-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4-

'r*s r-^ ■ •' ■ V- - gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' '■ ' ï *


-ocr page 5-

Veeartsenij kundige Bladen

VOOR

NEDERLANDSCH4ND1Ë.

-ocr page 6- -ocr page 7-

o^.3Y2.


VEEARTSENIJKUNDIGE BLADEN


VOOR

NEDERLANDSCH-INDIE.

UITGEGEVEN DOOR DE

VHREENIGINQ TOT BEVORDERING

VAN

VEEARTSENIJKUNDE

IN

NEDERLANDSCH-INDIË


RIJKSUNIVERRITPIT MTr»r-«. —

-ocr page 8- -ocr page 9-

INHOUDSOPGAVE

VAN

DEEL XXII.

Bladz.

Veeartsenijkunde en Veeteelt.

12

Opmerkingen naar aanleiding van het „Historisch overzicht van de maatregelen ter verbetering van de paardenrassen in Nederlandsch-lndië, door de Re-geering genomen en onder nietdeskundige leidingnbsp;uitgevoerd”, door Dr. H. C. ’t Hoen, Adjunct-inspec-teur bij den Burgerlijken Veeartsenijkundigen Dienstnbsp;in Nederlandsch-lndië, door Groeneveld. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Opmerkingen naar aanleiding van het „Historisch overzicht van de maatregelen tot verbetering vannbsp;de paardenrassen in Nederlandsch-lndië, door denbsp;Regeering genomen en onder niet deskundige leiding uitgevoerd, door ’t Hoen........27

Fibrolysin Merck, door J. Breedveld ...... nbsp;nbsp;nbsp;38

Beschouwingen omtrent de aetiologie van de irido-chorioiditis chronica s. recidiva (maanblindheid),

door J. VAN Dulm............141

Mededeelingen uit de militaire kliniek te S a 1 a t i g a,

door j. VAN Slooten en J. A. Gunst.....150

Benige opmerkingen over irido-chorioiditis chronica s. recidiva (maanblindheid) en osteomalacie naarnbsp;aanleiding van de polemiek tusschen de heeren ’tnbsp;Hoen en Groeneveld, door J. van Dulm. . . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;156

Het nut eener Contröle-vereeniging voor melkvee op

J a va, door’t Hoen...........165

-ocr page 10-

VI nbsp;nbsp;nbsp;INHOUD.

Bladz.

Voedermiddelen, door Dr. J. Dekker......181

De hoeveelheid kalk in het voedsel onzer legerpaar-

den, door W. van der Burg........251

Ueberseeischer Transport von Haiistieren, von L. J.

Hoogkamer..............264

Een merkwaardige pyogene bacil, door W. van der Burg. 287 De tuberculine als onderkennings- en bestrijdingsmiddel der tuberculose in Ned.-Indië, door Dr. L.

DE Blieck (Mededeelingen uit het Veeartsenijkundig

Laboratorium nbsp;nbsp;nbsp;tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B u i t e n z o r g)......337

Alang-alang als voedergras voor runderen, door

Jeronimus...............355

De techniek der neurectomie, door W. van der Burg. 425 Bijdrage tot de therapeutische waarde van jodiumtinc-tuur door ’tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hoen............435

Korte Mededeelingen.

43

46

Acarus-schurft bij het rund, door J. Breedveld . nbsp;nbsp;nbsp;.

Acarus-schurft bij het rund, door J. C. F. SoHNS. .

Met hoeveel openingen mondt het traankanaal bij de Australische paarden uit op den overgang van hetnbsp;neusslijmsvlies naar de huid van den neusvleugel?

48

358

358

359 361

door V. D. B...............

Maagzweren bij malleus, door J. H. Zijp.....

Sarcoptesschurft bij karbouwen, door P. Zijp . nbsp;nbsp;nbsp;. .

Een geval van traumatische pericarditis bij een rund

en bij een karbouw, door J. H. Zijp......

Iets over den drachttijd bij de merries, door Qroeneveld. Hoeveel gras moet een Australisch paard hebben? doornbsp;W. VAN DER Burg............363

Referaten.

Ueber die atiologische Beziehungen zwischen Hühner-

-ocr page 11-

INHOUD. nbsp;nbsp;nbsp;VII

Bladz.

diphtheric utid Hühnerpocken, von Prof. Dr.

Uhlenhuth iiiid Dr. med. Manteufel.....50

Zur Physiologic der Milchsekretion, von Dr. H.

Cramer................

Eine neue physiologische Behandlungsweise eiteriger

Prozesse, von Dr. tned. vet. Kranich.....52

Contribution to the Study op Haemorrhagic Septicaemia bij S. H. Gaiqer, M. R. C. V. S., C. V. D. . nbsp;nbsp;nbsp;66

Seuchenhafte allgeineine Kachexie der Hiihnern infolge massenhafter Einwanderung von Cytoditis in dasnbsp;Innere der Bauchhöhle, von Tierarzt Rosencrantz. 71nbsp;Over den invloed der voeding op de melk, door PoRCHER. 72nbsp;Bijdrage tot de diagnose en behandeling van de „Skle-

rostomen Seuche”, door Bochberg......

Bijdrage tot het gebruik van adrenaline (Münich). . nbsp;nbsp;nbsp;75

Een bijdrage tot de differentiaal diagnose van kalf-

ziekte, door Georg Lichtenstern......76

De ultramicroscopische microben en de physische bewijzen van hun bestaan, door M. A. Chauveau. . nbsp;nbsp;nbsp;77

Over locale anaesthesie met cocaïne en adrenaline . nbsp;nbsp;nbsp;80

Over autoserotherapie ter verkrijging van resorptie van 81 pleuritische exsudaten, door M. Ie Dr. Marou . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;81

Ongewone vormen van rabies.........82

Besmettelijke scheedecatarrh van runderen en „tra-choomlichaampjes” door Dr. Eduard A. Blaha. . nbsp;nbsp;nbsp;83

Over veepest...............84

Over uniforme veterinaire politiemaatregelen betreffende veemarkten.............86

Fixatie-abscessen, door nbsp;nbsp;nbsp;V. Drouin.......301

Dyssenterie bij het rund nbsp;nbsp;nbsp;door coccidiën.....304

Erflijkheid bij buikbreuken..........305

Onderwijs in ziekten der visschen aan veeartsenijkun-

dige hoogescholen............306

Behandeling van mond- nbsp;nbsp;nbsp;en klauwzeernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;met pyoktanine. 306

-ocr page 12-

VIII nbsp;nbsp;nbsp;INHOUD.

Bladz.

Seruminjectie tegen hondsdolheid........307

Darminvaginafie..............308

Fibroysine................308

Ovariotoom...............308

Staupegebiss der Hunde...........309

Bepaling van het geslacht der nakomelingschap nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;310

De hoeveelheid bloed, welke een paard kan nbsp;nbsp;nbsp;leveren.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;311

Bacteriologisch onderzoek van miltvuur door middel

van culturen uit de huid..........313

Atypisch verloop van rabies bij een hond.....315

Het Arabische paard en zijn beteekenis voor de fokkerij,

door majoor H. Gaszebner.........365

Bijdrage tot de aetiologie van de infectieuse bullair

paralyse, door prof. Dr. Hutyra.......378

Behandeling van tetanus middels intraveneuse injectie

van tallianine..............381

Proeven met de behandelingsmethode volgens Bier . 382 Aanteekeningen over eenige gevallen van bevangenheid

bij paarden lijdende aan osteomalacie.....384

De remonteering der „Scluitztruppe” in Duitsch Zuidwest Afrika.......,......385

Vijftiende jaarverslag van het Instituut-Pasteur . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;388

Texasfieber, Rotwasser und Gallenkrankheit der Rinder,

von Dr. A. Theiler...........440

Lichaamsbouw en onmisbare eigenschappen van het

Cavaleriepaard (Barrier)..........454

Epidemische infectieuze bijbal- en zaadïtrengontsteking

bij het paard, door Dr. Finzi Guido......471

Solutio jodii spirituosa...........478

Bestrijding van rabies............479

Nog een geval van atypisch verloop van rabies bij een hond...............480

-ocr page 13-

INHOUD.

IX

Bladz.

Boekaankondiging,

92

399

Veterinaire studenten almanak voor het jaar 1910 . . (Ref. V. d. B.).

Studiën über die Geschichte, den heutigen Zustand und die Zukunft der Rinder und seiner Zucht innbsp;den Niederlanden mit besonderer kritischer Berück-sichtiging der Arbeitsweise des Niederlandischennbsp;Rindviehstammbuches (Inaugural-Dissertation), vonnbsp;D. L. Bakker (Ref. Sm.)..........

Officieele mededeelingen.

Veeartsenijkundige dienst. Bezoldigingen.....^

Laboratorium voor veeartsenijkundige onderzoek Adjunct-inspecteur bij den burgerlijken veeartsenijkun

digen dienst..............

Veeartsenijkundige dienst. Uitbreiding van het geta

Europeesche veeartsen........

Landmacht. Registratie van paarden......

Inlandsche Veeartsenschool te Buitenzorg. . nbsp;nbsp;nbsp;¦ 222, 317

Dierenbescherming. Onbezoldigde politie-opzieneis. • nbsp;nbsp;nbsp;223

Invoer on lava van vee afkomstig van de BuitenV)ezit

X. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;320

tingen................

De dosis malleïne bij legerpaarden.......

Verbod van invoer van vee van plaatsen buiten Ne-derlandsch-Indië naar de residentie der Oostkust

van Sumatra............

Reis- en verblijfkosten en daggelden in de bezittingen

buiten Java en Madoera..........

Verbod van particuliere praktijk aan sommige veeartsenijkundige ambtenaren..........

Wijziging en verhooging van hoofdstuk II der Indische

begroeting over het jaar 1910........

Directeur van stoeterij en remonte-depöt te Padalarang. 406

-ocr page 14-

X nbsp;nbsp;nbsp;INHOUD.

Bladz.

Verbod van invoer te Makasser van vee afkomstig van buiten Nederlandsch-lndië (Afrika en Azië) . 407, 524

Verloven. Veeartsenijkundige dienst.......524

Verbod van invoer te Patfang van vee afkomstig van

Afrika en Azië............525

Aanwijzing van een haven voor Invoer van vee van buiten Nederlandsch-Indië voor de residentie Banka

en Onderhoorigheden...........525

Afstand van dieren in bruikleen aan het Veeartsenij-kundig laboratorium te Buitenzorg......526

Vereeniging tot bevordering van veeartsenijkunde.

Naamlijst der vereeniging.......... 1

Verslag over het 26ste vereenigingsjaar..... 327 ^

Kasoverzicht over het 26ste vereenigingsjaar . . nbsp;nbsp;nbsp;. 420

Statistisch overzicht der behandelde zieke paarden en muildieren van het Nederlandsch-Indische leger

over het jaar 1908 ............ 99

Idem. over het nbsp;nbsp;nbsp;jaarnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1909....... 481

Staat der besmettelijke veeziekten in Nederlandsch- gt; Indië gedurende de maanden October, November en

December 1909 .............132

Idem. gedurende de maanden Januari, Februari

en Maart 1910.............242

Idem. gedurende de maanden April, Mei en

Juni 1910...............322

Idem. gedurende de maanden Juli en Augustus

1910.................422

Idem. gedurende de maanden September en

October 1910..............543

Directoraat van ’s Rijksveeartsenijschool.....90

-ocr page 15-

INHOUD. nbsp;nbsp;nbsp;XI

Bladz.

Formatie en sterkte van en het verloop onder de militaire paardenartsen bij het leger in Nederlandsch-lndiënbsp;gedurende de jaren 1898 tot en met 1909. . . . 237

Verbetering van officierstraktementen......224

Nederlandsch-lndische vereeniging tot bescherming van

dieren.................

Indische universiteitsvereeniging........231

Het nieuwe overtochtsreglement, door W. van der Burg. 321 Het veeartsenijkundig onderwijs in het rapport dei

aaneenschakelingscommissie, door v. nbsp;nbsp;nbsp;d.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;322

Verordening tot regeling van het veeartsenijkundig toezicht in de gemeente Soerabaja,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;door v.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;d.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;325

Onderzoek op kwaden droes.........408

Onderzoek op miltvuur...........410

Reglement voor het eindexamen der Inlandsche veeartsenschool te Buitenzorg.........413

De financieele positie der gemeente-veeartsen in Nederlandsch-lndië, door V. d. nbsp;nbsp;nbsp;B........416

Viste Commissie tot aankoop van legerpaarden in

Australië................419

Resolutions du IXe Congrès international de Médecine

vétérinaire a la Haye...........474

¦ÖegTootm^ Nederlandsch-lndië 1911.......527

Idem. Nota van wijzigingen betreffende hoofdstuk 11, Afdeeling IX, Departement van Oorlog. 533

Nieuwe verlofsbepalingen, door nbsp;nbsp;nbsp;v. d.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B......534

Aankoop van fokvee en dekhengsten in Britsch-lndië, 538

Verbetering van den veestapel.........538

Bestrijding van den ratten- en muizenplaag .... 540

De Indische, universiteit in de 2de Kamer.....541

Maatregelen ter bestrijding van de osteomalacic onder de Australische legerpaardennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;........ 542

-ocr page 16- -ocr page 17-

NAAMH^rpl

DER

..'ié nbsp;nbsp;nbsp;\

E-*^/

A ¦ é

\ 'ï; ‘-gt;‘3 nbsp;nbsp;nbsp;M

VEREENIGING TOT BEVORDERING!.

ay

ARTSENIJKUNDE !N NEDERL

EERE-VOORZITTER.

Dr. A. W. H. WiRTZ, Qad Directeur van ’s Rijks Veeartsenijschool, Zeist. __

EERE-LEDEN.

W. P. Groeneveld, Oud Vice-President van den Raad van

Nederl.-lndië, 's Gravenhage.

Mr. H. Kuneman, Oud Directeur van Binnenlandsch

Bestuur, Brussel.

BESTUUR.

Dr. L. DE Blieck, President.

Dr. G. Leurink, Secretaris-Thesaurier.

L. Tollens, Adjunct-Thesaurier.

COMMISSIE VAN REDACTIE.

Dr. G. Leurink.

W. VAN DER Burg.

A. DE Vletter.

-ocr page 18- -ocr page 19-

LEDE N.


1 Namen.


J- A. R. Avis. . . . ij. E. Asbeek Brusse .


I 3 i]. D. van den Bergh. ¦

4 nbsp;nbsp;nbsp;1. Breedveld. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

S 1

5 nbsp;nbsp;nbsp;Dr. L. de Blieck .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦

)

I 6 iW. van der Burg . nbsp;nbsp;nbsp;.

' 7 'J. L. van Eek . . nbsp;nbsp;nbsp;•

8 iP. H. J. Gasibe. . • blj.A. Gunst. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

10 nbsp;nbsp;nbsp;Ij, Hellemaus .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦

11 nbsp;nbsp;nbsp;|Dr. H. ’t Hoen .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

D. Hiibenet . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

A. C. A. Hesbusius . 14 |C. van Heelsbergen .

iL. E. Hinvvchs . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

jC. S. Jeronimus. . nbsp;nbsp;nbsp;.

1f. W. Kempen . nbsp;nbsp;nbsp;.

Ij. A. Lenshoek. . nbsp;nbsp;nbsp;.

jDr. G. Leurink. . nbsp;nbsp;nbsp;.

'|Dv. G. A. van Lier . iLini Liang Boè. . .nbsp;|J. C. Numans . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

C. A. Penning . nbsp;nbsp;nbsp;.

24 |P. Ph. van der Poel

G. C. Post . . . , Rathkamp amp; Co. .


Kwaliteit.

.Gon vernemen ts-veearts. .;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id,

.1 nbsp;nbsp;nbsp;id.

.'Particulier veearts.


Woonplaats.


Fort de Koek. Poerwokerto.

(Banjoemas).

Magelang.

IBindjei.

(Sumatra’s O. K.) Buitenzorg.


I

.jChef Veeartsenijk. Laboratorium.

. Dirigeerend paardenarts.

. Militair paardenarts.

. Gouvernements-veearts.

.'Militair paardenarts.

. Gouveniements Veearts.

. Adj.-lnspecteur Veeartsenijk.

Dienst.

. Gouvernements-veearts. id..

. Paardenarts (correspondent' voor Nederland).

. Militair paardenarts.

. Gouvernements-veearts id.nbsp;id.

¦ Leeraarlui. Veeartsenschool. Buitenzorg

Weltevreden


jWeltevreden, Banjoe Biroe.nbsp;Bodjonegoro.nbsp;Salatiga.nbsp;Buitenl. verlof.nbsp;. Buitenzorg.

iCheribon.

|Padang.


Breda.

.Weltevreden.

Medan.

Pekalongan.

iPamakasan.


. Gouvernements-veearts.

Koopman.

iMilitair paardenarts.

Insp. Veeartsenijk. Dienst.

Adj.-lnspecteur Veeartsenijk.

Dienst.

iParticulier veearts. nbsp;nbsp;nbsp;Medan.

jApothekers. nbsp;nbsp;nbsp;Weltevreden.


id. id.

iBuitenzorg. id.


-ocr page 20-

No.

Namen.

Kwaliteit.

Woonplaats

27

J. C. F. Sohns.....

Gouvernements-veearts.

Taroetoeng.

(Tapanoeli).

28

A. E. P. R. Stuur. . nbsp;nbsp;nbsp;. .

id.

Lahat,

29

Dr. H. J. Smit.....

id.

Buitenzorg.

20

A. van der Steur . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

id.

Singaradja.

31

E van Slooten.....

Militair paardenarts.

Salatiga.

32

P. Teljer.......

Gouvernements-veearts.

Kediri.

33

Tan Wie Siong . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Landheer Kedong-Gedeh.

Krawang.

34

Dr. K. van der Veen. . .

Gouvernements-veearts.

Bandoeng.

35

Dr. P. A. van Velzen . nbsp;nbsp;nbsp;.

id.

Soerabaia.

36

A. M. Vermast.....

id.

Soekaboemi.

37

A. de Vletter.....

id.

Buitenl. verlof

38

B. Vrijburg......

id.

id.

39

1. H, C. Vermeer . . . .

id.

Makassar.

40

A. J. E. de Voogd . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

id.

Soerakarta.

41

D. B. Wagenaar . . nbsp;nbsp;nbsp;. .

id.

Semarang.

42

Ch. Th. G. H. de Wilde.

id.

Pasoeroean.

43

P- Zijp........

id.

Madioen.

44

J. H. Zijp.......

id.

Djokdjakarta.

-ocr page 21-

INTEEKENAREN.

No.


Namen.


Kwaliteit.


Woonplaats.


jTjibeber, Tjian-doer.

Batavia.

[Weltevreden.

id.

Soekaboemi.

Klatèn.

Kraksaan.

Magelang.

Kendal.

Banjoe Biroe. Halte Pradjekan,nbsp;S. S. 0/L, Bezoekt.nbsp;Bondowoso.nbsp;Weltevreden.nbsp;Klatèn.nbsp;[Bandoeng.nbsp;jBuitenzorg.nbsp;|Gedong Tataan,nbsp;Telok Betong.nbsp;jPadalarang.nbsp;Soekaboemi,nbsp;Weltevreden.nbsp;Utrecht.

12 nbsp;nbsp;nbsp;'j. K. F, de Does . •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

13 nbsp;nbsp;nbsp;ij. A. G. van Dijk. . • •

14 nbsp;nbsp;nbsp;'Ch. E. Dezentjé .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. •

15 nbsp;nbsp;nbsp;H. W. van Dalfsen . • •

16 nbsp;nbsp;nbsp;W. F. Denninghoff Stelling

17 nbsp;nbsp;nbsp;j. S. A. van Dissel .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

1

18 nbsp;nbsp;nbsp;J. van Duim. . . . •

19 nbsp;nbsp;nbsp;M. van Delden. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

20 nbsp;nbsp;nbsp;R- van Eek.....

21 nbsp;nbsp;nbsp;D. F. van Esveld . . •

22 nbsp;nbsp;nbsp;W. Oroeneveld. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

23 nbsp;nbsp;nbsp;E. N. j. van Gent. . .

H. Adam

jAlbrecht amp; Co.....

I (2 exemplaren).

]. F. Baerveldt. . . nbsp;nbsp;nbsp;¦

Bibliotheek Wapen der Cavalerie .....

ijhr. W. Th. Boreel .

M. E. Bervoets. . nbsp;nbsp;nbsp;•

Th. L. Bogaardt . nbsp;nbsp;nbsp;.

W, j. Boers ....

IW. Bleij.....

C. A. ter Cock. . .

Ij. F. Couvreur . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Kinaland Panjairan. Boekhandel.

Majoor der Artillerie.

•1

f

jLandheer Parakan Salak. iLandheer Djonggrongan.nbsp;¦Assistent-Resident.nbsp;.Particulier,nbsp;id.

. Kapitein der Artillerie.

. Koffieland Kalisat.

Gouvernements-veearts. Boekhandel.

|Suikerfabriek Ponggok. Particulier,nbsp;id.

^Leider kolonisatie-proeven' in de kampongs.

Militair paardenarts. Particulier.

Landheer. .

Leeraar Veeartsenijschool. Majoor der Cavalerie, Directeur Remonte-Depöt.nbsp;jPamanoekan en Tjiasemnbsp;I landen.

iPadalarang. ^Soebang Kra-wang.


-ocr page 22-

No.

Namen.

Kwaliteit.

Woonplaat

24

P. A. H. Heidens ....

Luit.-Kol. der Infanterie.

Soerabaia.

25

Dr. A. G. M, van Heunien.iArts.

Bandoeng.

26

Jhr. J. F. Hora Siccaina. .

Landheer Genengsari.

Klatèn.

27

Th. A. C. Halkema . . .

Gledagan (Pantjoer).

Malang.

28

E. d’ Hollosy. .

Particulier.

Weltevreden.

29

L. J. Hoogkamer . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Oud Dirigeerend paarden-

30

M. F. Heijnemann. , nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

arts.

Particulier. '

Den Haag. Bandoeng.

31

C. F. Julius .....

Lid Algem. Rekenkamer.

Weltevreden.

32

T. J. Janssen .....

Assistent-Resident.

Sidohardjo.

33

H. Jenire amp; Co.....

Kooplieden.

Weltevreden.

34

Suikerfabriek Krian , nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Krian, Sidoha

35

E. J. G. Kraft.....

Ie, Luitenant der Artillerie.

djo.

Ambarawa.

36

W. E. Koel)......

Particulier.

Malang.

37

Veeartsenijkundig Leesge-zelschap......

Dordrecht.

38

Leesgezelschap Selokatou .

• —

Soekoredjo,

39

H. J. G. van Lent. . . nbsp;nbsp;nbsp;.

Gemeenteveearts.

Kendal.

Tiel.

40

E. L. de Looff.....

Lawang.

41

E. L. Giaaf van Limburg Stirum.......

Theeonderneming Santosa.

Bandoeng.

42

L. de Mossou.....

Tjitjalengka.

43

A. C. Mareks.....

Apotheker.

Buitenzorg.

44 Jac. Uden Masmaii . nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Adj.-Inspect. Credietwezen.

Weltevreden.

45

P. R. van Motman. . nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Landheer Dramaga.

Buitenzorg.

46

W. van der Mooi'e. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Landheer Sindangsari.

Soekaboeini.

47

Joh. Müller......

Boekhandel.

Amsterdam.

48

H. M. Middelbeek.....

Onderneming Mento.

Solo.

49

G. Muller.......

Veehandel.

Soerabaja.

50

Onderlinge Paardenverze-1 kering „Hippos” . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Buitenzorg.

51

P. B. van Przijsiecki. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Pamanoekan en Tjiasem-

Soebang.

1

landen.

-ocr page 23-

T E I T.

Woonplaats.

No.

Namen.

Bandoeng.

Lho Seuinawé, (Atjeh).nbsp;Woaosobo.nbsp;Demak.

Bandoeng. Weltevreden.nbsp;Fuchs. id.

Solo.

IPadang Sidem-poean. iMadioen.

!

52 nbsp;nbsp;nbsp;Preanger Bode . . ¦

53 nbsp;nbsp;nbsp;H. C. E. Quast. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦

54 nbsp;nbsp;nbsp;IR. M. Toemeiigoeng Pandj.

1 Tjokrohadinegoro . nbsp;nbsp;nbsp;• •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

55 nbsp;nbsp;nbsp;R. M. Adipati Adi Ningrat id.

56 nbsp;nbsp;nbsp;P. Richter.....VeeuE

57 nbsp;nbsp;nbsp;A Riiksnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ -Directeur Ind- Veem.

58 nbsp;nbsp;nbsp;p rLisnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Rijtvdg Maatschh F

59 nbsp;nbsp;nbsp;r: Adipati Sosro Diningrat.-Rijksbesto er

60 nbsp;nbsp;nbsp;Radja Proehoeman. •

'.Assistent-Resident.

Karanganjer.

Soemedang.

, nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Isuikertabriek Poerwodadi

61 nbsp;nbsp;nbsp;jRamakers Vermeijs. ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

62 nbsp;nbsp;nbsp;,R, ToemengoengTirto Koe-1

'Regent.

j soemo.....•

63 nbsp;nbsp;nbsp;R. Adipatie Aria Soeria^ id.

1 Atmadja.......| nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ,ipr Cavalerie. Salatiga.

64 nbsp;nbsp;nbsp;',]hr. W. ]. E. van Riemsdijk, le Euitencnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Poerwakarta.

Ipoerworedjo.

iMagelang.

iKeboemen.

IMagelang.

miandjoer.

65 nbsp;nbsp;nbsp;|R. M. Adma Padmodjo . .Veeman n.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;|

66 nbsp;nbsp;nbsp;jR. M. Toemengoeng Tjo-,

67

I krodjojo.....• nbsp;nbsp;nbsp;¦

id.

iR. Toemengoeng Danoe

68

Soegondo ....

id.

|r. Toemengoeng Soeria

1 Mihardjo.......

jR. Tirtoprodjo.....jVeeman n

',R. Adipatie Aria Prawira

(Bandoeng.

jBuitenzorg.

iKoetoardjo.

1

71

R. Adipati gara.

j di Redja......jRegent.

¦I

. Wedana.

. Controleur B. B

* nbsp;nbsp;nbsp;- - v.4

Aria Marta Ne

1 . . . •

. Controleur B. d.

. Directeur Veeartsenijschool. Utrecht.

......jControieur B. B. nbsp;nbsp;nbsp;Buifenl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;verlof.

Sluijs . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .Directeur Abattoir.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'Amsterdam.

M. van Schaik.jsub. Officier Raad V, justitie. Weltevreden.

72 nbsp;nbsp;nbsp;R. Qandanegara.

73 nbsp;nbsp;nbsp;'A. Simon. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦

74 nbsp;nbsp;nbsp;,W. C. Schimmel

75 nbsp;nbsp;nbsp;C. Schultz . ¦ •

76 nbsp;nbsp;nbsp;D. van der Sluijs .

77 nbsp;nbsp;nbsp;^Mr. S. L.J. “

-ocr page 24-

No.


Namen.


Kwaliteit.


WOONPLAATS'


78

79

80


81


F. J. H. Soesman . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

C. Suermondt.....

Algemeen Syndicaat van Sui-kerfabriekanten op java H. j. Scherius ....


Particulier.


Koffieland Wonokojo.


Koffieland Kali Tengah.


Bandoeng.

Malang.


82

83

84

85

86

87

88 89


Dr. A. J. Salm .... F. H. Sardemann .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

W. F. Simon .... J. N. A. C. Scheepens .nbsp;Soesman’s Tattersall .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Baron G. van Tengnagel H. A. J. Tobias. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

D. Utermark.....


Dirig. Off. van Gezondheid Militair paardenarts.nbsp;Particulier.

Tijdelijk gouvts.-veearts.


Landheer.

Onderneming Kali Mrawan, Particulier.


90

91


92


93

94


95

96

97


E. j. Vitringa. . Dr. A. Vrijburg.


A. F. Velders


Vereeniging tot onderl. verzekering van paarden

Visser amp; Co......

(2 exemplaren).

O. van Vloten . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. . ,

A. C. A. Q. de Vogel . nbsp;nbsp;nbsp;,

H. A. Verburgt.....


98 nbsp;nbsp;nbsp;Caesar Voute .

99 nbsp;nbsp;nbsp;N. de Vicq .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

100 nbsp;nbsp;nbsp;|W. H. Wegener

101 nbsp;nbsp;nbsp;|F. F. Willems .


id.

Veearts.


Assistent-Resident.


Soerabaia.

Halte Tangooi) S. S. 0/L,nbsp;Djember.

Weltevreden.

Soerabaia.

Fort de Koek.

Koeta Radja.

Semarang.

Malang.

Kalisat, Bezoek*

Halte Kempit, S. S. 0/L, B‘nbsp;zoeki.

Djember.

Bazel, Zwitser land.

Tjempaka, Tf beber.


Boekhandel.


jSemarang.

[Weltevreden.


Landheer Pasir Nangka. Resident.

Slachterij.


Onderneming Banaran. Hoofdingenieur S. S.nbsp;Assistent-Resident.nbsp;Suikerfabriek Dlangoe.


jTjiandjoer. Semarang.nbsp;iKramat, Welfnbsp;I vreden.nbsp;Ambarawa.nbsp;iWeltevreden.nbsp;Tjiandjoer.nbsp;iKlatèn.


-ocr page 25-

r No

Namen.

S'

Kwaliteit.

Woonplaats.

102

L. C. Westenenk . . . .

Assistent-Resident.

Tana Datar, Padangsche Bo-

103

1 104

C- A. Was......

p. fvj yg,., Ysendijk. L. Zehntner . . . .

venlanden.

Particulier.

Banjoewangi

’ 105

Hoefsmederij.

Directeur de 1’ Institute

Weltevreden.

106

N. Zuur ......

Q- van Zijl.....

agronomique.

Bahia, Brazilië.

107

Particulier.

Weltevreden.

id.

Tjisaroewa Bo-

ven Tjimalii.

-ocr page 26-

INSTELLINGEN ENZ. WAARMEDE DE VEREENIGING TOT BEVORDERING VAN VEEARTSENIJKUNDEnbsp;IN NED.-INDIË IN RUILING VANnbsp;EDITA VERKEERT.

1 nbsp;nbsp;nbsp;Wocheiischrift für Tierheilkunde mui Vicliziicht,nbsp;München.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Schweizer Aichiv für Tierheilkunde, Zürich.

3 nbsp;nbsp;nbsp;Tierarztiiclies Centralblatt, Monatschrift des Vereinesnbsp;der Tierarzte in Oesterreich, Wien.

4 nbsp;nbsp;nbsp;Revue vétérinaire, Toulouse.

5 nbsp;nbsp;nbsp;Annales de Médecine vétérinaire, Bruxelles.

6 nbsp;nbsp;nbsp;Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde innbsp;Nederland, Utrecht.

7 nbsp;nbsp;nbsp;Vétérinair studentencorps ,,Absyrtus”, Utrecht.

8 nbsp;nbsp;nbsp;N. 1. Maatschappij van Nijverheid en Landbouw,nbsp;Weltevreden.

9 nbsp;nbsp;nbsp;’s Rijks Hoogere Landbouwschool, Wageningen.

10 nbsp;nbsp;nbsp;Indisch Miltair Tijdschrift, Weltevreden.

11 nbsp;nbsp;nbsp;Bataviasch Genootschap v. Kunsten en Wetenschappen,nbsp;Weltevreden.

12 nbsp;nbsp;nbsp;Koninklijke Natuurkundige Vereeninging, Weltevreden.

13 nbsp;nbsp;nbsp;’s Lands Plantentuin, Buitenzorg.

14 nbsp;nbsp;nbsp;Vereeniging tot bevordering der Geneeskundige wetenschappen in Ned. Indië, Weltevreden.

15 nbsp;nbsp;nbsp;Pare vaccinogène en Instituut Pasteur, Weltevreden,

16 nbsp;nbsp;nbsp;Geneeskundig Laboratorium, Weltevreden.

17 nbsp;nbsp;nbsp;Landbouw Journaal der Kaapkolonie, Kaapstad.

18 nbsp;nbsp;nbsp;Tierarztliche Rundschau, Berlin.

19 nbsp;nbsp;nbsp;„Het Paard”, Groningen.

20 nbsp;nbsp;nbsp;Revue mensuelle, ,,l’ Hygiëne de la viande et du lait”.nbsp;Paris.

-ocr page 27-

11

21 nbsp;nbsp;nbsp;Bataviasch Nieuwsblad, Batavia.

22 nbsp;nbsp;nbsp;Java Bode, Batavia.

23 nbsp;nbsp;nbsp;Locomotief, Semaraiig.

24 nbsp;nbsp;nbsp;Soerabaiascli Handelsblad, Soerabia.

25 nbsp;nbsp;nbsp;Vorstenlanden, Soerakarta.

VERPLICHTE AANBIEDING:

1 nbsp;nbsp;nbsp;Algemeene Secretaris, Buitenzorg.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Officier bij den Raad van justitie, Batavia.

3 nbsp;nbsp;nbsp;Resident van Batavia.

PRESENT EXEMPLAREN;

Dl'. A. W. H. Wirtz, oud Directeur van ’s Rijks Veeartsenijschool, Zeist, Eere-Voorzitter.

W. P. Qroeneveld, oud Vice-President van den Raad

van Ned. Indië, ’s Gravenhage, Eere-lid.

Mr. H. Kunenian, oud Directeur van Binnenlandsch

Bestuur, Brussel, Eere-lid.

J. W. van Dolder, oud Ambtenaar, Soekaboemi.

Zijne Excellentie de Commandant van het Leger en Chef van het Departement van Oorlog, Weltevreden.

’s Rijks Veeartsenijschool te Utrecht.

Prasident des Kaiserlichen Qesundheitsambtes, Berlin.

1 nbsp;nbsp;nbsp;Koloniaal Museum te Haarlem.

^ Gemeente Universiteit te Amsterdam.

3 Rijks Universiteit te Utrecht.

3 Rijks Universiteit te Leiden.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Rijks Universiteit te Groningen.

-ocr page 28-

opmerkingen naar aanleiding van het „Historisch overzicht van de Maatregelen ter Verbetering vannbsp;de Paardenrassen in Nederlandsch=lndië, doornbsp;de Regeering genomen en onder niet=deskundigenbsp;leiding uitgevoerd”, door Dr. H. C. ’t HOEN,nbsp;Adjunct=Inspecteur bij den Burgerlijken Vee»nbsp;artsenijkundigen Dienst in Nederlandsch=Indië.

Het hierbedoeld artikel zou zeer zeker niet door mij besproken worden, ware het niet, dat drie omstandigheden mij in zekeren zin de verplichting opleggen het wel te doen.

Deze omstandigheden zijn:

Ie. dat het blijkens het mede in afl. 5, deel XXI der Vee-artsenijkundige Bladen, afgedrukt Verzoekschrift der Vereeni-ging tot bevordering der Veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indië aan Zijne Excellentie den Gouverneur-Qeneraal als bijlage bij dat verzoekschrift is gevoegd;

2e. dat het geschreven is door den Adjunct-lnspecteur bij den Burgerlijken Veeartsenijkundigen Dienst en daardoornbsp;min of meer een officiëelen vlag voert, en

3e. dat het zoodanig geschreven is, dat de Regeering en de lezer eene zeer onjuiste voorstelling der zaken krijgennbsp;en het geheele betoog dient om te bewijzen, dat alleen eennbsp;veearts deskundig kan zijn op het gebied van paardenfokkerij.

Het onder 3 aangehaalde dien ik aan te toonen en zal ik in het ondervolgende doen..

Het eigenlijk historisch overzicht, ontleend aan het meer uitvoerig overzicht van den heer „van der Kemp”, kan iknbsp;gevoegelijk laten rusten, te meer daar ik in mijne lezingnbsp;over Remonteering in de Indische Krijgskundige Vereenigingnbsp;(1902) reeds een dergelijk overzicht gaf.

Een paar korte opmerkingen echter.

-ocr page 29-

13

De heer ’t Hoen verbaast zkh er over en laat cursief drukken, dat men in 1842 bij eene stoeterij een veeartsnbsp;overbodig vond en dat men niet wist, dat kwade droes

besmettelijk was.

De veeartsenijkundige wetenschap stond 67 jaar geleden echter, vooral iii Holland, nog op zoo lagen trap, dat zoowel het eerste als het tweede begrijpelijk is. En had tochnbsp;juist niet in dien tijd de veeartsenijkundige school van Alfortnbsp;de besmettelijkheid van kwaden droes ontkend en moestnbsp;bet niet tot 1868 duren, dat Gerlach onomstootelijk de

besmettelijkheid weer aantoonde? (0-

Malossoro —de stoeterij op Celebes —is eene mislukking

geweest, toch had een paardenarts zitting in de commissie, welke de oprichting heeft voorbereid. Door den heer

t Hoen vergeten op te merken.

Tot zoover heeft de heer ’t Hoen het artikel van den

heer Van der Kemp gevolgd. Wat verder volgt blijkt hij veelal van hooren zeggen te hebben, ofschoon het dennbsp;indruk maakt aan officiëele bescheiden te zijn ontleend.

Hetgeen van het Remonte-Depöt te Poerabaja wordt gezegd, draagt duidelijk de bewijzen daarvan. De oprichting had niet plaats in 1885, maar in 1888, de liggingnbsp;was niet 12 paal, maar 23 paal ten Z. van Soeka-boerni; er is nooit eene commissie benoemd, die geconstateerd heeft, dat de oorzaak van de slechte ontwikkeling

(‘) Is minder juist. Meerdere niet Fransche veeartsenijkundigen

en zelfs de veeartsenijschool te Lyon hebben steeds de bemettelijkheid

van deze ziekte volgehouden, terwijl in 1840 die reeds te Alfort door

proeven was aangetoond. W. Hunting zegt in zijn werk’. Glanders,

A clinical Treatise,- 1908: „In 1840, a series of experiments were

„made by Renault andBouLEVat Alfort, which established beyond

gt;,a doubt, that glanders was contagious; and since then very few men

„have ventured to deny that glanders may be transmitted by con-

gt;,tagion”. Terecht zegt NocaRD in zijn bekend werk dan ook; „Quant

„aux travaux de Gerlach, parus en 1868, ils ne font que confirmer,

„en cequi concerne 1’étiologie, des fails acquis depnis longtemps dèja ,

(Red.)

-ocr page 30-

14

der paarden lag aan onvoldoende voeding; de directeur werd niet na zijn ontheffing gepensionneerd.

Verder heet het; „ook gedurende de eerste jaren van liet beheer van den nieuwen directeur (de ondergeteekende) worden van hem omtrent dit depot geene klachten vernomen”.nbsp;Ook dit is onjuist, want opgetreden in 1896 betoogde iknbsp;reeds in 1897 de noodzakelijkheid van de verplaatsing dernbsp;inrichting.

De door den heer ’t Hoen voor de verplaatsing aangevoerde motieven zijn weer in hoofdzaak bezijden de waarheid. Uit de officiëele stukken had hij die motieven kunnen leeren kennen, doch in een artikel, dat de strekking heeftnbsp;de Regeering en het publiek eens voor te lichten, wordtnbsp;door den heer ’tHoEN neergeschreven wat blijkbaar vermoednbsp;doch niet geweten wordt. De verplaatsing van het depotnbsp;naar Padalarang heeft daarentegen aan alle daarvan gekoesterde verwachtingen beantwoord. De heer ’t Hoennbsp;informeere ter zake eens bij den oud-directeur Stoltenhoff,nbsp;die meer tot een uitspreken van een oordeel bevoegd is.

Wat gezegd wordt omtrent de oprichting der Stoeterij is ook weer minder juist; de geschiedenis van die oprichtingnbsp;wordt geheel anders voorgesteld, dan zij in waarheid is.nbsp;Reeds in Augustus 1902 werd deze oprichting door de Indischenbsp;Regeering bij den Minister van Koloniën voorgebracht.

Raadpleging der archiefstukken had den heer ’t Hoen op de hoogte kunnen brengen.

„Een jarenlange ervaring had geleerd, dat te Poerabaja de bodem voor paardenfokkerij gunstig was, ’’zegt de heernbsp;’t Hoen verder, terwijl eerst omtrent Poerabaja werdnbsp;aangeteekend, dat,, de slechte ontwikkeling der paarden eennbsp;gevolg was van onvoldoende voeding.”

Bovendien is te Poerabaja nooit aan paardenfokkerij gedaan, zoodat de hier bedoelde bewering eiken redelijkennbsp;grond mist.

Het sprak van zelf, dat men het terrein niet heeft verlaten

-ocr page 31-

15

officier


vóór men een ander en beter terrein had. Betreffende het quot;aar dat terrein ingesteld onderzoek kan ik mededeelen, datnbsp;het heeft plaats gehad door een gediplomeerd landbouwkundige, voor wat betreft den bodem, en door een genie-

voor wat betreft de watervoorziening.

Het optreden van de osteoporosis onder de merries op de Stoeterij en de constateering van dezelfde ziekte op tal vannbsp;andere plaatsen in N. 1. gaf aanleiding tot het onderzoekennbsp;van den bodem te Padalarang en elders op zijn gehaltenbsp;aan kalk en nu blijkt, dat nagenoeg overal gebrek aan kalknbsp;is inden bouwkruin en dat het terrein te Padalarang, vergeleken bij vele andere plaatsen, nog een tamelijk gunstigenbsp;uitzondering maakt.

«interessant is het, wat Dr. MoHR in Teijsmannia 10e af 1. 1909, over de Java-gronden sprekende, zegt; „Maar weinignbsp;bestanddeelen van den grond zijn zoo gevoelig voor uit-wassching als kalk. En dus zal een verweeringsgrondnbsp;van kalkgesteenten op den duur al zijn kalk verliezen . Ennbsp;iets verder,, en zoo komt het, dat men op een ondergrondnbsp;van kalksteen een bovengrond kan aantreffen, die praktisch

kalkvrij is.” Hierin ligt de oorzaak van het verschijnsel, dat

op Java met zijn zwaren regenval de bovengrond zeer

waarschijnlijk overal kalkarm is.

Met den heer van Dulm ben ik het dan ook volkomen 'iens, waar hij zegt dat Java —als geheel genomen — mindernbsp;geschikt is voor paardenfokkerij, doch ook heeft de heernbsp;VAN Dulm er op gewezen, dat het op een tamme stoeterijnbsp;mogelijk is de tekortkomingen van den bodem door kunst-bemestingen aan te vullen, doch dat zulks voor een geheelnbsp;gewest niet doenlijk is.

En wat in dit opzicht hier reeds bereikt is, blijkt uit het onderzoek van den lieer Dekker, nml. dat het kalkgehalte van Bengaalsch gras gebracht is op 1.05 procent en bij lucerne opnbsp;1-5 procent. Wordt elders anders gehandeld en moeten nietnbsp;nagenoeg alle fokkers in Europa kunstmiddelen aanwenden?

-ocr page 32-

16

Ook in Australië zag ik kalk gebruiken in de paddocks der volbloed-veulens. Bij een bespreking van de osteoporosis te Padalarang had niet mogen worden verzwegen,nbsp;dat die ziekte geheel bestreden is; dat zich in langer dannbsp;twee jaar geen enkel geval heeft voorgedaan (‘). Beidenbsp;zaken, die den heer ’t Hoen niet onbekend zullen zijn, maarnbsp;die waarschijnlijk niet in het kader van zijn betoog pasten.

Wat de heer ’t Hoen zegt van de Kedoe en andere streken in Midden-Java had ook van de Preangernbsp;gezegd kunnen worden. Dat onder leiding van den Veeart-senijkundigen Dienst reeds sedert jaren maatregelen wordennbsp;genomen om den paardenstapel in de Preanger te verbeteren was juist gegrond op het feit, dat aldaar nog denbsp;beste paarden werden gevonden- en men de Pre an g e r hetnbsp;meest geschikt achtte om aldaar een begin met de zoonbsp;noodzakelijke verbetering te maken. Toch kan men gerust aannemen, en iedere planter weet het, dat de bouw-kruin in de geheele Preanger arm is aan kalk, wat echternbsp;niet wegneemt, dat ondanks dat verbetering van den paardenstapel is te verkrijgen.

Verder schrijft de heer ’tHoEN: „Ook komt de osteoma-lacie nergens op Java in die mate voor als te Padalarang, waarmede de bevolking ook reeds lang bekend was”.

Deze zinsnede heb ik met de grootste verbazing gelezen, omdat zij mij de overtuiging moest geven, dat de heer ’t Hoennbsp;niet schroomt in een aan de Regeering aan te bieden stuknbsp;mededeelingen te doen, waarvan hem de onjuistheid bekend is.

Zeer zeker zal op de Stoeterij te Padalarang meer osteomalacie zijn voorgekomen dan elders op Java, dochnbsp;sedert ongeveer twee jaar is het omgekeerde het geval.

(b Dat wil zeggen: bij de tamme stoeterij. Bij het Remonte-Depöt waar de intensieve fokkerij geen rol speelt, zijn in 1908 nog 9 ennbsp;in 1909 twee paarden wegens osteomalacie in behandeling gekomen.

De genomen maatregelen schijnen dus ten opzichte van de Australische paarden minder effect te hebben gehad. nbsp;nbsp;nbsp;(Red.)

-ocr page 33-

17

En uit het meer aangehaald artikel van den heer van Dulm had de heer ’t Moen kunnen lezen, waarom dezenbsp;ziekte bij de merries op de stoeterij eerder moest optredennbsp;dan bij de bevolking (zwaar padi-voer en intensief fokken)nbsp;en waarom het bij de kleine paarden van de bevolkingnbsp;zich niet anders dan sporadisch zal vertoonen.

Vóór de constateering van de onderwerpelijke ziekte te Pad al ara ng door den heer van Dulm had nog geen dernbsp;gouvernements-veeartsen een geval van osteoporosis ofnbsp;osteomalacie in Indie gezien. Moet ik dat nog nadernbsp;toelichten?

In 1906 had ik met eenen gonv. veearts in Oost-Java eenige merries te keuren voor aankoop van de Stoeterij.nbsp;Deze merries waren door dien veearts vooiloopig al geschiktnbsp;bevonden. Bij gezamenlijk onderzoek bleek mij, dat eennbsp;der merries lijdende was aan osteoporosis.

Op de tentoonstelling te Bandoeng in 1906 van door den veearts reeds uitgezóchte merries van de zoogenaamdenbsp;gouvernenients-fokkerij kon ik, die met den heer t Hoennbsp;deel uitmaakte van de jury, hem twee gevallen van osteoporosis toonen, welke niet opgemerkt waren geworden. Ennbsp;'s het niet waar, dat eerst nu hier en daar gevallen van dienbsp;ziekte worden gezien en zou het dan niet waar zijn, datnbsp;die ziekte steeds op Java is voorgekomen, doch nimmernbsp;werd opgemerkt. Dit bedoelt in het minst geen verwijt aannbsp;iemand, doch het moge dienen als bewijs, dat de heer t

Hoen niet het recht heeft te beweren, dat met het voorkomen van osteomalacie de bevolking te Padalarang reeds langnbsp;bekend was. Nog kan ik hier bijvoegen, dat reeds in 1900nbsp;door mij bij den gouv. veearts te Bandoeng en bij hetnbsp;Hinnenlandsch Bestuur inlichtingen werden ingewonnennbsp;omtrent het voorkomen van bijzondere ziekten te Padalarangnbsp;bij mensch en dier en dat ik daarop bericht ontving, datnbsp;zulks niet het geval was. En dan neer te schrijven, dat denbsp;bevolking daarmede reeds lang bekend was! Nog acht de

2

-ocr page 34-

18

heer ’t Hoen het noodig meer nadeelen van Padalarang op te sommen en haalt de watervoorziening er bij. Hieropnbsp;behoef ik weinig te antwoorden en kan ik volstaan met tenbsp;zeggen: de wijze waarop de stoeterij de beschikking heeftnbsp;over drink-, wasch- en irrigatiewater is buitengewoon mooi.

„Het terrein is te klein”, heet het verder. Ik geef toe, dat een grooter terrein beter zou zijn, maar dat een ennbsp;ander tot nadeel zou zijn voor de goede ontwikkeling dernbsp;veulens wordt weersproken door de resultaten. Van de totnbsp;heden afgeleverde veulens hadden meerdere een hoogte vannbsp;1.38 M en één zelfs van 1.40 M, terwijl bij geen dezernbsp;sprake was van hoogbeenigheid of uit de krachten gegroeidnbsp;zijn. Dit zijn verkregen resultaten en daarmede is het bewijsnbsp;geleverd, dat het te Padalarang mogelijk is gebleken uitnbsp;vrij kleine Sandelhout-merries jonge hengsten te fokkennbsp;van 1.38 M. Waar de op de Stoeterij gefokte jongenbsp;merries ook belangrijk grooter zijn dan de oorspronkelijkenbsp;merries, waar de ondervinding ons een massa moeilijkhedennbsp;heeft leeren overwinnen, is het zeker niet te gewaagd omnbsp;te veronderstellen, dat in de naaste toekomst die resultatennbsp;zeker niet slechter zullen zijn.

Alvorens de heer ’t Hoen schrijft over de wijze, waarop de stoeterij beheerd wordt, zal hij goed doen zich daarvannbsp;op de hoogte te stellen en dan zal hem blijken, dat denbsp;hoofdleiding van de stoeterij uitsluitend daar berust, waarnbsp;zij moet berusten nl. bij het Landbouwdepartement.

Ook wat de heer ’t Hoen schrijft omtrent den te Padalarang geplaatsten paardenarts mag ik niet zonder protest laten passeeren.

In het Gouvernements Besluit, (') regelende het beheer en toezicht op de stoeterij, is uitdrukkelijk voorgeschreven,nbsp;dat „ten aanzien van de technische aangelegenheden der

(h o. B. dd. 12 Maart 1906, No. 2, te vinden in Bijblad No. 6643,

(Red.)

-ocr page 35-

19

stoeterij en van de opvoeding der veulens zal de beheerder dier inrichting te rade gaan met den paardenarts te Pada-'ai'ang, zijnde deze mede belast met de geneeskundigenbsp;behandeling en het toezicht op de hygiëne’ . En aan dienbsp;bepaling is door mij steeds de hand gehouden, zoodatnietnbsp;bet minste gevaar heeft bestaan, dat de veeartsenijkundigenbsp;wetenschap haar aandeel niet zou hebben in de leiding vannbsp;de stoeterij. Ook dit had de heer ’t Hoen kunnen wetennbsp;en het vermoeden, dat de paardenarts alhier geen invloednbsp;op den gang van zaken heeft en bijlooper zou zijn, is weinignbsp;vleiend voor de heeren Scheepens en van Dulm. Laatnbsp;hier de plaats zijn om mede te deelen, dat bij de stoeteiijnbsp;van af hare oprichting af niets van eenig belang gebeurdnbsp;is of gebeurt, zonder dat het te voren door den paardenartsnbsp;cn mij wordt besproken. Volkomen terecht heeft men vannbsp;den beginne af ingezien, dat het succès het best zou worden gewaarborgd door deze samenwerking en waar denbsp;beer ’t Hoen deze over het hoofd ziet, maakt hij eene grootenbsp;fout. Maar die fout moest gemaakt worden, want andersnbsp;kon geen aanval op de leiding worden ondernomen.

C 1 lAJL:.tN /vCVI liv nbsp;nbsp;nbsp;, -----

vroeger anders over deze zelfde hengsten uitliet.

^fog nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_i _nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^o r'l'ifin'hpiH

ctllUCJÖ UVCl UCZ-V.

een voorbeeld van de oppermachtigheid van den beheerder:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-------Hat hnnofsten. die door

„Zoo werden dekhengsten aangekocht, die bezwaarlijk de goedkeuring kunnen wegdragen”, lees ik verder. Van denbsp;vier denkhengsten werden drie aangekocht door eene commissie, waarin ik geene zitting had, maar wel een paardenarts; de andere werd aangekocht door een paardenartsnbsp;CU mij. Over het zacht afbrekend oordeel dezer hengstennbsp;door den heer ’t Hoen zal ik zwijgen, omdat de heer’t Hoennbsp;zichnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lioiinrcfpn Ilitlipt.

vi^uiueeiu van u*- v/jz---------o-

------- „het is voorgekomen, dat hengsten, die door

den veearts van de Preanger als superieur werden bestempeld, door den beheerder werden geweigerd.

Ook deze kwestie is verkeerd gesteld en is als volgt:

Naar aanleiding van een minder gunstig oordeel dooiden heer Penning uitgesproken over de hengsten Nos. 2 en

-ocr page 36-

20

3 werd de mogelijkheid bestaanbaar geacht, dat zich onder de hengsten, gestationneerd bij de bevolking, twee beterenbsp;zouden bevinden. In verband daarmede werden mij gezonden de hengsten Nos, 161 en 195. Deze hengsten warennbsp;dus bestemd eventueel in de plaats te komen van de hengsten Nos. 2 en 3 der stoeterij, indien zulks wenschelijknbsp;werd geacht.

Welnu — de militaire paardenarts van Dulm, de toen hier gedetacheerde luitenant van Riemsdijk en ik waren één-parig van gevoelen, dat het niet wenschelijk was. Ik zounbsp;hier nog aan toe kunnen voegen, dat door mij die vraagnbsp;aan meerdere tot oordeelen bevoegde personen is gesteldnbsp;geworden en dat niemand die vraag anders beantwoordde,nbsp;dan wij hebben gedaan.

Verder wordt een verwijt gemaakt van het aanhouden als fokmerrie van (eenige) aan periodische oogontstekingnbsp;lijdende merries. Dat is ook al weer niet op eigen gelegenheid gebeurd, daar de vorige Directeur van Landbouw,nbsp;die met het doel bekend was, deze maatregel sanctionneerde.nbsp;Mijne motieven formuleerde ik als volgt: „—en de statistiek bij de stoeterij geen enkel bewijs oplevert voor denbsp;erfelijkheid van dit lijden, ‘) zou ik er voor zijn deze veulensnbsp;aan te houden en wel te eerder om in de gelegenheid tenbsp;zijn meerdere gegevens te verzamelen met betrekking totnbsp;de al of niet-erfelijkheid dezer ziekte.” Nu zou ik daarnbsp;aan toe kunnen voegen, dat de statistiek steeds meerderenbsp;gegevens laat zien, welke doen vermoeden, dat de ziektenbsp;niet erfelijk is, terwijl het voorkomen van dit lijden gedurende de laatste 18 maanden zoo opvallend is verminderd,

b Januari 1908 was de heer Grof.nevei.d op grond van deze statistiek van meening „dat vooralsnog wel degelijk waarde moetnbsp;worden toegekend van een zekere voorbeschikking door overerving”,nbsp;al meent hij zeker te zijn, dat ook nog andere oorzaken in werken.nbsp;(Zie deel XX van dit tijdschrift, blz. 121).

(Red.)

-ocr page 37-

21

de hoop mag worden uitgesproken, dat wij op den goeden weg zijn om dit lijden geheel te voorkomen, terwijlnbsp;het overal elders en niet het minst onder de paarden vannbsp;de bevolking in de Preanger veelvuldig voorkomt. Iknbsp;^erk hierbij op, dat dit tijdvak van 18 maanden niet willekeurig is, doch sedert dien tijd maatregelen zijn getroffen,nbsp;van welke wij resultaat verwachten — en voorloopig zekernbsp;verkregen. Hieruit conclusies te trekken zou zeer zekernbsp;voorbarig zijn, doch wel mag er aanleiding in wordennbsp;gevonden om op den ingeslagen weg voort te gaan.

Ook deze kwestie is door den paardenarts en mij meer van alle kanten bekeken dan de heer 't Hoen blijkbaarnbsp;denkt. Eene bestudeering van hetgeen Prof, Bayer overnbsp;'^aanblindheid heeft geschreven zal ook den heer ’t Hoennbsp;•duidelijk maken, dat de erfelijkheid van maanblindheid welnbsp;®ens eene legende zou kunnen zijn. Zegt deze onderzoekernbsp;‘^'et, dat indien hij de keuze had tusschen een maanblinden,nbsp;doch overigens onberispelijken hengst en een slecht gebouw-hij den eerste zou kiezen? In de stoeterij teTrakehnennbsp;worden maanblinde dieren steeds van de stoeterijnbsp;verwijderd en — steeds bleven zich nieuwe gevallen voordoen.

Over hetgeen de heer ’t Hoen opmerkt omtrent het optreden van de osteomalacic in 1906—1907 zij het mijnbsp;vergund te verwijzen naar het artikel van den heer vannbsp;ulm. De heer ’t Hoen heeft echter blijkbaar het verloopnbsp;van die ziekte alhier niet nauwkeurig nagegaan, andersnbsp;^OLi hij thans niet in de meening verkeeren, dat zwarenbsp;voeding een der middelen is geweest om de ziekte alhiernbsp;estrijden. En wie zou uit een veterinair oogpunt dennbsp;oestand hier beter kunnen beoordeelen; de heer ’t Hoennbsp;«ï de heer van Dulm?

^^^Maar om een aanval tegen de stoeterij te doen moest de wer van Dulm uitgeschakeld worden — anders klopte denbsp;redeneering niet.

Over hetgeen de heer ’t Hoen zegt omtrent den stand

-ocr page 38-

22

op ulto. 1908 behoef ik niets te zeggen, alleen de opmerking, dat ook hierbij blijkbaar geen prijs werd gesteld op groote nauwkeurigheid en juistheid. En voor zooverre dienbsp;cijfers nog juist zijn, worden alleen die conclusies getrokken,nbsp;welke konden dienen tot het vormen van een ongunstigennbsp;indruk.

Zoo is het juist, dat er van 1903 t/m 1908 153 veulens werden geboren, maar als men weet, dat de merries eerst innbsp;de tweede helft van 1903 op Java kwamen en de geboortenbsp;over de verschillende jaren zijn geweest als volgt:

in 1903

18

veulens.

in 1904

10

gt;

in 1905

31

ff

in 1909

39

ff

in 1907

24

ff

in 1908

31,

dan is

als gemiddeld 25 per jaar.

en

dat

toch iets anders


juist is het dat er 26 veulens weiden afgekeurd, maar als men er bij weet dat van die 26 niet minder dan 14nbsp;behoorden tot de 24 veulens, welke geboren werden uitnbsp;bezet aangekomen merries en dat van de 129 veulens,nbsp;hier gefokt, 12 en niet meer werden verkocht, dan geeftnbsp;dat een ander en juister kijk op den toestand.

Over de kwaliteit der veulens wil de heer ’t Hoen nog geen oordeel uitspreken; wat de ondervinding mij geleerdnbsp;heeft en ik geloof, dat ik, die als directeur van het Remonte-Depöt in 13 jaren meer dan 1500 Sandelhouts heb afgeleverd,nbsp;ook wel eenig recht van spreken heb, is, dat de veulensnbsp;van de stoeterij in alle opzichten boven die van Soemba staan.

Dat te bewijzen is moeilijk, doch ik hoop in de gelegenheid te zijn met eenige hier gefokte Sandelhouts te- laten ziennbsp;tot . welke prestaties zij in staat zijn. De toekomst zal hierinnbsp;uitspraak moeten doen.

De heer ’t Hoen grondt zijn ongunstige verwachtingen verder op de ondervinding van het vroegere Sandelhout

-ocr page 39-

23

stamboek, waarvan hij zegt dat gedurende haar geheel bestaan geen enkele werkelijk superieure Sandelhout is gefokt.

De jury-verslagen geteekend door mannen als Hoogkamer en Penning luiden echter anders, terwijl het feit, dat hetnbsp;gouvernement (de Burgerlijke Veeartsenijkundige Dienst)nbsp;o-a. de stamboek-veulens Nero en Sec undo kocht voornbsp;resp. ƒ 1000 en ƒ 1200 zou doen vermoeden dat die veulensnbsp;wel als superieur zijn beschouwd. En voor de stoeterij isnbsp;het van eenige beteekenis dat de vroegere eigenaar vannbsp;die dure hengsten mij verzekerde, dat zij achter stondennbsp;bij enkele jonge op de stoeterij gefokte veulens.

De financieële kwestie der stoeterij wordt weer tegen beter weten in — verkeerd gesteld. Van een koffieland, datnbsp;in zijne vijfde jaar enkele pikols koffie kan verkoopen, zalnbsp;niet worden gezegd, dat elke dier eerste pikols misschiennbsp;wel duizend gulden heeft gekost. En de merrieveulens dan?nbsp;Moeten deze niet in rekening worden gebracht?

Meer behoef ik hier niet van te zeggen.

Het betoog van den heer ’t Hoen heeft moeten dienen om te komen tot zijne slotconclusie, dat de stoeterij moet wordennbsp;beheerd door het Departement van Landbouw.

Doch daar hij kon weten en wist, dat zulk steeds het geval is geweest, bedoelt hij blijkbaar, dat denbsp;stoeterij onder het direct beheer had moeten staan van eennbsp;gouvernements-veearts. Dat dit niet het geval is geweest,nbsp;zou zich reeds ernstig hebben gestraft.

De besliste onjuistheid daarvan geloof ik voldoende te hebben aangetoond, terwijl een dergelijk beweren nog bedenke-lijker wordt, waar de directe leiding van de stoeterij steeds in gemeen overleg met den hier geplaatsten paardenarts heeftnbsp;plaats gehad, terwijl de hoofdleiding niet alleen berustnbsp;bij het Dep. van Landbouw, doch ook wel degelijk doornbsp;dat Departement wordt uitgeoefend. Dat met een paarnbsp;Voorbeelden aan te toonen is gemakkelijk. De Australischenbsp;ttrerries van de stoeterij zijn geheel buiten mij om aange-

-ocr page 40-

24

kocht; mijn advies zou nimmer geweest zijn om op de Stoeterij — met haar doel voor oogen — merries van hetnbsp;platte Hackney-slag te kruisen met Sandelhouts.

Wel werd dezerzijds steeds aangedrongen op kruising van zuivere Arabische hengsten van kleine taille met San-delhout-merries, doch tot uitvoering kwam dat niet.

Dat de voorschriften voor de stoeterij herzien moeten worden is volkomen juist, doch het kan den heer ’t Hoen nietnbsp;onbekend, zijn dat in die richting reeds stappen zijn gedaan.

Meer dan mij lief is heb ik er op moeten wijzen, dat de heer’t Hoen een critiek heeft geleverd, welke beslist zeernbsp;onbillijk is. Nog in 1904 schreef de jury der afdeelings-tentoonstellingen, van welke jury de heer ’t Hoen lid was,nbsp;over de Stoeterij te Padalarang sprekende: „—^^daar hetnbsp;niet te loochenen is, dat alleen een dergelijke inrichtingnbsp;vrij groote zekerheid geeft, dat zij aan het doel zal beantwoorden”.

En datzelfde verslag vermeldt over de Sandelhout-merries, aangekocht door den Veeartsenijkundigen Dienst en ondernbsp;bepaalde voorwaarden ter verzorging gegeven aan inland-sche fokkers:

„Wij zagen (van deze merries) 153, alhoewel er meer aan „inlandsche fokkers in verzorging zijn gegeven.

„Het trok onze aandacht, dat het aantal veulens en bezette „merries gering was. In verband met de omstandigheid,nbsp;„dat deze merries moeten dienen tot het voortbrengen vannbsp;„zoowel mannelijk als vrouwelijk fokmateriaal; komt het onsnbsp;„voor, dat verscheidene niet voldoen aan de eischen, welkenbsp;„aan zulke merries hadden behooren te worden gesteld.”nbsp;Deze merries waren uitsluitend door veeartsen aangekochtnbsp;en deze fokkerij stond wel onder leiding van een veearts.

En wat zijn de resultaten van deze fokkerij geweest?

De beste veulens werden door den gouv. veearts te Bandoeng genaast en verder opgevoed op een tijdelijk etablissement te Bandoeng. (Op het erf van dien veearts).

-ocr page 41-

25

Toen in 1905 dit stelsel werd verlaten werden 34 veulens overgegeven aan de Stoeterij te Padalarang. Van deze veulens kon zóó weinig worden verwacht, dat denbsp;paardenarts en ik van gevoelen waren ze nagenoeg alle tenbsp;moeten verkoopen. Daar zij echter afkomstig waren ennbsp;onder het beheer hadden gestaan van den Veeartsenijkun-digen Dienst achtte ik het noodig geen gebruik te makennbsp;''an het ons toegekend recht van afkeuring, doch deed hetnbsp;Voorstel een gouvernements-veearts met ons in commissienbsp;Ie stellen. Dat voorstel werd goedgekeurd, en met eenparige stemmen wertf bersloten van de 34 slechts 4 aannbsp;1^ houden.

Deze bedroevende lijdensgeschiedenis is den heer ’t Hoen van zeer nabij bekend, doch wordt in het Historisch Overzicht niet vermeld.

Waarom niet, zou ik willen vragen.

En het antwoord kan niet anders luiden dan, omdat deze geschiedenis niets kan bijdragen tot verdediging van denbsp;stelling; alleen veeartsen zijn op het gebied van paardenfokkerij als deskundigen te beschouwen.

Want feitelijk draait alles om het bewijs van die stelling 6n daar zij met deugdelijke argumenten niet is te bewijzen,nbsp;worden onjuiste er bij gehaald en alles verzwegen, watnbsp;fogen die stelling zou zijn aan te voeren

De geschiedenis in Europa is er echter om te bewijzen, dat paardenfokkerij iets is dat een speciale studie en speciale gaven eischt. Niemand zal ontkennen, dat een paardenfokker mag verwaarloozen, dat wat de veeartsenijkundenbsp;ons leert, doch die kennis alleen is beslist onvoldoende.

Det leiden eener stoeterij is een in elkaar grijpen van tal 'van zaken, waarbij kennis van veeteelt, een goed oog op ennbsp;liefde voor paarden, veeartsenijkunde, kennis van landbouw,nbsp;praktische paardenkennis, omgang met werkvolk, enz. denbsp;dementen zijn, welke echter elk afzonderlijk niets be-foekenen, doch die alle op hun beurt tot hun recht moe-

-ocr page 42-

26

ten komen onder leiding van iemand, die naast veel hart voor zijnen taak een open oog moet hebben voor al dienbsp;factoren.

Zal iemand ontkennen, dat Graaf Lehndorff getoond heeft op dit gebied een eminent man te zijn; zouden de Pruisischenbsp;Hauptgestüte, welke niet onder veeartsen staan, in slechtenbsp;handen zijn; berust de leiding der paardenfokkerij innbsp;Frankrijk bij de veeartsen; zijn de reuzenresultaten opnbsp;fokkerijgebied in Engeland verkregen door veeartsen bereikt; en vraag ik ten slotte: heeft ons land niet bewezen,nbsp;dat mannen als Punt en Pauwen — om geene anderen tenbsp;noemen — op het gebied van paardenfokkerij met eerenbsp;mogen worden genoemd?

Men begrijpe mij goed: niemand kan meer dan ik, die jaren lang met paardenartsen heb samen gewerkt, overtuigd zijn, dat ook onder de veeartsen personen zullennbsp;worden gevonden, die in alle opzichten geschikt zoudennbsp;zijn eene stoeterij of fokkerij te leiden en niemand meernbsp;dan ik weet een praktischen en ambitieusen veearts tenbsp;waardeeren, doch — aan geene enkele bepaalde categorie personen kan de hier bedoelde geschiktheid wordennbsp;toegekend. Hierover nog te strijden is eigenlijk eene dwaasheid en bij eenig nadenken zal ook de heer ’t Hoen datnbsp;erkennen.

Padalarano, December 1909.

GROENEVELD.

Directeur van het Remonte-Depót en Beheerder van dé Stoeterij.

-ocr page 43-

Opmerkingen, naar aanleiding van het „Historisch over= Zicht van de maatregelen tot verbetering van denbsp;paardenrassen in Nederlandsch-lndië, door de Regee=nbsp;ring genomen en onder niet=deskundigenbsp;leiding uitgevoerd.

üe heer Groeneveld heeft aanleiding gevonden mijn bovengenoemd artikel aan eene nadere bespreking te onder-'^verpen, waartoe drie omstandigheden hem in zekeren zin

verplichten.

De nadruk wordt vervolgens gelegd op No. 3 van die omstandigheden en wel „dat het zoodanig geschreven is,nbsp;dat de Regeering en de lezer een zeer onjuiste voorstellingnbsp;der zaken krijgen en het geheele betoog dient om te bewijzen, dat alleen een veearts deskundig kan zijn op hetnbsp;gebied van paardenfokkerij”. Ik betwijfel echter of de Regeering en lezer na de pogingen van den heer Groeneveldnbsp;Om eenige mededeelingen van ondergeschikt belang, die aannbsp;bet wezen der zaak feitelijk niets afdoen te weerleggen ennbsp;menige specifiek veeartsenijkundige zaken, verkeerd weer tenbsp;geven, eene andere voorstelling van de stoeterij te Pada-larang hebben gekregen.

Ik schreef dit artikel, slechts den loop der zaken vermeldende, zooals deze zich hebben voorgedaan, zonder de daarop betrekking hebbende officiëele bescheiden nogmaalsnbsp;Is raadplegen; vandaar, dat enkele data niet geheel juistnbsp;^ijo, hetgeen echter aan de zaak zelf niets af doet.

De heer Groeneveld begint met de mededeeling, dat 'b er mij over verbaas en cursief laat drukken, dat men innbsp;1842 bij eene stoeterij een veearts overbodig vond en datnbsp;'vgt;en niet wist dat kwade-droes besmettelijk was, er aannbsp;loevoegende; „en moest het niet tot 1868 duren, datnbsp;Derlach onomstootelijk de besmettelijkheid weer aantoonde?’

-ocr page 44-

28

Ik citeerde slechts, wat door den heer van der Kemp was geschreven. Volledigheidshalve echter het volgende:nbsp;In 1734 werd door Gaspard Saunier, reeds gewezen opnbsp;het noodzakelijke van desinfectie der stallen bij voorkomennbsp;van malleus, terwijl Qarsault in 1741 en Bourqelat innbsp;1764, wel wetende welk gevaar deze ziekte kon opleveren,nbsp;het afmaken der zieke en het isoleeren der verdachte dierennbsp;reeds hebben aanbevolen.

Einde van de 18de eeuw toonden Abildqaard en ViBORO in Denemarken door een groot aantal proevende besmettelijkheid van malleus voor paarden aan. Deze onderzoekersnbsp;wezen er destijds al op, dat de smetstof, toen weliswaarnbsp;nog niet bekend ais malleusbacil, door drogen hare werkzaamheid verloor.

Later is er weer twijfel gerezen, (') doch in 1837 toonde Rayer aan, dat malleus een ziekte was, die ook voor dennbsp;mensch besmettelijk is.

Er was dus in 1842 wel degelijk wat bekend omtrent de al of niet besmettelijkheid en zou een bekwaam deskundige zeker niet in gebreke gebleven zijn de zieke dierennbsp;in ieder geval van de gezonde afgezonderd te houden.

„Malassoro — de stoeterij op Celebes — is eene mislukking geweest, toch had een paardenarts zitting in de Commissie, welke de oprichting heeft voorbereid. Door den heer ’t Hoen vergeten op te merken” zegt de heer Groeneveldnbsp;Dat was ook zoo en wil ik dit gaarne erkennen. Ik hebnbsp;echter geenszins beweerd dat Malassoro een succes hadnbsp;moeten zijn, omdat er een paardenarts in de Commissienbsp;zitting heeft gehad.

(b Is wel wat zwak uitgedrukt. Van uit Alfort heeft men inderdaad krachtig propaganda gemaakt voor de niet besmettelijkheid van deze ziekte, wat onnoemelijk veel schade heeft veroorzaakt.nbsp;Maar, om Nocard te citeeren: ,.L’année 1840 marque la fin desnbsp;temps heroïques; la thèse de la contagion rallie chaque jour desnbsp;partisans”. (Red.)

|!i:

-ocr page 45- -ocr page 46-

30

Hierbij rukt de heer Qroeneveld de zaken uit hun verband. Sprekende over de onvoldoende voeding der paarden, werd deze door mij geenszins in verband gebracht met denbsp;gesteldheid van den bodem. De paarden in het Remonte-Depot waren, wat de voeding betreft, toch niet uitsluitendnbsp;aangewezen op het gras, dat de bodem aldaar toen ter tijdnbsp;produceerde. Er werd toch ook gaba verstrekt?

Het spreekt van zelf, zegt de heer Qroeneveld, dat men het terrein niet heeft verlaten vóór men een ander en beternbsp;terrein had.

,,Betreffende het naar het terrein ingesteld onderzoek kan ik mededeelen, dat het heeft plaats gehad door een gediplomeerdnbsp;landbouwkundige, voor wat betreft den bodem en doornbsp;een genie-officier voor wat betreft de watervoorziening.

Waarom het resultaat van het bodemonderzoek van dezen landbouwkundige niet meteen medegedeeld?

Het wekt bevreemding, dat in 1906 dus drie jaar na de oprichting van de stoeterij volgens eigen mededeelingnbsp;van den heer Qroeneveld, het kalkhalte van den bodemnbsp;moest worden bepaald. Was dit dan niet bij het eerstenbsp;onderzoek geschied?

In de behoefte aan water moet voorzien worden door oppompen en het aanleggen van blusleidingen. Eene natuurlijke watervoorziening, een factor, die toch van hetnbsp;grootste belang moet geacht worden voor een stoeterij, isnbsp;te Pa dal ara ng dus niet te vinden.

De naam Padalarang wijst er trouvrens al op. Pada: geheel, algemeen; larang: duur, verboden. Een plaats waarnbsp;de eerste levensbehoeften voor de bevolking, dus ook water,nbsp;schaarsch zijn. Veel levend water was daar dus niet tenbsp;verwachten.

Hierop werd slechts gewezen en dit had dan toch ook door den genie-officier, die het onderzoek van de watervoorziening verrichtte opgemerkt moeten zijn.

Naar aanleiding mijner mededeeling, dat ostomalacie

-ocr page 47-

31

quot;ergens op java in die mate voorkomt als te Padalarang en waarmede de bevolking reeds lang bekend was, zegt denbsp;’leer Groeneveld, dat ik niet schroom in een aan de Re-l^eering aan te bieden stuk mededeelingen te doen, waarvannbsp;'quot;'i de onjuistheid bekend is. Iedereen en ook de heernbsp;Groeneveld zal echter wet begrepen hebben, dat ik denbsp;'bevolking niet censeerde te weten wat osteomatacie is.

Haar was alleen bekend, dat paarden in deze streek minder goed gedijen. Padalarang en eenige omliggende

dessa’s zijn dan ook arm aan paarden.

Dat in Australië ook kalk gebruikt wordt in de paddocks

der voibloedveulens en in Europa nagenoeg alle fokkers kunstmiddelen aanwenden, moest een reden temeer zijnnbsp;mu voor het fokken van supérieure Sandelhout-hengstennbsp;van een bodem en terrein gebruik te maken, waar al deze

kunstmiddelen overbodig zijn zooals op Soemba.

ïk zou zeggen, dat de fokkers in Europa er ook wet

zoo over zullen denken.

Maar laat ons wel zijn, waarom betaalt men ten behoeve van de groote stoeterijen in Europa enorm hooge sommennbsp;voor den aankoop van in Arabic gefokte hengsten? Omnbsp;dat zonder dat fokmateriaal het rastype niet zuiver bewaard

dlijft. Hieraan mag men te Padalarang een voorbeeld nemen.

Dat zwaar padivoer mede oorzaak zou zijn van het outstaan van osteomalacie, heb ik in het artikel van dennbsp;heer van Dulm niet kunnen lezen; wel, dat uitsluitendnbsp;voeren met padi en dedek de symptomen doet verergeren,nbsp;doch dit resultaat kan men door toepassing van elk on-uatuurlijk dieet bereiken. De ziekte opwekken is nog heelnbsp;'vat anders en dit is den heer van Dulm absoluut niet gelukt.

Gebrek aan kalkzouten in het voedsel en intensief fokken Worden door hem als de oorzaken der ziekte beschouwd,nbsp;waarmede evenwel nog niet wetenschappelijk bewezen is,nbsp;dat er geen andere oorzaken in het spél zouden kunnen zijn.nbsp;Schrijver zegt toch op bldz, 89: de osteomalacie werd te

-ocr page 48-

32

Padalarang zoowel onder de paarden van de tamme stoeterij als onder de Australische paarden van het Remonte-Depötnbsp;waargenomen. De factor „intensief fokken” was bij laatstgenoemde paarden toch uitgesloten, zoodat alle ziektegevallennbsp;dan op rekening zouden komen van het gebrek aan kalkzoutennbsp;in het voedsel. Uit het feit, dat de verschijnselen ook bijnbsp;deze dieren teruggaan na verwijdering van Padalarang, zounbsp;men denken, dat elders de bodem meer kalkhoudend is; dit isnbsp;echter niet het geval en moet men dus wel tot de conclusienbsp;komen dat nog een andere onbekende oorzaak in het spel is.nbsp;Het is dan toch wel opvallend, dat niet een groot percentagenbsp;van de op Java geïmporteerde Australische paarden aan osteomalacic lijdende is. Ligt hierin niet opgesloten, dat hetnbsp;samenverblijven van een groot aantal paarden op een terrein van kleine uitgestrektheid als te Padalarang een prae-disponeerend moment was voor het ontstaan der ziekte?

Volgens den heer Groeneveld immers maakt Padalarang ten opzichte van de overige streken van Java een gunstigenbsp;uitzondering wat het kalkgehalte betreft.

De heer Groeneveld begeeft zich hier op zeer gevaarlijk en voor hem vreemd terrein.

De meest recente meeningen omtrent osteomalacic zijn die, welke het lijden beschouwen als een osteitis vannbsp;infectieusen aard.

Naar aanleiding van het constateeren van twee gevallen van osteoporose op de tentoonstelling in 1907 te Bandoeng,nbsp;in de jury waarvan behalve de heer Groeneveld, de gouv.nbsp;veeartsen de Vletter en ’t Hoen zitting hadden en innbsp;verband met de vele gevallen van osteomalacic te Padalarang, werd in overweging gegeven een onderzoek in tenbsp;doen stellen naar het voorkomen dezer ziekte in Indië.nbsp;Hiertoe werd een rondschrijven gericht aan alle gouv.nbsp;veeartsen. Uit de antwoorden bleek, dat slechts enkele gevallen op Java en Sumatra’s Ooskust waren geconstateerd,nbsp;zoodat vaststaat dat deze ziekte onder den paardenstapel

-ocr page 49-

33


''3gt;i de bevolking slechts zeer sporadisch voorkomt.

De twee gevallen van osteoporosis, bedoeld op deze tentoonstelling, gold paarden waarbij het proces reeds totnbsp;stilstand was gekomen, doch verschijnselen had achtergelaten.

een veelvuldig voorkomen van osteomalacie bij de paarden van de bevolking, zooals de heer Groeneveld zich


dit


voorstelt is dus geen sprake.


Het lijkt mij niet overbodig te wijzen op het gevaar voor ver-gissingen, indien men elke afwijking van den normalen vorm Per boven- of onderkaak op rekening dezer ziekte wil stellen.nbsp;Zoo werden er van Padalarang eenige paarden naar hetnbsp;^eeartsenijkundig Laboratoruim gezonden als lijdende aannbsp;•osteomalacie, terwijl de verschijnselen, die zich uitsluitendnbsp;tot de kaak bepaalden, zoo dubieus waren, dat, in


aanmer-


kin


genomen het stationnair blijven van dezen kaakvorm.


Po diagnose osteomalacie wel wat ver gezocht bleek. Men Pient toch te weten dat in den anatomischen bouw, physio-'•ogische afwijkingen kunnen bestaan.

Het terrein is te klein heb ik beweerd.

„Ik geef toe, zegt de heer Groeneveld, dat een grooter ^oriein beter zou zijn, maar dat een en ander tot nadeelnbsp;zijii voor de goede ontwikkeling der veulens wordtnbsp;'Weersproken door de resultaten. Van de tot heden afgele-''erde veulens hadden meerdere een hoogte van 1.38 M.

eoii zelfs van 1.40 M, terwijl bij geen dezer sprake 'Was van hoogbeenigheid of uit de krachten gegroeid zijn,” etc.nbsp;^orineld had dienen te worden dat het vaderpaard vannbsp;veulens ook 1.38 M. hoog is.

Hn gelooft de heer Groeneveld nu nog dat de dekheng-die te Padalarang gebezigd worden, raszuivere san-loutpaarden zijn? Hieromtrent meen ik te kunnen ver-^'i^en naar mijn artikel „De eerste Arabische hengsten op oemba” in dezelfde aflevering voorkomende en zou iknbsp;ns de vraag willen stellen: „of het wel aanbeveling ver-gt; dat in een stoeterij, die ten doel heeft het fokken


die


3

-ocr page 50-

34

van sandelhoutdekhengsten, gebruik te maken van hengsten, waarvan de raszuiverheid aan grooten twijfel onderhevig is.

Men zal op die v/ijze mogelijk te Padalarang een paard fokken, dat wellicht grooter en zwaarder is, doch een gewijzigd type, dat in soliditeit bij de sandelhouts van Soembanbsp;ten achter staat. Daarom is het zaak de merries steeds tenbsp;laten dekken door op Soemba gefokte hengsten.

De financieele zijde van het vraagstuk komt bij den heer Groeneveld blijkbaar niet in aanmerking.

Daar, waar supérieure hengsten uitsluitend gefokt kunnen worden in een stoeterij, terwijl ze elders niet te krijgen zijn,nbsp;is dit natuurlijk verantwoord, doch waar het bekend is, datnbsp;op Soemba en ook daar alleen absolute zekerheid bestaatnbsp;om van generatie op generatie de allerbeste sandelhoutsnbsp;te kunnen fokken, is het nog zeer de vraag of men goednbsp;doet te fokken in een streek, waar men tot kunstmiddelennbsp;zijn toevlucht moet nemen om het fokmateriaal gezond tenbsp;houden.

Waar ik schreef dat experimenten met aan periodische oogontsteking (maanblindheid) lijdende merries niet op denbsp;stoeterij thuis behooren, antwoordt de heer Groeneveld,nbsp;dat dit niet op eigen gelegenheid is geschied, daar denbsp;vorige Directeur van Landbouw dezen maatregen sanction-neerde. Werd hieromtrent ook het advies ingewonnen, vannbsp;den paardenarts te Padalarang? En durfde die zichnbsp;eveneens verantwoordelijk te stellen voor dezen maatregel ?nbsp;Nogmaals moet ik er echter op wijzen, dat hetgeen ik overnbsp;deze kwestie schreef niet goed gelezen werd en daaromnbsp;geheel onjuist werd weergegeven.

De heer Groeneveld wil het doen voorkomen alsof ik de besmettelijkheid van periodische oogontsteking alsnbsp;een vaststaand feit verkondigde, terwijl ik alleen beweerdnbsp;heb, dat het niet aangaat dergelijke paarden in een .stoeterij tenbsp;gebruiken, zoolang het tegengestelde niet bewezennbsp;is en wel op grond van het feit, dat mannen van jaren-

-ocr page 51-

35

lange ervaring op dit gebied er niet aan zullen denken,

'bieren, die aan genoemde ziekte lijdende zijn als fokma-

lenaal in een stoeterij aan te houden.

aanhaling van Professor Bayer was dus geheel over-

*^odig allerminst op zijn plaats. Dat Prof. Bayer een '^^berispelijk gebouwden, doch aan maanblindheid lijdendennbsp;*iengst verkiest boven een slechtgebouwden, zal wel iedereennbsp;iTiet hem eens zijn. Van twee slechte kiest men gewoon-*'il^ het minst slechte. Als men echter over goed fokmate-¦¦laal kan beschikken, dan verwijdert men zoo gauw mogelijknbsp;slechte; dit is ten minste logisch en hier ging het om,

P a d a 1 a r a n g.

Öat zware voeding een der middelen zou geweest zijn osteomalacie te genezen heb ik geschreven, doelendenbsp;de wijziging in het dieet, n. 1. door voedering met vannbsp;Australië geïmporteerd lucernehooi, katjang tanah (arachisnbsp;'^ypogea), en door zware bemesting van den bodem metnbsp;etc. De heer Groeneveld zij gerust, ook hier was bend dat verwijdering der aangetaste dieren van Pad a 1 aran gnbsp;al voldoende was om genezing te verkrijgen.

Wat de heer Groeneveld aanhaalt uit het jury-verslag van tentoonstelling in 1904 is hier minder op zijn plaats, aan-gezien geadviseerd werd, alvorens het tot een lijdensgeschie-p nis te laten komen, deze merries over te brengen naarnbsp;^adalarang, waar ze onder direct toezicht stonden vannbsp;'-'n beheerder, terwijl ze in de Pr eau ge r te veel ver-^Preid waren, zoodat oordeelkundig toezicht niet goed

’’’ogelijk was.

Dat ik echter thans een andere meening heb over de oeterij en de dekhengsten dan in 1904, zal den heernbsp;eveld niet kunnen bevreemden na lezing van mijnnbsp;artikel over Soemba.

a een enkel woord omtrent de regeling van de positie te pnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;beheerder der stoeterij en den paardenarts

^balarang. De heer Groeneveld zegt, dat in het

-ocr page 52-

Gouvernements Besluit regelende het beheer en toezicht op de stoeterij uitdrukkelijk is voorgeschreven: „ten aanzien van denbsp;technische aangelegenheden der stoeterij en van de opvoedingnbsp;der veulens zal de beheerder dier inrichting te rade gaannbsp;met den paardenarts, zijnde deze mede belast met de geneeskundige behandeling en het toezicht op de hygiëne”.

„En aan die bepaling is door mij steeds de hand gehouden” etc. In hetzelfde Besluit dd. 12 Maart 1906 no. 2 staat evenwel in art. 8 alinea 2 te lezen; ,,Bij ontstentenis dan wel afwe-zi gheid van den beheerder zal de paardenartsd iens functiënnbsp;tijdelijk waarnemen”. In hoeverre hieraan de hand gehouden is, ware de moeite waard geweest mede te deelen.

Bij afwezigheid van den beheerder werd deze immers steeds vervangen door een officier van een der bereden wapens,nbsp;niet alleen ten behoeve van het Remonte-Depot, doch ooknbsp;ten behoeve van de stoeterij, wat voor de betrokken paardenartsen toch alles behalve aangenaam moet geweest zijn.

Omtrent het tweede gedeelte van de in den aanvang genoemde stelling weet ik niet beter te doen dan den heernbsp;Groeneveld den raad te geven mijn artikel nog eens goednbsp;te lezen. Door mij toch is nimmer beweerd, dat alleen eennbsp;veearts deskundig kan zijn op het gebied van paardenfokkerij.

Welke categorieën van personen als deskundigen in aanmerking komen op het gebied van veeteelt, dus ook van paardenfokkerij, staat duidelijk te lezen in het verzoekschrift van de Veeartsenijkundige Vereeniging aan Z. E. den Gouverneur-Generaal, waarin naar mijn artikel slechts verwezen wordt.nbsp;Nu plaatst de heer Groeneveld zich wel op een andernbsp;standpunt, doch hierop kan ik slechts mêedeelen, dat iknbsp;mij in goed gezelschap meen te bevinden.

Alle daarin genoemde categorieën van personen kunnen als zoodanig in aanmerking komen, doch niet dan na behoorlijke aanvullingsstudieën en praktijk, waarbij het vannbsp;zelf spreekt, dat liefhebberij en toewijding vereischten zijn,nbsp;om op dit gebied iets te kunnen presteeren.


-ocr page 53-

37

Vail eene verkeerde praetnisse uitgaande, kwam de heer

1 nbsp;nbsp;nbsp;o

'JROeneveld dus ook tot verkeerde conclusies.

Naar aanleiding van de slottirade van het verweerschrift 'iioet ik opmerken, dat het niet aangaat op het gebied vannbsp;paardenfokkerij Indië in een adem te noemen met Europa.nbsp;Niemand zal de groote verdiensten ontkennen van mannennbsp;graaf Lehndorff, Punt en Pauwen, doch fokkers vannbsp;beroep zooals in Europa worden in Indië niet aangetrof-Er zijn hier geen Europeanen, Inlanders of vreemdenbsp;Oosterlingen, die uitsluitend het beroep van fokker uitoefenen.

de laatste jaren op dit gebied voor de bevolking godaan is, gesrhiedde onder leiding van den Veterinairennbsp;Oienst, wat voor de hand ligt, omdat de veeartsen de eenigenbsp;Ambtenaren zijn, die een wetenschappelijke opleiding innbsp;richting hebben genoten en door dagelijksche aanrakingnbsp;de bevolking in de gelegenheid zijn het best de noodennbsp;^0 behoeften van den veestapel in iedere streek te leerennbsp;'tien, en in overleg met de besturende ambtenaren denbsp;’^'chting aan te geven, waarin de veeteelt in het algemeen,nbsp;zooals bekend is op zeer lagen trap van ontwikkelingnbsp;®^Aat, geleid behoort te worden. En waar niet altijd dennbsp;veearts de plaats werd toegekend, die hem billijkerwijzenbsp;Wam, achtte ik het wenschelijk daar nog eens op tenbsp;'V'jzen.

slotte stel ik er prijs op liier te verklaren, dat ik de ^ ']ding en liefhebberij inzake paardenfokkerij van dennbsp;Groeneveld ten volle erken, en zijn kennis op ditnbsp;‘6 niet onderschat en dat er dus van een aanval opnbsp;^persoon, wat blijkbaar vermoed wordt, geen sprake is.nbsp;aar het overigens geenszins mijn bedoeling is een twist-*‘'1 uit te lokken, zoo zal ik na deze uiteenzetting vannbsp;e onderwerpelijke kwestie ook niet meer op deze zaaknbsp;^eugkonien.

’t HOEN.

-ocr page 54-

mm‘

r'iïï


Fribrolysin Merck.

Eerste geval.

Op 9 Juli 1909 werd mij een paard ter onderzoek aangeboden op de onderneming F. in Serdang.

Het dier was volgens den eigenaar een tiental dagen te voren in den stal uitgegleden en had zich een wondjenbsp;geschaafd aan het spronggewricht rechts, midden in denbsp;buigvlakte.

(Eerst veel later is gebleken, dat de koetsier een fijnen steekbeitel in het gewricht gestoken had, omdat het paardnbsp;onder het roskammen lastig was en met het achterbeennbsp;vooruit sloeg).

Bij onderzoek bleek het dier sterk kreupel; het spronggewricht geheel opgezet en zeer pijnlijk. In het midden der buigvlakte was een wond, oppervlakkig naar het scheen,nbsp;doch bij drukken op het gewricht sprong het gewrichts-vocht als een troebel geel sereus vocht te voorschijn; dusnbsp;een penetreerende wond.

Oogenschijnlijk was de inhoiid van den gewrichtszak niet purulent; microscopisch is die echter niet onderzocht.

De prognose werd ongunstig gesteld. Hoewel den eigenaar geen hoop op herstel kon worden gegeven, werd toch tot een behandeling overgegaan.

Het spronggewricht werd ingewreven met dubbeljood-kwikzalf 1 op 10 en het paard op stal gezet.

Na een maand zag ik patient weder; de wond was gesloten, doch het spronggewricht was stijf en onbeweeglijk, pijnlijk bij aanvoelen en zeer gezwollen; het dier was sterknbsp;vermagerd en liep zeer pijnlijk; draven was onmogelijk.

-ocr page 55-

39


Voorgesclireven werd Jood-Vasogeenzalf (10%); hiermede 'verd het gewricht 1 X per dag gemasseerd, vervolgensnbsp;ë^bandageerd.

Een maand later vond ik de patient nog meer achteruitgegaan; de zwelling was wel iets minder, maar het gewricht 'vas onbeweeglijk, hard en warm. Bovendien stond hetnbsp;“^'er geheel overkoot en trad bij het loopen zelfs niet meer


door


gt;'i het kogelgewricht. Het was nog steeds zeer ver-


magerd, terwijl van draven geen sprake was. Ook het ®^appeii ging moeilijk onder ontzettend hijgen; het diernbsp;Was direct uitgeput.

biet paard werd naar mij opgestuurd en kwam 12 September


hier onder behandeling en werd direct aan den hals inge


spoten met 3 tubes == 6.9 cFibrolysin Merck.

Na 2 dagen meende ik reeds eenige beterschap te bespeuren; het dier stond in den stal een enkele maal niet 'neer overkoot. Na de 2de inspuiting, drie dagen na denbsp;eerste, werd de stand reeds beter. Geregeld ging ik nunbsp;door en herhaalde de inspuiting iederen 4den of 5den dag.


Na


^en 4 tal inspuitingen liet ik het paard stappen en draven.


Slappen ging jets, draven zeer lastig; het hijgde daarbij ''roeselijk en was direct moede. Steeds doorgaande met


de


'nspuitingen werd de toestand voortdurend beter. Er


tiwam buiging in het spronggewricht; slonk en voelde niet meer warm aan, leiwijl de stand g

zamerhand normaal werd. nbsp;nbsp;nbsp;vrpunel-

Nu kon het dier reeds zóó draven dat een ee


heid


niet bemerkte; het werd beslagen om spoedig eens gebruikt te worden. Bij draven thans geen hijgen meer.

Ele voedingstoestand verbeterde direct, toen de pijn Ophield. De laatste maand werd patient geregeld afgenbsp;daarna werd geprobeerd of het voor den dienstnbsp;kon worden gebru^jct.

Ge beweging was nog niet volkomen normaal; de knie b. v. werd nog sterk naar buiten gebracht en ook het spronggewricht



-ocr page 56-

40

functionneerde nog niet volmaakt, maar het geheel gaf toch den indruk van een,, wonderkuur”, zooals ook collega’snbsp;Jeronimus en Post kunnen getuigen.

In het geheel zijn een twaalftal inspuitingen gegeven.

Het paard werd teruggestuurd na een behandeling alhier van 67 dagen en wordt geregeld gebruikt voor hetzelfdenbsp;werk als vroeger.

Tweede geval.

Op 20 October 1909 werd door mij onderzocht het paard van den heer W. D. IJ. op de onderneming D. M. Denbsp;eigenaar was met het paard in een heg gereden en dit wasnbsp;dientengevolge rechts schouderkreupel.

Behandeling: 25 minuten inwrijven met Linimentum Cantharidum; verder de gewone behandeling. Resultaat: „n i h i 1”.

Den 6den November kwam het paard hier in verpleging en werd ingespoten met tusschenruimten van 3 dagen;nbsp;telkens met 3 tubes Fibrolysin Merck.

Eén dag na. de 2de inspuiting liep het paard volkomen rad. Na de 3de inspuiting werd het op 17 Nov. 1909nbsp;als hersteld teruggestuurd.

Derde geval.

Een Australisch paard van W. S. te P. B. werd mij ter onderzoek aangeboden op 6 Nov. 1909. De eigenaar wasnbsp;er méde in een sloot gereden, met het gevolg, dat het paardnbsp;rechts sterk schouderkreupel was.

Een behandeling werd in ’t werk gesteld: 1 X inwrijven met Linimentum Cantharidum. Succes: „nihil”.nbsp;Daarna werden o'm de 4 dagen inspuitingen met Fibrolysinnbsp;Merck toegepast. Na de 2de inspuiting was nog geennbsp;beterschap te bespeuren; na de 3de plotseling vooruitgang

-ocr page 57-

41

^•1 na de 4de werd het paard op 6 Dec. 1909 als her-®^eld ontslagen.

kierde geval.

Esn Australisch paard eigenaar A. W. te P. B. werd mij onderzoek aangeboden op 20 November 1909.

dier had reeds vroeger een tendovaginitis van ll^n hoef- en van den kroonbeenbuiger gehad, juist bovennbsp;G kogelgewricht rechts voor, en was door den eigenaarnbsp;zelf behandeld, wat tot onvolledig herstel had geleid. Nunbsp;het dier reeds geruimen tijd volslagen kreupel,nbsp;onderzoek vond ik gezwollen, verdikte peezen, pijnlijknbsp;'1 bruk, op één plaats ingesnoerd, klaarblijkelijk tengevolgenbsp;een gedeeltelijke verscheuring, waarna weer aaneengroei-had plaats gevonden.

*^*3gnose; Chronische peesonsteking gepaard met kreu

pelheid.

^*^'1 behandeling met Jood-Vasogeen (lO'Vo) werd toege-• Geregelde massage vond plaats, daarna werd een 29nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'verband aangelegd; echter zonder resultaat.

2 oember werd het paard voor het eerst ingespoten met ' Fibrolysin; het kwam daarvoor geregeld l'/juurnbsp;‘^^naar mij toegeloopen.

zood^ nbsp;nbsp;nbsp;had echter aanvankelijk geen succes,

a ik na de 4de inspuiting begon te wanhopen, ofschoon Wel vond, dat de zwelling iets was verminderd. Tochnbsp;ik door.

de^'^cl nbsp;nbsp;nbsp;beterschap te bespeuren en na

^ ® inspuiting liep het paard rad.

gewo d^^^ nbsp;nbsp;nbsp;nieer pijnlijk bij knijpen en veel dunner

p nbsp;nbsp;nbsp;alleen op de plaats der peesverscheuring was

^jerdikking achter gebleven.

Werd^'^ oigenaar vroeg of hij het paard kon gebruiken, liet op 30 Januari 1910 na de 8ste inspuiting, als

te ld

-ocr page 58-

42

Ook dit geval was zeer frappant.

Volgens mijn ondervinding kan ik Fibrolysin bij pees-en gewrichtsaandoeningen zeer aanbevelen, daar de behandeling zeer gemakkelijk is en succes geeft.

Alle inspuitingen vonden plaats aan den hals.

BINDJEIJ, 16 Februari 1910. J. BREEDVELD,nbsp;particulier veearts.

-ocr page 59-

korte medeüeelingen.

Acarus=schuift bij het Rund.

Op 13 Augustus 1909 werden mi] op de onderneming S. D. 2 runderen ter onderzoek aangeboden, welke lijdende waiennbsp;^3n huiduitslag.

1, wit Bengaalsch koekalf ongeveer 1 jaar oud, had aan het hoofd, achter de ooren enkele puistjes, die voor hetnbsp;aieerendeel van buiten een zwarte kleur vertoonden, zoodatnbsp;er uitzagen als kleine wratjes, zooals die zoo dik-bij jonge dieren worden aangetioffen.

Verder waren over het lichaam' hier en daar enkele kleine Pustels verspreid, dikwijls alleen te bemerken bij betastennbsp;der huid, of doordat de haren wat uitstaken. Bij knijpennbsp;l^wani een draadvormig dik geelachtig wit secreet te

Voorschijn.

No. 2, wit Bengaalsch koekalf, ongeveer 2 jaar oud, vertoonde een geheel ander beeld. Het geheele hoofdnbsp;'i'iet uitzondering van neus, lippen, mondstreek en keelgangnbsp;was bedekt met een dikken, korstigen uitslag, zwartachtignbsp;van uiterlijk, voorzien van groeven, zoodat het geheel eennbsp;danibordachtig voorkomen had.

^ Haren waren niet te onderscheiden. De uitslag was zeker

I2 cM. dik. Bij knijpen kwamen overal de secreetproppen voor den dag.

Hij onderzoek bleek het geheele secreet van beide dieien bijna uitsluitend te bestaan uit Acariis parasieten.nbsp;Huizende mijten zaten — meestal nog levend in een

-ocr page 60-

44

propje secreet, zoodat het geheele gezichtsveld van het microscoop een dooreengewarrelde massa van parasietennbsp;vertoonde, in vorm ’t meest overeenkomend met de Aca-rusphy 11 oïdes van het varken. (Zie Knx. Bakterien-kunde und Pathologische Microscopie).

Het beeld van deze ziekte stemde zeer overeen met de beschrijving door Dr. Bugoe gegeven in de „Berlinernbsp;Tierarztliche Wochenschrift” No. 28. dd. 17 Julinbsp;1909. bldz. 523. Vooral was dit het geval bij rund No. 1.

(Voor rund No. 2 moet als onderscheid opgemerkt worden dat juist het hoofd hier praedilectieplaats was, terwijl innbsp;de gevallen, door Dr. Bugoe vermeld, dit geheel vrijnbsp;bleef). Daar ik dit artikel juist gelezen had, trof mij denbsp;overeenkomst, zoodat ik reeds Acarusschurft vermoedde,nbsp;welk vermoeden door onderzoek dan ook bevestigd werd.

De andere dieren van den veestapel waren volkomen gezond, ik kon geen 3de ziek exemplaar vinden.

Tot nog toe werd hier in Deli deze ziekte niet geconstateerd, noch door mij, noch door de collega ’s. (Bij honden werd Demodex reeds vroeger gevonden).

Nadien vond ik nog 2 gevallen, één op een onderneming in de nabijheid van eerstgenoemde, een ander op een verwijderde estate. Ook collega Jeronimus constateerde nognbsp;een geval.

De ingestelde behandeling had wel succes, doch het aantal parasieten was zoo ontzettend groot, dat een alge-heele kuur wel zeer lang zou moeten duren. Daarom werdnbsp;na 2 maanden van verdere behandeling afgezien en denbsp;runderen voor de slachtbank bestemd.

Opmerkelijk schijnt de ziekte zich niet erg te verspreiden onder een kudde; de gevallen schenen steeds geheel zelfstandig voor te komen.

Naar aanleiding van het referaat van Dr. Leurink; Die Acarusraude der Tiere von Friedrich Gmeinernbsp;bldz. 149. afl. 3 en 4, deel XXI dezer „Bladen” moet

-ocr page 61-

45

ik er in de

fiog op wijzen, dat alhoewel tal van micrococcen

PLis aanwezig waren, toch volgens mij het aantal der Poi^asieten hier zeker mede aanleiding heeft moeten gevennbsp;het veroorzaken der op sommige plaatsen zoo hevige

ontsteking.

BINDJEIJ 16 Februari 1910, J. BREEDVELD,nbsp;particulier veearts.

-ocr page 62-

Acarüs=schurft bij het rund.

In December 1907 viel mij bij eene vee-inspectie op, dat twee jonge runderen bezaaid waren met knobbeltjes,nbsp;in grootte afwisselend van een gierst- tot een maiskorrelnbsp;en in hoofdzaak zich bevindend aan den achterrand vannbsp;onderarmen en dijen. Beide dieren, behoorende aan Tonawinbsp;van de desa Melis,, onderdistrict Gandoesari van denbsp;afdeeling Trenggalek, Kediri, werden onderworpen aannbsp;de klopcastratie en braken daarna los, zoodat ik eerst bijnbsp;de contróle-inspectie een behoorlijk onderzoek kon doen.nbsp;De knobbeltjes bleken alle zoo goed als zuiver rond tenbsp;zijn en in de huid te liggen; in het midden van de grootstenbsp;welving was bij elk een sterk verdunde, glimmende haar-looze plek, waar de knobbel bij sterken druk openbarstte.nbsp;Uit alle kwam dezelfde soort dikvloeibare homogene, gedachtige etter, die bij caviae onder de huid gebracht geen reactienbsp;tengevolge had. Bij het onderzoek van strijkpraeparateiinbsp;vond ik op sommige plekjes een groot aantal acarus-mijten,nbsp;die in zooverre van de beschreven soorten afwijken, dat zijnbsp;kleiner zijn, n. 1. ongeveer 'U m. M., en dat zij iets voornbsp;het midden eene vrij breede insnoering vertoonen.

In Maart 1908 constateerde ik dezelfde aandoening bij een rund op eene houtaankap- onderneming van den heer W.,nbsp;gelegen in het N. W. der afdeeling Ngawi; in dit gevalnbsp;waren ook de zijvlakten van den hals met de knobbeltjesnbsp;bezaaid.

Dat deze huidziekte zoo weinig schijnt voor te komen verklaar ik uit de geringe neiging tot openbreken der uitgezette

-ocr page 63-

47

i^aarzakjes. Niet onwaarschijnlijk acht ik het, dat deze

acariase reeds door eenige collega’s is gezien.

Van veel belang schijnt zij niet te zijn, en de aangenchte schade zal zich wel beperken tot waardevermindering van

enkele sterk aangetaste huiden.

TAROETOENG, December 1909.

j. C. F. SOHNS.

-ocr page 64-

Met hoeveel openingen mondt het traankanaal bij de Australische paarden uit op den overgangnbsp;van het neusslijmvlies naar de huidnbsp;van den neusvleugel?

Aanleiding tot het stellen van deze vraag naar het aan tal van de z. g. levensteekens gaf mij de toevallige ontdeknbsp;king van respectievelijk 3 en 4 openingen links en rechtsnbsp;bij een Australisch paard van het Wapen der Artillerie.

De ter mijner beschikking staande handboeken over anatomie beantwoorden haar als volgt:

AIartin, Lehrbuch der Anatomie der Haustiere, II Band 1904, pag. 1086 zegt, dat het traankanaal dikwijlsnbsp;twee, meer zelden drie openingen heeft.

In het Handbnch der Vergleichenden Anatomie der Haus-saiigetiere van Leisering, Muellercii Ellenbergernbsp;7de druk, blz. 816, wordt medegedeeld, dat men dikwijlsnbsp;twee en zelden drie en vier openingen heeft, terwijl innbsp;ditzelfde handboek, 9de druk, bewerkt door EllenbergeRnbsp;en Baum, blz. 481, slechts wordt gezegd, dat de 5 m.Mnbsp;lange en 1—2 m.M. breede uitmonding van het traanka'nbsp;naai dikwijls meerdere openingen in het slijmvlies heeft.

In ieder geval meen ik hieruit te mogen afleiden, dat in Europa het voorkomen van meer dan twee openingen vrijnbsp;zeldzaam is.

Een onderzoek door de paardenartsen te Batavia in-gesteld bij ± 180 Australische en een 50 tal inheemsche troepenpaarden leerde het volgende:

Alle inheemsche paarden hadden slechts ééne uitmon-dingsopening.

Bij 16 Australische paarden werden links en bij 17 rechts twee openingen aangetroffen, waaronder bij 8 paarden aaH

-ocr page 65-

49

'^eide zijden; dus in het geheel vertoonden 25 van de 180 paarden links of rechts of beiderzijds 2 openingen.

Behalve bovenvermeld paard vertoonden nog 2 pomes aan beide zijden drie openingen, terwijl verder geen enkel

geval van vier openingen werd geconstateerd.

Een splitsing van het onderste gedeelte van het traanka-naal in tweeën is dus bij de Australische paarden geen groote zeldzaamheid, terwijl drie openingen zelden en vier

zeer zelden worden aangetroffen.

Merkwaardig, dat bij de raszuivere inheerasche paarden

deze splitsing van het traankanaal niet zoo veelvuldig schijnt voor te komen als bij de Australische ponies, welke minder aanspraak op raszuiverheid kunnen maken. Interessantnbsp;zou het zijn te onderzoeken of dit elders bij kruisingsnbsp;produkten ook veelvuldiger voorkomt dan bij raspaarden.

Opvallend is het ook, dat, waar drie openingen aan de eene zijde voorkwamen, aan de andere zijde ook drie of

''ler openingen aanwezig waren.

T'en slotte nog opgemerkt, dat men bij het onderzoek

naar het aantal openingen goed uit zijn oogei. heeft te E'jken; somwijlen is de opening overbrugd door een dunnenbsp;strook, zoodat men schijnbaar twee openingen heeft, wantnbsp;dan is het traankanaal zelf nog niet gesplitst. Een andernbsp;maal vindt men een verdieping ter plaatse, welke blindnbsp;eindigt en niet met het traankanaal in verbinding staat.nbsp;Blijkbaar is dit een aanleg voor een splitsing, welke evennbsp;'''el niet tot stand is gekomen.

V. D. B.

-ocr page 66-

Ueber die atioiogischen Beziehungen, zwischen Hiihnerdiphterie und Hiihnerpocken (1).

VON

Prof. Dr. Uhlenhuth und Dr. med. Manteufel.

Onder Leiding van Uhlenhuth heeft Carnwath indertijd over dit onderwerp studies gemaakt en die in 1907 gepubliceerd. Carnwath heeft toen, tijdens een ondernbsp;het beeld van diphtherie verloopende ziekte onder denbsp;hoenders van de bacteriologische afdeeling omvangrijkenbsp;onderzoekingen gedaan, die tot het resultaat voerden, „datnbsp;wel enkele bacteriën dikwijls voorkomen, dat echter eennbsp;„een geheel-vormend bacteriologisch beeld” niet aanwezignbsp;is. Een bacillus, die in alle gevallen voorkwam, liet zichnbsp;niet vinden bij aanwending van de gebruikelijke voedingsbodems en kultuur-methoden. „Het negatieve verloop dernbsp;entproeven spreekt volgens de meening van C. er tegen, datnbsp;één of andere der onderzochte bacteriën een bijzondere rolnbsp;bij de ziekte speelt.”

In het verder verloop der onderzoekingen werd door een toevallige omstandigheid het virus van de „vogelpokken”nbsp;er van verdacht, diptheritische verschijnselen te kunnen doennbsp;optreden. In zoover was deze verdenking juist, toen het

1

Vortrag, gehalten an 4 Juni 1909 gelegentlicli der Tagung der freien Vereinigung für Mikrobiologie in Wien. Eine ausführlichenbsp;Arbeit erscheint demnaclist in den Arbeiten aus dem Kaiserlichennbsp;Gesundheitsamt.

-ocr page 67-

51

gelukte door inwrijven van losgemaakte diphtheritische membranen van het rnondslijmvlies, op den gescanficeerdennbsp;imm van hoenders, typische epitheliomen te verwekken.nbsp;Terugenten van zulk pokmateriaal op het mondslijmvlies ganbsp;steeds het beeld van de oorspronkelijke diphtheric, ook dannbsp;wanneer het virus meerdere generaties door van kam opnbsp;kam was voort geënt. Hoenders, die een diphtheric haddennbsp;doorstaan, bleken voor een naënting met hetzelfde matenaalnbsp;op den kam immuun te zijn en omgekeerd gaf ook denbsp;weder-enting in de keel bij hoenders, die van een expen-menteele kamenting genezen waren, geen resultaat.

C. kwam door zijne onderzoekingen tot de volgende conclusies; ten 1ste, het schijnt, dat uit de proeven metnbsp;zekerheid 'kan worden opgemaakt, dat de ziekelijke verschijnselen in dit geval op hetzelfde aetiologische momentnbsp;zijn terug te brengen, en dat het gevogeltepokken-virusnbsp;'a staat is een tamelijk chronisch vefloopend, op het kop-slijmvlies begrensd, diphtheritisch proces te voorschijn tenbsp;'¦«epen, zonder dat de huid er een wezenlijk medeaandeelnbsp;in heeft; ten 2de, er inderdaad een besmettelijke primairenbsp;bacterieele gevogelte-diplitherie is, schijnt C. afgaande opnbsp;de tegenwoordige literatuur, niet geheel zeker bewezen tenbsp;achten; ten 3de slaat C. daarom voor, in een geval van hoen-derdiphtherie zonder huidveranderingen, entingen op dennbsp;kam van gezonde hoenders met diphtherie-membranen tenbsp;verrichten op de wijze als boven aangegeven, daar mennbsp;slechts op deze manier een juiste diagnose kan stellen.

slotconclusies van C. beduiden hoofdzakelijk een opschorting van de bestaande inzichten, daar men sedertnbsp;dc onderzoekingen van Marx en Sticker in de jarennbsp;1902 en 1903 tot de aanneming neigt, dat de ondernbsp;ket beeld der zuivere diplitherie verloopende ziekte opnbsp;bacterieeie infectie berust, terwijl de als contagieusnbsp;cpithelioom of vogelvokken optredende ziekte, die dikwijlsnbsp;mede met diphtheritische processen voortschrijdt, door een

-ocr page 68-

52

nog onbekend, door Berkenfeld-filter filtreerbaar, virus te voorschijn wordt geroepen.

Door Carnwath is dus nu vastgesteld, dat er ook een uitsluitend onder het beeld van diphtherie verloopendenbsp;ziekte is, bij welke één contante bacteriologische oorzaaknbsp;onwaarschijnlijk is en dat het voorhanden zijn van eennbsp;filtreerbaar virus is aangewezen.

Op de voor een deel weinig overeenstemmende opgaven in de literatuur over het verband tiisschen diphtherie ennbsp;pokken kan niet nader worden ingegaan. Alleen wordtnbsp;hier gewezen op een nieuwe arbeid van Fally, die tegennbsp;de door Carnwath getrokken conclusies de volgende aanvoert over het verschil der beide ziekten: 1®. het overdragennbsp;van diphtheritisch materiaal van hoenders op den kam vannbsp;deze dieren is Bordet en hem niet gelukt; 2quot;. terwijl denbsp;vogelpokken zich licht van duiven op hoenders laat overdragen, is het hun niet gelukt diphtherie van duiven op hoenders en omgekeerd over te brengen; 3quot;. de vogelpokken latennbsp;zich volgens Borrel door intraveneuse enting van fijngewreven pokkenmateriaal bij hoenders reproduceeren, daarentegen laten zich door intraveneuse enting van diphtherie-materiaal geen pokken op de huid voortbrengen; 4“. denbsp;verwekker van de pokken bevindt zich in het bloed, dienbsp;van de diphtherie niet.

Fally geeft als zijne meening te kennen, dat het materiaal, waarmee Carnwath heeft gearbeid, van een ,Misch-infektion” van diphtherie en pokken afkomstig was; volgens zijne ervaring komt zulk een infectie veel voor.

Ook Hauszer, die de arbeid van Carnwath waarschijnlijk niet heeft gekend, is de meening toegedaan, dat het epithelioom den bodem voor de secundair optredendenbsp;bacteriëndiphtherie voorbereidt, of dat beide ziekten naastnbsp;elkander voortschrijden.

Door deze gezichtspunten was de weg voor verdere onderzoekingen reeds gewezen en gold het, eerst vast te

-ocr page 69-

53

steilen, of de waarneming van Carnwath, dat zich lt;ioor diphtherie-materiaal op den kam entpokken lietennbsp;'Vóórtbrengen en omgekeerd, inderdaad op een toevalligenbsp;oMischinfektion” van het uitgangsmateriaal berustte.

Van te voren spreekt tegen deze aanname de omstan-'’gheid, dat ook met gefiltreerd, van klinische diphtheric ^^komstig materiaal, op den kam van proefhoenders pok-konden voortgebracht worden en omgekeerd, dat denbsp;van kam op keet Carnwath ook was ge-k toen talrijke passages van kam op kam daartus-^•^ken lagen. Deze terugenting gelukt ook nu nog metnbsp;zelfde virus, nadat wij (Uhlenhuth en Manteufel)

® twee jaren lang door enting van kam op kam voortgekweekt hebben.

Intusschen hebben U. en M. gelegenheid gehad, gevallen ''3a vogeldiphtherie en vogeipokken uit verschillende strekennbsp;'^3n Duitschland te onderzoeken, n. 1. twee verschillende ge-^t'en van hoenderdiphtherie, één ziekte uit Hannovernbsp;epizoötie uit Labischin in Posen; verder tweenbsp;Pfgt;kkengevallen, n. 1, een epizoötie uit een hoenderhof innbsp;’chterfeide en een enkel geval, hun uit Hannover toe-kczonden, en eindelijk nog een vijfde geval, een pokziekte

’1 een patrijs.

het” nbsp;nbsp;nbsp;gevallen nu gelukte het zonder groot bezwaar

ele pokmateriaal op het kee s i] nbsp;nbsp;nbsp;brengen,

vliezen van het oog van proefhoenders nbsp;nbsp;nbsp;^ ^

Van bijzonder groot gewicht hou nbsp;nbsp;nbsp;'^^j^,^over betrof

beide diphtheriegevallen. In het geva u het een volwassen hoen, bij wenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nicrhe membra-

keelholte opgevuld was met dikke, ^ ® ^ spoor te «en; op de huid daarentegen was hnbsp;zien van infectieuse epitheliomen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ ^^Qj^d proefhoen

membranen op den kam van een jong nbsp;nbsp;nbsp;tweede

gaf het typische heeld der entpokken, terw„lb„ee

quot;rigineele diphtheriemateriaal op den kam en het origi-^ pokmateriaal op het keelslijmvlies en op de slijm-

„„„ nroefhoenders over te brengen.

»«\

-ocr page 70-

54

onder het keelslijmvlies geinfecteerd hoen, het beeld van een uitgesproken diphterie ontstond.

Nog meer bewijzen de waarnemingen bij de uit Labi-schin afkomstige hoenders. Een groot aantal was in het voorjaar van 1908 in den ouderdom van ongeveernbsp;8 weken toegezonden geworden. Bij de aankomst wasnbsp;buiten een achterlijke ontwikkeling, niet met den ouderdomnbsp;overeenstemming, weinig ziekelijks aan de dieren te zien.nbsp;In het verder verloop trad de ziekte duidelijker op; denbsp;hoenders hadden weinig eetlust, zagen er treurig uit en vermagerden. Af en toe stierf een hoen zonder opvallendenbsp;uiterlijke ziekteverschijnselen, terwijl andere bij den doodnbsp;slechts een etterige conjunctivitis vertoonden. Keelaandoeningen werden niet regelmatig en dan nog slechts in dennbsp;vorm van kleine, tot erwt-groote, witte, dunne, zeer lichtnbsp;te overziene belegsels, waargenomen.

Door enting der kleine belegsels en ook van conjunc-tivaal-secretum konden op den kam van proefhoenders typische entpokken worden geteeld.

Deze beide waarnemingen laten het ten hoogste onwaarschijnlijk voorkomen, dat de mogelijkheid der enting van diphtheriemateriaal op den kam berust op een toevalligenbsp;„Mischinfection” van diphtheric en pokken van het materiaal van uitgang. Wij houden het veel meer voor bewezen,nbsp;dat in verschillende streken van Duitse h land een hoen-derziekte voorkomt, die klinisch als „diphtheritis ’ optreedtnbsp;en daarbij tot een overdraagbaar virus teruggevoerd moetnbsp;worden, dat op den kam van hoenders het contagieusenbsp;epithelioom te voorschijn roept.

Nu is er verder op gewezen, dat het epihelioom en de diphtheric van het gevogelte zich in zooverre onderscheiden, dat de eerste van hoenders op duiven is over tenbsp;brengen, wat bij diphtheric niet het geval zou zijn. Inderdaad is ook Carnwath eene zoodanige overbrenging metnbsp;zijn hoenderdiphtherie-materiaal niet gelukt. Deze omstan-

-ocr page 71-

55

kan echter niet dienen om daarmee de dualiteit beide ziekten te bewijzen, daar ook de overenting vannbsp;^Pithelionien van hoenders op duiven niet altijd celukt,nbsp;v'vaarnemingen van Bollinger, Marx en Sticker). Metnbsp;waarnemingen komen die van U. en M. overeen. Innbsp;proeven door laatstgenoemde autoren over het verzwakkennbsp;^'^'1 duivenpokkenvirus door hoenderpassage verricht, vindtnbsp;daarvoor de verklaring. De duif n. 1. biedt meer weer-®^^nd aan het virus, waarvan de filtreerbaarheid overigensnbsp;^®or jULiusBERO ook voor het contagieus epithelioom der

duiven is bewezen, dan het hoen.

Of hoenderpokkenvirus op duiven kan worden overgeënt

dus in enkele gevallen hoofdzakelijk afhankelijk van de

^'rutentie van het materiaal, en een negatief resultaat be-

''^‘jst voor de verscheidenheid van beide ziekten in het

geheel niets ('),

^uriaties in de virulentie van het entmateriaal schijnen bij een ander punt, dat Fally aanhaalt voor de ver-^uhiliende aetiologie der beide ziekten, van invloed te zijn.

Ukt nbsp;nbsp;nbsp;omstandigheid, waaronder het Burnet is ge-

^ ’ door intraveneuse infectie pokken op de huid te teelen. 'quot;leer hij den hoenders na de enting op enkele plaatsennbsp;ueien uitrukte, ontstonden op die plaatsen na eenigennbsp;het *^*^*^*^^quot;' Bordet en Fally is het daarentegen bijnbsp;de-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fquot;quot;'' diphtherie-materiaal niet gelukt langs

quot; weg eptheliomen te voorschijn te roepen.

. '^'1 zelf (U. en M.) hebben tot nu toe bij intraveneuse Q|.j . 0‘^der gelijktijdig uittrekken van veeren, noch metnbsp;terpquot;^^^* diphterie-materiaal noch met origineel pokkenma-upitheliomen op de huid van hoenders kunnen voort-

het ^ nbsp;nbsp;nbsp;is ons in een geval van origineele duivenpokken

Van ^'^^'^dfagen op het mondslijmvlies van duiven en op den kam P'^kkennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gelukt. Omgekeerd hebben de proeven, hoender-

. 'quot;^teriaal op duiven over te enten, nog geen volkomen bewij-

‘¦esmtaat geleverd.

-ocr page 72-

56

brengen. Daarentegen ontstonden daarbij regelmatig zware diphtherische verschijnselen op het slijmvlies van dennbsp;mond en op de slijmvliezen van het oog; de laatstenbsp;veroorzaken dikwijls panophthalmieën en den dood dernbsp;hoenders. Hieruit blijkt, dat men ook met een twijfelloos hoenderpokken-virus bij intraveneuse aanwending dikwijls geen pokken op de huid kan teelen. Voor eennbsp;differentiaaldiagnose laat zich dus ook deze omstandigheidnbsp;geenszins toepassen.

Het verwekken van pokken op de bevederde gedeelten van de huid getukt bij hoenders zelfs dikwijls ook dannbsp;niet, wanneer men het materiaal direct in de geplukte huidnbsp;wrijft. Gewoonlijk hecht het slechts bij aanwending op denbsp;onbevederde huid (kam); op beveêrde huidgedeelten isnbsp;ons dat tot nu toe met één enkel virus gelukt, dat innbsp;tegenstelling met de andere gevallen ook spontaan op denbsp;huid pokken veroorzaakte, met een bijzonder boosaardignbsp;verloop. Ook hier schijnen zekere verschillen in de virulentie in het spel te zijn, terwijl toch aan de aetiologischenbsp;eenheid van de met algemeen verbreide epitheliomen optredende ziekte en de slechts op de onbevederde gedeelten optredende pokken wel niet getwijfeld zal worden.

Fally heeft ten slotte er op gewezen, dat het virus van het epithelioom der hoenders in het bloed circuleert, daarentegen dat van de diphtherie niet. Ook deze tegenwerpingnbsp;kan nu afgewezen worden, daar wij ook bij hoenders, die metnbsp;origineel diphtherie-materiaal geënt waren, het virus in hetnbsp;bloed, in den lever en in de galblaas vonden en doornbsp;enting met deze organen op den kam pokken hebben voortgebracht. Het staat dus thans vast, dat niet alleen het conta-gieuse epithelioom, maar ook een zekere vorm van diphtherienbsp;het beeld van eene algemeene infectie vertoont, bij welke hetnbsp;virus in het geheele organisme circuleert. Daarmee komennbsp;ook de zware algemeene ziekteverschijnselen overeen, dienbsp;bij de jonge hoenders uit Labischin werden waargenomen

-ocr page 73-

57

een tijd, dat plaatseiiike symptomen noa; niet duidelijk 'voorhanden waren.

waarnemingen bij verschillende gevallen hebben ons Weder getoond, hoe verschillend het klinisch beeld kan zijn.

het

de nbsp;nbsp;nbsp;maaiden in 507o giyccnni. ______

Wij geen spoor van verzwakking vaststellen, Filtreer-

Proeven hebben wij tot nu toe slechts bij één van deze

‘russtainiiien gedaan en met positief resultaat.

® bewijs voor de aetiologische eenheid van de door waargenomen ziekten deden wij de volgende proef;nbsp;d hoen, dat met keelmembranen van een uit Han-‘ gezonden kip met zuivere diphtherie in den mondnbsp;stanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geworden en een typische diphtherie had door-

’ Werd na l'/j maand met materiaal van de bovenna nbsp;nbsp;nbsp;zware epidemie van vogelpokken aan den kam

c nbsp;nbsp;nbsp;hoen bleef volkomen gezond, terwijl een

ro e- dier, dat met hetzelfde materiaal op den kam werd

^ware entpokken kreeg en stierf.

omvangrijke onderzoekingen van Hauszer een even

hebben hoenders gezien, die slechts plaatselijk in de keel verschijnselen vertoonden, dikwijls zoo oppervlakkignbsp;^0 licht, dat ze over het hoofd konden worden gezien. Zoonbsp;men hoenders te zien met aandoeningen van het oog,nbsp;opvallend op het beeld van acuut trachoom gelijken.nbsp;Weer ziet men hoenders, die slechts eenige epithe-önien op den kam, in de omgeving van de oogen, ofnbsp;op de kinleilen vertoonen, zonder eenige aandoening waarnbsp;quot;^ok op de bevederde huid; hier tegenover hadden wijnbsp;S^legenheid, een zeer zware epidemie in een hoenderhofnbsp;l^riar te nemen, waarbij de geheele onbevêerde en bevêerdenbsp;quot;d met pokken was bezet en dikwijls het inondslijmvliesnbsp;^^'Phtheritisch was aangetast. Al deze ziektebeelden be-ren bij elkander en bewijzen het daardoor, dat zij totnbsp;Virus terug te brengen zijn, dat de smetstof zich innbsp;^yderine, naar het schijnt, onbepaald iaat conserveeren. Bijnbsp;Virus, acht maaiden in 50®/o glycerine verbleven, kon-''Pr7.wakking vaststellen. Filtreer-

-i

-ocr page 74-

58

bont bacteriologisch beetd hebben gegeven als de vroegere onderzoekingen van Carnwath, kan volgens ons gevoelennbsp;aan de aetiologische beteekenis van de op de gewonenbsp;voedingsbodems gekweekte bacteriën ten minste zeer getwijfeld worden. Zeker is bewezen, volgens onze meeningnbsp;tot nu toe, dat in verschillende streken van D ii i tsc h Ia n dnbsp;een besmettelijke ziekte met uitsluitend diphtheritische symptomen voorkomt, die tot hetzelfde virus is terug te brengennbsp;als de vogelpokken. Dat de oeconomische beteekenis vannbsp;dezen diphtherievorm de aandacht waard is, kan opgemaaktnbsp;worden uit de mededeeling van den veearts Dr. Anders uitnbsp;Labischin, dat aldaar een groote hoenderhof moest wordennbsp;opgedoekt, omdat men de ziekte niet meester kon worden.

Voor verdere onderzoekingen op dit gebied blijft de vraag, of er in Duitschland buitendien nog een besmettelijkenbsp;vogeldiphtherie voorkomt, waaraan een ander virus dan datnbsp;van het contagieuse epithelioom ten gronde ligt, en wélkenbsp;oeconomische beteekenis dezen vorm van diphtheric toekomt.nbsp;Verder moet nader worden onderzocht, welk verband er bestaatnbsp;tusschen het door Borrel, Burnet en Lipschütz beschrevennbsp;virus van het contagieuse epithelioom en het virus van vogeldiphtherie door Bordet en Fally gekweekt op kunstmatigenbsp;voedingsbodems. Onderzoekingen, over dit laatste onderwerpnbsp;door Prof. Schuberq en Dr. Schubotz in het „Kaiserlichenbsp;Gesundheitsambt” verricht, zullen later worden gepubliceerd.nbsp;De histologische bevindingen spreken, dat kan hier reedsnbsp;worden gezegd, eveneens voor de aetiologische identiteit dernbsp;beide ziekten.

De aangegeven verdere onderzoekingen zijn van belang, zoowel uit een theoretisch als uit een praktisch oogpuntnbsp;(bestrijding der ziekte), daar het virus van de vogelpokkennbsp;veel resistenter is dan de bacteriën, die tot nu toe als denbsp;verwekkeres van deze ziekte in aanmerking zijn gebracht.

van Lier.

-ocr page 75-

Zur Physiologic der Milchsekretioii.

VON ür. li. CRAMER.

^iinchener Mediz. Woclicnschrift 1909, 56 Jcdirg. S. 1521.

Over bovengenoemd onderwerp treffen wij op blz. 720 de Berl. Tierarztl. Woclienschr. Nquot;. 39, 1909, 25 Jahrg.,nbsp;een uittreksel aan.

Halban en Knauer hebben door proeven op dieren belezen, dat na castratie van jonge vroiiwelijke individuen ^ borstklieren zich niet ontwikkelen en dat bij daaropnbsp;''•^'geilde transplantatie van „ovariën” de melkklieren zichnbsp;normale wijze ontwikkelen. Zoo ook heeft Cramer,nbsp;^'’^nsplantatie van werkzame ovariën van den menschnbsp;een 21-jarig meisje, dat van te voren nog nooit geconstrueerd had, en waarvan de genitaliën op kinderlijkennbsp;1 waren gebleven, normale menstruatie zien optreden ennbsp;da-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;merkbare ontwikkeling der „mamma”. Hij is

ma nbsp;nbsp;nbsp;Halban van meening, dat de groei-impuls der

ma tijdens de puberteit en de menstnieele veranderingen tio '^^^'^ma afhankelijk zijn van stoffen, die in de funk-‘Corende kiemklieren worden gevormd,nbsp;in tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Cramer waar, dat eene wegens osteomalacie

zevende week van zwangerschap gecastreerde vrouw,

**3 (J0 nbsp;nbsp;nbsp;j

mamma

u ae negende maand gevolgde verlossing, haar kind baa maanden met goed gevolg kon voeden, en besluitnbsp;der 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ovariën” op de zwangerschapshyperplasie

en op de puerperale melksecretie geen in-

vloed hebben. Betreffende de vraag, waardoor dan eigenlijk ontwikkeling der borstklieren tijdens de zwangerschapnbsp;bepaald, komt Halban tot het besluit, dat in de

-ocr page 76-

60

placenta de stoffen gevormd worden, welke die ontwikkeling bepalen. Ook Starling heeft zich met de vraag bezignbsp;gehouden, in welke organen de stoffen gevormd worden, dienbsp;de zwangerschapshypertrophie der borsten en de laktatienbsp;bewerken. Hij spoot bij konijnen emulsies in van uterus-,nbsp;ovariën-, placenta- en embryonensap van konijnen. Bijnbsp;injectie van embryonen-sap trad in zes gevallen groei dernbsp;borstklieren, zooals tijdens de zwangerschap, op; de werking van het sap der andere organen was nihil. Ondernbsp;normale verhoudingen wordt dus de groei der borstklierennbsp;veroorzaakt door een substantie, die zich in het groeiendenbsp;embryo vormt.

Men heeft te onderscheiden de hyperplasie der borst tijdens de zwangerschap en de zwelling en secretie daarna.nbsp;Zwangerschap stuit de melksecretie. Bij de zoogendenbsp;vrouwen houdt de laktatie in de tweede helft der zwangerschap op; koeien worden z. g. „droog” eenigen tijdnbsp;voor het kalven. (Melkkoeien maakt men tegen dien tijdnbsp;kunstmatig droog door van lieverlede op te houdennbsp;met melken.) Bij tweelinggeboorten, waar tusschen de geboorte van het eerste en het tweede kind een gerui-men tijd verloopt, treedt, volgens meerdere waarnemingen,nbsp;(Cramer, Kuszmaul) de melksecretie eerst na de geboortenbsp;van het tweede kind in. Ter verklaring der hyperplasienbsp;met stuiting der secretie tijdens de graviditeit en zwellingnbsp;en laktatie na de geboorte, wijst Cramer erop, dat het bijnbsp;de zoogdieren van het grootste gewicht is voor de instandhouding van de soort, dat het nieuw geboren dier, bij denbsp;natuurlijke voeding, in het vóór hem geboren dier geennbsp;concurent vindt. Hij houdt het daarom voor denkbaar, datnbsp;het ophouden der melksecretie tijdens de zwangerschapnbsp;een verworven eigenschap is. In elk geval geldt, tennbsp;opzichte der hyperplasie en laktatie, de stelling, dat denbsp;zwangerschap een beduidenden invloed heeft op denbsp;vorming van een tot secreteeren in staat zijnd klierweefsel.

-ocr page 77-

61

terwijl de onderbreking der zwangerschapsstofwisseling prikkel is voor de melkafscheiding. Ten slotte isnbsp;^eliter ook aan het zuigen een beduidende invloed toe tenbsp;t^eiitien op de werkzaamheid der borstklieren. Halbannbsp;''oert wel is waar aan, dat eene laktatie zonder voorafge-zwangerschap niet kan optreden en dat het ook doornbsp;tuigen niet gelukt een melkafscheiding te bewerken, maarnbsp;^t^chts een reeds bestaande secretie te bevorderen en tenbsp;‘^'^rterhouden. Talrijke waarnemingen echter van virgineelenbsp;^melkafscheiding, ook uit de veeartsenijkundige literatuur,nbsp;tmewijzen dat zwangerschap niet noodzadelijk moet zijn


Vooraf


Vol


gegaan aan de laktatie.


geus deze ervaringen komt Cramer tot de beschou-


dat de borstklieren met het eindigen der geslachts


'¦'JPheid


een zekere onafhankelijkheid van de overige


S^nitaliëii verkrijgen en zonder inwerking van andere


prikkels


daartoe


® '11 funktie kunnen treden, wanneer zij door zuigen


worden aangezet.


van Lier.



-ocr page 78-

Eine neue physiologische Behandlungsweise eiteriger Prozesse.

VON

Dr. med. vet. Kranich (Darmstadt).

(Beti. Thiercirztl. Wochenschr. No. 43. Jahrgang XXV, 1909).

Het is een verdienste van Bier, het oude, lang opgegeven streven naar een physiologische wondbehandeling bij denbsp;menschelijke chirurgie opnieuw op den voorgrond te hebben geplaatst.

Bij deze behandeling, laat men ongestoord de genezende en beschermende krachten van het lichaam zelf inwerkennbsp;en beproeft zelfs deze kunstmatig te verhoogen.

In dezelfde banen bewegen zich de onderzoekingen van Eduard Müller en Peiser (Beitrage zur klin. Chirurgie,nbsp;1908. Bd. LX. Heft 'I2). Zij trachten eveneens bij etterigenbsp;processen met vermijding van alle antiseptische middelen,nbsp;met behulp van de natuurlijke zelfverdediging van hetnbsp;weefsel, een snellere en zekere genezing te bereiken.

De zuiver biochemische grondgedachte van deze nieuwe behandelingsmethode berust daarop, dat er verband bestaat tusschen het ferment, dat vrijkomt bij het uiteenvallennbsp;der neutrophile witte bloedlichaampjes en een specifieknbsp;antiferment, dat in de bloedbaan circuleert.

Deze fermentwerking der uiteengevallen leucocyten is het, welke in de etterhaarden de weefsels vernietigt door hetnbsp;vrijmaken van het eiwit. De fermentatieve kracht is zoo.nbsp;groot, dat zelfs het sterke peesweefsel haar niet kan weerstaan. Tegen dit leucocytenferment tracht het lichaamnbsp;zich te verweren door vorming van een overeenkomstignbsp;antiferment.

-ocr page 79-

. 63

te

Evenzoo als het lichaam zich tegen het „trypsin” van Euikspeekselklier door een „antitrypsin” beschermt,nbsp;het „pepsin” van de maag door een „antipensin”nbsp;de zelfvertering van de maag tegen te gaan, evenzoonbsp;^^schermt zich het lichaam bij etterige processen door eennbsp;’^'diferment”, ten einde het verteren van het weefsel tegen

gaan.

Men vindt het antiferment, behalve in het bloed, in de ’^siidaten van sereuse vliezen, zooals bij ascites, hydro-enz.

Erengt men een droppel etter op de droge oppervlakte ''^'1 een Löfflerserumplaat (24 uur bij 55“), dan bemerktnbsp;de aanwrz gheid van het ferment, doordat zichnbsp;^hddels heterolyse in het gestolde serum een kom vormt.nbsp;hmann en Lockemann (Beitr. zur chem. Physiologic undnbsp;^'hologie 1908, Seite 449) scheidden liet ferment af alsnbsp;geelbruin, hygroscopisch, in water met een bruinenbsp;ar oplossend, poeder. Men vond ook, dat het leucocyten-’’'aent buitengewoon nauw verwant was, misschien welnbsp;a isch, met het pankreasferment, het „trypsin”.

is zelfs in lOü-voudige waterige verdunning nog Het weerstaat de meeste chemische agentia,nbsp;10% sublimaatoplossing, formol). Slechtsnbsp;^Eeraturen van 75“ en daarboven verzwakken successie-1 het verteringsvermogen. Bij 100“ wordt elke ferment-®^king vernietigd,

antiferment werd door Jochmann en Lockemann (afnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fisn grauwwit, in water oplosbaar, poeder

S^scheiden uit oedeemvocht).

he ^ nbsp;nbsp;nbsp;van de serumplaat is het Müller gelukt het

'Timingsvermogen” van het antiferment nauwkeurig te ferment, dat op de serumplaat zelfs in sterke ver-^en liolte vormt, wordt dadelijk in zijn verteringswerknbsp;ait bij toevoeging van antifermenthoudend serum. Doornbsp;bepaling van de hoeveelheid antifermentserum, die men

-ocr page 80-

64

moet toevoegen om de holtevorming te verhinderen, verkrijg* men een uitdrukking voor het antifermentgehalte; dat is denbsp;waardigheid van het serum. De techniek der waardebepalingnbsp;is aangegeven door Müller in zijn „Beitragen zur kliniscliequot;nbsp;Chirurgie 1908, Bd. LX. Heft '/a”» nabeproefd en gewijzigdnbsp;door Marcus (Berl. klin. Wochenschr. 1909, No. 4. S. 156)’

Deze theoretisch-experimenteele grondslagen dienden als uitgangspunt voor de behandeling van etterige processennbsp;met antiferment houdend serum. Door direkte bespoelingnbsp;der etterholte met een vloeistof van hoog antifermentgehaltenbsp;tracht men nu het in gevaar gebrachte weefsel in het bereik van den etterhaard voor vernieling te behoeden, denbsp;resorptie van toxische eiwitproducten tegen te gaan en denbsp;etterige secretie te beperken.

Een hoofdvoorwaarde voor de werking is de direkte aanraking van hel antiferment met de wondholte.

In de humane praktijk heeft men reeds zeer mooie resultaten met deze behandelingsmethode verkregen en alle autoren zijn het er over eens, dat in alle gevallen te consta-teeren was: een vermindering, zelfs ophouden der ettering,nbsp;spoedige demarkatie, schoone wond, ophouden van verdernbsp;weefselverlies, vorming van frissche granulaties en tennbsp;slotte verkorting van den genezingsduur.

Het grootste bezwaar bij deze nieuwe behandelingsmethode bestond in de aanschaffing van goed en toereikend antifer-mentmateriaal, doch ook hierin is men geslaagd.

JoCHMANN en Kantorowicz (Münch. med. Wochenschr. 1908, No. 14) hebben experimenteel vastgesteld, dat herhaalde fermenttoevoer bij dieren een reaktieve verhoogingnbsp;van het antifermentgehalte van het bloedserum veroorzaakt.nbsp;Onafhankelijk daarvan werd door systematische immunisee-ring van paarden tegen het etterferment door E. Merck, tenbsp;Darmstadt een dierlijk antifermentserum gewonnen, waarvan de werking overeenkomt met die van het menschelijknbsp;bloedserum.

-ocr page 81-

65

het begin immuniseerde men dieren met gereinigde geconcentreerde oplossingen van proteolytisch leucocy-^^iferinent, verkregen uit groote hoeveelheden heeten etter.

degens de groote bezwaren b. v. moeilijke verkrijging van ‘bereikende ettermassa’s, verder het septisch en niet tenbsp;eontröleeren zijn van het ettermateriaal, ging men denbsp;*^'eren immuniseeren met het pankreasferment, liet trypsin,nbsp;in zijne werking overeenkomt met het etterferment.nbsp;‘‘et zoo gewonnen antifermentrijke serum wordt, nadatnbsp;eerst is nagegaan of de kracht daarvan overeenkomt metnbsp;'‘'e van het menschelijk bloedserum, met phenol geconserveerd en als „Leukofermentin-Merck” steriel in dennbsp;'^^'idel gebracht. Dit leukofermentin heeft volgeps Müllernbsp;^‘^entralblatt für Chirurgie 1909, No. 3) in de humanenbsp;Praktijk uitstekende diensten bewezen.

etteri


“et houdt zich, in koele ruimten bewaard, wekenlang goed. “oor Kranich is deze leukofermentin behandeling toege-P^st geworden bij verschillende zware etteringsprocessen bijnbsp;^'eren. Hij beschrijft in het kort de verschillende gevallennbsp;^ rle behandeling; de resultaten zijn uitermate gunstig.nbsp;bK hier een spoedig verminderen, zelfs ophouden van de

'¦ig en een verkorte duur van het genezingsproces.

van Lier.

