o^,lt; ' -y.
UITGEGEVEN DOOR DE VEREENIGING TOT BEVORDERING VAN VEEARTSENIJKUNDE INnbsp;NEDERLANDSCH-INDI.
S- BATAVIA Javashe Boekhandel amp; Drukkerijnbsp;19 13
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
0835 8610
-ocr page 8- -ocr page 9-VAN
Bladz.
Veeartsenijkundige mededeeling van het Depariement van Landbouw, Nijverheid en Handel no. 7: Aanplanten van gras,
door Dr. G. Krediet.........
Overerving, door B. VRIJBURG........
53
121
232
239
Het gering percentage bevruchtingen en de negende dag bij het laten dekken der merries, door W. Groeneveld.nbsp;Leeftijdsbepaling van het op Java geboren rund naar de iand-
wisseling, door j. H. Zijp........
Een geval van prolapsus uteri bij een geit, door P. ZrjP Het machinale hoefijzer, door J. N. A. C- Scheepensnbsp;javaansche voedergrassen 1, door C A. Backer
nbsp;nbsp;nbsp;Wnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hfnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ffnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
ft nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Elnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IV,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
De positie en de werkkring van den gonvernementsveearts Nederlandsch-Indi, door Dr. H. t Hoen .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
Eenige cijfers uit de kliniek van de garnizoensziekenstallen te Batavia over het jaar 1912, door W. van der BURQnbsp;De rund veefokkerij op Java en Madoera, door Dr. G. Krediet.nbsp;Veeartsenijkundige mededeeling no. 8: Een geval van spiro-chaetosis bij hel rund. door Dr. L de BlieCK .nbsp;Veeartsenijkundige mededeeling no. 9; Boosaardige dekziekte
in de Preanger door Dr. G. LEURINK.......
De instructin inzake de bestrijding van antrax (miltvuur) bij alle vee (Stbl. 1912 no. 435, hoofdstuk C) en liaar toepassing in de praktijk, door Dr. H. j. Smit. ....nbsp;Een geval van kalfziekte in Indi, door P. ZijP .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
Statistisch overzicht der geneeskundig behandelde paarden van het Nederlandsch-liidische leger over het jaar 1912.
275
-ocr page 10-Bladz.
Jaarverslag van het Instituut Pasteur te Weltevreden over het
jaar 1912, door Dr. A. H. Nijland.......352
Kalfziekte in Indi, door J. A. Lenshoek (met naschrift, door
Dr. G. Leurink).............
Veeartsenijkundige mededeeling iio 10: Het diagnostisch nial-leusonderzoek in Nederlandsch-Indi, in het bijzonder met betrekking tot de jaren 1910 en 1911, door Dr. L. de Blieck.nbsp;Behandeling van surra met atoxyl en acidum arsenicosum,
door J. STAPENSA...........
Een nieuw castratietoestel, door j. H. Zijp.....
Gekruist Javaansch-Bengaalsche dekstieren, door J. H. Zijp Hondsdolheid, een steeds toenemend gevaar, door Dr. H. t
Hoen...............
Veeteelt op Java en de Buitenbezittingen, door Idem Pest bij een kat, door J. A. Gunst........
Referaten.
Sexualiteit, invoering van ruinen bij de Afrikaansche cavalerie
(Graux) ...............
De curatieve werking van mallene bij chronische niet specifieke aandoeningen van de voorste luchtwegen (Isnard) .
Schapenteelt (Dr. A. Schulte).........
tude gnrale de l'osteomalacie chez Ie cheval, particulirement
Madagascar (Carougeau)........
Eene nieuwe serodiagnostische methode voor malleus (Pfeiler
en Weber).............
De runderteelt in Australi van Nederlandsch-lndische herkomst?
(Gilruth)..............
Behandeling van mond-en klauwzeer (FRTHMAIER)
Herpes tonsurans genezen met groene zeep (POSTEL)
Die Milzbranddiagnose dtirch Untersuchung des Knochenmar
kes (WULFF).............
Referaten uit het Jahrbuch fr wissenschaftliche and praktische
Tierzucht, Jahrgang 6 (VRIJBURG)......
Recherches sur la lymphangite epizootique en Algrie (BRIDR
Ngre et Trouette) ..........
Traitement de la lymphangite epizootique par Ie nosalvarsaii
(Houdemer).............
Huidsarcosporidiose bij een koe (Besnoit en Robin) . nbsp;nbsp;nbsp;.
Ueber ein Verfahren zur uiimittelbaren Zchtuiig van Tuberkelbacillen aus meuschlichen und tierischen Organen (WEDENSKY)..............483
361
387
430
473
493
500
508
545
63
69
72
t)
141
172
174
175
176
177
252
476
480
481
VII
Bladz.
Schistosomtim (urkesfaniciim nov. sp., ein neuer Parasit des
Rindes atis Russiscli-Turkestan (Skjabin)......
De geschiedenis van den Hackney (Buren).......
553
Die doppelte (motorische und sympathische) efferente Innervation der qiiergestreiften Muskelfasern (BOEKe).
De invloed van kalkzouten op constitutie en gezondheid (Emmerich en LoeW) ............
tudes culturales sur Ie virus de la rage (NooUCHi). .
Boekaankondigingen.
76 | |
77 | |
80 | |
261 | |
82 | |
82 |
X |
82 | |
85 | |
85 |
y |
De dierlijke parasieten van den mensch en van onze huisdieren door Dr. C. Ph. Sluiter en Dr. N. H. Swellenorebel
(Sm.).................
Veterinaire studenten-almanak 1913 (v. d. B.)-
Tierzchtung, von Dr. Georo ...............
De tegenwoordige richtingen in de fokkerij van landbouw huis
dieren in Nederland, door H. M. Kroon (t Hoen.).
Officieele mededeelingen.
Daggelden. Inlandsche veeartsen (Staatsblad no. 44.).
Formatie gouvernementsveeartsen (Staatsblad no. 45.)-
Besmettelijke veeziekten (Staatsblad no. 46).....
Militair veterinaire dienst (Staatsblad no. 64.) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
Laboratorium voor veeartsenijkundig onderzoek (Staats a
no. 176.)........ . . nbsp;nbsp;nbsp;/c-* t.Ki a
Reglementen. Veeartsenijkundige dienst. Politie ( aas
no. 268 en no. 598.).........' ,,g.262.371
262
Keuring en quarantaine van vee- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
Voorloopige bezoldiging van uit te zenden gouverneme
veeartsen (Staatsblad no. 393.).......
ntjiniiig Vein ucii if.........
nementsveeartsen (Staatsblad No. 399)
Maatregelen tegen de verspreiding van kwade-droes en surra
door officiers-en troepenpaarden (Alg. Order 1913 no. 27.). nbsp;nbsp;nbsp;368
Standplaatsen en ressorten van de Adjunct-inspecteurs en Euro-peescfie veeartsen hij den burgerlijken veeartsenijkundigen
dienst. ... nbsp;nbsp;nbsp;............
Verkorting van den diensttijd van de militaire paardenartsen
bij het Indische leger (Staatsblad no. 494.).....371
Bezoldiging der Inlandsche veeartsen (Staatsblad no. 527.)- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;372
Bezoldiging der leeraren aan de Inlandsche veeartsenschool en assistenten aan het Veeartsenijkundig laboratorium
(Staatsblad No. ................
Waarneming van den militair veterinairen dienst door gouver
-ocr page 12-Bladz.
Berichten.
Wijziging van het overtochtsregienient......
Reorganisatie van den militair veterinairen dienst .
Aankoop van fokvee in Britsch-Indi......... 87
Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde in Nederland .............. 88-264-379-564
Het nieuwe reglement voor den militair veterinairen dienst nbsp;nbsp;nbsp;179nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;y
Opleiding Oost-Indisch ambtenaar.........182
Bengaalsch fokvee........... .
Tenth International Veterinary Congres, London, 1914. nbsp;nbsp;nbsp;.
Lanbouw- en Veeartsenijknndig Hooger onderwijs
Begrooting voor Nederlandsch-Indi 1914. Indisch ontwerp Hondsdolheid. Opzending van materiaal naar het Instituut
Pasteur te Weitevrede/i......... . nbsp;nbsp;nbsp;375
Xde Internationaal veeartsenijknndig congres, Londen 1914. nbsp;nbsp;nbsp;377-564
Inlandsche veeart.senschool........... 379-490
Begrooting voor Nederlandsch-Indi, 1914.......556
Regeling voor jaarlijksche wedstrijden van de hoefsmeden van
de cavalerie en artillerie..........564
Vereeniging tot bevordering van veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indi.
Naamlijst der Vereeniging tot bevordering van veeartsenijkunde
in Nederlandsch-Indi.........
Statuten der Idem............
Huishoudelijk reglement der Idem........
Mededeeling van het Bestuur.........
Verslag over het 29ste vereenigingsjaar......
Naamlijst der veeartsen in Nederlandsch-Indi .
Personalia........... 89-184-270-380-490-557
Staat der gevallen van besmettelijke veeariekten in Neder-
landsch-lndi. ....... 94-185-271-381-492-570
Rectificatie.................269
Necrologie; I nbsp;nbsp;nbsp;Bernard Eysenburger, | door Sm......363
-ocr page 13-DER
Dr. A. W. H. WiRTZ, Oad-directear van s Rijks veeartsenijschool, Zeist.
W. P. Qroeneveld, Ond-vice-president van den Raad van Nede/iandsch-Indi, s Gravenhage.
Mr. H. Kuneman, Oud-directeur van Binnenlandsch bestuur van Nederlandsch-Indi, Brussel.
Dr. L. DE Blieck, President, Buitenzorg.
W. VAN DER Burg, Vice-president, Weltevreden. Llr. P. Ph. VAN DER Poel, Secretaris, Buitenzorg.nbsp;Dr. G. Leurink, Penningmeester, Buitenzorg.
Dr. G. Leurink, Buitenzorg.
W. VAN DER Burg, Weltevreden.
-ocr page 14-No.
Namen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
No.
Namen.
Kwaliteit.
Woonplaats.
26 nbsp;nbsp;nbsp;Lim Liaiig Boe. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
27 nbsp;nbsp;nbsp;Dr. G. A. van Lier.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
28 nbsp;nbsp;nbsp;Dr. J. M. G. Numaiis .
C. A. Penning. . . .
30 nbsp;nbsp;nbsp;Dr. p. Ph. van der Poel
31 nbsp;nbsp;nbsp;G. C. Post.....
32 nbsp;nbsp;nbsp;W. M. P. Pulle .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
^3 J. F. C. Raabe. . . .
34 Ratlikamp en Co. . .
36 J. N. A. C. Sclieepens.
36 nbsp;nbsp;nbsp;; Dr. H. J. van der Sctiroeff.
37 nbsp;nbsp;nbsp;H. D. Senstius.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
38 nbsp;nbsp;nbsp;J. Stapensa.....
39 nbsp;nbsp;nbsp;Dr. H. J. Smit.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
40 nbsp;nbsp;nbsp;J. C. F. Soils ....
41 nbsp;nbsp;nbsp;A. van der Steur.
42 nbsp;nbsp;nbsp;A. E. P. R. Stuur. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
43 nbsp;nbsp;nbsp;Tan Wie Siong .
44 nbsp;nbsp;nbsp;' P. Teljer......
46 C. J. van Temmen .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
46 nbsp;nbsp;nbsp;^ H. J. M. Valois. . . .
47 nbsp;nbsp;nbsp;; Dr. K. van der Veen .
48 nbsp;nbsp;nbsp;A. M. Vermast.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
49 nbsp;nbsp;nbsp;J. H. C. Vermeer.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
60 A. de Vletter ....
: A. J. E. de Voogd . .
62 nbsp;nbsp;nbsp;Dr. B. Vrijburg. . . .
63 nbsp;nbsp;nbsp;P. Visser......
64 nbsp;nbsp;nbsp;, D. B. Wagenaar . . .
66 Ch. Th. G. H. de Wilde 66 J. H. Zijp......
P- Zijp.....
Weltevreden. Kebon Djahe.nbsp;Weltevreden.nbsp;Buitenzorg,nbsp;ld.
Medan.
Weltevreden.
Kediri.
Weltevreden.
ld.
Pekalongan. Koeta Radja.nbsp;Semarang.nbsp;Buitenzorg.
Buitenl. verlof.
Singaradja.
Soekaboemi.
Krawang.
Buitenl. verlof.
Makassar.
Poerwokerto.
Bandoeng.
Djokjakarta.
Serang.
Bima.
Koedoes.
Salatiga.
Medan.
Soerakarta.
Buitenl. verlof.
Magelang.
Madioen.
Koopman.
Gouveriiements veearts.
Mil. paardenarts der 2de kl.
Inspecteur B. V. Dienst.
Adj.-inspecteur B. V. D.
Particulier veearts.
Mil. paardenarts der 2de kl.
Gouvernementsveearts.
Apothekers.
Mil. paardenarts der 1ste kl.
Gouvernementsveearts.
ld.
Gemeenteveearts.
Leeraar Inlandsche veeartsenschool.
Gouvernementsveearts.
ld.
ld.
Landheer Kedong gedeh.
Gouvernementsveearts.
ld.
ld.
ld.
ld.
ld.
ld.
ld.
ld.
Gemeenteveearts.
Gouvernementsveearts.
ld.
ld.
ld.
DER
goedgekeurd op de algemeene vergadering gehouden te Buitenzorg op 20 Juli 1912 en gearresteerd bij oii-vernementsbesluit van 25 November 1912nbsp;No. 50 {Staatsblad No. 571).
Artikel 1.
De Vereeniging draagt den naam van Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandsch-lndi.
Artikel 2.
De Vereeniging heeft haren zetel te Buitenzorg en is opgericht voor den tijd van 75 jaar.
Artikel 3.
Het doel der Vereeniging is bevordering der veeartsenijkunde in Nederlandsch-lndi in haren geheelen omvang.
Artikel 4,
Ter bereiking van dit doel zal de Vereeniging; o, een periodiek uitgeven onder den naam Veeartsenij-kiindige Bladen voor Nederlandsch-lndi-,nbsp;b. jaarlijks n algemeene en zoo mogelijk maandelijksnbsp;n bestuursvergadering houden.
Artikel 5.
De Vereeniging bestaat uit;
a. nbsp;nbsp;nbsp;eereleden,
b. nbsp;nbsp;nbsp;gewone leden.
-ocr page 17-Artikel 6.
Tot eerelid kunnen worden benoemd personen, die zich jegens de veeartsenijkunde of jegens de Vereeniging verdienstelijk liebben gemaakt. De benoeming geschiedt bijnbsp;besluit eener algemeene vergadering op voordraclit vannbsp;het bestuur.
Artikel 7.
Tot gewone leden zijn benoembaar personen in het bezit van liet Nederlandsch diploma van veearts. De benoemingnbsp;geschiedt door het bestuur.
Artikel 8.
Het bestuur bestaat uit een president, een vice-president, een secretaris en een penningmeester, benevens uit allenbsp;andere leden op een bestuursvergadering aanwezig. Denbsp;functionarissen van het bestuur worden uit de gewonenbsp;leden gekozen.
Artikel 9.
Het bestuur en namens dit de president met den secretaris vertegenwoordigen de Vereeniging in en buiten rechten.
Artikel 10.
Verdere bepalingen de Vereeniging betreffende, worden vastgelegd in een huishoudelijk reglement, samen te stellen,nbsp;aan Ie vullen ot te wijzigen in een bestuursvergadering.
Artikel 11.
Deze statuten kunnen alleen gewijzigd worden krachtens besluit eener algemeene vergadering.
-ocr page 18-DER
goedgekeurd op de bestuursvergadering gehouden te Buitenzorg op 14 October 1912.
Artikel 1.
Het vereenigingsjaar begint telkens den Isten Juli en eindigt den SQsten Juni van het volgende jaar.
Artikel 2.
Gewone leden verbinden zich voor den tijd van het loopend vereenigingsjaar.
Verkiezende niet meer lid te zijn voor een volgend jaar, moet daarvan voorden ISden Juni schriftelijk kennis gegevennbsp;worden aan den secretaris.
Artikel 3.
Er v/ordteen contributie geheven van/9. (negen gulden) per half jaar. Het lidmaatschap en de contributie gaannbsp;in met de maand van aanneming, berekend tegen 1.50nbsp;s maands.
Artikel 4.
Wanneer vier maanden na aanbieding der betreffende kwitantie geen betaling gevolgd is, houdt het lidmaatschapnbsp;op, ongeacht de financieele verplichtingen van het betrokken
Artikel 5.
Alle leden zijn bevoegd scliriftelijk toegelichte voorstellen bij het bestuur in te dienen, ter behandeling in de alge-meeue, dan wel in de eerstvolgende bestuursvergadering,nbsp;ter beoordeeling der fuuctionnarissen in het bestuur.
Artikel 6.
Op de bestuursvergadering van de maand Juni kiest het bestuur uit zijn midden, de fuuctionnarissen in het bestuur.nbsp;Zij treden als zoodanig op in de bestuursvergadeiing voornbsp;de maand Juli, die gehouden wordt onmiddellijk na denbsp;algemeene vergadering in die maand.
Van de benoemde fuuctionnarissen moeten de president en de secretaris te Buitenzorg gevestigd zijn. De functiesnbsp;in het bestuur moeten minstens door een gouvernementsnbsp;veearts en een paardenarts vervuld worden.
Artikel 7.
leder functionnaris in het bestuur is verantwoordelijk voor de onder zijne berusting zijnde stukken en de ondernbsp;zijn beheer staande gelden.
Artikel 8.
De president leidt alle vergaderingen en zorgt voor de handhaving van dit reglement.
Bij afwezigheid op eene vergadering wordt hij door den vice-president en bij diens afwezigheid door het oudste lidnbsp;vervangen.
Artikel 9.
De secretaris is belast met het houden der notulen van de vergaderingen en met de briefwisseling, behoudens dienbsp;welke uit den aard der zaak aan andere functionnanssennbsp;moet worden overgelaten, zoomede met de bewaring vannbsp;het archief.
Bij tijdelijke afwezigheid wordt zijne betiekking waar genomen door den vice-president.
-ocr page 20-Artikel 10.
De penningmeester heeft het beheer der geklmiddeien. Hij zorgt voor liet innen der gelden en het doen der betalingen.
Artikel 11.
In elke bestuursvergadering legt de penningmeester het kasboek over.
Het bestuur beslist omtrent de wijze, waarop eventueele saldi zullen worden belegd.
Artikel 12.
Alle gewichtige stukken worden namens het bestuur onderteekend door den president en den secretaris.
Artikel 13.
Wanneer de belangen van de Vereeniging dit vorderen kan iemand het lidmaatschap ontnomen worden bij meerderheid van stemmen op een algemeene of buitengewonenbsp;algemeene vergadering.
Artikel 14.
De jaarlijksche algemeene vergadering wordt gehouden op, of zoo spoedig mogelijk na den Isten Juli.
Artikel 15.
De secretaris geeft van tijd en plaats der te houden aige-meene vergadering drie maanden te voren kennis aan de leden.
Artikel 16.
Op de algemeene vergadering wordt behandeld:
a. nbsp;nbsp;nbsp;de voorstellen ingevolge art. 5 naar de algemeenenbsp;vergadering verwezen,
b. nbsp;nbsp;nbsp;andere voorstellen,
c. nbsp;nbsp;nbsp;veeartsenijkundige onderwerpen,
d. nbsp;nbsp;nbsp;het verslag, uit te brengen door den president, loopendenbsp;van en met Juli van het eene tot en met Juni van hetnbsp;volgende jaar.
De bestuursvergaderingen worden met in achtneming van art. 6 gehouden op de door de functionnarissen te bepalennbsp;tijd en plaats.
Zij moeten minstens 14 dagen van te voren uitgeschreven worden, met mededeeling van de daarop te behandelennbsp;punten.
Op deze vergaderingen moeten ook de dagelijksche zaken der Vereeniging afgedaan worden.
Voor zoover het bestuur dat noodig acht, wordt het verhandelde in de algemeene en bestuursvergaderingen in het tijdschrift der Vereeniging gepubliceerd.
Een buitengewone algemeene vergadering moet door de functionnarissen in het bestuur uitgeschreven worden, wanneer 5 of meer leden zulks wenschen.
Buitengewone bestuursvergaderingen worden gehouden, wanneer 3 of meer leden zulks wenschen.
In beide gevallen geven de aanvragende leden collectief hun verlangen schriftelijk te kennen aan den president dernbsp;Vereeniging, met opgave van de te behandelen zaken.
Op deze vergaderingen worden alleen behandeld de voorstellen of zaken die aanleiding gegeven hebben tot denbsp;vergadering.
Op de buitengewone algemeene vergaderingen is toepasselijk artikel 15.
De buitengewone bestuursvergaderingen worden zoo spoedig mogelijk gehouden.
Op alle vergaderingen wordt beslist bij meerderheid van stemmen.
-ocr page 22-10
Stemmingen over personen geschieden bij ongeteekende billetten.
Een voorstel personen betreffende, dat met algemeene stemmen aangenomen is, wordt vermeld te zijn aangenomennbsp;bij acclamatie.
Bij staking van stemmen beslist de president of zijn plaatsvervanger.
In geen vergadering kan eenig besluit genomen worden, wanneer minder dan vijf bestuursleden, waarvan minstensnbsp;drie functionnarissen, aanwezig zijn.
In eene behoorlijk uitgeschreven bestuursvergadering kan echter, ter voorkoming van minder gewenschte stagnatienbsp;in de administratie enz., de afdoening der dagelijkschenbsp;zaken voortgang hebben, ook ais er slechts twee functionarissen aanwezig zijn.
Artikel 21.
Het in artikel 4 der statuten bedoelde periodiek wordt geredigeerd door een commissie van redactie van 2 leden,nbsp;te benoemen door de algemeene vergadering.
Artikel 22.
Het tijdschrift verschijnt op een door de redactie te bepalen tijdstip. De afsluiting is mede te harer beoordeeling.
Artikel 23.
Het tijdschrift wordt gezonden ex officio:
a. nbsp;nbsp;nbsp;aan de eerevoorzitters, eereleden en leden,
b. nbsp;nbsp;nbsp;aan de redacties van periodieken, die in ruiling vannbsp;edita treden,
c. nbsp;nbsp;nbsp;aan de corporaties en personen, door het bestuur tenbsp;bepalen,
d. nbsp;nbsp;nbsp;aan de door de wet genoemde autoriteiten.
Artikel 24.
Leden ontvangen die deelen van het tijdschrift, waarvan afleveringen verschijnen tijdens hun lidmaatschap.
-ocr page 23- -ocr page 24-[Uit de Inlandsche veeartsenschool te Buitenzorg.]
DOOR
Er is een tijd geweest, dat op Java een groot aantal weideplaatsen voor het vee gevonden werden, zoodat voldoende gras aanwezig was, doch daarin is Veranderingnbsp;gekomen. De sterke toeneming van de bevolking eischtenbsp;het in cultuur nemen van groote uitgestrektheden grond.nbsp;Het eerst kwamen de goede, gemakkelijk bereikbare strekennbsp;in aanmerking en vooral die, welke gerrigeerd kondennbsp;worden. Later moest men minder kieskeurig zijn en kwamennbsp;ook verder afgelegen streken aan de beurt, zoodat de mindernbsp;goede gronden en de bosschen voor de dieren overbleven.nbsp;Nu zijn er in de minder bevolkte streken nog wel genoegnbsp;natuurlijke weiden bescliikbaar, doch deze zijn bijkans allenbsp;in de hoogere bergen of op uitioopers ervan gelegen.
Behalve de gestadige toeneming van de bevolking hebben de grootere culturen een heel gat geslagen in de beschikbare grondeti. Dat deze bij voorkeur de goede en zoonbsp;gunstig mogelijk gelegen terreinen kozen, zoodat het gebreknbsp;aan goede weidegronden hierdoor verminderde, zal duidelijknbsp;zijn.
Een gevolg van dit alles is een minder goed gevoede veestapel, die, mede door de onoordeelkundige wijze vannbsp;fokken door de bevolking, een gedegenereerden indruk
-ocr page 25-13
maakt. Zeer zeker is in vele streken reeds vooruitgang te bespeuren, dank zi| liet werken van de gouvernements-veeartsen, doch de verkregen voordeelen zouden grooternbsp;zijl), zoo een rationeele voeding en verpleging plaats vond.
Het is vrijwel onnoodig mede te deelen, dat dorre tijden, 3ls in den Oost-moesson, gepaard gaan met een minderenbsp;Voeding en dus slecliteren voedingstoestand van onze huisdieren, waardoor hun resistentievermogen tegen uitwendigenbsp;invloeden ten zeerste wordt verzwakt. Eerst in den Westmoesson treedt eenige verbetering op, en het wordt eerstnbsp;goed, wanneer de sawahs als weideplaatsen beschikbaarnbsp;komen, doch dit is slechts gedurende een korten tijd vannbsp;bet jaar het geval. In het zoo regenrijke Buitenzorgnbsp;komt het in den Oost-moesson voor, dat melkerijen nietnbsp;voldoende gras voor hunne dieren kunnen krijgen. Hoenbsp;moet dit dan wel het geval zijn in streken, die met neerslagnbsp;minder rijk gezegend zijn dan ons nat stadje?
Het laten grazen der dieren in de bosschen is door de schade, die zij aan de boomen en vooral aan den jongen aanplantnbsp;aanrichten, minder gewenscht; bovendien is in boschrijke streken de kans op het krijgen van bloedziekten als surra zeer groot.
Er bestaat dus een wanverhouding tusschen het vee en zijne voeding, reden waarom het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel een brochure heeft uitgegeven,nbsp;bewerkt door de Inspectie van den Burgerlijken veeart-senijkundigeii dienst, getiteld Weidegang en stalverplegingnbsp;van vee, waarin tevens eenige nuttige wenken wordennbsp;gegeven omtrent een betere voeding van de dieren, rekeningnbsp;houdende met den eisch, dat de voedingsmiddelen goedkoop en gemakkelijk verkrijgbaar moeten zijn, en waarinnbsp;tenslotte het aanplanten van veevoeder wordt besproken.
Terecht is daarin opgemerkt geworden, dat stalverpleging den voedingstoestand van de dieren zal bevorderen. Datnbsp;zij de bestrijding van besmettelijke veeziekten vergemakkelijkt is een algemeen bekend feit.
-ocr page 26-14
Mag stalverpleging als zoodanig reeds eeii gmistigeii invloed uitoefenen ter verbetering van den gezondheidstoestand van het vee, het verkrijgen van zuiver, goed grasnbsp;behoort er mede hand in hand te gaan. Dit laatste wordtnbsp;verkregen van een goed onderhouden grasaanplant.
Er is reeds op gewezen, dat niet overal voldoende gras in de nabijlieid aanwezig is, zoodat liet dikwijls van grootenbsp;afstanden moet worden aangevoerd. Het gevolg is, datnbsp;men aangewezen is, op hetgeen wordt aahgebracht en datnbsp;uit den aard der zaak dikwijls minderwaardig is, omdatnbsp;het afkomstig is van de minder goede gronden, die nietnbsp;in cultuur zijn genomen of van wegen, galangans enz.,nbsp;terwijl men bovendien een hoog arbeidsloon (voor dennbsp;verren afstand) moet betalen. Moeten de dieren zelve overnbsp;groote oppervlakten hun voedsel zoeken, dan komt dit dennbsp;voedingstoestand niet ten goede. Zoo mogelijk is dus hetnbsp;aanleggen en onderhouden van een goeden grastuin reedsnbsp;om deze redenen van belang. Men krijgt dan goed gras,nbsp;dat goedkoop is en door zijn goede samenstelling in mindere hoeveelheid gevoerd behoeft te worden, zoodat hetnbsp;mes van twee kanten snijdt.
Het is steeds, vooral voor inrichtingen, waar veel dieren aanwezig zijn, een lastige kwestie om voldoende goed groenvoer te krijgen. Gewoonlijk zorgen hiervoor grassnijders,nbsp;die brengen, wat ze kunnen en daardoor niet steeds grasnbsp;leveren van goede kwaliteit. Aanmerkingen hierop kunnennbsp;weinig worden gemaakt, omdat ze dan wegblijven of na eenigenbsp;dagen van verbetering op den ouden voet doorgaan. Goedenbsp;grasmengsels, zooals voor zieke dieren vereischt worden,nbsp;moeten extra betaald worden en kunnen niet altijd wordennbsp;verkregen. Er zijn dus steeds eenige bezwaren om aannbsp;goed groenvoer te komen.
Het Veeartsenijkundig laboratorium en de Inlandsche veeartsenschool ondervonden eveneens bovengenoemde nadee-len, zoodat er over gedacht werd zelf het beiioodigde gras
-ocr page 27-15
aan te planten, doch de kwestie van tekenvrij gras voor de piroplasmoseproefdieren maakte het aanleggen van dennbsp;grasaanplant urgent. Het is algemeen bekend, dat verschillende teken de overbrengers zijn van piroplasmen. Alnbsp;mogen deze lagere organismen nog niet steeds den doodnbsp;veroorzaken van onze inheemsche rutideren, een grootnbsp;percentage der magere koeien zijn chronische piroplasmose-lijders.
Vooral op Wes t-J a v a, waar door den grooteren regenval
het geheele jaar door de levensomstandigheden voor de teken zooveel gunstiger zijn, zal de veestapel hier extranbsp;nadeel van ondervinden. Reeds in de eerste levensdagennbsp;vindt de infectie plaats en vele kalveren hebben hieraannbsp;hun slechten voedingstoestand en verminderden groei tenbsp;wijten. Al worden de moederdieren op stal verpleegd, dannbsp;komt toch nog met het gesneden gras de tusschengastheernbsp;binnen. Stalliouding alln is dus niet voldoende om denbsp;infectie te weren.
Behalve de nadeelen van de infectie mag niet vergeten worden, dat de teken den jongen dieren veel kwaad doen,nbsp;doordat ze voortdurend bloed zuigen en zoodoende eennbsp;chronische vermagering en verminderden groei veroorzaken.
Het besmet zijn van het gras met de piroplasmendragende teek komt vooral uit, wanneer runderen uit andere strekennbsp;b. v. uit Australi en Bali worden gemporteerd, zenbsp;sterven dan in grooten getale aan bloedziekten, zooalsnbsp;blijkt uit het in het Jaarboek 1908 van het Departementnbsp;van Landbouw voorkomend verslag van den Burgerlijkennbsp;veeartsenijkundigen dienst, waarin melding wordt gemaaktnbsp;van een groote sterfte onder Balineesche dekstieren ennbsp;vai. de voorzorgen, die genomen werden om de Australischenbsp;stieren voor infectie te vrijwaren.
Behalve piroplasmen zijn er ook andere parasieten in het gras, die aan onzen kalverstapel groot nadeel doen,nbsp;b. V. de strongylus contortus, die dikwijls gevonden wordt
-ocr page 28-16
in de lebmaag en het duodenum van anaemische en magere kalveren.
Alvorens tot het aanleggen van den voedertuin mocht worden overgegaan, moest een nauwkeurige keuze gedaannbsp;worden van de voederplant, welke men wilde gaan verbouwen. In het algemeen moet een plant genomen worden,nbsp;die een groote opbrengst geeft, goed van samenstelling is,nbsp;dikwijls gesneden kan worden en niet te groote eischennbsp;stelt aan den aard van den bodem, dus overal kan groeien.
In de eerste plaats werd gedacht aan Bengaalscli gras, doch ook aan andere voedergrassen is de aandacht geschonken.
Tweede gewassen zijn in het algemeen een goed veevoeder, doch hebben eigenschappen, die ze voor een aanplant minder geschikt maken. In den regel worden ze voor de vruchten verbouwd, welke een voedingsmiddel voornbsp;den inlander zijn. Deze zal dus geneigd zijn om de plantennbsp;zoo lang mogelijk te laten groeien, waardoor de stengelsnbsp;verhouten en de samenstelling veel minder goed wordtnbsp;(eiwitarm en celluloserijk). Doch al geschiedt dit nietnbsp;en snijdt men de planten, voordat de tijd van vrucht-zetting aanbreekt, dan moeten ze toch nog bij gras tennbsp;achter staan. De opbrengst is geringer, ze kunnen hoogstensnbsp;4 maal per jaar gesneden worden en eischen derhalve,nbsp;wil men steeds voldoende voor het mes hebben, een grootnbsp;terrein, terwijl tenslotte de voedermassa grootendeels bestaat uit stengels en minder uit bladeren.
Om de opbrengst te vergrooten tracht men b.v. de mas eenige keeren te snijden. Dit kan 3 maal geschieden, doch of hetnbsp;beoogde resultaat verkregen wordt, mag worden betwijfeld.nbsp;Wel is er een andere en betere methode. In de gemaaktenbsp;plantgeulen zaait men zeer dicht, zoodat vele plantjes uitkomen; na verloop van een maand vindt indunning plaatsnbsp;en daarna nog eens, totdat het gewenschte plantverbandnbsp;is verkregen. Hierdoor heeft men ten koste van eenig
-ocr page 29-zaad door het tweemaal iiiduiinen veel meer groenvoer verkregen. Ook de andere bezwaren worden hierdoor wezenlijk verminderd, zoodat, wanneer men tweede gewassen sis b. v. djagoeng (Zea moys) wil aanplanten, de laatstenbsp;manier de aangewezene is. Cijfers staan mij helaas nietnbsp;ten dienste om een juiste vergelijking te maken tusschennbsp;de opbrengst van op die manier verbouwde djagoeng ennbsp;van Bengaalsch gras, maar toch meen ik met gerustheidnbsp;te mogen zeggen, dat het laatste het wint, ook omdat hetnbsp;geen der genoemde bezwaren heeft.
Minder dan de groote grassen als mas (Ze^ mays), teosinte {Eiichlena mexicana var. luxarians), djali {Coixnbsp;lachryma Jobi), gandroeng (Andropogon sorghum) enz.nbsp;komen legutninosae als katjang tjina {Arachis hypo-gaed) en katjang kadeleh {Glycine soja) in aanmerking.nbsp;Hoe waardevol deze uit een voedingsoogpunt ook mogennbsp;zijn, hun opbrengst is niet groot genoeg om met Bengaalschnbsp;gras te kunnen concurreeren. Ook zou ik het niet aanbevelenswaardig vinden, een voortdurende legiiminosennbsp;voeding toe te passen, omdat blijkens de in Europa opgedane ervaringen hieraan nadeelen verbonden kunnen zijn.nbsp;Van de hier in aanmerking komende leguminosen weet mennbsp;nog te weinig om bepaalde ongunstige werkingen te kunnennbsp;aanwijzen.
Behalve de beide genoemde vlinderbloemige planten*zijn er nog andere, die men geneigd zou kunnen zijn aan te planten,nbsp;n.1. toerie {Sesbania grandiflora), katjang dadap (Vignanbsp;/((itjang), kemlandingan of lamtora {Leucaena glaiica) enz.
De toerie heeft een loof, dat ongeveer 40/o eiwit bevat. Aangeplant op gatangans en langs wegen kan het waarschijnlijk van nut zijn, doch om het in de plaats van grasnbsp;te willen planten zou jammer zijn, omdat het veel mindernbsp;opbrengt en veel minder vaak gesneden kan worden. Welnbsp;heeft de toerie het groote voordeel, dat het in zeer drogenbsp;tijden toch nog groenvoer levert.
-ocr page 30-Bij een plantverbaiid van 2 clM. kan het na 4 a 6 maanden gesneden worden en levert dan 250 K.Q. per 100 M^. ofnbsp;18000 K.G. per baboe {Weidegang en stalverpleging vannbsp;vee). Het groeit bij voorkeur in de lagere streken, watnbsp;waarschijnlijk de reden is, dat de aanplant in den grastuinnbsp;mislukte.
Gewooiilijk ziet men de toeri uitgegroeid tot spichtige, weinig loofrijke boomen. Ze zijn dan te lang geworden,nbsp;zoodat het aangewezen is ze klein te houden, wil mennbsp;eenige opbrengst van loof verkrijgen.
De katjang dadap is een variteit van de Vigna catjang, evenals de katjang pandjang en katjang bengkok. De eerstenbsp;en de laatste geven veel blad, zoodat ze voor veevoedernbsp;in aanmerking komen. Dekker merkt ervan op, dat ze,nbsp;alhoewel in opbrengst met Bengaalsch gras niet te vergelijken, toch onder de leguminosae in dit opzicht een eerstenbsp;plaats innemen. Voor ons doel, om van een klein terreinnbsp;een groote opbrengst eenige malen per jaar te kunnennbsp;verkrijgen, zijn ze dus minder geschikt.
Waarschijnlijk zouden ze de plaats kunnen innemen, die klaver in Europa heeft; zoodoende zouden ze van nutnbsp;kunnen zijn en een goede schakel vormen in de Indischenbsp;veevoeding.
Lamtoro {Leueaena glauca) groeit te langzaam om in aanmerking te komen. Bovendien wordt zij te gauw houterig, zoodat ze weinig groene plantendeelen oplevert. Ooknbsp;eischt ze nog een betrekkelijk goeden grond voor harennbsp;groei. Op de magerste deelen van onzen aanplant gezaaidnbsp;als groene bemester, waren de planten na 3 maanden gemiddeld nog geen dM. hoog, zoodat we op die schrale grondennbsp;van groene bemesting afzagen en stalmest zijn gaan gebruiken,nbsp;waarna Bengaalsch gras daar eerst een dragelijke en nanbsp;eenige malen bemesting een flinke opbrengst gaf. Meernbsp;groenvoer dan lamtoro geeft de Phaoeolus calcaratus, dienbsp;bladrijk is en gaarne door runderen wordt gegeten.
-ocr page 31-19
Het loof van scliaduwboomea als cladap enz. kan als veevoer gebruikt worden, docli die planten komen voornbsp;aanplant niet in aanmerking. Onder de planten, die groenvoer leveren zijn er bepaalde grassoorten, die in de eeistenbsp;plaats uiterst geschikt zijn voor een voedertnin. Niet alle,nbsp;hoe goed en hoe gaarne ze ook gegeten woiden, zijn vooinbsp;ons doel bruikbaar, omdat ze te klein blijven of te kieskeurignbsp;zijn ten opzichte van den grond enz. Zoo zijn grientingnbsp;{Cynodon dactylon), wawaderan {Isachiis miliacea), tinioenannbsp;{Leptochloa cliiiiensis), kolomento {Leersia liexandra), katelannbsp;(Eleiisine aegyptiaca), loelangan (Eleusine indica), lamoeiannbsp;{Polytrias praemorsa), tetembagaan {Ischaenium miitkiun)nbsp;enz. alle te klein. Het benoodigde oppervlak zou grootnbsp;moeten zijn, terwijl, zooals reeds in den aanvang is opgemerkt,nbsp;gewoonlijk slechts kleine terreinen beschikbaar zijn.
De in aanmerking komende grassen zijn de volgende. Braziliaansch gras {Melinis minutiflora), kolondjono {Paniciininbsp;niuticuni), padi-padi gras (Oryza sativa var. latifolia),nbsp;Australisch gras {Paspaluin dilatatum) en Bengaalsch grasnbsp;{Panicum maximum).
Het Brasziliaansche gr as {Melinis minutiflora) is een
plant met opstijgenden halm 2/3 M. hoog wordende en in het bezit van smalle, lancetvormige bladeren, die behaard zijn.nbsp;Het is gekenmerkt door een onaangenamen, op een afstandnbsp;reeds bemerkbaren reuk, waaraan de dieren eerst moetennbsp;gewennen en die op de melk zou kunnen overgaan. Hetnbsp;biedt geen bijzondere voordeelen boven de andere grassennbsp;aan en staat er in opbrengst bij ten achter.
Kolondjono of m a 1 e 1 a {Panicum inuticuin) vormt een langen kruipenden stengel, die bij alle geledingen worteltjesnbsp;en opgaande stengels vormt, welke tot l'/2 M. hoog kunnennbsp;worden, aan het einde waarvan een 58 cM. lange aarnbsp;bevestigd is. De bladeren zijn evenals de bladscheedennbsp;van lange witte haren voorzien. De kleur van de plant isnbsp;matgroen, soms bij de knoopen een roodachtige tint
-ocr page 32-20
vertooiieiide, waarschijnlijk tengevolge van de brandende zon.
Bij den aanplant van dit gras wordt op den grond een dicht netwerk van kruipende stengels gevormd, waardoornbsp;grondbewerking onmogelijk is. Het is een hardnekkignbsp;onkruid, dat zich in den strijd om het bestaan met anderenbsp;planten niet gemakkelijk laat verdringen.
Mars zegt er het volgende van; Voor melkvee is het een uitstekend gras. Het groeit aan de waterkanten, zoo-wel aan stroomend, ais aan stilstaand water. Het bereiktnbsp;somtijds een groote hoogte en heeft dan halmen van eennbsp;,,pink dikte, meestal ziet men het in de grasmengsels vannbsp;,,de dikte van een pijpensteel. Op het aanzien is het grasnbsp;geheel wollig behaard, zoodat wanneer men het eens ge-zien heeft, men het niet licht vergeet en men tevens innbsp;de verzoeking zou komen om het als paardenvoedsel nietnbsp;goed te keuren. Het tegendeel is echter waar, het is eennbsp;zeer goed paardengras.
Dat het bij voorkeur een vochtigen grond eischt, is jammer, omdat het niet altijd die gronden zijn, welke voornbsp;beplanting in aanmerking komen. In de volle zon groeitnbsp;het minder goed, zoodat men den aanplant op drogennbsp;grond van schaduwboomen zal moeten voorzien, waarvannbsp;het loof tevens een kleine bijdrage voor de veevoeding kannbsp;zijn. Behalve dit heeft kolondjono nog het bezwaar, dat denbsp;gesneden massa grootendeels uit stengels en veel mindernbsp;uit blad bestaat, hetwelk met de bloemen het beste deelnbsp;van de plant uitmaakt. De opbrengst staat bij die vannbsp;Bengaalsch gras ten achter. Volgens mondelinge mededee-ling van den landbouwkundige Keyzer is men over dennbsp;aanplant van dit gras in sawahs zeer goed te spreken.nbsp;In andere landen als Suriname en Ziiid-Afrika roemtnbsp;men het, aldaar als para-para gras bekend staande, zeer.
Cijfers omtrent de opbrengst medegedeeld zijn de volgende: 240 K. G. per 100 M^. na twee maanden groei, d. i. 18000 K.G. per baboe en bij vier snitten per jaar 70000
-ocr page 33- -ocr page 34-22
In hoeverre dit het geval is, weet men niet, docli aannemelijker lijkt het mij, dat de ziekteverschijnselen veroorzaakt worden door een moerasvegetatie van lagere organismen op de stengels enz. der plant, waaronder nadeelige aanwezignbsp;kunnen zijn, dan door het gras zelve. Flink laten beschijnennbsp;door de zon, of reinigen met schoon water is dan aangewezen om het gras te kunnen voeren. De paarden eten hetnbsp;padi-padi gras gaarne, waarschijnlijk om de suiker, die het bevat, Het kan ongeveer maandelijks gesneden worden (Mars).
Australisch gras {Paspaliim dilatatiim) is een als goede voederplant bekend staande grassoort, die van uit Australinbsp;is ingevoerd geworden, waar het volgens mededeelingnbsp;van Dr. de Blieck veelvuldig aangetroffen wordt. Hetnbsp;wordt daar voornamelijk aan het melkvee gevoerd, omdatnbsp;het den naam heeft de melkafscheiding te bevorderen.
B. Harrison doet (zie Veeartsenijkiindige Bladen voor Ned.-Indi deel XIX, blz. 202), mededeelingen over dit gras, (') waarvan hij de waarde zoo hoog schat, dat sommige strekennbsp;er hunne welvaart aan te danken zouden hebben. Het levertnbsp;in Australi overvloedig zaad, verdringt alle onkruid ennbsp;wordt 58 voet hoog. De omstandigheden zullen daarnbsp;gunstiger zijn dan hier, waar het geen zaad levert (tenzijnbsp;in hoogere streken als Tjibodas), 24 voet hoog wordtnbsp;en het onkruid niet verdringt. Het vormt hier dichte pollennbsp;van een bladrijk, zacht, matgroen gras, dat niet hoog wordende, goed uitstoelt, zoodat de opbrengst inedevalt.
Wanneer men dit gras uit zaad wil kweeken, wordt aangegeven het zaad en de jonge plantjes in de schaduw te laten ontwikkelen en eerst als een bepaalde grootte is bereikt, denbsp;uitplanting in den zonnigen grond te doen plaats vinden.
(b Zie ook M. Buysman, Grassen, Paspalum dilatatum PoiR, bladz. 344 van deel XIX der Veeartsenijkundige Bladen, en verdernbsp;mededeelingen omtrent dit gras overgenomen uit het Landbouwnbsp;fournaal van de Kaap de Goede Hoop op bladz. 586 van dat deel.
-ocr page 35-23
Onze aanplaiit van paspaluin is uit pollen voortgekomen, die in rijen zijn geplant, welke ongeveer 2 voet van elkandernbsp;zijn verwijderd. Thans zijn het bijkans aaneengesloten,nbsp;lange stroken gras geworden. Bij 3 weken ouderdomnbsp;komen de bladeren van twee rijen met elkander in aanraking,nbsp;zoodat het geheel dan n massa gelijkt. Om de 4 wekennbsp;kan dit gras gesneden worden. Het begint dan te bloeien,nbsp;zoodat de juiste tijd is aangebroken. Dat de plant geennbsp;zaad vormt, is in zooverre een voordeel, dat het eiwit ziclinbsp;nu niet in het zaad vastzet, maar in de plant blijft. Natuurlijk wordt het oudere gras minder goed, omdat denbsp;stengels beginnen te verhouten. Wordt te lang met hetnbsp;snijden gewacht, dan gaan de onderste bladeren verdoirennbsp;en rotten, waardoor het minder smakelijk wordt.
Te KI a ten zag ik bij den Heer Bervoets een aanplant van Paspalum dilatatum, die ongeveer I M. hoog was ennbsp;per 100 en per maand ongeveer 300 K.G. opbiacht.nbsp;Hier was het niet op pollen geplant, doch vormde het eennbsp;dichte, aangesloten massa, die om de 5 dagen bevloeid werd.
Bij goed onderhoud levert dit smakelijke, bladrijke, weinig stengel bevattende gras een vrij aardige opbrengst, dienbsp;ongeveer de helft is van die van het Bengaalsche gras,nbsp;zoodat we het plan hebben het in onzen aanplant langzaamnbsp;aan door het laatste te vervangen. Het heeft evenwel ditnbsp;voordeel, dat het vaker gesneden kan worden. lu tijdennbsp;van weinig gras, zooals bij de ontginning nog al eensnbsp;voorkwam, hadden we daardoor aan het paspalum eennbsp;grooten steun.
Het Bengaalsche gras, Guinea gras (Parucum mfl-ximum) is een hoog opscliietend, pluimdragend gras, metlange hjn-lancetvormige bladeren en goed ontwikkelde stengels,nbsp;die aan de knoopen behaard zijn. De bladeren zijn betrekkelijk ruw op aanvoelen, zoodat men geneigd zou zijn hetnbsp;3ls paardenvoer minder goed te vinden. Doch niets isnbsp;minder waar. De dieren eten het zeer gaarne en gedijen
-ocr page 36-24
er goeti op. Het groeit snel en kan in 6 weken een hoogte bereiken van 1.5 tot 2 M. Het levert zoodoende in kortennbsp;tijd een grooten opbrengst. Het groeit zeer goed op hooge,nbsp;zonnige gronden.
Mars deelt van dit gras o.a. het volgende mede; Hoewel dit gras uit andere streken afkomstig is, is het buitengewoonnbsp;goed geacclimatiseerd en een uitstekend veevoeder. Denbsp;paarden lusten het ook zeer gaarne, doch het heeft nietsnbsp;op andere grassen voor. De cultuur is zeer eenvoudig,nbsp;want in het begin van den regentijd geplant, schiet hetnbsp;spoedig op en zetten zich oogenblikkelijk de wortels ennbsp;is dan geheel buiten gevaar voor den toekomst. Men plantnbsp;het op pollen in rijen en men kan alzoo de aanplant opnbsp;gemakkelijke wijze schoonhouden. Hel kan de langste ennbsp;grootste droogte weerstaan zonder irrigatie en hoewel denbsp;groeikracht slaapt gedurende deze tijden, doet de eerstenbsp;regen het buitengewoon spoedig weder opschieten. Eennbsp;pol van dit grasgroen gewogen weegt ruim 2 tot 4 ponden,nbsp;indien men daarbij nog ruim een voet gras op de pol
r om
laat staan. In den regentijd kan het gras ongevee
de 6 weken gesneden worden. In den drogen tijd en bij niet genoegzame irrigatie duurt het langer, alvorens denbsp;plant genoegzaam hoog is.
Na voren staande overwegingen werd besloten in den tuin van het Laboratorium in hoofdzaak Bengaalsch gras Ie verbouwen, maar bovendien werd een gedeelte met Paspalnmnbsp;dilatatum beplant, en bij wijze van proef werden kolondjononbsp;en toerie uitgezet.
Een beschikbaar terrein voor onzen aanplant werd gevonden in een gedeelte van den Cultuurtuin, nabij het Laboratorium,nbsp;met een oppervlakte van ongeveer 2V2 bahoe. Behalvenbsp;dat het geaccidenteerd was en daarom steeds aan afspoelingnbsp;onderhevig, bleek het een leelijke verdeeling van goedennbsp;en slechten grond te bezitten. Op vele plaatsen wasnbsp;de bodem vrij wel uitgeput, op andere plaatsen iets
-ocr page 37- -ocr page 38-25
beter, doch slechts op enkele scheen een voldoend dikke humuslaag aanwezig te zijn.
Eerst werd gedacht het terrein te effaceeren, doch dit zou veel te duur worden, evenals het terasseeren, zoodatnbsp;volstaan werd met het omkappen en voor het meerendeeinbsp;ook uithalen der grootste wortels van de boomen en hetnbsp;diep omwerken van den grond. Bibit van Bengaalschnbsp;gras of paspal urn was nog niet voldoende voorhanden,nbsp;zoodat, om het terrein voorloopig te exploiteeren, djagoengnbsp;(Zea mays) werd geplant. Bemesting had nog niet plaatsnbsp;gevonden, zoodat weldra de kwaliteit van den grond eenigs-zins beoordeeld kon worden. Er waren plaatsen, waarnbsp;na 2 maanden groei slechts kleine plantjes gevonden werden;nbsp;slechts op enkele gedeelten werd een voldoende groeinbsp;waargenomen. Deze djagoeng werd 3 keer gesneden, dochnbsp;gaf geen opbrengst om er uit te kunnen besluiten deze plantnbsp;voor den aanplant te houden. Natuurlijk, dat bij deze kwestienbsp;niet op de onvruchtbare plekken werd afgegaan, doch allesnbsp;berekend werd naar de beste gedeelten. Omstreeks October 1911 kon van den Cultuurtuin een groote hoeveelheidnbsp;bibit van Bengaalsch gras en paspalum betrokken worden,nbsp;zoodat toen met den aanplant werd begonnen, doch pasnbsp;nadat de grond nog eens goed was omgewerkt en flinknbsp;met paardenmest bemest was geworden. De regentijd begunstigde het uitloopen der pollen en weldra hadden wenbsp;genoeg gras in onzen tuin om de nog niet ontgonnen deelennbsp;ook te beplanten. Zoo is langzaam aan de geheele tuinnbsp;in cultuur genomen. Behalve de beide genoemde grassennbsp;werd ook kolondjono uitgezet; een gedeelte der tuin wasnbsp;aangewezen om voor dit gras bestemd te blijven. Ooi-spronkelijk scheen het alsof deze plant het zou doen, dochnbsp;aa nmaal snijden was het reeds veel minder, niettegenstaande een goede bemesting, zoodat het aangewezen terreinnbsp;van de beide andere grassen werd voorzien en ongeveernbsp;sen maand geleden de kolondjono geheel verwijderd werd
-ocr page 40-26
en nu sinds eenige dagen de geheele tuin in productie is.
Op de galangans tusscheii de verschillende vakken, waarin de tuin verdeeld werd, was toeri gezaaid. Dit kwam langzaam op, werd niet groot en leverde weinig blad, datnbsp;door de dieren van het Laboratorium niet gaarne gegetennbsp;werd. Wel vielen ze er op aan, doch waren het weldranbsp;beu, zoodat ook dit is verwijderd geworden en grootendeelsnbsp;door Bengaalsch gras is vervangen.
Het planten geschiedde als volgt: in plantgeulen, die op 80 cM. van elkaar verwijderd waren, werd op 40 cM.nbsp;afstand een kleine pol geplaatst (later is een plantverbandnbsp;van 60 bij 60 cM. genomen). Daarna werd deze aangeaard,nbsp;zoodat rijen gevormd waren, die wat het paspalum aangaatnbsp;bijna een aaneengesloten geheel zijn gaan vormen, omdatnbsp;het beter uitstoelt dan Bengaalsch gras, dat meer in vertikalenbsp;richting groeit.
Na ongeveer 2 a 3 weken begon het gras reeds bloemen te vertoonen, waarna tot afsnijden werd overgegaan, datnbsp;na telkens langere tusschenpoozen herhaald werd {kebirinbsp;wordt dit door den inlander genoemd), totdat na ongeveernbsp;3 maanden een goed ontwikkelde krachtige pol werd verkregen, die om de maand gesneden kon worden.
In den tuin van het Veeartsenijkundig laboratorium kon opgemerkt worden, dat het Bengaalsch gras in de schaduwnbsp;minder groot wordt dan in de volle zon, zoodat de scha-duwaanbrengende planten gekapt zijn. De pollen wordennbsp;niet groot in omvang, doch het gras schiet hoog op. Ongeveer 10 dagen na het snijden wordt reeds een hoogte vannbsp;ongeveer 20 30 cM. bereikt en na een goede twee wekennbsp;ontmoeten de bladeren van 2 rijen elkaar al, zoodat hetnbsp;reeds den indiuk gaat maken van een aaneengesloten massa.nbsp;Na 4 5 weken heeft het bladrijke gedeelte van de plantnbsp;een hoogte van 90 cM.M. bereikt, waarboven depluimen al of niet ontplooid uitsteken. Na 6 weken heeft denbsp;plant zijn vollen wasdom bereikt en wordt de stengel
-ocr page 41- -ocr page 42- -ocr page 43-27
lioterig, waardoor een gedeelte ervan moet worden weggegooid en de oogst minder waardevol wordt. Bij goed onderhoud is het gemiddelde gewicht van een pol gras,nbsp;groen gewogen, 2 tot 2.5 K.G., terwijl de gewichten varierennbsp;tusschen 1 en 4 K.G.; vier rijen van 57 pollen gaven 467nbsp;K.G. gras, d. i. gemiddeld ruim 2 K.G. per pol. Bij een plant-verband van 60 bij 60 cM. is dit verkregen van een oppervlakte van 92 M^. Om de 5 weken gesneden, d. i. dusnbsp;10 keer per jaar, levert een oppervlakte van nog geen 100nbsp;M^. 4670 K.G. gras per jaar. In de brochure over Weide-gang en stalverpleging wordt medegedeeld, dat kolondjononbsp;240 K.G. per 100 M^. opleverde, zoodat dit gras in opbrengst de helft ten achter staat bij het Bengaalsche gras.
De grastuin van het Veeartsenijkundig laboratorium, waarin alleen Paspalum dilatatum en Panicum maximumnbsp;verbouwd wordt (beide over ongeveer gelijke oppervlakten)nbsp;en die ongeveer bahoe groot, pas gedurende eenige dagennbsp;geheel in productie is en tot voor ongeveer 4 maandennbsp;voor 5/6, heeft de volgende hoeveelheden gras geleverd,nbsp;te beginnen met de maand Maart:
Maart nbsp;nbsp;nbsp;10890 K.G.
April nbsp;nbsp;nbsp;14150nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
Mei nbsp;nbsp;nbsp;13990nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
Juni nbsp;nbsp;nbsp;18735nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
Juli nbsp;nbsp;nbsp;18920nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,
Augustus nbsp;nbsp;nbsp;21750nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
September nbsp;nbsp;nbsp;24245nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
October (tot den 25sten) 17447 nbsp;nbsp;nbsp;,,
Thans wordt per dag 700 K.G. gras gesneden. De tuin kan ongeveer 900 K.G. per dag leveren. Doch rekenennbsp;we voor de overige 4 maanden 700 K.G. per dag, dannbsp;wordt dat ongeveer 84000 K.G. Naar schatting (die eerder tenbsp;klein dan te groot is) zal de tuin het eerste jaar opleverennbsp;219.127 K.G., d.i. per bahoe 87.650 K G. Bengaaisch ennbsp;Australisch gras te zamen. Wanneer dus in den loop van
-ocr page 44-28
het volgende jaar het Paspalum dilatatum voor meer dan de helft is vervangen door Bengaalsch gras, zal dit getalnbsp;hooger zijn. Er is m. i. dan ook geen beter voedermiddelnbsp;om aan te planten dan Bengaalsch gras, mits het goednbsp;onderlionden worde. Laat men het onkruid welig tieren,nbsp;zorgt men niet voor bemesting en schoon houden van dennbsp;pol, dan gaat het snel achteruit n in kwantiteit n innbsp;kwaliteit. In dit opziclit houdt kolondjono zich flinker,nbsp;omdat liet een onkruid is, dat zich handhaaft, maar lielaasnbsp;op liooge, droge gronden weinig opbrengst geeft. Tochnbsp;zal, wanneer goede wil aan het werk is, het onderhoudnbsp;van een tuin van Bengaalsch gras geen motief mogen zijnnbsp;om van den aanleg af te zien. Onder goed toezicht is denbsp;bevolking eveneens zeer wel in staat een dergelijke aanplant voor haar vee aan te leggen en te onderhouden. Bijnbsp;gebrek aan ambitie en goeden wil zal hij mislukken, evenals elke aii'dere aanplant van veevoer, die, wil hij een behoorlijke opbrengst geven, een goed onderhoud vereischt.
Het onderhoud van den tuin wordt gedaan door een mandoer met 6 koelies en een viertal vrouwen. Denbsp;mannen snijden het gras, brengen het naar de weegschaalnbsp;en van daar naar de stallen. Verder halen ze eiken dagnbsp;2 grobakken mest, waarmede het 3 dagen geleden gesnedennbsp;gedeelte weder wordt bemest. Bovendien houden ze dennbsp;grond los en aarden den plant aan, zorgen voor het makennbsp;van dammen en blinde gaten om het afspoelen tegen tenbsp;gaan. De vrouwen wieden en halen uit eiken pol denbsp;doode resten van afgesneden planten. Wordt dit laatstenbsp;niet gedaan, dan groeit het gras in schuine richting naarnbsp;boven, terwijl in het centrum van den pol geen groeinbsp;plaats vindt, waardoor de opbrengst aanmerkelijk geringernbsp;wordt. Bovendien wordt het uitloopen van den pol doornbsp;de aanwezige doode resten tegengegaan, zoodat het schoonhouden noodzakelijk is.
Het snijden moet niet te kort geschieden. In tijden van
-ocr page 45- -ocr page 46-• y-':.'^^' ■ -V''».•■.•-■'■
-ocr page 47-29
flinken* regetival kan het ermee door, doch anders wordt maar al te veel waargenomen, dat de plant minder snelnbsp;uitloopt en er veel meer doodgaan. Van sommige pollennbsp;blijft maar een enkel sprietje over, waai door het aangewezen is 1520 cM. te laten staan. Dan loopen ze snellernbsp;uit en sterven niet bij droogte.
Sommigen beweren, dat 2 maal mesten per jaar voldoende is om de opbrengst op de goede hoogte te houden, wat kwantiteit en kwaliteit aangaat. Dit is niet juist,nbsp;want als nmaal vergeten wordt na het snijden te bemesten,nbsp;dan is weldra te zien, dat de plant minder groot wordt,nbsp;kleinere, smallere bladeren en dunnere stengels verkrijgt ennbsp;lichter van tint wordt. Het verschil in gewicht per polnbsp;is duidelijk merkbaar (van 22.5 K.O. gemiddeld tot ongeveer 1 1.5 K.G.). Regel moet dan ook zijn: na het snijdennbsp;bemesten.
Eens per jaar moet het gras opnieuw geplant worden. Dit geschiedt per afdeeling, zoodat steeds ne in bewerkingnbsp;is en een andere in mindere productie. De grond wordtnbsp;dan goed omgewerkt, blijft gedurende een maand braaknbsp;liggen, wordt daarna bemest en van geulen voorzien, waarinnbsp;bij regenachtig weer de pollen worden geplant.
Wanneer bij het onderhoud gelet wordt op wieden, bemesten, aanaarden, verwijderen der doode deeien en niet te kort snijden, dan wordt bij voldoenden regenval steedsnbsp;een behoorlijke opbrengst verkregen.
De mandoer met 6 koelies en 4 vrouwen, die voor het
onderhoud van den tuin zorgen, worden als volgt betaald (per maand):
Mandoer nbsp;nbsp;nbsp;_
6 koelies a 0.30 per dag nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
4 vrouwen a f 0.15 per V2 bag
60 grobakken mest a 0.25 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
Gereedschappen nbsp;nbsp;nbsp; !
102.50
-ocr page 48-30
Door bijzondere omstandigheden waren de ontginnings-koslen abnormaal lioog, vooral door de groote lioeveelheid boornen en liet op sommige plaatsen sterk geaccidenteerdnbsp;zijn van het terrein, dat daar gedeeltelijk vlak gemaaktnbsp;moest worden.
Verdeeld over de vele maanden van het bestaan van den grastuin wordt dit per maand een zeer klein bedrag, datnbsp;ik in de berekening van de kosten van het gras achterwegenbsp;laat, zoodat 21.000 K.G. per maand 102.50 kost of 1 K.G.nbsp;0.5 cent.
Een groot paard ontvangt 20 K.G., per dag dus voor 0.10 en een klein paard krijgt 15 K.G. gras, d.i. voornbsp;7.5 cent.
Aan particulieren wordt het voor 0.8 cent de K.G. verkocht of voor de 274 K.G., die ze eiken dag ontvangen wordt per maand / 65.76 betaald. Per dag kan dus eennbsp;Australisch paard voor 16 cent zijn gras ontvangen, terwijlnbsp;gewoon pikolgras met 2535 cent betaald wordt. Het isnbsp;dus voor particulieren een besparing van 33/o, wat eennbsp;groot bedrag wordt, over een geheel jaar berekend.
Men heeft het Bengaalsch gras en ook liet piispalum het verwijt meenen te moeten maken, minder gaarne gegetennbsp;te worden en een purgatieve werking te bezitten. Geennbsp;van beide is waar. Hier, waar zoowel aan het Laboratoriumnbsp;als aan de School een voortdurend komen en gaan vannbsp;paarden bestaat, kan juist waargenomen worden, dat allenbsp;dieren het gaarne tot zich nemen. Wordt hun een mengselnbsp;van dit met pikolgras voorgezet, dan eten vooral paardennbsp;bij voorkeur het paspaium en Bengaalsch gras het eerst.
De dunne ontlasting, die tengevolge van het nuttigen der beide grassoorten zou optreden, is een gevolg van eennbsp;plotselingen overgang van het eene voer tot het andere.nbsp;Wanneer, zooals hier van den aanvang is gedaan, eerstnbsp;half om half wordt verstrekt en men gaat langzaam aan,nbsp;b. V. gedurende 5 dagen het rantsoen pikolgras verminderen
-ocr page 49-31
tot nul, dan ontstaat geen dianliee. Zoo worden thans eenige Balineesche runderen en gewezen legerpaaiden gewend aannbsp;het voor hen nieuwe voer; vandaar dat 34 dieren genoegnbsp;hebben aan 425 K.G. uit den tuin. (De rest wordt doornbsp;een der koelies van den aanplant op het terrein van Laboratorium en School gesneden, zoodat dit geen extra onkostennbsp;maakt). De oorzaak voor de dunne ontlasting moet gezochtnbsp;Worden in den snellen overgang van het eene voer naar hetnbsp;andere en niet in de beide grassoorten. Wel heeft hetnbsp;voeren van pas gesneden, bedauwd gras een- min of meernbsp;dunne ontlasting ten gevolge en geeft bij runderen meerderenbsp;malen aanleiding tot tympanitis. Beide nadeelen blijvennbsp;^tt bij korten tijd drogen in de zon, en kunnen dus nietnbsp;op rekening der beide grassen worden gesteld.
Een aanplant van Panicum maximum en Paspalum diiatatum geeft goed en goedkoop gras, dat met het oog op parasietennbsp;ongevaarlijk is. Voor ondernemingen, melkerijen enz., dienbsp;vele dieren hebben te onderhouden, is een grastuin eennbsp;nuttig en voordeelig bezit, te meer omdat men bovendiennbsp;onafhankelijk is van grassnijders en van de waar, die dezenbsp;leveren. De bevolking kan bij onderlinge samenwerkingnbsp;met eenige ambitie en wil een dergelijke aauplant aanleggen en onderhouden, zoodoende van een betrekkelijknbsp;klein terrein de dieren goed voeden. Het komt haar veelnbsp;goedkooper uit dan ons, omdat de werkkrachten veel mindernbsp;duur berekend behoeven te worden.
Buitenzorg, 20 November 1912.
-ocr page 50-DOOR
Dr. B. VRIJBURG.
Het lieeft mijne verwondering gewekt dat we, vooral den laatsten tijd, in ons tijdsclirijft zoo weinig bijdragennbsp;vinden over onderwerpen, de veeteelt betreffende.
Te meer is dit bevreemdend, daar toch de meeste collegas in Indi hunne voornaamste bezigheid juist op dit gebied moeten zoeken.
Wanneer men met de wetenschappelijke veeteelt op de hoogte is en men geeft zijne oogen goed den kost in denbsp;fokdistrikten, waar men werkzaam is, dan zullen er tochnbsp;vaak dingen opvallen, die waard zijn in ruimeren kringnbsp;bekend gesteld te worden.
Ook uit de literatuur, die hun ten dienste staat, zouden meerdere onderwerpen in den vorm van referaten of anderzinsnbsp;in het tijdschrift een waardig plaatsje kunnen vinden.
Ik wil tracliten enkele van de belangrijkste hoofdstukken uil de veeteelt te behandelen, ze in verband te brengennbsp;met Indische veetoestanden, in de hoop, dat dit de collegas mag aansporen tot opmerken en publiceeren.
Zeer zeker zal ik zoo nu en dan over zaken schrijven, die bij veel der lezers bekend zijn; dit is niet altijd te vermijden, als men een eenigszins afgerond geheel wilnbsp;hebben. Daarbij zal dan maar van het idee uitgegaannbsp;wqrden, dat het ook zijn goede zijde lieeft, dit eens weernbsp;in de herinnering terug te roepen.
Als eerste onderwerp is genomen: overerving.
Er is zeker geen onderwerp in de zotechnie, dat in de laatste jaren zooveel besproken en beschreven is, als
-ocr page 51-juist dit. Het is niet alleen wegens de belangrijkheid er van, maar vooral om het feit, dat men door wetenschappelijke onderzoekingen en proefnemingen vele zaken totklaarheidnbsp;1'eeft gebracht, die men vroeger niet wist op te helderennbsp;en dan maar toeschreef aan het bloote toeval.
Het zijn vooral de botanici geweest, die op dit gebied veel verdienste hebben, die ons in deze zijn voorgegaannbsp;en den weg hebben gewezen.
Bevreemden behoeft ons dit niet. De proefnemingen zijn voor hen toch veel geniakkelijker, daar over veel meernbsp;niateriaal kan worden beschikt en de processen veel beternbsp;kunnen worden nagegaan. Zij kosten veel minder geldnbsp;^u tijd, en door zelfbevruchting kunnen andere invloedennbsp;veel beter worden uitgeschakeld.
Wij weten allen, wat onder overerving wordt verstaan: het vermogen van de ouders om hunne eigenschappen,nbsp;zoowel de morphologische, de physiologische als de psychologische, op de progenituur over te dragen.
Voordat we hier verder op in gaan, zullen we, teneinde verschillende dingen meer begrijpelijk te maken, een schredenbsp;terug doen en enkele woorden wijden aan de bevruchting.
Bij de bevruchting vereenigt zich de mannelijke geslachtscel, de spermatozode, met het vrouwelijk ei. Slechts n spermatozode dringt op een bepaalde plek het vrouwelijk einbsp;binnen; van hier vormt zich dan om het ei een soort membraan,nbsp;die de andere spermatozoden buitensluit. Dit zijn er veie,nbsp;bij den mensch worden bij elke ejaculatie zoo ongeveernbsp;300 000 spermatozoden geloosd. De binnengelaten spermatozode verliest zijn staart, beweegt zich naar het middennbsp;var. het vrouwelijke ei en versmelt daar met de kern.
De nu ontstane kern, die dus de spermatozode en de vrouwelijke kern bevat, bestaat, als andere kernen, uit 2nbsp;soorten protoplasma, die wel aangeduid worden als deutoplasm a en idioplasma.
Het laatste is het meest gewichtige en is ontstaan uit de
-ocr page 52-34
samenvloeing van de kernlichaampjes {chromatine) van de mannelijke en vrouwelijke cel.
Bij de celdeeling, die spoedig volgt, begint eerst de chromatine, het idioplasma, vormverandering te ondergaan.nbsp;Het schikt zich in den vorm van een korten gewonden draad,nbsp;die in kleinere deelen vervalt, z.g. chromosomen.
Deze wijken uitn, scheiden zich in twee helften, waarna ook het protoplasma van de cel eene insnoering gaat ver-toonen, die doorgaat, tot er twee cellen gevormd zijn. Elkenbsp;cel bevat een gelijk aantal chromosomen, die deels uit denbsp;mannelijke, deels uit de vrouweiijke kern stammen.
Het idioplasma, de chromosomen of hoe men het noemen wil, bestaat niet uit eene homogene stof, doch bevat talloozenbsp;kleine lichaampjes, idioblasten, de kleinst denkbare lichaampjes, die nog levensvatbaar en in staat zijn zich te vermenigvuldigen. In deze idioblasten zijn de eigenschappennbsp;vertegenwoordigd van het geheele organisme; het zijn denbsp;dragers van de erfelijkheid.
Door de steeds verder gaande celdeeling, die met de deeling van de chromosomen begint, gaan deze idioblastennbsp;door het geheele lichaam van het zich ontwikkelende individu en geven vorm en eigenschappen aan organen ennbsp;weefsels. Het zijn als t ware de bouwmeesters, die denbsp;beschikbare materie in bepaalde richting verwerken.
In alle deelen van het lichaam is dus de aanleg, zoowel van vaders als van moeders kant vertegenwoordigd. Dochnbsp;dit niet alleen. De chromosomen bevatten niet enkelnbsp;lichaampjes, die de dragers zijn van de eigenschappen vannbsp;het individu zelf, ook de ouders en voorouders zijn innbsp;hunne hoedanigheden gerepresenteerd.
De idioblasten, voor een bepaald lichaamsdeel aangewezen, kunnen bij hetzelfde dier of bij onderscheidene dieren gelijksoortig zijn, echter ook veel van elkandernbsp;verschillen. Bij de paring worden ze van vaders en vannbsp;moeders kant in het embryo gelegd; dit heeft dus den
-ocr page 53-aanleg in zich voor de eigenschappen van den vader, Van de moeder en van de grootouders en overgrootouders.nbsp;Wanneer deze aanleg van verschillende zijde niet gelijksoortig,nbsp;maar tegenstrijdig is, kan slechts n zich ontwikkelen.
Heeft het jong b.v. van vaders kant den aanleg tot hoonivorming, van de kant van de moeder tot hoornloos-l'eid, dan zal slechts n van die twee tot zijn recht kunnennbsp;komen. Ofschoon de aanleg voor beide eigenschappennbsp;aanwezig is, zal slechts n zich kunnen ontwikkelen, denbsp;andere blijft sluimeren, blijft latent. Deze latent geblevennbsp;aanleg kan op een volgend geslacht over gebracht somsnbsp;wanneer de gegevens daarvoor bestaan, tot ontwikkelingnbsp;komen. (Hierover later.)
Het lang latent blijven doet den aanleg ten slotte geheel verdwijnen.
Ook in deze is de rust fataal en doet het leven ophou-den. Er is een prikkel noodig om deze cellen tot reactie te brengen, tot levensfuncties aan te zetten.
De geslachtscellen van het mannelijk en vrouwelijk individu zijn op zich zelf niet levensvatbaar. De spermatozode kan in een geschikt milieu eenigen tijd in leven ^ijven, zal echter na betrekkelijk korten tijd afsterven.nbsp;2oo zal ook het vrouwelijk ei, van hooger ontwikkeldenbsp;dieren tenminste, slechts korten tijd zijn levensvatbaarheidnbsp;behouden.
Ook al zijn de individuen gelijksoortig, hunne eiwitten, hun celinhoud is niet volkomen gelijk. Er zijn chemische,nbsp;physicalische, biologische verschillen, welke blijkbaar noodignbsp;om bij de conjugatie nieuwe spanning, nieuwe bewe-Shig, nieuw leven te doen ontstaan. Dat eene dergelijkenbsp;Conjugatie noodig is, zien we aan sommige lagere dieren,nbsp;die n door celdeeling (ongeslachtelijk) n door bevruchtingnbsp;(geslachtelijk) zich kunnen vermenigvuldigen. Zijn denbsp;Omstandigheden van dien aard, dat het lang achtereen langsnbsp;Ongeslachtelijken weg moet geschieden, dan zien we lang-
-ocr page 54-36
zamerhand de levensfuncties minder worden, het organisme verzwakt en gaat ten slotte te gronde. Heeft vr diennbsp;tijd eene paring plaats, dan ziet men weer beweging, nieuwnbsp;leven ontstaan. De lichaamskracht keert terug.
Wanneer we eens een kleinen zijsprong maken en een blik werpen in de veeteelt, kunnen we sommige verscliijn-selen hiermee vergelijken. Als men verwantschapsteelt tenbsp;ver doordrijft, zoodat de weefsels, de weefselsappen, denbsp;eiwitten te zeer gelijk worden, zal bij de bevruchting nietnbsp;meer de noodige spanning, de noodige energie in de cellen worden ontwikkeld. De levensfuncties worden mindernbsp;krachtig, men krijgt verslapping, degeneratie. Er is bloed-verfrissching noodig om de zaak weer in het reine tenbsp;brengen.
Bij kruising van verschillende rassen ziet men, als de verschillen niet te groot zijn, het omgekeerde. De levensfuncties zijn krachtiger, meer energiek dan bij de ouders.nbsp;Kruising van Shorthorn en Hereford, welke tegenwoordignbsp;in Australi zoo veel wordt toegepast, geeft produkten,nbsp;die door krachtige physiologisclie functies, door meerderenbsp;precociteit, gemakkelijker vetworden enz. uitblinken bovennbsp;genoemde rassen.
Als algemeene regel geldt, dat waar twee eigenschappen zich niet gelijktijdig kunnen ontwikkelen, degene die denbsp;meestenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;energie heeft,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;het krachtigste is,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zichnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zal laten gelden ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;te voorschijnnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zal treden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Wantnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;evenals er verschil
bestaat nbsp;nbsp;nbsp;tusschen denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kracht, dienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;uitgaatnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;het eene individu en die van eennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ander, zoonbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kan ook denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;eene kiemcel,
de eene idiobiast in kracht en energie andere de baas zijn; zoowel bij gelijksoortige als bij ongelijksoortige vindt men dit.
Toch ziet men niet onder alle omstandigheden, dat de sterkste in deze zegeviert. Invloeden van buiten, deelsnbsp;bekend, deels onbekend, kunnen in het voordeel van denbsp;zwakkere zijn en deze steunen, terwijl ze de sterkere tegenwerken, zoodat de eerste op den voorgrond treedt.
-ocr page 55-Onder gelijke onistandiglieden zullen we echter zien, dat van 2 eigenscliappen de eene altijd of bijna altijd overerft,nbsp;de tweede latent blijft. De eerste, de sterkere, noemt mennbsp;de domineerende, de tweede heet recessie/. Enkele voorbeelden zullen dit duidelijk maken. Wanneer gehoorndenbsp;dieren met ongehoornde worden gekruist, is de progenituurnbsp;bijna zonder uitzondering boomloos. (Dorset met Suffolknbsp;schapen gekruist geven steeds het omgekeerde.) Roodbonte met zwartbonte koeieti gepaard geven als regelnbsp;roodbonte kalveren; de roodbonte kleur domineert. Zoonbsp;zullen bij kippen bevederde pooten overerven en een rozen-kam eer dan een gewone; bij varkens de zwarte kleur voornbsp;de witte.
De kwestie, waarom bepaalde eigenschappen domineeren, is nog niet opgehelderd. Men dacht wel, dat het de oude,nbsp;lang bestaande waren, die sterkere overerving zouden bezittennbsp;dan nieuwere. Dit is echter niet steekhoudend gebleken.nbsp;Verschillende voorbeelden zijn te noemen, waarbij nieuwe, pasnbsp;ontstane eigenschappen domineeren. Bevederde pooten bijnbsp;hoenderen en kruisingen van Merino ram en Muflon ooi, die innbsp;lichaamsvorm, kleur en hoedanigheid van de wol geheelnbsp;op den vader gelijken, zijn voorbeelden hiervan.
Door Davenport (New-York) is de stelling geopperd, dat positieve eigenschappen als regel domineeren overnbsp;negatieve of ontbrekende, b. v. het hebben van een kuifnbsp;bij hoenders over het niet aanwezig zi}n er van, bevederdenbsp;pooten over gladde, het aanwezig zijn van pigment overnbsp;slbinisine. Uitzonderingen blijven er echter, b. v. het onge-hoonid zijn gewoonlijk over het gehoornd zijn.
Over de eigenschappen als zoodanig valt nog meer op Ie merken, en wel hef volgende:
D. De zekerheid van overerven is des te grooter, naarmate de organen, die de eigenschappen te voorschijn roepen. Vroeger gevormd zijn.
Wanneer een orgaan reeds in het begin van het intra-uterine
-ocr page 56-38
leven gevormd wordt, zullen uitwendige invloeden veel minder gelegenheid hebben daarop in te werken, dan wanneer de vorming pas later geschiedt. De vorming van hetnbsp;hoofd vindt vroeg plaats, erft goed over, zoo zelfs, datnbsp;rasindeeling vaak op den schedelvorm gebaseerd is.
2. De overerving van eigenschappen is des te zekerder, naarmate ze afkomstig zijn van organen (weefsels), dienbsp;bestendig zijn en weinig aan verandering bloot staan.
Qangliencellen en beencellen zijn veel minder veranderlijk dan spiercellen en kliercellen. Grofbeenigheid, fijnbeenigheidnbsp;erven goed over en zijn veel minder afhankelijk van denbsp;verpleging enz. van het moederdier dan melkrijkdom.
Ook zullen organen, die zich zelfstandig, onafhankelijk van andere organen of weefsels ontwikkelen (zooals denbsp;zintuigen b.v.), hunne eigenschappen zekerder doen overerven.
3. Eigenschappen, die quantitatief het gemiddelde naderen, erven zekerder over dan die, welke daar ver uit-loopen.
Van een melkras, dat gemiddeld per dier jaarlijks 5000 L. melk geeft, zullen koeien van 5000 en 6000 L. deze eigenschap zekerder overerven, dan een uit dat ras, die b.v. 8000nbsp;L. geeft.
4. Ten slotte zal bij de overweging, of eigenschappen zullen overerven of niet, moeten worden nagegaan, opnbsp;welke manier ze den ouders eigen zijn geworden, of hetnbsp;raseigenschappen zijn of dat ze toevallig, door klimaats-of andere invloeden zijn verkregen.
Ook hierop zal later worden teruggekomen.
We hebben gezien, dat de eigenschappen in aanleg van vader, moeder en grootouders in het kind worden gelegd,nbsp;dat ze echter niet alle tot ontwikkeling komen, dat sommige latent blijven. Een eigenschap kan gedurende eennbsp;paar geslachten latent blijven en dan in eens te vo )rschijnnbsp;treden; door welke oorzaken is meestal onbekend. Hetnbsp;jong gelijkt dan in deze eigenschappen op een van de groot-
-ocr page 57- -ocr page 58-40
De eigenschappen kunnen zich dan ten opzichte van liet jonge individu verschillend gedragen.
Eerstens kunnen ze zich naast elkaar in het jonge dier ontwikkelen; bij gespikkelde kippen ziet men dit b. v. vannbsp;witte en. zwarte ouders. Gemengde overerving heet dit wel.
Ten tweede ziet men de eigenschappen tot een tusschen-vorm versmelten, die dan ongeveer het midden houdt tusschen die der ouders. Men spreekt dan wel van intermediairenbsp;overerving.
Bij den mensch ziet men zoo iets bij kruising van blanke en donkere rassen; bij dieren van lang- met kortstaartigenbsp;schapen. Bij kruising van Merino en Southdown schapennbsp;ziet men de progenituur meer vroeg rijp zijn dan de Merino,nbsp;minder dan de Southdown, meer vleeschtype hebben dannbsp;de Southdown.
Ten derde ziet men soms geheel nieuwe eigenschappen ontstaan. {Neomorphe overerving). In de botanie noemtnbsp;men dit hybride variaties.
Onderling gepaard geschiedt het, dat de eigenschappen van de kruisingsprodukfen onveranderd op hunne nakomelingen overgaan en er dus een nieuwe soort is ontstaan.nbsp;Strenge selectie is dan noodig om de eigenschappen vastnbsp;te leggen. Onze beste cultuurrassen zijn zoo ontstaan.
In andere gevallen ziet men, dat na de eerste generatie de eigenschappen zich weer splitsen en wel in vaste verhouding, zoodat van de 4 nakomelingen 3 de eigenschappennbsp;van de eene (domineerende), de vierde de eigenschappennbsp;van de andere (recessieve) der ouders aanneemt. Naarnbsp;Qreqor Mendel, die dit het eerst observeerde, wordt ditnbsp;de teer van Mendel genoemd. We zullen hier niet verdernbsp;op ingaan, daar het voor de zotechnie nog niet veelnbsp;beteekenis heeft. Wel zijn observaties gedaan, o.a. doornbsp;Davenport aan het Station for experimental evolution,nbsp;een Carnegie stichting bij New-York, die voor de toekomst iets beloven.
-ocr page 59-Men ziet ook, en wel dikwijls, dat de eigenschappen van de kruisingsprodukten zeer weinig constant zijn, daarnbsp;geen sterk domineerende op den voorgrond treden. Zenbsp;zullen zich dan in sterke mate door invloeden van buitennbsp;laten beheerschen.
We hebben hier en daar reeds opgemerkt, dat er verschillende omstandigheden zijn, die sterken invloed kunnen uitoefenen op het al of niet overgaan van eigenschappen.nbsp;Deze invloeden kunnen zich doen gelden tijdens het intrauterine leven, dus van af de bevruchting tot de geboortenbsp;van het jonge dier, ook echter daarna nog, tijdens hetnbsp;opgroeien.
Strikt genomen zouden deze laatste buiten ons onderwerp vallen, daar na de geboorte de eigenlijke overerving, invloednbsp;van vader en moeder, ophoudt.
Daar echter sommige eigenschappen, die in aanleg overgerfd zijn, zich pas ontwikkelen na de geboorte (melkrijkdom, precociteit), dus pas op lateren leeftijd kunnen wordennbsp;beoordeeld, is het van belang na te gaan, welke omstandigheden daarop kunnen influenceeren. Men dient deze tenbsp;kennen, om te kunnen beoordeelen in hoeverre de aanlegnbsp;Werd overgerfd, in hoeverre dus de ouders hun plicht deden.
Alles wat tijdens de vorming van de vrucht hierop van invloed is, gaat in hoofdzaak uit van vader en moeder.
Hieraan zullen we het eerst onze aandacht schenken. Niet de eigenschappen zelf komen nu ter sprake, maar hetnbsp;Overdragen er van op het jong, in. a. w. de
Deze overervingskracht is zeer verschillend bij de onderscheidene individuen en feitelijk pas te beoordeelen naar de progenituur. We treffen sommige dieren aan, zoowelnbsp;onder de vrouwelijke als onder de mannelijke, die een zeernbsp;i^rachtig overervingsvermogen hebben, zoodat men hun type
hunne eigenschappen, ook al zijn ze met verschillende dieren gepaard, steeds bij de progenituur te voorschijn zietnbsp;komen. De geslachtscellen van die dieren, de idioblasten.
-ocr page 60-42
schijnen dermate energiek en krachtig te zijn, dat ze over de andere domineeren. Dat zuike dieren voor de fokkerij,nbsp;voordi waar het geidt een ras te verbeteren, van enormnbsp;groote waarde zijn, spreekt wei van zeif; voornamelijk alsnbsp;het mannelijke dieren zijn. Deze overervingskracht is onafhankelijk van het ras.
We komen hier als van zelf op den grooten strijd, die in de vorige eeuw gestreden is tusschen aanhangers van denbsp;constantheidsleer en de bestrijders daarvan, en zullen hieraannbsp;eenige bladzijden wijden.
De stoot aan deze constantlieidstheorie werd gegeven door JuSTiNUs, een bekwaam en praktisch Oostenrijkschnbsp;paardenfokker, die in het begin van de vorige eeuw leefde.nbsp;Hij stelde een paar regels op omtrent overerving, waarinnbsp;gezegd werd, dat overerving geheel afhankelijk was vannbsp;raszuiverheid.
Voor rasverbeteraars wou hij dan ook alleen hengsten bezigen van zuiver ras. Halfbloeds konden geschikte ge-bruikspaarden zijn, voor de fokkerij werden ze door hemnbsp;onverbiddelijk afgekeurd..
Jaren lang gold de leer van Justinus als de eenig-zaligmakende. Wanneer een dier maar rasecht en van een goed ras was, had het als fokdier waarde.
Aanhangers van de constantlieidstheorie waren o. a. Weckerling en Menzel. Zij, vooral de laatste, schoven eennbsp;groot deel van de overerving op invloed van de vooroudersnbsp;en gingen daarmee tot de 5de en 6de generatie terug.
Heele tabellen werden daarvoor opgemaakt, waarop van generatie tot generatie die invloed werd aangegeven. Hiernbsp;nader op in te gaan zou ons te ver voeren.
Langzamerhand deden zich andere stemmen hooren en, alhoewel men aan de raszuiverheid nog groote waarde bleefnbsp;hechten, zag men toch den invloed het van individu (denbsp;overervingskracht) en den invloed van bodem en klimaatnbsp;niet geheel over het hoofd.
-ocr page 61-43
De constantheidsleer had haar goede zijde; toen men alles daarvan verwachtte, echter dit nadeel, dat zij vaak tot tenbsp;ver gedreven verwantschapsteelt heeft gevoerd.
Toen Hermann von Nathusius en Setteoast aan het woord kwamen, was het met de leer vanJuSTiNUS gedaan.nbsp;V. Nathusius toonde aan, dat voor goede overerving raszuiverheid geen vereischte was, door te wijzen op het ontstaan van het Engelsch volbloed, van den Orloff, van sommigenbsp;runder- en varkensrassen. Ontstaan door kruising, zijn hetnbsp;toch constante rassen geworden.
Settegasi' haalde de geschiedenis er bij en bewees door de leer van Darwin, van Lamarck e, a. den grooten invloednbsp;van het individu en van aanpassing aan uitwendige invloeden.nbsp;Hij legde bij de fokkerij het zwaartepunt op het individunbsp;en ging met zijne aanhangers zoo ver, dat ze alles verwachttennbsp;van de overervingskracht van het dier, met terzijdestellingnbsp;van raszuiverheid. De /d/Wwfl/Po/cnz' moest het doen.
Doordat men ook in dit opzicht overdreef en maar in s Blaue hinein ging kruisen, heeft men de fokkerijnbsp;daarmee niet altijd vooruit geholpen. Toch heeft het ditnbsp;groote voordeel gehad, dat de stoot is gegeven aan hetnbsp;fokken naar Leistung.quot;
Later heeft men, ook v. Nathusius en Settegast, meer den middenweg gekozen en de raszuiverheid haarnbsp;plaatsje terug gegeven in de fokkerij, als zijnde een belangrijke factor bij de overerving.
Ik merkte op, dat de overervingskracht onafhankelijk is van het ras. Wanneer men een hengst gebruikt van een bepaaldnbsp;ras, dat sinds jaren raszuiver gehouden is, dan zal dezenbsp;hengst alleen de raseigenschappen kunnen overdragen,nbsp;andere bezit hij niet, ook niet in aanleg. Heeft de hengstnbsp;dus voldoende overervings vermogen, dan is men zeker innbsp;de progenituur die eigenschappen te krijgen. Wanneernbsp; en door kruising een hengst heeft gekregen, welke diezelfde eigenschappen heeft, bezit hij daarnaast den aanleg
-ocr page 62-44
voor andere, en zal alleen door de progenituur kunnen worden uitgemaakt of bedoelde eigenschappen boven denbsp;anderen domineeren en overerven. Wil men deze eigenschappen gebruiken ter verbetering van een ander ras,nbsp;dan zal men, verder van de dieren niets afwetende, dennbsp;hengst nemen, die raszuiver is. Toch kan deze voor denbsp;fokkerij van veel minder waarde zijn dan de gekruiste,nbsp;wanneer de laatste een krachtig, de eerste een slecht over-ervings vermogen bezit.
Bij de vorming van nieuwe rassen (volbloed, Oost-Pruis, Hannoveraan) is de hooge fokwaarde van kruisingen vaaknbsp;overtuigend gebleken.
De overervingskracht is, zooals we gezien hebben, alleen te beoordeelen uit de praktijk, echter geven exterieur ennbsp;afstamming ons wel aanwijzingen in deze richting.
Dieren, die niet het uitgesproken type van hunne sekse vertoonen, zullen steeds slechte overervers zijn. We ziennbsp;dit hier veel bij stieren met wat Hollandsch of Australischnbsp;bloed. Ze zijn als stier alleen aan hunne geslachtsdeelennbsp;te onderkennen, anders zou men ze voor os kunnen latennbsp;doorgaan. Dergelijke produkten zullen in de fokkerij steedsnbsp;teleurstelling geven.
We willen verder hebben, dat het dier homogeen is, d. w. z. alle deelen moeten wijzen op het type, dat hetnbsp;vertegenwoordigt. Een dier van een melkras moet innbsp;alle deelen de kenmerken hebben van dat ras. Bij eennbsp;fijne, vettige huid willen we geen zware, grove horens, dienbsp;ons aan trekvee doen denken. Alles wat heterogeen is,nbsp;deugt niet.
Ook de afstamming zegt ons veel. Wanneer de vader krachtig overerft, is er veel kans, dat hij met de andere ooknbsp;deze eigenschap in de progenituur legt. De zoon van eennbsp;dergelijken vader zal men dus boven andere prefereeren.
Verschillende omstandigheden kunnen het overervings-vermogen versterken en verzwakken. Een dier erft in de
-ocr page 63-streek, waar het thuis is en zich geheel heeft aangepast aan bodem, klimaat en verzorging, het best over. Plaatst mennbsp;het onder andere verhoudingen dan die, waaraan het gewendnbsp;is, dan zal, zoolang het zich nog niet heeft aangepast, hetnbsp;overervingsvermogen daaronder lijden.
Wij zien dit hier vee! met Bengaalsche stieren. In het begin, pas gemporteerd, zijn de klachten algemeen over slechtnbsp;dekken, slecht overerven en zoo meer. Later wordt ditnbsp;beter.
Dat alle dingen, die de gezondheid aantasten, ook het overervingsmogen kunnen doen verminderen, spreekt welnbsp;van zelf. Alhoewel men bij een fokdier een goede gezondheid eischt, mag men daaruit toch geenszins besluiten totnbsp;eene goede overerving.
Er zijn nog andere factoren, die het overervingsvermogen van een dier kunnen versterken, namelijk de gesteldheidnbsp;van het dier, waarmee het gepaard wordt. Een voorbeeldnbsp;zal dit het best toelichten.
Bij het ter dekking stellen van een hengst is meermalen gebleken, dat het dier in de eene streek beter overerfdenbsp;dan in een andere, terwijl tocii de gesteldheid van bodemnbsp;en klimaat tusschen die streken geen verschil vertoonde.nbsp;Bij onderzoek bleek dan, dat het dier in de eerste streeknbsp;Vroeger reeds werkzaam geweest was of dat de vader vannbsp;den hengst daar gewerkt had. Het dier vond daar aanverwant bloed, aanverwante idioblasten, die samen gingennbsp;en een strijd tegen concurrenten gemakkelijker aan kondennbsp;binden.
Ook ziet men het verschijnsel, dat dieren van een bepaald ras met een ander goed paren en goede nakomelingen leveren, terwijl ze met een tweede ras veel slechtere progenituur geven. Bij te groote verschillen onderling isnbsp;dit begrijpelijk, doch het verschijnsel doet zich ook vooi,nbsp;waar de verschillen niet zoo groot zijn. De ondervindingnbsp;leert het ons, verklaren kunnen we hef vaak niet.
-ocr page 64-46
Als voorbeeld wil ik hier aanhalen de kruising van ons Javaansch rund met het Ongole en met het Mysore ras.nbsp;Met het eerste krijgt men veel beter progenituur dan metnbsp;het tweede, terwijl toch de verschillen tusschen Javaanschnbsp;en Mysore niet grooter zijn dan tusschen Javaansch ennbsp;Ongole.
Waar deze opmerkingen den invloed van de ouders op de vrucht golden, zullen we nu nagaan, welke invloedennbsp;na de geboorte, dus bij de ontwikkeling van het dier, vannbsp;belang zijn. Ze komen alle op rekening van bodem, klimaat en verpleging en hebben voornamelijk betrekking opnbsp;die eigenschappen, die zich pas later ontwikkelen.
Ook hier zullen we met voorbeelden de zaak het best duidelijk maken.
Precociteit is een eigenschap, die in aanleg kan worden overgerfd, zich echter later ontwikkelt. Hiervoor moetennbsp;de omstandigheden gunstig zijn. Wanneer niet, vooral innbsp;de eerste IV2 ja^r, ruim voldoende en goed voedsel wordtnbsp;verstrekt, merkt men van de vroegrijpheid niet veel. Mennbsp;zou dan het vader- of moederdier de schuld kunnennbsp;geven en denken aan slechte overerving, terwijl dit onjuistnbsp;is, daar de aanleg wel degelijk aanwezig was, zich echternbsp;door minder gunstige omstandigheden niet ontwikkelde.
De eigenschappen worden wel ingedeeld in aangeborene en verkregene. Onder de eerste worden verstaan dezulke,nbsp;die bij de geboorte als zoodanig of in aanleg aanwezignbsp;zijn, de andere zijn tijdens het leven verkregen.
Het overerven van de eerste is reeds voldoende besproken ; we zullen thans de verkregen eigenschappen aan eene naderenbsp;beschouwing onderwerpen.
Zoolang de veeteelt bestudeerd is, is het een punt geweest van meeningsverscliil en strijd, of deze eigenschappen overerven of liiet. Voor een beter oordeel zal ik beginnen metnbsp;de vermelding van enkele van de vele onderzoekingen,nbsp;die op dit gebied in den laatsten tijd zijn bekend gemaakt.,
-ocr page 65-47
SCHRDERS nam proeven met rupsen van een kleinen vlinder, die de gewoonte hebben de punten van de blaadjes,nbsp;waarmee ze zich voeden, om te slaan en met een paarnbsp;draden vast te spinnen. Door de punten af te knippennbsp;werd dit onmogelijk gemaakt, doch de rupsen gingen nunbsp;de randen omslaan. Hetzelfde werd herhaald bij de tweedenbsp;generatie, met hetzelfde gevolg. De derde generatie rupsennbsp;liet hij geboren worden op bladeren, waarvan de toppennbsp;niet afgeknipt waren en nu zag hij toch de meeste rupsennbsp;niet de toppen, maar de randen der bladeren omslaan.
Dr. Kammerer nam proeven met zwartgeel gevlekte salamanders. Wanneer deze op gele aarde gefokt werden,nbsp;nam de gele kleur sterk de overhand, omgekeerd, op zwartenbsp;aarde geteeld, de zwarte. Werden de aldus verkregennbsp;dieren op neutrale aarde verder gefokt, dan bleef bij denbsp;eerste de gele, bij de tweede de zwarte kleur overwegend.
Als laatste voorbeeld kunnen de proeven dienen van Przibram, die ook door collega van Oven {Tijdschriftnbsp;voor Veeartsenijkunde afl. 18, 1912) worden aangehaald.nbsp;Witte ratten reageeren op een temperatuur van 30 a 35C.nbsp;niet minder dichte beharing en enorm ontwikkelde testes.nbsp;De jongen, bij die temperatuur geboren en gehouden, ver-toonen hetzelfde. Wanneer tnen deze bij gelijke temperatuurnbsp;laat paren en ze daarna onder gewone omstandighedennbsp;plaatst, de jongen dus bij normale temperatuur geborennbsp;worden, zullen ze toch, alhoewel in minderen graad, genoemde eigenschappen vertoonen.
Deze proeven bewijzen, dat bij het leven verkregen eigenschappen kunnen overerven. Ook andere feiten toonen
ons dit.
De Arabier zegt van zijn paard; De Aiabier blijft zoolang Arabier, als hij de lucht van de woestijn inademt .nbsp;Er licht veel waars in dat gezegde. Dit paard is innbsp;verschillende landen ingevoerd er in eigen ras gefokt.nbsp;Wanneer men nu de Arabier ii Duitse lila ad ziet,
-ocr page 66-48
ill Oostenrijk, in Frankrijk en E n ge I a n d, ze zijn alle verschillend.
De door klimaat, verpleging, als anderszins veroorzaakte veranderingen zijn raseigenschappen geworden.
Iets anders is het met kwetsuren en verwondingen tijdens het leven aangebracht. Dat het coupeeren van staarten,nbsp;de besnijdenis en andere operaties nog steeds noodig zijn,nbsp;bewijst, dat deze verminkingen niet overerven.
Alhoewel het laatste woord in deze zaak nog niet gesproken is, kunnen we toch aannemen, dat alleen die verkregennbsp;eigenschappen overerven, welke bij hun ontstaan op hetnbsp;geheele organisme en daardoor ook op de geslachtscellennbsp;hebben ingewerkt.
Door Max Mller (Berlijn) worden in het Jahrbach far Wissenschaftliche and praktische Tierzucht (6er Jahrgang),nbsp;interessante waarnemingen gepubliceerd betreffende het overerven van de kleur q\ van bepaalde lichaamsdeelen.
Omtrent de kleur het volgende:
Vossen, onderling gepaard, geven altijd vossen. De dekhengst Neluska (Celle) verwekte bij 206 vosmerries 206nbsp;gelijkkleurige veulens. Deze kleur kan men dus in eenenbsp;stoeterij gemakkelijk zuiver houden.
Zwarten onderling gepaard, geven zwarten, echter ook vossen, stekelharigen en schimmels. Volgens Crampe verwekken ze zelden of nooit bruinen, volgens VON Oettinoennbsp;en Mller nooit donker bruinen. (Waarnemingen vannbsp;Trakehnen, Beberbeck en Graditz.)
Bruinen onderling gepaard, geven alle kleuren. Een kudde bruine paarden zal men ook nooit in die kleur kunnennbsp;houden.
A f t e e k e n i n g e n aan hoofd en beenen erven zeer gemakkelijk over. In de runderfokkerij zien we dit ook sterk. Wij hebben er hier een duidelijk voorbeeld van in denbsp;witte afteekeningen aan het hoofd bij de Mysore stieren.nbsp;De kalveren zijn daaraan alleen al op een afstand te herkennen.
-ocr page 67-Bij het kruisen met verschillende kleuren kan men niet van te voren zeggen, welke kleur het veulen zal hebben.nbsp;Dan eens domineert de voskleur, dan weer bruin of zwart.nbsp;Omtrent het overerven van bepaalde lichaamsdeelen en
van het karakter liet volgende:
De kruisingen tiissclien hengst en ezelin, tussschen ezei-hengst en merrie, tusschen bisonstier en gewoon rund, hebben doen zien, dat de vader zijne physiologische ennbsp;psychologische eigenschappen in veel sterkere mate doetnbsp;overerven dan de moeder. Het muildier is veel weerstand-biedender, soberder, dan de muilezel; ook de jongen vannbsp;bison en gewone koe hebben deze eigenschappen van dennbsp;vader. De kalveren van Mysore stier en Javaansche koenbsp;hebben ook het meer nerveuse temperament van den vader.nbsp;Eigenaardigheden aan het hoofd als: gewelfd voorlloofd,ge-
hogen neus, hangooren, erven van vaders en van moederskant
met vrij groote zekerheid over. Ook typische halsvormen, als hertehals, rechte hals, hebben zeer veel kans van overerven.
Waarnemingen uit fokkerijen met Belgische hengsten, iht muildierfokkerijen e.a. hebben doen zien, dat de schoftnbsp;Weer door de merrie, de schouder meer door den hengst wordtnbsp;henfluenceerd, terwijl de laatste op de achterband meernbsp;nvloed uitoefent. Bij keuring van hengsten zullen we opnbsp;Schouder en achterband dus weinig toegeven, bij merrie-heuring zullen we graag een goed ontwikkelde schoft zien.nbsp;Wat dit laatste aangaat, den meerderen invloed van vadernbsp;moeder op bepaalde eigenschappen, lichaamsvormennbsp;hierover zijn verschillende waarnemingen gepubliceerd,nbsp;hie echter nog zoo aangevallen en tegengesproken worden,nbsp;dat ik het vooralsnog niet van praktisch nut acht, daar
''^rder op in te gaan.
Om het evenwicht niet te verbreken heeft de natuur gezorgd, dat er over de geheel e aarde, zoowel bij mensch als dier, ongeveer
50
Is dit toeval of is dit ook aan vaste, nog onbekende wetten gebonden? Men heeft al sinds eeuwen getracht dit vraagstuk op te lossen, en aan theorin heeft het niet ontbroken.
Volgens sommigen zou het geslacht reeds in de kiemcel aanwezig zijn, zoo wel in de vrouwelijke als in de mannelijke. De idioblasten zouden of mannelijk of vrouwelijknbsp;zijn; van het aantal en de energie van n van beide zounbsp;afhangen, welke domineert. Anderen gaven het vrouwelijknbsp;ei of de mannelijke geslachtscel slechts nsoortige idioblasten en dachten, dat het eerste alleen het geslacht bestemde. Een derde opvatting was, dat een der eierstokkennbsp;en testikels alleen vrouwelijke, de andere alleen mannelijkenbsp;cellen zou hebben.
Naast deze theorie, dat het geslacht reeds in de geslachtscellen was vastgelegd, kwamen andere, volgens welke het geslacht bepaald werd tijdens de paring en zou afhangennbsp;van de conditie, waarin het mannelijk of het vrouwelijknbsp;individu zich bevond. Nog eene andere wilde het geslacht bepaald zien pas later, tijdens de ontwikkeling.
De geslachten zouden beide aanwezig zijn en omstandigheden, die invloed hadden op de moeder tijdens de ontwikkeling van de vrucht (sterke of minder sterke eiwit-voeding b.v.) zouden oorzaak zijn, dat de mannelijke ofnbsp;vrouwelijke aanleg zich ontwikkelt.
We zullen op deze theorien niet verder ingaan, daar het op heden bij theorien gebleven is en men nog weinignbsp;verder is dan vroeger. Toch heeft men den laatsten tijdnbsp;wel interessante proeven in die richting gedaan bij visschen.
Thmm liet volwassene, sterke wijfjes paren met njarige mannetjes of groote wijfjes met kleiner mannetjes en omgekeerd, en kreeg de volgende uitkomsten:
5 groote wijfjes met half zoo groote mannetjes ... resultaat 85 /o mannetjes;
5 groote wijfjes met zeer groote, laatrijpe mannetjes, . . resultaat 76 % wijfjes;
51
5 middelgroote wijfjes met zeer groote laatrijpe mannetjes .... resultaat 92 7o wijfjes;
5 middelgroote wijfjes met middelgroote mannetjes,. . . resultaat 55 mannetjes, waaruit hij concludeerde,nbsp;dat het geslacht zich richt naar de zwakste van de ouders.
Ten slotte nog een enkel woord over het overeiven van gebreken en ziekten.
Vergeleken bij vroeger wordt het lijstje van de over-srfelijke gebreken steeds kleiner. Waar men vroeger langs statistischen weg wist aan te toonen, dat bepaalde gebreken,nbsp;bepaalde ziekten overerfelijk waren, is men langzamerhandnbsp;meer de casustiek gaan bestudeeren en heeft opgemerkt,nbsp;dat strikt genomen, in den direkten zin van het woord, zeernbsp;weinig ziekten en gebreken als zoodanig overerven. Ennbsp;nog steeds wordt het betreffende lijstje kleiner.
Wil men van overerven spreken, dan zouden de aandoeningen in de geslachtscellen moeten zitten en zich direkt i'i het embryo moeten ontwikkelen. Van bijna alle ziektennbsp;heeft men al kunnen nagaan, dat er geen overerving,nbsp;maar besmetting in het spel is. Ook waar de ziekte bijnbsp;de geboorte kon worden geconstateerd, had men te doen metnbsp;besmetting, intra-uterine, door de moeder.
Vroeger gold tuberculose voor overerfelijk. Met mijlen 'ange statistieken wist men dit te bewijzen. Toch was er,nbsp;noch in de spermatozode, noch in het vrouwelijk ei ooitnbsp;6en tuberkelbacil gevonden. Thans wordt ook algemeennbsp;de besmetting als oorzaak aangenomen.
Iets anders is het, waar men spreekt van aanleg, dispositie. De aanleg voor ziekten en gebreken kan wel degelijknbsp;overerven. Een nauwe borstkas met slecht ontwikkeldenbsp;longen, een zwak spronggewricht kunnen predispositienbsp;geven voor tuberculose, voor spat.
Ook kan men als overerfelijk beschouwen: slechte functie van bepaalde organen, niet door ziektekiemen veroorzaakt.nbsp;Deze kunnen oorzaak van ziekte zijn.
-ocr page 70-52
Een paard met slechte functie van het slijmvlies van maag en darmen of van klieren, die op de spijsvertering vannbsp;invloed zijn, kan deze eigenschap op zijne kinderen overdragen. Bij beide kan het oorzaak zijn van vaak terug-keerende koliek. De koliek erft niet over, wel deze predis-poneerende oorzaak.
Ook algemeene zwakte, mindere weerstand van het geheele organisme, kan overerven.
Dit kan verschillende oorzaken hebben. Ziekten, syphilis b.v., kunnen het geheele organisme hebben ondermijnd, zoodatnbsp;alle weefels, de cellen, het protoplasma, ook de geslachtscellen geleden hebben. Bij de progenituur ziet men ziekteverschijnselen optreden (epilepsie, intellectueele stoornissennbsp;e.a.) die, ofschoon van anderen aard, toch het indirektenbsp;gevolg zijn van de ziekten der ouders (erfelijk belast).
Bij alcoholisme ziet men hetzelfde; bij honden is dit proefondervindelijk vastgesteld.
Bij het Leicester schaap zag men ook eene algemeene lichaamszwakte optreden, waarschijnlijk door te hoog gedreven veredeling.
Wanneer men dergelijke produkten met elkander paart, krijgt men in hooge mate verergering.
De infectietheorie en het verzien zullen we, als zijnde van geen praktiscsh belang, buiten bespreking laten.
We zijn hiermede zoo ongeveer aan het einde gekomen van ons onderwerp, de overerving. Zooals ik in den aanhefnbsp;opmerkte, is het mijn doel hiermede op te wekken totnbsp;meerdere publicatie op veeteeltkundig gebied. Ik had aannbsp;deze deels theoretische beschouwingen meer praktischenbsp;waarnemingen willen toevoegen, doch daarvoor is de bijdragenbsp;reeds te lang geworden. Ik hoop dit te doen in eenenbsp;volgende aflevering, waar ik iets over de keuze van fok-dieren denk mede te deelen.
Salatiga, November 1912.
-ocr page 71-DOOR
W. QROENEVELD.
{Directeur van Stoeterij en Remonte-dept.)
Het is een bekend verschijnsel, dat nagenoeg overal tal van bij den hengst gebrachte merries niet bezet geraken.nbsp;I'i Europa vindt met het aantal geboren veulens al zeernbsp;bevredigend, wanneer het ongeveer 60 a 65 7o bedraagtnbsp;van het aantal der gedekte merries. Van meerdere fokdis-tricten in Duitschland is het bekend, dat dit cijfer altijdnbsp;beneden 60 7o blijft.
In het Jaarboek van het Departement van Landbouw in ^ed.-lndi over het jaar 1909 vindt men opgegeven, datnbsp;het aantal aangegeven veulens slechts 23 /o bedraagt vannbsp;het aantal door de gouvernementsdekhengsten gedektenbsp;rnerries. Op die vermelding volgt weliswaar; Hierbijnbsp;nioet echter wel in aanmerking worden genomen, dat eennbsp;groot gedeelte der merriehouders uit onverschilligheid ofnbsp;achteloosheid verzuimt aangifte te doen van de geboortenbsp;van een veulen, terwijl een ander gedeelte de merries verkoopt, zoodat het aantal opgegeven geboorten steeds beneden de werkelijkheid blijft.
Houdt met met deze factoren rekening, dan mag men aannemen, dat het bevruchtingsprocent hooger is dan 23nbsp;doch in elk geval tocli uiterst laag blijft en zeer zeker nietnbsp;bevredigend genoemd mag worden.
Waar het aantal paarden in alle residenties van java
-ocr page 72-54
van jaar tot jaar vermindert, daar is het zeker van het uiterste belang na te gaan of niet het aantal geboortennbsp;zou zijn te vermeerderen.
Daar, waar gouvernernentsdekhengsteii gestatiouueerd zijn, worden niet alleen een onvoldoend aantal merries bijnbsp;die hengsten gebracht, doch het aantal uit die merries geboren wordende veulens is, zooals wij zagen, verre vannbsp;bevredigend. In verband met de oeconomische ontwikkeling der bevolking, de uitbreiding der groote cultures ennbsp;aanleg van wegen neemt het gebruik, dat van paardennbsp;gemaakt wordt, voortdurend toe, waardoor het aantal geleidelijk vrij sterk afneemt (en de prijs der paarden enormnbsp;stijgt. Red. V. A. Bl.).
Van groot oeconomisch belang zou het daarom zijn, indien kon worden bereikt, dat in de toekomst op een grooter percentage bevruchtingen zou kunnen worden gewezen.
Onder tal van oorzaken, welke bij elkaar de schuld zijn van dat gering aantal veulens, meen ik op den voorgrondnbsp;te mogen plaatsen dat, wat ik zou willen noemen, de legendenbsp;van den negenden dag.
Hoe vaak hoort men niet: breng de merrie den negenden dag na het werpen bij den hengst, negen dagen later moetnbsp;ze weer gebracht worden om te worden geprobeerd en dannbsp;nog eens twee maal negen dagen later. Slaat zij den hengstnbsp;dan af, dan is de merrie waarschijnlijk bezet.
Ook de bekende Handleiding voor paardenfokkerij van Van der Weq zegt, dat men de merrie negen dagen, nadatnbsp;zij gedekt is, weer bij den hengst brengt.
Mieckley, de bekende veterinair van Beberbeck, zegt deze kwestie behandelende:
Was den neunten Tag in der Pferdezucht fr eine Bedeu-tung zugesprochen wird, das wird man am ehesten und eindringlichsten gewahrbei derBedeckungder Stuten. Wohernbsp;die Bedeutung dieses Tages kommt, ist heute kaum nachnbsp;zuweisen. Auf jeden Fall hat der Tag mit der physiolo-
-ocr page 73-gisclien verrichtuiig des weibliclieii Sexualapparates gar keine Beziehuiigen, wohl aber mit dem dunkien Mysticismusnbsp;einer granen Vorzeit. Es ist eine alte Ueberlieferung, dernbsp;man aus guter, alter Anhanglichkeit huldigt und die heulenbsp;noch in den Deckvorschriften der Landgestte zum Ausdrncknbsp;gebracht ist.
Is het in Holland, is het in Indi anders?
Dat eene merrie alleen met succes is te dekken tijdens cene periode van hengstigheid behoeft te dezer plaatse nietnbsp;te worden gezegd, al zou men het ook lederen inlandschennbsp;paardenfokker dagelijks willen voorhouden, want nognbsp;steeds wordt tegen dezen regel gezondigd.
Ook is bekend, dat eene merrie bijna altijd kort na het werpen weer hengstig wordt. In de literatuur vindt mennbsp;opgegeven, dat zulks plaats heeft tusschen den vijfden ennbsp;den tienden dag. Deze periode heet dan een 7 of 8 talnbsp;dagen te duren. Waar bij de stoeterij alhier steeds denbsp;regel is gevolgd de merries, welke wat conditie betreftnbsp;daarvoor in aanmerking kwamen, te laten dekken, zoodianbsp;ze hengstig werden, heb ik een goed overzicht verkregennbsp;van het tijdstip, waarop eene merrie, na geworpen te hebben,nbsp;weer hengstig wordt.
Daardoor heb ik de volgende opmerkingen kunnen maken.
I. bijna alle merries worden kort na het werpen hengstig, slechts betrekketijk zelden komt het voor, dat ze innbsp;die dagen niet hengstig worden;
2. de meeste merries worden hengstig op den vijfden dag na het werpen;
andere merries worden hengstig op den zesden of zevenden dag en zeer enkele op den achtstennbsp;negenden dag.
Omtrent den duur van de periode van hengstighei m ^ ik opgemerkt te hebben, dat zij kan worden gesteld Pnbsp;a 8 dagen, zooals ook in de literatuur ter zake venbsp;wordt. Deze feiten op den voorgrond plaatsende is le
-ocr page 74-56
gemakkelijk in te zien, dat de veelal gebruikelijke wijze, waarop de merrie bij den hengst wordt gebracht, verkeerd is.
Men kan toch aaanemen, dat sommige meri ies na geworpen te hebben hengstig zullen zijn van den vijfden dag tot den twaalfden, andere van den zesden tot den dertien-den, van den zevenden tot den veertienden en zeer enkelenbsp;van den achtsten tot den vijftienden, dan wel van dennbsp;negenden tot den zestienden dag.
Het brengen van de merrie op den negenden dag bij den hengst is dus op zich zelf niet beslist verkeerd, ofschoon innbsp;vele gevallen de hengstigheid reeds aan het afnemen zalnbsp;zijn, vooral, indien de negende dag wordt opgevat als nanbsp;9 dagen, d.i. de tiende dag. Men loopt dus al vrij gauvvnbsp;gevaar, dat men te laat is en men het meest gunstigenbsp;tijdstip heeft laten passeeren.
Erger wordt het, wanneer de merrie negen dagen later weer bij den hengst wordt gebracht. Men kan haast nietnbsp;zekerheid zeggen, dat op dien dag d.i. de achttiende dagnbsp;na het werpen geen enkele normale en niet ziekelijkenbsp;merrie hengstig zai zijn. Mocht de merrie bij de eerstenbsp;dekking opgenomen hebben, dan bestaat groote kans, datnbsp;het brengen van de merrie op den achttienden dag bij dennbsp;hengst aanleiding geeft tot verwerpen. Dat zoogenaamdnbsp;naprobeeren toch geeft aanleiding tot eene nerveuse opwinding der merrie en ontaardt niet zelden in eene dekkingnbsp;met geweld. De merrie is dan immers tweemaal gedektnbsp;en men acht het succes meer verzekerd, doch begrijpt niet,nbsp;dat juist de tweede dekking het succes van de eerste vernietigd kan hebben. Eerst later volgt de teleurstelling.nbsp;Dan maar van voren af aan.
Naar mijne overtuiging schuilt in de hier bedoelde gedragslijn de hoofdoorzaak van het gering aantal bezetnbsp;wordende merries. Hoe moet dan wel gehandeld worden?
In de eerste plaats moet de hengstigheidsperiode zooveel mogelijk benut worden. Ofschoon natuurlijk ne dekking
-ocr page 75-57
in die periode tot liet doel kan leiden, moet men door twee of drie dekkingen in diezelfde periode zich eenenbsp;grootere kans van slagen verzekeren. Waar, zooals wijnbsp;gezien hebben, de hengstigheid 7 dagen duurt, is er allenbsp;gelegenheid de merrie in die periode twee of drie maalnbsp;te laten dekken.
Sedert de laatste jaren lieb ik dan ook den volgenden regel bij de stoeterij gesteld; nadat het veulen vijf dagennbsp;oud is, wordt de merrie bij den hengst gebracht. Is denbsp;merrie hengstig, dan wordt ze gedekt op den dag volgendenbsp;op dien, waarop het eerst hengstigheid werd opgemerkt.nbsp;Na de eerste dekking volgt twee dagen later de tweedenbsp;dekking en weer twee dagen later de derde. Daarna wordtnbsp;de merrie met rust gelaten.
Het resultaat is, dat op deze wijze nagenoeg alle merries blijken opgenomeu te hebben.
Mijne ondervinding heeft dat niet bevestigd. Herhaaldelijk foch heb ik eene merrie niet dadelijk na het werpen willennbsp;laten dekken en wachtte ik, om de merrie te sparen, totnbsp;het veulen gespeend was. Werd in een dergelijk gevalnbsp;hetzelfde stelsel toegepast, dan werd ook nagenoeg steedsnbsp;succes verkregen. Omdat men geen houvast heeft, wanneernbsp;merrie hengstig zal worden, is het iets moeilijker omnbsp;het begin van de liengstigheid vast te stellen en moet zenbsp;soms wat langer geobserveerd worden.
Het wil wij voorkomen, dat uit het vorenstaande ook Voor de praktijk bij de paardenfokkerij der bevolking wel
eenig voordeel is te trekken.
Is een veulen eene week oud, dan wordt de moeder met veulen naar het heiigstenstation gebracht. Zij blijven
-ocr page 76-58
aldaar, b. v. in een op te richten loodsje, drie of vier dagen. Tijdens dat verblijf wordt de merrie driemaal gedekt. Daarnanbsp;brengt men de merrie niet meer bij den hengst. Bij jongenbsp;merries wordt op overeenkomstige wijze gehandeld.
Kon dit in toepassing worden gebracht en daartegen kunnen m. i. geene ernstige bezwaren bestaan, dan zal mennbsp;eene niet onbelangrijke vermeerdering van het aantal bevruchtingen kunnen constateeren en is het in eens uit metnbsp;het hangen aan den negenden dag.
Ten slotte nog enkele losse opmerkingen, welke ik in de gelegenheid was te maken en waarvan ik de verklaringnbsp;gaarne overlaat aan meer bevoegden.
a. nbsp;nbsp;nbsp;Wordt eene merrie hengstig, dan ziet men zeer dikwijls,nbsp;dat het veulen diarrhee krijgt. Is de hengstigheid vannbsp;de moeder voorbij, dan wordt in den regel de mestnbsp;van het veulen weer normaal.
b. nbsp;nbsp;nbsp;Onder de merries der bevolking vindt men vrij dikwijlsnbsp;merries, welke steeds hengstig zijn. De een of anderenbsp;ziekelijke aandoening ligt natuurlijk daaraan ten grondslag.
c. nbsp;nbsp;nbsp;Herhaaldelijk ziet men dat sommige merries eene anderenbsp;merrie bespringen; men kan dan zeker zijn, dat denbsp;opspringende merrie bezet is en de besprongen wordende hengstig.
Padalaranq, October 1912.
-ocr page 77-DOOR
Door mij zijn aan de hand van de bestaande geboorteregisters van afstammelingen van dekstieren de leeftijden vergeleken met de tandwisseling van hier geboren runderennbsp;en wel bij volbloed Bengaalsche zoowel Ongole, Hesarnbsp;als Mysore type volbloed javaansche en de kruisingennbsp;tusschen deze rassen.
Bloote opgaven van de eigenaars zijn in den regel zeer onjuist en daarom wordt de leeftijd meestal geschat. Aangenomen werd hierbij, dat het Bengaalsche rund en speciaalnbsp;de Mysore het minst praecoos, het Javaansche rund ietsnbsp;neer praecoos is, doch lang niet zooals het Engelsche,nbsp;maar meer het Hollandsche rund naderende.
In groei is dit eveneens het geval. Ziet men een Javaansch rund niet meer noemenswaard groeien na zijn 4de levensjaar, het gemporteerde Bengaalsche rund ziet men in groottenbsp;on in massa nog toenemen, lang nadat de laatste melktandnbsp;vervangen is door de blijvende, zoodat men het dier pasnbsp;op zijn 6de jaar als uitgegroeid kan beschouwen.
Dit laatste is ook van toepassing op de kruisingen en wel vooral op die, welke het meest van het vadertypenbsp;(Bengaalsch) hebben overgerfd.
Indien men mocht verwachten, dat ook de tandwisseling belangrijke verschillen zou aanbieden, dan bedriegt mennbsp;zich, althans de door mij verkregen getallen wijzen op eennbsp;niet merkbaar onderscheid.
-ocr page 78-60
Het tijdstip van de tandwisseling, zoowel bij hetjavaan-sclie en Bengaalsche rund als bij de kruisingen, is niet in nauwe grenzen te noemen, maar loopt nog al eens eenigenbsp;maanden uiteen. Onder dertig stuks, zoowel koeien alsnbsp;stieren, op het oog 2 jarige dieren, die nog g-een melktandnbsp;gewisseld hadden, vond ik als maximum leeftijd 2 jaarnbsp;en 5 maanden. Dit betrof een volbloed Javaansche vaars.
Bij 25 koeien en stieren, waaronder volbloeds en kruisingen, die de binnentanden gewisseld hadden, vond ik als minimum leeftijd bij een volbloed Javaansche stier 2 jaarnbsp;en 2 maanden en als maximum leeftijd 3 jaar bij eennbsp;volbloed Bengaalsche stier (Hesar type).
Van de meeste varieerde de leeftijd van 2 jaar en 4 maanden tot 2 jaar en 10 maanden (deze laatste leeftijdnbsp;o.a. bij 2 volbloed javaansche runderen).
Onder vijf en twintig exemplaren, die 4 tanden gewisseld hadden, dus de binnen en binnenmiddentanden, vond ik als minimum leeftijd 2 jaar en 6 maanden bij eennbsp;volbloed Bengaalsche stier (Ongole type); vijf gekruistenbsp;dieren waren 2 jaar en 8 maanden, terwijl de overigenbsp;boven de 3 jaar waren tot een maximum, bij een gekruistenbsp;Mysore vaars, van 3 jaar en 6 maanden.
Ouder twintig dieren, die zes tanden hadden gewisseld, was de jongste 3 jaar en 3 maanden (halfbloed Mysorenbsp;koe), de oudste 3 jaar en 11 maanden (halfbloed Mysorenbsp;koe), terwijl de leeftijd der andere daar tusschen lag.
Onder twintig onderzochte dieren, die pas afgewisseld waren (baroe rampas), werd als minimum leeftijd gevondennbsp;4 jaar en 2 maanden bij een halfbloed Mysore koe.
Ook zijn eenige gekruiste Javaansch-Europeesche en een paar volbloed Europeesche (Hoilandsche of Australische)nbsp;runderen onderzocht. Ook bij deze bewogen zich de leeftijden in verband met het aantal gewisselde snijtandennbsp;tusschen de minima en maxima van deJavaausch-Bengaalschenbsp;kruisingsproducten.
-ocr page 79-61
Op grond van deze bevindingen komt het mij daarom liet meest praktisch voor omtrent den leeftijd van een innbsp;Indi geboren rund, hetzij volbloed Bengaalsch, Javaanschnbsp;of Europeesch of kruisingsproducten hiervan, aan te nemen,nbsp;dat:
wanneer niets is gewisseld, de leeftijd niet boven de 2 jaar is;
wanneer 2 tanden zijn gewisseld, de leeftijd 2V2 is;
wanneer 4 tanden zijn gewisseld, de leeftijd minstens 3 jaar is ;
wanneer 6 tanden zijn gewisseld, de leeftijd minstens jaar is;
wanneer het dier alle 8 tanden heeft gewisseld, dusrampas is, het dier ouder dan 4 jaar is.
November 1912.
DOOR
P. ZIJP.
Deze prolapsus, onmiddellijk na de geboorte van twee jongen ontstaan, kwam ongeveer 40 uur daarna ondernbsp;mijn behandeling. Vruchtvliezen waren niet aanwezig;nbsp;slechts de eene hoorn was omgestulpt, maar deze wasnbsp;sterk gezwollen, zeer vuil, hier en daar met grauwachtignbsp;zwarte plekken op het slijmvlies en eenige kleine nietnbsp;penetreerende wondjes. Na zorgvuldige reiniging ennbsp;massage begon ik de repositie. Wel kon ik betrekkelijknbsp;gauw de geheele uitgestulpte uterus binnen de vulva brengen,nbsp;echter de cervix bleek reeds zoodanig gesloten, dat verder
-ocr page 80-62
omstulpen eerst na een kwartier vrij sterk aandrukken plotseling gelukte. Onmiddellijk ging ik met mijn handnbsp;verder en kon nu na eenige moeite door de cervix komennbsp;en de geheele baarmoeder goed leggen. Waar de cervixnbsp;reeds zoover gesloten was, aclite ik een vulva-hechting overbodig. Het dier, een Bengaalsclie melkgevende geit, isnbsp;verder zonder eenig ziekteverschijnsel te vertoonen genezen.
Waar over het algemeen de prognose bij prolapsus uteri van geiten zeer ongustig is, achte ik het van belangnbsp;om dit geval, dat onder betrekkelijk ongunstige omstandigheden (eerst 40 uur na het ontstaan en zeer vervuild) behandeld werd, te vermelden.
-ocr page 81-R E F K R A T E N.
Sexualiteit, invoering van ruinen bij de Afrikaansche cavalerie.
De Fransche majoor-paardeiiarts Graux beliandelf inde Revue vtrinaire militaire van 31 December 1911 opge-melde kwestie. Na een nauwkeurig onderzoek meendenbsp;hij de vraag, of de Berberliengsten door ruinen belioorennbsp;te worden vervangen, bevestigend te moeten beantwoorden.
In de eerste plaats vermeldt hij, waarom men zich hengsten heeft laten opdringen en dan de vele redenen en de waargenomen feiten, welke pleiten voor eene vervangingnbsp;van deze door ruinen.
Toestand te wijten aan gewoonte en Arabische legenden.
Tegenwoordig is de cavalerie in Algiers in hoofdzaak geremonteerd met Berber-of Arabo-berberhengsten; castratienbsp;geschiedt alleen bij onhandelbare paarden. Vanwaar dezenbsp;toestand? Alleen in navolging van den inboorling. Denbsp;officieren van de eerste Afrikaansche oorlogen hebben, getroffen als zij waren door de Arabische gewoonte, deze totnbsp;hef uiterste doorgevoerd. Velen van hen namen haar aannbsp;met het geloof van bekeerlingen en beschouwden haar alsnbsp;Gen manifestatie der rede, op zijn minst als een uiting vannbsp;een nobel idee. Generaal Daumas heeft, in geestdrift gebracht door de voorschriften van den Koran en onder dennbsp;indruk van de brieven van den Emir, getracht de equestrischenbsp;wetenschap van de Arabieren aantetoonen! Tegenwoordignbsp;verwarren wij de legende niet meer met de werkelijkheid.nbsp;Een ieder weet, dat de Arabier geen paardenman is.
-ocr page 82-64
Om zich van het edele dier te bedienen, heeft hij zijn toevlucht genomen tot middelen van een zeldzame bar-baarschheid, welke niets rationeels hebben en waarbij totnbsp;groote schade voor het behoud van het organisme geweldnbsp;en verzet altijd in het spel zijn. Met de drie marteltuigen,nbsp;gebit, beugel en spoor, haalt de inboorling op een gegevennbsp;moment alles uit zijn paard om het daarna weer 2 of 3nbsp;maanden op zijn stroobed te laten staan.
De Arabier, die au fond een groot kind is, wordt bekoord door de gemakkelijkheid, waarmede de hengst zich leentnbsp;tot clownachtige excercities, welke op zijn fantasie werkennbsp;En ten slotte is voor hem alles, wat met het mannelijk geslacht in verband staat, onaantastbaar: de baardnbsp;van den man, de testikels van het paard. Het is slechtsnbsp;hij hooge uitzondering, dat hij een weerspannig dier laatnbsp;castreeren. In tegenstelling hiermede castreert hij zondernbsp;aarzelen zijn muildier, dat in zijn oogen een mannetje isnbsp;met nuttelooze attributen van zijn sekse, een onedele stam.nbsp;Een muildier, zegt de Arabier, verloochent zijn vader. Alsnbsp;men het vraagt; wie is uw vader? antwoordt het: het paardnbsp;is mijn oom, er de voorkeur aangevende zich te beroepennbsp;op eene zijdelingsche verwantschap van moeders zijde, tennbsp;einde naar zijn geboorte uit het paard te kunnen verwijzen.
De Arabier, die zich niet tevreden stelt er zelf mannelijk uit te zien, eischt, dat zijn rijdier dit effect nog verhoogt.nbsp;Uit traditie en op meer philosophische dan wetenschappelijkenbsp;gronden hebben de inboorlingen aldus steeds de voorkeurnbsp;gegeven aan hengsten boven ruinen.
Toen wij in de kolonie kwamen, hebben wij hen op het terrein van hun vooroordeelen gevolgd en voorgeschreven,nbsp;dat de paarden van de Afrikaansche cavalerie hengstennbsp;zouden moeten blijven.
Tegenwoordig moeten wij de kwestie van een geheel ander standpunt beschouwen; het gebruik van het troepenpaardnbsp;is geheel anders, dan dat van het paard van den inboorling.
-ocr page 83-65
Het werk, dat wij vragen is een voortdurende oefening en geen arbeid voor een enkel oogenblik; wij willen een ruiterij,nbsp;die zich ook na een campagne van eenige maanden krachtignbsp;6n in goeden staat houdt, en dit resultaat kan men, alleennbsp;bereiken met ruinen.
Laten wij dus breken met vooroordeelen, met een zekere esprit cocardier, en zonder aarzelen een wijzen en nuttigennbsp;maatregel nemen.
Tegenwoordig zijn er aanzienlijk meer ruinen in de regimenten, dan vroeger het geval was. Hiermede is het aantal voorstanders van de castratie eveneens gestegen, daar mennbsp;zich thans beter rekenschap kan geven van de voordeelen,nbsp;welke de ruinen opleveren.
Bij de regimenten jagers vindt men nog zelden bereden officieren, die geen voorstanders zijn van castreeren. Bijnbsp;de spahis vinden deze inzichten langzamer ingang, alsnbsp;gevolg van de opvatting van de inboorlingen, die een gecastreerd paard een jodenpaard noemen.
Vele bereden troepenofficieren en de meerderheid der paardenartsen geven toe, dat overal, in Algiers en Marokko,nbsp;m tijd van vrede zoowel als in tijd van oorlog, de castratienbsp;van den Berber, in plaats van de intrinsieke waarde vannbsp;het induvidu te verminderen, van gunstigen invloed is opnbsp;zijn algemeenen toestand, op zijn onderhoud en op zijnnbsp;gebruik, onder voorbehoud van hetgeen nader omtrent dennbsp;leeftijd zal worden medegedeeld.
In 1908 en 1909 werden 115 ruinen, bestemd voor de officieren van de Ffansche infanterie, over het 6de (70)nbsp;en 2de (45) Afrikaansche jagers verdeeld om vroeger geledennbsp;verliezen aan te vullen. Deze paarden hebben zich zoonbsp;goed gehouden, dat de betrokken kolonels sedert dien tijdnbsp;de castratie systematisch hebben doorgevoerd.
Het waarnemingsgebied, wat de ruinen betreft, heeft zich
-ocr page 84-in de laatste jaren, zoowel over Ie Haut-Quir, de Noordelijke streken van de grenzen tusschen Al g i e rs en Ma ro k-ko, als la Chaoua, uitgebreid. Overal hebben de ruinen zich uitstekend gehouden en zijn evengoed bestand geblekennbsp;tegen ontberingen en vermoeienissen als de hengsten.
De inboorlingen van Marokko zelf hebben zoo goed de bezwaren en het gevaar van het gebruik van hengstennbsp;ingezien, dat zij in Ie Haut-Guir slechts merries berijdeii,nbsp;welke rustig en handelbaar zijn en hetzelfde uithoudingsvermogen en dezelfde kalmte hebben als ruinen.
Sedert 1908 is bij het 6de regiment jagers met de vermeerdering van het aantal ruinen het getal aan den dienst onttrokken paarden, als gevolg van hoefslag tn verwondingen,nbsp;merkbaar verminderd, terwijl ook het percentage der afgemaakte paarden wegens fracturen van de ledematen, dat innbsp;1908 5 bedroeg, gedaald is tot 2 in 1909 en 1 in 1910.
Het jaarrapport over 1906 van het 1ste Afrikaansche jagers toont ook duidelijk een vermindering van het aantal gevallen van hoefslag, naarmate er meer ruinen in de pele-tons zijn.
Statistiek.
Het is interessant de in het Reciie de mmoires et observations sar rhygine et la mdecine vtrinaire militaire gepubliceerde statistieken te raadplegen.
Men vindt omtrent de verliezen aan fracturen het volgende:
Afrikaansche jagers en spahis, hengsten.....8%.
Jagers en huzaren, ruinen en merries.....3/o.
Artillerie in Algiers en Tunis, ruinen......2'/o.
In de laatste jaren heeft de ondervinding ten overvloede geleerd, dat bij denzelfden arbeid de hengsten vroegernbsp;versleten zijn dan de ruinen. De cijfers betreffende hetnbsp;verslijten van paarden, het op reform stellen en de mortaliteit leeren blijkens het laatste jaarverslag bij de Afrikaanschenbsp;jagers, dat de totale verliezen per duizend 61,36 bedroegennbsp;en die voor de ruinen slechts 44,17.
-ocr page 85-67
Niet minder belangwekkend zijn de cijfers omtrent verwon-tiingen, kneuzingen en ziekten van de spijsverteringsorganen. Eene der bijkomende voordeelen van de castratie is, datnbsp;de beklemde liesbreuken, primair of secondair bij koliekennbsp;voorkomende, beginnen te verdwijnen.
Interessant zou het ook zijn na te gaan, hoeveel personen als gevolg van ongelukken, door de aanwezigheid dernbsp;hengsten veroorzaakt, in de hospitalen verpleegd en laternbsp;afgekeurd moeten worden.
Hinder door de hengsten te velde veroorzaakt.
Bij de feiten, welke pleiten ten gunste van de ruinen, komt nog de hinder door de hengsten als troepenpaardennbsp;te velde veroorzaakt.
Deze inconveninten zijn zoo veelvuldig beschreven, dat het overbodig is, daar nog langer bij stil te staan. Genoeg zij het ernbsp;aan te herinneren, dat zij door het hinniken altijd de tegenwoordigheid van een troep verraden en er in het bivak steeds nacli-telijk alarm is door losbrekende dieren, op zoek naar een merrie.
Voordeelen van de ruinen.
Behalve de voordeelen van de castratie, wat betreft de verhoogde gebruikswaarde der dieren, heeft deze operatienbsp;gt;iog het nut de minder goede hengsten van de voorttelingnbsp;U't te sluiten. Het ras kan hierdoor slechts winnen.
De castratie berooft het paard niet van zijn goede eigenschappen, maar geeft het nieuwe, geestelijke en physische, welke de meeste ruiters, waard dezen naam te dragen,nbsp;sedert lang hebben gewaardeerd.
Dit het gebruik van ruinen in Algiers vloeit voort:
1. de mogelijkheid de merries, die niet voor de voort-teling worden gebruikt, in liet leger toe te laten.
2. het gebruik van de Afrikaansche regimenten in Frankrijk gemakkelijker te maken, terwijl men in 1870nbsp;heel wat last heeft ondervonden door de onvermijdelijkenbsp;aanraking van de hengsten met merries en muildieren vannbsp;naburige moederlandsche regimenten.
-ocr page 86-68
Den stelselmatigen tegenwerkers van de castratie, die beweren, dat de invoering van merries in de regimenten eennbsp;aanval op de paardenfokkerij zou zijn, antwoorden wij,nbsp;dat er niets op tegen is het aantal merries te beperken of,nbsp;evenals in Frankrijk, goed gebouwde merries ondernbsp;bepaalde condities bij den fokker te stallen.
Het beginsel bij voorkeur ruinen te nemen eenmaal geaccepteerd, komt de vraag, op welken leeftijd het diernbsp;moet worden gecastreerd.
Tijd en plaats der castratie.
A. nbsp;nbsp;nbsp;Bij den fokker.
Dit zou in alle opzichten te verkiezen zijn, want de voor-deelen zijn grooter, naar mate het dier jonger wordt geopereerd.
Zal een toeslag van 50 francs op den aankoopsprijs van ruinen voldoende zijn om de castratie algemeen tenbsp;maken? De ondervinding heeft in de laatste jaren geleerd,nbsp;dat deze maatregel geen effect sorteert.
Met het oog op de teeltkeuze, de rasverbetering, zou eene op deze wijze toegepaste castratie eene belangrijke vooruitgang zijn en de marodeerende, boosaardige hengsten, volnbsp;gebreken, welke nakomelingen verwekken aan de remonte-hengsten toegeschreven, zouden verdwijnen. Wij moeten hetnbsp;ons echter niet verhelen, dat een dergelijk procd nietnbsp;spoedig in de weinig veranderlijke zeden van de inboorlingen zal wordeil opgenomen.
In afwachting hiervan komt het ons het best voor de paarden na den aankoop te castreeren.
B. nbsp;nbsp;nbsp;Aan de remonte-depts.
Eene latere castratie bij de korpsen heeft het nadeel, dat menschel! en dieren aan den dienst worden onttrokken.nbsp;Bovendien is zij van ongunstigen invloed op de energienbsp;en den duur der diensttijd, wanneer zij na den 10-jarigennbsp;leeftijd geschiedt.
Beter is het, dat de operatie geschiedt in de remonte-
-ocr page 87-69
depts of in de doorgaiigsdepts, zooals men die in Frankrijk heeft. Als men de paarden op 3-jarigen leeftijdnbsp;koopt, zal men meer keuze hebben en kunnen de dieren,nbsp;na tot hun herstel aan een passend regime te zijn onderworpen, spoediger in africhting worden genomen. Denbsp;geringe uitgaven hieraan verbonden kunnen geen bezwarennbsp;opieveren.
Eenige jaren geleden heeft men de kwestie van de annexes de remontes opgeworpen, ten einde aldaar de gecastreerdenbsp;paarden, bestemd voor de officieren van de Franschenbsp;infanterie, onder te brengen. Tegenwoordig staan die paarden een jaar op stal bij de remonte en worden bij gebreknbsp;aan personeel slechts af en toe bewogen. Om deze paardennbsp;in betere hyginische conditie te kunnen brengen wordtnbsp;de oprichting van annexes de remontes in Algiers meer ennbsp;meer urgent.
Alles samenvattende, moet worden toegegeven:
1. dat er geei\ bezwaren, maar integendeel meerdere onbetwistbare en belangrijke voordeelen aan zijn verbonden de Afrikaansche regimenten slechts met ruinen te remonteeren ;
2. dat de castratie in de remonte-depts plaats moet vinden en de castraten vervolgens, in afwachting van volkomen herstel, in de annexes moeten worden overgebracht, tennbsp;einde zou spoedig mogelijk na hun komst bij de regimentennbsp;in africhting te kunnen worden genomen.
V, d. B.
De curatieve werking van mallene bij chronische niet Specifieke aandoeningen van de voorste luchtwegen.
De Fransche paardenarts ISNARD deelt in de Revue vtrinaire militaire 1912 No. 2 dienaangaande het volgende mede.
-ocr page 88-70
Onafhankelijk van hare diagnostische waarde bij verdachte gevallen van kwade-droes bezit de mallene op een andernbsp;gebied een merkwaardige eigenschap, waarop wij de aandacht meenen te moeten vestigen, zonder er eene zuivernbsp;wetenschappelijke verklaring van te kunnen geven. Wijnbsp;bepalen ons dan ook tot het vermelden van de waargenomen feiten, zonder daaruit conclusies te trekken.
Ongeveer 5 jaar geleden werd een paard voorgebracht met eene verdachte uitvloeiing. Op den ziekenstal gesoleerd, werd het aan de klassieke mallene-injectie onderworpen. Geen enkele reactie trad op, maar men nam dadelijknbsp;eene aanzienlijke vermindering van de uitvloeiing waar,nbsp;en weldra kwam deze geheel tot staan. Dit aan een gelukkig toeval toeschrijvende, werd deze proef herhaald;nbsp;hetzelfde resultaat. Sedert zijn meer dan een twintigtalnbsp;paarden met gewone aandoeningen van de voorste luchtwegen op dezelfde wijze behandeld. Bij alle, zonder uitzondering, nam de niet specifieke, maar chronische, allenbsp;gewone geneeswijzen trotseerende uitvloeiing onmiddellijk af, om na hoogstens vier dagen te zijn genezen. In denbsp;meest hardnekkige gevallen was na een maand een tweedenbsp;injectie noodig, welke dan steeds tot volledig herstel voerde.nbsp;De behandelde paarden hebben nimmer ricidieve gekregen.
De mededeeling van het volgende geval van recenten datum moge tot bevestiging van onze waarnemingen dienen.
Een paard van het 13de trein-eskadron vertoonde sedert langen tijd zonder een enkel ander symptoom een chronische hardnekkige eenzijdige neusuitvloeiing, welke deednbsp;denken aan een boezemaandoening.
Op onzen raad deed de verantwoordelijke paardenarts, alvorens tot een operatief ingrijpen over te gaan, eene mallene-injectie. Zooals te voorzien was, reageerde het diernbsp;niet, maar de uitvloeiing verminderde dadelijk tot op denbsp;helft. Een tweede inspuiting bracht bijna onmiddellijk volledig herstel.
-ocr page 89-Hoe kan de mallene, een steriel extract uit een cultuur van den malleusbacii, op zoo n zekere en afdoende wijzenbsp;in enkele dagen of enkele weken hardnekkige niet specifieke uitvloeiingen genezen? Wij stellen de vraag, zondernbsp;die op te lossen, maar het scheen ons interessant dezenbsp;waarneming meer algemeen bekend te maken. Misschien kannbsp;dit mede helpen hierin meer licht te brengen.
Jff ii!
Deze mededeeling herinnert mij aan een andere van den Franschen paardenarts Busy {Valeur antistreptococciqiie denbsp;la malleine, Ree. de Md. Vet. 1908 pag. 617), waarop reedsnbsp;in het jaar 1909 door den Chef van den militair geneeskundigen dienst de aandacht van den eerstaanwez,end paardenarts te Padalarang werd gevestigd.
Uit deze publicatie zij hier het volgende vermeld.
Busy constateerde onder een lot pas gecastreerde jonge paarden, waaronder goedaardige-droes voorkwam, een geval van malleus en spoot om spoediger tot zijn doel tenbsp;komen alle dieren in, of ze neusuitvloeiingen vertoondennbsp;of niet, wat hij meende te mogen doen, omdat hij allenbsp;antecedenten van de betrokken paarden kende. Deze afwijking van de gewone regels voor de mallenatie openbaardenbsp;hem de specifieke werking van de mallene op de goedaar-dige-droesinfectie.
Bij de paarden met acuten goedaardige-droes, in de stijgende periode, veroorzaakte de mallene reeds den volgenden morgen een buitengewoon overvloedig uitwerpen, het Welk drie tot vier dagen aanhield om dan plotseling op tenbsp;houden.
