-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4-

f

-ocr page 5- -ocr page 6- -ocr page 7-

VEEARTSENIJKUNDIGE BLADEN

VOOR

NEDERLANDSCH-INDIÊ

TEVENS ORGAAN

VOOR DE

VEREENIGING TOT BEVORDERING

VAN

VEETEELT

IN

NEDERLANDSCH-INDIÊ.

TJitg'egeven door de Vereeniging tot Bevordering van Veeartseuiikunde in Nederlandsch-Indië.,,.».»'—

¦’ nbsp;nbsp;nbsp;O'I''f 1 -

jryq

- ----

1? A T A V I A.

JAVAJ^OME BOEKHANDEO amp; DRUKKERIJ,

1 9 0 7.

rijksuniversiteit UTRFrWT

0835 8552

-ocr page 8- -ocr page 9-

IMHOXJr)

VAN

DEEL XIX.

Afl. I.

Bladz.

Naamlijst der Vereeniging tot Bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandscli-Indië......... 1

Het verwerpen, de onvrucbtbaarlieid en bet opbreken bij Runderen en Paarden, door Db. L. de BrjECK. .

Het doel van de Races (overdruk uit de Java-Bode) door B. Vrijburg............

Het Hoefbeslag „van Effen” door J. C. Numans . .

Dr. M. H. J. P. Thomassen (in memorie) ....

Referaten .................

Huishoudelijk Reglement van de „Vereeniging tot Bevor dering van Veeteelt in Nederlandscb-Indië .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Landbouw en Veeteelt op Java door B. Vrijburg .

Uit Hollandscbe Bladen...........

Afl. II. Bi,adz.

Bespreking van eenige boefgebreken, wenken over bet beslag en enkele opmerkingen door J. C. Numans .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;105

Het terugblijven der nageboorte bij bet paard door D

B. Wagenaar.............

Baden ter verdrijving van teken bij bet vee door d. V Vleesch............

-ocr page 10-

VI nbsp;nbsp;nbsp;INHOUD.

Bladz, /

Races in Indië door F. W. Kempen.......155

Referaten.................161

Uit Hollandsclie Bladen............169

Personalia.................185

Bengaalsche Dekstieren door K.........189

Het kweeken van Paspalum gras........202

Uit Hollandsclie Bladen............208

Afl. III en IV.

Beaigt;z.

Verslag Over het 23ste vereenigingsjaar der Vereeniging tot bevordering van Veeartseniikunde in Nederl.-Indië. III

Uit de praktijk in Deli door A. Vrijburg ’.....217

Welke waarde moet gehecht worden aan het gebruik van nialleïne voor de bestrijding van malleus in Ned.-

Indië door 0. A. Penning.......... 239

Bout vuur in Ned.-Indië, door A. de Vletper .... nbsp;nbsp;nbsp;257

Geboortecijfers na invoering der castratie in de afdee-lingen Keboernen en Bandjarnegara der residenties Kedoe en Banjoemas, benevens eenige wenken betreffende voeding en verpleging van den rundveestapelnbsp;der inlandsche bevolking doornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;H. ’t Hoen l .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;267

Ervaringen omtrent Koliek bij het Paard, door D. B.

Wagenaae...............275

Vergiftiging! door Dr. G. A. nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Lier......292

Ingezonden stuk door Dr. G. nbsp;nbsp;nbsp;A.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Lier.....297

Vleesch..................300

Referaten .................318

Uit Hollandsclie Bladen............322

Staat der gevallen van besmettelijke veeziekten gedurende

September/December 1906 nbsp;nbsp;nbsp;.......... 335

I Personalia.................338

-ocr page 11-

vn

INHOUD

Bladz.

Leden der Vereeniging tot bevordering van Veeteelt in

Nederlandsch-Indië te Bandoeng........341

Grassen door M. Büysman . . '.........344

Practiscbe Wenken voor Houders van Paarden in Ned.-Indië door Pacor (Boekbeoordeeling door B. Vrijburg). 348

Afl. V.

Bladz.

Het voorkomen van patbogene bacteriën bij gezonde varkens, Inauguraal-dissertatie van P. A. Van Velzen. . 355 Castratie door kloppen op den Zaadstreng, (overgedruktnbsp;uit de Mededeelingen van bet Dep. van Landbouw),

door B. Vrijburg Gouv. Veearts........430

Castration Sous-Outanée, door B. Vrijburg.....434

Het klauwbeslag der trekossen in Deli, door Jeronimus . 438

Paardenteelt in de Preanger, door Hippos.....446

De Osteoporosis van bet paardengeslacbt......452

Bebandeling van acarus-scburft...... . . 455

Een nieuw werkzaam middel tegen rabies.....456

Boorzuur in de wondbeliandeling........457

Staat der gevallen van besmettelijke veeziekten gedurende

Januari—April 1907 ............ 458

Personalia.................462

Afl. VI. Bladz.

Draaiziekte (Penjakit moebeng), door J. C. P. Sohns . 463

Acute Surra, door J. C. F. Sohns........482

Twaalfde Jaarverslag van het Instituut-Pasteur nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;488nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;yquot;

Farcin de beuf op Deli, door V......... 507

De Amerikaansche draver (trotter), door V . . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;515

-ocr page 12-

VIII nbsp;nbsp;nbsp;INHOUD

Bladz.

Iets over de beoordeeling van het paard op uithoudingsvermogen, door F. Lameeis, Kapitein-paardenarts (Tijdschrift voor Veeartsenijkunde No.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9 jaargangnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1907).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;520

Referaten.................529

Uit Hollandsche Bladen............551

Staat der gevallen van hesraettelijke veeziekten in Ne-derlandsch-Indië gedurende Mei/Juli nbsp;nbsp;nbsp;1907nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;571

Personalia.................574

VEREENIGING TOT BEVORDERING VAN VEETEELT IN NED.-INDIË.

Mededeeling................577

Osteoinalacie of Osteoporosis, door Groeneveld nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;578

Tan 0’Shanter Ponies............582

Kleine paarden voor legerdoeleinden.......583

De Batak-ponies..............585

Paspalum dilatatum .............586

-ocr page 13-

H

isT

DER

Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde in Nederiandsch-Indië.

EERE-VOORZITTER.

Dr. A. W. H. WlRTZ, Directeur van s'Rijks Veeartsenijschool te Utrecht,

EERE-LEDEN.

W. P. Groeneveld, Otid Vice-President van den Raad van NederL-Indië te 's Gravejihage.

Mr. H. Kuneman, Oud Directeur van Binnenlandsch Pestuur te Brussel.

BESTUUR.

C. A. Penning te Buitenzorg, Voorzitter,

}. A. Lenshoek te Buitenzorg, Secretaris-Penningmeester. A. DE Vletter te Weltevreden, Gérant van het Tijdschrift.nbsp;L. C. A. Tollens te Weltevreden, Adjunct Penningmeester.

-ocr page 14- -ocr page 15-

LEDEN.

No

Namen.

Kwaliteit.

Woonplaats.

I

J- D. van den Bergh. •

Gou vernemen ts-Veearts,

3

Met verlof ia Europa.

2

J' Breedveld......

Veearts.

Bindjei,Sumatra’s Oostkust.

3

F- de Does.

Gouvernements-veearts. a la suite.

Weltevreden.

4

J. Esser......

Gouvernements Veearts.

Soerabaia.

5

J. Fischer......

id.

Semaraug.

6

J- Hellemans......

Gouvernements-veearts.

Padang.

;

Dr. H. ’tHoen.....

id.

Magelang.

8

D. Hubenet......

id.

Cheribon.

9

C. van Heelsbergen. nbsp;nbsp;nbsp;• ¦

Militair Paardenarts i® klas (correspondent).

Breda.

10

S. Jeronimus. . . . .

Gouvernements veearts.

Medan.

II

F. W. Kempen.....

id.

Palembang.

I2

J- A. Lenshoek.....

id.

Buitenzorg.

13

Dr. G. A. van Lier ¦ nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

id.

Pamakasan.

13

Lim Liang Boe.....

Handelaar.

Weltevreden.

14

A. Penning.....

Inspecteur Chef v/d Vee-artsenijk. dieust.

Buitenzorg.

Ï5

F. Ph. van derPoel ¦ nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Gouvernements-veearts.

Taroetoeng.

I6

Rathkamp en Co.....

Apothekers.

jWeltevreden.

-ocr page 16-

No.

Naan.

Kwaliteit.

Woonplaats.

17

f. C. F. Sohnii.

Gouvernenients-veearts,

Kediri.

18

A. E. P. R. Stuur.

id.

Soerakai ta.

19

P. Teljer......

id.

Pekalongan.

20

Tan Wie Siong . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Landheer Kedong Gedeh.

Krawang.

21

K. van der Veen.

Gouvernement.s veearts.

in connnissie in Britsch-Indie.

22

P. A. van Velzen. .

id.

met verlof in Europa.

23

A. de Vletter.....

id.

Weltevreden.

24

|. Vollema......

id.

Pasoeroean,

25

B. Vrijburg.....

id.

Bandoeng,

26

D. B. Wagenaar.

id.

Semarang.

27

Ch. G. Th. H. de Wilde .

id.

Fort de Kock,

-ocr page 17-

HET VERWERPEN,

DE ONVRUCHTBAARHEID EN HET OPBREKEN BIJ RUNDERENnbsp;EN PAARDEN,

DOOR

Dr. L. DB BLIECK,

Onderdirecteur der Rijksseruniinrichting te Rotterdam,

(Deze brochure ook van belang zijnde voor veefokkers hier te lande, wordt door de Redactie in haar geheel opgenomen).

-ocr page 18-

I. Het verwerpen bij runderen en paarden.

1. Inleiding. 2. Sporadiach verwerpen. 3. Heersohend verwerpen.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Beamettelijk verwerpen bij het rund.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Beamettelijk verwerpen bij het paard.

1. INLEIDING.

Wanneer een dier zijne vrucht uitdrijft, vóórdat de normale draagtijd is verstreken en het jonge dier zijne volkomennbsp;ontwikkeling heeft bereikt, spreekt men van verwerpen.

De drachtigheidsduur verschilt bij de onderscheidene huisdieren, maar ook bij dezelfde diersoort is hij niet altijd even lang. Voor de koe bedraagt de duur der drachtigheidsperiodenbsp;gemiddeld 40 weken, voor het paard 11 maanden. Indiennbsp;de baring eenige dagen vóór het verstrijken van dien termijnnbsp;valt, kan men nog niet van verwerpen spreken. Heeft bijnbsp;het rund de uitdrijving der vrucht plaats na de 32®'° weeknbsp;en is de vrucht levensvatbaar, dan noemt men dit eenenbsp;vroeggeboorte. Vóór de 32®^® week is het kalf niet levensvatbaar; in dat geval is er sprake van eene misgeboorte ofnbsp;abortus. In het gewone spraakgebruik bedoelt men echternbsp;met abortus of verwerpen: het „vroegtijdig geboren wordenquot;,nbsp;hetzij de vrucht levensvatbaarheid heeft of niet.

Dikwijls hoort men den veehouder spreken van „opbrekenquot;, de koe of de merrie heeft opgebroken. Hieronder verstaatnbsp;men het te gronde gaan van het bevruchte ei, ongeveer 6

-ocr page 19-

tot 9 weken nadat de bevruchting heeft plaats gehad; het dier wordt dan weer bronstig en kan opnieuw worden bevrucht.

Kan het ei in het geheel niet bevrucht worden, dan is het dier onvruchtbaar, waaraan verschillende oorzaken ten grondslag kunnen liggen. Deze drie gebreken gaan dikwijls samennbsp;cn komen bij dezelfde ziekte gemengd voor; ze zullen dannbsp;ook in deze verhandeling gelijktijdig worden besproken.

Het verwerpen komt van alle huisdieren bij het rund het meest voor. Dit vindt voor een groot gedeelte zijne oorzaaknbsp;in de zwakkere constitutie der koe; het valt namelijk niettenbsp;ontveinzen, dat door de groote veredeling van ons rund, waarbijnbsp;de melkproductie zoo hoog mogelijk werd opgevoerd, het veelnbsp;van zijn natuurlijk weerstandsvermogen heeft verloren. Terwijlnbsp;de koe hare vrucht moet voeden en tot ontwikkeling brengen,nbsp;tracht de eigenaar het quantum melk per dag zoo grootnbsp;mogelijk te doen zijn. Aan den eenen kant vraagt dus denbsp;baarmoeder en het jonge dier voedsel, wat aan de anderenbsp;zijde door den melker wordt ontnomen; dat komt dan dikwijlsnbsp;ten nadeele der vrucht, die slecht gevoed wordt, daardoornbsp;kan sterven en worden uitgedreven.

Men onderscheidde reeds voor vele jareu een sporadisch en een heerschend verwerpen. Het sporadisch verwerpennbsp;betreft slechts enkele gevallen, het heerschend verwerpennbsp;daarentegen komt niet zelden bij meer dan de helft, ja somsnbsp;bij alle drachtige dieren in een stal voor.

Alvorens de oorzaken, verschijnselen en bestrijding dezer beide vormen van verwerpen te bespreken, zal het wenschelijknbsp;zijn een beknopt overzicht van de ligging en voeding der vruchtnbsp;•n de baarmoeder te geven.

De vrucht ontwikkelt zich in de baarmoeder en is omgeven door verschillende vliezen. Ten eerste het vlies, dat zichnbsp;direct om de vrueht bevindt en er van is gescheiden doornbsp;eene vloeistof, welke bij de geboorte eenigszins wit van kleurnbsp;en dikslijinig is; de hoeveelheid bedraagt ongeveer 4 liter.nbsp;Dit vlies heet het binnenste vruchtvlies of voetblaas. Het 2

-ocr page 20-

vlies omgeeft het jonge dier slechts gedeeltelijk (dit geldt voor het kalf; bij het veulen kan het de vrucht geheel insluiten) en wordt gevormd door een zak, waarin zich de urinenbsp;van de vrucht verzamelt; deze zak wordt dus grooter naarmatenbsp;de zwangerschap vordert en bevat bij de geboorte 8 tot I2nbsp;liter eener dunne, barnsteengele vloeistof. Dit vlies komt bijnbsp;de geboorte het eerst uit de seheede van de moeder, het isnbsp;de z.g. waterblaas.

Deze beide vliezen met de vrucht zijn weer omgeven door een 3'^® vlies, het buitenste vruchtvlies, hetwelk direct tegennbsp;het slijmvlies van de baarnaoeder is gelegen. Dit vlies bezitnbsp;bij het rund op zijne buitenvlakte 60 tot 80 platte bruinenbsp;koekvormige organen, de z.g. vruchtkoeketi, welke bestaannbsp;uit eene massa vertakte vlokken, waarin vele zeer fijne bloedvaten loopen. De fijne bloedvaten in de vlokken vereenigennbsp;zich tot grootere, welke nu in het buitenste vlies verloopennbsp;en te zamen de navelader en navelslagader vormen, welkenbsp;zich door den navel in het jonge dier begeven. De naveladernbsp;brengt het zuivere bloed naar de vrucht, de navelslagadernbsp;het onzuivere bloed naar de vlokken op het buitenste vruchtvlies, waar de zuivering plaats vindt. Tevens dienen dienbsp;bloedvaten om voedsel van de moeder naar het jonge diernbsp;te brengen. Dit gescheidt op de volgende wijze: door denbsp;vruchtkoeken is de vrucht met de moeder verbonden; opnbsp;de binnenvlakte der drachtige baarmoeder bevinden zich eennbsp;groot aantal, op paddenstoelen gelijkende verhevenheden, denbsp;z.g. moederkoeken, welke als de vruchtkoeken opgebouwd zijnnbsp;en met hunne vlokken in deze grijpen, d. w. z. ze zijn nietnbsp;met elkander vergroeid, doch er bestaat slechts eene lossenbsp;verbinding, eene aaneenkleving. Hier komen dus de fijnstenbsp;bloedvaten van de moeder tegen die van het jonge dier,nbsp;doch ze zijn altijd door eene dubbele laag cellen van elkandernbsp;gescheiden. Juist in deze cellen heeft de uitwisseling dernbsp;voedingsstoffen plaats; een directe overgang van het bloed dernbsp;moeder in dat van het jonge dier komt derhalve niet voor.

-ocr page 21-

Bij het paard is er eeuig verschil in den bouw en de plaatsing der moeder- en vruchtkoeken; in stede van de vele afzonderlijke koeken, heeft men bij de merrie ééne grootenbsp;massa, welke over het geheele vruchtvlies verspreid ligt, dochnbsp;ook uit kleine vlokken bestaat. De uitwisseling der voedingsstoffen heeft op dezelfde manier plaats.

Uit de bovenstaande beschrijving van de voeding der vrucht vloeit vanzelf voort, dat indien op deze of gene wijze eennbsp;gedeelte der koeken van de baarmoeder met die van hetnbsp;jonge dier niet zijn verbonden, de voeding ongeregeld zalnbsp;plaats vinden en zelfs de dood van de vrucht hiervan hetnbsp;gevolg kan worden. Hier heeft men dus reeds eene oorzaaknbsp;voor het verwerpen, waarop later uitvoeriger zal worden te-ruggekomeu.

2 SPORADISCH VERWERPEN.

Oorzaken.

Er is reeds op gewezen, dat de koe wegens haar gering Weerstandsvermogen tegen schadelijke invloeden dikwijls verwerpt. Men moet het echter zoo opvatten, dat dit slechtsnbsp;eene voorbeschikkende oorzaak is; er moet eene directe oorzaak bijkomen om de abortus tot stand te brengen. Denbsp;directe oorzaak moet de baarmoeder doen samentrekken evenalsnbsp;Bij de normale geboorte, waardoor de vrucht wordt uitgedreven. Elke oorzaak, welke dus vóór het einde der drachtig-beidsperiode de baarmoeder doet samentrekken, kan tevensnbsp;eene oorzaak zijn van het verwerpen. Het samentrekken dernbsp;Baannoeuer geschiedt bij de normale geboorte door vermeerderden bloedtoevoer naar de geslachtsorganen, waardoor zenuwen worden geprikkeld, onder wier invloed de spieren vannbsp;de baarmoeder staan. Het is derhalve duidelijk, dat indien

-ocr page 22-

10

door bijzondere omstandigheden deze bloedtoevoer in eene vroegere periode der zwangers'chap vermeerdert, de vrucht innbsp;dat geval kan worden verworpen. In het algemeen is dit hetnbsp;geval met alle ernstige veranderingen in den bloedsomloopnbsp;b.v. aderlaten, hetwelk dus bij drachtige dieren ten zeerstenbsp;te ontraden is. In de tweede plaats ontstaat ook dikwijlsnbsp;door schrik eene verandering in den bloedsomloop: het isnbsp;bekend, dat na schrikken abortus kan optreden, bij de merrienbsp;eveneens, indien zij zich voor iets bevreesd of zenuwachtignbsp;maakt.

Behalve door veranderden bloedtoevoer kunnen de zenuwen, welke de baarmoeder doen samentrekken, geprikkeld wordennbsp;door vreemde stoffen, die in het bloed zijn gekomen. Totnbsp;zulke stoffen behoort vooral het koolzuur. Het is bekend, datnbsp;de vrucht geregeld zuurstof noodig heeft; indien nu te veelnbsp;koolzuur en te weinig zuurstof in het bloed aanwezig is, dannbsp;zal als noodzakelijk gevolg hiervan de vrucht sterven. Tegelijknbsp;echter werkt de groote hoeveelheid koolzuur prikkelend op denbsp;spieren van de baarmoeder, waardoor de doode vrucht wordtnbsp;uitgedreven. Dezelfde oorzaak werkt aldus tweeledig Eenenbsp;dergehjke overlading met koolzuur van het bloed kan ontstaan door te sterke uitzetting van de pensmaag, z,g. opgeblazenheid, verder bij longontsteking en andere ernstige ziekten.nbsp;Het is derhalve duidelijk en reeds algemeen bekend, dat mennbsp;voedsel, hetwelk tot opgeblazenheid en maagstoornissen aanleiding kan geven, moet vermijden. Als zoodanig hebbennbsp;vooral eene slechte reputatie: bevroren knollen, groote hoeveelheid warme spoeling en gegiste klaver. Er zijn nognbsp;andere schadelijke stoffen dan het koolzuur, welke met hetnbsp;voedsel opgenomen, in de bloedbaan kunnen komen en zoodoende de baarmoeder tot samentrekking kunnen aanzetten.nbsp;In een slechten reuk staat o.a. beschimmeld voer; velenbsp;schimmels doen gelukkig geen kwaad en het is opmerkelijk,nbsp;welke groote hoeveelheden beschimmeld voer koeien somsnbsp;kunnen gebruiken, zonder nadeelige gevolgen daarvan te

-ocr page 23-

11

ondervinden. Er zijn echter bepaalde schimmelsoorten, die werkelijk abortus kunnen veroorzaken. Hiertoe behoort innbsp;de eerste plaats het moederkoorn en de roggebrand of roggeroest,nbsp;die op de roggekorrels woekeren, verder tarwebrand, maisbrandnbsp;en schimmels op beetwortelbladeren. In het algemeen kan mennbsp;sannemen, dat toch groote quantiteiten van dergelijk voedselnbsp;noodig zijn om verwerpen ten gevolge te hebben; het is dusnbsp;vermoedelijk ook hierbij weer de stoornis in de spijsvertering,nbsp;die de directe oorzaak is.

Van grooter belang dan de schimmels zijn sommige geneesmiddelen, waartoe ik ook reken vluchtige oliën, welke in het voedsel kunnen voorkomen. Daar een verstandige veehouder zelf geen geneesmiddelen bij zijn vee en zeker nietnbsp;hij drachtige dieren aanwendt zonder den veearts te raadplegen, is dit bezwaar uit den weg genomen en zal hierop nietnbsp;Worden ingegaan. Iets anders is het met voedsel, dat zulkenbsp;stoffen bevat. Ik heb hierbij het oog Aamp; raapkoeken', mamp;xs.nbsp;''^eet, dat indien raapkoeken met water in aanraking wordennbsp;gebracht, mosterdolie vrij komt. Die mosterdolie is nu eenenbsp;dergelijke scherpe stof, die op de spieren van de baarmoedernbsp;invloed heeft. Voedert men zulke geweekte raapkoeken, dannbsp;kan verwerpen optreden; het is daarom zeer nuttig ze eennbsp;halven dag in het water te laten staan, totdat de vluchtigenbsp;olie er uit verdwenen is.

Ten slotte kan nog verwerpen worden veroorzaakt door lange, vermoeiende marschen, transport in spoorwagens ennbsp;hooten, waarbij de drachtige dieren dicht op elkander staannbsp;dikwijls tegen den buik gestooten of bij het liggen ge-frapt worden.

Verschijnselen.

De verschijnselen van het naderende verwerpen zijn ver-Schillend, al naar het tijdstip der drachtigheidsperiode, waarop vrucht wordt uitgedreven. In de eerste helft der dracht

-ocr page 24-

12

dat is in de 3de en 4de maand, zijn ze al zeer gering en dikwijls worden zij niet opgemerkt, vooral als het dier zich innbsp;de weide bevindt. Op stal echter zijn voor hem, die oplet,nbsp;duidelijke kenteekenen waar te nemen. Bij koeien wordt denbsp;melk meer biestachtig, bij vaarzen gaat de uier wat zweiien.nbsp;Uit de scheede vioeit een weinig slijm, hetwelk bloederig is,nbsp;wanneer de vrucht gestorven is. De dieren zijn overigensnbsp;volkomen gezond. De weeën zijn zeer zwak en de vruchtnbsp;wordt gemakkelijk, meestal met de vruchtvliezen er nognbsp;omheen, uitgedreven. Na 3 a 4 dagen is alles weernbsp;normaal.

Geheel anders is het, wanneer het jonge dier in de 7de maand der zwangerschap wordt geboren. De verschijnselennbsp;zijn dan dezelfde als bij de gewone baring, doch treden mindernbsp;duidelijk en met minder intensiteit op; het zal niet noodig zijnnbsp;deze te beschrijven, ze zijn iederen veehouder genoeg bekend.nbsp;Daar de baarmoeder zich niet zoo krachtig samentrekt als bij denbsp;normale geboorte, komt het jonge dier meestal met eene verkeerde ligging van kop of beenen in den geboorteweg; toch volgt denbsp;uitdrijving in den regel gemakkelijk, indieu men de voorschriften, hieronder vermeld, in acht neemt. Mede door denbsp;zwakke baarmoedercontracties, doch bovendien door toevalligenbsp;andere ziekelijke omstandigheden, blijft de nageboorte zeernbsp;dikwijls terug. Het is noodig in die gevallen den veearts tenbsp;raadplegen, daar de gevolgen hiervan zeer schadelijk voor denbsp;gezondheid van de moeder kunnen worden. Ik noem slechtsnbsp;baarmoederontsteking, onvruchtbaarheid, terwijl ook zelfs denbsp;dood hierdoor kan veroorzaakt worden.

Behandeling en bestrijding.

Indien een dier verschijnselen van naderend verwerpen vertoont, is er in den regel niets meer aan te doen. Men zorge er voor, vooral niet te vroeg de waterblaas te openen of aannbsp;het kalf of veulen te trekken, want de opening van den baar-

-ocr page 25-

13

moedennond geschiedt laiigzaaiii en onvolkomen, terwijl juist de waterblaas zoo uitstekend den geboorteweg verwijdt. De vee houder trachte te voorkomen, dat de oorzaken, hierboven genoemd, op zijne drachtige dieren kunnen inwerken.

Bij de oorzaken van het sporadisch verwerpen had ik nog kunnen noemen de tuberculose van de baarmoeder en eierstokken. Deze oorzaak is dus eigenlijk een besmettelijke, maarnbsp;het verwerpen, opbreken en de onvruchtbaarheid komt bij denbsp;tuberculose in het algemeen slechts sporadisch voor. De tuberculose komt in ons land bij runderen zeer veel voor, dochnbsp;onder die dieren lijden slechts een beperkt aantal aan baar-nioedertuberculose. Voor de onderkenning en bestrijdingnbsp;verwijs ik naar No. 3 van jaargang 1904 der Verslagen ennbsp;Mededeelingen van de afdeeling Landbouw, handelende overnbsp;de bestrijding der tuberculose onder het rundvee.

Het verwerpen, het opbreken en de onvruchtbaarheid bij tuberculose berusten op hetzelfde beginsel als bij iedere baar-nioederontsteking, zooals dat in de inleiding besproken is.

8. HEERSCHEND VERWERPEN.

Het heerschend verwerpen kan optreden, wanneer eene der oorzaken van het sporadisch verwerpen tegelijk op verschillendenbsp;dieren in een stal, of in meer stallen in eene streek, haarnbsp;'“vloed doet gelden. Hiervoor komen in aanmerking voeder-“iiddelen, welke schadelijke bestanddeelen bevatten, o. a.nbsp;bepaalde schimmels. Ook zijn gevallen bekend, dat door slechtnbsp;drinkwater, hetwelk tot spijsverteringssstoornisseii aanleidingnbsp;han geven, heerschend verwerpen veroorzaakt werd. Tochnbsp;^*et men deze vormen van verwerpen slechts zelden en hetnbsp;®taat vast, dat in de overgroote meerderheid het veelvuldignbsp;'voorkomen van abortus in één stal of op meer erven aan eenenbsp;®uietstof moet worden toegeschreven.

Men spreekt dan van besmettelijk verwerpen. De smetstof bij de verschillende huisdieren niet dezelfde; die van paard

-ocr page 26-

14

en rund is het best bekend. Bij het schaap en de geit kan door de smetstof van het rund verwerpen wordennbsp;veroorzaakt.

4. BESMETTELIJK VERWERPEN BIJ HET RUND.

Oorzaak.

Reeds voor vele jaren kende men het besmettelijk verwerpen bij het rundvee; men had ook gezien, dat het lijden van hetnbsp;eene op het andere dier kan overgaan, doch de juiste oorzaaknbsp;wist men niet. Eerst in het jaar 1897 heeft Prof. BanG tenbsp;Kopenhagen de smetstof ontdekt en aangetoond, dat dezenbsp;werkelijk de oorzaak was. Het is hem gelukt uit de baarmoeder van koeien, die verworpen hadden en zulke, welke op hetnbsp;punt stonden van te verwerpen, eene zeer kleine bacterie tenbsp;kweeken, die in groote hoeveelheid in de baarmoeder voorkwam. Deze bacterie is een kort staafje met eenigszius afgeronde einden, hetwelk bij looo voudige vergrooting bezien,nbsp;nog slechts Y2 millimeter lang en iets minder breed is. Innbsp;zeer groote massa komen deze kleine levende wezens in denbsp;baarmoeder van koeien, die zullen verwerpen, voor. Zij veroorzaken eene chronische (sleepende) ontsteking van hetnbsp;slijmvlies der baarmoeder, waardoor zich eene gele, dunnenbsp;vloeistof verzamelt tusschen dit slijmvlies en het buitenstenbsp;vruchtvlies, ook een enkele maal binnen het laatste. Hetnbsp;vocht is troebel, soms eenigszius etterig, doch reukeloos. Isnbsp;nu zooveel vocht aanwezig, dat daardoor een- groot gedeeltenbsp;van het buitenste vlies wordt opgelicht, dan bestaat er geenenbsp;voldoende verbinding der vrucht met de moeder, zoodat hetnbsp;kalf sterft en het uitdrijven hierop spoedig volgt. Ook komt hetnbsp;dier nog wel levend ter wereld, doch sterft na korten tijd.

-ocr page 27-

15


Verschijnselen.

Meestal vindt dit verwerpen in de Jde of 7de maand plaats, doch is natuurlijk afhankelijk van het tijdstip, waarop denbsp;bacterie het lichaam van de koe is binnengedrongen. Denbsp;ontsteking verloopt langzaam, sleepend en moet eene zekerenbsp;hoogte bereikt hebben, vóórdat de abortus ontstaat.

De verschijnselen komen in hoofdzaak met die van de sporadische, niet besmettelijke gevallen overeen. De koe vertoont geene verschijnselen van ziek zijn, het algemeen welzijn is nietnbsp;gestoord, de gewone kenteekenen eener naderende baring doennbsp;zich in geringere intensiteit voor, doch gaan in dit gevalnbsp;gepaard met eene geelbruine, reukelooze uitvloeiing uit denbsp;scheede. Deze uitvloeiing begint 233 dagen vóórdat denbsp;baring intreedt en is een zeker en vast kenmerk voor hetnbsp;besmettelijk karakter van den abortus. De vrucht wordt innbsp;Sde maand gemakkelijk uitgedreven, de vruchtvliezen komennbsp;®ael af. Geschiedt het verwerpen daarentegen in de 7de maandnbsp;^‘1 later, dan blijven de vruchtvliezen in den regel terug, zenbsp;blijven langen tijd met de baarmoeder verbonden, deels doornbsp;slechte samentrekking der ontstoken baarmoeder, deelsnbsp;•doordat ze met het slijmvlies vergroeid zijn. Dit achterblijvennbsp;nageboorte geeft aanleiding tot stoornissen in het alge-*^een welzijn van het dier, ja zelfs de dood kan er van hetnbsp;gevolg zijn.

uitvloeiing, die vóór het verwerpen begon, blijft na de baring nog eenigen tijd voortbestaan en het zal iedereen nunbsp;reeds duidelijk zijn, dat op die manier groote hoeveelhedennbsp;bacteriën naar buiten worden gevoerd, hetwelk de besmettingnbsp;r^^r naaststaande koeien in de hand werkt.

Houdt de uitvloeiing op, dan is de baarmoederontsteking Veelal

ei

nog niet genezen, zoodat indien het dier weer gedekt quot;^^rdt, het kan voorkomen, dat geene bevruchting volgt; z.g.nbsp;^^ruchtbaarheid is ontstaan. Is echter het baarmoederslijm-gedeeltelijk normaal, dan kan zich het bevruchte

-ocr page 28-

16

ontwikkelen, maar gaat meestal na 6—9 weken te gronde: er is geene voldoende plaats voor de voeding, men spreektnbsp;dan van opbreken. Regel is bijna, dat dieren, welke verworpennbsp;hebben, meer dan eenmaal moeten worden gedekt, en zijnnbsp;ze drachtig, dan verwerpen ze het volgend jaar weer, dochnbsp;later. Het is opmerkelijk, dat wanneer b.v. de eerste maalnbsp;in de 5de of 6de maand verworpen is, den tweeden keer hetnbsp;tijdstip later valt en het derde jaar het kalf op tijd wordtnbsp;geboren. Dat eene koe 3 jaar achter elkander verwerpt isnbsp;zeldzaam, 4 jaar achter elkander uitzondering. In dat tijdsverloop is de baarmoederontsteking genezen en het schijnt,nbsp;dat de runderen daarna voor eene nieuwe besmetting onvatbaarnbsp;zijn geworden. Het is algemeen bekend, dat in een stal, waarnbsp;het besmettelijk verwerpen heerscht, de koeien die eenigenbsp;malen reeds hebben verworpen, op tijd kalven, terwijl de nieuwnbsp;aangekochte runderen en de vaarzen door de ziekte wordennbsp;aangetast. Het zou derhalve inderdaad zeer verkeerdnbsp;zijn, de dieren, welke verworpen hebben, te verkoopetr,nbsp;men houdt op die manier de ziekte in zijn stal.

Besmetting.

Hoe geschiedt nu de besmetting?

De besmetting kan in een stal worden gebracht:

le. door aankoop van dieren, welke van een besmetten stal afkomstig zijn;

2e. door het laten dekken zijner koeien bij een stier, welke te voren een koe heeft gedekt, die verworpen heeftnbsp;en nog niet van de baarmoederontsteking is genezen.nbsp;Dit laatste is van bijzonder groot gewicht; vandaar datnbsp;zelfs bij nauwkeurig toepassen van uitgebreide maatregelen op zijn eigen stal, men toch opnieuw de ziektenbsp;kan binnenhalen, indien geene aandacht aan den stiernbsp;wordt gewijd. Hierop zal bij de bestrijding wordennbsp;teruggekomen.

-ocr page 29-

17

Wanneer eenmaal eene besmette koe in den stal verwerpt, dan is er gelegenheid te over om de andere dieren de smetstofnbsp;te doen binnenkrijgen. Zooals reeds gezegd is, raakt de koenbsp;langen tijd uil de scheede slijm kwijt, dat langs den onderkantnbsp;van den staart in de staartpluim komt en nu door de bewegingen van den staart in de scheede van naastbijzijnde koeiennbsp;Iran geraken. Verder kunnen door het schuren der dierennbsp;logen elkander, door ligstroo en voedsel, door de handennbsp;van de knechts en met de urine, welke door de groep loopt,nbsp;rle bacteriën worden overgebracht en verspreid. De groepnbsp;speelt eene voorname rol bij het verloop der besmetting, mennbsp;Iran meermalen nagaan, dat juist in de richting der groep.nbsp;Waardoor mest en urine gaan, de runderen op de beurtnbsp;verwerpen.

Behalve het scheedeslijm zijn de voornaamste bronnen ^or smetstof de nageboorte en de vrucht zelf. Ooknbsp;in de vrucht (in maag eii darmen) heeft men de bacteriën gevonden; het is daarom uoodzakelijk deze zorgvuldignbsp;te vernietigen.

Hoewel dus de smetstof zich zeer gemakkelijk verspreidt, komt het toch voor, dat slechts enkele dieren verwerpen.nbsp;Hoe vreemd dit ook schijnen moge, en hoe gaarne men innbsp;flie gevallen het besmettelijk karakter zou willen ontkennen,nbsp;toch is hiervoor een verklaring te geven. In de eeiste plfiatsnbsp;kan het zijn, dat de smetstof minder kwaadaardig (virulent)nbsp;is en ia de tweede plaats bedenke men, dat er minstens lOnbsp;'veken noodig zijn, aleer de besmetting tot uitwerking komt,nbsp;Zoodat de dieren, welke 6 a 7 maanden drachtig zijn op hetnbsp;oogeublik, dat de besmetting plaats vindt, op tijd zullennbsp;halven. Dat de besmetting werkelijk op de boven beschrevennbsp;wij'ze tot stand komt, is bewezen, door slijm uit de scheedenbsp;baarmoeder van koeien, die verworpen hadden, in denbsp;scheede van drachtige runderen, te brengen; het resultaatnbsp;quot;'«ts, dat ook die dieren verwierpen.

He smetstof is taai, d. w. z. biedt weerstand aan ongunstige

2

-ocr page 30-

18

onistaudighedeu, als koude en rotting, ze blijft lang levensvatbaar, men kon haar bij dieren, welke verworpen hadden, zelfs 5 tot 9 maanden na dien, nog aantoonen.

De stier, die de smetstof door dekken overbrengt, ondervindt zelf geene nadeelige gevolgen: noch aan de roede, noch lannbsp;de voorhuid is eenige ziekelijke vetandeiing te bespeuren.nbsp;Dat desniettegenstaande de stier de voornaamste overbrengernbsp;der smetstof is, staat vast, en het is alleszins begrijpelijk,nbsp;indien men bedenkt, dat wanneer nog uitvloeiing, al i.s hetnbsp;weinig, bij de koe bestaat, zulk een enorm groote hoeveelheidnbsp;bacteriën aan de roede en voorhuid van den stier wordtnbsp;medegenomen en bij de volgencie dekking direct diep in denbsp;scheede, ja zelfs in de baarmoeder wordt gebracht.

Bestrijding

Niet altijd zal de veehouder uit het eerste geval, dat zich voordoet, moeten opmaken, dat besmettelijk verwerpen innbsp;het spel is, doch komen meer gevallen voor en ziet mennbsp;vóór de geboorte de gele, slijmerige eenigszins etterige uit-vloeiing uit de scheede, dan zij men op zijne hoede. Bestaatnbsp;er twijfel, dan roepe men de hulp in van een veearts.

Eene ziekte voorkomen is beter dan eene ziekte genezen, doch in dit geval gaat het zeer moeielijk; hij, die koeien ennbsp;vooral drachtige koeien aankoopt, loopt ten allen tijde gevaarnbsp;de ziekte in zijn stal te brengen, maar is ze er eenmaal, dannbsp;dient men er op bedacht te zijn haar tot een minimum tenbsp;beperken.

Ten einde het besmettelijk verwerpen te voorkomen en te bestrijden, dienen in het algemeen de volgende maatregelennbsp;te worden toegepast:

I®. Wanneer eene koe ve rworpe n heeft of verschij n-selen vertoont, dat zij zal verwerpen, moet zij onmiddellijk uit den stal worden verwijderd. De koe mag

-ocr page 31-

19

«iet weer in den stal worden gebracht, vóórdat alle uitvloeiing uit de scheede is opgehoudeu; eerst dannbsp;kan de ontsteking van de baarmoeder als genezennbsp;worden beschouwd. Het verdien t bovendien aanbeveling de baarmoeder van zulk eene koe door dennbsp;veearts te laten uitspoelen, waardoor de genezingnbsp;u« Ontsmetting bevorderd worden; dit moet zekernbsp;geschieden, indien de nageboorte niet spoedig nanbsp;de baring wordt uitgedreven.

2^. Het verworpen kalf, hetwelk meestal dood is of spoedig sterft, worde met kalk begraven of verbrand, evenzoo de vruchtvliezen en de nageboorte,nbsp;benevens striktouwtjes en houtjes, welke bij de verlossing zijn gebruikt.

3*'- Degene, die bij het kalven behulpzaam is, moet, wanneer hij de koe heeft verzorgd, zich de handennbsp;steeds grondig wasschen en daarna ontsmetten metnbsp;^ene 2 pCt. creoline-oplossing. Nog beter is hetnbsp;bovendien in den stal, waar de koe, die verwerpt,nbsp;^-ich bevindt, een afzonderlijken kielen ander schoeisel te gebruiken.

4“- Het ligstroo van de koe moet verbrand en de standplaats evenals de geheele stal grondig ontsmetnbsp;worden. Deze ontsmetting kan geschieden doordennbsp;bodem, de wanden en het houtwerk flink met zeep ennbsp;Warm sodawater te schrobben; daarna wordt deze rei-«iging niet 2 pCt. creoline herhaald, terwijl nogeensnbsp;*^ut heet sodawater wordt nagespoeld. De murennbsp;Worden vervolgens met chloorkalk gewit. Na denbsp;ontsmetting wordt de groep der koeien dagelijksnbsp;schoongemaakt en eenmaal per week met 2 pCt.nbsp;creoline gedesinfecteerd. Het is noodig, daarnanbsp;door schrobben met schoon water de reuk der creoline

te verwijderen.

Ib geef dit in het bijzonder aan voor stallen, waar

-ocr page 32-

20

de melk als zoodanig wordt verkocht, daar zij anders geniakkelijk de creolinereuk zou kunnen aannemen;nbsp;men zij dus niet slordig in het gebruik van zulke sterknbsp;riekende stoffen en houde ze vooral ver van dennbsp;melkemmer.

5°. Van de drachtige koeien worden eiken dag de geslachtsopening, aarsopening, staart en dijen metnbsp;pCt. lysoloplossiug gewasschen.

6°. Er dient op gelet te worden, dat de stier inde eerste plaats de overbrenger der smetstof is, hij brengtnbsp;namelijk de bacteriën direkt waar ze moeten zijn. Hetnbsp;is daarom beslist noodzakelij k den koker van den stiernbsp;vóór en na het dekken met een lauw warme ‘/j procentnbsp;lysoloplossiug uit te spuiten en liefst met schoon waternbsp;na te spoelen. Het beste geschiedt zulks met eennbsp;ballonspuit, waarvan de lange canule ver in den koker kan worden ingébracht. Het is niet noodig denbsp;vloeistof langen tijd erin te houden, daar van eennbsp;veelvuldig doorspoelen met de versche oplossingnbsp;meer heil te verwachten is. De buitenkant van dennbsp;koker alsmede de voorhuid en de zich daaraan bevindende haarpluim worden te voren met zeepwaternbsp;grondig gereinigd en ontsmet. Het verdient aanbeveling de haarpluim, al is deze dikwijls het sieraadnbsp;van den stier, af te knippen en de zindelijkheid nietnbsp;aan de schoonheid te offeren. Bij de bespreking vannbsp;eene andere ziekte der geslachis-orgauen van hetnbsp;rund zal op de geregelde ontsmetting van dekstierennbsp;worden teruggekomen.

7°. Koeien, die verworpen hebben, moeten niet worden verkocht, omdat deze eindelijk onvatbaarnbsp;worden voor het verwerpen, en men door steeds dieren aan te koopen, nieuw geschikt materiaal voordenbsp;besmetting in den stal haalt en zoodoende de ziekte

onderhoudt.

6

ii


-ocr page 33-

5. BESMETTELIJK VERWERPEN Bil HET PAARD.

Veel minder dan bij het rund komt in ons land het be-smettelijk verwerpen bij het paard voor. In Duitschland heeft nien ermede te kampen gehad in de jaren 1899 en 1900 innbsp;stoeterijen te Graditz en te Trakhenen. In Nederland heeftnbsp;men gevallen waargenomen in de Bommeler- en Tielerwaardnbsp;(1885), op Voorne en Putten en iu Zeeuwsch Vlaanderen.nbsp;Gedurende de laatste jaren heeft men er niets van gehoord.

Oorzaak.

Evenals bij het rund berust het verwerpen op eeue baar-nioederontsteking, welke chronisch verloopt en aanleiding geeft tot loslating tusschen het buitenste vruchtvlies en hetnbsp;baarmoederslijmvlies. De oorzaak dezer ontsteking is echternbsp;eene geheel andere dan die van de koe. Zij is wel is wr.arnbsp;ook eeue bacterie, doch deze heeft niet den staafjesvorm,nbsp;maar behoort tot de kogelbacteriën en heeft bovendien denbsp;eigenschap zich aan rijen te leggen. Zij is zoo klein, dat zijnbsp;hij eeue vergrooting van lOOO malen zich aan ons oog voor-*^oet als de kop eener zeer kleine speld; de vorm is rondnbsp;gewoonlijk liggen de bacteriën ten getale van 3 a 4 innbsp;'''jen aan elkander. Men noemt ze stveptococcen, De strepto-ooccen van het besmettelijk verwerpen dringen op de eenenbsp;of andere manier in de geslachtsdeelen van de merrie ennbsp;veroorzaken eene ontsteking van het baarmoederslijmvlies,nbsp;waardoor zich daar ter plaatse eene gele, slijmige, reukeloozenbsp;vloei.stof oplioopt.en het buitenste vruchtvlies loslaat.

Waaraan is het besmettelijk verwerpen bij de merrie te herkennen ?

hï de eerste plaats dient gelet te worden op de uitvloeiing geelgrauwe vloeistof uit de scheede vóór de geboorte-

-ocr page 34-

22

De abortus vindt bij de merrie meestal iii de 4lt;le of 9de maand der drachtigheidsperiode plaats; deze tijd kan dus ook eeiiigenbsp;aanwijzing geven. Ten tweede zijn van belang de veranderingen,nbsp;welke aan de vruchtvliezen en aan het veulen zelf zijn waarnbsp;te nemen. Het buitenste vruchtvlies is donkerrood en verdiktnbsp;ten gevolge van vochtophooping; hetzelfde ziet men aan dennbsp;navel, welke daardoor een waterig voorkomen verkrijgt.nbsp;Bovendien bevindt zich op het genoemde vlies een geelgrauwnbsp;beslag van het ontstekingsvocht der baarmoeder. Ook hetnbsp;veulen ziet er anders uit dan gewoonlijk, het heeft z.g. geelzucht'.nbsp;het best te zien aan het wit der oogen, dat een weinig geelnbsp;gekleurd is. Maakt men het veulen open, dan bespeurt mennbsp;in de borst- en buikholte en in het hartezakje geel heldernbsp;vocht; in den buik kan dit soms 4 liter bedragen. Dit zijnnbsp;de hoofdveranderingen, welke men waarneemt en waardoornbsp;het niet moeilijk zal vallen, vooral indien zich meer dan éénnbsp;geval voordoet, de ziekte bijtijds te onderkennen; men kannbsp;dan den veearts verzoeken een onderzoek naar de juistheidnbsp;van het vermoeden in te stellen,

De streptococcen komen voor in het beslag op het buitenste vruchtvlies, in het vruchtwater, de navelstreng en in de organennbsp;van het veulen zelf. Het is aan Professor Ostertag geluktnbsp;ze te isoleeren en er mede bij twee drachtige merriën verwerpen te doen ontstaan. Deze merriën hadden dezelfdenbsp;verschijnselen aan de vruchtvliezen, de baarmoeder en hetnbsp;veulen als die dieren, welke langs natuurlijken weg de ziektenbsp;hadden gekregen.

Het is niet mogelijk drachtige runderen door deze smetstof te laten verwerpen, zoodat men als zeker mag aannemen,nbsp;dat beide bacteriën niets met elkander gemeen hebben.

Verschijnselen.

De verschijnselen komen weer in hoofdzaak met die van de normale geboorte overeen, doch het algemeen welzijn der

-ocr page 35-

23

dieren is meestal gestoord. Behalve de uitvloeiing, hierboven genoemd, krijgt de merrie dikwijls eenige dagen voordat denbsp;baring begint, lichte aanvallen van koliek, terwijl na de geboorte plotseling hevige koorts kan optreden, welke echternbsp;weer snel kan voorbijgaan.

De baring verloopt doorgaans gemakkelijk, hoewel bij abortus in den lateren tijd rier zwangerschap meermalen verkeerde liggingen van het veulen voorkomen en de nageboortenbsp;terug blijft. Na de geboorte blijft de scheede-uitvloeiing nognbsp;aanhouden en het is noodzakelijk hiervoor veeartseuijkundigenbsp;hulp in te roepen.

Besmetting.

De besmetting geschiedt evenals bij het rund, hoofdzakelijk door het dekken; het mannelijk dier is weder de overbrengernbsp;der smetstof en ondervindt zelf geen nadeel ervan. Ooknbsp;kan door stroo, schuren tegen elkander, door stalgereedschapnbsp;alsmede door de handen van de knechts het lager organismenbsp;van dier op dier worden overgebracht.

De streptococcen zijn niet zoo weerstandbiedeud als de bacteriën van het rund. Men kan aannemen, dat ze na 8 a lO Weken bij de merrie zelf ten gronde gaan en door ontsmettingsmiddelen gemakkelijk vernietigd kunnen worden. Tegennbsp;Uitdrogen zijn ze niet bestand.

Bestrijding.

Voor het meerendeel zou ik kunnen verwijzen naar de uiaatregelen, zooals die bij het verwerpen van het rund moetennbsp;Worden genomen.

In het kort zij hier nog het volgende geresumeerd:

De vrucht en de vruchtvliezen, benevens de gereedschappen, bij de verlossing gebruikt, moeten


-ocr page 36-

24

worden vernietigd. Eerst overgiete men ze met sublimaatwater (l op lOOO) en daariia worden ze diepnbsp;begraven.

2quot;. De merrie, die dreigt te verwerpen, moetafge-zonderd en verder behandeld worden, zooals dit bij de koe is vermeld.

3“. De ontsmetting der standplaats en der stallen geschiede als vroeger aangegeven is. Heeft de baring in de weide plaats gehad, dan verdient het aanbeveling gedurende 3 maanden geen drachtige merrie n in die weide te laten loopen.

Het is zeer te ontraden van de nog drachtige mer-riën de scheede met ontsmettingsmiddelen te behandelen, daar de merrie door dergelijk inspuiten o’f uitspoelen gemakkelijk van zelf reeds verwerpt. Mennbsp;wende zich voor de behandeling dezer dieren tot dennbsp;veearts.

4°. Van het grootste belang is de vraag, wanneer de merrie, die verworpen heeft, weer ter dekking kannbsp;worden toegelaten.

VoN Lehndorff heeft hieromtrent in Duitschlaud goede ervaring opgedaan. In de eerste plaats moetnbsp;de uitvloeiing geheel zijn opgehouden, en daar mennbsp;weet, dat na ongeveer 10 weken de streptococcennbsp;afsterven, is het zeer aan te raden de merrie pas 3nbsp;maanden na de baring te laten dekken. VON Lehn-DORFF liet van 60 merriën, welke verworpen hadden,nbsp;15 stuks 6 weken na den abortus en 45 eerstöwekennbsp;nadat de normale drachtigheidstermijn zou zijn verstreken, weder dekken. Van de eerste i S verwierpennbsp;er het volgende jaar 5, van de andere 45 slechts 3.nbsp;Het is niet bekend of de dieren, welke eens de ziektenbsp;hebben doorstaan, weer opnieuw kunnen besmetnbsp;worden.

5°. Zeker niet het minst gewichtig van alle maat-

-ocr page 37-

25

regelen is de ontsmetting van den hengst, die zulke merries dekt. De voorhuid moet daartoe op de vroeger beschreven wijze worden uitgespoeld. Men kannbsp;daarvoer pCt. lysol of wat beter is i op 2000 sub-limaatwater gebruiken.

De behandelingsmethoden, .ter bestrijding van het verwerpen aangegeven, hebben, indien zij stelselmatig en nauwkeurignbsp;worden doorgevoerd, meestal succes. Het is echter te hopen,nbsp;dat in de toekomst het middel zal gevonden worden om dezenbsp;ziekten, vooral die van het rund, welke in ons land zooveelnbsp;schade aanricht, door eene entstof te bestrijden. Evenalsnbsp;voor andere besmettelijke ziekten, zooals vlekziekte, houtvuurnbsp;e.a. moet er naar gestreefd worden, de dieren onvatbaar tenbsp;maken. De mogelijkheid, dat we dit eertijds zullen bereiken,nbsp;is niet uitgesloten.

De schade, welke in de veehouderij door het verwerpen wordt aangericht is groot, men bedenke slechts, dat de vruchtnbsp;dood is of spoedig sterft en de melkproductie nooit harenbsp;normale hoogte bereikt, terwijl liet gevaar voor het leven dernbsp;moeder ook niet uit het oog mag worden verloren.

Meermalen is waargenomen, dat op stallen, waar het vc-werpen heerscht, de kalveren of de veulens, welke nog levensvatbaar zijn, toch .sterven respectievelijk aan de z.g. kalverziekte en de liihme. Onder de eerste verstaan we in hoofdzaak denbsp;kalverdiarrheën en longontstekingen, de laa'ste kenmerkt zichnbsp;door dikke gewrichten, waaraan de veulens na korten tijd tennbsp;gronde gaan, of tengevolge waarvan zij, indien zij blijven leven,nbsp;toch dikwijls sukkelaars worden. Het is echter aangetoond,nbsp;dat tusschen die ziekten der jonge dieren en het verwerpennbsp;geen direct oorzakelijk verband bestaat. Hoogstens kan mennbsp;aannemen, dat dieren onder de genoemde omstandighedennbsp;geboren, minder weerstandbiedend zijn en derhalve spoedignbsp;aan eene andere besmetting kunnen sneuvelen.

-ocr page 38-

26

Terloops is bij het bespreken van de gevolgen van het verwerpen gewezen op het voorkomen van opbreken en blijvendenbsp;onvruchtbaarheid. Dit verschijnsel doet zich echter slechtsnbsp;bij een klein percentage van de gevallen voor en het hoofdkenmerk der ziekte blijft hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vandaar ook de naam.

In ons land kent men nog andere ziekten van de geslachts-werktuigen, welke zich integendeel minder kenmerken door aborteercn dan wel door herhaald opbreken en onvruchtbaarheid.

De klacht, welke men van vele veehouders hoort, is, dat zij een groot gedeelte hunner runderen niet drachtig kunnennbsp;krijgen, waardoor het bedrijf dikwijls zooveel schade ondervindt,nbsp;dat men verkiest de dieren te mesten, in plaats van hen voornbsp;de melkerij en fokkerij te gebruiken. Daar bij die ziektennbsp;ook nu en dan verwerpen optreedt, heb ik gemeend ze innbsp;deze verhandeling eenigszins uitvoerig te moeten bespreken,nbsp;waardoor verwarring met het echte verwerpen kan wordennbsp;voorkomen.

De geslachtsziekten, die ik bedoel, zijn;

i°- De blaasjesuitslag of goedaardige dekziekte.

2°- De besmetteiyke scheede' en baarmoederontsteking der runderen.

II. Blaasjesuitslag.

Voorkomen.

De blaasjesuitslag is eene ziekte, welke voorkomt bij paard en rund, zelden bij schaap, geit en varken. Bij het paard isnbsp;het in ons land weinig bekend, een enkele maal heeft mennbsp;het in Limburg waargenomen, waar het vermoedelijk doornbsp;een hengst uit Duitschland was ingevoerd.

Van het rund is het meer bekend, doch daar de ziekte meestal goedaardig verloopt, hoort men er weinig van. Toch

-ocr page 39-

27

kau het bedrijf van den veehouder stoornissen er van ondervinden, want de dieren zijn tijdelijk onvruchtbaar en moeten meer dan eens ter dekking worden toegelaten om bevruchtnbsp;te worden. Ook kau het betrekkelijk goedaardig verloop innbsp;een meer ernstigen vorm overgaan, zoodat zelfs sterfgevallennbsp;kunnen voorkomen.

De oorzaak is volkomen onbekend, doch men weet, dat de ziekte hoogst besmettelijk is.

Verschijnselen.

De verschijnselen bij de vrouwelijke en mannelijke individuen komen met elkaar overeen. Wanneer een vrouwelijk diernbsp;(merrie of koe) besmet is, dan ontstaan na 3 tot 6 dagen,nbsp;soms reeds na 24 uren, op het slijmvlies der schaamlippennbsp;en dieper in de scheede, ook op de huid der schaamdeelennbsp;tot aan den uier en de dijen, vele donkerroode puntjes, welkenbsp;zich vooral in de omgeving van den kittelaar bevinden. Dezenbsp;puntjes worden grooter en er vormen zich spoedig kleinenbsp;blaasjes, welke met geel, helder vocht gevuld zijn; na eenigenbsp;dagen krijgen deze blaasjes meer het aanzien van etterpuistjes,nbsp;die openbarsten en aanleiding geven tot het ontstaan vannbsp;kleine zweertjes. De zweertjes drogen echter op en zijnnbsp;bedekt met een geelbruine korst; na enkele dagen genezennbsp;ze en er blijven slechts kleine litteekens over. Dit alles isnbsp;meestal in 3 tot 4 weken afgeloopen. Behalve jeukgevoel,nbsp;veel en pijnlijk urineeren en soms verhoogde geslachtsdrift,nbsp;vertoonen de dieren geen stoornis in het algemeene welzijn;nbsp;koorts is niet op te merken. Niet altijd echter verloopt hetnbsp;proces zoo snel en gunstig, ook zwaardere gevallen komennbsp;voor, waarbij de schaamdeelen, de uier, de buik tot aan denbsp;borst, verder ook de achterbeenen sterk zwellen; de dierennbsp;krijgen koorts; er vormt zich op de zieke plaatsen etter ennbsp;de dood kan zelfs volgen of het lijden duurt zeer lang en hetnbsp;dier is voor de fokkerij niets meer waard. Het rund houdt

-ocr page 40-

28

veelal eene chronische scheede-uitvloeiing over en blijft onvruchtbaar; dit geldt intusschen slechts voor de ernstige gevallen. Door de hulp van den veearts bij de lichte gevallennbsp;in te roepen, kan het ontstaan der ernstige vormen wordennbsp;voorkomen,

Bij den hengst en den stier ziet men ongeveer hetzelfde: de roede en vooral de eikel zijn gezwollen, op het slijmvliesnbsp;der voorhuid, maar ook op den buitenwand, dus op de eigenlijke hui(k vormen zich weer blaasjes, welke barsten ennbsp;zweertjes doen ontstaan, die genezen. Uit den pisleider komtnbsp;eene gele, slijmige, etterige vloeistof; de dieren urineerennbsp;dikwijls en pijnlijk en schachten de roede herhaaldelijk uit.nbsp;Ook bij de mannelijke dieren treft men ernstige gevallen aan,nbsp;waarbij de ziekte op den balzak, den buik en de beenen kannbsp;overgaan; abcessen en groote zweren kunnen zich daarbijnbsp;vormen.

Veulens en kalveren krijgen dezen uitslag aan den mond, indien zij bij eene zieke moeder zuigen; ook aan de beenennbsp;is het waargenomen.

Besmetting,

De besmetting geschiedt bij het paard bijna uitsluitend door het dekken. De hengst brengt de ziekte over, en het verdientnbsp;opmerking, dat hij ook zelf de nadeelen ervan ondervindt;nbsp;hij krijgt evenals de stier den blaasjesuitslag.

De koe wordt in hoofdzaak door den stier besmet, doch nog op andere wijze wordt de smetstof overgedragen nl. doornbsp;het schuren der dieren tegen elkander, het liggen in besmetnbsp;stroo en op eene besmette groep. De handen der knechtsnbsp;kunnen de smetstof eveneens versleepen.

Indien een dier genezen is, is het nog niet onvatbaar, integendeel het kan weer spoedig besmet worden en de ziektenbsp;opnieuw krijgen.

-ocr page 41-

29

Bestrijding.

Het is aan te bevelen, tijdig een veearts omtrent de behandeling te raadplegen.

Bij de verpleging der dieren is zindelijkheid hoofdzaak; de stal moet ontsmet worden; meestal echter komt de ziekte in den weitijd gedurende de dekpe-riode voor.

De merriën en koeien mogen niet gedekt worden, voordat alle ziekteverschijnselen geweken zijn, terwijlnbsp;men voor de ontsmetting der mannelijke dieren moetnbsp;zorg dragen.

Van veel meer belang dan de blaa.sjesuitsiag is in ons land eene ziekte, welke uitskiitend bij het rund voorkomt en aanleiding geeft tot onvruchtbaarheid en opbreken, van tijd totnbsp;tijd gepaard gaande met verwerpen. Het is de zoogenaamde:

lil. Besmetteiijke scheede- en baarmoeder-ontsteking van het rund.

V oorkomen.

In den aanvang werd opgemerkt, dat onvruchtbaarheid, opbreken en verwerpen meermalen op een stal samengaan.nbsp;Waar bij het besmettelijk verwerpen de abortus op den vóórgrond treedt, is bij de nu te beschrijven afwijking de onvruchtbaarheid het meest kenmerkende; het opbreken ennbsp;verwerpen komen er echter bij voor. Indien men een veehouder hoort klagen over onvruchtbaarheid zijner koeien, dannbsp;gt;s het zoo goed als zeker, dat de thans te bespreken ziektenbsp;'n het spel is.

Zooals reeds werd gezegd, komt het lijden in ons land voor; het is het eerst bekend geworden in Zwitserland in hetnbsp;jaar 1887, in 1894 in Thuringen, Saksen en Westfalen, later

-ocr page 42-

30

over een groot gedeelte van Pruisen. Bij ons is reeds voor vele jaren over onvruchtbaarheid geklaagd, men wist echter denbsp;oorzaak niet; door den heer DE Bruin, leeraar aan ’sRijks-veeartsenijschool, is het eerst in 1905 de aandacht op dezenbsp;ziekte gevestigd. Om Utrecht heeft men het lijden geconstateerd; uit eigen onderzoek is mij ook gebleken, dat innbsp;Zuid- en Noordholland het opbreken der runderen aan denbsp;genoemde ontsteking moet worden toegeschreven. Ook innbsp;Gelderland, in de omstreken van Arnhem, mocht ik zeernbsp;duidelijke gevallen waarnemen.

De ziekte openbaart zich op een stal, doordat het den eigenaar niet gelukt, zelfs niet na ze herhaald te laten dekken, zijne koeien drachtig te krijgen. Men moet nu niet denken,nbsp;dat dit regel is, want het kan voorkomen, dat slechts enkelenbsp;runderen niet drachtig worden, terwijl andere opbreken ennbsp;weer andere op tijd kalven. De gevallen zijn niet zeldzaam,nbsp;dat slechts lo procent der koeien normaal bevrucht werdennbsp;en het kalf uitdroegen; maar het is ook geenezeldzaamheid,nbsp;dat de ziekte in een stal voorkomt en dat de eigenaar hetnbsp;niet opmerkt; in die gevallen is de smetstof niet zoo kwaadaardig. Behalve de volwassen runderen worden ook denbsp;vaarzen en pinken, ja zelfs de kalveren door de ziekte aangetast.nbsp;Hieraan moet men vooral de aandacht schenken bij de bestrijding, want indien niet alle dieren genezen zijn, kan de ziektenbsp;zich weer snel iu den stal uitbreiden. Paarden, schapen, geitennbsp;en varkens zijn voor de besmetting onvatbaar.

Verschijnselen.

Algemeene verschijnselen van ziek zijn vertoonen de dieren niet. De eigenaar wordt eerst op de ziekte opmerkzaam doornbsp;het vele tochtig worden der runderen; de dieren rijden voortdurend op elkander. Wanneer een koe door de ziekte wordtnbsp;aangetast, dan ziet men na 2 a 3 dagen de eerste verschijnselen optreden. De schaamlippen zwellen, worden rood en

-ocr page 43-

31

pijnlijk; duidelijker is de roodheid te zien op de binnenvlakte der schaamlippen en het slijmvlies der scheede. Bij aanrakennbsp;en openhoudeu der scheede is het dier zeer gevoelig; hetnbsp;urineert dikwijls en perst na het urineeren. Op de oppervlaktenbsp;van het slijmvlies bevindt zich een slijmig etterig belegsel.nbsp;Den volgenden dag en daarna worden de verschijnselen duidelijker; op het roode scheedeslijm vlies komen kleine knobbeltjesnbsp;te voorschijn, ter grootte van gerstkorrels, welke boven denbsp;oppervlakte uitpuilen; ze zijn rood gekleurd en voelen vastnbsp;aan. In hoofdzaak vindt men ze om den kittelaar, terwijl zenbsp;verder in rijen gelegen, van achteren naar voren in de scheedenbsp;voorkomen, een enkele maal neemt men ze ook in den bovenwand der scheede waar. Bij jonge dieren treden deze knobbeltjes sterker op den voorgrond dan bij oude koeien. Doornbsp;de schaamlippen met de vingers een weinig te spannen ennbsp;het licht schuin te laten opvallen, zijn de knobbeltjes gemakkelijk te ontdekken.

Tegelijk met het ontstaan der knobbeltjes begint eene slij-mige scheede-uitvloeiing, welke echter gering is en soms over het hoofd wordt gezien. Des morgens vroeg is de uitvloeiingnbsp;het ergst, wanneer nl, de dieren gedurende de nacht hebbennbsp;gelegen; na de urineloozing ziet men er weinig meer van;nbsp;het laten loopen der koeien bevordert ook de uitvloeiing.nbsp;De uitvloeiing is reukeloos, het uitgevloeide slijm doet denbsp;haren aan den ondersten hoek der scheede aan elkandernbsp;kleven, ook aan de ondervlakte van den staart vindt mennbsp;de overblijfselen ervan.

Deze verschijnselen kunnen zich ongeveer 3 tot 4 weken blijven vertoonen, daarna nemen de zwelling, roodheid ennbsp;pijnlijkheid af, terwijl de uitvloeiing ophoudt. De knobbeltjes echter blijven, hoogstens zijn ze wat minder rood, denbsp;ziekte is het chronische (slepende) stadium ingegaan en wanneer niets ter genezing wordt gedaan, kan het 3 maanden duren, voordat ze gehrelV-ijn verdwenen. Ook is het niet zeldzaam,nbsp;bat al zijn de dieren genezen, de knobbeltjes aanwezig blijven.

-ocr page 44-

32

Deze chronische ontsteking kan verder de scheede ingaan en ook het slijmvlies van de baarmoeder ziek maken, in datnbsp;geval kan men ze als ongeneeslijk beschouwen; men doetnbsp;goed dergelijke runderen te mesten en niet te trachten zenbsp;voor de fokkerij te behouden. De ontsteking van de baarmoeder kenmerkt zich door een voortdurende, rijkelijkenbsp;uitvloeiing, z.g. witte vloed of witvuil.

Welke zijn de gevolgen dezer ontsteking?

In de eerste plaats is de bevruchting onmogelijk zoolang de dieren pijnlijk zijn aan de scheede; elke aanraking, dusnbsp;ook die door de roede van den stier, doet hun pijn, ze zijnnbsp;onrustig bij de dekking, springen heen en weer, waardoornbsp;de stier gemakkelijk kan beleedigd worden. Doch al gelukt het den stier het zaad in de scheede te brengen, dannbsp;nog volgt geene bevruchting, want door de ontsteking vannbsp;het begin der scheede trekt zich de geheele scheede ennbsp;meer in het bijzonder de baarmoedermond krampachtig tenbsp;zamen; de zaaddraadjes ikunnen dus niet in de baarmoedernbsp;komen.

Om die kramp te doen ophouden, laat men dieren na de dekking direct loopen of men haalt een singel strak om dennbsp;buik aan: het zaad kan dan zijn weg naar en door dennbsp;baarmoedermond vinden. Dit alles echter zijn slechts onvoldoende hulpmiddelen, want het is noodig de ziekte totnbsp;genezing te brengen, waardoor de oorzaak der onvruchtbaarheid wordt weggenomen.

Ook bij de chronische ontsteking blijft, indien de roede wordt ingebracht, de kramp van den baarmoedermond aanhouden; het kan derhalve geruimen tijd duren, voordat hetnbsp;gelukt zulk eene koe drachtig te krijgen.

In de 2de plaats kan de ontsteking op de baarmoeder zijn overgegaan. Ofschoon de koe dan nog bevrucht kannbsp;worden, zal zij na 6 tot 9 weken opbreken, doordat hetnbsp;bevruchte ei niet genoeg gezond slijmvlies vindt om zichnbsp;te ontwikkelen. Het hangt nu maar van de uitgebreidheid der

-ocr page 45-

33

baarmoederontsteking af, Iioe lang de vrucht in de moeder zal blijven leven. I.s een zeer klein gedeelte der drachtigenbsp;baarmoeder buiten functie gesteld, dan kan de vrucht na 3,nbsp;5 tot 8 maanden uitgedreven worden, het kalf wordt dusnbsp;verwo7'peu. Ik kan mij zelfs voorstellen, dat een enkele maalnbsp;het kalf normaal en op tijd wordt geboren. We zien dusnbsp;bij deze ziekte weer alle der op het titelblad genoemdenbsp;verschijnselen vertegenwoordigd, de onvruchtbaarheid speeltnbsp;echter de hoofdrol. Ook is nog op te merken, dat hetnbsp;verwerpen in deze gevallen niet aan een bepaalden tijd isnbsp;gebonden, terwijl het echte ,,besmettelijk verwerpen” in dennbsp;regel in de 5de of 7de maand der zwangerschap optreedt.

Oorzaak.

De oorzaak der besmettelijke scheedeontsteking is door HeCKER en OSTERTAG in 1900 ontdekt. In het scheedeslijm,nbsp;in de knobbeltjes en diep in het slijmvlies der scheede, vonden zij bacteriën, welke kogelvormig van gedaante warennbsp;en in korte rijen achter elkander lagen. Deze micro-orga-nismen zijn, bij looo voudige vergrooting bezien, niet grooternbsp;dan een kleine speldeknop', men noemt zenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Van

belang is, dat ze ook in het slijmvlies voorkomen, waardoor ze moeilijk zijn te dooden en aan behandeling met ontsmettingsmiddelen langen tijd weerstand bieden.

Door bij runderen en kalveren watteproppen, gedrenkt met culturen van deze bacteriën, in de scheede te brengen,nbsp;kon professor OSTERTAG de ziekte verwekken. Bij anderenbsp;huisdieren gelukte de besmetting niet; ook bij stieren is hetnbsp;met mogelijk kunstmatig de ziekte te verwekken. Geruimennbsp;djd is men van meening geweest, dat de stier de smetstofnbsp;Overbracht zonder zelf ziek te worden, het is echter in denbsp;latere jaren gebleken, dat ook de mannelijke dieren eenenbsp;dergelijke ontsteking kunnen verkrijgen, welke zich in hoofdzaak verraadt door roodheid van de roede en het slijmvlies

3

-ocr page 46-

84

der voorhuid, benevens eene etterige, slijmerige uitvloeiing. Knobbeltjes zijn niet waargenomen. In de uitvloeiing kondennbsp;de streptococcen weer aangetoond worden.

Besmetting.

De besmetting geschiedt in hoofdzaak door den stier, welke de smetstof bij de dekking overdraagt en dit vooralnbsp;in ernstige mate zal doen, wanneer hij zelf aan de ziektenbsp;lijdt. Verder wordt de ziekte door het slaan met den staart,nbsp;het schuren der koeien tegen elkander (vooral in de weide),nbsp;alsmede door stroo, melkgereedschap en de handen dernbsp;knechts verspreid. Vandaar dat men zelfs bij kalveren vannbsp;3 en 4 maanden de scheede-ontsteking kan aantreffen.

Bestrijding.

Het behoeft nauwelijks meer betoog van hoeveel belang het is de ziekte spoedig en grondig te bestrijden. De schadenbsp;door haar aangericht is ontzettend groot. Mij zijn hoevennbsp;bekend waar de mooiste fokdieren voor de slachtbank moestennbsp;gemest worden. Dit is niet noodig, wanneer slechts tijdig eenenbsp;doelmatige behandeling wordt toegepast. Zonder veeartsnbsp;brengt men het niet tot een goed einde, de behandeling isnbsp;eenigszins tijdroovend en ze moet zeer nauwkeurig geschieden,nbsp;wil ze kans op succes geven.

In algemeene trekken zij hier de behandeling medegedeeld.

Het komt er opaan,vroegtijdigintegrijpen; alle dieren op een stal moeten onderzocht ennbsp;behandeld worden, dan eerst is het mogelijk zenbsp;in circa 3 weken geheel te genezen. Het verdientnbsp;echter aanbeveling nog eenige weken te wachten^nbsp;alvorens de dieren te laten dekken. De stal moetnbsp;ontsmet en voortdurend rein gehouden worden,nbsp;zooals dat vroeger is aaugegeven.

-ocr page 47-

35

Het is in het algemeen nuttig de gezonde van de zieke koeien te scheiden; alle moeten echternbsp;behandeld.

Ten slotte nog een enkel woord over de besmetting door den stier en het groote nut, dat van eene geregelde controlenbsp;en ontsmetting is te verwachten. Het geldt voor alle geslachtsziekten, dat de stier de voornaamste rol speelt bij hetnbsp;overbrengen der smetstof en de verspreiding van het lijden.nbsp;Ook de tuberculose kan door den stier worden overgebracht:nbsp;men bedenke slechts, dat in het slijm eener tuberculeusenbsp;baarmoeder milliarden tuberkelbacillen zich bevinden, welkenbsp;dus bij de dekking aan de roede worden medegenomen.

Het meest afdoende zou zijn een eigen stier te houden, en er voor te zorgen, dat deze niet dekt, voor hij zelf en denbsp;koeien genezen zijn. Toch raad ik aan ook dan nog eenigennbsp;tijd vóór en na het dekken de roede en voorhuid te ontsmetten. Niet iedereen kan echter een stier houden en in datnbsp;geval zij men vooral op zijn hoede. Vooreerst moet denbsp;stierhouder van de ziekten op de hoogte zijn, zoodat hij eenenbsp;koe, welke verschijnselen vertoont, ter dekking kan weigeren .nbsp;In Duitschland heeft men van overheidswege maatregelennbsp;voorgeschreven en in streken, waar de laatstgenoemde ziektenbsp;heerscht, de stieren z.g. ,,gesperrt”, en dus verhinderd, datnbsp;zij gedurende zekeren tijd konden dekken. Men heeft hiervan zeer gunstige gevolgen ondervonden, want de eigenarennbsp;der dieren gevoelden zich gedrongen hun ziek vee te latennbsp;behandelen. Het zou nuttig zijn, indien stierenvereenigingennbsp;dit eens onder de oogen wilden zien.

Zoo echter, wegens bepaalde plaatselijke toestanden, of omdat de ziekte niet zoo ernstig optreedt, dit te ingrijpend of onmogelijk zou zijn, is men verplicht den stier te ontsmetten.

Ook hiervoor kunnen stierencommissies voorschriften geven 'O het bijzonder de provinciale commissies voor de veefokkerij .

-ocr page 48-

36

Ik twijfe 1 niet of èii liet verwerpen èn de onvrucht. baarheid zullen dan in ons land afnenien, en de gi ootenbsp;schade er door aangericht, zal verminderen, wanneer iedere veehouder van de verschijnselen der-ziekten op de hoogte zijnde, niet aarzelt veeartsenij-kundig advies in te winnen en aan de stieren bijzondere aandacht worde gewijd.

-ocr page 49-

HET DOEL VAN DE RACES

OVERGEDRUKT UIT DE JAVA BODE VAN 30 NOVEMBER 1906 No. 278.)

Het renseizoeii is voor dit jaar weer bijna afgeloopeu; Djokja en Sidlioardjo besluiten de rij en voorloopig kunnennbsp;de paarden opgeborgen worden, om het volgend voorjaarnbsp;weer in training te worden genomen. Tegen het einde vannbsp;het jaar zullen de eigenaren van renstallen hun rekening vannbsp;het afgeloopeu jaar dienen optemaken en kijken of het saldonbsp;batig of nadeelig is. Eene rijkmakerij is het houden vannbsp;race-paarden hier nooit geweest; in den regel mag men tevredennbsp;zijn wanneer de onkosten gedekt worden. Den laatsten tijdnbsp;echter zijn de kansen, om met de race-paarden wat geld tenbsp;maken, verbeterd. Batavia heeft de noodlijdende Buiten-zorgsche Raceclub gered en er een Batavia-Buiteuzorg Wed-loop-sociëteit van gemaakt, die zoo voordeelig werkt, datnbsp;er flinke prijzen kunnen worden besteed, en de animo bij denbsp;loterijen doet de rest wel. Werkelijk, het daghet.

Het volgend jaar zal men Soerabaja zien opkomen. Het kapitaal is al gevormd en, naar ik hoor, is al een geschiktnbsp;terrein gevonden. Soerabaja zal misschien Batavia nog denbsp;loef afsteken, want op een plaats als gene, met zoo’n uitgestrektnbsp;achterland en eene europeesche bevolking, die tuk is op eennbsp;pretje, als het in den slappen tijd is, moet een race-club kunnen bloeien en zal dit ook zeker.

En eerst dan, wanneer de club geld maakt, kan er iets worden gedaan. Dan pas kan met kans van slagen wordennbsp;getracht, het doel te bereiken waarvoor de race-clubs zijnnbsp;opgericht.

-ocr page 50-

38

Statuten van de....... Wedloop-sociëteit..............

Art. I. De Wedloop-sociëteit stelt zich ten doel.... Ja, als men deze vraag eens aan niet ingewijden stelde, watnbsp;zou het antwoord van de meesten zijn? Vermoedelijk welnbsp;zoo iets van; „eene gelegenheid te openen tot dobbelen ennbsp;pretmaken.”

Elke nieuwe race-club wordt opgericht tot verbetering van het paardenras, maar in ernst het heeft er veel vau alsof meernbsp;gedacht wordt aan het eerste dan aan het laatste.

Dat een lid zoo denkt en op de races zich onbezorgd (soms te onbezorgd) overgeeft aan spel en genoegen, is begrijpelijk,nbsp;ik doe gaarne daaraan mee, en de race-club, dus het bestuur,nbsp;moet zorgen dat daarvoor gelegenheid is, anders verliest hetnbsp;zijn leden. Maar op het bestuur blijft ook de verplichtingnbsp;rusten, te zorgen dat het doel niet uit het oog worde verloren:nbsp;Verbetering van het paardenras.

Het besluit van den landvoogd, om de race-clubs niet meer te subsidieeren, zoolang niet overtuigend is gebleken, dat eennbsp;ernstig streven naar een goed doel voorzit, vind ik zeer begrijpelijk.

Het is echter niet mijne bedoeling, met steenen te gooien en verwijten te richten aan de besturen der race-clubs. Iknbsp;wil aannemen dat werkelijk goede bedoelingen bestaan bijnbsp;elk bestuur, maar volgens mijn bescheiden meening is mennbsp;toch niet op den goeden weg.

Laten wij eens nagaan wat in het afgeloopen jaar op race gebied is gedaan.

Wij hebben daarvoor de programma’s der meetings slechts nateslaau.

Een paar dingen zijn er dan, die wijzen op vooruitgang, namelijk het meer en meer invoeren van handicap-races ennbsp;het uitloven van grootere prijzen.

Nu men eenmaal met handicap begonnen is, zal het stelsel wel blijven bestaan. De voordeelen van het handicappeu, datnbsp;men veel interessanter nummer krijgt, en dat niet alleen de

-ocr page 51-

39

superieure, maar ook andere zeer goede paarden kans van winnen hebben, zijn overtuigend genoeg. Door het uitlovennbsp;van flinke prijzen maakt men het mogelijk race paarden tenbsp;houden. Zonder dat zouden de hooge onkosten, die eennbsp;renstal met zich sleept, nooit gedekt kunnen worden. Denbsp;Batavia-Buitenzorg Wedloopsociëteit geeft het goede voorbeeldnbsp;en kan dit ook doen, daar zij goed bij kas is. Op het laatstenbsp;programma zag men prijzen van / 2000 en f 1500, maar,nbsp;en hierover wilde ik het juist eens hebben, alles voor leklasnbsp;alle rassen. Daarnaast staan prijzen van / 50O voor 2e kl.nbsp;A. R. en voor Ned.Ind. Ié klas en 2e klas.

Bij alles wat men onderneemt, maar in zonderheid geldt dit bij verbetering van een paardenras, moet men het doelnbsp;voor oogen houden. Wat wil men hier in Indië hebben?nbsp;Welk soort paard? De maten ruim nemende, geloof ik, datnbsp;paarden met een hoogte maat tusschen 1.35 M. en 1.50 M,nbsp;de dieren zijn, die Indië noodig heeft, waarnaar, zoowel bijnbsp;militair als civiel, steeds vraag is. De kleinere en ook denbsp;grootere zijn minder gewild. En bereikt men dit door importnbsp;van IC klasse paarden? Ik geloof het niet. Wat zal het gevolgnbsp;zijn, als men programma’s heeft zooals het laatste te Batavia ?nbsp;Dat steeds, behoudens eene en.kele verrassing, de grootenbsp;prijzen door een paard uit de Straits worden weggehaald.nbsp;Superieure eerste klassers, zooals in de Straits, waar 5^6nbsp;flinke race clubs prijzen geven van eenige duizenden guldens,nbsp;kan men hier niet houden. Deze zijn voor ons Indië te duur.

Geeft men dus alleen voor eerste klasser’s A. R. hooge prijzen, dan zal dit op den duur eer ontmoedigend dan aanmoedigend op de renstallen hier werken.

Hooge prijzen voor 2e' klasse A. R., om de import van die paarden in de hand te werken en hooge prijzen voor 2enbsp;en 3e klas Ned.-Ind. om de fokkerij van die paarden hiernbsp;aantemoedigen, daar moet het heen. Wil men daarnaast, als denbsp;bas toereikend is, ook hooge prijzen geven voor eerste klassers, uittstekeud, maar dit mag niet gaan ten koste van de


-ocr page 52-

40

2e klas paarde». Superieure, niet te groote le klas hengsten zijn zeer goed te paren met 2e klas merries. Import van dezenbsp;paarden is dus goed, maar de 2e klassers moeten hoofdzaaknbsp;blijven.

Niet alleen door het uitschrijven van hooge prijzen voor 2e k!. A. R., ook door het openen van inschrijving voor griffinsnbsp;kan men den invoer bevorderen. Men moet dan voor denbsp;griffins goede prijzen uitschrijven en verschillende races voornbsp;hen openstellen als: een griffin-race, ex griffin race, handicapnbsp;griffin-race, handicap voor griffins en ex griffins, verliezersnbsp;handicap voor griffins, en zoo meer. Op die manier zal denbsp;inschrijving voor griffins vlotter gaan dan nu.

Men bestelle alleen merrie-griffins van eene hoogte van bv. 1,46 t/m. 1.50 M. of wil men van 1.40 t/m. 1.50 M.,nbsp;dan late men ze in twee partijen loopen, van 140 t/m. 1.45nbsp;M. en van 1.46 t/m. 1.50 M. en later samen in handicap.

Waar het dus in de eerste plaats van belang is de import van de paarden, die hier gewenscht zijn, zoo veel mogelijknbsp;te bevorderen, komt het er in de tweede plaats op aan, denbsp;fokkerij loonend te maken, en dit moet geschieden door flinke prijzen uit te schrijven voor Nederlandsch-Indische paarden.

Niet alleen aan de tweede klas Nederlandsch-Indische, ook aan de derde klasse Nederlandsch-Indische dient aandachtnbsp;geschonken te worden.

De derde klas loopt thans nog van 1.30 t/m 1.40 M. Naar ik verneem, is echter de 4e klas omhoog gegaan tot 1.36,nbsp;zoodat de derde dus alleen omvat paarden van 1.36 t/m. 1.40nbsp;M. Deze klassen-verdeeling is m. i. beter.

De paarden beneden 1.30 M. kunnen voor de baan worden weggerekend. Wil men dus een 4e klas houden, dan dient de maximum maat hooger gesteld te worden, b. v. t/mnbsp;1-35 M.

De goede vierde klassers zijn trouwens bijna alle hooger dan 1.30 M. Met het meten is daarbij steeds veel door denbsp;vingers gezien. Met het oog op de inlandsche paardenfokkerij

-ocr page 53-

41

is het van belang de 4e klasse niet te laten vervallen. Met behulp van Swell en Sirdar worden thans veel paarden gefoktnbsp;van een maat van nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.35 M. Worden daarvoor prijzen

gegeven, dan zal dat de fokkerij zeer ten goede komen.

Men werpe mij niet tegen dat nummers voor nederlandsch-indische paarden niet interessant zijn, omdat er zoo weinig, en zoo weinig goede zijn. Dat wordt van zelf beter, als denbsp;prijzen omhoog gaan, maar met dit laatste moet wordennbsp;begonnen. Is het voor het eerste en het tweede jaar nognbsp;niet de moeite waard, laat men het dan in het vooruitzichtnbsp;stellen voor 1909 en volgende jaren. Inschrijvingen voornbsp;fokrennen. Derby en dergelijke kunnen al vast geopend worden.

Dan zou ik nog iets anders aan de besturen der race clubs in overweging willen geven, n. 1. het aanmoedigen van drafnbsp;races. Is er iets mooiers dan dat? Heeft niet Sir George, denbsp;eerste draver die wij in Indië hebben, een ieders hart gestolennbsp;van af het oogenblik, dat hij op de baan kwam? Het isnbsp;hier ook weer de kwestie: flinke prijzen, dan komen ze wel.nbsp;Wat zou een flinke draverhengst van nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.45 M. niet

enorm veel goed kunnen doen voor den paardenstapel hier.

Resumeerende, kom ik tot het volgende:

le. hooge prijzen, niet alleen voor le klas A. R. maar ook voor le klasse ned ind. en inzonderheid voor 2e kl. A. R.nbsp;en voor 2e en 3e kl. ned.-ind;

2e. opening van inschrijving voor grififin (merries. 2e klasse).

3e. programma’s, waardoor elk paard, vooral ook de grffin, meer winkans krijgt (In dit opzicht kunnen wij bij de Straitsnbsp;race-clubs in de leer gaan.

4e Aanmoediging van draf-races.

B. Vrijburg.

Bandoeng, November. 1906.

-ocr page 54-

Het Hoefbeslag „Van Effen”.

Ill deel XVIII aflevering 3 dezer bladen geeft Van EffEN een systeem hoefbeslag aan, dat hij met veel succes bij zijnnbsp;paarden toepast en ten zeerste aanbeveelt.

Aangezien ik, sinds jaren belast met de opleiding van hoefsmeden, steeds het beslag van honderden hoeven van troepenpaarden heb moeten controleeren en van het begin der invoering van Australische paarden in ons leger de hoeven dezer dieren en het beslag heb nagegaan, meen ik gerechtigd tenbsp;zijn een oordeel dienaangaande en over het aangegeven beslagnbsp;te mogen vellen.

Zooals schrijver zelf reeds aaugeeft, is de vorm van ijzer, door hem aanbevolen, niet nieuw en behoeft men de literatuurnbsp;over het hoefbeslag slechts na te gaan om vele soortgelijkenbsp;modellen te ontmoeten. Ook op het gebied van hoefbeslagnbsp;wordt de gewone cirkelgang dus niet vergeten en hebben wijnbsp;hier alleen een ander hoofdprincipe, dat weder tot deze ijzer-vorm deed terugkeeren. Alvorens verder te gaan het volgende;

Een paard in de natuurstaat loopt op zijn bloote voeten en komt de bodemvlakte daarvan geheel met den bodem innbsp;aanraking. Zoowel draagrand, straal en geheele zoolvlaktenbsp;dragen op het zachte terrein, waarin die paarden zich bij voorkeur zullen bewegen, mede, en slijten geleidelijk af, dochnbsp;slechts zooveel, dat de hoorngroei het verlies voldoende aanvult.

Komen die paarden op meer hardere bodem, waardoor de afslijting van hoorn grooter wordt, dan hangt het ervan afnbsp;of het dier genoodzaakt wordt zich veel of weinig te bewegennbsp;of de gewone hoorngroei voldoende is dat verlies aan te vullen.nbsp;Zoo zal bij onze kampongpaardjes die hoorngroei meestalnbsp;voldoende zijn, daar deze dieren slechts weinig dienst doen.

-ocr page 55-

48

Voor nikolpaardjes geldt hetzelfde, mits ze niet worden dooigebruikt, daar ze dan spoedig last krijgen van te veelnbsp;afslijten van den draagrand van den hoef en van de zool,nbsp;waardoor vooral aan de plattere voorhoeven zoolkaeuzingennbsp;zullen optreden en de diertjes pijnlijk gaan loopen. Doendenbsp;inlandsche paardjes geregeld dienst, zooals voor sado’s en anderenbsp;voertuigen, dan is het reeds noodzakelijk, de hoeven doornbsp;het beslag tegen de te groote afslijting te beschutten; wijnbsp;zien tegenwoordig die paardjes met hunne sterke hoefjes dannbsp;ook steeds beslagen.

Het gewone beslag heeft bij de paarden van v. E. blijkbaar aanleiding gegeven tot brokkelhocven en ijzers verliezen ennbsp;is hij zoodoende tot een ander model ijzer gekomen, waaruitnbsp;moet worden opgemaakt dat het gebruikelijke ritsijzer denbsp;boosdoener was.

Wanneer ik daar echter tegenover stel, dat gedurende de jaren, dat ik te Salatiga was en thans te Banjoe-Biroe brok-kelhoeven en ijzers verliezen van Australiërs groote zeldzaamheden zijn en steeds het ritsijzer wordt gebruikt, dan zal mennbsp;mij moeten toegeven dat noch in het ijzer, noch in slechtenbsp;hoeven dezer paarden de oorzaak daarvan gelegen is, temeernbsp;daar de troepenpaarden gemiddeld veel zwaardere dienstennbsp;te verrichten hebben en het beslag dus zeker meer te lijdennbsp;heeft als bij v. E’s wagenpaarden.

De fout moet dan ook elders gezocht worden en wel bij den smid, die de ijzers slecht vervaardigd of slecht ondergelegennbsp;heeft. Het zou mij dan ook niet verwonderen, dat de grootenbsp;belangstelling van v. E. in het beslag zijner paarden eenenbsp;gunstige invloed heeft uitgeoefend op de wijze van beslaannbsp;van zijn hoefsmid en verwijs ik hem en belangstellenden naarnbsp;een opstel van mijn hand spoedig in het Indisch Militairenbsp;Tijdschrift verschijnend, waaruit men kan lezen welke foutjesnbsp;bij het beslag aanleiding kunnen geven tot bovengenoemdenbsp;gebreken.

Thans ter zake:

-ocr page 56-

44

De voordeeleii van het nieuwe beslag zijn door den voorsteller genoeg uitgemeten en bestaan bij het gewone beslag ook grootendeels. Ik kan volstaan met daarbij te voegen, datnbsp;de smid bij dit beslag minder kan knoeien, daar het breedenbsp;ijzer van onderen zichtbaar tegen de zool van den hoef moetnbsp;aansluiten. Hol bekappen van den hoef en naar binnen hellende draagvlakte van het ijzer, twee veel voorkomende ernstige fouten, vallen direkt in het oog en kunnen dus nietnbsp;worden gemaakt. Voor paarden, veel in bergterrein of opnbsp;gladde wegen gebruikt, geeft dat ijzer zeker een vasterennbsp;stand, daar dat van onderen smalle ijzer gemakkelijker in dennbsp;bodem zal wegzinken.

Hiertegenover staat het volgende:

Bekijken wij de zoolvlakte van beslagen normale hoeven tegen dat het beslag moet worden verwisseld, dan zien wijnbsp;dat het ijzer vooral in het toongedeelte ver van de zool isnbsp;verwijderd.

Bij de normale hoef groeit de hooriiwand veel sterker dan de hoornzool en zal dus gaan uitsteken. De wand wordt langer,nbsp;doordat aan het toongedeelte geen slijtage op het ijzer plaatsnbsp;heeft, wel aan het verzengedeelte. Hoe meer hoorngroei desnbsp;te verder is de zool van het ijzer verwijderd en des te langernbsp;wordt de hoef in den toon.

De hoefvorm en de stand van den hoef zijn abnormaal geworden en is dit een hoofdreden om het beslag te vernieuwen, daar anders de pezen en gewrichten van het onderbeennbsp;te veel te lijden zouden krijgen en gevaar bestaat voor struikelen en vallen over de langer voorhoeven.

Dat afgroeien van den hoornwand heeft geleidelijk plaats; gemiddeld groeit na een maand 8 mM. af en steekt na 6nbsp;weken ongeveer zooveel van den wand aan den toon uit.nbsp;Het paard loopt dus tegen het vernieuwen van het beslagnbsp;alleen op den afgegroeiden draagrand van den hoornwand ennbsp;ligt de zool geheel vrij, daar hij aan het verzengedeelte altijdnbsp;genoeg hol ligt.

-ocr page 57-

45

Gaan wij iiu het hoofdprincipe vau het beslag v. E. „de breedte van het ij/er regelt zich naar het min of meer holnbsp;zijn van de zool”, na.

Hebben wij een noiinaleii lioef niet uitgeholde zool, dan zal na goed bekappen van den hoef alleen de draagrand -j-witte lijn en i niM. van de zool op het ijzer komen te steunen en is daarop het militaire voorschrift gebaseerd, dat aannbsp;de draagvlakte van het ijzer die breedte voorschrijft.

Het ijzer v. E. zal daarbij ook deze breedte krijgen en smaller worden dan het gebruikelijke ijzer, daar de afhellende vlakte boven is weggelaten.

Voor eene afhelling aan de ondervlakte van het ijzer is dan geen plaats, daar de rits te veel ruimte wegneemt.

Zeer veel lijden de Australische paarden echter voor aan plathoeven en zelfs volle hoeven en schijnt dat ook met denbsp;paarden van v. E. het geval te zijn. Wordt een volle hoefnbsp;goed bekapt en dus voldoende ingekort aan het toongedeclte,nbsp;dan zal na aanbvengen van den opzet en wegraspen van denbsp;uitstekende hoornige deelen van de zool deze in het toonge-deelte zeer worden verzwakt, bij ^loogen graad van volhoefnbsp;zelfs geheel worden verwijderd en de hoeflederhuid bloot komen te liggen. Voor deze ziekelijke lioefvorm deugt het ijzernbsp;V- E. dus in ’t geheel niet en kan dit alleen worden ouder-gelegd door de hoefwand in den toon te lang te laten, waardoor wij alle groote nadeelen van lange hoeven krijgen.nbsp;Het hangt dus bij deze hoefvorm en ook reeds bij de plathoeven van het meer of minder besnijden van den hoef innbsp;den toon af, of het ijzer breeder of smaller zal worden,nbsp;l^esnijden wij die hoefvormen zoo, dat een groot gedeeltenbsp;van de zool meedraagt, dan zal bij een pas beslagen hoef hetnbsp;doorzakken en afplatteu van de zool niet meer kunnen plaatsnbsp;hebben en komt de zoollederhuid vooral in ’t toougedeelte innbsp;den knel tusschen hoefbeen en op het ijzer vastliggendenbsp;lioornzool. Hij zwaar belasten van den hoef kunnen dus zool-l^ueuziugen op het ijzer ontstaan. Gelukkig groeit de hoorn-

-ocr page 58-

40

wand vlug af eii komt de zool dus vrij te liggen, waardoor liet nadeel van zoolkneuzingen is verdwenen, doch tevens het hoofdprincipe van dit nieuwe beslag verloren gaat, daar de zool dannbsp;niet meer meedraagt. Reeds na verloop van een week zalnbsp;dat plaats vinden en loopt het paard weder, even.als bij hetnbsp;gewone beslag, alleen op den afgegroeiden hoornwand.

Wanneer de breede draagvlakte van het ijzer werkelijk voordeelen gaf, zou de afhelling van onze ijzers immers reedsnbsp;lang zijn weggelaten; ze wordt echter juist aangebracht omnbsp;zoolkneuzingen op het ijzer te voorkomen en des te diepernbsp;en breeder gemaakt, naarmate de hoeven platter en vollernbsp;zijn, de ijzers worden dan eveneens breeder en beschuttennbsp;zolen tegen uitwendige beleedigingeu.

Is hiermede het hoofdprincipe weerlegd, dan vallen nog als nadeelen te noemen:nbsp;het groote gewicht dier ijzers,

het vlugge afslijten der smalle bodemvlakte met rits en na-gelkoppen,

het moeilijker vervaardigen en vooral het lastige vervormen der ijzers door de groote breedte (de hoef naar het ijzer vervormen is bijna altijd nadeelig)

het onderdrukken van straal en zoolwerking, waardoor het hoefmechanisme zeer wordt belemmerd en eerder klemhoevennbsp;zullen optreden en de kans om zoolkneuzingen te krijgen doornbsp;indrukken van de te zwakke scherpe binnenrand van het ijzernbsp;bij trappen op een steen.

De enkele voordeelen van het beslag v. E. wegen m. i. dus niet op tegen de vele nadeelen er aan verbonden ennbsp;is een goed ondergelegd gewoon ritsijzer verre te prefe-reeren.

De woorden van v. E. „van het meedragen van den straal is bij de meeste beslagen paarden geen sprake en bestaatnbsp;zulks in hoofdzaak in theorie”, worden bij goed besnijden vannbsp;den hoef en goed onderleggen van het gewone ritsijzer hiernbsp;in de praktijk geheel te niet gedaan, daar op een enkele

-ocr page 59-

47

uitzondering na alle Australiërs flink ontwikkelde steeds met den bodem in aanraking komende stralen bezitten.

Zoodra echter door verkeerd beslag de straal- en zoolvverking worden onderdrukt, zal het hoefmechanisme te veel wordennbsp;tegengegaan en vanzelf door de slechtere bloedsomloop ennbsp;voeding eene degeneratie van die deelen optreden en uit zichnbsp;dat in den bekenden klemhoef.

Tot slot herhaal ik hier, dat bij goede hoefverpleging en goed hoefbeslag de hoeven van Australische paarden zeernbsp;zeker niet achter staan bij die van onze Hollandsche paardenrassen en is het alleen aan gebrek aan degelijk onderlegde,nbsp;ervaren hoefsmeden te wijten, dat de paarden in Indië zooveelnbsp;aan slechte hoeven lijden.

Banjoe-Biroe, jo Januari igoy De Mil. paardenarts 2e. kl.

J. C. Numans.

-ocr page 60-

Den nbsp;nbsp;nbsp;December overleed plotseling Dr. M. H. J. P.

Thomassen, leeraar aan ’s Rijks Veeaitsenijschool.

Met Thomassen is heengegaan een man van buitengewone algemeene ontwikkeling en van hoogen wetenschappelijkeunbsp;zin, een klinicus van den eersten rang, een voortreffelijk docent en door dit alles een groote kracht voor het veeartsenij-kundig onderwijs.

Hieronder volgt in 'tkort eene levensbeschrijving. Maria Hubertus Joannes Petrus Thomassen werd den 24'quot; Octobernbsp;1847 Eckelrade, gemeente GroNSVELD (LIMBURG) geboren.

Zijn eerste opleiding ontving hij aan de destijds bekende kostschool van den Heer NlVEL te Meersen, waarna hij gedurende 5 jaar het gymnasium te St. Tiuiden (België) bezocht.

In 1865 legde hij het admissie exainen voor’s Rijks Veeartsenijschool met goed gevolg af en werd in 1869 als veearts gediplomeerd. In hetzelfde jaar vestigde hij zich als praktizeerend veearts te Maastricht, waar hij gedurende 12 jaren als zoodanignbsp;in een drukke praktijk werkzaam geweest is. Toch was ditnbsp;voor hem geen beletsel om zich ook op wetenschappelijknbsp;gebied verdienstelijk te maken.

In Augustus 1881 werd hij benoemd tot leeraar aan’s Rijks Veeartsenijschool te Utrecht, om onderwijs te geven in algemeene geneesleer, geneesmiddel- en vergiftleer, bijzondere ziektekunde en geneesleer, geschiedenis en litteratuur der veeartsenijkunde, kliniek en propaedeutische kliniek.

-ocr page 61-

49

III 1885 verscheen zijn joodkaliumtherapie voor actinomy-cose, welke in vele gevallen ook met succes bij den niensch toegepast wordt.

In 1886 schreef hij een reeks verhandelingen over geschie-(ienis der veeartsenijkunde. Hierop volgden een groot aantal geschriften, waaronder zijn onderzoek over cornage bij hetnbsp;paard, de pathologie van het zenuwstelsel bij onze huisdieren,nbsp;onderzoekingen omtrent de identiteit van de tuberculose bijnbsp;bij den mensch en het rund, de immunisatie van het rundnbsp;tegen tuberculose, enz.

Tal van malen vertegenwoordigde Thomassen de Regeering of de Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde innbsp;Nederland, waarvan hij 5 jaar voorzitter was, op binnen- ennbsp;buitenlandsche congressen van veeartsenijkunde, geneeskunde,nbsp;hygiène of voor de studie der tuberculose.

Zijn groote wetenschappelijke verdiensten zijn door de Fran-sche regeering erkend door de benoeming tot ridder van het Legioen van Eer en tot Officier’d Académie; bovendien wasnbsp;Thomassen eerelid of correspondeerend lid van vele buitenlandsche veeartsenijkundige genootschappen,

Den 21®quot; Juni 1905 ontving bij ook van Nederlandsche zijde de welverdiende hulde. Door prof. Hamburger werd hij opnbsp;dien datum, volgens besluit van rector en senaat der Gro-wingsche universiteit, bevorderd tot Doctor in de geneeskunde,nbsp;honoris causa, eene onderscheiding, die de waarde van zijnnbsp;wetenschappelijken arbeid doet inzien.

Thomassen bewoog zich ook op historisch gebied; zijn mtgebreide taalkennis stelde hem tot bronnenstudiën in staat.nbsp;Hij publiceerde zijn ,,Krijgsbedrijven van Alexander Farnesenbsp;1578/79” en „Spaansche bijdragenquot;.

Van zijn verdiensten op dit gebied getuigt zijn benoeming tot lid van het Historisch Genootschap.

Den 22®quot; September 1906 vierde Thomassen zijn 25 jarig jubilee als leeraar aan’s Rijks Veeartsenijschool. Dien dagnbsp;heeft het niet aan belangstelling ontbroken. Van alle zijden

5


-ocr page 62-

50

niet alleen vanwege leerlingen en oud-leerlingen, doch ook door oudere collega’s werd hij gehuldigd. Helaas heeft hijnbsp;dien dag niet lang overleefd.

Zijn aandenken zal door alle veeartsen in hooge eere gehouden worden.

-ocr page 63-

REFERATEN.

PIROPLASMOSE BIJ DEN HOND.— In het Zeitschrift für Tierniedizin B.d. 6. heft 5. 1906 komt een opstel voornbsp;van J. Wetzl, Klinisch Assistent aan de veeartsenijschool tenbsp;Budapest, over bovengenoemd onderwerp, hetgeen ongeveernbsp;het volgende iiihoudt.

De piroplasmose bij den hond werd het eerst in 1895 Italië door Piana en Galli—Valerio onderkend, later in 1898nbsp;in West-Afrika door Purvis en Hutcheon, Robertson ennbsp;Lounsburg, en meermalen in 1899 in Zuid-Afrika, Kaap kolonie, en door Marchant in Senegal. In Frankrijk werdennbsp;in 1901 verschillende gevallen waargenomen door Nocard ennbsp;Almy en werd de ziekte later ernstig onderzocht door Nocardnbsp;en Matas.

De piroplasma canis gelijkt in 't algemeen zeer veel op de pirosoma bigeminum van het rund, alleen is de eerstenbsp;in den regel grooter en vaak in meerder aantal (soms totnbsp;16) in de roode bloedcel aanwezig. De vorm der parasiet isnbsp;zeer verschillend. Meestal is deze peervorming of rond,nbsp;echter komen ook wel staafjes of ringvormige en onregelmatige vormen voor. De in ’t bloedplasma vrij voorkomendenbsp;parasieten zijn steeds enkel en in den regel peervormig ofnbsp;rond.

De parasiet bestaat uit plasma dat amoeboïde bewegingen kan maken, uit één of meer ronde of langwerpige kernen ennbsp;chromatine lichaampjes, welke laatste vaak in het midden,nbsp;meer echter langs de peripherie gelegen zijn. De parasietennbsp;zijn in het ongekleurde praeparaat als glinsterende lichaampjesnbsp;in de erythrocyten waarneembaar; na kleuring met '/^—1%nbsp;methyleenblauw zijn zij duidelijk zichtbaar. De bloedcel isnbsp;dan lichtblauw, de pasasiet helder blauw gekleurd. De fijnerenbsp;bouw der pirosoma wordt duidelijk bij kleuring met Roma-nowsky-Ziemann, waarbij men in het blauw gekleurde plasmanbsp;der parasiet i—4 roode chromatine korrels vindt.

-ocr page 64-

1

52

Doordat de bloedcellen rose rood gekleurd zijn, wordt het beeld bij deze kleurmethode veel duidelijker.

Kunstmatige kweeking der parasieten gelukte tot nu toe nog niet. Wel werd door Lignière een geval aangegeven van ’tnbsp;kweeken van piroplasma bigeminum op haemoglobine-houdendnbsp;bloedserum, waarbij in de vijfde generatie nog levende individuen aangetoond werden, die echter aanmerkelijke veranderingnbsp;hadden ondergaan, doch Kossel, Schütz, Weber en Miesznernbsp;vonden dezelfde veranderingen ook wanneer steriel genomennbsp;bloed bij een temperatuur van 37° tot 8°C bewaard wordt.nbsp;Men kan hier dus alleen spreken van een conserveeren tenbsp;meer daar men met bloed, bewaard bij 37°C nog na 8 dagen,nbsp;met dat bewaard bij 8°C, zelfs na 60 dagen nog kan infec-teeren.

Nocard en Matas hebben verder aangetoond dat de bij den hond voorkomende piroplasmen in de koude eenige weken levensvatbaar blijven, terwijl ze daarentegen in de warmtenbsp;binnen 14 dagen hunne pathogene werking verliezen.

Paarden, runderen, schapen, geiten, katten, konijnen, witte ratten en witte muizen bleken tegen de piroplasma canisnbsp;refraktair.

In ’t bloed der dieren kunnen na doorgestane ziekte nog langen tijd levende parasieten worden aangetoond.

Volgens Smith-Kilborne is het bloed van runderen 74 dagen na de genezing der ziekte nog virulent; volgens Kossel, Schütz, Weber en Mieszner zelfs na 531 dagen en Schroder neemt aan zelfs na verscheidene jaren.

Theiler merkte op, dat ook het bloed van reeds genezen honden nog langen tijd piroplasmen bevatten kan. Dit laatstenbsp;is van veel belang, daar de ziek geweest zijnde honden innbsp;den zomer van ’t volgende jaar de teken weer kunnen in-fecteeren en op die manier een bron van infectie kunnennbsp;zijn.

De natuurlijke infectie geschiedt door teken; in Frankrijk volgens Nocard en Matas door de Dermatocentor reticulatus.

-ocr page 65-

53

ill Zuid- Afrika volgens Robertson, en in Italië volgens Piana en Galli-Valerio door de Haemopliysalis Leachi. In Hongarijenbsp;wordt de Ixodes reduvius (ricinus) als overbrenger beschouwd.

Als overbrengers komen — Smith, Kilborne toonden dit reeds aan bij texaskoorts, — alleen de wijfjes, larven en nyinphennbsp;in aanmerking. De larven geraken op het lichaam van ziekenbsp;dieren, waar ze de huid met hun spits zuig-apparaat doorborennbsp;en zich met het geinfecteerde bloed volzuigen. Na ongeveernbsp;acht dagen veranderen zij zich in poppen; na weer ongeveernbsp;8 dagen in ,,nymphen”, om na een paar dergelijke meta-morphosen als volkomen ontwikkelde teken te voorschijnnbsp;te komen. De mannetjes sterven spoedig na de bevruchting,nbsp;de wijfjes vallen van hel lichaam van het dier op den grond,nbsp;waar ze van loo.—4000 eitjes leggen. Uit deze eitjes groeiennbsp;na 3 a 4 weken larven die op het lichaam van andere dierennbsp;komen en deze, daar zij van moeder op eitjes en van eitje opnbsp;larve besmet zijn, infectceren. Bij de ixodes duurt dit procesnbsp;ongeveer 18 a 19 weken daar de larven van dit soort twee maalnbsp;op het lichaam van een dier komen, en dan eerst hun verderenbsp;ontwikkeling begint. Bij honden is het proces, alhoewel denbsp;dermatocentor reticulatus en de haemophysalis leachi zichnbsp;ook op genoemde manier ontwikkelen, iets anders, daar hiernbsp;bij de overbrenging der ziekte niet de larven, alleen denbsp;wijfjes en de „nymphen” een rol spelen.

Symptomen.

N. en M. onderscheiden eene acute vorm die na 3—lO dagen letaal verloopt en eene chronische die in genezing overgaat.nbsp;Bij de acute vorm zijn de dieren neerslachtig, zonder eetlustnbsp;en hebben koorts 2 — 3 dagen, tot over de 40®; later daalt denbsp;temperatuur soms tot 33°. Bij jonge dieren is de temperatuurnbsp;dikwijls van 't begin af aan laag. De slijmvliezen in het beginnbsp;erg rood, worden later cyanotisch en zijn na de hooge temperatuur vaak icterisch. Dit laatste is echter niet karakteristiek.

N. en M. zagen het bij 30 van de 63 gevallen. De pols is traag 120—160 per minuut (?), zwak, draadvormig dikwijls

-ocr page 66-

54

intermitteereud, ademhaling vertraagd (36—48 per m.) en moeilijk. Behalve verminderde eetlust dikwijls braken. De miltnbsp;is soms zoo gezwollen, dat deze door de buikwand duidelijk tenbsp;voelen is. Stoornis van het bewustzijn is zeldzaam. De gangnbsp;is wat stijf, soms paretisch in de achterband. De dieren worden comateus en sterven. N. en M. zagen een enkele keer teta-nische krampen. Bij de eerste symptomen zijn reeds parasietennbsp;in ’t bloed te vinden, ook albuminurie. De urine is rood, ofnbsp;geelbruin, soms als bier, echter zonder roode bloedcellen.nbsp;Ongeveer bij de helft der gevallen ziet men haemoglobimurie.

Na de haemoglobinurie is de urine meer geel gekleurd door galkleurstof. Reaktie meest zuur, zelden alkalisch of neutraal.

Het bloed is lichter gekleurd, stolt langzaam en scheidt een donker rood methaemoglobine houdend serum af. Het aantalnbsp;roode bloedlichaampjes per c.c. kan van 5—7 millioen totnbsp;2 millioen dalen; vele roode bloedcellen zijn veel grooter dannbsp;gewoonlijk, sommigen zijn kernhoudend. De leucocieten, voornbsp;al de polynucleaire zijn sterk vermeerderd, van 7—8000 totnbsp;40.000 per c.c. bloed.

Bij de chronische vorm ziet men anaemie, spierzwakte, geringe temperatuursverhooging, haemoglobinurie en icterus.nbsp;In het begin zijn de dieren ook moe en loom, eene geringenbsp;temperatuursverhooging verdwijnt na 36—48 uur weer, komtnbsp;zoo nu en dan eens terug. Albuminurie verdwijnt meest na nbsp;15 dagen, haemoglobinurie zelden; wel is steeds galkleurstofnbsp;in de urine aanwezig. Anaemie vrij sterk, roode bloedcellennbsp;dalen soms tot i.200.000 per c.c. doch nemen spoedig (nanbsp;5 a 6 weken) weer in aantal toe. Ook hier grootere ennbsp;kleinere roode bloedlichaampjes en kernhoudende.

Vermeerdering van leucocyten (vooral mono- en polynucleaire) soms tot 30 en 40.000 per c.c.

Path. — anatomische veranderingen:

Icterische verkleuring van slijmvliezen en onderhuidsch bindweefsel, milt vergroot, weeke pulpe, veel parasieten, lever hype-raemisch met donkere gal, haemorrhagien in nieren en longen.

-ocr page 67-

55

Beenmerg hyperaemisch, met tal \an parasieten in roode bloedcellen.

Volgens N. en M. geeft eene doorgestane ziekte immuniteit die verhoogd wordt door van tijd tot tijd inspuiten van virulentnbsp;gedefibrineerd bloed. Theiler deelt mee dat bloed van hoognbsp;immune dieren toch kan infecteeren. Het serum van zulkenbsp;dieren beschut echter bij kunstmatige infectie met piroplasmen,

In ’t zelfde opstel wordt een geval beschreven door prof. Marek waargenomen. Twee andere honden werden geënt,nbsp;één met 5 c.c. de andere met 10 c.c. bloed. Beide werdennbsp;na 5 dagen ziek; de eerste, een jonge hond, stierf na 4 dagen,nbsp;de tweede genas heel spoedig.

V.

? #

LE TRIJPANOSOME DE LA SOURIS par Dr. AntoiNE Pricale.— Dutton en Todd vonden een flagellaat in het bloed,nbsp;van een muis voorkomende op het eiland Mac Carthy (Gambic).nbsp;Laveran en Mesnil noemden dit geen trypanosome. Thirouxnbsp;vond bij een muis in Senegal de Trypanosome Duttoni ennbsp;beschreef de morphologic in ’t bloed van de muizen, zijnenbsp;eigenschappen in culturen, en de resultaten van enting op dieren.

Morphologisch gelijkt deze trypanosome op de tryp. Lewisi. Thiroux vond enkele vormen van vermenigvuldiging. Denbsp;tryp. groeit goed bij 25° in condensatie water. De eerstenbsp;cultures uit het bloed kwamen pas op na lO a 15 dagen,nbsp;maar de volgende sneller; bij de 4'*' cultuur reeds den 4'’“nbsp;dag. Aan de oppervlakte van het condensatie water zietnbsp;men als 't ware vlie.sjes bestaande uit rosetten en agglomeratennbsp;van rosetten. In de cultures vindt men veel vormen met hetnbsp;centrosoma vóór de kern gelegen zonder of met rudimentairenbsp;onduleerende membraan, zich vermenigvuldigende door over-laiigsche deeling.

In de rosetten zijn de flagellae altijd naar 't centrum gericht.

Thiroux kreeg positief resultaat bij enting op witte muizen, grijze muizen en de mus minutus (souris naine) zoowel bij

-ocr page 68-

56

enting met bloed van geinfecteerde muizen als met de 3'^® en 4^' cultuur van 15 a 25 dagen oud. Witte en zwarte rattennbsp;en cavia’s toonden zich refractair.

Uit deze experimenten concludeerde Thiroux dat de tryp. Duttoni niet ideutisch is met de Tryp. Lewisi.

Tot zoover het historisch overzicht.

Schrijver vond bij grijze muizen (mus musculus) een trypanosome, die zich in ’t bloed zeer levendig bewoog; nanbsp;een paar uren verminderen de bewegingen en kan men denbsp;parasiet zich tusschen de bloedlichaampjes zien voortbewegen,nbsp;het flagellum naar voren steeds kronkelende met aan denbsp;convexe zijde een onduleerende membraan, omlijnd door eennbsp;flagellum. In ’t versche praeparaat ziet men verder niets. Schrijver merkt echter op, dat hij in een praeparaat, vol van try-panosomen, na eeii uur of 10 deze verdwenen vond, daarentegen ronde en ovale lichaampjes werden aangetroffen, vrijnbsp;of ingesloten in roode bloedecllen.

Deze verandering kan worden nagegaan. Reeds wanneer de tryp. zich nog bewogen zag men het achterste gedeelte zichnbsp;vervormen tot een bolvormig lichaampje.

In ’t gekleurde praeparaat zijn deze ronde of ovale korrels ’t eenige wat van de parasiet overblijft. Deze vaak intraglo-bulaire korrels beschouwt schrijver als de „dauervorm” vannbsp;de parasiet. Men kan de verschillende phasen dezer transformatie nagaan. Men ziet nog goed gekleurde tryp. waarvan ’t centrosoma zich in den vorm van een graankorrelnbsp;dringt in een roode bloedcel; sterk gekleurde ronde centrosomes, met nauwelijks waarneembaar protoplasma lichaam, ennbsp;kernen zonder een spoor van protoplasma.

De tryp. werden gekleurd volgens Giemsa en volgens Marino. Het deel achter het centrosoma en ’t flagellum bleven vaak ongekleurd. Gekleurd ziet men ’t protoplasma zwak blauw. Denbsp;nucleus is sterk gekleurd, ovaal, peervormig of wat gerekt, somsnbsp;met donkere korrels. Het centrosoma is donkerder dan de nucleus, gerekt of streepvormig, ongeveer 536/4 van 't achtereinde

-ocr page 69-

57

gelegen. De nucleus ligt 8 a lO ^ van het centrosoma. ’t Flagellum is rood gekleurd, begint aan het centrosoma, begrenst de onduleerende membraan en eindigt in een vrij gedeeltenbsp;van ongeveer 12 fx. lang. De geheele parasiet flagellumnbsp;is 35 fx..

’t Aantal parasieten, dat men vindt is zeer verschillend, soms weinig, soms bijzonder veel. De muizen schijnen innbsp;den regel de infectie goed te verdragen, echter zag .schrijvernbsp;gevangen muizen, waarbij zeer veel parasieten werden gevonden,nbsp;na 24 a 48 uur sterven, vermoedelijk tengevolge van de infectie.

Na eene intraperitoneale enting van droes-streptococcen verdwijnen de trypanosomcn zeer snel.

Bij een muis die vol tryp. zat, werd deze enting gedaan. De muis stierf na 24 uur; het bloed zat vol strejjtococcen, denbsp;tryp, waren verdwenen.

Bij vlooien gevangen van geinfecteerde muizen werden tryp. gevonden; deze schijnen de parasieten over te brengen.

Volgens Lavéran en Mesnil gaat de tryp. Lewisi niet door de placenta; bij ’t foetus n.1. werden ze niet aangetroffen. Schrijver daarentegen vond heel veel, en vooral veelnbsp;ontwikkelingsvormen in het foetus.

In de verschillende stadia van vermenigvuldiging zag schrijver het centrosoma een streepvormige gekorrelde vormnbsp;aannemen; 't kon zich tot de nucleus uitstrekken waarvan hetnbsp;door de donkerder kleur te onderkennen is. Verschillendenbsp;vormen van vermenigvuldiging worden aan gegeven als: longitudinale deeling in twecen, met vorming van rosetten waarbijnbsp;de flagella naar buiten gericht is, de centrosomen naar 'tnbsp;centrum; vormen, die men transversale deeling zou kunnennbsp;noemen, waarbij het protoplasma, gezwollen, twee centrosomen en twee nuclei' bevat; vormen waarbij men in een protoplasmaachtige massa (gezwollen en onregelmatig) twee, viernbsp;of zes centrosomen en evenveel kernen ziet.

Ook ziet men wel twee maal zooveel centrosomen als

-ocr page 70-

58

keriieu en omgekeerd evenzoo. Soms ziet men dat het protoplasma verdwenen is, en blijven centrosoma en nucleus over, terwijl losse kernen eveneens worden aangetroffen (ditnbsp;zijn vermoedelijk de lichaampjes van Leishman).