-ocr page 82-

Contfibution to the study of Haemorrhagic Septicaemia.

BiJ

S. H. GAIQHR, M. R. C. V. S., I. C. V. Ü.

From the Punjab Veterinary College Laboratory.

In „the Journal of Tropical Veterinary Science” Vol, IV, No. 4, 1909, treffen wij bovengenoemde verhandeling aan.nbsp;Oaioer publiceert hier in hoofdzaak de resultaten van eigennbsp;onderzoekingen.

In hoofdstuk 1 treffen wij het een en ander aan omtrent den groei van den bacillus in voedingsbodems.

Hoofdstuk II behandelt de ,,Morphology”. Onder hoofdstuk III, ,,Biology”, vinden wij over de vitaliteit van den bacillus het volgende: Buiten het lichaam bezit de bacilnbsp;een zwak weerstandsvermogen en wordt onmiddellijk vernietigd door desinfectiemiddelen van gewone sterkte.

Direct zonlicht doodt den bacil in een half uur, terwijl een temperatuur van 70” C. hem 10 in minuten vernietigt.

Bij uitdrogen wordt hij gemakkelijk gedood.

Van zeer veel gewicht is de vraag, hoe de bacil in leven blijft buiten het dierlijk lichaam in den tijd tusschennbsp;het uitbreken der ziekten.

Het is zeer goed mogelijk, dat de Septicaemie-smetstof onder gunstige omstandigheden buiten het dierlijk lichaam,nbsp;een grooter weerstandsvermogen heeft, dan laboratoriumproeven zouden doen verwachten.

Hoofdstuk IV: ,,Pathogeniteit”.

Dieren natuurlijk geïnfecteerd: buffels, runderen, paarden en olifanten. In hoofdzaak een ziekte bij buffels, mindernbsp;voorkomend bij runderen, zeldzaam bij paarden.

Dieren gevoelig voor proefentingen: buffels, runderen,

-ocr page 83-

67


^3rden, schapen, geiten, varkens, kameelen, konijnen, mar-

ratten, muizen en duiven. Zeer resistent zijn kamee-

’ Schapen, geiten en huisdiiiven; deze dieren sterven

lts bij enting van groote lioeveellieden van eene reine

^ ofsciioon de resistentie varieert met het individu.

^oiiden, kippen en menschen weerstaan proefentingen.

® symptQ„.,g„ Pij buffels zijn dezelfde als bij ons in Indië,

'leer wij te doen hebben met den „exanthematischen” Vorm,

lic)^^^ betreft de verdeeling van de bacillen in het dierlijk taani, zoo zijn deze in elk orgaan en vloeistof. Van hetnbsp;bart aanwezige bloed zijn zeer gemakkelijk culturen tenbsp;^''quot;'¦'jgen.

en besten en meest overvloedigen groei verkrijgt men l^'ever en milt.

quot;ider overvloedigen groei geven mesenteriaalklieren, ^ ^’’tiuidsch weefsel, peritoniaal-, pleuraal- en pericardiaalnbsp;testikels en nieren.

s Urine werd altijd infectieus bevonden en afgaande op bikte in groei van den cultuur op agar, moet de bacilnbsp;^i’oote hoeveelheid in deze vloeistof voorkomen.

srvolgens krijgen wij entingen en sectieverslagen van ''^quot;'lillende die ‘

Wat Denbsp;Uien


leren.


’s de natuurlijke methode van infectie? kiekte treedt gewoonlijk op na regen bij het door-van den passaatwind in Juli en Augustus en ooknbsp;Kerstmis-regens.

9ani'^'^^ 6'k regenbuitje gedurende de wintermaanden geeft bist^'^'”^ tot enkele gevallen in de besmette streken. Denbsp;etinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vvaar de ziekte wordt aangetroffen, liggen laag

ggj vochtig, zooals b. v. land dicht bij groote rivieren ^§^'1 of land door die rivieren doorsneden.


ko


De

'gen


8edu


aangenomen theorie is, dat de bacil leeft in den voch-grond of in grondwater en dat de ziekte verschijnt i'ende de regens, wanneer het grondwater rijst en de


-ocr page 84-

68

dieren bij het opnemen van het voedsel geïnfecteerd raken.

Proeven hebben bewezen dat deze theorie onjuist was.

Verscheidene jonge buffels zijn gevoed geworden met graan en zemelen gemengd met een enorme hoeveelheidnbsp;virulente cultuur (1000 cM^) en terzelfden tijd werden zenbsp;gehouden op het ruwste gras, dat ze konden eten ennbsp;waarvan verondersteld werd, wondjes in mond en maagnbsp;te veroorzaken, maar in geen geval trad infectie op.

Een constant effect van het voeren van buffels met een bouilloncultuur is immuniteit van het dier voor de ziekte,nbsp;zoodat een 1 cM^ onderlmidsche inspuiting van een virulente bouilloncultuur niet meer dan een lichte zwelling ennbsp;geringe verhooging van temperatuur veroorzaakt. De immuniteit duurt 3 tot 4 weken na de laatste opname vannbsp;bouilloncultuur.

Het is daarom zeer onwaarschijnlijk, dat een dier geïnfecteerd zal raken door de weinige bacillen, die het met het grondwater (voedsel) zal opnemen; inderdaad is waarschijnlijknbsp;deze opname van bacillen de reden van het af en toenbsp;immuun-zijn van oude buffels voor H. S. in H. S. districten.

Enorme hoeveelheden bacillen verlaten met de urine het lichaam der geïnfecteerde dieren, zoodat het water innbsp;H. S. streken geïnfecteerd moet zijn; twijfelachtig is het,nbsp;of de bacil zich werkelijk in den bodem vermenigvuldigt.

De eenigste methode van infectie gescliiedt door enting, maar hoe dit gebeurt is onbekend. De infectie zou kunnennbsp;plaats vinden langs wondjes van mond en huid, maar hetnbsp;lijkt meer aanneembaar, dat de ziekte wordt overgebrachtnbsp;door bloedzuigende insecten.

Is het verband tusschen ziekte en nat wêer niet te verklaren door het feit, dat de insecten, die de ziekte verspreiden, slechts uitkomen bij regen?

Van waar halen de insecten in eerste instantie de infectie, vóór dat groote dieren zichtbaar aangetast blijken?

-ocr page 85-

69

Het schijnt uiterst waarschijnlijk, dat sommige diersoorten een chronischen vorm der ziekte hebben b. v. in het gevalnbsp;van kameel No. 7. (N. B. kameel geënt subcutaan met 1nbsp;cM^ H. S. bouilloncultuur, 24 uren oud; geen locale reactie, temperatuur 104“ F.; contröle-konijn stierf in 18 uren;nbsp;21 dagen later kameel weer geënt subcutaan met 1 cM^nbsp;H. S. cultuur (bouillon), 4 dagen oud; contróle-konijn stierfnbsp;in 20 uur; er was noch generale noch locale reactie; 31nbsp;dagen later stierf de kameel en de bacillen werden verkregennbsp;uit inwendige organen. De bacil was zeer in virulentienbsp;achteruitgegaan).

In een geval, waarbij zonder resultaat een schaap subcutaan was ingeënt, werd de bacil in het bloed gevonden; het schapenserum bleek drie dagen na de inenting doodelijknbsp;voor een konijn.

Kan het nu niet mogelijk zijn, dat kleine dieren in hef droge seizoen de ziekte behouden en dat bij het verschijnennbsp;van den regen de ziekte zich verspreidt over buffels en vee?

Verandering in virulentie van den bacillus:

Temperaturen boven 37“ C. veranderen de virulentie; bij lagere geschiedt dit niet in het minst. Bij groei in vitro,nbsp;bij 37“ C. gedurende langen tijd, verliest de bacil spoedigernbsp;zijn virulentie dan bij 30“ C. met gelijken tijdsduur.

Een paar uur droogte verzwakte haar aanmerkelijk. Bacillen zonder hun toxinen zijn zwak pathogeen.

Passage door dieren met een natuurlijke resistentie voor de ziekte, vermindert de virulentie grootelijks.

In Italië zou de passage van den bacil door duiven haar zóó veranderen, dat het bloed buffels tegen de ziektenbsp;zou beschermen.

Hier in Indië, probeerde Gaioer de virulentie voor konijnen te veranderen bij passage van duif op duif, dochnbsp;zonder resultaat.

Passage door schapen verzwakt de virulentie zóó, dat een geënt konijn pas na 10 dagen stierf.

-ocr page 86-

70

Passage door den kameel doet hetzelfde; in het geval van kameel No. 7 was de smetstof iater zóó zwak, dat denbsp;bacil niet meer in staat was konijnen en buffels te dooden.

Passage b. v. door konijnen, ratten en buffels verhoogt de virulentie tot een standaard-virulentie. Deze standaard-virulentie is hooger voor knaagdieren dan voor herkauwers.

IMMUNITEIT.

Immuniteit kan voor H. S. verleend worden:

I. nbsp;nbsp;nbsp;door voeding van virulente bacillenculturen;

II. nbsp;nbsp;nbsp;door te beginnen met minder dan de letale dosis vannbsp;reine bacillenciiltuur en vervolgens de dosis te ver-hoogen;

III. nbsp;nbsp;nbsp;door te beginnen met een enting van bacillen zondernbsp;hun toxinen en later subcutaan toxine in stijgendenbsp;hoeveelheden in te spuiten;

IV. nbsp;nbsp;nbsp;door enting met verzwakte bacillen.

van Lier.

-ocr page 87-

Seiichenhafte allgemeine Kachexie bei Hiihnern infolge massenhafter Einwanderung von Cytoditis innbsp;das Innere der Baiichhölile.

VON

THIERARZT ROSENCRANTZ. (Marlow i. M.)

{Berl. Thierarztl. Wochenschr. No. 41, Jahrgang XXV, 1909).

Schrijver nam sedert jaren in de streek waar hij praktiseerde (Mecklenburg-Schwerin en het aangrenzende deel van de provincie Pommeren) een besmettelijke ziektenbsp;onder de hoenders waar, welke veel verliezen veroorzaakte;nbsp;kuikens bleven echter van de ziekte verschoond.

De symptomen zijn als volgt;

De dieren vermageren sterk ondanks goeden eetlust; de kam wordt slap, de veeren staan omhoog. In den regelnbsp;treedt later verlamming op en kort voor den dood kunnennbsp;de dieren zich niet meer staande houden, zoodat de borstnbsp;den grond raakt.

Het cadaver heeft een minimaal gewicht. Bij de sectie vindt men zeer weinig spiervezelen; dikwijls zijn slechtsnbsp;sporen daarvan voorhanden.

Over het geheele buikbekleedsel zijn duizende gele, zand-korrelgroote puntjes te zien.

Onder het microscoop ontpoppen die puntjes zich als mijten, gelijkende op Sarcoptes van schildpadvormigen bouw met spitsen kop en vier beenparen, voorzien van kleef-apparaten.

Schrijver vermoedt te doen te hebben met „Cytoditis nudus” en dat de dieren tengevolge van uitputting tennbsp;gronde gaan, daar de mijten in de buikholte op de lichaamssappen teren en bovendien zware mechanische prikkelingnbsp;veroorzaken.

van Lier.

-ocr page 88-

Over den invloed der voeding op de melk,

DOOR

P O R C H E R.

{L’Hygiène de la Viande et du Lalt, 1909, No. 9).

In een artikel over den invloed der voeding op de melk komt prof. Porcher tot de slotsom, dat die invloed,nbsp;hoewel vroeger overschat, niet geheel weggecijferd magnbsp;worden.

Na eene studie over het overgaan van toxische stoffen in de melk verkondigt hij de volgende, op het eerste gezicht met elkaar in tegenspraak schijnende, stellingen:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Er is geen reden om de zoogenaamde therapeutischenbsp;melk aan te bevelen.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Het verdient aanbeveling, zoo nauwkeurig mogelijknbsp;de voorwaarden vast te stellen, waaronder de melk vannbsp;gedurende de lactatie- periode met medicamenten behandelde koeien in den handel mag worden gebracht.

S.

-ocr page 89-

Bijdrage tot de diagnose en behandeling van de „Sklerostomen Seuche”.

DOOR

B O C K B E R G.

{Zeitsclirift für Veterinarkiimie 1909, blz. 271).

In een paardenfokkerij met meer dan 100 veulens brak deze ziekte uit en veroorzaakte al direct den dood van 6nbsp;veulens. Bovendien werden 32 dieren ziek, waarvan 12nbsp;zeer ernstig. De patiënten vermagerden snel, het senso-rium was zeer beïnvloed; zij lagen veel; bij het loopennbsp;wankelden zij in de achterhand; zij aten weinig of in hetnbsp;geheel niet en hadden stinkende diarrhee. In de mest bevond zich de door zijne geringe grootte moeilijk te vindennbsp;strongylus tetracanthus; bij rectaal onderzoek bleven bijnanbsp;altijd sclerostomen aan den arm hangen. Temperatuur ennbsp;pols waren in den regel normaal.

Bij sectie werden necrotische veranderingen in den zeer gezwollen blinde- en dikkedarmwand aangetroffen.

In de submucosa bevonden zich boongroote knobbels in welker centrum zich de sclerostomum bidentatum bevond.nbsp;In den darminhoud en aan den darmwand zag men talrijkenbsp;op dundradige bloedstolsels gelijkende sclerostoma tetra-canthum. De bovengenoemde veulens, welke stierven,nbsp;waren per os behandeld met creoline en tannine gelijkenbsp;deelen en met ichtargan. Nu werd een proef genomennbsp;met atoxyl en daarmede een verrassend resultaat verkregen.nbsp;Alle veulens, ook die welke reeds opgegeven waren, bleven

-ocr page 90-

in het leven en na dagelijksche injecties waren spoedig geen levende strongyli meer in den mest aan te toonen. Denbsp;aanwending van het atoxyl was of subcutaan, of intraveneus; voor beide methoden in gelijke dosis van 0.2—0,5nbsp;gram, bij sommige patiënten tot 1 gram en bij één zelfs totnbsp;IV2 gram, Begindosis; Atoxyl en Natr. chlorat. puriss. aanbsp;0. 2 op 20 gram Aq. destillata.

-ocr page 91-

Bijdrage tot het gebruik van Adrenaline.

In de „Münchener Tierarztliche Wochenschrift” behandelt Dr. J. Münich een frappant geval van genezing door hemnbsp;verkregen met adrenaline. Een koe was namelijk sedertnbsp;meer dan een jaar lijdende aan haematurie en daardoornbsp;belangrijk in voedingstoestand achteruitgegaan. De urinenbsp;werd zonder pijn en in normale hoeveelheid ontlast. Zij hadnbsp;echter een donkere bloedroode kleur. Na 12 uur staannbsp;in een glas vormde zich een neerslag, een derde vannbsp;de vloeistofhoogte uitmakende. De vloeistof zelf kreegnbsp;bijna normale urinekleur. Microscopisch werd een enormnbsp;aantal roode bloedlichaampjes gevonden, terwijl overigensnbsp;geen ziekelijke bijmengselen als cylinders, epithelium, kristallen of pathogene bacteriën konden worden geconstateerd.nbsp;Verder was niets aan de koe waar te nemen; de temperatuur was 38.5®. Münich hield het lijden voor een nephritisnbsp;haemorrhagica chronica en behandelde het dier door sub-cutane injectie van 2 gram adrenalin, hydrochloric. (Viodo)nbsp;in 20 «raai edesbllee’c water. Vier uur na de applicatienbsp;ontlastte de koe urine van lichtroode kleur, in normalenbsp;hoeveelheid en zonder persen. Van af liet tiende uur nanbsp;de injectie was de urine viij van bloed en is dit ook gebleven. De voedingstoestand is sedert ook belangrijk verbeterd.

P. Z.

-ocr page 92-

Een bijdrage tot de differentiaaldiagnose van Kalfziekte,

DOOR

. GEORQ LICHTENSTERN.

{Milnchener Tierarztliche Wochenschrift van 5 October 1909).

Ongeveer 36 uren na het kalven vertoonde een koe de gewone verschijnselen van kalfziekte- Het dier stond 6 urennbsp;na de luchtinfusie in den uier op en at weder normaal.

Den volgenden dag stortte het echter plotseling neer en vertoonde schuifbewegingen recht naar voren. Percussienbsp;van den schedel deed rechts veranderingen constateeren.nbsp;Het dier werd getrepaneerd en een coenurus-blaas ternbsp;grootte van een ganzenei verwijderd. Het dier genasnbsp;daarna volkomen.

Het is niet te verwonderen, dat een aan hersenblaas-wormziekte lijdende koe een praedispositie voor kalfziekte heeft, daar een blaasworm alleen reeds hersenanaemie kannbsp;veroorzaken. Als het beschreven geval geen combinatienbsp;is van draaiziekte met kalfziekte, dan is het een nieuwenbsp;bijdrage tot de differentiaaldiagnose van de kalfziekte.

P. Z.

-ocr page 93-

De ultramicroscopische microben en de physische bewijzen voor hun bestaan,

DOOR

M. A. CHAUVEAU.

{Annales de Médecine Vétérinaire de Bruxelles. October 1909, No. 10).

Chauveau heeft zijne proeven genomen met pokkenvirus, waarschijnlijk met het oog op de gemakkelijkheid om doornbsp;enting daarvan de werkzaamheid aan te toonen. Hij werktenbsp;volgens twee methodes:

A. De methode van de progressieve verdunningen van de pokvloeistof.

Een droppel pokvloeistof geënt onder de epidermis van een kind of kalf geeft steeds de typische, van een navelnbsp;voorziene, pok. Indien de vloeistof goed virulent is, komennbsp;er steeds evenveel pokken op, als er entsteekjes zijn toegebracht.

a. Met betrekkelijk weinig verdunde pokvloeistof komen nog alle entingen op.

b.

Met meer verdunde pokvloeistof kunnen slechts ongeveer de helft der entingen opkomen.

c.

Is de vloeistof zeer sterk verdund, dan worden de opkomende pokken zeldzaam en kunnen zelfs ontbreken, indien de toegebrachte entsteekjes niet bijzondernbsp;talrijk zijn.

In al deze gevallen is het resultaat niet twijfelachtig èf het is positief en de opgekomen pok laat niets tenbsp;wenschen over, of het is negatief en men ziet niets.

De zaak doet zich dus voor, alsof het werkzaam bestanddeel van de pokstof bestaat uit onafhankelijke belichaamde elementen, die gesuspendeerd zijn in de vloeistof en doornbsp;den verhoogden graad van verdunning verder van elkaar

-ocr page 94-

78

verwijderd worden, zoodanig, dat ten slotte de kleine droppeltjes noodig voor de entsteekjes er geen meei bevatten of zoo weinig, daf ze niet in staat zijn om zich te gaannbsp;vermeerderen. Vandaar de steriliteit van de enting.

Hierbij moet nog worden vermeld, dat de verdunning absoluut geen invloed heeft of de totale activiteit van denbsp;pokstof. Spuit men namelijk de geheele hoeveelheid verdunde of dé oorspronkelijke hoeveelheid onverdunde pok-vloeistof intraveneus of subcutaan in bij een paard, dannbsp;is het resultaat in beide gevallen het zelfde.

B. De diffusie-methode.

Deze methode geeft een zeer goede bevestiging van de conclusie te trekken uit de vorige proeven. Indien men innbsp;een klein reageerbuisje een zekere hoeveelheid pokvloeistofnbsp;doet, waarop men vervolgens zonder gebruik te maken vannbsp;een dialysemembraan, 4 a 5 m.M. zuiver water schenkt,nbsp;dan worden de kristalloide en colloïde bestanddeelen vannbsp;de eerste vloeistof door diffusie naar dit water getrokkennbsp;en gaan zelfs de colloïde stoffen in betrekkelijk aanzienlijke hoeveelheid over, zoodat na 48 en reeds ook nanbsp;24 uur de diffusie-albumine door middel van een capillairnbsp;pipet gemakkelijk uit de bovenste vloeistoflagen kan worden gehaald. Volgens theoretische voorspellingen mag denbsp;bovenste vloeistof absoluut geen virulentie krijgen; en werkelijk kan men dit constateeren. De enting met deze vloeistof, voorzien van de diffundeerbare elementen van denbsp;pokvloeistof, blijft steeds steriel. Noch Chauveau, nochnbsp;anderen hebben bij hunne talrijke proeven ooit pokkennbsp;bij enting met deze vloeistof zien opkomen. Hiervoor moetnbsp;men de onderste lagen van de vloeistof gebruiken.

Door den invloed van de moleculaire bewegingen in de vloeistof worden niet alleen aan de kristalloide en colloidenbsp;stoffen, (de eerste in oplossing de laatste in zeer fijnenbsp;emulsie), doch ook de vaste lichaampjes in suspensienbsp;aangetrokken. Hieruit verklaart men, dat de onzichtbare

-ocr page 95-

79

virulente lichaampjes tot een 2ekefe hoogte stijgen. De absolute steriliteit van de bovenste lagen van de vloeistof,nbsp;waarin geen der andere diffundeerbare stoffen ontbreekt,nbsp;is een nieuwe reden de virulentie aan gesuspendeerdenbsp;vaste lichaampjes toe te schrijven en niet aan chemischenbsp;stoffen in oplossing of in fijne emulsie. Bovendien verkrijgtnbsp;men dezelfde resultaten met levende zichtbare microben.

Men zou hiertegen in kunnen brengen, dat het met de colloide stoffen eigenlijk hetzelfde gesteld is. Deze zijnnbsp;toch feitelijk ook maar gesuspendeerd en de moleculen zijnnbsp;dus bij verdere verdunning ook slechts verder uit elkaarnbsp;gegaan. Men is echter in staat in het kleinste droppeltjenbsp;van de verdunde vloeistof de colloide stof aan te toonen,nbsp;terwijl de vloeistof toch absoluut steriel blijkt bij enting.nbsp;Bovendien is bij diffusie een aanzienlijk aantal colloidenbsp;moleculen tot in de oppervlakkige lagen van de vloeistofnbsp;getrokken en toch blijft deze vloeistof steriel. Met entingnbsp;van deze vloeistof kan nooit een positief resultaat wordennbsp;verkregen. Wat de rol speelt van virulent bestanddeel,nbsp;moet dus iets anders zijn dan een colloide molecuul.

Men heeft dus het volste recht dit onzichtbaar virulent bestanddeel van de pokvloeistof, evenals dat van anderenbsp;virulente vloeistoffen, waarin het werkzaam agens microscopisch niet is aan te toonen, te beschouwen als levendenbsp;parasieten.

P. Z.

-ocr page 96-

Over locale Anaesthesie met cocaine en adrenaline.

In de „Anales de Médecine Vétérinaire”, No. 11, 1909. (Cureghem) beschrijven M. M. Dupuis en van den Eeck-HOUT de voordeelen van het toevoegen van adrenaline aan denbsp;cocaine-injecties. Deze zouden zijn; 1quot;, langduriger inwerking van het anaesthecium; 2®, minder gevaar voor cocaine-vergiftiging. Deze beide voordeelen worden veroorzaaktnbsp;door de vaso-constrictorische werking van de adrenaline,'nbsp;welke een minder snelle opname in de bloedbaan tengevolgenbsp;heeft en waardoor langduriger werking en ook minder gevaarnbsp;voor vergiftiging ontstaat. Met adrenaline gecombineerdnbsp;krijgtxmen een anaesthesie, die ongeveer drie uur aanhoudt.

De nieuwere anaesthetica stovaine en alypine hebben vrij wel dezelfde werking en dezelfde toxiciteit, zoodat zij geennbsp;voordeelen boven cocaine hebben, terwijl alypine aanmerkelijk duurder is.

Als recept geven genoemde heeren op:

Mur. cocaini (of stovaini) 0.250 a 0,300.

Mur. adrenalini'(1 ; 1000) guttae V.

Aq. destill. nbsp;nbsp;nbsp;10.

P. Z.

-ocr page 97-

Over Autoserotherapie ter verkrijging van resorptie van plenritische exsndaten,

DOOR

M. Le Dr. MAROU.

(Presse Médicale 4 Sept. 1909).

Door den schrijver is deze therapie toegepast bij een groot aantal patiënten. Door middel van een Pravaz’schenbsp;spuit wordt 2 cM^. pleuritisch exudaat opgezogen en nadatnbsp;de canule gedeeltelijk is teruggetrokken onder de huidnbsp;ingespoten.

Het effect is het volgende:

1ste, de patiënt gevoelt zich direct beter;

2de, een lichte koorts, die eenige dagen aanhoudt (men ziet in het blijven bestaan van die koorts na acht dagennbsp;een indicatie voor een nieuwe punctie);

3de, in den regel vermeerdert de hoeveelheid urine;

4de, het gewicht vermindert door de verhoogde diurese, om later door verbeterde, voeding weder te vermeerderen;

5de, het exsudaat wordt geresorbeerd; op den tweeden dag is de vermindering sterk; indien deze na acht dagennbsp;ophoudt, is dit een indicatie tot een herhaling van denbsp;operatie.

Volgens den schrijver zijn de resultaten steeds gunstig, wat ook de aard van de pleuritis is; zelfs bij hydrothoraxnbsp;van hart- en nierlijders. Ook wil hij de autoserotherapienbsp;beproeven bij ascites.

De werking zou waarschijnlijk berusten op het volgende: het aangetaste weivlies resorbeert slecht, waardoor de toxi-

6

-ocr page 98-

82

nen van het exsudaat niet in het bloed worden opgenomen en dus geen antitoxinen doen vormen, welke de genezingnbsp;bevorderen. Volgens den schrijver geeft de infectie met pleu-ritisvocht aanleiding tot de vorming van antipleuritisvocht.

P Z.

Ongewone vormen van rabies.

In de „Revue Vétérinaire” beschrijft M. Lignières twee eigenaardige gevallen van dolheid:

1°. Intermitteerende dolheid bij een koe; den Isten November had het dier alle verschijnselen van de ziekte, welke echter in beterschap overging, om den SQsten opnieuw opnbsp;te treden en een plotselingen dood te veroorzaken. Denbsp;diagnose werd bevestigd door het Instituut Pasteur.

2“. Een geval van dolheid bij een koe optredend drie uur na den beet van een dollen hond.

P. Z.

-ocr page 99-

Besmettelijke Scheedecatarrh van Runderen en „Trachoora=lichaampjes”,

DOOR

Dr. EDUARD A. BLAHA.

Ill de „Berliner Tierarztliche Wochenschrift” vergelijkt de schrijver de door hem binnen de epitheelcellen gevondennbsp;lichaampjes met die bij trachoom. Hij kleurde strijkprae-paraten, afgekrabd van de knobbeltjes in de vagina vannbsp;aan deze ziekte lijdende runderen, volgens Giemsa. Hijnbsp;vond binnen de eptheelcellen, steeds slechts aan één kantnbsp;van de kern, een meer of minder groote opliooping vannbsp;kleine lichaampjes, evenals bij trachoom.

Deze lichaampjes komen niet voor in de tusschen de epitheelcellen liggende leucocyten.

Zij zijn, volgens Giemsa gekleurd, evenals de trachoom-korrels een menigte roode lichaampjes, liggende in een violetblauwe vlek, meestal aan den rand van de cel. Veelalnbsp;zijn naast elkander liggende cellen op de aanrakingsplaatsnbsp;gelijkelijk veranderd. Evenals bij trachoom zijn de korrelsnbsp;dikwijls sikkel- of halve-maanvormig. Verscheidene ont-wikkelingsvormen zijn duidelijk te onderscheiden. Denbsp;schrijver acht zich nog niet gerechtigd deze vormen innbsp;beeld te brengen, zooals Clausen dat voor trachoomnbsp;heeft gedaan; hij gelooft echter, dat vrijwordende korrelsnbsp;overgaan in 3—4 voudig geknikte spirochaetvormige draden, voorzien van verdikte punten en dat deze vrij in hetnbsp;slijm van de oppervlakte voorkomen, waar zij zeer talrijknbsp;zijn. Zij kleuren zich intensief rood.

De schrijver beschouwt deze lichaampjes als protozoën.

P. Z.

-ocr page 100-

Over veepest.

Onder het opschrift „Over veepest”, komt in het „Recueil de Médecine vétérinaire” N®. 16, 1909, een discussie voornbsp;tusschen de veeartsen Piot-Bey en Drouin.

De eerste zegt, dat alle pogingen door hem aangewend om met geneesmiddelen, hetzij per os, subcutaan of intraveneus toegediend, veepest te bestrijden en te genezen, fiasconbsp;hebben geleden. Hij komt tot de conclusie, dat, wat denbsp;curatieve behandeling betreft, de veearts is; „complètementnbsp;désarmé”, dus in dit opzicht tegenover deze ziekte volkomen machteloos staat.

Ook aan de voorbehoedende behandeling met sera, zooals die gedurende een zestal jaren in Egypte is toegepast, hechtnbsp;hij geen waarde, en beweert, dat de verliezen even grootnbsp;zijn geweest, als wanneer de ziekte in ’t geheel niet bestreden was geworden.

Hij beschouwt de contagiositeit van de veepest niet grooter dan die van mond- en klauwzeer, en komt tot denbsp;conclusie, dat de eenige, ware bestrijding van veepest moetnbsp;worden gezocht in doeltreffende afzonderingsmaatregelen.

Isolement van gezonde en zieke dieren, alsmede van de verdachte, is volgens hem de eenige en beste methodenbsp;om de ziekte te doen verdwijnen en de verliezen tot eennbsp;minimum terug te brengen. Hij bereikte hiermede eennbsp;sterftecijfer van slechts 5”/o.

Hij spot eenigszins met de, zooals hij het noemt, draconische wetgeving, welke de geheele Europeesche vétérinaire politie beheerscht in zake bepalingen omtrent de veepest-bestrijding.

Drouin is meer optimistisch gestemd omtrent de sero-therapie bij veepest.

Hij wijst op de resultaten in Zuid-Afrika verkregen door

-ocr page 101-

85

veeartsen als Turner, Stockman en Theiler, en vraagt zich af of de veepest in Egypte en in Zuid-Afrikanbsp;wel dezelfde ziekte was, en of men in Egypte wel metnbsp;werkelijke veepest te doen had of met een andere epizoötienbsp;met snel doodelijk verloop.

Piot-Bey antwoordt hierop, dat de epizoötieën in Egypte in 1881 —1884 en 1903—1909, te oordeelen naar de symptomen en het geheele optreden der ziekte, wel degelijk,nbsp;veepest was, en dat hij het succès door Stockman ennbsp;Theiler in Rhodesië, enz. verkregen met de serotherapienbsp;(prophylactisch), hoofdzakelijk toeschrijft aan de onmetelijke uitgestrektheden in Zuid-Afrika, waardoor men beterenbsp;gelegenheid had tot afzondering van het vee — indiennbsp;noodig — tot isoleering van elk stuk vee afzonderlijk.nbsp;(Dit klopt niet bijzonder met zijne opinie, dat bij de bestrijding der ziekte een afzondering op een afstand vannbsp;tien meter ruim voldoende is om besmetting te weren).

T.

-ocr page 102-

Veeartsenijkundig staatstoezicht. Over uniforme vétérinaire politiemaatregelen betreffende veemarkten.

{Berliner Tierdrztlkhe Woctienschrift No. 31, Jarhgang 1909).

De Kreistierarzt Wittlinger van Hanau heeft over dit onderwerp een voordracht gehouden, waarin hij begint metnbsp;te zeggen, dat het een bekend feit is, dat door veeverkeernbsp;en in het bijzonder door veemarkten, diverse besmettelijkenbsp;veeziekten met groote contagiositeit, speciaal ook mond- ennbsp;klauwzeer, een aanzienlijke uitbreiding verkrijgen, en laatstgenoemde ziekte zich dikwijls straalsgewijze van uit eennbsp;besmette veemarkt in den omtrek verspreidt.

Wel is waar zegt Wittlinger verder, bestaat er een bepaling in de wet op de bestrijding van besmettelijke veeziekten (§ 17) waarbij alle vee- en paardenmarkten moeten wordennbsp;geïnspecteerd door ambtelijke veeartsen, maar hoe dezenbsp;inspectie is in te richten, is niet nader omschreven ennbsp;meer speciaal aan de politieverordeningen daaromtrent ternbsp;plaatse en aan genoemde veeartsen te regelen overgelaten.

Uit deze decentralisatie van de wet ontstaan volgens Wittlinger groote nadeelen. ;Zoo kunnen strengere bepalingen voor de ééne markt in vergelijking met een andere in denbsp;buurt, maar tot een andere „Kreis” behoorende, maken, datnbsp;op de eerste minder vee wordt gebracht, waardoor schadenbsp;wordt geleden door de streek, waar die veemarkt wordtnbsp;gehouden. Bovendien veroorzaken te strenge maatregelen,nbsp;dat het vee ondershands aan huis wordt verkocht, waardoornbsp;veeartsenijkundige controle van staatswege nog moeilijkernbsp;wordt; hiertoe geeft het van staatswege sluiten van marktennbsp;bij epizootieën ook aanleiding.

De contröle van de veemarkt door den veearts, indien het vee reeds ter markt is aangevoerd, is volgens Witt-

-ocr page 103-

87

LINGER van weinig beteekenis, daar volgens hem (zeer terecht. Ref.) reeds tal van dieren door zieke kunnen zijnnbsp;besmet, vóór de ziekte officieel is geconstateerd, terwijlnbsp;tevens op de markt zelve, bij al het doorelkaar geschreewnbsp;en gewoel, diverse ziekten of verdachte gevallen den con-troleerenden veearts kunnen ontgaan.

Het spreekt van zelf, dat op alle veemarkten de con-tróle niet precies naar denzelfden maatstaf kan worden ingericht, daar bijv. de grootte en de beteekenis van de markt, de ligging en den omvang van het in- en uitvoergebied en de plaatselijke omstandigheden een uniforme regeling onmogelijk zouden maken, maar toch acht Wittlinqernbsp;zekere hoofdbepalingen voor alle veemarkten uitvoerbaar,nbsp;waaraan dan echter ook overal even streng de hand zounbsp;moeten worden gehouden.

(Daar thans ook Gemeente- en Gewestelijke Raden in Ned.-Indië de bevoegdheid bezitten plaatselijke verordeningen samen te stellen, op veemarkten betrekking hebbende,nbsp;zoowel op bestaande als op nieuw op te richten markten,nbsp;acht Ref. het niet ondienstig hier den leidraad voor bovenbedoelde hoofdbepalingen voor controle en inrichting vannbsp;veemarkten, door WiTi linger aangegeven, te vertolken.nbsp;In hoeverre ze voor veemarkten in Nederlandsch-Indiënbsp;dienst kunnen doen en uitvoerbaar zijn, staat dan ternbsp;beoordeeling aan genoemde Raden).

Als hoofdbepalingen geeft Wittlinger aan:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Alle dieren, zonder uitzondering, worden aan dennbsp;ingang van de markt, vóór ze op de markt gebracht mogennbsp;worden, gekeurd door den ambtelijken veearts of diensnbsp;plaatsvervanger.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Eén of meer flinke helpers, gewoon om met veenbsp;om te gaan, moeten den veearts ten dienste staan om

den dieren den mond open te doen, een been op te lichten, enz.

3. nbsp;nbsp;nbsp;De ingang tot de markt moet voorzien zijn van een

-ocr page 104-

88

gepleisterden bodem, welke tijdens het passeeren van het vee voortdurend wordt schoon gehouden.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Het vee mag met het oog op behoorlijk onderzoek,nbsp;slechts bij hoogstens drie stuks te gelijk, op behoorlijkennbsp;afstand van elkaar, den marktingang passeeren.

5. nbsp;nbsp;nbsp;De toegang voor het vee moet volkomen vrij wordennbsp;gehouden, zoodat geen veehandelaren of andere menschen,nbsp;die deze plaats dikwijls uitzoeken voor het bezichtigen dernbsp;dieren, de passage belemmeren; ook moet het marktgeldnbsp;elders geïnd worden.

6. nbsp;nbsp;nbsp;Van elk ter markt aangebracht stuk vee moet eennbsp;door de politie verstrekt en geteekend bewijs van herkomstnbsp;worden vertoond, dat eventueel door den dienstdoendennbsp;veearts mag worden behouden.

7. nbsp;nbsp;nbsp;Om gedurende den geheelen duur van de markt hetnbsp;onderzoek en de observatie te kunnen voortzetten, moetnbsp;het vee zóó in rijen zijn vastgebonden, dat een ruime gangnbsp;overblijft vóór de koppen van de dieren en mogen dezenbsp;slechts losgemaakt worden, indien dit noodzakelijk is voornbsp;het monsteren door de handelaren. (Een uitzondering wordtnbsp;hier gemaakt voor varkens-, schapen- en geitenmarkten,nbsp;waarvoor het echter ook noodig is de hokken of anderenbsp;verblijfplaatsen voor deze dieren zóó in rijen te doen i'n-richten, dat ze gemakkelijk geïnspecteerd kunnen worden).

8. nbsp;nbsp;nbsp;Alle dieren moeten soort hij soort worden opgesteld,nbsp;en het handelsvee van elke soort dient weer gescheidennbsp;te worden van het overige.

9. nbsp;nbsp;nbsp;Verkoop te voren van vee, dat met marktvee innbsp;aanraking is geweest, bijv. in herbergen, aan de stations,nbsp;waar het vee voor de markt aankomt of onderweg, vóórnbsp;dat het marktonderzoek heeft plaats gehad, moet verbodennbsp;worden.

(Hoe zou dit moeten gaan bij groote paardenmarkten, zooals de bekende zoogen. Utrechtsche Palm-markt, waarnbsp;de beste en meeste paarden reeds verkocht zijn vóór den

-ocr page 105-

89

officieelen marktdag, overal in de stallen; en hoe met de controle door de politie in Indië? Ref.).

10. Op den marktdag zelf den verkoop van vee buiten de markt te verbieden.

11e. Het marktvee mag slechts tot de markt worden toegelaten, indien het behoorlijk toilet is gemaakt (schoonnbsp;en in zindelijken toestand, in verband met het onwerkzaamnbsp;maken van eventueel aanklevende smetstoffen).

12. nbsp;nbsp;nbsp;De bovenkleederen, alsmede het schoeisel van veehandelaren en veedrijvers dienen grondig gereinigd te worden, alvorens deze als smetstofdragers zeer verdachte men-schen tot de veemarkt worden toegelaten.

13. nbsp;nbsp;nbsp;De veemarkt, zoowel als de toe- en uitgangennbsp;daarvan, moeten grondig na afloop worden gereinigd.nbsp;Evenzoo de herbergen en andere plaatsen, waar het marktvee verblijf heeft gehouden; alles onder controle van denbsp;dienstdoende veeartsen.

Voor de verplichte inrichting, reiniging en desiiifectie van veemarkten en veeverkoopplaatsen wordt verwezennbsp;naar de Engelsche „Board of Agriculture” d.d. 23 Juninbsp;1903 en de verordening voor het district Danzig d.d. 9nbsp;Januari 1906).

14. nbsp;nbsp;nbsp;In de buurt van de markt moet een geïsoleerdenbsp;ruimte aanwezig zijn, waar het zieke en verdachte vee kannbsp;worden afgezonderd en zoo noodig ingevolge de politie-voorschriften verder kan worden behandeld.

(In hoeverre de inrichting en het toezicht op de veemarkten in Indië aan deze voorschriften tiians voldoen, laat ik gaarne ter beoordeeling over aan de betrokken deskundigennbsp;en het publiek. Ref.)

T.

-ocr page 106-

Directoraat van ’s Rijks veeartsenijschool.

Bij koninklijk besluit van 15 Januari j.1. is de heer W. C. Schimmel, leeraar aan ’s Rijks veeartsenijschool, benoemd tot directeur van deze inrichting. Reeds sedertnbsp;1 September 1909 was de heer Schimmel met de tijdelijkenbsp;waarneming van het directeurschap belast. Deze functienbsp;was vacant geworden door het eervol ontslag, op verzoek —nbsp;met dankbetuiging voor de door hem in die betrekkingnbsp;bewezen diensten —van den directeur Dr. A. W. H. Wirtz.

Wij bieden den nieuwen directeur onze oprechte geluk-wenschen aan met deze definitieve benoeming en drukken onze genoegdoening uit, dat aan dezen tijdelijken toestand een einde is gemaakt. Het waarnemen van eennbsp;functie is noch aangenaam voor den functionaris nochnbsp;bevorderlijk voor de belangen aan dezen toevertrouwd.

De heer Schimmel, bekend als de schrijver van de ,,Handleiding tot de Paardenkennis voor de cadetten der cavalerie en artillerie”, studeerde als militair leerling aan de Veeartsenijschool, verwierf den 4denjuli 1867 hetnbsp;diploma van veearts en werd den 28sten Februari d.a. v. aangesteld tot paardenarts der 3de klasse bij het Nederlandschenbsp;Leger. Na reeds den Isten September 1870 tot leeraarnbsp;a n de Koninklijke Militaire Academie te zijn benoemd,nbsp;volgde den 3den Mei 1876 zijn bevordering tot paardenartsnbsp;der 2de klasse en een jaar daarna, 1 Mei 1877, zijnnbsp;benoeming tot leeraar aan de inrichting, waarvan hij thansnbsp;als directeur is opgetreden.

Het verleden van den nieuwen directeur, wiens verdiensten als president van het 9de Internationale Veeartsenij-kundig Congres, het vorige jaar te Scheveningen gehouden, door de geheele veeartsenijkundige pers werden geroemd,nbsp;is ons een waarborg, dat de belangen van het veeartsenij-

-ocr page 107-

91

kundig onderwijs bij hem in goede handen zullen zijn. Dat het hem gegeven moge zijn binnen korte jaren het directoraatnbsp;tegen een rectoraat te verwisselen! En hierop bestaannbsp;goede vooruitzichten. In onze volksvertegenwoordigingnbsp;deelde de betrokken departementschef mede, dat eennbsp;reorganisatie van het veeartsenijkundig onderwijs ter handnbsp;zou worden genomen, zoodra de „Aaneenschakelingscom-missie” met haar rapport gereed zou zijn. Volgens denbsp;groote dagbladen is dit rapport reeds ter perse. Dat wijnbsp;het met spanning te gemoet zien, behoeft hier zeker geennbsp;betoog.

Het mag echter niet worden verheeld, dat ook dan, wanneer dit gunstig luidt voor de verheffing van de Veeartsenijschool tot een Veeartsenijkundige Hoogeschool, een goede dosis geduld niet geheel overbodig zal zijn.

Intusschen kan de tijd nuttig worden besteed door inwendig aan deze inrichting te verbeteren, waar te verbeteren valt en wij maken ons geen oogenblik ongerust, dat de heernbsp;Schimmel het goede zal laten liggen, omdat het betere nognbsp;niet onder zijn bereik is. Vol vertrouwen op de toekomst,nbsp;hopen wij, dat de nieuwe directeur de dekplanken zalnbsp;mogen leggen op de brug, welke ons moet voeren naarnbsp;het hooger veeartsenijkundig onderwijs.

Redactie.

-ocr page 108-

Verterinaire Studentenalmanak voor het jaar 1910,

uitgegeven door het Veterinaire Studentenkorps „Absyrtus”; Utrecht L. E. Bosch en Zn. 1909.

Met belangstelling zie ik telkens in Januari het verschijnen van dit jaarboekje te gemoet. Het lezende en doorbladerende — al naar den inhoud — bezorgt het mij steeds een aangenamen avond, terwijl het gedurende het geheelenbsp;jaar een veelvuldig door mij geraadpleegde vraagbaak blijft.

Heb ik tegen den rooden band wat moeten knipoogen, dit werd ruimschoots vergoed door het keurige lettertypenbsp;van den text en de goedgelijkende portretten van de leerarennbsp;Dr. Markus en Wester en van den senaat van het korpsnbsp;,,Absyrtus.”, benevens een opname van het Pathologischnbsp;Instituut.

Zooals bekénd, draagt de almanak een min of meer tweeslachtig karakter. Wanneer de inhoud uitsluitend innbsp;overeenstemming werd gehouden met den hoofdeisch, waaraan als orgaan van „Absyrtus” moet worden voldaan, dannbsp;vrees ik, dat de steun van vele inteekenaren zou wegnbsp;vallen. Te recht bevat dit jaarboekje dan ook tal van gegevens—zooals de naamlijst van alle Nederlandsche veeartsen—nbsp;voor de oud-leden van Absyrtus van belang. Eene vraagnbsp;moet mij echter van het hart. Waarom wordt toch bij denbsp;naamlijsten van korpsen en vereenigingen geen notitie genomen van Nederlandsch-lndië? Noch het korps gouver-nements veeartsen, noch dat der militaire paardenartsen,nbsp;noch de „Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkundenbsp;in Nederlandsch-lndië” zijn vermeld.

Dit neemt niet weg, dat zoolang er geen Nederlandsch veeartsenijkundig jaarboekje bestaat, de almanak bijna on-

-ocr page 109-

93

misbaar is voor eiken veearts, daar gelaten de beteekenis die hij heeft als band tusschen de studeerende jongelingschapnbsp;en de veeartsen in het werkelijke leven.

Van een beoordeeling van het mengelwerk en de varia meen ik mij te moeten onthouden en geef der Redactie innbsp;overweging op boven gestelde vraag te antwoorden doornbsp;in een volgenden almanak meer rekening te houden met denbsp;veeartsenijkundige aangelegenheden in Nederlandsch-lndië.nbsp;De noodige steun daarvoor wordt haar reeds bij voorbaatnbsp;toegezegd.

V. D. B.

-ocr page 110-

Veeartsenijkundige dienst. Bezoldigingen.

Bij gouvernements besluit van 24 Januari 1910, no. 17 (Staatsblad no. 60) is onder meer bepaald;

1. De bezoldiging van den Europeeschen leeraar voor de opleiding van Inlandsche veeartsen te Buitenzorg, thans ingevolge het bepaaldenbsp;bij artikel 1, § II, sub 1' van het besluit van 24 januari 1907, no. 63nbsp;(Staatsblad no. 66) bedragende ƒ 350.— ’s niaands, met twee drie-jaarlijksche verhoogingen, elk van f 75.— ’s maands, nader vast tenbsp;stellen op / 350.— ’s maands, met vijf driejaarlijksche verhoogingen,nbsp;elke van / 75.— ’s maands.

Voor die opleiding in dienst te stellen een tweeden Europeeschen leeraar op de sub I van dit artikel bedoelde gewijzigde bezoldiging.

Laboratorium voor veeartsenijkundig onderzoek.

Bij gouvernementsbesluit van 26 Januari 1910, no. 14 (Staatsblad no. 73) is bepaald bij het laboratorium voor veeartsenijkundig onderzoek bij het Departement van Landbouw te Buitenzorg een assistent in dienst te stellen op een bezoldiging van ƒ 275.— ’s maandsnbsp;met zes driejaarlijksche verhoogingen, elk van f 75.— ’s maands.

Adjunct-inspecteur bij den burgerlijken veeartsenij-'kundigen dienst.

Bij gouvernements besluit van 27 Januari 1910, no. 23 (Staatsblad no. 76) zijn met huitenwerkingstelling van het besluit van 30 Januarinbsp;1909, no. 7 (waarbij een tijdelijk adjurict-inspecteur in dienst wasnbsp;gesteld) twee adjunct-inspecteurs op een bezoldiging van ƒ 650.—nbsp;’s maands met twee driejaarlijksche verhoogingen, elk van ƒ 75.—nbsp;’s maands in dienst gesteld, met bepaling dat:

(i. indien als zoodanig worden benoemd veeartsen, die in het genot zijn van traktementsverhoogingen voor met gunstigen uitslagnbsp;afgelegd examen in een of meer inlandsche talen, deze ook alsnbsp;adjunct-inspecteur in het genot van deze verhooging zullen blijven;nbsp;h. indien als zoodanig worden benoemd veeartsen, in het genotnbsp;eener bezoldiging van ƒ 650.— of ƒ 725. - ’s maands, de tijd

-ocr page 111-

95

doorgebracht op die bezoldiging, zal mede tellen voor het toekennen van traktementsverhooging in de betrekking van adjunct-inspecteur.

Veeartsenijkundige dienst. Uitbreiding van het getal Kuropeesche veeartsen.

Bij gouvernements besluit van 9 Februari 1910, no- 21 (Staatsblad 110. 116) is het getal Europeesche veeartsen, bij besluit van 22nbsp;Januari 1909, no. 20 (Staatsblad no. 20) vastgesteld op 28, met éénnbsp;vermeerderd en dus gebracht op 29. (In verband hiermede is hetnbsp;gouvernement Atjeh cn Onderhoorigheden een ressort van eennbsp;Gouvernementsveearts geworden en komt Koeta-Radja als standplaats voor een militair paardenarts te vervallen. Red.)

Landmacht. Registratie van paarden.

Ordonnantie van 21 Maart 1906 (Staatsblad no. 189) zooals deze gewijzigd is bij Ordonnantie van 11 Januari 1910 (Staatsblad no. 23). (9

Art. 1. Jaarlijks zal in elk der militaire afdeelingen op Java, op plaatsen, dagen en uren, door het Hoofd van plaatselijk bestuur innbsp;overleg met den betrokken afdeelingscommandant te bepalen en bijnbsp;aankondiging in de plaatselijke dagbladen of op andere ter plaatsenbsp;gebruikelijke wijze bekend te maken, door een daartoe door denbsp;militaire autoriteit benoemde commissie keuring gehouden wordennbsp;van de aan de ingezetenen toebehoorende paarden.

Art. 2. Ter plaatse, waar de in artikel 1 bedoeld* commissie zitting neemt, zullen Europeanen en met dezen gelijkgestelde!! en,nbsp;voor zoover dit door den Commandant van het Leger en Chef vannbsp;het Departement van Oorlog wordt noodig geacht, ook Inlanders ennbsp;met dezen gelijkgestelden, eigenaren, houders of bewaarders van opnbsp;eigen erf of elders gestalde paarden, voor eigen gebruik of ter verhuring bestemd, verplicht zijn om hunne paarden ter keuring voornbsp;te brengen.

Het Hoofd van plaatselijk bestuur kan voor zekere categorieën van

(1) Aangezien het tijdstip van de registratie der paarden weer daar is, vinden wij het niet ondienstig ten gerieve van eigenaren vannbsp;paarden deze gewijzigde ordonnantie in haar geheel op te nemen.

(Red.)

-ocr page 112-

96

paarden bepalen, dat de keuring op eigen erf zal plaats hebben, echter op door hem aangegeven dagen en uren.

Het Hoofd van plaatselijk bestuur zal üjdig de keuringscommissie de noodige gegevens verschaffen omtrent de in de Ie alinea bedoeldenbsp;personen en het aantal der door hen gehouden paarden.

Van de hier bedoelde keuring zijn vrijgesteld: de dienstrijpaarden van in oorlogstijd bereden officieren, van ambtenaren van het Bin-nenlandsch Bestuur en van ambtenaren en beambten van de politie,nbsp;benevens de reeds bij een voorgaande keuring afgekeurde paarden.

Art. 3. Zoo de in artikel 2 bedoelde personen niet bij de keuring tegenwoordig kunnen zijn, zullen de geleiders of bewakers der paarden voorzien moeten zijn van een schriftelijke opgave van den verkoopprijs van elk paard, benevens verdere door de keuringscommissienbsp;noodig geachte en tijdig bekend gemaakte inlichtingen.

De keuringscommissie geeft aan belanghebbenden bewijzen af van een door het Legerbestuur vast te stellen model betreffende harenbsp;bevinding bij de keuring, voor elk paard afzonderlijk.

Dit bewijs moet bij een volgende keuring van hetzelfde paard worden medegebracht.

Art. 4. De voor den krijgsdienst geschikt bevonden paarden worden ingeschreven in een register, waarvan het model door het Legerbestuur wordt vastgesteld Van dit register zendt de afdeelingscomman-dant een afschrift aan het betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur.

Art. 5. Degenen, wier paaarden door de keuringscommissie, blijkens het in artikel 3 bedoeld bewijs zijn goedgekeurd, zijn verplicht van den verkoop, het wegschenken of den dood dier paarden tennbsp;spoedigste schriftelijk aangifte te doen aan het Hoofd van plaatselijknbsp;bestuur, onder overlegging van een afschrift van het in artikel 3nbsp;bedoeld bewijs, waarvan het origineel in de eerstgenoemde tweenbsp;gevallen aan den nieuwen eigenaar wordt afgegeven.

Personen, die zich als commissionairs belasten met het houden van openbare verknopingen, zijn, indien bij zoodanige verknoping paardennbsp;worden in veiling gebracht, gehouden te onderzoeken of deze zijnnbsp;goedgekeurd. Zij zijn in dit geval verplicht zorg te dragen, dat hetnbsp;afgegeven bewijs van goedkeuring aan den kooper wordt overgelegdnbsp;en voorts gehouden om, onder overlegging van een afschrift van datnbsp;bewijs, van den verkoop ten spoedigste schriftelijk aangifte te doennbsp;aan het Hoofd van plaatselijk bestunr.

Na overeenkomstig de aangifte het bij hem berustend afschrift van het kéuringsregister te hebben bijgewerkt en de ontvangen afschriften

-ocr page 113-

97

van de vorenbedoelde bewijzen met de aangiften in overeenstemming te hebben gebracht, zendt het Hoofd van plaatselijk bestuur dienbsp;stukken in het begin van eik kwartaal aan den commandant dernbsp;betrokken militaire afdeeling.

Art. 6. Eigenaren, houders of bewaarders van op eigen erf of elders gestalde paarden voor eigen gebruik of ter verhuring bestemd,nbsp;die, zonder wettige redenen, niet voldoen aan de oproeping om hunnbsp;paarden ter keuring voor te brengen, of weigeren om de militairenbsp;commissie tot hun erven toe te laten en aldaar gelegenheid totnbsp;keuren te geven, dan wel zich ter zake van de keuring aan bedrie-gelijke handelingen schuldig maken, worden gestraft met geldboetenbsp;van ten hoogste ƒ 100 (één honderd gulden) of gevangenisstraf vannbsp;ten hoogste acht dagen, dan wel ten arbeidstelling aan de publiekenbsp;werken voor den kost zonder toon van ten hoogste dertig dagen.

Met gelijke straffen worden gestraft de personen bedoeld in art. 5, die niet binnen acht dagen voldoen aan de daarin genoemde verplichting.

Art. 7. De commandant van het Leger en Chef van het Departememt van Oorlog in Nederlandsch-lndië is bevoegd, wanneer hem zulksnbsp;noodig voorkomt, behalve de in artikel 1 bedoelde, ook tusschen-tijdsche keuringen te dóén plaats hebben; op deze keuringen zijnnbsp;vorenstaande bepalingen mede van toepassing.

-ocr page 114- -ocr page 115-

Statistisch Overzicht

DER

BEHANDELDE ZIEKE PAARDEN EN MUILDIEREN

VAN HET

NEDERLANDSCH-INDISCHE LEGER, over het jaarnbsp;1908. (1)

(') Met toestemming van den Chef van den Geneeskundigen Dienst overgedrukt uit het Statistisch Overzicht der behandelde zieken en zieke paarden en muildieren van hetnbsp;Nederlandsch-Indische Leger over het jaar 1908.

-ocr page 116-

Cavalerie.

Paarden.

:2.

Muildieren.

Pr

Officierspaarden.

Militaire transporttrein.

Remonte-depót.

Totaal.

Cavalerie.

Paarden.

1

1 ^

Muildieren.

, ro —

• 1

Officierspaarden.

Militaire transporttrein.

3 C3


r.cra


Remonte-depót.

Totaal.

Cav lerie.

Paarden.

Muildieren.

OWvcVeïaoa.a.ïAe.ïv.

1^^ Mnff^ire trarispoil^rcfh.

-ocr page 117-

'iSv-ii

V

'P-—

to

\\ Oii\c\e.Tstaa.a.xd«‘w.

\

CO

c;t

OT

CC-

OJ».

/ /

ƒ nbsp;nbsp;nbsp;UT

1 nbsp;nbsp;nbsp;00^

COi^

i

_

1

/

1

/

1

1

ƒ MHtntiï-c transporttrciii.

' Remonte-clepót.

m

r-

4^

00^

coS

-J

ïïs

s

00

cn

M bS

O

lt;Jt

co^

00

Ss

Totaal.

P

oc

1

1

1

CO

1

CJt

Cavalerie.

o

m

Oj

1

1

4^

to

Paarden.

5 S'

¦ 1

1

t

.1

1

1

Muildieren.

(t'

c/)

H

Oitó

i

1

N—

to-

1

to-

Officierspaarden.

g

ut

i

ut

1

1

1

Militaire transporttrein.

lt;

rn

z

Wm

Wm

1

'

!

1

Remonte-depót.

co u

ut

to

Oï-

4^

to-

Totaal.

o

1

1

1

1

co

Cavalerie.

, .

1

1

1

co

co

lt;Ut

Paarden.

ft

quot;Tl

i

1

1

1

1

Muildieren.

ft ^

O

m

O)

i

1

co

Officierspaarden.

S

II nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;II

Militaire transporttrein.

gt;

gt;

4^

i

1

i

1 ¦

1

Remonte-depót.

CO

bO

1 . ut

1

CJt

co

00

Totaal.

cn

1 1

co

Cït

to

Ut

1

co

Cavalerie.

o

-j

1 -

1

to

O)

«o

Paarden.

*o

to

-o

1

1

1

1

CJt

Muildieren.

ft -z:

ft

o

i

i

1

1

co

co

Officierspaarden.

3

co

agt;

1

co

O)

1

1

1

1

Militaire transporttrein.

to^

coS

1

1

1

1

1

Remonte-depót.

ft

(A

CHS-.

1

1 nbsp;nbsp;nbsp;O)»

4^

lt;o

to

cn

o

00

Totaal.

2.

Q.

1

o

co

lt;o

1

to

Cavalerie.

CO

O

1

1 ^

j

O)

co

-o

•o

to

o

Paarden.

¦t *n

*lt;'

ft

, .

i

1

1

1

1

1

Muildieren.

i

5-0

to

COw

to

1

Utbs

o-

Officierspaarden.

o.

ut

1 1

CJt

1

1

1

1

Militaire transporttrein.

et*

CTQ -n

-

1 ¦

1

1

1

1

Remonte-depót.

cr

ft

3*

co

o„

co co

ès

o

to

bS

O)

00

00

-o-

Totaal.

3

1

Cl.

ft)

3

fD

3

ft

ft

O

c

ft

Cu

ft

CfO»

3. nbsp;nbsp;nbsp;O

N nbsp;nbsp;nbsp;^

O ftnbsp;3

ft


kl


-ocr page 118-

102

Blijkens staat II kwamen bij een totaal sterkte van 2208 dieren 5408 of 245'’/o onder behandeling. Van deze

herstelden...........4819 nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;89,1®/“

stierven............49 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;±nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

werden afgemaakt......... 32 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;±nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

werden op reform gesteld......145 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

bleven onder behandeling op 1 Januari 1909 nbsp;nbsp;nbsp;363nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;±nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6.7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Totaal......... 5408 nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1007o

De verliezen ten opzichte van de geheele legersterkte, met uitsluiting dus van de niet in de officierscontrole ingeschreven officierspaarden en van de paarden der tammenbsp;stoeterij, bedroegen aan;

gestorven dieren........'.. 44 of 2.34“/o

afgemaakte dieren..........32 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.70nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

op reform gestelde nbsp;nbsp;nbsp;dieren.......129 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6.86nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Totaal........ 205 nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10.907o

Voor het Wapen der Cavalerie-.

aan nbsp;nbsp;nbsp;gestorvennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;paarden........8 nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.28“/o

„ nbsp;nbsp;nbsp;afgemaakte „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;........10 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.61nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

' „ nbsp;nbsp;nbsp;op reform gesteldenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;paarden .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. 46nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7.41nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Totaal........46 nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10.307o

Voor het Wapen der Artillerie-.

aan gestorven dieren.........8 of 1.29“/o

„ afgemaakte „.........12 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.94nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

„ op reform gestelde nbsp;nbsp;nbsp;dieren......29 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4.70nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Totaal........ 49 nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7.93“/o

Voor Officiersdienstrijpaarden:

aan nbsp;nbsp;nbsp;gestorvennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;paarden........3 nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.22“/o

„ nbsp;nbsp;nbsp;afgemaakte „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;........6 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4.44nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

nbsp;nbsp;nbsp;op reform gesteldenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;paarden.....6 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4.44nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Totaal........ 15 nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11.10“/o

-ocr page 119-

103

Voor den Militairen Transporttrein:

aan

gestorven dieren........

, 15 of

17.87T

afgemaakte..........

op reform gestelde dieren . . nbsp;nbsp;nbsp;. . ,

. 36 of

26.08 „

Totaal........

51 of

36.95«/o

Voor het Renionte-Depót:

aan

gestorven paarden. ............

10 of

3.717o

))

afgemaakte „ nbsp;nbsp;nbsp;.............

4 „

1.48 „

))

op reform gestelde paarden.......

12 „

4.46 „

Totaal......

26 of

9.65%

De slotalinea van artikel 51 van het Reglement voor den Militair Veterinairen Dienst schrijft voor, dat de jaarverslagennbsp;achterwege blijven voor die garnizoenen waar zich geennbsp;paardenarts bevindt. In verband daarmede is—omdat innbsp;Ziiid-Celebes zich geen paardenarts bevindt—bij de samenstelling van vorenstaand overzicht geen rekening kunnennbsp;worden gehouden met de in bovengenoemde streek gelegerdenbsp;paarden van den militairen transporttrein. Dit is dan ooknbsp;in hoofdzaak de reden, waarom het aantal behandeldenbsp;paarden in 1908 zooveel kleiner is, dan in het jaar 1907.

De verliezen aan gestorven en afgemaakte dieren zijn in dit verslagjaar iets geringer dan in het daaraan voorafgaande.

Toch is het totaal procent cijfer aan verliezen, dit jaar iets grooter, hetgeen zijn reden vindt in het grooter aantalnbsp;dieren, dat op reform is moeten worden gesteld.

Infectie-ziekfen.

Met goedaardigen droes (coryza contagiosa equorum) kwamen 111 paarden in behandeling, waarvan 81 van denbsp;tamme stoeterij en de rest in hoofdzaak van het remonte-depót. Het verloop der ziekte was over het algemeen vrij

-ocr page 120-

104

goedaardig. Slechts één geval verliep bij een 6 weken oiid veulen der tamme stoeterij doodelijk.

Als naziekte van bovengenoemd lijden deden zich onder de sandelhout veulens 2 gevallen van morbus maculosusnbsp;voor, waaraan één veulen succumbeerde.

Malleus. Naar aanleiding van een opdracht van den Commandant van het Leger, om de juiste waarde te leerennbsp;kennen van het thermometisch onderzoek als hulpmiddel ternbsp;tijdige opsporing van latente malleuslijders onder de troepenpaarden, werden in de garnizoenen Batavia en Salat iganbsp;en bij de in Zuid-Celebes gelegerde treincompagnie, denbsp;avond- en morgentemperatuur der paarden gedurende drienbsp;achtereen volgende dagen opgenomen, in de Ie maand dernbsp;opname wekelijks en in de 2e en 3e maand om de anderenbsp;week.

Die paarden, welke herhaaldelijk zonder bekende oorzaak meermalen verhoogde temperatuur hadden, d. i. boven denbsp;38,4“ C. werden naar de verdachte stallen overgebracht,nbsp;alwaar zij nader met behulp der malleïne werden onderzocht.

Een frappant resultaat werd met dit onderzoek verkregen bij de 2de Bergbatterij te Salatiga, waar sedert geruimennbsp;tijd geen gevallen van kwaden-droes zich onder de paardennbsp;en muildieren hadden voorgedaan. Reeds twee weken,nbsp;nadat een begin was gemaakt met het thermometrischnbsp;onderzoek, vielen nl. 3 paarden in de termen om uitnbsp;den troepenstal te worden verwijderd. Op de malleïnenbsp;reageerde één daarvan „ziek” en 2 „verdacht”. Binnen 2nbsp;maanden na de afzondering moesten reeds 2 daarvannbsp;wegens het optreden van duidelijke klinische verschijnselennbsp;van kwaden-droes worden afgemaakt, terwijl het derdenbsp;paard ongeveer 1 '/2 maand later om dezelfde reden datnbsp;lot onderging.

Bij de treincompagnie in Zuid-Celebes, alwaar malleus onder de paarden heerschte, waren de uitkomsten van het

-ocr page 121-

105

oiiderzpek minder mooi. Van de 8 paarden toch, die kort daarna wegens klinische verschijnselen van kwaden-droesnbsp;werden afgemaakt, hadden tijdens bedoeld onderzoek, slechtsnbsp;een 3 tal temperatuursverheffingen te zien gegeven. Eennbsp;geregelde opname der temperatuur kon hier echter nietnbsp;plaats hebben, daar de treinpaarden bij gedeelten dagennbsp;lang tot diep in de binnenlanden transportdiensten haddennbsp;te verrichten.

Van de troepenpaarden van het garnizoen Batavia kwam bij het ingesteld thermometrisch onderzoek geen enkele innbsp;aanmerking om nader met de malleïne onderzocht te worden, zoodat men moet veronderstellen, dat de gevallen vannbsp;kwadendroes, welke zich ongeveer 7 maanden later ondernbsp;deze paarden hebben voorgedaan hun ontstaan hadden tenbsp;danken aan een later opgedane infectie, dan wel, dat tijdensnbsp;bedoeld onderzoek occulte malleuslijders aanwezig waren,nbsp;doch dat men ze met behulp van den thermometer niet heeftnbsp;weten te vinden.

Alhoewel de uitkomsten alzoo van het thermometrisch onderzoek niet onverdeeld gunstig te noemen zijn, heeft eennbsp;dusdanig onderzoek wel eenige waarde en kan het in stallen, waar malleus heerscht en algemeene malleïnisatie doornbsp;bijzondere redenen geen toepassing kan vinden, goede diensten bewijzen.

De bestrijding van den kwaden droes in 1904 onder de paarden der divisie artillerie te Batavia (zie Statistischenbsp;overzicht over 1904) moge daarvoor als bewijs dienen.

Dank zij de welwillende medewerking van Dr. J. de Haan, Directeur van het Geneeskundig Laboratorium, werd ooknbsp;zooveel mogelijk bij de op de quarantaine en verdachtenbsp;stallen te Batavia afgezonderde paarden, de methode dernbsp;complementbinding in toepassing gebracht.

Deze methode ter onderkenning van malleus is echter zoo omslachtig, dat ze slechts in een laboratorium en doornbsp;geoefende personen is te verrichten.

-ocr page 122-

106

Osteomalacie, welke ziekte het eerst bij de tamme stoeterij te Padalarang in 1906 onder de inheemschenbsp;fokmerries werd geconstateerd, nam in het begin van hetnbsp;afgeloopen jaar een bedenkelijke uitbreiding aan. Behalvenbsp;te Padalarang werden ook te Salatiga meerdere gevallennbsp;onder de uitheemsche paarden en vooral onder de jongenbsp;dieren geconstateerd.

Daar te Padalarang intusschen bij de inheemsche fokmerries succes was verkregen met eene krachtigere en kalk-rijkere voeding en het minder intensief fokken, werd aan alle uitheemsche paarden, die maar eenigszins verdachtenbsp;verschijnselen of een zekere praedispositie voor de ziektenbsp;vertoonden, dezelfde krachtige en kalkrijke voeding verstrekt.

In den loop van het jaar kwamen 57 paarden der cavalerie, 5 der artillerie en 9 van het remonte-depöt met dit lijdennbsp;in behandeling, daarvan herstelden resp, 54, 4 en 3 paarden en moesten 1 paard der cavalerie en 9 paarden vannbsp;het remonte-depót of reform worden gesteld, terwijl opnbsp;ultimo December nog in het geheel 10 troepenpaarden metnbsp;deze ziekte onder behandeling bleven.

De scheikundige analyses van gras, padi en gaba, in de verschillende garnizoenen gefourageerd, hebben aangetoond,nbsp;dat het kalkgehalte daarvan zeer gering is. De theorie,nbsp;dat het ontstaan dezer ziekte aan een kalkarme voedingnbsp;moet worden toegeschreven, zou dus hiermêe in overeenstemming zijn. Onverklaarbaar is het echter, dat zondernbsp;algemeene verstrekking van voederkalk (alleen in het Remonte-depót wordt dagelijks aan alle paarden voederkalknbsp;verstrekt) de ziekte zoo goed als tot staan is gebracht,nbsp;ook dat dit lijden zich in hoofdzaak heeft beperkt tot denbsp;garnizoenen Padalarang en Salatiga.

Te Banjoe-Biroe werden slechts 2 gevallen geconstateerd, terwijl de overige garnizoenen vrij van deze ziekte bleven.

De overige ziekten vereischen geen bijzondere bespre-

-ocr page 123-

107

king; de daarin voorkomende cijfers spreken voldoende voor zich zelf.

Behoudens vele kleinere operaties, werden door de paardenartsen in de verschillende garnizoenen nog de volgende heelkundige kunstbewerkingen verricht;

3 nbsp;nbsp;nbsp;Trepanaties

2 nbsp;nbsp;nbsp;Tandoperaties.

4 nbsp;nbsp;nbsp;Operaties aan het hoofd.

8 Operaties van de geslachtsorganen.

7 Exstirpaties van tumoren.

11 Neurectomieën.

3 nbsp;nbsp;nbsp;Operaties aan romp en extremiteiten.

Totaal 38 operaties.

-ocr page 124-

Aard der ziekte.


108


III. VERDEELING van de cijfers der behandelde!*^'


Behandeld.


Hersteld.


ne.


lt;o

D.

OJ

•o


q;


Artille

rie.


O)


CC

Cd

0,


O)


•a .

cd j cc Inbsp;O. :


: lt;o

: o.


co


if=


O :g ; Cü


I. Thfectie-ziekteH.

Septichaemia........

Coryza contagiosa equorum, . .

Morbus maculosus . ,.....

Malleus..........

Farcinosis saccharomycotica . .

Tetanus..........

Hyphomycosis destruens .... Overige infectie-ziekten.....

Ilgt; Chronische constttioncele ziekten.

Anaemia..........

III. nbsp;nbsp;nbsp;Ziekten run het zennw-stelsel.

Neuroparalysis........

Epilepsia.........

Morbus mentis.......

Overige ziekten van het zenuwstelsel ..........

IV. nbsp;nbsp;nbsp;Ziekten van de adetnhn-lith(fsor(/lt;vnen.

Rhinitis . nbsp;nbsp;nbsp;•........

Laryngitis.........

Bronchitis..... . .

Emphysema pulmonumchronicum.

Pheneumonia........

Pleuritis..........


Transporteeren. . .


21 nbsp;nbsp;nbsp;31


17


81

1C8 112


10|122


(')

2


102


106


2

15

1

6

3

1


28


01

201


12 I 22


23


ft I nbsp;nbsp;nbsp;/O

121 41109 l59


-ocr page 125-

\ nbsp;nbsp;nbsp;' \;sS VC» ?£» —

-Av.

to \o —¦ ' — - ogt; nbsp;nbsp;nbsp;’

w

, '1

/ / / / /

/

/

/ /

/ /

/

/-/,'/

Cavalerie.

;

/

/ / / / /

/

;

/ 1

/ /

1

MMM M ;

/

Paarden.

O

ro

¦t

1

Mill

1

1

1 1

1

1 1 M M 1 nbsp;nbsp;nbsp;1

Muildieren.

re P

Cu

to-

1 M M

1

1

1 1

1

1

M - 1 M 1

Officierspaarden.

O

3

H-

1 - 1 1 !

i

1

1 1

1

1

M M 1' 1 I 1

Mil. transporttrein.

rv

3

ft

3

CO ia

i 1 w 1 1

1

1

1

i nbsp;nbsp;nbsp;'

1

1

M to 1 —I- —- —

Remonte-depót.

3

3

to^

1 -00 I 1

1'

1

1 1

M 4^ i I —tOM ¦

Totaal.

-o

Mill

i

1

1 1

1

1

1 nbsp;nbsp;nbsp;-J ;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

Cavalerie.

00

Mill.

1

'

1

1

1 - 11 ^ ' 1 1

Paarden.

gt;

ft

1

Mill

!

i .

1 1

1

1 1 1 11 1 nbsp;nbsp;nbsp;Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

Muildieren.

ft P

ft

Mill

1

1

1

1 1 M - i '

Officierspaarden.

3

3

j

: M 1 '

1

!

1 1

1

M M M ' nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

Mil. transporttrein.

1

Mill

!

1

’ M M ! nbsp;nbsp;nbsp;1

Remonte-depót.

cJëT

s

M M 1

1

1

1 1

i t

I

1 - 1 1 s; 1 nbsp;nbsp;nbsp;1

Totaal.

fQ

3

M 1 M

1

i

1 I

1 1

: M 1 M nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

Cavalerie.

o

(n

1 J i M

I

1

1 -

1 1

1

M I 1 1 M 1 nbsp;nbsp;nbsp;1

Paarden.

Zgt;

*0

Cu

ft

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 1 i 1 !nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 : 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 '1 1 M 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

Muildieren.

ft P

!

M 1 I' i

1

1 1

1

MMM , nbsp;nbsp;nbsp;1

Officierpaarden.

3

ft*

1

! 1 ' f

1

1

1 '

1 1

1

1' M 1 nbsp;nbsp;nbsp;1

Mil. transporttrein.

CfQ

Sr*

ft

3

1

Mill

'

1

1 1

1 1

1

Mill! nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I

Remonte-depót.

C/3

??

K

to

1 ',11 1 1

1,

1

to

i '

1

1 M 1 M nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

Totaal.

Mill

1

^ 1

I i

1

MMM 1 nbsp;nbsp;nbsp;1

Cavalerie.

co

1 nbsp;nbsp;nbsp;' 1 ¦ 1 ¦ 1 !nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 M 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;M 1 ! i 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'1 ¦ 1

Paarden.

lt;*

1 II 1 1 1 nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 i 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i 1 : 1 i !nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

Muildieren.

n'P

3

Mill

— H-

1 .

1 i

1 1 '

1

MMM 1 I

Officierspaarden.

2.3

3‘ O.

Oi

11 M .

1

ux

1 1

1 1

1

¦ nbsp;nbsp;nbsp;1 M I Mnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

Mil. transporttrein.

^ O)

CfQ -n

ÜTst

1 1 M '

j

1

1 1

1 1

1

i ! i i i 1 oii

Remonte-depót.

1

to=gt;

i 1 1 M

N-

Üt

, . 1

1 1

MMM' o,.M

Totaal.

=

“n

CfQ

rfTS or cfl 5i3 (Tgt;

n. 3 p nbsp;nbsp;nbsp;or

^ 5 CL^i 2

rD nbsp;nbsp;nbsp;g p lt;

W o a.£L ft,

D. O CD nbsp;nbsp;nbsp;3

p 1 “n

1

cj- O Q. nbsp;nbsp;nbsp;-J Q, 3* CTTO CL 3

£:3?S 3 nbsp;nbsp;nbsp;^

^ nbsp;nbsp;nbsp;aT*^ ^quot;rnCLQ.C! n

'So5-l = 3ilt;2^-S

' nbsp;nbsp;nbsp;a;-g

o nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fS: 1

A aiinievkiuf/en*

o

-ocr page 126-

Aard der ziekte.


Per transport. . .

Overige ziekten van de ademhalingsorganen........

V. Ziekten, van, hart en vaatstelsel.

Vitia valvularum.......

Endarteriitis et mesarteriitis. . . Overige ziekten van hart en vaatstelsel ..........

VI. Ziekten der spijsverte-ringsorfjanen.

Morbi dentium........

Stomatitis.........

Parotitis..........

Gastritis..........

Gastro-enteritis acuta ..... Gastro-enteritis chronica ....

Enteralgia •........

Helminthiasis........

Peritonitis.........

Overige ziekten van de spijsverteringsorganen .......

VII. Ziekten van pis- enge-slavhtswerktnigen.

Nephritis..........

Overige ziekten van de pis- en geslachtswerktuigen.....

VIII. Ziekten, van het gezichtsorgaan.

Conjunctivitis catarrhalis. . . . Blepharitis.........


Transporteeren.


21


110


Behandeld.


Hersteld.


Artille-' rie. I


Artille

rie.


o.


31


36


10


18


89 1 173


I 84^ nbsp;nbsp;nbsp;91

17 10 122 206


12


22


12 nbsp;nbsp;nbsp;4


76

109


150 1


15


12


19


18 i 95 I lis

3 76 37 185 570


21


74


36 nbsp;nbsp;nbsp;1


10 -


18 1


15


157 nbsp;nbsp;nbsp;3 67 17 i 166: 4» 3


-ocr page 127-

co

/ / /

/

/

ve.

/

/ / -

- /

/

/ / /

/

V V

! /

/

/' Cavalerie.

ri

/ / /

1

1

/

/ / ^

/ /

/

; / /

1

/ /

1

i

Paarden.

o nbsp;nbsp;nbsp;i

ro nbsp;nbsp;nbsp;1

1

1 i 1

1

1

1

1 i 1

1 1

1

1 1 1

1

1 1

i

1

Mnildieren.

q’ d

1 1 1

1

1

1

1 1

1

1 1 !

1

1 1

1

to-

Officierspaarden.

o 1

Oi

1 1

1

1

1

1 1 —

1 Zo

1

1 1 1

1

1 i

1

Mil. transporttrein.

lt; /!

CO»

1 1 : 1

1

— 1 —

1 1

1

1 ! 1

1

.

co»

Remonte-depót.

3 nbsp;nbsp;nbsp;1

co co v'

1 1

-

1

1 00-

1

1 1 i

1—»

to^

Totaal.

-0

i 1

1

j

1

1 1 !

11

1

i 1 .

1

1 1

i

-0

Cavalerie.

00

' 1

1

1

1 1 !

11

1

Ml

i

1 1

1

00

Paarden.

lil' nbsp;nbsp;nbsp;IInbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 M ! !nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lilnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

Muildieren.

p' —

1

ffQ 1

N3

Ml.

1

1

1

1 i ‘

: !

1

i — 1

!

1 1

1

Officierspaarden.

i

1 1

1

1

1

1 1 1

11

1

1 1

1

1 1

1

1

Mil. transporttrein.

1

amp;3 nbsp;nbsp;nbsp;'

,1_

1 1

1

1

1

1 1 1

.11

i

1 1 1

1 1

1

1 il Remonte-depót.

-0

1 1

1

1

1

1 1 1

11

1

1 - 1

1

1 1

1

O

Totaal.

1

1 1

1

i

1

1 1 1

i 1

1

1 1 1

1

1 1

1

1

Cavalerie.

n

to

1 -

1

1

1

1 1 1

11

1

1 1 1

1

1 1

1

Paarden.

ÏT ^

1

i 1

1

1

1 1 1

11

1

1 1 1

1

1 i

1

1

Muildieren.

S'è

to

1 1

1

i

1 ,

1 1 '

-1

i

1 1 1

1

1 1

1

Officierspaarden. Mil. transporttrein.

lil nbsp;nbsp;nbsp;IInbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1 i 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lilnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

crQ 1

i ' 1 nbsp;nbsp;nbsp;IInbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IIInbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

Remonte-depót.

o nbsp;nbsp;nbsp;'

C/D nbsp;nbsp;nbsp;:

4i».

1 -

1

1

j

i 1 1

1

1

1 1 1

1

1 1

1

to

Totaal.

2- 1 S i

_

1 -

1

1

1

1 1 1

1 I

1

1

1 nbsp;nbsp;nbsp;—»

1

Cavalerie.

i

CO 1

to

1

1

1 1 1

1 1

1

; 1

1

1

1

Paarden.

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IInbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 !nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 ! {nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IIInbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

Muildieren.

fï —

1 1

1

1

1

1 1 :

1 1

1

1 ! 1

1

1 1

1

Officierspaarden.

2 ! “ 2 1

Ui

1 1

1

1

1

1 1 1

‘ 1

1

1 i i

1

i 1

j

Mil. transporttrein.

= re • crq Li; i

Os»

1 '

1

1

1

1 1 1

1 1

1

' 1 i

1

11

U\^

Remonte-depót.

cr

2. '

1 1 to

1 •.

1

1 1

1

- 1 1

¦

1 -

to»

Totaal.

ë

1

Aaiiiiief kinnen. nbsp;nbsp;nbsp;\

1

1

1

i

-ocr page 128-

Aard der ziekte


112



O

Per transport. . nbsp;nbsp;nbsp;.

IS

05

110

89

173

3

76

37

185 563

74

157

3

67

17 166

Morbi corneae........

22

33

1

8

2

s

24

90

18

33

1

8

2

3

24

Iritis......•. . .

2

2

_

4

1

2

_

Irido-cyclitis........

1

__

1

_

__

_

Irido-chorioiditis acuta.....

3

5

1

--

9

2

5

1

-

Irido-chorioiditis chronica . . .

26

21

4

10

21

10

72

24

19

4

4

6

Panophthalmia.......

3

3

_

__

_

3

Overige ziekten van hetgezichts-

o

2

orgaan ..........

2

2

-

-

2

IX. ZieMen van hut (fuhoor-

orffaan.

Otitis...........

1

1

_

1

_

X. Ziekten, van de huid en,

den hoef.

Dermatitis erythematosa ....

4

17

-

2

-

-

23

4

17

2

-

-

Dermatitis contusiformis ....

67

675

66

57

32

897

65

660

66

2

53

32

Eczema..........

68

175

5

lgt;

39

4

i:i

387

64

135

5

37

4

42

Urticaria .........

2

1

1

1

5

2

1

1

1

Herpes...........

2

1

3

-

2

— -

_

1

Pododermatitis superficialis. . nbsp;nbsp;nbsp;.

62

53

3

38

1

16

8

173

55

48

3

8

35

1

16

Pododermatitis haemorrhagica.

31

-

-

~

31

30

-

«

Pododermatitis parcnch.vmatosa .

13

18

2

14

1

11

7

59

10

18

1

7

15

. .

11

Pododermatitis rheiimatica nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

6

6

~

1

13

1

5

1

Pododermatitis chronica verrucosa

6

1

1

4

1

11

5

1

-

1

4

Podotrochlitis......

3

2

1

1

2

2

1

1

11

2

2

1

2

2

-

Overige ziekten van den hoef. .

80

85

7

4

2!

2

195

76

79

5

20

2

484

47

121)

i7a

43

103

274

Transporteeren. . nbsp;nbsp;nbsp;.

1271

89

169, 77

363 2453

433

1195 85

249 58

Beteekent dat resp. 8 paarden der Cavalerie, 7 der Artillerie, 1 officierspaarden van h®*


2^!


-ocr page 129-

3

o

a

I

D-

lt;Tgt;

*o

ogt;

rt»

crq

lt;Xgt;’

3

D.

lt;

O)

5*

cr

(T

3*

P

O-

rcgt;

5

CTQ

3*

OQ

O)

/ /

/ /

/

/ /

¦' /

lil nbsp;nbsp;nbsp;/

- 1 II

III!

CO

'} Cavalerie.

ÜI

/ /

1 /

- /

/ /

; (

lil nbsp;nbsp;nbsp;1

1 1 1

1 M 1

4^

Paarden.

O

1 M 1 nbsp;nbsp;nbsp;1 M 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 i

Muildieren.

(T)

Vi

4^ bs

1

1 1

1 1

1 1

1 1

lil nbsp;nbsp;nbsp;i

1 ! 1

MM

Officierspaarden.

O

quot;n

UI

'

1 1

1

1 1

1 i

lil nbsp;nbsp;nbsp;1

1 1 1

11 11

UT

Mil. transporttrein.

lt;

lt;Xgt;

CO w

1

1 1

1 1

1 1

lil nbsp;nbsp;nbsp;1

1 1 1

MM

COM

Remonte-depót.

1—* 5;,

1

1 1

?—

1 1

i 1

lil nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 I

MM

CO

CO*.-’

Totaal.

1

1 1

1 1

1 1

i ;

lil nbsp;nbsp;nbsp;1

1 1 1

MM

-0

Cavalerie.

00

1

: 1

1 1

1 1

gt; 1 1. 1

1 1 1

11 11

00

Paarden.

5^

gt;

1

- 1

1 1

1 1

1 1

1 1 ! lt;

i nbsp;nbsp;nbsp;1 1

MM

j

Muildieren.

n 3

cS’

rD

3

to

1

l

1 1

1 1

1 1

1 1

III nbsp;nbsp;nbsp;1

1 ! 1

Mil

to

Officierspaarden.

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;: 1 M 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 i M 1

Mil. transporttrein.

P

1 ! : 1 1 1 ! 1 1 1 : 1 1 ! 1 1 1 1 1 1 1 1 1

Remonte-depót.

00

1

i 1

1 1

1 1

111 1

1 1 1

MM

-o

Totaal.

00

M-*

—i

i.

1 1

I 1

III nbsp;nbsp;nbsp;1

1 1 nbsp;nbsp;nbsp;—^

Mil

'

Cavalerie.

o

UT

1

1 1

1 ^

,1 i

1 1

III

i. i to

1 - M

to

Paarden.

¦-I

to

lO

1 i

! 1

i 1

1 1

11,1 1

1 11

Mil

1

Muildieren.

quot;o

to

1

1 !

1 [

i '1

1 1

III nbsp;nbsp;nbsp;1

III

MM

to

Officierspaarden.

3

II nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 !nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1 ;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

Mil. transporttrein.

CTQ

CO-«

1

1 1

1 1

1 1

1 1

1 nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(0-49

1 1 1

1

Remonte-depót.

(n

o

s

to ugt;«

co

, ¦ , .

1 1

1 1

III nbsp;nbsp;nbsp;i

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 to-^

! ‘ 1 1

4i-

Totaal.

co

lO

co

1 i

^ to

^ -0

i 1

4^ nbsp;nbsp;nbsp;N5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

1 1 -

— 1 ^ 4^^

UT

Cavalerie.

03

agt;

oo

O)

1 1

1 1

1 Ut

1 1

O S 1 nbsp;nbsp;nbsp;1

1 ' 1

MM

to

Paarden.

— ^

lt;

1

1

1 1

i !

1 1

1 1

III nbsp;nbsp;nbsp;1

1 1 1

MM

1

Muildieren.

o 3'

•-* ta

M-

1 1

•i i

1 CO

1 1

tOM 4^. nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

1 1 1

11 11

— -

Officierspaarden.

2.3

UT

1

1 1

1 1

1 1

1 1

III nbsp;nbsp;nbsp;1

1,11

MM

UT

Mil. transporttrein.

OQ ^

05^

OOm

1

- 1

1 1—*

1 1

1 1

2 11 1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 05 =

MM

Remonte-Depót.

cr

rD

3*

00^

o

- 1

— CO

— UT

1 1

8. 1 1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 -4 =

— 1—4^

5-t

Totaal.

3

1

gt;

gt;

OJ

gt;

^ ? ““

O nbsp;nbsp;nbsp;(Tgt;

Scrq ^ r:gt; O

N 2. o

^ ^

P 3

D.

r*“ ngt;

n

^oc

pgt;

r^-4

3 p

Aanmerli’hiyen,

-ocr page 130-

Aard der ziekte.


114


Behandeld.


Hersteld.


Artille

rie.


Artille

rie.



— —r

Cs:

Per transport. . nbsp;nbsp;nbsp;.

47

iïii

i7n

484

1271

89

269

77

363

2453

433

1195

85

249

58

274

2293

Xi. Ziekten üer heenderen.

ffewrichten en spieren.

Fractura ..........

3

5

4

1

5

1

17

2

1

2

1

6

Luxatio..........

2

1

-

3

1

1

-

2

Distorsie..........

78

56

4

1

32

1

171

69

54

4

l

31

1

159

Tendo-vaginitis.......

29

13

1

'2

16

2

1

2

62

24

11

1

2

14

2

1

3

53

Synovitis......... .

4

1

1

6

3

_

1

4

Arthritis et periarthritis ....

74

37

2

19

5

1

138

57

31

2

15

4

-

109

Ostitis et periostitis......

6

4

__

C,

15

_

1

5

6

4

_

5

12

4

26

Bursitis et parabursitis olecrani .

35

21

3

6

9

4

78

32

18

6

9

4

72

Myositis rheumatica......

4

8

3

_

_

15

4

4

2

3

3

11

Overige ziekten der beenderen,

gewrichten en spieren ....

7

8

1

16

6

8

14

XII. Overige ziekten.

Marasmus.........

9

35

1

45

__

_

_

_

Contusio..........

39

110

1

14

1

4

87

4

252

37

108

1

12

1

4

70

229^

Vulnera..........

476

717

16

2(3

189

19

2(3

230

52

1647

452

693

15

2(3

187

19

28

209

Abscessus.........

3

3

_

1

2

2

1

10

3

2

1

2

2

1

9-

Phlegmona.........

2

_

_

1

3

6

2

_

_

3

6

Haematoma.........

2

1

_

4

1

7

15

1

_

_

_

1

7

l4

Tumores..........

6

3

_

4

_

_

13

6

1

_

4

1

13.

Debilitas..........

11

4

10

2

-

27

3

4

.J

Osteo-malacie........

60

5

4

24

41

24

110

54

4

3

3

64

Transporteeren. . .

85

184

2(39

Si*

1330

2268

125

585

151

753

5209

1191

2129

111

546

95

579

45^


i

-ocr page 131-


[ otaai.


-te». Ot

üf

/ / /

/ /

«—1

.

/

1

/

/ '

/ / /'

/

/ /

4i»

// Cavalerie.

r

II II

1

/

f

1

1

1

1

1

1 1

1 1 1

on

1 Paarden.

rT ^

O

1 1 1 ¦ 1 1 1 1 ! 1 1 1 1 1 1 ¦ 1 1 1 ' 1 1

Muildieren.

lÏL

0

Ütt:

1 1 lt; 1

1

1

1

1

1

1

1

1

1 I-

1 1 1

1

-*

4^m

Officierspaarden.

0

ÜT

II 11

1

i

1

!

1

1

1 1

1 1 ¦

1

! 1

Gx

Mil. transporttrein.

COm

1 ' 1 1

1

1

1

1

i

1

1

1

i 1

1 1 1

1

1 1

00 M

Remonte-depót.

UTi.-.

II 1 1

1

1

1

, ¦

i

1

1

1 1

1 1 1

1

— to

4^

Totaal.

O

II II

1

1

1

k:

1

1

1

1 1

1 1 •'

1

1

-4

Cavalerie.

,1 II

1

1

1

1

1

1

I

1

1 1

1 1 1

1

i 00

CO

Paarden.

qgt;

gt;

,

II II

1

1

1

1

1

1

1

1

1 1

1 1

1

1 1

H-

Muldieren.

P —

crq

O

! — II

1

1

1

1

1

1 1

- 1 1

1

to

Officierspaarden.

3

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

Mil. transporttrein.

4^

1 1 1

1

1

1

1

ro

i

1

1

1 1

1 1 '

1

I to

[

Remonte-depot.

W

to

1 — II

1

1

1

4^^

1

1

1

1 1

i !

1 -4

00

Totaal.

4^

I nbsp;nbsp;nbsp;UI 1

1

1

1

1

1

1

iD

1 1

0 1 w

!

00

Cavalerie.

O

S

II 4^ 1

1

1

1

l

1

1

i

1 1

4^ ' —

1 i

Ox

Paarden.

-n

0

—fgt;

0

to

i 1 o 1

1

1

1

1

1

1

!

1

1 1

' 1 1

1 i '

to

Muildieren.

n

O)

i i M 1

1

1

i

1

i

1

1

1 ^

! 1 -

1

1

to

Officierspaarden.

i

co

o

11 II

1

1

1

1

1

00

cjx

!

i

1 !

- 1 1

1

1 1

1

Mil. transporttrein.

crq

4^^

! =„ 1 1

1

1

1

1

1

1

1

1 —^

1 1

1

i to-

Remonte-depót.

c/3

OO^ •-4 M

1

1 ^ nbsp;nbsp;nbsp;lO 1

1

1

i

t

1

4^

4igt;

1

üi 1 on

to

1 to-

to

Totaal.

Q.

00

to

! ox i 1

, ¦

1

1

to

to

1

!

1

00 1

^ — to

CO

1 i

00

to

Cavalerie.

s

o

O)

1

! - II

1

1

_

ro

4:;^

10

1

1

00

00

to 1

, .

1 1

00

Paarden.

? 3

rc)

M 1 !

i

1

1

1

1

1

1

1 1

1 1 1

1

1 1

Muildieren.

3

S-o

lO

lO

11 1 :

1

1

1

to

to

1

]

1

1 to^

00 !

‘ 1

Officierspaarden.

ox

11 II

1

1

1

1

1

1

1

1

I ! I

1

i 1

on

Mil. transporttrein.

TO q

co^

' yg M

1

1

1

00

-0

^ .

1

1

i 1

^ !

1

1 1

1

OOw

Remonte-depót.

cr

rt)

3*

fta

3

1

oo

4^io

lt;Ox

i èig M

1

0

O)

to

Co

1

OO

O) to-

00 to 4ïi.

0

1 1

00

4^4^

Totaal.



oo


H H

• gt; ¦ gt;


AanmerMnf/en.


-ocr page 132-

116


1'!^


Aard der ziekte.

Per transport.

Satyriasis (ad castrandum) Abortus.....

Abnormale partus . Dermato-mycosis. .nbsp;Dermatitis nodosa .nbsp;Pachydermie . . .nbsp;Observatie ....nbsp;Epistaxis (hirundines)

Insolatio.....

Submersio .... Onhandelbaarheid .

Achterlijke ontwikkeling .

Totaal.

Behandeld.

Hersteld.

Artille

rie.

C

cy

*0

d

'oJ

lt;o

Artille

rie.

5

V

qj

i~.

lt;o

gt;

cS

O

c

•o

u.

CS

CS

0.

C

SJ

lt;v

’5

s

CS

cS

O,

0)

'o

£

o

o

o,

c/5

c

CS

u,

s

«D

•O

O

c

o

B

0)

Di

IS

C3

O

H

qj

Ui

gt;

CS

cj-

c

agt;

CCS

CS

0-

s

q;

‘B

CS

CS

o-

C/5

o

id

o

vgt;

O

a

c/5

C

cS

§

qj

(U

O

E

agt;

D:r

03

CS

O

H

sr»

IS'l

269

¦

sn

in4

214

1330

2258

125

585

I

151

753

2509

1

1191

2129

111

546

1

95

579

465U

1

3

1

4

3

2

4

1

1

1

1

1

1

1

- 1

_

2

7

—.

2

2

2

2

3

7

2

2

3

_

7

18

3

1

22

17

2

1

20

2

1

3

1

1

2

34

86

_

4

124

26

83

3

112

15

15

--

15

15

5

4

7

3

3

6

3

3

—1

2

4

2

4

4

4

--

189

375

81

135

ni

1394

2380

125

597

151

761 5408

1239 2234

111 557

1

1

95

583

4819

-ocr page 133-


\ I

I I 05

CJ\ to to O -4 to-

1 u uiai.

1

/ /

/

CO /

/

/

;

/

/

/

/

or

Cavalerie.

00

1 1

1

1 -

1

1

1

1

I

I

I

Paarden.

fT gt;

O

O)

1

1 1

1

1 1

1

1

1

1

I

I

i

i

Muildieren.

p' —

Cnigt;»

1 1

1

1 1

1

1

1

1

1

I

I

I

OTu.

Officierspaarden.

O

o\

1 1

1

1 1

1

1

1

1

1

I

I

I

or

Mil. transporttrein.

lt;

agt;

CO u

1 1

1

1 1

1

1

1

1

I

I

1

!

COM

Remonte-depót.

p

1 1

1

CO —

1

1

1

I

1

Totaal.

O

1 1

1 1

1

1

1

1

1

I

i

1

o

Cavalerie.

'

1 1

1

1 1

1

1

1

1

I

I

1

Paarden.

gt;

1 1

1

1 1

1

1

1

1

1

I

I

'j

Muildieren.

n‘ ;u

¦—h

OQ

o

1 i

1

!• 1

1

1

1

1

1

I

I

1

O)

Officierspaarden.

3

1

1 i

1

1.1

1

1

1

r

I

1

1

Mil. transporttrein.

as_

1 1

1

1 1

i

1

1

1

1

I

I

1

4^

Remonte-depót.

CO

to

1 1

1

1 i

1

1

1

1

1

I

1

CO

to

Totaal.

4:»

ogt;

1 1

to

1 1

1

1

1

1

I

I

1

4^

44.

Cavalerie.

O

-o

1 1

1

1 1

1

1

1

I

1

Paarden.

^ ft

*0

to

1 1

1

1 1

1

1

I

1

1

I

I

1

to

Muildieren.

n’

rp

agt;

¦ CO

Jj___

_L

1 1

I' 1

1

1

1

r

1

1

1

1

1

1

I

I

_L

1

1

O)

Oi

Officierspaarden. Mil. transporttrein.

3

CfQ

ooS

I 4^*^

i

1 i

1

1

1

1

I

I

I

1

to^

Remonte-depót.

Vi

cn«

1

1 li^

to

1 1

1

1

I

I

I

1

co^

COw

Totaal.

K

CO

1 1

1 1

1

00

i

I

I

I

1

00

to

Cavalerie.

co

o

! 1

1 1

1

CO

1

1-4

I

I

I

o

Paarden.

lt;:

! 1

1

1 1

1

1

1

'

I

I

1

.—1

Muildieren.

3

to

COw

1 1

i 1

1

• 1

1

I

I

1

to

tOw

Officierspaarden.

£.§

CJI

1 1

1

1 1

i

1

1

I

I

I

1

CJT

Mil. transporttrein.

TO 5

COj.

coquot;

1

1 1

1

1 1

1

1

1

1

I

I

1

CO«.T

Remonte-depót.

O*

rt

ar

CO

CO ce

1 1

1

1

1

to

1

to

I

I

1

CO

CO X

Totaal.

as

3

AanmerJiingen.

fT


-ocr page 134- -ocr page 135-

119

i® kunstbewerkingen over het jaar 1908.

Methode gevoldg,

bijzondere opmerkingen,

verdere behandeling.

Beloop.

Afloop, datum vannbsp;herstelnbsp;of overlijden, doodsoorzaak.

Naam van dennbsp;operateur,nbsp;plaatsnbsp;der ziekeninrichting.

Aan

merkingen.

Naties.

Lineaire incisie, verder gewone methode.

Gunstig. Hechtdraden resp- verwijderd op 13 ennbsp;30 Maart.

Hersteld.

7-4.

J. N. A. C. Scheepens,nbsp;paardenartsnbsp;Ie kl.,nbsp;Batavia.

Noch in de concha super. noch innbsp;de boezemsnbsp;werd iets abnormaals gevonden.

Gewone methode. Later ¦Werd de scheiwand tus-schen beide boezems metnbsp;beitel doorgeslagen.

Irrigaties met keuken-^Oütsolutie.

Daar de afscheiding van muco-purulent secreet nietnbsp;verminderde werd eennbsp;week later de sinus frontalis aangeboord; dezenbsp;bleek intact te zijn. 15—9nbsp;trepanatie v/d sinus ma-xill. post.

Idem.

3-12.

Idem.

Gewone methode. Lokale anaesthesie. Irrigaties niet 3quot;/o creoline-solutie.

Gunstig.

Nog onder behandeling.

J. van Duim, paardenartsnbsp;2e kl.,nbsp;Padalarang.

OPERATIES.

Gewone methode. Chlo-•'pform narcose. Verwijde-^’ng der ruwe beendeelen; * '5 extractie der kies.

Gunstig.

Hersteld.

16-7.

Dr. H. H.

Rörik, paardenarts 2ekl., Salatiga.

pTrepanaiie v/d alveolus.

wortel der kies met ®®n beitel dwars doorge-^'Sgen, het bovenste deelnbsp;baarvan uitgestempeld ennbsp;bfit onderste geëxtraheerd.

Het fistelkanaal sluit zich spoedig.

Idem. 30-10.

J. van Duim, paardenartsnbsp;2e kl.,nbsp;Padalarang.

-ocr page 136- -ocr page 137-

121

-J=

Methode gevolgd, bijzondere opmerkingen, ver-

Beloop.

Afloop, datum vannbsp;herstelnbsp;of overlijden,nbsp;doodsoor-

Naam van dennbsp;operateur,

Aan-

dere behandeling.

plaats der zieken-

merkingen.

zaak.

inrichting.

¦s aan het hoofd.

Gewone methode. Chloroform narcose. Extractie Van eenige beensplinters.

Tamponnade, open Wondbehandeling.

Ongestoord.

Hersteld.

21-5.

Dr. H. H. Rörik, paardenarts 2enbsp;kl., Salatiga.

Gewone methode. Lokale anaesthesie met cocaine en adrenaline. Wond 'labehandeld met Sol. jod.nbsp;spir.

Gunstig.

Hersteld.

26-5.

J. A. Gunst, paardenartsnbsp;2e kl.,nbsp;Batavia.

Gewone methode. Zieke

1 beenstukken weggebei» leid. Tamponnade, opennbsp;Vvond behandeling.

Ongestoord.

Hersteld.

12-6.

J. L. van Eek, paardenartsnbsp;2e kl.,nbsp;Salatiga.

Gewone methode. Lokale Anaesthesie. Wond behandeld met joodtinctuur,nbsp;lerwijl inwendig jod. kalic.nbsp;vverd toegediend.

10 dagen later moest op nieuw worden geopereerd.nbsp;Het bleek toen, dat het osnbsp;maxill. en het os inter-ma-xill. in het ziekteprocesnbsp;was betrokken, redennbsp;waarom het dier als inoperabel werd afgemaakt.

Af gemaakt. 17-8.

J. N. A. C. Scheepens,nbsp;paardenartsnbsp;Ie kl.,nbsp;Batavia.

Ë geslachtswerktuigen.

Eén scrotaal incisie, onderbinding v/d funiculus Iweeën, wondhechting.nbsp;V-hloroform narcose.

Zeer gunstig. Hechtdra-der verwijderd 26—2.

Hersteld.

28-2.

J. L. van Eek, paardenartsnbsp;2e kl.,nbsp;Batavia.

y Klopmethode volgens '^¦''jburg.

Gunstig.

Hersteld.

20-4.

J. V. Duim, paardenartsnbsp;2e kl.,nbsp;Padalarang.

Idem.

Idem.

Idem.

Idem.

-ocr page 138-

122

k

u.*

O

S

£

c

Wapen

en hoefnummer.

Aard en oorzaak van

het lijden,

datum van onstaan.

Indicatie.

Aard der kunstbewerking, lichaamsdeel,

datum.

gt;

4

R. Nquot;. 79.

Ongeschikt voor de fokkerij.

Kloppen v/d funiculus spermaticus. 13—4.

5

R. D. N». 15.

Satyriasis.

Onhandelbaar.

Castratie van den linker testikel. 27 7.

6

Officierspaard.

Idem.

Idem.

Castratio-bilateralis 18—6.

7

Idem.

Idem.

Idem.

Idem. 19—9.

8

Idem.

Fistula funicul. sperm, sin.

Indicatio morbi.

Exstirpatio van het zieke deel v/d funic, sperm,nbsp;sin. 6-11.

EXSTIRPATIE VAr^ ^

Cav. N». 779.

Neuroma.

Indicatio morbi.

Exstirpatio neurom^

nerv. volar. later, rechtef

voorbeen. 5 3.

-ocr page 139-

123

Methode gevolgd, bijzondere opmerkingen, verdere behandeling.

Beloop.

Afloop, datum vannbsp;herstelnbsp;of overlijden,nbsp;doodsoorzaak.

Naam van dennbsp;operateur,nbsp;plaatsnbsp;der ziekeninrichting.

Aan

merkingen.

Klopmethode volgens Vrijburg.

Gunstig.

Hersteld.

20-4.

J. V. Duim, paardenartsnbsp;2e kl.,nbsp;Padalarang.

Gewone methode. Open Wondbehandeling.

Idem.

Hersteld.

1-9.

Idem.

Gewone methode. Eén

Gestoord. Door sterke

«

Hersteld.

F. H. Sarde-

scrotaalincisie. Onderbinding in tweeën v/d funi-cul. spermat. Hechting scrotaalwond.

zwelling scheuren de hechtdraden uit, zoodatnbsp;hernieuwde hechting noo-dig was.

15-7.

mann, paardenartsnbsp;2e kl.,nbsp;Soerabaja

Als voren, doch onder

Gestoord. nbsp;nbsp;nbsp;Hechting

Hersteld.

J. N. A. C.

'Chloroform nacose.

doorgescheurd.Open wond behandeling. Er bleef linksnbsp;een zaadstrengfistel over,nbsp;waarvan het op 6-10nbsp;werd geopereerd.

29 12

Scheepens, paardenartsnbsp;Ie kl.,nbsp;Batavia.

Gewone methode. Los Pfaepareeren verdikte fu-j'iculis. Onderbinding innbsp;tweeën op het gezondenbsp;deel, jodoform tampon-lade. Open wondbehandeling.

Er bleef pusafscheiding bestaan, welke eerst verdween toen op 10 December de onderbindingsdra-den werden verwijderd.

Idem. 29-12

J. C.Numans, paardenartsnbsp;2e kl.,nbsp;Batavia.

Tumoren.

Gewone methode. Es-

Gunstig. Hechtdraden

Hersteld.

J. L. van Eek,

Dit paard had

Jl’srch’sche is. Wondhech-hng. Antiseptisch verband.

verwijderd. 12—2.

paardenarts 2e kl.,nbsp;Batavia.

den 27quot;‘'=n Dec. de neu-rectomie-operatie vannbsp;den nerv.nbsp;vol. lat. ondergaan.

-ocr page 140-

124


Wapen

en hoefnummer.


Aard en oorzaak van het lijden,

datum van ontstaan.

Aard der kunst-

Indicatie.

bewerking, lichaamsdeel.

datum.

----

Indicatio mnrbi.


Cav. N“. 312.


Officierspaard.


Idem.


Idem.


Cav. N». 308.


Cav. Nquot;. 972.


Dermatitis nodosa en tumor in de peesplaat v/dnbsp;Musc. ileocostalis.


Fibroma regio dorsalis.


Dermatitis contusifor-mis chron.


Fibroma.


Idem.


Dermatitis contusifor-mis chron.


Exstirpatio van de tumoren op den rug en op de schoft. 6—4.


Idem.


Idem.


Idem.


Idem.


Idem.


Exstirpatio van den tumor op den rug. 10—4.


Exstirpatio der verharde bindweefsel woekeringen in de subcutis vannbsp;den rug. 16—5.


Exstirpatio der tumoren-18-11.


Exstirpatio van den tumor regio dorsalis. 1 —12-


Exstirpatio der harde bindweefselachtige nieu'*'nbsp;vormingen in enjondetnbsp;de subcutis'v/d rug j—12'


lit


Su

hu


NEURëC


Cav. N». 221.

Podotrochlitis chron.

Wegnemen der-

Neurcetomie v/d raiH)

pijnlijkheid.

digit, volar. bilateral. Lin

ker voorbeen. 5-2.

hl;

foi

tin


-ocr page 141-

U'

iC

125

frtcthode gevolg, bijzondere opmerkingen, verdere behandeling.

Beloop.

Afloop, datum vannbsp;herstelnbsp;of overlijden,nbsp;doodsoorzaak.

Naam van dennbsp;operateur,nbsp;plaatsnbsp;der ziekeninrichting.

Aan

merkingen.

Gewone methode, '^ondhechting,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;daarna

Sirol-pasfa.

Genezing grootendeels p. p. i. gedeeltelijk p. s.nbsp;(Twee hechtdraden warennbsp;uitgescheurd).

Hersteld.

5-6.

J. L. van Eek, paardenartsnbsp;2e kl.,nbsp;Salatiga.

Gewone methode. Lo-anaesthesie, wond-^echting, daarna airol-Pasta.

Gunstig.

idem.

28 4.

J. C.Numans, paardenartsnbsp;2e kl.,nbsp;Banjoe-Biroe.

Gewone methode. Cocaine anaesthesie, wond-hechting, airol-pasta.

Genezing per secundam.

Idem.

6-7.

Dr. H. H. Rörik, paardenarts 2e-kl., Salatiga.

Gewone methode. Hech-hng der wondranden.

Genezen p. p. i.

Idem.

13 12.

J. van Duim, paardenartsnbsp;2e kl.,nbsp;Padalarang.

Idem.

Idem.

Idem.

15-12

Dr. J. A. V. d.

Linde, paardenartsnbsp;2e kl.,nbsp;Koeta-Radja.

Gewone methode. Niet l^hecht wegens te grootnbsp;fhbstantieverlies van de

nuid.

Ongestoord.

Idem.

5-1.

J. V. Slooten, paardenartsnbsp;2e kl.,nbsp;Salatiga.

'Ï'OMIËN.

Gewone methode. Es-j ïrsch’sche lis, chloro-(jj’nnarcose, wondhech-‘’8. antiseptisch verhand.

Gunstig. Hechtdraden verwijderd. 13—2.

Hersteld.

16-2

F. H. Sarde-mann, paardenartsnbsp;2e kl.,nbsp;Batavia.

-ocr page 142- -ocr page 143-

127

t

¦Methode gevolgd, bijzon-.| ¦ dere opmerkingen, verdere behandeling

Genezing der wond p. p. i.

Afloop, datum vannbsp;herstelnbsp;of overlijden, doodsoorzaak.

Naam van dennbsp;operateur,nbsp;plaatsnbsp;der ziekeninrichting.

Aan

merkingen.

Hersteld.

J. L. v. Eek,

27-2.

paardenarts 2e kl..

Batavia.

Hersteld met

F. H. Sarde-

ongestoorde

mann,

paardenarts

functie.

15 4.

2e kl., Soerabaja.

(') De geëx-

Hersteld met

J. A. Gunst,

cideerde ze-

ongestoorde

paardenarts

nuw b/d la-

functie.

2e kl.,

terale zijde

16-6.

Batavia.

v/d koot was dunner dan

Hersteld.

J. N. A. E.

die der me-

13-7.

Scheepens,

paardenarts

diale. In ver-

band nu met

Ie kl..

de omstan-

Batavia.

digheid, dat het paard

Hersteld.

J C. Nu-

kreupel bleef

29—6.

mans, paardenarts 2e

loopen.werd

vermoed, dat

kl., Banjoe-Biroe.

lat. niet de

stam, doch slechts een

Hersteld.

J. L. van

zijtakje was

9-7.

Eek, paar-

uitgesneden

denarts 2e

geworden.

kl., Salatiga.

reden waarom tot her-

Hersteld.

J. A. Gunst,

operatie der

Ongestoorde

lgt;aardenarts

lat. zijde

functie.

2e kl..

werd beslo-

12-9.

Batavia.

ten. Het vermoeden bleek juistnbsp;te zijn.

Genezing per p. i. Kreupelheid bleef bestaan. 2 Juni lateraal nogmaals geopereerd. (')

Genezing der wond p. p. Daar de kreupelheid evenwel bleef bestaan, werdennbsp;op 13 Juni ook de volarenbsp;takken geëxcideerd.

Ov^

'quot;igens als voren.

Gewone methode. Chlo-J'oformnarcose. Wond-hechting, antiseptisch ver-'’and. Tegen het einde ^an de operatie dreigde chloroform-intoxicatienbsp;[Collaps) op te treden,nbsp;'kunstmatige ademhalingnbsp;'Uegepast.

Gewone methode. Chlo-'^cform narcose, Esniarch’-^che lis. Wondhechting, quot;Utiseptisch verband.

11. ,, voren, doch locale f, quot;Uaesthesie.

Idem.

Als voren, doch onder uloroform-narcose.

Idem.

Lokale anaesthesie,

Beloop.

Doordat een complicatie van den kant der longen (slikpnenmonie) en rheumatische hoefontste-king was ingetreden konnbsp;het paard niet rustig blijven staan. Dit werktenbsp;storend op de wondge-nezing.

Aan de mediale zijde genezing p. p. i., aan denbsp;laterale p. s.

Gunstig.

Idem.


-ocr page 144-

128

o

gt;

10

11

Wapen

en hoefnummer.

Aard en oorzaak van

het lijden,

datum van ontstaan.

Indicatie.

Aard der kunst-

bewerking, lichaamsdeel,

datum.

• Officierspaard.

Verbeening der cartil. un-gulae van linker en rechtervoet, alleen lateraal.

Wegnemen der pijnlijkheid.

Neurectomie v d ram. digit, vol. lateral. Linkernbsp;en rechter voet. 1 9.

Art. N». 889 M.

Podotrochlitis chron.

Idem.

Neurectomie v/d. ram-digit, vol. bilateral. Beide voorbeenen. 28 -9.

Officierspaard.

Arthritis et periathritis artic. phalang II.

Idem.

Neurectomie v/d ram-digit, vol. mediaal linker voorbeen. 15-11.

OVERIGE OPERATIES AAN

Farcinosis saccharomy-cotica.

1 Art. N». 410.

Indicatio'morbi. Exstirpatie v/h absces in de regio inquinalis dnbsp;1-5.

Cav. N». 854.


Tendo-vaginitis traum.


Idem.


Openleggen der peeS' scheede. Linker voorbeeH'nbsp;19—5.


-ocr page 145-

129


Methode gevolgd, bijzondere opmerkingen, verdere behandeling.


Beloop.


Als voren, doch onder chloroform-narcose.


Lokale anaesthesie, overigens als voren.


Als voren, doch onder chloroformnarcose.


Idem.


Wondgenezing per pri-mani. Daar de ïunctie gestoord blijft, wordt opnbsp;20 Dec. nogmaals geopereerd en thans de nervusnbsp;digitalis vol. comm. mediaal geëxcideerd.


Genezing der wond p. p. i.

Afloop, datum vannbsp;herstelnbsp;of overlijden, doodsoorzaak.

Naam van dennbsp;operateur,nbsp;plaatsnbsp;der ziekeninrichting.

Aan

merkingen.

Hersteld.

Ongestoorde

functie,

10-9.

F. H. Sarde-mann, paardenartsnbsp;2e kl.,nbsp;Soerabaja.

Idem.

13-10.

J. C. Nu-mans, paar-denarsts 2e kl., Batavia.

Hersteld. Ongestoordenbsp;functie.nbsp;18—1-’09.

F. H. Sarde-mann, paardenartsnbsp;2e kl.,nbsp;Soerabaja.


^ ROMP EN EXTREMITEITEN.


5

i.

Gewone methode. Chloroform-narcose. Tampon-nade, open wond behandeling.

Ongestoord.

Her steld. 15-6.

J. C. Nu-mans, paardenarts 2e kl., Banjoe-Biroe.

1-

Chloroform-narcose.

Van uit de wondvlakte had zich caro luxuriansnbsp;in sterke ni ite ontwikkeld.

Na exstirpatie hiervan iverd de oorspronkelijkenbsp;lyond in dorsale en distalenbsp;richting verlengd. Antiseptisch verband.

idem.

Idem. 2-7.

Dr. H. H. Rörk, paardenarts 2enbsp;kl., Salatiga.


-ocr page 146-

130

E

E

3

C

quot;Ö

gt;


Wapen

en hoefnummer.


Aard en oorzaak van het lijdén,

datum van ontstaan.


Indicatie.


Aard der kunstbewerking, lichaamsdeel, datum.


R. D. Nquot;. 979.

Indicatio morbi.

Purulente ontsteking van de bursa podotrochlearisnbsp;en partiëele necrose v/dnbsp;pees v/d M. flexor digi-rum profundus, ontstaannbsp;tengevolge v/h indringende corpus alienum.

Partieele resectie v/d pees v/d M. flexor digitornbsp;prof. en openleggen vannbsp;van de bursa podotrochlearis. Rechter voorhoef.nbsp;17-9.


-ocr page 147-

131


Methode gevolgd, bijzondere opmerkingen, verdere behandeling.


Beloop.


Afloop, datum vannbsp;herstelnbsp;of overlijden, doodsoorzaak.


Naam van dennbsp;operateur,nbsp;plaatsnbsp;der ziekeninrichting.


Aan

merkingen.


Lokale anaesthesie; Es-march’sche lis. Na verdunning van straal en zijn Omgeving, wordt de hoorn-straal naar de hoefballennbsp;toe afgepraepareerd, waardoor de wond goed vrijnbsp;kwam.

Het necrotische deel v/d pees v/d M. flexor digitor.nbsp;prof. verwijderd en de bursa podotrochlearis opengelegd. Desinfectie, tam-Ponnade, antiseptisch verband.


20/9. Verband verwisseld. Zeer veel pusafscheiding, extractie van een klein sequester v/h osnbsp;sesamoid lertium. Hetnbsp;dier moest om behandeldnbsp;te worden voor den grondnbsp;worden gelegd. Toen hetnbsp;na afloop der behandelingnbsp;opgejaagd werd, bleek het,nbsp;dat het niet meer staannbsp;kon wegens opgetredennbsp;radialis-paralyse. Reedsnbsp;eenige dagen later tradnbsp;uitgebreid decubitaal gan-gram op. In den broeknbsp;liet het zich geheel hangen.


Afgemaakt. 24 -9.


J. van Duim, paardenartsnbsp;2e kl.,nbsp;Padalarang.


Onderlokale anaesthesienbsp;moet verstaan worden het inji-ceeren vannbsp;een 5% cocaïne sol. innbsp;deonmiddel-lijke nabijheid der ternbsp;plaatse in-nerveerendenbsp;zenuwen.


-ocr page 148-

132

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederlandsch-lndië gedurende de maand October 1909.

GEWEST.

C/3

gt;-¦

O)

§

c

V-. C

agt;

sz ^

w

s gt;

•4—* nbsp;nbsp;nbsp;C

c/: n

O)

CX

lt;D

O)

gt;

3

C

gt;

1

03 i

'4—'

:0 ^

O ^

N gt;

‘5- C

lt;U O)

.2 “

r-* Cd

H- lt;Lgt;

lt;U

O)

O)

N

amp;

3

cd

o

1

*0

3

O

S

C/3

OJ

O

w

'O

1

lt;D

73

cd

C/3

‘co

O

u

gt;gt;

3

O

v-gt;

cd

Tgt;

o

cd

c/)

u,

3

SZ

u

co

CO

lt;v

-4-*

o.

O

CJ

}-lt;

cd

c/)

cd

u.

3 nbsp;nbsp;nbsp;¦

CA) :

i

i

Ó

-4—*

O)

‘n

CD

73

O)

bJD

'B

u,

cd

cd

TS

cd

cd

amp;

tij

c/3

O

O gt;

:

co 1 cd

X

03

H

03

CO

3

O

u.

03

X)

3

H

Bantam......

44

110

2

Batavia......

Preanger Regentschap-

24

119

32

6

1

1

1

pen.......

3

Cheribon.....

10

14

17

Pekalongan.....

154

1

4

Semarang.....

103

1

Rembang.....

67

20

Soerabaja . . . . .

40

9

11

Madoera......

48

6

Passoeroean ....

202

4

Besoeki......

119

4

16

27

Banjoemas.....

152

26

Kedoe ......

42

1

Madioen......

_

¦ -

121

8

118

Kediri......

__

2

65

Djokjakarta.....

13

2

Soerakarta.....

7

4

1

Tapanoeli.....

2

Oostkust van Sumatra.

55

2

Bali en Lombok . . .

1

Padangsche Benedenl.. Celebes en Onderhoo-

5

righeden.....

117

3

3

Padangsche Bovenl. .

-^

-ocr page 149-

133

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederlandsch-Iiidië gedurende de maand November 1909.

GEWEST.

C/5

O)

amp;

G

a C

05 nbsp;nbsp;nbsp;05

5 gt;

C

c/5 nbsp;nbsp;nbsp;05

05

O-

05

05

gt;

G

G

gt;

1

.2 S

4-» nbsp;nbsp;nbsp;^

:0 ^

O G

.Ü ^ *S, G

05 nbsp;nbsp;nbsp;05

et

S fe

lt;u 5

et

rr CS

3 ^

'G. nbsp;nbsp;nbsp;05

^ JG

05

CAJ

X5

05

05

N

3

CS

C

05

-O

G

O

C/5

05

O

-O

05

TD

cS

O

u

S

o

x:

05

CJ

cS

cn

-4-1 M—lt;nbsp;U,

G

JG

CJ

c/5

C/5

05

Q.

o

CJ

u.

cS

CT)

cS

Ui

u-

3

C/)

Bantam......

21

12

3

Batavia......

Preanger Regentschap-

33

34

28

1

1

pen ......

182

1

1

Cheribon.....

14

21

Pekalongan.....

222

1

Semarang.....

312

2

22

Rembang.....

191

3

17

Soerabaja.....

14

7

1

Madoera......

3

1

3

Passoeroean ....

60

10

1

Besoeki ......

56

4

9

Banjoemas.....

41

75

15

Kedoe ......

32

21

Madioen......

36

5

194

Kediri......

7

9

81

Djokjakarta. . . . nbsp;nbsp;nbsp;.

277

Soerakarta.....

123

3

Tapanoeli . , . . .

18

2

16

Oostkust van Sumatra.

22

199

Bali en Lombok. nbsp;nbsp;nbsp;. .

4

Padangsche Bovenl. .

‘n

•O

bX)

13

O)

:S

’o

T5

c/5

-O

G

O

X

-ocr page 150-

134

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederlandsch-Indië gedurende de maand December 1909.

GEWEST.

C/5

u.

3

.2 0 lt;D 0)

x: ^

5 ^

S

agt;

O.

lt;u

d)

gt;

uZ

3

3

1

i

.y g

•O ugt; o 03

N gt;

‘5. 3

ca

'i 1

.i! ^

D- .C

O)

(/) :=gt; X)

lt;U

d)

N

3

Jai

3

d)

1

•O

3

O

S

C/5

dgt;

O

u.

•O

d)

TS

03

lx;

C/5

C/5

O

CJ

E

o

u-

X

CJ

CJ

C^

CA)

•4—* *4—

Ui

3

x:

u

c/5

(T)

(V

Q.

O

u

u

CS

CA)

u

3

CA)

lt;V

Sc

d)

'n

r ¦

•O

d)

bf)

'B

u

CS

cS

73

03

ct

c/5

u

o

O

c/5

CS

X

d)

H

d)

c/5

O

3 '

CJ

u

d)

X5

3

H

X

o

73

c/5

73

3

O

X

Bantam......

11

15

1

1

Batavia ......

Preanger Regentschap-

5

1

4

2

4

1

pen.......

5

_

_

_

_

_

_

_

Cheribon . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

12

_

_

2

_

_

_

_

Pekalongan.....

183

6

2

_

Semarang.....

197

1

34

Rembang.....

802

89

1

Soerabaja.....

243

24

5

41

Madoera......

_

_

3

_

Passoeroean ....

16

22

Besoeki......

17

10

1

17

15

3

Banjoemas.....

46

3

29

- .

Kedoe ......

61

4

Madioen......

517

4

607

_

_

_

Kediri......

30

16

4

72

_

_

1

Djokjakarta.....

367

3

_

_

_

Soerakarta . nbsp;nbsp;nbsp;. . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

436

_

58

_

_

_

- ,

Tapanoeli.....

5

16

2

Palembang. . nbsp;nbsp;nbsp;. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

33

Oostkust van Sumatra. Celebes en Onderhoo-

' -

183

_

righeden.....

72

4

--

Bali en Lombok . . nbsp;nbsp;nbsp;.

6

_

_

_

_

_

_

Padangsche Benedenl. .

_

12

_

_

„ nbsp;nbsp;nbsp;Bovenl.

3

-ocr page 151-

N MEMORIAM. Ij

JOHANNES VOLLEMA. nbsp;nbsp;nbsp;||

Den loden Januari ontvingen wij het treurig bericht van het overlijden van collega Vollema. De laatste dagen vannbsp;September vertoonden zich de eerste symptomen van de vree-selijke ziekte, waarvan hij het slachtoffer zou worden. Dezenbsp;bestonden in angina gepaard met recurrensverlamming,nbsp;tengevolge waarvan de linker stemband was geparalyseerd.

Na twee maanden behandeling begon de toestand te verergeren en ontwikkelde zich links van den pharynxnbsp;een tumor, die zich weldra ook op de rechterzijde uitbreidde,nbsp;waardoor het slikken bemoeielijkt werd.

Na consulteering van een specialiteit te Soerabaia werd besloten tot het aanleggen van een maagfistel, omdat denbsp;opname van voedsel totaal belemmerd dreigde te worden.nbsp;Eenige uren na de welgeslaagde operatie overleed colleganbsp;Vollema tengevolge van collaps.

Johannes Vollema werd den llden Augustus 1866 te Win sum geboren. Na de lessen aan de hoogere burgerschool te Leeuwarden gevolgd te hebben, deed hij in 1884nbsp;admissie-examen voor de Veeartsenijschool, terwijl hem innbsp;1888 het diploma van veearts werd uitgereikt. Na ruimnbsp;twee jaar de praktijk in Friesland te hebben uitgeoefendnbsp;vertrok hij in April 1891 naar Indië en was als Gouver-nementsveearts werkzaam te Makasser, Pamekasan ennbsp;Padang. In 1903 van verlof naar Europa teruggekeerdnbsp;zijnde werd hij eerst geplaatst te Pasoeroean, daarna tenbsp;Djokjakarta.

Voor de achterblijvende weduwe en het eenige zoontje, dat nog te jong is om het zware verlies te beseffen mogenbsp;het een troost zijn, dat met Vollema een collega is tennbsp;grave gedaald, die om zijne groote rechtschapenheid algemeen bemind was. Hij ruste zacht.

H. ’t H.

-ocr page 152-

J. H. ZijP,

D. J. Fischer,

D. B. J. Waqenaar, P. H. J. Gasille,nbsp;C. J. V. Temmen,

P. Ph. V. D. Poel, Dr. H. ’t Hoen,

A. M. Vermast,

J. K. F. DE Does,

A. DE Vletter,

T. P. A. Sperna Weiland,

PERSONALIA.

gouvernementsveearts, overgeplaatst van Kediri naar Djokjakarta.

gouvernementsveearts, te Semarang, op verzoek, eervol ontslagen met ingangnbsp;van 5 Februari 1910 (G. B. dd. 31nbsp;Januari 1910 no. 14).

gouvernementsveearts, overgeplaatst van Bodjonegoro naar Semarang.

gouvernementsveearts, overgeplaatst van Keboemen naar Bodjonegero.

gouvernementsveearts, geplaatst op Soembawa.

benoemd tot adjunct-inspecteurs bij den Burgerlijken Veeartsenijkundigennbsp;dienst met standplaats Buitenzorg.nbsp;(G. B. dd. 27 Januari 1910, no. 23).

gouvernementsveearts, overgeplaatst van Bondowoso naar Soekaboemi.

gouvernementsveearts, geplaatst te Bondowoso.

gouvernementsveearts te Batavia, met ingang van 1 April 1910 wegens lang-durigen dienst een jaar buitenlandse!!nbsp;verlof verleend.

gouvernementsveearts, ter beschikking gesteld van den gouvernementsveeartsnbsp;te Medan met standplaats Seriboe Doloknbsp;(Kaïo-hoogvlakte).

-ocr page 153-

137

J. N. A. C. Scheepens,

militair paardenarts der 1ste klasse, belast met de waarneming van de betrekking van gouvernementsveearts en bij het Leger voor „memorie” gevoerd.nbsp;(G. B. dd. 27 Febr. 1910, no. 1). Geplaatst te Koeta-Radja.

Dr. j. A. VAN DER militair paardenarts der 2de klasse, over-Linde, geplaatst van Koeta-Radja naar Batavia.

Dr. G. A. VAN Lier, gouvernementsveearts, overgeplaatst van Serang naar Weltevreden.

H. J. M. Valois, gouvernementsveearts, toegevoegd aan den gouvernementsveearts te Serang,nbsp;residentie Bantam en met ingang van 1nbsp;April 1910 belast met den dienst in denbsp;residentiën Bantam en de Lampongschenbsp;districten, met standplaats Serang.

A. E. ten Broeke, militair paardenarts der 1ste klasse, terug verwacht van verlof uit Europanbsp;geplaatst te.......

J. Kok, nbsp;nbsp;nbsp;veearts ter beschikking, tijdelijk toe

gevoegd den gouvernementsveearts te Pamakasan, residentie Madoera.

-I

-ocr page 154-

Naam= en ranglijst der Europeesche Veeartsen bij den Burgerlijken Veeartsenijkundigen Dienst.

INSPECTEUR, CHEF VAN DEN DIENST; Penning, C. A. 9 Mei 1906 en 24 Maart 1908. (') Buitenzorg.

ADJUNCT-INSPECTEURS:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Hoen, Dr. H. ’t. 27 Januari 1910. Buitenzorg.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Poel, P. Ph. van der 27 Januari 191C. Buitenzorg.

GOUVERNEMENTSVEEARTSEN;

1. nbsp;nbsp;nbsp;Velzen, Dr. P. A.

VAN

2. nbsp;nbsp;nbsp;Vletter, A. de

3. nbsp;nbsp;nbsp;Does, J. K. F. de

4. nbsp;nbsp;nbsp;Hubenet, D.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Bergh, J. D. van

¦ DEN

6. nbsp;nbsp;nbsp;Wilde, Ch. Th. G.

H. de

7. nbsp;nbsp;nbsp;Vrijburg, B.

8. nbsp;nbsp;nbsp;Veen, Dr. K. van

der,

9. nbsp;nbsp;nbsp;Hellemans, [.

10. nbsp;nbsp;nbsp;Kempen, F. W.

11. nbsp;nbsp;nbsp;SoHNS, J. Ch. F.

12. nbsp;nbsp;nbsp;Lier, Dr. G. A. van

17 nbsp;nbsp;nbsp;Maart 1888 en 10 Augustusnbsp;1907 ('). Soerabaia.

11 April 1890. (v.).

21 Februari 1891 en 27 Februari 1910 ('). Bondowoso.

21 Februari 1891 en 6 April

1906 nbsp;nbsp;nbsp;(‘)- Cheribon.

13 November 1894 en 29 Juli

1907 nbsp;nbsp;nbsp;(‘). Magelang.

13 November 1894. Pasoeroean.

1 nbsp;nbsp;nbsp;juli 1895. (v.).

26 Juni 1897 en 27 Februari 1909 (^). Bandoeng.

2 nbsp;nbsp;nbsp;September 1897. (v.)

29 April 1901. Pekalongan.

23 October 1901. Taroetoeng.

18 nbsp;nbsp;nbsp;November 1901. Weltevreden.

(0 De laatste datum is die van herbenoeming.

-ocr page 155-

139

13. nbsp;nbsp;nbsp;Jeronimus, C. S.

14. nbsp;nbsp;nbsp;Teljer, P.

15. nbsp;nbsp;nbsp;Lenshoek, J. A.

16. nbsp;nbsp;nbsp;Stuur, A. E. P. R.

17. nbsp;nbsp;nbsp;Wagenaar D. B.

18. nbsp;nbsp;nbsp;Vermast, A. M.

19. nbsp;nbsp;nbsp;Vermeer, J. H. C.

20. nbsp;nbsp;nbsp;Zijp, P.

21. nbsp;nbsp;nbsp;Heshusius, D. C. A.

22. nbsp;nbsp;nbsp;Voogd, A. J. E. de

23. nbsp;nbsp;nbsp;Smit, Dr. H. J.

24. nbsp;nbsp;nbsp;Avis, J. A. R.

25. nbsp;nbsp;nbsp;Steur, A. van der

26. nbsp;nbsp;nbsp;Asbeek Brusse.J. E.

27. nbsp;nbsp;nbsp;Zijp, J. H.

28. nbsp;nbsp;nbsp;Gasille, P. H. J.

29. nbsp;nbsp;nbsp;Temmen, C. J. van

30. nbsp;nbsp;nbsp;Valois, H. J. M.

31. nbsp;nbsp;nbsp;Sperna Weiland,

P. P. A.

32. nbsp;nbsp;nbsp;Scheepens, J. N.

A. C.

33. nbsp;nbsp;nbsp;Kok. J.

Blieck, Dr. L. de

Leurink, Dr. G.

24 December 1902. Medan.

30 December 1904. Kediri.

21 Januari 1905. Pamekasan.

21 December 1905. Lahat.

23 October 1906. Semarang.

23 April 1907 (tijd.) Soekaboemi. 21 December 1907. Makasser.

13 Juli 1908. Madioen.

13 Juli 1908 en 4 Februari 1909 ('). Padang.

2 nbsp;nbsp;nbsp;October 1908. Soerakaiia.

3 nbsp;nbsp;nbsp;November 1908. Buitenzorg.

19 November 1908. Fort de Koek. 15 December 1908. Singaradja.nbsp;26 Maart 1909. Poerwokerto.

29 October 1909. Djokjakarta.

23 November 1909. Bodjonegoro. 17 Januari 1910. Soembawa.

10 nbsp;nbsp;nbsp;Maart 1910. Serang.

4 nbsp;nbsp;nbsp;Maart 1910. Seriboe Dolok.

8 Maart 1910. (tijd.) Koeta Radja.

11 nbsp;nbsp;nbsp;April 1910. Pamekasan.

Chef van het Veeartsenijkundig Laboratorium. G. B. 12 Juni 1908, No. 36. Buitenzorg.

Leeraar aan den Cursus tot opleiding van Inlandsche veeartsen. G. B. 25 November 1907, No. 13_nbsp;Buitenzorg.

(9 De laatste datum is die van herbenoeming.

-ocr page 156-

NAAM= EN RANGLIJST DER MILITAIRE PAARDENARTSEN.

Geboorte

jaar.

NAMEN.

Datum van aanstelling.

Standplaats.


Dirigeeretide paardenartsen. (Majoors).

4 Oct. 1907. I 1863. j Met verlof in Europa te Nijmegen.


Tromp de Haas, H. J.

P. arts P‘=kl. 12 Oct.’01;

2'*= kl. 27 Augustus ’90;

3'i'= kl. 12 December ’88.

Burg W. van der nbsp;nbsp;nbsp;'9^9.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1870. Weltevreden.

P. arts kl. 26 Juli ’04;

2dlt;= kl. 27 Juli ’98 (Ned).

3lt;ie kl. 20 Juli '94 (Ned).


Militaire paardenartsen der 1ste klasse (Kapiteins).

SCHEEPEN j. N. A. C.

22 Mei 1906.

1870.

2de kl. 31 Aug. '01

3d= kl. 6 Febr. ’96.

Broeke A. E. ten

8 Aug. 1906.

1868.

2de kl. 31 Aug. ’01;

3de kl. 24 Dec. ’96.

Slooten J. van

2de kl. 27 April ’04;

3de kl. 10 Mei ’02.

11 Oct. 1909.

1878.

Salatiga.


Voor memorie, tijd. gouv. veeartsnbsp;te Koeta-Radja.


Militaire paardenartsen der 2de klasse (Eerste-Luitenants).

Weltevreden. Padalarang.nbsp;Soerabaja.nbsp;Banjoe-Biroe.nbsp;Salatiga.nbsp;Weltevreden.


Linde DdJ.A.van der

28 Jan. 1905.

1875.

Dulm J. van

25 Maart 1905.

1880.

Sardemann F. H.

18 Sept. 1906.

1883.

ECK J. L. VAN

15 Oct. 1906.

1882.

Gunst J. A.

11 Oct. 1907.

1883.

Hinrichs L. E.

19 Juni 1909.

1880.

Gedetacheerd van het Nederlandsche leger: Paardenarts der 2de klasse (Eerste-Luitenant).


NuMANS J. C. nbsp;nbsp;nbsp;3 Maart 1903.

1876.

3de kl. 20 Mei ’02. nbsp;nbsp;nbsp;1


Weltevreden.


PARTICULIERE VEEARTSEN IN NED.=INDIE.

Deli.

Bindjai. Weltevreden.


Post G. C.

Breedveld J.

OOSTINGH W.

¦ —


-ocr page 157-

t , nbsp;nbsp;nbsp;’v.,\

Indo-chorioiditis ch^nica I si iPÉÈWNa

(maanblindheid)l^

' ,S. nbsp;nbsp;nbsp;1'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

Beschouwingen onitren|? d^ê aefhAS^^^^n dr;

¦)'

Evenals in Europa eischt deze oogziekte bij het paard ook in de tropische gewesten zeer vele slachtoffers. Zoowel onder de inheetnsche als onder de geïmporteerdenbsp;(Australische) paarden wordt de z. g. maanblindheid veelvuldig waargenomen. In hoofdzaak zal door mij wordennbsp;behandeld de aetiologie van dit lijden en wel aan de handnbsp;van een statistiek, loopende over ruim zes jaren, en welkenbsp;een overzicht geeft omtrent het verloop van de irido-chorioiditis chronica onder de paarden van de tamme san-delhoutstoeterij te Padalarang.

De z. g. maanblindheid moet worden beschouwd als een ooglijden, waarbij alle deelen van den uveaaltractus betrokken zijn, hetzij primair, hetzij secundair.

Bayer (Tierarztliche Augenheilkunde, 1906) spreekt van een door micröorganismen veroorzaakte, niet etterige, panophthalmitis. Regel is het dan ook, dat na langeren ofnbsp;korteren tijd het ooglijden voert tot atrophia bulbi en hetnbsp;verlies van het gezichtsvermogen. Bij de meeste patiëntennbsp;alhier treden herhaalde aanvallen (exacerbaties) op metnbsp;tusschentijden van drie tot tien weken. Al naar mate hetnbsp;oog meer en meer atrophieert, worden de aanvallen zeldzamer en tevens ook van langeren duur. In den regel wordtnbsp;pas na meerdere aanvallen atrophia bulbi waargenomen,nbsp;doch ook eenige malen vindt dit plaats na een enkelennbsp;aanval. Een enkelen keer kwam het voor bij een veulen,nbsp;dat reeds belangrijke veranderingen aanwezig waren (ca-

-ocr page 158-

142

taract), zonder dat vroeger een acute aanval van het oog was opgemerkt geworden, niettegenstaande er dagelijksnbsp;op het voorkomen van deze ziekte werd gelet. Soms ooknbsp;werd slechts eén aanval waargenomen, waarbij het nanbsp;meerdere maanden niet mogelijk was met behulp van dennbsp;oogspiegel achter gebleven veranderingen aan te toonen.

De diagnose irido-chorioiditis chronica werd gesteld, wanneer zich één z. g. aanval had voorgedaan.

Bayer toch zegt: „Diese Forderung, dass die Iridochorioi-ditis recidivieren muss, damit man sie als Mondblindheit bezeichnen kann, ist ungerechtfertigt, unlogisch und die hier-durch bedingte Einteilung der Irido-chorioiditis in einenbsp;recidivierende und nicht recidivierende ein Qewaltakt.”

Wat betreft de aetiologie worden een drietal theorieën verkondigd.

1®. De maanblindheid zou een erflijke ziekte zijn.

2®. De ziekte zou 'veroorzaakt worden door een lager organisme.

3®. De oorzaak zou gezocht moeten worden in trauma. (Hoogkamer.) ')

De waarnemingen betreffende de erflijkheid zijn zeer tegenstrijdig. Onder de erflijkheid van de ziekte moet men verstaan de erflijkheid van de praedisponeerende momen-teh. Het verloop van de ziekte onder de paarden van denbsp;tamme stoeterij te Padalarang is van dien aard, dat mennbsp;aan den factor „erflijkheid,” als oorzaak van dit lijden,nbsp;weinig of geen waarde mag hechten, maar pleit daarentegennbsp;het meeste voor een infectie-ziekte (parasitaire), welkenbsp;evenwel niet direct contagieus is. Was de ziekte besmettelijk, dan toch zou het veel meer moeten voorkomen,nbsp;dat de zieke moeder het veulen tijdens den zoogtijd infecteerde.