Bij die in het afiieniend stadium hield de neusuitvloeiing somwijlen reeds den volgenden dag, uiterlijk na 5 dagen,nbsp;geheel op. (Deze mededeeling is frappant in overeenstemming met die van Isnard hierboven).
De mallene veroorzaakte dus bij acute gevallen een hypersecretie van slijm. Door haar vasodilitatorische eigen-
-ocr page 90-72
schappen werkt zij als een expectorans, bevordert de hyper-leucocytose, dus de phagocytose.
B. voegt hieraan toe dat, theoretisch ten minste, de mal-lene ook een zekere immuniteit tegen goedaardige-droes kan opwekken en besluit met het volgende.
Op grond van mijn waarneming schijnt het mij aangewezen alle jonge paarden (uit de depots) 48 uren voor ze naar de korpsen vertrekken met mallene in te spuiten.nbsp;Op deze wijze kan worden voorkomen, dat paarden lijdendenbsp;aan malleus of aan goedaardige-droes worden vervoerd,nbsp;en zijn de te vervoeren paarden op reis meer weerstand-biedend tegen een infectie met een dezer ziekten.
v. d. B.
' nbsp;nbsp;nbsp;Schapenteelt.
Een paar malen zijn pogingen gedaan om merinos schapen in hooglanden van Oost-Indi in te voeren.nbsp;Al zijn wij Nederlanders geen liefhebbers van schapenvleeschnbsp;zooals de Engelschen, aan deze kuituur is ook nog welnbsp;een ander voordeel verbonden, zelfs zou een fokkerij opnbsp;eenigszins ruime schaal voor de wolindustrie van grootenbsp;beteekenis kunnen worden. Uit gegevens, die Dr. A. Schultenbsp;im Hofe in de D. Kolonialzeitung van 14 December verstrekt, meenen wij de mogelijklieid te mogen lezen, dat eennbsp;meer stelselmatig te nemen proef voor onze kolonin welnbsp;een belofte kan inhouden, zoodat wij er hier het een ennbsp;ander aan ontleenen, ter overweging van onze landbouw-specialiteiten.
Toen de Engelschen in 1795 de Kaapkolonie in bezit namen, vonden zij daar reeds eenige Spaansche merinos,nbsp;die er ingevoerd waren door een Hollander, overste Gorden.nbsp;In 1801 werd het aantal op 1000, in 1806 reeds op 11000nbsp;geschat. Een groot deel der tegenwoordige kudden stamtnbsp;echter af van een kruising van het merinos-schaap met den innbsp;Zuid-Afrika inheemschen vetstaart; deze bastaard levert
-ocr page 91-goede wol, maar om het soort op voldoende gelialte te houden is toch herhaalden invoer van merinos noodignbsp;gebleken. De woluitvoer bedroeg in 1815 9000, in 1832 30000,nbsp;ill 1836 169000 en in 1880 29 niillioen K.G.
Ill Transvaal en Oranj ev rijstaat werd de schapenstapel tijdens den oorlog meerendeels vernield, doch door aanvoer van goede dieren kwam hij er weer bovenop.
De totaal woluitvoer van geheel B r i t s c h-Z u i d- Afrika was in 1910 55 millioen K.G., of een waarde van bijnanbsp;47 millioen gulden.
In Australi waren, zooals men weet tijdens de komst der
Europeanen onze huisdieren onbekend. Tot de dieren, die kapitein Philipp in 1788 aanbracht, behoorden ook29wol-schapen. Dacht men daarbij alleen aan de voedingswaarde,nbsp;John Macathur was er het eerst bedacht op de wolkultuur.nbsp;Hij kruiste de reeds aanwezige schapen met een in 1793nbsp;uit Indi ingevoerd ras en later met Kaapsche. De in 1803nbsp;naar Engeland gezonden wolmonsteis werden van gelijkenbsp;waarde verklaard als de Spaansche. Dat was het beginnbsp;der Australische wolvoortbrenging, die in 1910 ruim 360 millioen K.G. bedroeg, lot een waarde van 367 millioen gulden.
De wolopbrengst per schaap is gemiddeld 3.5 K.G. tegenover 2.5 K.G. in de Kaapkolonie.
In Nieuw-Zeeiand werden in 1773 door COOK, in 1814 door Marsden schapen aangebracht, ook hier om hetnbsp;vleesch. In 1840 wordt het eerst van een levering van wolnbsp;gewag gemaakt. In 1858 werd de stapel al als 1.5 millioennbsp;Opgegeven, en deze nam zoo toe, dat hij tien jaar later vertienvoudigd was. Voor 1910 wordt het aantal als 24 millioennbsp;vermeld met een woluitvoer van 92 millioen K.G. per jaar.
Door stelselmatige verbetering van het ras is de productie per schaap, die er een halve eeuw geleden maar 1 K.G.nbsp;was, tot bijna 4 K.G. gebrachtnbsp;Argentini kreeg de eerste merinos in het beginnbsp;van de negentiende eeuw. Vroeger waren Churaschapen
-ocr page 92-74
ingevoerd, die een dradige wolsoort hadden. Kruising gaf resultaten, die stelselmatig verbeterd, het nu ook tot 2.5nbsp;K.Q. per schaap en per jaar hebben gebracht. Bij een totaalnbsp;aantal van 67 mill, gaf 1910 zoo 150 millioen K.G. woluit-voer.
De in de Duitsche kolonin verkregen resultaten zijn natuurlijk van jongeren oorsprong, maar daarom zeker voornbsp;ons niet van minder waarde.
In Z. W. Afrika nam E. Hermann in overleg met de D. Kolonialgesellschaft een twintigtal jaren geleden denbsp;eerste proeven. In 1891 bracht hij 1500 schapen uit denbsp;Kaap naar Koeboeb. Door tegenspoed van allerlei aardnbsp;vorderde de onderneming aanvankelijk langzaam. In 1903nbsp;was de uitvoer slechts 7500 K.G. Het aantal schapen wasnbsp;4200, waarvan de helft in het bezit van Hermann. In den opstand der Witbois plunderden of vernietigden de oproerlingennbsp;het meerendeel der kudden. In 1909 kwam een pokkenepidemienbsp;nieuwen tegenslag brengen. Intusschen was de belangstelling gewekt. Eerst werd een Z.-W. Afrikaansche schapen-fokkersvereeniging opgericht, die weldra door andere gevolgdnbsp;werd. Dientengevolge telde 1911 er 32000 schapen, verdeeldnbsp;over 4 groote en 7 kleinere ondernemingen.
De kolonie schijnt, door het tijdperk der proefnemingen heen, nu op vasten bodem gekomen te zijn. Dr. ScHULTEnbsp;wijst echter op de noodzakelijkheid om zich de leering tennbsp;nutte te maken, die uit de ondervinding van andere landennbsp;te putten is. In droge tijden moet voor voldoende drink-gelegenheid worden gezorgd. In goede jaren moet reservenbsp;voedsel opgelegd worden (luzern-velden). Het Kaapschenbsp;schaap is flink gebouwd, maar de wol blijft in hoeveelheidnbsp;en hoedanigheid achter staan bij die van het Australische.nbsp;Goede regeling van den veterinairen dienst, hulp, zoo noodignbsp;toezicht, om de rasverbetering te onderhouden, wellicht hetnbsp;aanleggen van een raspark, ziedaar punten, waarop hetnbsp;artikel mede de aandacht vestigt.
-ocr page 93-75
t Is zeker opvallend, dat tlians ook van Fransche zijde bijzondere opmerkzaamheid voor hetzelfde vraagstuk wordtnbsp;getoond. In een deze maand gehouden vergadering dernbsp;Socit frauQaise de colonisation et d'agriculture iieeft denbsp;directeur van de Bergerie nationale van Rambouillet,nbsp;die daar reeds eerder over de veredeling van het schaapnbsp;in Noord-Afrika gesproken had, mededeeling gedaan vannbsp;voornemens, door eenige kolonisten en kapitalisten gevormdnbsp;om een stelselmatige fokkerij van schapen in de Franschenbsp;bezittingen in Afrika op groote schaal te beproeven. Denbsp;Franschen bezien de zaak van twee zijden, de Franschenbsp;Kamers van Koophandel uit belangrijke manufactuur-centranbsp;klagen n.1. over gebrek aan wol en zoeken naar nieuwenbsp;aanvoerbronnen.
v. d. B.
{Koloniaal Weekblad.)
-ocr page 94-De dierlijke parasieten van den mensch en van onze huisdieren,
DOOR
Dr. C. Ph. SLUITER en Dr. N. H. SWELLENQREBEL.
Reeds te lang ligt hier het onder bovenstaanden titel in 1912 uitgegeven boek van Sluiter en Swellenqrebel,nbsp;een tweeden druk 16 jaren na den eersten. Dat er in diennbsp;tijd iieel wat is bijgekomen, mag wel blijken uit den omvang van het deel, dat meer dan dubbel zoo dik is als denbsp;vorige uitgaaf. Niet het minst liebben daartoe bijgedragennbsp;de ontdekkingen gedaan op het gebied der ncellige parasieten. Jammer is het m.i., uit een veterinair oogpunt tennbsp;minste, dat de schrijvers het pluimvee met zn talloozenbsp;parasieten niet onder de huisdieren hebben kunnen rekenen,nbsp;temeer daar de parasitaire vogelziekten meer en meer denbsp;aandacht van den veearts gaan trekken en ze vooral voornbsp;de Hollandsche en Indische veeartsen, onder wie liet boeknbsp;o.m. wel grootendeels zn lezers en afnemers zal moetennbsp;vinden, van belang zijn. De schrijvers wijzen er in hunnbsp;voorrede op, dat er voor de overzeesche bezittingen nognbsp;zooveel te doen valt; intusschen is er dunkt me reeds meernbsp;te vinden in de Indisciie literatuur, dan door de schrijversnbsp;vermeld. Het is te hopen, dat in een 3de uitgave meer zalnbsp;worden gegeven, nu er, naar ik verneem, n der schrijversnbsp;momenteel in Indi zijn studin voortzet.
Tenslotte nog iets over de platen. Deze zijn over liet gelieel genomen leelijk. Waarom niet gezorgd voor beterenbsp;clichs en ze niet alle gemaakt in den trant van b.v.
-ocr page 95-77
fig. 53 en 59? Dat zou de waarde van het boek zeer liebben verhoogd. Ook het aantal had m.i. grooter kunnen zijn, nnbsp;plaat zegt meer dan 10 bladzijden druks.
Op absolute volledigheid mag het boek dan ook niet bogen.
Nu is echter de analyse doorgaans eenvoudiger dan de synthese, waarmee ik wil zeggen, dat het bovenstaandenbsp;geen afbreuk behoeft te doen aan het werk, zooals het onsnbsp;wordt aangeboden. Het is geschreven iu een prettiger! stijl,nbsp;op goed papier gedrukt met flinken letter, daarbij n voornbsp;den practischen veearts n voor studiedoeleinden zeer geschikt. Symtomathologie en patliologische anatomie dernbsp;door de verschillende parasieten veroorzaakte ziekten isnbsp;beter en uitgebreider te vinden in andere handboeken, hetnbsp;heeft dan ook vermoedelijk niet in de bedoeling der schrijversnbsp;gelegen deze als zoodanig te geven.
Summa summarum is het een werk, waarvan de inhoud zijn prijs waard is en dat ik iederen veearts kan aanbevelen.
Sm.
Veterinaire studenten-almanak 1913.
Tijdig verscheen weder dit jaarboekje van het Veterinaire studentencorps Absyrtus. Gehuld in een stemmig groenennbsp;band en van boven verguld op sne, maakt het een goednbsp;figuur tusschen de bij de hand staande woordenboekennbsp;enz. op mijn schrijftafel. Het vergulde vignet op den voornbsp;band voldoet echter niet geheel. De meer eenvoudigenbsp;versiering van voor 2 jaren bevredigde beter.
Na liet Voorwoord krijgen wij een goedgelijkend portret van wijlen den leeraar aan s Rijksveeartsenijschool, den heernbsp;D. F. VAN Esveld, vergezeld van een in warme bewoornbsp;dingen gesteld In menioriam uit de pen van diens veelnbsp;jarigen collega en vriend Dr. J. D. VAN der Plaats. Een
-ocr page 96-78
en ander kan niet nalaten ons geheel terug te voeren naar de dagen, toen wij door den beminnelijken overledene werdennbsp;ingewijd in de geheimen der dierlijke anatomie. Volmondignbsp;zeggen wij na lezing den heer v. d. P. na: De bravennbsp;sterven niet.
Als gebruikelijk, volgt na het kalendergedeelte een foto van den Senaat en vervolgens lezen wij in den vorm vannbsp;verslagen de lotgevallen van Absyrtus en zijn snbvereenigen,nbsp;erkende en niet erkende. Terecht is de ledenlijst meernbsp;naar voren verhuisd en het zal wel in verband staan metnbsp;de omstandigheid, dat reeds eenige vellen zijn afgedruktnbsp;voor de jaarlijksche installatie van nieuwe leden plaatsnbsp;vindt, dat deze lijst niet aan de ledenlijst der subvereeni-gingen voorafgaat, zooals logisch zou zijn.
Onder de subvereenigingen vinden wij een nieuwelinge, die wij een hartelijk welkom toeroepen, n.1. de Veterinairenbsp;studenten rijvereeniging, waarvan het bestaansrecht en hetnbsp;nut zeer zeker niet nader behoeft te worden aangetoond.
Moge zij steeds op praestaties kunnen wijzen, als waar haar eerste jaarverslag van spreekt!
Met zeer veel belangstelling lazen wij den Terugblik, al heeft de eerste volzin van dat uitvoerig opstel ons watnbsp;hoofdbrekens gekost en kunnen wij de betoonde zuinigheidnbsp;met leesteekens niet waardeeren, De schrijver brengt onsnbsp;uitstekend op de hoogte van de kleine wenschen en grootenbsp;verlangens van den veeartsenijkundigen student en geeft onsnbsp;daardoor een goed denkbeeld van de vreedzame worstelingnbsp;om en de wording van de toekomstige veterinaire hooge-school, zooals die van de zijde van den student wordt gevoerd en aanschouwd.
Vervolgens moet worden gewezen op het goedgelijkend portret, met/n memoriam, van den meester in de hoefsmeed-kunst, den heer A. W. H. van Horsen. De waardeerendenbsp;woorden door heer Kroon gewijd aan de nagedachtenisnbsp;van dezen onderwijzer, die een 40-tal generaties van vee-
-ocr page 97-artsen de praktijk van het hoefbeslag heeft bijgebracht, zullen zeker bij alle lezers weerklank vinden.
Omtrent de opgave van de examina enz. op bladz. 223 e. V. meen ik te moeten opmerken, dat aan de gelukkigen,nbsp;die het examen voor candidaat-veearts, een staatsexamen,nbsp;hebben afgelegd, te kort wordt gedaan door eenvoudig mede te deelen, dat zij naar een hooger studiejaar zijn overgegaan. Een vermelding als in de programma s der R. V.nbsp;School zou meer juist zijn.
Nieuw en een aanwinst is de opgave van het Otidet-wijzend personeel aan s Rijks veeartsenijschool te Utieclit sedert haar oprichting. De naam van den bewerker, dennbsp;heer W. C. Schimmel, is ons een waarborg voor de volledigheid van deze opgave.
Aan de Maatschappij ier bevordering van veeartsenijkunde in Nederland, welke in 1912 haar 50-jarig bestaan op luisterrijke wijze gevierd heeft, zijn door v. d. P. enkele bladzijden gewijd in verband met de attentie van de redactie vannbsp;den almanak om bij deze gelegenheden de portretten vannbsp;de leden van Hoofdbestuur op te nemen. Zijn deze beeltenissen van jongen datum, dan mag wordeii geconstateerd,nbsp;dat de slechte zomer de gezondheid der betrokken personennbsp;niet heeft geschaad.
Daar ik mij aan eene bespreking van de bescheiden hoeveelheid Mengelwerk en de vele met teekenigen versierde Varia niet mag wagen, heb ik het vele nieuwe, dat dezenbsp;almanak bevat in hoofdzaak aangestipt, wanneer ik nognbsp;opmerk, dat de veranderde rangschikking hier en daar lietnbsp;boekje als men dit van de ruim 400 bladzijden dikke publicatie mag zeggen ten goede is gekomen. Waarom denbsp;inhoud achter in den tekst is opgenomen, is echter niet geheel duidelijk.
Omtrent de gewone rubrieken een enkele opmerking. De Ancienniteitslijst (waarom niet Naani-en ranglijst?) dernbsp;paardenartsen hier te lande heeft meer onnauwkeurigheden
-ocr page 98-80
en onvolledigheden, dan op den breeden rug van den zetter kunnen worden geschoven, terwijl deze in de TVflom/ysf enz.nbsp;van alle veeartsen ondergeteekende heeft ingedeeld bij denbsp;I(ndische) P(artij). Aanvankelijk was ik geneigd hier tegennbsp;te protesteeren, daar die partij mij te veel over de tongnbsp;gaat. In verband met den onlangs verleenden titel vannbsp;Inspecteiir-paardenarts (zie onder de Ojficieele mededeelingennbsp;hierachter), wil ik echter aanmemen, dat een voorziendenbsp;geest den zetter heeft geleid.
Hiermede wordt dit overzicht gesloten, onder de uitdrukkelijke verzekering dat, evenals vorige jaren, de lezing van den almanak mij aangename oogenblikken heeft bezorgd en denbsp;gemaakte opmerkingen ten spijt de redactie den danknbsp;verdient van de leden van Absyrtus voor het geleverde,nbsp;want zij is er in geslaagd het jubileumexemplaar 1912 eennbsp;goeden opvolger te bezorgen.
W. VAN DER Burg.
De firma B. Q. Teubuer te Leipzig heeft in hare verzameling van werken getiteld Aus Natur und Geisteswelt een werkje opgenomen van de hand van Dr. Qeorg Wilsdorf, den welbekenden Hauptgeschaftsfhrer der Deutschennbsp;Gesellschaft fr Zchtungskunde.
Zooals schrijver in zijn voorwoord zegt, heeft hij niet getracht volledig te zijn. De keuze der behandelde onderwerpen is evenwel een gelukkige geweest, omdat mennbsp;door de lezing van dit werkje zich verplaatst gevoelt in denbsp;nieuwere inzichten der veeteeltkundige wetenschap. Speciaalnbsp;de vraagstukken der overerving en der verwantschapsteelt,nbsp;steunende op de stamboomen der fokdieren zijn kort ennbsp;duidelijk beschreven en geven den praktischen fokker en
-ocr page 99-81
den leek, die zich met fokken bezig houdt (zooals in Indi veelal het geval is) een goed inzicht in hetgeen op dit gebied in de laatste jaren is verkregen en van het nut, dat eennbsp;wetenschappelijke bestudeering van de veeteelt in het algemeen voor hem kan hebben. Jammer vind ik het, dat geennbsp;mededeelingen zijn gedaan over liet geslachtsleven der dieren, temeer omdat dit een onderwerp is, dat voor den fokkernbsp;van zoo groot belang is. Het mag zijn, dat men in Europa voldoende kennis daarvan bezit, doch hier laat dit nognbsp;al eens iets te wenschen over. Voorlichting op dit gebied
zal de lezer dus tevergeefs trachten te vinden.
Schrijver besluit zijn werkje met eenige mededeelingen over de teelt der huisdieren in het bijzonder. Het geheelnbsp;is voor den ingewijde een aangename lectuur en voor dennbsp;fokker en leek, die met wetenschappelijke werken niet gediend zijn, een korte en duidelijke inleiding in de veeteelt.nbsp;Verouderde begrippen zijn geheel buiten beschouwing gelaten, tenzij om ze te veroordeelen (infectie en verzien),nbsp;terwijl schrijver zich ook niet heeft bewogen op het voornbsp;^en fokker zoo gladde terrein van nog niet bewezen vraagstukken op veeteeltkundig gebied.
Krediet.
-ocr page 100-Bij gouvernementsbesluit van 11 Januari 1913 No. 47 (Staatsblad No. 44) is goedgevonden en verstaan:
Te bepalen, dat aan de Inlandsche veeartsen, die aan de Inlandsche veeartsenschool te Buitenzorg zijn opgeleid, bij reizeti, zoowel tenbsp;land als te water, een daggeld wordt toegelegd van / 1 (n gulden).
Bij gouvernementsbesluit van 11 januari 1913 No. 48 (Staatsblad No. 45) is goedgevonden en verstaan:
Het getal Europeesche veeartsen voor den Indischen dienst, ingevolge artikel I van het besluit van 16 januari 1912 No. 92 (Staatsblad No. 116) (') vastgesteld op vijf en dertig, te vermeerderen met vijfnbsp;en alzoo te brengen op veertig.
Bij gouvernementsbesluit van 16 januari 1913 No. 46 (Staatsblad No. 120) is goedgevonden en verstaan:
Eerstelijk; Krachtens artikel 3, alinea 1, der ordonnantie van 13 Augustus 1912 (Staatsblad No. 432), met wijziging in zoover van artikel 2 van het besluit van denzelfden datum No. 39 (Staatsblad No.nbsp;433), (^) te bepalen dat 1 a van deze laatste beschikking wordtnbsp;gelezen als volgt:
a. de invoer in Nederlandsch-lndi, met uitzondering van het niet tot het eiland Sumatra behoorend gedeelte der residentie Riouwnbsp;en Onderhoorigheden, van herkauwende dieren, afkomstig vannbsp;Afrika en Azi, en van varkens, afkomstig van buiten Nederlandsch-lndi.
Ten tweede: Te bepalen dat van de in artikel 4, sub I A, van het besluit van 13 Augustus 1912 No. 39 (Staatsblad No. 435) (^)
(9 Openomen op btadz. 116 van deel XXIV.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;525nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
(3) nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;532nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
-ocr page 101-genoemde plaatsen, welke worden gelijkgesteld met plaatsen waar een deskundige gevestigd is, vervalt:
Rembang (Rembang).
Ten derde; Te bepalen:
1- dat de bij artikel 4, sub 1 B, van het besluit van 13 Aupstus 1912 No. 39 (Staatsblad No. 435) vastgestelde lijst van veeziekten,nbsp;die als besmetfelijk worden aangemerkt) wordt aangevuld niet.
o. varkenspest bij varkens;
P- besinettelijke borstziekte bij varkens.
2. dal de bij artikel 4, sub 11 van dezelfde beschikking vastgestelde
instructin voor de ambtenaren, belast met het voorkomen en be strijden van besniettelijke veeziekten, worden aangevuld met.
Q. Varkenspest en besmettelijke borstziekte bij varkens.
nbsp;nbsp;nbsp;1. (1) Varkens, lijdende aan of verdacht van te lijden aan
varkenspest of besmettelijke borstziekte, moeten in goed gesioteii
hokken opgesloten worden.
12) Als verdacht worden beschouwd alle varkens in de kampoengs, waar genoemde ziekten heerschen of een daarvan in geconstateerd.
2. Indieii in eene kampoeng varkenspest of borstziekte is ge constateerd, worden onmiddellijk de uit- en invoer van varkens ennbsp;9e uitvoer van varkensvleesch verboden, terwijl onverwijld alle aanwezige varkens in een register moeten worden ingeschreven.
3, nbsp;nbsp;nbsp;(1) Indien in meerdere kampoengs of desas van een bepaalde
streek varkenspest of borstziekte is geconstateerd, worden de maatregelen, genoemd in de 1 en 2 van deze instructie, in de geheele streek toegepast, terwijl alsdan eveneens het vervoer van varkensnbsp;tusschen de verschillende kampoengs, gelegen binnen de grenzennbsp;van bedoelde streek, zoomede de uit- en invoer van varkens en varkens-
'^leesch verboden zijn.
(2) Aan den toegang of de toegangen tot de besmette kampoengs aan de toegangswegen tot de besmette streek wordt een paalnbsp;Sepiaatst waaraan een plank, voorzien van de woorden besmettelijkenbsp;rSrkensziekte, benevens de namen der ziekte in alle ter plaatse ge
sproken wordende inheemsche talen.
4. Indien de eigenaars zulks wenscheii, mogen zieke en verdachte
9ieren, op een door den betrokken deskundige kosteloos af te gevei S':iirifteli]ke vergunning, worden geslacht, nochtans alleen ondernbsp;persoonlijk toezicht van dien deskundige, terwijl alle borst- en buik
gewanden moeten worden verbrand.
5- Voor de geheele besmette streek en, voor zooveel noodig, ook
9e aangrenzende streken, wordt verder gelast dat:
-ocr page 102-a. nbsp;nbsp;nbsp;van alle mutaties onder de varkens binnen 24 uren kennis moetnbsp;worden gegeven aan de betrokken kampoenghoofden, die hiervannbsp;aanteekeniiig houden in een mutatieregister;
b. nbsp;nbsp;nbsp;de hokken door de betrokken eigenaars op bepaalde tijden moetennbsp;worden gereinigd en steeds behoorlijk schoon gehouden, ter be-oordeeling van de door het Hoofd van plaatselijk bestuur daartoenbsp;aangewezen ambtenaren of beambten.
6. nbsp;nbsp;nbsp;(1) Nabij ieder varkenshok, waarin ziektegevallen voorkomen,
wordt een put van zoo mogelijk 2 Meter diepte gegraven, waarin de meststoffen uit den stal dagelijks worden verbrand, evenals de cadavers der gestorven dieren.
(2) Zijn alle zieke dieren uit een stal gestorven, dan wordt deze afgebroken en worden de materialen als bamboe, oud houtwerk, atap,nbsp;alang-alang enz., welke niet goed op andere wijze te desinfecteerennbsp;zijn, op de plaats, waar de stal gestaan heeft, uitgespreid en verbrand;nbsp;vervolgens wordt de aarde op die plaats ter diepte van 30 cM. afgegraven en in de put gestort, die daarna geheel wordt gevuld metnbsp;de uitgegraven aarde, terwijl het resteerende gedeelte hiervan wordtnbsp;gebezigd ter vervanging van de afgegraven aarde op de plaats, waarnbsp;het hok heeft gestaan.
7. Nadat de in de vorige aangegeven maatregelen genomen zijn en de zekerheid bestaat, dat geen clandestien vervoer kan plaatsnbsp;hebben, zonder dat zulks onmiddellijk wordt ontdekt, kan, in overlegnbsp;met den Inspecteur van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienstnbsp;tot inbeslagname van alle zieke en, voorzooveel noodig, ook van verdachte varkens worden overgegaan en kunnen deze afgemaakt ennbsp;verbrand worden op de wijze, als in de vorige is aangegeven.
8. Ongeveer een maand na het laatst geconstateerde ziektegeval worden door de betrokken deskundige alle varkens in de besmettenbsp;kampoengs genspecteerd.
Worden bij dat onderzoek dieren aangetroffen met verdachte ziekteverschijnselen, welke het vermoeden wettigen, dat de ziekte nog zoogenaamd latent aanwezig is, dan worden dergelijke dieren in beslag genomen, afgemaakf en verbrand.
Voor de in beslag genomen en afgemaakte varkens wordt de volle marktwaarde uifbetaald, onmiddellijk nadat de verbranding der cadavers heeft plaats gehad op de wijze als in 6 is aangegeven.
9. (1) Indien zich gedurende zes maanden, nadat het in de vorige bedoeld onderzoek is afgeloopen, geen nieuwe ziektegevallennbsp;hebben voorgedaan, worden de beperkende maatregelen op het vervoernbsp;ingetrokken.
-ocr page 103-(21 He( opgesloten honden der va,hen, en de nbsp;nbsp;nbsp;l;
hooding de, mnlatles orden eehtcr o, gednrende een half ,aa, na laatstgenoemden datum gehandhaafd.
Militair veterinaire dienst.
. nbsp;nbsp;nbsp;IS lanuari 1913 No. 64 (Staatsblad
gouvernementsbesluit van 18 janua
o. 163) is o. m. bepaald: nbsp;nbsp;nbsp;Voorschrift betreffende de
I. nbsp;nbsp;nbsp;dat in de artikelen 3 en 4 van het ,,Vnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;door de
waarneming van den militairen veeartsenijkundigen nbsp;nbsp;nbsp;^
gouvernementsveeartsen, vastgesteld bij het bes ui ''
1905 No. 2, (Staatend No. 258), Inst.do van aanwezenden officier van gezondheid wordt geezen. nbsp;paardenarts.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, j aipust
II. nbsp;nbsp;nbsp;dat het Reglement voor den militairen genees un
in Nederlandsch-liidi, vastgesteld bij het beslui van nbsp;nbsp;nbsp;^e-
No. 9 (Staatsblad No. 225), zooals dit sedert is
vuld, laatstelijk bij het van 27 September 1911 No. 7 (
a.
530), nader wordt aangevuld en gewijzigd als volgt, artikel 1 wordt aangevuld met de zinsnede-
b.
. Gouvernementsveeartsen. nbsp;nbsp;nbsp;..morden-
aan de 1ste alinea van artikel 7 worden toegevoegd de woorden,
met uitzondering van den veterinairen dienst;
e- artikel 21 wordt aangevuld met eeiie zinsnede,
dien verstande, dat de dagelijksche nbsp;nbsp;nbsp;quot;fquot;
veterinaire.! dienst wordt opgedragen aan den hoogs in rang zijnden paardenarts, die den titel voort van Inspectenbsp;paardenarts.
' Laboratorium voor veeartseiiijkundig onderz
van 23 Januari 1913 No. 58 (Staatsblad
Bij gouvernementsbesluit
No 176) is bepaald: nbsp;nbsp;nbsp;i.,nri 1910 No.
Eerstelijk: Ten vervolge van het besldit van 26 J ^ g^ber No. 14 (Staatsblad No. 73) (')- juncto het besluit van grt-1910 No. 5 (Staatsblad No. 683), bij het laboratoriumnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
senijkundig onderzoek bij het Departement en Handel, bedoeld bij het besluit van 1 Februari 1907 No. \nbsp;h'ad No. 82), in dienst te stellen;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_
's maands met 5 (vijf), driejaarlijksche frak-
a. nog een assistent op eene bezoldiging van derd vijftig gulden)
6) Openomen in deel XXI, bladx. 94.
-ocr page 104-tements, verhoogingen, elke van /75. (vijf en zeventig gulden) s maands;
een eersten laboratorium-bediende op eene bezoldiging van/15. (vijftien gulden) s maands, met 2 (twee) njaailijksche trakte-mentsverhoogingen, elk van f 5. (gulden i s maands en 2nbsp;(twee) tweejaariijksche, elke van 7.50 (zeven gulden vijftignbsp;cent) s maands;
c.
een schrijver op eene bezoldiging van 10. (tien gulden) s maands, met 4 (vier) driejaarlijksche traktementsverhoogingen,nbsp;elke van 10. (tien gulden) s maands.
Ten tweede: Te bepalen dat bij eventneele benoeming van den tegenwoordigen laboratorium-bediende bij het laboratorium voornbsp;veeartsenijkundig onderzoek bij het Departement van Landbouw.nbsp;Nijverheid en Handel tot de bij artikel 1, sub , van dit besluit bedoeldenbsp;betrekking, zijn diensttijd als zoodanig zal medetellen voor de toekenning van de aan laatstgemelde betrekking verbonden periodieke traktementsverhoogingen.
60p bladzijde 321 van deel XXII maakten wij o.m. de opmerking, dat de ambtelijke veeartsen volgens dit reglement geen aanspraaknbsp;konden doen gelden op overtocht in de eeste klasse krachtens hetnbsp;in Utrecht verworven diploma, maar op grond van hunne met namenbsp;genoemde positie van gouvernementsveearts.
Bij koninklijk besluit van 9 November 1912 No. 33 (Indisch Staatsblad no. 177) is het betrokken lid van artikel 9 van dit reglement gewijzigd en luidt thans als volgt:
Ongeacht hef bedrag hunner bezoldiging worden in de eerste klasse gerangschikt de burgerlijke ambtenaren, die in het bezit zijnnbsp;van een diploma van (casu quo van een bewijs van aanstelling toti:
doctor in eenige faculteit, arts, veearts, apotheker, ingenieur of technoloog, verkregen aan de technische hoogeschool of aan de voormalige Polytechnische school te Delft onderwijzerfes) met hoofdakte;
Met goed gevolg enz. enz.
Zooals men ziet is de nieuwe regeling alleszins bevredigend, daar het diploma van veearts alle recht heeft wedervaren, waarop hetnbsp;aanspraak kan maken.
V. d. B.
-ocr page 105- -ocr page 106-Op verzoek van het hoofdbestuur van opgemelde Maatschappij verleent de redactie gaarne plaatsruimte aan onderstaande kennisgeving opgenomen in aflevering 1 van het Tijdschrift voor veeartsenijkunde.
Het Hoofdbestuur heeft de eer den leden der Algemeene afdeeling, in Nederlandsch Oost-Indi woonachtig, in afwijking van zijn verzoek,nbsp;gedaan op bladzijde 438 van deel 39 van het Tijdschrift voor Veeartsenijkunde, mede te deelen, dat het in het voornemen van hetnbsp;Hoofdbestuur ligt, voor de a.s Algemeene vergadering een voorstelnbsp;te doen tot het oprichten van een Indische afdeeling met nader vastnbsp;te stellen contributie en tevens tot ontheffing van den hoofdelijkennbsp;omslag over het jaar 1912.
In verband met dit voornemen verzoekt het Hoofdbestuur dien leden beleefd, alleen de contributie 1912 a 10., dus zonder dennbsp;hoofdelijken omslag, per postwissel te willen toezenden aan den heernbsp;W. J. Paimans, Koningslaan 31, Utrecht, voorzoover dit althans nognbsp;niet door hen is geschied.
Aan leden, die ingevolge eerstbedoeld verzoek, den hoofdelijken omslag reeds hebben betaald, zal, na aanneming van het desbetreffendnbsp;voorstel, dit bedrag worden gerestitueerd, eventueel worden verrekendnbsp;met te betalen contributie.
Het Hoofdbestuur:
Dr. H. Markus, Voorzitter;
Utrecht, December 1912. nbsp;nbsp;nbsp;H. J. C. VAN Lent, Xste Secretaris.
-ocr page 107-A. MILITAIRE PAARDENARTSEN BI] HET LEGER IN nederlandsch-indi
Dirigeerend paardenarts (inajoo )
(liispecteur-paardenarts.)
Geb. jr.
1- Burg, W. van der, Weltevreden . nbsp;nbsp;nbsp; Oct.0
P. arts iste kl. 26 juli 04; 2de kl.
27 Juli 98 (Ned.); 3de kl. 20Juli 94 (Ned.).
Militaire paardenartsen der Ut. klasse (kapiteins).
1. nbsp;nbsp;nbsp;Scheepens, j. N. A. C., Weltevreden. . 22 Mei 067
P. arts2dekl.31 Aug.01;3dekl.6Febr.96.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Broeke, A. E. TEN, Salatiga - ^
P. arts2dekl.31 Aug.01;3dekl.24Dec,96.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Slooten, J, van, (v.) Utrecht. .llOcL
P.arts2dekl.27April04;3dekl.l0Mei02.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Linde, Dr. J. A. van der, (v.). . -29 Jau-P. arts 2de kl. 28 Jan. 05.
Militaire paardenartsen der 2de klasse (eerste luitenants).
L OuLM, J. VAN, Tjimahi.....s?
2- nbsp;nbsp;nbsp;Eck, J. L. van, Padalarang.....'
3- nbsp;nbsp;nbsp;Sardemann, F. Fi., Banjoe Biroe. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Oct.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
4- nbsp;nbsp;nbsp;Hinrichs, L. E., Malang......^
6. nbsp;nbsp;nbsp;Stadhouder, Dr. L. }.H., Salatiga.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. 8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Nov.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
6. nbsp;nbsp;nbsp;Numans, J. M. G., Weltevreden ... 20nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Julinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
90
Geb. jr.
Gedetacheerd van het Nederlandsche leger: Paardenarts der 2de klasse (eerste luitenant).
14 Sept. 09 84
PuLLE, W. M. P., Salatiga.
B. VEEARTSENIJKUNDIG PERSONEEL BEHOORENDE TOT HET DEPARTEMENT VAN LANDBOUW, NIJVERHEIDnbsp;EN HANDEL IN NEDERLANDSCH-INDI.
I. Burgerlijke veeartsenijkundige dienst.nbsp;Inspecteur, chef van den dienst:nbsp;Penning, C. A., 9 Mei 1906. Buitenzorg.
Adjunct-inspecteurs:
1. nbsp;nbsp;nbsp;Poel, Dr. P. Ph. van der, 27 Januari 1910. Buitenzorg.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Hoen, Dr. H. t, 27 Januari 1910. (v.).
Qouvernementsveeartsen;
1. nbsp;nbsp;nbsp;Vletter, A. de, 11 April 1890. Waingapoe.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Does, J. K. F. de, 21 Februari 1891. Soerabaja.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Hubenet, D., 21 Februari 1891. Cheribon.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Bergh, J. D. van' den, 13 November 1894. Padang.
5. nbsp;nbsp;nbsp;Wilde, Ch. Th, G. H. de, 13 November 1894. (v.).
6. nbsp;nbsp;nbsp;Vrijburg, Dr. B., l Juli 1895. Salatiga. (')
7. nbsp;nbsp;nbsp;Veen, Dr. K. van der, 26 Juni 1897. Bandoeng.
Hellemans, Dr. J., 2 Sept. 1897. {zie Gemeenteveeartsen.)
8. nbsp;nbsp;nbsp;Kempen. F. W., 29 April 1901. Benkoelen.
9. nbsp;nbsp;nbsp;SoHNS, J. Ch. F., 23 October 1901 (v.).
10. Lier, Dr. G. A. van, 18 November \90\. Kebon Djahe.
(b Belast met het toezicht op de veeteelt in Midden Java.
-ocr page 109-91
11. nbsp;nbsp;nbsp;ScHROEFF, Dr. H. J. van der, 2 Sept. 1911. Pekalongan.
12. nbsp;nbsp;nbsp;Jeronimus, C. S., 24 December 1902. Batavia.
13. nbsp;nbsp;nbsp;Teljer, P., 30 December 1904. (v).
14. nbsp;nbsp;nbsp;Stuur, A. E. P. R., 21 December 1905 Soekaboemi.
15. nbsp;nbsp;nbsp;Wagenaar, D. B., 23 October 1906. Soerakarta.
16. nbsp;nbsp;nbsp;Vermast, A. M., 23 April 1907. (tijd.wd.) Djokjakarta.
17. nbsp;nbsp;nbsp;Vermeer, J. H. C., 21 December 1907. Serang.
18. nbsp;nbsp;nbsp;Zijp, P,, 13 Juli 1908. Madioen.
20. nbsp;nbsp;nbsp;VooQD, A. J. E. DE, 2 October 1908. Koedoes.
21. nbsp;nbsp;nbsp;Avis, J. A. R., 19 November 1908. Fort de Kock.
22. nbsp;nbsp;nbsp;Steur, A. van der, 15 December 1908. Singaradja.
23. nbsp;nbsp;nbsp;Asbeek Brusse, J. E., 26 Maart 1909. Lahat.
24. nbsp;nbsp;nbsp;Zijp, J. h., 29 October 1909. Magelang.
25. nbsp;nbsp;nbsp;Qasille, P. H. j , 23 November 1909. Rembang.
26. nbsp;nbsp;nbsp;Temmen, C. J. van, 25 Februri 1910. Makasser.
27. nbsp;nbsp;nbsp;Sperna Weiland, T. P. A., 3 April 1910. Batige.
28. nbsp;nbsp;nbsp;Valois H. J. M., 25 Februari 1910. Poerwokerto.
29. nbsp;nbsp;nbsp;Kok, j., 3 October 1910. Pamekasan.
30. nbsp;nbsp;nbsp;Chambre, F. C. de la, 3 October 1910. Bondowoso.
32. nbsp;nbsp;nbsp;Senstius, H. D., 1 juni 1911. Koeta Radja.
33. nbsp;nbsp;nbsp;Kunst, Dr. C., 24 Februari 1912. Pasoeroean.
34. nbsp;nbsp;nbsp;Roukens, W. a. a. 20 Maart 1912. Ambarawa.
35. nbsp;nbsp;nbsp;Raabe, j. F. C., 29 October 1912 Kediri.
Kaligis, j. a., 13 Augustus 1912. Menado.
Raden Soetedjo, 28 Augustus 1911. Pamekasan. Raden Notosoediro, 28 Augustus 1911. Soerabaja.nbsp;SoRip Tagor, 13 Augustus 1912. (zie Ini. veeartsenschool.)
0) Alleen zijn opgenomen de Inlandsche veeartsen met het diploma
Buitenzorg.
II Laboratorium voor veeartsenijkiindig onderzoek te Buitenzorg.
lil. Inlaudsche veeartsenschool te Buitenzorg.
C. EUROPEESCHE VEEARTSEN IN NEDERLANDSCH-INDI, NIET IN STAATSDIENST.
I. Gemeenteveeartsen.
Lenshoek, J. A., Soerabaja.
Hellemans, Dr. j,, Batavia.
Stapensa, J., Seniarang.
Visser, P., Medan.
II. Particuliere veeartsen.
Breedveld, Bindjai. Post, G. C., Medan.nbsp;OosTiNG, W., Soerabaja.nbsp;Gunst, J. A., Soerabaja.
V. d. B.
pgt; Benoemd tot leeraar aan s Rijksveeartsenijschool te Utrecht.
De militaire paardenarts der 2de klasse J. M. O. Numans promoveerde te Bern tot doctor medicinae veferinariae op een proefsclirt getiteld: Experimentelle und vergleichend-therapeutische Untersuchungennbsp;Ober die Wirkung einiger Antiparasitica met besonderer Bercksic/ifi-Sung der Bekampjung der Acariasis beini Hande.
Verleend: wegens ziekte, n jaar verlof naar Europa, aan den gouvernementsveearts te Serang J. H. Ch. VERMEER, met bepalingnbsp;dat hij zijne betrekking op den 2deii Januari 1913 zal neerleggen.
Verleend: wegens langdurigen dienst, n jaar verlof naar Europa, aan den gouvernementsveearts te Weltevreden C. S.JeronimuS, met bepaling dat hij zijne betrekking op den 2den April 1913 zal neerleggen.
Door den Minister van Kolonin is het buitenlandsch verlof naar Europa van den militairen paardenarts der 1ste klasse J-VAN SloOTENnbsp;nader verlengd met zes maanden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
'Verleend: wegens zevenjarigen onafgebroken dienst in Neder-landsch'Indi, negen maanden verlof naar Europa, aan den militairen paardenarts der Iste klasse Dr. j. A. VAN DER Linde.
Belast: gerekend van 4 januari 1913, met den burgerlijken veeartsenij-kundigen dienst in het ressort residentie Kediri, met standplaats ^edfn', de gouvernementsveearts J. F. C. Raabe, thans reeds in hetnbsp;ressort werkzaam.
Overgeplaatst: van Banjoe Biroe naar Padalarang de militaire paardenarts der 2de klasse J. L. VAN ECK.
Benoemd: tot leeraar aan s Rijks veeartsenijschool te Utrecht lt;^6 leeraar aan de Inlandsche veeartsenschool te Buitenzorg Dr. O.
Krediet.
Overgeplaatst: van Weltevreden naar Salatiga de paardenarts der 2de klasse W. M. P. Pulle.
Hersteld in activiteit: de militaire paardenarts der 2de klasse H. Sardemann; geplaatst te Banjoe Biroe.
-ocr page 112-
GEWEST. |
C/5 lt; a fO ^ co u Cnbsp;lt;V 05 s: ^ u. :ir gt; C/5 05 U a 05 gt; |
3 3 gt; |
a ^ 05 3 O) :0 S g a 3 05 05 CZ u. *3 ^nbsp;05 g ^ 05 95 |
Lm 05 05 N g 5 J TS O |
C/5 05 O T3 1 05 a tsi |
C/5 c O CJ gt;gt; O o 05 c: C/5 |
Lm CJ co co 05 o. o CJ u. co |
CQ u. co |
05 05 05 O 05 CS CS T3 CS |
co o O co CS X 05 |
05 CO O CJ 05 H |
d 05 d co a o X |
Bantam................. |
103 |
3 | ||||||||||
Batavia................. |
19 |
16 |
6 |
3 | ||||||||
Preanger Regentsch..... |
2 |
1 | ||||||||||
Cheribon............... |
10 |
1 |
~ |
15 |
-- | |||||||
Pakalongan............. |
_ |
8 |
3 | |||||||||
Semarang............... |
6 |
15 |
__ | |||||||||
Rembang............... | ||||||||||||
Soerabaja............... |
38 |
15 |
1 |
7 |
-- |
1 |
6 | |||||
Madoera...........j.... |
26 |
1 |
4 |
_ | ||||||||
Pasoeroean.............. |
109 |
2 | ||||||||||
Besoeki................. |
11 |
7 |
18 | |||||||||
Banjoemas.............. |
_ |
39 |
3 |
1 |
3 |
1 | ||||||
Kedoe.................. |
86 |
9 | ||||||||||
Madioen................ |
12 |
1 | ||||||||||
Kediri.................. |
64 |
4 |
3 |
2 | ||||||||
Djokjakarta............. |
4 |
1 |
__ |
1 | ||||||||
Soerakarta.............. |
72 |
1 | ||||||||||
Bali en Lombok......... |
6 |
_ | ||||||||||
Menado................. |
5 |
1 |
_ | |||||||||
Soembawa............ |
19 |
_ | ||||||||||
Palembang.............. |
3 | |||||||||||
Celebes en Onderti...... |
__ |
9 |
-- | |||||||||
Padangsche Bovenl...... |
16 |
Longziekte kwam in Soerabaja voor bij 13 runderen.
STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederlandsch-Indi gedurende de maand November 1912.
Jl''
ili'
S'li'
GEWEST. |
C/3 O Is 0) O) sz ^ u. a X3 ^ c/D 5 0) Q, 03 03 gt; |
3 3 gt; |
C/3 CJ c irr 03 ,i gt; Cu C 03 03 2 ~ 0) 4- 03 Q,^ 13___ |
03 03 N 3 Zsi 03 O c. o |
C/3 03 O O 03 O C3 ii! |
73 O CJ gt;, 3 O Vm 5 quot;o CJ co C/5 |
'jZ 3 3: o c/3 c/3 03 4gt; a o o CS c/5 |
c Ui 3 C/5 |
03 03 *N 03 O 03 biO -B CS CS O cS CS |
c/3 u o O c/3 X 03 H |
03 c o CJ 03 *s H |
6 03 O O c/3 O o X |
Bantam................. |
36 |
2 |
2 | |||||||||
Batavia................ |
6 |
171 |
9 |
9 |
18 | |||||||
Preanger Regentsch..... |
~ |
122 |
6 |
_ |
3 | |||||||
Cheribon .............. |
2 |
1 |
8 |
1 |
5 |
* | ||||||
Pekalongan............. |
2 |
5 |
2 |
2 |
1 |
1 | ||||||
Semarang............... |
52 |
4 |
4 | |||||||||
Rembang............... |
__ |
2 |
1 | |||||||||
Soerabaja............... |
66 |
27 |
22 |
4 |
1 | |||||||
Pasoeroean ............. |
414 |
1 |
1 | |||||||||
Madoera................ |
1 |
14 |
3 |
- |
144 |
__ | ||||||
Besoeki................. |
1 |
10 |
1 | |||||||||
Banjoemas............... |
4 |
9 |
2 |
4 |
2 | |||||||
Kedoe.................. |
8 | |||||||||||
Madioen................ |
5 |
1 | ||||||||||
Kediri................ |
8 |
11 |
1 | |||||||||
Djokjakarta............. |
_ |
5 |
_ |
_ |
3 | |||||||
Soerakarta.............. |
1 |
75 | ||||||||||
Soembawa,............. |
7 |
__ | ||||||||||
Bali en Lombok........ |
3 | |||||||||||
Menado................ |
2 |
- | ||||||||||
Celebes en Onderh...... |
8 |
1 | ||||||||||
Tapanoeli............... |
_ |
__ |
3 |
_ | ||||||||
Pad. Bovenlanden....... |
2 |
L.
weinig bruikbaar oorlogsmiddel. Dit moet de legerverpleging niet uit het oog verliezen en dus daaromtrent voorzorgsmaatregelen treffen.
Hij wil, dat ieder ruiter met minstens vier pasklare ijzers met toebeliooren moet worden uitgerust, verder moet bij dennbsp;gevechtstrein een voldoende hoeveelheid ijzers voorhandennbsp;zijn, voor welker voortdurende aanvulling door de legeror-ganisatie moet worden gezorgd. De geheele aanvulling vannbsp;beslagbenoodigheden moet door de intendance geschiedennbsp;en wel in zoo ruime mate, dat bij de bereden troejien geennbsp;gebrek daaraan kan intreden.
Hoe is het in deze bij het Indische leger gesteld?
Zooals bekend voeren de cavalerie-paarden steeds een compleet stel pasklaar gemaakte ijzers, de z. g. reserveijzersnbsp;met zich mede. Bij de artillerie worden de reserveijzersnbsp;in de voorwagens medegenomen. Verder voeren de hoefsmeden der cavalerie per peleton 2 toonijzers mede, welkenbsp;slechts in geval van nood, d. i. wanneer het niet mogelijknbsp;is een reserveijzer onder te leggen, worden gebruikt.
Voorts worden bij de cavalerie in den bagagetrein met de draagbare smidse medegevoerd een hoeveelheid halfaDnbsp;gewerkte ijzers (zonder lip en afhelling), voldoende voornbsp;de halve sterkte aan paarden en eene hoeveelheid staafijzernbsp;voldoende voor een evengroote hoeveelheid hoefijzers.' Denbsp;artillerie voert alleen staafijzer mede.
In tijd van oorlog zal reeds vrij spoedig blijken, dat deze voorraad onvoldoende zal zijn om naar behooren in hetnbsp;hoefbeslag te blijven voorzien, want, behalve dat alsdannbsp;het verbruik van hoefijzers grooter zal zijn, dient dan nognbsp;rekening te worden gehouden met de omstandigheid, datnbsp;de werktijd voor onze hoefsmeden, wier aantal toch al nietnbsp;groot is, een meer beperkte zal zijn, tevens zullen zij dannbsp;een grooter aantal paarden hebben te beslaan, daar in tijdnbsp;van oorlog nog een belangrijk aantal paarden gerequireerdnbsp;zullen worden. Teneinde dus verzekerd te zijn van de
99
iioodige aanvulling zal het noodzakelijk zijn om voorraad aan hoefijzers in gereedheid te houden. e vrnbsp;rijst derhalve, welke hoefijzers dienen te worden ^angescha _nbsp;In de meeste rijken bestaan thans fabrieken, waar hoef.jznbsp;worden gemaakt. Deze machinaal vervaardigde ijzers vunbsp;in de laatste jaren meer en meer toepassing.
In Prcis da Cheval van Peuch en Lesbre Moorcroft, een Engelsch schrijver, omstiee snbsp;machine uitvond om het ijzer, dat dooi lem anbsp;beste werd beschouwd, te maken. Dit ijzer, ^nbsp;shoe geheeten, had een horizontale draagvlakte en een
1897 het
In Frankrijk was het Eyrand, die reeds in 182 denkbeeld had verkondigd om de hoefijzers niac u 'nbsp;vervaardigen, maar tot uitvoering daarvan kwam he menbsp;voor 1848, toen de paardenarts Dutreilh een paten nam.
In 1860 kwam uit Amerika een uitvinding van CjOODE-NOuoh, een machinaal vervaardigd hoefijzer met hoiizou a
draagvlakte en uitgeholdebodemvlakte. Descheipe nbsp;nbsp;nbsp;m
was bij gedeelten weggenomen, zoodat er vijf scheipe ramme ontstonden, n aan den toon en twee aan eiken ta .
Kort daarop namen achtereenvolgens Mayor te Lond e ,
Peschelle in Frankrijk een GRAY in Engelan pa
door hen uitgevonden machinaal vervaardigde ijzers.
I 1880 beproefden Duitsche fabrikanten nbsp;nbsp;nbsp;^,
'izers in den handel te brengen. De hoekstaal-hoe iJzei a ''an Rhr in Culm, West Pruisen, leverde ^nbsp;voorijzeis, echter geen rechter of linker. Ze wareinbsp;e versleten te spoedig. Dompelde men ze
harden, dan trok de horizontale draagvlak e i
la 1881 trachtte Martini, de bekende uitvinder van e naar het hem genoemde geweer, het door baion Luc
gevonden ijzer fabriekmatig te maken. Hoewel he
LbCHAiRE aangegeven een soort van jachtijzer
100
heden met succes heeft staande gehouden, leed de machinale vervaardiging er van, wegens den te hoogen prijs der ijzers,nbsp;schipbreuk.
De ijzers van de Kopenhaagsche hoefijzerfabriek kwamen in 1884 in den handel. Het waren kalkoenijzers met rits,nbsp;10 nagelgaten en voorzien van een soliede toonlip.
In Duitschland wordt volgens Leisering en Hartmann, Fsz des Pferdes, heden bijna algemeen van macliinalenbsp;ijzers gebruik gemaakt, in weerwil van het feit, dat aan denbsp;meeste fabrieksijzers nog gebreken kleven. Ze vinden veelnbsp;toepassing wegens hun goedkoopte en de gelijkvormigheidnbsp;hunner eigenschappen. Genoemde schrijvers zeggen vannbsp;die hoefijzers, dat ze te mager gestampt zijn. Ook zijnnbsp;de nagelgaten gebrekkig van vorm en richting, is er geennbsp;verschil in voor- en achterijzers, ook niet in linker- ennbsp;rechterijzers en laat het materiaal te wenschen over. Maarnbsp;toch wordt erkend, dat ze in den laatsten tijd veel zijn verbeterd, zooals wordt gemeld van de ijzers van W. Ernst Haasnbsp;en Zn. in Neuhoffnungshtte bij Si n n, W. Schultzenbsp;in Roszl au, Landeker en Albert in Nrnberg. Verdernbsp;leveren goed afgewerkte ijzers de firma Knier en Beenennbsp;in Schnbeck, Funke en Hueck in Hagen, en uit anderenbsp;landen: de hoefijzerfabriek in Kopenhagen, Derwis innbsp;St. Petersburg, M. Hans Shne in Weenen enz.
De Duitsche paardenarts Schleq is over het Duitsche fabrieksijzer slecht te spreken. Hij zegt: vergelijkt men eennbsp;goed uit de hand gesmeed ijzer met zulk een slecht afgewerkt fabrieksijzer, dan vallen de ernstige gebreken daarvannbsp;dadelijk in het oog. De fabrikanten hebben zich niet doornbsp;een deskundige voldoende laten voorlichten.
Dat de vorm, de vlakten, de randen, de rits, de gaten aan bepaalde eischen moeten voldoen, schijnt den fabrikantennbsp;onbekend te zijn of hunne machines laten niet toe daarmede rekening te houden. De ijzers lijken plomp en zwaarnbsp;en missen een goeden vorm, terwijl het materiaal, waarvan
-ocr page 119-101
ze vervaardigd zijn, meermalen te week is. De bodemvlakte is in den regel mooi glad, doch van de bovenvlakte kannbsp;dat niet gezegd worden.
De draagvlakte en de afhelling zijn meermalen onduidelijk begrensd. De buitenrand is, tengevolge van het aaii-brengen der nagelgaten, dikwijls onregelmatig verloopend. De nagelgaten, zoowel wat de richting als de plaatsingnbsp;aangaat, laten dikwijls te wensclien over, dikwijls zijn zijnbsp;te groot, zonder trechtervormig verloop, voor geen enkelennbsp;hoefnagel passend. Het te smalle en te zwakke toongedeeltenbsp;wordt door het aanbrengen van de lip nog meer verzwaktnbsp;en breekt gemakkelijk. Van een goed passen van het ijzernbsp;kan in den regel geen sprake zijn, vooral tengevolge van hetnbsp;Ie schraal zijn der rits; de nagels komen dan dus te veel innbsp;het buitenste gedeelte van den wand of wel het ijzer wordt tenbsp;nauw gelegd. Doordat de nagelgaten te ruim zijn, laat denbsp;bevestiging van het ijzer gewoonlijk ook veel te wenscliennbsp;over.
SCHLEQ wil, dat de machinale ijzers uit goed materiaal Worden vervaardigd, zoodat zij warm zonder dat de kwaliteit van het ijzer er onder lijdt gericht en ondergepastnbsp;kunnen worden. Voorts, dat die ijzers moeten wordennbsp;gemaakt naar modellen, die door ervaren vakmannen ennbsp;kenners worden aangegeven en bewezen hebben, dat zij in hetnbsp;gebruik voldoen. Van een fabrieksijzer, waaraan grove gebreken kleven, is het voor een bekwamen smid moeilijkernbsp;^n tijdroovender een passend ijzer te maken dan direct vannbsp;^^n staaf een goed ijzer te smeden, terwijl een weinignbsp;geoefende smid met goede fabrieksijzers het beslag beter
^3l uitvoeren dan met zijn eigen slecht uit de hand gesmede; bij zal met zulke goede ijzers minder bederven en den hoefnbsp;quot;bnder schaden.
Voor het hoefsmidsvak schrijft Schleg zal het een
nadeel
zijn, indien steeds fabrieksijzers worden gebezigd,
daar de smeden dan in den regel op onvoldoende wijze het
-ocr page 120-102
maken van een ijzer zullen leeren en dientengevolge ook minder goed kunnen beoordeelen, welke eischen aan eennbsp;goed hoefijzer behooren te worden gesteld. Zij leeren nietnbsp;goed beoordeelen of een fabrieksijzer voor een bepaaldennbsp;hoef bruikbaar is en hoe het moet worden ondergelegd, ooknbsp;niet hoe dat ijzer bij afwijkende standen en hoefvorniennbsp;vervormd moet worden.
Deze achteruitgang volgens SchleQ kan alleen wor-dn voorkomen dooreen degelijke theoretische kennis, terwijl de smid ook grondig moet worden opgeleid in het makennbsp;van hoefijzers.
Hij wil, dat alleen paarden met normale hoeven met goede fabrieksijzers beslagen zullen worden. Hoeven van afwijkenden vorm, paarden met afwijkende standen, zieke hoeven,nbsp;moeten van bijzondere, uit de hand gesmede ijzers wordennbsp;voorzien.
Onder de fabrieken, die goede ijzers fabriceeren noemt hij in de eerste plaats de hoefijzerfabriek te Kopenhagen.
De van deze fabriek afkomstige ijzers worden kant en klaar geleverd, behoeven alleen gericht en ondergeslagennbsp;te worden. Zij zijn uit goed materiaal vervaardigd. Denbsp;modellen zijn grootendeels verkregen uit de groote hoefsmederij van Hansen en Petersen aldaar, terwijl wegens denbsp;goede eigenschappen van het fabrikaat het veel gebruiktnbsp;en overal heengezonden wordt, wat weer tengevolge heeft,nbsp;dat de fabrikanten in staat zijn nieuwe vindingen of verbeteringen aan te brengen.
Voorts worden genoemd de ijzers van de firma Hans Shne te Ween en, die van goed smeedbaar gietijzer zijnnbsp;vervaardigd. Deze ijzers verdragen de wit gloeihitte goed,nbsp;laten toe er lippen aan te trekken en nieuwe nagelgatennbsp;in te slaan; zij zijn door Groszbauer, leeraar in hoefbeslagnbsp;te Ween en, gemodelleerd.
Van de Russische fabrieksijzers, schrijft Schleq, dat ze gemaakt zijn van goed hoefijzerstaal en vervaardigd naar
-ocr page 121-103
cie voorschriften van de smeden der Cavalerieschool. Hoewel niet volkomen op de hoogte van den tijd, staan ze, wat hunne goede eigenschappen betreft, toch boven denbsp;Duitsche half afgewerkte fabrieksijzers.
De redactie van De Hoefsmid schrijft in den Xlden jaargang (1907); Het gebruik der machinale ijzers neemt de paar laatste jaren in Nederland zeer toe. Zij zijn vrijnbsp;goed gevormd, doch slijten dikwerf wat sneller dan uit denbsp;hand gesmede. Evenals zoogenaamde koopschoenen tennbsp;achter staan bij naar den vorm der voeten goed gemaaktenbsp;schoenen, kunnen ook machinale ijzers niet zoo goed zijnnbsp;als deugdelijk uit de hand gesmede, doch men kan het innbsp;nood er wel mee doen.
In denzelfden jaargang schrijft de redactie omtrent het meer gebruiken van machinale hoefijzers in Nederland: Dit isnbsp;jammer, want iedere hoefsmid dient een goed ijzer te kunnennbsp;maken en het blijft altijd waar, dat oefening kunst baart.nbsp;Zoodra een hoefsmid veelvuldig gebruik maakt van machinalenbsp;ijzers, zal zijn handigheid in het vervaardigen van ijzers uit
hand langzamerhand geringer worden, terwijl de jongmaatjes Eveneens veel minder oefening krijgen, hetgeen met het oognbsp;op de toekomst nog het ergste is. Nood breekt evenwelnbsp;wet en indien er geen voldoende werkkrachten zijn, is hetnbsp;zaak te streven naar zoo goed mogelijk gemaakte machinalenbsp;'jzers, die niet te hoog in prijs zijn.
In Duitschland is het gebruik der machinale ijzers zeer oitgebreid. De qualiteitdezerijzersliet, wat vorm en afwerkingnbsp;aangaat, veel te wenschen over; in de laatste jaren echter isnbsp;daarin vooruitgang te bespeuren. De prijs dezer ijzers isnbsp;^'quot;ijk, men betaalt per Kilo 4 a 5 cent boven den gewonennbsp;'jzerprijs.
Reeds in 1896 werd door- den paardenarts MouBis van het Nederlandsche leger een proef genomen met machinalenbsp;''hefijzers. Deze ijzers waren gemaakt aan de constructie-quot;'^rkplaatsen te Delft, ze waren van n grootte (taille) en
-ocr page 122-104
vervaardigd naar het model bij de bereden korpsen in gebruik. Volgens den proefnemer voldeden ze aan alle eisclien vannbsp;goede hoefijzers. Elke gewenschte wijziging kon er, na innbsp;het vuur verhit te zijn, worden aangebraclit, zoodat hetnbsp;passen aan den hoef goed kon geschieden.
Bij de beproeving dezer ijzers, waarmee de paarden gedurende zes weken den dienst deden, werd geen schadenbsp;aan de hoeven ondervonden.
In 1902 werd door het legerbestuur in Nederland eene proef met fabriekshoefijzers bevolen, die bij de cavalerienbsp;en bereden artillerie werd genomen. De 3200 voor denbsp;proef benoodigde ijzers van drie grootten (tailles) naarnbsp;gegeven modellen werden geleverd door de firma Funkenbsp;en Hueck in Hagen, die ook machinale ijzers aan hetnbsp;Duitsche leger levert. Omtrent deze ijzers schreef denbsp;paardenarts Frederikse, dat ze goed waren afgewerkt, datnbsp;de richting der nagelgaten van de voorijzers te wenschennbsp;overliet. Iti veie gevallen kon men de toonnagels niet zoonbsp;schuin aanzetten, als men wel verlangde; de afstand dernbsp;nagelgaten tot den buitenrand was goed. De lip was welnbsp;wat te zwaar. De rits was goed, deze had twee gelijknbsp;schuine vlakken. De vorm der ijzers kwam overeen metnbsp;het standmodel als voor het leger vastgesteld. De ijzersnbsp;konden warm gemaakt en verzet worden als een gewoon ijzer.
Wat het resultaat der genomen proef is geweest, is mij niet bekend. Vermoed wordt, dat ze niet gunstig is uitgevallen, want in een der laatste afleveringen van De Hoefsmid las ik, dat bij het legerbestuur in Nederland thansnbsp;het voornemen bestaat om met het oog op eventueelenbsp;mobilisatie een proef op groote schaal te nemen metnbsp;fabrieksijzers. De berichtgever teekent er bij aan, dat zulksnbsp;niet te verwonderen is, daar andere staten om dezelfdenbsp;reden ons reeds zijn voorgegaan.
In het Zwitsersche leger werden vele proeven genomen met fabrieksijzers bij de cavalerie en artillerie en zijn ze
-ocr page 123-105
thans daar ingevoerd. Ook in vredestijd wordt er gebruik van gemaakt.
In Trait Pratique de marchalerie van Tasset, uitgave 1912, lezen we:
Reeds in 1874, na de genomen proeven aan de scliool te Saumur, kwam men tot de erkenning, dat het voor hetnbsp;leger van groot belang was, de fabricage van goede mechanische ijzers aan te moedigen, want zooals OoYAU gezegdnbsp;heeft, het is noodzaklijk om in vredestijd die takken vannbsp;industrie te begunstigen, welke in oorlogstijd onmisbaar zijn.
Nu tegenwoordig de fabrieken van mechanische hoefijzers in onbeperkt aantal ijzers leveren van eiken gewenschtennbsp;vorm, die beter gemaakt zijn dan de beste uit de handnbsp;gesmede, die vervaardigd zijn van uitstekend materiaal ennbsp;die koud vervormd kunnen worden, levert de vorming vannbsp;den reservevoorraad aan ijzers geen moeilijkheden meer op.nbsp;In het leger wordt dan ook sedert eenige jaren, ter aanvulling van dien voorraad, van deze fabrieksijzers gebruiknbsp;gemaakt.
Sedert 27 December 1911 is bij het Fransche leger de volgende bepaling nopens het gebruik van het mechanischenbsp;ijzer vastgesteld:
De hoefsmeden mogen voor het beslag en naar behoefte gebruik maken van half afgewerkte mechanische ijzers.nbsp;Deze ijzers moeten in model overeenkomen met die bij hetnbsp;leger in gebruik en voldoen aan de volgende eischen: lippen onstaande, nagelgaten gestampt en doorgeslagen, kalkoeneinden afgerond, echter mogen ze geen afhelling hebben,nbsp;geen schuin afgekapte kalkoeneinden en geen kalkoengaten,nbsp;niettemin moet voor de laatste op de uiteinden der takkennbsp;plaats worden gereserveerd.
In het Engelsche leger maakt men gebruik van een machinaal vervaardigd ritsijzer met uitgeholde bodemvlakte, dus als het bekende jachtijzer. In vredestijd wordt de helftnbsp;van de benoodigde hoefijzers geleverd door deze machinaal
-ocr page 124-vervaardigde; de andere helft wordt uit de hand gesmeed uit de oude ijzers, vermeerderd met eenig staafijzer omnbsp;het door slijtage verloren gegane weder aan te vullen.
Daar gemeend wordt, dat er in tijd van oorlog geen tijd en gelegenheid zal zijn om de paarden met warm te passennbsp;uit de liand gesmede ijzers te beslaan, worden de smedennbsp;reeds in vredestijd geoefend in het koud onderleggen vannbsp;een gedeelte der machinale ijzers; ook worden zij geoefendnbsp;in het zelf aanmaken van nagels.
Over het algemeen wordt geklaagd over de geringe duurzaamlieid van het in het leger gebruikte ijzer. Denbsp;paardenarts Levita schrijft dit toe aan het model van hetnbsp;ijzer. Een jachtijzer biedt volgens hem wel eenige voordeelennbsp;aan, nl. er geraken geen steenen tussclien ijzer en straal,nbsp;ze gaan in zwaren bodem minder spoedig verloren, ze zijnnbsp;lichter, maar zegt hij: het feit, dat de scherpe onderrand zoonbsp;spoedig verslijt, maakt dit ijzer ongeschikt voor militairenbsp;doeleinden.
Door hem zijn andere modellen aangegeven, overeenkomende met ons ijzer en wel een model zonder rits en met 8 tot 12 stampnagelgaten en een model met rits.
In het kamp van Aldershot werden in 1905 bij wijze van proef 3000 ijzers van het Levita-model gebruikt en innbsp;October 1907 18000 stuks van beide modellen bij hellegernbsp;in gebruik gegeven.
Uit het voorgaande meen ik de volgende conclusies te mogen trekken:
1, dat dank zij de verbeterde techniek thans in vele landen hoefijzerfabrieken worden aangetroffen, die hoefijzersnbsp;fabriceeren, welke in alle opzichten niet onder doen voornbsp;goede uit de hand gesmede ijzers, die dus voldoen aan allenbsp;eischen van goede hoefijzers; 2, dat deze ijzers goedkoopernbsp;zijn dan uit de hand gesmede.
Mijns inziens ligt het dan ook voor de hand, voor wat betreft het opleggen van een oorlogsvoorraad, gebruik te
-ocr page 125-107
maken van fabrieksijzers. Eenige staten zijn, zooals we zagen, ons in deze reeds voorgegaan.
Daar van die fabrieksijzers alleen in geval van oorlog, in den tijd dus, dat men in verband met de bijzondere omstandigheden over onvoldoende werkkrachten en tijd beschikt,nbsp;gebruik zal worden gemaakt, is een der genoemde nadeelennbsp;verbonden aan het gebruik maken van mechanisch gemaaktenbsp;ijzers, nl. dat de hoefsmid zijn handigheid in het smedennbsp;van hoefijzers zal verliezen, slechts van vrij ondergeschiktnbsp;belang. Mocht die handigheid al afnemen, dan kan hij nanbsp;den oorlog weer in opleiding worden genomen. Bovendien,nbsp;ook in oorlogstijd ontbreekt voor hem niet alle gelegenheidnbsp;tot oefening, want hoeven van afwijkenden vorm en ziekelijkenbsp;hoeven komen ook bij onze legerpaarden voor en deze zullennbsp;als regel beslagen moeten worden met voor die hoeven passendnbsp;gesmede ijzers.
Zoo tot de aanschaffing van machinaal vervaarcfigde ijzers mocht worden overgegaan, dan komt het model van hetnbsp;ijzer, zooals thans bij onze bereden korpsen in gebruik, mijnbsp;als het beste voor, echter met een grooter aantal nagelgaten,nbsp;5 tot 6 in eiken ijzertak, teneinde voldoende waarborg tenbsp;hebben, dat de nagels op de voor eiken hoef gewenschtenbsp;plaatsen kunnen worden ingeslagen.
Volstaan zou kunnen worden met de aanschaffing van 3 tailles voor de uitheemsche en 2 voor de inheemsche paarden,nbsp;terwijl door hoefmetingen nagegaan moet worden, welkenbsp;taille de meest voorkomende is, om zich daar naar te richtennbsp;bij het doen der bestelling.
Zooals we zagen, moet aan een naar den hoef pasklaar gesmeed ijzer de voorkeur worden gegeven boven een ijzer,nbsp;dat gemaakt is naar een bepaald standmodel, het laatste zalnbsp;als regel eerst vervormd, naar den hoef passend, gemaaktnbsp;moeten worden, alvorens het ondergelegd zal kunnen worden.
Oogenschijnlijk zou het dus aanbeveling verdienen om instede van n, 3 of 4 stellen van de z. g. reserveijzers
-ocr page 126-(ijzers, die pasklaar naar den lioef zijn gesmeed) in voorraad te houden.
ij
Afgezien van het feit, dat het doen aanmaken van deze ijzers op een liooger bedrag zal komen te staan dan denbsp;aanscliaffing van machinaal vervaardigde ijzers, zal hetnbsp;bezwaarlijk gaan om de stellen ijzers voor een bepaald paardnbsp;bestemd ook bij dat paard te honden. Wil men ze steedsnbsp;laten meevoeren, dan heeft het dier, dat toch al zwaarnbsp;genoeg belast is, door deze 3 stel ijzers een meerder gewichtnbsp;van ongeveer 7 K.G. te dragen.
Er is echter nog een ander bezwaar. Na elk beslag nl. verandert de hoef min of meer van vorm, zoodat hetnbsp;dikwijls genoeg zal voorkomen, dat bij het onderleggennbsp;van het 2de stel reserveijzers deze niet meer geheel passendnbsp;zullen zijn; dit euvel neemt bij een volgend beslag natuurlijk toe en liiermede vervalt vrijwel het voordeel van z.g.nbsp;pasklare ijzers in voorraad te hebben. Feitelijk komen zenbsp;ten slotte in hunne eigenschappen vrijwel overeen metnbsp;de goed vervaardigde machinale ijzers.
-ocr page 127-DOOR
C. A. BACKER.
Evenals vrij wel overal elders, is ook op Java gras een der voornaamste voedingsmiddelen van den veestapel. Welnbsp;zijn er tal van andere planten, welker bladeren als veevoedernbsp;worden gebruikt ik noem slechts toeri {Sesbania gran-diflora) en nangka {Artocarpiis integrifolia), maar dezenbsp;spelen door haar betrekkelijk geiinge opbrengst slechts eennbsp;ondergeschikte rol.
Goede weiden zijn op Java schaarsch. In de meeste streken ontbreken ze geheel en al. Toch telt de Javaanschenbsp;flora tal van uitnemende grassoorten, welke in staat zoudennbsp;zijn ruimschoots in de behoefte aan veevoeder te voorzien,nbsp;als ze slechts met oordeel gekweekt werden.
Maar met oordeel! Want dat sommige proeven, vroeger met hooiwinning genomen, mislukt zijn, is ongetwijfeld voornbsp;een groot deel aan onoordeelkundige handelwijze toe tenbsp;schrijven. Het gaat niet aan, maar altijd weer gras opnbsp;onbemesten grond te verbouwen en zich dan te verwonderen,nbsp;dat de opbrengst de kosten niet dekt. Gras haalt even goednbsp;voedsel uit den grond als andere planten en kan dus zondernbsp;voldoende bemesting niet bij voortduring loonende oogstennbsp;geven. En eenzelfde grassoort geeft lang niet overal dezelfdenbsp;resultaten. Van de hoofdfactoren van den plantengroei, nl.nbsp;het klimaat en de physische en chemische grondgesteldheid,nbsp;hangt het al of niet gedijen van een plantensoort in zeernbsp;hooge mate af. Dwaasheid zou het zijn, eenzelfde grassoortnbsp;voor alle streken aantebevelen. Agrostologische pinkpillen
-ocr page 128-110
eii abdijsiroop zijn nog niet uitgevonden. En als ze uitgevonden worden, dan zullen alleen de kwakzalvers ervan profi-teeren.
Voor we dus tot het aanleggeii van weiden of het aanbevelen van een bepaalde grassoort kunnen overgaan, moeten we in de eerste plaats voldoende kennis hebben van onzenbsp;grassen, hun levenswijze, hun voortplanting, de eischen, dienbsp;zij aan klimaat en bodem stellen, voorts van hun opbrengstnbsp;en voederwaarde. In de tweede plaats moeten we op denbsp;hoogte zijn van klimaat en bodemgesteldheid van de plaats,nbsp;waar ze gekweekt zouden moeten worden. Pas als we datnbsp;alles weten, kunnen we met oordeel te werk gaan, pas dannbsp;kan een eventueel advies waarde hebben.
Ongelukkig zijn we zoo ver nog niet. We weten nog maar weinig van de javaansche flora, Nog zoo bitter weinig van de voedergrassen. De gegevens zijn nog zoo verspreid, zoo onvolledig, vaak ook zoo onbetrouwbaar. Hoenbsp;dikwijls spreekt het oordeel van de eene autoriteit of would-benbsp;autoriteit dat van de andere lijnrecht tegen.
Om eindelijk eens definitieve resultaten te bereiken, is schrijver dezes op het denkbeeld gekomen, de verspreidenbsp;gegevens te verzamelen, ze tot n geheel om te werken.nbsp;De Javaansche grassoorten zullen besproken worden uit botanisch en landbouwkundig oogpunt, van elke besprokennbsp;soort zal ebn afbeelding gegeven worden, vergezeld van dennbsp;wetenschappelijken naam en de inlandsche namen. Medegedeeld zal worden, wat we weten van de verbreidingnbsp;op Java in horizontalen en in vertikalen zin, van het uiterlijknbsp;der plant, haar voortplanting, en eventueel ook haar opbrengstnbsp;en voederwaarde. Nu struikelen wij allen in vele, en zoonbsp;zal ook deze compilatie want met uitzondering van hetnbsp;botanische gedeelte is het een compilatie aan vele onvolledigheden, misschien ook wel aan onnauwkeurigheden manknbsp;gaan. Daarom is het wenschelijk, een beroep te doen op denbsp;medewerking van het belanghebbend publiek. Laat elk, die
-ocr page 129-Ill
deze mededeelingeii kan aanvullen, kan bevestigen, kan bestrijden, dat doen. Laat ieder van zijn ervaringen vertellen. Laat ons allen samenwerken om een waardevol geheel te krijgen.
De literatuur over onze inlandsche voedergrassen vult nog wel geen bibliotheek, maar is toch reeds vrij omvangrijk. De mij bekende grootere werken worden hierondernbsp;in chronologische volgorde opgesomd.
De eerste en over het algemeen zeer betrouwbare opgaven over het iiiterlijk, de verspreiding en de voederwaar-de der Indische grassen vindt men bij den Indischen Plinius, den onvolprezen Rumphius, den facile princepsnbsp;onzer voor-Linneaansche botanici. In het in 1750 verschenen zesde deel (liber XI) van Het Ambonsch Kriiid-Boekquot;nbsp;vindt men enkele grassen beschreven en afgebeeld. Doornbsp;de gebrekkige botanische terminologie van die dagen latennbsp;de beschrijvingen uit systematisch oogpunt wel wat tenbsp;wenschen over, maar de habitus is dikwijls zoo kernachtig en juist geschetst, de platen zijn meermalen zoo draaglijk geteekend, dat het in den regel mogelijk is, uit tenbsp;maken, welke plant Rumphius heeft bedoeld.
In 1883 verscheen van de hand van Bisschop Orevelink het belangrijke werk: Planten van Nedeiiandsch-Indi bruikbaar voor handel, nijverheid en geneeskunde. In dit thansnbsp;nog zeer bruikbare boek, waarvan de schrijver de uitgavenbsp;niet mocht beleven, vindt men over enkele grassen nuttigenbsp;gegevens.
Dr. G. Vasey, een Amerikaan, gaf in 1884 een boek uit, getiteld: The agricultural grasses and forage plantsnbsp;of the United States. Dit belangrijke handboek, waarinnbsp;vele vrij goede platen voorkomen, behelst tal van ooknbsp;voor ons waardevolle gegevens. In 1889 verscheen er eennbsp;tweede druk van, dien ik heb kunnen raadplegen.
In den eersten (1886), derden (1889) en vierden (1890) jaargang van de Veeartsenijkundige Bladen gaf de paardenarts
-ocr page 130-112
H. Mars een beschrijving van vele grassen, vergezeld van aaiiteekeningen over hun voederwaarde. Van verscheidenenbsp;grassen wordt in dat werk een vrij goede plaat gegeven.nbsp;Hoewel de compilatie op botanisch terrein niet altijd metnbsp;evenveel oordeel is geschied, is het boek toch een zeernbsp;waardevolle bijdrage.
In 1888 verscheen teRoorkeein Engelse h-I n d i van de hand van Duthie een werk, getiteld: T'/ze/ot/r/erg'/nsscsnbsp;of Northern India.'' Vele belangrijke gegevens (ten deelenbsp;ontleend aan een werk van Symonds, Indian Grasses, datnbsp;ik helaas niet heb kunnen machtig worden) zijn daarinnbsp;verzameld. Bij het te weinig bekende, voor de Javaanschenbsp;agrostographie hoogst belangrijke werk van Duthie behoortnbsp;een atlas in 2 deelen, waarin vele der beliandelde grassen niet al te slecht zijn afgebeeld.
In 1909 eindelijk verscheen Voedersiojfen, hel nieuwste boek over onze grassen, van de hand van Dr. J. Dekker,nbsp;thans Directeur van ons Koloniaal Museum. Daarin zijnnbsp;tal van gegevens bijeengebracht, vele analyses opgenomen.nbsp;Jammer, dat bij vele dier analyses alleen de inlandschenbsp;naam der onderzochte plant is genoemd. Nu is dikwijlsnbsp;niet met zekerheid uittemaken, welke plant men onderhanden heeft gehad. Laat ik van deze gelegenheid gebruiknbsp;maken om nog eens te waarschwxen tegen het hechten aannbsp;inlandsche namen. Er worden zooveel grassen met denzelf-den naam aangeduid, eenzelfd gras heeft zooveel verschillende namen, vele inlanders, om van Europeanen maar nietnbsp;te spreken, weten zoo bitter weinig van de hen omringendenbsp;plantenwereld, dat men inlandsche namen 8 van de 10nbsp;keeren moet wantrouwen.
Ongelukkig is in het boek van Dekker ook opgenomen de lijst van grassen, oorspronkelijk voorkomende in Teys-MANNIA, XI, p. 489 en volgende. De geschiedenis van dienbsp;lijst is als volgt: Een kapitein der artillerie, de heernbsp;G. J. E. Nauta, had ten behoeve van zijn studin over de
-ocr page 131-1
Pl/LOt I.
113
voederwaarde der Indische grassen voor paarden een vrij omvangrijk grassenherbarium aangelegd. Dit herbarium werdnbsp;omstreeks 1900 naar buitenzorg gezonden, waar het gedetermineerd werd, niet door Dr. J. G. Boerlage, zooals mennbsp;soms abusievelijk vindt opgegeven, doch, zooals mij uit bijgevoegde papiertjes bleek, door een inlandschen beambte vannbsp;het heroariuin. Deze kweet zicli niet bijzonder slecht vannbsp;zijn taak, als men in aanmerking neemt, dat hij alleen opnbsp;den habitus, d.w.z. het uiterlijk voorkomen der grassennbsp;moest afgaan, maar toch maakte hij tal van grove fouten,nbsp;die Boerlage nooit gemaakt zou hebben. Al die foutennbsp;vindt men terug in de lijst in Teysmannia en dus ook innbsp;het boek van Dekker. Van het herbarium Nauta werdnbsp;een copie-herbarium gemaakt, dat aan de Landbouwschoolnbsp;en later aan de Inlandsche Veeartsenschool werd afgestaan.nbsp;Beide herbaria bevatten dezelfde planten, dezelfde fouten.nbsp;Gelukkig zijn ze goed bewaard gebleven, zoodat het mogelijk
geweest is, de fouten te herstellen.
Dan zijn er nog vele dozijnen kleinere publicaties en in tijdschriften verspreide gegevens, welke niet hier, dochnbsp;bij elke besproken grassoort zullen worden geciteerd.
Laten we thans overgaan tot de bespreking der voornamere grassen. De grasachtige planten van Java behooren, even als die van de meeste streken, in hoofdzaak tot 2nbsp;gemakkelijk te onderscheiden plantenfamilin, n.1. de Echtenbsp;grassen of Gramineen en de Schijngrassen of Cyperaceen.nbsp;Deze onderscheiding is niet alleen van botanisch, maar ooknbsp;van practisch belang. De schijngrassen toch staan bij dennbsp;Europeeschen veehouder in zeer slechten reuk. Zij zoudeti,nbsp;naar meestal beweerd wordt, als voederplant waardeloos,nbsp;soms zelfs beslist schadelijk zijn. Gaarne wil ik aannemen,nbsp;dat dit voor sommige dier schijngrassen waar is, maar datnbsp;neemt niet weg, dat n in Amerika n in Australinbsp;sommige schijngrassen als voederplant hoog geprezen wor-
-ocr page 134-114
den. Veel van liet gras, dat in Batavia verkoclit wordt bestaat uit schijngrassen. En is het Bataviasche gras nunbsp;inderdaad zooveel slechter dan dat van andere plaatsen?nbsp;Dat moet nog worden uitgemaakt, het is door verschillendenbsp;personen zeer verschillend beoordeeld. Mars, die het wetennbsp;kan, zegt: ,,lk heb gedurende weken gezien, dat paardennbsp;geen ander gras kregen (dan Cyperaceen); zij bleven innbsp;goeden voedingstoestand, verrichtten goed hunnen arbeidnbsp;en er was geen nadeelige invloed op de gezondheid waar-tenemen.
In den Indische Cultuuralmanak van 1912 vindt men op pag. 283 een analyse van Bataviasch gras, waaruit blijktnbsp;dat de voederwaarde van dit gras zeer voldoende is (eiwitnbsp;11.47o, vet 3,6%, zetmeelachtige stoffen 37.7%).
We zullen echter voorloopig maar met den grooten hoop meepraten en de schijngrassen als minder gewenscht beschouwen. Dan is het nuttig en noodig, ze van de warenbsp;grassen te kunnen onderscheiden. Weinig dingen zijn ge-inakkelijker: stengels, bladeren en bloemen leveren onder-scheidingsteekenen op, die het zelfs een schooljongen mogelijknbsp;maken, de beide groepen te onderkennen.
De stengel der echte grassen is rond of samengedriikt en dan min of meer tweekantig, doch nooit driekant. Dienbsp;der Cyperaceen integendeel is in den regel driekant, vaak metnbsp;scherpe, doch ook dikwijls met afgeronde hoeken. Hetnbsp;gemakkelijkst ziet men dat op een dwarse doorsnede.
Verwijdert men de bladeren van een echt gras, dan ziet men, dat de stengel van afstand tot afstand duidelijke verdikkingen of knoopen vertoont. Bij de schijngrassen ontbreken die knoopen in den regel. Onwaar is het echter,nbsp;dat de stengel der grassen altijd of bijna altijd hol zou zijn,nbsp;zeer vaak is hij gevuld. En bij de schijngrassen treft mennbsp;af en toe ook holle stengels aan. Het al of niet aanwezignbsp;zijn van knoopen is daarentegen, vooral bij de grooterenbsp;grassen, een vrij goed kenmerk.
-ocr page 135- -ocr page 136--i .
\
115
De bladeren der echte grassen, en vaak ook die der schijngrassen, omgeven aan hun voet den stengel over eennbsp;grootere of kleinere lengte. Men ziet dat het gemakkelijkst,nbsp;als men een blad voorzichtig omlaagtrekt. Dat onderstenbsp;gedeelte, dat den stengel omgeeft, draagt den naam vannbsp;bladscheede. Nu is bij de echte grassen die bladscheedenbsp;aan de voorzijde overlangs gespleten (fig. 1), zoodat mennbsp;door het blad omlaag te trekken ook de bladscheede gemakkelijk van den stengel losmaakt. Bij de schijngrassennbsp;daarentegen is de bladscheede of rondom gesloten of zenbsp;ontbreekt geheel (fig. 2). Waar de bladscheede in de restnbsp;van het blad, de bladschijf, overgaat, vindt men bij de echtenbsp;grassen gewoonlijk een rij haren of een vliezig aanhangsel,nbsp;het zoogenaamde tongetje (fig. 3). Vaak zijn zoowel harennbsp;als tongetje aanwezig. Bij de schijngrassen vindt men zeldennbsp;een tongetje en gewoonlijk ook geen haren.
Maar oneindig veel grooter dan het verschil in stengel en bladeren is het verschil in bloemen. Zoo groot is het,nbsp;dat een geoefend persoon met een enkelen oogopslag kannbsp;uitmaken, of hij met een echt gras of met een schijngrasnbsp;te doen heeft.
Die bloembouw dient bestudeerd te worden, wil men in staat zijn, de grassen met zekerheid van elkaar te onderscheiden. Laten we als voorbeeld kiezen de bloemen vannbsp;het vaak gekweekt wordende Bengaalse lie gras (Panl-cum maximum) en die van het bekende onkruid te ki {Cypenisnbsp;rotundas).
Wanneer Bengaalsch gras in bloei geschoten is, dan ziet men aan den top van den halm talrijke fijne vertakkingen,nbsp;die elk een 3 mM. lang knopje dragen. Al die knopjesnbsp;bij elkaar heeten samen de bloeiwijze, elk zoon knopjenbsp;draagt den naam van aartje. Dat aartje bevat de grasbloemen. Wanneer men het met zwakke vergrooting beziet,nbsp;bemerkt men terstond een drietal groene schubjes, die innbsp;figuur 4 zijn aangeduid door de letters g,, g2 en gg. Voor
-ocr page 138-die schubjes is wel een Hollandsche naam, maar dat is er een, die tot verwarring aanleiding geven kan en diennbsp;we dus niet zullen gebruiken. Laten we ons bij dennbsp;weteuscliappelijkeii naam houden, waarvan de Engelschennbsp;zich ook bedienen, en ze gliimae noemen, g, is klein, denbsp;beide andere glumae zijn veel grooter en verschillen onderling slechts weinig. Alle drie zijn ze glad. Verwijder nunbsp;met behulp van een fijn mesje of een paar naalden voorzichtig g, en g2. Dan blijkt, dat onder ga nog een vierdenbsp;gluma verscholen zit, niet glad, doch met een geribde oppervlakte (Zie fig. 5).
Zooeven hebben we g, en gj verwijderd. Wanneer men de binnenvlakte van die beide glumae beziet, blijkt dienbsp;ledig te zijn. Maar als men gg en voorzichtig, vooralnbsp;voorzichtig, van elkander scheidt en daarna gg van binnennbsp;beziet, dan blijkt, dat zich binnen die gluma nog een vliesnbsp;bevindt, dat we gemakkelijk eruit kunnen lichten. Datnbsp;vlies moeten we ook met een wetenschappelijken naamnbsp;aanduiden, het heet palea. Derhalve g, en gg missen denbsp;palea, het zijn looze glumae. De palea, die bij gg behoort,nbsp;noemen we pg. Tusschen gg en pg zien we bij niet te oudenbsp;bloemen gemakkelijk drie meeldraden zitten. Dat zijn dunnenbsp;draadjes, die op hun top een soort van doosje, den helmknopnbsp;dragen. Aanvankelijk zijn die draadjes kort, ze groeiennbsp;echter snel in de lengte, zoodat bij oude bloemen denbsp;helmknoppen uit de bloem omlaag hangen. Een vruchtbeginsel vinden we tusschen gg en pg niet. Wel kan een aandachtig opmerker vaak om de meeldraden kleine vliesjesnbsp;waarnemen, maar daarvan behoeft een gewoon mensch geennbsp;notitie te nemen, dat kan hij aan de botanici overlaten.
Beschouwen we nu de binnenzijde van de geribde vierde gluma, dan blijkt ook deze een palea te omvatten (fig. 7).nbsp;En tusschen en p4 vinden we niet alleen drie meeldraden,nbsp;maar ook nog een vruchtbeginsel, met 2 draadvormige stijlen,nbsp;welke op hun top dikke, paarse, uit haren bestaande stempels
-ocr page 139- -ocr page 140-117
dragen (fig 8). Aanvankelijk zitten ook hier meeldraden en stempels in de bloem verborgen, later steken ze een heelnbsp;eind naar buiten. Glumae en paleae duidt men beide aannbsp;met hel woord kafjes.
Wat is nu het karakteristieke der grasbloem?
Steeds zitten de geslachtsorganen, d. z. de meeldraden en de stampers, tusschen twee kafjes, d. z. schubachtige organen,nbsp;waarvan het buitenste gluma heet en het binnenste, dat den,nbsp;naam van palea draagt, omvat houdt. Met andere woordennbsp;elke bloem heeft twee kafjes. De beide onderste glumaenbsp;van elk aartje zijn in den regel loos. Het aantal bloem-omvattende glumae is veranderlijk: bij Bengaalsch gras zijnnbsp;er steeds 2, bij sommige andere grassen is dit aantal veelnbsp;grooter, soms bedraagt het meer dan honderd, maar steedsnbsp;behoort bij etke bloemomvattende gtuma een palea.
Fig. 9 geeft een schema van een aartje van Bengaalsch gras. Als men zich voorstelt, dat al de kafjes dicht opeengedrongen zijn en elke palea door haar gluma wordt omvat,nbsp;dan nadert men tot een inzicht in den stand van zaken.
De wijze, waarop de aartjes tot een hloeiwijze zijn gegroepeerd, is bij de verschillende grassen nog al verschillend. Nu eens zitten al de aartjes langs een onvertakte spil: in datnbsp;geval noemt men de bloeiwijze een aar. Vaak zijn eenigenbsp;van die aren tot een samengestelde bloeiwijze vereenigd,nbsp;dikwijls ook komt het voor, dat de bloeiwijze zeer sterknbsp;vertakt is en elk takje een aartje draagt. Zoon bloeiwijzenbsp;draagt den naam van pluim. Plaat 11 stelt eenige bloeiwijzennbsp;van grassen voor.
Anders staan de zaken bij de Cyperaceen (fig 11). Laten we een aartje van teki uit elkaar halen. Ook hier zijn denbsp;beide onderste glumae ledig. Bekijkt men gg van binnen,nbsp;dan zal men te vergeefs een palea zoeken, maar wei zalnbsp;men meeldraden en een vruchtbeginsel aantreffen. Hetzelfdenbsp;is het geval bij de volgende glumae, de paleae ontbrekennbsp;geheel. En dat is het hoofdverschil tusschen echte grassen
-ocr page 142-118
en schijiigrassen. Bij de Gramineen staat elke bloem tusschen 2 katjes in, bij de Cyperaceen heeft elke bloemnbsp;slechts n bedekkend katje. Vergelijk de beide schematanbsp;(tig. 9 en 10) op plaat I.
De bloeiwijze der schijiigrassen is maar zelden een enkelvoudige aar, meestal vormen de aartjes een meer ot minder onregelmatig samengestelde, schermvormige bloeiwijze. Plaatnbsp;111 stelt eenige bloeiwijzen van schijiigrassen voor.
Nog een ander verschil is er. Het vruchtbeginsel der echte grassen draagt in den regel 2, zeldzamer 3 vrije ofnbsp;bijna vrije stijlen. Bij de meeste schijiigrassen vindt mennbsp;slechts een enkelen stijl, die aan zijn top in 2 of 3 armennbsp;is gespleten.
Eerste Afdeeling.
Echte grassen Gramineen.
Bij het bespreken der grassen dient gelet te worden op:
1. nbsp;nbsp;nbsp;de onderaardse he deelen.
Kortlevende grassen hebben alleen een bundel vezelige wortels, die slechts voor de bevestiging en voedselopnamenbsp;der plant hebben te zorgen, doch geen rol spelen bij denbsp;voortplanting. Deze grassen sterven na het rijpen der zadennbsp;af, zoodat hun vermenigvuldiging uitsluitend door zadennbsp;geschieden kan. Overblijvende grassen zijn dikwijls in hetnbsp;bezit van onderaardsche wortelstokken of uitloopers, dienbsp;van afstand tot afstand nieuwe planten voortbrengen. Daardoor zijn ze in staat, krachtig weerstand te bieden aannbsp;allerlei ongunstige omstandigheden. Glagah, alang alangnbsp;en lampoejangaii zijn waardige vertegenwoordigstersnbsp;van deze rubriek van grassen.
2. nbsp;nbsp;nbsp;den halm, het zich boven den grond verheffendnbsp;stengelgedeelte, welks lengte van eenige centimeters totnbsp;twintig meter kan afwisselen. Gewoonlijk staan de halmennbsp;rechtop, betrekkelijk zelden zijn zij in hun bovenhelft sterknbsp;vertakt, aan den voet brengen ze echter zeer vaak zijtakken
119
of uitloopers voort, welke laatste wortelslaan en het leven schenken aan nieuwe planten. Het aantal op deze wijzenbsp;gevormde nakomelingen kan zeer aanzienlijk zijn: bij eennbsp;enkel exemplaar van Spinifex telde ik aan een twaalftalnbsp;uitloopers eens meer dan 200 jonge planten. Een enkelnbsp;exemplaar van Paspalum dilatatum leverde meer dan 300nbsp;jonge individuen. In den buitenwand van oude halmennbsp;is gewoonlijk een groote hoeveelheid kiezelzuur afgezet.nbsp;Daardoor zijn ze zeer hard en voor veevoeding mindernbsp;geschikt of geheel onbruikbaar.
3. nbsp;nbsp;nbsp;de bladeren, die f nagenoeg gelijkmatig over dennbsp;stengel zijn verdeeld f aan den voet dichter zijn opeengedrongen. Gewoonlijk is dit laatste het geval. De lengtenbsp;dier bladeren overtreft de breedte gewoonlijk vele malen.nbsp;Bladeren van op schaduwrijke plaatsen groeiende grassennbsp;zijn in den regel breed en zacht, die van dorre, zonnigenbsp;standplaats hard en stijf. De vorm, de plaatsing en hetnbsp;tongetje der bladeren zijn van belang voor de herkenningnbsp;der soorten. Van de hoeveelheid, den aard en de bestand-deelen der bladeren hangt de gebruikswaarde van eennbsp;gras in hooge mate af.
4. nbsp;nbsp;nbsp;de bloemen, over welker zeer eenvoudigen bouwnbsp;boven reeds gesproken is.
Op den bouw der bloemen berust de indeeling der grassen.
Even vr of heel in het begin van den bloei hebben de grassen de grootste voedingswaarde, later wordt eennbsp;groot deel der voedende bestanddeelen afgezet in de zaden,nbsp;die door hun harden wand en geringe grootte het darmkanaal vaak weer onverteerd verlaten. Bij sommige grassennbsp;blijven de zaden tusschen scherpe kafjes ingesloten en worden daardoor voor veevoeder onbruikbaar.
Het is niet uitermate gemakkelijk, de grassen uit elkander te houden. Maar als men goed op den bouw der bloemen
120
let, is het toch ook niet zoon heksentoer. Ten einde tot een overzichtelijke indeeling te komen, heeft men ze in 2nbsp;groepen verdeeld, die vrij scherp van elkander gescheidennbsp;zijn. Bij de grassen der eerste groep tellen de aartjes slechtsnbsp;1 of 2 bloemen. Zoo er 2 bloemen zijn, bevat alleen denbsp;bovenste bloem een vruchtbeginsel, de onderste dus niet.nbsp;Bij de meeste grassen van die eerste groep is het aartjenbsp;door middel van een geleding met zijn steeltje verbonden.nbsp;Als het aartje afvalt, laat het bij de geleding van het steeltjenbsp;los, zoodat dit laatste blijft zitten. Dat is natuurlijk hetnbsp;best te zien bij grassen, die al geruimen tijd gebloeid hebben.
;'b
Bij de grassen der tweede groep is het aantal bloemen in de aartjes onbepaald. Dit aantal kan een, twee of drienbsp;bedragen, het kan ook veel grooter zijn, soms zelfs totnbsp;honderd of meer stijgen. Maar de onderste bloem van dienbsp;aartjes bevat steeds een vruchtbeginsel; de hoogere bloemennbsp;kunnen er een bevatten, de onderste bloem moet er eennbsp;bevatten. Als het aartje afvalt, is het regel, dat het steeltje mee valt.
Overgednikt uit Teysmannia afl. 2. 1912.
-ocr page 145-DOOR
[ Voordracht gehouden op 4 November 1912 aan 's Rijks veeartsenijschool.]
Meerdere malen is het een punt van bespreking geweest, dat er aan de opleiding der gouvernementsveeartsen bestemdnbsp;voor den tegenwoordigen dienst in Nederlandscli-lndi ietsnbsp;hapert.
Waar de werkkring van den veearts in onze Oost-lndische bezittingen enorm veel verschilt met dien van zijn colleganbsp;in het moederland, daar ligt het voor de hand, dat nietnbsp;met dezelfde opleiding voor deze twee verschillende categorien van personen kan worden volstaan, vooral niet, nunbsp;de veterinaire dienst in Nederlandsch-lndi na veel strijdnbsp;zich ontwikkeld heeft tot een goed georganiseerden taknbsp;van dienst, die hooge eischen aan de jonge veeartsen stelt,nbsp;omdat de meesten als regel na betrekkelijk kort verblijf innbsp;de kolonin in een zelfstandig ressort geplaatst worden-
Tot juist begrip van de zaak zal ik beginnen U een beschrijving te geven van den werkkring van den gouver-nementsveearts, om er daarna op te wijzen in welke richtingnbsp;mijns inziens de tegenwoordige opleiding dient aangevuldnbsp;te worden.
Het is nog niet zoo heel lang geleden, dat de gouverne-mentsveearts als ambtenaar een zeer bescheiden rol speelde Vr twintig jaar werden de veeartsen door vele residenten,
-ocr page 146-bIM' P :(:;
^:ii^
li
!Si|
122
aan wie zij direct ondergeschikt waren, als een noodzakelijk kwaad besclioiiwd. Zij maakten het den bestnrenden ambtenaren dikwijls maar lastig met de opsporing en bestrijdingnbsp;van besmettelijke ziekten. Vr onze komst werden denbsp;meeste ziektegevallen verzwegen. Er moesten al heel watnbsp;slachtoffers gevallen zijn, voordat er kwestie was van rap-porteeren eener besmettelijke ziekte. Wanneer de gouver-nementsveearts hierop de aandacht vestigde en bestrijdingsmaatregelen adviseerde in het algemeen belang, al werdennbsp;persoonlijke belangen daarbij wel eens geschaad, dan werdnbsp;hij maar lastig gevonden; de maatregelen werden niet ofnbsp;slecht toegepast, zoodat de verkregen resultaten hiermedenbsp;rechtstreeks evenredig waren. Aan verbetering van dennbsp;veestapel, niettegenstaande de kwaliteit zeer veel te wen-schen overliet, werd toen nog heelemaal niet gedacht. Hetnbsp;bestuur zag de noodzakelijkheid om middels rationeelenbsp;veeteelt verbetering in den bestaanden toestand te brengennbsp;niet in en voorstellen in dien geest door den veeartsenij-knndigen dienst voorgebracht, werden kalm gedeponeerd.nbsp;Ik herinner mij nog heel goed in 1892 op een Voorstelnbsp;aan den resident van mijn ressort om den rundveestapelnbsp;in zijn gewest te verbeteren, als antwoord ontvangen tenbsp;hebben dat Z. H. E. G. mij verzocht mij wel te willennbsp;onthouden van inmenging in zake den veestapel van denbsp;bevolking, aangezien nog nimmer klachten over achteruitgang van de controleerende ambtenaren waren binnengekomen. Dienstreizen in hun ressort mochten de veeartsennbsp;alleen verrichten, nadat aan den resident als vertegenwoordiger der Regeering voor elke reis een behoorlijk gemotiveerdnbsp;voorstel was ingedieiid, waaraan Z. H. E. G. zijne goedkeuringnbsp;moest hechten. Erg vrij in hunne beweging waren denbsp;gouvernementsveeartsen destijds dus niet.
De eerste stap in de goede richting was de instructie van 1892, waarin de rechten en verplichtingen van denbsp;veeartsen in een twaalftal artikelen waren omschreven en
W*;
3:^
waarin hun verhouding tot de besturende ambtenaren nauwkeurig was aangegeven. Overeenkomstig de inzicliten van den adviseur van den Directeur van Binnenlandsch Bestuurnbsp;onder wiens departement de veeartsenijkuiidige dienst toenmaals ressorteerde, werd den gouveriiementsveeartsen zooveel mogelijk vrijheid van handelen gelaten binnen hunnbsp;ressort. Maandelijks moesten zij van dit tijdstip af dagboekennbsp;iudienen aan den Directeur van Binnenlandsch Bestuur,nbsp;door tusschenkomst van den resident. In het dagboeknbsp;werd van dag tot dag een geregeld wetenschappelijk verslagnbsp;gegeven van de werkzaamheden over de afgeloopen maand,nbsp;terwijl op een afzonderlijken staat het aantal gevallen vannbsp;besmettelijke ziekten over het afgeloopen tijdvak werdnbsp;vermeld. Deze instructie werd nog nader aangevuld innbsp;1901, toen tot chef van den dienst een Inspecteur werdnbsp;benoemd. Van dit jaar dateert de meer zelfstandige positienbsp;der gouveruemenisveeartseu. Zij kunnen zich thans volko-meti vrij bewegen bitinen hun ressort, voere/i rechtstreeksnbsp;correspondentie behalve met de europeesche, ook met denbsp;inlandsche besturende ambtenaren, verricliten op eigennbsp;initiatief en in overleg met het bestuur onderzoekingen opnbsp;zotechnisch gebied en doen ter zake voorstellen aan dennbsp;departementschef door tusschenkomst van den residentnbsp;van het gewest, waarin zij werkzaam zijn. De resident isnbsp;bevoegd den gouvernementsveearts opdrachten te verstrekkennbsp;binnen zijn ressort, alleen de Directeur van Landbouw,nbsp;Nijverheid en Handel verstrekt opdrachten buiten het ressort.nbsp;Administratief zijn de gouveriiementsveeartsen ondergeschiktnbsp;aan den Inspecteur, dien zij op eventueele dienstreizen innbsp;hun ressort moeten vergezellen.
Uit het bovenstaande moge blijken, dat de voor den Indischen dienst benoemde veearts in de eerste plaats is eennbsp;ambtenaar, die al spoedig na aankomst met verschillendenbsp;categorien van personen in aanraking komt en daarmedenbsp;samen moet werken, wil hij succes van zijn werk zien-
:iv !
124
If
!
Behalve van de landstaal, waarin tot heden alle ziekterappor-ten door de inlandsche ambtenaren rechtstreeks aan hem worden ingediend, zal hij zich al dadelijk goed op de hoogtenbsp;hebben te stellen van de officieele correspondentie, hetnbsp;inrichten van een archief en de veterinaire politie in Neder-landsch-lndi. Weliswaar worden de pasbenoemde veeartsennbsp;tijdelijk toegevoegd aan een der ouderen, aangezien echternbsp;al sedert jaren een groot gebrek bestaat aan personeel ennbsp;verscheidene ressorten, vooral op de buitenbezittingen nognbsp;steeds onbezet zijn, ligt het voor de hand, dat deze toevoegingnbsp;slechts van korten duur kan zijn en voor den nieuwelingnbsp;gedurende de eerste jaren een moeielijke tijd aanbreekt, waarnbsp;de een zich begrijpelijkerwijze beteren gemakkelijker doorheennbsp;slaat dan de ander. Het zijn lang niet altijd zuiver veeartse-nijkundige kwesties, waarvoor de gouvernementsveearts zichnbsp;geplaatst ziet. De bevolking van Nederlandsch-lndi vindtnbsp;in hoofdzaak haar bestaan in landbouw; zonder rationeelenbsp;veeteelt is intensieve uitoefening van dit bedrijf niet mogelijk.nbsp;De gouvernementsveearts mag dus op het gebied van alge-meenen landbouw, landbouwoeconomie en Indische culturesnbsp;geen vreemdeling zijn. Herhaaldelijk wordt zijn adviesnbsp;gevraagd in kwesties gerezen tusschen het bestuur en hetnbsp;boschwezen over het al of niet reserveeren van complexennbsp;grond voor reboisatie, dan wel ze te bestemmen tot weidegrondnbsp;voor den veestapel van de bevolking. Hoe zal het mogelijknbsp;zijn in dergelijke gevallen een juist advies te geven, indiennbsp;de veearts niet op de hoogte is van de landhuishoudkundenbsp;van de bevolking, van de dessa-oeconomie, de bestuursinrichting, de gesteldheid van den bodem, de cultures ennbsp;verschillende veevoedergewassen. Bovendien zal hij eenigenbsp;kennis moeten bezitten van het landbouwcredietwezen ennbsp;coperatie, omdat in vele afdeelingen door deze instellingennbsp;fondsen worden beschikbaar gesteld tot aankoop van fokmate-riaal en de veearts dikwijls zitting lieeft in het bestuur dernbsp;bank, terwijl coperatie ook onder inlanders geleidelijk meer
in toepassing wordt gebracht in zake landbouw en veeteelt tot verliooging van de productie.
Het behoeft geen nader betoog, datdegouveruementsveearts goed bekend dient te zijn met de veerassen in Indi, vannbsp;hetgeen op zotechniscli gebied onder leiding van dennbsp;veterinairen dienst is verricht en van de verschillende tropischenbsp;ziekten en haar bestrijding.
Nu zult u mij wellicht willen vragen: Maar hoe hebben de oudere veeartsen het dan moeten stellen, hen wachttenbsp;toch ook dezelfde werkkring? Dit vereischt nadere toelichting.nbsp;Zooals ik hiervoor reeds uiteenzette, heeft het arbeidsveldnbsp;van den gouvernementsveearts zich geleidelijk uitgebreid ennbsp;na vijf en twintig jaren is het geworden, wat het thans is.nbsp;De ouderen zijn in de gelegenheid geweest die uitbreidingnbsp;mede te maken, het was als het ware een stuk van hunnbsp;leven. Ook zij hebben dikwijls leergeld moeten betalen om,nbsp;vaak zonder eenige voorafgaande leiding in een ressortnbsp;geplaatst, zich staande te kunnen houden. En dank zij ditnbsp;heilige moeten, van boven af met de bestaande middelennbsp;en onder de gegeven omstandigheden zoo goed mogelijknbsp;gedirigeerd, is er binnen betrekkelijk korten tijd bereikt,nbsp;wat menschelijker wijze verwacht mocht worden.
Van de tropische besmetteiijke ziekten, waaronder voornamelijk gerekend moeten worden surra, piroplasmosis, sep-tichaemia epizotica, malleus en saccharomycosis, zal de aanstaande gouvernementsveearts in Indi zelf, waar steedsnbsp;volop materiaal beschikbaar is, een nadere studie hebbennbsp;te maken. Het spreekt van zelf, dat genoemde ziekten hiernbsp;theoretisch in extenso behandeld worden, doch bloedonderzoeknbsp;en entingsproeven kunnen uit den aard der zaak nergensnbsp;beter en met meer vrucht verricht worden dan in het land,nbsp;waar deze ziekten veelvuldig voorkomen. Als eisch magnbsp;evenwel gesteld worden, dat de aanstaande goiivemements-veeartsen in het bloedonderzoek en het kleuren van bloed-praeparaten groote vaardigheid bezitten. Hoogst nuttig zal
126
het daarom zijn, dat zij na aankomst in Indi aan het Veeartsenijkundig laboratorium te Buitenzorg een cursusnbsp;volgen in tropische ziekten. Gewapend met de noodigenbsp;theoretische en praktische kennis gaat de gouvernementsveeartsnbsp;dan naar zijn ressort, dat vaak een week reizen en meer vannbsp;Buitenzorg gelegen is, en zal goed beslagen ten ijs komennbsp;om zijn werk te kunnen aanvangen. Het zou echter noodignbsp;zijn, dat omtrent zaken, die in Europa kunnen worden onderwezen, de aanstaande gouvernementsveearts vr zijn vertreknbsp;naar Indi voldoende voorlichting ontving.
In verband hiermede wensch ik de aandacht te vestigen op drie punten; n.1.;
1. de zootechniek;
2. de veterinaire politie;
3. de algemeene landbouw en landbouwoeconomie.
Over een eventueel te geven aanvullingscursus in zootechniek is door de Nederlandsch-Indische Regeering met den Minister van Kolonin gecorrespondeerd en is ter zake doornbsp;een commissie bestaande uit de heeren Kroon, Punt ennbsp;Lhnis reeds rapport uitgebracht. Het advies luidde als volgt:
Aan de veeartsen bestemd voor den Indischen Dienst ware aan s Rijksveeartsenijscliool een vervolgcursus in veeteeltnbsp;te geven, waarin behandeld zullen worden:
1. de beoordeelingsleer;
2. de raskennis;
a. nbsp;nbsp;nbsp;kennis der rassen van belang voor onze kolonin,
3
40
5
6
70
8
9
10
b. nbsp;nbsp;nbsp;kennis der rassen in Nederlandscli-lndi;nbsp;algemeene veeteelt;nbsp;bedrijfsleer en tentoonstellingswezen;nbsp;hygine;nbsp;paardenfokkerij;nbsp;rundveefokkerij;nbsp;schapen- en geitenfokkerij;nbsp;varkensfokkerij;
veeteelt in Nederlandsch-Indi.
Gedurende den cursus zullen een aantal zotechnisclie excursies gehouden worden:
A. nbsp;nbsp;nbsp;naar een stoeterij of fokgebied in het buitenland;
B. nbsp;nbsp;nbsp;naar het Rijkshengstvenlendepot;
C. nbsp;nbsp;nbsp;naar enkele keuringen van hengsten en merries;
D. nbsp;nbsp;nbsp;naar enkele bekende fokkerijen van paarden en runderen;
E. nbsp;nbsp;nbsp;naar bureaux van Nederlandsche stamboeken;
F. nbsp;nbsp;nbsp;naar enkele keuringen van stieren en koeien;
G. nbsp;nbsp;nbsp;naar een landbouwtentoonstelling;
H. nbsp;nbsp;nbsp;naar een zuivelfabriek;
I. nbsp;nbsp;nbsp;naar een modelmelkerij;
J. nbsp;nbsp;nbsp;naar een varkens- en geitenfokstation.
Het hoofdstuk Nederlandsch-Indische veeteelt zal dan gedoceerd behooren te worden door iemand, volkomen er van op de hoogte en vertrouwd met de oeconomische toestandennbsp;op de verschillende eilanden van den Archipel.
Om reden landbouw en veeteelt zoo nauw verbonden zijn in Indi, moet ik er met nadruk op wijzen, dat de collegesnbsp;in algemeenen landbouw en landbouwoecoiiomie van grootnbsp;belang zijn voor de aanstaande gouvernementsveeartsen.nbsp;Al behoort algemeene landbouw niet tot de verplichte examenvakken, zoo is de kennis ervan voor den ambtenaar bij dennbsp;veterinairen dienst in Indi onmisbaar, zoodat ik hun, dienbsp;iets voor deze betrekking gevoelen, in overweging geef zichnbsp;dit vak zooveel mogelijk ten nutte te maken.
De maatregelen tot verbetering van den veestapel worden uitgevoerd onder leiding en toezicht van den veeartsenij-kundigen dienst. Zoo staan aan het hoofd van de paardenfokkerij in de Preanger-Regentschappen en de Padangschenbsp;Bovenlanden de gouvernementsveeartsen in die ressorten,nbsp;terwijl in de Kedoe, Banjoemas, Semarang, Pekalongan,nbsp;Madioen, Kediri, Rembang, Pasoeroeaii en Madoeia, waarnbsp;de verbetering van den rundveestapel krachtig ter handnbsp;genomen wordt, eveneens de respectievelijke gouvernementsveeartsen met de leiding dezer zaken belast zijn. Zij zijn
-ocr page 152-het, die in overleg met de veebezitters en het bestuur de fokrichting vaststellen. Voor den gouverneinentsveearts is dusnbsp;meer noodig dan alleen theoretische veeteelt, omdat hijzelf hetnbsp;fokmateriaal, dat in zijn ressort benoodigd is, aankoopt, zoowelnbsp;hengsten als stieren. Een of tweemaal per jaar houdt hij selectienbsp;van de progenituur en is het dus zaak, dat hij een juisten bliknbsp;heeft om de waarde van een dier voor de fokkerij te bepalen.
De leiding en hei toezicht op de uitoefening van het veterinaire staatstoezicht is op het oogenblik onder den Inspecteur opgedragen aan twee adjunct-inspecteurs en vijf en dertignbsp;gouvernementsveeartsen, waarvan twee met verlof. Aangeziennbsp;de formatie in 1913 op veertig wordt gebracht zijn er dusnbsp;thans nog zeven veeartsenijkuudige ressorten onbezet. Behalvenbsp;de bestrijding der besmettelijke ziekten is het de taak vannbsp;den veeartsenijkundigen dienst, toezicht te houden op denbsp;handhaving der quarantaine-maatregelen ten opzichte vannbsp;uit het buitenland aangevoerd vee, voornamelijk Azi en Australi. Het eerste genoemde land, speciaal Britsch-Indi, heeftnbsp;ons herhaalde malen veepest bezorgd, terwijl van uit Australinbsp;twee jaar geleden longziekte werd gemporteerd, die nognbsp;bijtijds werd ontdekt, vrdat zij slachtoffers had gemaaktnbsp;onder den inlandschen veestapel. De gevallen van tuberculosenbsp;werden eveneens steeds gemporteerd uit Australi en Europanbsp;door melkvee, dat niet vooraf aan een tuberculinatie wasnbsp;onderworpen of niettegenstaande tuberculinatie later tuberculeus bleek te zijn.
Waar de bestrijding tot heden plaats vond krachtens de maatregelen vastgesteld bij Stbl. 1892 n. 240, terwijl denbsp;noodige circulaires en ordonnantin, waarin men moeielijknbsp;meer den weg kon vinden, het toezicht regelden op denbsp;quarantaine, liet vervoer over zee en over land, is sedertnbsp;kort de nieuwe ordonnantie op het veeartsenijkundig Staatstoezicht afgekondigd in de Javasche Courant, terwijl eveneensnbsp;de instructie voor de Adjunct-inspecteurs bij Staatsbladnbsp;zal worden vastgesteld.
-ocr page 153-129
Daar waar nog geen genieenteveeartsen zijn aangesteld is de gouvernementsveearfs belast met het sanitaire toezichtnbsp;op de openbare slachtplaatsen, de melkerijen en den verkoopnbsp;van melk en de rijtnigverhuurderijen. Nu echter op denbsp;voornaamste groote plaatsen in Indi gemeenteveeartserrnbsp;zijn benoemd, die zich geheel en al aan deze zaken kunnennbsp;wijden, krijgen de gouvernementsveeartsen in die ressortennbsp;de handen meer vrij om hun krachten ten beste te gevennbsp;aan de belangen van den veestapel der bevolking.
In elk ressort ligt dus voor den gouvernementsveearts een uitgebreid arbeidsveld te bewerken, zoowel op Javanbsp;als de buitenbezittingen. Zooals reeds gezegd, is het noodig,nbsp;alvorens iets te kunnen presteeren, dat men zich spoedignbsp;vertrouwd maakt met de taal der bevolking en een grondig onderzoek instelt naar de voorkomende veeziekten,nbsp;waarna deze met alle beschikbare middelen zoo krachtignbsp;mogelijk bestreden dienen te worden. Als eenmaal ditnbsp;werk met succes bekroond is, kan worden overgegaan totnbsp;de bestudeering van de oeconomische toestanden der bevolking en de maatregelen tot verbetering van den veestapelnbsp;in overleg met de besturende ambtenaren en de bevolking.
In den regel breidt zich de werkkring van den gouvernementsveearts binnen eenige jaren in elk ressort zoodanig uit, dat hij van de dertig dagen in de maand slechts eennbsp;week op zijn standplaats kan zijn, gedurende welken tijdnbsp;de werkzaamheden van administratieven aard verricht worden.nbsp;Indien deze te veel tijd in beslag nemen, kan er hulppersoneel ter beschikking van den gouvernementsveearts gesteld worden, zooals bijv. in die gewesten, waar de paardenfokkerij onder toezicht van den veterinairen dienstnbsp;gedreven wordt. De administratie van het hengstendepf,nbsp;de hengstenstations met het personeel, den hoefsmidscursus,nbsp;die er o. a. te Bandoeng bovendien nog aan verbonden is,nbsp;zou den veearts geheel aan zijn standplaats binden, wanneernbsp;hem niet een of twee schrijvers waren toegevoegd.
-ocr page 154-130
Ik wil er ten slotte nog op wijzen, dat hij op zijn vele dienstreizen gewapend moet zijn met een goed microscoop;nbsp;kleurstoffen en voedingsbodems worden zoo noodig opnbsp;aanvrage van wege liet Veeartsenijkundig laboratoriumnbsp;verstrekt of wel uit 's Lands magazijn van geneesmiddelennbsp;te Bandoeng. Proefdieren zijn in den regel wel ter plaatsenbsp;te krijgen. Als microscoop kan ik ten zeerste aanbevelennbsp;het z. g. Reise-microscoop van Leitz met immersiesysteem,nbsp;waarvan ik de laatste tien jaar steeds gebruik maakte.nbsp;In een klein bestek heeft men dan alles bijeen. Evenalsnbsp;een photographietoestel kan men dit microscoop gemakrnbsp;kelijk aan de hand dragen, terwijl men voor het grootenbsp;van Zeiss al dadelijk een aparten drager mee moet nemen.nbsp;Vooral op de buitenbezittingen, waar men dagen achtereennbsp;te paard reist en liefst zoo weinig mogelijk bagage mede-neemt, want het transport is duur, springen de grootenbsp;voordeelen van dit microscoop duidelijk in het oog.
Hiermede heb ik getracht U in korte trekken een overzicht te geven van den werkkring van den gouvernementsveearts.nbsp;Ik hoop, dat het er iets toe moge bijdragen om den studenten, die voor het aanstaande veeartsenijkundig staatsexamennbsp;werken, niet te weerhouden een werkkring in Nederlandsch-Indi te kiezen, nu dit land zich vooral de afgeloopen tiennbsp;jaar enorm ontwikkeld heeft en de veeartsenijkundige dienstnbsp;een schoone toekomst tegemoet gaat.
Thans rest mij nog U nader in te lichten omtrent de financieele positie der gouvernementsveeartsen.
De eerste traktementsregeling dateert van het jaar 1875, Stbl. no. 294. Ingaande met den dag van inscheping naar Batavianbsp;was het traktement vastgesteld op 100.s maands. Nanbsp;aanstelling in Indi werd het gebracht op 200.s maandsnbsp;met zes driejaaiTijksche verhoogingen van 50., tot eennbsp;maximum van 500..
Bij Stbl. 1906 no. 43 werden de traktementen der gouvernementsveeartsen herzien, waarbij tevens werd bepaald
-ocr page 155-cJa4 alle inkomsten voortvloeiende uit de keuring vdii ve en vleesch in s Lands kas moesten worden gestort. Hetnbsp;uitoefenen van particuliere praktijk bleef, behoudens beperkende bepalingen, geoorloofd. Art. 12 van Stbl. 1901 novnbsp;226 luidt namelijk; Het uitoefenen van particuliere praktijknbsp;wojrdt den gouvernementsveeartsen toegestaan op en binnennbsp;een afstand van zes palen van hunne standplaats. Hetnbsp;hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur kan in urgentenbsp;gevallen vergunning verleenen om ook op grooteren afstandnbsp;ten behoeve van particulieren hulp te verleenen. Dennbsp;Inspecteurs en Adjunct-inspecteur is het uitoefenen van particuliere praktijk verboden.
Thans is het traktement vastgesteld op/150. s maands, ingaande op den dag van ontscheping in Nederlandsch-Indi. Na aanstelling in Indi wordt het gebracht opnbsp;/ 275. s maands met driejaarlijksche verhoogingen vannbsp;/ 75., tot een maximum van 725., hetgeen bereiktnbsp;wordt na achttien jaren werkelijken dienst. De Adjimct-iuspecteurs genieten een traktement van 650. met tweenbsp;driejaarlijksche verhoogingen van / 75., tot een maximumnbsp;van 800. s maands, terwijl de Inspecteur een traktementnbsp;geniet van 800. s maands met twee driejaarlijksche ver-hoogiiigen van 100., tot een maximum van 1000..nbsp;Van het traktement der ambtenaren wordt gekort 5'VflVOornbsp;het weduwen-en weezenfonds en 2 % voor het pensioenfonds,nbsp;totaal dus 7 /.
Een drukke praktijk kan onmogelijk samengaan met een hehoorlijke uitoefening van den dienst. Nu breidt het staatstoezicht, zoowel op de uitvoering van de maatregelen tot verbetering van den veestapel als op de bestrijding van de besmettelijkenbsp;ziekten zich steeds uit, zoodat de meeste veeartsen ook geennbsp;tijd beschikbaar hebben om zich aan de particuliere praktijknbsp;te wijden. Hun werkkring ligt ook op een heel ander terrein.nbsp;2ij zijn aangewezen om geheel in het belang van de bevolkingnbsp;werkzaam te zijn, nl. te streven naar verhooging van het
132
oeconomisch peil, door bescherming van den veestapel tegen besinettelijke ziekten, zoo noodig bestrijding ervan en verbetering met opvolgende veredeling middels rationeele veeteelt.nbsp;Het was dan ook te verwachten, dat op plaatsen, waarnbsp;gemeenteveeartsen benoemd zijn, de gouvernementsveeartsennbsp;zooveel mogelijk van de behartiging van plaatselijke belangennbsp;ontheven werden, opdat zij zich geheel konden geven voornbsp;bovengenoemde werkzaamheden. Weliswaar werden hierdoornbsp;meermalen persoonlijke belangen geschaad, het algemeennbsp;belang echter eischt dit, terwijl de gonvernementsveearts alsnbsp;ambtenaar op een veel zuiverder standpunt geplaatst is. Eennbsp;goede behartiging van den dienst kan feitelijk nmogelijknbsp;samengaan met het uitoefenen van praktijk, omdat zij zoonbsp;licht aanleiding kan geven tot minder gewenschte toestandennbsp;bij de bestrijding van besmettelijke ziekten.
Destijds werd den gouvernementsveeartsen, die met goed gevolg examen aflegden in een der inlandsche talen, eennbsp;bijzondere traktementsverhooging van 50. toegekend.nbsp;Deze gunstige bepaling is echter in 1902 ingetrokken, zoodatnbsp;erkend moet worden, dat niettegenstaande de in 1906 ingevoerde traktementswijziging de financieele positie er feitelijknbsp;niet op is vooruitgegaan. Vandaar wellicht, dat de stemmingnbsp;onder de gouvernementsveeartsen, vooral de jongeren, waarvannbsp;er velen op de buitenbezittingen geplaatst zijn, allesbehalvenbsp;opgewekt is. Vergelijkt men dan ook de salarieering vannbsp;andere categorien van ambtenaren aan wier opleiding geennbsp;hoogere eischen gesteld worden, dan komt het ons voor,nbsp;dat een hoogere bezoldiging alleszins billijk is en een eerstenbsp;vereischte zal blijken te zijn om van uit Holland geregeldnbsp;een voldoend aantal veeartsen voor den dienst in Nederlandsch-Indi te kunnen krijgen. Thans bestaat er al jaren eennbsp;groot incompleet, hetgeen zeer stagneerend werkt op denbsp;richtige uitoefening van den dienst. Terwijl de formatienbsp;met ingang van 1913 op 40 gouvernementsveeartsen wordtnbsp;gebracht, zijn er thans 31 beschikbaar, zoodat momenteel
-ocr page 157-133
7 ainbtsressorteii onbezet zijn. tndien het volgend jaar door alle veeartsen, die aanspraak hebben op verlof, daarvan wordtnbsp;gebruik gemaakt, dan ontstaat er een zoodanig tekort, datnbsp;met geen mogelijkheid meer door waarneming van den dienstnbsp;door n goiivernementsveearts in meerdere ressorten, zooalsnbsp;tot nog toe gebruikelijk was, tijdelijk in de behoefte aannbsp;Veterinair toezicht kan worden voorzien. Nog daargelaten,nbsp;dat dit op zich zelf al een toestand is, die zeer te veroor-deelen is en dus niet mag bestendigd worden.
Ten einde voor de toekomst eenigszins verzekerd te zijn, dat de formatie van het corps gouvernementsveeartsen opnbsp;volledige sterkte kan worden gehouden, is op de laatstenbsp;algemeene vergadering der Vereeniging tot bevordering vannbsp;veeartsenijkunde in Nederlandsch-lndi op voorstel van dennbsp;heer Jeronimus een commissie voor beroepsbelangen benoemd, die een onderzoek heeft in te stellen naar de tegenwoordige positie van de ambtenaren van den burgerlijkennbsp;veeartsenijkundigen dienst en voorstellen zal indienen omnbsp;daarin verbetering aan te brengen.
Deze commissie bestaande uit de heeren Van der Poel en Jeronimus heeft nu in een kleine brochure ') haar beschouwingen aangeboden aan de gouvernementsveeartsennbsp;in Nederlandsch-lndi en met verlof zijnde in Europa, metnbsp;verzoek tijdig te willen inlichten, indien zij met haar vannbsp;opinie mocht verschillen of nog andere, behalve de doornbsp;haar aangegevene, met de positie der gouvernementsveeartsennbsp;in direct verband staande aangelegenheden onder de aandachtnbsp;wenschen te brengen,
In deze brochure, die ik juist met de laatste mail ontving, is de fiuaticiele positie, ook in vergelijking met anderenbsp;categorien van ambtenaren tot in alle bijzonderheden
) Beschouwingen omtrent de positie van de ambtenaren burgerlijken veeartsenijkuudigen dienst in Nederlandsch-lndi, deenbsp;hlz. 390 dezer Bladen. (Red. V. A. BI.)
-ocr page 158- -ocr page 159-DOOR
W. van der BURO.
Het totaal behandelde gevallen van ziekte bij de paarden van het garnizoen Batavia en Mr. Cornells bedroegnbsp;789 tegen 752 in het vorige jaar. Hoezeer dit slechts eennbsp;betrekkelijk geringe vermeerdering van patinten aanwijst,nbsp;was als gevolg van de op het einde van het verslagjaar vannbsp;628 tot 518 gedaalde sterkte het percentage, dat werdnbsp;behandeld, 152.3 tegen 119.74 in 1911.
1911
175.2 130.26nbsp;76.61nbsp;139.04nbsp;77.33nbsp;eene niet
. Het ziektepercentage bedroeg: nbsp;nbsp;nbsp;1912
voor het 3de eskadron cavalerie nbsp;nbsp;nbsp;190.94 (')
nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;divisie veldartillerienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;164.9
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;militaire transporttreinnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;163.9
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;officiersdiensfrijpaardennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;150.
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;officierswagenpaardennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;55.5
Behalve voor de wagenpaarden is er dns onaanzienlijke toeneming geweest van het betrekkelijk aantal patinten. Alleen voorde treinpaarden kan zulks worden,nbsp;verklaard, door de omstandigheid, dat uit. 1912 de sterktenbsp;aanzienlijk lager was dan de gemiddelde over het geheeienbsp;jaar, waardoor dan ook het ziektepercentage, dat berekendnbsp;is naar de sterkte op 31 December 1912, geen zuiver beeldnbsp;geeft.
(') Berekend naar de gemiddelde sterkte van 122 paarden en niet naar die op 31 December 1912, welke toevallig aanzienlijk wasnbsp;verhoogd, nl. tot 141.
136
Van de 789 patinten | |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
totaal 789 of 100 /o- |
De verliezen bedroegen ten opzichte van de 473 leger- en officiersdienstrijpaarden:
aan gestorven paarden......7 nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.5 /o.
afgemaakte paarden......7 nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.5/ogt;
op reform gestelde paarden. nbsp;nbsp;nbsp;. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;31nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6.5%,
totaal. .
45 of
voor het 3de eskadron cavalerie: nbsp;nbsp;nbsp;1912
aan gestorven paarden . . nbsp;nbsp;nbsp;2 of 1.6 /o,
afgemaakte paarden. . nbsp;nbsp;nbsp;1 of 0.8 %,
op reform gestelde paarden 22 of 18.%,
totaal . nbsp;nbsp;nbsp;.
voor de divisie veldartillerie
25 of 20.4/o,
1912
aan nbsp;nbsp;nbsp;gestorvennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;paardennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.7 quot;/o,
nbsp;nbsp;nbsp;afgemaakte paarden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.7%,
nbsp;nbsp;nbsp;op reformnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gesteldenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dierennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.3 %,
totaal nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.7%,
voor de officiersdienstrijpaarden: nbsp;nbsp;nbsp;1912
aan gestorven paarden . . nbsp;nbsp;nbsp;
afgemaakte paarden. . nbsp;nbsp;nbsp;2 of 2 /o,
op reform gestelde paarden 2 of 2 %,
totaal.
9.5 /o;
1911
1 nbsp;nbsp;nbsp;of 0.8%,nbsp;3 of 2.4'V,
11 of 8.8 /,
15 of 12%;
1911
7 of 4.5 /,
2 nbsp;nbsp;nbsp;of 1.3%,nbsp;2 of 1.3%,
4 of 4 /o, nbsp;nbsp;nbsp;7 of 5.76 /.
Vergelijken wij de verliezen in bovenstaande rubrieken, alle Australische paarden betreffende, met die in het vorigenbsp;jaar, dan krijgen wij de volgende cijfers te zien:
f ^
-ocr page 161-137
11
18
gestorven..... 5 nbsp;nbsp;nbsp;/
afgemaakt..... 6 nbsp;nbsp;nbsp;j
totaal... nbsp;nbsp;nbsp;39nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;33
Wij zien hieruit, dat het totaal aantal verliezen aan Australische paarden ongeveer '/s ni^cr bedroeg dan innbsp;1911, wat veroorzaakt werd door eene ruimere op reform-steliing van cavaleriepaarden, want de verliezen door stervennbsp;en afmaken waren aanzienlijk geringer, nl. 11 tegen 18.
Een totaal verlies van 20.4% bij een veldeskadron mag zeer zeker als hoog worden aangenierkt. Men houde echternbsp;goed in het oog, dat dit eskadron jaarlijks een grootnbsp;aantal paarden aan officieren moet afstaan en eveneensnbsp;een groot aantal uit den aard der zaak minderwaardigenbsp;paarden van officieren terugkrijgt, zoodat men feitelijk denbsp;verliezen voor de officierspaarden, voor zoover die uit denbsp;cavalerie worden betrokken, gezamenlijk met die van dit eskadron zou moeten berekenen. Juiste cijfers dienaangaandenbsp;staan echter niet ter beschikking, maar als men in aanmerkingnbsp;neemt, dat voor de eerste het totale verlies slechts 4%nbsp;bedroeg, dan is het duidelijk, dat bij een dergelijke berekening de refornimodulus heel wat gunstiger zal zijn.
Behalve het percentage der verliezen is ook de gemiddelde leeftijd der verloren gegane paarden, vooral van de op reform gestelde, eenigszins een maatstaf ter beoor-deeling van het paardenverbruik. In 1911 waren de 11 opnbsp;reform gestelde paarden gemiddeld 12.6 jaar, in 1912 denbsp;22 gemiddeld 12.9 jaar, dus is er van een ongewone slijtagenbsp;geen sprake.
Brengt men de 3 afgemaakte of gestorven dieren nog in de berekening, dan was de gemiddelde leeftijd 12.8 jaar.nbsp;(Bij bovenstaande becijferingen is geen rekening gehoudennbsp;met een remontepaard, na ontscheping hier achter geblevennbsp;en later afgemaakt.)
-ocr page 162-
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(*) V.oor het 3de eskadron cavalerie is de berekening geschied naar de gemiddelde sterkte van 122 paarden. |
Aantal paarden gedurende het jaar 1912 aan den ziekenstal behandeld. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
140
De gemiddelde leeftijd van de 10 bij de divisie veldartillerie afgevoerde paarden was 10.2 jaar.
Staat I geeft een overzicht van de uitkomsten der behandeling berekend naar de sterkte op 31 December 1912.
Van de 233 patinten van de cavalerie, welke in het ziekenregister zijn opgenomen, werden 215 aan den dienst onttrokken (de overige waren wegens osteomalacie of om andere redenen in observatie of werden zonder behandeldnbsp;te zijn op reform gesteld) gedurende een totaal van 4691nbsp;dagen, dus gemiddeld gedurende 21.8 dagen, welk laatstenbsp;cijfer in 1911 slechts 15.7 bedroeg. Naar de gemiddeldenbsp;sterkte van 122 berekend, waren de paarden van hetnbsp;eskadron gedurende 38.4 dagen aan den dienst onttrokkennbsp;tegen 23.8 in 1911. Het gemiddeld percentage aan zieke
paarden was dus nbsp;nbsp;nbsp;10.5/o, tegen 6.5% in 1911.
Waar het aantal op reform gestelde paarden het dubbele van dat in 1911 bedroeg, kan deze stijging ons niet alnbsp;te zeer verbazen.
Voor de artillerie was de gemiddelde behandelingsduur der ziektegevallen 18.2 dagen, het aantal dagen, dat de paarden gemiddeld ziek waren 28.3 en het gemiddelde percentage
28.3X100
366
zieke paarden
= 7.7.
Voor de officiersdienstrijpaarden waren deze cijfers resp. 22.6 34. 5 en 9.4.
Staat 11 geeft een gespecificeerd overzicht van het aantal paarden aan den garnizoensziekenstal behandeld. Het gemiddelde aantal, dagelijks aanwezig, heeft 26 bedragennbsp;tegen 23.5 in 1911. Het geringste aantal was 15 op dennbsp;25sten Maart en het grootste aantal 34 op den 14den September.
W lt;
-ocr page 165-REFERATEN.
tude gnrale de lostomalacie chex Ie cheval, particulirement a Madagascar.
Van de hand van M. Carougeau, chef van den veteri-nairen dienst op Madagascar, is in de Revue gnrale de Mdecine vtrinaire 1912 N. 217 en 218 een uitvoerignbsp;artikel verschenen over opgemeld onderwerp. Het volgendenbsp;is daaraan ontleend.
Definitie. Onder osteomalacie verstaat men eene ziekte van het paardengeslacht, welke zich kenmerkt door eenenbsp;voortschrijdende demineralisatie, welke verminderden weerstand van het beenweefsel en den dood ten gevolge heeft.
Het is eene infectieziekte, die zich clinisch openbaart door kreupelheden, ziekefijke zwelling van de beenderen van hefnbsp;hoofd, verscheuring van pezen en banden, fracturen en,nbsp;ondanks behouden eetlust, dikwijls door aanzienlijke vermagering.
De anatomische afwijkingen bepalen zich voornamelijk tot het skelet, beenmerg en beenweefsel; het zijn die vannbsp;eene algemeene osteomyelitis.
Lijden volgens vele schrijvers mensch, paard, rund, geit, schaap, varken en zelfs hond, konijn en rat aan deze ziekte,nbsp;Carougeau is van eene andere meenig en zegt: la maladienbsp;du cheval nest pas identique avec celles quon dsignenbsp;par Ie menie nom dans les autres espces.
De naam osteomalacie is dan ook niet juist, daar de dood reeds volgt, voordat van een eigenlijke heenvenveekingnbsp;sprake is. Van alle gangbare namen voor deze ziekte geeftnbsp;Wj dan ook de voorkeur aan dien van osteoporose. (Ooknbsp;Dieckerhoff en Theiler zijn van meening, dat deze ziekte
-ocr page 166-als een afzonderlijke aanlt;loening van het paardengeslacht moet worden beschouwd. Ref. is eveneens deze tneenig toegedaan en kan derhalve voor de oplossing van de aetio-logische vraag betreffende deze ziekte geen groote waardenbsp;hechten aan hetgeen dienaangaande bij runderen is waargenomen;)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-
Geschiedenis. Qeographische verbreiding. De osteo-malacie komt zoowel in Europa als in tropische landen voor. In Europa echter bij paarden slechts sporadischnbsp;en in tropische en subtropische landen veelvuldig, dikwijlsnbsp;enzotisch, somwijlen epizotisch.
Sedert de eerste jaren van de Eransche occupatie van C o c h i n c h i n a is zij enzotisch waargenomen door Trou-TOT (1864), verder door Germain (1881) en in latere jarennbsp;doorCAROUQEAU (1900-1902), Pcaud (1904), Sourrel (1906).
In Amerika is zij zeer verspreid in verschillende streken van de Vereenigde Staten, aan de oevers van de Golf van Mexico en de Atlantische Oceaan en innbsp;Canada.
In Zuid-Afrika werd zij epizotisch waargenomen in de Kaap-Kolonie (Hutcheon, Robertson, Lane), terwijl Theiler de ziekte constateerde in Transvaal.
ZiEMANN nam haar waar in Kameroen, Meuleman in Belgisch Congo (').
Elliot vermeldt haar in Australi en op Hawa en Oliver (1903) in En gel SC h-Indi. Ook op Ceylon,nbsp;in Birma, te Singapore, in China, op de Sandwicheilanden en Madagascar en naburige eilandennbsp;is zij geconstateerd. Op Madagascar werd zij in 1895nbsp;door Charon, vervolgens in 1897-1898 door Rey en in 1899nbsp;en 1900 door Martin en Grandmongin waargenomen.
Voorts wordt nog melding gemaakt van de ziekte op Runion en Mauritius.
(h Niet gepubliceerd.
143
(Op Java werd zij het eerst geconstateerd in 1904 bij een Australisch troepenpaard en beschreven in het jaarverslag van het Geneeskundig laboratorium door Dr. J. denbsp;Haan.)
Aetiologie. Alvorens in te gaan op de oorzaak van deze ziekte is het interessant te vermelden onder welkenbsp;omstandigheden (milieu, voeding enz.) zij door de verschillende schrijvers werd waargenomen.
Warnell bericht uit Engeland over paarden van nen eigenaar op twee naburige boerderijen met landerijennbsp;van dezelfde kwaliteit en dezelfde inrichting, als stalling ennbsp;drainage. De paarden kwamen van dezelfde stoeterij ennbsp;werden op gelijke wijze gevoed en gebruikt. Op de eenenbsp;boerderij kregen 6 paarden osteoporose en op de anderenbsp;bleven alle gezond.
Mac Neil constateerde in een stal 47 gevallen onder 220 twee-jarige paarden en in een anderen gedurende den-zelfden tijd 26 onder 199 paarden.
Interessant zijn de waarnemingen van Elliot op Haw.a. De temperatuur van dit eiland is ter hoogte van de zeenbsp;19 tot 29 C. Het Oostelijke district is zeer vochtig (3.75 M.nbsp;regenval) en de andere districten zijn droog. In het eerstenbsp;district kwam de ziekte veel voor, in de andere nimmernbsp;en het overbrengen van de zieke dieren naar een drogenbsp;streek bracht herstel. (') De hoogte boven de zee en denbsp;temperatuur schijnen niet van invloed te zijn, evenmin denbsp;gesteldheid van den bodem, die overal vulkanisch is.
De voeding van de paarden was overal dezelfde: over het geheel Amerikaansch hooi, haver, zemelen, gerst en,nbsp;3ls inheemsch voedsel, gras en suikerrietbladen. Het rivierwater, waarmede de paarden gedrenkt werden, was armnbsp;3an minerale bestanddeelen, maar dit was in alle districten
) Het is Carougeau blijkbaar niet bekend dat Elliot later de kiekte ook in droge streken heeft waargenomen, v. d. B.
144
De ziekte kwam in alle soorten van stallen voor en bq dieren van eiken leeftijd, zoowel bij inheemsche als gemporteerde paarden. Overal zijn bepaalde stallen, waar denbsp;osteoporose jaren heerscht en soms neemt zij het karakternbsp;van eene epizootic aan.
Hutcheon heeft haar in 1885 het eerst in Zuid-Afrika waargenomen in een renstal te Port-Elisabeth onder paarden, die uitstekend werden verzorgd. Zijn eerstenbsp;patinten waren drie veulens van nen hengst, zoodat hijnbsp;aan erfelijke invloeden dacht. Later werden echter ooknbsp;andere paarden in dien stal ziek. Verder was de ziektenbsp;in den omtrek niet bekend, ook niet op den stal, waarvan de veulens herkomstig waren. De stal in kwestie wasnbsp;zoo goed als nieuw, het voedsel van uitstekende kwaliteitnbsp;en het drinkwater uit de algemeene waterleiding. Zoolangnbsp;de zieke dieren in den stal bleven, trad geen herstel op;nbsp;wel zoodra zij naar het land werden gezonden.
Tal van gevallen werden in 1898 geconstateerd te Wijnberg onder pas uit Argentini gemporteerde cavalerie-paarden. De eerste verschijnselen waren kreupelheden zonder schijnbare oorzaak, later gevolgd door zwelling van de kaken.
In 1904 werden de paarden, muildieren en ezels van de korpsen te Middelburg door deze ziekte gedecimeerd.
Hutcheon en Robertson constateerden het interessante feit dat, waar voor dien tijd de ziekte zelden werd gezien,nbsp;deze na dat tijdstip veelvuldig voorkwam. In 1904 zag R;nbsp;meer dan 156 sporadische gevallen en zegt, dat de ziektenbsp;van een pathologische curiositeit een werkelijk gevaar isnbsp;geworden. Zij komt onder alle omstandigheden en ondernbsp;alle soorten van paarden voor, maar het meest bij paardennbsp;jonger dan 7 jaar. Vele fokkers in de Kaap-Kolonienbsp;houden haar voor besmettelijk. R. citeert gevallen, waarbij innbsp;korten tijd alle paarden in een stal er door werden aangetast.