Verder vestigt schrijver de aandacht op bepaalde lichaampjes, niet door deeling ontstaan, maar een nieuwe vorm, gelijkende op een cel, die kleine lichaampjes bevat,nbsp;blauw gekleurd. Men* onderscheidt geen membraannbsp;aan de lichaampjes, maar ze zijn duidelijk gelimiteerd. Zenbsp;zijn verschillend, sommige klein (i lang), gelijkmatig blauw,nbsp;zonder chromatine, andere grooter, nog zonder chromatinenbsp;korrel, weer andere nog grooter, met duidelijk centrosomanbsp;en nucleus, jonge parasieten, die op 't punt staan vrij tenbsp;komen. Deze vormen zijn de oöcysten, een belangrijke phasenbsp;in de ontwikkelings cyclus der flagellaten, en ontstaan doornbsp;conjugatie, ’t Is voor 't eerst dat deze oöcysten bij de trypa-nosomen worden beschreven.

Witte muizen zijn te infecteeren. Na peritoneale enting van een droppeltje bloed in bouillon werden na een paar wekennbsp;tryp. in ’t bloed gevonden.

Of deze tryp. dezelfde is als die door ThiroUX beschreven? De morphologie en de overenting op witte muizen wijzen er wel op.

V.

Heft 3 met afbeel-

(Centralblatt f. Bacteriol. etc XLII Bd. dingen).

Door Dr. A. J. Salm wordt in afl. 5 van deel XVI van het Geneeskundig Tijdschrift voor Ned. Indië een en andernbsp;geschreven over filariose bij mensch en dier en met een plaat,nbsp;waarop filariae en embryonen zijn afgebeeld, ’t beschrevenenbsp;verduidelijkt SCHRIJVER heeft het bloed van verschillendenbsp;dieren onderzocht, als: kikvorschen, slangen, galeopithecus.

jb


-ocr page 71-

59

neushoornvogels en een leguaan en vond soms embryouen van filaria doch geen volwassen vormen, soms ook de volwassen filaria en geen embiyonen, ook wel beide.

Bij padden werden nooit bloedparasieteu gevonden; van de 35 onderzochte kikvorschen bleken 2 embryouen van filarianbsp;te bevatten. Bij zwakke vergrooting (Zeiss ’A oc. 2) zijn zenbsp;reeds waar te nemen, bij sterkere vergrooting ziet men voornbsp;aan den kop 2 fijne draden, terwijl deze in’t gekleurde prae-paraat niet meer te zien zijn. 't Eene uiteinde is rond, 't andere loopt dun uit. Ze zijn S a 6 maal zoo lang als éénnbsp;bloedlichaampje (50 a 60 /tt).

Slangen. Bij vergiftige slangen werden nooit filariae gevonden, dikwijls bij andere, vooral groote slangen. De fila-riae worden meest gevonden in het bindweefsel, waaruit ze zelfs eenige uren na den dood van de slang nog levend tenbsp;verwijderen zijn. Tot 10 filariae worden wel in één dier gevonden. Ze zijn 40 c.M. lang en enkele m.M. breed.

De uterus, die bijna ’t geheele lichaam vult, zit voleieren, die door een heldere schaal omgeven, van korreligen inhoudnbsp;zijn en 45 lang en 25 fa breed zijn. Embryouen werdennbsp;in 't moederdier niet gevonden. Mannetjes vindt men zelden;nbsp;ze zijn kleiner (5 a 7 cM.) en aan het achtereinde van eennbsp;puntig uitsteeksel voorzien. Bij een slang werd een mannetjenbsp;gevonden met 2 spicula, waarvan één tot 4 mM. lang, datnbsp;ingetrokken kan worden.

Bij de galeopithecus, een aapachtig dier, tot de klasse der prozimiae behoorende, werden in het bindweefsel vrouwelijkenbsp;en mannelijke filariae gevonden. De eerste hadden eene lengtenbsp;van 4 cM. en herbergden vele eieren, die embryouen bevattennbsp;in verschillende ontwikkelings-stadia; ook vrije embryouennbsp;werden gevonden, de filaria schijnt dus oóvivipare te zijn.nbsp;De mannetjes waren 20 mM. lang.

In het bloed werden ook levende embryouen aangetroffen.

Bij de neushoornvogel (2 van de 3 die werden onderzocht) vond schrijver embryouen, echter geen volwassen filariae. De

-ocr page 72-

60

embryonen bewogen zich levendig in het bloed, waardoor ze bij zwakke vergrooting reeds opvielen.

Een onderzochte legicaau herbergde in het bindweefsel tusschen spieren en ingewanden, filariae van een grootte vannbsp; 20 cM. voor het vrouwtje en 8 cM. voor het mannelijknbsp;exemplaar,

Verder worden nog gevallen van filariae bij den mensch beschreven, waarvoor naar ’t origineel wordt verwezen.

V.

OVER DE AETIOLOGIE DER CONTAGIEUSE AGA-LAKTIE DOOR PROF. ANGELO CELLI EN PROF. DANTE DE BLAZI. — Schrijvers vermelden omtrent de ziekte cn hare oorzaak ongeveer het volgende.

De epizoötie is in de Campagna di Roma en ook in andere streken van Italië bekend, en volgens Zangger, Hess en Guillebeau eveneens in Zwitserland onder geiten, waarvannbsp;circa 30 °ó werden aangetast.

De schade, door de ziekte aangericht, is belangrijk, daar de dieren aanmerkelijk in melksecretie achteruit gaan, dikwijls tijdelijk of voor goed droog worden, 't Uier wordt pijnlijk en gezwollen, gepaard gaande met koorts (40®—41quot;). Denbsp;melk wordt eigenaardig blauwachtig en dik, of waterig. Innbsp;’t eerste geval houdt de produktie direkt op, in ’t laatste niet,nbsp;doch de melk schift. In beide gevallen is ze ziltig vannbsp;smaak. Vroege geboorten en doode jongen zijn niet zeldzaam; ook al worden de jongen gezond geboren dan stervennbsp;ze nog vaak uit gebrek aan voedsel.

Plaatselijke ziekte symptomen komen voor aan het oog als parenchymateuse keratitis, gezwellen op de cornea, die pan-ophtalmitis en blindheid tengevolge hebben. Ook gewrichts-aandoeningen met kreupelheid, soms onvermogen om zich tenbsp;bewegen, worden opgemerkt. Deze verschijnselen wordennbsp;meer bij mannelijke dan bij vronwelijke dieren opgemerkt.

-ocr page 73-

61

De ziekte is in ’t beginstadium zeer besmettelijk en kan onder eene kudde optreden als deze ook maar kort verblijfnbsp;heeft gehouden op een plaats waar een ziek dier geweest is.

Te vergeefs werd naar de oorzaak gezocht. Schrijvers konden door injectie van zieke gefiltreerde melk de ziektenbsp;op andere dieren overbrengeu. Ook gelukte het in 1905nbsp;de karakteristieke parenchymateuse keratitis op te wekkennbsp;en in 1906 de typische gewrichtsontsteking.

Path. Anatomische afwijkingen zijn:

a. nbsp;nbsp;nbsp;rijkelijke bindweefselvorming intralobulair, in het uier,nbsp;met atrophie van het klierweefsel.

b. nbsp;nbsp;nbsp;interstitieele parenchymateuse keratitis met nieuwvormingnbsp;van bloedvaten, die in genezing overgaat of in corneanbsp;gezwellen en paiiophtalmie.

c. nbsp;nbsp;nbsp;arthrosynovitis, met eene kleincellige infiltr.itie van hetnbsp;periarticulaire bindweefsel en de kapsel uitgaande,nbsp;welke nekrotische haarden in kapsel en kraakbeen tennbsp;gevolge kan hebben.

Experimenteel kan de ziekte in ’t leven worden geroepen door inspuiting van ’t gefiltreerde virus (melk) in uier, onderhuids, in ’t oog of in een gewricht.

Ook bij konijnen is door inspuiting van ’t virus in het oog de typische oogaandoening te verwekken.

Zelfs met behulp van ultramikroscopische stralen gelukte het niet het ziekte verwekkend agens aan te toonen. Of ’tnbsp;virus van geiten of schapenmelk werd genomen, maakte bij denbsp;proeven geen onderscheid. Soms gelukte het door eenvoudignbsp;opsmeren van zieke melk op het nier de ziekte in het levennbsp;te roepen; ze moet dus wel van dier op dier besmettelijk zijn,nbsp;doch hoe de overbrenging geschiedt is nog niet vastgesteld.

Na ongeveer 3 maanden bewaren in 't donker bij I5°C. verzwakt het virus.

Passages van dier op dier, van oog op oog verzwakken

-ocr page 74-

62

het eveneens, doch weinig. Na doorgestane ziekte volgt immuniteit.

V.

[Centralblatt f. Bacteriol. etc. van 7 Aug. 1906).

IETS OVER DE BEHANDELING VAN UIERONTSTEKINGEN BIJ DE KOE door M. L. Bigoteau.— De schrijver heeft systematisch meer dan twee honderd gevallen van uierontsteking bij de koe behandeld met inspuitingen van boor-zuuroplossingen, De methode is toegepast bij alle vormennbsp;van uierontstekingen, eenvoudige dan wel gecompliceerde,nbsp;waarbij deze laatste in de meerderheid waren, ook bij denbsp;streptococcen uierontsteking, welke veelvuldig voorkomt innbsp;Beauce.

In alle gevallen werd met uitsluiting van elke andere locale behandeling als volgt te werk gegaan; de geheele uier wordtnbsp;zorgvuldig gewasschen met lauw water en witte zeep, daarnanbsp;nagewasschen met lauw water en met een schoone doek af-gcdroogd. De behandeling wordt dagelijks herhaald, totdatnbsp;genezing is verkregen. Men melkt het of de zieke kwartierennbsp;geheel ledig en past daarop herhaaldelijk lichte massage toe.nbsp;In elk ziek kwartier spuit men 150 tot 180 gram van eennbsp;3% boorzuur solutie gereed gemaakt met gekookt water ennbsp;afgekoeld tot ongeveer 15®.

Buitendien wordt aanbevolen om het zieke kwartier te melken van af het derde en vierde uur na de injectie en hiermede door te gaan alle twee, drie of vier uren totdat volledige genezing is verkregen.

De schrijver dient aan het dier nog een purgans toe bestaande uit Engelsch zout en aloë poeder.

Met nadruk wordt er op gewezen de injectie der boor-zuuroplossing niet te herhalen, op straffe van de melksecretie te zien ophouden dan wel aanmerkelijk verminderen.

Deze behandelingswijze geeft de beste resultaten. Als de

-ocr page 75-

68

behandeling is ingeleid binnen 24 uren na het optreden der eerste verschijnselen, is den volgenden dag de toestand vannbsp;het dier zichtbaar verbeterd, de melk heeft haar normaalnbsp;uiterlijk weder verkregen en de afscheiding is even overvloedig als voor de ziekte. Nooit blijft een chronisch gebrek vannbsp;den uier als gevolg der ontsteking achter; nooit neemt mennbsp;de gewone complicaties waar, als kreupelheden, paralysen etc.

Wordt de behandeling meer dan 24 uren, maar binnen drie dagen, na het optreden der eerste verschijnselen begonnen,nbsp;zoodat het geheele kwartier aangetast is, dan herkrijgt de melknbsp;slechts langzamerhand haar normaal aspect van af den tweedennbsp;of derden dag.

Bijna immer blijft dan de afscheiding geringer gedurende de geheele lactatie periode; het is echter een groote zeldzaamheid dat de verharding van het kwartier blijft.

De schrijver heeft nimmer onder deze omstandigheden abcessen zich zien vormen. Met uitzondering van enkelenbsp;schaarsche gevallen hebben de zieke dieren na een nieuw kalfnbsp;gebracht te hebben, de volle hoeveelheid melk van eertijdsnbsp;weder gegeven.

d. V.

(Revue générale de med. Vétér).

NAGANA BIJ DE KIP, door M. O. Goebel.— Tot voor kort werden de vogels als refractair beschouwd tegenovernbsp;Nagana. Nieuwe onderzoekingen hebben echter bewezen datnbsp;de gans eene zekere vatbaarheid bezit; kippen boden tot heden echter steeds weerstand aan eene infectie.

Goebel heeft nagegaan of de enting niet zou slagen als men haar verrichtte in de kam, waar de temperatuur minder hoognbsp;schijnt te zijn.

Als gevolg van deze enting ontstaat eene zwelling, welke na eenige dagen of meerdere weken weder verdwijnt. Hetnbsp;microscopisch onderzoek van het bloed bleef steeds negatief.

-ocr page 76-

64

Inspuiting van het kippenbloed in de buikholte van de cavia heeft echter den dood ten gevolge binnen den normalen tijd,nbsp;met Trypanosomen in het bloed. Zij waren derhalve aanwezig in het bloed van de kippen en serie entingen toondennbsp;aan, dat de duur hunner aanwezigheid te stellen was op 2nbsp;tot 55 dagen.

Een hernieuwde enting bij twee kippen scheen er voor te pleiten dat als gevolg der eerste enting immuniteit verwekt was.

d. V.

(Revue vétér. Dec. ’o6).

*

# *

OLIËN DER PAARDETUIGEN.— Om een tuig lang goed te houden is er geen beter middel dan het van tijd tot tijdnbsp;te oliën. Men kan dit op verschillende manier doen, dochnbsp;het volgende recept is het beste. Men brengt het tuig innbsp;eene ruimte, waarin men het geheel uit elkaar kan nemennbsp;en wascht hierop alle lederdeelen met lauw water, waarinnbsp;een weinig potasch is opgelost, zoolang tot alle vuil en vetnbsp;er af is. Daarop masseert men ze in water zoolang tot zenbsp;goed buiggaam geworden zijn (oliën van hard leer geeft nietsjnbsp;Nu hangt men ze op eene plaats waar ze langzaam kunnennbsp;drogen, dus niet in de zon of bij de kachel en als ze bijnanbsp;droog zijn, worden ze geolied; ’t best met levertraan (afgeziennbsp;van andere veel duurdere, speciaal daarvoor gemaakte praepa-raten) daar dit in tegenstelling met haast alle andere oliënnbsp;door muizen en ratten gerespecteerd wordt. Men zij metnbsp;de olie niet te zuinig en late ze goed in het leer doordringen.nbsp;Eindelijk hangt men het tuig weer te drogen en wrijft hetnbsp;daarbij met een wollen lap af.

V.

(Pferdefreund).

* *

Invloed van het roskammen en het voeren van keukenzout en voederkalk op het melkquantum der koeien.

-ocr page 77-

65

III de Berichten des „landwirtschaftlichen Institutes der Universitat Königsberg i. Pr. Heft Vil” geeft Dr. LlPSCHlTZnbsp;verslag over proeven dienaangaande genomen. De eerstenbsp;proeven golden den invloed van het roskammen op het melk-quantuni.

Er werden 8 evenveelgevende koeien genomen, die in de eerste week 2 maal daags grondig geroskamd werden, in denbsp;2® en 3® week niet en de vierde week weer wel. Resultaatnbsp;bij 4 beesten gedurende het roskammen meer ( 0.035nbsp;per stuk en per dag) bij de 4 andere minder.

Daar L. aan het verontrusten der dieren door 2 maal daags roskammen een nadeeligen invloed toeschreef, herhaalde hij de proeven, met dit onderscheid, dat maar i maalnbsp;daags geroskamd werd. De toename bedroeg nu 0.516 kilonbsp;per stuk en per dag. Vroegere proeven van Prof. BackhauSnbsp;en van den directeur der zuivelinrichting te Zarskoje Selo-bij Petersburg hadden ook eene toename en wel van 7nbsp;procent aangetoond.

Dr. L. nam verder nog interessante proeven aangaande den invloed van zout en kalkvoedering op spijsvertering ennbsp;melkquantum. Eene dosis van 50 gram per dag veroorzaaktenbsp;sterk drinken, diarrhoe en eene vermindering van het melkquantum van 0.385 kilo. Het grootste melkquantum vond L.nbsp;bij eene dosis zout van 25 gram per dag.

Phosphorzure kalk, gegeven 50 gram per dag bij voer, dat reeds voldoende phosphaten en kalk bevatte, veroorzaaktenbsp;eene vermindering van hét melkquantum waaruit blijkt, datnbsp;voederkalk niet altijd geindiceerd is, doch alleen dan, wanneer het voedsel zelf zeer arm is aan phosphaten en kalk.

V.

Vermeerdering van het gewicht der eieren door ratioiieele fokkerij.

-ocr page 78-

66

lederen fokker is het bekend, dat het gewicht der eieren zich laat vergrooten door doelmatige keus der fokdieren ennbsp;goede voeding en verpleging. Een verslag over de lerschenbsp;kippenfokkerij is in dit opzicht interessant. In Ierland wordennbsp;de eieren meest bij het gewicht verkocht en de invoering vannbsp;dezen maatregel schijnt een zeer goeden invloed op het gewicht der eieren gehad te hebben. De verslaggever bewijstnbsp;dit met cijfers, waaruit blijkt dat in Mallan (Cork) het gemiddeld gewicht van 55.46 tot 60.24 gram is gestegen innbsp;den tijd van 4 jaren

V.

MUILDIERFOKKERIJ.— Volgens een verslag uit Kaapstad leverde een Kaapsche handelsfii ma alleen aan de Duilschenbsp;regeering in de maand Maart 1906 voor 23.000 pond sterlingnbsp;muildieren en voor £ lO.OOO trekossen, in April voor £ 30.000nbsp;muildieren, voor £ 600Ó ezels en voor £ 8000 ossen; in Mei voornbsp;£ 7000 muildieren, en voor ^ 3000 ezels, tezamen voor mil-lioen mark trek- en rijdieren, waaronder voor bijna i ^4nbsp;millioen mark aan muildieren in den tijd van drie maanden.nbsp;Als men eene koopprijs van 2000 mark per stuk aanneemtnbsp;moeten er 600 stuks geleverd zijn.

V.

DE ORLOW-STOETERIJ VERWOEST.— Volgens de ,,kleine Presse” is de beroemde Orlow Stoeterij door oproerige boeren verwoest—Zij werd in 't laatst der 18*= eeuwnbsp;gesticht door graaf Orlow-Tscheswenskij, de meest „energieke” van de gebroeders Orlow, die zich in de gunst vannbsp;keizerin Katharina II mochten verheugen. Den bijnaamnbsp;Tscheswenskij bekwam hij door de overwinning, die hij dennbsp;6™ Juli 1770 bij Tscheswe op de Turksche vloot bevocht.nbsp;Het Orlow-ras is ontstaan uit eene kruising van Arabisch —nbsp;Hollandsch — Perzisch bloed. De stoeterij behoort thans aan

-ocr page 79-

vorst Alexis Orlow, overste en vleugeladjudant, thans sedert vele jaren militair attaché bij het gezantschap te Parijs.

De vorst bekwam in Karlsbad tijding van de verwoesting der stoeterij en het daarbij belioorende kasteel. Mogelijk isnbsp;het gelukt, de paarden te redden.

V.

De Amerikaansche draverhengst „Dan Patch” heeft de mijl (1609 M.) gedraafd in i min. 56’/^ sec. en daarmede’t wereldnbsp;record gemaakt.

Bij het hoogspringen is het record van den Amerikaanschen ruin Heather Bloom, die in November 1903 over een heknbsp;van 2,33 meter sprong nog niet geslagen.

Op het concours hippique te Parijs sprong Kapt. CrouSSE met Conspirateur 2,20 meter (Europeesch record).

De steeple chaser Chandler sprong in Leamington een sloot van 11 meter 28.

V.

(Jahresbericht Veteriiiar-mediciii 1906).

Om lastige koeien bij het melken rustig te houden wordt in de „Deutsche-Milchw. Zeit.quot; een eenvoudig middel aange-geveu; men legt n.1. de koe onder ’t melken een natte doeknbsp;op het kruis. Door deze afkoelende werking zou de koe zoonbsp;gekalmeerd worden, dat zelfs zeer lastige en nerveuse dierennbsp;zich kalm laten melken, ’t Middel is zoo eenvoudig dat hetnbsp;in elk geval gemakkelijk te probeeren is.

V.

Invloed van electriciteit op het geslacht.— Zooals bekend zijn er reeds op verschillende wijze proeven genomen om te

-ocr page 80-

68

trachten voor de geboorte invloed uit te oefenen op het geslacht. De theorie van prof. Schenk en zijn fiasco aan het Russische hof liggen nog versch in het geheugen.

In de „Lancet” deelt Dr. Alexander interessante proeven mede. Zwangere muizen bracht hij onder den invloed vannbsp;de negatieve, andere onder den invloed van de positievenbsp;pool van eene electrische stroom. De jongen aan de negatieve pool geboren, waren alle mannetjes; aan de positievenbsp;pool verwachtte Dr. Alexander wijfjes, doch dit kwam nietnbsp;uit, dit waren ook alle mannetjes. Verdere proeven moetennbsp;leeren of werkelijk eene electrische stroom van invloed is opnbsp;de vorming van mannelijke wezens.

-ocr page 81- -ocr page 82-

70


GEWEST.

Jnni.

Bantam .

Batavia .

Preanger Regentschappen Cheribonnbsp;Pekalongannbsp;Semarangnbsp;Rembangnbsp;Soerabajanbsp;Madoera .

Pasoeroean Besoeki .

Banjoemas Kedoenbsp;Madioen .

Kedivi Djokjakartanbsp;Soerakarta

Padangscbe Bovenlanden. Padangsche Benedenlandeinbsp;Bali en Lomboknbsp;Menado .

Celebes en Onderhoorigbede Timor en Onderhoorigbedenbsp;Oostkust van Sumatranbsp;Atjeb en Onderboorigbeden

'TS

• fH

CD

'o

m

O

m

u

o

ö

cS

M S

O) 0)

JU

u

s gt;

^ § OP

A

0^

lt;xgt;

gt;

U

gt;

3

,

to

cö ^ O

.1-A S agt; agt;

2 ^

o ^

1=: ^ A (Xgt;

O)

lt;D

cg

3

2

a

o

GQ

lt;o

O

0)

amp;

00

to

O

ü

2

o

Cg

o

o

cg

OQ

Cw

u

3

O

00

00

0)

A

o

o

h

cg

CQ

cg

3

02

0)

•*-1

lt;v

'n

lt;v

'3

lt;xgt;

'3

j-i

cg

cg

'3

cg

cg

CO

V4

o

o

fM

03

Cg

(D

H

14(1)

3(1)

i(^)

2

19(ij

1(\'

2(1,

20)

16(2)

7(1)

U')

8(1)

-

59(2)

23(2)

31(1)

7(1)

eou»)

16(2)

_

_

_

_

_

866i®|

9(2)

__

15(1)

230)

_

37(1)

_

_

_

_

_

_

__

52('')

1

_

_

_

__

276(2)

5(1)

23(1)

¦ —

2(1)

6(1)

2(1)

...

_

3(1)

4(1)

— ‘

176(1)

_

_

_

_

_

11(1)

1

-

38(1)

-

-

_

__

46(1)

_

iy(A)

_

z

-

5(1)

_

333(2)

75(1)

3(2)

3(1)

— 1-3

.o

3

H

IC)

-ocr page 83-

• ca P


S^s


~ ct P O cTpj

* P-


00 o


S ¦

5 ® ¦

S CB® S'

S ^ nbsp;nbsp;nbsp;¦

o S gquot; O'

g P o o • lt;§. p cw’cS'.

® ¦ 5^ a. S ®

® £''='• anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2 ®

= nbsp;nbsp;nbsp;a a


t-i

O

o' CO

O fD

PT s

fl)

amp;lt;

• nbsp;nbsp;nbsp;agt;

. ^

p

• nbsp;nbsp;nbsp;onbsp;B


to


'^C^P^^P^cücö'xf^Mpc'aJ'TSO'T^coco

«: o S» CD P nbsp;nbsp;nbsp;agt; 2 ^

O o. £f o, B M OC P P B P CD P e^ B

s.^.Sisig-s.o o g-a l-ë ES.§s ^

:§§'lt;!? S'B


p PT P3

p pr

g3

p


O P fc (Opr

B

P . pS


;j. o


o . ^

2 nbsp;nbsp;nbsp;amp;5 aj

^•CP eg » ^

B * nbsp;nbsp;nbsp;?0

ftgt; .


OQ


¦73


Q

M

H

so

H


I I I M MM


Hondsdolheid.



CO

I ^


M M I MM


Veepest bp herkauwers en varkens.


M M I MM


Miltvuur.


^M I I I I M


Septichaemia epizoötica bij herkauwers en varkens.


h-* to CO Ci

o —


Mond- en klauwzeer.


to ,

I


Kwade-droes.


Saccharomycosis.


M M M 11 M


Sarcoptes schurft.


“^111


Surra.


11 I I I I M M I I M


11 1 11:^1


Kwaadaardige dekziekte.


I I I 11 nbsp;nbsp;nbsp;11 M M M I 3 I - 1 I


Texaskoorts.


11 I I I 11 I 11 11 11 I I 1 I I 11


Tuberculose.


-ocr page 84-

72

GEWEST.

3

’lt;D

'o

'T3

00

a

o

w

OQ

u

Qi

a

;-i nbsp;nbsp;nbsp;lt;igt;

CD M

'h

^ ü

^ cp 09

CD

agt;

Cp

s

gt;

tO jo

CÖ S o ®nbsp;•:3 M

1 ^ .2

s

.s ?

g 5 S S

CC D

-a cö

g^l

02

CD

iP

N

amp;

S

a

(D

'Ti

S3

O

09

(D

O

Lh

n3

CD

'•Ö

cS

M

00

*0Q

O

O

o

gt;-l

ia

o

o

c3

02

U

D

O

00

co

O)

'S4

0

O

u

ce

02

ce

u

u

02

OJ

0)

*s

lt;v

lt;v

bc

32

ce

X

amp;

w

09

Ui

0

0

24

X

cc

«

D

H

O)

00

0

0

CD

H

Augustus.

Bamtam.......

Batavia.......

572(2)

4(1)

1

_

_

_

Preanger Regentschappen

— ¦

2(1)

2(1)

_

Cheribon.......

18(1)

_

Pekalongan.....- .

16(6)

_

~

1

Semarang.......

_

2(1)

1

2(1)

1

__

Rembang.......

1

_

_

Soerabaja.......

___

_

1694(2)

46(2)

31(1)

_

_

Madoera.......

3(1)

_rn

76(1)

__

_

Pasoeroean ......

__

1571(6)

14(6|

_

Besoeki.......

__

163(2)

11(6)

_

13(1)

Banjoemas......

148(2j

1

Madioen .......

~

53(6;

_

_

Kediri........

238(6)

4(1)

_

4(1)

— ¦

_

Djogjakarta......

49(1)

12(1)

2(1)

__

Soerakavta ......

_

3

2(1)

Padangsche Bovenlanden.

_

__

_

_

89(1)

_

__

_'

_

_

__

_

„ nbsp;nbsp;nbsp;Benedenlanden .

__

8(1)

2

_

_

_

_

_

Bali en Lombok.....

__

_

22;i)

_

_

_

_

_

__

Menado.......

_

_

_

_

_

13(1)

_

_

_

__

_

_

Celebes en Onderhoorigheden.

10(1)

__

__

Oostkust van Sumatra. .

45(1)

456(2)

2(1)

2(2)

Atjeh en Onderhoorigheden .

659(1)

-ocr page 85-

ÏEREENlliIM fÖT BEÏDEDERING

VAN

VEETEELT

IN

NEDERLANDSCH-INDIË.

-ocr page 86- -ocr page 87-

STATUTEN

VAN DE

VEREENIGING TOT BEVORDERING VAN VEETEELT IN NEDERLANDSCH-INDIE.

Art: I.

De vereeiiiging draagt den naam van „Vereeniging tot bevordering van Veeteelt in Nederlandsch-Indië.

Art. II.

Zij is gevestigd te Bandoeng en kiest domicilie ten Residentie kantore aldaar. nbsp;nbsp;nbsp;,

Zij is opgericht voor den tijd van 29 jaar.

Art. III.

De vereeniging heeft ten doel de bevordering van veeteelt in Nederlandsch-Indië.

Zij tracht dat doel te bereiken door: le. het aanmoedigen van de teelt van zuivere rassen ennbsp;doelmatige kruisingen, o. a. door de invoering van stamboeken en registers volgens een bepaald model,

2e. het behulpzaam zijn bij het aanschafifen van fokmateriaal, wanneer dat gevraagd wordt.

3e. het houden van keuringen, tentoonstellingen en concoursen. 4e. te trachten den noodigen moreelen en daadwerkelijkennbsp;steun van de Regeering te verkrijgen.

5e. het verspreiden van meer kennis op veeteeltkundig gebied.


-ocr page 88-

76

6e. Het uitgeven van obligatie leeningeti ter verkrijging van werkkapitaal.

7e. Het oprichten op meerdere plaatsen van afdeelingen, welke gehouden zijn aan het zelfde huishoudelijk reglement.

Art. IV.

De vereeniging bestaat uit:

a. nbsp;nbsp;nbsp;Eereleden.

b. nbsp;nbsp;nbsp;Leden.

c. nbsp;nbsp;nbsp;Donateurs.

Art. V.

Ieder, die daartoe het verzoek tot het Bestuur richt, wordt als lid der vereeniging ingeschreven en verbindt zich voornbsp;minstens één jaar.

Het eere-lidmaatschap dan wel eere-voorzitterschap kan op voorstel van het bestuur bij besluit van eene Algemeenenbsp;Vergadering «aan eenig persoon worden aangeboden.

Donateurs zijn zij, die behalve de gewone contributie een-minimum van / 25 ’s jaars aan de kas der Vereeniging bij dragen.

Art. VI.

Het bestuur der vereeniging is opgedragen aan 14 personen te kiezen door en uit de leden.

Art. vil

Het bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter, een ondervoorzitter, een thesaurier en een Secretaris.

Art. VIII.

Besluiten worden bij meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen beslist dc voorzitter.

-ocr page 89-

77

Leden kunnen een ander lid schiiftelijk machtigen voor hen te stemmen. Deze .schriftelijke machtiging moet onmid-delijk na opening der vergadering aan het bestuur wordennbsp;ter hand gesteld.

Art. IX.

Alle onderwerpen, waarin bij de statuten niet of onvolledig is voorzien worden geregeld of nader geregeld bij het Huishoudelijk Reglement.

Art. X.

Geene verandering van deze statuten mag plaats hebben dan bij besluit van eene Algemeene vergadering.

Art. XI.

In afwijking van het bepaalde bij art. VI van deze statuten treden voor de eerste maal als bestuursleden op:

C. nbsp;nbsp;nbsp;A. Penning voorzitter.

F. nbsp;nbsp;nbsp;J. H. Soesman ondervoorzitter.

V. nbsp;nbsp;nbsp;A. H. Heldens.

B. Vrijburg.

H. W. VAN Dalfsen.

G. nbsp;nbsp;nbsp;Boutmij Thesaurier.

A. C. J. Kroesen.

W. nbsp;nbsp;nbsp;Groenevelu Secretaris.

D. nbsp;nbsp;nbsp;Heijting.

Raden Adipati Aria Martanagara, Regent van Bandoeng. Raden Adipati Aria Prawira di Redja, Regent v. Tjiandjoer.nbsp;Raden Adipati Aria Soeria Atmadja, Regent van Soemedang.nbsp;Raden Adipati Aria Wiratanoedatar, Regent v. Limbangau.nbsp;Raden Toemenggoeng Prawiradiuingrat, Regent v. Soekapoera.nbsp;Raden Hadji Moehamad Oesman Naib, van Tandjoengsari.

Aldus vastgesteld in de vergadering van den 4 November 1906.

-ocr page 90-

Huishoudelijk Reglement

VAN DE

„VEREENIGING TOT BEVORDERING VAN VEETEELT IN NEDERLANDSCH-INDIË.”

Art. I.

Contribitie.

De door de leden verschuldigde contributie bedraagt voor Europeanen, Regenten en Vreemde Oosterlingen ƒ i — (éénnbsp;gulden) per maand, voor andere Inlanders f \ — (één gulden)nbsp;per jaar.

Het kalender jaar loopt van i Januari tot ultimo December.

Een vierde gedeelte van de door de afdeelingen geïnde contributie moet in de algemeene kas worden gestort.

Art. 2.

Het lidmaatschap.

Ieder, die daartoe het verzoek aan het bestuur richt, wordt als lid der vereenigiug ingeschreven.

Bij opzegging van het lidmaatschap blijft de contributie over het loopend jaar verschuldigd.

Iemand, die de contributie over een jaar achterstallig is, wordt als lid afgevoerd.

Het lidmaatschap geeft recht op vrijen toegang tot de terreinen en gebouwen der op te richten fokstations, tot denbsp;door de vereenigiug uit te schrijven keuringen, tentoonstellingen en concoursen.

-ocr page 91-

79

Art. 3.

Het bestuur.

Het bestuur beheert de eventueel op te richten fokstations, treedt waar zulks noodig is, voor de vereeniging op ennbsp;houdt ten allen tijde het oog gericht op de belangen van denbsp;fokkers.

Het beheert de gelden en verdere bezittingen der vereeniging en doet van een en ander jaarlijks vóór ultimo December verantwoording.

Het bestuur zorgt voor de aanhouding der noodige stamboeken en registers, regelt de keuringen, tentoonstellingen en concoursen, zorgt voor de uitgifte van het eventueel opnbsp;te richten orgaan der vereeniging en verricht in het algemeennbsp;datgene wat noodig is om de vereeniging aan haar doel tenbsp;doen beantwoorden.

dervoorzitter, den secretaris, den thesaurier en twee door het bestuur te kiezen bestuursleden.

Art. 4.

Bestnupsvepgaderingen.

Het bestuur vergadert zoo dikwijls als de leden zulks noodig achten, doch minstens eens in de maand.

Art. 5.

Notulen.

Zoowel van het behandelde op de bestuurs als op de al-gemeeue vergaderingen worden door den secretaris notulen aangehouden.

-ocr page 92-

80

In overleg niet de andere bestuursleden verdeelt hij de verschillende werkzaamheden voor zooverre daarin niet bijnbsp;het Reglement is voorzien.

Art. 7.

De onder-voorxitter.

De onder-voorzitter vervangt zoo noodig den voorzitter.

Art 8.

De secretaris.

De secretaris houdt de notulen aan, voert de correspondentie en houdt de registers en stamboeken bij.

Uitgaande stukken worden door den voorzitter of ondervoorzitter en den secretaris geteekend.

Art. 9.

De thesaurier.

De thesaurier int de contributie, doet de door het dagelijksch bestuur goedgekeurde uitgaven en houdt van een en andernbsp;de vereischte boeken aan.

Kasboek en verdere bescheiden worden op iedere bestuursvergadering door twee leden van het bestuur uagezien.

De bedragen boven ƒ loo.'— is hij verplicht in giro te storten bij een der bankinstellingen door het Bestuur aan tenbsp;wijzen.

Art. 10.

De uit te geven obligatie leening zal strekken ter verkrijging van werkkapitaal.

De obligaties worden uitgegeven ten bedrage van minstens / 100.— en maximum van ƒ 500.— rentende hoogstens 5 %nbsp;’s jaars.

-ocr page 93-

81

Art, II.

Tentoonstellingen, enz:

Jaarlijks zal eetie tentoonstelling te Bandoeng worden gehouden.

Deze tentoonstelling behoort zoodanig te zijn ingericht, dat zij bevorderlijk is aan het door de vereeniging beoogdenbsp;doel.

Art. 12.

Algemeene wepgaderingen.

Op of den dag na de in artikel 11 bedoelde tentoonstelling wordt eene Gewone Algemeene vergadering gehouden.

Indien het Bestuur zulks noodig acht wordt eene buitengewone algemeene vergadering uitgeschreven. Het bestuur is verplicht zulks te doen, en wel wel binnen den tijd vannbsp;eene maand, indien daartoe door minstens 25 leden het metnbsp;redenen omkleed schriftelijk verzoek wordt gedaan.

Dag, plaats en uur der vergaderingen worden door het bestuur vastgesteld en minstens veertien dagen te vorennbsp;bekend gemaakt in een te Bandoeng verschijnend dagbladnbsp;en, indien het bestuur zulks noodig acht, in één of meernbsp;andere dagbladen.

Deze bekendmaking moet tevens in het kort de te behandelen onderwerpen bevatten.. Geene besluiten kunnen op eene algemeene vergadering worden genomen omtrent onderwerpen welke niet voorkomen in voren bedoelde bekendmaking.

Art, 13.

Aftreding en verkiezing van bestuursledena

Op de gewone jaarlijksche algemeene vergadering treden telkenmale drie bestuursleden, volgens een door het bestuurnbsp;aan te houden rooster, af. De aftredende bestuursleden zijnnbsp;dadelijk herkiesbaar.

6

-ocr page 94-

82

Aanvulling van het bestuur heeft op dezelfde vergadering plaats.

Tusschentijdsche vacatures worden door het Bestuur aangevuld.

Art. 14.

Verificatie der boeken en commissie van verificatie.

In de gewone jaarlijksche algeineene vergadering brengt het bestuur verslag uit over het afgeloopen boekjaar.

In en door die vergadering wordt eene commissie van drie leden buiten het bestuur aangewezen, welke het finantieelnbsp;beheer van het bestuur heeft na te gaan. De onder ultimonbsp;December van elk jaar af te sluiten kasboeken en verderenbsp;bescheiden, waaronder het jaarverslag, zullen in de maandnbsp;Januari aan deze commissie wórden ter hand gesteld, Dezenbsp;commissie is bevoegd om bij accoord bevinding aan het bestuur acquit en décharge te verleenen.

Art. 15.

Het Orgaan der Vereeniging.

Zoo spoedig mogelijk zal een begin worden gemaakt met met het doen verschijnen van een orgaan, dat naast artikelennbsp;en mededeelingen op veeteeltkundig gebied de berichtennbsp;uitgaande van het bestuur en een vragenbus zal bevatten.

Aan ieder Europeesch lid en aan Regenten, die lid zijn, wordt dit blad kosteloos toegezonden; voor niet-leden bedraagtnbsp;het abonnement per jaar f 6.— Inlandsche leden kunnen hetnbsp;op verzoek krijgen tegen / 3.— per jaar.

Twee door en uit het bestuur te kiezen personen zullen de redactie van de te plaatsen stukken op zich nemen.

Art. 16.

De Afdeelingen.

Ter beoordeeling van het bestuur kunnen in verschillende

-ocr page 95-

83

residenties afdeelingeii worden opgericht als daartoe een schriftelijk verzoek wordt gedaan, geteekeud door minstensnbsp;25 leden uit dat gewest.

Iedere afdeeling is gehouden aan de statuten en huishoudelijk reglement der vereeniging en aan de voor te schrijven modellen van stamboeken en registers en moet van de geïndenbsp;contributie gedeelte afstaan aan de algemeene kas der

Akt. 17.

Stamboeken en registers.

Door het bestuur worden modellen aangegeven van de aan te leggen stamboeken en registers, zoomede voorschriftennbsp;gegeven omtrent de inschrijving.

Art. 18.

Onvooziene gevallen.

In alle gevallen, waarin dit reglement niet voorziet, beslis*’ voorloopig het bestuur in afwachting van nadere regeling innbsp;eene algemeene vergadering.

Aldus vastgesteld in de algemeene vergadering van den 4^'quot; November 1906.

-ocr page 96-

Landbouw en Veeteelt op Java.

Bovenstaand onderwerp vormt het hoofdartikel van de Locomotief van i8 November 1906 en luidt aldus:

In de laatste jaren hebben de beide hierboven genoemde takken van bestaan niet te klagen over gebrek aan belangstelling en indien beide tot bloei konden komen door de velenbsp;theoretische beschouwingen en berekeningen, waarvan zij hetnbsp;onderwerp uitmaken, dan zou de toestand waarin beide verkeerden niet te wenschen overlaten.

Edoch de werkelijkheid is een beetje anders; schering en inslag vormt de conclusie dat beide achteruitgaan en slechtsnbsp;het aantal der bevolking zwaar toeneemt.

Schrijver dezes heeft een menschenleeftijd doorgebracht tusschen de landbouwende bevolking en is met deze vrijwelnbsp;steeds in aanraking geweest. De toe.standen en zijn Pappenheimers kennende meent hij over het onderwerp in kwestienbsp;eenige opmerkingen ten beste te mogen geven.

Landbouw en veeteelt zijn zaken die liggen binnen de sfeer van het landbouwdepartement. Met erkenning van het goedenbsp;dat het departement heeft gewrocht en vooral wenscht, moetnbsp;mij de opmerking van het hart, dat men aan dat departementnbsp;zich wel wat te veel aan de theorie vasthoudt en te weinignbsp;rekening houdt met de feitelijke omstandigheden.

Nemen wij bijv. eens het aangekondigde plan om op groote schaal hengsten te castreeren.

De veeartsenijkundige dienst zweert mede bij die castratie en ook bij die van stieren.

Alles in theorie wellicht juist en verdedigbaar, maar of het beoogde doel zal worden bereikt meen ik te moeten betwijfelen ; het komt mij zelfs voor dat de maatregel zal leiden.

-ocr page 97-

85

tot nog giooteren achteruitgang in getalsterkte. De Inlander is een rare sinjeur en niet zijn zonderlinge karaktereigenschappen moet men rekening houden bij het invoeren van zulkenbsp;ingrijpende maatregelen als de bovengenoemde. Men spiegelenbsp;zich aan hetgeen praktisch terecht is gekomen van het sedertnbsp;enkele maanden uitgevaaardigde verbod om vrouwelijk vee,nbsp;dat voor de voortteling geschikt is te slachten. Buizende stuksnbsp;mooie jonge vrouwelijke exemplaren worden thans geslacht.

Natuurlijk verklaren verkoopers die beesten onvruchtbaar en het Inlandsch bestuur dat vergunning tot slachten geeft,nbsp;kan die bewering niet nagaan maar is door middel van eennbsp;kleine tegemoetkoming wel te overtuigen.

Slachters laten nu bij voorkeur de magere, weinig vooi deelige \ rouwelijke beesten staan, zoodat juist het omgekeerde bereiktnbsp;wordt van wat bedoeld is.

Het is ontzettend zoo onvruchtbaar als thans op eens het Javaansche vee is geworden; hier en daar overtreffen de onvruchtbare exemplaren reeds ver de mannelijke 1

Een statistiek opgemaakt één jaar na dien maatregel zal zeer verrassende cijfers geven.

Wij moeten afwachten.

De castratie van stieren en het stationneeren van enkele dekstieren, hoewel in theorie niet kwaad, zal in de praktijk,nbsp;ik zou het met zekerheid durven voorspellen, even onverwachtenbsp;als ougewenschte resultaten opleveren.

Zooals uit het zeer uitgebreid verslag van de Welvaart-com-tnissie blijkt, doch reeds vóór dien algemeen bekend en door gt;iir. P. B. onlangs in De Loc. nog eens gereleveerd, bestaatnbsp;er geen veehouderij op groote schaal.

Zooals thans de toestand is, hebben vele kleine landbouwers een of twee stuks vee. De waarde dier beesten is zqer gering.nbsp;Heeft de man geen jonge kinderen dan is onderhoud van veenbsp;voor hem ondoenlijk. Hij kan geen tijd, of niet zijn geheelennbsp;*^*jd, uitsluitend aan zijn vee wijden.

De opbrengst bij eventueelen verkoop is van weinig betee-

-ocr page 98-

86


T

f

i

I

(


keiiis en daarom ook is het hem ónmogelijk om ook maar het allergeringste uit te geven voor beter voêr.

Staan hem dus geen weilanden ten dienste, dan leeft het beest van hetgeen het langs wegen en leidingen vindt, terwijlnbsp;de kleine hoeders, kinderen van 3 tot 8 of lO jaar, er nognbsp;een weinig gras bij snijden, maar zeer zveinig en dikwijls nognbsp;verspeelt die kleine man het weinige gras dat hij sneed aannbsp;zijn kornuiten.

Zijn nu jeugdige knapen den tijd ontgroeid om als veehoeders dienst te doen en heeft de vader geen zorg gedragen voornbsp;nieuw jong geslacht, dan wordt het houden van vee hem tenbsp;lastig en doet hij de beesten of het beest weg.

»-¦

f

Zooals het nu gaat, wordt alles overgelaten aan de zorg van zeer jonge knapen; ook het dekken der beesten. Nochnbsp;volwassen, noch jonge Inlanders bemerken of weten wanneernbsp;eene koe tochtig is, en slechts als de jeudige hoeders verschilnbsp;lende beesten bijeen brengen snappen zij, wanneer er eennbsp;stier bij is, dat eene koe gedekt wenscht te worden.

Hoe zat dat nu gaan wanneer slechts enkele stieren ter dekking beschikbaar staan?

Ik voorzie dat koeien jaren lang onbevrucht zullen blijven.

Alweer een oorzaak die het aantal van den veestapel doet dalen.

Bovendien zullen heeren vee-artsen wel willen erkennen dat een voorname eisch voor goede afstammelingen is, dat denbsp;dekstier zwaar gevoed wordt, en worden aan de enkele overblijvende dekstieren groote eischen gesteld, dan moet de stiernbsp;zelfs zeer ztvaar gevoed worden; ook mag de stier om goedenbsp;afstammelingen te geven maar matig dienst doen.

Zal men nu stierhouders vinden die flink geld uitgeven aan kracht-voêr en tevens den stier sparen wanneer veel dienstnbsp;geëischt wordt?

Positief niet.

Wellicht niet éen enkelezi.

Verder is het te vreezen dat de voorgestelde maatregel al

-ocr page 99-

87

zeer impopulair zal worden, wanneer de kleine veehouder dekgeld moet betalen.

Dit, evenals elke andere belemmering en de kans van beboeting zal zonder eenigeii twijfel aanleiding zijn voor zeernbsp;vele Inlanders om er geen vee op na te houden.

Even als de Inlander niet spaart omdat hem zijn bezit niet door goede politie wordt gewaarborgd, eveneens zal hij wanneer hem allerlei onaangenaams boven het hoofd hangt tengevolge van het bezit van vee, geen vee houden.

Men neme den Inlander toch zooals hij is, en niet zooals men hem theoretisch zou wenschen.

Stel de waarde van een matig gegroeid, redelijk beest van 3 jaar op f 30 (Gemiddeld is dat te hoog).

Is het dan mogelijk dat een veebezitter zich ook maar de allergeringste uitgaaf getroost aan voeding, vooral aan krachtnbsp;voer?

En toch is op Java even als overal elders op aarde de te maken winst de basis waarop ook het veebedrijf rust.

Door kunstmiddelen is voor een zeer kort oogenblik mogelijk iets anders te bereiken, maar het niveau wordt voor en na alles toch hersteld.

Groote veehouders zullen alleen kunnen bestaan daar waar veel mooie woeste gronden zijn en daardoor veel weiland;nbsp;daarbij moet tevens een zekere hoeveelheid frisch water gevonden worden.

De geringe waarde van het vee is een absoluut bezwaar tegen het aanhouden van weiland op sawahgrond of in dichtnbsp;bevolkte streken.

Een zeer groot struikelblok voor liet houden van vee op belangrijke schaal is nog het gemis aan kennis bij den Inlander van verloskunde en geneeskunde van vee. Er sterft eennbsp;zeer groot percentage tengevolge van die onkunde.

Zeer veel ziektegevalen zijn gemakkelijk te genezen, doch de man weel niet hoe en kan niet doen, wat daartoe noodignbsp;'s- Ik durf beweren dat geen enkele dessaman zijn beest

-ocr page 100-

88

wanneer het ziek is, behouden heeft door hulp van de veeartsen.

Ik beweer hiermede geen blaam of verwijt aan het adres der veeartsen, maar hun werkkring is zoo ontzettend grootnbsp;en uitgebreid dat hun ten eenenmale de tijd ontbreekt om hulpnbsp;te verkenen en de dessaman zou vreemd opkijken wanneernbsp;men hem vroeg waarom hij niet den veearts raadpleegde.nbsp;Vermoedelijk zou hij den vrager voor gek aanzien.

Mr. P. B. haalt de statistiek aan geleverd door de Welvaart-commissie.

Het is wel eigenaardig dat met den geconstateerden achteruitgang van den veestapel gepaard gaat een verhoogde belangstelling van de regeering in den veeartsenijkundigen dienst.

Juist de afname van het aantal paarden en rundvee gaat gepaard met de uitbreiding van den dienst.

Niet dat ik daarin verband zoek maar toch behoorde juist het omgekeerde te hebben plaats gehad.

Van regeeringswege zijn in den aanvang van dit jaar (meen ik) enkele zeer mooie Australische dekstieren naar Ambarawa (?)nbsp;gezonden.

Wat is het lot van deze beesten en hoe zien zij er thans uit; hoeveel koeien zijn bezet door die stieren? Profiteert denbsp;kleine man er van en geschiedt dit zonder dwang en vannbsp;harte?

Zeer belangrijk zou de beantwoording dezer vragen zijn.

Ik doe deze vraag omdat ik verre van bemoedigende ondervinding in deze heb opgedaan. Uit liefhebberij fok ik zelf sedert jaren vee; gratis stel ik de beste dekstieren ternbsp;beschikking van de bevolking, doch het aantal koeien waarvoor van deze gelegenheid gebruik wordt gemaakt beperktnbsp;zich tot enkele exemplaren jaar. Toch bezit de bevolkingnbsp;temidden waarvan ik woon honderde vrouwelijke beesten ennbsp;telkens wordt haar gezegd dat zij van de dekstieren gebruiknbsp;mag maken.

Nog een enkel woord over den voorgenomen maatregel van den Directeur v. h. Landbouwdepartement om alle heng-

-ocr page 101-

89

sten te castreeren, uitgenomen enkele geprivilegeerden op poene van f 25 per paard!1

Ik geloof niet dat er een middel te vinden is om sneller het paardenras uit te roeien, dan dit. Men kan er op aannbsp;dat over 5 jaren het aantal tot beneden de helft van hetnbsp;tegenwoordige zal gedaald zijn.

Rijtuig- en rijpaarden van Europeanen en Chineezen, hengsten, doen nagenoeg nimmer dienst als dekhengst.

Of deze dus gecastreerd zijn of niet, zal voor het paardenras nagenoeg van geen belang zijn. Geeft het wèl eenig verschil,nbsp;dan zou het slechts het ras ten goede komen, omdat de waardenbsp;dier paarden gewoonlijk boven het gemiddelde van die dernbsp;Inlandsche paarden is.

De hengsten van wagen-, dos-a dos verhuurders en derge-lijken moeten zóóveel dienst doen, dat ze mede niet denken aan het ,,croissez et multipliez,” evenmin als trekstieren waarvan veel dienst gevorderd wordt.

Voor die allen zal dus de castratie slechts een nuttelooze kwelling zijn, zonder dat in liet algemeen belang iets goedsnbsp;verkregen wordt.

De eenige paardenhouders op vrij groote schaal zijn de transportmenschen met picolpaarden. Deze houden er merries en hengsten op na, en doordat deze beesten in vrijheidnbsp;met elkaar omgaan, raken de merries in vrije liefde bezet,nbsp;maar nooit mengt de houder dier beesten zich in die amourettes.

Worden nu die hengsten ontmand, dan zou de houder wil hij van zijne merries veulens trekken, ze ter bekwamer tijdnbsp;bij

een overblijvenden hengst moeten brengen, wat hem tijd cn geld kost, terwijl dit bovendien belemmerend kan werkennbsp;op zijne kostwinning, welke hem telkens her en der doet trekken Het is dus te voorzien dat die merries geen veulensnbsp;oïeer zullen vóórtbrengen.

Bestaat er eene zuivere statistiek van alle op Java aanwezige paarden dan zullen de rubrieken rijtuigpaarden, rijpaarden on pikolpaarden wel ongeveer het totaal vormen; de paarden.

-ocr page 102-

90

zooals in de Preanger uitsluitend voor voortteling dienende, een zeer klein percentage.

Zeker overheerschend zal het aantal picolpaarden zijn en wanneer die, om boven genoemde reden, nu niet meer veulenennbsp;zal bij gewone sterfte onder de ouderen, een kolossale vermindering niet uitblijven.

Mijns inziens is het Landbouwdepartement en de veeartsenij-kundige dienst door te veel vast te houden aan de theorie op een verkeerden weg.

De noodige verbeteringen zijn:

Belemmer zoo min mogelijk de bevolking.

Stel vooral geen boeten op elke overtreding van bepalingen die de dessaman niet kent.

Doe vooral de Inlandsche hoofden geen nieuw middel aan de hand om het volk nog meer te drukken.

Verspeld, althans eenige kennis, onder het volk omtrent verlos- en geneeskunde.

Tracht het volk te geven voorlichters ook op het gebied van fokkerij.

Eisch geen rationeele behandeling daar waar omstandigheden dit niet toelaten.

Fok paarden en hoornvee slechts daar waar voldoende weiland en water is, en stel daar goede hengsten en stieren disponibel.

Laat voorloopig de streken met rust waar elke vierkante meter bouwland is.

Tracht zooveel mogelijk de fokkers aan betere prijzen te helpen voor hun paarden en vee;

en ten slotte nogmaals:

Belemmer zoo min mogelijk de bevolking!

Oudgast.

Het feit dat het als hoofdartikel in de Locoihotief voorkomt, en dus door velen gelezen zal zijn, doet mij besluiten ’t geschrevene aan eene nadere beschouwing te onderwerpen ennbsp;vind ik daarvoor het orgaan van de Vereeniging tot bevordering

-ocr page 103-

91

van Veeteelt in Nederlaudsch-Indië wel de geschikte plaats.

Ik weet niet wie de „Oudgast” is, die zooveel belang stelt in ’t wel en wee van Java ’s veestapel, wel echter weet ik, datnbsp;hij de zaken niet altijd juist inziet en voorstelt zooals ze zijn.

In de eerste plaats begint hij te velde te trekken tegen de castratie. Het voorstel, oni een hengsten-belastiiig in te voerennbsp;is bij hem al in zeer slechte aarde gevallen, en verwacht hijnbsp;van deze maatregel, zoo ze doorgevoerd wordt, weinig goeds,nbsp;daarentegen veel kwaads.

Hierbij wordt aangehaald het verbod om vrouwelijk vee, voor de voortteeling geschikt, te slachten. Dit verbod is uitgevaardigd, om het vele slachten van vrouwelijk vee eenigszinsnbsp;tegen te gaan.

Het meerendeel van de dieren wordt op de hoofdplaatsen geslacht, alwaar ze aan de keuring door een Gouvernementsnbsp;veearts zijn onderworpen. Oude vrouwelijke dieren die voor denbsp;fokkerij geen waarde meer hebben en dieren die niet of weinignbsp;vruchtbaar zijn, mogen worden geslacht. De mindere vruchtbaarheid wordt niet beoordeeld naar een certificaat van denbsp;eerste de beste loerah. Wanneer een dier van 5 of 6 jaarnbsp;nog geen kalf gehad heeft en dat is te zien, verklaar ik zoo’nnbsp;dier weinig vruchtbaar en meer geschikt voor slacht- dan voornbsp;fokdier. In alle andere gevallen keur ik een vrouwelijk diernbsp;voor de slachtbank af. Dat in de desa, waar echter maarnbsp;een klein procent van 't geheel geslacht wordt, wel eens denbsp;hand met deze bepaling wordt gelicht, ja, helaas 1 Wanneernbsp;zal de tijd komen dat er politie is, die zorgt dat goedenbsp;maatregelen behoorlijk worden nageleefd?

De statistiek, die echter opgemaakt zal worden een jaar na de invoering van deze maatregel, kan verrassend blijde resultaten geven. Het aantal vrouwelijke fokdieren dat ondernbsp;t slachtersmes valt, is gelukkig aanmerkelijk verminderd.

Ew nu de castratie. Ik schaam me bijna in ’t publiek de castratie nog te moeten verdedigen. Kunt U mij een landnbsp;aanwijzen, waar aan veeteelt wordt gedaan, en waar niet al-

-ocr page 104-

92

gemeen castratie wordt toegepast? Niet alleen in de beschaafde landen wordt het gedaan, ook de Baliërs, Bengaleezen, Klin-galeezen en meerdere minder beschaafde volken hebben reedsnbsp;lang het voordeel er van ingezien. Immers de eerste wet in denbsp;leer van veeteelt is, keuze van fokdieren, en castratie van hetnbsp;minderwaardige. Zou dat nu overal elders wel, en hier opnbsp;Java niet gaan? Dat is toch te dwaas. Trouwens, als Oiid-gast zich wat beter op de hoogte stelde van ’t geen de laatstenbsp;jaren is verricht, zou hij zijne beweringen moeilijk kunnennbsp;volhouden. Wie een kijkje heeft genomen op de laatstenbsp;veetentoonstellingen te Keboemen had zich kunnen overtuigen van het groote aantal castraten, van het bijzondernbsp;goed onderhoud en den uitstekenden voedingstoestandnbsp;van de dieren in ’t algemeen, maar in 't bijzonder van denbsp;dekstieren. Iets wat oudgast onmogelijk vindt. Komt Unbsp;eens in de afdeeling Soemedang, waar sedert een paar jaarnbsp;met runderteelt is begonnen. Voor elke desa is een dekstier aangewezen. De dieren zien er uit om te stelen, ennbsp;uit de 229 in 1905 geïmporteerde koeien werden in 1906nbsp;niet minder dan 167 kalveren geboren. Wilt U nog meernbsp;hooien? Alle jonge stieren worden gecastreerd, ook zonder denbsp;minste tegenkanting van de bevolking.

U spreekt over de Australische dekstieren in het Sema-rangsche, en „vermoedtquot; dat daarvan wel niets terecht zal komen. Ik kan u de verzekering geven, dat de dieren hetnbsp;uitstekend maken en prachtig hun werk doen. Uwe ondervinding ten spijt.

Dan zegt Oudgast, ,,men neme den Inlander toch zooals hij is en niet zooals men hem theoretisch zou wenschen”.nbsp;Zeker, het alles doodende „laat maarquot; systeem.

Het pluimpje aan ’t adres van den veeartsenijkundigen dienst zal ik maar onbesproken laten; vele honden is der hazennbsp;dood.

U.\

o

Ten slotte komt dan de voorgestelde hengstenbelasting. Zooals „Oudgast” zegt: alle hengsten castreeren uitgenomen

-ocr page 105-

93

enkele geprivilegeerden, op poene van ƒ 25— per paard ik geloof niet, dat er een middel te vinden is om snellernbsp;het paardenras uit te roeien dan dit. En zoo meer.

Ik sprak laatst een Assistent-Resident over deze aangelegenheid en ZEd. zei ook, net als Oudgast, dit is de manier, om het ras te doen uitsterven, want als alles gecastreerdnbsp;wordt, raakt het op zijn eind. Volkomen juist, alleen metnbsp;dit verschil dat de ambtenaren die deze maatregel moetennbsp;toepassen geen idioten zijn.

De bepaling werd voorgesteld als volgt: paarden hovende 4 jaar vallen er buiten, doch de jongere paarden moeten aannbsp;keuring worden onderworpen. Die, welke voor dekhengstnbsp;worden aangehouden, vallen buiten de belasting, de anderennbsp;moeten worden gecastreerd of vallen in de belasting. Denbsp;eerste bepaling is gemaakt, om het de menschen, en vooralnbsp;die, wier bestaan in paarden zit, het met de castratie nietnbsp;lastig te maken en ze, door de paarden eenigen tijd buitennbsp;gebruik te stellen, niet tijdelijk hun broodwinning te ontnemen. Schaft men zich echter een jong paard aan, dan weetnbsp;men, dat men geen hengst moet nemen, of deze direkt moet latennbsp;castreeren, daar anders de belastinggaarder er zich meegaatnbsp;bemoeien. De fokkers zullen dus hunne jonge paarden latennbsp;castreeren, daar ze als hengst minder lakoe zijn. De besturendenbsp;ambtenaren, bijgestaan door de veeartsen, dragen zorg, datnbsp;voor de instandhouding van ’t ras overal voldoende hengstennbsp;blijven. Er is immers niets tegen, om bij een kudde pikoel-paarden de beste hengst aan te houden en de rest te ontmannen. Ik verklaar niet te begrijpen dat er iets in dezenbsp;maatregel is, wat de paardenstapel bedreigt, wat mindernbsp;praktisch of onbillijk is. Alleen is ’t jammer dat het nietnbsp;reeds minstens 25 jaar bestaat.

De aan het slot van ’t artikel neergeschreven stellingen zullen na de toelichting hierboven gegeven wel geen verderenbsp;bespreking noodig hebben. We willen hiermee dus maarnbsp;afscheid nemen van Oudgast, in de hoop dat, wanneer hij.


-ocr page 106- -ocr page 107-

Uit Hollandsche Bladen.

De Volksstem bevat een jammerklacht over de bittere armoede onder een deel der plattelands-Boerenbevolking in Transvaal, bizonderlijk in de westelijke districten, In hetnbsp;oosten schijnen de meuschen het beter te hebben. Tenminste na de volgende historisch-sarcastische opmerking te hebbennbsp;gemaakt;

„Het is heden net 6 jaar geleden dat genl. Buller’s macht Ermelo bereikte, en Ermelo-ers zullen zich herinneren, hoenbsp;het verdriet om ons dorp voor de khaki’s te ruimen nog werdnbsp;verzwaard door den geweldigen wind, die er toen woei. Denbsp;natuur schijnt den dag te willen herdenken, want het waaitnbsp;vandaag weer klippen en baksteenen. Het is te hopen, datnbsp;deze wind ons wat beters dan khaki’s zal aanwaaien — regennbsp;bij voorbeeld,” doet de Ermeloosche correspondent van genoemd blad deze mededeeling omtrent den vooruitgang, waarinnbsp;de veeteelt zich in zijn district verheugt:

Volgens opgave van den districts-commandant der Z. A. C. bezit het district Ermelo (niet iusluitende het sub-distr.nbsp;Carolina) thans de volgende getallen veedieren:

195 hengten, 2194 merries, 1572 rijpaarden, 1068 veulens, *580 muilen, 127 ezels, 655 bullen, 9551 koeien, 7406 ossen,nbsp;5869 kalveren.

Voorts: 171,023 wolschapen, 23,316 andere schapen, 1895 angora bokken, 8,199 doormekaar bokken, 87027 varkens, 22nbsp;stuisvogels, terwijl de mielie-oogst voor dit jaar ruim 61,000nbsp;zakken bedroeg.

¦^Is men bedenkt, dat er 4 jaar geleden uiterst 2000 schapen bijna geen beesten of paarden in het district waren, dan

-ocr page 108-

96

spreken deze opgaven boekdeelen voor de energie van onze meuschen.

Het is wel waar, dat een aanzienlijk gedeelte van het vee op schuld werd gekocht, doch de aan den dag gelegde ondernemingsgeest en het vertrouwen op een zegenende Voorzienigheid doet hopen dat dit ,.alles zal recht komen”. Innbsp;ieder geval is men blijkbaar van plan „alles recht te maken”.

Dat de zin voor coöperatie bij de Boeren in dit deel des lands is ontwaakt, toont een daaropvolgende mededeeling van den-zelfden berichtgever;

Het schijnt nu, of het niet meer noodig zal zijn om onze meuschen 't nut van coöperatie op ’t hart te drukken; denbsp;geest van coöperatie schijnt vaardig te worden en mennbsp;hoort nu van allerlei soorten van coöperatie. Graanbouw-coöperaties, molen coöperaties enz., wat alles zeer te prijzen is;nbsp;het jongste plan is een melk-boerderij of zuivel-coöperatienbsp;in de nabijheid van Chrissies-meer, wat ik ten zeerste kannbsp;aanbevelen.

Men zij slechts nuchter en wake, dat handige personen zich dien geest niet dienstbaar maken om hun zakken te vullen 1

Onder voorzitterschap van dr. E. B. Kielstra (bij verhindering van mr. N. G. Pierson) hield het Indisch Genootschapnbsp;in het gebouw van Galenstraat 14 eene algemeene vergadering,nbsp;waarin de heer R. A. van Sandick eene voordracht hieldnbsp;over de Indische Begrooting van 1907, (o. m. werd hetnbsp;volgende opgemerkt).

De heer Van Santen was het volkomen met den inleider eens, dat irrigatie moet vergezeld gaan van meer landbouwkundige hulp, doch achtte vergelijkende landbouwproeven,nbsp;gelijk de inl. wenschte, moeilijk te geven. De grootste redennbsp;dat de irrigatiewerkeii op Java weinig opleveren lag z i.nbsp;in het gebrek aan ploegdieren, behalve in O. Java en Madoeranbsp;waar meer veevoeder is.

-ocr page 109-

97

Het gebrek aan ploegdieren wil de regeering wegnemen door den hondschen maatregel, dien zij op die dieren thansnbsp;toepast — om het ras te veredelen 1

Beter ware z. i. de grond te ontginnen in heerendienst om er veevoeder op te kweeken.

(Wie het denkt te zoeten moet het maar zeggen V.)

Een der laatste sprekers, de heer Pijnacker Hordijk, sprak een kort woord van protest uit tegen de qualificatienbsp;door den heer van Santen, van de maatregelen der regeeringnbsp;tot verbetering van den veestapel als „hondsch”.

De Nationalliberale Korrespondenz schrijft over de duurte van het vleesch in Duitschland: De voortdurende stijgingnbsp;van de vleeschprijzen drukt op alle standen zeer zwaar. Eennbsp;einde van dezen rampzaligen toestand is vooreerst, helaasnbsp;niet te voorzien. De redenen die tot de drukkende duurtenbsp;van het vleesch hebben geleid, liggen op verschillend gebied.nbsp;Een van deze oorzaken kan men misschien in de eenvoudigenbsp;formule samenvatten: de bevolking is toegenomen, de veeteeltnbsp;houdt met deze verhooging van het bevolkingscijfer geennbsp;gelijken tred. Bovendien is tengevolge van den hoogerennbsp;levensstandaard van de laagste standen ook het vleeschver-bruik grooter geworden. Wegens de gestadig stijgende vleeschprijzen en de onmogelijkheid voor de Duitsche veeteelt omnbsp;in de behoefte aan vleesch te voorzien, moet echter altijdnbsp;opnieuw de vraag naar invoer van vee aan de orde gesteldnbsp;worden. Daartegen verheffen zich de stemmen van hen dienbsp;van een onbeperkten invoer van vee de binuendringing vannbsp;veeziekten vreezeu. Men moet het minister Podbielski alsnbsp;een verdienste aanrekenen dat zijne krachtdadige maatregelennbsp;Huitschland nu zoo goed als vrij van veeziekten hebben gemaakt. Intusschen eischt de dringende vleeschschaarschtenbsp;toch onverwijlde maatregelen, die ernstig en met allen nadruknbsp;doorgezet moeten worden. Een voorzichtige opening van de

7

-ocr page 110-

98

grenzen voor den inveor van vee lijkt noodzakelijk. Om de binnendringing van ziekten te verhinderen, zou men misschiennbsp;de proef kunnen nemen met de oprichting van slachthuizennbsp;aan de grenzen.

De drie wedstrijden, die hedenmorgen en-middag te Tilburg werden gehouden, trokken veel menschen. Hoewel iedereennbsp;wel eens een paard heeft zien beslaan, een koe zien melken,nbsp;een hond zien trekken, heeft een concours toch altijd iets aantrekkelijks.

Bij zoo’n concours gaat men niet over een nacht ijs. Bij den melkwed.strijd b. v. werd gelet op de volgende punten:nbsp;zindelijkheid van handen, kleeding en gereedschap; .stand vannbsp;de koe, het plaatsnemen van den melker; behandeling vannbsp;uier en spenen; buiten den emmer melken van de eerstenbsp;stralen; wijze van zitten, houden van den emmer; manier vannbsp;melken, vingerstanden; regelmatig, krachtig melken, hoedanigheid der stralen; goed uitmelken of namelken; tijd voor hetnbsp;melken gebruikt en ten slotte het verlaten der koe.

Nu weegt niet alles even zwaar. De manier van melken, de vingerstanden, en het regelmatig, krachtig melken .staannbsp;bovenaan.

Uit de Jongste Consulaire verslagen:

Rapport van onzen consul generaal te Melbourne.

In een ander gedeelte van zijn verslag wijdt de heer Bosschart eenige beschouwingen aan de zuivelproductienbsp;van N i e u w-Z e e 1 a n d. Het succes, dat dit land op hetnbsp;gebied van zuivelproductie lieeft, schrijft hij toe aan denbsp;verplichte classificatie en aan de coöperatie der zuivelboereu,nbsp;waardoor zij hun eigen belang behartigen en hun eigen zakennbsp;drijven in plaats van die aan agenten toe te vertrouwen.

De verplichte-classificatie-wet (Compulsory-Grading Act) da-

-ocr page 111-

99

leert vjjii 1896 eii werd in liet begin bestreden door partijen, die vóórzagen dat hare belangen zouden worden aangetast.

Hedoelde tegenstanders hebben echter geen gelegenheid gekregen oni machtig te worden door onrechtmatige voordeelennbsp;van de producenten. De verplichte classificatie wordt erkendnbsp;als de oorzaak te zijn van het vertrouwen der koopers ennbsp;verder een krachtige factor te wezen voor het verhoogen vannbsp;de standaard-kwaliteit aan de fabrieken.

De voornaamste Britsche zuivel firma’s zouden aan de Nieuw-Zeelandsche autoriteiten eenparig hebben verklaard, dat in den verkoop het groole voordeel blijkt van de verplichtenbsp;classificatie. Onaangenaamheden worden voorkomen, en er isnbsp;nooit eenige kwestie over kwaliteit en standaard. Het Gou-vernements „Graders” certificaat is beslissend.

De classificatie (grading) van boter en kaas wordt gedaan met behulp van punten, waarvan; 88 tot loo voor eerste klasnbsp;zijn, 80 tot 87 voor tweede klas, en onder 80 voor derde klas.

De bijzonderheden van elke classificatie blijken uit een certificaat tot richtsnoer van fabrieksdirecteur en kooper. Opnbsp;elke kist wordt het regeerings-classificatiemerk ingebrand, datnbsp;de klas aangeeft.

Door bedoelde certificaten worden koopers en fabrieksdi-fecteuren gelijkelijk ingelicht niet alleen omtrent de redenen, die voor de classificatie bestaan, maar ook nopens de vraag,nbsp;hoe nabij of hoever hunne zendingen er van zijn om dennbsp;eersten „grade” te bereiken.

Andere soortgelijke certificaten, worden gebruikt bij het classificeeren van ,,Dairy butter”, ,,Milled butter” en kaas,nbsp;^^'ct slechts een verschil in de puntenschaal.

Wat kaas betreft, is de classificatie schijnbaar zeer eenvoudig. Zij vindt namelijk plaats in de spoorwagens op het ^Ogenblijk van verscheping. De „grader” gaat van wagennbsp;fot wagen rond en neemt hier en daar een kaas uit de zendingnbsp;van elke fabriek, keurt die, en noteert de bijzonderheden innbsp;2'j'i notitieboek.

-ocr page 112-

100

De „grader” wordt vergezeld van een groep fabrieksdirecteuren, die dikwijls reeds om twee uur ’s nachts te paard gaan of met den trein komen om maar tegenwoordig te zijn, tennbsp;einde door vergelijking en onderricht van den ,,grader” de redenen te leeren kennen, ingeval hunne kaas den eerste stand-aard niet heeft bereikt.

In verband met het classificatie-stelsel wordt nu algemeen aangenomen, dat de classificatie elke praktijk voorkomt, dienbsp;zou kunnen leiden tot kwaliteit-verlaging hetzij aan de fabrieknbsp;of aan de boerderij.

Wanneer een ongunstig rapport wordt ontvangen van den ,,Grader” wordt daaraan rechtstreeks gewicht gehecht door dennbsp;fabrikant. Het bekonien van een tweede-klasstempel op eennbsp;zending beteekent, dat de beheerder der fabriek onmiddelijknbsp;ter verantwoording wordt geroepen door de commissarissen,nbsp;en dat de „Grader”, die in sommige gevallen ook instructeurnbsp;is, of in andere gevallen een instructeur, die niisschen geennbsp;,,Grader” is, dadelijk wordt uitgezonden om een onderzoek innbsp;te stellen en hulp te verleenen om de zaak in orde te krijgen.

Er zijn in Nieuw.Zeeland 205 boterfabrieken, 67 kaasfa-brieken, 12 fabrieken waar en kaas en boter wordt gemaakt en 444 ontroomingsstations. Alles wat die opleveren passeertnbsp;bij uitvoer de een of andere haven, waar het uitgevoerdenbsp;geclassificeerd wordt. Hiervoor zijn zeven havens aangewezen,nbsp;nl.: Auckland, New Plymouth, Wellington, Lyttelton, Portnbsp;Chalmers, Dunedin, en Blufif. De wet bepaalt dat een iegelijknbsp;met een boete van £ 50 worden bestraft, die direct ofnbsp;indirect uitvoert met overtreding van de wettelijke bepalingennbsp;op het stuk van inspectie, classificatie, verpakking, merking,nbsp;stempeling, branding of etiketteering.

In minder dan een dag is het geheele werk afgeloopen, met inbegrip van het nemen van een kist kaas uit elke fabrieks-zending, voor mededinging op de volgende winter-kaas- ennbsp;boter-tentoonstelling van Southland Association te Dunedin.

Bedoelde tentoonstellingskaas wordt gedurende twee maan-



-ocr page 113-

101

den voor de tentoonstelling bewaard, ten einde te kunnen zien welken invloed de duur van de reis op de kwaliteit ennbsp;duurzaamheid zou uitoefenen.

Al het vleesch, dat wordt geëxporteerd, wordt vooraf door een rijksveearts onderzocht of het volkomen gezond is.—nbsp;Bedoelde ambtenaar met assistent is gestationneerd op elkenbsp;exportslachterij.— Het vleesch, dat zijne goedkeuring verwerft,nbsp;wordt overeenkomstig de voorschriften geëtiketteerd.

Het etiket bevat de mededeeling, dat het betrokken vleesch van Nieuw-Zeelaiid afkomstig is, en dat het geslacht ennbsp;verder behandeld is onder toezicht van den inspecteurnbsp;aan de daarin genoemde export-slachterij, alsmede dat hetnbsp;vleesch vrij van ziekte is bevonden.— Bovendien houdt hetnbsp;etiket nog de mededeeling in, dat het niet geldig is, zondernbsp;de onderteekening van den insjiecteur van het Departementnbsp;van Landbouw.

Het verslag bevat verder o. a. nog een lijst van adressen van exporteurs van Nieuw-Zeelandsche producten.

' -'j

-ocr page 114-

/!

a

I

-ocr page 115-

BERICHT.

Beleefd wordt liierl)!] kennis geg-even, dnt in de op 2 December 1906 te Buitenzorg gehouden Bestuursvergadering is besloten het voorstel van het Bestuur der Vereeniging totnbsp;Bevordering van Veeteelt in Nederlandsch-Indië te Bandoeng,nbsp;om de Veeartsenifkundige Bladen voor Nederlandsch-Indië,nbsp;ook te benutten als orgaan voor genoemde vereeniging, aannbsp;te nemen.

Door deze fusie zal ons tijdschrift voortaan, dus aanvangende met het negentiende deel, den naam dragen: „ Veeartsenijkundigenbsp;Bladen voor Nederlandsch-Indië, tevens orgaan voor de Vereeniging tot Bevordering van Veeteelt in Nederlandsch-Indië.”

Alle Europeesche leden. Regenten en vreemde Oosterlingen, leden van genoemde Vereeniging krijgen franco ons tijdschriftnbsp;toegezonden, waarvoor ons ƒ 6.— (zes gulden) per deel uitgekeerd wordt.

De andere Inlandsche leden dier Vereeniging, die daartoe hun verlangen kenbaar maken, krijgen mede ons tijdschriftnbsp;franco toegezonden, waarvoor ons slechts f 3.— (drie gulden)nbsp;per deel vergoed worlt;lt.

Het tijdschrift zal voortaan zooveel mogelijk twee-maandelijks Verschijnen.

Deze overeenkomst met de Vereeniging tot Bevordering van ^^eeteelt in Nederlandsch-Indië gaat in met, en voorloopignbsp;slechts voor het negentiende deel van het tijdschrift, metnbsp;stilzwijgende verlenging voor het volgende deel, bijaldiennbsp;vóör het verschijnen der laatste aflevering van het loopendenbsp;deel, geen opzegging of wijziging plaats heeft gehad.

Het Bestuur der Vereeniging tot Bevordering van Veeartsenglmnde in Ned. Indié.

f^üiïExzoKG, December 1906.

-ocr page 116- -ocr page 117-

Bespreking van eenige hoefgebreken, wenken over het beslag en enkele* opmerkingen,

Sedert den geregelden invoer van Australische ponies is bij het Indisch publiek, en uiteraard bij de bereden officierennbsp;het meest, belangstelling ontstaan voor het hoefbeslag.

Vereischte het beslag der Sandelhoutpaarden weinig zorg, met de jonge Australiërs was dat anders en weldra bleeknbsp;dan ook in het Leger menig hoefsmid niet meer voor zijnenbsp;taak berekend, zoodat vanzelf de bereden officieren en vooral de paardenartsen daaraan meer zorg moesten besteden,nbsp;teneinde vlugge verbetering te verkrijgen.

Ook thans nog, nadat ruim 4 jaren ponies bij het leger zijn ingevoerd, bestaan er bij bereden officieren nog meeniugs-verschillen over de hoeven en het juiste beslag van die paarden, te lezen o. a. in de artikels van de ritmeesters Danielsnbsp;cn Herfkens en van den luitenant der Artillerie v.d. Poll innbsp;bet 1. M. T.

Die artikels een voor een te ontleden, zou te ver voeren; door bespreking van enkele hoefgebreken zullen schrijvers ennbsp;belangstellenden vanzelf de tekortkomingen daarin opmerken.

Daar ik de laatste 4 jaren bijna uitsluitend te Salatiga en Hanjoe-Biroe heb doorgebracht, meen ik wel gerechtigd tenbsp;de hoeven der ponies te beoordeelen en wees de praktijknbsp;Voldoende uit, dat het beslag gedurende mijn verblijf in bei-- de paardenrijke garnizoenen zeer goed voldeed.

Toch werd geen handbreed afgeweken van de in het leger bestaande voorschriften en deze zelfs streng opgevolgd, waar-dus niet alleen blijkt, dat deze goed zijn, doch ook dat denbsp;boeven der ponies zich daartoe volkomen leenen, dus normaalnbsp;§ebouwd zijn.

-ocr page 118-

106

Helaas wordt maar al te vaak, soms op hooger bevel, door de smeden algewekeu van die voorschriften, en dan ontstaannbsp;langzamerhand hoefgebreken.

Achtereenvolgens zal ik de oorzaken van eenige bekende gebreken van den hoef, voor zoover ik ze voor mijn doelnbsp;nuttig acht, zoo duidelijk mogelijk bespreken. Een weinignbsp;kennis van den hoef en het hoefbeslag meen ik bij lezers bekend te mogen veronderstellen.

Brokkelhoeven ontstaan:

le. Doordat het hoorn(stof) van den hoornwand, dat van nature elastisch is, tengevolge van een of andere oorzaak zijne lenigheid verliest en broos wordt.

Oorzaken daarvan zijn:

a. nbsp;nbsp;nbsp;Inwerken van scherpe stoffen, o.a. urine.

b. nbsp;nbsp;nbsp;Veel afwisselend vochtig en droog worden der hoeven.

c. nbsp;nbsp;nbsp;Te veel besmeren met vaseline en vet, daar het laatstenbsp;verzuurt en onder de dikke vaselinelaag de niet volkomennbsp;gereinigde oppervlakkige hoornlaag gaat ontbinden.

d. nbsp;nbsp;nbsp;Vuile hoeven, niet gereinigd na gebruik.

e. nbsp;nbsp;nbsp;Te sterk uitdrogen der hoeven bij weinig gebruik;nbsp;vooral wanneer de dieren dan langer als 6 weken op hetzelfde beslag blijven staan.

Voorkomen kan men de brokkelhoeven dus door:

a. nbsp;nbsp;nbsp;De dieren geregeld te laten beslaan door een bekwamen hoefsmid, hetgeen uit de nog volgende regels duidelijkernbsp;zal blijken.

b. nbsp;nbsp;nbsp;Het te sterk uitdrogen der hoeven tegen te gaan doornbsp;ze nu en dan te wasscheu ot zoo noodig te weeken op natnbsp;zand, in eene natte weide etc. en ze na reinigen te behandelen als leerwerk, d. w. z. goed inwrijven met een weinig zuiverenbsp;vaseline.

c. nbsp;nbsp;nbsp;Steeds na gebruik der paarden de hoeven te reinigen.nbsp;Dat reinigen moet liefst geschieden zonder veel wasschen,nbsp;daar het glazuurlaagje dan te vlug verloren gaat. Alleen alsnbsp;de hoeven erg droog zijn, vooral tegen het einde van den

-ocr page 119-

107

oostmoesson, is afwasscheii gewenscht, daarna echter afdrogen en behandelen met vaseline.

d. De dieren steeds in een zindelijken stal te plaatsen.

2e. Door fouten van het beslag, zooals:

a. nbsp;nbsp;nbsp;Te nauwe ijzers — Hierbij zal de hoornwand over hetnbsp;ijzer heengroeien. (verkeerde uitdrukking daar de hoornwandnbsp;boven van den kroon afgroeit. De hoef zet echter van onderen uit, waardoor het ijzer te nauw wordt). In het terreinnbsp;scheurt de overstekende hoorn gemakkelijk af, hetgeen te meernbsp;het geval zal zijn als de hoefrand onvoldoende is afgerond.nbsp;Het is vooral zaak de hoefranden van jonge ponies flink afnbsp;te ronden, daar die scherpe rand toch geen draagvermogennbsp;heeft en onnoodig den hoef, dus ook het ijzer, vergroot. Bijnbsp;een pas beslagen paard moet men, van boven op den hoefnbsp;kijkend, het ijzer overal duidelijk zien.

b. nbsp;nbsp;nbsp;Te schraal nagelen. Hierbij komt de nagel niet in denbsp;witte lijn doch direkt in den hoornwand, zoodat de weekerenbsp;binnenste laag van den hoornwand niet wordt doorboord.nbsp;De buitenste hardere hoornlaag splijt gemakkelijk en bij hetnbsp;Volgend beslag brokkelt daar een stukje hoorn af. Doordatnbsp;de nagel niet den geheelen hoornwand doorboort, heeft hijnbsp;niinder steun en kan een aldus bevestigd ijzer gemakkelijknbsp;Verloren raken.

Een mooi voorbeeld van dit te schraal nagelen deed zich eenige jaren geleden bij het le eskadron te Salatiga voor.nbsp;Daarbij werd een smid geplaatst, die te voren alleen Saiidel-houts besloeg. Hij hield geen rekening met den dikkerennbsp;hoornwand der poniehoeven, sloeg zijn rits en .dus ook denbsp;Uagelgaten te veel buitenwaarts en na 2 beslagperiodes warennbsp;vele paarden met brokkelhoeven. Na opheffen der oorzaaknbsp;'Varen deze spoedig weder hersteld.

Het niet dragen van het ijzer.

Hierbij komt een deel van den draagrand van den hoef quot;'et op de draagvlakte van het ijzer te rusten. De oorzaaknbsp;hiervan is gelegen in een slecht afgewerkt ijzer of in den

-ocr page 120-

108

ongelijk besneden hoef. Bij belasten van den hoef zal dat niet dragend gedeelte van den hoef geen steun vinden ennbsp;doorzakken, waardoor de hoornwand scheurt en later nanbsp;inwerken van vuil afbrokkelt.

Een fout, door vele smeden gemaakt is, dat ze alleen de buitenrand van den hoef laten dragen en niet de geheelenbsp;draagrand plus een millimeter van den zool. (Onder dennbsp;draagrand verstaan wij den afgegroeiden hoornwand; de naamnbsp;rand is dus verkeerd, daar de doorsnede van dien vrij dikkennbsp;wand eene vlakte is).

Die buitenrand heeft weinig of geen draagvermogen en zal dus spoedig uitwijken en af-'1 breken. De draagrand van den hoef kan hol bekapt zijn (fig. a.) of het ijzer gesmeed metnbsp;een z.g.n. Duitschen draagrand. De draag-vlakte van het ijzer helt dan naar binnen (fig. ó).

yzer

De uitwerking is bij beide dezelfde. Veel wordt deze fout begaan, daar het ijzer daarbijnbsp;voor den schijn gemakkelijk geheel dragendnbsp;kan worden gemaakt.

d. Verder ontstaan brokkelhoeven door de paarden binnen den tijd (6 weken) te latennbsp;beslaan, door gebruik van te grove nagels,nbsp;te dicht bij elkaar geplaatste en te laag uitkomende nagels, door veel verkeerd inslaannbsp;en weder uittrekken van den nagel bij hetnbsp;beslaan.

In al die gevallen wordt de hoornwand te veel doorboord en brokkelt daardoor gemakkelijk af.

3®. Verder ontstaan brokkelhoeven bij verliezen en aftrappen der ijzers, daar meestal een deel van den hoornwand door hetnbsp;ijzer wordt meegenomen.

Verliezen van ijzers.

De oorzaak daarvan moet niet altijd gezocht worden in verkeerde gangen van het paard (ponie) doch meestal in slecht beslag.

-ocr page 121-

109

De ponies hebben over't algemeen mooie hoeven en is de kwaliteit van den hoornstof, na afgroei van den ouden in Australië gevormden hoornwand, goed te noemen, zoodat verliezen vannbsp;ijzers door slechte hoornstof alleen in het begin van het verblijf dezer paarden in Indië soms voorvalt. Ik kom daar laternbsp;op terug.

Een gebrek, bij ponies nogal eens voorkomend, is de toontre-derstand. Paarden, daaraan lijdend brengen de voorbeenen hoog zwaaiend buitenwaarts naar voren en zetten de hoeven door dennbsp;verkeerden stand scheef neer.

Door den verheven gang is de stoot op den bodem groot en zal het ijzer dus licht naar binnen verschuiven. Het is mijnbsp;gebleken dat zijlippen hier niet altijd het verliezen der ijzersnbsp;kunnen voorkomen.

Wat het beslag betreft, vaak is het zelf oorzaak van het verliezen, doordat het slecht is afgewerkt.

Te groote nagelgaten, waardoor de hals van den nagel daarin nog speling heeft, is een voorname factor. Het ijzernbsp;kan daardoor bij de bewegingen van het paard schuiven ennbsp;wringen, de nagels gaan los zitten en verliezen van het ijzernbsp;volgt. Doordat de smid bij groote nagelgaten zijn nagelsnbsp;nog kan richten en plaatsen zooals hij wil, maakt hij die foutnbsp;zeer gaarne. Zooals bekend moet het nagelgat reeds denbsp;richting van den nagel hebben en zoo groot zijn, dat de halsnbsp;Van den nagel er in geklonken kan worden.

Scherpe ijzerranden zijn vaak oorzaak van afrukken der 'Jzers, vooral wanneer dit voorkomt aan de uiteinden dernbsp;takken. Daardoor heeft het ijzer houvast in het terrein ennbsp;Ook op stal kan aftrappen plaats hebben en des te gemak-kelijker bij wat te ruim garnituur.

Flink afronden der ijzerranden kan zulks voorkomen.

Te zware ijzers met relatief te kleine nagels, waardoor het 'Jzer niet stevig genoeg bevestigd kan worden, zullen gemak-kelijk verloren raken.

Ook eene slechte bevestiging der ijzers is vaak oorzaak, dat

-ocr page 122-

no

ze verloren worden. Slecht omgeniete nagels, niet voldoende ingeslagen nagels, te kleine nagels en laag uitkomende nagelsnbsp;geven weinig of geen steun aan het ijzer.

Een lip die te zwak is aan den basis en ombuigt of een lip die niet voldoende aan den hoef sluit, geeft geen steun;nbsp;er kan verschuiven, losraken en verliezen van het ijzer plaatsnbsp;hebben.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

Het reeds vroeger besproken niet dragen van het ijzer geeft aanleiding tot verliezen daarvan, doordat de hoef meer doorzaktnbsp;op het ijzer bij afbrekeu of vlug afslijten van den weinig weerstand biedenden scherpen draagrand (zie fig. a en b) hetgeennbsp;weer loszitten der nagels en verliezen van ijzers tengevolgenbsp;heeft. Bij tijdig opnieuw omnieten der uageleinden vervaltnbsp;deze reden.

Dan zal te veel garnituur, vooral aan den binnentak, tot aftrappen op stal aanleiding geven en zullen te lange ijzers gemakkelijk worden afgetrapt of afgerukt bij beweging in het terrein.

Tegen den beslagtijd gaan de ijzers of beter de nagels veel loszitten. Bij een goed beslag mag dat hoogstens met de achterste nagels het geval zijn.

In het algemeen wijst dat los gaan zitten der nagels tegen dien tijd op te groote nagelgaten, ongelijke draagvlakte vannbsp;het ijzer, onvoldoende ingeslagen nagels en ongelijk besnedennbsp;hoeven.

Door voortdurend nazien van het beslag kan men meestal het onaangename verliezen der ijzers coupeeren, daar eennbsp;loszittende nagel dan tijdig wordt opgemerkt.

Klemhoeven.

Deze ontstaan door velerlei oorzaken, welke echter alle belemmerend werken op het hoefmechanisme.

Onder het hoefmechanisme verstaan wij het uitzetten en weder inkrimpen van de achterste hoefheltt bij beweging vannbsp;het paard.

-ocr page 123-

Ill

Wanneer het paard een hoef belast, zakken kroon- en hoef-been een weinig door. Het gevolg daarvan is bij den gezonden hoef een doorzakken of zich afplatten van de holle zool, een afplatten en uitzetten van het straal en vetkussen ennbsp;daardoor naar buiten drukken van den verzenwand en een deelnbsp;van den zijwand. Ook de steunsels werken mede tot uitzetting van de achterste hoefhelft.

Zoodra het dier den hoef opneemt, krimpt deze door eigen elasticiteit weder in. De draagrand van den hoef schuurtnbsp;daarbij over de draagvlakte van het ijzer, hetgeen aan denbsp;glimmende vlakte op de ijzertakkeu van een afgenomen ijzernbsp;duidelijk zichtbaar is.

De straal moet, om verwijdend te kunnen werken, met den bodem in aanraking komen.

Bij beslagen paarden, die steeds op harde wegen worden gebruikt, raakt de straal meestal niet meer den bodem en zalnbsp;de uitzetting van den hoef geringer zijn. Dit is een grootnbsp;nadeel en wel om de volgende reden;

Bij het uitzetten komen n. 1. de gevulde adernetten, die in den hoef tusschen verschillende vastere deeleii zijn gelegen,nbsp;•n den knel en worden leeggeperst. Het onzuivere bloednbsp;Wordt dus opgestuwd in de-aderen der ledematen, die vannbsp;kleppen zijn voorzien, welke alleen naar boven opengaan.nbsp;k)at bloed wordt dus naar het hart geperst. Heft het paardnbsp;den hoef van den bodem, dan herstelt zich de oudenbsp;toestand.

De elastische deelen trekken samen en de leeggeperste aderen krijgen weer ruimte; er ontstaat een luchtledig, waardoor weernbsp;bloed wordt opgezogen. Wij zien dus dat het hoefmechanismenbsp;den bloedstroom zeer bevordert en dus ook de voeding van dennbsp;hoef. Vandaar dat er onder alle omstandigheden naar moet worden gestreefd, de paarden beweging te geven, daar anders denbsp;bloedsomloop in den hoef en het onderbeen veel trager zal zijn.

Paarden, die lang op stal staan, krijgen dikwijls door die slechte c'rculatie dikke kogels (stalbeeneu) en ook de hoef wordt op

-ocr page 124-

112

den duur kleiner en krimpt in, te sterker al naarmate de hoeven aan uitdrogen onderhevig zijn.

Rust geeft op den duur een gedegenereerden hoef en dus ook klemhoevigheid.

Bij langdurige pijnlijke kreupelheid aan een der beenen zal dat aan den bijbehoorenden hoef duidelijk zichtbaar zijn, wijlnbsp;deze dan minder ontwikkelt, doordat het paard dat been veelnbsp;in rust houdt en dus weinig belast.

Daar het beslag de verwijdende werking van den straal opheft bij paarden, die steeds op harde wegen worden gebruikt (zooals in de steden) zullen deze na verloop van eenigen tijdnbsp;(3—4 jaren) klemhoeven krijgen, ook al is de hoefverplegingnbsp;nog zoo goed. Hier in Indic worden de paarden gelukkignbsp;op meer afwisselend terrein gebruikt en werkt de straal dannbsp;van zelf mede.

Erge droge hoeven zetten moeilijk meer uit, doordat het hoorn te hard is geworden, deze zullen door den slechten bloedsomloop dus van zelf degeuereeren en steeds nauwer worden (klem-hoef). Te weinig garnituur van de ijzers, waardoor de hoefnbsp;bij belasten ervan geen steun meer vindt op het ijzer, geeftnbsp;aanleiding tot klemhoeven, doordat de niet meer gesteundenbsp;hoornwaud naar binnen ombuigt.

De meer genoemde Duitsche draagrand belemmert zeer het uitzetten van den hoef en veroorzaakt op den duur klemhoevigheid. Te ver naar achteren geplaatste nagels werken eveneens belemmerend op het hoefmechanisme.

Het te hoog laten van den verzenwand bij het bekappen van den hoef veroorzaakt hier in Indië de meeste klemhoeven,nbsp;wijl onze smeden veelal niet genoeg durven te bekappen uitnbsp;vrees voor ongelukken.

Daardoor komt de straal nog verder van den bodem en verliest zijne werking. Ook de steunsels raken het ijzer nietnbsp;meer en verliezen eveneens hunne verwijdende werking. Langzamerhand krimpt de achterste hoefhelft in, hetgeen gepaardnbsp;gaat met verkleinen van den straal en dikwijls rotstraal.

-ocr page 125-

113

Voorkomen kan men dit soort klemhoeven door lenig houden van het hoorn en normaal beslag.

De eenzijdige klemhoevigheid en klemhoeven bij wijde hoeven laat ik hier rusten.

Om gezonde hoeven bij onze paarden te behouden moeten wij de voorgeschreven regels van het hoeibeslag dus trouwnbsp;laten opvolgeu en vooral letten op het volgende n.1. datnbsp;het ijzer niet te zwaar is, van alle kanten ontdaan van scherpenbsp;randen, met vlakke draagvlakte en niet te groote juist gerichtenbsp;en geplaatste nagelgaten, verder dat de hoef voldoende ennbsp;goed is bekapt, flink is bijgerond, het ijzer overal ruim genoegnbsp;ligt om den hoornwand te beschermen en te steunen, de nagelsnbsp;goed zijn omgeniet en de nieten juist geplaatst.

Letten wij daarbij op eene goede hoefverpleging, dan bestaat er bijna zekerheid dat onze paarden niet alleen goede hoeven zullen behouden, doch tevens dat slechte zullennbsp;verbeteren.

Uit het bovenstaande blijkt, dat de hoefsmeden eene vrij groote verantwoordelijkheid te dragen hebben en van hennbsp;grootendeels de toestand der hoeven afhangt, wijl vele foutennbsp;van het beslag voor het oog verborgen kunnen zijn en dusnbsp;'iioeilijk te controleeren.

In Europa wordt tegenwoordig aan de opleiding der hoef-snieden alle mogelijke zorg besteed. Een hoefsmid moet ‘liet alleen normaal gebouwde hoeven kunnen beslaan, dochnbsp;tevens misvormde en deze weder tot normale weten tenbsp;vervormen.

Bij de grondige kennis van de leer van het hoefbeslag en groote vaardigheid ia het smeden zijn kennis van den anato-‘ïiischen bouw ••an den hoef en van verkeerde gangen ennbsp;standen der paarden daarvoor tevens vereischten.

Een bekwaam en betrouwbaar hoefsmid verdient in het ^®ger dan ook veel waardeering en lijkt mij de thans voornbsp;lien bereikbaren rang van korporaal daarmede niet in overeenstemming.

8

-ocr page 126-

114

Enkele opmerkingen

Hier kom ik terug op de hoeven der ponies.

In Australië loopen de ponies half in het wild en steeds onbeslagen. Aan de hoeven wordt in het geheel geen zorgnbsp;besteed. Een gevolg daarvan is dat ze zeer wijd zijn uitge-loopen en veelal afgebrokkeld, scheef, gescheurd etc.

Zoo komen de dieren hier in Indië en zijn de hoeven door het lange staan voor en tijdens de reis hierheen er niet opnbsp;verbeterd.

(Ik spreek hier over de ponies voor het leger bestemd).

Ook de hoedanigheid van de hoornstof laat veel te wenschen over, de hoornwand is dik doch betrekkelijk week. Na eennbsp;of tweemaal besnijden en beslaan zijn de brokkelhoeven veelalnbsp;verdwenen en de hoeven dus gaaf.

De hier in Indië van den kroon afgroeiende nieuwe hoornwand is gewoonlijk van andere consistentie, een gevolg van de nu goede voeding, het andere klimaat, de andere levensomstandigheden, zooals het plaatsen in stallen en de diensten,nbsp;die ze nu moeten verrichten etc.

De hoornwand wordt hier iets dunner doch vaster en taaier, de geheele hoefschoen kleiner doch sterker en dit des te vlugger als de dieren in dressuur worden genomen.

Worden de jonge ponies direkt gereden, dan is veel garnituur van het ijzer en flink afronden van den hoefrand noodzakelijk, daar die weekere hoornwand zeer veel neiging heeft om over ’t ijzer te groeien. Door het grootere gewicht, medenbsp;van den ruiter, zet de daarop in zijn groei niet berekendenbsp;hoornwand van onderen sterk uit.

Is de oude hoornschoen tot ongeveer i’jj a 2 cM. van den bodem afgegroeid, dan ziet men vaak dat hij door de sterkenbsp;uitzetting losscheurt en wel juist bij den nieuw gevormdeunbsp;vasteren hoorn, hetgeen nog gemakkelijker geschiedt als daarnbsp;juist de nagels uitkomen.

In enkele gevallen zag ik die geheele oude hoornrand met het ijzer verliezen.

ii


-ocr page 127-

115

Bij jonge ponies, die hier in ’t begin geen diensten verrichten, is het verschil tuschen ouden en hiergevormden hoornwand minder groot en zal daarbij het hierboven beschreven afbreken van een gedeelte van den hoornwand nooit plaats hebben.nbsp;De hoornwand verandert dan meer geleidelijk van hoedanigheid.

Vaak is er meeningsverschil geweest over de dikte van het ijzer.

In het leger is die precies voorgeschreven.

De dikte van het ijzer moet zich mijns inziens regelen naar de omstandigheden. In het algemeen moet het streven voorzitten, de ijzers zoo licht en dus zoo dun en smal mogelijknbsp;te maken, zonder de draagkracht en het beschermend vermogen ervan te verzwakken.

Lichte paarden en dieren, veel op zachten bodem loopend, kunnen volstaan met dunne ijzers, daar die na 6 weken weinig zullen zijn gesleten. Bij zware paarden en veel gebruiknbsp;op harde wegen (vooral grindwegen slijten erg) zijn dikkerenbsp;ijzers noodzakelijk om na 6 weken nog voldoende dikte te bezitten, zoodat nog geen gevaar voor ombuigen bestaat en denbsp;nagelkoppen nog genoeg houvast erin hebben.

Het vroeger wei eens in dit tijdschrift geopperde denkbeeld, dat dikke ijzers zullen medewerken om den stoot op den bodem te breken, kan ik niet deelen, daar ik weinig of geennbsp;veerkrachtige werking aan dat weeke smeedijzer toeschrijf,nbsp;daarentegen vormen ze onnoodige ballast en zullen ze denbsp;paarden dus eerder vermoeien.

De opzet.

Daaronder verstaat men het opgebogen zijn van het toonge-deelte van het ijzer. Hij dient om het rollen over den toon van de voorhoeven bij de laatste periode van afzetten vannbsp;den bodem te vergemakkelijken. Ontbreekt die opzet, dannbsp;*ttoet het paard den hoef eerder opnemen.

Voor paarden, veel in draf gebruikt, moet dus een flinken °Pzet aan de ijzers worden gegeven.

paarden, die in de ijzers klappen, is het weglaten van

-ocr page 128-

116

den opzet vaak voldoende om dat klappen op te heffen, daar de voorhoef dan iets eerder wordt opgenomen en den achterhoefnbsp;ontloopt.

Ook voor paarden, veel in bergterrein gebruikt, acht ik een ruimen opzet minder gewenscht.

Die paarden kunnen bij het bestijgen van bergen toch slechts in stap worden gebruikt. Al klimmende grijpen ze met dennbsp;toon der voorhoeven in den bodem en zullen de van een opzetnbsp;voorziene ijzers minder houvast hebben dan geheel vlakke ijzers.nbsp;Het nadeel van den korteren gang weegt m.i. niet op tegennbsp;het voordeel van gemakkelijker klimmen.

Voor de berg-artillerie zou het om vorengenoemde reden raadzaam zijn, weinig of geen opzet voor te schrijven.

Kalkoenen zijn ook al eens aangeraden, doch meer om de verzenen van lage hoeven hooger van den boden te brengen.nbsp;Wie het vorengaande over klemhoeven heeft gevolgd zal echternbsp;inzien, dat juist in dat verhoogen het nadeel is gelegen, daarnbsp;de achterste hoeflielft en vooral de straal verder van den bodemnbsp;komen en dus het hoefmechanisme wordt tegengegaan.

Toch kunnen kalkoentjes m.i. bij de Berg-Artillerie van nut zijn. De nadeelige werking vervalt daar gedeeltelijk, doordatnbsp;de dieren veel in zacht bergterrein en sawahs dienst doen ennbsp;de ondervlakte der hoeven dan toch meedraagt.

Alleen op stal zouden ze dan nadeelig werken zoolang geen ligstroo is verstrekt. Ze bieden echter het groote voordeel datnbsp;de dieren niet zoo gemakkelijk uitglijden bij afgaan van hellingen, langs gladde kampongwegen enz. vooral gedurendenbsp;den regentijd.

In den oostmoesson zouden ze kunnen worden weggelaten.

Ook bij de Cavalerie zijn ze tijdens den westmoesson aan te bevelen, de officieren maakten er destijds reeds veel gebruik van.

Om het ontstaan van leggers te voorkomen is het noodig ze schuin onder het ijzer te plaatsen en niet te groot te maken.

Halvemaanvormige ijzers zijn goed voor paarden met klem-hoeveu om de achterste hoefhelft beter te laten functionneeren.

-ocr page 129-

117

vooral op zachteii bodem. Als reserve zijn ze bij de Cavalerie voorgesclireven, doch slechts voorzien van drie nagelgaten, eennbsp;in den binnen — en twee in den buiteutak. Daar ze moetennbsp;dienen om op marsch verloren geraakte ijzers tijdelijk te vervangen, acht ik het aantal nagelgaten te klein. Een ijzer raaktnbsp;bijna nimmer verloren zonder een deel van den hoornwandnbsp;mede te nemen. Is nu toevallig op de plaats van den binnen-toonnagel de hoornwand afgerukt, dan is het reserveijzer daarnbsp;niet te bevestigen en dus onbruikbaar. Praktischer zou het zijnnbsp;om, zonder het toonijzer te veel te verzwakken, daarin zooveelnbsp;mogelijk nagelgaten aan te brengen, bijv. 5 of 6; drie nagelsnbsp;kunnen dan allicht worden geplaatst om het ijzer te bevestigen.

Hierbij nog de raadgeving om zooveel mogelijk tegen het einde eener beslagperiode zware toeren te vermijden, daar doornbsp;de dan hoöge en schuine hoeven banden en pezen veel hebbennbsp;te lijden en gemakkelijk kreupelheid zal ontstaan, bovendiennbsp;raken de ijzers dan eerder verloren. Menig paard zou door dennbsp;ruiter in goede conditie zijn gehouden, wanneer daarop was geletnbsp;alvorens te gaan springen, rennen of afstandsritten te rijden.

Ten slotte de mededeeling, dat de Arabs destijds bij aankomst te Salatiga eveneens vrij weeke hoeven hadden met veel neiging tot afbrokkelen. Ze hebben hier echter dezelfde wij-zigingen ondergaan als de hoeven der ponies, zoodat er nu zekernbsp;Weinig of geen verschil in zal zijn.

Moge dit artikel ertoe bijdragen, de meeningsverschillen, die ‘Omtrent enkele hier besproken punten nog bestonden, op tenbsp;heffen, dan is het doel van den schrijver bereikt.

J. C. Numans.

Mil. Paardenarts 2quot; klasse.

{dnd. Mil. Tijdschrift)

-ocr page 130-

Het terugblijven der nageboorte bij het paard.

Retentio secundinarum of het achterblijven der vruchtvlie-zen, is een aandoening, die hoewel niet veelvuldig, toch nog al eens dikwerf voorkomt bij het paard en het is opmerkelijk,nbsp;dat waar koeien deze abnormaliteit zoo gunstig verdragen,nbsp;dat zij zonder geneeskundige hulp soms 2 a 3 weken met denbsp;nageboorte staan, zonder ernstige ziekteverschijnselen tenbsp;vertoonen, deze bij het paard reeds optreden, ongeveer 24nbsp;uur na de verlossing.

Men ziet dan het verminderen der eetlust en het telkens opstaan en liggen gaan, zoodat men geneigd is aan kolieknbsp;te denken. Verder is de melkafscheiding verminderd en blijktnbsp;bij onderzoek de lichaamstemperatuur 39 — 40,5° te zijn.

Bij inwendig onderzoek nu, blijkt de nageboorte reeds een stinkende lucht te verspreiden, hetgeen aanduidt dat zij reedsnbsp;in ontbinding is overgegaan.

Aan deze snelle ontbinding (veel sneller dan bij het rund, waar men de eerste dagen geen onaangename lucht aan denbsp;vruchtvliezen bespeurt), maar ook doordat de resorbtienbsp;oppervlakte zich hier over de geheele baarmoeder uitstrekt,nbsp;terwijl zich deze bij het rund tot de vruchtkoeken bepaalt, schrijfnbsp;ik het toe dat deze ziekte bij het paard veel ernstiger beloopnbsp;heeft, dan bij het rund.

In verband met het ontstaan, valt weinig te zeggen. Wel kou ik achterblijven der vruchtvliezen herhaalde malen con-stateeren na abortus, waarbij de uitdrijvende weeën gering zijn.

Verder wordt als oorzaak trauma aangegeven b.v. een stoot of trap tegen den buik, waarna een bloeduitstorting tusschennbsp;de baarmoederwand en de vruchtvliezen zou plaats hebben.

-ocr page 131-

119

Waaneer dit bloed nu weer in het lichaam wordt opgenomen zou een vergroeiingsproces tusschen vruchtvliezen en baarmoeder plaats hebben, waardoor deze na de partus niet spontaannbsp;verwijderd kunnen worden. Dit is natuurlijk moeilijk te bewijzen.

Wel heb ik opgemerkt, dat sommige merries voor dit lijden gepraedisponeerd kunnen zijn. Bij eene veulenmerrie tochnbsp;heb ik na normaal verloopende partes vijf achtereenvolgendenbsp;jaren de nageboorte moeten wegnemen, en bij eene anderenbsp;merrie van de vier verlossingen drie maal. Bij het eerstenbsp;geval, dat onder mijne behandeling kwam, ging ik van denbsp;theoretisch juiste veronderstelling uit, dat bij het manueelnbsp;wegnemen er kans bestaat nog meerdere soorten bakteriennbsp;in de uterus te brengen en aldus de kansen op infectie vannbsp;het moederdier vermeerderd worden. Om nu contractie vannbsp;de uterus teweeg te brengen spoot ik patiënte subcutaan eennbsp;oplossing van ergotine, glycerine en water in.

Den volgenden dag vertelde de eigenaar dat de secundinae te voorschijn waren gekomen. Werkelijk werd mij een grootenbsp;massa vruchtvliezen getoond. De temperatuur van patiëntenbsp;was normaal, de eetlust goed, verschijnselen van persen, warennbsp;niet aanwezig, zoodat dit theoretisch principe volgend er geennbsp;reden bestond, zich nader manueel te overtuigen. Drienbsp;maanden daarna is dit dier aan peritonitis gestorven, waarbijnbsp;mij bleek, dat de oorzaak was een verouderde endometritis,nbsp;teweeg gebracht door een stuk achtergebleven vruchtvlies,nbsp;waarbij ettervorming was opgetreden, welke was door gebroken in de buikholte.

Daarna is mijne therapie altijd locaal geweest en heb ik mezelve aldus steeds kunnen overtuigen dat geeue restes dernbsp;®®cundinae achterbleven.

Zooals men weet en waarop ik niet verder behoef in te gaan, grijpen het chorion en het slijmvlies der baarmoedernbsp;overal met plooien in elkander.

Het is dus, als onze hulp wordt ingeroepen, de kwestie deze beiden van elkander te scheiden.

-ocr page 132-

120

Ik verrichtte dit altijd door de verschillende los afhangende deelen van de secundinae eerst in de richting van de vaginanbsp;te brengen. Als dit nauwkeurig geschied was, nam ik dezenbsp;uiteinden iii de linkerhand en bracht de rechter tusschennbsp;uterus en chorion. Nu bracht ik mijn vlakke hand waarvannbsp;de vingers aaneengesloten waren, vooruit. Aldus voorwaartsnbsp;duwende, gelijk we met een spatel doen, als we deze tusschennbsp;huid en spieren van een te ontleden vrucht steken.

Nu komt het tijdstip dat de arm niet lang genoeg is. Als nu trekt men door middel van de secundinae de daarnbsp;aan vastzittende uterus in de richting van den operateur.

Dit is ongevaarlijk met het oog op prolapsus uteri, omdat het paard weinig of niet perst gedurende deze operatie.

Opnieuw worden dan de secundinae losgemaakt en zoo noodig weer daarna de uterus naar zich toegehaald, totdat eindelijknbsp;de verbinding tusschen beide is opgeheven en de secundinaenbsp;verwijderd kunnen worden.

In enkele gevallen bestaat eene min of meer innige vergroeiing tusschen chorion en uteruswand. Men tracht nu dit plekje voorzichtig los te pellen. Meestal is dit mógelijk.

In enkele gevallen, zeer zeldzaam echter, vordert men slechts zeer langzaam, er ontstaat bloeding en het dier wordt lichtnbsp;onrustig. In deze gevallen laat men dit stukje zitten ennbsp;trachte het met de nabehandeling te verwijderen.

Deze nabehandeling bestaat hierin, dat men zoodra de vruchtvliezen zijn weggenomen, de uterus iiaspoelt met eennbsp;emmer lauw water, waarin 2 sublimaatpastilles zijn opgelost.nbsp;Men heeft dan eene solutie van i: 5000.

Eigenaardig is, dat deze oplossing nog eenigszins prikkelend op de uterusmucosa werkt. Door dit uitspoelen verwijdert men alle bloed en stolsels en lochien welke aanwezignbsp;mochten zijn, terwijl een antiseptische vloeistof achterblijft.

Daarenboven heeft deze inspuiting ook het nut, dat de uterus, die zich voor een groot deel in het bekken bevond en waarinnbsp;plooien waren, die vermoedelijk later tot persen zouden aan-

-ocr page 133-

121

leiding geven, waardoor een prolasous uteri kon veroorzaakt worden, nu door de zwaartekracht van het water terug innbsp;de buikholte valt. Het is aardig te voelen, hoe de uterus, dienbsp;in groote plooien op de hand lag ineens in de buikholte valt,nbsp;waarbij alle plooien vervallen, en als ’t ware geen uterusnbsp;meer is te voelen.

Door het lauwwarme water contraheert de uteruswand zich eenigszins, zoodat in de gevallen waar nog een stukje choroinnbsp;aan den uteruswand verbonden is, dit thans gemakkelijkernbsp;te verwijderen valt, daar die verbinding losser is geworden.nbsp;Gedeeltelijk gaat dit verwijderen ook gemakkelijker omdatnbsp;men aan de eenigszins gevulde uterus een minder bewegelijkenbsp;wand heeft.

In een paar gevallen gelukte het mij ook na dit irrigeeren niet, het nog aanwezige stuk chorion zonder veel bloeding tenbsp;verwijderen.

In die gevallen heb ik het tot den volgenden dag laten zitten, waarna het doordat de baarmoeder aanzienlijk was gecontraheerd en door de hierbij ontstane mindere bloedstoevoer,nbsp;gemakkelijk kon verwijderd worden.

Behalve in die gevallen, waar onze hulp speciaal tot weg-name van de secundinae wordt ingeroepen, acht ik het noodzakelijk dit te doen na iedere verlossing bij het paard, waarbij langdurig kunstmatig hulp is verleend en waarbij herhaald denbsp;^rmen of instrumenten in de baarmoeder zijn geweest.

Na een dergelijke partes met de hierbij ontstane kleine erosies ontstaat gemakkelijk infectie, omdat de secundinaenbsp;de lochien een bijzonder gunstige kweekplaats voor ba-eillen vormen.

Door na iedere dergelijke verlossing de vruchtvliezen weg '¦e nemen en te irrigeeren, kon ik de laatste jaren herhaalde-kjk waarnemen dat gedurende de eerste drie dagen zonder ver-nabehandeling de temperatuur niet hooger steeg dan 38,5°.

Het irrigeeren geschiedt door velen met behulp van een §uttapercha-buis, aan welks boveneinde zich een trechter be-

-ocr page 134-

122

vindt, waarin een helper de vloeistof giet. Ingeval nu deze onhandig is, krijgt de operateur ook ruimschoots zijn deel.

Beter vond ik een guttaperchabuis van 2 meter, waaraan men een zware zuigplaat bevestigt, welke de slang die eerstnbsp;wordt volgegoten, op den bodem van den emmer met vloeistofnbsp;houdt.

Op den rand van den emmer fixeert men de buis met een z. g. ombuigingsplaat. Men gebruikt dus de buis als hevelnbsp;en bevestigt den emmer aan den zolder of late hem iemandnbsp;op den schouder houden.

Is al de vloeistof uit den emmer, dan hoort men door de toestroomende lucht een slurpend geluid en kan men indiennbsp;het dier niet geperst heeft, na de slang eerst weer te hebbennbsp;volgegoten en die aldus in de baarmoeder te hebben geplaatstnbsp;de baarmoeder wederom leeghevelen, teneinde intoxicatienbsp;door sublimaat, of bloedrestes beslist te voorkomen.

Wat de slangen zelf betreft, verdient durit aanbeveling boven gutta percha, daar dit laatste hier te lande spoedignbsp;bederft.

In alle gevalle is het gewenscht, buizen niet opgerold te bewaren, maar ze languit te laten hangen, alsdan zullennbsp;minder spoedig kleine barstjes optreden.

D. B. Wagenaar {Gouv. Veearts.)

-ocr page 135-

Baden ter verdrijving van teken hij het vee.

Overal waar de veestapel veel van huidparasieten en meer speciaal van teken, hetzij door het directe nadeelige efïektnbsp;dat zij teweeg brengen, dan wel als overbrengers van Texasnbsp;koorts, te lijden heeft, is het gebruik van baden, samengesteldnbsp;uit verschillende chemische stoffen, ingeburgerd.

De baden, algemeen aangeduid met de benaming dip, worden aangewend als volbaden, als wassching dan wel alsnbsp;spray. De eigenaar van groote kudden vee zal het voordee-ligst doen met volbaden toe te passen. Daartoe wordt eennbsp;uitgraving in den bodem gemaakt, waarvan de breedte ruimte genoeg biedt om een rund door te laten en de diepte zoo genomennbsp;dat bij vulling het dier geheel ondergedompeld kan worden.nbsp;De wanden dezer uitgraving worden bemetseld en bepleisterd.nbsp;De zijwanden staan loodrecht, de toegang wordt voor zoovernbsp;betreft het gedeelte onder het niveau van de vloeistof metnbsp;vrij sterke helling en glad gemaakt, zoodat de dieren welkenbsp;stuksgewijze opgedreven worden, eenmaal op die hellingnbsp;staande van zelf met eenige vaart in het bad glijden, waardoornbsp;zij geheel ouderdompelen. Eene bescliutting voor de oogeunbsp;schijnt niet noodig te zijn, wat bij de vrij sterk Werkendenbsp;stoffen in het bad opgelost, wel eenige verwondering wekt.

Na geheel ondergedompeld te zijn loopt het dier tegen de andere wand het bad uit, hetgeen vergemakkelijkt wordt doornbsp;lt;^eze met een flauwe helling te voorzien en bovendien daarinnbsp;eenige verhevene dwarsrichels aan te brengen. Is no. inbsp;door dit bad heen gewandeld, dan is de beurt aan no. 2nbsp;en zoo vervolgens.

Voor den eigenaar van een kleine kudde zal het veelal voordeeliger zijn de dip in den vorm van een wassching aan

-ocr page 136-

124

te wenden. Hierbij dient er wel opgelet te worden, dat de. meeste mengsels de huid der personen met het inwrijvennbsp;belast, al spoedig aantasten. Daarom is de vorm van eennbsp;spray te verkiezen, waarbij middels een groote spuit de dipnbsp;op het dier wordt gespoten.

In de October aflevering j. g. 1906 van „The Journal of Tropical Veter-inary Sciencequot; wordt een en ander omtrent denbsp;samenstelling van dips medegedeeld, waaraan het volgendenbsp;ontleend is.

M. S. Mayo schrijvende over dips ter verdrijving van teken bij vee in de American Veterinary Review deel XXX vannbsp;Juni 1906, verklaart dat Cuba evenals andere tropische landen,nbsp;door en door geïnfecteerd is met de vee-teek, welke hetnbsp;grootste kwaad is waartegen de Cubaansche veeboer te strijdennbsp;heeft.

De Cubaansche vee-teek {Bodphilus australis) is een in geringe mate verschillende variëteit van de vee-teek der Zuidelijke Vereenigde Staten [B. annulatus), maar uit een practisch oogpunt als identiek te beschouwen. Evenals de teken dernbsp;Vereenigde Staten brengen ze het virus van de Texas-koortsnbsp;over, maar dit is van betrekkelijk weinig gewicht vergelekennbsp;met de schade welke zij als blootweg parasieten veroorzaken.nbsp;Onlangs bezocht ik een rancho waar 225 van 500 pas geim-porteerde, tegen Texaskoorts immune dieren te gronde warennbsp;gegaan aan de bloote gevolgen eener invasie dezer teken.nbsp;Het vee was letterlijk er mede bezaaid en de eigenaar, welkenbsp;een verslag van het U. S. Bureau of Animal Industry geraadpleegd had, waarin aangeraden werd de teken geregeldnbsp;van de dieren af te zoeken, opperde erustigen twijfel aan hetnbsp;gezond verstand van den schrijver van het Bulletin.