0 L. J. Hoogkamer, Is de periodische ophthalmie van het paard een zelfstandige en specifieke ziekte? Voordracht. Tijdschrift voornbsp;Veeartsenijkunde en Veeteelt, deel 19, 1892.

-ocr page 159-

143

Een tweetal gezonde veulens, welke evenwel afstamden van zieke moeders en waar dus de praedisponeerende momenten aanwezig waren (als ten minste de erflijkheidstheorienbsp;juist is) verbleven gedurende meerdere maanden in eennbsp;hok en weide met een vijftal veulens, welke lijdende waren aan irido-chorioiditis. De beide veulens werden evenwelnbsp;niet ziek en zijn dit nog niet op dit oogenblik, n. 1. ± 1 jaarnbsp;daarna. Trouwens nergens ter wereld wordt rekening gehouden met het contagieus zijn van dit lijden, terwijl ooknbsp;in de literatuur, zoover mij bekend is, geen waarnemingennbsp;worden aangetroffen, welke hierop wijzen. Is men denbsp;meening toegedaan, dat de ziekte contagieus is, dan tochnbsp;zou het onverantwoordelijk genoemd moeten worden, datnbsp;de paarden, welke aan maanblindheid lijden, niet beschouwdnbsp;worden als lijdende te zijn aan een besmettelijke ziekte.

Wat dit betreft is dus het uitsluiten van paarden van de fokkerij, welke aan maanblindheid lijden, niet te motiveeren.

Ook de erflijkheid mag mijns inziens niet meer als argument gelden voor de uitsluiting van vrouwelijke fokdieren. De waarnemingen en de meenitigen omtrent den rol, welkenbsp;de erflijkheid bij deze ziekte speelt, zijn zeer tegenstrijdig.

Ook uit de ondervolgende statistiek blijkt, dat de erflijkheid, zoo zij al een rol moge spelen, deze dan toch zeer ondergeschikt moet zijn en dan ook niet als argument magnbsp;gelden om een overigens goed fokdier (vrouwelijk) vannbsp;de voortteling uit te sluiten.

Sedert toch de hygiënische toestanden langzamerhand belangrijk zijn verbeterd geworden, is ook het aantal ziektegevallen belangrijk afgenomen, zoowel bij de tamme stoeterijnbsp;als bij het Remonte-Depöt.

Deze verbeteringen bestonden in eene uitstekende drai-neering en kalkbemesting van den drassigen bodem, het behoorlijk reinigen door droging van het gras alvorens hetnbsp;te voeren en het verstrekken van drinkwater aan de paarden, dat aan de strengste eischen voldoet.

-ocr page 160-

144

Volledig overzicht betreffende het verloop van de irido-chorioiditis chronica bij de paarden van de tamme stoeterij.

lt;U

E S

Ë E

3

C lt;u

Ki

gt;

lt;V

'S

O

'n

lt;u

N

c

OJ — nbsp;nbsp;nbsp;0)

-o 5 'c

C E OJ

5 ^ s e c -§

p lt;u

Q

Hoefnummers

van

de veulens.

^ nbsp;nbsp;nbsp;O)

^ nbsp;nbsp;nbsp;S

rquot; nbsp;nbsp;nbsp;^

E nbsp;nbsp;nbsp;^

C nbsp;nbsp;nbsp;O)

E n gt;

G 03

OJ gt; ^

X nbsp;nbsp;nbsp;^

^ nbsp;nbsp;nbsp;N

Datum van den

Isten aanval bij

de zieke veulens.

1

niet.

12, 94, 149, 120.

2

ft

17, 89, 130, 209.

89.

89, '8/6’08.

3

ft

22.

4

ft

29.

5

ff

1, 159.

6

ft

5, 30, 117, 180 234.

7

ft

11, 26, 95, 181.

95.

95, 2^3*07.

8

16, 92, 201.

9

ft

19, 71, 139, 211.

19.

19, 22//05.

10

ff

101

11

ft

81, 122.

12

ziek.

^«/3’04.

98.

13

niet.

73, 195.

14

it

28, 104, 138, 202.

15

ft

geen progenituur.

16

tt

8, 102.

8, 102.

8,2quot;/2’05.102,®/4’07

17

ziek.

^^/,.’06.

27, 86, 129.

27.

27, «/i’06.

18

niet.

21,74,123,174,232.

21, 123.

21,’/,’05.123,3«/3’08

19

tt

72, 116, 224.

116.

116, 25/,„gt;07.

20

tt

25, 76, 146, 200.

21

tt

2, 70, 118,

22

tt

99, 137.

23

tt

79, 157, 221.

24

tt

90, 144, 212.

90.

90, 24/g’08.

25

ziek.

^Vt’OS.

13, 100, 151.

13.

.13, 'V,2’04.

26

niet.

109, 148, 225.

27

1gt;

69, 134, 219.

-ocr page 161-

145

u, lt;u tu 'C

E S:

i s

c «u

gt;

’S

O

CU

N

C ::r»

CU X3

’O ^ nbsp;nbsp;nbsp;•

S S t:

gt; s ^

g E .S c U

re « quot;a Q ^

Hoefnummers

van

de veulens.

kH lt;U (U ^

G CJ

s c

3 «uii n -a 3

o S gt; X gt;

Datum van den

Isten aanval bij

de zieke veulens.

28

niet.

^7 ’07.

82, 128, 199.

128.

128, nbsp;nbsp;nbsp;7i,’08.

29

ziek.

^79 ’04.

7, 106.

30

1)

65.

65.

65, ‘72’07.

31

niet.

97, 158, 215.

32

w

Geen progenituur.

33

20, 96.

96.

96, 27, ’08.

34

»

15, 83, 126,183,244

35

n

Geen progenituur.

36

jy

85, 179.

37

yy

105.

38

yy

10,68,133,192,237

10. 68.

10,4/4 ’05 68, '79’06

39

yy

14, 78, 125, 193,245

40

yy

103, 162, 221.

103,162

103, 20/,2 ’07 162,

41

yy

113, 173, 230.

7.0 ’09.

42

yy

6, 91, 131.

91.

91, 'Vs ’08.

43

yy

88, 198.

44

yy

4, 67, 196.

4.

4, 79 ’04.

45

24, 75, 121,184,240

75.

75, 78 ’09.

46

18.

47

yy

3.

48

yy

23, 87, 147, 204.

87.

87, 273 ’07.

49

yy

Geen progenituur.

50

84, 127, 176, 239.

84.

84, 27.. ’08.

51

yy

66.

52

yy

77, 120, 216.

120.

120, 3'/, ’08.

53

54

yy

Geen progenituur.

55

yy

)gt;

115, 172.

56

yy

108.

57

yy

9, 80, 124, 185.

10

-ocr page 162- -ocr page 163-

147

Welke conclusie’s kunnen nu getrokken worden uit bovenstaand volledig statistisch overzicht van het verloop van de irido-chorioiditis onder de paarden van de tamme-stoeterij te Padalarang?

In de eerste plaats moet ik er op wijzen, dat de veulens, welke nog geen jaar oud zijn bij de beoordeeling niet mede-gerekend mogen worden, omdat de ervaring alhier geleerdnbsp;heeft, dat een optreden van deze ziekte tijdens het eerstenbsp;levensjaar tot de zeldzaamheden behoort en dan ook nietnbsp;te Padalarang is waargenomen geworden. De meestenbsp;ziektegevallen worden waargenomen in het tweede levensjaar.

Hierdoor blijven in genoemden staat voor eene rationeele beoordeeling de veulens met een hooger nummer dan 203nbsp;buiten beschouwing.

De stoeterij werd opgericht met 59 merries, waarvan er zes wegens verschillende oorzaken uitvielen. De overblijvende 53 merries kunnen, daar zij alle onder de zelfdenbsp;hygiënische toestanden hebben geleefd, bij de beoordeelingnbsp;van de statistiek, welke, dat moet ik op den voorgrondnbsp;stellen, meer waarde zal verkrijgen al naarmate het aantalnbsp;waarnemingen grooter zal zijn geworden, in aanmerkingnbsp;komen.

Van deze 53 merries zijn er 5 ziek geworden (alle merries zijn in het jaar 1909 nauwkeurig met den oogspiegel onderzocht geworden) n.1. de Nos. ]2, 17, 25, 29 en 30.

Van deze vijf merries hebben er drie of 60 procent een zieke progenituur. Van de 10 door hen geworpen veulensnbsp;werden er 3 of 30 procent ziek, terwijl juist alleen de eerstenbsp;veulens ziek werden. Weet men nu, dat in dien tijd ooknbsp;onder de veulens van de gezonde merries zoo’n groot percentage zieken voorkwam, terwijl toen ook de hygiënischenbsp;omstandigheden waaronder de dieren leefden vrij ongunstignbsp;waren te noemen (vuil drinkwater), dan mag dit toch nietnbsp;aan toeval worden toegeschreven. Bovendien ziet men uit

-ocr page 164-

148

den bovenstaanden staal, dat bij de merries Nos. 27 en 25, de veulens reeds meerdere maanden ziek waren, voordatnbsp;de ziekte bij de moeder optrad. Aan erflijkheid denkende zou men dus de zeer gewaagde hypothese moetennbsp;aanvaarden, dat bij de moeder óf de ziekte latent is gebleven óf wel de erflijke praedisponeerende momenten aanwezig waren, doch de eigenlijke ziekteoorzaak zich nognbsp;niet had doen gelden. Onder de 48 gezonde merries hebbennbsp;er 17 onder hunne progenituur één of meer zieken, dusnbsp; 35 procent.

Deze 17 gezonde merries hebben te samen 48 veulens, waaronder 21, d. i. 43 procent, ziek zijn geworden. Op hetnbsp;eerste gezicht zal men dus moeten erkennen, dat, waarnbsp;bij de zieke merries het percentage van de zieke progenituurnbsp;bijna het dubbele is van dat bij de gezonde merries, aannbsp;de erflijkheid een zekeren rol in deze niet mag wordennbsp;ontzegd. Men moet evenwel hierbij in aanmerking nemen,nbsp;dat de getallen 5 en 48 feitelijk niet zonder meer metnbsp;elkaar vergeleken mogen worden, daar ze toch te veelnbsp;uiteenloopen. Bovendien hebben wij gezien, dat het percentage zieke veulens bij zieke moeders kleiner is (n. 1. 30‘’/o),nbsp;dan bij de gezonde moeders (n. 1. 437o)-

De gevolgtrekking uit bovenstaande is, dat aan een erflijkheid van de ziekte in de eerste generatie weinig of geen waarde moet worden gehecht.

Neemt men nu aan, dat de erflijkheid zich uitstrekt met overspringen van één of meer generaties, dan is het dusnbsp;praktisch niet doenlijk door uitsluiting van de zieke fok-dieren, de ziekte uit eene stoeterij te elimineeren. Wantnbsp;aanvaardt men de daaraan verbonden consequenties, dannbsp;zou dus o^ok een merrie, hoewel zelf niet ziek zijnde, dochnbsp;onder haar progenituur een of meer zieke exemplaren tellende, van de fokkerij moeten worden uitgesloten. Ditnbsp;beginsel doorvoerende zou een stoeterij niet kunnen worden voortgezet.

-ocr page 165-

149

Neemt men nu behalve het bovenstaande nog in aanmerking, dat in de laatste jaren het aantal ziektegevallen bij de stoeterij zoowel als bij het Remonte-Depöt geleidelijk belangrijk is verminderd en dat deze vermindering gelijken trednbsp;heeft gehouden met de verbeteringen betreffende de hygiënische omstandigheden, waaronder de dieren leefden, dannbsp;is de overtuiging, dat er een oorzakelijk verband tusschennbsp;de beide laatste factoren moet worden aangenomen, op goedenbsp;gronden gebaseerd. Ten slotte moet ik nog mededeelen,nbsp;dat de theorie, welke trauma als oorzaak meent te moetennbsp;aannemen, beslist onjuist genoemd moet worden, daar geennbsp;enkele maal bij de hier waargenomen gevallen van maan-blindheid van trauma sprake is geweest.

J. VAN Dulm.

Padalarang, 15 Maart 1910.

-ocr page 166-

Mededeelingen uit de militaire kliniek te Salatiga,

DOOR

J. van Slooten en J. A. Gunst.

Een geval van luxatie van den Musciilus plantam.

Den 24en Januari 1909 werd een remontepaard der cavalerie onder behandeling genomen wegens .kreupelheid aan het linker achterbeen. De kreupelheid was in stap reedsnbsp;ernstig, terwijl draven zeer bezwaarlijk ging. Er bleek eennbsp;geringe verdikking te bestaan van den bursa tusschennbsp;tendo Achillis en de pees van den M. flexor sublimis.nbsp;Laatst genoemde was gemakkelijk met de hand uit denbsp;normale ligging lateraalwaarts te verplaatsen en bij beweging van het dier zag men ook duidelijk bij strekking vannbsp;het been (dus op ’t oogenblik van ’t sterkste doortredennbsp;in het kogelgewricht) de pees van de tuberositas calcaneinbsp;afglijden en in buitenwaartsche richting verspringen, om bijnbsp;buiging van het been weer in de normale ligging terugnbsp;te komen.

Diagnose: Luxatie van den M. plantaris tengevolge van verscheuring van den medialen tak van het kapvormige gedeelte van de pees, dat zich aan het hielbeen vasthecht.

Het feit, dat bij elke belasting van het been ook de pees zich verplaatste, zou een genezingsmethode, waarbijnbsp;het dier telkens de pees van het zieke been zou kunnennbsp;spannen, zonder succes doen zijn. Rust alleen zou dusnbsp;onvoldoende zijn, zoodat besloten werd de tensie tijdelijknbsp;geheel op te heffen door tenotomie. Blijkens eigen ervaringnbsp;en het in de literatuur vermelde, geeft een andere therapie,nbsp;zooals aanwending van het ferrum candens en vesicantia

-ocr page 167-

151

hierbij geen afdoend resultaat, terwijl van de tenotomie, als blijkbaar nog niet beproefd, wordt gezwegen.

Den Qen Februari werd patient, nadat het been van het spronggewricht tot aan den kogel was kaalgeschoren, opnbsp;de matras geworpen en een Esmarch’sche lis aangelegd.nbsp;Onder chloroformnarcose werd vervolgens, na de noodigenbsp;aseptische voorzorgen, de huidsnede gemaakt aan de lateralenbsp;zijde van den perforatus ongeveer ter halver hoogte vannbsp;den metatarsus tusschen tarsaal- en sesamscheede. Nadatnbsp;de peesfascie was doorgesneden, werd de pees eerst gescheiden van de perforans en vervolgens met vermijdingnbsp;van de bloedvaten en zenuwen doorgesneden. Onmiddellijknbsp;trad sterke retractie van de peesuiteinden op. Toen denbsp;patient, nadat de wondbehandeling was afgeloopen, overeindnbsp;stond, bleef de M. plantaris voorgoed op de normale plaatsnbsp;en was zelfs met de hand niet te verschuiven. Binnen- ennbsp;buitenvlakte van den tarsus werden ter hoogte van de plaatsnbsp;der vroegere luxatie ingewreven met ungt. bijodet. hydrarg.

De genezing van de wond werd eenigen tijd tegengehouden door woekerende granulaties, die door toucheeren in het niveau van de huid moesten worden gehouden.nbsp;Tenslotte werd het sluiten door niassage van de wondranden bevorderd.

De periode van rust, waarbij de fricties van den tarsus nu en dan herhaald werden, werd zeer ruim genomen,nbsp;daar vasthechting van den medialen tak eerst op den langennbsp;duur verwacht kon worden.

Den 24sten Mei, nadat het dier in den stal reeds meermalen had getoond het been zonder nadeel behoorlijk te kunnen belasten, werd met afstappen begonnen. In hetnbsp;eerst werd nog sterk doorgetreden, hetgeen echter langzamerhand verminderde. Van af 20 Juli werd het paardnbsp;dagelijks gelongeerd, terwijl de duur van deze oefeningnbsp;geleidelijk werd verlengd. In het begin werd op de gezonde hand gelongeerd; later ook op de zieke.

-ocr page 168-

152

Dit moest den 3en Augustus worden gestaakt wegens het optreden van een wandsteengal aan den rechter voorhoef. Eerst 1 September konden de oefeningen weer wordennbsp;voortgezet; den 15en September werd het dier volkomennbsp;hersteld weder bij het depöt-eskadron in verdere africhtingnbsp;genomen. Het bleek echter, dat dit paard, hoewel zondernbsp;ruiter volkomen rad, bij de africhting weder ging kreupelen,nbsp;reden waarom tot op reform stellen werd besloten. Voornbsp;den dienst als rijtuigpaard was dit dier volkomen bruikbaarnbsp;te achten. De zware belasting van het been bij verzamelden gang onder den ruiter bleek echter een te zware eischnbsp;te zijn. Voor rijtuigpaarden is een verdere toepassing vannbsp;de operatie, blijkens dit geval, aan te bevelen.

Geringe afwijkingen van den normaaltoestand kunnen op het gewone gebruik zonder invloed blijven; het laat zichnbsp;echter begrijpen, dat deze bij bijzondere krachtsinspanningnbsp;stoornissen kunnen veroorzaken.

Gevallen van kreupelheid alleen onder den ruiter zijn hier reeds vaker waargenomen, vooral spontaan optredendenbsp;bij de jonge paarden van af het begin der africhting. Bijnbsp;één dier gevallen kon een vroegere verwonding van dennbsp;tarsus worden nagewezen. Hoewel uit het feit, dat dezenbsp;dieren aan de hand volkomen rad gaan, valt af te leiden,nbsp;dat de ziekelijke afwijking slechts gering is, dienif hierbij nietnbsp;te worden vergeten, dat het gebrek meestal reeds zeernbsp;lang van te voren kan hebben bestaan, doch onopgemerktnbsp;is gebleven zoolang het dier niet werd bereden. De prognose dient dan ook hoogst ongunstig gesteld te worden.nbsp;Omtrent dergelijke dieren zullen den fokkers of vroegerennbsp;eigenaars wellicht bijzonderheden bekend zijn van vroegerenbsp;infecties, kreupelheden of verwondingen, waarvan bij dennbsp;aankoop weinig of geen sporen meer merkbaar zijn.

-ocr page 169-

153

Een wijziging van de operatie van BOSI.

Den 30en November 1909 werd bij een cavaleriepaard, dat reeds sedert eenigen tijd zonder resultaat behandeldnbsp;was wegens arthritis chronica deformans tarsi (vesicantia;nbsp;ferrum candens) tot neurectomie overgegaan.

Aan de operatie van Bosi zijn de volgende nadeelen verbonden:

1°. dat het dier, op de eene zijde neergelegd, later moet worden omgekeerd op de andere, hetgeen wegens het telkensnbsp;fixeeren der beenen tijdroovend is en den duur der narcosenbsp;verlengt;

2°. dat de eerste wond tijdens het verrichten van de 2de helft der operatie aan beleediging en infectie is blootgesteld;

3°. dat de nabehandeling minder gemakkelijk kan geschieden, daar de wonden zich aan verschillende zijden van het been bevinden.

Om deze redenen werd besloten den nervus tibialis van de laterale zijde uit op te zoeken. Hiertoe werd de incisienbsp;op dezelfde hoogte aangebracht als zulks voor de operatienbsp;aan de mediale zijde geschiedt; de lengte der incisie moetnbsp;echter ± 10 cM. zijn. Tusschen tendo Achillis en musculusnbsp;flexor hallucis longus werd in de diepte voortgegaan, zorgnbsp;dragende onmiddellijk de achtervlakte van de spier te blijvennbsp;volgen. Wegens de spanning van de pezen is de wond innbsp;de diepte smal, zoodat voorzichtig moet worden voortgegaan. Bij den overgang van de plantare zijde van de spiernbsp;in de mediale werd de zenuw bij palpatie in de dieptenbsp;waargenomen. Nadat het bindweefsel, voor zooveel noodig,nbsp;was losgemaakt, werd de zenuw gezamenlijk met de bloedvaten op de gebogen schaar te voorschijn gebracht, daarnbsp;dit het voorzichtig lospraepareeren van vetdeeltjes en vannbsp;de vaten vergemakkelijkt.

Nadat aldus de arteria tibialis recurrens en de vena plantaris weder in de diepte waren gelaten, werd een 4 cM,

-ocr page 170-

154

lang gedeelte van den zenuw weggenomen. De operatie van de N. peroneus profundus werd op de gewone wijzenbsp;verricht.

De genezing geschiedde per primam, behalve dat eenig caro luxurians optrad op de plaats, waar de hechtdraden zich bevonden, welke den 13en December werden verwijderd. Bijnbsp;geregelde behandeling genas ook dit spoedig. De kreupelheidnbsp;bleek volkomen opgeheven te zijn. Nadat het dier langzamerhand weer aan beweging was gewend, werd het dennbsp;29steii December als hersteld naar den troep teruggezonden.

Fractuur der sesambeenderen.

Den 2den Maart 1909 vertoonde een cavaleriepaard, dat geruimen tijd onder behandeling was geweest wegens tendovaginitis van het rechter achterbeen, en daarvan juist hersteldnbsp;was, bij een uitrukkenden dienst, na ongeveer een kwartiernbsp;gestapt te hebben, plotseling hevige kreupelheid. Na eenigenbsp;oogenblikken zakte het dier door in alle vier de kogels,nbsp;zoodat de vetlok op den grond kwam en stortte neer.

Toen de paardenarts ter plaatse kwam, bleek het, dat de kogelgewrichten abnormaal sterke dprsaalflexie toelieten evenals bij peesruptuur; boven de kogels werd echter geennbsp;pijnlijkheid waargenomen, wel zwelling. Bij sterke door-buiging werd opgemerkt, dat de sesambeenderen als ’tnbsp;ware naar boven verplaatst waren, zoodat aan afscheuringnbsp;der onderste sesambeensbanden werd gedacht.

Het dier werd op de plaats afgemaakt en vervolgens voor de sectie naar den ziekenstal overgebracht. Nadat de huidnbsp;was afgepraepareerd bleek het subcutane bindweefsel dernbsp;onderbeenen (van halverwege de pijp tot aan het kroon-gewicht) geheel met bloed geïmbibeerd te zijn. In denbsp;peesscheeden werden coagula aangetroffen. Aan alle sesambeenderen bestonden fracturen in transversale richting, zóódanig, dat het distale gedeelte (dat verreweg het kleinste

-ocr page 171-

155

was) tengevolge van' de spanning der sesambeensbanden bij de sterke dorsaalflexie van het kogelgewicht zich eenigenbsp;cM. in distale richting verplaatst had.

Slechts één dergelijk geval, dat blijkbaar zeer zeldzaam voorkomt, beschrijft Möller. Hierbij trad fractuur dernbsp;sesamsbeenderen op aan beide voorbeenen en peesruptuurnbsp;aan beide achterbeenen bij een paard, dat, na eenigen tijdnbsp;op stal te hebben gestaan, voor ’t eerst weder werd gebruikt.

„Het blijkt dus werkelijk, dat door langdurige rust een belangrijke verzwakking van beenderen en pezen kan plaatsnbsp;hebben” (Möller).

Osteomalacie was bij dit geval uitgesloten; de kaak vertoonde niet de minste afwijking, terwijl bij de sectie ook nog de consistentie van verschillende beenderen onderzochtnbsp;werd, zonder dat eenige abnormaliteit te vinden was.

-ocr page 172-

Benige opmerkingen over Irido^^chonoiditis chronica s. recidiva (maanblindheid) en osteomalacie naarnbsp;aanleiding van de polemiek tusschen denbsp;heeren ’t Hoen en Groeneveld.

Naar aanleiding van het feit, dat mijn naam meermalen in boven aangehaalden pennenstrijd genoemd is geworden innbsp;verband met irido-chorioiditis chronica en osteomalacie ennbsp;de heer ’t Hoen zelfs enkele vragen stelt omtrent mijne inzichten in de eerstgenoemde ziekte, mag ik niet nalatennbsp;mijn standpunt in zake deze beide voor de veeteelt en hetnbsp;leger in Nederlandseh-Indië zoo belangrijke ziekten,nbsp;nader toe te lichten en te trachten enkele onjuisthedennbsp;door den heer ’t Hoen begaan te weerleggen.

Wat betreft de irido-chorioiditis chronica mag ik in hoofdzaak verwijzen naar mijn artikel over dit onderwerp,nbsp;sedert kort ter opname aan de redactie van dit tijdschriftnbsp;toegezonden ')•

Op de beide vragen door den heer ’t Hoen gesteld luidende: „Werd hieromtrent het advies ingewonnen van den paardenarts te Padalarang? En durfde die zich eveneens verantwoordelijk te stellen voor dezen maatregel?”,nbsp;moet ik bevestigend antwoorden. Uit volle overtuigingnbsp;beweer ik dan ook, dat het onverantwoordelijk is om eennbsp;superieure fokmerrie, wegens maanblindheid van de fokkerijnbsp;uit te sluiten.

Ik sta evenwel gelukkig niet alleen op dit standpunt.

Wat toch zegt prof. Dieckerhoff omtrent de onderwerpe-

‘) Zie blz. 141 van deze aflevering. (Red.)

-ocr page 173-

157

lijke kwestie in zijn voordracht over de erfelijke gebreken bij fokpaarden in de algemeene vergadering van de veeart-senijkundige vereeniging in de provincie Westfalen?')

„De dwaling, dat periodische oogontsteking door over-„erving ontstaat, is reeds meer dan 300 jaar oud. Eerst „in de laatste tientallen van jaren hebben wetenschappelijkenbsp;„onderzoekingen en statistieken bewezen, dat deze ziektenbsp;„door locale invloeden wordt veroorzaakt, dat dit lijden welnbsp;„een endemisch karakter draagt, doch noch besmettelijk,nbsp;„noch overerfelijk is. Daar de oorzaak met het voedselnbsp;„of met het drinkwater het lichaam binnendringt, zoo kannbsp;„het feit weinig verwondering baren, dat van opeenvolgendenbsp;„generaties een groot aantal paarden in bepaalde strekennbsp;„of stoeterijen aan die periodische oogontsteking lijdende is.nbsp;„Het optreden van deze ziekte vindt zijn oorzaak in denbsp;„omstandigheden, die in een bepaalde streek vrij wel de-„zelfde zijn. Vooral in het verstrekken van het in dezelfdenbsp;„streek gewonnen voedsel, waaraan kiemen van dierlijkennbsp;„of plantaardigen aard zich hebben vastgehecht, en in denbsp;„bloedbaan opgenomen de oogontsteking kunnen veroorzaken.

„Wat de erfelijkheid van dit lijden betreft, laat zich deze „ziekte het best vergelijken met het kropgezwel (struma)nbsp;„van den mensch in de Alpenstreken, hetwelk zich uit-„sluitend ontwikkelt tengevolge van het klimaat en denbsp;„voedingswijze en vroeger ook als een erfelijk lijden werdnbsp;„beschouwd.

„Ik heb herhaalde malen waargenomen, dat een door „periodische oogontsteking blind geworden merrie met grootnbsp;„voordeel voor de stoeterij kon worden ge1)ezigd.

„Van de vijf tot acht veulens, welke bij zoo’n merrie „na het tot standkomen van de periodische oogontstekingnbsp;„werden gefokt, is tot op hoogen leeftijd geen enkele aan

') Als referaat opgenomen in deel XVII, afl. 3 blz. 256, van deze „Bladen”.

-ocr page 174-

15S

„periodische oogontsteking (maanblindheid) gaan lijden. „Aan den anderen kant ziet men, dat de in sommige strekennbsp;„of gehuchten gefokte paarden, waarvan de ouders vol-„konien gezonde oogen bezitten, soms in grooten getalenbsp;„aan deze ziekte lijdende zijn. Zulke feiten, welke ik sedertnbsp;„tal van jaren in vrij groot aantal heb waargenomen, be-„wijzen, dat er van overerving van een praedispositie voornbsp;„het ontstaan van de periodische oogontsteking geen sprakenbsp;„kan zijn”.

Ook de ervaring te Padalarang opgedaan gedurende 7 jaar, is volkomen in overeenstemming met het bovennbsp;aangehaalde.

Dat wij alhier, wat betreft de bestrijding van de nog onbekende oorzaken te Padalarang, op den goeden weg zijn, bewijst de door mij medegedeelde statistiek, welke denbsp;gegronde verwachting doet koesteren, dat deze ziekte, welkenbsp;reeds zoo vele slachtoffers eischte, binnen de perken zalnbsp;kunnen worden gehouden.

Wel zullen er zich waarschijnlijk in den loop der jaren nog gevallen van dit ooglijden voordoen, wegens de praktische onmogelijkheid om de aetiologische factoren geheelnbsp;te elimineeren, doch de in de laatste jaren zeer verbeterdenbsp;hygiënische omstandigheden, waaronder de dieren leven,nbsp;doet mij de overtuiging uitspreken, dat de ziekte zich innbsp;de toekomst tot enkele sporadische gevallen zal blijvennbsp;bepalen.

Wat betreft de osteomalacie het volgende:

Allereerst moet ik den heer ’t Hoen er op attent maken, dat volgens mijne bescheiden meening in mijn artikel overnbsp;osteomalacie ') vrij duidelijk staat gemotiveerd, waaromnbsp;de osteomalacie zooveel voorkwam onder de fokmerriesnbsp;te Padalarang en zoo sporadisch onder de paardennbsp;van de bevolking.

') Veeartsenijkundige Bladen voor Ned. Ind: Deel XXI afl.3,1909.

-ocr page 175-

159

Dat het mij absoluut niet gelukt is, de ziekte op te wekken is waar, doch deze proefnemingen konden door mij bezwaarlijk worden genomen, daar toch bij eventueel welslagen, men mij zeer te recht zou toevoegen dat de wetenschappelijke waarde nihil is, omdat geëxperimenteerdnbsp;werd in een besmette omgeving.

Doch wel is het gelukt de ziekte bij de tamme stoeterij geheel uit te roeien en bij patiënten, welke pas geringe klinische verschijnselen van osteomalacie vertoonden, het ziekteprocesnbsp;binnen een jaar dermate te doen progresseeren, dat bijnbsp;beweging in stap fracturen van het beenderstelsel optradennbsp;en dat alleen door vermeerdering of vermindering van denbsp;kalkvoeding. De bewering van den heer ’t Hoen, dat doornbsp;elk onnatuurlijk dieet deze verergering van het ziekteproces is te bereiken, is mijns inziens niet juist en zondernbsp;twijfel zal door hem in dit opzicht dan toch zeker eennbsp;geïsoleerd standpunt worden ingenomen. Een nadere toelichting in deze geloof ik dan ook, dat overbodig is.

Bewezen is dus, dat door vermeerderde kalkvoeding de ziekte is te voorkomen en te genezen en omgekeerd denbsp;ziekte letaal verloopt.

Gaarne ruimte latende voor een door den heer ’t Hoen, mijns inziens ten ' onrechte, vermeende algemeene en nognbsp;onbekende aetiologische factor, zal men toch moeten toegeven, dat kalkarmoede van het voedsel alhier geblekennbsp;is te zijn het noodzakelijk praedisponeerend moment voornbsp;het tot stand komen der ziekte.

De wijze waarop de heer ’t Hoen komt tot de conclusie, dat het samenblijven van een groot aantal paarden eennbsp;praedisponeerend moment was voor het ontstaan van denbsp;ziekte, evenals de conclusie zelf, verklaar ik niet te begrijpen.

Dat de meest recente meeningen omtrent de osteomalacie zijn die, welke het lijden beschouwen als zijnde van in-fectieusen aard is eveneens door mij niet onbesproken gelaten. Doch bij meeningen is het gebleven, bewezen is er

-ocr page 176-

160

niets en belangrijk verliezen de meeste artikelen over dat onderwerp aan waarde door absolute afwezigheid van analyses van bodem en voedsel.

De heer ’t Hoen zegt verder „Het lijkt mij niet overbodig te wijzen op het gevaar voor vergissingen, indien men elke afwijking van den normalen vorm der boven- of onderkaak op rekening dezer ziekte wil stellen”.

Aanleiding tot deze mijns inziens overbodige raad is geweest het volgende: „Zoo werden er van Padalarangnbsp;eenige paarden naar het Veeartsenijkundig laboratoriumnbsp;gezonden als lijdende aan osteomalacie, terwijl de verschijnselen, welke zich uitsluitend tot de kaak bepaalden, zoonbsp;dubieus waren, dat in aanmerking genomen het stationnairnbsp;blijven van dezen kaakvorm, de diagnose „osteomalacie”nbsp;wel wat ver gezocht bleek”.

Dit geheel wel wat zwakke betoog dient dus klaarblijkelijk om aan te toonen, dat mijne diagnose, betreffende deze paarden minder juist zou zijn geweest. Een naderenbsp;toelichting van de feiten had dunkt mij bij een dergelijkenbsp;bewering niet achterwege mogen blijven.

Ik kan evenwel de verzekering geven, dat die paarden, welke op mijti advies wegens osteomalacie in der tijd alsnbsp;studie-object naar het Veeartsenijkundig laboratorium tenbsp;Buitenzorg zijn opgezonden geworden, reeds in eennbsp;gevorderd stadium van osteomalacie verkeerden, dat denbsp;klinische verschijnselen van den kant van het beender-stelsel meer speciaal van de onderkaak in het minst nietnbsp;dubieus waren, althans voor mij niet en dat ook de gangnbsp;van de patiënten zeer karakteristiek was voor deze ziekte.nbsp;Bovendien heb ik de pathologische afwijkingen zien ontstaan.

Het wil mij dan ook voorkomen dat, daar waar door mij, die zoo bijzonder in de gelegenheid is geweest zich metnbsp;alles betreffende deze ziekte vertrouwd te maken, de diagnosenbsp;osteomalacie was gesteld, men mij ten minste zooveelnbsp;autoriteit in deze had kunnen toekennen, dat bij meenings-

-ocr page 177-

161

verschillen met collega’s te Buitenzorg, die toen uit den aard der omstandigheden nog weinig ervaring op dit gebiednbsp;hadden, een nadere gedachtenwisseling niet achterwegenbsp;had mogen blijven.

Had dit laatste wel plaats gevonden, zoo zou het mij naar ik hoop weinig moeite gekost hebben in deze de aanwezigheid van osteomalacic overtuigend aan te toonen.

Ten slotte rest mij nog nader toe te lichten de noot van de redactie op bl. 16, luidende: „Bij het Remonte-Depotnbsp;waar de intensieve fokkerij geen rol speelt, zijn in 1908nbsp;negen en in 1909 twee paarden wegens osteomalacic innbsp;behandeling gekomen. De genomen maatregelen schijnennbsp;dus ten opzichte van de Australische paarden minder effectnbsp;te hebben gehad”.

In de eerste plaats moet ik dan mededeelen, dat in 1908 onder deze negen paarden begrepen zijn vijf patiënten,nbsp;welke van Salatiga, wegens ostemalacie naar Padala-rang werder gedirigeerd, tot verkrijging van herstel. Dezenbsp;vijf paarden werden evenwel alle, wegens het te vernbsp;gevorderd stadium van de ziekte, op reform gesteld.

De overige gevallen kwamen voor onder de remonte-paarden, waarvan er evenwel één herstelde. In 1909 deden zich twee gevallen voor, welke evenwel beide voldoende verklaard konden worden door individueele praedisponee-rende omstandigheden.

Deze gunstige resultaten bij het Remonte-Depot, dat n. 1. op een gemiddelde jaarlijksche sterkte van 325 paardennbsp;zich slechts achtereenvolgens in 1908 en 1909, vier'ennbsp;twee gevallen van osteomalacic hebben voorgedaan, schrijfnbsp;ik in hoofdzaak toe aan de zoq hoog mogelijk opgevoerdenbsp;grasvoeding, welke den dieren wordt verstrekt en voor eennbsp;een deel ook aan de toediening van voederkalk. ')

') Onze cijfers van 9 en 2 gevallen bij remontepaarden waren Ontleend- aan de officieele statistische overzichten. Dat onder dezenbsp;9 slechts 4 remontepaarden voorkomen is daaruit niet te lezen.

11

-ocr page 178-

162

Ik spreek van gunstige resultaten, omdat de grasvoeding, welke de troepenpaarden ontvangen uit een oogpunt vannbsp;minerale voeding, speciaal kalkvoeding, onvoldoende is ennbsp;de ziekte dan ook nog menig slachtoffer zal eischen.

Dr. Dekker heeft dit trouwens duidelijk aangetoond in zijn Voederstoffenmonographie. ')

Ook in het z. g. zoo vroeg versleten zijn van vele paarden speelt zonder twijfel, behalve klimatologische invloeden, de onvoldoende minerale voeding een rol. -

Voor de tegenwoordige Australische troepenpaarden met een gewicht van 450 — 550 KG. is 25 KG. gras absoluutnbsp;onvoldoende en bestaat er dan ook een belangrijk te kortnbsp;aan kalkzoiiten.

Men moet bovendien niet vergeten, dat deze 25 KG. niet geheel worden genuttigd. Een niet onbelangrijk deel tochnbsp;gaat er verlorens tijdens den maaltijd, of bestaat uit doornbsp;de dieren minder gewilde grassoorten, terwijl ook hetnbsp;meestal meer of minder vochtig fourageeren van het grasnbsp;zijn invloed doet gelden.

Praktisch zullen de paarden dan ook waarschijnlijk niet

Ondanks het feit dat in deze twee jaren zich slechts resp. 4 en 2 gevallen hebben voorgedaan, kan niet worden ontkend dat de verhoogde grasvoeding en de kalkverstrekking niet in staat is geweestnbsp;de ziekte bij deze 6 remontepaarden te voorkomen, zoodat welnbsp;degelijk ruimte blijft voor de vraag of men niet een te groote waarde heeft toegekend aan die kalkverstrekking.

De mededeeling, dat bij de 2 paarden, in 1909 ziek geworden, zich individiieele praedisponeerende momenten voordeden, geeft ook tenbsp;denken, n. I. dat de oorzaak van deze ziekte misschien even veel aannbsp;inwendige (bij het dier zelf) dan aan uitwendige (voeding) omstandigheden moet worden toegeschreven. In ieder geval verdient dit puntnbsp;de aandacht.

(Red.)

') Voederstoffen. Scheikundige studiën betreffende de voeding der paarden in Indië en monographisch overzicht der Nederlandsch-Indische voederniiddelen, door Dr.J. Dekker (Mededeelingen, uitgaande van het Departement van Landbouw, no. 8).

-ocr page 179-

163

meer dan 20 KG. gras van normaal watergehalte bekomen.

Eigenaardig is dan ook het feit, dat de sandelhoutleger-paarden eveneens 25 KG. gras ontvangen en het inderdaad noodig liebben. En nu zou een Australisch paard vannbsp;dubbel ( ? Red.) gewicht aan de zelfde hoeveelheid voldoende hebben?

Altijd zal het noodig zijn om wat meer te verstrekken dan het theoretisch noodzakelijke.

Een vraag van enorm gewicht is nu in hoeverre kunstmatige kalkpraeparaten (voederkalk) de natuurlijke kunnen vervangen; of dus de eerste voldoende worden geassimileerd,nbsp;zoodat in het bestaande te kort ^ kan worden voorzien.nbsp;Is dit toch wiel het geval, dan zou de kwestie al heelnbsp;eenvoudig opgelost kunnen worden.

Dr. Dekker zegt op blz. 82 van zijn meer genoemd werk, dat de verteerbaarheid van de kalk nog al groot bleek ennbsp;dat de verschillende getallen er op wijzen, dat de voederkalk gemakkelijker wordt opgenomen dan de kalk uit grasnbsp;of padi. Dat de cijfers er op wijzen valt niet te ontkennen,nbsp;doch een bewijs in deze is nog absoluut niet geleverd.

Van zeer veel belang is het dan ook dit vraagstuk definitief op te lossen. Zoolang dit evenwel niet is uitgemaakt, is een verhoogde grasvoeding of gras van verhoogd kalk-gehalte noodzakelijk.

Nu zijn er drie wegen, welke tot het gewenschte doel voeren.

Ten eerste te trachten gras te bekomen van verhoogd kalkgehalte. Zoo mogelijk zouden daarvoor grastuinen moetennbsp;worden aangelegd in de onmiddellijke nabijheid van dienbsp;garnizoenen, waar veel legerpaarden aanwezig zijn. Dezenbsp;tuinen moeten natuurlijk een zware kalkbemesting ondergaannbsp;en zoo groot zijn, dat in de bestaande behoefte kan wordennbsp;voorzien.

Is dit niet doenlijk dan zal men de dieren meer gras moeten verstrekken en wel paarden van ± 550, ± 500 en

-ocr page 180-

164

± 400 KG. gewicht, respectievelijk 40, 35 en 30 KG. gras (niet vochtig gefourageerd).

Mochten evenwel al deze veranderingen stuiten op onoverkomelijke financieele bezwaren, zoo is er nog een andere weg en wel het aankoopen van remontepaarden met eennbsp;maat van 1,40—1,45 M. (400 KG.).

Eigenaardig is het dan ook, dat juist deze kleine paarden zoo goed blijken te voldoen. Deze dieren ondervinden uit den aard der zaak minder nadeel van het lage kalkge-halte van het gras.

Het wil mij dan ook voorkomen, dat een verband tusschen deze beide factoren niet mag worden weggecijferd.

J. VAN Dulm.

Padalaram 8 Mei 1910.

I

-ocr page 181-

Het nut eener Contröie=Vereeniging voor melkvee op Java.

Voordracht, gehouden in het locaal der Veeartsenijkundige Vereenlging.

De bedoeling, die heeft voorgezeten bij het oprichten van contróle-vereenigingen in Europa was niet alleen eennbsp;onderzoek van den veestapel op zijn verrichting, doch ooknbsp;het ontwikkelen van bepaalde eigenschappen in individuennbsp;derzelfde soort ten koste van zoo min mogelijk financieelenbsp;offers. In Denemarken werd het stelsel van contröle-vereenigingen het eerst ingevoerd en zonder twijfel heeftnbsp;het voor den landbouwer en veefokker prachtige resultatennbsp;afgeworpen. Verschillende fokkers stellen zich hierbij vrijwillig onder controle van deskundigen, die de dieren hebbennbsp;te beoordeelen naar de eigenschappen, welke er van verlangdnbsp;worden in verband met het voedselverbruik. Is den veehouder het productie-vermogen, met inachtneming dernbsp;voederkosten, van de afzonderlijke dieren bekend, dan isnbsp;hij in staat zijn veestapel te verbeteren. Talrijke proevennbsp;hebben toch bewezen, dat melkopbrengst, vetgehalte, wijzenbsp;van verteren van het voedsel, vleesch- en vetaanzetting etc.nbsp;eigenschappen zijn, die van de ouders op de nakomelingennbsp;overgaan, zoodat de fokker door rationeel fokken eennbsp;blijvende verhoogde productie van zijn vee kan bereiken.

Waar men bij elk dier, dat voor een bepaald doel gebruikt Wordt, gaarne ziet dat de eigenschap, waar het op aankomt,nbsp;zoo sterk mogelijk ontwikkeld is, ligt het voor de hand,nbsp;dat als eerste voorwaarde aan eene melkkoe gesteld dientnbsp;te worden, dat zij eene groote hoeveelheid melk produceert.

Hiermede is echter lang niet alles gezegd, de melk behoort

-ocr page 182-

166

ook van goede kwaliteit te zijn. Neemt men bij voorbeeld twee melkkoeien, die beide 3000 K.G. melk per jaar geven,nbsp;dan kan het niet onverschillig zijn van welk vetgehalte denbsp;melk van deze beide dieren is. Bevat de melk van denbsp;eene koe 4 “/o vet, en van de andere 2V2 “/o) zooals meermalen voorkomt, dan is de keuze al dadelijk bepaald.nbsp;Waar in Indië 30 ets. voor 1 Liter melk betaald wordt, isnbsp;het uit een oeconomisch oogpunt het voordeeligst al denbsp;melk te verknopen, zoodat men niet genoodzaakt is van eennbsp;gedeelte boter te maken. De prijs van deze is slechts ietsnbsp;hooger dan van geïmporteerde. Er is evenwel nog eennbsp;voorname factor, waarmede hier veel te weinig rekeningnbsp;wordt gehouden. Het is namelijk de hoeveelheid voedsel,nbsp;welke noodig is geweest om eene bepaalde hoeveelheidnbsp;melk te produceeren. Of in een melkerij per koe ƒ 150.—nbsp;dan wel ƒ 200.— aan onderhoud en verpleging wordt uitgegeven, kan een verschil uitmaken, dat van grooten invloednbsp;is op de rentabiliteit van het bedrijf. Een goede melkkoenbsp;produceert dus veel melk van goede samenstelling, op eennbsp;ration, dat zoo weinig mogelijk kost. Ter verkrijging vannbsp;een vasten maatstaf heeft men de melk gewogen (in Europanbsp;worden melk zoowel als eieren bij het gewicht verkocht,nbsp;wat zeer rationeel is) van verschillende koeien na verstrekking van dezelfde hoeveelheid voedsel. De verstrekte hoeveelheid voedsel werd herleid tot de gelijkwaardige hoeveelheid krachtvoer. Het eerste onderzoek in deze richtingnbsp;werd in Denemarken gedaan door professor Fjord tenbsp;Kopenhagen bij varkens. Hij kwam tot de conclusienbsp;dat 1 K.G. gerst in voedingswaarde gelijk staat met 6nbsp;K.G. afgeroomde melk en met 12 K.G. wei. Deze proevennbsp;zijn door verschillende onderzoekers gecontröleerd en hetnbsp;beste bewijs, dat ze met zeer veel nauwkeurigheid genomennbsp;waren, is wel, dat men telkens tot nagenoeg hetzelfdenbsp;resultaat kwam. Dergelijke proeven zijn later genomen opnbsp;melkkoeien. Uit den aard der zaak moest hier met veel

-ocr page 183-

167

factoren rekening worden gehouden, n.1. met den tijd van het kalven, de melkproductie en het vetgehalte der melk.nbsp;Drie categorieën van koeien werden genomen, elk bestaandenbsp;uit tien exemplaren, die zooveel mogelijk overeenkomstnbsp;vertoonden. De verschillende categorieën kregen aanvankelijk hetzelfde voedsel om te zien of de juiste indeelingnbsp;was getroffen. Alsnn werd nagegaan de voedingswaardenbsp;van voederknollen, door een deel van het krachtvoer tenbsp;vervangen door beetwortelen en koolrapen. Zoo kwam mennbsp;tot het resultaat, dat 10 K. G. beetwortelen gelijk staan metnbsp;1 K. G. krachtvoer en dat 12 K. G. koolrapen dezelfdenbsp;voedingswaarde bezitten.

Met dezen maatstaf rekening houdende werden de volgende voederrations samengesteld voor de drie verschillende categorieën van koeien:

111

2 nbsp;nbsp;nbsp;K. G.nbsp;2

20

3

7 nbsp;nbsp;nbsp;„

11

2'l, K.G. 2V2nbsp;10nbsp;3nbsp;7

graan en zemelen 3 K. G. lijnkoeknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

beetwortelen nbsp;nbsp;nbsp;—

hooi nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

stroo nbsp;nbsp;nbsp;7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Het verschil in de bovenstaande voederrations bestaat hierin, dat onder N°. 1 zes K.G. krachtvoer werd verstrekt,nbsp;doch geen beetwortelen, onder N°. 2 vijf K. G. krachtvoernbsp;en tien K. G. beetwortelen en onder N°. 3 vier K. G. krachtvoer en 20 K. G. beet.wortelen.

In een melkerij waar men hoofdzakelijk koolrapen (Brassica rapa rapifera) als bijvoer verstrekte, werd met 24 K. G. vannbsp;dit voedingsmiddel hetzelfde resultaat bereikt als met 2 K. G.nbsp;krachtvoer. Bij al deze proeven bleef de hoeveelheid melknbsp;vrijwel dezelfde en bedroeg respectievelijk bij de rationsnbsp;onder 1, 11 en 111 10,7, 10,5 en 10,6 K. G. Daar ook innbsp;het levend gewicht bij deze proeven geen noemenswaardigenbsp;verandering werd geconstateerd, mocht hieruit de conclusienbsp;getrokken worden, dat de verschillende voederrations het-

-ocr page 184-

168

zelfde effect hadden teweeggebracht, zoodat tevens werd vastgesteld dat 12 K. G. koolrapen en 10 K. G. beetwortelennbsp;in het voederration voor melkkoeien ongeveer dezelfdenbsp;waarde vertegenwoordigen als 1 K. G. krachtvoer, waaronder in dit geval te verstaan 1 K. G. gerst of 1 K. G.nbsp;mengsel van graan (gerst) en zemelen lijnkoek.

Na den dood van Fjord werden deze proeven aan de landbouwkundige hoogeschool te Kopenhagen door Friesnbsp;voortgezet en later gepubliceerd. Met verschillende voedingsmiddelen werden proeven genomen en de waardenbsp;herleid tot voedingseenheden; 1 K. G. krachtvoer daarbijnbsp;als 1 voedingseenheid aannemende, werden de volgendenbsp;cijfers vastgesteld:

2

3 10nbsp;12

4 10nbsp;10

4

2

12

6

K. G.

1 voedingseenheid.

klaverhooi nbsp;nbsp;nbsp;=

goed hooi nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

beetwortelen nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

koolrapen nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

stroo nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

groenvoer nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

gele wortels nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

aardappelen nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

volle melk nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

wei

afgeroomde melk = nbsp;nbsp;nbsp;„

Een dag weiden staat al naar gelang van de kwaliteit van het gras en het lichaamsgewicht van het dier gelijknbsp;met 4 tot 7 K. G. krachtvoer. Al ligt het voor de hand,nbsp;dat deze berekening niet altijd precies opgaat, dan heeftnbsp;men toch op deze wijze een stelsel gevonden, dat wegensnbsp;zijn eenvoudigheid voor de praktijk zeer bruikbaar is ennbsp;waarmede voor het doel der controle-vereenigingen kannbsp;worden volstaan. De bedoeling is ook slechts een relatieven maatstaf te hebben voor het effect van bepaalde voe-derrations op de afzonderlijke koeien. Alvorens nu dierennbsp;in een controle-vereeniging op te nemen, wordt het te

-ocr page 185-

169

verstrekken voer gewogen. Daarna wordt de hoeveelheid voer voor elke koe afzonderlijk in het controle-boek ingeschreven en herleid tot voedingseenheden. Om de kwa-titeit voedsel aan elke koe verstrekt behoorlijk te kunnennbsp;controleeren, is het een vereischte, dat het in afzonderlijkenbsp;voerbakken toegediend wordt, zoodat de nevenstaande dierennbsp;niet kunnen medeëten. Verder- moet de registratie van dennbsp;melkveestapel zóó zijn ingericht, dat van elke koe steedsnbsp;de productie kan worden nagegaan. Het is natuurlijk zaaknbsp;de administratie zoodanig te voeren, dat men gemakkelijknbsp;vergelijkingen kan maken tusschen de afzonderlijke melkerijen eener controle-vereeniging. Voor Java, waar melkerijennbsp;van belang uitsluitend op de gewestelijke hoofdplaatsennbsp;worden aangetroffen, of in de nabijheid daarvan, zou voorshands kunnen worden volstaan met ééne controle-vereeniging.

Er dient dus eene uniforme administratie aangelegd te worden, zoo eenvoudig inogelijk, waarbij evenwel de nauwkeurigheid niet uit het oog mag worden verloren.

Bij de keuze van de te paren dieren behoort dus rekening te worden gehouden met de prestatie, de verrichting (z. g. „Zucht nach Leistung”). Het ligt voor de hand vannbsp;welk groot belang het is bij een melkveestapel een stier tenbsp;hebben, die in sterke mate het vermogen bezit de eigenschap van veel melk met hoog vetgehalte op de nakomelingen over te brengen. Dus niet alléén te letten op denbsp;hoeveelheid melk der koeien en ze te laten paren met dennbsp;eersten den besten stier, zooals men hier zoo vaak zietnbsp;gebeuren en waarvan het gevolg is, dat een oorspronkelijknbsp;Vrij goede veestapel, wat het vrouwelijk materiaal betreft,nbsp;binnen een tiental jaren door onbekendheid van den eigenaarnbsp;rnet.de allereerste grondregels der veeteelt geruïneerd wordt.nbsp;Niettegenstaande den hoogen prijs van de melk, voor eennbsp;Hollandschen boer om van te watertanden, hoort men vaaknbsp;nog klagen, dat een melkerij geen voldoende winst afwerptnbsp;onr een behoorlijk bestaan op te leveren. Dat kan dan

-ocr page 186-

170

ook mijns inziens alleen waar zijn, indien door totale onbekendheid met het bedrijf alle factoren, die van invloednbsp;zijn op den goeden gang van zaken, verwaarloosd worden.nbsp;Waar b. v. aan de kalveren de zoo noodige moedermelknbsp;onthouden wordt, om toch maar zooveel mogelijk directnbsp;voordeel te behalen, kan niet anders verwacht worden, dannbsp;dat de jonge dieren zich slecht ontwikkelen en later, voornbsp;zoover het vrouwelijke dieren betreft, in melkproductie vernbsp;ten achterstaan bij de ouders. Het gevolg hiervan is, datnbsp;na verloop van eenige jaren voor het leveren van dezelfdenbsp;hoeveelheid melk ongeveer het dubbele aantal koeien noo-dig is, waarvoor echter ook tweemaal zooveel voedsel moetnbsp;worden uitgetrokken, hetgeen tot een vrij hoog bedrag kannbsp;oploopen, vooral als de melkveestapel, zooals meermalennbsp;voorkomt, uit 40 a 50 koeien bestaat en al het voer dagelijks moet worden gekocht. Weigronden, zooals men dienbsp;in Europa• aantreft bestaan trouwens in Indië als regelnbsp;niet. Eigenaardig is het zeker, dat men in Europa jarenlang v ui meening was, dat tot verbetering van een meik-veestapel het zwaartepunt moest worden gelegd op eennbsp;goeden stier, terwijl vele eigenaars van melkerijen op Javanbsp;heelemaal niet kieskeurig zijn in het uitzoeken van eennbsp;springstier. Als de koe maar bezet raakt en op tijd eennbsp;kalf ter wereld brengt, is men vaak al tevreden. Beidenbsp;uitersten zijn verkeerd, alles te kunnen bereiken met stie-renvereenigingen is in Europa gebleken niet mogelijk tenbsp;zijn. De fokkers zijn daar tevens zwaardere eischen gaannbsp;stellen aan het vrouwelijk dier in verband met het voed-selverbruik. Een slechte stier en onoordeelkundig opfokkennbsp;van de kalveren zijn twee factoren, waaraan hier al menigenbsp;melkerij haar ondergang te danken heeft. De contröle-ver-eeniging nu heeft in opdracht de verrichting van dennbsp;veestapel te bepalen en deze zoo hoog mogelijk op tenbsp;voeren. Hoe ik mij nu voorstel, dat eene dergelijke ver-eeniging op Java behoort te werken? Zooals reeds gezegd.

-ocr page 187-

171

worden de melkerijen van belang slechts op de hoofdplaatsen of in de buurt daarvan aangetroffen. Ze kunnen dus onder toezicht staan van de gouvernementsveeartsen.nbsp;Op plaatsen waar in de toekomst gemeenteveeartsen benoemd zullen worden gaat, zooals van zelf spreekt, hetnbsp;toezicht op dezen over. Zoo bestaan er te Semarang ennbsp;Magelang reeds jaren lang keuren op de melkerijen ennbsp;zijn deze behoorlijk onder deskundige controle gesteld.

Vergunning tot het exploiteeren eener melkerij wordt niet verleend, voordat den veearts na onderzoek is gebleken, dat de veestapel gezond is, de stallen uit een oogpuntnbsp;van hygiëne behoorlijk zijn ingericht en de civiel geneesheernbsp;eene geneeskundige verklaring heeft afgegeven, waaruitnbsp;blijkt dat het personeel der melkerij niet lijdende is aannbsp;een of andere besmettelijke ziekte, welke door de melknbsp;op den mensch zou kunnen worden overgebracht. Opnbsp;ongezette tijden worden van de rondgebrachte melk monsters onderzocht op het soortelijk gewicht en het vetgehalte, terwijl zooveel mogelijk stalproeven worden genomen.nbsp;Een onderzoek naar de hoeveelheid melk van voldoendnbsp;vetgehalte in verband met het aantal verbruikte voedings-eenheden werd, voor zoover mij bekend, tot heden nietnbsp;verricht.

Zooals bekend bestaat voor elk dier een onderhouds- en een productievoer. Terwijl het eerste slechts dient om innbsp;het onderhoud van het lichaam te voorzien, dient het laatstenbsp;bovendien nog om de verbruikte stoffen aan te vullen.

Het productievoer nu bij een bepaald levend gewicht is bekend en bedraagt voor volwassen koeien van ongeveernbsp;300 K.G. levend gewicht 7'/2 tot 9 K.G. watervrije voedingsstoffen, die in opneembaren vorm moeten bevatten:nbsp;eiwit 0.6 a 0.75 K.G.; koolhydraten 4.5 K.G. en vetnbsp;± 0.5 K.G.

Deze voedingsstoffen nu zijn voorhanden in 35 K.G. gras, ook in 50 K.G. groene maïs, in 1 K.G. aardnootkoek

-ocr page 188-

172

(katjang tanah) 4K.G. dedek; in 15 K.G. Sorgchum saccha-ratum (djagoeng tjantel) 10 K.G. rendeng (loof van de Arachis hypogea) 35 K.G. cassavemeel en in 2 K.G.nbsp;katjang boengkil 1 K.G. cassavemeel 4 K.G. padistroo-haksel. Aan de hand van deze voederrations zijn doornbsp;contröieproeven gemakkelijk de voedingseenheden te bepalen.

Nu door Dr. Dekker in het agricultuur-chemisch laboratorium talrijke analyses zijn verricht van verschillende grassen, zullen met eenig overleg voederrations samengesteld kunnen worden, die aan de gestelde' eischen voldoennbsp;en op veel minder kosten komen te staan. Zoo wordt innbsp;de meeste melkerijen, zoo niet alle, boeboer van rijstnbsp;verstrekt, wat in groote hoeveelheid niet alleen een duurnbsp;voedsel is, doch dat op den langen duur tevens verslappendnbsp;werkt op het spijsverteringskanaal. Ik stel me voor, datnbsp;door combinatie van toerie (Sesbania grandiflora), rendeng,nbsp;dedek en padistroo b. v. een uitstekend voederration isnbsp;samen te stellen. Als men nagaat dat het toerieblad 397onbsp;eiwit, 5.77o vet en 25.6% stikstofvrije extractiefstoffen bevat,nbsp;katjangloof 14.94°/o eiwit 2.6*’/o vet en 40.99°/o stikstofvrijenbsp;extractiefstoffen, terwijl deze cijfers voor dedek en padistroo-respectievelijk 5.84%, 5.b9''/o, 36.12% en 4.56%, 1.767o,nbsp;33.76“/o bedragen, dan komt het mij voor, dat het veelnbsp;voordeeliger is voor iemand, die een groote melkerij exploiteert om zelf voedergewassen aan te planten, dan dagelijksnbsp;gras te moeten koopen. Ik zal trachten dit nog nader aannbsp;te toonen. Hieronder volgen eenige cijfers mij welwillendnbsp;verstrekt door den Heer Boers te Magelang, op wiensnbsp;melkerij ik ongeveer vier jaar toezicht uitoefende.

De veestapel bestaat uit:

5450

2025

495

15 melkgevende koeien, getaxeerde waarde ƒ

8 vaarzen............,,

6 koekalveren.............

7970

Transporteere.

-ocr page 189-

173

Per transport.

. . /

7970

1 stierkalfje . ¦.......

25

1 stier (oud 22 maanden) ....

250

1 springstier........

600

Totaal.

. . ƒ

8845

Stallingen, getaxeerde waarde . nbsp;nbsp;nbsp;.

• * gt;1

1200

Kapitaal.

. • /

10045


De uitgaven over het jaar 1909 bedroegen

ƒ 1519,68= „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;157,87=

„ 221,53 „ 233,63=nbsp;„ 827,75nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;45,15

„ nbsp;nbsp;nbsp;25,43=

„ nbsp;nbsp;nbsp;73,80

„ nbsp;nbsp;nbsp;42,70

„ nbsp;nbsp;nbsp;40,-

„ nbsp;nbsp;nbsp;30,89

„ nbsp;nbsp;nbsp;31,55

„ nbsp;nbsp;nbsp;2,50

„ 16,58

„ 719,82

„ nbsp;nbsp;nbsp;27,38

„ 600,-

ƒ 4676,28

„ 6341,43= „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;728,50

ƒ 7069,93= „ 4676,28

ƒ 2393,64=

aan gras ..........

brandhout .........

katella...........

katool (dedek)........

roode rijst.........

zout . nbsp;nbsp;nbsp;..........

mg

diverse materialen voor onderhoud stall

verlichting stal.........

advertenties..........

veeartsenijkundige hulp......

medicijnen..........

aankoop melk voor kalvervoeding . nbsp;nbsp;nbsp;.

aankoop leege flesschen.....

diverse kleine uitgaven. traktementen inlandsch personeel:

2 melkers..........

2 melkrondbrengers......

2 staljongens.........

1 boeboerkoker en grasweger. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

belasting..........

huishuur..........

Totaal uitgaven.

De inkomsten over het jaar 1909 bedroegen

verkoop melk........

verkoop vee.........

Totaal inkomsten.

Totaal uitgaven .

Bruto verdiensten.

-ocr page 190-

174

Het jaar 1909 was voor deze melkerij zeer ongunstig, omdat verscheidene dieren veel hadden geleden van de innbsp;December 1908 geheerscht hebbende piroplasmosis, terwijlnbsp;in Augustus 1909 onder den veestapel mond- en klauwzeernbsp;voorkwam. Het gevolg hiervan was, dat het melkrendementnbsp;over dit jaar sterk is gedaald. Het gemiddeld vetgehaltenbsp;der melk bedroeg S.O^/o.

Mijns inziens kan op de posten gras en rijst wel bezuinigd worden. In plaats van het gras te koopen in zoo’n groote hoeveelheid komt het veel voordeeliger uit zelfnbsp;grassawahs te exploiteeren en andere voedingsmiddelennbsp;aan te planten.

Voor een veestapel als deze, die mag gerekend worden uit 24 stuks volwassen dieren en 8 kalveren te bestaan, isnbsp;voldoende een stuk grond bevattende 3 bahoe sawah ennbsp;4 bahoe tegallan (droge grond). Op de sawah’s wordtnbsp;Bengaalsch gras (Panicum maximum) geplant, welk grasnbsp;om de zes weken gesneden kan worden, indien gezorgdnbsp;wordt voor bemesting en een poreusen bodem. Elke snitnbsp;brengt per 80 ongeveer 120 katti’s op, dus per bahoenbsp;88 X 120 katti’s 10560 katti’s en per jaar 10560 X 8 =nbsp;84480 katti’s, rond 845 pikoel. Op drie bahoe sawah isnbsp;de productie dus 845 X 3 = 2635 pikoel. De tegallansnbsp;kunnen' bij voorbeeld beplant worden met katjang tanahnbsp;(Arachis hypogea), toerie (Sesbania grandiflora) en teosintenbsp;(Euchlaena luxurians). Gerekend op drie aanplantingen innbsp;het jaar, zou de hoeveelheid geproduceerde rendeng ongeveer 900 pikoel bedragen op 2 bahoe tegallan; per halvenbsp;bahoe n. 1. 38'/2 pikoel en na 100 dagen snijden.

1 bahoe toerie en 1 bahoe teosinte respectievelijk op 1000 en '1600 pikoelans taxeerende, indien zooals behoortnbsp;om de vier maanden gesneden wordt, zouden deze 7 bahoenbsp;dus per jaar produceeren ongeveer 6000 pikoel voedergewassen, voldoende aan groenvoer voor bovengenoemdennbsp;veestapel. Van deze voedergewassen kan met padistroo,

-ocr page 191-

175

dedek en aardnootkoek een zeer goed voederration samengesteld worden, zoodat ook de rijst grootendeels kan komen te vervallen. Aan grondhuur voor de sawah’s ƒ 100 en voornbsp;de tegallans ƒ 50 per jaar betalende, zon dit een jaarlijksclienbsp;uitgave worden van ƒ 500. Voor de bewerking en hetnbsp;grassnijden zijn 7 personen noodig a / 10 per maand, watnbsp;een jaarlijksch bedrag van ƒ 840 vertegenwoordigt, te zamennbsp;dus ƒ 1340, wat reeds eene besparing geeft van ƒ 1519,68® nbsp;/ 827,75 — ƒ 1340 - ƒ 1007,43®. De post dedek zal in ditnbsp;geval echter wat verhoogd moeten worden, zoodat de mindere uitgaven ongeveer ƒ 700 per jaar zullen bedragen,nbsp;ongerekend de opbrengst aan aardnoten. Ik wil geenszinsnbsp;beweren, dat het voldoende is eenige voedingsgewassen vannbsp;bekende en goede chemische samenstelling dooreen tenbsp;mengen, om een voederration te verkrijgen, dat aan denbsp;eischen voldoet; wel degelijk dient rekening gehouden tenbsp;worden met den verteringscoëfficient d. w. z. de hoeveelheidnbsp;voedende stoffen, die in het bloed worden opgenomen.nbsp;Van de bovengenoemde voedingsgewassen is evenwel bekend, dat zij gretig worden opgenomen en een nuttig effectnbsp;sorteeren. Door voederproeven dient echter gecontroleerdnbsp;te worden of in de kwantiteit en de kwaliteit van de melknbsp;bij dit voederration eveneens geen verandering ten nadeelenbsp;valt te constateeren en zoo niet of door bijvoeging vannbsp;b. V. 1 K. G. krachtvoer de opbrengst opvallend vermeerdert. De koeien, waarbij het laatste wordt waargenomen,nbsp;zijn natuurlijk het voordeeligst voor het bedrijf en kunnennbsp;het meeste bijdragen tot het verwekken van een nageslacht,nbsp;dat deze eigenschap in nog sterker mate bezit. Met behulpnbsp;van de vele gegevens, voorkomende in de publicaties vannbsp;Dr. Dekker over voedings- en voederstoffen, zal het in elknbsp;geval mogelijk zijn een doeltreffend voederration samen tenbsp;stellen.

Het spreek van zelf, dat maar niet alle mogelijke melkerijen 'n de vereeniging worden opgenomen. Er behoort aan be-

-ocr page 192-

ly-e

paalde voorwaarden te worden voldaan. Zoo zou het het geen zin hebben een melkerij op te nemen, die bestaat uitnbsp;koeien met een gemiddeld dagelijksch melkrendement vannbsp;3 — 5 Liter, want dit zijn de dieren, die de exploitatiekostennbsp;van het bedrijf hoog maken. De stier, die ten behoevenbsp;van den melkveestapel wordt aangehouden, moet van superieure ouders afstammen, d. w. z. de moeder behoort eenenbsp;koe te zijn, die veel melk produceerde met hoog vetgehalte, terwijl de vader eveneens van een goed melkras dientnbsp;afkomstig te zijn. Als minimum dient voorloopig gesteldnbsp;te worden een dagelijksche opbrengst van 7'/2 Liter. Denbsp;tot nog toe gebruikelijke flesschen dienen afgeschaft ennbsp;vervangen te worden door flesschen vervaardigd van ongekleurd glas (waardoor grove verontreiniging al dadelijknbsp;zichtbaar is), eene hoeveelheid melk kunnende bevattennbsp;van Vz en 1 K. G. en voorzien van eene patentsluiting.

Voor eene melkerij wordt behalve een stamboek, een register aangelegd volgens onderstaand model.

OVERZICHT MELKVEESTAPEL

Melkkoeien


Melkproductie K. G. melk. I


Verbruikte voedingseenheden.


ÖJD


Namen.


c

O oj

U. ^ 0.==


CTS

lt;



ca


gt; cd

l — C

¦ lii Cd

5 =

lt;

' O


0:^

-ocr page 193-

177

De veearts ter plaatse stelt een onderzoek in naar den gezondheidstoestand van den geheelen veestapel en trachtnbsp;door middel van de tuberculinatie de aan tuberculose lijdende runderen op te sporen, die onmiddellijk uit denbsp;melkerij verwijderd moeten worden. Nadat is nagegaan ofnbsp;uit een hygiënisch oogpunt de stal aan de eischen voldoet,nbsp;wordt onder zijn toezicht een stamboek aangelegd. Vervolgens wordt de kwantiteit en kwaliteit der melk van elkenbsp;koe opgenomen en in het register ingeschreven, opdat steedsnbsp;gecontroleerd kan worden of hierin verandering is opgetreden. Voor het contioleeren der voedingsproeven laat hijnbsp;zich bijstaan door een betrouwbaar persoon. Van eikennbsp;veestapel, die op deze wijze in de contröle-vereeniging isnbsp;opgenomen, zal een gunstige invloed naar buiten zichnbsp;doen gelden. In de eerste plaats zullen vele jonge stierennbsp;mits oordeelkundig opgevoed op l'/2 jarigen leeftijd, er uitnbsp;aangekocht kunnen worden ten behoeve van de verbeteringnbsp;van den veestapel der bevolking. In de Tengger b. v., waarnbsp;reeds jaren geleden veel met Hollandsche en Australischenbsp;stieren gefokt werd, zullen deze veel aftrek vinden. Denbsp;toenmalige controleur van Poespo, van Andel (thansnbsp;resident van Djokdja) heeft zich veel geïnteresseerd voornbsp;den veestapel van de bevolking in de Tengger en denbsp;gunstige invloed daarvan is thans nog duidelijk merkbaar.nbsp;Op geïmporteerde stieren hebben de hier geborene alnbsp;dadelijk voor, dat ze niet angstvallig op stal verpleegdnbsp;behoeven te worden van wege een groote mate van immuniteit tegen piroplasmosis, een factor, die niet gering geachtnbsp;moet worden, waar bekend is, dat van de hier geïmporteerde volwassen Australische runderen, indien men zenbsp;laat weiden met inlandsch vee, meer dan de helft bezwijktnbsp;3an texaskoorts.

Van Regeeringswege behoort het fokken van superieur zooveel mogelijk te worden aangemoedigd. Op jaarlijks

houden tentoonstellingen zouden behalve aanhoudings-

12

-ocr page 194-

178

premiën, ook certificaten verstrekt kunnen worden aan fokkers, die bewezen liebben, dat hun veestapel krachtensnbsp;verrichting en exterieur in staat is bij te dragen tot verbetering van den inheemschen veestapel. Dit certificaatnbsp;is geldig voor vier jaar; na verstrijking van dezen termijnnbsp;wordt een nieuw certificaat uitgereikt, indien blijkt, datnbsp;dezelfde veestapel op een tentoonstelling weer bewijzennbsp;heeft geleverd van veel nutsprestatie. Door kruising vannbsp;door de melkerijen gefokte stieren met koeien van inheemschnbsp;ras, waaronder er al vele zijn, die voor de melkproductienbsp;in aanmerking kunnen komen, zal ook de bevolking langzamerhand in het bezit geraken van vee nmt meer massa,nbsp;dat bovendien een behoorlijke hoeveelheid melk geeft.

Dat in de toekomst door de grootere productie de prijs van de melk zal gaan dalen, is te verwachten. Het melkerij-bedrijf zal niettemin winstgevend blijven, omdat ook hiernbsp;de tijd nog wel eens zal aanbreken, dat eene centrale fabrieknbsp;voor gesteriliseerde en gecondenseerde melk wordt opgericht, waaraan de bevolking melk levert en men in ditnbsp;opzicht niet meer afhankelijk is van Europeesche import-huizen, die jaarlijks voor vele duizende guldens van ditnbsp;fabricaat invoeren.

Onderstaande cijfers geven een overzicht voor welk bedrag aan geconserveerde melk jaarlijks in Ned. Indië wordt geïmporteerd (Statistiek van in- en uitvoerrechten).

Java en Madoera nbsp;nbsp;nbsp;Buitenbezittingen

1903

ƒ

662543

ƒ

181308

1904

ff

639735

ff

224595

1905

ff

767998

ff

297234

1906

ff

673911

ff

420302

1907

ff

743659

ff

462751

1908

ff

803322

ff

527795

Het zou mijns inziens niet pleiten voor initiatief en doorzettingsvermogen, indien hierin mettertijd geen verandering ten gunste van Java zou kunnen worden gebracht.

-ocr page 195-

179

Dat het in het belang van alle eigenaars van melkvee* stapels, die in de controle-vereeniging zijn opgenomen, isnbsp;eene onderlinge verzekering tegen verlies en sterfgevallennbsp;op te richten, behoeft mijns inziens geen nader betoog.

Het ligt nu ook op hun weg na onderlinge beraadslaging en voorgelicht door de gouvernementsveeartsen het daarheen tenbsp;leiden, dat werkelijk eene controle-vereeniging worde opgericht.

’t Hoen.

Buitenzorg April 1910.

Litteratuur.

Dr. H. Buer. Die danischen Kontrollvereine und Zucht-centren, als Mittel zur Förderung und Hebung der Vie-zucht, 1902.

O. Bührio. Einfluss der Kontrollvereine auf die Hebung der Viehzucht in Danemark, Schweden und Deutschland,nbsp;1908.

C. A. Penning. Causerie over veefokkerij bldz. 338/339. Veeartsenijk. Bladen, deel XVI.

Proeve van een Rundveestamboek. Veeartsenijk. Bladen, deel XVlIl, bldz. 27.

Javaasch Rundveestamboek, opgericht door de Vereeniging ter bevordering van de fokkerij van melkvee op Java.nbsp;Idem, bldz. 42.

Reglement voor de keuring en inschrijving van melkvee in het Javasghe rundveestamboek. Idem, bldz. 44.

Dr. J. Dekker. Voederstoffen, Scheikundige studiën betreffende de voeding der paarden in Indie en monografisch overzicht der Nederlandsch-lndische voedermiddelen.

Dr. j. Dekker. Voedermiddelen V, Nieuwere gegevens. Teysmannia 1910.

Naschrift,

Bij de discussies bleek, dat meerdere leden van meening quot;Waren, dat uit gebrek aan solidariteit van de eigenaars van

-ocr page 196-

180

melkveestapels, het oprichten eener contröle-vereeniging op de door mij voorgestelde wijze thans weinig kans van slagennbsp;zou hebben, zoodat het, in verband met het doel, dat beoogdnbsp;wordt, beter zou zijn te trachten zich van den steun dernbsp;Regeering te verzekeren.

De eigenaars zouden dan hunne veestapels onder controle van de Regeering moeten stellen, waartegenover het voordeel gesteld wordt, dat van Qouveriiementswege allenbsp;in de melkerijen gefokte superieure jonge stieren tegen eennbsp;behoorlijken prijs worden aangekocht ten behoeve van dennbsp;veestapel der bevolking.

Waar dus om verschillende redenen gemis aan initiatief en samenwerking bij de particulieren verondersteld wordt,nbsp;dient de Regeering den juisten weg aan te geven, totdat innbsp;de toekomst, wanneer zal blijken, dat onderlinge samen-'nbsp;werking absoluut noodig is om in deze richting met succesnbsp;voort te gaan, een of meer contróle-vereenigingën wordennbsp;opgericht.

Mij zijn evenwel eenige eigenaren van melkerijen bekend, die, het nut eener dergelijke vereeniging begrijpende zichnbsp;dadelijk zouden willen aansluiten; daarom zal er veel prijsnbsp;op gesteld worden, indien belangstellende bezitters vannbsp;melkveestapels, waarvan er eenige lezer zijn van dit tijdschrift en om wier belangen het in de eerste plaats gaatnbsp;van hun gevoelen blijk willen geven. Met eventueel tenbsp;verstrekken gegevens wordt men verzocht zich te richtennbsp;tot den Secretaris der Vereeniging tot bevordering vannbsp;Veeartsenijkunde in Nederlandsch-lndië.

-ocr page 197-

Voedermiddelen

DOOR

Dr. J. DEKKER.

I. Een en ander over voeding in het algemeen.

Er valt in de laatste jaren een aanzienlijke vooruitgang te constateeren, aangaande onze kennis van de voedingnbsp;van menscli en dier. Daar echter de nieuwere resultaten,nbsp;op dit gebied verkregen, over het geheel tot de vakliteratuur beperkt bleven, zoo zal het den lezers van dit Tijdschrift denkelijk welkom zijn, daarover een en ander tenbsp;Vernemen. Gewoonlijk toch denkt men voldoende te hebbennbsp;aan de kennis van de hoeveelheid eiwit, vet en koolhydraatnbsp;in de voeding aanwezig, om de waarde daarvan te kunnennbsp;beoordeelen.

Er was werkelijk een tijd, dat men dacht, de waarde van voedingsmiddelen te kunnen afmeten naar het gehaltenbsp;aan de zooeven genoemde en andere bestanddeelen. Mennbsp;heeft in de latere jaren echter ingezien, dat de kennis dernbsp;Scheikundige samenstelling groot nut kan hebben, maarnbsp;geenszins voldoende is, om de meerdere of mindere geschiktheid van een stof voor de voeding te kunnen beoordeelen. ') Er bestaat eenig verschil tusschen eiwit ennbsp;oiwit (ossenhaas en koehaar bijv. bestaan beide voor een

') Hoe door sommige populaire geschriften deze opvatting wordt Verbreid, leert het verhaal van de jonge dame, die na een dineetje denbsp;gastvrouw haar compliment maakt over .... „de juiste verdeeling vannbsp;eiwitten, vetten en koolhydraten over het menu”. (Zie ook de inleidingnbsp;Van diverse moderne kookboeken).

-ocr page 198-

182

groot deel uit eiwitachtige stoffen); met de koolhydraten is het al evenzoo gesteld, niemand zal zaagsel, aardappelmeel en suiker op één lijn stellen wat voedingswaardenbsp;aangaat, en toch zijn alle drie koolhydraten. De termennbsp;eiwit, vet en koolhydraat zijn dus niet te beschouwen alsnbsp;namen voor scherp omschreven stoffen; want zij omvatten,nbsp;elk voor zich, een groote groep lichamen van zeer uiteen-loopenden aard, zooals uit de bovenaangehaalde voorbeeldennbsp;blijken.kan. Wil men door scheikundig onderzoek te wetennbsp;komen, hoe een voedingsstof is samengesteld, dan zou hetnbsp;beter zijn, uit te maken, welke eiwitten, welke vetten,nbsp;welke koolhydraten er in voorkomen. Praktisch is dit nietnbsp;wel uitvoerbaar, want het instellen van een dergelijk onderzoek zou voor één enkele stof reeds maanden tijdsnbsp;vragen en dan nog zou de waarde der resultaten hoogstnbsp;betrekkelijk zijn.

Er is daarom een anderen weg betreden, die ons werkelijk nader gebracht heeft tot het gewenschte doel, ook al is ditnbsp;nog niet bereikt. Men heeft n. 1. niet alleen het gehaltenbsp;der voedingsmiddelen aan eiwitten, etc. bepaald, maar verdernbsp;nagegaan, welk gedeelte na het nuttigen van bepaalde voe-derstoffen in het lichaam achterblijft; men noemde dit deelnbsp;dan het verteerbare gedeelte van de voeding. De verteer-baarheid van eene voedingsstof wordt aangegeven door hetnbsp;percentage, dat het lichaam daaruit kan opnemen: mennbsp;noemt dit getal den „verteerbaarheids-coëfficient”. Door denbsp;analyse van het genuttigde voedsel zoowel als van de faecesnbsp;kan dan nog worden nagegaan, hoeveel van elk der bestand-deelen afzonderlijk is verteerd en aldus kunnen de verteer-baarheidscoefficiënten van de verschillende bestanddeelennbsp;worden bepaald. Door dergelijke onderzoekingen wordt reedsnbsp;een scherpe onderscheiding getroffen tusschen de zooevennbsp;genoemde ossenhaas en het koehaar, tusschen boter ennbsp;bijenwas, rietsuiker en zaagsel. Van de rietsuiker komt alsnbsp;regel niets in de uitwerpselen terecht, van boter en ossenhaas

-ocr page 199-

183

weinig, maar liet in bijenwas gebraden koehaartapijt, in zaagsel gewikkeld, zal blijken „zwaar op de maag” tenbsp;liggen, beter gezegd zoo goed als onverteerbaar zijn.

De verteerbaarheid is dus een eigenschap, de kennis waarvan ons reeds een duidelijker inzicht geeft in denbsp;voedingswaarde van eene substantie dan de scheikundigenbsp;analyse alleen dit doet. Toch zijn we daarmede nog nietnbsp;gekomen waar we zijn willen. Wat toch is het doel vannbsp;de voeding? Ten eerste, instandhouding van het dierlijknbsp;lichaam en ten tweede het verschaffen van een bepaaldnbsp;arbeidsvermogen, afgezien van de bijzondere omstandigheden tijdens den groei, de zwangerschap en het zoogen.nbsp;Een gedeelte van het voedsel moet dus dienen om hetnbsp;lichaam te bewaren voor achteruitgang, om de lichaamstemperatuur hooger dan de omgeving te houden, enz. Hetnbsp;overige kan besteed worden ten bate van te verrichtennbsp;arbeid. Men zou geneigd zijn te denken, dat devoedings-quaestie dan eenvoudig opgelost is door de regel: „hoe meernbsp;Voeding hoe beter”. Niets minder juist dan dat; ook hiernbsp;moet den gulden middenweg bewandeld worden, want afwijkingen daarvan worden gevoelig bestraft. De voedingnbsp;moet ten volle in overeenstemming zijn met de te ver-’¦ichten arbeid. Nu hebben daartoe ingestelde onderzoekingen doen blijken, dat de verteerbare bestanddeelen dernbsp;voedingsstoffen uit dat oogpunt geenszins gelijkwaardignbsp;Het „nuttig effect” van twee producten met volkomen gelijk gehalte aan verteerbare bestanddeelen kan zeernbsp;verschillend zijn. De bestanddeelen onderling vertoonennbsp;eveneens aanzienlijke verschillen. De goedkoopste energiebron is gebleken te liggen in de suikers; deze stoffennbsp;'vorden gemakkelijk verteerd, snel opgenomen en geven hetnbsp;i'chaam een aanzienlijk arbeidsvermogen. Na suikers zijnnbsp;zetmeelsoorten, (het hoofdbestanddeel der zoogenoemdenbsp;’’Aardvruchten”) het eerst in aanmerking te brengen. Vettennbsp;hebben dikwijls het bezwaar, minder volkomen verteerd

-ocr page 200-

184

te worden en ook minder goed verdragen door sommige diersoorten, paarden bijv. Van de vezelstof wordt gewoonlijknbsp;een goed deel (tot 60 °/o) verteerd. De waarde van dezenbsp;verteerde verzelstof is nihil, want het verteringsproces vannbsp;vezelstof kost het lichaam meer arbeid, dan uit de opgenomen hoeveelheid kan ontwikkeld worden. Toch kan denbsp;vezelstof niet gemist worden, omdat daardoor een mechanische prikkel op den darmwand wordt uitgeoefend, dienbsp;het geregeld verloop der spijsvertering in de hand werkt.nbsp;De eiwitten, die in de als voedingsmiddel gebezigde stoffennbsp;voorkomen, kunnen gewoonlijk eveneens het lichaam totnbsp;aanzienlijke krachtsontwikkeling in staat stellen. Aan hetnbsp;nuttigen van veel eiwithoudend voedsel zijn echter bezwarennbsp;verbonden, zoowel van medischen als economischen aard.nbsp;De prijs van het voedsel is n.1. ongeveer evenredig met hetnbsp;gehalte aan eiwithoudende stoffen, en eiwitvoedsel dus tenbsp;duur, om als krachtbron te dienen. Bovendien kan de dage-lijksche hoeveelheid eiwit niet zonder voor de gezondheidnbsp;nadeelige gevolgen boven een zekere grens gebracht worden.

Theoretisch is dus in het algemeen een voeding te verkiezen, welke het verlies aan eiwitstoffen ') juist dekkennbsp;kan en bovendien een gehalte aan verteerbare vetten ennbsp;koolhydraten bevat, dat in overeenstemming is met de tenbsp;verrichten arbeid. Dat het bij het buitengewoon samengestelde mechanisme van het dierlijk lichaam niet eenvoudig is, om alle omstandigheden, die op de voeding vannbsp;invloed kunnen zijn, te beheerschen, is zonder meer duidelijk. Zoo is bijv. gebleken, dat een „goed smakende”nbsp;maaltijd het lichaam meer ten goede komt dan een metnbsp;tegenzin verorberde voedingsstof. In dat opzicht kunnennbsp;verschillende, op zich zelf weinig voedzame toevoegsels (specerijen, keukenzout) een zeer gunstigen invloed uitoefenen.

’) Dit verlies kan n. 1. niet dan door opname van eiwitten vergoed worden.

I

-ocr page 201-

185

Het mesten van slachtvee, alsook de voeding van melkvee, stelt weder andere eischen aan de voederstoffen. Mestveenbsp;is over het geheel het minst kieskeurig: men ziet dan ooknbsp;allerlei afval voor de voeding dezer dieren bezigen; datnbsp;daarbij de* zindelijkheid beter niet tot den spreekwoordelijknbsp;geworden „zwijnenstal” afdalen moet, mag hier wel metnbsp;nadriik worden verklaard. Zelfs in stallen voor melkveenbsp;ziet men in Indië, vooral bij Oostersche melkboeren,nbsp;somtijds eene onzindelijkheid, die met elke beschrijving spot.

Bij de voeding van het melkvee geeft men in elk land aan eenige gewassen de voorkeur boven andere, omdatnbsp;zij de melkafscheiding heeten te bevorderen. Inderdaadnbsp;bezitten eenige gewassen de eigenschap, de melkproductienbsp;te verhoogen; de invloed van het voedsel op de samenstelling van de melk is echter niet van dien omvang, alsnbsp;sommige melkleveranciers wel willen doen voorkomen ').

Er is hierboven geen melding gemaakt van twee belangrijke bestanddeelen der voeding, nl. de aschbestanddeelen en het water. Het laatste is in alle voor voeding gebezigdenbsp;stoffen aanwezig, in de droog aanvoelende (zaden, boengkil,nbsp;nieel) voor circa 150“/o, in versche plantendeelen tot een aanzienlijk hooger gehalte. Versche bladen (bijv. gras) bevattennbsp;quot;1 den Westmoesson ongeveer 82'’/o vocht; ook knollennbsp;sii vleezige wortels (zgnd. aardvruchten: cassave, oebi,nbsp;aardappelen) zijn in verschen toestand zeer vochtrijk (75—nbsp;^O^/o). Indien het hoofdvoedsel voor werkdieren uit dergelijknbsp;''waterrijk materiaal bestaat, werkt de voeding verslappend.nbsp;Met sterk wisselend vochtgehalte der versche plantendeelennbsp;raaakt de voeding daarmede eenigszins onzeker, wat denbsp;hoeveelheid verstrekte droge stof aangaat.

b In een der Indische hospitalen beweerde de Chineesche leverancier, die verdunde gesuikerde blikkenmelk trachtte binnen te ^rnokkelen, dat de suiker in de melk kwam door de voedering metnbsp;Suikerriet, één der talrijke sprookjes, door dergelijke heeren verzonnen.

-ocr page 202-

186

De asch vormt een onontbeerlijk bestanddeel der voeding; de verschillende daarin voorkomende stoffen spelen eennbsp;gewichtige rol in het organisme. Zoo is voor de vormingnbsp;van goed functionneerend maagsap keukenzout noodzakelijk;nbsp;voor de roode kleurstof in het bloed ijzer en bestaat hetnbsp;beenderstelsel grootendeels uit kalkzouten, in hoofdzaaknbsp;phosphorzure kalk. Afwezigheid van een dezer aschbe-standdeelen zou niet verdragen worden en armoede dernbsp;voeding aan kalk bijv. heeft tot ernstige stoornissen aanleiding gegeven.

In grove trekken is hiermede het tegenwoordig standpunt van den scheikundige op het gebied der voeding aangegeven. In eenige volgende opstellen zullen de belangrijkste Indische voedergewassen en hunne scheikundigenbsp;samenstelling bespreking vinden. Wat heeft men aannbsp;dergelijke analyses, zal men na lezing van het bovenstaandenbsp;vragen. Het antwoord: „zeer veel” zal eenige verwonderingnbsp;baren en toch is dat antwoord juist, want al geeft de chemische analyse van een totaal onbekende stof een resultaat, datnbsp;zooals boven is aangeduid, slechts met omzichtigheid is tenbsp;aanvaarden, zoo is dit niet het geval met stoffen als gras,nbsp;rijst, katjang-soorten, waarvan door praktische, zoowelnbsp;als door wetenschappelijke waarnemingen de bruikbaarheid als voederstof is gebleken. In zoo’n geval is hetnbsp;uiterst nuttig te weten, hoeveel van elk der bestanddeelennbsp;ten hoogste uit het voedsel kan getrokken worden ennbsp;dat geeft de analyseuitkomst aan. Is bovendien de ver-teerbaarheid van een stof bepaald en de geschiktheidnbsp;als voederstof voor bepaalde diersoorten practisch bewezen,nbsp;dan is de waarde van eene bepaalde partij dezer stof alleennbsp;met behulp van scheikundige gegevens na te gaan.

II. Het groene voeder.

Onze huisdieren leven meerendeels vegetarisch, ten

-ocr page 203-

187

minste indieii men de melkvoeding in den eersten tijd van het leven uitzondert. De stoffen, die men als bruikbaar voor de veevoeding beschreven vindt, zijn dan ooknbsp;in den regel zonder uitzondering plantaardig ')¦

Men kan de voederstoffen naar hunne afkomst onderscheiden in:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Groen voeder; d. z. versche bladen en kruidachtigenbsp;stengels.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Hooi en stroo; gedroogde bovenaardsche deelen vannbsp;kruidachtige planten.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Korrelvoedsel; graanvruchten, zaden.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Wortels en knollen, in de wandeling wel aardvruchtennbsp;geheeten.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Overige stoffen; vooral bijproducten van oliefabriekennbsp;(boengkil) en suikerfabrieken (melasse).

Hier is het groene voeder in den regel hoofdzaak, omdat het bijna overal in ruime mate aanwezig is ennbsp;de plantenwereld geen winterslaap kent. Evenals in Europanbsp;gedurende de zomermaanden is voor de grootere dierennbsp;ook hier het gras hoofdvoedsel. Bij de circa 350 rations,nbsp;door Mars voor het Indische paard genoemd, ontbreekt innbsp;geen enkele het gras. De hoeveelheden varieeren van 15-25 K. G. per dag. Indien men zoo ’n tabel met rationsnbsp;'iiziet, wordt de indruk gewekt, alsof men te doen zounbsp;hebben met stoffen, waarvan de voedingswaarde nauw-

') Er zijn in de laatste jaren eenige poedervormige voederstoffen van dierlijke afkomst in den handel, met name: vischmeel bloedmeel ennbsp;''ieeschmeel, resp. verkregen door het uitdrogen en malen van denbsp;‘dvalproducten van traanbreidi/ig, van de slachterijen en de vleesch-‘^xtractfabrieken. Is er tegen het gebruik van deze stoffen weinignbsp;bezwaar, iets anders wordt dit bij het kadavermeel, een poeder verkregen door lijken van voor de consumtie ongeschikte slachtdierennbsp;met oververhitten stoom te behandelen, te drogen en fijn te malen.nbsp;h*at dit zonderlinge product Voor de gezondheid schadelijk kan zijn,nbsp;behoeft geen nadere verklaring.


-ocr page 204-

188

keurig bekend is. Geheel juist zou die opvatting niet zijn, want vooral het gras kan nog al in samenstelling wisselen. , Wat als gras gevoederd wordt, is in den regelnbsp;een mengsel van verschillende plantensoorten, waarvannbsp;het grootste deel tot de familie der Grassen behoort. Nunbsp;bezitten niet alle grassen gelijke voedingswaarde, bovendien neemt de voedingswaarde met den ouderdom vannbsp;de plant geleidelijk af en hebben standplaats, klimaat ennbsp;bodem belangrijken invloed op desamenstelling. Natuurlijknbsp;werken al deze factoren zelden in geheel dezelfde richting, en zullen zij dus elkanders invloed op de samenstelling van het voedsel gewoonlijk ten deele opheffen. Ditnbsp;verklaart, hoe het mogelijk is, dat schrijver bij de analysenbsp;van 9 Bataviaasche grasmonsters betrekkelijk weinig uit-eenloopende resultaten verkreeg en dat zelfs de in het wildnbsp;gesneden grassen van Salatiga, Padalarang en Koetanbsp;Radja van dat te Batavia gesneden weinig bleken tenbsp;verschillen. Daartegenover staat echter een aanzienlijknbsp;verschil tusschen het gras der genoemde plaatsen en datnbsp;van Soerabaia en Banjoe Biroe, waar het gehaltenbsp;aan eiwit en vet aanzienlijk geringer is. De oorzaak hiervannbsp;is het verschil in de soorten van gras in verband met denbsp;uiteenloopende groeiplaatsen.

De monsters, ontvangen van Batavia en Koeta Radja, bestonden somtijds bijna geheel uit wawaderannbsp;(Isachne miliacea); die van Salatiga en Padalarang bevatten een groot gehalte aan berggras (Cynodon Dactylon,nbsp;inl. naam; gerientingan). Beide genoemde grassoorten zijnnbsp;de meest gewaardeerde van die, welke hier in het wildnbsp;voorkomen, zij ontbraken geheel in de grassen van Banjoenbsp;Biroe en Soerabaia.

Men heeft wel eens bezwaar tegen het gebruik van wild gesneden gras, omdat men daarbij geen zekerheid heeftnbsp;van de voedingswaarde en de kans loopt, met het grasnbsp;gevaarlijke infectiekiemen in den stal te brengen. Deze

-ocr page 205-

189

bezwaren kunnen ontgaan worden, door het gras zelf te kweeken. Wat voedingswaarde aangaat, zou voor de kuststreken wawaderan, voor de hoogvlakte gerientingan hetnbsp;eerst in aanmerking komen. Beide grassen zijn echternbsp;kleinbladig, zijn dus voor cultuur onvoordeelig. Beter isnbsp;daartoe geschikt het hier ingevoerde Bengaalsch grasnbsp;{Panicum maximum), dat een ruime productie levert en ooknbsp;door paarden gaarne gegeten wordt. De bemestingsproevennbsp;van Pit (zie Teysmannia 1907, p. 324) hebben geleerd,nbsp;dat zonder stikstofbemesting (met stalmest bijv.) de opbrengst daalt. Bovendien is mij gebleken, dat zonder bemesting het eiwitgehalte terugloopt, zoodat het noodzakelijk is elk half jaar stikstofbemesting toe te passen.

Behalve Bengaalsch gras worden wel Paspalum dilata-tiim en Braziliaansch voedergras (Melinis miniitiflora) aangekweekt; voorshands schijnt het eerstgenoemde echter de voorkeur te verdienen.

Voor hoornvee zijn ook de grassen met maïsachtig uiter-lijk; djagoeng (Zea mays), gandroeng {Sorghum vulgare), teosinte {Euchlaena mexicana) en jobstranen {Coïx lacrymanbsp;' Jobi) zeer geschikt voeder. Het groene gedeelte van denbsp;jobstranen (inl. „djali”) wordt, mits niet te oud, ook doornbsp;paarden gaarne gegeten.

Hooibereiding heeft in Indië niet plaats, ten minste niet op uitgebreide schaal. Proeven, door particulierennbsp;zoowel als van wege het Gouvernement hieromtrent ingesteld, deden zien, dat het heel wel mogelijk is, hier deugdzaam hooi te verkrijgen, maar dat bij het arbeiden opnbsp;grooter schaal nog heel wat moeilijkheden zijn te overwinnen.nbsp;Op

Java zou een goed geëxploiteerd hooiland buitengewoon nuttig kunnen zijn, vooral indien dit gelegen was op eennbsp;niergelbodem, zoodat het hooi, aldaar gewonnen, een voldoend kalkgehalte bezat. De voordeelen van hooi bovennbsp;S^as heb ik reeds elders (Meded. Dep. v. Landb. no. 8) ternbsp;Sprake gebracht. Men vergelijke over dit onderwerp ook

-ocr page 206-

190

het opstel van Dr. Tromp de Haas (Teysmannia 1905).

De planten, voorkomende in het grasmeiigsel, zooals dat aan de paarden verstrekt wordt, behöoren, zooals bovennbsp;reeds gemeld, meerendeels tot de Grassen; de overige zijnnbsp;hier in Indië meestal van geringe voedingswaarde; vooralnbsp;de Cyperaceae (schijngrassen), die in de lagere strekennbsp;nog al eens in het gras worden aangetroffen, staan slechtnbsp;aangeschreven. In dit opzicht bezit men een tegenstellingnbsp;met Europa, waar de niet-grassen dikwerf hooger voedingswaarde bezitten dan de grassen; ik herinner slechtsnbsp;aan de klaversoorten, die tot de Leguminosen behooren.

Ook hier zijn Leguminosen wel als veevoedsel in gebruik, maar nog niet in die mate, als door hunne voedingswaarde wenschelijk gemaakt vvordt.

Van grassen onderscheidt zich het door Leguminosen geleverd groen voeder door een aanzienlijk hooger eiwitgehalte en in den regel ook door een hooger gehalte aannbsp;kalk. Daartegenover staat, dat sommige Leguminosen, bijv.nbsp;de hier ingevoerde \i\CQxne. {Medicago sativa) liefst op eennbsp;kalkrijken bodem groeit.

Van de inheemsche Leguminosen is de katjang tanah-plant (Arachis hypogaea) van het meeste belang, omdat deze algemeen door de inlanders in cultuur is genomennbsp;en het stroo dus gemakkelijk te verkrijgen is. Er dient opnbsp;gewezen, dat de samenstelling van het voor Arachis-stroonbsp;in de tabel opgegeven, betrekking heeft op niet-verdordenbsp;volwassen planten. Vooral het versche loof zal uitmuntend voedsel zijn.

Ook het stroo van katjang kadeleh {Glycine soja) is een hooggewaardeerd voedsel; verder het loof van Vinga Ca-tjang, de cow-pea, die hier in talrijke variëteiten voorkomt.nbsp;Van deze is de katjang dadap het best geschikt voor onsnbsp;doel.

Uit eene analyse van het blad van den toeriboom bleek, dat dit materiaal zeer eiwitrijk was; omtrent de waarde

-ocr page 207-

191

voor de veevoeding is nog weinig in de literatuur doorgedrongen; het wordt hier en daar reeds aange^lant, maar nog niet in die mate, als de plant verdient. Er zijn Legu-minosen, die niet ongevaarlijk zijn. als voederstof; vannbsp;de bekende geslachten noem ik Indigofera, Phaseoliis ennbsp;Tephrosia, alle voor groene bemesting gebezigd en soortennbsp;leverend, die giftige stoffen bevatten. Aan giftige soortennbsp;is de Indische flora trouwens geenszins arm, getuige de talrijkenbsp;gegevens hierover door ’s Lands Plantentuin en het Land-bouwdepartement verstrekt. In het bijzonder zou ik hiernbsp;willen wijzen op het gevaar, verbonden aan het gebruiknbsp;van blauwzuurhoudende planten; de meest bekende op Javanbsp;voorkomende blauwzuurplanten zijn: pitjoeng {Pangiamnbsp;editie), kratok {Phaseoliis liinatiis), cassaveblad (Manihotnbsp;iitillissima), het blad van den pararubberboom {Hevea brasi-liensis) en Indigofera galegoides.

Van de voor het vee schadelijke grassoorten zijn in de eerste plaats te noemen alang-alang, waarvan de harde,nbsp;puntige bladen waarschijnlijk het darmkanaal beleedigen;nbsp;oendoelan {Panicnni indicitni L.), een gras, voorkomend innbsp;de rawah-vegetatie, dat blijkbaar licht in rotting overgaatnbsp;en dan giftige eigenschappen ontwikkelt; dongdomannbsp;{Clirysopogon aciculatas), waarvan de scherp stekeligenbsp;vruchtjes in de huid kunnen dringen en daardoor pijnlijkenbsp;zwellingen veroorzaken.

In de hierna volgende tabel is van de meest gebezigde versche voederstoffen de scheikundige samenstelling vermeld. Van het daarop voorkomende pisang-, bamboe- ennbsp;suikerrietblad is het mij niet bekend, in hoeverre die alsnbsp;Voederstof geschikt zijn. De vezelige structuur van hetnbsp;bamboeblad is nu juist niet aanlokkelijk voor een voederstof; het suikerrietblad verzuurt betrekkelijk vlug ennbsp;kan dus alleen versch gevoederd worden.

In aansluiting met de daar vermelde cijfers wil ik nog

-ocr page 208- -ocr page 209- -ocr page 210-

194


NAAM.

PLANTENSOORT.

•“ r- ^

^*5.5

.n ^ ^

CJ CLgt;

O gt;

gt; £

BERI

eiwit.

3KEND

asch.

Gras van Batavia . . .

81.0

11.41

18.06

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ Koefa-Kadja

— ¦

81 8

9.74

16.84

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ Padalarang ..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

- ¦

(80.0)

10.65

12.77

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ Banjoe-Biroe .

83.0

7.70

13.57

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ Salatiga . . .

82.4

10.60

15.87

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ Soerabaja.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .

— '

72 6

8.02

14.32

Bengaalsch gras ....

Panicum niaximuni Jacq.

81.0

11.12

11.08

Braziliaansch gras . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Melinis minutiflora Beauv.

62.3

6.81

7.99

Paspalum gras . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. -

Pasp lum dilatatum Poir.

75.0

10.04

11.36

Gandroeng......

Sorghum vulgare Pers.

87.5

10.94

15.92

Djagoeng .......

Zea mays L.

83.6

17.88

10.02

Teosinte.......

Euchlaena mexicana Sclirad.

79.1

10.59

12.41

Suikerrietblad.....

Saccharum officinarum L.

68.0

7.41

7.36

Suikerriet......

76.0

•4.06

3.17

Padiplant fgroen) . . .

Oryza sativa L.

79.1

12.80

20.27

Rijstestroo......

n

15.0

4.1

21.5

Bamboeblad . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ., .

Gigantochloa Apus Kurz.

55.4

13.96

25.35

Pisangblad......

Musa sapientum L.

77.3

20.42

10.87

Papayablad......

Carica papa-ya L.

75.5

21.72

13.30

Kangkong ......

Ipomoea aquatica Forsk.

90.5

32.97

16.18

Lucerne.......

Medicago sativa L.

77.0

23.39

10.29

Stroo V. katjang tanah .

Arachis hypogaea L.

100

16.60

7.52

„ nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kedeleh.

Glycine soja Sieb.

7.6

12.44

10.82

Toeriblad......

Sesbania grandiflora Poir.

44.52

10.17

'iiv

('ez(

;9.3

Xs )3 3

,'3.0

f.5

,1'.9

P-9

P.2'

9-2

/5.5

;3.4i

¦.9i

]3.7:

ö,

,quot;¦3

P.7

P.2

‘3, ..H-O)

;'5.4(

!*5,r

-ocr page 211-

195


^ATe


^9-30 ;'9-97nbsp;;‘3 34nbsp;?3.07nbsp;P-IHnbsp;1*9.58nbsp;)‘*.99

.*’¦30

?3.93

*8.89'

*2.27

j*2.58 ¦9-2nbsp;,!5,


Rvrjje stof.

1

flJ 5—

N 3

QJ 3

s ^

37.66

12.31

39.88

10.64

40.36

6.70

43.10

8.35

43.46

10.04

46.18

7.33

32.88

5.65

41.64

37.81

_

32.11

_

40.87

4.89

43.71

6.79

40.05

3.10

54.83

__

34.59

14.34

43.6

20.7

31.70

22.15

38.78

2.42

35.65

0.88

30.19

0.22

38.49

0.83

47.58

1.01

37.03

28.93

kalk.


0.52

0.73

0.42

0.55

0.49

0.70

0.72


AdnteeJieiiiitfjen.


Gemiddelde van 9 analyses

4

„ 3 nbsp;nbsp;nbsp;„

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

„ 2 nbsp;nbsp;nbsp;„

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;materiaal van Buitenzorg en

Padalarang

Twee analyses van Buitenzorgscli materiaal.

jj nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Jong blad; plani ongeveer 60 cM. hoog.

Eén analyse van versch, niet te oud blad.

Blad van volwassen plant; Tjikeumeuh.

Alleen 6 jongste bladeren; elk blad weegt 12 gram.

1 M. riet weegt 1 K.Q.; in versch riet 13.5 % suiker. „Bibit” voor het uitplanten; ca. 0.5 M. hoog.

9 analyses.

„bamboe tali”; blad bevatte korte, scherpe vezels.

Blad weegt ca. 0.5 K.Q.; zonder middennerf 0.25 K.Q. Volwassenblad zonder steel; weegt ca. 100 gr.

Geheel bovenaardsch gedeelte; bloem in knop.

Vijf monsters van Padalarang, even voor den bloei. Twee monsters van Padalarang.

Eén analyse.

Van de witbloemige variëteit.


Geanalyseerd in September tot November 1908.



0.75

0.48

0.38

0.29

0.22

0.44

1.04

3.50

0.72

1.48

1.42


-ocr page 212-

196

III. Vruchten en Zaden.

In het rijpe zaad deponeert de plant eene aanzienlijke voorraad voedsel, noodig voor de eerste levensdagen vannbsp;het jonge individu, dat later uit het zaad worden kan.nbsp;Zaden, waarvan de droge stof voor de helft uit eiwitachtige stoffen of voor drie kwart uit vet of zetmeel bestaat,nbsp;zijn niet zeldzaam; ook het gehalte aan kalium en phos-phorzuur is opvallend hoog bij zaden. Dit verklaart, hoenbsp;over de geheele wereld de zaden een buitengewone be-teekenis gekregen hebben voor de voeding van menschnbsp;en dier. Alleen de vermelding van de plantensoorten,nbsp;gekweekt om hunne voedsel-leverende zaden, zou een paarnbsp;bladzijden vullen; het zijn meerendeels grasachtige gewassen, de stamplanten der graanvruchten, die in cultuurnbsp;genomen zijn; alle andere plantensoorten staan in betee-kenis bij de graangewassen verre ten achter. Van denbsp;niet-grassen zijn het ook hier de leguminosen, die denbsp;eerste plaats innemen.

De belangrijkste voedingsplant, is de rijst {Oryza saüva), het hoofdvoedsel voor den mensch in de tropische en subtropische streken; ook voor de diervoeding, in het bijzonder voor het paard, is de rijstplant van groot gewicht.nbsp;Gemeenlijk toch bevat het dagelijksch ration voor hetnbsp;Indische paard naast gras: gaba, padi, roode rijst, rijste-zemelen of rijstestroo.

De rijstvrucht vervangt hier haver en gerst uit de voeding voor het paard in de gematigde luchtstreken. Zooals uit achterstaande tabel blijkt, is er eenig verschil opnbsp;te merken tusschen de rijstvruchten en haver, vooral watnbsp;betreft eiwit- en vetgehalte; beide zijn in haver hooger dannbsp;in rijst. Dit is dan ook de oorzaak, dat bijv. de rationsnbsp;voor de Indische paarden minder vet bevatten dan dienbsp;voor Europeesche en ook het eiwitgehalte in den regel ietsnbsp;geringer is, ondanks een zwaarder korrelvoedsel.

-ocr page 213-

197

De rijstvrucht heeft twee merkwaardige eigenschappen als voederstof, met name, de uiterst gemakkelijke ver-teerbaarheid, die de voedingswaarde zeer ten goedenbsp;komt, en het zeer geringe kalkgehalte, dat vooral bijnbsp;geïmporteerde paarden eene ongunstige verandering in hetnbsp;beenderstelsel kan teweeg brengen. De verteerbaarheids-bepalingen, in 1908 door majoor Tromp de Haas en mijnbsp;verricht, hebben aan het licht gebracht, dat gaba, alleen metnbsp;versch gras gevoederd, minder goed verteerd wordt dannbsp;padi. Dit werd toegeschreven aan het stroogehalte vannbsp;de padi, omdat eene toevoeging van padistroohaksel denbsp;verteerbaarheid van de gaba aanzienlijk verhoogde. Denbsp;toevoeging van haksel kan daardoor dus eene besparingnbsp;van voedsel veroorzaken; ook het kneuzen of breken vannbsp;korrelvoedsel wordt wel als zuinigheids-maatregel toegepast. Bij paarden echter schijnt men liever geen gekneusdnbsp;voedsel te geven uit vrees voor dik-worden. Bij proevennbsp;met haver is gebleken, dat door het kneuzen vooral denbsp;eiwitachtige stoffen beter verteerd worden; de zetmeelach-tige, waarvan men weet, dat zij tot vetafzetting kunnennbsp;voeren, behielden ongeveer hunne verteerbaarheid. Eenigenbsp;twijfel aan de juistheid van dezen algemeen aangenomennbsp;regel is dus wel gerechtvaardigd. Het rijstezetmeel is bovendien zoo goed als totaal verteerbaar, zoodat hierbij vannbsp;een invloed van het kneuzen op de verteerbaarheid geennbsp;sprake kan zijn; wellicht dat bij de eiwitachtige stoffennbsp;der rijst wel eene verhooging van de verteerbaarheid wordtnbsp;bewerkt.

De hooge prijs van gepelde rijst doet deze voor de veevoeding een ondergeschikte plaats innemen. Alleen de roode rijst vindt een meer ruime toepassing; volgens denbsp;analyses van Scharlee en Bernelot Moens bezit de roodenbsp;rijst een hooger eiwitgehalte dan de witte en is dus innbsp;Verband met het boven gemelde juist van hooger waardenbsp;als voederstof.

-ocr page 214-

198

De afval van de rijstpellerijen is een zeer gezocht voe-dermiddel in Indië; met opzet heb ik hier de dedek als afval gequalificeerd, in tegenstelling met de gewoonlijknbsp;gebezigde term „zemelen.” Meestal toch bevat de dedeknbsp;zooveel waardeloos kaf, dat men daaraan moeilijk dennbsp;naam zemelen kan toekennen.

De zemelen der graanvruchten bevatten n. 1. een zeer eiwitrijk deel der vrucht, zoodat tarwezemelen bijv. aanmerkelijk eiwitrijker zijn dan de tarwekorrel in zijn geheel.nbsp;Middelmatige dedek bevat iets minder eiwitachtige stoffennbsp;dan padi; er komen echter producten in den handel, dienbsp;zeer veel minder voedingsbestanddeelen bevatten, doordatnbsp;er zooveel kaf onder gemengd is.

Wat betreft de voor- en nadeelen van gaba- en padi-voedering schijnt men nog niet algemeen een vast standpunt in te nemen. De betere verteerbaarheid van padi, in verband gebracht met de hierachter vermelde samenstelling, doet de balans ten nadeele van gaba neerslaan.

De maïs {Zea Mays) levert een voortreffelijk kracht-voedsel, dat ook in Europa voor de paardenvoeding van belang wordt geacht. Volgens onderzoekingen van Wolffnbsp;behoort de maïs tot het best verteerbare (Europeesche)nbsp;korrelvoedsel voor paarden. Er is voor paarden echternbsp;een bezwaar aan de maïsvoeding verbonden, met namenbsp;de mestende werking ervan; men kan echter zonder bezwaar de helft van het korrelvoedsel uit mais doen bestaan,nbsp;behalve bij veulens, waar het slechts als bijvoeder verstrekt mag worden.

Andere graanvruchten zijn voor de diervoeding in Indië slechts van ondergeschikt belang. Veel gewichtiger zijnnbsp;uit dit oogpunt de zaden van enkele Leguminosen;nbsp;van een zestal katjang-soorten is daarom in de tabelnbsp;de scheikundige samenstelling vermeld. De belangrijkstenbsp;hiervan is de katjang tanah (Arachis hypogaea), waarvannbsp;het loof hierboven reeds als uitnemend diervoedsel is

-ocr page 215-

199

vermeld. De olierijke zaden zijn als zoodanig weinig geschikt voor de paardenvoeding; toch leveren zij een voedsel van bijzondere beteekenis voor Java. De perskoek n. 1.,nbsp;die achterblijft bij de oliebereiding (katjang-boengkil), isnbsp;een hoog te waardeeren krachtvoedsel, dat een belangrijknbsp;gehalte aan goed verteerbaar eiwit bezit. Een toeslag vannbsp;bijv. een half K.G. katjang-boengkil aan het dagelijksch ration van een paard doet de hoeveelheid eiwit en vet daarinnbsp;met resp. ruim 200 gr. en 90 gram toenemen. Daar nunbsp;het Indische ration voor een groot paard — 1 K. G.nbsp;totaal eiwit en 0.25 — 0.3 K. G. vet bevat, zal men inzien,nbsp;dat de betrekkelijk geringe hoeveelheid katjang-boengkilnbsp;cene aanzienlijke vermeerdering van deze bestanddeelennbsp;veroorzaakt.

Ik kan niet nalaten hier te waarschuwen tegen twee gevaarlijke veranderingen van katjang-boengkil, n. 1. hetnbsp;beschimmelen en vermengen met djarak-boengkil (evenalsnbsp;katjang-boegkil wel voor stikstofmest gebezigd). In Europa zijn na het gebruik van beschimmelde, zoowel alsnbsp;met Ricinus- (djarak-) perskoek vermengde, aardnootkoeken,nbsp;vergiftigingen met doodelijken afloop voorgekomen.

De keuring van katjang-boengkil op eiwitgehalte, zoowel als op zuiverheid, door een der onderzoekings-laboratoria,nbsp;zal dikwijls onaangename verrassingen kunnen voorkomen.

In aansluiting met het over katjang-boengkil medegedeelde wil ik nog kort eenige andere oliezaden en hunne perskoeken bespreken. Eerstens de klapperampas, dat zijnnbsp;de resten van het kiemwit van de klappernoot, die na denbsp;olie-bereiding achterblijven. Wordt de olie gewonnen doornbsp;hydraulische persing, dan heeft de ampas ongeveer denbsp;hieronder voor coprah-koeken vermelde samenstelling.nbsp;Volgens de inlandsche bereidingswijze verkrijgt men producten van zeer uiteenloopende samenstelling meest metnbsp;laag eiwit- en hooger vetgehalte (Zie Teysmannianbsp;1904). Men schrijft aan klapper als voederstof de gunstige

-ocr page 216-

200

eigenschap toe, vermeerderend op de melkafscheiding te werken en bovendien een goeden invloed uit te oefenennbsp;op de smaak der melk en der boter. Voor het mesten vannbsp;varkens is de klapperampas bijzonder geschikt.

De kapok-boengkil kan in sommige omstandigheden het katjangproduct vervangen; alleen denke men eraan, datnbsp;het in eiwitgehalte achterstaat bij den katjang-boengkil.

De perskoeken, verkregen als bijproduct van de Kemirie-oliebereiding, zijn op Java weinig bekend. Zij bestaan voor ongeveer de helft uit eiwit en zouden daarom boven katjang-boengkil te verkiezen zijn, indien niet de daarin aanwezige olie (nog 107o) een purgeerende werking uitoefende.

Hieronder volgt een overzicht van de procentische samenstelling van eenige perskoeken.

De getallen zijn ontleend aan „Heffter: Fette und Oele”.

Perskoeken van:

-4—lt;

sz

u

o

gt;

iïj

O

lt;

(D

gt;

agt;

N

0^

gt;

3

o;

JZ

O

’o

d)

E

o

N

Verteerbaarheid.

w

lt;v

gt;

o ^

Coprah

10.3

19.7

5.9

11.0

14.4

38.7

83.8

100.0

86.3

Kapok

13.6

28.4

6.4

7.9

26.1

17.5

Kemirie

8.4

49.0

8.6

11.2

4.1

18.7

89

90

90

Soja

13.4

40 3

5.2

7.5

5.5

28.1

91

91

92

Widjen wit

9.9

39.5

9.6

10.5

8.5

22.0

90

96

63

„ nbsp;nbsp;nbsp;zwart

12.0

37.5

9.5

9.5

8.5

23.0

89

91

62

Zonnebloemzaad

9.2

39.4

6.3

12.6

11.8

20.7

90

88

71

Katoenzaad

gepeld

9.6

43.9

7.4

12.9

5.7

20.5

74

91

52

„ ongepeld

10.8

24.7

6.6

6.4

24.9

26.6

-ocr page 217-

201

Van de Leguminosen zijn het nog de katjang hidjoe, k. kedeleh (soja boon) en de Preangerboonen, die voor denbsp;diervoeding in aanmerking komen. Evenals bij de katjang tanah is ook bij deze het hooge eiwitgehalte opvallend. De kratokboonen bezitten eveneens een gunstigenbsp;scheikundige samenstelling, maar zijn een uittermate gevaarlijk materiaal voor voeding. Zoowel bij mensch als diernbsp;zijn door geïmporteerde kratokboonen in Europa doodelijke vergiftigingen voorgekomen. Het gevaar voor kratoknbsp;vergiftiging is zoo groot, omdat er variëteiten bestaan, dienbsp;zeer weinig van de vergiftige stof (blauwzuur) bevattende,nbsp;op het oog moeilijk zijn te onderscheiden van de vergiftige.

De verteerbaarheids-coëfficienten ') van eenige vruchten en zaden zijn in onderstaand tabelletje saamgevat.

Voederstoffen.

Eiwit.

Vet.

Koolhydraat.

rijst.

85.8

70.1

99.6

maïs.

77.6

63.0

93.9

katjang kedeleh.

87.

,94.

62.

boekweit.

70—80

92—100

74—78

gerst.

80.3

42.4

87.4

haver.

71.3

40.9

74.7

haver, gekneusd.

79.2

59.5

75.0

haver, grof gemalen

94.1

54.3

75.2

b De verteerbaarheids-coëfficient geeft aan, hoeveel procent van 6en bepaald bestanddeel wordt verteerd; d.w.z. dat een Vert. Coëff.nbsp;''311 100 totale verteerbaarlieid beteekent en een van 50, dat het bestanddeel slechts voor de helft wordt opgenomen.


-ocr page 218-

202 203 GEMIDDELDE PROCENTISCHE SAM^'^T'ELLING VAN INDISCHE VOEDERSTOFEEN.

II. Vnic0^’^ laden.

NAAM.

PLANTENSOORT.

— ct3

g SB

BEREKEND

eiwit.

asch.

Padi........

Oryza sativa L.

12.8

7.31

9.76

Qaba........

idem.

10.7

7.88

8.40

Roode rijst......

idem.

15.0

9.14

0.70

Witte rijst......

idem.

15.0

8 73

0.64

Ketan (kleefrijst). . . .

idem. var. glutinosa.

14.0

9.4

0.9

Dedek........

Oryza sativa L.

12.0

6,22

15.30

Gerst (van Java). . . .

Hordeum vnlgare L.

14.7

11.72

3.51

Maïs........

Zea Mays L.

11.9

120

1.8

id. (jonge vruchtkolf) .

idem.

77.5 ’

10.4

2.2

Teosinte.......

Euchlaena mexicana Schrad.

15.7

10.0

5.0

Gandroeng......

Sorghum vulgare Pers.

11.5

10.2

3.4

Pisang.......

Musa sapientum L.

71.0

42

2.5

Boekweit (Java) ....

Fagopyrum esculentum Moench.

15.3

11.80

5.66

Katjang tanah. . . . .

Arachis hypogaea L.

10.0

31.0

2.6

id. nbsp;nbsp;nbsp;bogor . . . .

Voandzeia subterranea Thrs.

13.0

21.9

3.8

id. nbsp;nbsp;nbsp;hidjoe . . . .

Phaseolus Mungo L.

9.0

22.7

4.4

id. nbsp;nbsp;nbsp;kedeleh . . . .

Glycine soja Sieb.

12.0

43.3

4.9

id. nbsp;nbsp;nbsp;pandjarig . . .

Vigna Catjang Walp.

14.4

29.3

4.1

Preangerboonen ....

Phaseolus vulgaris L.

13.7

31.8

4.0

Kratok.......

„ nbsp;nbsp;nbsp;lunatus L.

12.0

29.2

4.7

Lamtoro.......

Leucaena glauca Benth.

12.2

32.9

5.1

Widjen (witte) . . . .

Sesamum Indicum L.

7.5

18.6

5.4

id. (zwarte)....

idem.

7.9

14.9

4.0

Zonnebloem zaad . . .

Helianthus annuus L.

8.0

14.6

2.8

Kapok zaad .....

Eriodendron anfractuosum D. C.

16.4

27.2

5.1

id. boengkil ....

idem.

14.6

36.9

8.0

Katjang-boengkil. . . .

Arachis hypogaea L.

13.0

43.4

6.0

( A'A'p

ervrije stof.

oj bi

O)

\

quot;öJ C

N 3

.ï 3 JaJ N

kalk.

Aanteekeningen.

63.12

8.07

0.054

Padi tjereh; gemiddelde van 23 analyses.

69.17

6.98

0.034 1

Gemiddelde uit 2 analyses.

87.90

0.036

0.014

8 analyses.

88.76

0.063

0.011

16 analyses van P. A. Boorsma.

87.3

_

Witte ketan; roode ketan bevat 10 pCt. eitwit (S. amp; M.).

41.10

13.95

0.065

Dedek van middelmatige kwaliteit.

quot;3.17

—¦

Komt in samenstelling met Eur. gerst overeen.

78.6

0.01

0.011

Gem. van 5 Ind. monster; goede Eur. Maïs heeft dezelfde

quot;0.3

_

--

samenstelling.

57.0

Zaden steenhard.

78 3

De harde „gierst ’- zaden voor ’t gebruik breken.

89.6

_

Het vele zetmeel in slijmcellen afgezet minder mak-

59.77

_

kelijk verteerbaar.

11.5

sporen

0.048

Gemidd. van 5 op Java verrichte analyses.

60.4

59.7

Gewoonlijk wordt als standplaat aangegeven P. radiatus,

0.06

0.13

volgens den Ind. Kew. identiek met P. Mungo.

22.9

0.16

De verschil, var. loopen in samenstelling weinig uiteen.

57.4

Cow pea.

52.7

-

z. g. Kaapsche bruinp boonen.

58.6

-

-

Blauwzuur houdend! soms doodelijke vergiftigingen.

36.9

Schaduwboom voor koffie.

6.7

_

Dient ter bereiding van sesamolie.

^7.5

22.7

_

Het harde zaad moet gekneusd.

17.4

_

gt;1.4

__

Geëxtraheerd met benzine.

1 27.6

1.22

0.23

Op Java geperst; Eur. koeken hebben minder vet.

0.52 ,quot;.95nbsp;Ij quot;16nbsp;1 quot;17nbsp;: 0.7

fc,62

i'6.21

:2.4 .‘quot;¦3nbsp;gt;22.3nbsp;; 4.1

; 3.1

^2.5 ' 6.6nbsp;. 8.4nbsp;} 6.3nbsp;. 5.9nbsp;: 9.7nbsp;; 5.4nbsp;;gt;8.inbsp;/26.9nbsp;^23,7nbsp;^29.9nbsp;?25.inbsp;'quot;2.7

4.4

-ocr page 219-

202 203 GEMIDDELDE PROCENTISCHE SAM0 ^TELLING VAN INDISCHE VOEDERSTOFFEN.

//. Vriichi[ ^n Zaden.

NAAM.

PLANTENSOORT.

.= ^73

^0.2 r- C/3 u,

g SS gt;quot;|

BEREKEND

eiwit.

asch.

Padi........

Oryza sativa L.

12.8

7.31

9.76

Qaba........

idem.

10.7

7.88

8.40

Roode rijst......

idem.

15.0

9.14

0.70

Witte rijst......

idem.

15.0

8 73

0.64

Ketan (kleefrijst). . . .

idem. var. glutinosa

14.0

9.4

0.9

Dedek........

Oryza sativa L.

12.0

6.22

15.30

Gerst (van Java). . . ¦

Hordeum vulgare L.

14.7

11.72

3.51

Maïs........

Zea Mays L.

11.9

120

1.8

id. (jonge vruchtkolf) .

idem.

77.5

10.4

2.2

Teosinte.......

Euchlaena mexicana Schrad.

15.7

10.0

5.0

Gandroeng......

Sorghum vulgare Pers.

11.5

10.2

3.4

Pisang.......

Musa sapientum L.

71.0

42

2.5

Boekweit (Java) ....

Fagopyrum esculentum Moench.

15.3

11.80

5.66

Katjang tanah. . . . .

Arachis hypogaea L.

10.0

31.0

2.6

id. nbsp;nbsp;nbsp;bogor ....

Voandzeia subterranea Thrs.

13.0

21.9

3.8

id. nbsp;nbsp;nbsp;hidjoe ....

Phaseolus Mungo L.

9.0

22.7

4.4

id. nbsp;nbsp;nbsp;kedeleh . . . .

Glycine soja Sieb.

12.0

43.3

4.9

id. nbsp;nbsp;nbsp;pandjarig . . .

Vigna Catjang Walp.

14.4

29.3

4.1

Preangerboonen ....

Phaseolus vulgaris L.

13.7

31.8

4.0

Kratok.......

„ nbsp;nbsp;nbsp;lunatus L.

12.0

29.2

4.7

Lamtoro.......

Leucaena glauca Benth.

12.2

32.9

5.1

Widjen (witte) . . . .

Sesamum Indicum L.

7.5

18.6

5.4

id. (zwarte)....

idem.

7.9

14.9

4.0

Zonnebloem zaad . . .

Helianthus annuus L.

8.0

14.6

2.8

Kapok zaad .....

Eriodendro'n anfractuosum D. C.

16.4

27.2

5.1

id. boengkil ....

idem.

14.6

36.9

8.0

Katjang-boengkil. . . .

Arachis hypogaea L.

13.0

43.4

6.0

O ^ATf

I'ervrije stof.

1

quot;o/ bi)

QJ

B -g

QJ C3

SJ

1

u.

N 3 =3

kalk.

Aanteekeningen.

63.12

8.07

0.054

Padi tjereh; gemiddelde van 23 analyses.

69.17

6.98

0.034

Gemiddelde uit 2 analyses.

87.90

0.036

0.014

8 analyses.

88.76

0.063

0.011

16 analyses van P. A. Boorsma.

87.3

Witte ketan; roode ketan bevat 10 pCt. eitwit (S. amp; M.).

41.10

13.95

0.065

Dedek van middelmatige kwaliteit.

¦73.17

—¦

Komt in samenstelling met Eur. gerst overeen.

78.6

0.01

0.011

Gem. van 5 Ind. monster; goede Eur. Maïs heeft dezelfde

70.3

samenstelling.

57.0

Zaden steenhard.

78 3

De harde „gierst’’- zaden voor ’t gebruik breken.

89.6

__

Het vele zetmeel in slijmcellen afgezet minder mak-

59.77

...

kelijk verteerbaar.

11.5

sporon

0.048

Gemidd. vaii 5 op Java verrichte analyses.

60.4

59.7

-

Gewoonlijk wordt als standplant aangegeven P. radiatus,

006

0.13

volgens den Ind. Kew. identiek met P. Mungo.

22.9

0.16

De verschil, var. loopen in samenstelling weinig uiteen.

57.4

Cow pea.

52.7

~

z. g. Kaapsche bruing boonen.

58,6

-

-

Blauwzuur houdend! soms doodelijke vergiftigingen.

36.9

Schaduwboom voor koffie.

6.7

Dient ter bereiding van sesamolie.

'7.5

_

22.7

~

Het harde zaad moet gekneusd.

'7.4

'1.4

¦ —

Geëxtraheerd met benzine.

27.6

1.22

0.23

Op Java geperst; Eur. koeken hebben minder vet.

quot;.95 l'; '-16nbsp;f’ '.17

i 6.2i j 2.4'nbsp;5'1,3

522.3 J 4,1

A 3,1

rO.06

4 2.5

I 6.6

1 8.4

i 6.3

j 5,9

1 9.7

' 5.4

i'8.1

j;26.9

23,7

29.9

25,1

^2.7

4.4

-ocr page 220-

204

IV. Overige voederstojfen.

Van de plantendeelen zijn in liet voorgaande alleen de bovenaardsche ter sprake gekomen, welke, in het bijzondernbsp;voor de voeding van paarden, het meest van belang zijn.nbsp;Toch zijn er planten, die ook onder den grond waardevollenbsp;voedingsmiddelen voor mensch en dier vormen, bijv. denbsp;aardappel. Die onderaardsche plantendeelen zijn of vlee-zige wortels (cassave) óf onder de aarde tot ontwikkelingnbsp;gekomen stengeldeelen (aardappelen). In de werken overnbsp;diervoeding vindt men ze in den regel als ,,knollen ennbsp;wortels” beschreven; door het publiek worden ze oneigenlijk „aardvruchten” geheeten. Het is bijna zonder uitzondering één enkel bestanddeel, dat de planten „in dennbsp;kelder” bewaren, en wel het zetmeel. Het verschil tus-schen wortels en knollen en zaden, wat hunne waardenbsp;voor de voeding aangaat, is dat de laatste alle belangrijkste voedingsstoffen (eiwit, vet, koolhydraten, phosphorzuur,nbsp;kali) in den regel in voldoende hoeveelheden bezitten, terwijl de „aardvruchten” voor 80 quot;/o van de droge stof uitnbsp;zetmeel bestaan, weinig eiwit en uiterst weinig vet en minerale stoffen bezitten (zie de tabel achter dit artikel). Bovendien bevatten de wortels en knollen in verschen staatnbsp;een buitengewoon hoog vochtgehalte, wat een gebruik alsnbsp;voederstof voor paarden in den weg staat. Voor jongenbsp;dieren, die nog niet hun vollen wasdom hebben bereikt,nbsp;is dergelijk waterrijk en eiwitarm voedsel uit den booze.

Er kleeft nog een nadeel aan de voedering met zulke stoffen, n. 1. het geringe vezel-gehalte. Daar de vezelstof een gunstige prikkeling van den darmwand veroorzaakt en aldus de spijsvertering steunt, zoo is het ontbrekennbsp;van een voldoende hoeveelheid daarvan in een voederstofnbsp;ongewenscht.

Uitmuntend geschikt is deze categorie voederstoffen voor „vet”-mesten van varkens, die zonder bezwaar een groote

-ocr page 221-

205

hoeveelheid kunnen verdragen. Voor „vleesch” mesten moet tevens nog voldoende eiwittoevoer plaats hebben (bijv.nbsp;door katjang-voedering.) Wat betreft het verdragen vannbsp;knollen en wortels komen na de varkens in volgorde;nbsp;slachtvee, melkvee, schapen en paarden. Bij paarden wordtnbsp;steeds met groote voorzichtigheid dit voeder toegediendnbsp;en nooit voor meer dan '/r van het korrelvoedsel.

Bijzondere zorg moet men bij de voeding met deze stoffen besteden aan de verwijdering van alle resten uit de stallen,nbsp;want zetmeelrijke plantendeeten verzuren licht en wordennbsp;dan een gevaar voor de gezondheid.

De cassave of ketella pohon (van Manihot iitllissima) bezit wortels met een hoog zetmeelgehalte. De verschenbsp;wortels zijn weinig geschikt om onveranderd voor de voeding te dienen, omdat zij het uiterst vergiftige blauwzuurnbsp;bevatten. Evenals bij de kratokboonen zijn er ook hiernbsp;variëteiten, die zoo weinig vergiftig zijn, dat zij zondernbsp;schade voor de gezondheid gegeten kunnen worden. Ofschoonnbsp;men wel van meening is, dat de giftigheid van cassave-wortel niet zoo bijzonder groot is, blijft m. i. een onvoorzichtig gebruik ervan een gevaarlijk experiment.

Ook de door verscliillende soorten van Dioscorea geleverde oebisoorten bevatten somtijds een vergiftige stof. Als giftvrij gelden de oebi kawajong, kalapa, badak ennbsp;aboeboe. Merkwaardig is het aanzienlijk gewicht, dat denbsp;oebi bereiken kan; knollen van eenige kilogrammen zijnnbsp;geen zeldzaamheid.

De oebi daré (van Colocasia) is geanalyseerd door Sack; het zijn diens uitkomsten, welke in achterstaande tabelnbsp;zijn opgenomen. Andere colocasia-knollen bevatten welnbsp;scherpgepunte kristallen van zuringzure kalk, die op denbsp;huid een brandend gevoel kunnen te weeg brengen.

De aardappel {Solannm tuberosum) is hier ingevoerd. In Europa bezigt men de knollen wel voor het niestennbsp;van varkens, rundvee en schapen. Na een overvloedige

-ocr page 222-

206

aardappeloogst worden ook de paarden er ’s winters wel mede gevoederd, maar dan kookt men ze te voren. Voornbsp;troepenpaarden is deze soort van voeding niet rationeel.nbsp;Gelukkig voor een goed deel der bewoners van Europa isnbsp;de aardappel niet zoo arm aan stikstofhoudende bestand-deelen als de andere knollen en wortels en is de verteer-baarheid der bestanddeelen gunstig. Van de eiwitachtigenbsp;stoffen wordt 88 quot;/o; van de zetmeelachtige 99®/o verteerd.

Van pijlwortel (Maranta arundinacea), kentang djawa {Coleus parviflora) en bangkoang {Pachyrhizus angulaiiis)nbsp;is de scheikundige samenstelling in de tabel opgenomen.nbsp;Van den bangkoang is nog te vermelden, dat uit de zadennbsp;en bladen door Greshoff een voor visschen bijzondernbsp;vergiftige stof is afgêscheiden. Voor paarden schijnt hetnbsp;gevaar van een (toevallig) gebruik van Pachyrhizuszaadnbsp;en-blad volgens proeven van Fischer weinig groot.

De wortels van de overigens weinig geliefde alang-alang worden volgens eene mededeeling, door Tromp de Haas innbsp;den vorigen jaargang van „Teysmannia” gedaan, door denbsp;inlanders niet ongaarne aan karbouwen gevoederd.

Na de bespreking van deze koolhydraatvoeding moet nog kort een en ander over rietsuiker als voedingsmiddel worden medegedeeld. De bekende onderzoekers der Indischenbsp;voederstoffen Scharpee en Bernelot Moens hebben zich innbsp;hun rapport zeer ongunstig uitgelaten over suikerriet alsnbsp;voederstof, omdat het eiwitgehalte daarvan zoo laag is.nbsp;Nu is werkelijk suikerriet een minwaardig eiwitvoëdsel,nbsp;maar het suikergehalte stempelt het tot een krachtig bij-voedsel voor dieren, die inspannende diensten te verrichtennbsp;hebben. Suiker n. 1. wordt gemakkelijk en snel door hetnbsp;lichaam opgenomen en zoo goed als volledig in arbeidsvermogen omgezet, wat lang niet van alle voedingsbestand-deelen geldt. Veel geschikter nog dan het vochtrijke suikerriet met circa 13 °/o rietsuiker is in dit opzicht hetnbsp;bijproduct der suikerfabrieken, de melasse met 60—70 “/o

-ocr page 223-

207

suiker. De bietmelasse wordt in Europa met voorliefde gevoederd aan de paarden, omdat daardoor de koliekaan-vallen minder talrijk en minder heftig zouden worden.nbsp;In het bekende werk over diervoeding van Kellner wordtnbsp;als maat aangegeven 3 K.G. per 1000 K.G. lichaamsgewichtnbsp;en per dag. Van Amerikaansche zijde is den laatsten tijdnbsp;wel bezwaar gemaakt tegen de voedering van bietmelasse.nbsp;In het Tijdschr. voor Landb. en Nijverheid van 1909nbsp;vindt men echter een artikel, waarin volgens opgaven vannbsp;Dalrymple de rietmelasse als vrij van die minder gewenschtenbsp;eigenschappen wordt beschreven. Op verschillende suikerondernemingen in Amerika zou aan de paarden gemiddeldnbsp;10 Eng. ponden melasse gevoederd worden en met uitmuntend resultaat. Bij grootere hoeveelheden (tot 30 ponden) werd neiging tot vetafzetting waargenomen. Hetnbsp;is dus van de veevoederfabrikanten op Java niet kwaadnbsp;gezien, om in hun mengsels melasse te bezigen. Mindernbsp;goed is dikwijls hun grondstof, de dedek, somtijds beternbsp;'kaf geheeten. Wellicht dat dit in het voeder voor rundveenbsp;met voordeel vervangen kan worden door klapperampas.nbsp;De meeste der veevoeders komen in samenstelling ongeveer overeen met padi, ofschoon door mij ook wel tot 12nbsp;pCt. eiwit en tot 5 pCt. vet is gevonden.

Het keukenzout neemt onder de voederstoffen een eigenaardige plaats in, omdat het de eenige stof van mineralen oorsprong is en daarvan in het lichaam niets vastgelegdnbsp;Wordt, d. w. z. dat de gezamenlijke uitscheidingen evenveel zout bevatten als de genuttigde voeding. Nog merkwaardiger is het verstrekken van zout aan dieren, waarvannbsp;gras hoofdvoedsel is, omdat in gras de bestanddeelen vannbsp;het keukenzout rijkelijk vertegenwoordigd zijn. In dennbsp;regel wordt het als „specerij” verstrekt ter verbeteringnbsp;van den smaak van enkele voederstoffen; ook meent men,nbsp;dat bij melkvee na het verstrekken van zout een verhoogdenbsp;melkafscheiding optreedt. De opvatting als zoude keuken-

-ocr page 224-

208

zout de spijsvertering bevorderen, is gebleken onjuist te zijn. Door de laxeerende werking kan een grootere hoeveelheid zout wel de verteerbaarheid van het voedselnbsp;verminderen.

Ten slot'e moet nog een stof van dierlijken oorsprong worden behandeld, n. I. .de phosphorzure kalk. Gewonnennbsp;uit beenderen, wordt het gebezigd om, waar de voedingnbsp;mogelijk te weinig kalk of phosphorzuur bevat, liet tekortnbsp;aan deze bouwstoffen voor het skelet aan te vullen. Ernbsp;schuilt in een zoodanig tekort een lang niet denkbeeldignbsp;gevaar voor de gezondheid vooral van grootere diersoorten.nbsp;Van dieren met een onvoldoend ontwikkeld beenderstelselnbsp;kan moeilijk groote krachtsontwikkeling en evenmin goednbsp;gebouwde jongen verwacht worden. Nu is de hoofdvoedingnbsp;op Java kalkarm; padi, maïs en wortelgewassen vooralnbsp;bevatten zeer weinig van dit beenvormend beginsel. Ooknbsp;het gras bevat gemiddeld slechts half zooveel kalk als innbsp;Europa, zooals uit de drie tabellen blijken kan. Men zalnbsp;dus verstandig handelen, door, vooral aan geïmporteerdenbsp;paarden en koeien, dagelijks een geringe hoeveelheidnbsp;phosphorzure kalk (voeder-kalk) te verstrekken. Per 1000nbsp;K.G. lichaams-gewicht zal 50—125 gram per dag in dennbsp;regel voldoende zijn. Het is niet overbodig bij de leveringnbsp;van voederkalk te eischen, dat deze vrij is van gezond-heids-schadelijke stoffen. Voor meer uitvoerige gegevensnbsp;betreffende deze zeer belangrijke zaak moet verwezennbsp;worden naar de 8ste Mededeeling van het Dep. van Landb.,nbsp;waarin ook nadere bijzonderheden omtrent de Indischenbsp;voederstoffen worden aangetroffen.

-ocr page 225-

GfiMlDDELDE PROCENTISCHE SAMENSTELLING

VAN

INDISCHE VOEDERSTOFFEN.

111. ONDERAARDSCHE PLANTENDEELEN EN DIVERSEN.

14

-ocr page 226-

210

211


C nbsp;nbsp;nbsp;—

— - r3

0 2

c/3 j-,

f U. 0) 0 0) -*-•nbsp;0 gt; CÖnbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;£

BEREKEN

NAAM.

PLANTENSOORT.

eiwit.

asch.

Cassave (geschild) . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Manihot utillissima Pohl.

63.0

6.0

3.0

Bataten (geschild) . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Ipomoea batatas Poir.