145
De waarnemhigen van Theiler in Transvaal komen overeen met die in de Ka a p-K o 1 o n i e. Hij zag de ziektenbsp;het eerst te Johannesburg bij racepaarden en veronderstelt, dat zij met de paarden van de kust werd gemporteerd.nbsp;In 1893 nam hij haar waar bij allerlei paarden en vooralnbsp;in de stallen van een tramwegmaatschappij. Toen meendenbsp;hij de oorzaak te moeten toeschrijven aan een gebrek aannbsp;kalkzouten in het drinkwater en in het voedsel. Hetaldaar-gegroeide voedsel werd beschuldigd. De eigenaren van denbsp;betere renstallen lieten toen de foiirage uit Europa komen,nbsp;uit osteomalacie-vrije streken. Deze maatregel bleef echternbsp;zonder resultaat. Pas in die stallen gemporteerde paardennbsp;werden weldra ziek en begonnen de bekende zwellingennbsp;te vertoonen, indien men ze niet spoedig verwijderde.
Een onderzoek naar het voorkomen van de ziekte in de streken, die de fourage voor Johannesburg leverdennbsp;bracht geen ziektegevallen aan het licht. Het is ook merkwaardig, dat men te J o!i ann esburg geen enkel geval vannbsp;osteomalacie onder het melkvee vond, hoezeer dit metnbsp;hetzelfde voedsel werd gevoed. Johannesburg is derhalvenbsp;een centrum van osteomalacie. Zij heerscht er geregeld innbsp;verspreide stallen en nieuw ingevoerde paarden wordennbsp;stellig ziek. In Pretoria daarentegen komt de ziekte nietnbsp;voor dan bij een enkel uit J o h a n n e s b u r g afkomstig paard.
Troutot zag in 1863 de ziekte in Cochinchina bij An-uainnitische, Egyptische en Manilleesche paarden van verschillenden leeftijd, van l'/2 a2jaar, van57 jaar en ouder. Het voedsel, bestaande uit versch gras en padi, werd alsnbsp;de oorzaak beschouwd.
Pcaud zag haar te Dap-Cau, Hano, La okay en Sontay bij inheemsche paarden en Algiersche muildierennbsp;(bijna 70%) en meer zelden bij Fransche muildieren.
De pas ingevoerde Berbers, Tartaarsche en Australische paarden bleven verschoond. De zieke paarden waren 7 12nbsp;jaar, de jongere (3 a 4 Jaar) bleven gezond.
146
De founge gaf geen aanleiding tot kritiek. P. denkt met een infectieziekte te doen te hebben.
SouRRF.i, nam de ziekte waar bij inheemsclie militaire paarden en bij ingevoerde muildieren, nooit bij runderen ennbsp;buffels. Vooral de muildieren nit Algiers waren vatbaar,nbsp;voornamelijk de jonge. Het geringere kalkgelialte vannbsp;liet voedsel scheen geen afdoende reden te zijn. De analyse van het voedsel in Tonkin vertoonde slechts eennbsp;gering verschil in kalk met die van het in patria verstrektenbsp;ration. In Tonkin heeft men trouwens tal van kalkgroeven,nbsp;zoodat het niet waarschijnlijk is, dat de vegitatie kalkarninbsp;is. Ook SouRREL denkt aan infectie. De 4-jarige muildieren, in de volle periode van ontwikkeling en de inheemschenbsp;paarden, die boven hun krachten moeten werken, verkeerennbsp;in een toestand van minderen weerstand en zijn de aangewezen slachtoffers.
Voor zoover kan worden nagegaan, kwam de ziekte voor de bezetting van Madagascar aldaar niet voor, wat verklaard wordt door de omstandigheid, dat er betrekkelijknbsp;weinig kleine inheemsche paarden waren, waarvan bijnanbsp;geen arbeid werd gevraagd en welke volmaakt geacclimatiseerd waren.
Tijdens en na de bezetting werden tal van paarden en muildieren, ook fokmateriaal, ingevoerd.
De paarden en fokmerries kwamen uit Frankrijk en Algiers, enkele uit U r u g u ay, de muildieren uit P o i t o u,nbsp;Algiers en Abessini, de ezels uit Algiers. Het isnbsp;onder deze dieren, dat de ostemalacie groote verwoestingennbsp;heeft aangericht. Reeds in 1895 constateerde Charon denbsp;ziekte en tal van veeartsen hebben sedert tegen haar gestreden. Slechts Charon en Thiroux noemden haar een infectieziekte, maar ten onrechte een piroplasmose. De meestenbsp;veeartsen beschouwden echter het geringe gehalte aannbsp;minerale zouten van het voedsel (padi, rijststroo) als denbsp;hoofdoorzaak. Zoo schrijft in 1899 Martin La cause
-ocr page 171-de losteomalacie rside esseiitiellenient dans ltnsuffisajice' des sel calcairc de denres foiirragres entranf dans lanbsp;ration. Hij merkt op, dat werkdieren meer worden aangetast dan op stal staande en in de weide loopende paarden,-hard werkend meer dan licht werkende, paarden meer darrnbsp;muildieren, van gemporteerde meer jonge dan oude dieren.
Partoiit OU les animaux sont noiirris avec des denres provenant de pays riches en sel calcaires, comme cestnbsp;Ie cas pour les chevaux et mulcts des dtachenients sta-tionns sur les ctes, qui re^oivent de lorge d Algrienbsp;et de foins de provenance eiiropenne ou amricaine^nbsp;r osteomalacic est inconnue.
Grandmongin toont in 1900 aan, dat in het centrum van het eiland de osteomalacic het sterftecijfer beheerscht.nbsp;Ook hij noemt de armoede van den bodem aan phosphatennbsp;de oorzaak en wijst er ook op, dat de inheemsche paardennbsp;en daarna de geacclimatiseerde dieren het minst wordennbsp;aangetast.
Carouoeau zag sporadische gevallen op Mauri tins en Rnnion, zonder dat de zieke dieren met andere osteo-malacielijders in aanraking waren geweest. Op Madagascarnbsp;z:ag hij de ziekte onder de meest uiteenloopende omstandigheden; in hooge centrale streken en aan de kust. Bij dierennbsp;van 20 maanden, twee en drie jaar, maar het meest bij dierennbsp;vati 4 en 5 jaar; bij hengsten en veulenmerries, bij goednbsp;en bij slecht gevoede paaiden; bij stal verpleging en bijnbsp;weidtgang. Nooit heeft hij bewijzen van erfelijkheid gezien,nbsp;ofschoon hij jaren lang veulens uit zieke ouders geborennbsp;lieeft nagegaan. Het is bekend, dat te jong gebruikte, overwerkte, slecht gevoede en onder ongunstige hyginischenbsp;omstandigheden verkeerende dieren bij voorkeur wordennbsp;iangetast en meer de gemporteerde dan de inheemsche,nbsp;dat bepaalde rassen, Australir, Abessinir, Berber, mindernbsp;weerstandbiedend zijn dan de bloedpaarden zooals de Anglo-arabier.
148
II scinble hien tabli qiie la inaladie svit avec persi-stance dans certains milieux: nous avous vu au haras de Tananarive de nombreux sujefs, succesivement atteints,nbsp;succomber; nous avons fait la mme constatation dans lesnbsp;effectifs militaires, a la remonte, dans diverse levages.
Ces observations ont fait penser que 1affection est con-tagieiise, transmissible, et pourtant je nai jamais pu saisir sur Ie fait des cas de contagion.
Experimenteele onderzoekingen. De culturen en ent-proeven door Carougeau verricht hebben geen positieve resultaten opgeleverd. Wel vond hij in een groot deel van zijnnbsp;culturen uit beenmerg, gewrichtsvocht en bloed iin petitnbsp;microcoqne qiii(nie) parait .spcc//, maar hij heeft hiervan geennbsp;overvloedige cultuur kunnen krijgen, terwijl ook het microscopisch onderzoek van been, beenmerg enz. niets bijzondersnbsp;opleverde.
Entproeven werden verricht met bloed, beenmerg en been bij resp. 22 en 1 paard, evenwel zonder resultaat en hetnbsp;succes hij andere dieren: rund, geit, schaap, hond, konijn,nbsp;cavia en varken was al niet veel grooter. Zijn proevennbsp;veroorloven niet te concludeeren tot de overentbaarheidnbsp;van deze ziekte van paard op paard of op de andere bovennbsp;genoemde dieren.
Daar het materiaal bijna steeds afkomstig was van reeds geruimen tijd zieke dieren, verdienen de proeven te wordennbsp;herhaald met bloed enz. van pas aangetaste paarden.
Oorzaak van de ziekte. Carougeau merkt op, dat de osteomalacie bij het paard zich openbaart als een goednbsp;omschreven ziekte met speciale clinisclie en anatomischenbsp;verschijnselen en derhalve steeds dezelfde specifieke oorzaaknbsp;moet hebben. Tot heden is de aetiologie van deze ziektenbsp;duister gebleven en het onderwerp van tal van hypotheses.nbsp;Gedurende lange jaren heeft men de oorzaak in het voedselnbsp;gezocht: onvoldoende phosphorzuur en kalk. Daar zij echternbsp;voorkomt onder uiteenloopende geologische, klimaats-en
-ocr page 173-voedingsverhoudingeii, is men wel verplicht aan te iiemen^ dat het gebrek aan genoemde minerale bestanddeelen geennbsp;hoofdrol speelt. Het optreden van de ziekte in bepaaldenbsp;streken en bepaalde stallen doet nl. denken aan een lagernbsp;organisme. Ondanks de negatieve resultaten van zijn onder^nbsp;zoekingen zegt C.: Je con^ois lostonialacie coninie linenbsp;inaladie infectie use.
Deze theorie, waarvan de juistheid voor varkens proefondervindelijk is bewezen door Mouss, schijnt ook toepasselijk te zijn voor deze ziekte bij het paard. Men mag dus aannemen, dat zij wordt veroorzaakt door een organismenbsp;met het voedsel binnengevoerd en door het bloed naar hetnbsp;been, beenmerg en de gewrichten gebracht om aldaar stoornissen te veroorzaken.
Naast deze specifieke oorzaak, welke nog niet is aangetoond, zijn er andere, die het uitbreken van de ziekte bevorderen. Tot deze secondaire invloeden behooren slechtenbsp;voeding, ongunstige hyginische toestanden, ontberingen, tenbsp;veel arbeid, acclimatisatie in het algemeen alle invloeden,nbsp;die het weerstandsvermogen doen afnemen.
De wijze van overbrengen van de ziekte moet ook nog worden aangetoond; van dit standpunt beschouwd moet ernbsp;derhalve een factor zijn, die gemeen is aan alle strekennbsp;waar de ziekte voorkomt.
Alleen de theorie gebaseerd op de aanwezigheid van een l'jger organisme kan de veranderingen in het been-weefsel en de stoornissen in de voeding verklaren. C. laatnbsp;de proeven van Moussu, Charin, Morpurgo, Arcangelinbsp;e. a., als niet genomen bij paarden, buiten beschouwingnbsp;en zegt, dat tal van waarnemingen op oorzakelijk en ana-fomisch gebied steun aan zijn theorie verleenen. De veranderingen in het been wijzen op een prikkeltoestand en beperkennbsp;^ich niet alleen tot een ontkalking. Er is ontsteking, watnbsp;zich openbaart door resorptie van de beenlamellen, doornbsp;''orming van onvolledig beenweefsel, door produktie van
150
overvloedig vaatrijk bindweefsel en ten slotte voorat door veranderingen van het beenmerg.
Het beenmerg verkeert in ontsteking (en raction active), wanneer de ziekte nog in het beginstadium is of nog toenemend. De veranderingen van de gewrichten zijn van den-zelfden aard. Het is zelfs geoorloofd aan te nemen, datnbsp;de prikkelende invloed bij osteomalacie zich het eerst doetnbsp;gelden ten opzichte van het beenmerg, dat de ziekte begintnbsp;met een osteomyelitis, om ten slotte op het beenweefsel ennbsp;de gewrichten over te gaan. Steeds dezelfde gevolgen vannbsp;een prikkeling vindend, is het logisch aan een specifiekenbsp;oorzaak te denken.
Op deze wijze verklaart men ook de voedingsstoornissen. Er bestaat altijd eene eliminatie van phospliorziiur en vannbsp;kalk.
De demineralisatie, wat betreft kalk en magnesium en het verlies van phosphor, is een van de belangrijkste constante verschijnselen. De grootere afscheiding van mineralenbsp;bestanddeelen in mest en urine is steeds waar te nemen;nbsp;het is een vroegtijdige manifestatie, die vr alle anderenbsp;symptomen optreedt. Deze sterkere afscheiding is in hetnbsp;verloop der ziekte niet permanent. Zij kan tot stilstandnbsp;komen en daarna opnieuw beginnen. In de laatste periodenbsp;van de ziekte kan zij zelfs beneden het normale dalen,nbsp;d. w. z., wanneer de patint al het beschikbare heeftnbsp;uitgescheiden en zijn eetlust gering is geworden. Dezenbsp;demineralisatie treft alle weefsels, maar in hoofdzaak hetnbsp;skelet en is gebonden aan de infectie en de omstandigheden, die deze bevorderen. Zij is te vergelijken metnbsp;die, welke men bij tuberculose (ook een infectie) waarneemt.
Gepaard met het verlies van zouten treden digestiestoor-nissen op. De infectie veroorzaakt hyperaciditeit in het digestiekanaal, secondaire zure gistingen, welke leiden totnbsp;hyperaciditeit van het bloed. De zuren in het darmkanaal
-ocr page 175-151
worden niet alle geresorbeerd, maar gedeeltelijk met den mest afgevoerd; in dit geval binden zij de bases, speciaalnbsp;kalk en magnesium.
De infectie-tlieorie is ook in overeenstemming met de nader te vermelden gevallen van genezing, waargenomennbsp;na de verwijdering van de zieke dieren uit den ziekte-liaard. Men moet aannemen, dat alsdan de ziekteoorzaaknbsp;niet meer inwerkt of zich onder ongunstige omstandighedennbsp;gaat bevinden, waardoor het aangetaste lichaam in staatnbsp;raakt haar te vernietigen.
Resmneerende zegt C., dat de osteomalacic bij het paard eene infectieziekte is, die in de eerste plaats op het beenmerg en pas daarna op het skelet inwerkt, en welke klinischnbsp;duidelijk te onderscheiden is van rachitis. Bij jonge paarden,nbsp;b.v. van 20 maanden, vindt men bij osteomalacic wel denbsp;misvormingen van het hoofd pathognomonisch voor dezenbsp;ziekte, maar nooit de veranderingen van de tusschenkraak-beerideren en de daarmede gepaard gaande misvormigen,nbsp;specifiek voor rachitis.
Pathologische anatomie. De eigenlijke afwijkingen bij osteomalacic bepalen zich tol het skelet (been en beenmerg)nbsp;en de gewrichten, en bestaan uit eene algemeene rarifi-ceerende osteitis. Alle andere afwijkingen zijn het gevolgnbsp;van de anaemie, de cachexie: er zijn nooit algemeene aandoeningen. Bijna alle schrijvers zijn het er over eens, datnbsp;de inwendige organen in den regel normaal zijn: Theiler,nbsp;Elliot, Troutot, Germain, Basset, Moussu. Nooit heeftnbsp;C. laesies van de inwendige organen kunnen vinden, welnbsp;af en toe complicaties veroorzaakt door uitputting, doorliggen of secondaire infecties.
Dikwijls is het darmkanaal atrophisch, maag en darmen leeg of half leeg en, wanneer het lijden lang heeft geduurd,nbsp;bleek en saniengetrokken. Ook vindt men af en toe broncho-pneumonien, hypostase van long en lever, bloedingennbsp;op 'de sereuze vliezen, yochluitstortingen; dit zijn geen
-ocr page 176-152
speciale gevolgen van de osteoinalacie, maar complicaties.
Basset noemt het dan ook onwaarschijnlijk, dat aan deze ziekte, welke maanden, zelfs jaren kan duren, moeten wordennbsp;toegeschreven de door Pcaud, Sourrel, Borrel, Dianarnbsp;en Marliangeas vermelde acute veranderingen als; levernbsp;hypertropliisch, gekookt, bloedrijk; nieren verweekt; longennbsp;gehepatiseerd, pneumonische haarden enz.
De slachtoffers van osteoinalacie sterven in een stadium van uitputting (marasmus); zij zijn sterk vermagerd; denbsp;spiermassa is verweekt en bijna verdwenen.
Dikwijls echter kan men lijkopening doen bij dieren in goeden voedingstoestand, waarbij alleen het beenweefsel isnbsp;aangetast. Zij zijn dan meestal het slachtoffer van eennbsp;accident: verscheuring van gewrichtsbanden, fracturen vannbsp;de ledematen of wervels.
Macroscopische afwijkingen. Beenderen van het hoofd.
Bij goed uitgesproten gevallen van osteoinalacie vertoonen de beenderen van het hoofd voor deze ziekte typische afwijkingen in vorm en omvang. Alle beenderen zijn aangetast, maar speciaal de onder-en bovenkaak, het snijtands-been, de neusbeenderen en het jukbeen. Het bindweefselnbsp;en het periost zijn genfiltreerd. Het laatste is verdikt,nbsp;vaatrijk en gemakkelijk los te maken. Het onderliggendnbsp;beenweefsel is bleek, rose of violetachtig, ruw, dof, gecri-bleerd, terwijl bij den minsten druk bloed te voorschijnnbsp;treedt.
De beenderen zijn gezwollen, week, buigzaam, kunnen met den duim worden ingedrukt en met een mes gesneden.nbsp;De snijvlakte is violetrood en op andere plaatsen geelachtignbsp;of roodbruin, zeer poreus, vertoont sponsachtig wijdgemaasdnbsp;weefsel, soms van een pasteiachtig consistentie, dat mennbsp;in erge gevallen met de vingers kan indrukken.
De compacte laag is verdwenen, de in- en uitwendige laag zijn niet meer van de diplo te onderscheiden. Altijdnbsp;zijn de kaakbeenderen sterk aangetast; zij zijn verdikt,
-ocr page 177-153
vooral ter hoogte van de kiezen en bereiken veelvuldig driemaal de gewone dikte.
De tanden zijn gezond eii schijnen in de kaak ingezonken. Zij kunnen los zitten en geniakkelijk uit te trekken zijn.
Een clich van een rntgenopname van een dwarse coupe uit de kaak van 4 a 5 niM. dikte heeft een gelijkmatignbsp;grijze kleur, terwijl die van gezond been duidelijk hetnbsp;dichte normale beenweefsel vertoont, uitgaande van lietnbsp;compacte been en doordringende in het spongieuze weefsel.nbsp;Bij de zieke bovenkaak is het gehemelte-uitsteeksel eveneens verdikt. Dit contrast met de gezonde springt vooral innbsp;het oog bij oude paarden. Overal is het beenweefsel sponsachtig. Er bestaat een werkelijke resorptie van het compacte beenweefsel, terwijl het sponsachtige weefsel hyper-trophisch is, als gevolg waarvan de onderkaak in plaatsnbsp;van 3 tot meer dan 6 cM. dik kan worden. Het compactenbsp;beenweefsel van een dergelijke kaak is totaal verdwenennbsp;en vervangen door een lichter weefsel, dat doet denken aannbsp;puimsteen.
Wanneer men den schedel macereert en droogt, blijken de beenderen zeer breekbaar en de tandkassen dermatenbsp;verwijd, dat de tanden van zelf uitvallen. De geheelenbsp;schedel is altijd veel lichter dan die van een gezond paard.
Als een voorbeeld hoe sterk het gewicht kan afneinen het volgende.
Mad-Mullak, hengst, Abessiiiir, 1.47 M. in 1903 op 4 jarigen leeftijd ingevoerd. In 1905 ziek geworden en op 9 October 1907 gestorvennbsp;in een vergevorderd stadium, met een licliaamsgewidit van 175K.O.nbsp;Na maceratie en drogen weegt het geheele skelet zonder tanden
7 K.G.; de tanden te zamen wegen 1-33 K.G.
Gewicht nbsp;nbsp;nbsp;Gewicht van
der nbsp;nbsp;nbsp;die van een
beenderen. nbsp;nbsp;nbsp;gezond paard.
Hoofd (schedel zonder tanden) nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;436nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
Schouderblad, rechts......147 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;498nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
id. , links.......156 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;500nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
Opperarmbeen, rechts...... 225 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;607nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
154 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onderarm- nbsp;nbsp;nbsp;ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;elleboogsbeen, rechts 265 id. nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.links 285 Atlas............72 Draaier . nbsp;nbsp;nbsp; .........72 Andere halswervels.......340 Kruisbeen..........75 Een heele rib........: nbsp;nbsp;nbsp;35 720 |
220
242 192
65
Marcone heeft een geval gevonden, waarbij het geheele lioofd zonder tanden niet meer woog dan 400, een schen-kelbeen 250, een opperarmbeen 270, een schouderblad 155nbsp;en een dijbeen 320 gram.
Alle deelen van het skelet zijn dus veranderd: hoofd, wervels, ribben en beenderen van de ledematen.
Het schijnt, dat de afwijkingen afnemen van het centrum van het lichaam naar de peripherie, d.w.z. dat zij zeernbsp;geprononceerd zijn aan de wervels, de ribben, het schouderblad en het bakken en minder aan het dijbeen, hetnbsp;opperarmbeen en de daarondergelegen beenderen.
Wervels. Alle zijn aangetast, maar vooral de laatste rug-wervels en die van de lendenen. Zij zijn weinig weerstand-biedend en gemakkelijk te snijden, terwijl er bijna geen beenweefsel meer is overgebleven. In ernstige gevallennbsp;zijn zij gevuld met een bloederige massa, waar men, hetnbsp;spaarzaam overgebleven beenweefsel geinakkelijk stuk stoo-tend, met den vinger kan indringen. De compacte beennlas-sa is verdwenen. Men begrijpt, dat fracturen dan gemakkelijknbsp;en veelvuldig optreden.,
De doornuitsteeksels zijn ruw en vervormd. Zij laten zich
1
-ocr page 179-geniakkelijk snijden en breken. De gewrichtsvlakten ver-toonen nader te beschrijven veranderingen. Dikwijls zitten de tusscheiikraakbeenderen vast aan de peripheric, maarnbsp;zijn in het midden verteerd, er is geen scheiding meernbsp;tusschen liet hoofd en de kom van de correspondeerendenbsp;wervels. Als men er aan trekt, laat het kraakbeen niet los,nbsp;maar neemt fragmenten van de wervels mee. Gedroogd zijnnbsp;de wervels zeer licht en in het water geworpen zuigen zenbsp;zich vol als een spons.
Platte beenderen. Het schouderblad en het bekken ver-toonen dezelfde veranderingen als de kaken. De ribben zijn buigzaam en men kan ze draaien, zonder dat ze breken.
Lange beenderen. De beenderen van de ledematen zijn minder sterk veranderd. De epiphyses laten zich snijden,nbsp;maar minder goed dan de beenderen van het hoofd. Ernbsp;zijn geen vormveranderingen. De mergholte is vergroot,nbsp;alsof van binnen slijtage van het been heeft plaats gevonden.
Het weerstandsvermogen van alle beenderen is afgenomen, ze zijn broos en in verschen toestand gemakkelijk te snijden.nbsp;Ze hebben na drogen en uitkoken een ruwe, onregelmatige,nbsp;poreuze oppervlakte, de verhevenheden, de knobbels voornbsp;de aanhechting van banden, pezen en spieren zijn hyper-trophisch. Ze hebben hun glanzende oppervlakte verloren,nbsp;de compacte laag is bijna verdwenen. De verwijde merg-holten kunnen het aanzien hebben van cysten gevuld metnbsp;een rcodbruine weeke massa. De op den voorgrond tredendenbsp;verschijnselen zijn: vermindering van de dichtheid en hetnbsp;Weerstandsvermogen. Nimmer vindt men echter eene werkelijke verweeking als bij den niensch, met de zachtheidnbsp;en buigzaamheid van was of caoutchouc.
Aandoeningen van de gewrichten zijn constant aanwezig en als de eerste localisatie van de ziekte te beschouwen, gedurende geruimen tijd zich dikwijls slechts openbarendnbsp;door kreupelheid. In hevigheid loopen zij zeer uiteen.nbsp;De hooggelegen gewrichten, schouder- en heupgewricht,
-ocr page 180-156
zijn het sterkst aangedaan, dan volgen knie-en elleboogsge-wriclit. De afwijkingen nemen naar den lioef toe af. Het been, het kraakbeen, de synoviales en de banden zijn min ofnbsp;meer aangedaan.
Wervelgewrichten. Van de halswervels vertoonen ge-wrichlskom en gewriclitshoofd ulceraties, evenals het tiis-schenkraakbeen. Bij die van mg en lendenen is het kraakbeen dikwijls verdwenen en bestaat vergroeiing. Denbsp;kraakbeenvlakten van de gewrichtsuitsteeksels zijn eveneens veelvuldig geusureerd. Hetzelfde geldt voor het tand-vormig uitsteeksel van den draaier en de gewrichtsvlakteunbsp;van atlas en achterhoofdsbeen.
Heupgewricht. Het hoofd van het dijbeen vertoont ulceraties, die zich meer of minder compleet als een krans om het ligamentum teres kunnen uitstrekken. Soms vindt mennbsp;verdiepingen van 815 mM. breed en 24 inM. diep. Denbsp;randen hiervan zijn onregelmatig, afgerond, uitgesneden,nbsp;geplooid; de bodem is granuleerend, ontstoken, rood ofnbsp;violetrood en ontbloot van kraakbeen; ook het beenweef-sel is er in betrokken. Het zijn dus echte zweren.
Verder is de gewrichtsvlakte met tal van kleine stervormige of ronde, met een loup zeer duidelijk zichtbare zweertjes bezet, die tot op het been doordringen. Waarnbsp;het kraakbeen verdwenen is, heeft het been een blauw- ofnbsp;roodachtigen weerschijn. Het kraakbeen is vezelachtig, hetnbsp;vormt witte kwastjes (altrations velvtiques). De heupkomnbsp;vertoont dezelfde veranderingen; zweien, die de holte ver-grooten en zich tot op het been uitstrekken.
Alle gewrichten vertoonen soort gelijke veranderingen, maar in minderen graad naar men lager komt.
Ook de synoviales is ontstoken, chronisch genfiltreerd en bezet met exsudaat en ecchymosen. De synoviaalgroeven zijnnbsp;vergroot en hebben granuleerende randen. De synovia is roodnbsp;of geelachtig troebel en soms vermeerderd. Zij bevat vlokken ennbsp;stolsels, soms bloederig exsudaat met neiging tot organisatie.
157
De baiTden scheuren gemakkelijk af en veroorzaken gedeeltelijke fracturen. Het gebeurt af en toe, dat de onderste of bovenste sesambanden of de ringband verscheurt ofnbsp;wel banden van carpus of tarsus. Ook de beursbandennbsp;zijn verdikt, roodachtig en gemakkelijk verscheiirbaar, bijnanbsp;rekbaar, aangetroffen.
Fracturen. Vooral bij ribben en wervels komen veelvuldig fracturen voor. Deze kunnen zelfs bij liggende dieren ontstaan. De lange en korte beenderen van de ledematennbsp;kunnen geheel verbrijzeld worden. Fracturen van de ribbennbsp;genezen af en toe met een pseudarthrose.
Beenmerg. Het beenmerg is dikwijls rood of donkerrood, gelijkende op miltpulpa, vooral in- de nabijheid van de epiphyses van dij- en opperarmbeen. Naar het middennbsp;van de diaphyse is het dan nog geel, maar vertoont bloeduitstortingen.
Het merg van het geheele dier kan ne bijna bloederige massa zijn. Het aspect variert echter naar den ouderdomnbsp;van het proces van geelgrijs geleiachtig tot slijmig bijnbsp;cachectische dieren.
De mazen van het spongieuze weefsel zijn vergroot; er is proliferatie van het beenmerg. Ook het mergkanaal isnbsp;vergroot en zijn inwendige vlakte rood gekleurd. De spongieuze substantie van de epiphyses bestaat uit groote mazen gevuld met bloederig, min of meer vetachtig merg.
Scheikundige analyse van het been. Het normale been-weefsel bevat 70% minerale en 307o organische bestand-deelen. Volgens eene analyse van Gabriel, geciteerd door Chauveau {Anatomie Compare), bevat beenascli gemiddeld:nbsp;Phosphorzurenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kalknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;83.89nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;85.90nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/o
nbsp;nbsp;nbsp;magnesianbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.04nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.84nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7o
Koolzure kalk nbsp;nbsp;nbsp;9.06nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11.00nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;/o
3.20 a 0.60 /o sporen.
Fluor calcium Silicium en ijzeroxyde
Het percentage aan minerale bestanddeelen variert naar
158
den leeftijd; van lictzelfd'e been kan lietsclionrmelen liisschen 30 en 70. Bij jonge dieren is de hocvecllieid organischenbsp;stof groot: d.w.z. het beenweefscl verkalkt bij oudere dieren.
Bij osteomalacic heeft men eene vermindering van zouten en eene vermeerdering van organische bestanddeelen. In ditnbsp;opzicht zijn alle analyses overeenstemmend.
Marcone vond bij de tibia en de kaak van een paard, dat beide metacarpaalbeenderen had gebroken:
Water........14.80 %
31.311 7o 13.636 /onbsp;10.197 7nnbsp;30.056 7n.nbsp;ale bestanddeelen was dus
Vet......
Phosphorzure kalk .
Koolzure kalk. . nbsp;nbsp;nbsp;.
Ossene
Van de organische en miner reps. 61.367 en 23.833 7o aanwezig.
Ook Carougeau, Courtial en Porcher hebben ineer-daii 50 7o organische bestanddeelen gevonden.
Ingle heeft op verzoek van Theiler vergelijkende analyses gedaan en steeds minder kalkzouten en minder phosphor-zuur gevonden bij aan osteomalacic lijdende dieren.
Microscopische afwijkingen. C. noemt het algemeene karakter van de afwijkingen bij osteomalacic van het paardnbsp;een meer of minder sterke rarfaction du tissu osseux etnbsp;soa remplacement par urn tissu conjonctivo-vasculaire. Hetnbsp;been, dat van origine gewijzigd bindweefsel is, keert innbsp;zijn vroegeren staat terug. Dit proces vindt men in hetnbsp;geheele skelet en treedt sterker op den voorgrond bij beennbsp;van fibreuzen dan bij been van kraakbeenachtigen oorsprong.
Van histologisch standpunt beschouwd is het een algemeene osteomyelitis. Al is bij de lange beenderen het proces het sterkst aan de epiphyses, nimmer constateertnbsp;men de localisatie op de tusschen kraakbeenderen, evenalsnbsp;bij rachitis.
Onderzoekt men een verdikte en gemakkelijk te snijden onderkaak, dan ziet men, van buiten naar binnen gaande,
\ i
-ocr page 183-159
litt periost verdikt en het beeiiweefsel ijler, al naar men meer in de diepte komt. Men vindt eilanden van been-weefsel, dikwijls nog vrij dik, onderling en met dunne uit-loopers met liet compacte beeiiweefsel verbonden. Dezenbsp;eilanden zijn kleiner, naar men dieper komt en lumne tns-schenriiimten zijn met vaatrijk bindweefsel opgevuld.
leder eilandje van beeiiweefsel heeft inwendig beencellen en is omgeven door een krans van cellen met goed gekleurde kernen en veelal voorzien van uitloopers. Hetnbsp;schijnt, dat deze cellen (misschien geprolifereerde been- ofnbsp;mergcellen) de elementen zijn, welke de beencellen resor-beeren en, eenmaal hare verriclitingen gedaan hebbende,nbsp;in vast bindweefsel overgaan. Dit bindweefsel bestaat uitnbsp;langgerekte, spoelvormige cellen met verlengstukken, welkenbsp;anostomoseeren. Dit weefsel is vrij open en hierin vindtnbsp;men veelkernige werkelijke reuzencellen. Het is doorsnedennbsp;met vaten, dikwijls embryonaire.
De enorme verdikking van de beenderen ontstaat zoowel door eene intense proliferatie van vaatrijk bindweefsel,nbsp;welke liet beeiiweefsel vervangt, als door de siibperiostalcnbsp;beenvorming. Dit onregelmatige beenprodukt is ook aannbsp;resorptie onderhevig.
Bij coupes met karmijn gekleurd ziet men den omtrek van de beeneilanden met eene sterke roode zne, voornbsp;vele schrijvers het specifieke van de osteomalacie, een gevolgnbsp;van de ontkalking.
Bij de lange beenderen ziet men soortgelijke veranderingen. Na ontkalking ziet men in coupes de Haversche kanalen sterk verwijd, de beenlamellen dunner gewordennbsp;of gelieel verteerd en gescheiden door wijde, in den regelnbsp;net vaatrijk bindweefsel gevulde ruimten. Deze ruimtennbsp;Comimmiseeren, terwijl het beeiiweefsel onderbroken is ennbsp;stroken of eilandjes vormt, aan de peripherie waarvan mennbsp;osteoblasten ziet. In de tusschenruimten zijn tal van mye-'oplaxeii. De compacte substantie is spongieus geworden;
-ocr page 184-160
het systeem van Haversche kanalen is verstoord, vervloeid. In n woord de osteomalacie openbaart zich in het been-weefsel door afwijkingen, die op ontsteking wijzen. Bij hetnbsp;beenmerg zullen wij hetzelfde zien.
Beenmerg. Daar het beenmerg in alle stadia van de ziekte constante veranderingen toont, mag men aannemen,nbsp;dat dit het eerst ziek wordt.
Onderzoekt men het in het ontwikkelings stadium, dan merkt men eene sterke activiteit van de mergcellen, dezenbsp;zijn bezig zich te vermenigvuldigen. In de mazen vindtnbsp;men in plaats van vele vetcellen een weefsel doordrenktnbsp;met bloed en lymphoide en myeloide elementen.
De congestie is sterk geaccentueerd en gaat gepaard met diffuze bloedingen. De roode bloedlichaampjes zijn opgepropt in in proliferatie verkeerende bloedvaten of wel zijnnbsp;buiten de vaten getreden en vormen infarcten in het beenmerg. De vaten zijn verwijd, gerekt en soms constateertnbsp;men uitzettingen, waarbij de vaatwand nog slechts uit endothelium bestaat. Hier en daar ziet men opeenhoopingennbsp;van rood- of geelachtige bloedklenrstof.
Men vindt ook meer of minder talrijke, somwijlen opeengehoopte kernhoudende roode bloedlichaampjes en mye-locyten en megacaryocyten in grooter aantal dan normaal.
Resumeerde, in het begin en in latere actieve stadia van de ziekte is het beenmerg in actieve proliferatie.
In een ander stadium vertoont het beenmerg geen activiteit meer. Het js dan slijmachtig, fibroid, rijk aan bindweefsel en vet; het heeft veel minder jonge cellen, maar daarentegen stervormige en gerekte bindweefselcellen.
De veranderingen van het beenmerg spelen dus een gewichtigen rol bij het ziekteproces.
Alles tezamen genomen bestaan de veranderingen bij osteomalacie uit eene proliferatie van het beenmerg, een resorptie van de beenlamellen en eene vervanging van dezenbsp;door vaatrijk bindweefsel. Het is derhalve geoorloofd de
-ocr page 185-161
ziekte bij het paard te beschouwen als eene algemeen osteomyelitis.
Symptomen, Het begin van de ziekte gaat dikwijls ongemerkt voorbij; zij ontwikkelt zich langzaam en sluipend;nbsp;voor men de diagnose met zekerheid kan stellen bestaatnbsp;zij reeds lang.
De eerste verschijnselen zijn gebonden aan de afwijkingen aan de beenderen en de gewrichten: pijn, bewegingsstoornis-sen, vervolgens afwijkingen aan het hoofd en veranderingen innbsp;den aigemeene toestand; men krijgt ook aandoeningen vannbsp;banden en pezen (ver- en inscheuringen), beenbreukennbsp;en stoornissen in de uitscheidingen van het spijsverteringskanaal en de nieren te zien.
I. Stadium van aigemeene en locomotiestoornissen. Aanvankelijk is de aigemeene toestand ongestoord; de eetlust en de voedingstoestand blijven onveranderd, maar de dierennbsp;zijn slap; zij blijven lang liggen, schijnen lui en zijn na dennbsp;geringsten arbeid vermoeid.
Als men ze uit den stal haalt, bewegen ze zich aarzelend, zetten de voeten voorzichtig neer en welven den rug. Denbsp;gang is pijnlijk, stijf en sleepend (de hoeven worden moeilijknbsp;opgeheven), verkort, stootend; zij loopen als op eieren. Innbsp;draf komt dit alles sterker te voorschijn, terwijl de achterhandnbsp;waggelt. Wanneer ze warm worden, kunnen deze verschijnselen verdwijnen. Zij zijn het resultaat van pijnlijke beenderen en gewrichten. Somwijlen schijnen ook de spierennbsp;pijnlijk te zijn.
De stijve gang maakt weldra plaats voor ne of meer kreupelheden van verschillende intensiteit en duur. Denbsp;kreupelheid treedt plotseling op zonder oogenschijnlijkenbsp;oorzaak of na wat zwaarder dienst dan normaal. Zij isnbsp;gering, intermitteerend, ambulatoir of neemt snel in hevigheid toe, zoodat soms niet op het been wordt gesteund;nbsp;zij kan aan meer dan n been tegelijkertijd optreden.nbsp;De zetel van de kreupelheid kan moeilijk te onderkennen
162
of zeer duidelijk uitgesproken zijn. In het laatste geval Is zij gelocaliseerd aan een gezwollen, ontstoken en pijnlijknbsp;gewricht.
De zwellingen van gewrichten en pezen kunnen multipel en van langen duur zijn, maar ook vanzelf of bij doelmatige beliandeiing verdwijnen en daarna weer recidiveeren.nbsp;Reeds stalrust kan tot verbetering leiden; in de meeste gevallen echter keeren na de minste inspanning de kreupelheden terug. Na een geforceerden marsch constateert mennbsp;meermalen aan de voorhoeven of alle hoeven verschijnselennbsp;van acute of subacute bevangenheid.
Tegelijkertijd openbaart zich een groote gevoeligheid van de wervelkolom, bij den minsten druk op de lendenennbsp;geven de dieren na en kreunen; zij vertoonen verschijnselennbsp;van verlamming van de achterband. In ver voortgeschredennbsp;gevallen is de pijn in de lendenen zoo groot, dat ze zichnbsp;niet staande kunnen houden. Dan is het geheele organismenbsp;reeds ziek en begint het dier te vermageren; het been-weefsel is geratificeerd en de daarmede samenhangendenbsp;accidenten treden op.
De eetlust blijft bestaan, maar wordt capricieus; de zwakte neemt toe en alle arbeid is onmogelijk. Daar denbsp;dieren moeilijk kunnen opstaan, blijven ze heele dagennbsp;liggen, waardoor decubitus optreedt. Als ze staan, is denbsp;stand typisch: de voorbeenen gestrekt en de achterbeenennbsp;ondergeplaatst, zoodat men zou denken aan tetanus (of aannbsp;hoefbevangenheid v. d. B.).
Ademhaling en bloedsomloop schijnen dan echter nog normaal, evenals de temperatuur (enkele malen 58 tienden van een graad verhoogd). In het algemeen is osteoporosenbsp;dan ook eene koortsvrij verloopende ziekte. De digestienbsp;is echter gestoord: kleine, harde, droge, zwarte en onaangenaam riekende mestballen. Dit veelvuldig, bijna constantnbsp;voorkomende verschijnsel treedt reeds vrij vroeg op.
Dit stadium, dat men het aanvangsstadium mag noemen.
-ocr page 187-163
fcati korter of langer, fot 2 maanden, du'ren. Het volgende stadinni noemt men dat van de misvormingen, welke indee-ling echter zuiver theoretisch is. De misvormingen kunnennbsp;nl. ook zeer snel optreden, b.v. bij dieren in de weide,nbsp;zonder dat er algemeene verschijnselen of kreupelhedennbsp;zijn waargenomen.
II. Stadium der misvormingen. Het pathognomische verschijnsel is de zwelling van de kaken en het hoofd.
Wanneer kreupelheden het bestaan der ziekte hebben doen vermoeden, wordt de diagnose in den regel bevestigdnbsp;door een vroeger of later optreden van deze zwellingen.
De grootte hiervan hangt samen met den duur van het lijden en zij ontbreken nooit, als die eenigszins lang isnbsp;geweest. Alle beenderen zijn hypertrophisch: onder- ennbsp;bovenkaken, vooral langs de tanden, jukbeenderen en snij-tandsbeenderen.
De algemeene vorm van het hoofd wordt monstrueus, het schijnt breeder en korter. De scherpe lijnen van het gezichtnbsp;zijn uitgewischt, afgerond. De keelgang is opgevuld ennbsp;vernauwd. De onderrand van de onderkaak is niet meernbsp;recht, maar vertoont oneffenheden.
De kiezen zijn in den breeden kaakrand ingezonken en zitten soms los in de alveolen. Het tandvleesch is roodnbsp;violetachtig en gezwollen. Ook het gehemelteslijmvlies isnbsp;opgezet.
De dieren reageeren pijnlijk op druk op de beenderen; de kaken kunnen dusdanig gezwollen zijn, dat zij nietnbsp;meer kunnen worden gesloten en de tng tusschen denbsp;snijtanden uitsteekt. Deze zwellingen ontwikkelen zichnbsp;zeer geleidelijk; dikwijls is het moeilijk den ziektetoestandnbsp;van den normalen te onderscheideti. Somwijlen echter ontwikkelen zij zich snel en ziet men ze van week tot weeknbsp;grooter worden.
Ondanks de afwijkingen blijven de dieren eten, maar langzaam en pijnlijk, zij slikken slechts kleine hoeveelheden
164
door, de rest valt in den vorm van slecht gekauwde proppen uit den mond. De dikwijls loszittende tanden maken het kauwen pijnlijk en onvolkomen; graankorrels wordennbsp;ongekauwd doorgeslikt. De zwellingen kunnen de neusholte vernauwen en cornage veroorzaken.
In ver voortgeschreden gevallen kan men de pijnlijke kaken met den vinger indrukken.
De huid blijft gezond en verschuifbaar op het been, dat ruw en hobbelig aanvoelt. Er is nooit oedeem. Men kannbsp;echter tranenvloed over de wang krijgen, doordat denbsp;zwellingen het traankanaal hebben dichtgedrukt. Men zietnbsp;ook afwijkingen op de schouders en het kruis en aan dennbsp;romp. Het schouderblad is gebogen en aan zijn inwendigenbsp;vlakte hol. Als gevolg hiervan steken de schouderbladennbsp;uit, terwijl het gewricht naar voren is geschoven, waardoornbsp;de voorborst inzinkt. De borst schijnt doorgezakt tusschennbsp;de schouders, het dier wordt kleiner.
De wervelkolom welft zich naar boven; er zijn werkelijke deviaties van de ruggegraat; de ribben zijn afgeplat. Hetnbsp;algemeen aspect is karakterestiek. Ook kan men afwijkingennbsp;aan de ribben zien; buik en flanken zijn opgetrokken, zoo-dat de valsche ribben sterk te voorschijn komen. Verdernbsp;kan men alle mogelijke beengebreken: spat, overhoef enz.nbsp;waarnemen.
Verscheuringen van pezen en banden. Deze zijn een gevolg van het beenlijden. De aangrijpingspunten verliezen hunnbsp;hechtheid. Dergelijke accidenten kunnen zich in alle stadianbsp;van de ziekte voordoen, soms reeds voordat die is vermoed.nbsp;Zij zijn het gevolg van een sterke inspanning, een val, eennbsp;sprong enz., en ontstaan somwijlen spontaan, de pezennbsp;bezwijken dan onder den lichaamslast.
Men heeft gevallen waargenomen van verscheuring van de fascia plantaris, vaker echter van de verschillende banden van de sesambeenderen, van den kroonbeenbuiger, van denbsp;Achillespees en de banden van het tarsaal- en kogelgewricht.
Bij het optreden van een verscheuring van de banden van de sesanibeenderen ziet men het paard plotseling doorzakken met het kogelgewricht op den grond; de pijn is hevignbsp;en spoedig treedt eene enorme zwelling op, die zich uitkannbsp;strekken tot carpus of tarsus. Het dier blijft liggen ennbsp;sterft onder zwaar lijden binnen enkele dagen. Bij sectienbsp;vindt men de verscheuring en eene sterke bloedige infiltratienbsp;van het geheele gebied.
Fracturen. Deze kunnen bij alle beenderen en in alle stadia van de ziekte optreden, soms zeer gemakkelijk, meestnbsp;onder den itivloed van een schok, een sprong, een val, doornbsp;spiercontractie enz.
De rug- en lendenwervels, de ribben en de lange beenderen van de ledematen worden het meest getroffen. De wervels breken bij een neergelegd dier op het moment, datnbsp;het valt, wanneer het zich verzet of bij het opstaan. Aannbsp;den ribwand krijgt men soms sponstaan bij het liggen multipele fraturen met weinig neiging tot consolidatie. Ooknbsp;de fracturen aan de ledematen zijn niet zeldzaam. Dezenbsp;zijn altijd het begin van het einde van het dier; men zietnbsp;ze zelfs spontaan bij stappend werk optreden.
Urine. De osteomalacie gaat gepaard met afwijkingen van de urine, bestaande in een veranderde reactie en eennbsp;verhoogd kalk- en phosphorzuiirgehalte. Normaal is denbsp;urine van het paard alcalisch en bevat slechts sporen vannbsp;phosphorzuur, 40 a 80 centigram per dag; dikwijls is zijnbsp;er zelfs geheel vrij van. Bij osteomalacielijders is de reactienbsp;zuur, soms sterk zuur; de uitscheiding van kalken phoshpor-zuur is vermeerderd. Vooral de kalkphosphaten zijn vermeerderd, de uitscheiding daarvan kan zeer groot zijn. C.nbsp;heeft tal van analyses gedaan en dikwijl 4 6.3 7.10,
.ja zelfs 12.5 gram per Liter urine gevonden.
De analyse van de urine is dus van groot gewicht. Haar gehalte aan kalkzouten verklaart de demineralisatienbsp;van het skelet.
166
De lioeveellieid phosphorziiur in de urine variert naar het stadium, waarin de zieke verkeert. Zeer hoog in dennbsp;beginne, neemt zij later af en schommelt van dag tot dag;nbsp;heden groot, kan zij morgen klein zijn. Een paard, datnbsp;tot 12 gram per Liter had vertoond, scheidde in de dagennbsp;voor den dood slechts 1.801.20 gram uit. Deze uitkomsten zijn verkregen bij tal van analyses. Men kan den ernstnbsp;van het lijden dus niet uit ne enkele analyse afleiden.nbsp;In ieder geval is het herstel van den patint gekenmerktnbsp;door een terugkeer tot het normale phosphorzuurgehalte.
Een groep van 6 paarden scheidden in 8 dagen gemiddeld per Liter de volgende lioeveelheden pliosphorzuur af: n. 1,nbsp;4,799 gr.; n 2, 3.709 gr.; n 3, 6.389 gr.; n 5, 6.825 gr.nbsp;en 11 6, 5.942 gr. In een ander milieu gebracht en behoorlijk verzorgd, bleken die hoeveelheden na zes maandennbsp;0.399 tot 0.799 gram te bedragen.
Alle hadden hun normalen toestand terug gekregen, waaruit duidelijk blijkt, dat de vermeerderde afscheidingnbsp;van pliosphorzuur karakterestiek is bij osteomalacic. Denbsp;kalkafscheiding is eveneens verhoogd.
Digestiestoornissen. Reeds werd opgemerkt, dat die gepaard gaan met een vermeerderde eliminatie van kalk. Bij de planteneters is het darmkanaal een voorname afscheidernbsp;van kalk. De hoeveelheid, die met den mest wordt gevacueerd, is aanzienlijk grooter dan die, welke met de urinenbsp;wordt afgescheiden. Vooral, wanneer de mestballen klein,nbsp;hard, droog en zeer onwelriekend zijn, is die hoeveelheidnbsp;groot. C. heeft echter slechts een gering aantal analysesnbsp;kunnen doen en de hoeveelheid niet in alle statia van denbsp;ziekte gecontroleerd. A priori mag echter worden aangenomen, dat ook hier de hoeveelheid zal schommelen en hetnbsp;sterkst zal zijn tijdens het actieve proces. Het darmkanaalnbsp;speelt in elk geval een aanzienlijken rol bij het verlies vannbsp;zouten bij osteomalacic. Met den mest wordt ook het meeren-deel van het pliosphorzuur uit het lichaam afgescheiden.
167
Bloedonderzoek. Tot heden is het bloed bij deze ziekte nog weinig bestudeerd. Toch vindt men scheikundige ennbsp;histologische afwijkingen. De alcaliciteit is verminderd, zijnbsp;kan tot op '/g zijn afgenomen. Deze vermindering vindtnbsp;men echter ook bij andere cachectisclie toestanden. Bijnbsp;genezen dieren vindt men de alcaliciteit tot de norm teruggekeerd.
Men vindt eene vermindering van het aantal roode bloedlichaampjes en van het hoemoglobinegehalte. Het aantal roode bloedlichaampjes kan echter langen tijd ongeveer normaal blijven, dan neemt het soms snel af en valt tot 2.500.000.
Het hoemoglobinegehalte kan tot beneden '/s dalen, terwijl het aantal witte bloedlichaampjes grooter is dan bij gezonde dieren; men vindt tot 15000 en 16000 per mM.^
De verhouding der leucocyten is zeer verschillend; zij kan zijn als volgt:
Polynucleaire, nbsp;nbsp;nbsp;neutrophilenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;41.8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;%nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;63nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;%
nbsp;nbsp;nbsp;eosinophilenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/o
Lymphocyten nbsp;nbsp;nbsp;49.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;%nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;32nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/o
Oroote monoiiucleaire nbsp;nbsp;nbsp;7.4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;%nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;%
Verloop. Duur. Afloop. De osteoporose is een chronische ziekte, die maanden, zelfs jaren, drie of meer, kan duren.
Zij kenmerkt zich door kreupelheden en paraplegie, welke verschijnselen geheel kunnen verdwijnen. De dieren zijnnbsp;afwisselend geheel onbruikbaar en oogenschijnlijk totaalnbsp;weer beter. De ziekte kan plotseling snel toenemen ennbsp;de dieren in eens voor alle diensten onbruikbaar maken.nbsp;De misvormingen treden volgens geen enkelen vasten regel op.
Het einde kan zijn: dood door cachexie, het optreden van accidenten (beenbreuken enz.) en lierstel. Veelvuldignbsp;treedt langzamerhand een progressieve cachexie op. Bijnbsp;behouden eetlust vermagert het dier. Het worden geraamten, als niet vroeger een accident den dood veroorzaakt.nbsp;De vermagering kan zoover gaan, dat de beenderen schijn-
168
baar sleclits door de liuid bedekt zijn. De patinten worden zeer zwak en hebben erg bleeke slijmvliezen. Ten slottenbsp;staan ze niet meer op en sterven weldra aan uitputting ofnbsp;secondaire infecties uitgaande van wonden en scliavingen.nbsp;Zij probeeren tot het einde te eten.
Zelfs in ver voortgeschreden gevallen is genezing mogelijk. Bij de behandeling zullen we de genezende factoren nadernbsp;bespreken.
Diagnose. Wanneer er misvormingen aan het hoofd zijn, is de diagnose gemakkelijk. In het begin is echter denbsp;ziekte moeilijk te onderscheiden van toevallige kreupelheden,nbsp;van rheumatisme (die echter met koorts gepaard gaat); zijnbsp;kan ook verward worden met verlamming van de achterband.
Prognose. Het is steeds een ernstige ziekte. Bij de prognose moet men rekening honden met de soort (hetnbsp;ras) van den zieke, zijn leeftijd en den ouderdom van hetnbsp;lijden. Bij het paard is het ernstiger dan bij den ezel ofnbsp;het muildier en bij gemporteerde paarden ongunstiger tenbsp;beoordeelen dan bij inheemsche.
Het Australische en het Abessinisclie paard schijnen op Madagascar gevoeliger te zijn dan de Berber en dezenbsp;weer gevoeliger dan de Anglo-arabier of de volbloed Arabier.
Spoedig onderkend, kan door rust, verandering van verblijfplaats en regime en door eene goede medicatie dikwijls herstel worden verkregen. Zijn echter de misvormingennbsp;groot en is reeds cachexie aanwezig, dan is de verderenbsp;evolutie van de ziekte niet meer te voorkomen en eindigtnbsp;zij letaal.
Behandeling. Als men aanneemt, dat de osteomalacie eene infectieziekte is, ofschoon de wijze van overbrengennbsp;nog onbekend is, dan is het aangewezen voorzorgen tenbsp;nemen tegen de verspreiding. Zoodra de ziekte in eennbsp;stal optreedt, is het derhalve aangewezen de zieke dierennbsp;te verwijderen en te isoleeren en de standplaatsen te des-infecteeren. In beginsel zal men dus elk locaal, door een
-ocr page 193-169
osteoiiialacielijder geoccupeerd geweest, moeten desiiifectee-ren, alvorens er gezonde dieren in te brengen. Dit zijn de elementaire propliylactisclie maatregelen.
De curatieve behandeling is hyginisch en medicamenteus. (Ver voortgeschreden gevallen komen hiervoor niet in aanmerking; daar is men het over eens.) De hyginischenbsp;behandeling geeft goede resultaten. Rust en frissche lucht,nbsp;weidegang, zijn de voornaamste hulpmiddelen.
C. heeft elders in 1907 het volgende geval vermeld:
In 1907 werden 2 hengsten uit de stoeterij te A n o s i m a s i n a in het laatste stadium der ziekte (afwijkingen aan het hoofd) en waarvannbsp;men op korten termijn den dood kon voorspellen, met veel moeitenbsp;getransporteerd, de eene naar T u I a r en de andere naar Ta m a ta va.nbsp;De bedoeling was te zien of verandering van milieu genezing tennbsp;gevolge kon hebben.
Het resultaat overtrof alle verwachtingen. De beide dieren zijn totaal genezen; na zes maanden waren zij niet meer te herkennen,nbsp;de kreupelheden totaal verdwenen, de kaken normaal van vorm ennbsp;afmetingen, en deze paarden werden weer de prachtige dekhengstennbsp;als bij hun vertrek uit Frankrijk.
Zij hebben niet alleen geen haard van infectie gecreerd, maar ook geen merries besmet.
In 1910 heeft C deze kwestie systematisch nader onderzocht en daarvoor 6 zieke dieren gekozen in verschillende stadia.
Te Tananarivo ziek geworden, waren ze alle in een toestand Van sterke demineralisatie. Gedurende 8 dagen was de gemiddeldenbsp;uitscheiding van phosphorzuur per Liter urine: n 1, 4.799 gr.; n 2.nbsp;3.709 gr.; n 3, 6 389 gr.; n 4, 4.90 gr.; n 5, 6.825 gr.; n 6, 5,942 gr.
Naar '1'a m a t a v e gezonden werden zij aan een passend regime bestaande uit voer van het land, onderworpenen kregen regelmatige,nbsp;uiaar lichte beweging.
Snel veranderden deze dieren, hun gangen werden beter en na zes maanden waren deze weer normaal, lerwijl bij sommige de zwellingen van de kaken aanzieidijk waren teruggegaan In eik geva*nbsp;Was het beenweefsel weer vaster geworden, waarvan men zich doornbsp;percussie kon overtuigen.
Zij konden weer naar Tananarivo terugkeeren en hun dienst hervatten, terwijl de hoeveelheden afgescheiden phosphorzuur 0.342nbsp;tot 0.799 gram bedroegen.
-ocr page 194-170
Daar deze proef leert, dat de dieren kunnen herstellen door ze in andere condities te plaatsen, zal men een oste-oinalacielijder zoo spoedig inogelijk moeten laten verhuizen.
De veterinaire dienst heeft toen beslist alle zieke dekhengsten naar Tamatave te zenden, met het resultaat, dat die alle zijn hersteld of aanzieidijk verbeterd.
Het is niet noodig de dieren ver weg te sturen. Eene verplaatsing van een tiental K.M. van de infectiehaard isnbsp;voldoende. Op deze wijze zijn te Tan an ar ivo dieren genezen zonder speciale voeding of medicamentatie door zenbsp;in de weide te laten.
C. heeft tal van van de hand gedane zieke Tarbische fokmerries bij de inheemsche fokkers teruggevonden, welkenbsp;meerdere veulens hadden geworpen en geen enkel verschijnsel van de ziekte meer vertoonden. Hij heeft zelfs denbsp;genezing gezien van wegens deze ziekte op reform gesteldenbsp;muildieren en onder de paarden is er een, dat na herstelnbsp;voor de renbaan werd getraind en met succes uitkwam.
De ziekte geneest op Madagascar dus dikwijls en is geen absolute belemmering (zooals men aanvankelijk dacht)nbsp;voor de fokkerij en het gebruik van paarden in deze kolonie.
Medicamenteuze behandeling. Zal men hiermede resultaat hebben dan moet er mede worden aangevangen, zoodra de ptiosphalurie optreedt. De uitkomsten zijn echter nognbsp;onzeker.
De adrenaline, door Bossi voor den mensch aanbevolen, zou bij lang voortgezette toediening misschien resultaatnbsp;kunnen hebben, maar zij is te duur. Een week lang innbsp;dagelijksche dosis van 2 a 3 cM^ (1 op 1000) onderhuidschnbsp;toegediend, verdwijnen de pijnen in de gewrichten en denbsp;kreupelheid, worden de gangen weer ruim . . . ., maar,nbsp;wanneer men de beliandeling staakt, komen alle verschijnselen heel gemakkelijk terug.
Zooals wij zagen is de osteomalacie een demineralisatie-proces gepaard met abnormale fermentaties in het spijsver-
171
teriiigskaiiaal. De eerste indicatie is dus deze demineralisatie methodisch tegen te gaan. De abnormale fermentatie moetnbsp;tot staan worden gebraclit en aan het lichaam de verlorennbsp;phosphor worden teruggegeven.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Eennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;arme minerale
voeding moet men verbeteren.
De beste wijze zou zijn, beenweefsel zelf toe te dienen. Dit heeft C. uit gebrek aan de noodige hulpmiddelen nietnbsp;kunnen doen.
Al wordt ook beweerd, dat zelfs een maanden lang voortgezet toedienen van phosphorzure zouten nutteloos is, toch heeft C dit geprobeerd.
Hij gaf aan een deel der zieke dieren;
Drie basische phosphorzure kalk 10 gram.
Koolzure kalk.......8 nbsp;nbsp;nbsp;
Magnesia usta......5 nbsp;nbsp;nbsp;
Keukenzout.......10 nbsp;nbsp;nbsp;
Voor n poeder. Twee per dag.
Een ander deel kreeg:
A. nbsp;nbsp;nbsp;Gebluschle kalk..........150 nbsp;nbsp;nbsp;gram.
Water.............. 2 nbsp;nbsp;nbsp;Liter.
Omroeren en na 12 uur afschenken en bij voegen:
B, nbsp;nbsp;nbsp;Suiker.............. 250 nbsp;nbsp;nbsp;gram.
Water............. 3 nbsp;nbsp;nbsp;Liter.
Goed omroeren en na 24 uur 's morgens en s avonds 1 a 2 Liter in het drinkwater.
Zonder te beweren, dat deze medicatie onfeilbaar is, houdt C. haar voor nuttig. In elk geval verdietit zij aati-bevelitig naast de veranderittg vati tnilieu en kliniaat.
Het zal wel overbodig zijn er aan toe te voegen, dat zij gepaard moet gaan met een goede verpleging ennbsp;voeditig.
De arsenicumbehandelitig, arsenigzuur en organische verbitidingen vati arsetiicum, is eeti gewichtig adjttvans.nbsp;Meti weet, dat deze praeparateti het kalkverlies tegengaannbsp;en de phagocytose aanzetten, dits. bij osteomalacic tiuttignbsp;kunnen zijn.
-ocr page 196-172
De kwiktlierapie is onlangs door Qrandmongin toegepast in den vorm van wekelijksclie intranuisculaire inspuitingennbsp;van calomelolie en schijnt den toestand der patinten tenbsp;verbeteren. Zij verdient nader te worden bestudeerd.
Verder raadt C. de toediening van phospor aan in den vorm van acide anhydro-oxymthylne-dipfiosphorique doornbsp;Gilbert en Posternak bestudeerd. Hij zelf heeft echternbsp;dit middel nog niet aangewend.
DOOR
Dr. W. PFEILER en Dr. G. WEBER.
In vervolge op de bekende onderzoekingen van Ehrlich en Sachs, welke hadden aangetoond, dat bij het tezamen-brengen van versch paardenserum, genactiveerd runderserumnbsp;en roode bloedlichaampjes van de cavia, een vlugge ennbsp;totale haemolyse optreedt, terwijl noch het paardenserum,nbsp;noch het genactiveerde runderserum alln zulks kunnennbsp;teweegbrengen, toonden Bordet en Gay aan, dat het runderserum een collode stof (collode de boeuf, conglutinine)nbsp;bevat, welke gesensibiliseerde of gealexineerde bloedlichaampjes en bacterin samenbalt en neerslaat.
Volgens genoemde onderzoekers had deze stof noch den aard van een amboceptor, noch dien van een agglutinine,nbsp;noch dien van een alexine, terwijl verder kon wordennbsp;aangetoond, dat niet alleen runderserum, doch ook verscheidene andere diersera conglutinine bevatten.
Door invoering van een conglutinatie-systeem als indicator voor het complement in plaats van het bij de Wassermann-sche reactie gebruikelijke haeniolytische systeem, werkte
173
Streng een nieuwe serodiagnostische reactie bij syphilis uil, welke nadien door vele onderzoekers eveneens metnbsp;succes werd toegepast voor de diagnose van andere infectieziekten (typhus, cholera enz.) en voor differentiatiedoel-einden (planteneiwitten).
Op grond van de resultaten hiermede verkregen, kwamen Pfeiler en Weber op het denkbeeld deze reactie eveneensnbsp;voor de malleusdiagnstiek aan te wenden en verkregennbsp;daarmede voorloopig goede uitkomsten: in 7 van de 8nbsp;onderzochte gevallen werd overeenstemming verkregen metnbsp;de Wassermannsche reactie, terwijl bij een paard, dat bijnbsp;sectie oude malleuze veranderingen in de longen bleeknbsp;te hebben en welks serum een negatieve Wassermannschenbsp;reactie vertoonde, de conglutinatiereactie positief verliep.1
Daar, zooals door Streng reeds was aangegeven, het runderserum zijn conglutineerende werking niet alleen tegenover roode bloedlichaampjes, doch ook tegenover bacterinnbsp;vertoont, hebben Pfeiler en Weber naast de bloedlichaam-pjesconglutinatie ook hun aandacht geschonken aan denbsp;bacillenconglutinatie.
Als resultaat van hun voorloopige onderzoekingen hieromtrent deelen zij mede, dat, hoewel het phaenomeen der bacillenconglutinatie van een wetenschappelijk standpuntnbsp;uit zeker zeer interessant is en ongetwijfeld bij de diagnosenbsp;van infectieziekten een groote rol zal kunnen spelen, hetnbsp;voor de practische malleusdiagnose door de resultaten dernbsp;bloedlichaampjesconglutinatie wordt overtroffen.
Bubberman.
Berl. Tierarztl. Wochenschrift 1912 No. 43 en 47.
Aangezien geen nauwkeurig sectieverslag van dit paard wordt opgegeven, is niet uit te maken, of het een geval van genezen malleus betrof, welke mogelijkheid niet is uitgesloten, gezien het negatieve resultaat der Wassermannsche reactie.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Referent.
-ocr page 198-174
Onder den titel: The introduction and spread of tlie eattle-tick {Boophiliis annnlatiis, var. microplus), and ofnbsp;the associated disease tick fever (Babesiasis) in Australianbsp;vindt men in de Veterinary Record van 15 Februari 1913nbsp;het volgende nieuws.
Prof. J. A. Gilruth heeft aan the Royal Society of Victoria het resultaat van zijn onderzoek i;aar de herkomstnbsp;van de Australische runderteek medegedeeld. Deze teeknbsp;en de door haar overgebrachte ziekte komt niet voor ondernbsp;de Britsche kudden, welke den grondslag hebben gevormd van den tegeuwoordigen Australischen runderstapel.nbsp;Ernstig als de ziekte mag zijn in menige streek, is zijnbsp;toch niet algemeen verbreid over Australi. Zij schijntnbsp;omstreeks 18801881 het eerst te Glencoeper spoornbsp;104 mijlen van Po r t-D a r w i n te zijn onderkend en heeftnbsp;zich sedert langzamerhand naar het zuiden verbreid. Officieelnbsp;werd zij het eerst in 1886 aan het parlement van thenbsp;Northern Territory gerapporteerd, waarna zij hoe langernbsp;hoe meer de aandacht trok. Alle feiten, die G. heeft kunnennbsp;verzamelen, wijzen er toevallig op dat de teek en de ziektenbsp;het eerst werden ingesleept met vee uit Nederlandsch-Indi, iu 1872 door de Britisch Australian Telegraph Companynbsp;te Port-Darwin ingevoerd. De hoofdmotieven voor zijnnbsp;meening zijn, dat al het Nederlaudsch-lndische vee, hoezeernbsp;onvatbaar voor de ziekte (redwater) min of meer bezet is metnbsp;teken; dat di. het eenige ingevoerde Oostersche vee was, datnbsp;met het aanwezige vee heeft kunnen kruisen; dat bekend is,nbsp;dat enkele exemplaren van dit vee tot de Adelaide rivier inwaarts zijn vervoerd en afstammelingen hiervan langzamerhand langs de groote veeroutes Gencoe hebben bereikt,nbsp;waar 8 jaar na dien invoer de ziekte werd onderkend. Vannbsp;daar heeft deze zich bij het veeverkeer verder verbreid.
175
Het positieve bewijs voor zijn ineeiilng iii deze heeft OlLRUTH niet gebracht. De referent in genoemd tijdschriftnbsp;zegt echter: But the evidence and arguments wich henbsp;(Gilruth) adduces in support of his theory are certainlynbsp;very strong, and it appears probable that this view willnbsp;be parmanently accepted as the likeliest answer to thenbsp;question.
Nederlandsch-lndi zal dus voortaan wel te boek staan als de bron van herkomst van de piroplasmose in Australi.
V. d. B.
i
Frthmaier te Brixen past om het verloop van deze ziekte milder te maken en zoo mogelijk de smetstof tenbsp;verzwakken eene inwendige behandeling toe. Hij volgdenbsp;de het eerst door Oppermann aanbevolen methode ziekenbsp;en verdachte runderen 2 dagen achter elkander 2 eetlepelsnbsp;bacillol of creoline op een Liter lijnzaadslijm als drank innbsp;te geven. Het resultaat was, dat de ziekte milder en sneller verliep, de dieren niet vermagerden en slechts in weinignbsp;gevallen erosies aan uier en klauwen optraden.
Daar Duitsche veeartsen atoxyl bij de behandeling van mond- en klauwzeer hebben aanbevolen, (') besloot F. innbsp;plaats van dit dure geneesmiddel het gelijkwaardige natriumnbsp;arsanilicum te gebruiken, subculaan in een dosis van 2nbsp;gram in 20 gram warm water, en herhaalde deze inspuitingnbsp;na 2 dagen.
Volgens F. waren de resultaten verrassend. Hij schrijft:
Met uitzondering van de eerste zieke koe, die in 5 dagen volkomen genezen en op haar vroeger melkquantum teruggekeerd was, kwamen bij de andere koeien in den stal
(0 De Duitsche ambtelijke mededeelingen omtrent atoxyl bij deze ziekte zijn daarentegen niet gunstig (Ref.).
-ocr page 200-176
noch kwijlen, noch weigeren van het voer, noch vermindering van de melkproductie, noch erosies aan uier en klauwen voor.
De eetlust was slechts gedurende eeiie voedering iets minder. De koeien gaven de voorkeur aan het gewonenbsp;boven het toebereide weeke voedsel.
Bij nauwkeurig onderzoek van den mond zag men enkele V2 cM. lange smalle roodgele laesies op den tandeloozennbsp;rand van de bovenkaak.
Berl. Tier. Worhenschr. 1913 No 12 ex Tierarztl. Zen-tralbl. 1912 No 24.
V. d. B.
De Fransche paardenarts Postel heeft bij eene epizotie van herpes tonsurans succes gehad met de volgende behandelingsmethode.
Zieke plekken met onmiddellijke omgeving kaalknippen en inwrijven met groene zeep; haren verzamelen en verbranden. Als de aangetaste plaatsen de tuigdeelen nietnbsp;raken blijven de paarden dienst doen; de ingezeepte deelennbsp;van de huid worden niet gepoetst. Na 8 dagen een lauwwarme afwassching en opnieuw groene zeep. Na nogmaalsnbsp;8 dagen blijkt na het wasschen in den regel reeds herstelnbsp;te zijn ingetreden. Zoo niet, dan de kuur nog 1 a 2 wekennbsp;voortgezet.
Desinfectie van tuigen enz. wordt natuurlijk niet verzuimd.
V. d. B.
Revue vt. mil. 1912, 1ste afl.
177
In eene mededeeliiig onder bovenstaandeii titel geeft Wulff uit verschillende methoden voor de bacteriologische diagnosenbsp;van miltvuur aan zijn eigen methode verre den voorrang.
Hij gaat uit van het standpunt, dat geen miltvuur met zekerheid kan geconstateerd worden uit het pathologisch-anatomische beeld, hetwelk de sectie ons biedt. Indiennbsp;absoluut geen miltvuur bacillen kunnen worden gevonden,nbsp;ook niet in cultures, kan de diagnose miltvuur niet gesteldnbsp;worden.
Bij een versch cadaver en directe bereiding van strijk-praeparaten en aanleggen van cultures is het aantal keeren, dat men tevergeefs zoekt naar bacillen in milt of peripheer-bloed (oorvene) gering te noemen, maar zoodra het cadavernbsp;ouder wordt, levert dit meer moeilijkheden op. Weldranbsp;degenereert toch de anthraxbacil en vindt men in gekleurdenbsp;praeparaten leege kapsels, spoedig ook deze niet meer,nbsp;terwijl in cultures geen groei van de zoo specifieke koloniesnbsp;wordt waargenomen. Tevens maken de zich direct sterknbsp;vermeerderende cadaverbacillen het onderzoek onzeker.
Het eerst betreft dit de strijkpraeparaten voor direct microscopisch onderzoek, maar ook na 5'a 6 dagen zalnbsp;het aanleggen van cultures uit milt of oorader geen resultaten opleveren.
Het is het beenmerg, dat ons thans helpt. 8 tot zelfs 32 dagen na den dood konden uit het beenmerg van begravennbsp;dieren op Petrische schalen reinkuituren worden gekweekt.nbsp;Het zijn de metacarpus en metatarsus, die vooral voor ditnbsp;doel in aanmerking komen.
Op meerdaagsche tournes of voor verzending van materiaal naar laboratoria zal de methode Wulff van groote waarde zijn en aanbeveling verdienen boven de gipsstaafjes
of vloeipapierrollen en wel oin liet gemakkelijk transportabele materiaal en de groote zekerheid, welke later de uitkomstnbsp;van het onderzoek geeft. Wulff prefereert de kleuringnbsp;volgens Giemsa, die, hoewel iets omslachtiger dan de safra-nin of verdunde methyleen blanwkleuring, zeer mooie beeldennbsp;geeft van kapsel en bacil.
J. H. ZIJP.
Reglementen. Veeartsenijkundige dienst. Politie.
Bij ordonnantie van 1 Maart 1913 (Staatsblad No. 268) is bepaald dat;
De eerste alinea van artikel 31 der ordonnantie van 13 Augustus 1912 (Staatsblad No. 432), (h houdende bepalingen omtrent het vee-artsenijkundig staatstoezicht en de veeartsenijkundige politie, wordtnbsp;gelezen;
Voor dieren, in beheer bij het Departement van Oorlog, en voor paarden van officieren, welke door militaire paardenartsen wordennbsp;behandeld, wordt de toepassing der algemeene en bijzondere voorschriften ter bestrijding van bemettelijke veeziekten aan de militairenbsp;autoriteiten overgelaten.
Bij beschikking van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel dd. 28 December 1912 No. 12750 is besloten:
Eerstelijk: Krachtens artikel 9 alinea 3 van de ordonnantie in Staatsblad 1912 No. 432 te bepalen;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
a. dat te Tandjong Priok, Soerabaja, Banjoewaigi en Belawan (residentie Oostkust van Sumatra), alwaar een behoorlijk gesoleerde quarantaine-gelegenheid aanwezig is, de keuring van vee,nbsp;afkomstig van binnen Nederlandsch-lndi, kan geschieden n denbsp;ontscheping;
(1) Opienomen op bladz. 505 e. v. van deel XXIV.
-ocr page 203-b. dat de eilanden behoorende tot de residentin Bali en Lombok en Timor en Onderhoorigheden, met uitzondering van de eilandennbsp;Soembawa en Rotfi, worden beschouwd als te zijn vrij van besmettelijke veeziekten, kunnende mitsdien het vee, afkomstignbsp;van genoemde eilanden, worden gekeurd na de ontscheping, indien voldaan is aan het bepaalde bij artikel 11 alinea 1 sub anbsp;der ordonnantie in Staatsblad 1912 No. 432.
Ten tweede: Krachtens artikel 10 van de ordonnantie in Staatsblad 1912 No. 432 te bepalen, dat alle paarden, afkomstig van binnennbsp;Nederlandsch-Indi, uitgezonderd die, afkomstig van het eilandnbsp;Soemba, na de keuring nog zullen worden onderworpen aan een nadernbsp;veeartsenijkundig onderzoek, overeenkomstig de bij het dezerzijdschnbsp;besluit van 16 Januari 1911 No. 526 gegeven voorschriften. (*)
Het nieuwe reglement voor den militair veterinairen dienst.
Enkele weken geleden verscheen het op bladz. 87 van de vorige aflevering aangekoudigde nieuwe Reglement voor den militair veterinairen dienst.
De voornaamste wijzigingen, welke dit voorschrift heeft ondergaan, worden hier in het kort weergegeven.
De Chef van den militair geneeskundigen dienst blijft de a/gemeene dienstchef der paardenartsen, echter zijn de Gewestelijk eerstaanwezend officieren van gezondheid als gewestelijke dienstchefs uitgeschakeld. In plaats van deze autoriteiten treedt de oudste paardenarts m^t den titel van Inspecteur-paardenarts op als technischenbsp;dienstchef der eerstaanwezende paardenartsen, terwijl in zuivernbsp;militaire aangelegenheden deze rechtstreeks ondergeschikt zijn aan denbsp;Afdeelings- tevens brigade-commandanten {art. 4) en over dergelijkenbsp;zaken dan ook door tusschenkomst van deze autoriteiten met hunnbsp;technischen chef correspondeeren (art. 52 alinea 2).
De inspecteur-paardenarts, die als zoodanig rechtstreeks ondergeschikt is aan den chef van den militair geneeskundigen dienst (art. 2), is ter standplaats tevens eerstaanwezend paardenarts (art. 3).
(1) Opgenomen op bUdz. 93 e, v. van deel XXIII.
-ocr page 204-Hij is bevoegd de dagelijksche aangelegenheden, den veterinairen dienst betreffende, zelfstandig af te doen en over technische aangelegenheden, welke geen bemoeienis van den algemeenen dienstchefnbsp;vereischen, briefwisseling te voeren met militaire en burgerlijke autoriteiten (art. 6).
Jaarlijks, en zoo dikwijls hij zulks tusscheniijds noodig oordeelt buiten zijn standplaats inspectie te houden, vraagt hij daartoe vergunning aan den chef van den militair geneeskundigen dienst (art 8).
In den gewonen gang van zaken bij den plaatselijken dienst zijn geen groote veranderingen gekomen. Wel echter zijn opgenomennbsp;enkele bepalingen voortvloeiende uit vroegere beschikkingen, b.v.nbsp;de verplichting van den oudsten subaltenien paardenarts om in denbsp;maand December een voordracht te houden voor de officieren van denbsp;bereden korpsen over een geschikt onderwerp op militair veeartse-nijkundig gebied; dat de eerstaanwezend paardenarts te Salatiganbsp;tevens directeur is van de hoefsmidschool enz. (Art. 13).
De bepaling, dat de paardenartsen mede toezicht uitoefenen op het hoefbeslag en den betrokken commandanten met alles hebben bekendnbsp;te maken, wat daarbij hunne aandacht trekt enz. is, opdat werkelijknbsp;en goed oordeel over het beslag kunne worden uitgesproken, aangevuld met:
Mededeelingen, als hier bedoeld, zullen in den regel mondeling geschieden. Te dien einde zal de dienstdoende paardenarts doornbsp;genoemde commandanten in de gelegenheid worden gesteld zichnbsp;nmaal per maand is hunne tegenwoordigheid van den toestandnbsp;van het hoefbeslag bij alle paarden te overtuigen.quot;
Het spreekt wel van zelf dat, waar de eskadrons- enz. commandanten de verantwoordelijke personen blijven voor den toestand van hetnbsp;hoefbeslag en het beslag van eventueel kort geleden paarden dusnbsp;pas zullen hebben goed gekeurd, deze inspectie zooais men hetnbsp;zou kunnen noemen niet mag ontaarden in het maken van allerleinbsp;kleine aanmerkingen op het beslag, maar ten doel heeft den paardenartsnbsp;een juisten indruk te geven van den algemeene toestand. Ik stel mijnbsp;dan ook. voor, dat deze tijdens de bezichtiging zich zal beperken totnbsp;de beantwoordig van de door den commandant gedane vragen ennbsp;na afloop dien zal mededeelen, wat in het algemeen zijn indruk isnbsp;van de uitvoering van het beslag en welke wijzigingen hij eventueelnbsp;wenschelijk acht.
Voor alle garnizoensziekestallen zullen Europeesche gegradueerden worden aangewezen. Tot heden moesten de paardenartsen te Malangnbsp;en te Tjimahi zich met Inlandsche behelpen (art. 23).
De kennisgevingen aan de burgerlijke autoriteiten omtrent het voorkomen van besmettelijke ziekten zullen niet op de omslachtige wijze, via korpscommandant en plaatselijken commandant,nbsp;maar rechtstreeks door den eerstaanwezend paardenarts geschiedennbsp;(art. 28).
De reeds sedert jaren bestaande afzonderingsmaatregelen bij kwa-de-droes zijn onveranderd gebleven, alleen is het begrip heerschen vervallen en in stede van de vroegere daarmede verband houdendenbsp;maatregelen bepaald (art. 32):
Wordt bij een paard van een eskadron enz. kwade-droes geconsta-teerd, dan zal op de wijze als door den chef van den militair genees-kundigen dienst aan te geven, in de betrokken stalafdeeling door middel van mallene een algemeen onderzoek naar de aanwezigheidnbsp;van verborgen kwade-droes worden ingesteld en mogen gedurende eennbsp;maand - of zooveel korter als dit onderzoek zal duren - geen paardennbsp;in die afdeeling worden geplaatst of verplaatst, en geen paardennbsp;uit die afdeeling worden overgeplaatst.
De paarden van een dergelijke stalafdeeling zullen tot genoemd onderzoek twee malen, met een tusschenpoos van 14 dagen, gedu-rende 2 achtereenvolgende dagen ter beschikking van den eerstaan-wezend paardenarts worden gesteld en slechts, voor zoover zij dui-delijk positief op de maileneproef reageeren aan den dienst wordennbsp;onttrokken. De aanraking met overige troepenpaarden moet echternbsp;worden vermeden.
Dit onderzoek middels mallene zal geschieden door de indruppe-ling van mallene brute in den conjunctivaalzak. Dienaangaande zijn door den chef van den militair geneeskundigen dienst nadere voorschriften gegeven.
Paarden, lijdende aan kwade-droes, zullen zoo spoedig mogelijk worden afgemaakt {art. 34), wat in zich sluit, dat men krachtensnbsp;een positieve mallene-reactie alleen, dus zonder klinische verschijnselen bij het dier, nimmer tot de diagnose malleus komt, maar eennbsp;dergelijk paard in observatie houdt. Het beginsel, dat klinischnbsp;gezonde, maar op mallene reageerende paarden bij goede verplegingnbsp;en krachtige voeding voor den dienst behouden kunnen blijven, blijftnbsp;ten volle gehaandhaafd. Dit wil echter niet zeggen, dat men steedsnbsp;op de drie bekende pathognomonische verschijnselen van deze ziektenbsp;(of een cnltiveeren van den bacil, c. q. positieve entproeven) zounbsp;moeten wachten, alvorens de diagnose kwade-droes mag worden uitgesproken; wel degelijk kan de mallene doen beslissen omtrent denbsp;geaardheid van verdachte verschijnselen als: neusuitvloeiingen, indolente
-ocr page 206-zwellingen, vermagering, temperatunrsverheffingen enz. Is men dienaangaande in positieven zin tot een conclusie gekomen, dan wordt een dergelijk paard met klinische verschijnselen op grond van praktische overwegingen afgemaakt.
De desinfectiemaatregelen, wat betreft standplaatsen, tuigen enz. zijn onveranderd gebleven. Alleen bij een verdacht geval wordt cfennbsp;paardenarts 3 dagen den tijd gelaten om zich uit te spreken of denbsp;afgesloten standplaatsen al of niet zullen worden gedesinfecteerdnbsp;(art. 37). De bedoeling is voorbarige desinfecties te voorkomen,nbsp;maar wanneer na 3 dagen de twijfel omtrent de geaardheid der verdachte verschijnselen niet is opgeheven, zal ontsmetting moetennbsp;volgen.
De Berichtgebung, welke wat al te sober was en zich beperkte tot het indienen van jaarwerk, is meer op Nederlandsche leest geschoeid door de invoering van maandrapporten en de splitsing vannbsp;het wetenschappelijk verslag in kwartaalrapporten.
De lijst der ziekten (model F.) is herzien en gemakshalve genummerd. De ziekten der bewegingsorganen en van den hoef zijn meer gespecificeerd. In verband met de vele kreupelheden bij het tegenwoordige legerpaard was dat een behoefte.
De gouveriiementsveeartsen met den militairen dienst belast waren in gevolge art. 51 van het oude reglement vrijgesteld van het indienennbsp;van rapporten, thans zullen ook deze maandelijksche ziekenrapportennbsp;en een algemeen (jaarlijksch) ziekenrapport hebben in te dienen (art. 58).
Ten slotte zij nog aangestipt, dat uit den langen titel van plaatselijk eerstaanwezend paardenarts het woord plaatselijk is vervallen.
V. d. B.
Ingevolge Koninklijk besluit van 2 Januari 1913 No. 28 (Ind. Staatsblad No. 237) is de lijst der met goed gevolg afgelegde examens, op grond waarvan jongelieden kunnen worden aangewezen ais candidaatnbsp;Indisch ambtenaar, o. m. aaiigevuld met het natuurkundig examennbsp;voor aanstaande veeartsen.
Het zal voor de ingewijden wel geen betoog behoeven, dat dit besluit alleen van beteekenis is voor de weinige a.s. veeartsen, nietnbsp;in het bezit van het diploma eindexamen H. B. school met vijfjarigennbsp;cursus of Gymnasium. Dit aantal bedraagt op dit oogenblik tennbsp;hoogste twee. Het gaat hier echter om de erkenning van de waardenbsp;van genoemd examen.
-ocr page 207-Als wij ons niet vergissen, is deze danvulling te danken aan het initiatief van den oud-dirigeerend paardenarts L. J. Hoogkamer.
V. d. B.
Voor eenige dagen kwam te Tandjong Priok aan het stoomschip Birma van de Java-Bengalenlijn met ca. 400 stuks stieren en koeiennbsp;en 300 stuks bokken en geiten. Dit vee is, in opdracht der regeering,nbsp;aangekocht door de gouv.-veeartsen dr. Vrijburg en dr. Van der Poel,nbsp;schrijft het Bat. Nwsbl.
Het fokvee moet dienen tot verbetering van den veestapel van de bevolking, op verschillende plaatsen van den archipel.
Dank zij de goede zorgen van dan tijd. Europeeschen veeopzich-ter Van der Linde van Modjokerto en den inl. mantri Adiwinatavan Bandoeng is het vee in goede conditie overgekonien; een gedeeltenbsp;is te Sabang overgescheept op de Elot voor Deli, een ander gedeelte, voor de Bataklanden bestemd, is te Sibolga gelost.
Naar men verneemt zal dit wel het laatste factuurtje fokvee zijn van Britsch-Indi, daar volgens verklaring van deskundigen van hetnbsp;gouvernenrents Veterinary College te Madras en Calcutta en dennbsp;veearts dr. B. Vrijburg, die op de plaats waar het mooiste vee voorkwam, namelijk te Ongole, het vee opkocht, de veestapel van Britsch-Indi erg achteruit gegaan is. Vooral de hoogle-afmetingen van hetnbsp;vee zijn met 4 a 5 cM. minder geworden. Dr. Van der Poel kon zelfsnbsp;na opoffering van enorme kosten in Bengalen, Nepal en Punjabnbsp;hoogstens een 25-tal broodmagere koeien bij elkaar krijgen. De prijsnbsp;der stieren in Ongole was gemiddeld 130 rupees, die der koeien 80nbsp;rupees en die der Punjab-geiten T'/a rupee perstuk. (Een rupee = fl.nbsp;0.80). Bij een vergelijking van het bengaalsche met het madureeschenbsp;en balineesche vee krijgt men den indruk, dat ons indisch vee er nognbsp;mooier uit-iet dan het bengaalsche. Voegt men hierbij de enormenbsp;onkosten (er werden voor deze reis 140.000 medegenomen) en helnbsp;feit, dat de inlandsche bevolking volstrekt niet belust is op hef britsch-indische dekmateriaal (de stieren zijn te wild en te zwaar voor de ja-vaansche koe) dan is het wel te begrijpen, dat geen import uit Britsch-Indi meer zal volgen en men tot andere proeven zijn toevluchtnbsp;zal moeten nemen.
V. d. B.
Soer. Handelsblad.
-ocr page 208-Nader verlengd met zes maanden het verlof naar Nederland van Ch. Th. Q. H. de Wilde, laatstelijk veearts bij den burgerlijkennbsp;veeartsenijkundigen dienst.
Gepromoveerd te Bern tot doctor medicinae veterinariae de gouver-nementsveearts Ch. Th. Q. H. de Wilde, op een proefschrift getiteld: Ueber das Vorkommen von Endotoxinen beim Parasitismus des Bacillusnbsp;rhusiopathiae suis en de militaire paardenarts der 2de klasse J. C.nbsp;WiTjENS, op een proefschrift getiteld: Das Tuscheverfahren.
Op verzoek gesteld op nonactiviteit buiten bezwaar van den lande, voor den tijd van 3 maanden, in te gaan op 1 April 1913, de militairenbsp;paardenarts der 2de klasse Dr. L. J. H. Stadhouder.
Bij resolutie van den Minister van Kolonin van 17 Maart 1913, afdeeling D, n 16, is de heer Dr. W. van den Akker ter beschikkingnbsp;gesteld van den Gouverneur-Qeneraal om te worden benoemd tot leeraarnbsp;aan den opleidingscursus voor Inlandsche veeartsen te Buitenzorg.
Geplaatst te Batavia de militaire paardenarts der 2de klasse J. C. WiTjENS, bestemd voor den dienst hier te lande.
Ontslagen: op verzoek, met ingang van 2 Mei 1913, eervol uit s Lands dienst de leeraar aan de Inlandsche veeartsenschool Dr. G.nbsp;Krediet.
Benoemd: tot gouvernementsveearts bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst Dr. P. A. VAN Velzen, daartoe ter beschikking gesteld van den Gouverneur-Generaal, tevoren dezelfde betrekkingnbsp;bekleedende; geplaatst te Batavia.
Benoemd: tot assistent bij het laboratorium voor veeartsenijkundig onderzoek te Buitenzorg, J. Ch. F. SOHNS, ambtenaar van verlofnbsp;teruggekeerd, tevoren gouvernementsveearts.
-ocr page 209-STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederlandsch-Indi gedurende de maand December 1912.
GEWEST. |
CO 2 co c (D OJ x: ^ X) ^ ^ cnbsp;co 0)nbsp;OJ c, agt; gt; |
3 3 gt; i |
.SS c OJ :0 .ii N g O. r- 5 C^ CO u D ? c 3nbsp;SZ cC o ^ agt; ^ c/3 X |
CU lt;v N 3 iS 3 c lt;Li 1 rs c o g |
CO lt;y o o 1 lt;u O CS |
co o CJ gt;gt; E o Vgt;i CS X CU CJ C/3 |
3 4= CU co co (U o. O c5 c/3 |
3 C/3 |
ai CU 'n o lt;u 'B cS ca o ca ca |
co o O 50 ca X 0.1 H |
OJ co 3 CJ OJ XI 3 H |
'J x: o a co o c o X |
Bantam................. |
34 |
2 | ||||||||||
Batavia................ |
_ |
1 |
165 |
_ |
21 |
3 |
8 |
4 | ||||
Preanger Regentsch..... |
200 |
3 | ||||||||||
Cheribon .............. |
_ |
_ |
_ |
_ |
5 |
1 |
1 | |||||
Pekalongan............. |
_ |
350 |
2 |
7 |
8 | |||||||
Semarang............... |
32 |
4 |
6 |
-r- | ||||||||
Rembang............... |
9 | |||||||||||
Soerabaja............... |
26 |
44 |
14 |
3 | ||||||||
Pasoeroean ............. |
_ |
186 |
10 |
-- | ||||||||
Madoera................ |
_ |
58 |
1 |
3 |
93 | |||||||
Besoeki................. |
75 |
13 |
1 |
- |
1 | |||||||
Banjoemas.............. |
12 |
2 |
__ |
12 |
2 | |||||||
Kedoe.................. |
4 |
1 | ||||||||||
Madioen................ |
18 |
9 | ||||||||||
Kediri................ |
; |
1 |
2 |
3 |
1 |
2 | ||||||
Djokjakarta............. |
3 |
1 | ||||||||||
Soerakarta............. |
10 |
45 |
2 |
276 | ||||||||
Celebes en Onderh...... |
57 |
12 |
2 |
- | ||||||||
Sumatras Oostkust...... |
22 | |||||||||||
Soembawa,............. |
19 | |||||||||||
Bali en Lombok........ |
-- |
3 | ||||||||||
Menado................ |
_ |
3 |
1 |
1 | ||||||||
Pad. Bovenlanden....... |
6 | |||||||||||
Tapanoeli............... |
8 |
DOOR
Dr. G. KREDIET.
Reeds dikwijls is de opmerking gemaakt, dat de Javaansclie veestapel in vroegeren tijd een gunstiger indruk moet hebbennbsp;gegeven, dan thans het geval is. Er zijn vele omstandigheden,nbsp;die hierop hebben ingewerkt, doch de grootste invloed moetnbsp;worden toegeschreven aan de enorme economische vlucht,nbsp;die onze kolonin in den laatsten tijd hebben genomen.nbsp;In de beschaafde landen gaat dit gepaard met verbeteringennbsp;op landbouw- en veeteeltkuiidig gebied, doch in de mindernbsp;ontwikkelde, zooals kolonin in het algemeen zijn, heeftnbsp;het, ten minste op veeteeltkuiidig terrein, een achteruitgangnbsp;ten gevolge. Tracht men in de eerste landen door eennbsp;intensievere wijze van werken in de behoeften te voorzien,nbsp;opdat dit gedurende langeren tijd kan geschieden, in denbsp;laatste wordt een extensieve wijze van werken toegepast.nbsp;De inlander, niet aan de toekomst denkende, verkoopt zijnnbsp;waardevolle dieren, omdat hij er veel geld voor kan krijgennbsp;en stelt zich met minder goede tevreden, die het werk ooknbsp;nog kunnen verrichten, al gaat het dan wat minder. Hetnbsp;overgebleven geld wordt dan helaas niet altijd voor productieve doeleinden gebruikt.
Een tweede oorzaak is de groote toeneming van de bevolking. Om in de behoeften hiervan te voorzien, moestennbsp;voortdurend meerdere gronden in den aanplant van volks-voedsei worden betrokken, waardoor het aantal natuurlijkenbsp;weidegronden hard geslonken is. Bovendien sloegen denbsp;Europeesche culturen een groot gat in de beschikbare terreinen, zoodat de voeding van den veestapel te wenschen
-ocr page 212-188
overliet eii nog laat. (Weidegang en slalverpleging van vee, uitgegeven door de Inspectie van den B. V. D., Aanplanten vannbsp;gras, door Dr. G. Krediet.)
De invloed van besniettelijke veeziekten is in landen, waar de bestrijding met groote moeilijkheden gepaard gaat,nbsp;een belangrijke factor ter verklaring van de degeneratie ennbsp;achteruitgang van den veestapel. De septicaemia haemo-rrhagica en het miltvuur eischen jaarlijks vele slachtoffers,nbsp;terwijl ook piroplasmose en surra in vele streken denbsp;ontwikkeling van de veeteelt belemmeren of onmogelijknbsp;maken. De veepest, die jaren in de Battaklanden heeftnbsp;gelieerscht, heeft aan den rundvee- en karbouwenstapel innbsp;die landen een gevoeligen slag toegebracht, terwijl sommigenbsp;veeartsen beweren, dat het betrekkeiijk gering aantal buffels,nbsp;dat thans in de Preanger gevonden wordt, altijd nognbsp;het gevolg zou zijn van de veepest in de tachtiger jaren.
Castratie op goede wijze toegepast is een krachtig hulpmiddel tot verbetering van den veestapel, doch in niet deskundige handen kan zij een zeer belemmerenden invloednbsp;uitoefenen. Op het eiland Bali wordt veel gecastreerd,nbsp;maar bij voorkeur het eerst de mooiste stieren, omdat zijnbsp;als os grootere, directe financieele voordeelen opleveren.nbsp;Jammer genoeg moeten de kleine, minderwaardige mannelijkenbsp;dieren nu voor de progenituur zorgen. In vele streken vannbsp;Java en Madoera werd nooit gecastreerd. Alle stierennbsp;namen aan de voortteling deel, zoodat er even groote kansnbsp;op een goed, als op een slecht kalf was. (Gewoonlijk wistnbsp;de Javaan niet van welken stier zijn koe bezet was.) Denbsp;goede dieren werden het eerst verkocht aan slagers of aannbsp;ondernemingen en particulieren voor den arbeid en werdennbsp;dus aan de fokkerij onttrokken.
Naast het volkomen gebrek aan veejeeltkundige kennis bij de bevolking komt als zeer ongunstig werkende factor nognbsp;de laksheid van den inlander. Hij zorgt niet of weinig voornbsp;de voeding en verpleging van zijn vee. In streken, waar het
-ocr page 213-#1
r
inlandsclie hoofd de belangen van den veestapel duchtig behartigt, als b.v. R. A. A. Tirtokoesoemo, ex-regent vannbsp;Karan ga njar deed, laat de voedingstoestand eii de verpleging niets te wenschen over. M. a. w. het kan goednbsp;geschieden, maar de Javaan moet geleid worden, desnoodsnbsp;met zachten dwang. Er zijn weinigen, die hun belang zoo goednbsp;begrijpen, dat zij het uit zich zelf doen. Ook het wantrouwennbsp;tegen en het niet goed begrijpen van de maatregelen doornbsp;het Gouvernement genomen, werken de ontwikkeling vannbsp;den veeteelt tegen. j. M. ZijP is bovendien van meening,nbsp;dat onoordeelkundige verwantschapsteelt een grooten invloednbsp;heeft uitgeoefend op de degeratie.
Uit het voorgaande mag gebleken zijn, dat er vele oorzaken zijn geweest, die den inheemsciien veestapel hebben doen degenereeren. In het belang van de inlandsche bevolkingnbsp;moeten ingrijpende maatregelen genomen worden om eennbsp;verderen achteruitgang te keeren.
Vr tot een korte bespreking daarvan wordt overgegaan, moet eerst een beschrijving gegeven worden van de voornaamste in Ned.-lndi voorkomende runderrassen.
Het inheemsche wilde rund is de Banteng {Bos stindai-ciis). Het wordt hier gevonden op Borneo, in Krawang, Ba m tam, Besoeki en in de Zu i d-Prea n ger. Hetnbsp;leeft in kudden van 56 koeien met een stier, liefst zoonbsp;ver mogelijk van den mensch verwijderd. Mannetje ennbsp;wijfje zijn duidelijk van elkander te onderscheiden. De stiernbsp;is veel grooter, zwart gekleurd, bezit een betrekkelijk kort,nbsp;breed hoofd, dat zijn grootste breedte bezit tusschen denbsp;boomwortels, met een rechte profiellijn, die bij de gedomesticeerde banteng, het Balineesche rund, dikwijls iets uitgeholdnbsp;is, met sterk ontwikkelde hoorns, die ei-ovaal op dwarsenbsp;doorsnede zijn, eerst naar achter beneden en buiten, daarnanbsp;naar boven en dan iets naar binnen zijn gericht. In denbsp;hoornwrong of kruin bevindt zich in de mediaanlijn een meernbsp;of minder sterk ontwikkelde knobbel, die het hoogste punt van
-ocr page 214-den schedel uitmaakt en van waaruit het voorhoofd naar ter zijde helt. Bij oudere stieren bevindt zich op de hoornwrongnbsp;een grijze, verdikte, haarlooze huid, die zich bij jongenbsp;stieren langzaam begint te vormen. Het vrouwelijke dier isnbsp;veel kleiner, rood gekleurd met aalstreep en heeft een langer,nbsp;smaller hoofd, dat ook wel het breedst is tusschen denbsp;hooniwortels, doch veel minder duidelijk zichtbaar; denbsp;profiellijn is recht en de hoorns staan naar boven achter ennbsp;dan naar binnen. De hals van den banteng is nabij hetnbsp;hoofd smal en nabij de borst zeer breed, zoodat hij eennbsp;driehoekvorm heeft en leelijk is. Het kossem is matig ontwikkeld en is langs de ondetborst tot aan den navel als eennbsp;kleine huidplooi te vervolgen. De schoft is eigenaardignbsp;gevormd; tot aan den llden ruggewervel neemt de hoogtenbsp;der spinaaluitsteeksels weinig af, maar daarna gaat zenbsp;plotseling in den zeer korten rug en lange, breede lendenennbsp;over. De romp is zwaar, vooral de borst lijkt door de langenbsp;doornuitsteeksels zeer diep. Het achterstel is dikwijls kort,nbsp;de broek zwaar ontwikkeld, de staart is hoog ingeplant, vannbsp;een lange, zwarte haarpluim voorzien en reikt tot aan dennbsp;sprong. De beenen zijn krachtig en sterk. Kenmerkendnbsp;voor den banteng zijn de afteekeningen: achter op de broeknbsp;in den vorm van twee segmenten, om de bovenlip aannbsp;weerszijden als een vingerbreede streep en aan de viernbsp;beenen als hoog witbeen. Aan den oorrand bevinden zichnbsp;lange, licht gekleurde haren, die aan den voorrand van denbsp;opening van de schelp een boschje vormen, dat soms overnbsp;den achterrand uitsteekt.
Het Balineesche rund gelijkt geheel op den banteng en moet als een gedomesticeerde banteng beschouwd worden.nbsp;Als arbeids- en vleeschrund heeft het beteekenis, als melk-rund is het niets waard, daarvoor is het uier veel te klein.
Het Javaansch-Madoereesche rund komt voor op Midden-enOost-Java en op Madoera. Op het laatste eiland is de meeste zorg aan voeding en verpleging besteed, zoodat het
-ocr page 215- -ocr page 216-Uit De teelt van cultuurrassen.
191
Madoereesche slag een gunstiger indruk maakt dan het Javaansche.
Het Madoereesche rund vindt men op het eiland boven genoemd en op O o s t-J a va, docli in deze landstreek veel minder zuiver. Er zijn tusschen den banteng en de Madoereesch-Javaansche runderen punten van overeenkomst te vinden,nbsp;doch zoo sterk, als dit met den Balinees het geval is, isnbsp;het hier geenszins.
Omtrent de afstamming van het inheemsche vee van Java en Madoera bestaan twee hypothesen. De eene neemt denbsp;Bos sundaicus als stamvader aan. Punten van overeenkomstnbsp;in den schedel, vooral in het voorhoofd, de afteekeningennbsp;en ook in den Balineeschen schoftvorm, die soms bij dennbsp;Javaan-Madoerees wordt aangetroffen, zouden deze theorienbsp;kunnen steunen, terwijl de verschillen verklaard zoudennbsp;moeten worden met behulp van veranderde uitwendigenbsp;omstandigheden, domestisage enz. Hiertegen pleit evenwelnbsp;de afwijkende vorm van het achterhoofd, die veel gelijktnbsp;op dien van de zebu. Ook de afteekeningen van dennbsp;Javaan-Madoerees zijn niet scherp genoeg aangegeven omnbsp;als zoodanig te mogen worden benoemd. Gewoonlijk makennbsp;ze meer den indruk van lichter gekleurde huidgedeelten,nbsp;zooals aan de onderbeenen, nabij de tusschendijspleet, aannbsp;de binnenvlakte der beenen en aan den onderbuik en onderborst meer het geval is. Opgemerkt dient te worden,nbsp;dat het rund van Madoe ra in zijn schedelvorm meer vannbsp;den banteng afwijkt, dan dat van Java.
t Hoen en ook de Does verzekerden mij dikwijls het Siameesche rund te hebben gezien, dat in kleuren bouw zeernbsp;veel gelijkt op het Javaanscli-Madoereesche rund en dat hoogstnbsp;waarschijnlijk met de zebu in verband zal staan. Is nu hetnbsp;Javaansch-Madoereesche rund te beschouwen als een op denbsp;eilanden van den Indischen archipel voorkomend rund van hetnbsp;vaste land van Ach ter-In d i e? Of mag misschien de ver-klaring gegeven worden, welke in het kort hierop neerkomt:
-ocr page 220-192
De Hindoes zijn in de eerste eeuwen na Cliristiis, men zegt zelfs in liet eerste honderdtal jaren, naar Java gekomen. Dit moet reeds aan Ptolomeus, die J a v a aanduiddenbsp;met den naam van J a b a d i r e, bekend zijn geweest. Het wasnbsp;toen bewoond door onontwikkelde volksstammen, waarmedenbsp;de Hindoes zich ten slotte vermengden tot de Hindoe-Javanen.nbsp;De koloniseerende Hindoes hebben waarschijnlijk behalve hunnbsp;godsdienst, kunst-, nijverheid- en landbouwkennis (sawah-bouw en irrigatie) ook hun vee meegebracht, dat zich vermengde met het toen aanwezige inheemsche, dat afgestamdnbsp;zal hebben van den banteng. Uit deze kruising zal eennbsp;constant type zijn ontstaan, dat een tusschenvorm is van zebunbsp;en banteng en waarop schedelonderzoekingen eenigszinsnbsp;wijzen. In West-Ja va stichtten de Hindoes het rijk vannbsp;Padjadjaran en in Oost-Java dat van Modjopait.nbsp;In 1443 werd het eerste, in 1478 het tweede door denbsp;Arabieren veroverd, die in het Westen het rijk van Bantam en in het Oosten dat van Mataram vormden. Ditnbsp;laatste had herhaaldelijk te lijden van invallen van Madoe-reesche roovers, die van uit hun eiland groote strooptochtennbsp;over Java ondernamen en onder meer ook vee wegroofden.nbsp;De veestapel op Java ondervond hier veel nadeel van, terwijlnbsp;de Javaan verplicht was het benoodigde werkvee aan te vullen,nbsp;waarschijnlijk met behulp van den banteng. Zoo zou mennbsp;dus kunnen verklaren, waarom de Javaan in zijn schedelbouwnbsp;meer naar den banteng overhelt dan de Madoerees, terwijlnbsp;ze beide min of meer een overgangsvorm zijn tusschennbsp;den banteng en de zebu. In het door het Departementnbsp;van Landbouw, Nijverheid en Handel uitgegeven werkje:nbsp;De teelt van cultuurrassen, wordt eveneens de opmerkingnbsp;gemaakt, dat de Javaansche, Madoereesche en Sumatraanschenbsp;runderen ontstaan zijn uit de kruising van het oorspronkelijke rund en de zebu. Op runes van Hindoetempels innbsp;Midden-Java vindt men dikwijls de zebu afgebeeld,nbsp;waaruit blijkt, dat de Hindoe het door hem hoog vereerde
-ocr page 221-Uit De teeJt van cuituurrassen.
193
rund heeft meegenomen. De overeenkomst van den Javaan-Madoerees met het Siameesche rund is misscliien hieruit te verklaren, dat dit laatste ook een vorm tusschen zebunbsp;en een ander rund, misschien de banteng, is. Waren denbsp;Hindoes van Achter-Indi gekomen, dan was het eenvoudiger, omdat dan het verband met den Siamees innigernbsp;was, doch ze zijn vermoedelijk gekomen van de kust vannbsp;Koroma n del, dus van de Oostkust van V o o r-1 n d i . Hoenbsp;het ook zij, geen van genoemde hypothesen is bewezen ennbsp;nauwkeurige archaeologische en vergelijkend-anatomischenbsp;studin zijn noodig om in deze meer klaarheid Ie brengen.
Het Madoereesche rund geldt met recht als een van de beste runderen van den Archipel. Het is meestal lichtbruinnbsp;gekleurd met aalstreep, doch roodbruin is de meest gewildenbsp;kleur. Vaal- en lichtgrijze, ook donkerbruine en zwartenbsp;dieren worden gevonden, doch de laatste kleur is weinignbsp;bi tel. Zeer eigenaardig is, dat sommige dieren vele dubbeltjes-tot kwartjesgroote witte vlekjes bezitten. Deze dierennbsp;worden ongaarne door den eigenaar verkocht. Dezelfdenbsp;plaatsen, die bij den banteng wit gekleurd zijn, zijn hiernbsp;lichter dan de omgeving. Zwart zijn : anus, kling, staartpluimnbsp;en onderste deel van het scrotum. Kenmerkend voor hetnbsp;Madoereesche rund is de veel zwaardere ontwikkeling vannbsp;de voorhand dan van de achterhand. De geheele veehoudingnbsp;en verpleging is er op ingericht om het voorstel groot ennbsp;sterk te doen worden.
Overdag staan vele dierenvooral de kerapanstieren ill stal opgebonden, met de voorbeenen op een grootennbsp;steen. Verder wordt de voorhand van die dieren minstens nsnbsp;per dag gemasseerd. Daartoe wordt zoon stier tusschen 2nbsp;boomen vast gebonden, gebaad en met handen en voetennbsp;gemasseerd in de hoop, dat vooral de kam zich zwaar zalnbsp;ontwikkelen. Bovendien heeft de Madoerees de gewoontenbsp;orn zijn dieren met opgericht hoofd te laten zien, waardoornbsp;bet voorstel zwaarder en hooger lijkt dan het in werkelijkheid
-ocr page 224-194
is. Het hoofd van den stier is kort, dikwijls wigvormig en in het bezit van een breed, vierkant voorhoofd. De standnbsp;der hoorns is verscliillend, meestal staan ze naar buiten,nbsp;doch het liefst heeft de Madoerees ze in den vorm vannbsp;z.g. klemhoorns, alsof het twee cirkelbogen zijn, die elkaarnbsp;boven het hoofd met de vrije punten naderen. Met behulpnbsp;van touwtjes, die tusschen de hoorns gespannen worden,nbsp;tracht hij dikwijls deze hoornrichting kunstmatig aan tenbsp;brengen. Ook ontbreken de hoorns soms, zijn bijgevijld,nbsp;neergebogen enz.
De hals is kort en breed, heeft een weinig ontwikkeld kossem en een zwaar ontwikkelden kam, die betrekkelijknbsp;laag op de zijvlakte van den hals begint en voor de schoftnbsp;als een bult uitsteekt, die sterk verbreed is en een mooienbsp;ligplaats voor het juk biedt. De schoft steekt gewoonlijknbsp;niet of zeer weining uit en gaat in een meestal rechtennbsp;rug en lendenen over. Soms ziet men een schoftvorm alsnbsp;die van den Balinees. In hoeverre dit een aanwijzing isnbsp;voor bantengbloed of op degeneratie wijst, is lastig uit tenbsp;maken. Deze komt niet steeds bij slecht gebouwde dierennbsp;voor, maar wordt toch ook aangetroffen bij gedegenereerdenbsp;volbloed Hollandsche runderen. Bij de verwaarloosdenbsp;Javaansche runderen komt deze rugvorm algemeen voor,nbsp;doch ook bij enkele overigens goed gebouwde Javaanschenbsp;dekstieren kan hij waargenomen worden. De borst is goednbsp;gevormd, evenals de buik, doch de ontwikkeling van denbsp;achterband laat gewoonlijk te wenschen over. Het kruis isnbsp;kort, naar achteren toegespitst, de dij staat dikwijls te steil,nbsp;zoodat het lichaam met zijn lange, breede lendenen mindernbsp;goed wordt ondersteund. De broek is gewoonlijk vrij goednbsp;ontwikkeld en dat vergoedt veel. De staart is lang en hoognbsp;ingeplant. De beenen zijn dikwijls te fijn en vertonnennbsp;vaak afwijkende standen als fransch staan, koehakkig zijnnbsp;enz. Klauwen en tusschenklauwspleet voldoen daarentegennbsp;gewoonlijk goed aan de eischen.
-ocr page 225- -ocr page 226- -ocr page 227-195
Onder de kerapanstieren, die van hnn jeugd af extra zijn gevoed en verpleegd, worden nog al exemplarennbsp;aangetroffen, die goed gebouwd zijn en een goede achterbandnbsp;bezitten.
De koe is slanker en fijner gebouwd dan de stier en is veel kleiner. Het hoofd is lang en het voorhoofd is veelnbsp;smaller dan van den stier. Bij het vrouwelijk dier veel beternbsp;ontwikkeld, dan bij het mannelijke is de beenknobbel, dienbsp;zich in de mediaanlijn in de hoornwrong bevindt. Volgetisnbsp;Vryburg en V. D. Poel is hij soms 2 cM. hoog, 2a3cM.nbsp;breed en 56 cM. lang; naar beneden toe loopt hij langzaam aan uit. Gewoonlijk is het hoofd recht, doch rams-,nbsp;snoeks- en schaapshoofden komen ook voor. De hals isnbsp;kort en smal, een bult is niet aanwezig, alhoewel een ver-breeding voor de schoft gevonden wordt, die kort en laagnbsp;is. Het uier is klein en weinig behaard. Het zijn dan ooknbsp;geenszins melkdieren, doch werkrunderen, die ook als vleesch-runderen goede diensten bewijzen, vooral aan de grooterenbsp;steden van Oost-Java.
Het Javaansche rund gelijkt veel op het Madoereesche, zoodat men niet van twee rassen kan spreken, doch eerdernbsp;van een Javaansch-Madoereesch ras bestaande uit twee slagen.nbsp;Het Javaansche slag onderscheidt zich van hel Madoereeschenbsp;voornamelijk hierdoor, dat het voorstel minder krachtignbsp;ontwikkeld is. De wijze van veehouding en verpleging isnbsp;gehlt;'el anders; op Java worden geen extra moeite en zorgennbsp;besteed voor een grooter worden van de voorhand. Hetnbsp;hoofd van het Javaansche rund wordt minder hoog gedragen,nbsp;de hals lijkt daardoor en ook doordat de bult minder sterknbsp;ontwikkeld is, langer. Het maakt daardoor een evenredigernbsp;indruk, die aangenamer voor het oog is, dan de in zijnnbsp;voorhand veel te zware Madoerees. Ook is er nog eennbsp;verschil tusschen de hoofdaanzetting bij de beide slagen.nbsp;De kruin of hoornwrong steekt bij den Madoerees naarnbsp;boven achter over den nek uit, zooals bij de zebu steeds
-ocr page 228-196
vrij sterk wordt waargenomen. Bij het Javaansche is dit niet of veel minder sterk het geval en bestaat in dit opzichtnbsp;meer overeenkomst met den banteng.
Het kruis van het Javaansche rund is gewoonlijk iets hellend en kort; toch kon ik hij enkele mooi gebouwdenbsp;Javaansche stieren een goeden kruisvorm waarnemen. Eigenaardig is, dat vele stieren op Imogen leeftijd een afloopendnbsp;type gaan vertoouen, d.w.z. dat zij aan de schoft veelnbsp;hooger zijn dan nabij de staartaanzetting; o. a. de oudenbsp;dekstieren te Salama nabij Magelang (Kedoe) vertoonden dit vrij algemeen, terwijl het door x Hoen geselecteerdenbsp;dieren waren, welke dus bij hun in werking stellen aan denbsp;eischen voldeden. De meer evenredige bouw was bij dezenbsp;dieren dus grootendeels verdwenen.
Het is zeer lastig in den tegenwoordigen tijd goed gebouwde Javaansche dieren te vinden. Heeft men met mooie, groote dieren te doen, dan is het zeer wel mogelijk, datnbsp;ze niet zuiver van ras zijn en Bengaalsch, Hollandsch ofnbsp;Australisch bloed bezitten. Dikwijls verraden de ooren, denbsp;kleur of afteekening het vreemde bloed, soms kan men hetnbsp;vermoeden door de zware beenen en het eigenaardige, langenbsp;haar, dat niet glad ligt en niet mooi glanzend is (niet tenbsp;verwisselen met chronische surralijders, die ook dergelijknbsp;haar kunnen bezitten, doch dit staat meer recht op en isnbsp;korter).
In bijna alle andere gevallen heeft men met gedegenereerde producten te doen. Dit zijn hoogbeenige, platribbige, veel tenbsp;fijne dieren met een mager lang hoofd, met veel te langnbsp;aangezicht, smallen, matig langen hals, scherpen rug, lange,nbsp;smalle lendenen, kort, smal, toegespitst kruis, magere dij.nbsp;De beenen vertoonen veelal afwijkende standen. De huidnbsp;is zeer dun en fijn behaard. De hoorns zijn klein en fijn.
Na de beschrijving van de inheemsche runderen op Java en Madoera volge die van de voor onze bezittingen voornaamste buitenlandsche, n.1. van de Zebu of het
-ocr page 229-Uit e tee/f van ciikuurrassen.
197
Bengaalsche rund. Commissies van gouvernementsveeart-sen gaan naar B r i ts c li-I n d i en kuopen daar voor haar doel gesciiikte dieren, meestal stieren, doch ook enkele goednbsp;gebouwde jonge koeien en kalveren.
In Voor-lndi is de toestand van den veestapel ook alles behalve rooskleurig, zoodat het zeer veel moeite kost,nbsp;de dieren te verkrijgen. Gewoonlijk brengen de commissiesnbsp;dan ook niet het volle aantal mede.
Toch zijn er nog enkele streken, waar goed vee te bekomen is. De Bengaalsche runderen zijn in het algemeen groote, krachtige, volhardende en sobere dieren, die tennbsp;zeerste in aanmerking komen voor de verbetering van den zoonbsp;sterk gedegenereerden Inlandschen veestapel. Aanvankelijknbsp;weinig in den smaak van de bevolking vallende, zijn denbsp;inlanders thans veel meer geneigd om van Bengaalschenbsp;dieren of hun kruisingsproducten gebruik te maken.
Gelukkig blijken de meeste nakomelingen goed gebouwde, flinke, krachtige dieren te zijn, die behalve in hun type ooknbsp;in hun physiologische en psychologische eigenschappen,nbsp;veel van den Bengaal mee hebben gekregen.
De zebu is een taai arbeidsrund, zoowel op de te bewerken landen als langs den weg; zijn klauwen zijn hard, vast,nbsp;steil en met goed uitgeholde zool en nauwe tusschenklauw-spleet. Zijn lichaam is massief en krachtig gespierd en zijnnbsp;skelet is van een solieden bouw. Vooral de sterke constitutie,nbsp;die de bultos in het algemeen bezit, is van groot belangnbsp;om den gedegenereerden inheemschen veestapel te verbeteren.
De Bengaalsche runderen zijn gekenmerkt door hun bult, die op de schoft is gezeten, uit veel vetweefsel en weinignbsp;spierweefsel bestaat en bij stieren grooter is dan bij koeien. Hij is zeer gemakkelijk te onderkennen van den kamnbsp;der Javaansch-Madoereesche runderen, die voor de schoftnbsp;'s gezeten en op de zijviakten van den hals begitit. De halsnbsp;is kort en zijn bovenlijn ligt bij sommige rassen lager dan
-ocr page 232-198
de ruglijn. Voor de schoft bevindt zich een aanmerkelijke inzinking. De ooren zijn groot en worden horizontaal ofnbsp;hangend gedragen. Het kossem is lang, begint reeds ondernbsp;aan de kin en strekt zich tot onder de borst uit, gaat somsnbsp;zelfs in de bij vele Bengaalsche runderrassen aanwezigenbsp;buikhuidplooi over, die bij den navel begint en bij uier ofnbsp;scrotum eindigt en bij het mannelijk dier den koker bevat.nbsp;De romp is kraclitig ontwikkeld; het kruis dikwijls te hellend en te kort, doch vertoont bij de beste rassen een beternbsp;aspect. De dijen zijn zwaar gespierd. De gang is ruimnbsp;en statig en erft gewoonlijk over. Dikwijls zijn de Bengaalsche runderen sterk overbouwd, d.w.z. wel is de bovenlijn der bult het hoogste punt, doch van af het kruisnbsp;helt de ruglijn soms vrij sterk naar voren tot achter dennbsp;bult. In de vlakte mag dit voor een trekrund van geringnbsp;nadeel, misschien voordeel zijn, in bergachtig terrein isnbsp;het bij het werken op hellingen een fout, die de belastingnbsp;van de voorhand te groot maakt.
De meest voorkomende kleur is grijs of wit; QO^/o van het rundvee in de vlakte is zoo gekleurd. Zwart wordtnbsp;niet voor de zuivere raskleur gehouden. Toch ziet men innbsp;de Himalaya bijna steeds zwarte of donkerroode dieren.nbsp;Ook bonte runderen worden onder de Bengalen aangetroffeii
De in Ned.-Indi het meest ingevoerde slagen zijn het Mysore, Ongole, Hissar of Hariana, en het Qujratvee.
Het Mysorevee is volhardend en vlug. Wanneer men de zebus indeelt in groote (met aanleg tot vleeschvorming),nbsp;middelgroote (snelle en taaie werkdieren) en kleine, dannbsp;is het Mysore rund middelgroot. De stier is grijs, grijsnbsp;gevlekt, zwart, zelden geheel wit gekleurd. Soms zijnnbsp;voor- en achterhand zwart en is de middenhand donkergrijs.
Het vrij lange, smalle, sterk gewelfde hoofd draagt goed ontwikkelde hoorns, die dicht naast elkander staan, zichnbsp;naar achter boven buigen, vrijwel evenwijdig of iets naarnbsp;buiten loopen en aan de punten uiteen wijken. Hals en
-ocr page 233-Uit De teek van cultuurrassen.
•gt;■ *-■
i-quot;'^
rt nbsp;nbsp;nbsp;- . ■ vgt;-;‘ii-',.- 'f^;. ..-V.'-,.
■' - nbsp;nbsp;nbsp;■ ■ ■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■■ V ■ ■■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■'.v;.''?*'i'' -i'-t-i
Ongolestier.
Uit „Dc teelt van cultuurrassen”.
-ocr page 236-199
lichaam zijn kort en gedrongen; breed zijn de lendenen; het kruis is gewoonlijk iets te veel hellend. De beenennbsp;zijn fijn en droog, de klauwen uitstekend. Het kossem isnbsp;sterk ontwikkeld, voorhuid- en buikhuidplooi weinig.
De koeien zijn licht- of donkergrijs en aan hals en hoofd vaak gevlekt. Ze zijn van slankeren bouw dan de stier ennbsp;hebben als melkgeefsters weinig te beteekenen.
Vroeger had men in Mysore verschillende scherp gescheiden veeslagen, doch door de betere wegen en het grootere handelsverkeer zijn ze vermengd.
Het Mysore vee is laat rijp, bereikt soms pas op 6-jarigen leeftijd zijn vollen wasdom. In Deli (Sumatra) wordt hetnbsp;Negapatnamvee genoemd.
Het Ongole- of Nellore-, ook wel Madi asvee genoemd, naar de haven van uitvoer (Nellore ligt ten Noorden vannbsp;Madras), is zwaarder en massiever dan de Mysore. Meestalnbsp;zijn de dieren wit of grijs gekleurd, zelden bruin- of zwartbont.nbsp;Ze behooren met de Hissar en Qujratrunderen tot denbsp;groote zebus.
Het hoofd van den stier is kort en breed en minder gewelfd dan van de andere Bengaalsche ninderrassen.nbsp;Vooral het voorhoofd is breed. De lange ooien hangen afnbsp;en de korte hoorns staan vrij recht naar buiten en veelalnbsp;iets naar boven. Het lichaam is massief en vierkant ennbsp;Wordt door sterke, dikwijls iets te lange beenen gedragen.nbsp;Kossem en buikhuidplooi zijn goed ontwikkeld. Het kruisnbsp;is ook iets te hellend en te kort, doch betere kruisvormennbsp;Worden eveneens veelvuldig waargenomen. De broek isnbsp;goed ontwikkeld.
De koe heeft langer hoofd en langere, dunnere hoorns dan de stier. Toch is zij groot en zwaar gebouwd en eennbsp;zeer geschikt werkrund. Bij middelmatige verpleging geeftnbsp;zij ongeveer 6 Liter melk per dag, terwijl Carl Haoenbecknbsp;{Deutsche Landwirtschaftliche Tierzacht No. 39, 1911) meedeelt, dat er koeien zijn, die meer dan 20 L. geven.
-ocr page 240-De gang is statig, ruim en vierkant, speciaal de schouder is Vrij en los in zijn bewegingen. De klauwen bezittennbsp;dikwijls te weeke zoolhoorn en ook de tusschenklauwspleetnbsp;is vaak te wijd. De dieren zijn sterk en kunnen zwarenbsp;lasten over grooten afstand verplaatsen. Ze zijn trager dannbsp;het Mysorevee en worden gemakkelijker vet dan deze, vooralnbsp;de ossen kunnen een behoorlijke slachtwaarde verkrijgen.nbsp;Gewoonlijk is de Ongole reeds op 3 jaar volgroeid.
Behalve dat de Ongole grooler waarde hgeft als zwaar trek-rund (en vrij goed vleesch- en melkrund) dan de Mysore, is zijn karakter kalmer en goedaardiger dan van den laatste,nbsp;die nerveuser is en soms lastig kan zijn.
Het Gujratvee wordt evenals het Kankrej- of Wadhialvee in de buurt van Ahmadabad gevonden. Het zijn overnbsp;het algemeen groote dieren, die als trekvee een goeden naamnbsp;hebben. Ze hebben dikke, ronde hoorns, die aan hun wortelnbsp;gedeeltelijk van een behaarde huid zijn voorzien en eerst ietsnbsp;naar buiten achter, daarna recht omhoog en naar binnennbsp;en tenslotte met de punten iets naar achteren zijn gebogen.nbsp;Het voorhoofd is breed en betrekkelijk vlak, de groote oorennbsp;hangen af, zijn wit of zwart van buiten en oranje vannbsp;binnen. Het aangezicht is fijn en smal. Het kossem isnbsp;lang en afhangend, de buikhuidplooi kleiner. Het lichaamnbsp;van deze dieren is zwaar en massief en wordt door kortere beenen gedragen, dan gewoonlijk bij den Bengaal hetnbsp;geval is. Ook de kruisvorm is vaak iets beter. De hoofdkleur is grijs en wit; oogleden, voorzijde, onderarm, voorknie,nbsp;koot en kroon zijn zwart. Ook zijn het aangezicht, de voorhand en dijen dikwijls donker gekleurd. Zwarte stierennbsp;komen nog al voor. Kruising met andere rassen wordtnbsp;nog al eens waargenomen. Een rond voorhoofd met naarnbsp;achter staande lioorns wijst op kruising met het Gujrat- ofnbsp;Kathiawarvee, dat gekenmerkt is door een rond, breednbsp;voorhoofd, hetwelk tusschen de basis der hoorns somsnbsp;60 cM. meet.
-ocr page 241- -ocr page 242-201
Het Hissar- of Harianavee behoort tot de runderen van de Pundjab of Vijf-stroomenlandeii en tot het beste watnbsp;Britsch-Indi aan vee bezit. Het wordt voornamelijknbsp;in het zuiden van de Pundjab aangetroffen op de dorrenbsp;vlakten, waar schaarsch voedsel aanwezig is. De moeite ennbsp;de groote afstanden, die overwonnen moeten worden- omnbsp;het voer te verkrijgen, maken de diereBi gehard en sober.nbsp;Bovendien heeft de bevolking daar steeds een groot, sterknbsp;rund willen fokken, geschikt voor zwaren arbeid en voornbsp;personenvervoer. In den laatsten tijd moeten extra maatregelen genomen worden om snellen achteruitgang van ditnbsp;vee te verhinderen. Men heeft nl. de irrigatie sterk ternbsp;hand genomen, waardoor vele streken voor den bouw vannbsp;landbouwproducten geschikt zijn geworden. Bovendien worden vele vroegere weidevelden met tarwe en gerst voor denbsp;Europeesche markt beplant, waardoor de veeteelt veronachtzaamd wordt. Het beste vee wordt verkocht en hetnbsp;slechte wordt bewaard voor het landbonwwerk. Geheel com-rtie chez nous op Java.
Dat het Hissarvee hoog geschat wordt, kan o.a. hieruit blijken, dat, waar vroeger de Mysorerunderen voor hetnbsp;koloniale leger in B r i t s c h-I n d i gebruikt werden, thansnbsp;het eerstgenoemde vee deze eer te beurt is gevallen.
Het ras is minder uniform dan vroeger als gevolg van den invloed van slechte voeding en verpleging, minderwaardigenbsp;stieren en kruising met andere rassen. Toch is het nognbsp;l'ct beste ploeg- en trekvee. Het hoofd van den stier isnbsp;'det groot. Het voorhoofd is gewelfd en lijkt van ter zijdenbsp;Sczien soms een indeuking te bezitten. De korte, dikke,nbsp;zwarte hoorns staan als cirkelsegmenten naar buiten en naarnbsp;boven. Het kossem is groot en afhangend, de bnikhuidplooinbsp;'s klein. Het lichaam is zwaar en massief van bouw, terwijlnbsp;b^t kruis in den regel breed, lang en recht is. De krachtignbsp;gespierde beenen bezitten harde, steile klauwen met nauwenbsp;^usschenklauwspleet. De gangen zijn ruim en zuiver.
-ocr page 244-Het hoofd der koeien is kort, met naar verhouding lang, recht aangezicht. De korte hoorns staan horizontaal naarnbsp;buiten. Het lichaam is krachtig, evenals het beenwetk.nbsp;De koeien zijn vrij goede melkgeefsters. Zij geven nl. gemiddeld 610 Liter per dag. Het uier is vrij groot, denbsp;tepels zijn goed gevormd en regelmatig. Vlak voor hetnbsp;uier bevindt zich een kleine huidplooi.
De huid van het Hissarvee is chololadekleurig of zwart, de haren zijn grijs, aan hals en scliouders donker, in denbsp;flanken bijna zwart. Meermalen hebben de stierennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;een
zwarten hals, schouders en flanken of zijn geheel zwart (zie voor zeburassen in B r i t s c h -1 n d i het verslag vannbsp;VAN DER Poel en Vrijburg over een commissiereis totnbsp;aankoop van Bengaalsch vee in B r i t s c h-I n d i ).
Tot slot van de bespreking der op Java voorkomende runderrassen een klein overzicht van eenige maten dezernbsp;rassen. De voor de fokkerij gebezigde dieren, m. a. w. denbsp;geselecteerde, hebben volgens Penning de volgende schoft-hoogte:
Balineesche stier...........1.301.40
Balineesche koe........... 1.20
Madoereesche stier..........1.20 nbsp;nbsp;nbsp;1.35
Madoereesche koe..........1.161.20
Javaansche stier...........1.25-1.35
javaanhche koe...........1.181.25
Mysore stier............1.201.30
Mysore koe.............1.101.20
Ongole koe............. 1.40
Gujrat nbsp;nbsp;nbsp;stier.............1.401.50
Gnjrat nbsp;nbsp;nbsp;koe.............1.30 nbsp;nbsp;nbsp;1.40
Hissar nbsp;nbsp;nbsp;stier.............1.401.50
Hissar nbsp;nbsp;nbsp;koe.............1.35 nbsp;nbsp;nbsp;1.40
Staat.
-ocr page 245- -ocr page 246- -ocr page 247-(nieik:
203
Enkele gemiddelde maten van onze inheemsche runderen en van enkele Bengaalsche zijn de volgende:
U o C/), |
1 (/i O ^ ^ 2 lt;igt; onbsp; x: tU |
1 bb g ronbsp;o gt; C E |
Cl cS gt; CL E O |
O) quot;Sd a3 |
1.17 |
0.61 |
1.55 |
0.17 |
1.26 |
1.18 |
0.61 |
1.58 |
0.15 |
1.28 |
1.25 |
0.66 |
1.64 |
0.17 |
1.34 |
1.20 |
0.64 |
1.64 |
018 |
1.25 |
1.17 |
0.62 |
1.63 |
0.14 |
1.23 |
1.20 |
0.63 |
1.68 |
0.19 |
1.26 |
1.33 |
0.63 |
1.80 |
0.17 |
1.40 |
1.16 |
0.61 |
1.56 |
0.15 |
1.22 |
1.31 |
0.70 |
1.74 |
0.18 |
1.41 |
1.26 |
1.75-1.85 | |||
1.45 |
1.95 | |||
1.30 |
1.90 | |||
1.45 | ||||
1.35 | ||||
1.30-1.40 | ||||
1.20-1.30. | ||||
1.45 |
2.20-2.40 | |||
1.38 |
1.95-2.00 | |||
1.60-1.70 |
javaansche stier Javaansche koe.nbsp;Javaansche os .nbsp;Balineesclie stiernbsp;Balineesche koenbsp;Balineesclie os .
Madoereesche stier Madoereesche koenbsp;Madoereesche osnbsp;Mysore stiernbsp;Mysore koenbsp;Ongole stiernbsp;Ongole koenbsp;Qujrat stiernbsp;Gujrat koenbsp;Gir stier .
Gir koe .
Hissar stier Hissar koe
Hissar os .
nog geen 3 L.)
(quot;lelk; zeer weinig)
'Slachfgewicht; 250 K. G. tot 500 K. Q.)
^nielk: nog geen 3 L.)
zeer weinig)
'melk: 620 L ;
'melk; als van de Qir koe 6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10 L. per dag.)
(Deze cijfers zijn gedeeltelijk ontleend aati: De teelt van cultuurrassen.)
Bij vergelijking zal het duidelijk zijn, dat de Bengaal, uitgezonderd de Mysore, het in grootte en omvang verrenbsp;wint van de inheemsche runderen. Soms wordt bij eennbsp;Balineesche stier wel eens een borstomvang gemeteti vannbsp;1.90 M. 1.95 M., doch hieraan mag men toch niet die waardenbsp;toekennen, welke hem toekoint bij den Bengaal. Bij dennbsp;laatsten wordt gemeten achter den bult, maar bij den Balineesnbsp;wordt de maatband steeds over de lange schoft gelegd, waardoor de lange doornuitsteeksels meerderen invloed hebben.
-ocr page 248-204
De Mysore nadert in grootte het meest het inheemsche rund. Hij heeft eenige nadeelen bij de andere, hier gemporteerde Bengaalsche runderrassen. Behalve zijn geringerenbsp;hoogte en mindere massa zijn het zijn laatrijpheid, zijn nerveusnbsp;en dikwijls lastig karakter, waardoor hij ook minder is bevallen. De bedoeling; is dan ook hem geleidelijk aan denbsp;fokkerij te onttrekken, terwijl in B r i tsc h-1 n d i dit rasnbsp;ook niet meer zal worden aangekocht.
De maatregelen, welke tot verbetering van den veestapel zijn en worden genomen, zouden alle meer succes hebbennbsp;in meer ontwikkelde en beschaafde streken dan in kolonin.nbsp;Men heeft hier steeds te doen met veebezitters, die f hetnbsp;doel niet begrijpen f de pogingen wantrouwen. Eerstnbsp;langzaam aan dringt het eerste tot hun door en verdwijntnbsp;het laatste. De toepassing vindt plaats door bemiddelingnbsp;van het Binnenlandsch-Bestuur. Hebben de ambtenaren B.B.nbsp;ambitie en begrijpen ze de porte van den maatregel, dannbsp;is er grootere kans van slagen. Lang niet allen hebbennbsp;ze gelijke ideen omtrent de waarde van den veestapel voornbsp;de bevolking en hiermede gaat hun ijver in deze accoord.
Het aantal deskundigen op zotechnisch gebied is gering, te veel moet aan leeken worden overgelaten, die voorlichting van den veearts vragen, welke ambtenaar echter niet overalnbsp;tegelijk kan zijn en te veel ander werk heeft. Een eerstenbsp;eisch voor het welslagen van de pogingen tot verbeteringnbsp;van den veestapel is dan ook het vermeerderen van denbsp;zotechnische kennis onder de bevolking. Veel wordt innbsp;dit opzicht thans gedaan door de gouvernementsveeartsen,nbsp;doch meer, veel meer moet geschieden. De veeteeltkundigenbsp;kennis van den veemantri is te gering om eeiiig nut op tenbsp;leveren. Mogelijk dat zij, die van den cursus te Buitenzorgnbsp;komen, iets meer licht kunnen verspreiden, doch de grootstenbsp;hulp in deze moet en kan verwacht worden van de Inlandschenbsp;zotechnici, van de Inlandsche veeartsen. Door hun nauwernbsp;contact met de bevolking, hun positie, hun taal en bovenal
-ocr page 249-205
door liuii kennis zijn zij de aangewezen nienschen, die in veeteeltzaken de bevolking moeten voorlichten. Zij staannbsp;dan in deze den gouvernementsveearts flink terzijde. Misschien dat van de zijde der landbouwkundigen ook eenigennbsp;steun te verwachten zou zijn, doch de behartiging vannbsp;den Inlandschen landbouw zal al hunne krachten vergen.nbsp;De goede werking, die in Europeesche landen van Tier-zuchtinspectors, veeteeltleeraren enz. is uitgegaan, moet innbsp;Indi van den Europeeschen en Inlandschen veearts verwacht worden. Deze zijn door hunne opleiding en doornbsp;hun werkkring de aangewezen nienschen. Het aantal zalnbsp;aanmerkelijk uitgebreid moeten worden, ten einde eennbsp;intensieveren invloed te verkrijgen.
Op Java wordt voornamelijk gekruist. Wel worden, voor zoover ze aanwezig zijn, goede Javaahsclie stierennbsp;aangehouden, doch hun aantal is te gering om in de behoeften te voorzien. In die streken, waar de veeteelt hetnbsp;meest intensief wordt gedreven, is dan ook veel buitenlandschnbsp;vee ingevoerd geworden. Toen men in de jaren 19041905nbsp;goed begon aan te pakken, stond men voor de keus Bali-neesch, Madoereesch, Australisch-Europeesch, ofBengaalschnbsp;vee te gebruiken. In de Jaarboeken 19061911 van hetnbsp;Departement van Landbouw, Nijverheid, en Handel te Buitenzorg wordt omtrent het gebruik van deze rassen hetnbsp;voornaamste medegedeeld.
In de residenties Rembang en Soerabaja werden in de jaren 19061907 resp. 128 en 109 Balineesche dekstierennbsp;gemporteerd. Hiervan zouden vele aan bloedziekten zijnnbsp;gestorven, nl. gedurende 19061909 97 stuks in Rembangnbsp;en 39 in Soerabaja. Van de 10 Balineesche stieren, dienbsp;hl de residentie Krawang geplaatst werden bij wijze vannbsp;proef, stierven er 8, waaruit blijkt, dat onder deze dierennbsp;een te groote sterfte plaats vindt om ze met succes te kunnen gebruiken. Verder is het Balineesche rund te laatrijp,nbsp;ld. pas op 5 jaar volwassen. Gewoonlijk zijn ze dan op
-ocr page 250-206
Bali reeds gecastreerd, zoodat stieren verstrekt werden, die nog niet uitgegroeid waren en dus minder in den smaaknbsp;van de bevolking vielen, die bovendien den maatregel hier omnbsp;ging wantrouwen. Worden deze stieren volwassen dan zijnnbsp;ze dikwijls zeer kwaadaardig en lastig. Wel zijn de nakomelingen van deze geselecteerde stieren beter dan die, welkenbsp;vroeger in de kampong geboren werden, doch van de anderenbsp;dieren, o.a. de Bengalen, worden grootere en beter gebouwdenbsp;kalveren verkregen, zoodat men ook uit dit oogpunt heeftnbsp;afgezien van pogingen om met behulp van Balineezen dennbsp;veestapel op Java te verbeteren.
De Madoereesche stieren waren op Java aan veel minder sterfte onderhevig dan de Balineezen, maar in sterkere mate dan het Bengaalsche vee (Jaarboek 1909), o.a. in de afdeeling Soemedang van de residentie Preangernbsp;Regentschappen stierven van de 18 gemporteerde Ma-doereezen 6 en van de 10 Bengalen geen een. Toch schijntnbsp;het verschil in sterfte tegenwoordig gering te zijn, n.1. 2V4 %
van de Madoereezen en 2'/2 /o van de Bengalen (Jaarboek 1911). De nakomelingen door de Madoereesche stierennbsp;verwekt, zijn beter gebouwd, dan die van de Balineesche.nbsp;Ze zijn minder hoogbeenig, hebben niet dien leelijken hals-vorm en zijn even groot. Op de in December 1912 gehouden tentoonstelling te BI it ar waren deze verschillennbsp;duidelijk waarneembaar, terwijl zulks volgens mededeelingnbsp;van de jury in andere streken eveneens opgemerkt konnbsp;worden. De afstammelingen van de Bengalen winnen hetnbsp;van die van de Madoereezen, zoodat deze laatste dus pasnbsp;in de tweede plaats in aanmerking komen.
Het Hollandsche en Australische vee voldoet goed in de koele bergstreken, maar kan in de vlakte slecht aarden.nbsp;Qroote kosten zouden moeten worden besteed aan voeding ennbsp;verpleging, waarvoor de dessaman toch niet zorgt, terwijlnbsp;steeds nieuwe invoer van mannelijk fokmateriaal zou moetennbsp;plaats vinden. Bovendien zijn deze dieren zeer vatbaar
-ocr page 251-207
voor de iiiheemsche veeziekten, vooral voor de piroplas-mosen en moet veel moeite en zorg besteed worden om ze voor besmetting te vrijwaren. Het Jaarboek 1908 doetnbsp;mededeeling van de zorgen, die men hierom besteed heeftnbsp;aan 10 Australische dekstieren, waarvan er toch nog eenigenbsp;zijn gestorven.
Het meeste succes is verkregen door kruising met Bengaal-sche runderen. Deze bewaren in de kolonin hunne goede eigenschappen, die ook voor den Inlaiidschen veestapel zeernbsp;gewensclit zijn en die ze goed overerven. In den aanvangnbsp;was de bevolking bang voor deze groote runderen en gingnbsp;hare koeien verkoopen om niet gedwongen te worden zenbsp;bij deze stieren te moeten brengen. Doch toen de nakomelingen mooier en grooter werden dan hun eigen dierennbsp;en bleek, dat deze laatste niet werden stuk gereden, verdween het wantrouwen en is zij tegenwoordig zoover, datnbsp;zij bij voorkeur Bengaalsche runderen of hunne kruisingsproducten verlangt. Witte runderen zijn door hunne kleurnbsp;reeds meer gezocht dan andere, terwijl verder gaarnenbsp;dieren gezien worden met een bult, lange ooren, grootnbsp;kossem en statigen gang. De meeste kruisingsproductennbsp;komen in bouw, kleur en eigenschappen meer met dennbsp;Bengaal dan met den Javaan overeen. Waarschijnlijk moetnbsp;dit gedeeltelijk toegeschreven worden aan de groote degeneratie van den inheemschen veestapel tegenover de sterkenbsp;constitutie van den rasverbeteraar. (Misschien ook gedeeltelijk te danken aan de zebu-banteng-afstamming van dennbsp;Javaan?)
Niet in alle opzichten hebben de volbloed Bengaalsche runderen voldaan. Het bleken zeer trage dekkers te zijn,nbsp;terwijl de bevolking van oudsher gewend was aan het snellenbsp;en vurige dekken van de eigen stieren. In dit opzichtnbsp;voldeden de Balineezen en Madoereezen beter. Bovendiennbsp;bleken de zebus ook slechte bevruchters te zijn. Dat hetnbsp;officieel bekende bevruchtingscijfer niet hoog is, zal een
-ocr page 252-208
ieder, die Indie kent, niet verwonderen, doch het werkelijke getal is ver beneden de verwachtingen gebleven. Voor denbsp;volbloeds moesten verder veel hoogere prijzen betaald worden, dan men gewoon was voor stieren uit te geven. Hierinnbsp;is gelukkig voorzien geworden door de bevolking in denbsp;gelegenheid te stellen op gemakkelijke en goedkoope voorwaarden geld te kunnen opnemen. Niettegenstaande denbsp;bovengenoemde bezwaren heeft de Bengaal ingang gevondennbsp;en worden er steeds meerdere gevraagd.
De grootste concurrent voor den Bengaal zijii zijn eigen afstammelingen geworden. De omstandigheden hebben ernbsp;toe geleid, dat vele halfbloedstieren reeds aan de fokkerijnbsp;deelnemen. Het aantal volbloeds is te gering om in denbsp;vraag te kunnen voorzien en ze zijn dikwijls zeer ondoelmatig geplaatst in streken, waar te weinig koeien zijn.nbsp;Doch al waren ze goed verdeeld, dan zouden er toch nognbsp;lang niet genoeg zijn. Men is dus aangewezen op anderenbsp;goed gebouwde stieren en dan komt men bij de halfbloeden terecht, waarvan de selectie weer niet te streng kannbsp;worden doorgevoerd, aangezien men dan nog te kort zounbsp;komen. Verder moet rekening gehouden worden met hetnbsp;feit, dat de mestiezen veel goedkooper, goede springers ennbsp;goede bevruchters zijn. Men begint jammer genoeg opnbsp;deze wijze het zebubloed te elimineeren. Men is te laatnbsp;met de verbetering van den veestapel begonnen, zoodat denbsp;degeneratie te ver was doorgegaan. De grootere kosten,nbsp;die thans noodig zijn, moeten het te veel verlorene duurnbsp;vergoeden.