Gedurende het afgeloopen jaar hebben we een belangrijk deel onzer aandacht gewijd aan het nemen van proeven metnbsp;verschillende middelen om een goedkoop, deugdelijk en gemakkelijk aan te wenden geneesmiddel op het spoor te komen, dat innbsp;staat is vee-teken te vernietigen zonder schade aan het vee te be-

-ocr page 137-

125

rokkenen. Bij onze experimenten beproefden we een groot aantal middelen, om zoo te zeggen alles waarvan een gunstigenbsp;werking te verwachten was of dat andere aangeradeu hadden.

Hieronder waren verschillende koolteer preparaten tot dit doel aanbevolen, emulsies van gezuiverde en ongezuiverdenbsp;petroleum, oplossingen van tabak etc.; geen echter gaf bevredigende resultaten. Al die middelen werden beproefd doornbsp;ze aan te wenden bij dieren met teken behebt.

Onder een groot aantal middelen bleken slechts drie geschikt om teken te dooden en wel: Cebadilla één pond gemengdnbsp;met 5 gallons aguardiente (spiritus). Het Cebadilla zaad wordtnbsp;bij de alcohol gevoegd en het aftreksel is na twee dagennbsp;voor het gebruik geschikt. Het middel wordt met de handnbsp;ingewreven.

Het is een zeer werkzaam middel, doodt alle teken en oefent geen nadeeligen invloed op het vee uit. Het eenige bezwaarnbsp;vormen de kosten. Het Cebedilla zaad kost ongeveer 25 centnbsp;(Amerik. munt) het pound en de spiritus lO a 12 ct. de gallon (een pound = 0,453nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gallon — 4,543 L).

We beproefden eveneens een soort ruwe petroleum verkocht onder den naam van „Tickicide”. Deze doodde teken, niaar had de volgende ernstige bezwaren: (i) de kosten, ongeveer 8 cent de gallon in Cuba; (2) als daarmede behandeldenbsp;dieren in de weide gedaan worden, druipt de olie op het giasnbsp;en wil het vee dat niet meer eten; (3) het meest ernstigenbsp;bezwaar is de nadeelige werking op het vee. De olie schijntnbsp;de poriën der huid te sluiten en is zulk een goede warmtegeleider, dat in dit klimaat de dieren er grootelijks ondernbsp;bjden, zoodat als ze niet in zeer goede conditie verkeereu,nbsp;ernstige verliezen waarschijnlijk niet zullen uitblijven.

Het middel dat ons de beste resultaten heeft opgeleverd is sene oplossing van arsenik. Eerst beproefden we de Zuid-Afrikaansche en daarna de Australische officieele dip beide arse-nikhoudeud en beide met succes; maar een nadeel dat beidenbsp;nankleeft is, dat eene groote hoeveelheid oplossing gedurende


-ocr page 138-

126

langen tijd gekookt moet worden. We wijzigden de formules van bovengenoemde dips in die van wat we noemen de Cubaan-sclie dip. Deze formule kan waarschijnlijknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nog verbeterd

worden en we zijn in die richting nog steeds aan het zoeken: Acidum arsenicosumnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ibs.

Natrium carbonicum nbsp;nbsp;nbsp;cryst,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;24nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—

Gele zeep nbsp;nbsp;nbsp;24nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—

Houtteer Water

Los de arsenik op in 20 gallons of meer water door 30 a 40 minuten te koken. Eenmaal opgelost voeg dan 100 gallons water er bij. Los de zeep en de soda op in 20 gallonsnbsp;kokend water na eerst de zeep fijn geschaafd te hebben ennbsp;voeg onder het koken langzaam de teer er bij en roer tot dat dezenbsp;opgelost is. Meug deze oplossing met die der arsenik en lengnbsp;aan tot eene hoeveelheid van 500 gallons.

Deze oplossing hebben we gebruikt als eene wassching en ook aangewend middels de spray, beide met gunstig resultaat.

De gelegenheid tot volbaden ontbrak. Deze oplossing doodt de teken en irriteert de huid van het vee niet. De huid vannbsp;de handen dergenen die met het middel werken ondervindtnbsp;echter na een tweetal dagen den nadeeligen invloed er van.

Ik vermoed dat het Bureau of Animal Industry eenige arsenik dips beproefd heeft, van het gebruik ervan echter afgezien heeft ten gunste van de Beaumont ruwe petroleum. De arsenik dips worden in Zuid Afrika met succes aangewend ennbsp;de officieele dip van Australië is evenzoo een arsenik oplossing. Een door het Gouvernement van Uruguay benoemdenbsp;Commissie gaf aan de arsenik dips boven andere de voorkeur.nbsp;De kosten van stoffen der Cubaansche dip bedragen hier ietsnbsp;minder dan i cent de gallon.

Verder treft men in bovengenoemd tijdschrift nog eene mededeeling aan omtrent de bereiding van emulsies van petroleum.

-ocr page 139-

127

Zuivere petroleum is geruinieti tijd reeds bekend als een uitstekend insekteudoodend middel; hare irriteerende werking^nbsp;als ook de zeer hooge kosten zijn echter oorzaak dat hetnbsp;gebruik niet algemeen is geworden. Ten einde aan dezenbsp;bezwaren tegemoet te komen heeft men zijn toevlucht genomen tot verschillende middelen, welke alle beoogen de verdunning of emulgeering der olie. Waarschijnlijk is de best bekende en meest gebruikelijke methode om hiertoe te geraken,nbsp;die welke berust op het gebruik van zeep als emulgens.nbsp;De formule welke bijna algemeen gebruikelijk is voor denbsp;bereiding van de olie-zeep-emulsie is de volgende:

petroleum 2 gallons waternbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I gallon

harde zeep pound

De zeep wordt in heet water opgelost en terwijl de oplossing nog warm is de olie er bijgevoegd en het mengsel goed omgeroerd. Het op deze wijze verkregen vloeibarenbsp;witte mengsel wordt voor het gebruik verdund met eennbsp;hoeveelheid water tot 20 gallons en wordt in den regel aangewend op de huid van dieren of op boomen en plantennbsp;middels een spraypomp. Van deze verdunde emulsie scheidtnbsp;de olie zich vrij snel af en het is gemakkelijk in te ziennbsp;dat deze derhalve zich niet goed eigent voor het gebruik alsnbsp;^l'P of als wassching.

Enkele jaren geleden bevond het Bureau of Animal Industry dat een zekere ruwe olie van de Beaumont olievelden buitenmate geschikt is voor de vernietiging van vee-teken.nbsp;Deze ruwe olie bevat 40—50 % oliën met een kookpuntnbsp;beneden 300° C. en i a % zwavel. Goed aangewend isnbsp;deze olie een zeer werkzame dip; er zijn echter eenige be-bezwaren aan het gebruik verbonden nl. de kosten der olienbsp;als ze over groote afstanden vervoerd moet worden en denbsp;schadelijke gevolgen die nu en dan bij het vee na het gebruiknbsp;Worden waargenomen.

-ocr page 140-

128

Ter einde deze bezwaren te ondervangen en daardoor de olie te kunnen gebruiken zoowel bij gevallen van schurft bijnbsp;vee en schapen als om teken te vernietigen, werden proevennbsp;genomen beoogende om eene emulsie te maken geschikt omnbsp;in genoemde gevallen zonder nadeel aangewend te worden.nbsp;Zooals duidelijk is, vond de bereiding eener emulsie vannbsp;Beaumont ruwe olie haar reden daarin om het Bureau ofnbsp;Animal Industry in staat te stellen uit te maken of denbsp;verdunde olie een even doeltreffende werking uitoefende alsnbsp;de zuivere, want werd bevonden dat een emulsie goede resultaten gaf, dan kan men de nadeelige gevolgen nu en dannbsp;verbonden aan het gebruik der ruwe olie, vermijden en bovendien zouden de kosten aanzienlijk gereduceerd worden.

Er waren twee voorwaarden waaraan de emulsie welke als dip dan wel als wassching gebruikt zou worden te voldoennbsp;had. In de eerste plaats behoorde de geconcentreerde vormnbsp;der emulsie gedurende onbepaalden tijd onveranderd bewaardnbsp;te kunnen worden en wel omdat naar alle waarschijnlijkheidnbsp;de emulsie niet immer onmiddellijk na hare bereiding gebruikt kan worden en omdat wanneer bij het bewaren denbsp;olie en het water zich zouden scheiden, de verschillendenbsp;verdunningen gemaakt van deze stam emulsie in samenstellingnbsp;zouden verschillen. In de tweede plaats behoorde na verdunningnbsp;de olie niet snel zich van het water of te scheiden, zooalsnbsp;het geval is met de gewoonlijk gebruikte petroleum emulsie.nbsp;Werd aan deze voorwaarde niet voldaan, dan zou de verdundenbsp;emulsie geen voordeelen bieden boven een gewOQn mengselnbsp;van olie en water en de prikkelende werking volkomen dezelfde zijn; bovendien zou het aan gerechte twijfel onderhevignbsp;zijn of de olie wel met de geheele lichaamsoppervlakte vannbsp;het dier in aanraking kwam.

Na een serie proeven met verschillende combinaties van ruwe olie, zeep en water, kwam men tot de volgende formule:nbsp;Ruwe petroleum 2 gallonsnbsp;Waternbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gallon

Harde zeep Ya pound

-ocr page 141-

129

Los met behulp vau verwarming de zeep in het water op; voeg daarbij de petroleum, meng met een spray pomp of schudnbsp;flink en verdun met water al naar men wenscht. Natuurlijknbsp;behoort zacht water gebruikt te worden. Verschillende soortennbsp;harde en zachte zeep met een gehalte van vrije alkali aequi-valeerende met 0,9natrium hydroxyde gaf de beste emulsie.nbsp;Van de zeepen voor huishoudelijk gebruik bleken alle vrijnbsp;wel geschikt; toiletzeepen waren als regel niet bruikbaar.

Eene emulsie van ruwe petroleum bereid volgens bovenstaande formule blijft vloeibaar en kan gemakkelijk uitgeschonken worden; zij kan onbeperkt lang bewaard worden zonder eeuige neiging te vertooiien dat het water en de olie zich scheiden en kan verdund worden met elke willekeurige hoeveelheid koud zacht water. Na verdunning tot een 10 pro-centige emulsie duurt het uren voordat alle olie-naar de oppervlakte gestegen is; wordt het mengsel nu en dan omgeroerdnbsp;dan grijpt geen afscheiding plaats. Na lang staan scheidt denbsp;olie zich af in den vorm eener roomachtige laag, die doornbsp;roeren gemakkelijk weder met het water vermengd kan worden.

Bij het gebruik van bovenstaande formule zij men steeds indachtig dat deze in het bijzonder betrekking heeft op denbsp;ruwe petroleum afkomstig van de Beaumont olievelden, welksnbsp;•samenstelling evenzoo reeds werd vermeld. Daar ruwe oliënnbsp;van verschillende bronnen in hunne samenstelling groote verschillen vertoonen, is het niet doenbaar een voor alle geschiktenbsp;formule te geven. Door deze te wijzigen kunnen echter allenbsp;andere oliën even goed in emulsie gebracht worden en omnbsp;“a te gaan waarin deze wijziging behoort te bestaan kan denbsp;volgende method o gebezigd worden.

Los een half pond zeep op in een halve gallon warm water; voeg bij één deel dezer zeepsolutie vier deelen der ruwenbsp;petroleum, die beproefd zal worden en schud krachtig in eennbsp;gesloten flesch gedurende meerdere minuten. Zijn de juistenbsp;verhoudingen van olie, zeep en water gebruikt dan behoortnbsp;men een volmaakt gelijkmatig mengsel te verkrijgen ’als één

9

-ocr page 142-

130

deel dezer oplossing geschud is met 7 deelen water. Ontstaat echter na de verdunning binnen een half uur eeue afscheiding van een laag zuivere olie, dan is de emulsie niet goed en is eene wijziging der formule noodig. Hiertoe behoort de verhouding der olie tot de andere stoffen gewijzigdnbsp;te worden, totdat een goed resultaat is verkregen.

Het doel van dit artikel is om te wijzen op het gemak waarmede ruwe olie door emulgeering verdund kan wordennbsp;en ook om aan te toonen dat het gebruik van dergelijkenbsp;emulsie als dip, wassching of spray gemakkelijk doenbaar is.

Ten slotte wordt hier nog het recept gegeven van een arsenik dip overgeuomen uit het Landbouw Journaal van denbsp;Kaap de Goede Hoop:

Arsenigzure soda 5 Aloenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12

Zachte zeep nbsp;nbsp;nbsp;5

Water nbsp;nbsp;nbsp;100

Bereiding. Een gallon kokend water lost 3 Ibs. van het arsenik op; daarna wordt de oplossing met koud water aangelengd.

De aloe moet opgelost worden in de kokende arsenik solutie; dit geschiedt gemakkelijk in de verhouding van 6nbsp;ounces op één pint. De aloe wordt er aan toegevoegdnbsp;als bittermakend middel om zoodoende te voorkomen dat hetnbsp;vee van het mengsel drinkt. De zachte zeep moet afzonderlijk, in kokend water opgelost en dan bij het mengsel gevoegdnbsp;worden. De zeep wordt toegevoegd van wege hare glibberig-makende werking op de huid en met het doel de werkingnbsp;van de arsenikoplossing langer te doen aanhouden, daarnbsp;bevonden is dat een waterige oplossing te snel opdroogt, innbsp;het bijzonder op een heeten dag. De hoeveelheid zeep kannbsp;met voordeel verdubbeld worden als het weder bijzondernbsp;heet en droog is.

Het vee behoort voor de dip gedrenkt te worden om te voorkomen dat het van de oplossing drinkt.

d. V.

-ocr page 143-

Vleesch,

Nu onze regeering zich met zoo groote zorgen heeft beijverd, om te voorzien in de keuring van het Nederlandsche vleesch, dat naar het buitenland uitgevoerd wordt, zijn denbsp;deskundigen, en de belanghebbenden bij dezen voornamennbsp;tak van handel zeker gerustgesteld; de gunstige reputatie vannbsp;het Hollandsche vee en het Hollandsche vleesch is nu overnbsp;de grenzen toch wel gewaarborgd, en zelfs volkomen bestandnbsp;tegen den laster van naijverige vreemdelingen.

Maar hoe staat het nu in ons eigen land f — vragen wie zoo spreken zich als vanzelf af. En de talrijke berichten overnbsp;knoeierijen met vleesch, voor het binuenlandsch verbruik bestemd, zijn niet geschikt om ons in dit opzicht hetzelfde vertrouwen te scheuken, waarmee bijvoorbeeld tie Engelscheu zichnbsp;tegenwoordig kunnen vergasten aan de vermaarde Gelderschenbsp;waren, en de overige hartige brokken, die de runderen ennbsp;schapen te hunnen believe wel van onze weiden en heidennbsp;gelieven te grazen, en onze varkens op te slobberen van watnbsp;de gulle fokkers hun voorzetten in den trog.

Men weet het — en wie het niet wist heeft in den laatsten tijd geschriften genoeg onder de oogeu gekregen om het tenbsp;kunnen vernemen — de rijksvleeschkeuring, waaraan de regeering reeds zöo lang haar aandacht wijdt, is nog altijd niet totnbsp;stand gekomen. En de scherpe keuring voor export doet me-nigeen vreezen, dat wij thans vaak het mindere moeten verorberen, nu alleen het beste naar het buitenland gaat.

Hoe staat het, met het vleesch, dat wij eten? En welke waarborgen verwacht men van den Staat, om ons een gunstignbsp;antwoord te verzekeren op deze vraag, die niettegenstaande denbsp;vegetariërs-propaganda, — toch altijd nog een levensvraag is?

-ocr page 144-

132

Het is eeu opmerkelijk verschijnsel, dat ik ben aangezocht om dit onderwerp in deze rubriek te behandelen, juist doornbsp;deskundigen die mij tevens in staat konden stellen om er metnbsp;zaakkennis over te spreken. Het verzoek kwam van eenigenbsp;veeartsen in verschillende deelen van het land, en gedurendenbsp;de voorbereiding bleek mij dat verscheiden hunner collega’snbsp;ingenomen waren met het plan niet alleen, maar ook bereidnbsp;om mij, ieder voor zijn eigen gebied, de noodige inlichtingennbsp;te verschaffen. Waar een enkele burgemeester zich gaarnenbsp;bij aansloot.

De voornaamste aanleiding daartoe is de dringende behoefte aan een rijkskeuring, die bijzonderlijk den veeartsen haastnbsp;dagelijks blijkt in hun praktijk. En niet eens uitsluitend innbsp;het belang van het vleeschetende publiek, doch ook wel degelijk ten bate van den binnenlandschen vleeschhandel, vannbsp;den handel in „fijne vleeschwaren”, in „Geldersche waren”,nbsp;vooral, die ernstig geschaad wordt door het wantrouwen, datnbsp;de talrijke onsmakelijke courantenberichten den laatsten tijdnbsp;den lezer inboezemen, zonder dat de slachters en de fabrikanten een officieel middel daartegenover hebben, om de verbruikers te overtuigen van de deugdelijkheid hunner producten.

Vóór ik nu hier en daar in het land aan mannen van wetenschap en practijk naar hun ervaringen en hun oordeelnbsp;ging vragen, heb ik eerst getracht mij zelf eenigermate opnbsp;de hoogte te stellen van het onderwerp. En ik vond dennbsp;heer H. J. C. VAN Lent, rijksveearts te Tiel — wat een centrum van den inlandschen vleeschhandel is — zoo welwillendnbsp;om mij een populair overzicht te geven van het begrip vleesch,nbsp;en wel in verband met het onderzoek, dat ik ging instellen.

Een resumé van het leerzame onderhoud, dat ik met den heer VAN Lent mocht hebben, moge dan tevens strekken totnbsp;inleiding van deze interviews.

De meeste menschen — zoo verklaarde mij mijn vriendelijke zegsman — kennen vleesch niet anders dan onder de aange-

-ocr page 145-

133

name vormen, waarin het hun aan tafel voorgezet wordt. Hoogstens zijn zij wel eens in de keuken verdwaald, en hebbennbsp;het ontoebereid klaar zien staan, als een min of meer roodgekleurde, kleverige massa. Welnu, dat is dan een gedeeltenbsp;van een geslacht dier, en het bestaat grootendeels uit spiervezelen,nbsp;verder uit bindweefsels, vet, pezen, bloedvaten en zenuwen.

Bekijken we zoo’n stuk vleesch wat nader, dan zien we, dat we het in verschillende deelen kunnen scheiden. Dienbsp;worden gevormd door de spieren, zooals ze het skelet hebbennbsp;bekleed, en dienst deden voor de bewegingen van het dier.nbsp;Deze spieren worden dan door bindweefsel en peesstrookennbsp;meer of minder met elkaar verbonden. En ze zijn lang ofnbsp;kort, plat of dik, vleezig of meer pezig, naar gelang van denbsp;plaats waar ze gelegen zijn, en de functies die zij hebben tenbsp;verrichten.

Nu kunnen we de spieren nog weer onderscheiden in willekeurige of animale en onwillekeurige of vegetatieve spieren. Maar bij het vleesch dat wij eten, komt de laatste groep zoonbsp;goed als niet te pas. Laat ik u dus alleen nog zeggen, datnbsp;de chemische samenstelling van de spieren bestaat uit eiwit-lichamen, koolhydraten, (glycogeen, waaruit na den doodnbsp;dextrine en druivensuiker ontstaat door omzetting), verdernbsp;uit lecithine, roode kleurstof, zouten en water. Op loo deelennbsp;runderspier (vleesch) heeft men dan 70 tot 80 procent water,nbsp;en verder vaste bestanddeelen, waaronder 15.5 tof t7-5 pCt,nbsp;onoplosbaar eiwit, en 2.2 pCt. oplosbaar eiwit, 0.6 tot 1.9nbsp;pCt. lijm, 1.5 tot 2.3 pCt. vet, en voorts vrije zuren.

Het vleesch, dat wij het meeste gebruiken, komt van runderen, varkens en schapen; maar ook wordt er steeds meer paardenvleesch gegeten. De voedingswaarde hiervan is ietsnbsp;minder dan van rundvleesch, terwijl het vleesch van gevogeltenbsp;bijvoorbeeld weer voedzamer is dan dat van het rund.

Maar tengevolge van de steeds stijgende veeprijzen neemt, vooral in de groote steden, het verbruik van paardenvleeschnbsp;Onder het volk sterk toe. En niet alleen in Berlijn, Weenen

-ocr page 146-

134

en Parijs, maar ook hier te lande. En volgens de statistiek staat Rotterdam bij ons in dit opzicht ver vooraan. Daarnbsp;steeg het aantal geslachte paarden van ruim vijl duizend innbsp;1901 tot 9305 stuks in 1905. En voor Amsterdam bijvoorbeeld,nbsp;waren die getallen 3647 en 4592.

' Paardenvleesch kan als voedingsmiddel dan ook uitstekende diensten doen, doch men moet aan de donker roodbruinenbsp;kleur en aan den eenigszins zoeten smaak wennen. Ook isnbsp;de wetenschap niet aanlokkelijk, dat er tot nu toe geen paarden gefokt worden voor de slachtbank, en dat het dus uitsluitend dieren zijn, die een ongeluk hebben gekregen, ofnbsp;wel afgebeulde oude knollen, zooals ze in Rotterdam bijnbsp;scheepsladingen uit Engeland worden aangevoerd.

Maar hoe onsmakelijk men dit ook moge vinden, toch hebben de meeste menschen zonder hun weten wel paardenvleesch gegeten. Want in den vorm van rookvleesch wordtnbsp;het veel verhandeld, en ook wordt er heel wat in de worstnbsp;verwerkt. En al mag dit op zich zelf niet schadelijk wezennbsp;voor de gezondheid, toch is het een bedrog om het dennbsp;. menschen in dien vorm voor te zetten als ander vleesch.nbsp;Doch er is erger. Aangezien de goede slagers hiertoe nietnbsp;zullen overgaan, kan men zeker zijn dat worst met paardenvleesch — wanneer ze niet uitdrukkelijk als zoodanig verkochtnbsp;wordt—van knoeiers afkomstig is, en waarschijnlijker nog uitnbsp;vilderijen. Welk gevaar dit oplevert, zal ik u aanstondsnbsp;vertellen.

Maar daarom is het gelukkig, dat de keurmeesters tegenwoordig gemakkelijk de aanwezigheid van paardenvleesch in worst kunnen aantoonen, door te laten reageeren op hetnbsp;glycogeen, dat hierin tot 0.5 a i procent voorkomt, en nietnbsp;of sporadisch in ander vleesch.

Bij den tegenwoordigen vleeschnood in Duitscliland is men trouwens nog veel verder gegaan dan het gebruik van paardenvleesch; daar heeft men nu ook hondenslachterijennbsp;opgericht.

-ocr page 147-

135

Voor de voedingswaarde van het vleesch is de wijze waarop de dieren gemest worden van grooten invloed. Bij het voerennbsp;met hooi en koren krijgt men het beste en smakelijkstenbsp;vleesch. Dat van dieren die met spoeling en pulp gemestnbsp;zijn, is minder van kwaliteit. En wanneer het vee raapkoekennbsp;eet, dan heeft het vleesch en het vet zelfs een ranzigen bijsmaak.

Ook de leeftijd van de slachtdieren laat zich gelden. Vleesch van jonge dieren heeft minder voedingswaarde: het is rijknbsp;aan water en lijm, doch arm aan eiwit. Worden de beestennbsp;oud, dan wordt het taai en moeilijk verteerbaar. Het bestenbsp;vleesch leveren dan ook ossen van vier tot acht jaar. Voortsnbsp;is de plaats waar de spieren van het dier afgesnedeii wordennbsp;van belang; het achterdeel geeft de beste kwaliteit.,

Maar ook de wijze van slachten heeft invloed op de voedingswaarde. Allereerst moeten de dieren, voor ze geslacht worden, goed uitrusten, zelfs als ze per wagen naar de slachtplaats gebracht zijn. ’s Winters dient hun ongeveer acht uur,nbsp;’s zomers circa 12 uur rust gegeven te worden. Want vermoeide dieren bloeden slecht uit, en daardoor blijft het vleeschnbsp;minder lang goed. Het bloed, namelijk, gaat spoedig innbsp;ontbinding over. En hoe meer bloed er dus achterblijft nanbsp;de slachting, des te donkerder is het vleesch, en des te gauwernbsp;bederft het. Om dezelfde reden is de slachtmethode vannbsp;zooveel betéekenis voor de waarde van het vleesch. De doodnbsp;moet snel intreden, met vermijding van onnoodige kwellerij,nbsp;en opdat het vleesch zoo lang mogelijk frisch blijve, moetennbsp;de dieren goed uitbloeden. Het slachten met het masker,nbsp;zooals het in de abattoirs gebeurt, is om al deze redenennbsp;het doelmatigste.

Direct na den dood hebben er veranderingen in de spieren, dus in het vleesch plaats. Dan worden er vlee.schmelkzuurnbsp;en vluchtige vetzuren gevormd die mee de lijkverstijvingnbsp;veroorzaken. Bij vermeerdering van het gehalte dezer zurennbsp;wordt de lijkstijfheid weer opgeheven en onder de inwerking

-ocr page 148-

136

der rottingsbacteriën gaat de zure reactie over iu een al-calisclie, door de vorming van ammoniak, en treden verdere rottingspocessen op. En het waarnemen van de reactie, datnbsp;met lakmoespapier gemakkelijk kan gebeuren, i.s een andernbsp;hulpmiddel bij de vleeschkeuring.

Gaat de ontbinding echter voort, dan ontstaan er gassen, waarvan de reuk het vleesch ongenietbaar maakt. En het isnbsp;wel opmerkelijk, dat de fijnproever, die dit verschijnsel bij hetnbsp;rundvleesch natuurlijk sterk afkeurt, het zoo hoogelijk waardeertnbsp;en als adelijk roemt bij het wild.

Trouwens, er zijn hottentotten, die een gedood dier in den grond begraven, en er niet eer van smullen voor de ontbindingnbsp;hevig is ingetreden. Zoo ver laten wij het met ons rundvleeschnbsp;bij voorkeur niet komen. Doch een geringe mate vanont--binding moet er toch zijn om ook dat malsch en smakelijknbsp;te maken. Daarom blijft het rund, nadat het geslacht is,nbsp;een paar dagen hangen vooraleer uitgesneden wordt. Andersnbsp;is het vleesch taai en smakeloos.

Doch met dat al wenschen wij ons rund- en varkensvleesch frisch van reuk, van smaak en aanzien, en afkomstig vannbsp;gezonde, krachtige dieren die doelmatig gevoed zijn ’t Isnbsp;alleen jammer dat dit alles zoo maar niet aan het stuk vleeschnbsp;op tafel te zien is. Wij moeten daarbij geheel vertrouwennbsp;op onzen leverancier. En omdat die wel eens staat voor eennbsp;tweestrijd tusschen zijn beurs en zijn geweten, is het noodignbsp;en gewenscht dat er eenig toezicht komt op zijn handelingen.nbsp;Daarom is er behoefte aan een doelmatige vleeschkeuring.

De vleeschkeuring, waar we nu zoo naar hunkeren—vervolgde mijn zegsman—daar vinden we bij de Egyptenaren de eerstenbsp;sporen al van. Hun priesters waren in zekeren zin de keurmeesters. Zij toch verdeelden de dieren volgens hun opvattingen over de zielsverhuizing in reine en onreine, en van denbsp;laatste mocht het vleesch niet gegeten worden, evenmin alsnbsp;van beesten die niet volkomen gezond waren. Ook het gebruik van het vleesch van koeien was verboden, omdat de

-ocr page 149-

137

koe aan Isis was gewijd. En het varken was onrein, als het zinnebeeld van den booze.

Trouwens, het verbod om varkensvleesch te eten gold niet alleen voor de ‘Egyptenaren, ook voor de Israëlieten, denbsp;Arabieren, Phoeniciërs, kortom voor alle Semitische volken.

In den Joodschen godsdienst vinden we de voorschriften van de Egyptenaren opgevoerd tot een betrekkelijk hoognbsp;ontwikkelde vleeschpolitie. En, hoewel gewijzigd en aangevuld,nbsp;wordt die nog grootendeels door de Joden gehandhaafd. Ooknbsp;Mahomed schreef aan zijn volgelingen een reeks van wettennbsp;voor, betreffende het gebruik van vleesch. Die komen veelalnbsp;met de Mozaïsche voorschriften overeen. En de Rotneinennbsp;hadden eveneens hun toezicht op vleesch. Sedert het jaarnbsp;388 voor Christus werd een geregelde controle gehouden op denbsp;markten, de vleeschwinkels en gaarkeukens. In een nummernbsp;van het regeeringsblad ,,Acta populi romani diurna” uit hetnbsp;jaar 164 voor Christus vinden we opgeteekend dat de aedielnbsp;Tehini de kleine slagers heeft bekeurd, omdat zij vleeschnbsp;hadden verkocht dat niet van te voren door de beambtennbsp;was gekeurd. Deze geldstraffen kwamen ten goede aan hetnbsp;bouwen van een tempel.

Na den val van het West-Romeinsche rijk vervielen echter alle bepalingen, doch bij de geleidelijke invoering van hetnbsp;Christendom waren het weer de priesters, die zich met denbsp;volksgezondheid bezig hielden, door het geven van zekere voorschriften. Zoo heeft bijvoorbeeld de groote Bonifacius, dienbsp;111 het begin van de achtste eeuw werkte onder de Germaan-sche volksstammen, dienaangaande vele wetten uitgevaardigd.nbsp;Op gezag van pars Gregorius III verbood hij onder meer hetnbsp;gebruik van paardenvleesch, al was dit meer uit godsdienstigenbsp;'ian uit sanitaire oogmerken. Later kwam de wereldlijkenbsp;tnacht aan het woord om dergelijke maatregelen te treffen.nbsp;Oe vleeschvoeding nam hoe langer hoe meer een eerste plaatsnbsp;quot;b en de overheid zag er op toe. Als in de ‘middeleeuwennbsp;graan schaarsch was wegens gebrek aan handen om het

-ocr page 150-

138

te verbouwen, dan bloeide de veeteelt; het vleesch werd het goedkoopste voedingsmiddel, en op de keuring werd nauwlettend acht gegeven. Een der eerste en best georganiseerdenbsp;gilden was dat van de beenhouwers.

Na 1200 werden er in de meeste plaatsen verordeningen gemaakt op den handel in runder- en varkensvleesch, en ernbsp;werden openbare slachthuizen gesticht op een wijze, dat wenbsp;er nu nog jaloersch op mogen zijn. Want op het einde vannbsp;de achttiende en het begin der negentiende eeuw vervielennbsp;de meeste desbetreffende voorschriften, doordat de openbarenbsp;meening veranderde. Verkeerde inzichten vestigden de overtuiging dat alle kwaad door koken en braden van het vleeschnbsp;vernietigd kon worden.

En eerst in den nieuweren tijd, sinds 1850, zien we de wetgeving op het vleeschverbuik weer geleidelijk tot ontwikkeling komen. Ja, in vele landen is zij thans de volmaaktheidnbsp;nabij. Daar wordt alle voor de consumtie bestemde vleeschnbsp;gekeurd en alle ondeugdelijke waar vernietigd. De algemeenenbsp;vleeschkeuring en de talrijke openbare slachthuizen of abattoirsnbsp;hebben dezen heilzamen toestand mogelijk gemaakt.

Maar in ons land zijn we op dit gebied altijd ver ten achter gebleven. Eerst in de allerlaatste jaren hebben de grootenbsp;steden voorschriften gemaakt voor de keuring van vee ennbsp;vleesch, en zijn er slachthuizen gesticht. Doch Den Haag,nbsp;bijvoorbeeld, heeft nog niet eeus een abattoir, terwijl de kleinerenbsp;gemeenten toch reeds beginnen te volgen.

Ook hier in Tiel, bijvoorbeeld — zoo vervolgde de heer VAN Lent — hebben we een verordening op de keuring vannbsp;vee en vleesch, die er prachtig uitziet; dat wil zeggen op

papier. Maar de uitvoering ervan is overgelaten aan.....de

boden van het stadhuis. Eu volgens de statistiek wonen wij hier als ’t ware in een volmaakt vleeschgebied. Want stel unbsp;voor; als er in Rotterdam, Utrecht, Groningen, Nijmegen,nbsp;Maastricht, Leiden, Roermond en Dordrecht in een jaar vannbsp;2Va Ve procent der runderen, en van tot procent

-ocr page 151-

139

der varkens worden afgekeurd, benevens tienduizenden longen, levers en nieren, vinden wij er in Tiel voor de jaren 1903»nbsp;1904 en 1905 van de ongeveer 2700 runderen en 7700 varkens geen enkele afgekeurd Alleen het jaar tevoren; toen

Was het gebeurd met twee runderen.....op verzoek van een

slager die zijn geld terug wilde hebben.— In de practijk bewijst dit toch wel dat hier de keuring nog alles te wenschennbsp;over laat. Maar Tiel is in dit opzicht allerminst een uitzondering.

Daarom is er zoo’n dringende behoefte aan een -wet op de algemeene rijks-vleeschkeuring in ons land, waardoor deze gewichtige taak niet langer aan de willekeur der gemeentebesturen wordt overgelaten, en er een einde kan komen aan hetnbsp;ergerlijke geknoei. Keuring van alle vee en van alle vleesch, voornbsp;de consumtie bestemd, is een onafwijsbare eisch in het belangnbsp;van de volksgezondheid, en: van den veestapel.

Ik hoef daar niet ver over uit te weiden — zei mijn zegsman — van alle kanten is het gevaar besproken en bekeken, dat denbsp;menschel! dreigt door het vleesch te gebruiken van zieke ennbsp;hun natuurlijken dood gestorven dieren. Ik noem alleen denbsp;trichine van het varken, die overgaat op den mensch, zichnbsp;voortplant, en uit het darmkanaal naar de spieren verhuist;nbsp;de varkensfin, die, ter grootte van een erwt, bij duizendennbsp;voorkomt in het varkensvleesch, en bij den mensch den ge-wapenden lintworm doet ontstaan; de runderfin, die dennbsp;ongewapende!! lintworm in ons lichaam brengt. De echino-coccose, de gevaarlijke ziekte, die vooral in Noord-Duitschlandnbsp;talrijke menschen ten offer brengt, en die bij een goed inge-nchte vleeschkeuring kan worden voorkomen. En dan — alnbsp;moge er nog altijd twijfel over bestaan — toch is de waarschijnlijkheid groot, dat het gebruik van vleesch en melk,nbsp;afkomstig van tuberculeus vee, een gevaar oplevert voornbsp;besmetting van den mensch, gevaar dat — het moge grootnbsp;^'jn of klein — door de keuring bezworen moet worden. Ennbsp;ten slotte, doch niet het minst, het miltvuur bij onze huisdieren,nbsp;dat zonder strenge maatregelen mensch en beest bedreigt.

-ocr page 152-

140

Het aantal vleeschvergiftigingen is bovendien zeer aanzienlijk. In ons land werden in 1893 reeds 103 gevallen officieel geconstateerd, waarbij, volgens matige schatting, minstens 2500nbsp;personen leden. Doch wie zal het aantal begroeten, dat nietnbsp;ambtelijk vastgesteld werd. Deze vergiftigingen worden gewoonlijk veroorzaakt door vleesch van dieren, die uit noodnbsp;geslacht worden, omdat ze anders toch zouden bezwijken. Ooknbsp;wel, wanneer de dieren oververmoeid waren, toen ze werdennbsp;geslacht. • En dan kan een slechte methode van bewaren hetnbsp;vleesch ook spoedig schadelijk voor de consumtie maken.

Wanneer de keuring afdoende wil werken, dan dient zij van rijkswege te geschieden en algemeen te zijn. Want alnbsp;kan plaatselijke keuring zeker nuttig wezen ten opzichte vannbsp;het vee dat in de gemeente zelf wordt geslacht — toch is denbsp;waarborg niet volkomen. Want hoe moet men dan handelennbsp;met het in stukken ingevoerde vleesch? Een keuring van dienbsp;stukken op zichzelf beteekent niets, en bovendien is het binnensmokkelen van verdacht vleesch niet absoluut te voorkomen.

De heer Van Lent hoopt, dat bij de aanstaande regeling van dit volksbelang, ook de huis.slacht — dat wil zeggen; hetnbsp;slachten voor eigen gebruik — niet van keuring vrijgesteldnbsp;zal worden. Meestal komt een gedeelte van dit vleesch tochnbsp;immers ook in den handel, als rookvleesch, hammen, tong,nbsp;en verschillende edele organen, die ter weekmarkt gebrachtnbsp;worden, om de tafels der notabelen te sieren. En bovendien,nbsp;als de huisslacht vrij blijft, zal menige noodslachting van ziekenbsp;dieren onder dien naam doorgaan, en zoo aan de controlenbsp;worden onttrokken.

De keuring kan niet beter gebeuren dan in de openbare abattoirs, met het verbod om ergens anders te slachten.nbsp;Daarom is het dus niet slechts uit een oogpunt van hygiëne,nbsp;doch ook ter wille van een richtige keuring gewenscht, omnbsp;de gemeenten van minstens tienduizend zielen te verplichtennbsp;tot het oprichten van een openbaar slachthuis. Want alleennbsp;in een goed ingericht abattoir kan de keuring behoorlijk

-ocr page 153-

141

geschieden. Bovendien wordt dan alle afval van de slacht geconcentreerd, terwijl het nu door de verschillende slachtplaatsen verspreid wordt, die bodem, lucht en water verontreinigen.nbsp;Hetzelfde geldt voor de stallen en mestvaalten, die meestalnbsp;aan die slachtplaatsen verbonden zijn, en nu op tal van plaatsen in de gemeenten de omwonenden hinderen door hun stank.nbsp;Ook blijft het vleesch ia de doelmatige bewaarplaatsen langernbsp;goed, wat tevens een niet gering voordeel is voor de vleesch-handelaren.

De kosten van oprichting en exploitatie achtte mijn zegsman niet overwegend bezwaarlijk. Volgens zijn onderzoekingennbsp;kan een abattoir zich bedruipen en voldoende rente en aflossingnbsp;opleveren bij een keurloon van ct. per pond vleesch, wanneer er geen, en van een cent per pond als er wel eennbsp;koelhuis aan verbonden is.

Trouwens, in Duitschland is het proefondervindelijk bewezen. De heer Van Lent noemde mij elf Regierungs-Bezirke op.nbsp;Waar tezamen 179 abattoirs zijn, en wel 106 in plaatsen dienbsp;evenveel of minder zielen tellen dan Tiel.

Vervolgens wees deze veearts mij op het onnoemelijk groote kwaad van de zoogenaamde vilderijen. Jaren en jaren is er reedsnbsp;aangedrongen om daarop toezicht te houden; alle mogelijkenbsp;corporaties in den lande hebben zich over dit euvel beklaagd,nbsp;de Maatschappij tot bevordering van de Veeartsenijkunde innbsp;Nederland heeft een uitvoerig rapport over dezen onhoudbarennbsp;toestand ingediend, in een der latere afleveringen van het Maandschrift voor hygiëne heeft Dr. RUYSCH er nog eens weer het zijnenbsp;over gezegd, maar dit alles mocht nog geen voorziening innbsp;dezen misstand uitwerken.

Wanneer ik u eenige staaltjes noem van het geknoei dezer vilders met vleesch — vervolgde mijn zegsman — betreffen dienbsp;iiff den aard bijzonderlijk de omstreken van Tiel. Ik wil daarnbsp;echter geen.szins mee zeggen dat de toestanden hier abnormaalnbsp;slecht zijn; — volstrekt niet, men vindt ze door het heele land.

In bepaalde centra in onze buurt dan, in Tiel, Echteld,

-ocr page 154-

142

Buren, Deil, Lith, Oss eiizoovoort, hebben zich menschen gevestigd, die hun kost rijk verdienen met het opkoopeii vannbsp;ziek en gestorven vee, ook al is dit laatste begraven geweest,nbsp;en soms iii verregaanden staat van ontbinding. Dit heeft mennbsp;bijna dagelijks kunnen waarnemen in de streken waar denbsp;vlekziekte onder de varkens heerschte, en massa’s cadaversnbsp;zijn van daar vervoerd en in onze magen opnieuw begraven.nbsp;Welnu, al deze lijken worden naar de vilderijen getransporteerd, van de huid ontdaan en verder naar omstandighedennbsp;behandeld.

Vroeger (en het gebeurt nog wel hier en daar) werden die cadavers, wanneer de ontbinding niet te sterk was of denbsp;ziekte-verschijnselen aan het vleesch niet al te opvallend, innbsp;hun geheel vervoerd naar de grootere plaatsen, en daarnbsp;tusschen het andere vleesch door, dat in den winkel te pronknbsp;hing, verkocht. Tegenwoordig, nu het toezicht in die stedennbsp;verscherpt is, gaat dat moeilijker; maar de vindingrijkheidnbsp;van de smokkelaars is onbegrensd. Uit Amsterdam, bijvoorbeeld, las men er eenigen tijd geleden herhaaldelijk denbsp;vernuftigste staaltjes van. En trouwens, wie ter wereld zounbsp;er in die kar met kool, die de stad binnenkomt, een doodnbsp;dier vermoeden? Of in dien landauer, met twee paardennbsp;bespannen, waar vier keurig uitgedoste heeren zich tegen denbsp;kussens vleien.....het cadaver van een kalf of een varken?

Maak u over die kosten niet bezorgd: ze haten ze er best uit, want de winst is groot. Het gestorven rund, waar ze dennbsp;boer ’n 15 a 20 gulden voor betalen, brengt aan de huidnbsp;alleen al 10 tot 12 gulden op. 'En lukt de invoer bij dennbsp;slager wèl, dan maken ze immers bovendien nog wel ’n honderdnbsp;gulden.

Die vilderijen — zoo vervolgde mijn zegsman—zijn veel omvattende, wijdvertakte ondernemingen. De heeren vildersnbsp;hebben overal hun agenten, en zoodra er verluidt van eennbsp;dier dat ziek is of gestorven, wordt dat een wedloop ondernbsp;die handlangers, want op de eerste aangifte is meestal een

-ocr page 155-

143

gulden premie gesteld. Van vilders met automobielen heb ik nog nooit vernomen, maar dat ze harddravers tot hunnbsp;beschikking hebben, om het aas weg te halen, dat is een feit.

Een mooi voorbeeld van hoe machteloos de overheid staat tegenover dit misdadige bedrijf, bleek onlangs voor den kantonrechter te Druten. Daar werd een jongen veroordeeld,nbsp;omdat hij 's avonds met een kar zonder licht had gereden.nbsp;Maar dat die jongen op deze kar zomier licht, volgens denbsp;verklaring van den verbaliseerenden veldwachter, een paarnbsp;doode varkens vervoerde, aan vlekziekte gestorven en opgegraven, om er vermoedelijk in Oss worst van te laten maken.. .nbsp;daarvoor kon de jeugdige boosdoener niet worden gestraft.

En hoe graag sommige menschen toch op cadavers zijn, ondervond dezen zomer nog iemand te Wamel. De man hadnbsp;drie varkens aan vlekziekte verloren. Daar kwam een jongennbsp;uit Oss op af; hij wilde de lijken koopen. Doch de eigenaarnbsp;was een eerlijk man; die had er geen ooren naar. Maar toennbsp;bood de jongen hem vijf gulden als hij hem alleen maarnbsp;wilde vertellen waar ze begraven lagen.

Want u weet, lijken van aan vlekziekte bezweken varkens hebben ze bij voorkeur uit den grond, omdat dan het lijkvochtnbsp;de roode vlekken in het vleesch wat opgebleekt heeft. Maarnbsp;in welken staat dat verkeert, nadat het met ingewanden ennbsp;al eenige dagen begraven geweest is, zal ik terwille van uwnbsp;appetijt liever niet nader beschrijven.

Bij dit alles is maar één groot geluk, en wel dat er nog zoovele eerlijke slagers zijn. Bovendien houdt de concurrentienbsp;toezicht op de handelingen van de vakgenooten. En de ambtenaren van rijk en gemeenten zitten ook niet stil.

Hierom hebben heeren vilders hun bedrijf moeten uitbreiden. Het vleesch van de doode dieren, die ze niet in hun geheel aan den man kunnen brengen, — van doode paarden,nbsp;doode runderen, doode varkens en honden — malen ze innbsp;machines fijn en verwerken het dan tot worst, nadat de mooiste stukken er zijn afgesneden voor rookvleesch.

-ocr page 156-

144

Deze veearts verklaarde mij ze in werking te hebben gezien, dergelijke vilderijen, waar vier, vijf machines aan ’t malen waren;nbsp;en een vilder was er, die schafte zich een motor aan om denbsp;heerlijke waar toch maar sneller te kunnen verwerken.

In kisten van een halven meter hoog staat dit fijn gehakte en reeds in ontbinding verkeerende vleesch soms dag en nachtnbsp;te broeien vóór de verdere bewerking kan volgen. Wantnbsp;het bedrijf is druk en telkens moeten er eerst weer nieuwenbsp;lijken afgehaald worden. Is de tijd er dan weer voor, dannbsp;wordt deze worstmassa verder bewerkt met salpeter en zout,nbsp;soms nog onder toevoeging van boorzuur en klem middelen, omnbsp;vervolgens in de darmen geperst en sterk gedroogd te worden.nbsp;Deze darmen, vooral van dieren die reeds begraven waren,nbsp;zijn zelf soms reeds geïnfecteerd. Maar omdat er in denbsp;worstmassa, behalve rotting, onder dergelijke omstandighedennbsp;omzetting van eiwitstoffen plaats heeft, en dus vorming vannbsp;lijkenvergift, dat door drogen, rooken, noch koken vernietigdnbsp;kan worden, is het wel te verwonderen dat de vele geconstateerde gevallen van vleesch- en worstvergiftiging niet nógnbsp;veel talrijker zijn. Doch wie weet hoeveel lichte gevallen vannbsp;vleeschvergiftigingen niet voorkomen, die toegeschreven wordennbsp;aan het gebruik van slecht water en andere oorzaken.

En gelooft u mij — dit kostje verschijnt niet alleen op de tafels van de minvermogenden, en wordt niet enkel gekocht aannbsp;de stalletjes op de markten. De vilders zelf of hun vertegenwoornbsp;digers—en heele heeren 1—reizen immers hotelhouders en restaurateurs in het land af, om hun ,,Geldersche waar” aan te prijzen.

Nog onlangs vernam ik van een welvarend gesticht in Den Haag, dat vroeger zijn vleesch betrok van een degelijkennbsp;slager hier uit de buurt. Doch een poosje geleden werd hemnbsp;de klandizie opgezegd, omdat de directrice een aanbiedingnbsp;voor de levering van Geldersche waar had ontvangen voornbsp;de helft van den tot nu betaalden prijs. Bij navraag vernamnbsp;de solide slager, dat een vilder hem met zijn lijkenworst dezenbsp;concurrentie aangedaan had.

-ocr page 157-

145

Op deze wijs gaat er in die vilderijen vaak zeer veel om. Ik ken er, die op één dag tot zeven paarden toe verwerken.nbsp;En toen eenigen tijd geleden een klein vildertje in Wamel,nbsp;dat geen geld had om de zaken naar den eisch te drijven,nbsp;uit zijn woning werd gezet, vond de deurwaarder op dennbsp;zolder en in den kelder zoo’n massa kisten en manden metnbsp;stinkende worst, dat hij ter wille van de hygiëne den heelennbsp;voorraad opkocht om te vernietigen.

En in alle deelen van het land, waar geen abattoirs en geen strenge keuring is, vindt men dergelijke toestanden, alnbsp;is het niet overal even gemakkelijk om ze te ontdekken, alsnbsp;hier in de buurt. Want als ik u straks mijn eigen ervaringennbsp;verteld heb, kunt u van mij en van anderen adressen krijgen van vilders, bij wien ge maar hebt binnen te loopen,nbsp;om de industrie in vollen gang te zien.

Ja, de heeren worden zelfs min of meer officieel erkend Ik bedoel door de vee-verzekeringmaatschappijen. Vroeger moestnbsp;iedere agent van zoo’n maatschappij zelfstandig onderhandelennbsp;met de vilders over den prijs, waarvoor zij het cadaver vannbsp;een verzekerd dier konden koopen. Maar daarbij schijnt nognbsp;al eens fraude te zijn gepleegd, doordat de agent met dennbsp;vilder onder één hoedje speelde. Daarom zijn er tegenwoordig verscheiden en ook groote maatschappijen (mijn zegsmannbsp;noemde ze mij bij name) die een contract hebben met bepaaldenbsp;vilders, — ik meen volgens de hoogste inschrijving — waarbijnbsp;deze zich verplichten, om alle doode dieren, die bij haarnbsp;verzekerd zijn geweest, te koopen voor ongeveer tien procentnbsp;van het verzekerde bedrag. En bovendien zijn zij door dezenbsp;overeenkomst gehouden om tegen vergoeding van 25nbsp;procent van dit bedrag alle verzekerde dieren te koopen, dienbsp;onteigend worden omdat ze onherstelbaar ziek zijn, —nbsp;lijdende aan onverschillig welke kwaal, — wanneer de beesten nog maar levend in hun bezit komen.

En op deze manier — durf ik haast beweren — zijn er bepaalde centra in ons land waar geen stuk gestorven vee

10

-ocr page 158-

146

begraven wordt — of zoo al dan toch weer opgegraven — omdat het alles aan de consumenten gaat in den vorm vannbsp;rookvleesch; worst, preskop enzoovoort, of aan stukken gesneden, onder den naam van hondenvoedsel.

U moest zelf eens zien wat de booten een manden vo\ afcresneden vleesch vervoeren, waarvan de herkomst nietnbsp;meer te constateeren valt. In deze buurt zeggen sommigenbsp;spotters: Den Bosch is de weg van alle vleesch. In Dennbsp;Bosch is geen abattoir. Maar toch moet ik betwijfelen ofnbsp;het toezicht daar zoo veel te wenschen overlaat als de spraakmakende gemeente hier van oudsher beweert.

In het verslag van de Gezondheidscommissie, gezeteld te Tiel, over 1905, wordt over dit onderwerp onder meer hetnbsp;volgende gezegd:

,,In het voorjaar werd onze aandacht gevestigd op de slachterij van Joh. de H. te Echteld, waar het heette, dat zieknbsp;vee en lijken van allerlei dieren, aan welke ziekte ook gestorven, niet alleen van koeien en paarden, maar ook vannbsp;honden, katten, enz., werden omgezet in smakelijke „Gelder-sche vleeschwaren.quot; Tegelijkertijd trof ons een bericht in denbsp;dagbladen, dat eenige personen waren vergiftigd door hetnbsp;gebruik van vleeschwaren, afkomstig uit de buurt van Tiel,nbsp;en wij vermoedden terstond, dat hiermede de slachterij vannbsp;De H. werd bedoeld. Onze voorzitter begaf zich ter plaatsenbsp;en moest constateeren, dat de behandeling van het vleeschnbsp;veel te wenschen overliet, terwijl hij tevens waarnam, dat ernbsp;een koe lag te sterven, die blijkbaar ook bestemd was omnbsp;in den vorm van worst voor menschelijk voedsel te dienen.nbsp;Deze De H. vervoert het vleesch naar ’s Hertogenbosch, waarnbsp;het door een zijner handlangers verkocht wordt. Wij schrevennbsp;nu aan den burgemeester van Echteld met verzoek deze voornbsp;de gezondheid schadelijke fabricage en handel zoo mogelijknbsp;tegen te gaan, en wezen daarbij op eenige bepalingen vannbsp;de Echteldsche politie-verordening die hem o. i. daarbijnbsp;een krachtig wapen in de hand gaven. Het antwoord luidde,

iSSFi*-


-ocr page 159-

147

dat het vleesch iu Echteld niet werd gebruikt, zoodat de gezondlieid der gemeentenareii geen gevaar liep; dat hij tennbsp;opzichte van het vervoer kennis zou geven aan zijn collega'snbsp;te Tiel en te ’s Hertogenbosch, en dat z. i. de politieverorde-ning geen afdoende bepalingen inhield. Wij gaven van onzenbsp;correspondentie kennis aan U HoogEdelg. (den hoofdinspecteur der vollrsgezondheid te 's Hertogenbosch) met denbsp;mededeeling, dat het schadelijke vleesch vermoedelijk geheelnbsp;naar Den Bosch werd vervoerd en onder opmerking, dat wijnbsp;vermoedden, dat in uw onmiddellijke nabijheid wel de noodigenbsp;maatregelen konden worden getroffen om den handel in zulkenbsp;schadelijke levensmiddelen te keer te gaan. Bij uw missivenbsp;van 25 Augustus werd ons bericht, dat tengevolge van denbsp;kennisgeving van den burgemeester van Echteld reeds eenigenbsp;malen minderwaardig vleesch, uit eerstgenoemde gemeentenbsp;afkom.stig, was aangehouden en afgekeurd en dat de gezondheidscommissie te ’s Bosch in zake deze zaak zich diligentnbsp;verklaarde.

,,Onderwijl vernamen wij, dat het ook op nog meerdere plaatsen in ons ambtsgebied gewoonte was, door den veeartsnbsp;afgekeurd vee naar 's Hertogenbosch te vervoeren, blijkbaarnbsp;met dezelfde bestemming”.

Om deze reden bood de commissie een ontwerp ,,verordening op door ziekte of ongeval gestorven en uit nood geslacht vee en daarvan afkomstig vleesch” ter overweging aan denbsp;besturen der plattelandsgemeenten. Maar — rapporteert zij —nbsp;gt;,van een enkel gemeentebestuur ontvingen wij bericht, dat hetnbsp;voorgestelde zou worden overwogen. De meeste bewaardennbsp;liet stilzwijgen, en wij hoorden dan ook, dat men op hetnbsp;platteland niet licht uit eigen beweging zal overgaan tot hetnbsp;invoeren van dergelijke bepalingen, omdat daardoor te veelnbsp;particuliere belangen, ook van gemeenteraadsleden, zoudennbsp;worden geschaad. Wij meenen dan ook, dat de eenige goedenbsp;weg om de vervalsching van levensmiddelen tegen te gaannbsp;IS een Rijkswet. Eu wij zeggen dit te eer, omdat zulk een

-ocr page 160-

148

wet meer kaas heeft nageleefd te worden. Want vooral bij een onderwerp als dit lijkt ons de handhaving van regelen ennbsp;verbodsbepalingen veel inoeilijker dan het voorschrijven ervan”.

De opmerking van den burgemeester van Echteld: dat het slechte vleesch in zijn gemeente niet wordt gebruikt, zoo-dat de gezondheid zijner gemeentenaren geen gevaar loopt,nbsp;is kenmerkend voor het standpunt van veie plattelandsgemeente-besturen. In een officieus onderhoud krijgt men deze redenee-ring immers telkens wat minder diplomatiek terug: laat ze denbsp;krengen maar naar de steden sturen, dat is voor ons dorpelingen een goede bliksemafleider: wij eten ’t toch niet 1

Toen de directeur van den landbouw in het vorig jaar aan de gemeentebesturen een vragenlijst toezond, om, ,,in verbandnbsp;met bij de Regeering in voorbereiding zijnde maatregelen”,nbsp;een overzicht te krijgen van den omvang der keuring van veenbsp;en vleesch hier te lande, was er onder anderen een burgemeester van een Geldersche gemeente, die het volgende tee-kenende antwoord gaf:

„Dat tot mijn spijt in deze groote gemeente geen verordening bestaat tot wering van den handel in of het gebruik vannbsp;ondeugdelijk, slecht of bedorven vleesch. Reeds voor eennbsp;twintigtal jaren deed ik als lid van den Raad een voorstelnbsp;als bovenbedoeld, maar met op twee na algenieene stemmennbsp;is toen het ontwerp van de baan geschoven. Later heb iknbsp;als burgemeester een ontwerp als bovenbedoeld getracht innbsp;de politieverordening op te doen nemen, maar ook toennbsp;is dat ontwerp afgestemd met op één na algemeene stemmen.

,,ln het voorjaar van 1906 heeft de Gezondheids-commissie te Tiel een ontwerp-vleeschkeur aan de betrokken gemeentebesturen in haar gebied toegezonden.

„Ook dit ontwerp is in de raadsvergadering mijner gemeente behandeld, en heb ik helaas moeten constateeren dat ooknbsp;ditmaal met algemeene stemmen op één na het ontwerp wedernbsp;is afgestemd.

,.Laat het U.H.E.d.g. niet verwonderen dat ik na deze

-ocr page 161-

149

pogingen wanhoop om in die richting iets tot stand te brengen. Het grof egoïsme dat bij deze voorzat bij . de twee eerstnbsp;gevallen besluiten, dacht ik thans bij de algemeen heerschendenbsp;beschaving en opvoedende kracht van het betere onderwijsnbsp;dat toch allerwege baan breekt, verdreven. Ik heb mij helaasnbsp;vergist, ook thans nog durft men openlijk zeggen ,,dat hetnbsp;den boer schade doet”, en „veel last veroorzaakt”, wanneernbsp;een zoodanige verordening wordt vastgesteld.

,,Daarom dat men het dus beter acht ziek vee te verkoopen aan de vilderijen in de streek, die bij gebreke van rijks-con-tróle de naburige steden en groote plaatsen verpesten metnbsp;ondeugdelijlc vleesch.

,,Mocht de regeering er spoedig in slagen een algemeene wet te doen aannemen die paal en perk kan stellen aan dit cynischnbsp;egoïsme, dat trouwens op het platte land nog zooveel ooknbsp;in andere richtingen ten goede tegenhoudt, dan wordt er aannbsp;velen een weldaad bewezen”.

Wat de veearts mij van de vilderijen en hun walgelijk bedrijf verteld had, heb ik dienzelfden dag nog in Echteldnbsp;gezien. Onder geleide van een lid der gezondheidscommissienbsp;gingen wij van den dijk af het veld in, en stapten zoo eennbsp;achteruit gelegen erfje op. Mijn vriendelijke gids kende denbsp;situatie. Achter de woning om bracht hij mij naar een loods,nbsp;die ik trouwens op den stank af alléén ook wel had gevonden. Ik trok de broek hoog op, waadde door de mosterd-kleurige derrie en het bedorven bloed, en zag de kuipen volnbsp;fijn gehakt veelvervig vleesch staan broeien, waaruit een ondragelijke walm opsteeg. Rondom hingen nog enkele stukken vannbsp;Onnaspeurlijke herkomst, die voor rookvleesch bestemd waren.nbsp;Maar van welke dieren het afkomstig was, en of die na hunnbsp;natuurlijken dood eerst uitgesneden waren, kon ik uit den aardnbsp;natuurlijk niet constateeren. Doch mijn geleider verzekerdenbsp;niij, dat het grootendeels de resten van krengen waren, alnbsp;hep er ook wel eens een ziek beest door, dat nog net evennbsp;geslacht kon worden, om het te laten uitbloeden.

-ocr page 162-

150

De baas was uit. De vrouw had haar instructies. Want ongevraagd toonde ze ons een certificaat van een veearts voornbsp;een goedgekeurd 'paard; dit papier was echter weken oud.nbsp;En de vrouw gaf grif toe, dat er dagelijks geslacht werd.nbsp;Nu weer was haar man naar Rotterdam — zei ze — om paarden te koopen.

Op mijn vraag, waarvoor dat gehakte vleesch in de kuipen bestemd was, antwoordde zij: „voor de varkens”.

„Die honderden kilo’s?”

„Ja zeker. Maar er gaat veel van naar Den Bosch”.

„Wat doen ze er daar mee?”

„Aan de varkens voeren”.

Immidels kwam er een groote, nijdige houd de slachtplaats binnen.

„Dat is hun keurmeester”—vertelde mij later mijn gids — ,,Als vilders soms een cadaver hebben opgekocht, waarvannbsp;ze twijfelen of het ook aan miltvuur of een andere besmettelijke ziekte gestorven is, dat het vleesch tot een der gevaarlijkste vergiften maakt, dan gooien ze er den hond een broknbsp;van toe. Gaat de hond daar dood van . . . wel, dan is ’t voornbsp;de worst ongeschikt. Maar blijft het dier in leven, dan isnbsp;'t vleesch huns inziens nog best voor menschen te gebruiken”.

Na dit eene bezoek, gaf ik de andere maar op. In de meeste vilderijen zou ik hetzelfde te zien krijgen. En waarnbsp;deskundigen vaak niet in staat zijn van die vleeschbrij ondernbsp;de desinfecteerende toevoegsels de herkomst te bepalen, vondnbsp;ik het beter om als leek buiten de practijk der knoeierijen tenbsp;blijven, en liever te volstaan met wat veeartsen en anderenbsp;technici mij nader uit hun ervaringen wilden meedeeleti.nbsp;Daar bespaarde ik mijzelf dan meteen verdere neigingen meenbsp;om onpasselijk te worden.

De heer Van LenT te Tiel besloot zijn inlichtingen met een grappig verhaal:

In mijn jeugd — zoo vertelde hij — logeerde ik dikwijls op een boerderij in de nabijheid van Calcar, een Duitsch plaatsje

-ocr page 163-

151

op eeiiige uren afstand van Cleve, En daar zag ik meermalen de cadavers van gestorven vee weghalen door een vilder.

Toen op een zomer mijn gastheer van daar in Holland over was, gingen wij in Amsterdam logeeren. We zaten ernbsp;’s morgens in het hotel aan het ontbijt, dat wèl voorzien wasnbsp;van worst en rookvleesch ... preskop kende men toen nognbsp;niet, anders had het zeker op die uitstekende tafel evenminnbsp;ontbroken. En wij spraken samen over de familie in Calcar.nbsp;Dat scheen den hotelhouder bijzonder te interesseeren, en nanbsp;een poosje werd ’t hem te machtig, mengde hij zich beschei-deniijk in ons gesprek.

Of hij goed had verstaan, dat wij daar het plaatsje Calcar hadden genoemd? En of wij er soms bekend waren?

Acliso, woonde meneer daar zelf? Wel, dan kenden wij zeker den exportslachter Nass wel, waar het hotel de gelderschenbsp;waar van betrok. Een hochfeiner mann, die grossartige geschafte in Holland deed. De goede waard raakte er bepaaldnbsp;door in geestdrift.

Maar wij moesten tot ons leedwezen verklaren, dan we geen enkelen slager van dien naam kenden in Calcar, laat staannbsp;een exportslachter met dergelijke wijdvertakte connecties.

Doch daar in eens ging me een licht op. En ik vroeg ontsteld of dat zoo’n klein mannetje was, met zwarte bakkebaarden, en of hij links scheel zag.

,,Gewiss, gewissi”—juichte de hotelier, dat was herr Nass als geteekend.

„Potverdikkie, Heinrich!”—viel mij uit den mond—„dan 's Nass jou vildei I”

Ik verzeker u, dat ik zelfs op zee nog nooit zoo vlug van tafel weg was geweest, als toen aan dat kostelijke ontbijt. . .

Welnu, om dergelijk bedrog tegen te gaan is er maar één middel, en wel het absolute verbod om ziek en gestorvennbsp;vee te verhandelen, naast een voortdurend scherp toezicht opnbsp;op al de vilderijen en penserijen, waar deze beruchte spijzennbsp;worden verwerkt. Want is het vleesch eenmaal als Geldersche

-ocr page 164-

152

waar in den handel gebracht, dan is het haast ónmogelijk om na te speuren waarvan het afkomstig is, en welk gevaar hetnbsp;in zich sluit. Door het sterke pekelen en het zware rooken zietnbsp;het er immers oogenschijnlijk goed uit. Eu bovendien, denbsp;duizenden worsten en stukken rookvleesch, ook al worden zijnbsp;ter keuring aangeboden, zijn niet stuk voor stuk aan te snijden en te onderzoeken. Vandaar dat de invoer meestal gelukt en dat deze handel floreert. De regeering mag dan ooknbsp;niet langer aarzelen met in te grijpen om een einde te makennbsp;aan het weerzinwekkende en gevaarlijke geknoei met een vannbsp;onze voornaamste voedingsmiddelen.

Tot zoover de heer Van Lent.

Na ons onderhoud den trein afwachtende, keek ik toevallig in de Nieuwe Tielsche Courant, en daar vond ik zoowaar eennbsp;correspondentie die het besprokene treffend illustreerde. Innbsp;Maurik had zich blijkbaar van ’t najaar een geval van miltvuurnbsp;voorgedaan. De correspondent ter plaatse klaagde nu overnbsp;de kosten die de reeds zoo zeer benadeelde boer ondervond,nbsp;door de verschillende voorbehoedmiddelen, waartoe de wetnbsp;hem verplicht.

!!

1

De plaatsvervangende districts-veearts was tegen dit stukje opgekomen, omdat hij het niet in het belang achtte van denbsp;bestrijding der besmettelijke ziekten onder het vee. Het zounbsp;de aangifte kunnen tegenwerken, ,,waar vele boeren toch alnbsp;geneigd zijn om het zaakje maar op te ruimen, — schreef hij.nbsp;— Zij krijgen dan nog enkele guldens, zijn van den last afnbsp;en de vilders weten er wel weg mee.’’

Maar in zijn repliek hield de correspondent te Maurik vol. Het rijk verplicht den boer om het lijk (als bron van virulentenbsp;infectie) te verbranden of te begraven op staatskosten, — zoonbsp;redeneerde hij onder meer — maar de vilder betaaltnbsp;hem behalve de huid ook nog het v 1 e e s c h. Welnu,nbsp;wie van beiden geeft er dan meer?

De vilder die voor het vleesch van een aan miltvuur gestorven rund betaalt! Inderdaad, dat een correspondent van

-ocr page 165-

153

een blad zich hierop beroept in het belang van de veehouders, scheen nog kenmerkender dan al wat de Tielsche veearts mij reeds had verteld.

Trouwens, waar ik nu toevalligerwijs het eerst en omstandig ingelicht werd over de misbruiken bij het vleeschbedrijf in de omstreken van Tiel, moet men hieruit geenszins denbsp;conclusie trekken, dat de knoeierijen daar weliger tieren dannbsp;elders in den lande. Uit het vervolg zal dit wel anders blijken.

Naar aanleiding van de eerste artikelen kreeg ik ongevraagd uit verschillende deelen van het land brieven van deskundigen,nbsp;die al van even bedenkelijke ervaringen gewagen.

Zoo schreef een deskundige uit den omtrek van Roosendaal mij bijvoorbeeld:

„Ook in mijn buurt, waar ik sedert jaren de practijk uitoefen, is de toestand verre van rooskleurig. Weliswaar wordt in denbsp;gemeente Roosendaal het rundvleesch gekeurd, maar paarden-en varkensvleesch valt daarbuiten, zoodat er vooral wat hetnbsp;eerste betreft, daar heel wat omgaat.

,,Het gebeurt mij zeer dikwerf, dat een boer me komt vertellen: „nu mijnheer, ik heb nog een goeden prijs vannbsp;mijn paard gemaakt, ofschoon alles van binnennbsp;ontstoken was!”

,,Men behoeft slechts een kijkje bij zoo’n vilder te nemen en de kuipen met vleesch te zien en te ruiken om overtuigdnbsp;te worden, dat hier een massa vuiligheid huist.

,,Gelukkig dat tenminste alles nog gezouten en gerookt wordt, waardoor natuurlijk veel wat schadelijk is wordt vernietigd. De vilders en opkoopers van doode dieren verdienen grof geld. De eigenaars immers zitten opgescheept metnbsp;de cadavers, en doen ze dus graag voor weinig geld van denbsp;hand. Zoo woont er in de stad (Roosendaal) een vilder, dienbsp;zich met zijn bedrijf onder meer den rijkdom vergaard heeftnbsp;van circa vijfhonderd schapen,

„Dat keuring van in nood geslacht vee nuttig is, blijkt wel uit het feit, dat er in Roosendaal zelf jaarlijks een twintigtal

-ocr page 166-

154

vail die rimdereii afgekeurd moeten worden, terwijl er in de omliggende plaatsen als Oud-Gastel, Rucplien, Oudenbosch,nbsp;Spriendel enzoovoort meermalen vleeschvergiftigingen zijnnbsp;voorgekomen, omdat daar geen keuring is.

„De vorige geneesheer van Oud Gastel en omstreken klaagde er eens over, dat hij een massa patiënten had, lijdende aan brakingen en diarrhee, waarvan hij de oorzaak niet konnbsp;opsporen. Toen een veearts hem vertelde, dat er eeuigenbsp;dagen geleden een koe aan septische mastitis gestorven was,nbsp;ging hij de zaak onderzoeken, en vond hij, dat zijne ziekennbsp;allemaal van dat vleeseh gegeten hadden.

„Alhoewel de beurs bij dit alles dikwerf in het spel is, moet toch ook veel aan onwetendheid toegeschreven, worden.nbsp;Zoo zag ik laatst bij een arbeider, wiens koe aan uier.tuber-culose leed en wegens deze ziekte door het Rijk was overgenomen, dat de vrouw het weinigje melk, door den ziekennbsp;uier afgesclieiden, aan haar buurvrouw gaf, om daarmee denbsp;kinderen te goed te doen. Wel heilzaam mag dus de maatregel van den Staat heeten, om door aan tuberculose lijdendenbsp;dieren op te ruimen, menigen besmettingshaard weg te nemen.nbsp;Moge de regeering dan toch ook spoedig inzien hoeveel nutnbsp;zij kan stichten door het instellen van een behoorlijke rijks-vleeschkeuring.

-ocr page 167-

Races in Indië.

Naar aanleiding van het stuk van de hand van den Gou-vernements-veearts VRIJBURG in de laatste aflevering van deel XIX der Veeartsenijk. bladen van Ned-Indië, getiteld „hetnbsp;doel der races” (overgedrukt uit de Java-Bode van 30 Nov.nbsp;1906 no. 278) komt het me gewenscht voor omtrent de daarinnbsp;uitgesproken richting een en ander nader te bespreken.

Hoewel volkomen het nut der wedloopsocieteiten als middel tot verbetering van den paardenstapel in ’t algemeen erkennende,nbsp;is het én uit den loop der feiten én uit hetgeen omtrent denbsp;verkregen resultaten op Java en de Buitenbezittingen uitnbsp;de enquête inge.steld door den Gouv. veearts van VelZEN (zie deelnbsp;XV dezer bladen) bekend is geworden, overtuigend gebleken vannbsp;hoe weinig direct nut de gehouden races en de besteede gelden geweest zijn. Dit is ten zeerste te betreuren en het komt me voor,nbsp;dat er nog zeer weinig wordt gedaan om die geringe resultatennbsp;te doen overgaan in evenzoovele schitterende. Wat is hiervannbsp;de reden?

De laatste regel van het bovenbedoelde stuk van den Heer Vrijburg luidt: „4° aanmoediging van draf races”. Jammernbsp;dat dit als laatste maatregel wordt aanbevolen. Ik bennbsp;overtuigd, dat hierin alleen reeds het grootste middel gelegennbsp;is om tot een blijvend succes en meer practische resultatennbsp;te komen.

Immers wat is het nut van het racepaard? Elk lid van een race-club, of laat ik liever zeggen, elke liefhebber vannbsp;paarden zal direct tal van antwoorden gereed hebben en zalnbsp;met een zekere overtuiging wijzen op Engeland en hetnbsp;Engelsch volbloed als toppunt van bereikbaarheid.


-ocr page 168-

156

Hierin is juist de groote fout gelegen, een fout die ook door andere landen gemaakt is, om hun paardenstapel en hunnbsp;behoeften te vergelijken met Engeland. In geen land ternbsp;wereld is van vroeger eeuwen her het paard zoo in aanziennbsp;en in gebruik geweest als in Engeland. Als ik hier spreek vannbsp;paard, dan bedoel ik daarmee in hoofdzaak het paard als rijdier.

Het renpaard had dan ook voor Engeland niet alleen als race-dier, maar ook voor het gebruik, echter vooral voor denbsp;fokkerij groot nut. Slechts enkele andere landen met namenbsp;Frankrijk en later ook Duitschland heeft Engeland hierinnbsp;nagevolgd, doch voor de meeste landen was het renpaardnbsp;een luxe.artikel en is dat nog thans. Holland heeft eenzelfdenbsp;periode reeds doorgemaakt als Indië staat te wachten en allenbsp;omstandigheden wijzen er op, dat weldra voor Indië eennbsp;nieuwe periode aan zal breken.

De groote risico aan het houden van renpaarden verbonden, de hooge kosten, de geringe kans op groote prijzen, hetnbsp;Ónmogelijke om er werkelijk veel geld mee te verdienen doennbsp;èn in Holland èn in Indië het renpaard tot een luxe artikelnbsp;worden. Als gebruikspaard heeft het voor den eigenaar weinig waarde. Voor dekhengst kunnen geen hooge dekgeldennbsp;worden berekend en bij lage dekgelden is het aantal dekkingen nog te gering om een goede totaalsom te verkrijgen.nbsp;Is het een merrie, dan is de waarde der geboren veulens innbsp;de meeste gevallen te gering om daardoor alleen de onkostennbsp;goed te maken. Als gebruikspaard zijn de meeste renpaardennbsp;zeer onaangenaam en stellen veelal hooge eischen aan dennbsp;ruiter, terwijl hun draf gewoonlijk zeer beneden het middelmatige is. Dat de beide eerste factoren in Engeland nietnbsp;gelden is een feit, dat geen nadere toelichting behoeft, terwijlnbsp;het laatste n 1. het gebruik van een renpaard als rijdier innbsp;Engeland zeer veel voorkomt. De goede terreinen gescheidennbsp;door hagen en hekken, de vele jachtritteu, het algemeen gebruik om veel dienst- en pleiziertochteu te paard te doen zijnnbsp;even zoovele factoren, die van het renpaard een nuttig ge-

-ocr page 169-

157

bruikspaard kunnen maken, terwijl in Indië feitelijk dat renpaard enkel eii alleen luxe is en het grootste deel van het jaar geennbsp;diensten presteert. Bovendien laten we niet vergeten, dat innbsp;een land, waar de volbloedfokkerij gedreven wordt op uitge-breiden schaal het houden van races noodzakelijk is om denbsp;snelste paarden en die met de meeste ,,ausdauer” voor denbsp;fokkerij te kunnen uitkiezen. Voor elk land, waar volbloedfokkerij geen hoofdzaak is en waar de halfbloedfokkerij niet opnbsp;hoogen trap staat, is het racepaard als zoodanig voor denbsp;fokkerij van geen belang.

Vergelijken we hier den draver mee, dan blijkt direct hoe alle nadeelen van den renner even zoovele voordeelen voornbsp;den draverbezitter worden, zoodat de draver niet slechts geennbsp;luxe.dier behoeft te wezen, maar een zeer waardevol gebruiks-paard kan zijn.

Het is dan ook een feit dat sinds lang de Hollandsche landbouwer in het bezit van harddraverhengsten of merriesnbsp;(doch vooral de eerste) een belangrijke bron van inkomstennbsp;ziet, zonder een der nadeelen van het renpaard en den aankleve van dien. Veelal is het 't laatste, dat de meestenbsp;eigenaren de grootste deceptie’s geeft, nl. de training en denbsp;jockeys.

Daar de physieke eischen aan den draf-race-jockey te stellen minder hoog zijn dan voor den ren, maakten vele eigenaren van de gelegenheid gebruik zelve hunne dieren te dresseeren, te trainen en te rijden, zoodat een belangrijk deelnbsp;der financieele uitgaven beperkt kon worden. Sinds den tijd,nbsp;dat ook onder de Hollandsche renstalbezitters menschennbsp;Waren, die het nut van den drafsport apprecieerden en hetnbsp;goede voorbeeld gaven hunne paarden zelve voor te rijdennbsp;(van WiCKEVOüRT Cronmelin, Lt. Meijens e. a.) is de belangstelling ook van het niet-landbouwend-pubiiek voor den drafsport dermate toegeiiomen, dat deze laatste de oude rensportnbsp;geheel ter zijde is getreden en niet meer als vroeger jarennbsp;als een boeren-vermakelijkheid wordt beschouwd. Een en

-ocr page 170-

158

ander heeft tot gevolg gehad dat op het oogenblik die drafsport in Holland zeer hoog staat, veel hooger dan in Engeland ofnbsp;Frankrijk. Het groote publiek voelt thans in Holland tneernbsp;voor den drafsport, dan voor het rennen, zoodat vooral denbsp;vlakke ren veel van zijn belangrijkheid heeft verloren. Geschiedde vooral in vroeger jaren in N. Holland, Friesland ennbsp;Groningen het draven hoofdzalrelijk onder den man, in hetnbsp;laatste decennium heeft de sulkey overal ingang gevonden.nbsp;Is er schooner aanblik dan een goede harddraver voor dennbsp;sulkey gesoannen over de baan te zien vliegen? De Amerikanen zijn hierin nog verder gegaan en hebben speciale racesnbsp;voor telgangers (pace) en voor spannen dravers, die zeernbsp;interessante strijd te zien geven en voor de paardenfokkerijnbsp;en den handel van veel belang zijn geworden. Hoe groot isnbsp;niet de invloed van onze goede dravers geweest op dennbsp;naam, ook in het buitenland, onzer Hollandsche paarden ?

Terecht zegt schrijver op bl. 41 van afl. I 1907 ,,Wat zou een flinke draverhengst van 1.45 M. niet enorm veelnbsp;goeds kunnen doen voor den paardenstapel hier”.

Laat de besturen der race-clubs deze richting in overweging nemen en ik vertrouw, dat, mits rationeel worde te werknbsp;gegaan, de resultaten voor den paardenstapel van dien aardnbsp;zullen zijn, dat de regeering bereid wordt gevonden opnieuwnbsp;subsidie toe te staan.

Ook ouder onze inheemsche paarden met name volbloed en halfbloed sandelwoods zijn dieren, die door gang, temperament en drafactie bij goede dressuur uitstekende harddravers kunnen worden, zoodat het niet volstrekt noodzakelijknbsp;is te wachten, wat uit het buitenland wordt aangebracht.nbsp;Begin met hoogere prijzen en strenge eischen aangaande dennbsp;draf; ik bedoel hiermede, dat niet een paard, dat vannbsp;de baan in galop en de rest in telgang of drie-slag aflegt eennbsp;prijs bekomt.

Moedig het draven korte baan, ingespannen voor den sulkey aan door hooge prijzen en het zal zonder twijfel voeren tot

-ocr page 171-

159

een groot succes voor den paardensport en voor de race club.

Een goede draver blijft bovendien een goed gebruikspaard en als zoodanig zijn voer steeds ten volle waard, heeft bovendien ten allen tijde een hooge marktwaarde. Daarbij voornbsp;de fokkerij van blijvende beteekenis, terwijl onze eerste klassenbsp;renpaarden van hoogst twijfelachtige fokwaarde blijven, vooral voor onze inheenische paarden juist met het oog op hunnbsp;hoogte en lichaams-bouw. Zegt Tiiet MoLLISON (Bombay landbouw departement):

,,Violent crossing must be sedulously avoided. Males and „females widely divergent in type and breed should not benbsp;,,mated. The offspiing of such a union is at the best anbsp;,,half-cast and is often a mongrel. Many of the Indian breedsnbsp;,,are very unlike in characteristic aopearances and the crossingnbsp;„of breeds divergent in type cannnot by an experienced bree-„der receive any recommandation, whatever the objects aimednbsp;„at may be ’.

Om de kernachtige wijze waarop deze deskundige in een verslag over den veestapel van Engelsch-Indië zich uitdrukt,nbsp;lgt;eb ik dit gedeelte onvertaald overgenomen.

Moge de Indische ren-societeiten in deze het goede voorbeeld der Hollandsche zustervereenigingen spoedig volgen tot heil van den paardensport en de paardenfokkerij

K.

-ocr page 172-

Als extra-bijlage uo. i8 van het Indisch Militair Tijdschrift verscheen het Dagboek betreffende de verrichtingen der Coiiiniissie tot aankoop van paarden in Australië, van Maartnbsp;tot Augustus 1906.

Het slot daarvan, waar deze Commissie haar oordeel geeft over het gehalte van den paardenstapel in Australië, luidtnbsp;als volgt:

Wat het gehalte der aangekochte paarden betreft, onder-geteekenden zijn van oordeel, dat dat der trek- en draag-paarden weinig te wensclien overlaat (behoudens hetgeen hiervoren is opgemerkt geworden met betrekking tot hetnbsp;„bloed” der trekpaarden).

Na al hetgeen we van het paardenmateriaal in de verschillende streken van Australië hebben waargenomen, achten wij de remonteering aldaar wat betreft de trekpaarden voldoende verzekerd.

Hetzelfde kan o. i. gezegd worden van de draagpaarden, alhoewel, naar het ons is voorgekomen, van het speciaalnbsp;fokken van deze geen bijzonder werk wordt gemaakt. Echternbsp;in aanmerking nemende het gering aantal dat ons leger jaarlijksnbsp;behoeft, zal men in deze voor de toekomst op geen moeielijk-heden stuiten, bijaldien men aan de lengte van rug en lendenennbsp;geen al te hooge eischen stelt. Indien men met betrekkingnbsp;tot dit punt onze muildieren eens aan een nauwkeurig onderzoek zou willen onderwerpen, zal men ervaren, dat hetnbsp;meerendeel van deze allesbehalve begiftigd is met korte rugnbsp;en lendenen; het tegendeel is veeleer waar.

Minder gunstig is het oordeel der Commissie over de aangekochte rijpaarden. Ongetwijfeld, onder deze bevinden zich een groot aantal (ca. 100) deugdzame, zelfs fraaie exemplaren,nbsp;die in ieder leger een goed figuur zouden maken, maar daarnaast staan even zoovele middelmatige, het gehalte van hetnbsp;gewone troepenpaard niet overschrijdende.

-ocr page 173-

161

Ais eiscli werd door haar hoofdzakelijk gesteld een dier met een goed ontwikkeld beenstelsel en een weinig bloed,nbsp;zijnde alleen dit het slag, waarvan men behoorlijke dienstennbsp;kan verwachten.

Geheel onbekend met de i paardenstapel in Australië en vermeenende dat een voldoend aantal aan bovenstaande eischennbsp;beantwoordende te verkrijgen zou zijn, heeft de commissienbsp;aan deze vastgehouden tot op den 28en Mei, zijnde de datum,nbsp;waarop ze in de verschillende streken van Australië genoegnbsp;had gezien (ca. 8oo stuks waren ons voorgebrackt geworden)nbsp;om in verband met de mededeelingen ter zake van dennbsp;Heer KiSS en van andere mannen van gezag op dit gebied,nbsp;tot de erkentenis te moeten komen, dat, wilde zij slagen, zijnbsp;de eischen ten opzichte van het beenstelsel lager zou hebbennbsp;te stellen.

De hoofdreden van de moeilijkheden, die de Commissie heeft ondervonden om het luttel aantal van 300 bijeen tenbsp;brengen, is haars inziens gelegen in de omstandigheid, datnbsp;Australië—op dit oogenbhk althans—tamelijk arm is aan goedenbsp;rijpaarden, waartoe verschillende oorzaken hebben meegewerkt:

a. In de eerste plaats hebben wij niet kunnen bespeuren, dat er van het fokken van een goed legerpaard hijzondernbsp;werk wordt gemaakt.

Wel zijn er enkelen, die zich daarop met succes toeleggen, maar over het algemeen doet men meer moeite tot hetnbsp;verkrijgen van zware trek- en racepaarden. Zijn de eerstenbsp;noodzakelijk voc.quot; den landbouw en voor de slepersdienstennbsp;in de verschillende groote steden, de laatste kan men nietnbsp;ontberen voor de verschillende races, die jaarlijks, zelfs in denbsp;provinciesteden, worden gehouden. (Te Melbourne bijv.nbsp;heeft men 3 ^ per week races en zijn rijk en arm daarbijnbsp;geïnteresseerd).

Nu zou dit aan den paardenstapel niet zooveel kwaad doen, wanneer maar steeds goed race-materiaal voor het scheppen

11

-ocr page 174-

162

van een goede progenituur werd aangewend, maar dit is niet het geval en wordt er meerendeels gefokt met een slagnbsp;hengsten met onvoldoend ontwikkeld beenstelsel, (lange dunnenbsp;schenkel en onderarm, smalle pijpen en kogelgewrichten,nbsp;lange kooten) en vele fouten in den bouw en de onderlingenbsp;afmetingen der verschillende lichaamsdeelen.

T-('-

Te bedenkelijker wordt dit feit, waar, zooals hier, ook de merries veel te wenschen overlaten, voor het meerendeelnbsp;platte, koudbloedige dieren, met al de fouten en gebrekennbsp;daaraan eigen. Voor den aankooj) van de lO fokmerries tennbsp;behoeve van het Departement van Landbouw was de commissie verplicht de groote reis van Sydney naar Melang tenbsp;ondernemen, omdat zij in al die maanden, dat ze Zuid-, Oostnbsp;en Noord-Australië had afgereisd, geen enkel exemplaar hadnbsp;gezien waarvan in werkelijkheid goede afstammelingen konden worden verwacht.

Reeds de prijzen (gemiddeld 15 a 20 £ per paard) wijzen er op, dat men hier alles behalve met een goed paardenslagnbsp;te doen heeft, want geen land ter wereld of daarvoor geldtnbsp;als regel: „dat voor goede paarden ook hooge prijzen moetennbsp;worden betaald”.

b. nbsp;nbsp;nbsp;Dat vele fokkers in het binnenland vooral, zeer in kennisnbsp;omtrent dit onderdeel van het landbouwbedrijf te kort schieten volgt als van zelf uit het hieraan voorgegane en het isnbsp;volstrekt niet vreemd, dat men menschen van de meest uit-eenloopende beroepen (slagers, bakkers, onderwijzers) zichnbsp;tevens op de fokkerij van paarden ziet toeleggen.

c. nbsp;nbsp;nbsp;In de derde plaats moet men bij de overweging vannbsp;den tegenwoordigen stand van zaken niet uit het oog verliezen,nbsp;dat Japan, Engelsch-Indië en Afrika (Engeland en Duitschland)nbsp;hun remonte eveneens voor een groot deel uit Australië betrekken en dat ieder dezer natie’s natuurlijkerwijs het bestenbsp;tracht weg te halen dat te krijgen is.

Op grond van een en ander moest de Commissie dan ook tot de gevolgtrekking komen, dat de remonteering m.€lgoede

-ocr page 175-

163

rijpaarden in Australië in de naaste toekomst allesbehalve verzekerd is. Wij zeggen ,,in de naaste toekomst” en datnbsp;met reden naar wij meenen, want reeds thans gaan er stemmen op, die aandringen op steun en leiding van de zijde dernbsp;Regeering, door bijv goede hengsten ter beschikking te stellennbsp;van de kleine fokkers en deze door deskundigen te doen voorlichten, terwijl het land zelf voor de paardenteelt bij uitstek

ONDERZOEKINGEN BETREFFENDE DE PATHOGE-NESE VAN KWADEN DROES DOOR PROF. F. HUTYRA. Nadat door NOCARD, SCHÜTZ, DedjulIN, MaC FadYEAN ennbsp;onlangs ook door BONOME uitgemaakt was, dat infectie vannbsp;kwaden droes van het darmkanaal uit kan plaats vinden, bleefnbsp;de vraag nog te beantwoorden, waar ten gevolge eener dergelijke infectie het primaire kwaaddroezige proces begint en ook,nbsp;of long-kwade-droes in dergelijke gevallen van primairen dannbsp;Wel secundairen aard is.

Oneens was men het verder nog over de histogenese der initiale ziekteprocessen bij long-malleus, daar ScilüTZ tegenover Noc.ARD, welke het jonge malleus haardje een ,,vleeschUnob-beltje” noemde, van meening is, dat dit het produkt is van eennbsp;pneumonia fibrinosa miliaris en dus een hepatisatieknobbeltje

vormt.

Hutyra heeft nu ter oplossing van deze vragen omvangrijke proeven bij paarden, ezels en cavia’s genomen. Hij nam denbsp;volgende inhalatie- en voedingsproeven.

!• Inhalatie van een verstuifde bouillon cultuur. Uitslag: Acute malleus in het onderste gedeelte der neusholten, tweenbsp;pneumonische haarden in de longen.

2- Inhalatie van een verstuifde bouillon cultuur. Uitslag: Acute malleus in het onderste gedeelte der neusholten, pneumonische haarden en miliaire knobbeltjes in de longen.

-ocr page 176-

164

3- Iiisufflatie van bij daglicht gedroogde neiisafscheiding. Resultaat: negatief.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Insufflatie van in het donker gedroogde neusafscheidiug.nbsp;Resultaat: negatief.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Verstuiving van een malleus cultuur rechtstreeks in denbsp;trachea. Uitslag: primaire malleus der longen, secundaire innbsp;het onderste gedeelte der neusholten.

6. nbsp;nbsp;nbsp;Ingeven van een aardappel cultuur met drinkwater.nbsp;Uitslag: malleus der longen, malleus knobbels ia de huid dernbsp;lippen, zwelling der keelgang-lymphe klieren.

7. nbsp;nbsp;nbsp;Per os een aardappelcultuur in een gelatine kapsel.nbsp;Uitslag; malleus der longen en milt, der lippen en keelgang-lymphe klieren.

8. nbsp;nbsp;nbsp;Per os een aardappelcultuur in een gekeratiniseerdenbsp;gelatine kapsel. Uitslag: malleus der longen.

9. nbsp;nbsp;nbsp;Per os 0,02 gram eener aardappelcultuur in een gelatinenbsp;kapsel. Uitslag: puntvormige bloedhaardjes en knobbeltjesnbsp;in de longen.

10. nbsp;nbsp;nbsp;Per os in een gelatine kapsel 0,01 gram eener aardappelcultuur in water verdund. Uitslag: In de longen malleus knobbeltjes.

11. nbsp;nbsp;nbsp;Per os in een dubbele gelatine kapsel 0,02 gram eenernbsp;aardappelcultuur in water verdund. Uitslag: Twee grauwnbsp;doorschijnende knobbeltjes en meerdere grootere pneumonischenbsp;haarden in de longen.

12. nbsp;nbsp;nbsp;Per os in een gelatine kapsel O.OI gram eener aardappelcultuur in water verdund. Uitslag; acute septichaemie.

13- Per os 0.02 gram cultuur in gelatine kapsel, in de mond gebarsten. Uitslag: malleus van de lymphe klieren dernbsp;keelgang en der keel. Zweeren in de keel.

-ocr page 177-

165

Daarna wordt eene uitvoerige beschrijving gegeven van de uitkomsten zijner onderzoekingen betreffende de histogenesenbsp;der knobbeltjes en hij komt dan tot de volgende conclusies:

Kwade-droes laat zich door voedering van kwade-droes virus gemakkelijk verwekken. De intestinale infectie met geringe virusnbsp;hoeveelheden heeft onmiddellijk eene algemeene bloedinfectienbsp;en in aansluiting doormede een localisatie van het proces innbsp;de longen, als het daartoe bijzonder gepredisponeerde orgaan,nbsp;ten gevolge. Het met de lymphestroom in de bloedsomloopnbsp;der longen belande virus veroorzaakt hier allereerst een kleiu-cellige infiltratie der vaatwanden en van het perivasculaire bindweefsel, als gevolg waarvan in het peribronchiale bindweefselnbsp;tuberkelachtige grauw doorschijnende granulatie knobbeltjes, innbsp;het alveolaire longweefsel echter hepatisatie knobbeltjes ontstaan.

In het verdere verloop treedt het catarrhaal-pneumonische karakter van het proces steeds meer op den voorgrond, terwijlnbsp;in de bloedvaten met cellig geïnfiltreerde wanden gelijktijdignbsp;trombevorming plaats vindt.

Inhalatie van lucht bezwangerd met malleus bacillen heeft gewoonlijk in het begin slechts een acute ziekte der onderstenbsp;deelen van de neusholte ten gevolge, waaraan zich later langsnbsp;metastatische weg een ziekte der longen kan aansluiten. Infectie van uit de trachea verwekt in de longen verspreidenbsp;kwade-droes haarden met catarrhaal-pneumonisch karakter.

De natuurlijke infectie geschiedt in den regel middels de spijsverteeringsorganen; de besmetting van de luchtwegennbsp;uit, middels inhalatie van het virus komt onder natuurlijkenbsp;omstandigheden nauwelijks een ondergeschikte rol toe.

Neus- kwade-droes evenals huid kwade-droes zijn bijna immer secundaire processen der primaire aandoening van inwendigenbsp;organen en wel in het bijzonder der longen, aan te zieii.

Algemeene acute ziekte met re-of intermitteerende koorts verwekt, onder omstandigheden, waar de mogelijkheidnbsp;eener infectie met kwade-droes gegeven is, gegrond vermoeden op een gebeurde besmetting, voornamelijk als

-ocr page 178-

166

intusscheu ook tijdelijke sereuse iieusuitvloeiiig met liclite zwelling der keélgaugs-lymphe-klieren waargenomen wordt.

(Berliner Tierarztl. Wochenschrift).

' nbsp;nbsp;nbsp;d. V.

OVER DE ANAESTHESIE VAN HET PAARD EN DEN HOND DOOR MIDDEL VAN INTRAPERITONEALE INJECTIES VAN CHLORALHYDRAAT. door Prof. Sen-DRAIL.— Daar de intraveneuse injecties van chloralliydraat voornbsp;onze huisdieren ter luniiier anaesthetiseering te gevaarlijk ennbsp;de rectale infusies daarentegen vrij onbetrouwbaar zijn, heeftnbsp;schrijver bij paarden en honden de intraperitoneale beproefd.

Boven in de flank steekt hij door de buikwand een trocar, welke door een gummi slang met een trechter verbonden is en laat door deze de oplossing van chloralliydraat in de buikholtenbsp;vloeien. De ingewanden wijken voor de trocar uit en gevaarnbsp;hen te verwonden bestaat niet.

Het chloralliydraat moet bij paard en hond in tien pro-centige oplossing aangewend worden. De dosis wordt naar het lichaamsgewicht berekend en wel bij het paard op elkenbsp;lO K.G. één gram, zoodat zij van 25 tot 75nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bedragen.

Bij den hond geeft men i gr. op 3 K.G. lichaamsgewicht en schommelt de do.sis derhalve tusschen 2 en 12 gram. Vannbsp;dergelijke giften in de aangegeven verdunning zijn geennbsp;nadeelige gevolgen te vreezen.

Hoogstens tien minuten na de injectie gaat het dier liggen, zonder dat een excitatiestaduim voorafgaat en is reeds éénnbsp;minuut daarna vast ingeslapen en geheel gevoelloos. De toestand der chirurgische anaesthesie duurt minstens een half uur;nbsp;een uur lang echter zijn de bewegingen van het dier weinige,nbsp;traag en zwak. Na dezen tijd staat het dier op, de gangnbsp;!S dan licht waggelend en het bewustzijn minder helder, hetgeennbsp;echter in den loop van. den zelfden dag nog verdwijnt.

-ocr page 179-

167

Voor het geval het ontwaken tengevolge eener te groote dosis chloralhydraat of eener bijzondere gevoeligheid tegenovernbsp;het middel te lang op zich zou laten wachten, kan men ditnbsp;door injectie eener pilokarpine oplossing, welke de uitscheiding van het chloral bevordert, bespoedigen.

Een voordeel van het chloralhydraat is, dat het hart er niet de minst nadeeligen invloed van ondervindt; daarom is innbsp;tegenstelling van de meeste andere middelen de narcose metnbsp;chloralhydraat ook bij hartziekten niet gecontraindiceerd.nbsp;Bij eene operatie moet echter er aangedacht worden, dat hetnbsp;de bloedvaten verwijdt.

De ideale rust bij de choralnarcose, de volkomen zekerheid met betrekking tot hare gevolgen, de eenvoudigheid der techniek, de gemakkelijkheid en de snelheid, waarmede de slaapnbsp;verkregen wordt en de mogelijkheid voor den operateur denbsp;narcose ^elve in te leiden en zich daarna niet meer om haarnbsp;behoeven te bekommeren, zijn alle voordeelen, welke voor denbsp;toepassing der methode pleiten.

(Berk tierarztl. Wochenschrift 1907 no. 9.)

d. V.

Alcohol en suikerziekte.— Blijkens onderzoekingen van H. Benedict en B. TöRök kan alcohol met goed gevolgnbsp;Worden gebruikt bij de behandeling van suikerziekte, vooralnbsp;fer beperking vai de acetonvorming.

Tengevolge van deze eigenschappen van den alcohol (vermindering van aceton-, suiker- en stikstofuitscheiding) is deze dus aangewezen om bij zware vormen van diabetes gebruiktnbsp;te worden. Het is evenwel noodzakelijk bij de toediening vannbsp;alcohol zorgvuldig te individualiseeren, vooral wat betreft denbsp;dosis. Bij een krachtige kuur van korten duur kan mennbsp;grootere hoeveelheden geven dan bij langdurige toediening,nbsp;¦^an lijders, die nog goed geestelijken arbeid verrichten, mag

-ocr page 180-

168

men niet zulke groote hoeveelheden geven als aan lijders, die lichamelijkeii arbeid verrichten, terwijl men bij lijders, (iie tengevolge van zeer zwaren diabetes tot niet meer in staat zijn,nbsp;nog grootere doses kan gebruiken. Een dosis van 6o gr.nbsp;alcohol daags kan weken en maandenlang worden voorgeschreven. ’t Wordt zeer goed verdragen.

V.

Nu door verschillende onderzoekers met atoxyl fraaie resultaten bij de behandeling der slaapziekte zijn bereikt, lag het voor de hand, dit middel ook bij andere protozoën ziektennbsp;te beproeven. De dourine van het paard wordt verwektnbsp;door trypanosoma eqniperdum; terwijl de ziekte bij het paardnbsp;chronisch verloopt, is de infectie van rat en muis door eennbsp;binnen 14—16 dagen doodelijk verloopende bloedinfipctie metnbsp;zwelling der lymphklieren gekenmerkt. De onderzoekingennbsp;leerden, naar het Deutsche Mediz. Wochenschrift mededeelt,nbsp;dat ook deze trypanosomeninfectie geneest door inspuitingennbsp;met atoxyl. Bij enkele dezer dieren vertoonden zich na eennbsp;paar weken wederom trypanosomen in het bloed, die echternbsp;na een tweede injectie verdwenen. Vooraf behandelen metnbsp;atoxyl had geen gevolg; immuniseering met gedroogd infectieusnbsp;bloed en organen gelukte evenmin. Bij konijnen verloopt de infectie chronisch als orgaanziekte; ook hier genezing door atoxyl.nbsp;De Spirillosis galliuarum de Zuid-Amerikaansche kippenpest,nbsp;wordt door spirochaeten veroorzaakt. Ook hier bleef na injectienbsp;der geïnfecteerde dieren met atoxyl de ziekte uit. Onderzoekingen omtrent de werking van atoxyl bij malaria en .syphilis zijn aan den gang.

V.

-ocr page 181-

Uit Hollandscbe Bladen.

Bij de firma W. J. Thieme te Zutphen is de HoUandsche vertaling verschenen van het wel interessante werk van Dr. Th. Zell; „Hebben de dieren verstand?

De zeer goede bewerking uit het Duitsch is van Dr. B. C. Goüd-SMIT. Schr. heeft zich in dit boek de bestrijding ten doel gesteld van hen, die op bovenvermelde vraag een ontkennend antwoord geven.nbsp;Waarom meent men — vraagt Dr. Zell — dat het dier geen verstandnbsp;heeft ?

„De meeste menschen zulten van meening zijn dat het overbodig is op eene dergelgke vraag een antwoord te geven. Zij zullen er zichnbsp;op beroepen, dat de gevallen, waarbij zich zelts hooger georganiseerdenbsp;dieren schrikbarend dom gedragen, zóó talrijk zijn en zich zóó voortdurend herhalen, dat iedere twijfel zoude moeten verdwijnen. Mennbsp;behoeft, zoo hoort men zeggen, slechts de oogen te openen, om bijvoorbeeld het volgende waar te nemen; y'O-arden schrikken voor denbsp;onschuldigste voorwerpen, zooals een mjjlpaal, zp gaan op hol en rennen zinneloos tegen huizen en hoornen aan ; stieren werpen zich woedend op een rooden doek ; schapen die met moeite uit een brandendennbsp;stal gered zjjn, vliegen daarin terug; honden blaffen tegen een draaiend rad; roofdieren zijn bang voor vuur; het wild is bang voor gewone lappen, enz.”

De geleerde schrjjver, die zijn onderwerp behandelt met soms wat te ver gedreven uitvoerigheid, komt aan het eind van zpn doorwrochtenbsp;studie tot deze conclusie:

„Daar bij de dieren de kracht der gewoonte een buitengewoon groote vol speelt en bovendien de bouw van hunne zintuigen dikwijls afwijktnbsp;van dien der menschen, terwijl alle schepselen met gevoeligen reuknbsp;zwakke oogen hebben, zoo zgn tallooze schynbaar vreemdsoortige ofnbsp;onverstandige handelingen dit inderdaad volstrekt niet, als men ze vannbsp;het standpunt van het dier beschouwtquot;.

Vervolgens bespreekt hij de vraag, in hoeverre het door hem gevon-lt;len resultaat in tegenspraak komt met de beginselen der Darwinleer. Hfl schrpft daarover:

-ocr page 182-

170

„Dat verder de resultaten niet in overeenstemming zgn met de leer van Darwin, en voor zoover het de natuurkeus geldt, met de afstamming, daarop heb ik reeds gewezen. Als men had kunnen vermoeden,nbsp;dat tallooze roofdieren neusdieren zijn, wier handelingen volstrektnbsp;niet beheerscht worden door hunne oogen, dan zou men nooit de be-teekenis der kleuren als middel van aanval en verdediging hebbennbsp;overschat. De jongen van auerhoenders, korhoenders, patrijzen enz.nbsp;mogen al nog zoo veel in kleur gelijken op den grond, neusdierennbsp;zooals de vos en de hond vinden ze toch.

Het slechte gezicht der in het wild levende dieren is met de leer van het overblijven der meest geschikte in tegenspraak. Weismann,nbsp;één der geniaalste vertegenwoordigers van het Darwinisme, heeft zichnbsp;hieromtrent in een zijner geschriften aldus uitgesproken:

Nadat hij gesproken heeft over de bijziendheid bij cultuurvolken, zegt hij, dat bijziendheid ook bij enkele onzer huisdieren, den hond ennbsp;het paard, veelvuldig is aangetoond. „De dieren worden door dennbsp;mensoh beschermd en gevoed; het in stand bleven en de voortplanting hangen niet meer af van hun scherp gezicht, en zoo is ook hiernbsp;het oog afgedaald van zijn oorspronkelijke hoogte, evenals bij dennbsp;mensch, hoewel hier lezen en schrijven niet toe hebben medenbsp;gewerkt”.

Hieruit blgkt dus de merkwaardige opvatting van Weismann, dat honden en paarden, die feitelijk slecht kunnen zien, vroeger beterenbsp;oogen hadden en eerst als huisdieren bijziend, of liever zwak van gezicht zijn geworden. Het is hem dus bekend, dat een groot aantal innbsp;het wild levende dieren, die wij hebben opgenoemd, slecht kunnennbsp;zien. Het zwakke oog van den haas is bijna spreekwoordelpk geworden en deze wordt toch door den mensoh niet van voedsel voorzien,nbsp;maar juist rusteloos vervolgd. Omgekeerd kunnen andere huisdieren,nbsp;zooals hoenders, duiven enz., beter zien dan de mensch en dus ooknbsp;dan de haas. Het is dus volmaakt onmogelijk, dat de redeneering vannbsp;Weismann juist is.

Met voordaoht heb ik dit citaat uit Weismann. gegeven, om aan te toonen, dat zelfs geleerden, die zich uit den aard van hun beroep metnbsp;de waarneming van dieren bezighouden, stellingen neerschrijven, waarbij menig eenvoudig man uit het volk het hoofd moet schudden.

Het behoeft echter niet te verwonderen, dat men niet reeds lang den teitelijken toestand heeft ingezieii; immers eerst in de laatstenbsp;tientallen van Jareu zijn nauwkeurige waarnemingen gedaan over denbsp;zintuigen der dieren. Bovendien is, zooals duidelijk is aangetoond, donbsp;zaak bijzonder ingewikkeld.

Ik heb vooi bepaalde telkens terugkeerende begrippen nieuwe iiit-

-ocr page 183-

171

drukkingen moeten formuleeren, die tot uu toe nog niet bestonden, zooals oogdieren, neusdieren, weerbare en vluchtende planteneters,nbsp;gebitdieren enz.

Het is een bekende zaak, dat het lang duurt eer bepaalde waarheden ingang vinden. Vroeger hield men den arbeid voor een vloek, thansnbsp;lacht men over een zoodanige opvatting. Zoo heeft het mij veel moeite gekost, eer ik een verhandeling kon publieoeeren over het nut dernbsp;roofdieren.

Doch nog veel grooter tegenstand zullen bovenstaande beschouwingen uitlokken. Zij dwingen den raensch immers tot nederigheid, en daarvannbsp;is hij in het algemeen geen vriend. Het zoogenaamd domme veenbsp;ontpopt zich plotseling als schepselen, die van hun standpunt geziennbsp;in vele gevallen zeer verstandig handelen.

Tol zoover Dr. Zell. En nu meene men volstrekt niet dat deze keurig verzorgde uitgave niets meer of beters bevat dan zwaar-theore-tische redeneeringen en bespiegelingen. Integendeel; het werkje isnbsp;populair wetenschappelijk in de goede beteekenis des woords. Nietnbsp;alleen de beoefenaren der natuurlijke historie, maar ook zij die enkelnbsp;maar van dieren houden, vinden in Dr. Goudsmit’s bewerking tal vannbsp;origineele en boeiende mededeelingen, anecdoten enz. over de eigenschappen, bet leven en de karaktertrekken van dieren.

P e s t. — De Engelsche pest-commissie van 1905 stelt op groote schaal onderzoekingen in Engelsch Indië, voornamelijk in Bombay, in; vannbsp;een gedeelte van haar tot nu toe verricht werk geeft zij verslag in eennbsp;extranummer van de Journal of hygiene (Sept. 1906j. De onderzoekingen, die worden medegedeeld, hebben in hoofdzaak betrekking opnbsp;de rol, die vlooien spelen bij de verbreiding van de ziekte onder denbsp;ratten.

In de eerste plrats werd nagegaan, welke vlooien op ratten konden worden aangetroffen; het bleek, dat deze tot verschillende soorten bekoorden, maar dat de vloo, die in de overgroote meerderheid op Engelsch-ludische ratten (mus decumanus en mus rattus) werd gevonden, de Pulexnbsp;cheopis Rothschild is. Deze vloo is ook herhaaldelijk gevangen vannbsp;ratten op schepen te Marseille en te Genua en leeft o.a. ook op rattennbsp;in Italië, Zuid-Amerika en Zuid-Afrika; behalve ratten bijt deze vloonbsp;cavia’s, apen en ongetwijfeld ook menschen . Een met goede afbeeldingennbsp;voorziene anatomie van deze vloo is in het rapport opgenomen.

Op

zeer verschillende wijzen werd nu nagegaan of pest door vlooien

-ocr page 184-

172

van ratten op andere ratten of op cavia’s en apen kan worden overgebracht.

Elk experiment werd zóó dikwijls herhaald (vaak 50 of meermalen^, dat toevalligheden zijn buitengesloten. Bij de beoordeeling der uitkomsten moet rekening worden gehouden met het goed vastgesteldenbsp;feit, dat 40 pet. der ratten te Bombay immuun zijn tegen cutane infectienbsp;met een kleine dosis b. pestis.

Twee kooien werden samen in een yoor vlooien gesloten groot glazen vat geplaatst; de wanden dezer kooien bestonden ten deele uit metaalgaasnbsp;met zóó wijde mazen dat het voor een vloo geen beletsel was. Denbsp;ratten in deze kooien konden noch met elkander, noch met elkanders dejec-ties in aanraking komen. In de ééne kooi werd een geïnfecteerde rat gebracht en zoodra deze was gestorven in de tweede kooi een gezondenbsp;rat; in meer dan de helft der gevallen kreeg dit laatste dier pest. Vannbsp;de lijken der pestratten werden vlooien gevangen en geplaatst op gezondenbsp;ratten; meer dan 50 pot. dezer laatste stierf aan pest.

Van 6 naast elkaar gelegen kleine vertrekjes waren alle wanden door gaas voor ratten ondoorgankelijk gemaakt; bp twee was het dak zoonbsp;ingerioht dat daarin, maar buiten het eigenlijke vertrek makkelijk wildenbsp;ratten, die blijkbaar in elk Indisch gebouw aanwezig zijn, konden leven;nbsp;bij 2 andere was dit veel moeielijker en bij de 2 laatste was het verblijfnbsp;in het dak voor ratten onmogelijk. In elk der aldus gevormde hokkennbsp;werden nu 25 a 50 gezonde cavia’s gedurende verscheiden dagen samengebracht met pest-cavia’s; hun voedsel kregen zij uiisluitend op dennbsp;vloer der hokken, die niet werd schoon gemaakt. In de hokken, waarvannbsp;het dak voor ratten ontoegankelijk was en waarin .daarom geen ratte-vlooien kwamen, werd wel nu en dan een cavia geïnfecteerd, dochnbsp;nimmer trad een pest-epizoötie op; in de andere hokken daarentegennbsp;stierven bijna alle cavia’s spoedig aan pest. Bij deze laatste dierennbsp;werden nagenoeg altijd cervicale bubonen aangetroffen, overeenkomendenbsp;met de plaats, waar cavia’s hoofdzakelijk door vlooien worden gebeten.nbsp;Liet men de cavia’s niet vrij rondloopen, maar plaatste hen in kooiennbsp;op verschillende hoogten, dan kregen die welke op of enkele cM. bovennbsp;den grond waren geplaatst wel, doch die, welke ruim’/s M. hoogwarennbsp;opgehangen geen pest; de laatst bedoelde dieren waren buiten het bereiknbsp;der vlooien, doch evengoed als de andere aan een eventueele aërogenenbsp;infectie bloot gesteld. Proeven met apen hadden dezelfde uitkomsten.

ten

29 pet. der dieren pest. Van ratten, die dood of ziek in de stad werden

Bij een volgende proevenreeks liet de commissie cavia’s vrij rondloopen in woningen, waarin pest was voorgekomen, al of niet na voorafgaande ontsmetting dezer woningen (door de gevolgde wijze van ontsinet-gingen de vlooien niet dood); onder beide omstandigheden kreeg

-ocr page 185-

173

aangetroffen, ving men de vlooien en plaatste hen op gezonde cavia’s en witte ratten en kon zoodoende'een groot aantal der proetdieren infec-teeren; hetzeltde was het geval met dieren, die gebeten werden doornbsp;rattenvlooien van de cavia’s die in pesthuizen hadden gelogeerd.

In de met pest besmette woningen werden ratten, cavia’s en apen geplaatst voor de ééne helft in kooien, waarin vlooien konden hinnen-dringen, voor de andere helft in zulke, waar door middel van zeertpnnbsp;gaas ot door een breeden sloot van vlooienpapier („tangle-foof)nbsp;de toegang voor vlooien ónmogelijk, resp. zeer moeilijk was gemaakt;nbsp;van de dieren in de tegen vlooien beschermde kooien kregen geen enkelenbsp;van die in de onbeschermde kooien daartegen verscheidene pest (vannbsp;elk 42 experimenten). Op de geïnfecteerde dieren werden geregeld eennbsp;aantal exemplaren van pulex cheopis aangetroffen, die bij onderzoeknbsp;pestbacillen bleken te bevatten.

Ratten blijken kort voor hun dood zooveel pestbacillen in hun bloed te herbergen (tot 100 miilioen per 1 cM*), dat een vloo, die hun bloednbsp;zuigt, zeker eenige pestbacillen mee opneemt.

Zes-en-twintig achtereenvolgende pasages door het rattenlichaam zonder tusschenliggende kweeking op voedingsbodems vermeerderde, noch verminderde de virulentie der pestbacillen.

In een tpd, dat geen pest onder ratten of menschen werd geconstateerd, vingen zij eenige malen ratten met oude abscessen, maar overigens innbsp;goeden staat van gezondheid en uit deze abscessen verkregen zij virulente pestbacillen. Het bestaan van een voor de epidemiologie zoo belangrijke chronische rattenpest is in verband met deze bevindingen voornbsp;de commissie uiterst waarschpniijk.

(Ned. Tijds. v Gen.).

MISSTANDEN AAN’s RIJKSVEEARTSENIJSÜHOOL. Thans ongveer drie maanden geleden werd door Dr. van der Plaats, docent in de natiiur-en scheikunde aan ’s rijksveeartsenijschool hij de regeering aangedrongennbsp;Op verbetering van de stiidielokalen voor bovengenoemde vakken, dochnbsp;Z-Ed. ontving daarop tot heden geen antwoord. De leerlingen van hetnbsp;eerste studiejaar, 48 in getale, zijn zoodoende genoodzaakt geweest denbsp;aatunr- en scheikiinde-lessen te volgen in lokalen, die voor slechts 32nbsp;personen hoogstens, ruimte en plaats boden. Hoe primitief dat natuurlijknbsp;toeging, daarvan kan men zich eenigszins een denkbeeld vormen, alsnbsp;men weet, dat verscheidene leerlingen op de vensterbanken gingennbsp;2'iUen, indien hier tenminste sprake kan wezen van zitten.

-ocr page 186-

174

Voor het nemen van enkele eenvoudige proeven, schoot ternauwernood plaats over. Nu men thans moet overgaau tot het demonstreeren vannbsp;meer uitgebreide en omvangrijker proeven in de physica, ziet Dr. vannbsp;der Plaats zich genoodzaakt om 16 leerlingen het bijwonen der lessennbsp;voortiian te ontzeggen, aangezien de demonstraties anders niet kunnennbsp;plaats hebben, wegens gebrek aan ruimte.

Men kan zich voorstellen welke strijdtooneelen zich nu dagelijks afspelen, bij de opening van het lokaal.

Deze toestanden zijn hoogst onbillijk en schandelijk. Heeft niet ieder leerling het recht tot bpwoning der colleges, waaarvoor de „wet” hemnbsp;de rechten toekent ? De schoolgelden voor leerlingen van het Ie studiejaar,nbsp;jaarlijks te storten, zijn daarbij reeds vrij aanzienlijk. Tevens is ernbsp;volgens de wettelijke schoolhygiëne in de lokalen voor natuur- ennbsp;scheikunde plaats voor een tamelijk gering aantal leerlingen ; dochnbsp;ook hiermede wordt aan ’s rijksveeartsenijschool absoluut geen rekeningnbsp;gehouden en de wet in vele opzichten genegeerd.

Kan de regeering niet inzien, dat zulke misstanden aan bovengenoemde inrichting onhoudbaar zijn en niet kunnen, ja wettelijk, niet mogennbsp;voortbestaan?

Deze gebrekkige toestanden eischen zeer spoedige verbetering, hetgeen een wensch is van vele leeraren en leerlingen aan ’s rijksveeartsenijschool.

P. E. KEUCHBNIUS, Leerling aan ’s rijksveeartsenijschool

NOG EENS RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL.

Veel verbetering hadden wij verwacht, tengevolge van het schrijven van den heer Keuohenius. in uw dagblad (12 December) omtrent denbsp;minder gewenschte toestanden aan die school. Teleurgesteld in denbsp;hoogste mate, wenden we ons nogmaale tot uw blad, opdat een iedernbsp;moge zien, hoe hier met de hooge studiebelangen van de studeerendenbsp;jongelui wordt omgesprongen. Welke verbetering heeft men dannbsp;aangebracht? Vier bankjes zyn in het natuurkunde-lokaal bijgeplaaatst,nbsp;zoodat voortaan alle 48 leerlingen als gepakte haring de colleges in denbsp;physica kunnen bij wonen — ieder heett een zitplaats van pl.m. 30 c.M.nbsp;Men ziet, de verandering is wel een verbetering, aangezien thansnbsp;niemand meer de toegang wordt geweigerd.

Daar staat evenwel tegenover dat van behoorlijk doen en zien van meer uitgebreide demonstraties absoluut geen sprake kan zijn.

-ocr page 187-

175

Het behoeft onzes inziens verder geen betoog, dat na verloop van een balt uur, in een lokaal, waar 50 volwassen nienschen een uur moetennbsp;vertoeven en waar volgens de wet op ’t lager onderwijs slechts plaatsnbsp;zou zijn voor hoogstens 32 kinderen van 5—12 jaar, een atmosfeernbsp;begint te heerschen, die verre van frisch is — om niet te zeggen zeernbsp;nadeelig voor de gezondheid—en in geen geval strookt met het tegenwoordige idee omtrent schoolhygiëne.

Waar door de regeering zooveel gedaan wordt voor het onderwijs, IS 'tons onbegrijpelijk dat dergelijke toestanden aan de eenigste veeart-senpschool in Nederland gehandhaafd blijven.

Benige leerlingen der R. V. A. S. te Utrecht.

Utrecht, 15 December 1906.

TEGEN DB SLAAPZIEKTE. Te Berlijn zijn goede berichten ontvangen van prof, Koch’s expeditie ter bestmleering van de slaapziekte.

Prof. Koch is op het oogenblik op de Sesse-eilanden, in het Noordwestelijk gedeelte van het Victoria Nianza. De expeditie is in tweeën gesplitst. Prof. Kocb is met het meerendeel van de dokters op dennbsp;Engelschen zendingspost op de Sesseeilanden, terwijl prof. Beek metnbsp;een anderen dokter te Boemangi, in de Fransche missie, is. Zoodranbsp;het doel van de expeditie onder de inboorlingen bekend was geworden,nbsp;kwamen de slachtoffers van de ziekte eiken dag bij honderden van denbsp;eilandjes in de buurt en zelfs ver van het vasteland, om zich te latennbsp;behandelen. Sommigen waren zoo zwak dat zij in doeken, vischnettennbsp;en andere primitieve vervoermiddelen erheen gedragen moesten worden.

De dokters werken eiken dag onafgebroken van zes uur ’s ochtends tot zes uur ’s avonds. Enkele bijzonder belangwekkende gevallen zijnnbsp;gefotografeerd, maar de stumpers waren dikw^ls zoo uitgepnt dat zijnbsp;TOor de lens omrolden en in slaap vielen. De uitkomsten die denbsp;Duitschers tot dusver met hun behandeling hebben gekregen, moetennbsp;uitstekend zijn. Er zijn gevallen voorgekomen dat zieken die niet bijnbsp;machte waren zich op te richten, nog veel minder te loopen, in enkelenbsp;weken blijkbaar weer gezond waren. Natuurlijk kan men nog geennbsp;zekere gevolgtrekkingen maken. Daarom wordt de behandeling enz. nognbsp;geheim gehouden, tot de dokters zeker zijn van hun uitkomsten.