68.7

2.0

2.2

Aardappelen.....

Solarium tuberosum L.

79.9

10.3

4.1

Kentang djawa hideung.

Coleus (parviflorus)?

79.6 •

5.9

5.4

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bodas .

idem.

73.3

5.2

4.9

Bangkoang ......

Pachyrhizus angulatus Rich.

86.9

4.3

1.4

Oebi klappa.....

Dioscorea alata L.

87.8

9.8

4 1

„ boetoen.....

Dioscorea (alata L?)

75.6

6.6

3.7

„ daré ......

Colacasia spec.

63.5

2.2

2.5

Alang-alang wortels . .

Imperata arundinacea Cyr.

--

3.0

6.3

Pijlwortel......

Maranta arundinacea L.

63.4

4.4

2.5

Paardenvoeder uit den

handel.......

12.5

7.5

11.8

Voederkalk. . , nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

-

Koolzure kalk ....

Kiirojx^eseha voeder-

stoffen.

Gras........

75.0

12.0

8.4

Grün-mais ......

Zea Mays L.

81.8

8.3

7.8

Gierst-groen.....

Sorghum vulgare L.

81.6

8.7

8.2

Teosinte-hooi.....

Euchlaena mexicana Schrad.

18.9

9.3

12.2

Rijstestroo ..'...

Oryza sativa L.

13.2

6.3

11.8

Boekweit (groen) . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Fagopyrum esculentum Moench.

83.6

15.3

7.3

Lucerne.......

Medicago sativa L.

75.3

18.2

7.3

Zonnebloemblad ....

Helianthus annuus L.

4.2

4.9

Zonnebloemstengel. . nbsp;nbsp;nbsp;.

idem.

-

10.6

14.2

Zonnebloem vruchtschijf.

idem.

-

13.5

27.7

Haver........

Avena sativa L.

13.4

12.7

3.5

Gerst........

Hordeum vulgare L.

14.0

12.8

2.8

Maïs........

Zea Mays L.

13.0

11.5

1.7

VVg;


|! 1-0 ,:3.7nbsp;(i ^-1

i 54 ] 5-2nbsp;)’-6

5^2.8

1,2,5

j'*5.8

10,7

,'9.2


,^4.0

(^9.2

'‘'3.4

1^9.6

;40.6

:22.5

?2,7

;42.6 p6.7nbsp;, 3.6nbsp;’,''•6nbsp;; 9.0


¦¦iiw

^el.

^TERV!

1

O) y

N ^

71JE S'

1

tsj n 0 3

5

roF.

kalk.

Aanteekeningen.

88.4

0.007

0.1

Verschillend gehalte blauwzuur!

90.6

-

-

Gemiddelde v. d. anal, van 9 variëteiten.

82.4

In Indië gekweekte.

79.4

__

__

81.0

__

81.8

Blad, bloem en zaad schadelijk.

77.9

Andere Dioscorea soorten bevatten giftig dioscorine.

54.0

91.4

Sommige Col. knollen bezitten scherpe kristallen van

zuringziire kalk.

42.2

2.64

01.3

Karbon wen voeder.

81.7

„Arrow-root”.

58.0

9.1

0.19

Geni. voor zes monsters.

40.0

56.0

52.4

2.01

1.12

51.9

1.09

0.82

87.5

1.74

0.58

44.7

38.8

46.2

0.09

3.33

34.0

42.1

0.70

3.00

37.7

46.4

66.4

1.22

0.10

76.1

77.9

0.68

0.07

0.03

0.03


ii

-ocr page 227-

210


211


C nbsp;nbsp;nbsp;—

— — 03

*5

cj agt; -4-* O gt; ^

gt; E

BEREKEND

NAAM.

PLANTENSOORT.

eiwit.

asch.

Cassave (geschild) . . .

Manihot utillissima PohI.

63.0

6.0

3.0

Bataten (geschild) . . .

Ipomoea batatas Poir.

68.7

2.0

2.2

Aardappelen.....

Solarium tuberosum L.

79.9

10.3

4.1

Kentang djawa hideung.

Coleus (parviflorus)?

79.6 ¦

5.9

5.4

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bodas .

idem.

73.3

5.2

4.9

Bangkoang ......

Pachyrhizus angulatus Rich.

86.9

4.3

1.4

Oebi klappa.....

Dioscorea alata L.

87.8

9.8

4 1

„ boetoen.....

Dioscorea (alata L?)

75.6

6.6

3.7

„ daré......

Colacasia spec.

63.5

2.2

2.5

Alang-alang wortels . .

Imperata arundtnacea Cyr.

3.0

6.3

Pijlwortel......

Maranta arundinacea L.

63.4

4.4

2.5

Paardenvoeder uit den handel.......

12.5

7.5

11.8

Voederkalk

Koolzure kalk ....

. -

Jiaropcesche voeüer-stoffeu.

Gras........

75.0

12.0

8.4

Qrün-mais......

Zea Mays L.

81.8

8.3

7.8

Qierst-groen.....

Sorghum vulgare L.

81.6

8.7

8.2

Teosinte-hooi .....

Euchlaena rnexicana Schrad.

18.9

9.3

12.2

Rijstestroo ..'...

Oryza sativa L.

13.2

6.3

11.8

Boekweit (groen) . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Fagopyrirm esculentum Moench.

83.6

15.3

7.3

Lucerne.......

Medicago sativa L.

75.3

18.2

7.3

Zonnebloeniblad ....

Helianthus annuus L.

4.2

4.9

Zonnebloemstengel. . nbsp;nbsp;nbsp;.

idem.

-

10.6

14.2

Zonnebloem vruchtschijf.

idem.

-

13.5

27.7

Haver........

Avena sativa L.

13.4

12.7

3.5

Gerst........

Hordeum vulgare L.

14.0

12.8

2.8

Mars........

Zea Mays L.

13.0

11.5

1.7

''Uw

fERVI

1

lt;u y

N ^

^IJE SI

il)

N a

1» 3

S

roF.

kalk.

Aanteekeningen.

88.4

0.007

0.1

Verschillend gehalte blauwzuur!

90.6

-

Gemiddelde v. d. anal, van 9 variëteiten.

82.4

In Indië gekweekte.

79.4

__

__

8l.0

81.8

Blad, bloem err zaad schadelijk.

¦77.9

Andere Dioscorea soorten bevatten grftig dioscorine.

54.0

_

9l 4

Sommige Col. knollen bezitten scherpe kristallen van

zuringzure kalk.

42.2

2.64

01.3

Karbouwen voeder.

81.7

„Arrow-root”.

58.0

9.1

0.19

Gem. voor zes monsters.

40.0

-

56.0

52.4

2.01

1.12

51.9

1.09

0.82

87.5

1.74

0.58

44.7

38.8

_

46.2

0.09

3.33

34.0

0.70

3.00

42.1

37.7

46.4

66.4

1.22

0.10

76.1

0.68

0.07

77.9

0.03

0.03


-ocr page 228-

212

V. Nieuwere gegevens.

Vigna Catjang Walp. — Katjang dadap. Reeds in een vorig artikel kwam deze plantensoort kort ter sprake.nbsp;In het volgende zullen eenige der voornamere eigenschappen van Vigna Catjang uitvoeriger worden behandeld. Innbsp;hoe hooge mate Vigna nu in Amerika de aandacht trekt,nbsp;blijkt uit Bulletin 160 van Kansas State Agricultural College,nbsp;getiteld „Cow-peas” door A.M. ten Eijck en L. E. Call,nbsp;aan welk geschrift eenige der onderstaande gegevens zijnnbsp;ontleend.

Vigna is in Indië inheemsch en werd in 1734 ook naar Amerika overgebracht (via Engeland). Op het oogenblik isnbsp;de cultuur van dit gewas in de Zuidelijke Staten op grootenbsp;schaal aangelegd, somtijds voor groene bemesting, maarnbsp;meestal als voederstof. In de laatste jaren begint men ooknbsp;in de Noordelijke Staten met deze cultuur, wel een bewijs,nbsp;dat de plant in het Zuiden voldoet.

Het is een éénjarige Leguminoos, die een zeldzame neiging vertoont tot varieeren. De stengel is nu eens opgericht, dau weer kruipend (Katjang dadap); de kleur der bloemen loopt sterk uiteen, eveneens lengte en beharingnbsp;der vruchten, welke laatste, zooals bekend, over een voetnbsp;lang kunnen worden (K. pandjang). De vruchten rijpen nietnbsp;tegelijkertijd, zoodat men somtijds alle stadia van rijpheidnbsp;aan één plant kan aantreffen. Evenals bij lucerne dringt'nbsp;de wortel diep in den grond door; aan de bijwortels dichtnbsp;onder de oppervlakte vindt men dikwijls bacteriën- knolletjes. Beide laatste eigenschappen doen de plant geschiktnbsp;zijn voor de groene bemesting.

Die toepassing interesseert ons echter minder dan het gebruik als voederstof. De pogingen, om een andere Le-guminosa, n. 1. de lucerne, hier in te voeren, hebbennbsp;tot nu toe weinig anders dan teleurstelling gebaard. Mennbsp;mag uit het feit, dat men lucerne hier trachtte te kweeken.

-ocr page 229-

213

afleiden, dat er behoefte bestaat aan een dergelijk eiwitrijk groen voeder. Van de Leguminosae, welke op het oogenblik groen voeder of stroo leveren, moet in de eerstenbsp;plaats genoemd worden de katjang tanah {Arachis hypo-gaea); het groene loof daarvan vertoont werkelijk een veelnbsp;hooger eiwitgehalte dan gras. Indien echter het stroo wordtnbsp;verzameld na de volkomen rijpheid der vruchten, zal hetnbsp;eiwitgehalte belangrijk lager zijn en waarschijnlijk weinignbsp;verschillen van dat van gras. Hetzelfde geldt voor hetnbsp;stroo der Glycine Soja (katjang kedeleh). Alleen het bladnbsp;van den toeriboom {Sesbania grandiflora) is uit een oogpunt van eiwitgehalte een bijzonder voeder; het bevat n. 1.nbsp;ruim 40 % van dat belangrijke bestanddeel. Jammer isnbsp;het echter, dat elke boom zoo weinig blad levert en denbsp;levensduur van den toeriboom zoo kort is. Over den prijsnbsp;dezer voederstof wordt dan ook geklaagd; zij is slechtsnbsp;voor weinigen te bereiken. Door de genoemde soortennbsp;wordt dus blijkbaar niet voorzien in de behoefte aan eennbsp;eiwitrijk gewas voor de voeding van paarden en koeien.nbsp;Nu meen ik krachtens de hiernavolgende analyse de aandacht te moeten vestigen op de Vigna Catjang, door En-gelsch sprekende volken „cow pea” geheeten; en op Javanbsp;in verschillende variëteiten vertegenwoordigd. De meestnbsp;bekende dezer variëteiten is ongetwijfeld de katjang pan-djang, omdat hare vruchten ook op de tafel van Europeanennbsp;verschijnen. Daar de katjang pandjang weinig blad produceert, zoo is zij voor ons doel minder geschikt. Beternbsp;zijn uit dat oogpunt twee andere variëteiten n. 1. denbsp;katjang dadap en de k. bengkok.

Alle als voederstof gebruikte Leguminosen bezitten de onaangename eigenschap, om bij de hooibereiding gemakkelijknbsp;blad te verliezen. Bij de katjang dadap is dit veel mindernbsp;het geval; deze variëteit dankt zijn inlandschen naam aannbsp;de gelijkenis van het blad met dat van dadap {Erythrinanbsp;Sp.). Het blad is dus groot en zal, indien het al afvalt,

-ocr page 230-

214

niet zoo makkelijk verloren gaan, als de blaadjes van Sesbania en van Medicago (lucerne).

Is dit een voordeel bij eventueele hooibereiding, het langzame drogen van het blad is in dat geval een nadeel,nbsp;hoewel het in een droog klimaat weinig gevoeld wordennbsp;zal. Doordat de stengel kruipend is, blijft de bodem bedekt en zal deze minder den ongunstigen invloed van uitdrogen ondervinden. De productie staat natuurlijk niet opnbsp;één lijn met die van Bengaalsch gras, maar toch is dezenbsp;voor eene Leguminosa zeer bevredigend. Circa twee maanden na het uitzaaien kan geoogst worden en een niet tenbsp;slechte grond levert dan zeker nog een tweede snit, zoonbsp;niet een derde. In geen geval kost de cultuur zooveelnbsp;zorg en moeite als die van lupinen en lucerne; bij laatstgenoemde gewassen is men daarbij nog in het geheelnbsp;niet zeker van een redelijke opbrengst. Dergelijke uitnbsp;gematigde luchtstreken geïmporteerde gewassen geven trouwens steeds meer kans op teleurstelling dan hier inheemsche,nbsp;zooals de katjang dadap.

De samenstelling van het loof van k. dadap is gunstiger dan die van lucerne; eiwit en kalkgehalte zijn hooger, hetnbsp;ruw-vezelgehalte aanzienlijk lager. Er is dus in dit gevalnbsp;geen reden om naar een uitheemsch gewas te zoeken, waarnbsp;wij in onze eigen plantenschat zulk een •voortreffelijke soortnbsp;bezitten.

Hoewel niet tot het onderwep behoorende, moge er hier toch op gewezen worden, dat het hooge stikstof-gehalte (4.47o der droge stof) de plant aan de spits doetnbsp;staan van de hier voor groene bemesting gebezigde soortennbsp;(Vergel. Jaarboek Dep. v. Landb. 1906, blz. 47).

Paspalum dilatatum.

In aansluiting met hetgeen reeds vroeger over deze plant werd medegedeeld (zie „Voederstoffen”, blz. 33; Teysmannianbsp;1909, blz. 640) wordt hierachter eene analyse vermeld van

-ocr page 231-

215

Paspalumgras uit den Cultuurtuin alhier, na behandeling met stalmest. De beide vroeger reeds geanalyseerde monstersnbsp;waren eveneens uit den Cultuurtuin, en kan men in dezenbsp;analyse derhalve de bevestiging zien van het vermoeden,nbsp;dat ik verleden jaar uitsprak betreffende de werking vannbsp;stikstofbemesting op deze grootbladige voedergrassen.

Het eiwitgehalte is zelfs gestegen boven dat van het jonge, voor de eerste maal gesneden gras; de samenstellingnbsp;van dit laatste staat ook nog in andere opzichten achternbsp;bij die van het bemeste gras.

Over den invloed van de bemesting op de productie zijn nog proeven van den Heer van Helten in gang en voorloopignbsp;zijn ook daarvan de resultaten alleszins bevredigend.

Pollinia nifispica Hack. forma matica.

Uit den oosthoek werd aan het Bureau voor Landbouw-en Handelsanalyses een grasmonster ingezonden, dat op een bepaald land in groote hoeveelheid werd aangetroffen ennbsp;waarvan het uiterlijk goede verwachtingen deed koesterennbsp;van de eigenschappen als voedergras. Het is een lang-halmig en langbladig gras, dat een aangenaam riekend hooinbsp;levert. De analyse van dit hooi leverde zeer goede uitkomsten op.

Volgens opgave van Dr. ’t Hoen komt het gras in den oosthoek vrij algemeen voor, en heet daar roempoet resap; in Midden—Java roempoet petoengan. Vooral als veevoedernbsp;worden de eigenschappen hoog geschat.

Panicum sp.

In den Cultuurtuin wordt een zeer hoog opschietend gras gekweekt, dat volgens verklaring van den systematicus Backer wel een der vormen van Panicum maxi-num kan zijn. De inspecteur van den Veeartsenijkundigennbsp;Dienst achtte het uiterlijk van dit gras van dien aard, datnbsp;het een goed voedsel voor koeien en buffels zou kunnen

-ocr page 232-

216

opleveren. De uitkomsten der analyse zijn echter eenigszins ontmoedigend, vooral indien men ze vergelijkt met denbsp;analyse van teosinte, een gewas, dat zeker grooter hoeveelheid groen voeder levert, dubbel zooveel eiwit bevat ennbsp;eenige procenten oplosbare koolhydraten meer dan dit gras..

Avena aspera Munro, soeket merahan.

Dit gras (verwant aan haver) komt volgens bericht van Dr. ’t. Hoen veelvuldig voor in de omgeving van de Zandzee en wordt daar geacht een voortreffelijk voedsel voornbsp;paarden te zijn.

Pennisetiim sp., soeket kembalan.

Ook dit gras komt vrij veel voor in de buurt van de Zandzee, hoewel minder dan S. merahan; het wordt eveneens een zeer goed paardenvoeder genoemd. Volgens Dr. ’tnbsp;Hoen komt dit gras in uiterlijk overeen met het gras, datnbsp;op Soemba het grootste deel van het paardenvoeder vormt.

Sesbania Aegyptiaca Poir. Djanti, Gijanti.

Het blad van deze, aan toeri verwante, heester wordt als veevoeder gebezigd; hier en daar wordt deze plantnbsp;zelfs voor dat doel aangeplant.

Er dient op gewezen, dat beide inlandsche namen ook wel gegeven worden aan een andere Legnminoos, n. 1.nbsp;Indigofera galegoïdes; dit kan tot gevaarlijke verwisselingennbsp;aanleiding geven, want deze Indigofera-soort is blauwzuur-houdend en dus geenszins geschikt voor voederstof.

Erythrina Hypaphorus Boeri, dadap.

Het blad van dezen boom, als schaduwboom in koffietuinen wel bekend, wordt als veevoeder gebezigd. Zooals te verwachten was, bleek uit de analyse, dat dit bladnbsp;een niet te versmaden eiwitvoeder is.

Inocarpus ednlis Forst., gajam.

Volgens Ham (Tectona 1909, blz. 113) wordt het blad van deze Leguminosa als veevoeder gebruikt.

-ocr page 233-

217

Hibiscus iiliaceiis L., waroe.

Ook het waroeblad wordt door Ham opgegeven als in gebruik voor de veevoeding; het bevat veel plantenslijm,nbsp;welke stof niet geheel zonder invloed is op de digestie. Denbsp;in achterstaande tabel opgenomen analyse-resultaten gevennbsp;eene samenstelling aan van eene middelmatige voederstof.

Artocarpiis integrifolia L. ƒ., nangka.

De bladen van den nangka-boom worden door geiten en koeien gegeten. Of deze melksap-voerende plantendee-len een aangenaam smakend voeder opleveren, valt tenbsp;betwijfelen.

Cocos niicifera L. klapper.

De „ampas” (perskoek), die achterblijft bij de klapper-oliebereiding, wordt wel voor de veevoeding gebruikt. Uit onder vermelde analyses blijkt, hoeveel hooger denbsp;waarde als veevoeder is, indien de olie hydraulisch geperstnbsp;wordt. Het eiwitgehalte van de koek is dan 3 maalnbsp;liooger dan van de inlandsche ampas.

Katjang boengkil.

De perskoek van Arachis-zaden wordt in de laatste niaanden als grondnotenkoek in den handel gebracht, innbsp;'het bijzonder bestemd voor de veevoeding. De kwaliteitnbsp;van de monsters, welke de laatste maanden ter onderzoeknbsp;'verden aangeboden, is zeer veel beter dan die waarover innbsp;'iiijne Voederstoffenmonographie wordt bericht. De oorzaaknbsp;daarvan is gelegen in de toepassing van de moderne Euro-Peesche wijze van oliebereiding op Java, waardoor denbsp;hoeken minder vet, maar meer eiwit bevatten. De zuiverheid van de grondnotenkoek is veel grooter dan mennbsp;tot nu toe gewend was.

Veevoedere uit den handel.

Een der fabrieken heeft haar product gesteld onder con-

-ocr page 234-

218

trole van het Bureau voor Landbouw- en Handelsanalyses. De daarvoor verrichte analyses duiden eene groote verbetering aan, wat betreft het eiwitgehalte, dat bij alle onderzochte monsters hooger was dan dat der veevoeders, waarvan de analyses in de Voederstoffenmonographie zijn vermeld.

Dedek.

Op de achterstaande analyse van dedek moet de aandacht gevestigd worden, omdat het onderzochte monster van groote zuiverheid was.

Werd vroeger 28.6 “/o ruw-vezel gevonden, in dit monster bedroeg het gehalte slechts 16.1; terwijl het eiwitgehalte van het nu onderzochte monster 8.9®/o bedraagt, tegen vroeger 5.8%.

Uit deze analyse is nu gebleken, dat het wel degelijk mogelijk is, dedek te leveren, welke den naam rijstezeme-len verdient.

Overgenomen uit „Teysniannia” 1909 en 1910.

STAAT.

-ocr page 235-

PROCENTISCHE SAMENSTELLING VAN

INDISCHE VOEDERMIDDELEN,

IV. NIEUWE ANALYSES.


-ocr page 236-

221

220

PLANTENSOORT.

O

0)

•o

O)

o

gt;

Samenstelling der

luchtdroge

stof

t ¦ •s-g

II

Berekend voor watervrije stof.

Toelichtingen.

o

gt;

s

sz

o

V)

lt;

lt;D

gt;

1 «

cï; gt;

o

^ Cd 03

1

03 nbsp;nbsp;nbsp;u.*

N 3

O) 3

2 ^

• -i

gt;

w

u

o:

lt;

03

gt;

gt; nbsp;nbsp;nbsp;03

3 03

oz: gt;

0) nbsp;nbsp;nbsp;0

-5 -S °

03 y

N nbsp;nbsp;nbsp;“

1

c

N 3 O) 3

2

ld

«

Paspalum dilatatum.

kruid.

5.5

136

9.6

3.4

29.6

38.3

3.5

0.3^

^1.7

14.4

10.2

3.6

31.3

40.5

3.7

0.37

Bemest met stalmest.

Panicum (maximum?)

id.

9.0

5.2

10.2

1.8

36.5

37.3

5.5

spquot;'

’^5.6

5.7

11.2

2.0

40.2

40.9

6.1

spo.or

Groote grassoort; cultuurtuin.

Pollinia rufispica.

id.

11.2

11.3

12.4

1.7

26.6

36.8

7.1

0.3=

12.7

14.0

1.9

30.0

41.4

8.0

0.43

Goed voedergras uit Java’s

.

Oosthoek.

Vigna Catjang.

blad.

5.3

26.1

11.9

6.0

16.4

34.3

1.0

2-3*

27.6

12.6

6.3

17.3

36.2

1.1

2.4

Katjang dadap.

Erythrina Hypaphorus.

id.

5.8

22.3

7.9

4.0

14.4

45.6

''

'^‘5.9

23.6

8.4

4.2

15.3

48.5

_

Dadap.

62.7

Hibiscus tiliaceus.

id.

5.7

11.1

9.3

4.5

20.3

49.1

11.8

9.9

4.7

22.1

51.5

Waroe.

Oryza sativa.

vrucht.

13.0

7.6

7.7

1.5

10.0

60.2

/

8.7

8.9

1.8

11.5

69.1

Gaba.

Oryza sativa.

zemelen.

11.7

8.9

13.1

5.6

16.1

44.6

/

10.1

14.9

6.3

18.3

50.4

-

Dedek.

Arachis hypogaea.

perskoek.

11.0

50.0

7.0

8.0

3.5

20.5

/

56.2

7.8

8.9

4.0

23.1

Katjang-boengkil; grondno-

tenkoek.

Cocos nucifera.

id.

5.8

22.2

Volgens inlandsche wijze ver-

kregen.

Cocos nucifera.

id.

19.5

13.9

- ¦

Hydraulisch geperst.

. _

veevoe-

10.2

9.4

106

4.4

15.0

50.4

-

/

'v..

10.4

11.8

5.0

16.7

56.1

j Onder controle van het Bu-

der.

id.

10.2

9.3

11.7

4.0

17.3

47.5

/

10.3

13.1

4.5

19.3

52.8

gt; reau voor Landbouw- en

id.

14.3

9.6

11.7

4.4

15.4

44.6

11.2

13.7

5.2

18.0

51.9

1 Handelsanalyses.

-ocr page 237-

221

220

PLANTENSOORT.

lt;4-*

O

co

•o

(U

o

gt;

Samenstelling der

luchtdroge

stof

O

t ¦ ¦5|nbsp;quot;S 2

Berekend voor watervrije stof.

Toelichtingen.

•4-'

O

o

gt;

5

x:

o

co

lt;

-4-^

agt;

gt;

1 —

gt; QJ

3 iï

Cs: gt;

”3 M =

oj

o

1

agt; iC

N 3 o; 3

5 ^

i

s

42

CJ

CO

lt;

gt;

gt; lt;u

3 C)

Cs: gt;

U .™ O)

ü 2

1

N 3 OJ 3

5

Paspalum dilatatum.

kruid.

5.5

136

9.6

3.4

29.6

38.3

3.5

0.3*

^1.7

14.4

10.2

3.6

31.3

40.5

3.7

0.37

Bemest met stalmest.

Panicum (maximum?)

id.

9.0

5.2

10.2

1.8

36.5

37.3

5.5

SPquot;quot;

^5.6

5.7

11.2

2.0

40.2

40.9

6.1

spo.or

Groote grassoort; cultuurtuin.

Pollinia rufispica.

id.

11.2

11.3

12.4

1.7

26.6

36.8

7.1

0.3*

12.7

14.0

1.9

30.0

41.4

8.0

0.43

Goed voedergras uit Java’s

.

Oosthoek.

Viena Catiang.

blad.

5.3

26.1

11.9

6.0

16.4

34.3

1.0

2.3*

27.6

12.6

6.3

17.3

36.2

1.1

2.4

Katjang dadap.

Erythriiia Hypaphorus.

id.

5.8

22.3

7.9

4.0

14.4

45.6

''

’^4.9

23.6

8.4

4.2

15.3

48.5

_

_

Dadap.

*32,7

Hibiscus tiliaceus.

id.

5.7

11.1

9.3

4.5

20.3

49.1

11.8

9.9

4.7

22.1

51.5

Waroe.

Oryza sativa.

vrucht.

13.0

7.6

7.7

1.5

10.0

60.2

8.7

8.9

1.8

11.5

69.1

Gaba.

Oryza sativa.

zemelen.

11.7

8.9

13.1

5.6

16.1

44.6

10.1

14.9

6.3

18.3

50.4

-

Dedek.

Arachis hypogaea.

perskoek.

11.0

50.0

7.0

8.0

3.5

20.5

y

56.2

7.8

8.9

4.0

23.1

Katjang-boengkil; grondno-

tenkoek.

Cocos nucifera.

id.

_

5.8

22.2

Volgens inlandsche wijze ver-

kregen.

Cocos nucifera.

id.

_

19.5

_

13.9

- ¦

Hydraulisch geperst.

¦ —

veevoe-

10.2

9.4

106

4.4

15.0

50.4

-

/

10.4

11.8

5.0

16.7

56.1

_

) Onder controle van het Bu-

der.

/

id.

10.2

9.3

11.7

4.0

17.3

47.5

/

10.3

13.1

4.5

19.3

52.8

gt; reau voor Landbouw- en

id.

14.3

9.6

11.7

4.4

15.4

44.6

11.2

13.7

5.2

18.0

51.9

1 Handelsanalyses.

-ocr page 238-

OFFICIEELE MEDEDEELINGEN.

Inlandsche Veeartsenschool te Buitenzorg.

Bij gouvernemeiits besluit van 23 Maart 1910, No. 45 is bij wijze van tijdelijken maatregel bepaald, dat zieke huisdieren, bestemd omnbsp;te worden opgenomen in de aan den Cursus tot opleiding van Inlandsche Veeartsen te Buitenzorg verbonden Veeartsenijkundige kliniek,nbsp;van de woonplaatsen van de eigenaren naar Buitenzorg en terug voornbsp;rekening van den Lande kunnen worden vervoerd, voor zoover datnbsp;vervoer per spoor moet geschieden.

In verband hiermede bevat de Javasche Courant dd. 31 Mei 1910, No. 43 de volgende advertentie:

(Voor het land). De Directeur van Landbouw maakt bekend, dat zieke huisdieren in de stationnaire kliniek der Inlandsche Veeartsenschool te Buitenzorg ter behandeling kunnen worden opgenomen.nbsp;De behandeling, waartoe ook gerekend wordt de verstrekking vannbsp;geneesmiddelen, geschiedt kosteloos, terwijl voor de verpleging ennbsp;voeding volgens onderstaand tarief vergoeding verschuldigd is.

In geval de eigenaar on- of minvermogend is, worden ook voor voeding en verpleging geen kosten in rekening gebracht.

TARIEF voor de berekening der kosten van voedirrg en verpleging van dieren, opgenomen in de stationnaire kliniek vannbsp;de Inlandsche Veeartsenschool te Buitenzorg.

Voor een

groot paard .

. nbsp;nbsp;nbsp;. 50

cent

per dag

»

«

klein paard. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

. nbsp;nbsp;nbsp;. 40

n

W nbsp;nbsp;nbsp;«

n

M

rund......

. nbsp;nbsp;nbsp;. 40

n

» «

fi

»

buffel......

. nbsp;nbsp;nbsp;. 25

n

» »

n

M

kalf, geit of schaap ¦

. . 10

n

« nbsp;nbsp;nbsp;M

n

n

grooten hond . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

. . 20

n

n nbsp;nbsp;nbsp;«

n

n

kleinen hond . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦

. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15

n nbsp;nbsp;nbsp;n

Indien speciale voeding voor een patiënt noodzakelijk mocht zijn, worden de kosten hiervoor extra in rekening gebracht.

De kosten van vervoer van zieke dieren naar de Veeartsenschool te

-ocr page 239-

223

Buitenzorg zoowel als naar de woonplaats van den eigenaar terug, komen, voor zoover dit per spoor geschiedt ten laste van dennbsp;Lande.

De eigenaar is verplicht de dieren onder geleide te doen brengen en afhalen.

Ter verkrijging van vervoer voor rekening van den Lande wende men zich tot den betrokken Gouvernementsveearts of den betrokkennbsp;Europeeschen of inlandschen bestuursambtenaar.

De Directeur van Landbouw, Bij afwezen:nbsp;de Secretaris,

w.g. GOBIUS.

Buitenzorg, 12 Mei 1910.

Dierenbescherming. Onbezoldigde politie=opzieners.

Bij ordonnantie van 26 April 1910, Staatsblad No. 271 is aan een lang gekoesterden wensch van de Nederlandsch-lndische Vereenigingnbsp;tot bescherming van dieren tegemoet gekomen door te bepalen:

I. nbsp;nbsp;nbsp;De Hoofden van gewestelijk bestuur zijn bevoegd om, op verzoek van de Nederlandsch-lndische Vereeniging tot bescherming vannbsp;dieren dan wel van een harer afdeelingen, tot tegengang van denbsp;mishandeling van dieren, onbezoldigde politie-opzieners tijdelijk aannbsp;te stellen en aan door hen aan te wijzen ambtenaren toe te voegen;

zullende de politioneele bevoegdheid dier opzieners zich niet verder uitstrekken dan tot tegengang van mishandeling van dieren en watnbsp;daarmede rechtstreeks in verband staat.

II. nbsp;nbsp;nbsp;De sub 1 bedoelde politie-opzieners ontvangen van het Hoofdnbsp;van gewestelijk bestuur een akte van aanstelling, welke, te zijnernbsp;uitsluitende beoordeeling, kan worden ingetrokken.

III. nbsp;nbsp;nbsp;Deze ordonnantie treedt in werking op den dag harer afkondiging.


-ocr page 240-

224

Verbetering van Officiers=tractenienten.

In het Bat. Nieuwsblad van 16 April staat:

Naar men ons mededeelt, is bij de jongste traktementsherziening van de officieren van het Indische leger wel degelijk in overwegingnbsp;genomen om de inkomsten niet alleen van de luitenants doch ooknbsp;die van de kapiteins te verhoogen, maar is daarvan voorshands afgezien, omdat de begrooting door zoo’n uitgave ineens te veel zounbsp;worden gedrukt. Het legerbestuur was bang, dat door zooveel tenbsp;vragen ook de verhooging van de luitenants-soldij gevaar zou loópen.nbsp;En daar men deze boven alles urgent achtte, heeft men zich dezenbsp;maal vergenoegd met de belangen van de twee laagste categorieënnbsp;officieren te behartigen. Minister Idehburg heeft royaal medegewerktnbsp;en is, als wij althans goed zijn ingelicht, alleen inzooverre van hetnbsp;departement van oorlog afgeweken, dat hij den termijn van verhooging van twee op drie jaren heeft gesteld.

Nu de luitenants eenmaal zijn geholpen en naar het ons voorkomt, flink, bestaat er alle hoop, dat ook de kapiteins voor eene verbeteringnbsp;van hun positie aan de beurt zullen komen. Het is ons bekend, datnbsp;de tegenwoordige .gouverneur-generaal allesbehalve vijandig tegenover zulk een maatregel staat en gaarne daartoe zijne medewerkingnbsp;zal verleenen. En de legercommandant zal voorzeker door zijn voorganger wel zijn ingelicht omtrent de motieven, die er hem toe geleidnbsp;hebben om voorloopig nog de kapiteins buiten spel te laten. Zoodatnbsp;wij maar zeggen willen, dat de hoop mag gekoesterd worden, dat denbsp;begrooting voor 1911 of voor 1912 gelden zal zien opgebracht voornbsp;traktementsverhooging van de hoofdlieden.

Wij hebben hooren verluiden, dat het de bedoeling is, om ook aan de kapiteins om de drie jaren opslag te verleenen en wel elke maalnbsp;/ 50 ’s niaands. Begonnen zou worden met een bedrag van ƒ 400,nbsp;hetwelk na drie jaren op ƒ 450, na zes jaren op 500 en na negennbsp;jaren dienst in den rang op ƒ 550 per maand zou worden gebracht,nbsp;waarna geen verhoogingen meer zullen plaats hebben en voor meerdernbsp;inkomen gewacht zal .moeten worden op bevordering tot majoor.nbsp;Daarbij is aangenomen, dat het in de toekomst, wanneer, naar mennbsp;vertrouwt, geen groote expeditiën meer zullen noodig zijn en in verband daarmede het verloop van het officierskorps zal verminderen,nbsp;zal kunnen voorkomen, dat kapiteins lang genoeg in hun rang zullennbsp;moeten dienen om het hoogste traktement, aan dien rang verbonden,nbsp;te verkrijgen en daarmede althans geldelijk eenigermate zullen worden schadeloos gesteld voor de nadeelen van een trage promotie.

-ocr page 241-

225

Wanneer de heer Idenburg voor de nieuwe regeling zal zijn te vinden en daaraan mag nauwelijks getwijfeld worden —dan zal denbsp;heer De Waai. Malefijt of liever zijn secretaris-generaal en de betrokken bureauchef bij het ministerie van Koloniën zeker geen bezwarennbsp;maken, zoodat de kapiteins van het Indische leger de verwachtingnbsp;mogen koesteren, dat ook voor hen eerlang betere tijden zullennbsp;aanbreken.

(Indisch Militair Tijdschrift 1910, No. 5.)

Waar het orgaan van den Indischen officier bovenstaande zonder eenig commentaar overneenit, mag men aannemen, dat er inderdaadnbsp;ernstig sprake is van een verbetering van de kapiteinstraktementen.

Wij brengen in herinnering, dat het maandelijksche traktement van de militaire paardenartsen met den rang van kapitein ƒ 400 bedraagt,nbsp;om na 15 officiersjaren tot het maximum van ƒ 450 te worden verhoogd. Daar dit maximum nog hetzelfde is, als met ingang van 1nbsp;januari 1876 voor hun voorgangers werd vastgesteld, kan van eennbsp;ongemotiveerd snel opvoeren van deze traktementen wel moeilijknbsp;sprake zijn. Te minder, wanneer men in aanmerking neemt, datnbsp;reeds enkele jaren geleden de traktementen van de gouvernements-veeartsen aanzienlijk zijn verbeterd. Beginnende met een aanvangs-traktement van / 275, hetwelk 6 maal telkens na 3 jaren — met ƒ 75nbsp;wordt verhoogd, hebben deze ambtenaren resp. na 12, 15 en 18nbsp;dienstjaren een inkomen van ƒ 575, / 650 en ƒ 725.

Ook thans zou men dus, evenals bij de behandeling van het wetsontwerp tot verbetering van de luitenantstraktementen met den toenmaligen minister den Heer Idenburg kunnen zeggen:

„De vrij belangrijke verbetering, welke het traktement van de „paardenartsen hierdoor zal ondergaan, wordt (bovendien) noodzake-„lijk geacht, teneinde hun geldelijke positie eenigermate in overeen-„stemming te brengen met die van de Europeesche gouvernements-„veeartsen”.

(Red.)

-ocr page 242-

Nederlandsch=Indische Vereeniging tot bescher= ming van dieren.

Het Hoofdbestuur van de Nederlandsch-Indische Vereeniging tot bescherming van dieren heeft onderstaande circulaire, waarvan denbsp;inhoud verdient meer algemeen bekend te worden, aan de Gemeenteen de Gewestelijke Raden verzonden:

Batavia, 10 Mei 1910.

Nquot;.

10.

10a.

Het kan niet worden ontkend, dat door de politie hier te lande niet voldoende wordt gewaakt voor de belangen der dieren.

Een der oorzaken hiervan is naar de meeniug van het Hoofdbestuur van de Nederlandsch-Indische Vereeniging tot bescherming van dieren,nbsp;dat de bepalingen tegen en de aanschrijvingen over mishandeling vannbsp;dieren niet voldoende bekend zijn bij de verschillende politie-ambte-naren, voor wie tevens behoefte bestaat aan een opsomming van handelingen, die onder het begrip mishandeling moeten worden gerangschikt.

Het Hoofdbestuur heeft de verschillende bepalingen en aanschrijvingen vereenigd en daaraan toegevoegd verschillende handelingen, die z. i. behooren te worden tegengegaan, een en ander voorziehnbsp;van een toelichting.

Er moge nog op gewezen worden dat het aanbeveling zou verdienen, dat de thans niet uitdrukkelijk strafbaar gestelde mishandelingennbsp;werden opgenomen in de gewestelijke politiekeuren.

Het Hoofdbestuur veroorlooft zich Uwen Raad een afdruk van de verbodsbepalingen enz. aan te bieden, alsmede een afdruk ten behoevenbsp;van de Europeesche ambtenaren in Uw gewest met beleefd verzoeknbsp;deze wel te willen doen verspreiden.

-ocr page 243-

227

Mocht Uw Raad meerdere afdrukken verlangen, dan zal de tweede ondergeteekende ze U op aanvraag gaarne doen toekomen.

Het Hoofdbestuur vd.,

w.g. P. F. SIJTHOFF, President.

w.g. J. H. B. C. JAGER, Secretaris.

Aan

, Gemeente- \ de {nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/ Raden.

Gewestelijke t

Verbodsbepalingen tegen dierenmishandeling en wen-schen van het Hoofdbestuur van de Nederlandsch-Indische Vereeniging tot bescherming van dieren in zake het gebruik opnbsp;openbare wegen.

1. ALGEMEENE BEPALINGEN.

Met geldboete van één tot vijftien gulden wordt gestraft:

Die in het openbaar zich schuldig maakt aan de mishandeling van paarden, hoornvee, honden en ander gedierte.

Wanneer de geldboete niet is voldaan door Europeanen binnen 2 maanden en door Inlanders binnen 8 dagen, wordt de geldboetenbsp;Vervangen, voor Europeanen door gevangenisstraf en voor Inlandersnbsp;door ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zondernbsp;loon.

Onder mishandeling is niet alleen begrepen het bezigen van uitwendig geweld, maar elke handeling, waardoor van het dier diensten worden gevergd, die zijn krachten ver te boven gaan of zijnnbsp;•even in gevaar brengen, zooals het gebruiken om te trekken of tenbsp;dragen van kreupele of gewonde dieren, van merries, die 8 maandennbsp;drachtig zijn, van paarden en runderen, die jong zijn, het laten trek-•lt;en of dragen van lasten, die de krachten van .het trekkende of dragende vee te boven gaan, en wat dies meer zij.


-ocr page 244-

228

II. TREKDIEREN.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Paarden.

a. nbsp;nbsp;nbsp;Paarden van minder dan 1.15 M. of 3 Rhijnlandsche voeten ennbsp;8 duim hoogte mogen niet voor rij-, trek- en draagdiensten wordennbsp;gebezigd.

b. nbsp;nbsp;nbsp;Het is verboden een paard een zwaarderen last dan 350 K. G.nbsp;te laten trekken.'

In bergterreinen mag een kar niet met 350 K. O. beladen zijn.

c. nbsp;nbsp;nbsp;Het is verboden draagpaarden een zwaarderen last te doennbsp;dragen dan 78 K. Q. of \'U pikol (ongerekend het draagtuig).

tl. Het is verboden zoogenaamde doornstangen en doorntrensen als bit te gebruiken.

e. nbsp;nbsp;nbsp;Het is verboden paarden lang achtereen te laten galoppeeren.

f. nbsp;nbsp;nbsp;Het is verboden een merrie voor rij-, trek- en draagdiensten tenbsp;gebruiken gedurende den tijd, dat het dier zoogende is.

lt;j. Met geldboete van één tot vijftien gulden wordt gestraft:

I Hij, die voor draag-, rij- of trekdiensten gebruikt of doet gebruiken paarden, welke nog geen veulentanden gewisseld hebben of bij welke de twee binnenpaardentanden der voor- (boven-) kaaknbsp;nog niet in wrijving komen met de binnenpaardentanden der achter-(beneden-) kaak en welke dus kunnen geacht worden den vollennbsp;leeftijd van drie jaar nog niet te hebben bereikt.

Onder het in deze bepaling bedoeld gebruik wordt mede verstaan het laten dragen van tuig dan wel vastbinden of bevestigen aan eennbsp;werktuig of aan een trekdier.

II. nbsp;nbsp;nbsp;Hij, die voor gezegde diensten gebruikt of doet gebruikennbsp;dieren, lijdende aan bij het gebruik pijnlijke kreupelheid dan wel aannbsp;wonden.

III. nbsp;nbsp;nbsp;De gebruiker eener merrie, die toelaat, dat een veulen, bijnbsp;hetwelk nog niet alle zes veulentanden aanwezig zijn en dat derhalve geacht moet worden niet den leeftijd van zes maanden tenbsp;hebben bereikt, medeloopt met het moederpaard, wanneer dit voornbsp;draag,- rij- of trekdiensten gebruikt wordt.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Runderen.

Op vlak terrein mag een kar, getrokken door een span groote sappies, niet zwaarder worden belast dan met 1600 KG.; een karnbsp;getrokken door een span middelsoort sappies met 1400 KG. en eennbsp;kar getrokken door kleine sappies met 1200 KG,

-ocr page 245-

229

III. PLUIMVEE.

Het is verboden pluimvee uit te stallen, rond' te venten of te vervoeren anders dan ongebonden in kooien of manden.

IV. SPELEN MET DIEREN.

Het spelen met dieren, zooals het binden van een draad aan een der pooten of den hals van een vogel, het diertje daarna te latennbsp;wegvliegen en weder naar zich toe te trekken, wordt gestraft alsnbsp;dierenmishandeling.

Toelichting.

I. ALGEMEENE BEPALINGEN.

Algemeen Politiestrafreglement voor Europeanen art. 3 No. 13, voor Inlanders art. 1 No. 15.

Bijblad No. 3245.

Staatsblad 1898 No. 50 en Inl. Reglement art. 371 (Stbl. 1874 No. 251).

II. TREKDIEREN.

1. Paarden.

n. nbsp;nbsp;nbsp;Deze bepaling komt reeds in eenige keuren voor, bijv. in dienbsp;Voor de gemeente Pekalongan.

6. Beleefd wordt verwezen naar het rondschrijven van het Hoofdbestuur aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur van 14 Februari 1906 No. 8«.

c. Alsvoren van 14 Maart 1905 No. 25.

lt;1. Bij G. B. 18 October 1902 No. 45 zijn de Hoofden van Gewestelijk Bestuur aangeschreven om, voor het geval gebruik van zoogenaamde doorntrenzen of doornstangen als bit op de openbare Wegen in hun gewest voorkomt, tot tegengang van dat gebruik ennbsp;Voor zoover dit niet reeds door hen is gedaan, strafbepalingen innbsp;het leven te roepen.

o. nbsp;nbsp;nbsp;De Regeering heeft de Residenten, in wier gewest postpaardennbsp;gestationneerd zijn, er op gewezen, dat het voortdurend laten galop-Peeren dier paarden afkeuring verdient en zooveel mogelijk behoort

-ocr page 246-

230

te worden tegengegaan. Het Hoofdbestuur is van oordeel, dat deze maatregel tot alle paarden behoort te worden uitgestrekt.

ƒ. Wanneer eene merrie gebruikt wordt gedurende den tijd dat het dier zoogt, wordt te veel van haar krachten gevergd, zoodat hetnbsp;gebruiken een mishandeling is.

Het niet-gebruiken is in het belang van de eigenaren, omdat de dieren dan niet zoo spoedig versleten zijn.

2. Runderen.

Deze cijfers zijn ontleend aan het verslag van proeven genomen door een Commissie uit het Bestuur van de Afdeeling Soerabajanbsp;van Dierenbescherming.

3. Pluimvee.

voor bijna alle gewesten

Deze verbodsbepaling is uitgevaardigd van Java en voor enkele gemeenten.

4. Spelen met dieren.

Beleefd wordt verwezen naar het rondschrijven van het Hoofdbestuur aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur van 3 Augustus 1905 No. 78«.

-ocr page 247-

INDISCHE UNIVERSITEITSVEREENIGING.

fSovenvermelde vereeniging heeft de volgende circulaire verspreid:

Weltevreden, Mei 1910. Mededeeling aan de Indische Pers No. M//.

Bene Universiteit voor Nederlandsch-Iiidië.

Naar wij vernemen zijn eenigen tijd geleden eenige heeren samen gekomen, teneinde middelen to beramen om te komen tot de stichtingnbsp;van eene Indösche Universiteit. Gevolg van liunne besprekingen was, dat tot de stichting eener Indische Universiteitsvercenigingnbsp;kon worden overgegaan, welke vereeniging gevestigd zal zijn te Batavia.

De stichters dier vereeniging werden geleid door de overweging, dat èn voor de ontwikkeling van Land en Volk van Nederlandsch-lndië,nbsp;èn tot het bereiken van een hooger levensmillien, de vorming vannbsp;een centrum van Wetenschap ’in Nederlandsch-lndië onontbeerlijknbsp;was; terwijl het een hersenschimmig denkbeeld werd geacht, dat Indiënbsp;in staat zou zijn om in voldoende hoeveelheid alumni van Neder-landsche Universiteiten naar hier te beroepen, of in Indië eenig intellectueel centrum te verkrijgen door het uitzenden van Indischenbsp;jongelui naar Europeesche Universiteiten.

Daarbij werd niet over het hoofd gezien, dat, mede een gevolg van de tegenwoordige organisatie van het voorbereidend onderwijsnbsp;(dan verstaan in den zin van onderwijs, dat in staat stelt met vruchtnbsp;de lessen aan Universiteit of hoogere vakscholen te volgen) eenenbsp;dergelijke uitzending van hoogst beschaafden tevens zoude beteekenennbsp;eene uitsluiting van een al te groote groep van- Indisch geborenen.nbsp;Zoo Europeanen als Inlanders, van het Hooger Onderwijs, juist innbsp;sen tijd dat een in nieuwe banen zich ontwikkelend Indië aan dienbsp;krachten groote behoefte had.

Waar reeds de Regeering had gezien, dat de scholen tot opleiding van voor Indischen dienst speciaal opgeleide Inlanders zich in Indiënbsp;^elf moesten bevinden en het cultureel centrum voor Indië niet innbsp;een ver daarvan verwijderd land kon of mocht worden gezocht, kon

-ocr page 248-

232

niet worden meegegaan met hen, die dat centrum nog steeds in Nederland zoeken te verkrijgen en Indië willen trachten tevreden tenbsp;stellen met Hooger Onderwijs, dat aan lagere eischen zou hebbennbsp;te voldoen dan het in Nederland gegevene.

Men gaf eenstemmig de voorkeur aan eene vrije ontwikkeling der in Indië bestaande Hoogere Vakscholen tot eene Universiteit, bovennbsp;een kunstmatig geschapen tusschenstelsel, dat half-ontwikkelden ennbsp;ontevredenen moest kweeken.

Waar alzoo in de bestaande Hoogere Vakscholen de kiem moest worden gezien, waaruit de Universiteit zich kon ontwikkelen,nbsp;daar moest het streven der nieuwe Vereeniging zich allereerst richtennbsp;op de openstelling van inlandsche rechtsschool en dokter-

djawa-school (') ook voor anderen dan Inlanders en inmiddels getracht worden, den studenten aan die inrichtingen die algemeenenbsp;ontwikkeling bij te brengen, die alleen verkregen kan worden doornbsp;onderling intellectueel verkeer der verschillende faculteiten. Dat zalnbsp;worden gezocht in — ook voor leden der Indische Universiteitsver-eeniging en, indien er plaats genoeg is, ook voor belangstellendennbsp;toegankelijke, cursussen en lezingen, waarvan nader het programma zal worden bekend gemaakt. Genoeg zij het te vermelden,nbsp;dat deze cursussen reeds na het einde der a. s. poeasa zullen wordennbsp;gehouden.

In verband met een en ander zal het ook op den weg liggen der I. U. V. om de belangen te behartigen van het voorbereidend universitair onderwijs (Hoogere Burgerscholen en Gymnasia) en hetnbsp;hare ertoe bij te dragen, dat ook de Inlander een lager onderwijsnbsp;zal genieten, dat aan geen mindere vereischten voldoet dan het aannbsp;Europeanen gegevene.

De Vereeniging zal trachten zelfstandig haar taak te volvoeren; kan het, met steun van de Regeering en van die organisaties, die bijnbsp;de stichting eener Indische Universiteit belang hebben.

Naar luid harer statuten stelt de Vereeniging zich ten doel:

a. Het verkrijgen van eene Indische Universiteit;

ft. het bevorderen van Hooger en daarbij aansluitend Onderwijs in Néderlandsch-Indië.

Dat doel tracht zij te breiken door alle wettige middelen en in het bijzonder door de volgende:

«. het bevorderen, stichten en in stand houden van inrichtingen voor Hooger en daarbij aansluitend Onderwijs;

(') En de school tot opleiding van Inlandsche veeartsen. (Red.)

-ocr page 249-

233

6. het bevorderen, dat van overheidswege instellingen van Hoo-ger Onderwijs in Nederlandsch-Indië worden opgericht;

c. nbsp;nbsp;nbsp;het subsidieeren van inrichtingen of stichtingen, die het Hoogernbsp;Onderwijs in Nederlandsch-Indië, het doen houden van wetenschappelijke onderzoekingen of het verbreiden van wetenschap ten doelnbsp;hebben;

d. nbsp;nbsp;nbsp;het stichten, doen houden of steunen van inrichtingen voornbsp;gymnasiaal onderwijs in Nederlandsch-Indië;

e. nbsp;nbsp;nbsp;het doen houden van volksvoordrachten en cursussen;

ƒ. het stichten, steunen en in stand houden van eene of meer bibliotheken op gebied van kunsten en wetenschappen;

lt;/. het doen houden van lezingen en voordrachten, de belangen van het Hooger Onderwijs in Nederlandsch-Indië betreffend;

h. het richten van vertoogen en rekwesten tot de bevoegde macht.

Het lidmaatschap wordt verkregen door aanmelding bij den secretaris, terwijl de contributie bedraagt; voor personeele leden een minimum van drie gulden ’s jaars en voor vereenigingen, die hetnbsp;lidmaatschap wenschen ƒ 10 per honderd leden met een minimum-van ƒ 10 en met een maximumgrens van ƒ 100, althans wat hetnbsp;verplichte deel der contributie betreft. Een ieder is vrij, méér contributie te betalen. Donateurs betalen een minimum van ƒ 25 per jaar.

Ten zijner tijd zal de goedkeuring der Regeering op deze statuten worden aangevraagd.' Inmiddels hebben reeds zeer invloedrijke mannen hun steun aan de jonge vereeniging toegezegd of zitting genomen in een Commissie van Bijstand en Advies. Zoodra alle benoemingen zijn geschied, zullen wij de namen der leden van dat comiténbsp;publiceeren.

Het Hoofdbestuur der Indische Universiteitsvereeniging bestaat uit de Heeren: Dr. J. Noordhoek Heqt, wd. Directeur der School totnbsp;Opleiding van Inlandsche Artsen, Voorzitter; Ds. D. J. B. WijERS,nbsp;Praeses van de Gereformeerde Kerk te Batavia, Onder-Voorzitter;nbsp;Mr. D. W. M. G. Schumann, leeraar van Afdeeling B van het Gymnasium Willem 111 te Weltevreden, penningmeester; Br. H. J. K.nbsp;Van Damme (Broeder Coelestinus), Hoofdonderwijzer Broedersschooinbsp;te Weltevreden; Kolonel J. Bijker, arts Hoofdbureau voor den mili-tair-geneeskundigen dienst; E. F. E. Douwes Dekker, journalist,nbsp;oud-redacteur aan het Bataviaasch Nieuwsblad; Raden Masnbsp;Ario Dhipokoesoemo, Patih van Batavia; J. Dinger, Directeur vannbsp;de Nederlandsch-Indische Escompto-Maatschappij; Raden Adipatinbsp;Aria Achmat Djajadiningraï, Regent van Serang; Mr. A. Heyman,

-ocr page 250-

234

leeraar-Directeur der Opleidingsschool voor Inlandsche rechtskundigen te Weltevreden; Mr. Th. Thomas, advocaat te Batavia; Phoa Keno Hek, Voorzitter der Chineesche Schoolvereeniging Tiong Hoanbsp;Hwe Kwan en Mr. I. Hen, gemeentesecretaris van Batavia, Secretaris van het Hoofdbestuur, die gaarne aan belangstellenden denbsp;verlangde inlichtingen zal geven en bij wien men zich voor hetnbsp;lidmaatschap kan aanmelden.

De Java bode van 27 Mei j. 1. wijdt naar aanleiding van deze circulaire een hoofdartikel aan het Universitair onderwijs vannbsp;Indië. Wij citeeren hieruit het volgende;

„De oprichters van de universiteitsvereeniging kunnen, hoe ook „het oordeel van het verre nageslacht over hun daad moge luiden,nbsp;„niet bogen op een onverdeelde „bonne presse” van de zijde hunnernbsp;„tijdgenooten.

„Met kolommen critiek en spot straffen bladen als het Soerab. „Hbl. en de N. Soerab. Ct. hen voor hun onpraktisch gedoe. Hetnbsp;„Soerab. Hbl. vergelijkt Indië met een mangaboom en maakt ernbsp;„zich vroolijk over, dat de mannen der universiteitsvereeniging daarnbsp;„reine-claudes van zouden willen plukken. Ook het Onderwijsnbsp;„keurt het af. (')

„Enkel de Loc. gaf, voor zoover ons opviel, een van waardeering getuigende bespreking.

„Terecht, naar wij meenen, deed zij dit. De daad van de heeren „Noordhoek Hegt c.s. verdient waardeering en in hun strevennbsp;verdienen deze steun.

„Of wij dan van oordeel zijn, dat Indië zoo dringend behoefte „heeft aan een universiteit?

„Geenszins. Maar het heeft behoefte aan het ideaal daarvan. „Indië moet leeren gelooven aan zich zelf, aan de groote mogelijk-„heden, 't welk het voor zijn kinderen bevat. En aan zijn onbe-„slemd streven dient richting gegeven: aan het denkbeeld moet eennbsp;„lichaam worden geschonken, dat de tijd komen zal, wanneer Indiënbsp;„zijn eigen universiteit niet enkel zal noodig hebben, maar het ooknbsp;,in staat zal wezen deze door eigen intellectueele krachten in standnbsp;„te houden.

(') Onze aandacht heeft het getrokken, dat in het hoofdbestuur noch het eigenlijk gezegd midelbaar, noch het openbaar lager onderwijs is vertegenwoordigd. Is dit soms, omdat men bij het onderwijs maar al te zeer overtuigd is van de moeilijkheid om goedenbsp;onderwijskrachten te verkrijgen? (Red.)

15

-ocr page 251-

235

Het besef moet het komen te bezitten, dat het door eigen arbeid „en streven daartoe komen kan en een weg is geopend om datnbsp;„doel te bereiken.

„Daarin ligt. naar onze meening, de hoofdbeteekenis van de oprichting „der vereeniging. Een beteekenis, welke daar echter slechts tennbsp;„volle aan zal mogen gehecht worden, wanneer uit de practijk zalnbsp;„blijken, dat werkelijk met het openen van den weg op degelijkenbsp;„wijze een aanvang is gemaakt.

„Aanwijzingen nu bestaan, dat de oprichters hiervoor niet blind zijn.

„Hier hebben wij het oog op de in de circulaire der vereeniging „genoemde leergangen (cursussen en lezingen), waarvan het Soerab.nbsp;Hbl. niet onjust gewaagt als van het eenige reëele daarin”.

De slotbeschouwingen van de Java Bode zijn;

„Twee dingen zijn noodig bij de bevordering van het groote hier „beschouwde doel;

„1” het hoog houden van het ideaal; dat Indië een universiteit „waard is, onder overweging, dat zijn volk zich slechts heeft tenbsp;„ontwikkelen om die te verwerven, het zelf die moet optimmeren metnbsp;„moeilijken arbeid, maar met zekerheid van slagen;

„2quot; dat bij eiken stap vooruit rekening worde gehouden met de „bestaande toestanden en behoeften, zoodat de gebrachte ontwikkelingnbsp;„aansluite bij de vroeger verworvene, er geen intellectualiteit in hetnbsp;„wilde weg mede worde gekweekt, maar de te schenken kennisnbsp;„zoodanig worde gekozen, dat zij in Indië zelf vruchtbaar kan wordennbsp;„gemaakt.

„Weet de nieuwe vereeniging aan deze twee punten te voldoen -de „overige punten van haar programma schenken wij haar voorloopig—nbsp;„dan zal hare oprichting voor Indië een daad zijn van de allergrootstenbsp;„beteekenis.

„Had de een of ander Carneqie, misschien uit eenige rubber- „boom” «opgewassen, ettelijke millioenen aan Indië geschonken, waarmedenbsp;„zoo maar dadelijk, een parvenu-universiteit uit den grond had kunnennbsp;„worden gestampt, waaraan zonder eenige kosten voor Indië hetnbsp;„meest voortreffelijke universitaire onderwijs zou worden gegeven,nbsp;„dan zouden wij die daad toch, wat het werkelijke, voor Indië daar-„uit te verkrijgen nut betreft, verre achterstellen bij die van de onder-„teekenaars der circulaire, welke zich aanduiden als hoofdbestuurnbsp;„der „Indische universteitsvereeniging”.

„Uit die daad kan iets heel goeds en heilzaam geboren worden; „Indië kan er — met vermijding der ginds gemaakte fouten — door

-ocr page 252-

236

„worden gebracht op den juisten weg van de hoogere ontwikkeling, „die men in Britsch-Indië nog niet heeft kunnen aantreffen.

„Een moeilijke maar hoogst belangrijke arbeid is het hoofdbestuur „beschoren: moge het veel steun vindenquot;.

Bij dezen wensch kunnen wij ons aansluiten, al zijn onze verwachtingen op een verwezenlijking daarvan niet al te hoog gespannen.

(Red.)

Jl


-ocr page 253-

FORMATIE EN STERKTE VAN EN HET VERLOOP ONDER DE MILITAIRE PAARDENARTSEN BIJ HET LEGERnbsp;IN NEDERLANDSCH-INDIËnbsp;GEDURENDE DE JAREN 1898 TOT EN MET 1909.

-ocr page 254- -ocr page 255- -ocr page 256- -ocr page 257- -ocr page 258-

242


243


STAaT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederlandsch-Indië gedurende de maand Januari 1910.

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederlandsch-Indië gedurende de maand Februari 1910.


GEWEST.

1

3

^ OJ

CS . gt;

c

(D s—gt;

S £

O. dl 0)

01 gt; gt;

3

3

gt;

P CO

S ai 'S. ^

qj 3 CO 03 3nbsp;^ OJnbsp;•— u. ^nbsp;P CD v-

5-= 5

CS

o ’-5 c

o;

^ o agt; —

o

k.

(D

dJ

N

3

JS

Ji£

3.

O)

1

quot;O

3

O

g

CO

CLgt;

o .

k.

•o

•o

cS

CO

ai

O

CJ

gt;gt;

£

o

k^

CS

.3

CJ

O

03

(/)

y-i

k^

3

ji:

CJ

co

co

u

Q,

o

CJ

k^

t/)

o!

k^

kl

3

(/}

lt;D

*o

O)

O)

'O S

fc3 — 03 Nnbsp;•O

CO

kH

o

O

Jas

co

03

X

CU

H

lt;ü

co

quot;3

CJ

OJ

•£

’o

•CJ

co

•d

3

O

n:

Bantam.....

1

42

1

9

4

Batavia.....

Preanger Regent-

4

10

2

5

2

1

schappen. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

7

Cheribon ....

25

4

19

17

Pekalongan. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

—-

616

1

1

4

Semarang ....

56

1

536

—'

Rembang ....

165

--

58

2

Soerabaia ....

17

2

90

Madoera.....

1

Pasoeroean....

3

25

2

1

Besoeki .....

66

10

2

17

6

Banjoemas ....

14

7

17

1

Kedoe .....

21

1

1

. 3

Madioen.....

201

10

822

Kediri.....

1

33

102

1

Djokjakarta. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

215

14

34

Soerakarta ....

54

1

18

6

1

Tapanoeli ....

4

4

4

Palembang ....

6

1

Oostk. V. Sumatra .

183

1

Pad. Benedenlanden.

3

Celebes en Onderh .

110

3

3

0

Pad. Bovenlanden .

'


GEWEST.


bantam .

^3tavia .

^reanger Regent Schappennbsp;^heribonnbsp;^ekalongannbsp;^^niarang


Re


mbang


^oerabaia

Rladoera.


asoeroean


esoeki


^anjoemas

•^edoe


M,


adioen.


adiri.


^^'J^kjakarta g°arakarta

en Lombok P^apanoeli


.^'embang jj^aiatra’s Oostkust


Benedenlanden

Bovenlanden


I CO

P Jr.


O

bfi o


Ol


O) (Z)

ajr.


r3


T3

C

O


5

11


p3


r3

CO


C3

Crt


11

8


¦a .ilt;:

O) ai •—


O

¦a


•a

c

o

E


80

5

134

3


23

16

1

14

149

16

178

221


964


12

18

1

7 3

57

3

18

3

6

8 21nbsp;20nbsp;23

2

13

2

1

3

5


28

5

818

59

118


889

107

74

15


11


57

7



i

-ocr page 259-

242

STAaT der gevallen van besmetteiijke veeziekten in Nederlandsch-Indië gedurende de maand Januari 1910.

243

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederlandsch-Indië gedurende de maand Februari 1910.


GEWEST.

1

3

Cd ^ ^ OJnbsp;OJ ^

cd

gt;

3

S 2

0lt; iD

OJ ^

lt;v gt; gt;

Wa

3

3

gt;

i

1 CO

o gt;-

'5. ^

agt; 3 co Cd 3nbsp;«3 ^ lt;u

'g ij •£

g

o '.S c 0)

'o- S

0)

^ o

u.

O)

agt;

N

3

cc

3

3.

QJ

1

*3

3

O

s

CO

lt;D

O

*0

1

0)

*o

cd

lic:

CO

’55

o

CJ

S

o

u.

cd

.3

CJ

CJ

cd

cn

M—

3

CJ

CO

CO

0)

Q,

O

CJ

Uw

cd

c/3

1

!

i

2 * Uw

3

C/3

(Lgt;

T3

CU

bJO lt;u

‘•B S

;d.3:i

cd N *0

3

3

co

Uw

o

O

co

3

X

CU

H

lt;U

co

_o

*3

CJ

Uw

(U

‘S

’o

-d

co

35

3

O

X

Bantam.....

1

42

1

9

4

Batavia.....

4

10

2

5

2

1

Preanger Regentschappen. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

_

_

_

_

7

_

_

_

_

__

--

Cheribon ....

25

4

19

17

Pekalongan....

616

1

1

4

Semarang ....

56

1

536

'

Rembang ....

165

58

2

Soerabaia ....

17

2

90

Madoera.....

1

Pasoeroean....

3

25

2

Besoeki .....

¦—

66

10

2

17

6

1

Banjoemas ....

14

7

17

1

Kedoe .....

21

1

1

3

Madioen.....

-—

201

10

822

Kediri.....

—.

1

33

102

1

Djokjakarta. . . nbsp;nbsp;nbsp;.

215

14

34

Soerakarta ....

54

1

18

6

I

Tapanoeli ....

4

4

4

Palembang ....

6

1

Oostk. V. Sumatra .

183

1

Pad. Benedenlanden.

3

Celebes en Onderh .

110

3

3

2

Pad. Bovenlanden .

Benedenlanden

Bovenlanden


GEWEST.


lt;u

sz ^ P3

:=? gt; c

^ D

(/)

O) W rv V-


cd


Cd :-Tgt;


3

cd


OJ

•O

agt;

tuO o

k. lt;L) Cd 'r?


o

-o


bantam .

Batavia .

^reanger Regent Schappennbsp;^heribonnbsp;^^kalongannbsp;^sniarangnbsp;^^mbangnbsp;^^erabaianbsp;^adoera.nbsp;{^asoeroean


esoeki . anjoemasnbsp;*^edoenbsp;^adioen.

Kediri. .

„ i^kjakarta ^^^rakartanbsp;en Lomboknbsp;papanoelinbsp;^^'embangnbsp;b^'^atra’s Oostkust

rr -



;gt; ^

c/3.

•O

c

o

cd

c/3

cd

C/3

X)

3

o

X

_

4

5

11

1

11

4

8

2

8

12

_

_

_

_

_

_

__

4

18

1

28

. -

80

1

1

5

5

7

7

818

11

¦-

134

3

59

3

57

8

118

--

3

4

57

23

18

1

16

3

6

7

1

6

7

14

8

__

149

21

889

16

20

107

1

178

23

74

221

2

15

5

3

6

2

2

1

3

~

3

964

_

2

0

1


-ocr page 260- -ocr page 261-

PERSONALIA.


A. E. TEN BrOEKE,


J. L. VAN ECK,


F. H. Sardemann,


J. A. Gunst,


G. Krediet,


J. C. Numans,


B. Vrijburg,


militair nbsp;nbsp;nbsp;paardenartsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1stenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;klasse,

van verlof uit Europa, geplaatst te Banjoe-Biroe.

militair nbsp;nbsp;nbsp;paardenartsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;klasse,

overgeplaatst van Banjoe-Biroe naar Buitenzorg en gedetacheerd aan hetnbsp;Veeartsenijkundig Laboratorium,nbsp;militairnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;paardenartsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;klasse,

overgeplaatst van Soerabaja naar Salatiga.

militair nbsp;nbsp;nbsp;paardenartsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;klasse,

overgeplaatst van Salatiga naar Soerabaja.

veearts, bij resolutie van den Minister van Koloniën van 31 Maart 1910, afd.nbsp;D. N®. 14 ter beschikking gesteld vannbsp;Gouverneur-Generaal om te wordennbsp;benoemd tot leeraar aan den cursusnbsp;tot opleiding van inlandsche veeartsennbsp;te Buitenzorg.

paardenarts der 2de klasse, gedetacheerd van het Nederlandsche leger, bevorderd tot paardenarts der 1stenbsp;klasse (Kon. besluit dd. 13 April 1910nbsp;N«. 2).

gouvernementsveearts, verlengd met zes maanden het buitenlandsch verlofnbsp;wegens langdurigen dienst.


-ocr page 262-

ROBERT KOCH.

Robert Koch werd den 11 den December 1843 te CI a u s t h a 1 in den Harz geboren, studeerde te Gottingennbsp;in de medicijnen, werd daarop assistent in Hamburg, omnbsp;vervolgens in Langenhagen en later in Rakwitz de geneeskundige practijk uit te oefenen. Niet lang daarna werdnbsp;hij „Kreisphysikus” in Wollstein en het is daar geweest,nbsp;dat Koch zijne studiën in de bacteriologie, eene wetenschap,nbsp;die wij grootendeels aan hem te danken hebben, begon.

De eerste stappen in deze richting waren toen gedaan; COHU had de lagere organismen reeds als plantaardigenbsp;wezens herkend en beschreven, Schroeter had ze op schijfjesnbsp;gekookte aardappelen zien groeien. Lister had reeds zijnenbsp;antiseptische wondbehandeling begonnen, toen KoCH innbsp;1878 zijne „Untersuchungen über die Aetiologie der Wund-infektionskrankheiten” publiceerde, waarin hij morphologischnbsp;karakteristieke lagere organismen als oorzaak van ziektennbsp;van dieren aanwees, door entingen bij muizen en konijnennbsp;verricht.

staafjes levendenbsp;bouillonnbsp;van denbsp;Reeds

Vervolgens werd door Koch de aetiologie van het miltvuur, waarover toen een felle strijd gevoerd werd, opge-helderd. Hij bewees, dat de reeds 2 jaren te voren ontdekte in het bloed van aan miltvuur gestorven dierennbsp;wezens waren. Het gelukte hem namelijk ze innbsp;te kweeken, waarbij hij tevens het verschijnselnbsp;sporenvorming ontdekte.

door deze twee ontdekkingen had Koch zich geschaard in de rij van de groote wetenschappelijke onderzoekers. Echter waren deze slechts een begin van de langenbsp;reeks van ontdekkingen eh onderzoekingen door hem gedaan.

-ocr page 263-

Op voordracht van Struck werd Koch daarop in 1880 als „Regierungsrat” aan het „Kaiserliches Gesundtheidsambt”nbsp;benoemd, waar hij en zijn assistent Loeffler een kleinnbsp;laboratorium te hunner beschikking kregen. Daar werktenbsp;Koch eerst de bacteriologische techniek, welke hij inzagnbsp;noodig te hebben, om zijne verdere bacteriologische onderzoekingen met succes bekroond te zien, uit. Daarna keerdenbsp;hij tot zijn oude onderwerp, het miltvuur, terug en leerdenbsp;ons, behalve de aetiologie, den weg van infectie van dezenbsp;ziekte bij de huisdieren kennen. Hij toonde aan, dat hetnbsp;eten van sporen en niet, zooals oorspronkelijk Pasteurnbsp;dacht, kleine wondjes, de weg was, waarlangs de infectienbsp;tot stand komt.

Omstreeks dezen tijd begon Koch zijne onderzoekingen op het gebied der tuberculose. Het stond bij hem vast, nadat denbsp;besmettelijkheid reeds vroeger was aangetoond, dat dezenbsp;ziekte door bacillen veroorzaakt moest worden. Langennbsp;tijd zocht hij tevergeefs, totdat het hem eindelijk in 1882nbsp;gelukte de bacillen met eene methyleenblauwoplossing,nbsp;versterkt met eene oplossing van kaliloog, te kleuren. Hijnbsp;kweekte ze daarna op gestold bloedserum en kon met dezenbsp;culturen tuberculose verwekken. Zoo was aan de drienbsp;eischen, aantoonen, kweeken en enten voldaan en stond denbsp;aetiologie der tuberculose vast.

In 1884 naar Br i tsch-In d i ë vertrokken om de cholera asiatica te bestudeeren, ontdekte hij de veroorzaker, denbsp;vibrio cholerae, en kweekte dezen in reincultuur. Naarnbsp;aanleiding van zijne studiën over de wijze van verbreidingnbsp;en de wegen, waarlangs bij deze ziekte de infectie tot standnbsp;komt, werden nieuwe bestrijdingsmaatregelen in het levennbsp;geroepen, waaronder de drinkwatervoorziening een voornamenbsp;plaats innam.

Teruggekeerd uit Engelsch-Indië zette Koch zijne studiën over de tuberculose voort en in 1890 op het 10denbsp;internationale medisch congres deed hij de mededeeling

-ocr page 264-

248

die de geheele wereld in enthusiasme bracht, n. 1. dat hij eindelijk een middel gevonden had, dat de ontwikkelingnbsp;van de tubercelbacil in het lichaam van de cavia totnbsp;stilstand bracht. Dit middel was zijne tuberculine, eennbsp;filtraat van in glycerinebouillon gekweekte culturen. Hiermede kon hij tuberculose in het Ie stadium aantoonen en,nbsp;naar hij hoopte, ook genezen.

Toen dit laatste niet het geval bleek te zijn, was KoCh volgens Loeffler, in plaats van de gevierde ontdekker ennbsp;weldoener der menschheid plotseling, en niet het minst innbsp;zijn eigen vaderland, één der meest gehate mannen van zijnnbsp;tijd. Toch had Koch slechts de hoop uitgesproken ennbsp;niets beloofd omtrent de geneeskracht van zijn tuberculine.

In dezen tijd stelde Koch verder de besmettelijkheid van lepra vast en gaf als bestrijdingsmaatregel het oprichtennbsp;van afzonderlijke leprakampen aan.

In 1896 riep de Engelsche regeering de hulp van Koch in met het oog op de runderpest in Zuid-Afrika, welkenbsp;daar toen hevig heerschte.

Ook hier had hij in weinige maanden het succes dieren tegen deze ziekte te kunnen immuniseeren, o. a. door inspuitingen van gal van aan runderpest gestorven dierennbsp;en hierdoor de ziekte te beperken.

Daarop stond Koch aan het hoofd van de Duitsche commissie, die naar Britsch-Indië vertrok om de pestnbsp;en de middelen ter bestrijding ervan te bestudeeren.

Van Engelsch-Indië ging Koch naar Duitsch-Oost-Afrika, om de oorzaak van sterfte daar onder de paarden en runderen op te sporen en constateerde er de surra ennbsp;de texaskoorts.

Ten opzichte van de aetiologie van deze tropische ziekten heeft hij belangrijke onderzoekingen gedaan. Hij stelde o. a.nbsp;vast het verschil tusschen de gewone rattentrypanosomennbsp;en die der surra en ten opzichte van de texaskoorts bevestigde hij de onderzoekingen van Schmidt, welke hadden

-ocr page 265-

249

uitgewezen, dat de teeken hierbij de brug waren tusschen de smetstof en het dier.

Door zijne studiën in de tropische en sub-tropische landen werd zijne aandacht gevestigd op malaria en ooknbsp;aan deze ziekte is de naam van Koch, wat betreft diffe-rentiaaldiagnose en bestrijding, verbonden.

In Duitschland teruggekeerd zette Koch zijne onderzoekingen op het gebied der tuberculose weder voorf. In hem kiemde de gedachte, dat de tubercelbacil van dennbsp;mensch en de zoogdieren verschillend moest zijn, watnbsp;betreft de pathogeniteit. Dierproeven bevestigden deze veronderstelling en in 1901 op het internationale congres tenbsp;Londen kwam Koch met den uitslag dezer proeven voornbsp;den dag. Het was hem niet gelukt dieren door infectienbsp;met tubercelbacillen van den mensch tuberculeus te maken,nbsp;daarentegen gelukte het hem zonder uitzondering zoogdieren te infecteeren met tubercelbacillen, afkomstig vannbsp;een rund. Andere onderzoekers kwamen later met eennbsp;positief resultaat, wat betreft het verwekken van tuberculosenbsp;bij zoogdieren met tubercelbacillen van den mensch en eennbsp;hevige strijd ontbrandde over de eenheid van zoogdieren-tuberculose en die van den mensch.

Er is bijna geen besmettelijke ziekte voor mensch of dier te noemen of de naam Koch is er aan verbonden. Zoonbsp;ontdekte bij tijdens zijn verblijf in Egypte het lager organisme van de Egyptische oogziekte en de amoeben alsnbsp;veroorzakers van een vorm van dyssenterie.

Op het gebied van den typhus maakte hij zich verdienstelijk door, behalve op de infectie door drinkwater, te wijzen, op die door direct contact, een factor, die op denbsp;bestrijdingswijze natuurlijk zijn invloed deed gelden.

In 1903 begaf Koch zich voor de 2de maal naar Zuid-Afrika om op verzoek van de Engelsche regeering een onderzoek in te stellen naar een nieuwe ziekte onder denbsp;runderen aldaar. Hij ontdekte bij de aangetaste dieren in

-ocr page 266-

¦I

250

het bloed parasieten, verschillend van die van de texaskoorts, en noemde de ziekte „Kustkoorts”. Deze was niet zooalsnbsp;eerstgenoemde door inspuitingen van met parasieten beladen bloed bij andere dieren over te brengen, noch geluktenbsp;het hun dieren ertegen te immuniseeren.

Uit Zuid-Afrika teruggekeerd, werd Koch op zijn 60ste jaar benoemd tot lid van de Academie van Wetenschappennbsp;te Berlijn, een eer, die hem niet te vroeg te beurt gevallennbsp;is. Tevens werd hem ontslag verleend als directeur vannbsp;het „Institut für Infektionskrankheiten”, teneinde hem innbsp;de gelegenheid te stellen zich geheel aan zijne wetenschappelijke studiën te wijden.

In 1905 ontving Koch den Nobelprijs voor geneeskunde, eene welverdiende belooning voor een van de grootstenbsp;mannen van zijn tijd.

Iimi 1910.

G. LEURINK.

¦I

-ocr page 267-

•- . nbsp;nbsp;nbsp;V-l',, • , S-*. '•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' .

, nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ... 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’ v'*?; •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• .-■

f'-'';' V-.»-


ï



r.;v â– 

.......... '■ ■ nbsp;nbsp;nbsp;■'■•J':'; ■


• '■ ‘‘^ ■ ■ ’*



■j?' '■ nbsp;nbsp;nbsp;„. -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■'■S'


J?'••

. : ■ nbsp;nbsp;nbsp;'■■- ‘, -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^gt;n-:-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■; ■ ' •

- - nbsp;nbsp;nbsp;;.snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;; . , .-


.«';■■









amp;''5s*-*iV'''v'\ï'' • -.»- /■lt;''quot;■ ^



yyAV^-=



;:sJlt;


TT



’2%*

-ocr page 268- -ocr page 269-

Langzamerhand zijn velen, waaronder ook veeartsenijkun-digen, tot de meening gekomen, dat de osteomalacie waarvan nog altijd gevallen onder de Australische troepenpaardennbsp;voorkomen, moet worden toegeschreven aan een tekort aannbsp;kalk in het voedsel. Vooral is die meening gebaseerd opnbsp;de chemische onderzoekingen van Dr. J. Dekker, gepubliceerd in Voederstoffen, enz., Mededeelingen, No. 8 van hetnbsp;Departement van Landbouw. In verband hiermede verwachtnbsp;men heil als voorbehoed- c.q. geneesmiddel van een verstrekking boven het ration gras en gaba van een zekerenbsp;hoeveelheid voederkalk.

Het zij mij vergund een tweetal conclusies van den heer Dekker betrekking hebbende op de verteerbaarheid diernbsp;voederkalk en de hoeveelheid kalk, welke onze paardennbsp;in het voedsel ter beschikking hebben, beide getrokkennbsp;uit de gevonden cijfers, hier aan een nader onderzoek tenbsp;onderwerpen.

Op blz. 82 van genoemde monographie leest men;

„De verschillende cijfers wijzen er op, dat de voederkalk „makkelijker opgenomen wordt, dan de kalk uit gras ofnbsp;„padi”.

Deze meening, die niet anders gebaseerd kan zijn dan op de vergelijking van de cijfers omtrent de verteerbaarheidnbsp;van de CaO in de periodes II, III en IV, blz. 72 (zie ook

-ocr page 270-

252

tabel 8 hierachter opgenomen), waaruit blijkt, dat bij de rations met 40 gram voederkalk de verteerbaarheid dernbsp;kalk hooger was dan bij die met 15 gram voederkalk,nbsp;wordt zoowel in geschreven als gedrukte stukken, zondernbsp;nader onderzoek, overgenomen en als argument voor eennbsp;kalkverstrekking aangevoerd.

Ten einde het minder juiste van deze conclusie aan te toonen dient een blik geslagen in de mededeelingen omtrentnbsp;de voedingsproeven en de uitkomsten van de scheikundigenbsp;onderzoekingen op biz. 70 e.v. van bedoelde publicatie.

In de eerste plaats opgemerkt, dat het a priori, ook zonder cijfers te raadplegen, moeite moet kosten aan te nemen,nbsp;dat een planteneter de in natuurlijk en niet geconserveerdnbsp;voedsel (gras) organisch gebonden ka^ moeilijker zounbsp;verteren dan een chemisch praeparaat.

Bij twee paarden No. 890 en No. 916 werden zes verschillende rations gevoerd. In periode 1 en VI werd geen voederkalk verstrekt, dus wij beschikken over 4 analysesnbsp;omtrent de verteerbaarheid van kalk in gras en padi.

Wat waren daarvan de resultaten?

Periode I, 25 KG. gras en 5 KG. padi;

No. 890, in voedsel: 36.7 gr. CaO, verteerd; 23.2gr. = 63.2%,

No. 916, in voedsel: 36.7 gr. CaO, verteerd:23.5gr. = 64.-%.

Periode VI, 30 KG. gras en 5 KG. padi:

No. 890, in voedsel: 32.5 gr. CaO, verteerd; 18.6 gr. = 57.2®/o,

No. 916, in voedsel: 32.5 gr. CaO, verteerd: 21.5gr. = 62.7%.

Totaal: 138.4 gr. CaO, verteerd;86.8gr. = 62.77o-

Dus, zoover als de beschikbare cijfers gaan, wordt van de kalk in de gewone rations gemiddeld 62.7“/o verteerd.

Tijdens de andere periodes werd steeds 15 of 40 gram voederkalk aan het ration toegevoegd. Daar 15 gram, d. i.nbsp;5.8 gr. CaO, slechts een geringe hoeveelheid is, komen innbsp;de eerste plaats de rations met 40 gram voederkalk, vertegenwoordigende 15.3 gram CaO, in aanmerking voor eennbsp;vergelijking met die zonder voederkalk. Bovendien neem

-ocr page 271-

253

ik hier, zooals boven reeds werd aangegeven, de gunstigste cijfers voor de opvatting van Dr. Dekker, want in denbsp;rations met 15 gram voederkalk, was de verteerbaarheidnbsp;gemiddeld kleiner dan in die met 40 gram.

No. 890

Periode II, 25 KQ. gras, 6 KG. padi en 40 gr. voederkalk: I in voedsel: 24.8 gr. CaO.

in kalk: 15.3 gr. CaO.

Totaal: 40.— gr. CaO,verteerd:21.5 gr.=53.6®/o.

Periode III, 25 KG. gras, 4 KG gaba, KG. padistroo en 40 gr. voederkalk:

No. 890

I in voedsel: 26.— gr. CaO, j in kalk: 15.3 gr. CaO,

Totaal: 41.3')gr.CaO,verteerd:28.5gr.=69‘’/o.

Ik vestig er de aandacht op, dat dit ration een buitengewoon hoog verteerbaarheidscijfer vertoont, het eenige, dat hetnbsp;hierboven berekend gemiddelde cijfer bij de rations zondernbsp;voederkalk heeft overschreden.

Periode IV, 25 KG. gras, 4 KG. gaba, ‘/a KG. boengkil en 40 gr. voederkalk:

Nquot;. 916

^ in voedsel: 23.7 gr. CaO,

^ in kalk 15.3 gr. CaO,

Totaal: 39.0 gr. CaO, verteerd: 23.5 gr.=60.3“/o-

Periode V, 25 KG. gras, 5 KG. padi, ‘/a KG. boengkil en 40 gr. voederkalk:

N». 890 \ in nbsp;nbsp;nbsp;voedsel: 23.1 gr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;CaO,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

Nquot;. 916 ^ in kalk

: nbsp;nbsp;nbsp;15.3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;CaO,

Totaal: 38.4 gr. nbsp;nbsp;nbsp;CaO,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

9 Bij Dr. Dekker is hierin een kleine fout geslopen, zoodat ook zijn verteerbaarheidscoëfficient een kleine correctie behoefde.

-ocr page 272-

254

In deze 5 rations werd dus in grammen

verstrekt; nbsp;nbsp;nbsp;verteerd;

40.1 nbsp;nbsp;nbsp;21.5

41.3 nbsp;nbsp;nbsp;28.5

39.— nbsp;nbsp;nbsp;23.5

38.4 nbsp;nbsp;nbsp;19.—

38.4 nbsp;nbsp;nbsp;21.8

totaal: 197.2

114.3 = 57.9° 0.

In de 5 gevallen, dat 40 gram voederkalk werd verstrekt, was dus de gemiddelde verteerbaarheid 62.7—57.9 = 4.8°/onbsp;minder dan in de 4 gevallen zonder voederkalk.

Schakelt men in de rations met kalk periode III met een abnorm hooge verteerbaarheidscoëfficient uit, dan kan mennbsp;van beide zijden 4 analyses met elkaar vergelijken en krijgtnbsp;een nog juister beeld. In de 4 rations zonder kalk werdnbsp;opgenomen 138.4 gram en verteerd', zooals wij zagen, 86.8nbsp;gram = 62.7°/o. In de bedoelde 4 met kalk opgenomennbsp;197.2 — 41.3 = 155.9 gram en verteerd 114.3 — 28.5 = 85.6nbsp;gram of 55%; dus 62.7 — 55 = 7.7% minder.

Opvallend is het, dat hoewel in de 4 rations met kalk 155.9— 138.4= 17.5 gram CaO meer werd verstrekt, innbsp;totaal 1.2 gram minder werd geresorbeerd.

Van bovenbedoelde 155.9 gram was 4x15.3 = 61.2 gram CaO in de voederkalk, dus 94.7 gram in het voedsel.nbsp;Veronderstellende, dat de voederkalk niet van invloednbsp;is op de verteerbaarheid van de kalk in het voedsel, dannbsp;zou van die 94.7 gram 62.7% = 60.4 gram moeten zijnnbsp;verteerd en dus 85.8 — 60.4 = 25.4 gram uit de 61.2 gramnbsp;CaO in de voederkalk zijn opgenomen, wat gelijk staat metnbsp;een verteerbaarheid van de voederkalk van 41.5°/o.

Mijn conclusie uit deze 4 rations met en zonder voederkalk is dan ook:

1°. dat in de rations met kalk, hoezeer daarbij de in totaal verstrekte hoeveelheid kalk grooter was, absoluut ennbsp;relatief minder kalk werd verteerd.

-ocr page 273-

255

dat de voederkalk óf minder goed wordt verteerd dan de kalk in het voedsel óf een deprimeerenden invloednbsp;uitoefent op de verteerbaarheid van de kalk in gras en gaba.

Deze tweede conclusie geldt ook, indien men het ration met het abnormaal hoog verteerbaarheidscijfer in de berekening inlascht.

In geen geval kan dus worden toegegeven, dat de voederkalk gemakkelijker verteert, dan de kalk in het voedsel. Ten onrechtenbsp;vermeldt dus de heer Dekker, dat de cijfers daarop wijzen.

Het tweede punt, waarop ik de aandacht meen te moeten vestigen, is van meer gewicht. De meerdere of minderenbsp;juistheid daarvan is van grooter beteekenis. Het gaat n.1.nbsp;om de kwestie of ons tegenwoordig ration voor de Australische paarden al of niet voldoende kalk bevat en verdientnbsp;derhalve nauwkeurig te worden onderzocht.

Het is het volgende op blz. 97 v.rmeld;

„In het Westmoesson-ration krijgen de paarden 27.1 gram „CaO (berekend tot de gemiddelden van de tabellen 2 en 3),nbsp;„d. i. voor een paard van 400 KG. 0.065 gram per kilonbsp;„dier, voor zwaardere dieren nog minder. In het Oost-„moesson-ration komt 37.2 gram CaO voor, d. i. 0.095nbsp;„gram CaO per KG. dier voor paarden van 400 KG. Hetzijnbsp;„men nu met Wolff 0.2 gr. of met Tangl 0.1 —0.125 gr.nbsp;„CaO als voldoende per kilo dier aanneemt, een te kortnbsp;„bestaat hier zonder twijfel”.

De heer Dekker meent dus, dat onze paarden minder kalk krijgen, dan het minimum door Tangl aangegeven.

Niet moeilijk valt het uit de cijfers van Dr. Dekker en die van Tangl {Die landwirtscliaftichen Versuchsstationen,nbsp;Band LVII) aan te toonen, dat onze troepenpaarden zelfsnbsp;ill den Westmoesson ten dienste van hun lichaam over eennbsp;hoeveelheid kalk beschikken, welke grooter is, dan hetnbsp;minimum, waarover de paarden van Tangl konden beschikken.nbsp;Hoe vreemd het moge schijnen, de heer Dekker, die een

-ocr page 274-

256

speciaal onderzoek heeft gedaan naar de verteerbaarlieid der voedende bestanddeelen en die van verscliillende zouten,nbsp;verliest bij zijn vergelijking geheel uit het oog, dat mennbsp;ook bij de kalk rekening heeft te houden met de verteer-baarheid. Het komt toch meer aan op de hoeveelheid,nbsp;welke wordt verteerd, dan op die welke wordt verstrekt.

Wannéér men het origineele artikel van Tanol (l.c. blz. 367) raadpleegt, dan ziet men, dat deze heeft geëxperimenteerd met hooi van laag kalkgehalte en haver van eennbsp;ongewoon hoog kalkgehalte (zie blz. 373). Daar echternbsp;verreweg het grootste gedeelte der kalk door het hooi werdnbsp;geleverd, evenals in Indië door het gras, lag het voor denbsp;hand te verwachten, dat in het experiment van Tanol denbsp;kalk minder goed zou verteren, dan in dat hier met grasnbsp;genomen. Dit heeft de heer Dekker bij zijn beschouwingennbsp;over het hoofd gezien.

Tanol meldt dan ook op blz. 375 (Versuchsreiche 2), dat bij de paarden 111 en IV resp. 63.3 en 74.6 quot;/o van de Canbsp;in de mest werd terug gevonden, dus maar 36.7 en 25.4 “/onbsp;werd verteerd, terwijl deze coëfficiënt in de periodes 1 ennbsp;VI van Dr. Dekker gemiddeld 62.7 **/o was. (Ook innbsp;Versuchsreihe 1 van Tanol, toen de paarden uitsluitendnbsp;hooi kregen, was de maximum verteerbaarlieid van Ca nietnbsp;hooger dan 41.2 “/o). Uit de tabel op blz. 377 ziet mennbsp;dan ook, dat de hoeveelheden, welke door die paardennbsp;werden geresorbeerd resp. 10 en 8.78 gram Ca = 14en 11.3nbsp;gram CaO bedroegen. Zooals ik reeds mededeelde bedroegnbsp;in de 4 gevallen in periode 1 en VI die hoeveelheid totaalnbsp;86.8 gram of gemiddeld 21.7 gram CaO, wat een aanzienlijknbsp;verschil maakt, ook al is ons troepenpaard gemiddeld 450nbsp;KG. in plaats van 403.8 en 432.5 KQ., zooals de paardennbsp;van Tanol. Echter de paarden kregen door toeval in denbsp;periodes I en VI misschien meer kalk dan gemiddeld in hetnbsp;voedsel aanwezig is. Dus mij aan de gemiddelde cijfersnbsp;van Dr. Dekker gehouden.

-ocr page 275-

257

= 32.1 gram, waarvan per dag ruim 20

gemiddeld

In West- en Oostmoesson krijgen volgens diens berekening de paarden resp. 27.1 en 37.2 gr. CaO, dus het geheele jaarnbsp;27.1 37.2

gram verteert, terwijl in den Westmoesson die hoeveelheid 17 gram bedraagt. Zooals ik reeds opmerkte waren denbsp;paarden van Tangl lichter dan 450 KG. Brengt men ditnbsp;in rekening, dan verteerden in Versuchsreihe 2 de paardennbsp;111 en IV per dag en per KG. 0.0347 en 0.0261 gram CaOnbsp;en onze paarden in den Westmoesson 0.0377 en gemiddeldnbsp;over het geheele jaar 0.044 gram. Nu wordt praktisch nietnbsp;al het gras opgegeten; steeds blijft een gedeelte, dat minnbsp;of meer verontreinigd is, liggen. Volgens wegingen doornbsp;mij aan den ziekenstal gedaan bedraagt de hoeveelheidnbsp;afval ± 2 KG. per paard. Laten wij dit op 2'/2 KG. =Vionbsp;deel van het ration stellen, dan zal men de hoeveelheidnbsp;kalk met '/lo moeten verminderen, zoodat de paarden gemiddeld over het geheele jaar 0.044—0.0044=0.0396 gramnbsp;CaO per KG. dier krijgen, wat aanzienlijk meer is dan denbsp;minima van Tangl.

Ten onrechte zegt de heer Dekker dan ook, dat hier bij onze troepenpaarden ongetwijfeld een te kort bestaat, alsnbsp;men het minimum van Tangl als voldoende aanmerkt.

Bij de paarden van Tangl bleef met dit minimum nog resp. 1.9 en 1.09 gram Ca = 2.6 en 1.5 gram CaO in het lichaamnbsp;achter. Toetsen wij hier eens aan wat er van de kalk achterbleef in de verschillende periodes bij de bekende voeder-proeven alhier. Wij hebben dan de verteerde hoeveelheidnbsp;te verminderen met die, uitgescheiden met de urine ennbsp;vermoedelijk langs de huid. Van de urine zijn alleen bekendnbsp;de hoeveelheden op den laatsten dag van elke periode afgescheiden en het gehalte aan kalk van de morgenurine.nbsp;Berekent men hieruit de hoeveelheid kalk, dan krijgt mennbsp;zeker geen te laag cijfer, want de morgenurine is gewoonlijknbsp;het rijkst aan kalk.

17

-ocr page 276-

258

Volgens Dr. Dekker moet ongeveer 25 Liter vocht langs huid en longen verloren zijn gegaan, welk vocht ook eennbsp;zekere hoeveelheid kalk bevat. Laat ik aannemen, dat ditnbsp;vocht geheel uit zweet bestaat (de verdamping van kalknbsp;langs de longen kan nooit veel zijn^ en als gehalte aannbsp;kalk van zweet Europeesche cijfers nemen, welke zeker hoogernbsp;zijn dan die hier èn omdat het voedsel in Europa in den regelnbsp;kalkrijker is èn omdat de dieren daar minder transpireeren,nbsp;dan zal de door mij in mindering gebrachte hoeveelheidnbsp;kalk zeker niet te klein zijn. Wat er dus overblijft na hetnbsp;verlies langs nieren en huid in rekening te hebben gebrachtnbsp;is dus zeker minder dan in werkelijkheid.

Wat betreft het CaO gehalte van paardezweet geeft het pas verschenen Lehrbuch der Vergleidiende Physiologicnbsp;der Haussaügeliere von Ellenbenger en Scheunert, 1910,nbsp;de volgende cijfers van Schmidt; 1 Liter zweet bevat 5'Vonbsp;aschbestanddeelen, waarvan 0.3'Vo kalk. Dit is per Liternbsp;± 50 gram asch, waarin ± 0.15 gram kalk; dus in 25 Liternbsp;± 3.7 gram CaO.

Rations zonder voederkalk.

Periode I, No. 890, verteerd 23.2 gr. CaO;

in urine 6X1.273= nbsp;nbsp;nbsp;7.6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;CaO,

in zweet nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3.7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

achtergebleven nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11.9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Totaal nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;23.2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Periode I, No. 916, verteerd 23.5 gr. CaO;

in urine 8.8X0.336= nbsp;nbsp;nbsp;3.0nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;CaO,

in zweet nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3.7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

achtergebleven nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16.8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Totaal nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;23.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

-ocr page 277-

259

Periode VI, No. 890, verteerd 18.6 gr. Ca O:

in urine 6.8X1.242-= 8.4 gr. Ca O, in zweetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3.7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

achtergebleven nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Totaal nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18.6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Periode VI, No. 916, verteerd nbsp;nbsp;nbsp;21,5 gr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Canbsp;nbsp;nbsp;nbsp;O;

in urine 7.3X1.523=11.4 gr. Ca O, in zweetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3.7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

achtergebleven nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6.4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Totaal nbsp;nbsp;nbsp;=21.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Rations met 15 gram voederkalk.

Periode II, No. 916, verteerd 16.1 gr. Ca O:

in urine 7.3X0.393= 2.8 gr. Ca O, in zweetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3.7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

achtergebleven nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9.6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Totaal nbsp;nbsp;nbsp;=16.1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Periode III, No. 916, verteerd 18.0 gr. Ca O:

in urine 6.9X1.496=10.3 gr. Ca O, in zweetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3.7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

achtergebleven nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4.0nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Totaal nbsp;nbsp;nbsp;=18.0nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Periode IV, No. 890, verteerd 14.5 gr. Ca O:

in urine 6.75X0.851 = 5.7 gr. Ca O, in zweetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3.7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

achtergebleven nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Totaal nbsp;nbsp;nbsp;=14.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Rations met 40 gram voederkalk.

Periode II, No. 890, verteerd 21.5 gr. Ca O:

in urine 8.8X0.889= 7.8 gr. Ca O, in zweetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;= 3.7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

achtergebleven nbsp;nbsp;nbsp;= 10.0nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Totaal nbsp;nbsp;nbsp;=21.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

ib.


-ocr page 278-

260

Periode 11!, No. 890, verteerd 28.5 gr. Ca O;

in urine 8,8X1.347 = 11.8 gr. Ca O, in zweetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3.7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

achtergebleven nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;13.0nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Totaai nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;28.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Periode IV, No. 916, verteerd 23.5 gr. Ca O:

in urine 7.5 X2.5= 18.7 gr. Ca O, in zweetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3.7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

aclitergebleven nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Totaal nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;23.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Periode V, No. 890, verleerd 19,0 gr. Ca O; .

in urine 6.2X1.893 = 11.7 gr. Ca O, in zweetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3.7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

achtergebleven nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3.6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Totaal nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19.0nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Periode V, No. 916, verteerd 21.8 gr. nbsp;nbsp;nbsp;Cao:

in urine 7X2.436= 17.0 gr. Ca O, in zweetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3.7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

achtergebleven nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Totaal nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21.8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Legt men deze getallen, welke natuurlijk slechts een zeer relatieve waarde hebben, naast elkander, dan ziet men,nbsp;dat gemiddeld een aanzienlijke hoeveelheid Ca O werd vastgehouden en dat deze hoeveelheid afneemt, naarmate meernbsp;voederkalk werd verstrekt.

Zonder voederkalk: met 15 gr. kalk: met 40 gr. kalk:

11.9

9.6

10.0

16.8

4.0

13.0

6.5

5.1

1.1

6.4

3.6

1.1

gemiddeld: 10.4

6.2

5.8

-ocr page 279-

261

Wijzen deze cijfers op een langzaam ontkalken van het lichaam bij onze troepenpaarden? In geen enkel opzicht!nbsp;Onze paarden zijn blijkbaar in staat uit het relatief kalkarmenbsp;voedsel, zoo noodig, in het lichaam een aanzienlijke hoeveelheid kalk vast te houden. Ten minste indien men eenigenbsp;waarde wil hechten aan de cijfers door Dr. Dekker verkregen.nbsp;En dat doet deze chemicus, anders zou hij op grond daarvannbsp;niet tot de ver strekkende conclusie zijn gekomen, dat denbsp;dieren in ieder geval te weinig kalk krijgen.

Merkwaardig zijn in dit opzicht de cijfers in periode I, toen de dieren een voor een troepenpaard normaal ration —nbsp;25 KG. gras en 5 KQ. padi—kregen, en resp. 11.9 en 16.8nbsp;gram kalk in het lichaam achterbleef. Natuurlijk, dat dit nietnbsp;eiken dag kan geschieden; in het algemeen moet de opnamenbsp;en de afscheiding van kalk even groot zijn. Maar hieruitnbsp;blijkt toch, dat gezonde paarden in staat zijn een eventueelnbsp;tekort aan kalk uit het ration weer aan te vullen.

De achtergebleven hoeveelheid kalk is bij de Indische proeven aanzienlijk hooger dan bij die van Tangl. Ook denbsp;paarden in Versuchsreihe 1, welke in het voedsel 50.9 gramnbsp;CaO kregen (in Versuchsreihe 2 was die hoeveelheid 38.2nbsp;gram) hielden niet meer terug dan 1 gram.

Opvallend is het, dat de hoeveelheid kalk in het lichaam achtergebleven bij de dieren, welke geen voederkalk kregen,nbsp;zooveel grooter is. Wijst een en ander er niet op, dat denbsp;CaO uit voederkalk vermoedelijk zonder veel effect hetnbsp;lichaam weer verlaat? En dat de kalk uit hooi (in de proevennbsp;van Tangl) zich meer dienovereenkomstig gedraagt dannbsp;die uit gras?

Ook dit kan ons niet erg verbazen, indien men in aanmerking neemt, dat het zeer goed mogelijk is, dat tijdens de hooiwinning en de latere opschuring de chemischenbsp;verhoudingen van de kalk in den grasstengel aanzienlijkenbsp;wijzigingen kunnen ondergaan. Kan door het verlies vannbsp;het meerendeel van het plantenvocht en vooral door de

-ocr page 280-

262

omzettingen, welke plaats viinJen tijdens het opbewaren, de kalk in hooi niet voor een groot deel in een toestand gaannbsp;verkeeren meer gelijkende op dien van een chemisch prae-paraat, m.a.w. losser of anders verbonden zijn aan denbsp;organische bestanddeelen van het plantenweefsel en zichnbsp;daardoor meer gaan gedragen als een zuiver chemischnbsp;praeparaat, n.1. hoezeer geresorbeerd, grootendeels langs denbsp;nieren weer verdwijnen? Hoe anders te verklaren, dat hiernbsp;uit het gras zooveel meer kalk werd geresorbeerd en ach-tergehouden, dan blijkens de Europeesche proeven over hetnbsp;geheel uit hooi geschiedt.

Zegt Dr. Dekker op blz. 97, dat de reden van de spaarzaamheid met de kalk van onze paarden—ii.l. de geringe afscheiding in de urine—voor de hand ligt en wel in denbsp;geringe hoeveelheid verstrekte kalk, ik meen die moetennbsp;zoeken in het feit, dat hier gras en geen hooi wordt verstrekt, want anders hadden de paarden van Tangl ooknbsp;spaarzaam moeten zijn. En dat dit niet het geval was,nbsp;bleek overtuigend. Van de geresorbeerde hoeveelhedennbsp;van 10 en 8.78 gram Ca werd resp. 8.10 en 7.69 gram Canbsp;in de urine teruggevonden.

De heer Dekker heeft dan ook geen voldoende notitie genomen van hetgeen Tangl op blz. 380 zegt, n.1. dat hetnbsp;niet aankomt op de absolute hoeveelheid kalk in het voedselnbsp;verstrekt, maar op het verteerbare deel en wat niet mindernbsp;gewichtig is; „Es wird sich also für Jedes Fatter ein an-deres Minimum ergeben.”

Had de heer Dekker zijn cijfers aan eeii meer nauwkeurig onderzoek onderworpen, hij ware vermoedelijk eveneensnbsp;tot de conclusie gekomen, dat op grond van deze gegevensnbsp;nog niet mag worden aangenomen, dat wij met het grasnbsp;(en gaba) bij onze legerpaardeii dit minimum hebben bereikt.

Juli 1910.

-ocr page 281-

Tabel 8 uit de Voederstoffenmonographie van Dr. J. Dekker.

Overzicht der verteerbaarheidscoëfficienten der zes in proef genomen rations.

BESTANDDEELEN.

RATION 1.

RATION 2.

RATION 3.

RATION 4.

RATION 5.

RATION 6.

890

916

890

916

i 890

916

890

916

890

916

890

916

Droge stof.........

73.5

71.5

70.6

71.0

71.1

71.2

65 3

67.3

69.2

68.1

70.7

71.8

Stikstof...........

81.1

79.5

75.4

76.8

80.0

76.5

78.4

78.4

78.1

79.3

76.9

78.5

Eiwit...........

81.1

79.5

75.4

76.8

80.0

76.5

78.4

78.4

78.1

79.3

76.9

78.5

Asch............

49.5

43.5

40.7

39.6

47.5

42.5

31.2

39.2

40.7

39.2

41.1

43.4

Vet.............

61.5

59.2

63.7

60.8

58.3

65.8

62.5

62.2

60.3

30.8

67.3

65.4

Ruwvezel..........

62.0

60.6

60.3

61.9

61.0

62.3

50.9

53.2

54.7

57.7

61.9

58.7

Stikstofvrije extractiefstof....

85.8

81.8

82.2

82.5

81.6

83.2

76.0

77.7

82.1

81.8

81.3

84.1

Kiezelzuur..........

46.2

39.0

46.0

34.6

, 42.4

36.4

24.2

29.5

39.1

36.2

35.8

36.7

Kalk...........

63.2

64.0

53.6

52.6

: 69.0

56.6

49.2

90.3

49.5

56.8

57.8

66.1

Aantal grammen CaO in voederkalk.

_

_

15.3

5.8

! nbsp;nbsp;nbsp;15.3

5.8

5.8

15.3

15.8

15.3

_

_

Totaal aantal grammen verstrekte CaO.

36.7

36.7

41.1

30.6

41.3 ') 31.8 ')

29.5

39

38.4

38.4

32.5

32.5

ro

lt;ygt;

w

1. 25 KG. gras en

5

KG. padi.

2. 25 ., nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

6

15

3. 30 „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

4

„ gaba

1

4. 25 „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

4

„ padi.

5. 25 „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

5

Vs

6. 30 „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

5

if

zout en 890 30 gr-, 916 15 gr. voederkalk. padistroo, 15 gr. zout en 890 40 gr., 916 15 gr. voederkalk.nbsp;boengkil, 15 gr. zout en 890 15 gr., 916 40 gr. voederkalk.nbsp;„ en 40 gr. voederkalk.

D Zie noot op blz. 253.

-ocr page 282-

Ueberseeischer Transport von Haustieren.

Bericht von Herrn L. J. HOOGKAMER, Veterinararzt. Niederl. Indische Armée [Major], a. D. im Haag.

Neunter internationaler tierarztlicher Kongress im Haag, September 1909.

Dank den Massentiertransporten in den letzten Jahren aus den verschiedensten Landern der Welt, sowohl vonnbsp;kalten nach tropischen Gegenden als umgekehrt, ist unserenbsp;Kenntnis in Bezug auf die dabei in Acht zu nehmendenbsp;Hygiene sehr vermehrt, sodass im Ganzen genommen derennbsp;Forderungen beinahe iiberall mehr oder weniger Rechnungnbsp;getragen wird und sogar die Regierungen einiger Staaten,nbsp;wie Amerika und England, überzeugt vom grossen Vorteilnbsp;gut ausgeriisteter Dampfer, bereits Verordnungen behufsnbsp;der überseeischen Tiertransporte erlassen haben.

dessen

Einheit

Und trotzdem gibt es noch manches, betreffs unter erfahrenen Sachverstandigen keine völligenbsp;besteht.

Selbstverstandlich macht es vom hygienischen Stand-punkte ¦ aus einen bedeutenden Unterschied, ob Pferde, Rinder, Schafe Oder Schweine transportiert werden müssen,nbsp;nicht nur der verschiedenen Tierarten wegen, sondern auchnbsp;in ökonomischer Hinsicht.

Da nun dem Transport von Pferden unzweifelhaft die höchsten Anforderungen gestellt werden müssen, nicht imnbsp;mindesten wegen ihres hohen Wertes, kommtesunserwünschtnbsp;vor, zuerst das Uberführen der Pferde zu besprechen, umnbsp;zum Schluss noch in einige Besonderheiten der übrigennbsp;Tierarten zu treten.


-ocr page 283-

265

Detn Umstand gemass nun, ob die Reise kurz oder lange dauert, ob viele oder nur wenige, ob kostspielige odernbsp;billige Pferde über See gesendet werden mussen, wird sichnbsp;auch die Hygiene an Bord regeln.

So muss die Pflege bei langen Fahrten und beim Mas-sentransport bedeutend vollkommener sein, als wenn nur einige Tiere, für welche man immer wohl einige gut ein-gerichteten Stande anfertigen kann, übergebracht werdennbsp;müssen, so kann man für wertvolle Pferde höhere Kostennbsp;machen als für billige.

Da es uns nun zu weit führen würde, in eine Betrachtung der Hygiene aller dieser besonderen Kategorien zu treten,nbsp;wollen wir den Massentransport mehr ausführlich behandeln,nbsp;um so mehr als doch die Massregeln hier hauptsachlichnbsp;auch geltend sind für die einzelnen Transporte,

Behufs aller hat man sich erstens abzufragen, ob, und wenn ja, welche besonderen Vorbereitungen für die Über-fahrt zu treffen sind.

Est ist unbedingt nötig, beim Einladen darauf zu achten, dass nur vorher tierarztlich untersuchte und ganz gesundenbsp;Tiere an Bord gebracht werden, weil die Pflege nur unvoll-kommen sein kann und die Gefahr für die Verbreitung vonnbsp;Infektionskrankheiten grosser ist als zu Land. Weiter istnbsp;es geboten, wegen der Schwierigkeiten des Einladens, dernbsp;Pflege an Bord — insbesondere der Diat — der langen Zeit,nbsp;wahrend welcher sie (Pferde und Rinder), stehen bleibennbsp;müssen u. s. w., dass sie bereits an die Stallpflege gewohntnbsp;sind, denn gerade beim Transportieren von sehr schenennbsp;und halb wilden Tieren hat man, meiner Erfahrung nach,nbsp;am meisten Verluste zu befürchten. Mehrmals habe ichnbsp;wahrgenommen, dass sie so furchtsam sind, dass man sichnbsp;ihnen ohne Lebensgefahr nicht nahem kann und sie sichnbsp;folglich jeder Behandlung heftig widersetzen. Betrachtetnbsp;man dabei, dass die meisten dieser immer frisches Grasnbsp;gefressen haben,- dass Haut und Hufpflege den Tieren ganz

-ocr page 284-

266

fremd ist, dass sie noch niemals aus einem Eimer getrunken haben, dass sie am Einladungsplatz oft sehr ermüdet undnbsp;mager ankommen, und deswegen für verschiedene Infek-tionskrankheiten, wie Druse, Angina, Pneumonie u. a. pra-disponiert sind, dass Verwundung beim an Bord und in dienbsp;Stande bringen oft vorkommt, so wird es wohl jedermannnbsp;klar sein, dass das Überbringen nicht ohne Verluste statt-finden kann.

Was nun die Pferde anbelangt, es ist zu empfehlen, sie bis zum letzten Tag vor der Reise leichte Arbeit verrichtennbsp;zu lassen, und ihnen eine massige Ration nicht zu eiweiss-reiches Putter zu verabreichen. Denjenigen welche, wie innbsp;vielen tropischen Landern, an frisches Gras gewohnt sind,nbsp;gebe man 2 bis 3 Wochen vorher nur Trockenfutter.

Es ist sehr erwünscht, die Eisen aller Hufe abzunehmen und diese tüchtig zu beschneiden und abzurunden, dennnbsp;erstens werden sie einander beim Schlagen nicht so schwernbsp;verwunden und zweitens stehen sie beim Rollen und Stampten des Schiffes viel fester, sodass Unfalle weit seltenernbsp;sein werden. Zugegeben dass sich am Ende der Reise beinbsp;verschiedenen Pferden vielleicht Hornklüfte und Hornspaltenbsp;zeigen, so sind diese doch im allgemeinen nicht der Art,nbsp;dass sie die Brauchbarkeit in nachster Zeit storen werden;nbsp;ausserdem macht ein guter Beschlag am Lande gleich allesnbsp;wieder in Ordnung.

In wie weit das Scheren vor Anfang der Reise nützlich ist Oder niclit, hangt m. E. von der Jahreszeit ab; vielleichtnbsp;ist es zu empfehlen, wenn die Überfahrt nach den Tropennbsp;im Sommer stattfindet, denn an Bord entbehrt man dazunbsp;die erwünschte Gelegenheit.

Für grosse Transporte und lange dauernde Fahrten sind am meisten Dampfer von grossen Tonnenmasz mit einemnbsp;Schlingerkiele vorzuziehen, weil sie bei hohem Seegangamnbsp;wenigsten rollen.

-ocr page 285-

267

Schiffe mit 2 oder 3 Decken ziir Aiifstellung der Pferde sind die am meisten erwünschten, demi besser als im Unterraumnbsp;kaïin man hier den Forderungen der Ventilation genügen.

Wenn uns keine speziellen Transportschiffe zur Verfügung stellen, mussen die dafür angewieseiien dazu eingerichtetnbsp;werden, was wenigstens eine Woclie Arbeit kostet.

Die Tiere stehen am besten auf Ober- und Hauptdeck imd am Zwischendeck, mehr insbesondere Mitten- undnbsp;Hinterdeck. Das Vorderdeck lasse man im allgemeinen amnbsp;liebsten unbenutzt, da die Zugluft bei kaltem Wetter unsnbsp;zum Anbringen ziemlich kostspieliger Veranderungen nötigt.nbsp;Danach kommt der Unterraum, wo die hygienischen Mass-regeln nicht so leicht zu vollziehen sind wie auf dem Deck,nbsp;obwohl viel davon abhangig ist, ob genug Ventilatorennbsp;anwesend und Faecaliën, Urin u. d. bequem zu entfernennbsp;sind. Selbstverstandlich wird das Schift vor dem Einladennbsp;tüchtig gereinigt und desinfiziert.

Die Stande müssen in 2, 3 oder 4 Reihen, je nach dem bestellenden Raum, in der Weise aufgestellt werden, dassnbsp;die Pferde der aüssersten Reihen (Bordseite) mit der Kruppenbsp;der Reling oder dem Seitenbord zu, und die der innereiinbsp;mit dem Kopf zur Bordseite gerichtet stehen. Urn die Ladelu-ken herum bleibe so viel wie möglich Platz für Futterundnbsp;Wassertonnen, insofern diese nicht im Unterraum aufbewahrtnbsp;sind. Man hüte sich ebenso den Maschinen u. d. zu nahenbsp;zu kommen.

Vor den Standen bleibe eine Stallgasse von 1,5—2 Meter frei, damit man Raum hat, jedes Pferd, wenn nötig, heraus-treten zu lassen, eventuell die Stallungen zu waschen, zunbsp;desinfizieren und den Dung zu entfernen. Lasst man aussernbsp;den Stallgassen noch 2 Gassen von einer Seite des Schiffesnbsp;zur andern, so erhalt man einen Gang, welcher praktischnbsp;zum Bewegen der Pferde benutzt werden kann. Langsschiffsnbsp;bringe man keine Stande aii, urn zu verhüten, dass dienbsp;Pferde beiin starken Rollen seitlich den Halt verlieren.

ÉL.


-ocr page 286-

268

Aufgebaut von starken viereckigen Pfosten—Saulen—wel-che zwischen Boden und Decke eingekeilt, mittels Holzstücke noch an der Decke versteift sind, mit starken Brust- undnbsp;Seitenbrettern und einer Rückwand, müssen sie im allgemeinennbsp;möglichst kurz (in Maximum nicht langer als 2 Meter) undnbsp;eng (max. 80 Centimeter) sein, damit die Tiere bei hohemnbsp;Seegang sich an die Bretter lehnen können, sodass sie,nbsp;gestützt durcli die Querleisten des Bodens, einen festernnbsp;Halt haben und die Unfalle aufs Minimum beschranktnbsp;werden.

Die Krankenstalle ausser Betracht lassend, sind diese Stande den breiten, welche den Tieren nicht die nötigenbsp;Stütze verleihen, weit vorzuziehen, denn das lange anhal-tende Stehen schadet ihnen gar nicht. Wir Tierarzte könnennbsp;dieses am besten an unseren kranken Pferden in den Kran-kenstallen wahrnehmen. Ich will gern zugestehen, dass einenbsp;gute raumliche Unterlage an Bord sehr erwünscht sein würde,nbsp;aber gebietend, in hygiënischer Hinsicht, ist sie nicht.

Der gegenseitige Abstand der Pfosten oder Standsaulen, von welchen die oberen Halften, statt viereckig, besondersnbsp;rund zu halten sind, um durch Stossen veranlassten Augen-verletzungen vorzubeugen, betrage nicht mehr als c. a. 80nbsp;Centimeter. Bei diesen müssen auf 1 Meter Höhe (aufO.40nbsp;Meter Höhe für das untere Seitenbrett) aus Lattenstückennbsp;hergestellte Faize, derweise angebracht werden, dass mannbsp;die zwei, 10 Centimeter breiten Seitenbretter, von obenhernbsp;einstellen kann, damit sie nach Bedarf heraus genommennbsp;werden können und nach oben nachgeben für Tiere, welchenbsp;darunter gelangt sind. Die Anbinderinge sind an den Pfostennbsp;der Stande, nicht an den Vorbrettern, zu befestigen.

Die Vorbretter sind mit auf c. a. 1 Meter Höhe; fürjedes Pferd einzein, anzubringen und müssen 2 Ósen, zum Anhakennbsp;der Krippen, haben.

Wo die Pferde sich nicht rückwarts au die Reling — Seitenbord—lehnen können, müssen an den hinteren Stand-

-ocr page 287-

269

saulen, c. a. auf 0.85 Meter Höhe, starke Rückenbretter angebracht werden.

Der Fussboden muss mit Latten oder Trittleisten von genügender Starke, von 0.08 Meter Hölie, in der Lange undnbsp;Breite der Stande und senkrecht darauf festgenagelt, belegtnbsp;werden, in der Weise, dass diese in eine Anzahl Quadratenbsp;von c.a. 0.40 Meter Seitenlange zerteilt ist.

Die Pferde bedürfen diese Querleisten zum besseren Halt, denn der Boden ist durch Urin und Faecalien zu glitschignbsp;urn sich beim Rollen und Schlingern des Schiffes aufrechtnbsp;zu erhalten. Trittleisten sind, in einem Abstand von je 40nbsp;a 50 Cm., ebenso zu empfehlen in den Stallgassen, odernbsp;man belege diese mit Kokosmatte oder so etwas.

Behufs der Krankenpflege können einige breite, gut ge-polsterte Stande in der Nahe der Ladeluken oder der Schiffspforten (für die Ventilation) in welchen die Tierenbsp;sich bequem niederlegen können, nicht entbehrt werden.nbsp;Obgleich mir ganz genau bekannt ist, dass weitaus die meistennbsp;derjenigen, welche in diesem Erfahrung haben, empfehlen,nbsp;die Tiere an Bord 1 bis 2 Stunden taglich umherführen zunbsp;lassen und ich gern zugestehen will, dass dieses ihnen sehrnbsp;zu gute kommt, kann ich doch die Notwendigkeit, die Urgenznbsp;der Bewegung, nicht anerkennen. M. E. ist sie für dienbsp;Erhaltung einer guten Qesundheit, strenggenommen, nichtnbsp;nötig. In meiner ganzen 30 jahrigen Dienstzeit in den Tropennbsp;als Veterinararzt, habe ich viele Pferdetransporte nach langernbsp;Überfahrt am Landungsplatz untersucht, habe auch einmalnbsp;einen grossen Transport von Brisbane (Australien) nachnbsp;Java begleitet, ohne dass ich den geringsten Nachteil vonnbsp;anhaltender Ruhe und fortwahrendem Stehen wahrgenommennbsp;habe. Sehen wir auch nicht das Gleiche in unsern Kran-kenstallen, wo die Tiere oft wochenlang nicht vom Platzenbsp;kommen? Es sind insbesondere die Truppenoffiziere welchenbsp;von den Nachteilen einer langen Ruhezeit beim Pferde einenbsp;ganz unklare und gewiss vielfach übertriebene Anschauung

-ocr page 288-

270

haben; gewöhnlich meinen sie, dass wenn ein Pferd nur einen Tag Ruhe hat, die Kolik da ist. Klarheit und Einigkeitnbsp;in dieser Angelegenheit ist von grossem Gewicht, denn dasnbsp;auf dem Deck Auf- und Abführen der Tiere erfordert vielnbsp;Personal, abgesehen von den Kosten, welche der Bau einesnbsp;guten Führdeckes mit sich bringt.

Die Reinigung des Bodens kann, wie wir weiter unten sehen werden, ganz gut stattfinden, otine die Tiere aus dennbsp;Standen zu holen. Also, ein Führdeck ist, meiner Ansichtnbsp;nach, nicht absolut nötig. Denjenigen nun, welche diesenbsp;meine Meinung nicht teilen können, möchte ich raten, dienbsp;bereits obengenannten Stallgassen und Gauge auf jedeinnbsp;Deck, mittels hinreichend breiter und von Querleisten odernbsp;Kokosmatte versehener Laufbrücken (25quot; Neigungswinkel)nbsp;mit sta’rkem Gelander—1.5 Meter hoch—zu vereinigen.

Nachst der Einrichtung der Stande ist die Ventilationsfrage eine der wichtigsten, speziell in den Tropen, wo durch dasnbsp;heisse und feuchte Klima die Entwicklung niedriger Organismen jeder Art unendlich schneller zustande kommt alsnbsp;in den kalten Regionen.

In für Tiertransport gut ausgerüsteten Dampfern soil man antreffen:

a. nbsp;nbsp;nbsp;Breiten (und in genügenden Anzahl) Schiffspforten,nbsp;in welche man nach Bedarf Windfanger ') in der Weisenbsp;einsetzen kann, dass viel tuft hineinströmt, besonders zwi-schendecks und im Unterraum.

b. nbsp;nbsp;nbsp;Grosse Windsacke mit oder ohne Blechansatz, einennbsp;oder zwei für jede Luke.

c. nbsp;nbsp;nbsp;Beliebig nach der Windrichtung drehbare.....

d. nbsp;nbsp;nbsp;Luftmaschinen von hoher Kapazitat, mit Rohrleitungennbsp;von 0.45—0.60 Meter Durchschiiitt, (in welchen viereckigenbsp;Offnungen) in den Zwischendecken und im Unterraum,

') Airscoops.

’) cowlventilator.

-ocr page 289-

271

sodass nicht nur frische Luft zu-, sondern auch schlechte Luft abgefülirt werden kann (Exhoustoren). Die electrischennbsp;sind, der minderen Warmeabgabe wegen, den Dampfma-schinen vorzuziehen. Bei kühler Witterung genügt es, dienbsp;schlechte Luft auszusaugen, da die frische Luft gleichnbsp;nachströmt; an heissen Tagen dagegen muss dabei nochnbsp;Luft eingepumpt werden. Eine bequeme Kapazitat istnbsp;insbesondere geboten für die Tage wo in den Hafen angelegtnbsp;wird, da das Verbot der Pferdemistabfuhr die Luft nochnbsp;mehr verschlechtert. Welches der bestehenden Luftmachi-nensysteme am meisten zu empfehlen ist, überlasse man dernbsp;Meinung der Herren Techniker. 1st im Unterraum undnbsp;Zwischendecks keine Ventilation genug, so ist sehr erwünscht,nbsp;die Pferde abwechselnd wahrend der Nacht auf dem Decknbsp;aufzustellen, denn es sei nochmals daran erinnert, dass dienbsp;Frage der reinen Luft eine der wichtigsten der Seetransport-hygiene ist. Ohne diese vollstandig gelost zu haben, istnbsp;es nicht möglich, eine grosse Anzahl Tiere, ohne bedenklichenbsp;Verluste zu erleiden, überzuführen. Als ich denn auchnbsp;gelegentlich meiner australischen Dienstreise einem erfahrenennbsp;Pferdehandler in Sydney fragte: welche Krankheiten an Bordnbsp;am meisten zu befürchten seien, antwortete er m. E. sehrnbsp;richtig: „die einzige zu befürchtende Krankheit ist dienbsp;Lungenentzündung”, und da die Ventilation am Bord desnbsp;Schiffes, welches unsere Pferde einnahm, sehr unvollkommennbsp;war, viele Tiere dabei im Unterraum eingestellt werdennbsp;mussten, verloren wir wahrend der ganzen Dauer der Reisenbsp;(24 Tage) von 280 Pferden, 13 an „Pleuropneumonie”.

Drittens muss man sehr darauf achten die Tiere, wo möglich, vor der Sonne zu schützen, minder in den kaltennbsp;und subtropischen als in den heissen Klimas. Den bestennbsp;Schütz gewahrt ein festes Sonnendach, weil es am meistennbsp;die Sonnenstrahlen abhalt; dahingegen aber kann es behufsnbsp;des freien Luftzutrittes, wahrend der Nacht z. B., nichtnbsp;entfernt werden. Darum sind Sonnensegel aus starkstem


-ocr page 290-

272

Segeltuch mehr zu empfehlen. Am Oberdeck sind sie den Holzklappen mit vorzuziehen, weil sie die Ventilation niclitnbsp;hindern, die Sonne ablialten und beim Seegang die Sturz-wellen genügend auffangen.

Die Abfuhr von Urin und Diinger wird durch eine Anzahl geraumiger Abflusslöcher befördert; die die Urin abftihrendenbsp;Abflusskanale mtissen weit und wenn notig mit leicht zunbsp;entfernenden Brettern bedeckt sein, wahrend es empfehlen-wert ist, nach Bedarf auf beiden Seiten des Schiffes, ausnbsp;Eisenblech verfertigte Abflussrinnen zur Enifernung desnbsp;Mistes anzubringen. Da nun jedes Deck in der Mittenbsp;höher ist als an den Schiffsseiten (Bucht) kann die Entfer-nung des Diingers und die Reinigung des Bodens mittelsnbsp;Abspritzen mit Seewasser ganz leicht zustande kommen,nbsp;um so mehr als dadurch keine Nachteile fiir die Beinenbsp;und Hufe zu befiirchten sind.

Zum Schluss der Schiffseinrichtung sei noch daran erin-nert, dass jeder Dampfer im Besitz von grossen Wassertanks sein muss, aus welchen das Wasser durch Pumpen innbsp;Rohrleitungen auf dem Deck, den Stallungen zugefiihrt undnbsp;mittels Hahnen an verschiedenen Stellen direkt entnommennbsp;werden kann.

Die Beleuchtung muss stets eine elektrische sein und zwar so, dass die Birnen teilweise durch Klappen bedecktnbsp;und in der Nacht die Stallraume verdunkelt werden können.

In Bezug auf das Einladen der Tiere nehme man als Prinzip an, dieses, wenn möglich, zuletzt ins Werk zunbsp;setzen, damit sie keine Nachteile des Stilliegens (unvoll-kommener Luftzutritt und grosse Hitze) erleiden.

Wenn das Schiff an einem Hafenhaupt liegt, kann es am leichtesten und schnellsten geschehen mittels Laufbriickennbsp;mit Trittleisten (oder Kokosmatten) und einem c.a. 1.50 Meternbsp;hohen Gelander.

In Australien sieht man die einzuladenden Tiere, mit Halfter und kurzer Leine in groszer Anzahl in einem Raum (a)

-ocr page 291-

273

zusammengebracht. Von da aus werden sie in den engen überdeckten Gang (B), welcher sich der Laufbrücke an-schliesst, getrieben, in welchem sie sich nicht umkehrennbsp;können und am Zurücktreten durch 2 oder 3 von aussennbsp;leicht schliessbare Turen oder Pforten verhindert werdennbsp;(c). Ans Ende der Laufbrücke gekommen, werden sie vonnbsp;den Wartern bei der Leine gegriffen und nach den für sienbsp;bestimmten Standen geführt wo sie an die Anbinderingenbsp;der Standsaülen mittels dünner Ketten kurz angebundennbsp;werden. Das Anbinden darf aber nicht zu kurz geschehen,nbsp;daniit die Tiere beim Rollen des Schiffes frei genug stehen,nbsp;urn sich in Gleichgewicht zu halten. Auf diese Weise kannnbsp;man in wenig Stunden hunderte Tiere einladen, denn dasnbsp;einander Folgen macht sie weniger scheu und widersetzlich.nbsp;Allein man muss hierauf eingerichtet sein, was ein wenignbsp;kostspielig ist, da Raum und Gang sehr stark gebaut seinnbsp;mussen.

Urn Unfalle vorzubeugen, ist es erwünscht auch die Decke mit Kokosmatten zu belegen. Laufbrücken ohne Dachnbsp;sind am meisten vorzuziehen, da die Tiere sich immernbsp;schenen einen geschlossenen Raum zu betreten.

In Ermangelung einer Brücke müssen sie mittels eines Hangegurts an Bord gebracht werden, wobei insbesonderenbsp;darauf zu achten ist, dass dieser von starker Konstruktionnbsp;ist und an der Vorder- und der Hinterseite gut geschlossennbsp;werden kann; weiter ist es empfehlenswert, diesen an dernbsp;Rückseite noch mittels 2 einander kreuzender (von einer

18

-ocr page 292-

274

Ecke zur andern) Leinen zu befestigen und Acht zu geben, dass die Pferde der Seite des Schiffs, zur Vermeidung vonnbsp;Wunden, nicht zu nahe kommen. Das Einladen mittelsnbsp;Leichter Oder flossahnlicher Pontons komnit ebenfalls mittelsnbsp;Laufbrücken Oder Hangegurten zu stande. Letztere könnennbsp;ein hinreichend starkes, auf 4 Seiten angebrachtes hohesnbsp;Gelander, an welchem sich Ringe zum Anbinden der Tierenbsp;befinden und einen mit Stroh Oder Sand bedeckten Boden,nbsp;nicht entbehren. Wenn sie mittels eines Hangegurtes annbsp;Bord kommen, muss die Stelle des Decks wo sie nieder-gelassen werden, mit dicker Matte oder einem Teppichnbsp;belegt warden, wahrend der Warter am Kopf darauf zunbsp;achten hat, das Tier, in dem Augenblick wo es den Bodennbsp;betritt, so viel wie möglich zu beruhigen und energischnbsp;zu stiitzen.

In Bezug auf das Einladen in Kastenstanden (Preis c.a. 200 Mark), hauptsachlich nur fiir kostbare Pferde, will ichnbsp;nur kurz bemerken, dass sie von starker Konstruktion,nbsp;möglichst kurz und eng und an der Innenseite gepolstertnbsp;sein müssen mit einer Tiir an der Vorder- und einer annbsp;der Hinterseite. Der Boden muss mit Trittleisten versehennbsp;Oder mit Matten belegt sein, wahrend das Dach aus Holznbsp;Oder dickem Segeltuch gemacht sein muss und unten annbsp;den vier Ecken und in der Mitte müssen sich schwerenbsp;eiserne Ringe befinden urn den Stand bei holier See amnbsp;Deck befestigen zu können.

So bald nun die Tiere in ihre Stande (das Vorder-, Seiten- und Rückenbrett vorher gepolstert), gebracht undnbsp;gut angebunden worden sind, fange man an sie zu füttern,nbsp;das geeignetste Mittel zur Beruhigung.

Der aus breitem Lein- oder Segeltuch verfertigte Halfter mit breitem Nasen- und dünnem Kehlriemen, mit zweinbsp;Ringen an den Backenseiten, zur Befestigung der Kette linksnbsp;und rechts, ist für die Seereise dem ledernen vorzuziehen.

Es ist nicht nötig, Gurte unter den Tieren anzubringen.

-ocr page 293-

275

sie im Falie grosser Ermüdiing oder beim Rollen des Schiffes zu stützen, deun erstens sind es nur wenige, welche sichnbsp;vielleicht hineinliangeii würden und zwellens haben sie, gutnbsp;angebunden, am Vorder-, Seiten- und Rückenbrett undnbsp;durch die Trittleisten am Boden gestützt, genugsamen Halt,nbsp;urn gegen Umfallen gesichert zu sein. Die Krippen (ausnbsp;Zinkblech) müssen klein und leicht, dabei bequem an-und abzuhaken sein; wenn man will, können sie auch alsnbsp;Trinkeimer dienen, obgleich das Trinken aus Eimern —nbsp;von Zinkblech — den Vorzug verdient.

Hinsiclitlich der Fütterung wende man die allgemeine Regel an, die Tiere, ohne ihnen zu eiweissreiches Futternbsp;zu geben, kraftig, d.h. grundsatzlich den natürlichen Gewohn-heiten und Bedürfnissen gemass zu nahren, mit Vermeidungnbsp;aller Kunstmassigkeit (wie Kochsalz u. d.). Die Ration mussnbsp;in den ersten Tagen der Überfahrt bescheiden sein undnbsp;planmassig bis zum Maximum erhöht werden. In derWahlnbsp;des Futters beschranke man sich hauptsachlich auf Heu —nbsp;resp. Pressheu — Hafer, Kleie und „Chaff”, und lasseWur-zeln, Ruben, etc. zur Seite, weil diese an Bord bald ver-derben und dabei auch unnötig sind.

Frisches Gras, das in tropischen Landern meistens leicht zu haben ist, kann nur für kurze Trajekte dienen undnbsp;darum ausser weiterer Betrachtung bleiben.

Hafer am Halm oder Presshafer (grün gemahter Hafer zu Heu gemacht und in Ballen gespresst) ist ein sehrgutesnbsp;Futter, jeder Mischung von Hafer und Hacksel vorzuziehennbsp;und bei alleiniger Fütterung damit, hat man taglich nurnbsp;wenig Hafer (2 Kilogram pro Pferd) hinzuzufügen.

Stroh darf nur als Hacksel und vermischt mit gleichen Teilen Heu oder mit zerquetschtem Hafer verabreichtnbsp;werden.

Kleie, entweder mit Hafer oder Strohhacksel vermischt oder nicht, kann man ganz bequem in einer taglichen Rationnbsp;von l'/2 3 2 Kilogramm geben.

iL


-ocr page 294-

276

Sehr empfehlenswert an Bord ist der „Chaff”, gemischt mit Hafer und Kleie, welchem noch etwas Heu zuzu-fügen ist.

Wahrend der Überfahrt von Brisbane nach Java kam unter 280 Pferden kein einziger Fall von Kolik vor trotz dernbsp;Tatsache, dass die Stallpflege den meisten Pferden beimnbsp;Einladen noch völlig frenid war, ein Resultat, welches m.nbsp;E. der günstigen Wirkung der Fiitterung mit „Chaff” zuzu-schreiben ist.

Auch aus praktischen Riicksichten ist es vorzuziehen, weil es, in Sacken im Raum aufbewahrt, ganz leicht innbsp;den Krippen ausgeteilt werden kann. Jedes Pferd erhieltnbsp;wahrend obengenannter Reise taglich 7 Kilogramm „Oat-Chaff” (eine Mischung von Hafer und Chaff) 2 Kilogrammnbsp;Kleie und einmal — am Abend — 2 Kilogr. Lucerneheu, mitnbsp;dem Erfolg, dass die Tiere, von welchen anfangs vielenbsp;sehr heruntergekommen waren, sich nicht nur bald erholten,nbsp;sondern auch in Batavia nach einer Fahrt von beinahe 4nbsp;Wochen in ganz gutem Qesundheitszustand anlandeten;nbsp;auch ihr allgemeines Benehmen war dem von gesundennbsp;und wohlgenahrten Pferden völlig gleich. Aus diesemnbsp;Grund kann ich obenzitierte Ration deun auch insbesonderenbsp;als ganz zuverlassig fiir lange dauernde Seereisen anerken-nen. Lucerneheu bis zu 1 a 2 Kilogr. taglich ist, im all-gemeinen, sehr zu empfehlen.

Wenn man nun, den Umstanden gemass, aus den ver-schiedenen Eiitterungsmitteln eine Wahl trifft und die tag-lichen Rationen, mit Beriicksichtigung des Obengesagten über die natiirlichen Gewohnheiten und Bediirfnisse dernbsp;Tiere, regelt, so sind Eütterungskrankheiten welcher Artnbsp;auch, gar nicht zu befiirchten.

Der Wasserbedarf ist zu berechnen auf 60 Liter pro Pferd pro Tag.

Als Fiitterzeiten sind anzunehmen: 7 Uhr (Morgens), 12 Uhr, (Mittags), 4 Uhr (Nachmittags und 9 Uhr (Abends)

-ocr page 295-

277

wahrend das Trinkwasser eine halbe Stunde vordenMahl-zeiten gegeben werden muss.

Betreffs der Zahl der Warter ist zu beachten, dass man bei der Pfiege an Bord, auch den Kosten der Uberfahrtnbsp;Rechnung zu tragen hat und dass diese darum niemals sonbsp;volkommen sein kann als zu Land. Unsers Krachtens hatnbsp;man auf je zehn Pferde einen Warter und 5 dieser unternbsp;einem Hauptwarter anzustellen, wahrend letztgenannte unternbsp;der Kontrolle von Beamten oder Offizieren stehen.

Das Putzen und Reinigen der Tiere muss, wenn möglich, taglich einmal stattfinden, wobei insbesondere auf die Hufenbsp;die gröszte Sorgfalt zu verwenden ist. Die Reinigung desnbsp;Bodens kommt am leichtesten und bequemsten mittels Ab-spritzen mit Seewasser zustande, vorausgesetzt dass gutenbsp;Diingerabfuhrkanale angebracht worden sind; auf diesenbsp;Weise ist der Mist u.s.w. bald entfernt. Gleichzeitig könnennbsp;auch die Beine der Pferde abgespritzt werden, denn Nach-teile von der Einwirkung des Seewassers auf Hufe undnbsp;Haut habe ich niemals wahrgenommen. In Ermangelungnbsp;guter Abfuhrkanale ist man verpflichtet, die Reinigung desnbsp;Stallbodens mit Besen und Korb vorzunehmen und dennbsp;Stallmist durch die Schiffspforten fortzuschaffen. Jedenfallsnbsp;sei nicht zu vergessen, dass die Entfernung des Mistes,nbsp;speziell zwischendecks und im Unlerraum absolut notwendignbsp;ist, weil dessen Anwesenheit mit der Luftverschlechterungnbsp;in engem Zusammenhang steht (Gahrungsprozesse) und dennbsp;Hufen schadlich ist. Mit der Begleitung von Transportennbsp;bedeutender Grosse sollen nur Tierarzte beauftragt werden,nbsp;da diese allein mit den Forderungen der Hygiene geniigendnbsp;.bekannt sind. Eine tagliche Inspektion aller Tiere, wennnbsp;notig mehrmals pro Tag, ist erwiinscht, um zn verhindernnbsp;dass die Kranken zu spat angemeldet werden. Abgesehennbsp;von der Kontrolle der Fiitterung, der Pfiege und einer gutennbsp;Ventilation, muss hauptsachlich den Infektions-Krankheitennbsp;grosze Aufmerksamkeit gewidmet werden; Tiere welche daran

-ocr page 296-

FT


278

leiden, sondere man sofort ab, oder man tote sie event. Denjenigen, welche wegen Mangel an Luftzutritt krank werden,nbsp;raiime man einen der Stande auf dem Deck ein. Oft genugtnbsp;dieses allein, sodass die Leichtkranken sich bald vollstandignbsp;erholen; es ist vorzuziehen, solche die ganze Reise oben zunbsp;lassen. Wenn die Gelegenheit giinstig ist den Pferden Bewe-gung zu verschaffen, lasse man sie taglich ein bis zwei Stundennbsp;herumfiihren, obwohl dieses, wie gesagt, nicht unbedingtnbsp;notwendig ist. Gewiss, man kann inzwischen die Standenbsp;reinigen und jedes Tier mehr genau untersuchen, aber mannbsp;wird dainit ebenso gut fertig ohne Fiihrdeck. Schwerkrankenbsp;werden zur Behandlung und Pflege am besten in dennbsp;sogenannten Krankenstallen untergebracht.

Obgleich.der Gesundheitszustand an Bord im allgemeinen sehr gut ist, gibt es doch Krankheiten, welche besonderenbsp;Fiirsorge erfordern.

Unter diesen sind vornehmlich zu nennen: Druse, Lun-genbrustfellentziindung, Katarrhe der Atinungswege, Hitz-schlag, Augenentziindung und Hufentziindung.

Druse. Infolge des starken Temperaturswechsels und vielleicht auch des Umstands, dass leichtkranke Pferde mitnbsp;eingeladen worden sind, kann man in der Regel Drusefallenbsp;schon bald nach der Abfahrt wahrnehmen; speziell im Anfangnbsp;ist es zu empfehlen sie, wenn möglich, abzusondern. Verlaufnbsp;der Krankheit und dadurch verursachte Verbiste sind abhangignbsp;von der Widerstandskraft der Tiere, vom Virulenz-Grad desnbsp;Virus und von Witterungsverhaltnissen, infolge dessen dienbsp;Sterbeziffer das eine Mai ungleich höher ist als das anderenbsp;Mai. Pflege und Behandlung wie zu Land.