Om in de behoefte aan Bengalen te voorzien, is men nog steeds aangewezen op aankoop in Britsch-lndi. Dit isnbsp;om meer dan n reden ongewenscht, ten eerste loopt mennbsp;de kans, dat de aankoop daar verboden wordt, vooral omdatnbsp;steeds de beste dieren worden uitgezocht. Ten tweedenbsp;heeft men het gevaar van den invoer van besmettelijkenbsp;veeziekten, o.a. van veepest, die daar voortdurend schijnt
209
te lieerschen. Ten derde gaat de import thans met groote onkosten gepaard. Veiliger, goedkooper en eenvoudigernbsp;zou het zijn als op Java een centrum gemaakt werd, waarnbsp;raszuiver Bengaalsch fokmateriaal geteeld werd, van waaruit in de gelieele behoefte aan dekstieren kon wordennbsp;voorzien. Wel heeft men reeds een poging in deze richtingnbsp;aangewend, n.1. te Petjorotan bestaat een Gouvernements-fokkerij van Bengaalsche runderen, die onder beheer staatnbsp;van den regent van Ka ra n ga n j a r. Distomatose heeft hiernbsp;groote sterfte aangericht onder de volwassen dieren, terwijlnbsp;vele der kalveren leden aan strongylose {Strongylus con-stortis, die in groote massa in lebmaag en duodenumnbsp;gevonden konden worden). Daargelaten nog deze mislukking door sterfte, was ook de opzet te primitief, werdennbsp;er te weinig kosten aan besteed en stond de fokkerij nietnbsp;onder toezicht van een deskundige. In het Jaarboek 1910nbsp;lees ik, dat de sterkte van den veestapel te Petjorotannbsp;bestond uit 10 Hissarkoeien, 20 Gujratkoeien, 6 koe- ennbsp;10 stierkalveren en 2 dekstieren. Op zijn hoogst kan mennbsp;hier per jaar 30 kalveren verkrijgen, waarvan op 15 stierennbsp;gerekend moet worden. Dit is niet meer dan een kleinenbsp;druppel in een grooten emmer. (Jaarboek 1911: 30 koeiennbsp;3 stieren, 6 vaarzen, 9 stier- en 11 koekalveren.) Wil mennbsp;op flinke wijze de zaak aanpakken en zich voortaan geheelnbsp;van B r i t s c h-I n d i onafhankelijk maken, dan zal een grootenbsp;runderfokkerij op een uitgestrekt, goed gekozen terrein noodignbsp;zijn. Zij zal dienen te staan onder voortdurend toezicht vannbsp;een bekwaam deskundige. Dat dit met meerdere kosten gepaard gaat, dan thans te P e t j o r o t a ti worden besteed, zal duidelijk zijn, doch grootere voordeelen zal zij tevens opleveren.
De te Tjandji (regentschap Karanganjar) gevolgde methode om de bevolking zelve Bengaalsche stieren te latennbsp;fokken is wel mooi en pleit voor de ambitie en goeden wilnbsp;van den ex-regent van Karanganjar, doch haar nut isnbsp;te gering om in aanmerking te komen.
-ocr page 254-t' w
210
Ook het idee om een kalverdept op te richten, waarde in de dessa opgekochte kalveren opgevoed worden totnbsp;dekstieren is een lapmiddel. Wel bestaat de kans beternbsp;gebouwde dieren te krijgen, dan de min of meer verwaarloosde uit de kampong, maar men weet omtrent de dierennbsp;niets. Hun afstamming is f totaal onbekend of de mede-deelingen, die men daaromtrent verkrijgt, komen uit aan-teekeningen van magangs en mantris, die het nut er nietnbsp;van begrijpen en ze dikwijls niet goed bijhouden of maarnbsp;lukraak invullen. Oorspronkelijk weet men van de dierennbsp;uit de runderstoeterij ook niets, doch hierin komt na verloop van niet te langen tijd verandering en dan kan mennbsp;met de verkregen gegevens bij de plaatsing rekening honden.nbsp;De eenige manier om volkomen in de behoefte aan Ben-gaalsche runderen te voorzien (onafhankelijk van Britsch-Indi), om gegevens te verkrijgen omtrent belangrijkenbsp;zotechnische, koloniale vraagstukken en om op meer moderne en wetenschappelijke manier de runderfokkerij tenbsp;drijven, is het oprichten en instandhouden van een goednbsp;ingerichte runderstoeterij.
In die streken van Java, waar volbloed Bengaleti ter dekking staan, kan op den duur langs den weg van vere-delingskruising ook een volbloed gefokt worden, waarinnbsp;een weinig javaansch bloed aanwezig is. Veel dieren zullen op deze manier niet verkregen worden, omdat de Inlandernbsp;in het algemeen geen fokker is. Hij houdt zijn dieren bijnbsp;wijze van geldbelegging en verkoopt ze, wanneer hij zenbsp;niet meer noodig heeft of contanten moet gebruiken. Ernbsp;is dus een te vaak verwisselen van eigenaar, waardoornbsp;aan het dier niet wordt gehecht en aan het fokken nietnbsp;de noodige aandacht wordt besteed. Het laat den eigenaarnbsp;dikwijls koud, welke stier zijn koe dekt. Men mag er dannbsp;ook niet op rekenen, dat langs dezen weg een voldoendnbsp;aantal volbloedstieren kan worden verkregen.
De grootste import van vee uit Britseh-lndi heeft
211
plaats gevonden in de residenties Kedoe, Banjoemas, Se ma rang, en Rembang.
Door Dr. t Hoen werd in 1904 in Kedoe en Banjoemas begonnen met de castratie van de minderwaardige en selectie van de beste Javaansclie en voor zoover aanwezig,nbsp;Bengaalsche stieren. Het vrouwelijk vee werd, als liet nietnbsp;meer voor de fokkerij geschikt was, gebrandmerkt en voornbsp;de slachtbank bestemd. Zoodoende moest dus het bestenbsp;vee overblijven. De bevolking werd in de gelegenheidnbsp;gesteld goede dekstieren aan te schaffen, doordat ze vannbsp;het Gouvernement of van de landbouwcredietbanken voorschotten kan krijgen, die ze na verloop van bepaalden, vrijnbsp;langen tijd moet terugbetalen. De banken vragen l/o rentenbsp;per maand. In de afdeeling Wonosobo was zij hierdoornbsp;in staat magere koeien op te koopen, die ze na 6 8 maanden mesten met 30 a 40 /o winst kan verkoopen. Indirectnbsp;staat deze vetmesterij met de veeteelt in verband. Dikwijlsnbsp;kunnen hier goede stieren worden opgekocht, terwijl denbsp;bevolking door de groote winsten meerderen lust in denbsp;veehouding en wat daarmede in verband staat, verkrijgt.nbsp;Toch zal als deze vetmesterij de overhand houdt, het fokken daar onder lijden.
Dank zij de eenvoudige maatregelen door t Hoen genomen, was weldra verbetering in den veestapel waar te nemen; vooral in de afdeeling Keboemen gelukten denbsp;pogingen zeer goed. Groote steun werd ondervonden doornbsp;de ambitie en grooten werkracht van R. A. A. Tirtokoesoemo,nbsp;ex-regent van Karanganjar, waardoor thans de veestapelnbsp;in genoemd regentschap gezien mag worden. Ook in hetnbsp;district Mi rit van het regentschap Keboemen is eennbsp;mooie veestapel aanwezig. Hier was sinds langen tijd gebruik gemaakt van Bengaalscli vee, dat zijn stempel heeftnbsp;gedrukt op het Miritvee. Niet dat dit n type bezit, dochnbsp;het steekt in grootte en bouw gunstig boven dat van denbsp;omgeving uit. Wanneer men hier steeds op deskundige
-ocr page 256-'
212
wijze was te werk gegaan, had men nog veel meel meer resultaten kunnen bereiken. Gelukkig, dat daar thans meernbsp;de hand aan wordt gehouden.
De voornaamste invloed van het Bengaalsche vee dateert van het jaar 1907, toen 75 stieren en 25 koeien werdennbsp;verstrekt. In latere jaren is dit aantal voortdurend vergroot, zoodat de veestapel daar een geheel ander aanziennbsp;heeft gekregen. De nheid in type is verdwenen, doornbsp;elkander loopen Bengalen, Javanen, 'I2-, ^U-, '/4quot;bloedennbsp;enz., zoodat men in een overgangsstadium verkeert. Ofnbsp;men evenwel een nieuw ras zal verkrijgen, nu men nognbsp;eiken stier, die goed gebouwd is, moet bezigen, mag wordennbsp;betwijfeld, doch daar het meer de bedoeling schijnt te zijnnbsp;de dgnr te doen verdwijnen, kan men zeggen op den goedennbsp;weg te zijn. De waaide van de dieren als werk-, en slacht-rund is, dank zij de genomen maatregelen, zeer vergroot.nbsp;Ook in de residentie Banjoemas, die vroeger met Kedoenbsp;n ressort voor een gouvernementsveearts vormde, is mennbsp;op dergelijke wijze te werk gegaan, zoodat ook hier, alhoewelnbsp;in mindere mate, gelijksoortige resultaten zijn verkregen.
In de residentie Se m a ra n g zijn vele Bengaalsclie en enkele Australische dekstieren ingevoerd. In 1906 waren er reeds 30 Bengaalsclie stieren verstrekt, in 1907 was dit getalnbsp;uitgebreid tot 206, in 1910 tot 250. Vooral in de afdeelingnbsp;Salatiga zijn de resultaten, met deze stieren verkregen,nbsp;gunstig te noemen. Op de in 1910 en 1911 gehouden tentoonstelling waren de rubrieken, waarin hunne afstammelingen voorkwamen de beste, waaruit blijkt, dat men met dezenbsp;dieren op den goeden weg is. De meeste vertoonen duidelijknbsp;hun Bengaalsch bloed, doch van de 150 halfbloeden, dienbsp;in 1911 op de tentoonstelling aanwezig waren, zouden m.i.nbsp;bij strenge selectie slechts 2 in aanmerking komen om alsnbsp;fokstier te mogen fungeeren, d.w.z., slechts deze tweenbsp;vertoonden zoo overwegend het Bengaalsche type, dat zenbsp;bijna niet van raszuivere dieren waren te onderkennen.
213
Onder de andere waren er, waarin de Bengaalsche en Javaansche eigenschappen duidelijk naast elkander zichtbaar waren. Deze moeten m.i. gecastreerd worden, omdatnbsp;zij bij de mestisage waarschijnlijk een nog sterker uitngaan van de vaderlijke en moederlijke hoedanigheden zullennbsp;vertoonen, als reeds in het lichaam zichtbaar is. Teruggangnbsp;tot den Javaan is reeds bij paring met andere halfbloedennbsp;te verwachten: met een volbloed inheemsch rund kan opnbsp;een sterker verlies van Bengaalsche eigenschappen gerekendnbsp;worden. De rest bezat een meer intermediairen vorm, zoo-dat zij bij gebrek aan volbloedzebus als dekstieren dienstnbsp;kunnen doen, te meer daar in Kedoe o.a. is gebleken, datnbsp;deze, gepaard met Javaansche koeien, 74-bloeden geven, dienbsp;soms overheerschend het Bengaalsche type vertoonen.
De maatregelen in Semarang genomen komen verder in hoofdzaak met die van Ke d oe en Ba nj oe m as overn,nbsp;zoodat daarnaar verwezen kan worden. Ook ten opzichte vannbsp;Rembang kan hetzelfde worden gezegd, vooral wordennbsp;goede resultaten verkregen, omdat hier flink de hand wordtnbsp;gehouden aan het castreeren.
Het succes in de genoemde residenties toont voldoende aan, dat de Bengaal de aangewezen rasverbeteraar is ennbsp;dat de invoer, die langzaam aan ook in Oost-Java plaatsnbsp;vindt, volkomen gemotiveerd is. Overigens wordt hiernbsp;voornamelijk gefokt met Javaansch-Madoereesch vee en eennbsp;weinig met Balineesch vee. In de afdeeling Blitar wordtnbsp;bovendien een Bantengstier aangehouden, die, jong gevangen,nbsp;thans volwassen en vrij handelbaar is, doch wiens nakomelingen niet dusdanig gebouwd zijn, dat een verder gebruiknbsp;van hem aan te bevelen is. In de hoogere bergstreken vannbsp;de residentie Paso e roe an, vooral in het district Tengger,nbsp;worden vele Australische dekstieren gehouden, wier nakomelingen zoowel voor slacht- als werkdoeleinden wordennbsp;gebruikt. In 1910 waren 40 zulke stieren aanwezig.
De selectie van dekstieren, waaraan thans in de meeste
214
residenties flink de hand wordt gehouden, is met de castratie van alles, wat minderwaardig is, de basis waarop de verbetering staat. Het is iets nieuws voor den Inlander,nbsp;die vroeger de veeteelt, wanneer men dat woord mag gebruiken,nbsp;geheel aan de natuur overliet. De veehouding was eennbsp;zeer eenvoudige, s Nachts werden de dieren innegrootenbsp;dessakraal ondergebracht, soms het vee van eenige dessasnbsp;te zamen, zooals b. v. in de Vorstenlanden thans nognbsp;het geval is. s Morgens werden ze uitgelaten ondernbsp;toezicht van een hoeder, dikwijls maar van een jongen.nbsp;Alles liep dan door elkander, oud en jong, goed en slecht,nbsp;vruchtbaar en onvruchtbaar. Een tochtige koe werd gedektnbsp;door den eersten den besten stier, zonder dat het den eigenaarnbsp;interesseerde, sAvonds werden de beesten weer onder daknbsp;gebracht en een rookend vuurtje werd in den stal gebrandnbsp;om hen en den waker eenigszins te vrijwaren tegen de stekennbsp;van de muskieten. (Zeer jammer is, dat er niet aan gedachtnbsp;werd de dieren s nachts bij te voeren.)
Langzaam aan komt er thans verbetering in den toestand. Door het meer en meer doorvoeren van de castratie ennbsp;door de verbodsbepalingen op het laten losloopen van nietnbsp;geselecteerde stieren (hieraan te kennen, dat ze niet vannbsp;een brandmerk zijn voorzien), komt er een einde aan denbsp;willekeurige wijze van dekken. De geselecteerde stier wordtnbsp;in de dessa verpleegd en gevoed en staat onder voortdurendnbsp;toezicht van den gouvernementsveearts en zijne mantris.nbsp;Gedurende een bepaald gedeelte van den dag wordt hijnbsp;tusschen de kudde losgelaten en zoekt zelf de koeien op,nbsp;die gedekt willen worden. Eerst probeerde men den eigenaarnbsp;er toe te krijgen zijn koeien zelf naarden stier te brengen,nbsp;doch weldra bleek, dat deze methode niet opging, omdat het tenbsp;veel soesah was en hij bovendien niet kon zien, wanneernbsp;de koe naar den stier verlangt. Op de thans gevolgde maniernbsp;zijn die bezwaren overwonnen, doch voortdurende contrlenbsp;is noodig, omdat anders groote kans bestaat, dat de stier
-ocr page 261-Krtilsinii Onf^ole stier met J:iv:uinsche koe 7*'^ ^enenitie.
Uit ..IJe twit van cuhvurrussen.
-ocr page 262- -ocr page 263-215
op stal blijft en niet dekt.
Verder tracht men door het bouwen van eenigszins doelmatige stallen de veehouding te verbeteren, b.v. door het aanbrengen van verplaatsbare wanden van gevlochten bamboe, waardoor men de dieren tegen wind en invallendennbsp;regen kan beschermen. Door de stalleti te voorzien vannbsp;kribben maakt men de gelegenlieid om de dieren s naclitsnbsp;bij te voeren. Zoo men de hand hieraan lioudt en ernbsp;steeds controle op uitoefent, bestaat de kans, dat de voe-dingstoestand van de dieren verbetert en de maatregelennbsp;in het belang van den veestapel genomen een volledigernbsp;toepassing vinden.
Ten einde een rationeelere voeding van het vee te doen plaats vinden, heeft de Inspectie van den Burgerlijken vee-artsenijkundigen dienst een brochure uitgegeven, getiteldnbsp;Weidegang en Stalverpleging van Vee, waarin nuttige wenkennbsp;omtrent de veevoeding worden gegeven; o.m. wordt dennbsp;Inlander hierin aangeraden in den gunstigen tijd veevoeder te verzamelen en te conserveeren, om het in de drogenbsp;tijden te kunnen voeren. Ook wordt daarin zeer terechtnbsp;gewezen op den aanplant van veevoeder, dat gemakkelijknbsp;wil groeien, veel opbrengst geeft, dus slechts een kleinnbsp;terrein noodig heeft (wat in verband met de weinige beschikbare gronden van veel belang is) en goedkoop is. Ooknbsp;de ambtenaren van het Binnenlandsch-Bestuur is in dezenbsp;om medewerking verzocht, teneinde een zoo uitgebreidnbsp;mogelijke toepassing te verkrijgen, doch of de Inlander ernbsp;in de eerste jaren toe te brengen is op bovenbedoeldenbsp;wijze te werk te gaan, mag worden betwijfeld. De les, dienbsp;de langdurige, droge Oostmoesson van 1912 aan Midden-en Oost-Java heeft gegeven, was anders hard genoeg,nbsp;doch een blijvende verbetering zal niet dadelijk het gevolgnbsp;zijn. De laksheid en liet niet denken aan den dag vannbsp;morgen zijn zoo diep ingeworteld, dat een snelle, gunstigenbsp;verandering niet verwacht mag worden. Gelukkig, dat de
groote vlucht, die onze kolonin in den laatsten tijd hebben genomen, ook voor den Inlander den strijd om het bestaannbsp;zwaarder heeft gemaakt, waaidoor hij meer gedwongennbsp;wordt zijn best te doen. Verder zullen ook de beter ontwikkelde Inlanders, wier inzichten ruimeren meer Westerschnbsp;zijn geworden, door hun voorbeeld en daden een zeernbsp;gunstigen invloed kunnen uitoefenen, zoodat thans meernbsp;dan vroeger reden bestaat om een eenigszins snellere wending in de goede richting te verwachten. Vooral hetnbsp;opkomen van coperatieve vereenigingen uit eigen boezemnbsp;moet ook uit zotechnisch oogpunt met belangstelling gevolgd worden. In zeker opzicht wordt daar door ons reedsnbsp;gebruik van gemaakt, de dessastier is het gemeenschappelijknbsp;eigendom van de veebezitters, die gezamelijk voor de voeding en verpleging moeten zorgen, evenals voor het aflossennbsp;van de koopsom aan het Gouvernement of aan de land-bouwcredietbanken. We hebben hier dus te doen meteennbsp;aan Indische toestanden aangepaste stierenvereeniging. Ernbsp;wordt hierbij op handige wijze gebruik gemaakt van eennbsp;al oude inheemsche instelling. De coperatie behoefdenbsp;hier niet van het Westen ingevoerd te worden. Zij wasnbsp;al lang toegepast, o.a. het soebakstelsel op Bali is eennbsp;coperatief irrigatiesysteem, terwijl verder reeds lang vereeni-giiigeu bestonden, waarvan de leden gezamelijk geld bijeennbsp;brachten voor begrafenissen of feesten.
Het toekennen van aanhoudingspremin is van groot belang voor het behoud van goede fokdieren. Des te meer aandacht moet aan dezen maatregel geschonken worden, alsnbsp;men weet, dat de Inlander geen fokker is, doch zooalsnbsp;reeds gezegd, zijn vee houdt bij wijze van geldbelegging.nbsp;Het heeft voor hem dus geen waarde als fokdier. Dit isnbsp;een van de voornaamste redenen van den kwantitatieve!!nbsp;achteruitgang van den veestapel. Ten einde dezen te keerennbsp;en den eigenaar meer belang te doen stellen in zijn vee,nbsp;worden zooveel niogelijk voor de fokkerij geschikte dieren
-ocr page 265- -ocr page 266-217
geprimeerd, op voorwaarde, dat ze gedekt moeten worden , ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;door een dessastier. Het toepassen van dezen maatregel
moet met eenige handigheid geschieden, omdat anders niet wordt bereikt, wat men wenscht. Eerst moet den veehoudernbsp;goed onder het oog worden gebracht, wat de bedoelingnbsp;van het geven van de premie is, omdat hij haar andersnbsp;aanziet voor een fooi of voor den prijs, die het Gouvernementnbsp;voor zijn dier wil betalen enz. Dan moet men oppassennbsp;de premie niet dadelijk toe te kennen, omdat hij dan doornbsp;valsche praatjes van eventueele koopers of door oogenblik-kelijken geldnood toch tot den verkoop overgaat. Gevennbsp;aan het einde van het jaar heeft dit nadeel, dat hij denbsp;belofte wantrouwt en dus toch zijn beest van de hand doet.nbsp;Het beste is daarom gebleken bij de keuring de helft toenbsp;te kennen en over een jaar de andere helft, mits de koenbsp;gedekt is door, drachtig is of een kalf heeft van een gese-Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lecteerden stier. Is dit niet het geval, dan wordt hem de
premie niet verstrekt.
Ten slotte zij nog opgemerkt, dat het succes evenredig is aan de grootte van de premie; hoe lager deze is hoe meernbsp;dieren verkocht worden. Op Madoera, waar men meernbsp;geeft dan op Java, heeft men zelfs dit voordeel verkregen,nbsp;dat de veehouder goed vee opkoopt in de hoop, dat ditnbsp;Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;het volgende jaar geprimeerd zal worden. Dikwijls wordt
deze premiekeuring gecombineerd met een tentoonstelling, die leerend en prikkelend op den Inlander kan werkennbsp;en waarvoor belangstelling wordt gewekt door het gelijktijdignbsp;houden van een passar malam of jaarmarkt, waaraannbsp;nationale feesten worden verbonden. Bovendien lokt hetnbsp;door den veearts geselecteerde vee den handelaar totnbsp;bezichtiging, waardoor de veehandel wordt bevorderd.
In het algemeen is het de plicht van den veearts zich met de belangen van den veehandel bezig te houden. Wanneer de veeprijzen stijgen, wordt het algemeen welzijn vannbsp;den Inlander gediend. Dit is in vele streken het gevolg
-ocr page 268-218
geweest van den vooruitgang van de kwaliteit van den veestapel. De lioogere prijzen vermeerderen de interessenbsp;in de veeteelt, zoodat de bevolking meerdere medewerkingnbsp;zal verleenen, wat een meerder succes ten gevolge zalnbsp;hebben. Een verbeterde en geriefelijker inrichting vannbsp;den passer, b.v. door het maken van een gelegenheid totnbsp;stalling van vee en logies van den hoeder, aanleg en verbetering van wegen voor het gemakkelijker vervoer, zullennbsp;een gunstigen invloed uitoefenen. Het veeartsenijkundignbsp;toezicht moet goed zijn en toch niet te belemmerend werken, dus bij voorkeur geen te groote omslag met veepassennbsp;enz., die toch niet te vertrouwen zijn en waarin liandelnbsp;wordt gedreven. Het vervoer van slachtvee per spoor naarnbsp;de groote steden moet snel en goedkoop kunnen geschieden, in de waggons moet gelegenheid zijn voor het voerennbsp;en het drenken der dieren enz.
Op velerlei gebied heeft dus de veearts-zotechniker bemoeienis met de belangen van den veestapel, doch nietnbsp;het minst met de verzorging van de hygine er van, voornamelijk door het toepassen van de maatregelen ter voorkoming en bestrijding van besmettelijke veeziekten. Ooknbsp;hierin is hij sterk afhankelijk van de ambtenaren van hetnbsp;Binnenlandsch Bestuur, die niet steeds de medewerkingnbsp;verleenen, welke voor een goede uitvoering gewenscht is.nbsp;Behalve dit zijn er vele andere omstandigheden, waaropnbsp;hier niet ingegaan kan worden, die een intensieve toepassing, als in het moederland kan plaats vinden, in den wegnbsp;staan, zoodat niet steeds het succes wordt verkregen, datnbsp;men gaarne zou wenschen.
In tegenstelling met Holland, waar de veearts zich als zotechniker zelden op den voorgrond stelt, is hij in Indinbsp;de man, die alles leidt, waardoor voor hem, die ambitienbsp;en lust heeft in dit gedeelte der veterinaire wetenschap,nbsp;alhier een prachtig arbeidsterrein open ligt.
Het eiland Madoera is bekend om zijn veestapel. Het
-ocr page 269-klimaat en de bodemgesteldheid hebben gemaakt, dat de landbouw zich niet in die mate kon ontwikkelen, dat zijnbsp;een loonend bestaan voor de bevolking opleverde, terwijlnbsp;de voordeelen uit de vischvangst verkregen niet groot genoegnbsp;zijn om in de behoeften te voorzien. Vele Madoereezennbsp;zijn zeevaarders. De gesteldheid van de kusten van hetnbsp;eiland, dat bijna van alle zijden bereikt kan worden, werktnbsp;dit in de hand, terwijl de bestrijding van den uitgebreidennbsp;smokkelhandel hier groote moeilijkheden door ondervindt.
De residentie Madoera bestaat, behalve uit het eiland van dien naam, nog uit verschillende kleinere. Waarvannbsp;Poeteran en de eilandengroep van Sapoedi etl Kange an de voornaamste zijn. In het verslag van de commissie voor het zotechnisch onderzoek op Madoera ennbsp;omliggende eilanden (1907) kan men omtrent bodem, klimaatnbsp;enz. het volgende lezen:
De bevolking, inheemsche, bedraagt 1758511 zielen op een uitgestrektheid van 98.3 vierkante geographische mijlen.
De bodem bestaat in hoofdzaak uit kalk, op vele plaatsen met roode en zwarte klei vermengd, terwijl aan de kustnbsp;vermenging met zand of zuiver zand wordt aangetroffen.nbsp;Bijna in het geheele zuidwestelijk gedeelte van Ba n gka 1 a nnbsp;treft men zilte gronden aan.
Met uitzondering van het Zuiden, Zuidwesten en het midden van Bangka 1 an, waar uitgestrekte laagvlaktennbsp;aangetroffen worden, is het geheele eiland Madoeranbsp;heuvelachtig; hooge toppen komen er echter niet voor, denbsp;hoogste is nog geen 300 M.
Meer in Zuiden dan in het Noorden komen kleine rivieren in zee uit, welke echter over het algemeen zeernbsp;weinig water bevatten en diep ingesneden zijn, zoodat ernbsp;voor bevloeiing hoegenaamd geen voordeel van getrokkennbsp;kan worden; het drink- en badwater verkrijgt men meestnbsp;uit putten en enkele bronnen. Bovendien heeft Madoeranbsp;een warm klimaat en geringen regenval, zoodat in den
-ocr page 270-220
Oost-moesSon de velden vrijwel uitgedroogd zijn en alleen geschikt voor aanplant van mas, katjang tanah en cassave,nbsp;terwijl daar, waar in den drogen tijd strooniend waternbsp;beschikbaar is, tabak verbouwd wordt, meestal voor op-koopers uit Besoeki, zooals in een paar districten vannbsp;de afdeeling Soemenep. In den drogen tijd is het grasnbsp;dan ook voor een groot gedeelte verdord, zoodat naarnbsp;andere middelen uitgezien moet worden, om den enormnbsp;grooten veestapel van M ad oer a aan voldoend voedselnbsp;te helpen; daarentegen ziet in den West-moesson alles ernbsp;veel beter uit, de tegallans en sawahs zijn overal metnbsp;padie beplant en kan men over het algemeen over vol-doende veevoeder beschikken. Het eiland Poe te ran isnbsp;zacht heuvelachtig, de bodem bestaat hoofdzakelijk uitnbsp;roode klei. Rivieren en bronnen bestaan er niet, zoodatnbsp;het water uit putten verkregen wordt.
Dit klimaat maakt een groot verschil met dat van Westen ook nog met dat van Midden-Ja va. De Oosthoek nadert in dit opzicht Madoera. De groote droogte gedurende den Oost-moesson maakt plantengroei vrijwel onmogelijk, zoodat in den gunstigen tijd veevoedsel verzameldnbsp;moet worden om het in den ongunstigen tijd te voeren.nbsp;Noode gedwongen moet hier dus veevoer opgeschuurdnbsp;worden, waardoor een beteren toestand bestaat, dan opnbsp;Java. Ook in andere opzichten is hier meer succes te verwachten. Alhoewel de Madoerees geen fokker is, houdtnbsp;toch ieder, die het kan, n of meer beestjes, hetzij voornbsp;den arbeid, hetzij om te mesten voor de slacht. Denbsp;liefde van den Madoerees voor zijn sapi is bijna even spreekwoordelijk geworden, als die van den Javaan voor zijnnbsp;buffel. Door de grootere belangstelling, die op Madoeranbsp;het rund ondervindt, is de veehouding beter en laat ooknbsp;de verpleging en voedingstoestand veel minder te wenschennbsp;over. De nationale volksfeesten zijn de kerapan of stierenwedrennen en de tokan of stierengevechten. Hieruit mag
-ocr page 271-221
blijken, hoe innig de symbiose tusschen Madoerees eii rund is. Handig kan hiervan bij de pogingen tot verbetering van het vee partij worden getrokken, wanneer mennbsp;ze laat sameiigaan mt of versterken dr het aanmoedigennbsp;van die liefde en ze vooral niet er mede in strijd doet zijn.
Er zijn nog enkele gunstige omstandigheden, die de vee-verbetering in de hand werken. Dikwijls wil de Madoerees mooi gebouwde fokdieren niet verkoopen. Zeer zeker mochtnbsp;voornoemde commissie dit een navolgingswaardig voorbeeldnbsp;noemen. Verder wordt een span kerapanstieren, dat eensnbsp;gewonnen heeft, hoog in eere gehouden en slechts voornbsp;hooge prijzen verkocht, zoodat de goed gebouwde stieren,nbsp;die hun kunnen getoond hebben, op het eiland blijven en,nbsp;mits ze nu maar dekken, groot voordeel kunnen opleverennbsp;voor de fokkerij. Ook de selectie van koeien, waaruit goedenbsp;kerapanstieren gefokt kunnen worden, mag een voor denbsp;fokkerij nuttig teeken genoemd worden. Toch zijn er ooknbsp;feiten, die tot minder groot vertrouwen ih het gelukken vannbsp;de runderteelt stemmen. De veeteeltkndige kennis vannbsp;den Madoerees is zeer gering en dikwijls foutief. Ouderdom schat hij naar het uitwendig voorkomen; elk jaar bezetnbsp;zijn van de koe verzwakt haar te veel, de stier heeft nietnbsp;of weinig invloed op het kalf, doch de koe daarentegennbsp;des te meer, vandaar dat goede stieren als die, welke voornbsp;de kerapan gebezigd worden, weinig dekken (gelukkig komtnbsp;hierin thans verbetering).
Alles te zamen genomen mag men uit bovenstaande con-cludeeren, dat de veeteelt op Madoera in een veel gunstiger teeken staat, dan die op Java en dat dus op eerstgenoemdnbsp;eiland meerder succes mag worden verwacht.
De veehouding op Madoera moet veel gunstiger beoordeeld worden, dan die op )ava. In de eerste plaats wordt 9an den stallenbouw meer aandacht besteed. De wandennbsp;bestaan uit bamboevlechtwerk, terwijl voor de dieren eennbsp;brib is aangebracht, van hout of bamboe gemaakt, soms
-ocr page 272-222
met behulp van een kist. De vloer van den stal laat ge* woonlijk te wensclien over, omdat hij dikwijls te ongelijknbsp;is door het minder oordeelkundig aanbrengen van kalistee-nen. Meestal is de staanplaats vr verhoogd, met behulpnbsp;van steenen of planken. Dit komt geheel overeen met denbsp;gewoonte van den Madoerees om gaarne een goed ontwikkeld voorstel aan zijn dieren te zien. Een slechte gewoontenbsp;is, dat de mest in den stal naast, vr of achter de dierennbsp;wordt bewaard. Dikwijls bevindt zich achter de dierennbsp;een baleh-baleh voor den waker, die met het oog op denbsp;vele veediefstallen aanwezig moet zijn.
De stal voor kerapanstieren ziet er gewoonlijk beter verzorgd uit, dan die van de andere dieren. Over dag worden deze met het voorstel hoog opgebonden en op een verhoo-ging gezet. Soms op een grooten platten steen.
De koeien en kalveren worden eiken morgen om 6 uur ongeveer naar buiten gejaagd, waar zij tot ongeveer 10 uurnbsp;grazen op plaatsen, waar groetivoer te vinden is, als langsnbsp;den weg of langs kampongpaadjes, stoppelvelden, niet tenbsp;ontginnen terreinen enz. s Middags van 36 uur wordennbsp;ze weer buiten gelaten, zoodat ze op het warme gedeeltenbsp;van den dag in den koeleren donkeren stal verblijven, waarnbsp;ze rustig kunnen herkauwen, s Nachts worden ze bijgevoerd. Stieren boven l'/z blijven als regel op stal.
De verzorging der dieren is over het algemeen goed. In sommige streken worden ze eiken dag gepoetst en metnbsp;een doek glad na gewreven. Als er water is, worden denbsp;dieren minstens nmaal per week gebaad. Een extra verpleging ondervinden de kerapanstieren, bestaande uit poetsen en masseeren van de meest gespierde gedeelten, in denbsp;hoop, dat de dieren een mooi krachtig voorkomen zullennbsp;krijgen.
De voeding kan over het algemeen goed genoemd worden. Het gras, in hoofdzaak bestaande uit fijne soorten als grien-ting en lamoeran, is van goede kwaliteit, terwijl verder
-ocr page 273-223
djagoengbladeren, loof van katjang tanah enz. gevoerd kunnen worden. De Madoerees lieeft de gewoonte aangenomen in dezen tijd beschikbaar voedsel te drogen en te verzamelen, zoodat hij een kleine voorraadschuur maakt. Bij voorkeur worden masbladeren bewaard, doch ook het loof vannbsp;katjang tanah en katjang kedeleh, padistroo enz. komen innbsp;aanmerking. Hij maakt hiertoe een afdak op 4 palen, waaronder hij, te beginnen op een soort vloer op eenigen afstandnbsp;van den grond, het binnen gehaalde voer zoo droog mogelijk tracht te conserveeren.
Het vee wordt als werk- en slachtvee gebruikt. Wordt op Java alleen de stier voor het transport gebezigd, opnbsp;Madoera ziet men eveneens koeien voor de kar loopen,nbsp;al wordt voor zware vrachten bij voorkeur de stier gebruikt.nbsp;Bijna steeds loopen de dieren in span. Ook voor het ploegen en eggen op sawahs en tegallans worden de runderennbsp;twee aan twee ingespannen. Voor de kerapan wordennbsp;speciale dieren gehouden, die vrijwel alleen daarvoor dienstnbsp;doen. Tijdens de studiereis, die ik in Maart 1912 met denbsp;leerlingen van de Inlandsche veeartsenschool onder leidingnbsp;van den gouvernementsveearts Kok over Madoera maakte,nbsp;werd voor ons een kerapan georganiseerd te Ban dj arnbsp;(afdeeling Soemenep), waaraan 24 span deelnamen. Reedsnbsp;tevoren hadden we een kleine, gemproviseerde kerapannbsp;gezien, alwaar we de rapheid der dieren al konden bewonderen, doch op den grooteren wedstrijd te Ban dj ar kondennbsp;we recht goed zien, wat een stier op een ren kan praesteeren.
Het terrein voor den wedstrijd was welwillend door den patih afgestaan en voorzien van een jurytentje en van tweenbsp;lange bamboes, waartusschen een touw met een wimpelnbsp;gespannen was, waaronder de spannen moesten doorgaan,nbsp;wilden ze voor een prijs in aanmerking komen. De stierennbsp;zijn twee aan twee aangespannen voor primitieve sleedjesnbsp;en zijn mooi opgetuigd. De slee bestaat uit twee palen,nbsp;die een beetje gebogen en van vr bevestigd zijn aan het
224
schoftjiik der stieren, dat voor de bulten zijn ligplaats heeft en verder om den hals vastgemaakt wordt. De beide palen zijn door een paar dwarslatten verbonden en reiken totnbsp;even achter de achterbeenen der dieren, alwaar ze overnbsp;den grond slepen. Verder is nog een soort zitplaats voornbsp;den jockey aanwezig, bestaande uit twee opstaande, elkaarnbsp;kruisende latten, over welks kruispunt een plankje gaat,nbsp;dat vr bevestigd is en achter zver uitsteekt, dat denbsp;man er op kan zitten, als hij zich verder met behulp vannbsp;zijn beenen aan de zich kruisende latten wil vasthouden.nbsp;Op het juk bevinden zich lange opstaande stokken, waaraan over de geheele lengte witte, gekleurde of beschilderde, ongeveer 20 cM. breede doeken zijn bevestigd, dienbsp;tijdens den ren heerlijk wapperen en lawaai maken. Denbsp;slee draagt allerlei kleuren, de stieren zijn mooi opgetuigd,nbsp;soms met geel gekleurde hoorns en staan dikwijls te sidderen van het genot, dat hun aanstonds in den ren wacht.nbsp;Op de plaats van afrit worden de twee spannen met moeitenbsp;vast gehouden, tot de mantri het sein van vertrek geeft.nbsp;Haastig vliegen de helpers ter zijde en in wilden galopnbsp;gaat het nu onder geschreeuw van den jockey vooruit naarnbsp;het eindpunt. Het span, dat het eerst tusschen de eindpalen doorgaat is winner en wordt door zijn dessa luidenbsp;toegejuicht. De eigenaar loopt als een banjerheer te draaiennbsp;en te gesticuleeren, luide den roem van zijn span bezingendenbsp;en zijn tegenstander hoonende. Dikwijls gaat een spannbsp;recht op de drommen van toeschouwers aan, die snel uitwijken en zelden ongelukken krijgen. Tusschen de rennennbsp;is het een gegons van stemmen bij het publiek, doch tijdensnbsp;den strijd is het doodstil en volgt ieder met groote belangstelling de beide spannen. Valt een jocky of nemen de stierennbsp;een verkeerden weg, doordat ze bv. naar rechts of linksnbsp;het terrein verlaten en slede met afgevallen jockey achternbsp;zich aan over galanggans enz. sleepen, dan hoont alles dennbsp;slechten berijder. Ieder is met hart en ziel bij dit zoo
-ocr page 275- -ocr page 276-m
-ocr page 277-225
typisch Madoereesche feest. De prijzen bestonden uit kleine geldsommen, doch dikwijls zijn het gekleurde zak- of hoofddoeken, die dan wel eens vr aan de stokken op het juknbsp;bevestigd worden.
Zoo worden thans over het geheele eiland kerapans georganiseerd volgens een bepaald wedstrijdprogramma, dat door den gouvernementsveearts Kok in overeenstemming metnbsp;de Inlandsche lioofden is opgemaakt en voor het geheelenbsp;eiland eensluidend is; vroeger werden ze op de onderscheiden gedeelten van Madoera verschillend gereden. Denbsp;groote kerapan te Pa me kas an, tijdens de jaarlijkschenbsp;veetentoonstelling gehouden, is de voornaamste. Het winnende span, diens eigenaar en dessa zijn weldra over geheelnbsp;Madoera bekend en gezien.
Reeds een paar dagen voor den wedstrijd beginnen de stieren, voorafgegaan en gevolgd door muziek (gamelang,nbsp;fluiten, trommen enz.) te komen, vergezeld van de bewonersnbsp;van de dessa, waarin ze thuis hooren. Vooral den dagen .nbsp;nacht vr den wedstrijd moet het een oorverdoovend lawaai zijn.
De kerapan is voor den Madoerees het vermaak bij uitnemendheid; aanmoediging er van verdient alle aanbeveling, omdat de belangen van de veeteelt daardoor ten zeerstenbsp;worden bevorderd.
Er is een tijd geweest, dat men de officieele kerapans heeft afgezegd; wel mochten met toestemming van het bestuur af en toe nog rennen in de dessa gehouden worden,nbsp;doch ze werden ook door de Inlandsche hoofden niet aange-moedigd. Het gevolg was niet alleen een verflauwing vannbsp;de belangstelling in deze wedstrijden, maar de verzorgingnbsp;van den geheelen veestapel leed en de waarde der dierennbsp;verminderde. Daarmede dreigde de voornaamste bron vannbsp;welvaart van Madoera sterk in productie achteruit te gaan.
Het was dan ook tijd, dat maatregelen genomen werden om verderen teruggang te keeren, vooral doordat te groote
226
uitvoer de veestapel, zoowel kwalitatief als kwantitatief sterk deed verminderen.
In 1907 werd een zoteclinische commissie benoemd, bestaande uit de veeartsen van der Poel, Vrijburg ennbsp;VAN Lier, die een schema opmaakten, dat in hoofdzaak denbsp;volgende aanwijzingen bevatte:
a. nbsp;nbsp;nbsp;Aanhouden van goede en castratie van minderwaardigenbsp;stieren.
b. nbsp;nbsp;nbsp;Reine teelt kan toegepast worden, aangezien nog eennbsp;voldoend aantal goede, inheemsche stieren gevondennbsp;kan worden. Wel zouden Bengaalsche runderen eennbsp;goeden invloed kunnen uitoefenen, doch ze zijn nietnbsp;noodig.
c. nbsp;nbsp;nbsp;Het aanmoedigen van het houden van tentoonstellingen,nbsp;waaraan kerapans zijn verbonden.
d. nbsp;nbsp;nbsp;Veeregistratie en goede, gemakkelijke controle op vee-passars.
e. nbsp;nbsp;nbsp;Verbod van het slachten van koeien, die nog dienstbaar kunnen zijn voor de fokkerij.
/. Verbod van uitvoer van fokmateriaal, tenzij met toestemming van den Directeur van het Departement van Landbouw voor veeteeltbelangen op Java en de Bui-te n-Bezi 11i n ge n.
g. Het aanstellen van een 25-tal veemantris voor een nauwkeuriger controle op den veestapel.
De behartiging van de rund veefokkerij op Madoera geschiedt thans met grooten ijver en toewijding onder leiding van den gouvernementsveearts Kok, daarin bijgestaannbsp;door den Inlandschen veearts R. Soetedjo en een grootnbsp;aantal mantris.
De invoer van vreemd fokmateriaal naar Madoera is verboden, zoodat uitsluitend reine teelt wordt toegepast.nbsp;De vele mooie dieren, die ons tijdens onze reis werdennbsp;getoond, deden verwachten, dat met behulp van deze dierennbsp;niet alleen het aantal, maar ook de kwaliteit van den veestapel
-ocr page 279-hersteld kon worden. Wel liet, hetgeen we op de passars zagen, nog al wat te wenschen over, doch fokdieren zagennbsp;we daar weinig of niet. Het groote meerendeel was voornbsp;de slacht bestemd.
De selectie der stieren kan veel nauwkeuriger doorgevoerd worden dan op Java, omdat het aantal goed gebouwdenbsp;dieren hier veel grooter is. De dekstieren kunnen wordennbsp;onderscheiden in gouvernements- en premiestieren.
De eerste worden in dessas, waar ze noodig zijn bij den kliwong (dessahoofd) of een anderen voornameTi Inlander innbsp;verpleging gegeven, die ze moet verzorgen, voor zijn dienstennbsp;mag gebruiken en voor elke dekking, waarvan hij aantee-kening moet houden, niet meer dan 20 cent mag vragen.nbsp;Dikwijls wordt hij betaald met een kip, een paar strootjesnbsp;of iets dergelijks. Past hij het dier niet goed op, dan kannbsp;het aan een ander in verzorging gegeven worden.
De premiestier is het eigendom van een dessamaji, die zijn stier ook tegen betaling van ten hoogste 20 cent mag latennbsp;gebruiken en die door de premie wordt genoopt tot aanhouden van zijn stier, te meer daar hij het volgende jaar,nbsp;als de stier in conditie is en flink zijn diensten heeft gedaan,nbsp;weer een premie kan krijgen. Zoowel bij de gouvernements- als bij de premiestieren konden we zeer mooienbsp;exemplaren opmerken.
Natuurlijk, dat deze maatregel geen of weinig succes heeft, als hij niet gepaard gaat met een volkomen uitsluitingnbsp;van alle minderwaardige stieren. Vandaar, dat de castratienbsp;van dergelijke dieren thans op ruime schaal wordt toege-gepast. Het was op Madoera geen gewoonte, doch tegenzin schijnt er ook niet te bestaan, zoodat hiervan weldranbsp;succes te verwachten is.
Het aantal kalveren, dat we op Madoera zagen, was gering, grootendeels een gevolg hiervan, dat de koeien nietnbsp;elk jaar gedekt worden. Volgens Kok kon men om denbsp;drie jaar op een kalf rekenen, terwijl de commissie van
-ocr page 280-228
1907 in haar verslag mededeelt, dat soms op 5 6 jarigen leeftijd een koe voor het eerst wordt gedekt. Dat dit nietnbsp;medewerkt tot de numerieke vermeerdering van den rundveestapel zal duidelijk zijn, evenals dat verandering in dezenbsp;dringend noodig is. De veearts bemoeit er zich dan ooknbsp;ijverig mee.
Het uitvaardigen van een verbod op den uitvoer van vee, dat nog voor de fokkerij geschikt is, was eveneensnbsp;noodzakelijk. Vele mooie, jonge stieren en koeien werdennbsp;voor behoorlijke prijzen verkocht en aan de fokkerij onttrokken. Dat dit een aanspreken van het kapitaal en geennbsp;leven van de rente is, wordt niet door den Inlander begrepen, zoodat het z geregeld moest worden, dat geen uitvoer meer mogelijk was. Al de runderen, die voor denbsp;slachtbank bestemd mogen worden, krijgen een brandmerk.nbsp;Niet gemerkte dieren mogen niet geslacht en ook niet uitgevoerd worden. Controle hierop wordt uitgeoefend doornbsp;een voor iedere uitvoerhaven aangewezen veemantri ennbsp;door de politie. Het gevolg hiervan is, dat Soerabajanbsp;en andere groote plaatsen van Oost-Java veel mindernbsp;slachtvee bekomen en dat de vleeschprijzeu enorm zijnnbsp;gestegen. Toch is de uitvoer van verboden vee niet geheelnbsp;opgehouden. Madoera is te gemakkelijk van alle zijdennbsp;te bereiken; een uitgebreide smokkelhandel is het gevolg,nbsp;dus geen wonder dat, verleid door de hoogere prijzen, ooknbsp;nog voor de fokkerij geschikt vee clandestien wordt uitgevoerd.
Uitvoer van fokvee naar Java en de B u i t e n-B e z i t-tingen mag voor de belanghebbende streken gewenscht zijn, maar voor Madoera, dat al zijn krachten moetnbsp;inspannen om zoo snel mogelijk weer een mooien, krachtigennbsp;veestapel te verkrijgen, is het geenszins aanbevelenswaardig.nbsp;Niet dan na ernstige overwegingen mag dan ook tot diennbsp;uitvoer worden overgegaan.
Dat tentoonstellingen met de daaraan verbonden kerapans
-ocr page 281-229
vooral op Madoera zeer succesvolle pogingen zijn, behoeft na hetgeen reeds is medegedeeld geen nader betoog.
Goede controle op de markten en veeregistratie hebben grooter belang uit veterinair-politioneel, daii uit zotechnischnbsp;oogpunt. Reeds is gezegd, dat bevorderen van den veehandel een nuttige maatregel is in het belang van de rundvee-fokkerij. Speciaal op Madoera, waar de veestapel, metnbsp;alles wat daaraan verbonden is, de voornaamste bron vannbsp;inkomsten is, mag aan de passars zeer zeker wel de noodigenbsp;aandacht besteed worden. Met behulp van de veeregistratienbsp;kan een controle uilgeoefend worden op het aantal geboortennbsp;en dus indirect op de functies van de stieren, waarmeenbsp;dus wel degelijk de veeteelt gediend wordt.
Wanneer goed de hand wordt gehouden aan al datgene, wat in het belang van den veestapel wordt gedaan en vannbsp;de. zijde van het Binnenlandsclie Bestuur, zoowel Europeeschnbsp;als Inlandsch, de noodige medewerking wordt ondervonden,nbsp;dan kan op Madoera binnen niet al te langen tijd langsnbsp;den weg van reine teelt de veestapel niet alleen weer volkomennbsp;liersteld, maar ook sterk vooruitgebracht worden, zoodoende de welvaart op dat eiland ten zeerste bevorderende. Denbsp;ruime middelen, die van gouvernementswege voor dit doelnbsp;zijn beschikbaar gesteld, maken, dat de veearts in staat isnbsp;veel op dit gebied te kunnen verrichten.
Tot slot van de bespreking van de rundveefokkerij op Java en Madoera volge de mededeeling van de wettelijkenbsp;maatregelen, welke, zooals in het Jaarboek 1911 terechtnbsp;wordt opgemerkt, niet alleen op papier moeten bestaan, dochnbsp;waaraan ook wel eens de hand mag worden gehouden:
1. nbsp;nbsp;nbsp;Verbod van het slachten van voor de voortteling geschikt-geoordeelde vrouwelijke dieren (Staatsblad van Ned.-Indi 1905 no. 416).
2. nbsp;nbsp;nbsp;Verbod van het gebruik van Ie jonge dieren (Staatsbladnbsp;van Ned.-lndi 1903 no. 370, aangevuld bij Staatsblad vannbsp;Ned.-lndi 1906 no. 5).
-ocr page 282-3. nbsp;nbsp;nbsp;Tegengang van dierenmishandeling door overlading dernbsp;voertuigen, overbelasting van draagpaarden en gebruik vannbsp;kreupele, verwonde of hoogzwangere dieren (art. 3 no. 13nbsp;Politie-strafregelementen, Bijblad nos. 3210 3245, Gou-vernements circulaire dd. 15 Februari 1905. no. 660).
4. nbsp;nbsp;nbsp;Verplichte aangifte van besmetlelijke veeziekten en handhaving der daartegen voorgeschreven maatregelen (Wetboeknbsp;van strafrecht art. 381 383.)
Buitenzorg, 30 Maart 1913.
-ocr page 283-Bijlage.
Maten der Balineesche runderen aan het Veeartsenijkundig laboratorium. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
[Uit het Veeartsenijkundig laboratorium te Buitenzorg.] Een geval van Spirochaetosis bij het rund,nbsp;DOOR
Dr. L. de BLIECK.
Bij het onderzoek naar het voorkomen van piroplasmen bij runderen, afkomstig uit verschillende streken van onzennbsp;Archipel, werd door overenting van bloed van een magernbsp;Batakrund, behalve P. bigeminum, P. miitansen Anaplasmanbsp;marginale ook een Spirochaete aangetoond. Omtrent denbsp;piroplasmen zal een afzonderlijke mededeeling verschijnen;nbsp;hier zij slechts vermeld het gedeelte van het onderzoek,nbsp;voor zoover het met de Spirochaeten verband houdt. Denbsp;gang van het onderzoek was als volgt:
Kalf 19, 6 maanden oud, in de stallen van het laboratorium, uit een Australisch, gemporteerd rund geboren. Aatigenomen kon worden, dat het dier voor de verschillendenbsp;in Indi bekende piroplasmen gevoelig was, hetgeen inderdaad het geval bleek te zijn. Dit kalf werd 26 Octobernbsp;1912 subcutaan ingespoten 40 ccM. gedefibrineerd bloednbsp;van een zeer mageren stier, afkomstig uit de Karo-Batak-I au den (Sumatra).
Het op eeiiige aclitereenvolgende dagen verrichte microsco-pisch bloedonderzoek van dezen stier had een negatief resultaat, hetgeen bij chronische piroplasmoselijders nietsnbsp;ongewoons is.
-ocr page 285-233
Kalf 19 vertoonde na 22 dagen het typische verloop der anaplasmose-infectie: de temperatuur, die te voren steedsnbsp;beneden 39.5 was gebleven, steeg 18 November in hetnbsp;verloop van 24 uren tot 40.7, bleef 6 dagen schommelennbsp;tusschen 39.4 en 40.3, om van 2428 November geregeldnbsp;te dalen tot 38.2. Daarna werd een vrij onregelmatigenbsp;temperatuur waargenomen, zelden beneden 39 in den morgen, meestal boven 39.5 in den avond, met enkele verheffingen s avonds tot 40.3.
Van 1828 November werden anaplasmen in het bloed gezien. Het verloop der P. bigeminum-infectie was nietnbsp;zoo typisch. Waar meestal bij gevoelige runderen na sub-cutane injectie van bloed van dieren, die de ziekte hebbennbsp;doorstaan, de temperatuurreactie na 710 dagen optreedtnbsp;en tegelijk parasieten in het bloed kunnen worden aangetoond,nbsp;bleven bij kalf 19 deze verschijnselen uit; eerst 5 dagen nanbsp;het begin der anaplasmenreactie werd het P. bigeminiimnbsp;waargenomen, de parasieten waren in groot aantal aanwezig.nbsp;P. miitans werd niet gevonden, niettegenstaande dagelijkschnbsp;bloedonderzoek van 26 October 1912 tot 31 Januari 1913.
Kalf 29. Van kalf 19 werd den 17den Februari 1913 50 ccM. bloed intraveneus ingespoten bij kalf 29. Dit kalfnbsp;Was in September 1912 in de quarantaineplaats teSoera-baia uit een pas gemporteerde Nieuw-Zeelandsche koenbsp;geboren en 8 dagen na de geboorte naar de stallen vannbsp;het laboratorium overgebracht. Het dier bleek zeer gevoelig voor de zich in het bloed van kalf 19 bevindende piro-plasmen: 4 dagen na de infectie steeg de temperatuur totnbsp;40.6, schommelde gedurende 9 dagen tot 2 Maart tusschennbsp;39.6 en 40.6, om daarna tot 6 Maart beneden 40 te blijven.nbsp;Op 7 Maart steeg zij wederom tot 40.1, bleef hoog tot 10nbsp;Maart, om dan vrij snel te dalen tot 38.3 op 12 Maart.nbsp;Van af 12 Maart begon de temperatuur zich wederom langzamerhand te verheffen tot 40.1 op 20 Maart, waarna snellenbsp;daling optrad, zoodat na 24 uren de thermometer 38.8 en
-ocr page 286-na 48 uren 37 aanwees {zie temperatiiurcurve). Het kalf stierf 2 uren na deze laatste temperatuuropiiame op 22 Maart.
Behalve de liooge temperatuur, vertoonde het dier geringen eetlust, constipatie en daarna diarrhee, bovendien snellenbsp;vermagering. Gedurende de laatste 3 dagen kon het nietnbsp;meer opstaan en nam geen voedsel tot zich. De zichtbarenbsp;slijmvliezen waren zeer anaemisch en een weinig icterisch.
P. bigeminiim kon in de bloedpreparaten worden aangetoond van 21 Februari2 Maart, daarna niet tot 8 Maart, terwijl verder geregeld tot den dood een grooter of kleinernbsp;aantal dezer parasieten te vinden was.
Anaplasma marginale vertoonde zich op de 20sten dag na de infectie in zeer groote hoeveelheid; het onderzoeknbsp;op deze parasieten had tot den dood steeds een positiefnbsp;resultaat. P. mutans werd van af den 31sten dag na denbsp;infectie tot aan den dood gevonden. De bloedveranderingennbsp;bestonden in anisocytose, polychromasie, poikilocytose, ba-sophile granulaties. Drie dagen voor den dood werdennbsp;in de gefixeerde en gekleurde bloedpreparaten eenige opnbsp;spirochaeten gelijkende organismen gezien, die de beidenbsp;laatste dagen in aantal toenamen; kort voor den dood wasnbsp;het bloed als het ware ermede overstroomd. De gevondennbsp;organismen, welke zich volgens Giemsa zwak blauw kleuren, zijn spiraalvormig gebogen lichamen, iets korter dannbsp;de trypanosoma Evansi, doch veel dunner. De grootstenbsp;exemplaren zijn ongeveer 2530 micra lang en 1/3 micranbsp;breed; er beslaat echter in de lengte groote verscheidenheid.nbsp;De beide einden loopen zeer dun uit, overigens zijn denbsp;spirochaeten over de geheele lengte van gelijke dikte. Hetnbsp;aantal windingen varieert van 1 tot 6 {zienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tenge
volge van de groote bewegelijkheid en buigbaarheid van den parasiet, doet hij zich in de gefixeerde preparaten ondernbsp;verschillende vormen voor: gebogen in spiraalvorm, S-vormnbsp;en 8-vorm, terwijl meermalen ook den ringvorm, waarbij dannbsp;de beide uiteinden elkander raken of kruisen, werd gezien. De
S Maandamp;v oiid,je6oren i de ^uaranaine ie Soerahya,
daarrut sleede op.' sial lahoradorium. verbleoerh-.
Bloed kalf 29. vlak voor den dood, P. bigeminam P. mtttans, Anaplasma marginale, spirochaeten.nbsp;vergr. 667 maal.
-ocr page 290-I ■■ nbsp;nbsp;nbsp;.,;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.'•*^8
V- ( Wr:-''y»'']'
235
parasieten kleuren zich gemakkelijk met Giemsa, doch ook met waterige oplossingen van de gebruikelijke ani-linekleurstoffen. De kleuring is gelijkmatig, het geluktenbsp;niet chromatinelichamen aan te toonen. Een flagellum bestaatnbsp;niet, doch het ectoplasma vormt een onduleerende membiaart,nbsp;die het geheele protoplasrnalichaarn omgeeft. Het meeren-deel der parasieteij ligt vrij in het bloedplasma, soms tegennbsp;de bloedcellen aan of ze gedeeltelijk bedekkend, sommigenbsp;geven den indruk in de roode bloedlichaampjes te liggen.nbsp;In het ongekleurde preparaat (een druppel bloed tusschennbsp;voorwerp- en dekglas) wordt de aandacht spoedig op denbsp;aanwezigheid der parasieten gevestigd. Men ziet enkelenbsp;bloedcellen in trillende beweging, bij nauwkeurig bezien ontdekt men dan het spiraalvorrnig lichaampje, dat golfvormignbsp;beweegt of trilt en, indien er ruimte is, snel door het gezichtsveldnbsp;gaat om zich naar andere bloedlichaampjes te begeven.
Direct na den dood was het aantal parasieterr zeer groot, bij een vergrooting met Zeiss apochrom. olie-imm. 1.5 ennbsp;comp. oculair 4 werden in elk gezichtsveld 3 a 4 exemplaren gezien.
De sectie gaf hoofdzakelijk het beeld van subacute ana-plasmosis: cadaver sterk vermagerd, anaemisch en licht icterisch; in de subcutis, vooral aan schouders en borstnbsp;oedemateuze infiltraties, het vet is veranderd in een waterige, gelatineuze massa. Milt vergroot met weeke papperige pulpa; lever en nieren vettig gedegenereerd ennbsp;gezwollen. Lichte ontsteking van het dunne darmkanaal.nbsp;Het mesenterium sereus genfiltreerd, mesenteriale en anderenbsp;lymphklieren oedemateus gezwollen. Er bestond verdernbsp;longoedeem, terwijl de hartspier week en vettig gedegenereerd, het pericardium sereus genfiltreerd was.
Behalve de spirochaeten werden in bloedpreparaten, direct na den dood gemaakt, P. bigeminum, P. mutans en Anaplas-men in vrij groote hoeveelheid aangetroffen. In preparaten vannbsp;nier- en miltweefsel waren de spirochaeten zeer spaarzaam.
-ocr page 292-236
De gevonden spirocliaete komt niorpliologiscli overeen met de Sp. Theileri, welke is waargenomen bij runderennbsp;in Z. Afrika, Kam e run en Daressalum. Dezelfdenbsp;parasiet is gevonden bij clu'neesclie buffels door Heanly,nbsp;terwijl hij volgens de onderzoekingen van Dodd identisclinbsp;is met de bij het schaap (Theiler) en het paard (Stordy),nbsp;eveneens in Z. en O. Afrika, in het bloed geconstateerdenbsp;spirochaete. Die van het schaap is ook door Martoglionbsp;in N. Afrika gezien.
Teneinde de spirochaete nader te determineeren, zijn infectieproeven ingesteld bij een uit Australi gemporteerd rund, een Australisch paard, een schaap, een perkoe-toet en een marmot. Alleen bij het rund (no. 18) geluktenbsp;het de spirochaete aan te toonen. Bedoeld rund was innbsp;Mei 1912 gemporteerd en in Juli d.v. ingespoten met bloednbsp;van een mager kalf, afkomstig van een der melkerijen tenbsp;Batavia; dit dier was drager van P. bigeminum, P. mu-tans en Anapiasma marginale. Rund 18 doorstond dezenbsp;infecties.
Van af 12 September 1912 was de ochtendtemperatuur beneden 38.8 en de avondtemperatuur beneden 39.5 gebleven, het dier verkeerde in goeden voedingstoestand.
22 Maart 13. Intraveneus 20 ccM. bloed van het pas gestorven kalf 29. (bevatte P. bigeminum, P. mutans, ana-plasmen, spirochaeteii).
24 nbsp;nbsp;nbsp;Maartnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;13.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ochtendsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;39.1,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;avondsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;39.2;
25 nbsp;nbsp;nbsp;Maartnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;13.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ochtendsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;39.4,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;avondsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;39.5;
26 nbsp;nbsp;nbsp;Maartnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;13.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ochtendsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;39.5,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;avondsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38.8.
Daarna bleef de temperatuur wederom beneden 39, zoowel s morgens ais s avonds.
Op den 25sten Maart, dus 3 dagen na de infectie, bevatte het bloed enkele anaplasmen en zeer vele P. mutans ennbsp;spirochaeten, daarna zijn laatstgenoemde parasieten nietnbsp;meer gezien. Behalve de temperatuursstijging zijn geen ziekteverschijnselen waargenomen. Wat betreft het verloop dezer
237
experimenteele infectie bij het rund, bestaat overeensteiii-niing met de resultaten, die met Sp. Theileii zijn verkregen. Dat het overbrengen der spirochaete bij het schaap en hetnbsp;paard niet gelukte, kan zijn oorzaak vinden in de omstandigheid, dat beide dieren, die gernimen tijd in I n d i waren,nbsp;feeds vroeger eene spontane infectie kunnen liebben doorstaan. Deze experimenten zullen echter worden herhaald.
Uit het verloop van het onderzoek blijkt, dat de spiro-Cliaete van kalf 29 afkomstig moet zijn van het magere Batakrund. Dat de parasieten niet direct bij kalf 19 zijnnbsp;gevonden, behoeft geen verbazing te verwekken daar zij,nbsp;indien zij in gering aantal in het bloed voorkomen, gemakkelijknbsp;over het hoofd worden gezien, vooral indien uitsluitend gefixeerde bloedpraeparaten worden onderzocht, zooals bij kalfnbsp;19 het geval was. Bovendien was onze aandacht nog niet opnbsp;dezen parasiet gericht.
Het verdient aanbeveling bij het onderzoek naar spiro-chaeten praeparaten van het levende bloed te gebruiken, zij zijn daarin gemakkelijker te vinden dan in gefixeerdenbsp;praeparaten.
Daar momenteel geen gevoelig rund aanwezig was om door inspuiting van bloed na te gaan of kalf 19 werkelijknbsp;drager van spirochaeten was, is een herhaalde infectienbsp;bewerkstelligd, ten einde bij dit kalf vast te stellen of immuniteit bestond, hetgeen op de vroegere infectie met bloednbsp;van het Batakrund no. 40 zou moeten berusten.
Kalf 19 is daarom met spirochaetenhoudend bloed van rund no. 18 ingespoten, en vertoonde geen reactie. Spirochaeten werden niet aangetoond, zoodat aangenomen dient tenbsp;worden, dat dit dier immuun en reeds drager der parasietennbsp;was. Ook blijkt uit het onderzoek, dat het kalf van B a t a v i anbsp;geen drager van spirochaeten was; immers rund 18, datnbsp;Vroeger met bloed van dit kalf was ingespoten, was welnbsp;immuun geworden tegen de genoemde piroplasmen, dochnbsp;was nog gevoelig gebleven voor de spirochaeten.
-ocr page 294-238
Opmerking verdient, dat tijdens de reactie op de spiro-chaeten bij rund 18, ook het P. mutans en het Anaplasma zich gedurende n dag in vermeerderde hoeveelheid vertoonden.
Buitenzorg, 1 Mei 1923.
-ocr page 295-[Uit de Inlandsche veeartsenschool te Buitenzorg.] Boosaardige dekziekte in de Preanger,nbsp;DOOR
Dr. Q. LEURINK.
Op den 29sten April I.l. werden twee gouvernements-dekliengsten, welke gestationneerd waren in het district Tjidainar, afdeeling Tjiandjoer van de Preanger-Regentscliappen, ter behandeling in de kliniek dernbsp;Inlandsche veeartsenschool aangeboden. Door den gouver-nementsveearts was bij hengst no. 54 laryngitis en bron-chitis gediagnostiseerd, terwijl no. 230 verdacht werd aannbsp;surra te lijden.
Laatstgenoemde liengst verkeerde in een niet al te besten voedingstoestand, was echter opgewekt, had een gezondnbsp;uiterlijk, doch scrotum, koker, buikstreek en achterbeenennbsp;waren vrij sterk oedemateus gezwollen. De zwelling vannbsp;de buikstreek strekte zich tot tusschen de voorbeenen uit.nbsp;De penis hing half uit den koker.
Zoowel in stap als in draf vertoonde het dier een eenigs-zins waggelenden gang in de achterband.
Bovengenoemde symptomen wettigden dus wel het vermoeden op surra en van af den SOsten April werd daarom dagelijks een versch en een gefixeerd bloedpraeparaatnbsp;onderzocht, terwijl de temperatuur 2 maal daags opgenomennbsp;werd.
Uit de bijgevoegde temperatuurlijst blijkt, dat de temperatuur van 30 April tot en met 8 Mei nooit boven de
-ocr page 296-240
38.5'C. steeg. Het onderzoek van de bloedpraeparaten had in dit tijdsverloop steeds een negatief resultaat.
De zwelling van de bnikstreek breidde zich meer en meer naar ter zijde uit, zoodat deze, oorspronkelijk een hand breed,nbsp;meer dan dubbel zoo groot werd. Later ging zij weernbsp;terug, doch is tot heden (5 Juni) niet verdwenen. Zoowelnbsp;de zwelling van scrotum en koker, als die onder den buiknbsp;werd langzamerhand vaster, terwijl het oedemateuze karakternbsp;minder werd. Ongetwijfeld moet dit worden toegeschrevennbsp;aan induratie, die optrad door het langdurige bestaan.nbsp;Eetlust, temperament, defeacatie, nrineloozing enz. warennbsp;volkomen normaal.
Daar op den 7den Mei surratrypanosomen nog steeds niet waren aangetoond en het verloop der temperatuur niet opnbsp;snrra wees, werd een onderzoek ingesteld op dourine. Ernbsp;bestond aanleiding aan deze ziekte te denken, op grondnbsp;van de overeenkomstige verschijnselen, doch vooral in verband met de omstandigheid, dat de hengst afkomstig wasnbsp;uit de Preanger, waar vroeger deze trypanosomiase gerui-men tijd is vrgekomen. Er werden praeparaten gemaaktnbsp;van het oedeemvocht uit den omtrek der geslachtsorganennbsp;en van slym uit de urethra. Het onderzoek van beidenbsp;praeparaten viel negatief uit.
Op den ochtend van den Qden Mei werden op den rechter-borstwand en rechter flankstreek twee, vrijwel ronde zwellingen opgemerkt, ter grootte van een handpalm, volkomen gelijkende op de bekende Thalerflecken van dourine ennbsp;stond de clinische diagnose kwaadaardige dekziekte hiermee vrijwel vast. (Zie figuur 11).
Denzelfden morgen werden nogmaals meerdere praeparaten van het urethraalslijm en van vocht uit deze Thalerflecken gemaakt. De hengst werd hiervoor op den grond geworpen en na te- voorschijn-brenging van de roede werdnbsp;getracht door middel van een aan het uiteinde met eennbsp;oogje voorziene ijzerdraad diep uit de urethra wat slijm te
-ocr page 297- -ocr page 298- -ocr page 299- -ocr page 300- -ocr page 301-241
verkrijgen. Na eenige moeite gelukte het genoeg slijm voor een drietal praeparaten te verzamelen. Later werd voornbsp;het verkrijgen van urethraalslijm gebruik gemaakt van eennbsp;sleufsonde, die in de urethra gebracht en waarmede vervolgens langs het urethraalslijmvlies gekrabd werd. Opnbsp;deze manier krijgt men gemakkelijk een meer dan voldoendenbsp;hoeveelheid.
Na vrij lang zoeken werden in het eene praeparaat n trypanosoom, in het tweede meerdere en in het derde geennbsp;trypanosomen gevonden. Het bestaan van dourine stondnbsp;hiermede vast.
Er zij hier op gewezen, dat in meerdere praeparaten de gevonden trypanosomen vrij onduidelijk waren. Misschiennbsp;is de oorzaak hiervan degeneratie, tengevolge van het verblijf in het urethraalslijm. Figuur 1 geeft de meest duidelijke, welke gevonden werden.
In de praeparaten, gemaakt uit het vocht der zwellingen, konden geen trypanosomen worden aangetoond. Van dennbsp;Qden Mei tot den 5den Jmii werd daarop 3 maal daags denbsp;temperatuur opgenomen, die echter steeds onder de 38.5 C.nbsp;bleef, behalve van 17 tot en met 21 Mei. Den 17den Meinbsp;was de morgentemperatuur plotseling 39.5 C. om s middagsnbsp;te stijgen tot 39.9 C. en s avonds tot 40,5 C. Reeds dennbsp;volgenden dag was de temperatuur aanmerkelijk gedaaldnbsp;om de daaropvolgende dagen steeds wat te dalen en opnbsp;den 22sten Mei niet boven de 38.5 C. te komen.
Van af 14 Mei werd dagelijks een praeparaat gemaakt uit de oedemateuze zwellingen van scrotum en koker, echternbsp;zonder ooit n trypanosoom te kunnen vinden. Het werdnbsp;daarom den 27sten Mei gestaakt.
Af en toe werden verder bloedpraeparaten gemaakt, echter met negatief resultaat. Zelfs in het tijdsverloop van 17 totnbsp;en met 21 Mei, toen de temperatuur aanmerkelijk verhoogdnbsp;was en dus de kans op het vinden van trypanosomen in hetnbsp;bloed het gunstigst was, kon geen enkele worden aangetoond.
-ocr page 302-De Thalerflecken op den 9den Mei gediagnostiseerd, waren reeds den volgenden dag veel minder duidelijk ennbsp;waren den 14den Mei geheel verdwenen.
Den 16den Mei traden nieuwe Thalerflecken op, n.1. een drietal op den linkerborstwand en een zeer mooie ter plaatsenbsp;van de broekspieren. Ook zij verdwenen na enkele dagen.nbsp;Na dien zijn nog meerdere keeren deze zwellingen meernbsp;of minder duidelijk opgetreden. Locale verschijnselen innbsp;den vorm van zweertjes of litteekens van genezen zweertjesnbsp;konden op roede en koker niet worden waargenomen. Denbsp;eenigszins waggelende gang in de achterhand is tot op 5nbsp;Juni niet geprogresseerd, terwijl de voedingstoestand innbsp;dien tijd aanmerkelijk verbeterde. Het dier is op 5 Juninbsp;overgegaan aan het laboratorium voor het doen van verdere onderzoekingen.
Dekhengst no. 54 werd op den SOsten April onderzocht. De clinische diagnose luidde chronische laryngitis, bronchitis en catarrhale pneumonie, waarvoor het dier in behandeling werd genomen. Toen echter de Inspecteur van dennbsp;B. V. D. mij op den 22sten Mei mededeelde, dat deze hengstnbsp;in denzelfden stal had gestaan als de vorige en dat zijnbsp;beide dezelfde merries dekten, werden van dit dier opnbsp;den 23sten Mei praeparaten van het urethraalslijm gemaakt,nbsp;echter met negatief resultaat. Van toen af werd het diernbsp;ook geregeld gecontroleerd op het eventueel optreden vannbsp;Thalerflecken en oedemateuze zwelling der geslachtsorganen. Den 28sten Mei werden enkele onduidelijke Thalerflecken op den linker borstwand waargenomen en hadnbsp;op dien zelfden dag een herhaald onderzoek van het urethraalslijm een positief resultaat. Oedemen aan geslachtsorganen of buik traden niet op.
In het verloop van de pTieumonie en bronchitis was onderwijl, niettegenstaande de behandeling, nog absoluut geen verbetering te bespeuren, terwijl de voedingstoestand, dienbsp;bij aankomst reeds slecht te noemen was, er evenmin op
-ocr page 303-243
verbeterd was. Aan den Inspecteur van den B. V. D. werd daarom vergunning gevraagd het dier af te mogen maken,nbsp;hetgeen op 6 Juni 1.1. is geschied. Bij de sectie werd denbsp;clinische diagnose laryngitis, bronchitis en catarrhale pneumonie bevestigd. Verder werd nauwkeurig nagegaan ofnbsp;zweren of litteekens op roede en koker waargenomen kondennbsp;worden; dit was niet het geval. Tevens ontbraken oedemennbsp;aan scrotum en koker.
Uit bovenstaande blijkt, dat beide hengsten leden aan dezelfde ziekte als die, welke van 19001902 in hetnbsp;S o e m e d a n g s c h e heerschte en die sedert 1906 niet meernbsp;is waargenomen. Zij werd het eerst geconstateerd in S o e-medang door Hubenet in 1900 en nader onderzocht doornbsp;DE Does. In 1904 en 1905 werd ze door B. Vrijburg innbsp;K ra wang waargenomen onder dezelfde verschijnselen alsnbsp;door DE Does beschreven. Sedert dien echter is er nooitnbsp;meer van gehoord en begon de meening zich te vestigennbsp;dat deze ziekte uitgeroeid was.
De Does wijst op de verschillen met de dourine, zooals die elders wordt waargenomen en hoofdzakelijk bestaandenbsp;in veel geringere mortaliteit en het niet voorkomen dernbsp;trypanosomen in het bloed en zeer spaarzaam in de zwellingen. Dit komt geheel overeen met hetgeen door mij bijnbsp;beide hengsten waargenomen is en met hetgeen B. Vrijburgnbsp;in deel 18 dezer Bladen in afl. 3 heeft medegedeeld vannbsp;de gevallen door hem in Krawang gezien.
In het bloed kon ik nooit trypanosomen aantoonen, zelfs niet in het oedeernvocht der zwellingen. Echter vindt mennbsp;ze vrij geregeld, zij het dan ook spaarzaam in het slijm vannbsp;het urethraalslijmvlies afgekrabd.
Ook bij deze hengsten was het verloop zeer goedaardig.
Hengst no. 54 toch vertoonde cliniscli geen enkel karakteristiek verschijnsel, niettegenstaande waarschijnlijk zijn weerstandsvermogen door het tegelijkertijd lijden aan eennbsp;pneumonie en bronchitis, verminderd was. De algemeene
244
toestand werd bovendien in het verloop van een maand betrekkelijk weinig slechter.
Bij hengst no. 230 werd zelfs de algemeene toestand in een maand beter en de zenuwverschijnselen (geringe paresenbsp;van de achterhand) progresseerden niet.
Voor een meer nauwkeurige beschrijving van de Thaler-flecken, oedeemen en parasieten, verwijs ik naarde mede-deelingen daaromtrent, gegeven door DE Does in deel 13 en 14 dezer Bladen.
Het behoeft m.i. geen betoog, dat bovenbeschreven gevallen niet op een nieuw gemporteerde infectie berusten. Er bestaat zoo goed als geen twijfel, dat de dourine van af 1900nbsp;tot nu toe in de Preanger is voorgekomen. Dat zij sedert 1906 niet meer is waargenomen, zal daaraan moetennbsp;worden toegeschreven, dat, zooals zoo vaak met dergelijkenbsp;epizotien gebeurt, het lijden steeds goedaardiger in zijnnbsp;verloop wordt en dat de clinische verschijnselen steedsnbsp;minder duidelijk worden. Bovendien spreekt het van zelf,nbsp;dat in de moeilijk te bereizen streken, zooals de Z. Preanger een deskundige controle slechts zelden en dan nognbsp;met groote moeite en onder ongunstige omstandigheden kannbsp;geschieden.
Meerdere dieren in die streken zullen natuurlijk aan dourine lijden. Het verdient daarom aanbeveling in de eerste plaats alle merries, welke door genoemde hengsten gedekt zijn,nbsp;en dus in de dekregisters voorkomen, nauwkeurig clinischnbsp;te onderzoeken en daarbij van tijd tot tijd praeparaten vannbsp;het scheedeslijm op trypanosoma equiperdum te onderzoeken Dit laatste is absoluut noodzakelijk, daar zooals hengstnbsp;no. 54 heeft bewezen, de symptomen soms zoo weinig karakteristiek en duidelijk zijn, dat alleen het microscopischnbsp;onderzoek de diagnose kan doen stellen. Aan het Vee-artsenijkundig laboratorium kunnen deze praeparaten ternbsp;onderzoek worden gezonden.
Ook een nauwkeurig onderzoek der in de Preanger
-ocr page 305-245
gestationiieerde dekhengsten is noodzakelijk om zekerlieid te krijgen aangaande de uitbreiding der ziekte, teneindenbsp;een rationeele bestrijding te kunnen doorvoeren. Het zalnbsp;echter moeilijk, zoo niet onmogelijk zijn, de ziekte bij denbsp;beslaande toestanden uit Ie roeien, te meer daar een aantalnbsp;paarden in de Z. Preanger in lialf vvilden toestand levennbsp;en een geregeld onderzoek dezer dieren zeer bezwaarlijknbsp;gaat.
Temperatuurlijst hengst No. 230. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
246 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
D INSTRUCTiN INZAKE DE BESTRIJDING VAN ANTRAX (MILTVUUR) BIJ ALLE VEE, (Stbldnbsp;1912 no. 435, hoofdstuk C) EN HAARnbsp;TOEPASSING IN DE PRAKTIJK,
DOOR
Het volgende werd mij in de pen gegeven naar aanleiding van een geval van miltvuur voorkomende in een melkerijnbsp;te B., waarbij het dus noodig was de maatregelen, zooalsnbsp;zij in de nieuwe wet zijn voorgeschreven, toe te passen,nbsp;terwijl de uitvoerbaarheid aan de praktijk kon wordennbsp;getoetst.
In de in den titel aangegeven instructin vinden we nergens iets over den uitvoer en verkoop van melk afkomstig van een vanwege miltvuur afgesloten erf. Alleen wordnbsp;in 1 gesproken van het storten van meststoffen en uitvloeiingen (maar hieronder kan men toch geen melk rekenen)nbsp;in daarvoor gegraven putten, mits zij afkomstig zijn vannbsp;ziek vee (dus niet van verdacht).
Wel vinden we in Stbl. 1912 no. 432, 2de afdeeling, art. 3 al. 1 sub h, verbod voor bepaalde kringen of streken,nbsp;van: 2quot; den uitvoer van andere dieren en van alle zaken,nbsp;welke gevaar voor verbreiding der ziekte opleveren.
Dit alle zaken omvat natuurlijk ook melk, en dus zou dit artikel kunnen worden toegepast in het onderhavigenbsp;geval.
Intusschen is het toch gewenscht, waar voor elke ziekte afzonderlijke instructies in een bepaald hoofdstuk wordennbsp;gegeven, de aandacht op de melk te vestigen, waar ditnbsp;noodig is, evenals dat in de Hollandsche en in de Duitsche
-ocr page 308-wet is geschied. In de Hollandscli wet vinden vve: Besluit van 10 Juli 1896 104, waarbij nader wordt bepaald, welke ziekten van het vee voor besmettelijk worden gehouden en welke der in de wet van 20Juli 1870 (Stbl. no. 131)nbsp;genoemde maatregelen bij het heerschen of bij het dreigennbsp;van elke dier ziekten moeten toegepast worden, 12nbsp;maatregelen tegen het miltvuur bij alle vee. Sub 94 vannbsp; 12 staat: Bij afsluiting van besmette hoeven, erven ofnbsp;weiden ingevolge het in art. 2 sub 6 van dit besluit bepaalde is verboden: invoer in-en uitvoer uit den afgeslotennbsp;kring van vee; daar waar en zoolang en voor zoover alsnbsp;dit door den districtsveearts noodzakelijk wordt geacht, isnbsp;verboden uitvoer van melk uit den afgesloten kring, en uitnbsp;besmette niet afgesloten hoeven, erven of weiden.
In de Duitsche wet zien we: Instruction: 8, al. 2, Jeder verkauf oder Gebrauch einzelner Teile, der Haare, der Wolle,nbsp;der Milch onder sonstige Produkte von milzbrandkrankennbsp;oder der Seuche verdachtigen Tieren ist zu verbieten.
In beide landen wordt dus in het bijzonder nog de aandacht op de melk gevestigd, en m.i. zeer terecht, want lezen wenbsp;wat Hutyra en Marek in hun Spezielle Pathologie ii.nbsp;Therapie der Haustiere, BI. 1, onder Hoofdstuk 1, Milzbrandnbsp;(Anthrax) er van zeggen, dan zien we, dat deze schrijversnbsp;er op wijzen, dat de mest van zieke dieren des te gevaarlijker is, omdat ze niet alleen bacillen, maar ook sporennbsp;bevat, en verder wordt er op gewezen, dat niet alleen denbsp;zieke, maar ook de gezonde dieren niet zelden sporendragers zijn. Deze dieren, waar bij de bestrijding niet zoonbsp;de aandacht aan wordt gewijd, mede al doordat in de instructie bijna uitsluitend van de zieke dieren wordt gesproken,nbsp;leveren dus een niet gering te schatten gevaar op.
Het zij hier terloops opgemerkt, dat dus niet alleen de mest van zieke, maar van alle dieren op den besmettennbsp;stal in de in art. 1 van de instructie genoemde putten dientnbsp;te worden gestort. Het hoeft wel geen betoog, dat geen
-ocr page 309-249
melk een melkerij verlaat, zonder met mest te zijn vervuild, dus i.c. met sporen kan zijn genfecteerd. Nu mag hetnbsp;voor bekend gelden, dat miltvuursporen een verhitting vannbsp;110 C. een uur lang kunnen verdragen, zonder er hunnbsp;levensvatbaarheid bij in te boeten, zoodat dus koken vannbsp;de melk, zooals dat bij mond-en klauwzeer is voorgeschreven, in dit geval van geen beteekenis is.
Om zekerheid te hebben, dat geen bacillen of sporendragers zich onder de verdachte en gezonde dieren bevinden, zou gedurende eenige dagen de mest bacteriologisch opnbsp;miltvuur moeten worden onderzocht, iets wat in de praktijknbsp;ondoenlijk is.
Er schiet dus niets anders over, dan de melk van de consumptie en het verkeer uit te sluiten en vooral welnbsp;het eerste, waar melk een' artikel is, dat bovendien alsnbsp;voornaamste voedsel door kinderen, aan ingewandsziektennbsp;lijdende personen en reconvalescenten wordt gebruikt, cata-gorien, die voor een darminfectie in de eerste plaats innbsp;aanmerking komen.
Uit een en ander blijkt wel, dat de samenstellers van de wet er niet aan gedacht hebben te voorzien in gevallennbsp;van miltvuur op een melkerij. Het is dus noodzakelijk innbsp;de instnictin voor miltvuur nog op te nemen een alinea,nbsp;Waarbij uitvoer van melk uit een wegens besmetting afgesloten stal of erf en de verkoop daarvan wordt verboden, terwijl ook de mest van de gezonde dieren behoorlijk dient tenbsp;worden onschadelijk gemaakt.
Dat dit een financieel bezwaar oplevert voor den eigenaar spreekt van zelf, maar dat doet het bij mond-en klauwzeernbsp;ook, zij het dan niet in zoo hoogen mate, maar liet is hetnbsp;algemeen belang, dat in deze voorgaat.
Ten slotte nog iets over het kenbaar maken van de besmette plaatsen door een plank. In onze Indische wet (Stbl.nbsp;1912 no. 432, art. 23, al. 1 sub m.) staat: Kenbaarmakingnbsp;van de toegangen tot de plaatsen, waar ziek of verdacht
-ocr page 310-vee afgezonderd is enz. en plaatsing aan de toegangen van een paal, waaraan, een plank voorzien van de woordennbsp;besmettelijke veeziekte en de naam der ziekte ook in allenbsp;ter plaatse gesproken inlieemsclie talen, sic!
In de instructies voor miltvuur zien we een herhaling van dit artikel, aangepast voor deze ziekte. In de Hol-landsche wet wordt, nadat van kenbaarmaking op bovenbedoelde wijze is gesproken iiog aangegeven (wet vannbsp;20 Juli 1870, Stbl. 110 131 2 en sub 18 G) De stof, vormnbsp;en grootte van deze kenteekenen worden door onzen minister van W. H. en N. (i.c. Directeur van L. N. en H.)nbsp;vastgesteld en door middel der Staatscourant ter openbarenbsp;kennis gebrach. Daar kan men dus zien, hoe zoon planknbsp;er moet uitzien, welken vorm en grootte de letters moetennbsp;hebben enz. Voor Indi is mij daarvan niets bekend,nbsp;alle aanwijzing ontbreekt; gevolg: de qualificatie planknbsp;is aan de luim en de inzichten van (meestal) het (Inlandsch)nbsp;Bestuur overgelaten, dat er niets tegen kan hebben, als eennbsp;belanghebbende zich wil vergenoegen met een plank vannbsp;enkele vierkante cM. oppervlakte, waarop in miniatuurlettersnbsp;het vereischte staat aangegeven. Zulke planken treft mennbsp;dan ook meermalen aan, liefst het onderst-boven aangebracht, meestal ontbreken ze geheel!
DOOR
P. ZIJP.
Daar ik nog nooit een geval van deze ziekte uit Indi beschreven heb gezien, en ook nooit vernomen, dat kalfziekte hier voorkomt, acht ik mijn geval vermeldenswaard.nbsp;Het betrof een 3 a 4 jaar geleden gemporteerde Australische koe, die 15 L melk gaf en voor de 4de maal geworpen had. Ik werd ongeveer 36 uur na het kalven
-ocr page 311-251
geroepen, omdat het dier niets at en veel lag. De nageboorte was 4 uur na het kalven gekomen. Bij mijn komst lag het dier wel in de specifieke houding met dennbsp;kop zijdelings op den borstwand. Echter toen temperatuurnbsp;werd opgenomen, stond het dier van zelf (met eenige moeite)nbsp;op. Temperatuur 39.1, pols iets versneld; vaste droge faecesnbsp;werd in kleine hoeveelheid ontlast. Ik meende te doen tenbsp;hebben met constipatie en zwakheid na het kalven. Eennbsp;dosis sulfas natricus werd ingegeven. De volgenden morgen werd ik opnieuw geroepen. Het dier lag nu plat, bijnanbsp;levenloos, temperatuur 39, pols versneld, de ademhalingnbsp;eveneens en oppervlakkig. Het rectum gevuld met drogenbsp;mest, die niet ontlast werd; de blaas vol urine, die ook nietnbsp;afvloeide. Besloten werd de kalfziekte-therapie toe te passen.nbsp;Het uier werd tot een flinke spanning opgepompt, daarnanbsp;wat gemasseerd, de blaas geledigd en 12 gram kamferspi-ritus ingespoten. Ongeveer 3 uur na deze bewerkingennbsp;was de koe aanmerkelijk beter en 5 uur later stond hetnbsp;dier. Dit frappant succes van de therapie bewijst het bestaan der kalfziekte voldoende.
-ocr page 312-[Uit het Jarhbucli fr wissenschaftliche iind praktische Tierzucht. Jahrgang 6.]
D. E. Weber heeft aan de rundveestalleii van de veeart-senijkundige hoogeschool te Dresden (in Duitscliland is aan elke veeartsenijschool een Rassestal verbonden) onderzoekingen gedaan omtrent de rectaaltemperatnur bijnbsp;runderen, en de vraag bestudeerd of de temperatuur eenenbsp;aanwijzing zou zijn voor de oplianden zijnde baring bij denbsp;koe. De gemiddelde temperatuur van niet drachtige runderen is 3839'/2C., van zwaar drachtige 39'/2 tot 40V2C.
De gemiddelde dageiijksche schommelingen zijn bij de eerste 0,54C., bij de laatste 0,78'C.
Koud water drinken en melken liebben geen invloed op de temperatuur. Een vrij geforceerde beweging in stapnbsp;gedurende een half uur veroorzaakt eene verheffing van 0,5.nbsp;Voedselopname heeft eene stijging van 0,25 tengevolge.
W. stelde vast, dat de temperatuur bij drachtigheid zeer langzaam stijgt, in de laatste maand echter duidelijk merkbaar. De avondtemperatuur werd als maatstaf genomen.
Gemiddeld 28 (12 tot 52) uren voor het kalven daalt de temperatuur merkbaar, gemiddeld tot 0,9 C. Nauwkeurigenbsp;waarnemingen kunnen den dag van het kalven aanwijzen.nbsp;Die van W. toonden aan, dat bij zwakke bronst geen, bijnbsp;zeer duidelijke bronst eene verheffing van 0,7 tot 1C. waarnbsp;te nemen viel.
Aan een 3 tal dissertaties van O. Israel, H. Henseler, en B. Hardt over:
de samenstelling van het pljpbeen bij paarden voor snelle en voor langzame gangen;
-ocr page 313-het soortelijk gewicht en de chemische samenstelling van het pijpheen hij paarden voor snelle en voor langzame gangen-, '
de chemische samenstelling van den metacarpus hij paarden voor snelle en voor langzame gangen, wordt het volgende ontleend.
De verscliillen tusschen deze twee zijn zeer gering.
De beenderen van de paarden voor langzame gangen hebben een weinig hooger procent aan verbrandbare stoffen, dus iets minder aan minerale stoffen; de chemischenbsp;samenstelling in procenten uitgedrukt gaf geen verschil.
Het S.G. van de beenzelfstandigheid is bij de stappers hooger dan bij de dravers; bij de laatste is het beennbsp;dus meer poreus.
De afmetingen van den beenwand zijn bij de stappers gunstiger dan bij de dravers. De wand is niet, zooalsnbsp;Kraemer beweerde dunner naarmate het been dikker is,nbsp;doch omgekeerd. Bij de stappers is de dikte van dennbsp;beenring ten opziclite van den omvang van het been gunstiger dan bij de dravers.
Israel trekt de conclusie, dat de dikte van den beenring in nauw verband staat met de Leistung.
Chemische verschillen bij oude en jonge paarden zijn niet waar te nemen.
*
* *
Maintz (Neusz) bericht over de werking van lecithine op het beenderengestel van jonge paarden, als volgt.
Lecitliine, eene in planten voorkomende organische phos-phorverbinding, oefent op den groei van de beenderen een bepaalden prikkel uit, zoodat het Pli. bevattend celweefselnbsp;in de beenderen vermeerdert.
Vroeger was zuivere lecithine zeer duur, thans veel minder, zoodat het bij het voedsel aan waardevolle jonge paarden met succes gegeven kan worden. Het is op haar plaats,
daar, waar de bodem lecithine-arme planten bevat.
*
* *
-ocr page 314-254
Dissertatie van E. Belz, De physiologische en klinische waarnemingen bij het herkauwen.
De beet blijft bij een volwassen rund gemiddeld 53 sec. in den mond; bij een kalf 55, bij een schaap 61, bij eennbsp;geit 70 sec.
Op n beet komen bij het rund gemiddeld 49 kauwbewegingen (3771), bij het kalf 60, by het schaap 78, bij de geit 60.
Bij alle herkauwers begint het herkauwen gemiddeld ^/4 tot Vjn uur na de opneming van het voedsel. Men heeftnbsp;bepaalde kauwperiodes, waarin onafgebroken gekauwdnbsp;wordt, deze duren 25 tot 35 minuten; zij varieeren het sterkstnbsp;bij de geit. Per dag komen 4 tot 6 zulke kauwperiodes.nbsp;Het voedsel passeert den slokdarm naar beneden of naarnbsp;boven met eene snelheid van circa 1 meter per seconde.nbsp;De pauze tusschen het passeeren van 2 beten is IV2 tot 2nbsp;seconden.
*
* *
Onderzoekingen van A. SCHEUNERT (Dresden) hebben die van Hofmeister tegengesproken, dat speeksel van hetnbsp;schaap cellulose gemakkelijk zou verteren. Noch het speekselnbsp;van het schaap, noch dat van andere herkauwers of vannbsp;het paard bevatten een enzym, dat cellulose oplost.
De cellulose-digestie moet geheel op rekening van mi-crorganismen worden geschoven.
VON Hoessein wist door proeven op honden aan te toonen, dat deze dieren cellulose niet verteren, zelfs nietnbsp;bij langdurige voedering.
*
* *
G. dERRiCO toonde in overeenstemming met de proeven van SCHPBACHS aan, dat gal of de galzure zouten de darm-peristaltiek verminderen in plaats van aan te zetten, zooalsnbsp;vroeger algemeen werd gedacht.
*
* *
-ocr page 315-255
D. E. Weber publiceerde waarnemingen over colostrum-nielk van koe, geit en schaap.
Het kolostnim van de koe.
De kleur is eerst geel, langzamerhand, na 3 tot 5 dagen, meestal den 5den dag na de baring, gewoon. De gele kleurnbsp;komt van de vetbolletjes. Bruine kleur wijst op bijmengingnbsp;van bloed of bloedkleurstof.
De consistentie is de eerste dagen dik vloeibaar, slijmerig, trekt draden. Na 25, meestal na 3 dagen is ze als van gewone melk.
De reuk is den eersten dag vaak zoetig, de smaak zoutachtig.
Het specifiek gewicht kort na het kalven is hoog, (1,060 tot 1,090).
Van 7 tot 9 dagen post partum zijn de vetbolletjes iets saamgeplakt, minder talrijk, meer verschillend in grootte.nbsp;De eerste 2 dagen meer geel gekleurd.
Reactie zwak amphoteer, soms de eerste 2 a 3 dagen iets meer zuur.
Het vetgehalte is meest iets minder dan van gewone koemelk, echter meer wisselend.
2 tot 4 dagen na den partus stolt het bij koken.
Coagulatie bij de alcoholproef ziet men na 4 tot 12 dagen. Dit kan echter zeer varieeren (van 2 tot 75 dagen),nbsp;daar het sterk wordt benfluenceerd door lichte en zwarenbsp;bevallingen.
De zuurgraad van het eerste kolostrum zweeft tusschen 11,5 en 18, is meestal na 7 dagen normaal.
Op den dag na het kalven vindt men in het kolostrum meest geen, de volgende dagen slechts weinig oxjdse, later meer.
Voor gewone doeleinden is de koemelk goed, als consistentie en kleur goed zijn, en ze bij koken niet schift. Voor kindermelk moet ze een normalen zuurgraad hebbennbsp;en bij de alcoholproef niet schiften. Schadelijkheid voornbsp;de gezondheid is van kolostrum nooit bewezen.
-ocr page 316-256
De biestperiode duurt hoogstens 12 dagen. Is de alcoholproef negatief, dan is ze geindigd.
Kolostrumlichaampjes vindt men zeer verscliillend in aantal en duidelijkheid bij verschillende koeien. Soms vindt men ze in het geheel niet. Bij vele koeien vindt men zenbsp;later ook nog in klein aantal. Tegen het droog staannbsp;vermeerdert het aantal iets. Het gemakkelijkst vindt mennbsp;ze in de bovenste lagen van melk, die een tijdje gestaannbsp;heeft.
Het niet zuigen van het kalf heeft op het voorkomen en het aantal der kolostrumlichaampjes geen invloed; bronstnbsp;ook niet; evenmin wijst een groot aantal op melkrijkdom.nbsp;Bij nierziekten zijn ze wel eens vermeerderd. Het voorhanden zijn is geen zeker teeken van nieuw-melk zijn bijnbsp;eene koe, het kan alleen eene aanwijzing zijn.
Het kolostrum van de geit.
De kleur is in het begin geelachtig, wordt meestal den derden dag melkwit. Roode kleur ziet men niet.
De eerste 4 dagen is de consistentie slijmig.
Bijzondere reuk is niet waar te nemen, wel een zoutachtige smaak. Gedurende de eerste 5 dagen zijn de vetbolletjes zeer verschillend in grootte.
Reactie op lakmoes is als bij koemelk.
Gedurende de eerste 2 dagen stolt het bij koken.
Het kolostrum stolt steeds, de geitenmelk in den regel bij de alcoholproef.
De zuurgraad is als bij koemelk.
Oxydasen zijn de eerste 4 dagen als regel niet aanwezig.
Kolostrumlichaampjes zijn vaak niet, soms alleen de eerste 3 dagen aan te toonen.
Het kolostrum van het schaap.
Na den derden dag is de kleur normaal, zoo ook de consistentie. Bijzondere reuk en smaak zijn niet aanwezig.
Gedurende de eerste 4 dagen varieeren de vetbolletjes sterk in grootte.
-ocr page 317-257
Het stolt bij koken de eerste 2 a 3 dagen.
Oxydasen zijn als regel niet aanwezig.
Kolostrnmlicliaampjes zijn na S'/z niaand nog aan te toonen.
*
Naar onderzoekingen aan de stoeterijen te Mezhegyes en Fogaras deelt Dr. O. Wellmann (Budapest) lietnbsp;volgende mede over Schommelingen in den drachtigheids-duiir naar gelang van den dektijd.
1. nbsp;nbsp;nbsp;De merries, die op bepaalde dektijden bij den hengstnbsp;komen en die in het begin van den herfst veulenen, dragen het kortst; de later werpende merries dragen langer,nbsp;het langst die, welke laat in het voorjaar veulenen. Hetnbsp;verschil bedraagt in doorsnee van de eerste 3 en denbsp;laatste 3 maanden 17 tot 20 dagen, van de eerste en denbsp;laatste niaand van 24 tot 37 dagen.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Bij koeien vindt men deze verschillen ook, echter innbsp;mindere mate, resp. 5,89 en 7,66 dagen.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Bij koeien, die niet op vaste tijden, doch het geheelenbsp;jaar door gedekt worden, kan men deze verschillen nietnbsp;waarnemen.
4. nbsp;nbsp;nbsp;De drachtigheidsduur- van verschillende paarden ennbsp;runderrassen is niet gelijk. De in Mezhegyes gefoktenbsp;Engelsche halfbloeds en de in F o g a r as gefokte Lippizanersnbsp;dragen het langst; de groote Nonius merries te Mezhegyes het kortst. De Simmentaler-koeien in Mezhegyesnbsp;gefokt dragen gemiddeld 6,6 dagen langer dan de Hon-gaarsche koeien.
5. nbsp;nbsp;nbsp;Bij de merries, die uitsluitend voor de fokkerij wordennbsp;benut, is de drachttijd eenige dagen langer dan bij die,nbsp;welke tevens voor den arbeid worden aangewend.
6. nbsp;nbsp;nbsp;De drachttijd in Mezhegyes is tegenwoordignbsp;korter dan vroeger.
*
Hc *
Ed. Mieckley, veterinair inspecteur aan de stoeterij te Beberbeck, wijst er op de hengstigheid bij de mer-
-ocr page 318-258
ries den 7den tot den Qdeii dag na t werpen vooral te gebruiken en verder de merrie met rust te laten, er achtnbsp;op gevende, of 20 tot 30 dagen later op nieuw liengstiglieidnbsp;optreedt.
Hij acht het verkeerd en in strijd met de physiologie der vrouwelijke geslachtsorganen, de merrie 9 dagen na dennbsp;sprong weer bij den liengst te brengen. Dit is een oudnbsp;gebruik waarmee gebroken moet worden.
M. Hilzheimer behandeld de strijdvraag lusschen Lamarck en Weissmann betreffende het overerven van verkregennbsp;eigenschappen.
Uit de praktijk blijkt, dat bepaalde invloeden gelijksoortige eigenschappen in het individu en in zijne nakomelingen kunnen te voorschijn roepen. Deze invloeden kunnen reeds tijdens het intra-uterine leven werkzaam zijn.
Ze kunnen slechts dan erfeiijk worden, als ze zoo intensief ingrijpen, dat het kiemplasma ook benfluenceerd wordt, onverschillig of dit direkt (Weissmann) of indirekt (Lamarck),nbsp;langs een omweg, door het lichaam plaats vindt.
Elke pas ontstane eigenschap behoeft niet dadelijk over te erven, kan pas erfelijk worden, als de invloed op eenigenbsp;generaties achtereen inwerkt.
(Men kan zich voorstellen, dat de eigenschap wel direkt overerft, doch in aanleg, en latent blijft. Door herhaaldenbsp;inwerking van buiten kan ze haar latent karakter verliezennbsp;en op den voorgrond treden. Ref.)
Prof. Steinach bestudeerde de geslachtsdrift en de secundaire geslachtskenmerken als gevolg van de inwendige secretie der geslachtsklieren.
Hoe ontstaan de geslachtsdrift en de psychische bronst-verschijnselen? Hoe worden bij de zich ontwikkelende dieren de veranderingen in de centraalorganen lot stand
-ocr page 319-gebracht, die deels de geslachtsdrift opwekken, deels de reflex-verschijiiselen te voorschijn roepen, welke bij de uitoefening der geslachtsfunctie noodig zijn, zooals bij denbsp;omklemming der kikvorschen, bij de paring, de erectie, denbsp;ejaculatie? Zijn die terug te brengen tot chemische werkingennbsp;op bepaalde centra, welke in interne secretie haar oorsprongnbsp;vinden? Zijn het van uit het centraal-zenuwstelsel uitgaandenbsp;prikkels van de geslachtsklieren?
Schrijver wist door experimenten aan te toonen, dat het secretum, voor de bronst in den testikel gevormd, bij dennbsp;kikvorsch ingespoten, de omklemming te voorschijn roept.nbsp;Bepaalde centra in het centraal-zenuwstelsel, welke voortdurend eene remmende werking op die reflex uitoefenen,nbsp;worden door deze stof verlamd.
Bij ratten werd transplantatie van beide testes uitgevoerd; ze werden aan de binnenvlakte van de zijdelingsche buikspieren gebracht. Wanneer dit bij jonge dieren geschiedde,nbsp;dan had de vorming van de secundaire geslachtskenteekensnbsp;(zaadblaasjes, prostaat, schwellkrper van den penis)nbsp;even goed plaats als bij normale mannetjes; de dieren gedroegen zich ook als zoodanig.
Het was nu de vraag, welke cellen het werkzame secretum afscheidden.
Microscopisch onderzoek van de getransplanteerde testikels bewees, dat de spermatogene weefsels niet tot ontwikkelingnbsp;waren gekomen. De zaadkanaaltjes waren zoo goed als leeg.
De tusschen-substantie met de z.g. Leidigsche cellen zag er normaal uit. In vergelijking met normale testikelsnbsp;echter bleek, dat de getransplanteerde aanzienlijk meernbsp;tusschen-substantie bevatten.
Dat meerdere substantie ook meer secreet produceert, werd bewezen door het feit, dat bij vele behandelde dierennbsp;een sterkere geslachtsdrift op te merken viel, zoodat zelfsnbsp;niet bronstige, zich verzettende wijfjes tot den cotus gedwongen werden.
-ocr page 320-Waar de operatie minder goed gelukte, en de overgebrachte testikels deels rudimentair gebleven waren, zag men verminderde geslachtsdrift. Ook de secundaire organennbsp;waren bij die dieren minder ontwikkeld. Hiermede achttenbsp;schrijver bewezen, dat de geslachtsdrift en de vorming vannbsp;genoemde kenteekens afhankelijk zijn van de interne secretie van de testikels; niet van de spermatogene, maarnbsp;van de tusschen-substantie.
De werking vindt plaats in de liersenen. De van het wijfje uitgaande bekoringen worden daar in wellustigenbsp;gevoelens omgezet. Er ontstaat wat men liefde noemt.
*
* *
H. Meyer (veearts te Dresden) beveelt castratie van vrouwelijke jachthonden aan, daar ze wegens drachtigheidnbsp;of Iviopschheid anders dikwijls buiten gebruik zijn.
Hij zag van de operatie zeer goede gevolgen. Ze hebben niet, als de gecastreerde reuen, neiging tot vet worden en totnbsp;luiheid, behouden hare intelligentie en reuk en de haarnbsp;eigen fijngevoeligheid en aanhankelijkheid.
Vrijburg.
-ocr page 321-H. M. KROON. De tegenwoordige richtingen in de fokkerij van landbouwhuisdieren in Nederland (1913)-
Waar tot heden op het gebied van fokkerij De Neder-landsche Veeteelt van A. van Leeuwen en De Nederlandsche Rundvee- en Geitenteelt van Jacq. Timmermans de voornaamste handleidingen waren voor den Nederlandschennbsp;veefokker en voor allen, die belangstellen in de Nederlandschenbsp;veeteelt, terwijl in de grootere buitenlandsche werken dezenbsp;veel te beknopt behandeld wordt, was het van den heernbsp;Kroon juist gezien, een werk samen te stellen, waarin doornbsp;de behandeling der fokrichtingen aan de hand van eennbsp;groot aantal duidelijke afbeeldingen een gemakkelijk en heldernbsp;overzicht gegeven wordt van de tegenwoordige fokkerij.
Behalve een korte behandeling der fokmethoden en wijzigingen in fokrichting vindt men in de inleiding een opgave van het totaal aantal huisdieren gesplitst naar de provincin.nbsp;Bovendien bevat elk hoofdstuk zeer leerzame statistiekennbsp;omtrent de verschillende rassen. Successievelijk wordennbsp;tgt;ehandeld de fokkerij van paarden, runderen, schapen, geitennbsp;eu varkens, benevens de kruisingen met buitenlandschenbsp;rassen, tot in bijzonderheden toegelicht met mooie afbeeldingen der verkregen resultaten.
Niet alleen voor de veeartsen en studenten aan s Rijks-veeartsenijschooi, doch ook voor de fokkers is dit boek een onmisbare handleiding, omdat in geen der bestaandenbsp;werken het resultaat der verschillende fokrichtingen zoonbsp;aanschouwelijk is voorgesteld.
Daarbij is het werk, zooals wij dit van den schrijver gewend zijn, vlot geschreven en bevat totaal 184 afbeeldingen, terwijlnbsp;de prijs in prachtband slechts 2.75 bedraagt. Het is dannbsp;ook te voorzien, dat weldra een tweede druk zal verschijnen.
t HOEN.
Bij beschikking van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel dd. 16 April 1913 no 4029 is bepaald, dat artikel 2 van denbsp;beschikking van 28 December 1912 no 12750(), betreffende het onderwerpen aan een nader veeartsenijkundig onderzoek van alle paarden, afkomstig van binnen Nederlandsch-Indi, uitgezonderd die,nbsp;afkomstig van het eiland Soemba, niet van toepassing is op de paarden,nbsp;bedoeld bij artikel 31 alinea 1 van de ordonnantie in Staatsblad 1912nbsp;no 432. zooals die alinea wordt gelezen ingevolge de ordonnantie innbsp;Staatsblad 1913 no 268, (0 wordende de beoordeeling van de noodzakelijkheid van een nader onderzoek van die paarden als bovenbedoeld overgelaten aan de militaire autoriteiten op de plaats vannbsp;bestemming.
Bij Koninklijk besluit van 28 Maart 1913 no 53 (Staatsblad no 393) is o.ni. het volgende bepaald:
Artikel 6, sub a, van het Koninklijk besluit van 13 October 1875, no. 12 (Indisch Staatsblad 1875, no 294), zooals die bepaling luidtnbsp;ingevolge Ons besluit van 12 Juli 1908, no 48 (Indisch Staatsbladnbsp;1908, no 526), wordt gelezen als volgt:
a. eene voorloopige bezoldiging van 150. (een honderd vijftig gulden) s maands, ingaande met den dag van inscheping naarnbsp;Nederlandsch-Indi.
Deze wijziging is van toepassing ten aanzien van hen, die na 1 Maart 1913 door Onzen Minister van Kolonin ter beschikking vannbsp;den Qouvernenr-Qeneraal van Nederlandsch-Indi zijn gesteld omnbsp;daar te lande te worden benoemd tot veearts bij den burgerlijkennbsp;veeartsenijknndigen dienst.
(Tot heden werd deze voorloopige bezoldiging genoten ingaande met den dag van aankomst te Batavia. Ook voor tal van anderenbsp;ambtenaren is bij dit besluit eene gerechte grief tegen de zuinigheidnbsp;van het gouvernement weggenomen, v. d. B.)
(0 Openomen op bladz. 178 van dit deel.
-ocr page 323-263
Bij gouverjiementsbesluit van 7 Juni 1913 no 24 (Staatsblad no 399) is bepaald, dat de eerste alinea van artikel 1 van het Voorschriftnbsp;betreffende de waarneming van den militairen veterinairen dienst doornbsp;de gonvernementsveeartsen vastgesteld bij het besluit van 18 Aprilnbsp;1905 no 21 (Staatsblad no 256) wordt gelezen als volgt;
Bij ontstentenis of afwezigheid van militaire paardenartsen, zoomede in garnizoenen, waar volgens de betrekkelijke formatie geen militaire paardenartsen aanwezig zijn en niet door een militair paardenarts uit een naburig garnizoen in den veterinairen dienst kannbsp;worden voorzien, zijn de veeartsen in s Qouvernements burgerlijkennbsp;dienst gehouden om, op den voet van de voorschriften in het Reglement voor den militairen veterinairen dienst in Nederlandsch-Indi,nbsp;den veeartsenijkundigen dienst bij het leger in zijn geheelen onivangnbsp;op hunne standplaats waar te nemen, voor welk doel zij gebruiknbsp;kunnen maken van s Rijks genees- en verbandmiddelen, benevensnbsp;instrumenten.
Volgens eene mededeeling in het Tijdschrift voor veeartsenijkunde zullen op dit in de maand Augustus (38) van het volgende jaar tenbsp;houden congres de volgende onderwerpen worden behatideld.
General Meetings.
(1)
(2)
(3)
(4)
Foot and mouth disaese.
Tuberculosis, including the relationship of the so-called types op tubercle bacillinbsp;Epizootic abortion.
Public control of the production, distribution and sale of milk in the interest of public health.
Section I. Veterinary science in relation to public health.
(1) Meat poisening, its pathogenesis and the measures necessary to quard against it.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;General principles to be observed in tlie inspection of the carcases and organs of tuberculous animals with a view to determining their safety as articles of human food.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;Desinfection of wagons.
Section II. Pathology and bacteriology.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Johne's disaese.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Bovine piroplasmoses (European), with special reference to theirnbsp;etiology.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;Ultra-visible viruses.
(4) nbsp;nbsp;nbsp;Distemperetiology and vaccination.
Section III. Epizootiology.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Antrax.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Swine fever.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;Glanders.
(4l Sarcoptic mange op the horse.
Section IV. Veterinary medicine and sergery.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Anaesthesialocal and general.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Laminitis.
(3)
(4i
The surgical treatment of roaring.
The use of drugs in the treatment of disease caused by ne-matodo wurms.
Section V. Tropical diseases.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Diseases transmitted by ticks; their classification, treatmentandnbsp;prevention.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Disaeses transmitted by winged insects; their classification,nbsp;treatment and prevention.
v. d. B.
Maatschappij ter bevordering van veeartsenijkunde in Nederland.
Onder de voorstellen te behandelen op de eerstvolgende algemeene vergadering van opgemelde maatschappij vinden wij de volgende,nbsp;welke betrekking hebben op de Indische leden.
8. Voorstel van het Hoofdbestuur.
Het Hoofdbestuur stelt voor art. 16 van het huishoudelijk reglement in dien zin te wijzigen, dat de leden der algemeene afdeeling in Ne-derlandsch-Indi woonachtig, als contributie betalen een bedrag, gelijknbsp;aan den handelsprijs van het Tijdschrift voor Veeartsenijkunde voornbsp;het buitenland.
Toelichting: Het komt het Hoofdbestuur geweiisclit voor dezen maatregel te nemen, teneinde de leden der algemeene afdeeling in Neder-laiidsch-Indi woonachtig, die zonder twijfel minder van de Maatschappij profiteeren dan de in Nederland wonende leden, te onttrekken aan onvermijdelijke, niet onaanzienlijke contributie stijging en daardoor zooveel mogelijk als lid der Maatschappij te behouden. Indiennbsp;bedoelde leden voortaan als contributie betalen een bedrag, gelijknbsp;aan den haiidelsprij,s van het tijdschrift voor het buitenland, (welkenbsp;met ingang van 1914 ook zal dienen te worden verhoogd) meentnbsp;het Hoofdbestuur te mogen aannemen, dat eventueele moeilijkhedennbsp;in dit opzicht zullen worden voorkomen.
9. Voorstel van het Hoofdbestuur.
Het Hoofdbestuur stelt voor, de leden der Algemeene afdeeling in Nederlandsch-Indi woonachtig, te ontheffen van den hoofdelijkennbsp;omslag, welke in 1912, ten behoeve van de herdenking van het vijftignbsp;jarig bestaan der Maatschappij, van de leden is geheven.
Toelichting: Daar verschillende der boven bedoelde leden bezwaar maakten tegen de betaling van dien hoofdelijken omslag, op grondnbsp;van het feit, dat zij uit den aard der zaak niet konden deelnemennbsp;aan de herdenking van het vijftigjarig bestaan, enkelen in de heffingnbsp;ervan zelfs een reden vonden om voor het lidmaatschap te bedanken,nbsp;meent het Hoofdbestuur dit voorstel in het belang der Maatschappijnbsp;te moeten doen, daar de gegrondheid van het bezwaar redelijkernbsp;wijze niet kan worden ontkend.
*
* *
Het Hoofdbestuur heeft blijkbaar en terechtafgezien van het voornemen (zie bladz. 88 van dit deel) een voorstel te doen tot het oprichten van eene Indische afdeeling. Daargelaten, dat het initiatief tot hetnbsp;oprichten van eene bijzondere afdeeling van de belanghebbendenbsp;leden en niet van het Hoofdbestuur zou moeten uitgaan, zal van eenenbsp;Indische afdeeling, mochten ooit 8 veeartsen tot de oprichting daarvannbsp;besluiten, nooit eenige kracht kunnen uitgaan. Alleen reeds de grootenbsp;afstand tusschen zetel der Maatschappij en afdeeling, welke hetnbsp;noodig zou maken, dat de op eene algemeene vergadering te behandelen voorstellen nog 2V3 a 3 maanden vroeger zouden moeten worden ingediend, dan thans het geval is, moet een overwegend bezwaar worden geacht, om van andere, als de weinige gemeenschappelijke belangen van Indische en moederlandsche collegas, niet tenbsp;spreken. Waar die echter aanwezig zijn, is met wat goeden wil,nbsp;ook zonder eene Indische afdeeling, de noodige samenwerking tusschen Nederlandsche en Indische vakvereeniging wel te verkrijgen.
-ocr page 326-Of de voorstellen 8 en 9, zooals zij worden voorgebracht, tot het beoogde doel zullen leiden, meen ik te moeten betwijfelen. Voorstel 8 zal de Indische leden, die bij aanneming daarvan feitelijk opnbsp;den voet van inteekenaar op het tijdschrift zullen komen, z losnbsp;van de Maatschappij maken, dat voorstel 9, lioe goed overigens ooknbsp;bedoeld, eene verdere afscheiding der Indische leden niet zal kunnennbsp;voorkomen.
v. d. B.
Werd bij Koninklijke Boodscliap van 22 Februari 1913 aan de 2i Kamer der Staten-Generaal aangeboden eeti ontwerp van wet houdende bepalingen tot wering van vleesch en vleeschwaren, die voor denbsp;volksgezondheid schadelijk zijn, tlians is een voor de veeartsenijkundenbsp;niet minder belangrijk ontwerp ingediend.
Uit een door een vriendenhand toegezonden couranteiinitknipsel nemen wij dienaangaande het volgende over.
Men meldt ons uit 's-Gravenhage:
Tot regeling van het landbouw- en het veeartsenijkundig hooger onderwijs is bij de Tweede Kamer een wetsontwerp ingediend.
De minister van Landbouw, Nijverheid en Handel betoogt in de toelichting, dat, zoo goed als de reusachtige vooruitgang der heden-daagsche techniek pas mogelijk is geweest door het volgen van wetenschappelijke methoden, door het toepassen van alles wat denbsp;wetenschap vond over den samenhang der verschijnselen, men ooknbsp;zoo zeer moet overtuigd zijn, dat de landbouw eerst dan zijn vollenbsp;ontwikkeling kan verkrijgen, wanneer hij bij zijn practische beoefening door werkelijke wetenschap wordt voorgelicht, wanneer al denbsp;ingewikkelde verschijnselen, die er zich bij voordoen, worden geordend en in hun onderlinge betrekking worden bestudeerd.
De behoefte aan landbouw-hoogeronderwijs is bij ons te lande reeds lang gevoeld; verschillende malen is er op aangedrongen ennbsp;met verschillende argumenten.
Op grond hiervan is de minister van meening, dan er gronden te over zijn, en daaronder uit een oogpunt van staatsbelang zeer gewichtige, voor het scheppen eener plaats voor landbouw-hooger ondernbsp;wijs, en na alles wat daarover reeds is besproken en overwogen, achtnbsp;hij den tijd rijp om er toe over te gaan, en een wettelijke organisatienbsp;aan dat onderwijs te geven.
-ocr page 327-Ten opzichte van het veeartsenijkundig onderwijs geldt veel van wat van het landbouwonderwijs is gezegd. Was de geneeskundenbsp;Van het vee eerst een zaak van eenvoudigen opzet, van empirie,nbsp;gaandeweg heeft zij zich ontwikkeld tot een zelfstandige wetenschapnbsp;in de volle beteekenis van het woord.
Onze veeartsenijkundigen hebben reeds geruimen tijd gepleit voor het invoeren van hooger onderwijs in hun wetenschap. De wetenschappelijke werkzaamheid van veel Nederlandsche veeartsen is innbsp;de laatste jaren van zoodanige beteekenis, ook voor de maatschappij,nbsp;geweest, dat wel niemand, die op dit gebied slechts eenigszins bekendnbsp;is, kan betwijfelen of er bestaat een zelfstandige veeartsenijkundigenbsp;wetenschap. Wij bezitten instellingen, waar ze beoefend wordt, ennbsp;organisaties, die er op zijn gebaseerd, welke het buitenland ons benijdt,nbsp;maar geen eigen inrichting van hooger onderwijs. De drang om innbsp;den vreemde te gaan promoveeren mag geacht worden te bewijzen,nbsp;dat de neiging der studeerenden tot wetenschappelijke studie in hunnbsp;vak in hooge mate aanwezig is.
Dit alles en de geheele aard van het veeartsenijkundig onderwijs foonen op overtuigende wijze aan, dat het hooger onderwijs is, ennbsp;de officieele sanctie als zoodanig door de wet mag het niet langernbsp;worden onthouden.
De minister zet vervolgens uiteen, dat bij de inrichting van de landbouw- en van de veeartsenijkundige hoogeschool dezelfde wegnbsp;is gekozen, die bij de omzetting der polytechnische school is gevolgd,nbsp;terwijl de nieuwe hoogescholen worden verkregen door de bestaandenbsp;hoogste inrichtingen van onderwijs op het gebied te verheffen totnbsp;den rang van hoogescholen.
Bijzondere bespreking eischt hier de vraag, of de landbouw-hooge-school zal gevestigd blijven op de plaats, waar thans de Rijks hoogere land-, tuin- en boschbouwschool is. Voor de Rijksveeartsenijschooinbsp;doet zich te dezen opzichte geen quaestie voor. Het door den minister gekozen standpunt nu is dat van opportuniteit. Zijn gedachten-gang is geweest, dat de gronden, die pleiten voor vestiging van denbsp;landbouwhoogeschool in of in de onmiddellijke nabijheid van een universiteitsstad, niet z overwegend zijn, dat daarvoor al het te Wa-geningen bestaande aan gebouwen, terreinen en verdere vaste hulp-niidedelen moetworden opgeofferd.
Reeds is bij de behandeling van het wetsontwerp tot verplaatsing 6n splitsing der Rijkslandbouwschool over dit punt een en andernbsp;gezegd en zijn eenige gegevens verstrekt over wat te Wageningennbsp;in den loop van den tijd is vastgelegd, en daaruit mag gebleken zijn,
dat dit inderdaad van niet geringe beteekenis is; de waarde van wat zich nu aan terreinen en gehouwen voor de Rijks hoogere land-, tuinen boschbouwschool te Wageningen bevindt, bedraagt meerdere tonnen gouds, en deze waarde zou bij verplaatsing grootendeels verlorennbsp;zijn.
Deze overwegingen hebben gevoerd tot het voorstel om de in landbouwhoogeschool veranderde Rijks hoogere land-, tuin- en boschbouwschool te Wageningen te laten.
In het wetsontwerp zijn de landbouwhoogeschool en de veeartse-nijkundige hoogeschool gezamenlijk behandeld; er is zelfs een band tusschen de twee inrichtingen gelegd door het gemeenschappelijknbsp;college van curatoren.
De motieven, die den minister tot dit laatste geleid hebben, zijn van verschillenden aard; overwegend acht hij deze: dat beide ondernbsp;n departement zijn gebracht en daar ook zijns inziens behooren;nbsp;dat beide overeenkomstige belangen hebben; dat het overgroote deelnbsp;van de leerlingen der beide hoogeschoolen, later den landbouw ennbsp;de landbouwers zullen hebben voor te lichten en veelal in het prac-tische leven zullen moeten samenweiken, zoodat het zeer gewenschtnbsp;moet worden geacht, waar het kan, daarop steeds het oog gevestigdnbsp;te houden; dat het economisch te achten is het onderwijs aan beidenbsp;instituten, waar dit er aanleiding toe geeft, naar elkander te richten.
De bevoegdheden door de studie verkregen, zullen bij beide hoo-gescholen moeten verbonden worden aan den titel van landbouwkundig ingenieur, fespectievelijk veearts, niet aan den doctorstitel.
Deze laatste zal daardoor meer alleen een wetenschappelijke be-teekenis erlangen.
De minister is van meening, dat aan het verlangen naar de gelegenheid tot promotie, welk verlangen reeds lang is uitgesproken, vooral van veeartsenijkundige zijde, doch ook door de landbouwkundigen, moet worden voldaan, ook al reeds, omdat daardoor eerstnbsp;ten volle het onderwijs aan de heide inrichtingen naar buiten dennbsp;stempel van hooger onderwijs zal verkrijgen.
Doch hij is daarbij van oordeel, dat de promotie met zoodanige waarborgen moet worden omgeven, dat zij een werkelijk wetenschappelijke waarde verkrijgt en behoudt; het zal zijn streven zijn,nbsp;daarop toe te zien bij de nadere regeling der examens en promotin.
Elders vinden wij nog het volgende medegedeeld:
Het ligt niet in de bedoeling alle vakken aan de landbouw-hooge-school, door hoogleeraren te bezetten maar sommige te doen geven door doctoren.
Voorgesteld wordt voorts o.m. het lesgeld voor de twee nieuwe hoogescholen gelijk te doen zijn aan dat van de universiteiten en denbsp;technische hoogeschool.
Het is niet noodzakelijk geacht ook voor deze hoogescholen nog afzondeilijke loelatings-examens in te stellen; de drie in de wettennbsp;op het hooger- en middelbaar onderwijs aangegevene, zijn voldoendenbsp;te achten.
Ook is er een bepaling ontworpen, dat hij, die den leeftijd van 25 jaren heeft bereikt en volgens eene verklaring van den senaat voldoende algenieene ontwikkeling en geschiktheid bezit voor de doornbsp;hem gekozen studie, door den minister kan worden vrijgesteld vannbsp;het overleggen van diplomas omtrent schoolkennis.
Verheugen wij ons over de schoone perspectieven, welke deze 2 wetsontwerpen voor de veeartsenijkunde en hare beoefenaren aanbieden, in verband met den tegenwoordigen politieken toestand innbsp;patria is het voorzichtig de verwachtingen niet al te hoog te spannennbsp;en zich voorloopig toe te rusten met een goede dosis geduld.
V. d. B.
Op bladz. 143 van dit deel is medegedeeld, dat het eerste geval van osteomalacie in Ned.-lndi in 1904 bij een Australisch troepenpaard werd geconstateerd.
Dit is minder juist. Het betrof n.1. een particulier Australisch paard, in 1903 onder behandeling gekomen van den militairen paardenarts J. N. A. C. Scheepens.
V. d. B.
Benoemd tot adjunct-inspecteiir bij den burgerlijken veeartsenijkun-digen dienst in Nederlandsch-Indi, Dr. H. t Hoen, van verlof uit Europa teruggekeerd, laatstelijk die betrekking bekleed hebbende.
Ontheven eervol van het houden van toezicht op de maatregelen tot verbetering van den veestapel in de residentin Semarang, Peka-longan, Banjoemas, Kedoe, Djokjakarta, Soerakarta, Madioen, Kedirinbsp;en Rembang, de gouvernementsveearts te Salatiga Dr. B. VRIJBURG.
Belast met het toezicht op maatregelen tot verbetering van den veestapel in de residentin Semarang, Rembang, Soerabaja, Soerakarta, Madioen, Kediri, Pasoeroean, Besoeki, Madoera en Bali en Lombok, met standplaats Malang, residentie Pasoeroean, de herbenoemde adjnnct-inspecteur bij den burgerlijken veeartsenijknndigen dienst Dr. H. tnbsp;Hoen, met bepaling, dat hij alvorens zijn bestemming te volgen voornbsp;ten hoogste een maand wordt toegevoegd aan den inspecteur, chefnbsp;van den burgerlijken veeartsenijknndigen dienst, met standplaatsnbsp;Buitenzorg.
Belast met den burgerlijken veeartsenijknndigen dienst in deafdee-lingen Salatiga en Kendal der residentie Semarang, met standplaats Salatiga, de gouvernementsveearts Dr. B. Vrijburg.
Verlengd met 3 maanden de nonactiviteit van den militairen paardenarts der 2de klasse Dr. L. J. H. Stadhouder te Semarang.
Belast met den burgerlijken veeartsenijknndigen dienst in de afdee-ling Soemba der residentie Timor en Onderhoorigheden, met standplaats Soembabesar, de gouvernementsveearts te Ambarawa W. A. A. ROUKENS.
Benoemd tot leeraaraan de Inlandsche veeartsenschool te Buitenzorg Dr. W. VAN DEN Akker, daartoe ter beschikking gesteld van dennbsp;Gouverneur-Generaal.
Nader verlengd met zes maanden het buitenlandsch verlof van den militairen paardenarts der 1ste kl. J. van Slooten.
Overleden op den ISit Juni 1913 de gouvernementsveearts B. Eyzenburger te Soembawabesar.
V. d. B.
-ocr page 331- -ocr page 332-
GEWEST. |
C/5 k.1 O) 3 ^ c/5nbsp;u. 3nbsp;O) O) x: ^ gt; co 0/ 05 Q. O) 0gt; gt; |
3 3 gt; |
CC3 CO Cj 3nbsp; 45 O 2 ^ Q. 3 45 45nbsp;CO '5 B gt; 45 i JT ^ '3 (D a.j= C02 |
4) 45 N g 45 T3 3 O s |
CO 45 O Urn O 45 T3 5 |
CO c o o gt;* E o cc o 05 CC (/) |
3 JZ 05 CO co 4) Q. O 05 CC C/5 |
cC b. 3 C/D |
45 45 *N 45 O 45 CC CC a cC CC |
co o o CO cc X 45 H* |
45 C/5 O 3 05 u. 45 X5 3 |
*05 *0 T? co *2 o X |
Bantam................. |
2 |
2 |
3 | |||||||||
Batavia................. |
3 |
197 |
48 |
10 |
4 |
3 | ||||||
Preanger Regentsch..... |
39 |
5 |
1 |
2 | ||||||||
Cheribon............... |
2 |
7 |
2 |
1 |
2 | |||||||
Pekalongan............. |
_ |
70 |
2 |
3 |
3 |
~ |
-- | |||||
Semarang............... |
6 |
6 |
5 | |||||||||
Rembang............... | ||||||||||||
Soerabaja.............. |
35 |
4 |
5 |
~ |
6 |
1 | ||||||
Pasoeroean.............. |
182 |
3 | ||||||||||
Madoera................ |
_ |
_ |
26 |
1 |
2 |
28 | ||||||
Besoeki................ |
625 |
4 |
4 | |||||||||
Banjoemas............. |
321 |
2 |
__ |
7 |
-- | |||||||
Kedoe.................. |
_ |
_ |
4 | |||||||||
Madioen.............. |
_ |
_ |
_ | |||||||||
Kediri.................. |
_ |
_ |
18 |
5 |
3 |
3 | ||||||
Djokjakarta............. |
_ |
11 |
_ |
~ | ||||||||
Soerakarta.............. |
_ |
28 |
3 |
35 | ||||||||
Sumatra.s Oostkust...... |
110 |
5 | ||||||||||
_ |
185 |
_ |
_ | |||||||||
Celebes................ |
_ |
_ |
_ |
1 |
_ |
_ |
_ |
_ | ||||
Bali en Lombok......... |
. - |
_ |
1 |
_ | ||||||||
Soembawa ............ |
44 | |||||||||||
Bi ma................... |
1 | |||||||||||
Tapanoeli............... |
7 | |||||||||||
Bataklanden............ |
12 |
Varkenspest en borstziekte op Sumatras Ooskust bij 197 varkens.
T? S'o GO c/3 c/3 a ;*7 5:cc CD 2: quot;O c/5 ;:c'c/5 u o quot;O c co
o 2 9 S e r eL ?r 2f ^
(Ji
ft
rD
cr ft)
3 o
o|? = 0 2.nbsp;g- ?r jr
ft ^
= . 3 r* 3 g ^.,
ft)
s . =
;o5
s-3
3 -n
ft)
crq D.
ft ft
Q.
S
2
X lt; Q. ^nbsp;
^ ngt;
Veepest bij herkauwers eii varkens.
3 2
ft) -
Miltvuur,
N3 W
lO O) to to
Septichaemia epizotia bij herkauwers en varkens.
to
co
COOitOJi.' 01--J I TCO I coo*^j:.oagt;toto' oto' |
Mond- en klauwzeer. |
o I 00 4^ lt;0 to
^NJOOtOl CO CJT 00 4i*
Kwade-droes.
Saccharomycosis.
Sarcoptesschurft.
to
oj co
Surra.
Kwaadaardige dekziekte.
Texaskoorts.
Tuberculose.
42. I
Hondsdolheid.
ff
Op 1 Januari 1912 waren in Neclerlandsch-lndi beschikbaar 8 militaire paardenartsen van het leger hier te lande, benevens n gedetacheerd van dat in Nederland, zoodatnbsp;er aan de formatie van 10 paardenartsen (Koninklijk besluitnbsp;van 22 Februari 1904 No. 59) een ontbrak.
Begin Februari werd een paardenarts op verzoek op nonactiviteit gesteld buiten bezwaar van den lande, terwijlnbsp;aan het einde dier maand een ander van voor memorienbsp;terugkwam. Sedert het vertrek naar Europa in April vannbsp;den gedetacheerden paardenarts bedroeg het tekort twee.nbsp;Dit werd in September aangevuld met een uit Nederlandnbsp;gedetacheerden en in December met een nieuw aangesteldennbsp;paardenarts, zoodat aan het einde van het jaar de formatienbsp;compleet was.
Behalve genoemd militair personeel waren gedurende het geheele jaar ingevolge Staatsblad 1905 No. 256 de gou-vernementsveeartsen in de garnizoenen Djokjakarta,nbsp;Soerakarta en Koeta-Radja belast met den veeart-senijkundigen dienst bij de bereden korpsen op hunnenbsp;standplaatsen.
Besmettelijke ziekten bedoeld bij Staatsblad 1903 No. 385.
Wat betreft de besniettelijke ziekten bedoeld bij opgemeld staatsblad, zij vermeld dat voorkwamen;
2 nbsp;nbsp;nbsp;gevallen van malleus en
2 nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; farcinosis saccharomycotica.
278
279
GARNI ZOENEN. |
STERKTE OP 31 December 1912. |
B E |
H A |
N D E |
L D. | ||||||||||||
j tU gt; 0 |
Ar !er 0 3 CL |
til- ie. 2 1 |
p CZ p. xn c/3 u. 2 *0 0 |
C 0 a co cc cc s |
0 O. 0/ G 1 lt;y 0 c 0 QC |
CC CC P H |
2 cc gt; cc 0 |
Artil lerie. . 0/ 5 .5 G. nbsp;nbsp;nbsp;-G CC nbsp;nbsp;nbsp;2 O- S |
G tC CC p c/3 c/3 lt;3J 0 |
*1/ u. 0 Q. (/) CC lt;u -5 i |
-0 0, U G OJ 0 V QC |
CC -5 3 H |
lt;l3 CC gt; re O |
Art leri 03 G s. |
1- e. 0/ CU 1 | ||
Banjoe Biroe... |
359 |
13 |
3 |
375 |
538 |
23 |
561 |
499 | |||||||||
BataviaenMees- | |||||||||||||||||
ter-Cornelis.. |
141 |
171 |
100 |
61 |
473 |
233 |
281 |
150 |
100 |
1 |
765 |
195 |
258 | ||||
Djokjakarta.... |
40 |
4 |
44 |
48 |
3 |
51 |
39 | ||||||||||
Malang........ |
65 |
57 |
17 |
139 |
93 |
124 |
30 |
247 |
75 |
117 | |||||||
Padalarang..... |
3 |
14 |
213 |
230 |
1 |
7 |
657 |
665 |
1 | ||||||||
Salatiga......... |
420 |
42 |
33 |
3 |
498 |
800 |
56 |
64 |
920 |
696 |
45 | ||||||
Soerakarta..... |
40 |
4 |
44 |
39 |
2 |
41 |
30 | ||||||||||
Tjimahi........ |
83 |
155 |
6 |
35 |
47 |
326 |
94 |
188 |
7 |
51 |
10 |
350 |
84 |
150 |
3 | ||
Totaal......... |
789,784 |
6 |
209 1281213 2129 |
1307ill88 |
7 |
323 117 |
658 3600 |
11191070 3 |
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1) Onder de paarden van het Remonte-dept komt een paard voor te |
Op reform gesteld.
j Artil-i lerie.
y=
SiO
Blijven onder behandeling.
Artil
lerie.
14
o;
23
13
20
13
23
33
3
13
13
74
6
29
4 j 1 1 3 :30
66! 28
108
104
67
13194
gestorven. |
AFGEMAAKT. |
Op reform gesteld. |
Blijven onder behandeling. |
10 |
8 |
66 |
104 |
9 |
14 |
32 |
67 |
1 |
4 |
3 |
6 |
2 |
1 |
3 |
4 |
_____ 8 |
3 (') |
4 |
13 |
30 |
30 |
108 |
194 |
'^09 IO7nbsp;630
t nbsp;nbsp;nbsp;'
0quot;'
Pt en afgemaakt,
278
279
GARNI ZOENEN. |
STERKTE OP 31 December 1912. |
B E |
H A |
N D E |
L D. | ||||||||||||
j tU gt; 0 |
Ar !er 0 3 CL |
til- ie. 2 1 |
p CZ p. xn c/3 u. 2 *0 0 |
C 0 a co cc cc s |
0 O. 0/ G 1 lt;y 0 c 0 QC |
CC CC P H |
2 cc gt; cc 0 |
Artil lerie. . 0/ 5 .5 G. nbsp;nbsp;nbsp;-G CC nbsp;nbsp;nbsp;2 O- S |
G tC CC p c/3 c/3 lt;3J 0 |
*1/ u. 0 Q. (/) CC lt;u -5 i |
-0 0, U G OJ 0 V QC |
CC -5 3 H |
lt;l3 CC gt; re O |
Art leri 03 G s. |
1- e. 0/ CU 1 | ||
Banjoe Biroe... |
359 |
13 |
3 |
375 |
538 |
23 |
561 |
499 | |||||||||
BataviaenMees- | |||||||||||||||||
ter-Cornelis.. |
141 |
171 |
100 |
61 |
473 |
233 |
281 |
150 |
100 |
1 |
765 |
195 |
258 | ||||
Djokjakarta.... |
40 |
4 |
44 |
48 |
3 |
51 |
39 | ||||||||||
Malang........ |
65 |
57 |
17 |
139 |
93 |
124 |
30 |
247 |
75 |
117 | |||||||
Padalarang..... |
3 |
14 |
213 |
230 |
1 |
7 |
657 |
665 |
1 | ||||||||
Salatiga......... |
420 |
42 |
33 |
3 |
498 |
800 |
56 |
64 |
920 |
696 |
45 | ||||||
Soerakarta..... |
40 |
4 |
44 |
39 |
2 |
41 |
30 | ||||||||||
Tjimahi........ |
83 |
155 |
6 |
35 |
47 |
326 |
94 |
188 |
7 |
51 |
10 |
350 |
84 |
150 |
3 | ||
Totaal......... |
789,784 |
6 |
209 1281213 2129 |
1307ill88 |
7 |
323 117 |
658 3600 |
11191070 3 |
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1) Onder de paarden van het Remonte-dept komt een paard voor te |
Op reform gesteld.
j Artil-i lerie.
y=
SiO
Blijven onder behandeling.
Artil
lerie.
14
o;
23
13
20
13
23
33
3
13
13
74
6
29
4 j 1 1 3 :30
66! 28
108
104
67
13194
gestorven. |
AFGEMAAKT. |
Op reform gesteld. |
Blijven onder behandeling. |
10 |
8 |
66 |
104 |
9 |
14 |
32 |
67 |
1 |
4 |
3 |
6 |
2 |
1 |
3 |
4 |
_____ 8 |
3 (') |
4 |
13 |
30 |
30 |
108 |
194 |
'^09 IO7nbsp;630
t nbsp;nbsp;nbsp;'
0quot;'
Pt en afgemaakt,
280
Staat I geeft een overziclit van liet aantal paarden (en muildieren) van het leger en van de officiersdienstrijpaardennbsp;in het dienstjaar 1912 in de verschillende garnizoenen opnbsp;Java behandeld.
Staat 11 geeft een overzicht van het aantal behandelde dieren naar de verschillende wapens.
Bij een sterkte van 2129 paarden (en muildieren) werden 3600 gevallen behandeld. In 1911 bedroegen deze getallennbsp;respectievelijk 2030 en 3521, zoodat slechts een geringenbsp;toeneming van het aantal patinten heeft plaats gevonden.nbsp;Het ziektepercentage bedroeg 170/o tegen 173.45/onbsp;het vorige jaar en is dus ongeveer 3.45% gedaald.
Voor de verschillende wapens bedroeg dit: | ||||||||||||||||||
|
Met uitzondering van een deel der op reform gestelde paarden, welke niet, en de wegens osteomalacie in observatie zijnde paarden, welke dienstdoende werden behandeld,nbsp;hebben deze cijfers evenals het vorige jaar alleen betrekkingnbsp;op paarden, wegens ziekte aan den dienst onttrokken.nbsp;Zooals men ziet, valt voor de beide hoofdwapens eenenbsp;niet onaanzienlijke daling van het ziektepercentage te con-stateeren.
Van de 3600 patinten:
3238 of 89.94% tegen 89.18% in 1911,
0.94/ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
herstelden . .
stierven.....30 nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.83/onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
werden afgemaakt . nbsp;nbsp;nbsp;30nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.83/o
op reform gesteld . nbsp;nbsp;nbsp;108nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3./nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
6.22/o nbsp;nbsp;nbsp;
100% in 1911.
bleven in behandeling nbsp;nbsp;nbsp;194nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.40/onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
totaal nbsp;nbsp;nbsp;3600nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;100 /o tegen
(1) De berekeningen voor het Remonte-dept zijn naar de gemiddelde sterkte en niet naar de sterkte op het einde van het verslagjaar.
-ocr page 341-281
De verliezen teiio pzichte van de sterkte aan 2129 leger- en officiersdienstrijpaarden bedroegen aan:
gestorven dieren. ... nbsp;nbsp;nbsp;30nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(33)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.41nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(1.63)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/o. ()
totaal. . . 168(162) of 7.87 (7.98) /o;
voor hei Wapen der cavalerie aan:
totaal. . . nbsp;nbsp;nbsp;84nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(68)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;of 10.65nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(9.22)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/o;
voor het Wapen der artillerie aan:
afgemaakte dieren . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;( 8)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.78nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(1.16)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/o,
totaal. . . nbsp;nbsp;nbsp;55nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(53)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6.97nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(7.69)
voor de Officiersdienstrijpaarden aan:
gestorven paarden . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
afgemaakte paarden. . nbsp;nbsp;nbsp;.
op reform gestelde paarden.
. nbsp;nbsp;nbsp;8 (11) of 3.78 (5.23) /o;
voor den Militairen transporttrein aan:
gestorven paarden . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
afgemaakte paarden. . nbsp;nbsp;nbsp;.
opreformgesteldepaarden.
totaal. . .
6 ( 2) of 5.70 (1.17) /o;
(1) De cijfers lussclien haakjes hebben betrekking op het vorige jaar.
-ocr page 342-282
voor fott Remonte-dept aan:
8 ( 8) of 2.33 (2.71) /o, 3(1) 0,88 (0.34) ,0,nbsp;4 (19) 1.16 (6.44) %,
15 (28) of 4.37 (9.49) /o-
gestorven paai den.... afgemaakte paarden .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
op reform gestelde paarden.
totaal . nbsp;nbsp;nbsp;.
(Deze cijfers geven geen jiiisten maatstaf voor de verliezen aan renionie-paarden, aangezien in 1912 onder de afgevoerde dieren, n veulen en 3 werkpaarden voorkwamen en in 1911 n veulen, 3 werkpaarden en drie gedetacheerdenbsp;paarden, zoodat het totaal der verliezen in 1912 en 1911nbsp;voor de eigenlijke remonte-paarden respectievelijk 11 en 21nbsp;bedroeg).
Zooals wij zagen, daalde het totale ziektepercentage van 173.45 /u tot 170 /o- H'^t is bij de verschillende wijzen,nbsp;waarop de legerstatistieken zijn ingericht moeielijk dienaangaande behoorlijke vergelijkingen te maken, daar in den regelnbsp;slechts de patinten worden opgegeven, welke op de ziekenstallen worden behandeld. Alleen de Fransche statistiekennbsp;laten eene vergelijking toe, daar die ook de stalzieke paardennbsp;(indisponibel) vermelden.
Voor 1911 wordt opgegeven voor het moederland een totaal van 206 /(, en voor Tunis en Algiers van 188 /o.nbsp;met een gemiddelden behandelingsduur van 11.9 dagen,nbsp;zoowel in Frankrijk als in genoemde kolonin. Het aantalnbsp;dagen, dat de legerpaarden wegens ziekte aan den dienstnbsp;onttrokken waren, was voor Frankrijk 24.5 en voor Tunisnbsp;en Algiers 20.8. Voor Engeland, Egypte en Zuid-Afrikanbsp;bedroeg in 1911 dit aantal dagen respectievelijk 20.618,6nbsp;eti 26. Voor Nederlandsch-lndi zijn dienaangaande nognbsp;slechts zeer onvoldoetide gegevens verzameld. Aan dezenbsp;aangelegenheid wordt echter de noodigeaandachtgeschonkeii.
De totale reformmodulus van 7.87 tegen 7.98 in het vorige jaar mag bevredigend worden genoemd.
-ocr page 343-Ter vergelijking volge liier liet niortaliteitsc\\iar van enkele andere legers;
(1911) gestorven en afgemaakt (1911)
(1911)
(1911)
(1911)
(1911)
(1911)
2.34 7o 2.31 o/o
1.570/0
2.950/0 4.03 0/0
F rankrij k
Algiers en Tunis Pruisen enz.
O.UU /o
1.88 0/0 2.66 0/0nbsp;2.820/0
Engeland Egyptenbsp;Zu i d-Af ri kanbsp;Nederland
Nederlandsch-lndi (1911)
De verliezen bedroegen in de laatste drie jaren (de offi-ciersdienstrijpaarden inbegrepen):
Dienstjaar. Gestorven. Afgeniaakt. Op reform gesteld. Totaal.