De gemeenteraad van Charlottenburg heeft 100,000 mark beschikbaar gesteld om de ambtenaren der stad over d e duurte van het vlees chnbsp;^een te helpen. Van 1 October 11. tot 30 Juni 1907 krpgen zjj

-ocr page 188-

176

die ten hoogste 2000 M. verdienen 5 pot. opslag, ten hoogste 2500 M, 4 pet. enz. Ondambtenaren en betrekkingen van gestorven ambtenarennbsp;krijgen opslag van pensioen.

De prijzen van varkens dalen in Duitschland, maar in sommige streken houden de slagers het varkensvleesch op prijs. De llheinische Volks-stimme teekent er verzet tegen aan. Doorloopend, berekent dat agrarische blad, is de verdienste op een varken op die manier 40 M. Ennbsp;dat is te veel. Uit Koburg en Tübingen komt bericht, dat het var-kensvleesoh in prijs gedaald is van 54 ct. tot 48. ct. het pond.

Knappe Hans, het vermaarde rekenpaard van den heer von Osten, moet niet meer de heldere hersens hebben van weleer. Zijne zenuwennbsp;hebben, zoo zegt men, onder de velerlei vertooningen in het openbaarnbsp;geleden en hij weigert nu getallen bij elkaar op te tellen of van elkaarnbsp;af te trekken, zoodra zij hooger dan vijftien zijn. Zpii meester is nunbsp;proefnemingen met een jonger paard begonnen, dat nog niet door optreden in het openbaar bedorven is.

Tsetse-vlieg. De aanwezigheid van de Tsetse-vlieg is thans voor ’teerst ook buiten het vasteland van Afrika geconstateerd, en wel,nbsp;in het Zuidelijk deel van Arabic. Ten gevolge van zekere vijandigheidnbsp;van den kant der inboorlingen is het nog niet mogelijk geweest verderenbsp;onderzoekingen te verrichten. Maar Bedoeïenen uit Subaihi vertellen,nbsp;dat deze vliegsoort ook in hun land voorkomt en geiten, ezels, paardennbsp;en ook menschen aantast, kameelen en schapen echter niet.

(Med. Weekblad).

* 1

Naar aanleiding van de verschijning van een nieuw boek 1) en de benoeming van een koninklijke commissie in Engeland ter bestndeeringnbsp;van het vraagstuk der vivisectie, heeft Nature, hetEngelsche weekblad, een artikel dat een overzicht geeft yan de vele zegeningen dienbsp;de menschheid aan de proeven met dieren te danken heeft. Honderdnbsp;duizenden menschen zijn er de redding van hun leven aan verschuldigd.nbsp;Men eischt nu dat de proefnemingen beperkt zullen worden tot dienbsp;waarvan men kan aantoonen dat zij rechtstreeks nuttigen uitslag moetennbsp;opleveren. Maar betoogt Nature, zulk een beperking is onmogelijk.nbsp;De wetenschap heeft telkens opnieuw geleerd dat alle vermeerderingnbsp;van kennis ten slotte een vermeerdering van onze macht beteekent.

1

Experiments on Animals bp Stephen Paget, SJe herziene druk.

-ocr page 189-

177

„Terecht, heeft men opgemerkt dat de som van pjjn die in alle Engelsche laboratoria in den loop van een jaar (aan dieren) wordt berokkend, niet gelijk staat met die welke vogels verduren bij een klopjachtnbsp;van een dag, welke jacht niet in de eerste plaats om voedsel of voornbsp;het welzijn van den menscli wordt gehouden, maar om eenige rijken tenbsp;vermaken. Toch nemen edele „sportsmen” een voorname plaats in ondernbsp;de besohermheeren »en vice-presidenten van de verschillende vereenigin-gen tegen vivisectie welke, door vlugscbriften, betaalde sprekers ennbsp;ingezonden stukken, misleidende en leugenachtige denkbeelden in hetnbsp;land verspreiden ter bevordering van hun kwaadaardigen veldtocht tegennbsp;de wetenschap.. Het is te hopen dat de koninklijke commissie nietnbsp;alleen een onderzoek naar de proeven met dieren, maar ook naar denbsp;zedelijkheid van de bestrjjders van de vivisectie zelven zal instellen”.

PROF. KOCH’S MIDDEL TEGEN DE SLAAPZIEKTE. Aan de ambtelijke verslagen van prof. Koch, die thans uitvoerig in de Deutschenbsp;Medizinische Wochenschrift worden weergegeven, valt nog een en ander tot aanvulling van de vroegere mededeelingen te ontleenen. ,

Voor de onderkenning van de ziekte bleek punctie van de lymph-klieren van de keel afdoende. Dit is de methode die de Engelsche onderzoekers Gray en Graig hebben aangegeven. Toen Koch op denbsp;Sese-eilanden aankwam, waar de ziekte in de hevigste mate heerscht,nbsp;waren 60 tot 70 pet. van de nog levende bevolking door rle ziektenbsp;aangetast. Koch richtte daarom zpn pogingen meer op het vinden vannbsp;een genees- dan van een voorbehoedmiddel. Hp meende dat tweenbsp;middelen in aanmerking kwamen: het trypaanrood van Ehrlich, datnbsp;al lang was toegepast en ook beterschap, maar geen blijvende beterschap, bewerkt had, en atoxyl als arsenicum-preparaat, daar arsenicumnbsp;reeds vroeger met gunstigen uitslag was toegepast. Koch koos atoxyl.nbsp;Hij paste het niet op de voor arsenicum-praeparaten gebruikelijkenbsp;manier toe — eerst zeer kleine giften, daarna grootere en ten slottenbsp;weer steeds kleinere —, maar zooals kinine bij malaria gebruikt wordt.nbsp;Eerst moest bij de geschikte gift vinden. Na voorzichtige proefnemingen bleek de inspuiting van oplossingen met een half gram atoxylnbsp;werkzaam en zonder nadeelige gevolgen. Zes uren nadat het middelnbsp;onder de huid ingespoten was, waren de trypanosomen nog onveranderd,nbsp;maar van het achtste uur af konden zij in bet geheel niet meer aangetoond worden. Tegelpk met het verdwijnen van de trypanosomennbsp;trad reeds een zekere beterschap in den toestand van den zieke in.

12

-ocr page 190-

178

In zijn verslag van 15 October was Koch nog zeer voorzichtig met bet uitepreken van een meeiiing, of liet middel blijvende beterschapnbsp;zou teweegbrengen. Maar in het laatste verslag, dat gedagteekend isnbsp;.uit Sese 5 November, zegt hij woordelijk:

„Het is gebleken dat wij in atoxyl een middel bezitten dat een dergelijk specifiek middel tegen de slaapziekte schijnt te zijn, als kinine tegen malaria. In mijn laatste verslag heb ik mp over de geneeskrachtigenbsp;werking opzetteljjk nog zoo terughoudend mogelijk uitgelaten. Sedertnbsp;zijn nu echter al weer bijna drie weken voorbijgegaan en in dezen tijdnbsp;heeft de beterschap van onze ernstige zieken die zonder atoxyl waar-Bchpnlgk reeds grootendeels ten gronde zouden gegaan zijn, zulke aan-merkelpke en zichtbare vorderingen gemaakt, dat er geen twijfel meernbsp;kan bestaan met betrekking tot de specifieke werking van het middel.nbsp;Bij de toepassing van atoxyl tot bestrjjding van de slaapziekte komtnbsp;het er nu echter op aan, de behandeling zoo in te richten, dat zij zondernbsp;moeite op groote schaal kan geschieden. In dit opzicht meen ik metnbsp;de door mij gevolgde methode een gelukkigen greep te hebben gedaan.nbsp;Wy behandelen op dit oogenblik reeds ongeveer 900 zieken en zullennbsp;er, ofschoon wij velen die hulp zoeken, moeten afwijzen en bijna uitsluitend slechts ernstige zieken aaniiemen, in een tot twee weken 1000nbsp;te behandelen hebben. Dat is alleen mogelijk bp de wijze waarop wijnbsp;atoxyl toepassen. In twee tot drie maanden zullen wp naar mpnenbsp;berekening zoo ver zijn, dat wij bp het ineerendeel van onze patiëntennbsp;de behandeling kunnen staken. Wij moeten de zieken dan echter nognbsp;een tijd lang waarnemen, om na te gaan of de ziekte zich niet herhaalt.nbsp;Pas wanneer wij zekerheid hebben verkregen dat de genezing na de onthouding van atoxyl duurzaam is, kunnen wij onze taak als geëindigdnbsp;beschouwen. Want dat men mei de genezing van de patiënten vanzelf totnbsp;de prophylaxis komt, ligt voor - e hand”.

Over den stand van de ziekte op de Sese-eilanden deelt prof. Koch in een vroeger verslag mede dat het aantal bewoners daar, vier jaar geleden,nbsp;toen de ziekte voor het eerst verscheen, ongeveer 30,000 bedroeg. Nunbsp;is dit aantal naar de schatting van de zendelingen tot 12,000 gedaald.nbsp;Vooral mannen in de kracht van hun leven zijn aan de ziekte bezweken.nbsp;Er zijn sommige dorpen waarin slechts vrouwen en kinderen over zijnnbsp;gebleven. Maar ook dezen worden niet gespaard, en vele eilandennbsp;hebben hun bevolking geheel of op een klein overschot na verloren. Zoonbsp;zpn er in het Zuidelijke gedeelte van de eilandengroep eenige eilandennbsp;die uitgestorven zijn en daarom door de inboorlingen de „droge eilanden” worden genoemd. In het dorp Boesanga dat vroeger ruim 200nbsp;inwoners telde, waren er maar 55 over. Yan dezen werden 22nbsp;nauwkeuriger onderzocht en 17 van hen bleken reeds aan trypanosomiasis te ipden.

-ocr page 191-

179

Behalve de vlieg glossina palpalis, bleken ook andere glossina-soorten voor de overbrenging van de ziekte geschikt. De ziekte beerscht nunbsp;nog uitsluitend in het Engelsche gebied, het Duitsche gebied is er vannbsp;verschoond gebleven. Wel komt ook daar de glossina voor, maarnbsp;zjj houdt zich daar vlak bp den oever van het meer op, waar zij opnbsp;steenen, droge takken, het zand en op planten zit. Eenige passennbsp;van het strand verder is dikwijls geen vlieg meer te vinden, zelfs wanneernbsp;het aan den oever van de beesten wemelt. De vliegen geven de voorkeurnbsp;aan bepaalde plaatsen. Op rotsachtige oevers, op vlakke, alleen metnbsp;gras en riet begroeide plaatsen langs het strand, in de papyrusmoerassennbsp;vindt men geen vliegen. Ook niet waar het dichte oerwoud zich tot hetnbsp;strand uitstrekt. Zp zijn echter talrpk, waar licht struikgewas aan hetnbsp;strand voorkomt en vooral waar het in het water rankende ambatsj-struikgewas (aeschynomeno elaphroxylon) den oever omzoomt. Kochnbsp;verklaart de voorliefde van de vliegen voor de ambatsj-struiken uit denbsp;omstandigheid dat daar tal van watervogels huizen, wier bloed zij afzuigen.nbsp;De vliegen leven allen van het bloed van gewervelde dieren en moetennbsp;zich om de twee of drie dagen daaraan vei’zadigen. Zij zoeken hun voedsel ook bij visschen die lang achtereen aan de oppervlakte zwemmen,nbsp;bij rivierpaarden en krokodillen. Op de plaatsen tusschen de schubplatennbsp;kunnen de vliegen- gemakkelijk de huid van een krokodil doorboren.nbsp;Men vindt de vliegen dan ook bpna altijd op krokodillen die op hetnbsp;land liggen uit te rusten.

Uit Amsterdam meldt men ons ;

Sedert eenige weken is in de van Beuningenstraat de nieuwe tjjdelijke bewaarplaats voor noodlijdende dieren geopend. Zwervende honden ennbsp;katten (er zpn er nu al 30) kunnen daar gebracht worden. In hetnbsp;geheel is er plaats voor 48 honden en 30 katten, doch nu reeds moetennbsp;uitbreidingsplannen gemaakt worden. Reeds hebben zich een 80-talnbsp;dames en heeren verbonden tot geregelden finanoieelen steun.

Zelfs uit de provincie worden geldeljjke bjjdragen gezonden.

Op de desinfectiescholen te Keulen hebben 396 personen het examen afgelegd voor staatsdesinfecteur. De minister heeft bepaald,nbsp;dat de desinfecteurs na drie jaren zich weer moeten laten exammeerennbsp;na zes jaren een herhalings-cursus moeten bjjwonen. De ministernbsp;hecht bpzonder veel waarde aan eene grondige vorming van velenbsp;ziekenverpleegsters in de desinfectie.

(Vox Medicorum)

-ocr page 192-

180

In de bacteriologische instellingen van de Kamer van Landbouw voor de Rgnprovincie te Bonn worden, volgens een inededeeling in bet orgaan dier Kamer, cultures van bacteriën bereid, die met dennbsp;besten uitslag tot vernietiging van ratten, muizen, hamstersnbsp;en veldmuizen zijn toegepast. De geslaagde proefnemingen indenbsp;praktijk hebben de voortreffelijkheid van het middel voldoende bewezen, en een groot aantal brieven van dankbetuiging zijn reeds ontvangen. Juist in dezen tjjd van bet jaar is het aan te bevelen, om krachtignbsp;tegen ratten op te treden. Zij hebben zich van het veld en de tuinennbsp;in gebouwen teruggetrokken en zoodoende is men in de gelegenheid, zenbsp;volkomen uit te roeien. Een groot voordeel is dat de cultures van bacteriën, in tegenstelling met vergiften, met graagte door de dieren verzwolgen worden en voor menschen en huisdieren onschadelijk zijn. Denbsp;cultures kunnen rechtstreeks van de instelling voor 1 mk. per buisjenbsp;ontboden worden.

In de vergadering van de academie van geneeskunde te Parijs heeft Monod gisteren een overzicht gegeven van de uitkomsten die met betnbsp;a n t i-t u b e r c u 1 e u z e serum van Marmorek zijn verkregen. Dezenbsp;uitkomsten waren volgens hem zeer bemoedigend. Monod concludeerdenbsp;dat het serum volkomen onschadelijk was, op alle vormen van tuberculose invloed oefende en dat in een aantal chirurgische vormen vannbsp;bacillose algeheele genezing met het serum was bereikt. Bij gevallen van longtuberculose hadden alle onderzoekers aanmerkelijke beterschap verkregen. Monod beval de voortzetting van het onderzoek aan.

Huchard deed in dezelfde vergadering een mededeeling over behandeling van menschen die aanleg hebben voor verkalking van de bloedvaten.

Hjj ziet alleen heil in een atoxische voeding, d. w. z. in een dieet van melk en plantenkost, met zorgvuldige uitsluiting van vleesch.

Verschillende andere leden stonden stil bij de verhoogde spanning in de bloedvaten die aan verkalking pleegt vooraf te gaan.

Ingevolge het besluit van het congres voor openbare gezondheidsregeling, heeft het bestuur eenige heeren uitgenoodigd als commissie van praedviesnbsp;te willen optreden, ter zake de door de regeering aan de orde gesteldenbsp;en toegezegde wetteljjke bepalingen op de vee- en vleesohkeuren.

Als leden der commissie zijn benoemd: Dr. M, W. Pijnappel hoofdinspecteur van de volksgezondheid, voorzitter; D. F. van Esveld leeraar aan de

-ocr page 193-

181

rgksveeartsengachool te Utrecht; L. E. Goester, pharm.-inspecteur; M. Hen-geveld, districts-veearts; Dr. D. A. de Jong, directeur van het abattoir te Leiden; Dr. J. Poels, directeur van het rjjks-seruminstituut te Rotterdamnbsp;en Mr. H. J. M. ThijsÉn, lid van den gemeenteraad van Dordrecht, dienbsp;allen de opdracht hebben aanvaard.

In het geding, te Londen voor het hooggerechtshof gevoerd, over de vraag, of varkensvleesch, naar ’t heette van Nederlandschen oorspong, dennbsp;dood heeft veroorzaakt van zekeren Cole en of de weduwe aanspraak heeftnbsp;op schadevergoeding van den slager, is gisteren het vonnis gevallen.nbsp;Overeenkomstig de uitspraak van de gezworenen, wees de rechtbanknbsp;den eisch af.

In het geding, te Londen voor het hooggerechtshot gevoerd, over de vraag, of varkensvleesch, naar ’t heette van Nederlandschen oorsprong,nbsp;den dood heeft veroorzaakt van zekeren Cole, en of de weduwe aanspraak heeft op schadevergoeding van den slager, is gisteren het vonnisnbsp;gevallen. Overeenkomstig de uitspraak van de gezworenen, wees denbsp;rechtbank den eisch af.

Uit het getuigenverhoor valt op te maken, dat bp die uitspraak als overweging gegolden heeft, dat er niet bewezen was, dat het varkensvleesch, door het echtpaar Cole bp de bewuste gelegenheid gebruikt,nbsp;niet goed was, toen het gekocht werd, en dat er ook later geen onderzoek naar de deugdelijkheid van het vleesch is gedaan. Ook stemdennbsp;de twee doktoren niet in hun oordeel over de ziekte van den overledenenbsp;overeen. Bovendien bleek, dat het echtpaar Cole alcoholici waren,nbsp;zoodat het zeer wel mogelijk werd geacht, dat niet het vleesch oorzaaknbsp;van den dood was geweest.

Aan een uitvoeriger verslag van het getuigenverhoor dan wg gisteren konden raadplegen ontleenen wij nog het een en ander wat belang heeftnbsp;voor den uitvoer van Nederlandsch varkensvleesch naar Engeland.

De heer Terb'it, de hoofdinspecteur van vleesch voor de City van Londen, zeide nog, dat hij geholpen had de Nederlandsche regeering te be-quot;wegen, toezicht te houden op het slachten voor den uitvoer en de gekeurde beesten van een merk te voorzien. Sedert 1902 gebeurt dat nu.

Vervolgens gaf hp het gunstige getuigenis over het Nederlandsche varkensvleesch, dat wij gisteren hebben medegedeeld.

De heer G. Clayton, een vleeschhandelaar op de Smithfield-markt te Londen, zeide dat hp ongeveer 2500 varkens uit Nederland in de weeknbsp;verscheept, waarvan een 300 of 400 ongemerkt. Sedert 1902 geniet hetnbsp;gemerkte varkensvleesch een zeer goeden naam. Dat vleesch is zeer goed.

-ocr page 194-

182

De heer Lewington, een bekend vleeschkoopmah van jaten her, zeide, dat hij het Nederhindsche varkensvleesch aan den slager, die de Colesnbsp;bediende, verkocht had, en het was goed vleesch. Hij onderzoekt zijnnbsp;vleeaeh altijd ter dege, en dit was ook gemerkt Nederlandsch vleesch,nbsp;dat het beste op de markt is.

De gezondheidsraad van de City van Londen heeft een verslag uitgebracht, waarin het heet, dat de merken op versch vleesch, uit Amerika en België gezonden, geen waarborg geven, dat de dieren waarvan het vleesch afkomstig is, van tuberculose vrij waren. Daarentegen stelt de gezondheidsraad vertrouwen in de verklaringen, gevoegd bfl vleeschzendin-gen uit Nederland, Denemarken en Australië. De Etoile Beige vestigt denbsp;aandacht van den Belgischen minister van landbouw op dat verslag.

De firma Thompson amp; Co., eigenares der groote export-varkensslachterij te Assen, heeft de landbouwers gewezen op het gevaar van het voederen van varkens met vischmeel. Toen er eenige jaren geleden sprakenbsp;van was, dat er even buiten de grenzen van ons land op Duitsch grondgebied een fabriek zou worden opgericht, zich ten doel stellende hetnbsp;bereiden van vischmeel, heeft deze firma al het mogelijke gedaan om denbsp;landbouwers te waarschuwen, dit toch niet te gebruiken voor het mesten van varkens, daar dan binnen zeer korten tijd de geheele handelnbsp;in varkensvleesch met het buitenland te gronde zou gaan, en wanneernbsp;ons varkensvleesch eenmaal den naam heelt van vischachtig te zpn, dannbsp;zullen er jaren over moeten verloopen, voordat wp onze reputatie, dienbsp;wij nu in het buitenland genieten ten opzichte van de kwaliteit vannbsp;ons varkensvleesch, weer terug hebben.

Niet alleen dat zulk vleesch vischachtig is, maar bet ziet bruin, het spek is olieaohtig en het heeft zoo’n walgelijken smaak, dat het zoo goednbsp;als ongeschikt is voor de consumtie. Niettegenstaande die waarschuwing, toen door het geheele land verspreid, wordt er thans nog hier ennbsp;daar vischmeel gevoederd, dat geleverd wordt door een handelaar metnbsp;de aanbeveling, dat de varkens er ook niet styf door worden! De firmanbsp;wjjst er op, dat er geen grooter ramp voor de landbouwers denkbaarnbsp;is dan het voederen met dit meel.

De koninklijke Engelsche commissie die in 1901 benoemd is om een onderzoek in te stellen naar het verband tusschen tuberculose bjj men-schen en runderen heeft een tweede tusschentgdsch verslag uitgebracht.

-ocr page 195-

183

De leden van de commissie achten door een reeks uitvoerige proefnemingen het bewijs geleverd dat de inspuiting van tuberculeuze stof die van menschen afkomstig is, bij dieren een uitwerking heeft volkomennbsp;gelpk aan die welke de bacil van rundertuherculose heeft. Zij achtennbsp;het boven allen twijfel verheven dat rundertuberculose den mensch kannbsp;besmetten en ook werkelijk besmet. Koemelk, die tuberkelbacillennbsp;bevat, moet voor den mensch een bron van besmetting zpn. De commissie acht het noodig dat strengere maatregelen dan tot nog toe wordennbsp;voorgeschreven, om den verkoop of het verbruik van tuberculeuzenbsp;melk te verhinderen.

Sinds lang doet zich bij het gebruik van het abattoir in deze gemeente het gemis gevoelen van een gelegenheid, waar hetnbsp;vleesch, dat niet voor onmiddellpke consumptie benoodigd is, kan worden bewaard zonder dat het aan bederf bloot staat, een gelegenheid,nbsp;die aan andere, in lateren tpd gebouwde abattoirs gevonden wordt innbsp;de aan deze inrichtingen verbonden koelhuizen.

Herhaaldelpk is dan ook door de belanghebbenden de wensch uitgesproken, om hier evenzeer tot den bouw van een koelhuis over te gaan.

Nadat echter was gebleken, dat de belanghebbenden desgevraagd niet bereid waren voldoende toezeggingen te doen om celruimte tenbsp;zullen huren, zoodat, althans in de eerste jaren, de mogelpkheid vannbsp;groote nadeelige saldi op de exploitatie niet was uitgesloten, werdnbsp;voorloopig met het uitwerken der plannen geen voortgang gemaakt.

Thans echter blpken de belanghebbenden tot andere gedachten gekomen en kan met stelligheid worden verwacht, dat door de slagers een druk gebruik van het koelhuis zal worden gemaakt, want door hennbsp;wordt veel voordeel gezien hierin, dat het hun mogelijk wordt gemaaktnbsp;hun bedrgf op m^er economische wpze in te richten. Zjj behoeven nl.nbsp;de door hen te verrichten slachtingen niet meer afhankelpk te stellennbsp;van de hoeveelheid vleesch, welke telkens voor de consumiitie benoodigd is, doch kunnen bepaalde dagen voor hun slachtingen aannemennbsp;en het niet voor directe consumptie bestemde vleesch bewaren. Hierdoor vervalt de kans op het overhouden van vleesch, dat door bederfnbsp;waardeloos wordt, welke kans vooral in den warmsten tjjd van het jaarnbsp;groot is; voorts wordt stalgeld uitgespaard, omdat de dieren na aankoopnbsp;terstond kunnen worden geslacht, en eindeijjk kan de arbeidstijd dernbsp;slagers en vooral die van hun personeel beter worden geregeld.

-ocr page 196-

184

Naast deze voordeelen voor de slagers staan er ook voor het abattoir zelf. Doordat nl. het geslachte vleesoh onmiddeilijk uit de slaohtkamersnbsp;naar het koelhuis kan worden weggevoerd, zullen er meer slachtingennbsp;per dag kunnen plaats hebben. Bovendien zal, indien de vaste slaohtdagen,nbsp;welke de slagers, zooals boven is vermeld, zullen aannemen, over denbsp;verschillende dagen der week worden verdeeld, de groote drukte opnbsp;enkele dagen, die thans regel is, sterk kunnen verminderen. Dit is zeernbsp;gewenscht, omdat door de uitbreiding der bevolking en de daarmedenbsp;gepaard gaande grootere beboette aan vleesch de voor het slachtennbsp;beschikbare ruimte langzamerhand te klein begint te worden, zoodatnbsp;ongetwijleld eerlang een nieuw runderslachthuis zou moeten wordennbsp;opgericht, indien de bouw van een koelhuis niet de mogelijkheid zonnbsp;scheppen dit nog een geruimen tpd uit te stellen.

De tweede grond voor het oprichten van het gebouw is gelegen in het hygiënisch belang, dat daaraan voor de ingezetenen is verbonden.nbsp;Zooals boven reeds gezegd is, maakt nl. de gelegenheid om het vleeschnbsp;te bewaren het den slagers mogelijk ten allen tijde goed bestorvennbsp;vleesch te leveren. En nu leert de ervaring, dat de kwaliteit van hetnbsp;vleesch in dezen toestand beter is dan onmiddellpk na de slachting ennbsp;dat het bovendien smakelijker en gemakkelijker verteerbaar is.

Een hygiënisch voordeel voor de ingezetenen is bovendien nog, dat de keuring van het vleesch op betere wijze kan geschieden.

Wat den omvang van het nieuw te stichten gebouw betrelt: er zijn vier plannen aan B. en W. overgelegd, waarvan zij de voorkeur gevennbsp;aan het plan D; een gebouw van 2 verdiepingen dat later kan wordennbsp;vergroot. Celruimte 1056 kosten ƒ 420,000. Bjj uitbreiding totnbsp;1876 celruimte, kosten: j 677,500.

De voordracht, ter uitnoodiging aan den raad om tot de stichting van het koelhuis te besluiten en daarvoor j 420,000 beschikbaar tenbsp;stellen, gaat vergezeld van een begroeting van inkomsten en uitgavennbsp;der exploitatie, waarbij rekening is gehouden met rente en aflossingnbsp;van de aanlegkosten.

Bij volledig in gebruik zpn, rekent tuen op een ontvangst ad f42,240 aan celhuur (f40 per M’) en ad f 10,000 aan ijsverkoop (f 0.01 kg.).

De uitgaven zijn begroot: rente en atschrijvingen f 23,752, energieverbruik f 18,000, salarissen, loonen, onderhoud euz: f 9400 zoodat er een batig saldo zou zijn van f 1088.


-ocr page 197-

PERSONALIA.

Militaire Paardenartsen.

L. J. Hoogkamer dirigeerend paardenarts. Weltevreden. H. J. Tromp de Haas paardenarts le klas. Salatiga.

W. VAN DER Burg J. N. A. C. Scheepensnbsp;A. E. TEN Broeke

id. met buitenlandsch verlof. id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

id. nbsp;nbsp;nbsp;Kotta Radja {gaat met

buitenlandsch verlof).

J. C. Numans paardenarts 2e klas. Banjoe Biroe.

id.

Macassar.

id.

Salatiga.

id.

Padalarang.

id.

Salatiga.

id.

Weltevreden.

id.

id.

J. VAN SLOOTEN Dr. J. A. VAN DER LiNDEnbsp;J. VAN DuLMnbsp;Dr. H, H. RöRIKnbsp;E. H. Sardemannnbsp;J. L. van Eck

Gouvernements en Particuliere Veeartsen.

C. A. Penning Inspecteur Chef van den Burgerl. veeart-senijk. dienst. met buitenlandsch verlof. W. J. Essernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Gouvts. Veearts.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Soerabaia.

D. j. Fischer P. A. VAN Velzennbsp;A. DE Vletternbsp;P. Ph. VAN DÉR Poelnbsp;J. K. F. DE Does

D. Hubenet Dr. H. ’t Hoen

id. nbsp;nbsp;nbsp;Semarang.

id. nbsp;nbsp;nbsp;niet buitenl. verlof.

id. nbsp;nbsp;nbsp;Weltevreden.

id. nbsp;nbsp;nbsp;Bandoeng.

id. gedetacheerd bij het Geneesk. Laboratorium te Weltevreden.nbsp;Gouvts. Veearts.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Cheribon.

id. nbsp;nbsp;nbsp;Mage lang.

-ocr page 198-

J. VOLLEMA

B. nbsp;nbsp;nbsp;Vrijburg

K. VAN DER Veen J. Hellemans

F. nbsp;nbsp;nbsp;W. Kempennbsp;J. Ch. F. SOHNSnbsp;Dr. G. A. VAN Lier

C. nbsp;nbsp;nbsp;S. Jeronimusnbsp;J. A. Lenshoeknbsp;P. Teljer

A. E. P. R. Stuur

D. nbsp;nbsp;nbsp;B. Wagenaarnbsp;A. M. Vermastnbsp;P. Schat

J. Breedveld

G. nbsp;nbsp;nbsp;C. Post

186

Gouvts Veearts.

Pasoeroean.

H nbsp;nbsp;nbsp;id.

met buitenl. verlof.

ILDE id.

Fort de Kock.

id.

Buitenzorg.

id.

Padang.

id.

Solo.

id. nbsp;nbsp;nbsp;Poerwokerto {Baujoemas).

id.

Kediri.

id.

Pamakasan.

id.

Medan.

id.

Serang.

id.

Pecalongan.

id.

Lahat.

id.

Semarang.

id.

Bodjonegoro.

Particulier Veearts.

Soerabaia.

id.

Bindjei.

id.

Medan.

-ocr page 199-

VERFENIGING TOT BEVORDERING


VAN


li'


VEETEELT


IN


NEDERLANDSCH-INDIË.



1

-ocr page 200- -ocr page 201-

BENGAALSCHE DEKSTIEREN.

{^et bijlage).

Waar onlangs door het Gouvernement eenige ladingen Ben-gaalsche stieren bestemd voor de verbetering van den veestapel op Java ontvangen werden, kan het van belang zijn een ennbsp;ander. omtrent de Engelscii-Indische veerassen te vermelden,nbsp;ontleend aan een verslag uitgebracht door het landbouw departement te Bombay,

Men onderscheidt verschillende slagen, die al naar de landstreek waarin ze voorkomen min of meer promineerende eigenschappen bezitten.

Van de voornaamste hiervan volgt een korte beschrijving en eenige bijzonderheden.

I. het „Gir’’ vee.

Het volbloed „Girquot; ras is buitengewoon zuiver van type en in vele opzichten zoo karakteristiek verschillend van anderenbsp;Engelsch-Indische veesiagen, dat de fokkerij hiervan reedsnbsp;gedurende» een zeer lange periode moet hebben bestaan ennbsp;steeds geheel vrij moet zijn gehouden van vermenging metnbsp;vreemd bloed. Deze dieren zijn middelmatig groot, de koeiennbsp;hebben een goed ontwikkeld uier, de stieren veelal grovenbsp;beenen en breede dikwijls zachte hoeven, die na langer gebruik geheel misvormd worden. De bult is bij den stier zeernbsp;groot, bij de koe middelmatig ontwikkeld.

Het typische hoofd van de volbloed Gir geeft in geen enkel opzicht iets van schoone lijnen te zien en lijkt nognbsp;het meeste op dat van een goeden vechtram, door het verbazend groot ontwikkeld zijn van het voorhoofdsbeen, zoodatnbsp;dit zoo groot en bombeerend is, dat bij een ouden stier de


-ocr page 202-

190

afstand der beide horens over het voorlioofd gemeten 6o cM. bedraagt. Daar de horens naar achteren groeien pro-niineert dit voorhoofd nog erger. De oogen lijken slaperignbsp;en zijn overschaduwd door zware uitstekende oogbogen, welkenbsp;een verraderlijke uitdrukking aan het dier geven, hetgeennbsp;gewoonlijk, zoo niet altijd niet geheel misplaatst is, daar ze vaaknbsp;weinig te vertrouwen zijn, in het bijzonder voor vreemden.nbsp;De ooren hangen slap naar beneden en hebben dicht bij denbsp;punt een typische plooi aan den binnenkant. Ze zijn weinignbsp;precoos, kalven gewoonlijk eerst met 4 of 5 jaar. Hoewelnbsp;goede melkgeefsters in sommige .streken is een geringe stoornisnbsp;voldoende om de lactatie in de war te biengen, 't zij doornbsp;verandering van voedsel, slecht melken of gebrekkig onderhoud.

Hoewel er zijn, die meer dan 10 Liter per dag geven is liet gemiddelde 5 a 6 liter daags.

In Kathiawar is de waarde van een goede Gir-melkkoe 70 gulden en in Bombay f loo.— Soms noemt men ze ooknbsp;wel Surtis, omdat ze naar Surat vervoerd worden in opennbsp;booten en daar plaatselijk of wel per spoor naar Bombaynbsp;verkocht worden. De trekossen zijn goed voor zwaar werk,nbsp;maar vereischen voor hunne zachte klauwen noodzakelijk eennbsp;zorgvuldig beslag.

II. Gujarat - vee.

Dit komt voor in de vruchtbare alluviale vlakten Ahmedabad, Kaira en Baroda. Het is buitengewoon groot en mooi vee.nbsp;In die vlakten leven de kudden, waaruit alle jonge stieren nanbsp;op éénjarigen leeftijd gecastreerd te zijn verkocht worden ennbsp;dan reeds een waarde van ƒ 20.— a ƒ 30.— soms ƒ 35.—nbsp;hebben.

In vele streken is dit ras reeds vermengd met ander bloed, zoodat het lang niet altijd zuiver wordt aangetroffen. Zoonbsp;heeft hieronder veel vermenging met Malvi vee plaats gehad,nbsp;op andere plaatsen weer met Gir-vee, zoodat over ’t algemeennbsp;het ras weinig zuiver is gebleven, vooral in de distristeu Baroda, Broach en Surat.

-ocr page 203-

191

De echte Gujarati is wit, grijs of ijzerschiinniel van kleur; gewoonlijk hebben hoofd, nek en ledematen een donkerdernbsp;tint dan het lichaam. Neus.spiegel en oogleden zijn zwart.

De huid is gewooulijk oianje geel, vooral aaii de binnenzijde der oorschelp goed te zien. Het vee is goed gebouwd, somtijds naar de achterhand iets afloopend. Bewonderenswaardig sterk en betrekkelijk vlug trekken deze dieren zwarenbsp;karrevrachten door slechte wegen. Deze hebben harde goedgevormde klauwen.

Over ’t algemeen zijn de koeien slechte melkgeefsters. De bult bij den stier forsch, is bij de koe en os slechts matignbsp;ontwikkeld. Het hoofd is lang, licht gebogen boven de oogennbsp;en met een verticale plooi tusschen de beide horens. Denbsp;horenbasis is over 2 a 5 cM. bedekt door behaarde huid,nbsp;een karakteristiek teeken bij dit veeslag. De ooren zijn zeernbsp;typisch groot, lang en hangen geheel af.

De hoorns gaan verticaal omhoog, buigen iets naar buiten en daarna naar binnen, zoodat een verticale O- vorm ontstaat.nbsp;Als werkvee voor weg en ploeg zeer geschikt, gewillig ennbsp;sterk, gaan ze vlugger dan eenig ander vee. Een goed spannbsp;Gujarati-ossen van 536 jaar is ƒ 275.— waard.

III. Het Kankrèn- en Wadial vee.

Dit is feitelijk het beste type van het Gujarati- slag. Door den Inlander in die streken wordt bij de voorttelling buitengewoon gelet op den te bezigen stier. Castratie der jongenbsp;dieren heeft reeds op 2 a 3 maanden plaats, zonder dennbsp;minsten nadeeligen invloed op de waarde der dieren als werkvee. Ze kunnen ook in draf goed dienst doen en wordennbsp;door Engelsch-Indische hoofden veel voor reiswagens gebezigd.nbsp;Het eenige waarin Kankréji vee afwijkt van Gujarati is datnbsp;de uitwendige darmbeenshoeken iets sterker uitsteken, overigensnbsp;is het verschil zelfs voor kenners dikwijls moeilijk te zien.

///. Krishna vallei- vee.

De goede exemplaren zooals deze op tentoonstellingen in de Kollapur districten komen zijn prachtige dieren. Jammer

-ocr page 204-

192

dat ook bij deze dieren de vaak zachte klauwen hooge eisch-en aan een goed beslag stellen. Zelfs met goed beslag worden ze op den duur op harde wegen pijnlijk in gang.nbsp;Ze zijn niettemin voor zwaar werk uitstekend geschikt.nbsp;Hoewel dikwijls zeer uiteenloopende kleuren voorkomen isnbsp;wit of grijs de voornaamste kleur. De horens zijn mooi regelmatig gevormd, het oog heeft een dociele uitdrukking, hetnbsp;lichaam is kort gedrongen gebouwd, de hals is kort en zwaarnbsp;met een zeer ruim afhangend geplooid kossum.

Ook aan den navel bevindt zich een wijde huidplooi. Het kruis is bijna horizontaal, de dijen breed en lang en evenalsnbsp;den bovenarm zwaar gespierd. Het pijpbeen is zeer kort.nbsp;De koeien zijn over ’t algemeen slechte melkgeefsters, echternbsp;op 2^/3 tot 3 jarigen leeftijd reeds volwassen en voor fokkerijnbsp;geschikt. Sommige stieren worden als Godheden aangebedennbsp;en hebben in de kampongs een vrij leven, daar ze overalnbsp;heen mogen gaan en alles mogen eten wat ze maar lusten.nbsp;Gewoonlijk geschiedt de castratie op 3 a 4 jarigen leeftijd.

V. Het Nellore- vee en ’t vorige is waarschijnlijk van dezelfde afstamming. Het type vertoont meer afwijkingen ook naar andere rassen als bijv. naar Mysore, vooral in hoorngroeinbsp;en ligging, der oogen. Het Nellore- vee is het melkveenbsp;van Madras, hoewel het ook als trekvee groote waarde ennbsp;goede eigenschappen bezit.

Een span jonge ossen is / 325.— a / 350.— waard. De witte kleur wordt het liefst gezien, hoewel gewoonlijk denbsp;kleur niet zuiver wit is en meer vaalwit of soms nog donkerder.

In 't algemeen staan ze wat hoog op de beenen en zijn soms te smal van bouw; ze zijn mak en kalm van temperament. Voor landbouwwerk goed bruikbaar, voor transportnbsp;dikwijls wat lui. Het kruis is in meerder of minder matenbsp;afhangend en de geheele achterband wat licht. De oogennbsp;zijn elliptisch en staan erg zijdelings, waardoor het voorhoofdnbsp;bombeert; te meer lijkt dit erg uitstekend door het schuin

-ocr page 205-

193

naar achteren gericht zijn der horens. De ooren zijn niet erg groot en scherp aan de punt. De korte hals en buitengewoon ruim en lang kossum, dat reeds direct achter de onderlip begint en zich voortzet tot den navel, zijn typisch. Hetnbsp;beenwerk is gewoonlijk grof en de klauwen breed.

VL Het Sind vee.

Dit vee is zeer verschillend van kleur, wat voor een groot deel moet worden toegeschreven aan vermenging met anderenbsp;rassen. De koeien zijn uitstekende melkgeefsters. De bestenbsp;exemplaren worden gefokt in de omstreken van Karachi. Denbsp;fokkers in die streken kennen nauwkeurig de afstammingnbsp;hunner beste dieren tot meerdere generaties terug. De stierkalven van hunne beste melkgeefsters worden dan ook speciaal aangehouden voor de fokkerij. Vele volbloed Sind-dieren zijn gevlekt, zoodat het van één kleur zijn geen ver-eischte voor zuiverheid van het ras is. De meesten zijn donker,nbsp;roodbruin met witte afteekeningen aan kop beeiien en uier,nbsp;meestal is dan ook de omgeving der cfogen zwart. Het rasnbsp;is middelmatig groot en staat laag op de beenen. Ze zijnnbsp;zwaar en stevig gebouwd. De breede korte hals en het zwarenbsp;kossum ziet men gewooulijk niet bij goede melkrassen. Vooralnbsp;bij den stier is de bult zeer groot. Het is niet noodig denbsp;werkdieren te castreeren omdat hun aard reeds zeer docielnbsp;en ijverig is, zoodat ze zelfs voor Europeanen niet gevaarlijknbsp;zijn, hetgeen men van Gir- en andere rassen niet altijd kannbsp;zeggen. De horens zijn buitengewoon grof en leelijk, zoodatnbsp;men niet zou zeggen met een goed ras te doen te hebben.

Het hoofd is breed en niet lang, waardoor het groot en grof lijkt. De oogen hebben een slaperige uitdrukking ennbsp;puilen niet uit.

De ooren zijn middelmatig lang en min of meer afhangend. Het uier is groot maar meestal wat vleezig, zoodat het nietnbsp;goed samenvalt na het melken.

Ze geven vaak lO Liter melk en meer per dag en raken niet spoedig dfoog. Ingevoerde dieren in Deccan lijden spoe-

13

-ocr page 206-

194

dig aan uierontsteking indien niet regelmatig reeds eenige dagen voor het kalven met melken wordt begonnen. Zelfs metnbsp;medische hulp heeft een goede melkgeefster spoedig neigingnbsp;tot uierontsteking in meer of minder ernstigen graad. Eigenaardig dat de in Deccan geboren dieren lt;iaar minder praedis-positie toe hebben; waarschijnlijk een gevolg van de groot-tere vochtigheid van den bodem. Veepest komt vaak voor,nbsp;zoodat ze daar een zekere immuniteit tegen gekregen hebben

Goede koeien kosten in de Sind-Streken ƒ 50 tot ƒ 70.— Een span goede ossen 70 a y 90.— Als werkvee zijn ze echternbsp;langzaam en beter voor den ploeg, dan voor den weg geschikt;nbsp;voor zware vrachten zijn ze niet sterk genoeg.

VIL Deccan-vee.

Dit vee uit de Deccanstreek en ’t Zuiden van de Maratha-couiitry verkeert gewoonlijk in de ongunstigste levensomstandigheden, het land is arm aan goede grasvlakten en hongersnood komt er veelvuldig voor. Bovendien wordt er niet zoo veel veenbsp;gefokt als voor de behoefte aan werkvee noodig is, zoodat veelnbsp;vee van Malvi ot Khillary jaarlijks moet worden ingevoerd. Eennbsp;en ander is oorzaak, dat het type weinig karakteristiek is. Denbsp;slechte levensomstandigheden hebben het oude Deccan- rasnbsp;zeer gehard en sober gemaakt. Men ziet ze in alle kleuren,nbsp;zwart, wit, grijs, rood, bruin en bont. Het beenwerk is fijn,nbsp;goed gebouwd met harde kleine hoeven. Het achterstel isnbsp;afvalleud. Er is weinig kossum. De koeien geven weinignbsp;melk en hebben dan ook een klein slecht uier. Het hoofdnbsp;is smal van boven en breed aan den neusspiegel. Oogennbsp;uitpuilend, ooren klein en niet afhangend. De horens groeiennbsp;naar buiten uit met soms een plotselinge wending naar binnen.nbsp;De horens zijn niet groot. De ,,nimburi” (een kleine beenknobbel tusschen de horens) is altijd aanwezig. Voor lichtnbsp;en vlug werk zijn ze uitstekend geschikt en houden het dennbsp;heelen dag vol. Ze worden dan ook voor lichte wagens innbsp;draf gebruikt. Een goed span kost f 70.— a f 90.— Denbsp;kruisingsproducten met Khillaryvee geven uitstekende dieren

-ocr page 207-

195

en daar ze grooter zijn dan de Deccan voor vele doeleinden uitmuntend geschikt, doch zijn alleen met voordeel te houden in betere graslanden dan in de Deccan over ’t algemeen gevondennbsp;worden, daar één jaar van schaarschte of hongersnood door dienbsp;dieren niet kan worden doorstaan, zooals het oude Deccan ras.nbsp;VIJL Khilldry-vee.

Dit wordt in hoofdzaak gefokt door herders van beroep in groote kudden van lOO en 200 stuks. De jonge stieren alleennbsp;worden verkocht op i ‘/j a 2 jarigen leeftijd voor f 20.—nbsp;ƒ 25.— Die herders leven een zwervend bestaan. Het veenbsp;wordt zelden in de dorpen gebracht en is gewoonlijk voornbsp;anderen dan hun hoeders buitengewoon wild. Ze zijn lastignbsp;te temmen en het duurt dan ook 3 maanden eer ze ietsnbsp;trekken. De goede dieren brengen na dressuur f 45.— totnbsp;f 65.— op. De jonge dieren zijn eerst na ruim een jaar geheelnbsp;geschikt voor ’t werk. Khillary-ossen zijn uitstekend voornbsp;alle arbeid geschikt, ’t zij voor veldarbeid of tractie. Ze komen feitelijk geheel overeen met Mysore- en Amrit-Mahal-vee.nbsp;Dit laatste neemt onder runderen dezelfde plaats in als denbsp;Engelsch volbloed onder de paarden en is in staat een goedenbsp;vracht in een vlot tempo over groote afstanden te vervoeren.nbsp;De kop van de Khillary is typisch lang van profiel met zijdelingsnbsp;geplaatste diepliggende verraderlijke oogen. Het voorhoofdnbsp;bombeert boven de oogen en loopt dan schuin naar achteren.nbsp;De ooren zijn kort en hangen niet. De horens raken metnbsp;de basis elkaar en groeien divergeerend naar achteren, metnbsp;een bocht dicht bij de punt naar binnen en voren; hoewelnbsp;dik aan de basis is de punt scherp. Naar achter is het lichaamnbsp;een weinig afhellend. De lenden zijn rank als die van hetnbsp;hert, doch goed gevormd en goed gespierd.

De klauwen zijn klein, goed gevormd en zwart. Het ras is weinig precoos, de koeien geven zeer weinig melk en koenbsp;èn stier zijn voor vreemden, vooral voor Europeanen gevaarlijk.nbsp;Gcede ossen zijn f 225.— het span waard, terwijl de bestenbsp;Amrit-Mahal ossen f 350.— tot / 450.— gelden.

-ocr page 208-

196

/A'. Malvi-vee. Naar men zegt wordt dit het beste gefokt in het district Lajapur, hoewel men weinig bemoeienis metnbsp;teeltkeus heeft omdat het meestal maar aan het toevalnbsp;wordt overgelaten. Gelukkig heeft men hier ook vele „Pols”nbsp;(heilig verklaarde stieren) die gewoonlijk bijzonder groot ennbsp;goed gebouwd zijn en dus als dekstier dienstdoen. Denbsp;koeien worden zelden gemolken en geven zeer weinig. Daarnbsp;het kalf er bij blijft zuigt dit alle melk zelf. Voor f 25.—nbsp;koopt men een koe en voor f 65.— a ƒ 70-—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;goed

span ossen.

De overheerschende kleur is wit, terwijl grijs en zilvergrijs ook veel voorkomt, doch gemengde kleuren of bont nooitnbsp;gezien wordt. Kop, pooten en hals zijn gewoonlijk iets donkerder. Ze zijn voor alle werk uitstekend geschikt, hoewelnbsp;maar middelmatig groot van lichaamsbouw. Met een goednbsp;ontwikkeld kossum hoewel niet groot, stevig en vierkant gebouwd, met goed beenwerk en ronde harde klauwen daarbijnbsp;een breede bult, maken ze een aangenamen indruk. De neus-spiegel is breed en zwart, de oogleden en het haar in denbsp;naaste omgeving eveneens zwart. Het hoofd is kort, de donkere oogen hebben een dociele uitdrukking, de ooien zijnnbsp;klein en hebben geen neiging tot hangen. De horens zijnnbsp;tamelijk dun en lang en buigen naar buiten en boven in eennbsp;mooie regelmatige boog. Het Malvi-ras is wijd verspreid innbsp;Bombay, Deccan en Zuid-Gujarat'Poona enz. Een goed spannbsp;jonge Malvi-ossen doet f 175.— tot ƒ 200.— wanneer afgerichtnbsp;voor trekdienst.

Ongedresseerd slechts / 40.—a / 60.— per stuk op 3 a 4' jarigen leettijd.

X. Aden-vee.

Dit vee wordt in het geheele achterland van Aden gefokt. Daar castratie van alle minderwaardige stieren op i-jarigennbsp;leeftijd plaats heeft en alle vee samenloopt, worden de bestenbsp;stieren gebruikt voor de fokkerij. Het ras is zeer precoos. Opnbsp;18 maanden wordt de jonge koe gedekt en elk jaar geeft

-ocr page 209-

197

ze een kalf. De l?alveren laat men maar i maand zuigen. De meeste koeien laten zich goed melken en geven ruim 8 Liternbsp;per dag, worden echter goed gevoed met krachtvoer als veekoeken, tarwe enz. Het dagelijksch rantsoen aan krachtvoer is 4nbsp;KG. Daar de dieren vati jongsaf aan den omgang met dennbsp;mensch gewend zijn worden ze volkomen mak en gewillig. Denbsp;ossen worden voor veldarbeid gebruikt, ook vaak voor hetdragennbsp;van waterzakken. De prijs te Aden is naar gelang der vraagnbsp;tusschen ƒ 45 en ƒ75'—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;allen klein en licht gebouwd

en lijken in vele opzichten op ons Sumatraansche rund. Ze zijn wanneer raszuiver steeds van één kleur, gewoonlijk lichtnbsp;bruin, hoewel licht roodbruin eii ook zelfs wit wel voorkomt.nbsp;De binnenzijde van het oor en het uier is gewoonlijk mooinbsp;geel van kleur. Het geheel maakt den indruk vaneen goed melk-type; de achterhaud is zwaarder ontwikkeld dan de voorzijde,nbsp;hoewel nietabuorm veel,zoodatgeen verkeerdeproportieontstaat.nbsp;Ze zijn goed gespierd met een goed skelet en ranke fijne doch goede beenen en klauwen, met een goed ontwikkelde bult bij den stiernbsp;en een gering ontwikkeld kossum. Verder bij de koe een vrijnbsp;goed gevormd uier met een sterk in't oog vallende melkader,nbsp;met zeer kleine spenen (hetgeen weleens het melken lastignbsp;maakt) maken deze dieren een goeden indruk als melkvee. Hetnbsp;hoofd is fijn gebouwd, tusschen de oogen vrij breed en bijnbsp;de horens smal, de ooren zijn klein en hangen in ’t geheelnbsp;niet en zijn vrij bewegelijk, hetgeen dus wel een groot verschil geeft met andere Engelsch-Iudische rassen, wier langenbsp;ooren bijna niet bewogen kunnen worden.

De horens zijn zeer kort. Ze zijn zeer precoos en worden pas droog even voor den tijd van opnieuw kalven. Zij gevennbsp;geregeld melk ook bij vele onregelmatigheden in klimaat ofnbsp;verzorging, waar andere rassen op dit punt veel gevoeligernbsp;zijn en een geringe stoornis geheel of gedeeltelijk de melk-secretie doet ophouden. Dit laatste geeft vooral een uitkomst voor kampeerende troepen die her en der moetennbsp;trekken en op deze wijze toch steeds versche melk kunnen

-ocr page 210-

198

hebben. Veel van die eigenschappen draagt de Adenstier constant over, ook bij kruising. De goede koeien geven totnbsp;lO Liter melk per dag. In Bombay is Aden- vee schaars ennbsp;kost een goede koe meer dan f lOO.—

De stieren zijn goede werkdieren en behoeven om hun kalmei! aard niet gecastreerd te worden. Hoewel niet in staatnbsp;zware vrachten te trekken zijn ze door groote „ausdauer” ennbsp;soberheid zeer geschikt voor landbouw-bedrijf.

XL Singaleesch of Ceylon-vee.

Een zeer klein maar sober ras. De beste exemplaren komen in vele opzichten overeen met Aden-vee, hoewel de koeien lang niet zulke goede melkgeefsters zijn en lang niet zoonbsp;precoos. Ze zijn bruin in alle donkere tinten tot zwart toe,nbsp;terwijl ook gemengde en gevlekte kleuren voorkomen. Zenbsp;zijn goed gebouwd, fijn vaii ledematen en botten, droog ennbsp;goed gespierd. De ledematen vooral lijken op die van hetnbsp;hert.

De oogen staan ver op zijde en promineeren. De horenbasis is zeer smal. De horens zijn kort en geribd. Ook de ooren komennbsp;sterk overeen met die van Aden vee. Het kossum is ergnbsp;weinig ontwikkeld.

Zoowel alleen als in span doen ze goeden dienst in draf voor lichte karretjes en kunnen het lang volhouden. Vaak is hetnbsp;Ceylon vee aan alle zijden met brandmerken en teekens voorzien.nbsp;De inlanders meenen door dit branden bepaalde spieren tenbsp;vergrooten.

Een bult mankeert bij deze dieren.

XII. Ntmar-vee.

Dit vee is groot en sterk en wordt voor zwaar werk gebruikt. De kleur is roodbont, waarbij het wit in groote vlekken; het rood is altijd lichtrood soms zelfs geelrood en het wit isnbsp;nooit zuiver helder wit, doch grijs of blauwachtig. De horensnbsp;zijn zwaar aan de basis met stompe punt, afgeplat en sterknbsp;gebogen.

De neusspiegel en oogleden zijn vaak vleeschkleurig. Het

-ocr page 211-

199

hoofd is grof en groot, de ooren groot en afhangend. Het type drukt reeds uit, dat ze log zijn en langzaam en nietnbsp;geschikt voor vlug werk. De hals is middelmatig lang ennbsp;dik Het kossuin is groot en zwaar; als het dier zich beweegtnbsp;geeft het kossum weinig mee. Ook aan den navel is eennbsp;sterke huidplooi. Het skelet is lang en diep gebouwd. Denbsp;bult is groot. De darmbeenshoeken steken sterk uit. Denbsp;achterband is zwaar en horizontaal, de dijen goed gespierd.nbsp;De beenen zijn zwaar doch grof en de klauwen breed, grofnbsp;en zacht.

De waarde is ƒ 220.— a / 275.— per span.


-ocr page 212-

P

lt;

HH

lt;!

P

a

B

-t

O

'C

gt;

®

s

lt;r

cr

ÖQ

5*

o.

ïz!

2Li

•t

W

lt;^S-

— 3

w

PC

l-t

o

c2.

?•

®

® P

quot;2


00 CD CD nbsp;nbsp;nbsp;2; O o o er. 2. ® ® ® ® o » 2. o o 2. 2. “ ® o o o 2. 2. ® ® o o ® “ o o o o 2. J

i^'ni-ii-t nbsp;nbsp;nbsp;'^ gt;-!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i-i'nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'1'^

lt;] .........

Jö nbsp;nbsp;nbsp;1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IT*


;d nbsp;nbsp;nbsp;lt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J3 35nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;95nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;?i

. p nbsp;nbsp;nbsp;o ?3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p

¦t o nbsp;nbsp;nbsp;'n


05 05 * nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

8='

I -

CD 00

cr

00

p'

C_i.

BB'

n ¦1

?5


OlÜ»(yT?0lt;Oi—I—‘ — i--tOCOCOCOC003gt;f^Igt;OCnC;TCOt04i^gt;(^C;’lt;y’tOCnOt05-J05“Jgt;^gt;f^C5C35DwCO'ZO»f^C,;T05Cn bOtOOCOOXCOhfk.^^tO-Jlt;IOOlt;l“qcOOOOtOïgt;0«*JDO-JC?TOi0500001nOOOCOlt;004^':OOaTOC.nO—‘


Hoogte

bult.


I co — OO»— *—‘H-*—•COtOtOCOCOC003lsOH-‘lgt;DtC4^CCtOW*^‘f^»f^gt;^0»COWirfi^arT»—‘tCtOIgt;wOCOtO

tOC/TCP t^W-JCOtOh;i^-acCiO«Cgt;CDC^CCOOWHf^lt;llt;llt;ItOOOCOOOtO«*3-alt;lt;ttOtCiOOCCgt;t*hi^-^COCn'V^


Hoogte achter bult.


00C000OhUÜT034i»^gt;f!»»kt^Cn-lt;IC5-qC5lt;J0500CCgt;Cn05-q05C0000500OOO'Xgt;O00-J00OC5agt;0TC500 00“q U^CCgt;^^^agt;l^0^^0^^^|lt;llt;10T-g^^05O'yTOO(W05^0 00 C000050gt; — C^^OOOOWCOOiOOiOOtOOCO^COWOOtt^


Ouitrek

aingel.


•00 — 01--»


• o I— — I-* — •


COC0 03 0CDOOCDOOOOO — I— — I— -—‘1—OO — OOCCf—i— — CO»f^tO»-‘tO — Oi— COOO — •—*•—• '—‘O »^t^OOC5COOcOl^005I^O^^OcOOtO--3-a^^•»qcOC£)l^^


Lengte v. bult totnbsp;zitbeens-knobbel.


ooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooo

H^c^CrtCocococococoMCoco*^»-t^»«^gt;^'*kgt;f^»^4^»^cot^»ft*..f».coc;Tcnc/TCn*^»-cncococ;TüT»^rf».^^c;t(in4n

coo5ocoo5t^oo5co»^oooooamp;5cncoo-gt;40oooocococococoooa500occgt;oocoooooo5coooco


Hekken-breedte.


ooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooo

COCOW — — — l-‘^DI^OïsOCObOI^5^0l^^tC^CI^O^O^Ol^Ot^O^^^'^Ol^O — WOgt;5COCCCOtf»*CCCOCOJ^COCOCOCCC04i.CO

0c00lt;ic000000rf^0000-300«j-*j000ts5-lt;10c0«*4wccc0lt;wc^000i(“-05a500wco — cooococo


Lengte oor, uitwendigenbsp;kromming.


ooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooo

— OOOOOOCOCOtOC04^fj!*.COCOCOIgt;OCCtOlgt;CtOtOtO— tO^'inCOJ»-COJü.4ïgt;-COgt;t».Cnrfk.C;ïrf!i. 0c00050-4i»-0c^cnc505 00coa5000c0005-4c0000lt;lnrf».coc0(i0cgt;’0t0c50005wc0coccgt;00c0 00 0


Lengte hoorn uitwendigenbsp;kromming.


oooooooooooooooooooooooooooooooooooo^


tOtObDO — !-• — OOO^-* — tOtOlgt;OtCtCCCilCtOtOtNDtCitgt;0 — — ^S'tO^D^CCOCClCOl^Ol^OCOO^OiCCCO^^^COCO Cn-.a(yTC0OC50300CDCD(l0CnOC0C0CnC0OttSb — Orfifc.-JOOOOOCOCOCOC;'gt;f^CCCn4:k.(yTCO — OtCOC-OOOO


Omtrek boom aannbsp;basis.


OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOCOOOOOOOOOOOOOOOOOOO

— toco — — — h-Lv::- ^l—‘'-‘^DtOCC^Ol^Ol^Ol^Ot^OtO^^^^O^OCOCOt^DI^OC^it^O^Slt^0^^^4^^^P^C'0 4i•‘a^OT

ooooc5C^c.^olt;lo^p»-lt;yTOOco^^coo50ocoooa5Coco•^c;'OOOOOoowcoo»c;T^^otoa50)4^^^k.oooc^^^öï^o


Voorhoofd

breedte.


ooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooo

CnC;xC7TCOW.^»^t^»^gt;^*^C,niytc,rTgt;u.c/TC;Tcn(yTj:fc.rf^gt;^ü’(yT(y^gt;^C,nc;TC5C5C^C;TUT,£i.OxciC7T(in05000505 C505COOOlt;1000000COCOOOOOCOlt;JOOOOOOOOilWI^O-qCOOiC*^WXOO — OOCOCOWCCtO»-—05 —


Lengte pro-fieliyn kop.


ooooooooo

tObObOi-*^ — h-‘ — I

t00004^0gt;OTCn-q


oooooooooo

— nbsp;nbsp;nbsp;‘I—CObO'—• — — —

OOOOXOOCOOCnCOOXÜT


OOOOOOOOOOO OO o o o o

) tsD I— — co Oh-COCCOOOCOCOOOOOOOCO^O


Pjip lengte.


ooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooo

coïocol—‘I—* — — '--l--l-‘l-‘'-*COi—* — I—— I—tOïOi-‘COCOCOtObOCOh-H-COCO^“‘ — — — cococo OlS.tlOWCOC005t;:»-gt;^rf^C.nCOOCOOOOO-4CO — lt;J00 00CC)O^05Or-C0t0C005O00IOt£‘‘00-QC0CC' — toco

Pjjp omtrek.

-ocr page 213-

P

lt;

HH

lt;!

P

a

B

-t

O

'C

gt;

®

s

lt;r

cr

ÖQ

5*

o.

ïz!

2Li

•t

W

lt;^S-

— 3

w

PC

l-t

o

c2.

?•

®

® P

quot;2


00 CD CD nbsp;nbsp;nbsp;2; O o o er. 2. ® ® ® ® o » 2. o o 2. 2. “ ® o o o 2. 2. ® ® o o ® “ o o o o 2. J

i^'ni-ii-t nbsp;nbsp;nbsp;'^ gt;-!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i-i'nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'1'^

lt;] .........

Jö nbsp;nbsp;nbsp;1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IT*


;d nbsp;nbsp;nbsp;lt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J3 35nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;95nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;?i

. p nbsp;nbsp;nbsp;o ?3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p

¦t o nbsp;nbsp;nbsp;'n


05 05 * nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

8='

I -

CD 00

cr

00

p'

C_i.

BB'

n ¦1

?5


OlÜ»(yT?0lt;Oi—I—‘ — i--tOCOCOCOC003gt;f^Igt;OCnC;TCOt04i^gt;(^C;’lt;y’tOCnOt05-J05“Jgt;^gt;f^C5C35DwCO'ZO»f^C,;T05Cn bOtOOCOOXCOhfk.^^tO-Jlt;IOOlt;l“qcOOOOtOïgt;0«*JDO-JC?TOi0500001nOOOCOlt;004^':OOaTOC.nO—‘


Hoogte

bult.


I co — OO»— *—‘H-*—•COtOtOCOCOC003lsOH-‘lgt;DtC4^CCtOW*^‘f^»f^gt;^0»COWirfi^arT»—‘tCtOIgt;wOCOtO

tOC/TCP t^W-JCOtOh;i^-acCiO«Cgt;CDC^CCOOWHf^lt;llt;llt;ItOOOCOOOtO«*3-alt;lt;ttOtCiOOCCgt;t*hi^-^COCn'V^


Hoogte achter bult.


00C000OhUÜT034i»^gt;f!»»kt^Cn-lt;IC5-qC5lt;J0500CCgt;Cn05-q05C0000500OOO'Xgt;O00-J00OC5agt;0TC500 00“q U^CCgt;^^^agt;l^0^^0^^^|lt;llt;10T-g^^05O'yTOO(W05^0 00 C000050gt; — C^^OOOOWCOOiOOiOOtOOCO^COWOOtt^


Ouitrek

aingel.


•00 — 01--»


• o I— — I-* — •


COC0 03 0CDOOCDOOOOO — I— — I— -—‘1—OO — OOCCf—i— — CO»f^tO»-‘tO — Oi— COOO — •—*•—• '—‘O »^t^OOC5COOcOl^005I^O^^OcOOtO--3-a^^•»qcOC£)l^^


Lengte v. bult totnbsp;zitbeens-knobbel.


ooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooo

H^c^CrtCocococococoMCoco*^»-t^»«^gt;^'*kgt;f^»^4^»^cot^»ft*..f».coc;Tcnc/TCn*^»-cncococ;TüT»^rf».^^c;t(in4n

coo5ocoo5t^oo5co»^oooooamp;5cncoo-gt;40oooocococococoooa500occgt;oocoooooo5coooco


Hekken-breedte.


ooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooo

COCOW — — — l-‘^DI^OïsOCObOI^5^0l^^tC^CI^O^O^Ol^Ot^O^^^'^Ol^O — WOgt;5COCCCOtf»*CCCOCOJ^COCOCOCCC04i.CO

0c00lt;ic000000rf^0000-300«j-*j000ts5-lt;10c0«*4wccc0lt;wc^000i(“-05a500wco — cooococo


Lengte oor, uitwendigenbsp;kromming.


ooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooo

— OOOOOOCOCOtOC04^fj!*.COCOCOIgt;OCCtOlgt;CtOtOtO— tO^'inCOJ»-COJü.4ïgt;-COgt;t».Cnrfk.C;ïrf!i. 0c00050-4i»-0c^cnc505 00coa5000c0005-4c0000lt;lnrf».coc0(i0cgt;’0t0c50005wc0coccgt;00c0 00 0


Lengte hoorn uitwendigenbsp;kromming.


oooooooooooooooooooooooooooooooooooo^


tOtObDO — !-• — OOO^-* — tOtOlgt;OtCtCCCilCtOtOtNDtCitgt;0 — — ^S'tO^D^CCOCClCOl^Ol^OCOO^OiCCCO^^^COCO Cn-.a(yTC0OC50300CDCD(l0CnOC0C0CnC0OttSb — Orfifc.-JOOOOOCOCOCOC;'gt;f^CCCn4:k.(yTCO — OtCOC-OOOO


Omtrek boom aannbsp;basis.


OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOCOOOOOOOOOOOOOOOOOOO

— toco — — — h-Lv::- ^l—‘'-‘^DtOCC^Ol^Ol^Ol^Ot^OtO^^^^O^OCOCOt^DI^OC^it^O^Slt^0^^^4^^^P^C'0 4i•‘a^OT

ooooc5C^c.^olt;lo^p»-lt;yTOOco^^coo50ocoooa5Coco•^c;'OOOOOoowcoo»c;T^^otoa50)4^^^k.oooc^^^öï^o


Voorhoofd

breedte.


ooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooo

CnC;xC7TCOW.^»^t^»^gt;^*^C,niytc,rTgt;u.c/TC;Tcn(yTj:fc.rf^gt;^ü’(yT(y^gt;^C,nc;TC5C5C^C;TUT,£i.OxciC7T(in05000505 C505COOOlt;1000000COCOOOOOCOlt;JOOOOOOOOilWI^O-qCOOiC*^WXOO — OOCOCOWCCtO»-—05 —


Lengte pro-fieliyn kop.


ooooooooo

tObObOi-*^ — h-‘ — I

t00004^0gt;OTCn-q


oooooooooo

— nbsp;nbsp;nbsp;‘I—CObO'—• — — —

OOOOXOOCOOCnCOOXÜT


OOOOOOOOOOO OO o o o o

) tsD I— — co Oh-COCCOOOCOCOOOOOOOCO^O


Pjip lengte.


ooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooo

coïocol—‘I—* — — '--l--l-‘l-‘'-*COi—* — I—— I—tOïOi-‘COCOCOtObOCOh-H-COCO^“‘ — — — cococo OlS.tlOWCOC005t;:»-gt;^rf^C.nCOOCOOOOO-4CO — lt;J00 00CC)O^05Or-C0t0C005O00IOt£‘‘00-QC0CC' — toco

Pjjp omtrek.

-ocr page 214-

Het kweeken van Paspalum gras.

hl het Landbouw Journaal van de Kaap de Goede Hoop, December aflevering igo6, werd onderstaandnbsp;schrijven, gericht aan den Redakteur vannbsp;de „Tweed Timesquot; {N. Z. Wales,

Australië) opgenomen.

Mijnheer,— Wilt gij zoo goed zijn mij te vergunnen uw lezers eenige inlichting te geven omtrent dit hoogst belangrijknbsp;onderwerp, daar ik overtuigd ben dat het van groot nut ennbsp;voor velen van belang zal blijken. Alle veehouders kennennbsp;de groote waarde van goede voerplanten, en na een veeljarige ondervinding en waarneming van. dit wonderbare gras,nbsp;dat goed schijnt te groeien en een overvloedige opbrengst tenbsp;geven in alle gronden en liggingen, denk ik niet dat ik eennbsp;vergissing kan maken met te zeggen dat het voor uw veehouders en melkerij- boeren een van de grootste zegeningennbsp;zou blijken waarmee zij met mogelijkheid bekend kondennbsp;worden. Na omtrent 12 jaren ondervinding is Paspalumnbsp;Dilatatum het meest gewilde gras geworden onder de boerennbsp;van de Noord-Kust van Nieuw-Zuid-Wales, Australië, en voornbsp;de melkerij- boeren vooral is het een ware goudmijn gebleken ;nbsp;en kan, indien noodig, omgezet worden tot hooi, ensilage gt;nbsp;of kaf.

Het produceert een verbazende hoeveelheid sappig gras dat al het vee gretig en smakelijk vreet; groeit van 5 voet totnbsp;10 voet hoog; produceert een groote hoeveelheid zaad, datnbsp;gemakkelijk voor een goeden prijs te verkoopen is; en groeitnbsp;bijna overal goed. Geen ander gras is er mee te vergelijkennbsp;in snelheid van groei, hoeveelheid en kwaliteit van gewas,

-ocr page 215-

203

en zijn geschiktheid voor bijna eenigen grond of klimaat; en de persoon die dit gras in zijn district invoert zal een weldoenernbsp;blijken niet alleen voor de localiteit waarin hij woont, maarnbsp;voor het land in ’t algemeen. Eenig land waarop paspaluninbsp;groeit is waard van dS lo tot £ 20 per acre.

Als dit gras eenmaal gevestigd is blijft het voor altijd, en bespaart den boer de groote jaarlijksche kosten van dennbsp;aankoop en de cultivatie van andere graszaden. In het Tweednbsp;district (Nieuw-Zuid-Wales) wordt het zaad gezaaid nadatnbsp;het scrub of ander gewas is omgekapt en verbrand, in denbsp;verhouding van omtrent lO Ibs. tot 15 Ibs. zaad per acre.nbsp;Waar veel vocht is zal het gras, binnen weinige maanden,nbsp;verscheidene voeten hoog zijn, en bladen met zaad. In denbsp;droge districten moet het zaad in den herfst gezaaid worden,nbsp;als het weder koeler is, en wanneer er kans op regen is.

Dit gras is zeer doeltreffend gebleken in het tegengaan en onderdrukken van alle soorten van onkruid, en voor de landeigenaars die last hebben met den hardnekkigen en schadelijken groei van varens of distels, enz. zou het een grootenbsp;zegen blijken; maar het moet niet gezaaid worden op landnbsp;bestemd voor het kweeken van andere gewassen, daar hetnbsp;zeer veel zaad ontwikkelt, en eenmaal gevestigd zeer moeilijknbsp;zoo niet onmogelijk om uit te roeien. Er zijn goede kampennbsp;van dit gras aan de Tweed die reeds tien of twaalf jaarnbsp;bestaan. Het heeft, zooals bekend is, aan de Wallongbarnbsp;Proef Boerderij, op gecultiveerdeu grond, toen het vier maanden oud was, 22 ton groenvoer opgeleverd, en verscheidenenbsp;opeenvolgende oogsten van over 13 ton ieder per acre, binnen het jaar. Op tamelijk vruchtbaren grond waar een goedenbsp;regenval is moet dit gras gemakkelijk één os, of tien schapennbsp;per acre onderhouden, en van 50 tot lOO varkens konden innbsp;goede conditie gehouden worden op enkele acres met bijvoeging van waf afgeroomde melk of ander voer. Alle personen die het voor dit doel gebruikt hebben spreken er metnbsp;zeer veel lof van.

-ocr page 216-

204

Het is bijna onmogelijk te berekenen hoeveel het de waarde van alle eigendom heeft verhoogd, en een groote oppervlaktenbsp;land dat enkele jaren geleden beschouwd werd als in ’t geheelnbsp;niets waard te zijn, is door de cultivatie van het gras van grootenbsp;waarde geworden, en produceert nu groote winsten, en het heeftnbsp;zeer veel bijgedragen tot nederzetting en ondernemingsgeest.nbsp;Het heeft meer gedaan voor de welvaart van de Noord Kust dannbsp;eenige andere variëteit van voer met mogelijkheid kon gedaannbsp;hebben, en het is ook de voornaamste factor geweest om onzenbsp;melkerij- industrie— die nu op verbazend groote schaal gedrevennbsp;wordt— hoogst winstgevend te maken, en de landen aan denbsp;Noord Kust beroemd door de geheele wereld. Land datnbsp;enkele jaren geleden te koop was voor een pond of wat pernbsp;acre is nu waard van 50 dols, ( £ lo ) tot 125 dols. ( £ 25 ) pernbsp;acre, en de reserve prijs is in sommige gevallen bepaald opnbsp;150 dols. (£30) per acre. Deze beroemde plant biedt beternbsp;weerstand aan de schadelijke gevolgen van vorst, droogte ofnbsp;overstrooming dan de andere variëteiteu, en zal groen blijvennbsp;wanneer alle andere grassen verschroeid of verdord zoudennbsp;worden door de zomerhitte of de wintervorsten. Om denbsp;waarheid van deze beweringen te bewijzen zal ik aanbalennbsp;van enkele onzer voornaamste authoriteiten.

Van dit beroemde gras zegt de heer W. S. Campbell, Directeur van Landbouw, Nieuw Zuid Wales: „Dit gras isnbsp;zoozeer op den voorgrond gekomen, en zooveel personen zijnnbsp;bekend geworden met de groote waarde ervan, en er is zooveel over de verdiensten ervan geschreven, dat alles watnbsp;men over het onderwerp kan schrijven overbodig schijnt,”nbsp;Langzamerhand begonnen de boeren het te planten, en naarmate de uitmuntende eigenschappen ervan bekend werdennbsp;werd de vraag naar zaad en planten verbazend groot, en denbsp;naam ervan is nu gemeenzaam geworden met ieder man,nbsp;vrouw en kind, niet alleen in de Richmond en Tweed Rivernbsp;distrikten, maar over de geheele kustdistrikten van den Staat.”

Dezelfde heer die onlangs deze distrikten bezocht, zeide

-ocr page 217-

205

aan een Sydney rapporteur, ,,dat hij evenals anderen die hier geweest waren teruggekeerd was met een diepen indruk vannbsp;de welvaart van het volk. Het paspalum gras was in velenbsp;plekken vijf tot zes voet hoog eu het was moeilijk de beestennbsp;er in te zien. Inderdaad als het gras rechtop stond zou hetnbsp;onmogelijk zijn ze te zien. Zooals het stond waren hun ruggen slechts zichtbaar, en hij geloofde dat het vijf of zes stuksnbsp;vee per acre gedurende verscheidene maanden zou onderhouden. Land haalde hooge prijzen, en hij dacht dat hetnbsp;nog'hooger zou gaan.”

De heer Varly, redacteur van de Clarence and Richmond Examiner, zegt van dit gras: ,,Het is een wonderbare voeder-plant. Met genoeg vocht zal het weelderig groeien in allenbsp;soorten van grond. Zoo heb ik het zien groeien iir moerassennbsp;met water bedekt; in de Big Scrub in volle glorie; op denbsp;kale zandplekken aan de zeekust; maar nergens heb ik hetnbsp;met grooter weelderigheid zien groeien dan op de bosch-heuvels. Enkele jaren geleden werd de Richmond bedreigdnbsp;door een onkruid genaamd de Mullumbimby Couch. Beestennbsp;vermagerden er van en vele stierven. Sedert de invoeringnbsp;van paspalum heeft dit onkruid moeten verdwijnen. Evenal.snbsp;in kwaliteit, zoo ook in groei, vergeleken met andere grassen,—nbsp;is het paspalum eerst, de rest blijft ver achter. Een mannbsp;van volharding zal met behulp van paspalum dilatatum ennbsp;koeien bijna zeker van succes zijn. Neem de ,,Big Scrub”nbsp;van de Richmond als een voorbeeld. Vijftien jaar geledennbsp;was deze prachtige landstreek bijna in haar oorspronkelijkennbsp;natuurstaat. Er was toen evenals nu stoom-communicatie metnbsp;Sydney; geen punt ervan was meer dan 15 mijlen verwijderdnbsp;van vervoer per water. Toch was er geen vooruitgang zichtbaar. Vijf jaren later werd de spoorweg van Lismore tot denbsp;Tweed geopend. Van dien dag af begon de jungle te verdwijnen en nu is het geheele voorkomen des lands veranderd.nbsp;Paspalum dilatatum heeft de plaats van scrub ingenomen eunbsp;melkkoeien hebben paddy-meloenen vervangen. Eén boter-

-ocr page 218-

206

fabriek alleen die opende met de komst van den spoorweg, heeft haar opbrengst van één ton per maand tot 350 tonnbsp;per maand vermeerderd. Een troep koeien zal gemakkelijknbsp;gemiddel voor £ 10 per stuk per jaar produceeren. Eénnbsp;boer (wonende in het Coramba distrikt) publiceerde zijn ontvangsten voor één jaar die een batig saldo van £ 600 toonden. Hij had slechts 160 acres.

Dit is wat de heer C. F. JULIUS, Secretaris, Dairymen’s Union, Bucca Creek, zegt in de Governement Agriculturalnbsp;Gazette, Nieuw Zuid Wales: „Deze merkwaardige plant komtnbsp;snel op den voorgrond als een gras bijzonder geschikt voornbsp;ons onzeker klimaat. Daar zij diep wortel schiet, maakt haarnbsp;vermogen om weerstand te bieden aan droogte alleen haarnbsp;van groote, waarde; en terwijl ze gedurende de warmer seizoenen van het jaar alle andere grassen overtreft in de snelheid en weelderigheid van haar groei, kan de strengste vorst,nbsp;hoewel haar groei vertragende, geen afbreuk doen aan haarnbsp;immergroen voorkomen. Ze is van het grootste nut in hetnbsp;onderdrukken en voorkomen van allen groei van onkruid.nbsp;Met behulp van paspalum dilatsatum zijn vele landen, tevorennbsp;beschouwd als waardeloos in hun rotsachtige, heuvelachtige,nbsp;moerassige liggingen, weer ten nutte aangewend”.

De Agricultural Governement Gazette zegt: „Door de lengte en breedte van de Noordelijke melkerij-distrikten wordt paspalum gras beschouwd als de koning der weidegrassen, ennbsp;het heeft op ’t oogenblik ongetwijfeld alle aanspraak op zulknbsp;een positie”.

De heer H. Munsy, van Dundas (Nieuw Zuid Wales) zegt: „Paspalum is het gras dat een omkeering heeft gebracht innbsp;de melkerij-industrie langs de Noord Kust. Talrijke voorbeeldennbsp;kunnen aangehaald worden aantoonende dat het voortbrengendnbsp;vermogen van plaatsen verdubbeld en verdrievoudigd is, ennbsp;het vormt een dichte massa van sappig voer. Ik heb een maandnbsp;besteed om de plaatsen over te gaan waar dit gras gezaaidnbsp;is en ik kan veilig aanbevelen het op groote schaal te planten.

-ocr page 219-

207

Ik heb plaatsen gezien waar het geheele jaar door loo melkbeesten gehouden zijn op minder dan lOO acres land, en prachtige opbrengsten in melk en boter gaven. Als dit grasnbsp;gedurende den herfst een korten tijd omheind wordt, zal hetnbsp;een goeden voorraad voer voor den winter leveren. Denbsp;waarde ervan voor den Staat kan niet uitgedrukt worden innbsp;duizenden ponden”.

De heer Brandon, de welbekende directeur van de Noord Kust Co-operatieve Boterfabriek, zegt van paspalum: ,,Iknbsp;weet niet wat distrikt zonder dit gras gedaan zou hebben,nbsp;vooral gedurende het zeer droge weder dat wij eenigen tijdnbsp;geleden hadden. Wat de kwaliteit van de boter betreft dienbsp;het produceert, die laat niets te wenschen over”.

Deze fabriek, die omtrent lO jaren geleden werd opgericht, en het eigendom is van en gecontroleerd wordt door onzenbsp;boeren, betaalde gedurende de maand Januari, aan haarnbsp;leveranciers voor room en varkenvleesch de verbazende somnbsp;van £ 44.500 uit, ,,of naar verhouding een half millioen” pernbsp;jaar. Bijna al de koeien waarvan de melk voor deze fabrieknbsp;verkregen wordt grazen op paspalum, en maar enkele ervannbsp;worden gedurende de wintermaanden met de hand gevoerdnbsp;of onder dak gebracht. De heer Jas King, President vannbsp;Tweed River Dairymen’s Union, zegt: „Te schrijven over denbsp;verdiensten van paspalum zou een nieuwsblad vereisciien.”

Ten slotte, mijnheer de Redakteur, terwijl ik verschooning vraag voor de groote ruimte van u gevergd, vertrouw ik datnbsp;deze inlichting van veel waarde voor uw lezers mag blijken,nbsp;en hen in staat zal stellen ten minste in zekere mate te deelennbsp;in de welvaart die wij nu sedert eenige jaren aan de Noordnbsp;Kust van Nieuw Zuid Wales genoten hebben, en zoo eenigennbsp;uwer lezers inlichting over dit onderwerp verlangen, wordennbsp;zij verzocht voor antwoord postgeld te zenden aan.

B. HARRISON.

-ocr page 220-

Uit Holiandsche Bladen.

Onder vooizitterscliap van den beer F. C. LöHNiS, inspecteur van den landbouw, is lieden in het Notarishuis alhier eennbsp;vergadering gehouden van fok- en contrólevereenigingen innbsp;Zuid-Holand.

Alvorens deze vergadering te openen schetste de heer LöHNIS in groote trekken hetgeen de regeering zich ten opzichte van den nieuwen toestand op het gebied van de rund-veefokkerij voorstelt. Hij herinnert er aan dat op het oogeubliknbsp;in den lande en vooral in de provincie Zuid-Holland eennbsp;groote beweging bestaat op het gebied der rund veefokkerij.nbsp;Staande voor een nieuwen toestand is het van belang denbsp;verschillende stroomingen in één bedding te leiden. De regeering is van plan de rundveefokkerij sterker te steunen ennbsp;heeft zich laten voorlichten door de provinciale veecommis-sies. Het resultaat hiervan is geweest dat aan de regeeringnbsp;is geadviseerd de subsidie te brengen op ƒ 125,000 en hiervannbsp;aan te wijzen ƒ 100,000 voor de provinciale fokkerijen ennbsp;f 25,000 voor het stamboek. De minister gaat in principenbsp;met dit voorstel mede, maar weirscht op bescheidener voetnbsp;aan te vangen en de te verleenen subsidie te stellen opnbsp;ƒ 75gt;ooo.

De provinciale regelingscommissie zal blijven het orgaan dat de rijkssubsidiedistribueert. Waar zich thans verschillendenbsp;fok- en contrólevereenigingen hebben opgericht, is het hoofdzaak samenwerking te krijgen. Wat het technisch gedeeltenbsp;betreft, zal de regeering het rundveestamboek als adviseurnbsp;aanuemen.

Van belang acht de voorzitter het daarom, dat de verschillende fokvereenigingen officieel in de provinciale regelings-

-ocr page 221-

209

commissie vertegenwoordigd zijn, terwijl mede een belangrijk punt is de positie van het Ned. Rundveestamboek ten opzichtenbsp;van de fokvereenigingen.

Hierna voerden de heeren Korteweg en A. Bos het woord en bepleitten de wenschelijkheid dat ter bevordering van denbsp;belangen van de veefokkerij in Zuid-Holland een itweetalnbsp;vertegenwoordigers uit de fokvereenigingen zitting nemennbsp;in de provinciale regelingscommissie, omdat daardoornbsp;de belangen, die deze vereenigingen hebben, gediend kunnennbsp;worden.

Bij acclamatie wijst de vergadering de heeren M. C. van Buuren en J. Lavij als lid en plaatsvervangend lid aan.

Vervolgens voerden het woord de heeren J. G. J. Van DEN Bosch, inspecteur van het Ned. rundvee stamboek en A. A.nbsp;Neeb, tot uiteenzetting van een model van statuten met bepalingen voor fokvereenigingen eii van een model boekhouding. Speciaal wijst de heer VAN DEN BoSCH er op. dat eennbsp;zuivere fokvereeniging is een vereeniging, waarbij de ledennbsp;coöpereeren niet alleen met koeien, maar ook met stieren.nbsp;Hij waarschuwt tegen verwaarloozing van de sticrhouderij ennbsp;deelt mede dat het Ned. Rundveestamboek binnenkort zalnbsp;verkrijgbaar stellen modellen statuten en bepalingen en vannbsp;een volledige boekhouding.

De heer VAN DEN BOSCH ontwikkelt verder de eischen, die gesteld moeten worden aan goed mannelijk fokmateriaalnbsp;en betoogt de wenschelijkheid om bij de provinciale keuringennbsp;het toekennen van premiëii afhankelijk te stellen van de fok-en niet van de tentoonstelliugswaarde. Op het groote belangnbsp;van het inrichten van een stamboek voor de stierenfokkerijnbsp;wijst hij mede. Met het oog op het aanschaffen van goedenbsp;stieren voor de fokvereenigingen worden verschillende wenkennbsp;gegeven en wenscheii geuit. Wanneer de fokvereenigingennbsp;eeuige jaren bestaan, zullen, meent men, verschillende bezwarennbsp;ondervangen zijn.

Komt een vereeniging uit de bestaande fok- en contrólever-

14

-ocr page 222-

210

eenigingeu tot stand, dan ziet, zoo deelt de heer Lölinis nog mede, de regeering hierin ook een middel ter bestrijding vannbsp;veeziekte.

Thans volgde een breedvoerige gedachtewisseling over vaststelling van de minimum eischeu voor melkvetproductie ter inschrijving in de fokregisters en van het gemiddelde percentage vet. Voorgesteld werd voor dieren van 2 jaar 2700nbsp;liter melk van 3 pet. of 81 K. G. vet, voor 3 jarige 3300 L.nbsp;van 3 pet. of 99 K. G. vet, voor 4 jarige 4000 L. van 3 pet.nbsp;of 120 K. G. vet voor 5- Jarige en ouder 4500 L. melk vannbsp;3 pet. of 135 K. G. vet

Op voorstel van den heer Löhnis sprak de vergadering de wensclielijkheid uit het minimum percentage vet te stellennbsp;op 3 pet. behoudens een tijdperk van 2 jaar, waarin 2.8 petnbsp;wordt toegestaan bij wijze van overgangs-maatregel.

Verder kwamen ter sprake het systeem van keuring, waarin de vereenigingeu vrijgelaten zullen worden. Er werd bepaaldnbsp;dat de kleur voor inschrijving de zwartbonte is en dat hetnbsp;Nederl. Rundveestamboek voor de wijze van aanschaffing vannbsp;fokregisters zorg zal dragen. De heer J. G. J. VAN DENnbsp;Bosch stelt zich beschikbaar om betreffende de inrichtingnbsp;van fokregisters de vereenigingeu voor te lichten.

Bij de bespreking van de voor 1907 aan te vragen rijkssubsidie en van de bijdragen door de leden der vereenigingeu voor controle over de opbrengst en voor inschrijving in denbsp;fokregisters, deelt de voorzitter mede, dat het in de bedoelingnbsp;der regeering ligt om de fokvereenigingen te steunen. Cijfersnbsp;kan hij niet noemen.

Uiterlijk binnen een jaar zullen de vertegenwoordigers van de fokvereenigingen door middel van de provincialenbsp;keuringscommissie weder bijeengeroepen worden om de onderlinge belangen te bespreken.

Na eenige besprekingen van huishoudelijken aard, als merken der dieren enz., wordt de vergadering na de gebruikelijkenbsp;rondvraag gesloten.

-ocr page 223-

21

Na eeiiige dagen van hard werken was men er hedenmiddag zoo goed als in geslaagd de groote zaai en aangrenzendenbsp;lokalen van het Dierentuingebouw, in gereedheid te hebbennbsp;gebracht tot onvangst van de gevederde concurrenten, dienbsp;elkander op de Vrijdag a.s. voor het publiek te openennbsp;aviculturatentoonstelling, de prijzen en bekroningen komennbsp;betwisten. Vergeleken bij vorige jaren, heeft de voorbereidingnbsp;van deze aanstaande driedaagsche expositie veel meer werknbsp;vereischt dan anders, wegens den veel grooteren omvang vannbsp;deze tentoonstelling. Dit geldt niet slechts de pluimveeafdee-liugen, maar vooral ook de afdeelingen zang-, sieraad- ennbsp;voliérevogels die in een der bijvertrekken zijn oudergebracht.nbsp;Landman’s Vogelhandel „Zelandia 'Van ’s-Gravenhage ennbsp;Sutherland, van Rotterdam, zijn in deze afdeelingen met vogelsnbsp;van groote verscheidenheid, uitgekomen.

In deze vogelzaal zullen naast de prachtige exemplaren van inheemsche en vreemde vogelsoorten, kanarie’s, groene, gelenbsp;en andere parkieten, zeer zeker ook de aandacht trekken tweenbsp;roodbekwevers. Dit vogelpaar heeft van gekleurde draden innbsp;hun kooi een alleraardigst nest geweven.

In de groote zaal staan in lange rijen de ruime, zindelijke kooien voor de hoenderrassen. Sommige dezer tijdelijke woningen waren vandaag reeds bevolkt. In deze zaal zijn ooknbsp;geëxposeerd étalages voedingsmiddelen voor pluimveevogelsnbsp;en andere dieren. Ook treft men bij het tooneel een verzameling zeer mooie kooien voor zang en sicraad-vogels aan,nbsp;en op het tooneel zal de toeschouwer zich eenigermate op denbsp;hoogte kunnen stellen van de werking van broedmachines.nbsp;Onder de exposanten komen voor hoenderparken uit verschillende deelen den lands. Ook het buitenland is in verschillende afdeelingen uitmuntend vertegenwoordigd, zoodat dezenbsp;aviculturatentoonstelling niet ten onrechte een ,,internationale”nbsp;heet. Op de gaanderijen hebben de duiven een plaatsje gevonden. Ook hier een verscheidenheid, welke gezien magnbsp;worden.

-ocr page 224-

Bij liet zeer groot aantal inzendingen, totaal bijna 2300, wacht de jury, die morgen niet de keuringen aanvangt, eennbsp;allesbehalve getnakkelijke taak.

De inzendingen aldus zijn verdeeld: 835 nummers hoenders, 133 toornen van hoendei.s, 136 bantams, 13 toornen van bantams, 40 ganzen en kalkoenen en fazanten, 49 eeiiden, 6nbsp;toornen van eenden, 34 groote konijnen, 49 kleinere konijnen,nbsp;625 duiven en 400 vogels.

Drie firma’s, waaronder buitenlandsche. zullen exposeeren „constateurs autoniatiquesquot;, toestellen om te controleeren dennbsp;vliegtijd van postduiven.

Prof. H. Treub en mr. A. Tak advocaat-generaal te ’s Hertogenbosch, hebben in het Ned. Tijds. v. Geneeskundenbsp;samen een artikel geschreven over den d u u r der zwangerschap. Het is bestemd tot een hoofdstuk van eennbsp;leerboek der gerechtelijke verlo.skuiide, dat zij bezig zijn tenbsp;bewerken, Zij achten echter, het tegenwoordige oogeiibliknbsp;voor openbaarmaking geschikt, nu de openbare behandelingnbsp;van het wetsvoorstel op het onderzoek naar het vaderschapnbsp;is aangekondigd.

De schrijvers vestigen met name de aandacht op hetgeen onderzoekingen van den laatsten tijd omtrent ongewoon langennbsp;duur van zwangerschappen hebben geleerd. De onderzoekingennbsp;van von Winckel, op merkwaardige wijze door die van Engenbsp;bevestigd, hebben verandering gebracht in de opvatting dat denbsp;duur der zwangerschap tot 300 dagen beperkt is.

VoN Winckel zocht nl. uit de zorgvuldig gehouden registers zijner kliniek de pasgeborenen uit, die buitengewoon groot waren en minstens 4000 gram wogen. Daarvan vondnbsp;hij er 1007 op 30,000 en onder die 1007 waren er 118, waarbij de duur der zwangerschap kon worden berekend. Vannbsp;die 118 waren er niet minder dan 4, waarbij de aldus berekende zwangerschapsduur langer dan 300 dagen was en

-ocr page 225-

213

respectievelijk gesteld moest worden op 302, 307, 315 en 321 dagen.

Ook de oudere onderzoekers hadden gelijksoortige uitkomsten verkregen. Simpson vermeldt een viertal waargenomen gevallen, waarin de zwangerschap 319, 324, 332 en 333 dagennbsp;duurde.

,.Uit deze uitkomsten — zeggen de schrijvers — blijkt derhalve dat het stelsel onzer wet, waarbij de zwangerschapsduur op 300 dagen gesteld wordt, onrechtvaardig is en tot grovenbsp;onbillijkheden aanleiding kan geven.

..Onbegrijpelijk is het daarom dat in de ontwerpen CORT VAN DER Linden en LoÉFF deze verouderde opvatting klakkeloos is overgenomen zonder dat aandacht geschonken isnbsp;aan de hedendaagsche logische, deductieve methode van onderzoek en de daardoor verkregen onwederlegbare resultaten.nbsp;Daaraan getoetst is noch het stelsel van ons B, W., noch datnbsp;der ontwerpen langer houdbaar.”

Paarden.

Te Pittsburg, in Pennsylvanie, heeft de schatrijke vrouw van een predikant een steeplechase gewonnen. Maar nu wordtnbsp;ze door eenige deftige dames met den nek aangezien. Datnbsp;zij meedeed in een steeple-chase konden de dames wel billijken ; het wordt haar echter kwalijk genomen, dat zij net alsnbsp;een jockey te paard gezeten heeft. De verontwaardigde dames willen nu niet meer bij haar man te kerk gaan. Denbsp;Amerikaausche berichtgever zegt er bij, dat dit de jockey-domineesvrouw tamelijk koud laat.

Watson heeft de onderzoekingen op ratten, verricht door Chalmers Watson, met betrekking tot den invloed vannbsp;vleeschvoeding op de vruchtbaarheid, herhaald en gewijzigd. De schrijver vond, volgens het British

-ocr page 226-

214

Medical Journal, dat uitsluitende voeding, met paardenvleesch de vruchtbaarheid verminderde tot op de helft van de metnbsp;brood en melk gevoede contróle-ratten, indieu het dieet in denbsp;2de tot 4de maand werd ingevoerd, Nauwkeurige weging vannbsp;het mammaire weefsel bracht aan het licht, dat bij de zoogendenbsp;dieren inplaats van 9.6 pet. van het lichaamsgewicht ditnbsp;weefsel slechts 8.2 pet. bedroeg. Aanzienlijk was ook hetnbsp;verschil in gewicht van de zuigende jonge ratten. Hij twijfelt dan ook niet, of de vermindering van het geboortecijfernbsp;in Engeland is voor een groot deel afhankelijk van de toeneming in de laatste 50 jaren van de vleeschvoeding (van 3 opnbsp;50 pond ’s jaars per hoofd). Hetzelfde geldt ook voor de toenemende ongeschiktheid der moeders tot zoogen.

De reorganisatie van het Nederl. Rundveestamboek treedt I Januari a. s. in werking. De technische leiding berust dannbsp;in handen van den heer I. G. J. van den BosCH, die dennbsp;titel zal dragen van hoofdinspecteur en die evenals de administrateur, de heer H. SCHUURMAN, bureau zal houden innbsp;den Haag, Buitenhof 42; beide heeren zijn oud-leerlingen vannbsp;de hoogere afdeeling landbouwschool te Wageningeu.

Ten einde reeds spoedig een overzicht te hebben van de nog in leven zijnde stainboekdieren en de volbloedafstammeliugennbsp;daarvan, zijn aan de leden circulaires ter invulling verzonden.nbsp;Uit de antwoorden, welke bereids inkwamen, blijkt, dat denbsp;waarde van een goed stamboek ten dienste van de fokkerijnbsp;zelve, lang niet door alle leden wordt gevoeld; velen hebbennbsp;geen begrip, waarvoor de stamboekhouding leitelijk dient ennbsp;welken invloed deze op den veestapel kan uitoefenen. Velenbsp;anderen vragen in de eerste plaats, hoeveel met het stamboeknbsp;direct is te verdienen, eii verliezen daarbij geheel uit hetnbsp;oog, dat de financieele voordeelen zullen volgen, wanneer denbsp;veestapel op een hooger peil is gebracht.

Teekenend voor den toestand in sommige streken is zeker

-ocr page 227-

215

wel een antwoord, waarbij men de meening verkondigt, dat ingeschreven stamboekvee minderwaardig is’, omdat, metnbsp;het oog op den smokkelhandel runderen, voorziennbsp;van brandiiumniers op de hoorns, minder gevraagd worden,nbsp;daar de herkomst van deze dieren te zeer in het oog loopt.

Wat de nieuwere benaming van ons vee betreft, de provinciale namen zullen niet meer worden gebruikt, doch het vee zal worden ingedeeld in de drie volgende slagen: I het zwartbont Friesch-Hollandsch veeslag; 2. het roodbont Maas-Rijnnbsp;en IJsel veeslag; 3. het zwartblaard of zwartwitkop Groningschnbsp;veeslag.

Alle andere namen en combinaties van namen zijn niet meer gangbaar na I Januari. Het rundvee, dat niet gebrachtnbsp;kan worden onder een dier veeslagen, zal in het vervolg vannbsp;inschrijving zijn uitgesloten. Dieren met afwijkende kleurennbsp;als blauwbonte, vaalbonte, en dergelijke kunnen evenmin alsnbsp;hun afstammelingen worden opgenomen in het stamboek.

Het doel van ’t Nederl. rundvee Stamboek is de drie rund-veeslagen zuiver te houden en in zichzelf te veredelen. Daarop is de geheele organisatie en haar wijze van werken gebaseerd.

-ocr page 228- -ocr page 229-

Ten vervolge op het bericht voorkomende iu de tweede aflevering van dit deel en onder verwgzing naar het terzake in het in deze aflevering opgenonien verslag overnbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vereenigingsjaar medegedeelde, wordt hierhg beleefd

kennis gegeven, dat in de op 13 Juli 1907 te Weltevreden gehouden Algemeene vergadering, besloten is ten behoeve vannbsp;het 9* Internationaal Veeartsenijkundig Congres in 1909 tenbsp;s’Hage te houden, in verband met de financiën onzer vereeniging,nbsp;voorloopig althans, geen hoogere bijdrage te verleenen dannbsp;f 250.— Bij gunstiger stand onzer geldmiddelen kan in dennbsp;loop van het volgend jaar dan nogmaals f 250.— geschonkennbsp;worden, wat alsdan toch nog tijdig ten bate van het beoogdenbsp;doel aangewend zal kunnen worden.

Het Bestuur der Vereeniging tot bevordering van Veeartsenykunde in N. I.

-ocr page 230- -ocr page 231-

;m.'\ =¦'

Over het 23®*® vereenigingsjaa(f‘der|Vere||^tging^ •


VERSLAG.


tot bevordering van Veeartèejtijktnide^ in ‘ Nederlandsch-Indië. quot;—

In vol(loeiiinlt;^ aan artikel 19 van het Huishoudelijk Reglement onzer Vereenigiug, heb ik de eer op deze Algemeene Vergadering verslag uit te brengen over hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vereeni-

gingsjaar.

Van verschillende zijden werd in het verslagjaar weder steun ondervonden in ons streven om door de uitgave vannbsp;ons tijdschrift zooveel mogelijk te voldoen aan het hoofddoelnbsp;onzer Vereeniging, namelijk; voorlichting van het landhuis-houdkundig i)ubliek dezer gewesten op Veeartsenijknndig ennbsp;daaraan verwant gebied.

Evenals in vorige jaren verleende de Regeering hare zeer op prijs gestelde medewerking door hare archieven in zakenbsp;Veeartsenijkunde en Veeteelt steeds ter beschikking der Redactienbsp;van ons orgaan te stellen, die mits deze, door mijne tuschen-komst der Regeering daarvoor haren eerbiedigen dank betuigt.

Op het einde van het verslagjaar telde de Vereeniging 29 leden en 111 inteekenaren op het tijdschrift, tegen 28 ledennbsp;en 124 inteekenaren op het einde van het vorige vereeni-gingsjaar.

Dankbaar wordt hier gewag gemaakt van de otidervonden welwillende medewerking van eenige leden om de vereeniging te steunen in hare pogingen om meerdere belangstellingnbsp;op te wekken voor haar orgaan.

-ocr page 232-

IV

Desniettemin doet het ons leed te moeten w^zen op een steeds minder wordend aantal inteekenaren en roepen wij bijnbsp;deze nogmaals beleefd doch dringend terzake den steun onzernbsp;leden in, om het voortbestaan van ons tijdschrift op denzelf-den voet als nu, mogelijk te maken.

De stand der geldmiddelen blijkt uit het hierachter opgenomen kasoverzicht loopende over het verslagjaar, zooals voorkomende op folio 69 van ons Kasboek No. 5.

Het vermogen der vereeniging bij het sluiten van het vereenigingsjaar op ultimo Juni 1907, bestond uit:

a. nbsp;nbsp;nbsp;contanten in kas..........f nbsp;nbsp;nbsp;221,49®

b. nbsp;nbsp;nbsp;deposito bij de Ned. Ind.

Escompto Maatschappij........„ nbsp;nbsp;nbsp;500. —

c. nbsp;nbsp;nbsp;Saldo kassiersrekening bij de Ned.-Ind.

Escompto Maatschappij........„ nbsp;nbsp;nbsp;478.52

/• 1.200,01®

Eene vergelijking met het in het vorig verslag vermeld bedrag van f 2.049,84, toont aan dat het vermogen is achteruitgegaan met f 849,82®, wat hoofdzakelijk toegeschrevennbsp;moet worden aan de meerdere kosten voor de uitgave vannbsp;het tijdschrift, waarover straks nadere uitvoerige toelichting.

Uit het kasoverzicht valt op te merken:

dat de geinde abonnementsgelden nu bedragen / 1,028,25 tegen f 878,97® in het 22*^^ verslagjaar moet toegeschrevennbsp;worden aan het feit dat in den loop van het vorig verslagjaarnbsp;behalve enkele oude posten, hoofdzakelijk abonnementsgeldennbsp;van één enkel deel (17) binnenkwamen, tegen nu die van deelnbsp;18 en ook reeds f 222.— van deel 19.

Het kleine verschil in de geinde contributiën, toen /'509,50 en nu f 455,50 bedragende, is toe te schrijven aan het binnenkomen van meerdere oude posten in het vorig verslagjaarnbsp;en dat nu meer leden met buitenlandsch verlof zijnde, nognbsp;contributie achterstallig zgn.

De geinde rente op uitgezette gelden bedroeg in het vorig verslagjaar / 156,19, doordat toen nog / 5,000,— bij de Ne-

-ocr page 233-

derlandsche Handel Maatschappij uitstaande was, welke in November 1905 ter betaling der overgenonien bibliotheek vannbsp;Dr. D. P. F. Dribssek opgenomen werd, terwijl nu slechtsnbsp;/ 500.— bij de Ned.-Ind. Escompto Maatschappij uitstaat,nbsp;waarover a 3*/o P- f 15-— rente vergoed werd.

In bet vorig verslagjaar werd aan kosten voor de uitgave van bet tijdschrift besteed: aan drukloon / 615,22®, tegen nunbsp;/ 1.301,75, doordat toen slechts gedrukt en verrekend werdennbsp;afleveringen 3 en 4 van deel 17, tegen nu alle vier afleveringen van deel 18 en de eerste twee afleveringen van deel 19gt;nbsp;alsmede bet inhoudsregister der deelen 1 tot en met 18 vannbsp;bet tijdschrift.

Aan photo’s en platen f 375.— tegen nu f 111.—, doordat toen meerdere platen in de afleveringen voorkwamen.

Aan honorarium voor bijdragen f 106,25 tegen nu f 458,94®, doordat behalve dat nu meerdere afleveringen verschenen zijn,nbsp;toen slechts aan degenen die er om reclameerden, honorariumnbsp;werd uitgekeerd, terwijl nu uitkeering plaats heeft aan allenbsp;inzenders.

Aan correctieloon nihil tegen nu f 405,37®, doordat het hiervoor verschuldigde over deel 17, deels in het 21“*^®, deelsnbsp;in het 22®*^® vereenigingsjaar verschenen, eerst in dit (23®^®)nbsp;vereenigingsjaar verrekend werd, evenals de correctieloonen vannbsp;de sedert uitgekomen afleveringen der deelen 18 en 19, alsmede van het inhoudsregister der deelen 1 tot en met 18 vannbsp;het tijdschrift.

De vroegere post voor verlichtingskosten is nu verdwenen.

Het inbinden der nog niet ingebonden boekwerken behoo-rende tot de aan het Departement van Landbouw afgestane bibliotheek, waarvoor f 64,30 werd uitgegeven, was gecondi-tionneerd bij de overname der boekerij; nu echter moeten allenbsp;kosten voor Ie bibliotheek door genoemd Departement zelfnbsp;bestreden worden.

Dat de boekenrekeniug toen slechts f 104, 15 en nu f 233,62 beloopt, moet toegeschreven worden aan het voldoen in Maart 1907

-ocr page 234-

VI

van de rekening van den boekhandelaar G. J. 0. Scrinerius te Utrecht, voor in de twee vorige jaren geleverde boekwerken en tijdschriften. Daar het Departement van Landbouwnbsp;nu zelf voor completeering van de bibliotheek zorg draagt,nbsp;zal deze post voortaan niet meer voorkomen.

De administratiekosten bedroegen in het 2lste vereenigings-jaar f 816.—, in het 22ste f 506.— en nu slechts f 360.—, doordat van af Augustus 1905 bet administratieloon vannbsp;f 50.— op f 30.— en de bedieningskosten van/IS.— op f8.—nbsp;’s maands werden teruggebracht en in Mei 1906 de oppassernbsp;ontslagen en er sedert geen meer aangesteld werd.

In Februari 1907 werden de door den adjunct penningmeester bijgebonden boeken der vereeniging, op last van het toenmalige Hestuur, geverifieerd en accoord bevonden doornbsp;een deskundige, de heer Gerritsen Pi.aggert. Voor dit onderzoek werd de opgebracbte som van f 50.— betaald.

Aan porti, incasso en verdere kleine kosten werden in het vorige verslagjaar slechts f 110,06 en nu f 187,12“ uitgegeven, doordat door het verschijnen van meerdere afleveringennbsp;van het tijdschrift in dit vereenigingsjaar, de kosten van expeditie, incasseering enz. ook naar rato vermeerderd zijn.

1 gt;

i '¦

i i:

i ; f

De overige posten eischen geen nadere toelichting, alleen wordt hierbij nog aangestipt, dat van de over April tot ennbsp;met Juni 1907 verschuldigde contributiën, pas f 19,50 binnengekomen zijn en dus nog ruim 100.— te boeken valt ennbsp;van de abonnementsgelden voor deel 19.— f 222.— reeds betaald zijn en dus nog ongeveer f 450.— geincasseerd moetennbsp;worden.

Benige met buitenlandsch verlof zijnde leden zijn, zooals reeds te voren vermeld, nog contributie achterstallig en zijnnbsp;enkele inteekenaren op het tijdschrift nog abonnementsgeldennbsp;voor de vorige deelen 17 en 18 schuldig. Voor de incasseering dezer nog uitstaande posten wordt bet noodige verricht.

Evenals in het vorig jaar werden ook nu weer eenige vorderingen wegens abonnementsgelden afgeschreven en aan het

-ocr page 235-

VII

Vincentius a Paulo gesticht te Buitenzorg afgestaan.

In het afgeloopen jaar steunde de Eegeering ons wederom

met f 800.—, waarvoor wp Haar hierbij onzen eerbiedigen dank betuigen.

Tijdens het verslagjaar verschenen alle vier afleveringen van deel 18 en de eerste twee afleveringen van deel 19, alsmede een inhoudsregister der deelen 1 tot en met 18 van hetnbsp;tijdschrift.

Te vermelden valt nog dat in den loop van het verslagjaar, voorloopig slechts voor den loopenden jaargang (deel 19),nbsp;eene fusie tot stand kwam met de Vereeniging tot bevorderingnbsp;van Veeteelt in Nederlandsch-lndië te Bandoeng, waarvannbsp;wg reeds uitvoeriger mededeeling deden in het in aflevering 1nbsp;van deel 19 opgenomen bericht.

Met de redactie van het tijdschrift wordt trouw voortgegaan op den ingeslagen weg, te weten: behandeling der onderwerpen in meer populairen vorm, waarmede verwacht wordt datnbsp;het periodiek meer ingang zal vinden bij het publiek.

Voor het in 1909 te ’s Hage te houden 9° internationaal Veeartsengkundig Congres werd ook onzen steun ingeroepen.nbsp;Werd in de Bestuursvergadering van 2 Maart j. 1. voorgesteldnbsp;om terzake eene subsidie van f 500.— te verleenen, thansnbsp;is het Bestuur van oordeel dat de financiën onzer Vereeniging,nbsp;voorloopig althans geen hoogere bijdrage dan f 250.— toelaten,nbsp;waarover in deze vergadering straks nader beslist zal worden.

In de hoop dat onze Vereeniging immer in bloei moge toenemen, eindig ik dit verslag met een woord van dank innbsp;de eerste plaats aan allen, die ons hunne medewerking ennbsp;steun verleenden in de samenstelling en verbreiding van hetnbsp;tijdschrift en verder ook aan hen, die op andere wijze vannbsp;hunne belangstelling in ons streven blijken gaven.

De President van de Vereeniging tot bevordering van Vee-artseng kunde in Ned.-Indië.

B. Vrijburg.

Uitgebracht ter Algerneene Vergadering gehouden te Weltevreden op 13 Juli 1907.

-ocr page 236-

KASOVERZICHT

¦V-A.3Sr ÏIET SSste quot;VE E,EE ISTIOIHSTlt;3-S- J-A. A.E, Loopende van 1 Juli 1906 tot en met 30 Juni 1907 van de Vereeniging tot bevordering van

Veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indië.

Aan

Saldo in kas op 1 Juli 1906.....

f

203

84

Per

kosten uitgave tijdschrift:

Geïnde abonnementsgelden.....

1028

25

drukloon........

/¦1301.75

„ contributiën........

»

455

50

photo’s en platen.....

« 111.-

7gt;

„ rente Sjo over 1906 deposito .N. I.

honorarium bijdragen. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

„ 458.946

Escompto Mij. ad f 500.—.....

15

correctieloon.......

„ 405.376

f

2277

07

Eegeerings Subsidie 1907......

V

800

inbindloon boekwerken van .

J)

gedisponeerd op kassiersrekening N. I. Es-

de bibliotheek......

64

30

compto Mij...........

1691

02

boekenrekening 1905,1906 voor

de bibliotheek......

233

62

administratiekosten ....

360

verificatiekosten administratie.

50

porti, incasso en diverse kleine

, , ,

kosten ........

187

126

gedeponeerd op kassiersrekening

N. I. Escomto Mij.....

800

V

saldo in kas op uit® Juni 1907.

. . .

»

221

496

r

4193

61

f

4193

61

Gezien

Het bestuur der Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde in N. I.

B. Vrijburg, President.

A. de Vletter, Secretaris-Tliesaurier.

S. E. amp; 0.

Weltevreden uit®. Juni 1907.

L. Tollens,

Adj .-Penningmeester.

-ocr page 237-

Uit de praktijk in Deli.

DOOR

A. VRIJBURG.

( Veearts der Dell-Mij)

De veestapel iii Deli behoort bijna uitsluitend aan de piauteis— de paarden, runderen en karbouwen der inlandsenbsp;bevolking komen nauwelijks iu aanmerking. Op iederenbsp;tabaksplantage worden ongeveer 40 a 120 ossen en 5 a lOnbsp;paarden gehouden—de eersten voor het transport van materialen,nbsp;de laatsten ten dienste van de Europeanen'. De ossen zijnnbsp;voor verreweg het grootste gedeelte Zébus, via Penang vannbsp;Engels Indië (Negapatam) ingevoerd — een klein gedeeltenbsp;bestaat uit Siam.ossen, (kleinere bruine dieren van het Bos-Sundaicus-type, afkomstig uit de Maleise Staten van Malacca).

De paarden zijn grootendeels Australiërs en voor de rest Battak-ponys.

Vee-fokkerij wordt weinig gedreven en alleen op kleine schaal door sommige planters om in hun eigen behoefte aannbsp;trekossen te voorzien. Bij gebrek aan groote natuurlijkenbsp;grasvlakten zou fokken op groote schaal te kostbaar zijn.

•gt;

De Zebu en Siam-os hebben beide als trekkracht hun voor-en nadeelen. De Zebu heeft goede verpleging en voeding noodig en is dan een sterk, taai, in stap vlugloopend dier,nbsp;uitstekend bestand tegen het werken onder de tropische zounbsp;en tegen verschillende ziekten. De Siam-os is meer sober,nbsp;tevreden met slechtere voeding en verpleging en herstelt zichnbsp;na overwerken en vermagering (als gevolg daarvan) veel eerdernbsp;en beter. Hij kan tamelijk goed, maar slechter dan de Zebu,

-ocr page 238-

218

de hitte verdragen en wordt gewoonlijk door heersende ziekten in heviger mate aangetast. Door zijn kleinere lichaamsbouwnbsp;kan hij niet zulke zware lasten trekken, ook loopt hij ietsnbsp;langzamer. Een voordeel is weer dat hij bij aankoop mindernbsp;kost en zich na volbrachten diensttijd (gemiddeld 8 a lojaar)nbsp;beter laat vetmesten dan de Zebu en dus door den dankbarennbsp;planter met succes aan den slager kan worden verkocht.nbsp;Summa summarum is het werken met Zebus prettiger en metnbsp;Siam-ossen voordeeliger. Door achteruitgang van het ras isnbsp;het in de laatste jaren echter onmogelijk een voldoend aantalnbsp;Siam-ossen te koopen, geschikt voor trekos. Het grootstenbsp;gedeelte van den import wordt dan ook als slachtvee gebruikt.nbsp;Java- en Madoera-ossen die ook wel op kleine schaal zijnnbsp;ingevoerd, staan ongeveer gelijk met Siam-ossen. Met Bali-ossen zijn ook proeven genomen — de dieren zijn onbruikbaar,nbsp;daar zij de middaghitte te slecht verdragen. Ditzelfde is innbsp;nog sterkere mate het geval met karbouwen. Deze dierennbsp;worden alleen gebruikt om te ploegen, welk werk ze goed-kooper kunnen doen dan de ossen.

In enkele fokkerijen werden in de laatste jaren Bengaalse stieren gekruist met Siam-koeien of halfbloed Bengaal-Siam-koeien. De produkten hiervan zijn over ’t geheel uitstekendenbsp;trekdieren en kunnen op driejarigen leeftijd worden gebruikt,nbsp;(het Ie jaar voor niet te zwaar werk).

De trekossen worden gevoed met gras, rijstzemelen (dedak) en een op aardappel gelijkend knolgewas (ketella); soms wordtnbsp;nog gekookte) gebroken rijst toegevoegd. Het gras in Delinbsp;is over 't geheel van vrij slechte kwaliteit en bestaat grooten-deels uit een soort, door de inlanders „roempoet pahit” genoemd. De pas geïmporteerde Zébus lusten het niet en moetennbsp;het leereu eten. Kweekeu van andere, betere grassoorten isnbsp;wel geprobeerd — het komt echter goedkooper uit, de dierennbsp;te voeden met de in het wild voorkomende grassen, die langsnbsp;de wegen en op de afgeplante tabaksvelden gesneden worden.nbsp;Wat gekweekte grassen betreft, heb ik proeven genomen met

-ocr page 239-

Ve


epest.


quot;ond-


klau


en wzeer.


219


Teosinte, Sorghum, Mais ('als groenvoer) en Guinea (Bengaals) gras.Het laatste beviel het beste; goed onderhouden en bemestnbsp;en ieder jaar overgeplant, levert het overvloedige oogsten.

Ik nam ook een proef met een weidegras (Cynodon-dactylon) dat op een schoongemaakte, bemeste zonnige plek werdnbsp;aitgezaaid. Het kwam goed op en gedurende een half jaarnbsp;werden alle andere grassen en planten op de 15 grootenbsp;plek zorgvuldig uitgewied. Toen het daarna aan zichzelfnbsp;werd overgelaten, was na eenige maanden hier en daar nognbsp;wel een Cyn. Dact. plantje te vinden, maar de plaats was geheel overwoekerd door de wilde, daar thuishoorende grassoorten.

Heersende Ziekten. Bij mijn komst in Deli (1885) kwam daar bijna steeds runderpest voor. Deze werd voortdurend uit de Straits (Penang en Singapore) ingevoerd. Toen dit door gepaste maatregelen (verbod van invoer of quarantaine) werd verhinderd, wasnbsp;de bestrijding van de veepest in het land een vrij gemakkelijkenbsp;zaak. De maatregelen bestonden al naar de omstandigheden,nbsp;in afmaken van de aangetaste, soms ook van de verdachtenbsp;dieren, of wel isoleeren van de verschillende haarden vannbsp;besmetting. In de laatste jaren werd nog eens veepest geïmporteerd, ditmaal van uit de Battak-landen. Voor de Zebusnbsp;is runderpest lang niet altijd doodelijk, vele dieren herstellennbsp;van de ziekte.