Liingenbrustfellentziindung. Obwohl es mir schwer fallen wiirde dafiir den wissenschaftlichen Beweis zu liefern, mussnbsp;ich doch annehmen, dass Pferde für diese Krankheit annbsp;Bord mehr pradisponiert sind als zu Land, sodass ich die

-ocr page 297-

279

Anschauung, es seien hier besondere Ursachen mit im'Spiel, nicht von mir abweisen kann.

Alle Sachverstandigen sind dariiber einig, dass der Mangel an frischer Luft die Hauptursache dieses Leidens ist, dochnbsp;können wir bisweilen auch Falie am Ober- resp. Hauptdecknbsp;konstatieren. Diejenigen, welche ich personlich wahrgenom-men habe, kennzeichneten sich durch einen parakuten Verlaufnbsp;und schon im Anfangsstadium konnte das Bild einer schwerennbsp;allgeineinen Infektion mit pragnanten Symptomen der Sep-ticaemie (Schiittelfrost, hohes Fieber, sehr frequenter, kleiner,nbsp;fast unfiihlbarer Puls, grosse Flerzschwache, Mattigkeit undnbsp;Eingenommenheit des Sensoriums, braungelbe Konjunctivaenbsp;in welcher hie und da Ekchymosen, blaurote Nasenmucosa,nbsp;Koliksymptome, Durchfalle, blaugefarbte Rectalmucosa, iibel-riechender Nasenausfluss, sehr frequente pumpende Respiration, kaum hörbare Herztöne, — speziell derzweite—u.s.w.)nbsp;konstatiert werden.

Selbstverstandlich kann allein eine griindliche path.-anatomische und bakteriologische Untersuchung die Entscheidung betreffs der wahren Art der Krankheit bringen und darumnbsp;wiirde es wegen der Verluste, welche sie an Bord verursacht,nbsp;erwiinscht sein, diese einem erfahrenen Bakteriologennbsp;aufzutragen. Nur wenige Tiere erholen sich und die Mortalitatnbsp;ist sehr hoch. Trotz einer sehr sorgsamen Pflege undnbsp;Behandlung nebst grossen Dosen Kampher (subkutan), sahnbsp;ich wahrend der (jberfahrt von Brisbane nach Java (vianbsp;Torresstreet) so gut wie alle an dieser Krankheit leidendennbsp;Pferde zugrundegehen. —

Katarrhe der Atmungswege beschranken sich hauptsachlich auf die oberen Luftwege; besondere Massregeln hat man innbsp;Bezug auf diese Krankheit nicht zu treffen, nur werde dernbsp;Zutritt zu starker Zugluft verhindert.

Hitzschlag. Nachst der Lungenentziindung in den heissen Klimas am meisten zu befiirchten. Reichlicher Luftzutritt,nbsp;praktisch angebrachte Sonnensegel und genaue Uberwachung

-ocr page 298-

280

der Tiere seitens eines Sachverstandigen sind, vom pro-phylaktischen Standpunkte, die empfehienswertesten Mittel; unter Umstanden kann auch das Baden und Bespritzen mitnbsp;kaltem Wasser von grossem Nutzen sein und das Seewassernbsp;schadet dabei gar nicht. Sind sie bereits krank und zeigennbsp;sie noch eine verhaltnismassig gute Herzwirkung, so leistetnbsp;die Einwicklung des ganzen Körpers mit darauffolgendeninbsp;kaltem Begiessen oft vorzügliche Dienste, sodass sie sichnbsp;nicht selten in einer Stunde vollstandig erholen; subkutanenbsp;Aether- oder Kampherinjektionen sind dabei nicht zu unter-lassen.

Das langsame Niederdrücken der Temperatur, welche vielmals bis zum 42°, Celsius erhöht ist, ist in diesem Falienbsp;eine Indicatio vitalis. Dass sie nach den kühlsten Stellennbsp;des Schiffes gebracht werden mussen, ist klar.

Augenentzündung. Die am meisten vorkommenden Falie sind traumatischer Art; dadurch dass man die Pferde aufnbsp;beiden Seiten kurz anbindet und bei dem Bau der Stallenbsp;statt viereckiger, runde Standsaulen anbringt, kann derennbsp;Anzahl auf ein Minimum reduziert werden. Versaumen dabeinbsp;die Warter nicht ihre Pflicht, so wird man an Bord nichtnbsp;mehr Augenkrankheiten als zu Land begegnen.

Wunde. Je besser die Einladungsmittel, je besser das Schiff in hygiënischer Hinsicht ausgestattet ist und je geübternbsp;das Wartepersonal ist, um so seltener werden Verwundungennbsp;vorkommen.

Hinsichtlich der Behandlung will ich nur bemerken, dass diese der zu Land ganz gleich ist; wo es nicht möglichnbsp;ist — wie z. B. bei hohem Seegang—Verbande anzuwenden,nbsp;kann die Airolpaste vorzügliche Dienste leisten.

Hufentziindung. Mit Ausnahme der Rehefalle, sind die meisten traumatischer Art und leicht zu heilen.

Obgleich es Sachverstandige gibt, welche der Meinung sind, dass das langanhaltende Stehen das Vorkommen vonnbsp;Rehe sehr begünstigt, speziell wenn die Pferde gleich nach

-ocr page 299-

281

dem Ausladen zu mehr oder weniger grossen Marschen gezwungen werden, so habe ich davon keine Nachteilenbsp;gesehen; vielleicht wird sie durcli Kalte und Diat (scliwerenbsp;Oder mittelschwere Fütterung) mit beeinflusst. Jedenfalls istnbsp;es zu empfehien, die verschiedenen Anschauungen zu be-achten und alles zu vermeiden, was das Auftreten diesesnbsp;Leidens befördern kann.

Es ist nicht in Abrede zu stellen, dass Pferde auch der Seekrankheit unterworfen sind, denn beim Rollen des Scliiffesnbsp;gibt es anfangs immer mehrere, bei welchen der Appetitnbsp;ganz verscliwindet, wahrend verschiedene nur die Haiftenbsp;ihrer gewöhnlichen Ration zu sich nehmen. Auch habenbsp;ich, obwohl sehr selten, Erbrechen wahrgenommen.

Dass an Bord ein hinreichender Vorrat Arznei- unn Ver-bandmittel nebst Instrumenten und Utensilien für die am meisten vorkommenden Krankheiten anwesend sein müssen,nbsp;versteht sich; m. E. bleibe die Wahl derselben dem anwe-senden Tierarzt überlassen.

Am Ende der Reise soil der Schiffsführer die Fahrt, wenn möglich, in der Weise regeln, dass er morgens frühnbsp;im Hafen oder am Ankerplatz ankommt und sofort nachnbsp;der tierarztlichen Untersuchung mit dem Ausladen anfangennbsp;kann, da die Temperatur beim Stillliegen des Dampfers,nbsp;wenn also wenig Wind und Zugluft da sind, oft bedenklichnbsp;erliöht ist. Selbstverstandlich soil man alles anwenden, urnnbsp;frische Luft in hinreichendem Masse zuströmen zu lassen,nbsp;d. h. die Ventilatoren in vollen Gang setzen.

Das Ausladen kommt in derselben Weise zustande als das Einladen d. h. mittels.Laufbrücken, Hangegurte, Leichter —nbsp;nötigenfalls Pontons. Pferde in Kastenstanden sollen gutnbsp;angebunden und wenn nötig geblendet in den Kasten ansnbsp;Land gebracht werden.

Beim Ausladen hat man im Auge zu behalten, dass die Tiere, dank der Ruhe und der guten Fütterung gewöhnlichnbsp;furchtsamer sind als beim Einladen. Dieses und auch das

-ocr page 300-

282

Verlangen ans Land zu komen ist manchmal Ursache, dass sie, wenn sie den festen Boden iinter sich fühlen, vielenbsp;Strapazen machen und manches den Wartern unter dennbsp;Handen wegkommt. Audi der Larm und die ganze ihnennbsp;fremde Umgebung macht sie sehr scheu. Alles in allem istnbsp;es darum zu empfehlen, sie in grossen, diirch starke, hohenbsp;Gelander umsclilossene Raumen, in der direkten Nahe desnbsp;Landungsplatzes zusammen und nach ein bis zwei Tagennbsp;von da aus nach den für sie bestimmten Stallen zu bringen.

Wenn einmal da, hat man die Pflege derartig zu regeln, dass die Pferde planmassig wiederum ihren natürlichennbsp;Gewohnheiten und Bedürfnissen unterworfen werden.

Beini überseeischen Transport von Rindern sind haupt-sachlich dieselben hygienischen Massregeln zu treffen wie bei Pferden; nur sind sie hie und da ein wenig abweichendnbsp;von diesen, so in Bezug auf:

a. Das Ein- und Ausladen.

Wo dieses nicht stattfinden kann, wie für die Pferde angegeben worden ist (Laufbrücke, Hangegurt), könnennbsp;Rinder ein- und ausgeladen werden mittels einer Schlingenbsp;um die Hörner, welche also das ganze Gewicht des Kör-pers zu tragen haben.

Wenn keine Leichter oder flossahnliche Pontons, sondern nur Schaluppen oder Kalme zum Verladen vom Dampfernbsp;da sind, werden sie in die See niedergelassen und mit dernbsp;Leine am eisernen Nasenring, an eine Leine oder Kettenbsp;gebunden, welche an der inneren Seite vom Seitenbord desnbsp;Fahrzeuges angebracht worden ist, in der Weise, dass sienbsp;mit dem ganzen Körper, ausgenommen den Kopf, im Wassernbsp;bleiben. Sobald man nun mit den Tieren nahe ans ’s Landnbsp;gekommen ist und diese festen Bodem haben werden sienbsp;los gemacht, wonach sie dem dort mit einigen Rindernnbsp;stationierten Warter ohne Mühe bis zu den für sie bestimmten Stallen folgen. Dieses moge nun eine ganz be-sondere Art von Ein- und Ausladen sein, dessenungeachtet

-ocr page 301-

283

bietet sie praktisch viele Vorteile und bei den vielen tausen-den Rindern, welche ich auf diese Weise überbringen sah, habe ich niemals Nachteile oder Unfalle gesehen, auchnbsp;nicht, wenn in der Nahe des Dampfers viele Haifischenbsp;umherschwammen.

b. nbsp;nbsp;nbsp;Das Anbinden an Bord kann auf die fiir Rinder ge-braüchliche Weise geschehen n. 1. mit einer Leine um dennbsp;Hals, mittels welcher sie auf beiden Seiten an den Stand-saulen festgesetzt werden; auch kann man dazu einen Halfternbsp;wie für Pferde benutzen.

c. nbsp;nbsp;nbsp;Bei langedauerenden Reisen schadet vielleicht dasnbsp;anhaltende Stehen den Rindern und würden keine Trittleistennbsp;am Bodem angebracht werden können; jedoch hat man zunbsp;bedenken, dass sie diesen mehr benetzen als Pferde undnbsp;Unfalle durch Ausgleiten beim Aufstehen und bei Schwan-kungen des Schiffes, ungemein haufiger vorkommen werdennbsp;(Wunden, Knochenbrüche, Euterverletzungen nebenstehen-de'r Tiere).

Um alle dem vorzubeugen ist man verpflichtet den Boden mit Heu oder Stroh zu belegen, welches das taglichenbsp;Reinigen nicht wenig erschwert, sodass dieses vielleichtnbsp;nur ein- oder zweimal wöchentlich stattfinden kann. Not-wendigerweise nimmt die Luftverschlechterung dadurchnbsp;sehr zu und wird man die Anzahl Ventilatoren zu vermehrennbsp;haben. Das Pro und Contra erwagend, meine ich, auchnbsp;für Rinder, den Bodem mit Trittleisten vorziehen zu müssen.

d. nbsp;nbsp;nbsp;Blechkrippen für Rinder sind unnötig, da die Fütterungnbsp;bequem vom Bodem geschehen kann.

Betreffs der Fütterungsmittel ist es zu empfehlen, sich vornehmlich auf Heu, Leinkuchen und Kleie zu beschranken;nbsp;der Wasserbedarf ist derselbe der für Pferde angegebennbsp;worden ist.

Besondere Krankheiten infolge des Aufenthalts an Bord, ausser Verwundungen und Knochenbrüchen, sind mir nichtnbsp;bekannt.

-ocr page 302-

284

Für das Überführen von Schafen, Ziegen u. s. w. sind obengenannte hygiënische Vorschriften mit geltend; erstge-nannte werden kurz vorher geschoren.

Das Ein- und Ausladen mittels Laufbrücken geht bequem und schnell von statten und da wo diese nicht zur Verfügungnbsp;stehen kann es mittels einer Art von Kastenstanden für z.nbsp;B. 10 oder mehr Tiere stattfinden.

Als Prinzip annehmend, dass sie am besten auf dem Deck stehen, werden sie, wenn möglich, hier oder zwischendecksnbsp;und bei genügender Ventilation auch im Unterraum, innbsp;Stallen für z. B. 50 oder mehr zusammengebracht, wahrendnbsp;der Bodem mit Stroh belegt wird.

Als Putter wird Heu gereicht; der Wasserbedarf ist pro Tier pro Tag auf 15 Liter zu bestimmen.

Schweine sind, wie in den Tropen gebrauchlich ist, am leichtesten, in aus starkem Rohr (oder „Rottan”) geflochtenennbsp;Körben eingesperrt, zu transportieren. Wenn die Überfahrtnbsp;nicht zu lange dauert können sie darin bleiben, sonst müssennbsp;sie in abgesonderten Raumen untergebracht werden undnbsp;diese sollen derartig eingerichtet sein, dass eine tagliche,nbsp;ja mehrmals tagliche Reiuigung mittels Seewassers möglich ist.

Als Putter werden Mais, Erbsen, Meld und Kartoffeln verabreicht.

Zusammenfassang.

Das Obenangesagte führt uns zu den folgenden Konklu-sionen:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Nur an die Stallpflege gewohnte, vorher tierarztlichnbsp;untersuchte und ganz gesimde Tiere, kommen für dennbsp;Uberseetransport in Betracht.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Besondere Vorbereitungen behufs der Überfahrt sindnbsp;unerwünscht. Man verabreiche eine bis zwei Wochen vorhernbsp;Trockenfutter und beschranke die Tagesration und die Arbeitnbsp;aufs Mittelmassige. Pferde mit guten gesunden Hufen kom-

-ocr page 303-

285

men, nachdem diese beschnitten und abgerundet worden sind, unbeschlagen an bord.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Die grossen Dampfer mit 2 oder 3 Decken und einemnbsp;Schlingerkiele sind für den Tiertransport den kleinerennbsp;vorzuziehen.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Die Stalle an Bord müssen so kurz (max. Lange 2nbsp;M.) und eng (80 cm. max. Breite) sein, dass sie, zusam-men mit den Bodenlatten oder Trittleisten, den Tierennbsp;(Pferden und Rindern) bei hohem Seegang den gewünschtennbsp;Halt verleihen.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Die Herstellung von Lauf- oder Führbahnen zurnbsp;taglichen Bewegung der Pferde, obgleich gewünscht, istnbsp;nicht durchaus notwendig.

i

IJ

6. nbsp;nbsp;nbsp;Zur Erhaltung einer guten Gesundheit und zur Ver-meidung schwerer Verluste wahrend der Uberfahrt ist dasnbsp;Anbringen der neuesten, gut bewahrten Ventilatoren, speziellnbsp;im Unterraum und zwischendecks, dringend geboten.

7. nbsp;nbsp;nbsp;Sonnensegel von starkem Segeltuch, auch an dernbsp;Bordseite, zum Abwehren der Sonnenhitze, können, besondersnbsp;in den heissen Klimas, nicht entbehrt werden.

8. nbsp;nbsp;nbsp;Bei dem Bau von Tiertransportdampfern muss mannbsp;an das Anbringen guter und geraumiger Düngerabfuhrwegenbsp;besonders Acht geben.

9. nbsp;nbsp;nbsp;Das Ein- und Ausladen der Tiere kommt am bestennbsp;mittels Laufbrücken mit hohem Gelander (1.5 M. Höhe),nbsp;Leichter oder flossahnlicher Pontons und Hangegurte zustande.

Grosse umzaunte Raume, in welchen sie vorher zusam-mengebracht werden und welche durch einen engen, überdeck-ten Gang und die Laufbrücke direkt mit dem Schiffe in Ver-bindung stehen, sind zum Einladen am meisten zu empfehlen.

Auch das Ausladen geschieht am bequemsten mittels dieser Raume.

Schweine werden, wo keine Laufbrücke da ist, am besten in aus starkem Rohr (oder ,,Rottan”) geflochtenen Körbennbsp;ein- und ausgeladen.

-ocr page 304-

286

10. nbsp;nbsp;nbsp;Die Tiere (Pferde und Rinder) werden möglichsnbsp;kurz in den Stallen angebunden; man soil aber daraufnbsp;achten, dass sie frei genug stehen, urn sich beim Rollennbsp;des Schiffs im Gleichgewicht zu erhalten.

11. nbsp;nbsp;nbsp;Als Fiitterungsmittel kommen hauptsachlich in Betracht; Chaff, Pressheu, Lucerneheu, Presshafer, Hafer, Kleienbsp;und Leinkuchen fur Pferde, Rinder, Schafe und Ziegen;nbsp;Mais, Erbsen, Mehl, Kleie und Kartoffeln für Schweine.

Der Wasserbedarf ist zu bestimmen auf resp. 60 (für die grossen) und 15 Liter (für die kleineren) pro Tag.

12. nbsp;nbsp;nbsp;Beim Reinigen des Bodens gibt man dem taglichennbsp;Abspritzen mittels Seewassers den Vorzug; gleichzeitig kön-nen auch die Beine und Hufe der Pferde und Rinder abge-spritzt werden.

13. nbsp;nbsp;nbsp;Von den Krankheiten hat man bei Pferden am meistennbsp;Verluste zu befürchten durch Druse, Lungenbrustfellentzün-dung und Hitzschlag; gegen die Seekrankheit sind die Tierenbsp;im allgemeinen wenig empfindlich.

14. nbsp;nbsp;nbsp;Im Hafen Oder Ankerplatz angekommen werden sienbsp;sofort tierarztlich untersucht und danach so bald wie moglichnbsp;ausgeladen, um zu verhindern, dass Mangel an frischernbsp;Luft und grosse Hitze wahrend des Stilliegens, Verlustenbsp;verursachen.

15. nbsp;nbsp;nbsp;Vorausgesetzt dass die Dampfer dementsprechendnbsp;ausgestattet sind, kann das Überseeführen von grossennbsp;Tiertransporten nach den Tropen und umgekehrt, ohnenbsp;bedenkliche Verluste stattfiinden; es ist zu empfehlen diesenbsp;an Bord unter tierarztliche Führung zu stellen.

16. nbsp;nbsp;nbsp;Besondere Verordnungen durch die Regierungen dernbsp;verschiedenen Lander den überseeischen Transport vonnbsp;Tieren betreffend, sind dringend geboten.

-ocr page 305-

Een merkwaardige pyogene bacil.

DOOR

W. van der BURG.

Een ziektegeval bij een paard van het 3de Eskadron Cavalerie gaf aanleiding tot een bacteriologisch onderzoek,nbsp;hetwelk vermelding verdient, omdat het gevonden lagernbsp;organisme in enkele opzichten overeenkomst vertoonde metnbsp;den malleus-bacil en de aandoening van een der ledematennbsp;van patient eveneens aan den cutanen vorm van malleusnbsp;deed denken.

De ziektegeschiedenis van patient is als volgt: Op 27 Maart 1910 werd het paard N**. 650, Australiër, vos, 1.49 M.,nbsp;oud 11 jaar, van het 3de Eskadron alhier op den garnizoensnbsp;ziekenstal opgenomen wegens een vrij hevige kreupelheid,nbsp;als gevolg van een pijnlijke zwelling aan den linker metacarpus.nbsp;Volgens ingewonnen inlichtingen was het dier bij eennbsp;oefening in Sawah-terrein op zij gesprongen en had bijnbsp;die gelegenheid met den rechter voorhoef tegen de binnenzijde van den linker metacarpus geslagen. Ondanks eennbsp;reeds aangelegd verband was ter plaatse een pijnlijkenbsp;zwelling ontstaan.

Bij onderzoek bleek het geheele onderbeen tot en met den carpus gezwollen en warm. Aan de mediale zijde, opnbsp;het midden van den metacarpus, was een meer omschreven,nbsp;bijna handpalmgroote zwelling, welke volkomen aan eennbsp;haeniatoom herinnerde.

De algemeene voedingstoestand was minder gunstig. In verband met de zware diensten — het paard was ingedeeld

-ocr page 306-

288

bij de officierspatrouille — werd hieraan geen bijzondere beteekenis gehecht.

Gedurende 3 dagen werd continueele irrigatie met koud water toegepast, waarna patient gedurende 24 uur eennbsp;stroobed kreeg om uit te rusten. De temperatuur schommeldenbsp;voortdurend tusschen 38'’C. en 38,5'’C. Pols en ademhalingnbsp;bleven steeds normaal, evenals de eetlust.

Na de irrigatie was de oedemateuse zwelling van het onderbeen toegenomen, terwijl bovengenoemde, meer scherpnbsp;omschreven zwelling minder duidelijk was geworden ennbsp;zich naar boven had verplaatst. Mediaal boven den carpusnbsp;begonnen zich onmiddellijk boven elkander twee kleinenbsp;abscesjes te vormen. In verband hiermede werd van eennbsp;verdere antiphlogistische behandeling afgezien en een vochtignbsp;sublimaat-verband aangelegd.

Op den 3den April werden de beide abscesjes geopend en door een snede verbonden. Er kon echter van denbsp;subcutis uit slechts een minimale hoeveelheid pus naarnbsp;buiten worden gedrukt. De vochtige sublimaatverbandennbsp;werden vervangen door omslagen, in kamferspiritus gedrenkt.

Hoezeer aan de temperatuur, welke steeds hooger dan 38°C. was en eenmaal 38.5“C. bereikte, geen bijzonderenbsp;waarde kon worden toegekend, gaf het optreden der abscesjesnbsp;toch aanleiding aan malleus te denken, aangezien, ondanksnbsp;normalen eetlust, de voedingstoestand langzamerhand verminderde. Veelvuldig ziet men toch in Indië den cutanen vormnbsp;van malleus beginnen met een pijnlijke zwelling van dennbsp;metacarpus, gevolgd door een meer of minder langzaamnbsp;ontwikkelen van abscesjes, welke na doorbraak malleusnbsp;ulcera achterlaten.

Op 7 April werd 2.5 c.c. M. malleïne „Weltevreden” ingespoten. De gemiddelde vóórtemperatuur was 38.3®C. ennbsp;het verloop der lichaamstemperatuur op 8 en 9 April alsnbsp;volgt:

-ocr page 307-

289

Namiddag.


Voormiddag.


6 uur. nbsp;nbsp;nbsp;8 uur.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10 uur.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12 uur.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2 uur.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4 uur.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6 uur.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8 uur.

8 nbsp;nbsp;nbsp;Aprilnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;39 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;39.7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40.1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;39.6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38.6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38.4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38.5

9 nbsp;nbsp;nbsp;Aprilnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38.1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38.3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38.3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;37.9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38.1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38.-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38.-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38.-

Volgens het systeem van beoordeeling bij den militairen

veterinairen dienst in gebruik, moest dus dit paard, ondanks de temperatuursverheffing tot 40.1'’C. op den eersten dag nanbsp;de injectie, als vrij van malleus worden beschouwd. Iknbsp;wensch bij deze gelegenheid erop te wijzen, dat een snellenbsp;daling van de temperatuur op den eersten dag, zooals hiernbsp;het geval was, dikwijls reeds als een aanwijzing kan dienen,nbsp;dat op den tweeden dag geen hooge temperaturen tenbsp;verwachten zijn.

Uit de 2 opengelegde abscesjes, welke weinig neiging tot genezing vertoonden, ontwikkelden zich langzamerhandnbsp;ulcera, terwijl op de plaats van de bovengenoemde, aan eennbsp;haematoom herinnerende zwelling, zich eveneens een abscesnbsp;ontwikkelde, hetwelk op den 12den April werd geopendnbsp;en waaruit een aanzienlijke hoeveelheid sero-pulurent vochtnbsp;werd ontlast.

Een gedeelte van dit vocht werd in een Pasteur’s pipet opgezogen. In het Geneeskundig Laboratorium werdennbsp;hiervan aardappelculturen aangelegd, ten einde nader tenbsp;onderzoeken, welke lagere organismen hier in het spel waren.

De ulcera en het pas geopend absces werden thans behandeld met tinctura jodii en het dier in de gelegenheid gesteld te gaan liggen. Dit laatste had blijkbaar een wel-dadigen invloed op den voedingstoestand, terwijl de openingnbsp;van het laatste absces, zooals te verwachten was, nietnbsp;minder gunstig influenceerde op het genezingsproces dernbsp;ulcera. Langzamerhand verminderde de afscheiding en eindenbsp;April waren ulcera en absces genezen. Een aanzienlijkenbsp;zwelling van den metacarpus, in hoofdzaak bestaande uitnbsp;een verdikking van de subcutis, was achtergebleven, zondernbsp;evenwel kreupelheid te veroorzaken,

19

-ocr page 308-

290

De locale behandeling, bestaande in massages met ungt. c. jodio en bandage, werd ondersteund door afstappennbsp;aan de hand, terwijl bovendien op den 3den, 6den en Qdennbsp;Mei telkens 3x2.3 c.c.M. fibrolysine werd ingespoten. Denbsp;zwelling verminderde geleidelijk, maar is niet geheel verdwenen.

Daar ook de algemeene voedingstoestand weer tot den normalen was teruggekeerd, kwam patient langzamerhandnbsp;in aanmerking, weder voor lichte diensten bij het eskadronnbsp;te worden ingedeeld. Alvorens hiertoe over te gaan, werdnbsp;op 31 Mei opnieuw een malleïne-injectie toegepast.

Bij een gemiddelde vóórtemperatuur van 38.1“C. werden thans op de 2 volgende dagen onderstaande cijfers verkregen:

Voormiddag. nbsp;nbsp;nbsp;Namiddag.

6 uur. 8 uur. nbsp;nbsp;nbsp;10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;uur.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12 uur. 2 uur.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4 uur. 6 uur. 8 uur.

1 nbsp;nbsp;nbsp;Juninbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38.8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;39nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38.8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38.6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38.3 38.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38.6

2 nbsp;nbsp;nbsp;Juninbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38.3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38.3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38.1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38.2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38.1 38.2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38.1

Hoezeer de temperatuur op den 2den dag tot 38.5 C

steeg, meende ik, mede in verband met de negatieve resultaten van de indruppeling van het linker oog met malleïne brute, verantwoordnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zijnnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;deze reactienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voor negatiefnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;te

verklaren.

Op den 3den juni werd het paard naar het eskadron teruggezonden en neemt sedert dien tijd zonder bezwaarnbsp;deel aan lichte diensten.

Het bacteriologisch onderzoek van het op den 12den April verzamelde sero-purulent secreet werd, zooals reeds isnbsp;medegedeeld, in het Geneeskundig Laboratorium te Weltevreden verricht. Op de aardappelen, met dit secreetnbsp;geënt, hadden zich naast een aantal koloniën, die uit reinenbsp;culturen van staphylococcen bleken te bestaan, een paarnbsp;bruine speldeknopgroote koloniën ontwikkeld, die, wijl zijnbsp;opnieuw het vermoeden op kwaden droes wakker maakten,nbsp;werden overgeënt op versche aardappelen.

De nieuwe culturen vertoonden veel overeenkomst met

-ocr page 309-

291

die van den malleus-bacil, alleen was na 2 dagen hun kleur misschien iets meer bruinrood, terwijl de aardappelnbsp;zelf rondom de bacterie-cultuur een weinig donkerdernbsp;van kleur scheen dan bij ter vergelijking aangelegde culturen van malleus-bacillen, bij welke evenwel dergelijkenbsp;verschillen ook wel worden aangetroffen.

Bij microscopisch onderzoek bleek de kolonie te bestaan uit kleine, op malleus-bacillen gelijkende staafjes, die veelvuldig twee aan twee met de uiteinden tegen elkandernbsp;lagen, licht afgeronde hoeken hadden en soms flauw gebogennbsp;waren. In den hangenden druppel bleken zij echter eennbsp;sterke eigenbeweging te bezitten. Pogingen om zweepdradennbsp;te kleuren, hadden geen resultaat.

De afmetingen dezer staafjes waren gemiddeld: lengte 0.7—2 micron, dikte 0.4 micron. Sporenvorming werd ooknbsp;in oudere culturen niet waargenomen.

Het microörganisme liet zich gemakkelijk met de gewone anilinekleurstoffen kleuren en bleek Gram-negatief te zijn.

Groei in gelatine. In gelatine-platen vormen zich kleine, ronde, korrelige, lichtgeel gekleurde culturen met gekartel-den rand, die de gelatine vloeibaar maken.

In de zoogenaamde steekcultuur groeit de microbe langs het geheele steekkanaal, over welks geheelen omtrek denbsp;gelatine een begin van vervloeiing vertoont, die aan denbsp;oppervlakte het sterkst is en aldaar aanleiding heeft gegevennbsp;tot de vorming van een zoogenaamden luchtbel. Bij hetnbsp;ouder worden van de cultuur gaat de vervloeiing steedsnbsp;verder en zakt de bacterie-massa grootendeels naar beneden,nbsp;terwijl groene verkleuring der vervloeide gelatine intreedt.

Groei op agar-agar.

In agarplaten groeit de bacterie in kleine, fijnkorrelige, ronde culturen met scherpen rand. De grootere vertoonennbsp;een licht gegolfden rand, zijn rond, soms slijpsteenvormig,nbsp;met korrelig centrum. Op scheef gestolden agar vormt denbsp;cultuur een grijs, lichtgroen fluoresceerend beslag.

-ocr page 310-

292

Groei nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pepton-keukenzout-bouillon.

De bacterie maakt den bouillon gelijkmatig troebel. Langzamerhand begint deze in de bovenste lagen een groene verkleuring te vertoonen. Bij schudden neemt de geheelenbsp;bouiiloncultuur deze kleur aan.

Groei nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;glucose-bouillon.

In zoogenaamde Einhornsche gistingskolfjes met glucose-bouillon groeit de bacterie slechts in het open gedeelte, waaruit haar groote behoefte aan zuurstof blijkt; vormt innbsp;de bovenstenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;laag daarvan eveneensnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;eennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;groene kleurstof,

doch ontleedt de glucose niet.

Groei nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;melk.

De melk stolt in 24 uur onder vorming van fijne coagula.

Groei in pepton-keukenzout.

De vloeistof wordt gelijkmatig troebel, onder vorming van een groene kleurstof in de bovenste laag. De indolreactienbsp;is positief, evenzoo de nitroso-indolreactie.

Uit hoofde der punten van overeenkomst met den bacillus pyocyaneus werden ter vergelijking gelijktijdig culturen aangelegd van beide microörganismen.

Uit deze vergelijking bleek, dat de bacillus pyocyaneus op aardappelen een cultuur vormde, wier kleur meernbsp;tot oranje naderde, terwijl die van den bacillus, waarovernbsp;het onderzoek loopt, licht- tot donkerbruin gekleurd bleef.nbsp;Een kleine hoeveelheid van de pyocyaneuscultuur op vochtignbsp;filtreerpapier gebracht, werd reeds door sigarenrook (denbsp;bekende ammoniakproef) blauwgroen verkleurd, terwijl denbsp;onderhavige bacterie zelfs door ammoniakdampen die verkleuring niet vertoonde.

Bij kweeking van den bacillus pyocyaneus in gelatine, in de z. g. steekcultuur, vervloeide het steekkanaal niet,nbsp;alleen vormde zich aan de oppervlakte een halve-erwtgrootenbsp;verdieping van vervloeide gelatine en breidde zich denbsp;vervloeiing van daar, zoowel op zij als naar beneden,nbsp;gelijkmatig uit. In een gelijknamige cultuur van den anderen

-ocr page 311-

293

bacillus breidde de vervloeiing zich uit over het geheele steekkanaal, nam aan de oppervlakte de geheele kolomnbsp;gelatine in beslag, en drong bij de 2X24 uur oude cultuurnbsp;door tot een diepte van ± 'I2 cM., zich naar beneden trechternbsp;vormig uitbreidende, waardoor aan de cultuur de gelegenheidnbsp;gegeven werd in den punt van dezen trechter te bezinken.nbsp;Bij beide een groene verkleuring der vervloeide gelatine.

Bij kweeken in melk bleek, dat de bacillus pyocyaneus in denzelfden tijd een veel minder sterke coagulatie te weeg bracht.

Andere opvallende verschillen werden in de culturen niet opgemerkt. .

Dierproeven.

Een cavia, die op 14 April met een gedeelte eeneraardappel-cultuur intraperitoneaal was besmet, vertoonde den volgenden dag een zeer lichte zwelling van de testikels en een geringe roodheid van het scrotum, welke verschijnselen dennbsp;volgenden dag weder verdwenen waren. Het dier, datnbsp;verder geen afwijkingen meer vertoonde, en daarom min ofnbsp;meer uit het oog werd verloren, vond ik op den 4den Meinbsp;dood in zijn hok liggen. Bij onderzoek bleek, dat denbsp;linker testikel sterk gezwollen was. Bij insnijden ontlasttenbsp;zich daaruit een aanzienlijke hoeveelheid pus bonum vannbsp;gelijkmatige consistentie. In dezen etter werd de beschrevennbsp;bacil in reine cultuur teruggevonden. Daar uit deze waarneming volgde, dat althans voor caviae Ons microörganismenbsp;pathogeen is, werd tot het nemen van meerdere dierproevennbsp;overgegaan en wel op caviae, witte muizen en een konijn.

Het verloop dezer dierproeven blijkt uit het volgende. Op den 23sten Mei werden geënt met een 24 uren oudenbsp;bouilloncultuur:

Cavia 1 intraperitoneaal met 1 c.c. M;

Cavia II subcutaan met 1 c.c. M;

Konijn intraveneus met 1 c.c. M; nbsp;nbsp;nbsp;,

Witte muis 1 subcutaan met 'U c.c. M;

Witte muis II intraperitoneaal met '/4 c.c. M.

-ocr page 312-

294

Op 24 Mei was muis II gestorven, vertoonde geen peritonitis, doch in het hartebloed, de lever en de milt werden dezelfde microörganismen teruggevonden, hetgeen verdernbsp;nog bleek uit de met het bloed en met miltpulpa aangelegdenbsp;agar-agarculturen. In de buikholte was slechts een spoornbsp;peritoneaalvocht aanwezig, waarin onze bacterie ook konnbsp;worden aangetoond.

Muis I vertoonde op de plaats van inspuiting (aan de rugzijde) een sterk infiltraat en stierf in den loop van dennbsp;morgen. Ook uit het bloed van hart en milt dezer muisnbsp;werd de bacterie in reine cultuur gekweekt.

Op dien dag waren cavia I en het konijn nog schijnbaar gezond. Cavia II vertoonde, uitgaande van de plaats vannbsp;inspuiting, aan de buikzijde, rechts van de liesplooi naar vorennbsp;loopend, een pinkdik infiltraat in de subcutis.

26 nbsp;nbsp;nbsp;Mei. Konijn is licht vermagerd, schijnt ziek en sterftnbsp;om 1 uur. Bij obductie bleek de lever belangrijk en denbsp;milt niet van beteekenis gezwollen. De nieren haddennbsp;daarentegen den dubbelen omvang verkregen, waren donkernbsp;blauwrood gekleurd en, zoowel aan de oppervlakte als opnbsp;de doorsnede, bezaaid met een zeer groot aantal grijswittenbsp;stippels.

Uit het bloed, de lever en de milt werden reine culturen van onze microbe verkregen. Bij microscopisch onderzoeknbsp;der nieren bleek, zoowel in het schors- als in het mergge-deelte, een buitengewoon groot aantal abscesjes te bestaan,nbsp;van slechts microscopisch tot macroscopisch waarneembarenbsp;grootte, in welke abscesjes onze bacterie in zeer grootennbsp;getale aanwezig was. Verder bestond in de nier necrosenbsp;van het epitheel der gewonden piskanaaltjes, in sommigenbsp;waarvan korrelige cylinders konden worden aangetoond,nbsp;en hyperaemie en bloeduitstortingen in de omgeving dernbsp;abscesjes, waaruit tot het bestaan eener nephritis haemor-rhagica apostematosa kon worden besloten.

27 nbsp;nbsp;nbsp;Mei. Bij cavia II, die overigens gezond is, heeft zich

-ocr page 313-

295

een stuivergroot necrotisch stuk huid afgestooten. In de kleine hoeveelheid exsudaat, die van de wondvlakte konnbsp;worden verwijderd, werd onze bacterie weder teruggevonden.nbsp;De beide caviae zijn op 7 Juli nog welvarend.

Ondervolgende staat geeft een overzicht van de eigenschappen van dezen bacillus, voor zoover die eigenschappen werden onderzocht en vergeleken met die van den bacillusnbsp;pyocyaneus en den bacillus mallet. Volledigheidshalve zijnnbsp;die van den bacillus van Kutscher, door dezen beschrevennbsp;in Band 21 van het Zeitschrift für Hygiëne tevens vermeld.

STAAT

-ocr page 314-

296

- ¦ nbsp;nbsp;nbsp;¦¦ I.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—

Eigenschappen.

Bacillus pyocyaneus.

Bacillus malleï.

Vorm.

Klein, slank staafje met afgeronde uiteinden, dikwijls twee aan twee.

Klein polymorph staafje afgeronde uiteinden, dikwijl®nbsp;twee aan twee.

Grootte.

0.6: 2—6 (Ernst).

0.5-1:2-5 (Loeffler).

0.6: 1 nbsp;nbsp;nbsp;!“¦ (Charrin).

Beweeglijkheid.

Zeer beweeglijk.

Geen eigenbeweging.

Zweepdraden.

1 aan het uiteinde.

Sporenvorming.

Geene.

Geene.

Kleuring.

Kleurt zich gemakkelijk met anilinekleurstoffen; Gram- negatief.

Kleurt zich gemakkelijk anilinekleurstoffen; Gram-f^'nbsp;gatief.

Groei op gelatine.

Op platen aan de oppervlakte vlakke, min of meer ronde koloniën met donkergeel centrumnbsp;en aan den rand dikwijls radiairnbsp;gestreept; eerst langzame, laternbsp;sterke vervloeiing; in steekcul-turen aan de oppervlakte eerstnbsp;een verdieping, later vervloeiing;nbsp;geen groei langs het steekkanaal,nbsp;groene verkleuring der vervloeide gelatine.

In en op de gelatine der plat^quot; kleine, witachtige, puntvormig®nbsp;koloniën; bij vergrooting zijnnbsp;opliggende onregelmatig roiw'nbsp;gegolfd en wit glanzend, doofnbsp;schijnend, oudere meer geelact’'nbsp;tig; in steekculturen ontwikkelt^®nbsp;kolonie zich met onderbreking®''nbsp;langs het kanaal; aan deopp®'^nbsp;vlakte ontstaat langzamerhaOnbsp;een fijn, transparant,wit, matglsquot;nbsp;zend beslag; geen vervloeiiquot;^

Groei op agar-agar.

In platen na 24 uur kleine, ronde of onregelmatig gevormde,nbsp;soms ovale koloniën, waarvannbsp;er vele fijne uitloopers vertoonen,nbsp;die aan den agar reeds eennbsp;blauwgroenen tint geven.

Op scheef gestolden agar een dik beslag en de geheele voedingsbodem groen gekleurd.

Op platen ronde glazig- doOf schijnende, hovende oppervlak*®nbsp;verheven koloniën met scherp®''nbsp;rand.

Op scheef gestolden agar®®'' matwit tot grijs beslag.

-ocr page 315-

297


De onderzochte bacillus.

Bacillus van Kutscher. (Zeitschrift f. Hygiëne Bd. 21).

Klein staafje gelijkende op den nialleus-bacii.

Klein staafje met afgeronde uiteinden, dikwijls twee aan twee.


0.4: 0.7 2

Kis de nialleus-bacil.

kie

Vervloeit gelatine, in platen korrelige

Idem.

Geene.

Kleurt zich gemakkelijk met aniline-'*rstoffen. Gram-posi tief.

olonies met zeer ongelijken rand; later ® verkleuring; in steekculturen ver-eiing langs het geheele kanaal metnbsp;JTning van een luchtbel en bezinken dernbsp;“Kuiirmassa.

Zeer beweeglijk.

Niet aangetoond.

Geene.

Kleurt zich geniakkelijk met aniline-kleurstoffen; Gram-negatief.

In gelatine-platen vormen zich kleine, ronde, korrelige, lichtgeel gekleurde culturen met gekartelden rand, die de gelatine vloeibaar maken; in de steekcultuurnbsp;groeit de kolonie langs het geheele kanaalnbsp;met vorming van een luchtbel, opgevolgdnbsp;door sterke vervloeiing en bezinken dernbsp;cultuurmassa; groene verkleuring dernbsp;vervloeide gelatine.


In


oniën


platen ronde of slijpsteenvormige met scherpen rand, fijnkorrelig


Seelachtig; op scheef gestolden agar


wit beslag.



Op agar-agar platen, kleine, fijnkorrelige culturen, met scherpen rand, de grooterenbsp;een licht gegolfden rand; zij zijn rond,nbsp;soms slijpsteen-vormig met korrelig centrum; op scheef gestolden agar een grijs,nbsp;lichtgroen fluoresceerend beslag.


-ocr page 316-

298

Eigenschappen.

Bacillus pyocyaneus.

Bacillus malleï.

Groei in bouillon.

Eerst een witte ring aan de

Gelijkmatige troebeling, z

oppervlakte, die langzamerhand een vlies vormt, dat bij schuddennbsp;naar den bodem zakt; van ditnbsp;vlies strekt zich een groene zonenbsp;een cM. diep in den bouillon uit;nbsp;bij schudden wordt de geheelenbsp;vloeistof groen.

der verkleuring.

Qasvorming.

Geene.

Geene.

Groei op aardap-

Een dikke, bruinachtige massa.

Transparant, barnsteengeel

pelen.

met een naar oranje naderende kleur.

rood bruine massa.

Ontkleuring door

Blauwgroene verkleuring.

Geene.

ammoniakdampen.

Groei in melk.

Langzame stolling.

Zeer langzame stolling.

Kleurstofvorming.

Groene verkleuring der vervloeide gelatine, van den agar en den bouillon.

Geene.

Indolreactie.

Positief.

Nitroso-indolre-

Positief.

actie.

Pathogeniteitvoor:

Bij subcutane enting locaal

Pathogeen.

cavia.

ontstekingsproces, dat zich naar buiten opent en geneest.

(orchitis en periorchitisj-

Witte muis.

Bij intraperitoneale inspuiting bacteriaemie, doch geen peritonitis. Evenzoo bij subcutanenbsp;inspuiting.

Niet pathogeen.

Konijn.

Bij enting in de oorvena: dood

Geen karakteristieke verschi

onder verschijnselen van ca-

selen van algemeene infelt;^

chexie, vóór den dood diarrhee

alleen zwerende processen oP

(Jakowsky).

plaats der enting.

-ocr page 317-

299


Bacillus van Kutscher. (Zietschrift f. Hygiëne Bd. 21).

De onderzochte bacillus.

Pijne vlokken, welke hezinkeu zonder vloeistof troebel te maken.

Gelijkmatige troebeling, welke langzaam bezinkt; in de bovenste lagen een groenenbsp;verkleuring; bij schudden wordt de geheelenbsp;vloeistof groen.

Niet vernield, malleiis-bacil.


Qroeit niet in melk.

Qeene.


Niet opgegeven. Niet opgegeven.


intraperitoneale infectie zwelling der ^®stikels na 48 uur en letaal verloop binnennbsp;^^agen; in het parenchym van bal ennbsp;Jbal tollooze witachtige, kazige knob-“djes; tunica vaginalis en tunica proprianbsp;aangedaan.

Niet opgegeven.


Voor cavia, echter slechts bij injectie ” een groote dosis.


Geene.

De cultuurmassa iets meer bruinrood, de omgeving van de cultuur iets donkerder dan bij den malleus-bacil.

Geene.

Stolling na 24 uur.

Groene verkleuring der vervloeide gelatine, van den agar en den bouilloii.

Positief.

Positief.


Pathogeen. (Zie de beschrijving).


Pathogeen.

(Zie de beschrijving).


Pathogeen.

(Zie de beschrijving).


-ocr page 318-

300

Üit hetgeen hierboven is medegedeeld, blijkt, dat bij de verdenking op kwaden droes, de dikwijls gevolgde mothode,nbsp;uit het resultaat van een intraperitoneale enting bij de cavianbsp;en van een enting op aardappelen een conclusie omtrent hetnbsp;al of niet gegronde der verdenking te trekken, niet geoorloofdnbsp;is, en in de meeste gevallen een nader onderzoek, zoowelnbsp;van de cavia als van de aardappelcultuur, zal noodig zijn,nbsp;om zekerheid te verkrijgen. Een zoodanig onderzoek leiddenbsp;ons tot de kennismaking met den boven beschreven bacillus,nbsp;die, zooals uit het tabellarisch overzicht blijkt, niet is denbsp;malleus-bacil, noch de door Kutscher beschreven microbe,nbsp;maar thuis behoort in de groep van den bacillus pyocyaneus,nbsp;evenwel met dezen voldoende verschilpunten aanbiedt, omnbsp;een afzonderlijke beschrijving te rechtvaardigen.

Juli, 1910.

(Mededeelingen uit het Geneeskundig Laboratorium te Weltevreden).

-ocr page 319-

REFERATEN.

Fixatie-abscessen.

DOOR

V. DROUIN.

Al is iedereen liet eens over het nut van derivantia bij de behandeling van ontstekingstoestanden, de meeningennbsp;verschillen zeer omtrent de wijze, waarop deze werken, ennbsp;bijgevolg ook omtrent de in de praktijk te volgen methoden.

Volgens sommigen is het niets dan een mechanische afleiding door het trekken van bloed naar de peripherienbsp;en dus het onttrekken aan het ontstoken orgaan. Anderennbsp;zeggen, dat in het veroorzaakte oedeem toxische stoffennbsp;uit den ontstekingshaard worden aangetrokken en weernbsp;anderen beschouwen de werking vooral als een opwekking van de phagocytose. In verband met de voorstellingnbsp;echter, welke wij ons tegenwoordig van ontsteking vormen,nbsp;moeten wij vooral een snelle mobilisatie trachten te bereikennbsp;van het verdedigingsleger, n.1. de leucocyten. Zoo brengtnbsp;de moderne geneeskunde ons terug op de oude methodes,nbsp;zooals branden en drachten zetten, en rechtvaardigt deze.nbsp;Echter de nieuwe techniek heeft ze eenigszins gewijzigd,nbsp;n.1. in plaats van de dracht gebruikt men thans dikwijlsnbsp;de onderhuidsche. injectie.

Opnieuw wil ik derhalve de attentie opwekken voor de reeds oude maar nog weinig bekende afleidingsmethode vannbsp;Fochier, n. 1. die van het fixatie-absces door subcutanenbsp;injectie van pyogene stoffen.


-ocr page 320-

302

Bij verscheidene infectietoestandeii ziet men ettervorming en deze chirurgisch behandeld kan bijdragen tot genezingnbsp;van de infectie. Fochier noemt „Algemeene pyogenenbsp;infectie” iedere ziekte, die aanleiding kan geven tot het optreden van meerdere abscessen in verschillende organen ofnbsp;in verschillende lichaamsdeelen. Soms is het siippureerendnbsp;agens niet dat van de oorspronkelijke infectie.

Fochier had opgemerkt, dat, wanneer zich bij kraamvrouwenkoorts een locale suppuratie vormde, de toestand van de patient dikwijls plotseling verbeterde. De etteringnbsp;schijnt de ziekte tot zich te trekken en het organisme te bevrijden. Indien echter ondanks pogingen totnbsp;fixatie, geen ettering optreedt, is de prognose hoogstnbsp;ongunstig.

Eerst werd kinine ingespoten, vervolgens zilveniitraat-solutie. Deze inspuitingen voldeden echter niet.

Toen beproefde hij (Fochier) het met pyogene microben. Juist in dien tijd viel zijn aandacht op het feit, dat terpentijn onderhuids geinjiciëerd een prachtig absces vormt,nbsp;dat bovendien aseptisch blijft. Daarna heeft hij dit middelnbsp;met zeer goed succes bij kraamvrouwkoorts gebruikt, ennbsp;daarbij opgemerkt, dat als zich spoedig ettering vormde,nbsp;de patiënt gered was; kon echter met de gewonenbsp;dosis geen absces worden opgewekt, dan was het gevalnbsp;hopeloos.

Langzamerhand ziet men de methode ook met succes aanwenden bij ernstige pneumonie, erysipelas, meningitisnbsp;cerebrospinalis, typheuze koortsen en roodvonk. Zij blijftnbsp;echter zuiver empirisch.

Aangetoond is tevens dat een dier nooit immuun wordt voor deze aseptische abscessen, daarentegen zelfs steedsnbsp;gevoeliger.

Arnozan, Duverqey en Carles hebben aangetoond, dat bij met arsenik behandelde zieken in een fixatie-abscesnbsp;bijzonder veel arsenik in de pus voorkomt. Toxische stoffen

-ocr page 321-

303

schijnen er dus door aangetrokken te worden. Steeds blijft de pus steriel, zoodat waarschijnlijk wel toxinen maar geennbsp;bacteriën worden aangetrokken.

In de laatste jaren ziet men steeds meer gunstige resultaten van deze behandeling. Lemoine bij catarrhale longontsteking, Chantemesse bij erysipelas, Claudio Nava bij puerperale infectie. Vincent bij puerperale septichaemie.nbsp;Daireaux geeft volgend staatje van aan bronchopneumonienbsp;lijdende en op deze wijze behandelde patiënten aan:

DOOR.

Behan

deld.

Gestor

ven.

Hersteld.

Percen

tage.

Arnozan. . . .

13

5

8

61,5

Lemoine . . .

9

3

6

66,6

Daireaux . . .

4

1

3

75

Totaal . . .

26

9

17

65

Dus meer dan bemoedigende resultaten. Ook in de veeartsenijkunde is het middel nu en dan gebruikt: Bisanqenbsp;had o.a. veel succes bij de infectieuze pneumonie van hondennbsp;en ook bij pneumonie van het paard.

Wij hebben het middel speciaal gebruikt bij goedaardige droes-infecties en bij pneumonie van het paard.

Het best is een geheel glazen injectiespuit te gebruiken, tfaar de terpentijn spoedig den zuiger bederft. Bij een paardnbsp;is de dosis 5 cM^. aan beide zijden; bij een ernstig gevalnbsp;kan men de dosis verdubbelen. Bij snelle ruime ettervorming treedt zekere genezing op. In het omgekeerde gevalnbsp;een bijna zekere letale uitgang.

In 48 uur komt een kolossale zwelling en twee dagen later kan men de abscessen openen. Indien de eerste injectienbsp;onvoldoende resultaat heeft, herhaalt men haar met de dubbelenbsp;dosis na 48 uur. Bij het vormen van het absces, ziet men

-ocr page 322-

304

de algenieene toestand van den patiënt beter worden, de temperatuur daalt, de blik wordt opgewekter en de urinenbsp;vermeerdert in quantiteit. Na 15 dagen bestaat van hetnbsp;absces niets meer dan een klein litteeken, dat steeds geheelnbsp;verdwijnt. De injectie aan weerskanten van de borst op hetnbsp;uitpuilend gedeelte van de pectoralis is het beste.

Bij zeer vele ziekten is de methode te beproeven en zij verdient beslist meer de aandacht van de veeartsenijkunde,nbsp;dan zij tot nog toe heeft gehad.

{Revue Générale de Méd. Vétérinaire, Janvier 1910).

P. ZIJP.

Dysenterie bij het rund door Coccidiën.

Histologisch worden drie stadiën onderscheiden:

Het stadium van hyperaemie, waarbij vaatverwijdingen en bloedingen optreden, zoodat bloedcoagula in de faecesnbsp;voorkomen, maar waarbij men weinig coccidiën vindt.

Daarop volgt het stadium van haemorrhagische diarrhee, veroorzaakt door de sterke vermenigvuldiging der coccidiënnbsp;in het epithelium van de kliertjes van den dikkennbsp;darm, welk epithelium door dit proces wordt gedestrueerd.nbsp;In dit stadium vindt men veel coccidiën in de ontlasting.

Nog meer coccidiën vindt men in de faeces in het derde stadium, wanneer ze in grooten getale uit de klieren verhuizen naar den darm.

De coccidiën zijn rond of ovaal, circa 0,012 m.M. breed en 0,015 m.M. lang.

Drie vormen worden in de ontlasting aangetroffen; schizonten, microgametocyten, en macrogameten, waarbijnbsp;het verschil hoofdzakelijk bestaat in de samenstelling ennbsp;vorm van het protoplasma.

-ocr page 323-

305

De eerste- en de laatste vormen vertegenwoordigen, daar zij zich respectievelijk langs ongeslachtelijken weg en doornbsp;bevruchting voortplanten, de vrouwelijke coccidiën, terwijlnbsp;de microgametocyten de mannelijke individuen represen-teeren.

De infectie geschiedt vermoedelijk door voedsel en drinkwater. Directe besmetting van gezonde dieren door zieke schijnt uitgesloten te zijn.

Uit differentieel diagnostisch oogpunt, wat betreft het microscopisch onderzoek, komen, voor zoover vergissingen mogelijk zijn, speciaal strongylus-eieren in aanmerking.nbsp;De grootte, de dikte van het omhulsel (membraan), denbsp;violette weerschijn en de kleur van den inhoud geven hiernbsp;echter voldoende verschil.

De runder-coccidie moet worden beschouwd als een bijzondere soort van het geslacht Coccidiae.

Als therapie wordt aangegeven; Clysmata van adstringee-rende middelen in het eerste stadium en in het tweede en derde stadium worden daaraan per os toegevoegd adstringentianbsp;ingehuld in slijmige middelen.

Prophylactische maatregelen worden niet aangegeven.

(Lublin, Scliweizer Archiv. ƒ. Tierheilkunde 1908, Heft 3).

T.

Erfelijkheid bij buikbreuken.

Weber maakt in de Deutsche Tierarztliche Wochenschrift, No. 18, 1909 melding van een koe, geboren met een kleinenbsp;buikbreuk, welke dit gebrek deed overgaan op haar vijfnbsp;kalveren.

T.

20

-ocr page 324-

306

Onderwijs in ziekten der Visschen aan Veeartsenijkundige Hoogescholen.

In Duitschland is door belanghebbenden bij de visscherijen een memorandum aan den Rijkskanselier gericht, het verzoek inhoudende, aan alle vétérinaire hoogescholennbsp;verplichte voordrachten over ziekten bij visschen te doennbsp;houden, en tevens maatregelen tot voorkoming en verbreiding van epizoötieën onder die dieren te doen opnemen innbsp;de staatswetten ter bestrijding van besmettelijke ziekten.

Het verzoek is gebaseerd op het feit, dat door diverse ziekten onder visschen voorkomende, groote schade wordtnbsp;toegebracht aan de vischteelt en visscherijen, en dat hetnbsp;voor de gezondheid van den mensch van veel beteekenisnbsp;is een juiste beoordeeling van de in consumptie gebrachtenbsp;visch te kunnen maken in verband met bedoelde ziekten.

{Miinch. Tier. Wochenschr. No. 33, 1909).

T.

Behandeling yan mond^ en klauwzeer met Pyoktanine.

In de Tierartzl. Rundschau No. 36,1909 wordt Pyoktanine warm aanbevolen voor de behandeling van mond- ennbsp;klauwzeer. Men gebruikt bij voorkeur het violette Pyok-taninum coeruleum in 1—5 “/o oplossing. Na reiniging wordennbsp;de zieke klauwen tot aan de bijklauwen er mede ingepenseeld.nbsp;Lippen, neuspiegel en neusranden evenzoo, terwijl denbsp;mondholte er dagelijks 1—3 maal mede wordt uitgespoten.nbsp;Bij tijdige behandeling zouden de aangetaste dieren slechtsnbsp;weinig in' voedingstoestand achteruitgaan en de melkpro-

-ocr page 325-

307

ductie slechts weinig verminderen. Als voordeelen van dit middel boven andere desinficientia worden opgenoemd:nbsp;ongiftigheid, reukeloosheid, het totaal ontbreken van caus-tische werking en het intensieve kleuringsvermogen (metnbsp;het oog op de mogelijke controle).

Naderhand kunnen de sterk gekleurde plaatsen met zeep-spiritus of verdund zoutzuur gemakkelijk worden ontkleurd.

J. GUNST.

Infektieuze Scheedecatarrh.

Karl Greiner, te Sticking beschrijft een geval, waarbij een stier besmet werd door eene aan infectieuze schedeecatarrhnbsp;lijdende koe en daarna op zijn beurt een 10-tal koeiennbsp;infecteerde. De penis van den stier was bedekt met eennbsp;geleiachtig diphtheritisch beslag van 3 cM dik en 10 cM lang.nbsp;Nadat de penis 2 maal met den scherpen lepel was afgekrabdnbsp;en daarna behandeld met 4 “/o creoline-oplossing, tradnbsp;genezing in. De aangetaste koeien genazen na inspuitingnbsp;met liquor cresoli saponatus, 5 °/o, gedurende 4 dagen,nbsp;gevolgd door eene behandeling met bacillol suppositorianbsp;gedurende 6—8 dagen.

{Tiercirtzl. Zentralbl. 1909, No. 24).

J. GUNST.

Seruminjectie tegen Hondsdolheid.

Professor BujwiD (Krakau) heeft van Augustus 1907 tot Pinksteren 1908, 604 personen volgens zijn methode (injectienbsp;met serum van geïmmuniseerde paarden) behandeld en daarbijnbsp;een geringer sterftepercentage verkregen, dan met de vroegernbsp;door hem toegepaste Pasteursche methode.

{Tiercirtzl. Zentr. BI. 1909126).

J. GUNST.

-ocr page 326-

308

Darminvaginatie.

Een interessant geval van invaginatie van het jejunum bij een paard wordt ons door Dr. Perkuhna in ondervermeldnbsp;tijdschrift medegedeeld. Bij een geval van koliek had invaginatie plaats van het jejunum in het ileum. Het ingeschovennbsp;stuk werd afgestooten, terwijl vergroeiing van de serosae vannbsp;eenige darmlissen van het jejunum met het groote net ennbsp;de zakvormige verwijding van het caecum plaats had. Innbsp;het lumen van het jejunum ontstond op de plaats van invaginatie vernauwing door litteekenvorming, terwijl tengevolgenbsp;van stuwing van den darminhoud vóór deze plaats verwijding van het lumen en hypertrophic van den wand tot standnbsp;kwam. Naderhand stierf het dier tengevolge van secundairenbsp;maagbersting.

{Zeitschr. f. Veterinarkiiiuie, Heft 4, 1909).

J. GUNST.

Fibrolysine.

Kranich wijst er op, dat de door fibrolysine-inspuiting teweeggebrachte verandering en verweeking van het ziekenbsp;weefsel slechts dan tot zijn recht komt, als de behandelingnbsp;door mechanische inwerking (massage, beweging) wordtnbsp;ondersteund.

{Zeitschr. f. Veterincirkiinde, Heft 4, 1909).

J. GUNST.

Ovariotoom.

Krebs geeft voor de verrichting van ovariotomie een instrument aan, dat overeenkomt met de kettingecraseur, echter

-ocr page 327-

309

met dit onderscheid, dat het werkzame middelste gedeelte het ovarium afsnijdt en tevens den eierstoksband sterk kneust.nbsp;Schrijver heeft het instrument gedurende een jaar met veelnbsp;succes gebruikt.

{Schweiz. Arch. f. Thierheilk. Bd. 4. H. 3).

J. GUNST.

Staupegebiss der Hunde.

Naar aanleiding van een door een der lezers van de Tierarztl. Rundschau gestelde vraag, omtrent aard en wezennbsp;van het Staupegebiss, werden verschillende antwoordennbsp;ingezonden, waarvan de 2 volgende opvallen door hetnbsp;groote meeningsverschil der schrijvers.

Dr. Schaefer zegt, dat hij in zijn 40-jarige praktijk, waarvan 15 jaar als hondenspecialiteit te Berlijn, waarbijnbsp;hij duizende honden van alle leeftijden en in alle stadiënnbsp;van hondenziekte in behandeling heeft gehad, nooit dit gebitnbsp;dat bij hondenziekte zou optreden, heeft waargenomen.

De veearts Diffiné daarentegen verklaart, dat dit gebit, bijna geregeld bij genoemde ziekte voorkomt. Hij beschrijftnbsp;het als een dik, kleverig, eerst wit-geel daarna geel tot geelbruin beslag aan den rand der gingiva, dat zich over meernbsp;dan de helft van de bovenbuitenvlakte van de tandkroonnbsp;uitstrekt. In het begin is dit beslag gemakkelijk te verwijderen, later is het vaster met het email verbonden, ongeveernbsp;als de wijnsteenafzettingen aan de tanden van andere individuen. Na de genezing der honden laten deze afzettingennbsp;door het kauwen van vast voedsel wel los, maar de tandennbsp;behouden een geelbruine kleur, die noch door borstelen, nochnbsp;door afkrabben verdwijnt. Deze abnormiteit treedt bijnanbsp;altijd op, als de hondenziekte uitbreekt in de wisselings-periode.

-ocr page 328-

310

Aan een reeds tot stand gekomen Staupegebiss is niets meer te doen; daarentegen is men in staat de ontwikkelingnbsp;ervan tegen te gaan door hondenziektepatienten 2—3 maalnbsp;daags de tanden te poetsen met borstel en krijt en ze nanbsp;te borstelen met Sol. peroxydi hydrogenii.

Bepaling van het geslacht der nakomelingschap.

De President of the Missouri State Dairy Association schrijft dienaangaande:

De bepaling van de geslachtskwestie, welke zoo menigmaal besproken is door fokkers van verschillende soorten van vee, werd nimmer tot ieders voldoening tot oplossingnbsp;gebracht.

Een ondervinding van jaren, als fokker van Holstein (Friesch?) vee, heeft mij overtuigd, dat de regel juist isnbsp;dat „welke der ouders in de voordeeligste conditie vannbsp;voeding moge verkeeren, de afstammeling zal van hetnbsp;tegenovergestelde geslacht zijn”.

Bij voorbeeld, is de stier in beter conditie dan de koe, dan zal men meer vaars- dan stierkalveren kunnen verwachten. Is daarentegen de koe beter gevoed, dan zullennbsp;meer stierkalveren te verwachten zijn.

Onze eigen ondervinding van de laatste 2 jaar in Hillcrest Farm is daarmee in overeenstemming.

In 1907 hadden wij een meesterknecht, die zeer weinig aandacht schonk aan zijn stieren. Daardoor waren vergelijkenderwijze de koeien, wat voedingstoestand, betreft innbsp;beter conditie. In 1908 hadden wij als gevolg daarvan 807onbsp;stierkalveren.

Verleden jaar, toen een andere knecht optrad, werd meer aandacht aan de stieren geschonken. Als gevolg daarvan

-ocr page 329-

311

gaven „Prince Inka” en „Sarcastlelad” dit jaar 90 “/o kalveren.

Hieruit zou volgen, dat de theorie onjuist is, dat oude stieren stierkalveren geven en jonge stieren koekalveren,nbsp;want „Prince” is 10 jaar oud en „Lad” slechts 2 jaar.

Ik geloof niet, dat de jaargetijden van invloed zijn.

Deze opmerking is gebaseerd op een waarneming bij een kudde van zestig koeien en mag zeker niet alleen aan hetnbsp;toeval worden toegeschreven.

BERVOETS.

De hoeveelheid bloed, welke een paard kan leveren.

Prévot, sedert de oprichting van het „Instituut Pasteur de Garcliesquot; belast met de serumbereiding aan die inrichting,nbsp;geeft dienaangaande enkele waarlijk verrassende cijfers.nbsp;Om een voorbeeld te noemen, een paard leverde sedertnbsp;Maart 1897 niet minder dan 2038 L, bloed. Dit dier, datnbsp;elf jaar was, toen het aan de inrichting kwam, is thans 23nbsp;jaar oud en heeft zonder schijnbaar nadeel viermaal zijnnbsp;gewicht aan bloed geleverd.

Een ander op 24 jarigen ouderdom gestorven en slechts 425 KG. zwaar, gaf 2600 L., dus meer dan 6 maal hetnbsp;lichaamsgewicht.

De herhaalde aderlatingen schijnen van weinig invloed op het lichaamsgewicht te zijn. Aan een 9 jarig paard, innbsp;Maart 1902 480 KG. wegende, werd sedert dien tijd 836 L.nbsp;bloed onttrokken, wat niet wegneemt, dat het thansnbsp;536 KG. weegt. Een ander 8 jarig dier leverde sedert Meinbsp;1902 782 L. bloed en nam toe in gewicht van 435 tot 516 KG.

Door den nood gedwongen moest Prévot de gebruikelijke hoeveelheid af te tappen bloed vermeerderen of de aderlatingen sneller herhalen en heeft van 10 Februari tot

-ocr page 330-

312

26 November bij een paard 246 L. bloed, dus gemiddeld bijna een L. per dag, afgetapt (?).

Deze cijfers zijn natuurlijk slechts uitzonderingen, maar over het geheel doet men aan dit instituut zeer overvloedigenbsp;aderlatingen; paarden welke 1000 L. hebben geleverd rekentnbsp;men daar onder de gewone. Wat een hoog idee moetennbsp;deze cijfers ons wel geven van het regeneratievermogennbsp;van het organisme, wat betreft het bloed! En wat blijftnbsp;er na zulke aderlatingen nog over van het oorspronkelijkenbsp;bloedmassa. Zoo’n paard leeft waarlijk op totaal nieuw bloed!

Heeft men met dit voorbeeld voor oogen inderdaad niet het recht te denken, dat alle elementen van het organismenbsp;vatbaar zijn voor een analoge regeneratie, voor een periodiekenbsp;vernieuwing of verjonging?

Opmerkelijk is het, dat het meerendeel van de paarden, wanneer eenmaal het immunisatie-proces is doorstaan, eennbsp;hoogen ouderdom bereikt.

In ieder geval blijkt hieruit, dat overvloedige aderlatingen vrij onschadelijk zijn en dat wij niet bang behoeven te zijnnbsp;een flinke venaesectie te doen, wanneer zulks wenschelijknbsp;mocht zijn om een parenchymateuse bloeding tot stilstandnbsp;te brengen of wel om in het bloed circuleerende vergiftennbsp;in groote hoeveelheid te verwijderen.

Mag een dergelijk ingrijpen al niet absoluut onontbeerlijk zijn, schadelijke gevolgen kan het moeilijk hebben, wantnbsp;het bloed is spoedig genoeg weer vernieuwd. Dit verklaartnbsp;dan ook het betrekkelijk onschuldige vau de vroeger zoonbsp;algemeen in zwang zijnde overvloedige aderlatingen.

Interessant zou het zijn bij dieren, die zulke enorme hoeveelheden bloed hebben geproduceerd, de bloed bereidende organen b. v. het beenmerg, nader te onderzoeken.nbsp;Misschien vindt men er interessante histologische veranderingen. Zoo ook moet de milt wel een geprononceerdennbsp;' rol spelen bij dieren, waarvan het bloed steeds wordtnbsp;vernieuwd.

-ocr page 331-

313

(Bij de beoordeeling van het betrekkelijk onschuldig zijn van die overvloedige aderlatingen, zal men niet uit het oognbsp;moeten verliezen, dat het hier serumpaarden van een laboratorium geldt, welke in den regel geen arbeid verrichten.nbsp;Verder ligt, dunkt mij, in de eerste plaats de vraag voornbsp;de hand of het bloed bij zulke paarden ook van samenstellingnbsp;verandert, m.a.w. of de regeneratie van het bloed wel volkomen is. Ref.)

(Drouin, Receuil de Médecin véiérinaire, 1910, No. 4).

V. d. B.

Bacteriologisch onderzoek van miltvuur door middel van culturen uit de huid.

Aangezien veelal de ter onderzoek op miltvuur toegezonden cadaverdeelen in rotting verkeeren, waardoor de miltvuurnbsp;bacillus niet meer is aan te toonen, bevelen Cinca en Stoicescunbsp;{Archiva Veterinaria, Vol. VI) aan een stuk van de gedroogdenbsp;huid van de verdachte dieren op te zenden en bacteriologischnbsp;te doen onderzoeken. Dat gedroogde huiden, haren en wolnbsp;meermalen de miltvuursporen bevatten en zelfs aanleidingnbsp;hebben gegeven tot infecties bij het werkvolk in leerlooierijen,nbsp;is bekend.

Schrijvers volgen bij hun onderzoek de volgende techniek;

Met een mes worden kleine hoeveelheden van de gedroogde huid en de haren afgeschraapt. Dit wordt in een sterielennbsp;mortier zooveel mogelijk tot poeder gewreven, vervolgensnbsp;hieraan eenige druppels gedestilleerd water toegevoegd ennbsp;opnieuw gewreven tot men een emulsie verkrijgt, vermengdnbsp;met weefsel- en haardeelen.

Met vermijding van de grovere deelen, die de pipet zouden kunnen verstoppen, wordt de emulsie opgezogen en over-

-ocr page 332-

314

gebracht in een reageerbuisje. Dit wordt flink geschud om alles goed te mengen en hiervan worden, na zoo noodignbsp;nog verdund te zijn, telkens 5 druppels gebruikt om culturennbsp;aan te leggen. Ten einde alle andere lagere organismen zooveel mogelijk te vernietigen, worden de geënte buisjes eerstnbsp;gedurende 30 minuten tot 70“C. verhit. De miltvuursporen,nbsp;welke een temperatuur van 100*'C. kunnen weerstaan, blijvennbsp;dan in het leven. Daarna worden agarplaten gegoten,nbsp;welke in de broedstoof bij 37°C. geplaatst, reeds na 14nbsp;uren de eerste kleine koloniën kunnen vertoonen.

Schrijvers vermelden een 15 tal experimenten waaruit zij de volgende conclusies trekken:

1.

De bacillus antracis leeft in cadavers van aan miltvuur gestorven dieren, als gevolg van de ingetreden rotting, nietnbsp;langer dan 48 uur; in de haarvaten van de huid blijftnbsp;hij langer in leven en vindt aldaar de noodige conditiesnbsp;om sporen te vormen.

2.

Deze sporen kunnen langer dan een jaar in de huid in leven blijven.

3.

4.

De diagnose miltvuur is altijd mogelijk door middel van culturen uit stukjes opgespannen en gedroogde huid.nbsp;Deze methode kan worden gebruikt, indien het nietnbsp;niogelijk is bij warm weer — wanneer ondanks de voorzorgen de organen snel rotten — onmiddellijk culturennbsp;aan te leggen.

(In de tropen biedt deze wijze van onderzoek zeer zeker groote voordeelen aan boven de thans gebruiktenbsp;kalkstaven, aangezien het uitermate eenvoudig is eennbsp;stukje huid op te spannen én te drogen. Evenwelnbsp;zal nader moeten worden bevestigd, dat bij een miltvuur-cadaver de bacillus antracis altijd uit de huid kon wordennbsp;gekweekt. Ref.)

{Journal of Trop. Vet. Science, Vol. V, No. 2.)

V. d. B.

-ocr page 333-

315

Atypisch verloop van Rabies bij een hond.

Kapitein G. Browse deelt in de Indian Medical Cassette No. 7, 1909, het volgende minder gewoon geval vannbsp;hondsdolheid mede;

Een kleine fox-terrier toebehoorend aan een Europeesche mindere werd op 30 October ter onderzoek aangeboden,nbsp;omdat het dier twee' dagen te voren den eigenaar en eennbsp;vriend van dezen had gebeten.

Het dier zag er ziek iiit en hapte naar de vliegen, welke op zijn lichaam zaten. De oogen waren met bloednbsp;beloopen, maar' er waren geen verlammingsverschijnselen,nbsp;ook bestond geen speekselvloed. Het herkende nog zijnnbsp;meester en spitste bij toespreken de ooren.

Voorzien van voedsel en drinken werd de hond in een kamer opgesloten en in observatie genomen.

Den volgenden morgen scheen de toestand veel beter. Het dier at wat vleesch en dronk van de melk, terwijl hetnbsp;bij toeroepen oprees en naar het raam kwam.

Op 1 November was de toestand verergerd. Patient at niet meer, was zwak en sterk vermagerd. Verlammingsverschijnselen noch speekselen aanwezig. Toegeroepen,nbsp;spitste het dier de ooren en kwam aanloopen.

Het stierf den volgenden nacht. Bij sectie waren alle inwendige organen normaal, maar absoluut vrij van vet.nbsp;Behalve een stuk van een stok, tegen het harde gehemeltenbsp;geklemd, werden stukken hout in de maag gevonden. Denbsp;vaten van de piamater waren geinjiciëerd- Te Kasaulinbsp;werd door enting met hersenmassa aangetoond, dat het diernbsp;werkelijk aan rabies had geleden.

Het ongewone van dit geval was:

P, dat de hond tot den voorlaatsten dag voor den dood bleef eten en drinken;

2“, dat geen verlammingsverschijnselen aanwezig waren;

3quot;, dat geen krampen werden waargenomen.

-ocr page 334-

IF


316

De typische verschijnselen, zoowel van de razende-als de stille hondsdolheid, ontbraken dus.

(Vermeldenswaard is zeker dit geval. Het bewijst op nieuw, hoe men in de tropen steeds bedacht moet zijn opnbsp;hondsdolheid, ook al zijn de verschijnselen niet volgensnbsp;het boekje. Ref.)

(The journal of tropical veterinary science, vol. V, No. /.)

v.d.B.

-ocr page 335-

OFFICIEELE MEDEDEELINGEN.

Inlaiidsche Veeartseiischool te Buitenzorg.

Aanvang van het schooljaar 1910/1911 in de eerste helft van October.

Toegelaten kunnen worden 8 Inlandsche jongelieden, bij voorkeur niet ouder dan 20 jaar, die naast grondige kennis van de Nederlandschenbsp;taal, ook overigens een voldoende mate van ontwikkeling bezittennbsp;om het onderwijs —dat in de eerste twee jaren grootendeels samenvalt met dat aan de Landbouwschool —met vrucht te kunnen volgen.

Ingeval de vermogenstoestand van den candidaat of zijn verzorgers er aanleiding toe geeft —een en ander ter beoordeeling van dennbsp;Directeur van Landbouw —kan aan de leerlingen een toelage vannbsp;ƒ 25.— tot / 35.— per maand worden toegekend. Bij de aangiftenbsp;dient vermeld te worden of en op grond waarvan de candidaat innbsp;aanmerking wenscht te komen voor deze toelage.

Aangifte tot uiterlijk 15 September a. s. bij den Chef van het veeartsenijkundig laboratorium te Buitenzorg, belast met de leidingnbsp;van het onderwijs aan de school, onder overlegging van diploma’snbsp;of van andere bescheiden betreffende het genoten onderwijs en ondernbsp;opgave van den leeftijd van den candidaat, zoomede van naani ennbsp;positie van den vader. Bovendien moet een verklaring van eennbsp;Europeesch geneesheer worden overgelegd, waaruit blijkt, dat denbsp;candidaat lichamelijk geschikt is voor den burgerlijken dienst in heinbsp;algemeen, als bedoeld bij Staatsblad 1904 No. 206.

Nadere inlichtingen omtrent de eischen van toelating, het onderwijs en de vooruitzichten voor hen, die het diploma van Inlandsch veearts behalen, worden op aanvrage door voornoemden Chef verstrekt.

De Directeur van Landbouw, Bij afwezen;

De Secretaris, GOBIUS.

(Javasche Courant dd. 22 Juli 1910, No. 58).

-ocr page 336-

318

In verband met vorenstaande is de volgende circulaire verspreid:

Inlandsche Veeartsenschool te Buitenzorg.

Eischen van toelating.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Tot de Inlandsche Veeartsenschool kunnen jaarlijks 8 Inlandschenbsp;jongelieden, bij voorkeur niet ouder dan 20 jaar, die aan denbsp;eischen van toelating voldoen, toegelaten worden. Indien meernbsp;dan 8 candidaten zich aanmelden, wordt met inachtneming vannbsp;de genoten vooropleiding der sollicitanten een keus gedaan.

2. nbsp;nbsp;nbsp;De candidaat moet, naast grondige kennis van de Neder-landsche taal, ook overigens een voldoende mate van ontwikkeling bezitten om het onderwijs, — dat in de eerste 2 jarennbsp;grootendeels met dat aan de Landbouwschool samenvalt —metnbsp;vrucht te kunnen volgen. Voor toelating komen in aanmerkingnbsp;jongelieden, die in het bezit zijn van:

a. een overgangsdiploma van 3de naar 'de 4de klasse eener Hoogere Burgerschool met 5 jarigen cursus, dan wel hetnbsp;einddiploma eener H. B. S. met 3 jarigen cursus;

/k een diploma der 2de of der 1ste afdeeling eener Opleidingsschool voor Inlandsche ambtenaren, dan wel het einddiploma der school voor zonen van Inlandsche hoofden te Tondano;nbsp;c. een diploma van met goed gevolg afgelegd eind-examennbsp;eener kweekschool voor Inlandsche onderwijzers, waar denbsp;Nederlandsche taal als voertaal wordt gebruikt, dan wel eennbsp;daarmede ongeveer gelijkstaande ontwikkeling bezitten.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Bij de aangifte dient de candidaat, onder opgave van zijn leeftijd,nbsp;alsmede den naam en de positie van zijn vader, over te leggen:

u. diploma’s of andere bescheiden, betreffende het genoten onderwijs;

/i. een verklaring van een Europeesch geneesheer, waaruit blijkt, dat hij lichaamlijk geschikt is voor den burgerlijkennbsp;dienst in Ned. Indië in het algemeen, als bedoeld bij Stbl.nbsp;1904, No. 206.

Onderwijs en vooruitzichten.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Het onderwijs wordt kosteloos gegeven.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Boeken, schrijfbehoeften en leermiddelen worden gratis verstrekt,nbsp;met uitzondering van een microscoop, één stel sectie- en één

-ocr page 337-

319

stel operatic-instrumenten. Deze worden den leerlingen in bruikleen afgestaan, totdat zij afbetaald zijn. De afbetaling kan na verkregen plaatsing in ’s Lands dienst naar keuze in eens of innbsp;termijnen gescliieden.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Ingeval de vermogenstoestand van den candidaat of van zijnnbsp;verzorgers er aanleiding toe geeft, een en ander ter beoordeelingnbsp;van den Direetenr van Landbouw, kan aan den leerling eennbsp;toelage van f 25.— ’s maatids worden toegekend, welke kannbsp;worden verhoogd tot resp. f 30.— en f 35.— ’s maands voor denbsp;leerlingen van het 3de en 4de studiejaar, die voldoen aan denbsp;voorwaarden van ijver en goed gedrag.

4. nbsp;nbsp;nbsp;De cursus duurt 4 jaren. Het schooljaar vangt aan omstreeksnbsp;een week na de poeasa en eindigt enkele dagen vóór het beginnbsp;der volgende poeasa.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Er zijn twee vacanties, elk van ongeveer een maand, de eerstenbsp;samenvallende met de poeasa, de tweede omstreeks het middennbsp;van het schooljaar.

6. nbsp;nbsp;nbsp;Aan het einde van elk studiejaar wordt een overgangsexamennbsp;afgenomen, om te beoordeelen welke leerlingen tot een hoogerenbsp;klasse kunnen bevorderd worden. Eenmaal per jaar wordt dennbsp;leerlingen der 4de klasse gelegenheid gegeven het eindexamen af te leggen. Aan hen, die met goed gevolg dit examennbsp;afleggen, wordt het diploma van Inlandsch veearts uitgereikt.

7. nbsp;nbsp;nbsp;Zij, die in het bezit zijn van dit diploma, worden door dennbsp;Directeur van Landbouw tot Inlandsch veearts benoemd op eennbsp;bezoldiging van f 75.— ’s maands met drie driejaarlijksche ver-hoogingen van f 25.- ’s maands.

8. nbsp;nbsp;nbsp;De leerlingen genieten vergoeding van reiskosten voor één reisnbsp;van de plaats hunner inwoning naar Buitenzorg en terug. Gedurende de vacantie mogen de leerlingen der eerste drie studiejarennbsp;zich op eigen kosten naar hunne familie begeven, mits zorgnbsp;dragende, dat zij bij den aanvang der lessen weer tegenwoordignbsp;zijn.

De Directeur der Veeartsenschool,

DE BLIECK.

BUITENZORG, 10 Augustus 1910.

-ocr page 338-

320

Invoer op Java van vee afkomstig van de Buitenbezittingen.

Gelet op artikel 1 der ordonnantie van 25 Maart 1905 (Staatsblad No. 223) is bij Q. B. dd. 9 Augustus 1910, No. 30 goedgevonden ennbsp;verstaan:

Met afwijking van het bepaalde bij § 2 der bij artikel 2, sub 1, van het besluit van 25 Maart 1905 No. 5 (Staatsblad No. 224) vastgesteldenbsp;voorwaarden, waaronder de invoer op Java van vee, paarden daaronder niet begrepen, afkomstig uit de bezittingen buiten Java ennbsp;Madoera (uitgezonderd het eiland Bali der residentie Bali en Lombok,nbsp;van welk eiland de invoer niet aan beperkende bepalingen onderhevignbsp;is) wordt toegelaten, te bepalen dat het vee, waarop deze bepalingennbsp;van toepassing zijn, ter ontscheping ook wordt toegelaten ter afdee-lingshoofdplaats Tegal (residentie Pekalongan) zullende de bij § 4nbsp;der bovengenoemde voorwaarden bedoelde keuring geschieden doornbsp;den Qouvernementsveearts te Pekalongan, aan wien door den invoerder minstens vierentwintig uur vóór de vermoedelijke aankomst vannbsp;het vaartuig, waarmede voor ontscheping te Tegal bestemd vee wordtnbsp;aangebracht, daarvan kennis dient te worden gegeven.

(javasche Courant dd. 12 Augustus 1910, No. 64).

De dosis malleïne bij legerpaarden.

Bij beschikking van den Chef over den Geneeskundigen Dienst dd. 23 Augustus 1910 is de dosis in te spuiten verdunde malleïnenbsp;„Weltevreden” voor alle paarden verminderd met Vs ccM. Deze zalnbsp;dus in de toekomst bedragen:

Voor paarden niet hooger dan 1.25 M. IVs ccM.,

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.35 M. 2 ccM. en

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ hooger dannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.35 M. 2V-. ccM.

De wijze van beoordeeling ondergaat geen verandering. .

-ocr page 339-

Het bij koninklijk besluit van 26 Maart 1910, No. 42 (Staatsblad No. 325) gewijzigde Reglement op de toekenning van overtocht vannbsp;Nederland naar Nederlandsche-lndië en omgekeerd, heeft al heel watnbsp;pennen in beweging gebracht. Ook mij geeft het aanleiding tot eennbsp;opmerking, hoezeer het voor de veeartsen in staatsdienst geen enkelenbsp;wijziging heeft gebracht.

Volgens artikel 9 reizen in de eerste klasse; burgerlijke ambtenaren, die krachtens benoemingsbesluit een burgerlijke betrekking bekleeden of bekleed hebben, waaraan eenenbsp;bezoldiging is verbonden van ƒ 400.— ’s maands of meer;nbsp;officieren behoorende tot of gedetacheerd bij het Nederlandsch-Indische leger, alsmede de officieren van de Koninklijke Marine.nbsp;Ongeacht het bedrag hunner bezoldiging worden in de 1ste klassenbsp;gerangschikt de burgerlijke ambtenaren, die in het bezit zijn van eennbsp;diploma van (casu quo van een bewijs van aanstelling tot):

doctor in eenige faculteit of arts, ingenieur of technoloog, verkregen aan de Technische Hoogeschool of aan de voormaligenbsp;Polytechnische school te Delft, officier van de land- of zeemachtnbsp;(officiermachinist inbegrepen),

met goed gevolg afgelegd eindexamen voor den Nederlandsch-Indischen administratieven dienst of groot-ambtenaarsexamen voor den Indischen dienst,

technisch ambtenaar bij het bankwezen in Nederlandsch-lndië, ambtenaar voor Chineesche zaken, gouvernement s-v e e a r t s,nbsp;hoofdonderwijzer (esl,

met goed gevolg afgelegd examen ter verkrijging van de bevoegdheid tot het geven van middelbaar onderwijs, met goed gevolg afgelegd eindexamen van een seminarie of eennbsp;proponentsexamen.

Zooals men ziet, reizen de gouvernements-veeartsen met een traktement kleiner dan ƒ 400. - per maand niet krachtens hun diploma van veearts in de 1ste klasse, maar op grond van hun bewijs vannbsp;aanstelling. In vroeger jaren, toen niet alle veeartsen in het bezitnbsp;waren van het Nederlandsche diploma (ik herinner mij nog een bui-tenlandschen veearts) had een dergelijke redactie reden van bestaan.

21

-ocr page 340-

322

Thans echter, nu alleen personen met het in Utrecht verkregen diploma voor een aanstelling tot gouvernements-veearts in aannurking komen, is dit motief vervallen.

Volkomen juist is overigens de huidige regeling ook niet, want behalve de gouvernements-veeartsen zijn er nog andere veeartsennbsp;bij den burgerlijken dienst n I. die, werkzaam aan het Vecartsenij-kundig Laboratorium en aan de Inlandsche Veeartsenschool te Buitenzorg. Volgens den letter van dit reglement zullen derhalve denbsp;assistenten of leeraren aan genoemde inrichtingen, zoolang hun traktement vermeld minimum niet heeft bereikt, in de 2de klasse moetennbsp;reizen. Dat dit niet geschiedt, wil ik gaarne aannemen, maarnbsp;noodzakelijk komt het mij voor het diploma van veearts, verkregennbsp;aan ’s Rijksveeartsenijschool te Utrecht, recht te laten wedervaren ennbsp;in dit reglement op te nemen onder die, welke gouvernements ambtenaren stempelen tot passagiers reizende in de 1ste klasse.

Is deze aangelegenheid niet voldoende dringend om het aantal verzoekschriften betreffende dit reglement nog met een te vermeerderen—ook langs anderen weg kan hierin de gewenschte wijzigingnbsp;worden gebracht—zij is toch belangrijk genoeg om haar op deze wijzenbsp;onder de aandacht van de bevoegde autoriteiten te brengen.

W. van der BURG.

Het

veeartsenijkundig onderwijs in het rapport der Aaneenschakelingscommissie.

Het rapport der Staatscommissie voor de Reorganisatie van het onderwijs, ingesteld bij K. B. van 21 Maart 1903, No. 49, isonlangs-verschenen. ') Hebben de dagbladen reeds vermeld, dat ook hetnbsp;veeartsenijkundig onderwijs daarin ter sprake is gebracht, aan eennbsp;uitvoerig referaat van den heer H. M. Kroon in het Tijd.schrift voornbsp;Veeartsenijkunde ontleenen wij dienaangaande de volgende bijzonderheden.

In het schema der ontworpen aaneenschakeling vindt meir-111. Voorbereidend Hooger Onderwijs en Hooger Onderwijs.

A. Voorbereidend Hooger Onderwijs:

’) Het rapport bestaat uit 2 lijvige deelen. Voor veeartsenijkundig onderwijs zie men deel 1, pag X, 45, 686,687,693, 694,702,703 en 708.

-ocr page 341-

323

Lycea.

B. Hooger Onderwijs:

a. nbsp;nbsp;nbsp;Hoogescholen.

1. nbsp;nbsp;nbsp;de teclinisclie ho''gescliüol;

2. nbsp;nbsp;nbsp;de landbouwhoogcschool;

3. nbsp;nbsp;nbsp;de veeartsenijhoogcschool;

' nbsp;nbsp;nbsp;4. de handelslioogescliool;

b. nbsp;nbsp;nbsp;Akademiën.

1. nbsp;nbsp;nbsp;de akademie van beeldende kunsten;

2. nbsp;nbsp;nbsp;de akademie van toonkunst;

c. nbsp;nbsp;nbsp;Uni versiteiten.

Een ontwerp van wet tot wijziging der Hooger-onderwijswet is door de Commissie in het rapport opgenomen.

In art. 30 leest men o. a.

„3quot;. Er wordt van Rijkswege hooger onderwijs in de veeart-„senijkunde gegeven aan een veeartsenijhoogeschool”.

In het onderwerp komt in Hoofdstuk I een vierde afdeeling voor „Van de veeartsenijhoogeschool”, waaromtrent echternbsp;nadere bepalingen ontbreken.

In de Memorie van toelichting zegt de Commissie, dat ook de Rijksveeartsenijschool tot het hooger onderwijs behoort en in eennbsp;wet, welke dat onderwijs regelt haar plaats behoort te hebben. Zijnbsp;meende, dat het niet op haar weg lag een regeling van veeartsenij-kundig onderwijs voor te stellen, maar toch diende de plaats, die ditnbsp;toekomt te worden aangewezen.

De Commissie geeft de volgende, definitie van „hooger onderwijs”:

„Het hooger onderwijs in ’t algemeen draagt een wetenschappelijk „karakter d.w.z. het geeft zijne leerlingen de vorming en voorbereidingnbsp;„die noodig zijn, om hen ih staat te stellen zelfstandig wetenschapnbsp;„te beoefenen of een maatschapjjelijke betrekking te vervullen, waar-„voor een wetenschappelijke opleiding vereischt wordt. Ofschoonnbsp;„het dus een praktische vorming kan beoogen en op de voorbereidingnbsp;„tot bepaalde ambten, betrekkingen en bedrijven kan gericht zijn,nbsp;„geeft toch dit praktische doel niet het onderscheidende kenmerknbsp;„aan het hooger onderwijs, dit doet alleen het wetenschappelijke,nbsp;„waarop het praktisch gegrond is”.

Art. 1 van het ontwerp van wet luidt dan ook:

„Hooger onderwijs heeft ten doel op den grondslag van het voor-„bereidend hooger onderwijs, op te leiden tot zelfstandige beoefening

-ocr page 342-

324

„van wetenschap en kunst en tot het bekleeden van ambten en be-„trekkingen, waarvoor zulk eene opleiding vereischt wordt”.

De toelichting op art. 30, 3quot;. luidt:

„De Rijksveeartsenijschool te Utrecht moet naar de in deze ont-„werpen gevolgde beginselen tot de hoogescholen gerekend worden; „dit blijkt genoegzaam uit het plan der lessen of college's vastgesteldnbsp;„bij K. B. van 21 Augustus 1906 Staatsblad No. 228), waardoor hetnbsp;„onderwijs zoo is geregeld, dat het loopt over een cursus van viernbsp;„jaren, terwijl ieder studiejaar is verdeeld in een wintercursus cnnbsp;„een zomercursus en uit de eischen van toelating, die bepaald zijnnbsp;„in een K. B. van 13 /Augustus 1903 (Staatsblad No. 255i; krachtensnbsp;„het laatst genoemde besluit zijn zij, die in het bezit zijn van hetnbsp;„getuigschrift van met goed gevolg afgelegd eindexamen van eennbsp;„gymnasium of van een hoogere burgerschool met 5-j.c., vrij gesteldnbsp;„van het toelatingsexamen. Formeel zal het juister zijn, dat voordenbsp;„toelating gevorderd wordt het bezit van een getuigschrift van metnbsp;„goed gevolg afgelegd eindexamen aan een school van voorbereidendnbsp;„hooger onderwijs; het bovengenoemde toelatingsexamen ') kan dannbsp;„subsidiair zijn”.

„De hoogescholen”, zegt de Commissie, „hebben een technisch „karakter; voor haar is de toepassing der wetenschap het eigenlijkenbsp;„doelquot;’.

„Of er een band tusschen de veeartsenijschool en de universiteit „gewenscht is, kan hier in het midden gelaten worden. Dat er thansnbsp;„tusschen de Rijksveeartsenijschool — die, zooals boven reeds werdnbsp;„betoogd, tot de hoogescholen behoort gerekend te worden en dien-„overeenkomstig ook, wanneer deze voorstellen wet mochten worden,nbsp;„den naam Rijksveeartsenijhoogeschool (waarom niet lievernbsp;„Veterinaire hoogeschool?) zal moeten dragen en de Utrechtschenbsp;„Rijksuniversiteit eenig contact bestaat, blijkt uit niets”-

Zooals wij zien passen deze voorstellen in het kader van de plannen van den betrokken minister, welke bij de behandeling der vorige

') Dan zal het programma van dit examen meer in overeenstemming moeten zijn met dat voor het eindexamen van een school van voorbereidend onderwijs, dan het thans overeenkomt met dat van hetnbsp;eindexamen hoogere burgerschool. Ten minste, wanneer dat examennbsp;niet een poort zal blijven, welke men naar behoefte wijder en nauwernbsp;kan openzetten. Dat die thans nauw gesloten is, moge blijken uitnbsp;het feit, dat sedert 1904 van de 179 nieuw ingeschreven studeerendennbsp;aan de Rijksveeartsenijschool slechts 4 personen krachtens dit examennbsp;zijn toegelaten.

V. d. B.

-ocr page 343-

325

staatsbegrooting in de 2de kamer mededeelde, dat een ontwerp van wet tot wijziging van het veeartsenijkundig onderwijs nagenoegnbsp;voltooid was en de afwerking daarvan slechts wachtte op het rapportnbsp;der z.g. Aaneenschakelingscommissie. Nu dit is verschenen en gunstignbsp;luidt, hopen en verwachten wij, dat weldra een desbetreffend ontwerpnbsp;van wet den Staten Generaal zal bereiken. Dat dit voor de beoefenaren van de veeartsenijkunde groote en aangename conseguenties tennbsp;gevolge zal hebben, is duidelijk. Hoever die zich zullen uitstrekken isnbsp;echter nog niet te overzien en zal in nauw verband staan met denbsp;uitbreiding van het aantal studiejaren en den toevoer van studentennbsp;aan de nieuwe hoogeschool.

Dat de laatste onder de eerste zal lijden, is in het buitenland niet gebleken.

V. d. B.

VERORDENING tot regeling van het veeartsenijkundig toezicht in de gemeente Soerabaja.

Ingevolge artikel 8 der Instructie voor den Inspecteur en de veeartsen van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, vastgesteld bij O. B. dd. 11 Januari 1901, No. 8 (Staatsblad No. 266) zijn, waarnbsp;het sanitair toezicht op het slachten van vee door een keur isnbsp;geregeld, de gouvernements-veeartsen op hun standplaats ambtshalvenbsp;keurmeesters. Aangezien de regeering het wenschelijk heeft geachtnbsp;de regeling dezer aangelegenheid aan de locale (gemeente) radennbsp;over te laten, is uiterlijk met ingang van 1 Januari 1910 dit artikelnbsp;buiten werking gesteld (Q. B. van 3 Maart 1909, Staatsblad No. 175).nbsp;Op de hoofdplaatsen kunneh dus ook andere personen daarvoor worden aangewezen, wat, wanneer deskundigen beschikbaar zijn, zeernbsp;zeker wenschelijk is. De mogelijkheid van. de aanstelling van particuliere veeartsen tot gemeenteveeartsen, tevens belast met de vleesch-keuring, was daarmede geopend.

De gemeenteraad van Soerabaja heeft bij besluit van 23 Maart 1910 van de bevoegdheid, deze aangelegenheid zelf te regelen, gebruik gemaakt door de vaststelling van een „Verordening tot regeling van hetnbsp;veeartsenijkundig toezicht in de gemeente Soerabaja, en van verschillende daarmede verband houdende onderwerpen, zoomede totnbsp;heffing en invordering van gemeentelijke keurloonen en abattoirgelden”nbsp;Javasche Courant van 23 Augustus 1910, No. 67). Deze 118 artikelsnbsp;lange „Soerabajasche veterinaire verordening” bevat in haar verschillende afdeelingen bepalingen.


-ocr page 344-

326

1quot;.

2^

3quot;.

4quot;.

5quot;.

betreffende den gemeenteveearts,

tot regeling van het toezicht op de wagenverhuiirderijen, tot regeling van het toezicht op karrenverhnnrderijen,nbsp;tot regeling van het toezicht op vleesch en melk, en,nbsp;tot heffing en invordering van keiirloonen en abattoirgelden.

Wegens plaatsgebrek moet worden afgezien van een uitvoerige besjueking van deze verordening. Belangstellenden worden daarvoornbsp;verwezen naar de Javaschc Courant. Alleen het volgende opgemerkt:nbsp;Art. 1 (3) luidt: Het traktement van den gemeenteveearts wordt bijnbsp;zijne benoeming door den gemeenteraad vastgesteld en art. 3 tli:nbsp;De gemeenteveearts is niet bevoegd particuliere praktijk uit te oefenen,nbsp;tenzij de gemeenteraad daartoe vergunning hebbe verleend. (2) Denbsp;gemeenteraad heeft het recht een eventueel verleende, dergelijkenbsp;vergunning ten allen tijde in te trekken.

Hieruit meen ik te moeten verstaan, dat men het uitoefenen van particuliere praktijk facultatief heeft gesteld en dus niet afkeerig isnbsp;een eventueel minder goed traktement door de inkomsten uit de praktijk te doen aanvullen.

Als men leest, wat al niet aan den gemeenteveearts zal worden opgedragen, dan is het duidelijk, dat bij goede plichtsbetrachtingnbsp;van dezen ambtenaar geen enkel uur van den dag voor de praktijknbsp;beschikbaar zal blijven. Dat de gemeenteraad er feitelijk niet andersnbsp;over denkt, moge blijken uit artikel 18 (I), behelzende: De gemeenteraad kan den gemeenteveearts één of meer adjunct-veeartsen toevoegen, ten einde hem in de uitoefening van zijne werkzaamhedennbsp;bij te staan. Beter zou het dan ook zijn de particuliere praktijknbsp;absoluut te verbieden en een behoorlijk traktement beschikbaar tenbsp;stellen. Pas dan kan men de best mogelijke behartiging van denbsp;gemeentebelangen verwachten en eischen.

Dat spoedig een degelijk veearts ondei zulke voorwaarden aangesteld moge worden en de eerste gemeenteveearts in Indië weldra in de andere hoofdplaatsen collega’s moge tellen.

V. d. B.

ii


-ocr page 345-

Verslag over het 26®*^^ vereenigingsjaar der Vereeniging tot bevordering van Veeart=nbsp;senijkunde in Nederlandsch=Indië.

In voldoening aan artikel 19 van het Huishoudelijk Reglement onzer Vereeniging, heb ik de eer op deze Algemeene Vergadering verslag uit te brengen over het 26ste vereenigingsjaar.

Van verschillende zijden werd in het verslagjaar weder steun ondervonden in ons streven om door de uitgave vannbsp;ons tijdschrift zooveel mogelijk te voldoen aan het hoofddoelnbsp;onzer Vereeniging, namelijk; voorlichting van het landhuis-houdkundig publiek dezer gewesten op veeartsenijkundig ennbsp;daaraan verwant gebied.

Evenals in vorige jaren verleende de Regeering hare zeer op prijs gestelde medewerking door hare archieven in zakenbsp;Veeartsenijkunde en Veeteelt steeds ter beschikking dernbsp;Redactie van ons orgaan te stellen, die mits deze, door mijnenbsp;tusschenkomst der Regeering daarvoor haren eerbiedigennbsp;dank betuigt.

Op liet einde van het verslagjaar telde de vereeniging 49 leden en 101 inteekenaren op het tijdschrift, tegen 42nbsp;leden en 122 inteekenaren op het einde van het vorigenbsp;vereenigingsjaar.

Een onzer leden, de Heer J. Vollema ontviel ons door overlijden. Naast deze treurige gebeurtenis zijn er verblijdende te vermelden als de benoeming van den Heer C. A.nbsp;Penning tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau, denbsp;toekenning van den rang van majoor-titulair aan den vroe-geren militairen paardenarts der iste klasse A.M. Vermast,nbsp;benevens de promoties tot Doctor in de Veeartsenijkundenbsp;van de heeren B. Vrijburg en J. Hellemans.


-ocr page 346-

328

Dankbaar wordt hier gewag gemaakt van de ondervonden welwillende medewerking van eenige leden om de Vereeniging te steunen in hare pogingen om meerderenbsp;belangstelling op te wekken voor haar orgaan.

Desniettegenstaande doet het ons leed te moeten wijzen op een steeds minder wordend aantal intéekenaren op hetnbsp;tijdschrift en roepen wij bij dezen nogmaals beleefd dochnbsp;dringend terzake den steun onzer leden in, om het voortbestaan van ons tijdschrift op denzelfden voet als nu, mogelijk te maken.

Tijdens het verslagjaar verschenen de vier laatste afleveringen van deel 21 alsmede de drie eerste afleveringen van deel 22 van het tijdschrift.

Met de redactie van het tijdschrift wordt trouw voortgegaan op den ingeslagen weg, te weten, behandeling der veeteeltkundige onderwerpen in meer populairen vorm,nbsp;waarmede verwacht wordt dat het periodiek bij het publieknbsp;meer ingang zal vinden.

De stand der geldmiddelen blijkt uit het hierachter opgenomen kasoverzicht loopende over het verslagjaar, zooals voorkomende op folio 148 van ons kasboek No. 5.

Het vermogen der vereeniging bij het sluiten van het 26ste vereenigingsjaar op ultimo Juni 1910, bestond uit;

a. nbsp;nbsp;nbsp;contanten innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kas..........ƒ 133.51

b. nbsp;nbsp;nbsp;deposito bij de Ned. Ind. Escompto Maatschappij ........: nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;500.—

c. nbsp;nbsp;nbsp;saldo kassiersrekening bij de Ned. Ind.

Escompto Maatschappij.......„ 1.930.37

ƒ 2.563.88

• Eene vergelijking met het in het vorig verslag vermeld bedrag van ƒ 2468,63^ doet vermoeden dat het vermogennbsp;der Vereenigingnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;met f 95,24®nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;isnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;toegenomen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wat echter

slechts fictie is, nbsp;nbsp;nbsp;daar b.v. nognbsp;nbsp;nbsp;nbsp;betaaldnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;moetennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;worden de


-ocr page 347-

329

druk- en andere kosten der in de laatste dagen van Juni 1910 verschenen aflevering 3 van deel 22 van het tijdschrift.

Uit het kasoverzicht valt op te merken dat de geïnde abonnementsgelden nu bedragen ƒ 575,34® tegen ƒ 563,97nbsp;in het 25ste verslagjaar, wat toegeschreven moet wordennbsp;aan de toetreding van verscheidene ex-leden van de Ver-eeniging tot bevordering van Veeteelt in N.I. tot inteekenarennbsp;op ons tijdschrift in dat verslagjaar. Telde onze vereenigingnbsp;op ultimo Juni 1909 daardoor 122 inteekenaren, nu is datnbsp;cijfer helaas geleidelijk gedaald tot op 101.

De nu ontvangen meerdere contributiën ad ƒ 749,50 tegen / 598 in het vorig verslagjaar is hoofdzakelijk te dankennbsp;aan het immer stijgend aantal leden onzer vereeniging.

In het vorig verslagjaar werd aan kosten voor de uitgave van het tijdschrift besteed; aan drukloon ƒ 623,55 tegennbsp;ƒ 946,52 nu, aan honoraria voor bijdragen ƒ 114,97 tegennbsp;ƒ 269,42 nu en aan correctieloon ƒ 114 tegen ƒ 159,075 nu.

Zooals reeds ter loops is opgemerkt, zijn de drukkosten, honoraria voor bijdragen en correctieloon ten behoeve van de nog in dit verslagjaar (laatst van Juni 1910) verschenen derde aflevering van deel 22 van het tijdschriftnbsp;eerst in het begin van Juli 1910 betaald en dus niet begrepen in de cijfers opgegeven voor het 26ste verslagjaar.

De overige in het kasoverzicht voorkomende posten eischen geen nadere toelichting, alleen wordt hierbij nognbsp;aangestipt dat van de abonnementsgelden voor deel 22 vannbsp;het tijdschrift nog maar ruim ƒ 200.— binnengekomen zijnnbsp;en de grootste helft dus nog uitstaande is. Van de contributiën zijn hoofdzakelijk die verschuldigd tot en met hetnbsp;eerste kwartaal 1910 pas geboekt.

Eenige leden zijn nog contributie achterstallig, evenzoo zijn er verscheidene inteekenaren op het tijdschrift nognbsp;abonnementsgelden voor vorige deelen schuldig. Voor denbsp;incasseering van deze nog uitstaande posten wordt hetnbsp;noodige verricht.

-ocr page 348-

330

111 het verslagjaar steunde de Regeering onze vereeniging wederom met / 800.— waar voor wij Haar hierbij onzennbsp;eerbiedigen dank betuigen.

In de op 30 November gehouden Bestuursvergadering werden de heeren W. van der Burg en A. de Vletter aangezocht om den heer Dr. G. Leurink te willen bijstaannbsp;als redacteur van het tijdschrift.

Beide heeren hebben zich daartoe bereid verklaard. De heer de Vletter is sedert met buitenlandsch verlof vertrokken en bestaat de commissie van redactie van hetnbsp;tijdschrift nu dus nog uit de heeren W. VAN DER BuRGnbsp;en Dr. G. Leurink.

De vereeniging richtte zich in het afgeloopen jaar met een verzoekschrift tot de Regeering, naar aanleiding vannbsp;het feit, dat de gepensionneerde majoor der cavalerie A.nbsp;B. J. W. POSNO, ter bescliikking van Z. E. den Gouverneur-Generaal was gesteld om lot adviseur voor de bestudeeringnbsp;der maatregelen tot verbetering der paardenfokkerij in denbsp;Buitenbezittingen te worden benoemd. In dit verzoekschriftnbsp;heeft de Vereeniging aangetoond, dat voor een dergelijkenbsp;veeteeltkundige betrekking, de veearts in de eerste plaatsnbsp;in aanmerking dient te komen. Daar de Vereeniging innbsp;den Heer Posno niet den geschikten persoon zag omnbsp;een dergelijke betrekking te vervullen, werd de Regeering in overweging gegeven hem niet tot dit ambt tenbsp;benoemen.

Bij beschikking van 20 November 1909, No. 29, ontving de Vereeniging het bericht, dat aan het verzoek geen gevolg kon worden gegeven.

In den loop van het verslagjaar is de heer B. Vrijburg, die langen tijd als voorzitter de belangen der Vereenigingnbsp;met hart en ziel heeft voorgestaan, met buitenlandsch verlofnbsp;vertrokken en werd als voorzitter vervangen door den heernbsp;Dr. L. DE Blieck.

Een afzonderlijk woord van hartelijken dank aan den

-ocr page 349-

331

heer Vrijburg voor zijne goede zorgen in het belang onzer vereeniging vinde hier zijn plaats.

De heeren Dr. G. Leurink en L. E. A. Tollens blijven als secretaris-thesaurier tevens gérant van het tijdschrift ennbsp;als adjunct- thesaurier de belangen der Vereeniging verdernbsp;behartigen.

In de hoop dat onze Vereeniging immer in bloei moge toenemen, eindig ik dit verslag met een woord van danknbsp;in de eerste plaats aan allen, die ons hunne medewerkingnbsp;en steun verleenden in de samenstelling en verbreidingnbsp;van het tijdschrift en verder ook aan hen, die op anderenbsp;wijze van hunne belangstelling in ons streven blijken gaven.

De President,

DE BLIECK.

-ocr page 350-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederlandsch' Indië gedurende de maand April 1910.

ü E W E S T.

Ég

*£ 53

CJ ^

gt;

c

^ lt;v

c/3

QJ C/3

D. Jn

O)

gt;

Urn

3

gt;

1

I

O (T)

O gt;-N

Q« Ë C/3

S =

TO (1) TO Jaï ^nbsp;*“ »- wnbsp;Snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;TO

TO —1

CJ quot; o

TO

O. U

QJ

1gt;

N

3

c

t

quot;O

3

O

s

C/3

lt;D

O

•O

1

lt;D

*a

TO

C/3

*co

o

O

gt;gt;

E

o

TO

JZ

O

o

TO

C/5

-t-»

u

3

-3

U

C/3

C/3

‘U

Q-

O

O

TO

C/5

TO

Uh

u.

1

0/

•O

O)

Ö/l O)

'•B S

TO •— TO Nnbsp;•O

TO

c/3

-4^

o

O

v.

TO

X

O)

C/3

O

3

CJ

QJ

•d

'agt;

o

•ö

c/3

quot;O

3

O

X

Bantam.....

3

1

Batavia.....

-

6

8

3

1

2

Preanger Regent-

schappen. . . .

Clieribon ....

10

1

14

Pekalongan. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

10

2

3

2

Semarang . . . .

8

3

833

1

Rembang ....

33

2

Soerabaia ....

31

3

73

--

Madoera.....

600

3

1

Pasoeroeaii.' . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

30

13

Besoeki .....

46

8

25

4

Banjoemas ....

18

5

9

Kedoe......

1

9

Madioen.....

8

15

531

Kediri......

2

7

19

192

4

Djokdjakarta . . .

29

17

2

7

--

Soerakarta ....

. -

325

6

324

2

Tapanoeli ....

10

_

--

Palembang ....

324

Oostk. V. Sumatra .

1812

2

1

1

Pad. Benedenlanden.

--

Pad. Bovenlanden .

1

Celebes en Onderh.

52

1

7

Ball en Lombok . .

9

8,

8;

C

8,

S(

Ri

S,

M

8;

8,

8,

K,

M

S,

r

8;

o

8;

C,

-ocr page 351-

\ V - V V V \ V 0^ V \ V \ \ \ \ \ \ \ I \ nbsp;nbsp;nbsp;^

-a ca ca

rt Sü O' nbsp;nbsp;nbsp;Sü O «—• (T;5rlt;Tgt;ajrr!AJQTOrp^o^^^;;jA:agt;

er ?r5-sj-—•r’5‘SoTO^olt;“aquot;2f — H.-=quot;=lt;w

O ^ Si S ^ ^ nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=--o^u = d=:oain'^-‘

lt;^2.:^^. nbsp;nbsp;nbsp;-'. e n -¦ CQ ,jc en a ~a -lt;

S JS ^oS - w g- ¦ nbsp;nbsp;nbsp;« • ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;“nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2

P I 5............... • • -^ ^ • •

g-Q-S---..............0--

rD ^ nbsp;nbsp;nbsp;—

“I li

=¦ - ..................T • nbsp;nbsp;nbsp;•

Hondsdolheid.

c/:

quot;n

gt;

gt;

o

Qf^

o

lt;

m

c/i

H

1 M 1 1 1 1 1 1 M M 1 1 1 1 1 M II

Veepest bij herkauwers en varkens.

1 1 1 S 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 II

Miltvuur.

ëlllo.llllllMllll:^ll 1-

Septichaeniia epizoo-tica bij herkauwers en varkens.

llïïll^K.- l4.agt;5è:l-llll II

4:^ nbsp;nbsp;nbsp;OOJOlOOnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;OOlOlt;14^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;00

Mond- en klauwzeer.

üil to^l tOCJT4i-“^OOOOa54i‘CDWl tol nbsp;nbsp;nbsp;oto

Kwade-droes.

ooIIII-l-llllilGtdoltotoll nbsp;nbsp;nbsp;U.1

Saccharomycosis.

1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 II

SarciJiitesschurft.

II nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

11 nbsp;nbsp;nbsp;tOO-*C04i^tOnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;o^llwltonbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—1

tsjcji — 4^toa)cooa)0o nbsp;nbsp;nbsp;—*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;to — 4^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0 ^

Surra.

1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 II

Kwaadaardige dek-ziekte.

1 1 00 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 II

Texaskoorts.

1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 II

Tuberculose.

1 1 1 1 1 1 1 Tl 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 ^ II

Hondsdolheid.


= nbsp;nbsp;nbsp;rcgt;

o nbsp;nbsp;nbsp;“

= nbsp;nbsp;nbsp;lt;

r^. nbsp;nbsp;nbsp;^

O nbsp;nbsp;nbsp;3


fD

Cft


amp;3


OJ

OJ

w


TT

O

lt;

o

o

s

lt;5’

?r


3

2

o

Cu

c


tf)

o

3“

I


-ocr page 352-

334

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederlandsch^ Indië gedurende de maand Juni 1910.

GEWEST.

3 nbsp;nbsp;nbsp;.

CO

JaJ C 1- 0)nbsp;01 ^

rt

IZP gt;

3

CO ^

5^ co

Q. w

O) 01

u

3

3

gt;

§ -O QJ

*3 cy V-E x: lt;3

OJ nbsp;nbsp;nbsp;gt;

;3*

.3 X5 3

O nbsp;nbsp;nbsp;^

ccj

Q. 01

01

c/5

lt;01

D-

N

3

OJ

1

•O

5

CO

01

o

•o

i

0)

quot;O

cd

o

u

gt;gt;

E

o

E

s:

o

o

cd

C/5

j

3 nbsp;nbsp;nbsp;;

x:

o

co

co

a

'o.

o

CJ

3

C/5

cd

CO

1

01

OJ

-SS .Enbsp;iS Nnbsp;quot;O

Cd

cd

CO

O

O

co

cd

X

01

H

oi

co

o

u.

01

’o'

•d

(/)

*d

o

X

--4

Bantam.....

2

2

_

1

_

_

S

Batavia . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Preanger Regent-

15

3

7

schappen. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

3

Cheribon ....

16

4

Pekalongaii. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

2

2

1

2

_

•—

-1

Semarang ....

26

2

128

Rembang ....

Soerabaia ....

7

20

3

29

1

Madoera.....

779

1

1

Pasoeroean ....

46

17

Besoeki.....

40

5

35

2

Banjoemas ....

1

6

7

1

Kedoe .....

2

5

1 —

Madioen.....

7

8

104

Kediri......

52

6

73

1 —

0

Djokdjakarta . nbsp;nbsp;nbsp;. .

78

13

1.

7

[ —

1

4

Soerakarta ....

734

9

84

! —

Tapanoeli ....

11

Oostkust V. Sumatra.

243

30

Pad. Benedenlanden.

Bali en Lombok . .

7

!

i

1

1

i

i

____

-ocr page 353-

(H


PERSONALIA.

J. VAN DuLM,

F. H. Sardemann, L. E. Hinrichs,

militair paardenarts der 2de klasse, overgeplaatst van Padalarang naar Batavia. militair paardenarts der 2de klasse, overgeplaatst van Salatiga naar Padalarang.nbsp;militair paardenarts der 2de klasse, over-geplaatsf van Batavia naar Salatiga.

F. C. delaChambre, gouvernementsveearts, tijdelijk toegevoegd aan den gouvernementsveearts te Seinarang en geplaatst te Salatiga.

j. A. Lenshoek,

C. J. VAN Tenmen, gouvernementsveearts, overgeplaatst van Soeinbawa naar Bima, onderafdeelingnbsp;Bima, afdeeling Soemba der residentienbsp;Timor en Onderhoorighcden.nbsp;gouvernementsveearts, thans geplaatst tenbsp;Paniekasan (Madoera), tijdelijk werkzaamnbsp;gesteld in de onderafdeelingen Soenibawanbsp;en Taliwang der residentie Timor ennbsp;Onderhoorighcden met standplaats Soem-bawabesar.

|. Kok,

gouvernementsveearts, belast met den dienst in het ressort Madoera, standplaatsnbsp;Paniekasan, tlians tijdelijk toegevoegdnbsp;aan den veearts in genoemd ressort.nbsp;l)r. J. Heleemans, gouvernementsveearts, terug van verlofnbsp;uit Europa, belast met den dienst in denbsp;residentie Menado, met standplaats Me-nado.

Dr. G. Krediet,

veearts, benoemd tot leeraar aan den cursus tot opleiding van Inlandschenbsp;veeartsen te Buitenzorg (G. B. dd. 15nbsp;Augustus 1910, No. 14).

-ocr page 354-

336

T.vanHeelsberoen, veearts, benoemd tot assistent aan het Veeartsenijkundig Laboratorinin te Buitenzorg.

(leproinoveerd tot doctor in de veeartsenijkunde te Bern:

B. Vrijburg,


gon vernementsveearts, op een proefschrift getiteld; Biologische Fleischnntersucliun-

gen-

veearts, op een proefschrift getiteld; Ueber die sympathischen Nerven detnbsp;Bancli-nnd Beckenhöhle des Pferdes, dernbsp;Wiederkauer (inshesondere der Ziege)nbsp;nnd des Hnndes.

gouvernementsveearts, op een proefschrift getiteld; Uber das Anftreten des strongylns pinguicola beini Scinveine anfnbsp;Java nnd Sumatra.


O. Krediet,


j. Hellemans,


Bij Kon. besl. van 9 Juli 1910 No. 56, zijn benoemd tot ridder in de orde van den Nederlandschen Leeuw: W. C.nbsp;Schimmel, directeur van ’s Rijks Veeartsenijschool te Utrechtnbsp;en prof. Dr. D. A. de Jong, buitengewoon hoogleeraar aannbsp;de Rijksuniversiteit te Leiden, respectievelijk voorzitter ennbsp;algemeen secretaris van het in 1909 te ’s Gravenhage gehouden Negende Internationaal Veeartsenijkundig Congres.

Wij bieden den nieuwen ridders, die voor hunne uitstekende diensten in zake dit Congres bewezen, behalve den dank der Regeering, dien van alle Nederlandsche veeartsennbsp;verdienen, onze oprechte gelukwenschen aan met dezenbsp;^ hooge koninklijke onderscheiding.

(Red.)

22

-ocr page 355- -ocr page 356- -ocr page 357-

MEDEDEELINGEN VAN HET teARTg^||!||piG LABORATORIUM TE feTENmSu 1

i'lvT-MV'-- !*

De Tuberculine als onderkenningsX.en'

middel der Tuberculose in Ned^n

4

DOOR

Dr. L. de B L I E C K.

Aangemoedigd door de gunstige resultaten verkregen met de conjunctivale malleïnatie ter onderkenning van verborgennbsp;kwaden droes, is te Soerabaja door den gouvernements-veeartsnbsp;Dr. P. A. VAN Velzen bij 3 runderen, die voor uitvoer, waarschijnlijk naar een ander eiland van den Archipel, bestemdnbsp;waren, een onderzoek op tuberculose ingesteld door middelnbsp;van de conjunctivale indruppeling van tuberculine. De eerstenbsp;maal, den 12den Juni 1909, geschiedde dit met de tuberculine,nbsp;zooals die wordt gebruikt voor subcutane tuberculinatie ennbsp;welke bereid wordt volgens het voorschrift, in het jaarverslagnbsp;van het Veearsenijkundig Laboratorium 1908 medegedeeld.

Er werd dus gebruik gemaakt van tuberculine, waarin zich zoo weinig mogelijk bacterielichamen of gedeeltennbsp;daarvan bevonden en die een zeer gering gehalte aannbsp;endotoxinen bevatte. Reeds direct kreeg Dr. van Velzennbsp;gunstige resultaten. Volgens zijn mededeeling reageerdennbsp;de 3 runderen, in de lijst genummerd 28, 31 en 32, positief:nbsp;in den linker conjunctivaalzak bevond zich, nog 2 X 24nbsp;uren na de indruppeling, een vrij groote hoeveelheid witgele, dikke etter. Twee andere runderen derzelfde melkerijnbsp;reageerden negatief.

22

-ocr page 358-

338

De eigenaar werd bereid gevonden zijn geheelen veestapel te laten onderzoeken en met de reageerende runderen tenbsp;handelen overeenkomstig de voorschriften, die door Dr. vannbsp;Velzen zouden worden gegeven.

Een voorstel om de dieren, die reageerden, tegen schadevergoeding over te nemen en af te maken werd door den Directeur van Landbouw goedgekeurd, zoodat 12 Juli denbsp;tuberculinatie van den geheelen koppel kon geschieden. Innbsp;dien tusschentijd waren op verzoek van den eigenaar denbsp;dieren 28, 31 en 32 op 22 juni nog eens in het^echter oognbsp;ingedruppeld. De reactie was positief, doch beduidendnbsp;geringer dan de eerste keer; het vermoeden is echter gewettigd,nbsp;dat de oogen waren schoongeveegd: zulks werd namelijknbsp;bij het volgende onderzoek geconstateerd. Ook is het mogelijk, dat de hoeveelheid tuberculine (2 druppels) te gering was,nbsp;waarom later 5 a 6 druppels werd gebruikt. Op mijn aanwijzingen werd bij deze tuberculinatie van 2 soorten tuberculine gebruik gemaakt; de tuberculine A was de reedsnbsp;boven genoemde. De tuberculine B was als volgt bereid:'nbsp;Nadat de tubercelbacillen voldoende gegroeid waren, werdnbsp;de bouillon de bacillen gesteriliseerd en ingedampt. Tennbsp;einde zooveel mogelijk bacillen-extract in de vloeistof tenbsp;krijgen, werden bij het indampen de bacillen in de bouillonnbsp;gelaten, terwijl de filtratie slechts éénmaal door filtreerpapiernbsp;geschiedde; op bijzondere helderheid werd niet gelet, zoodatnbsp;de vloeistof een weinig troebel bleef door het groote aantalnbsp;bacterielichamen, dat zich er in bevond. De runderen,nbsp;genummerd 1 tot 20, bovendien 28 en 29, werden metnbsp;tuberculine B behandeld, de overige met tuberculine A.

Volgens mededeeling van Dr. van Velzen was geen verschil in positieve of negatieve reactie bij het gebruik dernbsp;verschillende tuberculine-soorten waar te nemen; de indrup-peling geschiedde in het linker oog. Wederom reageerdennbsp;de runderen 28, 31 en 22, doch nu ook 29 en 30; bij allenbsp;overige dieren was de reactie negatief. Omtrent de positieve

-ocr page 359-

339

readies, die 4 uren na de indruppeling reeds begonnen en bij sommige tot 36 uren na de indruppeling aanhielden,nbsp;zij nog opgemerkt, dat bij 3 der 5 runderen de halve bulbusnbsp;van het oog met etter bedekt was als gevolg van de grootenbsp;hoeveelheid, welke zich in den conjunctivaalzak had verzameld. Alsnu werd besloten de oogreactie door subcutanenbsp;tuberculinatie te contróleeren; tuberculine A werd hiertoenbsp;aangewend in doses van 0.35 gram, voor kalveren 0,1 gram.nbsp;Bovendien zij vermeld, dat Dr. van Velzen omtrent hetnbsp;clinisch onderzoek aanteekent, dat het rund No. 28 zeernbsp;mager was en dat hij bij No. 29 abnormale long-geluidennbsp;waarnam, die op een bronchitis en bronchopneumonienbsp;wezen. No. 30 was eveneens zeer mager en had eennbsp;glanslooze huid; de eigenaar had dit dier bovendien nooitnbsp;bezet kunnen krijgen. No. 31 was in de laatste maandennbsp;aanmerkelijk in gewicht afgenomen.

De bijgevoegde temperatuurstaat geeft een overzicht van het resultaat der subcutane tuberculinatie. In de eerstenbsp;plaats valt op te merken het groote verschil tusschennbsp;ochtend- en avondtemperatuur bij sommige runderen en datnbsp;dit verscliijnsel bij die dieren eenigszins constant wasnbsp;gedurende de beide dagen, dat de vóórtemperaturen werdennbsp;opgenomen.

Hierdoor wordt het moeilijk volgens een vasten maatstaf de reactie te beoordeelen. Nemen wij als maatstaf, dat denbsp;temperatuur boven 40“C. moet komen, dan t;eageert eennbsp;vrij groot aantal dieren. Beter is het daarom het verschilnbsp;tusschen hoogste vóór- en natemperatuur als criterium tenbsp;beschouwen. Bij een groot aantal runderen is dan eennbsp;daling te constateeren, andere wijzen verhooging aan.nbsp;Van de 5 runderen, die positieve oogreactie vertoonden,nbsp;reageerde er slechts één minder dan 1°C. Van de 37nbsp;runderen zijn er 4 niet ingespoten. Van de 28 negatief opnbsp;de oogreactie reageerende kregen er 4 n.1. de nummersnbsp;4, 25, 26 en 27 een temperatuursverhooging van 1®C. en

-ocr page 360-

340

meer. Voorloopig heb ik mij tevreden gesteld met het afmaken der runderen, die een positieve oogreactie vertoonden. Het zou echter van veel belang zijn ook denbsp;dieren, die op de subcutane inspuiting met een temperatuurstijging van meer dan PC. reageerden, voor de controlenbsp;te slachten. Een hertuberculinatie zou dan eerst nognbsp;kunnen plaats vinden.

Alvorens de bedoelde 5 runderen af te doen maken, en nader te openen, welke secties door mij zijn bijgewoond,nbsp;werden de dieren één dag te voren, op den 28sten Augustus,nbsp;alle opnieuw ingedruppeld: nu in het linkeroog. Denbsp;indruppeling had derhalve 47 dagen na de reactie in hetnbsp;rechteroog en 67 dagen na de laatste reactie in het linkeroog plaats. Van te voren werd reeds verwacht, dat denbsp;reactie niet zoo duidelijk zou zijn, daar ruim een maandnbsp;geleden subcutane tuberculinatie was geschied en ook denbsp;oogreactie reeds eenige malen was verricht. Om 8 uurnbsp;V. m. had de indruppeling plaats. Om 9 uur reageerdenbsp;reeds één der dieren, No. 32, positief; ’s middags om 1 uurnbsp;vertoonden de nummers 29, 31 en 32 etterige conjunctivitis.nbsp;Bij de runderen 28 en 30 was het conjunctivaal slijmvliesnbsp;sterk gezwollen en rood; n. m. 5 uur echter hadden ook zijnbsp;etterige uitvloeiing. De geringste reactie viel bij No. 30nbsp;waar te nemen, die toch bij sectie aan algemeene tuberculose bleek te lijden; alle overige runderen vertoondennbsp;geen spoor van uitvloeiing. Daar het rund No. 4 nooit opnbsp;de conjunctivale tuberculinatie gereageerd had en de eigenaar zich daarom ook reeds tegen het onteigenen verzette,nbsp;werd besloten met het afmaken van dit dier te wachten totnbsp;een volgende oogreactie meer opheldering zou geven. Opgrond van de subcutane reactie, speciaal in verband metnbsp;de hevige organische reactie, zou dit dier zeker voor afmaken in aanmerking komen.

De genoemde runderen 28, 29, 30, 31 en 32 zijn den 29sten Augustus geslacht en bnderzocht.

-ocr page 361-

341

Sectie verslagen:

No. 28. In de bovenste mediastinale klier een aardappel-groote, verweekte, tuberculeuze haard. Overige organen normaal.

No. 29. In de long-lymphklieren tuberculeuze verkaasde haarden. In de longen multipele haarden van miliair-tot aardappelgrootte, benevens enkele cavernen metnbsp;dunnen etter gevuld.

Opmerking verdient het, dat dit rund in zeer goeden voedingstoestand verkeerde, dat echter het hoesten ennbsp;de verschijnselen bij het onderzoek der borstorganennbsp;reeds het vermoeden op tuberculose gevestigd hadden.

No. 30. Tuberculeuze haarden in longen en long-Iymph-klieren, retropharyngeale en mesenteriale lymphklieren; al deze haarden bevatten tuberkels, waarvan de inhoudnbsp;geheel of gedeeltelijk verkaasd was.

Lever, milt en nieren bevatten tuberkels, waarvan de inhoud nog vast was; bovendien bestond uitgebreidenbsp;pleura- en peritoneum-tuberculose. Het rund leed dusnbsp;aan algemeene tuberculose en werd voor de consumptienbsp;afgekeurd en vernietigd.

No. 31. In de longen en long-lymphklieren tuberculeuze haarden van erwt- tot aardappelgrootte.

No. 32. In de longen talrijke tuberculeuze haarden. De long-lymphklieren waren alle tuberculeus en daarbijnbsp;zeer sterk vergroot, de onderste mediastinale klier o.a.nbsp;had afmetingen van 30X10X10 c.M. De inhoud wasnbsp;gedeeltelijk verkaasd, vervloeid en verkalkt. De overigenbsp;organen normaal. Het wil mij voorkomen, dat dit eennbsp;zeer oud proces was, dat zich tot de longen had beperkt;nbsp;waarschijnlijk is het daaraan toe te schrijven, dat denbsp;oogreactie zoo spoedig begon en tot de hevigste moestnbsp;worden gerekend.

Gaan we nu de resultaten der conjunctivale tuber-culinatie na, dan valt te constateeren:

-ocr page 362-

342

lo.

dat de dieren, die positief op de conjunctivale tuber-culinatie reageerden, alle tuberculeus waren,

2o. dat van de 27 dieren, die een negatieve oogreactie te zien gaven, er 4 op de subcutane tüberculinatie positiefnbsp;reageerden, indien men als maatstaf aanneemt eennbsp;verhooging der temperatuur van P C. en daarboven.nbsp;Van deze 4 runderen vertoonde slechts één een duidelijke organische reactie en het zou hoogst nuttig zijn,nbsp;dit dier ter controle der reactie te seceeren. Er wordennbsp;dan ook pogingen aangewend den eigenaar hiertoe tenbsp;doen besluiten. Het spreekt van zelf, dat er aan gedachtnbsp;is ook de overige 3 af te maken, het stuitte echter opnbsp;bezwaren van de zijde van den eigenaar. Alleen doornbsp;ruime schadevergoeding zal men dit doel kunnen bereiken.

Wat de bijzonderheden der oogreactie betreft, valt op te merken, dat de Intensiteit der positieve reactie nog al verschillen te zien geeft.

Zoo reageerde No. 30 het zwakst, terwijl dit dier toch aan algemeene tuberculose leed. Bij gelegenheid der 2denbsp;conjunctivale tuberculinatie was de reactie sterker geweest.nbsp;Men zou bijna geneigd zijn, evenals bij de subcutane inspuiting, overeenkomst te zoeken tusschen een geringenbsp;reactie en hevige uitbreiding van het proces. Bij kwadennbsp;droes zag ik dit niet, integendeel juist de chronische, uitgebreide gevallen reageerden het sterkst op de conjunctivalenbsp;malleïnatie. Ook de vroege en langdurige reactie van No.nbsp;32, die weliswaar niet aan uitgebreide tuberculose, maarnbsp;wat betreft de long-lymphklieren toch aan een zeer oudnbsp;proces leed, dat echter geen neiging tot genezing vertoonde,nbsp;is hiermede eveneens in strijd. Voor het oogenblik is het,nbsp;ook voor zoover uit Europa mededeelingen over deze kwestienbsp;zijn gedaan, niet mogelijk op grond der oogreactie eenigenbsp;beslissing omtrent de uitgebreidheid der ziekte processennbsp;te nemen.

Zooveel is echter reeds zeker, dat de positief reageerende

-ocr page 363-

343

dieren tuberculeus zijn; doch nu doet zich nog de vraag voor, hoe staat met het de niet reageerende; zijn dezenbsp;werkelijk vrij van tuberculose?

Onder positieve reactie wensch ik te verstaan een duidelijke etterige conjunctivitis, gepaard gaande met roodheid en zwelling der conjunctiva. Zwelling dernbsp;oogleden en tranenvloed kunnen deze symptomen vergezellen.nbsp;De reactie kan reeds 1 uur na de indruppeling beginnen,nbsp;doch ook later; de duur der reactie is soms daarvan afhankelijk. Het is daarom aangewezen de dieren dikwijlsnbsp;na het indruppelen te observeeren en door politie-toezichtnbsp;te verhinderen, dat de oogen worden schoongeveegd. Omnbsp;nu de waarde der negatieve reactie te leeren kennen, isnbsp;het noodig slachtdieren te seceeren. In Europa heeft mennbsp;gezien, o. a. uit de voor korten tijd verschenen onderzoekingen (dissertatie) van den Hollandschen veearts Dr. K.nbsp;Büchli, dat tuberculeuze dieren wel degelijk bp de conjunc-tivale tuberculinatie negatief kunnen reageeren. Dit nu lijkt mijnbsp;op zichzelf geen bezwaar om de methode toch voor de praktijknbsp;dienstbaar te maken. Waarschijnlijk zal het niet reageerennbsp;der dieren in verband staan met de vorming van tuber-culine en anti-tuberculine, dus afhankelijk zijn van dennbsp;stand der ontwikkeling van het tuberculeuze proces en dennbsp;invloed, die het geheele organisme daarvan ondervindt.

De meeste, zoo niet alle deze runderen zullen derhalve, indien het proces niet in genezing overgaat, in een stadiumnbsp;komen, dat de reactie wel positief wordt. Herhaling dernbsp;reactie zal derhalve dergelijke gevallen aan het licht kunnennbsp;brengen. Het spreekt bovendien van zelf, dat, mochtennbsp;dieren met clinische verschijnselen van tuberculose (inclusief het aantoonen van tubercelbacillen) gevonden worden,nbsp;men niet zal aarzelen tot afmaken te besluiten.

Ik wensch hierbij op te merken, dat bij de diagnostiek der tuberculose het grondig clinisch onderzoek vóór alles gaatnbsp;en eerst daarna de tuberculine-reacties in aanmerking komen.

-ocr page 364-

344

Op het oogenblik worden door mij proeven genomen met de oogreactie bij Inlandsche runderen en karbouwen, dienbsp;voor de slachtbank bestemd zijn. Men kan vrij zeker zijn,nbsp;dat deze niet tuberculeus zijn; door de sectie wordt hetnbsp;bovendien gecontroleerd. Een 200- tal verrichtte reactiesnbsp;gaf steeds een absoluut negatief resultaat.

Bij twijfelen aan het resultaat der oogreactie staan nog ten dienste de subcutane, dermale en intradermale tuber-culinatie. Bij dermale of cutane reactie wordt de tuberculinenbsp;op de geschoren en al of niet gescarrificeerde huid ingewreven.nbsp;Volgens onderzoekingen in Europa zou de intradermalenbsp;reactie de voorkeur verdienen; hierbij wordt een kleinenbsp;hoeveelheid tuberculine brute, verdund 1:1 of 1:10 metnbsp;gedistileerd water, in de huid gespoten. Omtrent deze beidenbsp;laatste reacties heeft men in Indië tot nog toe geen ondervinding, het is echter niet aan te nemen, waar we weten,nbsp;dat het zuiver locale reacties zijn, dat zij andere resultatennbsp;zouden geven dan in Europa. De resultaten van vergelijkendenbsp;onderzoekingen tuschen de oog, intracutane en subcutanenbsp;reactie bij een groot aantal tuberculeuze dieren zullen in eennbsp;volgende aflevering worden medegedeeld.

Geheel anders verhoudt zich de subcutane tuberculinatie, waarbij men voor de beoordeeling van de reactie rekeningnbsp;moet houden met de lichaamstemperatuur, die vooral innbsp;Indië, als gevolg van het klimaat, zoo inconstant is. Reedsnbsp;in den aan vang is hierop gewezen; het zal niet overbodignbsp;zijn de kwestie der beoordeeling van de reactie nog eensnbsp;van naderbij te bekijken, aan de hand van de tuberculinatienbsp;van de runderen van genoemden stal te Soerabaja.

Welken maatstaf van beoordeeling moet men hier nu nemen? Verschillende onderzoekers hebben voor de tuber-culine-reactie een anderen maatstaf ter beoordeeling gegevennbsp;(de Jong, Nocard, Eber, Ostertaq, Hutyra en Mareck).

In 1906 is door het Congres te Budapest een vaste regeling aangenomen, die dus voor koelere klimaten geldt. De

-ocr page 365-

345

verschillen komen in hoofdzaak neer op het meer of minder in aanmerking nemen van de hoogst bereikte temperatuurnbsp;of wel, dat men zich tevreden stelt met het verschil tuschennbsp;vóór-en natemperatuur. Volgens de Europeesche wijze vannbsp;beoordeelen zou het in de eerste plaats gecontraïndiceerdnbsp;zijn bij een dergelijke hooge temperatuur als in de te Soe-rabaja onderzochte gevallen bestond, een tuberculinatie tenbsp;verrichten. De voorschriften, door het 8ste Veeartsenijkundignbsp;Congres te Budapest gegeven, zeggen, dat geen injectienbsp;mag geschieden, indien de temperatuur op het moment dernbsp;inspuiting boven 39.5“ C. is. Op die wijze zouden vannbsp;deze 32 runderen slechts 24 ingespoten zijn kunnen worden.nbsp;Dit nu kan aanleiding geven tot practische stoornissen, daarnbsp;sommige dieren m.eer constant, andere afwisselend ditnbsp;verschijnsel vertoonen. Op te merken valt, dat voorat denbsp;Australische en Hollandsche runderen deze sterke temperatuurswisselingen vertoonen, doch ook gekruiste, hier geborennbsp;runderen hebben groote schommelingen in hun m'orgen-ennbsp;avondtemperatuur. Door den veearts Penning, die innbsp;1905 en 1906 subcutane tuberculinatie van het melkvee tenbsp;Semarang verrichtte (Veeartsenijkundige Bladen 1905 ennbsp;1906) werd reeds op deze inconstante temperatuur gewezennbsp;bij pas geïmporteerde runderen; eerst na voldoende acclimatisatie zou de temperatuur zoo zijn, dat tuberculinatie konnbsp;plaats hebben.

Ongetwijfeld zal het klimaat zijn invloed op de lichaamstemperatuur doen gelden; men ziet, dat in den namiddag de temperatuur het hoogst is om in den regel tegen dennbsp;avond weer te dalen, wat aan de daling der luchttemperatuur in den stal moet worden toegeschreven.

Maar ook bij vele runderen, die reeds geruimen tijd in Indië zijn, zelfs bij hier geboren gekruiste runderen ziennbsp;wij hetzelfde verschijnsel van inconstante lichaamstemperatuur. Zooals Penning terecht opmerkt, is men in hetnbsp;onzekere, of de eventueele temperatuursstijging na tuberculi-

-ocr page 366-

346

natie op rekening moet gesteld worden van de physiologische schommelingen of van de tuberculinewerking. Men zounbsp;hierin eenige opheldering kunnen brengen, indien men totnbsp;24 uren na de injectie de temperatuur opnam en nu hetnbsp;verloop der temperaturen in dit etmaal vergeleek met datnbsp;op vorige dagen. Daar echter de vóórtemperaturen slechtsnbsp;2 maal per dag opgenomen worden, geeft deze vergelijkingnbsp;ook niet voldoende voor de beoordeeling.

De Gouvernements-veeartsDr. ’tHoen,(Veeartsenijkundige Bladen 1902) die, zoover mij uit de litteratuur bekend is,nbsp;de eerste was, die tuberculinatie bij runderen in Indië toenbsp;paste, had met dit bezwaar niet te kampen. Hij onderzocht te Pajoecombo 52 Inlandsche runderen, deze haddennbsp;geen van alle een lichaamstemperatuur boven 39.5° C. Vannbsp;deze runderen reageerden er 2, die bij hertuberculinatienbsp;een negatieve reactie vertoonden.

Zeer jnniner is het, dat deze dieren niet afgemaakt konden worden, daar dit zeker een bijdrage tot de waarde dernbsp;tuberculine in Indië had kunnen zijn en niet minder tot denbsp;oplossing der vraag of onder Inlandsche runderen tuberculose voorkomt. Wel bleek uit dat onderzoek, dat men bijnbsp;de Inlandsche runderen niet te kampen heeft met de in-constante lichaamstemperatuur, hoezeer het melkgevendenbsp;dieren betrof. Het zijn dus de niet-inheemsche, zoowelnbsp;Europeesche, als Australische en naar ik meen ook Ben-gaalsche runderen, die dergelijke afwisselingen in de dagen avondtemperatuur vertoonen. Verscheidene dierennbsp;krijgen na acclimatisatie een meer constante en normalenbsp;lichaamstemperatuur, doch het komt voor, dat die acclimatisatie lang duurt.