1910 nbsp;nbsp;nbsp;26(1.330/0)21(1.070/0)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;136(6.970/0)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;183(9.370/0)
1911 nbsp;nbsp;nbsp;33(1.630/0)21(1.030/0)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;108 (5.320/0)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;162 (7.980/o)
Een beteren blik op de verliezen bij de Australische
paarden verkrijgt men door een overzicht van die bij het Wapen der cavalerie (dat der artillerie is nog te kort en tenbsp;onvolledig met Australische paarden geremonteerd om bruikbare statistieken op te kunnen leveren) over dezelfde jaren;nbsp;Dienstjaar. Gestorven. Afgeniaakt. Op reform gesteld. Totaal.
1911 nbsp;nbsp;nbsp;9(1,220/0) 9(1.220/0)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;50 ( 6.78/o) 68 ( 9.220/o)
1912 nbsp;nbsp;nbsp;10(1.270/0)8(1.010/0)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;66(8.370/0)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;84(10.650/o)
Wij zien hieruit dat de totale reformmodulus voor dit
wapen is gestegen met 1.43, wat uitsluitend is te wijten aan eene ruimere opreformstelling. Reeds het vorige jaar werdnbsp;er op gewezen, dat bij dit wapen groote zuinigheid wasnbsp;betracht, zoodat uit het gunstige verliescijfer van 9.22 0/oinnbsp;1911 geen conclusies voor de toekomst mochten wordennbsp;getrokken.
Behalve, dat de in 1911 betrachte zuinigheid in 1912 haar invloed moest doen gelden, is hier nog een andere factor
-ocr page 344-284
ill het spel. Volgens de tegenwoordige bepalingen betreffende den wederiiikoop van dienstrijpaarden moeten deze zoo mogelijk weder voor het leger worden ingekocht, zoodatnbsp;menig paard, dat vroeger ter beschikking van den eigenaarnbsp;werd gesteld, tlians naar het leger terugkeert om na betrekkelijk korten tijd voor opreformstelling in aanmerking tenbsp;komen. Men zou dan ook om een zuiver beeld te verkrijgennbsp;van de verliezen bij het Wapen der cavalerie de officiers-dienstrijpaarden, van dat wapen afkomstig, mede in denbsp;statistieken moeten opnemen. Juiste cijfers dienaangaandenbsp;staan echter niet ter beschikking. Een blik op de hiervorennbsp;vermelde verliezen bij de officierspaarden is evenwel voldoende om de overtuiging te vestigen, dat de reformmodulusnbsp;in 1912 voor de Australische paarden kleiner was dannbsp;10.65 (').
De gemiddelde leeftijd van de 66 van dit wapen op reform gestelde paarden was 11.5 jaar, van de 8 afgemaakte 10^/4nbsp;jaar en van de 10 gestorven 9.7 jaar, terwijl die van denbsp;84 afgevoerde paarden 11 '/a jaar was. Aannemende, datnbsp;de paarden op ongeveer den leeftijd van 5 ','3 jaar het Re-monte-depot verlaten, zou dit op een diensttijd bij het Wapen der cavalerie wijzen van 6 jaar, dus een remonte-
modulus aangeven van
= 16.6.
100
Bij geregelde toestanden moet er ongeveer evenwicht bestaan tusschen reform- en reinonteinodulus. Dat dit thans nog niet het geval is, moet in hoofdzaak worden verklaardnbsp;door 'de ongewoon groote aanvulling met jonge paarden,nbsp;welke dit wapen in de laatste jaren heeft ondergaan. Opnbsp;welke wijze dit evenwicht in de toekomst zal worden verkregen is moeilijk te voorspellen. Zeer zeker is het aantalnbsp;dienstjaren voor stijging vatbaar, dus nog daling van dennbsp;hieruit te berekenen remontemodulus te verwachten; de
(1) Voor Frankrijk was dit cijfer in 1911 ruim 9 en voor Tunis en Algiers 8.33.
-ocr page 345-285
grootste correctie zal echter vermoedelijk komen door stijging van den reformmodulus.
Behalve bovengenoemde legerpaarden en officiersdienstrij-paarden werden nog 33 niet in de controle opgenomen paarden van officieren behandeld. Van deze, in staat IIInbsp;mede opgenomen, herstelden 31, werd n afgemaakt ennbsp;bleef n in behandeling. Met deze dieren wordt bij denbsp;verdere beschouwingen geen rekening gehouden.
Infectieziekten.
Bedroeg hel aantal patinten wegens infectieziekten behandeld in 1911 slechts 15, in dit jaar was het 39 tegen 68 in 1910.
Coryza contagiosa eqiioriini. Wegens goedaardige-droes werden 23 paarden behandeld, waarvan er 20 herstelden, 2nbsp;(te Padalarang) stierven, terwijl n in behandeling bleef.nbsp;Tot bijzondere opmerkingen gaf deze ziekte geen aanleiding.
Malleus. Aan kwade-droes gingen evenals het vorige jaar slechts twee paarden verloren, n.l.een officiersdienstrijpaardnbsp;te Batavia en een paard (No. 407) van het 1ste Eskadronnbsp;cavalerie te Salatiga. De gunstige toestand, wat dezenbsp;ziekte betreft, bleef derhalve gehandhaafd. Bij meerderenbsp;korpsen is reeds sedert jaren geen enkel geval van malleus meer voorgekomen, wat natuurlijk voor een groot deelnbsp;is te danken aan de omstandigheid, dat in Austral i kwade-droes niet bekend is (te Padalarang moet het eerstenbsp;geval van malleus nog worden geconstateerd) en dat allenbsp;pas aangekochte inheemsche paarden, alvorens hunne bestemming naar den troepenstal te volgen, worden onderworpen aan de malleneproef.
Hoe groot in vroeger jaren de verliezen aan deze ziekte waren, moge uit onderstaande opgave blijken, welke eennbsp;overzicht geeft van de verliezen bij de troepetipaardennbsp;(cavalerie, artillerie en militaire transporttrein) sedert hetnbsp;jaar 1890, toen het reglement voor den militair veterinairennbsp;dienst werd ingevoerd.
Staat.
i.
-ocr page 346-286
Overzicht van de verliezen aan malleus en surra en aan overig ziekten bij troepenpaarden sedert het jaar 1890. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Toelichtingen'- (1) Oprichting transporttrein- De op Cel' bes aanwezignbsp;paarden nicgt;nbsp;meer in de sD'nbsp;tistieken opg'nbsp;nomen. |
De gevallen van malleus verdeeld over de wapens en die geconstateerd bij officierspaarden.
3 Q |
TRC QJ -v cz gt; cc u |
EPENI agt; lt; |
^AARC t ?/3 rz o |
EN. re re o H |
1 - O |
-5 5 quot;o *5^ bX) |
TOELICH TIN GEN. |
1890 |
29 |
6 |
35 |
1 |
36 |
In de statistieken is in vroeger jaren | |
1891 |
9 |
3 |
12 |
2 |
14 |
geen onderscheid gemaakt tiisschen in | |
1892 |
10 |
6 |
16 |
2 |
18 |
de controle en niet in de controle | |
1893 |
7 |
10 |
_ |
17 |
5 |
22 |
ingeschreven officierspaarden. |
1894 |
13 |
13 |
_ |
26 |
6 |
32 | |
1895 |
2 |
4 |
_ |
9 |
1 |
7 | |
1896 |
4 |
5 |
9 |
5 |
14 | ||
1897 |
23 |
7 |
5 |
35 |
6 |
41 |
Oprichting transporttrein. |
1898 |
19 |
4 |
_ |
23 |
1 |
24 | |
1899 |
6 |
12 |
_ |
18 |
3 |
21 | |
1900 |
1 |
2 |
_ |
3 |
4 |
7 | |
1901 |
6 |
1 |
3 |
10 |
6 |
16 | |
1902 |
2 |
7 |
2 |
11 |
3 |
14 | |
1903 |
_ |
14 |
16 |
30 |
1 |
31 | |
1904 |
7 |
29 |
43 |
79 |
1 |
80 |
Algem^ene toepassing van de mal- |
1905 |
6 |
16 |
22 |
1 |
23 |
lene bij de treincompagnie te Batavia | |
1906 |
9 |
1 9 |
1 7 |
9 |
1 n |
en bij de aan te koopen treinpaarden. | |
O |
1 Z |
1 |
ly |
In Augustus 1905 ook ingevoerd bij | |||
5 |
3 |
16 |
24 |
4 |
28 |
andere in quarantaine te stellen paar- | |
aOS |
7 |
7 |
14 |
1 |
15 |
den. | |
1909 |
4 |
3 |
2 |
9 |
2 |
11 | |
1910 |
3 |
_ |
1 |
4 |
2 |
6 | |
1911 |
1 |
1 |
2 |
_ |
2 | ||
1912 |
1 |
_ |
1 |
1 |
2 | ||
288
Malleine. Ook dit jaar werd weer in enkele garnizoenen gebruik gemaakt van mallene bij van kwade-droes verdachte paarden. In verband met de ondervinding in hetnbsp;buitenland en bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienstnbsp;hier te lande opgedaan, werd de oogindruppeling meernbsp;toegepast dan de onderhuidsche inspuiting. De eerstenbsp;methode kwam o.m. in aanwending bij 14 pas aangekochtenbsp;trein- en mitrailleurpaarden te Batavia. Het resultaat was,nbsp;dat deze dieren alle negatief reageerden en dus na 2nbsp;dagen hunne bestemming konden volgen.
Waar door verschillende onderzoekers groote waarde wordt toegekend aan het opnemen van de temperatuur vannbsp;de aan de oogproef te onderwerpen paarden, geschieddenbsp;deze opname ook hier. De ervaring bij de pas aangevoerdenbsp;prauwpaarden heeft echter geleerd, dat voor deze dierennbsp;met het oog op verborgen kwade-droes aan eventueelenbsp;lichte temperatuursverheffingen geen waarde mag wordennbsp;toegekend. Bij voortgezette temperatuursopname werd n.1.,nbsp;hoezeer de dieren niet meer omgedraaid en kortgebondennbsp;stonden, waargenomen, dat vele van deze bij normale mor-gentemperatuur een verhoogde avondtemperatuur vertoonden. Vermoed wordt, dat deze temperatuursverheffingennbsp;haar oorzaak vonden in lichte digestiestoornissen, veroorzaakt door ^ de gaba, een voor deze half uitgehongerdenbsp;prauwpaarden ongewoon voedsel. Onthouding van ditnbsp;voedingsmiddel deed de temperatuur weer dalen.
Meer in het groot werd de oogindruppeling toegepast bij de paarden van het 1ste Eskadron cavalerie te Salatiganbsp;en een gedeelte van die van het Dept-eskadron, in denbsp;stallen van eerstgenoemd korpsgedeelte ondergebracht.
De hoofdaanleiding hiertoe was de volgende. Op den 8sten Mei 1912 was het paard No. 407 van het 1ste Eskadron wegens klinischen malleus afgemaakt en enkele dagennbsp;van te voren het paard No. 143 op grond van eene eenzijdige zwelling van de submaxillaire klieren afgezonderd.
-ocr page 349-289
Op den 5en en 6en Mei aan de ociilo-reactie onderworpen, reageeVde dit dier beide malen duidelijk positief op de mallene. Hoewel dit paard vermoedelijk als gevolg vannbsp;de indruppeling daarna lichte temperafuursverlieffingennbsp;vertoonde, werd het met eene gemiddelde vrtemperatiuirnbsp;van 38.5 C. op den 8sten Mei subcutaan gemalleneerd ennbsp;vertoonde daarna de volgende temperaturen;
11 nbsp;nbsp;nbsp;Mei 38.3.
Daar ook deze reactie als positief moest worden aangemerkt, hoewel de curve niet typisch was en dit paard geen verdere klinische verschijnselen vertoonde, de klierzwellingnbsp;zelfs iets was verminderd, werd toch besloten een nadernbsp;onderzoek te doen naar het voorkomen van verborgen malleusnbsp;bij de paarden bovengenoemd.
In het geheel werd op 22 Mei s morgens om 6V2 uur bij 128 paarden n der oogen ingedruppeld of gepenseeldnbsp;met onverdunde mallene. De dieren stonden omgedraaid ennbsp;kortgebonden in den stal, maar werden telkens iets langernbsp;gebonden om te kunnen eten en drinken. De controlenbsp;geschiedde op den eersten dag om 911 12 2 5 ennbsp;6 uur. Er werd van het beginsel uitgegaan alleen een overvloedige etterige afscheiding als een positieve reactie tenbsp;beschouwen en dieren met een dergelijke reactie uit dennbsp;troepenstal te verwijderen.
Werd bij het meerendel der paarden geen reactie waargenomen, andere vertoonden eene slijmige afscheiding aan beide of n der oogen, sommige aan het niet ingedruppelde oog.
Bij een 14-tal paarden gaf de waargenomen reactie aanleiding tot eene herhaling van de proef op den volgenden dag. Bij 12 was dit op grond van de oogreactie, welkenbsp;echter slechts bij het reeds in afzondering staande paard
19
-ocr page 350-290
No. 143 positief verliep, en bij 2 op grond van eene lichte teinperatuiirsverheffing.
De op den volgenden dag herhaalde indruppeling gaf weer een sterk positief resultaat bij No. 143 en een positief resultaat bij No. 404 (in den troepenstal) en No. 163, eennbsp;der reeds in quarantaine staande nevenpaarden van het af-geniaakte paard No. 407.
De algemeene indruppeling had dus aanleiding gegeven tot de afzondering van nog slechts n paard.
Op 13 Juni (voor een deel der paarden op 20 Juni) werd de indruppeling herhaald. Thans gaven de uitkomstennbsp;aanleiding een 16-tal paarden op den volgenden dag opnieuw in te druppelen en bleken ten slotte slechts No. 143nbsp;en No. 198 positief te reageeren. -
Ook hier bleek de waarde aan temperatuursverheffingen te hechten niet bijzonder groot. In de eerste plaats levertnbsp;het opnemen van de temperatuur bij jonge paarden meermalen bezwaren en in verband daarmede minder betrouwbare uitkomsten op, en in de tweede plaats waren af ennbsp;toe lichte catarrhale verschijnselen van de zijde van denbsp;ademhalings- of digestie-organen in het spel, terwijl bovendien het omgedraaid en kortgebonden staan de lichaamstemperatuur enkele tienden van een graad kan doen stijgen.
De uitkomsten van de oogindruppeling waren met die van de onderhuidsche inspuiting, waaraan de iii afzonderingnbsp;gestelde paarden werden onderworpen, niet geheel in overeenstemming.
Op eene inspuiting op 13 (en 22) Juni reageerden No. 163 en No. 198 negatief, No. 404 verdacht en No. 143 met eenenbsp;verheffing op den 2den dag tot 39. 2 C., zijnde een stijgingnbsp;van 1.3 C. boven de gemiddelde vrtemperatuur, zoodatnbsp;het als ziek bleef aangemerkt. Een 5-tal andere nog innbsp;observatie zijnde paarden reageerde eveneens negatief, zoodat na het algemeen onderzoek in Juni nog slechts denbsp;paarden No. 404 en No. 143 in observatie bleven.
-ocr page 351-291
Op deze wijze was met betrekkelijk geringe moeite en eeiie tweemalige onderbreking van den dienst gedurendenbsp;sleclits 2 dagen vrij groote zekerlieid verkregen, dat geennbsp;gevallen van verborgen kwade-droes onder de paarden vannbsp;dit eskadron voorkwamen.
Na overeenkomstig de geldende voorschriften negatief op de subcutane injectie te hebben gereageerd keerden ooknbsp;de paarden No. 404 en No. 143 naar den troepenstal terug.
Nog zij medegedeeld, dat laatstgenoemd paard bij eene derde oogindruppeling in Juli nog positief en in Augustusnbsp;negatief reageerde. Het hield zich verder bij den dienst zeernbsp;goed en werd in April jl. aan een officier afgestaan.
Farcinosis saccharomycotica. Met deze ziekte kwamen 2 treinpaardeii te Batavia in behandeling. Het eerste vertoondenbsp;op 8 Februari in de rechterboegstreek 4 op een rij gelegennbsp;en door eene verdikte streng verbonden knobbeltjes, waarinnbsp;de cryptococcus farciminosis werd gevonden. Daar het vorige jaar bij een cavaleriepaard te Djokjakarta goede resultaten waren verkregen met subcutane injecties van jodipine.nbsp;Werd ook thans dit middel toegepast; echter zonder resultaat
Daarna werd een zalf geappliceerd, bestaande uit tere-binthina communis en ungt. hydrarg. 1:10, waarmede het vorige jaar bij een treinpaard in korten tijd herstel wasnbsp;Verkregen. Nadat het paard hiermede ongeveer 14 dagennbsp;was behandeld, traden verschijnselen van mercurialismus op.nbsp;Waaraan het den 3en Maart d.a.v. bezweek.
Het tweede geval kwam op 8 Augustus in behandeling, in de regio hypogastrica waren twee op ongeveer 5 c.M.nbsp;van elkander gelegen rijen van knobbeltjes en zweren vannbsp;lengte van 20 c.M., welke dicht bij het praeputiumnbsp;^'ndigden. Een handbreed dorsaalwaarts werd een boon-groote knobbel gevoeld en in het praeputium eenige ternbsp;groote van een erwt. Ook hier kon de cryptococcus wordennbsp;^angetoond.
292
Aangezien wegens de uitbreiding van eene ladicaal-operatie moest worden afgezien, werden de zieke plaatsen gekliefd,nbsp;uitgelepeld en met ufigt. bijodet. hydrarg. ingewreven. Metnbsp;deze behandelingsmethode werd doorgegaan, evenwel genoemde zalf later door 10 /o joodvasogeen vervangen.
In verband met mededeelingen in de literatuur werd op 9 September bij dit 200 K.Q. wegende paard in de venanbsp;jugularis 1.5 gram salvarsaan op 50 gram physiologischenbsp;zoutsolutie ingespoten. De injectie werd goed verdragennbsp;(hoogste temperatuur 7 uur na de injectie 38.5 C). Denbsp;verschijnselen van spierzwakte, versnelde ademhaling enz.,nbsp;zooals men die beschreven vindt na salvarsaan-injectiesnbsp;bij paarden lijdende aan Brustseuche, werden niet waargenomen. Alleen trad eene duivenei-groote zwelling op denbsp;plaats van de injectie op. Het dier had zich n.l. bij de inspuiting zoo sterk verzet, dat deze pas ongestoord kon plaatsnbsp;vinden, nadat het was neergelegd.
Aanvankelijk scheen het resultaat gunstig te zijn. De gekliefde abscessen scheidden minder af en enkele nognbsp;ongeopende knobbeltjes schenen kleiner te worden. Eennbsp;week na de injectie was de toestand echter weer erger ennbsp;traden zelfs nieuwe knobbeltjes op aan de binnenvlaktenbsp;van de rechterdij.
Op 20 September volgde eene nieuwe inspuiting van 1.8 op 50. Ook deze werd goed verdragen. Eene derdenbsp;injectie van 2.4 op 50 volgde 8 dagen later. Behoudensnbsp;eene geringe temperatuur verheffing tot 38.9 C. was geennbsp;organische reactie merkbaar.
Daar het lijden door de salvarsaan niet werd benvloed, bleven verdere inspuitingen achterwege en werd de eerstgenoemde behandelingsmethode hervat, terwijl bovendiennbsp;afwisselend per os arsenicum en jodet. kalic. werd toegediend.
De ziekte breidde zich echter meer en meer uit, zoodat aan het einde van het jaar de volgende lichaamsdeelen
-ocr page 353-293
waren aangetast: neusslijmvlies, rechter borst-en buikwand, praepiitium, binnen- en achtervlakte rechterdij en linkernbsp;kruishelft. Daar geen kans op herstel meer was, werd hetnbsp;dier begin 1913 voor afmaken voorgedragen.
Pleuro-pneiimonia contagiosa. Wegens deze ziekte werden 4 remontepaarden kort na aankomst uit Australi behandldlnbsp;Zij kwamen alle na eene kortstondige lijden onder verschijnselen van longgangreen te sterven. Daar geen bijzonderheden omtrent het ziekteverloop zijn vermeld en zichnbsp;geen verdere ziektegevallen hebben voorgedaan, valt hetnbsp;te betwijfelen of men hier inderdaad met Brustseuchenbsp;te doen heeft gehad.
Tetanus. Wegens deze ziekte kwamen 5 paarden in behandeling, twee van de cavalerie te Salatiga, twee vannbsp;de artillerie te Banjoe-Biroe en een officierspaard tenbsp;Batavia. De beide artilleriepaarden stierven, terwijl denbsp;overige drie herstelden.
Het officierspaard vertoonde duidelijke verschijnselen van tetanus, kon echter nog eten. Door eene expectatievenbsp;behandeling, gepaste verpleging enz. werd herstel verkregen.
De beide paarden der cavalerie leden meer ernstig aan de ziekte. Bij deze dieren werd o. m. chloral en carbol rectaalnbsp;toegediend. Het laatste middel 3 a 4 maal per dag innbsp;eene hoeveelheid van 1012 gram op 3 Liter water. Denbsp;eerstaanwezend paardenarts te Salatiga schrijft naarnbsp;aanleiding van deze 2 gevallen, dat het aan te bevelen zounbsp;zijn de carbol-therapie, op deze wijze aangewend, nadernbsp;in beproeving te nemen.
Volgens Hutyra en Marek is de mortaliteit van deze ziekte bij paarden 5590/o- Dat het Indische leger in ditnbsp;opzicht niet ongunstig afsteekt, moge blijken uit het volgende overzicht.
-ocr page 354-294
Jaartal.
1902
1903
1904
1905
1906
1907
1908
1909
1910
1911
1912
Gestorven of afgemaakt. 1
In behandeling gekomen. 2
24 = 61.5%
Totaal
39
Hyphomycosis destruens werd 3 malen geconstateerd te Batavia (in andere garnizoenen schijnt deze ziekte uiterstnbsp;zelden voor te komen). Het eene geval betrof een muildiernbsp;van de genie (op staat III onder de militaire transporttreinnbsp;vermeld) en de beide andere waren officierspaarden. Bijnbsp;hel muildier bepaalde zich het lijden tot een scherp om-schreven plek aan de huid van de voorborst, bij hetnbsp;wagenpaard kwam het voor aan de bovenlip en bij hetnbsp;dienstrijpaard onder den nasalen ooghoek. Alle 3 gevallennbsp;genazen na uitkrabben met den scherpen lepel of wel.nbsp;exstirpatie van het zieke huidgedeelte, gepaard met localenbsp;behandeling met tinctura jodii en inwendige toedieningnbsp;van jodetum kalicum.
Chronische constitutioneele ziekten.
iii
Onder deze ziekten vraagt alleen de osteoinalacie (osteoporose) de aandacht. Daar in December 1910 met het oog op de osteomalacie werd aangevangen met de tegenwoordige wijze van voeding van de legerpaarden, wordtnbsp;thans, wat deze ziekte betreft, beschikt over eene ervaringnbsp;loopende over twee volle kalenderjaren.
-ocr page 355-PJ'-A I-
295
Het verloop van de ziekte onder de Australische legeren officiersdienstrijpaarden was als volgt:
Restant. |
Bijgeko men. |
Her-quot; steld. |
Afge maakt. |
Op reform gesteld. |
Geble ven. | |
1911 |
42 |
26 |
34 |
2 |
16 |
14 |
1912 |
14 |
11 |
6 |
3 |
3 |
13 |
Uit dit overzicht blijkt, dat het ziektecijfer aan'het eind van deze 2 jaren ongeveer hetzelfde is gebleven, terwijlnbsp;het verliescijfer over 1912 slechts 3 3 = 6 tegen 2 16=18nbsp;in 1911 bedroeg. Van deze 5 verlorengegane legerpaardennbsp;(het 6de was een officierspaard) behoorde n tot hetnbsp;Wapen der cavalerie, afgemaakt te Salatiga. Van denbsp;overige 4 van het Wapen der artillerie werden te Batavianbsp;en te Tjimahi respectievelijk n afgeniaakt enteBanjoe-Biroe 2 op reform gesteld.
De leeftijd dier 5 paarden was gemiddeld lO^/g jaar, terwijl de 16 in 1911 wegens deze ziekte op reform gestelde paarden gemiddeld 10 jaar waren.
Voorts zij nog aangeteekend, dat het paard No: 902 der Artillerie in drie garnizoenen als bijgekomen voorkomt,nbsp;zoodat feitelijk in 1912 slechts 9 paarden zijn bijgekomennbsp;en 4 zijn hersteld.
Als men in aanmerking neemt, dat de van deze ziekte verdachte dieren (onder in observatie vermeld) allenbsp;diensten volgen en zulks ook nagenoeg zonder uitzondering het geval was met de niet uit de sterkte gevoerdenbsp;dieren aan deze ziekte lijdende, dan mag men in verbandnbsp;niet bovenstaande cijfers den toestand, wat betreft dennbsp;invloed van deze ziekte op het verliescijfer der legerpaarden en op de dienstpraestaties, bevredigend noemen.
Nieuwe gezichtspunten in zake de oorzaak van deze ziekte heeft de wetenschap sedert niet geopend. Nog
-ocr page 356-296
steeds is niet beslist of men met eene infectie-ziekte, dan wel met eene voedingsziekte te doen heeft. Ten gunstenbsp;van beide opvattingen kunnen klinische feiten wordennbsp;aangevoerd. Bij kritische beschouwing van de in de literatuurnbsp;vermelde waarnemingen stoot men dan ook telkens opnbsp;onverklaarbare tegenstrijdigheden.
Carougeau, Chef van den veterinairen dienst op Madagascar, heeft in eene uitvoerige studie in t Revue vtrinaire 1912 Nos. 217 en 218 opnieuw een lans gebroken voor de infectie-theorie en voert daarvoor tal van argumenten aan. Echter is het hem niet gelukt de smetstof aan tenbsp;toonen of door contact met zieke dieren of door inspuitennbsp;van bloed, beenmerg enz. de ziekte op gezonde paardennbsp;over te brengen. (')
Reeds het vorige jaar werd er op gewezen, dat Scheunert en ScHATTKE hebben aangetoond, dat de hoeveelheid kalk,nbsp;welke een paard per K.G. lichaamsgewicht noodig heeftnbsp;minder bedraagt, dan men wel op grond van de onderzoekingen van Dr. J. Dekker zou moeten aanneraen. Afgaandenbsp;op de cijfers van deze Duitsche onderzoekers krijgen n.1.nbsp;onze legerpaarden in het gras en de gaba 20% meer kalknbsp;dan de hoeveelheid, waarvan zij verklaren, dat bij hunnbsp;proefpaard volop voldoende was. (^)
Dit neemt niet weg, dat bijzondere aandacht is geschonken aan het kalkgehalte van de voedingsmiddelen voor de legerpaarden. In den loop van het jaar 1912 en in hetnbsp;begin van 1913 werden aan het Scheikundig laboratoriumnbsp;te Weltevreden (directeur Dr. W. Ottow, Dirigeerendnbsp;apotheker der 1ste klasse) nadere onderzoekingen verrichtnbsp;naar het CaO-gehalte van het gras in eenige garnizoenen.
In staat V zijn de uitkomsten daarvan overzichtelijk neergelegd en geplaatst naast enkele van Dr. J. Dekkernbsp;in 1908 verkregen.
(') Efude gnrale de l osteomalacie chez Ie cheval, particulirement a Madagascar, gerefereerd in de Veeartsenijkundige Bladen voornbsp;Nederlandsch-Indi, deel 25, afl. 2.
() Vide het referaat op bladzijde 98 van deel 24 der Veeartsenijkundige Bladen.
-ocr page 357-297
Uit de onderzoekingen van Dr. Ottow, welke nog niet geheel geindigd zijn, is reeds gebleken, dat het CaO-ge-halte in het algemeen genomen grooter is, naar mate mennbsp;Oostelijker op Java komt, dat de droge stof van het grasnbsp;over het geheel in het natte jaargetijde kalkrijker is dan innbsp;het droge (') en dat het garnizoen Malang enkele cijfersnbsp;heeft opgeleverd, welke Europeesche uitkomsten naderen.
De vraag is dan ook gerezen of het wel noodzakelijk is in alle garnizoenen voederkalk te verstrekken.
Voorts is het in verband met de wijze van verstrekking enkele dagen per week of alle werkdagen niet van belangnbsp;ontbloot mede te deelen, dat blijkens het proefschrift vannbsp;N. Voorhoeve, getiteld: Bijdrage tot de kennis der kalk-stofwisseling, het mogelijk is gebleken bij volwassen gezondenbsp;en tuberculeuse menschen door de verstrekking van lact.nbsp;calcicus kalk in groote hoeveelheden te doen retineeren ennbsp;daarmede weken lang voort te gaan.
Dit wijst op de wenschelijkheid de kalkverstrekking in plaats van gedurende 4 werkdagen van de week, alle werkdagen te doen geschieden.
Gestorven.
De ziekten van de spijsverteringsorganen, waaronder gas-tero-enteritis en enteralgia in den regel de meeste verliezen opleveren, veroorzaakten in het geheel 7 sterfgevallen tegennbsp;12 in het jaar 1911. De verliezen aan deze twee met namenbsp;genoemde ziekten waren aanzienlijk geringer dan in de drienbsp;voorafgaande jaren.
Dienstjaar.
1909
1910
1911
1912
Behandeld.
126
146
118
155
Legerpaarden. Off. dienstpaarden. Totaal.
13 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14
8 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9
6 nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10
(1) De verklaring hiervan moet eensdeels worden gezocht in de omstandigheid, dat in het natte jaargetijde de plantenwortels diepernbsp;in den grond dringen en anderdeels in het grootere koolzuurgehaltenbsp;van het regenwater, waardoor de kalkzouten beter oplosbaar worden.
-ocr page 358-298
Het aantal paarden wegens ziekten van het gezichtsorgaan uit de legersterkte afgevoerd bedroeg 6 en heeft het gemiddelde van de 5 voorafgaande jaren (in totaal 31) nietnbsp;overschreden.
Onder de verdere ziekten blijven de hooge cijfers achter podotrochlitis (behandeld 16) en arthritis et periarthritisnbsp;(behandeld 157), totaal 218 tegen 258 in 1911, de aandachtnbsp;trekken.
Het aantal ziektegevallen in deze twee rubrieken en de verliezen aan deze ziekten geleden in de laatste 10 jarennbsp;wordt door onderstaand overzicht weer gegeven.
Dienstjaar. |
Aantal behandeld. |
Verliezen. |
1903 |
82 |
17 |
1904 |
126 |
18 |
1905 |
164 |
17 |
1906 |
199 |
21 |
1907 |
140 |
20 |
1908 |
149 |
18 |
1909 |
109 |
18 |
1910 |
272 |
34 |
1911 |
258 |
24 |
1912 |
218 |
24 |
In verband met de langzaam stijgende sterkte aan paarden mogen in vergelijking met de beide voorafgaande jaren denbsp;cijfers over 1912 bevredigend worden genoemd.
Het aantal legerpaarden wegens fractura behandeld en deswege verloren gegaan, is aanzienlijk toegenomen, zooalsnbsp;uit onderstaande cijfers moge blijken, welke alleen betrekking hebben op de beide hoofdwapens.
Dienst- |
BEHANDELD. |
VERLIEZEN. | ||||
jaar. |
Cava lerie. |
Artil lerie. |
Totaal. |
Cava lerie. |
Artil lerie. |
Totaal. |
1910 |
4 |
4 |
8 |
2 |
3 |
5 |
1911 |
2 |
2 |
2 |
2 | ||
1912 |
3 |
9 |
12 |
2 |
8 |
10 |
Waar veelal een geweldig trauma in het spel was, op hol slaan, onder een stuk geraken en neerstorten in een ravijn,nbsp;kan aan dit verliescijfer van 10 geen bijzondere beteekeiiisnbsp;worden gelieclit in verband met de gesteldheid van hetnbsp;beenderstelsel.
Behalve tal van kleinere operaties werden door de paardenartsen in de verschillende garnizoenen de volgende in staat IV nader omschreven heelkundige kunstbewerkingennbsp;verricht.
Overige operaties aan het hoofd..... 6
Operaties aan de luchtwegen...... 3
Operaties aan ee geslachtsorganen nbsp;nbsp;nbsp;....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5
Exstirpaties van tumoren....... 6
Totaal nbsp;nbsp;nbsp;...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;87
Het groote aantal neurectomien aan den ondervoet blijft hierbij de aandacht trekken.
Onderstaande cijfers geven een overzicht van het aantal dier operaties in de laatste drie jaren, de verwijdering vannbsp;z.g. neurofibromen in begrepen en door de tusschen haakjesnbsp;geplaatste cijfers nader aangegeven.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
Dienstjaar. Operaties. Legerpaar- nbsp;nbsp;nbsp;Officieis- Totaal aantal
den. nbsp;nbsp;nbsp;paarden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;paarden.
Wat betreft de resultaten van deze operatie, zij medegedeeld, dat naar eene berekening gemaakt voor de garnizoenen Batav ia en Salatiga (loopende over de jaren 1910 tot en
-ocr page 360-met 1912) bij een 53-tal uit de legersterkte afgevoerde paarden de gemiddelde diensttijd sedert den datum vannbsp;herstel na een eerste operatie nog 10 a 11 maanden heeftnbsp;bedragen. Van de in genoemde garnizoenen in 1910 voornbsp;het eerst geopereerde paarden is nog een drietal aanwezig.
Het zal mede in verband met eenige gevallen van pees-verscheuring, korter of langer tijd na de operatie opgetreden, wel geen betoog behoeven, dat dit ingrijpen als een laatstenbsp;middel moet worden beschouwd om paarden voorden dienstnbsp;te behouden en in het algemeen niet naar het mes magnbsp;worden gegrepen vooral bij podotrochlitis dan wanneernbsp;alle andere hulpmiddelen zijn uitgeput.
-ocr page 361- -ocr page 362-=D
?r ^ 2.nbsp;o =nbsp;= ;:r
5e ft 1!**. **
CNl
Se ( o- S
5:0
ft =
S C/5 3 O Q r gt;
o nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=
! g nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;O'S-
0OfD3-o 3 O 2 ft = ^ as ^ t) w 2 ftjnbsp;;;o^a3-.
^ ce nbsp;nbsp;nbsp;2^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3
1 nbsp;nbsp;nbsp;s'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;s'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
^ ^ ^ O 05 ftnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ftlnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
'^ nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;o.
On- E
n
agt;
gt; ^ ora
^ O ft J
o E. =
2 :;: ftj
o|2 o ^ canbsp;ce C
(Ji
' ce ^ )-VcrQnbsp;3 3nbsp;o g
C/5-:'T3 2quot;n^Snc/5T:
3 ft ;rr^aj sr?ro^'lt;
S- ft
3 onbsp;as ce
. E.S ^-d -
='2?s?3
C/3 C/S
as 3- =. as a:
V3 . nbsp;nbsp;nbsp;3
as
ft
w 7.
3 -
?r D.
= fD
CTQ ?r ft o
: o
amp;3 -
3 5 ^ gt;nbsp;ft 5;
- ft
ft
M
5-
C/3 O 3 c/3nbsp;ce tis
gt;
gt;
X
D
O
ra
33
N
ra
7^
H
ra
Cavalerie.
Artillerie.
Otficierspaarden.
Militaire transporttrein.
Renionte-dept.
Totaal.
Cavalerie.
Artillerie.
Otficierspaarden.
= O = 3
aq D. ft
^ Z-
ft ST cr ft
3
ft 3 lt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3
ft Q.
3 a
I
OJ
O
to
to I 1 co
Militaire transporttrein.
tr 3-
o ft 3 ?*
-lt;
m
a
m
m
05 w
B.*o
f E 2 -^ S*
ft ff CTQ -
3 ^
^ g
n ^
a 5
Remonte-dept.
CJt 4s^ I tO tO
Totaal.
\ \ \ \ \ \ lt;^\ \ \ \ \
Cavalerie.
Artillerie.
o.
fD
Otficierspaarden.
Militaire transporttrein.
Remonte-depot.
'X oVaA.
/////// /// ////////////// CV? vaJerie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
n ft is *3 O 5^2 31 : fi O ft 3 |
|
lt; 2- cJST Cu n TT n 3 |
-ra
=D
?r ^ 2.nbsp;o =nbsp;= ;:r
5e ft 1!**. **
CNl
Se ( o- S
5:0
ft =
S C/5 3 O Q r gt;
o nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=
! g nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;O'S-
0OfD3-o 3 O 2 ft = ^ as ^ t) w 2 ftjnbsp;;;o^a3-.
^ ce nbsp;nbsp;nbsp;2^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3
1 nbsp;nbsp;nbsp;s'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;s'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
^ ^ ^ O 05 ftnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ftlnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
'^ nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;o.
On- E
n
agt;
gt; ^ ora
^ O ft J
o E. =
2 :;: ftj
o|2 o ^ canbsp;ce C
(Ji
' ce ^ )-VcrQnbsp;3 3nbsp;o g
C/5-:'T3 2quot;n^Snc/5T:
3 ft ;rr^aj sr?ro^'lt;
S- ft
3 onbsp;as ce
. E.S ^-d -
='2?s?3
C/3 C/S
as 3- =. as a:
V3 . nbsp;nbsp;nbsp;3
as
ft
w 7.
3 -
?r D.
= fD
CTQ ?r ft o
: o
amp;3 -
3 5 ^ gt;nbsp;ft 5;
- ft
ft
M
5-
C/3 O 3 c/3nbsp;ce tis
gt;
gt;
X
D
O
ra
33
N
ra
7^
H
ra
Cavalerie.
Artillerie.
Otficierspaarden.
Militaire transporttrein.
Renionte-dept.
Totaal.
Cavalerie.
Artillerie.
Otficierspaarden.
= O = 3
aq D. ft
^ Z-
ft ST cr ft
3
ft 3 lt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3
ft Q.
3 a
I
OJ
O
to
to I 1 co
Militaire transporttrein.
tr 3-
o ft 3 ?*
-lt;
m
a
m
m
05 w
B.*o
f E 2 -^ S*
ft ff CTQ -
3 ^
^ g
n ^
a 5
Remonte-dept.
CJt 4s^ I tO tO
Totaal.
\ \ \ \ \ \ lt;^\ \ \ \ \
Cavalerie.
Artillerie.
o.
fD
Otficierspaarden.
Militaire transporttrein.
Remonte-depot.
'X oVaA.
/////// /// ////////////// CV? vaJerie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
n ft is *3 O 5^2 31 : fi O ft 3 |
|
lt; 2- cJST Cu n TT n 3 |
-ra
^ nbsp;nbsp;nbsp; 3 O) as
L? ^ nbsp;nbsp;nbsp;rvnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Q.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
= nbsp;nbsp;nbsp;onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;o^.
^ nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;: TT
Squot;* nbsp;nbsp;nbsp; lt; ;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;D..
2- nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;c
lt; . E nbsp;nbsp;nbsp;snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Enbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=
gt;-o-T3o rnnco t-*
.s^sEgo::; a 3*
d.S23^ = 2 C =
* nbsp;nbsp;nbsp;2. lt;Tgt; O* lt;Ti
!* N ngt; C c
rl s-3
! S 2 -
' nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3 Vl
222gt;l
re lt;-o gt;lt;
= = re o o.
3 = E - o
I
3 m =
vlt; nbsp;nbsp;nbsp;a:
52. ^ E =
c/5 rD
rt E. er -;:cfQ
c
1 |
1 1 1 |
1 1 1 |
1 I |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 - |
1 1 |
1 |
1 |
Cavalerie. |
- O | |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
- |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 |
Artillerie. |
rS O* | |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 |
Officierspaarden. |
CTQ rt) O* cp rt) 3* |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 |
Militaire transporttrein. | |
MM nbsp;nbsp;nbsp;1 M M 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 M 1 M 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 M M M 1 |
Reinonte-dept. |
lt;V aj | |||||||||||||||
1 |
1 1 1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 1 - |
1 1 |
1 |
1 |
Totaal. |
3 Q. r* ft | ||
1 |
N- |
4^ |
i 1 1 |
1 |
1 |
1 ! |
1 |
45 |
45k |
to 1 ^ |
1 1 |
1 |
1 |
Cavalerie. |
o | ||
1 |
H- 1 |
OJ |
1 - 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
i ^ |
co |
1 |
tI I |
1 1 |
1 |
1 |
Artillerie. |
o. ..iK Ct | ||
1 |
1 4^.- |
4^ |
1 1 1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 Co t\J CO tsj to |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 |
Officierspaarden. |
CO TT O* O lt;T) | ||
1 |
1 1 - |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
-* |
1 |
1 1 - |
1 1 |
1 |
1 |
Militaire transporttrein. |
3 =5* n 3 |
1 |
1 1 1 |
1 1 1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
00 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 |
Renionte-dept. | |||
1 |
w --a k- |
CO to ^ |
1 - i |
1 - |
1 |
1 1 |
- |
1 ^ 1 00 (O en to 4:k. |
en |
1 to 1 1 |
1 |
1 |
Totaal. |
CTQ | |||
1 |
N5 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 - |
45i. |
4^ |
1 1 - |
1 1 |
1 |
1 |
Cavalerie. | |||
1 |
-1 - |
to |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 CO |
- |
CO |
- |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 |
Artillerie. | |
1 |
-1 |
4^ -- |
1 1 1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 co to Co to to |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 |
Officierspaarden. |
X . ngt; n | ||
\ \ - |
\ |
\ l |
\ \ |
\ |
l |
l |
1 1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 |
Militaire transporttrein. |
2. | ||
\ \ \' |
\ \ |
\ \ \ |
\ |
\ |
\ \ |
\ \ |
\ |
c |
\ |
\ \ |
\ \ |
\ |
1 Remonte-dept. | ||||
\ |
'O |
_ \ \ |
\ \ - |
\ |
\ |
\ \ |
\ |
.^ \ \ |
\ |
\ \ |
\ ToVaaV. |
\ | |||||
/, / / |
/ / |
/ / / |
/ |
/ |
/ / |
/ / |
/ / |
/ |
/ / |
/ / |
/ / |
/ C-'/i v'^Jenv. |
/ | ||||
/ / / / |
/ |
/ - |
/ / / |
/ |
/ |
/ / |
/ / |
/ |
/ |
/ |
II II ! |
/ |
/ Artillerie. |
/ ^ | |||
/ / / / |
/ |
/ / |
/ / |
/ |
/ |
/ |
/ / |
/ |
/ |
/ |
1 1 1 |
/ / |
/ |
J |
j Officierspaarden. |
1 ^ | |
/ |
/ / / |
/ |
/ / / |
/ / |
/ |
/ / |
/ |
/ / |
/ |
/ |
/ |
1 1 1 |
/ / |
/ |
1 |
Militaire transporttrein. |
lt; |
Uil nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 M 1 M 1 |
Renionte-dept. | ||||||||||||||||
1 |
1 1 1 |
- |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 l |
Totaal. |
i | |||
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
Cavalerie. |
^ ! | ||
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
Artillerie. |
gt; 1 | |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
Officierspaarden. |
a [ | ||
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
' |
Militaire transporttrein. |
E i | |||
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
- |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
Renionte-dept. |
TT | ||
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
- |
1 1 |
1 1 |
1 |
Totaal. | ||
1 |
1 1 1 |
to |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
to 1 |
1 1 |
1 |
Ca V alerie. | |||
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
- |
- |
1 |
1 |
1 |
UI 1 nbsp;nbsp;nbsp;1 |
1 1 |
1 |
Arlillerie. |
o\ CfQ *0 ' | |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
Officierspaarden. |
ft nbsp;nbsp;nbsp;1 C/5 -t | ||
1 |
1 1 1 |
1 |
: 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
Militaire transporttrein. |
ftquot; S K ' | |||
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 |
Reiiionte-depot. | ||
1 |
1 1 1 |
to |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
i |
1 |
1 |
-o 1 -* |
1 1 |
1 |
Totaal. | ||||
1 M 1 nbsp;nbsp;nbsp;1 M M 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 Ml Milnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1 11 1 1 |
Cavalerie. |
O- 21 ft i3:1 | |||||||||||||||
1 |
1 1 1 |
- |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 1 1 |
1 |
1 |
1 |
L |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
Artillerie. | ||
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
Officierspaarden. |
S ft | |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
Miiilaire transporttrein. |
2. o | |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
Renionte-dept. |
3. ci. CTQ ft, quot;n | |
1 |
1 1 1 |
- |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
Totaal. |
^ nbsp;nbsp;nbsp; 3 O) as
L? ^ nbsp;nbsp;nbsp;rvnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Q.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
= nbsp;nbsp;nbsp;onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;o^.
^ nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;: TT
Squot;* nbsp;nbsp;nbsp; lt; ;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;D..
2- nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;c
lt; . E nbsp;nbsp;nbsp;snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Enbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=
gt;-o-T3o rnnco t-*
.s^sEgo::; a 3*
d.S23^ = 2 C =
* nbsp;nbsp;nbsp;2. lt;Tgt; O* lt;Ti
!* N ngt; C c
rl s-3
! S 2 -
' nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3 Vl
222gt;l
re lt;-o gt;lt;
= = re o o.
3 = E - o
I
3 m =
vlt; nbsp;nbsp;nbsp;a:
52. ^ E =
c/5 rD
rt E. er -;:cfQ
c
1 |
1 1 1 |
1 1 1 |
1 I |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 - |
1 1 |
1 |
1 |
Cavalerie. |
- O | |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
- |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 |
Artillerie. |
rS O* | |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 |
Officierspaarden. |
CTQ rt) O* cp rt) 3* |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 |
Militaire transporttrein. | |
MM nbsp;nbsp;nbsp;1 M M 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 M 1 M 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 M M M 1 |
Reinonte-dept. |
lt;V aj | |||||||||||||||
1 |
1 1 1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 1 - |
1 1 |
1 |
1 |
Totaal. |
3 Q. r* ft | ||
1 |
N- |
4^ |
i 1 1 |
1 |
1 |
1 ! |
1 |
45 |
45k |
to 1 ^ |
1 1 |
1 |
1 |
Cavalerie. |
o | ||
1 |
H- 1 |
OJ |
1 - 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
i ^ |
co |
1 |
tI I |
1 1 |
1 |
1 |
Artillerie. |
o. ..iK Ct | ||
1 |
1 4^.- |
4^ |
1 1 1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 Co t\J CO tsj to |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 |
Officierspaarden. |
CO TT O* O lt;T) | ||
1 |
1 1 - |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
-* |
1 |
1 1 - |
1 1 |
1 |
1 |
Militaire transporttrein. |
3 =5* n 3 |
1 |
1 1 1 |
1 1 1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
00 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 |
Renionte-dept. | |||
1 |
w --a k- |
CO to ^ |
1 - i |
1 - |
1 |
1 1 |
- |
1 ^ 1 00 (O en to 4:k. |
en |
1 to 1 1 |
1 |
1 |
Totaal. |
CTQ | |||
1 |
N5 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 - |
45i. |
4^ |
1 1 - |
1 1 |
1 |
1 |
Cavalerie. | |||
1 |
-1 - |
to |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 CO |
- |
CO |
- |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 |
Artillerie. | |
1 |
-1 |
4^ -- |
1 1 1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 co to Co to to |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 |
Officierspaarden. |
X . ngt; n | ||
\ \ - |
\ |
\ l |
\ \ |
\ |
l |
l |
1 1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 |
Militaire transporttrein. |
2. | ||
\ \ \' |
\ \ |
\ \ \ |
\ |
\ |
\ \ |
\ \ |
\ |
c |
\ |
\ \ |
\ \ |
\ |
1 Remonte-dept. | ||||
\ |
'O |
_ \ \ |
\ \ - |
\ |
\ |
\ \ |
\ |
.^ \ \ |
\ |
\ \ |
\ ToVaaV. |
\ | |||||
/, / / |
/ / |
/ / / |
/ |
/ |
/ / |
/ / |
/ / |
/ |
/ / |
/ / |
/ / |
/ C-'/i v'^Jenv. |
/ | ||||
/ / / / |
/ |
/ - |
/ / / |
/ |
/ |
/ / |
/ / |
/ |
/ |
/ |
II II ! |
/ |
/ Artillerie. |
/ ^ | |||
/ / / / |
/ |
/ / |
/ / |
/ |
/ |
/ |
/ / |
/ |
/ |
/ |
1 1 1 |
/ / |
/ |
J |
j Officierspaarden. |
1 ^ | |
/ |
/ / / |
/ |
/ / / |
/ / |
/ |
/ / |
/ |
/ / |
/ |
/ |
/ |
1 1 1 |
/ / |
/ |
1 |
Militaire transporttrein. |
lt; |
Uil nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 M 1 M 1 |
Renionte-dept. | ||||||||||||||||
1 |
1 1 1 |
- |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 l |
Totaal. |
i | |||
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
Cavalerie. |
^ ! | ||
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
Artillerie. |
gt; 1 | |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
Officierspaarden. |
a [ | ||
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
' |
Militaire transporttrein. |
E i | |||
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
- |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
Renionte-dept. |
TT | ||
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
- |
1 1 |
1 1 |
1 |
Totaal. | ||
1 |
1 1 1 |
to |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
to 1 |
1 1 |
1 |
Ca V alerie. | |||
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
- |
- |
1 |
1 |
1 |
UI 1 nbsp;nbsp;nbsp;1 |
1 1 |
1 |
Arlillerie. |
o\ CfQ *0 ' | |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
Officierspaarden. |
ft nbsp;nbsp;nbsp;1 C/5 -t | ||
1 |
1 1 1 |
1 |
: 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
Militaire transporttrein. |
ftquot; S K ' | |||
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 |
Reiiionte-depot. | ||
1 |
1 1 1 |
to |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
i |
1 |
1 |
-o 1 -* |
1 1 |
1 |
Totaal. | ||||
1 M 1 nbsp;nbsp;nbsp;1 M M 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 Ml Milnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1 11 1 1 |
Cavalerie. |
O- 21 ft i3:1 | |||||||||||||||
1 |
1 1 1 |
- |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 1 1 |
1 |
1 |
1 |
L |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
Artillerie. | ||
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
Officierspaarden. |
S ft | |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
Miiilaire transporttrein. |
2. o | |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
Renionte-dept. |
3. ci. CTQ ft, quot;n | |
1 |
1 1 1 |
- |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
Totaal. |
/ |
////// |
/ ! / |
II II ! |
/ |
/ |
/ |
/ |
/ |
/ |
/ |
/ |
1 / |
/ |
/ / |
/ |
/ / |
/ Officierspaarden. |
^ /: |
/ |
/////// |
/ / |
1 1 1 1 1 |
/ |
/ |
/ |
/ |
/ |
/ |
/ |
1 |
/ / |
/ |
1 1 |
/ |
1 1 |
Militaire transporttrein. |
s 1 |
( |
1 ( M 1 1 1 |
1 1 |
1 1 1 1 1 |
/ |
1 |
1 |
1 |
1 |
^ 1-^ |
1 |
1 I |
1 |
1 1 |
Reiiioiile dept. | ||||
1 |
1 M 1 1 1 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
to |
1 |
1 ^ |
1 |
1 1 |
Totaal. | |||||
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1 II 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1 1 Ml |
Cavalerie. | |||||||||||||||||
1 |
1 1 ! 1 M |
1 i |
M M 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
- 1 |
Artillerie, |
gt; | |||
1 |
1 1 1 1 1 1 |
1 1 |
Mill |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Officierspaarden. | ||||
1 |
1 1 M 1 1 |
1 1 |
11 11 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Militaire transporttrein. |
i | |||
1 |
1 M 1 1 1 |
1 1 |
Mill |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Reinonte-dept. |
TT | |||
1 |
MIMI |
1 1 |
11 1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
quot;* 1 |
Totaal. | ||||
1 |
11 - M 1 |
1 1 |
11 1 1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Cavalerie. | ||||
1 |
M M f |
quot;1 1 |
1 1 1 1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Artillerie. |
O | |||
1 |
11 11 M |
1 1 |
Mill |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Officierspaarden. |
lt;Tgt; | |||
1 |
11 11 11 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Militaire transporttrein | |||||||
to 11 11 1 |
1 1 |
Mill |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Renionte-dept. |
o. ^ 3 | ||||
F |
to 1 ^ 1 1 1 |
1 1 |
Mill |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Totaal. | ||||
1 |
11 M 1 1 |
to 1 |
Mill |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Cavalerie. |
O or : | |||
1 |
11--11 |
1 1 |
Mill |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Artillerie. | ||||
1 |
1 11 1 M |
1 1 |
11 1 M |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Officierspaarden. |
= 2 | |||
1 |
1 i - 11 1 |
1 1 |
1 1 II |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
Militaire transporttrein. |
2. o | ||||
1 |
M 1 11 1 1 |
1 |
Mill |
- |
1 |
1 |
1 |
I |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Remonte-dept. |
amp; ! | |||
1 |
1 1 1 to 1 1 |
w 1 |
11 11 1 |
- |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Totaal. |
/ |
////// |
/ ! / |
II II ! |
/ |
/ |
/ |
/ |
/ |
/ |
/ |
/ |
1 / |
/ |
/ / |
/ |
/ / |
/ Officierspaarden. |
^ /: |
/ |
/////// |
/ / |
1 1 1 1 1 |
/ |
/ |
/ |
/ |
/ |
/ |
/ |
1 |
/ / |
/ |
1 1 |
/ |
1 1 |
Militaire transporttrein. |
s 1 |
( |
1 ( M 1 1 1 |
1 1 |
1 1 1 1 1 |
/ |
1 |
1 |
1 |
1 |
^ 1-^ |
1 |
1 I |
1 |
1 1 |
Reiiioiile dept. | ||||
1 |
1 M 1 1 1 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
to |
1 |
1 ^ |
1 |
1 1 |
Totaal. | |||||
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1 II 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1 1 Ml |
Cavalerie. | |||||||||||||||||
1 |
1 1 ! 1 M |
1 i |
M M 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
- 1 |
Artillerie, |
gt; | |||
1 |
1 1 1 1 1 1 |
1 1 |
Mill |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Officierspaarden. | ||||
1 |
1 1 M 1 1 |
1 1 |
11 11 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Militaire transporttrein. |
i | |||
1 |
1 M 1 1 1 |
1 1 |
Mill |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Reinonte-dept. |
TT | |||
1 |
MIMI |
1 1 |
11 1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
quot;* 1 |
Totaal. | ||||
1 |
11 - M 1 |
1 1 |
11 1 1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Cavalerie. | ||||
1 |
M M f |
quot;1 1 |
1 1 1 1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Artillerie. |
O | |||
1 |
11 11 M |
1 1 |
Mill |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Officierspaarden. |
lt;Tgt; | |||
1 |
11 11 11 |
1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Militaire transporttrein | |||||||
to 11 11 1 |
1 1 |
Mill |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Renionte-dept. |
o. ^ 3 | ||||
F |
to 1 ^ 1 1 1 |
1 1 |
Mill |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Totaal. | ||||
1 |
11 M 1 1 |
to 1 |
Mill |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Cavalerie. |
O or : | |||
1 |
11--11 |
1 1 |
Mill |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Artillerie. | ||||
1 |
1 11 1 M |
1 1 |
11 1 M |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Officierspaarden. |
= 2 | |||
1 |
1 i - 11 1 |
1 1 |
1 1 II |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
Militaire transporttrein. |
2. o | ||||
1 |
M 1 11 1 1 |
1 |
Mill |
- |
1 |
1 |
1 |
I |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Remonte-dept. |
amp; ! | |||
1 |
1 1 1 to 1 1 |
w 1 |
11 11 1 |
- |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Totaal. |
309
AARD DER ZIEKTE.
Onder behandeling gebleven.
Onder behandeling gekomen.
Hersteld.
Gesto
rven.
Afgemaakt. Op reform gesteld.
Blijven onder behandeling.
Vitia refractionis.....
Andere ziekten van hetgezichts-orgaan .........
JX. Ziekten van het gehoororgaan.
Otitis.....
Othaeniatoma . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
Andere ziekten van het gehoororgaan ........
X. Ziekten van de huid en den hoef.
Dermatitis erythematosa .
Dermatitis contiisiforniis .
Eczema Urticarianbsp;Alopecianbsp;Herpes.
Scabies
Pododermatitis snperficialis. Pododermatitis haemorrhagica.nbsp;Pododermatitis parenchymatosa.
Pododermatitis rheumatica Pododermatitis chronica verrucosa .........
Podotrochlitis......
Ziekten- van den hoornschoen Andere ziekten van de huid ennbsp;den hoef
XI. Ziekten der beenderen gewrichten en spieren.
Fractura ........
Luxatio........
25 |
|
2----2
A.quot;
R.D.
C. A.'5 O.*
2--
11---2
6 4 10
1---1
C.^ AJ 0.^
O.'
309
AARD DER ZIEKTE.
Onder behandeling gebleven.
Onder behandeling gekomen.
Hersteld.
Gesto
rven.
Afgemaakt. Op reform gesteld.
Blijven onder behandeling.
Vitia refractionis.....
Andere ziekten van hetgezichts-orgaan .........
JX. Ziekten van het gehoororgaan.
Otitis.....
Othaeniatoma . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
Andere ziekten van het gehoororgaan ........
X. Ziekten van de huid en den hoef.
Dermatitis erythematosa .
Dermatitis contiisiforniis .
Eczema Urticarianbsp;Alopecianbsp;Herpes.
Scabies
Pododermatitis snperficialis. Pododermatitis haemorrhagica.nbsp;Pododermatitis parenchymatosa.
Pododermatitis rheumatica Pododermatitis chronica verrucosa .........
Podotrochlitis......
Ziekten- van den hoornschoen Andere ziekten van de huid ennbsp;den hoef
XI. Ziekten der beenderen gewrichten en spieren.
Fractura ........
Luxatio........
25 |
|
2----2
A.quot;
R.D.
C. A.'5 O.*
2--
11---2
6 4 10
1---1
C.^ AJ 0.^
O.'
|
Methode gevolgd, 'l^ondere opmerkingen,nbsp;''srdere behandeling. |
Oft '^AT
Beloop.
i | ||
Afloop, |
Naam | |
datum van |
van den |
c |
herstel |
operateur | |
of overlij- |
en gar- |
s |
den. |
nizoen. |
CC |
lt; gt; |
Mil. transporttrein No. 99. |
Caries dent, praemolar. II dext. sup. |
Indicatio morbi. |
Extractio dentium d. sup. II 25-X. |
Q stgg ^one tangextractie, clier, zonder nar- ^C'i'ging alveolus. |
Gunstig. |
Hersteld. 26X. |
W.v.d.Burg, Batavia. |
Nog aanwezig. nbsp;nbsp;nbsp;; lt; | |
Officierspaard. |
Idem praemolar. I sin sup. |
Idem. |
1 Idem dent, praem. * sup. 2IV. |
lt;1 |
chiQ^^Sextractie nbsp;nbsp;nbsp;onder I^gi J^oform-narcose Pch^'^hig alveolus ennbsp;Celen met tinct. jodii. |
Gunstig. |
Hersteld. lO-IV. |
L. E. Hinrichs, Malang. |
Idem. |
^At:
Cav. No. 488.
Fistula na fractuur os inaxill. sin., ontstaan doornbsp;een slag van een paardnbsp;op 2III.
4 Officierspaard. Hyphomycosis destruens.
Idem.
Idem.
Trepanatie os niaxij g-16VI en op 29
volgd door extractio
praem. 111.
Excisie van weefsel reg. nasaUnbsp;16-IX
2l
**5an^rt**^ Irepanatie bij het, onder locale
la,!quot;''esie,
Puil,
uitlepelen,;
perubalsem.
onder chloro-B^'^rcose.
kif.jj'' extractie van de ei) ,''*staat fractuur vannbsp;Perm,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Irrigatie met
H, qquot;8- kalic., ol. petri, | Luo? penseelen metnbsp;tpra .^he solutie en tinc- lt;nbsp;tampons. i
Ongunstig.
Er bleef een fistel bestaan, waarvan de aanwezige osteomyelitis als oorzaak werd beschouwd.
Telkens werd de fistel verwijd en bij een dezernbsp;gelegenheden een takjenbsp;van den nerv. facialis aangesneden, waardoor eenenbsp;geringe paralyse optrad.
Nog in behandeling.
A. E. ten Broeke,nbsp;Salatiga.
Aanvankelijk liet de toestand vannbsp;dit paardnbsp;zich gunstig aanzien, zoadat hetnbsp;van 14nbsp;III tot 12nbsp;VI dienstdoendenbsp;werd behandeld.
methode, lig-' esie T- local,nbsp;hechting.
'hes;- ^'er, locale anaes- j openschuren.
Genezing gestoord door
Niet al het zieke weefsel bleek verwijderd.
Hersteld. 11XI.
J. N. A. C. Scheepens,nbsp;Batavia.
Nog aanwezig.
|
Methode gevolgd, 'l^ondere opmerkingen,nbsp;''srdere behandeling. |
Oft '^AT
Beloop.
i | ||
Afloop, |
Naam | |
datum van |
van den |
c |
herstel |
operateur | |
of overlij- |
en gar- |
s |
den. |
nizoen. |
CC |
lt; gt; |
Mil. transporttrein No. 99. |
Caries dent, praemolar. II dext. sup. |
Indicatio morbi. |
Extractio dentium d. sup. II 25-X. |
Q stgg ^one tangextractie, clier, zonder nar- ^C'i'ging alveolus. |
Gunstig. |
Hersteld. 26X. |
W.v.d.Burg, Batavia. |
Nog aanwezig. nbsp;nbsp;nbsp;; lt; | |
Officierspaard. |
Idem praemolar. I sin sup. |
Idem. |
1 Idem dent, praem. * sup. 2IV. |
lt;1 |
chiQ^^Sextractie nbsp;nbsp;nbsp;onder I^gi J^oform-narcose Pch^'^hig alveolus ennbsp;Celen met tinct. jodii. |
Gunstig. |
Hersteld. lO-IV. |
L. E. Hinrichs, Malang. |
Idem. |
^At:
Cav. No. 488.
Fistula na fractuur os inaxill. sin., ontstaan doornbsp;een slag van een paardnbsp;op 2III.
4 Officierspaard. Hyphomycosis destruens.
Idem.
Idem.
Trepanatie os niaxij g-16VI en op 29
volgd door extractio
praem. 111.
Excisie van weefsel reg. nasaUnbsp;16-IX
2l
**5an^rt**^ Irepanatie bij het, onder locale
la,!quot;''esie,
Puil,
uitlepelen,;
perubalsem.
onder chloro-B^'^rcose.
kif.jj'' extractie van de ei) ,''*staat fractuur vannbsp;Perm,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Irrigatie met
H, qquot;8- kalic., ol. petri, | Luo? penseelen metnbsp;tpra .^he solutie en tinc- lt;nbsp;tampons. i
Ongunstig.
Er bleef een fistel bestaan, waarvan de aanwezige osteomyelitis als oorzaak werd beschouwd.
Telkens werd de fistel verwijd en bij een dezernbsp;gelegenheden een takjenbsp;van den nerv. facialis aangesneden, waardoor eenenbsp;geringe paralyse optrad.
Nog in behandeling.
A. E. ten Broeke,nbsp;Salatiga.
Aanvankelijk liet de toestand vannbsp;dit paardnbsp;zich gunstig aanzien, zoadat hetnbsp;van 14nbsp;III tot 12nbsp;VI dienstdoendenbsp;werd behandeld.
methode, lig-' esie T- local,nbsp;hechting.
'hes;- ^'er, locale anaes- j openschuren.
Genezing gestoord door
Niet al het zieke weefsel bleek verwijderd.
Hersteld. 11XI.
J. N. A. C. Scheepens,nbsp;Batavia.
Nog aanwezig.
Wapen
en hoefnummer.
Aard en oorzaak van het lijden,nbsp;datum van ontstaan.
Aard der kunst-
Indicatie.
bewerking, lichaam datum.
^ Methode gevolgd. 'Izondere opmerkingen,nbsp;''firdere behandeling.
Beloop.
Afloop, |
Naam nbsp;nbsp;nbsp;j |
c 0) C |
datum van |
van den |
c |
herstel |
operateur j | |
of overlij |
en gar- i | |
den. |
nizoen. nbsp;nbsp;nbsp;1 |
c5 lt; |
Remonte-dept No. 298.
Remonte-dept No. 190.
Artillerie No. 180.
Cavalerie No. 728.
Cavalerie No. 569.
Panophthalmia s. Gedurende het transport uit Australi.
Panophthalmia d. Door een houtsplinter.nbsp;26-lV.
Retrobulbair haema-toma d.
31xirii.
Indicatio
morbi.
Idem.
Het opheffen van den conti-nueelen druk opnbsp;den bulbus ocu-lus en de hersenen.
Entropion palpebrarum sup. d., ontstaat! na eenenbsp;verwonding.
Indicatio
morbi.
Exstirpatio oculu 3-11
Punctie in het M van het dorsale
van den sterk geprolaO den fornix conjuiictivnbsp;2-1.
p
ai,gp'''one methode, locale rap.^^'hesie, antisept. the-
Uitkrabben met scherpen lepel en 10% joodva-sogeen voeren niet tot herstel. Op 19X opnieuw ruim geexcideerd.
Gunstig.
tig oraf koudwaterirriga-gezwollen oogle- | Log'gi V deze normaal,nbsp;.'fi anaesthesie, anti-sche therapie.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;|
Pi
quot;a nbsp;nbsp;nbsp;middels trocart i
atijp ^'i'fectie en locale 'iiip ^hesie. Nabehande-^ 'quot;et boorzuur solutie.
Gunstig
Gunstig.
Na de punctie is de protrusio huibi verdwenennbsp;en nemen de aanwezigenbsp;hersenverschijnseleu af.
Hersteld.
19-11.
Hersteld.
17-V.
Hersteld.
6-1.
Dr. J. A. van der Linde,nbsp;Padalarang.
Idem.
Bestemming gevolgd, naar Ban-joe-Biroenbsp;op 7--X.
Idem, naar Salatiganbsp;op 1-XI.
L.E.Hinrichs, j Op 21I Malang. ! op reformnbsp;gesteldnbsp;wegensnbsp;artritisnbsp;j deformansnbsp;j van hetnbsp;rechternbsp;1 kaakge-wricht.
Granulaties op de mem-brana nictitans d. Geleidelijk ontstaan.
Idem.
gel!
Wegnemen van ovaal huidstuk vannbsp;rechter bovenoogh'J-6-1.
Extirpatie van he' ^ (j, weefsel en een deegt;nbsp;membr. nictitans o-
Ck nbsp;nbsp;nbsp;
hecivl^'^^form-narcose, , nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wond-
quot;len.
Gunstig.
Genezing p. p. i.
Hersteld.
11-1.
A. E. ten Broeke,nbsp;Salatiga,
Nog aanwezig.
aiia!*quot;quot;de paard, locale Nuu adrenaline.nbsp;W,.beh
andeld met lauw-
boorzuur solutie.
Gunstig.
Genezing p. f). i.
Hersteld. 1Vlll.
Idem.
Idem.
Wapen
en hoefnummer.
Aard en oorzaak van het lijden,nbsp;datum van ontstaan.
Aard der kunst-
Indicatie.
bewerking, lichaam datum.
^ Methode gevolgd. 'Izondere opmerkingen,nbsp;''firdere behandeling.
Beloop.
Afloop, |
Naam nbsp;nbsp;nbsp;j |
c 0) C |
datum van |
van den |
c |
herstel |
operateur j | |
of overlij |
en gar- i | |
den. |
nizoen. nbsp;nbsp;nbsp;1 |
c5 lt; |
Remonte-dept No. 298.
Remonte-dept No. 190.
Artillerie No. 180.
Cavalerie No. 728.
Cavalerie No. 569.
Panophthalmia s. Gedurende het transport uit Australi.
Panophthalmia d. Door een houtsplinter.nbsp;26-lV.
Retrobulbair haema-toma d.
31xirii.
Indicatio
morbi.
Idem.
Het opheffen van den conti-nueelen druk opnbsp;den bulbus ocu-lus en de hersenen.
Entropion palpebrarum sup. d., ontstaat! na eenenbsp;verwonding.
Indicatio
morbi.
Exstirpatio oculu 3-11
Punctie in het M van het dorsale
van den sterk geprolaO den fornix conjuiictivnbsp;2-1.
p
ai,gp'''one methode, locale rap.^^'hesie, antisept. the-
Uitkrabben met scherpen lepel en 10% joodva-sogeen voeren niet tot herstel. Op 19X opnieuw ruim geexcideerd.
Gunstig.
tig oraf koudwaterirriga-gezwollen oogle- | Log'gi V deze normaal,nbsp;.'fi anaesthesie, anti-sche therapie.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;|
Pi
quot;a nbsp;nbsp;nbsp;middels trocart i
atijp ^'i'fectie en locale 'iiip ^hesie. Nabehande-^ 'quot;et boorzuur solutie.
Gunstig
Gunstig.
Na de punctie is de protrusio huibi verdwenennbsp;en nemen de aanwezigenbsp;hersenverschijnseleu af.
Hersteld.
19-11.
Hersteld.
17-V.
Hersteld.
6-1.
Dr. J. A. van der Linde,nbsp;Padalarang.
Idem.
Bestemming gevolgd, naar Ban-joe-Biroenbsp;op 7--X.
Idem, naar Salatiganbsp;op 1-XI.
L.E.Hinrichs, j Op 21I Malang. ! op reformnbsp;gesteldnbsp;wegensnbsp;artritisnbsp;j deformansnbsp;j van hetnbsp;rechternbsp;1 kaakge-wricht.
Granulaties op de mem-brana nictitans d. Geleidelijk ontstaan.
Idem.
gel!
Wegnemen van ovaal huidstuk vannbsp;rechter bovenoogh'J-6-1.
Extirpatie van he' ^ (j, weefsel en een deegt;nbsp;membr. nictitans o-
Ck nbsp;nbsp;nbsp;
hecivl^'^^form-narcose, , nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wond-
quot;len.
Gunstig.
Genezing p. p. i.
Hersteld.
11-1.
A. E. ten Broeke,nbsp;Salatiga,
Nog aanwezig.
aiia!*quot;quot;de paard, locale Nuu adrenaline.nbsp;W,.beh
andeld met lauw-
boorzuur solutie.
Gunstig.
Genezing p. f). i.
Hersteld. 1Vlll.
Idem.
Idem.
Wapen
en hoeftiummer.
Aard en oorzaak van het lijden,
datum van ontstaan.
Indicatie.
Aard der kunst-bewerking lichaarnsd
''erde |
|
10 I Cav. No. 411.
11
12
Hemiplegia laryngealis ^ sin. Oorzaak en datum inbsp;van ontstaan onbekend. 1
Indicatio
morbi.
twegen.
roighode Williams, chlo- De wonden genazen '.''-narcose, vorrtge- snel, zoodat op 29 Jan.nbsp;Oor den na trache- nog slechts een huidwond
flie
ingebrachten tu- bestond aan den larynx.
Oovenste trache-fquot;'gen gekliefd. toerf''Ponnade tot 191nbsp;tubus verwijderd ennbsp;'vondbehandeling.
'en
quot;Pen
Geen totaal herstel verkregen.
31 -I.
Dr. L. J. H. Stadhouder,nbsp;Salatiga.
Op 1 Febr. met afstappennbsp;aangevan-jgen.
Opreform-gesteld wegensnbsp;hemiplegia laryng.nbsp;sin.
12-Xl. (zie No. 11nbsp;en No. 12.)
Idem.
Idem.
Idem.
Idem.
Dyspnoe door tracheaal-stenose.
Tracheostenose ontstaan na de operatie van Williams op 10I.
Indicatio
vitalis.
Indicatio
morbi.
Tracheotomie 19VII.
Idem.
26-VlI.
Zo^.'^er anaesthesie en substantie verlies,nbsp;o Wondbehandeling.
gin /J3''cose en ruglig-Vor^.Joor sterke litteeken-hoofJquot;8 was strotten-dgglquot; en bovenste ge-''erJ trachea afgeplat en
de Verwijdering van Kroeii^gen elkaar ge-getra^L gedeelten werdnbsp;* verbetering tenbsp;be), Igen. Open wond-*Pbns'*quot;'''g. tracheo-
Gunstig. p. s. i.
' Hersteld. 28-VII.
De wond genas p. s. i.
Hoewel getracht werd 1 deze langzaam te doen genezen door hetinbrengeu |nbsp;van een tubus, gelukte dit [nbsp;niet. Het nieuwgevormde ^nbsp;bindweefsel, bracht weernbsp;vernauwing te weeg.
Niet
hersteld.
Idem.
Zie No. 10 en No. 12.
A. E. ten Broeke,nbsp;Salatiga.
Zie No. 10 en No. 11.nbsp;Alvorensnbsp;het diernbsp;zijn bestemmingnbsp;naar hetnbsp;Veeartse-nijkundignbsp;laboratorium konnbsp;volgen,nbsp;was opnieuwnbsp;tracheotomie noo-dig.
Wapen
en hoeftiummer.
Aard en oorzaak van het lijden,
datum van ontstaan.
Indicatie.
Aard der kunst-bewerking lichaarnsd
''erde |
|
10 I Cav. No. 411.
11
12
Hemiplegia laryngealis ^ sin. Oorzaak en datum inbsp;van ontstaan onbekend. 1
Indicatio
morbi.
twegen.
roighode Williams, chlo- De wonden genazen '.''-narcose, vorrtge- snel, zoodat op 29 Jan.nbsp;Oor den na trache- nog slechts een huidwond
flie
ingebrachten tu- bestond aan den larynx.
Oovenste trache-fquot;'gen gekliefd. toerf''Ponnade tot 191nbsp;tubus verwijderd ennbsp;'vondbehandeling.
'en
quot;Pen
Geen totaal herstel verkregen.
31 -I.
Dr. L. J. H. Stadhouder,nbsp;Salatiga.
Op 1 Febr. met afstappennbsp;aangevan-jgen.
Opreform-gesteld wegensnbsp;hemiplegia laryng.nbsp;sin.
12-Xl. (zie No. 11nbsp;en No. 12.)
Idem.
Idem.
Idem.
Idem.
Dyspnoe door tracheaal-stenose.
Tracheostenose ontstaan na de operatie van Williams op 10I.
Indicatio
vitalis.
Indicatio
morbi.
Tracheotomie 19VII.
Idem.
26-VlI.
Zo^.'^er anaesthesie en substantie verlies,nbsp;o Wondbehandeling.
gin /J3''cose en ruglig-Vor^.Joor sterke litteeken-hoofJquot;8 was strotten-dgglquot; en bovenste ge-''erJ trachea afgeplat en
de Verwijdering van Kroeii^gen elkaar ge-getra^L gedeelten werdnbsp;* verbetering tenbsp;be), Igen. Open wond-*Pbns'*quot;'''g. tracheo-
Gunstig. p. s. i.
' Hersteld. 28-VII.
De wond genas p. s. i.
Hoewel getracht werd 1 deze langzaam te doen genezen door hetinbrengeu |nbsp;van een tubus, gelukte dit [nbsp;niet. Het nieuwgevormde ^nbsp;bindweefsel, bracht weernbsp;vernauwing te weeg.
Niet
hersteld.
Idem.
Zie No. 10 en No. 12.
A. E. ten Broeke,nbsp;Salatiga.
Zie No. 10 en No. 11.nbsp;Alvorensnbsp;het diernbsp;zijn bestemmingnbsp;naar hetnbsp;Veeartse-nijkundignbsp;laboratorium konnbsp;volgen,nbsp;was opnieuwnbsp;tracheotomie noo-dig.
14
15
16
Idem.
Wapen en hoefnumnier. 13 Officierspaard. Remonte-dept. No. 672.nbsp;(veulen.) Remonte-dept. No. 5. Orobak paard. (Sandelhout. |
|
Aard der kunst bewerking lichaarnsd' Castratio bilateral!* 28Vin. Castratio bilaterali*-1-XI |
el-
, Methode gevolgd,
i||^
quot;dere opmerkingen, ''^rdere behandeling.
Oi
Scf^^^forin-narcose, ne i diii^^sl incisie, onderbin-'ij luiiiculus, hechting. Inbsp;bpi, ^ Sept. open wond- !nbsp;'quot;deling.
Beloop.
Afloop, datum vannbsp;herstelnbsp;of overlijden.
Naam. van dennbsp;operateur ennbsp;garnizoen.
Gunstig.
Wegens temperatuursver-heffingen tot 39quot; C. werd op 4 Sept. de wond ge- jnbsp;opend, zonder dat iets:nbsp;abnormaals werd gevou- 'nbsp;den.
Hersteld.
14-lX.
i J. L. van Eek,
Banjoe-Biroe.
Niet meer aanwezig.
Idem.
1-X.
Idem. sin. 28VIII.
Als boven.
Genezing, p. p. i.
Hersteld. 11X.
Idem.
Nog aanwezig.
narcose bij lig-dier. Emasculateur, loe,'quot;S niet agrafes.
Op doorging, daalde
quot;^'ik^^af.......
'Ode Eberlein (staan-Harj quot;^sculateur) zonder j liipop!quot;- Duur 8 minuten, inbsp;lorp,'quot;oren met jodo-!
Gunstig.
Gunstig.
Hersteld.
7-lX.
Dr J. A. van der Linde,nbsp;Padalarang.
Hersteld, j Idem. 12-XI.
Alvorens het diernbsp;neer tenbsp;leggen,nbsp;werd denbsp;testikelnbsp;met eennbsp;band gefixeerd.nbsp;Nog aanwezig.
Di testikel moest eenmaalnbsp;wordennbsp;losgelaten,nbsp;daar hetnbsp;dier dreigde tenbsp;vallen.
I
-ocr page 379-14
15
16
Idem.
Wapen en hoefnumnier. 13 Officierspaard. Remonte-dept. No. 672.nbsp;(veulen.) Remonte-dept. No. 5. Orobak paard. (Sandelhout. |
|
Aard der kunst bewerking lichaarnsd' Castratio bilateral!* 28Vin. Castratio bilaterali*-1-XI |
el-
, Methode gevolgd,
i||^
quot;dere opmerkingen, ''^rdere behandeling.
Oi
Scf^^^forin-narcose, ne i diii^^sl incisie, onderbin-'ij luiiiculus, hechting. Inbsp;bpi, ^ Sept. open wond- !nbsp;'quot;deling.
Beloop.
Afloop, datum vannbsp;herstelnbsp;of overlijden.
Naam. van dennbsp;operateur ennbsp;garnizoen.
Gunstig.
Wegens temperatuursver-heffingen tot 39quot; C. werd op 4 Sept. de wond ge- jnbsp;opend, zonder dat iets:nbsp;abnormaals werd gevou- 'nbsp;den.
Hersteld.
14-lX.
i J. L. van Eek,
Banjoe-Biroe.
Niet meer aanwezig.
Idem.
1-X.
Idem. sin. 28VIII.
Als boven.
Genezing, p. p. i.
Hersteld. 11X.
Idem.
Nog aanwezig.
narcose bij lig-dier. Emasculateur, loe,'quot;S niet agrafes.
Op doorging, daalde
quot;^'ik^^af.......
'Ode Eberlein (staan-Harj quot;^sculateur) zonder j liipop!quot;- Duur 8 minuten, inbsp;lorp,'quot;oren met jodo-!
Gunstig.
Gunstig.
Hersteld.
7-lX.
Dr J. A. van der Linde,nbsp;Padalarang.
Hersteld, j Idem. 12-XI.
Alvorens het diernbsp;neer tenbsp;leggen,nbsp;werd denbsp;testikelnbsp;met eennbsp;band gefixeerd.nbsp;Nog aanwezig.
Di testikel moest eenmaalnbsp;wordennbsp;losgelaten,nbsp;daar hetnbsp;dier dreigde tenbsp;vallen.
I
-ocr page 380-Wapen
^ en hoefnuninier. o
gt;
17
Remonte-depf. No. 672.nbsp;(veulen.)
Aard en oorzaak van het lijden,
datum van ontstaan.
' Aard der kunst' ^ ^ Indicatie. | bewerking, lichaantsd^ nbsp;Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;datum.
'ilzo
Methode gevolgd, 'dere opmerkingen.
''erdi
behandeling.
Beloop.
Afloop, datum vannbsp;herstelnbsp;of overlijden.
Naam. van dennbsp;operateur ennbsp;garnizoen.
Satyriasis.
Itidicatio
morbi.
Castratio dext. 11XI.
HE
Vai(gde Eberlein. Na aan-Van den blootge-
dier '
testikel liet het richij eerst zakken,nbsp;Seli,^'eh daarna plot-*icli ^ en castreerdenbsp;Qjfj ep deze wijze zelf.nbsp;foriji''^ bloeding, jodo-b; '
Peru-
en jodoform.
Sedert 25XI afgestapt, breekt op 25XI los ennbsp;infecteerd de wond, welkenbsp;open gereten wordt.
Hersteld, i Dr. J. A. van 12XII. ! der Linde,nbsp;Padalarang.
Nog aanwezig.
18
Mil. transporttrein. No. 290.
Hernia inquinaliset scro talis incarcerata dext.nbsp;29-lV.
Indicatio
vitalis.
Herniotomia et castf^ tio nnilateralis dextr-29IV.
na^'*'ging, chloroform-to '^^e. Incisie huid, dar-Con, en tunica vagin. biiin repositie breuk-castratie doornbsp;beri ['^'quot;ding van dennbsp;funiculus innbsp;dn, hechting.
NEURe;
Ongunstig.
Gestorven 30IVnbsp;aan
peritonitis.
J. N. A. C. Scheepens,nbsp;Batavia.
Het ongunstig beloopnbsp;moetnbsp;wordennbsp;toegeschrevennbsp;aan hetnbsp;feit, datnbsp;patintnbsp;pas 9 uurnbsp;na hetnbsp;ontstaannbsp;der breuknbsp;in behandelingnbsp;kwam.
t 40 leger-\ paarden, f en 6 officiers-paarden.
Chronische aatidoenin-gen van den ondervoet.
Indicatio
morbi.
He''
Neurectomie van nerv. digit, coinniuquot;- .,|nbsp;van een der ratuinbsp;deze zenuw.
''ch'sche lis, gelei-'iig quot;^esthesie, hech-agrafes, verband. |
|
11 maal bestond denbsp;operatie innbsp;de verwijdering vannbsp;z.g. neiiro-fibromen,nbsp;waarvannbsp;10 maalnbsp;in hetnbsp;garnizoennbsp;Batavia.
Wapen
^ en hoefnuninier. o
gt;
17
Remonte-depf. No. 672.nbsp;(veulen.)
Aard en oorzaak van het lijden,
datum van ontstaan.
' Aard der kunst' ^ ^ Indicatie. | bewerking, lichaantsd^ nbsp;Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;datum.
'ilzo
Methode gevolgd, 'dere opmerkingen.
''erdi
behandeling.
Beloop.
Afloop, datum vannbsp;herstelnbsp;of overlijden.
Naam. van dennbsp;operateur ennbsp;garnizoen.
Satyriasis.
Itidicatio
morbi.
Castratio dext. 11XI.
HE
Vai(gde Eberlein. Na aan-Van den blootge-
dier '
testikel liet het richij eerst zakken,nbsp;Seli,^'eh daarna plot-*icli ^ en castreerdenbsp;Qjfj ep deze wijze zelf.nbsp;foriji''^ bloeding, jodo-b; '
Peru-
en jodoform.
Sedert 25XI afgestapt, breekt op 25XI los ennbsp;infecteerd de wond, welkenbsp;open gereten wordt.
Hersteld, i Dr. J. A. van 12XII. ! der Linde,nbsp;Padalarang.
Nog aanwezig.
18
Mil. transporttrein. No. 290.
Hernia inquinaliset scro talis incarcerata dext.nbsp;29-lV.
Indicatio
vitalis.
Herniotomia et castf^ tio nnilateralis dextr-29IV.
na^'*'ging, chloroform-to '^^e. Incisie huid, dar-Con, en tunica vagin. biiin repositie breuk-castratie doornbsp;beri ['^'quot;ding van dennbsp;funiculus innbsp;dn, hechting.
NEURe;
Ongunstig.
Gestorven 30IVnbsp;aan
peritonitis.
J. N. A. C. Scheepens,nbsp;Batavia.
Het ongunstig beloopnbsp;moetnbsp;wordennbsp;toegeschrevennbsp;aan hetnbsp;feit, datnbsp;patintnbsp;pas 9 uurnbsp;na hetnbsp;ontstaannbsp;der breuknbsp;in behandelingnbsp;kwam.
t 40 leger-\ paarden, f en 6 officiers-paarden.
Chronische aatidoenin-gen van den ondervoet.
Indicatio
morbi.
He''
Neurectomie van nerv. digit, coinniuquot;- .,|nbsp;van een der ratuinbsp;deze zenuw.
''ch'sche lis, gelei-'iig quot;^esthesie, hech-agrafes, verband. |
|
11 maal bestond denbsp;operatie innbsp;de verwijdering vannbsp;z.g. neiiro-fibromen,nbsp;waarvannbsp;10 maalnbsp;in hetnbsp;garnizoennbsp;Batavia.
Wapen
en hoefnumnier.
Aard en oorzaak van het lijden,
datum van ontstaan.
indicatie.
Aard der kunst'
bewerking, lichaauiso
datum.
bij
Zonde
gevolgd.
Vp.j ''O opmerkingen, oore behandeling.
Beloop.
77 ' Cav. No. 327.
Bursitis olecrani sin.
Indicaiio
morbi.
T'umoren.
djgr methode, staande Genezing p. s. i., daar hech(i,f_5te anaesthesie,' slechts gedeeltelijke aan
'quot;'g.
78
79
Officierspaard.
Cav. No. 493.
80 Cav. No. 631.
81
Papilloma ter grootte van een kippenei, venlraalnbsp;van het pars molaris man-dih. s.
Bursitis fibrosa chron. olecrani sin.
Idem.
dext.
Officierspaard. j Fibroma reg. dorsalis.
Geleidelijk ontstaan.
82 i Remonte-dept. Tumor van 6.5 cM., ge-No. 142. leidelijk ontslaan.
Idem.
Idem.
Idem.
Idem.
Idem.
Exstirpatie van mor aan den ventr^jjnbsp;rand van het pars nionbsp;mandib. sin.
6 -I.
Incisie van den verwijdering van dnquot;nbsp;ken inbond, excisinnbsp;het fibreuse weefsn*nbsp;cran. sin. 8II.
Idem. dext. 28VII.
Exstirpatie tumor
dorsalis.
28VI.
regi
tU'
Exstirpatie van rlnquot; jgf' mor boven hetnbsp;ooglid.
16-X.
ban'riol' methode.
atirir.~ iicinuue, nabe-lodet met ungt. bi-'iira quot;ydr daarna tinc-lodii.
Idem.
boCgi
quot;'quot;ndh ?'quot;esthesie, quot;behandeling.
open
Gunstig.
Idem.
Idem.
Genezing p. p. i.
eenkleving van de wondranden was verkregen. Minder gunstig, langzame genezing. |
|
Wapen
en hoefnumnier.
Aard en oorzaak van het lijden,
datum van ontstaan.
indicatie.
Aard der kunst'
bewerking, lichaauiso
datum.
bij
Zonde
gevolgd.
Vp.j ''O opmerkingen, oore behandeling.
Beloop.
77 ' Cav. No. 327.
Bursitis olecrani sin.
Indicaiio
morbi.
T'umoren.
djgr methode, staande Genezing p. s. i., daar hech(i,f_5te anaesthesie,' slechts gedeeltelijke aan
'quot;'g.
78
79
Officierspaard.
Cav. No. 493.
80 Cav. No. 631.
81
Papilloma ter grootte van een kippenei, venlraalnbsp;van het pars molaris man-dih. s.
Bursitis fibrosa chron. olecrani sin.
Idem.
dext.
Officierspaard. j Fibroma reg. dorsalis.
Geleidelijk ontstaan.
82 i Remonte-dept. Tumor van 6.5 cM., ge-No. 142. leidelijk ontslaan.
Idem.
Idem.
Idem.
Idem.
Idem.
Exstirpatie van mor aan den ventr^jjnbsp;rand van het pars nionbsp;mandib. sin.
6 -I.
Incisie van den verwijdering van dnquot;nbsp;ken inbond, excisinnbsp;het fibreuse weefsn*nbsp;cran. sin. 8II.
Idem. dext. 28VII.
Exstirpatie tumor
dorsalis.
28VI.
regi
tU'
Exstirpatie van rlnquot; jgf' mor boven hetnbsp;ooglid.
16-X.
ban'riol' methode.
atirir.~ iicinuue, nabe-lodet met ungt. bi-'iira quot;ydr daarna tinc-lodii.
Idem.
boCgi
quot;'quot;ndh ?'quot;esthesie, quot;behandeling.
open
Gunstig.
Idem.
Idem.
Genezing p. p. i.
eenkleving van de wondranden was verkregen. Minder gunstig, langzame genezing. |
|
| |||||||||||||||||||
liet |
83 Officierspaard.
84 Art. No. 265.
85 Art. No. 655.
Chondritis purulenta sin.! ant. lateralis, ontstaan na jnbsp;pododermatitis verrucosa. 1
Pododermatitis paren-chyniatosa na nageltred.
Pododermatitis parench. purulenta ant. bil., na pododermatitis rheumatica.
Indicatio
morbi.
Idem.
Idem.
Exstirpatie totalis van
zieke hoefkraakbeen *
ant. lat.
4IX.
Wegnemen der ratogeene deelen, dnbsp;ant.
1411.
Idem, ant. bil-4VII.
bij
gevolgd, Methode J^oiidere opmerkingen, fdere behandeling. |
|
ssjinaesthesie, Es-dhe lis.
'Qor rv
digf def verzet van het
sciig ' gedeelte tus-en hoornle-eet, IJ'd in, zoodat slechts K binding van 2Vsnbsp;hecjir bleef bestaan;nbsp;agfgj ig niet draden ennbsp;torn, jodoform, iodo-gaas, verband.
^bl
nial!9form-narcose, Es-dniu, ^h lis, sublimaat gVut '*anden, ungt. Ae-en sulf. cupricus.
Idem.
Hoogste temp. na de operatie 38.5 C. op den 2den dag. Na 5 dagen hetnbsp;doorgebloede verbandnbsp;verwisseld. Bij een volgende wisseling moestnbsp;het omgeslagen gedeeltenbsp;van den vleeschwandnbsp;als necrotisch wordennbsp;verwijderd.
Gunstig.
Idem.
Hersteld
3-Xl.
Eenige deformiteit achtergebleven.
Idem.
10111.
Idem.
4-VllI.
W. van der Burg,nbsp;Batavia.
J. L. van Eek, Banjoe Biroe.
Idem.
Nog aanwezig.
Idem.
Idem.
| |||||||||||||||||||
liet |
83 Officierspaard.
84 Art. No. 265.
85 Art. No. 655.
Chondritis purulenta sin.! ant. lateralis, ontstaan na jnbsp;pododermatitis verrucosa. 1
Pododermatitis paren-chyniatosa na nageltred.
Pododermatitis parench. purulenta ant. bil., na pododermatitis rheumatica.
Indicatio
morbi.
Idem.
Idem.
Exstirpatie totalis van
zieke hoefkraakbeen *
ant. lat.
4IX.
Wegnemen der ratogeene deelen, dnbsp;ant.
1411.
Idem, ant. bil-4VII.
bij
gevolgd, Methode J^oiidere opmerkingen, fdere behandeling. |
|
ssjinaesthesie, Es-dhe lis.
'Qor rv
digf def verzet van het
sciig ' gedeelte tus-en hoornle-eet, IJ'd in, zoodat slechts K binding van 2Vsnbsp;hecjir bleef bestaan;nbsp;agfgj ig niet draden ennbsp;torn, jodoform, iodo-gaas, verband.
^bl
nial!9form-narcose, Es-dniu, ^h lis, sublimaat gVut '*anden, ungt. Ae-en sulf. cupricus.
Idem.
Hoogste temp. na de operatie 38.5 C. op den 2den dag. Na 5 dagen hetnbsp;doorgebloede verbandnbsp;verwisseld. Bij een volgende wisseling moestnbsp;het omgeslagen gedeeltenbsp;van den vleeschwandnbsp;als necrotisch wordennbsp;verwijderd.
Gunstig.
Idem.
Hersteld
3-Xl.
Eenige deformiteit achtergebleven.
Idem.
10111.
Idem.
4-VllI.
W. van der Burg,nbsp;Batavia.
J. L. van Eek, Banjoe Biroe.
Idem.
Nog aanwezig.
Idem.
Idem.
DOOR
C. A. BACKER.
(Vervolg van blz. 120.)
De eerste groote hoofdgroep der grassen, die der Paniceae, is gekenmerkt door de 12-bloemige aartjes. Zoo er 2nbsp;bloemen in het aartje zijn, b^vat alleen de bovenste eennbsp;vruchtbeginsel. Bijna altijd is het aartje met het dragendenbsp;steeltje door een geleding verbonden. Wanneer het aartjenbsp;afvalt, blijft het steeltje staan.
1. Pdspaluni L.
Het eerste geslacht der Paniceae draagt den naam van Pdspaluni. Dit woord, afgeleid van het Grieksche Traa-Trakrt,nbsp;meel, zou men dus met meelgras kunnen vertalen. Vannbsp;geen der mij bekende paspalumsoorten worden echter denbsp;vruchten tot meel verwerkt. Men zie evenwel het gebruik, dat van Paspalum sanginale gemaakt wordt.
Paspalum: En- of meerjarige grassen, vaak op vochtige plaatsen groeiend. Aartjes 1-bloemig, tot nzijdige aren of trossen vereenigd, welke ten getale van 2 of meernbsp;tot een scherm- of trosvormige bloeiwijze samenkomen.nbsp;Spil der afzonderlijke aren of trossen aan de onderzijdenbsp;met een uitspringende, overlangsche kiel, welke aannbsp;weerszijden de gesteelde aartjes draagt. Aartjes met hetnbsp;dragende steeltje geleed, zoodat dit laatste achterblijft, als
') Men gelieve in het oog te houden dat alleen het botanische deel dezer studie eigen werk is. De rest is bij elkaar geroofd en tot eennbsp;geheel omgewerkt. De bronnen zijn telkens onder het hoofd: Economische literatuur vermeld.
-ocr page 391-het aartje afvalt. Glumae 3, soms meteen zeer nietige, rudimentaire vierde gluma. g, en g2 gelijk of ongelijk,nbsp;gs en p3 na den bloei verhardend en de rijpe vrucht omhullend. Meeldraden 3. Twee vrije stijlen. Soorten talrijk, van Java zijn er 10 bekend. Deze 10 soorten kannbsp;men als volgt onderscheiden;
1. nbsp;nbsp;nbsp;Aartjes minder dan dubbel zoo lang als breed. ... 2.
Aartjes minstens dubbel zoo lang als breed......5.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Aren reeds 2, tegenover of zeer nabij elkaar geplaatst. Aarspil
aan de rugzijde (d. w. z. de zijde, die geen aartjes draagt) 1 m.M. breed. Aartjes minder dan 2 m.M. lang, langharig. Stempelsnbsp;eerst wit, daarna geelachtig. Plant met lange, kruipende uitloopers.nbsp;Bladeren 917 m.M. breed.....4. Pdspalum conlugdtum.
Aren 2 of meer, zelden en slechts bij verarmde exemparen 1. Zoo er minder dan 3 aren zijn, zijn de aartjes volkomen kaal.nbsp;Aarspil meer dan 1 m.M. breed. Aartjes minstens 2 m.M. lang.nbsp;Geen lange uitloopers aanwezig......... .3.
3. nbsp;nbsp;nbsp;In het wild groeiende grassen. Aartjes hoogstens 3 m.M.
lang, kaal of met zeer korte, met het ongewapend oog niet of nauwelijks waarneembare haren bezet. Stempels eerst wit, daarnanbsp;donkerbruin...................4.
Uitsluitend gekweekte grassoort. Aartjes 4 m.M. lang, langharig, in 4 rijen geplaatst. Aren 35, vaak 4. Stempels donkerpurper . . . nbsp;nbsp;nbsp;.1. Pdspalum dilatdtum.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Aartjes volkomen kaal, meestal in 2 rijen geplaatst, zeldennbsp;in 34 rijen. Aren doorgaans 24, zeldzamer 5-6, zeer zeldennbsp;1 of meer dan 6, Plant 10 a 70 c.M. hoog ... 2. Pdspalum
scrobiculdtum.
Aartjes vrij dicht kortharig, in 34 rijen geplaatst. Aren 418. Plant 40 k 130 c.M. hoog.....3. Pdspalum longiflium.
5. nbsp;nbsp;nbsp;Binnen de bovenste bladscheede {openmaken!) vindt men
slechts 1 bloeihalm. Stempels meestal purper......6.
Binnen de bovenste bladscheede (openmakenU vindt tneu2a4 zich achtereenvolgens ontwikkelende bloeihalmen. Stempels wit,nbsp;bruin verkleurend. Aren 2 of 3. gi aan de voorzijde van hetnbsp;aartje geplaatst. Lange, kruipende uitloopers aanwezig. Blad-scheeden zeer breed en plat .... 5. Pdspalum platycdulon-
6. nbsp;nbsp;nbsp;Aartjes meer dan 1 m.M. breed, steeds volkomen kaal.nbsp;Aren steeds 2. Overblijvend gras met horizontalen wortelstoknbsp;en blauwgroene, schuinopwaarts staande bladeren. Alleen opnbsp;drassige of vochtige plaatsen op ziltigen bodem ... 6. Pds-
paluni dlstichum.
Aartjes minder dan 1 m.M. breed, dikwijls behaard, Aren vaak meer dan 2...................7.
7. nbsp;nbsp;nbsp;Aartjes 24 m.M. lang, zonder knotsvormige haren. Aan
den voet van gs (het van de aarspil afgekeerde kafje) is vaak een rudimentaire gluma aanwezig in de gedaante van een hoogstens Vr ni.M. lang schubje.....7. Pdspalum sanguindle.
Aartjes IVs 2 m.M. lang, vaak met knotsvormige haren bezet. Geen rudimentaire gluma aanwezig..........8.
8. nbsp;nbsp;nbsp;Aartjes met knotsvormige ') haren bezet. 8. Pdspalum
Royleanum.
Aartjes kaal of met dunne, met knotsvormige haren bezet. . 9.
9. nbsp;nbsp;nbsp;Stengels kruipend, met opgerichte bloeitakken. Bladschijfnbsp;minder dan 30 m.M. lang. Aren 2 4, 2550 m.M. lang: 10. Pas-
palum brevifolium.
Stengels opgericht of alleen aan den voet neerliggend. Bladschijf 40145 m.M. lang. Aren 37; 65100 m.M. lang 9. Paspalum
minufiflorum.
1. Paspalum dilatatum Poiret, Encyclop. V, 35. {Pdspalum ovdtum Nees ab Es.) Zie Plaat IV.
De soortnaam dilatatum beteekent verbreed en zinspeelt misschien op de sterke uitstoeling der plant.
Volksnamen: Op Java wordt dit gras vaak Australisch gras genoemd. Of er ook een inlandsche naam voor bestaat, is mij onbekend. Bijna overal in de buitenlandschenbsp;literatuur vindt men het met den wetenschappelijken naamnbsp;aangeduid, voorwaar een navolgingswaardig voorbeeld.nbsp;Hier en daar is een zwakke poging gedaan om een volksnaamnbsp;te bedenken, en zoo vindt men: Caterpillar grass; Golden crown gross; Hairy-flowered paspalum; Large water-grass; Milletbdtard en Teppichgras.
1) Dit kail alleen met een zeer goede loupe worden waargenomen.
-ocr page 393- -ocr page 394-'1
i:
-ocr page 395-333
BOTANISCHE LITERATUUR EN AFBEELDINGEN:
Koorders, Exklirsionsflora I, 121.
Lamson SCRIBNER, American Grasses, Bulletin 7, U. S. Department of
Agriculture. Division of Agrostology (1897) fig. 31.
Hanson bailey, Queensland Flora, VI, pag. 1812.
Martius, Flora Brasiliensis, 11. pars 2, pag. 64.
Semler, Die tropische Agrikultur, Band IV, 466, fig. 153.
Vasey, Agricultural Grasses and Forage-plants of the United States, plate 5.
Beschrijving:
Overblijvend gras met krachtige wortels, die bij de door mij waargenomen exemplaren 0.30 tot 0.60 M. diep dennbsp;grond indringen. Elders schijnen ze dieper te gaan, somsnbsp;zelfs boren zij zich, naar beweerd wordt, 1.50 M. ver dennbsp;grond in. Er is geen lange, kruipende wortelstok aanwezig,nbsp;evenmin ontwikkelen zich lange onderaardsche of boveiiaard-sche uitloopers, zoodat het gras het vermogen mist om zichnbsp;noemenswaard te verplaatsen. Even onder den grond stoeltnbsp;de plant zeer sterk uit; oude exemplaren sterven in het midden geleidelijk af, dikwijls wordt de daardoor vrij komendenbsp;ruimte spoedig door allerlei onkruiden in beslag genomen.nbsp;De halmen zijn hol, gewoonlijk 66 tot 150 c.M. lang; bij zeernbsp;krachtige exemplaren kunnen ze een lengte van 1.80 M. bereiken. In de Amerikaansche literatuur worden zelfs halmennbsp;van 3.50 M. vermeld, maar die opgave zou overdreven kunnen zijn. Het ondereinde der halmen ligt op den grond, slaatnbsp;daar echter geen wortel of brengt alleen heel onder aannbsp;den voet wortels voort; het hoogere deel staat maar zelden rechtop, doch heeft in den regel, vooral bij de langerenbsp;halmen, een schuinen stand, waardoor de halmen korternbsp;schijnen dan zij zijn. De lagere knoopen zijn nog al dik,nbsp;de halm zelf is eenigszins afgeplat, het allerbovenste deel
) Het is voor de verdere studie der grassen noodig, dat men de bloemen vaardig kan ontleden en beschrijven. Ik zou daarom ieder dienbsp;dit leest, willen aanraden, een Paspalum dilatatum-bloem met behulpnbsp;der hier gegeven beschrijving en een loupe te bestudeereu.
-ocr page 396-334
tusschen de aren is zelfs zeer plat. Aan den voet is de halm 3 tot 5 m.M. dik, hij lijkt echter door de omgevendenbsp;bladscheeden wat dikker. Spoedig worden de halmen hard.nbsp;De bladeren zijn grootendeels onder aan den stengel opeengedrongen en, daar de plant sterk uitstoelt en dus velenbsp;jonge stengels voortbrengt, worden zeer groote hoeveelheden blad gevormd. De bladscheeden zijn groot en tamelijknbsp;los, de bladschijf is vaak scheef op de scheede geplaatst ennbsp;bereikt een lengte van 150 tot 475 m.M. bij een breedtenbsp;van 10 tot 16 m.M. De top der bladeren is zeer spits ennbsp;verdroogt in den regel spoedig, de rand is met zeer fijnenbsp;tandjes bezet en voelt daardoor bij het terugstrijken watnbsp;ruw aan, maar is niet snijdend. Vaak is hij wat gegolfd.nbsp;De bladschijf is nagenoeg geheel kaal, alleen achter hetnbsp;goed ontwikkelde, IV2 3 m.M. hooge, dunvliezige tongetjenbsp;vindt men een groep lange, dunne haren. Ook de bladscheeden zijn aan den voet behaard, vooral die der onderstenbsp;bladeren, bij welke vaak de schijf slecht ontwikkeld is ofnbsp;geheel ontbreekt.
Aan den platten top van den halm vindt men 3 5, zelden 6, zeer vaak 4, boven elkaar geplaatste, vrij ver uiteenstaande aren. De bovenste aar komt het eerst te voorschijn en bloeit het eerst, daarop volgen snel na elkaarnbsp;de andere aren, zoodat de plant doorgaans 3 5 bloeiendenbsp;aren tegelijk draagt. De hoofdspil dezer aren is 40 tot 135nbsp;m.M. lang en aan de eenigszins slangvormig gebogen rugzijde ongeveer Vj^ m.M. breed. Aan den voet draagt dienbsp;spil een bosje lange haren, aan de onderzijde loopt, evenals bij de andere soorten van het geslacht, over de geheelenbsp;lengte een uitspringende lijst of kiel. Langs eiken randnbsp;van die kiel staan de aartjes paarsgewijs bijeen, zoodatnbsp;er in het geheel 4 rijen aartjes zijn. Aan den top dernbsp;aarspil vindt men echter aan weerszijden der kiel slechtsnbsp;1 rij aartjes. Het buitenste aartje van elk paar is watnbsp;langer gesteeld dan het binnenste. De aartjes zijn plat, met
335
iiun platte zijden zijn ze naar elkaar toe gekeerd, zoodat van elk aartje g, naar den buitenrand der bloeiwijze isnbsp;gewend en een der smalle zijden naar achter. De aartjesnbsp;bereiken een lengte van ongeveer 4 m.M., een breedte vannbsp;ongeveer 2'/2 m.M.; zij hebben een eironde gedaante, metnbsp;spitsen top. g, is aan de achterzijde van het aartje geplaatst,nbsp;het is zacht en lieeft 5 of 6 dunne, weinig in liet oogvallende nerven. Van buiten is het met fijne witte haren bezet,nbsp;waarvan vooral de langs den rand geplaatste een grootenbsp;lengte (2 tot 3 m.M.) bereiken, g, omvat met zijn randen ga-Ook dit kafje is zacht, men kan er 3 of 4 nerven aannbsp;onderscheiden. Alleen aan den rand draagt het lange, dunnenbsp;haren, overigens is het kaal.
g3 is hard en kaal, het omvat met zijn randen het tijdens den bloei binnenwaarts gewelfde Dit laatste kafje isnbsp;eveneens hard, maar heeft smalle, vliezige randen, welkenbsp;binnenwaarts zijn omgevouwen en die men dus pas te ziennbsp;krijgt, als men ga en pa van elkaar heeft losgemaakt. Denbsp;beide omgeslagen randen van pa raken elkaar in het middennbsp;aan. Er zijn 3 spoedig uitvallende meeldraden, met donkerpurper gekleurde, tijdens den bloei omlaag hangende helm-knoppen, en een langwerpig rond vruchtbeginsel met 2nbsp;vrije stijlen, die elk op den top een donkerpurper gekleurdennbsp;stempel dragen. Die stempels steken nabij den top dernbsp;bloem tusschen de glumae naar buiten. De vrucht, vaaknbsp;verkeerdelijk zaad genoemd, blijft besloten tusschen denbsp;kafjes (glumae en paleae), welke samen met haar afvallen.nbsp;Het zijn deze kafjes, vooral de harde pa en ga, welke doornbsp;niet-deskundigen vaak voor het zaad worden aangezien.nbsp;Zeer dikwijls gebeurt het, dat de hier besproken grassoortnbsp;ondanks zeer rijken bloei geen enkel of slechts zeer weinignbsp;zaden voortbrengt. Toch vallen in dat geval de kafjesnbsp;gezamenlijk af, precies zooals dat bij de welgevormde vruchten geschiedt. Als men die schijnzaden oogst en uitzaait,nbsp;komt er natuurlijk geen enkele plant uit op. En dan mop-
-ocr page 398-pert mii over gebrek aan kiemkraclit. Hoe men de zoo^ genaamde zaden, in werkelijklieid dus de vruchten, opnbsp;kiemkraclit onderzoeken kan, zullen we straks bij het economisch gedeelte aangeven.
De vrucht is glanzend, hard, roodbruin. Te Buitenzorg, op een hoogte van 250 tot 300 M., schijnen nooit vruchtennbsp;voortgebracht te worden, te T j i b o d a s, op ongeveer 1200 M.nbsp;zeehoogte op de hellingen van den Gede gelegen, geschiedtnbsp;dat wel. Als iemand onzer lezers opgaven kan en wilnbsp;doen over het al of niet zaad vormen bij de door hemnbsp;gekweekte Paspaliirn dilatatiini, zal hij mij zeer verplichten.nbsp;Uit de thans in mijn bezit zijnde, zeer onvolledige gegevensnbsp;schijnt afgeleid te kunnen worden, dat voornamelijk grootenbsp;warmte een ongunstigen invloed uitoefent op de zaad-vorming.
Bloeitijd: Het geheele jaar door bloeit de plant overvloedig.
Vaderland-, Dit gras behoort niet thuis op Cey I o n, zooals men soms in de literatuur vermeld vindt, doch is eennbsp;inboorling van A m e r i ka. Het is inheemsch in N o o r d-C a-rolina, Florida, Texas, M i d d e n-A m e r i ka, Brazili, Chili, Argentini en Uruguay. Gekweekt wordtnbsp;het in zeer vele tropische en subtropische streken, vooral innbsp;Australi. Op Java is het gras waarschijnlijk uit Aus-trali ingevoerd, vandaar de naam Australisch gras. Innbsp;den Buitenzorgschen cultuurtuin werd dit gras voor het eerstnbsp;gekweekt in 1906, uit zaden, ontvangen van den toenma-ligen controleur van Cheribon, de Jonquire, die ze uitnbsp;Europa had meegebracht.
ECONOMISCHE LITERATUUR:
Agricultural Bulletin of the Straits Settlements, V. (1906) p. 113. Agricultural Gazette of N. S. Wales, VII (1896), 328, 530,IX (1899)nbsp;507,XI (1901) 247, 418, 603, 1026, XII (1902), 329, 361, - XIIInbsp;(1903) 220, 296,XIV (1904), 262, 263, 399, 582, 922, 949, 1045,nbsp;1087,XV (1904) 99, 811, 938,XVI (1905), 482, 631, 807,XVllInbsp;(1908), 234, 391, 696, 700, 833,XIX (1909,851,-XX (1910), 274,nbsp;XXI (1910), 117.
-ocr page 399-Agricultural Journal of the Cape of Good Hope, XXIX (1904), 780,-XXXIII (1908) 106, 549.
Annual Report of the Department of Agriculture, Transvaal, 1903/1904, p. 361,-1904/1905 p. 231.
Circulars of the Royal Botanic Gardens of Ceylon, Vol. II No. 13, 1904.
Dekker, Voederstoffen, p. 33, tab. 5, 6, 7b, 13.
Indische Cultuur almanak, 1912, pag. 283.
Jaarboek van het Departement van Landbouw in Nederlandsch-Indi, 1906, p. 92.1907, p. 87, -1908, p. 65.1909, p. 75.-1910, p. 68.-1911 p. 132.
Journal of the Department of Agriculture in Western-Australia, II (1900), p. 5. V (1902), p. 64. XIV (1906), 126, 168, 261.
Journal of the Department of Agriculture in South-Australia, IX (1905/1906). pp. 447,503,588,595.XII (1908/1909i, pp. 428,650.
Kew Bulletin, No. 1, April 1896.
Mller (F. voni, Auswahl von aussertropischen Pflanzen. Kassei Berlin, 1883. 1)
Natal agricultural Journal, Vil (1904, 6,VIII (1905), 10, 405, 669, 755,XII (1909), 147.
Pflanzer {der), IV (1908), 250, 269.
Queensland Agricultural Journal IX (1901), 245,282,359,385,532 XII (1903), 332 XVI (1906), 298, 566. XVII (1906), 81,130.nbsp;(1912), p. 456.
Sagot-Raoul, Manuel pratique des cultures tropicales, 506.
Semler. Die tropische Agrikultur, Bd. 4, p. 465.
Teysmannia XIII (1902), 437, 507.XX (1909), 640.XXI (1910), 99, 104, 286. XXlll (1912), 770.
Tropical Agriculturist XXIII (1903i, p. 293.XXX (1908), 394en 477 (in de rubriek Notes and Queries).
United States Department of Agriculture.
Bureau of Riant Industry, Circular on Paspalum dilatatum.
Division of Agrostology, Circular 28, pag. 5.
Experiment station Record XIX, 1907/1908 p. 171.
Vasey, Agricultural grasses of the United States, p. 22.
Veeartsenij kundige Bladen voor Nederlandsch Indie. XIX (1907) 202, 344, XX, 109, XXV, 22 en vig.
Veevoeding, Uitgave vjh Dept, van Landbouw, Handel en Nijverheid, p. 13.
De met 1) gemerkte werken heb ik niet kunnen raadplegen.
-ocr page 400-338
Door Dr. DekKeR zijn indertijd eenige analyses van liet gras gemaakt. De door hem gevonden waarden wordennbsp;liieroiider opgegeven.
A. Liichtdroog g/as.
Oud. Jong. Met stalmest | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vind ik voor luclitdroog gras |
Verteerbaar koolhydraat. 29.96 26.97 |
339
8.24 |
11.94 |
1.85 |
6.24 |
6.29 |
1.21 |
7.12 |
7.30 |
1.48 |
8.26 |
4.31 |
1.65 |
40.33 41.49nbsp;38.40nbsp;40.15
Vasey (Agricultural grasses U. S. p. 135) geeft de volgende cijfers:
Water. Asch Vet. Stikstofvrii. Ruw vezel, Eiwitstoffen. Totaal O/o stikstof
Hooi: 14.30 6.35 3,09 49.49 21.69 nbsp;nbsp;nbsp;5.08nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
8.49 2.21 58.42 24.75
6.13
0.98
Bere- i kend. [
op / ; droi^e inbsp;stof /
Men ziet uit de door Dekker verrichte analyses, dat na stikstofbemesting het eiwitgehalte stijgt, wat trouwens tenbsp;verwachten viel.
Voederwaarde.
Bijna door iedereen wordt dit gras zeer gunstig beoordeeld. ,,It is the king of dairy grasses, zegt een enthousiast Australir, het is de koning der grassen voor den melkveehouder. Het is een wonderbare voederplant.nbsp;Runderen, paarden, ezels en varkens eten het gaarne, ja,nbsp;alle vee vindt het smakelijk. Het produceert een verbazendenbsp;hoeveelheid groen voeder van de beste kwaliteit, het isnbsp;even geschikt voor hooibereiding en ensilage als voornbsp;weidegras; al wordt het door het vee vertrapt, het lijdt ernbsp;niet onder; het is voor de melkveehouders een ware goudmijn gebleken, geen ander gras is er mee te vergelijkennbsp;in snelheid van groei, hoeveelheid en kwaliteit. Het isnbsp;zeer geschikt gebleken voor vioeiweiden.
Anderen hebben een wat minder gunstig oordeel. Vee, dat het voor het eerst krijgt, klagen zij, lust het niet.nbsp;Op Java lieet de ondervinding opgedaan te zijn, dat sommige paarden het afgesneden gras niet wilden eten, ooknbsp;niet, als het met ander gras vermengd was. Wel wildennbsp;ze het afweiden. Soms zou het, evenals wel van Bengaalschnbsp;gras wordt gezegd, bij paarden diarrhee veroorzaken. Een
-ocr page 402-voorbehoedmiddel daartegen is, het gras na het afsnijden wat te laten verwelken.
Maar over het algemeen is men met het gras buitengewoon ingenomen. Het vee der Buitenzorgsche veeartsenijschool eet het'volgens Dr. Krediet gaarne en zonder eenig nadeelig gevolg. Het Noordelijk deel vannbsp;N i e u w-Z u i d-W a 1 e s is door deze plant in een der bestenbsp;zuivelstreken herschapen. De waarde van den grond is ernbsp;enorm door gestegen. Het gras bevordert de melkafscheiding en verhoogt het vetgehalte van de melk.
Hier en daar wijst men er op, dat het vee niet uitsluitend op Paspalum kan teren. Het bijvoeren van legu-minosen wordt aangeraden.
Op Java zouden daarvoor o. a. in aanmerking kunnen komen:
1. Alysicarpns-?,oo\m (B rob os). De bladeren worden door het vee gaarne gegeten.
9. Arachis hypogaea (Katjang tan ah). De bladeren zijn uitmuntend veevoeder.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Cyamopsls psoralioides (Calcutta-lucerne). Eennbsp;proef, in 1912 genomen met het verbouwen van dit gewasnbsp;op de terreinen der Buitenzorgsche cultuurschool, slaagdenbsp;zeer goed.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Cytisus proliferus (Ta gas as te). Verscheiden jarennbsp;geleden werd deze later door ons nader te bespreken plant')nbsp;op den Te ligger verbouwd (onder den onjuisten naam vannbsp;Saragaste). Hoe het er thans mee staat, kan ik nietnbsp;zeggen. Wie er iets van weet, zal me met de mededeelingnbsp;er van zeer verplichten.
5. nbsp;nbsp;nbsp;Desmodiurn heterophyllum (D j o e k o e t d j a r e m),nbsp;een kruipende, laag blijvende leguminose met roode ofnbsp;witte bloemen, die door het vee gaarne gegeten wordt.
') Benige bijzonderheden vindt men in Tropenpflanzer I, 1897, pag. 177.
341
6. nbsp;nbsp;nbsp;Desmodium stipulaceum = D. tortiiosum (Bedelaars-kruid Fioridaklaver). De plant wordt in de Amerikaanschenbsp;literatuur zeer hoog geprezen als voederplaiit. Op Javanbsp;blijft ze, naar het schijnt, kleiner dan in Amerika. Voornbsp;groene bemesting schijnt ze bruikbaar te zijn.
7. nbsp;nbsp;nbsp;Erythrina-soorten (Dadap). Dadapbladeren wordennbsp;door het vee gaarne gegeten.
Ook op schrale gronden gedijt deze boom goed.
8. nbsp;nbsp;nbsp;Glycine soja (K e d e 1 e). Het stroo is een geschiktnbsp;voeder voor runderen en karbouwen.
9. nbsp;nbsp;nbsp;Leucaena glauca (K e m 1 a n d i n g a n, j., s. - L a m t a r a,nbsp;j. - P e t e h t j i n a, m. - P e u t e u j s 1 o n g, s.). De bladeren en jonge twijgen worden nogal eens als veevoedernbsp;gebruikt. Men beweert, dat met deze plant gevoederde paarden en varkens de haren verliezen. Vgl. Teysmannia Vil, 616.
10. nbsp;nbsp;nbsp;Medicogo saliva {Lucerne). Uitmuntende voederplant,nbsp;doch groeit over het algemeen op-Java slecht. De plantnbsp;gedijt alleen op kalkrijke gronden.
11. nbsp;nbsp;nbsp;Mucuna pruriens, var. uiilis (Bengoek,j.-Kowas,nbsp;s.). De bladeren worden door runderen gaarne gegeten.nbsp;Cattle will leave other feed to devour it, zegt eennbsp;Amerikaan.
12. nbsp;nbsp;nbsp;Pfiaseolus-soorten. Het vee van de Buitenzorgschenbsp;veeartsenijschool eet gaarne de bladeren van een geel-bloemige Phaseolus-soort, Ph. calcaratus. Elders wordtnbsp;een op Java veelvuldig in het wild voorkomende P/raseo/us-soort met donkerroode bloemen, Ph. semierectiis, meestal abusievelijk als Ph. fnnemus geciteerd, evenals meerdere anderenbsp;planten Katjang mnjt, s. genoemd, aangeprezen.
13. nbsp;nbsp;nbsp;Sesbania grandiflora (toeri), een op goeden grondnbsp;snelle, op slechten langzame groeier,dienikvooralinMid-den-Java veelvuldig zag aangeplant. De bladproductie isnbsp;betrekkelijk gering, het eiwitgehalte der bladeren echter zeernbsp;hoog (39 tot 45%). Het vee der Buitenzorgsche veeartsenijschool versmaadde de bladeren van den roodbloemigen vorm.
342
Misschien, dat de witbloemige vorm beter smaakt, want elders wordt de toeri als veevoeder hoog geschat. Ik vindnbsp;zelfs opgegeven, dat ze 280 pikol blad per bouw zou kunnen geven (Scerabaiasch Handelsblad, 2 April 1912).
14. nbsp;nbsp;nbsp;Trifolium repens (witte klaver). Gedijt, naar hetnbsp;schijnt, zeer goed in de hoogere bergstreken van Midden-Java.
15. nbsp;nbsp;nbsp;Vicia saliva (wikke). In de hoogere bergstreken vannbsp;M i d d e n-J a V a groeit, naar het schijnt, de wilde stamvorm vannbsp;deze in Europa zeer gewaardeerde cultuurplant uitmuntend.
16. nbsp;nbsp;nbsp;Vigna catjang V. sinensis (Katjang p a n-djang. Cow pea). Over de waarde van dit gewas alsnbsp;voederplant loopen de meeningen nogal uiteen.
Al de hierboven genoemde leguminosen zullen ter gelegener tijd nader worden besproken. In geen geval mogen gevoederd worden:
1. nbsp;nbsp;nbsp;Derris elliptica ') (Djenoe, Toewa), giftig.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Indigofera galegoides (Taroem oetan), een wilde,nbsp;violetbloemige Indigosoort, gemakkelijk kenbaar aan denbsp;lange, opgerichte peulen. Blauwzuurhoudend. Soms wordtnbsp;deze giftplant verward met Djanjanti of Klorwa-na, j., Sesbania aegyptiaca, een leguminose met gele ofnbsp;geel met bruine bloemen, die nog al eens bij inlandschenbsp;woningen en op dijkjes wordt aangeplant.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Millettia sericea (Areuj kawaoe). Als vischvergift in gebruik.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Pachyrhizus angulatus ^) (Bangkoang). Bladeren ennbsp;zaden giftig, de knollen zijn onschadelijk.
5. nbsp;nbsp;nbsp;Phaseoliis /nafus (Kakara mas. Katjang rowaj,nbsp;Kratog). Sommige variteiten blauwzuurhoudend. Eenigenbsp;jaren geleden hebben in Rotterdam kinderen het eten vannbsp;Kratog zaden met den dood moeten bekoopen.
h Men zie hierover de artikelen van Dr. BOORSMA in Teysmannia XXI, p. 624.-XXII, p. 376 en 377.
) Zie de vorige noot.
-ocr page 405-343
6. Tephrosia-?,oo{amp;\\, vooral de witbloemige T. Candida en T. Vogelii, die beide ais vischvergift in gebruik zijn.
Eischen, die het gras aan bodem en klimaat stelt.
Lichtelijk overdrijvend, zegt een Australisch bewonderaar: It will thrive in every soil, in every climate. Geen bodem, geen klimaat, of dit gras gedijt er. Maarnbsp;een feit is het, dat het noch aan den bodem noch aan hetnbsp;klimaat hooge eischen stelt. Op vruchtbaren en onvrucht-baren grond, op zand en op klei, zoowel op 800 voet (250M.)nbsp;als op 4000 voet (1200 M.) geeft het goede resultaten. Overnbsp;het algemeen geeft het, evenals vele andere Paspalum-soorten, de voorkeur aan vochtigen grond, gedijt zelfs welignbsp;op vrij moerassigen bodem. Maar het kan in drogerenbsp;streken door de diepgaande wortels vrij gemakkelijk hetnbsp;benoodigde water uit den bodem opzuigen. De gelukkigenbsp;Australirs zagen dit gras nog frisch en groen, als al hetnbsp;andere verdord was. Het verdraagt even goed grootenbsp;hitte als niet te zware nachtvorsten. Maar anderen vertellen weer, dat bij felle vorst de bladeren afsterven. Dezenbsp;kwestie uittemaken, lijkt mij voor Java niet van uitermatenbsp;groot belang. Op af en toe gerrigeerde gronden zag mennbsp;het gras een zeer groote opbrengst geven. In Australinbsp;plant men het langs wegen en langs spoorbanen aan.nbsp;Op Java zou dit ook kunnen geschieden, in elk geval zounbsp;men er een proef mee kunnen nemen. En ook de talloozenbsp;dorre, met korte grasstoppels begroeide, verlaten sawahsnbsp;om Meester Cornells, waar nus avonds de karbouwennbsp;en sapis tevergeefs hun honger trachten te stillen, zouden na beplanting met dit gras misschien wat waardenbsp;krijgen. Het zou te probeeren zijn. Maar niet probeerennbsp;in t groot. Want sommigen zagen dit gras op zeer harden, drogen grond niet gedijen, maar te gronde gaan.nbsp;Evenals alles, valt ook dit gemakkelijk te verklaren. Denbsp;plant sterft immers in t midden ten slotte af en stoeltnbsp;naar buiten toe steeds uit. Als de grond er om heen te
-ocr page 406-344
hard is, wordt de uitstoeliiig en dus de vorming van nieuwe stengels belemmerd, de afsterving gaat voort ennbsp;het einde is noodlottig. Op zandgrond zag men uitmuntende resultaten, op de Buitenzorgsche laterietgrondeiinbsp;gedijt het gras zeer goed, in Australi groeit het nabij hetnbsp;zeestrand nog welig. De in A u s t raI i gekoesterde vrees,nbsp;dat het gras tot een lastig onkruid worden zou, is daarnbsp;ongegrond gebleken. In de Afrikaansche literatuur vondnbsp;ik echter een geval vermeld, dat Paspalum een lastignbsp;onkruid op bouwland geworden was. In de lagere strekennbsp;van Java bestaat daarvoor geen gevaar.
Opbrengst.
Veel gegevens over de opbrengst heb ik niet kunnen machtig worden. De heer van Helten te Buitenzorgnbsp;plantte op een proefveld van 36 X 26 M. dus (936 opnbsp;een afstand van 75 c.M. in t vierkant gescheurde pollennbsp;van Paspalum uit, nadat de grond een lichte patjolbewer-king had ondergaan en met een kleine hoeveelheid stalmest was bemest. De opbrengst van dit veldje, in K.G.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
') We hebben den ton op 1016 K.Q., den pikol op 61.76 K.G., de acre op 4047 M., de bouw op 7096 M^. gerekend. Met behtdp dier cijfersnbsp;vindt men gemakkelijk, dat 1 ton per acre=28.84 piko) per bouw. |
345
16 Nov. 672 trouwbaar eindcijfer is.
Totaal 6250 KG.
Een proefveldje van '/le bouw (443,5 M^) in den se-lectietuin voor rijst en tweede gewassen werd een maand na het aanleggen voor het eerst gesneden en vervolgensnbsp;telkeTis met tusschenruimten van een maand. Na eikennbsp;snit werd het bemest. De opbrengst was, in K.G. uitgedrukt;
1912. K.G.
15 April. 124.2 Gemiddeld per maand 267V2 K.G.
15 Mei. nbsp;nbsp;nbsp;201.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Per bouw per jaar dus 51360 K.G.
12 Juni. nbsp;nbsp;nbsp;223.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;of 831.44 pikol = bijna 2.28 pikol per
10 Juli. nbsp;nbsp;nbsp;249.2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bouw per dag. Deze opbrengst ver-
10 nbsp;nbsp;nbsp;Aug.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;254.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;schilt slechts weinig met de door den
11 nbsp;nbsp;nbsp;Oct.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;378.1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;heer van Hei.ten verkregene van geil Nov.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;442.9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;middeld 2.1 pikol per bouw per dag.
Uit deze cijfers en die van den heer van Helten schijnt
afgeleid te kunnen worden, dat groote vochtigheid (zie de opbrengst der westmoesson-maanden) op den groei vannbsp;het gras gunstig werkt. Het is natuurlijk ook mogelijk,nbsp;dat de zwaarte der beide laatste snitten ten deele aannbsp;groot watergehalte te danken is.
De heer Krediet zag te KI aten bij den heer Bervoets een aanplant van dit gras, die ongeveer 1 M. hoog was ennbsp;maandelijks per 100 M.^ ongeveer 300 K.G. opbracht.nbsp;Een enorme opbrengst: gemiddeld 11.3 pikol per bouwnbsp;per dag. Hier was het gras niet op pollen geplant, dochnbsp;vormde een dichte aangesloten massa, die om de 5 dagennbsp;bevloeid werd.
Dr. Krediet verschafte mij vooits de volgende opgave; Een veldje op het terrein der Inlandsche veeartsenschoolnbsp;te Buitenzorg, dat 26 M. lang en 5 27 M. breed was ennbsp;dus een oppervlakte had van 137 M^., droeg 350 pollen.nbsp;Dit veldje werd, na gesneden te zijn, behoorlijk bemest
346
en leverde 40 dagen later 210 K.G. gras. Als die opbrengst constant bleef, zou dat 1585 pikol per bouw per jaarnbsp;of 4.4 pikol per bouw per dag bedragen. Een ongetwijfeld buitengewoon hoog cijfer, dat waarschijnlijk bij verbouw in t groot lang niet bereikt zal worden. Wordtnbsp;echter na het snijden niet bemest, dan daalt de opbrenstnbsp;snel. In het Jaarboek van het Dep. van Landbouw, 1911,nbsp;p. 132 vindt men: De aanplant (van Paspaliim dilatatum)nbsp;werd eenige malen met stalmest bemest, waarna wedernbsp;een krachtige groei intrad om eenige maanden daarnanbsp;weder achteruit te gaan.
Soms wordt beweerd dat 2 maal mesten s jaars voldoende zou zijn. Dit is onjuist gebleken. Na eiken snit moet bemest worden, anders blijft de plant kleiner, haar bladerennbsp;worden korter en smaller, ze wordt lichtgroen. Het gewichtnbsp;per pol daalt van 2 a 2/2 K.G. tot 1 a 1V2 K.G. Het verdientnbsp;aanbeveling, na het snijden de pollen aan te aarden.
Een eerste snit leverde in Australi 13 a 22 ton') per acre op of, in pikols en bouws omgerekend, 375 a 634nbsp;pikol per bouw.
In t geheel verkreeg men in 1 jaar tijds in 3 snitten 2845 ton per acre of 807 a 1298 pikol per bouw oi2J^h3'j2 pikol pernbsp;bouw per dag. Voorwaar een zeer bevredigende opbrengst.nbsp;Het verdient aanbeveling het gras om de maand te snijden,nbsp;daar langere tusschenpoozen naar verhouding niet meernbsp;opleveren en de qualiteit van het gras achteruit doen gaan.nbsp;Gedurende den oostmoesson kan die productie door oordeelkundige irrigatie verhoogd worden.
Krediet waarschuwt tegen te kort afsnijden. Te kort afgesneden planten loopen in tijden van droogte mindernbsp;snel uit dan de andere, veel meer sterven er van af: 15nbsp;tot 20 c.M. moet blijven staan.
*) We hebben den ton op 1016 K.Q., den pikol op 61.76 K.G., de acre op 4047 M^., de bouw op 7096 gerekend. Met behulp dier cijfersnbsp;vindt men gemakkelijk, dat 1 ton per acre = 28.84 pikol per bouw.
-ocr page 409-I
347
Uit dit gras bestaande weiden kunnen per acre (404 M^, dus ruim V2 houw) 1 rund, 10 schapen of 100 varkensnbsp;voeden. Veehouders lieten 75 melkgevende runderen opnbsp;50 acres (28V2 bouw) grazen en roemden over de grootenbsp;melkproductie hunner dieren. Geen wonder, dat ook opnbsp;Java het gras zeer gewild is. De aanvraag om plantma-teriaal was in 1911 zeer groot.
Zaaien en planten.
Men kan het gras zoowel zaaien als planten. Velen, die het gezaaid hadden, klaagden over de zeer geringe kiem-kracht van het zaad. Bij sommigen ontkiemde niets, bijnbsp;anderen slechts 'I2 tot 2/o De oorzaak van dit verschijnselnbsp;zal wel zijn, dat het zaad geen zaad was, maar slechtsnbsp;uit de beide hiervoor (pag. 335) besproken kafjes ga en Panbsp;bestond. In Bu i te n z o rg gewonnen zaden bestaan steedsnbsp;uitsluitend uit die kafjes. Ook het in het zuidelijke deelnbsp;van de Vereen igde Staten gewonnen zaad gaf tot klachtennbsp;aanleiding, hoogstens 10% kiemde.
Wil men dus zaaien, dan dient men eerst de kiemkracht van het zaad te onderzoeken. Op vele wijzen kan ditnbsp;geschieden. Als men uit het te koop aangeboden zaad zonder uittezoeken een voldoend aantal, b.v. 100 korrels neemt,nbsp;voor zich neerlegt en er even met een mespunt op drukt,nbsp;dan springen de goede korrels weg, de looze laten zichnbsp;gemakkelijk doorboren. Of men legt het zaad op eennbsp;glasplaat,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;waar mennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ondernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;liclitnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;door laat vallen.
De looze korrels schijnen dan licht geklemd, de goede donkerbruin. Of men legt de korrels tusschen vochtignbsp;gehoudennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vloeipapier.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Nanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7 totnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;22 dagen zijn de goede
korrels alle gekiemd. nbsp;nbsp;nbsp;Goed zaadnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;moetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;minstens voor 50/o
kiemkrachtig zijn. Van in daarvoor geschikte streken zorgvuldig gewonnen zaad kiemt zelfs 807o meer. Maar meestal is de kiemkracht veel geringer. Goed zaad weegtnbsp;minstensnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;250 gramnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;liter,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zeernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;goed zaad kan
16
Teysmaniiia 1913
-ocr page 410-348
zelfs 400 gram per liter wegen. Per bouw is8totl2K.Q. goed zaad iioodig. Heeft men goed zaad kunnen machtignbsp;worden, dan doet men verstandig door het op een zaadbednbsp;onder lichte bedekking ') uit te zaaien en de jonge planten,nbsp;als ze groot genoeg zijn, over te poten. Rechtstreeks opnbsp;het veld uitgezaaid, komt er op Java maar zelden iets vannbsp;te recht. Om spoedig te kiemen heeft het zaad veel vochtnbsp;en warmte noodig. Op te droog terrein kan het maandennbsp;lang ongekieind blijven liggen.
Qemakkelijker en zekerder dan door zaaien bereikt men zijn doel door scheuren van oude planten. Een anderhalfnbsp;jaar oude pol kan 50 tot 200 jonge planten leveren, janbsp;er wordt zelfs een geval van 313 jonge planten vermeld.nbsp;Het uitplanten kan op verschillende wijzen geschieden.nbsp;Sommigen maken 7 tot 16 c.M. diepe geulen, waarin zenbsp;de jonge planten op afstanden van 45 tot 100 c.M. uitpoten,nbsp;anderen steken eenvoudig een spade in den grond, drukkennbsp;haar wat naar voren en steken het gras in de daardoornbsp;gevormde opening, waarna de spade uit den grond getrokken en aarde met den voet wat aangedrukt wordt.
Daar Paspalum bijna altijd in pollen groeit, zullen er gewoonlijk tusschenruimten overblijven. Wil men er eennbsp;weide van maken, dan kan men in die tusschenruimtennbsp;andere goede voederplanten met kruipende stengels of uit-loopers planten. Op Java zouden daarvoor o a. de grassen
') De heer Heijl te Buitenzorg zaaide iii Aug. 1906 het gras uit op een overdekt kweekbed en op een onbeschermd vakje. Op hetnbsp;overdekte vak kiemden de zaden zeer goed, van de andere kwamnbsp;niets te recht. Bij latere zaaisels herhaalde zich hetzelfde verschijnselnbsp;dat toegeschreven wordt aan ongunstige bodemstructuur in verbandnbsp;met zware slagregens. Vier tot vijf weken oude zaailingen kunnennbsp;als padibibit worden uitgeplant op afstanden 20 tot 25 c.M., als mennbsp;er een weide van maken wil; op afstanden van i 50 c.M., indiennbsp;men het als snijgras wil gebruiken. Het verdient aanbeveling, dennbsp;aanplant gedurende eenigen tijd geregeld kort te houden, teneindenbsp;de uitstoeling te bevorderen.
349
Cynodon dactylon '), Panicum ambiguum en P. muticum, Tri-cholaena teneriffae of enkele der bovengenoemde legumi-nosen in aanmerking kunnen komen. Later zullen we ook deze 4 grassoorten bespreken.
Agrostis-?,ooxit\\, die elders goede resultaten gegeven hebben, gedijen niet in warme streken, maar zouden misschien in de Javaansche bergstreken wel bruikbaar zijn.nbsp;Volgens Buysman {Teysmannia XXIII, 768) groeien ennbsp;bloeien Agrostis alba en vulgaris bij Nongko Djadjarnbsp;even goed als in Europa.
In vruchtbare weiden kan Paspaliim-gras 5 tot 6 voet hoog worden. Meerdere gevallen worden vermeld, dat alleennbsp;de ruggen van het grazend rundvee zichtbaar waren. Innbsp;streken, waar het gras kiembaar zaad oplevert, houdt denbsp;weide zich zelf in stand. Als men van tijd tot tijd eennbsp;gedeelte voor het vee afsluit en in zaad laat schieten,nbsp;vernieuwt het zich zelf.
Waar geen kiembaar zaad wordt voortgebracht, ziet men na korteren of langeren tijd het hart der pollen afsterven.nbsp;Zooals boven reeds gezegd is, schieten dan gewoonlijk innbsp;het midden van de pol allerlei nuttelooze onkruiden op.nbsp;Wanneer die te veel macht krijgen, dient de aanplantnbsp;vernieuwd te worden. Het beste is, dit eens per jaar tenbsp;doen. De grond moet goed omgewerkt worden, daarna eennbsp;maand braak liggen en vervolgens bemest worden. Innbsp;Australi zouden sommige aanplantingen 10 tot 12 jaarnbsp;goed gebleven zijn.
Zaadwinniug.
Het is gemakkelijk te zien, of een aanplaut kiembaar zaad voortbrengt of niet. In het eerste geval ziet mennbsp;overal om de pollen de licht herkenbare jonge planten
b Het doet eeiiigszins zonderling aan, in Teysmannia XXIII, 768 vergast te worden op het wel wat oudbakken nieuwtje, dat Cynodonnbsp;dactylon in Java goed groeit. Het is een der algemeenste inheemsclienbsp;grassen.
-ocr page 412-350
opslaan. Ziet men die nooit, dan wordt er ook geen kiembaar zaad of liever in het geheel geen zaad gevormd.
De zaadwinning is vrij lastig. De zaden rijpen zeer ongelijk en vallen spoedig af. Qeelgeworden aren kan mennbsp;voorzichtig afsnijden, op een doek leggen en schudden. Hetnbsp;zaad, dat de beide eerste dagen uitgeschud wordt, is hetnbsp;beste, de rest is van inferieure kwaliteit.
Beter is nog de volgende methode. Men neemt een schotel en gaat daarmede de rijen langs, de geelgewordennbsp;aren even boven den schotel schuddende. Het zaad datnbsp;men dan krijgt, is het volkomen rijpe en dus het beste.nbsp;Natuurlijk is deze methode alleen daar bruikbaar, waarnbsp;rijkelijk zaad gevormd wordt.
Nog een andere methode is deze. De vruchtdragende halmen worden 4 of 5 d.M. onder den top afgesneden, 1 dagnbsp;in de zon en dan 3 dagen in de schaduw gedroogd ennbsp;vervolgens uitgeschud. Dan valt het goede zaad uit. Datnbsp;het droog bewaard moet worden, spreekt vanzelf.
Verdere bijzonderheden.
Behalve voor veevoeder wordt paspalum in Australi ook nog wel aangeplant op hellingen om afspoeling tenbsp;verhinderen en ook als brandvrije strook om boerderijen.
Paspalum heeft in Buitenzorg reeds van parasieten te lijden. De bladeren worden vaak zeer beschadigd doornbsp;rupsen, o. a. door de rups van het groote gekarteldenbsp;grasoogje {Melanitis leda; Cyllo leda). Van rups en vlindernbsp;vindt men een afbeelding en beschrijving in van Deventer,nbsp;Handboek ten dienste der suikerrietcultuur, deel 11 p. 70,nbsp;voorts in KONINGSBERGER, Ziekten van Rijst, Tabak, Theenbsp;en andere cultuurgewassen, p. 26, pi. 1. Eene afbeelding vannbsp;den vlinder bevindt zich in de Tropische Natuur, p. 72,nbsp;fig. 11. Dan leven op het gras veldsprinkhanen (o. a.nbsp;iMas/flX-soorten). Op de bloemen kan men de Walangnbsp;sa 11 git {Leptocorisa acuta) en roode bladluizen aantreffen.
DOOR
Dr. A. H. NUL AND.
Gedurende het jaar 1912 meldden zich 637 personen aan het Instituut-Pasteur ter behandeling aan. Voor 190 personen bleek eene behandeling niet noodig te zijn, zoodat 497nbsp;personen (135 Europeanen en 362 Inlanders) onder behandelingnbsp;werden genomen.
Op 1 Januari 1912 waren nog 23 personen (6 Europeanen en 17 Inlanders) van het vorige jaar onder behandeling,nbsp;terwijl op 1 Januari 1913 nog 33 personen (10 Europeanennbsp;een 23 Inlanders) onder behandeling bleven.
Gedurende 1912 onttrokken zich 5 personen (Inlanders) aan de verdere behandeling, 10 personen zijn gedurendenbsp;de behandeling overleden (nl. 1 Europeaan aan lyssa, ennbsp;9 Inlanders, waarvan 5 aan lyssa, 1 aan dysenterie, 1 aannbsp;typhus, I aan koorts en 1 aan een vitium cordis). Voornbsp;47 personen (10 Europeanen en 37 Inlanders), die denbsp;behandeling geheel of gedeeltelijk doormaakten, bleek uitnbsp;het inmiddels ingestelde onderzoek, dat de dieren, die hennbsp;hadden gebeten, niet dol waren geweest. Rekent men dezenbsp;laatsten niet mede, dan hebben dus 425 personen eenenbsp;volledige beliandeling ondergaan, en wel 120 Europeanennbsp;en 305 Inlanders.
Inkomst der patinten Gegroepeerd naar de maanden naar de maanden. van aanmelding aan het Insti-tuut-Pasteur, stelden zich onder behandeling;
-ocr page 415-
Europeanen. |
Inlanders. |
Totaal. | ||
Januari |
20 |
28 |
48 | |
Februari |
8 |
39 |
47 | |
Maart |
12 |
23 |
35 | |
April |
7 |
23 |
30 | |
Mei |
6 |
31 |
37 | |
Juni |
4 |
32 |
36 | |
juli |
12 |
35 |
47 | |
Augustus |
14 |
37 |
51 | |
September |
16 |
23 |
39 | |
October |
7 |
26 |
33 | |
November |
9 |
27 |
36 | |
December |
20 |
38 |
58 | |
Totaal 135 |
362 |
497 | ||
Qroepeering der patinten nbsp;nbsp;nbsp;Geraiigscliikt volgens de | ||||
volgens |
de gewesten nbsp;nbsp;nbsp;gewesten van herkomst | |||
van |
herkomst. |
stelden zich onder be- | ||
handeling: |
Europeanen. |
Inlanders. |
Totaal. | |
Ambon |
1 |
1 | ||
Atjeh |
1 |
1 | ||
Bandjermasin |
3 |
3 | ||
Banjoemas |
4 |
27 |
31 | |
Banka |
1 |
1 | ||
Bantam |
4 |
4 | ||
Batavia |
19 |
26 |
45 | |
Benkoelen |
1 |
1 | ||
Besoeki |
12 |
29 |
41 | |
Billiton |
3 |
3 | ||
Celebes |
3 |
14 |
17 | |
Cheribon |
1 |
16 |
17 | |
Djokjakarta |
1 |
15 |
16 | |
Transporteeren |
41 |
140 |
181 |
r? i'i
r? i'i
354 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Verdeelt men de personen, die de geheele behandeling doormaakten, in denbsp;gebruikelijke rubrieken;
Groepeering der patinten in de gebruikelijke rubriekennbsp;en naar de plaats en wijzenbsp;van infectie.
a.
dolheid, bewezen door het aantoonen der Negrische lichaampjes, door overentiug, of doordat andere personen of dieren door hetzelfde dier genfecteerd, aannbsp;lyssa zijn gestorven;
b.
dolheid, geconstateerd uit observatie of sectie door een deskundige;
c.
dolheid, te vermoeden uit het verhaal van den patint of de omstanders;
en neemt men daarbij tevens in aanmerking de plaats, waar de beet werd toegebracht, dan krijgt men de volgende indeeling:
b De uit Lombok afkomstige personen bleken door een niet dollen hond geheten te zijn.