Moeielijker te bestrijden dan veepest is het mond- en klauwzeer, dat ieder jaar in Deli voorkomt. Het wordt veel gemakkelijker overgebracht dan de veepest; daar komt bijnbsp;dat het veel moeielijker is er strenge maatregelen tegen tenbsp;nemen, daar de ziekte door leeken en bestuursambtenaren ennbsp;ook door sommige veeartsen, veel te veel en bagatelle wordtnbsp;beschouwd. Wordt men dadelijic bij het uitbreken gewaarschuwd, dan is het meestal zeer goed mogelijk de ziekte tenbsp;tgt;ej)erken De maatregelen moeten streng zijn en bestaannbsp;'n: verbod van in- en uitvoer in het besmette gebied en isoleerennbsp;van de zieke en verdachte dieren. Bij uitbreken van denbsp;ziekte liet ik steeds alle dieren van de kudde besmetten


-ocr page 240-

220

teneinde het doorzieken te bespoedigen. Behandeling bestond uit: reinigen van de klauwen en daarna voetbaden 3 maal daagsnbsp;een paar minuten, in een bak met % creolinoplossing,nbsp;wasscheu van mond en neus met dezelfde vloeistof, en vervolgens bestrijken van de wonde plaatsen met een stinkendenbsp;olie {minjak bamboe), ’t Laatste is van belang daar het de vliegennbsp;afhoudt, die behalve dat ze overbrengers van de ziekte kunnennbsp;zijn, ook eieren in de wonden deponeeren. Deze krioelennbsp;dan na enkele dagen van vliegenlarven en hebben weinignbsp;neiging tot genezen. Absolute rust en een droge zindelijkenbsp;standplaats, op stroo zijn voor de zieke dieren ook noodig,nbsp;verder drinkwater dat steeds in hun bereik moet zijn. Grasnbsp;eten doet de eerste dagen te veel pijn, een pap van gekooktenbsp;(gebroken) rijst, dedak en ketella is dan op zijn plaats.

Op deze manier verloopt de ziekte bij de meeste dieren tamelijk goedaardig en zij vermageren niet zoo sterk. Gewoonlijk is na een maand alles afgeloopen.

Bij enkele dieren (vooral Siam-ossen) die zwaar aangetast waren, laat hoofdzakelijk aan de achterzijde der klauwen,nbsp;de hoorn los van de vleeschwand en zool. Deze dieren blijvennbsp;dikwijls pijnlijk loopen, totdat ze na enkele maanden nieuwenbsp;schoenen hebben gekregen.

Het desinfecteeren van stal enz. moet zeer nauwkeurig geschieden en liefst onder toezicht van den veearts.

Zeer dikwijls laat het te weuschen over en zoodra de dieren hunne onvatbaarheid hebben verloren (somtijds binnen hetnbsp;jaar) ziet men dan in dezelfde kudde weer mond- en klauwzeernbsp;optreden zonder dat besmetting van buiten is gekomen. Gelukkig wordt de vatbaarheid der dieren langzamerhand minder.nbsp;In een kudde waar in 3214 jaar driemaal mond-en klauwzeernbsp;heerste, en telkens alle dieren waren besmet, werden bij denbsp;laatste eruptie slechts weinig dieren in lichten graad ziek.nbsp;Deze immuniteit is echter toch van te korten duur om ernbsp;practisch gebruik van te maken en bv. alle runderen op dienbsp;manier immun te maken.

-ocr page 241-

221

'’'''''Plasinose. Een andere veel voorkomende ziekte onder runderen is de piroplasmose. De parasieten gelijken volkomen op dienbsp;door DE Does beschreven en afgedeeld ais piroplosma parvumnbsp;van de op Java voorkomende Küstenfieber.')

De ziekte komt zeer algemeen verspreid voor. Ik onderzocht gedurende een maand het bloed van alle runderen die omnbsp;de meest verschillende aandoeningen in mijn ziekenstalnbsp;kwamen. Bij bijna allen werden piropla.smata gevonden, echternbsp;slechts in gering aantal en bij geen der dieren veroorzaakten ze ziekteverschijnselen.

De in het land geborene en ook de geimporteerde dieren krijgen langzamerhand immuniteit tegen de ziekte.

In acuten en erustigen vorm zag ik piroplasmose eenige malen bij pas ingevoerde ossen. Haemoglobinurie nam ik hierbijnbsp;slechts eenmaal waar bij twee zebus die verder hooge koortsnbsp;hadden, en in het bloed peervormige piroplasmata. De peertjesnbsp;waren klein en ik geloof dat ik hier ook met Rhodesia Küsten-fieber te doen had, en niet met texaskoorts. Van de laatstenbsp;ziekte zag ik geen einwandsfreie gevallen; het is echter mogelijknbsp;dat ik soms met gemengde infecties te doen heb gehad. Bijnbsp;goede verpleging en voeding lijden zoowel de jonge kalveren alsnbsp;de pas ingevoerde runderen meestal niet erg onder de ziekte ennbsp;ontdekt men ze slechts, als men toevallig het bloed onderzoekt.

Laten voeding en verpleging echter te weuschen over, dan worden vooral de genoemde categorien van dieren spoedignbsp;mager, in hoofdzaak echter juist door die slechte voedingnbsp;en verpleging en niet uitsluitend door de piroplasmose.

Ook komen soms nog andere invloeden in het spel—de andere voeding en leefwijze en ziekten als surra en aandoeningennbsp;door ingewandswormen. De runderen, vooral pas geimporteerde,nbsp;zijn bij slechte verpleging in korten tijd met duizenden tekennbsp;bedekt. Deze parasieten moeten door de mechanische prikkel en locale ontsteking die ze veroorzaken, en het steeds

Geneeskundig Tijdschrift van Nederl. Inde. 1906. No.3. J. de Does Piroplasmata in Nederl. Indië.

-ocr page 242-

222

onttrekken van bloed aan het gastdier, dit laatste zonder twijfel schaden, afgescheiden van de ziekten die ze overbrengen •

Door welke teek de piroplasmose in Deli wordt overgebracht, heb ik niet kunnen uitmaken. De meest voorkomende soortnbsp;is de rhipicephalus australis. Ik nam met dit dier de volgendenbsp;proef. Van een aan acute piroplasmose met haemoglobinurienbsp;lijdenden os werden een paar rijpe wijfjesteken afgenomen ennbsp;in het laboratorium bewaard. De dieren legden de volgendenbsp;dagen een massa eieren, die na 5 weken uitkwamen. Nanbsp;enkele dagen werden de jonge teken overgebracht ou de binnenvlakte der oorschelp van een koe (in wier bloed geen piro-plosmata waren gevonden). De teken waren later niet meernbsp;terug te vinden. De koe vertoonde geen ziekteverschijnselen.nbsp;In haar bloed waren 8 en 13 dagen na de enting geen piro-piasmen te vinden; 15 en 17 dagen na de enting werden innbsp;2 objectglaspieparaten 5 geinfecteerde roode bl. lich. gevonden,nbsp;één met staafjesvormige parasiet, 2 met enkele en 2 met dubbele kleine peertjes.

Van den bovengenoemden aan acute piroplasmose lijdenden os werd 2 c. c. bloed intraveneus ingespoten bij een anderen os. Dit dier kreeg na enkele dagen een weinig tempera-tuursverhooging en in het bloed werden enkele staaf- en peervormige piroplasmen gevonden. Een maand later vond iknbsp;nog slechts enkele staafjes.

(Het is niet onwaarschijnlijk dat de runderen, die voor deze experimenten gebruikt weiden, lijdende waren aan latentenbsp;piroplasmose of een zekere immuniteit hadden, hetgeen denbsp;waarde der proeven zeer vermindert. Meer vertrouwbarenbsp;proefdieren waren echter niet ter beschikking.)

Van eenige pas ingevoerde Siam-ossen en Zebus werd door den Gouv. Veearts JERONIMUS en mij het bloed onderzocht.

Bij sommige dieren werden piroplasmata gevonden in gering aantal en van het Küstenfieber-type. Het kan dus ook zijn dat vele van die dieren reeds met immuniteit aankomennbsp;en daardoor niet veel van de Deli piroplasmose te lijden

-ocr page 243-

223

hebben. De weinige Madoera-ossen die ik te zien kreeg waren meestal in de eerste maanden van hun verblijf erg magernbsp;en herstellen zicii zeer langzaam ook ondanks goede voedingnbsp;en verzorging. Ik had geen gelegenheid deze dieren nadernbsp;te onderzoeken; het is mogelijk dat \\\\\vm.\-a.w^ geen of 7iietnbsp;dezelfde soort piroplasmose hadden doorstaan, en daardoornbsp;meer vatbaar waren dan de andere geïmporteerde dieren.

Surra.

Hoe dit ook zij, in elk geval levert de in Deli voorkomende piroplasmose geen groot bezwaar op tegen fokkerij en tegen invoer van Bengaals en Siamees vee.

Surra komt in Deli steeds voor. De ziekte wordt zeer zeker overgebracht door Tabanus soorten.

Het bewijs heb ik tot mijn spijt niet kunnen leveren; het gelukte mij slechts tweemaal om gevangen tabanus vliegennbsp;eerst een surrapaard en daarna een gezond paard te latennbsp;steken. De eene keer stierf het paard den volgenden dag aannbsp;een toevallige ziekte; de 2e maal bleef het tweede paardnbsp;gezond. Hier waren tussen de verschillende vliegenbeten 24nbsp;uren verloopen.

(De proeven van ROGERS in Engels-Indië en van Edmgnd en Etienne Sergent in Algiers hebben geleerd dat de tabanus,nbsp;die een surra-dier heeft gestoken, alleen een gezond diernbsp;besmet als hij dat binnen de 24 uren steekt. Hij functioneertnbsp;dus alleen als entnaald.

Onder paarden komt in Deli weinig surra voor. Dit komt doordat deze dieren, als ze niet in gebruik zijn, meestal opnbsp;stal staan of in de onmiddellijke nabijheid daarvan, waar gewoonlijk weinig of geen tabaniden voorkomen.

De ossen, die op oude plantwegen grazen, loopen slechtere kansen, en surra-gevallen komen onder hen dikwijls voor. Gelukkig is de ziekte voor de runderen minder moorddadig dannbsp;Voor de paarden. Echter zijn de verschijnselen ook miniiernbsp;duidelijk en als men er niet op verdacht is, kan men in eennbsp;kudde de ziekte gemakkelijk over het hoofd zien.

De eerste verschijnselen, als koorts, verminderde eetlust,

-ocr page 244-

224

tranen, worden dikwijls door de ossenwachters niet gerapporteerd of wel aan andere oorzaken toegesclireven.

Langzamerhand valt de toenemende magerheid op ui. in een goed verzorgde kudde. (Worden de dieren onvoldoendenbsp;verpleegd, dan zijn ze dikwijls bij zwaar werk, allen mager).nbsp;Enkele malen zag ik verschijnselen als bij boosaardige Icopziekte,nbsp;ik schreef die aan Surra toe, was echter niet in de gelegenheidnbsp;ze nader te onderzoeken.

Bij uitzondering stierven de dieren in het begin der ziekte apoplectisch, zoodat de ossenwachters den dood toeschrijvennbsp;aan zonnesteek.

Het is zaak de lijders aan Surra uit de kudde te verwijderen. Gemakkelijk is dat niet, daar dikwijls alle bijzondere verschijnselen ontbreken en het bloedonderzoek bij Surra-runderen innbsp;de koortsvrije perioden gewoonlijk negatief uitvalt. Ik lietnbsp;indien zulks mogelijk was, bij alle dieren van de kudde en andersnbsp;alleen bij de verdachten, gedurende 2 a 3 weken ’s morgensnbsp;de temperatuur opnemen. (De koortsvrije perioden durennbsp;in sommige gevallen langer dan 3 weken, maar de maatregelnbsp;zou te lastig en onpraktisch worden, als men daarmee rekeningnbsp;hield).

De dieren die 39°5 of daarboven hadden gehad werden nader onderzocht. Werden in hun bloed geen trypauosomennbsp;gevonden, dan werd van ieder rund een cavia subcutaan metnbsp;I c. c. jugularis bloed geënt. De runderen die aan Surra blekennbsp;te lijden, werden gesorteerd — de minderwaardigen werdennbsp;verkocht en geslacht, de overigen werden 5 a 6 maanden opnbsp;stal gehouden en goed gevoed. Na 6 maanden waren zenbsp;meestal genezen en in voedingstoestand vooruitgegaan. Ternbsp;controle werd dan een cavia subcutaan met i c. c.jugularis-bloed geënt — bleef die gezond, dan werd de betreffende osnbsp;vrijgelaten.

Spontane Surra bij honden zag ik enkele malen. De dieren werden blind (keratitis) en waren in het laatste stadium dernbsp;ziekte erg suf en wezenloos.

-ocr page 245-

®®Pticaemia

Haemorrh.

Pene.

Abortus.

ff Nocard pag. 389).

225

Septicaemia haemorrhagica observeerde ik niet bij ossen — wel eenige malen bij karbouwen, meestal met doodelijkennbsp;afloop.

Collega Breedveld en ik zagen op een tabaksplantage een op diphtherie gelijkende aandoening onder kalveren, waaraannbsp;eenige dieren stierven. De ziekte begon met hooge koorts,nbsp;verlies van eetlust, hyperaemische slijmvliezen. Daarna zwerennbsp;en erosies op mondslijmvlies, zoodat men bij oppervlakkignbsp;onderzoek aan een hevige mate van mond en klauwzeer kon denken. Een der dieren had zwelling van de keelstreek. Gewoonlijknbsp;volgde de dood na enkele dagen. Bij de sectie in mond ennbsp;keelholte vele zweren met geelgrijze membraanachtige belegsels, welke laatste na verwijdering een bloedroode oppervlaktenbsp;met substantie verlies, te zien gaven. Het ergst was hetnbsp;slijmvlies van de tongbasis en pharynx aangedaan. Aan borsten buikingewanden macroscopisch niets bijzonders te zien.nbsp;Bij bacteriologisch onderzoek werden in de pseudo-membranennbsp;vele coccen en verschillende staafjes gevonden; op de grensnbsp;van het slijmvlies werden vormen aangetroffen, gelijkende opnbsp;de Löfflersche diphtherie bacil.

Een klein stukje pseudo-membraan in de buikholte van een cavia gebracht, had na enkele dagen den dood tengevolge.nbsp;Bij sectie: peritonitis met belegsels op peritoneum van lever ennbsp;buikwand. Subcutane enting van een stukje pseudo-membraannbsp;van een kalf gaf bij cavia geen reactie — (voor de in Europanbsp;voorkomende kalverdiphtherie schijnt de cavia onvatbaar te zijn.')

Sporadische gevallen van abortus kwamen in alle fokkerijen wel enkele malen voor. Enzoötisch zag ik de ziekte in tweenbsp;kudden optreden. Het begon met een of twee gevallen, waaropnbsp;Weinig acht werd geslagen. Toen er een paar bij kwamennbsp;werden pas maatregelen genomen nl. desinfectie en afzonderingnbsp;van de zieke dieren. De behandeling bestond in: afpellen

en Leclainche. — Maladies microbiennes des animaux.

15

-ocr page 246-

226

van de nageboorte en uitspoelen der uterus met irrigator 2 maal daags, later éénmaal en eindelijk om de 2 dagen, totdatnbsp;het afgescheiden slijm niet meer etterig maar glazig en kleurloos was, hetgeen gewooulijk na i a 2 maanden het geval was.nbsp;Voor de inspuitingen werd meestal verdunde Joodtinctuurnbsp;gebruikt (1:200 water). Er werd zoolang gespoeld tot denbsp;uitloopende vloeistof helder zag. De stier werd ook eennbsp;poos met verdunde Joodtinctuur intra-preputiaal ingespoten.nbsp;De herstelde dieren werden met den stier afzonderlijk gehouden;nbsp;voor de overige dieren der kudde werd een nieuwe stiernbsp;aangeschaft. Die koeien welke de volgende maal normaalnbsp;kalfden ( 70 7o) werden weer bij de kudde gelaten; dienbsp;welke weer aborteerden of onvruchtbaar bleven, werden geslacht.nbsp;Bij vele der zieke koeien, niet bij alle, waren op het slijmvliesnbsp;der vagina kleine knobbeltjes te zien en te voelen,quot; gelijkendenbsp;op die welke bij de „Infect. Scheidencatarrh” in Europanbsp;worden waargenomen.

Farcin de nbsp;nbsp;nbsp;Deli komt een eigenaardige ziekte voor onder de runderen,

boeuf. die ik in een ander tijdschrift uitvoerig beschreef. Het is een soort farcin de boeuf dat steeds sporadisch, en nu en dannbsp;endemisch heerst. Een daarop zeer veel gelijkende ziektenbsp;werd door LiGNIÈRES in Argentinië waargenomen *j. De bacilnbsp;diedeziekte in Argentinië veroorzaakt, groeit volgens LiGNIÈRESnbsp;in de abcessen uit tot een op actinomyces gelijkend organisme.nbsp;Hij noemde daarom zijn bacterie ,,actino bacil” en de ziekte,nbsp;„actino-bacillose’ ’.

De Deli-farciu-bacil trof ik steeds als kort staafje of als cocco-bacil in de abces- etter aan. Wel vond ik in die etternbsp;straalvormige figuren, maar zag die niet voor gemetamorfoseerde bacteriën aan, en Dr. Kuenen en SCHüFFNER aannbsp;wie ik ze liet zien, hielden ze voor vetkristallen.

Huidziekten. Huidziekten zag ik niet dikwijls bij runderen en ik had geen tijd ze nader te bestudeeren. Bij kalveren komt hier

') Recueil de mëd. vét. 1907.

“') Recueil de méd. vét. 1902 no. 18.

-ocr page 247-

227

en daar acaris folliculoruin voor, welke de dieren niet erg schijnt te hinderen. Ik behandelde de aandoening eenmaal metnbsp;succes door alle puistjes te laten opensnijden, de etterige inhoudnbsp;te verwijderen en er een druppel Jood-tinctuur in te gieten.

Paarden, vooral Au.straliërs, lijden dikwijls aan een vrij hardnekkige huidziekte die zich langzamerhand over het heele lichaam verbreidt en uitvallen der haren tengevolge heeft.nbsp;Bij microscopisch onderzoek vond ik in afkrabsel van ziekenbsp;huidstukken een schimmel, waarmee echter geen verderenbsp;proeven werden gedaan.

'quot;ffewands-

quot;'•’¦'nien.

Herpes tonsurans kwam dikwijls bij kalveren voor en genas gemakkelijk door herhaalde behandeling met groene zeep.

Aandoeningen door ingewandswormen komen in Deli onder runderen herhaaldelijk voor. De Strongylus contortus constateerde ik dikwijls in groote hoeveelheden bij kalveren, gewoonlijk in gezelschap van twee darmwormen, een Agriostoniumnbsp;en een Strongyloides. Deze parasieten kunnen in grootennbsp;getale optredend vermagering, anaemie, diarrhee en den doodnbsp;veroorzaken.

Als verdere darmparasieteii komen voor enkele malen lintwormen en vrij dikwijls ascarideti] bij kalveren en in denbsp;dikke darm van runderen bunostonium phlebotomnm. De laatstenbsp;schijnt geen ziekteverschijnselen te veroorzaken. In runder-levers zag ik dikwijls distotnum hepaticum en echinococceu.nbsp;De laatsten waren lang niet altijd onschadelijk en veroorzaaktennbsp;soms den dood van het gastdier. Bij de sectie waren dannbsp;gewoonlijk longen en lever zoo vol echinococcus blazen, datnbsp;van het weefsel van die organen niet erg veel meer te ziennbsp;was. Het beste middel tegen deze echinococcen is wel denbsp;honden uit de buurt te houden, hetgeen gedeeltelijk bereiktnbsp;kan worden door de ossenwachters te verbieden, houden tenbsp;houden.

h Eeu uitvoerige beschrijving van deze wormen zal eerstdaags in het „Centralblatt für Bacteriologie” versehgnen.

-ocr page 248-

228

Bloedwormen In het bloed van poortader eii mesenteriaalvaten trof ik bij vele runderen een Bilharzia aan^ overeenkomende met een innbsp;Engels-Indië gevonden worm, die door MONTGOMERY beschrevennbsp;werd als Schistosoma [bilharzia] spindalis. Ziekteverschijnselennbsp;veroorzaakten deze wormen niet.

In den aortawand van meer dan 50 °/a der oudere runderen vond ik een vivipare filaria, die als een gekronkelde lijn ondernbsp;de intima te zien is. Het gelukte mij niet deze wormen uitnbsp;hun schuilplaats los te prepareeren; ze braken telkens af.nbsp;Lingard zag dezelfde worm bij runderen in Engels-Indië en gaf ernbsp;een beschrijving van.

In het bloed van ossen vond ik enkele malen filaria-larven waaraan geen duidelijke structuur te onderscheiden was;nbsp;waarschijnlijk waren het jeugdige vormen van de in den aorta-waud levende wormen.

De filaria Poeli, door van der POEL en B. VRIJBURG op Sumatra’s Westkust in de aorta van karbouwen gevonden,nbsp;werd door JerONIMUS ook in Deli bij karbouwen aangetroffen.nbsp;Bij ossen zag ik deze worm nooit.

Op de conjunctiva van ossen en karbouwen komen soms in grooten getale filaria lacrymalis voor. Ze veroorzaakt somsnbsp;keratitis en troebeling van de cornea. Met irrigator en krachtigenbsp;waterstraal zijn ze uit hun schuilhoeken weg te spuiten.

Tuberculose. Tuberculose komt ouder de dieren in Deli hoogst zelden voor. Ik nam maar twee gevallen waar, beide bij ossen (Zebu’s).nbsp;In beide gevallen werd de diagnose door het microscopischnbsp;onderzoek bevestigd en werden tubercel bacillen gevonden.

Atalleus. Kwade-droes komt in Deli niet veel voor en meestal is men in staat, soms door indirecte dwangmaatregelen, te bewerken dat de zieke dieren worden afgemaakt.

In 1902 nam ik een ziektegeval waar dat zeer veel op malleus geleek. Het betreffende paard een Australische ponynbsp;van 1.38 M. hoogte, leed aan subcutaue abcessen. Deze warennbsp;in grooten getale aanwezig aan schouders en buikwand, enkele aan hals, hoofd en achterbeenen—meestal als eennbsp;rozekrans gegroepeerd en van ongeveer 2 cM. middellijn.

¦) Zie de noot op de vorige pagina.

-ocr page 249-

229

De abcessen waren niet diep, de omgeving niet erg geinfil-treerd evenmin als de regionaire lymphklieren.

Zij genazen na punctie vrij spoedig. Etter dik en roomachtig en niet bloederig en olieachtig zooals echte malleusetter.nbsp;Algemeene gezondheidstoestand goed. Bij microscopisch onderzoek werden in de etter staafjes gevonden gelijkende opnbsp;malleusbacterien; door fuchsine lieten ze zich goed kleuren.

Saccharomyces farciminosis werden bij herhaald onderzoek niet gevonden. Een weinig etter op aardappel uitgezaaidnbsp;gaf na een paar dagen een lichtbruine reincultuur van de innbsp;de etter gevonden staafjes.

De kleur leek mij een weinig donkerder dan de gewone malleuscultuur op aardappel. Deze staafjes lieten zich doornbsp;methyleenblauw vrij goed kleuren, werden door Gram ontkleurd. Een agarstrijkcultuur van de aardappelcultuurnbsp;gemaakt, gaf de eerstvolgende dagen een matwitte streep tenbsp;zien. Gelatinesteekcultuur gaf langzame groei in het steekkanaal.

Een cavia met aardappel-cultuur intraperitoneaal geënt had na eeh paar dagen gezwollen en pijnlijke testikels,; er vormdennbsp;zich abcessen, die naar buiten doorbraken. Het dier vermagerde,nbsp;kreeg na een paar maanden een absces aan een dernbsp;wangen en stierf zeven maanden na de enting.

Drie maanden nadat het paard in behandeling gekomen was ontving ik verse malleine van het Parijs'se Pasteur-instituut.nbsp;Het paard kreeg een injectie van 2 c. c.—twee even grootenbsp;gezonde paarden, als getuigen ieder 2,5 c. c.


:tie\ ziek paard;

getuigen:

p. vóór

de proef.

37°3-

38“!

37°4

9 uren

ua inj.

40° 1.

37°8

38°4-

12 „

40° 3.

38°5

39°2.

15 ..

ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

39°6.

39°4

39°8.

18 „

ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

39°

39° I

39°

21 „

ff nbsp;nbsp;nbsp;n

39°2.

38°4

39°

24 ..

ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

39°3-

37°2

38°8.

36

ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

39°

37°2.

42 „

ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

38°4-

57 -

ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

37°7-

-ocr page 250-

230

Locale reactie: ziek paard 9 a 12 uren na injectie handgroote zwelling, die na 15 uren kleiner en na 36 uren nog niet geheel wegnbsp;was. Bij getuigen was locale reactie minder en eerder verdwenen.nbsp;Algemeene reactie, bij alle drie gering; eetlust bleef bestaan.

Bij het zieke paard was dus de reactie (volgens Nocard) positief. De Haan en Hoogkamer geven aan dat paardennbsp;met malleus bij de malleiue proef na de eerste stijging (12 anbsp;16 uren na de inspuiting) een kleine daling der temp. hebben,nbsp;die ongeveer 34 uren na de injectie gevolgd wordt doornbsp;een nieuwe stijging tot minstens i°5 boven de gemiddelde temp.

Zij houden deze tweede verhooging voor kenmerkend voor kwade droes en hechten minder waarde aan de eerstenbsp;verhooging. Het paard in kwestie had na het iSde uur ook weernbsp;een kleine temp. stijging en na 36 uur nog i°5 boven de norm.

Hoewel alles bij elkaar genomen, verschijnselen en reacties niet geheel volgens het boekje waren, hield ik de ziekte tochnbsp;voor kwade-droes, liet echter voor alle zekerheid het paardnbsp;niet afinaken, maar alleen isoleeren. Ik had daar geen spijtnbsp;van. De abcessen waren na 4 maanden genezen, het paard wasnbsp;iets magerder geworden en het eeue spronggewricht nog ietsnbsp;gezwollen, echter niet pijnlijk.

Een paar maanden later was het dier volkomen normaal en in voedingstoestaud vooruitgegaan. Het bleef steeds zijnnbsp;werk doen en was bij mijn vertrek, vier jaar na herstel dernbsp;abcessen, nog volkomen gezond.

Had ik hier met een geval van malleus te doen ?

Ik geloof het niet bij nader inzien.

bewegings-stoornis bij paarden.

Eigenaardige . Eenige malen, misschien 12 maal in 20 jaar, nam ik een eigenaardige kreupelheid bij paarden waar, oppervlakkig gelijkende op onvolkomen kruisverlamming. De verschijnselennbsp;waren bij alle dieren dezelfde; slechts bij één, zag ik na eennbsp;maand rust genezing optreden; bij de overigen verergerde denbsp;toestand langzamerhand, zoodat de dieren ten slotte moestennbsp;worden afgemaakt.

Hier volgt de ziektegeschiedenis van één der paarden

-ocr page 251-

231

Australiër 1,55 M. hoog, 10 jaar oud, reeds enkele jaren in Deli. Sedert een paar maanden loopt het dier onzeker; voornbsp;de dogcart gespannen, dreigt het soms te vallen bij een oneffenheid van de weg of wanneer het onverwacht wordt ingehouden. Het had dan moeite van achteren zijn evenwicht tenbsp;bewaren. Ik liet het paard naar mijn standplaats komen ennbsp;deed het iu de wei en later op stal. De toestand bleef denbsp;eerste maand ongeveer stationair. Het paard liep vrij goed,nbsp;alleen bij snelle wendingen of achteruitloopen verloor het somsnbsp;achter zijn evenwicht. De gang werd langzamerhand meernbsp;gespannen en stijf. In rust stond het dier dikwijls van achterennbsp;wijdbeens, iets naar rechts overhangend.

Dit laatste werd steeds erger, zoodat de stand ten slotte geheel schuin was en de lichaamslast achter bijna geheel opnbsp;het rechterbeen rustte. Ook onder het loopen werd die schuinenbsp;stand bewaard. In rust werd het 1. a. been in abductie ennbsp;iets naar voren gehouden. Bij het loopen werd het 1. a. beennbsp;iets naar buiten gehouden en weinig gebogen, de stap daarmeenbsp;was naar voren verkort. Dit kwam doordat het dier telkens naarnbsp;rechts dreigde te vallen en daarom het 1. a. been snel weernbsp;neerzette. Door dit steeds meer naar rechts overhellen bijnbsp;het loopen tijdens het steunen op het r. a. been, kwam datnbsp;been steeds schuiner onder het lichaam te staan en maaktenbsp;daarbij een draaiende beweging, zoodat het spronggewrichtnbsp;iets naar buiten en de hoef iets naar binnen werd gedraaid.nbsp;De schuine .stand was dan soms zoo erg, dat het linkerbeennbsp;bij het vooruitgaan het rechter op zijn weg ontmoette en ernbsp;tegen aan stootte. Onder het staan verloor het dier somsnbsp;zijn evenwicht als het een onverwachte beweging maaktenbsp;(verjagen van vliegen bv.) en dreigde dan te vallen.. Hetnbsp;trachtte dit te verhinderen door met voorstel en hoofd naarnbsp;links te gaan in korte snelle wending, terwijl het r. a. beennbsp;een weinig naar rechts werd verplaatst en het 1. a. been innbsp;abductie stelling, nageschoven werd.

Zoo beschreef het dier snel een boog van ongeveer iSoquot;

-ocr page 252-

232

of soms van 360° waarvan de r. a. hoef ongeveer het middelpunt was, en had dan zijn evenwichtstoestand teruggevonden. Somsnbsp;was één cirkel niet voldoende en draaide het dier verder.nbsp;Ook gebeurde het, bv. als het werd aangedreven, dat hetnbsp;zijn evenwicht niet terugkreeg, maar na een paar maal snel naarnbsp;links rondgedraaid te zijn, ten slotte toch naar rechts achterovernbsp;viel. Het bleef dan een poos liggen en deed dan pogingen omnbsp;op te staan, hetgeen in het begin zonder, later met hulp gelukte.

Achteruitloopen en wendingen naar beide zijden waren mogelijk. Uit zich zelf maakte het dier echter alleen wendingennbsp;naar links; aan zichzelf overgelaten verplaatste het zich zoonbsp;weinig mogelijk. De toestand verergerde langzamerhand, ooknbsp;de voedingstoestand ging achteruit, ofschoon de eetlust goednbsp;bleef. Mest en urine normaal. De schuine stand werd zoonbsp;erg, dat het r.a. been ongeveer midden onder het lichaamnbsp;stond. Het l.a. been was echter zeer goed in staat alleennbsp;de lichaamslast te dragen, zooals bleek als men het achterstel met kracht naar links overdrukte en het r.a. been lietnbsp;opnemen. Het dier gaf daarbij geen pijn te kennen, vielnbsp;echter terstond in zijn vorige houding terug, zoodra de druknbsp;naar links ophield. Het l.a. been kon gemakkelijk opgenomennbsp;worden. Het verjagen van vliegen van onder de buik, geschieddenbsp;steeds met dat been. Dikwijls leunde het dier rechts tegennbsp;het beschot om zich steun te verschaffen.

Buigen van het 1. a. been werd niet gaarne toegestaan, hetzij zulks pijn veroorzaakte of wel het dier dan bang was zijn evenwicht te verliezen.. Bij buiging was nergens crepitatie tenbsp;voelen. Ook was aan het heele been niets abnormaals tenbsp;bespeuren, geen zwelling of atropine. Gevoeligheid voor spelde-prikken bestond overal.

Diagnose was onzeker. In de eerste plaats werd aan ruggemergslijden gedacht. Rectum en blaas functioneerdennbsp;echter volkomen normaal evenals de staart, die niet schuinnbsp;werd gedragen en naar beide kanten als vliegewaaier dienstnbsp;deed. Ook het steeds naar rechtsover vallen van het lichaam

-ocr page 253-

233

zou dan moeielijk te verklaren zijn. Bij onvolkomen paraplegic waggelt het lichaam afwisselend naar rechts en links.

Bij al mijn patiënten was uitsluitend overhellen naar rechts waar te nemen, geen enkele maal naar links. Reflexprikkel-baarheid was ook volkomen aanwezig.

Thromboseering van bloedvaten met emboli geeft andere verschijnselen. Ook waren bij rectaal onderzoek pulsatie vannbsp;bekken- en darmarterien zeer goed te voelen.

De eigenaardige draaiende beweging, die het dier nu en dan uitvoerde, zou kunnen wijzen op hersenaandoening (misschiennbsp;parasitaire). Andere hersenverschijnselen ontbraken echternbsp;geheel en het dier leek psychisch volkomen normaal.

Van aandoeningen van periphere zenuwen waren ook geen verschijnselen aanwezig; geen atrophien en geen verminderingnbsp;van prikkelbaarheid.

Ook aan bekkenbreuk werd gedacht. De twee bekkenhelften waren echter volkomen symmetrisch. Crepitatie bestond niet innbsp;rust, en bij beweging was ook bij rectaal onderzoek nietsnbsp;abnorms te zien of te voelen.

Ten laatste werd gedacht aan spier-aandoening, speciaal van de glutaeën of aan een chronische ontsteking van de slijm-beurzen van die spieren op de trochanters, (De glutaeënnbsp;beheerschen de evenwichtstoestand van het achterstel.) Bijnbsp;aandoening van de bursae glutaeae (op de trochanters) zagnbsp;GüNTHER ook schuine stand van het achterstel, het paard liepnbsp;van achteren als een hond.

Op de hoogte van de trochanters kon ik geen crepitatie voelen en aan de glutaeën was niets abnormaals te constateeren.nbsp;Wel verbeeldde ik mij bij druk op de onderste trochanternbsp;een weinig reactie (pijn?) te bespeuren. Ook werd het 1.nbsp;been niet gaarne gebogen; zwelling en warmte waren nietnbsp;aanwezig.

Het paard vermagerde en werd afgemaakt. Het was toen ongeveer zes maanden ziek geweest.

Bij de sectie werd niets gevonden. Spieren, zenuwen, hersenen.

-ocr page 254-

234

ruggemerg, heupgewricht, slijmbeurzen op de trochanters, alles zag er macroscopisch volkomen normaal uit.

De oorzaak van deze aandoening werd dus niet gevonden.

De paarden in kwestie waren Australische wagenpaarden, die reeds een paar jaar in Deli waren. Zij werden daar overnbsp;’t geheel niet te zwaar maar onverstandig gebruikt; staan somsnbsp;enkele dagen op stal en moeten dan weer zonder voldoendenbsp;training te groote afstanden in te snelle gang afleggen.

Osteogt;malacie. Onder de paarden in Deli komt sporadisch een ziekte voor zich uitende door verschijnselen van de kant van het been-derstelsel en door vermagering. Beter dan de naam osteo-malacie past hiervoor de franse benaming „Cachexie osseuse”.nbsp;Ik constateerde de ziekte geen enkele maal bij de in hetnbsp;land thuishoorende Battak ponys, maar uitsluitend bij geim-porteerde paarden (meestal Australiërs) en bij in het landnbsp;geboren kruisingsprodukten.

'^^Verschijnseleri. De eerste verschijnselen worden gewoonlijk aan andere oorzaken toegeschreven. De dieren wordennbsp;slap en spoedig vermoeid, maken den indruk lui te zijn.

Deze toestand kan maanden duren en een opmerkzame eigenaar raadpleegt een deskundige, die echter nog geen diagnose kan maken. Waarschijnlijk is in het begin verhoogdenbsp;temperatuur aanwezig; ik was echter nooit in de gelegenheidnbsp;dit te constateeren. In later stadium treedt gewoonlijk geennbsp;koorts meer op.

Gaat men door de dieren voor het werk te gebruiken, hetgeen regel is, dan worden spoedig klachten gehoord over stijfloopen of kreupelheid. De kreupelheden zijn zeer verschillend, treden (schijnbaar ongemotiveerd) nu eens aan eennbsp;voor- dan eens aan een achterbeen op, en kunnen doen denkennbsp;aan podotrochilitis, verborgen spat, rheumatisme, rheumatischenbsp;hoefoutsteking enz. Zij verdwijnen gewoonlijk, als men denbsp;dieren 14 dagen rust geeft. Nu treden ook langzamerhandnbsp;de verschijnselen op die het mogelijk maken een juiste diagnose te stellen nl. zwelling van de kaakbeenderen zoowel aan

-ocr page 255- -ocr page 256- -ocr page 257-

235

boven- als onderkaak. Deze zwellingen zijn in’t begin gering en nauwelijks te zien of te voelen, ze worden langzaani grooternbsp;en kunnen een oinvang bereiken, die het hoofd op een nijl-paardhoofd doen gelijken. In enkele gevallen treedt de zwelling vrij plotseling op en bereikt in één maand een belangrijkennbsp;omvang. Het kauwen gaat moeielijk en veroorzaakt zeer zekernbsp;pijn, geschiedt daardoor slecht, dikwijls valt een spijsbroknbsp;halfgekauwd uit den mond.

Meestal beginnen de dieren nu ook mager te worden; echter zag ik ook wel paarden met een belangrijke kaakzwelling, dienbsp;nog in uitstekenden voedingstoestand verkeerden. Ten laatstenbsp;worden ze echter toch mager. (Het vermageren is zeer zekernbsp;voor een groot gedeelte toe te schrijven aan de moeielijkenbsp;voedselopname en het onvoldoende kauwen, dat weer aanleiding tot digestiestoringen moet geven). Magerheid en zwakte verergeren steeds en eindelijk gaan de dieren cachectisch tegronde.

Bij de sectie ziet men alleen verschijnselen van den kant der beenderen. Deze zijn gedeeltelijk ontkalkt en week, en laten zichnbsp;gemakkelijk zagen. Het ergst zijn de kaakbeenderen aangedaan,nbsp;deze zijn zoo week dat men ze gemakkelijk met een mes kannbsp;snijden. Beenmerg is geel, geleiachtig, op sommige plaatsennbsp;rood, bloederig; het spongieuse beenweefsel is rose gekleurd.

De verschijnselen tijdens het leven laten zich gemakkelijk verklaren. De optredende kreupelheden berusten gewoonlijk opnbsp;kleine verscheuringen op plaatsen waar pezen of banden zichnbsp;vasthechten, terwijl stijfheid bij het loopen is toe te schrijvennbsp;aan pijn vooral op diezelfde plaatsen.

De zwelling van de kaakbeenderen wordt waarschijnlijk alleen veroorzaakt door het kauwen, dat telkens als een prikkel werkt op de zieke beenderen.

Gevallen van genezing zag ik niet optreden. De dieren die kaakzwelling hadden, gingen ten laatste te gronde. Een maandenlange behandeling met beendermeel, phosphos calcis ofnbsp;phosphorolie, verbonden met rust en doelmatige voeding,nbsp;hadden geen succes. Wel kan de toestand soms maanden

-ocr page 258-

236

lang stationair blijven. Het is zeer goed mogelijk dat vele dieren in het eerste stadium genezen. Men weet dan echternbsp;niet zeker of men wel met deze ziekte heeft te doen gehad.

Cachexie osseuse werd waargenomen bij paarden en muilezels door Germain, Ballu en Pécaud in Tonkin en Cochin-China, door Charon en Thiroux in Madagascar ennbsp;door de Haan op Java.

In Europa werden de hierop gelijkende ziekten als rachitis en osteo-malacie gewoonlijk toegeschreven aan te weinig kalknbsp;houdend voedsel. Sommige onderzoekers merkten echter opnbsp;dat deze verleidelijke theorie niet voor alle gevallen een bevredigende oplossing geeft en dat de ziekte ook wel optreedtnbsp;op plaatsen, waar de voeding wat betreft, gehalte aan kalknbsp;en phosphorus, niets te wenschen overlaat.

Men zou daarbij dan moeten aannemen, dat het opnemen van de toegevoerde kalk- en phosphorzouten verhinderd ofnbsp;belemmerd is, bv. door een darmaandoening.

Sommige waarnemers dachten aan besmetting en hielden de ziekte voor een infectieziekte. MOUSSU bewees door entnbsp;proeven (subcutane enting van beenmerg) de besmettelijkheidnbsp;van een overeenkomstige ziekte bij het varken, *) (maladienbsp;du reniflement). PÉCAUD zou in één geval met succes bijnbsp;paard en cavia cachexie osseuse hebben ingeënt. Volgens hemnbsp;zijn bloed en beenmerg alleen infectious in het acute stadiumnbsp;der ziekte.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Recueil de méd. vèt. 1881. Germain.—Chevaux égyptiens importéanbsp;en Cochin-Chine.

Recueil de mèd. vèt 1899 no. 19. Ballu. Ostéoporose sur les muleta importés au Tonkin.—Revue générale de méd. vétérinaire — Janvier 1904.nbsp;Pèeaud.—Ostéomalacie des équidés au Tonkin.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Recueil de méd. vét. 1904 No. 23. Charon et Thiroux: Sur unenbsp;maladie-infectieuse des équidés, avec altérations du système osseuse.

’) Geneeskundig Tijdschrift voor Ned.-Indië: 1904 No. 5 J. de Haan Ostéomalacie bij een paard.

Recueil de méd. vét. 1903, No. 8 en 12. Moussu. Cachexie osseuse du Porc. — Moussu. «Traité des maladies du bétail.

-ocr page 259-

237

In Deii zag ik de ziekte optreden bij in het land geboren veulens en hier was het soms mogelijk dat de onvoldoendenbsp;kalkvoeding een rol speelde.

Echter werden ook wel dieren aangetast van 8 jaar oud, die reeds enkele jaren in het land waren en waarbij de voedingnbsp;zeer zeker niet te wenschen had overgelaten.

Meer dan eens zag ik dat in eenzelfde stal twee tot vier dieren achtereenvolgens ziek werden, soms met tusschenpoozennbsp;van eenige maanden.

Het gelukte mij niet de ziekte door enting over te brengen. Van een paard dat in het laatste stadium der ziekte wasnbsp;afgemaakt, werd lO c c. jugularisbloed gebracht in de adernbsp;van een gezond paard, terwijl een emulsie van beenmergnbsp;subcutaan werd ingespoten. Het proefdier bleef gezond. Eennbsp;agarbuisje geënt met hetzelfde beenmerg bleef steriel.

In het bloed van de zieke paarden kon ik microscopisch zoowel bij gekleurde als ongekleurde preparaten, geen parasieten ontdekken.

Tot mijn spijt was ik niet in de gelegenheid te experimen-teeren met paarden in het begin stadium der ziekte.

Volgens MOUSSU is het bloed der aangetaste dieren minder alkalisch en is het gehalte der urine aan phosphorzuur 6 a lOnbsp;maal zoo groot als bij gezonde dieren. Dr. VltlENS was zoonbsp;vriendelijk voor mij de urine te onderzoeken van drie paarden,nbsp;waarvan twee lijdende aan cachexie osseuse (niet in het laatstenbsp;stadium). De drie dieren kregen dezelfde voeding. Het phos-phorgehalte der urine van het gezonde paard bleek nietnbsp;minder, maar i maal zoo groot te zijn, als dat van de ziekenbsp;dieren.

Daar de cachexie osseuse zeer waarschijnlijk besmettelijk is, altans in het eerste stadium, is het zaak de dieren waarbijnbsp;men de ziekte vermoedt, te isoleeren en de stal te ontsmetten.nbsp;Doelmatige voeding en toediening van oleum, phosphor, zijnnbsp;te probeeren.

Daar de onvoldoende voeding zeer zeker een predispo-

-ocr page 260-

238

neereud moment is, lean men soms prophylactisch aan de dieren beendermeel in kleine dosis, toedienen.

Rheum, hoef- Rheumatische hoefontsteking Icomt herhaaldelijk bij paarden ontsteking.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jjj Deii. De oorzaak is meestal een verre rit in te snelle

gang, vooral op harden bodem.

Soms was ook voederen van nieuwe paddie oorzaak. De ziekte trad dan bij verschillende paarden tegelijk op en gewoonlijk in lichten graad. Van de tegen deze ziekte van tijdnbsp;tot tijd aangeprezen universaalmiddelen, bespeurde ik weinignbsp;nut. Heeft men het geluk de dieren terstond in behandelingnbsp;te krijgen, dan geneest men ze bijna alle in een paar wekennbsp;door ze absolute rust te geven op een dik stroobed. (Aderlating, zooals nog door franse veeartsen wordt toegepast, isnbsp;misschien niet kwaad).

De eerste paar dagen zoo mogelijk, een stuk ijs op de hoeven binden; verder eenige dagen alleen gras en water.nbsp;Hoofdzaak is dat de dieren nu en dan een poos liggen. Dikwijls zijn voor de komst van den veearts de dieren reedsnbsp;verkeerd behandeld (gewoonlijk worden ze flink afgestapt) ennbsp;dan kunnen alle medicijnen niet verhinderen, dat de ziektenbsp;chronisch wordt.

Koliek Koliek bij paarden, zag ik zelden. De reden is waarschijnlijk dat de dieren niet overvoederd worden en steeds gras krijgen.

Behandeling bestond in: wrijven van de buik met prikkelend smeersel, clysma van eenige liters zeepwater en tegen denbsp;pijn een goede dosis extract, belladonnae per os. Een poosnbsp;later zoo noodig als laxans een fle.sch lijnolie met een weinignbsp;ol. terebinth, en ol. anisi.

Kippenziekfen. Ziekten ouder kippen, met verschijnselen als kippencholera kwamen herhaaldelijk voor. Ik had geen tijd om daar nadernbsp;op in te gaan.

-ocr page 261-

Welke waarde moet gehecht worden aan het gebruik van malleïne voor de bestrijdingnbsp;van malleus in Ned.-Indië.

Daar door de onderzoekingen van L. J. HOOGKAMER en J. DE Haan, gepubliceerd in het Geneesk. Tijdschr. voor Ned.-Ind. dl. XLV afl. 4. een nieuw systeem voor de beoordeelingnbsp;der malleïaeréactie werd aaugegeveu eii sedert 1905 ook bijnbsp;de legerpaarden toegepast, is het van belang eens na te gaannbsp;in hoever de door schrijvers aangegeven methode betere resultaten geeft dan de bekende en wat de praktijk hieromtrentnbsp;reeds geleerd heeft.

In Ned.-InJië werden proefnemingen met malleïne op eenigs-zins uitgebreide schaal verricht door:

L. J. Hoogkamer Paardenarts le kl. gepubliceerd in de Veeartsenijk. Bladen voor Ned.-Indië dl. VIII en dl. X 1897; denbsp;Gouv. Veeartsen A. DE VLETTER en J. DE Does in idem dl.nbsp;XIV 1901; P. Ph. van der Poel en C. A. Penning innbsp;idem dl. XV 1903. Door den Hr. HOOGKAMER wordt in dl.nbsp;VIII eene beschrijving der proefneming gegeven, waaruit blijktnbsp;dat nagenoeg alle paarden positief reageeren zonder dat hetnbsp;bestaan van malleus noch klinisch, noch pathologisch anatomisch is aaiitetoonen. In dl. X wordt een overzicht gegevennbsp;van de over het onderwerp reeds bestaande litteratuur ennbsp;komt schrijver tot de volgende slotconclusie:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.,Wanneer men

zich thans afvraagt of men, nu de principieele punten in de malleïnereactie nog door zulk een meeningsverschil wordennbsp;beheerscht, vertrouwen in deze stof als diagnosticum kan^nbsp;stellen, zou ik voor mij deze vraag beantwoorden met eennbsp;volmondig, neen”.

-ocr page 262-

240

Uit de onderzoekingen van de VLETTER en de DOES zien we dat II °4 der paarden negatief en 89 % meer ofnbsp;minder duidelijk positief reageerden nl. van de 53 stuks:nbsp;beneden 1° c.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;paardennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ii

van I tot 2° c. nbsp;nbsp;nbsp;14nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;27nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;%

boven 2° c. nbsp;nbsp;nbsp;32nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;62nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;%

Betreffende het gebruik der malleïne zoo verklaren zij: ,,Omtrent de appreciatie der temperatuursverhefifing wenschen wij ons te houden aan de door NOCARD eenmaal vastgestelde indeeling,nbsp;doch willen daaraan toevoegen dat een snellen val met daaropnbsp;volgende stijging op den tweeden dag na de injectie of eenenbsp;meer geleidelijke daling, in de beoordeeling geen verschilnbsp;behoeft te maken. Trouwens tusschen beide vindt men denbsp;meest varieerende overgangen” enz. „De maximumhoogte wordtnbsp;bereikt tusschen het lO*^' en het 22^“ uur, meestal tusschennbsp;het I2‘^= en i8‘^'= uur. Het is dus noodzakelijk gedurendenbsp;dezen tijd om de twee uur een temperatuurbepaling te doennbsp;of wel permanent eene maximaal-thermometer in den anus tenbsp;deponeereu”, enz. enz. Door Van DER PoEL en PENNING werdennbsp;gemalleïueerd 52 paarden waarvan 10 % negatief, de restnbsp;meer of minder duidelijk positief reageerde (de gebruiktenbsp;hoeveelheid malleïne was bij de drie genoemde proefnemingennbsp;steeds dezelfde nl. 0,250 cM® malleïne brute). Van de positiefnbsp;reageerende werden 11 paarden, waarbij de reactie sterkernbsp;was dan bij drie klinisch aan malleus lijdende dieren, afgemaakt.nbsp;Bij geen dezer 11 paarden kon echter het bestaan van malleusnbsp;worden aangetoond. De enkele knobbeltjes toch die bij sommigenbsp;dieren werden aangetroffen en die door enkele schrijvers alsnbsp;karakteristiek voor malleus worden aangegeven, kwamen eveneens voor bij een paard dat op twee malleïnaties steeds negatiefnbsp;gereageerd had en als contróledier was afgemaakt. Ook kondennbsp;in geen dezer pathologische afwijkingen virulente bacillennbsp;worden aangetoond, noch door culturen noch door proefentingen,nbsp;terwijl zulks uit de pathologische producten der klinisch ziekenbsp;paarden steeds gelukte. De slotconclusie was dan ook, dat

-ocr page 263-

241

de iiialleïiie als diagnosticum in Ned.-Iudië ter bestrijding van malleus voor de praktijk onbruikbaar is.

Hoewel het nu met onze tegenwoordige hulpmiddelen voor het klinisch onderzoek, zeer goed mogelijk is in betrekkelijknbsp;korten tijd, geinfecteerde paardenstapels volkomen van denbsp;ziekte te zuiveren, door afmaking der klinisch zieke paardennbsp;en afzondering van de dieren die verdachte ziekteverschijnselen vertoonen, met nauwkeurige désinfectie der stallen, zoonbsp;schijnt voor velen de aanwending van malleïne nog steedsnbsp;eene groote bekoring te hebben, niettegenstaande de methodenbsp;zeer omslachtig en duur is. Gaan we eens na welke voor-deelen de malleïnisatie, aangenomen dat ze betrouwbare resultaten gaf, oplevert.

Toen Nocard voor het eerst de malleïne aanbeval als diagnosticum, bestond nog de meening dat het mogelijk was door de malleïneréactie onmiddellijk de zieke dieren aautewij-zen. Men had de positief reageerende slechts aftemaken ennbsp;de rest in gedésinfecteerde stallen te plaatsen en men was denbsp;ziekte meester. Was deze zienswijze juist gebleken, dan voorzeker, zou men in de malleïne een prachtig hulpmiddel bijnbsp;de bestrijding van malleus gehad hebben.

Ongelukkig bleek echter al zeer spoedig dat door op deze wijze te werk te gaan een groot aantal paarden zou moetennbsp;worden afgemaakt, waarbij noch klinisch noch pathol. anatomisch een spoor van malleus te vinden was en dit getal was zoonbsp;groot, dat het onmogelijk bleek de malleïne op deze wijzenbsp;toe te passen.

Men moest dus water in den wijn doen en hiermede begon het geschipper. In de eerste plaats moest eene verklaringnbsp;gegeven worden van het feit dat zoo vele dieren waaraannbsp;geen spoor van ziekte te bespeuren viel toch reageerden.nbsp;Wel, zeer eenvoudig zei men, die dieren zijn wel geïnfecteerdnbsp;doch nog in zoo geriiigen graad dat het, zelfs bij de meestnbsp;nauwkeurige sectie niet is aantetoonen en dergelijke dierennbsp;genezen dikwijls, zoodat ze na eenige maanden niet meer

16


-ocr page 264-

242

reageeren. Nu kon men echter niet meer de positief reagee-rende paarden afmaken, maar moest eerst afwachten of ze ook zouden genezen. De toepassing werd dus als volgt: Paardennbsp;die verdachte ziekteverschijnselen vertoonen en bovendiennbsp;positief reageeren, worden afgemaakt.

Reageeren ze positief zonder verdachte ziektesymptomen te vertoonen, dan worden ze telkens op nieuw gemalleïniseerdnbsp;tot ze niet meer reageeren.

Paarden die niet reageeren worden als gezond beschouwd.

Hiermede verloor de malleine reeds bijna al hare waarde, die in hoofdzaak moest bestaan, in de snelle verwijdering vannbsp;alle zieke paarden, want men moest nu toch weer vervallennbsp;in het oude afzonderings-systeem. De methode was bovendiennbsp;echter nog niet eeus zuiver, daar sommige paarden die werkelijk lijden aan malleus, soms niet reageeren, zoodat dus eenenbsp;dergelijke malleïnisatie nog niet eens absolute zekerheid geeft,nbsp;dat de als gezond aangewezen paarden zulks ook werkelijknbsp;allen zijn. Afgezieu van dezen factor blijft dus het voordeelnbsp;van het gebruik der malleine slechts, dat men, in plaats vannbsp;alle paarden, slechts een gedeelte nauwkeurig zou moetennbsp;blijven observeeren. Of dit echter zoo’u groot voordeel zounbsp;zijn dat het de kosten en den omslag aan de malleïnisatienbsp;verbonden, motiveert, betwijfel ik ten zeerste. Iedereen dienbsp;praktische ervaring heeft omtrent de bestrijding van malleus,nbsp;weet, dat paarden zoo lang ze geen klinische verschijnselennbsp;der ziekte vertoonen ook zeer weinig gevaarlijk zijn voor denbsp;stalgenooten. Wie hunner toch heeft geen spannen gekendnbsp;waarvan er een bleek te lijden aan chronische malleus ennbsp;met die ziekte behebt, maandenlang dienst had gedaan zonder datnbsp;zijn makker geinfecteerd werd? De duizende dieren die gedood en geseceerd zijn om de juistheid der malleïnercactie tenbsp;onderzoeken, hebben dit trouwens voldoende bewezen. Hetnbsp;heeft dus m.i. weinig reden van bestaan, de klinisch gezondenbsp;dieren in verschillende groepen te scheiden daar zulks meestalnbsp;groote bezwaren en kosten met zich brengt.

-ocr page 265-

243

Om dit nog eeiis nader aaiitetooneii en te bewijzen dat men, zonder gebruik te maken van malleïne, op veel eenvoudiger wijze en in korter tijd de malleus op een stal kan uitroeien, wil ik één geval uit de vele waarbij ik in de gelegenheid was dezelfde ervaring op te doen, in enkele woordennbsp;vermelden.

In eene rijtuigverhuurderij te Semarang met een paarden-stapel van 64 stuks heersclite gedurende jaren malleus.

Daar men maar niet kon besluiten de zieke dieren te doen afmaken, doch ze z. g. 11. behandelde tot den dood er opnbsp;volgde, werd de ziekte van jaar tot jaar erger, zoodat in denbsp;jaren 1902 en 1903 telkens '/g van den paardenstapel aan malleus ten gronde ging. Op deze wijze verdween echter ook denbsp;winst grootendeels en besloot men eindelijk in 1904, mijnnbsp;advies te volgen en afdoende maatregelen te nemen. Bijnbsp;mijne eerste inspectie in Juni van genoemd jaar vond ik ondernbsp;de 64 paarden die in één stal werden gehouden, er nietnbsp;minder dan 12 met duidelijk klinische symptomen van malleus.nbsp;Deze dieren werden gedood terwijl 8 andere die, hetzij doornbsp;een minder goeden voedingstoestand, hetzij door geringenbsp;klierzweiling of hoesten verdacht leken, in een spéciale stalnbsp;werden ondergebracht. Voor de overige, klinisch gezonde paarden, werd op een braakliggend in de nabijheid gelegen terreinnbsp;een tijdelijke stal van bamboe gebouwd. De oude stal, dienbsp;natuurlijk door en door geinfecteerd was, werd nagenoegnbsp;geheel afgebroken zoodat enkel de muren bleven staan, Denbsp;vloeren werden opgebroken en de muren afgebikt daarna denbsp;eerste opnieuw gelegd en alles gecementeerd. Het houtwerknbsp;schoongemaakt, met sublimaatoplossing afgespoeld en gedurende eenige weken in de buitenlucht zoodanig geplaatst datnbsp;het zooveel mogelijk aan zon en regen werd blootgesteld ennbsp;eerst weer aangebracht, nadat het metselwerk in de stallennbsp;was afgeloopen en het dak dat eveneens was afgenomen, wederom opgelegd. Vervolgens werden muren en vloeren geteerdnbsp;en gewit en het houtwerk geverfd. Met een en ander was ongeveer

-ocr page 266-

244

een maand verloopen, gedurende welken tijd alle paarden dagelijks nauwkeurig werden geobserveerd en bij de minstenbsp;ziekteverschijnselen door mij persoonlijk onderzocht. Denbsp;persoon die vroeger aan het hoofd der stalhouderij hadnbsp;gestaan was vervangen door een ander, die strenge ordersnbsp;had mij onmiddellijk te waarschuwen indien een paard hoestte,nbsp;minder eetlust vertoonde, lichte klierzwelling had of, welk andernbsp;ziekteverschijnsel ook, terwijl hem op het hart gedrukt wasnbsp;de paarden telkens wanneer ze werden ingespannen, bekoorlijknbsp;na te kijken daar men natuurlijk niet op de inlandsche koetsiers kon afgaan. Op deze wijze waren gedurende de eerstenbsp;maand nog vier paarden uit den tijdelijken stal naar den verdachten overgebracht en van de verdachte dieren er drienbsp;afgemaakt, nadat het bestaan van malleus klinisch kon aangetoond worden.

De resteerende paarden uit den tijdelijken stal werden vervolgens in den gedésinfecteerden ouden stal teruggebracht. Gedurende al dezen tijd hadden alle paarden behalve de klinisch verdachte, dus zieke dieren, hun gewonen dienst gedaan.

De laatsten waren zoo geplaatst dat ze onderling door een ledige standplaats van elkaar gescheiden waren, terwijl allenbsp;dieren zoowel gezonde als verdachte hun eigen genummerdenbsp;drinkemmers en stalgereedschappen hadden, die na gebruik,nbsp;achter ieder paard werden opgehangen. In den verdachtennbsp;stal werden de désinfectiemaatregelen na ieder ziektegeval,nbsp;slechts toegepast op de besmette standplaats, overigens alsnbsp;voor den oorspronkelijken stal werd aangegeven.

Bij de verdachte paarden werd steeds getracht de diagnose zoo spoedig mogelijk vast te stellen, waarvoor, al naar gelangnbsp;der symptomen, gebruik werd gemaakt van neusspiegel, intra-peritoneale injecties bij cavia’s, gepaard aan bactériologisch onderzoek en verder intraveneuse injecties van argentum colloï-dale. Met deze hulpmiddelen was het bijna altijd mogelijknbsp;binnen een paar weken zekerheid te krijgen. In de meestenbsp;gevallen van longenkwadendroes, die zich nog slechts laat

-ocr page 267-

245

vermoeden door sporadisch hoesten en minder goeden voe-dingstoestaand, geeft één intraveneuse injectie van argentum colloidale o,o8 op aqua. 8o reeds opheldering.

Is ui. malleus in het spel dan reageeren de dieren door hooge temperatuur, terwijl de ziekte meestal van het z. g. n.nbsp;latente, in een meer acuut stadium overgaat, zoodat mennbsp;soms reeds na 24 uur sjankers op het neusslijmvlies ziet ontstaan.nbsp;Heeft men daarentegen geen malleus, dan heeft eveneensnbsp;eene temperatuursverheffing plaats die echter slechts kortennbsp;tijd duurt, terwijl de injectie dan een zeer gunstig effect heeft.nbsp;Dieren die gedurende maanden aan eene chronische bronchitisnbsp;leden, genazen veelal reeds na een paar injecties volkomen.nbsp;Ook deze injecties geven echter niet in alle gevallen zekerheid.

Observeert men de dieren goed, dan is het echter hooge uitzondering indien mei^ niet in enkele weken zekerheid kannbsp;krijgen. Van de 9 overblijvende verdachte paarden blekennbsp;er nog twee lijdende aan malHus terwijl de 7 resteerende nognbsp;een maand afzonderlijk gehouden werden en in Augustus,nbsp;nadat ze gedurende een maand geen ziekteverschijnselen meernbsp;v ertoond en hun gewonen dienst weer gedaan hadden in dennbsp;gemeenschappelijken stal teruggebracht. Uit dezen stal werdnbsp;in de maanden September en October telkens nog een paardnbsp;verwijderd met verdachte verschijnselen en die dan ook weldranbsp;bleken te lijden aan malleus en dus werden afgemaakt.

Hun standplaatsen werden wederom grondig gedésinfecteerd en daarmede was de ziekte blijkbaar geheel uitgeroeid, daarnbsp;zich verder in 1904 en ook gedurende het geheele volgendnbsp;jaar geen enkel geval van malleus meer heeft voorgedaan.

Vergelijkt men nu deze bestrijdingswijze waarbij dus na 5 maanden de stal volkomen vrij van malleus was, zonder dat hetnbsp;bedrijf ook maar de minste belemmering door gedwongen rustnbsp;van gezonde paarden had ondervonden, eens met de maatregelennbsp;die men had moeten nemen bij nialleïnisatie en waarbij iedernbsp;paard enkel voor de teniperatuursopnamen minstens 4 dagen

-ocr page 268-

246

rust had moet houden, dan geloof ik toch, dat ieder onbevooroordeelde mij zal moeten toegeven dat men zonder malleïne het doel makkelijker bereikt dan met, terwijl de onkosten in het laatstenbsp;geval vooral ook door het verlies aan arbeid zoo hoog zoudennbsp;zijn dat een particuliere ondernemer die zijn paarden noodignbsp;heeft, er bijna niet aan zou kunnen denken een dergelijke mal-leïnisatie op zijn stallen in toepassing te brengen.

Het voorgaande geeft tevens een antwoord op de vragen door de H. H. HOOGKAMER en de Haan in hun artikel opnbsp;pag. 434 gesteld n.1; „Is het toeval dat de ziekte na bijna gedurende twee jaren onafgebroken te hebben geheerscht ennbsp;na met alle maatregelen die werden beproefd om verderenbsp;uitbreiding te voorkomen, den spot te hebben gedreven, nanbsp;Augustus 1904 plotseling tot staan komt?”.

Neen, dat is voorzeker geen toeval, doch het heeft met de malleïne niets te maken, daar men zonder hare toepassingnbsp;hetzelfde resultaat bereiken kan, zooals we zagen. Hiervoor isnbsp;slechts een nauwkeurig deskundig toezicht noodig met afzondering der klinisch zieke en verdachte paarden.

Wat de tweede vraag betreft nl.:

„Is het toeval, dat onder de paarden, die door de malleïne als gezond werden aangewezen en daarom naar Meesternbsp;Cornelis werden overgebracht tot nog toe geen enkel gevalnbsp;van kwadendroes is voorgekomen?”

Mij dunkt dat de tijd nog te kort was om daarover te oordeelen toen bovenstaande vraag werd gesteld. Uit de ziektenbsp;verslagen in de jaren 1905 en ’06 zullen we toch aanstonds ziennbsp;dat de ziekte, nadat de malleïnisatie onder de legerpaardennbsp;verplichtend werd gesteld in even sterke mate is blijven heerschennbsp;als te voren. Leerzaam zou het echter geweest zijn, indiennbsp;schrijvers ook deze paarden nog eens aan eene tweede malleïnenbsp;inspuiting hadden onderworpen en dit had, waar men denbsp;betrouwbaarheid der malleïne wilde bewijzen m. i. niet achternbsp;wege mogen blijven. Waar we toch zien dat van de 67nbsp;paarden, die na de eerste injectie positief reageerden er ten


-ocr page 269-

247

slotte 51 gezond bleken d. vv. z. bij volgende injecties niet meer reageerden diende men de 67 negatief reageerende eveneensnbsp;aan eene tweede injectie te onderwerpen om met recht te kunnennbsp;betoogen, dat deze negatieve réactie niet toevallig was. Iknbsp;voor mij ben tenminste volstrekt niet overtuigd dateendergelijkenbsp;tweede injectie wederom bij allen negatief zou uitgevallen zijn.

Gaan we thans het door voornoemde H.H. verkregen resultaat eens in het kort na, dan zien we het volgende:

Van de 134 paarden reageerden 67 stuks = 50 % niet, terwijl van de rest er 33 als ziek en 34 verdacht reageerden. Hadnbsp;men den gewonen maatstaf voor de beoordeeling der réactienbsp;genomen nl. de temp. stijging gedurende de eerste 24 uurnbsp;na de inspuiting, dan zouden ongeveer 90 % positief gereageerd hebben. Volgens schrijvers zou om deze reden de mal-leïnatie aldus beoordeeld voor praktische toepassing onbruikbaarnbsp;zijn (pag. 419). Dit ben ik volkomen met hen eens. Nu nemennbsp;zij echter als maatstaf de temperatuurstijging van den tweedennbsp;dag na de injectie en verminderen daardoor natuurlijk hetnbsp;aantal positief reageerende dieren belangrijk, nl. tot 50 %.nbsp;Volgens de eerste methode blijkt, dat bij een tweede injectie,nbsp;van de 90 °{, positief reageerende dieren, een zeker percentagenbsp;niet meer reageert, bij een volgende injectie eveneens enz. totnbsp;ten slotte indien men slechts lang genoeg doorgaat, de werkelijknbsp;zieke dieren, klinische ziekteverschijnselen vertoonen en dusnbsp;kunnen worden afgemaakt. Bij de nieuw voorgestelde wijzenbsp;van beoordeeling nu, krijgen we feitelijk precies hetzelfde,nbsp;het verschil is slechts quantitatief. Men begint met 50 %nbsp;in plaats van met 90 °ó positief reageerende dieren ennbsp;verder daalt bij iedere volgende injectie dit aantal natuurlijknbsp;sneller. In zoover zou dus deze handelwijze praktischernbsp;of liever, minder onbruikbaar zijn, dan de eerste; maar afgezien van het feit dat we geen enkel bewijs hebben datnbsp;deze wijze van beoordeeling nu werkelijk de ware zou zijn,nbsp;(de door schrijvers genomen proeven toch zijn niet uitgebreidnbsp;genoeg om hierop zekere conclusies te kunnen bouwen, zooals


-ocr page 270-

248

door heil trouwens zelf wordt erkend), is zelfs de malleïnisatie volgens deze methode voor praktische aanwending toch nognbsp;ongeschikt. Volgen we slechts verder het door schrijversnbsp;verkregen resultaat dan zien we:

Ziek. Verdacht. Gezond-

5 Aug. 1904 Ie Inj. bij 134 paarden, waarvan: 33 — 34 — 67 Van de 33 zieke paarden werden er 9 afgemaakt omdat zenbsp;klinische verschijnselen vertoonden en 4 voor de controlenbsp;der malleïneréactie zoodat er 20 zieke overbleven.

Ziek. Verd. Gezond i verdacht 34 waarvan 2 — 8 — 24

6 Sept. 2e inj. bij 54 paarden nl.

/ ziek

20 „

15

- 5

Totaal .

. 54 waarv.

17

- 13 - 24

Van deze 17 zieke dieren vertoonden er twee klinische ver-

schijuselen en werden afgemaakt,

bleven dus

15

ziek en 13

verdacht totaal 28.

Ziek.

Verd. Gezond.

10 Oct. 3e inj. bij 28 paarden nl. |

13 waarvan 1

-3-9

f ziek

15 nbsp;nbsp;nbsp;„

4

- 11

Totaal . .

. 28 waarv.

5

— 14—9 nbsp;nbsp;nbsp;'

15 Nov. 4e inj. bij 19 paarden nl. |

14 waarvan 0

-0-14

f ziek

' nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

3

— 2

Totaal . .

. 19 waarv.

3

- 2 - 14

3 Jan. ’05 5e inj. bij 5 paarden nl. |

2 waarv.

— 2

f ziek

3 nbsp;nbsp;nbsp;„

1

— 2 -

Totaal . .

5 waarv.

1

-2-2

7 Febr. 6e inj. bij 3 paarden waarv. |

2 „

1

1

f ziek

1 „

1

— —

Totaal

3 waarv. 2 nbsp;nbsp;nbsp;— I

Van deze twee resteerende werd er een afgemaakt, ,,daar het toch waardeloos was” en de laatste nogmaals iugespotennbsp;den 11=quot; April 7quot;^= en den 22™ Mei 8='= en laatste injectie,nbsp;daar het dier beide malen niet reageerde. Van de 67 dierennbsp;die bij de injectie positief gereageerd hadden, bleken dus 51nbsp;stuks ten slotte gezond te zijn, terwijl 16 stuks werden afgemaakt nl.:

-ocr page 271-

249

II nadat ze klinische ziekteverschijnselen vertoonden,

4 bij wijze van proef als controle j Deze dienen dus buiten I omdat het waardeloos was | bescliouwing te blijven.nbsp;Om dit resultaat te verkrijgen waren de volgende malleïnisatiesnbsp;noodig geweest:

Augustus

1904

malleïnisatie van

134

September

yf nbsp;nbsp;nbsp;yy

67

October

fy nbsp;nbsp;nbsp;yy

28

November

tf

yy nbsp;nbsp;nbsp;yy

19

Januari

1905

yy nbsp;nbsp;nbsp;yy

5

Februari

gt;gt;

yy nbsp;nbsp;nbsp;yy

3

April

yy nbsp;nbsp;nbsp;yy

I

Mei

»»

y nbsp;nbsp;nbsp;yy

I

o

o

gt;

w

oJ

cS

'O

.u

^

cS nbsp;nbsp;nbsp;1)

a vo

Totaal

258

Vergelijken we nu dit resultaat met het door mij genoemde voorbeeld, waarbij geen malleïne werd gebruikt, dan pleitnbsp;dit dunkt mij niet ten gunste van de malleïne, want indien mennbsp;de schade door de gedwongen rust der paarden en de onkostennbsp;aan deze behandelingswijze verbonden eens berekende, zounbsp;men tot een zeer aanzienlijk bedrag komen. Ik betwijfel dannbsp;ook zeer of zelfs de sterkste voorstander van malleïnisatienbsp;bij de bestrijding van malleus, zulks ook zouden zijn indiennbsp;de methode in een eigen bedrijf met een eenigszins grootennbsp;paardenstapel moest worden toegepast.

In tegenstelling met schrijvers ben ik dus van meeniug dat ook uit hun proefneming blijkt, dat uit een praktischnbsp;oogpunt het gebruik van malleïne bij de bestrijding van malleusnbsp;geen aanbeveling verdient, aangezien het veel kostbaarder ennbsp;tijdroovender is dan de bestrijding door afzondering van denbsp;klinisch verdachte dieren en afmaken van de klinisch ziekenbsp;met behoorlijke désinfectie van de besmette stallen. Mogelijknbsp;zal men hiertegen aanvoeren dat de malleïne alleen, onsnbsp;met zekerheid alle zieke dieren uit een paardenstapel kannbsp;aanwijzen. Reeds theoretisch is dat onjuist daar niet alle ziekenbsp;paarden positief reageeren, doch gaan we even na wat de

-ocr page 272-

250

praktijk ons leert uit het resultaat na de toepassing der verplichte inalleïnisatie bij de paarden van het Ned.-Ind. leger verkregen. De officieele opgaven der laatste 6 jaren gevennbsp;hieromtrent het volgende te zien.

AANGETAST:

Jaar.

oj

O)

ü

o

C5

0

lt;3J

O)

'ïa

lt;3

. ö

ü lt;1gt;

;r-

ita U

0 g

s

OJ

0

H

WAARVAN.

i

lt; i

SS

1 O)

o» gt;

-4-i

U3

1901

6

1

6

3

16

16

1902

2

7

3

2

14

14

1903

-

14

1

16

31

28

3

1904

7

29

1

43

80

79

1

1905

Algemeene toepassing rualleine. Totaal ziek 48, waarvan afgemaakt 23, hersteld 11, in behandeling gebleven 14.

Bijgekomen 52 totaal ziek 66 waarvan: afgemaakt 19, hersteld 40, in behandeling gebleven 7.

1906

We zien uit deze opgave dat het jaar 1904 een zeer ongelukkig jaar was met betrekking tot het heerscheu van malleus onder de legerpaarden, hetgeen blijkbaar in hoofdzaak aan den aankoop van treinpaarden te danken was. In 1904nbsp;begon men dus de ziekte onder deze paarden te bestrijdennbsp;middels malleïne en in 1905 werd deze bestrijdingswijze volgens de methode Hoogkamer - de Haan verplichtend ingevoerd voor alle legerpaarden.

Voor zoover tot heden te zien met het volgende resultaat:

1901 nbsp;nbsp;nbsp;afgemaaktnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wegens malleus 16 stuks

1902 nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n

1903 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en gestorven „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;31nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Totaal nbsp;nbsp;nbsp;61nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

of per jaar 61: 3 nbsp;nbsp;nbsp;30'/j

Laten we het buitengewone jaar 1904 waarvan slechts een ge-

-ocr page 273-

251

deelte der paarden gemalleïniseerd werd buiten beschouwing dan zien we: 1905 afgemaakt wegens malleus 23

1906 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19

Totaal 42 of

per jaar 42:2 of 21 stuks, zoodat dus het verlies aan malleus vóór en na de malleïnisatie percies hetzelfde gebleven is ennbsp;dus blijkbaar door de malleïne de zieke dieren evenmin allennbsp;verwijderd worden als door het gewone klinisch onderzoeknbsp;zooals dat tot voor 1905 bij het leger plaats had.

Uit de opgegeven cijfers blijkt verder dat vóór 1904 alle aan malleus lijdende paarden werden afgemaakt of stierven.nbsp;(In welk stelsel van bestrijding de laatstgenoemde thuis be-hooren is mij niet duidelijk).

Na 1904 prijkt bij de malleusbestrijding de kolom ,,hersteld” en zien we in 1903 23°ó en in 1906 zelfs ruim 60% dernbsp;malleuslijders herstellen. Maakt het al een eigenaardigennbsp;indruk dat niettegenstaande dit prachtige cijfer van genezingennbsp;het sterftecijfer in het geheel niet daalt, nog vreemder lijktnbsp;dit z.g.n. herstellingscijfer, indien we het resultaat van verschillende behandelende personen met elkaar vergelijken. Zoonbsp;vinden we voor 1906 o.a. de volgende opgaven:

Celebes aangetast 13 — afgemaakt 13. (Deze paarden waren te velde zoodat de malleïnisatie niet kou wordennbsp;doorgevoerd; ze waren dus allen klinisch ziek en aangeziennbsp;deze ook in Ned. Indië, evenals overal elders, allen sterven,nbsp;worden ze overeenkomstig de daarvoor bestaande voorschriften steeds afgemaakt.)

Batavia aangetast 11 — hersteld 5 afgemaakt 4 restant 2.

Banjoe Biroe „ nbsp;nbsp;nbsp;11 —nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—

Salatiga „ nbsp;nbsp;nbsp;33 —nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,24nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7.

In deze 4 verschillende garnizoenen hebben we dus de volgende herstelliugscijfers: Celebes 0°4. Batavia 4S°Ó- Baujoe-biroe 100% Salatiga 73%. Bij den eenen paardenarts geneest dus geen enkele, bij een andere genezen alle aan malleus lij-

-ocr page 274-

352

dende paarden. Mij dunkt toch dat bij zulke cijfers eenigen twijfel aan de juistheid der diagnose gewettigd is.

Wat een verrassincreii geeft ons de malleïue toch al niet te zien; eene ziekte die tot heden voor ongeneeselijk gold, blijktnbsp;thans indien men de iiialleïnevoorstanders gelooven moet zoonbsp;goedaardig te zijn dat het genezingscijfer soms lOO% bedraagt. Hoe hiermede het voorschrift te rijmen is, dat allenbsp;dieren die klinisch ziek zijn onmiddelijk moeten worden afgemaakt, is mij echter weer niet duidelijk, daar toch de methodenbsp;volgens welke eene ziekte wordt geconstateerd moeielijk vannbsp;invloed kan zijn op het genezingspercentage en het al evennbsp;ongerijmd is, aantenemen dat paarden die klinisch zichtbaarnbsp;geinfecteerd zijn, al is het in nog zoo lichten graad, allennbsp;zouden sterven, terwijl ze herstellen zouden, indien hetzelfdenbsp;proces, inplaats van op de neusmucosa, een weinig diepernbsp;zat, zoodat het voor het oog onzichtbaar is. Tot dergelijkenbsp;ongerijmdheden moet men echter zijn toevlucht nemen om denbsp;bruikbaarheid der malleïue te kunnen staande houden, daarnbsp;anders het aantal miswijzingen zoo groot zou zijn dat niemandnbsp;het zou willen gebruiken.

Dit, wat het malleïnevraagstuk in Ned. Ind. betreft. Hoe het er in andere streken mee gesteld is kan eenigszins wordennbsp;opgemaakt uit hetgeen we hieromtrent lezen in het ,,Hand-buch der pathogenen Microorganismen” dl. II van de handnbsp;VAN A. WladiMIROFF. Pg. 1042. „Schon die Kardinalfrage,nbsp;was überhaupt als typische Reaktion anzuerkeiinen sei, hatnbsp;noch keinen einheitlichen Beantwortung gefunden”. Dit wordtnbsp;echter blijkbaar als een onbeteekenende kleinigheid beschouwd,nbsp;want een beetje verder lezen we op pag. IO45: ,,Dahernbsp;machen diejenigen Einwaude gegen den Wert des Malleïnsnbsp;einen höchst naïven Eindrück welche zich darauf stüt/.en da.ssnbsp;viele Pferde, nach der typischeu Reaktion, jahrelaug weiter lebennbsp;olme aussere Au/.eichen des Rotzes zu verratcn” ,,fjahrelangesnbsp;Bestehen occulten Rotzes, spontane Heilung desselben)” enz.

Waarom nu echter de door de malleïue als ziek aangeduide

-ocr page 275-

253

paarden wel, doch de klinisch zieke niet kunnen genezen, daaromtrent wordt ook door schi ijver geen opheldering gegeven. Over zaken waarvoor geen behoorlijke verklaring te gevennbsp;is, zwijgt men eenvoudig, dat is dan ook wei het makkehjkst,nbsp;doch overtuigend is het niet. Verder zien we.^ op pg. 1046:nbsp;,,Die durch das malleïn als rotzkrank bezeichneten Pferdenbsp;werden in Praxi meistens unverzüglich getölei”. Dat woordjenbsp;meistens is weer teekenend.

Pg, 1047. «jDis Gruppe II umfasst alle Pferde welche oder weniger typisch reagiert haben. Audi diese werdennbsp;gesondert aber unter strenge Kontrolle in désinfierzierte Stallnbsp;raume unter gebracht und alle i—2 Monate von neuem einernbsp;Malleïninjektion unterworfen. Jedes Pferd welches wahrend dernbsp;Beobachtungszeit ausser der Reaktion noch irgend ein Anzeichennbsp;von Rotz verrathen sollte wird unverzüglich getötet, enz. enz.

Nu vraag ik wie het meest naief is, degeen die onder dergelijke omstandigheden maar liever de malleïnisalie geheel achterwege laat of hij die zich de onkosten en het ongeriefnbsp;dezer behandelingsmethode getroost met de wetenschap, datnbsp;hij toch de klinische verschijnselen moet afwachten alvorensnbsp;een paard met zekerheid ziek kan verklaard worden.

Ik voor mij zou mijn paarden maar liever toevertrouwen aan de deskundigen, die nog naief genoeg zijn om paarden dienbsp;positief reageeren doch klinisch gezond zijn, als gezonde paarden te beschouwen m. a. w. die geen vertrouwen stellen innbsp;de malleïnereaktie.

Op pg. 1046 lezen we het volgende: „Wir besitzen kein anderes Mittel welches mit gleichen Sicherheit, Schnelligkeitnbsp;und Leichtigkeit den occulten Rotz aufzudecken gestattet.nbsp;In früheren Zeiten war aus Pferdebestanden in denen zich Rotznbsp;manifestiert hatte die Krankheit kaum auszumerzeu, weil wirnbsp;keinerlei Anhaltspunkte daiür hatten die bereits inficiertennbsp;Tiere auszuscheiden bevor sie offenkündige Symptomen zeigtennbsp;und somit bereits zur Infectionsquelle für ihre Stallgenossennbsp;geworden waren.’’

-ocr page 276-

254

Zooals we aaiitooiiden is deze bewering geheel onjuist, tenzij men de tijden op het oog heeft toen men de ziekteoorzaak nog niet kende en er van eene behoorlijke desinfectienbsp;nog geen sprake was. Wordt een geinfecteerde paarden-stapel in een gedésinfecteerde stal onder nauwkeurig toezichtnbsp;geplaatst en zorg gedragen dat ieder paard zijn eigen drink-emmer en voederbak heeft, dan bestaat er nagenoeg geennbsp;gevaar dat de dieren elkaar zullen infecteeren, indien men denbsp;zieke bij de eerste klinische symptomen, uit den stal verwijdert. Hierbij heeft men volkomen dezelfde zekerheid, als bijnbsp;toepassing der malleïne op vooruoemde wijze, met al zijnnbsp;„maren, meestals, meer of minder typisch,” enz. enz. waarbijnbsp;het ten slotte geheel van een persoonlijke zienswijze afhangtnbsp;hoe eene bepaalde réaktie moet beoordeeld worden. En watnbsp;de snelheid betreft; lezen we slechts wat de Hr. Wladimiroffnbsp;ons op pg. 1047 vertelt omtrent de beste methode voor denbsp;toepassing der malleïne:

„Auf Grund unserer Untersuchungen empfehlen wir einst-weilen folgendes Vergehen zum Zwecke der Bekampfung des Rotzes: Vernichtung der manifest rotzigen Pferde, zweimaligenbsp;Malleïnisirung in Zwisschenraumen von ein bis zwei Wochennbsp;behufs Sicherung der Reaktion; separieren der Pferde welchenbsp;wenigstens einmal typisch reagiert haben in den gründlichnbsp;désinficierten Stalle sowie Entfernung und Freigeben der nichtnbsp;reagierende oder blos atypisch reagierende Pferde aus dem-selben; Vernichtung jener Pferde welche irgend ein verdachti-ges Symptom und typische Réaktion gezeigt haben; indivi-duellen Trinkgefasze und Utensiliën für die reagierenden Pferde,nbsp;welche blos unter bestimmten Vorsichtsmassregelen zur Arbeitnbsp;benutzt werden dürfen; systemati.sche Malleïnisirung diesernbsp;Pferde mit steigenden Dosen, wahrend eines Monates; nachnbsp;Verlauf des zweiteu Monates zwei Malleïnisierungen mit dernbsp;gewöhnlichen Dosis; jene Pferde welche noch typisch reagierennbsp;werden entweder getötet oder wenn zu zahlreich oder wert-voll von neuem behandelt und nach einen weiteren Monat auf

-ocr page 277-

255

ihre Reaktion bin untersucht worauf die Tötung der denuoch reagierenden Pferde aiigezeigt ist.

Wertvolle Pferde kann man allerdings noch langere Zeit in Behandelung lassen, nachdem diese Pferde vvie wir geséhen lia-ben ill den meisten Fallen keinerlei offene rotzige Veranderungeunbsp;aufweisen. Die Pferde konnen ohne grosze Ansteckungsgefahrnbsp;um so mehr in Beobachtiuig bleiben, als die reagierenden undnbsp;ohne klinische Symptomen aufziiweisen, getöteten Pferde innbsp;etwa 8o% kein infectiöses Material mehr erkennen lassen.”

Nu vraag ik of in deze uitspraak niet de erkenning ligt van de volkomen overbodigheid der malleïne?

En wat de snelheid en eenvoudigheid van de methode betreft, men oordeele;

maand 2 maal malleïniseeren 2^'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;met steigendenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dosis

S'*' nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ gewone

4'*' nbsp;nbsp;nbsp;gt;. nogmaalsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

en om er dan maar een einde aan te maken, de positief reageerende dieren afmaken „indien ze niet te talrijk of waar-devol zijn.quot; Schitterende consequentie! ik vraag al weer wienbsp;beoordeelt hier het al of niet waardevolle of te talrijke? Zounbsp;niet ieder paard voor zijn eigenaar waardevol zijn indiennbsp;hij met alle middelen de malleus onder zijn dieren wil uitroeien? en is niet ieder paard dat noodeloos wordt afgemaakt ”nbsp;er een te veel? Voor den persoon die behandelt mogelijknbsp;niet, doch voor den eigenaar toch zeker wel.

Ik moet dan ook verklaren dat het mij een raadsel is hoe personen die ervaring hebben op het gebied van malleus-bestrijding met, en zonder gebruikmaking van malleïne, ditnbsp;middel nog voor de praktijk kunnen aanbevelen en het zalnbsp;mij dan ook zeer verwonderen indien niet over weinige jarennbsp;de malleïne als bestrijdingsmiddel tegen malleus, tot het verleden zal behooren, want ook nu is nog volkomen toepasselijknbsp;de slotconclusie waartoe de Heer HOOGKAMER voor ro jarennbsp;kwam en die ik nu tot de mijne maak:


-ocr page 278-

256

Wanneer men zich thans ajvraagt of men, nu de princi-pieele punten in de mallei nekwestie na een ip jarige praktijk nog door zulk een meeningsverschil ivorden beheerscht, vertrouwen in deze stof als diagnosticum kan stellen, zou iknbsp;voor mij, deze vraag beantwoorden met een volmondig neenquot;.

C. A. Penning.

Nijmegen, 12 Mei 1907.

Ji


-ocr page 279-

Boutvuur in Ned.-Indië,

DOOR

A. de VLETTER

[Gouv. Veearts)

Voor zoover mij bekend, wordt in de veeartsenijkuudige litteratuur geen gewag gemaakt van het voorkomen dezernbsp;ziekte in Ned.-Indië. Ook vernam ik nimmer dat gevallen doornbsp;andere veeartsen werden waargenomen, laat staan een enzoötienbsp;mede maakten zooals mij gebeurde tijdens ik belast was metnbsp;het veterinair toezicht in het gewest Rembang. Daarom komtnbsp;het mij gewenscht voor zoo getrouw mogelijk de feiten weernbsp;te geven, welke bij de door mij waargenomen boutvuur enzoötie werden opgemerkt.

Eene beschrijving der ziekte hieraan vooraf te doen gaan acht ik overbodig; deze wordt in alle handboeken en bovenalnbsp;in dat van NOCARD en LeclainCHE (Z«

des animaux) uitvoerig en duidelijk aaugetroffen. Trouwens boutvuur behoort tot een der best bestudeerde infectie ziekten.

Wel is het aangewezen—de reden zal later blijken—de resultaten van een onderzoek vooraf mede te deelen, dat in het begin van Januari 1906 in de dessa Tjepaka redja van hetnbsp;onderdistrict Palang, district Rembes der afdeeling Toeban,nbsp;naar aanleiding van eenige sterfgevallen onder runderen aldaar,nbsp;werd ingesteld. Genoemde desa ligt dicht aan de Noord-kust ennbsp;op geringen afstand van de grens van het Gewest Soerabaia.

Gedurende December 1905 werden door het betrokken onderdistrictshoofd telkenmale sterfgevallen onder runderennbsp;dier desa gerapporteerd. Den eenen dag stierf er één, na en-

17


-ocr page 280-

258

kele dagen kwam weer een sterfgeval voor, zoodat ten slotte het duidelijk werd, dat een onderzoek naar den aard diernbsp;sporadische ziektegevallen, onder overeenkomende verschijnselen verloopende, gewenscht was. Destijds was Toeban, vanwaar uit die desa het gemakkelijkst te bereiken is, zonder hotel,nbsp;zoodat het onderzoek van uit Babat 15 paal daarvan verwijderd, plaats moest grijpen.

Den 4“*® Januari 1906 bezocht ik voor de eerste maal Tjepaka redja. Tot dien dag waren in ruim een maand tijdsnbsp;tien runderen gestorven, waarvan:

in het gehucht Karang lor 2 toebehoorende aan 2 eigenaren ,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;)snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tjapernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,

,, nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^A^aroenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IJnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jj

Buffels in grooten getale aanwezig hadden van de ziekte niet te lijden.

In Karang lor kwamen sinds zeven dagen geen nieuwe gevallen meer voor; in Tjaper sinds drie. Te Waroe bleek den dagnbsp;te voren een klein kalf zonder uiterlijke kenteekenen vannbsp;ziekte vertoond te hebben, gestorven en dienzelfden dag begraven te zijn. Uit de beschrijving der ziekteverschijnselennbsp;bij bovengenoemde tien runderen tijdens het leven waargenomen door de verschillende eigenaren, kon geen aanknoopings-punt gevonden worden voor het stellen eener diagnose.nbsp;Stijfheid en vooral kreupelheid van een der ledematen nevensnbsp;opgezetheid der buik (Jav. mlemboeng) waren de meest pregnante symptomen; vooral het laatste.

Daar geen ziektemateriaal aanwezig was, werd besloten den volgenden morgen terug te keeren en het alsdan verzameldenbsp;vee aan een onderzoek te onderwerpen.

Den 5quot;*™ Januari werden van een tiental runderen daarvoor in de termen vallende, bloedpreparaten gemaakt en microscopisch onderzocht. Zonder resultaat. Er bleek echter een zieknbsp;rund aanwezig te zijn. Behalve eenige zwelling van den linkernbsp;voorpoot en kreupelheid, viel niets waar te nemen. Het diernbsp;was trouwens zoo wild dat van een serieus onderzoek geen

-ocr page 281-

259

sprake kon zijn; bovendien ging het er van door na eerst het touw, waarmede het bevestigd was, stuk getrokken te hebben. Een bloedpreparaat tot welks vervaardiging nog juist gelegenheid bestond, wees bij onderzoeknbsp;niets uit.

In het vertrouwen dat den volgenden ochtend het ziektebeeld meer tot ontwikkeling gekomen zou zijn, werd de terugreis aanvaard.

Den nbsp;nbsp;nbsp;Januari leefde bovenbedoeld rund nog; nieuwe

gevallen hadden zich niet voorgedaan. Behalve zwelling van het linker voorbeen in schouder- en opperarmstreek, gepaardnbsp;met toenemende kreupelheid, viel niets bijzonders waar tenbsp;nemen. Defaecatie was normaal; de consistentie wat harder.nbsp;Inwendige lichaamstemperatuur 39,S°C. Met toestemming vannbsp;den eigenaar werd het dier afgemaakt. Het bloedde normaalnbsp;uit. In bloedpreparaten werden talrijke leucocyten aangetroffen,nbsp;overigens geen afwijkingen of vreemde elementen. De zwellingnbsp;van het linker voorbeen bleek veroorzaakt door een citroengeel geleiachtig exudaat in het onderhuidsche en intramuscu-laire bindweefsel. De betrokken spieren waren droog, vannbsp;kleur veranderd (bleeker), vol kleine donkere bloedextravasaten,nbsp;knerpten bij het doorsnijden, en gaven een licht onaangenamennbsp;reuk af. Milt, lever, nieren, longen en ingewanden normaal.nbsp;In het pericardium meer vocht dan gewoonlijk, van lichtgelenbsp;kleur, waarin een klein geleiachtig stolsel. Op dit sectiebeeldnbsp;afgaande werd de diagnose Septichaemia haemorrhagica gesteld,nbsp;hoewel niet met volle overtuiging. Vooral het beloop dernbsp;euzoötie in deze desa kwam me vreemd voor, nl. ziektegevallennbsp;voorkomende met groote tusschenpoozen, als slachtoffers alleennbsp;runderen en geen buffels. Dit klopte niet met het beloopnbsp;eener pas optredende Septichaemia enzoötie. Wel pleitte hetnbsp;terrein er voor waar de dieren gehoed en geweid werden.nbsp;Dit geschiedde in de djatti bosschen ten Zuiden der desa gelegen. Als bad- en drinkplaats werd een groote wadoeknbsp;gebruikt.

-ocr page 282-

260

Het gemis aau proefdieren, het gering aantal gevallen, de afgelegen ligging en andere pressante werkzaamheden warennbsp;oorzaak, dat de ziekte niet nader werd bestudeerd. Na cfit onderzoek kwamen met tusschenpoozen voortdurend onder rmi-deren dezer desa sterfgevallen voor.

Tot zoover wat betreft het onderzoek naar den aard dezer veeziekte; straks zal hierop teruggekomen worden.

In het laatst van April 1906 rapporteerde de Controleur van Djatirogo, dat in de desa Sawir van het onderdistrictnbsp;Tambakbojo, district Bantjar derzelfde afdeeling Toeban innbsp;de laatste dagen een 30 tal runderen gecreveerd waren, metnbsp;verzoek aldaar een onderzoek in te stellen.

Den 3*^™ Mei werd van uit de pasanggrahan te Gadon een begin met het onderzoek gemaakt. In genoemde desanbsp;Sawir niet ver van de Noordkust verwijderd, was de ziekte totnbsp;staan gekomen; nieuwe gevallen deden in de laatste dagennbsp;zich niet meer voor. Daarom werd besloten weivelden, bad- ennbsp;drinkplaatsen te bezichtigen. De eersten bestonden uit loonbsp;bouw oro-oro waar alle desa’s uit den omtrek hun vee weidden. De badplaats was een wadoek, een terreinplooi door eennbsp;grooten dam afgesloten,

De ziekteverschijnselen waaronder de dieren, en ook hier uitsluitend runderen en geen enkele der talrijk aanwezigenbsp;buffels, te gronde gingen, werden aangegeven als: snel beloop,nbsp;opgezette buik en kreupelheid aan een voor- of achterpoot.

Een en ander werd geregeld en bovendien vooral aangedrongen op vlug rapporteeren.

Den 4'^'“ Mei werden in de desa Kloetoek op korten afstand westwaarts van Sawir gelegen, drie cadavers van den dagnbsp;te voren gestorven runderen aangetroffen; een volwassen stiernbsp;en twee kalveren.

De cadavers waren sterk opgeblazen. Het eene kalf, ongeveer 10 maanden oud, was den vorigen namiddag om 4 uur gestorven. Behalve sterke gasontwikkeling in het darmkanaalnbsp;werd waargenomen grootblazig bloederig schuim uit beide neus-

-ocr page 283-

261

openingeii en een sterke zwelling aan de binnenvlakte der dij van den rechter achterpoot. De huid op de plaats dezernbsp;zwelling gekliefd, werd een gestolde zwarte bloedlaag vannbsp;'/a cM. dikte zichtbaar, die zich voortzette naar boven totnbsp;op den croup. De spieren aan de binnenzijde der dij warennbsp;droog, knerpten bij insnijden en waren doorzaaid met kleinenbsp;zwarte bloedextravasaten; in het intrafibrillaire bindweefselnbsp;fijne gasblaa.sjes. De groote vaten in die streek bevattennbsp;groote gasbellen. Het bindweefsel was sereus geimbibeerd ennbsp;bevatte gasblazen. De spieren gaven een eigenaardigen reuknbsp;van zich

De buikholte bevatte veel bloederig vocht; milt en nieren normaal. Lever normaal, alleen een weinig murw. De longennbsp;bloedrijk; het pericardium bevat veel bloederig vocht. Het epi-cardium bezet met vele fibrinestolsels. Zoowel rechter alsnbsp;linker ventrikel gevuld met donker zwarte bloedstolsels.

De galblaas was bijna ledig. De ingewanden in de nabijheid daarvan waren met gele galkleurstof geimbibeerd.

Het kalf ’s avonds te voren gestorven, was eveneens sterk door gassen uitgezet. Hier werd aan het rechter voorbeennbsp;een zwelling aangetrofifeu welke tot achter den schouder doorloopt en zich onder het blad voortzet. De spieren daar ternbsp;plaatse vertoouen dezelfde veranderingen als hierboven vermeld»nbsp;nl. vele kleine bloedextravasaten, droog, knisteren bij insnijden,nbsp;eigenaardige reuk en gasontwikkeling. Borst, buikholte en pericardium bevatten bloederig vocht. Het epicardium bezet metnbsp;fibrine stolsels; hartspier murw en met talrijke kleine bloedingen.nbsp;De kamers gevuld met zwarte bloedstolsels. In het bloed dernbsp;groote vaten vele gasbellen. De milt normaal van grootte, isnbsp;echter week. Lever normaal, alleen een weinig murw.

In het vocht van gekneusde spieren der schouderstreck worden bacillen aangetroffen, gelijkende op die van boutvuar.nbsp;De ziektegevallen waren vlug verloopen.

Het 3“^' dier werd niet geseceerd, maar de voorkeur gegeven om den beschikbaren tijd te besteden aan het onderzoek van


-ocr page 284-

262

een nog levend gerapporteerd dier in de desa Sabontara, op eenige palen afstand.

Aldaar bevond zicli afgezonderd eene koe, éénmaal gekalfd, zes tanden gewisseld, voedingstoestand voldoende. Het diernbsp;ligt, kan nioeielijk opstaan en volgens verklaring van dennbsp;eigenaar zou het rechts-voor kreupel zijn. Van zwelling daarnbsp;ter plaatse of van pijnlijkheid valt niets te bespeuren. Denbsp;pols is aan de kaakarterie goed te voelen en geeft 8o slagen.nbsp;Temp 37.°5. Het dier weigert voedsel en drinken. Aan hetnbsp;rechter voorbeen neemt men lichte spierrillingen waar. Denbsp;huid voelt koud aan. De ziekte zou dien morgen begonnennbsp;zijn. De buik is opgezet; de defaecatie gesisteerd. Het diernbsp;heeft blijkbaar koliek, slaat nu en dan met den kop naar denbsp;buik. In bloedpreparaten evenals in die van bovenvermeldenbsp;twee kalveren werd niets gevonden. Het dier sterft’s avonds.

Den 5'*™ Mei werd ’s ochtends vroeg in de desa Merkawang een rund onderzocht, den avond te voren ziek geworden.

Het rechter achterbeen is aan de binnenzijde der dij enorm gezwollen, welke zwelling zich in de dainstreek voortzet.nbsp;De huid daar terplaatse is strak gespannen, geeft bij bekloppen het geluid eener trommel te hooren. De grenzen dernbsp;zwelling, waar de huid minder strak is gespannen, geven bijnbsp;betasten het eigenaardige gevoel van crepiteeren.

Het dier weigert voedsel en drank. Temp. 39.8°; pols voelbaar, iets frequent, 40 a 50 slagen.

Tot dusverre komen alleen gevallen voor in desa’s met gemeenschappelijke weide. In laatst genoemde desa Merkawangnbsp;is de drenkplaats een modderpoel aan den ingang der desa gelegen. Nergens werden buffels door deze ziekte aangetast, hoewelnbsp;zij overal met het overige vee geweid en gedrenkt worden.

Den ó**'quot; Mei bleek bij mijn komst in de desa Merkawang de os den dag tevoren onderzocht, dienzelfden avond gestorvennbsp;te zijn. Rigor mortes nog aanwezig. Uit de neus komtnbsp;voortdurend grootblazig bloederig schuim. De enorme zwellingnbsp;aan het achterbeen is nog toegenomen en door de huid

-ocr page 285-

263

siepelt bloederig vocht. Bij insnijden der zwelling neemt men het eigenaardige crepiteerende gevoel waar. Het intersti-tieele bindweefsel is vol gassen. De spieren op deze plaats zijnnbsp;droog, knerpen en bevatten veie kleine bloedextravasaten ennbsp;één grooter en dieper gelegen van een donkere wijnmoer-kleur. De eigenaardige reuk dier spieren herinnert aan ranzige boter. In preparaten van het vocht van gekneusd spierweefsel werden de karakteristieke houtvuur bacillen aangetoond.

Een marmot met spiervocht geënt aan de binnenvlakte der dij, stierf binnen 24 uur. De entplaats was gezwollen,nbsp;crepiteerde en in spiervocht van die plek werden dezelfdenbsp;bacillen aangetoond.

In dezelfde desa werd nog eene koe ónderzocht, des morgeus vroeg ziek geworden. Temp. 38,5°, pols versneld. De blik verraadt angst. De buik is wat opgezet. Het dier weigertnbsp;voedsel en drinken en is kreupel, veroorzaakt door een koudenbsp;zwelling aan de binnenzijde der dij van het rechter achterbeen.

Den nbsp;nbsp;nbsp;Mei bleek bij mijn komst dit rund gestorven.

Dadelijk viel de enorme zwelling der rechter achterbout in het oog. Rigor mortes. Uit de neus grootblazig bloederignbsp;schuim. Door de intens gespannen huid van het rechternbsp;achterbeen siepelt bloederig vocht. De zwelling vertoont bijnbsp;insnijding de karakteristieke veranderingen van houtvuur, tenbsp;weten: gasontwikkeling in het interstitieele bindweefsel, drogenbsp;knistereude spieren met kleine donkere bloedextravasatennbsp;en dieper een grootere, donkere, wijnmoerkleurigen haard,nbsp;verder de eigenaardige reuk der daargelegen spieren.

In spiervocht talrijke knots-, raket-, spoelvormige, langzaam bewegende bacillen, waarvan meerdere voorzien van sporen.nbsp;De gal bevatte bijzonder veel bacillen, echter zonder sporen.

Buik- en borstholte en pericardium bevatten bloederig exu-daat. De ventrikels gevuld met zwarte bloedstolsels.

Bestond in het begin eenigen zeer verklaarbaren twijfel omtrent den aard der ziekte — het was toch voor het eerstnbsp;dat bij mijn weten houtvuur op Java werd aangetroffen —

-ocr page 286-

264

deze week weldra voor de feiten, nl. de frappante verschijnselen waargenomen bij de aangetaste dieren, de eigenaardige, steeds terugkeerende patliologisch-anatomische afwijkingen bijnbsp;obducties aangetrofïen, de geslaagde enting bij een marmotnbsp;en de constante vondst der karakteristieke bacillen in denbsp;ziektehaarden. Toen trouwens de gedachtengang eenmaalnbsp;die richting genomen had, viel het niet moeilijk meer allenbsp;symptomen en afwijkingen voor deze ziekte als kenmerkendnbsp;aangegeven, steeds terug te vinden. Bovendien werd een sterkenbsp;steun gevonden in het opmerkelijke feit, dat hoewel in allenbsp;desa’s waar gevallen voorkwamen talrijke buffels werden gehouden en met de runderen dezelfde weide en drenkplaatsennbsp;deelden, er van hen geen enkele werd aangetast. Zulks stemtnbsp;volmaakt overeen met de ervaring in andere landen. Ooknbsp;daar zijn buffels voor eene infectie langs natuurlijken wegnbsp;onvatvaar; slechts jonge dieren worden nu en dan aangetastnbsp;en alleen in bepaalde streken.

Ook trof mij sterk de overeenkomst tusschen deze ziekte en het geval in de maand Januari in de desa Tjepaka redja, innbsp;het begin van dit artikel beschreven.

Den aard der ziekte eenmaal vastgesteld, waren de maatregelen ter bestrijding van zelve aangewezen en daar de inlandsche bestuursambtenaar in dat onderdistrict zeer actiefnbsp;was, werden deze naar behooren ten uitvoer gelegd, zoodatnbsp;de ziekte de gestelde demarcatielijn westwaarts niet overschreed. Zuidwaarts breidde zij zich nog over eenige desa’s uitnbsp;tot .een natuurlijke hindernis gevonden werd in de daarnbsp;gelegen djattiboschen. De gevallen werden minder en mindernbsp;totdat ten slotte de enzoötie geweken was.

Omtrent het totaal verlies aan dieren staan mij geen gegevens meer ten dienste. Dat het niet onbelangrijk is, kan wel nagegaan worden uit het aantal in de desa Sawir gecreveerd.

Dit bedroeg omstreeks 30. Al neemt men aan, dat de voorwaarden voor een infectie van den runderstapel daarnbsp;bijzonder gunstig waren en een daarmede overeenkomend

-ocr page 287-

265

percentage succonibeerde, 7.00 is de streek waar de ziekte geheerscht heeft uitgebreid genoeg, om al stierven desa’s genbsp;wijze er veel minder, liet totaal op een belangrijk cijfernbsp;te mogen stellen. Want uit hieronder te vermelden onderzoekingen vestigde zich de overtuiging dat de kuststrook vannbsp;af de grens van Soerabaia tot en met het bovengenoemdenbsp;onderdistrict Tambakbojo, dus bijna de geheele kuststrooknbsp;der afdeeling Toeban, geinfecteerd is geweest.

Voordat de ziekte geweken was, kwam de kwestie ter sprake of het geraden was uitvoering te geven aan het plan denbsp;inlandsche bevolking van het district Djeuoe — grenzendenbsp;aan het besmette onderdistrict Tambakbojo — van Balineeschenbsp;fokstieren te voorzien. Deze zouden door een Soerabaiaschenbsp;firma geleverd worden.

In verband met geruchten tijdens het verblijf in de besmette streek mij ter oore gekomen, dat ook in dat aangrenzendenbsp;district gevallen zich hadden voorgedaan en enkele .schaarschenbsp;ziekterapporten met vage gegevens van het districtshoofd,nbsp;werd besloten aldaar een locaal onderzoek in te stellen.

Te voren werd den 19'*'=» Mei de desa Tjepaka redja in het begin genoemd, nogmaals bezocht. Af en toe kwamen daarnbsp;nog enkele sterfgevallen voor onder runderen, met als voornaamste .symptomen: snel beloop, opgezette buik, lichte kolieknbsp;en kreupelheid gepaard met zwelling van het betrokken lidmaat. Ongelukkig genoeg deed zich in die voor mij moeilijknbsp;te bereiken desa nu weer geen geval voor, zoodat ik onverrichter zake naar het district Djeuoe vertrok. Alleen gewerdnbsp;me van meerdere zijden het bericht dat over de grens innbsp;Soerabaia evenzoo talrijke runderen gestorven waren. Kippen-kooplieden vandaar die zich in hun desa van pluimveenbsp;kwamen voorzien, hadden zulks medegedeeld.

Den 20^quot;“ mei werd een tournee gemaakt is het N. W. gedeelte van het genoemde district Djenoe en onder meer de desa Dermo bezocht. Hier bleek al spoedig afdoende dat in denbsp;Jav. maanden Soera en Sapar (toen was het Moeloed), dus

-ocr page 288-

266

één a twee maanden te voren, in die desa van zes met name genoemde menschen elk een rund gestorven was. De ziektenbsp;verschijnselen klopten ook met die van elders nl. snel beloop,nbsp;opgezette buik en kreupelheid. Bovendien werd medegedeeldnbsp;dat in de naburige desa’s VVonoredjo, Mentoso, Remen, Awarnbsp;awar, Sotja, Pereng, Temadji ook meerdere gevallen voorgekomen waren.

Van deze desa’s werd Awar awar bezocht en vernomen dat 11 dieren aldaar gestorven waren. Neemt men nog in aanmerking dat door het districtshoofd van Djenoe in de maandennbsp;Februari, Maart en April enkele schaarsche ziekterapporten waren ingediend omtrent verspreid liggende desa’s, dat van enkelenbsp;desa’s van het onderdistrict Palang, het meest oostelijke deel dernbsp;besmette streek uitmakende, ook nu en dan een enkel rapportnbsp;binnengekomen was, dan ligt de conclusie voor de hand, datnbsp;we hier te doen gehad hebben met een houtvuur- enzoötie innbsp;het geheele noordelijk gedeelte der afdeeling Toeban.

Al naar de omstandigheden gunstig waren voor een verbreiding der ziekte werden meer of minder runderen der in dat gebied liggende desa’s aangetast. De juiste omvang dernbsp;schade valt door het ontbreken van betrouwbare gegevens nietnbsp;te benaderen. Dat zij van belang is geweest, daar kan mennbsp;verzekerd van zijn.

Omtrent den oorsprong der ziekte valt met zekerheid niets te zeggen. Op boven aangegeven gronden is het zoo goednbsp;als zeker, dat zij van het oosten—de Soerabaia grens — westelijknbsp;is voortgeschreden, totdat in het onderdistrict Tambakbojonbsp;door serieuse toepassing van afdoende maatregelen den voortgang werd gestuit.

-ocr page 289-

Geboortecijfers na invoering der castratie in de afdeeiingen Keboemen en Bandjarnaga-ra der residenties Kedoe en Banjoemas,nbsp;benevens eenige wenken betreffendenbsp;voeding en verpleging van dennbsp;rundveestapel der inlandschenbsp;bevolking.

Herhaalde malen is in tijdschriften en dagbladen het voor en tegen besproken van de castratie der minderwaardige stierennbsp;als middel tot verbetering van den rundveestapel. Deskundigen zijn het er allen over eens, dat toepassing dezer kunstbewerking een allereerste voorwaarde is om dit doel te kunnennbsp;bereiken. Merkwaardig is het zeker, dat er nog altijd velenbsp;personen zijn, die te goeder trouw de algemeene invoeringnbsp;der castratie als het middel beschouwen om den veestapel innbsp;den kortst mogelijken tijd te gronde te richten, getuige o. a.nbsp;het artikel van Oudgast onlangs in de Locomotief, naar aanleiding waarvan collega VRIJBURG terecht opmerkte, dat schrijvernbsp;de zaak wel wat al te somber heeft ingezien. Intusschennbsp;ontmoette ik op Midden Java, waarover het in hoofdzaak gaatnbsp;besturende ambtenaren, die het volkomen eens zijn met denbsp;beschouwingen van Oudgast, zoodat het tot bekeering van dezenbsp;voorgangers der inlandsche ambtenaren en bevolking, wellichtnbsp;nuttig kan zijn, eenige resultaten mede te deelen verkregennbsp;na toepassing van ratioueele veeteelt in bovengenoemde residenties.

Begin 1904 werd in de districten Singomerto en Bandjar van de afdeeling Bandjarnagara de algemeene castratie toe-

-ocr page 290-

268

gepast, waarmede gepaard ging het stationneeren van Javaaii-sche en Bengaalsche spriiigstieren, waarbij gerekend werd i stier op 50 koeien. Dezelfde maatregelen werden ongeveernbsp;een jaar later in het regentschap Karaiiganjar van de afdee-ling Keboenien ingevoerd.

Bijgaande staten geven een overzicht van de getalsterkte der koeien aanwezig op ultimo 1903, 1904 en 1905 en hetnbsp;aantal geboren kalveren in die jaren. In het regentschapnbsp;Karaiiganjar werd van elk onderdistrict één desa voor de telling aangewezen, wat trouwens ook voldoende is, terwijl innbsp;de districten Singoïnerto en Bandjar de koeien en kalverennbsp;van alle desa’s werden geteld.

AFDEELING BANDJARNAGARA.

ONDERDISTRICT.

Aantal koeien op ultimo.

Aantal geboren kalveren.

1903.

1904.

1905.

1904.

1905.

1906.

Wonodadi.........

683

631

666

148

166

248

Baudjannangoe.......

710

690

665

91

216

217

Poenggelan.........

452

461

495

91

63

108

Getas...........

210

182

178

38

36

37

Rakit..........

671

696

782

142

173

159

Bandjarnegaia........

1352

1478

1468

271

453

537

Bawang..........

1556

1525

1543

261

459

398

Madoekoro .........

1099

1041

1237

164

401

439

Prigi...........

451

559

659

194

222

293

7184

7263

7693

1400

2189

2436

197»/„

29'gt;/„

31%

-ocr page 291-

369

AFDEELING KEBOEMEN—REGENTSCHAP KARANGANJAR.

DESA.

Aantal koeien op ultimo.

Aantal geboren kalveren.

1903.

1904.

1905.

1904.

1905.

1906.

Tjandi...........

55

62

66

23

16

21

Kadjoran..........

264

183

253

86

38

125

Logandoe.........

192

188

183

79

34

37

Djatinegara.........

22

34

36

5

9

16

Kedoengboeloes.......

42

47

50

20

4

21

Krélég...........

40

45

48

13

17

18

Nogoradji.........

160

141

137

49

25

59

Noesotoetoeb

30

25

22

16

8

7

Pasir............

140

128

121

24

12

31

Kedawoeng Lor.......

87

90

96

39

50

53

Tjondong..........

44

45

41

12

7

26

Grogolpenatoes.......

52

77

90

12

18

28

Klampis..........

63

84

58

42

29

43

Tilomojo..........

110

118

120

26

19

98

Krandegan koelon......

40

37

50

6

9

5

Koewarasan.........

19

27

22

8

9

8

Kesoengging........

12

15

15

5

8

3

Totaal.......

1372

1346

1408

465

312

599

287„

21V«

35«/„

In liet jaar 19O4 werden in de afdeeling Bandjarnagara en in 1905 in de afdeeling Keboenien minder kalveren geboren,nbsp;wat trouwens te verwachten was en waarop ook bij het bespreken van de te nemen maatregelen met de besturendenbsp;ambtenaren de aandacht werd gevestigd. De daling van denbsp;geboortecijfers moet op rekening gesteld worden van de vol-

-ocr page 292-

270

geilde factoren. In den beginne moesten stieren, die onvoldoende geslachtsdrift vertoonden of weinig vruchtbaar bleken, verwisseld worden met betere exemplaren. Aan het brengennbsp;van koeien naar de springplaatsen, waar 7.e eeuige uren innbsp;gezelschap van den stier moeten verblijven, werd niet altijdnbsp;geregeld de hand gehouden, omdat de veebezitters in hunnbsp;onkunde vaak het nut er niet van inzagen en soms allerleinbsp;bezwaren opperden. De volgende jaren was in dit opzichtnbsp;gelukkig veel vooruitgang te constateeren na menig betoognbsp;tot de veebezitters, dat hier alleen in hun eigen belang werdnbsp;gehandeld. Het lage geboortecijfer van de drie laatstgenoemdenbsp;desa’s van het regentschap Karanganjar vindt zijn verklaringnbsp;in het feit, dat deze behooren tot onderdistricten, waar weinignbsp;of niet gefokt, doch hoofdzakelijk vetmesterij gedreven wordt.nbsp;Het aantal mannelijke dieren en ossen bedraagt daar minstensnbsp;4 a 5 maal dat der koeien. En thans kan gezegd worden,nbsp;dat de veebezitters in deze streken overtuigd zijn van hetnbsp;groote nut der ratioueele fokkerij, die voor velen reeds grootenbsp;voordeelen afwierp, zoodat gaandeweg de beweging in denbsp;andere afdeelingen van beide gewesten gevolgd wordt. Of ernbsp;wel eens dwang uoodig was om geleidelijk deze omwentelingnbsp;in de wijze van veefokken bij den inlander ingang te doennbsp;vinden? Inderdaad moest hiertoe nu en dan toevlucht genomen worden, in gevallen bijvoorbeeld waar de groote massanbsp;geen bezwaren oi)perde en een enkele veebezitter om on-begrijpelijke redenen zich niet wenschte te houden aan eenmaalnbsp;voorgeschreven maatregelen. Dit mag echter geen leden zijnnbsp;om er zich bij neer te leggen. De kwestie van dwang tenbsp;moeten uitoefenen op het juiste oogenblik is een bezwaar vannbsp;ondergeschikten aard, waaraan echter bij het overwegen vannbsp;maatregelen en het vaststellen van een plan door besturendenbsp;ambtenaren mijnsinziens dikwijls een te voorname plaats wordtnbsp;toegekend. Verkeerd is het ongetwijfeld om de bezwaren dernbsp;bevolking te negeeren; men moet ze behoorlijk aanhooren ennbsp;er zooveel mogelijk aan tegemoetkomen, doch nimmer afwijken


-ocr page 293-

271

van een eeutnaal goed overwogen plan, waarvan men zeker is, dat de uitvoering voordeel voor haar zal afwerpen. Innbsp;Europa waar de veeteelt reeds zoo hoog staat, grijpt denbsp;Regeering nog wel degelijk in, dikwijls tot groote ergernis vannbsp;den minder ontwikkelden boer, waarom zou men hier de bevolking dan aan haar lot overlateu? Ik zal de laatste zijnnbsp;om te beweren dat alle bovenvermelde cijfers volkomen juistnbsp;zijn; aan statistieken in Indië kan slechts een relatieve waardenbsp;worden toegeschreveii. In elk geval blijkt er toch wel uit, datnbsp;in de jareii 1905 en 1906 proceiitsgewijze meer kalveren innbsp;de afdeeliiig Bandjarnagara zijn geboren, terwijl hetzelfde geconstateerd kan worden in 1906 voor het regentschap Ka-ranganjar.

Het spreekt echter van zelf, rlat met castratie en station-neeren van springstieren nog lang niet alles gedaan is. Hiermede moet noodzakelijk gepaard gaan een betere voeding en verpleging en geregelde selectie van fokmateriaal. Ooknbsp;de vrouwelijke dieren, waarvan in den zoogtijd veel gevergdnbsp;wordt, behooreu krachtig gevoed te worden, zullen de kalverennbsp;tot betere nakomelingen kunnen opgroeien. De beste wijzenbsp;om dit doel te bereiken, is in deze streken gebleken de verpleging in hoofdzaak op stal, gepaard met nachtvoedering.nbsp;’s Morgens tot 10 uur of ’s middags van 3—-5 uur mag hetnbsp;vee worden losgelaten om voldoende beweging te hebben.nbsp;Waar het rund geregeld voor den veldarbeid gebezigd wordt, isnbsp;het geven van extrabeweging overbodig, De dieren bevinden ernbsp;zich beter bij met een weinig voer op stal, dan bij vrije bewegingnbsp;in de barre zon op z. g. welgronden, waar in den regel maarnbsp;weinig gras groeit van zeer inferieure kwaliteit.

De stal kan zeer eenvoudig, doch moet practisch ingericht zijn. Bijzondere uitgaven door de veebezitters behoeven ernbsp;niet mede gepaard te gaan. Waar het vee tot nu toe in opennbsp;kralen verpleegd wordt, kan vohloende afsluiting worden verkregen met gevlochten klapperblareu (blebetépé) of alangnbsp;alang. De bedoeling van die afsluiting is het licht in den stal

-ocr page 294-

272

te temperen, opdat vliegen die hinderlijk zijn voor het vee en bovendien vaak als overbrengers van ziekten fungeeren, nietnbsp;binnenkomen. Een feit is het dat dieren, die niet door vliegennbsp;geplaagd worden, gemakkelijker in goeden voedingstoestand tenbsp;brengen zijn. Wanneer daarbij aan het vooreinde van dennbsp;stal een voerbak van bamboe en de stand of vloer eenigszinsnbsp;bolrond gemaakt wordt van aangestampte aarde, dan is aannbsp;de voorwaarden voldaan. Door het voer op den grond voornbsp;de beesten te werpen, wordt een groot gedeelte vertrapt ennbsp;niet opgevreten. Naast den stal kan dan nog een rnestkuiinbsp;gegraven worden voor het bewaren van mest. In bergstrekennbsp;waar het vee in huis verpleegd wordt, is slechts noodig eennbsp;voerbak aan te brengen.