Neemt men als maatstaf, dat de runderen, waarvan de temperatuur boven 40“ C. stijgt, tuberculeus en die tussenchnbsp;39.5° C. en 40° C. reageeren verdacht zijn, (mits op hetnbsp;oogenblik der inspuiting de lichaamstemperatuur 39.5° C.nbsp;niet te boven gaat) dan zouden van ()e 24 runderen, die

-ocr page 367-

347

getuberciilineerd konden worden, er 7 als ziek, 7 als verdacht en 10 als gezond zijn aan te merken.

Het Congres geeft zeer terecht aan, dat de twijfelachtige reacties elk voor zichzelf beoordeeld dienen te worden,nbsp;derhalve, dat met locale en organische reactie rekening moetnbsp;worden gehouden. Zonder twijfel zijn dit voorname factorennbsp;voor de beoordeeling der reactie. Al moet worden toegegeven, dat ook hiervan vergissingen het gevolg kunnennbsp;zijn, toch ben ik ervan overtuigd, dat, evenals bij de sub-cutane malleïnatie, aan de plaatselijke- en algemeene reactienbsp;een groote waarde moet worden toegekend.

Gaat men uit van het principe, door Penning gevolgd, dat alleen die runderen positief reageeren, welke een tem-peratuursverhooging van 1“ C. en boven 40” C. aanwijzen,nbsp;terwijl een stijging van 0,5” tot 1” C. verdacht is en beoordeelt men onafhankelijk van de te hooge voortemperatuur,nbsp;dus tuberculineert deze dieren toch, dan zouden van denbsp;getuberculineerde runderen er 7 ziek en 4 verdacht zijn; vannbsp;die verdachten wijzen Nos. 27 en 32 slechts 1/10” C. te laagnbsp;om ziek verklaard te kunnen worden.

Het spreekt van zelf, dat men bij dergelijke kleine verschillen niet te veel aan den regel moet vast houden, doch anderenbsp;momenten er bij in aanmerking dient te nemen. Het aantalnbsp;zieke dieren wordt geringer o.a. in ons geval zou No. 32nbsp;verdacht zijn.

Hoe hooger men den eisch stelt aan de temperatuursver-hooging voor de positieve reactie, des te minder kans krijgt men voor miswijzingen, doch het aantal verdachtenbsp;dieren wordt des te grooter en eventueele hertuberculinatiesnbsp;menigvuldiger. De ervaringen door de Rijksseruminrich-ting bij de bestrijding der tuberculose in Nederland opgedaan,nbsp;leerde, dat indien de thermometer tot 41” C. en hoogernbsp;stijgt, 98”/o der reageerende dieren tuberculeus zijn; dusnbsp;slechts 2”/o miswijzingen. Komt de temperatuur van 40”—41”nbsp;C., dan kan men op 6”/o en bij 39.5”—40” C. op 38”/q en indien

-ocr page 368-

348

de temperatuur beneden 39.5° C. blijft, zelfs op 54% miswijzingen rekenen. Dit als basis nemende, zouden de runderen Nos 4 en 25 zeker ook tuberculeus moeten zijn,nbsp;hetgeen zeer goed mogelijk is.

De Jong wil bij normale voortemperatuur stijging van 1,5° C. en meer positief, stijging van 0,5°—1,5°C. als verdachtnbsp;beschouwen, dus een zeer. groot aantal dieren wordennbsp;verdacht. In ons geval o.a. zouden de Nos 25, 28, 29 ennbsp;31 ziek en 8 dieren verdacht zijn. Bij hertuberculinatie isnbsp;het voldoende als bij 2 op elkaar volgende inspuitingennbsp;de temperatuur boven 40° C. komt (bij runderen benedennbsp;'I2 jaar boven 40,5° C.) Dit is dus een voorzichtige werkwijze, die niet anders dan aanbevelingswaardig is, dochnbsp;ook meer werk met zich brengt.

Uit dit alles blijkt wel, dat men omtrent de thermale reactie bij tuberculinatie in Indië nog te weinig gegevensnbsp;heeft om bepaalde regels vast te stellen eri dat het innbsp;verband met de inconstante lichaamstemperatuur steeds minnbsp;of meer tot moeilijkheden zal leiden. De meeste methodennbsp;van beoordeeling voeren tot het doel, doch het aantal her-tuberculinatiën is verschillend groot en het blijft nog voornbsp;Indië de vraag of men bij de hertuberculinatie niet wederomnbsp;op moeilijkheden stuit. Men zal derhalve zijn toevluchtnbsp;moeten nemen tot het in rekening brengen van verschillendenbsp;factoren, die invloed hebben gehad op de temperatuurs-stijging. Het spreekt van zelf, dat een dergelijke beoordeelingnbsp;niet te veel afhankelijk moet zijn van persoonlijke inzichten.

Toch acht ik het niet onmogelijk, dat op grond van meer ervaring dan tot heden bestaat, bepaalde regels, met inachtneming der locale en algemeene reactie, voor denbsp;beoordeeling der thermale reactie aan te geven zullen zijn.

Interessant is het o.a., dat een groot aantal der runderen, waarbij de reactie als negatief beschouwd werd, een dalingnbsp;der temperatuur op den dag na de injectie vertoonde; ernbsp;waren er zelfs, die reageerden met—0,7°,—0,8°C,

-ocr page 369-

349

Bezien wij de temperatuurlijsten van de tuberculeus bevonden dieren, dan valt op te merken, dat 8 uur na de injectie bij deze runderen reeds een beduidende tempera-tuursstijging bestond en het is niet onwaarschijnlijk, datnbsp;de runderen reeds vóór dien tijd hooger reageerden, denbsp;temperatuur nam n.1. na 8 uren af om tegen den middagnbsp;te stijgen en ’S avonds hoog te blijven. De runderen 23,nbsp;24, 25, 26 en 27 hadden 8 uur na de injectie nog geennbsp;verhoogde temperatuur. Daar secties op deze laatste dieren,nbsp;die op latere uren van den dag wel tot boven 1“ C. reageerden, niet verricht zijn, is niet te concludeeren, in hoeverrenbsp;dit vroeger of later reageeren na de inspuiting diagnostischenbsp;waarde toekomt.

Van het meeste gewicht komt het mij voor, dat zoo veel mogelijk in Indië onderzoekingen omtrent de be-oordeeling der thermale reactie worden verricht en dusnbsp;de waarde der subcutane tuberculinatie in Indië wordenbsp;bepaald. Indien men moet wachten, dat de hoogste temperatuur op den dag vóór de inspuiting beneden 39.5“ C.nbsp;blijft, dan stuit de methode van onderzoek in de grootenbsp;practijk op moeilijkheden. Op stallen met reeds lang geïmporteerde dieren zou dit gaan, hoewel ook dan nog eennbsp;groot percentage ongeschikt blijkt om ingespoten te wo-rden,nbsp;maar in quarantainestallen onmogelijk. Men zou de dierennbsp;te lang moeten aanhouden, ongerekend de groote moeite,nbsp;kosten en de bezwaren verbonden aan het verkrijgen vannbsp;vertrouwd personeel, voor dergelijke langdurige en veelvuldige temperatuursopnamen noodig. Men zou derhalve zichnbsp;moeten tevreden stellen met één of 2 dagen vóórtemperatuur,nbsp;daar het in quarantaine houden der dieren in de kustplaatsen zeer ten nadeele van het individu komt; hetnbsp;meerendeel der geïmporteerde melkrunderen komt van koelerenbsp;streken en ondervindt van het kustklimaat geen voordeeligennbsp;invloed.

Het onder politietoezicht stellen van de ingevoerde dieren,

-ocr page 370-

350

totdat zij geacclimatiseerd zijn, kan, zoodra de import eenigs-zins in beteekenis vermeerdert, ook op practische bezwaren stuiten. In de eerste plaats is hiervoor een nauwkeurigenbsp;controle noodig en de handel in de geïmporteerde dierennbsp;kan er door belemmerd worden. In de tweede plaats zalnbsp;elk rund zoolang op stal geïsoleerd moeten worden, totdatnbsp;het onderzoek heeft plaats gehad, wat voor den veehoudernbsp;veel moeite en onkosten mede brengt. Vindt deze isolatienbsp;niet plaats, dan kunnen de tuberculeuze dieren reedsnbsp;andere runderen geïnfecteerd hebben vóór het onderzoek isnbsp;geschied.

Het onderzoek moet derhalve bij voorkeur op de quaran-taineplaats en gedurende den quarantainen tijd, die zoo kort mogelijk moet zijn, geschieden. Vooral zal, in verbandnbsp;met de eenvoudige en snelle toepassing, de aandacht geschonken moeten worden aan het verrichten der localenbsp;tuberculinatie; zoowel conjunctivale, dermale als intrader-male reactie moeten bij eenzelfde rund geschieden, terwijlnbsp;dan in verband met de subcutane tuberculinatie een beslissing kan genomen worden. Na een uitgebreid onderzoeknbsp;zal het pas mogelijk zijn één der genoemde methoden ofnbsp;enkele gecombineerd als de meest betrouwbare aan te bevelen.

Heeft men een afdoende onderkenningsmethode, dan zal de invoer van tuberculeus vee voor het grootste gedeeltenbsp;kunnen worden belet. Het onderzoek op tuberculose vannbsp;geïmporteerde dieren kan zich beperken tot de runderen uitnbsp;Europa, Australië en Eng.-Indië, hetzij deze nieuw ingevoerdnbsp;worden of afkomstig zijn van één der eilanden van onzennbsp;Archipel. De laatste alleen, zoo zij op de plaats vannbsp;herkomst niet reeds door een der Gouveriiementsveeartsennbsp;vrij van tuberculose zijn bevonden. Hiermede echter is dannbsp;de tuberculose nog niet voldoende bestreden. Wij moetennbsp;ons tot taak stellen de tuberculose uit te roeien en juist innbsp;Indië, waar de ziekte nog pas een geringe uitbreiding heeftnbsp;verkregen, zal het mogelijk zijn het beoogde doel te bereiken.

-ocr page 371-

351

Tegelijk met het onderzoek der runderen in quarantaine moet een begin gemaakt worden met het onderzoek dernbsp;melkerijen.

Waar het zeer waarschijnlijk, zoo niet zeker is, dat de Inlandsche runderen vrij zijn van tuberculose en alleen doornbsp;samenleven met of ter dekking komen bij Australische ennbsp;Hollandsche runderen of hun kruisingsproducten de besmetting op hen wordt overgebracht, spreekt het van zelf,nbsp;dat de melkerijen, waarvoor de genoemde geïmporteerdenbsp;runderen dienen, behoudens de stallen van enkele particulieren, die in het bezit zijn van één of meer melkrunderen,nbsp;de brandpunten der tuberculose vormen. Dat het Inlandschenbsp;rund vatbaar is voor de natuurlijke infectie, is zeer waarschijnlijk; zeker is het, dat hier geboren gecroiseerde runderennbsp;aan de ziekte kunnen lijden. Het zal derhalve gewenschtnbsp;zijn zoo spoedig mogelijk tot een afdoende bestrijding overnbsp;te gaan. Men behoeft niet bang te zijn, dat wegens tenbsp;groote uitbreiding der ziekte het niet mogelijk zal blijkennbsp;alle dieren, die op de tuberculineproef positief reageeren,nbsp;te slachten, zooals in Europa wel het geval is. (Büchli).nbsp;Hiervoor kan als bewijs strekken, dat aan de slachtplaatsen,nbsp;voorzoover daar vleesch gekeurd wordt, slechts sporadischnbsp;tuberculose wordt gevonden. Het meest worden weliswaarnbsp;Inlandsche runderen geslacht, doch ook buitenlandsche ennbsp;gecroiseerde melkrunderen komen ter slachtbank.

Men zou kunnen beginnen met de runderen van alle melkerijen clinisch en door middel van tuberculine te onderzoeken. Waar de verschillende gemeenten zelf het toezichtnbsp;op de melkerijen en de keuring van melk willen regelen,nbsp;daar zal door hen bepaald kunnen worden, dat geen vergunning tot het houden van een melkerij wordt gegeven,nbsp;dan nadat de runderen vrij van tuberculose zijn bevonden.nbsp;Op die wijze kunnen de menschen verplicht worden hunnenbsp;runderen te laten onderzoeken. De houder eener melkerijnbsp;van wien één of meer zijner runderen ziek bevonden

-ocr page 372-

352

worden, zal verplicht zijn van de ziekte alsdan aangifte te doen. Dergelijke bepalingen in de verordeningen omtrentnbsp;het houden van melkerijen, zouden derhalve moeten samengaan met een bestrijdingsmaatregel, waardoor de ziek bevonden dieren onteigend en geslacht kunnen worden.

Het wil mij voorkomen, dat het meer gewenscht is en spoediger tot het doel zal voeren, indien alle bestaande ennbsp;nog opterichten melkerijen verplicht konden worden hunnenbsp;runderen op tuberculose ook door middel van tuberculinenbsp;te laten onderzoeken en, zoo daarbij zieke dieren wordennbsp;onderkend, deze tegen schadevergoeding af te staan;

Dat de bestrijding der tuberculose volgens bovengenoemd systeem, in elk ressort door den Oouvernements-veeartsnbsp;uitgevoerd, spoedig tot een gunstig resultaat zal leiden, isnbsp;mijns inziens zonder twijfel. Hoe groot het percentagenbsp;zal zijn, dat tuberculeus bevonden wordt, is niet met zekerheid te zeggen. Daartoe zal eens een proef op uitgebreidenbsp;schaal dienen genomen te worden. Hetgeen echter op dennbsp;stal te Soerabaja werd gevonden, geeft reden om aan tenbsp;nemen, dat het aantal tuberculeuze dieren op sommigenbsp;melkerijen niet onbeduidend is.

De bestrijding der tuberculose is urgent, want hoe langer men wacht, des te meer zal ook de inlandsche veestapelnbsp;geïnfecteerd worden en men weet van uit Europa, hoenbsp;moeilijk het is, tuberculose te bestrijden in landen, waar denbsp;ziekte een heerschend karakter heeft gekregen.

Behalve het onderzoek der runderen in quarantaine en die der melkerijen, is ook de verplichte aangifte van clinischenbsp;tuberculose in het algemeen noodzakelijk en indien een diernbsp;tuberculeus bevonden wordt, dient met de overige dierennbsp;van den veestapel gehandeld te worden, zooals hierbovennbsp;is aangegeven. Zeer waarschijnlijk echter zullen buiten denbsp;melkerijen weinig tuberculeuze runderen worden gevonden,nbsp;daar de inlandsche veestapel minder in de gelegenheid isnbsp;door de melkrunderen te worden besmet.

-ocr page 373-

353

Op grond van het bovenstaand onderzoek, alsmede in verband met de resultaten der tuberculinaties, door’t Hoennbsp;en Penning verricht, leiden de aangehaalde overwegingennbsp;mij tot het stellen der volgende conclusies:

1. Tuberculose komt in Indië hoofdzakelijk bij melkrun-deren voor.

2.

De ziekte is en wordt nog steeds voor het grootste gedeelte, zoo niet geheel, geïmporteerd met Hollandschenbsp;en Australische runderen, die uitsluitend voor de melkerijen bestemd zijn.

De subcutane tuberculinatie moet in Indië, wegens de inconstante lichaamstemperatuur in het bijzonder bij pasnbsp;geïmporteerde runderen, alsmede door de kliniaatin-vloeden waarschijnlijk anders beoordeeld worden dan innbsp;koelere streken; het is noodig uitvoerige proeven hieromtrent te nemen.

4.

5.

De conjunctivale tuberculinatie geeft zeer goede resultaten voor de onderkenning der tuberculose. Hetzelfde is te verwachten van de andere locale tuberculinaties;nbsp;het is gewenscht ook dit met zekerheid vast te stellen.nbsp;De bestrijding der tuberculose moet zich uitstrekken:

a. nbsp;nbsp;nbsp;tot het geregeld onderzoek der geïmporteerde bui-tenlandsche runderen, welk onderzoek bij voorkeur innbsp;de quarantaine stallen moet geschieden.

b. nbsp;nbsp;nbsp;tot het onderzoek van de runderen van alle in Ned.-Indië aanwezige melkerijen. Van Gemeentewege kan, eennbsp;tuberculose-onderzoek van in haar ressort aanwezigenbsp;melkrunderen geboden worden; hiermede dient echternbsp;een onteigeningsmaatregel gepaard te gaan.

c. nbsp;nbsp;nbsp;tot de verplichte aangifte van clinisch-tuberculeuzenbsp;dieren. Het genoemde onder a en b dient te geschieden, omdat elke import van runderen, afkomstignbsp;uit landen buiten Ned.-Indië, waar tuberculose voorkomt,nbsp;aanleiding kan geven tot uitbreiding der ziekte en omdatnbsp;de melkerijen de brandpunten der ziekte zijn. De ver-

23

-ocr page 374-

354

pliclite aangifte is natuurlijk eveneens van belang en wel om de tuberculeuze dieren buiten de melkerijennbsp;te bereiken; men kan echter aannemen, dat dit getalnbsp;gering zal zijn.

Aan den anderen kant is een verplichte aangifte alleen niet voldoende, daar deze aangifte zich alleen kan bepalennbsp;tot de clinisch-zieke dieren en het juist noodzakelijk, ennbsp;voor Indië mogelijk zal blijken ook alle runderen metnbsp;verborgen tuberculose zou spoedig mogelijk aan de gemeenschap te onttrekken.

Buitenzorg 9 Maart 1910.

-ocr page 375-

I en rijennbsp;;etal

leen alennbsp;, ennbsp;metnbsp;2en-


3.


03

E

£

c

quot;o

gt;

RAS EN

OUDERDOM.

Voor-

temperatuur op:

Temperatuur ’s avondsnbsp;onmiddellijknbsp;voor denbsp;inspuiting opnbsp;20 juli.

Uren van

opname na de inspuiting.

Verschil tus-schen hoogste vóór- en natemperatuur.

Organische

reactie.

Beslissing

subcutane tu-

berculinatie.

Ophthalmoreactie op:

B IJ ZONDERHEDEN.

SECTIEVERSLAG.

19-7-’09

20-7-

09.

V. m.

n. m.

V. m.

n. m.

8.

10.

12.

14.

16.

18.

20.

12 Juni.

22 Juni.

11 Juli.

1

Australische

koe.

Boven

5

jaar.

38.

40.7

38.

40.4

40.2

38.5

38.4

39.

39.4

40.5

-

— 0.2

2

11

5

11

38.5

40.6

38 3

40.

39.7

38.6

38.6

38.9

39.3

40.3

- 0.3

3

11

5

11

38.4

40.

38.3

40.

40.

38.7

38.3

38.8

39.1

39.8

— 0.2

_

4

11

11

5

11

38.1

40.5

38.1

40.2

40.

40.4

40.7

41.8

41.5

41.1

1.3

Spierrillin-

5

Nederl.-lndische

11

Oud

IV2

11

38.

39.7

37.9

39.6

gen.

6

11

11

3

11

38.1

39.2

38.1

38.9

38.9

38.4

38.7

38.6

39.

39.1

— 0.2

7

Australische

11

11

4

11

37.9

40.2

37.7

39.5

39.1

38.2

38.

38.7

38.8

39.5

— 0.7

8

11

11

5

11

38.1

39.3

38.3

39.2

38.8

38.4

38.2

38.3

39.5

39.

-1- 0.2

9

11

Boven

5

11

38.3

40.5

38.1

39.7

39.

38.5

38.2

39.

39.

39.7

— 0.8

10

11

Oud

5

11

38.

39.4

37.6

39.2

38.8

38.5

38.3

38.6

38.3

39.

— 0.4

11

11

Boven

5

11

38.5

40.

38.5

12

11

11

5

11

37.8

39.5

38.1

39.2

39.8

38.8

38.8

38.8

38.9

39.4

— 0.4

13

11

11

5

11

38.1

39.7

37.9

40.

39.

38.

38.

38.5

38.7

39.8

— 0.2

14

11

11

5

11

38.3

39.5

38.

39.3

39.4

38.4

38.1

38.8

39.

39.6

-f 0.1

15

11

11

5

37.9

39.8

37.6

39.5

39.2

37.8

37.6

39.4

39.1

39.2

— 0.4

16

11

11

5

11

38.8

39.5

38.1

38.9

39.4

38.4

38.2

39.4

39.2

39.3

— 0.1

17

Nederl.-lndische

11

11

5

11

38.1

39.5

38.4

39.4

39.4

38.5

38.1

38.7

38.8

39.3

— 0.2

18

Australische

11

19

5

11

38.1

39.5

38.2

39.6

39.5

38.2

38.4

39.

39.1

39.9

0.3

19

11

11

5

11

40.

41.4

40.9

41.4

39.8

.

20

19

11

5

11

38.6

39.2

38.3

38.9

38.3

38.2

38.6

39.1

38.7

• _

38.7

— 0.1

21

Nederl.-lndische

11

Oud

l'/2

91

39.

39.8

38.6

39.9

40.1

'38.3

38.2

38.8

39.5

39.5

39.

39.6

— 0.4

22

11

11

IV2

11

39.5

39.4

38.7

39.4

39.3

38.5

38.5

39.

39.3

39.3

39.2

39.5

0.

_

23

11

19

372

38.6

39.2

38.4

38.9

38.5

38.8

38.9.

39.2

39.5

39.9

39.6

39.4

0.7

24

11

11

372

11

38.2

38.5

37.6

38.7

38.2

38.3

38.1

38.6

38.2

39.4

39.

39.3

0.7

25

11

11

472

11

38.6

39.4

38.4

39.4

39.3

38.7

39.4

41.

41.2

40.9

40.6

40.6

1.8

26

19 nbsp;nbsp;nbsp;11

11

11

5

11

38.4

39.

38.5

39.1

38.8

38.6

38.4

38.6

38.9

38.9

39.2

40.3

d 1.2

27

91 nbsp;nbsp;nbsp;11

11

5

11

38.5

38.8

38.5

39.

38.5

38.9

39.1

39.5

40.

39.5

39.2

39.5

-h 1.0

28

Australische

11

Boven

5

11

38.7

39.6

38.4

39.1

39.1

40.7

41.3

41.4

41.5

41.3

41.3

41.

1.9

Veel hoesten.

Oogreactie positief na 9 uren.

In de bovenste mediastinale

Na de subcutane tuberculinatie

lymphklier een aardappelgroote

,

ontstond v.m. 8 uren uitvloeiing

verweekte tuberculeuze haard.

uit het laatst ingedruppelde, v.

Overige organen normaal.

m. 12 uren uit beide oogen.

29

Nederl.-lndische

11

11

5

11

38.5

39.3

38.2

38.8

38.4

41.

40.1

39.4

39.8

41.3

40.5

40.8

2.

Soporeus,

Oogreactie begon na 5 uren.

In de long lymphklieren tuber-

geen eetlust,

Ook bij dit rund dezelfde ver-

culeuze, verkaasde haarden. In

spierrillingen.

schijnselen van hernieuwde uit-

de longen multipele tuberkels

-

vloeiing uit de oogen na de

van verschillende grootte, enkele

subcutane inspuiting.

cavernen met pus gevuld.

Bij clinisch onderzoek reeds

verdacht van tuberculose.

30

11 11

11

Oud

372

11

38.2

40.

38.2

39.4

39.7

40.5

39.7

40.2

40.9

41.

40.8

40.5

1.

-t-

Zeer mager rund, de huid is

Tuberculose van longen enlong-

glansloos, hoest van tijd tot tijd.

lymphklieren, rètropharyngeale.

bovendien was het dier niet be-

mesenteriale lymphklieren, lever.

vrucht te krijgen.

milt en nieren, pleura en peri-

Oogreactie positief na 9 uren.

toneum. Algemeene tuberculose.

Voor de consumptie afgekeurd.

31

Nederl.-lndische

stier.

11

6

11

38.3

39.2

38.4

38.8

38.9

40.5

40.6

40.8

40.9

40.9

40.8

40.9

i-7

Veel spier-

-b

Tijdens de laatste maanden in

In de longen en long lymph-

rillingen.

voedingstoestand achteruitgegaan.

klieren erwt- tot aardappelgroote

Oogreactie na 5 uren begon-

tuberculeuze haarden.

32

11 11

11

Boven

5

11

38.8

39.6

38.3

39.5

39.2

39.7

39.3

40.2

40.5

40.5

40.3

40.2

-h 0.9

.

Zeer goede voedingstoestand.

In de longen talrijke tubercu-

Reageerde reeds 1 uur na de

leuze haarden. De longlymph-

indruppeling.

klieren zijn eveneens tuberculeus

Na de subcutane tuberculinatie

en sterk vergroot, de onderste

uitvloeiing uit het laatst ingedrup-

mediastinale klier heeft afme-

pelde oog opnieuw begonnen.

tingen van 30 c.M. lang en 10

c.M. breed en dik.

33

Australische

koe.

11

5

11

38.2

39.2

38.1

__

—-

__

34

Nederl.-lndische

))

Oud

172

11

38.4

38.7

38.1

39.3

39.1

38.6

38.

38.8

39.5

39.9

39.3

39.4

0.6

___

35

11 11

11

Boven

5

11

38.

39.7

37.8

38.8

38.4

38.3

38.2

39.

38.9

39.9

39.1

39.

0.2

_

36

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ stierkalf.

Oud

1

gt;«

38.7

41.

38.1

40.5

40.1

38.7

38.8

40.3

39.9

40.5

40.3

40.

0.5

__

_

37

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ koekalf.

11

3 maanden.

¦-

“—


-ocr page 376- -ocr page 377-

Alang=alang als voedergras voor randereii,

DOOR

JERONIMUS.

De paardenarts Mars is in zijn „Voeding en voedsels voor liet paard in Ned.-Indië” (Veeartsenijkundige Bladen,nbsp;deel 1, afl. 6) over alang-alang slecht te spreken. Wel zegtnbsp;hij op pag. 178: „De jonge bladen worden door het rundveenbsp;gaarne gegeten”, doch twee bladzijden verder: „Men ziet uitnbsp;deze beschrijvingen, dat de alang-alang een lastig onkruidnbsp;is. Als het jong is, wordt het gegeten, doch is een slechtnbsp;voedergras. Runderen, gedwongen dit gras voortdurend tenbsp;eten, bij gebrek aan ander gras, heb ik meermalen en innbsp;grooten getale aan buikloop zien lijden. Voor paarden isnbsp;het geheel te verwerpen.”

Een even slechte opinie schijnt nu ook Dr. J. Dekker over de alang-alang te hebben. Hij schrijft toch in zijnnbsp;„Voedermiddelen” (Veeartsenijkundige Bladen, deel XXII,nbsp;afl. ,3) op pag. 192: „Van de voor het vee schadelijkenbsp;grassoorten zijn in de eerste plaats te noemen alang-alang,nbsp;waarvan de harde puntige bladen waarschijnlijk het darmkanaal beleedigen”. Bewijzen worden niet aangehaald.

Mijn oordeel omtrent dit gras als voedergras voor onze huisdieren is echter gunstiger. Ik moet evenwel vooropnbsp;stellen, dat het voor paarden wellicht minder geschikt is,nbsp;doch moet m.i. in ieder geval nog bewezen worden of hetnbsp;voor die diersoort ook werkelijk schadelijk is.

Ik meen dat alang-alang over het algemeen genomen te slecht beoordeeld wordt. Ik heb toch gedurende velenbsp;jaren kunnen waarnemen, dat in de quarantainestallen ter

-ocr page 378-

356

Oostkust van Sumatra aan honderden pas geïmporteerde Siameesche en Bengaalsche runderen gedurende de geheele maand, dat de quarantaine duurt, bij gebrek aannbsp;beter, bijna niets anders verstrekt wordt dan grasmengsels,nbsp;in hoeveelheden van ongeveer 25 KG. per dier en uitsluitendnbsp;of in hoofdzaak bestaande uit alang-alang, die niet eensnbsp;zoo bijzonder jong gesneden wordt. Slechts de Bengaalschenbsp;runderen krijgen wat bijvoer in den vorm van eene dunnenbsp;slobbering van dedek. En het resultaat is, dat zij bij ditnbsp;karige voedsel zelfs in voedingstoestand vooruit gaan. Denbsp;permanente rust draagt wel iets tot dit gunstig effect bij.nbsp;Niet onmogelijk is verder, dat de dagelijksche zonnebaden,nbsp;waaraan de dieren worden blootgesteld, ook invloed tennbsp;goede uitoefenen. De veekoopers. Klingen, binden hunnenbsp;ossen met opzet den geheelen dag aan bamboestaken buitennbsp;den stal, in het volle zonlicht, en zij brengen deze alleennbsp;bij regenachtig weder en tegen den avond onder dak.

Voor het bewijs, dat het Siameesche en het Bengaalsche vee alang-alang ook gaarne lust, kan ik hier de niet onvermakelijke ervaring van collega Breedveld mededeelen, dienbsp;op eene onderneming geroepen werd om een onderzoeknbsp;in te stellen bij eenige pas aangekochte ossen, welke allenbsp;voedsel weigerden.

Het smakelijkste gras werd hun voorgezet, maar ze roerden het niet aan. Ziekteverschijnselen werden niet opgemerkt.nbsp;Een diagnose te maken werd lastig, totdat de heer B. opnbsp;het lumineuze idee kwam wat alang-alang te laten snijden.nbsp;De ossen vielen als uitgehongerd op het zoo miskendenbsp;voedsel aan.

Gaat men na, waaruit in den regel grasmengsels bestaan, die op cnltuurondernemingen ter Oostkust aan het trekveenbsp;worden voorgelegd, dan staat men er over versteld, hoeveelnbsp;alang-alang men er in kan aantreffen. Fokvee blijft er innbsp;vrij gunstige conditie, niettegenstaande het in den regelnbsp;zijn voedsel moet zoeken op afgeplante velden, waarop

-ocr page 379-

357

bijna niets anders staat dan alang-alang. Om het nog de kans te geven zich te goed te doen aan andere grassoortennbsp;of aan jonge alang-alang, worden de z.g. weidegronden afnbsp;en toe afgebrand, waarna het onkruid weder welig opschiet.nbsp;Ditzelfde ziet men ook in de Bataklanden gebeuren,nbsp;waar de bodem schraler en dus de alang-alang van zeernbsp;inferieure qualiteit is. Toch gedijt het vee er; evenwel isnbsp;de voedingstoestand van het vee gunstiger, wanneer hetnbsp;tusschen de alang-alang een voldoende hoeveelheid vannbsp;andere grassoorten kan vinden.

Bij runderen, die hoofdzakelijk of uitsluitend met alang-alang werden gevoederd, heb ik nog nimmer ziekteverschijnselen zien optreden, welke ik aan het gebruik van dit gras heb moeten wijten. Wel heb ik de defaecatie dernbsp;dieren te hard en te traag bevonden, doch nimmer zoo,nbsp;dat zij er onder te lijden hadden. De buikloop, waarovernbsp;Mars spreekt, zal wel eene andere oorzaak hebben gehad.

Door de ervaring geleerd, concludeer ik, dat jonge, groene alang-alang nog een geschikt onderhouds-voedergras isnbsp;voor runderen.

Medan, Juli 1910.

-ocr page 380-

KORTE MEDEDEELINGEN.

Maagzweren bij malleus.

Bij een groot aantal van de wegens malleus afgemaakte paarden werden door mij in het pars oesophagea van denbsp;maag meerdere slijmvlieserosies en zweren aangetroffen;nbsp;slechts zelden en dan veel minder, in het pars intestinalis.nbsp;Alleen de mucosa was aangedaan, de mnscnlaris was volkomen intact. Strijkpreparaten noch entingen — subciitaannbsp;en intraperitoneaal bij caviae — hebben mij eenige aanwijzingnbsp;omtrent de oorzaak gegeven. Het vinden van malleiishaardennbsp;in de buikorganen gaat in de meeste gevallen niet met dezenbsp;aandoeningen gepaard. Ik had in den beginne gedacht, datnbsp;het inslikken van malleusbacillen-houdend sputum en neus-secretum de oorzaak zou kunnen zijn, maar heb hier geennbsp;enkel bewijs voor gevonden.

De intestinae zijn bijna zonder uitzondering intact en bevatten slechts groote quantiteiten ascariden. De wijzenbsp;van voeding en verpleging in de wagen-verhuurderijen geeftnbsp;daartoe gemakkelijk aanleiding.

Djocjakarta.

J. H. ZIJP.

Sarcoptesschurft bij karbouwen.

Bij veeinspecties had ik reeds herhaaldelijk karbouwen opgemerkt met een schurftachtig huidlijden. Dikwijls was

-ocr page 381-

359

dit over het geheele lichaam verbreid. De dieren worden daarbij geheel kaal en de huid heeft een eigenaardig rimpelig voorkomen. Ook is in het beginstadium de huidnbsp;bedekt met schubben en korsten.

De Inlander noemt deze huidziekte „sakit goedigen”, en acht haar met eigen geneesmiddelen zeer gemakkelijk tenbsp;genezen, zelfs wanneer deze aandoening zich over hetnbsp;geheele lichaam heeft uitgebreid. Meermalen heb ik dannbsp;ook dieren aangetroffen, die na behandeling reeds zoonbsp;goed als genezen waren.

Als oorzaak werd door mij gevonden een schurftmijt, geheel overeenkomende met sarcoptes major en niet metnbsp;dermatocoptes of dermatophagus. Volgens de literatuurnbsp;komt sarcoptes alleen voor bij den mensch, het paard,nbsp;den hond, het varken, de geit en het schaap. De door mijnbsp;aangetroffen mijt, die in de gemaakte praeparaten zeer frequent voorkwam, heeft den typischen schildpadvorm, denbsp;korte dikke pooten en den hoefijzervormigen kop van denbsp;sarcoptes major.

Merkwaardig is nog, wat men wij vertelde omtrent deze ziekte bij geiten, n.1. dat de aangetaste dieren altijd sterven.nbsp;Dit komt ook geheel overeen met wat dienaangaande innbsp;de literatuur wordt medegedeeld. Ik ben nog niet in denbsp;gelegenheid geweest een dergelijk geval zelf waar te nemen.nbsp;Bij het rundvee schijnt deze ziekte niet voor te komen.

P. ZIJP.

Een geval van Traumatische Pericarditis bij een rund en bij een karbouw.

Den ISden Mei jl. werd ik door een Chineeschen melk-verkooper verzocht een rund te onderzoeken. Het betrof

-ocr page 382-

360

een ± 7 jarige melkkoe van Australiscli-inlandsch ras.

De anamnese luidde; geen eetlust, reeds gedurende meer dan een week, onderdrukt herkauwen en diarrhee.

Bij het onderzoek bleek het dier een temperatuur te hebben van 40° C.; de pols was zwak, 50 per minuut,nbsp;terwijl de slijmvliezen vuilrood gekleurd waren. Bij auscultatie werd niets bijzonders opgemerkt. De pensperistaltieknbsp;was zeer flauw merkbaar en het hier had rijkelijke ontlastingnbsp;van dunne, zeer stinkende faeces.

Ik stelde de diagnose gastro-enteritis, zonder de oorzaak er van te kunnen vaststellen (voedsel en drinkwater warennbsp;van goede qualiteit). De ingestelde behandeling met pulv.nbsp;opii, bicarbon. natric. en pulv. cortec. chinae had dit succes,nbsp;dat de eigenaar drie dagen later kwam mededeelen, dat denbsp;diarrhee had opgehouden en het dier meer eetlust begonnbsp;te vertoonen. Hierop verstrekte ik zoutzuur voor ± 10 dagen.nbsp;Toen ik in het begin van deze maand het dier weer onderzocht, troffen mij de oedemen in de onderkaak- en keelstreeknbsp;en de gezwollen jugulair venen, terwijl de algemeene voe-dingstoestand sterk was achteruitgegaan, ondanks den volgensnbsp;den eigenaar toegenomen eetlust.

Bij auscultatie vernam ik dadelijk nu en dan het voor een traumatische pericarditis karakteristieke klotsen, synchroon met den hartslag. Dit deed mij tot de diagnosenbsp;traumatische pericarditis, door een scherp voorwerp van uitnbsp;de netmaag, beslissen en ik stelde daarop den eigenaar voornbsp;het dier te laten slachten. Deze had echter medelijden metnbsp;zijn koe en wou het beloop afwachten.

Den volgenden morgen kreeg ik bericht, dat het dier plotseling was gestorven. Bij de sectie bleek het pericardium sterk opgevuld met ichoreus exsudaat. Met de puntnbsp;in het pericardium, van uit de netmaag ingedrongen, vondnbsp;ik een zoogenaamde „soesoek kondé”, een koperen haarspeldnbsp;met lepelvormig uiteinde, door de Chineezen tevens gebruiktnbsp;voor reiniging van de uitwendige gehoorgang.

-ocr page 383-

361

Het geval bij een karbouw werd bij lijkopening geconstateerd. Dit dier, in slechten voedingstoestand verkeerende, was onder verschijnselen van ademnood gestorven. Hetnbsp;onderhuidsche bindweefsel van het voorstel was oedemateusnbsp;gezwollen. Het tot ± 6 niM. verdikte pericardium bevattenbsp;± 5 L. ichoreus exsudaat. Van uit de netmaag was een stuknbsp;± 8 niM. dik ijzerdraad tot in het hartezakje doorgedrongennbsp;en had bij die wandeling een fistelkanaal gevormd metnbsp;kraakbeenachtigen wand.

In milt, lever en long waren van erwt- tot kippeneigroote metastatische abscessen aanwezig. Alles wees op een chronisch lijden, wat niet weg nam, dat de eigenaar beweerde,nbsp;dat het dier nimmer ziek was geweest.

Djocjakarto, Juni 1910.

j. H. ZIJP.

Iets over den drachttijd bij de merries.

Over het algemeen wordt als drachttijd bij de merries opgegeven ongeveer 12 maanden van 28 dagen of 336 dagen.

Graaf Lehndorff, de leider van de stoeterij Graditz, kon uit opgaven loopende over tien jaren nagaan, dat denbsp;gemiddelde drachttijd bedroeg; in Mezohegyes 342 dagen,nbsp;in Kisber 340 dagen, in Babolna 339 dagen, in Graditznbsp;337 ') dagen, in Trakehnen 334 dagen, terwijl uit de doornbsp;hem gegeven aanteekeningen tevens blijkt, dat een hengstveulen in alle stoeterijen gemiddeld twee dagen langernbsp;wordt gedragen dan een merrieveulen.

9 Uit de Graditzer halfblocdstoeterij Repitz wordt medegedeeld, dat de Sjarige merrie Dissonance haar eerste veulen 368 dagen heeftnbsp;gedragen.

Gr.

-ocr page 384-

362

Waar thans ongeveer 250 veulens op de Stoeterij alhier zijn geboren, leek het mij wet interessant eens na te gaannbsp;of het bovenstaande ook gold voor Indië. Het resultaatnbsp;van dat onderzoek kan ik in de volgende punten weer geven.nbsp;1“. de gemiddelde drachttijd bij een hengstveulen bedroegnbsp;322 dagen.

2®. de gemiddelde drachttijd bij een merrieveulen bedroeg 322 dagen.

3®. de langste drachttijd bedroeg 344 dagen en de kortste 292 dagen.

4®. enkele merries droegen steeds langer dan 334 dagen, andere steeds korter dan 315 dagen.

5®. ook laatstbedoelde merries brachten goed ontwikkelde veulens ter wereld.

6®. werd een veulen langer gedragen, dan de gemiddelde drachttijd van zijne moeder was, dan had zulks eennbsp;gunstigen invloed op het gewichtscijfer van het veulennbsp;bij de geboorte; omgekeerd was het gewicht lagernbsp;dan gewoonlijk.

Zooals uit deze cijfers blijkt heb ik niet bevestigd gevonden dat een hengstveulen langer wordt'gedragen dan een merrieveulen.

Ook blijkt de drachttijd gemiddeld belangrijk korter te zijn dan in Europa.

Wel heeft zich bevestigd dat sommige merries steeds langer, andere steeds korter dan het gemiddelde dragen.

Aan dit overzichtje wil ook toevoegen dat een Sandel-houtveulen bij de geboorte gemiddeld 28 KG. weegt, eene hoogte heeft van 0,85 M. en een pijpomvang van lO'/j cM.

Padalarang, Juni 1910.

Qroeneveld.

-ocr page 385-

363

Hoeveel gras moet een Australisch paard hebben?

Waar in zake de voorbehoeding en de bestrijding van de osteomalacie bijna overal de nieening heerscht, datnbsp;groen voer nuttig werkt, en deze ziekte, welke blijkens denbsp;ervaring zich meer en meer openbaart bij de Australischenbsp;paarden— ook onder die van officieren en van particulieren—nbsp;kan het zijn nut hebben over deze voedingsaangelegenheidnbsp;een enkele opmerking te maken.

Wat betreft het Sandelhoutpaard, met een gemiddeld lichaamsgewicht van nog geen 300 KG., beschikken wijnbsp;omtrent de hoeveelheid te verstrekken gras over een jarenlange ervaring. Op een ration van 25 KG. gras en 2.5 totnbsp;3.5 KG. gaba hebben deze dieren zich steeds uitstekendnbsp;gehouden. Gevallen van osteomalacie zijn daarbij nimmernbsp;geconstateerd. Waar wij thans grootere en zwaardere paardennbsp;hebben, ligt het voor de hand voor deze dieren niet alleennbsp;de hoeveelheid gaba, maar ook het ration gras te verhoogen,nbsp;opdat de vroegere, bij ervaring gunstig gebleken, verhoudingnbsp;tusschen deze twee voedingsmiddelen zooveel mogelijknbsp;worde bewaard.

Dat een vermeerdering van het min of meer volumineuze voedsel als gras niet belemmerend werkt op de dienst-praestaties van onze troepenpaarden is bij de veelvuldigenbsp;extraverstrekkingen van gras in het leger reeds voldoendenbsp;gebleken. Zonder eenig bezwaar zal men dan ook aannbsp;zijn Australisch dienst- of wagenpaard 30 KG. gras kunnennbsp;geven. Menigeen meent dan ook inderdaad oprecht, datnbsp;dit reeds door hem is geschied en men hoort bij navraagnbsp;naar de hoeveelheid gras veelvuldig opgeven, dat 30 ofnbsp;meer bossen worden gevoerd.

Intusschen de grasleverancier en de paardenjongen of koetsier hebben reeds lang bedacht, dat er bossen èn bossennbsp;zijn. Wanneer het getal er maar is, dan meenen de laatsten

-ocr page 386-

364

hun plicht te hebben gedaan, er op vertrouwende, dat de controle van hun meester ook niet verder zal gaan dan totnbsp;het tellen van die bossen.

Bij veelvuldige wegingen aan den ziekenstal van gras van officierspaarden is mij gebleken, dat die bossen gemiddeld een gewicht hebben van slechts 600 tot 800 gramnbsp;(de hoeveelheid water, welke zij bevatten meegewogen),nbsp;zoodat een paard, waarvoor 30 bossen worden ingekocht,nbsp;niet meer dan 18 a 24, gewoonlijk 20 KG., gras krijgt.nbsp;Daarom aan eigenaren van paarden, die er prijs op stellen,nbsp;dat hun dieren behoorlijk worden gevoed, den ernstigennbsp;raad gegeven zich niet tevreden te stellen met het tellennbsp;der bossen, maar een deel daarvan op een eenvoudige keukenweegschaal te wegen. De paarden zoowel als de resp.nbsp;beurzen zullen daar wel bij varen.

Bij de laatste bepaling van de indemniteit voor de fourage voor de dienstrijpaarden heeft, tenminste ten opzichte vannbsp;het garnizoen Batavia, bij het Legerbestuur geen schrielheidnbsp;voorgezeten. Voor ƒ 0.92 per dag kan ook een Australischnbsp;paard uitstekend worden gevoed, dus aan de officieren denbsp;plicht nauwgezet te waken, dat hun dienstpaarden krijgen,nbsp;waarop zij recht hebben. Dat is, wat betreft het gras, nietnbsp;minder dan 30 KG. En deze hoeveelheid met de weegschaalnbsp;gecontroleerd!

W. van der BURG.

-ocr page 387-

REFERATEN.

Het Arabische paard en zijne beteekenis voor de fokkerij,

DOOR

Majoor H. O A S Z E B N E R.

Langzamerhand wordt de waarde van het Arabisclie paard in Europa weer beter op prijsgesteld. Oorspronkelijk ernbsp;den grootsten invloed aan toegeschreven op stoeterijen,nbsp;werd dit na verloop van tijd belangrijk minder, nadat hetnbsp;Engelsche volbloedpaard, dat het in hoogte en massa vannbsp;den Arabier won, zijn welverdiende reputatie had verworven.nbsp;Het liet zich zelfs aanzien, dat de door velen bewonderde,nbsp;doch door anderen versmade Arabier van het tooneel zounbsp;verdwijnen. De tijden zijn echter veranderd en hiermedenbsp;de inzichten. Het vooroordeel heeft plaats gemaakt voornbsp;eene juiste waardeering en teekenend is het zeker, dat ernbsp;thans fokkers zijn, aanvankelijk vurige aanbidders van hetnbsp;Engelsch volbloed, die moeten erkennen, dat het strevennbsp;om het Arabische paard meer op den achtergrond te brengen,nbsp;zeer verkeerd is geweest. Zelfs de in dit opzicht uiterstnbsp;orthodox aangelegde Engelsche fokkers geven toe, dat vermenging met Arabisch bloed ook daar thans van weldadigennbsp;invloed zou zijn. Opvallend is het zeker, dat in landen,nbsp;waar het voor kruising werd gebezigd, nog vele tientallennbsp;van jaren er sporen van zijn overgebleven. Zoo vindtnbsp;men in vele Engelsche volbloedhengsten de verschillendenbsp;lichaamsvormen en lijnen van den Arabier in vergrootennbsp;vorm terug, ofschoon de laatste Arabische hengst in 1730nbsp;in Engeland werd geïmporteerd. Ook op koudbloedige

-ocr page 388-

366

slagen is de invloed van den Arabier nog merkbaar. Onder de Ardenners worden af en toe exemplaren aangetroffen,nbsp;waarbij de vorm en de uitdrukking van het hoofd er duidelijknbsp;op wijzen, dat bloedvermenging heeft plaats gehad. Bijnbsp;onderzoek is dan ook gebleken, dat na de kruistochtennbsp;Arabische hengsten naar België werden overgebracht ennbsp;in het klooster St. Hubertus, gelegen in de Ardennen,nbsp;voor de fokkerij werden aangewend. De Percheron vannbsp;vroeger — de tegenwoordige heeft door kruising met zwarenbsp;Shirehengsten een heel anderen vorm aangenomen—presenteerde zich vaak als een Arabier, natuurlijk in zeer vergrootennbsp;vorm, doch met de gewone kenteekenen van het koudenbsp;bloed. Hieruit blijkt wel, dat men in de paardenfokkerijnbsp;jarenlang met terugslag aan de eene en met de energie vannbsp;het Arabische bloed aan de andere zijde bij de overerving behoort rekening te houden; de invloed blijft als het ware latent.

In Rusland, een groot deel van Oostenrijk-Hongarije, Italië, Spanje en Zui d-Fran krij k komen paarden vannbsp;Oostersche afkomst nog algemeen verbreid voor.

Speciaal in het laatstgenoemde land heeft zich een bloeiende Arabische en Anglo-Arabische volbloed- en halfbloedfokkerijnbsp;ontwikkeld, waarvan de producten zich kenmerken doornbsp;schoonen lichaamsbouw en sierlijke gangen. In hippologischenbsp;kringen is het vrij algemeen bekend, datin Duitschlandnbsp;op het einde van de 18de en in het begin der 19de eeuwnbsp;eenige raszuivere Arabische hengsten, buitengewoon veelnbsp;invloed op de fokkerij gehad hebben. Herinnerd behoeftnbsp;slechts te worden aan den bruinen hengst „Turc Main Atty”,nbsp;die door vorst Kaunitz, Kanselier van Keizerin Marianbsp;Theresia, naar Pruisen verkocht en in 1791 als dekhengstnbsp;in de Frederik-Wilhelmstoeterij te Neustadta. Dossenbsp;werkzaam werd gesteld. Daar bleef hij tot 1806 en verwektenbsp;uitstekende nakomelingen, terwijl tot het jaar 1840 nognbsp;afstammelingen van hem in de Pruisische stoeterijen werdennbsp;aangetroffen.

-ocr page 389-

367

De tweede Arabier, die veel gepresteerd heeft, was de schimmelheiigst „Bairactar”, die in 1817 door de hofstoeterijnbsp;Weil in Wurtenburg werd aangekocht, waar hij tot 1838nbsp;zijn diensten verrichtte. Het Arabische bloed in deze stoeterijnbsp;is tot op den huidigen dag nog afkomstig van dezen hengst.nbsp;Zijn beste zoon was ongetwijfeld „Amurath”. Het was echternbsp;de vader, die den roem van het Arabische bloed grondvestte,nbsp;waarvan ook de fokkerij voor het Wurtenbnrgsche landpaardnbsp;veel profijt heeft getrokken.

De derde coryphee was de schimmelhengst ,,Mirza”, die in 1819 als een geschenk van den Schah van Perzië aan dennbsp;Koning van Engeland in de Koninklijke stoeterij Hamptm-court geplaatst, in 1821 aan de Brunswijksche hoofdstoeterijnbsp;Harzburg werd verkocht. In beide stoeterijen werd eennbsp;prachtige nakomelingschap verwekt. De meeste belangstelling in het Arabische paard is echter steeds getoondnbsp;door Oostenrijk-Hongarije, dat verschillende commissiesnbsp;naar het Oosten zond, die na goede voorbereiding er innbsp;slaagden raszuivere Arabieren aan te koopen.

Het was in het begin van de 19de eeuw, dat Freiherr VON Fechtig, groothandelaar in Triest te zamen metnbsp;zijn schoonvader graaf Cassis het besluit nam, Arabischenbsp;hengsten en merries naar Europa over te brengen. Beidenbsp;waren warme voorstanders van het Arabische paard, datnbsp;zij gedurende hun veeljarig verblijf in Egypte haddennbsp;leeren waardeeren. Daar baron Fechtig met Aleppo,nbsp;Damiëtte en Caïro levendige handelsbetrekkingen onderhield, bovendien zelf vaak deze plaatsen bezocht ennbsp;met de plaatselijke toestanden dus volkomen vertrouwdnbsp;was, kwam het voorgenomen plan al spoedig tot uitvoering,nbsp;zoodat in 1811 het eerste transport in Triëst aankwam.nbsp;Zoowel merries als hengsten werden tegen hooge prijzennbsp;verkocht aan de stoeterijen van graaf Festetic te Keszthelynbsp;en van vorst Esterhazy te Ozora. Reeds een jaar daarnanbsp;kwam een tweede grootere bezending, waaronder zich de

-ocr page 390-

368

beroemde „Tajar” bevond; in 1816 arriveerde een derde transport en meerdere volgden tot 1822.

Volgens het oordeel van ervaren fokkers van dien tijd waren de geïmporteerde Arabieren van zeer goede kwaliteit;nbsp;behalve door hoogen adel kenmerkten deze paarden zichnbsp;door harmonischen lichaamsbouw en sierlijke gangen, welkenbsp;eigenschappen zij in sterke mate op de veulens over-bracliten. Geen wonder dat voor deze al dadelijk ruimenbsp;afzet bestond. Een groot aantal merries en hengsten werdnbsp;aangekocht door de reeds genoemde hofstoeterij Weil innbsp;Wurtenburg, de rest bleef in Hongarije, waarin denbsp;algemeene stoeterij-inspectie aanleiding vond, om metnbsp;dit kostbare materiaal de fokkerij van Arabisch bloed indenbsp;militaire stoeterij te verbeteren. In Duitschland munttennbsp;bijzonder uit de hengsten „Tajar”, „Syglavy Gidran”, „Marbek” en „Elbedavy”. De eerstgenoemde, een schimmelhengstnbsp;met een hoogte van 1.53 M., werd in 1812 door graaf Josefnbsp;Hunyadi voor zijne in Ürmeny gelegen stoeterij aangekocht. Het was een dier met zeer veel adel, afkomstignbsp;van den stam Kohejl en niettegenstaande zijn hoogennbsp;ouderdom buitengewoon vlug in zijn bewegingen. Totnbsp;1827 fungeerde hij als dekhengst in Ürmeny en werdnbsp;daarna op pensioeiv gesteld. Zijne afstammelingen munttennbsp;uit door sterke constitutie, groot volhardingsvermogen ennbsp;veel snelheid. Op de in de stoeterij van graaf Hunyadynbsp;aangelegde renbaan en later op die in Pest behaalden denbsp;Tajars menige overwinning, terwijl ze op vermoeiendenbsp;afstandsritten uitstekend voldeden. Het lag dus voor denbsp;hand, dat aan Tajar een heele geschiedenis verbonden werdnbsp;en welverdiend was dan ook zijn bijnaam, „de regeneratornbsp;der fokkerij van Arabisch bloed in Hongarije”.

Wie de stoeterij van den grijzen heer van Appel, zoon van den vroeger stoeterijdirecteur in Ürmeny, die in 1836nbsp;een gedeelte der fokmerries van Hunyady liad overgenomen,nbsp;in Salgotska, kent, heeft daar twintig jaar geleden nog

-ocr page 391-

369

afstammelingen van Taj ar kunnen zien. Men weet niet wat meer bewonderd moet worden, het uitstekende overervings-vermogen van dezen hengst, dan wel het geniale talent vannbsp;den heer van Appel, wien het gelukte zonder bloedsver-menging, dus in zeer nauwe verwantschapsteelt zulkenbsp;schoone en geharde paarden te fokken.

Niet zoo op den voorgrond tredend, maar desniettegenstaande van superieure kwaliteit, was de hengst Siglavy Gidran van de stam Nedji, met het derde transportnbsp;van baron Fechtig naar Europa overgebracht, om vervolgens aangekocht te worden voor de militaire stoeterijnbsp;Babolna. In 1811 geboren, werd hij beschreven als eennbsp;1.55 M. hooge donkervos met edele vormen en krachtigennbsp;lichaamsbouw, doch iets flauwen rug. Hij dekte tot 1831nbsp;met zeer veel succes en wordt nog altijd geroemd als denbsp;stamvader van de bekende Gidran familie, waarin de robenbsp;roodvos overheerschend was. Typeerend was de grootenbsp;diepte dezer Arabieren, gepaard met sterke droge beenen,nbsp;iets flauwen rug, doch sterke lendenen en eenigszins lastignbsp;temperament, zoodat aan den ruiter vaak zware eischennbsp;werden gesteld; daarbij waren zij sober en beschikkende overnbsp;veel Ausdauer. Wat men heden in nieuwe werken leest overnbsp;ingezakten rug, zwakke kooten en slappen lichaamsbouwnbsp;zijn gefantaseerde verhalen. Ik heb zeer veel zuivere Gidransnbsp;gekend, die niet alleen als cavaleriepaard, doch ook opnbsp;vermoeiende jachten uitstekende diensten bewezen en me-nigen Engelschen volbloed ter waarde van ƒ 3000 in dennbsp;schaduw stelden. En toch waren dit nog slechts Arabieren,nbsp;die als niet tot de beste behoorende, uit de stoeterij warennbsp;verwijderd of op een publieke verkooping werden geveild.nbsp;Het valt echter niet te ontkennen, dat het na verloop vannbsp;jaren opgetreden gemis aan adel de reden is geweest, datnbsp;men bij gebrek aan een raszuiveren Arabier zijn toevluchtnbsp;nam tot Engelsch volbloed hengsten, die het aanziennbsp;hadden van Anglo-Arabieren, waaronder evenwel nog exem-

24 ¦

-ocr page 392-

370

plaren voorkwamen met denzelfden krachtigen lichaamsbouw als de oude Qidrans, zoodat thans het streven bestaat omnbsp;weer met eerste kwaliteit afstammelingen van deze familienbsp;door te fokken.

In de staatsstoeterij Radantz werd de eerste Gidran in 1826 geplaatst. Ze worden ook heden nog daar gefoktnbsp;en staan bekend als goede paarden, die echter nimmernbsp;zulke typische raseigenschappen vertoonen als hunnenbsp;bloedverwanten in Hongarije. Hun waardevolle eigenschappen zorgvuldig te bewaren en vgrder te cultiveerennbsp;is de wensch van elk oprecht vriend der inheemsche paardenfokkerij.

Geheel in vergetelheid geraakt is de bruine Arabier „Marbek”, die door graaf Biczaij in Üreg werd aangekocht.nbsp;Hij verwekte zeer goede nakomelingen en was in zijnnbsp;omgeving erg gezien, omdat hij aan veel adel een sterkennbsp;lichaamsbouw paarde. Met de opheffing der stoeterij (1830)nbsp;gingen zijn sporen verloren. Daarentegen is de stam Elbe-davy tot heden nog iii enkele hengsten van de stoeterijnbsp;Radautz bewaard gebleven, De stamvader dezer, familienbsp;was een donkerbruine, 1.60 M. hoog, met een correcten lichaamsbouw en veel gang en temperament, die door baronnbsp;Fechtiq zelf als dekhengst werd gebruikt. Twee zijnernbsp;zoons werden van de stoeterij Babolna aangekocht, terwijlnbsp;twee afstammelingen van dezen de stamvaders werden vannbsp;de in de stoeterij Radautz gefokte familie, die zooveelnbsp;opgang maakte in Galicië en Bukowina, doch thans opnbsp;het punt staat van uit de sterven. Alle Elbedavy’s warennbsp;groote mooie paarden met een donkere robe, waarvan velenbsp;met behoud van het Arabische type, de lange lijnen vertoonden, die gewoonlijk slechts bij het Engelsch volbloed wordennbsp;aangetroffen.

Het was niet te verwonderen, dat baron Fechtig na deze geslaagde import van Arabische paarden zelf liefhebberijnbsp;begon te krijgen in de fokkerij, waarvan dan ook het gevolg

-ocr page 393-

37 i

was, dat hij eene stoeterij van raszuivere Arabieren oprichtte in Kirchschiag, nabij de grens van Stiermarken, weikenbsp;in 1825 naar Lengyeitoti aan het Piattenmeer werd overgebracht, waar het kiimaat droger en de winter van veeinbsp;korter duur was. De resuitaten dezer stoeterij waren schitterend, zoodat nog iieden de geheeie hippoiogische wereidnbsp;in Oosten rij k-Hon garij e dezen man dankbaar is, ai-hoewei van zijn schepping thans weinig meer overgebievennbsp;is dan de familie der Gidrans. Ürmeny, Ozoia, Keszthely,nbsp;Plassenstein, Üreg, Baboina, Mezöhegyes en Radautz hebbennbsp;zich door den grooten ondernemingsgeest en de zaakkennisnbsp;van Fechtiq een goede reputatie verworven. Weliswaarnbsp;zijn er in den loop der tijden eenige dezer stoeterijen vannbsp;het tooneel verdwenen, doch dit neemt niet weg, dat hunnbsp;invloed overweldigend is geweest en er het meest toe heeftnbsp;bijgedragen om de veredeling in Somogyer Komitak totnbsp;hoogen bloei te brengen.

De paardenfokkerij gaf hem zooveel te doen, dat baron Fechtiq van verdere reizen naar het Oosten moest afzien,nbsp;zoodat de directies der stoeterijen genoodzaakt waren connecties aan te knoopen om verzekerd te zijn steeds voldoendenbsp;raszuivere Arabieren te verkrijgen. Voortaan werd de levering van fokmateriaal opgedragen aan de heeren Danz ennbsp;Gliocho, beide te Konstantinopel woonachtig. De eerstenbsp;importeerde in 1824 eene merrie en dertien hengsten, waarvan „Durzi” in Baboina, „Siglavy” in Mezöhegyes en Radautznbsp;de stamvaders werden van bekende families. Gliochonbsp;leverde in 1827 vijf hengsten en drie merries. Van dezenbsp;hengsten heeft zich „Mesrour” zoowel in Mezöhegyes alsnbsp;in Radautz een zeer goeden naam verworven.

Daarna kwam de- inspectie der stoeterijen op het idee om zelf personen uit te zenden voor den aankoop van fokmateriaal, waarvoor werd aangewezen Majoor Baron Herbert,nbsp;directeur der militaire stoeterij Baboina, die in 1836 uitnbsp;Syrië negen hengsten en vijf imerries aanvoerde. Van deze

-ocr page 394-

§72

hengsten bleek de in 1830 geboren en 1.63 M. hooge schimmelhengst „Scliagya” het best te voldoen en werd denbsp;stamvader eener familie van paarden met sierlijke gangen,nbsp;evenredigen lichaamsbouw en veel Ausdauer, welke thansnbsp;nog bestaat in Babolna en Radautz.

In eerstgenoemde stoeterij vertoonden de Sehagyas veel adel, in laatstgenoemde zijn ze massiever geworden, alhoewelnbsp;ze niet de kracht en massa der eertijds in Mezehögyesnbsp;gefokte Sehagyas bereikten, die alle tot het zware edelenbsp;slag behoorden en niet zelden in bouw, speciaal in breedte,nbsp;den Hunter naderden. Wie zich de toenmaals in het heng-stendepot te Nimburg voorkomende Sehagyas herinnert,nbsp;zal dit moeten erkennen. Ook de kleine bruine hengstnbsp;„Dahaby” was een waardevol product, dat op zeer goedenbsp;afstammelingen kon wijzen, waarvan er verscheidene alsnbsp;jachtpaard uitstekend voldeden. Dit zij hier terloops gezegd,nbsp;omdat velen in de meening verkeeren, dat slechts Engelschenbsp;paarden daartoe de noodige-geschiktheid bezitten.

In het jaar 1843 maakte Herbert een tweede reis naar Syrië, waarvan het resultaat was, dat aclit hengsten ennbsp;twee merries werden aangekocht, eveneens bestemd voornbsp;Babolna. Hieronder waren twee zeer mooie hengsten namelijk „Aszlan”, een vos van 1.53 M, die later op vele soliedenbsp;en groote afstammelingen kon wijzen, met weliswaar eenigszinsnbsp;lastig temperament en de voor de liofstoeterij Lippiza aangekochte, doch later naar Babolna overgegane schimmelliengstnbsp;„Tadmor”, die, alhoewel slechts 1.55 M. hoog, evenredig gebouwd was en een opvallend mooien rug bezat, welke, evenalsnbsp;de hem eigen sterke constitutie, trouw werd overgeërfd.

In latere generaties bereikten zijn afstammelingen eene hoogte van 1.70 M. Ik heb een dezer paarden gereden ennbsp;kan slechts constateeren, dat het voor het Engelsch volbloednbsp;in geen enkel opzicht onderdeed. Een' ander transport,nbsp;bestaande uit negen hengsten en vijf merries, werd in 1852nbsp;onder leiding van Majoor VON Gottschlig naar Europa

-ocr page 395-

373

gebracht. Onder de eerste oogstte de bruine hengst „Da-homan,” 1.64 M. hoog, veel succes met zijn prachtige gangen, die trouw op zijne in Radautz aanwezige nakomelingen zijnnbsp;overgegaan, terwijl de schimmelhengst ,,Gazlan” te Sippizanbsp;werd werkzaam gesteld. Zijn afstammelingen worden nognbsp;heden in Babolna aangetroffen en verheugen zich als fok-en gebruikspaard in veler sympathie.

Het voornaamste wat door Oo s te n rij k-Ho n garije op dit gebied gepresteerd is, dateert echter van 1856/57,nbsp;hetgeen ongetwijfeld te danken was aan den invloed vannbsp;den toenmaligen opperstalmeester van Z.M. den Keizer,nbsp;graaf Grünne. Niet alleen, dat het den grootsten aankoopnbsp;van Arabieren betrof, doch de zaak was uiterst goed voorbereid, terwijl de leiding werd opgedragen aan een zeer bekwaam persoon, n.1. de overste, later generaal-majoor Rudolfnbsp;Ritter von Brudermann, een hippologisch talent van dennbsp;eersten rang. Hij had niet alleen een goed oog op hetnbsp;paard, doch beschikte tevens over de gave om vlug eennbsp;goed oordeel over de waarde ervan te vellen, om het evennbsp;of het een fok- dan wel gebruikspaard gold; bovendiennbsp;was hij een meester in de rijkunst zonder weerga en stondnbsp;dan ook als zoodanig in hoog aanzien.

Dat iemand met dergelijke hoedanigheden de rechte man was voor het beoogde doel, werd, zooals van zelf spreekt,nbsp;door niemand betwijfeld.

Alhoewel de verwachtingen zeer hoog gespannen waren, werden ze door het resultaat van den aankoop verre overtroffen. Het gelukte den overste n.1. om 16 volbloednbsp;hengsten en 48 volbloed merries met onberispelijkennbsp;lichaamsbouw naar Triest over te brengen. Met verrukking werd deze uitgezóchte collectie door de paardenkennersnbsp;bewonderd. Twee hengsten („Samson” en „Hadudi”) en 16nbsp;merries werden in de hofstoeterij Lippiza, de overige in denbsp;stoeterij Babolna geplaatst. In de laatstgenoemde stoeterijnbsp;wordt in de stamboomen nog dikwijls het bloed aangetroffen

-ocr page 396-

374

van de hengsten „Aghil,” „Aga,” ,,Hami,” „Emir,” „Esdraelon” en andere, evenzoo van vele merries, die zonder uitzonderingnbsp;hare superieure eigenschappen hebben overgebracht.

In hetzelfde jaar werden door Luitenant-Kolonel von SCHINDLÖKER uit Perzië twee hengsten („Seglav” en ,,Del-pesent”) en drie merries ingevoerd. De werkzaamheden dernbsp;generale stoeterij-inspectie liepen echter ten einde met denbsp;verdeeling der paardenfokkerij-inrichtingen (1868) in Oosten-rijksche en Hongaarsche.

Wel werden later op kleinere schaal nog geregeld Arabieren in Hongarije, Bosnië en Herzegowina ge-importeerd.

Zooals uit deze beknopte beschrijving blijkt, hebben de in Oosten rij k-Hongarij e geïmporteerde volbloed Arabieren, op enkele uitzonderingen na aan de verwachtingennbsp;beantwoord. Behalve deze import hebben de enkele aan-koopen van Arabieren, die reeds dateeren van het laatstnbsp;der 18de en het begin der 19de eeuw, den grondslag gelegdnbsp;voor een betere en edeler fokkerij in het Noorden en Oostennbsp;van bovengenoemd rijk. Aan deze gezamenlijke resultatennbsp;is ook de tegenwoordige bloei der staatsstoeterijen (behalvenbsp;die van Kisber, waar met Engelsch volbloed gefokt werd)nbsp;toe te schrijven. De waarde van het Arabische paard voornbsp;de fokkerij kan dus niet hoog genoeg aangeslagen wordennbsp;en al werd in den loop der tijden in vele stoeterijen ennbsp;streken gebruikt gemaakt van het Engelsch volbloed, erkendnbsp;moet worden, dat in de paarden van de voornaamste Engelschenbsp;halfbloedstoeterijen nog heden Arabisch bloed wordt aangetroffen en zeer zeker niet tot hun nadeel.

Het is ook geen zeldzaamheid meer, dat stoeterijen, die gedurende de laatste tientallen van jaren uitsluitend Engelschnbsp;volbloedhengsten bezigden, weer tot Arabieren hun toevluchtnbsp;nemen, omdat de progenituur der eerste te fijn van bouwnbsp;is en te zware eischen stelt aan de opvoeding. In verband met deze feiten moet het verwondering wekken, dat

-ocr page 397-

375

heden zoo vaak een afbrekend oordeel over het Arabische paard geveld wordt. De „mode” speelt blijkbaar ook opnbsp;het gebied van paardenfokkerij een belangrijke rol. Het zijnnbsp;twee zaken, die bij de volbloed Arabische hengsten aanleidingnbsp;hebben gegeven tot bedenkingen en wel de geringe hoogtenbsp;en fouten in den lichaamsbouw.

Wat het eerste betreft, wordt over het hoofd gezien, dat de intelligente fokker door doelmatige paring en rationeelenbsp;opvoeding der veulens in staat is, na verloop van tijd denbsp;gewenschte hoogte te bereiken. Het is toch bekend ennbsp;ik zelf heb dat meermalen gezien, dat de afstammelingennbsp;van een 1.55 M. hoogen hengst reeds in de eerste generatienbsp;5 a 6 cM. hooger worden, indien met de bovengenoemdenbsp;factoren wordt rekening gehouden. Een maat van 1.60 M.nbsp;is evenwel al voldoende om mee door te fokken. Denbsp;individueele fokkers koopen dus, zooals voor de hand ligt,nbsp;geen volbloed Arabieren, omdat het hun voordeel is directnbsp;te kunnen fokken met een grooteren hengst en aanbrengennbsp;van de gewenschte lioogte niet alleen tijd maar ook veelnbsp;geld kost. Dit ligt dus meer op den weg van den staat,nbsp;die niet op direct voordeel bedacht behoeft te zijn, dochnbsp;meer fokt voor de toekomst. De mindere hoogte van dennbsp;Arabier is daarom echter geen reden hem van de fokkerijnbsp;uit de sluiten. Mezöhegyes en Radautz hebben destijdsnbsp;zeer mooie halfbloed Arabische hengsten gefokt, waarvannbsp;die uit eerstgenoemde stoeterij afkomstig in Bo hemen,nbsp;waar men de voorkeur geeft aan een zwaar paard, veelnbsp;aftrek vonden, terwijl ze toch van den kleineren volbloednbsp;Arabier afstamden.

Wat betreft eventueele fouten in den lichaamsbouw ben ik van meening, dat zij, mits niet te sterk ontwikkeld, geennbsp;beletsel vormen om den Arabier voor de fokkerij te bezigen.nbsp;Als jong officier zag ik in een groote stoeterij een volbloednbsp;Arabier, met opvallend flauwen rug. Nog slechts overnbsp;theoretische kennis van den bouw van het paard beschik-

-ocr page 398-

376

kende, maakte ik de gevolgtrekking dat een hengst met een dergelijk gebrek in den lichaamsbouw toch feitelijk niet innbsp;aanmerking mocht komen als Hauptbeschaler op een stoeterij.nbsp;Dat deze hengst van nature over een groote hoeveelheid adelnbsp;beschikte en in zeldzaam hooge mate het zuivere type vannbsp;het woestijnpaard bezat, ontging mij, die toen slechts waardenbsp;hechtte aan de lichaamsvormen, geheel. Toen ik dan ooknbsp;eenige jaren later weer deze stoeterij bezocht en van dezennbsp;hengst een groot aantal uitstekende, behoudens enkelenbsp;uitzonderingen, onberispelijk gebouwde afstammelingen zag,nbsp;moest ik, dank zij hetgeen ik geleerd had van een zeernbsp;begaafd en ervaren fokker, mijn voorbarig oordeel wijzigen.nbsp;Ik haal dit voorbeeld slechts aan, om te doen uitkomen,nbsp;dat aan den lichaamsbouw van den volbloed Arabiernbsp;dikwijls te zware eischen worden gesteld en zoodoende eennbsp;verkeerde maatstaf wordt toegepast, want men vergeet, datnbsp;het in de eerste plaats het bloed en de raszuiverheid zijn,nbsp;die het meeste gewicht in de schaal behooren te leggen bijnbsp;zijne beoordeeling als fokpaard.

Op de te Parijs-Vincennes in 1900 gehouden internationale tentoonstelling van paarden bestond gelegenheid Arabische paarden uit het Oosten, uit Frankrijk,nbsp;Hongarije en Rusland te zien en te constateeren, watnbsp;van afstammelingen van volbloed Arabieren te maken is,nbsp;wanneer bij de fokkerij de cultuur een rol speelt. Ondernbsp;de volbloed Arabieren worden vele mooie en krachtigenbsp;exemplaren aangetroffen met voortreffelijke gangen. In denbsp;klasse van halfbloed Arabieren waren interessante vergelijkingen te maken omtrent de bedoeling, welke heeft voorgezeten bij de fokkerij van Arabische paarden in Frankrijk,nbsp;Rusland en Hongarije.

Opvallend was het dan, dat in al deze landen gestreefd werd naar meer massa en hoogte zonder verlies van adel,nbsp;ten einde een paard te verkrijgen geschikt voor alle gebruiksdoeleinden, hetgeen dan ook volkomen gelukt is.

-ocr page 399-

377

Voor alle diensten geschikt, dus ook als legerpaard.

Dit is een zaak van groot belang, want op grond van dit onloochenbare feit werpt zich van zelf de vraag op,nbsp;wat de reden is, dat het Arabische paard verdrongen wordt.nbsp;Blijkbaar speelt hierbij de mode een -voorname rol, wat welnbsp;te betreuren valt.

Over het hoofd wordt gezien, dat in verband met de bestaande toestanden de Arabier voor het fokken van leger-remonten voor ons onmisbaar is, omdat de nakomelingennbsp;ervan zich nog behoorlijk ontwikkelen, al zijn de levensvoorwaarden minder gunstig, speciaal wat de voeding betreft.

Waar de Arabier op een sober ration nog zware diensten presteert, lijdt het Engelsch volbloed onder dezelfde omstandigheden bepaald gebrek. In plaats van de velenbsp;afstammelingen van het laatste, waarbij over het algemeennbsp;de beenen abnormaal lang en fijn zijn, zal met behulp vannbsp;den Arabier weder een solied gebouwd paard gefokt kunnennbsp;worden. Ongetwijfeld zal het ook noodig zijn, dat denbsp;methode van opvoeding der veulens in eenige stoeterijennbsp;gewijzigd wordt. Wellicht vind ik nog tijd en gelegenheidnbsp;dit onderwerp nader te behandelen.

Ik hoop, dat het bovenstaande er iets toe moge bijdragen, de algemeene aandacht weer te vestigen op het Arabischenbsp;paard en de belangstelling voor dit edele dier op te wekken.

Uit dit pleidooi moet echter geenszins de conclusie getrokken worden, dat ik een vijand ben van het Engelschenbsp;paard. Integendeel, een eerste klasse Engelsch voibloedhengst,nbsp;waaronder evenwel niet uitsluitend te verstaan een paardnbsp;n-iet een mooie pedigree, dat veel op de renbaan gepresteerdnbsp;heeft, doch een dat tevens over een harmonischen lichaamsbouw beschikt, blijft voor mij steeds een ideaal paard.

Aangezien echter een paard aan al deze eischen voldoende slechts in de verbeelding bestaat, is het zaak, dat wij alleennbsp;met de meer nuchtere werkelijkheid rekening houden.

Wij hebben noodig edele, krachtige remonte-paarden met

-ocr page 400-

378

een sterk beenderstelsei en deze kunnen, in verband met de bestaande toestanden en eischen, die er aan gesteldnbsp;worden, met de meeste kans van slagen geleverd wordennbsp;door het Arabische bloed.

(Kavalleristisclie Monatsheffe) Januari WW.

H. ’tH.

Bijdrage tot de aetiologie van de Infectieuse Bulbairparalyse,

DOOR

Prof. Dr. Hutyra te Budapest.

In 1902 heeft Aujeszky door proefnemingen de aetiologie van een tot dusver onbekende ziekte, dikwijls met dolheidnbsp;verwisseld, tot klaarheid gebracht. De ziekte, die bij eennbsp;zeer acuut verloop zich v.nd. kenmerkt door verschijnselennbsp;van kaakverlamming en een hevig jeuken op een of anderenbsp;plaats van het lichaam, werd bij verschillende diersoortennbsp;waargenomen.

Marek nam haar in de kliniek te Budapest waar bij honden en katten; SzABÓ eveneens bij deze dieren en welnbsp;als een „enzoötie”.

BALas zag een ratten-enzoötie en constateerde tegelijkertijd een geval bij een kat. Hij gaf als zijn vermoeden te kennen,nbsp;dat tusschen de ziekten van honden en katten aan de eenenbsp;en het sterven van ratten aan de andere kant een zekernbsp;oorzakelijk verband moest bestaan.

SzaNTó heeft dit lijden bij een trekos, Schaar bij een melkkoe geconstateerd, terwijl Kern mededeelingen doetnbsp;over deze ziekte bij honden en runderen in Kroatië.

-ocr page 401-

379

Honden en katten gedragen zich „apathisch”, verwisselen dikwijls van ligplaats en zitten in elkaargeluirkt; katten steunennbsp;en miauwen op pijnlijke wijze. Uit den bek vloeit rijkelijknbsp;speeksel; van het begin af zijn gebrek aan eetlust, veelvuldignbsp;braken en verschijnselen van kaakverlamming aanwezig.

In ongeveer de helft der gevallen vertoonen de patiënten een hevig jeuken op een of andere plaats aan den kop,nbsp;wat aanleiding geeft tot krabben (met de pooten) of schuren,nbsp;dikwijls zoo erg, dat in eenige uren groote opengekrabdenbsp;plaatsen en soms diepe wonden ontstaan. In andere gevallennbsp;ontbreekt dit verschijnsel, doch het steunen of het miauwennbsp;wijst er op, dat de dieren pijn hebben.

Bij runderen neemt men een hardnekkig wrijven en schuren van den neusspiegel of van andere deelen van hetnbsp;gezicht waar (zelden een ander lichaamsgedeelte), waardoornbsp;meer of minder omvair rijke haarlooze, bloedende vlaktennbsp;en in de omgeving daarvan oedemateuse zwellingen ontstaan.nbsp;Daarbij brullen de dieren en stampen krampachtig met denbsp;achterbeenen. Intusschen ontwikkelt zich, bij een tijdlangnbsp;behouden eetlust, een hevige tympanitis en treedt de doodnbsp;binnen 12 tot 36 uren in.

Over de aetiologie van de, wegens de kaakverlamming, als infektieuse Bulbairparalyse betitelde ziekte, die zich vannbsp;de dolheid, afgezien van het snelle verloop, reeds door hetnbsp;ontbreken van aanvallen van razernij en agressief optredennbsp;onderscheidt, is tot nu toe zooveel bekend, dat zij doornbsp;een in de organen, zoowel als in het bloed voorhanden, virusnbsp;veroorzaakt wordt, daar zij zich met bloed op die orgaan-deelen op verschillende diersoorten laat overenten.

Het incubatietijdperk na enten bedraagt enkele dagen, terwijl bij subcutane infectie de entplaats in hooge matenbsp;pijnlijk wordt. Dit laatste symptoom neemt men ooknbsp;dikwijls waar bij langs den natuurlijken weg geïnfecteerdenbsp;dieren, zoodat men mag aannemen, dat ook bij de natuurlijke infectie het virus cutaan of subcutaan binnendringt.

tl


-ocr page 402-

380

Oaf Bales naar aanleiding van liet gelijktijdig optreden van de ziekte bij huisdieren en ratten reeds het vermoedennbsp;te kennen, dat zieke ratten waarschijnlijk de huisdierennbsp;infecteeren, dit vermoeden wordt ondersteund door de volgende waarneming:

Een landeigenaar bracht Hutyra op den lOden Dec. ’09 de hersenen van een rund ter onderzoek met de mededeeling,nbsp;dat op zijn land in weinige dagen van 90 runderen 9 stuksnbsp;na een kort ziek-zijn waren gestorven. De symptomen:nbsp;luid brullen, speekselvloed, gebrek aan eetlust, hevig schurennbsp;van het nasale kopgedeelte en de oogstreek en het letaalnbsp;verloop na '/2 tot l'/2 dag wezen met groote waarschijnlijkheid op infectieuse Bulbairparalyse. Zooals later bleeknbsp;hadden de behandelende veeartsen Babik en Hussek op 5nbsp;December in een der stallen de diagnose reeds vastgesteldnbsp;bij drie vijfjarige ossen.

Vijf dagen later trad de ziekte op in een anderen stal van het landgoed onder de drie jarige ossen en bleek bij dienbsp;gelegenheid, dat de vijijarige ossen, welke het eerst zieknbsp;waren geworden, in een stal hadden gestaan, waarin zichnbsp;vele ratten bevonden, terwijl het aantal ratten opvallendnbsp;verminderde gelijktijdig met het ziek zijn der runderen.nbsp;Na de drie sterfgevallen werden de vijfjarige ossen in eennbsp;anderen stal ondergebracht en de leeg gemaakte stal ingenomen door driejarige dieren, waaronder na 6 dagen denbsp;ziekte eveneens uitbrak.

De meening van Babik, dat de runderen door de ratten geïnfecteerd waren geworden, werd nog ondersteund door eennbsp;andere waarneming n.1. dat op een ander goed tijdens hetnbsp;heerschen van de ziekte onder de runderen, de daar aanwezig zijnde honden, katten en zeer talrijke ratten bijnanbsp;geheel waren uitgestorven.

Hutyra stelde de diagnose „infektieuse paralyse” vast door enting van het hem gezonden hersenweefsel op konijnen.

Interessant was het nu te weten in hoeverre er samenhang

-ocr page 403-

381

bestand tusschen het sterven der ratten en de ziekte der runderen. Hutyra kreeg daarom van den landgoedeigenaarnbsp;drie rattenlijken toegezonden. Met de hersenen dier dierennbsp;verrichtte hij entproeven op konijnen en grauwe muizen metnbsp;het zelfde positieve resultaat als met de runderhersenennbsp;was verkregen. Uit de genomen proeven bleek dus, dat denbsp;ratten en de runderen aan dezelfde ziekte waren gestorven.nbsp;Of beide diersoorten kregen de ziekte uit denzelfden bron èfnbsp;het primair ziek geworden dier van de eene soort infecteerdenbsp;de andere diersoort.

Neemt men echter in aanmerking de omstandigheid, dat alle zieke runderen een hevig jeuken van het nasale kop-gedeelte vertoonden, dat dit jeuken op elke plaats optreedt, waar de smetstof in het lichaam binnen dringt, datnbsp;ratten op zoek naar voedsel de runderen licht in denbsp;omgeving der neus kunnen bijten, dat verder het stervennbsp;der ratten en de ziekte der runderen gelijktijdig optrad,nbsp;dan mag men met een zekere waarschijnlijkheid aannemen,nbsp;dat de runderen door de ratten geïnfecteerd zijn geworden.

De mogelijkheid is echter niet uitgesloten, dat de ratten secundair geïnfecteerd werden door ziekteprodukten vannbsp;runderen, honden of katten. Verdere onderzoekingen ternbsp;opsporing van de oorzaken van het primair uitbreken dernbsp;ziekte en de wijze van overdraging der smetstof op denbsp;verschillende diersoorten dienen dus nog te worden gehouden.

(Berl. Tier. M/ochenschr. No. 7, 1910.)

LIER.

Behandeling van tetanus middels intrave= neuze injectie van Tallianine.

Chapard, Desoubiq en Caqny hebben reeds in 1906 en 1907 goede resultaten vermeld van intraveneuze tallianine-injecties bij tetanus.

II

-ocr page 404-

382

Gérard en Malle kregen op 31 Maart een merrie in behandeling met alle verschijnselen van tetanus. Dien dagnbsp;werd 20 c.cM. tailianine in den linker jugularis gespoten ennbsp;het dier in een donkere box geplaatst.

Op 14 Maart was de toestand stationnair;’s avonds namen de verschijnselen in hevigheid toe en werd 20 c.cM. tailianinenbsp;in den rechter jugularis gespoten. Op 15 Maartjalles onveranderd en een injectie van 30 c.cM. Op 16 Maart warennbsp;de verschijnselen verminderd, de toestand beter en werdnbsp;opnieuw 30 c.cM. geïnjicieerd. Op 17 Maart was de patientnbsp;veel beter en werd de injectie niet herhaald. Op 18 Maartnbsp;waren echter de verschijnselen weder in hevigheid toegenomen en werd opnieuw 30 c.cM. ingespoten. Op 19 Maartnbsp;was de toestand van de merrie zeer goed; verder werd.hetnbsp;dier niet meer gemedicineerd en volkomen genezing volgde.

{Bulletin de la Soc. centr. de niéd. vét. 1909. pag. 441.)

P. Z IJ P.

Proeven niet de behandelingsmethode volgens Bier.

A. en R. Laserre hebben met deze methode eenige frappante genezingen teweeggebracht, waar een andere therapie had gefaald.

Gewoonlijk werd gebruik gemaakt van een Esmarch’sche lis, die dagelijks ongeveer twee uur aangebracht werd,nbsp;zoodanig, dat een vinger nog vrij kon passeeren. Dit werdnbsp;in den regel drie a vier dagen herhaald, gevolgd door eennbsp;rustperiode van 24 of 48 uur. Zooveel mogelijk moet denbsp;lis iedere keer een weinig anders gelegd worden omnbsp;huidnecrose te voorkomen. De volgende gevallen werdennbsp;geobserveerd:

-ocr page 405-

383

1. nbsp;nbsp;nbsp;Een merrie kreeg tegen het einde van Mei een slagnbsp;tegen de binnenvlakte van het ondergedeelte van den schenkel.nbsp;Eerst 13 Juni, toen reeds complicaties waren opgetreden,nbsp;kwam het dier in behandeling. Op de hoogte van denbsp;bovenste zak van de peesscheede bevond zich een omvangrijkenbsp;heete en pijnlijke oedemateuse zwelling, waarin een kleinnbsp;wondje, waaruit dikke pus vloeide. Het dier was zeer kreupelnbsp;en hield in rust alle gewrichten in flexiepositie. Eetlust goed,nbsp;temperatuur 38.4®C. Op 14 juni werd na neerleggen van hetnbsp;dier en verwijding van de fistelopening geconstateerd, datnbsp;de peesscheede gevuld was met etter. Uitspoelen met per-manganas kalicus en vervolgens opvullen met gepulveriseerdnbsp;boorzuur, welke behandeling tien dagen lang werd voortgezet,nbsp;gaf geen resultaat; de kreupelheid vermeerderde en ook denbsp;suppuratie. Vervolgens werd uitsluitend de Bier’sche behandeling toegepast, te beginnen met 27 juni.

Op 4 juli begonnen de gewrichtszakken van den tarsus te zwellen, daarentegen gingen de overige symptomen terug.nbsp;Van dien tijd af nam de beterschap toe. Na 9 juli werdnbsp;het dier niet meer behandeld en de genezing was op 18nbsp;Augustus zoo goed als volkomen.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Was een dergelijk geval, dat eveneens na op denbsp;gewone wijze vergeefs te zijn behandeld door de Bier’schenbsp;methode genas.

3. nbsp;nbsp;nbsp;4, 5, 6 en 7 zijn gevallen van Einschusz, die allenbsp;met succes volgens de bovenbeschreven methode behandeldnbsp;werden.

8. Een merrie in behandeling wegens angina, waarbij zich een absces onder de long ontwikkelde, dat gepuncteerdnbsp;werd. Door middel van een groote elastische lis en eennbsp;metalen boogje kon een lichte constrictie worden verkregen,nbsp;welke na eenige dagen genezing bracht.

{Revue vétérinaire de Toulouse 19..?)

P. Zijp.


11

-ocr page 406-

384

Aanteekeningen over eenige gevallen van bevangenheid, geobserveerd bij paarden lijdende aan osteomalacie.

Gulhem, paardenarts op Madagascar, zag aldaar een groot aantal gevallen van osteomalacie en nam daarbijnbsp;dikwijls symptomen van bevangenheid waar, soms zelfs aan denbsp;ziekte voorafgaande. De volgende gevallen worden vermeld.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Een remontepaard in 1905 aangekocht werd op 1 Maartnbsp;1906 aangetast door hevige bevangenheid met de gewonenbsp;verschijnselen. Genezing trad op na tien dagen. Tevorennbsp;waren nooit verschijnselen van osteomalacie waargenomen.nbsp;In drie weken ontwikkelden zich de gewone zw.ellingen aannbsp;de onderkaak en de aangezichtsbeenderen. Op 24 Maart werdnbsp;het dier met een lendenfractuur in zijn box gevonden.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Een paard, dat eveneens nooit verschijnselen vannbsp;osteomalacie had vertoond, kreeg plotseling bevangenheidnbsp;aan de vier hoeven en genas na tien dagen.

Na 1 'I2 maand traden de verschijnselen van osteomalacie op.

Na eenige maanden weidegang verbeterde de toestand; zelfs werd het paard klaar gemaakt voor een concoursnbsp;hippique. Echter de inspanning, daarvoor noodzakelijk,nbsp;deed een nieuwen aanval van bevangenheid optreden, waarnanbsp;de osteomalacie eveneens erger werd. Later is het paardnbsp;niet meer door Gulhem gezien.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Een dergelijke geval: hevige bevangenheid bij eennbsp;te zwaar gebruikt paard; genezing én daarna osteomalacie.

4. nbsp;nbsp;nbsp;5 en 6 betroffen paarden, welke reeds lang aan osteomalacie lijdende waren en daarna hoefbevangen werden (6 alleennbsp;chronisch). Schrijver gelooft aan een infectieuze oorzaaknbsp;van de osteomalacie en denkt, dat er een zeer nauwnbsp;verband is tusschen osteomalacie volgende op algemeene ofnbsp;partieele bevangenheid en bevangenheid als complicatie vannbsp;osteomalacie. De infectieuze oorzaak moet in beide gevallennbsp;dezelfde zijn.

-ocr page 407-

385

In het eerste geval moet de osteomalacie-infectie al bestaan, maar heeft zich nog niet gelocaliseerd en is de bevangenheidnbsp;hier te beschouwen als het eerste symptoom van de ziekte.

{Revue vétérinaire de Toulouse 19.. ?)

P. ZIJP.

De Remonteering der „Schutztruppe” in Duitsch Zuid=West Afrika,

DOOR

den Generaal-Majoor Z O B E L.

De reusachtige verliezen aan paarden en muildieren gedurende den opstand in Z. W. Afrika zijn niet alleennbsp;een gevolg geweest van groote inspanning en ontberingen,nbsp;doch ook van de wijze, waarop met haastigen spoed paardennbsp;naar het oörlogsterrein werden gezonden, en verder van denbsp;onbekendheid met de omstandigheden.

Uit niet minder dan drie werelddeelen- Europa, Amerika en Afrika- werden dieren bij elkaar gehaald en men zou geneigd zijn te denken, dat de aan klimaat, verplegingnbsp;en voeding gewende Afrikaansche paarden zich het best haddennbsp;moeten houden. Maar juist deze toonden de grootste verliescijfers (87,41 '’/o), terwijl de verliezen bij de Duitsche* paarden hetnbsp;kleinst waren (76.68®/o). Tusschen beide categorieën vindennbsp;we de Argentijnsche paarden met een verliescijfer van 82,23“/o.

Intusschen zou het verkeerd zijn uit deze cijfers een besluit te trekken omtrent de meerdere of minder geschiktheid van deze paarden. Het goede Afrikaansche paard isnbsp;beslist voor den dienst in Z. W. Afrika het meest tenbsp;verkiezen, maar deze klasse van paarden was bij het beginnbsp;van den opstand slechts in gering aantal en tijdens denbsp;onlusten in het geheel niet te verkrijgen.

Het minst voldeden de Argentijnsche paarden, waarvan

25

-ocr page 408-

386

twee soorten naar Afrika werden overgebracht, n.1. een groot en een klein slag. De eerste waren, hoe mooi ze er ook uitnbsp;zagen, slap en week, vielen zeer spoedig af en waren dannbsp;niet meer in conditie te krijgen. Het kleine slag voldeednbsp;beter, maar ook zij legden het af, toen de inspanningennbsp;grooter en de voedingsomstandigheden ongunstiger werden.

Het best heeft zich de kleine, edele Oost-Pruis gehouden, daar zijn bloed hem volharding en weerstandsvermogennbsp;gaf, zelfs bij slechte voeding.

Ook onder de zoogenaamde „Kuntern”, welke gevonden worden langs de Russische grens van Memel lot Boven-Silezië, werden dieren aangetroffen, welke, indien zij watnbsp;bloed bezaten, het uitstekend deden.

Nu de onlusten beëindigd zijn, tracht men het beste materiaal aan paarden en muildieren te verkrijgen, terwijlnbsp;men bij dat streven gebruik maakt vaii de ondervindingnbsp;opgedaan tijdens den oorlogstoestand. Het meest geschiktnbsp;zijn paarden met goed gesloten ruggen, een krachtig spierstelsel, uitstekende hoeven en .... bloed. Met zulke paardennbsp;tracht men zich thans te remonteeren. Bij overgang opnbsp;voet van vrede zijn de beste paarden aangehouden. Alsnbsp;jaarlijksche aanvulling heeft men gesteld 10“/o van denbsp;formatiesterkte, wat in verband met de toestanden in Z. W.nbsp;Afrika wel te laag zal blijken. Verder streeft men er naarnbsp;goede Afrikaansche paarden uit het land zelf of uit denbsp;Kaapkolonie te koopen. Daar deze echter tegenwoordignbsp;zeer moeilijk te verkrijgen zijn, heeft men het vorige jaarnbsp;een proef genomen met Australische paarden, omdat klimaatnbsp;en bodem van Australië groote overeenkomst vertoonen metnbsp;die in Afrika en de paarden aldaar goedkoop zijn, ofschoonnbsp;niet meer zoo als vroeger. De beste en tevens voor Z.nbsp;W. Afrika meest geschikte paarden worden gevonden innbsp;Queensland en N. S. Wales. Het vorige jaar werdennbsp;van daar 622 paarden geïmporteerd.

Om het inheemsch paard te verbeteren en het geschikt

-ocr page 409-

387

te maken voor de remonteering heeft het Gouvernement een begin gemaakt met de bevordering van de paardenfokkerij.nbsp;Tot dit doel dient het „Haupt-und Landgestut” Rauchos.nbsp;Men vindt daar drie dekhengsten, waaronder een Engelschnbsp;volbloed en twee halfbloeds, beide uit Afrikaansche merries,nbsp;verder 128 merries met de daaruit reeds geboren veulens.

Met inbegrip van tien hengsten, welke bij de bevolking zijn gestationneerd en de zich in het depot Areb bevindendenbsp;jonge hengsten en merries, beschikt het Stoeterijbeheer overnbsp;448 paarden.

De particuliere paardenfokkerij, die door den opstand enorm heeft geleden, begint zich weer op te heffen.

Ook heeft men het voornemen muildieren te gaan fokken, doch voorloopig blijft men nog aangewezen op invoer vannbsp;buiten. De beste muildieren zijn die uit Argentinië.

Iets nieuws is het fokken van rijdromedarissen. De dromedarissen, het vorig jaar door Hagenbeck uit Arabic ingevoerd, hebben zich uitstekend gehouden; daarentegennbsp;die van de Kanarische eilanden slecht. Dit jaar hebbennbsp;de troepen zelf gezorgd voor aankoop van rijkameelen ennbsp;wel uit Soedan. Men kocht daar 103 kameelen—alle hengsten—waaronder 2 bestemd voor de voortteling.

Op dit oogenblik beschikken de troepen over 614 voor den krijgsdienst geschikte en over 308 daarvoor ongeschiktenbsp;dromedarissen. Drie compagnieën zijn met kameelen bereden.nbsp;De andere dieren zijn verdeeld over de overige compagnieënnbsp;en over twee mitrailleurafdeelingen. De totale sterkte aannbsp;paarden bedraagt thans 2508, aan muildieren 2562, aannbsp;ezels 1836, aan ossen 1657 alle in voor den velddienstnbsp;geschikten toestand.

De kameelstoeterij bevindt zich bij de 9de compagnie in Am i nu is en telt 45 vrouwelijke dieren.

{Kavalleristische Monatshefte Januari 1910.)

Gr.

-ocr page 410-

Vijftiende Jaarverslag

VAN HET

Instituut=Pasteur.

Gedurende het jaar 1909 meldden zich 750 personen aan het Instituut-Pasteur ter behandeling aan. Voor 167 personen bleek eene behandeling niet noodig te zijn, zoodatnbsp;583 personen (173 Europeanen en 410 Inlanders) ondernbsp;behandeling werden genomen.

Op 1 Januari 1909 waren nog 37 personen (10 Europeanen en 27 Inlanders) van het vorige jaar onder behandeling,nbsp;terwijl op 1 Januari 1910 nog 44 personen (5 Europeanennbsp;en 39 Inlanders) opder behandeling bleven.

Gedurende 1909 onttrokken zich 4 personen (Inlanders) aan de verdere behandeling, terwijl voor 25 personen (15nbsp;Europeanen en 10 Inlanders), die de behandeling geheel ofnbsp;gedeeltelijk doormaakten, het uit de verrichte entingsproevennbsp;na afloop der behandeling bleek, dat de dieren, die hen gebeten hadden, niet dol waren geweest.

Rekent men deze laatsten niet mede, dan hebben dus 547 personen eene volledige behandeling ondergaan, en welnbsp;163 Europeanen en 384 Inlanders.

Inkomst der patiënten Gegroepeerd naar de maanden naar de maanden, van aanmelding aan het Instituut-Pasteur stelden zich onder behandeling;

Europeanen.

Inlanders.

Totaal

januari

15

29

44

Februari

36

48

84

Maart

18

44

62

April

24

41

65

-ocr page 411-

389

Europeanen.

Inlanders.

Totaal'

Mei

6

37

43

Juni

15

37

52

Juli

9

26

35

Augustus

7

20

27

September

12

31

43

October

18

32

50

November

6

24

30

December

7

41

48

Totaal.

173

410

583

Qroepeering der patiënten Gerangschikt volgens de Ge-

volgens de Gewesten westen van herkomst stelden

van herkomst. nbsp;nbsp;nbsp;zich

onder behandeling;

Europeanen.

Inlanders.

Totaal.

Bantam

1

16

17

Batavia

17

19

36

Preanger-Regentschappen. 39

37

76

Banjoemas

3

17

20

Cheribon

6

7

13

Kedoe

5

18

23

Pekalongan

9

1

10

Semarang

2

2

Rembang

6

6

Djokjakarta

2

21

23

Soerakarta

4

37

41

Madioen

4

28

32

Kediri

8

17

25

Soerabaja

50

34

84

Pasoeroean

10

37

47

Besoeki

8

27

35

Sumatra’s Westkust.

2

18

20

Sumatra’s Oostkust.

3

10

13

Banka en Billiton

17

17

Transporteeren .

. . 171

369

540

-ocr page 412-

390

Europeanen.

Inlanders.

Totaal.

Per Transport .

. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;171

369

540

Celebes

2

12

14

Menado

11

11

Ternate

¦—

3

3

Bandjermasin

15

15

Totaal.

. . nbsp;nbsp;nbsp;173

410

583

Uit bovenstaande tabel blijkt, dat in 1909 lyssa weer over geheel Java en op de meeste grootere eilanden der Buitenbezittingen is vóórgekomen.

Qroepeering der patiënten in de ge- Verdeelt men de bruikelijke rubrieken en naar de personen, die denbsp;plaats en wijze van infectie:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geheele behande

ling doormaakten in de gebruikelijke rubrieken:

Rubriek A. (dolheid, bewezen door het aantoonen van Negrische lichaampjes, door overenting, of doordat anderenbsp;personen of dieren, door hetzelfde dier geïnfecteerd, aannbsp;lyssa zijn gestorven);

Rubriek B. (dolheid, geconstateerd uit observatie of sectie door een deskundige);

Rubriek C. (dolheid te vermoeden uit het verhaal van den patiënt of de omstanders);

en neemt men daarbij tevens in aanmerking de plaats, waar de beet werd toegebracht, dan krijgt men de volgendenbsp;indeeling:

STAAT.

-ocr page 413- -ocr page 414-

392

Door welke dieren de infectie plaats had:

Geïnfecteerd werden:

561 personen door 350 honden.

13 personen door 10 katten.

3 nbsp;nbsp;nbsp;personennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;doornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;apen.

3 nbsp;nbsp;nbsp;persoonnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;doornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mensch.

1 nbsp;nbsp;nbsp;persoonnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;doornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geit.

1 nbsp;nbsp;nbsp;persoonnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;doornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;paard.

1 ') persoon werd prophylactisch behandeld. Mortaliteit der geheel of Evenals vorige jaren werdennbsp;gedeeltelijk behandelden, om de 4 maanden bij de hoofden van Gewestelijk of Plaatselijk Bestuur inlichtingennbsp;ingewonnen omtrent de patiënten, die door hun tusschen-komst naar het Instituut-Pasteur waren opgezonden.

Uit de aldus verkregen gegevens en uit eigen observatie bleek, dat in den loop van 1909 van de 547 behandeldenbsp;personen geen Europeanen en 5 Inlanders aan lyssa stierven. Hiervan stierven er 4 binnen 30 dagen na het beginnbsp;der behandeling, dus nog voordat van de ingestelde behandeling succes kon worden verwacht, zoodat dus slechtsnbsp;één geval, als een niet-slagen der behandeling moet wordennbsp;aangemerkt, d. i. 0.297o der behandelde Inlanders, ennbsp;0.18% van het totaal aantal behandelde personen.nbsp;Overleden meer dan Inlander oud 29 jaar, uit Klaten.nbsp;30 dagen na het be- Gebeten 10 April door een ver-gin der behandeling, moedelijk dollen hond. Twee diepenbsp;en talrijke oppervlakkige wonden op den rechter handrug; ±nbsp;10 uur na den beet gecauteriseerd. Onder behandeling genomen 14 April (4 dagen na den beet). Eerste verschijnselennbsp;van lyssa 19 Mei (39 dagen na den beet en 35 dagennbsp;na het begin der behandeling). Gestorven 20 Mei.nbsp;Overleden binnen 30 dagen na Ie B. Jav. knaap, oudnbsp;het begin der behandeling. 2 jaar, uit Keboemen. Gebeten 26 Januari door een hond, waarbij rabies met zeker-') Een bediende aan het Instituur-Pasteur.

-ocr page 415-

393

heid werd geconstateerd. De linker helft van de onderlip tot aan de onderkaak geheel doorgescheurd, linker mondhoek ± 1 cM. ingescheurd, 3 oppervlakkige wondjes aannbsp;de rechter submaxillairstreek; 22 uur na den beet met hydras kalicus gecauteriseerd. Onder behandeling genomennbsp;28 Januari (2 dagen na den beet). Eerste verschijnselennbsp;van lyssa 24 Februari (29 dagen na den beet en 27 dagennbsp;na het begin der behandeling). Overleden 26 Februari.

2e S. Inl. knaap 8 jaar uit Madjalengka. 15 Mei door een vermoedelijk dollen hond gekrabd. Naastlinkerbuitenooghoeknbsp;en op de linker wang eenige ontvellingen (volgens patient ennbsp;omstanders zou hij niet zijn gebeten doch slechts gekrabd);nbsp;wondjes ± 13 uur later gecauteriseerd met acid. carbol, conc.nbsp;Onder behandeling genomen 17 Mei (2 dagen na den beet).nbsp;Eerste verschijnselen van lyssa 5 Juni (21 dagen na de infectienbsp;en 19 dagen na het begin der behandeling). Overleden 6 Juni.

3e K. Inlander ± 50 jaar uit Gorontalo. Gebeten 13 Mei door een vermoedelijk dollen hond. Naast rechter mondhoek een diepe en een oppervlakkige wond; enkele minutennbsp;na den beet gecauteriseerd met sulfas cupri en ± 2 uur laternbsp;met ammonia liq. Onder behandeling gekomen 2 Juni (20nbsp;dagen na den beet). Eerste verschijnselen van lyssa 11 Juninbsp;(29 dagen na den beet en 9 dagen na het begin der behandeling). Overleden 14 Juni.

4e K. Jav. knaap ± 3 jaar uit Tjilatjap. Gebeten 19 November door een hond, waarbij rabies met zekerheidnbsp;werd geconstateerd. Een zeer groote, diepe, tot op hetnbsp;been doordringende wond naast het rechter oog, waarbijnbsp;de huid en spieren gedeeltelijk waren afgescheurd; eennbsp;diepe wond boven den neuswortel; een wond in het rechternbsp;boven-ooglid; 2 schrammen naast den neus; een wondjenbsp;op de rechter kin; een wondje op de rechter borst; eennbsp;diep en eenige oppervlakkige wondjes linker elleboog; denbsp;meeste wonden 4 uur na den beet gecauteriseerd. Ondernbsp;behandeling gekomen 20 November. Eerste verschijnselen

-ocr page 416-

394

12 December (24 dagen na den beet en 23 dagen na het begin der behandeling). Overleden 13 December.

De patiënten, die kwamen te sterven binnen den tijd, dat van de behandeling succes kon worden verwacht, warennbsp;allen ernstig in het gezicht gebeten, 3 er van waren kinderennbsp;beneden de 9 jaar, terwijl de 4de een volwassen persoon,nbsp;eerst 20 dagen na den beet onder behandeling kwam.nbsp;Sterfgevallen aan hondsdolheid Uit ons verstrekte ge-van niet behandelde personen, gevens werden ons 5nbsp;gevallen bekend van personen die, niet aan het Instituutnbsp;Pasteur behandeld, aan lyssa zijn overleden, en wel éénnbsp;Europeaan uit Tjimahi, met een zeer oppervlakkig bijtwon-dje aan het voorhoofd, die na een incubatietijd van 20 dagennbsp;overleed, 3 Inlanders uit Gorontalo met extreniiteiten-ver-wondingen, en 1 Inlandsch kind van Ternate, met een vrijnbsp;groote wond aan de buitenzijde van het linker oog.nbsp;Verrichte secties op van In het geheel werden 59 sectiesnbsp;dolheid verdachte dieren, verricht en wel op 55 van dolheid verdachte honden, 2 katten en 2 apen. Als bijzonderenbsp;afwijkingen werden bij de secties gevonden:

In 23 gevallen ankylostomum duodonale, in 4 gevallen taeniae,nbsp;in 12 gevallen spirptera sanguinolenta,nbsp;in 1 geval ascariden,nbsp;in 1 geval filaria imitis.

In alle gevallen, waar sectie op van dolheid verdachte dieren werd verricht, werd de pes hippocampi microscopischnbsp;op de aanwezigheid van Negrische lichaampjes onderzocht.nbsp;Was dit onderzoek positief, dan werden geen entingsproevennbsp;tot nadere vaststelling der diagnose verricht; was hetnbsp;negatief, dan werden steeds met een deel der medullanbsp;der verdachte dieren konijnen intracerebraal geïnfecteerd.

Bij de 59 verdachte diercadavers, die ons ter onderzoek zijn toegezonden, bestond in 16 gevallen eene zoodanigenbsp;rotting, dat de sectie niet kon worden verricht. Van 4

-ocr page 417-

395

gevallen zijn de verriclite entingsproeven nog niet afgeloopen, zoodat 39 gevallen geheel zijn onderzocht. Hierbij kon 28nbsp;maal, of in 72 % der gevallen, de diagnose op „rabies”nbsp;worden gesteld.

In één geval werden in de gangliencellen van den pes hippocampi major talrijke, kleine ronde lichaampjes gevonden, waarvan enkele een zeer twijfelachtige teekeningnbsp;vertoonden, en welke volkomen geleken op de door O. Lentznbsp;beschreven „Staupe-körperchen” (Zeitschr. f. Hygiene u.nbsp;Inf. Kr. 1909). Door entingsproeven kon worden vastgesteld, dat de hond wel degelijk aan rabies geleden had.

In het afgeloopen jaar werd door ons verder 96 maal materiaal ontvangen ter onderzoek, van van rabies verdachtenbsp;dieren afkomstig, en wel van 93 honden, 2 katten en éénnbsp;geit. Éénmaal ontvingen wij hersenen van een mensch,nbsp;die vermoedelijk aan lyssa overleden zou zijn.

Uit dezen staat') blijkt, dat éénmaal het materiaal niet werd onderzocht, daar uit de bijgevoegde ziektegeschiedenis vannbsp;den hond, rabies met zekerheid kon worden buitengesloten.

Herhaaldelijk werd materiaal ontvangen, dat in meerdere of mindere rotting verkeerde; 8 maal was hierdoor hetnbsp;onderzoek niet mogelijk. Door herhaalde dagelijksche overzetting in versche glycerine, gelukte het in eenige gevallennbsp;om het in rotting verkeerende materiaal in zooverre voornbsp;entingen geschikt te maken, dat de proefdieren niet aannbsp;septicaemie te gronde gingen. Bij een negatieve uitkomstnbsp;der entingen mocht hierbi] evenwel rabies niet wordennbsp;buitengesloten, daar door de rotting en de langdurigenbsp;inwerking der glycerine het rabiesvirus avirulent kon zijnnbsp;geworden.

In 7 gevallen leverde het microscopisch onderzoek van het gezonden materiaal geen resultaat op, èf doordatnbsp;een voor ons doel niet bruikbaar gedeelte der hersenen

9 Is wegens plaatsgebrek niet overgenomen, evenals de staat betreffende de entingsproeven (Red. V. A. BI.).

-ocr page 418-

396

ontvangen werd, óf doordat minder gewenschte conserva-tievloeistoffen waien gebruikt.

Neemt men verder in aanmerking, dat van 9 gevallen de entingsproeven nog niet zijn afgeloopen, dan blijkt, datnbsp;het ons van de 73 zendingen 56 maal mogelijk was omnbsp;de diagnose rabies te stellen, d. i. in 777o-

Nog blijkt uit de tabel, dat zes maal het microscopisch onderzoek negatief uitviel, terwijl de entingsproeven bewezen, dat het dier zeker aan rabies geleden had. Hieruitnbsp;volgt, hoe noodig het is om, naast materiaal voor histo-logisch onderzoek, ook dat voor entingsproeven te zenden,nbsp;daar slechts dan rabies met zekerheid buiten kan wordennbsp;gesloten.

Hoewel wij van verschillende kanten uitstekend geconserveerd materiaal ter onderzoek mochten ontvangen, is het nog herhaaldelijk voorgekomen, dat het toegezondene zichnbsp;niet voor een nader onderzoek leende. Daarom werden innbsp;den loop van het vorige jaar aan alle Gewestelijk Eerstaanwezende Officieren van Gezondheid exemplaren van denbsp;hieronder volgende Circulaire toegezonden, met het verzoek deze onder de Geneesheeren in hun ressort te willen verdeelen:

Het toezenden van geheele cadavers of deelen ervan (als afgesneden koppen) dient achterwege te blijven, indiennbsp;deze niet binnen 24 uur na den dood van het verdachtenbsp;dier aan het Instituut-Pasteur kunnen worden ontvangen.nbsp;Het opzenden van cadavers, of van niet geopende schedelsnbsp;in antiseptica (sublimaat, creoline, formaline en dergelijke)nbsp;of in andere conservatiemiddelen als petroleum, glycerine,nbsp;ongebluschte kalk, of in luchtdicht afgesloten blikken bus-sen, verhindert de optreding van rotting niet, zoodat dusnbsp;ook op die wijze behandeld materiaal voor onderzoeknbsp;ongeschikt is.

Indien het materiaal voor onderzoek niet binnen 24 uur na den dood van het verdachte dier ontvangen kan worden,nbsp;dient op de volgende wijze te worden gehandeld.

-ocr page 419-

397

De schedel van het beest moet worden geopend, en daaruit bepaalde gedeelten van de hersenen worden uitge-praepareerd. Aan te bevelen is het daarbij, om het geheelenbsp;cadaver gedurende 15 minuten in een creolineoplóssing (S^/o)nbsp;in een grooten emmer of ton onder te dompelen, waardoornbsp;vlooien en dergelijke onschadelijk worden gemaakt, en hetnbsp;stuiven van de haren bij het doen van de sectie wordtnbsp;verhinderd.

Na het afpraepareeren van de huid en de spieren van den schedel, waarbij het aan te bevelen is deze door eennbsp;helper, wiens handen met in sublimaatoplossing doordrenktenbsp;doeken omwikkeld zijn, te laten vasthouden, dient doornbsp;enkele zaagsneden de schedel te worden geopend en denbsp;schedelkap te worden afgenomen.

Van de nu bloot liggende hersenen moet, met kort te voren geflambeerde en weder afgekoelde instrumenten (hetnbsp;onderdompelen in of goed bevochtigen met alcohol ofnbsp;spiritus van die deelen der instrumenten, die met de hersenen in aanraking zullen komen, en het aansteken van dennbsp;aanhangenden alcohol of spiritus is voor het flambeerennbsp;voldoende), een stukje ter grootte van een dobbelsteennbsp;(met het oog op het steriel uitpraepareeren is het nemennbsp;van te groote stukken niet gewenscht) uit één der hersen-hemisferen worden uitgesneden, en dit steriel in een wijd-mondsch stopfleschje met zuivere glycerine worden gedaannbsp;(het te voren steriliseeren van fleschje en glycerine is welnbsp;aan te raden, doch niet bepaald noodig). De andere hersen-hemisfeer moet vervolgens in haar geheel uit den schedelnbsp;worden genomen, (steriel werken is hierbij overbodig) ennbsp;hieruit de pes hippocampi worden uitgepraepareerd en innbsp;alcohol 60 a 70 °/ogt; liefst met bijvoeging van een weinignbsp;chloroform, worden geconserveerd. Gemakshalve kan ooknbsp;de geheele hemisfeer ons worden toegezonden. Deze magnbsp;dan evenwel bij het uitnemen niet worden beleedigd; zijnbsp;moet zooveel mogelijk in haar geheel blijven.

-ocr page 420-

398

Ten einde te voorkomen, dat door schudden gedurende de verzending de liersendeelen uit elkander vallen, is hetnbsp;aan te bevelen de flesschen geheel met de conservatie-vloeistoffen (glycerine en alcohol) te vullen, hierin dus slechtsnbsp;weinig lucht te laten, waardoor bij schudden geen golfbeweging kan ontstaan.

Indien nu deze beide liersendeelen naar het Instituut-Pasteur worden gezonden, kan aldaar een volledig, zoowel microscopisch als biologisch onderzoek worden verricht.

Daar in den loop van 1909 de cursus voor tropische ziekten werd gestaakt, werd slechts aan één groep van Geneesheerennbsp;een cursus gegeven, waarin alles, wat voor een medicus hiernbsp;te lande met betrekking tot hondsdolheid en vaccine vannbsp;belang te achten is, werd behandeld. Ook de leerlingennbsp;van het laatste studiejaar van de School tot Opleiding vannbsp;Inlandsche Artsen werden weder in de gelegenheid gesteldnbsp;om zich bij ons, zoowel theoretisch als praktisch, van hetnbsp;vaccine- en rabiesvraagstuk op de hoogte te stellen.

Weltevreden, 2 Maart 1910.

{Geneesk. Tijdschr. voor Ned.-Indië, Deel L, afl. 3).

-ocr page 421-

BOEKAANKONDIGING.

Studiën Uber die Geschiclite, den heutigen Zustand und die Znkunft des Rindes und seiner Zuchtnbsp;in den Niederlanden mit besonderer kritischernbsp;BerUcksichtigung der Arbeitsweise des Nie=nbsp;derlandischen Rindviehstanimbuchesnbsp;(InauguraNDissertation),

V o N

D. L. BAKKER.

Volgen wij den tekst van dit proefschrift op den voet, dan zien wij als-eerste hoofdstuk; „Qeschichtliches”, onderverdeeld in 3 afdeelingen, waarvan:

A. „Die Qeschichte der Rindviehzucht in den Niederlanden”. Hierin geeft schrijver een overzicht van de geleidelijke ontwikkeling der veeteelt in Nederland: Veehouding bijnbsp;Batavieren en Friezen, aanleg van weiden door die volken,nbsp;verstrekken van gemeenschappelijke weiden (Meenten) doornbsp;verschillende machtspersonen, het stichten van markten ennbsp;de verbinding der „Wagen” daaraan. De cijfers omtrentnbsp;den rijkdom aan vee, den uitvoer van zuivelproductennbsp;etc. geven een aardig overzicht van de geleidelijke ontwikkeling en den overgang van één tot ander.

Dan gaat schrijver na de verschillende overstroomingen en ziekten, die den veestapel hebben geteisterd. Interessant isnbsp;het te zien, hoe de enorme verliezen, telkens en telkensnbsp;geleden door overstroomingen en ziekten, weer worden te

-ocr page 422-

400

boven gekomen tot ten slotte de achtereenvolgende veepest epizoötieën vrijwel een einde maken aan den bestaandennbsp;veestapel en aanleiding geven tot het ontstaan van dennbsp;tegenwoordigen, waarvan de representanten in betrekkelijknbsp;korte spanne tijds uit goedkoope geïmporteerde dierennbsp;werden gevormd, hetgeen naar schrijver voor een groot gedeelte is te danken aan den invloed van weiden en klimaat.nbsp;De getallen in dit hoofdstuk leeren ons den grooten rijkdomnbsp;aan vee van Nederland kennen.

B. nbsp;nbsp;nbsp;„Untersuchung über die Farbenveranderungen beimnbsp;Rinde der Niederlande”, welke afdeeling bespiegelingennbsp;inhoudt over het ontstaan en den oorsprong van de hoofdkleuren van de tegenwoordige veeslagen.

Door vergelijking van een 4000-tal schilderijen van oude meesters in het Rijksmuseum komt schrijver tot een statistiek,nbsp;waaruit hij concludeert, dat het Nederlandsche vee oorspronkelijk niet zwartbont is geweest, maar dat die zwartbontenbsp;kleur eerst dateert van het laatste gedeelte der 18de eeuwnbsp;en stamt van Jutlandsch vee, terwijl de blaarkop reeds vannbsp;de oudste tijden af bij ons rund voorkomt. De roode kleurnbsp;zou bij het Nederlandsche vee van ouds de overheerschendenbsp;zijn geweest. Uit het bovenstaande maakt schrijver op,nbsp;dat het Nederlandsche rund altijd heeft behoord tot het z.g.nbsp;roode landslag, het oorspronkelijke rund van Midden-Europa.

C. nbsp;nbsp;nbsp;„Naturgeschichtliche Betrachtungen” tracht een oplossing te geven van den in Duitschland gevoerden strijdnbsp;omtrent het al of niet afstammen van de „Niederungsrindernbsp;van Bos Primigenius Bojanus. Verschillende schedelme-tingen van fossiele runderschedels (waarvan een viertalnbsp;afbeeldingen in den tekst) geven schrijver de overtuiging, dat ons rund afstamt van Bos taiiriis brachycerosnbsp;Riitimeyer.

Hoofdstuk II: „die Niederlandische Rindviehschlage”.

Hierin wijst schrijver op de groote verdiensten van v. d.

-ocr page 423-

401

Bosch den tegenwoordigen hoofdinspecteiir van lietNeder-landsch rundveestamboek, die het Nederlandsche vee in drie slagen verdeelt, t. w. „het zwartbonte Friesch-Holland-sche” III, „het zwart-witkop en zwart-blaarkop Groningsche”nbsp;en „het roodbonte Maas- Rijn-IJselvee”. Schrijver wil niet voornbsp;iedere provincie afzonderlijk het vee bespreken, en bepaaltnbsp;zich daarom tot het geven van enkele bijzonderheden vannbsp;elke provincie. Wij krijgen een beschrijving van het Groningsche, Friesche- en Overijselsche vee, gevolgd doornbsp;opmerkingen over het vee provinciesgewijs besproken.nbsp;Een 12-tal goedgeslaagde foto’s verrijkt den tekst van ditnbsp;hoofdstuk, terwijl een paar tabellen van vergelijkende matennbsp;van 2-jarige stieren en van volwassen koeien het slot vormen.

Hoofdstuk III; „Zucht- und Kontrollevereine und Stierhal-tungsgenossenschaften” geeft een overzicht van het ontstaan en de ontwikkeling van fok- en contröle-vereenigingen en vannbsp;den gemeenschappelijken aankoop en stationneering vannbsp;springstieren. Schrijver noemt als aanleiding tot deze ver-eenigingen de concurrentie, die de Hollandsche boter op denbsp;Londensche markt van de Deensche ondervond. De Hollandernbsp;ging bij den Deen in de leer en zag, dat daar volgensnbsp;wetenschappelijke principes werd gewerkt. Al spoedignbsp;daarna zien wij dan ook in Veenwouden in 1879 de eerstenbsp;stoomzuivelfabriek verrijzen. Niet lang duurde het, of hetnbsp;gemis aan technisch personeel deed zich voelen. Alsnbsp;gevolg daarvan werden zuivelconsulenten aangesteld, wiernbsp;werk wordt ondersteund door Rijks landbouwleeraren ennbsp;veeartsen. Contrólevereenigingen werden gesticht, spring-stiervereenigingen gevormd, kortom de zuivelindustrie bereikte het punt, waarop ze nu staat. Schrijver geeft verdernbsp;een goede en goedkoope manier aan voor verbeteringnbsp;van rasloos vee en wijst daarbij op de methode, die denbsp;fokvereeniging Lonneker-Enschedé volgt, en eindigt ditnbsp;hoofdstuk met een tabeliarisch overzicht van het aantalnbsp;fok-, controle- en springstiervereenigingen in de verschil-

26

-ocr page 424-

402

lende provinciën en hun methode van werken, waaraan nog een bespreking van het Friesche riiiidveestamboeknbsp;wordt vastgeknoopt.

In hoofdstuk IV; ,,Staatsmasznahmen zur Unterstützung der Niederlandischen Rindviehzucht” geeft schrijver eennbsp;overzicht van de subsidiën door staat en provinciën toegestaan ter verbetering van den veestapel en de aanwendingnbsp;en verwerking daarvan, benevens het reglement daarop en opnbsp;de keuringen, die er aan zijn verbonden. Voorts gaat schrijvernbsp;de verschillende keuringsmethoden na en zien wij in extensonbsp;de verschillende premiën en de samenstelling der bestaandenbsp;vereenigingen opgesomd en besproken.

Het slot van het werkje wordt gevormd door hoofdstuk V; „Das Niederlandische Rindviehstammbuch”, waarin hetnbsp;ontstaan van het N. R. V. S. met zijn onderafdeelingen ennbsp;de wijzigingen, die zij ondergingen worden besproken, waarbij schrijver zijn eigen meening omtrent de fouten, die hetnbsp;aankleven, geeft, om te eindigen met een beschouwing overnbsp;het werken van genoemd stamboek, alsmede de eischen,nbsp;welke aan stamboekvee worden gesteld. Aan het eind vannbsp;het hoofdstuk nog een voorbeeld van een: „Punktierskala”nbsp;en een bespiegeling over het al of niet wenschelijke vannbsp;het weglaten van den melkspiegel uit de' lijst der melk-teekens.

Stellingen;

I. nbsp;nbsp;nbsp;Het Nederlandsche rund behoort tot „Bos taurus brachy-ceros (Rüt.)”, het stamt oorspronkelijk af van het z.g.nbsp;roode landslag.

II. nbsp;nbsp;nbsp;De zwarte kleur van het Nederlandsche rund stamtnbsp;van Jutlandsch vee en dateert eerst uit den laatstennbsp;tijd van de 18de eeuw.

III. nbsp;nbsp;nbsp;De oorspronkelijk door F. B. Löhnis aangegeven in-deeling van het Nederlandsche vee in drie scherpnbsp;van elkaar gescheiden veeslagen is, zooals blijkt uitnbsp;de onderzoeking van I. G. J. v. d. Bosch, juist.

-ocr page 425-

403


IV.


De naam zwartbont Hollandsch veeslag is fout, de naam zwartbont Friesch-Hollandsch is juist.

Het verdient aanbeveling voor de keuring van stieren en koeien, aan welke van regeeringswege een aanhou-dingspremie wordt toegekend, het gebruik van eennbsp;puntenstelsel verplichtend te stellen, onder voorwaarde,nbsp;dat in alle provinciën dezelfde punktierscala wordtnbsp;aangewend.

Voor de van Regeeringswege aan stieren en runderen • toe te kunnen aanhoudingspreniiën en de bijdragen aannbsp;veeverbeteringsvereeningen is het gewenscht een voornbsp;alle provinciën geldend reglement vast te stellen, waarbijnbsp;de grootte der verschillende bedragen en de voorwaarden,nbsp;waaronder ze worden verstrekt, worden aangegeven.

VII. nbsp;nbsp;nbsp;Het is van groot nut, dat na beëindiging van iederenbsp;keuring een keuringsbericht over ieder onderzocht diernbsp;bekend worde gemaakt.

VIII. nbsp;nbsp;nbsp;Het geleidelijk vormen van bepaalde fokgebieden voornbsp;een veeslag is voor een rationeele veeverbetering bevorderlijk, omdat hierdoor een al te gropte verbreidingnbsp;van het fokmateriaal wordt tegengegaan en de toekenning van financieele ondersteuning meer gevolg kannbsp;hebben.

Het is niet te rechtvaardigen, dat overigens goede fokdieren van de inschrijving in een stamboek uitgesloten worden alleen, omdat zij afwijkingen vertoonennbsp;in de afteekeningen (b. v. het optreden van zwartenbsp;vlekken aan de beehen).

Het is noodzakelijk aan de inschrijving in een élite stamboek behalve de gewone aanwijzingen over bouw,nbsp;raszuiverheid en prestatie de volgende eischen tenbsp;stellen:

a. de melk der koeien moet gedurende minstens twee lactatieperioden op quantiteit en qualiteitnbsp;onderzocht zijn.


V.


VI.


IX.


X.



-ocr page 426-

4Ó4

b. Stieren moeten in hun nakomelingschap bewezen hebben, dat zij hun goede eigenschappen regelmatig op hun kalveren overbrengen.

Iets nieuws geeft het boekje niet, tenzij men de kleu-renkwestie als zoodanig wil beschouwen. Het vormt een verzameling van wetenswaardigheden, uit verschillende bronnen verzameld, en als zoodanig heeft het zijn waarde. Waarnbsp;Indië momenteel in het teeken der veeverbetering staat,nbsp;zal het voor velen een opfrissching van het geheugennbsp;kunnen bieden. Het goede papier, de flinke druk, de keurigenbsp;foto’s, het eenvoudige Duitsch en de goede verzorgingnbsp;van het geheel veraangenamen het lezen.

Sm.

-ocr page 427-

OFFICIEELE MEDEDEELINGEN.

Y^bod van invoer van vee van plaatsen buiten Nederlandsch=lndië naar de Residentienbsp;der Oostkust van Sumatra.

Besluit.

No. 366. nbsp;nbsp;nbsp;Medan, 6 Augustus 1910.

De resident der Oostkust van Sumatra.

Willende naar aanleiding van het Gouvernements schrijven van 16 Juli jl. No. 1605 - met gebruikmaking van de bevoegdheid verleendnbsp;bij artikel 2 der ordonnantie in Staatsblad 1897 No. 26 juncto Staatsblad 1897 No. 121-“ den invoer van vee afkomstig van plaatsen buitennbsp;Nederlandsch-Indië, in dit gewest verbieden en zulks met het oog opnbsp;het doorloopend gevaar voor insleeping van besmettelijke veeziektennbsp;bij invoer van vee afkomstig van buiten ons gebied gelegen streken.

Overwegende dat bij dezerzijdsch besluit van 19 November 1897 No. 242 de havenplaats Belawan is aangewezen als de eenige in dezenbsp;Residentie, waar de invoer van vee, afkomstig van plaatsen buitennbsp;Nederlandsch-Indië is toegelaten.

Gelet op de aangehaalde Staatsbladen, zoomede op het aangehaald besluit.

Heeft besloten:

Met intrekking van dezerzijdsch besluit van 19 November 1897 No. 242, met ingang van 1 januari 1911 den invoer van dit gewest vannbsp;vee, paarden daaronder niet begrepen, afkomstig van plaatsen buitennbsp;Nederlandsch-Indië te verbieden.

(Javasche Courant dd. 2 September 1910, No. 70).

Reis= en verblijfkosten en daggelden in de bezittingen buiten Java en Madoera.

Bij gouvernementsbesluit van 22 Augustus 1910, No. 6 (Staatsblad No. 447) is bepaald, dat met wijziging in zoover van artikel 2 vannbsp;het besluit van 8 Augustus 1863, No. 23 (Staatsblad No. 91), gerekendnbsp;van 1 Januari 1908, artikel 1 van het besluit van 10 December 1836,nbsp;No. 4 (Staatsblad No. 55) buiten werking zal worden gesteld ten

-ocr page 428-

406

aanzien van de Gouvernenientsveeartsen en de Landbouw-adviseurs.

(Deze ambtenaren zijn in verband hiermede gerechtigd om voor reizen in Commissie binnen hun ressort, behalve transportkosten,nbsp;ook daggelden in rekening te brengen. Dit laatste kon tot heden in denbsp;Buitenbezittingen niet geschieden. Red.)

Verbod van particuliere praktijk aan sommige vee= artsenijkundige ambtenaren.

Aan de veeartsenijkundige ambtenaren, verbonden aan het veeart-senijkundig laboratorium en den cursus tot opleiding van Inlandsche veeartsen te Buitenzorg, met uitzondering van den te Buitenzorgnbsp;geplaatsten (jouvernements-veearts, voor het geval deze nevens zijnnbsp;eigen betrekking belast mocht zijn met functiën aan een der genoemdenbsp;inrichtingen, is het uitoefenen van particuliere veeartsenijkundigenbsp;praktijk verboden, met dien verstande, dat onder dit verbod niet begrepen is het houden van consulten met andere veeartsenijkundlgennbsp;en het verleenen van oogenblikkelijke hulp in dringende gevallen.

{Gouvernementsbesluit van 7 September 1910, No. 35, Staatsblad No. 473).

Wijzigingen en verhooging van Hoofdstuk II der Indische begrooting over het dienstjaar 1910.

Onderafdeeling 86. Landbouwbelangen in het algemeen. Paarden-en veeteelt, enz. verhoogd met / 3600 en mitsdien gebracht op ƒ240 733.

Onderafdeeling 88. Veeartsenijkundige dienst, verhoogd met ƒ 3300 en mitsdien gebracht op ƒ 359 535.

(Staatsblad 1910, No. 476|.

Onderafdeeling 86. Tusschen de artikelen 369 en 370 op het nemen:

Artikel 369, a. Tamme stoeterij te Padalarang ƒ 3600.

(Gouvernementsbesluit van 14 September 1910, No. 5, Staatsblad No. 479).

Directeur van stoeterij en remonte-depöt te Padalarang.

Bij gouvernementsbesluit van 17 September 1910, No. 24 (Staatsblad No. 493) is goedgevonden en verstaan;

Met buitenwerkingstelling van de ter zake geldende bepalingen bij de tamme stoeterij te Padalarang in dienst te stellen een directeur.

-ocr page 429-

407

op eene bezoldiging van f 600.— (zes honderd gulden) 's maands, met driejaarlijksche traktementsverhoogingen van f 100.— (één honderd gulden) ’s maands, benevens vrije woning, met bepaling, dat dienbsp;directeur (evens zal zijn directeur van het remonte-dépót te ge-noemder plaatse en den titel zal voeren van „Directeur van stoeterijnbsp;en remonte-dépót te Padalarang”.

Bij ditzelfde besluit is ontslagen;

Wegens overgang in 's Lands burgerlijken dienst, op verzoek, eervol uit Harer Majesteits militairen dienst, de majoor der cavalerie tevensnbsp;directeur van het Remonte-dépót te Padalarang, W. Groeneveld,nbsp;wordende hij tevens benoemd tot directeur van stoeterij en remonte-dépót te Padalarang.

Veeartsenijkundige dienst. Uitbreiding van het getal Europeesche veeartsen.

Bij gouvernements besluit van 17 September 1910, No. 26 (Staatsblad No. 494) is het getal Europeesche veeartsen voor den Indischen dienst, bij artikel 1 van het besluit van 9 Februari 1910, No. 21nbsp;(Staatsblad No. 116) vastgesteld op negen en twintig met één vermeerderd en gebracht op dertig. (In verband hiermede is de residentienbsp;Menado een ressort vooreen gouvernements-veeartsgeworden. Red.)

Verbod van invoer te Makasser van vee afkomstig van buiten Nederlandsch-Indië.

No. 6685/2. nbsp;nbsp;nbsp;Makasser, 30 September 1910.

De ass.-res. van Makasser, tijd. wd. gouverneur van Cel. en Ond.

Gelezen de missive van den Pquot; gouvernements secretaris dd. 16 Juli 1910 No. 1605, houdende de uitnoodiging om uiterlijk met ingangnbsp;van 1 januari 1911 te verbieden den invoer van vee afkomstig vannbsp;de bij de Staatsbladen 1907 Nos. 26 en 121 genoemde streken voornbsp;zooverre ingevolge Staatsblad 1893 No. 110 juncto Staatsblad 1897nbsp;No. 294 plaatsen zijn aangewezen voor den invoer van vee buitennbsp;Nederlandsch-lndië afkomstig:

Gelet op dezz. besluiten dd. 5 September en 13 October 1904 Nos. 3816/2 en 4326/2;

Heeft besloten:

Den invoer te Makasser van vee afkomstig van buiten Nederlandsch-

-ocr page 430-

408

Indië met uitzondering van dat ingekocht voor rekening van den Lande met ingang van 1 December 1910 te verbieden.

(Javasche Courant dd. 11 October 1910. No. 81.)

Onderzoek op kwaden droes.

Door den Directeur van Landbouw is aan de gouvernements-veeartsen onderstaande circulaire dd. 11 Juli 1910, No. 6338, bijlagen: 1, verzonden:

Referte de dezerzijdsche circulaire van 19 Mei 1909 No. 3772 en het dezerzijdsch schrijven van 17 Januari 1910 No. 515.

In verband met de onderzoekingen in zake de conjunctivale mal-leïnatie aan het veeartsenijkundig laboratorium en de gegevens door de Gouvernements veeartsen in de praktijk met deze onderzoekingsmethode verkregen, wordt door den Chef van genoemd laboratoriumnbsp;in overweging gegeven het onderzoek naar kwaden droes in dennbsp;vervolge te doen plaats hebben, als op de bijlage dezer is aangegeven.

Ik heb de eer UEQ. te verzoeken voortaan overeenkomstig vorenbedoelde aanwijzingen te willen handelen.

Bijlage:

Indien op een stal of in een koppel één of meer gevallen van kwaden droes zijn geconstateerd, worden alle van besmetting verdachtenbsp;paarden (dus alle paarden, waarvan bekend is, dat zij met het ziekenbsp;dier in aanraking zijn geweest of in denzelfden stal hebben verkeerd)nbsp;door middel van de conjunctivale malleïnatie onderzocht. De dieren,nbsp;die positief en ) reageeren, worden als ziek; de paarden, dienbsp;twijfelachtig ( ) reageeren, als verdacht beschouwd. Van deze verdachte paarden wordt serum ter agglutinatie aan het Laboratoriumnbsp;gezonden.

Paarden met een agglutinatietiter van 100 — 300 worden gezond, van 1000 en daarboven ziek, van 500 - 800 verdacht verklaard. In hetnbsp;laatste geval moet na 3 a 4 weken de opthalmomalleïnatie in hetnbsp;andere oog worden herhaald en wederom serum worden gezonden;nbsp;op grond van den agglutinatietiter, die dan geconstateerd wordt,nbsp;wordt de diagnose gesteld. Wordt het noodig gevonden nog eennbsp;3‘*'= maal het onderzoek te herhalen, dan geschiedt dit wederom nanbsp;3 weken. Bij het zenden van serum in deze twijfelachtige gevallen

-ocr page 431-

409

dient de oogreactie met hare bijzonderheden nauwkeurig te worden medegedeeld, opdat in verband met de agglutinatie gemakkelijker eennbsp;beslissing kan genomen worden. De mededeeling geschiedt nietnbsp;op een formulier, maar in een schrijven, dat de serumzending vergezelt.

De oogreactie vindt plaats overeenkomstig de vroeger gegeven voorschriften, echter met deze wijziging, dat niet meer ’s avonds,nbsp;doch 's morgens zeer vroeg om 6 a 7 uur wordt ingedruppeld. Dezenbsp;wijziging in aangebracht, omdat gebleken is dat enkele malen bijnbsp;chronische gevallen van verborgen kwaden droes z.g. „vroege-reacties” voorkomen, die 7 uur na de indruppeling reeds zijnafge-loopen. Men heeft bij de thans aangegeven wijze van werken dennbsp;geheelen dag voor zich om het verloop der reactie te volgen; zij dientnbsp;na 7, 12 en 24 uren opgenomen te worden. Ook de bijzonderhedennbsp;der reactie komen bij de beoordeeling in aanmerking.

Voor het opvangen van bloed en het verzenden van serum worden U eenige instrumentjes gezonden, bestaande uit een houten blokje,nbsp;waarin een steriele glazen buis en een pipet. De benoodigde aderiaat-canule zal spoedig volgen; voorloopig kan een vrij dikke canule vannbsp;een Pravaz’sche spuit tot dat doel gebruikt worden. Indien vannbsp;meerdere dieren vlak na elkander bloed moet getapt worden, kannbsp;hiervoor dezelfde canule gebruikt worden, mits zij na elk gebruiknbsp;eerst met 5% carbol, daarna met gekookt water of steriele 0,9'’/onbsp;keukenzont-oplossing terdege doorgespoeld wordt. Ten overvloedenbsp;laat men om nog achtergebleven carbol te verwijderen bij het herhaalde gebruik steeds eeuige kubieke centimeters bloed wegloonennbsp;alvorens de glazen buis te vullen.

Het nemen van het serum geschiedt op de volgende wijze. De huid wordt over een kleine oppervlakte ter hoogte van het middennbsp;van de vena jugularis kaal geknipt en met alcohol 70quot;/'» gedesinfecteerd.nbsp;De canule wordt van onder naar boven in de ader gestoken; doornbsp;middel van drukken met den vinger op de ader stroomt dan het bloednbsp;naar buiten, dat in de steriele buis wordt opgevangen. De buisnbsp;wordt met een kurk gesloten en blijft 5 minuten rustig staan; alsdannbsp;is het bloed gestold en kan het vervoerd worden. Na eenige urennbsp;zet zich het heldere, gele vloeibare serum af, dat in de steriele pipetnbsp;wordt opgezogen. De pipet wordt daarna aan beide einden dichtnbsp;gesmolten, waarbij moet worden zorggedragen, dat het serum nietnbsp;te hoog verhit wordt. De bloedhuis wordt daarna gereinigd en droognbsp;gemaakt en te zamen met de met serum gevulde pipet aan het Laboratorium gezonden. Het houten blokje dient niet bezoedeld tenbsp;worden, opdat het voor meerdere zendingen kan gebruikt worden»

-ocr page 432-

410

Ten einde zekerheid te verkrijgen, dat geen met malleus geïnfecteerde paarden meer in een stal of koppel zijn, wordt de conjunctivalenbsp;malleïnatie bij alle aanwezige paarden met tusschenpoozen van 4nbsp;weken zoolang herhaald, totdat bij 2 op elkander volgende malleïnatiesnbsp;geen positief reageerende dieren meer gevonden worden. Bij herhaalde reactie wordt steeds het oog ingedruppeld, waarin de laatstenbsp;maal de reactie niet is uitgevoerd.

De formulieren voor de malleïnatie dienen zoo uitvoerig mogelijk ingevuld te worden met vermelding of het paard is afgezonderd,nbsp;gestorven of afgemaakf. In de beide laatste gevallen wordt hetnbsp;sectieverslag tegelijk medegedeeld. Eens per maand wordt van denbsp;paarden, waarbij het geheele onderzoek is afgeloopen d.w.z. waarvan de diagnose gesteld is, een formulier ingezonden. Op ditnbsp;formulier, dat genummerd wordt, krijgt ook elk paard een afzonderlijknbsp;nummer.

Indien afgezonderde paarden na eenigen lijd worden afgemaakt, wordt het sectieverslag aan den Chef van het Laboratorium medegedeeld, met verwijzing naar het nummer van paard en formulier,nbsp;opdat de formulieren behoorlijk kunnen worden bijgewerkt. Voornbsp;een juiste statistiek is dit onontbeerlijk.

Van de negatief reageerende paarden, die gezond verklaard worden, is het voldoende het aantal dieren en de woonplaats van de eigenaarsnbsp;op te geven. Indien bij sectie twijfel mocht bestaan omtrent dennbsp;kwaaddroezigen aard van pathologische veranderingen in longen,nbsp;lever of andere organen, is het gewenscht kleine stukjes materiaalnbsp;in 57o formaline voor histologisch onderzoek in te zenden.

De Chef van het Veeartsen ij kun dig Laboratorium,

DE BLIECK.