In de Res. Bali en Lombok is voor zoover bekend, nog nooit hondsdolheid voorgekomen.
-ocr page 417-
|
\ |
|
m c o quot;O agt; amp;3 |
356
Door welke dieren de Genfecteerd werden; infectie plaats had.
481 nbsp;nbsp;nbsp;personennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;door 312 lioiiden
8 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
3
3
1 nbsp;nbsp;nbsp;persoonnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
^ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
Mortaliteit der geheel of gedeeltelijknbsp;behandelden.
5 katten
2 nbsp;nbsp;nbsp;koeien
3 nbsp;nbsp;nbsp;apennbsp;1 varkennbsp;1 mensch.
Evenals in vorige jaren werden om de 4 maanden bij de Hoofden vannbsp;gewestelijk of plaatselijk bestuurnbsp;inlichtingen ingewonnen omtrent de patinten, die door hunnbsp;tusschenkomst naar het Instituut-Pasteur waren opgezonden.
Uit de aldus verkregen gegevens en uit eigen observatie bleek, dat in den loop van 1912 van de behandelde personennbsp;2 Europeanen en 6 Inlanders aan lyssa zijn gestorveTi. Vannbsp;deze kwamen er 6 (1 Europeaan en 5 Inlanders) reedsnbsp;gedurende de behandeling te sterven, en 2 (1 Europeaannbsp;en 1 Inlander) na afloop van de behandeling. Van dezenbsp;beide laatsten kan slechts 1 geval (Inlander) als een nietnbsp;slagen der behandeling worden beschouwd, daar bij hetnbsp;andere geval (Europeaan) de ziekte optrad binnen 30 dagennbsp;na het begin van de behandeling, dus binnen den termijn,nbsp;waarin succes van de behandeling kan worden verwacht.nbsp;De mortaliteit op de 425 behandelde personen heeft dusnbsp;bedragen 0.2/o.
Overleden binnen 30 nbsp;nbsp;nbsp;1. R. Inl. Meisje, oud 16 jaar,
dagen na begin der van Malang. Gebeten 9 Maart behandeling.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;door een zeker dollen hond.
Een diepe wond in de onderlip, 3 diepe wonden in de linker dij; 2 uur na den beet gecauteriseerd met acid.nbsp;nitricum. Onder behandeling gekomen 13 Maart (4 dagennbsp;na den beet). Eerste verschijnselen van lyssa 26 Maartnbsp;(17 dagen na den beet, 13 dagen na het begin v/d behandeling). Overleden 28 Maart.
-ocr page 419-357
2. nbsp;nbsp;nbsp;N. Europeesche knaap, oud 12jaar,van Weltevreden.nbsp;Gebeten 23 Mei door een vermoedelijk dollen aap, 2 diepe wonden linker bovenarm. Niet gecauteriseerd. Onder behandeling gekomen 24 Mei (1 dag na den beet). Den 18ennbsp;Juni ziek geworden (26 dagen na den beet, 25 dagen nanbsp;het begin van de behandeling). Overleden iQJuni. Entingennbsp;verricht met de hersenen van patint vielen positief uit.
3. nbsp;nbsp;nbsp;P. Inl. Meisje, oud 12 jaar, van Tj i I a tj ap. Gebetennbsp;21 Juni door een vermoedelijk dollen hond. Een wondjenbsp;aan den linker duim, eenige wondjes aan den linker bovenarm,nbsp;en eenige wondjes aan het linker bovenbeen. Kort na dennbsp;beet gecauteriseerd met ammonia liquida. Onder behandelingnbsp;gekomen 24 Juni (3 dagen na den beet). Eerste verschijnselennbsp;15 Juli (24 dagen na den beet, 21 dagen na het begin vannbsp;de behandeling). Overleden 16 Juli. Entingsproeven metnbsp;de hersenen van patint vielen positief uit.
4. nbsp;nbsp;nbsp;R. Inl. meisje, oud 5 jaar, van Bondowoso. Gebetennbsp;23 Augustus door een vermoedelijk dollen hond. Een wondjenbsp;in den linker ooghoek, 2 wondjes in de linker oorlel, 1 wondjenbsp;midden op het hoofd. Niet gecauteriseerd. Onder behandeling gekomen 26 Augustus (3 dagen na den beet). Eerstenbsp;verschijnselen 13 September (21 dagen na den beet, 18nbsp;dagen na het begin van de behandeling). Overleden 14nbsp;September. Entingen, verricht met de hersenen van patint,nbsp;vielen positief uit.
5. nbsp;nbsp;nbsp;L. Europeesche knaap, oud 3 jaar, van Loemadjan g.nbsp;Gebeten 22 Augustus door een zeker dollen hond. Een vrijnbsp;diep wondje in den neus, 1 oppervlakkige wond in de lipnbsp;en de kin, 1 wondje aan den rechter arm. Niet gecauteriseerd.nbsp;Onder behandeling gekomen 29 Augustus (7 dagen na dennbsp;beet). Eerste verschijnselen van lyssa 16 September (25nbsp;dagen na den beet, 18 dagen na het begin van de behandeling).nbsp;Overleden 18 September.
6. nbsp;nbsp;nbsp;D. Inl. meisje, oud 8 jaar, van Bolaang Mongon-dau (Celebes). Gebeten 7 November door een vermoedelijk
-ocr page 420-358
dollen liond. Een vrij diepe wond aan het linker onderbeen. Onder behandeling gekomen 14 December (37 dagen nanbsp;den beet). Eerste verschijnselen van lyssa 15 Decembernbsp;(38 dagen na den beet, 1 dag na het begin van de behandeling). Overleden 16 December.
7. T. Inl. Knaap, oud 8 jaar, van Bolaang Mongondau Gebeten 7 November door denzelfden hond als patintnbsp;N 6. Eenige vrij diepe wondjes linker onderarm. Ondernbsp;behandeling gekomen 14 December, vertoonde patintjenbsp;reeds den 16 December (39 dagen na den beet, 2 dagennbsp;na het begin van de behandeling) de eerste verschijnselennbsp;van lyssa en stierf hij den 17 December.
Overleden meer dan dertig A. Inl. knaap oud 9 dagen na het begin jaar, van Donggala. Ge-van de behandeling. beten 15 juni door eennbsp;vermoedelijk dollen hond. Een wondje bij het linker oog,nbsp;6 diepe wondjes rechter hand. Niet gecauteriseerd. Ondernbsp;behandeling gekomen 30 Juni (15 dagen na den beet)nbsp;Eerste verschijnselen 5 Augustus (51 dagen na den beet, 36nbsp;dagen na het begin van de behandeling), overleden 5nbsp;Augustus. De ziektegeschiedenis van patint, die gedurendenbsp;zijn ziekte niet door een medicus is gezien, werd ons medegedeeld door den Assistent-resident van G o r o n t a 1 o. Dezenbsp;schreef, dat patint 5 dagen brandende pijn in borst ennbsp;buik had gehad, dat hij op het laatst niet meer kon loopen,nbsp;dat hij geen water of rijst kon inslikken en schuim opnbsp;den mond had, dat hij dus aan hondsdolheid was gestorven.nbsp;Sterfgevallen aan hondsdol- In het afgeloopen jaar wer-heid van niet behan- den ons 5 gevallen bekendnbsp;delde personen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van personen, die niet aan
het Instituut-Pasteur behandeld, aan hondsdolheid zijn gestorven, en wel van 1 Europeaan en 4 Inlanders. Verlammingsverschijn- Gedurende de behandeling dedennbsp;selen gedurende denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zich in het afgeloopen jaar bij
behandeling. nbsp;nbsp;nbsp;2 patinten verschijnselen van
359
paralyse voor, die overeenkomen met die, welke in vorige Jaarverslagen uitvoerig zijn beschreven. Beide gevallennbsp;betroffen Europeanen, en bij beiden ontstond een eenzijdigenbsp;facialisverlamming, voorafgegaan door koorts en een gevoelnbsp;van malaise. Beide patinten herstelden geheel.
Verrichte secties op van In het geheel werden ons 60 dolheid verdachte diercadavers ter onderzoek toe-dieren.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gezonden, en wel van 55 hon
den, 3 katten en 2 apen. Door zeer sterke rotting was in 5 gevallen sectie onmogelijk, zoodat in het geheel 55 sectiesnbsp;zijn verricht.
Daar in 13 gevallen op grond van de opgegeven klinische verschijnselen en van de sectie, rabies kon worden buitengesloten, werden deze niet verder onderzocht. Alle overigenbsp;zijn verder microsopisch en zoo noodig biologisch opnbsp;rabies onderzocht; 35 maal kon hierbij hondsdolheid wordennbsp;aangetoond, hetzij door het vinden van Negrische lichaampjes, of door het positief uitvallen der entingsproeven. Vannbsp;de 42 geheel onderzochte diercadavers waren dus 35, ofnbsp;83.5/o, afkomstig van aan rabies gestorven dieren.
Onderzoek van ons toege- Gedurende 1912 ontvin-zonden hersenmateriaal. gen wij 139 zendingen met hersenmateriaal ter nader onderzoek op hondsdolheidnbsp;Hiervan kunnen er 24 voor het onderzoek niet wordennbsp;medegerekend (6 waren afkomstig van honden waarbij hondsdolheid op grond van de klinische verschijnselen konnbsp;worden buitengesloten en in 18 gevallen kon geen volledig onderzoek worden verricht, omdat het materiaal in eennbsp;dergelijken staat van rotting verkeerde, dat ieder onderzoeknbsp;onmogelijk was of omdat slechts materiaal voor microscopischnbsp;en niet tevens voor biologisch onderzoek werd ontvangen).nbsp;Van de 115 overige zendingen, waarbij een afdoend onderzoeknbsp;kon worden verricht, werd 90 maal (d.i. in 78/o der gevallen)nbsp;de diagnose op rabies gesteld.
Met de secties medegerekend werd in 1912 in het geheel
-ocr page 422-360
157 maal verdacht hersenmateriaal op hondsdolheid onderzocht. Hierbij werd 125 maal rabies (dus in 80% der gevallen) met zekerheid geconstateerd.
Choleravaccin. Gedurende 1912 is aan het Instituut-Pasteur gedurende het geheele jaar gelegenheid gegeven om tegen cholera te worden ingent. Hiervan is gebruiknbsp;gemaakt door 3515 personen, en wel 2714 Europeanen ennbsp;801 Inlanders.
Aan verschillende geiieesheeren door geheel Ned.-Indi is gedurende 1912 in 1397 zendingen eene hoeveelheidnbsp;choleravaccin verstuurd voor 628.655 personen.
Bereiding van andere In het afgeloopen jaar is een vaccins.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;begin gemaakt met de bereiding
van andere, in den laatsten tijd in de practijk gebruikte vaccins, n.l. het staphylococcen-, het gonoccoccen- en hetnbsp;typhusvaccin.
Ciircus voor Tropische Gedurende de laatste helft van ziekten.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1912 is aan de Koepokinrichting
en het Instituut-Pasteur, evenals dit eenige jaren geleden het geval is geweest, aan de medici, die den curcus voornbsp;tropische ziekten volgden, gelegenheid gegeven om tenbsp;hoorei! behandelen hetgeen voor de practijk in Ned.-lndinbsp;van belang moet worden geacht op het gebied van hondsdolheid en van de vaccine.
{Qeneesk. Tijdschrift voor Ned.-Indi, deel 53, afl. 3.)
-ocr page 423-DOOR
Op bl. 250 van de vorige aflevering deelt collega P. ZijP een door hem behandeld geval van kalfziekte mee en oppertnbsp;het vermoeden, dat deze ziekte nog niet in Iiidi zou zijnnbsp;voorgekomen. Toevallig was ik eenige maanden geledennbsp;in de gelegenheid een geval van typische kalfziekte tenbsp;behandelen, terwijl collega de Does mij meedeelde in eennbsp;der laatste maanden van 1910 te Bondowoso kalfziektenbsp;te hebben waargenomen. Dit betrof een geval kort na dennbsp;partus. Het dier vertoonde de bekende symptomen, lagnbsp;plat, geen oorenspel, oppervlakkige ademhaling. Met behulpnbsp;van een primitief in elkaar gezet apparaat (een glazen pipetnbsp;als melkbuisje, een caoutchouc slang, waarin een glazen buisnbsp;met steriele watten en een fietspomp) werd de uier opgepompt. Kort na het oppompen vertoonden het dier weernbsp;oorenspel en trachtte het den kop op te lichten. Toennbsp;er zekerheid bestond, dat er geen slikbezwaren meer aanwezig waren, werd een flesch champagne ingegeven. Eennbsp;half uur daarna stond de koe op.
Het door mij waargenomen geval betrof een koe der melkerij J. alhier. Het dier, een ongeveer 4 jaar geledennbsp;gemporteerde Australische koe, had 28 Maart in den namiddag gekalfd, voor de derde maal. Alles had een normaalnbsp;verloop gehad. De secundinae waren binnen twee uur nanbsp;het kalven gekomen. De koe was een goede melkgeefsternbsp;en had slechts korten tijd droog gestaan. Den 29sten s morgens werd de hulp van collega Gunst ingeroepen, daar denbsp;koe minder goed at. Er werd een ruminatorium voorgeschreven. s Namiddags tegen 5 uur werd ik verzocht, daar ik de
-ocr page 424-362
praktijk voor collega Gunst, die de stad liad verlaten, waarnam, eens te komen kijken, want de koe kon niet meernbsp;opstaan en had blijkbaar pijn, wat merkbaar was aannbsp;voortdurend steunen. Bij mijn komst lag de koe plat en vondnbsp;ik het dier volkomen bewusteloos. De ademhaling wasnbsp;oppervlakkig, de pols iets versneld. De temperatuur is nietnbsp;opgenomen. Het steunen door den eigenaar opgemerkt, wasnbsp;een gevolg van verlamming. Daar ik vrijwel zeker wasnbsp;van het bestaan van kalfziekte, werd besloten de bekendenbsp;therapie toe te passen. Een apparaat was niet voorhanden,nbsp;dus moest eerst een toestelletje in elkaar gezet worden innbsp;den trant van dat van collega de Does. Om 7^/4 uur konnbsp;een begin met de behandeling gemaakt worden. De uiernbsp;werd vrij strak opgepompt. Na het oppompen werd eennbsp;subcutane injectie van caffeine gegeven. Kort hierop vertoonde het dier eenige beweging en trachtte het den kopnbsp;op te lichten. Toen tegen 9 uur een poging gedaannbsp;werd de koe op te laten staan, gelukte dit direct en konnbsp;het dier kort daarop naar zijn standplaats worden vervoerd.nbsp;Den volgenden dag was de koe volkomen hersteld. Denbsp;melkproductie was zeer verminderd, doch na 6 dagen wasnbsp;deze weer normaal op 22 flesschen.
Soerabaia, 5 Augustus 1913.
Naschrift.
Reeds iu de vorige aflevering had ik aan de mededeeling van collega P. Zijp een kort onderschrift willen toevoegen,nbsp;dat echter door omstandigheden niet meer geplaatst konnbsp;worden. In de laatste 2 jaren nam ik namelijk in de am-bulatoire kliniek van de Inlandsche veeartsenschool 4 duidelijke gevallen van kalfziekte waar op 2 melkerijen en ooknbsp;collega Smit behandelde hier een geval van kalfziekte in zijnnbsp;particuliere praktijk. In alle gevallen trad na luchtinsufflatienbsp;in den uier met het luchtfilter van Evers snel genezing in.
Dat ik deze gevallen niet publiceerde, vindt zijn reden
-ocr page 425- -ocr page 426- -ocr page 427-363
ill het feit, dat ik voor mij aan de hand van de aetiologie der kalfziekte geen enkele oorzaak kan vinden, waaromnbsp;deze ziekte in Indi bij goede melkgeefsters niet evengoed zou voorkomen als i n Europa.
G. Leurink.
BERNARD EYSENBURQER.
Een telegram meldde het ons, dat den 7den Juni de veearts B. Eijsenburger te Soe m ba wa met zijne vrouw werd vermoord. Verdere courantenberichten bevestigden hetnbsp;reurige nieuws en aan commentaar heeft het na dien in denbsp;dagbladen niet ontbroken.
Trof de slag de zwaarbeproefde ouders op een wijze, zooals alleen een vader en eene moeder bij het verlies vannbsp;een geliefd kind getroffen kunnen worden, in groote matenbsp;was dit ook met zijne collegas het geval. Wie van zijnenbsp;medestudeerenden mocht hem niet, den jovialen Eys,nbsp;altijd voor een grap te vinden, steeds het teven van dennbsp;zonnigen kant opnemend. Dat daardoor zijn studie nietnbsp;werd verwaarloosd, blijkt wel uit den korten tijd, waarin hijnbsp;afstudeerde. En jaar moest worden geofferd aan het vervullen van zijn militieplichten.
Vroolijk en opgewekt kwam hij hier in November 1910 aan, vol goeden moed voor de toekomst, in het prettignbsp;vooruitzicht spoedig zijn beide ouders te zullen weerzien. Innbsp;Soerabaja verbeidde hem zijn meisje, eenige maandennbsp;voor hem uit Holland vertrokken.
Na een korte proeftijd in Poerwokerto werd hem in Februari 1911 Soembawa als ressort aangewezen. Nog
364
onervaren kreeg hij er al dadelijk de handen vol aan de surra-bestrijding, terwijl verder de mallinatie van uittevoerennbsp;paarden het voornaamste deel zijner werkzaamheden was.
In Augustus van dat jaar werd hij met Marie Pierlot in den echt verbonden. Opgewekt trok het jonge paar naar
Soembawa......den smadelijken dood tegemoet.
Lafhartig door huurlingen aangerand, lieten zij er kort daarna hun leven.
Bernard Eijsenburger werd op 1 December 1885 te Salatiga geboren. Na de lagere school te hebben door-loopen, zag hij zich in 1900 met de pet der burgerscholieren getooid. In 1905 het einddiploma verkregen hebbend,nbsp;vertrok hij nog dat jaar naar Holland om er zich in denbsp;veeartsenijkunde te gaan bekwamen. Zooals gezegd betradnbsp;hij in 1910 als gouvernementsveearts den Indischen bodemnbsp;opnieuw, om er in 1913, door moordenaarshand gevallen,nbsp;op Sin ga rad ja (Bali) het leven te laten.
Sm.
Ondergeteekende heeft de eer ter kennis van de leden te brengen, dat door de op 5 Juli j.1. gehouden Algemeenenbsp;vergadering het Bestuur is samengesteld als volgt:
Dr. L. de Blieck, nbsp;nbsp;nbsp;president,
W. VAN der Burg, nbsp;nbsp;nbsp;vice-president,
Dr. P. Ph. VAN der Poel, penningmeester, J. Ch. F. SoHNS,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;secretaris.
De president, DE Blieck.
-ocr page 429-k.
In voldoening aan art. 16 sub d van liet huishoudelijk reglement heb ik de eer, op deze algemeene vergaderingnbsp;verslag uit te brengen over het 29ste vereenigingsjaar.
Evenals in vroegere jaren mocht ook in dit jaar de Ver-eeniging zich verheugen in den steun, welken zij steeds van verschillende zijden ondervond ter bereiking van het hoofddoel, n.1. de uitgave van een vaktijdschrift.
Op het einde van het verslagjaar telde de Vereeniging 55 leden en 82 inteekenaren tegen 50 leden en 100 intee-kenaren op het einde van het vorig verslagjaar. Het aantalnbsp;inteekenaren is verminderd, doordat ingevolge artikel 25nbsp;van het nieuwe huishoudelijke reglement veeartsen in Ne-derlandsch-Indi woonachtig geen inteekenaren meer kunnen zijn en vooral, omdat een groot aantal inteekenarennbsp;wegens wanbetaling werd geschrapt.
In het afgeloopen vereenigingsjaar werden 1 algemeene vergadering, 2 bestuursvergaderingen en 1 buitengewonenbsp;vergadering gehouden, resp. op 20 Juli, 12 October, 23 November en 4 Januari, alle te Buitenzorg.
In het verslagjaar kwamen statuten- en reglementswijziging tot stand.
De plannen tot het houden eener algemeene vergadering iu den vorm van een congresdag met afgevaardigden vannbsp;Oost-, Midden- en West-Java nemen langzamerhand eennbsp;meer vasten vorm aan. De afgevaardigden zijn door denbsp;leden aangewezen. Spoedig kunnen voorstellen der afdee-lingen verwacht worden.
-ocr page 430-Het bestuur werd overeenkomstig de gewijzigde statuten uitgebreid tot 4 functionnarissen. De heer W. van der Burgnbsp;werd benoemd tot vice-president en Dr. P. Ph. van der Poelnbsp;tot penningmeester.
Voorstellen tot verbetering van de financieele positie der gouvernementsveeartsen zijn in bewerking. Voor de bestu-deering der kwestie is eene Commissie van beroepsbelangennbsp;aangewezen, bestaande uit de heeren van der Poel ennbsp;Jeronimus.
Overgaande tot bespreking van het financieele gedeelte kan ik mededeelen, dat het deposito bij de Nederlandsch-Indische Escompto-Maatschappij 2218.74 bedraagt. Voegtnbsp;men hierbij het kassaldo op ultimo Juni 1913 ad 31.63,nbsp;dan verkrijgt men een totaal van 2250.37, welk bedragnbsp;het vermogen der vereeniging aangeeft op 30 Juni 1913.nbsp;Dit bedroeg (zie vorig jaarverslag) op 30 Juni 1912nbsp; 2878.79, zoodat in het verslagjaar het vermogen dernbsp;vereeniging verminderde met / 628.42. Er bestaat echternbsp;nog een vrij groote achterstand in contributie en inteekengel-den, n. 1. van ongeveer ruim 200..Voorde incasseeringnbsp;hiervan wordt het noodige verricht.
Het verlies van vermogen vindt zijn oorzaak in het duurder worden van de uitgave van het tijdschrift. Dit kostte innbsp;het verslagjaar 2174.46 tegen 1509.14 in het vorignbsp;verslagjaar. Dit is echter ongetwijfeld aan het tijdschriftnbsp;ten goede gekomen. Aan de redactie zij hierbij onze danknbsp;gebracht voor de uitstekende verzorging van het orgaannbsp;onzer vereeniging.
In dit verslagjaar steunde de Regeering onze vereeniging wederom met een subsidie groot 800.,waarvoor wijnbsp;Haar hier onzen eerbiedigen dank betuigen.
De president, De Blieck.
-ocr page 431-Kasoverzicht van het 29* vereenigingsjaar ioopende van 1 Juli 1912
tot en met 30 Juni 1913.
r- co ro |
|
Gezien: nbsp;nbsp;nbsp;S. E. lt;S O.
Buitenzorg, ultimo Juni 1913.
De thesaurier, G. Leurink.
Het Bestuur der Vereeniging tot bevordering yan Veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indi.
De president,
DE Blieck.
iDe Commissie van verificateurs:
SOHNS.
Bubberman.
-ocr page 432-Bij Algemeeiie order voor het Indische leger 1913, No. 27 dd. 28 Juni j.1., is het onderstaande aan het leger bekend gemaakt.
A. In verband met de eerste zinsnede van artikel 28 van het Reglement voor den militair veterinairen dienst wordt mits deze, tennbsp;opzichte van paarden van officieren het volgende bepaald.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Indien zich bij een paard, gestald op het erf eenergouvei nements-woning, of bij een officierspaard ziekte-verschijnselen openbaren,nbsp;welke aanleiding geven tot het vermoeden, dat het lijdende is aannbsp;kwade-droes of aan surra, is de bewoner van het huis dan wel denbsp;eigenaar of bewaarder van het paard verplicht, zoo spoedig rnogelijknbsp;ter zake de voorlichting in te roepen van den paardenarts in hetnbsp;garnizoen of den als zoodanig dienstdoenden persoon.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Mocht het blijken, dat een of meer paarden lijdende zijn aannbsp;kwade-droes of aan surra, dan wel moeten worden verdacht daaraannbsp;te lijden, dan zal de eigenaar, bewaarder of bewoner zich ten opzichtenbsp;van deze dieren en van de dieren, welke daarmede in aanraking zijnnbsp;geweest, onderwerpen aan de voor de troepenpaarden geldende voorschriften (zie het reglement voornoemd. Hoofdstuk IV, sub D en E),nbsp;met dien verstande, dat paarden, welke door den dienstdoendennbsp;paardenarts verdacht zijn verklaard, zonder dat zich nog klinischenbsp;verschijnselen van deze ziekte hebben vertoond, desgewenscht opnbsp;het erf der betrokken woning kunnen blijven, mits alle directe ennbsp;indirecte aanraking met andere paarden worde vermeden.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;De paardenarts zal den plaatselijk (militair) commandant innbsp;kennis stellen met de door hem na onderzoek eventueel genomennbsp;of te nemen maatregelen.
(4) nbsp;nbsp;nbsp;In geval van kwade-droes zal de stal, zoodra hij door de paarden,nbsp;bedoeld in punt (2) is ontruimd, op de voorgeschreven wijze doornbsp;de genie worden ontsmet, terwijl de harnachementen (zoo noodignbsp;ook de paardentuigen en stalbenoodigdheden) onder toezicht vannbsp;den paardenarts zullen worden gedesinfecteerd.
Bij surra kan worden volstaan met eene flinke reiniging van de standplaatsen der zieke of verdachte paarden.
-ocr page 433-Voor paarden, afgemaakt wegens kwade-droes, kan ingevolge het bepaalde sub 11, F, 5, van hel Gouvernements besluit dd. 13 Augustus 1912, No. 39 (Staatsblad No. 435), ten laste van het Departementnbsp;van Landbouw, Nijverheid en Handel eene schadevergoeding wordennbsp;uitgekeerd van ten hoogste / 50..
Voorts wordt er op gewezen, dat het voldoen aan bovenstaande voorschriften ten opzichte van kwade-droes en surra, niet ontslaatnbsp;van de algemeene verplichting om van elk vermoedelijk geval eenernbsp;besmettelijke ziekte onmiddellijk kennis te geven aan het Hoofdnbsp;van plaatselijk bestuur (Artikel 381 van het Wetboek van strafrechtnbsp;voor Europeanen).
B. Paarden, bij het Departement van Oorlog in beheer, zoomede officierspaarden, over zee aangevoerd en afkomstig van plaatsen,nbsp;gelegen binnen Nederlandsch-Indi, kunnen, nadat ontscheping isnbsp;toegestaan, overeenkomstig het besluit van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel dd. 16 April 1913 No. 4029, hunne bestemming volgen, zijnde de beoordeeling van de noodzakelijkheidnbsp;van eene quarantaine en nader onderzoek op kwade-droes overgelatennbsp;aan de militaire (veterinaire) autoriteiten op de plaats van bestemming.
De Algemeene order 1905, No. 85, wordt mits deze ingetrokken.
V. d. B.
Bij besluit van den Directeur van Landbouw N. en H. dd. 12 Juli 1913, No 7465 zijn de standplaatsen en ressorten van opgemeldenbsp;ambtenaren vasgesteld als volgt.
A djunct-inspecteurs: | ||||||
|
Standplaats.
Ressort.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Serang . .
2. nbsp;nbsp;nbsp;Weltevreden
3. nbsp;nbsp;nbsp;Buitenzorg ,nbsp;4- Soekaboemie
5. nbsp;nbsp;nbsp;Bandoeng .
6. nbsp;nbsp;nbsp;Qaroet . .
7. nbsp;nbsp;nbsp;Cherjbon. .
8. nbsp;nbsp;nbsp;Pekalongan.
9. nbsp;nbsp;nbsp;Salatiga . .
10. Koedoes. ,
11. nbsp;nbsp;nbsp;Rembang
12. nbsp;nbsp;nbsp;Soerabaja
13. nbsp;nbsp;nbsp;Painakasan.
14. nbsp;nbsp;nbsp;Bondowoso
15. nbsp;nbsp;nbsp;Pasoeroean
16. nbsp;nbsp;nbsp;Kediri. .
17. nbsp;nbsp;nbsp;Madioen.
18. nbsp;nbsp;nbsp;Soerakarta
19. nbsp;nbsp;nbsp;Djokjakarta
20. nbsp;nbsp;nbsp;Magelang
21. nbsp;nbsp;nbsp;Poerwokerto
22. nbsp;nbsp;nbsp;Padang . .
23. Fort de Koek
Europeesche veeartsen: residentie Bantam.
afdeelingen Stad en Voorsteden van Batavia, Meester Cornelis en Tangerang der residentienbsp;Batavia.
afdeelingen Buitenzorg en Krawang der residentie Batavia.
afdeelingen Soekaboemie en Tjiandjoer der residentie Preanger Regentschappen.
afdeelingen Bandoeng en Soemedang der Preanger Regentschappen.
afdeeling Limbangan (Garoet) en Soekapara (Tasikmalaja) der Preanger Regentschappen.
residentie Cheribon.
residentie Pekalongan.
afdeelingen Salatiga en Kendal der residentie
Semarang.
afdeelingen Semarang, Demak, Grobogan, Koedoes, Pati en Japara der residentie Se-niarang.
residentie Rembang.
residentie Soerabaja met de plaats Kamal in het onderdistrict van dien naam, districtnbsp;Kebanjar, afdeeling Bangkalan der residentienbsp;Madoera.
residentie Madoera met uitzondering van de plaats Kamal bovengenoemd.
residentie Besoeki. residentie Pasoeroean.nbsp;residentie Kediri.nbsp;residentie Madioen.
Soerakarta.
Djokjakarta.
Kedoe.
Banjoemas.
afdeelingen Padang, Zuid-Westkust en Bati-poeh en Pariaman van het gouvernement Sumatrasch Westkust.
afdeelingen Agam, L. Kota, Tanah Datar, Loeboek Sikaping en Solok van het gouvernement Sumatra'sch Westkust en de afdeeling Indragiri der residentie Riouw en on-derhoorighedeii.
-ocr page 435-
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V. d. B. |
Bij besluit van den Directeur van Landbouw, N. en H. van 30 Juli 1913, No. 8127, is bepaald, dat in artikel twee van het besluitnbsp;van 28 December 1912, No. 12750, (') regelende het nader veeartsenij-kundig onderzoek van over zee aangevoerde paarden, de zinsnede:nbsp;uitgezonderd die, afkomstig van het eiland Soemba wordt vervangen door: uitgezonderd die, afkomstig van de residentie Timornbsp;en onderhoorigheden, het eiland Soembawa niet inbegrepen.
V. d. B.
Bij Koninklijk besluit van 28 Mei 1913, No 28 (Staatsblad No 494), is o.m. het volgende bepaald:
0) Op^enomea op bUdz. 178 van dit deel.
-ocr page 436-Artikel 1, eerste lid van het bij Koninklijk besluit van 1 December 1879, No 34 (Indisch Staatsblad 1880, No 22), vastgestelde Reglementnbsp;op het toekennen van pensioen en onderstand aan de Eiiropeeschenbsp;en aan de daarmede gelijkgestelde officieren van de landmacht innbsp;Nederlandsch-Indi, zooals het laatstelijk is gewijzigd bij Kon. besluitnbsp;van 8 September 1910, no 40 (Indisch Staatsblad no 593), wordtnbsp;gelezen als volgt;
Artikel 1, eerste lid. Recht op pensioen hebben de officieren van gezondheid, die dertig of meer, de militaire apothekers en militairenbsp;paardenartsen, die vier en dertig of meer, en de andere officieren,nbsp;die veertig of meer dienstjaren kunnen doen gelden, dan wel doornbsp;welbewezen ziels- of lichaamsgebreken, niet het gevolg van eigennbsp;moedwillige handelingen of ongeregeld gedrag, ongeschikt zijn geworden voor de waarneming van den actieven militairen dienst in Neder-landsch-Indi, alsmede de officieren die uit den dienst worden ontslagen ter zake van onbekwaamheid of ongeschiktheid om in dennbsp;verkregen rang te dienen in eenige betrekking bij het wapen of dienstvak, waartoe zij behooren.
(Hiermede is een einde gemaakt aan de onbillijkheid, dat de militaire paardenartsen en apothekers na hun aanstelling als zoodanig veertig pensioensjaren moesten hebben om recht te kunnen doen geldennbsp;op pensioen wegens volbrachten diensttijd, terwijl de officieren vannbsp;gezondheid met dertig konden volstaan en de troepenofficieren,nbsp;wier diensttijd van het 16de levensjaar begint te rekenen, na hunnbsp;aanstelling nog slechts 33 k 34 jaren hadden te dienen. Thans kunnen alle officieren op ongeveer denzelfden leeftijd met het kapiteins-pensioen den dienst verlaten.)
Bij gouvernements besluit van 13 Augustus 1913, No 5 (Staatsblad no 527), is goedgevonden en verstaan:
Eerstelijk: De bezoldiging van de Inlandsche veeartsen, die hunne opleiding hebben gehad aan de Inlandsche veeartsenschool te Buitenzorg, thans ingevolge artikel n sub IV van het besluit van 24nbsp;Januari 1907, No 63 (Staatsblad No 66), bedragende 75. s maandsnbsp;met drie driejaarlijksche verhoogingen, elke van 25. 's maands,nbsp;nader vast te stellen op 100. (n honderd gulden) s maands metnbsp;vier driejaarlijksche verhoogingen, elke van 25. (vijf en twintignbsp;gulden) 's maands.
Ten tweede: Met wijziging in zoover van artikel n sub II ten 2e van het besluit van 24 Januari 1907, No 63 (Staatsblad No 66), te
-ocr page 437-bepalen, dat de betrekking van Inlandsch assistent-leeraar aan de Inlandsche veeartsenschool te Buitenzorg zal worden vervuld doornbsp;een bij die inrichting te detacheeren Inlandschen veearts, die voornbsp;den duur dier detacheering, boven zijne bezoldiging eene toelagenbsp;zal genieten van 50. (vijftig gulden) s maands.
Ten derde: Te bepalen, dat dit besluit wordt geacht in werking te zijn getreden op 1 Juli 1913.
Bij gouvernements besluit van 13 Augustus 1913, No 35 (Staatsblad No 528), is goedgevonden en verstaan:
Eerstelijk: De bezoldiging van de Europeesche leeraren bij de Inlandsche veeartsenschool te Buitenzorg, thans ingevolge artikelnbsp;n sub I en II van het besluit van 24 Januari 1910, No 17 (Staatsbladnbsp;No 60), (^) en artikel n sub II van het besluit van 31 Decembernbsp;1910, No 4 (Slaatsblad No 682), (^) bedragende 350. s maands met vijfnbsp;driejaarlijksche verhoogingen elke van 75. s maands, nader vastnbsp;te stellen op 350. (drie honderd vijftig gulden) s maands metnbsp;zes driejaarlijksche verhoogingen elke van 75. (vijf en zeventignbsp;gulden) s maands.
Ten tweede: De bezoldiging van de assistenten bij het laboratorium voor veeartsenijkundig onderzoek bij het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel te Buitenzorg, thans ingevolgenbsp;artikel n van het besluit van 31 December 1910, No 5 (Staatsbladnbsp;No 683), (*) en artikel n sub a van het besluit van 23 Januari 1913,nbsp;No 58 (Staatsblad No. 176), {*) bedragende 350. 's maands met vijfnbsp;driejaarlijksche verhoogingen elke van 75. s maands, nader vastnbsp;te stellen op 350. (drie honderd vijftig gulden) s maands metnbsp;zes driejaarlijksche verhoogingen elke van 75. (vijf en zeventignbsp;gulden) s maands.
0) Opi^enomen op bladz. 94 van deel XXII. f=)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;87nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. XXIII.
(3) Op^enomen op bladz. 88 van deel XXllI (^)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;85 , dit deel.
-ocr page 438-374
Begroeting van Nederlandsch-Indi 1914.
Indisch ontwerp.
IV. Landbouw, Nijverheid en Handel. Hoofdstuk I, Uitgaven in Nederland.
Onderafdeeling 49. Het aantal veeartsenijkundigen, dat zich aanmeldt voor uitzending, is voor de eischen van den dienst onvoldoende. De formatie, welke reeds geleidelijk is uitgebreid, zal ook verdernbsp;uitbreiding behoeven in verband met de toenemende bemoeienis metnbsp;den veestapel der bevolking en de meer intensieve bestrijding vannbsp;veeziekten; gedeeltelijk kan in de behoefte aan meer veeartsenijkundignbsp;personeel worden voorzien door Inlandsche veeartsen, afkomstig vannbsp;de opleidingsschool te Buitenzorg, die voortaan 5 7 jongeliedennbsp;per jaar zal afleveren, doch voor een zelfstandigen werkkring zultennbsp;deze voorloopig slechts bij uitzondering in aanmerking kunnen komen.nbsp;Het ligt nu in de bedoeling gunstiger voorwaarden te verbinden aannbsp;de uitzending van veeartsen door een regeling te treffen ongeveernbsp;overeenkomende met die voor de studenten aan de technische hooge-school (vgl. de memorie van toelichting op de suppletoire begrootingnbsp;1912). Aan de candidaat-veeartsen zal, na het afleggen van het natuurkundig examen, gedurende ten hoogste drie jaar een toelage vannbsp; 900. 'sjaars worden toegekend. Voorts zal de gratificatie voornbsp;uitrusting voor alle veeartsen zijn te verhoogen van 1000. totnbsp; 1300. , waaraan dan de verplichting zal worden verbonden totnbsp;aanschaffing van een microscoop en van een verlichtingsapparaat,nbsp;welke hulpmiddelen voor alle veeartsen in den Indischen dienst onontbeerlijk worden geacht.
Hoofdstuk 11. Uitgaven in Indi.
Onderafdeeling 170. De toenemende omvang van de maatregelen tot verbetering van den veestapel, zoo op Java en Madoera als opnbsp;de Buitenbezittingen, en de meer intensieve bestrijding van verschillende veeziekten maken eene uitbreiding van het personeel van dennbsp;burgerlijken veeartsenijkundigen dienst hoogst urgent. Voor 1914nbsp;wordt daarom gerekend op vermeerdering van het aantal van 129 innbsp;dienst zijnde veemantris met 35, zoomede van het aantal van 40nbsp;Europeesche veeartsen met 4.
-ocr page 439-Bovendien wordt met het oog op de zoo zeer gewenschte leiding van genoemd personeel en de controle op hunne dienstverrichtingennbsp;gerekend op eene vermeerdering van het thans op 2 gesteld aantalnbsp;adjunct-inspecteurs bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienstnbsp;met n.
Voor 1914 wordt voor bezoldiging van het meerdere personeel gerekend op 31 500.
Onderafdeeling 171. Het is gebleken dat in de inrichting der stoeterij te Padalarang noodzakelijk verandering moet worden gebracht, omdat het fokken van volbloed sandelhouthengsten te Padalarangnbsp;onevenredig hooge kosten medebrengt, terwijl er thans gelegenheidnbsp;bestaat om goede hengsten van dit ras te verkrijgen op het eilandnbsp;Soemba zelf, wat vroeger, in verband met den toen nog niet ge-ordenden toestand op dat eiland, niet mogelijk was.
Daar in t bijzonder voor de Preanger Regentschappen behoefte blijft bestaan aan dekhengsten van grootere taille dan sandelhouts,nbsp;en deze hoogere hengsten in eenigszins beduidende hoeveelhedennbsp;alleen te krijgen zijn door fokkerij in eigen beheer, zou eenige uitbreiding dienen te worden gegeven aan de thans reeds op kleinenbsp;schaal toegepaste kruising van Australische merries met sandelhouthengsten. De volbloedfokkerij van sandelhouts zou hierbij op kleinenbsp;schaal zijn te handhaven, ten einde op de stoeterij zelf hengsten tenbsp;fokken voor de halfbloedstoeterij.
In de overige behoefte aan sandelhouthengsten zal worden voorzien door aanschaffing op Soemba, waartoe in den loop van 1912 op datnbsp;eiland een veulendept is opgericht, bestemd voor de verplegingnbsp;van op 2 a 2Vs jarigen leeftijd aan te koopen sandelhouthengstveulens.
De jaarlijksche uitgaven voor den aankoop en het onderhoud van deze hengstveulens worden geraamd op 10200, waartegenover eennbsp;inkomst staat van ongeveer 2700 wegens verkoop van naderhandnbsp;voor de fokkerij niet geschikt gebleken hengsten. Gerekend wordtnbsp;dat jaarlijks 20 hengsten voor de fokkerij zullen beschikbaar komen,nbsp;welke derhalve op slechts 375 per stuk zullen komen te staan, terwijl thans voor den aankoop van hengsten 5 5 600 per hengstnbsp;worden besteed.
Aangezien onder het bedrag van 10200 een som van 8000 is begrepen voor den aankoop van paarden op Soemba, welke uitgavenbsp;in de plaats treedt voor de uitgaven, die jaarlijks worden gedaannbsp;voor den aankoop van dekhengsten elders dan op Soemba, komt denbsp;onderwerpelijke maatregel den Lande feitelijk slechts op eene hoogerenbsp;uitgave van f 2000 s jaars te staan.
-ocr page 440-Voor verbetering van den paarden- en veestapel (maatregelen in het belang van de economische ontwikkeling) zijn geen fondsen meernbsp;iiitgetrokken, terwijl de raming van de uitgaven voor aanmoedigingnbsp;van de paarden- en veeteelt belangrijk lager kan worden gesteld.
Bij Order voor den militair geneeskundigen dienst No 100 dd. 9 Juli 1913 is het volgende bepaald.
Indien personen door aan hondsdolheid lijdende of daarvan verdachte dieren zijn gebeten, moet, zoo mogelijk, zoowel voor histologischnbsp;onderzoek als voor proefentingen, de noodige hersensubstantie, behoorlijk geconserveerd, aan het Instituut Pasteur te Weltevredennbsp;worden opgezonden.
Wanneer deze opzending niet ambtshalve door den betrokken gou-vernementsveearts kan geschieden, bij de beoordeeling waarvan in het oog moet worden gehouden, dat spoedige opzending noodzakelijknbsp;is, zal zulks in de eerste plaats door de zorg van den eerstaanwezendnbsp;paardenarts en in de 2de plaats door die van den eerstaanwezendnbsp;officier van gezondheid plaats vinden, waarbij, zoo noodig, wat betreftnbsp;verpakking enz. de beheerders der militaire apotheken de hulpzamenbsp;hand zullen bieden.
Daar de ervaring heeft geleerd, dat cadavers of deelen er van (als afgesneden koppen) over eenigen afstand, b. v. van Tjimahinbsp;of Bandoeng, per spoor verzonden in den regel het Instituut Pasteurnbsp;niet binnen de 24 uren na den dood van het dier bereiken en derhalvenbsp;in voor het doel ongeschikten toestand aankomen, zal de opzendingnbsp;daarvan alleen geschieden, wanneer absolute zekerheid bestaatnbsp;van aankomst binnen genoemden termijn, b. v. wanneer een betrouwbaar persoon het cadaver of deel daarvan als passagiersgoed mede-neemt en zich persoonlijk met de bezorging belast.
Bestaat deze zekerheid niet, dan dient op de volgende wijze te worden gehandeld:
De schedel van het dier moet worden geopend en bepaalde gedeelten van de hersenen worden uifgeprepareerd. Aan te bevelen is daarbijnbsp;om het geheele cadaver gedurende minstens 15 minuten in eennbsp;creolineoplossing (5%), in een grooten emmer of ton, onder tenbsp;dompelen, waardoor vlooien en dergelijke onschadelijk wordennbsp;gemaakt en het stuiven van de haren bij het doen van de sectienbsp;wordt verhinderd.
Na het afprepareeren van de huid en de spieren van den schedel, waarbij het aan te bevelen is deze door een helper, wiens handennbsp;met in sublimaatoplossing doordrenkte doeken omwikkeld zijn, tenbsp;laten vasthouden, dient door enkele zaagsneden de schedel te wordennbsp;geopend en de schedelkap te worden afgenomen.
Van de nu bloot liggende hersenen moet, met kort te voren geflambeerde en weder afgekoelde instrumenten (het onderdompeleii in, of goed bevochtigen met alcohol of spiritus van die deelen dernbsp;instrumenten, die met de hersenen in aanraking zullen komen ennbsp;het aansteken van den aanhangenden alcohol of spiritus is voor hetnbsp;flambeeren voldoende) een stukje ter grootte van een dobbelsteennbsp;(met het oog op het steriel uitprepareeren is het nemen van te grootenbsp;stukken niet gewenscht) uit n der hersenhemisferen worden uitgesneden en dit steriel in een wijdmondsch stopfleschje met zuiverenbsp;glycerine worden gedaan. (Het te voren steriliseeren van fleschjenbsp;en glycerine is wel aan te raden, doch niet bepaald noodig). Denbsp;andere hersenhemisfeer moet vervolgensin haar geheel uit den schedelnbsp;worden genomen, (steriel werken is hierbij overbodig) en hieruit denbsp;pes hippocampi worden uitgeprepareerd en in alcohol 60 i 70%,nbsp;liefst met bijvoeging van een weinig chloroform, worden geconserveerd. Gemakshalve kan ook de geheele hemisfeer worden toegezonden. Deze mag dan evenwel bij het uitnemen niet worden belee-digd; zij moet zooveel mogelijk in haar geheel blijven.
Ten einde te voorkomen, dat door schudden gedurende de verzending de hersendeelen uit elkander vallen, is het aan te bevelen de flesschen geheel met de conservatievloeistoffen (glycerine respectievelijk alcohol) te vullen, hierin dus slechts weinig lucht te latennbsp;waardoor bij schiiddeti geen golfbeweging kan ontstaan.
Indien nu deze beide hersendeelen naar het Instituut Pasteur worden gezonden, kan aldaar een volledig, zoowel microscopisch als biologisch, onderzoek worden verricht.
v.d. B.
Blijkens het Tijdschrift voor veeartsenijkunde hebben de heeren W. C. Schimmel, directeur van s Rijksveeartsenijschool te Utrechtnbsp;en Dr. D. A. DE jONQ, buitengewoon hoogleeraar aan de Rijksuniversiteit te Leiden, hoogleeraar aan 's Rijksveeartsenijschool, wonende te Leiden, in hun hoedanigheid van leden van de permanentenbsp;c ommissie voor de internationale congressen de volgende personen
-ocr page 442-uitgeiioodigd met hen deel uit te maken van een Nederlandsch Comit voor het lOd Internationaal veeartsenij kundig congres te Londen in 1914, waarvan de heer Schimmel als voorzitter en de heernbsp;DE Jong als secretaris zal fungeereii.
A. Nederland.
De voorzitter van d Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde.
De voorzitter van de Veeartsenijkundige Hyginische Vereeniging. De voorzitter der Militair Veterinaire Vereeniging.
De voorzitter der Vereeniging van directeuren van gemeentelijke slachthuizen.
De voorzitter van de Vereeniging van districtsveeartsen.
De voorzitter van de Vereeniging van rijkskeurmeester in alge-meenen dienst.
De luitenant-kolonel, dirigeerend paardenarts te s Gravenhage. De inspecteur van den veeartsenijkundigen dienst.
De directeur van de Rijksseruminrichting.
B. Nederlandsch Oost-Indi.
1.
De voorzitter van de Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde in Nederiandsch-Indi.
2. nbsp;nbsp;nbsp;De majoor, inspecteur-paardenarts in Nederlandsch Oost-lndi.
3. nbsp;nbsp;nbsp;De inspecteur van den burgerlijke veeartsenijkundigen dienst innbsp;Nederlandsch Oost-lndi.
4. nbsp;nbsp;nbsp;De directeur van het veeartsenijkundig laboratorium in Neder-landsch-lndi.
Daar van alle heeren in Nederland een toestemmend antwoord is ingekomen, van die uit Nederlandsch-lndi werd het nog ingewacht,nbsp;is dit Nederlandsche comit reeds als gevormd te beschouwen.
Belangstellenden in het congres kunnen zich derhalve om inlichtingen wenden tot dit comit en meer in het bijzonder tot den secretaris D. A. DE Jong, Morschsingei 3, Leiden.
v. d. B.
Maatschappij tot bevordering van veeartsenijkunde in Nederland.
Van de voorstellen van het Hoofdbestuur voor de op 26 en 27 September a.s. te houden algemeen vergadering, welke betrekking hadden op de Indische leden (zie bladz. 264 van dit deel), is slechts hetnbsp;eerste overgebleven en wel in den volgenden vorm:
-ocr page 443-Het Hoofdbestuur stelt voor art. 16 van het huishoudelijk reglement in dien zin te wijzigen dat:
a. nbsp;nbsp;nbsp;De handelsprijs van het Tijdschrift voor veeartsenijkunde in Nederland gelijk zij aan de jaarlijks door de algemeene vergadering tenbsp;bepalen bijdrage, bedoeld in het 1ste lid van art. 16.
b. nbsp;nbsp;nbsp;de leden der algemeene afdeeling, woonachtig in de Nederlandse henbsp;kolonin, als contributie betalen een bedrag ter groote van 75% vannbsp;bovenbedoelde bijdrage.
***
Van eene restitutie van de naar mijne ineening in 1912 volkomen en rgie geheven hoofdelijken omslag is derhalve afgezien. Hetnbsp;beoogde effect zou zij dan ook niet hebben gehad.
Waar voorgesteld is de bijdrage sub a bedoeld op 14 gulden te brengen, zal de contributie vcor de Indische leden 10.50 zijn legennbsp;een binnenlandsche handelsprijs van het tijdschrift van 14. Blijkbaar is de reductie, welke den boekhandel moet worden verleend,nbsp;minstens 25%, anders toch zou dit voorstel der Maatschappij geldelijknbsp;nadeel toe brengen.
V. d. B.
De overgangsexamens gehouden van 16 Juli tot 2 Augustus 1913, hadden tot resultaat, dat bevorderd zijn:
Van de eerste naar de tweede klasse:
1 nbsp;nbsp;nbsp;iLjAS;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Raden Nastap;
2 nbsp;nbsp;nbsp;Raden Roesono;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Raden Mahja.
Niet bevorderd werden drie leerlingen. De leerling Raden Mas Jacobus Soejadi kon wegens ziekte niet aan het examen deelnemen, doch zal later alsnog geexamineerd worden.
Van de tweede naar de derde klasse:
1 nbsp;nbsp;nbsp;Mas Soeparwi;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Marsidi;
2 nbsp;nbsp;nbsp;Mas Wiradinata;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mas Soetjitra;
3 nbsp;nbsp;nbsp;ISA;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Roesli;
4 nbsp;nbsp;nbsp;Mas Karimoen;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8 Raden Mohamed Singgih;
Van de derde naar de vierde klasse:
1 nbsp;nbsp;nbsp;Samil;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Akil;
2 nbsp;nbsp;nbsp;Raden Soedibjo;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Alwi;
3 nbsp;nbsp;nbsp;TARIP;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ALI MOESA;
Niet bevorderd werd een leerling.
De commissie, belast met het afnemen van het eindexamen der Inlandsche veeartsenschool, bedoeld bij artikel n van het Reglementnbsp;(Besluit van den Directeur van Landbouw dd. 13 September 1910nbsp;No. 8453) heeft in hare zitting van 1630 Juli 1913 geexamineerdnbsp;5 leerlingen van de vierde klasse der Inlandsche veeartsenschool.
De leerling Mas Soetomo heeft wegens ziekte niet aan het examen kunnen deelnemen, doch zal later alsnog geexamineerd worden.
Op grond van bovengenoemd examen is het diploma van Inlandsch Veearts uitgereikt aan:
F. K. Wawuruntu, geboren te Menado,
W. H. Meray, geboren te Menado,
Mas Soenodo, geboren te Pati,
Raden Abdoelmanap, geboren te Tjiamis,
LOWY JAHJA, geboren te Kotta Gedang,
waarbij dient te worden aangeteekend, dat het examen van F. K Wawuruntu loffelijk was.
L.
Belast met den militairen veterinairen dienst in het garnizoen Semarang de militaire paardenarts op nonactiviteit Dr. L. j. H.nbsp;Stadhouder.
Benoemd tot veterinair lid van de commissie tot aankoop van legerpaarden in Australi de militaire paardenarts der 2'te klassenbsp;F. H. Sardemann te Banjoe-Biroe.
Verleend wegens ziekte een jaar verlof naar Europa aan den gouvernementsveearts te Soerakarta D. B. Wagenaar.
Geslaagd aan de universiteit te Utrecht voor het2lt;t= natuurkundig examen de militaire paardenarts der lc klasse j. van Slooten.
Belast, naast zijn eigen werkzaamheden, met den dienst in het ressort Soerakarta de gouvernementsveearts Dr. B. Vrijburg tenbsp;Salatiga.
Overleden te Zevenbergen de oud-gouvernementsveearts K. Bosma
|
C/3 H gt; gt; Oq O. ft D. - O. ft 3 nbsp;nbsp;nbsp;lt; S 2? a: ^ S' ft ^ ft nbsp;nbsp;nbsp;(t fO ft |
c/3
H
gt;
gt;
H
CTQ Q.
rci ft)
s
2 ^
?r
D.
rti
1
3
Cu
?5:
C^J
00
N3
STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederlandsch-Indi gedurende de maand Juni 1913.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
L. Varkenspest en* borstziekte kwam ba 69 varkens voor op Sumatras Oostkust. |
[Uit het veeartsenijkiihdig laboratorium te Buitenzorg.]
DOOR
{Bewerkt hoofdzakelijk naar door de gouvernements-veeartsen verstrekte gegevens.)
De onderkenning van malleus geschiedde vr 1908 zoo goed als uitsluitend op grond van clinische verscliijnselen.nbsp;Een enkele maal werd een bacteriologisch onderzoek vannbsp;ziektestoffen verricht, terwijl van mallene of eenig andernbsp;diagnosticum behalve bij de legerpaarden geen gebruiknbsp;werd gemaakt.
In 1892 was het staatsblad No. 242 verschenen, waarbij maatregelen werden voorgeschreven, welke bij het heerschennbsp;van besmettelijke veeziekten in het algemeen konden wordennbsp;toegepast. Aangifte van malleus was verplichtend gesteld,nbsp;terwijl verder gewoonlijk de volgende maatregelen werdennbsp;genomen: Afmaken of, indien de eigenaar onwillig was,nbsp;afzonderen der clinisch zieke dieren, afzonderen van wegensnbsp;verschijnselen van ziekte verdachte dieren, totdat de symptomen clinisch duidelijk werden of verdwenen waren, vergunning tot gebruik der van besmetting verdachte dieren.nbsp;Indien de eigenaar echter ' geen toestemming tot afmaken
-ocr page 454-388
der clinisch zieke dieren gaf, kon het gebruik van alle paarden, die er mede in aanraking waren geweest, wordennbsp;verboden. In sommige residenties bestond een politieverordening, die het afmaken van frauduleus aan de afzonderingnbsp;onttrokken paarden voorschreef.
In 1909 (Circulaire van den Directeur van Landbouw d.d. 22 November 1909 No. 8888) werd dit alles voor malleus meer definitief geregeld, terwijl tevens schadeloosstelling kon worden toegekend voor de af te maken paarden,nbsp;en het afmaken en begraven op kosten van den lande geschiedde. De van ziekte verdachte dieren werden afgezonderd totnbsp;zekerheid verkregen was, terwijl van besmetting verdachtenbsp;paarden 6 maanden onder politietoezicht werden gesteld ennbsp;niet gebruikt mochten worden, zoolang de zieke dieren nietnbsp;afgemaakt waren. Hierdoor besloot de eigenaar, meestalnbsp;ten einde zijn bedrijf niet geheel stop te moeten zetten, hetnbsp;advies tot afmaken der zieke dieren op te volgen. Verder werden voorschriften gegeven voor de ontsmetting der stallen ofnbsp;kralen.
Nog altijd echter was het onderzoek naar occulten malleus niet verplichtend gesteld. Wel werden op initiatief van het Veeartsenijkundig laboratorium onderzoekingen metnbsp;de nieuwere onderkenningsmethoden ook in de practijkbijnbsp;wijze van proef verricht, doch eerst in het begin van 1911nbsp;werden meer bindende voorschriften hieromtrent gegeven,nbsp;terwijl in de nieuwe wettelijke bepalingen betreffende denbsp;bestrijding van besmettelijke veeziekten (Staatsblad 1912nbsp;No. 435, in werking getreden op 1 Januari 1913) het diagnostisch onderzoek bij dieren, die verdacht worden van aannbsp;malleus te lijden (van ziekte en van besmetting verdacht)nbsp;definitief werd vastgesteld.
Mallenatie. Reeds eenige jaren vr het invoeren van een meer intensieve malleusbestrijding waren in Nederland s c h-I nd i onderzoekingen ingesteld omtrent de waarde der subcutane mallenatie als diagnosticum bij verborgen
389
gevallen van malleus, doch groote uitbreiding onderging de toepassing dezer methode niet, eensdeels omdat ze veelnbsp;tijd en veel deskundige hulp vereischte, anderdeels doordat men dikwijls eerst na een veelmalige herhaling dernbsp;mallenatie een beslissing kon nemen. Het bleef daaromnbsp;slechts bij proefnemingen (van Velzen 1893, DE Vletternbsp;en DE Does 1902, van der Poel en Penning 1903).
De militair-veterinaire dienst nam, wat dit betreft, een bijzondere plaats in, omdat daar de omstandigheden voornbsp;een nauwkeurige toepassing der subcutane mallenatie veelnbsp;gunstiger waren; voldoende personeel maakte een goedenbsp;contrle van de resultaten mogelijk.
Het zijn Hoogkamer en de Haan (Geneeskundig Tijdschrift voor Ned.-lndi, Deel 45 en 47) geweest, die voor het eerst op groote schaal de subcutane mallenatie innbsp;Ned.-lndi toepasten. Wel was reeds bij het leger innbsp;1893 door Hoogkamer een proef genomen met mallene uit hetnbsp;Instituut Pasteur te P a r ij s, doch de resultaten waren van diennbsp;aard, dat een practische toepassing ontraden werd; na 1900nbsp;werd echter gebruik gemaakt van mallene, bereid door hetnbsp;Geneeskundig laboratorium te Weltevreden en gedurende eenige jaren werd daarmede een groot aantal paardennbsp;onderzocht, totdat in 1904 de subcutane mallenatie bij hetnbsp;leger officieel werd ingevoerd. De resultaten waren zeernbsp;gunstig, zoodat op de stallen te Weltevreden, waarnbsp;de ziekte twee jaar lang geheerscht had, zonder datnbsp;het gelukte haar met politiemaatregelen den kop in tenbsp;drukken, na de invoering der algemeene mallenatie geennbsp;gevallen meer voorkwanen. Vermeld worden twee beslagen,nbsp;een van 190 en een van 75 paarden.
Het eerste beslag werd, in verloop van een jaar, na elf mallenaties van de ziekte gezuiverd, het tweede in het verloop van 8 maanden na acht mallenaties. Op grond vannbsp;het feit, dat bij de achtereenvolgende mallenaties paardennbsp;negatief of dubieus gingen reageeren, die eerst een positieve
-ocr page 456-390
reactie hadden vertoond, kwamen schrijvers tevens tot de conclusie, dat mallene een tlierapeutisch effect kon bewerkstelligen. Hoewel dit ongetwijfeld een groot succes isnbsp;geweest voor de subculane mallenatie, kan toch niet ontkendnbsp;worden, dat een zoo langdurige methode om een stal tenbsp;zuiveren onmogelijk doorgevoerd had kunnen worden bijnbsp;den civielen dienst.
Het behoeft geen betoog, dat bij de toenemende uitbreiding der malleus een minder omslachtige en toch betrouwbarenbsp;methode van onderzoek zeer urgent was.
Na de oprichting van het Veeartsenijkundig laboratorium te Buitenzorg in Juli 1908 werd deze aangelegenlieidnbsp;door mij direct ter hand genomen en een vergelijkend onderzoek ingesleld naar de voornaamste toenmaals bekende onderzoekingsmethoden. Als resultaat daarvan zagnbsp;een publicatie het licht, waarin in het bijzonder de aandachtnbsp;werd gevestigd op de ophthalmomallenatie, als zijnde eennbsp;zeer betrouwbare en de meest eenvoudige methode {Vee-artsenijkuiidige Mededeelingen van het Departement vannbsp;Landbouw 1909 No 1). Op grond van deze proefnemingennbsp;konden o. a. de volgende conclusies worden getrokken:
1, de ophthalmoreactie, uilgevoerd met onverdunde mallene is bij malleus specifiek en geeft bijzonder goede resultaten voor de onderkenning van verborgen vormennbsp;der ziekte;
2, zij is wegens haar eenvoud en gemakkelijker beoor-deeling van het resultaat te verkiezen boven de sub-cutane methode. N. B. Dit geldt in het bijzonder voor Ned.-I n d i .
Voorloopig was dus reeds gebleken, dat de oogreactie boven de soms moeilijk te beoordeelen subcutane reactienbsp;de voorkeur verdiende en was het aangewezen de experimenten in de practijk verder voort te zetten. Daartoe werdnbsp;de hulp der gouverneinentsveearlsen ingeroepen en verkregen. Blijkens de jaarrapporten van den Inspecteur van
391
den burgelijken veeartsenijkundigen dienst nam het aantal geconstateerde malleusgevallen in vergelijking met vorigenbsp;jaren dientengevolge aanmerkelijk toe.
Den veeartsen werd bij circulaire van den Directeur van Landbouw dd. 19 Mei 1909 No. 3772 verzocht, zooveelnbsp;mogelijk naast de conjunclivale ook de subcutane methodenbsp;uit te voeren, wat echter slechts in enkele gevallen uitvoerbaar bleek.
Onder leiding van het Veeartsenijkundig laboratorium kon een tamelijk uitgebreid onderzoek worden verricht bijnbsp;de paarden der wagenverhuurderijen te Buitenzorg ennbsp;Soera ka rta. Vooral op de stallen van het Legioennbsp;in laatstgenoemde plaats werden goede resultaten verkregen :nbsp;al sedert geruimen tijd had men daar met malleus te kampennbsp;gehad; na toepassing der conjunctivale mallenatie geluktenbsp;het de ziekte in enkele maanden meester te worden.
Gedurende hetjaar 1909 werden 6296 paarden onderzocht, waarbij slechts een drietal miswijzingen werden geconstateerd.
Echter bleek daarnaast, dat bij een aantal paarden twijfel-aclitige reacties konden optreden, waaromtrent eerst bij herhaling der mallenatie een beslissing kon worden genomen.nbsp;Vooral voor deze gevallen bestond er behoefte aan eennbsp;andere methode van onderkenning om spoediger tot eennbsp;diagnose te kunnen geraken.
Serumonderzoek. Om die redenen werd het serumon-derzoek aanbevolen in die gevallen, waarbij de mallenatie geen beslissing toeliet. Voor het verzamelen en opzendennbsp;van het serum werden aanwijzingen verstrekt en de seranbsp;aan het laboratorium door middel der agglutinatie, volgensnbsp;de door Schtz aangegeven methode, onderzocht.
Het aantal onderzochte sera bedroeg in 1909 reeds 256 {Jaarboeken van het Departement van Lancfonw 1908,1909).
Was het jaar 1909, wat betreft het malleusonderzoek door middel der bovengenoemde methoden, nog een jaarnbsp;van proefnemingen, in 1910 nam dit alles een meer vasten
-ocr page 458-392
vorm aan en konden de in 1909 gegeven aanwijzingen nader worden uitgewerkt (Circulaire van den Directeur vannbsp;Landbouw dd. 11 Juli 1910 No 6338) terwijl, ten eindenbsp;uniformiteit te verkrijgen, bij besluit van den Directeurnbsp;van Landbouw dd. 16 Januari 1911 No 526 definitief voorschriften werden vastgesteld voor de toepassing van hetnbsp;diagnostisch onderzoek op malleus, welk besluit vergezeldnbsp;ging van een nota van den Chef van het veeartsenijkundignbsp;laboratorium betreffende de uitvoering der conjunctivalenbsp;mallenatie en het serumonderzoek.
Deze bescheiden, alsmede een model der formulieren zijn hieronder afgedrukt.
No. 526.
EXTRACT uit het Register der Besluiten van den Directeur van Landbouw.
Buitenzorg, 16 Januari 1911. DE DIRECTEUR VAN LANDBOUW,
Gelezen enz.
Heeft besloten:
Vast te stellen de volgende:
Voorschriften voor het diagnostisch onderzoek op kwaden droes (malleus).
1. Aan het diagnostisch onderzoek op malleus behooren te worden onderworpen:
a. nbsp;nbsp;nbsp;dieren, die verschijnselen vertoonen, welke het bestaan vannbsp;malleus doen vermoeden ;
b. nbsp;nbsp;nbsp;dieren, die, hoewel geen verschijnselen vertoonende, als ondernbsp;a bedoeld, niettemin verdacht moeten worden besmet te zijn, omdatnbsp;zij met zieke of verdachte dieren in aanraking zijn geweest of zichnbsp;met deze op hetzelfde terrein bevinden, dan wel aangevoerd zijn uitnbsp;streken, waar malleus voorkomt of vermoed wordt voor te komen.nbsp; 2. Het onderzoek geschiedt door middel van :
a. nbsp;nbsp;nbsp;de malleneproef (conjunctivale mallenatie);
b. nbsp;nbsp;nbsp;het serumonderzoek.
Aan
Qouvernenientsveearts
te
De malleneproef wordt in alle bij 1 bedoelde gevallen toegepast, het serumonderzoek bovendien bij paarden, die op de malleiie-proef twijfelachtig reageeren.
3. Dieren, die positief op de mallenatie reageeren, moeten worden beschouwd aan malleus te lijden.
Wanneer deze dieren geen uitwendig waarneembare verschijnselen van malleus vertoonen, kunnen zij, indien de eigenaar daartoe dennbsp;wensch te kennen geeft, na minstens drie weken opnieuw wordennbsp;onderzocht, waarbij dan ook het serumonderzoek plaats heeft.
Het onderzoek kan vervolgens op verzoek van den eigenaar telkens met tusschenpoozen van minstens drie weken worden herhaald, totdat zich uitwendig waarneembare verschijnselen van malleus voordoen of totdat het dier tweemaal achter elkaar negatief op de nial-enafie heeft gereageerd en daarbij ook het serumonderzoek een negatief resultaat oplevert. In het laatste geval worden de dieren beschouwd als niet meer aan malleus te lijden.
4. Bij dieren, die twijfelachtig reageeren, wordt den volgenden dag de indriippeling van mallene in hetzelfde oog herhaald. Kan na dezenbsp;herhaling nog geen beslissing worden genomen, dan wordt serumnbsp;ten onderzoek opgezonden aan het veeartsenijkundig laboratorium tenbsp;Buitenzorg.
Indien op grond van het resultaat der beide mallenaties en van het serumonderzoek door den Chef van gemeld laboratorium nog nietnbsp;kan worden uitgeniaakt of malleus aanwezig is, dan wordt het onderzoek (mallenatie en serumonderzoek) telkens na verloop van drienbsp;weken herhaald tot zekerheid is verkregen.
5. Wanneer dieren met uitwendige verschijnselen der ziekte ( 1 sub a) negatief reageeren, wordt serum aan het veearlsenij-kundig laboratorium opgezonden en indien bij het onderzoeknbsp;daarvan geen zekerheid is verkregen, verder gehandeld als in hetnbsp;geval, bedoeld in de tweede alinea van 4.
Dieren zonder uitwendige verschijnselen van malleus ( 1, sub b). die negatief op de mallenatie reageeren, worden na drie wekennbsp;opnieuw aan de malleneproef onderworpen. Reageeren zij dan wedernbsp;negatief dan worden zij beschouwd als niet aan malleus te lijden.nbsp;Wanneer deze dieren bij de tweede mallenatie positief of twijfelachtignbsp;reageeren, wordt serum ten onderzoek opgezonden aan het veeartsenijkundig laboratorium en verder eveneens gehandeld overeenkomstignbsp;het bepaalde bij de tweede alinea van 4.
6. Dieren, die op grond van positieve reactie, bedoeld bij 3, dadelijk worden afgemaakt, moeten worden geseceerd. De bevindingennbsp;bij de secties moeten in de mallenestaten worden aangeteekend en
-ocr page 460-deze staten, benevens een exemplaar van het procesverbaal, dat voor de uitkeering der schadeloosstelling moet worden opgemaakt, wordennbsp;ingediend aan den Inspecteur, chef van den burgerlijken veeartseuij-kundigen dienst. Deze zendt de mallenestateii door aan den Chefnbsp;van het veeartsenijkundig laboratorium.
7. Wordt eeu ziek dier, waarvoor niet dadelijk na het constateeren der ziekte door den eigenaar toestemming tot afmaken werd gegeven,nbsp;later afgeinaakt of sterft het, dan wordt eveneens sectie verricht ennbsp;een verslag daarvan met verwijzing naar het nummer van het dier ennbsp;van den mallenestaat toegezonden aan den Chef van het veeartsenijkundig laboratorium.
Op dezelfde wijze wordt gehandeld, wanneer een verdacht dier dat afgezonderd is, sterft of afgemaakt wordt.
8. De mallenestaten betreffende de niet dadelijk afgemaakt wordende dieren (dus alle mallenestaten behalve die, bedoeld innbsp; 6) moeten aan den Chef van het veeartsenijkundig laboratoriumnbsp;worden ingezonden.
9. Bij herhaling van het onderzoek wordt telkens een nieuwe mallenestaat opgemaakt en ingezonden met verwijzing naar dennbsp;vorigen staat en het nummer van het dier.
10. De mallenestaten van de bij 5, alinea 2, bedoelde dieren worden eerst ingezonden na de tweede malienatie. In deze statennbsp;kan worden volstaan met vermelding van het aantal dieren en naaninbsp;en woonplaats van den eigenaar.
11. De mallenestaten moeten steeds zoo spoedig mogelijk na het onderzoek worden ingediend en, ingeval serum ingezonden wordt,nbsp;tegelijk daarmede worden verzonden.
12. De veeartsen houden van alle door hen ingediend wordende mallenestaten een minuut aan voor hun archief.
Extract enz.
Accordeert met voors: Register;
De Secretaris,
G O B I U S.
-ocr page 461-(Behoort bij het besluit van den Directeur van Landbouw van 16 Januari 1911 No. 526.)
Aanvraag en verstrekking van malleme.
De conjunctivale mallenatie bestaat in het iiidruppelen van 5 druppels onverdunde mallene in den ooglidzak.
De mallene wordt op aanvrage verstrekt; bij elke niallenezending bevindt zich een exemplaar van deze aanwijzijigen en een bestelkaai tnbsp;voor mallene, mallenatiestaten en instrumenten voor senimzending.
De mallene wordt afgeleverd in buizen van 1 en 5 gram. Daar de mallene, nadat de buis geopend is, spoedig door lagere organismennbsp;wordt verontreinigd, is het gewenscht bij het aanvragen van buizennbsp;al of a 5 Gram rekening te houden met het aantal paarden, datnbsp;tegelijk wordt gemalleneerd.
De mallene moet op een koele donkere plaats bewaard worden.
De buisjes worden geopend door de punt er af te breken; men doet daarna het best de mallene in een fleschje of smalle glazennbsp;cylinder te gieten, waaruit zij gemakkelijk door middel van het oog-druppelbiiisje is op te zuigen. Op elke zending mallene zijn aangegeven een nummer en de datum van bereiding. Op de mallenatiestaten is dit nummer met liet oog op de controle van de werkingnbsp;der mallene te vermelden.
Methode.
De indruppeling moet geschieden op een zoodanig tijdstip, dat de reactie zoo mogelijk den geheelen dag Ie volgen is, doch in elk geval, dat zij 6, 12 en 24 uren na het indruppelen kan worden waargenomen en aangeteekend.
Bij het indrnppelen wordt zorg gedragen, dat de mallene niet te snel afvloeit; men voorkomt dit door het hoofd van het dier hoognbsp;en zoo mogelijk schuin te houden en het oog door drukken te fix-eeren. Wordt de traanafscheiding te sterk, zoodat toch de mallenenbsp;afvloeit, dan is het beter het oog te laten sluiten en met de handnbsp;een paar malen zacht over de oogleden te masseeren. Daarna wordtnbsp;het dier zoodanig geplaatst, dat het zijn oog niet kan schuren, terwijl het aangewezen is een veemanti of een politiebeambte te doennbsp;toezien, dat het oog niet door den eigenaar of het stalpersoneelnbsp;wordt schoongeveegd. Tevens kan deze beambte contrleeren of eennbsp;gevormde etterprop door overvloedige traansecretie of slaan met het
-ocr page 462-hoofd op den bodem is gevallen, welke reactie anders niet door den veearts zou zijn waargenomen.
Beschrijving der reactie.
De reactie wordt onderscheiden in :
a. nbsp;nbsp;nbsp;de eigenlijke reactie.
b. nbsp;nbsp;nbsp;de bijzonderheden der reactie.
De eerste bestaat in afscheiding van etterig secreet. Al naar de hoeveelheid etter minder groot of zeer groot is wordt zij aangeduidnbsp;met de teekens of . Een mucopurulente uitvloeiing wordtnbsp;aangeduid met het teeken .
Een juiste omschrijving te geven, welke graad van etterafscheiding met deze teekens bedoeld wordt, is onmogelijk.
Elke veearts zal door vergelijking van reactie bij verschillende paarden; alsmede door het contrleeren der reactie door het makennbsp;van nauwkeurige secties, spoedig vertrouwd zijn met de beoordeelingnbsp;dezer teekens.
Een negatieve etterafscheiding, aan te duiden door het teeken, kenmerkt zich door het absoluut niet aanwezig zijn van etterig secreet.nbsp;Afscheiding van cattarrhaal exsudaat wordt eveneens als negatiefnbsp;aangeduid.
Een groot gedeelte der gezonde paarden vertoont hoegenaamd geen uitvloeiing na de indruppeling: het oog blijft droog; doch ooknbsp;bij een aantal gezonde dieren ontstaAt em niet specifieke traumatischenbsp;reactie, die zich uit in roodheid en geringe secretie van het slijmvlies.nbsp;Na 2 a 3 uren is gewoonlijk deze traumatische reactie verdwenen,nbsp;doch bij de zieke dieren gaat zij in de specifieke ontsteking over:nbsp;het slijmvlies wordt rood, zwelt en etterige afscheiding ontstaat.nbsp;Qewoonlijk is de afscheiding na 612 uren het hevigst om daarna afnbsp;te nemen, doch na 24, 36 en 48 uren kan zij nog bestaan.
In sommige gevallen komen atypische reacties voor, waaihi] de etterafscheiding reeds na 6 uitr geheel afgeloopen is of pas na 24 itur begint.
De bijzonderheden der reactie zijn roodheid en zwelling der con-juctiva, zwelling der oogleden en tranenvloed. Deze bijzonderheden worden 12 uur na de indruppeling opgenomen en al naar de intensiteitnbsp;(waarbij vooral het zieke oog met het oog, dat niet is ingedruppeld,nbsp;het con trle - oog, moet worden vergeleken) aangeduid door de teekens, , of -f .
Opname der lichaamstemperatuur.
Direct vr en 12 en 24 uur na de indruppeling wordt, zoo mogelijk, de lichaamstemperatuur gemeten. Indien een groot aantal
-ocr page 463-of lastige paarden met weinig hulp gemalleneerd moeten worden, zal natuurlijk het opnemen der temperatuur bezwaren opleveren. Indiennbsp;het echter eenigszins mogelijk is, verdient het alle aanbeveling.nbsp;Het opnemen van de temperatuur vr en na de indruppeling heeftnbsp;ten doel na te gaan of ten gevolge der mallenatie de temperatuurnbsp;stijgt. De graad van stijgen geeft dikwijls aanwijzing, dat een mindernbsp;duidelijke reactie als positief kan beschouwd worden.
De mallenatie mag niet verricht worden, indien reeds een irritatie of ontsteking van de conjunctiva bestaat, daar dit tot miswijzing kannbsp;aanleiding geven.
Beoordeeling van het resultaat der mallenatie.
Het resultaat der conjunctivale malenatie is positief, als bij de 1ste indruppeling de etterafscheiding omstreeks 6 en 12 uur na de indruppeling nogpositief is en duidelijke zwelling en roodheid der conjunctivabestaat.
Zwelling van het ooglid, evenals tranenvloed, geven meerderen steun voor het positieve resultaat; zoo ook het niet geheel afgeloopennbsp;zijn der etterafscheiding na 24 uren. Doch deze laatste bijzonderhedennbsp;zijn niet noodzakelijk.
De etterafscheiding is het hoofdcriterium voor de beoordeeling van het resultaat der mallenatie.
Het resultaat der mallenatie wordt als e^a//e/aangediiid, indien 6, 12 en 24 uren na de indruppelling geen etterafscheiding bestaat en geennbsp;noemenswaardige zwelling van conjunctiva en ooglid of tranenvloednbsp;aanwezig is. Roodheid der conjunctiva neemt men altijd waar; hieraannbsp;is echter bij negatieve etterafscheiding geen beteekenis te hechten.
Het resutaat is in alle andere gevallen twijfelachtig te noemen; ook de hierboven genoemde atypisch verloopende reacties behoorennbsp;tot deze rubriek. Bij twijfelachtig reageerende dieren wordt demal-lene indruppeling den volgenden dag herhaald in hetzelfde oog. Hetnbsp;komt nl. voor, dat.bij malieuze dieren, nadat zij op deeerste indruppeling twijfelachtig gereageerd hebben, den volgenden dag, bij herhalingnbsp;in hetzelfde oog, het resultaat positief is. Indien de etterafscheiding bijnbsp;de 1ste indruppeling na 6 en 12 uren is en bij de den volgendennbsp;dag in hetzelde oog herhaalde indruppeling -1- of -1- is geworden,nbsp;wordt het resultaat van het geheele onderzoek als/)OsrYfe/beschouwd
Indien na deze herhaalde indruppeling geen beslissing kan genomen worden, dan blijft het resultaat als twijfelachtig beschouwd. Alsdannbsp;wordt serum opgezonden enihet onderzoek (mallenatie en serum-onderzoek) eerst na 3 weken herhaald en wel in het contrdle-oog.nbsp;Van het resultaat der Iste en 2de indruppeling wordt een mallena-
-ocr page 464-398
tiestaat bij het aangeboden serum gevoegd. Het advies wordt zoo spoedig mogelijk den veearts medegedeeld. Indien herhaling van hetnbsp;onderzoek noodig is, wordt het resultaat daarvan op een nieuwennbsp;mallenatiestaat aangegeven, met verwijzing naar het nummer van hetnbsp;paard en den vorigen slaat.
Nemen van bloed en verzending van serum.
Voor het opvangen van bloed en het verzenden van serum worden op aanvrage instrumentjes gezonden, bestaande uit een houten blokje,nbsp;waarin een steriele glazen buis en een steriele pipet zich bevinden.nbsp;Een aderlaatcanule wordt eveneens vanwege het laboratorium verstrekt; vr het gebruik wordt de canule uitgekookt. Indien vannbsp;meerdere dieren vlak na elkander bloed moet worden getapt, kannbsp;hiervoor dezelfde canule gebezigd worden, mits zij na elk gebruiknbsp;eerst met 5/o carbol, daarna met gekookt water of steriele 0,9%nbsp;keukenzoutoplossing terdege doorgespoeld wordt. Ten overvloedenbsp;laat men, om nog achtergebleven carbol te verwijderen, bij herhaaldnbsp;gebruik steeds eenige kubieke centimeters bloed wegloopen, alvorensnbsp;de glazen buis te vullen.
Het nemen van serum geschiedt op de volgende wijze De huid wordt over een kleine oppervlakte ter hoogte van het midden vannbsp;de vena jugularis kaal geknipt en met alcohol 70% gedesinfecteerd.nbsp;De canule wordt van onder naar boven in de ader gestoken; doornbsp;middel van drukken met de vinger op de ader stroomt dan hetnbsp;bloed naar buiten, dat in de steriele buis wordt opgevangen. Denbsp;buis wordt met een kurk gesloten en blijft 5 minuten rustig staan;nbsp;alsdan' is het bloed gestold en kan het vervoerd worden. Na eenigenbsp;uren zet zich het heldere gele vloeibare serum af, dat in de sterielenbsp;pipet wordt opgezogen. De pipet wordt daarna aan beide eindennbsp;dichtgesmolten, waarbij moet worden zorggedragen, dat het serumnbsp;niet te hoog verhit wordt. Beter is de pipetten dicht te lakken.
Aanwijzingen voor de sectie.
Bij het doen van malleus-secties wordt in het bijzonder de aandacht gevestigd op het onderzoek der bronchiale en mediastinale, submaxillaire en retropliaryngeale lymphklieren. Het komt n. 1. voor,nbsp;dat deze klieren gezwollen zijn of malleushaardjes bevatten,nbsp;terwijl in de organen (de longen in de eerste plaats) nog geen ont-stekingshaarden gevonden worden. Meermalen is het gelukt uit dergelijke gezwollen lymphklieren kwadedroesbacillen te isoleeren. lu
de tweede plaats wordt nog gewezen op het feit, dat het mallens-haardje in de longen in zijn jongste ontwikkeling een haemorrhagisch hepatisaiieliaardje is, waarin spoedig een grauw-geel necrotisch centrum zich openbaart. Vindt men dergelijke ontstekingshaardjes ennbsp;vooral indien daarbij de correspondeerende lymphklieren gezwollennbsp;zijn, dan kan met zekerheid de macroscopische diagnose malleusnbsp;gesteld worden. Met het veelvuldig voorkomen van parasitaire haardjes in den lever (chalicosis nodularis), hetgeen tot verwarring metnbsp;malleus aanleiding zou kunnen geven, dient rekening gehouden tenbsp;worden. Indien bij sectie twijfel mocht bestaan omtrent den aard vannbsp;pathologische veranderingen in longen, lever of andere organen, isnbsp;het gewenscht kleine stukjes materiaal in 5/o formaline voor histolo-gisch onderzoek in te zenden en te verwijzen naar den mallenatie-staat van het dier, waarvan het weefsel afkomstig is.
De Chef van het Veeartsenij kundig laboratorium,nbsp;DE Blieck.
STAAT.
-ocr page 466-Verzoeke voWedrg \r\ te wiWen. Lijst No.
401
Volgens vorenstaand besluit worden in de eerste plaats aan het diagnostisch onderzoek onderworpen de paarden,nbsp;die verschijnselen vertoonen, welke op malleus kunnen duiden, m.a. w. de van ziekte verdachte dieren. De mallenatienbsp;behoeft dus niet te gescliieden bij die paarden, welke aannbsp;typisch clinischen malleus lijden, d.w.z. die verscliijnselennbsp;vertoonen, welke voor den deskundige, die op dit gebiednbsp;over veel ervaring beschikt, overtuigend zijn.
Nu komt er echter veelvuldig in Ned.-Indi een ziekte onder de paarden voor, n. 1. de lymphangitis epizotica,nbsp;welke soms moeilijk van huidmalleus en soms ook vannbsp;iiensmalleus is te onderscheiden; vooral in liet meerchronischenbsp;stadium kunnen de huidverschijnselen veel overeenkomstnbsp;met die van kwaden droes hebben en kan slechts een microscopisch onderzoek oplieldering geven. In oude abscessen gelukt het echter niet altijd de saccharomyces-cellen aan te toonen.
Het is daarom duidelijk, dat men in I n d i voorzichtig moet zijn met de clinisclie diagnose van malleus en datnbsp;het aanbeveling verdient elk verdacht paard, waarbij denbsp;clinische verschijnselen niet overtuigend op malleus wijzennbsp;en het microscopisch onderzoek geen beslissing toelaat, aannbsp;de mallenatie te onderwerpen.
Gezien de specificiteit van de oogreactie zal deze bij saccharomycoselijders steeds negatief verloopen, tenzij malleus in combinatie met saccliaromycose voorkomt, hetgeennbsp;in sommige streken van Java geen zeldzaamheid is.
Verder behooren aan het onderzoek te worden onderworpen de dieren, die van besmetting verdacht zijn, omdat zij met zieke of verdachte paarden in aanraking zijn geweest, zich met deze op lietzelfde terrein bevinden of welnbsp;uit besmette streken zijn aangevoeld.
Er worden dus drie groepen van dieren ondersclieiden, n. I.;
a. nbsp;nbsp;nbsp;die, welke duidelijke clinische verschijnselen vertoonen;
b. nbsp;nbsp;nbsp;die, welke van ziekte verdacht zijn, omdat zij verdachtenbsp;verschijnselen vertoonen;
-ocr page 468-402
t. die, welke van besmetting verdacht zijn.
Het is uitsluitend de conjunctivale mallenatie, die bij alle genoemde dieren sub b en c wordt toegepast, terwijlnbsp;het serumonderzoek geschiedt bij dieren, die twijfelachtignbsp;op de mallenatie reageeren en bij die, welke negatief reageeren,nbsp;doch door verschijnselen van ziekte verdacht zijn.
Uit de publicatie van Schnrer over de resultaten van het diagnostisch onderzoek op malleus in Oostenrijknbsp;gedurende het jaar 1910 (Zeitschrift fr Infektionskrank-heiten, parasitare Krankheiten und Hygiene der Haiistiere,nbsp;Band 10, Heft 5 en 6) blijkt, ai h\\ alle van ziekte verdachtenbsp;dieren volledig onderzoek (mallenatie en serumonderzoek)nbsp;wordt verricht, bij de van besmetting verdachte alleennbsp;de mallenatie, terwijl Schnrer bovendien aangeeft, datnbsp;alle van besmetting, verdachte paarden, waaronder bij 1ste-of 2de mallenatie een malleusgeval wordt ontdekt,nbsp;aan een serumonderzoek zijn te onderwerpen.
In Indi is zulks niet het geval; wegens practische omstandigheden wordt bij alle dieren om te beginnen uitsluitend de mallenatie verricht. Indien de mallenatie geen beslissing toelaat, wordt serum onderzocht. Dergelijke gevallen zijn o. a.;
1, dubieuze oogreactie,
2, negatieve reactie bij de paarden sub b,
3, negatieve oogreactie bij de paarden sub c, waarbij hoo-ge temperatuur aanwezig is en andere ziekten niet gediagnostiseerd kunnen worden.
Eerst toen het opnemen der temperatuur bij de oogmal-lenatie meer in gebruik is gekomen, heeft het serumonderzoek deze uitbreiding gekregen.
De subcutane mallenatie wordt in Indi dus in het geheel niet aangegeven, in afwijking van het Oostenrijksclienbsp;systeem, dat in gevallen, waarbij het niet gelukt met denbsp;andere methoden een beslissing te nemen, de toepassingnbsp;ervan aanbeveelt.
-ocr page 469-403
Doch juist aan de subcutane methode zijn in Ned.-lndi nadeelen verbonden, die een nauwkeurige toepassing slechtsnbsp;op kleine schaal loelaten, welke nadeelen grootendeels nietnbsp;kleven aan de ophthalmomallenatie.
In de eerste plaats is de laatste gemakkelijker uit te voeren en vereischt een eenvoudig instrumentarium, waarmede denbsp;uitvoering ook door niet-deskundigen mogelijk is; iets wat innbsp;Indi in vele gevallen moet geschieden wegens het geringenbsp;aantal veeartsen. Bovendien vervallen de veelvuldige tem-peratuuropnamen, welke bij de subcutane methode noodignbsp;zijn en wordt daardoor niet te veel geeischt van den tijdnbsp;van den beoordeelenden deskundige.
In het bijzonder bij lastige, half- of ongetemde paarden, waarbij veelal de tweemalige temperatuurmeting (zie aanwijzingen) reeds achterwege moet blijven, zou de uitvoeringnbsp;der subcutane mallenatie onmogelijk zijn. Waar verdernbsp;speciaal bij groote koppels quarantainepaarden een malleus-onderzoek in massa moet plaats vinden, treedt het groote voordeel der conjunctivale methode direct op den voorgrond, aangezien de indruppeling en ook later de beoordeeling weinignbsp;tijd vordert, waardoor de duur van het geheele onderzoeknbsp;aanmerkelijk wordt bekort.
Aanvankelijk vreesde men, dat door een te voren uitgevoerde indruppeling bedrog bij de ophthalmomallenatie zou kunnen plaats vinden. Zelfs een kort tevoren plaats gehadnbsp;hebbende indruppeling heeft echter zoo goed als geen invloed op de daarop volgende oogmallenatie. Wel vermindert de reactie bij dieren, die in rust verkeeren en herhaaldelijk worden ingedruppeld, doch dit is toe te schrijvennbsp;aan een latent worden van het malleuze proces.
Doch er is een andere wijze, waarop bij de toepassing der oogmallenatie belanghebbenden den deskundige op eennbsp;dwaalspoor kunnen brengen en wel door het schoonvegennbsp;van het reageerend oog. Ongetwijfeld is dit een moment,nbsp;waarmede terdege rekening dient te worden gehouden, zoo-
-ocr page 470-404
als ons reeds meermalen is gebleken. De ervaren deskundige zal ongetwijfeld dikwijls in staat zijn zulk een bedrog tenbsp;ontdekken; hij toch laat zijn beoordeeling niet alleen afhangen van de zichtbare etterafscheiding, doch neemt welnbsp;degelijk ook de optredende nevenverschijnselen van het oognbsp;en de eventueele temperatuurstijging in aanmerking; bovendien veegt men gewoonlijk het oog slechts van buitennbsp;schoon en laat van binnen den etter zitten.
Bij sommige positieve reacties zal het verder kunnen gebeuren, dat de gevormde etterprop is afgevallen of doornbsp;het paard, indien dit niet goed is opgebonden, aan eennbsp;of ander voorwerp in den stal wordt afgewreven, zoodatnbsp;de deskundige bij zijn komst geen uitvloeiing of slechtsnbsp;een weining etter in de omgeving van het oog aantreft.nbsp;Dit afvallen kan zijn ontstaan danken aan het feit, dat denbsp;uittredende etter celrijk is en weinig bindende substantienbsp;(slijm) bevat. Veelal zal het niet moeilijk zijn de prop opnbsp;den grond of op een of ander stalvoorwerp terug te vinden,nbsp;terwijl een direct toegepaste hermallenatie reeds in 2 a 3nbsp;uur wederom een positieve reactie zal geven. Vele veeartsennbsp;hebben de gewoonte een van hun veemantris bij de ingedruppelde paarden te laten vertoeven, zoodat dan van allenbsp;optredende verschijnselen nauwkeurig aanteekening gehouden kan worden.
Onder zeer verschillende omstandigheden zal de veearts in de practijk mallenaties te verrichten hebben en dat denbsp;plaatsen, waar het onderzoek moet geschieden, voor datnbsp;doel niet altijd ven geschikt zijn, is bekend. Waar somsnbsp;een aantal te malleneeren paarden uit verschillende stallennbsp;op een plaats bijeen worden gebracht, ter bekorting vannbsp;het onderzoek, is dikwijls een goed opbinden van de dierennbsp;onmogelijk, zoodat deze gelegenheid zullen hebben totnbsp;schuren, waardoor eensdeels schijnreacties kunnen optreden,nbsp;anderdeels ontstane uitvloeiingen kunnen worden gemaskeerd.
Bij masa-onderzoekingen van groote koppels paaiden.
-ocr page 471-zooals dat voorkomt bij zicli iii quarantaine bevindende dieren te Soembawa, Makasser, Bi ma, Lombok en in ver-scliillende invoerhavens dier paarden op Java, zal eennbsp;juiste beoordeeling der reacties wel eens wat te wenschennbsp;moeten overlaten. Dikwijls zal de veearts uitsluitend moetennbsp;afgaan op de etterafsclieiding en zal een beoordeeling dernbsp;nevenverschijnselen en opnemen van de temperatuur achterwege blijven.
Beoordeeling der reactie. In de hiervoor afgedrukte nota van den Chef van het veeartsenijkundig laboratoriumnbsp;wordt omschreven, hoe een reactie dient te worden beoordeeld.
Ongetwijfeld is 'het zeer nuttig voor de beoordeeling enkele punten aan te geven, hoewel het toch altijd bezwaarlijk zal zijn haar binnen nauwe grenzen vast te leggen. Een goed geoefend deskundige toch zal bij de beoordeelingnbsp;van den uitslag van het onderzoek allerlei momenten in achtnbsp;dienen te nemen, welke onmogelijk in voorschriften kunnennbsp;worden opgenomen. Deze moeten genoeg ruimte overlatennbsp;voor persoonlijke inzichten.
Dit o.a. is ook ingezien door Schnrer, die cursussen oprichtte voor de ambtenaren, welke met het malleusonderzoeknbsp;werden belast. Een lofwaardig voorbeeld!
Niet genoeg kan erop gewezen worden, dat een uniforme maatstaf van beoordeeling, verkregen onder leiding van eennbsp;ervaren deskundige, voor een goede uitvoering van hetnbsp;malleusonderzoek absoluut noodzakelijk is.
Aan een positieve reactie dient een etterige secretie als eisch te worden gesteld, welke al naar den graad van intensiteit wordt aangeduid door de teekens of . Metisnbsp;een bekend feit, dat bij enkele dieren secreties optreden, dienbsp;zuiver van mucenzen aard zijn en zich door hun witgrijzenbsp;kleur wel degelijk van een geelachtige purulente secretienbsp;onderscheiden. Dusdanige reacties zijn als negatief aan tenbsp;duiden; zij danken soms hun ontstaan aan een slijmprop,nbsp;welke zich bij vele paarden s nachts in den conjunctivaal-
-ocr page 472-406
zak vormt of zijn te beschouwen als een niet-specifieke traumatische reactie van het oogslijmvlies. Dergelijke uitvloeiingen verdwijnen echter spoedig, terwijl juist bij positieve reacties de verschijnselen blijven bestaan. Het is eennbsp;niet te loochenen feit, dat er tusschenvormen kunnen voorkomen, n.1. muceuze afscheidingen, die met pus zijn gemengd;nbsp;het zijn deze reacties, welke als dubieus zijn te beschouwen.
Een negatieve reactie kenmerkt zich in de eerste plaats door bovengenoemde zuiver muceuze secretie of wel doornbsp;het totaal ontbreken van eenige uitvloeiing.
Behalve de uitvloeiing heeft men verder de nevenverschijnselen van het oog te beoordeelen, bestaande in zwelling van conjunctiva en ooglid, roodheid der conjunctiva en tranenvloed.
De reactie kan als positief beschouwd worden als de etterafscheiding omstreeks 6 en 12 uur na de eerste in-druppeling positief is en tevens genoemde nevenverschijnselen min of meer aanwezig zijn.
Een positieve reactie begint 5 tot 6 uur en eindigt meestal 24, 36 soms tot 48 uren na de indruppeling. Welnbsp;komen hierop uitzonderingen voor, n.1. in vele gevallennbsp;treedt een zeer vroege reactie na 3 uur op, welke na 6nbsp;of 12 uren weer verdwenen is, terwijl een enkele maal eennbsp;zeer late reactie voorkomt, die b.v. eerst na 24 uur begint.
Het resultaat der mallenatie is als negatief te beschouwen, indien na 6, 12 en 24 uren geen etterafscheiding en geen noemenswaarde nevenverschijnselen bestaan. Innbsp;alle andere gevallen is het resultaat dus dubieus, waartoenbsp;ook gerekend worden de genoemde atypische reacties. Eigenaardig is, dat bij dubieuze reacties op den eersten dagnbsp;veelal een beter resultaat wordt verkregen, indien de indruppeling den volgenden dag in hetzelfde oog wordt herhaald;nbsp;een gedeelte der reacties wordt dan negatief, een ander gedeelte positief. Vele schrijvers verklaren deze positievenbsp;reacties bij herhaling op den 2den dag door het aannemeii
-ocr page 473-407
van een sensibilisatie van de conjunctiva door de eerste indruppeiing, doch meer plausibel lijkt de opvatting vannbsp;andere onderzoekers, die beweren dat liet gedeelte van denbsp;mallene, dat bij de eerste indruppeiing wordt opgenomen,nbsp;in de mallenshaarden een dosis antimallene doet ontstaan,nbsp;welke in het oogslijmvlies aanleiding geeft tot de positievenbsp;reactie bij de herhaalde indruppeiing.
ScHNURER beschouwt als positieve reactie de afscheiding van een etterig secreet in wisselende hoeveelheid, als negatief een totaal ontbreken van secretie, als dubieus eennbsp;slijmsecretie of tranenvloed, welke na 24 uur nog bestaat,nbsp;terwijl de beoordeeling volgens hem plaats vindt op zijnnbsp;vroegst 12 en op zijn laatst 24 uur na de indruppeiing.nbsp;Deze werkwijze zou iu Indi tot vele miswijzingen kunnen leiden.
Bijzonder veel waarde wordt gehecht aan de tempera-tuurmeting bij de conjunctivale mallenatie; dieren met latenten malleus zijn soms zoo gevoelig voor de mallene, dat ze gaan febriciteeren. Volgens Schnurer kan zelfs eennbsp;twijfelachtige reactie door een gelijktijdige temperatuurs-stijging tot boven 38,5 C. bij normale vrtemperatuur alsnbsp;positief worden verklaard.
Ook in Ned.-Indi zijn deze temperatuuropnamen aanbevolen, doch gedurende de jaren 1910 en 1911 werden niet voldoende gegevens verkregen om hierover een meeningnbsp;te kunnen uitspreken. In 1912 zijn de veeartsen er meernbsp;aandacht aan gaan schenken.
Ongetwijfeld zal het bij de hierachter volgende tabellen opvallen, dat zeer vele dubieuze reacties in Indi wordennbsp;genoteerd. Het komt mij voor, dat dit grootendeels Ie dankennbsp;is aan het feit, dat zoovele dieren in Indi aan latente ofnbsp;zeer chronische vormen der ziekte lijden, doch ook aannbsp;de omstandigheid, dat vele veeartsen voorzichtigheidshalvenbsp;dubieuze reacties opgeven en liever op grond van het se-rumonderzoek de beslissing nemen.
-ocr page 474-408
Zooals reeds gezegd, wordt echter dikwijls gezien, dat men bij dubieuze reacties na een herhaling in hetzelfde oognbsp;op den volgenden dag een meer positief resultaat verkrijgt,nbsp;iets wat uitsluitend bij zieke, nooit bij gezonde dieren voorkomt. Dit laatste feit wordt gestaafd door onze ondervindingnbsp;bij een groot aantal gezonde proefpaarden van htt laboratorium, welke ter contrle veelvuldig worden ingedruppeld,nbsp;doch waarbij nooit eenige reactie werd waargenomen. Ondernbsp;3000 paarden vond Schnrer er slechts twee, waarbij denbsp;gevoeligheid voor mallene zich door herhaalde indruppe-lingen tot een positieve reactie verhoogde, zonder dat bijnbsp;sectie beslist nialleuze veranderingen konden worden aangetoond; op grond echter van het feit, dat de gevoeligheidnbsp;voor mallene bij genezen malleus kan blijven voortbestaan,nbsp;neemt hij aan, dat het in de vermelde gevallen genezennbsp;malleus betrof.
Volgens SCHNURER zouden afwijkingen in het verloop der oogreactie in den zin van vroege of late reacties zeldennbsp;voorkomen. Slechts n geval zag hij bij een ziek dier,nbsp;waarbij 6 uur na de indruppeling reeds een duidelijkenbsp;secretie en temperatuursstijging was opgetreden; eveneensnbsp;zag hij n geval van een late reactie.
Opmerkelijk is het, dat in N e d.-I n d i vroeg optredende reacties lang zoo zeldzaam niet zijn als Schnrer dat voornbsp;O o s t e n r ij k aangeeft. Meermalen werd door ons aan hetnbsp;laboratorium bovendien opgenierkt dat bij malleuze paarden, welke Ier controle van nieuw-bereide mallene diendennbsp;en dus zeer dikwijls werden gemalleneerd, soms reeds na 3nbsp;uur een tamelijk flinke purnlente secretie was ontstaan, welkenbsp;reactie meestal opmerkelijk vlug afnam en binnen 12 uurnbsp;was verdwenen. Of dit misschien berust op het feit, datnbsp;zulke dieren door het veelvuldig indruppelen meer gevoelignbsp;worden voor de mallene, is niet met zekerheid te zeggen.
Wat betreft de beoordeeling der reacties kan er niet genoeg op worden gewezen, dat deze zooveel mogelijk
-ocr page 475-409
door den deskundige zelf moet geschieden. Daar de ressorten der goiivernementsveeartsen meestal zeer groot zijn, zoodat genoemde ambtenaren zich veelal over groote afstanden hebben te verplaatsen, dus niet altijd aanwezig kunnennbsp;zijn, zal het wel eens voorkomen, dat de beoordeeling gedeeltelijk aan veemantris moet worden overgelaten. Bijnbsp;beslist positieve reacties is dit wel mogelijk, doch hetnbsp;behoeft geen betoog, dat in dubieuze gevallen, waar hetnbsp;juist op het goede inzicht van den ervaren deskundige aankomt, de beoordeeling door den mantri moeilijkheden zou kunnen opleveren en tot miswijzingen kannbsp;leiden.
Beoordeeling serumonderzoek. Als tweede methode bij de malleusdiagnostiek is het serumonderzoek in gebruik*nbsp;In 1910 en 1911 werden de sera onderzocht op hun vermogen aan agglutininen.
Bestond in den beginne vrees, dat de sera bij de hooge temperatuur in Indi niet goed zouden blijven, de praktijknbsp;heeft geleerd, dat indien het bloedaftappen en het nemennbsp;van serum onder goede voorzorgen geschiedt, de sera bijnanbsp;alle in goeden staat aankomen (sommige zijn 8 dagen ennbsp;langer onderweg). De agglutininen en complementbinden-de stoffen gaan zelfs in maanden niet in gehalte achteruit.
Werd in de eerste jaren van de toepassing der aggluti-natiemethode gedacht, dat het mogelijk zou zijn normen vast te stellen, waarbinnen de agglutinatietiters eensdeelsnbsp;van gezonde en anderdeels van zieke dieren zich zoudennbsp;bewegen, later is gebleken, dat zulks onmogelijk is. Vrijnbsp;veelvuldig is wel door lage titers een beslissing naar hetnbsp;negatieve en door hooge titers een beslissing naar het positieve mogelijk, doch het valt niet te ontkennen, dat er eennbsp;hoogst enkele maal gezonde dieren voorkomen, die abnor-:nbsp;maal hooge titers vertoonen, terwijl in het tegenovergesteldenbsp;geval genfecteerde dieren lage titers kunnen bezitten. Ditnbsp;laatste komt echter volstrekt niet zeldzaam voor.
-ocr page 476-410
Door vele onderzoekers wordt hiervan melding gemaakt. In I n d i , waar waarschijnlijk bij de inlandsche paardennbsp;een mindere gevoeliglieid bestaat tegenover den meermalennbsp;niet bijzonder virulenten malleusbacil en dus vele dierennbsp;lijdende zijn aan weinig progressieve of latente vormen dernbsp;ziekte, waarbij de productie van agglutininen gering is,nbsp;worden speciaal deze lage titers bij zieke paarden veelvuldignbsp;opgemerkt.
Wel zal meermalen bij herhaling der agglutinatie na verloop van eenigen tijd een beslissing beter mogelijk zijn,nbsp;daar als vaststaande kan aangenomen worden, dat eennbsp;constant blijven der titers, de kans op het niet genfecteerdnbsp;zijn van het bewuste dier verhoogt, terwijl juist bij genfecteerde paarden veelal sprongen in de titers worden opgemerkt, doch het valt alweer niet te ontkennen, dat bij denbsp;zeer chronische, weinig floride processen de titers maandennbsp;en maanden vrij constant kunnen blijven, zoodat het resultaat van het serumonderzoek geen opheldering geeft. Daaromnbsp;is sedert de laatste helft van het jaar 1912 van de tenbsp;onderzoeken sera naast het agglutininengehalte ook dat aannbsp;complementbindende stoffen bepaald, waardoor beide reactiesnbsp;voor de beslissing van het geval kunnen geraadpleegdnbsp;worden. Gedurende den tijd, dat volgens de beide methodes wordt gewerkt, is reeds gebleken, dat dit de maniernbsp;is om spoedig inzicht te krijgen in de uitgebreidheid dernbsp;infectie onder de paarden der te onderzoeken stallen.
Het behoeft geen betoog, dat de beoordeeling van het serumonderzoek, in verband met den uitslag der oogreactie,nbsp;centraal geregeld moet worden. Juist doordat die beoordeeling niet binnen bepaalde grenzen is vast te leggen, isnbsp;het niet mogelijk ze aan de verschillende veeartsen overnbsp;te laten, terwijl indien ze van uit een centraal laboratoriumnbsp;geschiedt, waar veel ervaring op dit gebied is opgedaan, denbsp;kans op miswijzingen zoo klein mogelijk wordt gemaakt.nbsp;Evenals in Ned.-lndi wordt ook in Oostenrij k naast
-ocr page 477-411
de mallenatie de agglutinatie als diagnostische methode gebruikt. Gelijk SchnRER opmerkt, is wel het ideaal vannbsp;een malleusbestrijding dat er n methode bestaat, waarvan de beslissing in handen gegeven kan worden van denbsp;ambtenaren, die het onderzoek moeten uitvoeren, doch ditnbsp;stuit op verschillende practische bezwaren. Ook al beschikken alle veeartsen over voldoende ervaring, dan toch geeftnbsp;de oogmallenatie nog zulk een groot aantal dubieuze reacties, dat het onmogelijk blijkt alleen op grond van dezenbsp;reactie te beslissen en is het in het belang der malleusbestrijding door serumonderzoek de diagnose te bespoedigen.
Wat betreft den uitslag van het agglutinatie-onderzoek, geeft ook Schnrer aan, dat het onmogelijk is een vastenbsp;grens te bepalen, welke gezond en ziek scheidt. Door hemnbsp;worden slechts titers boven 2000 als beslist positief aan-genierkt, daarentegen worden titers van 1000 en 500 slechtsnbsp;in verband met de resultaten der oogproef, clinische verschijnselen, temperatuursverloop, de grootere of geringerenbsp;kans op infectie enz. beoordeeld, m. a. w. elk dusdanig geval staat op zich zelf. Dit inzicht wordt gestaafd door zijnnbsp;bevinding bij 110 paarden. Nam hij 1000 als positief aan,nbsp;dan gaf de agglutinatiemethode 14,447o miswijzingen, bijnbsp;500 daarentegen 29,09/o.
Door verhoogen van de limiet, die gezond en ziek scheidt van 1000 op 1500, werd wel het aantal onschuldig getroffen gezonde paarden tot op de helft teruggebracht (vannbsp;17,39'/o op 8,69%), doch verdriedubbelde het aantal ziekenbsp;dieren, dat nu niet werd aangewezen (van 13,68/o opnbsp;34,39%).
Onderzoek in verband met de bestrijding. Bijgaande kaart geeft een overzicht van den gang van het malleus-onderzoek in verband met de bestrijding, zooals die innbsp;I n d i voor zoover de practische omstandigheden hetnbsp;toelaten, wordt gevolgd.
De rubrieken A, B en C geven aan de verschillende
-ocr page 478-412
groepen, waaronder de paarden in een genfecteerden stal of koppel ondergebraclit worden.
Het afinaken van de werkelijk cliniscli aan malleus lijdende dieren (A) was tot voor 1 Jan. 1913 niet verpliclitend gesteld; indien de eigenaar zijn toestemming niet verleende,nbsp;kon de veearts geen wettelijken dwang op liem uitoefenen.nbsp;Gelukkig is hierin verandering gebracht, zoodat dezenbsp;bronnen van infectie nu direct kunnen worden weggeruimd.
Behooren de paarden tot een der twee andere groepen, m.a.w. zijn ze of van ziekte (C) of van besmetting verdacht (B),nbsp;dan dient een onderzoek te worden ingesteid door middelnbsp;der ophthalmomallenatie, waarvan het resultaat positief,nbsp;twijfelachtig of negatief kan zijn.
Is de eerste reactie negatief, dan kan het dier nog niet worden vrijgegeven, er is integendeel een tweede onderzoeknbsp;eveneens met negatief resultaat noodig, wil het dier gezondnbsp;worden verklaard. (In Oostenrijk is n geval mogelijk,nbsp;waarbij na n negatieve malienatie kan worden beslist, n.1.nbsp;indien een infectie op den onderzochten stal onmogelijknbsp;kan zijn binnengekomen; in Indi wordt slechts zelden opnbsp;stallen onderzocht, waar niet met zekerheid infectie is geconstateerd). Wel komt het voor bij den invoer van paarden uit besmette streken, dat de dieren na n negatievenbsp;reactie worden vrijgegeven. Dit geschiedt om practische redenen, ten einde den invoer niet te belemmeren. Op sommigenbsp;plaatsen worden de dieren echter reeds bij den uitvoer onderzocht en worden dan bij invoer voor de tweede maal ge-malleneerd, o.a. de paarden van Soembawa, vroeger ooknbsp;van B i m a.
Een verschil bestaat tuschen de gevallen met negatieve reactie van groep B en C in zooverre, dat de van ziektenbsp;verdachte dieren na de eerste negatieve reactie afgezonderdnbsp;moeten blijven, de van besmetting verdachte echter onder politietoezicht mogen worden gebruikt.
De herlialing van het onderzoek na eerste negatieve
-ocr page 479-413
'reactie is absoluut noodzakelijk, wil men zekerheid hebben, dat het dier niet besmet is, en wel eensdeels om het feit,nbsp;dat het bewuste dier in het eerste stadium van de ziektenbsp;kan verkeeren en dus de oogreactie nog geen aanwijzingnbsp;kan geven, anderdeels omdat de gevoeligheid voor de mallenenbsp;door een voorafgegane indruppeling bij zieke paarden kannbsp;worden verhoogd.
Muller, Qaethgens en Aoki vermelden, dat de oogreactie positief wordt na een verloop van 518 dagen na een kunstmatige infectie, terwijl onze ondervinding leert,nbsp;dat het na spontane infectie wel tot 4 weken kan duren.
Voor de gezondverklaring van de van besmetting verdachte dieren (B) zijn dus twee negatieve oogreacties voldoende; isnbsp;echter het dier van ziekte verdacht (C), dan dient bij denbsp;eerste negatieve reactie serumonderzoek plaats te vinden;nbsp;vooral bij gevallen van acute primaire neusmalleus en latente longinalleus met acute erupties in den neus is zulksnbsp;van belang, daar niet zelden tiet aautoonen der infectie doornbsp;bloedonderzoek vroeger mogelijk is dan door de oogreactie.nbsp;Kan dan nog geen beslissing naar het positieve genomennbsp;worden, dan moet tegelijk met de tweede mallenatie na 3nbsp;weken, ook een herhaalde serumopzending plaats vinden.nbsp;De behandeling van de paarden sub C is verder geheelnbsp;als die van B, welke reeds positief gereageerd hebben,nbsp;doch niet afgemaakt worden.
Indien het resultaat van de eerste indruppeling dubieus is, dan wordt zoowel bij B als C deze den volgenden dag in hetzelfde oog herhaald, daar het mogelijknbsp;is, dat de herhaalde reactie een meer beslist resultaat innbsp;positieven of negatieven zin geeft. Van de alsnog dubieusnbsp;reageerende dieren moet serum worden onderzocht. Isnbsp;daarna nog geen beslissing mogelijk, dan wordt hetgehee-le onderzoek (mallenatie serumonderzoek) telkens nanbsp;drie weken herhaald en wel zoo lang tot een beslissing kannbsp;genomen worden. Hoewel het niet in de voorschriften is
-ocr page 482-414
opgenomen, zou het ook aanbeveling verdienen, de herhaling der indrtippeling op den tweeden dag ook toe te passen bij van ziekte verdachte dieren (C), die den eersten dag negatief gereageerd hebben (N 1 ). De meeste veeartsen doennbsp;dit reeds. Evenals de negatief reageerende paarden kunnennbsp;ook de twijfelachtig reageerende, van besmetting verdachtenbsp;dieren (B), onder politietoezicht worden gebruikt, terwijl denbsp;van ziekte verdachte (C) afgezonderd moeten blijven, totdatnbsp;de verschijnselen duidelijk genoeg zijn om het dier ziek tenbsp;verklaren of wel de reacties een beslissing toelaten. Reageertnbsp;eendier positief op de mallenatie, dan moet het als lijdendenbsp;aan malleus worden beschouwd. Zijn er bovendien duidelijkenbsp;clinische verschijnselen aanwezig, dan wordt het paard afgemaakt (groep A), zijn de verschijnselen der paarden sub C zoonbsp;onduidelijk, dat niet met zekerheid is te zeggen, dat zij vannbsp;malleuzen aard zijn, dan kan niettegenstaande de positievenbsp;reactie van verplichting tot afmaken worden afgezien.
Dit zal echter zelden voorkomen, meestal geeft de positieve reactie voldoende aanleiding de verdachte verschijnselen als malleuze symptomen te beschouwen.
Bovendien besluit de eigenaar gewoonlijk, evenals bij de paarden sub B, het advies tot afmaken op te volgen.
Wat de paarden sub B betreft, deze kunnen worden afgezonderd, indien de eigenaar ze niet wenscht af te maken. In Europa worden zulke dieren direct onschadelijknbsp;gemaakt, hetgeen zeker de weg is om de ziekte spoedignbsp;uit te roeien, doch waarin In di geen schadevergoeding totnbsp;de volle waarde wordt toegekend en in het algemeen genezing van dergelijke occulte processen niet uitgesloten is, is denbsp;mogelijkheid opengelaten de positief reageerende dieren afnbsp;te zonderen, n.l. indien duidelijke malleus-symptomen ontbreken; het onderzoek kan dan op verzoek van den eigenaar worden herhaald. Treden er in dien tijd duidelijkenbsp;clinische verschijnselen op, dan moet het dier worden afgemaakt, terwijl, indien twee achter elkaar volgende mal-
-ocr page 483-415
lenaties (met 2 sermonderzoekingen) een negatief resultaat geven, het dier kan worden vrijgegeven. Hiermede wordt de mogelijkheid van genezing van verborgen malleusnbsp;in het systeem opgenomen. Van gebruiken onder politietoezicht der reeds positief gereageerd hebbende paarden isnbsp;echter geen sprake; zij blijven afgezonderd tot zij geheelnbsp;vrij gegeven kunnen worden.
Miswijzingen. Natuurlijk is het niet te verwonderen, dat, zooals trouwens bij iedere methode het geval is, vooral als denbsp;uitvoering door verschillende personen moet geschieden,nbsp;miswijzingen voorkomen. Dikwijls zal het echter mogelijknbsp;zijn voor zulke gevallen een plausibele verklaring tenbsp;vinden.
In de eerste plaats dient ermede rekening gehouden te worden, dat eerst na het doen van een aantal onderzoekingennbsp;en het toetsen van de resultaten der malleiiaties aan dienbsp;der daaropvolgende secties, voldoende ervaring wordtnbsp;verkregen om de miswijzingen tot een minimum tenbsp;beperken.
In de tweede plaats is misleiding door bedrog van den eigenaar (schoonvegen van een reageerend oog) niet uitgesloten, terwijl ook door afwrijven of afvallen der etterpropnbsp;een foutieve opname mogelijk is.
Door het groote aantal paarden, dat soms tegelijk moet worden onderzocht (in quarantaine) zal een nauwkeurigenbsp;observatie dikwijls niet kunnen plaats hebben, terwijl ooknbsp;om lijd te winnen een herhaling van het onderzoek na 3nbsp;weken en eventueele serumzending wordt nagelaten; bovendien kunnen temperatuuropnamen bij de halfgeteuide paardennbsp;veelal niet geschieden, m. a. w. het geheele onderzoek wordtnbsp;somtijds nood gedwongen, onvolledig uitgevoerd.
Speciaal dient ook de aandacht te worden gevestigd op bestaande irritaties van het oogslijmvlies. Altijd dient eennbsp;goed vr-onderzoek van het te malieneeren oog plaats tenbsp;vinden, daar bij bestaan van irritatie een niet-specifieke uit-
-ocr page 484-416
vloeiing zou kunnen optreden, welke op een mallenereacti zou kunnen gelijken. Het zou verder kunnen gebeuren, datnbsp;er bij het openen van de ampullen, waarin de mallenenbsp;wordt verzonden, kleine glassplinters in de mallene gerakennbsp;en door irritatie een schijmeactie te voorschijn roepen, (negatieve oogreacties bij bestaande irritatie van de conjunctivanbsp;pleiten tegen een malleus-infectie).
Om zooveel mogelijk dergelijke foutieve beoordeelingen te voorkomen, geeft SCHNRER de volgende punten aan, waarmede rekening dient gehouden te worden en welke ooknbsp;voor In di gelden;
1. nbsp;nbsp;nbsp;Het aan-of afwezige infectiegevaar: in een niet aan denbsp;infectie blootgestelden stal moet men voorzichtig zijn metnbsp;iedere positieve reactie.
2. nbsp;nbsp;nbsp;De clinische bezichtiging van de conjunctiva en van dennbsp;bulbus oculi; de malleneblennorrhoe verloopt als een oppervlakkige etterige catarrli; diepgaande ontstekingsproces-sen, diplitherische of croupeuze belegsels, aandoeningnbsp;van de cornea en van de binnenste deelen van het oognbsp;behooren niet tot het beeld van een positieve reactie.nbsp;Daarentegen treedt zeer dikwijls een oedemateuze zwelling der oogleden, tranenvloed en lichtschuwheid op.nbsp;Regelmatig komt verder een neusuitvloeiing aan dezelfdenbsp;zijde voor, eensdeels veroorzaakt door eenvoudig afvloeiennbsp;van het oogsecretum langs het traankanaal, anderdeelsnbsp;ook door de reactie van de mucosa van dat kanaal doornbsp;de erlangs vloeiende mallene. Waarschijidijk heeft dezenbsp;catarrh een diagnostisclie beteekenis; soms zijn ook denbsp;submaxillaire lymphklieren acuut gezwollen.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Een in lietzelfde oog na verwijdering van het purulentenbsp;secretum herhaalde indruppeling moet weder een positiefnbsp;resultaat geven, wil de reactie ais mallenereactie gelden.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Eveneens moet een in het andere oog verrichte indruppeling een positief resultaat geven.
5. nbsp;nbsp;nbsp;Het volgens Schnrer beslissende moment is de tem-
-ocr page 485-peratuurmeting. Een duidelijke positieve reactie, 24 uur na de indruppeling, zonder stijging der temperatuur bovennbsp;38,5 C. moet zeer voorzichtig beoordeeld worden (vannbsp;82 malleuze paarden met positieve oogreactie vertoondennbsp;60 een temperatuursstijging tot boven 38,5 C., van welkenbsp;dieren er 39 voor de indruppeling niet febriciteerden).
In geen geval echter kan een negatieve reactie, die met temperatuursstijging gepaard gaat, voor positief wordennbsp;verklaard, aangezien het niet onmogelijk is, dat er een andere oorzaak (goedaardige droes enz.) voor de koorts bestaat.nbsp;Daarentegen kan in geen geval een bestaande koortsnbsp;aanleiding zijn om de mallenatie achterwege te laten,nbsp;daar deze positief verloopt bij malleuze dieren en negatiefnbsp;bij die, welke door een andere oorzaak febriciteeren.
Ten slotte zij erop gewezen, dat vele miswijzingen hun ontstaan danken aan de wijze, waarop de secties geschieden.
Door de ongunstige omstandigheden, waaronder vele malen in de practijk de secties moeten gebeuren, is het soms niet te vergen, dat deze lege artis geschieden. De sectie-plaats en de weersgesteldheid zijn niet altijd even gunstig,nbsp;terwijl de tijd van den veearts het veelal niet toelaat bijnbsp;een sectie lang stil te staan. Het gevolg hiervan is, datnbsp;wanneer slechts enkele kleine veranderingen in de organennbsp;of lymphklieren aanwezig zijn, deze gemakkelijk over hetnbsp;hoofd kunnen worden gezien.
Resultaten van het onderzoek in 1910 en 1911.
Opmerking verdient, dat zulke groote verschillen in onderscheidene ressorten voorkomen, wat betreft het aantal onderzochte dieren, doch hierbij moet in aanmerking worden genomen, dat de malleus in Ned.-I n d i veelal aan bepaalde centra, zooals So e raba j a, Soembawa, Batavia.nbsp;Bi ma enz. is gebonden en verder aan vele veeartsen, doornbsp;drukke werkzaamheden op ander gebied (veeteelt-bemoei-ingen) de gelegenheid ontbreekt, zich zoo intensief met
-ocr page 486-418
de bestrijding van den malleus bezig te houden als wel ge-wenscht is.
Totaal werden onderzocht 26763 dieren, doch slechts van 3880 dieren kwamen formulieren binnen. Van de paarden, waarvan geen formulieren zijn binnengekomen, warennbsp;er 20873 met negatieve reacties en 2010 met positievenbsp;reacties, het meerendeel is onderzocht op Soembawa,nbsp;Bima en Soerabaja. Aangenomen kan worden, dat gewoonlijk geen sectie werd verricht, omdat de dieren duidelijke clinische verschijnselen hadden of dat de omstandigheden van tijd en plaats ongunstig waren omnbsp;lijkopening te doen; om deze redenen werd het zendennbsp;van formulieren nagelaten; voor de statistiek hebben dezenbsp;gevallen dan ook geen waarde.
Van de genoemde 3880 paarden vertoonden 522 clinisch verdachte symptomen, terwijl 3358 zonder verschijnsetennbsp;waren.
Van de genoemde 522 had het onderzoek bij 293 een positief resultaat, waarvan bij 230 de sectie bekend isnbsp;geworden; van 27 dieren werd medegedeeld, dat zij afgenbsp;maakt of gestorven waren, doch werd geen opgave verstrektnbsp;van de verkregen sectie-resultaten, waarschijnlijk, omdatnbsp;de gelegenheid voor het doen van lijkopening ontbrak ofnbsp;dat de sectie werd nagelaten wegens duidelijke clinischenbsp;verschijnselen. Bovendien waren 36 paarden aan het eindenbsp;van het verslagjaar nog niet afgemaakt. Van de 230 gese-ceerde dieren waren 227 wel en 3 niet aan malleus lijdende.nbsp;Deze laatste waren uitsluitend op mallenatie (zonder serum-onderzoek) afgemaakt.
229 paarden met verdachte verschijnselen reageerden negatief op het onderzoek en hiervan konden op grondnbsp;van herhaalde negatieve reacties of op grond van het verdwijnen der verschijnselen of door het vinden van een anderenbsp;oorzaak voor de verschijnselen (saccharomycose, goedaardige droes), 217 dieren vrij van malleus worden verklaard.
419
Frappant is het groote aantal dieren, dat vrijgegeven kon worden in weerwil van het voorkomen van clinisch verdachtenbsp;symptomen. Het is echter van belang in dit verband tenbsp;wijzen op het veelvuldig voorkomen in bepaalde streken vannbsp;de epizotische lymphangitis, welke dikwijls verschijnselennbsp;kan geven, die op malleus-symptomen gelijken.
En dier met negatieve reactie werd geseceerd en bleek dan ook niet aan malleus te lijden.
Op grond der verscliijnselen werden bovendien 2 paarden afgemaakt; bij sectie werd in beide gevallen goedaardigenbsp;droes geconstateerd. 7 dieren met clinisch verdachte symptomen en negatieve oogreactie bleken aan malleus te hebbennbsp;geleden, doch bij een nader onderzoek naar deze miswijzingennbsp;werd duidelijk dat, wat 6 dezer dieren betreft, bij de uitvoering der mallenatie niet geheel overeenkomstig de betreffende voorschriften was gehandeld, daar bij geen der dieren, die toch clinisch verdachte symptomen vertoonden,nbsp;serum ter onderzoek was gezonden; was zulks gescliied,nbsp;dan zouden deze miswijzingen waarschijnlijk niet of mindernbsp;zijn voorgekomen. Ook een herhalen der mallenatie op dennbsp;2den dag zou bij deze dieren wenschelijk geweest zijn,nbsp;hetgeen later in dergelijke gevallen door ons ook steeds isnbsp;aanbevolen. Wat het 7de geval betreft, dit dier had tijdensnbsp;het leven neusuitvloeiing en zwelling van de submaxillairenbsp;klieren vertoond. Bij sectie werden kleine, jonge ulcera innbsp;den neus gevonden naast zeer oude veranderingen in neusnbsp;en longen. Niet onwaarschijnlijk betrof het hier een zeernbsp;oud geval van malleus met een acute eruptie in dennbsp;neus, welke laatste nog van te korten duur was om reedsnbsp;aanleiding te kunnen geven tot een positieve oogreactie. Ooknbsp;hier had serumonderzoek (hetgeen niet geschied is) waarschijnlijk uitsluitsel gegeven.
Van de genoemde 3358 dieren zonder clinisch verdachte symptomen, reageerden er 245 positief op de mallenatie.nbsp;193 hiervan bleken bij sectie aan malleus te lijden, van 12
-ocr page 488-420
geschiedde geen opgave van liet sectieresiiltaat, terwijl van 31 dieren de afloop onbekend is gebleven. 9 van de op grondnbsp;der positieve reacties afgemaakte paarden bleken niet aannbsp;malleus te lijden. Wat betreft deze gevallen mag niet uit hetnbsp;oog worden verloren, dat de mallenatie in 1910 nog in hetnbsp;begin van haar toepassing was en bovendien gebleken is, datnbsp;somtijds schijnreacties voorware reacties werden aangezien.
In 1911 is het aantal paarden, waarvan formulieren zijn binnengekomen, aanmerkelijk gestegen, nadat de voorschriften niet meer facultatief waren gesteld.
Geen formulieren zijn binnengekomen van 7350 onderzochte gevallen, welke wederom in hoofdzaak op Soembawa en Bi ma betrekking hadden.
Van de 22525 gemalleneerde paarden, waarvan formulieren binnenkwamen, vertoonden 797 verdachte clinischenbsp;symptomen en waren er 21728 z o n d e r ve rsch ij n-selen. Van de genoemde 797 had het onderzoek bij 458nbsp;een positief resultaat, waarvan bij 280 de sectie is bekendnbsp;geworden; bij 68 afgemaakte paarden is geen sectie verrichtnbsp;en 110 paarden waren aan het eind van het verslagjaar nognbsp;niet afgemaakt. Van de 280 geseceerde paarden waren 279nbsp;aan malleus lijdende, terwijl bij 1 geen malleuze veranderingen werden gevonden. Dit paard is op grond vannbsp;clinische verschijnselen (lichte klierzwelling en sterke vermagering) afgemaakt, niettegenstaande de reactie na 6 ennbsp;12 uren als en na 24 uren als -i-was genoteerd, terwijl denbsp;herhaalde reactie een minder resultaat gaf. Serumonderzoeknbsp;heeft niet plaats gevonden. Dit geval kan zeker niet alsnbsp;een miswijzing worden aangeduid.
338 dieren met verdachte symptomen reageerden negatief bij het onderzoek, waarvan 328 konden worden vrijgegeven, 10 paarden zijn afgemaakt of gestorven, hiervannbsp;zijn 3 secties verricht, 2 dieren bleken aan malleus tenbsp;lijden en 1 aan goedaardige droes.
En geval betrof een paard met duidelijke neusuitvloeiing.
-ocr page 489-421
dat dubieus op de niallenatie reageerde en een agglutina-tietiter van 100 had. Voordat het herhaalde onderzoek na 3 weken kon plaats vinden, stierf het dier. Een absoluutnbsp;negatieve reactie had het dier derhalve niet vertoond.
Het andere geval betrof eveneens een niet absoluut negatieven uitslag van het onderzoek, daar het dier in het verloop van 3 weken 2maal dubieus had gereageerd op de oogreactie,nbsp;terwijl de agglutinatietiters van 500 en 700 echter op eennbsp;afwezig zijn van malleus wezen.
Van de 21728 paarden zonder verschijnselen reageerden er 640 positief, de overige waren negatief en zijn vrijgegeven.nbsp;Van de 640 positieve werden 522 dieren geseceerd, 512nbsp;hiervan bleken wel en 9 niet aan malleus te lijden. 48 dierennbsp;zijn afgemaakt of gestorven en niet geseceerd, terwijl 70 aannbsp;het eind van het verslagjaar nog niet waren afgehandeld.
Omtrent de laatstgenoemde 9 miswijzingen is het volgende te zeggen:
Geval 1. De ophthalmoreactie verliep steeds dubieus, terwijl het dier op grond van stijging der agglutinatie in hetnbsp;verloop van 2 maanden van 800 op 2000 is ziek verklaard.
Geval 2. Dit paard had eerst een dubieuze, na 3 weken een positieve oogreactie en is op grond daarvan ziek verklaard,nbsp;niettegenstaande de agglutinatietiter 500 bedroeg, hetgeennbsp;niet tot ziekverklaring wettigde.
Gevallen 39. De overige 7 paarden betroffen dieren in halfwilde!! toestand, waarbij het ontstaan van schijnreactiesnbsp;door schuren zeer voor de hand ligt.
-ocr page 490-422
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
M. =: mallenatie. V. = Verschijnselen. S. =: Serunionderzoek. |
424 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
QJ Eh o gt; |
Eerste onderzoek. |
Tweede onderzoek. |
Derde onderzoek. |
re gt; u re 4^ re ^nbsp; renbsp;^ re *0 3 0 bjo JD re a, 0 | ||||||
3 Ct Q |
lt;V re re o, |
1 re . r-* Xm c: Qj 'a 5 jo i DiC-- lt; |
C re Q |
re ^ re renbsp; P c/7 ^ |
re . Ui .3 (Lgt; 3 3: biO ֣-- lt; |
s 3 re Q |
4- re re 11 |
1 s 3 -.3 jO i b/)3: lt; | ||
99 |
26-9 |
d. |
700 |
18-10 |
P'. |
M. | ||||
100 |
26-9 |
d. |
1000 |
S. | ||||||
101 |
26-9 |
d. |
1000 |
_ |
S. | |||||
102 |
26-9 |
d. |
400 |
18-10 |
P'- |
M. | ||||
103 |
26-9 |
d. |
800 |
18-10 |
d. |
1000 |
S. | |||
104 |
26-9 |
P'- |
2000 |
18-10 |
P'- |
M S. | ||||
105 |
19-10 |
d. |
1800 |
25-11 |
P. |
MfS. | ||||
106 |
22-10 |
d. |
1400 |
25-11 |
P'. |
M S. | ||||
107 |
20-11 |
P- |
1300 |
M S. | ||||||
108 |
20-11 |
6. |
1200 |
S. | ||||||
109 |
20-11 |
d. |
1800 |
S. | ||||||
110 |
20-11 |
d. |
400 |
11-12 |
Pquot;- |
M. | ||||
111 |
20-11 |
d. |
300 |
11-12 |
P' |
M. | ||||
112 |
20-11 |
d. |
600 |
11-12 |
P- |
700 |
M. | |||
113 |
20-11 |
d. |
1000 |
S. | ||||||
114 |
4-12 |
d. |
1000 |
29-12 |
P'- |
M S. | ||||
115 |
14-6 |
d. |
2000 |
S. | ||||||
116 |
9-8 |
d. |
700 |
30-8 |
P'. |
900 |
. |
M. | ||
117 |
14-8 |
d. |
9-9 |
d. |
1000 |
S. | ||||
118 |
9-9 |
d. |
600 |
17-10 |
P'- |
M. | ||||
119 |
27-9 |
d. |
700 |
18-12 |
P. |
M. | ||||
120 |
10-5 |
d. |
500 |
12-6 |
P'- |
M. | ||||
121 |
2-8 |
d. |
23-8 |
P'- |
15-9 |
p'- |
900 |
M V. | ||
122 |
2-8 |
P'. |
2-9 |
P'- |
400 |
M V. |
426
Vorenstaande tabel geeft een overzicht van de in 1910 en 1911 afgemaakte paarden, waarbij serumonderzoek werdnbsp;verricht en welke bij sectie aan malleus bleken te lijden.
Niet altijd kon een herhaald onderzoek juist na 3 a 4 weken geschieden in verband met de uitgebreide dienstressorten dernbsp;veeartsen, zoodat aan verschillen in de titers niet altijd denbsp;juiste waarde kon gehecht worden, doch, zooals reeds gezegd,nbsp;ook de aard der processen heeft hierop invloed.
Uit deze lijst blijkt, dat het serumonderzoek werd verricht in sommige gevallen, waarin reeds op de mallenatie eennbsp;beslissing had kunnen genomen worden; voorzichtigheidshalve echter lieten enkele veeartsen hun diagnose doornbsp;serumonderzoek controleeren.
Met betrekking tot 1910 valt op te merken dat, indien een titer van 1000 als positief wordt aangenomen, het serumonderzoek in twee gevallen (No. 2 en 3) een miswijzingnbsp;heeft gegeven, in zooverre dat de uitslag der mallenatienbsp;niet in overeenstemming was met de agglutinatie.
Verder blijkt, dat 13 van de positief op de mallenatie reageerende dieren een titer vertoonden, die een waardenbsp;onder 2000 had.
In de meeste gevallen was een eenmalig serumonderzoek voldoende, slechts in n geval (No. 11) kwam een sprong van 5000 tot 1000 de reeds voor dien positieve oog-reactie bevestigen.
In 1910 werden in het geheel 250 paarden afgemaakt op grond van een nmalige positieve mallenatie, welke dierennbsp;alle aan malleus bleken te lijden; in 13 gevallen was eennbsp;herhaalde mallenatie na 3 weken noodig om een beslissingnbsp;te kunnen nemen. Van deze verliep de mallenatie in 5 gevallen tweemaal positief, in 5 eerst dubieus en later positief en in 4 eerst negatief en later positief.
In 217 gevallen was verder de agglutinatie aanleiding om het onderzoek na een of meer dubieuze reacties negatiefnbsp;te verklaren. Van deze 217 dieren vertoonden er 209 een titer
-ocr page 495-427
van 100400, 6 een titer van 500700 en 2 een titer van 900.
Van de vrijgegeven dieren had geen enkel een titer van 1000 of daarboven.
In 1911 is liet aantal serumonderzoekingen aanmerkelijk toegenonien.
Van de 103 paarden, die bij sectie aan malleus bleken geleden te hebben, zijn 1 of meer agglutinatietiters bekendnbsp;geworden.
Beschouwt men een titer van 1000 en daarboven als positief, dan was in 34 gevallen de mallenatie met de aggluti-nalie niet in overeenstemming, n.1. dat de mallenatie een positief en de agglutinatie geen positief resultaat gaf.
In 3 gevallen (No. 34, 35 en 37) was de eerste titer 800 a 900 en zou op grond van de sterke daling na 4 wekennbsp;eveneens een positieve diagnose hebben kunnen gesteldnbsp;worden. Bij 10 der genoemde 34 gevallen (Nos 27, 70, 93,nbsp;99, 102, 110, 111, 118, 119 en 120) is slechts nmaalnbsp;agglutinatie verricht, welke in 9 gevallen overeenkwamnbsp;met het resultaat der gelijktijdige mallenatie; deze paardennbsp;zijn afgemaakt op de 2de mallenatie, zonder dat daarbijnbsp;serumonderzoek heeft plaats gehad. Voor een juiste vergelijking behooren derhalve deze 10 gevallen buiten beschouwing te worden gelaten. Er blijven dus van de 93 gevallennbsp;slechts 21 over, waarbij de agglutinatie geen aanwijzingnbsp;heeft gegeven en de mallenatie wel.
Van deze 21 gevallen was bij 11 paarden de titer 700 900, dus dubieus, terwijl bij 10 paarden de agglutinatienbsp;een absoluut negatieve bevinding gaf. Hiertegenover staat,nbsp;dat in 30 gevallen het resultaat van mallenatie en agglutinatie positief en in 3 gevallen dubieus was. De laatstenbsp;3 paarden zijn op grond van verschijnselen ziek verklaard.nbsp;In het geheel was dus 30 maal overeenstemming tusschennbsp;agglutinatie en mallenatie. Verder gaf de agglutinatie in 39nbsp;gevallen opheldering, waar de mallenatie geen beslissing
-ocr page 496-428
toeliet, hetzij deze dubieus of negatief was beoordeeld. Totaal heeft de agglutinatie in 69 van de 93 gevallennbsp;opheldering gegeven.
Bij eerste agglutinatie hadden van 122 malleuze paarden (1910 en 1911) er 10 een titer van 100400, 26 een titernbsp;van 500^700, 16 een titer van 800 900, 48 een titer vannbsp;1000 1900 en 22 een titer van 2000 en hooger. Gaat mennbsp;derhalve alleen op 1 agglutinatie af en neemt men een grens-titer aan van 1000 dan zou in 70 van de 122 gevallen denbsp;agglutinatie juist hebben gewezen en 52 genfecteerde paardennbsp;aan de waarneming zijn ontgaan, waarvan er echter slechts 10nbsp;negatief, de overigen dubieus zouden verklaard zijn. Juistnbsp;het groot aantal dubieuze maakt deze methode voor denbsp;Indische praktijk te omslachtig. In 1911 zijn 300 paarden nanbsp;serumonderzoek in verband met de mallenatie gezond verklaard; hiervan hadden er 159 een titer beneden 500, 98nbsp;een titer van 500 700 en 27 een titer van 800 en 900, terwijlnbsp;16 een titer van 1000 aanwezen.
Van de 791 malleuze paarden zijn er 688 uitsluitend op mallenatie ziek verklaard, 659 na nmalig en 29 na herhaald onderzoek. Van deze 29 reageerden er 10 eerst zwak,nbsp;daarna sterk positief, 3 eerst negatief, daarna positief ennbsp;16 eerst dubieus en later positief.
Voor zoover uit de formulieren blijkt, zijn in 1911 geen paarden, die een positieve reactie hadden vertoond, laternbsp;genezen verklaard. In 1912 is dit wel enkele malen voorgekomen. Uit de statistieken van 1910 en 1911 valt te con-cludeeren, dat de conjunctivale mallenatie schitterende resultaten geeft; dat echter een vrij groot aantal dubieuzenbsp;reacties en zelfs negatieve reacties voorkomen, waarbij hetnbsp;noodzakelijk is serumonderzoek te verrichten. De agglutinatie geeft bevredigende resultaten, wat betreft het aanwijzen der zieke dieren, doch laat nog een te groot aantal dieren staan, die eerst na herhaling worden onderkend. Vooralnbsp;in Indi, waar het onderzoek gewoonlijk geschiedt, als de
-ocr page 497-429
infectie reeds eenigen tijd onder den koppel bestaat en dus vele chronische, weinig actieve processen aanwezig zijn,nbsp;heeft een groot aantal paarden een lage titer, die maandennbsp;lang constant kan blijven. Het zijn juist deze paarden, dienbsp;dubieuze mallenereacties geven en waarvoor het noodignbsp;is een methode van onderzoek te hebben, die snel positievenbsp;aanwijzing geeft. Daarom is in 1912 een begin gemaaktnbsp;met naast de agglutinatie ook de complementbinding toe te pas^nbsp;sen, waarvan de resultaten naast elkander zullen wordennbsp;beoordeeld. Reeds nu valt te zeggen, dat met de laatstenbsp;methode veel gemakkelijker en sneller een beslissing naarnbsp;het positieve of negatieve mogelijk is; het aantal dubieuze,nbsp;dat bij de agglutinatie zoo veelvuldig was, waardoor meermalen herhaling van het onderzoek moest geschieden, isnbsp;aanmerkelijk verminderd, terwijl de resultaten, gecontroleerdnbsp;door de secties, nog beter zijn geworden.
f
Buitenzorg, September 1913.
-ocr page 498-DOOR
(Gemeente-veearts.)
Den 19^ Januari werd door den heer M. te Mritjali mijn hulp inj^eroepen voor twee paarden. Het resultaatnbsp;van mijn onderzoek bij paard I was negatief; ik kon geennbsp;diagnose stellen. Bij paard 11 meende ik met infectie vannbsp;het onderbeen te doen te hebben.
Bij mijn tweede bezoek was de algemeene toestand der paarden slechter geworden, doch, wat mij het meest frappeerde, was de zwelling aan het andere achterbeen vannbsp;paard II opgetreden, zoodat ik begon te vermoeden, dat ernbsp;verband bestond tusschen de verschijnselen, welke dezenbsp;paarden vertoonden.
Toch werd op dat oogenblik nog niet aan surra gedacht; ik had deze ziekte nimmer gezien: anders had geen twijfelnbsp;kunnen bestaan en was met groote waarschijnlijkheid denbsp;diagnose juist gesteld geworden. Toen ik dan ook eennbsp;paar dagen later de beschrijving van den Heer Penningnbsp;onder oogen kreeg, luidde de diagnose surra.
Het bleek intusschen, dat reeds vijf van de zes paarden waren genfecteerd. Van waar de infectie is binnengesleept?nbsp;Het is mij niet mogen gelukken deze vraag op te lossen,nbsp;aangezien bij alle veronderstellingen, welke werden gemaakt, zooveel vragen konden worden opgeworpen, datnbsp;geene der mogelijkheden maar eenigszins aannemelijk werd.nbsp;Het eerst genfecteerd is waarschijnlijk paard 1. Het wasnbsp;de gewoonte van den heer M. de paarden s morgens ennbsp;s avonds op het erf te laten rondloopen.
De paarden I en II waren dan altijd samen, doch gelegenheid voor infectie der andere was in ruime matenbsp;aanwezig. Alleen een sandelhouthengst, die nimmer met
-ocr page 499-431
de andere -^dieren op het erf rondliep, doch wel deii pen stal met de paarden IV en V deelde, is gespaard gebleven.
Toen volgens de clinische verschijnselen surra werd gediag-nostiseerd, moesten de trypanosomen nog worden aangetoond.
Een bloedpreparaat van de paarden I en II gemaakt viel negatief uit. Daar de eigenaar zeer veel belang in denbsp;dieren stelde en alles wenschte geprobeerd te zien omnbsp;hun leven te redden, werd telegraphisch de behandelingsmethode met atoxyl en auripigment aan den heer DEnbsp;Blieck gevraagd, daar het mij beke\id was, dat in Buitenzorg proeven in deze richting waren genomen. De Bliecknbsp;berichtte mij, dat in plaats van auripigment, acidum arse-nicosum werd gebruikt en meende, dat de methode Holmesnbsp;(Surratherapie, Veeartsenijkundige bladen voor Nederl.-Indi, deel XXIII bladz. 51) de beste was.
Er werd dan ook besloten de behandeling volgens het voorschrift Holmes te probeeren. Aangezien de sterktenbsp;der atoxyloplossing mij nog niet bekend was, werd denbsp;eerste injectie in den vorm van een lO^/oige solutie aangewend.
Het feit, dat atoxyl moest worden genjicieerd, zoodra trypanosomen in het periphere bloed werden aangetoond, bracht als vanzelf mede, dat iederen dag het bloed daarop moestnbsp;worden onderzocht, reden waarom ik besloot in plaats vannbsp;het oor, den binnenkant van de bovenlip als plaats te kiezen tot het verkrijgen van bloed.
Het komt mij voor, dat men onmogelijk steeds bloed uit het oor kan nemen, als de behandeling wellicht maanden innbsp;beslag neemt. Nerveuze paarden zullen al heel spoedignbsp;zich deze operatie niet laten welgevallen en kopschuw worden. Ik heb dan ook steeds, nadat het slijmvlies met spiritusnbsp;was behandeld en droog gemaakt, met het lancet een druppel bloed verkregen en dit gemakkelijk iederen dag ( 5nbsp;maanden lang) kunnen volhouden.
-ocr page 500-In den beginne werd het bloed met de kleurstof volgens Giemsa gekleurd, doch spoedig werd besloten het verschenbsp;bloed op trypanosomen te onderzoeken.