Weigronden in de ware beteekeuis van het woord worden in Indië niet aangetrofifen, uitgezonderd buiten Batavia. Vannbsp;draineeren en bemesting van den grond, zooals in Europanbsp;geschiedt, kan hier voorloopig geen sprake zijn, wel wanneernbsp;de fokkerij een hooger vlucht genomen heeft en de waardenbsp;van het vee niet voor Europa onderdoet. De beste grondennbsp;zijn door de steeds toenemende bevolking in cultuur gebracht;nbsp;het laat zich dus begrijpen dat men van hetgeen er is overnbsp;gebleven en gewoonlijk voor weigrond doorgaat geen hoogenbsp;verwachting mag koesteren betreffende de voedingswaarde vannbsp;het gras dat daar op groeit. Opvallend is dan ook, dat hetnbsp;in streken met z. g. uitgestrekte weigronden, met den voedingstoestand van den veestapel allertreurigst gesteld is. Eennbsp;uitzondering op dezen regel maken de afgeschreven koffietuinen in de bergstreken waar somtijds voldoende gras van goedenbsp;kwaliteit wordt aangetroffen.

Waar echter de verbetering van den veestapel wordt ter hand genomen, moet ook gezorgd worden voor grootere productie vannbsp;veevoer. Behalve dat het stroo en loof van verschillende gewassennbsp;in gedroogden toestand bewaard, hiertoe veel kunnen bijdragen,nbsp;IS het toch ook zaak den aanplant van verschillende grassen alsnbsp;veevoer aan te moedigen. In deze richting zijn proeven genomen

-ocr page 295-

273

met Bengaalsch eii Braziliaaiisch gras en Teosiiite. Het eerste gras (panicum maximum) vereischt vrij veel zorg. Niet alleennbsp;dat de grond dikwijls bewerkt moet worden, ook is af ennbsp;toe bemesting noodig en een vochtige ondergrond. Daarbijnbsp;moeten de oude pollen geregeld van de doode stengels en wortelsnbsp;ontdaan, gesplitst en overgeplaiit worden, wil men van eennbsp;behoorlijke productie verzekerd zijn. In den oostmoessonnbsp;groeit het gras zeer matig indien het niet dagelijks begotennbsp;wordt.

Bet Braziliaansche voedergras verei.scht minder zorg, behoeft niet in pollen geplant te worden èn groeit beter op drogenbsp;gronden. Het schiet niet zoo hoog op en produceert opnbsp;dezelfde oppervlakte dus minder. Bovendien verspreidt het eennbsp;zeker aroma, waardoor de dieren het dikwijls moeten leeren eten.

De Teosinte (euchlemia luxurians) wordt gezaaid evenals de djagoeng, na 3 a 4 maanden kan men ze snijden als veevoer.nbsp;Ze loopt dan weer uit en kan na eenige maanden nogmaalsnbsp;gesneden worden. Het groote bezwaar is echter, dat ze elknbsp;jaar op nieuw moet uitgezaaid worden en dezelfde zorg vereischt ais de djagoeng.

Thans zal een proef genomen worden in de afdeelingen Keboe-men.Temanggoeng en Bandjarnagara met het aanleggen vanz.g. grastuinen op terreinen die niet in cultuur gebracht worden.nbsp;Op een afstand van i M. wordt toerie geplant; zoodra zenbsp;.t 8 maanden oud is, wordt de grond ééns omgewerkt ennbsp;beplant met roempoet kolondjono (selondjono) een gras datnbsp;in koffietuinen veel wordt aangetrofifen en als veevoer uitstekend geschikt is. Volgens mededeeling van het Departement vannbsp;Landbouw bevat dit gras (panicum muticum Forst. syn. panicum amphibium, Stend)

ruw eiwit nbsp;nbsp;nbsp;8.6

vet nbsp;nbsp;nbsp;2. o

ruw vezel nbsp;nbsp;nbsp;39-5

zetmeelachtige stoffen 41.9 aschnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8.

18

-ocr page 296-

274

Dat gras bezit een langen fijn behaarden stengel die gedeeltelijk over den grond kruipt. Op de knooppunten die met den bodem in aanraking komen, ontwikkelen zich worteltjes en nieuwe uitspruitsels, zoodat eenmaal aaugeplant ditnbsp;gras zelf voor verspreiding zorg draagt. Tot den leeftijd vannbsp;twee jaar worden de onderste takjes van de toerieboomennbsp;afgenomen voor veevoer. ‘Op bovengenoemdeu leeftijd wordt denbsp;boom op 2 Meter hoogte getopt, waarna weer nieuwe uitspruitsels ontstaan, die gretig door het vee worden opgenomen.nbsp;Op deze wijze kunnen in alle afdeelingen nog veel grastuinennbsp;worden aangelegd en zal de bevolking zonder eenige moeitenbsp;hiertoe te brengen zijn, omdat geregelde verzorging zooals bijnbsp;aanplantingen voor Teosinte en Bengaalsch gras niet noodig is.

Ook de toerieboomen thans in groote hoeveelheid op de galangans aangeplant behooren op tweejarigen leeftijd getoptnbsp;en op 3 a 4 jarigen leeftijd met den grond gelijk omgehaktnbsp;te worden. Thans blijven deze boomen lot den 3 a 4 jarigennbsp;leeftijd doorgroeien en zijn 4 a 6 M. hoog, veel te hoog omnbsp;er de jonge takjes af te halen. Het eindigt er dan ook gewoonlijk mede, dat de bevolking er de bloemen afhaalt ennbsp;de boomen als brandhout verkoopt. Het laatste is natuurlijknbsp;een groot voordeel, doch met eenige leiding kan het eenenbsp;heel geschikt met het andere samengaan.

’t Hoen.

-ocr page 297-

Ervaringen omtrent Koliek bij het Paard,

DOOR

D. B. WAGENAAR.

[Gotiveruements Veearts.)

Over het onderwerp Koliek, dat in de buitenlandsche vakbladen nog al eeiis behandeld wordt, wensch ik hier als practicus eenige inededeelingen te doen. Ze betreffen bijna uitsluitend paarden van het Zeeuwsch-Belgische ras, welke de laatste zeven jaar door mij behandeld werden.

Het meest zag ik Koliek optreden:

a. nbsp;nbsp;nbsp;In de z. g. suikerbietencampagne, wanneer de dierennbsp;tengevolge van het harde werken veel zweetten, en vervolgensnbsp;bij het afladen ongedekt langen tijd aan scherpen wind ennbsp;regen waren blootgesteld.

b. nbsp;nbsp;nbsp;Ook trad veel Koliek op, wanneer na vorstperioden denbsp;dooi inviel. In Zeeland zijn de drinkbakken buiten. s’Morgensnbsp;wordt in het gevormde ijs een gat geslagen en aldus dennbsp;dieren gelegenheid tot drinken verschaft. De dieren drinkennbsp;echter weinig of niet en eerst als de dooi komt en hetnbsp;water een paar graden warmer wordt, verzwelgen zij veelnbsp;water en krijgen vervolgens Koliek. Men hoort ook altijdnbsp;van den eigenaar dat de eerste verschijnselen zich reedsnbsp;ongeveer een uur na het drenken openbaarden. Eigenaardig isnbsp;wel dat het bevroren voedsel zoo weinig invloed uitoefende.nbsp;Herhaaldelijk zag ik de dieren bevroren fijn gesneden peeënnbsp;eten, zonder ooit van schadelijke gevolgen te hooren.

-ocr page 298-

276

c. Van den overgaug van winter- op zomervoeder of omgekeerd zag ik weinig nadeel optreden. In lioofdzaak wel, omdat dezenbsp;overgang van voedsel geleidelijk en oordeelkundig plaats heeft.nbsp;Wel treden in den nazomer als de klaver meer celluloserijknbsp;wordt, meer koliekaanvallen op, speciaal na een nacht van regen.nbsp;In al déze gevallen is een vermeerderde afkoeling de oorzaaknbsp;van de ziekte. Ik stel mij voor, dat door de koude contractie van de darmvaten ontstaat. Door die contractie ontstaatnbsp;mindere bloedstoevoer, hierdoor mindere darmsapsecretienbsp;en tengevolge daarvan wordt de rotting der voedselmassanbsp;niet tegengegaan, waardoor een gisting en gasontwikkelingnbsp;ontstaat, die;

I'. langs toxischen weg de peripherische darmzenuwen verlamt, zoodat de prikkel tot darmcontractie niet meer bestaat en een voedselophooping plaats vindt,

2®. dat door de gasontwikkeling een uitrekking der dann-wand plaats vindt, welke de darmmusculatuur krachteloos maakt en waardoor de peristaltiek wordt opgeheven. Welnbsp;zal in lichtere gevallen de darmwand zich onder dennbsp;invloed der bijzondere prikkel sterker samentrekken en denbsp;evacuatie der toxische producten bevorderen, in zwaardere gevallen is de darmwand hiertoe echter niet in staat; denbsp;toxische producten blijven, verw'ekken wellicht bloeddissolutienbsp;of door de abnorme darmspanning anaemie, waarna gangreennbsp;optreedt.

3'. De mogelijkheid bestaat dat de opeengehoopte mest als een vreemd lichaam werkt, tengevolge waarvan een reactievenbsp;ontsteking ia den darmwand optreedt, tot een hevige enteritisnbsp;leidende.

Behalve uit deze oorzaak, dus uit afkoeling voortvloeiende, zag ik nog koliek optreden, door verkeerd voedsel en doornbsp;onoordeelkundig voederen b.v. waar veel kaf en rauwe aard-appelen gevoerd werden, dus stoffen rijk aan cellulose.nbsp;Na eeuigeu tijd kan het darmkanaal geen sappen genoeg meernbsp;afzonderen om dit voedsel te verteren, waardoor ten slotte ge-

-ocr page 299-

277

(ieeltelijke vertering en gedeeltelijke gisting ontstaat. Of als de eigenaar uit winstbejag uitsluitend stroo voederde en nunbsp;om het magere dier snel op krachten te brengen veel havernbsp;of tarwe geeft. In dit geval zijn de ingewanden welke nietnbsp;meer gewend zijn veel darmsap aftescheiden, genoodzaaktnbsp;plot.seling dit wel te doen. Waar dit nu niet gelukt ontstaannbsp;gistingsprocessen met de gevolgen en uitgangen hierbovennbsp;bedoeld.

Deze vormen van koliek zijn allen te brengen onder den naam windkoliek en verstoppingskoliek.

Ook komen voor overvoederingskolieken, wier ontstaan en verloop op dezelfde wijze te verklaren valt.

Terloops zij hier voor den niet-deskundigen lezer verteld dat ook kunnen vooikomen: toxische kolieken, veroorzaaktnbsp;door het gebruik van vergiftige stoffen; nerveuse kolieken opnbsp;zeiiuwstoornisseu berustende; zand- en wormkolieken, beidennbsp;reeds door hun naam gekenmerkt, benevens de thrombotischenbsp;koliek, welke ontstaat door een verstopping van de darmscheil-slagader.

In mijne praktijk zijn dergelijke gevallen echter niet voorgekomen. Dit laatste echter, wat de thrombotische koliek betreft, onder eenig voorbehoud opgevat. Immers de mogelijkheid bestaat, dat een koliekgeval zijn oorsprong vond innbsp;een verstopping der darmscheilslagader, doch indien men bijnbsp;het onderzoek deze verstopping niet kan voelen en het gevalnbsp;gaat in genezing over, zoo kan men alleen een diagnose stellennbsp;naar de vertoonde verschijnselen, dus: krampkoliek of verstoppingskoliek.

De diagnose volgt gewoonlijk voort uit het voorbericht. Is het dier gedurende den arbeid ziek geworden, zoo verneemtnbsp;men dat het '^eenige keeren ontlasting heeft gehad, eeuigenbsp;malen heeft geürineerd en soms trachtte te gaan liggen.nbsp;Vervolgens -thuisgekomen wilde het niet eten en drinken.nbsp;Niet zelden ziet men het herhaalde malen geeuwen. Thansnbsp;staat het te trippelen of rolt en is nog eeuige mestballen of

-ocr page 300-

278

niets kwijt geraakt. De eigenaar meent gewoonlijk dat bet dier niet uriueeren kan, omdat telkens daartoe pogingen wordennbsp;gedaan. De merrie gaat met uitgespreide beéiien staan; bij dennbsp;hengst zien we herhaaldelijk uitschacliten.

Bij ons onderzoek zien we meerendeels dieren met een temperatuur van 385° — 39°. Het aantal polsslagen bedraagtnbsp;50 a 60. De ademhaling is normaal. De flanken zijn nietnbsp;opgezet. Bij auscultatie der buikwand hoort men de darm-geruischen als enkele klinkende tonen. Hoewel de patiëntnbsp;pijn vertoont, gaat hij bewust liggen, d. w. z. hij laat zichnbsp;niet ineens vallen. Hij slaat wel met de beenen, maar nietnbsp;zoodanig dat hij vernielt, waarmee hij in aanraking komt.

Soms ziet men direct een heviger ziektebeeld of wel gaat het hierboven beschrevene daarin over.

Alsdan vindt men een temperatuur van 40 a 41°. De pols bedraagt meer dan 80 slagen. De ademhaling is snel; opvallendnbsp;zijn de groote neusgaten en de wijde pupil.

Het oogslijmvlies is geelrood van kleur en bij beschouwing van het oog ziet men een schitterend tapetum. Gewoonlijknbsp;is het dier zeer bezweet en dikwijls ziet men de rechterflanknbsp;opgezet. Ook is de gevoeligheid voor indrukken verminderd.nbsp;Het dier laat zich ineens vallen, slaat woest met het hoofd,nbsp;zonder zich om de pijn der hoofdkwetsuren te bekommerennbsp;en slaat zelfs de planken der schuur waar het zich bevindtnbsp;stuk. Niet zelden gaat het van tijd tot tijd als een hond opnbsp;de achterband zitten, vermoedelijk wel om de. drukking dienbsp;de gevulde darmen anders op het middenrif uitoefenen tenbsp;verminderen.

Van meerdere afwijkingen kunnen wij ons nu vergewissen door een rectaal onderzoek.

Dit onderzoek leert ons:

a. als het rectum geen mest bevat en zich alleen gedroogde mestdeeltjes aan den rectaalwand bevinden, dat minstensnbsp;de vier laatste uren het dier geen ontlasting heeft gehad,nbsp;de aanwezigheid van eenige kleine, harde, met slijm be-


-ocr page 301-

279

dekte mestballen, soms vau bloedstreepjes voorzien, wijzen op eene constipatie. Stinken deze faeces dan wijst dit ernbsp;op dat gisting, rotting ia de ingewanden plaats heeft.

Het onderzoek dezer mestballen kan ons soms het voedsel leeren kennen; zoo vinden we bij voedering van groenenbsp;erwten de bastjes, bij voedering van kaf de taaie, vezeligenbsp;mestballen;

c. nbsp;nbsp;nbsp;de aanwezigheid van eenige zeer groote ballen ter groottenbsp;van een struisvogelei en uit grove vezels opgebouwd,nbsp;kan weleens de eenige oorzaak eener verstoppingskolieknbsp;zijn.

d. nbsp;nbsp;nbsp;zoo wijst een dun-vloeibare inhoud bij een normalenbsp;temperatuur en rustigheid van den patiënt erop, dat denbsp;darminhoud is geweekt en weer kan afvloeien. Eenmaalnbsp;vond ik het rectum vol bloed. (z. b).

e. nbsp;nbsp;nbsp;Dringen wij bij ons onderzoek dieper naar binnen, dannbsp;kunnen we de spanningstoestand der darmen nagaan.nbsp;Zoo kan men bij windkoliek, geheele darmen door gassennbsp;uitgezet, betasten. Ook kunnen we controleeren of denbsp;darmen nog faeces bevatten en aldus ons overtuigen ofnbsp;de mestophooping zich in de dikke darmen bevindt, ofnbsp;bij een negatieve bevinding hieruit besluiten, dat de oorsprong van het lijden in de dunne darmen zetelt.

/. Rectaal kan men ook nagaan of het dier zwanger is en kan men de blaas onderzoeken, teneinde de aanwezigenbsp;hoeveelheid urine na te gaan om den eigenaar eventueelnbsp;gerust te kunnen stellen.

Verder kan men soms zich overtuigen of liggingsveran-deringeu van den darm hebben plaats gehad en bij hengsten of de ziekte soms voortspruit uit een ingeklemde breuk.

Uit dit onderzoek kunnen ook indicaties voor de behandeling verkregen worden. Voelt men rectaal de darmlissen vol met wind, welke moeilijk zijn samen te knijpen en welkenbsp;direct weer gespannen zijn, als men ze los laat, zoo is hetnbsp;beter geen eserine of arecoline te gebruiken, daar bij de opgewek-


-ocr page 302-

280

te darmcontracties, wellicht eeiidannscheur zou kunnen ontstaan. Toch leert men, dat in dit geval juist snelle hulp moetnbsp;verschaft worden. Ia zoo’a geval zou m. i. het opgezet zijnnbsp;van de rechterflank, welke nog in te drukken is, niet, dochnbsp;met het hier boven omschreven syptoom samen, wel indicatie genoeg zijn, om dannsteek te verrichten.

Differentiaal diagnose. Het meest kan haemoglobinurie tot verwarring met koliek aanleiding geven. In lichte gevallennbsp;van liaemoglobinurie vertoonen deze patiënten ook geringenbsp;pijnen, treft men ook de herhaaldelijk kleine beetjes ontlastingnbsp;aan, het weinig of niet eten en bij auscultatie geringe darm-bewegingen. Eveneens vindt men bij een liggende koliek-patient de gespannen Ms. Quadriceps, hetwelk tot verwarringnbsp;met het gezwollen zijn der spieren bij haeinaglobiiuirie aanleiding kan geven. In dergelijke gevallen kan men meestal doornbsp;het urine onderzoek de waarheid vinden. Toch blijven enkelenbsp;gevallen over, waarin men zijn oordeel eenigen tijd zal moeten opschorten.

Prognose. In hoofdzaak kan men de prognose richten naar de temperatuur en de pols. Indien de lichaamstemperatuurnbsp;beneden de 39® blijft en de pols is hoogstens 50 per minuutnbsp;zoo kan men wel aannemen, dat de toestand op dat oogenbliknbsp;zonder gevaar is. Zelfs bij eene temperatuur van 39° — 40“,nbsp;terwijl de pols beneden de 50 blijft, kan men aannemen, datnbsp;patient minstens nog 24 uur blijft leven.

Hier tegenover staat de kleine draadvormige pols, welke hooger dan 50 per minuut komt. Is ons oordeel tusschennbsp;de 50 en 80 poLsslagen twijfelachtig, bij eene polsversnellingnbsp;boven de 80 kan men bijna als zekerheid aannemen, dit reedsnbsp;darmontsteking is opgetreden en dat de toestand niet zonder gevaar is. Treden hierbij nog op, het snelle ademen, de wijde pupil, het hevige zweeten, benevens een temperatuur van 40“ —41°,nbsp;en het totaal gemis aan peristaltiek en ontlasting, zoonbsp;kan men met vrij groote zekerheid vóórspellen dat patientnbsp;binnen 24 uur gesuccombeerd zal zijn.


-ocr page 303-

281

Het sterftecijfer in mijne praktijk bedroeg ongeveer 10%.

Therapie. Indieii eenmaal de diagnose is gesteld en volgt uit deze dat bedorven voedsel of een in gisting veikeerendenbsp;massa voedsel in de darmen is opgehoopt, gelijk dit dus bijnbsp;verstoppingskoliek, overvoederingskoliek, kortom bij bijna allenbsp;koliekvormen, alleen de nerveuse vorm uitgezonderd, het gevalnbsp;is, dan is aangewezen deze massa zoo snel mogelijk te verwijderen en in de meeste gevallen zijn purgantia hiervoor denbsp;middelen.

In lichte gevallen kan wellicht de eigenaar herstel verkrijgen door de patient te laten afstappen, de buik met een stroowischnbsp;te laten wrijven. Als krampstillend middel kan men de een ofnbsp;andere aetherische olie gebruiken, b. v. men kan i a 2 no-temuskaatnoten fijngeraspt met lauwwarme melk toedienen.nbsp;Ook zag ik in lichte gevallen succes van toediening eenernbsp;halve flesch anisette.

In ernstiger gevallen waarin veeartseuijkundige hulp noodzakelijk is, maakte ik gewoonlijk gebruik van Sulfas Natricus, Calomel, Tartarus emeticus. Aloe, Arecoline, Eseriue. Innbsp;andere gevallen echter van lavementen en de darmsteek.nbsp;Als deprimans werd daarnevens morphine gebruikt.

In het begin mijner praktijk pastte ik bijna uitsluitend als eerste middel, Arecolinum hydrobromicum toe.

Het is het middel geweest, waar ik het meeste succes van heb gezien. In de eerste plaats is de aanwending door middelnbsp;van een subcutane injectie zekerder en aangenamer, vluggernbsp;uit te voeren als het ingeven met een flesch. Vervolgensnbsp;heeft dit middel voor, dat men na lO—15 minuten door hetnbsp;kwijlen kan zien, dat de patient op de medicijnen reageert.nbsp;Men merkt'zulks evenals bij een eserine injectie ook aan denbsp;vermeerderde peristaltiek. Verder hebben beide middelennbsp;boven de andere hun snelle werking voor, daar het effekt vannbsp;Sulf. Natricus eerst na 6 — 8 uur, dat van Aloë eerst na 12—18nbsp;uur optreedt. Arecoline heeft ten slotte boven eserine voor,nbsp;dat het minder pijnlijk werkt.

-ocr page 304-

282

Ik gebruikte van Arecoline voor het groote volwassen Zeeuwsclie paard lO cgr. opgelost in lo c.c. water. Gewoonlijk ziet men ongeveer lo minuten na de injectie minnbsp;of meer speekseleu, — een hoeveelheid die zeer kan uit-eenloopen. Na 20 minuten treedt soms een plaatselijk zweetennbsp;op, terwijl bij die koliekgevallen waar de pols en de temperatuurnbsp;normaal zijn, tusschen de 20 en 60 minuten een keer of drienbsp;ontlasting optreedt in consistentie gelijkende op dunne koemest.

In den beginne was ik geneigd, dank zij het groote succes iedere koliekpatiënt aldus te behandelen. Aldus spoot ik ooknbsp;een patient in, welke een temperatuur van 39.3° had en hetnbsp;aantal polsslagen 80 was. Deze stierf een half uur na denbsp;injectie. Terstond daarna werd sectie verricht en bemerktenbsp;ik dat de mucosa der darmen purperrood was Er bestondnbsp;dus een hevige darmontsteking. Het bleek hieruit dat bij eennbsp;hevige enteritis en een snelle hartswerking dit middel slechtnbsp;verdragen werd.

Eeuige jaren later ondervond ik hetzelfde bij een koliek-patient met een snelle pols benevens snelle ademhaling en verhoogde temperatuur. De eigenaar wenschte als laatstenbsp;middel deze injectie te zien toegepast, waarna patient binnennbsp;een kwartier overleed. In dit geval was de dood wellichtnbsp;toch zoo snel opgetreden, — ik heb echter na dien tijd alleennbsp;geinjiceerd bij patiënten met geen abnorme pols en temperatuur.

Bij veulens bleek het mij dat men zeer voorzichtig moet zijn in de doseering.

Bij een veulen van vier maanden werd mijne hulp iugeroepen voor windkoliek. Het lichaam was zeer opgezet, de flankennbsp;waren in het geheel niet in te drukken.

Eerst werd darmsteek verricht, totdat de gassen ontsnapt waren. Vervolgens kreeg de patient 75 gram sulfas natricusnbsp;om te evacueeren, benevens 5 gram creoline om de gistingnbsp;tegen te gaan.

-ocr page 305-

283

Den volgenden ochtend was de opgezetheid verdwenen, de ontlasting echter nog niet teruggekeerd en ook was nog geennbsp;peristaltiek te vernemen. Daarop werd patient met 6 c. gr.nbsp;arecoline ingespoteu. Na 15 minuten trad een benauwdheidnbsp;Op, welke met rochelen gepaard ging, tevens kwam er schuimnbsp;uit de neus. Vermoedelijk was er longoedeem ontstaan. Dezenbsp;verschijnselen verminderden na een half uur, waarna twee dikkenbsp;mestballeii als groote ganzeneieren verwijderd werden. Patientnbsp;was vervolgens her.steld.

Een ander veulen van vijf maanden, hetwelk aan verstop. pingskoliek lijdende was en behandeld was geworden met sulfs.nbsp;natricus en later met aloë, werd als laatste middel ingespotennbsp;met 0,06 gram arecoline. Het dier kreeg het eveneens benauwd. Herstelde echter hiervan na verloop van een halfnbsp;uur, kreeg echter geen ontlasting en bezweek den volgendennbsp;dag aan koliek.

Naar aanleiding van deze benauwdheden, wellicht ten gevolge eener te hooge doseering, verminderde ik de dosis tot 3 centigram bij een veulen van drie maanden, dat behandeldnbsp;was geworden met 50 gram sulfas natricus en nu den volgendennbsp;dag met deze arecoline oplossing werd ingespoten. De temperatuur was normaal, de hartslag regelmatig. Er was echternbsp;geene ontlasting en geene peristaltiek aanwezeg.

Spoedig na de injectie trad zweeten op, benevens hevig speekselen, daarna ontstond een hevige graad van longoedeem,nbsp;de hartslag werd onregelmatig, waarna het diertje ongeveernbsp;45 minuten na de injectie is gestorven, vermoedelijk tengevolgenbsp;hiervan.

Wellicht dat het dier met een atropine injectie nog te redden ware geweest, doch dit middel was nietnbsp;aanwezig.

Ik leerde er uit, dat de dosis van drie centigram bij een dier van drie maanden te hoog is, hoewel de dubbele dosisnbsp;bij de weinig oudere dieren toch geen nadeelige gevolgennbsp;had verwekt.

-ocr page 306-

284

Ik zou thans dan ook deze dosis bij jonge dieren slechts durven inspuiten, indien ik atropine bij de hand had, omnbsp;zoo noodig als tegengif te kunnen dienen.

Gevreesd worden arecoline injecties in het laatst der zwangerschap, omdat door de hevige darmcontracties en de algemeene hyperaemie der ingewanden wellicht abortus zou kunnennbsp;volgen. Deze vrees bevat wel een kern van waarheid, dochnbsp;m.i. kan men in ernstige gevallen, toch wel deze methodenbsp;toepassen, zooals het volgende bewijst.

Bij een mijner patiënten, welke 2 dagen aan koliek leed was volgens den eigenaar de laatste dag der zwangerschapnbsp;aangebroken. Verschijnselen eener nabij zijnde partes warennbsp;echter niet te bemerken. Patiënte werd O.I Gram arecolinenbsp;ingespoten, waarna genezing optrad. Acht dagen later wierpnbsp;de merrie een levend veulen.

Een later behandeld dergelijk geval had eveneens voor merrie en vrucht een gunstigen afloop.

Sulfas Eserine is door mij minder gebruikt dan arecoline. Eserine toch, werkt pijnlijker. Na een dergelijke injectienbsp;rollen de meeste dieren, terwijl het zich na een arecolinenbsp;injectie in hoofdzaak tot krabben met de voorbeenen bepaalt.

Verder is wellicht na een injectie met arecoline de secre-torische werking, welke de darmsecretie aanzet en de darm-contenta verweekt van niet geringen invloed, een factor dus, welke men bij eserine mist.

De werking dezer beide medicamenten verschilt m.i. overigens niet veel. Gewooniijk spoot ik den patient den eersten dag arecoline in; hielp dit niet dan den volgenden dag eserine, waaropnbsp;van de niet-herstelde patiënten het derde deel na dezenbsp;injectie genas. Of dit echter door de eserine alleen kwam,nbsp;of dat de verwekende werking der arecoline thans de eserinenbsp;injectie ten goede kwam, durf ik niet beslissen. Het omgekeerdenbsp;kwam ook voor, dat waar eserine den eersten dag niet hielp,nbsp;arecoline dit den volgenden dag wel deed.

Wat de hevigheid der werking betreft, komen deze middelen

-ocr page 307-

285

vrij wel overeen. Ook van eseriiie kreeg ik eenmaal een plotseling sterfgeval, toen ik den derden dag van het zieknbsp;zijn bij een pols van 6o en een temperatuur van 39,5° eennbsp;patient inspoot.

Vermoedelijk berusten deze plotselinge sterfgevallen op een hartverlamming. Het door de koorts, parenchymateus gedegenereerde hart, kan de hevige inspanning, waartoe het doornbsp;de eserine of arecoline injectie wordt geprikkeld niet doorstaan en staakt zijn functie.

CoiUra-iudtcaties. Het gebruik van deze hevig werkende middelen acht ik gecontra-indiceerd bij hevige windkoliek,nbsp;waarbij door de intense samentrekkingen der ingewandennbsp;darmscheuren zouden kunnen ontstaan, en verder zooals opgegeven bij snelle pols, hooge temperatuur en dampigheid.nbsp;In dit geval zal bij longemphyseein een geringeu graad vannbsp;longoedeem veel ernstiger nadeel toebrengen dan bij eennbsp;normaal paard, terwijl bij cordiale damp (dampigheid doornbsp;een hartkwaal veroorzaakt), bij dyspnoe (ademnood) het ziekenbsp;hart door de verwekte meerdere stuwkracht veel te lijdennbsp;heeft en tot stilstand gebracht kan worden.

Wat de techniek der injectie aangaat, wordt ons geleerd eerst de haren af te knippen, de huid te ontsmetten ennbsp;vervolgens te injiceeren.

Ik gebruik steeds gekookt water om de medicijnen opte. lossen, doch behalve het eerste jaar mijner praxis desinfecteerde ik nooit de huid. En in ongeveer 7 a 800 injectiesnbsp;heb ik slechts één absces na de injectie gehad, waarbij bleeknbsp;dat dit veroorzaakt was door een vergissing van den eigenaar,nbsp;die inplaats van gekookt water mij z.g. zuiver regenwaternbsp;had gegeven.

Het beste bewijs trouwens dat subcutane injecties, zonder uitwendige desinfectie geen aanleiding tot infectie geven,nbsp;mits de oplossing steriel is, zijn de duizende en nogmaalsnbsp;duizende injecties van serum tegen vlekziekte bij varkens.

Hier toch wordt zonder voorzorgsmaatregelen onder de

-ocr page 308-

286

werkelijk zeer vuile oorhuid geinjiceerd, terwijl het dier bij het wroeten en schuren vervolgens direct weer vuil op de steekwond kan krijgen. Toch hoort men nooit van abscessen nanbsp;dergelijke injecties.

Ondanks de goede resultaten, welke ik met mijne therapie op deze leest geschoeid, verkreeg, daar ongeveer 50 °/o dernbsp;patiënten na één injectie herstelde, ging ik toch na eenigenbsp;jaren een andere methode volgen.

Gedeeltelijk deed ik dit uit een humaan oogpunt, daar ik de patient zooveel mogelijk pijn wenschte te besparen, gedeeltelijk ook omdat ik na het tweetal sterfgevallen eenigszinsnbsp;huiverig was, met deze middelen de dieren te behandelen.nbsp;Uit dit ethisch oogpunt begon ik nu de dieren, welke nietnbsp;ernstig waren aangetast een morphine injectie te geven. gramnbsp;Hydrochloras Morphini).

Ik vreesde nu dat waar de morphine als deprimans werkte, dit de exciteerende werking van arecoline of eserine zounbsp;opheffen. Eenmaal nam ik de proef met eerst arecoline ennbsp;één uur later morphine te injiceeren. Hierna stagneerde denbsp;door de arecoline overvloedig opgewekte ontlasting en ontstondnbsp;een verstopj)ing, welke ondanks de toegepaste middelen nog drienbsp;dagen duurde. Toch moest naast de morphine een laxans wordennbsp;toegediend. Hiervoor nam ik sulfas natricus. Het volwa.ssennbsp;Zeeuwsche paard kan pro dosi 500 gram verdragen. Zelfsnbsp;een gezond paard krijgt hiervan slechts een weinig vermeer,nbsp;derde ontlasting en geen flinke diarrhee.

(In Indië zijn volgens VAN DER Velde ioo gram Sulfas natricus en 0,2 gram morphine voldoende).

Gewoonlijk voegde ik hier creoline aan toe om de gistingsprocessen in den darm tegen te gaan. Hoewel de dieren 25 gram creoline zonder stoornissen verdroegen, heb ik de dosis tochnbsp;tot 10 gram verminderd, daar het ingeven bij grootere hoeveelheden creoline minder gemakkelijk gaat, omdat de dierennbsp;dan minder goed willen slikken.

Door sommigen is opgemerkt dat paarden in het verloop


-ocr page 309-

287

van een koliekziekte, niet hieraan, doch aan het herhaaldelijk ingeven van Sulfas Natricus ten gronde gingen.

Dat dit niet geheel juist is bewijst het volgende: In igoi was een paard gedurende 3 dagen aan verstoppingskolieknbsp;lijdende geweest en vervolgens hersteld.

In 1902 werd dit dier wederom door koliek aangetast. De behandeling was toen:

1' dag O, I arecoline 500 Sulfas Natricus.

2' nbsp;nbsp;nbsp;,, O, I eserine 500nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

3' dag 6 gram calomel.

4' nbsp;nbsp;nbsp;gt;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ aloë.

5' „ nbsp;nbsp;nbsp;nihil..

6® nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tartarus emeticus 10.

7® nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;arec. hydrobr O.I,

8® nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Sulfas. natricus 500.

9® nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Sulfas natricus 500.

10® „ nbsp;nbsp;nbsp;nihil.

II® nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ontlasting en herstel.

Dit dier had dus den lO'*®quot; dag 2 K.G. Sulfas Natricus in zijn organisme, behalve het weinige dat langs de urine organennbsp;was uitgescheiden en toch trad geen vergiftiging op.

Het jaar daarop kreeg hetzelfde dier wederom koliek en is toen den 9quot;^®quot; dag bij toepassing van ongeveer dezelfde behandeling gestorven.

Een jonger dier van i 'j^ jaar maakte in 1904 een dergelijke kuur door gedurende 9 dagen en herstelde.

Toch meen ik met deze sulfas natricus gaven niet zoo’n snel herstel verkregen te hebben als na arecoline injecties.nbsp;In meer dan 50% der gevallen moest den volgenden dagnbsp;toch naar andere middelen gegrepen worden, zoodat mijnsnbsp;inziens de arecoline behandeling direkt boven deze methodenbsp;te prefereeren valt.

Calomel werd door mij meestal gebruikt als de injecties niet hielpen. Ik gebruikte het meer als darmdesinfectans, dan alsnbsp;laxans, doch heb er echter nooit resultaten van gezien.

-ocr page 310-

288

Het werkte beslist minder hevig als de alcalöiden, wellicht dat het in werking het dichtst bij sulfas natricus komt.

Een middel dat ik pas de laatste jaren op waarde ging schatten was de tartaras emeticus.

Daar geneesmiddelen bij paarden gewoonlijk met de flesch worden ingegeven, kan dit middel bij onhandig toedienen gemakkelijk longontsteking veroorzaken, terwijl door het alsnbsp;likking te geven het zijne caustische werking op mond- ennbsp;maagslijmvlies tegen zich lieeft. Toch hielp het in eenigenbsp;gevallen, waar de andere middelen faalden. Later hebnbsp;ik, toen ik van de goede werking overtuigd was ennbsp;de kans op gevaarlijke nevenwerkingen niet zoo groot bleek,nbsp;het meer voorgeschreven en wel Tartarus emeticus lo innbsp;likking, waarbij ik direkt daarna patient liet drinken. Schadelijke gevolgen heb ik er niet van gezien.

Aloë 30 gram hielp somtijds waar arecoline en eserine niet hielpen. Jammer is echter dat de werking zoo langzaam is,nbsp;soms ontstaat pas ontlasting 24 uur na de ingave. Tartarus emeticus is echter krachtiger en sneller van werkingnbsp;dan aloë.

Een middel dat vaak onnoodig wordt gebruikt is het lavement.

Ik acht koud of lauw waterclysmata slechts nuttig bij ophooping van voedselinden dikken darm of bij mestophoopin-gen vóór in het rectum, welke door hunne grootte niet verwijderdnbsp;kunnen worden en nu door het water kunnen worden verweekt, terwijl de bal verder manueel verkleind kan worden.

Men moet niet te veel water op eens naar binnen brengen. Het ingevoerde water vermengt zich toch langzaam en geleidelijk met het voedsel, dus in den beginne werken de darm-conteuta als een dam welke het water tegenhoudt. Is nu denbsp;hoeveelheid ingevoerd water te groot, dan ontstaat hierdoornbsp;een pijnlijke spanning, patiënt perst en al het water wordtnbsp;verwijderd. Soms is het mogelijk een emmer water naarnbsp;binnen te brengen, zonder dat deze direct verwijderd wordt.

-ocr page 311-

289

Wordt echter nu nogf een tweede emmer vol ingevoerd, dan moet het persen van den patient wel uoodzakelijk optredennbsp;en helpt aldus al het water niets. Beter is het ieder uurnbsp;een halve emmer dus 4 a 5 liter te infundeeren. (Voorlietnbsp;Indische paard kunnen deze hoeveelheden wellicht beter gehalveerd worden.)

Indien van een dergelijke hoeveelheid slechts één liter in den darm blijft, dan heeft men in 20 uui toch — de darmresorbtienbsp;in aanmerking genomen — wel 10— 15 liter welke zich met dennbsp;darmiuhoud hebben vermengd.

Een patient vertoonde bij rectaal onderzoek een ophooping van faeces in het colongedeelte dat zich juist onder hetnbsp;rectum bevond. De behandeling op de hierboven aangegevennbsp;wijze had geen succes. Op den zevenden dag, toen patientnbsp;begon te febriciteeren werden hem gedurende 16 uur iedernbsp;uur een emmer water ingevoerd, waarop de faeces te voorschijnnbsp;kwam en patient herstelde.

Eveneens had in een ander geval een dergelijke behandeling succes, waar de geneesmiddelen niet hadden geholpen.

Uit een en ander volgt, dat bij een mestophooping in den blinden of dunnen darm welke 8 Meter van de anus verwijderdnbsp;IS, het water niet ver genoeg naar binnen kan worden gevoerdnbsp;om de darmcontenta te bereiken. In die gevallen zij clysmatanbsp;dus minstens overbodig te achten.

Somtijds kan men ook succes hebben door in gevallen van windkoliek darmsteek te verrichten. Ue indicatie om dit tenbsp;doen is er, als de rechter flank zoo is opgezet dat hij nietnbsp;meer is in te drukken.

Het bleek mij dat het vrij moeilijk is met een Charliersche trocart door de huid te duwen. Wil men hiervan gebruiknbsp;maken, zoo is het gewenscht eerst een huidsnee te maken.

De operatie wordt door de pijnlijkheid en het verzet van het dier vrij lastig. Daarom gebruikte ik hiervoor de vrijnbsp;ruime canule van een Pravaz'spuit. Als operatieplaats

19

-ocr page 312-

290

werd altijd het toppunt van het uitpuilende deel der rechter flank gekozen. Nadat hier de haren waren afgeknipt en denbsp;insteekplaats grondig met zeep of de.sinfectantia was gereinigd,nbsp;werd de geflambeerde trocart onder draaiende beweging gemakkelijk door de huid en spieren ingebracht, waarna denbsp;gasafvoer geregeld en niet te snel plaats vond.

Tot vermindering der pijn kan men met succes de buik met een stroowisch doen wrijven. Wil men echter eennbsp;deriveerende, een bloedafleidende werking verkrijgen, zoonbsp;moet men van medicijnen gebruik maken.

Sommigen gebruiken hiervoor aetherische mosterdolie. Men krijgt dan een onschadelijke zwelling der buikwand, welkenbsp;eenige centimeters dik kan worden. Het nadeel is echter datnbsp;het ausculteereu der buikorganen moeilijk gaat, door denbsp;prikkelende dampen, welke de huid afgeeft. Daarom gebruikte ik hiervoor:

01. tereb.

Ammon, liq. aa 40

Spir. camph. 120

en verkreeg dan eveneens een vrij dikke zwelling, welke echter in een paar uren verdwijnt.

Vermoedelijk zal bij het Indische paard met zijn dunnere en meer gevoelige huid de verhouding wel minder sterk genomen kunnen worden.

Ten .slotte nog eenige casuistische bijdragen.

I®. Mijne hulp werd ingeroepen voor een paard dat braakte en geen ontlasting had. De temperatuur en pols waren normaalnbsp;Er waren geene darmbewegingen te hooreu, terwijl in hetnbsp;rectum zich geen faeces bevond. Daar ik vreesde voor eennbsp;maagscheur was mijne behandeling er op gericht om dit tenbsp;voorkomen.

Patient kreeg den eersten dag '/^ gram morphine en toen ditniet hielp den tweeden dag 50 gram tinctura opiï. Dennbsp;derden dag is het dier steeds brakingen vertoonende,nbsp;gestorven.

-ocr page 313-

291

Bij de sectie kon ik alleen een hevige darmontsteking aan-toonen. De maag was noiniaal.

2e Voor een paard (kribbebijter), welk ik reeds herhaaldelijk voor koliek had behandeld, werd wederom mijne hulp ingeroepen met het voorbericht, dat de ontlasting uit dik zwartnbsp;bloed bestond. Bij mijn onderzoek bleek, dat het dier etennbsp;weigerde, darmbeweging onhoorbaar, temp. 38®, pols 48.

Bij rectaal onderzoek was geen spoor van mest aanwezig. In het rectum waren gecne verwondingen te bespeuren, terwijlnbsp;mijne arm met zwart-roode bloedstol.sels was bedekt, toen ücnbsp;deze uit het rectum verwijderde. Het dier vertoonde geen pijn.nbsp;Patient kreeg 500 gram Sulfas Natricus met 10 gram'creolin.nbsp;Den volgenden dag was de toestand hetzelfde. Telkens perstenbsp;het dier en werden kleine beetjes bloed verwijderd. Faecesnbsp;ontbrak, üm zooveel mogelijk bederf van het bloed in dennbsp;darm tegen te gaan, kreelt;g patiënt 6 gram calomel.

Den volgenden dag at het paard, maakte normaal mest en was in 1906 (2 jaar later) nog altijd gezond. Wellicht is ditnbsp;een geval geweest van embolische koliek, waarbij door denbsp;veranderde bloedsomloop en stuwing tengevolge hiervan, eennbsp;ader aan de binnenzijde der darm was geruptureerd, hetgeennbsp;daarna buitengewoon gunstig is afgeloopen.

-ocr page 314-

Vergiftiging!

Wanneer ik boven dit opstel het woord „vergiftiging” plaats, dan weet ik zeer goed dat daaronder een massa zaken gebrachtnbsp;kunnen worden. Doch waar ik van het algemeenwoord „vergiftiging” gebruik maak, heeft dat zijn reden en wel, dat iknbsp;niet precies weet met wat soort van vergiftiging ik hier tenbsp;maken heb gehad.

Ik zal trachten zoo duidelijk mogelijk het ziektebeeld te beschrijven.

Met geval betrof mijn eigen hond, een volbloed dackel, oud 3 Ys jaar, op het oogenblik van ziekte moeder van eennbsp;drietal jongen, oud I maand. Den 23“ Mei des avondsnbsp;om en bij elf uur thuiskomende, verbaasde het mij, dat mijnnbsp;hond mij niet zooals gewoonlijk tegemoet kwam. Eindelijk nanbsp;lang roepen'kwam het dier te voorschijn en zag ik onmiddellijk, dat het zoo nu en dan op beide voorpooten doorzwiktenbsp;en over het geheele lichaam sidderde. Het dier nader willendenbsp;onderzoeken, wilde ik, dat het op een stoel zou springen;nbsp;doch het bleef bij een poging daartoe, de sprong wasnbsp;niet krachtig genoeg en na met borst en voorpooten dezittingnbsp;geraakt te hebben, viel het dier terug en liep lusteloos eennbsp;kamer binnen.

Ik zag geen bijzonders in het geval en wreef lichaam en pooten van den hond goed met kamferspiritus in. (N. B.nbsp;een 2 jaar geleden had het dier iets dergelijks, doch daarovernbsp;nader.)

Hand over hand echter nam het lijden een ernstiger karakter aan. De hond werd ongedurig, trachtte overal onder tenbsp;kruipen en zich aan allerlei voorwerpen te schuren. De lichaamstemperatuur steeg tot een verbazende hoogte te oordeelen

-ocr page 315-

293

naar het gloeiend heet aanvoelen van het dier. Daarbij begon het te hijgen; dit hijgen vi^erd heviger, razend snel, met dennbsp;tong ver uit den bek hangend. Zoo nu en dan werd hetnbsp;hijgen door formeel klappertanden afgewisseld. Het schuimnbsp;stond het dier op den bek. De hond wilde ieder oogenbliknbsp;drinken, doch was, tengevolge van het hijgen, niet in staatnbsp;meer dan een paar slokjes water op te nemen.

Naast de bovengenoemde symptomen openbaarden zich andere uitgaande van het centrale zenuwstelsel. Zwiktenbsp;het dier om en bij elf uur een paar malen door op de voor-pooten, had het toen reeds geen kracht meer om op eennbsp;stoel te springen, loopen kou het tenminste nog. Ook dezenbsp;eerste verlammingssymptomen namen hand over hand toe.nbsp;Het duurde niet lang meer, toen was van een geregeld loopennbsp;geen sprake meer. Ieder oogenblik tuimelde het dier, hetnbsp;leek wel dronken.

Het loopen hield ook binnen zeer korten tijd op. Gewel-dig hijgend lag het dier op zijde uitgestrekt, trachtte zich na een oogenblik weer op te heffen op borst en buik geleundnbsp;en kroop op deze wijze een eindje verder om daarna weernbsp;neer te storten. Bij oogenblikken werd de verlamming afgewisseld door krampaanvallen. Met de 4 pooten, lichaam,nbsp;hals en kop stijf uitgestrekt lag het dier dan terneer.

De verlammings symptomen behielden echter de overhand en om en bij i V2 uur ua het begin lag het dier plat ter zijde,nbsp;kon zich niet meer voortbewegen en was alleen met een uiterstenbsp;krachtinspanning nog in staat zich een enkel maal om tenbsp;wentelen. Symptomen, die op pijn wezen gaf het dier nietnbsp;te kennen. Tot het geven van een geluid, het hijgen uitgezonderd was het niet meer in staat.

Krachtige massage met kamferspiritus over buik- en borst-Wand scheen het dier aangenaam te vinden en meende ik zoo nu en dan onder het masseeren bij den overgang vannbsp;borst en buik een gering symptoom van pijn te onderkennen.

Nog dient vermeld te worden, dat het dier den geheelen dag

-ocr page 316-

294

bijzonder vroolijk was geweest, 's morgens en ’s middags uitstekend had gegeten, doch 's avo ids het grootste gedeelte van zijn eten bestaande uit rijst en gekookte lever had laten staan.nbsp;Met wat voor ziekte nu had ik hier te doen? Het was mijnbsp;niet mogelijk een juiste diagnose te maken, doch kon ik hetnbsp;idee van een vergiltigiug niet van mij afzetten. Maar watnbsp;voor vergiftiging, waardoor, dat bleef mij nog een raadsel.nbsp;Wet wist ik echter, dat wanneer niet op de een of anderenbsp;manier werd ingegrepen, de hond voor mijn oogen zou sterven.

Ik sprak in het begin van mijn opstel, dat de houd een 2 jaar geleden eveneens een dergelijke attaque, hoewel nietnbsp;zoo zwaar als nu, had gehad.

Ook toen was de hond moeder van een 4 tal jongen, ± een maand oud. Op een morgen zeer vroeg vertoonde denbsp;hond een plotselinge zwakte in de voorhand, sloeg een paarnbsp;malen voorover en had rillingen over het lichaam. Nadatnbsp;het dier terdege gemasseerd was geworden met kamferspiritusnbsp;(ik dacht dat de hond te lang achtereen in éénzelfde houdingnbsp;had moeten liggen voor de jongen) liep het, zoo nu en dannbsp;doorzwikkende naar buiten, ontlastte een massa mest en nanbsp;een oogenblik was aan het dier niets meer waar te nemennbsp;van ziekte.

Vanzelf kwam ik er toe de ziekte van twee jaar geleden te vergelijken met die van nu. Hoe kwam het dier toen zoonbsp;spoedig weer in orde; dit was zeker, de ziekte was in beidenbsp;gevallen dezelfde, hoewel nu van een ernstiger karakter.

Onwillekeurig dacht ik aan het verrassend snelle en gunstige verloop der vorige attaque en hoewel het mij niet duidelijknbsp;was, welken invloed een lediging van het darmkanaal op hetnbsp;verloop der ziekte nu zou kunnen hebben, besloot ik het diernbsp;een lavement te zetten.

Tegen drie uur in den nacht werd de houd naar buiten gedragen en het lavement (water, zout, groene zeep en olie)nbsp;gezet. Daar zoo goed als geen buikpersingen aanwezig warennbsp;ging zeer weinig van het lavement verloren.

-ocr page 317-

295

Na het dier een poosje te hebben laten liggen nam ik het op en op hetzelfde moment werden enkele harde stukken mestnbsp;ontlast. Het resultaat van deze eerste mestontlasting wasnbsp;verrassend. Waar het dier eenige minuten van te vorennbsp;niet in staat was om te staan, daar kou het nu met eennbsp;weinig hulp waggelend staan blijven en zelfs een paar pasjes strompelen.

Het zware hijgen hield nagenoeg op; de lichaamstempera. tuur daalde oogenblikkelijk, het lichaam voelde bijna normaalnbsp;aan. Lang en aanhoudend werd gedronken.

Een minuut of tien na de eerste ontlasting kwam de tweede, bestaande uit een donkere breiachtige massa, waarin velenbsp;onverteerde resten lever werden aangetroffen, en na ongeveer weder tien minuten een derde ontlasting gelijk aan denbsp;tweede.

In minder dan een half uur na het zetten van het lavement was de hond reeds in staat vrij vast op de pooten te staannbsp;en te loopen; zoo nu en dan werd het doorzwikken op denbsp;voorhand nog waargenomen. Het uitgeputte dier ging vervolgens liggen en viel oogenblikkelijk in slaap.

Den volgenden morgen was de hond zoo goed als genezen; alleen bij opmerkzaam beschouwen kon men nog een enkelnbsp;maal doorzwikken en een weinig sleepen van de voorpootennbsp;langs den grond waarnemen.

Ik vermeen hiermee een vrij duidelijke beschrijving van het lijden te hebben gegeven. Alleen betreur ik het, dat iknbsp;niet nauwkeuriger temperatuur en pols heb opgenomen.

En nu de conclusie. Met wat hadden we hier nu eigenlijk te doen? Moest ik mijne meening over dit geval geven, dannbsp;geloof ik vast en zeker te doen gehad te hebben met eennbsp;intoxicatie en wel met een auto-intoxicatie. Volgens mijnenbsp;overtuiging waren het hier de in den darm gevormde ennbsp;door het lichaam opgenomen ontledingsprodukten, die denbsp;bovenbeschreven algemeene lichaam.sstoornis hadden te weegnbsp;gebracht.

-ocr page 318-

296

Een vleesch-iutoxicatie is moeilijk aan te nemen, daarvoor is het ziektebeeld niet zuiver genoeg.

Waaraan echter nog gedacht mag worden is, dat de beide attaquen plaats vonden tijdens de zoogingsperiode. Het komtnbsp;mij niet onwaarschijnlijk voor, dat deze periode in beide gevallen invloed moet uitgeoefend hebben op den aard vannbsp;het lijdensproces.

Pamekasan, 2 Juni 1907.

Dr. G. Ad. van Lier. Gouvernements Veearts.

De beschrijving van bovenstaand ziektegeval doet, in verband met de omstandigheden waaronder de hond verkeerde, ons denken aan de z. g. „Ecclampsia der zoogende honden'.

Daar we omtrent de aetiologie dezer ziekte nog volkomen in het duister tasten en het ziektebeeld den indruk maaktnbsp;eener vergiftiging lijkt de titel van bovenstaand artikel menbsp;niet ongepast.

De gérant der V. Bldn.

-ocr page 319-

Ingezonden.

Naar aanleiding van het referaat getiteld „TLe Trypanosome de la souris” par Dr. Antoine PricaLE, voorkomende innbsp;deel XIX Afl. I. pag. 55—5^' Veeartsenijk. bldn., wensclitenbsp;ik beleefd de aandacht van den referent wel te willen vestigen op het volgende.

Met belangstelling nam ik kennis van den inhoud van het referaat en v. n, 1. van dat gedeelte waar gesprokennbsp;wordt van oöcysten,' als overgangsvortnen van de trypa-nosomen.

Pricale vestigt n. 1. de aandacht op bepaalde lichaampjes, niet door deeling ontstaan, maar een nieuwe vorm, gelijkendenbsp;op een cel, die kleine lichaampjes bevat, blauw gekleurd.nbsp;Men onderscheidt geen membiaan aan de lichaampjes, maarnbsp;ze zijn duidelijk gelimiteerd. Ze zijn verschillend, sommigenbsp;klein (i /j, lang.), gelijkmatig blauw, zonder chromatine,nbsp;andere grooter, nog zonder chroniatinekorrel, weer anderenbsp;nog grooter, met duidelijke centrosoma en nucleus, jongenbsp;parasieten, die op 't punt staan vrij te komen. Deze vormennbsp;zijn de oöcysten, een belangrijke phase in de ontwikkelingscy-clus der flagellaten en ontstaan door conjugatie, 't Is voornbsp;'t eerst dat deze oöcysten bij de trypanosomen worden beschreven.

Dan nog merKt Pricale op (blz. 56) dat hij in een praeparaat, vol van trypanosomen na een uur of lO deze verdwenen vond,nbsp;daarentegen ronde en ovale lichaampjes werden aangetrofifen,nbsp;vrij of ingesloten in roode bloedcellen. Iii ’t gekleurde praeparaat zijn deze ronde of ovale korrels ’t eenige wat van denbsp;parasiet overblijft.

-ocr page 320-

298

In 't kort weusch ik nu hier te laten volgen hetgeen door mij geschreven is over de door mij genoemde „trilcocceuquot; 3.\snbsp;over gangsvorm (en) van de Trypanosotneu, (geput uit ,,Eenioenbsp;mededeelingen over ,,Surraquot;, Veeartsenijk. bldn., deel XVIInbsp;Afl. 3, 1905).

Langs geslachtelijkeii weg kunnen de trypanosomen uiteen-vallen in lichaampjes (coccenp behebt met een eigenaardig trillende beweging, daarom door mij ook ,,trilcoccen’’ genoemd.nbsp;In een gekleurd praeparaat kan men van de trypanosomennbsp;soms alleen de omtrekken zeer flauw zien en is het lichaamnbsp;verder aangeduid, door puntjes. Deze parasieten vallen blijkbaar uiteen in de bovengenoemde trilcoccen, (vrgl. referaatnbsp;alinea 2 v. o. blz. 56). Deze ,,trilcoccen” kunnen vrij óf ingesloten in de roode bloedcellen liggen. De trilcoccen kunnennbsp;omgeven zijn door een lichte zone; in andere kan men eennbsp;kern aantreffen, terwijl de omgeving der kern lichtend „blauwquot;nbsp;gekleurd is.

In sommige bloedlichaampjes kan men meer als één trilcocce aantreffen. De trilcoccen zijn vaak eerst met sterke ver-grooting zichtbaar en het is dan ook aldus, dat men in staatnbsp;is jeugdige parasieten te onderkennen, ontstaan uit die trilcoccen. Deze jeugdige parasieten kunnen zich b. v. ondernbsp;de volgende vormen voordoen:

als een cocce voorzien van een flauw aanhangsel.

als een komma of als een lichtend staafje waarin bij sterke vergrooting één of meer kernen duidelijk zichtbaar zijn.

De jeugdige parasieten vertoonen reeds de eigenaardige beweging der volwassen vormen.

Vergelijkt men nu hetgeen door Pricale over „oöcystenquot; is geschreven en hetgeen door mij over ,,trilcoccen” is meegedeeld, dan kan het niet anders of men moet in beide opstellennbsp;zeer vele gelijke gegevens opmerken. Alleen maakt Pricalenbsp;een onderscheid in ,,oöcystenquot; en in ,,de lichaampjes waarinnbsp;de Trypanosomen uiteen kunnen vallen en welke lichaampjes

-ocr page 321-

299

vrij of iiigesloten in het bloed kunnen voorkomen”, („dau-ervorm.) Door mij is dat onderscheid niet aangenomen.

Nog spreekt Pricale over het kleuren van parasieten (referaat 56.) en merkt hij op, dat gedeelten van de trypanosomen zich meer of minder sterk kunnen kleuren.

Iets dergelijks omtrent dit meer of minder zich kleuren der parasieten kan men in mijn opstel deel XVII Afl. 3nbsp;eveneens aantreffen.

Paniekasan, 4. Juni zpoy.

De Gouvernements Veearts.

Dr. G. Ad. VAN Lier.

-ocr page 322-

Vleesch,

[Ritueel slachieu).

Ik kreeg bezoek van een der sjochattiem ^), een der beide koosjer-snijders in de Joodsche gemeente hier ter stede. Denbsp;heer L. Meuleman, sedert het jaar ’90 in Rotterdam denbsp;schieta, het snijden, verrichtende, volgens de voorschriften vannbsp;de Mozaisclie leer, stelde er prijs op, om, in verband met lietnbsp;hier behandelde onderwerp, ook over het ritueel slachtennbsp;eenige mededeelingen te doen.

Wat hij mij vertelde, komt op het volgende neer;

Toen ik hier nu 16 jaar geleden als sjochet in dienst van de kerk kwam, waren er in Rotterdam twee en-twintig Joodschenbsp;slagers, die onder rabbinaal toezicht stonden. Nu zijn er nognbsp;maar negen. De overigen moesten geasserd worden; dat komtnbsp;af van het woord osoer, of: ongeoorloofd. Hun autorisatienbsp;om koosjer vleesch te verkoopen is stuk voor stuk ingetrokken,nbsp;omdat ze zich niet aan de voorschriften hielden; op dennbsp;sabbath verkochten, en ook treife, dat wil zeggen onkoosjer,nbsp;vleesch in hun winkels hadden. Hoe die slagers daartoe overgingen, dat een deel van de Joodsche gemeente niet strengnbsp;genoeg vasthoudt aan haar eisch om koosjer vleesch, — is eennbsp;omstandigheid, die buiten het doel van uw schrijven staat.nbsp;Maar de verklaring van de ontduiking is niet ver te zoeken.nbsp;Die begon bijvoorbeeld, doordat de klanten soms bij het vleeschnbsp;meer beenen bestelden, dan de slager er koosjer kon leveren.nbsp;Als hij ze niet had, nam hij ze van een collega, dus niet ondernbsp;rabbinaal toezicht stond, en die beenen waren dus treife. Datnbsp;was het begin van het geknoei. Een anderen keer eischtennbsp;sommige liberale Joodsche klanten vleesch van den achter-

') De Joodsche woorden in dit artikel zijn overeenkomstig de dage-lijksche uitspraak gespeld.

-ocr page 323-

801

voet. j.Achtervleeschquot; mogen wij Lsraëlieteii niet eten, en de slagers mogen ze dus niet leveren. Maar als het groote klanten waren, die er om vroegen, onder bedreiging datzij andersnbsp;bij een ander zouden gaan, dan werd menigeen de verleidingnbsp;te sterk.

De Joodsche wet verbiedt het gebruik van vleesch van den achtervoet. In de zoogenaamde muis, ligt een pijp, sluitendenbsp;in een kom. Het vleesch dat daar twee vingers dik omheennbsp;ligt, die zoogenaamde spier, mogen wij niet gebruiken. Wantnbsp;in de worsteling van Vader Jacob met den engel werd zijnnbsp;heup ontwricht. Omdat die heup ontwrongen was, mogennbsp;wij die spier niet gebruiken. Het overige wel, behalve het vet.

In Engeland houdt men zich daaraan volgens de letter. Hier is aan dit verbod eenige uitbreiding gegeven. De redennbsp;daarvan is de volgende. In die spier is heel veel bloed. Hetnbsp;gebruiken van bloed is ons verboden. Op dit verbod berustennbsp;verschillende voorschriften betreffende de behandeling van hetnbsp;koosjere vleesch. Daarom moet het vleesch ook gepoorsjtnbsp;worden, dat wil zeggen: de aderen moeten er uitgehaald.nbsp;Maar dit is voor het vleesch van den achtervoet heel moeilijk.nbsp;Nu zijn er echter in Engeland bepaalde menschen specialiteiten in dit werk. Maar hier te lande zijn wij in deze kunstnbsp;niet zóó bedreven. Poorsjen wij het vleesch van den achtervoet, dan blijft het niet, zooals dat van den voorvoet, in zijnnbsp;geheel, maar het geraakt in stukjes en brokjes. En om nunbsp;tegen te gaan, dat het vleesch van den achtervoet daaromnbsp;Onvoldoende gepoorsjt in den handel gebracht zou worden,nbsp;is het hier verboden.

Maar waar het nu eigenlijk op aan komt is dit: Er zijn hier verscheiden Joodsche slagers, doch slechts negen kunnennbsp;staan onder rabbinaal toezicht. En wie van de overigen hetnbsp;woord koosjer op hun winkelruiten hebben staan, en ook welnbsp;•n Joodsche bladen koosjer vleesch adverteeren, geven vannbsp;de waarheid een onjuiste voorstelling.

De anderen onderwerpen zich aan een strenge controle.

-ocr page 324-

302

van dat de dieren geslacht zullen worden af, totdat het vleesch aan de klanten bezorgd wordt. Wij gedragen ons daarbijnbsp;naar de wetten omtrent de .schieta (het snijrien) en omtrentnbsp;liet onderzoek. De betreffende voorschrilten en gebruiken zijnnbsp;te talnjk, om ze u in alle bijzonderiieden te kunnen meedeeien.nbsp;Maar een overzicht kan ik er u van geven. In het Oudenbsp;Testament kunt u den oorsprong van de meeste terugvinden.

Het snijden geschiedt door de sjochattieiii, of koosjeisnijders, daartoe door den opperrabbijn geëxamineerd, en aangesteldnbsp;door de Joodsche gemeente, als dienaien van de kerk.

In ons land doet elke opperrabbijn dat in zijn ressort. De wetten omtrent de spijzen en de reinheid zijn de grondzuilen van onzen godsdienst. Daarom ook is de schieta vannbsp;zooveel belang. Maar uit den aard is de eene rabbijn daarinnbsp;strenger dan de andere. Dit is waarschijnlijk de oorzaaknbsp;dat— hoewel de voorschriften natuurlijk gelijk zijn—^ eennbsp;sjochet uit het eene niet snijden mag jn de andere ressorten.

Niemand mag de schieta verrichten zonder autorisatie van het geestelijk opperhoofd in zijn ressort. Al het vleesch vannbsp;door anderen gesneden dieren is dus ongeoorloofd. Het examen, dat wij moeten afleggen, om deze autori.satie te krijgen,nbsp;komt op het volgende neer.

Wij moeten beginnen met den opperrabbijn het door ons zelf behandelde mes over te geven. Dat is een lang mes,nbsp;aan den boven- en onderkant vierkant, glad en scherp, ennbsp;zonder groeven of braam. Daartoe wordt het geslepen opnbsp;drie steenen, de witte, de zwarte en de groene steen. Opnbsp;de witte om de zijden aan het mes te slijpen, op de zwartenbsp;om de braam er af te nemen en het te scherpen, en op denbsp;groene om het glad te maken op de snede. De opperrabbijnnbsp;onderzoekt het mes, door er licht met den nagel over tenbsp;strijken in de verschillende richtingen, en zoo twaalf malennbsp;heen en terug. Voelt hij daarbij eenige oneffenheid, dan tee-kent hij die aan op het staal, en ze moeten worden weggenomen.

-ocr page 325-

303

Is het mes nu goed, dan verwijdert de leerling zich. Maar nu maakt de opperrabbijn op verschillende plaatsen fijnenbsp;groeven in het mes, De leerling komt terug, en moet dezenbsp;groeven aaiiwijzen, om de fijnheid van zijn gevoel te bewijzen.nbsp;Eu als hij die er weer uitgeslepen heeft, heeft hij deze proefnbsp;doorstaan.

Het mes, dat de sjochet voor de schieta gebruikt, heet gallif; dat beteekent zooveel als verwisseling, omdat het dennbsp;levenden toe.staiid van het beest in den dooden toestand verwisselt, Ook heet het sakien, of wel iu-gevaar-breuger. Ernbsp;mag geen beest gesnetien worden dan met een op deze wijzenbsp;goedgekeurd en onderhouden mes. En er gaan uren meenbsp;heen om het van ’t begin af zoo te shjpen. Maar later doetnbsp;het oog ook veel, want het moet zwart zien op het scherpnbsp;van de snede.

Vervolgens ondervraagt de opperrabbijn den leerling-sjochet over de theorie van het snijden en van het onderzoek. Denbsp;hoofdeisch voor de schieta is, dat met één heen. en weergaandenbsp;beweging met het mes, de luchtpijp en de slokdarm van hetnbsp;dier doorgesneden worden. En het onderzoek betreft hoofdzakelijk de longen en verder verschillende andere organennbsp;van het dier. Zijn die aangetast, dan nemen wij aan dat hetnbsp;beest niet langer dan nog een jaar had kunnen leven, ennbsp;zulk vleesch is ongeoorloofd.

Er komen allerlei omstandigheden bij. Zoo loopt bijvoorbeeld het bloed van een rund gewoon uit op den grond, maar het bloed van een vogel moet met asch bedekt worden. Zoonbsp;mag, om wat anders te noemen, geen beest geslacht wordennbsp;in tegenwoordigheid van een ander dier. Als we dus kippennbsp;slachten bij den poelier, moet er een gordijn hangen overnbsp;liet hok met de andere kippen. De bedoeling is natuurlijknbsp;om de levende dieren geen leed te doen door het aanzieunbsp;van het slachten.

Trouwens, heel de schieta is ingericht om de beesten zoo min mogelijk leed en pijn te doen. Daarom ook moet het

-ocr page 326-

304

mes zoo zorgvuldig geslepen zijn, omdat iedere oneffenheid meer pijn veroorzaakt. Daarom mogen wij ouder het snijdennbsp;niet ophouden, mogen wij niet drukken op het mes, niet verbergen (dat wil zeggen; niet steken met het mes tusschennbsp;huid en vleesch, opdat we zien lioe we snijden), we mogennbsp;in het toebrengen van de snede niet van de voorgeschrevennbsp;plaats afwijken, en ook niet rukken. Zoodra er een groef ofnbsp;een schaar in het mes is, kunnen wij deze bepalingen immersnbsp;niet nakomen.

Na het theoretisch examen moet nu de leerlitig ten overstaan van den opperrabbijn en de sjochattiem zijn proeve van bekwaamheid afleggen in de practijk. Het gebeurt op hetnbsp;abattoir, en hij handelt er op dezelfde wijs als wij dag aannbsp;dag handelen.

Het rund ligt aan de vier pooten gebonden, zoo weinig mogelijk pijnlijk. Dan vvordt in het Hebreeuwsch de volgendenbsp;lofzegging uitgesproken:

„Gelooft zijt gij, eeuwige onze God, Koning der wereld, ,,die ons geheiligd hebt door zijne geboden, en ons gebodennbsp;,,hebt omtrent de schieta.”

Zoo spreekt de sjochet, dagelijks deze lofzegging uit, voor al de slachtingen, die hij dien dag verricht. De slager komtnbsp;zeggen: „het dier is gegooid, bent u klaar met het mes.'‘”

Dan komt hij. Maar vóór het snijden voelt hij het mes nog eens, of dit goed is. En ook onmiddellijk daarna. Wantnbsp;is er onder het snijden een oneffenheid in gekomen, dan isnbsp;het vleesch ongeoorloofd. Maar is het mes goed gebleven,nbsp;dan is de schieta koosjer. — De leerling-sjochet reikt het mesnbsp;vóór en na het snijden aan den opperrabbijn om te onderzoeken.

Na de schieta voelt de sjochet of inderdaad de luchtpijp en de slokdarm afgesneden zijn. Want in de overstelpingnbsp;van bloed is dit niet altijd te zien. Aan deze hoofdbepalingnbsp;wordt gerekend ook nog voldaan te zijn, wanneer het grootstenbsp;deel van beide organen doorgesneden is: dat wil zeggen het

-ocr page 327-

305

buitenste roode eii liet binnenste witte vlies van den slokdarm, evenzeer als het vlies dat de ringen van de luchtpijp sanienhoudt. Maar is het mes minder ver doorgedrongen,nbsp;dan is het dier genabbeld, en wordt als een natuurlijk gestorven dier beschouwd.

Het vleesch van natuurlijk gestorven dieren mogen wij niet eten. In het Oude Testament staat, dat het vleesch van eennbsp;verscheurd op het veld gevonden dier, voor den hond geworpen moet worden.

Na het snijden van het dier, begint het onderzoek. Betreft het de proef voor een leerling, dan gebiedt de opperrabbijnnbsp;den sjochet om eerst een onderzoek naar de longen in hetnbsp;dier te verrichten. Hij moet dan voelen naar aanwassingen,nbsp;ontbreking, overtolligheden en verwisselingen. Van zijn bevindingen geeft hij het geestelijke hoofd kennis; die noteertnbsp;ze, en dan moet de leerling het onderzoek herhalen. Diensnbsp;uitkomsten behooren met de officiecle opgaaf te kloppen, wilnbsp;hij zijn autorisatie erlangen.

Hierbij komt natuurlijk een oneindig aantal mogelijkheden voor, en de oudste sjochet is er niet in uitgestudeerd.

Wanneer nu vervolgens het dier hangt, dan worden eerst de longen er uitgesneden. Gewoonlijk doet de slagersknechtnbsp;dat. Maar als ze aangegroeid zijn, aan ribben, middenrif enz.,nbsp;dan moet de sjochet ze los snijden. En zoo worden ze opnbsp;de bank gelegd, waarna de leerling heeft aan te wijzen watnbsp;hij gevoeld heeft, en de desbetreffende vragen te beantwoorden.nbsp;Nu verschillen de voorschr iften van schieta en onderzoek voornbsp;de Portugeesche en de Hoog-Duitsche Joden slechts op éénnbsp;punt. De Portugeezeu, namelijk, onderzoeken de aanwassingennbsp;in de longen niet, want, zegt hun voorschrift: iedere aanwasnbsp;ontstaat noodzakelijk door een opening in de long, en in datnbsp;geval is het vleesch onvoorwaardelijk treife. Maar de Hoog-Duitsche Joden onderzoeken eerst of inder daad de long doorboord is op de plaats van den aanwas. Daartoe wrijven zenbsp;dien voorzichtig met den top van den vinger weg, besmeren

20

-ocr page 328-

306

het plekje, waar de aanwas zat, met wat speeksel, en komen er nu in het vochtlaagje luchtblaasjes, dan was er een opening,nbsp;en nu verklaren zij het vleesch voor ongeoorloofd. Andersnbsp;achten zij den aanwas zonder doorboring hiertoe geen aanleiding. En zoo wordt ieder geval op zichzelf beschouwd.nbsp;Bijvoorbeeld ook met gezwellen: worden die bevonden tus-sclien het vleesch en de long, dan is dat nog geen reden vannbsp;afkeuring. Wèl, als zij verder gaan. En tuberculose maaktnbsp;altijd en onvoorwaardelijk het dier ongeoorloofd voor de con-sumtie. Abnormaliteiten in den bouw van de long-kwabbennbsp;zijn tevens redenen tot afkeuring. Een afwijking in de kleurnbsp;evenzeer. Te veel om u op te noemen.

Tot nog niet zoo lang geleden moesten de slagersknechts de longen met den mond opblazen voor dit onderzoek. Datnbsp;was een zeer inspannend werk. Maar gelukkig gaat dit tegenwoordig machinaal, door toepassing van het beginsel dernbsp;gashouders, waaraan een voetblaasbalg is verbonden.

Het onderzoek van de longen is dus overwegend. Maar doen zich andere abnormaliteiten voor, bijvoorbeeld in denbsp;pens — als er spelden, naalden, spijkers enz. in de muts wordennbsp;bevonden —, aan hart, lever, nieren, pooten, dan kunnen dienbsp;ook aanleiding wezen om het vleesch treife te verklaren. Ennbsp;zoo worden er hier van de 40 tot 50 stuks vee —¦ voornamelijk ossen — per week onder rabbinaal toezicht geslacht innbsp;het abattoir, waarvan in den regel slechts de kleinste helftnbsp;koosjer is. De rest wordt treife verklaard.

Nu moet u onderscheid maken tusschen de groot- en de kleinhandelarenquot;. De grossiers hebben hun bank in de hal,nbsp;de detaillisten verkoopen het vleesch uit hun winkels. Maarnbsp;de Joodsche groothandelaren hebben zoowel koosjer als treifenbsp;vleesch. En wanneer nu van een slager onder rabbinaalnbsp;toezicht, een kleinhandelaar dus, een dier treife verklaard wordt,nbsp;ruilt hij dat voor koosjer vleesch met de grossiers. De groothandelaar A., bijvoorbeeld, slacht 20 beesten in de week,nbsp;waarvan er 8 a lo koosjer zijn; die koosjere voorvoeten ver-

-ocr page 329-

307

koopt hij aan de slagers onder rabbinaal toezicht; het treife vleesch aan wie ’t hebben willen.

Het koosjere vleesch wordt door den sjochet gestempeld met zijn naam, de gemeente, den Joodscheu en den Grego-riaanschen datum. Is het voor den kleinhandel bestemd, dannbsp;komen er tal van stempels op lederen voorvoet. Op die voornbsp;de grossiers komt er maar één. Want van dit koosjere vleeschnbsp;woidt ook nog wel verkocht aan sommige Joodsche slagers,nbsp;die hun autorisatie hebben verspeeld. Eu het wordt nietnbsp;zoo zwaar gestempeld, opdat deze enkele koosjere stukkennbsp;het Joodsche publiek niet op een dwaalspoor zullen brengen.nbsp;Maar wel is er een beambte aan de hal om de voeten vleesch,nbsp;die bestemd zijn voor de slagers onder rabbinaal toezicht, verder af te stempelen. En op hun verzoek doennbsp;de controleurs dit met ieder stuk, dat den winkel uitgaat;nbsp;of zij verzegelen het.

Maar eerst moeten de slagers zelf het van de aderen ontdaan, dus gepoorsjt, hebben. Voor deze handeling heeft de opperrabbijn hen geëxamineerd. Evenals de heele slachtwijze,nbsp;dient dit, zooals gezegd, om het bloed uit het vleesch tenbsp;verwijderen. En vervolgens wordt het door de klanten zelf,nbsp;de verbruikers, ook nog koosjer gemaakt, waartoe ze het eennbsp;half uur in koud water en een uur in zout leggen ; alles voornbsp;het uittrekken van het bloed.

De slagers ouder rabbinaal toezicht worden bovendien geregeld gecontroleerd door de koosjersnijders, en bij voorkeur op Donderdag en Vrijdag, de drukste dagen voor den sabbath.nbsp;Driemaal vier.en-twintig uur nadat het dier geslacht is, moetnbsp;het in den winkel ,,begoten” worden, dat wil zeggen: in waternbsp;gelegd om de verharde bloeddeelea op te lossen. Gebeurtnbsp;dit niet, dan is het vleesch treife. Na het begieten mag hetnbsp;niet langer dan nogmaals driemaal vier-en-twintig uren verkocht worden.

Het rabbinaal toezicht is dus wel een waarborg voor deugdelijk vleesch; controle vanwege de kerk is zeer streng. Eu

L.

-ocr page 330-

308

de stempels geven de getuigenis. Maar het opschrift koosjer, zonder meer, bewijst niets. Haast het tegendeel, omdat velennbsp;van de Joodsche slagers, die daar reclame mee maken, denbsp;autorisatie ontnomen is wegens het ontduiken van de voorschriften.

Ook worst wordt er onder rabbinaal toezicht gemaakt. Die fabricage staat onder controle van dat de darmen uit het diernbsp;komen, gereinigd worden en koosjer gemaakt, totdat zij worden gestopt. Dan komt er een zegelloodje aan. En als denbsp;worsten gerookt zijn, worden die zegels opnieuw nagegaan.nbsp;De speciale opzichter voor de worstbereiding ziet van het beginnbsp;tot het einde toe: ook dat het vleesch afgesneden wordt vannbsp;als koosjer gestempelde dieren, en dat het koosjer gemaaktnbsp;wordt en van specerijen voorzien. Aan elke koosjere worstnbsp;hangt een loodje. Maar alleen wat in het ressort zelf bereidnbsp;is, geldt als koosjer. Het koosjere vleesch van elders niet.

IN ROTTERDAM.

Op de vraag of er hier ter stede nog wel geslacht wordt buiten het abattoir, antwoordde de directeur: in de praktijknbsp;zoo goed als niet. Maar de verordening laat twee mogelijkheden daartoe open. Zoo wordt er verlof tot huisslachtingennbsp;gegeven, wanneer er tevoren kennis van gegeven is aan denbsp;politie. Die houdt dan toezicht, dat van dit vleesch niet vannbsp;het erf afgevoerd wordt. Want dat is verboden. De huis-slacht bepaalt zich in de buitengedeelten van onze gemeentenbsp;tot varkens, en zij komt niet zoo heel veel voor. Vervolgensnbsp;zijn ook noodslachtingen aan huis veroorloofd, wanneer denbsp;keurmeester maar vóór het vervoer gewaarschuwd wordt omnbsp;het vleesch te keuren. Doch als hij het goed bevindt, zetnbsp;hij er toch het stempel van het abattoir niet op: ter onderscheiding van in het openbaar slachthuis geslachte dieren,nbsp;wordt het vleesch van noodslachtingen gestempeld als inge-

-ocr page 331-

309

voerd. Eu de directeur is overtuigd dat er van deze beide uitzonderingen op den regel geen misbruik gemaakt wordt.

Toch kan ook de noodslacht een bron van overtreding worden. Daarom zou de heer Dhont het wenschelijk achten,nbsp;dat de rijkswet de be.slissing hierover niet aan de willekeurnbsp;van den eigenaar liet, maar bijvoorbeeld bepaalde, dat hetnbsp;vleesch van ieder dier, dat niet levend gekeurd is, gekenmerktnbsp;wordt als van noodslachting afkomstig, en dus minderwaardig.

Een tweede hootdfactor van onze desbetreffende verordening is het verbod om vleesch binnen de gemeente in te voeren.nbsp;Daarvan zijn uitgesloten halve dieren, met de ingewanden ernbsp;nog aan verbonden, wanneer ze langs den voorgeschrevennbsp;weg en gedurende bepaalde uren eerst naar het abattoir gebracht worden voor de keuring. Eveneens moet gehandeldnbsp;worden met kleinere stukken, die het stempel van een andernbsp;gemeentelijk slachthuis dragen. Stukken, niet zwaarder dannbsp;5 K.G., voor particulieren bestemd, mogen ongekeurd ingevoerd, worden, en voorts is dit het geval met al wat doornbsp;rooken of zouten geconserveerd is. Alles onder nadere bepalingen betreffende de wijze en den tijd van invoer.

,,Dezelfde bepalingen voor den invoer van geconserveerd vleesch, gelden ook voor de worst—vervolgde de directeur.nbsp;En dit betreft een van de moeilijkste kwesties in de vleesch-keuiing. Want ik beweer, dat worst niet te keuren is, zelfsnbsp;niet door de bekwaamste vleeschkenners. Het is onmogelijknbsp;achteraf de herkomst van de bestanddeelen vast te stellen, laatnbsp;staan om uit te maken, of het verwerkte vleesch afkomstignbsp;i.s van zieke dieren of cadavers. Wij volstaan dan ook metnbsp;de worst bij de leveranciers te laten onderzoeken op bederf,nbsp;zonder verder eeuige verantwoordelijkheid op ons te nemen.nbsp;Want ik zie niet in hoe wij een waarborg voor worst van

deugdelijke kwaliteit zouden kunnen geven......of 't moest

wezen door van de worstbereiding een staatsmonopolie te maken, waarbij de heele bewerking onder toezicht kwam, vannbsp;het begin af.”

-ocr page 332-

310

„Acht u het loodje, tea bewijze dat de worst koosjer is, zooals de joodsche slagers onder rabbinaal toezicht die ver-koopen, een waarborg voor de deugdelijkheid?”

,,Neen, niet afdoende. In het algemeen zijn de voorschriften van den Joodschen ritus betreffende het vleesch met de beste bedoelingen gegeven, maar een betrouwbare vlecschkeurnbsp;vormen zij niet. Zij verdiepen zich in allerlei details, waardoor veel vleesch, dat goed is, afgekeurd wordt. En daarentegennbsp;blijven soms kenmerken van ziekten en ondeugdelijkheid bijnbsp;het ritueele onderzoek onopgemerkt, zoodat het voorkomt,nbsp;dat deelen van een koosjer verklaard dier hier op het abattoirnbsp;voor de consumtie afgekeurd moeten worden. De zoogenaamde koosjersnijders zijn dan ook meer uitvoerders van denbsp;ritueele voorschriften dan wel vleeschkeurders, in den zin vannbsp;de huidige wetenschap. En daardoor ontgaan hun verschijnnbsp;selen van ziekten, die het vleesch gevaarlijk maken voor dennbsp;mensch. Wat natuurlijk niet wegneemt, dat de Joodschenbsp;vleeschwetten ook nuttige bepalingen bevatten, waardoor bijvoorbeeld het vleesch van cadavers en van noodslaclilingennbsp;uitgesloten wordt. Maar zelfs het onderzoek van de longennbsp;is niet afdoende, omdat ze die wel opblazen, doch niet insnijden, zoodat bijvoorbeeld een tuberculeus abces binnen innbsp;de long onopgemerkt kan blijven.

,,Een ander vraagstuk is dat van het onderzoek van de varkens op trichinen. Amsterdam is de eenige gemeente innbsp;ons land waar dit op het abattoir gebemt. Hier en eldersnbsp;doen we het niet. Dit onderzoek is van zeer omslachtigennbsp;aard; het eischt een speciale inrichting, en een uitgebreidnbsp;personeel, dat zich tot deze taak beperkt. Dit zult u inzien,nbsp;als u nagaat, dat we hier zoo’n 40 a 50 duizend varkens pernbsp;jaar slachten, die dan stuk voor stuk vóór ze het slachthuisnbsp;verlaten, op trichinen zouden moeten worden onderzocht.nbsp;Maar daar komt een overweging bij. Gevallen van trichinose zijnnbsp;hoogst, hoogst zeldzaam in ons land. In het geheel zijn er naarnbsp;ik meen twee gevallen gevonden in Amsterdam, en één in Goes.

-ocr page 333-

311

,.Nu vraag ik u, wanneer daarvoor een speciaal personeel bestond aan een abattoir als hier, en als die menscheu dannbsp;vijf jaar lang meer dan twee honderd duizend maal een varken op trichinen hadden onderzocht, zonder ooit iets te vinden, — wat zou er dan op den duur van zoo’n speciale keuringnbsp;terecht komen? Daar kan immers niemand voldoende waakzaam onder blijven. En dit is de reden, dat, wij dit onderzoeknbsp;liever nalaten, en dus ook niet den schijn van een waarborgnbsp;geven, dat er in het varkensvleesch geen trichinen voorkomen.nbsp;Want daardoor verplichten wij het verstandige publiek omnbsp;zelf voorzichtig te wezen en het varkensvleesch, behoorlijk tenbsp;koken, om mogelijke trichinen te dooden. En het koken isnbsp;wèl aldoende”.

Vervolgens vroeg ik den heer DhonT naar het clandestiene invoeren van ongekeurd vleesch in Rotterdam. Zijns inziensnbsp;komt dit zeker voor in een gemeente als de onze, waar daartoenbsp;aan a-lle kanten gelegenheid bestaat. Maar niet veel, op zeernbsp;kleine schaal. En dit danken wij aan de gemeentelijke vleesch-verordeiiing van 1898, waarin op iedere overtreding hechte-nisstraf gesteld is. De gevangenis heeft den schrik er ingébracht; en toen wij zóó begonnen, zijn de brutaalste invoerdersnbsp;van slecht vleesch er uitgeschedeii.

Vroeger was bijvoorbeeld Hillegersberg een broeinest van geknoei, en aan den Zwaanshals hadt je naarstige krengen-slachters. Maar dit is na de annexatie allemaal uitgeroeid.nbsp;Rotterdam verkeert dan ook in een gunstige positie. Doordatnbsp;al die buitengemeenten bij haar grondgebied zijn aangetrokken,nbsp;wordt er nog wel gesmokkeld, en ook zullen de booten nognbsp;wel eeus wat biefstuk of een haas voor een slager meebrengen,nbsp;maar de politie ziet vrij scherp toe. En sedert nog onlangsnbsp;een conducteur van zoo’n boot veroordeeld werd als invoerdernbsp;van het meegebrachte vleesch, passen die ondernemers ooknbsp;nog weer wat beter op hun tellen.

Toch gaan er onder het publiek natuurlijk altijd praatjes, bijvoorbeeld over die massa’s slachtpaarden, die ze hier zien

L.

-ocr page 334-

312

aanvoeren, en die er met hun beengebreken niet oogelijk uitzien. Maar daardoor zijn die beesten voor de consumtienbsp;niets minder geschikt. Integendeel, van de paarden is eennbsp;minimaal percentage ziek, veel minder dan van de runderen.nbsp;Zoo werden hier in 1905 9305 paarden geslacht (in 1906'nbsp;11,861) waarvan er maar 176 werden afgekeurd, dus nog geennbsp;2 procent; terwijl er in dat jaar van de 26,647 runderen 689nbsp;stuks afgekeurd werden, of circa 3 procent. Voor de slachtnbsp;paarden is Rotterdam de markt, en dit paardevleesch wordtnbsp;overal heengezonden.

Alle afgekeurde vleesch wordt hier aan de consumtie onttrokken. Het kan aan den eigenaar teruggegeven worden, nadat de keurmeester het onbruikbaar gemaakt heeft voor mensche-lijk voedsel. Maar daar wordt in de practijk geen gebruik-van gemaakt. In den regel wordt het door een particuliernbsp;opgekocht en aan het abattoir in den destructor vernietigd,nbsp;om daarna als meststof te dienen. De slachtvee.verzekering,nbsp;ter dekking van dit bedrijfsrisico, bestaat in deze streken ook.nbsp;Voor de varkens is een dergelijke assurantie liier nog nietnbsp;tot stand gekomen.

Eu alleen het vleesch van wegens tuberculose afgekeurde dieren wordt aan het abattoir gesteriliseerd, en hier door eennbsp;p articulier verkocht.

Het systeem van zouten wordt uitsluitend in Amsterdam toegepast. Hier hebben wij het niet. Alleen geschiedt hetnbsp;een enkele maal met vleesch van niet sterk finnige runderen)nbsp;omdat het zout de finnen doodt.

,,Resumeerende, geloof ik, dat Rotterdam, ook dank zij haar strenge vleeschverordening, in dit opzicht dus nogal innbsp;een gunstige conditie verkeert”.

Dezelfde meening was een deskundige toegedaau, die bij mij kwam, en zich voorstelde als :

-ocr page 335-

313

„de grootste opkooper van doOde en inaukeerende koeien”.

Deze handelaar in dubieuse waar had de artikelen over slecht vleesch gelezen, en achtte zich nu als specialiteit aannbsp;de waarlieid verplicht, om mij omtrent dit miskende bedrijfnbsp;nog eens wat nader in te lichten. En met gezag, want vannbsp;kind af was hij in dienst geweest van krengen-koopers ennbsp;krengen-slachters; toen was hij er voor eigen rekening mee begonnen, en nu heeft hij er een respectabel vermogen in verdiend.

Hij vertelde mij het volgende:

Geld is ook de ziel van deze negotie; niet alleen om altijd te kunnen koopen, maar, vooral vroeger jaren, om slagersnbsp;aan bedrijfskapitaal te helpen, die dan meteen je klantennbsp;worden. En ’t was weinig speculatief, want mijn zegsmannbsp;was er zoo goed als nooit aan te kort gekomen.

Er zijn heele streken in het land, waar al wat sterft voor hèm is. Maar tegenwoordig is het in Rotterdam zoo streng,nbsp;dat hij nog maar enkel koopt, wat goed voor de keur is.nbsp;Dat ziet hij met een oogopslag, door zóó veel jaren ondervinding, en ’t is een witte raaf als er een dood of wrak diernbsp;van hem op ons abattoir wordt afgekeurd.

Toch gaat die andere rommel ook wel weg. Daar heb je langs de Lek. Dieren die aan septische ontstekingen zijnnbsp;gestorven, cadavers vol [)yaemie, die neemt hij niet. Maar,nbsp;al zijn ze ook voor de houden nog te slecht, die vuiligheidnbsp;gaat allemaal naar Moutfoort, wordt daar uitgebeend en verzonden naar worstfabrieken. De grootste opkoooer in Mont-foort is de vilder A. de V. Van 3 tot 7 Maart weet ik vannbsp;acht doode koeien en 20 doode kalveren, die hij kreeg. Voorverleden week Maandag nog twee doode koeien, uit Streefkerk, en die cadavers waren zóó ontbonden, dat het vleeschnbsp;den wagen uitliep. Van K. de B. te Stolkesluis kreeg hijnbsp;twee doode koeien, een dood varken, en wat doode kalveren,nbsp;benevens een kat.


-ocr page 336-

814

Montfoort koopt weer van de plaatselijke slachters zooals J. V. d. B , G. de J., J. B. enz. die de krengen van de boerennbsp;hebben. Maar zij zeil slachten wel behoorlijke dieren, ’t Zijnnbsp;heel fatsoenlijke menschen, maar op die wijs moeten ze welnbsp;goede vrienden met de boeren blijven, van wie ze ook hunnbsp;eigen beesten betrekken. Die vilders in Montfoort betalennbsp;van 20 tot 30 gulden voor een doode koe. Maar in Gil-kenes heb je een worstfabriekje, waarvoor ze geen cadaversnbsp;hebben willen boven de 15, 16 gulden. In datzelfde dorpnbsp;was een varken van R. de V. begraven; een paar dagennbsp;later merkte hij dat het uit den grond gehaald was;

Ouder Gouda vandaan, uit Woerden, Harmelen, IJsselstein, gaan al de gestorven dieren naar Montfoort: soms 40, 50 doodgeboren kalveren, in den tijd. Dat is zoo Maart, April, de kalftijd,nbsp;dat sommige fabrieken zoo’n 10.OOO kilo krijgen, van dit vleesch.

Onder Schoonhoven is het nu bijvoorbeeld weer V. S. die alle krengen opkoopt, om er worst van te maken.

A propos van Montfoort. Dat krijgt veel vuilen boel uit Streefkerk. En voor alle vleesch, dat uit Streefkerk gaat,nbsp;moeten ze eerst bij den burgemeester daar een geleidebiljetnbsp;^aan halen, ^.oodat deze heer zich volkomen van den toestandnbsp;op de hoogte stellen kon.

En zoo zou ik u een heelen avond kunnen bezighouden.

Maar in Rotterdam is dat nu vrijwel uit. ’t Eenige wat hier nog wel wordt ingesmokkeld is een beetje uitgebeendnbsp;nuchter kalfsvleesch voor een enkelen varkensslager, om worstnbsp;van te maken. Maar zelden, hoor. De praatjes daarover zijnnbsp;erg overdreven. En haast alle Rotterdamsche varkensslagersnbsp;zijn nette menschen, die uitsluitend van het abattoir betrekken.

Toch komt er altijd nog wat binnen. Hoe strenger keur, hoe meer er wordt gesmokkeld. En ook al naarmate denbsp;veeprijzen hooger gaan.

In dit opzicht zijn we Amsterdam vooruit; daar wordt veel meer ingevoerd; bijvoorbeeld met de booten, uit de buurtennbsp;van Leiden, ’k Zou haast zeggen; wel dagelijks.

-ocr page 337-

315

Maar de menscheii, moeten zich daar zooveel niet van aantrekken. Je gaat lieuscli niet dood van vleesch (1). Andersnbsp;had ik zelf in deii goeden tijd heel Rotterdam immers al welnbsp;vergiftigd. Maar wat daar uit Moutfoort, en bijvoorbeeld uitnbsp;Streefkerk verstuurd wordt, is wel een beetje al te rot.

Een andere zaak is ’t met roolcvleesch. Het vleesch van paarden, die soms al een halven dag dood hebben gelegen,nbsp;wordt allemaal eerst gezouten — en dat neemt nog best zoutnbsp;op al denken sommige deskundigen van niet — om vervolgensnbsp;gerookt overal heen gezonden te worden. En dan heet hetnbsp;geconserveerd, en mag het in de strengste plaatsen binnennbsp;komen, zonder keur. Zulk rookvleesch hangt overal in denbsp;winkels openlijk te koop voor hooge prijzen. Wat een kunstnbsp;voor een vakman om dit bedrog te zien; ik zeg u; blindelings 1

Ja, jaren geleden heb ik hier in Rotterdam een besten tijd gekend, dat ik er 30, 40 in de week had van langs den Rijn,nbsp;toen daar de longziekte zoo heerschte. En al stond de politienbsp;ook op wacht, wij waren slimmer, en wisten ze langs eennbsp;onmogelijken omweg best in huis te krijgen. Of wat ooknbsp;lukte: een rist wagens en op ieder een doode koe. Maarnbsp;voorop lag een goede. Die eerste wagen reed brutaal-wegnbsp;door ’t cordon politieagenten' bom, werd aangehouden, ennbsp;dan moest je met de agenten mee naar de keuring op ’tnbsp;abattoir. Dus de politie met die goede koe af, en de wegnbsp;was voor de slechte verder vrij.

Ja, wat wij al niet verzonnen hebben. Dan ging ik netjes met me vrouw uit rijden, keurig wagentje, een lust voorallenbsp;wandelaars. Maar wij brachten er een paar voet vleesch meenbsp;in de stad. ’k Ben nog eens aangehouden, en weer losgelaten: de kussens, waar we op zaten, waren van vleesch gemaakt. Of ’n partijtje onder den bok van den wagen; ja.


1

Deze op-yatting klopt volkomen met een opmerking van den directeur van het abattoir die mij vertelde, dat de slagerskneohtB, alsnbsp;een dier is afgekeurd, soms vragen of zij het zelf dan niet mogen opeten.

-ocr page 338-

316

gewoon maar weg, onder een zeil. We hebben het liefjes-weg ingevoerd in kinderwagens, waar soms een kindje in lag.

Kleinere hoeveelheden droeg je onder je kleeren op je borst mee. Of onder een oude capuchon, zoo op de tram.

Zoo gebeurt 't nu ook nog wel; in zakken, of in manden. Maar ’tzijn kleine beetjes, waar gesjochte lui een daggeldjenbsp;mee halen. Zoo samen 25 kilo vleesch; reken dat zeereennbsp;schelling 't kilo voor krijgen, en ’n rijksdaalder inkoop. Blijftnbsp;vijf gulden. Je hebt menschen, die doen immers een moordnbsp;ook voor vijf gulden.

’n Week of drie geleden is hier nog een flinke partij vleesch van gestorven dieren aangehouden, verpakt in zakken, voornbsp;een man, die z’n worst wat al te goedkoop wil slijten.

Maar ’t telt niet mee. En heele dieren, al krijg je ze naar binnen, die kan je aan de Rotterdamsche slachters immersnbsp;niet meer kwijt, ’t Blijft bij zoo’n beetje kalfsvleesch, voor’11nbsp;doodenkelen varkensslager.

„Kalfsvleesch in de varkensworst?quot; — vroeg ’k verwonderd.

Maar dat was een erg domme vraag: Ja, dacht usoms,dat ze die maakten van varkensvleesch ? Da’s immers veel te vet 1nbsp;Hoe maak je worst? Eén kilo varkensvleesch, met vijf kilonbsp;droog vleesch, ’t zij paarde-, kalfs-, runder-. — ,,Dan heb jenbsp;zes kilo worst”, berekent u. Wel nee, meneer: dan heb jenbsp;er wel tienl Twee kilo aardappelmeel, en net zooveel waternbsp;als er in dat vleesch wil trekken, komt er bij. Benevensnbsp;zout en peper. „Peper en zout maakt alles goed,” — is onsnbsp;beproefde spreekwoord.

Dus goed begrepen? Met den invoer van krengenendood aas is ’t uit in Rotterdam, Aan de slagers slijt je geen in-voervleesch meer, tenzij ’t vee brandduur is. Nog niet zoo zeernbsp;omdat ze zóó fatsoenlijk zijn, want wat raakt dat iemand z’nnbsp;fatsoen? Misschien zijn ze nog wèl een beetje bang,en zekernbsp;voor de praatjes. Want zoo’n rel, die maakt je levend dood.nbsp;Maar hoofdzaak is: ze gebruiken liever paardevleesch; da’snbsp;billijk en gezond, rein vleesch. ’t Publiek is er heel best mee.

-ocr page 339-

317

Alleen gaat 't mij wel eens aan m’n hart, dat ze zoo’n armen sloeber, die enkel Zondags vleesch eet, voor ’n pondje paar-devleesch z’n negen stuivers laten dokken, terwijl 15 centennbsp;wel genoeg was.

Er gaat niets af; paardevleesch is ’n erg best eten. Maar de Staat moest, net als bij de margarine, de winkeliers verplichten aan hnn raam te zetten, dat ze paardevleesch verkoopen.

{JV. Rott. Crt.)

-ocr page 340-

.V

REFERATEN.

NIEUWE BEHANDELINGSWIJZE VAN WONDEN, OOK VAN GEWRICHTS- EN PEESSCHEE:DEVERW0N-DINGEN, DOOR MIDDEL VAN GEKRISTALLISEERDnbsp;BOORZUUR. — De paardenarts Busy deelde hieromtrentnbsp;zijn ervaringen mede in het Recueil de niédecine vHértnairenbsp;van 15 September 1906; daaraan is het volgende ontleend.

Het is bekend dat boorzuur in geconcentreerde oplossing een veel zwakker antisepticum is dan bijv sublimaat en carnbsp;bolzuur; in kristalvorm gebruikt, overtreft het deze echternbsp;belangrijk in werking, doordat het de wond en haar omgevingnbsp;verzuurt en anaestheseert. Wordt gekristalliseerd boorzuurnbsp;vrij dik gestrooid op of in een diepe spierwond. dan onstaatnbsp;eerst een sterke sereuse exsudatie, welke echter niet lang duurt.nbsp;Zoodra de vorming van vrij zuur in de wond tot stand isnbsp;gekomen, wordt het beloop der ontsteking onderbroken; hetnbsp;prikkelen der wond houdt op, het boorzuur werkt als anaes-theticum. Dit zou het gevolg zijn van het ontbreken vannbsp;ontstekingachtig oedeem; daardoor wordt anders een drukkingnbsp;op de zenuwuiteinden uitgeoefend. Als eenig uitwendig teekennbsp;van de ontsteking neemt men slechts de granulatievormingnbsp;waar. Indien men voortgaat deze met boorzuur te verzadigen,nbsp;dan kan er geen ettering van beteekenis ontstaan; hetgranu-latieweefsel ziet er bleeker uit dan bij aanwending van anderenbsp;antiseptica, doch het groeit even snel.

Indien men bijv. de holte van een pijnlijke schoftfistel met gekristalliseerd boorzuur vult, dan houdt de pijn op en verdwijntnbsp;het oedeem; de paarden laten zich weder aan de schoft komennbsp;en de holte is in enkele dagen met granulatieweefsel gevuld.

In de weefsels welke eenigen tijd met boorzuur zijn verzadigd'

-ocr page 341-

319

ontstaan, volgens den schrijver, geen abscessen meer, Het zuivere boorzuur is zwak zuur, wordt door de weefsels spoedignbsp;opgenomen en is op wonden onschadelijk. Wordt het in eennbsp;synoviaalholte gedaan, dan coaguleert het slechts langzaamnbsp;een weinigje synovia.

Reeds sedert 20 jaar gebruikt Busy zuiver boorzuur met goed gevolg bij conjunctivitis, verwonding der oogleden ennbsp;na operatie van de zaadstreng. Eerst in 1905 beproefde hijnbsp;het bij een schoftfistel, en wel met zoo goed gevolg, dat hijnbsp;het kort daarna bezigde bij een paard met verscheuring vannbsp;den perforans op de plaats van aanhechting en splinterbreuknbsp;van een sesambeen, gecompliceerd met tendovaginitis ennbsp;arthritis.

Sedert een jaar behandelt hij alle hevige verwondingen, bijv. ook van den carpus, met boorzuur, en wel met uitnemend gevolg. Hij houdt dit middel daarom voor het bestenbsp;onder de antiseptica en meent dat het ook bij schotwondennbsp;voortreffelijke diensten kan bewijzen.

Omtrent de werking van boorzuur in de synoviaalholten wil hij later zijn meening kenbaar maken; hij zou alle sy-nooiaalholten, zelfs van de gewrichten, met het mes durvennbsp;openen, omdat bij aanwending van een verband met gekristalliseerd boorzuur geen pijn, geen kreupelheid en geen zwellingnbsp;optreden.

Enkele maanden geleden zag hij een belangrijke ontsteking van liet elleboog- en van het heupgewricht na aanwendingnbsp;van zuiver boorzuur snel genezen.

De paarden konden reeds na 3Ó uur op het zieke been staan, de koorts verdween spoedig en na 9, resp, ii dagennbsp;waren de gewrichten gesloten.

Nageltred, verwonde voorknieën, traumatische peesscheede-en gewrichtsontsteking zouden voortaan niet meer te beschouwen zijn als ernstige stoornissen, en zelfs de verschillende gallen zouden aan de behandeling met gekristalliseerd boorzuur geen weerstand bieden.

-ocr page 342-

320

De schrijver is voornemens binnen enkele maanden nadere mededeelingen omtrent zijn experimenten met dit middel tenbsp;doen. (Referent vreest voor teleurstelling, vooral wanneernbsp;anderen daarmede proeven nemen).

(Tijdschrift voor Veeartsenijkunde).

HET ETEN VAN WATTEN TER VOORKOMING VAN NADEELIGE GEVOLGEN DOOR HET INSLIKKEN VANnbsp;SCHERPE VOORWERPEN. — De veearts GrOLLET te Parijsnbsp;kreeg een jong kamerhondje iu behandeling, dat al spelendenbsp;een speld had ingeslikt. Hij herinnerde zich dat men bij dennbsp;mensch in een dergelijk geval had aanbevolen om watten tenbsp;laten eten; deze kunnen in den maag het puntige voorwerpnbsp;inhullen en vervolgens laagsgewijze worden omgeven doornbsp;stoffen, welke het darmslijmvlies beschutten tegendeiuwerkingnbsp;van het scherpe lichaam.

Hij liet den hond daarom watten eten, gedeeltelijk in melk, voor een ander deel in confituren. Een a twee uur laternbsp;werd een lepel sla-olie toegediend.

Den volgenden dag werd de speld in de faeces teruggevonden. Een deel der wattenvezelen waren om haar heen gewikkeld;nbsp;hoewel de punt niet volkomen was ingehuld, had zij geennbsp;nadeel veroorzaakt.

Dr. Bonneau vermeldt, dat men bij kinderen, na het inslikken van vreemde voorwerpen, aanbeveelt om ze zooveel, mogelijk aardappelen te laten eten; daardoor worden de darmennbsp;verwijd en wordt aldus aan het corpus alienum gelegenheidnbsp;geboden af te gaan, zonder het slijmvlies te beleedigen.

GroLLET merkt op, dat de houden zich daartoe niet zouden leeuen, terwijl zij de watten, omringd door confituren, gaarnenbsp;tot zich nemen. In plaats van een laxans, dat gevaarlijkenbsp;contracties van het intestinum zou kunnen veroorzaken, is hetnbsp;verkieslijk per os of per anum olie te verstrekken. (Bulletin denbsp;la Société de Pathologie compared, aoüt-septembre igo6.)

(Tijdschr. v. Veeartseuijk.)

-ocr page 343-

321

111 de „Mededeelingeii uit liet Geneeskundig Laboratorium te Weltevreden” 2° serie A. No. 8 en 2° serie B No. 6 treftnbsp;men een artikel aan, luidende: Beschrijvin^ van eenige dierlijkenbsp;parasieten door J. K. F. de Does.

Behandeld worden; een Syngamus soort bij het rund op Java, Dicrocoelium pancreaticum bij het rund en Filaria labiatonbsp;papillosa bij runderen op Java.

Eene uitvoerige en duidelijke beschrijving dezer parasieten nevens de zeer fraaie afbeeldingen daarv'an, maken het artikelnbsp;zeer lezenswaard.

Uit den aard der zaak leent het zich niet tot geven van een referaat.

-ocr page 344-

Uit Hollandscbe Bladen.

KIJKSSERUMINRICHTING 1904— 1905, Vanwege de directie van den landbouw is uitgegeven het Verslag van de werkzaamheden dernbsp;rijksseruminriohting over 1904—1905.

Dit verslag geeft een overzicht van de verrichtingen der inrichting van het tydstip harer oprichting at tot 1 Januari 1906.

Het hoofddoel der rpkssermiiinrichting wordt aldus oinsohreven; „de nieuwere veeartsenijkundige gegevens, voornanielpk met betrekking tot denbsp;infectieziekten der dieren, rechtstreeks dienstbaar te maken aan den landbouw.” In verband hiermede geeft deze inrichting aan ieder gratis adviezennbsp;met betrekking tot de hygiëne der huisdieren: zjj zoekt naar onbekendenbsp;oorzaken van ziekten, die onder de dieren voorkomen en stelt entstoffennbsp;en sera, die in hare laboratoria bereid worden, gratis beschikbaar,nbsp;ten einde veeziekten te voorkomen en te genezen.

Het aantal onderzoekingen van zieke dieren of organen daarvan bedroeg tot het eind van December 1905 371.

Een afzonderlijke afdeeling voor scheikundig onderzoek kwam tot stand. Daardoor werd het mogelijk, oorzaken van veeziekten, die langsnbsp;scheikundigen weg moeten opgespoord worden, aan het licht te brengennbsp;en verschillende bio-chemische vraagstukken, op veeziekte betrekkingnbsp;hebbende, in studie te nemen.

Belangrjjk namen de werkzaamheden iu onivang toe, toen op 1 Januari 1905 de maatregelen tot bestrijding der tuberculose onder het rundveenbsp;een aanvang namen.

Naast het vlekziekteserum wordt een serum tegen de besmettelijke borstziekte der varkens bereid. Ook een serum tegen de kalverziektenbsp;en tegen de vogelcholera werd in gebruik gesteld. Bovendien wordennbsp;bereid: entstoffen tegen de varkenspest, het houtvuur en het miltvuur,nbsp;alsmede tuberculine. Eenige andere sera zjjn in voorbereiding.

Het personeel bestond op ultimo December 1905 uit 1 directeur, 2 onderdirecteuren, 1 bacterioloog-scheikundige, 2 bacteriologen, 1 landbouwkundige, 1 boekhouder, 1 amanuensis, 1 bacillenzoeker, 3 kantoorbedienden, 2 laboratoriumbedienden en 3 stalknechten.

In 1904 werden met de door de rijksseruminrichting verstrekte sera

-ocr page 345-

323

ingeënt tegen de vlekziekte 80,255 gezonde varkens (preventieve enting) en 2284 varkens, die van vlekziekte of van besmetting verdacht warennbsp;(noodenting), terwpl 1247 aan vlekziekte lijdende dieren werdennbsp;ingeënt; in het geheet derhalve 33,786 varkens.

De uitwerking dezer entingen mag zeer gunstig genoemd worden, want van de preventief geënte dieren werden naderhand slechts 120nbsp;stuks = 0,4 pet. ziek terwpl het sterftecijfer 0,08 pet. heeft bedragen.

Hierbij moet worden opgemerkt, dat het niet bewezen is, dat deze 120 dieren alle aan vlekziekte hebben geleden, ofschoon erkend moetnbsp;worden, dat 88 dezer dieren, na inspuiting van vlekziekteserum weder herstelden, zoodat bp slechts 8 varkens de ziekte in onvolkomennbsp;genezing overging en 24 dieren = 0,08 pot. stierven.

Ingeënt werden, zooals werd medegedeeld, 2284 varkens, die van vlekziekte of van besmetting verdacht waren. 2211 dezer dieren blevennbsp;gezond 96,8 pet. terwijl 69 stuks stierven = 3 pet.

In 1904 werden bovendien 1247 aan vlekziekte lijdende varkens met serum behandeld, met het gevolg, dat 1114 dezer dieren herstelden ennbsp;slechts 7 stuks =; 0,6 pet. geslacht werden, terwijl 109 = 8,75 petnbsp;overleden.

Dit de opgegeven cijfers blijkt duidelpk, van welke groote betee-kenis de vlekziekte-enting voor den landbouw is, want men mag aan-uemen, dat het sterfteepfer van aan vlekziekte Ipdende dieren, zonder de aanwending van serum, ongeveer bedraagt 80 pet.

Niet minder dan 82,313 gezonde varkens werden in dat jaar ingeënt (preventieve enting). Van deze dieren bleven gezond 81,930 varkensnbsp;= 99,5 pet. Aangetast werden 383 stuks = 0,5 pet. Ook nu trad denbsp;curatieve werking van het serum weder duidelijk aan het licht, wantnbsp;263 stuks = 69 pet. dezer aangetaste dieren herstelden weder. Vannbsp;de 82,313 ingeënte dieren overleden, blijbaar aan vlekziekte, 92 varkens = 0,11 pot.

In 1905 werden verder ingeënt 6532 varkens, die van vlekziekte of van besmetting verdacht werden (noodenting). Niet minder dan 6481nbsp;dezer dieren = 99,2 pet. bleven gezond en slechts 44 varkens = 0,7nbsp;pet stierven.

In dit jaar werden 4583 aan vlekziekte Ipdende varkens met serum behandeld, met het gunstig gevolg, dat hiervan 4012 dieren = 87,5nbsp;pet. herstelden. 192 dezer dieren = 4,25. pet. werden geslacht, terwplnbsp;li64 varkens = 5,75 pet overleden.

Hieruit blijkt voldoende, dat ook in 1905 door de geneeskrachtige werking van het serum vele dieren gespaard bleven.

Er werden dus in 1905 ingeënt 92,738 varkens, behalve de varkens, die aan de kunstbewerking onderworpen werden door den veearts F. M. de

-ocr page 346-

324

Leue te Hoorn. Door genoemden veearts werd opgegeven, dat liij 3131 varkens had ingeënt, welke dieren, gevoegd bij die, opgegevennbsp;door de overige veeartsen in Nederland, een totaal getal ingeente varkens uitmakeu van 95,869 varkens.

Volgens deze globaal aangegeven cijfers mag men aannemen, dat door de vlekziekte-inenting in de jaren 1905 en 1905 voor Nederlandnbsp;gered werd eene waarde van ongeveer een halfmillioen gulden.

De resultaten der enting tegen de borstziekte der varkens zijn niet ongunstig; slechts het optreden der varkenspest onder de ingeente dierennbsp;maakt het raoeilyk een juiste conclusie te trekken uit de aangegevennbsp;enters.

De inenting tegen de varkenspest nam in 1905 toe en sterker nog in 1906.

In 1904 werden met de boutvuurwatjes 1597 runderen geënt, van welke dieren 1 pet. overleed. In 1905 werden 14,219 dieren aan denbsp;kunstbewerking onderworpen, met een sterftecijfer van 1.4 pet., in welknbsp;jaar zooals bekend is het houtvuur zeer hevig optrad, zoodat zelfs oudere dieren aan die ziekte bezweken. Vele dieren werden ingeënt, ter-wjjl houtvuur in den koppel was voorgekomen.

Het boutvuurpoeder werd eerst in 1906 in gebruik gesteld. De inentingen tegen het boutvuiir met entstof der rijksseruminrichting nemen verbazend toe en ook met betrekking tot deze entstof blijkt duidelijknbsp;de groote behoefte, die gevoeld werd aan eene inrichting, waar allenbsp;entstoffen tegen veeziekten bereid worden.

In het geheel werden sedert de oprichting der rjjksseruminrichting serum en entstoffen afgeleverd voor eene waarde van ruim 1 110,451.72.

Van de resultaten, verkregen met de toepassing der sera tegen de vogelcholera, de septische pleuropneumonie en de colibacilosse der kalveren, alsmede van het serum en de entstof tegen het miltvuur, kannbsp;eerst in het jaarverslag over 1906 melding gemaakt worden, omdat genoemde sera eerst na 1 Januari 1906 iii gebruik gesteld werden.

Het verslag bevat voorts o. a. uitvoerige mededeelingen over de af-deeling, die zich met de bestrijding der tuberculose onder het rundvee bezig houdt, en waar het onderzoek der door het rpk overgenomennbsp;tuberculeuse runderen, meer speciaal na de slachting plaats heeft, ennbsp;monsters van melk en ziektestoffen, afkomstig van runderen, die vannbsp;tuberculose verdacht worden, worden onderzocht.

Het aantal runderen, in 1905 overgenomen, bedroeg 2556 stuks, van 1948 eigenaren afkomstig. Er werd een verlies op geleden van f 136,nbsp;224.13. Van de overgenomen dieren bleek */4 lijdende aan tuberculose,nbsp;rfc Vi ''n,n andere ziekten. In 1905 werden 2534 dieren voor overnemingnbsp;afgewezen. Ongeveer 1400 daarvan werden niet genomen op grond van

-ocr page 347-

325

den negatieven uitslag der tuberculinisatie. Als men elk dezer dieren op f 100 taxeert, dan heeft de tuberculinisatie de schatkist in 1905nbsp;behoed voor een noodelooze uitgave van f 140,000.

Als schaduwzijden van de overigens onmisbare tuberouline wordt genoemd;

a. nbsp;nbsp;nbsp;dat door de tuberculine opgespoord worden runderen met gesloten tuberculose, die niet voor atmaking in aanmerking hadden moetennbsp;komen ;

b. nbsp;nbsp;nbsp;dat de tuberculine ons runderen doet overnemen, die niet aannbsp;tuberculose lijden;

c. nbsp;nbsp;nbsp;dat de tuberculine oorzaak is, dat niet zelden in hooge mate aannbsp;tuberculose lijdende dieren, wegens het uitblijven der reactie, nietnbsp;worden overgenomen.

Het streven behoort te zijn deze schaduwzijden van de tuberculine zooveel mogelijk te neutraliseeren.

In Noordbrabandt en Limburg worden meermalen tubereuleuse runderen aangekocht, die uit België worden teruggezonden. Deze uit België teruggezonden dieren schijnen in die provincies het contingent van tuberculose te verhoogen.

Weiischelijk zou het zijn, dat door onze regeering de wederinvoer van tubereuleuse dieren uit België werd verboden. Zonder eenig bezwaarnbsp;voor onzen handel kunnen deze dieren aan de Belgische abattoirs geslacht worden. Volgens de Belgische voorschriften kan dit inderdaadnbsp;geschieden. Weleens is beweerd, dat dit schadelijk zoude influenceerennbsp;op onzen veehandel met België. Deze meening moet als geheel onjuistnbsp;aangemerkt worden.

D! financieele schade, die aan den handel veroorzaakt wordt door het terugvoeren der dieren naar Nederland, treft het meest den Belgischennbsp;veehandelaar.

Deze toch moet het dier, dat gereageerd heeft, met zooveel verlies aan Hollandsche opkoopers afstaan, dat hij het evengoed kan slachten aannbsp;het abattoir te Brussel of Antwerpen. Slechts de Nederlandsche opkoopers maken daarmede goede zaken.

Bij eene zoo algemeen verspreide en bovendien chronisch verloopende ziekte als de tuberculose is, zijn niet aanstonds in het oog vallende verbeteringen in den algemeenen toestand merkbaar. Evenwel blpkt tochnbsp;uit de secties der overgenomen runderen, dat de hevige vormen vannbsp;tuberculose, die bij den aanvang der maatregelen geconstateerd werden,nbsp;minder worden.

Ook is het reeds aan sommige praktizeerende veeartsen opgevalen, dat de tuberculose afneemt;


-ocr page 348-

326

O. a. de veearts Bieeman te Helmond is van meening, dat in de omstreken aldaar de ziekte aan het afnemen is.

De Heer Bierman schrift hierover als volgt:

„De invloed van de maatregelen tegen de tuberculose begint zich hier in het zuid-oosten zeer duidelijk te openbaren, daar tuberculose in denbsp;slachterpen zeldzaam vrordt. Rechtsquaesties over tuberculose tusschennbsp;kooper en verkooper komen niet meer voor. Ook worden de aangiftennbsp;steeds van meer twijfelachtingen aard. Ik geloof, wanneer hieraannbsp;eenige jaren de hand gehouden wordt, de ziekte in dit uiterst besmettenbsp;district zoo goed als verdwenen zal.”

Er kan ook geen twpfel bestaan, dat het voortdurend afmaken der smetstofverpreiders tot verbetering van den toestand en eindelijk totnbsp;volkomen bestrijding der tuberculose zal moeten voeren. Zoodra allenbsp;runderen, die reeds geïnfecteerd waren vóór dat de maatregelen eennbsp;aanvang namen door nieuwe generaties zullen vervangen zijn, zal hetnbsp;effekt der maatregelen zonder twijfel duidelijk in hel oog springen.

De kalveren, die geboren worden na het in werking treden der maatregelen, loopen veel minder gevaar de smetstof op te nemen.

De meening van den heer Bierman wordt ook door anderen gedeeld.

Wanneer Nederland met kracht op den ingeslagen weg voortgaat, dan zal de tuberculose onder het rundvee geheel verdwjjnen.

In Tuberculose, het orgaan van het Ned. Centraal Comité tot bestriding van tuberculose, leest men het volgende;

De tuberculose in Groenland. Omtrent de verspreiding der tuberculose in Groenland heeft Dr. Mbldore interessante gegevens uitnbsp;de litteratuur bpeengebracht, en medegedeeld wat eigen onderzoek ennbsp;de ervaring van andere daar gevestigde geneesheeren hem leerden.