Onderzoek op miltvuur.

Door den Directeur van Landbouw is aan de gouvernements-veeartsen onderstaande circulaire dd. 11 Juli 1910, No. 6339, bijlagen; 1, verzonden:

In aansluiting aan de missive van mijn ambtsvoorganger van 29 October 1908 No. 7987 heb ik de eer UEG. als bijlage aan te biedennbsp;eenige door den Chef van het veeartsenijkundig laboratorium alhiernbsp;opgestelde aanwijzingen in zake miltvuuronderzoek, waarmede ik Unbsp;verzoek rekening te willen houden.

-ocr page 433-

411

De instninienteii door Dr. de Blieck genoemd zullen U worden toegezonden, terwijl, zooals U bekend is, voor de benoodigde kleurstoffen, voorwerpglazen enz. aanvragen kunnen worden ingediendnbsp;aan den Inspecteur, Chef van Uwen dienst.

Ik maak van deze gelegenheid gebruik er bij UEG. op aan te dringen om zooveel mogelijk materiaal voor onderzoek aan hetnbsp;laboratorium te zenden, daar dit voor eene juistere statistiek dernbsp;besmettelijke ziekten noodig is, terwijl tevens door het laboratoriumnbsp;langs dezen weg van tijd tot tijd materiaal kan worden verkregen,nbsp;dat kan bijdragen tot meerdere kennis omtrent nog niet bekendenbsp;infectieziekten der dieren in Nederlandsch-Indië.

Bijlage:

Volgens de statistiek zijn in 1909 112 miltvuurgevalleu voorgekomen, In het geheel zijn van deze 112 gevallen er slechts 5 bacteriologischnbsp;vastgesteld; deze waren afkomstig van buffels uit Krawang. Hetnbsp;miltvuur is meermalen bij sectie moeilijk te diagnostiseeren; het kannbsp;verward worden met septicaemia haemorrhagica, piroplasmose ennbsp;andere acuut verloopende .infectieziekten. Gewoonlijk treft men bovendien cadavers aan, die reeds eenigen tijd oud zijn en wordt hetnbsp;microscopisch onderzoek bemoeilijkt door op miltvuurbacillen gelijkende cadaverbacillen, die zich spoedig na den dood in het bloed en denbsp;organen bevinden. Zelfs de gebruikelijke kapselkleuring geeft dannbsp;niet voldoende zekerheid omtrent de identiteit van de bacterie. Denbsp;kapselkleuring, die het meest aanbeveling verdient en voor de praktijknbsp;zeer geschikt is wordt als volgt uitgevoerd:

Een preparaat van bloed uit een der perifere aderen wordt aan de lucht gedroogd en in formaline (40quot;/o formaldehyde) gefixeerd gedurende 2 minuten. Daarna wordt het preparaat flink met waternbsp;gewasscheu en met 2“/o waterige gentiaanviolet snel gekleurd (20 -30nbsp;secondenl, wederom met water afgespoeld en daarna met olieimmersienbsp;bekeken.

Bij voorkomende gevallen van miltvuur is het aangewezen steeds een dergelijk preparaat te maken, opdat, zoodra de bekende miltvuurbacillen met kapsel duidelijk zijn geconstateerd, maatregelen ternbsp;bestrijding dezer ziekte kunnen worden genomen.

Van door U op deze wijze geconstateerde positieve of verdachte gevallen dient echter bovendien materiaal voor uitgebreid bacteriologisch onderzoek steeds naar het Laboratorium gezonden te worden.nbsp;Tot dat doel worden U één of meer blokjes gezonden, bevattendenbsp;een gipsstaafje en een voorwerpglas. Het gipsstaafje is met bouillon

-ocr page 434-

412

gedrenkt en daarna gesteriliseerd. Indien nu een gestorven dier van miltvuur verdacht wordt, is het voldoende het gipsstaafje, met eennbsp;weinig bloed gedrenkt, ter onderzoek te zenden. Het gipsstaafjenbsp;wordt daartoe met een pincet uit het steriele buisje genomen, 1 minuut in helder water gelegd en daarna met bloed uit een periferenbsp;ader bevochtigd; het overtollige bloed laat men afdruipen. Vervolgensnbsp;wordt het staafje in het buisje gedaan en met de wattenprop gefixeerd,nbsp;door die prop zoo diep mogelijk in het buisje te drukken. Het geheelnbsp;wordt in het metalen kokertje in het houten blokje gedaan en doornbsp;aanvullen met watten verhinderd, dat het bij transport tengevolgenbsp;van schudden zou kunnen breken. Het voorwerpglas is bestemdnbsp;om met een weinig perifeer bloed dun te worden bestreken. Hetnbsp;preparaat laat men aan de lucht drogen en doet het daarna, innbsp;filtreerpapier gewikkeld, in het blikken doosje. Het blokje wordtnbsp;goed gesloten en vergezeld van een brief, waarin de herkomst vannbsp;het materiaal vermeld staat, stevig verpakt aan het Laboratoriumnbsp;gezonden.

Zooals U duidelijk zal zijn, dient het bloedpreparaat voor de bovengenoemde kapselkleuring en het gipsstaafje, waarin de bacillen bij uitstek sporen vormen, voor het isoleereu en definieeren van dennbsp;miltvuurbacil.

Er zij nog op gewezen, dat het gewenscht is, het houten blokje niet met miltvuurmateriaal te bezoedelen, opdat het opnieuw kannbsp;gebruikt worden. Indien meerdere gipsstaafjes noodig zijn, kunnennbsp;die telegrafisch aan het Laboratorium aangevraagd worden. Indiennbsp;de buisjes niet geopend worden, blijven zij onbepaalden tijd voornbsp;het gebruik geschikt.

De Chef van het Veeartsenijkundig Laboratorium,

DE BLIECK,

-ocr page 435-

Reglement voor het eindexamen der Inlandsche Veeartsenschool te Buitenzorg.

De Directeur van Landbouw heeft bij besluit van 13 September 1910 vastgesteld het volgend;

Reglement voor het eindexamen der Inlandsche Veeartsenschool te Buitenzorg en de Voorwaarden voor het verkrijgen van het diploma van Inlandschnbsp;veearts, zoomede het daaraan gehechtnbsp;model voor zulk een diploma.

Artikel 1.

Jaarlijks omstreeks het einde van het schooljaar wordt aan de leerlingen der hoogste klasse der Inlandsche Veeartsenschool denbsp;gelegenheid gegeven het examen voor Inlandsch Veearts af te leggen.

Het examen wordt afgenonien door eene commissie bestaande uit den Directeur der school, de te Buitenzorg aanwezige leeraren dernbsp;school, die gedurende het afgeloopen schooljaar in één of meer dernbsp;examenvakken onderwijs gegeven hebben, benevens den Inspecteurnbsp;van den Veearsenijkundigen dienst of bij diens afwezigheid één dernbsp;Adjunct-lnspecteurs van dien dienst.

Artikel 2.

De Directeur der school is Voorzitter der commissie. Aan hem is de regeling van het examen opgedragen. Door de commissie wordtnbsp;uit haar midden een Secretaris gekozen.

Artikel 3.

Het examen voor Inlandsch Veearts betreft de volgende theoretische vakken;

Él


-ocr page 436-

414

Algemeene ziektekunde en ziektekundige ontleedkunde der huisdieren.

2.

3.

4.

5.

6.

7.

8. 9.

10.

11.

12.

13,

14.

Bijzondere ziektekunde en geneesleer der huisdieren. Heelkundige ontleedkunde.

Heelkunde (inclusief hoefziekten en oogheelkunde).

Operatie- en verbandleer.

Algemeene en bijzondere geneesmiddel- en vergift'eer. Verloskunde.

Veeartsenijkundige kliniek.

Artsenijmengkunde.

Parasitaire en besmettelijke ziekten.

Gerechtelijke Veeartsenijkunde en Veeartsenijkundige politie. Veeteelt ^algemeene en bijzondere veeteelt, voederkennis).nbsp;Vleesch- en melkhygiëne.

Landbouwkunde.

Het practisch examen omvat de boven onder 3, 5, 7, 8, 9 en 13 genoemde vakken:

Artikel 4.

Aan de leerlingen, die het examen met gunstig gevolg hebben afgelegd, wordt door de commissie een diploma van Inlandsch Veeartsnbsp;uitgereikt, volgens het aan dit reglement gehecht model.

Artikel 5.

Aan de leerlingen, die het diploma verwerven, worden tegen betaling van het kostende, na afgifte van een ontvangbewijs, een microscoopnbsp;en een stel sectie-, hoef- en operatieinstrumenten verstrekt.

De betaling kan plaats hebben ineens, dan wel door een dadelijk met de benoeming tot assistent-leeraar of tot Inlandsch veearts ingaande inhouding op de bezoldiging van /'lO. - (tien gulden) ’s maands.

-ocr page 437- -ocr page 438-

De financieele positie der genieente=veeartsen in Nederlandsch=Indië.

Verkeerde men tot voor korten tijd nog in het onzekere omtrent de financieele positie van de gemeente-veearfsen alhier, die onzekerheid is thans vrij wel opgeheven. De gemeenteraden van denbsp;twee grootste gemeenten, Soerabaja en Batavia, hebben in dezenbsp;aangelegenheid uitspraak gedaan.

Volgens de dagbladen heeft die van Soerabaja in zijn zitting van 9 September j.l. besloten met ingang van 1 Januari 1911 een gemeente-veearts aan te stellen op een maandelijksch traktement van ƒ 500.nbsp;met 6 jaarlijksche verhoogingen van ƒ 50, dus met een maximumnbsp;salaris van f 800 ’s maands. Bovendien zal f 100 per maand tenbsp;goed worden gedaan als tegemoetkoming voor vervoerkosten. Teneinde zoo noodig een veearts uit Nederland te kunnen doen overkomen, werd deze aangelegenheid reeds toen geregeld.

Te Batavia heeft men een anderen weg ingeslagen en in de zitting van 14 September j.l. het besluit genomen zich tot de Regeering tenbsp;wenden met het verzoek den gouvernements-veearts Dr. j. Hellemansnbsp;ter beschikking van den raad te doen stellen en dezen alsdan in het genot te doen treden, boven zijn salaris (van gouvernements-veearts), van;

1quot;, een personeele toelage van ƒ75 ’s maands,

2quot;, een toelage voor vervoerkosten van ƒ 50 ’s maands.

Aan den nieuw aan te stellen keurmeester, aldus de benaming volgens den Indischen wetgever, wordt de titel verleend van gemeente-veearts.

Dat de regeering ambtenaren ter beschikking van een gemeenteraad stelt, is niets nieuws. Met den Secretaris van dien te Batavia is dat ook het geval. Dergelijke personen blijven natuurlijk, zoolangnbsp;die ter-beschikking-stelling duurt, gouvernements ambtenaren, alnbsp;worden zij door de gemeenten bezoldigd. Hun rechten op eventueelnbsp;pensioen blijven dus onverkort.

Vergelijken wij deze financieele vooruitzichten met die van de gouvernements-veeartsen, wier traktement ƒ 275 met 6 drie jaarlijksche verhoogingen van ƒ 75, dus na 18 jaren het maximum vannbsp;ƒ 725 bedraagt, dan zien wij, dat in beide gemeenten dit maximum

-ocr page 439-

417

daarentegen op ƒ 800 is gesteld. In het algemeen gesproken wordt de gemeente-veearts dus ongeveer op dezelfde wijze beloond als zijnnbsp;collega in staatsdienst, maar ontvangt ƒ 75 per maand meer, als vergoeding voor het gemis aan inkomsten uit de particuliere praktijk,nbsp;welke hem in beginsel in gemeentedienst niet is geoorloofd.

Dat het aanvangstraktement te Soerabaja op ƒ 500, dus aanzienlijk hooger is gesteld dan dat van gouvernements-veearts en het maximumnbsp;van ƒ 800 veel vroeger wordt bereikt, heeft goede redenen van bestaan.nbsp;Hierdoor toch wordt de mogelijkheid geopend een veearts aan tenbsp;stellen, die reeds eenige jaren in Indië werkzaam is, waarmede denbsp;gemeentebelangen natuurlijk niet dan gebaat kunnen zijn. Een dergelijk traktement kan in de groote gemeenten dan ook zeer goed uitnbsp;de keurloonen worden bestreden.

Een definitieve verlofs- en pensioensregeling bestaat nog niet. Voor sommige ambtenaren wordt een som bedragende 157o vannbsp;het traktement gestort als basis voor een pensioenfonds. Naar wijnbsp;vernamen, zal te Batavia door de gemeente 5Vo van het aanvangstraktement worden gestort en door de belanghebbenden 107o) terwijlnbsp;deze zelf de volle 157o van de eventueele verhoogingen zullen hebbennbsp;te betalen.

Aannemende, dat ook een dergelijke regeling zal worden getroffen ten opzicht van de gemeenteambtenaren te Soerabaja, hebben wijnbsp;bij het bijkantoor „Soerabaja” van de Am sterdamsche Maatschappij van Levensverzekering geïnformeerd tot welk bedragnbsp;een veearts in dienst tredende op 25- of 30 jarigen leeftijd zich ondernbsp;deze voorwaarden na 20 dienstjaren een z.g. immer-trekkende levensverzekering of een lijfrente zou kunnen verzekeren.

Ten behoeve van belangstellenden in de betrekking van gemeente-veearts te Soerabaja, wordt het welwillend verstrekte antwoord—wat het zakelijke gedeelte betreft—hier woordelijk weergegeven:

„Gaarna willen wij U van dienst zijn en Uwe vragen beantwoorden. Tot goed begrip van de zaak stellen wij voorop, dat wij bij onzenbsp;berekeningen hebben aangenomen, dat de door U bedoelde personen,nbsp;aanvangende met een salaris van ƒ 500.— opklimmende met 6 jaar-lijksche verhoogingen van / 50 tot een maximum van ƒ 800.- ,nbsp;daarvan steeds 157o als premie storten en dus betalen:

gedurende

het

eerste

jaar

f

75 ’s maand.

n

tweede

«

82.50.- „

»

n

derde

}f

90.—

n

vierde

n

n

97.50.- „

«

»

vijfde

»

n

105.-

27

-ocr page 440-

418

gedurende het zesde jaar nbsp;nbsp;nbsp;ƒ 112.50.— „

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7d=-20 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ 120.-

Nu vraagt U ons voor hoeveel zoo’n persoon zich bij ons kan verzekeren tegen die premiebetaling.

Ie. Om na 20 jaar op onmiddellijk na zijn vroeger overlijden een kapitaal te ontvangen.

2e. Welk pensioen hij zich daarmede zou kunnen verzekeren ingaande na 20 jaar.

Overeenkomstig Uwe bedoeling, hebben wij Uwe opgaven berekend voor iemand van 25 jaar en voor iemand van 30 jaar, terwijl wijnbsp;daarbij natuurlijk hebben aangenomen de bij onze Maatschappij geldende grondslagen van berekening.

A.

Bij eene premiebetaling als door U opgegeven, kan iemand van 25 jaar zich dan verzekeren voor ƒ 30024. (dertigduizendnbsp;vier en twintig gulden) en iemand van 30 jaar voor ƒ28397.—nbsp;(acht en twintig duizend drie honderd zeven en negentignbsp;gulden). Dit kapitaal wordt dus uitbetaald na 20 jaar of onmiddellijk na het vroeger overlijden (gemengde verzekering),nbsp;terwijl de premie verschuldigd is gedurende 20 jaar of tot aannbsp;het eerder overlijden.

B.

Bij dezelfde premiebetaling kan iemand oud 25 jaar zich daarvoor eene uitgestelde lijrente verzekeren groot ƒ 2755.— (Tweenbsp;duizend zeven honderd vijf en vijftig gulden) per jaar, ingaande na 20 jaar en iemand oud 30 jaar kan zich daarmedenbsp;eene uitgestelde lijfrente verzekeren groot ƒ 3061.— (drienbsp;duizend een en zestig gulden) ingaande na 20 jaar. De rentenbsp;gaat in op voorwaarde, dat de verzekerde den vastgesteldennbsp;leeftijd bereikt en wordt dan- uitbetaald tot aan den dag vannbsp;zijn overlijden in driemaandelijksche termijnen, aan het eindenbsp;van ieder kwartaal 1/4 gedeelte. De premie is verschuldigdnbsp;gedurende 20 jaar of tot aan het vroeger overlijden van dennbsp;verzekerde, in welk laatste geval dus geen pensioen wordtnbsp;uitbetaald en de betaalde premiën verbeurd zijn”.

Thans op grond van deze gegevens op verdere vergelijkende beschouwingen omtrent de financieele vooruitzichten van de gemeente-veeartsen vergeleken met die van de veeartsen in staatsdienst in tenbsp;gaan zou voorbarig zijn. Wij stellen ons echter voor hierop terug tenbsp;komen, zoodra ons meer definitieve regelingen omtrent het pensioennbsp;der gemeente-veeartsen bekend zijn geworden.

V. d. B.

-ocr page 441-

vide Commissie tot aankoop van legerpaarden in Australië.

Aan de Instructie voor deze Commissie is het volgende ontleend:

De Commissie bestaat uit;

a. den kapitein der artillerie J. Schultz, president;

h. den militairen paardenarts der 2de klasse J. VAN DULM, lid;

c. den Isten luitenant der cavallerie Jhr. W. J. E. van Riemsdijk, lid, tevens secretaris.

Zij heeft in opdracht te koopen 229 rijpaarden (160 voor de cavallerie, 30 voor de artillerie en 39 van de officiersremonteering); 44 trekpaarden en 21 draagpaarden, totaal 294 paarden, alle 4 tot 5-jarige,nbsp;bestemd voor het Remonte-Depót te Padalarang.

De verzorging der paarden gedurende den overtocht geschiedt door Inlandsche militairen (één man op 20 paarden), bij de bezendingnbsp;onder toezicht van een Europeesch wachtmeester.

De voeding geschiedt van af het oogenblik der inscheping ten laste van het Nederlandsch-Indische Gouvernement en behoort te wordennbsp;geregeld als volgt:

5Vs uur v.m. drinken,

7 nbsp;nbsp;nbsp;uur v.m. oats en chaff en bran, één emmer,

12 uur v.m. 2 K.Q. lucerne-hooi,

3 nbsp;nbsp;nbsp;uur n.m. drinken,

4 nbsp;nbsp;nbsp;uur n.m. oats en chaff en bran, één emmer,

8 nbsp;nbsp;nbsp;uur n.m. oats en chaff en bran, twee emmers.

De verhouding van chaff en bran is 6:1.

Dit komt overeen met een dagelijksche hoeveelheid per paard van 6 K.G. oats en chaff, 3 K.G- bran en 2 K.G. lucernehooi, een rationnbsp;bij ondervinding doeltreffend gebleken. Dit voedsel wordt, vermeerderd met 25 Vo reserve, in Australië aangekocht.

De Commissie zal op den 25®quot;quot; October per „Heemskerk” vertrekken en te Tandjong-Priok embarkeeren.

V. D. B.

-ocr page 442-

Aan


420

Pei


Kasoverzicht van het 26sie vereenigingsjaar lo«

___^



saldo in kas op 1 Juli 1909 . geïnde abonnementsgelden .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

„ contributiën ....

„ Regeerings subsidie 1910 „ rente deposito ad ƒ 500.— bij de Neder-landsch Indische Escompto Maatschappij,nbsp;gedisponeerd op Kassiersrekening bij de Neder-landsch Indische Escompto Maatschappij.


Gezien:

Het Bestuur der Veeartsenijkundige Vereeniging' (w.g.) DE Blieck,

President.

(w.^.) G. Leurink,

Secretaris- Thesaurie!

Namens de Commissie van vérificateurs,

(w.g.) Smit.

9 Door een misverstand niet in het in de vorige aflevering afgedrul^*''

-ocr page 443-

Per

'el

421

ocP^nde van 1 Juli 1909 tot en met 30 Juni 1910 kosten uitgave tijdschrift:

drukloon......

honoraria bijdragen . nbsp;nbsp;nbsp;.

correctieloon.....

diversen......

administratiekosten........

porti, incasso- en diverse kleine kosten kostende grafkrans wijlen J. Vollema .nbsp;gratificatie adjunct-thesaurier .nbsp;abonnement Staatsblad N. I., Bijblad en Javasche

Courant..............

gedeponeerd op Kassiersrekening bij de Ne-derlandsch Indische Escompto Maatschappij. . saldo in Kas op ultimo Juni 1910.....

S. E. amp; O.

Weltevreden, ultimo juni 1910,

(w.g.) L. Tollens,

adj. Thesaurier.

ikt ’’^erslag” opgenomen.


-ocr page 444- -ocr page 445-

cacan:^(0^^coc:!:^^p^aycp~v^c/^^lt;y^^r:gt; nbsp;nbsp;nbsp;n:: co cv

AJ o? 05 ^ AJ o ‘—• lt;v or (vs^(igt;^^ongt;lt;Tgt;ro^ nbsp;nbsp;nbsp;~-t ^

CCVCL^^-TcrDOcL^Ci.s^c/^^lt;Tgt;V3:^cv^^'^=: xr • Xt' Ii rvs “t xr —. ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»—gt;• O c/3 *-^

5-goreoowcrw^^=-=lt;a5 3’ CO-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rT?!^'— • S - n3?rngt;ngt;cro:2®?wcfQ5'3

:j*rcr-***ai.....—.......rc»**

^ E. 3 nbsp;nbsp;nbsp;'S

g-'fl.................=••


O

ra

ra

C/)

H


orgt;

gt;

gt;

H


— o.

O; T

n:

ON? 2

s. t


• • ^ 3.................' ¦ •

3

1

1

1

1 1

1

1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

1

1

1 nbsp;nbsp;nbsp;--J

1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

1

1

1

1 1

1

1

1 ;

1

I

1 1

1

1

1

1

1 1

j

1

1

1

Oi

1 1

1

1

1

1

1 1

1

1

'

1

' '

1

1

oy

1

hO

co 1

, .

hO

, ¦

, ¦ [

to

“O

, .

1

1

1 1

j

1

1

1

co 1

1

?—»

co

co

o

•—* nbsp;nbsp;nbsp;1

to

“O

co

CO

o

1

1 1

1

Ol

oc

¦-4

00

1

1 i

. .

, ¦

1

, .

.

co

1

, .

1

1

to

1 1

1

o

Ol

1 ^4

o

co

1

1

oy

4:^

Oi co

i

00

1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

1 1

1

1

Oi

1

1

CJT

1 1

1

1

1 1 1 M M 1 1 1 M 1 1 M 1 1 1 1 1 M 1

1

}

1

a\

^ ¦

co

1

1

lO

1

1

co l'

gt;w

co

1

00

ül

^ to

co

1

-o

1

to

crgt; \

1

co

1 1 1 1 1 1 1 M 1 1- 1 1 M 1 1 M 1 1 1 1 1

1

1

1

^ 1

1

00

1

1

1

1 1

1

(jy

1-

1

1

1

1

1 1

1

1

1 1 M 1 1 1 M 1 1 1 M 1 1 1 1 1 1 1 1 M

1

1

1

1 1

1

1

05

1

1 1

1

1

1

1

1

1

1 1

1

1


Veepest bij herkauwers en varkens.


Miltvuur.


Septichaemia epizoö-tica bij herkauwers en varkens.


Mond- en klauwzeer.


Kwade-droes.


Saccharomycosis.


Sarcoptesschurft.


Surra.


Kwaadaardige dek-ziekte.


Texaskoorts.


Tuberculose.


Hondsdolheid.


E.

^ ï

ngt; 3


a

rD

Cu

o

3

»

3

a

gt;

c

K

e

V)

r .

C

m

1-*

O

O


lt;

3

3

3“

ngt;

») ¦

3

fD


4^

to

W


?r

rD.

lt;

o

n

ÏÏ.

S*

rr

rD

3

5'

Z

a

(D

S“

3

CA

O

sr

I


-ocr page 446-

PERSONALIA.

Dr. P. A. VAN Velzen, gouvernementsveearts, verleend een jaar buitenlandsch verlof wegens ziektenbsp;(G. B. van 21 Sept. 1910, No. 8).

Dr. J. Hellemans, gouvernementsveearts, met intrekking van de plaatsing te Menado, tijdelijk belastnbsp;met den dienst in het ressort Soerabaja,nbsp;met standplaats Soerabaja.

Berichten.

De Adjunct-inspecteur van den burgelijken veeartsenij-kundigen dienst P. Ph. van der PoEL'is op den 24sten September 1910 naar Britsch-lndië vertrokken voor den aankoop van Bengaalsch vee en 5 hengsten van Arabisch ras.

Volgens de dagbladen heeft de gemeenteraad van Ma-gelang f 25000 uitgetrokken voor den bouw van een abattoir.

Naar het Tijdschrift voor Veeartsenijkunde, 37ste deei, aflevering 18 mededeelt, is op de gemeentebegrooting voornbsp;Medan f 4200 opgebracht als salaris voor een gemeente-veearts-keurmeester.

(Deze aangelegenheid was aan onze aandacht ontgaan en geeft ons aanleiding den lezers te verzoeken voortaannbsp;door toezending van uitknipsels uit dagbladen of op eennbsp;andere wijze mededeeling te willen doen van dergelijkenbsp;aangelegenheden op veeartsenijkundig gebied, opdat dezenbsp;door middel van de „Bladen” zoo veel en zoo spoedignbsp;mogelijk ter kennis van alle veeartsen in Nederlandsch-Indië kunnen worden gebracht. Red.).

-ocr page 447-

.'.Wa


til


I)e techniek der ntwectot

DOOR

t •

U(5d^

W. van der B U R

De operatie, welke wel het meest door een paardenarts wordt verricht, is de neiirectomie, het langs scherpen wegnbsp;verstoren van de geleiding van een zenuw, waarbij tevensnbsp;een gedeelte van den zenuwstam wordt geëxstirpeerd.nbsp;Het doel dezer operatie is gemeenlijk, als laatste redmiddelnbsp;bij chronische kreupelheden bij paarden, door middel vannbsp;een verbreken der (gevoels) zenuwgeleiding het symptoomnbsp;pijn uit te schakelen, zoodat het dier, dat kreupel looptnbsp;als gevolg van een af andere ziekelijke aandoening in hetnbsp;periphere innervatiegebied der zenuw, weer regelmatigenbsp;gangen krijgt en opnieuw voor den dienst beschikbaar komt.nbsp;De eigenlijke ziekte wordt hierdoor dus niet direct bestreden.

Welke ziekelijke aandoeningen aan de ledenmaten tot een dergelijk ingrijpen aanleiding kunnen geven, kan in ditnbsp;opstel buiten beschouwing blijven, evenals een opsommingnbsp;van de gebruikelijke neurectomieën van de verschillendenbsp;zenuwen achterwege kan blijven, daar het slechts in mijnnbsp;bedoeling ligt een beschrijving te geven van deze operatienbsp;toegepast op den nervus volaris of nervus digital, commun.,nbsp;hetzij den geheelen stam, hetzij den ramus volaris of dennbsp;ramus dorsalis betreffende.

Aan den garnizoensziekenstal alhier wordt de operatie steeds venicht ter hoogte van het kogelgewicht (articulationbsp;phalangis primae), aangezien de neurectomie van dennbsp;ramus volaris in het koothol geen enkel werkelijk voordeel oplevert, maar daarentegen het nadeel heeft, dat het operatieveld

-ocr page 448-

426

tusschen genoemd gewricht en den hoef ingezonken ligt, waardoor de ageerende hand in haar bewegingen belemmerdnbsp;wordt. Ook is een behoorlijke desinfectie aldaar mindernbsp;gemakkelijk dan bij het gewelfde operatieveld, door hetnbsp;kogelgewricht aangeboden. Werd vroeger aangevoerd, datnbsp;een eventueel boven de huid verheven litteeken in hetnbsp;koothol geen, en een aan het kogelgewricht (mediale zijde)nbsp;wel aanleiding zou kunnen geven tot strijken met de gevolgen daaraan verbonden, in onzen tegenwoordigen asepti-schen tijd is dit motief vervallen, want een lege artis uitgevoerdenbsp;neurectomie laat geen promineerend litteeken meer achter.

Nog zij opgemerkt, dat in den regel het voorbeen voor deze operatie in aanmerking komt en betrekkelijk zeldennbsp;een der achterste ledematen. Nimmer wordt alhier tot operatief ingrijpen besloten, alvorens door middel van eennbsp;injectie van 3 c.c.M. van een steriele 2V2 procentsoplossingnbsp;van cocaïne is aangetoond, dat bij opheffen van de gevoeligheid van den geheelen nervus digit, commun. denbsp;kreupelheid verdwenen of grootendeels opgeheven is.nbsp;Deze injectie geschiedt onmiddeilijk boven het kogelgewicht,nbsp;terwijl de cocaïne-oplossing zoo nauwkeurig mogelijk opnbsp;den zenuwstam wordt gebracht. Tien minuten na denbsp;injectie wordt de invloed daarvan beoordeeld en in verbandnbsp;daarmede en de resultaten van het verdere klinisch onderzoek der patiënt al of niet tot een neurectomie besloten.

Het behoeft nauwelijks betoog, dat deze inspuiting steeds volgens de regelen der aseptiek geschiedt. Op de injectie-plaats wordt de huid over een oppervlakte van 6 bij 4 c.M.nbsp;met het scheermes geschoren, daarna ontvet met alcohol,nbsp;aether of gasoline en afgewreven met een in sublimaat ge-drenkten tampon. Na de inspuiting wordt het steekwondjenbsp;met jodoform-collodium gesloten.

Aangezien de cocaïne enkele malen een lichte zwelling veroorzaakt, wordt niet onmiddellijk tot ópereeren overgegaan. Met' een gewoon verband voorzien wordt patiënt

h

-ocr page 449-

427

2 a 3 dagen op stal gezet, waarna op den dag vóór de operatie het geheele onderbeen van af den hoef tot V2nbsp;d.M. beneden den carpus wordt kaal geschoren, gereinigdnbsp;en ontvet en voorzien van een in sublimaat gedrenktennbsp;omslag' van Engelsch pluksel, welke wordt bedekt doornbsp;Mackintosh en een contentief verband. Dit scheren metnbsp;een scheermes is absoluut noodzakelijk, aangezien men metnbsp;een schaar de haren niet voldoende kan inkorten, als gevolg waarvan deze minder goed ingekorte haren bij denbsp;huidsnede gedeeltelijk moeten worden doorsneden en innbsp;de wond vallen. De verwijdering van deze korte stukjesnbsp;kan slechts met moeite geschieden en brengt tijdverlies ennbsp;gevaar voor verontreiniging mede.

Voor de operatie wordt patiënt op de gebruikelijke Ber-lijnsche methode op een 40 c.M. hoogen lederen, met paardenhaar gevulden, matras neergelegd, welke zelf door een stuk zeildoek (een z.g. presenning) voor openrijten met denbsp;hoefijzers wordt beschut.

Het betrokken voorbeen wordt door middel van een spanstok (boven tarsus en carpus van de laterale beenen)nbsp;naar voren gebracht en middels een dun touw om den hoef-bal c.q. liggende tegen den ijzertak, nader gefixeerd ennbsp;gestrekt gehouden. Over het verband heen wordt thans doornbsp;middel van een elastische lis het onderbeen, te beginnennbsp;met den hoef, zooveel mogelijk bloedleeg gemaakf. Denbsp;lis komt ten slotte te liggen op het ongeschoren geblevennbsp;bovenste gedeelte van den metacarpus, evenwel niet dannbsp;nadat die aldaar met watten omwikkeld is gewordennbsp;om schadelijke gevolgen van deze krachtige omsnoering tenbsp;voorkomen.

Moet de operatie slechts aan de bovenliggende zijde geschieden, dan wordt het verband weg genomen en eennbsp;cocaïne-injectie, in hoeveelheid en concentratie als bovennbsp;vermeld, verricht in het verloop van de zenuw ter halvernbsp;hoogte van den metacarpus. Te voren zijn echter de hoef

-ocr page 450-

428

en het been ter plaatse, waar de lis ligt, met een met sublimaat doordrenkten lap verbandkatoen omwikkeld en deze lappen met een strook verband gefixeerd.

Het operatieveld, ook de injectieplaats, wordt niet meer met antiseptica behandeld, maar zoolang met alcohol of gasoline gereinigd, dat de daarvoor gebruikte tampon niet meer vuil wordt.

Reeds enkele minuten na de cocaïne-injectie is het operatieveld ongevoelig geworden en kan het bloedig — iknbsp;mag wel zeggen onbloedig, wanneer de lis goed is aangelegd — ingrijpen een aanvang nemen. Het hiervoornbsp;benoodigde instrurrientarium (al wordt er meer sterielnbsp;materiaal in reserve gehouden) bestaat slechts uit een bollenbsp;scalpel en een chirurgisch pincet met goede fijne, scherpenbsp;tanden. Met ééne flinke snede van ± 5 c.M. wordt denbsp;huid gekliefd en daarna het onderliggende weefsel. Zoo-noodig wordt deze snede verlengd, wat aan de binnenzijdenbsp;van het been nog al eens noodig is, wanneer men slechtsnbsp;één der takken heeft door te snijden, omdat de splitsingnbsp;van den stam aldaar soms beneden het gewricht plaatsnbsp;vindt. Wanneer op de juiste plaats is ingesneden (mindernbsp;ervaren operateurs doen dit somwijlen te ver naar voren),nbsp;dan kan door een eenvoudig klieven van het bindweefsel,nbsp;tenminste bij de operatie aan de bovenliggende zijdenbsp;van het been, de zenuw te voorschijn worden gebracht.nbsp;Een vergissing of men met deze, de ader of de slagadernbsp;te doen heeft, is wel haast onmogelijk. Haken of dradennbsp;om de wond open te spannen worden hierbij niet gebruikt.nbsp;Door het strekken van het onderbeen door middel van hetnbsp;touw aan den hoef wordt zij van zelf voldoende opengehouden en zoo noodig kan men dit met de vingers vannbsp;de linkerhand nog ondersteunen. Thans wordt met scalpelnbsp;en pincet de stam, welke onder invloed van de cocaïnenbsp;ongevoelig blijkt te zijn en dus kan worden aangevat, vrij-gelegd en zoo noodig het splitsingspuut opgezocht. Daarna

-ocr page 451-

429

volgt zonder gebruik van een sleufsonde of andere middelen om de zenuw op te heffen de doorsnijding van stam of tak, zoo hoog mogelijk en wordt van het peripherenbsp;gedeelte een 3 a 4 c.M. lang stuk weggenomen. Vroegernbsp;hebben wij ons vergenoegd met een stuk van 2‘/2—3 c.M.nbsp;De vele recidiveerende kreupelheden als gevolg van herstel der zenuwgeleiding hebben het wenschelijk gemaakt —nbsp;reeds 9 maal moest in het jaar 1910 alhier een operatienbsp;herhaald worden — een langer stuk te verwijderen.

Op het doorsnijden der zenuwstam reageert patiënt in den regel eenigszins, op de huidsnede daarentegen niet.nbsp;Door het langzame resorbeeren van de cocaïne als gevolgnbsp;van het bloedleeg zijn van den ondervoet, zoodat ook denbsp;physische invloed van de ingespoten vloeistofmassa zichnbsp;kan doen gelden, verkrijgt men een bijna volkomen ongevoeligheid van langen duur en waarbij alle gevaar voornbsp;cocaïne-vergiftiging, waarvan overigens bij de gebruikte dosisnbsp;ook moeilijk sprake kan zijn, is uitgesloten.

De hier en daar bij deze neurectomie nog gebruikte chloroformnarcose, die toch zelden zoo volkomen is, datnbsp;de doorsnijding der zenuw zonder reactie kan geschieden,nbsp;moet dan ook als een overbodige bedwelming der patiëntennbsp;worden beschouwd. Om niet te spreken van de grooterenbsp;omslachtigheid van de toepassing van de algemeene narcose, vergeleken met die van een locale anaesthesie.

Indien enkele druppels bloed te voorschijn mochten zijn gekomen, worden deze met een vochtigen en sterilen tamponnbsp;weggenomen. Hierna volgt sluiting van de wond, die, ennbsp;hierop vestig ik de bijzondere aandacht, met geen ander instrument in aanraking is geweest dan met scapel en pincet ennbsp;in geen geval met de vingers van den operateur of zijn helper,nbsp;noch met antiseptica wordt uitgespoeld.

In deze rein chirurgische wond, welke, wanneer accuraat wordt te werk gegaan chirurgisch rein blijft, kunnen dergelijke uitspoelingen immers niet dan schade doen.

-ocr page 452-

430

Sedert 1 januari 1910 geschiedt de sluiting der wond niet meer met knoophechtingen, maar door middel van agrafes,nbsp;zooals bij de menschelijke heelkunde in gebruik. Aanvankelijk, vreezende dat bij het opstaan der dieren de agrafesnbsp;niet zouden houden, werden steeds op de plaats der grootste spanning een of meer hechtingen aangelegd. Daarnbsp;echter na de operatie een stevig verband wordt aangelegdnbsp;en men door goede zorgen bij het opstaan — ondersteunennbsp;van het paard aan hoofd en staart— een te zwaar belastennbsp;van het geopereerde been kan voorkomen, werden ook weldra en zonder nadeelige gevolgen, deze hechtingen achterwege gelaten. Alleen is het aan te bevelen, om bij hetnbsp;opstaan eventueel schuren aan den rand der matras te vermijden, te zorgen, dat het dier, alvorens het opstaat, komtnbsp;te liggen met het zieke been naar boven.

Het aantal agrafes bedraagt gemiddeld evenveel als de huidwond centimeters lang is; als regel is dit 5 a 6, enkele malen 7 of 8.

Het voordeel van de agrafes springt in het oog, als men bedenkt, dat op deze wijze niet, zooals bij het gebruiknbsp;van knoophechtingen geschiedt, een vreemd voorwerp innbsp;de wond wordt gebracht. Van een penseelen van denbsp;gesloten wond met jodoform-collodium ben ik terug gekomen, daar dit de latere verwijdering van de agrafes bemoeilijkt en door de irritatie van dit middel een langdurigenbsp;afschilfering van de huid volgt, overal waar deze daarmedenbsp;bedekt is geweest. Bij een 6 tal paarden werd bij wijzenbsp;van proef de collodium weggelaten en volgde even spoedig en even volledig genezing per priinam intensioneinnbsp;van de huidwonden, als wanneer dit dekmiddel werd gebruikt.

Moet het dier aan beide zijden van het been geopereerd worden, dan wordt bovenbedoeld sublimaatverband nietnbsp;weggenomen, maar daarin een venster geknipt en na denbsp;operatie over dat verband heen een voorloopig verband

-ocr page 453-

431

gelegd van jodoformgaas, vastgehoiiden door een breeden zwachtel van hydrophilegaas.

Nadat het dier over den rug is gewenteld, wordt in beide verbanden een venster geknipt, waarbij het nut vannbsp;den breeden zwachtel van hydrophilegaas blijkt, Is dezenbsp;nd. wat smal uitgevallen en het uitgeknipte venster watnbsp;groot, dan laat alles gemakkelijk los en zouden alle voorzorgen voor niets zijn geweest.

Bij de operatie aan de andere zijde valt op, dat intus-schen een licht oedeem van den subcutis is opgetreden, hetwelk het vinden van de zenuw minder gemakkelijk maakt-zoodat men met pincet en scapel meer bindweefsel heeft los te maken en c.q. te verwijderen. Ook zijn de kleinerenbsp;venae dan meer gevuld en komt wat meer bloed of bloederig vocht te voorschijn dan aan de oorspronkelijk bovenliggende zijde. Na verwijdering van een stuk zenuw geschiedtnbsp;de hechting hier op dezelfde wijze.

Wat de techniek van het hechten betreft, zij opgemerkt, dat men nauwkeurig zorg heeft te dragen, dat de sneevlaktennbsp;goed tegen elkaar aan komen te liggen en geen huidrandennbsp;naar binnen omkrullen. Hiervoor brengt men met de linkerhand de huidranden naar elkaar toe en wel zoo sterk, datnbsp;zij licht tegen elkaar opstaan, als wanneer de agrafe metnbsp;het daarvoor bestemde pincet gemakkelijk en ter juisternbsp;plaatse kan worden in- en aangedrukt. Bij paarden metnbsp;een dikke huid kost het soms eenige moeite de wondrandennbsp;op die wijze tegen elkaar te doen opstaan. Men denke ernbsp;echter aan den helper aan het touw om den hoef, die denbsp;gewrichten gestrekt heeft gehouden, dit te doen vieren.nbsp;Hierdoor vermindert de spanning en kan men de wondranden in de gewenschte positie brengen. Wanneer alle agrafesnbsp;zijn aangebracht, staat de gesloten wond min of meer omhoog. Zoodra het been belast wordt, verdwijnt dit weer,nbsp;aangezien de buigzame agrafes, die, nadat zij aangebrachtnbsp;zijn, in een boog staan, zich dan eenigszins ontspannen.

-ocr page 454-

432

Na de tweede operatie worden de gevensterde verbanden weggenomen en vervangen door een blijvend van jodoform-gaas, watten en een katoenen zwachtel, zich uitstrekkendenbsp;van den hoef tot de elastische lis. Deze wordt dan verwijderd, waarbij men zorg draagt, dat de spanning niet alnbsp;te plotseling wordt opgeheven.

Nu kan de patiënt opstaan en wordt enkele dagen, 3 a 5, hoog gebonden. Somwijlen ziet men een geringe nabloeding.nbsp;Die is echter niet van invloed op de genezing, zelfs niet,nbsp;wanneer zij zoo groot is, dat het verband van buiten eennbsp;rood vlekje vertoont.

De duur van deze operatie—aan beide zijden van een voorbeen— is, met neerleggen en opstaan inbegrepen, '/2 i'i'f. Onlangs werden door den paardenarts Numans en mij innbsp;IV2 uur tijds drie troepenpaarden op deze wijze geopereerd.

Als reactie op de werking van de elastische lis en mede door de cocaïne-injecties, treedt in den regel eennbsp;geringe oedemateuse zwelling van de bovenste helftnbsp;van den metacarpus op, welke echter reeds na den derden dag weer gaat afnemen. Ten einde het resorbeerennbsp;van dit oedeem te bevorderen, is de tijd, gedurende welkenbsp;de dieren opgebonden staan, door mij beperkt tot 3 dagen.nbsp;Op den 5den of 6den dag, wanneer het verband bovennbsp;ruim gaat zitten, wordt dit weggenomen en kunnen in dennbsp;regel tevens de agrafes worden verwijderd, want de wondnbsp;is dan gewoonlijk reeds per primam genezen, waardoornbsp;hechtmiddelen verder overbodig zijn geworden.

Bij de verwijdering der agrafes doet men goed eveneens dé huid te plooien, teneinde de spanning te verminderen.nbsp;Met een chirurgisch pincet worden deze aangevat en wel zoo,nbsp;dat de tanden van het pincet in een der oogen komen te liggen,nbsp;waarmede de agrafes om de beenen van den houder hebbennbsp;gezeten. Dan trekt men licht lateraalwaarts van hetnbsp;litteeken en het fijne tandje van de agrafe komt in den regelnbsp;zonder bloeding te voorschijn. Het los maken van den

-ocr page 455-

433

tweeden tand bij het andere oog wijst zich natuurlijk van zelf.

Opvallend is nu het fijne lijnvormige litteeken in de als gevolg van het scheren licht afschilferende huid; somwijlen zelfs minder goed zichtbaar dan de sporen, welkenbsp;de agrafes achterlaten.

Ook thans wordt niet met vloeistoffen gewasschen, hoogstens de operatieplaats met een vochtigen tampon afgewreven en daarna een droog verband aangelegd. Mocht de verwijdering van de agrafes en enkelen bloeddruppel te voorschijnnbsp;hebben gebracht, dan wordt het operatieveld met dermatolnbsp;ingepoederd. Dit verband blijft enkele dagen liggen, terwijl patiënt ondertusschen wordt afgestapt en, wanneer denbsp;plaatsruimte zulks toelaat, nog tot den I2den a 14den dagnbsp;op den ziekenstal blijft, evenwel zonder verdere bandages.

Bij lastige paarden is het echter aan te bevelen het onderbeen nog enkele dagen te doen zwachtelen. Een dezer dagen gebeurde n.1. het volgende. Een lastig en zeer onrustig paard werd op der 9den dezer geopereerd, de agrafes opnbsp;den 14den d.a.v. verwijderd, terwijl op den 16den het verbandnbsp;werd weggelaten. Op den 17den was er niets bijzondersnbsp;voorgevallen, maar den daaropvolgenden morgen bleek denbsp;wond aan de binnenzijde van het voorbeen over haar geheelenbsp;lengte weer opengescheurd, terwijl die aan de buitenzijdenbsp;ongelaedeerd was gebleven. Natuurlijk was er’s nachts eennbsp;of ander voorgevallen, maar wat, kon niet worden nagegaan.

Een tweetal andere paarden op denzelfden dag geopereerd en op dezelfde wijze behandeld, vertoonden daarvan geennbsp;enkel nadeel. Toch blijft het voorzichtiger de dieren nietnbsp;voor den lOden dag zonder verband te laten.

Tot heden werden in 1910 aan den garnizoensziekenstal alhier bij 18 paarden 33 neurectomieën verricht, waaronder bijnbsp;9 dieren voor de tweede maal, omdat herstel van de zenuwgeleiding was opgetreden. Met uitzondering van slechtsnbsp;3 van de 57 operatiewonden—enkele paarden werden maarnbsp;aan eene zijde van het been geopereerd—werd bij alle vol-

28

-ocr page 456-

434

komen genezing per primam verkregen. Ook bij de 3 andere verliep de genezing zonder ettering; alleen was denbsp;wond niet oniniddellijk volkomen gesloten. Bij 2 daarvannbsp;hadden bij het opstaan van het paard hechtingen of agrafesnbsp;losgelaten en bij eene, met agrafes gesloten, was de huidnbsp;aan de eene zijde wat naar binnengekruld, wat zich echternbsp;na verwijdering der agrafes vanzelf herstelde.

Uit de resultaten van de boven beschreven wijze van operee-ren, meen ik de conclusie te mogen trekken, dat men in een militaire kliniek den eisch mag stellen, dat dergelijke operatie-wonden per primam genezen. Geschiedt dit niet als regel,nbsp;dan mag men aannenien, dat niet zorgvuldig wordt gewerkt.

Ten slotte zij nog opgemerkt, dat onder invloed van de mededeelingen in de geneeskundige literatuur omtrentnbsp;het gebruik van tinctura jodii als desinfectans voor de huidnbsp;en van de geschilderde gevaren verbonden aan de mobilisatie van de huidbacteriën als gevolg van het borstelen ennbsp;wasschen, geprobeerd is vóór de operatie de huid met dezenbsp;alcoholische oplossing van jodium te penseelen. Dit middel levert echter geen enkel voordeel op en wel het nadeel,nbsp;dat het de door het scheren gevoelig gemaakte huid—datnbsp;het gebruik van het scheermes niet achterwege kan blijven,nbsp;werd boven betoogd — in ontsteking brengt, wat een langdurige afschilfering na zich sleept. Tegen de mobiel gemaaktenbsp;bacteriën, welke het scheren en wasschen van uit de dieptenbsp;der haarzakjes naar het operatieveld zouden lokken, zijn, zoo-als bleek, de aangewende sublimaatomslageu afdoende, zoo-dat de tinctura jodii in casu gerust achterwege kan blijven.

Overigens ben ik van meening, dat men de beteekenis dier mobiel gemaakte huidflora schromelijk overdrijft ennbsp;deze een nagenoeg rein theoretische is.

Batavia 18 November 1910.

-ocr page 457-

Bijdrage tot de therapeutische waarde

VAN

jodiumtinctuiir.

Gedurende mijn verblijf in Indië was ik in de gelegenheid driemaal bovengenoemd geneesmiddel met succes toe te passen bij patiënten lijdende aan een chronische slijm-vliescatarrh.

Patient 1. Dit was een paard (Soembawa-hengst) met eenzijdige neusuitvloeiing tengevolge van empyema antrinbsp;Highmori. Volgens den eigenaar Dr. K. te S. had patiëntnbsp;eenige maanden tevoren aan beiderzijdsche neusuitvloeiingnbsp;geleden met zwelling van de submaxillairklieren, die innbsp;abscesvorming overgingen, waarna oogenschijnlijk genezingnbsp;was opgetreden. Na ongeveer een maand echter werdennbsp;links af en toe dikke klonters neusslijm uitgeworpen, watnbsp;gepaard ging met zwelling van de glandula submaxillaris aannbsp;denzelfden kant. Bij onderzoek bleek, dat bij laag houden vannbsp;het hoofd een hoeveelheid mucopurulent secretum zich ontlastte, dat evenwel geen onaangenamen reuk verspreidde.nbsp;Het os maxillaris superior aan dezelfde zijde was nietnbsp;opgezet. Besloten werd te trepaneereii op de grens vannbsp;sinus maxillaris superior en inferior. Onmiddellijk na opening van den boezem vloeide een vrij groote hoeveelheidnbsp;van hetzelfde secretum naar buiten af. De behandelingnbsp;bestond in irrigatie met lauwwarme sublimaatoplossing vannbsp;0,l®/o, na drie dagen afgewisseld met dito 2‘’/o aluinsolutie.nbsp;De afscheiding werd allengs minder en had na veertiennbsp;dagen geheel opgehouden, zoodat ik de trepanatiewond lietnbsp;sluiten. De genezing bleek evenwel maar schijnbaar te

-ocr page 458-

436

zijn. Ongeveer een week*daarna begon het dier weer uit te werpen. De genezen operatiewond werd met behulp vannbsp;het ferrum candens doorboord, waarna dezelfde behandelingnbsp;werd herhaald, alleen met dit kleine verschil, dat ook nognbsp;werd geïrrigeerd met S^/o creolinesolutie. Binnen een weeknbsp;was de afscheiding langs den neus zoo goed als opgehouden. Na een afwachtende houding bleek mij echter alnbsp;spoedig, dat ook thans geen radicale genezing zou wordennbsp;bereikt. De secretie begon opnieuw, al was het dan ooknbsp;in geringe mate. Thans besloot ik tot eene behandelingnbsp;met jodiumtinctuur; eene hoeveelheid van 15 gram werd doornbsp;de operatiewond in den boezem geïnjicieerd, en het hoofdnbsp;van het paard laag gehouden ter voorkoming dat de vloeistof ingeslikt zou kunnen worden. Een gedeelte er vannbsp;kwam langs het linker neusgat naar buiten, terwijl de patiëntnbsp;flink proestte. Den volgenden morgen werd geïrrigeerd met

O, 1% sublimaatsolutie. Eene groote hoeveelheid afgestoo-ten slymvliesmembranen werden langs den neus ontlast, benevens veel mucopurulent secretum. De volgende dagen werdnbsp;voortgegaan met eene zacht adstringeerende behandeling,nbsp;bestaande in irrigaties van 2% lauwwarme aluinoplossing.nbsp;Een week daarna was de secretie totaal opgehouden, zoo-dat overgegaan werd tot sluiting van de huidwond.

Bijna een jaar daarna was ik in de gelegenheid het paard nog eens te zien, dat volgens verklaring van den eigenaarnbsp;geen uitvloeiing meer vertoond had. De curatieve werkingnbsp;van jodiumtinctuur had hier dus de gewenschte genezingnbsp;tot stand gebracht.

Patient 2 was een gouvernementsdekhengst (Batakker) te

P. , die volgens mededeeling van den staljongen af en toenbsp;links uitwierp en aan denzelfden kant lichte klierzwellingnbsp;vertoonde. Van het gewone ration gaba, 3 K.G., werd nunbsp;en dan een gedeelte niet opgenomen. Ik besloot het diernbsp;in observatie te nemen op het hengstendepöt. Bij nadernbsp;onderzoek bleek het neusslymvlies beiderzijds normaal te

-ocr page 459-

437

zijn; bij lage hoofdstelling werd geen meerdere ontlasting van secretum waargenomen, terwijl het os maxillaris superior niet gezwollen was. Percussie der beide kaakboezemsnbsp;rechts en links gaf geen merkbaar verschil in toon te hooren.nbsp;De voedingstoestand liet eenigszins te wenschen over ennbsp;het paard was wat dor in zijn haar. Het verstrekte grasnbsp;werd wel, de gaba slechts gedeeltelijk opgenomen.

Met behulp van den mondspiegel werd een onderzoek ingesteld naar eventueele afwijkingen aan het gebit. Bijnbsp;bekloppen van de kiezen bleek de 4de kies gevoelig tenbsp;zijn alhoewel uitwendig niets abnormaals te zien was.nbsp;Aangezien verband vermoed werd tusschen deze afwijkingnbsp;en de eenzijdige neusuitvloeiing, besloot ik tot trepaneerennbsp;op de grens van sinus maxillaris superior en inferior. Overvloedig secretum bleek in de kaakboezems niet aanwezignbsp;te zijn, doch het verspreidde een hoogst onaangenamennbsp;reuk; herinnerende aan dien van beencaries. Na irrigatienbsp;met 0,1 7o sublimaatoplossing werd langs het linker neusgat een vrij groote hoeveelheid ingedikt secretum ontlast.nbsp;Diagnose: empyema antri Highmori, tengevolge van eennbsp;alveolair periostitis. Ook hier werd 15 gram tinctura jodiinbsp;geïnjiceerd en den volgenden dag doorgegaan met subli-maatirrigaties, terwijl in plaats van gaba zemelen metnbsp;water werden verstrekt. Veel necrotisch slymvliesweefselnbsp;werd bij elke irrigatie ontlast; de dagelijksche secretie langsnbsp;den neus van een dun slijmerig exsudaat bleef bestaan,nbsp;zoodat alsnog eenzelfde hoeveelheid jodiumtinctuur werd ingespoten. Vervolgens werd dagelijks geïrrigeerd met 2 “/unbsp;lauwwarme aluinoplossing. Na verloop van een week wasnbsp;ook thans de secretie opgeliouden, terwijl de eetlust vannbsp;het paard niets te wenschen overliet. De huidwond werdnbsp;gesloten en de hengst nog eenigen tijd in observatie gehouden. De periostitis was eveneens door deze behandelingnbsp;in genezing overgegaan; het gewone ration gaba werd nunbsp;geregeld goed opgenomen. Een maand na de operatie

-ocr page 460-

438

vertoonde het paard, dat tevoren dor in zijn haar was, den normalen glans der huid en werd van het depot weernbsp;op het dekstation overgeplaatst. Recidive werd niet waargenomen.

Patiënte 3. Een koe van den Heer B. te M. waarbij na de normaal verloopen geboorte van het kalf de secundinaenbsp;waren achtergebleven. Den vijfden dag na den partus wasnbsp;volgens mededeeling van den eigenaar de nageboorte afgevallen, zoodat inroepen van veeartsenijkundige hulp daarnanbsp;niet noodig werd geoordeeld. Hiertoe werd eerst besloten,nbsp;nadat gebleken was, dat de melkproductie veel te geringnbsp;bleef, de voedingstoestand der koe achteruitging en het diernbsp;af en toe met krommen rug stond te persen, waarbij.telkensnbsp;een kleine hoeveelheid eener chocoladekleurige vloeistofnbsp;uit de vulva werd ontlast.

Bij exploratie bleek, dat er nog resten van de secundinae waren blijven zitten, deze werden losgepeld, waarna denbsp;uterus werd geïrrigeerd met 2 “/o bacilloloplossing.

Na twee dagen werd .deze behandeling afgewisseld met irrigaties van 1 “/o lauwwarme aluinoplossing. De secretie,nbsp;die vooraf een hoogst onaangename lucht verspreidde, hadnbsp;na een week geen abnormalen reuk meer. De melkafscheiding bleef evenwel gering, terwijl de voedingstoestand vannbsp;patiënte ook veel te wenschen overliet.

Een veertiendaagsche behandeling leidde niet tot het gewenschte resultaat, nog steeds bleef de uterusmucosanbsp;secerneeren, zoodat besloten werd 30 gram jodiumtinctuurnbsp;door middel van den katheter in den uterus te brengen.nbsp;In den loop van denzelfden dag was de eetlust van de koenbsp;wat minder, temperatuursverhooging werd evenwel nietnbsp;waargenomen. Den volgenden dag werd nogmaals begonnen met een 2 % lauwwarme bacillolsolutie'te irrigeeren,nbsp;waarbij eene groote hoeveelheid necrotisch symvlies werdnbsp;ontlast. Daarna werd de uterus eenmaal daags geïrrigeerdnbsp;met 1 7u lauwwarme aluinoplossing. De afscheiding ver-

-ocr page 461-

439

minderde opvallend en had na een week geheel opgehouden te bestaan. De melkproductie nam nu met den dag toenbsp;en bereikte na veertien dagen weer het normale, terwijl denbsp;voedingstoestand van patiënte eveneens geleidelijk verbeterde. Ook in dit geval had dus de curatieve werking vannbsp;jodiumtinctuur haar doel niet gemist.

’t HOEN.

-ocr page 462-

REFERATEN.

Texasfieber, Rotwasser und Gallenkrankheit der Rinder,

VON

Dr. A. T HEIL ER.

la het Zeitsclirift fiir Infektionskrankheiten, parasitare Krankheiten und Hygiëne der Haiistiere Bd. 8. Heft l.blz.nbsp;39. doet Theiler mededeelingen omtrent het voorkomennbsp;van een afzonderlijken vorm van piroplasmose, die tot heden steeds in Amerika en Zu i d-Afri k a voor de eigenlijkenbsp;Texaskoorts werd gehouden. Wegens de belangrijkheidnbsp;van dit onderwerp geef ik het artikel beknopt doch met denbsp;bewoordingen van den schrijver weer.

Smith en Kilborne hebben reeds in hunne oorspronkelijke en oudste mededeelingen in 1892 omtrent Texaskoorts innbsp;Amerika er op gewezen, dat deze ziekte onder 2 vormennbsp;kan voorkomen n.1. de acute, meestal doodelijk verloopendenbsp;en de milde, niet doodelijk verloopende Texaskoorts. Denbsp;laatste werd ook de „herfstvorm” genoemd, omdat zij in denbsp;koelere maanden van het jaar voorkwam. Klinisch onderscheiden zich deze vormen, door het optreden bij dennbsp;eersten vorm van haemoglobinurie in de meerderheid dernbsp;gevallen (Rotwasser), terwijl bij den 2den vorm dit verschijnsel ontbreekt; de ziekteduur is langer en het lijdennbsp;gaat meestal met vermagering gepaard. De onderscheidingnbsp;dezer vormen berust vooral op de biologische verschillen.

Bij den acuten vorm vindt men typische, groote peervormige en ook ronde parasieten met een kern en duide-

-ocr page 463-

441

lijk protoplasma (Piropl. bigeminum), bij den milderen vorm kleine op „coccen” gelijkende lichamen, de z.g. „peripheralnbsp;cocciis-like bodies”, die in den regel aan de peripherie dernbsp;roode bloedcellen liggen, geen zichtbaar protoplasma bezitten en dientengevolge den indruk van een coccus geven.

Theiler bestempelt deze lichamen met den naam van „randpunten”. Bijna alle onderzoekers na Smith en Kilbornenbsp;hebben de parasitaire natuur dezer lichamen erkend. Zijnbsp;zijn licht te verwarren met basophile korrels, die in hetnbsp;bloed kunnen optreden, doch op te merken valt, dat zijnbsp;reeds in het bloed voorkomen, vóórdat de basophilie isnbsp;begonnen. Nog een onderscheid tusschen de beide genoemde parasieten bestaat hierin, dat de peervormige parasietennbsp;gewoonlijk in '/2 lt)t 2 %, zelden in 10 tot 15 “/o der roodenbsp;bloedcellen worden aangetroffén en gewoonlijk slechts vóórnbsp;den dood, terwijl de randpunten 5 tot 10 % der bloedcellennbsp;aantasten en gedurende 1 tot 5 weken in het bloed aanwezig zijn.

Deze laatste parasieten werden door Smith en Kilborne gevonden, 1®, bij dieren die in den herfst en den winternbsp;aan de infectie waren blootgesteld, 2“, bij dieren, die in dennbsp;zomer den acuten vorm hadden doorgemaakt, doch innbsp;October en November den 2den aanval kregen en 3o, bijnbsp;uitzondering bij dieren, die den milderen vorm tijdens ofnbsp;vóór het jaargetijde, waarin de acute vorm voorkomt (in dennbsp;zomer), gekregen hebben.

Op grond van deze waarnemingen is door S. en K. de volgende hypothese opgesteld omtrent den cyclus, dien denbsp;Texaskoortsparasiet doorloopt:

lo, het bewegelijke stadium-, de parasieten komen als zwermsporen in de bloedcellen. Dit stadium is nooit waargenomen.

2o, het stadium der randpunten, d.w.z. de z.g, zwermsporen van het 1ste stadium komen in de bloedcellen tot rust ennbsp;bevestigen zich aan de peripherie er van. Deze randpunten

-ocr page 464-

442

nu kunnen zich gaan deelen en uitgroeien tot de peervormige parasieten; men krijgt dan het 3de stadium, dat den aciiten vorm representeert. Komt echter door het koele klimaat of door gedeeltelijke immuniteit een verhindering innbsp;de ontwikkeling en deeling der randpunten, dan blijft hetnbsp;stadium als zoodanig bestaan.

Smith en Kilborne spreken dus de meening uit, dat de randpunten tot den ontwikkelingscyclus van het P. bige-minum behooren en wel dat zij de phase zijn direct vóórnbsp;den peervormigen parasiet.

Deze opvatting is door verschillende onderzoekers bestreden o.a. door Nutall en Graham, die steunende op het feit, dat in alle gevallen van haemoglobinurie slechtsnbsp;ronde of peervormige parasieten met een duidelijk protoplas-malichaam en een kern gevonden worden, en geen z.g.nbsp;randpunten, een andere meening hebben over de deelingnbsp;van het Piroplasma bigeminum; het coccen- of randpunt-stadium ontbreekt daarin. Later is door Smith en Kilbornenbsp;de mogelijkheid betoogd, dat de randpunten stadia van eennbsp;parasiet zouden zijn, welke met^den eigenlijken Texaskoorts-parasiet niets te maken heeft, doch toevalligerwijze bij denbsp;Texaskoortslijders zou zijn ingebracht; dus zou men metnbsp;een soort menginfectie te doen hebben.

Het spreekt vanzelf, dat deze kwestie zeer moeilijk op te lossen is en afstuit op de onmogelijkheid deze parasietennbsp;op kunstmatige voedingsbodems te kweeken. Op grondnbsp;echter van hun clinisclie en bacterioscopische waarnemingen verklaren S. en K. zich voor de eenheid der beidenbsp;parasieten. O.a. namen zij waar, dat in alle sedert 1889nbsp;voorgekomen epidemieën steeds beide vormen naast elkandernbsp;aanwezig waren, terwijl verschillende gevallen werden gezien, waarbij de overgang van den milderen in den acutennbsp;vorm met daarmede gepaard gaande verandering van para-sietenvorm kon worden geconstateerd. De randpuntennbsp;werden, meest bij koel weder aangetroffen.

-ocr page 465-

443

In midden September 1889 ontstond een enzoötie, waarbij alleen randpunten werden gezien; bij een der dieren, datnbsp;gedood werd, was milt en lever pathologisch veranderd alsnbsp;bij de acute Texaskoorts, doch haemoglobinurie bestond niet.nbsp;Dit nu is een voorname factor en zou eerder tegen, dannbsp;vóór de opvatting van S. en K. pleiten.

Twee koeien, die in Juli 1892 geënt waren, kregen eerst acute Texaskoorts met peervormige parasieten in hetnbsp;bloed; de dieren genazen, doch werden in Augustusnbsp;weer ziek en vertoonden zeer veel randpunten in de roodenbsp;bloedcellen.

Theiler maakt de opmerking, dat hier dus de randpunten na de peervormige parasieten optreden, dus moeilijk een voortrap in den cyclus kunnen zijn. Dit schijnt vrijwelnbsp;geregeld voor te komen, daar het bekend is, dat in dennbsp;zomer de acute Texaskoorts optreedt en later in den herfstnbsp;pas de randpunten gezien worden.

Resumeerende zijn dus te onderscheiden bij de door Smith en Kilborne beschreven Texaskoorts 2 vormen vannbsp;parasieten:

A, nbsp;nbsp;nbsp;de eigenlijke piroplasmen (peervormige en ronde) en

B, nbsp;nbsp;nbsp;de coccenachtige randpunten.

A vindt men bij de met haemoglobinurie verloopende acute ziekte, B bij een mildere ziekte, waarbij het bloed-urineeren niet voorkomt.

De onder B genoemde lichaampjes zijn geen voortrap van den A parasiet en komen gewoonlijk na dezen in het bloednbsp;voor. Verder komen deze bij vele ziektegevallen in reincultuur voor, doch ook gemengde infecties met den Anbsp;parasiet worden waargenomen.

In het laatste geval constateert men een enkele maal den B parasiet, en wel indien de mildere ziekte in den zomer begintnbsp;vóór de maanden, dat de Texaskoorts haar intrede doet.

Hiermede is dus vastgesteld, dat de mildere vorm ook in den zomer voorkomt, waardoor de hypothese, dat haar

-ocr page 466-

444

optreden moet toegeschreven worden aan de omstandigheid van het koelere jaargetijde, waardoor de parasiet, inplaatsnbsp;tot de peervormige uit te groeien, den coccenvorm behoudt,nbsp;minder steekhoudend is.

Behalve in Noord-Amerika zijn de randpunten ook gevonden in Zuid-Amerika door Knuth.

Hij beschreef de „Tristeza” in de la Plata Staten, welke niets anders dan de Texaskoorts is. Knuth entte een rundnbsp;met bloed van, een ziek dier; na den gewonen incubatietijd ontstonden bigeminumparasieten, doch 41 dagen nanbsp;de enting verschenen de randpunten in groote hoeveelheid,nbsp;het rund had hooge koorts en stierf.

Een 2de rund, op dezelfde wijze geënt, had na 46 dagen de randpunten in het bloed. In dit stadium werd het bloednbsp;bij 6 runderen ingespoten, waarvan er 4 voor Tristezanbsp;onvatbaar waren, 2 echter niet.

Deze 2 gevoelige dieren vertoonden 10—18 dagen na de enting randpunten, doch geen peervormige parasieten en nanbsp;28 dagen trad de basophile granulatie der roode bloedcellennbsp;in. Knuth trekt hieruit de conclusie, dat de randpuntennbsp;tot den ontwikkelingscyclus van het P. bigeminum behooren.nbsp;Theiler echter merkt terecht op, dat in het eerste geval denbsp;randpunten na de peervormige parasieten kwamen, terwijlnbsp;in het 2de geval een reine infectie van randpunten bestond,nbsp;die na een zeer kort incubatietijdperk op traden. Knuthnbsp;identificeert de randpunten met die, welke door Smith ennbsp;Kilborne zijn gevonden. Liqnières, die de Tristeza innbsp;Argentinië heeft onderzocht, heeft de randpunten nietnbsp;waargenomen. Hij gaat zelfs zoo ver, dat hij veronderstelt,nbsp;dat Smith en Kilborne geen parasieten maar intraglobulairenbsp;granulaties gezien hebben, dus dat het kunstproducten zoudennbsp;zijn. Volgens Liqnières zouden de acute en milde vormnbsp;der ziekte beide door het P. bigeminum veroorzaakt worden.nbsp;Theiler maakt de conclusie, dat Liqnières met een reinenbsp;infectie van peervormige parasieten te doen heeft gehad.

-ocr page 467-

445

Immers de Texaskoorts kan in meer milden vorm ook zonder bloediirineeren verloopen.

In Azië zijn de randpiinten gezien door Dschunkowskij en Luhs in Transkaukasië. Deze onderzoekers onderscheiden de z.g. tropische piroplasmose der runderen, welkenbsp;in een aciiten en een chronischen (cachectischen) vormnbsp;voorkomt.

De acute ziekte wordt veroorzaakt door P. anniilatum^ waarschijnlijk identisch met de P. parviim der Küstenfieber.nbsp;De parasieten van den cachectischen vorm komen volgensnbsp;hunne beschrijving overeen met de randpiinten, die somsnbsp;den diplococcen-vorm aannemen.

Ook gemengde infecties met P. bigeminum namen zij waar. D. en L. meenen, dat de randpunten een meer resistente vorm van het P. annulatum en P. parvum zijn.

In Europa zijn uitsluitend reine infecties van P. bigeminum bekend (Kossel, Schütz, Weber, Miessner e. a.); de randpunten zijn er nooit gezien. Dit zou pleiten tegennbsp;de theorie, dat de randpunten tot den ontwikkelingscyclusnbsp;van het P. bigeminum behooren.

Na deze inleiding komt Theiler tot de waarnemingen in Transvaal. Hij heeft déze randpunten reeds sedertnbsp;jaren gezien en „marginal points” genoemd; hij identificeerde ze met de „peripheral coccus-like bodies” van Smithnbsp;en Kilborne. De ziekte werd genoemd ,,Texaskoorts zondernbsp;haemoglobinurie”.

In 1905/1906 publiceerde Th. zijn onderzoekingen over P. mutans, bij welke experimenten de randpunten meermalen gezien waren. Th. kwam toen tot het resultaat dat:

1°, P. bigeminum en randpunten in hetzelfde dier in verschillende perioden voorkomen,

2°, P. bigeminum alleen voorkomt,

3“, randpunten als reine infectie worden waargenomen.

Deze komen 23 — 25 dagen na de kunstmatige bloedin-fectie te voorschijn. De dieren sub 2° werden later geënt

-ocr page 468-

446

met bloed van dieren sub S'quot;, doch het resultaat was negatief. Dit zou kunnen berusten op een immuniteit tegen randpunten na een herstellen van eene infectie der begi-minum piroplasmen, maar ook op eene toevallige onvatbaarheid tegenover de randpunten.

Behalve gemengde infecties met P. bigeminum nam Th. ook gemengde infecties met P. mutans waar.

Meer klaarheid ontstond, toen eenige Engelsche runderen, die in Engeland met Zuid-Afrikaansche P. begi-minum waren geënt en daardoor een lichten aanval van Texaskoorts hadden doorgemaakt, in Transvaal aan denbsp;natuurlijke weideïnfectie werden blootgesteld. Alle dierennbsp;kregen hooge koorts en ernstige anaemie; bij 3 runderennbsp;traden de randpunten op, 2 er van stierven. Oorspronkelijknbsp;werd gemeend, dat de natuurlijke infectie te hevig was geweest voor den bestaanden graad van immuniteit, doch eennbsp;betere verklaring kon gegeven worden door aan te nemen,nbsp;dat de randpunten een op zich zelf staande parasiet repre-senteeren. Verdere experimenten leverden het bewijs voornbsp;deze hypothese.

18 Nov. 1908 werden in Londen 6 Sussexrunderen met Zuid-Afrikaansche bigeminumparasieten geënt; denbsp;dieren reageerden typisch. Één rund uitgezonderd, werdennbsp;bij alle de bigeminumparasieten gezien. Het rund, datnbsp;ze niet vertoonde, bleek ook na een herhaalde proefentingnbsp;immuun.

Deze runderen bleven in Londen 41 dagen in observatie en kwamen daarna in Trans vaal aan op 22 Eebruari 1909.nbsp;De dieren werden toen nogmaals, teneinde de onvatbaarheidnbsp;te verhoogen, met bloed geënt van tegen Texaskoorts immune runderen en werden slechts een weinig ziek; in hetnbsp;bloed werd sporadisch een P. bigeminum gezien.

Echter 27—32 dagen na deze enting werden op één na alle runderen ziek, vertoonden hooge temperatuur en directnbsp;waren de randpunten in het bloed aanwezig; deze namen

-ocr page 469-

447

de eerste dagen toe en eenige dagen daarna ontstonden oligocitaemie, anisocytosis, poikylocytosis, polychromasie,nbsp;basophilie, nornio- en megaloblasten.

Het ééne rund, dat de randpunten niet vertoonde, werd met bloed van een der zieke dieren ingespoten en kreegnbsp;toen ook de bekende parasieten in het bloed. Van de 10nbsp;runderen stierven er 5. Haenioglobinurie werd niet waargenomen.

Theiler komt op grond van deze waarnemingen tot de conclusie, dat de infectie der runderen in Engeland eennbsp;reine infectie met P. bigeminum was, dat echter bij de 2denbsp;enting in Transvaal de randpunten zijn ingebracht, dienbsp;een afzonderlijke parasiet vormen, en dat zelfs een zwarenbsp;aanval van Texaskoorts geen immuniteit voor deze organismen teweegbrengt.

In de parasitologie is geen voorbeeld bekend, dat éénzelfde parasiet in het 2de stadium van zijn ontwikkelingscylus eennbsp;ernstiger ziekte veroorzaakt dan in het fste stadium, zoodatnbsp;de conclusie, dat de randpunten parasieten sui generis zijn,nbsp;wel gewettigd is.

Het gelukte Theiler het P. bigeminum rein te krijgen, door van een dier met gemengde infectie bij het begin dernbsp;haenioglobinurie bloed te nemen en bij een geïmporteerd,nbsp;gevoelig dier in te spuiten. Later werd dat dier ingespotennbsp;met bloed, dat randpunten bevatte; het kreeg na den ty-pischen incubatietijd (27—32 dagen) deze parasieten in hetnbsp;bloed.

Ook kon door Th. een reine infectie met randpunten veroorzaakt worden, door van een gezond rund uitAlliwalnbsp;North, dat, zooals later bleek, van nature voor P. bigeminumnbsp;vatbaar was, doch weinig gevoelig voor randpunten, bloed tenbsp;nemen en bij een Engelsch geïmporteerd rund in te spuiten;nbsp;bigeminumparasieten traden niet op, doch na den typischennbsp;incubatietijd verschenen de randpunten en het dier stierf.

Het gezonde rund, waarvan het bloed afkomstig was,

-ocr page 470-

448

reageerde typisch op een P. bigeminum infectie. De rand-punten zijn, wat hun morphologie betreft, afwijkend van de bekende parasieten. Protoplasma kan men niet waarnemen,nbsp;alleen een chromatinepunt kleurt zich rood volgens denbsp;Giemsa kleurmethode. Theiler heeft daarom voorgesteldnbsp;dezen parasiet den naam te geven van „Anaplasma” en alsnbsp;soortnaam „Anaplasma marginale’’, terwijl de ziekte dannbsp;zou worden aangeduid door „anaplasmosis”. Volgens Theilernbsp;zouden Smith en Kilborne in het begin van hunne experimenten met eene reine bigeminuminfectie te doen gehadnbsp;hebben; daar de incubatietijd korter is, werd deze het eerstnbsp;gezien. Later kwamen reine infecties van anaplasmen ennbsp;gemengde infecties voor. Daar dit met den herfsttijd tenbsp;samen viel, werd door hun den naam van „herfstvorm vannbsp;Texaskoorts” gebezigd. De Texaskoorts zou dus 2 oorzakelijk verschillende ziekten omvatten nl. de Texaskoortsnbsp;in engeren zin, waarbij bloedurineeren optreedt en de anaplasmosis.

Nadat dit standpunt was ingenomen, is Theiler tot de overtuiging gekomen, dat de ziekte, die door hem „Gall-sickness” is genoemd en werd toegeschreven aanden„7/y-panosonia Theileri” niets anders is dan anaplasmosis. Denbsp;trypanosomen zouden toevallige parasieten zijn, die in hetnbsp;bloed der dieren, aan anaplasmosis lijdende, voorkomen.

Deze verandering van zienswijze is van groote beteekenis en wordt door verschillende bewijsgronden ondersteund.nbsp;De veehouders hadden reeds lang gezien, dat de Gall-sickness eigenlijk niets dan Texaskoorts was zonder hae-moglobinurie. Bij de Gallsickness treden in het verloopnbsp;der infectie de bloedveranderingen op, die bij Texaskoortsnbsp;en anaplasmose voorkomen n.1. oligocytaemie, polychromasie,nbsp;basophilie, enz.

Dat Theiler met bloed, waarin de Tryp. Theileri voorkwam, Gallsickness veroorzaakte, behoeft geen twijfel te verwekken, daar met de trypanosomen ook de overige in

-ocr page 471-

449

het bloed van Transvaalsche runderen voorkomende parasieten tegelijk konden worden ingespoten (P. bigeminum, P. mutans, anaplasma marginale, spirochaeta Theileri).nbsp;Leipziger, die de Gallsickness in Duitse h Zuid-West Afrika voor korten tijd onderzocht, vond geennbsp;trypanosomen, doch ook geen randpunten. Th. vermoedt,nbsp;dat deze over het hoofd gezien zijn en voor basophilenbsp;granulaties zijn gehouden.

De ziekte Anaplasmosis wordt door Theiler verder volledig en systematisch beschreven. De voornaamste zaken hieromtrent zijn de volgende:

De ziekte komt uitsluitend bij het rund voor, en is op andere dieren (paarden, schaap) niet over te brengen. Denbsp;parasieten dringen in de roode bloedcellen, waarvan oligo-cytaemie het gevolg is; de temperatuur wordt hoog en denbsp;parenchymateuze organen gaan degenereeren. Herstel vannbsp;de ziekte veroorzaakt verhoogde resistentie, het immunenbsp;dier blijft echter een virusreservoir. De parasiet wordtnbsp;overgebracht door de blauwe teek (Boophilus decoloratus).nbsp;De parasiet is een unicum in de parasitologie, zij bestaatnbsp;slechts uit een kern, die de typische chromatinekleuringnbsp;aanneemt. De vorm is rond of ovaal, soms liggen zij alsnbsp;een diplococcus. Om den coccus ziet men soms een lichtennbsp;hof; de bloedcel is daar ter plaatse minder gekleurd.nbsp;De parasieten zitten gewoonlijk aan de peripheric van hetnbsp;roode bloedlichaampje en ongeveer bO^o der roode bloedcellen zijn bij hevige gevallen met .parasieten bezet,nbsp;die zich dan soms bij 3 of 4 stuks in een bloedcelnbsp;bevinden. Afgaande op de beschrijvingen der parasietennbsp;en de ziekteverschijnselen is de ziekte identisch metnbsp;den door Smith en Kilborne voor N. Amerika en doornbsp;Knuth voor Z. Amerika beschreven milden vorm vannbsp;Texaskoorts, alsmede met den cachectischen vorm der tropische piroplasmose (P. annulatum, P. parvum) doornbsp;Dschunkowskyen Luhs inTranskaukasië waargenomen.

29

-ocr page 472-

450

De ziekte is verder waargenomen in Rhodesia, Oost-provincie der Kaapkolonie, Natal, Britsch Oost-Afrika, Uganda en Soedan.

In Indië en China, waar wel P. bigeminum en P. mutans beschreven zijn, is de anaplasma nog niet gevonden. Ooknbsp;in Queensland en Europa, waar wel Texaskoorts voorkomtnbsp;is deze ziekte nog onbekend.

De gevoeligheid voor de infectie verschilt bij de onderscheidene runderrassen; het oude Afrikaansche rund is absoluut immuun, het is in de geïnfecteerde streken geboren;nbsp;daarentegen is het geïmporteerde rund zeer vatbaar. Bijnbsp;kalveren verloopt de ziekte goedaardig. Theiler constateerdenbsp;dit ook experimenteel. Indien geïnfecteerde kalveren doornbsp;andere ongunstige omstandigheden sterven, vindt men bijnbsp;sectie behalve anaemie een sterk icterische lever. Al verloopt de ziekte bij kalveren weinig doodelijk, toch gedijennbsp;deze minder goed.

Enzoötieën komen voor, indien runderen uit hooge streken naar de lage landen worden gebracht.

Verder schijnt de eene boerderij meer besmet te zijn dan de andere. Runderen, die in stallen geboren en opgevoednbsp;zijn, worden in de jeugd niet besmet en blijken later gevoeliger voor de infectie. Ten slotte wordt de mogelijkheidnbsp;uitgesproken, dat stamverschillen betreffende de virulentie bijnbsp;de anaplasmen even goed voorkomen als bij de piroplasmen.nbsp;Absolute immuniteit wordt tengevolge van het doorstaannbsp;der ziekte niet verkregen, wel een meerdere resistentie.

Experimenten met Sussexrunderen gaven 100 °/o resultaat en 50 ®/o sterfte.

De anaplasmosis door bloedinjectie veroorzaakt, heeft een korter incubatietijkperk, dan wanneer zij door teken wordtnbsp;teweeggebracht. Éénmaal is het gelukt door teken de ziektenbsp;te verwekken.

Spuit men bloed in van een rund, dat de ziekte heeft doorgemaakt, dan is het incubatietijdperk 27—32 dagen;

-ocr page 473-

451

neemt men daarentegen bloed van zieke dieren, dan treden na 16 dagen reeds de eerste ziekteverschijnselen op. Indiennbsp;de ziekte laetaal eindigt, ziet men de temperatuur snelnbsp;stijgen. Voor dien tijd of tegelijkertijd zijn de parasietennbsp;aan te toonen, zij vermeerderen zich snel. Het aantal roodenbsp;bloedcellen neemt af; de overblijvende cellen zijn bleek vannbsp;kleur. De ziekteduur bedraagt 7—12 dagen.

Bij snel verloopende gevallen komt het niet tot polychro-masie en basophilie, bij langeren duur wel n.l. gedurende de laatste dagen voor den dood. Ook normoblasten wordennbsp;dan aangetroffen. Sommige acute gevallen gaan in genezingnbsp;over na 7 dagen; de parasieten zijn dan minder in aantalnbsp;en verdwijnen met het dalen der lichaamstemperatuur.nbsp;Gewoonlijk echter duurt het proces 2 — 3 weken, de parasieten gaan langzaam in aantal terug, doch sporadisch vindtnbsp;men ze nog, ook al is de temperatuur normaal geworden.nbsp;Ook in deze gevallen ziet men de bloedveranderingen alsnbsp;bij de acute gevallen beschreven en eerst na vele wekennbsp;is het bloed weer normaal.

Bij gemengde infecties ziet men de P. bigeminum vóór, de P. mutans gelijkertijd met of na de anaplasmen.

De symptomen zijn hooge koorts, die reeds dagen bestaat, voordat het dier minder eetlust vertoont. Kalveren etennbsp;gewoonlijk goed, de koorts is niet zoo hevig. Spoedignbsp;begint een snelie vermagering, die in enkele dagen reedsnbsp;zichtbaar is. Anaemie treedt op den voorgrond; de slijmvliezen zijn zeer bleek.

Bij chronisch verloop ontstaat icterus. Bij opgehouden eetlust speekselt het dier; de mond heeft een bezoedeld ennbsp;vuil aanzien. Waar in den beginne constipatie bestaat,nbsp;kan later diarrhee optreden en de faeces kan met bloednbsp;vermengd zijn. De urine is steeds helder en niet rood.

Nadat het dier is blijven liggen, treedt onder spierrillingen de dood in, soms gepaard gaande met krampen van kop-,nbsp;nek- en andere spieren.

-ocr page 474-

452

Bij gevallen, die herstellen, zijn de symptomen minder intensief en wordt langzamerhand de voedingstoestandnbsp;beter. Iets specifieks heeft dit symptomenbeeld niet; bijnbsp;Texaskoorts zonder haemoglobiniirie ziet men hetzelfde. Hetnbsp;verschil berust op het parasitologisch onderzoek; bovendiennbsp;worden bij anaplasmosis de parasieten veel langer na hetnbsp;einde van een acuten aanval nog in het bloed aangetroffen.nbsp;Anaplasmose kan de oorzaak zijn van het acuut wordennbsp;eener chronische Texaskoorts en ook kan het omgekeerdenbsp;voorkomen.

De sectieverschijnselen bij acute gevallen zijn; icterus, dun waterig bloed, vermeerderde pleuraalvloeistof, (somsnbsp;± 1 Liter), longoedeem, bronchiale en mediastinale klierennbsp;een weinig gezwollen, bloedloos, een enkele maal haemor-rhagieën bevattend; bloedingen op het epicardium en in hetnbsp;endocardium. De lever is vergroot, gewicht minstens 7nbsp;K.G., en geel gekleurd. De milt is vergroot, weegt 1'/2 — 3nbsp;K.Q., is 55—68 c.M. lang, 20 c.M. breed; de kapsel bevatnbsp;bloedingen en de pulpa is week en zwart-rood van kleur.nbsp;De mucosa der dunne darmen is gewoonlijk geel, lichtnbsp;gezwollen, vertoont hier en daar roode strepen; ook denbsp;mucosa van het overige darmkanaal kan bleek of lichtgeelnbsp;en iets gezwollen zijn. De overige organen en het beenmergnbsp;vertoonen een licht gele kleur.

Of bij gemengde infecties de beide parasieten door dezelfde soort teken of zelfs door eenzelfde individu worden overgebracht, is nog niet bekend. Voorloopig is alleen van denbsp;blauwe teek bekend, dat zij de ziekte kan overbrengen; denbsp;infectie moet het ei passeeren evenals bij de P. bigeminum.

Anaplasmose kan onder invloed van toevallige, ook niet-parasitaire ziekten acuut worden, gewoonlijk echter is dan het verloop goedaardig en bevat het bloed dan weinig parasieten. Dit verschijnsel is ook bekend bij P. bigeminum,nbsp;P. mutans en Spirochaeta Theileri.

Voorbehoedend kan men tegen de anaplasmose optreden

-ocr page 475-

453

door de jonge dieren te enten; immers bij kalveren verloopt de ziekte steeds goedaardig. Verder zou het aanbevelingnbsp;verdienen buitenlandsche runderen zoo jong mogelijk tenbsp;importeeren (jonger dan 1 jaar). Engelsche runderen worden vóór den import in Engeland tegen Afrikaanschenbsp;Texaskoorts geënt. Theiler stelt voor deze dieren ooknbsp;tegen anaplasmose te enten, alvorens ze in Afrika in tenbsp;voeren.

DE BLIECK.

Dit artikel is zoo uitvoerig gerefereerd, omdat, 1°, het een verandering in de nomenclatuur heeft teweeg gebracht ennbsp;zelfs een ziekte „Gallsickness” aetiologisch heeft gewijzigd;nbsp;in plaats van een trypanosoom is een amoebe (anaplasma)nbsp;als de oorzaak bestempeld; 2quot;, gebleken is, dat, wat voorheen als de mildere vorm van Texaskoorts werd beschouwd,nbsp;een afzonderlijke ziekte is, door een bijzonderen en speci-fieken parasiet veroorzaakt.

In een volgend referaat hoop ik na te gaan, welke piro-plasmeh in Ned.-lndië bekend zijn.

Ref.

-ocr page 476-

Lichaamsbouw en onmisbare eigenschappen van het cavaleriepaard.

Professor G. Barrier heeft in een vergadering bij gelegenheid van het Hippologisch congres den IGden Juni jl. een rede uitgesproken getiteld: „Lichaamsbouw en onmisbare eigenschappen van het cavaleriepaard”.

Spreker zeide, dat het wel scheen, of men nu nog niet wist, welke eischen aan het cavaleriepaard gesteld moetennbsp;worden en haalde voor die bewering de volgende feiten aan.nbsp;De lioogste chefs in het legeren 1600 officieren hebben „Lanbsp;Société du cheval de guerre” opgericht, teneinde de dragonder- en kurassierregimenten van een geschikt paard tenbsp;voorzien; sommigen, met de Gasté aan het hoofd, klagennbsp;over den achteruitgang van den „trotteur” en anderen, ondernbsp;kolonel Cousté, over den achteruitgang van den „galopeur”; denbsp;remontecommissies vinden hoe langer hoe minder goede paarden; de fokkers zien er van af te fokken, wat het leger verlangtnbsp;en leggen zich meer toe op de fokkerij van het trekpaard;nbsp;het Gouvernement gaat voort de sommen voor de remontee-ring te verminderen en verbeeldt zich, dat alles naar wenschnbsp;gaat, omdat de remontecommissies er in slagen het be-noodigde aantal remonten aan te koopen; iedereen klaagt ennbsp;zoekt de schuld bij zijn buurman, kortom in de hippischenbsp;wereld is deze kwestie een vraag van den dag geworden.

Eischen van den modernen oorlog.

Alvorens de eischen te formuleeren, waaraan het cavaleriepaard moet voldoen, is het noodig zich duidelijknbsp;voor oogen te stellen, welke diensten dit paard te veldenbsp;moet verrichten.

I

-ocr page 477-

455

Volgens generaal Bridoux zijn dit in de eerste plaats lange inarschen, overdag en dikwijls ’s nachts, bij elkenbsp;weersgesteldheid, in afwisselend terrein, wel is waar in langzame gangen, maar toch vermoeiend door den langen duurnbsp;en het zware gewicht, dat het paard te dragen heeft.

Benige cijfers geput uit: l’Anglo-arahe et sa membrure, CLAUDE MARTY, kunnen daarvan een denkbeeld geven.

Het gemiddeld gewicht, dat het paard te velde te dragen heeft, (ruiter, wapens, harnachement en bepakking) bedraagtnbsp;voor de lichte ruiterij 115 K.G., voor de linie-cavalerie 117nbsp;K.Q. en voor de zware ruiterij 131 K.G.

Onder die omstandigheden is het begrijpelijk, dat slecht gebouwde paarden met gebreken in rug en lenden en metnbsp;onvoldoende diepte „nonvaleurs” zijn, welke de sterktenbsp;doen dalen.

Behalve bovengenoemde zware inarschen, welke alle paarden moeten mede maken, eischt de verkenningsdienst bijna dagelijks het afleggen van afstanden tusschen 80 en 150nbsp;K.M. in snelle gangen, langs slechte wegen of door hetnbsp;terrein, eischen waaraan slechts enkele buitengewone paarden kunnen voldoen. In elk regiment treft men maar enkelenbsp;paarden aan, die zulke zware vermoeienissen kunnen doorstaan en daar deze dan ook altijd voor dat doel gebruiktnbsp;worden, zijn ze vroegtijdig versleten.

Het slot van den cavaleriestrijd, de aanval, eischt, dat alle ruiters daaraan deelnemen. De aanval wordt voorafgegaan door evoluties in snelle gangen, welke ten doelnbsp;hebben den troep in de vereischte formatie voor den strijdnbsp;op het meest gunstige punt te brengen, en kan alleen dannbsp;de vereischte uitwerking hebben, als die in gestrekten galopnbsp;geschiedt. Indien niet alle paarden volgen, ontbreekt denbsp;samenhang en de kracht; indien de snelheid niet voldoende is, wordt de ruiter langer dan strikt noodzakelijk isnbsp;blootgesteld aan het vijandelijk vuur.

Het reglementaire tempo van den galop is in Frankrijk

-ocr page 478-

456

slechts 440 M. in de minuut, terwijl dat in Duitschland 560 M. bedraagt; om dus niet achter te staan, moeten wijnbsp;Franschen ons tempo versnellen.

Het tempo van den draf vermeerderen gaat niet; 330 M. in de minuut is een tempo, dat alle paarden lang kunnennbsp;volhouden. Indien men dat vermeerdert, kunnen de langzame paarden niet volgen en verwonden deze zich. In elknbsp;geval kan men in draf geen aanval rijden of geen vijandnbsp;opzoeken en vervolgen; slechts de galop is de daarvoornbsp;aangewezen gang.

De klachten en wenschen der cavalerie.

Het valt niet te ontkennen, dat de cavalerie ons gewezen heeft op datgene, waarin de remontepaarden te kort schieten en op de eischen, die zij aan hen stelt. AI is de cavalerie niet de eeiiige kooper van rijpaarden, zij is ontegenzeggelijk de grootste afnemer en heeft daardoor veel belangnbsp;bij de fokkerij van rijpaarden. Om die reden heeft denbsp;Minister van Landbouw dan ook aan de cavalerie verzochtnbsp;het model en het verlangde type te omschrijven, opdat denbsp;fokkers daarmede rekening zouden kunnen houden.

Ik geloof niet te overdrijven, wanneer ik zeg dat onze dragonder- en kurassierregimenten aan de fokkers uit hetnbsp;N. O. verwijten, dat zij paarden fokken, die te lang in rugnbsp;en lenden zijn, met een lage schoft en te geringe diepte,nbsp;met steile schouders en te lange pijpen, met steile spronggewrichten, paarden die verheven en moeilijk galoppeeren,nbsp;en tekortschieten in snelheid en uithoudingsvermogen.

Onze linie- en zware ruiterij wenscht daarentegen een harmonisch paard, goed in evenwicht, van voldoende massanbsp;om het gewicht te kunnen dragen, met een goede ligplaatsnbsp;voor het zadel, in rug en lenden zonder fouten, met hoogenbsp;en lange schoft, met rechte, breede en korte lenden, eennbsp;schuinen schouder, diepe borst, langen opperarm, laag opnbsp;de beenen, breeden schenkel, breede goedgevormde sprong-

-ocr page 479-

457

gewrichten, breede en korte pijpen; een paard geschikt voor een soupelen, gemakkelijken, snellen evenwichtsgalop.

Bloed en massa zegt de Societé du cheval de guerre; bloed en voldoende gewicht eischt de Directeur van de Cavalerie, wat op hetzelfde neerkomt. En om de fokkers innbsp;Normandie niet af te schrikken voegt generaal Bridoux ernbsp;aan toe: „het verlangde type is het paard a deux mainsnbsp;tevens geschikt als luxe-paard”.

Ongelukkigerwijze beperken de wenschen van de cavalerie zich niet hiertoe. Zij vraagt een paard, afstammende van eennbsp;volbloed hengst en een halfbloed merrie, welke laatste goednbsp;gebouwd moet zijn en voorzien van een soliede beenstelsel.

Iets toegevende naar aanleiding van den tegenstand, welke ontstaan is door het in praktijk brengen van die eischen,nbsp;wil zij nu ook wel afstammelingen aannemen van een volbloed merrie met een halfbloed hengst, die als rijpaard goednbsp;gebouwd is.

Thans wensch ik de bijzondere eigenschappen van den „galopeur” met bloed en massa te omschrijven, het paardnbsp;waaraan de liniecavalerie behoefte heeft.

Bijzondere eischen van het cavaleriepaard.

Op dit terrein hebben allen kans elkander te begrijpen, omdat de theorie niets anders doet, dan voortbouwen op hetgeen de ondervinding reeds heeft vastgesteld.

Hoe moet het rijpaard gebouwd zijn en hoe gebruikt het zijn mechanisme? Deze twee vragen moeten opgelost worden ten opzichte van het dier in rust en in beweging. Hetnbsp;komt er dus op aan te omschrijven zijn model of de eischennbsp;voor het evenwicht en de kwaliteit, of de eischen voor denbsp;voortbeweging.

fe. Eischen voor het evenwicht.

Deze eischen hangen nauw samen met den bouw van het lichaam of onderdeelen daarvan.

-ocr page 480-

458

De aigemeene eischen van evenwicht van het paard houden verband met zijn gewicht, zijn hoogtemaat, zijn lengte, zijnnbsp;breedte, zijn standen, zijn adel, zijn lijnen, zijn stevigheidnbsp;en zijn spierstelsel.

a. Het gewicht. De Société hippique fran^aise heeft dit jaar in haar reglement ook het gewicht opgenomen, omdatnbsp;volgens de meening van deze vereeniging een paard, geschiktnbsp;om zware diensten te verrichten in snelle gangen in afwisselendnbsp;terrein, als maximum niet meer mag dragen dan '/s van zijnnbsp;eigen lichaamsgewicht.

Ik zie hierin slechts een zeer algemeene bepaling, omdat de factor „individueele eigenschappen” is uitgeschakeld geworden. Gunstige factoren als; goede evengewichtshouding, flinknbsp;spierstelsel, bloed en entrainement maken het sommige dierennbsp;gemakkelijk een zeker gewicht te dragen, terwijl andere daarentegen, welke die eigenschappen missen, in het nadeel zijn.

Bovengenoemde vereeniging heeft echter het groote belang willen aantoonen van den factor „gewicht” bij het verrichten van arbeid in snellen gang.

Het valt echter niet te ontkennen, dat bovengenoemde eisch niet in overeenstemming is met de gegevens, vermeld in het werk van Claude Marty. Hier vindt men,nbsp;dat het gewicht van het paard der lichte cavalerie schommelt tusschen 375 en 400 K.G., instede van te zijn 575nbsp;K.G., wat het zou moeten zijn in verband met den last dien hetnbsp;te dragen heeft; voor de paarden der dragonders 415-435 K.G.nbsp;bedraagt in plaats van 580 K.G., en van de paarden dernbsp;kurassiers 491-510 K.G. instede van 655 K.G.

Het schijnt dus, dat het maximum door de Société hippique gesteld, overdreven laag gesteld is en dat paarden met geringer gewicht de reglementaire bepakking op voldoende wijzenbsp;kunnen dragen. De cavalerie klaagt niet over de remontennbsp;uit het Z.O., hoewel vele exemplaren veel te licht zijn,nbsp;vooral wanneer men de snelheid van den galop wenschtnbsp;te vermeerderen.

-ocr page 481-

459

De kwestie, welk gewicht het meest gunstig is voor onze cavaleriepaarden, kan slechts opgelost worder door proeven bij de verschillende regimenten, door de beste paardennbsp;met volledige bepakking den vermoeienden dienst, geeischtnbsp;bij de verkenning, te laten verrichten.

Ik voor mij geloof, dat de volgende cijfers vrijwel de juiste zullen zijn:

Lichte cavalerie 380 K.G.,

Dragonders 425 nbsp;nbsp;nbsp;„

Kurassiers 480 nbsp;nbsp;nbsp;„

Hoe het zij, men moet veeleer trachten het paardenlichaam aan gewicht te doen verliezen, daar men anders nog meerpaar-den bij den verkenningsdienst zal nekken. Een goede training isnbsp;het middel om tot dat doel te geraken. Ook zou men misschiennbsp;lichtere zadels en minder zwaar leerwerk kunnen gebruiken.

Men dient in het oog te houden, dat het toevoegen van den last aan het paard de normale evenwichtsverhoudingnbsp;verstoort. Uit de proeven van Morris en Baucher isnbsp;bekend, dat het gewicht van de voorhand grooter is dannbsp;van de achterhand en dat het gewicht van den ruiter denbsp;voorhand nog meer belast. Uit door mij genomen proevennbsp;is voorts nog gebleken, dat bij een normaal gebouwdenbsp;merrie, welke met zadel enz. 510 K.G. woog, de voorhandnbsp;12.7°/o zwaarder was dan de achterhand.

Met den ruiter in het zadel woog de merrie 576 K.G. Als de ruiter rechtop zat, woog de voorhand 16.8‘’/o meernbsp;dan de achterhand; naarmate hij voor-of achterover boognbsp;bedroeg dat cijfer respectievelijk 23% e» 1L3%.

De last vermeerdert dus in elk geval de belasting van de voorhand. Om die reden moeten dus de lendenen eerder belast worden dan de schoft en heeft men te lettennbsp;op sterke lendenen en flinke voorbeenen met goedennbsp;stand. Een paard met een zwaar hoofd en te zwaar ge-vormden hals, schouder en borst is van voren te zwaar,nbsp;galoppeert slecht en ruïneert zich vroegtijdig.

-ocr page 482-

460

b. nbsp;nbsp;nbsp;De taille. Hierover is men het eens; voor de lichte,nbsp;linie-en zware cavalerie is de gemiddelde hoogte 1.51 M.,nbsp;1.54 M. en 1.59 M.

Men moet niet uit het oog verliezen, dat een classificatie naar de hoogtemaat niet heelemaal juist is: bloed, spieren,nbsp;gangen en harmonie zijn factoren, die te geringe taille kunnen compenseeren.

Een flink gebouwd paard van 1.54 M. kan geschikt zijn voor de kurassiers, terwijl een schraal, lang paard, dat lioognbsp;op de beenen staat, doch 1.60 M. meet, voor niets deugt.

In beginsel is het kleine paard, dat goed in het vleesch zit, als overigens alles gelijk is, krachtiger; het groote paardnbsp;heeft meer beenderen en dood gewicht; wanneer het grootenbsp;paard spieren krijgt, zooals dat behoort, wordt het dikwijlsnbsp;te zwaar, en schiet het te kort in snelheid en uithoudingsvermogen.

Vele ruiters, die uit een paradeoogpunt aan een groot paard de voorkeur geven, zijn er slecht mee uit, wanneernbsp;zij te velde gaan.

c. nbsp;nbsp;nbsp;De lengte. Ik hecht groote beteekenis aan de lengte.nbsp;Gemeten van de punt van den schouder tot aan de punt vannbsp;den zitbeensknobbel moet het rijpaard niet langer zijn dan denbsp;hoogte van het hoogste punt van den schoft boven den grond.

Is dit het geval, dan is het kort en heeft een sterken romp, geschikt om een last te dragen, terwijl de beenennbsp;genoeg ruimte hebben om goed te kunnen galoppeeren. Isnbsp;het korter, dan vangt het zich bij de beweging; is het langer,nbsp;hetgeen meestal het geval is, dan is het zwak in de lendenennbsp;en minder geschikt om een last te dragen.

d. nbsp;nbsp;nbsp;De breedte. De breedte staat in verband met denbsp;breedte van de borst en van de heupen, met de elementennbsp;dus van de spierkracht en de ademhaling. Bij het goedenbsp;model is de grootste breedte van de borst gelijk aan denbsp;lengte van het hoofd, welke laatste afmeting betrekkelijknbsp;klein moet zijn,

-ocr page 483-

461

Tegenwoordig is het gewoonte om den borstomvang te meten instede van de breedte van de borst. Dat is practi-scher, want de maatband neemt minder ruimte in dennbsp;zak in, maar er is wel wat tegen aan te voeren, De diktenbsp;van de haren, van de huid, het onderhuidsche vet, de buik-omvang en het gekozen punt, waar men meet, hebben meernbsp;invloed op den borstomvang dan op de breedte.

De borstomvang is de wel de beste maat van de massa en het gewicht, want de taille, die daarbij in aanmerking moetnbsp;worden genomen, is altijd gemakkelijk na te gaan.

De Societé hippique geeft de volgende cijfers voor den borstomvang.

Lichte cavalerie, gewicht 375 K.G., borstomvang 1.70 M.

Dragonders, nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;425 K.G.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.75 M.

Kurassiers, nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;475 K.G.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.80 M.

e. De standen. Ik noem de richtingslijn van een been de lijn, welke het midden van het aanhechtingspunt vannbsp;dat been vereenigt met het midden van den hoef; denbsp;stand is des te beter, naarmate die lijn meer verticaalnbsp;staat.

Mijn onderzoekingen op dit punt hebben geleerd, dat die richtingslijn van de voorbeenen en van de achterbeenennbsp;resp. den opperarm en den schenkel in,het midden snijdt.nbsp;Tevens blijkt daaruit, dat het midden van de aanhechtingnbsp;van de voorhand gelegen is in het horizontale vlak, datnbsp;gaat door de beide heupgewrichten, welke ontegenzeggelijknbsp;het midden zijn van de ondersteuningspunten van hetnbsp;lichaam door de achterband.

Wanneer de stand van een been verkeerd is, is het midden van het aanhechtingspunt geneigd te vallen naar dien kant, waarheen de richtingslijn helt.

Bij het paard, dat van voren gestrekt staat en van achteren onder zich, valt het zwaartepunt naar achteren; staat hetnbsp;van voren onder zich en van achteren gestrekt, dan valtnbsp;het zwaartepunt naar voren; daarentegen kan een verkeerde

-ocr page 484-

462

stand van de voorbeenen en van de achterbeenen in tegengestelden zin het daaruit yoortspriiitende nadeel opheffen, bijv. wanneer het van voren en van achteren onder zichnbsp;staat.

Om die reden moet men bij de beoordeeling van de standen altijd gelijktijdig op de voorbeenen en de achtei-beenen letten.

Ik zal dit nog iets toelichten. Om den stand van het been en de ruime beweging niet te belemmeren, moetennbsp;de middenpunten van de gewrichten nog aan eenige vereisch-ten voldoen.

Bij het voorbeen behoort de verticaal, gaande door het midden van het boeggewricht een raaklijn te zijn aan hetnbsp;toongedeelte van den hoef; de verticaal door den elleboog,nbsp;den handwortel en den kogel is een raaklijn aan de verzenen; die van de punt van den schouder valt een halvenbsp;hoeflengte vóór den toonwand.

Bij het achterbeen vindt men een overeenkomstigen toestand; de verticaal door het midden van de knieschijf is een raaklijn aan den toonwand, die van liet spronggewrichtnbsp;en den kogel is raaklijn aan de verzenen, de raaklijn aan denbsp;knieschijf valt een halve hoeflengte voor den toonwand, enz.

Verder is van groot belang de juiste grootte van den hoek der verschillende gewrichten.

Goede standen zijn dan ook bij een cavaleriepaard een eerste vereischte.

Wanneer de stand, zoowel van de voorbeenen als van de achterbeenen, goed is, zegt men, dat het paard in evenwicht is. Wanneer de standen niet goed zijn, is het paardnbsp;niet in evenwicht; men zegt dan, dat de voorhand of denbsp;achterband te zwaar belast is.

De levende machine kan echter in zekeren zin gewijzigd worden; door de africhting slaagt men er dikwijls in denbsp;voorhand te verlichten en daardoor het paard meer geschikt te maken voor den galop.

-ocr page 485-

463

Bij enkele individuen is door de dressuur die verbetering echter niet te verkrijgen, de fouten zijn dan in tè hoogenbsp;mate aanwezig, dan wel pijnlijke lenden of gangen staannbsp;den galop in den weg. In elk geval is een goede standnbsp;der voorbeenen van het hoogste belang, omdat het gewichtnbsp;van den ruiter juist de voorbeenen nog meer belast.

/. De adel hangt samen met de fijnheid van de huid, met fijne dunne manen en haren; droogheid staat innbsp;verband met de dikte van het onderhuidsche bindweefsel,nbsp;hardheid en stevigheid van spieren, pezen en banden.

Al deze eigenschappen wijzen op goede afstamming en zijn meer waard dan een geboortebewijs.

g. Het spierstelsel. De spieren zijn het voornaamste element bij de voortbeweging, zij zetten de door de voeding opgehoopte energie om in mechanischen arbeid.

De dikte der spieren en de kwaliteit staat in nauw verband met den voedingstoestand en de conditie. Mijn onderzoekingen en die van anderen hebben geleerd, dat bij het magere paard de hoeveelheid spieren 39% bedraagtnbsp;van het lichaamsgewicht, terwijl dat cijfer bij een renpaard 497o 'S-

Voor de bijzondere evenwichtseischen van het cavalerie-paard heeft men nog te letten op: het hoofd, den hals, den romp en de beenen.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Het hoofd is de zetel van het intellect en de zintuigen. Uit een mechanisch oogpunt is het van belang,nbsp;omdat het een tegenwicht is, waarvan het paard zich bedient om zijn zwaartepunt te verplaatsen. Men ziet hetnbsp;gaarne klein, fijn en droog.

2. nbsp;nbsp;nbsp;De hals draagt het hoofd en brengt dit in beweging;nbsp;ook voor den schouder is het de voornaamste beweegkracht.

Wordt de hals hoog gedragen, dan ontlast hij de voorhand en maakt het paard handelbaarder en meer geschikt voor den galop.

3. nbsp;nbsp;nbsp;De romp brengt de energie voort, welke het paard

-ocr page 486-

464

zal verbruiken door de samentrekking zijner spieren, hij draagt den ruiter en de bepakking. Hij bestaat hoofdzakelijk uit den rug en de lenden, de borst en den buik.

Rug en lenden dragen het gewield van de borst, den buik en van den last, die op den rug geplaatst is. Van achteren steunen rug en lenden, door middel van het bekkennbsp;op de achterbeenen, van voren worden zij opgehoudennbsp;door de voorbeenen.

De eischen voor den rug zijn kort, horizontaal en flink gespierd, met een hooge schoft, en deze laatste niet scherp,nbsp;doch lang, waardoor de last naar achteren geschoven ennbsp;de voorhand verlicht wordt. Wanneer de schoft laag isnbsp;en de rug en lenden dalen naar voren, dan glijdt het zadelnbsp;ook in die richting. De afstand tusschen de punt van hetnbsp;schouderblad en de heup moet niet grooter zijn dan eennbsp;hoofdlengte; is die afstand grooter, dan is de rug te lang,nbsp;vooral als de spieren van den rug te wenschen overlaten.

De borst bevat de centrale organen voor den bloedsomloop en de bloedvorming; zij behoort in alle richtingen ruim te zijn. Bij het goede model rijpaard moet de hoogtenbsp;3 a 4 c.M. meer bedragen dan de helft van de taille. Innbsp;dat geval ligt de ligplaats voor de singels laag.

De borst moet vooruitspringen en goed gespierd zijn, de ribben moeten gewelfd zijn en goed aansluitend aan denbsp;flanken.

De buik moet gevuld, niet hangend noch opgetrokken zijn.

Een zware buik wijst op een zwaar, week dier, dat veel eet; indien daarentegen de buiklijn recht is, voedt het zichnbsp;slecht, bezit geen uithoudingsvermogen en heeft dikwijls tenbsp;veel bloed.

4. De beenen. Behalve van onberispelijken stand, met vrije beweging, groote gewrichtshoeken, breede, droge ennbsp;zuivere gewrichten, met laag geplaatste knieën en sprongen,nbsp;moet het been fijn gebouwd en krachtig zijn; de krachtnbsp;meet men in in den regel af naar de breedte van de pijp,

-ocr page 487-

465

de zwaarte, de stevigheid en naar den afstand tusschen de pijp en de pezen.

De omtrek van de pijp (d) geeft waardevolle aanwijzingen voor de kracht van het been, want bij het meerendeel dernbsp;paarden is dit wel de plaats van den minsten weerstand.

Vergelijkt men die maat met den borstomvang, dan kan men

dat uitdrukken in een breuk hetgeen een goed hulpmiddel

is om-de kracht vap de ademhalingsorganen en van de beenen uit te drukken in verband met de massa, mits men rekeningnbsp;houdt met den adel der dieren en de ontwikkeling van dennbsp;buik en men de plaatsen, waar de meting moet geschieden,nbsp;goed omschrijft.

De wijze, waarop de meting verricht wordt door de remon-tecommissie en bij de cavalerie, is niet van critiek ontbloot.

Door als plaats vast te stellen 10 c.M. onder het haakbeen zijn de paarden met lange pijpen in het voordeel,nbsp;omdat 10 c.M. beneden het haakbeen bij die paarden nietnbsp;het zwakste punt der pijpen gelegen is, wat wel het gevatnbsp;is bij paarden met korte pijpen.

Volgens mijne meening moet men de meting verrichten op het smalste gedeelte van de pijp, want daar is de minstenbsp;weerstand; dat is onafhankelijk van de taille en de massa.

Doordat dit niet voldoende in het oog is gehouden zijn de metingen, verricht op verzoek van Claude Marty,nbsp;niet vrij van fouten.

Volgens JOLY is de waarde van ongeveer 0.100 en

0.120 bij de paarden van Saumur; ik voor mij geloof, dat het noodig is eerst de plaats te veranderen, waar de metingnbsp;geschiedt, alvorens aan die cijfers hooge waarde te hechten;nbsp;men moet niet te veel vertrouwen op het systeem van „gewicht en maten”; het is meer dan ooit noodig rekening tenbsp;houden met andere aanwijzingen.

2e. Eischen voor de voortbeweging.

30

-ocr page 488-

466

Hierbij heeft men eigenlijk de kwaliteit op het oog, dat is het onmisbare complement van het model en omgekeerd.

Kwaliteit is niet alleen snelheid, uithoudingsvermogen en bloed; kwaliteit is alles wat in het paard krachtsuiting ennbsp;het nuttig gebruik daarvan kan verhoogen, bijgevolg staatnbsp;de kwaliteit in verband met de kracht der spijsverteringsorganen, der ademhalingsorganen en met de spierkracht,nbsp;de energie en de gezondheid. Men moet hierbij niet uitnbsp;het oog verliezen, dat de vorm en de energie onder dennbsp;invloed van den mensch kunnen veranderen.

Door dressuur, oordeelkundig gebruik en rationeele training kan men de natuur verbeteren, maar daarvoor moet men zich dan ook de moeite geven.

Het zij mij veroorloofd de leiders van onze cavalerie en van de remonte er op te wijzen, dat zij er veel bij zoudennbsp;winnen, indien de geheele hippische kwestie meer langsnbsp;wetenschappelijke banen werd geleid, wat ook de vicomtenbsp;Martin du Noed, die niet veel voelt voor de geleerden,nbsp;daarvan moge denken. (')

Juist diezelfde geleerden houden in hooge mate rekening met de resultaten van de praktijk en daar zij gebruik makennbsp;van de proefondervindelijke methode, zijn zij juist de practici bij uitnemendheid.

Ik zal u dat aantoonen.

a. Sensitivo-motricité. In 1908 heb ik aangetoond, dat deze wetenschappelijke term overeenkomt met wat de paarden kenners „bloed” noemen.

Aan deze eigenschap danken de spieren hare kracht, haar snel en herhaald samentrekken, waardoor de snelheid vannbsp;beweging ontstaat.

Onze cavalerieofficieren beklagen zich, dat de remonte-commissies uit het N. O. hen met paarden overstroomen, die geen voldoende bloed hebben en daarin hebben zij geen

h L’élevage du cheval de cavalerie p. 19. 21. 25. Paris 1910, chez Lucien Laveur.

-ocr page 489-

467

ongelijk. Maar instede van op het paard zelf uit te maken, of het al dan niet voldoende bloed lieeft, gaan zij af opnbsp;het certificaat van de afstamming en dat is een dwaling.

Weten zij niet, hoe gemakkelijk fraude op dat gebied te plegen is en in welke mate die dan ook plaats lieeft, nunbsp;de belanghebbenden weten, dat de remontecommissie dienbsp;eischen stelt.

Zelfs al is het certificaat juist, erft de afstammeling dan altijd de eigenschappen van het goede bloed? Brengen denbsp;beste „performers” altijd de beste hengsten voort? Zijnnbsp;onze fokkers en onze officieren niet buitengewoon toegevelijk voor de moederdieren? Door zooveel waardenbsp;te hechten aan de afstamming loopt de remontecommissienbsp;kans goede exemplaren te verliezen en middelmatige aannbsp;te nemen.

Met het oog op de voortbeweging let ik bij de beoor-deeling van de mate van bloed op: de algemeene opgewektheid, de oplettendheid, de uitdrukking, de sierlijke houding, de levendigheid en het gemak, waarmede het paard zich voortbeweegt.

Dat alles is van meer gewicht dan de pedigree, zelfs al is deze goed te vertrouwen.

Het renpaard is in den regel te licht. Te veel bloed bezorgt het paard dikwijls te fijn beenwerk en maakt hetnbsp;overgevoelig, prikkelbaar, minder stevig, lastig en in denbsp;behandeling soms gevaarlijk.

b. De gangen. De drie natuurlijke gangen (stap, draf en galop) zijn voor ons alleen van belang. Het leger klaagtnbsp;er echter over, dat de paarden uit het N. O. slechts zeldennbsp;den soupelen, gemakkelijken, snellen galop geven, die noodignbsp;is. Het leger eischt instede van de reglementaire snelheidnbsp;van 440 M., een tempo van 560 M. om niet achter tenbsp;staan bij Duitschland en hierin heeft het volkomen gelijk.nbsp;Alleen is het niet juist om aan te nemen, dat slechts denbsp;volbloed hengst dien gang met die snelheid kan geven.

-ocr page 490-

468

De halfbloed trotteur die goed gebouwd is, is daartoe ook in staat.

Het is ontegenzeggelijk waar, dat de fokkerij in No rm an-dië zich meer interesseert voor de carossier en zich meer en meer toelegt op het fokken van trekpaarden. Kan er dannbsp;geen cavaleriepaard gefokt worden voor de linie-ruiterij en denbsp;kurassiers? Zeker wel. Maar waarom gebeurt dat dan niet?

Omdat de remontecommissie te weinig betaalt. Men kan van de fokkers toch niet verlangen, dat zij uit zuiverenbsp;vaderlandsliefde met verlies werken!

De remontecommissie eischt „galopeurs”, maar hoe handelt zij om daaraan te komen? Men brengt bij de commissies-paarden voor aan de longe en aan de hand; deze worden gekeurd stilstaande, in stap en in draf. Maar dat is nietnbsp;voldoende.

Men moet eischen, dat zij voorgebracht worden onder den man en ze dan zien galoppeeren. Men betaalt dannbsp;wellicht 100 frs meer, maar dat is het wel waard.

c. nbsp;nbsp;nbsp;Gezondheid en innerlijke kracht. Het cavaleriepaardnbsp;moet in staat zijn ontberingen te verdragen en weerstandnbsp;te bieden aan de vermoeienissen van een veldtocht; in éénnbsp;woord: het moet een goede gezondheid en innerlijke krachtnbsp;bezitten. Daarom moet het onafhankelijk van het model tnnbsp;het bloed gezonde ademhalings- en digestieorganen bezitten.

d. nbsp;nbsp;nbsp;De dressuur, een oordeelkundig gebruik en een ratio-neele training verschaffen aan de cavalerie, die de paardennbsp;op 3 jarigen leeftijd koopt, de middelen om de mate vannbsp;arbeid, waartoe het paard in staat is, te verhoogen.

Voeding volgens een bepaald systeem en entrainement kunnen een paard in een goede conditie doen blijven, terwijlnbsp;de spieren ontwikkeld worden en het doode gewicht, dat hijnbsp;moet mededragen, sterk wordt verminderd. Entrainementnbsp;gewent het dier daarenboven aan krachtsinspanning ennbsp;brengt het verbruik van energie en lichaamskracht tot eennbsp;minimum terug.

-ocr page 491-

469

Het entraineeren moet echter methodisch en zonder tusschen-pozen plaats hebben; is dat niet het geval, dan is de training minder doeltreffend en dikwijls nadeelig.

De cavalerie moet deze zaken niet vergeten. Zij wil een krachtig paard met meer kwaliteit en snelheid; welnu, dannbsp;moet zij dat paard duurder betalen en zich er bij neerleggennbsp;het eerder te moeten vernieuwen, want snelheid onder eennbsp;groot gewicht is een oorzaak van spoedige slijtage. En daarnbsp;door de verbeterde vuurwapens het paard meer en meer zalnbsp;moeten galoppeeren is het noodig het arbeid te laten verrichten in dien gang en het zoo weinig mogelijk te hinderen in de houding, die het daarbij bij intuitie aanneemt.nbsp;De samenstelling van het Fransche cavaleriereglement beantwoordt niet aan die opvatting. De kapitein Chaveaunbsp;heeft dit in zijn werk; Un escadron, Ie dressage, l’eqiiita-tion laiérale, Paris Lavaarelle, 1910, duidelijk en overtuigend aangetoond.

Er zijn tegenwoordig twee wijzen van rijden in zwang, welke twee geheel verschillende evenwichtstoestanden veroorzaken, die beide voor ruiter en paard hunne waardenbsp;hebben.

Bij de eene wijze wordt het zwaartepunt opgeheven en naar achteren gebracht; hierdoor is het evenwicht meernbsp;stabiel en wordt het het paard gemakkelijk gemaakt sommigenbsp;houdingen aan te nemen of zekere bewegingen uit te voeren; deze manier van rijden spruit voort uit den tijd, toennbsp;de militaire ruiter streed middels houwen en steken, ofnbsp;wel zich een paradehouding wilde geven.

De andere wijze van rijden brengt het zwaartepunt omlaag en ver naar voren; bij den Amerikaanschen zit zelfs zoover, dat daardoor gevaar ontstaat voor het verliezennbsp;van het evenwicht; de snelheid wordt hierdoor vermeerderdnbsp;maar aan den anderen kant wordt het paard minder geschikt om ingewikkelde houdingen aan te nemen of bewegingen uit te voeren. Ik acht deze laatste wijze van

-ocr page 492-

470

rijden meer geschikt voor onzen modernen tijd, en zich beter aanpassende aan de eischen, welke men tegenwoordig aan de cavalerie stelt nl. zich snél bewegen in afwisselendnbsp;terrein, zich op den vijand werpen, zonder dat een handgemeen daarop volgt.

Met kapitein Chauveau ben ik van meening, dat deze methode de basis moet zijn voor ons rijkunstig onderricht.

Onze officieren-instructeurs moeten terreinruiters vormen, en geen schoolruiters.

Volgens mijne meening moet de rationeele dressuur er voor alles op gericht zijn om het dier alle vereischte bewegingen zoodanig te doen verrichten, alsof het uit eigennbsp;beweging handelde; daardoor vermijdt men alle ingewikkelde- begrippen, alle evenwichtskwesties en alle bewegingen,nbsp;die het paard onzeker doen gaan; deze methode leidt vlugger en zekerder tot het doel. Het systeem van de latera-lisatie heeft dat voor op dat van de diagonalisatie, dat hetnbsp;op de intelligentie van het paard berust, instede van dienbsp;tegen te werken (ja zelfs uit te dooven) en er die vannbsp;den mensch voor in de plaats te stellen.

De hoogeschool maakt een slaaf van het paard, terwijl het buitenrijden samenwerking is, waarbij paard en ruiter vannbsp;eikaars ondervinding profiteeren. Daarom zal deze laatstenbsp;methode de eerste verdringen, die de natuurlijke bewegingen van de levende machine tegenwerkt.

{Reciieil de Médecine Vétérinaire, 1910, No. 13).

D.

-ocr page 493-

Epidemische infectieuze bijbal» en zaadstreng» ontsteking bij het paard,

DOOR

Dr. FINZI QUID O.

In 1905 hebben Valleé, .Lesuear en Lavergne te H a v r e bij een troep van 39 paarden, bijna alle hengsten, een toennbsp;nog onbekende epidemie van infectieuze bijbalontstekingnbsp;waargenomen. Door den auteur zijn deze waarnemingennbsp;ook pathologisch-anatomisch en bacteriologisch uitgewerkt.

I. Symptomen en beloop der ziekte. Het eerst aangetaste dier kreeg plotseling de verschijnselen van een hevige orchitis n.1. enorme zwelling van het scrotum met harde en pijnlijkenbsp;testikels. De symptomen namen toe en de temperatuurnbsp;steeg tot 41,5°. Nadat deze gedaald was, werd de mal-leïne-proef verricht, echter met negatief resultaat. Toennbsp;besloot men tot castratie, waarop het dier zeer spoedig nanbsp;normale wondgenezing absoluut hersteld was.

Tegelijk waren echter nog drie volkomen identieke gevallen opgetreden, waardoor men er in slaagde de ziekte nauwkeuriger te bestudeeren. In het begin verliezen denbsp;dieren hun eetlust en toonen soms zelfs een soort pica; zenbsp;zijn suf, hebben icterische slijmvliezen, terwijl de temperatuur schommelt tusschen 41° en 42°. De gang is moeilijknbsp;en soms kunnen ze zich in het geheel niet verplaatsen.nbsp;De bal en de zaadstreng zijn pijnlijk gezwollen en de ge-heele schaamstreek is dikwijls sterk oedemateus. De dierennbsp;hebben geen gezwollen klieren, zweren of etterafscheidin-gen. Daarna komt een periode van resorbtie van het oedeem

-ocr page 494-

472

en als deze resorbtie volledig geschiedt, vormen de testikels met de scheeden één vergroeide massa. De castratie bleeknbsp;ook hier de eenige remedie.

Ondanks alle maatregelen kon men de ziekte niet uitroeien en in de twee volgende weken werden nog vier paarden aangetast.

II. Pathologische anatomie. Bij splijting van den testikel blijkt de epididymus altijd min of meer aangetast; zijnnbsp;kanalen bevatten dikwijls een roomachtige, geelgroenenbsp;homogene pus; later verdwijnt de structuur geheel en blijft ernbsp;niets over dan één volumineuze sequester. De zaadstreng isnbsp;oedemateus gezwollen en als het proces in een verder stadiumnbsp;verkeert is het bindweefsel vermeerderd, de ductus deferensnbsp;minder volumineus, en gelijkende op dien van een ruin.

Gewoonlijk is de testikel zelf niet aangetast; slechts bij twee van de patiënten was dit wel het geval, bij-den eennbsp;zeer licht, terwijl bij den tweeden een sequester als eennbsp;kindervuist aangetroffen werd. Gewoonlijk krijgt men alleennbsp;verschijnselen van atropine van den bal tengevolge vannbsp;obliteratie en destructie van zijn afvoerende vaten. De veranderingen aan de scheeden zijn zeer belangrijk. Deze zijnnbsp;steeds aangetast, en de zetel van exsudatieve processen.nbsp;Men zou bij deze ziekte kunnen onderscheiden het acute,nbsp;exsudatieve stadium en het stadium van resorbtie of vannbsp;bindweefselvorming en vergroeiing.

Microscopisch ziet men in de epididymuskanalen vele witte bloedlichaampjes in chromatolyse; protoplasma-de-tritus en kerndeelen zijn gemengd met spermatozoïden; hetnbsp;epithelium is sterk gedesquammeerd of totaal verwoest.nbsp;Langzamerhand verdwijnt echter alles en krijgt men eennbsp;holte, gevuld met celdetritus en spermat-ozoïdenkoppen.nbsp;Geïsoleerd en in ketens ziet men verder strepto-bacillen.

Tengevolge van de obstructie der kanalen kan men nog een andere verandering krijgen in den epididymus, namelijknbsp;een hyaline- of glasachtige degeneratie.

-ocr page 495-

473

De zaadleider vertoont tegelijk verschijnselen van ontsteking en van atrophie.

De tunica vaginalis is door ontsteking veranderd, de serosa is verdwenen en de ontsteking zet zich voort op denbsp;tunica fibrosa. De veranderingen aan den testikel zijn alleennbsp;veroorzaakt door atrophie.

III. Bacteriologie. De microbe is klein, 3 a 4 lang en 'I2 a 1 dik, geïsoleerd of in rijen, zeer bewegelijk,nbsp;niet sporenvormend, kleurt zich met alle basische aniline-kleurstoffen, niet volgens Gram of Claudius, is aëroob, groeitnbsp;op gewone voedingsbodems, het best op die met glycerinenbsp;en bij een temperatuur tusschen 20” en 38”. De bouillonnbsp;wordt eerst iets troebel; na 48 uur vormt zich een vlies aannbsp;de oppervlakte. Muis en rat sterven bij subcutane entingnbsp;van ’/2 c.c.M. cultuur in 18 a 20 uur; de cavia ongevoelignbsp;voor eene 1. c.c.M. onderhuidsche inspuiting sterft echter nanbsp;12 a 16 uur bij intraperitoneale enting. Intraveneuze entingnbsp;van 3 c.c.M. doodt een konijn tegen den 4den dag, na koorts,nbsp;diarrhee en vermagering veroorzaakt te hebben. Vogelsnbsp;zijn ongevoelig. Varkens eveneens, geven doch alleen eennbsp;lichte locale reactie evenals het schaap. Een rund krijgtnbsp;bij intraveneuze injectie van 10 c.c.M. cultuur versneldenbsp;ademhaling, wordt daarna suf, de temperatuur stijgt tot 41”,nbsp;maar het dier is na vijf a zes dagen weer beter. Het paardnbsp;vertoont alleen locale reactie.

De hond wordt door eene 2 c.c.M. groote intraveneuze injectie gedood in 24 uur. De culturen blijven jaren levensvatbaar, maar worden bij 65” C. in een kwartier gedood. De toxinennbsp;geven bij verschillende dieren temperatuursverhooging.

Het endotoxine doodt konijnen na het optreden van convulsieve aanvallen.

(Revue Générale de Médec. Vétérinaire 1910. No. 183.)

P. ZIJP.

-ocr page 496-

RESOLUTIONS

DU

IXe Congres Intern \tional de Médecine Vétérniaire a La Haye. (‘)

13-19 Septembre 1909.

A. Séances générales.

///. Le róle offidel du vétérinaire coninie fonctionnaire dans les questions zoolechniques.

Le congrès est d’avis que l’emploi de vétérinaires coniine experts et fonctionnaires officiels dans les questions zootechniques est un moyen efficace pour assurer le pro-grès de la reproduction des animaux domestiques. Le congrès recommande tout particulièreinent aux administrationsnbsp;de confier aux vétérinaires les missions concernant la reproductions et 1’élevage des animaux domestiques.

IV. Les conditions d l’ obtention du grade de docteur en médecine vétérinaire.

1.

2.

Le congrès estime indispensable, afin que les études vétérinaires académiques atteignent leur développementnbsp;complet, qu’il soit rendu possible aux vétérinairesnbsp;d’ obtenir le grade de docteur en médecine vétérinaire.nbsp;Les écoles vétérinaires supérieures indépendantes etnbsp;les facultés vétérinaires jouissant de tous les droits desnbsp;facultés, établies dans les universités ou dans les

(b Wegens gebrek aan plaatsruimte zijn slechts die conclusies overgenomen, welke betrekking hebben op tropische en koloniale aangelegenheden, of om andere redenen van actueele beteekenisnbsp;worden geacht. (Red.)

-ocr page 497-

475

écoles supérieures organiseés en branches diverses, doi-vent étre reconnues comme seules compétentes pour décerner ce grade de docteur.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Les conditions auxquelles ce grade peut être conférénbsp;doivent être analogues a celles exigées pour Ie doctoralnbsp;dans les autres branches scientifiques.

4. nbsp;nbsp;nbsp;11 est désirable que l’on rende possible aussi l’ob-tention du grade de docteur aux vétérinaires qui ontnbsp;obtenu leur diplome avant rétablissernent des étudesnbsp;universitaires pour la médecine vétérinaire.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Le congrès remercie les gouvernements autrichien etnbsp;hongrois d’avoit conféré aux écoles vétérinaires lenbsp;droit de douner le grade de docteur. (')

VII. La prophytaxie et, la pathologie des maladies protozoaires.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Le congrès renouvelle les voeux formulés par le congrès de Budapest et insiste auprès des gouvernementsnbsp;qui n’ont pas encore organisé un service vétérinairenbsp;colonial pour que ce service soit créé le plus rapide-ment possible.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Afin de combattre les maladies dans les colonies,nbsp;l’étude des maladies tropicales doit être assurée partousnbsp;les gouvernements intéressés.

Comme l’étiologie des maladies forme la base des mesures sanitaires, il est désirable d’envoyer aussitötnbsp;que possible des vétérinaires dans les pays ou règnentnbsp;les maladies a cause inconnues, dans le but d’en fairenbsp;l’étude.

Les résultats de ces recherches seraient a communi-quer, dans 1’intérêt de la science et de la police sanitaire

(’) Sedert is aan de veeartsenijkundige hoogescholen in Beieren (München) en Pruisen iBerlijn en Hannover) het zelfstandignbsp;promotierecht tot doctor medicinae veterinariae (Dr. mcd.nbsp;vet.) verleend, evenwel zonder dat de wensch onder 4 uitgedrukt isnbsp;vervuld. i.Red.)

-ocr page 498-

476

des animaux, a tous les gouvernements possédant des colonies.

3. Afin d’exécuter ces voeux, il serail nécessaire de fonder un Bureau international des Maladies tropicales,nbsp;qui serail constitué par des représentants vétérinairesnbsp;de tous les États intéressés.

Entre autres choses désirables, ce Bureau devrait publier un Bulletin donnant lesrésultats de toutes les recherches concernant les maladies tropicales des animaux.

VIII. Le controle officiel des sérunis et des prodiüts niicro-biens et leur preparations paar la pratique par les soins du gouvernement.

Le congrès exprime le voeu qu a défaut d’une pré-paration direct par l’État des produits d’origine mi-crobienne la préparation et la vente de ces produits doivent être soumises au controle de l’Élat.

B. Séances des sections.

Deuxième Section: Pathologie et bacteriologie.

IV. Le diagnostic anatomo-et histo-pathologique de la rage.

1. nbsp;nbsp;nbsp;L’autopsie peut relever souvent des altérations quinbsp;rendent la diagnose de la rage probable.

2. nbsp;nbsp;nbsp;La démonstration des corpuscules de Négri est actu-ellement, après 1’inoculation expérimentale, la méthode la plus certaine pour reconnaitre la rage.nbsp;Si l’on trouve ces corpuscules dans cellules nor-niales ou presque normales et si leur structure estnbsp;caractéristigue, la diagnose de la rage est justifiée.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Si la recherche des corpuscules de Négri est impossible OU si elle donne des résultats négatifs, on peutnbsp;s’ adresser, pour rendre la diagnose de la rage trésnbsp;vraisemblable, aux altérations dans les ganglions céré-brospinaux décrits par van Gehuchten et Nélis, ounbsp;bien aux nodules rabiques et aux infiltrations leucocy-

-ocr page 499-

4.


IV.

1.


2.


3.


1.

1.


2.


11.


477


taires autour des vaisseaux dans la moelle allongée découvertes par Babès.

Si Ie diagnostic au moyen des lésions histologiques n’est pas certain, on doit entreprendre l’inoculationnbsp;experimentale.

Quatrième Section: Zootechnie et hygiëne zootechnique. L’enseignenient en zootechnie.

11 est désirable qu’on donne dans les écoles vétérinaires un enseigneinent zootechnique étendu et élevé.

Cet enseignement doit être sanctionné par des examens sévères.

Le procliain congrès traitera dans une de ses sections les questions suivantes:

Quelle est l’importance de l’hérédité dans le dévelop-pement précoce des affections qui entravent l’exploi-tation économique des equidés moteurs? Quelles sont les manifestations de cette hérédité qu’il importe princi-palement d’éviter chez les sujets destinés a la reproduction ?

Cinqiiiènie Section: Maladies tropicales.

L’hygiène dans le transport maritime du bétail.

Le congrès prie la Commission permanente des Congrès internationaux de Médecine vétérinaire de nommer une Commission qui proposera des instructions uni-formes pour le transport maritime des animaux domesti-ques. Ces instructions doivent étre adressées auxnbsp;divers gouvernements.

Le congrès émet le voeu que dans les principaux ports de mer ou arrivent beaucoup d’auimaux on crée desnbsp;locaux appropriés, facilement désinfectables, qui puis-sent étre utilisés comme lazarets.

La police sanitaire dans les colonies.

Dans l’interét de la kitte contre les épizooties dans les colonies il est désirable que les lois et règlementsnbsp;sanitaires dans tous les états et colonies d’une même


-ocr page 500-

478

région du monde soient basés sur des principes uni-formes.

III. Enseignements et laboratoires de recherches des maladies tropicales.

L’enseignement des maladies tropicales doit être donné dans la métropole et être suivi d’un cours pratiquenbsp;dans les colonies.

Solutio jodii spirituosa.

In verband met de toenemende beteekenis van dit geneesmiddel als huid-desinficiens vestigt de heer P. van der Wielen de aandacht op de eigenschap van de joodtinctuur,nbsp;welke aanleiding kan geven tot huidontstekingen. Bij langdurig en weinig rationeel bewaren wordt gemakkelijk in denbsp;oplossing uit het jodium joodwaterstofzuur (HJ) gevormd.nbsp;De Nederlandsche pharmacopee geeft een gehaltebepalingnbsp;van het nog niet omgezette jodium, waardoor men tot opnbsp;zekere hoogte zekerheid heeft, dat qp het oogenblik, dat denbsp;oplossing de apotheek verlaat, het gehalte aan HJ slechtsnbsp;gering is; daarnaast is echter in de pharmacopee een zeernbsp;irrationeele wijze van bewaren voorgeschreven, nl. dat denbsp;oplossing buiten invloed van het licht bewaard moet worden. Hierop is door schr. in zijn kritiek op de 4de uitgavenbsp;der Nederlandsche pharmacopee {Ph. Wbld. 1906, 268)nbsp;aan de hand van onderzoekingen van Sapin en POPIELnbsp;reeds gewezen. De resultaten dezer onderzoekingen zijnnbsp;door mejuffrouw Hugenholts (Ph. Wbld 1907, 218) bevestigd. Er blijkt uit, dat de solutio jodii spirituosa bijnbsp;voorkeur bewaard moet worden in half gevulde fleschjesnbsp;van kleurloos glas en in het volle daglicht. Toch is opnbsp;den duur ook bij deze bewaringsmethode vorming vannbsp;HJ niet uitgesloten, zoodat het aanbeveling verdient denbsp;oplossing niet te langen tijd in bewaring te houden.

-ocr page 501-

47y

Narbona (Gaz. Farm. esp. 1907, 86) geeft in verband hiermede den raad de oplossing te bewaren op wat boraxnbsp;of op wat kaliumjodaat (KJO3); beide stoffen zijn in spiritusnbsp;zoo goed als onoplosbaar. Het gevormde HJ zal bij bewaring op borax hierdoor gebonden worden; bij bewaringnbsp;op KJO3 krijgt uren de omzetting:

KJO3 6HJ = KJ 3H2O 6j.

Bij bewaring op borax zal het gehalte aan jodium iets achteruitgaan. De toevoeging van een der beide stoffennbsp;kan op het voorschrift worden aangegeven, bijv. voor elkenbsp;100 gr. solutio jodii spirituosa; 2,5 gr. pulvis biboratis natricinbsp;of 2.5 gr. jodas kalicus.

{Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1910. Eerste Helft No. 23)

v.d.B.

Bestrijding van rabies.

Naar de Medical Record mededeelt is de aangifte der honden ook te Parijs het doelmatigste middel geweest omnbsp;de hondsdolheid tegen te gaan. In 1909 werden slechts 13nbsp;gevallen waargenomen op een officieele hondenbevolkingnbsp;van 185000, tegen 846 gevallen op 140000 honden in 1902.nbsp;In 1900 werden 637 personen, gebeten door verdachtenbsp;honden, in het Instituut Pasteur opgenomen; in 1909 slechtnbsp;105. Lyssa humanum werd sedert 1905 in het Instituutnbsp;Pasteur niet meer gezien.

{Nederl. Tijdschr. voor Geneeskunde.)

v.d.B.

-ocr page 502-

480

Nog een geval van atypisch verloop van rabies bij een hond.

Ten vervolge op de mededeeling van kapitein Browse (zie blz. 315 van dit deel) deelt majoor Baldrey een gevalnbsp;mede bij een teef, welke dezelfde verschijnselen of juisternbsp;gezegd hetzelfde gebrek aan verschijnselen had. Het eenigenbsp;verdachte bij dit dier was, dat het getracht had een harernbsp;jongen te bijten en licht geëxciteerd was. Krampen nochnbsp;verlammingsverschijnselen waren aanwezig en brood metnbsp;melk werd zonder bezwaren verorberd. In observatie gehouden zag men geen verdere verschijnselen optreden, maarnbsp;de hond stierf in den nacht van den derden dag. Het wasnbsp;niet bekend of het dier gebeten was geworden. De diagnose „rabies” werd bevestigd.

In Indië is het onmogelijk in zulke gevallen die met zekerheid te stellen. Bij het geringste vermoeden daarop, zal dan ook de hond opgesloten en nauwkeurig onder observatie moeten worden gehouden.

(The Journal of Trop. Vet. Science, Vol. V. No. 3.)

v.d.B.

-ocr page 503-

Statistisch Overzicht

DER

GENEESKUNDIG BEHANDELDE

PAARDEN EN MUILDIEREN

VAN HET

NEDERLANDSCH=INDISCHE LEGER over het jaar

1909.

i

-ocr page 504-

482

I. VERDEELING van de cijfers der behandelde

Garnizoenen.

STERKTE.

BEHA

N D E

L D.

HE

Ó

O)

gt;

a

Artil

lerie.

n

D

T3

CS

CS

O.

c/3

112

«.t—

O

.S

*03

b.

u.

o

O-

C/3

C

CS

Clgt;

t-i

*c5

§

lt;0

a.

lt;v

T3

1

O)

c

o

£

O)

CS

CS

'o

03

03

gt;

u

Artil

lerie.

n

03

TJ

CS

CS

CL

co

Ui

03

’o

£

o

S

U -4—'

U

O

CL

c/3

C

c3

O)

u

£

lt;o

Q.

O)

*0

1

03

C

O

£

03

oa

CS

CS

¦ -»

O

H

^03

u

03

CS

gt;

cS

O

Artil

lerie.

n

0)

TS

u.