Voor controle op het verloop der ziekte werden naast het bloedonderzoek de temperatuur en de pols opgenomen; denbsp;laatste door mijzelf, De temperatuur werd geregeld om denbsp;twee uren opgenomen, wat bij een duur der ziekte van ongeveer 5 maanden op buitengewone toewijding wijst. Denbsp;verzorging der paarden liet niets te wenschen over.
Paard I. Zooals reeds werd medegedeeld, werd mijn hulp ingeroepen op 19 Januari. Het gold een 13-jarige Australische ruin (renpaard), die reeds een paar dagen neu-uitvloeiing had gehad, doch, aangezien het dier niet hoestte,nbsp;was daaiop verder geen acht gegeven, zoodathet dien middag eigenlijk voor t eerst ziek werd aangetroffen.
Bij mijn komstvond ikhetpaard metoedemateuzezwellingen aan de achterbeenen, koker, onderborst en in de keelgang.nbsp;De ademhaling was rustig, een mucopurulent secretum bevond zich in de uitwendige neusopeningen. Ofschoon eennbsp;geringe zwelling van de lymphogl. submaxillares was tenbsp;voelen, waren deze niet pijnlijk, terwijl de keelstreek bijnbsp;palpatie eveneens ongevoelig bleek. Bij auscultatie ennbsp;percussie van longen en hart was niets abnormaals waarnbsp;te nemen. De hartslag was regelmatig, de pols vol, daarbij niet merkbaar versneld. Bij auscultatie van de darmennbsp;waren duidelijk borborygmi te hooren. Eetlust en ontlasting waren volgens mededeeling normaal. De temperatuurnbsp;was 38,7C. Het paard kon zich moeilijk verplaatsen. Iknbsp;kon geen diagnose stellen. De therapie, welke werdnbsp;ingesteld, had ten doel de diurese te bevorderen doornbsp;gecombineerde toediening van digitalis en acetas natri-cus. Verder werd voorgesteld het paard dampbaden te gevennbsp;en onder een deken te plaatsen.
Toen ik enkele dagen later terugkwam, vond ik den toestand over t algemeen erger, doch een orgaanlijden kon
-ocr page 501-433
ik niet vast stellen, de zwellingen waren nog toegenomeiiy de temperatuur was nu 40,4'C. en de pols, hoewel ietsnbsp;sneller, was nog krachtig. In verband met het in nognbsp;heviger mate aanwezig zijn van borborygmi en de betrekkelijknbsp;liooge temperatuur werd calomel eu autifebrine gegeven.nbsp;Toen op 27 Januari de diagnose gesteld werd, bestondnbsp;geringe zwelling van de achterbeenen en sterke zwelling vannbsp;den koker. Het dier was soporeus en stond met hangendnbsp;hoofd. De eetlust was verminderd, het aantal polsslagennbsp;bedroeg 56 eu de temperatuur 40,3'C. De haren warennbsp;glansloos en vielen in sterke mate uit. Een enkelen keernbsp;had het paard zich in een cirkel bewogen.
Het microscopisch onderzoek van het bloed had een negatief resultaat. Den volgenden morgen om 9 uur werdnbsp;bij het liggende paard 4 gram atoxyl, in 107o'ge oplossing,nbsp;genjicieerd. Ofschoon het paard herhaaldelijk pogingennbsp;aanwendde om op te staan, mocht dit niet gelukken. Omnbsp;n uur bedroeg het aantal polsslagen 58. Toegediendnbsp;werden nog eieren en cognac, hetgeen s avonds werd her-haald. Het paard transpireerde sterk, de zwellingen warennbsp;aanmerkelijk verminderd.
Den volgenden morgen om half vier gestorven, werd in den loop van dien oclitend sectie gedaan. Alle zwellingennbsp;waren verdwenen. Bij het openen der buikholte bleeknbsp;deze vrij veel sereus vocht te bevatten. Maag en darmennbsp;waren normaal. De nieren min of meer gezwollen, broos,nbsp;daarbij geelachtig verkleurd. De milt was vergroot ennbsp;weeker; de lever vertoonde stompe randen, was niet meernbsp;vast op t gevoel en eveneens geel van tint. Bij openingnbsp;der borstholte bleken de longen een weinig emphysemateusnbsp;te zijn. In het pericardium bevond zich evenals in de borstholte vrij veel sereus vocht. Het liart, dat in diastole wasnbsp;blijven stilstaan, was slap en vertoonde dezelfde verkleuringnbsp;als lever en nieren.
Paard II. Een zevenjarige Australische merrie (renpaard).
-ocr page 502-434
Bij dit paard was het linker acliterbeen tot het spronggewricht gezwollen.
Bij palpatie bleek het koothol min of meer vochtig en werd daar ter plaatse een wondje geconstateerd. Hoewelnbsp;het paard het betasten hinderlijk vond, was de pijn tochnbsp;niet zoodanig, als verwacht werd bij een infectie, waarmedenbsp;ik, in verband met het wondje in het koothol en de vrijnbsp;hooge temperatuur (39.4C.), meende te doen te hebben.nbsp;Overigens waren bij dit paard geen bijzonderheden waar tenbsp;nemen. Voorgeschreven werden Prisnitzsche omslagen ennbsp;massage met ichthyolzalf.
Bij mijn volgend bezoek was ook zwelling aan het andere achterbeen waar te nemen, zoodat ik mijn eerste diagnosenbsp;spoedig over boord wierp, afbreken gaat nu eenmaal gemakkelijk, doch een betere daarvoor in de plaats te stellennbsp;was mij niet mogelijk. Als bekend werd een paar dagen laternbsp;de diagnose gesteld. Trypanosomen vond ik op 27 Januarinbsp;evenwel niet. Behalve dat ook zwelling aan het anderenbsp;been was opgetreden, was het paard lusteloos, had een polsnbsp;van 54, een temperatuur van 38,6C., rustige ademhaling,nbsp;verhoogde traansecretie en normalen eetlust. De loomheidnbsp;evenals de zwellingen aan de achterbeenen namen toe,nbsp;terwijl tevens zwelling aan den onderborst optrad. Op 29nbsp;Januari werd een enkele trypanosoom gevonden en atoxylnbsp;ingespoten. De gaba werd toen niet heelemaal opgegeten,nbsp;gras daarentegen met graagte; bovendien werden nog eierennbsp;en cognac gegeven. Op 1 Februari werd het paard in zittende houding in den stal aangetroffen. Pogingen om overeindnbsp;te komen, ook met hulp, mislukten, evenals alle pogingen omnbsp;het paard in een broek te plaatsen vruchteloos bleven. Sedertnbsp;verdwenen alle zwellingen. De omvang van het spronggewricht, over den top van het hielbeen gemeten, was reedsnbsp;8 c.M. afgenomen. Aangezien de temperatuur aanhoudendnbsp;omstreeks 39.5 C. was, werd getracht deze voor eenigeii tijd tenbsp;doen dalen door het verstrekken van antifebrine, doch vergeefs.
-ocr page 503-435
Op 5 Februari was het te voorzien, dat het spoedig zou zijn afgeloopen en is het dier tegen den avond gestorven.
Paard III. Een omstreeks 20-jarige sandelhoutmerrie. Zoodra de diagnose bij de eerste paarden gesteld was,nbsp;werden ook de andere paarden nagegaan en bleek de nierrienbsp;zwelling van de lyinphoglandulae submaxillares te hebbennbsp;en geringe neusuitvloeiing van een groenaclitig geel secretum.nbsp;Het aantal polsslagen bedroeg 70 en de temperatuur wasnbsp;39,3 C. Op 29 Januari werden in het gekleurde preparaatnbsp;vrij veel parasieten gevonden. Om 8 uur s avonds werdnbsp;ook bij dit paard 4 gram atoxyl ingespoten. Den volgendennbsp;dag kwamen oedemen te voorschijn aan de achterbeenennbsp;en onder de borst tusschen de voorbeenen. Ofschoonnbsp;parasieten niet meer werden gevonden, gaven de sterk scliom-melende temperatuur en de vrij hooge pols duidelijk tenbsp;kennen, dat van eenige beterschap geen sprake was. Daarnbsp;het den indruk maakte, dat het paard de acidum arsenicosumnbsp;niet goed verdroeg, werd met het verstrekken hiervan opgehouden.
Den volgenden dag werd om dezelfde reden de laatste atoxyl-injectie gegeven. De algemeene toestand scheennbsp;aanvankelijk niet te verergeren en de zwellingen namen af.'
Het duurde evenwel niet lang of de lusteloosheid iiam van dag tot dag toe; het eten ging niet meer naar wensch,nbsp;terwijl verplaatsing het dier moeilijk sclieen. Het niet-etennbsp;bleek evenwel niet in hoofdzaak aan gemis aan eetlust te moeten worden toegeschreven, want, zoodra het voedsel in denbsp;hoogte werd geplaatst, werd het direct genuttigd. Innbsp;verband met den hoogen ouderdom kwam het mij raadzaamnbsp;voor het paard iii een broek te plaatsen om daardoor denbsp;beenen te ontlasten en het gaan liggen te voorkomen.
Op 8 Februari was de eetlust gering en begonnen de verschijnselen er op te wijzen, dat het centrale zenuwstelselnbsp;mede in het proces was betrokken. Het paard had namelijknbsp;neiging voortdurend naar rechts uit te wijken. Ofschoon
-ocr page 504-436
de primaire verschijnselen minder op den voorgrond traden, de zwellingen waren veidwenen en de eetlust was weernbsp;normaal, kwamen de secundaire des te sterker te voorschijn.nbsp;De drang zich naar rechts te bewegen was zoo sterk, datnbsp;aan het halstertouw loopende dit steeds strak gespannennbsp;was, ais de begeleider links van het paard liep. Leiddenbsp;men het paard links om in een cirkel en liet den teugelnbsp;los, dan werd oogenblikkelijk van richting veranderd. Bijnbsp;plaatsing in de broek moest het worden vastgebonden.
De manegebeweging ontaardde ten slotte in de wijzer-beweging, de achterbeenen werden daarbij in het ligstroo gewikkeld. Het eten ging slecht, het voedsel bleef tusschennbsp;wangen en kiezen stagneeren om later bij proppen wedernbsp;uit den mond te vallen. Op 17 Februari is het paard nanbsp;een vrij langen doodstrijd gestorven.
Hoewel hersenverschijnselen zeer duidelijk aanwezig waren, heb ik bij het macroscopisch onderzoek naar eventueele afwijkingen der hersensubstantie niets kunnen vinden, datnbsp;op eenige laesie zou kunnen wijzen. Wel kreeg ik bijnbsp;de scheiding van het verlengde merg en ruggemerg dennbsp;indruk, dat een abnormaal groote hoeveelheid sereus vochtnbsp;afvloeide.
Paard IV. Een 8-jarige Australische ruin (rijpaard) vertoonde op 27 Januari een geringe zwelling van de onderste gedeelten van de achterbeenen. De eetlust wasnbsp;normaal, temperatuur 37 9C., pols 48. De zwellingen vannbsp;de achterbeenen namen toe; terwijl een begin daarvan werdnbsp;waargenomen aan den koker en achter de onderborst ternbsp;plaatse der musc. pectorales profundi.
De conjunctivae waren vuilrood, de traansecretie verhoogd, de eetlust wisselend en het iiiterlijk droomerig. Op 29nbsp;Januari werd in een gekleurd preparaat n try panosoomnbsp;gevonden. Sedert 1 Februari was opvallende vermeerderingnbsp;van leucocyten, vooral van eosinophyle, merkbaar. Waarnbsp;Penning in zijn monographie Trypanosomen in Nederl.-
-ocr page 505-437
Indie, 1904 bladz. 32 schrijft;,, wat de de leucocyten betreft, zoo vond ik veelal een duidelijke vermeerdering vooralnbsp;van de eosinopliyle cellen vr een invasie van parasieten,nbsp;z zelfs, dat men afgaande op dit symptoom de invasienbsp;vrspellen kan, was ik benieuwd of op deze vermeerdering nu ook een toename van parasieten zou volgen.nbsp;Ofschoon eerst enkele dagen later, kwamen ook hier denbsp;trypanosomen te voorschijn. Later is mij dit verschijnselnbsp;niet zoo opgevallen, daar al spoedig tot het maken vannbsp;versche bloedpreparaten werd overgegaan.
Intusschen waren de zwellingen toegenomen. Op 6 Februari bedroeg de omtrek van de linker achterpijp onmiddellijknbsp;onder de zwilwrat gemeten 29 c.M. en van het spronggewricht aan dien kant over den top van de calcaneusnbsp;gemeten 4372 c.M Op 11 Februari bedroegen deze cijfersnbsp;respect. 2672 en 4072 c.M. Ook de zwellingen aan kokernbsp;en onderborst waren toen afgenonien. Nadat met een paarnbsp;korte tusschenpoozen n parasiet kon worden aangetoond,nbsp;volgde op 14 Februari een periode van 22 dagen, waarinnbsp;deze niet werden gevonden. Toch gaf de temperatuur afnbsp;en toe duidelijk te kennen, dat de trypanosomen nog nietnbsp;van het tooneel waren verdwenen. Wel bestonden er geennbsp;zwellingen meeren waren de pezen op de achtervlakte vannbsp;de pijp weer duidelijk te voelen.
Ofschoon de voedingstoestand steeds vooruitging, waren nog herliaaldelijk atoxylinjecties noodig en bleef de temperatuur ondanks het feit, dat na 10 April gedurende 27nbsp;dagen geen parasieten werden aangetoond, nog zeer onregelmatig; terwijl de polsfrequeiitie eveneens ver boven de norma lag. De conjunctivae waren min of meer icterisch, terwijlnbsp;de eetlust, met uitzondering van enkele dagen, vrij goed was.nbsp;Behalve het gewone rantsoen gras en gaba werden nognbsp;eieren gegeven, eerst 5, daarna 10 en 15 per dag. Op 28nbsp;April werd het rantsoen vastgesteld op gras (1 picol), 572nbsp;K.G. gaba en 2 K.G. haver.
-ocr page 506-438
Nadat op 8 Mei weder n parasiet werd gevoudeii, kon ik gedurende 36 dagen geen trypanosomen aantoonen. Ooknbsp;deze periode kenmerkte zicli door de zeer onregelmatige,nbsp;daarbij af en toe vrij liooge temperatuur. Bovendien kwamennbsp;verscliijnselen voor den dag als bij paard III medegedeeld.nbsp;Het voedsel werd namelijk niet van den grond opgenomeiinbsp;Eerst werd het niet-eten ook aan verminderden eetlustnbsp;toegeschreven, doch, zoodra het voedsel hooger werdnbsp;geplaatst, begon het paard te eten. Deze verschijnselen verdwenen evenwel spoedig.
Bij het afstappen was de gang niet veerkrachtig, wat vooral bij de achterband duidelijk in t oog viel. Denbsp;voedingstoestand was op dit moment uitstekend. Op 1nbsp;Juni kwamen de verschijnselen van stijfheid in de halsspierennbsp;weer voor den dag, zoodat het voedsel weer in de hoogtenbsp;moest worden geplaatst. Opvallend was toen eveneens, datnbsp;in rusttoestand de bovenlip meestal naar rechts was getrokkennbsp;(de stand der neusvleugels was normaal), de onderlip ietsnbsp;naar achteren en buiten, zoodat het slijmvlies van de onderlipnbsp;aan den rechterkant zichtbaar was, terwijl de tong eennbsp;weinig naar buiten hing en af en toe speeksel afvloeide.nbsp;Op t eerste gezicht meende ik met eene linkszijdige verlamming van de nervi buccales te doen te hebben.
Deze veronderstelling was evenwel niet juist. De verschijnselen, welke zich uitten als tonische contracties der musc. cutaneus labiorum en musc. depressor labii inferiorisnbsp;moeten m. i. worden toegeschreven aan prikkeling van denbsp;nervus buccalis ventralis dextrum. Deze tonische contractienbsp;der bovengenoemde spieren werd nog sterker en veranderdenbsp;in tonisch - clonische trekkingen van de onderlip, wanneernbsp;ik om een druppel bloed te nemen de bovenlip naar bovennbsp;omboog.
De algemeene toestand ging van dit oogenblik af achteruit. Het uiterlijk werd droomerig. Bij beweging in den stalnbsp;viel hel op, vooral bij eerste verplaatsing van het achterbeen,
-ocr page 507-439
dat dit abnormaal hoog werd opgelicht. Bovengenoemde verschijnselenstijve gang met beginnende hanetred, tonischenbsp;spiercontracties van de onderlip, roode conjunctivae en verwijde pupilwerden aanvankelijk aan het voortdurend gebruiknbsp;van arsenicum toegeschreven (Frhners Toxikologie 1901nbsp;bladz. 68 en 69). Aangezien ik vreesde van den regennbsp;in den drop te komen, durfde ik, bang voor chronische arsenicumvergiftiging, met de toediening van acidum arsenico-sum niet vrder te gaan, ja werd zelfs tot de toedieningnbsp;van een antidotum (magnesiumcarbonaat) overgegaan.
Daar intusschen de temperatuur onrustbarend was gestegen, verwachtte ik elk moment trypanosomen te vinden, hetgeennbsp;op 14 Juni het geval was. Nadien ging de toestand vannbsp;het paard snel achteruit, zoodat ik het ergste begon te vree-zen. Voedsel werd weinig genuttigd, zoodat weer de toevlucht tot eieren werd genomen.
Op 16 Juni vond ik het paard in zoon onnatuurlijken stand, met hangend hoofd en starenden blik, dat onwillekeurig het symptomenbeeld van hydrocephalus chronica mij innbsp;de gedachten kwam. Toen dan ook in deze richting eennbsp;nader onderzoek werd ingesteld, kon ik mij liaast geennbsp;vollediger beeld van deze ziekte denken, dan bij dit paardnbsp;werd aangetroffen. Zoo was zeer gemakkelijk het hoofdnbsp;op den schouder te brengen, waren de voorbeenen over elkaarnbsp;te plaatsen, waarbij het dier geruimen tijd den lichaamslastnbsp;op het verplaatste been overbracht en kon ik op de kroonnbsp;trappen, zonder dat het paard ook maar de geringste pijnnbsp;verried. Nemen we bovendien nog in aanmerking, dat hetnbsp;onder dwang slechts neiging had zich in ne richting tenbsp;bewegen, zij het dan ook in achterwaartsche met hoognbsp;opgeheven achterbeenen, dat het zich af en toe in een cirkelnbsp;bewoog om daarna bewegingloos met het gras in den mondnbsp;te blijven staan, dan geloof ik, dat men zelden een vollediger beeld van stillen kolder krijgt te zien. Alleen het plaatsennbsp;van een vinger in de ooren liet het niet toe, ofschoon deze
-ocr page 508-440
licliaamscieelen wel weer den vaak bij stilkolderige paarden voorkomenden stand vertoonden, namelijk liet eene oor naar voren, het andere naar acliteren.
Naast de surra had zich dus als zeer ongiinslige complicatie secundair een hersenlijden ontwikkeld. Was het alleszins verklaarbaar de eerst waargenomen symptomen aannbsp;een chronische arsenicumvergiftiging toe te schrijven hetnbsp;paard had in den loop van een maand of vier niet mindernbsp;dan 116 gram acidum arsenicosum opgenomen meer plausibel komt het mij achteraf voor bedoelde verschijnselen,nbsp;voor het meerendeel althans, als de prodromi van het hersenlijden te beschouwen. Hoewel ik mij niet voorsteldenbsp;veel succes daarmede te bereiken, werd toch jodetnm ka-licum, 5 gr. per dag gedurende 10 dagen, aangewend. Innbsp;stede van te verminderen progresseerden de verschijnselen.nbsp;Het paard nam bijna voortdurend een houding aan metnbsp;het rechter voorbeen ver naar achteren geplaatst waaropnbsp;nagenoeg de geheele lichaamslast rustte en de achterbee-nen onder het lichaam.
Nadat op 18 juni veel parasieten in het versche bloed-preparaat waren aangetoond, had het dier, ofschoon uit den aard der zaak in den tractus weinig contenta aanwezignbsp;konden zijn, af en toe onder steunend geluid sterken drangnbsp;tot persen, waarbij dan in slijm gewikkelde mestballennbsp;werden ontlast. De sphincter ani was dien tijd buitennbsp;werking gesteld. Met een laxans, bestaande uit 400 gramnbsp;sulf. natric. 50 gram bicarbon. natric., in twee keer in tenbsp;geven, werd geprobeerd dezen toestand op te heffen. Denbsp;tenesmi verminderden om spoedig geheel op te houden.nbsp;De anus werd ook weer gesloten.
Waren betrekkelijk kort na het instellen der arsenicum-therapie de oedemen verdwenen, op eens kwamen deze weer voor den dag en wel onder de borst in de richtingnbsp;der musc. pectorales profundi, tusschen de voorbeenennbsp;rechts en boven de beide oogbogen (sterke zwelling).
-ocr page 509-441
Laiigzanierliand werd niets meer gegeten en bestond het voedsel nagenoeg uitsluitend uit eieren. Bij het toedienennbsp;daarvan werd opgeinerkt, dat zich van den mond uit eennbsp;onaangename lucht verspreidde. Het paard zocht toennbsp;herhaaldelijk steun tegen de bamboe omheining of stondnbsp;met sterk naar rechts omgebogeu iials. Met moeite wasnbsp;deze weer in de normale positie terug te brengen. Hetnbsp;was duidelijk, dat het niet lang meer kon duren. Toennbsp;werd nog een laatste poging gewaagd. Van atoxyl wasnbsp;niets te verwachten, weshalve ik tot een ander middelnbsp;mijn toevlucht nam en wel fuchslne. Daar dit middelnbsp;moeilijk in water oplost, doch beter in alcohol, heb ik 4nbsp;gram fuchsine in 70 c.M^. van een 70Voige alcohol opgelost en subcutaan ingespoten.
De hoeveelheid vloeistof werd snel geresorbeerd en uitstekend verdragen, s Avonds na de inspuiting begon het paard opnieuw te persen en werd een weinig schuimnbsp;ontlast. De anus stond weer open, zoodat geen temperatuur meer werd opgenomen. Den dag na de injectie warennbsp;de conjunctivae evenals het neusslijmvlies sterk rood gekleurd. Ook het tandvleeseh was duidelijk hooger rood vannbsp;kleur dan vr de injectie. Nog werd rijstepap toegediend.nbsp;Toen op 1 Juli de pols bijna niet meer was te voelen, hetnbsp;aantal hartslagen tot 120 was gestegen, was daarmedenbsp;het naderend einde aangekondigd. Bij mijn komsts middagsnbsp;vond ik het paard in doodstrijd. Op verzoek van den heernbsp;M. werd met behulp van 400 ni.gr. nitrat. strychnini, in-trathoracaal genjicieerd, een einde aan dit lijden gemaakt.nbsp;De dood trad onmiddellijk in.
Aangezien het donker was, bleef de sectie, die bij lamplicht moest worden verricht, tot het nakijken der buik- en borst-organen bepaald.
Zij werd voornamelijk gedaan om na te gaan of macroscopisch wellicht ook veranderingen zouden zijn waar te nemen, die op rekening van de arsenicum moesten worden gesteld.
-ocr page 510-442
Het darmkanaal, speciaal de dunne darmen, was klein en sterk gecontraheerd. De maag, eveneens klein, bevattenbsp;een sterk onaangenaam riekende, dunne, breiaclitige massa.nbsp;Blijkbaar was in de laatste dagen het voedsel (hoofdzakelijk uit eieren bestaande) niet meer verteerd en in omzetting overgegaan. Hierin is tevens de verklaring te vindennbsp;van de onaangename lucht eenige dagen te voren reeds innbsp;den mond waargenomen. De milt was van normale consistentie, misschien iets weeker en opvallend klein. De levernbsp;was niet vergroot, vast op het gevoel en vertoonde scherpenbsp;randen. De nieren waren eveneens van normale vastheid.nbsp;De longen niet emphysemateus en het hart, zeer waarschijnlijk onder de werking der strychnine in systole staan gebleven,nbsp;was hard.
Den volgenden morgen werden hart, lever,lt;nieren en maag nogmaals bekeken en was van verkleuring der eerstenbsp;organen geen sprake. Daar uit de lever een eigenaardignbsp;roodgekleurde vloeistof was te drukken, dacht ik hierin nognbsp;een reste van de fuchsine te moeten zien. Met sterke alcohol behandeld, bleek daarin geen kleurstof op te lossen.nbsp;Ten laatste werd het maagslijmvlies aan een nader onderzoek onderworpen. Het pars oesophagea der mucosa wasnbsp;sterk geschrompeld en meerendeels met een kanariegeel belegsel bedekt. Het pars intestinalis was gezwollen en graiiw-rood van kleur. Van erosies of ulcera, zooals bij snrra, dochnbsp;ook bij chronische arsenicumvergiftigingen wel worden aangetroffen, heb ik geen spoor kunnen ontdekken.
Paard V. Een donkerbruine 9-jarige Australische merrie was reeds op 23 Januari in behandeling genomen. Bijnbsp;dit paard was s morgens aan het bovenbeen voor eennbsp;zwelling geconstateerd.
In den namiddag bleek de zwelling toegenomen, daarbij pijnlijk ter plaatse van de bnrsa olecrani. Wat ik evenwel nimmer bij een acute bursitis olecrani had gezien, was de uitgebreide zwelling naar boven en naar beneden tot
-ocr page 511-443
halverwege den onderarm. Aangeraden werd ijsomslagen aan te wenden en daarna massage met jodiiimzalf.
Op 27 Januari was de pijnlijkheid op de plaats van de bursa verdwenen, evenwel de zwelling, ook rond hetnbsp;onderarmbeen, nog aanwezig. Gras werd gegeten, gabanbsp;en djagong daarentegen niet.
Er bestond verhoogde traansecretie, het conjunctivaal slijmvlies was licht icterisch, de temperatuur 40,5C. en de pols 45. Twee dagen later bestond een zeer geringe zwellingnbsp;van de achterbeenen en werden kleine bultjes over hetnbsp;geheele lichaam aangetroffen,die evenwel spoedig verdwenen.
In een gekleurd bloedpreparaat werden enkele trypanoso-men gevonden. De injectie van 4 gram atoxyl veroorzaakte, ingespoten op het moment, dat de temperatuur nog hoognbsp;was (40C.), een enorme daling daarvan, tot 35,6'C., een daling, zooals nimmer meer is aangetroffen. In den nacht vannbsp;29 op 30 januari was op de plaats der bursa perforatienbsp;van huid en onderliggend weefsel opgetreden en had de in-houd der bursa? zich een weg naar buiten gebaand. Denbsp;toestand van het paard was dien dag veel gunstiger.
De zwellingen van de achterbeenen en ook aan het voorbeen waren verdwenen; alleen bestond nog een gering oedeem in de richting der miisc. pectorales profundi. Nadat op 10 Februari weer atoxyl was genjicieerd, volgde hierop een periode, waarin de temperatuur vrijwel normaalnbsp;was. Op 5 Maart evenwel was zij 39,4C. Hoewel geennbsp;parasieten werden gevonden, vond ik het raadzamer tochnbsp;een injectie te geven. Vier dagen later kwamen de parasietennbsp;in het periphere bloed, ofschoon de temperatuur toen nauwelijks 38C. was.
Opmerkelijk was, hetgeen zich ook bij paard IV voordeed, het jeukgevoel op de plaats van injectie. Van 9 25 Maartnbsp;moesten 7 injecties plaats hebben. Toch meende ik uit denbsp;temperatuur te mogen afleiden, dat de ziekte tot dusverrenbsp;bij dit paard eeu gunstiger verloop had dan bij paard IV,
-ocr page 512-444
Het rantsoen werd eveneens veranderd in 1 picol gras, 4'/2 K.G. gaba en 2 K.G. haver.
Ook bij dit paard kwam langzamerliand de stijve gang in de achterband te voorschijn; de achterbeenen werdennbsp;buitenwaarts geplaatst.
Andere duidelijk in t oog springende verschijnselen waren de fijne huidplooien met overeind staande haren opnbsp;verschillende plaatsen van het lichaam, nl. op den borstbuik-wand (bilateraal), bij de oogbogen, aan de basis van denbsp;oorschelpen en in de flanken in de richting van den uit-wendigen darmbeenslioek.
Opvallend was verder, hetgeen bij paard IV eveneens meermalen werd waargenomen, hoewel minder frappant, dat,nbsp;vooral na het toedienen der laatste doses acidum arsenicosumnbsp;(3, 3'/2 sn 4 gram), het paard over lietgeheele lichaam, dochnbsp;speciaal aan de ledematen, koud werd, terwijl dan meestalnbsp;plotseling een meer of minder duidelijke stijging der inwendige temperatuur viel te constateeren.
Onderstaand tabelletje tracht dit duidelijk te maken.
STAAT.
-ocr page 513-
445 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Het komt mij voor, dat de boven weergegeven verschillen moeilijk als normale physiologische, met den avond verband houdende stijgingen kunnen worden aangemerkt,nbsp;doch op rekening van de arsenicum moeten worden gesteld,nbsp;aangezien dergelijke afwijkingen niet meer voorkwamen,nbsp;zoodra de arsenicumkutir werd gestaakt. Hoogstens werdnbsp;toen een enkelen keer een stijging van 0,4 C. aangetroffen,nbsp;doch herhaaldelijk was van stijging geen sprake, ja meermalen viel daling der temperatuur te constateeren.
Behalve bovengenoemde verschijnselen had het paard hoog roode conjunctivaal slijmvliezen, daarbij sterk tranendenbsp;oogen met verwijde pupil, hield de oogleden gesloten en vertoonde duidelijk opgezette oogkuilen. De pols was in dien tijd,nbsp;onafhankelijk van de temperatuur, abnormaal hoog. Denbsp;temperatuur was, afgezien van de in de tabel vermelde
-ocr page 514-verhoogingen, vrijwel normaal te noemen; de voedingstoe-stand was nog steeds uitstekend.
Op 8 Juni werd de laatste gift acidum arsenicosum toegediend, aangezien ook hier werd vermoed, dat het optreden van de abnormale symptomen in het voortdurend gebruiknbsp;van arsenicum zijn oorzaak had. De laatste injectie hadnbsp;plaats gehad op 17 Mei. Na 8 Juni was, afgaande opnbsp;temperatuur en pols, steeds verbetering waar te nemen.nbsp;De pols daalde namelijk heel langzaam in den tijd van 3nbsp;a 4 weken van 46 op 35 slagen per minuut.
Op 15 Juni, een week dus na de laatste dosis arsenicum, werd een jonge marmot /2 c.M^. gedefibrineerd verschnbsp;jugularis bloed subcutaan ingespoten. Sedert den 6deiinbsp;dag nadien werd gedurende 2 weken liet bloed van denbsp;marmot dagelijks op trypanosomen onderzocht, echternbsp;steeds met negatief resultaat.
Daar het paard meer en meer zijn vroegere gewoonten aannam, steeds lastiger werd, meende ik gerechtigd te zijn dit dier als genezen te beschouwen en werd dientengevolge dennbsp;Inspecteur van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienstnbsp;om advies gevraagd. De heer Penning evenwel zag gaarne,nbsp;alvorens in deze een beslissing werd genomen, dat eennbsp;paar muizen of ratten intraperitoneaal met 1 c.M^. gedefibrineerd versch jugularis bloed werden ingespoten.
Op 21 Juli zijn 2 muizen en 2 ratten intraperitoneaal gent, resp. met 1 en 2/2 c.M^. De muizen hebben evenwel denbsp;kans schoon gezien om te ontsnappen. Begonnen werd opnbsp;24 Juli het bloed der ratten op trypanosomen te onderzoeken.nbsp;Dit onderzoek werd op 25, 26 en 27 Juli herhaald. Steedsnbsp;was het resultaat negatief.
Op 28 Juli werd toen den gouvernementsveearts te Koe-does in overweging gegeven de betreffende bepalingen in Staatsblad 1912 no. 435 onder letter 1, surra bij alle vee, nietnbsp;meer op bedoeld paard van toepassing te doen zijn.
Hoewel bij de behandeling der paarden zooveel moge-
-ocr page 515-110
= enkele parasieten.
1 = n parasiet.
O = geen parasieten.
nbsp;nbsp;nbsp;= curve aangevende de temperatuur om 6 uur s morgens en 6 uur s avonds.
nbsp;nbsp;nbsp;= curve aantal polsslagen om 6 uur s avonds,
atoxylinjecties aangegeven met: atoxyl...... gram.
doses acidum arsenicosum aangegeven door de enkele vermelding van het aantal grammen.
-ocr page 516-■’ ,
f-.:
?:vquot;
r-
' s-
r
447
lijk het door Holmes opgestelde schema werd gevolgd, was dit niet altijd uitvloeibaar. Ieder, die een dergelijke kuurnbsp;toepast, zal de moeilijkheden van het letterlijk volgen spoedig ondervinden.
Men bedenke, dat trypanosomen op de meest ongewensch-te en ongeregelde tijden te voorschijn komen. nmaal, vrij wel nog in t begin der behandeling, ben ik opzettelijknbsp;van het schema afgeweken, omdat ik meende de parasietennbsp;beter te kunnen bestrijden door afwisselend acid. arsenico-sum en atoxyl aan te wenden; dus overeenkomstig de methode Monod bij dourine {Tijdschrift voor Veeartsenijkundenbsp;deel XXXVII bladz. 242). Daar, ondanks herhaalde atoxyl-injecties, de trypanosomen toch in het periphere bloed konden worden aangetoond, werd daarna de oorspronkelijkenbsp;methode doorgevoerd.
Mijns inziens is het door mij verkregen gunstige resultaat met de methode Holmes (1 op 5 of 207o) niet zonder meer tenbsp;vergelijken met de resultaten, welke Holmes zelf daarmedenbsp;bereikte, nl. 75% herstel. Van belang zou het zijn te wetennbsp;hoeveel paarden door hem zijn behandeld, de wijze waarop de infectie was tot stand gekomen, de virulentie dernbsp;trypanosomen, maar vooral, in welk stadium zijn paardennbsp;verkeerden, toen ze in behandeling werden genomen.nbsp;Wel wordt medegedeeld, dat, als een paard in eennbsp;vergevorderd stadium verkeert en verzwakt is, het enkelnbsp;met atoxyl-injecties wordt behandeld tot het weer opnbsp;kracht is gekomen. Of ooit een paard in een dergelijknbsp;stadium is genezen, valt uit het artikel niet af te leiden.nbsp;Bovendien is h.et begrip vergevorderd stadium niet scherpnbsp;begrensd en hangt dit heelemaal van persoonlijke opvattingen af. 1 n B u i t e n z o r g (Veeartsenijkundig laboratorium)nbsp;heeft men natuurlijk genfecteerde paarden niet kunnennbsp;genezen, hetgeen werd toegeschreven aan het vergevorderdnbsp;stadium, waarin de dieren verkeerden (Jaarverslag 1911).nbsp;Mij is het evenmin mogen gelukken onder dezelfde om-
-ocr page 518-448
standiglieden (de paarden 1, 11 en 111?) genezing te verkrijgen. Maar ook dan, wanneer de ziekte betrekkelijk nog innbsp;het beginstadiiini verkeert, zooals dit bij paard IV het gevalnbsp;was, blijkt, dat een aantal atoxyl-injecties en groote hoeveelheden acidiini arseiiicosuin niet altijd in staat zijn hetnbsp;onheil te bezweren.
Toch heeft ook deze proef bewezen, dat het mogelijk is paarden lijdende aan surra te genezen of den duur der ziektenbsp;aanmerkelijk te verlengen, als de infectie langs natuurlijkennbsp;weg heeft plaats gevonden en clinische verschijnselen reedsnbsp;zijn te constateeren. In zooverre is het resultaat bevredigendnbsp;en schijnt men dus bij de behandeling op den goedennbsp;weg te zijn.
Deze behandeling stuit evenwel nog op te groote bezwaren oni in de gewone praktijk toepasselijk te zijn. Het zal namelijk blijken, dat veelal geen tijd zal kunnen worden gevonden om dagelijks, zonder n dag over te slaan, bloed-preparaten te maken. Dat zulks, daar injectie met ato-xyl moet plaats hebben, zoodra parasieten in het bloednbsp;kunnen worden aangetoond, absoluut noodzakelijk is, bewijzen de gevallen, waar bij paard V herhaaldelijk trypano-somen in het peripliere bloed konden worden aangetoond,nbsp;als temperatuur en pols dit niet direct deden vermoeden.nbsp;Ik verwijs daarvoor' naar verschillende data in de curvennbsp;weergegeven. Kon men er zeker van zijn, dat geen parasieten in het bloed waren, als niet een of ander optredendnbsp;symptoom aanleiding gaf het voorkomen daarvan te vermoeden, dan was de behandeling daardoor veel gemakkelijkernbsp;geworden. Of na de bedoelde data (13, 21,24 en 25 Maart, 4 ennbsp;5 April en 17 Mei), als geen injectie had plaats gehad, dennbsp;volgenden dag steeds een verhoogde temperatuur zounbsp;zijn waargenomen, daaromtrent valt niets met zekerheid tenbsp;zeggen, doch, indien dit wel het geval ware, dan toch zounbsp;de injectie wellicht niet doeltreffend meer zijn geweest.
-ocr page 519-449
Niet alleen, dat een dergelijke behandeling in de gewone praktijk moeilijk zal zijn door te voeren, ook de daaruitnbsp;voortvloeiende onkosten zullen veelal een behandeling innbsp;den weg staan.
Daar het gebleken is, dat er in de natuur trypanosomen voorkomen, die atoxylvast zijn of althans dit door gewenning aan het medicament langzamerhand kunnen worden,nbsp;verdient het misschien aanbeveling, dat eenigen tijd, bijv. enkele uren na een atoxyl-injectie, een inspuiting wordt verrichtnbsp;met een der andere middelen, die daarvoor in aanmerkingnbsp;komen (trypaanblauw, trypaanrood, parafuchsin etc.). Bij denbsp;bestrijding der ziekte komt het er toch op aan, zoo mogelijk,nbsp;alle parasieten met een slag te dooden. Mochten dus na eennbsp;eventueele atoxyl-injectie niet alle trypanosomen zijn gedood,nbsp;dan wordt met de tweede injectie beoogd ook de'mogelijknbsp;weerstandbiedende onschadelijk te maken, opdat zij niet innbsp;de gelegenheid zullen zijn de auto-infectie te onderhouden.nbsp;De tweede injectie moet m.i. daarom betrekkelijk kort nanbsp;de eerste plaats hebben.
Bovendien is het van belang, dat het middel zoo snel mogelijk komt, waar het zijn moet, n.1. in het bloed.
Bereikt men dit echter altijd met een subcutane injectie? Mij is het een enkele maal gebeurd en waaraan ik hetnbsp;moet toeschrijven weet ik niet, dat de genjicieerde vloeistof,nbsp;blijkens de nog bestaande min of meer harde zwellingnbsp;den volgenden dag, niet steeds snel werd geresorbeerd,nbsp;ondanks het feit, dat de injectie altijd onder dezelfdenbsp;voorzorgsmaatregelen en voor zoover kon worden nagegaan,nbsp;op dezelfde manier werd uitgevoerd (abscessen tradennbsp;nimmer op).
Waar dus de uitvoering mogelijk is, meen ik, dat het beste effect van intraveneuze injecties is te verwachten.nbsp;Bij nerveuze paarden zal deze operatie evenwel zveelnbsp;bezwaren opleveren, dat een behoorlijke uitvoering nietnbsp;steeds wel mogelijk is.
-ocr page 520-450
Omtrent de afzonderlijke doses atoxyl en acidum arseiii-cosum valt nog op te werken, dat 6 gram atoxyl subcutaan evenals 4 gram acidum arsenicosum per os, in den vormnbsp;van een likking toegediend, nadat de dieren vooraf aannbsp;kleinere doses van dit laatste middel waren gewend, uitstekend werden verdragen.
Wel zag ik meermalen den volgenden dag na de injectie een uitgebreide vlakke zwelling in den omtrek der injectie-plaats, welke zwelling soms tot den voorrand van den halsnbsp;afzakte, doch gewoonlijk na een paar dagen was verdwenen.
Betreffende de acidum arsenicosum zou ik kunnen vermelden dat, zoodra de likking was toegediend, de paarden meestal niet direct gingen eten, hetgeen ik toeschreef aannbsp;den onaangenamen smaak in den mond. Bij nalezing van hetnbsp;artikel Surratherapie merkte ik op, dat Holmes voorschrijftnbsp;arsenicum te geven, nadat de dieren hebben gegeten.nbsp;Koliekverschijnselen heb ik nimmer waargenomen.
In den beginne werd steeds een oplossing van atoxyl in voorraad gehouden, opdat, als trypanosomen werden gevonden, de atoxylsolutie bij de hand ware. Op een gegevennbsp;moment, het betrof een 5/oige oplossing, bleek evenwel,nbsp;dat dergelijke oplossingen, ook al worden ze in t donkernbsp;bewaard, aan bederf onderhevig zijn. Het bleek namelijk,nbsp;dat op den bodem van het fleschje een grijswit bezinkselnbsp;lag, dat bij licht schudden als dunne vlokjes in de vloeistofnbsp;zweefde, om bij sterker schudden deze geheel troebel tenbsp;maken. Daarna werd steeds, als een injectie noodig was,nbsp;de oplossing versch bereid aangewend.
Semarang, 5 Augustus 1913.
Naschrift.
Nadat paard No. V begin Augustus officieel genezen was verklaard, werd ongeveer een week daarna met langzamenbsp;training begonnen; eerst in stap daarna in draf en galop
-ocr page 521-451
aan de longe. Toen ik ongeveer een dag of veertien daarna daarbij tegenwoordig was, viel het mij oogenblikkelijk op, vooral gedurende de laatste momenten in draf en galop,nbsp;dat een stenosegeluid viel waar te nemen, zoodat ik dennbsp;heer M. tot mijn spijt moest mededeelen, dat het paardnbsp;lijdende was aan cornage.
Ik vernam toen, dat geprobeerd was het paard aan tuig en rijtuig te gewennen, doch dat men verplicht was geweestnbsp;oogenblikkelijk uit te spannen van wege het eigenaardignbsp;brullende geluid, dat het paard in stap en reeds op afstand deed hooren.
Aangezien het niet aan te zwaren arbeid kon worden toegeschreven, moest er wel een bijzondere oorzaak zijn, die hierbij in t spel kwam. Voorgesteld werd het paard nogmaals te onderzoeken. Daartoe werd op 8 September weernbsp;gelongeerd, eerst 10 minuten in linkschen draf, waarbij af en toe een verscherpt inspiratie geluid viel waar tenbsp;nemen, doch waarbij overigens de ademhaling rustig was,nbsp;daarna 10 minuten in rechtschen draf, aan t einde waarvan het geluid veel duidelijker was te hooren, hetgeen eveneens in galop het geval was. Van ademnood was evenwel geen sprake.
Op 10 September werd het paard ingespannen en er speciaal op gelet, dat het haam of de keelriem geen drukking konden veroorzaken. Eerst werd gestapt en kon geennbsp;abnormaal geluid worden waargenomen. Zoodra evenwelnbsp;het paard een paar minuten in draf was geweest, kwam hetnbsp;stenosegeruisch zoo sterk te voorschijn, als ik het nog nietnbsp;had gehoord. Bij terugkeer nam dit geluid in hevigheidnbsp;zoodanig toe, dat het brullen, piepen en fluiten reeds opnbsp;grooten afstand kon worden waargenomen, terwijl door dennbsp;ademnood de neusgaten wijd waren opengesperd.
Dat de verschijnselen nu zoo sterk te voorschijn kwamen, moet enkel aan de meer gebogen positie van het hoofd worden toegeschreven.
-ocr page 522-452
Vroeger, vr de sura, was nimmer eenig afwijkend ge-luid waargenomen, zoodat de cornage als een secundair proces is aan te merken. De vraag is nu, wat is de oorzaak van dit lijden. Hebben we te doen met cornage nanbsp;een infectieziekte, zooals zij b.v. wordt waargenomen nanbsp;besmettelijke long-borstvliesontsteking, na goedaardige-droesnbsp;e.a. of moeten we denken aan een paralysis arsenicalis?nbsp;Is wellicht de mogelijkheid niet uitgesloten, dat hemiplegianbsp;laryngis ook als naziekte bij surra valt te constateeren. Mijnbsp;komt het waarschijnlijker voor, dat de oorzaak aan de langdurige behandeling met acidum arsenicosum moet wordennbsp;toegeschreven. Ook in de literatuur vindt men opgegeven,nbsp;dat hemiplegic, verlamming van stembanden enz. optredennbsp;als verschijnselen van chronische arsenicumvergiftiging, (zienbsp;Frhners Toxikologie 1901 bladz. 63), zoodat gevallen alsnbsp;bovengenoemd m.i. tot groote voorzichtigheid manen bij eennbsp;eventueele behandeling van surra met arsenicum preparaten.
Semarang, 18 September 1913.
2de Naschrift.
Liet het zich, in verband met den graad van het lijden, aanzien, dat het paard immer voor eiken dienst ongeschiktnbsp;zou zijn, een onderzoek op 13 October j.1. deed mij denbsp;hoop koesteren, dat de cornage van tijdelijken aard zal zijnnbsp;en herstel ook hier niet is uitgesloten, althans, dat het paardnbsp;als rijtuigpaard binnen korten tijd weer dienst zal kunnennbsp;doen. Ingespannen bleek mij, dat het in een klein drafje zondernbsp;eenig bezwaar reeds een paar kilometers kon afleggen ennbsp;onder het rijden geen enkel afwijkend geluid was waar tenbsp;nemen.
Liet ik evenwel het paard dan stilstaan en ging ik direct bij het hoofd luisteren, dan was het verscherpte geluid nognbsp;duidelijk te constateeren. In snel tempo dravende was ook
-ocr page 523-453
onder het rijden het piepen duidelijk hoorbaar, zoodat ik uit vrees voor te veel forceeren, liet stilhouden om daarnanbsp;zonder eenig bezwaar weer in een klein drafje naar huisnbsp;te rijden.
Vergeleken met den toestand op 10 September was aanmerkelijke beterschap te constateeren, zoodat het mij niet te gewaagd schijnt te voorspellen, dat de cornage, zoo nietnbsp;absoluut, dan toch in die mate zal herstellen, dat het paardnbsp;bruikbaar wordt.
Semarang, 15 October 1913.
-ocr page 524-DOOR
(P. orbiculatiim Forst.- P. Zollingeri Steud.) Zie plaat V.
Agricultural Gazette of N. S. Wales IV (1893), plate XV.
Bentham, Flora Australiensis, VII, 460.
Boerlage in Ann. du Jard. Bot. de Buitenzorg, Vlll, 49.
Bse Plantae Jmighuhnianae p. 382.
Hasskarl, Plantae javanicae rariores, p. 9.
Hooker, Flora of British India, VII, 10.
Koorders, Exkursionsflora 1. 121.
Lamson Scribner. American Grasses II. No 331.
Manson bailey, Queensland Flora VI, 1813.
MiQUEL, Flora van Nederl. Indi III, 430, 431.
Trimen, Handbook of the Flora of Ceylon V. 121.
1) Dit zou een giftige variteit zijn. Zie hieronder op pag. 458: Verdere bijzonderheden.
-ocr page 525- -ocr page 526- -ocr page 527-455
aanwezig, evenmin onderaardsche of bovenaardsche uit-loopers, zoodat het gras het vermogen mist, zich noemenswaard te verplaatsen. Even onder of vlak boven den grond stoelt de plant vrij sterk uit. De halmen zijn hol,nbsp;10 a 105 c.M. lang, ze staan rechtop of zijn schuin omhoog gericlit, ze zijn min of meer afgeplat, onbehaard,nbsp;hun middellijn wisselt af van 1 tot 3 m.M. De bladerennbsp;staan grootendeels aan de onderhelft van den stengel ennbsp;daar de plant in den regel verscheiden stengels heeft,nbsp;wordt nabij den grond een vrij groote hoeveelheid bladnbsp;gevormd. De bladscheeden zijn lang, de bladschijf heeftnbsp;een lengte van 45 a 415 m.M. bij een breedte van 5 a 12nbsp;m.M. Aan den voet even achter het zeer smalle tongetjenbsp;is de schijf langharig, haar top is spits, de rand eenigs-zins ruw, overigens zijn de bladeren zacht.
Aan den top van den stengel vindt men slechts 1 bloei-halm, deze draagt gewoonlijk 2 a 4, zeldzamer 56 schuin-opstaande of horizontale aren, zelden slechts 1 of meer dan 6. Zoo er 2 aren zijn, staan ze even hoog of de eenenbsp;115 m.M. hooger dan de andere, zoo er 3 of meer zijn,nbsp;zijn de 3de en volgende steeds alle afzonderlijk geplaatst.
De aarspil wordt 15 a 80 m.M. lang, IV4 a 3 m.M. breed, aan den voet vindt men dikwijlshoewel lang niet altijdnbsp;een bosje lange, zeer dunne haren. De randen der aarspil zijnnbsp;aanvankelijk min of meer golvend, later bijna recht, onbehaard of kort gewimperd. Over de geheele onderzijde looptnbsp;een uitspringende lijst of kiel, welke aan weerszijden 1 rij ofnbsp;enkele malen ook wel 2 rijen aartjes draagt, die gedeeltelijk innbsp;uithollingen der aarspil zijn weggedoken. De steeltjes diernbsp;aartjes zijn plat, afwisselend schuinsrechts en schuinslinksnbsp;gericht. De bleekgroene of bruin aangeloopen, geheel onbehaarde aartjes zijn slechts weinig meer lang dan breed, zenbsp;bereiken een lengte van 2 a 2V2 m.M. bij een breedte vannbsp;a 2 m.M. g, is aan de achterzijde van het aartje geplaatst,nbsp;grootendeels in de holte der aarspil verborgen, sterk gewelfd.
-ocr page 528-456
g2 bevindt zicli aan de voorzijde van liet aartje, dit katje is vlak, wit of bleekgroen met 3 groene nerven. Soms is hetnbsp;glad, dan weer vertoont het bij vergrooting fijne kuiltjes,nbsp;g, en ga zijn beide zacht, gg en pg zijn beide hard, gj isnbsp;sterk gewelfd en omvat met zijn randen het vlakke pg.nbsp;Pg heeft binnenwaarts omgeslagen oortjes. Tusschen gg en pgnbsp;vindt men 3 meeldraden en een vruchtbeginsel met 3 vrijenbsp;stijlen. De stempels zijn eerst wit, daarna donkerbruin ennbsp;komen tijdens den bloei nabij den top van het aartje tenbsp;voorschijn.
Het rijpe vruchtje blijft door de kafjes omsloten. De beide binnenste kafjes (gg en pg) worden na den bloeinbsp;glanzend donkerbruin en nog harder dan ze reeds waren.
Bloeitijd. Het geheele jaar door kan men bloeiende planten aantreffen.
Verspreiding op Java. In geheel Java tusschen 1 en 1650 M. zeehoogte wordt deze plant op voor haar groeinbsp;geschikte plaatsen gevonden. Evenals de andere Paspalum-soorten houdt ze van tamelijk vochtige, zonnige of lichtnbsp;beschaduwde standplaats. Aan greppelranden, aan slootkanten, op niet te droge grasvelden, onder paggers, langsnbsp;wegen vindt men haar vaak in talrijke exemplaren, dienbsp;meestal niet zeer dicht bijeenstaan.
Economische Literatuur.
Agricultural Bulletin of the Straits and federated Malay States 11 (1903)275.
Agricultural Gazette of N. S. Wales IV (1893), 219.
Bulletin of the Imperial Institute, London, II (1904), 46.
De Clercq, Plantkundig Woordenboek van Ned. Indie,
No. 2613, pag. 299.
Dekker, Voederstoffen 23, 27.
Duthie, Foddergrasses of Northers India, p. I. plate I.
Kew Bulletin of miscellaneous information (1894), 386.
Maiden, Useful native plants of Australia, p. 104.
Teysmannia VI (1895), 105.
Samenstelling van het gras:
457
Slechts twee analyses heb ik kunnen opsporen. Een daarvan werd indertijd verricht door Dr. Tromp de Haasnbsp;{Teysmannia VI (1895). Dekker, tabel Vil a.)
Asch. nbsp;nbsp;nbsp;Ruw eiwit. Ruw vet.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ruw vezel.
13.1 nbsp;nbsp;nbsp;6.0nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.59nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;41.2
Schitterend is deze analyse zeker niet. Bij Maiden en in de Agricultural Gazette vind ik onderstaande analysenbsp;van gepelde vruchten;
Asch. Eiwitstoffen. Zetmeelachtige stoffen. Olie. Vezel. Water.
1.3 nbsp;nbsp;nbsp;7.00nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;77.2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11.7
Voederwaarde. Het gras levert een vrij groote hoeveelheid blad, hoewel het in dat opzicht in de verste verte niet kan wedijveren met Paspalurn dilatatum.
Meerderen beoordeelen dit gras gunstig. Duthie zegt: Runderen, vooral karbouwen, eten het gaarne, als het jongnbsp;is. De Clercq noemt het een geschikt veevoeder. Maidennbsp;acht het geschikt voor hooibereiding.
Een Australisch beoordeelaar zegt echter: Het heeft weinig waarde als weidegras, vee wil het alleen eten alsnbsp;het groen en sappig is. Een ander noemt het eenvoudignbsp;een der inferieure grassen. Heeft een onzer lezers er reedsnbsp;ervaring mee opgedaan?
Eischen, die het gras aan bodem en klimaat stelt. Zie onder: Verspreiding op Java.
Opbrengst. Gegevens daaromtrent bestaan, voor zoover mij bekend, niet. Alleen vermeldt Duthie dat 1 acre (4047nbsp;M^) 10 a 12 maunds ') zaden geeft but much of this isnbsp;chaff.
Zaaien en planten. Voorloopig verdient de cultuur van dit gras geen aanbeveling. Want waar het groeien wil,nbsp;gedijt ook het oneindig veel betere Paspalurn dilatatum.
Het laat zich gemakkelijk uitzaaien. Men zou ook, evenals bij Paspalurn dilatatum, pollen kunnen scheuren.
1) 1 Maund = 100 Ibs Troij = 82,28 Ibs avdps = 37.3 KG.
458
Zaadwinning.
De vruchten rijpen zeer ongelijk, de rijpe vallen spoedig uit. Op plaatsen, waar dit gras veel voorkomt, kan mennbsp;echter in korten tijd vrij veel zaad met de hand verzamelen.
Verdere bijzonderheden.
In Australi worden de bloeiwijzen van dit gras vaak door brandzwammen aangetast, die in de vruchten para-siteeren. The flower panicle of this species is terriblynbsp;subject to ergot, zegt Maiden.
Misschien zijn die zwammen de eigenlijke oorzaak van de vergiftiging, welke dit gras soms teweegbrengt. Eennbsp;dergelijke gevaarlijke zwam is vaak waargenomen bijnbsp;een Europeesche grassoort, Loliiim temulentuni (Heukelsnbsp;Flora van Nederland I, 562). Klachten over die vergiftiging ontmoet men herhaaldelijk in de buitenlandschenbsp;literatuur. Daar ook op Java grasvergiftiging is geconstateerd {Jaarboek Dep. van Landbouw 1911, p. 259), is hetnbsp;misschien niet onwenschelijk te onderzoeken, of ze doornbsp;dit algemeen voorkomende gras veroorzaakt zouden kunnennbsp;zijn. Ik zelf heb nog nooit genfecteerde bloeiwijzen vannbsp;dit gras gezien, wel zeer vaak bij Paniciim repens, Ischae-miini timorense en Sporobolits indicus.
3. Paspalum {longifolium ) Miq. (non Roxb.) FI. Ned. Ind. Ill, 432. Zie Plaat VI.
De soortnaam longifolium beteekent met lange bladeren.
Volksnamen-. Djoekoet pingping kasir, s.- Gendjoeran j.
Botanische literatuur en afbeeldingen :
Boerlage, Annales du Jardin botaiiique de Buitenzorg, VIII 49 (abusievelijk als P. longifolium RoXB.
1) Deze plant wordt vaak. en waarschijnlijk terecht, als een variteit van P. scroblculatum beschouwd. De door Roxburgh als P. longifoliumnbsp;beschreven plant is van de javaansche zeer verschillend- De plant,nbsp;welke in de Exkursionsflora van KOORDERS P. longifolium Roxb.nbsp;wordt genoenid, is niet P. longifolium Roxb, doch P. longifolium Miq.
-ocr page 531- -ocr page 532- -ocr page 533-459
Koorders, Exkursionsflora 1, 124 (onder den onjuisten naam van I. longijolium Roxb.)
Beschrijving:
Overblijvend gras, met een bundel wortels in den grond bevestigd. Geen lange kruipende wortelstok in den grondnbsp;aanwezig, evenmin onderaardsclie of bovenaardsclie uit-loopers, zoodat het gras het vermogen mist om zich noemenswaard te verplaatsen. Even onder of vlak boven dennbsp;grond stoelt de plant meer of minder sterk uit. De halmennbsp;zijn hol, 40130 c.M. lang, ze staan rechtop of schuinnbsp;overeind, ze zijn eenigszins afgeplat, onbehaard, hun middellijn bedraagt 5 a 10 m.M. De bladen zijn grootendeelsnbsp;aan den voet en de onderhelft van den stengel opeengedrongen en daar de plant dikwijls meer dan n stengelnbsp;heeft, wordt soms een tamelijk groote hoeveelheid bladnbsp;gevormd. De bladsclieeden zijn lang, nu eens onbehaard,nbsp;dan weer nabij den bovenrand of rondom langharig, dienbsp;der onderste bladeren zijn wijd. De bladschijf heeft eennbsp;lengte van 100500 m.M. bij een breedte van 412 m.M. Aannbsp;den voet, even achter het duidelijk zichtbare tongetje,nbsp;is de schijf wat behaard, overigens is ze geheel kaal, haarnbsp;top is spits, de rand wat ruw, overigens zijn de bladen zacht.
Op den top van den stengel ontwikkelt zich uit de bovenste bladscheeden slechts 1 bloeihalm. Deze draagt 4 a 18 horizontale of schuinopstaande, op ongelijke hoogte ingeplante aren.
De aarspil wordt 25 a 35 m.M. lang, 24 m.M. breed. Langs beide randen is ze met een rij korte haren bezet,nbsp;aan den voet draagt ze vaak nog enkele lange haren,nbsp;overigens is ze kaal. Over de geheele binnenzijde loopt,nbsp;evenals bij de andere Paspalums, een uitspringende, over-langsche lijst of kiel. Aan den voet en den top draagt dienbsp;kiel aan weerszijden n enkele rij, overigens meestalnbsp;een dubbele rij, dus in het geheel 4 rijen aartjes; bij zwakkenbsp;exemplaren zijn enkele aren soms geheel 2-rijig. De aartjes
-ocr page 534-460
zijn elk op een kort steeltje gezeten, dat na het afvallen der aartjes aan de spil bevestigd blijft, de steeltjes der beidenbsp;buitenste rijen aartjes zijn langer dan die van de beidenbsp;binnenste rijen. De aartjes zijn 22'/2 'ii.M. lang, l'/j1^/4nbsp;m.M. breed, g, is gewelfd en bij dezelfde aar nu eens aannbsp;de achterzijde van het aartje geplaatst, dus naar de aarspil gekeerd, dan weer door draaiing van den steel vannbsp;het aartje aan de voorzijde van dit laatste ingeplant, ggnbsp;is vlakker en aan de andere zijde van het aartje geplaatst.nbsp;Deze kafjes zijn beide vrij dicht kortharig, beide zijn dunnbsp;vliezig en vertoonen drie duidelijke nerven, gg is hard,nbsp;onbehaard, gewelfd, en omvat het eveneens harde en onbehaarde, vlakke pg. De randen van pg zijn binnenwaartsnbsp;omgebogen en dus pas zichtbaar na het verwijderen vannbsp;gg. In het midden raken de randen van pg elkaar aan.nbsp;Meeldraden zijn er 3. Het langwerpig ronde vruchtbeginsel draagt 2 vrije stijlen. De veervormige stempelsnbsp;komen tijdens den bloei nabij den top van het aartje tus-schen de kafjes te voorschijn. Het zaad, of liever de vrucht,nbsp;blijft binnen de kafjes besloten.
Bloeitijd'. Het geheele jaar door.
Verspreiding op Java.
Dit schijnt een der minder algemeene grassen te zijn. Tot dusver is het alleen in West-en Midden-Java tusschennbsp;1 en 500 M zeehoogte gevonden, t. w. tusschen Tjitorek ennbsp;Moentjang en bij Pasir Ajoenan in de residentie Bantam, bijnbsp;Batavia, Meester Cornelis en Buitenzorg in de residentie Batavia, bij Baleh kambang nabij de Zandbaai in de Preangernbsp;en bij Wirasari in het Zuidoosten der residentie Semarang.
Evenals vele andere Paspalums, schijnt dit gras van vochtigheid te houden. Qewoonlijk vindt men het op drassige gronden of aan waterkanten, doorgaans in een geringnbsp;aantal exemplaren, soms echter in groote hoeveelheid bijeen.
Economische literatuur.
Dekker, Voederstoffen p. 23 en 27 (als P. scrobiculatum L. var.)
-ocr page 535- -ocr page 536- -ocr page 537-461
Teysmannia XI (1900) p. 490 (als P. scrobiculatum L. var).
Samenstelling van het gras.
Analyses schijnen tot op heden niet verricht te zijn.
Voederwaarde:
Inlanders van Batavia rekenen even als Nauta deze plant tot de goede voedergrassen.
Eischen, die het gras aan bodem en klimaat stelt. Zie onder; Verspreiding op Java.
Opbrengst:
Geen cijfers. Op gunstige standplaats aanzienlijk, maar toch nog veel minder dan P. dilatatum.
4. Paspalum conjugatum Beroius in Act. Helv. Vil (1772), P. 129, tab. 8. Zie plaat Vil.
De soortnaam conjugatum beteekent verbonden, gepaard, en zinspeelt op de steeds ten getale van 2zeernbsp;nabij elkaar geplaatste aren.
Volksnamen: Dit is een gras, dat op groote bekendheid bogen kan en dientengevolge vele inlandsche namen heeft.nbsp;Ik vind de volgende opgeteekend:
Babadoetan, s.-Djampang tjanggah, j.-Djandon j.- Djoekoet pahit '), s.-Paitan ), j.- Roempoetnbsp;pahit '), m.-Soekt djampang, j. Het wordt zodwelnbsp;door Inlanders als door Europeanen zeer vaak verward metnbsp;de P. platycaulon PoiR. (zie pag. 465), welke gras er in groeiwijze eenigszins mee overeenkomt, doch totaal andere bloei-wijzen en bloemen heeft.
Op Barbados en Jamaica staat het als Sour-Grass bekend, bij Singapore als Green-grass.
Botanische Literatuur ;
Boerlage, in Annales du jardin botanique de Buitenzorg VIII, 49.
Hooker, Flora of British India VII, pag, 11.
Koorders, Exkursionsflora 1, 121.
1) Het gras is volstrekt niet bitter, zooals wel wordt beweerd.
-ocr page 538-Manson Bailey, Queensland Flora VII, pag. 1814.
Trimen, Flora of Ceylon V, pag. 122.
Beschrijving.
Oveiblijveiid gras met vezelige wortels. Vlak onder of even boven den grond stoelt de plant meer of minder sterknbsp;uit, de meeste der zoo gevormde lialmen staan recht ofnbsp;schuin overeind, andere echter hebben de natuur van uit-loopers, ze kruipen over den grond, hebben kale of meer ofnbsp;minder dicht langharige knoopen en drijven uit eiken knoopnbsp;een bundel wortels. Uit vele dier knoopen ontwikkelen zichnbsp;daarna weer opgerichte stengels, zoodat men zeer dikwijlsnbsp;verscheidene bloeiende planten aan elkaar verbonden vindt.
De bladeren bevinden zich hoofdzakelijk aan de onderhelft der opgerichte halmen. Ze zijn in het bezit van tamelijknbsp;platte, 30160 m.M. lange, vaak purper aangeloopen schee-den, welker voorrand nu eens kaal, dan weer, althans innbsp;de bovenhelft, met lange haren bezet is. Het tongetje isnbsp;breed en kort, de bladschijf is lijnlancetvormig, zeer spits,nbsp;bij de lagere bladen 65240 m.M. lang, 917 m.M. breed,nbsp;bij de bovenste bladeren vaak veel kleiner of geheel ontbrekend. Aan den voet, vlak achter het tongetje, draagtnbsp;de bladschijf eenige lange haren, langs beide randen is zenbsp;kort gewimperd, van boven is ze met een grooter of kleinernbsp;aantal korte, soms nauwelijks waarneembare, haren bezet,nbsp;overigens is zij kaal.
De onbehaarde, min of meer samengedrukte stengels eindigen in slechts 1 enkelen bloeihalm en bereiken, metnbsp;inbegrip van dezen, een hoogte van 30 alSOc.M. De bloeihalm wordt grootendeels of bijna geheel door de bovenstenbsp;bladscheede omsloten. Op zijn top draagt hij steeds 2nbsp;tegenover of zeer nabij elkaar ingeplante aren. Elk diernbsp;aren zit nog op een kort, fijn behaard steeltje. Aanvankelijk zijn de aren opgericht en met haar vlakke rugzijdenbsp;tegen elkaar gedrukt, later wijken ze geleidelijk uiteen totnbsp;ze ongeveer in eikaars verlengde komen te liggen. De
-ocr page 539-463
spil dier aren is nagenoeg geheel onbeliaard 55 a 130 m.M. lang, ongeveer 1 m.M. breed, aan den voet echter iets, aannbsp;den top veel smaller. Haar randen zijn recht, haar rugzijdenbsp;glad en glanzend groen, aan de onderzijde loopt over hetnbsp;midden een overlangsche uitspringende kiel, die aannbsp;weerszijden een rij kort gesteelde aartjes draagt, uitgezonderd aan den naakten top. De stelen dier aartjes zijnnbsp;nauwelijks /s m M. lang, zij blijven na het afvallen van denbsp;aartjes aan de aarspil bevestigd. De aartjes van elke rijnbsp;staan 1 a l/s m.M. van elkaar verwijderd, zoodat elke aarnbsp;uit honderd of meer aartjes bestaat. De bovenrand vannbsp;elk aartje ligt over den onderrand van het naasthoogerenbsp;aartje. De aartjes zijn ovaal, bleekgroen, l'/21^/4 m.M.nbsp;lang, 1IV4 m.M. breed.
De beide onderste, dus de looze, glumae zijn bij deze soort uitermate dun en teer, het kost moeite, ze ongeschonden te verwijderen. Beide vertoonen alleen een randnerf,nbsp;de middennerf ontbreekt, gi is aan de achterzijde van hetnbsp;aartje geplaatst, dus aan den kant van de aarspil, het isnbsp;duidelijk gewelfd en heeft langharige randen, gj bevindtnbsp;zich aan de voorzijde van het aartje, dit kafje is vlak ennbsp;kaal. ga is gewelfd en hard, het omvat met zijn randen hetnbsp;harde, vlakke pa. Dit laatste kafje heeft vliezige, binnenwaarts omgebogen randen.
Er zijn 3 meeldraden met korte, heldergele helmknoppen. Soms worden de helmdraden als bijzonder kort beschreven.nbsp;Tijdens den bloei is dat zeker niet het geval, evenals bij denbsp;andere Paspalums hangen de meeldraden dan vrij ver uitnbsp;de bloem. Het vruchtbeginsel draagt 2 vrije stijlen, denbsp;stempels zijn eerst wit, daarna geelachtig. De vrucht isnbsp;geelbruin, iets meer lang dan breed, lensvormig, 1,'2nbsp;lang. Zij blijft binnen de kafjes besloten. Deze kafjes blijven door hun haren gemakkelijk aan voorbijgaande ruigenbsp;voorwerpen vastzitten, waardoor de verspreiding van hetnbsp;gras zeer bevorderd wordt.
-ocr page 540-Bloeitijd. Het gelieele jaar door overvloedig bloeiend.
Verspreiding op Java. De plant behoort niet in Neder-andsch Indi thuis, ze is een inboorling van Brazili en West-Indi. Ze is echter, hetzij toevallig, hetzij opzettelijk,nbsp;in meerdere tropische en subtropische streken van Azi,nbsp;Australi en Afrika ingevoerd. Door Junghuhn wordt ze nognbsp;niet vermeld, maar Edeling vond haar reeds in 1864 bijnbsp;Bidara Tjina (Meester Cornelis), Boerlage zamelde haar innbsp;1888 bij Buitenzorg in, waar ze toen reeds zeer algemeennbsp;was. Thans schijnt ze vrij wel over geheel Java verspreidnbsp;te zijn. In de omstreken van Batavia en Buitenzorg behoortnbsp;ze tot de algemeenste grassen, ze slaat in alle tuinen innbsp;alle buitenstaande bloempotten op; ze komt voor op velenbsp;plaatsen in Bantam en de Preanger (Wijnkoopsbaai, Zandbaai, Tjikoneng, Tjiandjoer, Tjinjiroean, Bandjar, Garoet),nbsp;in Banjoemas bij Poerwakarta, op den Slamat, bij Ban-djarnegara, in Madioen tusschen Patjitan en Madioen ennbsp;overal om laatstgenoemde plaats, op den Tengger, zeernbsp;veel op de zuidhellingen van den Smeroe, voorts tusschennbsp;Gondang legi en de Zuidzee. Haar vertikale verspreidingnbsp;is ook aanzienlijk, de ondergrens is '/2 M., de bovengrens, voor zoover mij bekend, 1600 M. zeehoogte. Waarnbsp;zij groeit, treedt ze meestal in zeer groote hoeveelheidnbsp;op. In West-Java groeit ze dikwijls dooreen met Paspalamnbsp;platycaulon, waarbij nu eens de eene, dan weer de anderenbsp;soort de overhand heeft.
Economische literatuur.
Agricultural Bulletin of the Straits and federated Malay States 11
(1903), 275.
Dekker, Voederstoffen p. 23,24.
Kew Bulletin of miscellaneous information 1894, p. 385.
Teysmannia VI (1895) 104.
Tropenpflanzer Vil (1903) p. 473.
Tropical Agriculturist XXIV (1905) p. 7.
Samenstelling van het gras.
Voor zoover mij bekend, is er van dit gras nog geen
-ocr page 541-analyse gemaakt. Wie onzer scheikundigen maakt zich eens verdienstelijk?
Voederwaarde.
De voerderwaarde van het gras wordt door verschillende personen zeer verschillend beoordeeld. Baker noemt hetnbsp;een zoet, saprijk voedsel, dat door runderen tot aan dennbsp;grond toe afgegraasd wordt. Maar Nauta, en op diensnbsp;gezag ook Dekker, rekenen het onder de slechte voedergrassen. Evenals de vaak ermee verwarde Paspaluninbsp;platycaulon, is ook deze djoekoet pahit op Javanbsp;weinig in tel. Vee, dat het voor het eerst krijgt, lust hetnbsp;niet. Maar op Ceylon wordt het door paaiden en koeiennbsp;gaarne gegeten, ook te Singapore maakt men er veelnbsp;gebruik van, op Jamaica vormt het uitstekende weilanden,nbsp;in Costarica eet het vee het gaarne.
Wie van onze lezers op dit punt ondervinding heeft opgedaan, zal mij met mededeeling daarvan zeer verplichten.nbsp;Maar gaarne ontving ik dan een bewijsexeinplaar, omdatnbsp;het gras zoo ontzettend vaak met Paspaluni platycaulonnbsp;wordt verward.
Eischen, die het gras aan bodem en klimaat stelt.
Op al te droge gronden wil dit gras niet gedijen, het heeft vrij veel vocht noodig. In droge streken vindt mennbsp;het daarom gewoonlijk op licht beschaduwd terrein, waarnbsp;de bodem minder aan uitdroging is blootgesteld. Aan waterkanten en greppeloevers gedijt het ook onbeschaduwdnbsp;uitmuntend, evenzoo op vochtige, doch niet drassige gronden, en vooral in regenrijke streken zooals Buitenzorg ennbsp;de Zuidhellingen van den Slamat.
Opbrengst.
Op gunstig terrein produceert dit gras een groote hoeveelheid blad. Bepaalde opbrengstcijfers ontbreken echter geheel.
Zaaien en planten.
Het gras laat zich zoowel zaaien als planten. Maar daar
-ocr page 542-466
het zaad, of liever de vrucht, zeer teer en licht is en gemakkelijk door water en wind wordt meegevoerd, zal zaaien gewoonlijk geen gunstige resultaten geven. Hetnbsp;planten van gescheurde iiitloopers gaat zeer gemakkelijknbsp;en door den snelleTi groei van het gras verkrijgt mennbsp;spoedig een vrij dicht, hoewel grof gazon. Voor mooie gazons moet men Cynodon dactylon en Sporoboliisdiandernemen.
Zaadwinning.
De zaadwinning moet uit de hand geschieden, daar de vruchten van eenzelfde aar ongelijktijdig rijpen en zeernbsp;spoedig afvallen.
Verdere bijzonderheden.
In het Zuiden van Pasoeroean zag ik met dit gras begroeide veldjes, waarop bijna geen gaaf blad meer te vinden was. Tallooze sprinkhanen knaagden groote gaten in de bladeren.
5. Paspalum platycaulon ') PoiR. Encycl. V, 34. (Paspa-lum complanatum Nees.- Paspalum compressum Nees). Zie plaat VIII.
De soortnaam platycaulon beteekent met platte stengels en zinspeelt op den platten vorm, welken denbsp;stengels schijnen te hebben, doordat ze binnen de zeernbsp;platte bladscheeden verborgen zijn.
Volksnamen: Blanket-grass. Carpet-grass.- Louisian a-grass. Djoekoet paint, ^)s.. Roempoet, pa-hit, 2)m.
Botanische literatuur en afbeeldingen.
Boerlage, Annates du Jardin Botanique de Buitenzorg VIII, 50 (onder den onjuisten naam van P. compressum).
1) nbsp;nbsp;nbsp;Het gras is op Java vaak verward geworden met de Ameri-kaansche Paspalum vaginatum en wordt soms onder dien naam geciteerd. Bij deze soort zijn echter of slechts 2 glumae aanwezig ofnbsp;z er 3 zijn, is de onderste veel kleiner dan de beide andere.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Het gras is niet bitter.
-ocr page 543- -ocr page 544-XlK'-''
* i gt;
' i
^Jn
C'ji
^ i
.v^ ;
;-''V
i
-ocr page 545-467
KoordeRS, Exkursionsflora I, 127 (onder den onjiiisten naam van Panicum (Paspalum) sanguinale).
Lamson Scribner, American Grasses, Bulletin 7, U. S. Department of Agriculture, Division of Agrostology fig. 24.
Manson Bailey, Queensland Flora VI, 1814.
MaRTIUS, Flora Brasiliensis, II, pars 2, p. 101.
VaSEY, Agricultural grasses, plate 6.
Beschrijving:
Overblijvend gras, in den bodem bevestigd meteen bundel vezelige, niet diep in den grond dringende wortels. Jongenbsp;planten bestaan uit eenige rondom in een kring op dennbsp;grond liggende korte stengels. Een of meer van die stengelsnbsp;behouden den horizontalen stand, ze groeien snel verdernbsp;tot ze een lengte van 30 a 120 c.M. hebben bereikt. Dienbsp;stengels zijn, evenals die van zeer vele andere Javaanschenbsp;grassen, massief, op zonnige plaatsen in den regel meer ofnbsp;minder sterk rood gekleurd; ze zijn eenigszins afgeplat,nbsp;hun leden, d. w. z. de stengeldeelen tusschen 2 knoopen,nbsp;blijven betrekkelijk kort: bij de door mij waargenomennbsp;exemplaren wisselde hun lengte af tusschen 2 en 6 c.M.nbsp;Uit eiken knoop ontwikkelt zich een bundel vezelige wortels, waarmede de stengel zicli vasthoudt en voedsel uitnbsp;den bodem put. De aan die kruipende stengels geplaatstenbsp;bladeren hebben korte, platte, dikwijls rood gekleurdenbsp;scheeden, welke gewoonlijk in lengte tusschen 15 en 25nbsp;m.M. varieren. Aan den voet dragen de bladscheeden eennbsp;krans van witte haren, ook de geheele voorrand dernbsp;bladscheede is behaard. De platte bladscheeden doen dennbsp;stengel veel platter en breeder schijnen dan hij is. Denbsp;bladschijf is bij de kruipende stengels kort en naar verhouding breed, de top is stomp, het bovenvlak en de randnbsp;zijn met tamelijk lange, witte haren bekleed. Het tongetjenbsp;is zeer kort en langs den bovenrand dicht behaard. Uitnbsp;alle of bijna alle knoopen der kruipende stengels ontwikkelen zich zijtakken, die weldra de bladscheeden van dennbsp;hootdstengel op zij dringen. De meeste dier takken blijven
-ocr page 546-468
Zr kort, ze dragen in den regel 38 bladeren, welker scheeden elkaar omgeven en den zijtak aanmerkelijk langernbsp;doen schijnen dan hij is. Enkele dier takken groeien laternbsp;op dezelfde wijze uit als de tak, waaruit ze hun oorsprongnbsp;nemen. Dikwijls wordt na eenigen tijd de verbinding tus-schen de moederplant en de door haar gevormde jongenbsp;planten verbroken en dan gaan deze laatste een zelfstandignbsp;leven leiden.
Niet alle stengels kruipen echter. Zoowel aan de moederplant als aan haar kroost ziet men na verloop van tijd n of meer, gewoonlijk echter versclieidene, stengels schuinnbsp;omhoog groeien. Deze stengels worden aan den voet omsloten door de scheeden van een grooter of kleiner aantalnbsp;bladeren, welker schijf veel grooter wordt dan bij de kruipende stengels. De bladscliijf dezer bladeren lieeft een lengtenbsp;van 80 a 320 m.M. bij een breedte van 10 a 16 m.M; de topnbsp;er van is nu eens spits, dan weer stomp. De groote lioeveel-heid op die wijze gevormde schuinopstaande bladeren geeftnbsp;aan de plant vaak een bossig uiterlijk. Op voor haar groeinbsp;geschikte plaatsen kan ze den grond zeer dicht bekleeden,nbsp;niet zelden verdringt ze de andere grassen volkomen.
Uit sommige knoopen komen na eenigen tijd de bloei-stengels te voorschijn. Deze stijgen onder een hoek van 45 a 90 gr. op; gewoonlijk dragen ze slechts een enkel blad,nbsp;bij zeer krachtige exemplaren ook wel 2 bladeren, waarvannbsp;de platte, breede scheeden 80 a 175 m.M. lang worden. Uitnbsp;die scheede of, zoo er 2 zijn, uit de bovenste, komen achtereenvolgens 2 a 4 dunne, zwakke, V2 ^ m-M. dikke, massieve, knooplooze halmen te voorschijn, welke aanvankelijknbsp;geheel binnen de scheede verborgen waren, later nog metnbsp;hun ondereinde daardoor omsloten blijven en bijeengehoudennbsp;worden. Scheurt men de scheede uiteen, dan blijken al dienbsp;halmen hun oorsprong te nemen uit den knoop, waarop hetnbsp;omhullende blad is ingeplant. Bij alle andere Javaanschenbsp;Paspaliimsoorten vindt men in de bovenste bladscheede slechts
-ocr page 547-469
1 bloeihalm. De hoogte der geheele plant bedraagt tijdens den bloei 30 a 50 c.M.
De bloeihalm is geheel kaal. Op zijn top draagt hij 2 tegenover of zeer nabij elkaar geplaatste aren, wat lager dikwijls nog een derde aar, zeer zelden daaronder nog een vierde. De spil dier aren is 50 a 110 m.M. lang, 72 breed, volkomen kaal, aan de rugzijde eenigszins slangvormig heen en weer gebogen, aan de buikzijde over de geheele lengte voorzien van een uitspringende kiel of lijst.nbsp;Aan weerszijden van die kiel zit 1 rij aartjes. Die aartjesnbsp;zijn meestal zoo ver uiteengeplaatst, dat de top van eennbsp;aartje V2 ^ 3 m.M. verwijderd blijft van den voet van hetnbsp;naasthoogere aartje derzelfde rij, zeldzamer reikt de top vannbsp;het eene aartje tot den voet van het volgende of ietsnbsp;hooger. De aartjes van de ne rij staan voor de tusschen-ruimten der andere rij.
De aartjes zijn elliptisch, tamelijk spits, groen of roodachtig gekleurd, aanmerkelijk meer lang dan breed, haar lengte bedraagt 2V2 a 3 m.M., haar breedte 1 a DA m.M.nbsp;Elk aartje is op een kort, plat steeltje geplaatst. Die steeltjes blijven, zooals ook bij de andere Paspo/um-soorten hetnbsp;geval is, na den bloei aan de aarspil bevestigd.
g,. is vlak. Het is niet aan den kant van de aarspil, maar aan de voorzijde van het aartje geplaatst en is even lang alsnbsp;het aartje. Nabij eiken rand loopen 2 nerven, in het middennbsp;vaak nog een veel zwakkere 5de nerf. Het is bezet metnbsp;verspreide, dunne haren, gj is gewelfd en aan den kantnbsp;van de aarspil geplaatst. Het is bijna even lang als gi,nbsp;evenals dit heeft het nabij eiken rand 2 nerven en is hetnbsp;met dunne haren bezet, g, en ga zijn beide dun en zacht,nbsp;ga is hard, met behaarden top, overigens kaal. Het omvatnbsp;met zijn randen pj. Ook dit is tamelijk hard, het heeftnbsp;binnenwaarts omgebogen randen, die pas te zien komennbsp;als men pj en gg van elkander scheidt. Tusschen ga en panbsp;vindt men 3 meeldraden met witte of aanvankelijk rood
-ocr page 548-470
gekleurde, doch later verbleekende eii nooit doiikerroode helmknoppen en een langwerpig rond vruchtbeginsel me^nbsp;2 vrije stijlen. De stempels zijn wit en komen tijdens dennbsp;bloei nabij den top der aartjes te voorschijn.
De rijpe vrucht blijft door de kafjes omsloten, ze vult de ruimte tusscheii gj en Pa geheel op. Zeer vaak worden geennbsp;vruchten gevormd, maar vallen de looze aartjes af. Maarnbsp;goed gevormde vruchten zijn volstrekt geen zeldzaamheid.
Bloeitijd.
Het gelieele jaar door kan men overvloedig bloeiende exemplaren aantreffen.
Vaderland en verspreiding op Java.
De plant is inheemscli in tropisch Amerika, is echter vandaar, hetzij opzettelijk, hetzij toevallig naar anderenbsp;werelddeelen overgebracht. Men vindt haar thans in Amerika,nbsp;Australi, Singapore en vooral ook op Java. Wanneer ze opnbsp;Java ingevoerd is, valt niet te zeggen. Ons oudste her-bariumexemplaar is van 1893, het werd door Dr. Hansnbsp;Hallier bij een Chineesche kampong in den omtrek vannbsp;Buitenzorg ingezameld. In 1896 zamelde Boerlage denbsp;plant in; een van hem afkomstig exemplaar vond ik innbsp;het Buitenzorgsche Herbarium (onder den onjuisten naamnbsp;van Paspaliini vaginatiim (zie de noot op pag. 466) metnbsp;het bijschrift: Het algemeen voorkomende roenipoetpad.nbsp;Inderdaad is dit gras om Buitenzorg uiterst talrijk bijnaainbsp;hel gras onder de boomen van s Lands Plantentuin behoort tot deze soort. En ook overal elders in en omnbsp;Buitenzorg is het hoogst algemeen; op zonnige plaatsennbsp;groeit het meestal dooreen met Paspalum conjugatnm, doornbsp;de inlanders ook roempoet pad genoemd, waarbij nu eensnbsp;de eene, dan weer de andere grassoort de overhand heeft.nbsp;In den in 1866 verschenen Catalogus van s Lands Plantentuin wordt dit gras niet genoemd, evenmin als in eennbsp;der oudere catalogi. Maar toen Dr. J. J. Smith in 1891
-ocr page 549-471
aan s Lands Plantentuin verbonden werd, groeide dit gras reeds overal onder de boomen.
De Oostelijkste, tevens lioogste vindplaats is, voor zoover tot heden (April 1913) bekend, Garoet (800 M.) Om Buitenzorg (250 M.) is liet een der algemeenste grassen,nbsp;voorts is de plant aangetroffen bij Batavia, Bandoeng, Soe-kaboemi, bij Bantar Moentjang (tussclien Tjibadak en denbsp;Wijnkoopsbaai), bij Bodjong gede (tusschen Buitenzorgnbsp;en Batavia), op het land Tog (tusschen Buitenzorg ennbsp;Djasinga), overvloedig op Klappa Noenggal (ten N. O. vannbsp;Buitenzorg), voorts bij Goenoeng Kentjana, Pandeglan ennbsp;Menes in Bantam.
Economische literatuur.
Agricultural Bulletin of the Straits and federated Malay States 11 (1903), 275.
Dekker, Voederstoffen, tabel 7a.
Florida Station Bulletin, 11 Oct. 1890 *).
Indische Cultuur almanak, 1912, p. 338. 339.
Teysmannia, XII (1901), 302, 303.
United States Departement of Agriculture, Bureau op Plant industry, Circular on Carpetgrass.
Vasey, Agricultural grasses of the United States, p. 23.
Samenstelling van het gras.
De eenige mij bekende analyse van het gras ^) werd lang geleden verricht door Dr. Tromp de Haas. Ziehiernbsp;de door hem gevonden cijfers, berekend op watervrije stof.
Asch.
Totaal
stikstof.
2.12
Ruw
eiwit.
13.25
Zuiver 1 Verteerbaar eiwit. ! ruw eiwit.
Ruw
vet.
1.8
Stikstof-
vrij
extract.
40.5
Ruw
vezel.
34.3
12.2 I 8.56
Deze cijfers werden later door Dr. Dekker overgenomen. Men ziet, dat de plant een hoog eiwitgehalte heeft.nbsp;Voederwaarde.
Vreemd is het, dat men over t algemeen op Java zoo weinig met het gras is ingenomen. Vee, dat het gras voor
1) nbsp;nbsp;nbsp;Dit heb ik niet kunnen raadplegen.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Onder den onjuisten naam van Paspalum vaginatum.
472
t eerst krijgt, versmaadt tiet. Maar dat doet het ook dikwijls met andere goede grassen, dat ligt niet aan t gras, maar aan de Lucuisclie neigingen der huisdieren. Want,nbsp;als ze door honger gedwongen, aan t gras beginnen,nbsp;bekomt het hun goed. En zijn ze er eenmaal aan gewend,nbsp;dan wordt het zonder bezwaar genuttigd en blijkt het,nbsp;in overeenstemming met de analyse, een voedzaam grasnbsp;te zijn. Het vee van den botaiiischen tuin te Buitenzorgnbsp;krijgt bijna geen ander gras dan dit. Zeer gunstig denktnbsp;men er in Amerika over; Cattle are very fond of it,nbsp;by all kinds of stock it is eaten with avidity. Hetnbsp;rundvee is er op verzot, alle huisdieren vallen er gretignbsp;op aan. Het is een uitmuntend gras, dat tegen afgrazennbsp;en vertrappen bestand is. Als er onder onze lezers zijn,nbsp;die ondervinding met dit gras hebben opgedaan, dan houdnbsp;ik me voor mededeeling aanbevolen. Maar gaarne ontvingnbsp;ik tevens een bewijsexemplaar.
Eischen, die het gras aan bodem en klimaat stelt.
Het gras gedijt vooral op zonnige of zeer licht beschaduwde, tevens vochtige plaatsen. Op te zwaar beschaduwd terreinnbsp;groeit het wel, maar vormt geen dicht tapijt. Het houdtnbsp;van vochtigheid; dit zal wel een der oorzaken zijn, datnbsp;het in Buitenzorg zoo algemeen is. Het groeit even goednbsp;op harden grond als op lossen, gedijt uitmuntend langsnbsp;wegen, op sawahdijkjes en aan waterkanten. Onder heggennbsp;en paggers schiet het dikwijls tamelijk hoog op; dit zalnbsp;wel voor een deel zijn oorzaak vinden in het feit, datnbsp;grassnijders en vee hef daar moeielijk bereiken kunnen.nbsp;Voor vorst is het gevoelig, doch dat is voor Java geennbsp;bezwaar.
Cultuur.
Opzettelijk voor veevoeder gecultiveerd wordt dit gras bij mijn weten nergens. Wie spoedig een grof gazon hebbennbsp;wil, kan het zaaien of, beter nog, de kruipende stengelsnbsp;in stukken van 10 a 20 c.M snijden en die uitplanten. In
-ocr page 551-473
korten tijd overkruipen nieuw gevormde stengels den ge-Iieelen grond en heeft men een uniform grasveld. Maar grof. Voor een fijn gazon doet men beter, Cynodon dactylonnbsp;of Sporobolus diander te nemen-
Opbrengst.
Cijfers over de opbrengst bestaan bij mijn weten niet. Wel blijkt uit de Amerikaansche litteratuur, dat bemestingnbsp;de opbrengst verhoogt. Om dat te weten, heeft men echternbsp;geen vreemde literatuur noodig. Het gras wordt in Amerikanbsp;niet gemaaid, doch alleen afgeweid. In Buitenzorg, waarnbsp;velen, helaas, een kaalgeschoren gazon nog mooi vinden,nbsp;zijn de maaiers eeuwig met de zeis in de weer.
Ziekten en plagen.
Sprinkhanen vreten groote gaten in de bladeren.
Overgedrukt uit Teysniannia aft. 5 en 6, 1913.
(Wordt vervolgd.)
DOOR
Een toestel voor castratie van onze manlijke huisdieren te construeeren heeft reeds menig veearts en veeteelt prak-ticus bezig gehouden. Ik behoef slechts te noemen hetnbsp;houten kloptoestel van den veearts Vrijburg, de ijzerennbsp;kloptoestellen uitgedacht door de veeartsen Penning, t Hoen,nbsp;SoHNS en het toestel van den regent van Paso^roean
-ocr page 552-474
Deze alle heb ik gebruikt behalve dat van Sohns, dat ik alleen van aanzien ken.
Het toestel van Penning, gebruikte ik in Djokjakarta (1910) en door het geregeld defect raken, bleek het zeernbsp;onpractisch voor castraties in het groot, te meer daar mennbsp;dikwijls op grooten afstand van een reparateur is.
Het toestel van t Hoen wordt thans steeds door mij gebruikt en is door zijn soliditeit een zeer practisch instrument, dat bovendien op mijn standplaats gefabriceerd wordt (Firma Jansz). Verwonding van de huid is echter dikwijlsnbsp;onvermijdelijk.
Het toestel van den regent van Pasoeroean berust ook op het principe van kneuzing van de zaadstreng, echter nietnbsp;door slaan maar door druk middels een hefboom. Het isnbsp;echter te zwak geconstrueerd.
Door den veearts P. Zijp te Madioen is nu een toestel uitgedacht, een combinatie feitelijk van het toestel van Sohnsnbsp;en van Pasoeroean, dat een zeer gelukkige vinding magnbsp;heeten.
Nevengaande afbeelding geeft duidelijk het geheele toestel weer op /4 van de natuurlijke afmetingen. De 2 armen A en B zijn verbonden door een scharnier, C, waardoornbsp;het mogelijk is het scrotum er door te halen zonder denbsp;armen een geheel rechten hoek te doen maken, terwijlnbsp;bovendien de gelegenheid bestaat de huid glad te strijken en de testikels beide te fixeeren (bij een enkel gewricht zou alleen de dichtst bijgelegen testikel gefixeerdnbsp;worden).
De drukplaatsen der armen zijn omhuld met geitenleder en liggen 1 m.M. van elkaar verwijderd, wanneer hetnbsp;toestel door hefboom D is aangedrukt. Het dubbele gewricht C wordt door de losse metalen huls E, zoodra denbsp;balzak tussclien de armen is opgenomen, omgeven en daardoor buiten werking gesteld. Nu wordt de losse hefboomnbsp;D aangelegd en met een krachtigen druk met de hand 90
-ocr page 553- -ocr page 554- -ocr page 555-475
naar beneden bewogen. De hefboom staat nu in rust en huid en zaadstreng worden zoo samen gedrukt, dat denbsp;gewensclite kneuzing wordt verkregen. Het is mijn inziensnbsp;voldoende de druk gedurende een halve minuut te conti-nueeren. Daarna wordt de hefboom weer naar boven bewogen,nbsp;de huls door een paar korte tikken losgeslagen en erafnbsp;genomen (ik doe het door met den haak van den hefboomnbsp;aan het oog van de huls te trekken of, als deze zeer vastnbsp;zit, door er even een paar tikken tegen te geven) en hetnbsp;dier is gecastreerd! Het toestel is bruikbaar voor allenbsp;huisdieren, groot en klein. Z kort kan de zaadstrengnbsp;niet zijn, of men kan het dier castreeren; zoo heb ik hetnbsp;gebruikt voor lammeren van zes weken. Voor groote, zwaarnbsp;ontwikkelde stieren is voor het neerdrukken van den hefboomnbsp;groote kracht noodig. Diegene, die deze kracht niet kan ofnbsp;niet wenscht te ontwikkelen, neme den hefboom zwaarder ennbsp;langer. Het toestel van P. Zijp heeft de volgende voordeelen:nbsp;1. dat het solide is;
2. dat het voor alle dieren gebruikt kan worden, zonder dat een kleiner of zwaarder model vereischt wordt.nbsp;3. dat het nooit de huid verwondt, slechts beiderzijdsnbsp;intentief kneust, zoodat het niet of ten deele gelukkennbsp;van de castratie niet voorkomt;
4. dat het de castratie voor een ieder, zoowel in betoog van den veebezitter als van den buitenstaander, eennbsp;veel humanere operatie doet zijn;
5. dat de castreerders er gaarne mede werken;
6. dat het goedkoop is aan te maken.
Thans wordt het voor den prijs van 15. gemaakt door een smid te Magetan; voor bestelling verleentnbsp;collega Zijp te Madioen gaarne zijne bemiddeling.nbsp;Zoowel voor Indi als voor Europa kan ik liet toestel zeer aanbevelen.
Magelang, Augustus 1913
-ocr page 556-Recherches sur la lymphangite pizootique en Algrie.
J. Bridr, L. Nqre en Q. Trouette deeleii in de An-nales de l/nstitut Pasteur, Tome 26 No 9, mede, dat zij onderzoekingen hebben ingesteld omtrent de saccliaromy-cosis in Algeri, welke ten doel hadden het ophelderennbsp;van de aetiologie en pathogenese der ziekte, het vaststellen van de natuur van het specifieke agens en het vindennbsp;van een doeltreffende behandeling.
Volgens hen komt de epizotische lymphangitis in Algeri in uitgebreide mate voor, voornamelijk in de kustlanden. De ziekte wordt dikwijls bij het paard, minder frequent bij het muildier gezien, terwijl schrijvers nooit gevallen bij den ezel en bij het rund hebben waargenomen.
Aan de hand van uitvoerige besprekingen omtrent de symptomen, het verloop, de prognose en de pathologische anatomie van het lijden, komen de auteurs tot de conclusie, dat de cryptococcus farciminosus geen parasiet is van denbsp;leucocyten, gelijk enkelen, o. a. Ducloux, beweerd hebben,nbsp;doch dat de aanwezigheid ervan in de witte bloedlichaampjes niets is dan een phenomeen van phagocytose, terwijlnbsp;zij verder veronderstellen, dat diegenen, welke van dennbsp;cryptococcus een parasiet van de leucocyten hebben gemaakt,nbsp;gewerkt hebben met materiaal uit gerijpte abscessen, waarin een actieve phagocytose bestond en tot geheel anderenbsp;conclusies zouden zijn gekomen, indien zij jonge laesiesnbsp;van een uitgesneden lymphstreng hadden bestudeerd.
Uitvoerig is dat gedeelte van het artikel, wat handelt over de parasiet en haar natuur. Het volgende zij emit geciteerd:
Bekend is, dat de cryptococcus farciminosus, welke in 1873 door Rivolta werd ontdekt, later steeds werd teruggevonden
-ocr page 557-door de verschillende onderzoekers, die zich met de studie van de epizotische lymphangitis hebben beziggehouden,nbsp;en algemeen als het specifieke agens van de ziekte werdnbsp;beschouwd. Daarentegen is er voortdurend twist geweestnbsp;over de natuur van de parasiet: nu eens beschouwde men haarnbsp;als een coccidium (Canalis), dan weer als een sporozonnbsp;(Galli, Valerio) of ais een blastomyceet (Fermi en Arusch,nbsp;Nocard, Tokishige, Marcone, Sanfelice e.a)
Deze laatste opinie werd algemeen gehuldigd, totdat Gasperini er in 1908 weer een coccidium van maakte, dienbsp;hij Lymphosporidium equi noemde. Vervolgens brachtnbsp;Ducloux, die den cryptococcus als een parasiet van denbsp;leucocyten beschouwde, haar onder de Leishmaniae ondernbsp;den naam van Leucocytozon piroplasmoides.
Het gevolg van dit meeningsverschil is geweest, dat de onderzoekers zich in twee kampen hebben verdeeld: de eenenbsp;groep is in de parasiet van RivOLTA een blastomyceet blijvennbsp;zien, de andere hangt meer de iden van Gasperini ofnbsp;Ducloux aan en maakt er een protozo van.
Het spreekt vanzelf, dat deze kwestie een stap nader tot haar beslissing zou kunnen gebracht worden, iiidien denbsp;parasiet constant te cultiveeren ware. Volgens de literatuurnbsp;is zulks slechts aan enkelen (Marcone, Tokishige en Sanfelice) mogen gelukken; vele andere kweekproeven vielennbsp;negatief uit, ook die van Bridr, NGRE enTROUETTE.
Met alle respect voor de positieve resultaten van enkele hunner voorgangers, geven deze laatsten de mogelijkheidnbsp;aan, dat de cryptococcus alleen onder bepaalde omstandigheden, die tot nu toe niet zijn opgehelderd, cultivabel is.
Door het negatieve resultaat van hun cultuur-experimen-ten kwamen zij op het denkbeeld door middel van de methode der complementbinding te trachten nader tot een oplossing omtrent de natuur van de parasiet te komen.
Als resultaat van dit onderzoek kwamen zij tot de volgende conclusies:
-ocr page 558-tl. Het serum van paarden, lijdende aan epizotische lymphangitis bevat een amboceptor.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Deze amboceptor ontplooit zijn werking zoowel tegenover een gistcel als tegenover de specifieke parasiet.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Een andere microbe, als bacillus coli, wordt niet gesensibiliseerd door het serum van een paard lijdende aannbsp;epizotische lymphangitis.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Noch de cryptococcus farciminosus, noch een gistcelnbsp;worden gesensibiliseerd door een anti-bacterieel serum alsnbsp;b.v. anti-pestseruni.
5. nbsp;nbsp;nbsp;De amboceptor van een dier voorbehandeld met bier-gist is niet specifiek voor die speciale gistsoort; zij ontplooitnbsp;evengoed haar werking tegenover andere gistsoorten (rijst-gist e. a).
6. nbsp;nbsp;nbsp;Een anti-gistseriim bindt het complement zoowel bijnbsp;aanwezigheid van de parasiet der epizotische lymphangitisnbsp;als bij aanwezigheid van een gistsoort, onverschillig welke.
7. nbsp;nbsp;nbsp;De amboceptor van het serum van een paard, lijdendenbsp;aan epizotische lymphangitis, ontplooit zijn werking nietnbsp;bij aanwezigheid van protozoa fals Leishmania infantumnbsp;en Trypanosoma vespertilionis) als antigeen.
Omdat dus ten eerste het serum van een paard lijdende aan epizotische lymphangitis het complement bindt zoowelnbsp;bij aanwezigheid van gistcellen als van den cryptococcusnbsp;farciminosus en dit serum het complement niet bindt bijnbsp;aanwezigheid van andere microben of protozoa, verder eennbsp;antigistserum het complement niet alleen bindt, indien denbsp;gistsoort, welke heeft gediend ter bereiding van het serumnbsp;als antigeen wordt gebruikt, doch ook indien andere gistsoorten of de parasiet van de epizotische lymphangitisnbsp;daartoe worden gebezigd, concludeeren de schrijvers, dat;nbsp;te srum danimal a lymphangite pizootique se comportenbsp;comme un antilevure et te parasite de la lymphangitenbsp;pizootique comme une levnre, door welke feiten volgensnbsp;hen de hypothese, dat de parasiet der epizotische lym-
-ocr page 559-479
pliangitis tof de blastomyceten moet worden gerekend, zoo niet bewezen, dan toch in ieder geval zeer waarschijnlijknbsp;gemaakt wordt.
Wat betreft de aetiologie van het lijden, zoo blijken de schrijvers het niet eens te zijn met Thiroux en Teppaz,nbsp;welke beweerd hebben, dat stekende insecten en wel speciaal muskieten de ziekte door hun steek van het eene opnbsp;het andere dier zouden kunnen overbrengen; zij stellen ertegenover hun opinie, dat steeds een voorafbestaande laesienbsp;als porte dntre voor de smetstof dienst doet en dat insecten b.v. vliegen, die met besmetle plaatsen in aanrakingnbsp;geweest zijn, wel de ziekte van het eene op het anderenbsp;individu kunnen overbrengen, doch dat die rol evengoednbsp;door besmette deelen van het harnachement kan wordennbsp;gespeeld.
Aan de hand der bevindingen bij een 50-tal dieren komen de schrijvers met betrekking tot een therapie van het lijdennbsp;tot de conclusie, dat als de aangetaste lymphstreng goednbsp;gelimiteerd is en gelegen in een streek, waar het verwijderennbsp;der zieke deelen zonder groote bezwaren kan geschieden,nbsp;het chirurgisch ingrijpen immer te prefereeren is, terwijlnbsp;daarentegen de intraveneuze injectie van 606 aangewezennbsp;is, als de laesies zeer uitgebreid en inoperabel zijn of wel,nbsp;indien de aandoening van recenten datum is en behandeldnbsp;kan worden, zonder dat het paard van den arbeid moetnbsp;worden uitgesloten. Verder geven zij aan, dat het in sommige gevallen zijn voordeel kan hebben om beide methodennbsp;te combineeren: het uitsnijden van aangetaste deelen, dienbsp;gemakkelijk te verwijderen zijn en het voortzetten der behandeling met een injectie van 606.
Ten slotte worden eenige experimenten op prophylactisch gebied medegedeeld.
Op een stal van 100 paarden onder welke 10 paarden lijdende waren aan saccharomycosis, ontving de helft vannbsp;de' gezonde dieren een injectie van een gistcultuur, terwijl
-ocr page 560-480
de overblijvende gezonde dieren ter controle niet werden ingespoten. Na drie weken waren drie nieuwe gevallennbsp;van de ziekte opgetreden onder de contrle-paarden, terwijlnbsp;de ingespoten dieren alle gezond Waren gebleven.
Door afsluiten van het artikel wordt de verdere afloop van deze iinmunisatie-experiinenten helaas niet medegedeeld.
Bubberman.
Traitement de la lymphangite pizootique par Ie neosalvarsan.
Enkele minder goede resultaten bij de behandeling van epizotische lymphangitis door middel van 606 en denbsp;langdurige en delicate bereiding van de in te spuiten soluties, deden M. E. Hudemer uitzien naar een arsenicumver-binding die een beter resultaat zou geven en gemakkelijkernbsp;door de practici zou zijn te bereiden.
Aan deze beide eischen bleek het neosalvarsan te voldoen. Omtrent de wijze van aanwending geeft Houdemer het volgende aan:
Het middel kan intramusculair of intraveneus worden aangewend, doch de laatstgetioemde methode is te preferee-ren boven de pijnlijke intramusculaire. De dosis is 1,5nbsp;gram per keer, terwijl de oplossing moet worden klaargemaakt met gedestilleerd water, dat gesteriliseerd en daarnanbsp;afgekoeld is, in een verhouding van 1,5 gram neosalvarsannbsp;op 250 c.M water. De solutie moet altijd versch bereidnbsp;worden en onmiddellijk na de bereiding worden gebruikt.
Het aantal der injecties hangt af van het dier en vooral van de hevigheid der aandoening. Een enkele dosis van 1,5nbsp;gram kan genezing teweeg brengen, doch in het meerendeelnbsp;der gevallen is het noodig twee injecties te geven met eennbsp;tusschentijd van twee tot vier weken.
Omtrent het therapeutisch effect deelt de schrijver mede, dat neosalvarsan door het organisme goed wordt verdragen;nbsp;algemeene symptomen als gebrek aan eetlust e. a. nam hij
-ocr page 561-481
ill de door hem onderzochte gevallen niet waar; sleclits twee keer zag hij transpireeren aan de schouders optreden.
Vanaf de eerste injectie gaat volgens lieni het progressief karakter van het lijden verloren, terwijl het macroscopisch aanzien van den pus zich wijzigt, doordat deze meer vloeibaar wordt.
Verder geeft hij aan, dat men den loop van het proces kan bespoedigen door bovendien de abscessen te pungeerennbsp;en de ulcereuze plaatsen met antiseptische middelen te behandelen. Grijpt men niet chirurgisch in, dan zullen de knobbels der aangetaste lymphstrengen indureeren en slechtsnbsp;langzaam resorbeeren, terwijl in het tegenovergestelde gevalnbsp;de geopende abscessen zich vlug sluiten na de ontlastingnbsp;van den etter.
Aan het eind van het artikel is een tabel afgedrukt van de verkregen resultaten bij 7 artillerie-paarden in Algerinbsp;die alle in flinke mate aan de ziekte leden. Daaruit blijkt,nbsp;dat hetzij na n, hetzij na twee injecties van neosalvarsannbsp;in 6 van de 7 gevallen absolute genezing optrad. He 7denbsp;paard vertoonde bij het afsluiten van het artikel nog slechtsnbsp;een klein absces aan een der ledematen.
Ten slotte legt de schrijver er den nadruk op dat, wil men genezing verkrijgen, het noodig is de patinten in behandeling te nemen, vr dat de aandoening zich gegeneraliseerd heeft, daar anders de behandeling wel eens zounbsp;kunnen falen.
Revue gnrale de la mdeclne vtrinaire. Tom 21 No. 241.
Bubberman.
liuidsarcosporidiose bij een koe.
Besnoit en Robin hebben bij een koe een chronische verruceuse dermatitis waargenomen door protozoa veroorzaakt. Aan de achterste extremiteiten is van af de kroonnbsp;tot halverwege het been de huid van haren beroofd, rood,nbsp;verdikt, met van hazelnoot- tot duivenei-groote knobbels
-ocr page 562-482
bedekt, onregelmatig verspreid of bijwijlen als dwars ver* loopende strengen zich voordoend.
Het lijden komt vooral tot uiting aan den buiten achterkant der pijpen en kogels, oploopend tot aan den buitenkantnbsp;van den sprong. Enkele knobbels ziet men aan den bin*nbsp;nenkant van het been en in de nierstreek.
De voorbeenen zijn op dezelfde wijze aangedaan tot aai den onderarm. Verder vindt men de pathologisch-anatomischenbsp;veranderingen aan het kossem, den uier en de tepels. Opnbsp;het hoofd in de omgeving van de neusgaten, op den neusrugnbsp;en op de hoogte der oogleden, ziet men soms eveneensnbsp;verruceuse veranderingen.
Het histiologisch onderzoek geeft het volgende;
Bij kleine vergrooting ziet men, dat de laesies zich bijna uitsluitend tot de huid bepalen. Men vindt er een grootenbsp;hoeveelheid parasieten in, rond of meer ovaal van vorm,nbsp;omsloten door een betrekkelijk dikke membraan en met eennbsp;fijn gegranuleerden inhoud. Bij sterke vergrooting bemerktnbsp;men in de membraan 2 lagen, de buitenste van meer fi-brillairen, de binnenste van plasmatischen aard; de inwendigenbsp;massa blijkt dan te bestaan uit een groot aantal sporennbsp;van verschillenden vorm. In het centrum zijn zij afgerond ofnbsp;polygonaal, terwijl ze aan de periferie meer den sikkelvormnbsp;hebben.
Pogingen om het lijden experimenteel bij runderen of kleine proefdieren te verwekken zijn niet gelukt.
Extracten van de parasieten bij konijnen ingespoten, toonden zich toxisch. Volgens Marotel, die de parasietnbsp;nog nader schijnt te hebben bestudeerd, is de buitenstenbsp;kapsel een product van den gastheer, terwijl het feit, datnbsp;het inwendige niet in vakjes is verdeeld, deze sarcosporidinnbsp;van de gewone onderscheidt. Men stelt voor de parasietnbsp;Besnoita besnoiti te doopen.
{Ree. de md. vt. 1913 No. 9.)
483
Ueber ein Verfahren zur unmittelbaren Ziichtung van Tuberkelbacillen aus menschlichennbsp;und tierischen Organen.
K. R. Wedensky geeft een methode aan om tuberkelbacillen snel te kunnen cultiveeren en daarbij de anders vaak zoo noodige caviapassages te vermijden.
Als voedingsbodem wordt aanbevolen vleesclibouillon met 5 /o glycerine in Erlenmeyer sche kolfjes.
Van de wetenschap dat t.b.c.bacillen het best aan de oppervlakte groeien, wordt hier gebruik gemaakt.
Een 20 c.M. lange zijden draad wordt aan een einde voorzien van een Miechelsche serrefine; dit geheel wordtnbsp;in een glazen buisje of in perkament papier gewikkeldnbsp;een half uur bij 120 C. in de autoklaaf gesteriliseerd.
Onder strenge asepsis of antisepsis wordt uit het te onderzoeken materiaal een stukje van 0,5 1 c.M. genomen, dat in de serrefine bevestigd wordt, en nu laat men het stukje aan het draadje in de Erlenmeyersche kolf zoonbsp;diep zakken, dat het voor '/s tot de helft in de bouillon hangt.
De kolf wordt dan door de watteprop, die tevens het draadje fixeert, gesloten. Verontreiniging is opgetreden,nbsp;wanneer binnen 3 dagen troebeling van de bouillon plaatsnbsp;heeft, blijft ze gedurende en na dien termijn helder, dannbsp;is de handeling naar behooren geschied.
Na 1 a 2 weken ziet men het eenste begin van groei optreden.
Dikwijls vallen er kleine deeltjes van het stukje af, die dan op den bodem aanleiding geven tot de vorming vannbsp;kolonin, terwijl oppervlaktegroei uitblijft. Omschuddennbsp;van de cultuur bevordert den groei in de diepte. Door innbsp;zoon geval het stukje materiaal op den bodem te laten zakken en het gedurende 3 dagen in die houding te doen volharden, kan men, als het daarna weer wordt opgetrokken
-ocr page 564-484
eii ill zijn oorspronkelijkeii stand teruggebraclit, oppervlak-tegroei verkrijgen. Schrijver zegt hiermede goede resultaten, ook met van sectie afkomstig materiaal te liebben verkregen.nbsp;Betwijfeld mag echter worden of dit in Indi, waar reedsnbsp;zoo spoedig na den dood verontreiniging optreedt, ooknbsp;het geval zal zijn.
De methode zelf zou ni.i. kunnen worden vereenvoudigd door in plaats van een zijden draad serrefine een metalen draadje te nemen, dat men aan een zijde haakvormignbsp;ombiiigt om aan die haak het stukje materiaal te slaan.nbsp;Uitgloeien van de draad steriliseert snel en goed. Uit hetnbsp;beweren van schrijver, dat soms bodemgroei optreedt, terwijl oppervlaktegroei uitblijft, zou zijn te concludeeren, datnbsp;men zon kunnen volstaan met eenvoudig het te onderzoekennbsp;materiaal in een dunne laag bouillon te laten vallen en dannbsp;onder periodiek omschudden den groei af te wachten.
{Centralblatt. f. Boet. 15 Marz 1913).
SM.
Schistosomiiin turkestanicum nov. sp., ein neuer Parasit des Rindes ausnbsp;Russisch-Furkestan.
K. I. Skzjabin bericht in het Zeitschrift fr Infections-krankheiten, parasitaire krankheiten ii. Hygine der Haustiere, Bd. 13. Heft 7. de vondst van een nieuwe, door hem innbsp;Turkestan bij runderen waargenomen Bilharzia-soort. Hijnbsp;voegt dus bij de drie reeds bij het rund bekende specis:nbsp;Sch. bovis, Sch. bomfordi en Sch. spindalis nog de Sch.nbsp;turkestanicum.
De wormen werden het eerst opgemerkt aan het slachthuis te Auli-Ata in het gebied van de Syr-Darja. S. trof ze aan in de vertakkingen van de poortader alsnbsp;witte, zeer beweeglijke, contractiel langs den vaatwandnbsp;voortkruipende en daarbij een rozenkransvormige gedaantenbsp;aannemende wormpjes. Het aantal mannetjes was overheer-
-ocr page 565-485
scliend, vrije wijfjes zag men niet, alle waren ze in de buikslenf van het mannetje opgenomen. Celibatairs komennbsp;ongeveer vier maal zooveel voor als gehuwden. De sikkelvorm is onder de mannetjes de meest voorkomende; denbsp;lengte varieert tusschen 4,2 en 8 m.M. de breedte tus-schen 0,34 en 0,476 m.M. Ze bezitten een mondzuignapnbsp;en een buikzuignap, de eerste geeft toegang tot de oesophagus, die zich voortzet in een dubbelen darm, waarvan denbsp;beide schenkels zich weer vereenigen om blind te eindigen.nbsp;Achter den buikzuignap, tusschen de twee darmtakken liggennbsp;de testikels, die bestaan uit een 80-tal blaasjes, iets datnbsp;voor deze soort karakteristiek is. De porus genitalis isnbsp;gelegen vlak achter den buikzuignap; de zijlappen gelijkennbsp;het meest op die van B. haematobium.
De wijfjes zijn, wat voor dezen worm bijzonder kenmerkend is, kleiner dan de mannetjes. De lengte varieert tusschen 3,4 en 5,5 m.M., de grootste breedte is 0,102 m.M. Hetnbsp;licliaam der wijfjes is lang, dun en rond, als dat van eennbsp;nematode; mond- eii buikzuignap liggen dicht achter elkaar.nbsp;Tusschen beide in ligt de oesophagus, die zich voor dennbsp;buikzuignap in de twee darmtakken splitst, waartusschennbsp;de genitaalorganen worden opgenomen. Die twee takkennbsp;vereenigen zich weer en loopen dan als een gemeenschappelijk kanaal tot achter in het lichaam om daar blind tenbsp;eindigen. De lengte van het enkelvoudige daringedeelte isnbsp;karakteristiek. Aan weerszijden van dit gedeelte van hetnbsp;darmkanaal liggen de typisch ovale dooierklieren. De hieruitnbsp;ontstane dooiergang slingert zicli naast het ovarium tusschennbsp;beide darmlissen naar voren, om met het oviduct in het otypnbsp;uit te monden. Het ovarium is worstvormig en verdikt zichnbsp;naar achteren toe; uit dit verdikte gedeelte gaat het oviduct als een gekronkelde buis naar voren. Het otyp gaatnbsp;naar voren over in den uterus, die in de nabijheid vannbsp;den buikzuignap uitmondt.
In den uterus vindt men, evenals bij bijna alle andere
-ocr page 566-soorten, nooit meer dan n ei. Dat ei is ovaal met aan iedere pool een uitlooper en is voor deze soort specifiek.nbsp;De eene uitlooper heeft den vorm van een slanken doorn,nbsp;de andere lijkt meer op een aan de basis ingesnoerd aanhangsel.
Volgens S. zijn als hoofdkenmerken te beschouwen:
1, dat de mannetjes grooter zijn dan de wijfjes;
2, dat het aantal testikels grooter* is dan bij een der andere soorten;
3,
4.
dat de ei vorm voor de soort specifiek is; dat de maten der eieren met die van de andere verschillen.
Het origineel wordt nog verduidelijkt door goede tee-keningen.
Sm.
Bij ordonnantie van 2 October 1913 (Staatsblad No. 598) is bepaald :
Ten eerste: Het bij de ordonnantie van 13 Augustus 1912 (Staatsblad No. 4321 vastgesteld Reglement op het Veeartsenijkundig Staatstoezicht en de Veeartsenijkundige Politie in Nederlandsch-Indi (') wordt gewijzigd en aangevuld als volgt:
I. nbsp;nbsp;nbsp;Het tweede lid van artikel 4 wordt gelezen:
(2) Het bepaalde bij de vorige alinea is niet van toepassing ten aanzien van de haven Sabang(Atjeh en Onderhoorigheden). Eveneensnbsp;is het niet van toepassing op oorlogsschepen, die geen ander veenbsp;aan boord hebben dan slachtvee, bestemd voor scheepsgebruik, mitsnbsp;door een aan boord zijnd geneesheer aan de autoriteit, die over denbsp;haven of reede het rechtstreeksch gezag uitoefent, wordt verklaard, datnbsp;de aan boord aanwezige dieren vrij van besmettelijke ziekte zijn.
II. nbsp;nbsp;nbsp;Aan artikel 7 worden de volgende twee leden toegevoegd:
(4) Vee, afkomstig van binneti Nederlandsch-Indi, dat vr de in-
(1) Optfenomen op bUdk. 505 van deel 24.
-ocr page 567-scheping door een deskundige gekeurd is, doch tegelijk vervoerd wordt met dieren, die vr de inscheping niet aan zoodanige keuring zijnnbsp;onderworpen, wordt voor de toepassing dezer ordonnantie met laatstnbsp;bedoeld vee gelijkgesteld.
(5) Vee, dat voor gebruik aan boord wordt medegenomen, mag slechts worden ingescheept op plaatsen, waar een deskundige gevestigd is of die daarmede zijn gelijkgesteld en nadat het door den betrokken deskundige gekeurd en gezond bevonden is.
III. nbsp;nbsp;nbsp;In artikel 9 wordt
a. nbsp;nbsp;nbsp;het eerste lid gelezen :
(1) Behoudens het bepaalde bij de 2e, 3e en 4e alinea van dit artikel moet vee vr de ontscheping door den betrokken deskundigenbsp;worden gekeurd.
b. nbsp;nbsp;nbsp;tusschen het derde en het vierde lid een nieuw lid ingevoegd,nbsp;luidende:
(4) Bij ontstentenis, afwezen of verhindering van den in alinea (1) bedoelden deskundige wordt vergunning tot ontscheping gegevennbsp;door den in de 2e alinea van artikel 11 onder letter b bedoeldennbsp;ambtenaar.
c. nbsp;nbsp;nbsp;het vierde en het vijfde lid genummerd (5) en (6.
IV. nbsp;nbsp;nbsp;Artikel 11 wordt gelezen:
(1) Met betrekking tot het in te voeren vee moeten worden overgelegd :
a. voor alle vee dat ter plaatse van ontscheping aan keuring is onderworpen :
Ie. eene schriftelijke verklaring van het Hoofd van plaatselijk bestuur ter plaatse, waar de ontscheping moet geschieden, waaruit blijkt, dat te zijnen genoege door den invoerder de noodigenbsp;waarborgen zijn verstrekt, dat de eventueel voor te schrijvennbsp;quarantaine-maatregelen met betrekking tot het door hem in tenbsp;voeren vee naar behooren kunnen worden ten uitvoer gelegd.nbsp;Deze verklaring wordt niet vereischt voor plaatsen, waar reedsnbsp;van Qouvernementswege, quarantaineterreinen zijn aangewezen;nbsp;2e. eene door den gezagvoerder van het schip gewaarmerkte opgaaf gt;nbsp;vermeldende het aantal en de soort der vervoerde dieren, denbsp;plaatsen van in-en ontscheping en de mutaties, welke gedurendenbsp;de reis onder het vee hebben plaats gehad door geboorte, sterftenbsp;of andere oorzaken.
Bovendien moeten worden overgelegd: nbsp;nbsp;nbsp;'
b.
voor vee afkomstig van binnen Nederlandsch-lndi:
1. indien ter plaatse van inscheping een deskundige gevestigd is of die plaats gelijk is gesteld met plaatsen, waar een des-
-ocr page 568-kundige gevestigd is, dan wei indien alleen vee wordt toegelaten, dat bij de inscheping gekeurd en gezond en vrij van teken bevonden is: eeiie schtiftelijke verklaring van den metdennbsp;veeartsenijkundigen dienst in het betrokken ressort belastennbsp;deskundige of, bij ontstentenis, afwezen of verhindering vannbsp;dezen, van een anderen daarvoor aangewezen deskundige, vermeldende: den datum van inscheping, het aantal en de soortnbsp;der ingescheepte dieren, dat de dieren vr de inschepingnbsp;gekeurd en vrij van besniettelijke ziekte en teken bevondennbsp;zijn, en of op de plaats van inscheping en in de streek ofnbsp;streken van waar het vee afkomstig is al dan niet eene be-besmettelijke veeziekte voorkomt, waarvoor het gekeurde veenbsp;vatbaar is;
2. in andere dan de sub 1quot; bedoelde gevallen eene schriftelijke verklaring van den ter plaatse van inscheping met het dage-lijksch bestuur belasten Europeeschen ambtenaar, dan wel bijnbsp;ontstentenis van zoodanigen Europeeschen ambtenaar van dennbsp;te dier plaatse gezagvoerenden Inlandschen bestuursambtenaar,nbsp;vermeldende den datum van inscheping, het aantal en de soortnbsp;der ingescheepte dieren en dat, voor zoover hem bekend, nochnbsp;op die plaats, noch in de streek of streken van waar het veenbsp;afkomstig is, eene besmettelijke veeziekte heerscht.
De afgifte van bedoelde verklaringen geschiedt kosteloos. c. voor vee, afkomstig van buiten Nederlandsch-Indi, behalve Nederland:
eene schriftelijke verklaring van de plaatselijke autoriteit der streek, waaruit het vee afkomstig is, constateerende dat daarnbsp;geen liesmeltelijke veeziekte heerscht of gedurende de laatste drienbsp;maanden vr de inscheping geheerscht heeft, welke verklaringnbsp;ingeval ter plaatse, waar het vee wordt ingescheept, een Neder-landsch consulair ambtenaar aanwezig is, door dezen voor haarnbsp;inhoud moet zijn gewaarmerkt.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;De in de vorige alinea bedoelde bescheiden, voorzoover ver-eischt, moeten worden overhandigd:
a. nbsp;nbsp;nbsp;voor vee, dat aan boord wordt gekeurd aan den keurder,
b. nbsp;nbsp;nbsp;voor vee, waarvan de keuring na de ontscheping geschiedt of datnbsp;niet aan keuring onderworpen is, aan de autoriteit, die over denbsp;haven of reede het rechtstreeksch gezag uitoefent of bij ontstentenis van zulk eene autoriteit, aan den ter plaatse van ontschepingnbsp;gezagvoerenden Inlandschen bestuursambtenaar.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;Kunnen de in alinea 1 bedoelde bescheiden niet worden overgelegd of blijken deze niet in orde te zijn, dan mag op plaatsen, waar
-ocr page 569-een deskundige is gevestigd of die daarmede zijn gelijkgesteld, behoudens het bepaalde bij de volgende artikelen, tot ontscheping van het vee worden overgegaan, zullende ten aanzien daarvan worden gehandeld als in artikel 12, alinea 2, aangegeven, met dien verstandenbsp;dat de quarantaine-tijd ter beoordeeling van den keurder zooveel kannbsp;worden verkort als mogelijk zai blijken zonder gevaar van inslepingnbsp;van besmettelijke veeziekten. Op andere plaatsen is de ontschepingnbsp;van vee als bovenbedoeld verboden, behoudens dat in bijzondere gevallen door den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel vergunning tot ontscheping kan worden verleend onder zoodanige voorwaarden als hem geraden zullen voorkomen.
V. nbsp;nbsp;nbsp;In artikel 12, eerste lid. sub c, wordt in plaats van artikel II,nbsp;alinea 1, sub c gelezen artikel 11 alinea 1, sub a.
VI. nbsp;nbsp;nbsp;Het eerste lid van artikel 17 wordt gelezen;
(1) Op van Qouvernementswege aangewezen quarantaine terreinen mogen vanwege den invoerder, op zijn kosten, stallen of kralen worden opgericht, mits bij de bepaling van de plaats de aanwijzingennbsp;van den betrokken deskundige worden gevolgd.
VII. nbsp;nbsp;nbsp;In artikel 32 wordt het gedeelte van het bepaalde sub sub Ienbsp;voorafgaande aan het woord invoer gelezen:
met gevangenisstraf of ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon, naar gelang van den landaard van dennbsp;schuldige, van zes dagen tot drie maanden, of met een geldboetenbsp;van 100.(n honderd gulden) tot 500.(vijf honderd gulden).
VIII. nbsp;nbsp;nbsp;Het tweede lid van artikel 33 wordt gelezen ;
(2) In beslag genomen levende dieren worden, in afwachting van de rechterlijke uitspraak, in quarantaine gesteld, tenzij zij naar hetnbsp;oordeel van den betrokken deskundige gevaar voor besmettiiig opleveren. Zoodanige dieren, alsmede In beslag genomen zaken, welkenbsp;aan bederf onderhevig zijn of gevaar voor besmetting opleveren ennbsp;deswege niet voor bewaring geschikt zijn, worden na te zijn gewaardeerd op de wijze in artikel 28 dezer ordonnantie vermeld, op lastnbsp;van het Hoofd van plaatselijk bestuur dadelijk afgemaakt, vernietigdnbsp;of onschadelijk gemaakt. In geval van vrijspraak of ontslag vannbsp;rechtsvervolging wordt de bij de waardeeriug vastgestelde waardenbsp;aan den eigenaar van de afgemaakte dieren of vernietigde zaken uitgekeerd. Ten aanzien van deze uitkeering is van toepassing helnbsp;bepaalde bij alinea 7 van artikel 28.
Ten tweede: Deze ordonnantie treedt in werking voor Java en Madoera op den dertigsten en voor de bezittingen buiten Java ennbsp;Madoera op den zestigsten dag na hare afkondiging.
-ocr page 570-Alsnog bevorderd van het 1ste naar het 2de studiejaar Raden Mas Jacobus Soejadi, terwijl het diploma van Inlandsch veeartsnbsp;nog is uitgereikt aan MAS SOETOMO.
Tot de 1ste klasse zijn toegelaten;
Moh. Idris; Mas Soedibjo; Raden Joh. Soerjono; Raden Soe-TARDJO; H. A. Warokka; A. F, Waworoentoe.
Benoemd tot veearts bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in Nederlandsch-Indi, Ch. Th. Q.H. DE WiLDE, van verlof uit Europanbsp;teruggekeerd, laatstelijk die betrekking bekleed hebbende, en belastnbsp;met den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in de afdeeling Soem-bawa (Res. Timor en onderhoorigheden), met standplaats Soembawanbsp;besar.
Nader verlengd met zes maanden de nonactiviteit van den militairen paardenarts der 2de klasse Dr. L.J. H. Stadhouder te Semarang.
Ter beschikking gesteld van den Qouverneur-Qeneraal om te worden benoemd tot veearts bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienstnbsp;de veearts W. Chr. A. Doeve te Utrecht (Resolutie van den Ministenbsp;van Kolonin van 16 Augustus 1913, afd. D, no. 61).
Tijdelijk toegevoegd aan den gonvernementsveearts te Weltevreden, teneinde te worden belast met werkzaamheden in het belang vannbsp;den burgelijken veeartsenijkundigen dienst in de residentie Bantamnbsp;en Lampongsche districten, met standplaats Serang, de gouverne-ments-veearts W. A. A. Roukens, tijdelijk werkzaam gesteld op hetnbsp;eiland Soembawa met standplaats Soembawa besar.
Overgeplaatst van Banjoe-Biroe naar Batavia de militaire paardenarts der 2de klasse F. H. Sardemann, van Salatiga naar Banjoe-Biroe de paardenarts der 2de klasse W. M. P. Pulle en van Batavia
-ocr page 571-Waar Salatiga de militaire paardenarts der 2de klasse Dr.J. C.Witjens.
Verlengd met zes maanden het buitenlandsch verlof van den militairen paardenarts der 1ste klasse DR. J. A. VAN DER LiNDE.
Ter beschikking gesteld van den Qouverneur-Generaal om benoemd te worden tot veearts bij den burgelijken veeartsenijkundigen dienstnbsp;de paardenarts der 1ste klasse J. C- Numans, te Milligen (Resolutienbsp;van den Minister van Kolonin van 27 September 1913 Afd. D.nbsp;No. 61).
Geslaagd te Utrecht voor het candidaatsexamen in de tandheelkunde de militaire paardenarts der 1ste klasse Dr. J. A. van DER Linde.
:icoT:7:^c/5Dgt;^D3tos:'^^^^quot;^nquot;rcoD:
'fDamp;:ftiSr3lt;Tgt;2Ult;Tgt;SrfOngt;ftifamp;3M}a3
'3sro.o^'^Q.3^o^^p3^ftgt;2sr3
2 3 - CfQ
cr D3 a: 3 3nbsp;p'crq
- ^ gt;. lt; o ?crQ 5* 3 ,nbsp;o rB
rtgt;
fu
ft-
Miltvuur.
^ 2.
co s3:
CO
O
to nbsp;nbsp;nbsp;to
05 ^ co CJlCJl nbsp;nbsp;nbsp;tonbsp;nbsp;nbsp;nbsp;co to-o ^ ^ ^ I 1 ^
OCOCOtOJi.CO nbsp;nbsp;nbsp;O)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tOO'^-'lCitOl 105
. 45 lt;gt;OtOO54:*QQ0a)C0C0gt;^CO-^C;nquot;^^
co 1 N5 I | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
lt;
re
DOOR
J. H. ZIJP.
Het gebruik maken van halfbloed dieren in de fokkerij wordt in Europa zoo weinig mogelijk gedaan. Opgrondnbsp;van de wetten der overerving maakt de eiscli, steeds denbsp;fokkerij te leiden in de richting naar een constant ras, hetnbsp;noodig niet dan bij gebrek aan volbloeds, of om redenennbsp;van pecuniairen aard, een halfbloed te gebruiken als va-derdier.
Deze wordt dan op het platte land gebruikt om den kleineren fokker in de gelegenheid te stellen afstammelingennbsp;te fokken met een marktwaarde, die slechts ternauwernoodnbsp;de kosten der opvoeding goed kan maken.
De fokkers van dieren met hoogere handelswaarde eischen een volbloed als vaderdier, de kooper op zijn beurt eischtnbsp;een stamboom als waarborg daarvan. Op Java, meer speciaal in enkele ressorten als Kedoe, Banjoemas, Se-marang e.a. is men sedert eenige jaren begonnen met denbsp;kruising van de Javaansche koe met den Bengaalschennbsp;(Mysore, Hissar, Ongole) stier en met zeer veel succes.nbsp;Door kruising met Bengaalsche stieren zijn uit onaanzienlijkenbsp;kleine Javaansche koeien kalveren geboren, die opgroeidennbsp;tot gebruiksdieren, waarvan men niet had durven droomen,nbsp;toen men met deze fokrichting begon. Met Krediet ben iknbsp;het volkomen eens, dat het Javaansche en het Bengaalschenbsp;rund onmogelijk zeer ver van elkaar kunnen staan; zij moetennbsp;betrekkelijk nauw verwant zijn! De eeuwenlange familieteeltnbsp;en de verwaarloozing van alles wat rationeele veeteelt eischt,nbsp;hebben het Javaansche rund gebracht tot wat het nu is.
-ocr page 574-44
Laat men zich echter niet voorstellen, dat door den import van ik heb thans het oog op mijn eigen ressort Kedoe nbsp;ruim 100 uitheemsche stieren de veestapel, althatis wat denbsp;jongere generatie betreft, veranderd is in halfbloeden. Verrenbsp;van dat. Toch is er steeds over gestreden of men bijnbsp;gebrek aan volbloed Beiigaalsche stieren, deze zou kunnennbsp;vervangen door halfbloeden.
Zijn er dan geen volbloed Javaansclie stieren? Vervul de plaats van dekstier, indien niet beschikt kan worden over een volbloed Bengaalsclien, door een volbloed Javaansche stier! is hetnbsp;advies van hoogerhand. Dit is echter niet mogelijk 1 Waren ernbsp;zelfs vroeger superieure Javaansche stieren genoeg geweest,nbsp;men zou evenals thans op M ad oe ra het ras in zich zelf verbeterd hebben. De goede Javaansche stier is bovendien nietnbsp;in staat om het verkmmerte ras nieuw leven in te blazen.nbsp;Voorbeelden hiervan kan men hier bij duizenden zien: denbsp;afstammelingen gelijken in lichaamsbouw meer op de moeder, er is maar weinig invloed merkbaar van den voor hetnbsp;oog sterkeren vader. Onder Javaansche stieren zal mennbsp;weinig merken van de in de Europeesche veeteelt zoo op dennbsp;voorgrond tredende raceurs.
Dieren met individual Potenz, men zoekt ze te vergeefs. Hoeveel bruikbare manlijke fokdieren had ik moeten vinden onder de afstammelingen van de honderden Javaansche dekstieren, gestationneerd in de residentie K e d o e onder den gouvernementsveearts Dr. t Hoen, en hoe is denbsp;oogst geweest? Zeer, zeer schraal. Uit dezen oogst zou iknbsp;geneigd zijn te concludeeren, dat het de hoogste tijd wasnbsp;met de kruising middels het Beiigaalsche ras te beginnen.nbsp;Het Javaansche ras is gaan behooren tot de herunternbsp;gekommene rassen.
Wij, gouvernementsveeartsen, in de ressorten als Kedoe belast zijnde met bestrijding van de bemettelijke veeziektennbsp;en met de verbetering van den veestapel, wij hebben weinig tijd en zijn zelden in de gelegenheid om goed om ons
-ocr page 575-495
heen te zien. Doch in streken, waar de tijd ons beter de gelegenheid geeft om te vragen en in engeren kring tenbsp;hooien en te zien, daar zal men van een groot aantal misgeboorten en monsters ervaren.
Toen ik nog in Djokjakarta was, vernam ik in een week tijds van drie gevallen van amelia anterior, waarvannbsp;ik er een als curiositeit zelf tijdelijk heb verpleegd. Allesnbsp;wijst op den ondergang van het Javaansche ras.
In bergstreken zal men gewezen kunnen worden op mooie, qua exterieur, soms zeer goede exemplaren van Javaanschenbsp;koeien en stieren. Deze dieren hebben van jongs af innbsp;geheel andere omstandigheden geleefd, hebben bij weinignbsp;beweging eii arbeidprestatie rijkelijk voedsel genoten. Welknbsp;gering percentage is dit echter van den geheelen veestapel!
Brengt deze dieren over naar andere streken met hetzelfde koele klimaat, maar armer aan voedsel en ziet ze drie maanden later!
Het is mij zelf meermalen overkomen, dat ik dacht eenige prachtige fokdieren te hebben verkregen. Ik stationneerdenbsp;ze, zag ze 3 maanden later terug en vroeg mij af: zijn datnbsp;dezelfde dieren? Heb ik die gekocht? De gebreken warennbsp;op den voorgrond getreden, nu het alles rondmakende vetnbsp;verdwenen was.
Het volbloed Bengaalsche vee heeft ons veel halfbloed stieren geleverd. Dr. Krediet spreekt van trage dekkersnbsp;met geringe bevruchtingscijfers (zie dit tijdschrift 1913,nbsp;aflevering III). Met zeer veel temperament uitgerust zijnnbsp;ze meestal niet. Hunne bevruchtingscijfers zijn echter bijzonder hoog; bijna alle gedekte koeien worden drachtig.nbsp;De bestaande dekregisters geven dit meestal onvoldoende aan.nbsp;Het weinig stabiele veebezit doet gedekte koeien in anderenbsp;handen overgaan, zoodat ze dikwijls ver van de desa kalveren.nbsp;De kolom geboorte van het register ziet men oningevuldnbsp;blijven, de kolom bijzonderheden wordt zelden gebruikt.
Reeds Dr. t Hoen was begonnen met stationneering van
-ocr page 576-496
gekruiste stieren, de bevolking zelf was met het gebruik van gekruiste fokdieren hier en daar voorgegaan. Het on-derdistrict Mi rit doet ons zien wat in een gunstige streeknbsp;van inestiezen-fokkerij is te verwachten; al die mooie wittenbsp;Mirit koeien ouder dan 5 jaar zijn voortgekomen uit teeltnbsp;van gekruiste Bengaalsche koeien met gekruiste Bengaalschenbsp;stieren. De import van volbloed Bengaalsch vee dateertnbsp;hier uit de vorige eeuw, van 1890. Nadien is daar geennbsp;Bengaalse!) bloed ingekomen of het moest zijn toevalligerwijzenbsp;van grobagstieien (transportwezen B a g e 1 e n - Se m a ra n g).nbsp;De afstammelingen der gekruist Bengaalsche stieren met denbsp;i)i!)eemsclie koe dateeien uit den tijd van Dr. t Hoen (1905,nbsp;1906 en 1907). Die van de sedert de 2de helft van 1911 doornbsp;ondergeteekende gestationneerde ruini 300 gekruiste stierennbsp;met Javaansche koeien leveien het bewijs dat deze maniernbsp;van fokken de voorkeur ve)dient boven de soms van buitennbsp;voorgestane fokkerij met volbloed Javaansche stieren.
Is in het algefiieen bij een halfbloedfokkerij en nog sterker bij kruising met halfbloed teruggang van de raseigenschappen te verwachten, de Mirit bewijst, dat hetnbsp;Bengaalsche type lang bewaard blijft en men na enkelenbsp;geueiaties met den volbloed stier wel een algeheele verdwijning van Javaansche eigenschappen zal krijgen ennbsp;voortgezette oordeelkundige mestisage weinig of geennbsp;teruggang tot de Javaan zal doen ontstaan. Men zal eennbsp;constant Javaanscli-Bengaalsch runderras behouden. Hetnbsp;aantal der gekruist Bengaalsche koeien is echter geen ofnbsp;ternauwernood /,o deel van het geheele aantal. In hoofdzaaknbsp;krijgen we dus een fokkerij, waarbij n der fokdierennbsp;gekruist, n volbloed is. Bij de steeds in grooter aantalnbsp;komende afstammelingen krijgen we dus nu een zeer grootnbsp;aantal, welke afstammen van bloed- en '/j bloed Bengaalsche stieren en dus en dit ziet men de dieren duidelijknbsp;aan zeer benvloed worden door dit bloed in type, exterieur,nbsp;gewicht enz.
-ocr page 577-497
Wat hindert liet den Javaansclien grondbewerker, den traiisportaanneiner, den slachter of het dier, dat hij exploi-teeren zal disjonction, naast elkaar, niet door elkaar voorkomende raseigenschappen bezit! Als het totaal maar beternbsp;is dan het oorspronkelijke, en dat is het!! Laten er velenbsp;raslooze dieren voorkomen. Voortgaan met door onsnbsp;geselecteerde halfbloed stieren, voortgaan met het impor-teeren van zooveel mogelijk volbloed Bengaalsche fokdieren,nbsp;het op uitgebreidere schaal aanfokken op Java van volbloednbsp;Bengaalsch fokvee, zal in de toekomst de Javaansche dgnr alleen kunnen veranderen in een krachtig, misschiennbsp;de eerste jaren nog lang niet homogeen, maar voor dennbsp;Javaanschen fokker en landbouwer, voor de Europeeschenbsp;industrie, voor het transportwezen op de groote handelswegen (Dj okj akarta-Poe r WO re dj o-Wo nosobo-Se-m a r a n g) en voor de slachtbank alleszins aan te stellen eischennbsp;voldoend veeslag.
Hadden we van de halfbloed stieren geen profijt getrokken als fokdieren, maar in hun plaats de met weinig Potenz begaafde, op exterieur uitgezchte Javaansche stieren geprefereerd, we zouden een stellige verwachting, als bovennbsp;neergeschreven, niet gaarne uitspreken; de thans verkregennbsp;en op vee-inspecties onder het oog komende resultatennbsp;bewijzen dit volkomen.
De gekruist Javaansch-Bengaalsche stieren aarden overal uitstekend, zijn physiek veel sterker dan Europeesche stieren,nbsp;aarden zoowel in het gebergte als in de vlakke landen.nbsp;Zij hebben niet die hinder van koude en grooten regenvalnbsp;als de pas uit de heete streken van Bengalen gemporteerde volbloed stieren en voeden zich, als het moet, uitstekendnbsp;met het soberste uitgedroogde voedsel of afval, eigenschappennbsp;die ze ver voor hebben boven de Europeesche dieren.nbsp;De volbloedstier is, zijn geboorte land in aanmerking genomen, aangewezen op de heete, droge streken.
Plaatsen we hem hier in de kou in de regenrijke berg-
-ocr page 578-498
landen, dan duurt liet acclimatisatieproces langer en het gebruik voor de fokkerij lijdt hier onder. Er zal een ietwat hooger percentage bezwijken. Zijn echter de volbloedsnbsp;geacclimatiseerd, dan zijn het waardevolle fokdieren geworden, waarvan de afstammelingen niet onderdoen voor dienbsp;van de rasgenooten in de vlakke landen.
Waar we tegenwoordig nog een groot tekort aan volbloed fokvee hebben, is het aangewezen de geselecteerde gekruistnbsp;Javaansch-Bengaalsche stieren, overal waar een dekstiernbsp;noodig is, te plaatsen en er zoo ruim mogelijk gebruik vannbsp;te laten maken, ter inleiding van later te verstrekken volbloednbsp;dekstieren.
Volbloed fokdieren kunnen niet genoeg van Bengalen worden gehaald. Het ware te wenschen, dat ieder jaar eennbsp;commissie van veeartsen zich naar On go Ie enz. begaf omnbsp;ten behoeve van Java de hand te leggen op al het verkrijgbare fokvee!
Dat de Bengaalsche afstammelingen zeer goed aarden in de bergstreken, 2000 tot 4000 voet boven den zeespiegel,nbsp;ziet men in de afdeeling Wonosobo. Men koopt de innbsp;de lagere streken van B a n d j a r n e ga ra en van Z u i d-Bagelen verwekte kalveren in groot aantal op en voedtnbsp;ze aldaar op, deels voor de slachtbank, deels voortrekvee,nbsp;thans ook voor fokvee.
Ik koop daar geregeld om de 3 a 4 maanden een 30 tot 40-tal voor dekstier uitmuntende dieren op.
In een brochure van het Departement van Landbouw Nijverheid en Handel wordt aangewezen bloed Bengaalschenbsp;jonge dekstieren op te koopen naar het gewicht, uniek innbsp;de veeteeltliteratuur hoe vetter, hoe duurder.
Gelukkig, geloof ik niet, dat ooit een veeteeltkundige voor de waardebepaling van een fokdier een weegschaalnbsp;zal gebruiken.
Het oog, soms geholpen door den maatband, is voldoende. De waarde der voor dekstier geschikte gekruist Javaansch-
-ocr page 579-499
Bengaalsclie dieren wisselt hier tusschen 70. en 200.. De leeftijd, waarop ik ze aankoop is meest tusschen 13 jaarnbsp;Bij aankoop van volbloed Bengaalsclie stieren in Bengalen is de leeftijd volwassen te hoog; dan krijgt men vele,nbsp;die n door gewicht n door geringe geslachtsdrift weinignbsp;anders dan als paradedier op tentoonstellingen dienst kunnen doen.
De leeftijd van 1 tot 3 jaar, zooals de meeste der bezending van dit jaar waren (van de 50 hier gemporteerde stieren waren 40 tusschen 1 en 2'/2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;s de meest
gewenschte.
Magelang, Augustus 1913.
-ocr page 580-DOOR
Dr. H. t Hoen.