Reeds bij de eerste kolonisatie van het land, begin 1700, was de tuberculose onder de oorspronkelijke bevolking zeer verspreid, en ooknbsp;heden ten dage komt in streken waar de beschaving nog niet is doorgedrongen (Oost-Groenland), de tuberculose veel voor. ’t Schijnt datnbsp;de tuberculose zich in de laatste dekaden nog uitbreidt, hetgeen innbsp;verband zou kunnen staan met de verandering in levenswijze; vroegernbsp;werden de winterwoningen in de lente afgebroken en leefden de bewoner snbsp;’s zomers in tenten als nomaden, welk gebruik meer en meer verdwijnt.

Langs de geheele kuststreek, 1600 K.M. lang, is de tuberculose zoo verspreid, dat de mee.ste onderzoekers verzekeren, dat meer dan de helftnbsp;van de inwoners boven 25 jaar duidelpke, grovere klinische afwijkingennbsp;van de longen bezitten, en dat de sterfte aau tuberculose 50 pel. van

-ocr page 349-

827

de geheelo sterfte bedraagt. De oorzaak dezer enorme verspreiding zoeken de geneesheeren in 't zeer enge samenwonen der bevolking innbsp;slecht geluchte, vuile aarden-hutten, en in de ongelooflijke overschillig-heid, waarmede de zieken met hun sputum omgaan, waardoor besmetting langs luchtwegen en darm gemakkelpk is.

liet rund heeft aan dezen toestand geen schuld, daar in ’t grootste deel van ’t land veeteelt onbekend is.

De tuberculose vertoont vaak een ongemeen goedaardig verloop, de zieken kunnen vaak tientallen jaren in het leven blijven en ongestoordnbsp;hunne werkzaamheden verrichten. In vele streken wordt een bloedspuwingnbsp;niet meer geteld dan bij ons een neusbloeding.

Onder de kolonisten uit Denemarken afkomstig, schjjnt de tuberculose niet bijzonder frequent te zijn.

Op het congres voor melaatschheid te Buenos Aires hebben de dokters Sommer en Aberastain gezegd dat de melaatschheid in Buenos Aires ziender oogen toenam en dat ernstige maatregelen noodignbsp;waren.

Departement van landbouw. Naar het Bat. Nbld. meldt is verschenen het „Verslag omtrent de te Buitenzorg gevestigde technischenbsp;afdeelingen van het departement van landbouwquot; over het afgeloopennbsp;,jaar. Het is, volgens een inleiding van prof. Treub, den directeur,nbsp;de voorlooper der jaarverslagen van het landbouwdepartement, welkenbsp;voortaan geregeld zullen verschijnen, ingericht zooals de jaarboeken ennbsp;jaarrapporten van de landbouwdepartementen der Vereenigde Staten. Hetnbsp;was niet mogelijk over 1905 reeds een zoodanig verslag te geven»nbsp;omdat de dienst nog niet in zpn vollen omvang werkte. Daarom thansnbsp;alleen het verslag van de technische afdeelingen.

De kennismaking met dit boekwerk heeft het Bat. Nbld. niet anders dan versterkt in zijn overtuiging dat dit departement voor den Euro-peeschen zoowel als voor den inlandschen landbouw van onberekenbaarnbsp;nut zal blijken te zijn. „Van den omvang der werkzaamheden, nu reeds,nbsp;hij een nog niet op volle kracht werkenden dienst, geeft het boekdeelnbsp;een sprekend getuigenis; en het belang dier werkzaamheden leert mennbsp;al dadelijk kennen in de overzichtelijke inleiding, door den directeur,nbsp;prof Treub, geschreven. Deze geeft niet alleen een helderen kijk op

-ocr page 350-

328

den arbeid en de richting van het departement, maar is ook geschikt om de tegenstanders van het departement — het zpn er gelukkig nietnbsp;vele— te bekeeren.”

GEVAARLIJK VLEESCH. Hoe noodig het is de vleeschkeuiing bij de wet te regelen en niet over te laten aan het gebrekkigenbsp;toezicht volgens goedvinden van gemeentebesturen, blijkt uit hetnbsp;volgende.

In een niet onbeduidende gemeente van N.-Brabant is o. a. keuring van rundvleesoh, vóór het in consumtie gebracht wordt, bij politieverordening verplicht gesteld en is een gesalarieerd keurmeester daarvoornbsp;aangewezen.

Onlangs wordt aan dezen kennis gegeven door een veehouder, dat bij hem een koe op stal gestorven was; zonder het beest te zien, gafnbsp;de keurmeester een gestempeld bewijs af, dat het vleesch mocht wordennbsp;uitgeslacht en in consumtie gebracht. Deze koe was gestorven aannbsp;miltvuur; trouwens at was de keurmeester het cadaver gaan zien, zounbsp;hij vermoedelijk toch evenzeer een bewijs van onschadelijkheid hebbennbsp;afgegeven; de man toch heeft er geen verstand van.

Enkele dagen later stierf bij denzelfden veehouder nog een rund en in de onmiddellijke buurt stierven kort daarop nog twee beesten; hierbij was een veearts tegenwoordig geweest, die kon zien, dat zij doornbsp;miltvuur waren aangetast en die alle maatregelen heeft genomen omnbsp;verdere uitbreiding tegen te gaan. Intusschen was het eerste beest,nbsp;zooals op dorpen gebruikeljjk is, tegen lagen prps bij de bureu rondgevent en verkocht; gelukkig is er niemand ziek geworden door het etennbsp;en kon een groot gedeelte van het vleesch later nog vernietigd worden.nbsp;Toch is vrij zeker alle gevaar nog niet verdwenen, wanneer men bedenkt,nbsp;dat de huid van een aan miltvuur gestorven dier nog langen tijd haarnbsp;besmettingsvermegen behoudt en het niet meer mogelijk is na te gaannbsp;waar deze gebleven is en dat ook vooral het bloed en andere afval hielen daar in den bodem gedrongen, de smetstoffen nog na weken en maanden verder kan verspreiden.

Looiers en werklieden, die ook maar het geringste wondje aan handen of armen hebben en daarmede bp het hanteeren in aanraking komen mot de huid of andere deelen van zulke aan miltvuur gestorven dieren,nbsp;kunnen zeer gemakkelpk besmet worden. Trouwens volgens geruchtenbsp;hebben ook een paar personen, die het gestorven dier hebben afgehaaldnbsp;en atgehakt, zweeren aan armen en vingers gekregen.

-ocr page 351-

329

Men schrijft ons uit Tiel:

De handel in minderwaardig vleesch, dat tot worst verwerkt, van hier verzonden wordt, is aanleiding geweest tot eene interpellatie innbsp;den raad. De heer Sohoondermark vroeg B. en W., of het hun bekendnbsp;was dat hier een verdacht soort van worstfabiek bestond, en zoo ja,nbsp;welke maatregelen zij dachten te nemen om eene inrichting op te ruimen, schadelijk voor de gemeente.

Volgens de T. Crt.' antwoordde hierop de voorzitter', dat de politie de zaak in handen had en hij er niet meer van zeggen kon.

Na dit antwoord heb ik een onderzoek ingesteld en het volgende vernomen:

Na het publiceeren dezer zaak heeft zich de directeur van den gezondheidsdienst te Amsterdam tot de burgerlijke autoriteiten alhier gewend, met het verzoek, our inlichtingen. De politie constateerde hetnbsp;bestaan der inrichting en stelde vast, dat de worst aan den broedernbsp;van den fabrikant te Sloterdijk wordt gezonden.

Hij zelf woonde daar ook tot voor een half jaar. Waarschijnlijk stond hij toen in reiatiën met den fabrikant d. S. te Echteld, die in dien tijdnbsp;veel naar Sloterdijk en Haarlemmermeer verzond.

De keurmeesters te Tiel verklaren, dat K. nooit eenig vee laat keuren.

Hij moet beschikken over flinke helpers, want in korten tijd is zoo’n geslacht beest spoorloos verdwenen. In de laatste weken werden onder dennbsp;boer vele cadavers van varkens opgekocht door personen, die zelf zich nietnbsp;op deze industrie toeleggen. De boeren verkoopen- graag, want ondernbsp;den grond is een varken evenmin veilig, zooals kort geleden bleek bjjnbsp;M. te D., waar een aan vlekziekte gestorven varken was opgegraven.

Een geloofwaardig persoon vertelde mij het volgende:

Onder Leeuwen werd een jongen aangehouden, die ’s avonds geen licht op zijn hondenkar had. Voor den kantonrechter te Druten, die er zoonbsp;terloops naar vroeg, verklaarde hij, dat hij er twee opgegraven varkensnbsp;op had, bestemd voor eene Noord-Brabantsche export-slagerij.

In Tiel zelf hebben eenige arbeiders eene onderlinge vakensverze-keringsmaatschappQ opgericht. De penningmeester-inspecteur is door de vereeniging gemachtigd, zulke varkens levend te bestemmen voornbsp;transport—den naam van den betrokken agent der tabriek deelen wijnbsp;voorloopig niet mee—de doode komen ergens anders terecht. Op denbsp;algemeene vegadering meenden de leden dat zij wel eens bedrogen werden en dat de werklieden elders maar uit hun oogen moesten kijken.

In de hedennamiddag gehouden raadsvergadering werd de verordening tot wering van den verkoop van ondeugdelijk vleesch aangevuld met de

-ocr page 352-

330

bepaling, dat als niet gekeurd wordt beschouwd alle versche vleesch, dat niet op de bij de verordening voorgeschreven wijze is gestempeld.nbsp;Aanleiding tot die aanvulling gaf een vonnis van den kantonrechter,nbsp;waarbjj een persoon was vrijgesproken, die binnen de gemeente vleeschnbsp;had vervoerd, dat aan het slachthuis was goedgekeurd, doch niet vannbsp;den stempel was voorzien.

Ook is in de verordening opgenoraen eene bepaling, waarbij het vervoer van vleesch alleen is toegestaan in gesloten wagens, bussen, vatennbsp;of manden.

Uit Tiel schrijft men ons nog:

Uit een gesprek met een buitenman naar aanleiding van het bericht over minderwaardigheid van vleesch bleek mp, dat tennbsp;plattelande algemeen de overtuiging heerscht, dat het begraven aan-vankelpk zeer gunstig op het vleesch werkt. Het zou daardoornbsp;naraelpk rood worden.

Door het eten van gerookt paardenvleesch, gekocht bij den paar-denslager K., zijn Woensdagnacht te Veghel 9 personen zwaar ziek geworden. De ontboden geneesheer constateerde vergiftiging. Tweenbsp;personen zijn dadelijk voorzien van de laatste H. Sacramenten. Denbsp;toestand der ziekeit is zorgwekkend.

Het microscopisch onderzoek moet hebben uitgewezen dat de worst, door het gebruik waarvan verschillende personen te Vaals ongesteldnbsp;werden, uit bedorven vleesch was samengesteld en dat van vergiftigingnbsp;door schadelijke bijvoeging van zout of door metaal geen sprake ia.

Ten aanzien van het onderzoek en de behandeling van vleesch zijn, met ingang van 6 November, in Duitsohland onderstaande nieuwe bepalingen ingevoerd:

1°. Versch vleesch: Organen, kauwspieren en klieren mogen niet aangeaneden zijn, echter mag in de middelvliesklieren en in het vleeschnbsp;van het hart eene snede gemaakt zpn. Ontbreken organen of klieren, welke aan het onderzoek moeten worden onderworpen, of zijn deze aan-gesneden dan wordt het geheele dier niet tot den invoer toegelaten.

-ocr page 353-

331

Kniehoog- en schouderklieren worden bij runderen mede onderzocht, hierop [wordt een uitzondering gemaakt wanneer in natuurlijke samen-bang met het dierhchaam lever en milt worden ingevoerd en deze, met inbegrip van hunne lymphklieren vrij van tuberculose worden bevonden,nbsp;varkens worden steeds knie- en kniehoogklieren aaugesneden.

2“. ï o e h e r e i d v 1 e e s c h : De lymphklieren mogen niet ontbreken of aangesneden zijn ; is dit wel het geval, dan wordt het geheele stuknbsp;vleesch niet tot den iuvoer toegelaten.

De koeien van Prins Hendrik. Nader meldt men ons nog uit Apeldoorn, dat er aanvankelijk toestemming was gegeven om vijftiennbsp;koeien in Duitschland in te voeren met bestemming voor het landgoednbsp;Dobbin van Z. K. H. Prins Hendrik. Nadat nu deze koeien te Leeuwarden waren aangekocht, bleek, dat men aan de Duitsche grenzennbsp;geen bevelen omtrent toelating had ontvangen. Toen aan de Duitschenbsp;regeering hulp werd gevraagd, om mogelijk te maken, dat van de toe-gestane permissie werd gebruik gemaakt, werd, om redenen, welke nietnbsp;bekend zjjn, de verleende toestemming plotseling weder ingetrokken.


-ocr page 354-

332

Te Pittsburg brak Zondagavond brand uit in het laboratorium voor proefnemingen met bacillen in het Mercy-hospitaal. Een ontplotflng had in dat gebouw brand veroorzaakt en honderden buisjes met de gevaarlijkstenbsp;ziektekiemen in het rond geslingerd. Niettemin drongen de brandweerlui onvervaard naar binnen, om de vlammen te blusschen.

Toen zij klaar waren, werden zij in baden met ontsmettende vloeistoffen gestopt. Zij zpn nu afgezonderd, tot het inoubatie-tijdperk van de verschillende ziekten die zij opgedaan kunnen hebben, geacht wordtnbsp;voorbij te zijn.

De Parijsche dr. Delage heeft in een Maandag 11. gehouden bijeenkomst van de Academie des Sciences een mededeeling gedaan over proeven van dr. Marage, strekkende om uit te maken of visschen innbsp;staat zijn het geluid van de menschelijke stem waar te nemen. Denbsp;onderzoekingen va,n Marage werden zoowel verricht ten opzichte vannbsp;visschen in groote waterbakken als bij visschen in vrijheid. Als hetnbsp;resultaat van deze proeven werd door Delage ineegedeeld dat de visschen totaal onvatbaar bleken voor geluiden, al waren die ook nog zoonbsp;krachtig

Prof. Chartin en dr. Goupil zijn er, volgens een mededeeling aan de Académie de Médecine te Parijs, in geslaagd, door een aantal proefnemingen aan te toonen dat het werkzame bestanddeel innbsp;toxin e-jioudende vloeistoffen slechts voor een gedeelte oplost en meerendeels bij de microben zelven blijft. Bij krachtig ingrijpen, dient men dus de microben zelven te baat te nemen.

F u n c t i o n e e 1 e a 1 b u m i u u r i e b ij li e t t r a i n e n. — Collier te Oxford heeft twintig jaar lang jaarlijks veel studenten onderzochtnbsp;om te beslissen, of zij al dan niet geschikt zijn voor de inspanningennbsp;der sport. Reeds lang had het hem daarbij getroffen, dat jongeliedennbsp;in oogenschijnlijk voortretfelijken gezondheidstoestand na lichamelijke inspanning eene onmiskenbare hoeveelheid eiwit uitscheiden. Froeger riednbsp;hg in zulke gevallen met beslistheid af zich aan de vermoeienissen der

-ocr page 355-

833

sport, over te geven; tegenwoordig echter acht hp die bezorgdheid misplaatst, sinds hij, te zamen met Lecky, bij 156 studenten die zichnbsp;voor roeiwedstrijden oefenden, in 81 gevallen (dus 51 pet.) duidelijkenbsp;albuuiiuurie kon vaststellen, terwijl bij de groote roeiwedstrijden tenbsp;Oxford al de roeiers albuininurie vertoonden. Na rust verdwijnt dienbsp;eiwitloozing weder.

Lauder Brunton merkt naar aanleiding van deze in de Medical Society of London gedane mededeelingen op, dat het van belang is te weten,nbsp;welk dieet de tj-aiuers gevolgd hebben, en of het uitgescheiden eiwitnbsp;globuline of sero-albumine is. In het Duitsche leger is voor eenigenbsp;juren ook gebleken, dat na lange marschen '/s *56r manschappen albu-minurie vertoonden. Of deze physiologische albuminurie echter zoonbsp;geheel zonder beteekenis is en niet wgst op zekere zwakte van hetnbsp;bloedvaatstelsel, ia te meer de vraag, sinds het uit de statistieken dernbsp;levensverzekeringmaatschappijen gebleken zou zijn dat aan de daaraannbsp;Ipdenden een niet zoo lang leven beschoren is als aan anderen. Voornbsp;overzeeschen dienst acht hij hen niet geschikt.

In de Parijsche Académie de médecine is een verslag van 'Ihiroux, d’Anfreville en Martin over de behandeling van lijders aan slaapziekte in Senegambië, Pransch Kongo en het instituut van Pasteurnbsp;te Parjjs met a t o x y 1 uitgebracht. Hun slotsom luidt, even gunstignbsp;als die van Ayres Kooke, Bronden en Koch ten opzichte van dit doornbsp;dr. W. Thomas te Liverpool het eerst bij trypanosomen-ziekten toegepaste middel.

De Fransche onderzoekers verkregen er groote verbetering mede bjj zieken die nog niet te ver weg waren. Thiroux en d’Anfreville geloovennbsp;dat een van de behandelden geheel genezen is. Zij maken nog eenignbsp;voorbehoud ten aanzien van de duurzaamheid van de beterschap, wegensnbsp;de hardnekkigheid van de besmetting en de lange tijdperken waarinnbsp;de ziekte kan blijven sluimeren.

Onderzoek van geheimmiddelen. De directeur-generaal van den landbouw brengt ter algeiueene kennis, dat, ingaande 1 Maart, aannbsp;de Rjjksseruminriohting kosteloos onderzoekingen zullen gedaan worden naar de samenstelling van zoogenaamde geheimmiddelen, die tegennbsp;ziekten van het vee ot tegen kreupelheden van paarden worden aange-prezen.

-ocr page 356-

334

Bij de inzending van een middel als bovenbedoeld, moet steeds overgelegd worden de daarbij beboerende gebruiksaanwijzing.

Indien de samenstelling van bet middel bekend is en de inzender slechts inliobtingen wenscbt in te winnen over de waarde van bet middel, ten opzichte van de ziekte of van de kreupelheid waartegen hetnbsp;wordt aanbevolen, moet zulks uitdrukkelijk worden opgegeven.

De belanghebbende ontvangt na afloop van bet onderzoek een schriftelijk rapport.

De aanvragen of inzendingen zijn te richten tot de Rijksserumin-riohting, Vinkendwarsstraat no. 15, te Rotterdam.

Rijkscursus in vee-envleesobkeuringter verkrijging van het diploma van bulpkenrmeester van vee en vleesch. De direc-teur-generaal van den landbouw brengt_ter algemeene kennis, dat hetnbsp;openbaar toelatingsexamen voor den cursus in vee- en vleeschkeuring,nbsp;welke op 18 Maart van Rjjkswege te Amsterdam zal worden geopend,nbsp;aanvangt op Woensdag 6 Maart, des namiddags te uur, in eennbsp;der lokalen van het Gebouw voor den Werkenden Stand, Kloveniersburgwal n°. 87, te Amsterdam, en zoo noodig wordt voortgezet op Donderdag 7 Maart.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(Stot.)

Aan de universiteit te Bern zpn tot doctor in de veeartsenijkunde bevorderd de heeren P. A. van Velzen, gouvernements-veearts in Ned.nbsp;Oost-Indië, tijdelijk te 's-Gravenhage, op een proefschrift getitéld: „dasnbsp;Vorkommen pathogener Mikroorganismen bei gesunden Schweinen”, ennbsp;A. A. Overbeek, districtsveearts te Groningen, op een proefschrift getiteld: „Die Aetiologie und Beklimpfung des Schweinerotlautsquot;.

Jl


-ocr page 357- -ocr page 358-


336


G E W B S T.

nc5 •

o

OD

s

o

W

c3 ®

t- lt;Lgt;

C

02

S- £

® fe

5

gt;

a

.y S

'0 quot;u '0 rtnbsp;gt;

« g

rt crt

g s

V ^

« 3 rö n

XI

1

S .

S O)

eC

1

a

o

g

02

O)

o

1.1

agt;

'TS

a

W

as

02

o

O

2

o

-a

o

o

GO

U-i

u

pa

Ü

02

02

lt;u

CU

o

o

CC

M

cc

1

lt;V

bc .

'73

ÏS

^ D

5

ce P^ Cu lt;igt;

OO

o

o

pid

02

gt;gt;\

02

H

Kedoe nbsp;nbsp;nbsp;......

6

2

Madioeii.......

92

12

__

_

Kediri.......

_

_

10

_

1

1

_

_

Djogjakartii.......

_

150

11

_

Soerakai'la......

29

8

1

Ball en Tjorabok ....

16

Menado.......

_

1

_

_

_

__

_

Oostkust van Suma,tra

60

_

_

__

_

_

_

_

_

Atjeh en Onderhoorigheden .

_

36

_

_

_

_

Tapanoeli......

Palembang......

17

-

November.

Bantam.......

Batavia.......

_

40

16

6

_

_

2

__

Preanger-Regen tsohappen

Cheribon.......

9

_

_

23

_

__

Pekalongan......

2

_

_

5

_

_

Seinarang......

2

9

_

_

_

_

Rembang ......

_

Soerabaja......

102

19

7

_

_

_

_

Madoera.......

20

_

, -

Pasoeroean ......

312

Besoeki .......

_

_

139

4

_

_

2

_

_

Banjoeinaa......

28

Kedoe.......

18

_

_

_

_

¦

Madioen.......

_

_

_

_

9

_

_

Kediri.......

_

_

_

_

_

4

_

1

1

__

Djogjakarta......

15

10

_

_

_

Soerakarta......

2

Padangsclie Bovenlanden.

4

Bali en Lombok ....

_

_

_

_

_

7

__

___

Oostkust van Sumatra

_

1

_

_

_

_

_

_

3

__

Tapanoeli......

5

-

1

December.

Bantam .

Batavia .

27

_

Preanger-Regentschappen. Cheribon.

2




’»e



-ocr page 359- -ocr page 360-

sedert de uitgifte van aflevering 2 van deel 19 dezer Bladen:

IN DE

A.

Militaire Paardenartsen.

J. N. A. C. SCHEEPENS, Paardenarts i“. klas, Soerabaia. A. E. ten BROEKE, . idem, met Buitenlandsch verlof.nbsp;Dr. J. A. van der LINDE, fa.-Aïdei\a.t\.s 2°.'k\dLS, Koeta Radja.

Gouvernements Veeartsen.

-ocr page 361- -ocr page 362- -ocr page 363-

Leden der Vereeniging tot bevordering van Veeteelt in Ned.-Indië te Bandoeng.

A. E. Ameiit, (Pangcotau)

J. A. Atiieiit,

J. N. van Afïelen van Saenisfoort,

W. de Bas,

M E. Bervoets, X, (Djonggroiigan)

W Bleij,

J. nbsp;nbsp;nbsp;H. van Blommestein,

K. nbsp;nbsp;nbsp;A. R, Bosscha, (Malabar)

G. nbsp;nbsp;nbsp;Boulniy. (Leiden)

Jlir. W. F. van den Brandeler, (Gadobangkonc J. A. van der Breggen,

R. Brons Middel,

A. H. Chaniot,

Chr. Darma,

H. nbsp;nbsp;nbsp;W. van Dalfsen, X,

H. Denninghoff Stelling,

Jolin Doornik, X,

D, nbsp;nbsp;nbsp;Doyer.

J. van Duim,

G. F. Engel Jr.,

J. P. L. Fischer,

J. de Groot, (Tjempaka Moelia)

E. nbsp;nbsp;nbsp;J. Th. Gobée,

W. Groeneveld, X,

Mr. E. C. Godée,

A, Gaaijmans,

M. F. J. Glitters Doublet,

Bandoeng.

id.

id.

id.

Klatèn.

Kendal.

Bandoeng.

id.

Nederland.

Bandoeng.

Soekaboemi.

Bandoeng. id.nbsp;id.nbsp;id.

Tjibadak.

Klatèn.

Bandoeng.

Padalarang.

Salatiga.

Bandoeng. id.nbsp;id.

Padalarang.

Bandoeng.

Tjiniahi.

Bandoeng.


-ocr page 364-

842

Baron L. F. H. van Heeckeren tot Waliën, X, Tjibadak.

J. van Houten,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bandoeng .

r. J. F. van Heutsz, nbsp;nbsp;nbsp;id.

M. F. Heijnemann, nbsp;nbsp;nbsp;Soekaboemi.

E. H. Heijning, nbsp;nbsp;nbsp;Bandoeng.

G. van Houten, nbsp;nbsp;nbsp;id.

D. nbsp;nbsp;nbsp;Heijting,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;iti

Dr. H. ’t Hoen, Z, nbsp;nbsp;nbsp;Magelang.

A. W. Hillebrandt, nbsp;nbsp;nbsp;Kediri.

Jhr. J. B'. Hora Siccama, X, (Geneng.sari) Klatèn.

J. Hellerman, nbsp;nbsp;nbsp;Bandoeng.

C. P. V. Jacobs, nbsp;nbsp;nbsp;Madioen.

C. E. van Kappen, (met verlof) nbsp;nbsp;nbsp;Nederland.

A. Kartoski, (Poespo) nbsp;nbsp;nbsp;Pasoeroean

P. K. W. Kern, nbsp;nbsp;nbsp;Tjitjalengka

W. E. Koek, nbsp;nbsp;nbsp;Malang.

A. nbsp;nbsp;nbsp;C. J. Kroesen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bandoeng

J. nbsp;nbsp;nbsp;A. Lenshoek, Z,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Serang.

E. nbsp;nbsp;nbsp;L.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Graaf van Limburg Stirum, (Santosa) Bandoeng.

E. L. nbsp;nbsp;nbsp;de Looff,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Lavvang.

R. A. nbsp;nbsp;nbsp;Maureubrecher,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bandoeng.

K. nbsp;nbsp;nbsp;Mees,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

C. nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mol.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tjibeber.

L. nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mosson, ((Sitiardji))nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tjitjalengka.

D. nbsp;nbsp;nbsp;Mulder, X (Soedimara)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Weltevreden.

Ed. Nijgh, nbsp;nbsp;nbsp;Bandoeng.

P. Ph. van der Poel Z, nbsp;nbsp;nbsp;id.

L. H. du Perron, nbsp;nbsp;nbsp;id.

C. Pesch, nbsp;nbsp;nbsp;' id,

B. nbsp;nbsp;nbsp;von Pryszechi, (Pamanoekan amp; Tjiasem-

landeu), nbsp;nbsp;nbsp;Soebang.

Redactie Preanger Bode, nbsp;nbsp;nbsp;Bandoeng.

P. Richter, X, nbsp;nbsp;nbsp;id.

W. P. E. Roeder, nbsp;nbsp;nbsp;id.

Jhr. W. J. E. van Riemsdijk, X, nbsp;nbsp;nbsp;Salatiga.

¦ I

-ocr page 365-

343

Weltevreden.

Bandoeng.

Tjiandjoer.

Garoet.

Soemedang.

Tasikmelaja.

Weltevreden.

Solo.

Djokdja.

Semarang.

Bandoeng.

Tjimahi.

Bandoeng.

id.

id.

id.

Weltevreden.

Bandoeng.

Buitenzorg.

Bandoeng.

id.

id.

D. Reus, X

Raden Adipati Aria Marta Negara,

Raden Ariipati Aria Prawira di Redja, Raden Adipati Aria Wira Tanoe Datar,nbsp;Raden Adipati Soeria Atinadja X,

Raden Toemenggoeng Prawira Adiningrat, Dr. G. A. Stutterlieim,

S. Walter Soesman,

W. H. Soesman,

Soesman’s Tattersall,

F. J. H. Soesman, X,

F. L. M. Schut,

L. P. L. van der Tas,

C. Tirion,

J. Timmerman,

N. de Vicq,

A. de Vletter, Z,

J. Vorkink,

R. Vrijburg, Z,

Dr. C. H. A. Wesihoff,

F. M. Zuur,

W. G. van Zij 11.

De leden der Vereeniging tot bevordering van de Veeteelt in N. I. ontvang“n gratis de Veeartsenijkundige Bladen voornbsp;Nederl. Indie.

Het teekea X beteekent dat deze leden tevens inteekenaren zijn op de Veeartsenijkundige Bladen voor Nederl. Indie.

Het teeken Z beteekent dat deze leden tevens leden zijn der Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde innbsp;Nederl. Indië.

-ocr page 366-

GRASSEN.

Paspalum dilatatum POIR.

Paspalunt dilatatum POIR. is een van 6—15 decimeter hoog wordend gras, afkomstig uit Zuid-Amerika doch tliansnbsp;in vele landen gekweekt, vooral in Noord.Amerika en Nieuwnbsp;Holland. In haar vaderland groeit de plant op woestenbsp;gronden en andere droge plaatsen, doch wordt het ook aannbsp;waterkanten gevonden en kan dus evengoed op droge alsnbsp;op vochtige gronden tieren. Boeren hebben bewezen dat zulksnbsp;werkelijk het geval is; op plaatsen waar de grond steenhardnbsp;was uitgedroogd, stond dit gras nog frisch groen.

Het is overblijvend met meer bladen beneden dan boven aan den stengel; de bloemaren staan ten getale van 4—7 bijeen, rechtovereind of uitgespreid; de aartjes zijn evenals denbsp;aren aan den stengel, allen naar ééne zijde gekeerd. Hetnbsp;gras is eenigszins run en verspreidt zich langzaam door denbsp;wortels, maar des te sneller door het zaad, hetwelk in massanbsp;rijpt; zoodoende bedekt deze soort zéér spoedig een grootnbsp;terrein. De bladen blijven zeer lang groen. Het groeit meestnbsp;in zoden; gewoonlijk wordt het vermengd met Agrostis alba,nbsp;welke grassoort eveneens op droge kleigrond goed groeitnbsp;(maar niet in droog zand). Het afgrazen door het vee wordtnbsp;door Paspalum goed doorstaan; het schiet s[)oedig weder op.

De volgende oordeelvellingen vind ik over het gras in Nieuw Holland:

De heer CranfoRD schrijft in het Journal of the Department op Agriculture of We.stern Australia: „dit gras kan hitte „of koude, nat of droog weder doorstaan; in zand gaan denbsp;„wortels 75 ctm. diep in den grond. In stijve harde klei, die


-ocr page 367-

345

,,iii den zomer slechts met behulp van het houweel gebroken ,,kou worden, gingen de wortels nog 30 ctm. in den grondnbsp;„en vormden te zamen een bundel, tweemaal zoo groot alsnbsp;„de plant zelf. Zand dat vroeger als geheel waardeloos werdnbsp;,,beschouwd, is nu in goed weiland voor schapen, runderennbsp;,,en paarden veranderd”.

J. D. Z. wonende te Nerang River, Queensland, schrijft aan het blad Queensland Cotintry Life als volgt:

ii'

„Vier jaar geleden zaaide ik het eerste zaad en plantte ,.eenige duizenden wortels om er een zaadbed van te maken.nbsp;,,Mijn grond is nu letterlijk bedekt met Paspaliitn dtlatatumnbsp;,,en ik vind het in mijn voordeel, hoe meer hoe beter. Na-„tuurlijk vermeng ik, als afwisseling voor het vee, dit grasnbsp;,,met andere soorten en met klaver, maar de Paspalum soortnbsp;,,vormt steeds de hoofdmassa; het blijft groen wanneer allenbsp;,,andere grassen totaal door de zon verbrand zijn. Ik heb dennbsp;,,groei en alle verdere bijzonderheden van dit gras nagegaan ennbsp;,,ben tot de conclusie gekomen dat het de beste grassoort isnbsp;„voor een permanente weide. Na vier jareii door het veenbsp;„afgegraasd te zijn, worden de planten toch nog steeds groo-,,ter en leveren altijd door voldoende voedsel. Het verspreidtnbsp;„zich niet door de wortels zooals andere Paspalum soorten.nbsp;,,Het groeit hier het geheele jaar door. Het is niet hardnbsp;„of taai, doch zacht en sappig, en er is geen enkel gedeeltenbsp;,,dat het vee niet gebruikt. Mijne waarnemingen omtrentnbsp;,,grassen heb ik in verschillende landen gedaan; ook in denbsp;,,meeste Australische Staten, doch ik heb nooit eene grassoortnbsp;,,gezien die met Paspalum dilatatum kan wedijveren”.

„Ik weet niet of de schapen het gaarne gebruiken, doch ,,alle andere dieren doen zulks zeer zeker. De runderen, dienbsp;,,met dit gras gevoederd worden, geven de meeste melk en denbsp;,,melk geeft de meeste boter. Ik zaai van Juli tot Octobernbsp;,,(voorjaar), en van December tot Februari (zomer). Hetnbsp;,,weder is dan vochtig warm, en dit schijnt voor het goed op-,,komen va?i de plantjes noodzakelijk te zijn. De hoeveelheid

-ocr page 368-

346

,,zaad bedraagt ongeveer 3 a 4 kilogram per Acre (4046 M^). „Zaait men tot i kilo per Acre dan moet men eerst wach-„ten tot het zaad van de planten zelf strooit; dit laatste isnbsp;„het natuurlijkste en, naar het mij voorkomt, het beste. Zoodranbsp;,,de aren beginnen over te hangen en een lichte groenachtigenbsp;,,strookleür krijgen is het tijd het zaad te verzamelen. Ditnbsp;,,moet voorzichtig gebeuren of anders gaat het beste zaadnbsp;,,verloren. De stengels (inflorescentie) moeten dan in denbsp;,,schuur worden uitgeschud ; dit kan den volgenden dag nognbsp;,,2 of 3 maal geschieden en zal dan al het rijpe zaad zijnnbsp;„verzameld. De zaadhoopen mogen niet verwarmd worden,nbsp;,,anders bederft alles. De stengels kunnen eenige dagen laternbsp;,,nogmaals geschud en geslagen worden; een gedeelte vannbsp;,,het aldus verkregen zaad zal dan nog kiembaar zijn; dit zaadnbsp;,,kan dus dik gezaaid worden. Wil men het gras uitroeien,nbsp;,,indien men het terrein voor iets anders noodig heeft, dannbsp;,.moeten de wortels naar boven geharkt worden en in de zonnbsp;,,gedroogd. Het gras sterft dan spoedig af. Het onderploe-„gen is echter niet voldoende. De wortels moeten van aardenbsp;„bevrijd worden; geschiedt dit niet dan komt het gras bij denbsp;,.eerste regen weer op. Het groeit echter niet, zooals velenbsp;„andere grassen, van stukjes wortel.

„Wanneer de zoden ver van elkander verwijderd zijn, kan ,,het gras natuurlijk geen aaneengesloten veld vormen, dochnbsp;,,zoodra de ruimten zijn aangevuld, vormt het evengoed aaneen-„geschakelde velden als ieder ander gras.”

,,Het is ontwijfelbaar eene grassoort van onschatbare waar-,,de en wordt thans veel gevraagd, nu proefnemingen een „gunstig resultaat hebben gehad.”

De heer JacksON, de directeur van het Proefstation te Lis more, Queensland, schrijft in de ,,Agricultural Gasette ofnbsp;New South Wales” omtrent dit gras als volgt: ,,lk ben vannbsp;,,meening dat, wanneer dit gras hier eerst is ingeburgerd, hetnbsp;,,geheele district er wel bij zal varen. Het moet echter ge-„zaaid worden ten tijde van de grootste warmte en de meeste

-ocr page 369-

347

„regen. Wij zaaien het dus in November, December en Ja-„nuari, wanneer er ongeveer 150 m.ni. regen per maand ,,vait. Ill koude, droge maanden te zaaien heeft geen doel.nbsp;„Goed gestoelde zoden kan men in rijen op één meter afstandsnbsp;,,vau elkander planten. Bij droog weder wordt besproeid.nbsp;,,In een zode vindt men gewoonlijk meer dan 100 wortelsnbsp;,,om uit te planten. Het vee mag het niet begrazen vóórnbsp;,,dat het goed gegroeid is en zaad heeft gestrooid.”

,,Het is aan te bevelen uitsluitend goed rijp zaad te zaaien; „groene zaden zijn natuurlijk onrijp en kunnen dus niet kie-„men. Het is beter iets meer te betalen voor goed zaad dannbsp;,,minder voor slecht. De prijs is ongeveer f 2.50 per halfnbsp;,,kilo”.

„Het kiemen duurt gewoonVijk circa 20 dage». Somtijds „geschiedt dit reeds in 7 dagen, in andere gevallen eerst nanbsp;„een jaar.”

Alles te zamen genomen blijkt dit gras uitstekend geschikt voor een vochtig warm klimaat, dus in de eerste plaats voornbsp;Indië.

Wenscht men soms nog nadere inlichtingen dan ben ik daartoe gaarne bereid.

Hortus Tenggerensis Lawang.

M. BUYSMAN.

-ocr page 370-

PRACTISCHE WENKEN

VOOR

Houders van Paarden in Ned. Indië,

DOOK

PACOR.

Bovenstaand werkje verscheen voor eenigen tijd bij de firma Kolff en Co. Schrijver begint in zijn voorbericht metnbsp;te zeggen dat dit werkje geschreven is voor hen die uitnbsp;hoofde van hunne betrekking of uit liefheVjberij paarden houdennbsp;en dient om hen eenigszins op de hoogte te stellen van denbsp;eigenschappen van ons voornaamste huisdier en van de wijze,nbsp;waarop het behandeld moet worden.

’t Boekje is zeer populair geschreven en niet wetenschappelijk, ook al bemerkt men wel dat ,,Pacor” geen leek is. Hij trachtnbsp;de paardenhouder wat kennis bij te brengen van paardennbsp;en wat daarmee annex is, opdat deze niet geheel aangewezennbsp;is op zijn staljongen, die zoo dikwijls het bederf is van paard,nbsp;tuig en kar.

De inhoud is verdeeld in 8 hoofdstukken, gewijd aan de volgende onderwerpen.

Hoofdstuk I. nbsp;nbsp;nbsp;De anatomische bouw van het paard.

,, nbsp;nbsp;nbsp;II.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Paardensoorten in onzen archipel.

„ nbsp;nbsp;nbsp;III.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Behandeling en verpleging, waaronder

begrepen voeding, stalling, huidverple-ging en maatregelen na ’t gebruik.

„ nbsp;nbsp;nbsp;IV.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ouderdoms kenmerken.

-ocr page 371-

Hoofdstuk V.


VI.


VIL

VIII.


849

Gebreken — waaronder anatomische- en karaktergebreken en ziekten, in zooverrenbsp;die voor leeken gemakkelijk te herkennennbsp;zijn.

De hoeven, waaronder de bouw en de verrichtingen van den hoef, het beslagnbsp;en hoefgebreken.

Wenken bij den aankoop van paarden. Het paardentuig.


Het werkje bevat III pagina’s druk, benevens een 12 tal uitslaande platen en enkele afbeeldingen in den tekst, welkenbsp;aanzienlijk tot verduidelijking van een en ander bijdragen.nbsp;Het is vlot geschreven, laat zich prettig lezen en is voor eennbsp;ieder begrijpelijk. Naar mijn idee heeft Pacor een zeer goednbsp;werk verricht met het samenstellen van dit boekje en bepaaldnbsp;in eene behoefte voorzien. Dikwijls toch wordt ons door leekennbsp;gevraagd naar eenvoudige dingen op verzorging van paarden,nbsp;inrijden en zoo meer betrekking hebbende en wordt gevraagdnbsp;naar lectuur op dat gebied. Men moest hun dan verwijzennbsp;naar Europeesche werken, die daarvoor veel te uitgebreid zijnnbsp;en niet passend aan Indische toestanden of korte opstellennbsp;aanhalen uit de Veeartsenijkundige Bladen of andere periodieken; thans kan men hun antwoorden: ,,Neemt het boekjenbsp;van Pacor en ge zult er in vinden wat ge wenscht te weten”.

Een ci itiek kan niet alleen opbouwend zijn. In enkele zaken, kleine onderdeelen betreffende, ben ik het niet geheel metnbsp;Pacor eens. Ik zal ze in ’t kort aangeven, opdat, wanneer ’tnbsp;boekje, ’tgeen ik hoop, een tweede uitgave noodig heeft,nbsp;Pacor die dingen nog eens speciaal aan zijne opmerkzaamheidnbsp;onderwerpe.

In de eerste plaats staat de prijs niet op den omslag vermeld. Zeker een fout van den uitgever. Op pag. 6 wordt voortgegaan met den anatomischen bouw van de voorbeenen.nbsp;Bij den stand daarvan, van boven uitgaande, hadden genoemd

-ocr page 372-

350

kunnen worden, bodem-nauiven en bodem-wijden stand. De Fransche stand en toontredersstand hadden een plaatsje moetennbsp;vinden in hoofdstuk V. (Anatomische gebreken), evenalsnbsp;verschillende fouten in den stand der voorbeenen op pag. 7.

Of Franschen stand het z. g. maaien veroorzaakt en toon-treders zich vaak strijken, betwijfel ik, en zou ’t liever omkeeren.

Op pag 12 had ik aan alinea 13, de balzak, willen toevoegen: Beide ballen moeten in den balzak aanwezig zijn. Hetnbsp;z. g. Sanglir (klophengst) wordt in de Indische Maatschappijnbsp;als zulk een ernstig gebrek aangetekend, dat daarop wel denbsp;aandacht mag worden gevestigd.

Eene kleine drukfout op pag 15, waar staat pisnuriën in plaats van pismerries.

Hoofdstuk II is gewijd aan de Indische paardensoorten.

In teekens en haarwervels is Pacor niet thuis. In de noot op pag. 19 wordt gezegd dat een paard met 4 witte sokkennbsp;(waarom dat „witte”?) in den volksmond ,,Koeda tjelaka”nbsp;heet. De Javanen noemen het ,,pantjal panggoeng” en ziennbsp;het zeer graag.

In de beschrijving van het Preanger paard op pag 20 is Pacor m. i. niet gelukkig. De verdeeling in drieën naarnbsp;hoogte, is vrij willekeurig. Ik had liever gezegd dat hetnbsp;Preanger-paard is, eene kruising van het Javaausche met zeernbsp;verschillende rassen. Vroeger werden voor de kruising veelnbsp;Perzische, ook enkele Europeesche paarden gebruikt. Mennbsp;lette in hoofdzaak op hoogte. De daaruit ontstane smallenbsp;hoogbeenige Preanger, met veelal Fransche stand en slappenbsp;gewrichten was een slecht kruisingsprodukt. Thans is de kruisingnbsp;met Sandelwoods sterk overheerschend en heeft meer constantheid gekregen, meer overhellende naar het type San-delvvood. Op pag 22 hadden na de Timoreezen volledigheidshalve ook de Savoneezen en de paarden van Flores ennbsp;en Roti genoemd kunnen worden.

Behalve zwarte Batakkers vindt men bijzonder veel bonte en muisvale.

.1


-ocr page 373-

351

Op pag. 2^ worden de maten opgegeven voor pouey en galloway. Naar ik meen zijn de benamingen voor paardennbsp;tot 1,39 „poney”, van 1,39 tot 1,48 M. „galloway” ennbsp;boven 1,48 M. ,,horse”.

Op pag. worden de Inlandsche namen der verschillende grassoorten ietwat door elkaar gegooid.

Het Soendaneesche (niet Javaansche) djoekoet kakawatan is niet ’t zelfde als het berggras (loempoet grientieng). ’t Eerstenbsp;behoort tot de poaceae'\.\.'^t:amp;dLamp;\.ot6.amp; paidceae. Ze zijn echternbsp;beide zeer goed.

Op pag. 38, jp en 40 wordt de stalling behandeld. Ik had wel gewild dat Pacor nog sterker was te keer gegaan tegennbsp;de verderfelijke bamboe vloeren die men, vooral bij Inlanders, nog algemeen ziet. Ik bedoel niet die welke met z. g.nbsp;bilik of sasak belegd zijn, maar waar de bamboes gewoonnbsp;tegen elkaar liggen. Niets is slechter dan dat.

In hoofdstuk IV worden de ouderdomskenmerken behandeld en zijn deze opgenoemd zooals ze in de boeken wordennbsp;aangegeven en voor Europeesche paarden geldig zijn. Denbsp;Indische paarden zijn in ’t algemeen ± gt;ƒ^ jaar vroeger, metnbsp;wisselen en zal men dus van de opgegeven leeftijden voornbsp;Indische rassen jaar moeten bij rekenen. Waar de uitdrukking ,.gelijktands” gebruikt wordt, had ook „aftands”nbsp;(boven 8 jaar^ een plaatsje moeten vinden.

Waarom werd van de échancrure, ’t kenmerk van den leeftijd van 8 V2 ^ 9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gesproken?

Hoofdstuk V. Gebreken. Op pag. 54 C. de hertenhals staat: ,,Voor snelle gangen zijn aldus gebouwde paarden zeer geschikt.’’nbsp;Ik heb voor snelle gangen liever een meer gestrekte hals,nbsp;om een lange pas te krijgen. Onder de renners ziet mennbsp;weinig hertenhalzen.

De slijm^^ww, op pag. 55 aan den elleboog moet natuurlijk slijmbeurs zijn.

Op pag. 56, worden o-beenen gelijk gesteld met toontreders^ Toontreders-stand komt toch ook vaak voor zonder o-beenen ?

-ocr page 374-

352

’t Maaien daar hebben we ’t vroeger reeds over gehad.

Bij het in de knieën staan had moeten worden behandeld het gecouronneerd zijn van pag. 7.

Op pag. of pag. 68 waren bij het behandelen van wind-zuigers, de woorden, kribbebijter en kribhezetter, op hun plaats geweest.

Op pag. 67. en volgende worden de gebreken in karakter aangegeven. Wel krijgen de rijpaarden daarin een goedenbsp;beurt, doch de wagenpaarden (toch het meerendee!) wordennbsp;wel wat stiefmoederlijk, behandeld. Hunne ondeugden zijnnbsp;toch ook vele.

Als middeltje om het staartschuren af te leeren {pag. 68) ware te noemen het vastbinden op den staart wortel van eennbsp;stuk flanellen windsel, met de knoop naar boven.

Op pag. 72 konden na de dlukkingen bij rijpaarden genoemd worden de drukkingen en schavingen bij wagenpaarden, veelalnbsp;’t gevolg van slecht passend tuig, of vaak te verhelpen doornbsp;aan het rijtuig een beweegbaar lemoen te maken.

Kreupelheid pag. 7J.

In plaats van „lamheidquot; had ik liever het Duitsche ,,lahm-heit” gebruikt, of het Hollandsche ,.Kreupelheid” — en in plaats van „straalverzweringquot;, op pag. 75 liever het meernbsp;bekende ,,rotstraal”. Zoo ook noemt men ,,iiet intreden vannbsp;vreemde lichamen”, in 'l dagelijksch leven „nageltred '. Bijnbsp;de behandeling van hoefaandoeningeu z.ie ik nergens hetnbsp;hoefmedicijn bij uitnemendheid, de brtiine teer, genoemd. Opnbsp;pag. 8j Kwade droes, staat: meestal is de ziekte óoor overerving ontstaan. Dat is zeker eene vergissing, hoe kan kwadennbsp;droes door overerving ontstaan.

Pag. 86, behandeling van leggers. Deze kunnen worden voorkomen door de paarden ’s avonds achter op de voorpijpennbsp;een dikke .stroowis te binden of om de kooten opgevuldenbsp;kluisters te bevestigen.

Hoefgebreken. pag. p5. Tegen plathoeven worden zeer veel balkijzers aangewend, en als oorzaak van klemhoef,

-ocr page 375-

353

vooral hier in Indië, had moeten worden genoemd het onoordeelkundig en te veel besnijden van den straal, een geliefkoosd werk van Inlandsche hoefsmeden.

Onder dit hoofdstuk behooren ook thuis de „brokkelhoe-ven.quot;

Wenken bij den aankoop van paarden.

Een gegeven paard ziet men niet in den mond; bij een paard dat men koopeii wil, zal men ’t nooit vergeten. Pa-COR doet dit wei. Ook is het nuttig liet dier eens vierkantnbsp;te plaatsen en er dan eens om heen te loopen.

Het tuig der trekpaarden.

Op pag. lO/j. is de bevestiging van de broek middels een riem enz. me niet duidelijk. Dat is toch de staartriem? Ennbsp;de twee leeren riemen met lussen voor de strengen hebbennbsp;toch niets met de broek te maken ?

pag. 10^. Tegen liet afschaffen van oogkleppen had nog kunnen worden aangehaald, dat de paarden steeds met eennbsp;schuin oog naar achteren naar koetsier en zweep loopen tenbsp;kijken.

Opzettengels zijn bij spannen wel eens noodig.

Men zal de dressuur steeds beginnen met een trens.

Het optuigen.

Pacor had er wel eens bijzondere nadruk op mogen leggen dat de Indische koetsiers zoo dikwijls eerst het hoofdstel, dannbsp;pas het haam, aandoen en dat ze op zijn dos-a-dos’, het zadel nooit behoorlijk aaiisingelen, maar dit maar over de rugnbsp;heen en weer laten schuiven. Voordat bij de spannen {pagnbsp;loy) de strengen worden bevestigd kan het geen kwaad eerstnbsp;de teugels aan te leggen.

-ocr page 376-

354

Voor onderhoud van haruachenient en tuigen is het van belang dat eens in de week alles flink mt elkaar wordt genomen en alle gespen los worden gemaakt.

Ecu zeer goed tuigensmeer is ook vaseline en paraffine dooréén smelten tot '/a nbsp;nbsp;nbsp;daarbij i liter petroleum

aether voegen. Een dun laagje er op smeeren en dan flink met een wollen lap nawrijven.

Ik hoop dat Pacor mij deze kleine bemerkingen ten goede zal houden. Ik was toch niet te scherp in mijn critiek. ,,Imnbsp;algemeinen” wensch ik Pacor nogmaals geluk met zijn werkje, hij heeft het paardenhoudend publiek aan zich verplicht.

Vrijburg.

-ocr page 377-

i/


Het voorkomen van pathogene bacteriën bij gezonde varkens.

Inauguraal-dissertatie van P., A. van Velzen.

Door Baueriiieister en Olt werden in 1901 en door Jensen in 1903 vlekziektebacillen en ook ovoide bacteriën,nbsp;op borstziektebacillen gelijkende, in secreta der tonsillen, dernbsp;follikelholten en van entozoïsche follikelzweeren, speciaal uitnbsp;de omgeving der valvula ileo-coecalis, bij gezonde varkensnbsp;geregeld waargenomen.

Heinick deed in 1903 talrijke onderzoekingen naar de bacteriënflora der darmen van gezonde varkens. Merkwaardigerwijze werden door hem nooit vlekziekte of ovóide bacillen (op borstziektebacillen gelijkende) in het darmkanaal aan-getrofifen. Ook stierf geen enkel zijner kleine proefdieren nanbsp;inspuiting met genoemde follikelsecreta aan ziekte veroorzaakt door een dezer pathogene bacteriën.

Deze resultaten zijn misschien alleen te verklaren doordat de varkens, die hij onderzocht, uit een geheel andere streeknbsp;afkomstig waren. Hij zegt dan ook zelf, dat de genoemdenbsp;pathogene bacteriën, ten minste in Posen, niet bij gezondenbsp;varkens voorkomen. Toch blijkt, dat vlekziekte en borstziektenbsp;in die streken wel bekend zijn. Bauermeister en Olt onderzochten varkens in Hannover, Jensen deed dit in Kopenhagen.

Het kwam mij daarom gewenscht voor te onderzoeken, „welke pathogene microben in Holland bij gezonde varkensnbsp;voorkomen en daarbij vooral aandacht te schenken aan vlekziekte en ovoide bacillen”.

-ocr page 378-

356

Ook hebben meerdere onderzoekers zich bezig gehouden met de vraag of de saprophylisch levende vlekziekte en ovoidenbsp;bacillen identisch zijn met de bacteriën, die de vlekziekte ennbsp;borstziekte doen ontstaan.

Bauermeister, Olt en Jensen spreken als hunne overtuiging uit, dat deze bij gezonde varkens saprophytisch in darm en tonsillen levende bacillen door toename in virulentie ofnbsp;door weerstandsvermindering van het varken, waarbij ze voorkomen, in de bloedbaan kunnen geraken en op deze wijzenbsp;ten allen tijde borstziekte, respectievelijk vlekziekte, kunnennbsp;doen optreden in stallen en koppels, waar geen bcsmellingnbsp;van buiten was ingevoerd. Olt wil daarom zelfs alle politie-maatregelerr achterwege laten.

Door Klein werden in 1906 en vóór dien door tal van andere onderzoekers ovoide bacillen op het neusslijnrvlies vatr gezortdenbsp;varkens aangetroffen, Klein beweerde, dat deze ovoide bacrl-len wel cultureel, tinctorieel en biologisch met den bacil dernbsp;Schweineseuche overeenkonten, maar niet dezelfde zijn, wijlnbsp;ze blijkens zijne experimenten avirulent zijrt voor varkerts.nbsp;Hij beschouwt ze als ,,eirre aviruleiite Art von Bazillen zurnbsp;Gruppe der haemorrhagischen Septicamie gehorend.”

De saprophytisch levende vlekziekte-bacillen zijn nooit, voor zoover in de literatuur, bekend, op hun virulentie onderzocht.

Het was derhalve niet overbodig na te gaan, hoe het stond met de virulentie der door mij gevonden, saprophytischnbsp;levende, bacteriën voor varkens en of het mogelijk was metnbsp;deze bacteriën experimenteel borstziekte en vlekziekte te verwekken. Hiermee staat toch in nauw verband de beteekenis,nbsp;die deze organismen hebben voor het spontaan optreden dernbsp;genoemde ziekten en hunne bestrijding.

Op aansporing van den heer Dr. POELS, Directeur van de Rijksseruminrichting, heb ik tonsillen en den inhoud vannbsp;de follikelholten uit de omgeving van de valvula lleo coecalisnbsp;van gezonde varkens op het voorkomen van pathogene bacteriën onderzocht en tevens met de gevonden micro-organismen.

-ocr page 379-

357

speciaal met de vlek- eii borstziekte-bacillen, op varkens gëexperimenteerd.

GESCHIEDKUNDIG OVERZICHT.

BaUERMEISTER (Ueber das Vorkoinmen pathogener Mikroör-ganismen iiis besondere der Rotblaufbazillen in den Tonsillen des Schweines, Archiv für wissensch. und prakt. Tierheilk.nbsp;B. 28 S. 173) vermeldt, dat hij naar aanleiding van het feit,nbsp;dat StröSE de tonsillen als porte d’entrée beschouwde voornbsp;de tuberkelbacillen bij het varken, deze op het voorkomennbsp;van bacteriën onderzocht.

Hij strekte zijn onderzoek uit over 140 tonsillen van gezonde slachtvarkens en over die- van varkens, opgezonden ter onderzoek naar het pathologisch Instituut te HannoVER.

Tot goed begrip van het onderwerp laat hij een beschouwing omtrent de histologie, de anatomie en de physiologie van de zwelgkeel bij het varken voorafgaan en wijst er op,nbsp;hoe zich uit de afvoerbuizen van de slijmkliertjes der tonsillen,nbsp;dus uit de openingen in het slijmvlies van het zachte gehemelte,nbsp;steeds propjes slijm verschillend van kleur en consistentie latennbsp;uitdrukken, welke als fijne worstjes boven de oppervlakte blijvennbsp;uitsteken. Het normale tonsillensecreet is helder en bestaat uitnbsp;slijm, plaatepithelium en lymphoide cellen. Wanneer het secreetnbsp;grauw is, bevat het leukocyten en zoo het rood is, bevinden zich daarin tal van roode bloedlichaampjes. In denbsp;openingen der tonsillen komen geregeld kafnaalden voor ennbsp;meermalen zijn door hem op die kafnaalden actinomycesdra-den waargenomen. Uit het tonsillensecreet isoleerde Bau er-m eiste r, behalve talrijke saprophytisch levende microörga-nismen, verschillende pathogene bacteriën, terwijl vlekziekte-bacillen in dat tonsillensecreet regelmatig werden aangetroflfen.nbsp;Om ook andere in de tonsillen aanwezige pathogene microörga-nismen te kunnen onderkennen, werden met tonsillensecreetnbsp;muizen, konijnen en duiven ingespoten, met het resultaat, dat

-ocr page 380-

358

er van de 15 muizen 5 tusschen 3 en 5 dagen aan vlekziekte bezweken en in de organen van die muizen groote hoeveelheden van deze bacillen te zien waren. Duiven en konijnen stiernbsp;ven door inspuiting van tonsillensecreet niet aan vlekziekte,nbsp;omdat ze voor dien tijd reeds bezweken waren aan septicaemiennbsp;van anderen aard. Deze proefdieren stierven echter wel aannbsp;vlekziekte, indien ze ingespoten werden met bloed of miltsapnbsp;van muizen, die door tonsillensecreet, aan vlekziekte gestorvennbsp;waren. Cavia’s stierven nooit aan vlekziekte. De virulentienbsp;dezer vlekziekte-bacillen kon worden verhoogd door entingnbsp;van muis op muis en duif op duif. Door directe culturennbsp;was het niet mogelijk uit het tonsillensecreet vlekziekte bacillennbsp;te isoleereii, wel door zeer veel plaatculturen. Wanneernbsp;tonsillensecreet in bouillon werd geënt, waren na 24 urennbsp;naast verschillende saprophyten ook ovoide bacillen sterknbsp;gegroeid; vlekziekte-bacillen waren eerst na meerdere dagennbsp;aan te tooneu. S c h r ij v e r vestigt vervolgens de aandachtnbsp;erop, dat het tonsillensecreet, waarvan zijn muizen aan vlekziekte bezweken, microscopisch vlekziektebacillen bevatte ennbsp;dat zulk een secreet er rood soms zelfs bloederig uitzag.nbsp;Behalve het voorkomen van vlekziekte-bacillen viel op tenbsp;merken het constant aanwezig zijn van ovoide bacillen in hetnbsp;tonsillensecreet. De groei dezer ovoide bacillen was zeernbsp;welig: op agar een slijmig en kleverig beslag; in bouillonnbsp;ontstond een algemeene troebeling met vlokken op dennbsp;bodem; de gelatine vervloeide niet en deze microörganismennbsp;vormden geen indol. Deze vermelding moet op een vergissing berusten, daar toch alle bekende ovoide bacillennbsp;indol vormen. B. signaleert de door hem gevonden ovoide-bacillen als zeer pathogeen, omdat hij van de 15 muizen,nbsp;die met een oogje tonsillensecreet geïnfecteerd waren, er 10nbsp;binnen 48 uren aan die septicaemie zag bezwijken. Cavia’snbsp;en konijnen bezweken in denzelfden tijd of eerst na 2 a 3nbsp;dagen na de injectie. Duiven stierven soms door inspuitingnbsp;van het tonsillensecreet na 5—6 dagen, doch gevoeliger waren

-ocr page 381-

359

zij voor enting met bloed van muizen, die aan de ovoide bacillen waren bezweken; na 48 uren trad de dood in.nbsp;Bauermeister is van meening, dat die ovoide bacillen inden-tisch met die van borstziekte zijn en citeert publicaties vannbsp;Löffler, Preiss en Schii.tz, welke hem tot die overtuigingnbsp;brachten. Hij voegt hieraan toe, dat het constante voorkomen van borstziektebacillen in neusslijm, mond en keel vannbsp;gezonde varkens reeds door Bang, Jensen en Kitt wasnbsp;waargenomen en de aanwezigheid in de tonsillen dus eigenlijknbsp;geen verwondering kon baren. Behalve de genoemde microben waren steeds strepto- eii staphylococcen in het tonsillen-secreet aanwezig. Tweemaal konden necrosebacillen wordennbsp;aangetoond, terwijl ook zuurvaste-, coli- en oedeembacillennbsp;benevens sarcinen en vele andere saprophyten geregeld voorkwamen.

B. komt na de mededeeling, dat de aanwezigheid van die pathogene bacillen primaire aandoeningen der tonsillen kannbsp;veroorzaken tot de volgende conclusiën:

1°. In het tonsillensecreet zijn steeds aanwezig pathogene bacteriën en wel voornamelijk vlekziekte-bacilleu;

2°. De tonsillen, waarin veel vlekziekte-bacillen voorhanden zijn, zijn meestal door deze microben pathologisch veranderd,nbsp;zoodat men daarom de mogelijkheid niet kan ontkennen, datnbsp;de vlekziekte-bacillen uit dergelijke ziektehaarden in lymphenbsp;en bloed kunnen geraken om een algemeene infectie, respectievelijk den dood, van het dier te veroorzaken. Is eenmaalnbsp;een varken aldus aan vlekziekte gestorven, dan zal verder denbsp;geheele koppel besmet kunnen woiden.

Hierin zit de verklaring van het plotseling uitbreken van vlekziekte in gezonde stallen, waarin op geen denkbare wijzenbsp;de smetstof van buiten af kan -binnengetreden zijn.

011 (Ueber das regelmassige Vorkommen der Rothlauf-bazillen im Darme des Schweines, Deutsche Tierarztliche Wochenschrift 1901 No. 5) maakt in het tijdschrift fürFleisch

-ocr page 382-

8G0

und Milchhygieiie van 1898 Heft 7gt; reeds iiieiding van de bijzondere zwelling en roodheid van het darmslijnivlies rondomnbsp;de entozoïsche zweeren bij infectieuse darniaandoeningen vannbsp;het varken en zegt, dat voorat bij vlekziektevarkens hetnbsp;slijmvlies rondom de zitplaats v»n den strongylus follicularisnbsp;altijd rood was en verhevenheden vertoonde. Op grond daarvan nam Olt toen reeds aan, dat de plaats, waar zoo’n wormnbsp;zich bevond, een loens minoris resistentiae vormde, waarvannbsp;het gevaar bij aanwezigheid van vele dier parasieten nietnbsp;onderschat moest worden. Ook bij borstziekte aandoeningennbsp;kon hij waarnemen, dat de verkazing van het darmslijnivliesnbsp;haar uitgangspunt had van die entozoïsche darmzweeren.nbsp;Schrijver deelt mede, dat hij gedurende een driejarig onderzoek steeds vlekziekte-bacillen waarnam in de propjes vannbsp;de entozoïsche zweeren van den darm van varkens, dienbsp;absoluut geen verschijnselen van vlekziekte hadden vertoond en dat hij er zeker van is, dat bij elk gezond varkennbsp;in de bijna steeds voorhanden zweeren van Coecum en Colonnbsp;vlekziekte- en ovoide bacteriën (op borstziekte gelijkende) ve-geteeren. Door onderzoek van een groot aantal varkens uitnbsp;de meest verschillende streken van Duitschland kreeg hijnbsp;de overtuiging, dat vlekziektebacillen op genoemde plaatsennbsp;regelmatig voorkomen. Ze zijn er in zoo groote hoeveelheden,nbsp;dat zij door Gram-kleuring in elk geval aangetoond kunnennbsp;worden. Muizen met sporen van den inhoud van follikelsnbsp;geënt, stierven na eenige dagen en meest aan vlekziekte;nbsp;dikwijls ook aan infectie van ovoide bacillen of aan een gemengde infectie, waarna men door platengieten toch vlekziek-tebacillen kon isoleeren. In de tonsillen van twee, acht dagennbsp;oude, biggen, die aan darmcatarrh gestorven waren, werdennbsp;door O. vlekziektebacillen aangetoond, doch alleen saprophy-tische in de kliergangen der tonsillen. De vlekziektebacillennbsp;verdwenen uit de tonsillen niet door de varkens met serumnbsp;of met serum en cultuur tegen de vlekziekte te immuniseeren.

De groote beteekenis der saprophytisch levende vlekziekte-

-ocr page 383-

361

bacillen voor het ontstaan der vlekziekte vat 011, in het kort samen als volgt:

De ervaring leert, dat de vlekziektebacil algemeen verbreid is, wat ook blijkt uit het feit, dat het optreden van vlekziek-tegevallen dikwijls niet verklaard kan worden door het overbrengen der smetstof van dier op dier of door tusschendragers.nbsp;Daarom beschuldigt men hiervan in den bodem levende kiemen. Vele waarnemingen uit de praktijk pleiten hier ooknbsp;voor. Daar echter eenmaal bewezen is, dat vlekziektebacillennbsp;regelmatig in de tonsillen en in de darmen voorkomen, is ernbsp;geen bezwaar tegen het aanuemen der stelling, dat bij hetnbsp;uitbreken van vlekziekte de kiemen uit den bodem zijn opgenomen.

Lorenz deelt mede, dat vlekziekte regelmatig bij varkens optrad, zoodra zij uit den stal naar de weide gingen. Tochnbsp;bewijst dit volgens Olt nog niet, dat het een bodeminfectie is,nbsp;wijl de veranderde omstandigheden oorzaak kunnen zijn, datnbsp;de infectie van de in den darm saprophytisch voorkomendenbsp;vlekziektebacillen is uitgegaan. Ook vermoedt Loretiz, datnbsp;lagere dieren als rupsen de bacillen kunnen herbergen. Oltnbsp;zag ook plotseling vlekziekte optreden bij dieren, die steedsnbsp;in den stal bleven en dus niet in de weide de smetstof kondennbsp;opgenomen hebben; zelfs bij dieren in modelstallen, die gedesinfecteerd waren. Dit pleit er dus voor, dat de bacillen,nbsp;in tonsillen en darmen vegeteerende, de ziekte hebben veroorzaakt. Voor de besmetting op deze manier komen tweenbsp;momenten in aanmerking n.1. de virulentie der bacillen ennbsp;het weerstandsvermogen van het dier. Het is bekend, datnbsp;culturen van milt en bloed van aan vlekziekte gestorvennbsp;varkens binnen eenige dagen hun pathogene eigenschappennbsp;voor varkens verliezen en zeer weinig virulente bacillen weernbsp;hoog virulent worden als ze van varken op varken wordennbsp;overgeënt. Aan den anderen kant zullen kouvatten, darmaau-doeningen door strongylusinvasies, die entozoïsche zweerennbsp;veroorzaken, praedisponeerende momenten zijn voor het uit-

-ocr page 384-

362

breken der ziekte en de mogelijkheid is niet weg te cijferen, dat de door strongyliden veroorzaakte laesies oorzaak kunnennbsp;zijn, dat de saprophytisch voorkomende vlekziektebacilleii alsnbsp;zoodanig veranderen en in de bloedbaan geraken. Het schijntnbsp;ten minste, dat bij spontaan ontstane vlekziekte de verschenbsp;entozoïsche zweeren de porte d'entrée zijn voor de vlekziek-tebacillen, want in de detritusmassa, die den strongylus omgeeft, zijn zij in overvloed voorhanden. Of het uitbreken vannbsp;vlekziekte zijn oorzaak moet hebben in een bodeminfectie isnbsp;nog niet uitgeniaakt, daar men tot heden in den grond nognbsp;geen virulente vlekziektebacillen kon aantoonen.

Lorenz kweekte uit larven van nioerasvliegen bacillen, die veel op vlekziekte geleken. Met het sap van die larvennbsp;gingen daarmee geënte muizen echter niet dood. Toen hijnbsp;deze muizen met vlekziekte entte, stierven ze eerst na langennbsp;tijd. Volgens Lorenz schijnt vlekziekte daarom in de natuurnbsp;in lagere dieren voor te komen maar van veel minder virulentie te zijn.

011 voerde larven van een stekende vlieg, Culex pipiens, met gelatinecultuur van vlekziekte. Het bleek, dat de bacillen in de darmen hun tingibiliteit verloren hadden of volkomen verteerd waren geworden. Muizen met die larvenmassanbsp;geënt, werden niet ziek en bleven voor vlekziekte gevoelig.

Wat betreft de vraag of muizensepticaemie- en vlekziektebacillen dezelfde zijn, deelt Löffler mede, dat ze morpho-logisch en biologisch kleine verschillen aanwijzen en dat wederkeerig dieren geimmuniseerd kunnen worden met eennbsp;van beide bacillen. Er schijnt een verband te bestaan alsnbsp;tusschen variolae en vaccine.

Olt verhaalt nog ten behoeve van zijn conclusies hoe Löffler gezien had, dat muizen, gezond verzonden in kleinenbsp;hokjes, na eenige dagen stierven en bacillen in het bloednbsp;hadden, die veel op septicaemie, dus ook op vlekziekte geleken.

Deze dieren moeten ze dus in het lichaam gehad hebben

-ocr page 385-

363

en door de verzwakking van het dier gedurende de reis moeten die bacillen gelegenheid gekregen hebben om in het bloednbsp;te geraken. Deze conclusies door Löffler gemaakt, moetennbsp;dus ook van toepassing zijn op varkens, daar bewezen is, datnbsp;dit dier steeds vlekziekte bacillen onder gewone omstandigheden in zijn darm heeft en ditzelfde moet men ook bijnbsp;muizen kunnen vinden. Olt heelt dan ook in de pharynxnbsp;van witte muizen bacillen gevonden, die veel op vlekziektenbsp;bacillen geleken.

Hij zegt ten slotte:

Wijl alle varkens in den mond en darm vlekziektebacillen herbergen, worden deze ook dagelijks naar buiten gevoerd ennbsp;komen dus overal, waar men varkens houdt, in de mest ennbsp;in den bodem voor. Hiermee vervalt dus elk bezwaar, datnbsp;men tegen entingen met vlekziektecultuur kan hebben, Innbsp;verband met de verspreiding en de leefwijze der bacillen zounbsp;van politiemaatregelen, als desinfectie en aangifte geen succesnbsp;te verwachten zijn.

Jensen (Revue Vétérinaire 1903, No. 9) heeft met zijn Assistent B a h r de onderzoekingen van O 11 en B a u e r m e i s-ter gecontroleerd en bevonden, dat zoowel de tonsillen alsnbsp;het darmkanaal bij gezonde varkens ovoide bacillen en bacillennbsp;zeer veel gelijkende op die van vlekziekte bevatten. J. spootnbsp;18 muizen in met tonsillensecreet, welke daarop alle binnennbsp;6 dagen stierven en waarbij men op de entplaats bij allennbsp;zonder uitzondering ovoide bacillen vond, welke ovoide bacterienbsp;men ook in de keel van het rund en in die van de meestenbsp;andere huisdieren heeft teruggevonden.

Om de pathogene werking van die ovoide bacil te neu ¦ traliseeren, immuniseerde hij bij een tweede proef zijne muizennbsp;eerst met borstziekteserum en zag nu, dat er geen een tennbsp;gronde ging aan de infectie door ovoide bacillen, maar datnbsp;eenige stierven aan vlekziekte en de andere aan een gemengdenbsp;infectie van vlekziektebacillen en micrococcen. Dat die ba-

-ocr page 386-

cillen uit het tonsillensecreet werkelijk vlekziektebacilleii waren, bewees hij door ze in het bloed der gestorven nuiizeu aan tenbsp;tooneu, door kleuring volgens Gram, door de ziekteverschijnselen bij de muizen, duiven en konijnen teweeggebracht;nbsp;door den aard der culturen, door de werking van het specifieke serum en hun invloed op geimiiiuniseerde dieren. Metnbsp;dezen bacil kon J. geen vlekziekte bij het varken teweegbrengen. Jensen stelt toch deze sapropliytische bacteriënnbsp;aansprakelijk voor het optreden der ziekte. De infectie zounbsp;afhankelijk zijn deels van bepaalde omstandigheden, als weersgesteldheid, kouvatten, van mechanische laesies b.v. doornbsp;wormen, transporten in slecht geventileerde wagens, enz.,nbsp;waardoor het weerstandsvermogen van het dier wordt verminderd. Ook de wisseling in virulentie, die van de vlekziekte-bacillen bekend is, zal het zijne er toe bijdragen.

Ook hij zegt ten slotte, dat hetgeen men nu weet over het geregeld voorkomen van vlekziektebacillen op de slijmvliezennbsp;der gezonde varkens, twijfel doet ontstaan over het nut vannbsp;de desinfectie en afzondering bij vlekziekte. Jensen heeftnbsp;de vlekziektebacillen in de tonsillen van honden en runderennbsp;te vergeefs gezocht.

Hei nick (Beitrag zur Kenntniss der Bakteriënflora des Schweinedarmes, Archiv für wisseiischaftliche und prakt.nbsp;Tierheilk. Band 29) zegt, dat de bevinding van 011 en vannbsp;Bauermeister hem, omdat die bevinding juist zijnde, bestrijding van vlekziekte illusoir zou zijn, aanleiding gaf om tenbsp;onderzoeken, welke bacteriën in de darmen van het gezondenbsp;varken voorkomen.

Hei nick beoogde vast te stellen, welke bacteriën in den dunnen darm, den blinden darm, in het colon en rectumnbsp;aanwezig zijn. Hij deed dit door gelatineplaatculturen ennbsp;door bacterioscropisch onderzoek van gekleurde en ongekleurdenbsp;praeparaten van den darminhoud. Op deze wijze onderzochtnbsp;hij 15 gezonde varkens. Met het oog op de ontdekking van

-ocr page 387-

365

Olt eii Jensen deed hij entingen op muizen. Bovendieti experimenteerde hij met den darminhoud van tuherculeusenbsp;varkens en runderen. Het resultaat van zijn onderzoek wasnbsp;het vinden van Bact. coli commune, B. lactis aerogenes, Bac.nbsp;inesentericus vulgatus, Staphylococcus pyogenes aureus. Staphylococcus pyogenes aibus, Staphylococcus pyogenes citreus,nbsp;B. proteus vulgare, Micrococcus candicans, B. Zophü, B. my-coides, B. subtilis, B. megatherium, B. fluorescens iiquefacieus,nbsp;B. proteus mirabilis, B. proteus Zenkeri, Sarcina lutea, Sarnbsp;cilia flava, Micrococcus flavus, Bac. .Acidi lactici, Streptothrixnbsp;alba en Oidium lactis en 13 onbekende bacteriën, die doornbsp;hem beschreven zijn.

Uit zijn onderzoek blijkt verder, dat hij bij geen enkel varken voor muizen pathogene bacillen kon vinden, ook geennbsp;vlekziekte- en maligneoedeembacillen. Slechts een zijner muizen stierf aan een coccensepticaemie. Anaerobe kweekproevennbsp;gaven geen resultaat. Het onderzoek naar tuberkelbacillennbsp;'n de darmen van tuberculeuse varkens en runderen geschieddenbsp;door het kleuren van dekglaspraeparaten van darminhoud ennbsp;van het sediment, verkregen na het centrifugeeren van verdunden darminhoud, alsmede door inspuiting bij cavia’s vannbsp;kleine hoeveellieden van dat sediment. In die dekglasprae-parateu vond hij slechts eeiis roode staafjes, zoo groot alsnbsp;van subtilis. Van de 4 cavia’s stierf er een na 3 dagen aannbsp;een Mischinfektioii van coccen en gram.negatiéve staafjes.nbsp;Noch door mikroskopisch onderzoek van het versche materiaal,nbsp;noch door enting daarvan op cavia's konden tuberkelbacillennbsp;aangetoond worden.

Hij resumeert aldus: Door bacterioscopisch onderzoek van den darminhoud van 23 varkens werd vastgesteld, dat Bact.nbsp;coli en Bact. lactis aërogenis regelmatig voorkomen ; dat beidenbsp;ongeveer in dezelfde hoeveelheden voorkomen, maar dat denbsp;laatste in het rectum meer aanwezig is. Dat de dunne darmnbsp;w. s. door inwerking van het maagsap het armst is aan bacteriën en dat de blinde darm w. s. door het stagneeren van

-ocr page 388-

366

het voedsel de meeste kiemen bevat. Verder dat het in geen enkel geval gelukt is vlekziekte en ovoide bacillen aan te treffennbsp;en dat ook de entingen op muizen steeds negatief waren.nbsp;Van de 30 met een spoor van den inhoud van follikelholtennbsp;uit den blinden darm (uit de omgeving der valvula Ileo-Coe-calis) geënte muizen stierf er na 2'/^ dag één aan een infectienbsp;door micrococcen. Van de 20 muizen geënt met een spoornbsp;darminhoud uit een der entozoïsche zweeren van het colon,nbsp;stierf er geen. Van 15 muizen geënt met een spoor darminhoud van het rectum stierf één der muizen na 3 dagen aannbsp;een coccensepticaemie. Culturen uit de gestorven muizennbsp;gaven ook geen vlekziektebacillen. Uit zijne bevindingen maaktnbsp;hij dus op, dat bij de varkens in Pudewitz (Posen) patho-gene bacteriën uiterst zelden, maar vlekziektebacillen en bovenvermelde ovoide korte staafjes in het geheel niet in dennbsp;darminhoud voorkomen.

Klein (Ueber das Vorkommen von Schweineseuche-bakte-rien und diesen ahnlichen Bakterien in der Nasenhöhle des Schweines. Arbeit aus dem Hygienischen Institut des König-lichen Tierarztlichen Hochschule Berlin) stelde zich ten doelnbsp;experimenteel na te gaan of de in de neusholte bij varkensnbsp;voorkomende ovoide bacillen Schweineseucliebakterien zijn dannbsp;wel bacteriën, die er op gelijken. De auteur gebruikte gezonde en zieke varkens, die opgezonden waren naar hetnbsp;Hygiënisch Instituut, levend of dood, en afkomstig waren uitnbsp;stallen, waarin borstziekte voorkwam en uit niet besmettenbsp;stallen. Hij goot op de gewone wijze platen van dit neusslijm,nbsp;isoleerde de koloniën van ovoide bacillen en onderzocht ofnbsp;ze de gewone kenmerken van borstziektebacillen hadden.nbsp;Verder kleurde hij dekglaspraeparaten van neusslijm metnbsp;Carbolfuchsin op de aanwezigheid van ovoide bacillen. Denbsp;culturen, die met die der borstziekte overeen kwamen, onder-zocht^iij op hunne virulentie voor muizen en, direct of nanbsp;passages door kleine proefdieren, ook op hunne virulentie

-ocr page 389-

367

voor varkens.

Verder deed hij onderzoekingen over zuurvormiug vaii echte borstziektebacillen in suikerhoudende voedingsbodems, overnbsp;hun groei op zure en alkalische aardappelen en in met lakmoes gekleurde melk. Het resultaat was dat de op borstziekte gelijkende, dezelfde biologische reacties op de gebruikelijke voedingsmedia vertoonden als de echte, dat ze pathogeennbsp;waren voor witte en grauwe muizen en dat het bloed dernbsp;gestorven muizen ovoide bacillen bevatte, verder dat ze ooknbsp;pathogeen waren voor cavia’s en konijnen. Hij kon evenminnbsp;als Smith de voor het varken aviiuiente ovoide bacillen uitnbsp;het neusslijm door konijnen of caviapassage virulent makennbsp;voor varkens.

De schrijver concludeert op grond van zijn onderzoek:

1°. lm Nasenschlcim von gesunden Schweinen aus durch Schweineseuche verseuchten und angeblich nicht verseuchtennbsp;Bestanden kommen Bakterien vor, die nach ihren morphologi-schen und biologischen Merkmalen als zur Gruppe der Bakterien der hamorrhagischen Septikamie gehorig gerechnetnbsp;werden müssen.

2° Nicht jedes ovoide für Mause und andere Laboratorium-tiere pathogene Bakterie ist der bacillus suisepticus. Zur Bestimmung dieses Erregers reichen die mikroskopische Un-tersuchung und die Tierimpfung nicht aus.

3° Die im Nasenschleim gesunder Schweine nachweisbaren zur Gruppe der Bakterien der hamorrhagischen Septikamienbsp;gehörigen Bakterien zeigen gegenüber den Versuchstieren desnbsp;Laboratoriums eine schwankende Virulenz und werden nachnbsp;den von mir angestellten Versuchen, die mit denjenigen vonnbsp;Th. Smith vollkommen übereiustimmen, weder nach einmaligernbsp;noch nach mehrmaliger Passage durch kleine Versuchstierenbsp;für Schweine virulent. Sie können daher mit Beek undnbsp;Koske als eine für Schweine avirulente Art der zur Gruppenbsp;der Bakterien der hamorrhagischen Septikamie gehörigennbsp;Mikroorganismen augesehen werden.

-ocr page 390-

¦at.


368

Ook door Pools zijn bij zijn onderzoek naar de varkensziekten in Nederland in normale tonsillen meermalen vlekziekte-, maar nog menigvuldiger ovoide bacillen, gelijkende op die van borstziekte waargenomen.

P. kent aan het veelvuldig voorkomen van de bacteriën in normale tonsillen een groote beteekenis toe voor het ontstaannbsp;van verschillende vormen van tonsillitis, waarvan algemeenenbsp;infecties het gevolg kunnen zijn.

EIGEN ONDPIRZOEKINGEN.

Bij het onderzoek naar het voorkomen van pathogene bacteriën bij gezonde varkens, heb ik mij bepaald tot plaatsen, waar regelmatig veel microorganismen voorkomen, n.1. de tonsillaenbsp;palatinae en het slijmvlies van de Valvula Ileo-coecalis. Voornbsp;de anatomische -en histologische verhoudingen van de tonsillen en van genoemd klapvlies veroorloof ik mij te verwijzennbsp;naar de betreffende handboeken. Toch komt mij eene kortenbsp;bespreking dezer organen niet overbodig voor. De tonsillennbsp;van het varken zijn gelegen in het zachte gehemelte en vormen aldaar twee langwerpige ovale platen, eenigszins gewelfdnbsp;en door een gleuf in de mediaanlijn gescheiden. Deze platen bestaan uit conglomeraten van lymphadenoide weefsel,nbsp;hetwelk door de mucosa van het zachte gehemelte is overtrokken. In die tonsillen ziet men tal van openingen, kryp-ten of fossulae geheeten, welke kanaalvormig in de dieptenbsp;voeren. Deze voeren het secreet der talrijke slijmklieren metnbsp;de leucocythen der noduli en de in de krypten aanwezigenbsp;bacillen naar buiten. Het slijmvlies zet zich in dé kryptennbsp;voort, terwijl het papillairlichaam daarbij in hoogte en hetnbsp;plaatepilhelium aan dikte afneemt, zoodat in de diepte slechtsnbsp;een laag van ééncellig plaatepilhelium overblijft, dat de lymph-noduli onmiddellijk bedekt. De lyniphcellen uit de nodulinbsp;treden door die eencellige epitheliumlaag in de krypten ennbsp;omgekeerd uit de krypten weer in de noduli en in de mazennbsp;van het reticulaire bindweefsel, waarin de lymphnoduli gele-

-ocr page 391-

369

gen zijn. De leucocythen kunnen in deze krypten dus een phagocytaire werking uitoefenen. Zij worden met het slijmnbsp;uit de hoofdzakelijk in de submucosa gelegen slijmklieren ennbsp;door samentrekking der in de tonsillen gelegen spiervezelennbsp;uit de krypten naar het slijmvlies van het zachte gehemeltenbsp;gevoerd. Men moet evenwel de phagocytose van het adenoidenbsp;weefsel niet overschatten, want geen enkele plaats bij hetnbsp;varken is meer onderhevig aan ziekten dan de tonsillen. Denbsp;krypten vormen een porte d’entrée voor verschillende infec-tievormen en staan door het slikken aan allerlei laesies bloot.nbsp;De groote krypten hebben een predispositie voor het indringen van vreemde voorwerpen, waaronder kafnaalden een hoofdrol spelen. Bij de meest normaal uitziende tonsillen kan mennbsp;die kafnaalden in de krypten aantrefifen. Zij veroorzakennbsp;een omschreven ontsteking in die krypten en de aard dernbsp;ontsteking hangt geheel af van den aard der bacteriën, dienbsp;met de kafnaalden naar binnen drongen. Is eenmaal eennbsp;ontsteking aanwezig, daii kunnen de spiervezelen van hetnbsp;zachte gehemelte zich niet meer zoo regelmatig samentrekken,nbsp;waardoor het indringen van kafnaalden van nu af aan gestadignbsp;toeneemt.

Door zoo’n ingedrongen kafnaald steriel er uit te nemen, in bouillon te weeleen en hiervan platen te gieten, kon Poelsnbsp;tal van microörganismen, waaronder coli, staphylococcen,nbsp;streptococcen, proteus, ovoide bacillen en melkzuurbacillen totnbsp;ontwikkeling doen komen. Ook werden door hem bij een ontschreven tonsillitis eenmaal necro.sebacillen daarin aangetoond.

Door mij zijn steeds macroscopisch normaal uiziende tonsillen onderzocht, waarbij meestal geen roodheid of zwelling was waar te nemen. Toch was het secretum uit die kryptennbsp;niet altijd slijmig en kleurloos, doch soms geel en etterig.nbsp;Het is mij echter niet gebleken, dat in het laatste meernbsp;bacteriën of meer bepaalde pathogene microorganismen aanwezig waren.

In de 2de plaats werd onderzocht het secretum, dat zich

24

-ocr page 392-

370

bevindt jn de zakjes van het slijmvlies der omgeving van de valv. Ileo-coecalis. Normaliter bevinden zich in het slijmvlies van het colon, maar ook in dat van het coecum, speciaalnbsp;om de valv. Ileo-coecalis, talrijke lymplinoduli, welke bij denbsp;meeste varkens pathologisch zijn aangedaan, Darmzweerennbsp;door parasieten veroorzaakt, treft men zeer dikwijls aan, dochnbsp;behalve door parasieten, zijn de follikels (noduli) rondomnbsp;die klep, gepredisponeerd als zij zijn voor mechanische ennbsp;bacterieele invloeden, toch dikwijls verabcedeerd. Hierdoornbsp;vormen zich holten, die opgevuld raken met een taai groenen inhoud, die gemakkelijk te verwijderen is. Het is dienbsp;massa, die de meeste bacteriën bevat en in dezen arbeidnbsp;kortweg als f o 11 i c u 1 a i r s e c r e e t zal worden aangeduid.nbsp;Het slijmvlies om deze geulcereerde follikels zag er meestalnbsp;normaal uit, soms ook eenigszins rood en gezwollen. Denbsp;entozoïsche follikelzweeren zijn door mij in dit onderzoek nietnbsp;betrokken geworden.

Het voor het onderzoek benoodigde materiaal werd verkregen van gezonde slachtvarkens uit het abattoir te Rotterdam. Van II varkens van verschillenden leeftijd werden de tonsillennbsp;en het darmgedeelte waarin de valv. Ileo-Coecalis gelegen isnbsp;met een steriel mes weggenomen en in steriel glaswerk naarnbsp;het laboratorium vervoerd.

Microscopisch werd alsdan nagegaan of het materiaal normaal was of in ontsteking verkeerde en hiervan aanteekening gehouden in de kolom Bemerkingen van de entlijst. De tonsillennbsp;werden vervolgens afgebrand en door knijpen het secreetnbsp;naar buiten -gebracht.

Evenzoo werd de inhoud der geulcereerde follikels in de omgeving der valv. Ileo-Coecalis met uitgegloeide naald verzameld. Van het tonsillensecreet zoowel als van het follikulairnbsp;secreet werden vervolgens gemaakt strijkpreparaten en gekleurd,

a. nbsp;nbsp;nbsp;met verdunde carbolfuchsin,

b. nbsp;nbsp;nbsp;volgens Gram,

c. nbsp;nbsp;nbsp;op zuurvastheid.

-ocr page 393-

371

De propjes uit de tonsillen alsmede het follikulair secreet uit de omgeving der valv. Ileo-Coecalis werden elk afzonderlijknbsp;met chlooinatrium-solutie in een mortier fijngewreven voornbsp;het injiceeren van muizen, cavia’s en duiven.

De muizen en cavia’s werden gedeeltelijk voorbehandeld met borstziekteserum, gedeeltelijk niet.

De duiven werden nooit voorbehandeld.

Bij de gevallen i tot en met 6 werden de muizen, cavia’s en duiven steeds met het verdunde materiaal tonsillen ofnbsp;follikulairsecreet subcutaan ingespoten. Muizen werden aan dennbsp;rug, cavia’s aan de binnenvlakte van het achterbeen, duivennbsp;in de borstspier geënt.

Bij de gevallen 7 tot en met 11 werden uitsluitend muizen gebruikt en bij deze een oogje met tonsillen-of folliculairsecreetnbsp;onder de huid gebracht. Dit laatste had het voordeel, dat denbsp;ingebrachte stof niet zoo snel werd opgeuomen en niet zoonbsp;snel tot een intoxicatie voerde, dan wanneer het materiaal metnbsp;keukenzoutsolutie werd vermengd. Het is gebleken, dat denbsp;muizen niet zoo snel stierven, zoodat andere pathogeue bacteriën,nbsp;die hun invloed eerst na een grooter aantal dagen doen gelden, ook aan het licht gebracht werden.

Verder werden (doch niet geregeld) van die secreta agar en gelatineplaten gegoten en ook werden deze secreta uitgestreken op gestold bloedserum.

De verschillende koloniën werden geisoleerd en gedefinieerd.

Uit het onderzoek der dekglaspreparaten, gemaakt van het tonsillensecreet der verschillende varkens, bleek, dat in de tonsillen van gezonde varkens tal van bacteriën regelmatig kondennbsp;worden aangetrofïen. In strijkpreparaten met verdunde fuchsinenbsp;gekleurd, zag men geregeld korte en lange staafjes, ovoidenbsp;bacillen en meermalen op necrosebacillen gelijkende organismen en streptobacillen; in Grampreparaten op vlekziektenbsp;gelijkende staafjes, Grampositieve coccen en streptococcen,nbsp;Grampositieve plompe en groote staafjes; in op zuurvastheidnbsp;gekleurde preparaten zag men slechts in weinige gevallen

-ocr page 394-

372

korte dikke staafjes, het meest gelijkend op pseudotuberkel-bacillen.

In strijkpreparaten der follikulairsecreta gekleurd met verdunde fuchsine zag men lange en korte staafjes, veel necrose-bacillen, ovoide bacillen en streptobacillen. In Grampre-paraten veel Grampositieve coccen, streptococcen, minder op vlekziekte gelijkende staafjes, verder zeer lange Grampositievenbsp;staafjes; op zuurvastheid gekleurd kwamen bijna geregeldnbsp;korte plompe staafjes, op Kothbacilien gelijkend, aan het licht.

Voor het onderzoek op ovoide en vlekziekte-bacillen werden met tonsillensecreet ingespoteu, 23 muizen, 5 cavia’s en 5 duiven. Konijnen bleken voor deze experimenten ongeschikt, zij gaan aan ovoide bacillen of aan lokale etterings-processen te gronde. Van de muizen waren 12 voorbehandeldnbsp;met borstziekteserum en van de cavia’s 2. De duiven werdennbsp;niet voorbehandeld. Van de 12 met serum voorbehandeldenbsp;muizen stierf er slechts één aan ovoide bacillen en wel nanbsp;27 dagen; 3 stierven aan vlekziekte, alle na 5 dagen en 4nbsp;zijn aan andere infecties gestorven. Uit hunne organen werden respectievelijk gekweekt: een bacil behoorende tot denbsp;Hogcholeragroep (f na H dagen), verder streptococcen ( f na 6nbsp;dagen), terwijl bij 2 de bacteriologische bevinding negatiefnbsp;was. De overige 4 muizen zijn niet gestorven.

Van de 11 niet met serum voorbehandelde muizen stierven 6 aan ovoide bacillen (f na 2-6 dagen), 4 stierven aan anderenbsp;infecties. Uit de organen dezer 4 muizen konden worden gekweekt B. coli (f na 3 dagen), bij twee muizen B. interitidisnbsp;Gartner (f na 14 dagen) en een B. van de Hogcholeragroepnbsp;{f na II dagen). Eén muis is niet gestorven.

Van de 3 niet voorbehandelde cavia’s stierf er een aan eene mischinfection van proteus cn coli (f na 3 dagen), 2 aannbsp;ovoide bacillen (f na 3 en 14 dagen). Uit de laatste werdennbsp;ook paracoli bacillen geïsoleerd. Van de 5 duiven is er eennbsp;gestorven aan vlekziekte (f na 4 dagen), de andere zijn gezondnbsp;gebleven.

-ocr page 395-

373

Met folliculairsecreet werden ingespoten 21 muizen, 5 cavia’s en 5 duiven. Van de muizen zijn ii voorbehandeld met boistziekteserum en 10 niet. Van de cavia’s werdennbsp;2 voorbehandeld; van de duiven geen.

Van de voorbehandelde muizen stierf er een aan ovoide bacillen (f I7 dagen), geen aan vlekziekte, 3 stierven aannbsp;andere infecties. Uit hunne organen werden gekweekt strep-tococcen ( f na 22 dagen), bac. enteritidis Gartner ( f na 7 dagen); een bacterie van de hogcholeragroep en ovoide bacillennbsp;(f na 6 dagen). De overige 6 zijn niet gestorven.

Van de lo niet voorbehandelde muizen stierven er 4 aan ovoide bacillen ( f na 3 — 7 dagen), geen aan vlekziekte, 4nbsp;stierven aan andere infecties. Uit hunne organen werdennbsp;gekweekt: proteus -j- colibacillen (f na 15 dagen), 2 maalnbsp;streptococcen (f na 6 en 9 dagen) bac. enteritidis Gartnernbsp;( f na 6 dagen). Bij een was de bakteriologische bevindingnbsp;negatief ( f na 11 dagen), i muis is niet gestorven. Van denbsp;cavia’s is een voorbehandeld gestorven na 13 dagen. Uit denbsp;organen en uit de entplaats werd gekweekt de bacillus ne-crophorus. De andere is niet gestorven.

Van de 3 cavia’s, niet met serum voorbehandeld, stierven er 2 aan ovoide bacillen na 3—7 dagen, ,de derde na 10nbsp;dagen aan staphylococcen.

Van de 5 duiven stierf er een aan vlekziekte na 7 dagen; de overige stierven niet.

Achtereenvolgens zal ik aan elk der gevonden organismen een korte bespreking wijden.

VLEKZIEKTE.

Uit de beschouwing van de entlijst blijkt, dat door inspuiting van tonsillensekreet bij muizen, cavia’s en duiven, 3 muizen en een duif aan vlekziekte bezweken. Deze drie muizen waren voorbehandeld geweest met borstziekteserum, de duifnbsp;niet.

-ocr page 396-

374

Bij sectie vond ik op de entplaats der muizen een absces of een etterige infiltratie, verder een enteritis van de meestalnbsp;leege darmen, in het bijzonder van het jejunum en duodenum,nbsp;de lever gezwollen en de milt vergroot. De etter van denbsp;entplaats dézer muizen vertoonde altijd de fijne grampositievenbsp;staafjes, doch ook coccen en andere staafjes. In het bloednbsp;en in de milt der aan vlekziekte gestorven dieren werdennbsp;vlekziektebacillen in groot aantal aaugetroffen. In strijk-preparaten van het secretum van twee tousilleu werden veelnbsp;vlekziektebacillen gevonden en toch stierven 3 muizen, eennbsp;cavia en een konijn, daarmee geënt, aan ovoide bacillen.nbsp;Ook het omgekeerde had plaats. Een duif stierf aan vlekziekte zonder dat in het tonsillensecretum, waarmee deze wasnbsp;ingespoten, op vlekziekte gelijkende bacillen waren gezien.

Van de proefdieren, iugespoten met folliculairsecreet stierf slechts een duif aan vlekziekte. De sectie vertoonde de bekende verschijnselen van septicaemie. In bloed en milt warennbsp;vlekziektebacillen rijkelijk voorhanden. Bij de duif waren opnbsp;de entplaats slechts vlekziektebacillen, maar zeer eigenaardignbsp;waren in de strijkpreparaten van het folliculairsecreet, waarmee deze duif was.ingespoten, geen vlekziektebacillen te ziennbsp;geweest.

In de strijkpreparaten van twee folliculairsecreta zag ik veel op vlekziektebacillen gelijkende microörganismen en tochnbsp;stierven twee muizen daarvan geënt aan ovoide bacillen, éénnbsp;aan B. enteritidis Gartner en één stierf niet.

Uit de entlijst blijkt, dat bij geval III zoowel van. het tonsillen als van het folliculairsecreet proefdieren aan vlekziekte stierven, terwijl (zie geval IV en V) vlekziektebacillennbsp;soms wel in de tonsillen, maar niet in de darnifollikels vannbsp;hetzelfde varken aan te toonen waren. Dat het werkelijknbsp;vlekziektebacillen waren, die in de tonsillen en iu de folliculairsecreta voorkwamen, bleek biologisch, tiuctorieel, cultureelnbsp;en uit de pathogeaiteit.

Wel stierven de varkens intraveneus en subcutaan ingespoten

-ocr page 397-

375

met lo gram bouilloncultuur van deze bacillen niet aan vlekziekte, ja werden zelfs niet ziek, maar dit is ook niet het geval, als men varkens inspuit met culturen van varkens,nbsp;gestorven aan vlekziekte.

Het is bekend, dat infectieproeven met culturen, direct uit vlekziektevarkens geisoleerd en zelfs met materiaal vannbsp;dieren, die aan deze ziekte zijn gestorven, zelden met gunstignbsp;resultaat bekroond worden.

Gedurende mijn onderzoek werden door den Heer OVER-BEEK proeven in deze richting genomen, doch geen enkele maal vermocht hij met zeer virulente stammen een varkennbsp;ziek te maken. Een varken door mij met lO cc. bouillonnbsp;cultuur van saprophytisch voorkomende vlekziekte-bacillen,nbsp;die I maal een duif hadden gepasseerd, intraveneus ingespoten, werd niet ziek; de temperatuur is steeds normaal gebleven.

Na ongeveer 4 weken afgemaakt, vertoonde het bij de sectie geen enkel pathologisch verschijnsel. Uit het onderzoek isnbsp;gebleken, dat het aantoonen van vlekziekte-bacillen in denbsp;genoemde secreta niet altijd even gemakkelijk gaat. Doornbsp;directe culturen is het uiterst moeilijk, gelatineplaten zijn nognbsp;het meest geschikt, tenzij veel vervloeiende bacteriën en vooralnbsp;subtilusachtige aanwezig zijn. De vlekziektekoloniën zijn dannbsp;niet te onderkennen. Het dierexperiment is daarom aangewezen en in het bijzonder de duif, die niet zoo gemakkelijknbsp;aan ovoide bacillen of etteringsprocessen sterft, aan te bevelen.nbsp;Toch hadden de proeven bij muizen meer succes, wanneernbsp;ze maar ter dege tegen ovoide bacillen geïmmuniseerd waren.nbsp;Ik gebruikte hiervoor het gewone polyvalente serum tegen denbsp;borstziekte der Rijksseruminrichting. Iedere muis werd 1/4nbsp;cc. subcutaau ingespoten en een uur daarna werd dan hetnbsp;materiaal geinjiceerd.

Afgaande op de resultaten van de dierentingen zou men aannemen, dat de vlekziekte-bacillen niet zoo menigvuldig doornbsp;mij zijn aangetroffen dan zulks bij de vorige onderzoekers

-ocr page 398-

376

het geval was. Doch deels uit de voorgekometi tegenstrijdige bevinding van het bacterioscopisch onderzoek van secreet tegenover het dierenexperiment, deels uit het bijna constantnbsp;kunnen aantoonen van op vlekziekte gelijkende staafjes in volgens Gram gekleurde preparaten van het secreet, alsmede opnbsp;de entplaats van muizen, waarbij uit organen niets dan ovoidenbsp;bacillen werden gekweekt, maken het waarschijnlijk, dat denbsp;vlekziektebacillen frequenter voorkomen, dan ze door mij zijnnbsp;aangetoond. Het komt mij echter voor, dat het aantal bacillen dikwijls zeer gering is geweest en dat de virulentie voornbsp;kleine proefdieren ook herhaaldelijk gering was. Men verliezenbsp;echter bij de beoordeling der virulentie niet uit het oog, datnbsp;door de andere bacteriën, die tegelijk ingespoleu werden, hetnbsp;organisme wellicht voor de vlekziekte is geimmuniseerd.

De vorm en ligging der vlekziektestaafjes in het secretum is vrij karakteristiek; de fijne polymorphe bacillen liggen namelijk hier en daar op hoopjes. Een enkele maal isoleerdenbsp;ik een staafje, dat in dit opzicht precies overeenkwam metnbsp;den vlekziektebacil. Aanvankelijk dacht ik met den bac.nbsp;pyogenes te doen te hebben, doch later bleek het organismenbsp;meer overeen te komen met den bac. rubiginosus (No. 567nbsp;Matzuschita). Er bestaan echter eenige afwijkingen.

Het is niet patliogeen, onbewegelijk, Grampositief, lag steeds in hoopjes, had geen sporen. In bouillon ontwikkeldenbsp;zich een gelijkmatige troebeling met sterke ontwikkeling. Opnbsp;agar een dik, wit, vettig beslag, de agar wordt langzaam donker gekleurd, üp gelatine een snelle vervloeiing in 24 uren,nbsp;doch weinig cultuur. Op aardappel sterke ontwikkeling metnbsp;grijswit beslag. Bloedserum vervloeit ze met tamelijk duidelijkenbsp;cultuurvorming. De culturen hebben een onaangename reuk,nbsp;op proteus gelijkend. Groei aëroob, in glucose bouillon geennbsp;gasvorming. Indol en nitriet worden niet gevormd. Melknbsp;niet gestold. In peptonkeukenzout korrelige slijmige groeinbsp;met bodembezinksel. 2 cavia’s en 2 konijnen intraperitoneaalnbsp;en subcutaan geënt blijven gezond. Ook voor muizen is de

-ocr page 399-

577

bacil niet pathogeen.

Het onderzoek heeft plaats gehad in een tijd, dat vlekziekte bij varkens zeer sporadisch voorkwam en het is zeer waar.nbsp;schijulijk, dat vlekziektebacillen bij een epizoötisch optredennbsp;der ziekte bij gezonde varkens in zeer groote hoeveelhedennbsp;in de tonsillen en in de darmen zullen voorkomen.

Dit aannemende komt mij de veronderstelling van Bauer-meister en Olt: „dat de bij gezonde varkens saprophytisch in tonsil en darm voorkomende vlekziektebacillen door eennbsp;toename in virulentie of door vermindering van het weerstandsvermogen van het varken, in de bloedbaan en in de weefselsnbsp;kunnen binnendringen en een algemeene infectie van het diernbsp;kunnen veroorzaken en op deze wijze dus plotseling vlekziektenbsp;in een koppel kunnen doen ontstaan’’ zeer juist voor.

Dit blijkt ook uit het verschijnsel, dat tonsillen waarin veel vlekziektebacillen voorkomen, zooals Bauermeister opmerkte,nbsp;dikwijls pathologisch veranderd zijn. Deze, zoowel als de altijdnbsp;pathologisch veranderde follikels bij de valv. Ileo-Coecalis,nbsp;zullen ongetwijfeld een locus minoris resistentiae vormen. Iknbsp;heb echter ook aangetoond, dat in de meest normale tonsillen,nbsp;waarbij geen roodheid of zwelling viel waar te nemen en hetnbsp;secreet, niet purulent was, toch vlekziektebacillen aanwezignbsp;waren.

Minder juist schijnt het mij toe, zooals Olt doet, uit het veelvuldig voorkomen te coucludeeren, dat wegens het bij elknbsp;varken aanwezig zijn van vlekziektebacillen, politiemaatregelennbsp;ter bestrijding der vlekziekte daarom niet noodig zouden zijn.

Varkens lijdende aan vlekziekte, scheiden met hun faeces veel smetstof af, voor andere varkens een zeer groot gevaar,nbsp;en hoe meer men dus de bronnen der smetstof in casu denbsp;zieke varkens afzondert en afmaakt, hoe minder het gevaarnbsp;van de infectie der nog gezonde varkens zal zijn. Wordennbsp;de vlekziekte varkens afgemaakt en heeft ontsmetting plaats,nbsp;dan zal toch het vinden der bacillen bij gezonde varkensnbsp;minder worden. Het is immers, zooals O It zegt niet bewezen.

-ocr page 400-

378

dat vlekziektebacillen in den bodem voorkomen. En al is ongetwijfeld aan te nemen, dat waar ze bij gezonde varkensnbsp;voorkomen, ook met de faeces den bodem zal worden gein-fecteerd, zoo blijft het nog een open vraag of een vermeerdering in den bodem plaats heeft. Is dit wel het geval, dannbsp;zullen politiemaatregelen al zeer weinig uitrichten. Het komtnbsp;mij echter wenschelijk voor, deze maatregelen nog steeds alsnbsp;ondersteuning bij de bestrijding der vlekziekte aan te houden;nbsp;bij miltvuur geschiedt dit immers eveneens.

Vandaar dat ik politiemaatregelen volstrekt noodzakelijk blijf achten.

OVOIDE BACILLEN.

In het secreet der tonsillen en in de folliculairsecreta der valv. Ileo-Coecalis komen regelmatig ovoide bacillen voor.nbsp;Wanneer proefdieren worden ingespoten met bovengenoemdnbsp;materiaal dan sterven zij binnen korten of laugeren tijd aannbsp;septicaemie, tengevolge van deze bacteriën.

Van de 21 door mij met tonsillen of folliculairsecreet in-gespoten, niet met borstziekteserum voorbehandelde muizen, bezweken er 10 en uit hunne organen konden ovale bacillennbsp;worden gekweekt. In de strijkpreparaten van de secretanbsp;waren ovoide bacillen constant aanwezig. Toch stierven talnbsp;van muizen aan andere infecties, zooals uit de entlijst blijkt.nbsp;Men krijgt echter zeer verschillende resultaten, wat betreftnbsp;den tijd, die verloopt tusschen infectie en dood en bovendiennbsp;vertoonen de bacteriën, die men uit de proefdieren isoleert,nbsp;eigenaardige verschillen in groei op agar, in bouillon, in in-dolvorming en andere biologische eigenschappen. De muizen,nbsp;die niet met borstziekteserum waren voorbehandeld, stiervennbsp;na 2 tot 7 dagen; indien zij wel waren voorbehandeld stiervennbsp;zij niet of trad de dood in, door infectie van vlekziekte ofnbsp;andere bacillen. Slechts 2 maal zijn muizen, die met borstziekteserum waren iugespoten, toch aan ovale bacillen tennbsp;gronde gegaan en wel 17 en 27 dagen na de injectie van het

-ocr page 401-

379

tousillen resp. folliculairsecreet. Cavia’s stierven ook aan ovale bacillen, deze werden niet voorbeliaudeld met borstziektese-rum; de dood trad na 3 tot 7 dagen in. Duiven stierven nietnbsp;aan ovale bacillen door inspuiting der secreta. Merkwaardignbsp;was het verschil der culturen op agar van de direct uit hetnbsp;proefdier geisoleerde bacillen.

Het was mogelijk de volgende typen te onderscheiden:

1°. de bacteriën vertoonen geringen groei op agar, puntvormige koloniën, welke iets grooter waren dan die van strep-tococcen. In het condensatievocht vormde zich een korrelig troebel bezinksel.

Deze culturen groeiden in bouillon niet homogeen, na 24 uren had zich op den bodem een korrelig-vlokkig bezinkselnbsp;gevormd. De bovenstaande vloeistof bleef helder.

2°. sterker groeiende bacillen op agar, de koloniën hebben een afmeting van 1/2 — i mM., zien er wit, glauzend-vettignbsp;uit, het condensatievocht is homogeen troebel. Na eenigenbsp;dagen wordt de cultuur slijmig, hetgeen men bemerkt bij hetnbsp;overenten; de massa blijft dradentrekkend aan de entnaaldnbsp;hangen.

Soms vormt de cultuur uit het proefdier geen aparte koloniën, doch doet zich voor als een glanzend opaliseerend beslag, dat over de oppervlakte der agar als het ware afdruipt.nbsp;Deze culturen groeien bij overenten in bouillon homogeen metnbsp;een zeer gering bodembezinksel. Een enkele maal is hetnbsp;voorgekomen, dat een cultuur geisoleerd uit een muis (No. 10)nbsp;die na 17 dagen was gestorven, zoo buitengewoon welig groeide, dat men ze niet voor ovale bacillen zou hebben aangezien.

Deze cultuur doodde een konijn in 5 dagen en de cultuur uit dit proefdier groeide op agar wederom als een dik, vettignbsp;witgrijs beslag; het condensatievocht was sterk troebel ennbsp;bevatte een sterk bodembezinksel.

Nadat deze stam eenige malen was overgeënt werd de groei minder welig en had de cultuur het aspect van type No. 2.nbsp;De homogeene groei in bouillon bleef bestaan.

-ocr page 402-

380

Hoewel dus wisselingen in de cultuur voorkomen, staat het vast, dat de beide genoenade typen hun eigenaardigen groeinbsp;op agar en in bouillon constant behielden. Het was nietnbsp;mogelijk een homogeen groeiende stam door dierpassages ofnbsp;overenten zich korrelig in bouillon te laten ontwikkelen. Denbsp;indolvorming bleek bij de verschillende stammen ook te va-rieeren.

Opmerkelijk was dat de zooeven genoemde zeer vettig op agar groeiende bacterie reeds na i dag een duidelijke indolnbsp;en nitrietreactie vertoonde, terwijl andere stammen eerst nanbsp;3 en 5 dagen het ver.scliijnsel in geringe mate te zien gaven.nbsp;Het bleek echter, dat deze eigenschap niet constant was ennbsp;na overenten varieerde.

Een cardinaal verschil van type i en 2 is nog de pathoge-niteit voor kleine proefdieren, inzonderheid voor het konijn. Type I doodde het konijn bij subcutane injectie regelmatignbsp;in 12 — 24 uren. Van een zelfde hoeveelheid van type 2nbsp;gingen de konijnen eerst na 5 dagen en langer dood. Somsnbsp;blijven zij leven en ontstond een necrose van de entplaats,nbsp;vooral duidelijk te zien bij enting aan het oor; het oor wordtnbsp;necrotisch en schrompelt geheel in. Ook voor muizen ennbsp;cavia’s was type i over het algemeen virulenter, al moetnbsp;worden opgemerkt, dat onder type 2 enkele stammen werdennbsp;aangetroffen, die de muis ook in 24 uren doodden. Indien vannbsp;eenzelfde tonsil of follikel muizen en cavia’s waren ingespoten,nbsp;dan werd uit alle der gestorven dieren eenzelfde type vannbsp;ovale bacillen geïsoleerd.

Bij het onderzoek der ingezonden cadavers aan de Rijks-seruniinrichting werden uit echte borst/.iektelougen eveneens deze bacterie!) in de onderscheidene typen gevonden. Ooknbsp;hierbij waren de korrelig groeiende stammen voor de kleinenbsp;proefdieren het meest virulent; ze komen echter minder voornbsp;dan de homogeen groeiende. Hetzelfde viel bij mijne experimenten waar te nemen. Het lag in mijne bedoeling vooralnbsp;het type op zijn virulentie voor varkens te onderzoeken, doch

-ocr page 403-

381

door onvoorziene omstandigheden kon dit niet geschieden; latere pogingen om eenzelfde bacterie weer te isoleeren mislukten. Ik hoop echter deze experimenten nog te kunnennbsp;uitvoeren.

Ik heb mij derhalve bepaald tot de homogeen groeiende stammen om na te gaan of deze bacteriën werkelijk borstziektenbsp;bacteriën zijn. Reeds verschillende onderzoekers hebben zichnbsp;met dit vraagstuk bezig gehouden en zijn tot verschillendenbsp;resultaten gekomen. BeCK en KOSTRE hebben in den laat-sten tijd ovoide bacillen uit neus en keelslijm van gezondenbsp;varkens gekweekt, die niet virulent waren voor varkens ennbsp;derhalve niet voor een infectie van borstziekte in aanmerkingnbsp;kwamen, tenzij zij door herhaalde passage door varkens virulent waren geworden.

Avirulente stammen heb ik nooit gevonden. B. und K. beschouwen het toch nog voor mogelijk, dat deze stammennbsp;borstziekte kunnen veroorzaken. Zij konden door herhaaldenbsp;dierpassage de oorspronkelijke avirulente stammen zeer virulent maken voor kleine proefdieren en zelfs voor varkens.

Smith vond ovoide bacteriën in het slijm van de bovenste luchtwegeu.

1. nbsp;nbsp;nbsp;bij varkens met pneumoniën.

2. nbsp;nbsp;nbsp;bij varkens met ontstekingen der Serosa,

3. nbsp;nbsp;nbsp;bij. oudere dieren, die aan infectie waren bloot gesteldnbsp;geworden maar gezond gebleven waren.

4. nbsp;nbsp;nbsp;bij jonge varkens, die nog niet ziek waren.

De door hem geisoleerde bacillen bezaten een zeer geringe virulentie, die door passage door dieren niet verhoogd konnbsp;worden. SMITH hield ze voor een variëteit der borstziekte-bacillen. MooRE (Pathogenic and toxigenic bacteria in thenbsp;upper air passages of domesticated animals U. S. Departementnbsp;of Agriculture Animal Industry Bulletin 3 1893) stelde vast,nbsp;dat de op borstziekte gelijkende bacillen ,die bij zeer veel varkens in de bovenste luchtwegen voorkomen, meest zeer weinignbsp;virulent waren. Zijne met slijm van neus en keelholte geënte

-ocr page 404-

ïï


382

konijnen stierven eerst na 13 dagen, terwijl die met echte borstziektebacillen geënte reeds na 16 uren aan Septicaemienbsp;stierven. Volgens de onderzoekingen van MOORE hebbennbsp;48% van alle varkens in de bovenste luciitwegen bacteriën,nbsp;die min of meer pathogene of toxische eigenschappen bezitten.

Hiervan behoort het grootste aantal tot de groep van de op borstziekte gelijkende bacteriën welke wat resistentie tegennbsp;hooge temperaturen en weerstandsvermogen tegen uitdrogennbsp;betreft op echte borstziektebacillen gelijken.

Uit de onderzoekingen van Bang, (die bacteriologischen Verhaltnisse bei der Schweinepest, Zentral Blatt für Bacterionbsp;logic und Parasietenkunde 1893 Bd. r3 S 203,) bleek, datnbsp;de pneumoniën bij chronische varkenspest voorkomende, veroorzaakt worden door een bacil, die in het neusslijm bijnbsp;gezonde varkens voorkomt. Jensen (Schweiiieseuche undnbsp;Schweinepest,- Ergebuisse der Allgem. Pathologie und pa-tholog. Anatomie. LUBARSCH und OstertaG 2 Jahrgang 1895nbsp;S 215) is dezelfde meening toegedaan. Hij verklaarde hetnbsp;veelvuldig voorkomen van Mischinfection van de ovoide bacillen bij varkenspest door de voortdurende aanwezigheidnbsp;dezer bacil als saprophyt op het slijmvlies van mond- ennbsp;keelholte. Hij nam aan. dat in vele gevallen, waarbij hetnbsp;organisme door varkenspestinfectie verzwakt is, de ovoidenbsp;bacil uit mond. en keelslijmvlies in de longen dringt en dusnbsp;onder medewerking der pestbacil pneumonie of pleuropneu-monie zal veroorzaken.

Karunskij (Experimentelle Untersuchungen über Schweinepest und Schweineseuche. Zeitschrift für Hygiene und Infectionskrankheiten 1898 B 28) isoleerde uit het slijm uitnbsp;de neusl)olte van gezonde varkens ovoide bacteriën, die zeernbsp;weinig virulent waren en virulenter werden door dierpassage.nbsp;De weinig virulente bacteriën groeiden veel sneller daii denbsp;virulente. De groei op alkalische aardappelen verschilde ooknbsp;van de echte borstziektebacillen. Van de cavia's geënt metnbsp;neusslijm gingen er 3 van de 5 binnen 6 dagen dood ouder

-ocr page 405-

il


383

verschijnselen van septicaeniie. Uit het bloed en uit de milt van die dieren kon hij karakteristieke borstziektebacteriennbsp;kweeken, die wel weelderiger op serumagar groeiden, maarnbsp;na lO— 12 maal een dier gepasseerd te hebben volkomennbsp;met borstziektebaciüen ideutisch waren. Hij kon een bignbsp;door subcutane injectie van 1. cc. dezer virulente cultuurnbsp;typische borstziekte bezorgen.

Preisz (Aetiologische Studiën über Schweinepest und Schweineseuche. Zeitscirrift für Hygiene und Infect. 1898nbsp;B. 28) beschouwt de saprophytisch levende bacillen als echtenbsp;bac. suisepticus en neemt aan, dat deze vooral van uit hetnbsp;darmkanaal een secundaire infectie kunnen veroorzaken, zooalsnbsp;die bij aan pest lijdende varkens wordt aangetroffen.

Joest noemt de dubbelganger der Schweineseuche-bacteriën op het neus en keelslijmvlies der gezonde varkens ,,wildenbsp;Schweiueseuchebakterien”.

Kitt (Sammelreferaat Monatshefte für praktische Tierheil-kunde 1898 B. 59) zegt, dat het bipolaire bacillen uit de Septicaemia haemorrhagicagroep zijn, die bij gezonde varkensnbsp;op het neusslijmvlies voorkomen en in pestzieke lichamennbsp;agressief worden, blijkbaar, wijl de verweermiddelen van hetnbsp;dierlijk lichaam hier in den steek laten. Hij wil deze bakteriënnbsp;als sputumbakteriën aanduiden want, in vorm en pathogeniteitnbsp;precies eendere (gleiche) organismen werden bij gezondenbsp;kalveren, honden, katten en ook bij paarden in mondslijmnbsp;herhaaldelijk gevonden.

Grips, Glage und Wieberle (Die Schweineseusche Ber-lin 1904) nemen aan, dat de Lofflersche Bacil overal als saprophytische bewoner der neus- en keelholte gevonden wordt,nbsp;zooals bij het onderzoek van gezonde en tuberkuleuse varkensnbsp;ook meermalen gebleken is.

Zij gebruiken dit als argument tegen de aetiologische be-teekenis der ovoide bacil voor het ontstaan der borstziekte.

Poels wijdt ook aan de saprophytisch levende ovoide bacillen een uitvoerige bespreking. Vooral in het hoofdstuk

-ocr page 406-

384

,,de secundaire pestpneumonie” wijst hij er op, dat bij de aaii pest lijdende varkens vooral in het koude jaargetijde pneu-inoniëu ontstaan door borstziektebacillen, welke altijd in denbsp;neus, keel en vooral in de tonsillen aanwezig zijn. In tegenstelling met Preisz zouden deze bacillen langs aerogenennbsp;weg pneumonie kunnen doen ontstaan.

Klein heeft zeer nauwkeurig de saprophytisch levende ovoidebacillen met de echte borstziektebacteriën vergelekennbsp;en gevonden, dat zij zoowel in morphologic, biologie als innbsp;pathogeniteit volkomen overeenstemmen. Ik kan zijne bevindingen volkomen bevestigen.