CS

CS

CL

n

agt;

o

is

*5

c

03

•a

CS

CL

n

03

O)

is

'5

C

03

•O

Uh

CS

CS

CL

;

C

03

.S

is

£

Batavia en Mees-

?o

0

70

87

87

ter Cornelis...

120

133

10

172

435

364

272

11

279

926

313

250

10

Banjoe Biroe en

10

10

Willem I......

325

25;

350

1559

84

1643

1473

8

8

4

4

Salatiga..........

400

60

40

500

1246

200

121

1567

1141

187

Padalarang, Ba-

toe Djadjar en

207

210

3

1Ó2

155

Tjimahi........

42

27

30

528

627

109

57

55

1177

1398

106

50

20

20

20

20

Soerabaja........

86

52

5

35

178

151

263

6

67

487

131

237

6

Koeta Radja.....

29

15

152

196

46

20 139

6

205

19

106

207

813

130

152

282

Totaal............

635 612

42

317

152

528 2286

1807

2403 74

626 139

1177 6226

1604 2253

66


In


II. VERDEELING van de cijfers der behandeljj^a


WAPEN.

STERKTE.

BEHANDELD.

Cavalerie.......

635

1807

fpaarden.....

Artillerie.^

612

2403

(muildieren.

42

74

Officierspaarden. ...

317100

626“quot;

Mil. transporttrein...

152

139

Remonte-depót..

5282“»

1177152

Totaal.........

2286quot;“

62262*2

(^) De exponentcijfers bij de officierspaarden en bij de paarden van het Remonte-de|®Vf paarden der tamme stoeterij te Padalarang.


HEI


eI^Ti


-ocr page 505-

— OT _ fO — Q CD -4 05 tO 03nbsp;03 —nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;03 CJi O

tO ^ CO

CD 03 CO lO O tO

4i». Ol 00 tO 00 O

to CD CD Ui

CD CO j. CO J 4^

o\

\

to

.

/ S'

// Militaire èransporttrem.

o

S“

/

1

o

to »

^ Remonte-depóf.

1 ? '

03

Cn«

coè

1

l 00»

4:^

CO^

00»

to

Om

CO

CDta

CJT

CJT

00

Totaal.

to

1

co

-O

to

Cavalerie

o

1

to

cn

to

Paarden.

(T

o

ro i co

to

1

to

Muildieren.

?'r

COm

i

to

Officierspaarden.

o

03

1 03

Militaire transporttrein.

lt;

CD hi

1

CDm

Remonte-depót.

m

tOw

' 03

Ui^

w

CD

Ul

03

Totaal.

O

,1

Ul

4^

Cavalerie

00

1

CO

to

co

Paarden.

ÏT ^

gt;

“n

to

1

Muildieren.

S’ z:

O

m

OOw

1 -

co t«

Officierspaarden.

ot

' s

Militaire transporttrein.

gt;

gt;

1

4^

Remonfe-depót.

quot;«J ia

! 03

tOn-

CD

03

co

^M

Totaal.

Ul

! iy

CD

CO

co

to

03

Cavalerie.

o

CD

1

Ul

O)

03

to

Paarden.

srgt;

•o

1 1

Muildieren.

S’ —

ngt;

4^

1

to

to

Officierspaarden.

o

gt;-1

-O

I 5

Militaire transporttrein.

CD»

1

CD »

Remonte-depót.

ft

CJC

4^»

I

i 4^

to

co

CD

00

to

00

Totaal.

ft

s

00

03

1

-o

03

O

5

Cavalerie.

co

o

co

1

o

cn

co

cn

Paarden.

fT ^

'lt;*

43gt;«

1

Muildieren.

fH —

• 1

3

C3- ^

CO

! --

(Dm

co^

to

Officierspaarden.

ïH.g

o.

1

1

Militaire transporttrein.

tr? £?

coS

i

co»

Remonte-depót.

o*

ft

3*

co

ïObS

1

00

¦OfcT

-O

43-M

03^

Ul

4^»

Totaal.

3

CO


O 00 CO 03

-ocr page 506-

484

Blijkens staat II kwamen in het dienstjaar 1909 bij een totale sterkte van 2286 dieren 6226 of ruim 272 “/o innbsp;behandeling. Van deze;

herstelden......... 5653 nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;±nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;90,80 “/q,

stierven.......... 52 nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;±nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,84 „

werden afgemaakt....... 47 nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;±nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,76 „

op reform gesteld....... 154 nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;±nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2,47 „

bleven in behandeling..... 320 nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;±nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5,13 „

totaal . nbsp;nbsp;nbsp;. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6226 of 100 7o-

De verliezen ten opzichte van de legersterkte, met uitsluiting dus van de niet in de officierscontróle ingeschreven officierspaarden en die van de tamme stoeterij te Padalarangnbsp;bedroegen aan:

gestorven dieren....... 49 nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;±nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2,49nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;®/o,

afgemaakte dieren....... 44 nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2,23 „

op nbsp;nbsp;nbsp;reform gesteld dieren . . . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;148nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7,50nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

totaal ... nbsp;nbsp;nbsp;241nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12,22nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«/o,

voor het Wapen der Cavalerie:

aan gestorven paarden..... 12 of ± 1,89 quot;/o»

„ nbsp;nbsp;nbsp;afgemaakte paarden ....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;±nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1,57nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

„ nbsp;nbsp;nbsp;op reform gestelde paarden. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;95nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;±nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15,00nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

totaal . . . nbsp;nbsp;nbsp;117nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18,46nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;o/o,

voor het Wapen der Artillerie:

aan gestorven dieren...... 12 nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;±nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1,83nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7ogt;

„ afgemaakte dieren..... 10 nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;±nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1,53 „

„ nbsp;nbsp;nbsp;op reform gestelde dieren. . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;29nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;±nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4,43nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

totaal . . . ' nbsp;nbsp;nbsp;51nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;±nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7,79nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«/o,

voor officiersdienstrijpaarden:

aan gestorven paarden..... 2 of nbsp;nbsp;nbsp;1.0 ®/o»

„ nbsp;nbsp;nbsp;afgemaakte paarden ....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;±nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2,5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

„ nbsp;nbsp;nbsp;op reform gestelde paarden. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;±nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.0nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

totaal ... nbsp;nbsp;nbsp;11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5,5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;“/o,

-ocr page 507-

485

voor den Militairen transporttrein:

aan gestorven paarden.....

16 of

10,5 %,

„ afgemaakte paarden ....

15 of

9,8 „

„ op reform gestelde paarden. .

17 of

11,2 „

totaal . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

48 of ±

31,5 %,

voor het Remonte-depót:

aan gestorven paarden.....

7 of

2,18 «/o.

„ afgemaakte paarden ....

4 of

1,25 „

„ op reform gestelde paarden. .

3 of

0,93 „

totaal . . .

14 of ±

4,36%.

Omtrent de garnizoenen, waar de dienst niet door een militair paardenarts wordt verricht, is ingevolge artikelnbsp;51 van het Reglement voor den Militair Veterinairen Dienstnbsp;niet gerapporteerd, zoodat, evenals in het vorige jaar — innbsp;tegenstelling met het dienstjaar 1907—van den Militairennbsp;transporttrein op Celebes en van de in den loop van hetnbsp;verslagjaar naar het Wapen der Cavalerie overgeganenbsp;detachementen Lijfwachtdragonders geen cijfers zijn overgelegd.

Daar de paarden dezer detachementen te Soerakarta en te Djokjakarta, nu in elk dier garnizoenen een gouvernements-veearts aanwezig is, voldoende onder veterinair toezicht staannbsp;om betrouwbare gegevens té verzamelen, bestaat er geennbsp;overwegend bezwaar ook omtrent deze cavaleriepaardennbsp;vöortaan te doen rapporteeren.

Het totaal aantal behandelde dieren, dat in het jaar 1908 aanzienlijk geringer was dan in het jaar 1907, daar denbsp;Transporttrein op Celebes uit de statistiek was uitgevallen,nbsp;is desondanks weer aanzienlijk gestegen, zooals moge blijkennbsp;uit onderstaande opgave over de laatste 5 jaren.

-ocr page 508-

486

Dienstjaar.

Totale sterkte.

Behandeld.

1905

2116

5987 of 282 “/o

1906

2303

6221 of 270 „

1907

2738

6559 of 239 „

1908

2208

5408 of 245 „

1909

2286

6226 of 272 „

Gemiddeld:

2350

6080 of 261 »/o

Een opvallende stijging van het ziektecijfers gedurende deze 5 jaren valt echter niet te constateeren. Ook in vroegernbsp;jaren is een percentage van ± 260 voorgekomen, o. a.nbsp;259 7o in de jaren 1893 en 1896 en 260 % in het jaarnbsp;1897. Wel is dit cijfer langzamerhand stijgende. In de jarennbsp;1882 t/m 1904 bedroeg het gemiddeld 214 en in de laatste

5 nbsp;nbsp;nbsp;jaren, zooals wij zagen, 261.

Meer springt in het oog de toename van het aantal behandelde dieren, als gevolg van de meerdere diensten,nbsp;thans van de paarden gevraagd in vergelijking met vroegernbsp;en van de langzaam stijgende sterkte aan legerpaarden.nbsp;Hierbij is mede het feit van invloed geweest, dat sedertnbsp;1903 alle paarden van officieren, dus ook die, niet in denbsp;officierscontröle ingeschreven, door de paardenartsen moetennbsp;worden behandeld en derhalve ook in de statistieken (overnbsp;de totale sterkte) zijn opgenomen. Dit laatste geldt ooknbsp;omtrent de paarden van[ het Remonte-depöt en van de tammenbsp;stoeterij te Padalarang. Sedert 'dat jaar is n.1. aldaar eennbsp;paardenarts in garnizoen.

Om een greep te doen uit de beschikbare gegevens en onder zooveel mogelijk gelijke omstandigheden, kan nietnbsp;verder worden teruggegaan dan tot het jaar 1891. In dennbsp;loop van het jaar 1890 is n.1. het thans nog in hoofdzaaknbsp;geldende Reglement voor den Militairen Veterinairen Dienstnbsp;ingevoerd en tevens het korps militaire paardenartsen van

6 nbsp;nbsp;nbsp;op 8 gebracht, zoodat men feitelijk pas sedert 1891 vannbsp;een behoorlijk georganiseerden dienst kan spreken.

-ocr page 509-

487

Vergelijkt men de eerste 5 verslagjaren na dat tijdstip met de laatste 5 verslagjaren, dan krijgt men de volgendenbsp;cijfers;

Dienstjaren. Gemid. sterkte. Gemid. behandeld. 1891 t/m 1895nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1500nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3495 of 233 «/o

1905 t/m 1909 nbsp;nbsp;nbsp;2350nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6080 of 261 „

Dit beteekent in 14 jaren voor den Militair Veterinairen Dienst een toename van het aantal patiënten van 74°/o,nbsp;waar tegenover staat een uitbreiding van het korps militairenbsp;paardenartsen in 1904 van 8 op 10, dus een toenamenbsp;van 25 %.

De verliezen aan gestorven, afgemaakte en op reform gestelde paarden (de niet in de controle ingeschreven offi-cierspaarden en die van de tamme stoeterij uitgesloten)nbsp;bedroegen in de laatste drie jaren:

Dienstjaar. Gestorven. Afgemaakt. Op reform gesteld. Totaal.

1907 nbsp;nbsp;nbsp;48(l,75»/o) 76(2,78«/o) 112(4,097o) 236( 8,627o)

1908 nbsp;nbsp;nbsp;44(2,34,,) 32(1,70,,) 129(6,86,,)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;205(10,9 .,)

1909 nbsp;nbsp;nbsp;49(2,49,,) 44(2,23,,) 148(7,5 „)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;241(12,22,,)

Wij zien hieruit dat in alle rubrieken in het jaar 1909

de verliezen absoluut en relatief hooger waren dan in het vorige jaar.

Dat het aantal afgemaakte dieren in het jaar 1908 zooveel lager is dan in de jaren 1907 en 1909, vindt een verklaringnbsp;in het feit, dat toen geen enkel geval van sura is voorgekomen en in de jaren 1907 en 1909 resp. 29 en 19 dierennbsp;wegens deze ziekte moesten worden afgemaakt.

Een blik op de verliezen bij de Australische legerpaarden krijgt men door het volgende overzicht voor het Wapennbsp;der Cavalerie:

Dienstjaar. Gestorven. nbsp;nbsp;nbsp;Afgemaakt. Op reform gesteld. Totaal.

1907 nbsp;nbsp;nbsp;10(l,557o)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14(2,17%)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;42(6,5l7o)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;66(10,257o)

1908 nbsp;nbsp;nbsp;8(1,28,,)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10(1,61 „)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;46( 7,41,,)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;64(10,30,,)

1909 nbsp;nbsp;nbsp;12(1,89,,)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10(1,57,,)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;95(15,-,,)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;117(18,46,,)

Dat dit verliescijfer (18,467o), terwijl dit Wapen niet te

-ocr page 510-

488

velde is geweest en geen besniettelijke ziekten opvallend hebben geheerscht, niet veel meer mag stijgen, is duidelijk.nbsp;Het wijst op een diensttijd bij dit Wapen van nog geennbsp;5 Va jaar..

Niet onopgemerkt mag echter blijven, dat onder de op reform gestelde paarden 27 voorkomen op Atjeh naar dennbsp;Trein overgegaan, toen het detachement Cavalerie naar Javanbsp;zou terugkeeren. Onder normale omstandigheden zoudennbsp;deze dieren vermoedelijk nog niet alle uit de sterkte dernbsp;Cavalerie afgevoerd geworden zijn.

Infectieziekten.

Coryza contagiosa equorum. Wegens deze ziekte (goedaardige droes) kwamen 60 paarden in behandeling,nbsp;behalve een 6 tal officierspaarden, alle tot het Remonte-depöt of de tamme stoeterij behoorende. Het verloop wasnbsp;zeer goedaardig en verliezen werden door deze ziekte nietnbsp;veroorzaakt.

Malleus. Aan deze ziekte gingen 11 paarden verloren, waaronder 2 van officieren, tegen 15 in het vorige verslagjaar. Zij werd geconstateerd in 4 garnizoenen. Het grootstenbsp;aantal dieren bij één korps wegens deze ziekte afgemaaktnbsp;is 3 geweest, zoodat met recht mag worden gezegd, dat vannbsp;deze ziekte slechts sporadische gevallen zijn voorgekomen.

Waar het gemiddeld verlies per jaar in de laatste 20 jaren 23,6 was, steekt een verliescijfer van 11 dan ook gunstig af.nbsp;Laat men de Militaire transporttrein, waarbij enkele jarennbsp;geleden zeer talrijke gevallen van kwaden-droes zijn voorgekomen buiten de becijfering, dan was het verliescijfernbsp;over de laatste 20 jaren gemiddeld 18,1 en in 1909 slechtsnbsp;9, dus eveneens ongeveer de helft van het gemiddelde.

Surra. Aan deze ziekte gingen, in tegenstelling met het vorige jaar, toen geen enkel geval voorkwam, 19 paarden

-ocr page 511-

489

verloren, waaronder 1 officierspaard en 10 treinpaarden op Atjeh. De overige 8 gevallen kwamen verspreid voornbsp;op Java, nd. te Banjoe Biroe (1), Willem 1. (2), Salatiga (1)nbsp;en bij een veldbatterij uit Batavia gedetacheerd te Tjimahinbsp;(4), zoodat ook hier voor Java van een sporadisch optredennbsp;mag worden gesproken. Al deze gevallen kwamen voor innbsp;het laatste kwartaal van het verslagjaar.

De maatregelen bedoeld bij artikel 41 fl, sub B, van het Reglement voor den Militair Veterinairen Dienst werden metnbsp;succes toegepast te Willem I. Den 6den dag na het eerstenbsp;geval werd door middel van den thermometer een tweedenbsp;opgespoord, waarna geen nieuwe gevallen meer voor-,nbsp;kwamen. Te Banjoe Biroe zoowel als te Salatiga deed zichnbsp;slechts één geval voor, zoodat uit het verloop der ziekte innbsp;deze garnizoen geen gevolgtrekkingen kunnen worden gemaakt.

Bij de batterij te Tjimahi was het verloop minder gunstig. Nadat zich op den 25sten en den 26sten November elk eennbsp;geval had voorgedaan en de maatregelen bovenbedoeld opnbsp;den 3den December d. a. v. waren opgeheven, werd resp. opnbsp;den lOden en den 18den December een 3de en een 4de gevalnbsp;geconstateerd. Zou men uit dit optreden van een 3de geval,nbsp;reeds 7 dagen, nadat de maatregelen waren opgeheven ennbsp;van een 4de 8 dagen daarna, kunnen besluiten, dat eennbsp;tijdperk van 7 dagen te kort is om met den thermometernbsp;alle gevallen van deze ziekte op te sporen, hier kan tegennbsp;worden aangevoerd, dat de tijdelijke stallen voor de Artillerienbsp;te Tjimahi niet bijzonder gunstig (in de nabijheid van begroeid terrein) waren gelegen, dat de dagelijksche temperatuurs-opname niet door den paardenarts te Padalarang konnbsp;worden gecontroleerd, dus aan leeken moest worden overgelaten en dat die opname ’s middags niet tusschen 5 en 6 uur,nbsp;maar omstreeks 4 uur was verricht geworden, zoodat denbsp;mogelijkheid niet geheel kan worden uitgesloten, dat denbsp;dieren op stal van buiten uit door insecten werden geïn-

-ocr page 512-

490

fecteerd of dat bij de temperatuursopname door minder geoefend personeel en op een minder juist tijdstip van dennbsp;dag lichte temperatuursverheffingen onopgemerkt zijn gebleven, welke in een gewoon garnizoen aan een paardenarts niet zouden zijn ontgaan.

Dit geval geeft aan ook nog geen aanleiding om het tijdperk van 7 dagen, bedoeld in genoemd artikel, te verlengen. Daar de maatregelen ter bestrijding van deze ziektenbsp;zeer belemmerend zijn voor den dienst, vooral bij nog innbsp;africhting zijnde paarden, is in tegendeel besloten de bezwaren daaraan verbonden zooveel mogelijk te verminderen,nbsp;door naar omstandigheden bij het Depöt-eskadron deze tenbsp;beperken tot den betrokken stal en niet meer uit te strekkennbsp;over het geheele, in meerdere en verspreid gelegen stallennbsp;gelegerde, korpsgedeelte.

Chronische constitutioneele ziekten.

Osteomalacie. Wegens deze ziekte werden 37 paarden behandeld, waarvan 23 van de tamme stoeterij. Hiervannbsp;herstelden 24. Een officierspaard en 1 paard van hetnbsp;Remonte-depöt werden afgemaakt. De overige 10 blevennbsp;in behandeling. In den loop van het jaar 1910 is echternbsp;gebleken, dat de toestand, wat deze ziekte onder de Australische legerpaarden betreft, minder gunstig is, dan mennbsp;op deze cijfers afgaande zou mogen aannemen.

De overige ziekten vereischen geen bijzondere bespreking, zoodat daarvoor naar de cijfers in staat lil kan wordennbsp;verwezen.

Behalve tal van kleinere operaties werden, door de paardenartsen in de verschillende garnizoenen de volgende in staat IV nader omschreven heelkundige kunstbewerkingennbsp;verricht;

-ocr page 513-

491

1 nbsp;nbsp;nbsp;Trepanatie,

3 Overige operaties aan het hoofd,

9 Operaties aan de geslachtswerktuigen,

2 nbsp;nbsp;nbsp;Herniotomieën,

16 Neurectomieën,

2 Tenotomieën,

2 Hoefoperaties,

9 Exstirpaties van tumoren,

6 Overige operaties aan romp en ledematen. Totaal 50 operaties.

-ocr page 514-

492

III. VERDEELING van de cijfers der behandel '*^*

II. Chfonische constitu-tioneele ziekten.

Behandeld.

Hersteld.

Artil

lerie.

c

agt;

-o

.S

’S

i-,

lt;o

O.

Artil

lerie.

c

O)

•o

d

’d3

u.

O

ó

(U

gt;

a

O

c

agt;

ugt;

cS

0-

d

lt;v

u.

lt;D

'5

§

o.

lt;/3

im

’o

ys

o

O

Q.

C/)

C

rs

¦ -»

i

1gt;

T3

1

lt;v

c

o

E

dJ

o:

75

-2

o

di

lt;v

CS

gt;

CS

O

c

dgt;

quot;O

CS

Cu

. 1 CS

C 1 « dgt; 1 O.

^ i (/i

•- i sj 2; o

'3 *

s o

o

a

Vi

C

CS

Ui

dJ

X3

1

dgt;

¦u*

C

O

E

dgt;

Ce^

_

_

3

6

_

54

0 3fl 60

_

_

3

6

32

48

4

2

1

1

2

2

_

1

11

_

_

_

_

_

1

1

-

4

1

__

5

1

_

_

_

__

1

5

1

2

10

19

-

__

-

-

--

~

-

_

2

--

4

6

2

~

3

-

-

-

--

-

-

_

1

~

¦ —

1

-

-

-

4

19

4

19

-

-

5

y

12

9

2

4

14

12

37

73

41

122

3

_

_

3

9

82

53

:

Arti

kri,

') De letters en cijfers in de kolom aanmerkingen geven van de verschillede wap‘

Ge

Aard der ziekte.

I. I)t,fevtie-ziehtea.

Pyaemia . . Septichaemia

Coryza contagiosa eqtiorum. Morbus maculosus . . . .

Malleus . ........

Farcinosis saccliaromycotica .

Influenza.........

Pleuro-pneumonia contagiosa .

Tetanus .........

Surra..........

Erysipelas........

Oedema malignum.....

Stomatitis pustulosa contagiosa

Aktinomycosis...... .

Hyphomycosis destruens . . .

Anthrax.........

Overige infectie-ziekten . . .

Anaemia..........

Leukaemia.........

Diabetes insipidus......

Sarcomatosis et carcinomatosis .

Melanosarcomatosis......

Overige chronische constitutio-neele ziekten.......

III. Ziekten van het zenuwstelsel.

Encephalitis et meningitis . . . Hydrocephalus chronicus. . . .

Transporteeren.

-ocr page 515-

/ / /

/ / / / /

/ f

/ / / / /

/ /

II II

' Paarden.

p

3

/ / /

/

1

/

/

1

;

1

1

/

1

1

/

1

1 1 1

1

ƒ

1

1

! 1 1

[Muildieren.

fï'p

èL

1 1 1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

!

1

1

1

1 1 1

1

1

i

l

1 1 1

Officierspaarden.

o.

1 1 1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1 1 1

1

1

1

i

1 1 1

Mil. transporttrein.

ft

to 1 i

to

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

l

1

1 1 1

1

1

1

1

1 1 1

Remonte-depót.

3

Oi nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

to

1

1

1

1

1

1

1

1

!

1

1

1 1

i

1

1

1

1 1 1

Totaal.

P

ÜT nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

1

i

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

— 1 1

1

1

1

1 1 1

Cavalerie.

^ 1 1

1

1

i

1

1

1

1

1

1

1

1

CJI I 1

1

i

to

1

1 !

Paarden.

ft

nrq

to 1 1

1

1

1

1

1

1

1

1

^ 1 i

1

1

1 1 1

Muildieren.

rt' 3

ft

1 i

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

!

1

to 1 t

1

1

tOn-

1

1 1 1'

Officierspaarden.

-n

to nbsp;nbsp;nbsp;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

!

1

1

1

1

1

i

1

1

1

1

o i 1

1

1

to

1

1 1 1

Mil. transporttrein.

ft

1 1 1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1 i 1

1

1

1

1

1 1 1

Remonte-depót.

d!

ë- 1 '

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1,

1

S 1

i

1

1 1 1

Totaal.

lt;

ft

1 1

1

1

1

!

1

1

1

1

1

1

1

1

! 1 1

1

H-

1

1

1 1 1

Cavalerie.

lt;

1 1 1

1

1

1

!

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1 1 !

1

1

1

i

! ! 1

Paarden.

3

1 1 1

« 1

1

1

1

1

1

1

1

i

1

1

1 1 1

1

1

1

1

1 1 1

Muildieren.

CL

ft

1 1 1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1 i 1

1

1

1

1

1 1 i

Officierspaarden.

O*

ft

“n

1 1 1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1 1 1

i

1

1

1

1 1 1

Mil. transporttrein.

1 1 1

1

1

1

1

i

1

1

1

1

1

1

1

1

¦ 1

i

1

1

1

1 1 1

Remonte-depót.

X*

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1 1 1

1

1

1

1 1 1

Totaal.

i 1 M

i

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1 1 1

1

1

1

1 1 1

Cavalerie.

fgt;’

X-

1

1

^.

1

1

1

1

1

1

1

1

i

1

1

1 nbsp;nbsp;nbsp;j

1

J

1

!

1 1 1

Paarden.

s-gt;

fT

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 M

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1 1 1

1

!

1

1

! 1 1

Muildieren.

rt

cr

ft

^ III

1

l

1

1

1

1

1

1

1

1

1 1 1

1

1

1

1

1 1 1

Officierspaarden.

p

1 III

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

!

1

1

1 1 1

!

1

1

1

1 1 1

Mil. transporttrein.

o.

1

GO«i 1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

to

1

i

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1 1 1

1

1

1

!

1 1

Remonte-depót.

p.

ë. ' 1 1

to^

¦ .

1

1

1

i

1

1

1

1

1

1

1 1 1

1

1

1

1

1 1

Totaal.

o

lt;

gt;

^ »

CfQ

ft

3

p

p

?r

O

“O

3

CTQ

o:

;*Q.

p

3

ogt;lt;

o :;*T3 agt; o p 3nbsp;3 o* -

O

7Q 3

lt;1 lt;v 2,nbsp;3 n

lt; O.T3 Cl 3 p (D aj ft) Onbsp;3 a? 3

^ rt) 3Ï.3: O


TT


Gu

fP

S


3

S.

S*

fp

3

-lt;

ore.

lt;p

3

Cfgt;

Cu

fp


lt;P

?r


4^

lt;o

Oi


fp

3


3

CfQ


rtgt;


p

*=•3

?S“3

ftj


*rt lt;Tgt; - -

P 3 CD po»nbsp;==

^ S'crq 2 lt;Tgt;


3

S'* ^

rD 3 3


CA f? p


t 3 O'S

fD


3 o Cl


Ammierkhif/en»


.. ft)


ft X

o; ¦ o;‘§


ft)


-ocr page 516-

494


Transporteeren. ¦ .

Behandeld.

Hersteld.

Artil

lerie.

c

o

•o

u,

O

Artil

lerie.

c

o;

•o

.E

u

•u*

A

O

. ai

lt;v

gt;

a

O

C

agt;

•a

CS

Cu

C

O)

u.

agt;

2

'5

CS

c3

O,

O)

u.

’o

O

o

o.

co

c

CS

lx

-f-

i

agt;

•O

1

OJ

C

O

E

D

Cr:

CS

CS

'o

_aj

w

gt;

CS

O

S

O

T3

Ui

CS

CS

CU

C

0)

O)

2

'5

CS

CS

Cl.

co

£

o

o

D.

co

C

CS

u

O) nbsp;nbsp;nbsp;!

T3 ;

è i|

§

lt;v 6

12

9

2

4

14

12

37

73

41

122

3

__

3

9

32

53

1

1

2

--

1

__

~

. 1

__

— 1

1

1

1

2

1

4

1

1,

1

-

1

6

1

2

9

_

1

18

1

6

1

2

9

_

8

12

_

_

8

12

_

__

_

7

11

_

1

_

1

1

__

1

_

_

1

1

1

1

1

1

2

_

2

2

2

1

-

2

1

1

1

6

2

1

1

_

_

_

_

_

_

_

_

— ¦

1

-

_

1

1

__

-

--

7

-

1

2

1

9

6

-

1

2

-

15

38

3

16

18

3

87

15

38

3

16

18 ¦

3

1

~

4

3

1

__

_

_

1

1

_

_

1

1

_

_

_

1

1

_

_

1

1

1

--

— '

44

57

3

30

51

23

38

96

58

274

33

46

17

43

9

33 *

72

Qe

ïtrie

1 -

Aard der ziekte.

Per transport. . ,

Apoplexia.........

Myelitis et meningitis spinalis- . Meningitis cerebro-spinalis . . .

Neuroparalysis........

Epilepsia..........

Morbus mentis. . ......

Overige ziekten van het zenuwstelsel ..........

IV. Ziekten van de ademhalingsorganen.

Rhinitis..........

Laryngitis.........

Bronchitis.........

Congestio pulmonum.....

Emphysema pulmonum chronicum.

Pneumonia.........

Pleuritis........• .

Overige ziekten van de ademhalingsorganen .......

V. Ziekten van hart en vaatstelsel.

Palpitationes cordis......

Pericarditis.........

Endocarditis.........

Vitia valvularum.......

Endarteriitis et mesarteriitis. . . Overige ziekten van hart en vaatstelsel ..........

VT. Ziekten dev spijsverteringsorganen.

Morbi dentium.......

Stomatitis.........

Pharyngitis.........

Parotitis......... .

-ocr page 517-

II Mil 1

11 Kemonte-aepöt.

/

/ /

/ /

/ /

/ /

/

/

/

/ /

III

1

/

/

/ /

/

/

/

/j' Paarden.

w

/

/ /

/ (

1 1

1 1

/

/

1 1

1 1 1

1

/

1

/ /

/

/

1

/

/

/ Muildieren.

f

1

1 1

1 1

1 1

!

1

1

1 1

1 1 1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

Officierspaarden.

o 1

to

1

1 1

1 1

1 1

1 1

1

1

to

1 1

1 1 1

1

1

1

1 1

i

1

1

1

1

Mil. transporttrein.

1

1 1

1 1

1 1

1 1

1

1

1

^ 1

1 1 1

1

1

1 1

1

1

1

1

to

Remonte-depót.

1

4^

1

1 1

1 1

1 1

1 !

1

1

CO

'1 1 1

1

1

1 1

1

1

1

to

Totaal.

UT

1 1

1 1

1 I

1 1

1

1

1

1 1

1 1 1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

CJl

Cavalerie.

1

1 1

1 1

I 1

1 1

1

1

1

1 1

1 1 1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

¦o

Paarden.

gt;

to

1

1

1 1

1 1

1 1

1 1

1

1

1

1 1

1 1 1

1

1

1

1 1

1

i

1

1

to

Muildieren.

cfo*

1

1 1

1 1

1 1

1 1

1

1

1

1 1

1 1 1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

Officierspaarden.

3

to

1

1 1

1 1

1 1

1 1

1

1

1

1 1

1 1 1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

to

Mil. transporttrein.

1

1 1

1 1

1 1

1 1

1

1

1

1 1

1 1 1

1

1

1 1

1

1

i

1

1

Remonte-depót.

CO

1

1 !

1 1

1 1

1

1

1

1 1

1 1 1

i

1

1 1

1

1

1

1

CO

o-

Totaal.

1

1 1

1 1

1 1

1 1

1

1

1

1 1 1

1

1

1

1 1

1

1

1

I

Cavalerie.

o

1

1 I

1 1

1 1

1 1

1

1

1

1 1

1 1 1

1

1

1

1

i

1

1

i

1

1

Paarden.

“O

¦t

1

1

1 1

1 !

1 1

1 1

1

1

1

1 1

1 1 1

1

1

1

j 1

1

'

1

1

1

Muildieren.

o’

1

1

1 1

1 1

1 1

1 1

1

1

1

1 1

1 1 1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

1

Officierspaarden.

5

1

1

1 1

1 1

1 1

1 1

1

,

1

1 1

1 1 1

1

1

1

1 1

I

1

1

1

1

Mil. transporttrein.

crq

1

1

1 I

1 1

1 1

1 1

1

1

1

1 1

1 1 1

1

1

1

1 I

1

i

1

1

1

Remonte-depót.

vgt;

to

1

1

1 1

1 1

1 1

1

1

1

1 1

III

1

1

1

1

1

1

1

1

1 .

Totaal.

^ 1

1

1 1

1 1

^ 1

1 1

1

1

1

1 1

1 1 1

1

1

1 1

1

1

1

1

1

Cavalerie.

ro

1

1

1 1

1 1

I 1

1 1

1

1

i

1 1

1 1 1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

Paarden.

*lt;* : rD •

1 -

1

1 !

1 1

1 1

! 1

1

1

1

1 1

1 1 1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

1

Muiidieren.

3 ;

:

COM

1

1 1

1 1

I 1

1 1

1

1

1

1

1 1 1

1

1

1 1

1

1

1

1

Officierspaarden.

2.3

3* CL

1 III M nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;! II II 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1 1 1 1 1

Mil. transporttrein.

CTQ -t

CO«'

1

1

1 1

1 i

1 1

1 1

1

1

1

1— !

1 1 I

1

1

1

1 1

1

1

1

1

00 sn

Remonte-depót.

O*

3*

2

T

to

1

1

1 1

1 1

^ 1

1 1

1

1

1

— N-M

1 1 1

1

1

1 1

1

1

1

1

to

Totaal.

4^

(O

Aanmerliinyen.

-ocr page 518-

496


Aard der ziekte.

Per transport. . nbsp;nbsp;nbsp;.

Gastritis..........

Gastro-enteritis acuta.....

Gastro-enteritis chronica . . . .

Enteralgia.........

Helminthiasis........

Morbi hepatis........

Peritonitis.........

Overige ziekten van de spijsverteringsorganen .......

VII, nbsp;nbsp;nbsp;Ziekten van pis- ennbsp;fjeslachtsiverktuiffen.

Nephritis..........

Cystitis..........

Epididymitis et orchitis ....

Funiculitis chronica......

Hydrocele.........

Sarcocele.........

Balanitis..........

Overige ziekten van de pis- en geslachtswerktuigen.....

VIII, nbsp;nbsp;nbsp;Ziekten van het gezichtsorgaan.

Conjunctivitis catarrhalis. . . . Conjunctivitis blennorrhoica . .

Dacryo-cystitis.......

Blepharitis.........

Entropium.........

Ectropium.........

Morbi corneae........

Iritis ...........

Iridocyclitis......, nbsp;nbsp;nbsp;.

Transporteeren. . .

Behandeld.

Hersteld.

Artil

lerie.

C

CJ

•o

.E

’53

¦P

lt;o

Artil

lerie.

c

lt;D

T3

.E

’53

k.

-t—i

Arti

lerilt;

i-i

lt;D

a

gt;

cd

a

C

QJ

*0

cs

Cl

C

agt;

u.

is

3

03

Q.

c/3

.s

O

IP

O

O

a

O)

c:

cd

i

CD

*a

1

OJ

c

o

E

OJ

ce:

*3

P

O

CD

Un

(D

a

gt;

O

n

CD

*0

t-c

3

03

0-

c

CD

.E

is

‘5

C9

03

Q.

t/3

•S

o

’p

o

o

Q.

CO

s:

cs

u.

1

O)

TJ

1

-u

n

o

E

lt;u

1: CC •

r

20

38

58

ir

38

44

57

3

51

23

96

274

33

46

43

9

72

2

13

1

-

1

14

1

12

1

1

-

6

3

4

1

1

11

25

1

6

2

3

1

11

1 .

4

2

9

2

6

11

2

2

8

-

35

29

25

9

15

113

35

27

24

13

2-

1

8

2

11

1

8

2

^ ,

1

• -

2

3

1

_

1

1

1

, —

~

1

1

1

-

1

1

1

3

4

3

4

3

4

2

1

1

4

7

1

2

1

1

4

33

50

4

7

94

32

50

4

__

7

1

1

1

1

1

2

1

1

'•^1

1

1

1

¦v

1

4

5

1

4

33

32

7

1

40

113

33

32

_

7

1

40

)

S

13

2

-

_

15

13

2

--

S

48

81

29

41

i

s

^5

186

188

3

98

35

175

685

173

172

88

11

147

i

-ocr page 519-

I I I 5^ 1 I I I i

I I I I I 1 I

III' ! II II !

/ III I I I I

/ III

Paarden.

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

!

1

1

¦ 1

1

1

1

1

1

1

Muildieren.

/ o

fV

CO-

1

1

1

1

1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

— -

1

1

Officierspaarden.

o

to

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

(O

1

1

to

Mil. transporttrein.

lt;

OObs

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

1

1

to

1

1

1

tObs

1

1

4^

Remonte-depót.

3

CO

COM

1

1

1

1

1

j

!

1

1

1

1 1

1

1

1

1

1

1

' to

1

1

1

1

CO

1

Totaal.

CJi

1

1

1

1

1

1

1

1

i

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

ÜT

Cavalerie.

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

-4

Paarden.

gt;

to

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

I

to

Muildieren.

o’:::

—%

CTQ

4^-

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

i

Officierspaarden.

3

to

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

i

1

1

1

to

Mil.transporttrein.

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1 1

j

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

]

Remonte-depót.

CO

1

1

1

1

1

'

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

CO

Totaal.

1

1

1

I

!

1

1

1 1

i

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

N-»

Cavalerie.

O

to

1

j

1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

Paarden.

quot;n

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

1

1

i

1

1

1

1

i

1

1

1

Muildieren.

S’ —

(V

“h

i

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

Officierspaarden.

i

1

1

1

1

1

j

1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

i

1

1

1

1

1.

1

1

1

Mil. transporttrein.

crq

rD

c/5

1 Mil Mill! nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 M M 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 Mil 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

Remont-depót.

CO

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

.

1

1

to

Totaal.

s

CO

i

1

1

1

1

1

1

! 1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

Cavalerie.

co

to

1

1

1

1

1

1

1

I

! 1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

Paarden.

ogt;

lt;*

1 MM 11 11 M nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11 11 M 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 MM 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1. 1

Muildieren.

n rj

CObs

1

1

1

1

1

1

1

1 1

1

1

1

I

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

CObs

Officierspaarden.

2.3

1 MM 11 M 11 nbsp;nbsp;nbsp;1 M M 11 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11 11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

Mil. transporttrein.

cfq ^

1

1

i

1

1

1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

CO O'

Remonte-depót.

cr

CD

3*

to

1

1

1

1

1

J

1

1

1

1 1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

to

4^-t

Totaal.

3

Aanmerkingen.

-ocr page 520-

498


Behandeld.


Hersteld.


G,


Artil- ! c lerie. j .g

. ! cc c i cc

OJ ! O*

c

u.

lt;o

O

c-

o.

0/

•o

c/2

cC

c

o

:

B

i

CJ

^ni

Uri(

Artil

lerie.

Aard der ziekte.

5

«i:

’O

CC

I

38

48

81

29

41

1

Per transport. . nbsp;nbsp;nbsp;.

186

188

3

98

35

175

685

173

172

88

11

147

5-

Irido-chorioiditis acuta.....

2

4

6

2

3

-

8

10

2

3

'

Irido-chorioiditis chronica . ¦ .

39

12

5

15

71

34

11

5

10

Panophthalmia........

2

-

2

1

-

Morbi lentis.........

2

1

3

1

-

_

1

-

Neuro-retinitis........

~

-

Atrophia nervi optici.....

-

_

-

-

Vitia refractionis.......

Overige ziekten van het gezichts-

“ ¦

“ ¦

orgaan ..........

XI. Ziekten vmi het f/ehoor-

orgaan.

otitis...........

3

-

3

3

_

_

Othaematoma........

Overige ziekten van het gehoor-

orgaan ..........

X. Ziekten van de huid en

¦

'

den hoef.

ki

Dermatitis erythematosa ....

1

15

-

16

1

14

p

Dermatitis contusiformis ....

70

1 '

715 40

6

53

20

3

8

901

69

680 38

6

52

20

3

«

Eczema..........

83

106

3

15

63

6

123

20

384

81

103

3

14

59

6

h

lil

ki

J

Urticaria..........

2

2

2

_

v:quot;'

Alopecia . .........

-

-

-

-

_

_

Herpes...........

1

3, nbsp;nbsp;nbsp;4

1

_

2

Scabies..........

-

...

Pododermafitis superficialis. . .

147

63

1

18

50

3

39

14

303

145

62

1

12

46

3

37

i

Pododermatitis haemorrhagica. .

2

--

2

2

-

-

Pododermatitis parenchymatosa .

33

11

2

9

1

1' 1 7: 63

31

11

2

9

1

1

5

Pododermatitis rheumatica . . . Pododermatitis chronica verru-

3

8

7

4

22

6

7

3

cosa.......... .

1

--

1

2

1

_

_

1

_

_

J

k'quot;

Podotrochlitis........

2

1

4

1

8

2; -

_

1

1

5

Overige ziekten van den hoef. .

151

135

2

Ö

18

7

2

6

315

145

132

1

6

17

7

1

}

V

~

-

__

__

.z

Transporteeren. , .

729

1258

51

309

73

tiö! 140

372 2792

1 nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«9

693 1194 45 286

49

ói

320

i

^5

-ocr page 521-

‘ ' I

/ /

/

/

--

/ /

/

/

• V ^ V

/ / / /

/

-r-

! nbsp;nbsp;nbsp;7

/

/

/quot;

Y

7

/ /

f i' l'

! or

IjPaarden.

f ï“r‘

f?

(s /

1 1

1

1

1 1

i

1

Mil

1

1 1

1

1

1

1

1

1 1 1

' ^

Muildieren.

CO-

1 1

1

1 1

1

i

MM

1

1 1

1

1

1

1

1

1 1

1 1 1

1 CO-

Officierspaarden.

p

to

1 1

1

j

1 1

1

1

MM

1

1 1

1

j

1

1

1

1 1

1 1 1

! f3

Mil. transporttrein.

lt;

lt;1gt;

00 bs

1 1

1

1 1

i

11 11

1

1 1

1

1

1

1

1

1 1

1 1 1

1 OOb!

Remonte-depót.

3 1

i

co

CO»

1 !

1

1

1 1

1

1 1 1 1

1

1 1

1

1

1

1

1 1

1 ! 1

1 co

1

Totaal.

-o

1 1

1

i

to 1

1

lilt

1

1 1

1

i

1

1

1

i 1

1 1 1

! cji

Cavalerie.

-0

1 1

1

1

i 1

1

1

MM

1

1 1

1

1

1

1

1

1 1

1 1 1

¦ -o

Paarden.

gt;

to

1 1

1

1 i

1

1

MM

1

j

1

1

1

1

1

1 1

1 1 1

1 to

Muildieren.

n —

CTQ

1 1

1

1

1 1

1

1

1 !

1

1

1

1

1

, 1

! 1 1

4^-

Officierspaarden.

(t

3

to

1 1

1

1

1 1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

1

1 1

1 1 1

1 to

Mil. transporttrein.

ÜJ

1

1

1 1

1

i

MM

1

1 1

1

1

1

1

1 i

i 1 I

1 —

Remonte-depót.

co

co-

1 1

1

1

to 1

1

1

MM

1

1 1

'

1

1

1

i

! t-

1 1 1

i

Totaal.

. ¦

l co

1

1

^ 1

1

1

MM

1

1

1

1

1

1

1

1 1

H- 1

1 ^

Cavalerie.

o

ut

1 1

1

to 1

1

1

Mil

1

1 i

!

1

1

1

1

1 1

1 to

Paarden.

“O

1

1 1

1

1

1 i

i

1

1

1 1

1

1

1

1

1

1 1

1 1 1

1 1

Muildieren.

rt* ïi.’

2, i O

I-*

1 1

1 1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

1

1 1

1 1 1

1 1

Officierspaarden.

3

, nbsp;nbsp;nbsp;1 {nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 ' M II Mill 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 IInbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 ! 1 1 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1

Mil. transporttrein.

crq

CJï»

1 1

1

1

1 ,!

1

1

MM

1

1 1

1

1

1

1

1 1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 cns»

1 1

Remonte-depót.

c/3

^ i

P-

to

* co

to

1

co l

1

1

MM

1

^ ' 1

1

1

1

1

1

1 1

1-^ 1

1 co

Totaal.

1 co

1

1

! to

1

to

1 11 1

to

1 1

1

1

1

1

1

1 1

1 — ^

i co

Cavalerie.

CO

1 co

i

1

1 1

1

MM

co

CO

CJI nbsp;nbsp;nbsp;—

1

1

1

1

1

1 1

1 1

to

Paarden.

fï*

*lt;¦ i

ft 1

CO

1 nbsp;nbsp;nbsp;M-*

1

1

1 1

1

1

MM

1

to i

1

1

1

!

1

1 1

.1 1 1

1 1

Muildieren.

3

0-0

1 *-*

to

1

1 1

t

MM

4^-

- 1

1

1

i

1

1

i i

1 1 i

1 C0t9

Officierspaarden.

ft 3

o.

1 II II II II 1 1 1 M 1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i IInbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1 1 1 1 II

Mil. transporttrein.

CD

CTQ -n

CO

00»

1 -

1

1

^ to

1

tOw

1^11

to

1 1

1

1

1

1

1

1 1

1 1 1

^ Sen

Remonte-depót.

O*

ft

3*

3

1

1 (O

to

1

1

COm

1 i 1

to

co

co —

j

1

1

1

1

i 1

i nbsp;nbsp;nbsp;to

to

Totaal.

p

p

* lt;

ft

‘ —t

• o o

—t

N

Ö5

ï*r

E.

ÖQ* O

D. r

o. j.

g S O

CO

o

gt;•

• co

p

Aanmerkingen.

CO

-ocr page 522-

XI.


Aard der ziekte.


Per transport.


Ziekten der beenderen, geivrichteti en sineren.

Fractura ..........

Luxatio..........


Distorsie.


Tendo-vaginitis


Synovites.


Arthritis et periarthritis


Ostitis perostitis.......

Bursitis et parabursitis olecrani .

Myositis rheumatica......

Myositis degenerativa acuta hae-moglobinaemia) ......

Overige ziekten der beenderen, gewrichten en spieren . . . .

XII. Overige ziekten, welke niet onder vorenstaandenbsp;rubrieken gebracht kunnen worden, zooals:nbsp;ïi Marasmus.........


Cóhtusio

Vulnera


Abscessen

Fistula

Phlegmona


Haematoma.


Transporteeren.


729


1661


500


Behandeld-


Hersteld.


Artil

lerie.


Artil

lerie.


Art


1258 51 309


23


21


232970:605


73


65 nbsp;nbsp;nbsp;140

372 2792


101


47


I 69 nbsp;nbsp;nbsp;~ „I

6931194 45 286 49 3202-’ 5


77i 55 2 33, 1


14


20, 2


274


63

445


12


454


1992


! nbsp;nbsp;nbsp;4

80 li 20


I i 33

813,14 144


48

423


12


126


136

1142


248

5933


1524


113

2197,63 564


81


10?

1037


-ocr page 523-

\ nbsp;nbsp;nbsp;OJ5

CC

/

/

/

/

/

/

/

/

/ / /

/

l

/

/'

/

/NO

C/r

Z' Paarden.

i ï' b

1

j

/

1

1

1

1 1

1

1

1 1 1

1

1

1

1

1

Muildieren.

9

c/3

co-

1

1

1

1

!

1

1 1

1

1

1 1 1

1

1

1

1

1

1

CO-

Officierspaarden.

6 !

quot;2 1

to

1

'

i

i

1

i

1 -

1

1

1 1 ¦

1

1

1

i

1

to

Mil. transporttrein.

1_;

OOk

1

i

1

1

1

1

! 1

1

1

1 1 1

1

1

1

1

1

1

00-

Remonte-depot.

1

1

!

1

1

4^

! nbsp;nbsp;nbsp;to

1

1 1 1

1

1

1

1

to

to

to-

Totaal.

o

1

i

1

1

1

1

1 1

1

1

1 1 1

1

1

1

1

to

Cavalerie.

00

1

1

1

1

1

i 1

1

1

1 1 1

1

1

i

1

1

Paarden.

gt;

lO

1

1

1

1

1

1

1 1

1

1

1 1

1

1

1

1

1

1

to

Muildieren.

n' e;:

CfQ

CD

3

-Jm

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1 1 -

1

1

1

— -

42--

Officierspaarden.

üt

1

1

1

1

1

1

1

1 1

1

1

1 i 1

)

i

1

1

1

to

to

Mil. transporttrein.

co

1

1

1

1

1

1

1 1

1

1

1 1 1

1

1

1

i

Remonte-depót.

OTw

1

1

1

1

1

1 1

1

1

1 1 -

CO-

1

1

1

1

00-

to

to-

Totaal.

ül

1

1

1

1

1

1

1

to

1

?— 1 l

Ol

1

CO

Cavalerie.

O

00

1

1

1

1

1

t

1 1

1

1

4:^ — nbsp;nbsp;nbsp;1

O)

1

H-

1

1

or

Paarden.

fT

¦O

¦n

1 i 1 i 1 1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 M 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

Muildieren.

(T •

to

1

1

i

1

1

1

1 1

1

1

1 1 1

1

1

1

1

Officierspaarden.

i

1

1

i

1

1

1

i ^

1

1

1 1 1

1

1

1

1

1

1

Mil. transporttrein.

CfQ

(V

03

P*

1

1

1

1

1

1

1 1

1

1

1 1 i

1

1

1

1

I

Or in

Remonte-depót.

1

1

1

1

1

1

1 È

to

1

Oi — 1

co

1

tJ^

to

1

to

tOw

Totaal.

agt;

Ül

1

i

1

1

to

CO nbsp;nbsp;nbsp;1

1

1

cn cn —

00

1

to

O)

1

4^

Cavalerie.

CD

(O

00

1

1

1

1

1

CO

co

O) nbsp;nbsp;nbsp;1

1

1

1 1

to

1

¦

O

1

—i.

4^

-O

Paarden.

*lt;’

4^

1

1

1

1

1

1 1

1

1

1 1 i

1

1

1

1

1

to

Muildieren.

rt :i.'

3

0-0

to

00 c»

1

1

1

1

!

co-

1

1

1

1 —

1

1

O)

1

1

Officierspaarden.

2.3

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1 1 1

1

1

1

1

1

1

1

Mil. transporttrein.

cg 2

00^

OOw

1

1

1

1

1

to

tOc»

to

to —

1

1

1 1 to

to-

1

[

1—

1

1

to

00»

Remonte-depót.

cr

rt

3*

to

oo_ co 3gt;

1

1

1

1

1

-o

co»

to

to —

1

1

or lt;1 42--

to-

1

or

co

1

S

Totaal.

amp;3

3

1

o

non

o

o

o

to

to ^ to

P-o

* gt;‘

gt;

o

Aanmerkinf/en.

p

b

-



o


-ocr page 524-

Aard der ziekte.


Per transport. .

Tumores.........

Hernia

Osteomalacic.......

Ter observatie.......

Dermatitis ptisfulosa et nodosa

Graviditas........

Abortus ........

Ad castrandum......

Insolatio.........

Submersio........

Epistaxis.........

Debilitas.........

Karaktergebreken......

Achterlijke ontwikkeling . . .


Totaal. .


1661


85

4


42

2


1807


502


Behandeld.


Hersteld.


Artil

lerie.


Artil


lt;o

D.


lerie.


lt;0

o.


03

Cu


2329


46

1

2

1


4

11


O

S

(U

X


CU 'IS


DC


132

70 605 127


4I _


13fi

1142


248

5933


1524


2197


1 113

63 564


81


1(1?!

1037


1^quot;


33

28


37


150

6

2

1


15


4

55

2


30

22


68 nbsp;nbsp;nbsp;43

4 nbsp;nbsp;nbsp;1

2


3 nbsp;nbsp;nbsp;51 9

1 -


2403:74


ISO nbsp;nbsp;nbsp;153nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;283

626 139 1177 0226


1604


2253


66 577


91


1062p


-ocr page 525-

' nbsp;nbsp;nbsp;\ to«

\

l

\

/ / '

/ ^

—Tquot;

/

gt; ïsï’.lSM/t-.-

/ y

i o /

/ - /

/ / - '

1 1

/

/

/

- /

j Paarden. nbsp;nbsp;nbsp;'

' O rtgt;

to nbsp;nbsp;nbsp;1

1 1 1

i 1 1

1 1

1

1

1

( ^

Muildieren. | -'•’r-'

COh- t

1 ‘ 1

1 1 1

1 1

1

1

1

1 1

CO-

Officierspaarden.

O

S 1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 i

— to 1

1 1

¦

1

1 1

co

Mil. transporttrein.

lt;

rtj

CO tlt;s 1

1 i 1

1 1 1

1

1 1

00 bs

Remonte-depót.

3

Üt nbsp;nbsp;nbsp;1

lOw 1

1 i 1

— co 1

1 1

1

1

to —

4^

4ibM

Totaal.

O nbsp;nbsp;nbsp;1

1 1 1

1 1

1 1

1

1

1

1 1

O

Cavalerie.

00 !

1 1 1

1 1 1

! 1

1

1

1

00

Paarden. |

gt;

to i

1 1 1

1 1 1

1 1

,

1

1 i

to

Muildieren. I

CfQ

OOw 1

i 1 1

1 1 i

1 1

1

!

1 i

-o M

Officierspaarden.

üt nbsp;nbsp;nbsp;'

1 nbsp;nbsp;nbsp;i 1

1 ' 1

1 1

1

1

1

1 1

cjl

Mil. transporttrein.

4^ nbsp;nbsp;nbsp;1

1 1 1

' 1 1

1 1

1

1

1 1

co

Remonte-depót.

1

1 1 !

1 1 1

1 1

1

to

1 1

45^

CjtM

Totaal.

g i

1 to È

I 1 1

1 1

1

1

1

1 1

Cavalerie.

o

ë i

I 1 -

1 1 1

1 ;

1

1

1 1

00

Paarden. j

•o

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 i i n 1 M 1 M 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 II i

Muildieren.

4^ i

1 1 1

1 1 1

1 1

1

1

1 1

co

Officierspaarden.

i

Ut

O

^ 1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 i

1 1 1

1

1

1

1 1

Mil. transporttrein.

CfQ

COa 1

—1 to

1 1 '

1 1

1

1

1

1 1

CT)*'

Remont-depót.

C/3

p.

'l

CJt

to Üt

1 1 1

1 1

1

1 1

CO

o\lt;^

Totaal.

00 1

O) nbsp;nbsp;nbsp;1

‘ 1 1

1 1

1 1

1

-O

4^

1 1

Oi

Oi

Cavalerie.

D3

S 'i

1 1 1

1 1 1

1 1

1

co

1

f to

co

CO'

Paarden. 1 kgt;

lt;

1

1 1 !

Mil

1

1

,

i 1

4^

Muildieren, j quot; ¦quot;

3

co nbsp;nbsp;nbsp;1

' 1 II

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 tObs

1 1

1

* to

to

00a

Officierspaarden.

^ —

i 1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 ! 1 ¦ 1 III!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:

Mil. transporttrein.

cp -t

O- 1 CO«' '

‘ nbsp;nbsp;nbsp;i I

MM

i 1

1

1

cn«

1 1

00^

COo

Remonte-depót.

O*

rc

3*

co \

1

1 1 1

' nbsp;nbsp;nbsp;tObs

1 1

1

to

1 4*-

to 00-co X

Totaal.

3

gt;

Aaiimerhinf/en.

-ocr page 526-

504

IV. Overzicht der verrichte heelkun

lt;D

Wapen

Aard en oorzak van

Aard der kunst-

c

3

het lijden,

Indicatie.

bewerking, lichaamsde

r'

J nbsp;nbsp;nbsp;^

V nbsp;nbsp;nbsp;*0

gt;

en hoefnummer.

datum van ontstaan.

datum.

--=s:

TRËf’H

Tamme stoeterij. Nquot;. 71, dekhengst.


Necrose concha superior d.


Indicatio morbi.


Trepanatie os nasalj' totale exstirpatie conC’nbsp;sup. d. 4—1.


OVERIGE OPERATl


Cav. Nquot;. 146.

Ectropion palpebr. sup. sin., ontstaan na atrophianbsp;bulbi.

Indicatio morbi.

Officierspaard.

Hyphomycosis destruens van het septum narinum.

Idem.

Wegnemen van ovaal huidgedeelte linK‘nbsp;bovenooglid. 27—IV.

Excisie rijksdaaldergro® ziek deel van het septü _nbsp;ter plaatse van den bov^''nbsp;sten neushoek.


Sen

sch,

quot;let

E


quot;en

Pon

'i(


'rei

.quot;ri

Jj-ül

yi'e

Ad,

yok


‘Ode


'oe

•iiic


-ocr page 527-

Methode gevolgd, *’gt;jzondere opmerkingen,nbsp;Verdere behandeling.

h Locale anaesthesie. jiiiEdeel geklemd en af-rLnipt, speldhechtingnbsp;“'•oform-collodium.

Liggend dier. Cocaïne

Adrenaline. Vrij hevige t'iesding; aanstippen metnbsp;''stura jodii.

Afloop,

Naam

datum van

van den

Aan-

Beloop.

herstel

operateur.

of overlij-

plaats

merkingen.

den, doods-

der zieken-

oorzaak.

inrichting.

¦

Na 2 dagen verwijdering

Hersteld.

J'. van Duim,

tampon; lichte parenchy-mateuse bloeding, irrigaties met VïVo creoline-en physiologische keuken-zout-solutie. Af en toe

8 -Vlll.

mil. paardenarts 2'!'= kl., Padalarang.

moesten met den scherpen lepel necrotische been-stukjes worden verwijderd. Woekeringen vannbsp;de mucosa door tamponnade bestreden. Na 7

maanden pas aangewezen wond te doen sluiten.

waarna spoedig herstel volgde.

j

1

j

Gunstig.

Hersteld.

J. N. A. C.

i

i

10 -W.

Scheepens, mil. paardenartsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;klas

se, Batavia.

i

1

Idem.

Hersteld.

J. C.Numans,

1

4-IV.

paardenarts 2A= klasse.

i

Batavia.

•Ef’HTlES.


igt;- . i'

¦lil Kg,

505

idPunstbewerkingen over het jaar 1909.

Rectaal 75 gr. chloral. Susbeen op twee plaat-Sn getrepaneerd, tus-shen liggend beenstuknbsp;^st beitel verwijderd.

Eerst werd het craniale ^Sdeelte verwijderd en denbsp;Susholte aldaar getam-^Uneerd. Daarna verwijdering van het oralenbsp;^sdeelte, hetwelk uitge-. side polypvormige woe-tSringen vertoonde, welkenbsp;Jhknecrose van het slijm-W'es van het septumnbsp;y^dden veroorzaakt. Verlegens tamponnade metnbsp;“oformgaas.

HET HOOFD.

-ocr page 528-

506

Wapen

en hoefntimmer.

Indicatie.

Aard en oorzaak van het lijden,

datum van ontstaan.

Aard der kunstbewerking, lichaamsdeel' datum.


Officierspaard.


Hyphomycosis destruens, ontstaan na verwonding.


Indicatio morbi.


Excisie zieke deel grootte van een guide*nbsp;bij overgang huid enslijn’'nbsp;vlies rechter mondhoeknbsp;18-VI.


L

?na

jod

'icii


OPERATIES AAN

Officierspaard.

Satyriasis.

Onhandelbaar

heid.

Officierspaard,

Oeconomische

(veulen).

doel.

Stierkalf.

-

Verhooging der verkoopswaarde.

Castratio bilateralis. 7-XII.


Idem.

15-XII.


Idem.

12-V.


htii


dt


'll'a;

,Seb

'fel,


, G erenbsp;f'iii

‘en


-ocr page 529-

wm


507


Methode gevolgd, 'ijzondere opmerkingen,nbsp;Verdere behandeling.


Beloop.


Afloop,

Naam

datum van

van den

herstel

operateur.

of overlij-

plaats

den, doods-

der zieken-

oorzaak.

inrichting.


Aan


merkingen


Liggend dier. Locale ?laesthesie. Tincturanbsp;jPdii; inwendig jodet. ka-''cum.


Na een paar dagen opnieuw zieke deelen verwijderd. 9— VIII nogmaals geopereerd. 2 - IX het lijden ook aan de beidenbsp;voorkogels en rechternbsp;tarsus; uitkrabbenmetdennbsp;scherpen lepel, tincturanbsp;jodii. Na 4 weken reci-dieve; uitkrabben, 157nnbsp;formaline, later 3% sulf.nbsp;cupric. Vochtige omslagen, in wendig jodet. kalic.


Mondhoek hersteld.nbsp;lO-IX.nbsp;Behandelingnbsp;aan de bee-nen voortge-zet;langzamenbsp;genezing.


J. N. A. C. Scheepens,nbsp;mil. paardenarts 1ste kl.,nbsp;Batavia.


^Eslachtswerktuigen.


'ond.


Chloroformnarcose. Eén Ij^otaal incisie, onder-

j'iding der funiculus '' tweeën, hechting der

Idem.

Rechter onderbindings-J'Sad tijdens de operatie .«broken door te sterknbsp;'^Ëkken.

Oeen, narcose. Twee ^fotaal wonden, onder-^'hding funiculi, pensee-perubalsuni.

Genezing per primam.

Hersteld. 16- XII.

J.C.Numans, paardenartsnbsp;2de kl.,nbsp;Batavia.

Genezing huidwond per

Hersteld.

L. E. Hin-

primam. Echter abnormale zwelling funiculus, waaruit zich een abscesnbsp;ontwikkelt. 31 —XII opening absces en verwijdering draad; tamponnadenbsp;gaas met perubalsum.

18-I,’10.

richs, mil. paardenartsnbsp;2de kl.,nbsp;Batavia.

Gunstig.

Hersteld.

20-V.

J. van Duim, mil. paardenartsnbsp;2de kl.,nbsp;Padalarang.


-ocr page 530-

508


i-.’

0)

S

£

Wapen

Aard en oorzaak van

3

het lijden.

Indicatie.

C

bjQ

en hoefnummer.

datum van ontstaan.

o

gt;


Aard der kunstbewerking, lichaamsdeel datum.


'ijz

ve


Tamme stoeterij. No. 84, hengstveulen.


Tamme stoeterij Nquot;. 75, hengstveulen.


Oeconomisch

doel.


Idem.


Castratio bilateraris. 17-11.


Idem. 20-X.


leti

'Urn


10


11


12


13


Officierspaard,

(veulen).


Idem.


Trein Nquot;. 361.


Officierspaard.


Idem.


Idem


Idem. 21-IX.


Idem. 21-X.


1^^

'Hdi


quot;itir

ÖQr


Sarcocele d. Oorzaak en datum van ontstaannbsp;onbekend.


Satyriasis.


Indicatio morbi.


Onhandelbaar

heid.


Castratio unilateralis-25-IX.


Castratio bilateralis. 22- Xll,


,'’8


dèl:


.Cl


lt;5

-ocr page 531- -ocr page 532-

510


O

gt;

Wapen

Aard.en oorzaak van

het lijden.

Indicatie.

en hoefnummer. I

1

datum van onstaan.

Aard der kunstbewerking, lichaamsdeS^' datum.


M

quot;iizo

Ver


HERNIÖ'ÖM


14


Remonte depót. Nquot;. 144.


Hernia ventralis regio abdominalis lateralis s ili-aca sin. Trauma, 12 -1.


Indicatio morbi.


Radicaal operatie. 24 -I.


,Na ('t dnbsp;kra


('bra gt;tenbsp;''genbsp;1 (nbsp;'5

'Sec

ïii

3b c

Sul


'Pier

Poori

Piös

'fen

“Ud

Nsc

i'bi.

5oi

?n.

K

Us


Uit


lei


edi


:'ste

t^'er

«be,

i'bal

*ae.


iet


k'1

$


-ocr page 533-

511


Methode gevolgd, 'l^ondere opmerkingen,nbsp;''erdere behandeling.


Beloop.


Afloop, datum vannbsp;herstelnbsp;of overlijden, doodsoorzaak.


Naam van dennbsp;operateur,nbsp;plaats

der ziekeninrichting.


Aan

merkingen.


lEÊN.


it


I^a voorbereiding van I®* dier en toilet van hetnbsp;ij^^ratieveld werd patientnbsp;zijligging in narcosenbsp;[bracht en het linkernbsp;ihMerbeen naar achteren


. gebonden. 10 c.M. oraal de breukpoort, welkenbsp;IJ'5 c.M. lang en j 10 c.M.nbsp;h^ed was, een huidsnedenbsp;K*' 25 c.M. evenwijdignbsp;jj'' de lengterichting dernbsp;L^Ukpoort (dorso-ven-|.Ml). Huid naar achteren


ip.gepraepareerd en huid-


er 5 c.M. voor de breuk-


'?ft ingesneden. Huid en tj^'öspier verder naar ach-Ijten losgemaakt. Breukin-jUd nog bedektdoortuni-flava en pezig gedeeltenbsp;!^Sc. obliquus abd. ex-Na repositie breuk-(^oud breukzak ingesne-(A Breukpoortbestaande

. nbsp;nbsp;nbsp; »'o finbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• • o r\m»_


aiusc. transversus, obli


es internus en perito-^ni samen met de inge-


L?den breukzakdoormid-


lei


j Van 8 hechtingen ge-[l^ten. Vervolgens huid-l^'er en huid afzonderlijk ii'i'echt. Watten metpe-j^alsum. Het onderstenbsp;Sfdeelte van de huidwond


C', jodoformgaas J'neerd.

(.{¦atient op stal van i.Meren hooger geplaatst


ge-


L' op dieet (10 K.G. gras)

l«steid.


Dier onrustig, op den 2'^''=“ dag lichte zwelling. Temp.nbsp;niet op te nemen wegensnbsp;verzet. 27—1 sterke zwelling, lOc.M.diken tusschennbsp;de achterbeenen en naarnbsp;het borstbeen zich uitstekkend. Dier erg onrustig, ademhaling versneld. Onderste hechtingnbsp;uit de huid verwijderd, afvoer van licht haemorrha-gisch secreet. In den loopnbsp;der volgende dagen verbeterde de algemeenenbsp;toestand. Uit de huidwond onwikkelt zich eennbsp;fistel, welke werd onderhouden doordehechtingennbsp;in de huidspier. Dezenbsp;werden in den loop dernbsp;volgende maanden verwijderd, waarna de wondnbsp;zich sloot en herstel werdnbsp;verkregen metachterlatingnbsp;van een bindweefsel verdikking, maar met sluitingnbsp;van de breukpoort.


Hersteld. 10 VII.


J. van Duim, mil. paardenarts 2denbsp;klasse,nbsp;Padalarang.


-ocr page 534-

512


15.

16.

17.

18.

19.

Wapen

en hoefnummer.

Aard en oorzaak van

het lijden,

datum van onstaan.

Indicatie.

Art. N». 620.

Hernia inguinalis incar-cerata dextra.

Indicatio vitalis.

Cav. N». 459.

Podotrochilitis chron. sin. ant.

Blijvende

kreupelheid.

Cav. N“. 321.

Chrondritis ossificans.

Kreupelheid onderden ruiter.

Cav. N“. 992.

Arthritis chron. deformans tarsi, d.

Blijvende

kreupelheid.

Cav. N“. 899.

Arthritis et periarthritis articulatio phal. 1. d. a.

Blijvende

kreupelheid.

Art. N». 95.

Idem.

Articulatio phal. 11.

Idem.

Aard der kunstbewerking, lichaamsde^'' datum.

Neurectomie v/d vol. bilat. nerv. dig''nbsp;comm. 28-VIll.

Neurectomie v/dner

1C v/u

digit, comm, bilater»' d. a. 2—XI.

Neurectomie v,'d tibialis en nerv. peronequot;nbsp;profundus d.

Neurectomie v/d 'ijGe digit, commun. bilat. d' i%cnbsp;3-Xll.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;“fni


Radicaal operatie. 30-III.


A

'izc

Vei


,Ch

'sie

?lis

lllOf

Hte

'eds


NEURE^'^Oa


Idem.

6-XlI.


vU*


k 'O:

'i^rc


Ge

;»si,

!»ch

'«Ch

'5nd


20.

-ocr page 535-

513


Methode gevolgd, 'jzondere opmerkingen,nbsp;Verdere behandeling.


Beloop.


Afloop, datum vannbsp;herstelnbsp;of overlijden, doodsoorzaak.


Naam van dennbsp;operateur,nbsp;plaatsnbsp;der ziekeninrichting.


Aan

merkingen.


..Chloroformnarcose. In-huid en tunica vagi--?lis communis, verwij-JlJg breukpoort.Repositie f^oiid. Castratie met beelden funiculus. Darmlisnbsp;'®ds necrotisch.


(\|Gewone methode. Jioroformnarcose,nbsp;'^rch’sche lis.


Idem.


Ongunstig.


Gestorven 30—111.nbsp;Haemorrha-gische enteritis et peritonitis.


J. van Sloo-ten, mil. paardenartsnbsp;2de klasse,nbsp;Salatiga.


i nbsp;nbsp;nbsp;Gunstig.

Es- Genezing p. p. i. Heclit-draden verwijderd 6—IX.


Gunstig.

Genezing p. p i. Rechtdraden verwijderd 10 XI.


I Gewijzigde methode j'*si. De nerv. tibialis van

(paterale zijde uit opge-' caro luxurians plaats der r^ht. Chloroformnarcose, hechtingen.- Verwijderingnbsp;l'chting, perubalsum, ver-'hiervan op 13-XII.


Gunstig. Genezing p. p. i.behalve


Hersteld.

27-lX.


Hersteld. 11-XII.


Hersteld. Kreupelheidnbsp;opgeheven.nbsp;29-XII.


I J. A. Gunst, imil. paardenarts 2de kl.,nbsp;Salatiga.

J. van Sloo-ten, mil. paardenartsnbsp;der 1ste kl.,nbsp;Salatiga.

Idem.


Gewone methode, Es-' ' ^^fch’sche lis, chloro-,


minarcose.


Gunstig. nbsp;nbsp;nbsp;Bleef onder

Genezing p. p. i. Hecht- behandeling, draden verwijderd 10 —XII.


Idem.


Idem.

Hechtdraden verwijderd 18—XII.


Idem.


J. A. Gunst, mil. paardenarts 2de kl.,nbsp;Salatiga.

J. van Sloo-ten, mil. paardenartsnbsp;der 1ste kl.,nbsp;Salatiga.


3

-ocr page 536-

514


c

te


Wapen

en hoefnunimer.


Aard en oorzaak van het lijden,nbsp;datum van ontstaan.


Indicatie-


Aard der kunstbewerking, lichaamsd^f' datum.


M

'iiz(

Ve:


21


22


23


24


25


26


27


Cav. Nquot;. 223.

Cav. Nquot;. 777.

Cav. N“. 921.

Officierspaard.

Cav. N». 302.

Cav. N“. 49.

Art. Nquot;. 487.

Arthritis et periarthritis articulatie phal. II.

1

Blijvende kreu- ‘ peliieid.

Idem.

Idem.

Neuroma ram. vol. nerv. digit, commun.

Opheffen der pijnlijkheid.

Podudermatitis super-ficialis chron.

Idem.

1

Podotrochilitis. Geleidelijk ontstaan.

Idem.

Chondritis ossficans hoef kraakbeenderen.nbsp;Geleidelijk ontstaan.

klem.

Podotrochilitis chron. Geleidelijk ontstaan.

Idem.

8 XII.

Excisie van het ge woekerde zenuwuiteii’^

Neurectomie v d ner''^'* digit, commun.lat. sin.a'

4 IX. nbsp;nbsp;nbsp;.s

Neurectomie v/d nefV digit, commun. med.nbsp;ant. ramus vol. 2-X-

Neurectomie v/d net'', ^ digit, communis bil-|nbsp;volaris, d. ant. 17—X' !

Neurectomie v/d i'e^ digit, commun. med.f^ Inbsp;vol. d. a. 26 XI.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

Neurectomie v/d net

digit, commun. ram. vO' bilat. s. a. 29 1.


Idem 8—Xll.


s. a. 7-1.


Ge

«fro

gt;che


vtiS


lat


Q(

'9r(


-ocr page 537-

515


Methode gevolgd, “'izondere opmerkingen,nbsp;'’erdere behandeling.


Afloop,

Naam

datum van

van den

Beloop.

herstel

operateur.

of overlij-

plaats

den, doods-

der zieken-

oorzaak.

inrichting.


Aan

merkingen.


¦'Of:


pewone methode, chlo-


'ch


romnarcose, Esmarch’-


e lis.


Idem.


.Gewone methode, Es-ij^fch’sche lis, cocai'ne-lectie, hechting, verband.


Idem.


Idem.


Idem.


Gunstig. Genezing p. p. i. Hechtdraden verwijderdnbsp;op 18—Xll.


Idem.


Genezing wond p. p. i. Locomotiestoornis nietnbsp;opgeheven. Na behandeldnbsp;met ung. c. bijod. hy-drarggr.

Genezing huidwonden p. p. i.


Genezing p. p. i.


Gunstig.


Hersteld,

kreupelheid

opgeheven.

29-XII.

J. G. Gunst, mil. paardenarts 2denbsp;klasse,nbsp;Salatiga.

Bleef onder behandeling.

J. van Sloo-ten, mil. paardenartsnbsp;1ste klasse,nbsp;Salatiga.

Hersteld.

16-IlJ.

J. A. Gunst, mil. paardenarts 2denbsp;klasse,nbsp;Batavia.

Hersteld na de 2'^= operatie. 15—X.

J. N. A. C. Scheepens,nbsp;mil. paardenarts 1stenbsp;klasse,nbsp;Batavia.

J. C. Numans paardenartsnbsp;2de klasse,nbsp;Batavia.

Hersteld.

14 -X.

J. C. Numans paardenartsnbsp;2de klasse,nbsp;Batavia.

Hersteld.

18-XII.

Idem.


'Of,


Gewone methode, chlo- Genezing p. p. i.


brmnarcose, Esmarch'-


e lis, verband.


Hersteld.

1211.


J. L. van Eek, mil.nbsp;paardenartsnbsp;2de klasse,nbsp;Banjoe-Biroe.


I

-ocr page 538-

516


s

s

3

C

M

O

gt;


Wapen

en hoefnummer.


Aard en oorzaak van het lijden,nbsp;datum van onstaan.


Indicatie.


Aard der kunstbewerking, lichaamsde®*' datum.


’'iji


28 Officierspaard.


29 Art. Nquot;. 539.


30 Officierspaard.


31


32


Podotrochilitis chron. s.a. Pafient was reeds 2 jaarnbsp;kreupel.


Arthritis chron articulatio phalang. II, s.a.

Geleidelijk onstaan.


Neuroma v/d ncrv. digit, commun. med. sin. ant.nbsp;Na vroegere neurectomienbsp;langzamerhand ontstaan.


Opheffen der pijnlijkheid.


Idem.


Idem.


Neurectomie v/d net''' digit, commun. ram. vol^tnbsp;bilat. s.a.

27-VII.


Neurectomie v/d ner'|’ digit, commun. ram.


bilat s.a.


I6-X.


Neurectomie v d ne/' digit, commun. med. s' 'nbsp;ant.

15-VIII.


Cav. Nquot;. 723.


Cav. Nquot;. 353.


Arthritis deformans articulatio phalang. II, s.a.


Arthritis articul. phalang. I, sin. et dex. ant.nbsp;(steltvoetent.


Idem.


Opheffen van den verkeerdennbsp;stand.


Neurectomie v/d digit, commun bilat.nbsp;25 Vlll.


TENOT^'''!!


Subcutane tenotomie''^/ suspens, beider voorb^nbsp;nen. 8 XI. Tenototiij^nbsp;musc. flex, digit, prof-f^nbsp;op het midden vannbsp;metacarpus. 6-XII'


-ocr page 539-

gt;A


röiiEËN.


Idem.


Idem.


517


Methode gevolgd, '’izondere opmerkingen,nbsp;''erdere behandeling.

^twone methode chloro-?''iiinarcüse, Esmach’sclie hechting, verband.

Idem.

Beloop.

Afloop, datum vannbsp;herstelnbsp;of overlijden, doodsoorzaak.

Naam van dennbsp;operateur,nbsp;plaats

der ziekeninrichting.

Aan

merkingen

Genezing p.p.i. Pijnlijkheid bleef bestaan, hoezeer die na cocaïne-in-jectie was opgeheven.

Hersteld.

8 VIM. met nognbsp;lichte kreupelheid.

J. L van Eek, mil. paardenarts 2denbsp;klasse,nbsp;Banjoe Bi-roe.

Genezing p.p.i.

Hersteld.

30 X.

Idem.

Idem.

Hersteld.

2 IX.

F. H. Sarde-mann, mil. paardenartsnbsp;2de klasse,nbsp;Soerabaja

Genezing wond p.p.i. Kreupelheid bleef bestaannbsp;als gevolg van een mechanische stoornis.

Op reform gesteld.nbsp;15- I.'IO.

Idem.


I^ewone methode, chloro-^’'iiinarcose, verband.

I ^rnarch’sche lis, cocaïne, ^'^hting, verband.

Genezing der wonden na

Afgemaakt

J. C.Numans,

14 dagen.

16 XII.

paardenarts 2de klasse.

Batavia.

Weinig verbetering in

L.E.Hinrichs

stand.

mil. paardenarts 2de

klasse,

Batavia.


-ocr page 540-

518


o

gt;

37

Wapen

en hoefnummer.

Aard en oorzaak van

het lijden,

datum van ontstaan.

Indicatie.

Cav. Nquot;. 129.

Luxatio flexor digit, sublim.

Kreupelheid.

Art. Nquot;. 204.

Pododermatitis paren chymat. na nagcltrcd.

Indicatio niorbi.

Officierspaard.

Pododermatitis prof. met necrose hoefbeen. d. a. nanbsp;nageltred.

»

Idem.

Art. Nquot;. 646.

Fibroma ter grootte van een kippenei, voorhorst.

Indicatio morbi.

Officierspaard.

Fibroma regio costalis d.

Idem.

Aard der kunstbewerking, lichaamsde^^' datum.

Tenotomie musc. digf' flex, conimun. subli'’’nbsp;ter hoogte midden ni£'^nbsp;tarsus sin. 9—II.

Wegnemen van de zie'**' keratogeene deelen.

16 Vil.

Wegnemen zieke dee'^1' met den scherpen leP^'nbsp;28-XI.

Exstirpatie van den tumor. 23 VIII.


G

ofc


1^

«r

Sell

ids

'dn


'dje


EXSTIRPAT'^ ''a


Idem. 20-VII.


-ocr page 541-

519


eeli


'Of,


ürinnarcose.


Methode gevolgd, ’’izoiidere opmerkingen,nbsp;''erdere behandeling.

Gewone methode, chlo-

Beloop.

Afloop, datum van

herstel of overlijden, doodsoorzaak.

Naam

van den operateur,nbsp;plaatsnbsp;der ziekeninrichting.

Aan

merkingen.

Gunstig.

Op reform

J. van Sloo-

Na 3 maanden liep het

gesteld, daar

ten, mil.

dier aan de hand weer rad.

het onder den mannbsp;weer kreupelnbsp;liep. 28 IX.

paardenarts 2de klasse.nbsp;Salatiga.


ff Operaties.

j Gewone methode, zon-anaesthesie, Esmarch-,'he lis, antiseptica en lOstringentia, drukver-’«den.

Gunstig.

Hersteld.

29 -VIII.

J. L. van Eek, mil. paardenarts 2de kl.,nbsp;BanjoeBiroe.

.Gewone methode, Es-iJ^fch’sche lis, cocai'ne-'Jectie.

Gunstig.

3—Xll een beenstuk weggenomen.

Hersteld.

30 Xll.

J. C.Numans, paardenarts 2de kl.,nbsp;Batavia.

''an tumoren.

1 ¦

''j|

: ¦¦'t -

f\*i ¦' '•':f -

5 Gewone methode. Lo-anaesthesie, exstir-i^liemetschaar en scalpel, '«ohting.

Aanvankelijk gunstig. Daar het paard op eennbsp;nacht losraakte, werden denbsp;hechtingen losgeschuurdnbsp;en moest open wond-behandeling worden toegepast.

Bleef in behandeling, maar doetnbsp;dienst.

J. L. van Eek, mil. paardenarts 2de kl.,nbsp;BanjoeBiroe.

^^Locale anaesthesie. Tu-spoelvormig om-.Jeden en losgepraepa-'«rd, hechting.

Gunstig.

Genez-ing p. p. i.

Hersteld.

28 VII.

J. van Duim, mil. paardenarts 2de kl.,nbsp;Padalarang

-ocr page 542- -ocr page 543-

521


Methode gevolgd, geil bijzondere opmerkingen,nbsp;Verdere behandeling.



j Gewone methode, co-^hie-anaesthesie.


Na het maken van een


J'^erlangsche snede vloei-inhoud ontlast, aan ^¦de zijden een half-“''aal stuk huid en denbsp;^cerneerende kapsel ver-'ijderd.

Gngt. bijod. hydrarg.


, Als boven, evenwel de ^'ondranden gehecht.


Beloop.


Afloop,

Naam

datum van

van den

herstel

operateur.

of overlij-

plaats

den, doods-

der zieken-

oorzaak.

inrichting.

Aan

merkingen.


Recidieve. 3-11 opnieuw weggenomen, verder gunstig.


Gunstig.


Idem.


Hersteld.

17-lV.


Hersteld.

1-Vll.


J. van Sloo-ten, mil. paardenartsnbsp;2de klasse,nbsp;Salatiga.

Idem.


lOf'


, Snede door het midden ,an den tumor, verwijde-'hg inhoud.

, Gewone methode, Iston pg bloeding gestelpt metnbsp;Pdoformgaas; 2^=“ dagnbsp;^«chting.


Gewone methode.


Gewone methode chlo-^'^formnarcose, hechting.


Idem.


Idem.


Idem.


Idem.


Hersteld.

17-lX.

Idem.

Hersteld.

12 -X.

Idem.

Hersteld.

14-X.

J. A. Gunst, mil. paardenarts 2denbsp;klasse,nbsp;Salatiga.

Hersteld.

5-11.

J. A. van Slooten,mil.nbsp;paardenartsnbsp;2de klasse,nbsp;Salatiga.

Hersteld. 25 - III.

Idem.


-ocr page 544-

522

Wapen

en hoefnummer.

Aard en oorzaak van

het lijden,

datum van ontstaan.

Indicatie.

Aard der kunstbewerking, lichaanisde®* datum.

_^

OlJZ

ve

OVERIGE OPERATIES

47

48

49

Cav. N». 28.

Dermatitis nodosa. Geleidelijk ontstaan.

Blijvende oorzaak voor drukking.

Exstirpatie der huidv^ dikkingen regio dorsaquot;'nbsp;4-1.

Cav. N». 27.

Idem.

Idem.

Exstirpa,tie 13 tal dikkingen schoft ennbsp;streek. 9—11.

Officierspaard.

Idem.

dem.

Extirpatie verdikte hw'*® schoftstreek. 27—Vllh

Cav. Nquot;. 93.

Farcinosis saccharomy-cotica.

Indicatio morbi.

Excisie aangetaste len cutis en subcui' gt;nbsp;regio ventralis. 8—1.

Cav. Nquot;. 938.

Eczema pustulosa.

Idem.

Coupeeren staart G lengte van 10 c.M. 24-''^

Cav. Nquot;. 442.

Hyphomycosis destruens.

Idem.

\

Excisie van het weefsel met omgeving^^nbsp;het kogelgewricht r.v.nbsp;14-VII.

,A

Mn

en

G

JU)

tieh

fall

kali

(

m

an;

nai

50

-ocr page 545-

523

Methode gevolgd, ''ijzondere opmerkingen,nbsp;Verdere behandeling.

Afloop,

Naam

datum van

van den

Beloop.

herstel

operateur,

of overlij-

plaats

den, doods-

der zieken-

oorzaak.

inrichting.

Aan

merkingen.

MP EN LEDEMATEN.

Gewone methode, co-'^^'ne-injectie.

Gunstig.

Hersteld.

16-111.

J. van Sloo-ten, mil. paardenartsnbsp;2de klasse,nbsp;Salatiga.

Idem.

Idem.

Hersteld.

25-V.

J. A. Gunst, mil. paardenarts 2denbsp;klasse,nbsp;Salatiga.

Idem.

Hechting.

Idem.

Genezing p.p.i.

Hersteld.

14-Xl.

J. van Sloo-ten, mil. paardenartsnbsp;2de klasse,nbsp;Salatiga.

Chloroformnarcose- Ex-l^'sie ovaal huidgedeelte ^ng 10 en breed 4 c.M.nbsp;Hechting, perubalsum,nbsp;Vikverband. Later nabehandeling met jodium-?4lf en inwendig jndetumnbsp;'51icum.

Aanvankelijk gunstig. 16 —Vil nog enkele ab-scesjes aanwezig. Langzamerhand traden meernbsp;op en werd het lijdennbsp;algemeen.

Als onge-neeslijkover-gegeven aan het Geneesk.

Laborato-rium.3 -Ylll.

J. N. A. C. Scheepens,nbsp;mil paardenartsnbsp;klasse,nbsp;Batavia.

.Met scalpel. Bloedstel-Whg middelscolophonium bh ferrum candens

Gunstig. Langzaam stiet een deel van den doorgesneden wervel af.

Hersteld.

20-Xll.

L.E.Hinrichs, mil. paardenarts 2denbsp;klasse.nbsp;Batavia.

Gewone methode, Es-hiarsch’sche lis, locale ?haesthesie, hechting, verband. ¦

Gedeeltelijke genezing p.p.i.

Later recidieve. 14-IX. opnieuw geopereerd.

Hersteld.

9-XlL

J. N. A. C. Scheepens,nbsp;mil. paardenarts 1*quot;=nbsp;klasse,nbsp;Batavia.

-ocr page 546-

OFFICIEELE MEDEDEELINGEN.

Verloven. Veeartsenijkundige dienst.

Bij gouvernements besluit van den nbsp;nbsp;nbsp;November 1910, No. 18

(Staatsblad No. 581) is, gelet op artikel 17 van het Reglement op het verleenen van verloven naar Europa aan Europeesche landsdienaren innbsp;Nederlandsch-lndië (Staatsblad 1892, No. 235), bepaald, dat bij verlofnbsp;naar Europa van den titularis voor niet langer dan één jaar, tijdelijknbsp;worden waargenomen de betrekkingen van Inspecteur en Adjunct-Inspecteur van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in Nederlandsch-lndië.

Verbod van invoer te Makasser van vee afkomstig van Afrika en Azië.

No. 7349/2. nbsp;nbsp;nbsp;Makasser, den 4‘*™ November 1910.

De Gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden,

Gelezen de missive van den Directeur van Landbouw ddo. 18 dezer No. 9566;

Overwegende, dat bij dezz. besluit ddo. 30 September jl. No. 6685/2 abusievelijk verboden is de invoer van vee afkomstig van buitennbsp;Nederlandsch-lndië, ') terwijl het de bedoeling was — in overeenstemming met het bepaalde bij Staatsblad 1897 No. 26 juncto 121 —nbsp;dien invoer te verbieden alleen van vee, afkomstig van Afrika en Azië.

Gelet op de aangehaalde bepalingen;

Heeft besloten:

Met wijziging van dezz. besluit ddo. 30 September jl. No. 6685/2 te bepalen, dat het daarbij uitgevaardigd verbod slechts van toepassing is op vee, afkomstig van Afrika en Azië.

(Javasche Courant dd. 18 November 1910, No. 92.)

*) Zie blz. 407 van dit deel (Red.),

-ocr page 547-

525

Verbod van invoer te Padang van vee afkomstig van Afrika en Azië.

,No. 413. nbsp;nbsp;nbsp;Padang, den 27 September 1910.

De Gouverneur van Sumatra’s Westkust,

Herlezen de missive van den 1=quot; Gouvernements Secretaris dd**. 16 Juli 1910 No. 1605 en dezerzijdsch besluit van 8 Augustus 1910 No. 324.

Gelezen de missive van den Directeur van Landbouw ddquot;. 17 September 1910 No. 8621.

Gelet behalve op de bovenaangehaalde stukken op dezerzijdsche besluiten van 28 Augustus 1897 No. 343 en 24 Januari 1898 No- 42^nbsp;en op Staatsblad 1897 n°®. 26 en 121.

Heeft besloten:

Met wijziging van dezerzijdsch besluit van 8 Augustus 1910 No. 324, afgekondigd in de Javasche Courant van 19 en 23 Augustus d. a. vnbsp;no5. 66 en 67 te bepalen dat:

de invoer te Padang van buitenlandsch vee, paarden daaronder niet begrepen, afkomstig van Afrika en Azië met uitzondering van datnbsp;ingekocht voor rekening van den Lande, met ingang van den 1«“nbsp;December 1910 wordt verboden.

(Javasche Courant dd. 25 November 1910, No. 94.)

Aanwijzing van een haven voor invoer van vee van buiten Nederlandsch-lndië voor de residentie Banka en Onderhoorigheden.

No. 312. nbsp;nbsp;nbsp;Muntok, 19 November 1910.

De fd. Resident van Banka en Onderhoorigheden,

Overwegende, dat voortdurend gevaar bestaat voor de insleeping van besmettelijke veeziekten bij invoer van vee afkomstig vannbsp;plaatsen buiten het gebied van Nederlandsch-lndië;

Overwegende, dat aangezien in dit gewest alleen te Muntok een veeartsenijkundige, nl. een Inlandsch veearts, bescheiden is, hetnbsp;wenschelijk is om vanuit het buitenland aangevoerd vee slechts tenbsp;Muntok te doen ontschepen om aldaar de bij Staatsblad 1893 No. 110nbsp;voorgeschreven quarantaine van 12 dagen te doen ondergaan;

Gehoord den Gouvernements Veearts te Palembang;

Gelet op art. 1 van Staatsblad 1893 No. 110;

1) Abusievelijk niet in de „Bladen” opgenomen (Red.).

-ocr page 548-

526

Heeft besloten:

Te bepalen, dat de invoer van vee, afkomstig van plaatsen buiten het gebied van Nederlandsch-lndië, binnen het gewest Banka ennbsp;Onderhoorigheden alleen is toegelaten ter hoofdplaats Muntok.

(Javasche Courant dd. 25 November 1910, No. 94.)

Verbod van invoer van vee van plaatsen buiten Nederlandsch-lndië naar de Residentie dernbsp;Oostkust van Sumatra.

Besluit.

No. 600. nbsp;nbsp;nbsp;Medan 7 December 1910.

De Residentie der Oostkust van Sumatra.

Herlezen dezerzijdsch verbeterd besluit van 6 Augustus 1910 No. 366 1).

Gelezen de missive van den Directeur van Landbouw dd. 28 November jl. No. 10924.

Gelet op de Staatsbladen 1897 No. 26 juncto Staatsblad 1897 No. 121, 1893 No. 110 juncto Staatsblad 1897 No. 294, zoomede op dezerzijdsch besluit van 19 November 1897 No. 242.

Heeft besloten:

Uit het dezerzijdsch verbeterd besluit van 6 Augustus jl- No. 366 te doen vervallen de woorden:

„Met intrekking van dezerzijdsch besluit van 19 November 1897 No. 242”.

(Javasche Courant dd. 20 December 1910, No. 101.)

Afstand in bruikleen van dieren aan het veeartsenij-kundig laboratorium te Buitenzorg.

Bij gouvernements besluit dd. 29 October 1910, No. 31 is bepaald :

Eerstelijk. Ten vervolge van artikel 2 van het besluit van 6 Mei 1905, No. 10 (bijblad No. 6251) de hoofden der Departementennbsp;van Algemeen Bestuur te machtigen om, ieder voor zooveel hemnbsp;aangaat, tot diensten of inrichtingen onder zijn Departement be-hoorende afgekeurde, voor alle verdere diensten ongeschikte dieren,nbsp;voor zoover zij bij het veeartsenijkundig laboratorium te Buitenzorg nog zijn te benutten en zij niet uithoofde van den aard hunnernbsp;gebreken voor dadelijke afmaking in aanmerking komen, aangemeld

Zie blz. 404 van dit deel. (Red.)

-ocr page 549-

527

laboratorium in bruikleen of te staan, voor zoolang zij aldaar te benutten zijn;

met uitnoodiging aan den Directeur van Landbouw om met betrekking tot de opzending dier afgekeurde dieren naar genoemd laboratorium de betrokken autoriteiten van de noodige aanwijzigingen te voorzien.

Ten tweede. Machtiging te verleenen om;

I. nbsp;nbsp;nbsp;in eigendom aan den lande toebehoorende afgekeurde paardennbsp;en muildieren, die voor alle verdere diensten ongeschikt wordennbsp;geacht en niet in aanmerking komen voor den in artikel I van ditnbsp;besluit bedoelden afstand in bruikleen aan het veeartsenijkundignbsp;laboratorium te Buitenzorg, te doen afmaken en de cadaversnbsp;dier dieren, voor zoover het tot het leger behoorende paarden en muildieren betreft of hef vleesch voor de consumptie (wordt) afgekeurd, volgens terzake bestaande voorschriften door de zorg van denbsp;plaalselijke politie te doen begraven en de overige ondershands tenbsp;doen verkoopen;

II. nbsp;nbsp;nbsp;in eigendom aan den lande toebehoorende afgekeurde karbouwen en runderen, die voor alle verdere diensten ongeschikt worden geacht, en niet in aanmerking komen voor den in artikel 1 vannbsp;dit besluit bedoelden afstand in bruikleen aan het veeartsenijkundignbsp;laboratorium te Buitenzorg, publiek of anders ondershands tenbsp;doen verkoopen, dan wel, indien zij daarvoor niet geschikt zijn, tenbsp;doen afmaken en volgens de terzake bestaande voorschriften van denbsp;plaatselijke politie te doen begraven, zullende in het eerstbedoeldnbsp;geval er voor dienen te worden gewaakt, dat de dieren werkelijknbsp;worden geslacht;

met bepaling dat de kosten, verbonden aan het begraven van de sub I en II bedoelde cadavers, zullen worden verrekend met hetnbsp;betrokken departement.

Begrooting Nederlandsch=lndië over 1911.

ill

53 700

Afdeeling VI. Onderafdeeling 88. Landbouwbelangen in het algemeen.nbsp;Paarden- en veeteelt.nbsp;Aanmoediging van de paarden- en veeteelt .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. r

Geraamd naar de uitkomsten over 1906—1908, behoudens verhooging met f 11000 wegens tewerkstelling van den gepensionneerden majoor der cavalerie

-ocr page 550-

528

A. B. J. W. PosNO en vermindering met f 25 000 als gevolg van het overbrengen van de uitgaven voornbsp;de tamme stoeterij te Padalarang naar onderdeel gnbsp;dezer onderafdeeling. '

/. Verbetering van den paarden- en veestapel (maatregelen in het belang van de economische ontwikkeling) ..................Memorie.

Hoewel in verschillende streken maatregelen tot verbetering van den veestapel in overweging en in voorbereiding zijn, is het thans nog niet mogelijknbsp;na te gaan welke van die maatregelen onder dezennbsp;post zullen zijn te brengen, waarom weder voornbsp;„memorie” is geraamd.

g. nbsp;nbsp;nbsp;Tamme stoeterij te Padalarang......... 34 600

1 directeur...........f nbsp;nbsp;nbsp;7 200

ondergeschikt personeel......f nbsp;nbsp;nbsp;6 000

voeding der paarden, verlichting, stalbe-

hoeften en andere uitgaven.....f nbsp;nbsp;nbsp;19000

periodieke traktementsverhooging . . . f nbsp;nbsp;nbsp;2 400

f 34 600

h. nbsp;nbsp;nbsp;Cursus voor hoefbeslag te Bandoeng......f nbsp;nbsp;nbsp;840

Onderafdeeling 90. Veeartsen ij kundige dienst.

a. Traktementen en toelagen van den inspecteur en het verder personeel voor den burgerlijken veeartsenij-kundigen dienst, alsmede schrijfloonen en beloonin-gen voor buitengewone werkzaamheden. . . . f 233 409

1 nbsp;nbsp;nbsp;inspecteur...........f nbsp;nbsp;nbsp;9 600

2 nbsp;nbsp;nbsp;adjunct-inspecteurs, a f 7800 ....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15600

30 Europeesche veeartsen, k f 3300 . . t9 000 13 Inlandsche veeartsen, waarvan4af900gedurende

3 maanden en 9 a f 420 .*....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4680

76 mantri’s, waarvan 9 a f 480 en 67 a f300 ^ 24 420

schrijfloonen ......... . nbsp;nbsp;nbsp;2 520

1 oppasser........... 144

periodieke en buitengewone traktements-

verhoogingen.......... 77 445

f 233 409

In 1911 zullen vermoedelijk 4 leerlingen van de school tot opleiding van inlandsche veeartsen worden gediplomeerd en tot inlandsch veearts op de

-ocr page 551-

529

bij Indisch Staatsblad 1907, n”. 66, vastgestelde bezoldiging van f 75 ’s maands worden benoemd.

Er zijn 8 definitief en 12 tijdelijk aan te stellen mantri’s meer noodig dan het vorige jaar.

Voor periodieke en buitengewone traktements-verhoogingen is f 3270 meer uitgetrokken dan ten vorigen jare.

Kantoor- en lokaalbehoeften; boekwerken en tijdschriften; kosten van aankoop en onderhoud van proefdieren en van de noodige hokken daarvoor; kosten van verpakking en verzending aan het veeartsenij-kundig laboratorium te Buitenzorg van onder-

zoekingsmateriaal.............f nbsp;nbsp;nbsp;2000

De raming is gegrond op de vermoedelijke behoefte voor 1911.

Reis- en verblijtkosten; kosten van vervoer der door de gouvernementsveeartsen bij reizen in commissienbsp;in het belang van den dienst medegenomen instrumenten, utensiliën en proefdieren.......f 80 000

Hoogere raming op grond van de voortdurende stijging der uitgaven in het driejarig tijdvak 1907—1909.

d.

Laboratorium voor veeartsenijkundig onderzoek. . nbsp;nbsp;nbsp;. f 23792

1 afdeelingschef..........f nbsp;nbsp;nbsp;6 000

1 assistent............. 4 nbsp;nbsp;nbsp;200

1 opzichter-amanuensis........ 720

1 laborant............. 600

laboratoriumbedienden........ 684

bedienden en wakers voor stallen nbsp;nbsp;nbsp;ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;weide.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;828

1 schrijver............. 360

laboratorium-uitgaven........ 2 nbsp;nbsp;nbsp;500

aankoop en onderhoud van proefdieren. . nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;000

reis- en verblijfkosten........ 1 nbsp;nbsp;nbsp;200

kleine uitgaven........... 125

periodieke traktementsverhoogingen nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;._575

f 23 792

Zie verder de Memorie van Toelichting.

Fokstation voor pluimvee (maatregelen in het belang

van de economische ontwikkeling) nbsp;nbsp;nbsp;2 200

/:

Inlandsche veeartsenschool.......... 35126

1 directeur............f nbsp;nbsp;nbsp;1 200

3 leeraren............ 12 nbsp;nbsp;nbsp;600

-ocr page 552-

530

1 inlandsche assistent-leeraar .

.

1 200

1 inlandsche apotheekbediende

180

verder bediendenloon ....

300

toelagen voor het geven van onderwijs .

2 966

toelagen aan leerlingen . nbsp;nbsp;nbsp;. .

7 590

leermiddelen nbsp;nbsp;nbsp;.......

4150

genees- en verbandmiddelen .

800

vergoeding van de reiskosten aan leerlingen aanschaffing en onderhoud van meubilair

1 000

en instrumenten......

voedings- en verplegingskosten

der pa-

1 000

tiënten..........

1 200

periodieke traktementsverhooging

f

940

35 126

Zie verder de Memorie van Toelichting.

Uitgaven iu verband met de keuring van vee en vleesch

en de inning der keurloonen.........Memorie.

In verband met de overdracht van de regelingen en bemoeienissen in zake de keuring van slachtvee ennbsp;vleesch aan de locale raden, waar deze aanwezig zijn,nbsp;kan nog niet over gegevens worden beschikt waarnaarnbsp;zou kunnen worden geraamd. Daarom is de post wedernbsp;voor „memorie” uitgetrokken.

f 5 100

Uitgaven in verband met de belasting op honden; maatregelen tegen hondsdolheid (76).........

f 21600

Maatregelen ter voorkoming of beteugeling van besniet-telijke ziekten onder het vee en de paarden i76) . . .

(76j Geraamd naar de uitkomsten over 1909.

Totaal f 403 227

A f d e e 1 i n g

IX. Onderafdeeling

14 2.

1 majoor (dirigeerend paardenarts) . , .

7 800

1 kapitein (paardenarts der 1ste klasse) . .

5 400

3 kapiteins (paardenartsen der 1ste klasse) a f 4800nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.............

14 400

1 eerste-luitenant

(idem nbsp;nbsp;nbsp;2denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ )

3 900

1 nbsp;nbsp;nbsp;idem

(idem) . .

3 600

2 nbsp;nbsp;nbsp;idem

a f 3300.....

lidem) . nbsp;nbsp;nbsp;.

6 600

1 nbsp;nbsp;nbsp;idem

(idem) , .

3 000

-ocr page 553-

531

Memorie van Toelichting.

Afdeeling VI. Landbouw.

Hoofdstuk II (Uitgaven in Indië).

Onderafdeeling 90. De bezoldiging van den dit jaar in dienst gestelden (veearts) assistent bij het laboratorium voor veeartsenijkundignbsp;onderzoek (onderdeel d van deze onderafdeeling) bedraagt ingevolgenbsp;Indisch Staatsblad 1910, No 73, evenals die der gewone Europee-sche veeartsen /'275'smaands met 6 driejaarlijksche verhoogingen vannbsp;/'75 's maands. Hier bij is echter geen rekening mede gehouden, datnbsp;die ambtenaar, evenmin als de veeartsen-leeraren aan den cursus totnbsp;opleiding van inlandsche veeartsen, particuliere veeartsenijkundigenbsp;praktijk mag uitoefenen en dat zijn aanvangstraktement dus hetzelfdenbsp;behoort te zijn als dat van die leeraren namelijk f 350 'smaandsnbsp;Indisch Staatsblad 1910 n“. 60). (^) Voorts is wegens de zeer belangrijke toeneming der aan het laboratorium te verrichten onderzoekingennbsp;de indienststelling noodig van een laborant op een bezoldiging vannbsp;f 50 ’s maands met 4 driejaarlijksche verhoogingen van f 12.50nbsp;'s maands, terwijl de bezoldiging van den schrijver van f 20 totnbsp;f 30 's maands en de posten ,,laboratorium-bedienden” en „bediendennbsp;en waker voor stallen en weiden” respectievelijk met f 138 en f 384nbsp;s jaars dienen te worden verhoogd. De raming van dit onderdeelnbsp;is overigens nog vermeerderd met f 575 voor periodieke traktements-verhoogingen, zoodat te samen f 2681 meer aangevraagd wordt dannbsp;het vorige jaar.

De oprichting van den tegenwoordigen cursus tot opleiding van inlandsche veeartsen (onderdeel f) had tot doel in de toekomst denbsp;beschikking te verkrijgen over meer deskundig hulppersoneel bij dennbsp;veeartsenijkundigen dienst (zie Indische begrooting voor 1907, Memorienbsp;van Toelichting, onderafdeeling 91). Het is evenwel gebleken, dat denbsp;kennis, welke op den cursus aan de jongelieden kan worden bijgebracht, van dien aard is, dat zij later zelfs geschikt zullen zijnnbsp;voo,r zelfstandige waarneming van den geheelen dienst in mindernbsp;belangrijke ressorten, waar het veeartsenijkundig toezicht met denbsp;plaatsing van een Europeesch veearts te duur betaald zou zijnnbsp;Daardoor zou dus de verdere uitbreiding van de formatie der Euro-

(') Dus ook de Regeering neemt evenals de gemeenteraden aan (zie biz. 417 van dit deel), dat den veearts voor het gemis aan inkomsten uit de particuliere praktijk een traktementsverhooging vannbsp;f 75 per maands toekomt (Red).

-ocr page 554-

532

peesche veeartsen kunnen worden beperkt en op een vee! minder kostbare wijze behoorlijk in den dienst kunnen worden voorzien.nbsp;Wordt echter voortgegaan met niet meer dan gemiddeld vier leerlingen per jaar aan te nemen, zooals men zich bij de oprichting vannbsp;den cursus had voorgesteld, dan zullen gedurende tal van jaren denbsp;beschikbaar komende inlandsche veeartsen slechts kunnen wordennbsp;bestemd voor hulppersoneel, waaraan nog allerwege bij de Europeeschenbsp;veeartsen veel behoefte bestaat. Het is derhalve gewenscht het aantal jaarlijks aan te nemen leerlingen uit te breiden tot acht. In verband hiermede en ook om de hieronder aangeduide redenen zijn innbsp;deze begrooting de volgende veranderingen gebracht:

1. nbsp;nbsp;nbsp;De cursus zal in het vervolg zijn aan te duiden als „Inlandschenbsp;veeartsenschool”, terwijl den superintendant (den chef van het laboratorium voor veeartsenijkundig onderzoek) de titel zal zijn tenbsp;geven van „directeur”, met eene toelage boven zijne bezoldigingnbsp;voor f 100 ’s maands (zie echter lager sub 5quot; ’.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Een derde leeraar (op de bij Indisch Staatsblad 1910No.60nbsp;vastgestelde bezoldiging van f 350 tot 725 's maands) zal zijn aan tenbsp;stellen. Elk der beide tegenwoordige leeraren geven onderwijs in achtnbsp;verschillende leervakken, zoodat het onmogelijk is dat de leeraren zichnbsp;steeds op de hoogte kunnen houden van den vooruitgang van hun vak.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Thans moet voor een vol jaar gerekend worden op de bezoldiging van den inlandschen assistent-leeraar.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Een inlandsche apotheekbediende zal zijn in dienst te stellennbsp;op eene bezpldiging van f 15 's maands, met twee éénjaarlijkschenbsp;verhoogingen van f 5 ’s maands en daarna 2 tweejaarlijksche ver-hoogingen van f 7.50 ’s maands. Deze bediende is noodig voor hetnbsp;bereiden der recepten en voor het in orde houden van de apotheek.

5. nbsp;nbsp;nbsp;De post voor toelagen voor het geven van onderwijs kan worden teruggebracht op f 2966. De betaling van het onderwijs zalnbsp;voortaan per lesuur geschieden, waardoor de toelagen te zamennbsp;f 2794 zullen bedragen. Voorts zal, met het oog op de studie uitnbsp;Duitsche leerboeken, onderwijs in de Duitsche taal zijn te geven,nbsp;waarvoor f 1032 's jaars moet worden uitgetrokken. Daartegenovernbsp;staat evenwel de vermindering van dezen post met f 860. aangeziennbsp;de onderwijstoelage, die thans aan den chef van het veeartsenijkundignbsp;laboratorium wordt uitbetaald, in verband met de sub 1quot;. bedoeldenbsp;toelage, zal kunnen vervallen.

6. nbsp;nbsp;nbsp;De toelagen aan leerlingen zullen, door de uitbreiding van hetnbsp;aantal, op den duur tot een maximum van f 10 000 moeten wordennbsp;verhoogd. Voor 1911 is noodig f 7590.

-ocr page 555-

533

7. nbsp;nbsp;nbsp;De post voor leermiddelen moet worden verhoogd tot f 4150.nbsp;De uitgaven ter zake zullen zijn: voor microscopen en andere instrumenten f 1800 (de leerlingen moeten de instrumenten afbetalen,nbsp;zoodat deze uitgave weder terugvloeit', voor boeken, schrijfbehoeften,nbsp;enz. f 1350 en voor ))aarden en kalveren f 1000.

8. nbsp;nbsp;nbsp;Voor genees- en verbandmiddelen zal f 300 meer noodig zijn.

9. nbsp;nbsp;nbsp;De post voor vergoeding van reiskosten aan leerlingen kannbsp;thans worden geraamd op f 1000.

10. nbsp;nbsp;nbsp;Voor aanschaffing en onderhoud van meubilair en instrumentennbsp;is voor 1911 te rekenen op f 1000. In volgende jaren zal deze postnbsp;uit den aard der zaak lager kunnen worden geraamd.

11. nbsp;nbsp;nbsp;Aan voedings- en verplegingskosten van patiënten zal moetennbsp;worden uitgegeven f 1200. Hiervan komt echter weder een bedragnbsp;(te zamen op f 600) terug.

12. nbsp;nbsp;nbsp;Voor periodieke traktementsverhoogingen is f 940 meer noodignbsp;dan ten vorigen jare.

Door al deze wijzigingen wordt de raming van onderdeel / in het geheel met f 17 741 verhoogd.

Afdeeling IX. Oorlog.

B. Hoofdstuk II (uitgaven in Indië).

Gelet op de hooge prijzen, die in de laatste jaren in verband met de tegenwoordige aan de remonteering gestelde eischen voor denbsp;aanschaffing van officiersdienstrijpaarden moeten worden besteed,nbsp;wordt het noodzakelijk geoordeeld de subalterne officieren, dienbsp;verplicht zijn tot het houden van een of meer dienstrijpaardennbsp;bij eerste ') aanschaffing hiervan tegemoet te komen door hetnbsp;toekennen van eene gratificatie van f 500 voor elk te koopen rijdier.nbsp;Aan dezen maatregel, waarvan de geldelijke gevolgen zijn verdeeldnbsp;over de ondèrafdeelingen 125, 127, 130, 131, 133, 134, 138 en 142, isnbsp;een verhooging der jaarlijksche uitgaven van f 18000 verbonden.

Nota van Wijzingen betreffende Hoofdstuk II, Afdeeling IX, Departement van Oorlog.

Onderafdeeling 148. Levensmiddelen, brand- en lichtstoffen en fourages, wordt verhoogd met f 34000 en mitsdien gebracht opnbsp;f 5034 000.

Tusschen de onderafdeelingen 148 en 149 wordt gevoegd:

1) Spatiëeringen van de Redactie,

I

iL


-ocr page 556-

534

O n d e ra f d e e 1 i n g 148a. Voor verhooging van de fouragegelden aan officieren, die tot het houden van dienstrijpaarden verplicht zijnnbsp;f 16 000.

Onderafdeelingen 148 en 148a. De wenschelijkheid is gebleken om de tegenwoordige voedingsrations voor de paarden en muildieren bij het leger te vervangen door andere, welke meer aannbsp;de noodzakelijke voedingseischen voldoen. In verband hiermede zalnbsp;de post voor de voeding van de troepenpaarden en muildieren metnbsp;f 34 000 zijn te verhoogen en zal voor fouragegelden aan officieren,nbsp;die tot het houden van dienstrijpaarden verplicht zijn, op f 16000nbsp;’sjaars zijn te rekenen.

Nieuwe verlofsbepalingen.

In de Memorie van Toelichtingen op de Indische Begrooting over het jaar 1911, Afdeeling 111, Financiën, vinden wij het volgende;

„Terwijl de ondergeteekende in zijn Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag van de Tweede Kamer der Staten-Generaalnbsp;betreffende de Indische begrooting voor 1910 (bladz. 21) moest me-dedeelen, dat de quaestie der verkorting van den termijn, die dennbsp;ambtenaren recht geeft op verlof, nog niet rijp was voor eenenbsp;beslissing en hij in zijn Memorie van Antwoord op het Voorloopignbsp;Verslag van de Eerste Kamer betreffende die begrooting (bladz. 4)nbsp;de hoop kon inspreken, dat hij die aangelegenheid binnen een nietnbsp;al te lang tijdsverloop tot een goed einde zou kunnen brengen, is hetnbsp;hem aangenaam thans daaromtrent voorstellen te kunnen doen.

De tegenwoordige termijn van tien jaren, die aanspraak geeft op een buitenlandsch verlof, is te lang en de ondergeteekende achtnbsp;daarin een van de bezwaren gelegen, welke de voorziening in denbsp;behoefte aan personeel voor den Indischen dienst ondervindt. Hetnbsp;is te verwachten, dat daarin verbetering zal komen, wanneer denbsp;gelegenheid wordt gegeven om spoediger verlof te krijgen. Al zalnbsp;ook menigeen van die gelegenheid geen gebruik maken, aan denbsp;zekerheid om desgewenscht na korter tijd dan nu met verlof te kunnennbsp;gaan, wordt door velen groote waarde gehecht.

Bovendien is ér reden om aan te nemen, dat het belang van den dienst gebaat zal worden, wanneer a,an hen, die in Indië den landenbsp;dienen, de gelegenheid wordt geopend om met korter tusschenpoozennbsp;dan thans in de Westersche maatschappij terug te keeren.

De ondergeteekende zou het recht op verlof wegens langdurigen dienst wenschen te verbinden aan een diensttijd van zes jaren in

-ocr page 557-

535

Indië, die recht zal geven op een verlof van acht maanden, terwijl na elk dienstjaar meer het verlof met een maand zal worden verlengd, metnbsp;dien verstande, dat het verlof nimmer wordt verleend voor langernbsp;dan een jaar. Driemaal zou aanspraak op dergelijk verlof verkregennbsp;kunnen worden, telkens na ten minste zes jaren dienst in Indië.

Eene verhooging van den maatstaf waarnaar de verlofstraktementen berekend worden, zal daarmede gepaard moeten gaan. De tegenwoordige maatstaf toegepast op de zooveel lagere traktementen vannbsp;ambtenaren, die nog slechts zes jaar in dienst zijn, zou een te laagnbsp;vèriofstraktement opleveren en dus aan het daarmede beoogde doelnbsp;afbreuk doen. Volgens de tegenwoordige regeling wordt het verlofs-traktement bepaald door van de jaarlijksche bezoldiging van f 3000nbsp;of daar beneden 50 7o van dat bedrag en bij een jaarlijksche bezoldiging van meer dan f 3000, 50 Vn van de eerste f 3000, 40 “/o vannbsp;de tweede f 3000, 30 Vo van de derde f 3000 en 25 “/o van elk volgend bedrag te nemen. Voortaan zal het verlofstraktement per maandnbsp;worden vastgesteld en wel naar den volgenden maatstaf;

70 quot;/o van de eerste f 125;

50 7o van de tweede f 125;

30 7o van de volgende f 500;

25 7o van elk volgend bedrag.

Daar een plotselinge invoering van de nieuwe regeling in haar vollen omvang gebrek aan personeel en daardoor groote moeilijkheden zou kunnen doen ontstaan, is het noodig den nieuwen maatregel geleidelijk in werking te doen treden, en wel zoodanig dat hetnbsp;eerste jaar na de invoering alleen zij recht op verlof wegens lang-durigen dienst kunnen doen gelden, die 9 dienstjaren hebben, hetnbsp;volgend jaar de ambtenaren 8 dienstjaren tellende, het daarop volgende zij, die 7 onafgebroken dienstjaren hebben. Wanneer de nieuwenbsp;regeling geheel zal werken, dan zal volgens een globale berekening eennbsp;uitgave van f 170 000 'sjaars meer noodig zijn, namelijk f 140 000 voornbsp;transportkosten en f 33 000 voor verhooging der verlofstraktementen.nbsp;Voor het jaar 1911 zal benoodigd zijn f 142 000, n.l.f 15 000 voor verlofstraktementen (onderafdeeling 14 van het hoofdstuk) en f 127 000nbsp;voor transportkosten (onderafdeeling 61 van het 2^*'= hoofdstuk).

Aangezien ook voor de officieren een soortgelijke regeling zal worden getroffen, is op onderafdeeling 151 van hoofdstuk II een bedrag van f 52000 meer aan gevraagd.’’

De volgende beschouwingen knoopen wij hieraan vast:

Wanneer deze begrooting wet zal zijn geworden, zullen krachten de nieuwe bepalingen de verlofstraktementen van de burgerlijke

-ocr page 558-

536

ambtenaren op een maandelijksche bezoldiging van minder dan f500 een vrij aanzienlijke verhooging ondergaan, welke afneemt naarnbsp;gelang het traktément de f 500 nadert. Voor traktementen van dienbsp;som en hooger brengt de nieuwe regeling geen wijziging.

Ondervolgende staat moge leeren in hoeverre de gouvernements-veeartsen hierbij gebaat zullen zijn.

Maandelijksch

Jaarlijksch verlofstraktement.

traktement.

Oude regeling.

Nieuwe regeling.

Begintraktement: f 275

f 1620

f 1890

Na 3 jaar dienst: f 350

f 1980

f 2160

Na 6 „

„ nbsp;nbsp;nbsp;f 425

f 2340

f 2430

Na 9 „

„ nbsp;nbsp;nbsp;f 500

f 2700

f 2700

Na 12 „

„ nbsp;nbsp;nbsp;f 575

f 2970

f 2970

Na 15 „

„ nbsp;nbsp;nbsp;f 650

f 3240

f 3240

Na 18 „

„ nbsp;nbsp;nbsp;f 725

f 3510

f 3510

De memorie van toelichting zegt aan het slot.

dat een soortgelijke

regeling voor de officieren zal worden getroffen, waaruit wij meenen te mogen afleiden, dat ook voor dezen in de subalterne rangen denbsp;verlofstraktementen zullen worden verbeterd. Dat daarvoor termennbsp;aanwezig zijn behoeft geen nader betoog. Immers, om ons tot de militaire veeartsen te beperken, het verlofstraktement van een subalternnbsp;paardenarts met den rang van eerste luitenant bedraagt slechts f 1600,nbsp;om pas na 10 jarigen ouderdom in rang, wanneer in den regel de bevordering tot kapitein volgt, het maximum van f 2300 te bereiken.

Een gelijkstelling van officieren met burgerlijke ambtenaren in dien zin, dat in het algemeen na hetzelfde aantal jaren dienst in Indiënbsp;een even hoog verlofstraktement zal worden genoten als door denbsp;burgerlijke ambtenaren, is met het oog op de zeer uiteenloopendenbsp;bezoldigingen van de verschillende categorieën dier ambtenaren nietnbsp;voor uitvoering vatbaar. Logisch echter zou het zijn, indien voornbsp;de officieren het verlofstraktement eveneens werde berekend naar denbsp;maandelijksche bezoldiging (vermeerderd met de maximum huishuur-indemniteit).

Voor de subalterne militaire paardenartsen zou men dan de volgende regeling krijgen;

Begintraktement Na 3 jaarnbsp;Na 6 jaarnbsp;Na 9 jaarnbsp;Na 10 jaarnbsp;Na 15 jaar


f 250 f f 275 -t- fnbsp;f 300 -f fnbsp;f 325 f


70 = f 320; verlofstraktement f 2052-


70 = f 345; 70 = f 370;nbsp;70 = f 395;


f 400 f 100 = f 500 f 450 f 100 = f 550;


f 2142. f 2232.nbsp;f 2322.nbsp;f 2700.nbsp;f 2880.


-ocr page 559-

537

Natuurlijk blijven dan de verlofstraktemenien lager dan die der gouvernementsveeartsen, aangezien deze beter bezoldigd worden,nbsp;evenals in het algemeen alle burgerlijke ambtenaren. Zonder bezwaarnbsp;echter kunnen de militaire verlofstraktementen iets lager gesteldnbsp;worden, want de officier met verlof geniet van een drietal gunstigenbsp;bepalingen, welke voor den ambtenaar niet gelden:

1quot;, de tijd met verlof in Europa doorgebracht wordt voor het pensioen als diensttijd berekend;

2quot;, voor de toekenning van de periodieke traktementsverhoogingen worden de verlofjaren niet in mindering gebracht;

3quot;, met verlof zijnde heeft hij (in een garnizoensplaats vertoevende) recht op vrije geneeskundige behandeling en kostelooze verstrekking van medicijnen uit ’s Lands voorraad.

Dit laatste voordeel wordl in Indië door den fiscus geschat op 2% van het traktement.

Wij zullen er ons niet aan wagen de twee eerstgenoemde gunstige bepalingen in klinkende munt om te zetten. Het zij genoeg er opnbsp;gewezen te hebben, dat men bij een onderlinge vergelijking dernbsp;verlofstraktementen hiermede rekening dient te houden.

Volledigheidshalve aangaande deze voorstellen het volgende uit het Voorloopig Verslag geciteerd:

„Algemeen was met instemming kennis genomen van de voorgeno-„men nieuwe regeling der verloven van Indische ambtenaren. De ver-„wachting werd uitgesproken, dat verkorting van den verlofstermijn „een gunstigen invloed zal hebben op het verkrijgen van gegadigdennbsp;„voor den Indischen dienst en op het behoud van werklust bij denbsp;„Indische ambtenaren. Op spoedige invoering der nieuwe regelingnbsp;„werd aangedrongen. Enkelen wenschten den termijn voor het verlofnbsp;„tot 5 jaren dienst en het verlof zelf tot 7 maanden in te krimpen.

„Gevraagd werd, of de nieuwe regeling ook toepasselijk zal zijn op „hen, die bij het in werking treden daarvan reeds in het genot vannbsp;„verlof zijn en of zij, die na 6 jaren dienst verlof bekomen, dennbsp;„verloftijd ook in Indië zullen mogen doorbrengen”.

Hierop antwoordde de Minister van Koloniën in de Memorie van Antwoord:

„Met ingenomenheid constateerde de ondergeteekende, dat de voor-„genomen nieuwe regeling der buitenlandsche verloven van de In-„dische landsdienaren algemeene instemming wocht verwerven. Het „ligt in de bedoeling die regeling in te voeren, zoodra de onder-„werpelijke ontwerpbegrooting wet is geworden.

-ocr page 560-

538

„Eeiie inkrimping van den termijn voor liet verlof tot 5 jaren en „van het verlof zelf tot 7 maanden acht de ondergeteekende nietnbsp;„raadzaam. De reis van Indië naar Europa en terug vordert ondernbsp;„de tegenwoordige omstandigheden gemiddeld twee maanden. Werdnbsp;„nu tot evenbedoelde inkrimping overgegaan, dan zou men dus nanbsp;„een verblijf van 5 jaren in Indië als regel slechts gedurende 5 maan-„den in Europa kunnen vertoeven.

„De nieuwe regeling zal niet van toepassing zijn op de voor de ,,inwerkingtreding daarvan verleende verloven, noch op de verlengingnbsp;„dier verloven. Deze blijven beheerscht door de bepalingen betref-„fende de verloven naar Europa, welke op het tijdstip der inwerking-„treding van de nieuwe regeling van kracht waren.

„De bestaande regeling der buitenlandsche verloven kent geen „buitenlandsche verloven, door te brengen in Indië. De nieuwe re-„geling brengt hierin geen wijziging”.

v. d. B.

Aankoop van fokvee en van dekhengsten in Britsch=Indië.

Bij gouvernenients besluit van 16 September 1910, no. 2 is bepaald, den Directeur van Landbouw te machtigen om te beschikken overnbsp;een bedrag van ten hoogste;

quot;. f 111 000 (honderd en elf duizend gulden) voor den aankoop van vee van Bengaalsch ras.

i'. f 10 000 (tien duizend gulden) voor den aankoop van 5 hengsten van Arabisch ras.

lt;’.h. ter verstrekking onder nader te bepalen voorwaarden aan de inlandsche bevolking van Nederlandsch-Indië; zullende dezenbsp;aankoop geschieden door den Adjunct-lnspecteur van den Burgerlijkennbsp;Veeartsenijkundigen Dienst, P. Ph. van der Poel, die vergezeld vannbsp;twee door genoemden Departementschef aan te wijzen inlanders, zichnbsp;daartoe naar Britsch-Indië zal begeven op den 24'=quot;= September 1910.

Verbetering van den Veestapel.

Aan de hoofden van gewestelijk bestuur op Java en Madoera, met uitzondering van de residenten van Soerakarta en Djokjakarta, isnbsp;namens den Landvoogd de volgende circulaire gezonden;

-ocr page 561-

539

In verband mei een door een der hoofden vau gevi^estelijk bestuur gedaan voorstel om aan eene afdeelingsbank een voorschot te ver-leenen, ten einde inlandsche gemeenten in staat te stellen om spring-stieren en dekhengsten aan te koopen, is de vraag in behandeling genomen op welk standpunt het bestuur zich behoort te plaatsen tegenovernbsp;coöperaties van inlanders en medewerking van inlansche gemeenten,nbsp;ten aanzien van in het belang der bevolking te nemen maatregelen totnbsp;verbetering van den vees'apel en de verschaffing van crediet voornbsp;dat doel.

De overweging van die vraag heeft den Gouverneur-Generaal tot de volgende beschouwingen geleid.

Het schikt niet lederen landbouwer of veebezitter om er dekhengsten en fokstieren op na te houden voor het instandhouden of verbeterennbsp;van den veestapel; het ligt in den aard, dat daarom getracht wordtnbsp;vele individuën te doen samenwerken, wanneer althans niet — zooalsnbsp;in sommige streken mogelijk is gebleken~een meer gegoede inlandernbsp;zelf de aanschaffing van een superieur dier betaalt en het tegen betalingnbsp;ter beschikking stelt van houders van te dekken koeien en merries.

Is het doel alleen te bereiken door samenwerking van de belanghebbenden, dan behoort toch, naar het inzien van den Landvoogd, die samenwerking niet kunstmatig in het leven geroepen te wordennbsp;door ambtenaren, noch te staan onder rechtstreeksche bestuurs-leiding. De belanghebbenden treden dan immers niet toe uit eigennbsp;beweging, doch half en half gedwongen, althans zonder het bewustzijn bij zich te dragen, dat actieve medewerking en controle hunnerzijdsnbsp;noodig is. Zij treden toe, vertrouwende, dat de bestuursambtenarennbsp;de leiding nemen en toezicht houden, en het is dan ook geennbsp;ongewoon verschijnsel, dat wanneer deze leiding en dat toezichtnbsp;verminderen, ook de medewerking van de belanghebbenden afneemtnbsp;of geheel verloopt.

Waar echter neiging tot samenwerking blijkt te bestaan, verdient het alle aanbeveling die samenwerking te bevorderen.

De aangewezen weg om in die richting de verbetering in de hand te werken, lijkt den Landvoogd toe te zijn: den veehouders, indiennbsp;zij van het nut overtuigd zijn, aan te raden voor gezamenlijke rekeningnbsp;te handelen, waarbij echter strikt behoort te worden vermeden aannbsp;de bevolking vee op te dringen, dat zij niet of slechts met veel moeitenbsp;kan onderhouden en niet zal kunnen terugbetalen. Eerst dan is het,nbsp;naar Zijne Excellentie vermeent, te verwachten, dat de betrokkenennbsp;zelven de dieren goed zullen verzorgen, en de gewenschte maatregelnbsp;van blijvenden aard zal zijn.

-ocr page 562-

540

Wat de inlandsche gemeente betreft, deze kan in het algemeen niet geacht worden zich te eigenen voor de uitvoering van maatregelen totnbsp;verbetering van den veestapel.

Hare bemoeienis dient zich, naar de meening van den Landvoogd, te bepalen tot publieke belangen en daaronder behoort de zorg voornbsp;de aanschaffing van fokstieren en dekhengsten minder eigenaardignbsp;thuis, daar deze zorg meer een privaat belang van een, zij het ooknbsp;groot deel der gemeentenaren, ten doel heeft.

Daarom komt het Zijne Excellentie voor, dat niet dan in bijzondere gevallen aan eene gemeente als zoodanig crediet moet worden verschaftnbsp;voor den aankoop van fokdieren. Beter schijnt het, zulk crediet tenbsp;verleenen aan een groep van belanghebbende veehouders óf aannbsp;personen, die van het houden van fokstieren of dekhengsten eennbsp;beroep maken.

Mocht zich echter het geval voordoen, dat eene inlandsche gemeente inderdaad zeive dekhengsten en fokstieren wenscht aan te schaffen ennbsp;te onderhouden, dan acht de Gouverneur-Generaal, in verband metnbsp;de in de dezerzijdsche circulaire van 30 Juni 1909 no. 1665« gesteldenbsp;voorwaarde, dat alleen aan credietwaardige personen (instellingen) hulpnbsp;mag worden verleend, het wenschelijk om, alvorens de gevraagdenbsp;leening toe te staan, eenige zekerheidsstelling van de zijde der inlandsche gemeente te vorderen, wat zou kunnen gebeuren door schriftelijk te bedingen, dat de gezamenlijke kiesgerechtigden zich ten behoevenbsp;van de bank borgstellen voor de stipte terugbetaling van hoofdsom,nbsp;rente en c. q. boeten.

(Java Bode.)

Bestrijding van de ratten- en muizenplaag.

Bij circulaire van 14 October 1910 No. 9469 is aan de residenten op Java en Madoera geschreven:

Ik heb de eer U. H. Ed. G. te doen toekomen een aantal exemplaren van een bericht, betreffende de bestrijding van de ratten- een muizenplaag hier te lande met beleefd verzoek Uw tusschenkomst te willennbsp;verleenen voor de verspreiding van dit bericht in Uw gewest, ooknbsp;voor de daartoe naar Uwe meening in aanmerking komende particulieren,nbsp;speciaal beheerders van landelijke ondernemingen.

Op de medewerking van het Europeesch en inlandsch bestuur wordt, waar het hier een gewichtig belang van de inlandsche bevolking betreft, uit den aard der zaak gerekend,

-ocr page 563-

541

Bericht;

Zooals bekend, is meermalen getracht een middel te vinden ter bestrijding van de rattenplaag in deze koloniën; ook weet men, datnbsp;bij de toepassing dier middelen het succes steeds beneden de verwachtingen is gebleven.

Zooveel is thans intusschen zeker, dat, blijkens een groot aantal proeven de in Europa gebruikelijke bacterie-preparaten ter bestrijdingnbsp;van muizen en ratten in Indië weinig of geen succes hebben. Vannbsp;tijd tot tijd worden nieuwe middelen in den handel gebracht, welkenbsp;dan ook geregeld in Indië beproefd worden, doch tot heden zondernbsp;resultaat.

Uit de geschiedenis der rationeele rattenbestrijding blijkt, dat deze in Europa een stap voorwaarts is gekomen met de ontdekking vannbsp;den bacil van Löffler. Deze bacil, een typhusachtige bacterie vannbsp;muizen en ratten, werd bij een spontane sterfte van ratten gevondennbsp;en geïsoleerd en heeft daarna voor de bestrijding van bepaaldenbsp;muizensoorten zeer veel toepassing gevonden, echter ook niet voornbsp;alle soorten en niet in alle streken. De veronderstelling is daaromnbsp;niet gewaagd, dat het succes wellicht grooter zou zijn, indien hetnbsp;mogelijk ware een dergelijke bacterie uit ratten in Nederlandsch-Indiënbsp;te isoleeren.

Naar mij is medegedeeld, komt hier van tijd tot tijd onder de ratten een spontane sterfte voor, waarbij de dieren in grooten getale tenbsp;gronde gaan.

Het ligt nu in de bedoeling te trachten van een dergelijke sterfte de oorzaak op te sporen, wat alleen mogelijk zal zijn, indien mijnbsp;van een gebleken spontane sterfte van muizen en ratten dadelijk,nbsp;liefst telegrafisch, kennis wordt gegeven, ten einde zoo spoedignbsp;mogelijk een deskundig plaatselijk onderzoek te kunnen doen instellen.

Hiervoor wordt een beroep gedaan op alle belanghebbenden.

De Directeur van Landbouw, w.g. LOVINK.

De Indische universiteit in de 2de Kamer.

Met verwijzing naar het door ons op blz. 231 e. v. van dit deel medegedeelde streven van de „Indische universiteits vereeniging” citeeren wij het volgende uit het Voorloopig Verslag op de Indischenbsp;Begroeting 1911:

-ocr page 564-

542

Onderafdeeling 64. Enkele leden wenschen, dat in Indië de verschillende wetenschappelijke inrichtingen zouden samenwerkennbsp;tot het in het leven roepen eener Indische universiteit, teneinde denbsp;hoogere opleiding te verschafferi, waaraan vele inlanders van hoogernbsp;afkomst en beschaving behoefte hebben. Naar de meening van anderennbsp;ware de oprichting eener universiteit vooralsnog niet raadzaam. Zijnbsp;meenden, dat Indië hier voor nog niet rijp is.

Volgens de Memorie van Antwoord sluit de Minister van koloniën zich bij deze laatste meening aan n.1. „dat de oprichting van eennbsp;universiteit in Indië voorals nog niet raadzaam is, om dat Indiënbsp;daarvoor nog niet rijp geacht kan worden”.

V. d. B.

Maatregelen ter bestrijding van de osteomalacie onder de Australische legerpaarden.

Met het oog op de heerschende osteomalacie onder de uitheemsche legerpaarden zijn met ingang van 1 December 1910 voor den tijdnbsp;van 6 maanden o. m. de volgende maatregelen genomen.

1quot;. Het ration gras is voor de Australische paarden verhoogd van 25 tot 30 K.G;

2“. De eerste 4 werkdagen in de week wordt aan deze dieren 40 gram voederkalk verstrekt;

3quot;. Voor de dieren lijdende aan deze ziekte of daarvan verdacht op grond van verschijnselen is het ration gras verhoogd totnbsp;35 K.G.

V. d. B.

-ocr page 565-

543

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederlandscli-lndië gedurende de maand September 1910.

GEWEST.

Bantam.....

2

1

Batavia......

Preanger Regent-

3

12

10

1

5

51

6

schappen ....

6

Cheribon.....

15

1

3

Pekalongan ....

3

Semarang.....

33

1

2

Rembang.....

123

1

Soerabaja.....

29

44

47

1

Madoera.....

133

2

1

--

2

Pasoeroean ....

2

Besoeki.....

239

5

1

21

1

Banjoemas . . . .

2

2

Kedoe ......

3

9

1

Madioen.....

72

3

14

Kediri......

27

9

38

4

Djokdjakarta. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

5

7

1

Soerakarta ....

53

9

9

5

1

Tapanoeli.....

Palembang ....

_

6

Oostkust v. Sumatra.

70

1

Pad. Benedenlanden.

2

2

Djambi.....

136

Celebes.....

11

5

5

Bali en Lombok . .

11

-ocr page 566-

544

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederlandscli-lndië ( gedurende de maand October 1910.

GEWEST.


c/3

CS C

oJ

u.

U QJ

O)

¦¦a ^

O)

,

O)

amp;

o ^

N

c/3

I

N

S gt;

c/3

O)

C/3

O

3

-n cj

3

‘o, =

3

Cd

o

CJ

SZ

CJ

cd

u.

TS

CU

3

c/3

•O

p

c/3

C/3

O)

cS ^

O

0/

bJD

— gt;

^ lt;v

c/3

OJ

o.

*3 ^

E ^

2 ^ o ^

1)

3

O)

1

quot;O

c

o

T3

cd

cd

u

u

cd

C/5

quot;o-

o

o

Cd

c/5

quot;O

u,

cd

cd

•a

cd

cd

amp;

o;

O)

clx:

gt;

C/i-

isi


(V

*0

-d

C/2

’d

d

o

X


Bantam .

Batavia .

Preanger Regentschappen Cheribon .nbsp;Pekalongannbsp;Semarang.

Rembang .

Soerabaja.

Madoera .

Pasoeroean Besoeki .

Banjoemas Kedoe . .

Madioen .

Kediri . . Djokdjakartanbsp;Soerakartanbsp;Palembangnbsp;Oostkust V. Sumatranbsp;Pad. Bovenlanden.nbsp;Pad. Benedenlandennbsp;Bali en Lombok .


11

8


114

66

24

128


46

42

2

42


43

1

2

9

2

10

8

8

5


15


1

11

1

7

1

5

_

6

_

3

T

2

2

1

2

2

5

4

1

1

28

1

1

4

22

1

--

3

=


-ocr page 567-

PERSONALIA.


B. Eijsenburger, D. H. Senstius,

H. Chr. DE Waal, J. A. Kaliqis,


B. Eijsenburqer,


B. Vrijburg,


Dr. L. J. H.

Stadhouder,

F. P. A. Sperna

Weiland,


C. S. JERONIMUS,


gesteld ter beschikking van den Goii-verneur-Qeneraal om te worden benoemd tot veearts bij den burgerlijken dienst (resolutie van den Minister vannbsp;Koloniën van 12 October 1910, Afd.nbsp;D, N«. 16).

benoemd tot Inlandsch veearts en belast met de waarneming van de betrekking van Inlandsch assistent-leeraar aan de Inlandsche veeartsenschool tenbsp;Buitenzorg.

aangesteld tot burgerlijk ambtenaar en toegevoegd aan de gouv. veearts tenbsp;Soerabaja.

nader verlengd met 6 maanden het buitenlandsch verlof wegen langduri-gen dienst.

benoemd tot militair paardenarts der 2de klasse (Kon. besluit van 8 November 1910, N“. 81).nbsp;gouv. veearts te Seriboe Dolok, voornbsp;den tijd, dat de waarnemend gouv.nbsp;veearts J. N. A. C. Scheepens verhinderd zal zijn zijn dienst waar te nemen, tijdelijk belast met den dienst innbsp;het ressort Atjeh met standplaats Koetanbsp;Radja.

gouv. veearts te Medan, tegelijk met zijn eigen functiën tijdelijk belast met


-ocr page 568-

546

den dienst in het ressort Simeloengoen en Karolanden, residentie Oostkust vannbsp;Sumatra.

A. Lenshoek,

gouv. veearts, op verzoek eervol ontslagen uit ’slands dienst, zijnde benoemde tot gemeente-veearts te Soera-baja.

BERICHTEN.

De „Soerabajasche veterinaire verordening” (zie blz. 525) treedt op 1 Januari 1911 in werking.

Op de Nedeiiandsche begrooting zijn o. m. gelden aangevraagd voor de aanstelling van een vierden klinischen leeraar aan ’s Rijksveeartsenijschool, voor de benoemingnbsp;van den directeur der Rijksinrichting Dr. J. Poels totnbsp;buitengewoon hoogleeraar in de toegepaste bacteriologienbsp;aan de Leidsche universiteit, en tot verbetering der officiers-traktementen.

Door die verbetering zullen de traktementen der paardenartsen resp. worden gebracht op; 1ste luitenant f2000— f2400; kapitein f 2600— f 3000; majoor f 3500 en luitenant-kolonel f 4000, welke bedragen voor de verschillendenbsp;rangen volkomen dezelfde zijn als voor de militaire apothekers en van die der officieren van gezondheid alleen daarinnbsp;afwijken, dat die laatsten in den kapiteinsrang een maximumnbsp;van f 3200 bereiken. Thans bedragen de traktementennbsp;der paardenartsen over bovengenoemde rangen respect,nbsp;f 1400 tot f 1600; f 2000 tot f 2600; f 3000 en f 3400.

Wij wenschen onze collega’s geluk met deze voorgenomen verbetering en hopen, dat de demissie van den Ministernbsp;van Oorlog in deze plannen geen groote vertraging zalnbsp;brengen.

-ocr page 569-

ip


547

Daar het Tijdschrift voor Veeartsenijkunde, dat overigens de Staatsbegrooting uitvoerig refereert, van deze militairenbsp;aangelegenheid geen melding heeft gemaakt, meenden wijnbsp;die niet onopgemerkt te mogen laten voorbij gaan. Dennbsp;vooruitgang in patria in het oog te houden is ook voornbsp;ons in de tropen van gewicht.

Uit Atjeh werd de treurige tijding geseind, dat te Tapa-toean een krankzinnige vrouw den tijdelijken gonv. veearts J. N. A. C. Scheepens zwaar heeft verwond.

Tijdelijk gesteld: Ter beschikking van den Directeur van Binnenlandsch Bestuur, ten einde onder diens rechtstreekschenbsp;bevelen te worden belast met de uitwerking van voorstellennbsp;tot eventueele reorganisatie van de korpsen gewapendenbsp;politiedienaren in Nederlandsch-lndië de burgerlijk ambtenaar A. B. J. W. PosNO, thans met den titel van adviseurnbsp;toegevoegd aan den inspecteur, chef van den burgerlijkennbsp;veeartsenijkundigen dienst.

(Javasche Courant.)

De Minister van Landbouw deelt in de „Memorie van Antwoord” op het „Voorloopig Verslag” mede, dat denbsp;verheffing van de Veeartsenijschool tot Hoogeschool door hemnbsp;wordt overwogen

Met genoegdoening nemen wij kennis van deze officieele erkenning van de reeds lang hangende plannen tot reorganisatie van het veeartsenijkundig onderwijs.

-ocr page 570-


t

r ;


i


7-X



-ocr page 571-




’ - a.


â– 'S..


â– i 'â–  -

-ocr page 572- -ocr page 573- -ocr page 574-