Wie van nabij kennisgemaakt heeft met de verschijnselen dezer ziekte en hoevelen zijn er niet in N e d e rl a n d s c h -Indi, die een familielid, vriend of kennis kunnen aanwijzen, het slachtoffer geworden van een der vreeselijkste ziektennbsp;van den mensch door dolieliondsbeet teweeggebracht vraagtnbsp;zich onwillekeurig af, wat in verband met de vele gevallennbsp;van rabies, geregeld bij honden voorkomende, ons de toekomst zal brengen.
Waar de hondsdolheid in Europa, dank zij de strenge toepassing der voorgeschreven politie-maatregelen tot sporadische gevallen is beperkt, wint zij in Nede r 1 a n d s ch-Indi steeds meer veld, zoodat zij op eilanden van denbsp;Buitenbezittingen, waar voor korten tijd omtrent dezenbsp;ziekte niets bekend was, thans reeds is geconstateerd.
Door de talrijke overplaatsingen van personen, vooral militairen, van Java naar de Buitenbezittingen werden deze streken door de medegenomen honden geleidelijknbsp;genfecteerd. Is eenmaal n met dolheid besmette hondnbsp;gemporteerd, dan is voor deze ziekte de gelegenheid geopend zich binnen betrekkelijk korten tijd in te burgeren,nbsp;om niet meer te verdwijnen, zoolang geen afdoende maatregelen worden toegepast.
Dat het aantal door dolle honden gebeten personen niet zoo gering is, als wel eens wordt verondersteld, moge blijken uit opgaven ontleend aan de jaarverslagen van hetnbsp;Instituut Pasteur.
-ocr page 581-
Successievelijk werden daar behandeld: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
inlanders, |
deelingen Kediri, Toeloeng-Agoeng en Be r bek der residentie Kediri 7 positieve (klinische diagnosenbsp;bevestigd door het Instituut Pasteur of Veeartsenijkundignbsp;laboratorium) en 3 vernioedelijke gevallen van rabies geconstateerd bij honden. Gebeten werden 12 personen, 2 paardennbsp;en 5 honden.
Het spreekt van zelf, dat het aantal inlanders, dat door dolle honden gebeten wordt, in werkelijkheid nog veelnbsp;grooter is, want fatalist als gene zijn, gaan zij gewoonlijk nietnbsp;dan met grooten tegenzin naar het Instituut Pasteur omnbsp;behandeld te worden. Als een klein staaltje hiervan kannbsp;o. a. het volgende dienen:
Tijdens mijn verblijf te Paj a ko e m b o e li in de Pa-dangsche Bovenlanden werd begin October 1900 s middags het cadaver van een doodgeslagen hond bij mijnbsp;thuisgebracht, onder mededeeiing, dat denzelfden morgennbsp;drie inlanders zonder eenige aanleiding door dit dier ge-
-ocr page 582-502
beten waren. Door den officier van gezondheid waren in-tusschen de wonden, uilslnitend aan de onderste ledematen voorkomende, flink gecaiiteriseerd.
Na het verrichten van sectie werd in verband met de anamnesis geconstateerd, dat de hond vernioedelijk aan dolheid geleden had en mitsdien geadviseerd tot het zoo spoedig mogelijk onder behandeling stellen van de gebetennbsp;personen aan het Instituut Pasteur. Geen van de drie dachtnbsp;er evenwel ook maar een oogenblik aan om aan dit adviesnbsp;gevolg te geven. Ter controleering der diagnose werdennbsp;door mij twee proefhonden intraoculair gent met hersen-substantie van het cadaver en daarna goed opgesloten innbsp;een stevig bamboehok met tusschenschot. Beide dierennbsp;werden na respectievelijk 19 en 21 dagen dol. De drienbsp;gebeten peisonen werden op mijn verzoek bij de dollenbsp;proefhonden gebracht en hun verleid, dat er nu veel kansnbsp;bestond, dat zij dezelfde ziekte zouden krijgen en dan onherroepelijk zouden moeten sterven, zoodat nogmaals innbsp;overweging werd gegeven zich onder behandeling te latennbsp;stellen. Ook nu bleven zij bij hun plan om kalm den loopnbsp;der gebeurtenissen af te wachten, voorgevende, dat hetnbsp;misschien (barangkali) nog wel goed zou kunnen afloopen.
Nadat ik den assistent-resident er op gewezen had, dat deze personen bij eventueel optreden van watervrees, waarvan de mogelijkheid geenszins was uitgesloten, een grootnbsp;gevaar zouden worden voor hunne omgeving, gaf Z W.E.O. hunnbsp;24 uur den tijd een familieraad te beleggen, waarbij alsnbsp;voorwaarde werd gesteld, dat ze zich hadden gereed tenbsp;houden voor het inschepen op de boot te Padang, dienbsp;toevallig twee dagen daarna naar Batavia zou vertrekken.nbsp;In gezelschap van eenige familieleden werd toen de reisnbsp;aanvaard en eene volledige behandeling doorloopen. Verrukt over hetgeen zij hadden gezien en beleefd op hunnenbsp;reis en gedurende liet verblijf te Batavia, keerden de hee-ren iii de negri terug.
-ocr page 583-503
Eenige dagen vr mijn vertrek naar Europa in April 1901, ongeveer 140 dagen na de behandeling, bleek mij, datnbsp;alle drie nog in blakenden welstand verkeerden.
Veilig kan dan ook worden aangenomen, dat er dikwijls inlanders in de desa sterven aan watervrees, zonder dat ditnbsp;aan de groote klok komt. De gevallen, waarin de Javanennbsp;spreken van wong hdan, gepaard gaande met krampen ennbsp;af en toe bijtzucht, zuilen ongetwijfeld op rekening dezernbsp;ziekte gesteld moeten worden. Maar er kan in een desanbsp;op dit gebied helaas nog zooveel gebeuren, zonder dat denbsp;buitenwereld er iets van te weten komt. Dat er procents-gewijze meer Europeanen dan Inlanders gebeten worden,nbsp;ligt voor de hand. De vertrouwelijke omgang met honden,nbsp;zooals bij ons dikwijls voorkomt, tot in het bespottelijkenbsp;toe, bestaat bij den Inlander niet. Hoe aardig vinden sommigenbsp;menschen het niet zich te laten likken door het schoothondje of om beurten te eten van denzelfden lepel en vork.
Het behoeft geen nader betoog, dat bij dergelijke ziekelijke overdrijving in den omgang met een hond de gelegenheidnbsp;zeer gunstig is, om behalve dolheid, ook andere parasitairenbsp;ziekten over te brengen, bijv. de lintwormziekte.
De Inlander daarentegen beschouwt den hond als een onrein dier, dat liefst op een afstand gehouden wOrdt ennbsp;waaraan hij als regel absoluut geen zorg besteedt, zoodatnbsp;het groote meerendeel in de desa onbeheerd rondloopt ennbsp;als verstoeten proletarirs, vooral na zonsondergang, denbsp;gebruikelijke zwerftochten organiseert om aan het noodigenbsp;voedsel te komen. Deze dieren leven in hoofdzaak van afval ennbsp;noodgedwongen worden zelfs de excrementen van den menschnbsp;met welgevallen verorberd, aan welk feit de gladakker zijnnbsp;naam van straatreiniger te danken heeft.
Het respectabele aantal personen, dat behandeld wordt, is voornamelijk afkomstig van Java, doch ook door denbsp;Buitenbezittingen wordt de laatste jaren een grootnbsp;contingent geleverd. Kwam tot vr eenige jaren, bijv. op
-ocr page 584-504
Borneo en Ceram, geen dolheid voor, thans worden ook vandaar geregeld personen ter behandeling opgezonden. Hetnbsp;schijnt, dat destijds met booten van de Paketvaartmaatschap-pij en tegenwoordig wellicht nog met gouvernementsstoomersnbsp;honden worden overgebracht van het eene eiland naar hetnbsp;andere, waardoor de ziekte zich zoo enorm heeft kunnennbsp;verbreiden. Thans zijn daartegen afdoende maatregelen genomen; op de booten van bovengenoemde maatschappijnbsp;worden geen honden meer toegelaten. Of ook voor denbsp;gouvernementsstoomers een dergelijk verbod werd ingesteld,nbsp;is mij niet bekend; van het grootste belang zou het zeer zekernbsp;zijn, dat hieraan de noodige aandacht geschonken werd,nbsp;ter voorkoming van meer onheil.
Het praatje vanmijn hond wordt goed verzorgd en komt nooit met andere honden in aanraking dat kennen wenbsp;in Indi met zijn open erven en huizen, waar de zwervendenbsp;gladakkers vrij entre hebben, als de bewoners niet thuisnbsp;zijn, wat hier nog al eens veel gebeurt.
Met dit al hebben we te erkennen, dat niettegenstaande de bestaande veterinaire politiemaatregelen jaarlijks eennbsp;groot aantal personen gebeten wordt door dolle en vannbsp;dolheid verdachte honden, de hondsdollieid zich gestadignbsp;uitbreidt en meer menschen vallen als slachtoffer van lyssa.nbsp;Het laatste moge blijken uit de sterftecijfers eveneens ontleendnbsp;aan de jaarverslagen van het Instituut Pasteur.
STERFGEVALLEN AAN WATERVREES.
Binnen 30 dagen |
Na meer dan der- | ||
na het begin der |
tig dagen na het |
Van niet | |
Jaar, |
behandeling aan |
begin der behan- |
behandelde |
het Instituut |
deling aan hetinsti- |
personen. | |
Pasteur. |
tuut Pasteur. | ||
1911 1912 |
2 Inlanders Y ( 2 Europeanen ' { 5 Intanders |
1 Inlander |
o|2 Inl. ^|1 Chinees c l Europ.nbsp;^(4 Inl. |
505
Aangezien het meerendeel der gebeten personen belioort tot de klasse van onvermogenden, komen alle kosten van vervoernbsp;heen en terug, zoomede van het verblijf te Weltevredennbsp;voor rekening van den Lande. Het laat zich dus hooren,nbsp;dat jaarlijks voor dit doel een aanzienlijk bedrag moetnbsp;worden uitgetrokken.
Nu zou het niet billijk zijn dezen minder gunstigen staat van zaken geheel op rekening te stellen van de voorschriften,nbsp;die ter bestrijding dezer ziekte bij Staatsblad zijn vastgesteld.nbsp;Het komt mij voor, dat in de allereerste plaats de uitbreidingnbsp;der ziekte moet toegeschreven worden aan de onoordeelkundige uitvoering der wettelijke bepalingen [art. 8 Stbl.nbsp;1906 No. 281 (Plaatselijke bestrijding van rabies), aangevuldnbsp;bij Stbl. 1906 No. 514 art. 8 bis] en het lijdelijke verzet vannbsp;het publiek, speciaal wat de Europeanen betreft, tegen denbsp;toepassing der maatregelen.
De cijfers wijzen er in elk geval duidelijk op, dat er een andere richting zal moeten worden ingeslagen om van succes verzekerd te zijn. Hieromtrent meen ik te mogen verwijzen naar mijn artikel van Maart 1909 De bestrijding dernbsp;hondsdolheid in deel XXI aflevering 12 dezer Bladen.
In de nieuwe hondsdolheidoidonnaiitie, die naar ik meen nog slechts wacht op de afkondiging, is er in voorzien, dat denbsp;uitvoering der wettelijke bepalingen in ne hand komt tenbsp;berusten. Evenals in Europa door den Minister de maatregelen worden afgekondigd en de burgemeesters verplicht zijn,nbsp;dus niet bevoegd, aan de uitvoering gevolg te geven zal, ditnbsp;voor Nederlandsch-Indi geschieden door den Directeurnbsp;van Landbouw, terwijl de Hoofden van Plaatselijk Bestuurnbsp;verplicht zijn er gevolg aan te geven.
Met deze wijziging wordt al heel veel bereikt, wat tot het effect van de maatregelen kan bijdragen. Tevens zalnbsp;voorgeschreven worden, dat ook op erven, die trouwensnbsp;nooit behoorlijk afgesloten zijn, de honden bij voorkomennbsp;van hondsdolheid gemuilkorfd moeten zijn en alle honden.
-ocr page 586-die ongemuilkorfd losloopen door de politie worden opgevangen. Indien dit opvangen met groote inoeielijkhedeii gepaard gaat, zal afmaken mogen plaatsvinden.
Aangezien het opvangen van iionden steeds met moeie-lijkheden gepaard gaat en bij voorkomen van hondsdolheid een zeer gevaarlijk werk is met het oog op eventneelenbsp;infectie door den beet van honden, die, alhoewel nog geennbsp;symptomen dezer ziekte vertoonende, niettemin kunnennbsp;besmetten, ware het m.i. rationeeler geweest het afmaken vannbsp;losloopende ongemuilkorfde lionden eenvoudig te gelasten.
Een uniform model muilkorf zal door den Departements-chef worden voorgeschreven, want op dit gebied ziet men alierlei vertooningen. De meeste muilkorven beantwoordennbsp;niet aan de eischen, die er aan gesteld moeten worden.nbsp;Het doel, dat men zich voorstelt er mede te bereiken isnbsp;het bijten te beletten, terwijl drinken mogelijk is. De ruimtenbsp;binnen den muilkorf behoort dan ook zdanig te zijn, datnbsp;het dier zijn bek kan openen, anders is drinken natuurlijknbsp;niet mogelijk. Daarentegen moet de ruimte tusschen denbsp;staaldraden van den korf z nauw zijn, dat de hond ernbsp;met zijn tanden niet buiten kan komen, zoodat bijten afdoendenbsp;belet wordt. Dagelijks kan men waarnemen, dat de meestenbsp;muilkorven zeer onpraktisch zijn geconstrueerd, zoodat zenbsp;een ware last aan het dier veroorzaken, wat geheel onnoodignbsp;is. Uit een oogpunt van dierenbescherming valt hier dusnbsp;tevens nog veel te verrichten.
Wanneer na eene praktische voorbereiding al dadelijk voor Java en de eilanden der Buitenbezittingen, waarnbsp;de ziekte al vrijwel endemisch is geworden, gedurende 6nbsp;maanden de bestaande maatregelen met de reeds voorgestelde wijzigingen streng worden toegepast, dan lijdt het geennbsp;twijfel of de hondsdolheid, waarvan zooveien reeds hetnbsp;slachtoffer werden, zal evenals in het grootste gedeelte vannbsp;Europa, zooal niet geheel uitgeroeid, dan toch tot eenenbsp;sporadisch voorkomende ziekte worden teruggebracht.
-ocr page 587-507
Indien het der Regeering ernst is deze ziekte te onderdrukken, zal liet zaak zijn met de toepassing der nieuwe hondsdolheidordonnantie, waarmede in alle streken van dennbsp;Archipel het beoogde doel kan worden bereikt, niet langernbsp;te wachten. Dat hiertoe spoedig moge worden besloten, isnbsp;zeer zeker de wensch van velen.
Malang, September 1913.
-ocr page 588-DOOR
Op mij rust de aangename taak u liet een en ander mede te deelen van wat op veeteeltkundig gebied in Neder-landsch-Indi betrekking lieeft. Het spreekt vanzelf, dat bet hier niet de plaats is om in beschouwingen te treden overnbsp;verschillende theorien, die in de veeteelt gehuldigd worden, zoodat ik mij dan ook uitsluitend zal bepalen tot hetnbsp;vermelden van feiten. Alvorens echter hiertoe over te gaan,nbsp;zal ik trachten u een overzicht te geven van de verdeelingnbsp;van den veestapel over de verschillende eilanden onzer kolonin, om vervolgens nader uiteen te zetten de wijze vannbsp;veehouding, het gebruik, dat door de bevolking van dennbsp;veestapel gemaakt wordt ten behoeve van den landbouw,nbsp;en ten slotte stil te staan bij de maatregelen, die van re-geeringswege genomen zijn om den veestapel te verbeteren.
Van de groote huisdieren komen op Java paarden, runderen en buffels voor, op Sumatra eveneens, doch veel meer buffels dan runderen. Op Celebes paarden en buffels, runderen heel weinig, op Borneo uitsluitend buffels, op Balinbsp;en Lombok runderen, buffels en paarden, op Soembawa,nbsp;Soemba, Flores en Timor uitsluitend paarden en buffels.
Ik zal beginnen met de in het wild en in verwilderden
1) Voordracht, gehouden tijdens de Koloniale landbouwtentoonstelling te Deventer, Juni 1912.
-ocr page 589-509
toestand levende stamvormen, om vervolgens over te gaan tot de huisdierrassen.
Van de groote huisdieren wordt in het wild alleen nog aangetroffen het rund, nl. de banteng of Bos Soendacus,nbsp;voorkomende in de zuidelijke streken van de residentiesnbsp;Bantam, Preanger, Banjoemas, Madioen, Kediri en Besoeki,nbsp;waar hij in de uitgestrekte oerbosschen in koppels van 4 anbsp;5 koeien met n stier vereenigd leeft. De stier is donkerbruin, dikwijls op zwart af, de koe steeds lichtbruin. Denbsp;zeer typische kenmerken zijn de witte achtervlakte der dijennbsp;en onderbeenen en de langgerekte schoft. De banteng isnbsp;verbazend schuw, doch niet lastig, zoolang geen jacht opnbsp;hem gemaakt wordt. Aangeschoten is het een zeer gevaarlijk dier, zoodat een bantengjacht niet direct behoort tot denbsp;onschuldige vermaken. Ter voorkoming, dat dit forsch gebouwde dier uitsterft, zijn nog tijdig beschermende maatregelen genomen door de Regeering en mag zonder specialenbsp;vergunning van den Directeur van Landbouw geen jachtnbsp;meer op hem gemaakt worden. In volwassen toestand bereiktnbsp;de banteng een hoogte van 1.401.60 M. met een borstom-vang van 22.20 M.
Het Balineesche rund, is feitelijk de tot huisdier geworden banteng en heeft de typische kenmerken behouden van zijnnbsp;stamouders, nl. de witte achtervlakte der dijen en onderbeenen en de langgerekte schoft, de donkerbruine of zwartenbsp;robe van den stier en de lichtbruine der koe. Het vormtnbsp;dan ook een zeer constant ras, dat bij kruising met anderenbsp;rassen blijken geeft van groot overervingsvermogen. Eennbsp;eigenaardig verschijnsel is, dat na castratie van stieren denbsp;donkere robe plaats maakt voor een lichtbruine. In verwilderden toestand wordt het Balineesche rund aangetroffennbsp;op het eiland Mojo. Ongeveer 40 jaar geleden werden daarnbsp;door den toenmaligen sultan van Soembawa een koppelnbsp;Balineesche koeien met een paar stieren losgelaten. Dezenbsp;dieren hebben zich flink vermenigvuldigd en gedragen zich
-ocr page 590-510
thans evenals de banteng. Het schijnt echter, dat ze niet zoo groot en zwaar worden als deze. Men kan ze slechtsnbsp;tot op vrij grooten afstand benaderen, bij het minste geritsel of geluid, dat gemaakt wordt, steken ze den neus in dennbsp;wind en rennen weg.
Oorspronkelijk kwam het Balineesche rund alleen op Bali voor; vandaar is het door de Balineezen naar Lombok overgebracht, terwijl het thans ook wordt aangetroffen innbsp;kleine hoeveelheid op West-Soemba en Nieuw-Guinea.
Het Javaansche rund, dat volgens sommige onderzoekers zou afstammen van den banteng, heeft met dezen in lichaamsbouw absoluut niets meer gemeen, vertoont evenwel typische overeenkomst met het Siameesche rund. Weliswaar hadden vroeger veel meer kruisingen plaats tusschen den banteng en het Javaansche rund, zoodat thans nog duidelijknbsp;sporen daarvan zijn overgebleven in den vorm van de langgerekte schoft, witte achtervlakte van dijen en onderbeenen.nbsp;De voornaamste verschillen in bouw tusschen banteng ennbsp;Javaansch rund zijn gelegen in de hooge schoft met sterknbsp;ontwikkelden bult bij het laatste dier, de sterk concave pro-fiellijn van den kop en de effen bruine of zwarte robe.
Het Madoereesche rund verschilt in werkelijkheid niet van het Javaansche, vooral de goedgebouwde exemplaren ver-toonen merkwaardig veel overeenkomst met elkander. Doornbsp;kruising met het Balineesche rund heeft het Javaanschenbsp;rund in het Oostelijk gedeelte van Java veel van zijn warenbsp;type verloren.
Het Sumatraansche rund is over het algemeen wat kleiner van stuk en staat laag op de beenen. In de Padangschenbsp;Bovenlanden en Atjeh worden de beste exemplaren aangetroffen. Onder de stieren vooral komen dikwijls goed gebouwde, krachtige dieren voor. Alhoewel in hoogte slechts vari-eerende van 1.101.25 M., hebben de stieren vaak een borst-omvang van 1.751.85 M. evenals het Javaansche rund,nbsp;terwijl dit een hoogtemaat bezit van 1.151.30 Meter.
-ocr page 591-511
Gemporteerde runderrassen. Het Bengaalsche rund {Bos Zebu) in zijn verschillende slagen.
Het Mysore-rund, bekend om zijn uitstekende hoedanigheden als vlug trekvee meteen schofthoogte van 1.251.35 Meter en een borstomvang van 1.751.85 Meter, Typisch is de vormnbsp;der horens, die steeds naar achteren gericht zijn. De klauwennbsp;van dit rund zijn solide gebouwd en steenhard. Een bezwaarnbsp;is wel, dat dit vee zoo laat rijp en pas op zesjarigen leeftijdnbsp;volwassen is. De meest voorkomende robes zijn wit, bruin,nbsp;grijs, zwart en bont in deze kleuren. Op Java is de wittenbsp;kleur het meest gewild.
Tot hetzelfde slag behoort hei Hallikarrund, dat alhoewel lichter van bouw, als trekvee ook zeer goed staat aangeschreven.
Een klein type van dit slag vormt het Amrat Mahalvee, dat slechts gefokt wordt in de groote Qouvernementsfarmnbsp;in Mysore, bestaande uit achttien kudden 10,000 dierennbsp;tellende. Ze beschikken over 200 weideplaatsen, die achtereenvolgens worden afgegraasd. Elke kudde bestaat uit 50nbsp;a 60 koeien met n stier. Het Amrat Mahalvee is nog onvermengd zuiver, doch bezit voor zware trekdieren te weinignbsp;massa. Als draagdier wordt dit rund in Britsch-Indi metnbsp;succes gebezigd. Ook spant men het wel voor tweewieligenbsp;voertuigen, omdat het vrij groote afstanden in draf kannbsp;afleggen. De stieren zijn meestal niet hooger dan 1.20 M.,nbsp;doch bijzonder vlug en daarbij uitmuntende door zeer veelnbsp;Ausdauer.
Het Ongolerund, ook wel Netlore genoemd naar het vroegere district Nellore in de Madras Providency, Ongolenbsp;is een klein plaatsje ongeveer 180 E. M. ten noorden vannbsp;Madras. Een groot slag rund met korte horens, flink ontwikkeldnbsp;cossum, minder langen kop dan het Mysore, klauwen echternbsp;niet zoo solide en veel minder vlug ter been dan laatstgenoemd rund, doch een vroegrijp slag en vrij goed type.nbsp;Op driejarigen leeftijd volwassen zijnde, geven de koeien
-ocr page 592-512
5 7 Liter melk. Dit rund is al van jaren herwaarts gemporteerd op Java als melkrund, terwijl de stieren en kruisingsproducten er van met Javaansche koeien zeer gezocht zijn als trekvee.
Hoogte stieren 1.50 Meter, borstomvang 1.80 2 Meter.
De Hindoes drinken wel melk, doch eten geen vleesch, het rund beschouwen ze namelijk als een min of meer heilig dier.
Het Hissarnmd wordt aangetroffen in de Punjab, dus meer noordelijk in de richting van het Hymalajagebergte.nbsp;Eveneens een groot slag vee, dat als trek- en ploegveenbsp;bijzonder hoog staat aangeschreven. In hoogte varieerendenbsp;van 1.401.50 M. met een borstomvang van 1.802.20 M.nbsp;Als melkvee ook zeer gewild, de koeien geven van 610nbsp;Liter.
Het Girrund. Een zeer goed melktype, vrij zwaar van lichaamsbouw, met kolossaal lange en afhangende ooren,nbsp;doch niet zoo hoog. Flink ontwikkelde uier met vierkantnbsp;geplaatste tepels.
Het Montgomery rund is wel het beste melktype in Britsch-Indi, nog zuiver voorkomende in het Montgomerydistrict, De koeien zijn 1.201.23M. en de stieren 1.251.30M. hoog.nbsp;Heel veel wordt gekruist met Hissar, ook kruist men meernbsp;en meer het Girvee met Gnjrat, dat wat kleiner van stuknbsp;is dan Hissar, doch overigens in lichaamsbouw veel overeenkomst er mede vertoont. Het spreekt vanzelf, dat op dezenbsp;wijze verschillende typen ontstaan, die al naar gelang vannbsp;het overervingsvermogen (individuaalpotenz) van een dernbsp;bovengenoemde slagen in lichaamsbouw hiermede veel gelijkenis bezitten.
De buffel of karbouw, in het groote geslacht Bos behoo-rende tot de soort Bos bubalus. Oorspronkelijk kwam de buffel voor in Thibet, Oostelijk Azi en Egypte. Omstreeks 1162 zounbsp;de buffel volgens de verhalen door den Hindoevorst van hetnbsp;rijk Padjadjaran naar Java overgbracht zijn tegelijk met denbsp;rijstcultuur. Volgens anderen was de buffel er toen al. In elk
-ocr page 593-513
geval komt hij thans op de meeste eilanden van den Archipel voor, hier en daar nog verwilderd. Op het eiland Java wordt de buffel geleidelijk door het rund verdrongen. Hetnbsp;is een dier, dat bij uitstek geschikt is voor de natte bewerkingnbsp;der rijstvelden, minder voor het transport op grindwegen.
Het paard. In de familie der Equiden behoorende tot het geslacht Equtis caballus.
Het paard in onze kolonin schijnt van het vasteland van Azi te zijn overgebracht en vertoont in vorm nog opvallendnbsp;veel overeenkomst met het Equus Przewalskii, dat in denbsp;oudste tijden in Centraal Azi werd aangetroffen.
Volgens sommigen stammen de Nederlandsch-Indische paarden van verschillende stamouders af. Er pleit echternbsp;meer voor de veronderstelling, dat er oorspronkelijk n rasnbsp;van paarden op de eilanden is gebracht in hoogte vari-eerende van 1.101.30 M., hetwelk zich overeenkomstignbsp;bodem, klimaat, verpleging en gebruik in vorm gewijzigd heeft.
Zoo onderscheidt met al naar gelang der verschillende typen;
het Javaansche paard.
Sandelhoutpaard,
Batakpaard,
Soembawapaard,
Makassaarsche paard,
vermoedelijk dus allemaal slagen van n ras. De meest uiteenloopende typen zijn wet het Javaansche, Batak- ennbsp;Sandelhoutpaard. Het eerste is een sober dier met wenignbsp;temperament. De goede exemplaren zijn zeer solide gebouwdnbsp;en munten uit door Ausdauer.
Door veelvuldig gebruik op te jeugdigen leeftijd, slechte verpleging en onoordeelkundige teelt is de kwaliteit van ditnbsp;paard sterk achteruitgegaan. Een gebrek, dat veel voorkomt,nbsp;is de sabelbeenigheid. De Batakker is veel meer een bloed-paard met levendig temperament. Ook dit paard is om bovengenoemde redenen zeer sterk in kwaliteit achteruitgegaan.
-ocr page 594-514
De beste hengsten zijn steeds uitgevoerd van uit de Batak-landen naar Medan en Singapore, terwijl aan de inferieure exemplaren de instandhouding van het ras was overgelaten.nbsp;Sabelbeenigheid komt bij het Batakpaard eveneens dikwijlsnbsp;voor, tewijl de verbinding van rug en lenden meestal tenbsp;wenschen overlaat. Alhoewel ook de superieure Sandelhout-paarden in aantal sterk zijn achteruitgegaan, is de kwaliteitnbsp;van dit paardenslag, uitsluitend op het eiland Soemba voorkomende, nog het best gebleven. Met zijn veelvuldig voorkomende gebreken, nl. te zwaren hals, slecht ontwikkeldenbsp;achterband en koehakkigen stand is de Sandelhout eennbsp;paard, dat uiterst sober is en zeer veel deugdzame eigenschappen bezit.
In wilden staat komt het paard niet meer voor in Indi, wel in verwilderden toestand, zooals op het eiland Mojo,nbsp;waar door den vorigen Sultan van Soembawa een aantalnbsp;Soembawamerries en Sandelhouthengsten zijn losgelaten, dienbsp;zich daar hebben vermenigvuldigd en in koppels verdeeldnbsp;van 4a6 merries met n hengst. Dit eiland is ongeveernbsp;20.000 H.A. groot, bezit een bodem, hoofdzakelijk bestaandenbsp;uit kalk en koraalformatie, met voedzame grassen, die eennbsp;hoog gehalte aan kalkzouten bevatten. Behalve twee Boe-gineesche nederzettingen aan de kust worden op dit eilandnbsp;geen bewoners aangetroffen. Deze menschen leven uitsluitend van vischvangst en cocoscultuur. Men vindt er uitsluitend ijl bosch evenals op Soemba (Sandelhouteiland), zoodatnbsp;deze paarden door cowboys gemakkelijk kunnen wordennbsp;opgedreven in groote omheinde ruimten, zooals dit in Australi gebruikelijk is.
Uitvoer van paarden heeft hier echter nimmer plaats gehad, zoodat er ongeveer evenveel hengsten als merries aanwezignbsp;zijn, hetgeen aanleiding geeft tot verwoede gevechten. Iknbsp;zag daar dan ook enkele hengsten vreeselijk toegetakeld, nl.nbsp;met afgebeten ooren, gesoleerd rondloopen, blijkbaar ver-stooten uit den koppel.
-ocr page 595-515
Geiten en schapen. Op de meeste eilanden komen deze dieren verspreid voor. Over het algemeen zijn ze klein vannbsp;stuk. Langs de noordkust van Java zijn door de daar gevestigde Arabieren, die veel geitenmelk drinken, sedert jarennbsp;van uit Britsch-lndi een groot slag geiten gemporteerd,nbsp;behoorende tot het Kashmir en Angoraras. Tusschen beide rassen hebben veel kruisingen plaats gehad, hier en daarnbsp;vindt men het zuivere type nog goed bewaard.
In het algemeen wordt op Java gesproken van Javaansche en Bengaalsche geiten; er zijn echter onder de laatste welnbsp;degelijk drie uiteenloopende typen te onderkennen. De grootste exemplaren worden aangetroffen onder de Kashmirgei-ten. De bokken varieeren in hoogte van 7585 c.M. metnbsp;een borstomvang van 90 c.M. en een lichaamsgewicht vannbsp; 60 K.G. Onder de geiten worden er aangetroffen, die drienbsp;Liter melk per dag geven. Het best ontwikkelde schaap isnbsp;nog het z.g. vetstaartschaap, dat uitsluitend in het landschapnbsp;Donggala (Celebes) wordt gefokt.
Varkens worden door de Mohammedaansche bevolking niet gehouden, dit is in strijd met den Islam, die het zwijnnbsp;als een onrein dier beschouwt. Wel vindt men varkens bijnbsp;de Heiden- en Christen-Batakkers, in de Bataklanden, ook opnbsp;het eiland Bali, dat in hoofdzaak door Hindoes bewoondnbsp;wordt en eveneens op Soemba, waar uitsluitend Heidenennbsp;worden aangetroffen. Het inheemsche tamme varken stamt afnbsp;van het zwarte wilde varken, dat in Indi algemeen verbreid voorkomt, wel te onderscheiden van het roode wildenbsp;varken, dat zich hoofdzakelijk langs de kuststreken ophoudt.
Het tamme varken is een dier, dat weliswaar laat rijp, doch uiterst sober is. Op driejarigen leeftijd heeft het eennbsp;gewicht van ongeveer 100 K.G. In dit opzicht staat het dusnbsp;veel ten achter bij de Europeesche rasvarkens.
Veehouding bij de bevolking. De wijze van veehouding staat in het nauwste verband met het gebruik, dat van den
-ocr page 596-516
veestapel gemaakt wordt ten behoeve van den landbouw, de dichtheid der bevolking en de mate van uitbreiding der Euro-peesche cultures. Zoo is op een groot gedeelte der Buitenbezittingen, waar de bevolking nog zeer dun is, en aan rijstcultuur niet gedaan wordt, de veestapel vrijwel aan de zorg vannbsp;moeder natuur overgelaten. In andere streken, waar ns pernbsp;jaar rijst wordt verbouwd, worden vr het bewerken dernbsp;gronden de buffels opgevangen en na afloop er van weer losgelaten in de bosschen, waar ze voldoende voedsel vinden.
Jaren geleden, toen over geheel Java nog uitgestrekte oerwouden voorkwamen, de bevolking nog schaarsch wasnbsp;en de veestapel voor den landbouw niet die beteekenis hadnbsp;als thans, omdat nog slechts een klein gedeelte van de daarvoor geschikte gronden in cultuur was gebracht, kon ooknbsp;daar door weidegang ruimschoots in de behoefte aan veevoer voorzien worden. Hierin kwam verandering door denbsp;snelle toename der bevolking, welke meebracht, dat geleidelijk meer gronden in cultuur moesten gebracht worden.nbsp;Daarvoor werden natuurlijk de beste en de geschiktst gelegen streken nabij de desas het eerst genomen, wat tengevolge had niet alleen, dat de welgronden ingekrompennbsp;werden, maar tevens, dat er gronden van mindere kwaliteitnbsp;voor genomen moesten worden. In gelijke mate verminderde ook de kwaliteit der grassoorten, die op de welgrondennbsp;voorkwamen. Denzelfden ongunstiger! invloed,maar nog innbsp;sterker mate, had de enorme en snelle uitbreiding der grootenbsp;Europeesche cultures.
Zoo bestaat in de meeste streken, waar suikerondernemingen zijn, in de nabijheid van de desas absoluut geen gelegenheid meer het vee te laten weiden, aangezien daarnbsp;vrijwel alle gronden in cultuur gebracht zijn (/a voornbsp;suikerriet en ^3 voor rijst). Liet men vroeger na den rijstoogst de gronden een tijdje braak liggen om gebezigd tenbsp;worden als stoppelweide, waarop het vee gedurende eenigennbsp;tijd overvloedig voedsel vond, thans worden de afgeoogste
-ocr page 597-517
velden voor '/s onmiddellijk weer in bewerking genomen voor den volgenden rietaanplant en voor de rest grooten-deels voor den tweeden rijstaanplant.
Door de ontginning van gronden voor verschillende berg-cultures is de gelegenheid tot het laten weiden van vee op woeste gronden belangrijk verminderd, terwijl verder denbsp;oppervlakte aan welgrond voor den veestapel noodzakelijknbsp;inkromp, toen na de organisatie van het boschwezen innbsp;Nederlandsch-Indi een begin werd gemaakt met reboisatienbsp;van verschillende bergstreken, die door de bevolking in haarnbsp;onkunde stelselmatig waren ontwoud.
Het ligt dus voor de hand, dat thans nog slechts als weidegrond dienen die gronden, welke minder geschikt blekennbsp;voor den landbouw, hetzij omdat ze niet irrigeerbaar zijn,nbsp;hetzij omdat de kwaliteit van den bodem zelf te wenschennbsp;overlaat. Daar nu de kwaliteit van het gras evenredig isnbsp;aan die van den bodem, waarop het groeit, wordt het veenbsp;op Java derhalve thans minder goed gevoed dan vroeger.nbsp;Door een en ander is een wanverhouding ontstaan tusschennbsp;den aanwezigen veestapel, de hoeveellieid veevoer en dennbsp;te verrichten arbeid, in dien zin, dat er te veel werk en tenbsp;weinig voer is. Dat de kwaliteit van het vee als recht-streeksch gevolg hiervan achteruitging, behoeft geen verwondering te baren, wanneer daarbij nog in aanmerking wordtnbsp;genomen de weinige zorg, die de Inlander in den regel aannbsp;zijn vee besteedt. Wel kan met selectie en uitsluiting dernbsp;minderwaardige elementen van de voortteling veel bereiktnbsp;worden, doch om met veeteelt, in welke richting ook gefokt wordt, iets blijvends tot stand te kunnen brengen, moetnbsp;als allereerste voorwaarde worden gesteld; behoorlijke voeding en verpleging overeenkomstig de te verrichten diensten.nbsp;Als regel geldt, dat de Inlander zicli niet bijzonder veel aannbsp;zijn vee laat gelegen liggen. Een uitzondering hierop maaktnbsp;zeer zeker de Madoerees, die met uiterst veel toewijdingnbsp;zijn vee verzorgt, al moet erkend worden, dat de natuurlijke
-ocr page 598-518
omstandigheden op dit eiland van dien aard zijn, dat een groot deel der bevolking gedwongen is zich met veeteeltnbsp;bezig te houden. De bodem van het eiland Madoera is overnbsp;het algemeen niet vruchtbaar, er zijn uitgestrekte terreinen,nbsp;die voor landbouw niet geschikt zijn, zoodat een belangrijknbsp;deel der bevolking haar voordeel zoekt in veeteelt. Jaarlijks voert dit eiland dan ook ongeveer 50 a 60.000 slacht-runderen uit, waarvan het meerendeel voor Soerabaia bestemdnbsp;is. Het vee wordt op M a d o e r a in hoofdzaak op stal verpleegdnbsp;en gevoed met gras, zoolang de voorraad strekt, en afvalproducten der cultures, zooals masblaren en loof van verschillende gewassen behoorende tot de leguminosae, dat vrijnbsp;veel voedende bestanddeelen bevat. De op deze wijze verkregennbsp;stalmest wordt benut tot bemesting der schrale gronden.nbsp;Zoo wordt in de afdeeling Wonosobo der residentie Kedoenbsp;door de bevolking veel tabak verbouwd op de helling vannbsp;den Sindoro. Om de tabakscultuur met succes te kunnennbsp;drijven is bemesting van den grond iioodzakelijk; zondernbsp;bemesting zou deze cultuur niet loonend zijn. Tot het verkrijgen van veel stalmest wordt door de bevolking het veenbsp;op stal of in huis gehouden en goed gevoed. Op deze wijzenbsp;worden twee voordeelen bereikt, nl. een loonende tabakscultuur en een levendige handel in slachtvee. De bevolkingnbsp;hier koopt geregeld mager vee op uit aangrenzende afdeelingen,nbsp;dat na 6 a 8 maanden verpleging in huis of op stal in goedenbsp;slachtconditie is gekomen. Maandelijks voert deze afdeelingnbsp;dan ook 6 a 700 slachtrunderen uit naar West-java, voornamelijk Batavia, Bandoeng, Soekaboemie en Buitenzorg.nbsp;Zoowel op Madoera als in de afdeeling Wonosobo is hetnbsp;dus een natuurdwang, die den mensch er toe brengt meernbsp;zorg aan den veestapel te besteden. Indien van den veestapelnbsp;geen diensten worden gevergd, loopen de dieren van beidenbsp;sexen dagelijks gezamenlijk te grazen op onbebouwde drogenbsp;of wel braakliggende gronden of op afgeoogste rijstveldennbsp;onder toezicht van kleine kinderen. Niet overal bestaat
-ocr page 599-519
echter die gunstige toestand, wel op de Buitenbezittingen, docli op Java voor het grootste gedeelte niet meer. Hier zijnnbsp;al streken, waar alle gronden zoodanig door de culturesnbsp;in beslag genomen zijn, dat van dagelijks laten weiden van dennbsp;veestapel geen sprake meer kan zijn. De runderen wordennbsp;af en toe, de buffel dagelijks de rivier in gedreven om eennbsp;bad te nemen. Dikwijls wordt voor buffels volstaannbsp;met een modderbad, indien geen rivier in de nabijheid is.nbsp;Het is ook gewoonte de paarden, als er gelegenheid voornbsp;is, dagelijks te baden. Van poetsen of borstelen is echternbsp;geen sprake, zoodat de huid tengevolge van het dagelijksnbsp;in aanraking komen met water, dat niet wordt afgedroogdnbsp;en vooral in den natten moesson nogal eens een laagje slibnbsp;bevat, een min of meer dof aanzien vertoont. Hoogstens worden de dieren s morgens met een stroowisch afgewreven.nbsp;Aan de rijpaarden der inlandsche hoofden wordt wat meernbsp;zorg besteed. Als rijpaard werden vroeger uitsluitend hengsten gebezigd, het berijden eener merrie werd als ietsnbsp;minderwaardigs beschouwd; de laatste jaren ziet men evenwelnbsp;ook verscheidene hoofden op merries rijden in navolgingnbsp;van de Europeanen. Aan de opvoeding der veulens laat denbsp;bevolking zich over het algemeen bijzonder weinig gelegennbsp;liggen, terwijl rund en buffel in de meeste streken aan denbsp;zorg van de natuur worden overgelaten.s Morgens wordennbsp;ze uit de kraal gelaten en liefsts-avonds weer binnengedre-ven. Op het heetst van den dag gaan ze zoo niogelijk het waternbsp;in. In streken, waar de veestapel niet ten behoeve van dennbsp;landbouw wordt gebezigd, loopen de dieren dag en nacht los.nbsp;Zoo zijn er in de afdeeling Tjilatjap en Ophirdistricten, innbsp;de residentie Palembang en op de eilanden Soembawa ennbsp;Soemba Inlanders, die meer dan honderd buffels bezitten,nbsp;terwijl er op het eiland Soemba Radjas eigenaar zijn vannbsp;500 a 1000 paarden, die vrij rondloopen in koppels van 10nbsp;a 15 merries met n hengst.
Het voedsel voor den veestapel bestaat dus in hoofdzaak
-ocr page 600-520
uit gras. Tijdens den natten moesson is het op de meeste plaatsen in het gebergte in voldoende hoeveelheid aanwezig.nbsp;De weigronden, die in den drogen moesson een kaal ennbsp;verschroeid aanzien vertoonen, beginnen in den regentijd tenbsp;herleven en produceeren een meer of mindere hoevelheidnbsp;gras, waarvan de kwaliteit, zooals ik hiervoor reeds opmerkte,nbsp;zeer uiteenloopt. Daar, waar gebrek aan welgrond is, wordtnbsp;gras gesneden aan den rand van en in naburige bosschen.nbsp;Men kan zeggen, dat op de Buitenbezittingen over hetnbsp;algemeen ruimschoots voldoende weigronden beschikbaarnbsp;zijn voor den aanwezigen veestapel. Op Java, waar omnbsp;hiervoor aangegeven redenen in de meeste gewesten gebreknbsp;aan weigronden bestaat, wordt de bevolking er geleidelijknbsp;toegebracht zooveel mogelijk de afvalproducten der cultures,nbsp;hetzij in verschen toestand te verstrekken of wel in gedroog-den toestand op te slaan, om in tijden van schaarschte,nbsp;wanneer namelijk alle mogelijke gronden beplant zijn, alsnbsp;voedsel te dienen voor den veestapel.
Gebruik van den veestapel. De veestapel staat hoofdzakelijk in dienst van den landbouw. Het zou vrijwel onmogelijknbsp;zijn in dunbevolkte streken de rijstvelden naar behooren tenbsp;bewerken zonder ploegvee. Waar verreweg het grootstenbsp;gedeelte van de bevolking in Nederlandsch-lndi innbsp;landbouw haar bestaan vindt, daar ligt het voor de hand, datnbsp;een gezonde krachtige veestapel voor behoorlijke bewerkingnbsp;der gronden van het allergrootste belang is. Krachtens zijnnbsp;natuurlijken aanleg is de buffel bij uitstek geschikt voornbsp;dezen arbeid. Voor alle andere diensten is het rund alsnbsp;trekdier te prefereeren boven den buffel. Deze kan momenteel ontzettende kracht ontwikkelen en beweegt zich metnbsp;zijn groote breede klauwen vrij gemakkelijk in den modder.nbsp;In uithoudingsvermogen legt hij het echter tegen het rundnbsp;af. De bewerking der rijstvelden met den buffel begint dannbsp;ook s morgens om zes uur en eindigt reeds om tien uur;nbsp;bij uitzondering wordt van drie tot vijf uur s-middags
-ocr page 601-521
het werk weer hervat. Met het rund wordt als het ware den geheelen dag door gewerkt. In streken met zwarenbsp;kleigronden, zooals in de residenties Pekalongan en Cheribonnbsp;worden uitsluitend buffels aangetroffen. Het rund wordtnbsp;behalve voor de bewerking der rijstvelden ook voor allenbsp;mogelijke transportdiensten gebezigd op grindwegen. Denbsp;buffel legt het op de verharde wegen en vooral op hetnbsp;warmst van den dag, veel eerder af. Weliswaar voedt hijnbsp;zich gemakkelijk en tiert uitstekend in de wildernis, dochnbsp;het lijdt geen twijfel, dat de buffel op den duur is aangewezen om door het rund verdrongen te worden, omdatnbsp;dit tegen verschillende ziekten opvallend meer weerstandsvermogen bezit en rationeel gecultiveerd veel grooterenbsp;financieele voordeelen voor de bevolking afwerpt. Ennbsp;wanneer de dessaman er geleidelijk toe gebracht wordtnbsp;zijn rijstvelden in plaats van nat, zooals thans geschiedt,nbsp;droog te bewerken, hetgeen in alle opzichten te prefereerennbsp;zou zijn, dan voldoet het rund als ploegdier evengoed alsnbsp;de buffel. Op de meest geaccidenteerde bergterreinen wordtnbsp;het rund voor transporten gebezigd. De buffel heeft nanbsp;eenige uren werken behoefte zich in een water- of modderplas te wentelen; het rund houdt het daarentegen languit,nbsp;mits tijdens de grootste hitte van den dag kop, rug ennbsp;lendenen met wat frisch water worden begoten. Bij voortdurend gebruik op verharde wegen moet echter voor beschutting van de klauwen gezorgd worden door middelnbsp;van sandalen of wel klauwbeslag, zooals in Deli gebruikelijknbsp;is. Zoolkneuzingen met daarmede gepaard gaande kreupelheid zijn anders niet te voorkomen. Behalve voor denbsp;bewerking der rijstvelden en het vervoer van vrachtennbsp;langs de groote wegen, worden buffels en runderen gebezigd om het suikerriet van de tuinen naar de fabrieknbsp;te transporteeren. Gelukkig wordt de laatste jaren voornbsp;dit doel veel Dcauville-spoor op de suikerondernemingennbsp;aangelegd, zoodat niet meer zulke buitengewoon zware
-ocr page 602-diensten van den veestapel worden geeischt.
Van het paard wordt ten behoeve van den landbouw geen gebruik gemaakt. Wei ziet men in de Padangsche Bovenlanden, waar de paardenstapel vrij dicht is, dat de bevolking in plaats van te ploegen een koppel paarden op hetnbsp;onder water staande rijstveld ronddrijft om op die maniernbsp;den grond om te werken. Dit is wel een der primitiefstenbsp;manieren van grondbewerking, die wordt waargenomen.nbsp;Voornamelijk wordt het paard gebezigd als trek- en draagdier.
In sommige gedeelten van Java worden de producten van den eenen pasar (markt) naar den anderen vervoerd doornbsp;middel van vrachtkarren door paarden getrokken. Daar,nbsp;waar geen rijwegen bestaan, doch voetpaden, zooals innbsp;vele bergstreken het geval is, worden van het paard zwarenbsp;diensten gevergd. Verreweg het grootste aantal paardennbsp;doet dienst als wagen- en rijtuigpaard. Jaarlijks wordennbsp;op Java ongeveer 8000 paarden ingevoerd van de kleinenbsp;Soenda-eilanden, waarvan het meerendeel aangekocht wordtnbsp;door eigenaars van rijtuigverhuurderijen. Een klein gedeeltenbsp;wordt gebezigd als rijpaard door Europeanen en Inlandschenbsp;hoofden. Voor het leger worden tegenwoordig uitsluitendnbsp;remonten aangekocht in Australi, vr 1903 werdennbsp;zoowel voor de cavalerie als artillerie uitsluitend Sandelhout-paarden gebruikt. )
Maatregelen tot verbetering van den veestapel.
Reeds geruimen tijd vrdat aan verbetering van den hoornveestapel iets gedaan werd, was de aandacht van denbsp;Regeering gevestigd op den grooten achteruitgang in kwaliteit van den paardenstapel. Onvoldoende voeding, slechtenbsp;verpleging, gebruik op te jeugdigen leeftijd en onoordeelkundige fokkerij waren wel de voornaamste oorzaken, waaraan de achteruitgang werd toegeschreven. Op advies van
1) De militaire transporttrein en de sedert opgerichte mitrailleur-compagnien zijn gerenionteerd met inheenische paarden. Red. V. A. BI.
-ocr page 603-523
den veterinaireii dienst werd door den Directeur van Bin-nenlandsch Bestuur in 1895 aan de Regeering voorgesteld in de residentie Preanger Regentschappen, het gewest vannbsp;Java, waar door de bevolking liet meest aan paardenfokkerijnbsp;gedaan wordt, aan ter naam en faam gunstig bekend staandenbsp;inlanders superieure Sandelliouthengsten te verstrekken opnbsp;voorwaarde, dat ze tegen een maximum dekgeld van 2.50nbsp;beschikbaar werden gesteld voor merries van de bevolking.nbsp;Na vijf jaren goede verzorging ging de hengst in vollennbsp;eigendom over aan den hengstenhouder. Ingeval van slechtenbsp;verpleging, te beoordeelen door den gouvernementsveearts,nbsp;belast met de leiding der fokkerij, werd de hengst teruggenomen en aan een ander persoon verstrekt. Van denbsp;plaats gehad hebbende dekkingen werd een register aangehouden, terwijl de geboorten der veulens werden gerapporteerd aan den gouvernementsveearts, die ze deed inschrijven in een veulenregister. Bij gewestelijke verordening werdnbsp;verboden in districten, waarvan Gouvernementswege hengstennbsp;waren verstrekt, hengsten boven den leeftijd van een jaar losnbsp;te laten loopen, terwijl de bevolking tevens in de gelegenheidnbsp;werd gesteld haar inferieure hengsten gratis te laten castreeren.nbsp;Hiervan werd weinig en wordt thans zeer matig gebruiknbsp;gemaakt.
In 1897 werden dergelijke maatregelen voorgesteld voor de afdeeling 50 kotas der residentie Padangsche Bovenlanden, waar eveneens een vrij groote paardenstapel aanwezignbsp;is. De hengsten werden evenwel niet aan inlanders afgestaan,nbsp;doch gestationneerd in hengstenstations, waarvan de kostennbsp;aanvankelijk door de Regeering, doch thans door de bevolkingnbsp;worden gedragen, die haar merries zonder betaling vannbsp;dekgeld kan laten dekken. Ook hier werd dezelfde verordening afgekondigd op het los laten loopen van hengstennbsp;boven den njarigen leeftijd en een premie van 5 gesteldnbsp;op het laten castreeren van minderwaardige hengsten. Dezenbsp;regeling is in 1908 voor de Preanger Regentschappen in
-ocr page 604-524
hoofdzaak overgenomen, nadat gebleken was, dat de oude regeling minder goed voldeed. Het bevruchtingscijfer bleefnbsp;namelijk te laag, terwijl na verloop van vijf jaar vele hengsten aan de voortteling onttrokken werden en het zich lietnbsp;aanzien, dat aanvulling met 1ste kwaliteit dekhengsten innbsp;de toekomst moeilijkheden zou opleveren. Van Qouverne-mentswege zijn thans hengstenstations gebouwd, die beheerdnbsp;worden door speciaal daartoe opgeleide hengstenhouders ennbsp;waar de bevolking haar merries tegen een dekgeld vannbsp;f2.50 f3 kan laten dekken. Voor het gebruik van hengsten met meer taille, nl. 1.40 M. hoogte, waarvan er drienbsp;aanwezig zijn, wordt een dekgeld van f iO betaald.
Ter voorkoming, dat mooie halfbloedmerries en merries met ST'/a /o Sandelhoutbloed verkocht worden naar anderenbsp;streken buiten het fokcentrum, is de Regeering er de laatstenbsp;faren toe overgegaan jaarlijks premiekeuringen te doen houden, waarop de beste volwassen en drie-jarige merries geprimeerd worden.
Jaarlijks worden in de Preanger-Regentschappen 6a700gt; in de Padangsche Bovenlanden 4 a 500 veulens geboren,nbsp;zoodat het aantal gebruikspaarden der bevolking met behoorlijke taille belangrijk is vermeerderd.
Behalve in de genoemde gewesten, werden ook in de residenties Kedoe, Djocjacarta, Madioen, Semarang en Ban-joemas dekhengsten gestationneerd tot verbetering van dennbsp;ypaardenstapel der bevolking. Nadat in 1905 de veeartsenij-^ kundige dienst van het Departement van Binnenlandschnbsp;Bestuur naar het Departement van Landbouw overging, namnbsp;de toenmalige Departementchef, Professor Treub, de doornbsp;den veterinaire!! dienst ingediende voorstellen tot verbetering van den hoornveestapel dadelijk in behandeling ennbsp;werden ze bij de Regeering voorgebracht met het resultaat,nbsp;dat voor de residenties Banjoemas, Kedoe en Semarangnbsp;fondsen werden beschikbaar gesteld tot aankoop van superieur fokmateriaal, deels te betrekken uit den inheemschen
-ocr page 605-525
veestapel, gedeeltelijk uit Brifsch-liidi, waartoe in 1906 de gouveriiemeiitsveearts VAN der Veen een opdracht verkreeg.
Na veel moeite gelukte het hem een collectie vaii ruim 300 Mysore-stieren aan te koopen, waarvan het grootste gedeeltenbsp;verstrekt werd aan de bevolking der afdeeling Salatiga dernbsp;residentie Semarang. In de residenties Kedoe en Banjoemasnbsp;werd in hoofdzaak naar verbetering in eigen ras gestreefdnbsp;(reiiiteelt), terwijl een 90 stuks Mysore-stieren aan de gemeenschappelijke bezitters van koeien in verschillende desasnbsp;werden verstrekt voor kruising. Met deze verstrekking gingnbsp;gepaard het door middel van castratie uitsluiten van denbsp;voortteling der minderwaardige mannelijke dieren, welkenbsp;kunstbewerking verricht werd door daartoe speciaal opgeleidenbsp;personen. In de afgeloopen jaren is de Rereering voortgegaan met het importeeren van Bengaalsch fokvee, zoodatnbsp;tlians ongeveer een 1000-tal stieren en een 400-tal koeiennbsp;zijn ingevoerd op Java en de Buitenbezittingen.
De resultaten, verkregen door kruising van zebus met het inheemsche rund zijn van dien aard, dat consequent opnbsp;den ingeslagen weg behoort te worden voortgegaan. Weliswaar laat het bevruchtingscijfer van de stieren in denbsp;meeste streken nog veel te wenschen over, doch dit moetnbsp;toegeschreven worden aan het feit, dat zij tengevolge vannbsp;het transport van Britsch-lndi naar Java en het acclima-tisatieproces, gedurende welken tijd vele der dieren wordennbsp;aangetast door piroplasmosis en distomatosis, zeer veel tenbsp;lijden hebben. De hier geboren afstammelingen zijn echternbsp;krachtige dieren met zeer veel weerstandsvermogen. Daar ^nbsp;vooral de volwassen dieren en speciaal de bezette koeiennbsp;na het kalven het sterkst worden aangegrepen, terwijl denbsp;jongere dieren er in den regel weinig van weten, is hetnbsp;ongetwijfeld zaak zooveel inogelijk aan te koopen op dennbsp;leeftijd van 2 a 2V2 jaar- Behalve Mysore werden doornbsp;de gouvernementsveeartsen van der Poel en Vrijburg innbsp;1908, 09 en 10 in Britsch-lndi aangekocht Ongole en
-ocr page 606-526
en Gujratvee, terwijl voor de Gouvernementsfokkerij van Bengaalsch vee te Petjorottan (Karanganjar) in 1909opgericlit,nbsp;50 Hissarkoeien en 2 stieren werden bestemd. Het doel,nbsp;dat met deze fokkerij beoogd wordt, is op Java zelf raszuivernbsp;Bengaalsch vee te fokken en in de toekomst niet afhankelijknbsp;te zijn van Britsch-Indi. Als beheerder der fokkerij tradnbsp;op de thans gepensioneerde Regent van Karanganjar, Radennbsp;Adipati Aria Tirtokoesoemo, die gedurende zijn dertigjarigenbsp;loopbaan er steeds met hart en ziel naar gestreefd heeftnbsp;de belangen van landbouw en veeteelt der bevolking naarnbsp;beste weten te behartigen.
In enkele gewesten werd ook gebruik gemaakt van Bali-neesche stieren, terwijl in de afdeelingen Pasoeroean en Malang, waar door de bevolking reeds jaren lang tot hetnbsp;verkrijgen van een zwaar type trekvee met succes gebruiknbsp;was gemaakt van Holiandsche en Shorthornstieren, doornbsp;import van een aantal Herefords in dezelfde richting getrachtnbsp;wordt verbetering aan te brengen.
Ten einde meer taille in het zoo waardevolle Sandelhoutpaard te brengen zonder aan bloed te verliezen werden op voorstelnbsp;van den Inspecteur van den veterinairen dienst door laatstgenoemde commissie twee Arabische dekhengsten in Bombaynbsp;aangekocht met een hoogte van 1.48 en 1.50 M, welk aantalnbsp;tot heden met zes is vermeerderd. Zooals op Soembanbsp;gebruikelijk is, worden deze hengsten met uitgezchte koppelsnbsp;merries van 15 tot 25 stuks losgelaten, terwijl de Regeeringnbsp;de preferentie bezit tegen een prijs van f 300 op de 2'/2 anbsp;3-jarige hengsten, die door de bevolking worden te koopnbsp;aangeboden. Wellicht gelukt het op deze wijze na eenigenbsp;generaties op Soemba een paard te fokken met veel bloednbsp;en een taille van 1.40 M., dat ook als legerpaard in hetnbsp;geaccidenteerd terrein goed voldoet, hetgeen lang niet altijdnbsp;gezegd kan worden van de thans gemporteerde Australischenbsp;paarden, die volgens verklaring van vele bereden officierennbsp;over het algemeen als legerpaard niet voldoen en gemiddeld
527
na 3V2 jaar dienst gepresteerd te hebben, moeten worden afgekeurd. () Waar onder de afstammelingen van gemporteerde Australische merries met Sandelhouthengsten zeernbsp;geschikte terreinpaarden voorkomen, mag met grond verwachtnbsp;worden, dat de resultaten op het einland Soemba met zijnnbsp;gunstige voorwaarden, wat voeding, bodem en klimaat betreft,nbsp;aan de verwachting zullen beantwoorden.
Kort na het optreden van den tegenwoordige!! Departe-mentschef, den Heer Lovink werden de ter zake gedane voorstellen tot verbetering van den rundveestapel op hetnbsp;eiland Madoera bij de Regeering voorgebracht met hetnbsp;resultaat, dat voor de eerstvolgende jaren 50.000 voornbsp;den aankoop en het primeeren van superieure stieren ennbsp;het houden van tentoonstellingen werd toegestaan, terwijlnbsp;de kerapan (wedrennen met stieren) een typisch Madoereeschnbsp;volksfeest, te kwader ure afgeschaft door een der vorigenbsp;residenten, te recht in eere werd hersteld.
Ten slotte mag niet onvermeld blijven, dat eveneens krachtige pogingen in het werk worden gesteld om te geraken tot verbetering van den geitenstapel der bevolking. In verbandnbsp;met het feit, dat de geit voor een groot gedeelte der bevol- Vnbsp;king vaak het eenige kapitaal vertegenwoordigt, dat in tijden 'nbsp;van nood wordt aangesproken, ligt het voor de hand, datnbsp;op dit gebied nog een ontzaglijk arbeidsveld te bewerken valt.
Voorloopig is op voorstel van den Directeur van Landbouw begonnen met in drie gewesten Gouvernements-fok-stations voor geiten op te richten met de bedoeling om hieruit aan fokvereenigingen tegen billijken prijs en op nadernbsp;vast te stellen voorwaarden suprieur fokmateriaal te verstrekken. Indien de resultaten met deze fokstations verkre-
(I) De diensttijd van de Australische legerpaarden, nadat zij het Remonte-dept hebben verlaten, moet tegenwoordig voor de Cavalerie op ongeveer 6 jaar worden gesteld. Red. V. A. BI.
-ocr page 608-528
gen aan de gestelde verwachtingen beantwoorden, zullen geleidelijk in alle gewesten van Java dergelijke stationsnbsp;opgericlit worden.
Hiermede heb ik U in korte trekken in kennis gesteld met het voornaamste, wat gedurende de laatste vijftien jaren opnbsp;zotechnisch gebied in Nederlandsch-lndi is verricht. Iknbsp;hoop, dat het iets zal mogen bijdragen tot verspreiding vannbsp;meerdere kennis en waardeering van dit door de natuurnbsp;zoo rijk gezegend land, waar door jonge energieke mannen,nbsp;speciaal op het gebied van landbouw en veeteelt nog zoonbsp;enorm veel gepresteerd kan worden.
-ocr page 609- -ocr page 610- -ocr page 611-DOOR
6. Paspalum distichum L. Zie plaat IX (overgenonien uit Agric. Gaz. N. S. Wales II (1891) pl. XXXI).
De soortnaam distichum is afgeleid van de beide Qriek-sche woorden di, dubbel, en stichos, rij en beteekent dus tweerijig. De naam zinspeelt op de in twee rijen langsnbsp;de aarspil gerangschikte aartjes.
Volksnamen van het gras zijn o. a. Knotgrass La-lampoejangan ), m.Rembang, j. Saccate de gram a Sea-side Millet Watercouch. Siltnbsp;grass.
Botanische literatuur en afbeeldingen:
Agricultural Gazette of N. S. Wales II (1891), 310, plate XXXl.
Bentham, Flora Australiensis VII, 460.
Hooker, Flora of British India VII, 12.
KoORDERS, Exkursionsflora I, 120.
Lamson Scribner, American Grasses, Bulletin 7, U. S. Dept. of Agriculture, Division of Agrostology, p. 43, fig. 25.
Manson Bailey, Queensland Flora VI, 1913.
MiQUEL, Flora Ind. Bat. Ill, 433 (onder den onjuisten naam van Paspalum vaginatum 2) ).
Vasey, Agricultural grasses and forage plants of the United States, plate 7.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Waarschijnlijk bij vergissing zoo genoemd. De ware Lalampoe-jangan is Panicum repens L.
2) nbsp;nbsp;nbsp;De plant, die in de Flora Brasiliensis II, 2, 74 a\s Paspalum vaginatum wordt beschreven, verschilt aanmerkelijk van P. distichum L.nbsp;Miquel bedoelt echter met P. vaginatum dezelfde plant als wij metnbsp;P. distichum.
530
Op Java schijnt van dit gras uitsluitend de straiidvorm voor te komen, die de variteit littorale uitmaakt en ooknbsp;beschreven is onder de namen Paspalum littorale Brown ennbsp;Paspaliim vaginatum Sw. var. littorale Trim. Onder diennbsp;laatsten naam vindt men het gras in Miquels Flora (III,nbsp;433).
Beschrijving:
Overblijvend gras, in den bodem bevestigd met een op korten afstand onder de oppervlakte kruipenden, horizontalen wortelstok, waaruit talrijke, dicht bijeenstaande opgerichte stengels ontspruiten, welke een hoogte van 20 a 50nbsp;c.M. bereiken. Qewoonlijk groeit het gras groepsgewijsnbsp;tusschen andere grassen in en valt dan nog al op doornbsp;zijn blauwgroene kleur en talrijke, dicht bijeengeplaatste,nbsp;meerendeels loodrecht opgerichte stengels. De bladerennbsp;waren bij de door mij waargenomen exemplaren nu eensnbsp;vrij wel regelmatig over den stengel verdeeld, dan weer innbsp;de bovenhelft van den stengel talrijker. ') Hun scheedennbsp;varieeren in lengte van 30 tot 75 m.M., ze zijn onbehaard,nbsp;het tongetje is vrij goed ontwikkeld, het bereikt een lengtenbsp;van 3/4 a 1 m.M. Achter het tongetje bevinden zich tamelijk lange haren, die vooral achter de beide zijranden dichtnbsp;opeengeplaatst zijn. De bladschijf staat schuin omhoog, zijnbsp;is onbehaard (met uitzondering dan van de onmiddellijknbsp;achter het tongetje geplaatste haren), zeer spits, ze bereikt een lengte van 50 a 100 m.M. bij een breedte vannbsp;P/4 a 2/2 m.M. Over de blauwgroene kleur spraken we hiernbsp;boven reeds. Uit de bovenste bladscheede ontspruit slechtsnbsp;1 enkele bloeihalm, die op zijn top 2 aren draagt. Aanvankelijk liggen die aren met de platte rugzijde tegennbsp;elkaar en hebben zij een opgerichten stand, geleidelijk wijkennbsp;ze verder uiteen, tot ze eindelijk horizontaal of zelfs
1) Bij de meeste andere Paspulum-soorten vindt men de bladeren vooral aan de onderhelft van den stengel.
-ocr page 613-531
scliuin benedenwaarts gericht zijn. De spil dier aren is onbehaard, ze bereikt een lengte van 30 a 50 ni.M. bij eennbsp;breedte van 1 a VU in.M., haar rugzijde is eenigszins heennbsp;en weer gebogen; aan de onderzijde draagt ze, evenalsnbsp;alle Paspalums, een overlangsche kiel. De voet dernbsp;aar is over een lengte van 3 a 8 m.M. naakt, daarbovefnbsp;draagt de kiel aan weerszijden n enkele rij zeer kortnbsp;gesteelde aartjes.
De aartjes zijn langwerpig, spits, geheel onbehaard, 3V2 4 m.M. lang, IV2 mM. breed. gi bevindt zich aan denbsp;achterzijde van het aartje en is dus naar de aarspil gekeerd;nbsp;het is gewelfd en even lang als het aartje zelf. ga bevindtnbsp;zich aan de voorzijde, het is vlak en even lang als g,. ganbsp;is aanmerkelijk korter dan gi en ga, het bereikt slechts eennbsp;lengte van IV2 3 in M. en omvat met zijn een weinig omgeslagen randen pg. pa is ongeveer even lang als ga, het isnbsp;vlak, met binnenwaarts omgeslagen randen. Tusschen ganbsp;en Pa, die geen van beide tijdens den bloei bijzonder hardnbsp;zijn, later echter harder worden, bevinden zich 3 meeldradennbsp;en een vruchtbeginsel met 2 geheel vrije stijlen. De stempels zijn purper gekleurd.
De vruchten van dit gras heb ik nog niet kunnen vinden en nog nergens gezien. Volgens de afbeelding in de Agricultural Gazette of N. S. Wales II (1891), plate XXXI, zijn zenbsp;langwerpig rond.
Bloeitijd:
Tot dusverre op Java bloeiend gevonden in de maanden April, juni. Augustus, October en November. Waarschijnlijknbsp;bloeit het het geheele jaar door.
Verbreiding op Java:
Met zekerheid is op Java dit gras in de laatste 50 jaar tot nog toe alleen aan de kust, en wel bij Tjiringin (bij Batavia),nbsp;bij Cheribon en bij Soerabaja, gevonden, op alle 3 dezenbsp;plaatsen op ziltig-drassigen bodem nabij de zee, waar hetnbsp;vrij groote, dichte groepen vormt, welke door de tallooze
-ocr page 614-532
diclitbijeenstaande stengels en de blauwgroene kleur gemakkelijk tussclien de andere grassen in het oog vallen. Volgens Dr. S. H. Koorders zou zich in Berlijn een exemplaarnbsp;bevinden, door Dr. Engler (No. 5160) im Regenwald amnbsp;Papandajan um 150') 1800 M. , M. ingezanield. Warenbsp;dit exemplaar nog aan een zouthoudende bron of bij eennbsp;solfataar gevonden, dan zou men misscliien aan de juistlieidnbsp;der determinatie met groote aarzeling eenig geloof kunnennbsp;hechten. Maar dat im Regenwald maakt de zaak zeernbsp;verdacht. Op een onlangs door mij gemaakten tocht overnbsp;den Papandajan vond ik aan den weg van Tjiseroepan naarnbsp;den krater wel overvloedig Paspalum scrobiculatum groeien,nbsp;maar geen enkel exemplaar van Paspalum distichiim, hoewel ik er bijzonder op gelet heb. Daarbij komt nog, dat Dr.nbsp;Koorders (Exkursionsflora I, 120) beweert, dat dit grasnbsp;herinnert aan de helm der Hollandsche duinen, een plant,nbsp;die er zoowat evenveel op lijkt als een tjitjak op een schrijfmachine. Men zie onze goedgelijkende plaat en vragenbsp;zich af, of dit gras aan helm doet denken. Er is dus geennbsp;reden om aan te nemen, dat het bewuste Berlijnsche exemplaar inderdaad Paspalum distichum is'. Volgens Miquelnbsp;zou JuNQHUHN de plant nog bij den moddervulkaan Kalangnbsp;Anjar (Soerabaja) hebben ingezameld. Dat zou kunnen. Wantnbsp;bij de zoogenaamde modderwellen ^) van Koewoe groeitnbsp;ook in overvloed een gras {Kerinozona littorale), dat mennbsp;elders alleen nabij de zee aantreft.
Economische literatuur.
Agricultural Gazette of N.S. Wales II (1891), p. 310. Ill (1892), p. 143.
Dekker, Voederstoffen, p. 28 (als Paspalum vaginatum Sw. var.
littorale)', tabel 7a (onder den naani van Paspalum maritimum).
Kew Bulletin 1894, 386.
1) nbsp;nbsp;nbsp;150 zal wel een drukfout zijn voor 1500.
2) nbsp;nbsp;nbsp;In werkelijkheid zijn het warme zoutwaterwellen, die in eennbsp;modderpoel hun water en stoom ontlasten.
-ocr page 615-533
Lamson SCRIBNER and MERRILL. Studies On American Grasses, Bulletin 24 of the U.S. Department of Agriculture, Division of Agrostology, 8.
Maiden, Useful native plants of Australia, p. 104.
Vasey, Agricultural grasses and Forage plants of the United States, p. 24.
Samenstelling van het gras.
Mij zijn slechts twee analyses van het gras bekend. De eerste is te vinden in de Agricultural Gazette of N.S.nbsp;Wales II (1891), p. 310:
Albumine. nbsp;nbsp;nbsp;Gluten.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Zetmeel.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Gom.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Suiker.
2.20 nbsp;nbsp;nbsp;7.71nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.56nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.64nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.00nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;%
Bij Dekker vindt men de andere (tabel 7a,a\sP.mariti-mum):
Asch. Ruw nbsp;nbsp;nbsp;Zuiver Ruwnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ruwnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Stikstofvrij
eiwit. nbsp;nbsp;nbsp;eiwit.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vet.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vezel.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;extract.
8.1 nbsp;nbsp;nbsp;9.9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8.7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;50.7
Voederwaarde:
In een grassenverzameliiig van het Departement van Landbouw komt dit gras voor met de laconieke bijvoeging: slecht. Waarop dit afkeurend oordeel berust, is mij onbekend;nbsp;waarschijnlijk op praatjes van inlanders. In het buitenlandnbsp;wordt het gras gunstiger beoordeeld. In Amerika heeft hetnbsp;den naam van een nuttig weidegras, dat lang stand houdt.nbsp;Men gebruikt het daar wel voor het bezaaien van uitdrogende poelen, die anders in stinkende modderkuilen veranderen zouden. Dan kan het een opbrengst geven (in hoeveelnbsp;tijd staat er niet bij) van 80 tons groen voeder (per acre?,nbsp;dat staat er ook niet bij) of 2307 pikol (per bouw?). Maarnbsp;het gras levert in elk geval oneindig minder op dan Paspa-lum dilatatum (Australisch gras). Het is een uitmuntendnbsp;voedsel voor paarden, koeien en schapen, de laatste verslinden alles, wat de eerste laten staan. Vooral op drassigenbsp;terreinen heeft het groote voederwaarde. In Mexico etennbsp;koeien en paarden het gaarne. Een aftreksel van de bladerennbsp;drinkt men daar als thee, de drank zou bloedzuiverendzijn.
-ocr page 616-534
In Australi levert liet een groote hoeveelheid goed voedergras op, dat door alle vee met graagte gegeten wordt. De vrees, dat de melk en de boter van met dit gras gevoerdenbsp;koeien van inferieure qualiteit zouden zijn, is ongegrondnbsp;gebleken. Voor hooibereiding achten velen het minder geschikt, daar het zwart hooi leveren zou. Volgens anderen isnbsp;dat een praatje. De in ons herbarium bewaarde exemplarennbsp;zijn geelbruin, niet zwart.
Eischen, die het gras aan klimaat en bodem stelt.
Van nature groeit het gras op ziltig-drassigen grond. Het is dus de aangewezen grassoort voor dergeiijke terreinen..nbsp;Men acht het in Australi zeer geschikt om vochtige gronden,nbsp;rivieroevers en dergelijke terreinen te bedekken, daar hetnbsp;snel groeit, overblijvend is, overstroomingen verdragen kan,nbsp;met zijn wortels en wortelstokken den grond bijeenhoudtnbsp;en bovendien groote voederwaarde heeft. Proeven zijn ernbsp;op Java, voor zoover mij bekend, nog niet mee gedaan.nbsp;Het zou wel de moeite waard zijn, ze te nemen.
Verdere bijzonderheden.
Vijanden heeft dit gras, voor zoo ver mij bekend, niet; ik heb er nooit plantaardige of dierlijke parasieten op waargenomen. Voor toezending van eventueel gevonden vruchtennbsp;houd ik me zeer aanbevolen.
7. Paspalum sanguinale. Lmk. Illustrations 1, 176. (Zie Plaat X).
Behalve dezen naam heeft het gras nog meer dan 50 andere wetenschappelijke namen. De meest gebruikelijke,nbsp;ook in onze Indische literatuur nog al eens te vinden namennbsp;zijn: Digitaria ciliaris Willd.- Digdaria digitata, erythroble-phara, Pes avis en pruriens Bse- Digitaria sanguinalis Scop.-Digitaria iirochloides Bse- Panicum ciliare Retz, consangiii-neum Kunth, digitata Hook., eminens Steud., heteranthumnbsp;Hookfil., Pes avis Hook., pruriens Trim., sanguinale L.nbsp;(non Koorders).
-ocr page 617- -ocr page 618- -ocr page 619-De soortnaam sanguinale beteekent bloedrood en zal wel slaan op de roode kleur, welke halmen, bladeren en arennbsp;van dit gras in Europa bijna altijd, op Java dikwijls hebben. Een andere, mijns inziens vrij zotte, verklaring is deze,nbsp;dat de Duitsche knapen elkanders neuzen met de aren totnbsp;bloedens toe zouden prikken. Hoe ze dat moeten aanleggen,nbsp;staat er niet bij. Het gras is heelemaal niet scherp. Maarnbsp;Duitsche volharding vermag veel.
Dat een zoo algemeen gras als Paspalum sanguinale zich in het bezit van vele volksnamen kan verheugen, ligt voornbsp;de hand. In Holland heet de plant volgens de boekennbsp;Bloedgierst, de Engelschen noemen haar Crab-grassnbsp;of Summer-grass, de Duitschers Bluthirse; voornbsp;Java vind ik vermeld:
A - a s i n a n, s. D j e n k o n, j. D j 1 a m p a r a n, j. Djoekoet djampang piit,j. Djoekoet kakawa-tan,j. Gendjoran,j. Kepoetian,j. Lemon,nbsp;j. Rebha patian, md. Rebha potean, md.nbsp;R e m b e j o e n g, j. R o e m p o e t t a t a ni b a g a a n, s. nbsp;Socket kawatan,j. Soendoe gangsir,j. Tja-kar ajam,j.
Elke deskundige of liever nog ondeskundige inlander kan dit aantal natuurlijk nog met eenige dozijnen vermeerderen.
Botanische literatuur en afbeeldingen:
Agricultural Gazette N. S. Wales 1891, plate XXI.
Bentham, Flora Australieiisis VII, 469.
Duthie, Foddergrasses of Northern India, pl. VIII en IX.
Heukels, Flora van Nederland I, 444.
FIOOKER, Flora of British India Vil, 13, 14.
Koorders, Exkursionsflora I, 127, 128 (onder vele namen. Maar de plant, welke Dr. S. H. Koorders in zijn Exkursionsflora I, 128 nietnbsp;den naam van Panicum sanguinale bestempelt, is inderdaad Paspalumnbsp;platycaulon PoiR., een totaal verschillende, uit Amerika ingevoerdenbsp;en thans in West-Java ingeburgerde soort. Zie pag. 371).
Lamson-Scribner, American Grasses, Bulletin. 17. U. S. Department of Agriculture, Fig. 339.
Miquel, Flora Ind. Bat. Ill, 436439.
i
-ocr page 620-OUDEMANS, Flora van Nederland, III. 442.
Sturm, Flora von Deutschland III, 40, tab. 2.
Teysmannia XXIII, 767.
Trimen, Flora of Ceylon V, 123,
Beschrijving.
En of meer-jarig gras, met een bundel vezelige, niet diep gaande wortels in den grond bevestigd. Gewoonlijknbsp;zijn er vele stengels aanwezig, die rondom in een rozetnbsp;zijn uitgespreid. Het lagere deel dier stengels ligt in dennbsp;regel op den grond, het overig deel staat bij de Javaansclienbsp;vormen omhoog en is gewoonlijk schuin opwaarts gericht.nbsp;Uit de lagere knoopen ontwikkelen zich korte wortels,nbsp;bovendien vele opwaarts gerichte zijtakken, dikwijls ooknbsp;tamelijk lange, kruipende uitloopers.
De grootte van de plant is zeer veranderlijk, de door mij geziene exemplaren varieerden in lengte tusschen 10nbsp;en 90 c. M.; doch in Amerika, dat land dei wonderen, bereikt de plant, naar beweerd wordt, soms een hoogtenbsp;van meer dan 5 voet, dus 150 a 160 c.M. De stengelsnbsp;zijn tamelijk dun, bij alle door mij onderzochte exemplaren minder dan 4 m.M. dik, vaak zelfs blijft de doorsnede beneden 1 m.M. middellijn. Zeer dunnestengelsnbsp;zijn massief, de dikkere hol. De bladscheeden zijn 50 anbsp;120 m.M. lang, nu eens zijn ze kaal, dan weer behaard;nbsp;de haren kunnen kort of lang zijn, in het laatste gevalnbsp;zijn ze op knobbels ingeplant en staan ze horizontaal af.nbsp;Op de grens van bladscheede en bladschijf vindt men eennbsp;meer of minder sterk ontwikkeld, vliezig tongetje, welksnbsp;lengte tusschen '/a egt; 2 m.M. schommelt.
De bladschijf is zeer veranderlijk van afmetingen; zij varieert in lengte tusschen 20 en 180 m.M., in breedtenbsp;tusschen 3 en 10 m.M. Zij is spits, zacht, nn eens geheelnbsp;kaal, dan weer aan den voet of gelieel met lange, opnbsp;knobbels ingeplante haren bezet, soms ook beiderzijdsnbsp;dicht kortharig.
-ocr page 621--iii'jt'. 'v.
Uit de bovenste bladscheede ontspruit n enkele bloei-halm, welks top nu eens nauwelijks boven de scheede uitkomt, dan weer zich ver daarboven verheft. Op ennbsp;nabij den top van dien bloeihaim zijn de aren ingeplant.nbsp;Het aantal daarvan is uitermate veranderlijk, het varieertnbsp;van 2 tot 20. Dwaselijk heeft men het aantal aren somsnbsp;als soortkenmerk genomen: het varieert bij dezelfde plant.nbsp;Op onvruchtbaren grond draagt elke halm vaak slechts
2 nbsp;nbsp;nbsp;of 3 aren, terwijl het aantal bij overigens volkomennbsp;gelijke planten op beteren of lo^sseren grond aanmerkelijknbsp;grooter is. Wel kan men, evenals bij zoovele andere planten, een aantal ineenvloeiende vormen ') onderscheiden,nbsp;doch waartoe deze als soorten te erkennen? Want bijnanbsp;elke plantensoort blijkt bij zorgvuldig onderzoek een aantal dergelijke vormen te omvatten. Als men die alle als soorten beschouwen gaat, dient het formaat onzer floras tienmaal grooter te worden. Het nut daarvan weegt niet opnbsp;tegen den last, dien het veroorzaakt, b Zij genoeg, te con-stateeren, dat de variabiliteit bij Paspaliim sanguinale groot is.
Boven op den top van den halm zitten in den regel 2 a
3 nbsp;nbsp;nbsp;aren bijeen, de andere zijn wat lager, groepsgewijs ofnbsp;afzonderlijk geplaatst. De spil dier aren is nu eens bijnanbsp;recht, dan weer vrij sterk slangvormig gebogen, ze is 30nbsp;a 160 m.M. lang, a m.M. breed, kaal of kortharig.nbsp;Tusschen de lengte der aren en haar aantal valt correlatienbsp;op te merken.
Aan de onderzijde der aarspil loopt over bijna de gehee-le lengte een uitspringende kiel, welke afwisselend links en rechts de aartjes draagt. Aan den top der aarspil zittennbsp;de aartjes afzonderlijk, lager zijn ze paarsgewijs ingeplant,nbsp;waarbij valt optemerken, dat n der aartjes van elk paarnbsp;door een zeer kort (Vs a '/z ni.M.), het andere door een
1) De vormen, die Koorders (Exkursionsflora 1, 127, 128) opsomt, kan niemand scherp onderscheiden.
-ocr page 622-538
veel langer (l'/j a 2 m.M.) steeltje gedragen wordt. Deze steeltjes zijn fijn behaard.
De aartjes zijn nogal veranderlijk van grootte, ze worden 2 a 4 m.M. lang, bij een breedte van 72 ^ m M. Aannbsp;de voorzijde van het aartje, dus aan de van de aarspil afgekeerde zijde, vindt men op den top van het steeltje nietnbsp;zelden een nietig, hoogstens 7^ m.M. lang, ongenerfd schubje,nbsp;dat vaak ook veel korter is dan m.M., ja, dikwijls geheel ontbreekt. Dat schubje wordt dikwijls als een glumanbsp;opgevat en dan zijn er 4 glumas en wordt het gras nietnbsp;als een Paspalum, dochals een Panicnm beschouwd. Nunbsp;mag het theoretisch een Panicnm zijn, maar Hooker merktnbsp;terecht op, dat dit schubje bij eenzelfde plant kan aanwezig zijn en ontbreken, dat het hoogstens als rudimentairnbsp;kafje is te beschouwen, dat iii alle andere opzichten onzenbsp;soort zich bij de overige Paspalums aansluit en het dusnbsp;beter is, de plant onder Paspalum te brengen. Ook wij zullen zijn voorbeeld.volgen en het schubje dus niet als eennbsp;echte gluma beschouwen. Het ware g, bevindt zich dan aannbsp;den achterkant van het aartje, dus aan de naar de aarspilnbsp;toegekeerde zijde, g, is zeer veranderlijk van lengte, hetnbsp;varieert van 72 tot 2 m.M., is nu eens ongenerfd, dan weernbsp;nnervig. Steeds vond ik het met langharige randen en top.
g2 bevindt zich derhalve weer aan de voorzijde van het aartje. Aan den voet van gj vindt men al of niet het hierboven besproken schubje, gj is even lang als het aartje,nbsp;met zijn randen omvat het gj; het heeft 57 krachtige nerven, waarvan er aan de voorzijde van het aartje 35 zichtbaar zijn. Met uitzondering van de middennerf dragen alnbsp;deze nerven bij al de door mij onderzochte exemplarennbsp;lange haren, die vooral talrijk zijn op de beide buitenstenbsp;nerven, dus die zich het naast bij den omgekrulden randnbsp;bevinden.
gs is glad en omvat met zijn randen pg. Tusschen gg en Pa vindt men de eenige bloem; zij bestaat uit 3 meel-
-ocr page 623-539
draden en een langwerpig rond of nieer fleschvormig vruchtbeginsel, dat door 2 vrije stijlen wordt gekroond. De stempels komen aan den top van het aartje te voorschijn. Aanvankelijk zijn ze roodpaars, een enkele maal ook welnbsp;wit, spoedig verkleuren ze tot donkerbruin.
De rijpe vrucht blijft, evenals bij de andere soorten van het geslacht, tusschen de kafjes zitten, gg en pg worden hardnbsp;en omsluiten de vrucht stevig, zoodat zij zelve voornbsp;de vrucht aangezien zouden kunnen worden. De rijpenbsp;vruchten zijn 2 a 2V2 m.M. lang. Ze worden in grootenbsp;hoeveelheid voortgebracht.
Bloeitijd:
Het geheele jaar door kan men bloeiende exemplaren vinden.
Verbreiding:
Dit gras is een ware cosmopoliet. Men vindt het vrij wel in alle tropische, subtropische en gematigde streken,nbsp;ook in Nederland hoewel het daar lang niet algemeen is.nbsp;Op Java is het van Bantam tot Banjoewangi, van denbsp;Noord- tot de Zuidkust verbreid, van af het zeestrand totnbsp;op 2000 M. zeehoogte. ')
Bij voorkeur groeit het gras op akkers en in tuinen, mits deze niet drassig zijn. Op polowidjovelden, in minder goednbsp;schoon gehouden thee-, koffie- en Hevea-tuinen, mits nietnbsp;te zwaar beschaduwd, kan men het vaak in ontzaglijkenbsp;hoeveelheid vinden. Maar ook andere standplaatsen neemtnbsp;het voor lief. Op verwaarloosde erven, langs spoorbanen, innbsp;djatibosschen, op zonnige of althans niet te zwaar beschaduwde grasvelden, kan men het niet zelden aantreffen.nbsp;Maar het liefst groeit het, het weligst ontwikkelt, hetnbsp;snelst verbreidt het zich toch op akkers. Doordat het niet
1) Ook van dit gras wordt in Teysmannia XXIII, 767 medegedeeld, dat het, te Nongko djadjar, groeit en bloeit als in Europa. Voorwaarnbsp;een belangrijk nieuwtje.
-ocr page 624-diep wortelt, behoort het niet tot de kwaadaardige onkruiden. Maar het moet beteugeld worden, wil het niet door snellen groei den geheelen bodem dicht overdekken.
Economische literatuur:
Agricultural Gazette N. S. Wales II (1891), 173.
Dekker, Voederstoffen p. 22, 24, 25, 28, tab. 7a.
Duthie, Foddergrasses of Northern India, p. 12 (als Panicum, sangiiinale).
Indische Mercuur, 1902, p. 681.
Kew Bulletin of miscellaneous information, 1894,386.
Sturm, Flora von Deutschland, III, 40.
Tennessee Station Bulletin, IV, No. 1 (in Experiment Station Record, U. S. Department of Agriculture, Vol. Ill (1891) No. 1
Teysmannia, VI (1895), 104.XVI (1905), 24, 87, 97.
Trimen, Flora of Ceylon, V, 125.
Tropenpflanzer, VII, 1903, p. 473.
Vasey, Agricultural grasses and Forageplants of the United States, 1889, p. 27.
In de Tropenpflanzer VI, p. 425 vindt men onder den titel van Viehf utterpflanzen a us Java eeii vannbsp;zotternijen wemelend artikeltje (onbegrijpelijkerwijze doornbsp;Dr. Greshoff in de Indische Mercuur, 1902, p. 681 over-genomen), blijkbaar iieergepend door iemand, die niet hetnbsp;allerflauwste begrip van de zaak heeft. Met beminnelijkenbsp;bescheidenheid zegt de schrijver: Es ist nicht imwahr-scheinlich, dasz wir hierdurch auf wichtige, auch fr dienbsp;Kultur zu empfehlende Futterpflanzen aufmerksam ge-macht werden. En dan noemt hij als zu empfehlendenbsp;Futterpflanzen o. a: Aniarantus spinosus Eryngiiim foeti-dum Hyptis suaveolens Leucas linifolia Stachytar-pheta jamaicensis en Themeda {= Anthistiria) gigantea,nbsp;die alle door het vee versmaad worden. In hetzelfdenbsp;stukje noemt hij ook Paspalunt sanguinale met de bijvoeging Roempoet pait. De determinatie is dus natuurlijk foutief geweest, de plant in kwestie was f Paspalumnbsp;conjugatum f Paspalam platycaulon, waarschijnlijk denbsp;laatste soort. Welke het was, doet er overigens weinig
-ocr page 625-541
toe, het stukje is slechts een bewijs van tie weinige betrouwbaarheid van sommige literatnnropgaven.
Samenstelling van het gras.
Indien de Soendoe gangsir, vermeld in tabel 7a van Dekker, inderdaad Paspalum sanguinale is, wat nit dennbsp;inlandschen naam afgeleid zon kunnen worden, doch waaromtrent natuurlijk nooit eenige zekerheid bestaat, dannbsp;worden voor Paspalum sanguinale de volgende cijfers (innbsp;percenten der watervrije stof) gegeven.
Asch. |
Ruw vet. |
Ruw vezel. |
Ruw eiwit. |
11.9 |
2.81 |
35.2 |
10.13 |
Zuiver eiwit. 7.90
Voorts vindt men bij Dekker in dezelfde tabel onder het hoofd Roem poet tatambagaan:
2.3
37.9
5.3
Deze laatste analyse is overgenomen uit Teysmannia XII, 302. In Teysmannia XVI (1905) p. 24 vindt men voor denbsp;bestanddeelen der asch;
|
6.04 | |||||||||||||||||||||
In de Amerikaansche literatuur vind ik de volgende analyses: |
Staat
-ocr page 626-
542 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
De merkwaardige overeenkomst tussclien No. 1 en No. 6 en tiisschen No. 2 en No. 7 zal wel zoo verklaard moetennbsp;worden, dat de analyses van elkaar gecopieerd zijn.
Voederwaarde:
Volgens Nauta is Paspaltim sangitinale een middelmatig voedergras. Dekker neemt dit oordeel over. De buitenlanders hebben een gunstiger oordeel. Duthie prijst hetnbsp;als een goed voedergras. Amerikanen verklaren; Het is eennbsp;onzer beste hooi- en weidegrassen. Het levert smakelijk hooi,nbsp;waarop paarden verzot zijn, zij verkiezen het boven het bestenbsp;andere hooi. Het geeft een groote hoeveelheid hooi, dat voedzamer is dan dat van Timotheegras (Phleitm pratensenbsp;L.). Mas- en katoenvelden, zegt een ander, zijn in Tennessee soms zoo dicht met dit gras begroeid, dat de waardenbsp;van het hooi, hetwelk men ervan zou kunnen winnen, dienbsp;van het te veld staand gewas overtreft. In Costarica laatnbsp;men het liefst door het vee kort afweiden, daar het andersnbsp;ten deele verrot. Ferguson (Ceylon) noemt het een wei-degras, waarvan het vee houdt.
Eischen, die het gras aan klimaat en bodem stelt.
-ocr page 627-543
Hooge eischeii stelt het gras niet aan liet klimaat. Het tiert zoowel in het droge en vrij warme Batavia als innbsp;het koele, natte Buitenzorg, zoowel nabij het zeestrand alsnbsp;hoog op bergen. Ais de grond maar vrij los en niet drassignbsp;is, dan gedijt het gras welig, op harden grond blijft hetnbsp;tenger, op nioerassigen bodem wil het in t geheel nietnbsp;groeien. Voor vloeiweiden zal het dus wel ongeschikt blijken.
Opbrengst.
Door de sterke vertakking levert dit gras een vrij groote hoeveelheid blad. Een zeer klein veldje op de terreinen der Inlandsche veeartsenschool te Buitenzorg leverde een naar verhouding zeer groote opbrengst vannbsp;uitmuntende kwaliteit. Turner (in Nieuw-Zuid-Wales) verklaart; In ongelooflijk korten tijd levert dit gras een grootenbsp;hoeveelheid voeder op. In Noord-Amerika leverde het pernbsp;snit 2 ton Ie kwaliteit hooi per acre, 50 a 60 pikol hooinbsp;per bouw.
Zaaien en planten.
Zoowel door het uitzaaien der vruchten als door het planten van gescheurde pollen laat zich dit gras vermenigvuldigen. Waar het eenmaal is, breidt het zich spoedignbsp;uit en vormt weldra dichte zoden.
Verdere bijzonderheden :
In sommige streken van Duitschland en Bohemen worden de vruchten door menschen gegeten. Turner geeft het recept: Met zonsopgang wordt het zaad van het bedauwdenbsp;gras in een haren zeef verzameld, op een laken uitgespreidnbsp;en gedurende veertien dagen in de zon gedroogd. Dannbsp;wordt het in een houten vijzel gedaan, met stroo bedektnbsp;en met een houten stamper voorzichtig gestampt, tot denbsp;kafjes loslaten. Na gewand te zijn, worden de zaden opnieuw in een mortier gedaan, thans met goudsbloemen ennbsp;appel- en hazelaarbladeren. Ze worden gestampt tot zenbsp;glanzen, vervolgens opnieuw gewand en zijn dan voor hetnbsp;gebruik gereed. De goudsbloemen worden toegevoegd om
-ocr page 628-544
het zaad een mooie kleur te geven. Een bushel ') nog in de katjes besloten vruchten levert ongeveer 2 quarts schoonnbsp;zaad op. Dit laatste levert, met melk en wijn gekookt, eennbsp;zeer smakelijk voedsel.
Tot zoover Turner. Hij vertelt niet, waartoe de appel-en hazelaarbladeren dienen.
Evenals van vele andere grassen, worden de bloemen van Paspalum sanqtiinale soms door zwammen aangetast.
{Overgedrukt uit Teysmannia aft. 7. 1913.)
1) nbsp;nbsp;nbsp;bushel =36, 349 L.
2) nbsp;nbsp;nbsp;quart = 1, 136 L.
-ocr page 629-DOOR
Dell 18en October werd ik geroepen bij de familie B, om een kat te onderzoeken, die al eenige dagen niet normaalnbsp;was. Het dier liad een wondje aan het voorhoofd vertoond,nbsp;dat na eenige behandeling zicli had gesloten en daarnanbsp;weer opengebroken was onder etterafscheiding; bovendiennbsp;was de eetlust gering. Bij onderzoek bleek het dier zeernbsp;schuw te zijn, kwam niet als het geroepen werd (hetgeennbsp;liet gewoonlijk wel deed) en was zelfs eenigszins kwaadaardig in tegenstelling met zijn gewone manier van doen nbsp;toen de eigenares het wilde grijpen. De kat maakt dennbsp;indruk van ziek te zijn, zit in elkaar gedoken en is suf;nbsp;vertoont geringe rliinitis en hfeeft beiderzijds zwelling vannbsp;de glandulae submaxillares, rechts echter zeer sterk. Bovendien voelt het dier zeer warm aan.
In verband met het feit, dat ter plaatse een vijftal doode ratten waren gevonden, werd geadviseerd de kat naar hetnbsp;pestlaboratorium te zenden ter onderzoek. Nadat de katnbsp;was afgeinaakt, geschiedde zulks den volgenden dag. Denbsp;bacteriologisclie diagnose luidde: pest. Bij de sectie werdennbsp; behalve de gezwollen submaxillair klieren geen afwijkingen aan de organen gevonden. (De pestbacillen werden innbsp;de maxillairklieren aangetoond.)
De vraag rijst of de kat werkelijk aan de ziekte gesuc-combeerd zou zijn, nu men, ofschoon de ziekte al eenige dagen bestaan had, geen pathologiscli-anatomische afwijkingen aan de overige organen vond, en bovendien of denbsp;kat een belangrijke rol zou kunnen spelen bij de verbreiding der ziekte.
-ocr page 630-546
Tenslotte nog de vermelding, dat de dood gevonden ratten waren ingeleverd bij den kapala kampong, die de taak lieeft ze naar het laboratoruim te zenden. Werden bij de rattennbsp;geen pestbacillen gevonden of werden de ratten niet opgezonden? Zeker is, dat de eigenaresse geen bericht kreeg,nbsp;dat er pestbacillen bij de ratten werden gevonden. Dr. Pijl,nbsp;de chef van het pestlaboratorium te Soerabaia deeldenbsp;mij mede, dat hij onlangs een dergelijk geval van pest bijnbsp;een kat heeft waargenomen, waarbij alleen gezwollennbsp;lyniphklieren, waarin de pestbacillen konden worden aangetoond, werden gevonden, terwijl de overige organen geennbsp;afwijkingen vertoonden. Dit komt wel overeen met de me-dedeeling in Friedberger en Frhner, Spezielle Pathologie und Therapie der Haiistiere: nach Mattei undnbsp;SiMONDi ist di Katze ziemlich immun.
Naschrift.
Een 3-tal dagen, nadat pest bij de kat was geconstateerd, stierven een inlandsch kind en een inlandsche bediende opnbsp;het erf van de familie B. aan pest en een week daarnanbsp;wederom een inlandsche bediende.
Den 27sten October vertoonde een andere kat op hetzelfde erf een wond, die het voorkomen had van een doorgebrokennbsp;absces. Aan het laboratorium constateerde Dr. Pijl wederomnbsp;pest. In de pus op den bodem van het absces en in denbsp;oksellymphklieren werden in grooten getale pestbacillennbsp;waargenomen.
Ook in dit geval vertoonde de kat geen pathologisch-anatomische afwijkingen van de inwendige organen. Uit beide gevallen blijkt, dat bij de aanwezigheid van gezwollennbsp;lymphklieren of abscessen bij katten, men in tijden van hetnbsp;heerschen van pest, gerechtigd is dergelijke dieren te beschouwen als verdacht, hetgeen van groot belang kan zijnnbsp;voor het tijdig onderkennen van aanwezig besmettingsgevaar.
-ocr page 631-De geschiedenis van den Hackney.
De definitie van een lialfbleed, zijnde de progenituur van een volbloed hengst of merrie met eene merrie of hengstnbsp;van een ander ras, bevredigt den bioloog niet. Daarom isnbsp;de volgende omschrijving juister: een halfbloed is denbsp;progenituur van een hengst of merrie met pedigree en eennbsp;merrie of iiengst van inheemsch ras, waarvan de afstammingnbsp;gedurende geslachten niet is geregistreerd in het Stud-Book.
William Cavendish, Duke of Newcastle, de hoogste autoriteit op paardengebied in de I7de eeuw, beweerde datnbsp;de Engelsche paarden uit dien tijd voor verschillende doeleinden de beste ter wereld waren en daarbij fraai vannbsp;vormen, terwijl ze gefokt waren uit paarden van alle landen,nbsp;van alle naties. Hij gaf den weg aan tot het fokken vannbsp;paarden van verschillend slag door er op te wijzen, datnbsp;de Engelsche merries de beste waren om mee te fokken,nbsp;doch dat men voor een bepaald type die merries moestnbsp;uitzoeken, welke daaraan het best beantwoordden.
In Engeland werd de paardenfokkerij het eerst praktisch ter hand genomen door uitgeweken Royalisten, die als be-looning voor hetgeen hunne voorouders voor de koninklijkenbsp;zaak hadden gedaan, van de Stuarts groote uitgestrekthedennbsp;maagdelijk land kregen. De jongeren onder hen trokkennbsp;daarheen en namen goede paarden mee uit de vroegernbsp;door hen bewoonde streken. De fokkerij breidde ziciinbsp;voornamelijk uit over Kentucky, een streek bijzondernbsp;geschikt voor dit doel. De hier gefokte producten werdennbsp;door de Engelschen halfbloeds genoemd; de Amerikanennbsp;gaven er den naam aan van volbloed Kentucky rijpaarden.
-ocr page 632-548
De races, zoo geliefd bij de Engelschen, konden in deze spaarzaam bevolkte streken niet populair worden; wegen,nbsp;geschikt voor ren of voor snellen draf, waren er bijna niet,nbsp;zoodat meer de aandacht werd geschonken aan het fokkennbsp;van een eerste klasse rijpaard.
Zoo was de toestand, voordat nog een Stud-Book bestond, en de paarden geregistreerd werden.
Onder de halfbloeds is het de Hackney, die in de laatste 80 jaren den meesten invloed heeft gehad op de verbeteringnbsp;van rij- en trekpaarden. Het is niet twijfelachtig, dat denbsp;eerste Hackneys het resultaat waren van eene kruisingnbsp;tusschen nags ') en paarden van zuiver ras, zooals zenbsp;langen tijd in het bezit waren van de Mooren in Spanje.
Toen de Noormannen in de Qde eeuw bezit namen van een deel van N o o r d - F r a n k r ij k (het latere Normandie),nbsp;brachten ze enkele robuste poneys mee. Bij herhaling werden toen strooptochten ondernomen naar de Spaansche kustnbsp;in het gebied van de rijke Mooren en het spreekt van zelf,nbsp;dat de Moorsche hengsten, die tot in de 17de eeuw onder denbsp;beste bloedpaarden genoemd werden, een welkome buit waren. Een 100 jaar later kregen de Noormannen vasten voetnbsp;in Engeland en van toen werden de paardenmarkten tenbsp;Londen en S m i t h f i e 1 d beroemd en bezocht door paardenliefhebbers van allen rang en stand. De daar gekochtenbsp;paarden werden voor verschillende doeleinden gebruikt, hetnbsp;meest echter onder den man. De ruiters verkozen dezenbsp;Hackneys boven de telgangers, die toen aan geestelijkennbsp;en dames werden toegewezen. Van dezen tijd hoort mennbsp;de Hackney roemen als heerenrijpaard.
0 Het woord nag stamt af van het Angel-Saksische woord hnegati = himieken. Vermoedelijk was het eeii klein soort paard,nbsp;dat aldus genoemd werd. De naam Hackney is afkomstig van hetnbsp;Noorsche haquense of hacquence.-
-ocr page 633-549
In Norfolk eii de naburige goed bevloeide landen, toen door Denen en andere Noorsclie volken bewoond, werdnbsp;de nag gebruikt voor de dagelijksclie werkzaamheden.nbsp;Door de ligging gesoleerd en voor vreemde inmengingnbsp;gevrijwaard, scheen dit het beloofde land voor den Hakney,nbsp;want geregeld wordt melding gemaakt van het fokken vannbsp;deze paarden en van de verbetering door Arabische hengsten. In 1538, ten tijde van de troonsbestijging van Koninginnbsp;Elisabeth, publiceerde eeuNorfolklandeigenaarbij Norwichnbsp;Biundeville het eerste Engelsche boek over paarden.nbsp;Hij zegt daarin van zijne buren, de landheeren, dat ze zoonbsp;nauwgezet waren in de keuze van hunne paarden, dat zenbsp;ze niet kochten, wanneer ze niet even aangenaam voorlietnbsp;oog, als goed in hun werk waren. Hij zag hen wagen-paarden gebruiken, beter geproportionneerd dan de de bestenbsp;rijpaarden. Dit waren de Hackneys, die worden beschreven als paarden, waarmee men kon draven, ploegen,nbsp;jagen, terwijl ze tevens uitstekend in liet tuig waren. Ooknbsp;voor de bereden troepen van de ,,Citizen Army werdennbsp;deze dieren gebruikt, die konden draven en stappen; en hoenbsp;krachtig de aldus bereden soldaten waren, hebben de ,,Cromwells Ironsides herhaaldelijk getoond. De groote vraagnbsp;vooral voor het laatste doel, deed het bescliikbare fokmate-riaal aanmerkelijk verminderen en gedurende de volgendenbsp;100 jaar werd weinig van de Hackneyfokkerij gehoord; tochnbsp;zal er ongetwijfeld gebruik zijn gemaakt van het zuiverenbsp;Oostersche bloed, waarvan een 200 exemplaren warennbsp;gemporteerd. Newmarket, toen evenals nu een middelpuntnbsp;van paardensport, was in het gebied van de Hackneyfokkerijnbsp;gelegen en de Oost-Engelsche landeigenaren belioorden totnbsp;de eerste liefhebbers van goede paarden.
Tegen het einde van deze periode van slapheid importeerde de markies Townshend een Berber, uitsluitend voor het gebruik in N o o r d-N o r f o I k en gedurende verscheidenenbsp;jaren verbleef deze hengst in genoemde streek.
-ocr page 634-550
Ongeveer in het midden van de 18de eeuw begon eindelijk de verbetering. Blaze (1733-1756), een zoon van Flying Childers, hoog in Berber bloed, verwekte twee zoons, wiernbsp;nakomelingen van grooten invloed zijn geweest in West-Norfolk. Een ervan, naar den eigenaar Shales genaamd,nbsp;wordt door John Lawrence, een bekend schrijver overnbsp;paarden in de 18de eeuw, hoog geroemd. Shales had 2nbsp;zoons, die beide in hunne qualiteit als Hackneydraver metnbsp;den vader gelijk stonden. De oudste Scot stond in 1772nbsp;geadverteerd als zoon van een goed gefokte Huntermerrie;nbsp;tot zijn dertigste jaar werd hij gebruikt in Z u i d-Li n c o 1 n s-hire en W e s t-N o rf o I k.
Driver de tweede zoon, was uit Foxhnnter, dochter van Sampson geboren. De eenige bekende zoon van Driver wasnbsp;Fireaway, beroemd om zijn drafrecord in L o n d e n, de 2 mijlnbsp;in 5 minuten, waardoor hij voor 1000 guineas verkocht werd.nbsp;Driver, die 17 mijl in een uur aflegde, stond bekend als denbsp;beste draver van zijn tijd. Driver en Fireaway hebben beidenbsp;veel bijgedragen tot de verbetering van den Hackney innbsp;Norfolk en hebben den grondslag gelegd tot de Yorkshirenbsp;East Riding Trotting Stock.
Gedurende vele jaren is het Scot-, Shales-en Driverbloed gemengd in de Hackneyfokkerij van Norfolk en de Eastnbsp;Riding.
In die dagen, nii ongeveer 100 jaar geleden, werd niet alleen gelet op vormen en actie, ook op snelheid, en werdennbsp;vele draverijen gehouden van Hackney hengsten en merriesnbsp;onderling en tegen andere dravers. De wedstrijden werdennbsp;in de nieuws- en sportbladen nauwkeurig beschreven. Geregeld ook werden de Hackneys gebruikt door de landeigenaren om met hun gezin naar de markt te rijden (N o r w i c h) ennbsp;werden zoo vaak afstanden van 50 en 60 mijl per dag afgelegd.
Onder de meest bekende Hackney dravers worden genoemd Pretender en zijn zoon Performer in het Yorkshirenbsp;district.
-ocr page 635-551
Een bekend paard in liet Norfol k d is tri ct was Marshland Shales, op 30-jarigen leeftijd uitgeschilderd door George Borrow. Het was een paard van 14-3 hands (
1.48 M.), dat in 1810, 8 jaar oud zijnde, de 17 mijl liep in 56 minuten, onder een gewicht van 12 stone, 2 ebs ( 78 kilo). Volgens de Sporting Magazine kon hij, in zijn fleur zijnde, 20 stone dragen, en verwekte flinke Hackney-hunters voornbsp;zwaar gewicht en goede tuigpaarden.
Een andere, bijna even bekende hengst, 20 jaar later geboren, was Norfolk Phenomenon, die veel invloed heeftnbsp;gehad op al de Hackneys van O o s t-En g e 1 a n d en Yorkshire. Vanaf 1838 was hij langer dan 10 jaar in de Eastnbsp;Riding en men kan nagaan, dal 90% van de Hackneys innbsp;het Market Weigh ton district Norfolk Phenomenonnbsp;en Performer bloed hebben.
Na de uitbreiding van het spoorwegnet, waardoor het verkeer en het vervoer gemakkelijk werd, werden langzamerhand een groot aantal van de flinkste, meest volhardendenbsp;en snelst dravende Hackneys van Norfolk en Eastnbsp;Riding aan agenten van verschillende Europeesche gouvernementen verkocht, voor de verbetering van hun paarden-stapel.
lil 1873 schreef M. de Phannberq aan een Engelsch medewerker van de Edinburh Review, dat, wat hij denbsp;Norfolk Dravers noemde, de paarden waren, die tonbsp;dien tijd de meeste verbetering hadden gebracht innbsp;Frankrijk. Ze erfden op de nakomelingen hunne actie,nbsp;hun temperament, kortom alle eigenschappen over, die hennbsp;stempelden tot een goed tioepenpaard. M. DE Phannbergnbsp;betreurde het, dat de Norfolk hengsten zoo schaars begonnennbsp;te worden, terwijl de behoefte hieraan zich op het vastenbsp;'and had doen gevoelen.
Niettegenstaande een comit, uit the House of Lords benoemd, op de urgentie wees om meer zorg te bestedennbsp;aan het fokken van een paard met massa, schonken de
i
-ocr page 636-fokkers hieraan weinig aandacht en letten in een groot deel van Norfolk slechts op actie. Het invoeren van een hengstnbsp;uit een kleine op een Arabier gelijkende merrie, afkomstignbsp;uit de stallen van een Fransch edelman (1848) verergerdenbsp;het kwaad nog. Men kwam in een slag paarden vannbsp;minder hoogte, van minder Hackney type en minder volharding. Van verschillende kanten werd op het gevaar vannbsp;achteruitgang gewezen, tot men eindelijk kwam tot de oprichting van the Hackney Horse Society (1883).
De vijfde tentoonstelling van de Hackney Society toonde duidelijk aan, dat de fokkers weer op den goeden wegnbsp;waren en de vreemde koopers vonden weer de goede exemplaren van liet ras, dat zooveel had bijgedragen tot denbsp;verbetering van hun eigen. Sinds dien tijd ging mennbsp;steeds vooruit, bereikte een hoogte tot boven 15.2 handsnbsp;en fokte paarden, geschikt voor alle werk in het tuig ennbsp;voor den troep, waar massa en volgzaamheid vereischtnbsp;waren.
In latere jaren heeft men zich erg toegelegd op het fokken van een Hackney Poney, blijvende beneden 14 hands, met bijzondere actie, volgzaamheid en moed, met flinkenbsp;beenen, goede constitutie en aangenaam voorkomen. Denbsp;poneys van Westmoreland, Cumberland, Walesnbsp;en Norfolk worden hiervoor gebezigd. Door strengenbsp;selectie van deze dieren en van goede Hackney hengstennbsp;werd het resultaat verkregen.
Ook zag men vroeger graag een klein soort Hackney, niet boven de 14.3 hands, geschikt voor zwaar gewicht, tot 15nbsp;stones. Ze werden Cobs genoemd. Het waren rijpaardennbsp;met veel soliditeit en volharding, uitstekend beenwerk,nbsp;korte ledematen en gedrongen lichaam, die per dag minstensnbsp;50 mijl konden afleggen.
Naast de Hackney kan men een andere halfbloed noemen, n.1. de Amerikaansche draver, Velen van dit ras zijn in hunnbsp;stamboom terug te voeren tot Hambletonian, een paard
-ocr page 637-553
ontstaan uit een kruising van Mambrino bloed, afstammende van Blaze en Messenger, docliter van Sampson en eene merrie, afstammende van de Hackney hengst Bellfoun-der, die bloed van Shales en Driver had en dus eveneensnbsp;aan Blaze verwant was.
Het Hackney bloed, met zijn geprononceerde drafeigen-schappen, was zoo intens, dat het de herhaalde kruising met Arabisch- en volbloed kon doorstaan, zonder daarbijnbsp;verloren te gaan.
Uit dit korte rapport over halfbloeds valt te leeren, dat veel te bereiken is door organisatie en dat men moet bedenken, dat de paardenfokkerij moet worden bestudeerd ennbsp;een tak van wetenschap, een onderdeel van de biologie is.nbsp;Het is niet zoo zeer het geld, als wel gezond verstand ennbsp;het kiezen van den goeden weg, dat hier den doorslag geeft.
{Uit een rapport van M. Frank, E. Euren, secretaris van de Hackney Horse society te Londen, ingediend voor het vet.nbsp;veeteeltkundig congres te Brussel. Sept. 1910).
Vrijburg.
Die doppelte (motorische und sympathische) efferente Innervation der quergestreiftennbsp;Muskelfasern.
Prof. Dr. J. Boeke heeft in de Anatomischer Anzeiger (44er Band. no. 15/16, 21 Augustus 1913) mededeeling gedaan van de dubbele efferente innervatie der dwarsgestreeptenbsp;spieren. Behalve merghoudende motorische zenuwvezelennbsp;heeft hij merglooze, accessoire kunnen aantoonen. Nooitnbsp;meer dan n zoon zenuwdraad heeft hij naar een spiervezelnbsp;zien gaan. Wel loopt zoon zenuwvezel dikwijls met eennbsp;motorische zenuw mee, maar verloopt niet in de HENLEsche
-ocr page 638-554
sclieede. Zij gaat niet in de eindplaat van een motorische zenuw over, doch vormt zelf een karakteristieke einduit-breiding.
Deze onafhankelijklieid is liet Boeke gelukt aan te toonen, doordat hij n der twee tot degeneratie kon brengen. Hijnbsp;sneed nl. een der oogspierzenuwen van de kat aan den oorsprong nabij den hersenstam door. Eenige dagen na denbsp;operatie werd de oogspier onderzocht en toen bleek in denbsp;praeparaten, dat alle of bijna alle merghoudende vezelennbsp;van de spierzenuwtakken (zoowel motorische als sensibele)nbsp;in de eindplaten gedegenereerd waren. Het systeem dernbsp;accessoire zenuwtakken bleek volkomen intact te zijnnbsp;gebleven.
Bovendien kon B. deze merglooze zenuwvezelen proxi-maal tot in grovere zenuwen vervolgen, doch nergens vond hij een overgang in de merghoudende vezelen. Hij meent,nbsp;dat deze accessoire zenuwen centrifugale, sympathischenbsp;vezelen zijn, waaruit volgt dat ook tusschen de dwarsge-streepte spieren in het sympathische of autonome zenuwstelsel een innige samenhang bestaat.
Tot slot haalt B. eenige physiologische onderzoekers aan, die een dubbele innervatie van de willekeurige spieren veronderstellen, en komt hij tot de conclusie, dat de tonischenbsp;innervatie op rekening van de autonome zenuwen moet worden gesteld.
Kr.
De invloed van kalkzouten op constitutie en gezondheid.
Aan een artikel van Rudolf Emmerich en Oscar Loew in de Berliner Klinische Wochenschrift 1913, no. 26 is hetnbsp;volgende ontleend.
Naar het schijnt, bezit kalk een bepaalden invloed op de hersenen, waardoor haar functie zou werden verhoogd bene-
-ocr page 639-555
vens de productie van fermenten. Bij jonge dieren schijnt kalk tot kraclitige ontwikkeling te leiden, zooals den schrijvers bleek uit lang voortgezette proeven bij biggen en honden.
Hierbij werd gekristalliseerd chloorcalcium gebruikt, dat de helft water bevat. Bij den mensch gaven zij nooit meernbsp;dan 4 mgr. per kilo, een gift, waarvan het 50100-voudigenbsp;door dieren zonder eenig nadeel wordt verdragen. Van eennbsp;oplossing van 100 op 50 water wordt dagelijks 3 malennbsp;gedurende of aan het slot van den maaltijd 5 gr. met waternbsp;verdund gegeven, zoodat per dag 1.5 gr. van het zout wordtnbsp;ingenomen. De uitkomsten bij een groot aantal personennbsp;zijn opmerkelijk, duidelijke gewichtsvermeerdering, verhoogdenbsp;levenslust, verdwijnen van gedruktheid, slapeloosheid, nerveuze storingen, verbetering der spijsvertering, verhoogdenbsp;ditirese, terwijl bij zwaarlijvigheid het vet afneemt. Hetnbsp;middel kan maanden lang ingenomen worden. Sommigennbsp;probeeren het eerst op hun hond alvorens er zelf toe overnbsp;te gaan. Het artikel culmineert in den slotzin, volgens welken de regeling van het kalkdieet een gewichtige taak isnbsp;der rashygine.
{Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde.)
V. d. B.
Etudes culturales sur Ie virus de la rage.
Blijkens eene mededeeling in La presse mdicale 1913, no. 73 is het H. Noguchi gelukt op dezelfde wijze als denbsp;spirochaeten van de febris reccurens met hersenen of rug-gemerg van met rabiesvirus besmette konijnen, cavias ofnbsp;honden de vermoedelijke rabiesparasiet te kweeken. Hijnbsp;nam zeer kleine gegranuleerde lichaampjes waar, wat grooterenbsp;pleomorphe chromatoede lichaampjes en ronde ovale kern-houdende lichaampjes. Met het afnemen van het aantal vannbsp;deze laatste zag hij dat van de gegranuleerden en van de
-ocr page 640-vrije korrels toenemen. De kernhoudende lichaampjes vermenigvuldigden zich door deeling of knopvorming en schijnen protozoen te zijn. Met culturen, die deze lichaampjes bevatten, is het gelukt de ziekte op dieren over te brengen.
{Idem.) nbsp;nbsp;nbsp;V. d. B.
{Memorie van toelichting.)
Hoofdstuk II (Uitgaven in Indi).
Afdeeling 111. Departement van Financin.
Onderaf deeling 50. Sedert de vaststelling van het vigeerend pensioenreglenient voor de Europeesche officieren van het Neder-landsch-Indische leger (Indisch Staatsblad 1880 no, 22) is de levensstandaard, zoowel in Indi als in Nederland, belangrijk hooger geworden.
Eene vergelijking met de pensioenen van het Nederlandsche leger, de pensioenen der officieren van de Koninklijke Nederlandsche marine, de tractementen der officieren van het Nederlandsche leger, denbsp;activiteits inkomsten van de officieren van het Indische leger en denbsp;pensioenen, welke aan sommige burgerambtenaren kunnen wordennbsp;toegekend, heeft bovendien aangetoond, dat de pensioenen der Indischenbsp;kapiteins en majoors thans in veel ongunstiger verhouding staan totnbsp;de evenbedoelde pensioenen en andere inkomsten dan bij de inwerkingtreding van het thans vigeerend pensioensreglement het geval was.nbsp;In verband hiermede wfordt het noodzakelijk geacht om het normalenbsp;pensioensbedrag van de kapiteins en de majoors van het Indischenbsp;leger respectievelijk te brengen of 2400 en 3000 's jaars.
De aan dezen maatregel verbonden, meerdere uitgaven bedragen voor het jaar 1914 7500, welk bedrag wegens de moeilijkheidnbsp;van de splitsing geheel op het Ilde hoofdstuk is gebracht.
Na het eerste jaar van invoering der nieuwe pensioensbedragen, zullen de uitgaven met 14.500 jaarlijks stijgen, na ongeveer 15 jarennbsp;zal de stijging allengs verminderen, totdat na 25 a 30 jaren denbsp;hoogere jaarlijksche uitgaaf tot 335.000 zal zijn geklommen, om dan
-ocr page 641-vrijwel op dat bedrag te blijven, indieii intusscheii de sterkte aan majoors en kapiteins en de pensioens-en levenskansen geen noemenswaardige wijzigingen ondergaan.
Onderafdeeling 50. Herhaaldelijk is gewezen op de enorme stijging der pensioenslasten. Thans wordt voorgesteld eene verhooging van denbsp;pensioenen van de kapiteins en de majoors van het Indische leger,nbsp;welke op den duur een hoogere jaarlijksche uitgaaf van 335.000nbsp;met zich zal brengen. Sommige leden konden zich met dit voorstelnbsp;niet vereenigen. Zij achtten het tegenwoordig bedrag der pensioenennbsp;hoog genoeg. (Uit de dagbladen is bekend, dat de Indische bc-grooting in haar geheel, dns ook dit punt, door de Tweede kamernbsp;der Staten Generaal is goedgekeurd, v. d. B.)
Onderaf deel i ngen 155 (a, b en c) en 156(a en b). Bij de reorganisatie van het Departement van Landbouw, N. en H. zal het veeartsenijkundignbsp;onderzoek en Onderwijs een aparte departementale afdeeling woiden.nbsp;Het personeel zal evenals bij de andere afdeelingen van het Departement in 3 categorien worden gebracht, zoodat men zal krijgen:nbsp;1. Chefs van afdeelingen met een bezoldiging van 600. 's niaands,nbsp;met 4 driejaarlijksche verhoogingen van 100. 's niaands, totnbsp;een maximum van 1000. s maands.
2quot;. Chefs van instellingen of laboratoria al of niet onder sub 1quot; bedoelde afdeelingen ressorteerende, met den titel van chef vannbsp;(volgt de naani van de instelling of het laboratorium). Bezoldiging / 500. s maands met 4 driejaarlijksche verhoogingen vannbsp;/ 100. s maands, dus tot een maximum van 900. 's maands.nbsp;3. Assistenten of wetenschappelijke medewerkers, onder leiding van subnbsp;1 en sub 2 bedoelde personen arbeidende. Bezoldiging 350.nbsp;s maands, met6driejaarlijksche verhoogingen van 75 's maands,nbsp;dus tot een maximum van f 800. s maands. (')
Hoofdstuk II. Uitgaven in Nederlandsch-Indi.
Onderafdeeling 155. Uitgaven van personeelen aard voor het veeartsenijkundig onderzoeknbsp;en o n d e r w ij s.
(1) Overenomen uit het Tijdschrift voor Veeartsenijkunde^
-ocr page 642-a.
b.
Traktement en toelage van den directeur van het veartsenijkun-dig instituut.
Traktement............. 7200
personeele toelage.......... 750
periodieke traktementsverhooging..... 1800
9750 | |
8400 | |
720 | |
600 | |
600 | |
180 | |
1712 | |
120 | |
945 | |
13277 |
Laboratorium voor veeartsenijkundig onderzoek.
2 assistenten, a 4200 nbsp;nbsp;nbsp;.
1 opzichter-amanuensis .
1 laborant......
1 klerk .......
1 eerste-laboratoriumbediende verdere bedienden en wakers
1 schrijver......
periodieke traktenientsverhoogingen
Ten einde geschikte personen voor de betrekkelijke werkzaamheden te kunnen behouden, is gerekend op wijziging der bezoldiging vannbsp;den laborant, die thans f 50s maands met 4 tweejaarlijksche verhoo-gingen van 12,50 s maand bedraagt, in dier voege, dat zij wordtnbsp;vastgesteld op 50 s maands met 7 eenjaarlijksche verhoogingennbsp;van f 10 s maands en 4 driejaarlijksche van f 20 s maands ennbsp;verder op eventueele toekenning aan de titularisse van de eerstenbsp;drie verhoogingen ad f 10s maands.
Ten gevolge van de steeds in otnvang toenemende administratieve werkzaamheden is gerekend op de indienststelling van een klerk opnbsp;eene bezoldiging van f50 's maands met 7 eenjaarlijksche verhoogingen van f 10 s maands.
In het geheel is voor periodieke traktementsverhoogingen f 765 minder noodig dan ten vorigen jare.
c. Inlandsche veeartsenschool en cursus tot opleiding van mantri's bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst en van keurmeesters van slachtvee en vleesch......
3 leeraren............. nbsp;nbsp;nbsp;12600
1 inlandsch nbsp;nbsp;nbsp;assistent-leeraar....... nbsp;nbsp;nbsp;1200
toelage voor den assistent-leeraar...... nbsp;nbsp;nbsp;600
1 opzichter............. nbsp;nbsp;nbsp;720
Transport. |
15120 |
Transport.
1 teekenaar..........
1 anafomie-bediende.......
1 iiilandsch apotheekbediende .... verder iiilandsch personeel en bediendennbsp;periodieke traktementsverhoogingen .
Voor het vervaardigen van bij het onderwijs te gebruiken teekenin-gen is gerekend op de indieiiststelling van een teekenaar op eene bezoldiging van 30 s maands niet 2 eeiijaarlijksche en daarna 2 twee-jaarlijksche verhoogingen van 5 s maands.
Verder is met het oog op het vervaardigen van anatomische preparaten gerekend op de indienststeliiiig van een anatorniebediende op eene bezoldiging van 15 s maands met 2 eenjaarlijksche verhoogingen van 5 s maands en daarna 2 tweejaarlijksche verhoogingen van 7,50 s maands en op dadelijke toekenning van denbsp;eerste dier traktementsverhoogingen bij de benoeming van den thansnbsp;met anatomiewerkzaamheden belasten bediende, tot anatoniie-bediende.
Ten gevolge van de uitbreiding der gebouwen, waarvoor vermeerdering van het aantai bedienden noodzakelijk is gebleken, is verder gerekend op eene verhooging van de fondsen voor verder iiilandschnbsp;personeel en bedienden met 108 sjaars.
Voor periodieke traktementsverhoogingen is 1305 meer noodig dan ten vorigen jare.
Onderafdeeling 156. Verdere uitgaven voor het veeartsen ij kun dig onderzoek en onderwijs.
a. Laboratorium veeartsenijkundig onderzoek.
Laboratoriuni-uitgaven......... nbsp;nbsp;nbsp;3500
reis- en verblijfkosten......... nbsp;nbsp;nbsp;1200
kleine uitgaven........... nbsp;nbsp;nbsp;325
11025
Inlaiidsche veeartseuschool en cursus tot opleiding van mantris bij den burgerlijken veeartsenijkiindigen dienst en van keurmeesters van slachtvee en vleesch...........
Inlaiidsche veeartsenschool:
-ocr page 644-toelagen aan leerlingen........ 11440
leermiddelen............ nbsp;nbsp;nbsp;6290
genees- en verbandmiddelen.......,, nbsp;nbsp;nbsp;1200
reis- en verblijfkosten......... nbsp;nbsp;nbsp;2500
vervoer-, voedings- en verplegingskosten der
Cursus tot opleiding van mantris en keurmeesters:
toelagen aan leerlingen......... 1200
reis-en verblijfkosten.......... 300
Ten einde het aantal der voor oefeningsniateriaal, bij het onderwijs aan de inla/idsche veeartsenijschool, bestemde patinten in de aan genoemde school verboriden kliniek te doen vermeerderen,nbsp;werd bij wijze van tijdelijken maatregel bepaald, dat het vervoernbsp;van zieke huisdieren, die ter opneming en verpleging in bovenbedoelde kliniek naar Buitenzorg worden opgezonden, voor zooveel het transport per spoor betreft, voor rekening van den lande plaats heeft. De ervaring heeft geleerd, dat bedoelde maatregelnbsp;in het belang van het onderwijs aan de veeartsenschool dientnbsp;te worden bestendigd, in verband waarmede de omschrijving vannbsp;den post voedings- en verplegingskosten der patinten is aangevuld en met 500 verhoogd.
Verder is voor genees- en verbandmiddelen in verband met de toename van het aantal patinten 200 meer noodig; daarentegen zal voor leermiddelen met 970 minder kunnen wordennbsp;volstaan.
Onderafdeeling 175. Uitgaven van person eelen aard voor den burgerlijken veeartsenijkun-d i g e n dienst.
Traktementen en toelagen van het personeel voor den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, alsmede schrijfloonen en beloo-ningen voor buitengewone werkzaamheden. .
1 nbsp;nbsp;nbsp;inspecteur...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;........ nbsp;nbsp;nbsp;9600
3 nbsp;nbsp;nbsp;adjunct-inspecteurs,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;anbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 7800...... nbsp;nbsp;nbsp;23400
44 nbsp;nbsp;nbsp;Europeesche veeartsen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;knbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3300..... nbsp;nbsp;nbsp;145200
Transport ... nbsp;nbsp;nbsp;178200
-ocr page 645-Transport.
26 inlandsche veeartsen, waarvan 10 k f 1200 gedurende een geheel jaar, 7 a f 1200 gedurende
4 maanden, en 9 a f 420 ........
164 inantris, i f 300..........
toelagen voor 4 in de residentin Benkoelen en Palembang geplaatste mantris, a f 180 ....nbsp;schrijfloonen............
1 nbsp;nbsp;nbsp;oppasser.............
2 nbsp;nbsp;nbsp;hulpschrijvers, a f 120.........
periodieke en buitengewone traktenientsverhoo-gingen..............
178200
18580
49200
720
2520
144
240
90170
339774
Het aantal adjunct-inspecteurs, Europeesche veeartsen en mantris is vermeerderd met respectievelijk 1, 4 en 35 (zie de Memorie van toelichting).
In 1914 zullen vermoedelijk 7 leerlingen van de inlandsche veeartsenschool tot inlandsch veearts worden benoemd.
Ook aan de in de residentie Benkoelen geplaatste mantris is, wegens de dure levenswijze in dat gewest, eene toelage bovennbsp;hun traktement toegekend van 15's maands, met dien verstande,nbsp;dat bij de toekenning van de hun volgens Indisch Staatsbladnbsp;1907 no. 512 toekomende traktementsverhoogingen deze toelagenbsp;met het bedrag dier verhoogingen zal worden verminderd.
Voor periodieke en buitengewone traktementsverhoogingen is 920 meer noodig dan ten vorigen jare.
b.
Tamme stoeterij.
1 directeur............ nbsp;nbsp;nbsp;7200
1 opzichter............ nbsp;nbsp;nbsp;900
verder ondergeschikt personeel...... nbsp;nbsp;nbsp;5430
periodieke traktementsverhoogingen..... nbsp;nbsp;nbsp;4500
18030
c.
d.
Voor periodieke verhoogingen is 900 meer noodig dan ten vorigen jare.
Passantenhuis van dekhengsten......
1 Europeesch opziener.
Cursus voor hoefbeslag te Bandoeng . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
Traktement van den onderwijzer. nbsp;nbsp;nbsp;_
Totaal. .
1200
360
359.364
Oiiderafdeeliiig 176 Verdere uitgaven voor den burgerlijken v eea r t se n ij k n n d i gen dienst.
a. Kantoor - en lokaalbehoeften; boekwerken en tijdschriften; instrumenten, utensilin en chemicalin; kosten van aankoop en onderhoud van proefdieren en van de noodige hokken daarvoor; kosten van verpakking en verzending aan het veeart-senijkundig laboratorium te Buitenzorg van onderzoekings-materiaal............. 5000
800
b. Subsidie aan de vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indi
Aanmoediging van de paarden- en veeteelt . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;136000
Geraamd naar de gemiddelde uitkomsten over 19101912, van de posten aanmoediging van de paarden- en veeteelt ennbsp;verbetering van den paarden- en veestapel, behoudens vermeerdering met:
10200 voor aankoop van Sandelhouthengstveulens op Soemba en voor verpleging van deze dieren in het veulendept op datnbsp;eiland (zie de Memorie van toelichting),
en vermindering met 67200, omdat in 1913 zooveel vee in Britsch-lndi is aangekocht, dat vermoedelijk in 1914 tochnbsp;geen commissie zal kunnen worden gezonden voor tiieuwennbsp;aankoop.
d.
Tamme stoeterij te Padalarang.
Uitgetrokken geweest onder: Verbetering van den paarden - en veestapel (maatregelen in het belang van de economische ontwikkeling). Deze post is vervallen (zie de Memorie van toelichtingnbsp;betreffende de begrooting van 1913, bladzijde 49). Voeding der paarden, verlichting, stalbehoeften en andere uitgaven 27756nbsp;reis- en verblijfkosten.......... nbsp;nbsp;nbsp;250
28006
De raming is verminderd met 7500, omdat voor voeding der paarden, verlichting, stalbehoeften en andere uitgaven met 1000nbsp;minder kan worden volstaan,
niet meer behoeft te worden gerekend op de uitgaven voor den bouw van een kleinen veulenstal en voor den aanleg van weiden,nbsp;voor aanschaffing van fokmateriaal geen fondsen behoeven tenbsp;worden uitgetrokken.
-ocr page 647-1800
Passantenhuis voor dekhengsten te Bandoeng .
Voeding en verpleging der in het passantenhuis opgenomen paarden.
g-
480
h.
Cursus voor hoefbeslag te Bandoeng ....
Reis- en verblijfkosten; kosten van vervoer der door de goiiverne-mentsveeartsen bij reizen in commissie in het belang van den dienst medegenomen instrumenten, utensilin en proefdieren .............. 200000
Hooger geraamd in verband met de uitkomsten over 1912 en tnet de uitbreiding van het personeel.
Uitgaven in verband met de keuring van vee en vleesch en de
inning van keurloonen......... nbsp;nbsp;nbsp;2000
Geraamd naar de uitkomsten over 1912.
Uitgaven in verband met de belasting op honden; maatregelen tegen hondsdolheid, kosten van behandeling bij het instituut-Pasteiir te Weltevreden wegens bij dienstverrichtingen opgedanenbsp;infectie met smetstof van hondsdolheid. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11500
De omschrijving van dezen post is aangevuld, ten einde daaruit ook te kunnen bestrijden de uitgaven voor behandeling bij hetnbsp;instituut-Pasteur te Weltevreden van het personeel van dennbsp;burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, van het laboratoriumnbsp;voor veeartsenijkundig onderzoek en van de inlandsche veeartsenschool, alsmede van de leerlingen dier school, wegens bij dienstverrichtingen opgedane infectie met smetstof van hondsdolheid.nbsp;Maatregelen ter voorkoming of beteugelitig vannbsp;besmettelijke ziekten onder het vee en de paarden nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;52400
Geraamd naar de uitkomsten over 19101912.
Totaal.
437986
Onderafdeeling 266. Geneeskutidige dienst.
Behoudens de periodieke verhoogingen is o. m. voor de officieren van den veterinairen dienst uitgetrokken;
1 luitenant-kolonel of majoor (dirigeerend paardenarts).. 9000
4 nbsp;nbsp;nbsp;kapiteins (paardenartsen der 1ste klasse) a 4800 19200
5 nbsp;nbsp;nbsp;eerste-luitenants (paardenartsen der 2de kl.) a 3000 150C0
v. d. B.
-ocr page 648-Op de 54ste Aigeineene vergadering van bovengenoemde maatschappij is o. m. besloten:
1. nbsp;nbsp;nbsp;De leden der Algemeene afdeeling in Nederlandscli-Indinbsp;woonachtig te ontheffen van den hoofdelijken omslag, welke innbsp;1912 ten behoeve van de herdenking van het vijftigjarig bestaannbsp;der Maatschappij is geheven, en hen, die dat geld reeds hebben betaald,nbsp;dit te restifneeren.
2. nbsp;nbsp;nbsp;De contributie van bovengenoemde leden vast te stellen opnbsp;75% van de jaarlijks door de Algemeene vergadering te bepalennbsp;bijdrage, bedoeld in het 1ste lid van art. 16 van het huishoudelijknbsp;reglement.
V. d. B.
Blijkens een bericht in het Tijdschrift voor Veeartsenijkunde \\amp;bbe:n ook de in Nederlandsch-Indi wonende heeren, nitgenoodigd omnbsp;zitting te nemen in het Nederlandsch Comit voor bovengenoemdnbsp;congres, een toestemmend antwoord gezonden. Het Comit is dusnbsp;samengesteld als op bladzijde 378 van aflevering 4 van dit deel isnbsp;aangegeven.
V. d. B.
Artikel 1.
Jaarlijks, op den 4den Maandag in de maand Februari en de beide daarop volgende dagen, of zooveel langer als noodig mocht blijken,nbsp;wordt een wedstrijd gehouden in het hoefbeslag, waaraan alle hoef-
(l) Goedgekeurd bij beschikking van den Commandant van het leger en Chef van het Departement van Oorlog dd. 2 December 1913.
-ocr page 649-smeden en in het hoefsniidexameii geslaagde militairen van de cavalerie en de artillerie, die zich naar het oordeel van htin korpscommandant die gunst hebben waardig gemaakt, kunnen deelnemen.nbsp;Deze wedstrijd heeft plaats aan de hoefsmidschool te Salaliga, waartoe de deelnemers, die buiten Salaliga in garnizoen zijn, in subsistentienbsp;worden overgegeven, die van de artillerie bij de 2de bergbatterij,nbsp;die van de cavalerie bij een der eskadrons te Salaliga.
Artikel 2.
Voor zooverre over de leerlingen der hoefsmidschool op de dagen van den wedstrijd niet beschikt wordt om als helpers dienst te doen,nbsp;worden zij, al naargelang zij tot het wapen der cavalerie of lot datnbsp;der artillerie behooren. ter beschikking gesteld van den commandant,nbsp;van n der eskadrons te Salaliga of van dien der 2de bergbatterijnbsp;teneinde den gewonen dienst te volgen of op andere wijze tewerknbsp;gesteld te worden.
Artikel 3.
De regeling der wedstrijden en de beoordeeling van het werk enz. geschiedt door een commissie bestaande uit den directeur der hoefsmidschool, een officier der cavalerie en een der artillerie door denbsp;betrokken wapenchefs uit het garnizoen Salaliga aan Ie wijzen.
Het hoogst in rang zijnde en bij gelijken rang, het oudst in ancinniteit zijnde lid der commissie treedt op als voorzitter.
Artikel 4.
Teneinde over de noodige paarden voor het beslag te kunnen beschikken, is de commissie bevoegd uit de paarden der cavalerie en der artillerie te Saiatiga die uit te zoeken, welke zij daartoe het meestnbsp;geschikt acht.
Artikel 5.
De wedstrijd betreft het bewerken en beslaan van normale en abnormale hoeven, benevens de theorie van het hoefsmidsvak.
Aan eiken mededinger zullen voor het normale hoefbeslag, evenals voor het abnormale, 4 cijfers worden toegekend, en wel voor elk dernbsp;volgende onderdeden:
1quot;. Het opnemen van standen en gangen en de beoordeeling van den hoef.
2. Het bewerken van den hoef.
3. Het maken, richten en passen van het hoefijzer.
4. Het onderleggen van het hoefijzer en het dichtmaken van den hoef.
-ocr page 650-Voor de theoretische kennis wordt n cijfer toegekend, dat echter met 3 vermenigvuldigd wordt.
De toe te kennen cijfers loopen van 1 tot 10 en hebben de volgende beteekenis:
uitmuntend, zeer goed,nbsp;goed,
ruim voldoende, voldoende.
5 even voldoende,
4 onvoldoende,
3 gering,
2 slecht,
1 zeer slecht.
Het maximum der te behalen punten kan dus 110 bedragen; het minimum 11.
De tijd, toegestaan voor het normale beslag van n hoef, bedraagt 1 uur; voor het abnormale beslag D/4 uur. Voor elke volle 10 minuten,nbsp;welke op den toegestanen tijd worden uitgewonnen, wordt 1 puntnbsp;extra toegekend op het totaal der onderdeelen sub 2, 3, en 4.
Elke mededinger mag zijn eigen gereedschap medebrengen.
Artikel 6.
De in artikel 1 genoemde militairen, die aan den wedstrijd wen-schen deel te nemen, worden door hun korpscommandanten naar Salatiga gedetacheerd.
Artikel 7.
Uiterlijk een week vr den aanvang der wedstrijden wordt door de korpscommandanten, die een of meer hoefsmeden onder hunnenbsp;bevelen hebben, aan den directeur der hoefsmidschool een nominatievenbsp;opgave aangeboden van de hoefsmeden en de in het hoefsmidexamennbsp;geslaagde militairen van hun korps, die aan de wedstrijden wenschennbsp;deel te nemen en daartoe vergunning hebben.
Artikel 8,
Voor eiken wedstrijd worden beschikbaar gesteld een verguld zilveren, een zilveren een een bronzen medaille.
Artikel 9-
De commissie is bevoegd, indien zij het werk van n of meer der bcsie 3 onder de mededingenden geen bijzondere belooning waardignbsp;aht, n of meer der beschikbaar gestelde medailles niet uit tereiken.
Artikel 10.
De uitreiking der medailles, waarbij tevens een getuigschrift wordt verstrekt, geschiedt door den voorzitter der commissie in tegenwoordigheid van de andere commissieleden.
-ocr page 651-Artikel 11.
Na afloop van eiken wedstrijd wordt door de commissie een zakelijk verslag in drievoud opgemaakt, waarvan het origineel wordt toegezonden aan den Chef van het wapen der cavalerie, het duplicaat aan dennbsp;Commandant der veld-en bergbatterijeti, terwijl het triplicaat in hetnbsp;archief der hoefsmidschool bewaard wordt.
V. d. B.
Verlengd met zes maanden het bnitenlandsch verlof van den Oost-Indisch ambtenaar j. H. Ch. VERMEER, laatstelijk veearts bij den burgerlijken veeartsenijkiindigeti dienst.
Eervol ontheven van de tijdelijke waarneming van den burgerlijken veearlsen.ijknndigen dienst in de residentie Soerakarta, de gouver-nementsveearts Dr. B VRIJBURG te Salatiga.
Benoemd tot veearts bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in Nederlandsch-lndi, P. Teljer, van verlof uit Europa teruggekeerd, laatstelijk die betrekking bekleed hebbende, en e/asfmetdennbsp;burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in de residentie Soerakarta,nbsp;met standplaats Soerakarta.
Verleend wegens langdurigen dienst, negen maanden verlof naar Europa aan den gouvernenienisveearts D. Hubhnet, met bepaling,nbsp;dat hij zijn betrekking den 2den Februari 1914 zal neerleggen.
Benoemd tot veearts bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst W. C. A. Doeve en J. C. Numans. daartoe ter beschikking gesteld.
Gepromoveerd te Bern tot doctor medicinae veterinariae W. C. A. Doeve, op proefschrift getiteld: Die Kaubewegungen mit erhhternbsp;Salivation nach Atropininstillation lm Auge von Hand and Katze,ihrenbsp;Abschwdchung oder Verhinderung, unter gleichzeitiger Bercksichtigungnbsp;der therapeutischen and diagnostisctien Verwertiing von epiocularennbsp;Atropinapplicationen bei diesen Tieren.
V. d. B.
-ocr page 652-
Veepest bij herkauwers en varkens. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
S
gt; I a'nbsp;GTC! :::nbsp;^ lt;Tgt;
agt;
00
2
C.O
quot;tJCO as nbsp;a-
as anbsp;as
as(T)CaiO*rcgt;srlt;Tgt;^lt;Tgt;^asOrTgt;lt;T'rti
=^?f3?ri^g.e:|g=.gQ.jqq3 = ^
OTD
cr?
(/5 c r - ft onbsp;3
ft ----
3 as 3-
3 as 3 as ti:. -, -
^ ^ s- as - P
= ?r w
^ as ^ as ^
aT ^
CTQ
D. c ft onbsp;^ 2
as
2* CTQ
C ft
coca
as as
ST 2-
lt;; as
o
c
O
m
c/gt;
H
M 1 1 M 1 1 M 1 1 M 1 1 II .1 M M |
Veepest bij herkauwers en varkens. |
1 1 1 M ! 1 1 1 M 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 to 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 M 1 1 1 1 M 1 1 1 1 u |
Miltvuur. |
Septichaemia epizotica bij herkauwers en varkens. | |
1 1 1 ISooocSoitoiO'Oticoooroiool 1 1 OOtOO Jto .tk Jfc 0gt; o 4:. |
Mond- en klauwzeer. |
1 1 ooatJ^ool 1 1 j:gt;-gt;oo wwl to4i.4^tocol |
Kwade-droes. |
IIIogt;IcoII.IIIIMI5;I-IIIn.I |
Saccharomycosis. |
1 1 1 1 i 1 1 1 1 1 1 1 M 1 1 1 1 1 ^ 1 1 1 |
Sarcoptesschurft. |
tol l!^l 1 1 1 Itotol Itoltoltoloito |
Surra. |
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 -1 1 |
Kwaadaardige dekziekte. |
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 |
Piroplasniose. |
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 i 1 1 1 i to 1 1 1 1 1 1 1 |
Tuberculose. |
1 1 1 w 1 1 - 1 ~a 1 1 1 1 1 1 w 1 1 1 1 nbsp;nbsp;nbsp;to 1 |
Hondsdolheid. |
C/)
H
gt;
gt;
ft
5
UT
agt;
lt;o