Wat betreft de wisselende virulentie, de wisselingen in enkele biologische en morphologische eigenschappen, dezenbsp;komen bij de echte borstziekte bacteriën eveneens voor. Kleinnbsp;vestigt in het bijzonder de aandacht op het avirulent zijn voornbsp;varkens, terwijl hij in tegenstelling van de bevindingen vannbsp;Karlinsky e. a. de virulentie door dierpassage niet kon ver-hoogen.

Ik merk echter op, dat ook meermalen infectie-proeven met borstziektebacillen bij varkens een negatief resultaat hebben.nbsp;Overigens al hebben deze bacteriën bij onze laboratoriumproeven weinig virulentie voor varkens, dan is het toch mogelijk,nbsp;dat zij die eigenschap in de natuur spontaan kunnen verkrijgen,nbsp;en dan werkelijk primair of secundair het varken kunnen zieknbsp;maken. Ik heb getracht direkt en door passage door eennbsp;varken met deze bacillen een big ziek te maken en in hetnbsp;bijzonder een pneumonie te verwekken. Tot mijn spijt hebnbsp;ik type I niet kunnen gebruiken wat vermoedelijk anderenbsp;resultaten zou gegeven hebben.

Tot dit doel werd gebruik gemaakt van:

1°. bouilloncultuur die l maal door een klein proefdier was gegaan.

2°. Van een cultuur, die ook een varken had gepas, seerd.

-ocr page 407-

385

BIG I.

6 weken oud werd 3 cc. bouilloncultuur, 24 uren oud van de ovoide bacil type No. 2, na een muis gepasseerd te hebben,nbsp;iutrapulinonaal ingespoteii. De symptomen waren verhoogdenbsp;temperatuur met frequente ademhaling en gedurende eenigenbsp;dagen minder voedselopname. De temperatuur steeg dennbsp;3dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(-qj- ^o°C., ging daarna terug doch bleef wisselen

tusschen 39 en 39.7C. Na 9 dagen werd de big afgemaakt.

Bij sectie bleek aanwezig te zijn een adhaesive pleuritis op de plaats der injectie. De long was ter plaatse atelektatischnbsp;en door fibtineuse verkleving met den borstwand los verbonden.

Culturen uit de longen bleven steriel. Een stukje long subcutaan bij een muis ingebracht had geen resultaat.

BIG II.

Subcutaan ingespoteu 5 gr. cultuur als van big I. Deze big blijft gezond.

BIG III.

Bij deze werd des morgens 3 cc. bouilloncultuur (als bij big I) intraveneus ingespoten.

Deze big werd hevig ziek, bleef steeds liggen en vertoonde geen eetlust. De temperatuur steeg tot 39.6, werd na dennbsp;3'*'“ dag weer normaal. Na 7 dagen werd deze big afgemaakt.

Aan beide longhelften waren plaatsen waar het weefsel verdicht was en hyperaemisch.

Bij een muis werd een stuk longweefsel onder de huid gebracht. Deze stierf na 6 dagen. Uit deze muis groeiden ovoide bacillen. Met deze bouilloncultuur, welke dus een muisnbsp;en een varken gepasseerd had, werd ingespoten:

BIG IV.

Intrapulmonaal en beiderzijds met 5 cc. cultuur. De tem-

25

-ocr page 408-

J'J¥'^'»i

386

peratuur was steeds aanmerkelijk verhoogd. Zij werd zeer apatisch en bleef gedurende 4 dagen voortdurend zonder eetlust.nbsp;Het dier herstelde echter.

Na 15 dagen afgemaakt blijkt bij sectie: Een absces beiderzijds in de longen op de plaats van inspuiting. Rechts ter grootte van een aardappel, links ter grootte van een vuist.nbsp;De etter was dun en melkachtig en zonder reuk. In dennbsp;omtrek dezer abscessen was het longweefsei hyperaemisch.nbsp;Hepatisatie was niet voorhanden.

De culturen uit dezen etter op bloedserum en op agar bevatten een reincultuur van ovale bacillen.

Een muis geënt met pus uit het absces stierf na 3 dagen. Uit deze muis werden gekweekt ovale bacillen.

BIG V.

werd ingespoten intratracheaal met 15 cc. van bouilloncultuur van muis van big III.

De big wordt onmiddellijk dyspnoeisch, herstelde na een uur, doch stierf ’s avonds toch.

De sectie gaf te zien: Hyperaemie van de longen. Culturen uit het longweefsei aangelegd, bevatten slechts een enkele kolonie der ovoide bacillen.

De meeste bacteriën waren dus of niet zoo ver in de longen doorgedrongen of reeds geresorbeerd en vernietigd. Culturennbsp;uit de organen bleven steriel.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/

Deze proef werd herhaald bij een andere big, die aanvankelijk eenige dagen ziek is geweest, frequente ademhaling en hooge temperatuur vertoonde, doch herstelde. Bij sectienbsp;bleken de longen normaal te zijn.

Het is mij derhalve niet gelukt met de saprophytisch levende ovoide bacillen bij biggen een proces in de longen te verwekken, dat op borstziekte geleek. Ook is de pathogeniteitnbsp;bij andere wijze van infectie geringer dan van echte borst-ziektebacillen. De biggen door mij gébruikt waren 6 wekennbsp;oud en het zou wellicht betere resultaten gegeven hebben,

-ocr page 409-

887

iudieii met biggen van eenige dagen was geëxperimenteerd. In het algemeen gelukken ook de experimenten met borstziekte bij zulke jonge dieren beter. De virulentie der doornbsp;mij geisoleerde bacillen is voor muizen, cavia’s en konijnennbsp;niet verschillend van de echte borstziektebacillen. Dat vroegere onderzoekers dit wel meenen, vindt misschien zijn verklaring in het feit, dat de borstziekte in latere jaren, zooalsnbsp;ook door Ostertag werd opgemerkt, milder is opgetreden,nbsp;de processen in de longen minder hevig zijn en ook de bacillen uit dergelijke longen geisoleerd, de proefdieren eerstnbsp;na veel langeren tijd dooden. Aan de Rijksseruminrichtingnbsp;kon dit herhaaldelijk worden waargenomen. Niettegenstaandenbsp;de in de keel en tonsillen voorkomende ovoide bacillen mindernbsp;virulent zijn voor het varken, is het toch mogelijk dat ondernbsp;onbekende omstandigheden zij wel virulent worden en hetzijnbsp;secundair of primair het individu ziek Icnnuen maken.

Een voorbeeld van primaire pathogene werking dezer bacillen zien we bij de parachymateuse tonsillitis door Poe Is beschreven in zijn handboek bl. 291.

Verder is het aan te nemen, dat onder voor den bacil gunstige omstandigheden, deze tot een algemeene infectie aanleiding kan geven of in de longen gelocaliseerd blijven.

Poe Is constateerde dergelijke algemeene infecties na een tonsillitis, welke door ovoide bacillen was veroorzaakt.

Een vraag van belang is of de saprophytische ovoide bacillen primair een pneumonie kunnen verwekken, die daarna een infectieus karakter krijgt. Wel is waar heeft men experimenteel dit nog niet bereikt, doch het is mogelijk, dat specialenbsp;stammen onder hen eigenschappen van pneumouieverwekkennbsp;bezitten.

Dat in gevallen, waarbij het organisme verzwakt is, deze ovoide bacillen wel degelijk een pathogene werking kunnennbsp;ontvouwen, ziet men in de secundaire pneumonie bij varkenspest, hetzij de bacteriën direct door inhalatie in de longen

-ocr page 410-

S88

komen of na een tonsillitis of pharyngitis veroorzaakt te hebben, een lymphogene pneumonie tengevolge hebben (Poels).

Of de in het darmkanaal aanwezige ovoide bacillen ook langs enterogenen weg een secundaire pneumonie bij pest kunnennbsp;verwekken, zooals Preisz aanneemt, blijft een open vraag,nbsp;die aan beteekenis wint, wanneer men in aanmerking neemtnbsp;de resultaten der nie\iwere onderzoekingen betreffende malleusnbsp;en tuberculose, waarbij de infectie der longen als van enterogenen oorsprong wordt beschouwd.

ONDERZOEK OP TUBERKELBACILLEN.

Om na te gaan of in het tonsillair en folliculairsecreet ook tuberkelbacillen voorkomen, werden 20 cavia’s ingeënt metnbsp;genoemde secreta van 10 gezonde slachtvarkens, nadat dezenbsp;cavia’s 24 uren te voren waren ingespoten met 5 cc polynbsp;valent borstziekteserum der Rijksseruminrichting. Twee ton-sillen en twee valv. ileo coecalis waren afkomstig van varkens,nbsp;waarbij na slacliting tuberculose der glandulae sub-maxillarisnbsp;was waargenomen. Bovendien werden van alle onderzochtenbsp;secreta geregeld praeparaten op zuurvaste bacillen gekleurd.nbsp;Hierbij werdeir in de tonsillen enkele malen zuurvaste staafjesnbsp;gevonden, in de darmfollikels bijna constant, doch nooit innbsp;groot aantal. Deze microörganismeii liadden echter mor-phologisch weinig overeenkomst met tuberkelbacillen, zij warennbsp;plomper en regelmatiger van vorm en moeten beschouwdnbsp;worden als paratuberkelbacillen (kothbacillen en andere).

Het voornemen bestond de ingespoten cavia’s na 2 maanden af te maken en hunne organen op tuberculose te onderzoeken. Voor dien waren echter reeds 10 cavia’s bezweken. Uit hunne organen konden worden gekweekt 2 maal coli-bacillen (f na 3 en 6 dagen); eenmaal proteus (•}• na 10 dagen);nbsp;eenmaal pseudotuberculose en ovale bacillen (f na 12 dagen);nbsp;eenmaal streptococcen en coli (f na 2 dagen); eens streptonbsp;coccen (-j- na 10 dagen); eens necrosebacillen (f na 13 dagen)

! I

-ocr page 411-

389

en eenmaal bac. enteritidis (f na 19 dagen) en van twee was de bevinding negatief.

Deze cavia’s waren gestorven van secreta van 7 verschillende varkens. Voor zoover noodig worden de sectiever-schijaselen onder andere hoofdstukken beschreven. De 10 resteerende cavia’s hadden betrekking op 6 verschillendenbsp;tonsillen en 4 verschillende follikels. Zij worden afgeniaaktnbsp;en alle vrij van tuberculose bevonden; ook de 4, welke ingespoten waren met materiaal van de varkens, die aan tuberculose hadden geleden.

Bij een der afgemaakte cavia’s werd een absces aangetroffen in de lever, waaruit staphylococceii werden gekweekt, terwijlnbsp;van twee andere cavia’s de lever bezet was met tuberkel-achtige nieuwvormingen. De bacillus pseudotuberculosisnbsp;rodentium werd hieruit geisoleerd. Nog dient te wordennbsp;vermeld, dat bij geen der gestorven of afgemaakte dierennbsp;op de entpiaats tuberkelbacillen konden worden aangetoond.nbsp;Uit het voorafgaande blijkt, dat in de tonsillen en darmfolli-keis van gezonde varkens (vrij van tuberculose) geen tuberkelbacillen worden aangetroffeii. Wat betreft de 2 gevallen,nbsp;waarbij tuberculose der sub-maxillaire lymphklieren bestond,nbsp;bleef slechts i cavia in leven, de 3 andere zijn na 12— 29nbsp;dagen gestorven- Ook bij geen dezer werden tuberkelbacillennbsp;gevonden. De meening van StröSE en POELS, die de tonsillennbsp;veelvuldig als de porte d'entrée der tuberculose infectie bijnbsp;het varken beschouwen, werd derhalve in de bovengenoemdenbsp;gevallen niet bevestigd. Deze beide gevallen leveren echternbsp;nog geen bewijs en het zal noodig zijn verder in deze richtingnbsp;te experimenteeren.

Het niet vinden van tuberkelbacillen bij gezonde varkens kan ook berusten op de omstandigheid, dat in de omgevingnbsp;dezer varkens geen tuberculose voorkwam. Het is toch aannbsp;te nemen, dat in koppels, waarin tuberculose voorkomt, ooknbsp;dieren, die oogenschijnlijk niet aan de ziekte lijden, dragersnbsp;•van tuberkelbacillen zijn, te meer, daar deze microörganismen

-ocr page 412-

390

geruimea tijd buiten het organisme in leven kunnen blijven.

ONDERZOEK OP SPORENVORMENDE PATHOGENE BACTERIËN.

Om na te gaan, of in het tonsillair en in het folliculair-secreet sporen vormende pathogeue bacteriën voorkomen, werden genoemde secreta van 5 verschillende gezonde varkensnbsp;met chloornatriumsolutie fijngewreven, gedurende 20 minutennbsp;verhit op 70” en daarna intramusculair ingespoten bij 10nbsp;cavia’s en 10 konijnen, terwijl bovendien anaerobe culturennbsp;werden aangelegd. Sommige culturen bevatten subtilusbac-teriën, de meeste bleven steriel. Slechts i cultuur was anaeioobnbsp;gegroeid en bevatte lange plompe bacillen, die beweeglijknbsp;waren; later is de cavia met het overeenkomstige secreetnbsp;iugespoten, gestorven, waarbij de genoemde bacterie is geïsoleerd.

Van de konijnen stierf er geen. Van de cavia’s stierven er 2 na 4 dagen. Beide waren met folliculairsecreet ingespoten. De overige cavia’s bleven in leven. De sectie dernbsp;cavia’s leverde het volgende op. Op de entplaats veel sero-haemorrhagisch vocht met foetide lucht, in de subcutis zichnbsp;uitbreidend over rug, lenden en buik; geringe peritonitis, levernbsp;en milt vergroot en gezwollen, verder een weinig longoedeemnbsp;In dekglaspreprraten van het vocht uit de entplaats (subcutis)nbsp;vele plompe GRAM-vaste staafjes met afgeronde einden,nbsp;soms twee aan elkaar liggend maar nooit in draden. Spoorvorming was niet waar te nemen. In het peritoneaalvochtnbsp;ook dezelfde bacillen, in organen en bloed een enkele dergelijke bacterie (het dier had ongeveer 6 uur ongeopend gelegen). Uit subcutis en lever werd de genoemde bacterienbsp;in reincultuur gekweekt.

De aerobe culturen bleven steriel. Daarentegen in een voedingsbodem, bestaande uit vloeibare glycerineagar groeidenbsp;het microörganisme op den bodem van het cultuurglas als

-ocr page 413-

391

een vedervorniige grijswitte massa. Een konijn en een cavia werden subcutaan ingespoten met I cc. van deze cultuur.nbsp;Het konijn stierf niet. De cavia stierf na 3 dagen. Ue sectienbsp;kwam in hootdzaak overeen met die van de eerste cavia.nbsp;Veel vocht op de entplaats, spieren om de injectieplaatsnbsp;week, meest geleiachtig geel of vuilbruin met onaangenamenbsp;lucht en gedrenkt met een sereuse vloeistof; gasvormiug wasnbsp;niet voorhanden. Bij microscopisch onderzoek zag mennbsp;dezelfde plompe staafjes in het subcutane oedeem en in hetnbsp;intraperitoneale vocht. Een big 6 weken oud werd subcutaan aan het oor één cc. der cultuur ingespoten. Dit varken werd niet ziek.

De gevonden bacterie heeft de volgende eigenschappen.

Vorm: plomp staafje met afgeronde einden en alleen of twee aan elkaar liggend, in rechte lijn of onder een hoek.nbsp;Draad vorming was noch in het dierlijk lichaam noch in denbsp;cultuur waar te nemen.

Geen kapselvorming.

Groote'. 3 — 5,a lang, i^a breed.

Kleuring: De bacil kleurt zich gemakkelijk met alle ani-liiiekleurstoffen en zeer goed volgens Gram.

De bacil groeit anaëroob, bij eenige malen o verenten wordt de groei weliger en meer aëroob. De bacterienbsp;ontwikkelt zich bij 22—37° C., bij de laatste temperatuur hetnbsp;best. In druivensuiker-gelatine ontwikkelen zich na 5 dagennbsp;op den bodem van het cultuurglas eenige grijswitte puntvormige koloniën, die na ongeveer 10 dagen door een ver-vloeiïngskogel omgeven worden. De vervloeiing neemt meernbsp;en meer toe, terwijl ook gasontwikkeling optreedt waardoornbsp;de gelatine berst en omhoog gelicht wordt. De beweeglijkheid is tamelijk levendig in de vloeibare agarmassa, sporenvorming was niet aan te toonen; toch werd hierop herhaaldenbsp;malen onderzocht in oudere en jongere culturen alsmede doornbsp;het inspuiten van op 70° C. verhit materiaal. De cavia’snbsp;bleven echter in leven, terwijl de controle cavia met onverhit

-ocr page 414-

392

materiaal behandeld, reeds na 2 a 3 dagen stierf. Konijn en varken bleken onvatbaar voor de infectie.

Overeenkomstig de morphologic behoort dit organisme tehuis in de groep der maligne oedeembacillen. Er bestaan echter verschillen, zoowel met de bacterie van het maligne oedeemnbsp;als met de boutvuurbacil. Het ontbreken der spoorvormitignbsp;kan niet als een cardinaal verschil worden opgevat, daar hetnbsp;primo voorkomt, dat ook stammen van boutvuurbacillen innbsp;de cultuur geen sporen willen vormen, secundo is de bacilnbsp;geïsoleerd uit materiaal, dat verhit is geweest, zoodat ongetwijfeld daarin sporen zijn aanwezig geweest.

Wat de pathogeniteit betreft, zou het organisme het meest met den boutvuurbacil overeenkomen. Toch is het sectiebeeldnbsp;van de cavia zeer verschillend van dat eener cavia bezwekennbsp;aan houtvuur. Ook de bacteriën in het dierlijk weefsel ver-toonen groote afwijkingen. Het komt mij voor, dat dezenbsp;bacterie moet beschouwd worden als een variëteit der malig-neoedeembacillen; ook Kirsten (Archiv f. w. U. Jr. 7 Bd.nbsp;30 heft 3) vond in de faeces van verschillende dieren en innbsp;cadavers, die eenigen tijd ongeopend hadden gelegen, bacillen,nbsp;die met de door mij beschreven veel overeenkomst vertoonden. De meeste waren echter niet pathogeen; het is echternbsp;w.enschelijk voor het onderzoek dergelijke bacteriën niet sub-cutaan maar intramusculair in te spuiten, daar anders zelfsnbsp;echte houtvuur en maligneoedeembacillen soms een negatiefnbsp;resultaat opleveren. Ook de pathogeniteit voor verschillendenbsp;proefdieren is niet constant; het is mij voorgekomen, datnbsp;boutvuurbacillen het konijn evengoed doodden als maligne-oedeembacilleu; het omgekeerde viel ook te constateeren.

De groote groep houtvuur- en maligneoedeembacillen bevat zeer vele variëteiten, die morphologische en biologische verschillen bezitten en waartoe ook de genoemde bacterie moetnbsp;worden gerekend.

Of het mogelijk is, dat deze variëteiten spontaan malig-ueoedeeni of houtvuur kunnen veroorzaken, is nog een op

-ocr page 415-

393

te lossen vraagstuk.

Pathogeiie, sporenvonneiide bacteriën zijn door mij dus slechts in 2 folliculairsecreta gevonden. Virulente nialigne-oedeeni- en boutvuurbacillen in het geheel niet. Dit verklaart wellicht het weinig voorkomen van maligneoedeem bijnbsp;het varken. Boutvuur is slechts door Marek en Battistininbsp;bij het varken geconstateerd. Zooals P o e 1 s echter terechtnbsp;opmerkt, zijn deze gevallen niet nauwkeurig genoeg bacteriologisch bestudeerd om er waarde aan te hechten. Door mijnbsp;is ook boutvuur, nooit maligneoedeem, sporadisch bij varkensnbsp;waargenomen. Behalve na wondinfecties (in verband metnbsp;entingen) komt het maligneoedeem ook spontaan aan de keelnbsp;en lials voor, zoniler dat een porte d’entrée voor de infectienbsp;uitwendig te zien is. Zulke varkens lijden echter meermalennbsp;aan een keelontsteking, waarbij ook de tonsillen in het proces betrokken zijn. Het is derhalve zeer goed mogelijk, datnbsp;de tonsillen voor deze maligneoedeeni-infectie aansprakelijknbsp;moeten worden gesteld.

NECROSEBACILLEN.

Bij het onderzoek van de strijkpreparaten van de verschillende tonsillen en folliculairsecreta geluke het mij herhaalde malen in die preparaten necrosebacillen aan te treffen. Dezenbsp;kenmerken zich door hunne mindere kleurbaarheid, fijne ennbsp;polymorphe gedaante, terwijl sommige lange draden vormen.nbsp;In de bacillen ziet men vele holten, waardoor de streptothrix-vorm op den voorgrond treedt. Bij het nazien der entlijstnbsp;blijken necrosebacillen gevonden te zijn in de strijkprepa-rateri van het folliculairsecreet van geval I, V, X en XI ennbsp;in het tonsillairsecreet zoowel als in het folliculairsecreet vannbsp;geval VII.

In al deze gevallen zag men ze echter niet in het vocht op de entplaats en konden ze ook niet worden aangetoondnbsp;in de organen der met die secreta ingespoten en gestorvennbsp;muizen en cavia’s.


-ocr page 416-

394

Bij geval X zag men ze op de entplaats van muis 58, maar zag men ze niet in het entmateriaal en konden uit de organen van deze muis slechts ovoide bacillen worden gekweekt.nbsp;Het gelukte mij slechts tweemaal uit de organen van denbsp;gestorven proefdieren necrosebacillen te kweekeu, n. 1. bijnbsp;cavia 42 ingespoten met folliculairsecreet van geval VI ennbsp;later nog eens bij een cavia van de tuberculoseproef. Indiennbsp;meer konijnen waren gebruikt, zouden vermoedelijk meernbsp;gevallen aan het licht zijn gekomen, indien de proefdierennbsp;ten minste niet te voren aan andere infecties waren bezweken. Cavia (42 Enttabel) f na 13 dagen was voorbehandeldnbsp;met borstziekteseriim. De sectie gaf het volgende te zien.nbsp;In de lever multiple speldenknopgroote haardjes. Milt normaal, entklier normaal. Op de entplaats veel necrosebacillen.nbsp;Ook in de lever een overvloed van necrosebacillen, die reinnbsp;gekweekt konden worden. De bacil had de gewone draadvormnbsp;met holten, in de lever en op de entplaats trad de poly-morphie op den voorgrond. De bacil vertoonde geen sporen,nbsp;geen beweging, kleurde zich bijzonder mooi met verdundenbsp;carbolfuchsine en was Gram — negatief. In de serumagarnbsp;talrijke koloniën met straalvormige uitloopers, meer boveninnbsp;kleinere en groote gasblaasjes, die stinken.

De • cavia van het onderzoek op tuberculose was eveneens voorbehandeld met borstziekteserum, daarna ingespoten metnbsp;tonsillairsecreet, stierf eveneens na 13 dagen. De sectie vertoonde het volgende; Korrelige pus op de entplaats. Innbsp;de lever een enkel klein knobbeltje. Het dier was sterknbsp;vermagerd, maar vertoonde overigens niets abnormaals indenbsp;organen, In het preparaat van de entplaats bijna niet andersnbsp;dan necrosebacillen. Uit de pus werd ook hieruit aëroob ennbsp;anaëroob gekweekt. De aerobe culturen bleven steriel. Innbsp;de anaerobe culturen zag men weer de talrijke koloniën vannbsp;necrosebacillen als boven.

Deze bevinding komt geheel overeen met die van Bauer-meister en Bang. Bauer me is ter vond tweemaal necro-

-ocr page 417-

395

sebacillen in tousillen van gezonde varkens. Bang heeft herhaaldelijlc de aanwezigheid van dezen bacil in den darmin-houd van gezonde varkens kunnen aantoonen. Het veelvuldig voorkomen van processen door necrosebacillen veroorzaakt bij het varken, is geheel in overeenstemming metnbsp;bovengemelde bevinding. In de darmen speelt de bacil eennbsp;groote rol als secundaire infectie bij varkenspest. Aan hetnbsp;hoofd ziet men uitgebreide necrotische aandoeningen in hetnbsp;verloop van varkenspestlaesies in mond, keel, tong en tonsil-len, alsmede na infecties veroorzaakt door het z. g. ringen.nbsp;In het laatste geval kan het proces zich over den neus ennbsp;de geheele bovenkaak uitstrekken. Een zeer mooi gevalnbsp;hiervan zag ik, waarbij het lijden enzoötisch onder een koppelnbsp;jonge biggen aanwezig was. Onder de neusringinfecties nemennbsp;de necrosebacillen een voorname plaats in. In de tonsillennbsp;kunnen ze ook secundair bij verschillende andere infectiesnbsp;optreden en een necrotische tonsillitis doen ontstaan. Tennbsp;slotte kunnen zij zich langs metastatischen weg m de verschillende organen verspreiden.

PSEUDOTUBERKELBACILLEN.

De pseudotuberkelbacillen hier bedoeld zijn de nietzuurvaste, waarvan de bac. pseudotuberculosis rodentium de hoofdrepresentant is. In de strijkpreparaten der secreta zijn zij nietnbsp;te onderkennen, daar zij hun karakteristieke streptovormnbsp;missen. Door het dierexperiment, inzonderheid door de ca-viaenting komen de microörganismen aan het licht. Zij werdennbsp;door mij aangetroffeu bij 3 cavia’s van de tuberculoseproef;nbsp;de een stierf na 14 dagen, de twee anderen werden afgemaakt.nbsp;Alle 3 waren ingespoten met tonsillensecreet.

De cavia, gestorven 14 dagen na de inspuiting van tonsillensecreet vertoonde het volgende sectiebeeld. Het dier was zeer vermagerd; op de entplaats een etterige ichoreuse massanbsp;zich uitbreidend in de subcutis. Lever en milt vergroot

-ocr page 418-

396

eii bezaaid met zeer kleine witte haardjes. Entklier en longen waren normaal. De haardjes zijn speldenknopgroot, vastnbsp;van consistentie, geelwit van kleur. In den etter warennbsp;vele korte dikke staafjes, in de tuberkels der lever ennbsp;milt zeer weinig bacteriën. Uit de organen groeidennbsp;pseudotuberkelbacillen en ovoide bacillen. De aangelegdenbsp;culturen der pseudotuberkelbacillen gaven te zien korte staafjes met afgeronde einden. Gram — negatief, zonder beweging, in het condensatievocht van de agar streptobacillen.nbsp;De melk wordt niet gestold. Geen indolvorniing. Op agarnbsp;en gelatine paarlemoerachtige koloniën, die op gelatinenbsp;meer bruin zijn en haar niet vervloeien. O^) aardappelnbsp;ontstaan geelwitte koloniën. Druiven- en melksuiker worden niet ontleed. In bouillon na 24 uur geringe troebe-ling met bodembezinksel en vlies op de oppervlakte. Denbsp;bacteriën zetten zich tegen den wand der cultuurbiiis vast.

Zij vertoonden in dit medium evenzoo de streptovorm. Een stuk van de lever van de gestorven cavia wordt bij eennbsp;andere cavia subcutaan geënt. Deze sterft na 4 dagen. Bijnbsp;sectie veel vocht op de entplaats. Uit de organen werdennbsp;wederom beide bacillen gekweekt.

Alsnu worden een 2*^® cavia en een konijn ingespoten met de reinculturen der pseudotuberkelbacillen. Deze cavia stierfnbsp;na 8 dagen. Het sectiebeeld was als volgt: Op de entplaatsnbsp;een absces met dikken etter. Lever en milt bezaaid met puntvormige witte tuberkeltjes. Uit het absces en uit de levernbsp;groeien weer de bekende bacillus pseudotuberculosis. Denbsp;door mij geïsoleerde bacil komt volkomen overeen metnbsp;de bac. pseudotuberc. rodentium van Pfeiffer. De pseudo-tuberkelbacil, die bij het varken is gevonden en door Poe Isnbsp;uitvoerig beschreven is, verschilt slechts in den reuk der culturen; de laatste zouden een specifieke uienreuk verspreiden.nbsp;Dit is aan mijne culturen niet waargenomen. Het konijn werdnbsp;steeds magerder en werd op 18 April, dus 52 dagen na denbsp;injectie, afgemaakt. Bij sectie bleek een belangrijk absces

-ocr page 419-

397

met dikken geelbruinen etter op de entplaats te bestaan en bleken de organen volkomen normaal. Uit deze etter konnbsp;wederom de B. pseudotuberculosis rodeiUium worden gekweekt.

Bij de twee afgemaakte cavia’.s der tuberculoseproef bleken de witte puntjes in de lever ook door den Bac. pseudotuberc.nbsp;rodentinm veroorzaakt te zijn.

Bij varkens is deze bacil waarschijnlijk ook gevonden door Ga 11 i - V a 1 e r i o en door Fe rui, maar zeker door Poe Is.nbsp;De pseudotuberculose bij het varken werd door laatstgenoemdennbsp;onderzoeker geconstateerd i° als primaire pseudotuherculeusenbsp;tonsillitis en folliculaire enteritis, 2° als secundaire infectie bijnbsp;tonsillitis door de bac. suipestifer en andere pestaandoeningen,nbsp;3° kunnen van uit de tonsillitis, de glandulae sub niaxillaris ennbsp;halsklieren in het proces betrokken raken en bovendien kan doornbsp;aspiratie of lymphogecn een ()seudotiibercu!euse pneumonienbsp;ontstaan. Bij een geval van pseudotubetculose in het verloopnbsp;van varkenspest kon Po els de bac. suipestifer niet meernbsp;aaiitoonen, doch wel de bac. pseudotuberculosis, die zich innbsp;longen, lever, mesenteriaalklieren en darmen had ontwikkeldnbsp;en op tuberculose gelijkende veranderingen had doen ontstaan.

DE BACILLUS PINTERITIDIS GARTNER EN DE HOGCHOLERA BACILLUS.

Het tonsillensecreet en ook het folliculairsecreet van de gevallen VII tot en met XII werd niet meer zooals voorheen met chloornatriumsolutie verdund-, siibcutaan ingespoten,nbsp;maar nu een oogje van het materiaal direct onder de huidnbsp;gebracht. Alsnu kwam al dadelijk aan het licht, dat denbsp;muizen niet zoo snel aan proteus en gemengde infecties tenbsp;gronde gingen. Door de physiologische chloornatriumsolutienbsp;is de opname van toxische stoffen gemakkelijker en zullennbsp;de dieren spoediger sterven dan bij de nu gevolgde methode.nbsp;Het moet hieraan worden toegeschreven, dat de bac. enteri-tidis en dergelijke microörganismen, die zooals uit laterenbsp;onderzoekingen gebleken is, slechts in gering aantal aanwezig

-ocr page 420-

398

waren, de gelegenheid hadden zich te ontwikkelen en na langerei) tijd de dood van het proefdier te veroorzaken.

De bedoelde bacillen werden 6 maal bij muizen en eenmaal bij een cavia gevonden. Driemaal werden ze geïsoleerd uit muizen, geënt met een oogje tonsillensecreet (zij stierven na 7 en II dagen); zoo ook driemaal bij muizen geënt met folliculairsecreet ff na 7 en 6 dagen). De cavia was geëntnbsp;met folliculairsecreet, maar deze stierf na 19 dagen. Het bleeknbsp;dat het voorbehandelen met borstziekteserum bij de muizennbsp;geen invloed uitoefende op het verloop der infectie. Opmerkenswaard is, dat de gebezigde tonsillen volkomen normaal waren en zeer weinig helder secreet bevatten; de fol-likelholten bevatten nu eeiis weinig dan weer veel secreet,nbsp;het slijmvlies er om heen, zoowel als van het geheele darmkanaal, was normaal.

Het sectiebeeld was bij de muizen steeds hetzelfde n. 1.; Enteritis der dunne darmen, lever en milt meer of mindernbsp;gezwollen. Bij een enkele was er etter op de entplaats, bijnbsp;de meeste was deze echter volkomen normaal. De bakterio-skopische bevinding der entplaats was bij alle negatief. Denbsp;sectie van de cavia bleek veel te verschillen met die van denbsp;muizen. De entplaats was normaal. In de borstholte veelnbsp;haemorrhagisch vocht. Lever vergroot. In buikholte meernbsp;sereus vocht. Longen waren normaal. De cavia’s, die metnbsp;een geringe hoeveelheid cultuur werden ingespoten, stiervennbsp;na langeren tijd (28 en 29 dagen) en hadden een enkelenbsp;maal (cultuur 53) in lever en milt kleine multiple abscessen ennbsp;miliaire necrotische haardjes, De culturen uit de organen aangelegd, vertoonden in agar steeds gasontwikkeling en koloniën,nbsp;die vooral ook op gelatine zeer veel op colibacillen geleken.

De geïsoleerde bacillen, die steeds in reincultuur aanwezig waren, hadden de volgende eigenschappen:

Vorm. Staafje met afgeronde einden, afwisselend ovale en rechte vormen, soms klein, na lang overenten ziet mennbsp;echter langere exemplaren.

-ocr page 421-

899

Beweeglijkheid. Zeer snel in het condensatievocht der agar-culturen, ook in bouillon en andere media.

Spore nvorniing. Negatief.

Kleuring. Kleuren zich met alle anilinekleurstoffen gemakkelijk, sommige bipolair, ze ontkleuren zich volgens Gram.

Kapselvorming. Negatief.

Agar. Op agar ontstaan coliachtige koloniën. Meestal in de agar gasontwikkeling. Het condensatievocht vertoontnbsp;een sterke troebeling.

Gelatine. Hierop vormen zich koloniën, die zeer veel op coli gelijken, echter meer doorschijnend zijn en eenen meernbsp;wazigen rand vertoonen. Het blauwwazige is min of meernbsp;typisch.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*

Gasvorniing. In druivensuikerbouillon ontstaat veel gas. In melksuikerbouillon daarentegen zeer weinig en in melk-suikerpepton chloornatriumoplossing ziet men in het geheelnbsp;geen gas, m. a. w. druivensuiker wordt door de bacterie ontleed, melksuiker niet. Rietsuiker wordt ook niet ontleed.

Melk. Wordt niet gestold. Na eenige dagen wordt deze echter meer doorschijnend en verkleurt eeuigszins geel. Denbsp;melk wordt daarbij alkalisch.

Bouillon maken zij troebel. Er komt een vliesje aan de oppervlakte, doch er ontstaat geen onaangename reuk.

Peptonkeukenzout. Indol en nitriet worden niet gevormd, doch de bacillen ontwikkelen er zich welig in.

Endo-Agar platen worden door de koloniën dezer bacillen niet rood gekleurd, maar blijven evenals die van typhusnbsp;kleurloos.

De Conradi-Drigalsky voedingsbodem geeft na 24 uren blauwe koloniën te zien.

Verschil tusschen de gevonden bacteriën onderling bleek alleen te bestaan in pathogeniteit en in agglutinatie doornbsp;verschillende sera.

De culturen waren afkomstig uit de muizen 48, 49, 53,

-ocr page 422-

400

54, 55 nbsp;nbsp;nbsp;56 (zie de entlijst) eii uit de cavia 18 van de tu-

berculoseproef. Daar juist sera van representanten der hog-ciiolera en Gartnergroep aanwezig waren, werden de verschillende bacillen op hun agglutinatie onderzocht.

a. nbsp;nbsp;nbsp;met serum bereid bij een hond met een b.ic. enteritidisnbsp;Gaitner (geïsoleerd uit een worst die vetgifiigingsverschijn-selen had veroorzaakt bij menschen te Nijmegen).

b. nbsp;nbsp;nbsp;met seium van een hond gemaakt met een bacil dernbsp;hogcholeragroep geïsoleerd uit een woist, die in het dorpnbsp;Leijmuiden bij verschillende menschen vleeschvergiftigingnbsp;had veroorzaakt.

Het serum b agglutineerde idle in het laboratorium aanwezige pestcultnren uit verschillende varkens (pestcadavers) geïsoleerd. Al,spoedig bleek, dat op de agglutinatie afgaandenbsp;3 typen te onderscheiden waren.

1°. Met serum a werden geagglutineerd de culturen uit de muizen 48, 49 en 55 s^n verhouding van i: lOOO innbsp;5 minuten bij kamertemperatuur met volkomen klaring dernbsp;vloeistof. De agglutinatie der oorsproidcelijke cultuur waarmede het serum bereid was, was quantitatief dezelfde.

2°. Met serum b werden geagglutineerd de culturen uit de muizen 53, 54 en 56; ook in dezelfde verdunning als denbsp;oorsproidrelijke bacil. De eerste drie werden niet door serumnbsp;b, die der tweede groep niet door serum a geagglutineerd.

Een derde type vormde de cultuur uit cavia No. 18, die noch door serum a noch door serum b in die verdunningnbsp;werd geagglutineerd, maar daarentegen wel door serum anbsp;in verdunning van i: 200 na i uur bij 37° te hebben vertoefd.

Daar het serum a uitsluitend de vleeschvergiftigingsbacillen agglutineerde, die tot de Gartner groep behoorden (Gartner Gent Hoorseele) blijkt hieruit, dat de Nos. 48, 49nbsp;en 55 te beschouwen zijn als B. enteritidis Gartner, hetgeen door hunne overige eigenschappen in het bijzonder ooknbsp;door de pathogeniteit bevestigd werd.

-ocr page 423-

401

De Nos. 56, 53 eii 54 behooren in de hogcholeragroep en bet vennoedeii big voor de hand, dat we met de echtenbsp;varkenspestbacil te doen /.ouden hebben, te meer, daar zooalsnbsp;reeds gezegd, seium b alle in het laboratorium aanwezigenbsp;varkenspest.si.oilmen in dezelfde verdunning agglutineerde alsnbsp;de oorspronkelijke stam en daarentegen de andere bacteriënnbsp;species, die tot de hogcholeragroep worden gerekend te behooren als muizentypliLis (5 stammen) paratyphus B (3 stammen),nbsp;niet of eerst in veel geringere verdunning en na langen tijdnbsp;door dit serum te zijn beinvloed. Een paratyphus B serumnbsp;agglutineerde de Nos. 53, 54 en 56 bij een verdunning vannbsp;i: 1000, doch eerst na i uur bij 37“ C, terwijl de betreffende en andere paratyphusstammen reeds na 5 minuten bijnbsp;een verdunning van i : 5000 duidelijk macroscopi.sche agglutinatie vertoonden.

Op de Nos. 48, 49 en 55 en 18 had dit serum geen invloed, zelfs niet in verhouding van i: lO. De cultuur uit cavia 18 vertoonde bovengenoemde afwijking; ook in patho-geniteit verschilde deze aanmerkelijk van de overige.

De volgende tabel geeft een overzicht van de pathogeniteit voor enkele kleine proefdieren. De proefdieren werden sub-cutaan met een zelfde hoeveelheid cultuur ingespoten.

Culturen uit

muis

cavia

konijn

muis 48

f na 3 dagen

f na 29 dagen

niet gestorven

.. nbsp;nbsp;nbsp;49

t .• 4 nbsp;nbsp;nbsp;--

t gt;. 29

f na 3 dagen

.. nbsp;nbsp;nbsp;53

t 5

t 28 nbsp;nbsp;nbsp;„

t - 5 M

54

t gt;. 5 nbsp;nbsp;nbsp;..

t .. 27 nbsp;nbsp;nbsp;„

iquot; 5) 5 ff

.. nbsp;nbsp;nbsp;55

1 ’gt; 3 nbsp;nbsp;nbsp;”

t » 29 nbsp;nbsp;nbsp;„

t .. 7 nbsp;nbsp;nbsp;..

56

t gt;gt; 4 nbsp;nbsp;nbsp;!gt;

t .. 9 nbsp;nbsp;nbsp;..

t .. 7 ..

cavia 18

niet gestorven

niet gestorven

niet gestorven

In de pathogeniteit voor deze proefdieren blijkt geen ver-

26

-ocr page 424-

402

schil tusschen de bac. enteritidis ea de tot de hogclioleragroep behoorende bacillen. Alleen No. 48 was niet pathogeeu voornbsp;konijnen, hetgeen bij soniniige enteritidi.sbacillen eveneensnbsp;voorkomt.

De cultuur No. 18 was volstrekt niet patliogeen bij sub-cutane applicatie. Daar toch de morphologische en andere biologische eigenschappen volkomen met die der andere geïnbsp;soleerde enteritidisbacillen overeenkwamen, heb ik getrachtnbsp;zijn virulentie te verhoogen door intraperitoneale injectie ennbsp;geregelde dierpassage.

Hierbij is het gelukt de muizen na subcutane injectie van eenzelfde hoeveelheid, als bij de vorige proeven in 20 dagennbsp;te dooden. De sectie dezer muis geeft hetzelfde beeld alsnbsp;die der muizen aan de cultuur van 48 en andere gestorven.nbsp;Intraperitoneale injectie doodde de proefdieren geregeld binnen 24 uren.

Ik meen daarom deze bacterie uit cavia No. 18 te moeten beschouwen als een den bacillus enteritidis Gartner naverwant microörganisme met weinig virulentie voor kleine proefdieren.

In verband met het vermoeden, dat de bacteriën uit de muizen 53, 54 e» 5^ varkenspestbacillen zouden zijn, werdnbsp;een big van 6 weken oud 20 cc. bouillon cultuur van No. 56nbsp;per os toegediend. Het dier was reeds den volgenden dagnbsp;ziek en bleef dit gedurende 8 dagen, waarna het stierf.

De sectie gaf te zien: Gastritis haemorrhagica, enteritis diphtheritica van dunne en dikke darmen, tonsillitis purulentanbsp;et diphtheritica, milt vergroot, gezwollen en donkerzwart vannbsp;kleur. De lever was vergroot, de nieren waren gezwollen ennbsp;vertoonden puntvormige bloedingen in de corticale substantie.nbsp;Uit alle organen, uit de mesenteriale klieren en uit den darm-inhoud groeiden culturen van varkenspestbacillen.

Ook de bac. enteritidis Gartner is bij varkens ingegeven n. 1. een big met cultuur van No. 48, een andere big met

-ocr page 425-

403

cultuur van No. 55. De doseerin» bedroeg respectievelijk 20, 50 en 100 cc. niet tussclienpoozen van 10 dagen. De biggennbsp;bleven volkomen gezond, ivel groeiden ze minder goed, dochnbsp;bij slachting op den leeftijd van 11 weken, bleken zij geennbsp;pathologische veranderingen te vertoonen. In de niesenteri-ale klieren en in den darminhoud konden de bacillen nietnbsp;meer worden aangetoond.

Uit de onderzoekingen blijkt derhalve, dat door mij bij gezonde slachtvarkens virulente enteritidis Gartner en var-kenspestbacillen zijn gevonden. De bac. enteritidis Gartnernbsp;werd bij 3 verschillende varkens aangetoond, 2 maal in dennbsp;darm en eenmaal in de tonsillen. De varkenspestbacil werdnbsp;slechts bij één varken vastgesteld, zoowel in de tonsillen alsnbsp;in de darmen. Eigenaardig was dat in den darm van ditzelfde varken ook de bac. enteritidis Gartner werd gevonden.

Daar op de door mij gevolgde methode van onderzoek de bacteriën uitsluitend door het dierenexperiment warennbsp;geïsoleerd, heb ik getracht ook door directe culturen vannbsp;het materiaal hetzelfde resultaat te bereiken. Daartoe werdennbsp;van 10 varkens een groote hoeveelheid agar gelatine ennbsp;Endoagai platen aangelegd van tonsillen- en folliculairsecreet.nbsp;Alle op coli gelijkende koloniën werden geïsoleerd en opnbsp;hunne eigenschappen verder onderzocht. Hierbij viel waarnbsp;te nemen, dat vooral in het folliculairsecreet zeer veel snelnbsp;bewegelijke colibacteriën aanwezig waren, die de melk nietnbsp;stolden, doch wat gasvorming in druivensuiker en melksuiker-bouillon, alsmede de indolvorming betreft, met den colibacilnbsp;overeenstemden. Deze als paracolibacillen aangeduide mikro-ben waren voor kleine proefdieren niet pathogeen.

Bakteriën die met den bac. enteritidis Gartner of dergelijke in eigenschappen overeenkwamen, werden slechts eenmaal aaugetroffen en wel door middel der Eudo-Agarplaten. In zulk een plaat hadden zich 2 koloniën ontwikkeld, die denbsp;agar niet rood kleurden en derhalve niet als colibacteriënnbsp;konden worden gequalificeerd. Bij overenteu bleek, dat ze

-ocr page 426-

alle eigenschappen van den bac. enteritidis Gartner hadden, doch indol vormden en niet pathogeen waren bij subciitanenbsp;injectie voor kleine proefdieren. Wel stierven muizen binnbsp;nen 24 uren bij intraperitoneale applicatie.

Na 2 malige dierpassage werd de muis bij subcutane injectie in 10 dagen gedood.

De morphologische en biologische eigenschappen van dezen bacil, voornamelijk ook de typische vorm der koloniën opnbsp;gelatine, komen overeen met die der groote familie van typhusnbsp;coli bacteriën.

Wanneer wij de bacteriën vergelijken met verschillende representanten der groep, dan zou hij wegens zijn indolvor-ming het meest overeenkomen met den B. bovis morbificans.nbsp;Wat de overige eigenschappen betreft, zou dan dit microör-gaiiisme in de ondergroep der Enteritidis behooren. De virulentie voor kleine proefdieren is echter nog veel geringer dannbsp;van den bacillus bovis morbificans. Wat de indolvormingnbsp;der bacteriën der enteritidisgroep betreft, vindt men in denbsp;literatuur zeer uiteenloopende opgaven. De bac. bovis morbificans die volgens Ba sen au geen indol vormt, zou volgensnbsp;latere onderzoekingen wel indol vormen. Van Er mingennbsp;neemt ook aan, dat enteritidisbacillen voriiber gekend indolnbsp;kunnen vormen. Volgens Voges en Proskauer onderzoekingen zijn er ook varkenspestbacillen, die indol vormen.nbsp;Hierop is van invloed welk soort pepton genomen wordt.nbsp;Joest neemt aan, dat iiidien men pepton Witte gebruikt, denbsp;indolvorming constant negatief zou zijn.

Uit dit alles blijkt dus, dat men wegens de positieve indolvorming den door mij direct geïsoleerden bacil niet buiten de enteritidisgroep kan sluiten. Ook de geringe virulentie isnbsp;geen bewijs. Virulentieverschil kan immers niet als een soortverschil gelden.

In agglutinatie vertoonde de direct geïsoleerde bacterie ook afwijking, daar hij noch door het Gartner- noch door hetnbsp;hogcholeraserum werd beinvloed. Daar de genoemde sera

-ocr page 427-

405

zeer constant alle bekende in het laboratorium aanwezige bac enteritidis Gartner respectievelijk hogcholerastammennbsp;agglutineerden, is het zeker, dat het bedoelde inicroörganis-nie niet als identisch met een dezer beide bakteriën moetnbsp;worden beschouwd. Zonder twijfel echter is het na aan dezenbsp;verwant. Het is mij derhalve niet gelukt door culturen directnbsp;uit het materiaal een typische enteritidis of een hogcholera-bacterie te isoleeren; wel vele daaraan verwante.

Het is dan ook aannemelijk, dat deze microörganismen in gering aantal en niet geregeld bij gezonde varkens voorkomen,nbsp;zoodat men voor het aantoonen er van tot het dierexperimentnbsp;zijn toevlucht moet nemen. De bac. enteritidis Gartnernbsp;kon vaker dan de varkenspestbacil worden aangetoond. Welkenbsp;beteekenis moet men hechten aan het sporadisch voorkomennbsp;van virulente enteritidis en varkenspestbacillen bij gezondenbsp;varkens ?

Volgens Van Er mingen is het vleesch van zieke en gestorven dieren niet uitsluitend de bron voor den bac. enteritidis. Hij neemt aan, dat ook vleesch door contact metnbsp;andere stoffen, die den bac. enteritidis bevatten, schadelijknbsp;voor mcnschen kan worden en dat derhalve deze bacterie in denbsp;natuur tamelijk verbreid voorkomt. Toch beschouwt V.E.nbsp;den bacil niet als een gewone saprophyt, die in kadavers ofnbsp;rottend organisch materiaal woekert. Geen enkele maal konnbsp;hij een dergelijk microörganisme in menschelijke faeces of innbsp;rottende voedingsmiddelen aantoonen.

E. Klein isoleerde bij 39 cavia’s, die met melk van verschillende boerderijen waren ingespoteii, xo maal den bac. enteritidis Gartner. Daar geen der cavia’s acuut gestorvennbsp;was, niettegenstaande de bacil bij het verder onderzoek zeernbsp;virulent was voor cavia’s, besluit hij, dat de bacillen in kwestienbsp;in gering aantal in de melk aanwezig waren. De runderen,nbsp;die de melk hadden geleverd waren niet ziek, wel geschieddenbsp;het melken zeer onrein. Het komt mij voor, dat de enteritidis bacillen van uit de faeces in de melk zijn geraakt.


-ocr page 428-

406

Deze bevinding van Klein wat het geringe aantal bacteriën betreft, komt geheel overeen met mijne onderzoekingen. In verband hiermee dringt zich de vraag op den voorgrond of de bac. enteritidis als een facultatieve of welnbsp;als een obligate parasiet moet worden beschouwd. Hiermeenbsp;hangt nauw samen of vleesch, hetwelk enteritidis bacillennbsp;bevat en vergiftigingsverschijnselen bij menschen heeft veroorzaakt per sé afkomstig moet zijn van een dier, dat aannbsp;een ziekte door dezen bacil veroorzaakt, heeft geleden. Komtnbsp;de bacil vrij in de natuur voor, dan kan door bezoedelingnbsp;na den dood het vleesch geïnfecteerd worden, dochnbsp;men heeft den bacil niet vrij in de natuur gevonden; alsnbsp;saprophyt is hij nog niet aangetoond. Wel maken mijnenbsp;bevindingen het waarschijnlijk, dat de bac. enteritidis eennbsp;zeer verbreid organisme is en vermoedelijk ook bij anderenbsp;dieren een geregelden darmbewoner zal zijn, al is het aantalnbsp;der aanwezige bacteriën onder normale omstandigheden nietnbsp;groot. Het aanwezig zijn van enkele bacteriën in den darmnbsp;van een gezond slachtdier verklaart echter niet voldoende,nbsp;dat het vleesch van dieren, die bij de vleeschkeuring alsnbsp;volkomen normaal worden aangeduid, later met enteritidisnbsp;bacillen zou kunnen besmet worden. In de literatuur vindtnbsp;men toch enkele dezer gevallen beschreven. Indien dezenbsp;postmortale besmetting van het vleesch van volmaakt gezondenbsp;dieren mogelijk is, moet de bac. enteritidis meer verspreidnbsp;voorkomen dan tot nu gebleken is. Ik acht het echter nietnbsp;onmogelijk, dat een geringe enteritidis bij een dier bestaat,nbsp;welke bij de vleeschkeuring van gezond geslachte dieren,nbsp;waarbij aan de darmen, doch ten onrechte, dikwijls weinignbsp;aandacht wordt geschonken, over het hoofd wordt gezien ennbsp;dat nu tijdens het leven of direct na den dood enkele enteritidis bacillen, van uit het darmkanaal het lichaam binnendringen. Komt nu daarna het vleesch onder gunstige conditiesnbsp;voor het ontwikkelen van bacteriën, dan kan dergelijk vleeschnbsp;met enteritidis bacillen overwoekerd worden.

-ocr page 429-

407

Het komt mij voor, dat hierin de verklaring moet gezocht worden, dat vlee.sch van oogeiischijulijk gezonde dieren gevaarlijk kan worden. Het is daarom gewenscht vooralsnognbsp;vast te houden aan het begrip, dat vleesch, hetwelk vergif-tiging door den bac. enteritidis heeft veroorzaakt, afkomstignbsp;moet zijn van zieke dieren, al behoeven juist die dieren nietnbsp;aan een ziekte door den bac. enteritidis geleden te hebbennbsp;Nu wij weten, dat ze bij gezonde dieren, al is het dan ooknbsp;in gering aantal, voorkomen, bestaat de mogelijkheid, dat zenbsp;ook bij andere ziekteprocessen, speciaal van het darmkanaal,nbsp;in het lichaam kunnen geraken. Bovendien dient er denbsp;aandacht op gevestigd te worden, dat darmen ook van gezonde dieren, die als omhulsel voor worst worden gebruiktnbsp;en welke door slechte voorbehandeling nog levensvatbare enteritidis bacillen bevatten, gevaar kunnen opleveren. De mogelijkheid bestaat toch, dat worst gemaakt uit normaal vleesch,nbsp;op die manier een voedingsbodem wordt voor enteritidis bacteriën en zoodoende vergiftigingsverschijnselen bij den menschnbsp;kan veroorzaken. Vleeschvergiftiging door den bacillus enteritidis na het gebruik van worst komt dan ook veelvuldignbsp;voor.

De varkenspestbacil is nog niet gevonden buiten het lichaam van het aan pest lijdende varken. Vooral in verband met denbsp;nieuwere onderzoekingen van Dorset, de S c h w e i n i t z e.a;*nbsp;en ook in den laatsten tijd van Ostertag en Hutyranbsp;omtrent de aetiologie der varkenspest, waaruit zou blijken,nbsp;dat de varkenspest door een ultravisibel filtreerbaar virus zounbsp;ontstaan, terwijl toch de pestbacil altijd bij het proces aanwezig is, heeft men gezocht naar saprophytisch levende pest-bacteriën, ten einde op die manier de secundaire rol van ditnbsp;organisme bij de varkenspest te verklaren.

Dit is tot heden niet gelukt. Ostertag neemt echter toch aan, dat de B. suipestifer een saprophyt is, die ingevolgenbsp;einer elektiveu Symbiose in den Körpern der pestkrauk ge-

-ocr page 430-

408

worcieiieii Ticre eiu zu diiugeii aud hici zu waclisen vermag.

Hutyra beschouwt eveneens de bac. suipestifer als een normalen darmbewoner. Ik meen echter dat in de literatuurnbsp;geen enkel geval bekend is, dat de bac. suipestifer bij normalenbsp;varkens of vrij in de natuur is aangetroffen.

Indien derhalve de nieuwere meening omtrent de aetiologie der varkenspest de juiste is, dan is het van groot belang denbsp;varkenspestbacil als facultatieve parasiet aan te toonen.

Uit het door mij geconstateerde geval blijkt het nog niet voldoende, omdat wij den bacil slechts bij I enkel varkennbsp;vonden. Bovendien betrof het een volwassen dier. Mijnsnbsp;inziens moet dit varken worden beschouwd ais een bacillendrager, zooals men dat ook weet van menschen, die aannbsp;typhus hebben geleden. De mogelijkheid bestaat, dat ditnbsp;varken aan pest heeft geleden, niettegenstaande er nu geennbsp;pathologisch-anatomische veranderingen meer aanwezig waren,nbsp;of dat het later van aan pestlijdenile varkens uit zijne omgevingnbsp;bacillen heeft opgenomen, doch welke wegens den ouderdomnbsp;van dit varken geen ziekte hierbij hebben veroorzaakt.

Dat deze bacillen geruimen tijd in het darmkanaal levensvatbaar kunnen blijven, wordt gesteund door het feit, dat de bacil gebleken is zeer resistent te zijn.

Koske (Arb a. d. Kais. gesundh. Amt 24 1906 S 305) vond, dat zij zich in i M. tief vergrabenen Ferkelcadavernbsp;bis zu 160 Tagen lebensfahig zu erhalten vermogen.

Alsnog vasthoudende aan de meening, dat de pestbacil de oorzaak der ziekte is, kunnen dergelijke bacillendragersnbsp;opnieuw de ziekte verspreiden in koppels, tot nu toe onbesmetnbsp;en waarin ook geen zieke biggen van elders zijn gebracht.

Het is mij een aangename plicht den Heer Directeur Generaal van Landbouw mijn beleefden dank te betuigennbsp;voor het aan mij verleende voorrecht gedurende maandennbsp;achtereen aan de Rijk.sseruminrichting te mogen werken. Dennbsp;Directeur der inrichting Dr. J. Po els dank ik ten zeerste voor

-ocr page 431- -ocr page 432-

Geraadpleegde literatuur.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Bauer meister, Ueber das Volkommen patliogenernbsp;Mikroorganismen ins besondere der Rotlaufba/.illen in dennbsp;Tonsilleii des Schweines. Arcliiv füi Wissen und Prakt. Tier-heilk. B. 28 S. 373.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Olt. Ueber das regelmassige Vorlcommen der Rotlauf-bazillen im Uarme des Schweines. Deutsche Ticrarztiiclienbsp;Wochenschrift 1901 No. 5.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Jeune. Revue vétérinaire 1903 No. 9.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Hei nick. Beitrag /.ur Kentniss der Bakterienflora desnbsp;Schweinedarmes. Archiv für W. und Pr- Ti er hei Ik. B. 29.

/

5. nbsp;nbsp;nbsp;Klein. Ueber das Vorkommen von Schweineseuche-bacterien und diesen alinlichen Bakterien in der Nasenliöhlenbsp;des Schweines. Arbeit aus dein Hygienischen Institiit desnbsp;Koniglichen Tierarztlichen Hochschule Berlin.

6. nbsp;nbsp;nbsp;Moore. Pathogenic und toxigenic bacteria in thenbsp;upper air passages of domesticated animals. U. S, Department of Agriculture Animal industry. Bulletin 3 1893.

7. nbsp;nbsp;nbsp;Bang. Die bakteriologische Verhaltnisse bei dernbsp;Scliweinepest. Zentralblatt fiir Bakteriologie und Parasieten-kunde. 1893 Bd. 13 S. 203.

8. nbsp;nbsp;nbsp;Jensen. Schweineseuche und Scliweinepest. Ergebnis.senbsp;der Allgem, Pathologie und patholog. Anatomie. Lubarsch undnbsp;Ostertag. 2 Jahrgang 1895 S. 215.

-ocr page 433-

411

9- Karliiisky. Experimentelle Uiitersuchungeii über Scliweiiiepest und Scbweineseuche. Zeitsclirift fur Hygienenbsp;uiid Infektionskraukheiten 1898 B. 28.

10. nbsp;nbsp;nbsp;Preisz. Aetiologische Studiën über Sehweinepest undnbsp;Scbweineseuche. Zeitschrift für Hygiene und Infectkr. 1898nbsp;B. 28.

11. nbsp;nbsp;nbsp;Kitt. Sammelreferat. Monatshefte für praktischenbsp;Tierheilkunde 1898. B. 59

12. nbsp;nbsp;nbsp;Grips, Glage und Wieberle. Die Schweine-seuche. Berlin 1904.

13. nbsp;nbsp;nbsp;Kirsten. Archiv für wiss. und prakt. Tierh. Bd. 30nbsp;Heft 13.

14. nbsp;nbsp;nbsp;Van Erniengem. Handbuch der pathogenen Mikro-organismen. Kolle en Wasserman Bd. 2 S. 637.

15. nbsp;nbsp;nbsp;E. Klein. Ueber die Verbreitung des B. enteritidisnbsp;Gartner in der Kutimilch. C. f. Bakt. und Parasitk. I Abt.nbsp;Bd. 38 S. 302

16. nbsp;nbsp;nbsp;Dorset und De Schweiuitz- Zircular No. 41 und 43nbsp;des U. S. Bureau of Animal Industry Washington 1904.

17. nbsp;nbsp;nbsp;Ostertag. Z. f. Inf. krankh. parasitk. u. s. w. dernbsp;Haustiere Bd. 2 Heft ^/g S. 113,

18. nbsp;nbsp;nbsp;Hutyra. Aetiologie der Sehweinepest Z. f. Inf. krankh-parasitk. u. s. w. Bd. 2 Heft S. 290.

19. nbsp;nbsp;nbsp;Korte. Arbeit aus dem Kais. Gesund. Amt. Bd. 24

s. 305-

-ocr page 434-




-ocr page 435- -ocr page 436-

No.


Entiiia-

teriaal.


!gt; g


GEVAL I.

1 Muis.


Duif.


Tonsillen

secreet.


Follicu

lair

secreet.


•Ta.


Neen.


Neen.


Neen.


414


415


Resultaat

dei'

Enting.


Niet

gestorven.


Niet

gestorven.

t na 3 dagen.

Niet

gestorven.

t na 11 dagen.


Niet

gestorven.

t na 10 dagen.


Niet

gestorven.


BEVINDING BIJ SECTIE.


Enteritis.

zwollen.


Milt


Etterige iclioreuse infiltratie i van de entplaats zich uitstrek'nbsp;I kend over rug en buik, Mihnbsp;1 gezwollen. In de lever erwt-I groote abcesjes. Lobaire pneumonie van de voorste longkwab.nbsp;Sereuse pleuritis.


Lever was zeer anaeraiscb, vettig gedegenereerd. Entplaatsnbsp;weinig oedemateus geïnfiltreerd.

weinig gC'

Bacterioskopisch

onderzoek van de

! nbsp;nbsp;nbsp;entplaats.

Culturen van

bloed en

organen.

Bacterioskopische bevinding in hetnbsp;dekglaspraeparaatnbsp;van het entmateriaal.

Bemerkingen.

i

1

Coccen, strepto-coccen korte en zeer lange bacteriën.nbsp;Gramvaste staafjesnbsp;die meer op vlekziekte staafjes ge-Ijjken.

Tonsillensecreet van een slacht varken, 10 maandennbsp;oud. De tonsillennbsp;waren niet roodnbsp;noch gezwollen. Innbsp;de openingen veelnbsp;kafnaalden.

Gramnegatieve plompe bacteriën.

B. proteus en B. ooli.

Negatief.

Negatief.

Korte en lange plompe staafjes. B.nbsp;necrophorus, eenigenbsp;zuurvaste plompenbsp;bacillen.

Uit de follikel-holten van het lleo-coecale nbsp;nbsp;nbsp;klapvlies

werden grpze propjes geperst. Deze massa was taai kleverig en draden-trekkend.

. Korte en lange staaf-1®8. Eenige Gram-^aste staafjes nbsp;nbsp;nbsp;en

Sramvaste coccen. In de leverabcessennbsp;Srampositieve coccen.

Bloed en milt steriel. In denbsp;lever weinig Co-libacillen (Postmortale infectie.)nbsp;In de abcessennbsp;staphylococcen.


-ocr page 437-

No.


Entiiia-

teriaal.


!gt; g


GEVAL I.

1 Muis.


Duif.


Tonsillen

secreet.


Follicu

lair

secreet.


•Ta.


Neen.


Neen.


Neen.


414


415


Resultaat

dei'

Enting.


Niet

gestorven.


Niet

gestorven.

t na 3 dagen.

Niet

gestorven.

t na 11 dagen.


Niet

gestorven.

t na 10 dagen.


Niet

gestorven.


BEVINDING BIJ SECTIE.


Enteritis.

zwollen.


Milt


Etterige iclioreuse infiltratie i van de entplaats zich uitstrek'nbsp;I kend over rug en buik, Mihnbsp;1 gezwollen. In de lever erwt-I groote abcesjes. Lobaire pneumonie van de voorste longkwab.nbsp;Sereuse pleuritis.


Lever was zeer anaeraiscb, vettig gedegenereerd. Entplaatsnbsp;weinig oedemateus geïnfiltreerd.

weinig gC'

Bacterioskopisch

onderzoek van de

! nbsp;nbsp;nbsp;entplaats.

Culturen van

bloed en

organen.

Bacterioskopische bevinding in hetnbsp;dekglaspraeparaatnbsp;van het entmateriaal.

Bemerkingen.

i

1

Coccen, strepto-coccen korte en zeer lange bacteriën.nbsp;Gramvaste staafjesnbsp;die meer op vlekziekte staafjes ge-Ijjken.

Tonsillensecreet van een slacht varken, 10 maandennbsp;oud. De tonsillennbsp;waren niet roodnbsp;noch gezwollen. Innbsp;de openingen veelnbsp;kafnaalden.

Gramnegatieve plompe bacteriën.

B. proteus en B. ooli.

Negatief.

Negatief.

Korte en lange plompe staafjes. B.nbsp;necrophorus, eenigenbsp;zuurvaste plompenbsp;bacillen.

Uit de follikel-holten van het lleo-coecale nbsp;nbsp;nbsp;klapvlies

werden grpze propjes geperst. Deze massa was taai kleverig en draden-trekkend.

. Korte en lange staaf-1®8. Eenige Gram-^aste staafjes nbsp;nbsp;nbsp;en

Sramvaste coccen. In de leverabcessennbsp;Srampositieve coccen.

Bloed en milt steriel. In denbsp;lever weinig Co-libacillen (Postmortale infectie.)nbsp;In de abcessennbsp;staphylococcen.


-ocr page 438-

No.


Proef

dier.


Entma-

terinai.


¦D M •-O


GEVAL II.


Mu


Toiiailleii

aecreet.


,Ta.


416


417


Resultaat

der

Eiitincr.


BEVINDING Bl.1 SECTIE


Bacterioskopisch onderzoek vuin denbsp;entplaats.


CullIIren van bloed ennbsp;organen.


Bacterioskopiscbe bevinding in hetnbsp;dekglaspraeparaatnbsp;van het entiuateriaal.


Bemerkingen.


t nil 27 dagen.


Milt week en vergroot. Lever sterk vergroot.


Negatief.


Ovoide bacillen, j Gramvaste staafjes en ovoide bacillen.


Tonsillensecreet van een slacht varken. Tonsillen nietnbsp;rood en niet gezwollen.


10


Muis. I Folliculair secreet,

GEVAL III.


11 i Muis.


12


13


.la.


t na 17 dagen.


Milt en lever weinig vergroot-


Negatief.


Ovoide bacillen.


Geen gramvaste bacillen, ovoide bacillen.


Het follioiiliiirse-creet was zeer wei


nig voorhanden. Slijvlies niet rood.


[’onsillen-

secreet


Ja.


t na 5 dagen.


Enteritis duodenum, darine» leeg. Milt. en lever gezwollen-Op de entplaats een abces.


Gramvaste staafjes *^occen en vele anderenbsp;staafjes.


Vlekziekte en ovoide bacillen.


Streptococcen en vele gramvaste opnbsp;vlekziekte bacillennbsp;gelijkende staafjes.nbsp;Eenige zuurvaste ennbsp;ovoide bacillen.


Tonsillen van een 8 maanden oudnbsp;slachtvarken.

Niet, rood niet gezwollen. Het secreet was hoiiigachtig vannbsp;kleur.


Muis.


Muis.


14 ! Muis.


15


Cavia.


Neen.


tna2dagen.| Milt gezwollen. Enteritis. Se^ reus exsudaat in borst en buiknbsp;holte. De entplaats is oedeuni'nbsp;tens.


Ja. t na 5 dagen.


Neen. fna4 dagen,


Neen.


t na 14 dagen.


Gramvaste strep-tococcen, coceen en plompe gramnega-t'eve staatjes.


B. coli en ovoide bacillen.


Darmkanaal normaal en leeg' Lever en niilt weinig gezwollen-Op de entplaats een groot abces-


Sereiis vocht in de borstholte Lever weinig, milt sterk gezwol'nbsp;len. Darmkanaal leeg. Op denbsp;entplaats etterige infiltratie metnbsp;taaie etter.


Sterk vermagerd. Op de ent-plaats roomachtige etter. DaC' men leeg. Lever vettig gedegenereerd, niet gezwollen. Milt nietnbsp;gezwollen. Sereus purulentenbsp;pleuritis. Pericarditis. Longennbsp;normaal doch atelektatisch.


Veel gram vaste staafjes en ook eeni-86 gramnegatieve

staafjes.


Vele gramnegatie-''6 bacillen en vele “rampositieve strep-tococcen.


Git den etter op de ®gt;itplaats ovoide ennbsp;plompe bacillen.


Vlekziekte bacillen.


Ovoide bacillen.


Ovoide bacillen en paracoliba-cillen.


27

-ocr page 439-

No.


Proef

dier.


Entma-

terinai.


¦D M •-O


GEVAL II.


Mu


Toiiailleii

aecreet.


,Ta.


416


417


Resultaat

der

Eiitincr.


BEVINDING Bl.1 SECTIE


Bacterioskopisch onderzoek vuin denbsp;entplaats.


CullIIren van bloed ennbsp;organen.


Bacterioskopiscbe bevinding in hetnbsp;dekglaspraeparaatnbsp;van het entiuateriaal.


Bemerkingen.


t nil 27 dagen.


Milt week en vergroot. Lever sterk vergroot.


Negatief.


Ovoide bacillen, j Gramvaste staafjes en ovoide bacillen.


Tonsillensecreet van een slacht varken. Tonsillen nietnbsp;rood en niet gezwollen.


10


Muis. I Folliculair secreet,

GEVAL III.


11 i Muis.


12


13


.la.


t na 17 dagen.


Milt en lever weinig vergroot-


Negatief.


Ovoide bacillen.


Geen gramvaste bacillen, ovoide bacillen.


Het follioiiliiirse-creet was zeer wei


nig voorhanden. Slijvlies niet rood.


[’onsillen-

secreet


Ja.


t na 5 dagen.


Enteritis duodenum, darine» leeg. Milt. en lever gezwollen-Op de entplaats een abces.


Gramvaste staafjes *^occen en vele anderenbsp;staafjes.


Vlekziekte en ovoide bacillen.


Streptococcen en vele gramvaste opnbsp;vlekziekte bacillennbsp;gelijkende staafjes.nbsp;Eenige zuurvaste ennbsp;ovoide bacillen.


Tonsillen van een 8 maanden oudnbsp;slachtvarken.

Niet, rood niet gezwollen. Het secreet was hoiiigachtig vannbsp;kleur.


Muis.


Muis.


14 ! Muis.


15


Cavia.


Neen.


tna2dagen.| Milt gezwollen. Enteritis. Se^ reus exsudaat in borst en buiknbsp;holte. De entplaats is oedeuni'nbsp;tens.


Ja. t na 5 dagen.


Neen. fna4 dagen,


Neen.


t na 14 dagen.


Gramvaste strep-tococcen, coceen en plompe gramnega-t'eve staatjes.


B. coli en ovoide bacillen.


Darmkanaal normaal en leeg' Lever en niilt weinig gezwollen-Op de entplaats een groot abces-


Sereiis vocht in de borstholte Lever weinig, milt sterk gezwol'nbsp;len. Darmkanaal leeg. Op denbsp;entplaats etterige infiltratie metnbsp;taaie etter.


Sterk vermagerd. Op de ent-plaats roomachtige etter. DaC' men leeg. Lever vettig gedegenereerd, niet gezwollen. Milt nietnbsp;gezwollen. Sereus purulentenbsp;pleuritis. Pericarditis. Longennbsp;normaal doch atelektatisch.


Veel gram vaste staafjes en ook eeni-86 gramnegatieve

staafjes.


Vele gramnegatie-''6 bacillen en vele “rampositieve strep-tococcen.


Git den etter op de ®gt;itplaats ovoide ennbsp;plompe bacillen.


Vlekziekte bacillen.


Ovoide bacillen.


Ovoide bacillen en paracoliba-cillen.


27

-ocr page 440- -ocr page 441- -ocr page 442-

Cl


No.


24


25


26


27


28


Duif.


Muis.


Ciiviii


Duif.


GEVAL V.

29 I Muis,


30


31


32


j Tonsil-i lense-creet.

Folliculair secreet.


ToDsil-leii secreet.


Neen.


Neen.


,)a.


Neen.


Cavia.


DOif.


420


421


Resultaat

(Ier

Mnting.


Niet gestorven.


t na 22 (lagen.


t na 7 dagen.

t na 3 dagen.


Niet gestorven.


t na. 2 (lagen.


t na 1 dag.


Ja. If na 3 dagen.


Neen.


t na 4 dagen.


BEVINDING BI.I SECTIE.


Enteritis. Milt en lever gezwollen. Op de entplaats een abces.

Subciitane en intramnsculaire serohaemorrhagisclie infiltratienbsp;zicb uitbreidend over rug ennbsp;lendenen. Enteritis duodenumnbsp;darmen leeg. Milt en lever nietnbsp;gezwollen.


Serohaemorrbagisclie stinken' de infiltratie der subcutis, zichnbsp;uitstrekkend over borst en buik.nbsp;Milt en Lever normaal.


Septiohaemie.


fl


Milt gezwollen. Abces op de entplaat.

H

Enteritis. Milt weinig gezwolquot; len. Lever gezwollen en sterknbsp;vergroot. Oedeem op de entnbsp;plaats.

Enteritis. Lever en Milt g zwollen en vergroot. Oedeem opnbsp;de entplaats.

Bacterioskopiscb

ondi-rzoek van de

entplaats.

Culturen van

bloed en

organen.

Ba.cterioskopisclie bevinding in hetnbsp;dekglaspraeparaatnbsp;van bet entmateriaal.

Bemerkingen.

Grainvaste cocoen.

Streptococeen.

Geen vlekziekte bacillen, wel plompenbsp;grainiiegatieve ennbsp;veel ovoide bacillen.

Follicuiairsecreet als bij geval IIL

Veel ovoide bacillen fijne Granivaste-'taoterien en coecen.

Ovoide bacillen.

Ovoide bacillen en gramvaste cocccn.

Ovoide bacillen.

1

Negatief.

Negatief.

Gramvaste staafjes, streptococeen en coccen. Ovoide bacillen.

Het secreet was honigachtig. De ton-sillen niet rood ennbsp;niet gezwollen.

Niet gramvaste bacillen.

Bacillus pyoee-aneus en ovoide bacillen.

Niet gramvaste bacillen.

B. protens.

Vlekziektebacillen.

Vlekziekteba

cillen.


-ocr page 443-

Cl


No.


24


25


26


27


28


Duif.


Muis.


Ciiviii


Duif.


GEVAL V.

29 I Muis,


30


31


32


j Tonsil-i lense-creet.

Folliculair secreet.


ToDsil-leii secreet.


Neen.


Neen.


,)a.


Neen.


Cavia.


DOif.


420


421


Resultaat

(Ier

Mnting.


Niet gestorven.


t na 22 (lagen.


t na 7 dagen.

t na 3 dagen.


Niet gestorven.


t na. 2 (lagen.


t na 1 dag.


Ja. If na 3 dagen.


Neen.


t na 4 dagen.


BEVINDING BI.I SECTIE.


Enteritis. Milt en lever gezwollen. Op de entplaats een abces.

Subciitane en intramnsculaire serohaemorrhagisclie infiltratienbsp;zicb uitbreidend over rug ennbsp;lendenen. Enteritis duodenumnbsp;darmen leeg. Milt en lever nietnbsp;gezwollen.


Serohaemorrbagisclie stinken' de infiltratie der subcutis, zichnbsp;uitstrekkend over borst en buik.nbsp;Milt en Lever normaal.


Septiohaemie.


fl


Milt gezwollen. Abces op de entplaat.

H

Enteritis. Milt weinig gezwolquot; len. Lever gezwollen en sterknbsp;vergroot. Oedeem op de entnbsp;plaats.

Enteritis. Lever en Milt g zwollen en vergroot. Oedeem opnbsp;de entplaats.

Bacterioskopiscb

ondi-rzoek van de

entplaats.

Culturen van

bloed en

organen.

Ba.cterioskopisclie bevinding in hetnbsp;dekglaspraeparaatnbsp;van bet entmateriaal.

Bemerkingen.

Grainvaste cocoen.

Streptococeen.

Geen vlekziekte bacillen, wel plompenbsp;grainiiegatieve ennbsp;veel ovoide bacillen.

Follicuiairsecreet als bij geval IIL

Veel ovoide bacillen fijne Granivaste-'taoterien en coecen.

Ovoide bacillen.

Ovoide bacillen en gramvaste cocccn.

Ovoide bacillen.

1

Negatief.

Negatief.

Gramvaste staafjes, streptococeen en coccen. Ovoide bacillen.

Het secreet was honigachtig. De ton-sillen niet rood ennbsp;niet gezwollen.

Niet gramvaste bacillen.

Bacillus pyoee-aneus en ovoide bacillen.

Niet gramvaste bacillen.

B. protens.

Vlekziektebacillen.

Vlekziekteba

cillen.


-ocr page 444- -ocr page 445- -ocr page 446- -ocr page 447- -ocr page 448- -ocr page 449- -ocr page 450- -ocr page 451- -ocr page 452-

Castratie door kloppen op den zaadstreng.

[Overgedi'iikt uit de Mededeelingen van het Dep. van Landbouw).

Reeds veel werd door verschillende Veeartsen geschreven over deze methode van castreeren, die nadat ze door A.nbsp;Vrijburg in de Veeartsenijkundige bladen voor ’teerst beschreven werd, langzamerhand de hier in zwang zijnde castreer-methoden heeft verdrongen en steeds meer en meer toepassingnbsp;heeft gevonden.

De door genoemden Veearts aangegeven instrumenten waren van hout en zeer eenvoudig. Ze werden echter alleen bij stieren toegepast, daar het aanleggen bij heng.sten, waar ,denbsp;zaadstreng korter en 't scrotum meer naar voren is gelegen,nbsp;moeilijkheid gaf.

In den loop der jarën zijn door andere Veeartsen meer ingewikkelde instrumenten aangegeven, waaronder de tangennbsp;van Penning en van ’t Hoen de meest gebruikten zijn.

De verschillende en nog andere niet gepubliceerde toestellen zijn door mij dikwijls gebruikt geworden, doch het nadeel,nbsp;dat ze niet eenvoudig genoeg en vrij duur zijn, heeft mij naarnbsp;andere doen zoeken.

Ik meen eenvoudiger, praktischer instrumenten gevonden te hebben in de hier aangegevene. Ze zijn voor stieren ongeveernbsp;gelijk aan die welke door mijn broeder werden aangegeven.nbsp;Voor hengsten is er een cylindrisch blokje met een beugelnbsp;bij aangegeven ’t Geheele instrumentarium, bestaat dus uit;

I®. Een zware houten hamer van solide hout gemaakt en omgeven door een strookje bandijzer, om het splijten tegennbsp;te gaan. De hamer heeft een gewicht van i Kilo en eennbsp;om vang van 35 cM.

I!

-ocr page 453-

431

2'. Een stompe houten beitel, vooral niet te scherp en goed afgerond aan het spitse einde. Op doorsnee is dezenbsp;van boven 6 cM. aan de sneevlalcte 2 cM. breed.

De beitel moet van sterk hout gemaakt zijn, dat niet splijt. \djattihout deugt niet) en van onder goed zijn afgerond.

3'. Een cylindrisch blokje van goed hout, lang 20 cM. in doorsnee 6 a 7 cM. Over ’t blokje loopt een beugel, dienbsp;aan een kant aan ’t blokje vast zit. Aan dit einde is eennbsp;scharnier, waardoor de beugel geopend en gesloten kan worden.

Aan ’t andere einde zit in ’t blokje een pen met een schroefdraad. De beugel pakt om deze pen en kan met een losse moer, die over de pen loopt vastgezet worden. Is de beugelnbsp;gesloten, dan blijft tusschen ’t blokje en de beugel een ruimtenbsp;over van I cM.

De aanwending is zeer eenvoudig. Bij het voor castratie klaar liggende paard, wordt het blokje onder de testikels gelegd en de beugel over de zaadstrengen geslagen en gesloten.nbsp;Het blokje wordt een halve slag omgedraaid naar den Operateur toe, zoodat de zaadstrengen gespannen over 't blokjenbsp;liggen, gefixeerd door den beugel Nu wordt de stompe beitelnbsp;op één of beide (al naar gelang van de grootte van het paard)nbsp;zaadstrengen gezet en wordt op den beitel geslagen tot denbsp;zaadstreng (-en) voldoende gekneusd is (zijn).

Bij de operatie moet men het volgende in acht nemen.

Het blokje moet niet te ver omgedraaid worden.

Wanneer de huid te strak gespannen wordt, zal ze bij ’t kloppen te spoedig scheuren. Het blokje moet flink gesteundnbsp;worden, wanneer een slag wordt aangebracht. De beitel moetnbsp;recht op zaadstreng en blokje staan en bij ’t slaan niet langsnbsp;’t blokje afglijden — Is het paard te groot en zijn de zaadstrengen met huid te volumineus, dan neemt men ze één voornbsp;één. Kleine huidwondjes worden met wat teer gesloten.

Voor stieren heeft men dit blokje niet uoodig, maar kan ’t blok nemen indertijd door mijn broer aangegeveu of een klei-

-ocr page 454-

432

ner op doorsnee rechthoekig blokje, wat tegen de bil uitgehold is. In elk geval moet meir voor stieren een blokje nemen,nbsp;dat op den grond staat. De testicels worden over ’t blokjenbsp;gehaald, zoodat de zaadstrengen gespannen daarover gefixeerdnbsp;worden gehouden door den helper,

De voor- en nadeelen van de klopmethode zijn reeds meermalen aangegeven; ik acht het niet noodig deze nognbsp;eens te releveeren.

De houten instrumenten hebben dit voordeel, dat men zelden huidwonden maakt en dat de instrumenten goedkoop zijn en overal na te maken.

Alhoewel op de meeste plaatsen wel bekend, kan het zijn nut hebben, in ’t kort aan te geven, hoe de te opereerennbsp;dieren worden neergelegd.

Bij hengsten zoowel als stieren geschiedt de operatie het gemakkelijkst wanneer de dieren op de linkerzijde worden geworpen.

Voor hengsten heeft men daarvoor noodig 4 eenvoudige kluisters (zie foto) gemaakt van sterk, niet te dik, touw, omnbsp;kleed met zacht leer, en voorzien van een ijzeren ring. Omnbsp;elk der beenen (kooten) wordt een kluister gelegd zooals hiernevens is af-gebeeld. Eennbsp;lang sterknbsp;touw wordtnbsp;door de ringen gehaald,

als volgt: rechts voor, links voor, links achter, rechts achter en dan rechts voor aan den ring bevestigd met een lus, dienbsp;men gemakkelijk los kan trekken. Van links naar rechts wordtnbsp;over de schoft van 't paard een korter touw geslagen en omnbsp;’t rechter voorbeen tegen 't lichaam aangebonden. Op commando wordt aan beide touwen getrokken, aan ’ttouw datnbsp;door de kluister loopt door 4, aan ’t andere door één persoon,nbsp;terwijl 2 personen ’t hoofd vasthouden en zorgen dat dit, zoodra ’t

-ocr page 455- -ocr page 456- -ocr page 457- -ocr page 458- -ocr page 459- -ocr page 460- -ocr page 461-

433

dier gevallen is, dliekt op den nek wordt geplaatst. De persoon die aan ’tkorte touw trekt, gaat direkt op ’t kruis van ’t paardnbsp;zitten. Ligt het paard, dan wordt ’t korte touw los gemaakt ennbsp;aan den ring van ’t rechter achterbeen bevestigd, tu.sschen denbsp;voorbeenen door onder den hals langs gehaald en zoo weernbsp;aan ’t rechter achterbeen bevestigd, als dit wordt uitgebonden,nbsp;’t Eind wordt boven het spronggewicht om het been geslagennbsp;(zie foto).—

Voordat het been wordt uitgebonden is ’t andere einde van ’t lange touw door de drie andere ringen gehaald en met eennbsp;lus vastgeknoopt. Men maakt nu de eerste lus los en haaltnbsp;dat einde van ’t lange touw uit de 4 ringen.

De drie ringen zitten vastgebonden, de vierde van 't rechter achterbeen zit aan ’t korte touw en wordt tegen ’t lichaamnbsp;opgebonden, op de manier zooals werd aangeduid.

Bij stieren heeft men slechts twee touwen noodig; één om de voorbeenen, één om de achterbeenen bij elkaar te binden.

Het touw van de voorbeenen wordt tusschen de achter-beeuen dat van de achterbeenen tusschen de voorbeenen doorgehaald en de vier Öeenen bij elkaar getrokken zoodatnbsp;de achterbeenen zoover mogelijk naar voren worden gehaald.nbsp;Men heeft dan ruim plaats voor de operatie.

De instrumenten kosten met inbegrip van touwen en kluisters nog geen ƒ lO.—

B. Vrijburg,

Gonv. Veearts,

28

-ocr page 462-

Castration Sous-Cutanée.

Op de 4*= vergadering van de „Société de niédeciiie vétérinaire du Brabant” gehouden ii November 1906 onder voorzitterschap van den lieer H. DE ROO, werd door Mnbsp;Even van Parijs een voordracht gehouden over bovengenoemd onderwerp, en een nieuwe tang gedemonstreerd, omnbsp;de bewerking uit te voeren.

De voordracht luidde als volgt:

Ik zal het genoegen hebben met U te spreken over eene castreer-methode bij jonge mannelijke dieren. De methodenbsp;bestaat uit een verbreken van de zaadstrengen, zonder eennbsp;enkele huidsiiede.

Ze herinnert een weinig aan onze vroegere klopmethode van de ballen en berust op het zelfde principe. Ze is sindsnbsp;onheugelijke tijden bekend, werd echter alleen in enkele provincies van Italië uitgevoerd. Tot voor korten tijd werd zenbsp;verricht met een groote, zware tang als de nijptang van eennbsp;smid, maar veel grooter.

’t Is bekend dat de huid zeer grooten weerstand kan bieden aan hevige drukkingen met niet scherpe voorwerpen, veel meer dan de verschillende zachtere weefels.

Door dit verschil in weerstand is het mogelijk tusschen twee huidplooien andere weefels, zooals b. v. de zaadstrengnbsp;te verbrijzelen, of zelfs te verbreken.

Als de drukking zoo wordt verricht dat er een verbreken of verbrijzelen van de zaadstrengen door wordt verkregen,nbsp;zoodat het leven in het orgaan ophoudt en ter zelfder tijd innbsp;de saamgedrukte huid geen verandering is aangebracht, storend voor de gewone functie, is het resultaat een volkomennbsp;castratie, die als ideaal mag worden bestempeld.

-ocr page 463-

485

Bij het jonge dier uitgevoerd, veroorzaakt de operatie geen wond, en geen haemorrhagic; gevaren voor infectie, tetanus,nbsp;septichaemie, pasteurellose enz. verdwijnen. De operatie isnbsp;minder pijnlijk dan elke andere; de zwelling die volgt is vannbsp;geen belang.

De testikel atrophieert spoedig in ’t scrotum en is bij 't volwassen dier niet grooter dan de stomp van de zaadstrengnbsp;bij de open castratie.

Men ziet direkt het voordeel van een dergelijke methode voor alle landen en alle klimaten. Ze is in 't bijzonder aan tenbsp;bevelen voor de warme streken.

’t Is de gemakkelijkste methode voor groote kudden, in vrijheid rond loopend, daar anders de dieren na open castratie in observatie zouden moeten blijven om eventueel bijkomende complicaties te genezen.

Mijnè pogingen hebben er toe geleid, deze methode, die ik de ,,castration sous-cutanée’’ noem, in Argentinië ingangnbsp;te doen vinden. Dat deze methode, in Argentinië zeer gewild,nbsp;nog niet uitsluitend wordt toegepast, is te wijten aan ’t gemis van geschikte instrumenten om de operatie snel en zekernbsp;te verrichten. Met de groote Italiaansche tang, waarop ik innbsp;’t begin aangewezen was, verkrijgt men, niettegenstaande langenbsp;armen, niet in alle gevallen een voldoende kneuzing van denbsp;zaadstreng; sommige dieren blijven daardoor slecht gecastreerd.

Dit heeft mij er toe geleid een ander middel te zoeken, om gemakkelijk de zaadstreng te doen afbreken, zonder denbsp;huid ernstig te laideereii. Ik meen eene oplossing te hebbennbsp;gevonden in de constructie van een tang in den vorm vannbsp;een nijptang met van scharnieren voorziene armen naar ’tnbsp;model van de Amerikaansche tangen, die in den handel zijn.

Enkele dagen later, te Milaan zijnde, was ik verbaasd, bij mijn bezoek aan de Veeartsenijschool daar, onder de fraaienbsp;collectie instumenten een tang te vinden juist overeenkomendenbsp;met die, welke ik had uitgedacht en als mijn uitvinding hadnbsp;bekend gemaakc. En ’t was werkelijk mijn uitvinding.

-ocr page 464-

436

Uit de verkregen inlichtingen bleek, dat het Italiaansch model was aangegeven in 1898. Het model was mij niet bekend.nbsp;Het uitgedachte instrument, ofschoon eene verbetering, bevielnbsp;me niet geheel. Het was zwaar, en zooals M. Moussu menbsp;eens zei, geleek het wel een smidswerktuig.

Bovendien was het onmogelijk de drukking te regelen; het veroorzaakte dikwijls meer of minder groote huidlaesies. Iknbsp;zocht naar iets anders.

De ecraseur van Ur. DoYEN, een beproefd nieuw model, van een der groote Parijsche fabrieken, deed me denken ofnbsp;dit niet geschikt zou zijn voor het doel, niettegenstaandenbsp;de bijzondere kracht waarmee deze tang drukt.

Eén van mijn medewerkers M. E. Liprandi heeft met dit model voor oogen, verleden jaar de tang geconstrueerd, die U hier voor U ziet. Deze constructie beproefd met behulp van mijnnbsp;Argentijnsche collega Dr. MURTAGH, Chef van mijn kliniek,nbsp;lijkt ons toe aan het doel te beantwoorden.

Na kleine detail--veranderingen heb ik eindelijk het model aangenomen waarvan hier de beschrijving volgt. (De beschrijving komt overéén met de gedemonstreerde tang en heeftnbsp;dit bijzondere, dat de naast elkaar geplaatste randen vannbsp;de bekken van de tang afgerond zijn en in hun korte afmeting, een cirkelomtrek hebben gelijk aan die van een gewoon potlood). Niettegenstaande het afgeronde der randen, isnbsp;de saamdrukkende kracht, dank zij de hefboomwerking zoo,nbsp;dat een blad opgerold papier, tusschen de tang geplaatst,nbsp;egaal en gemakkelijk wordt doorgekuepen.

De enorme kracht van de tang heeft ons verplicht, een regelende schroef aan te brengen. Zonder deze schroef zounbsp;er gevaar bestaan de huid te sterk te kneuzen.

Door de regeling van deze schroef, overeenkomstig de dikte der huid van het te opereereii dier, heeft men geennbsp;complicatie te vreezen en de verkregen resultaten zijn tochnbsp;voldoende.

Voor de operatie met deze tang wordt het dier neergelegd

-ocr page 465-

437

zooals bij de bloedige operatie.

Men vat met één hand het scrotum, de testikels worden onderin ’tscrotum gedrukt, en de zaadstrengen zoo veel mogelijknbsp;gespannen. Met de andere hand plaatst men tusschen denbsp;geopende bek van den tang het scrotum, met de zaadstrengennbsp;zoo veel mogelijk naar achteren. De tang wordt geplaatstnbsp;één of twee vingers boven de bijbal. Aldus geplaatst en totnbsp;nu toe met een hand vast gehouden, wordt de tang nu innbsp;beide handen genomen. Daar het instrument vrij zwaar is,nbsp;kan men voor ’t gemak en ’t snellere werken de ballen doornbsp;een helper laten vast houden en onder in ’t scrotum fixeeren.

Ik beveel de methode aan bij runderen en schapen van den leeftijd van 6 maanden tot I jaar. Thans bestudeer iknbsp;een andere castreer-methode bij ’t paard, die ik u zal toonennbsp;zoüdra ze voldoende beproefd is.

Alhoewel uit de korte beschrijving de constructie van het instrument mij niet duidelijk voor oogen staat, blijkt uit hetnbsp;bovenstaande dat niet alleen in Indië maar ook elders naarnbsp;instrumenten gezocht wordt, om de castreer-methode „hetnbsp;kneuzen van den zaadstreng” ingang te doen vinden.

Of deze tang, die berust op het doorknijpen van de zaadstrengen, in de praktijk beter zal zijn dan onze klopinstrumenten, zal de tijd leeren.

Ik heb me met de „Société de médecine vétérinaire” in verbinding gesteld, teneinde meerdere bijzonderheden te vernemen, die ik later hoop te publiceeren.

De Gouvts. Veearts B. Vrijburg.

-ocr page 466-

Het klauwbeslag der trekossen in Deli.

Bij runderen, die groote afstanden moeten afleggen zooals trekossen, is het dikwijls noodzakelijk de klauwen te beslaannbsp;en wel des te eerder naarmate de wegen, waarover ze vervoerdnbsp;worden, harder zijn.

Bij het gewone gaan zet een rund eerst den binnen-klauw op den grond en vervolgens den buiten-klauw. Komt denbsp;lichaamslast geheel op den voet te rusten, dan schuiven denbsp;klauwen een weinig van elkander en schuren de zoolvlakteunbsp;over den grond. De buiten-klauw slijt gewoonlijk meer af dannbsp;de binnen-klauw. Hoe grooter de tusschen-klauwspleet is desnbsp;te meer zullen de klauwen van elkander wijken en zullennbsp;ze dus meer afslijten.

Een voorname factor voor het meer of minder snel afslijteu is de hoornstof zelf. Bij het eene dier is het hoorn veelnbsp;harder dan bij het andere. Zoo ook bij de verschillendenbsp;rassen. Ik meen opgenierkt te hebben, dat Siameesche ossennbsp;niet zoo snel doorgeloopen klauwen hebben als de Bengaalsche.

Bestaan er gebreken in den gang dan zullen de klauwen daaronder heel wat te lijden hebben. Veel trekossen zettennbsp;de pooten als schragen neer of draaien de spronggewrichtennbsp;bij het trekken naar buiten, zoodat nu eens de binnen- dannbsp;weer de buiten-klauwen sterker over den grond gewrongennbsp;worden en een meerder slijten er het gevolg van is.

Aangezien de klauwen zeer ongelijkmatig afslijten is het niet altijd noodig om ze allen te beslaan. Het is ook niet aan tenbsp;geven welke in den regel van een beslag zouden moeten wordennbsp;voorzien, omdat de individueele verschillen voortspruitende uitnbsp;de variabiliteit van de hoornstof, of de vele gebreken in denbsp;klauwen of de gangen van het dier, te groot zijn.

-ocr page 467-

439

Gewoonlijk weet een oplettend karrevoerder of ziet de smid wel welke klauwen beslagen moeten worden. Daarnbsp;waar veel werk van de ossen gevergd wordt doet men beternbsp;ze allen te beslaan.

Van Sumatra’s Oostkust (Deli, Langkat, Padang-Bedagei, Batoe-Bahra, Assahan) worden de meeste trekossen in denbsp;tabakstreken, geregeld beslagen. Het onderleggen der ijzersnbsp;geschiedt door Klingen, waaronder er zijn, die het werk metnbsp;een buitengewone handigheid verrichten.

De smid begint met het dier neer te leggen. Dit doet hij op eene bijzondere wijze, die ik wel vermeldingswaardignbsp;vind. De methode berust op het principe van het z. g.nbsp;„neersnoeren”.

De smid staat links van het dier eii werpt de eene helft van een vrij dik touw, op het einde waarvan een knoop isnbsp;gedraaid, over den rug en tusschen de voor en achterbeenennbsp;van het dier heen, zoodat hij het touw bij den knoop metnbsp;de teenen op rapen kan. Nu snoert hij den buik in de len-denstreek ermede in en draait het touw vlak onder dennbsp;knoop vast; vervolgens schuift hij nog een lus van het touwnbsp;tusschen dat gedeelte van het touw dat den buik insnoert,nbsp;en houdt de lus met de linker hand vast; hij slaat nu de

-ocr page 468-

440

andere helft van het touw om het rechter achterbeen éven onder de bij-klauwen. Door aan dit been te trekken verliestnbsp;de os zijn evenwicht en valt op de rechter zijde, draait gelijktijdig een helper den kop naar links en naar boven dannbsp;wordt het neervallen vergemakkelijkt.

Terwijl cfe helper den kop met den neus-spiegel naar boven gekeerd houdt, gaat de smid de beenen bij elkandernbsp;binden en gebruikt daartoe het gedeelte van het touw, datnbsp;diende om het achterbeen van onder het lichaam weg tenbsp;trekken.

Hij slaat het telkens tweemaal eerst om één dan om de beide achterbeenen, schuift nu het boven liggend voor-beennbsp;met zijn knie op de saamgebonden achterbeenen en slaatnbsp;het touw weer tweemaal om de drie beenen, dan drukt hijnbsp;met den voet het onderliggend voorbeen onder de drie anderenbsp;en bindt de vier beenen samen door het touw weer tweemaalnbsp;om allen heen te draaien; het einde van het touw wordtnbsp;tusschen een van zijn slagen doorgehaald en het dier ligtnbsp;nu zoo stevig gebonden dat het onmogelijk een van de klauwen bewegen kan. Het voorste gedeelte van het touw, waarnbsp;mee de buik ingesnoerd was, wordt nu losgemaakt.

Uit de beschrijving volgt dat het neerleggen en het vastbinden van de beenen door een en hetzelfde touw geschieden en dat de pooten weer gemakkelijk zijn los te maken doornbsp;het touw in tegengestelde richting terug te draaien. Hetnbsp;dier staat dan op, zonder dat het noodig is een enkele knoopnbsp;te ontwarren, de touwen vallen bij het terugdraaien, bij hetnbsp;spartelen en het opstaan van zelf af.

Het neerleggen van een os is niet zoo lastig als het lijkt. In ieder geval mag er voor het beslag niet tegen opgeziennbsp;worden, want dan pas heeft men de zekerheid, dat het diernbsp;zich niet verweren kan en wordt het vernagelen voorkomen.

Wanneer een os voor het eerst beslagen wordt, gaat het neerleggen met eenige moeite gepaard, doch na eenige keerennbsp;de bewerking te hebben ondergaan, is het alsof hij begrijpt

-ocr page 469-

441

wat er van hem verlangd wordt en verzet hij zich niet meer bij het aanleggen der touwen. Deze wijze van vastbinden dernbsp;pooten is mogelijk bij de Indische runderrassen, want zijnbsp;hebben lange beenen en zijn kort gebouwd, d. w. z. dat denbsp;afstand van boeg tot zitbeensknobbel klein is naar verhoudingnbsp;van de hoogte. Mij dunkt dat het niet zoo gemakkelijk zounbsp;geschieden bij de Hollandsche rassen.

i

'i

m

w.




-ocr page 470-

442

De klauwen worden nu gefatsoeneerd, waartoe de overtollige wandlioorn met beitel (fig, IV) en hamer wordt weggekapt. Een houten plankje, dat in de tusschen-klauwspleet geschoven wordt en waarop de te behandelen klauw rust, geeftnbsp;den anders zoo bewegelijken klauw steun en verhindert bijnbsp;het slaan het afketsen van den beitel. Een uitzondering is hetnbsp;wanneer de Klingen voor het besnijden een renet gebruiken.

De smeden betrekken hunne ijzers, die alleen zijn voorzien van een rits en de noodige spijkers, van Madras en ontvangen ze in een zak, waarin genoeg materiaal is om 200nbsp;ossen te kunnen beslaan. Zij zouden, zooals ze mij opgaven,nbsp;hunne leveranciers i roepieh betalen voor de ijzers en denbsp;spijkers benoodigd voor het beslaan van 5 ossen. De ijzersnbsp;hebben een sikkel vorm. De ondervlakle is vlak en heeftnbsp;eeiie 2 a 3 m.M. diepe magere rits, die loopt van af denbsp;basis van het snuitje tot aan dat gedeelte waar het ijzernbsp;breeder wordt. De bovenvlakte heeft een i c.M. smallenbsp;draagvlakte en een 2 a 3 c.M. breede afhellende vlakte. Denbsp;buiten-rand van het ijzer is ongeveer 3 a 5 m.M. dik, denbsp;binnen- en achterrand i m.M. De twee eerstgenoemde randen komen vóór bij den punt samen. Het ijzer is dus meernbsp;een ijzeren plaatje, waarvan de buitenrand als de rug vannbsp;een mes dikker is dan de overige randen. Het zal, wanneernbsp;het ondergelegd is, de grootste helft van de zoolvlakte vannbsp;den klauw bedekken. Het voorste gedeelte van het ijzer,nbsp;dat als een snuitje uitsteekt, wordt als een lipje om de puntnbsp;van den klauw geslagen en het breede achterste gedeelte zalnbsp;een deel van de hoornige ballen bedekken, nadat het voornbsp;het passen op een aambeeldje een weinig is omgebogen.nbsp;Voor eiken poot heeft men een linker en een rechter ijzernbsp;noodig.

De Klingen stampen met een gewonen doorslag 3, bij uitzondering 4, nagelgaten in de rits en leggen daartoe ondernbsp;het ijzer en los op het aambeeld een moer van een schroef,nbsp;zoodat de punt van den doorslag niet geschonden kan wor-

-ocr page 471-

448

den. De nagelgateii komen allen in de voorste helft van het ijzer te staan, ze hebben een vierhoekigen vorm en zijn juistnbsp;groot genoeg om even den spijker door te laten.

De smeden gebruiken drie verschillende soorten van spijkers. Die welke zij tegelijk met de ijzers ontvangen zijn klein met een breeden kop, waarvan de bovenvlakte hellendnbsp;is. Ik denk dat ze uit de hand gesmeed zijn. Voor hetnbsp;gebruik worden ze nog iets vervormd en de smeden beginnennbsp;met den spijker op het aambeeld te bekloppen tot het lichaamnbsp;en de punt van den spijker den vorm gekregen hebben vannbsp;den gewonen hoefnagel; daarna steken ze hem rechtop in denbsp;kleine opening van het aambeeld, zoodat alleen de kop ernbsp;boven uitsteekt, nu wordt hij plat geslagen en dan wordtnbsp;de nagel weer met een nijptang uit de opening getrokkennbsp;en nu weer aan twee zijden beklopt tot hij den vorm gekregen heeft van eene langwerpige T. (Zie afb.) De kop

-f

1 ^

^ nbsp;nbsp;nbsp;65

f 1

I '

\

BT

77




mn


past aldus beter in de rits en geeft daardoor ook meer steun aan het ijzer. De Klingen beschouwen hunne zelf gemaaktenbsp;spijkers als de beste. Wanneer ze geen voldoend aantalnbsp;spijkers hebben dan gebruiken ze de hoefnagels, doch dannbsp;alleen voor het vastmaken van het ijzer in het middelstenbsp;nagelgat. Voor de beide andere gaten moeten zij de nagelsnbsp;ook op de beschreven wijze vervormen, doch beginnen dannbsp;met den kop eerst wat breeder uit te slaan (Zie afb.) Voornbsp;het klauw-beslag worden steeds de kleinste en fijnste hoefnagels gebruikt.

Het is interessant den smid in zijn werkzaamheden te vol-

-ocr page 472-

444

gen. In den tijd dat hij geen runderen te beslaan heeft, zit hij gehurkt bij zijn aambeeld en is dan altijd ijverig bezig de nagelgaten te stampen, de ijzers recht te kloppen ennbsp;de spijkers gereed te maken. Het daarbij gebruikte instrumentarium is zeer eenvoudig en gemakkelijk overal heen tenbsp;voeren.

De Klingen toch zijn in den regel verplicht hunne klanten op te zoeken. Hun beroep oefenen ze langs de straat uit.nbsp;Ze zetten zich met hun gereedschap onder den schaduw vannbsp;een boom en wachten kalm tot een voorbijgaande karrevoerdernbsp;het noodig vindt zijn os te laten beslaan.

Zij hebben dan bij zich een aambeeld, dat met den punt in den grond geplant wordt (fig. V en V“); drie hamersnbsp;(fig. I, II en III): een voor het stampen der nagelgaten ennbsp;het modeleeren van het ijzer, een tweede iets lichtere hamernbsp;voor het besnijden van de klauwen; een derde met langennbsp;steel voor het indrijven van de spijkers. Sommige smedennbsp;winden om het handvat een ijzerdraad om het uitglijden vannbsp;den hamer die zeer los in de hand gehouden moet worden,nbsp;te beletten. Verder heeft hij nog in zijn gereedschapszaknbsp;een nijptang, een beitel, een doorslag, een moer, de noodigenbsp;ijzers en spijkers.

Nadat de klauwen zijn besneden, wordt uit den voorraad een passend ijzer uitgezocht en wordt het met vlugge, kortenbsp;slagen vastgespijkerd, daarna wordt het lipje tegen den puntnbsp;van den klauw geklopt en gezorgd, dat het achterste gedeeltenbsp;van het ijzer goed sluit tegen den bal van den klauw.

De uitstekende spijkerpunten worden niet afgebroken, doch door kleine en zachte hamertikjes schroefvormig omgekruldnbsp;en zijdelings in den hoornwand geslagen, (zie afb.)

De kosten van het beslaan zijn niet hoog; gewoonlijk rekent de smid, wanneer er meerdere ossen op eene tabakonderne-ming te beslaan zijn D. O.io = ƒ0.14 klauw, (met inbegripnbsp;van het ijzer). Een os loopt ongeveer een maand op eenzelfdenbsp;beslag.

-ocr page 473- -ocr page 474-

Paardenteelt in de Preanger.

In Het Niemvs van den Dag voor Ned. Ind. d.d. 28 Juni j.1. komt een entrefilet voor, waarbij wordt opgemerkt, datnbsp;in Mataram door ,,iemand uit Garoet, die verstand vannbsp;paarden heeft,” eenige wenken, de Preanger-paardenteelt betreffende, werden gegeven.

Dit doelt vermoedelijk op het hoofdartikel van de Preatiger Bode, de dato 20 Juni j.1. waarin over het algemeen denbsp;zoogenaamde „kleine racesquot; worden besproken. (’)

Het heeft echter den schijn, als ware het doel van bedoeld artikel het Gouvernement erop te wijzen, dat men naast denbsp;Gouvernements Sandelhout dekhengsten ook Preanger.hengstennbsp;bij de bevolking ter dekking zou moeten doen stationeeren,nbsp;en deze strekking heeft bedoeld artikel in het geheel nietnbsp;gehad. Zonder twijfel hebben de Gouvernements-dekhengstennbsp;van het zuiver Sandelhout-ras stabiliteit gebracht in het Prean-ger-ras (dat porspronkelijk een mengelmoes van de meestnbsp;verschillende paardenrassen kon \yorden genoemd], juist doornbsp;deze Sandelwood-hengsten is langzamerhand een meer bepaaldnbsp;type ontstaan. Niemand kan dan ook ontkennen dat dezenbsp;Gouvernements-hengsten een zeer goeden invloed op hetnbsp;Preanger-ras hebben uitgeoefend.

De geregistreerde afstammelingen dezer Gouvernements-dekhengsten noemt men Piagem paarden, wijl deze afstammelingen voorzien zijn van een Piagem (geboorteacte, getee-kend door den betrokken Gouvernements-veearts) en natuurlijk 1

1

Wij gelooven dat Hippos zich vergist, en dat het stukje in Mataram, waarvan wij inhoud en strekking in het kort weergaven, geheel op zichzelf stond. Wij willen niettemin aan zijne wederlegging welnbsp;een plaats verleenen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bkd. N. v. d. D.

-ocr page 475-

447

dragen al deze Piagempaardeii duidelijk den stempel afstam. melingeu te zijn van den goeden Saudelwood-pony. Daarnbsp;echter het merrie-materieel oorspronkelijk van weinig waardenbsp;was eii ook voor de teelt minderwaardige merries moestennbsp;worden gebezigd, staat het Piagempaard ver achter bij dennbsp;echten Sandelwood. De Sandelwood-poiiy, hoe goed hij ooknbsp;als gebruikspaard moge zijn, heeft in het geheel geen renwaarde, evenals zijne afstammelingen en dat is de redennbsp;waarom de inlaudsche paardenfokker de voorkeur zoude gevennbsp;aan dekhengsten met eenige renwaarde, daar hij dan kansnbsp;heeft voor de veulens hoogere prijzen te kunnen bedingen.

De vorige leider van de Preauger-paardenteelt, de Heer B. Vrijburg, heeft dat dan ook zeer juist ingezien, en heeftnbsp;het gedaan gekregen dat Swell, eigendom van den Heer B.nbsp;B. J. Crone, werd aangekocht. Deze mooie vos hengst isnbsp;een afstammeling van het fransche hier geimporteerd volbloedpaard Gamin. Later werd, alweder dank zij den ijvernbsp;van genoemden veearts, de Australische volbloed-pony-hengstnbsp;Sirdar van Jhr. Boreel, eveneens voor het Gouvernementnbsp;aangekocht. Beide hengsten staan nu voor geringen prijsnbsp;voor de bevolking disponibel, de eene te Tandjongsahrie, denbsp;andere te Wanaradja bij Garoet.

Ik voor mij koester de meeste verwachtingen voor de veulens van Sirdar, wijl Sirdar geimporteerd is, terwijl Swellnbsp;daarentegen, op Java geboren, reeds daardoor minderwaardignbsp;is. Bovendien zijn lang niet alle afstammelingen van Gaminnbsp;goed geweest. Wel is waar had Swell goede halfzusters innbsp;Esclarmonde, Aurora e.a, maar er was ook slecht materieelnbsp;bij en dat slechte materieel was overheerschend. Op zulkenbsp;omstandigheden dient de fokker te letten.

Sirdar is van goede komaf en wat bouw aangaat volmaakter dan Swell. Zulke hengsten met renwaarde hebben dus voor de Soeudalauden meer waarde. Daar het Leger nietnbsp;meer in de Preanger remonteert, kan de inlaudsche paardenfokker alleen voor zulke paarden faucy-prijzen verkrijgen,

-ocr page 476-

448

welke later kans zullen hebben in de stallen van een of ander renstalbezitter te komen, en eenmaal hooge verkoopsprijzennbsp;te kunnen bedingen is feitelijk het eenige doel van den in-landschen fokker in de dessa.

üm, zooals in het stukje werd betoogd, Pieanger-hengsten als dekhengsten te gebruiken zou geheel verkeerd zijn. Ernbsp;bestaat geen één hengst in de Preanger Regentschappen,nbsp;daar geboren, die het ras zoude kunnen verbeteren, wantnbsp;„het Preanger-paard” is het resultaat van jarenlange onoordeelkundige teelt, de uitkomst van het in-donker-tasten vannbsp;eenige gefortuneerde landheeren, amateurs op het gebiednbsp;van rationeele paardenteelt.

In de laatste 8 jaren heeft de regeering min oj meer de leiding op zich genomen en heeft zonder twijfel reeds eenigenbsp;stabiliteit in het ras kunnen bereiken. Dat de prijs vannbsp;Preanger-paarden sedert zeer is gestegen, heeft zijne oorzaaknbsp;in het meerder gebruik van paarden. Kreeg men voor 7 anbsp;8 jaren voor f 75.— een vrij aardig paard, thans betaaltnbsp;men er doorgaans / 175.— voor, hetgeen zeker den inl.nbsp;fokker ten goede komt.

Ik bezigde hierboven de uitdrukking „renwaarde,” daarmede wil volstrekt niet gezegd zijn, dat een paard dat voor ren-paard geschikt is, ook per se een goed gebruikspaard zalnbsp;zijn. Dat dit hier meestal sameugaat, heeft zijne oorzaak innbsp;het feit, dat men voor renponies de beste exemplaren uitzoekt.nbsp;Maar wie kan het ontkennen, dat men in de renstallen heelnbsp;dikwijls materieel aantreft, dat de fokkerij meer zou schadennbsp;dan voordeel aanbrengen.

En zoo kom ik eindelijk tot het groote woord, waarmede hier in Ned.-Indië zoo geschermd wordt, n.1. de races iiinbsp;verband met „de verbetering van het paardenras.”

Heeft men in Europa, Amerika en Australië de wedrennen noodig voor de instandhouding van het volbloed, daar zondernbsp;races geen volbloed, en zonder volbloed geen rasverbeteringnbsp;denkbaar is, zoo is het in Indië een paskwil, de races onder

-ocr page 477-

449

deze vlag te willen laten zeilen.

Ten eerste is het land te klein, om zijn eigen volbloeds te fokken, ten tweede zijn kliinaats- en terreintoestanden tenbsp;eenenmale ongeschikt voor paardenteelt in ’t groot, ten derdenbsp;mist men hier de families wier landbezit gedurende jaren ennbsp;jaren van vader op zoon is overgegaan’ (althans voor zoovernbsp;het Europeanen betreft) en die zich bepaald op de paardenteelt hebben toegelegd.

De Europeaan die zijn kous vol heeft, vertrekt, of zoo er eenige uitzonderingen hierop bestaan van menschen die gebleven zijn, dan zijn het allicht hun nakomelingen die vertrekken, en met eene wellicht met veel ambitie begonnennbsp;fokkerij is het dan gedaan.

Gedurende mijn meer dan 15 jarig verblijf op Java heb ik tientallen dgl. voorbeelden gezien. De inlander mist uit dennbsp;aard der zaak de meest elementaire begrippen van eene ra-tioneele teelt en volgt slechts op hetgeen op een gegevennbsp;tijdstip prentah is.

Is dus in Europa de rensport „het noodzakelijke kwaad” om het volbloed in stand te houden, in Indië is de rensportnbsp;„een vermaak” en niets meer, en als zoodanig moet zijnbsp;ook worden beschouwd. Eenig direct nut voor de teeltnbsp;hebben noch de groote noch de kleine races. De eerstenbsp;behooren tot la grande vie, voila tout. Mocht er een ofnbsp;ander zijn die onder het mom van geleerdheid de regeeringnbsp;er op wijst, hoezeer het in ’t belang der fokkerij zou zijn,nbsp;eene subsidie te verstrekken, dan geschiedt dit, als het tennbsp;minste een verstandig mensch is, op de hoogte van het vak,nbsp;alleen tegen zijne overtuiging in en met het kenbaar doel denbsp;regeering te bewegen wat centjes los te laten om des tenbsp;prettiger feest te kunnen vieren.

De kleine races zouden eerder in aanmerking kunnen komen voor subsidie, maar toch ook zeker niet met het doel „verbetering van het paardenras” te bewerkstelligen, dochnbsp;alleen om de inlanders in de gelegenheid te stellen de resul-

-ocr page 478-

450

taten van hun fokkerij te kunnen vergelijken, met die van betere teelt, en om hen aan te sporen de dieren doelmatignbsp;te trainen, en goed te onderhouden en hun wat extra voordeeltjes te bezorgen, door goede prijzen uit te loven.

Indirect v;erkeu dus de kleine races wel ten voordeele van het paardenras, maar verbeteren zullen de rennennbsp;het ras niet.

Ook ontstaat door de races voor den inlander-paardenfokker een afzetgebied bij de renstalhouders, dat ophouden zoude,nbsp;als de kleine races niet meer bestonden. Daar bij de grootenbsp;races de kleine inlandsche ponies al zéér treurig bedachtnbsp;worden, dragen de groote races in het geheel niets meer bijnbsp;tot het doel, waarvoor men hier wedloopen houdt (te Batavianbsp;is de IVe klasse zelfs geheel verdwenen). Eene subsidie vannbsp;Gvtswege zoi^ dan ook geheel onverantwoordelijk zijn tegenover den belastingbetaler.

En nu weder terugkeerende tot het uitgangspunt, n.1. het sta-tioneeren van dekhengsten, dunkt mij, dat het aantal Sandel-wood-hengsten thans reeds meer dan voldoende is; met de helft der dieren zou volstaan kunnen worden, als men ernbsp;zoogenaamde „wandel-hengsten” van maakte. Wanneer nognbsp;twee ot drie volbloed import-paarden van dezelfde soort alsnbsp;Sirdar, van galloway-hoogte, een maat die zich bij het in-heemsche merrie-materieel vrij goed aanpast, werden aangeschaft, zou dit voor de Preanger ruim voldoende zijn.

Wil de regeeriug het ras werkelijk veredelen, laat zij dan geimporteerde fokmerries onder de bevolking verdeelen. Dwingnbsp;haar daarbij gebruik te maken van de gestationeerde hengsten,nbsp;want dat is de eenige weg om over eenige tientallen vannbsp;jaren bruikbaar leger- en gebruiksmaterieel te verkrijgen.

De import der zoogenaamde Arabieren was reeds een groote misgreep; de talmi-arabieren, die hier geimporteerd zijn, hebben zoo goed als geen resultaat opgeleverd. Waar zijn dannbsp;de nakomelingen van alle dek-hengsten, vroeger uitgeloofdnbsp;als renprijzen door de Buitenzorgsche wedloop-societeit ? De

-ocr page 479-

451

weinige die bekend .zijn, zijn misprodukten, hetgeen te verwachten was. Het ras heeft stevigheid noodig en geen bloed, en door invoeren van Arabisch bloed wordt dat doelnbsp;niet bereikt.

Terloops zij gezegd, dat men onder de 15 a 20 mille geen fatsoenlijke Nedjed-arabische-hengst kan krijgen, noch op denbsp;Europ. markt, noch op de Engelsch Indische markt 1

Bovenstaande regels heb ik alleen geschreven om de opmerkingen in het bovenaangehaalde entrefilet te rectifi-ceeren, hetgeen men mij zeker niet ten kwade zal duiden.

„Preanger-hengsten”, als denkhengsten te bezigen, is nimmer mijne bedoeling geweest en ieder vakman zal het met mijnbsp;eens zijn, dat daarmee weinig goeds bereikt zal worden.

Hippos.

[pvergedrukt uit het N. v. d. D. voor N. I. dd. II Jidi ipoy).

29

-ocr page 480-

De Osteoporosis van het paardengeslacht

DOOR

Dr. THEILER.

Ill de Berl. Thierarztl. Wochenschr. No. 23 van dit jaar treft men omtrent dit onderwerp het volgende aan.

De elders vrij veelvuldig, soms zelfs heerschend, optredende Osteoporosis der paarden behoort van de Osteomalacie afgescheiden en als eene ziekte sui generis beschouwd te worden.nbsp;Klaarblijkelijk is zij onder de infectieziekten te rangschikken.nbsp;Daarvoor pleiten de in verschillende landen gedane waarnemingen, waaruit de volgende conclusies te trekken zijn:

1°. Osteoporosis wordt aangetroffen bij paarden van alle rassen, eiken leeftijd en geslacht.

2®. Osteoporosis staat in geen verband met voeding en verpleging.

3°. Het ontstaan van Osteoporosis bij een paard kan in verband gebracht worden met een contact met zieke paarden of localiteiten, waar zieke paarden verbleven.

4°. Van het ontstaan van Osteoporosis zijn uitwendige, tot heden nog onbekende oorzaken noodig.

Met de Osteomalacie heeft de Osteoporose gemeen het gebrek aan beenvormende zouten. Al leverden ook bloedonderzoek, entingsproeven middels inspuitingen van bloed ofnbsp;transfusies geen resultaten op, zoo wijst toch het gelocaliseerdnbsp;voorkomen dezer ziekte in Amerika, Afrika, Australië, Madagascar, Hawai enz. er op, dat evenals bij de Afrikaanschenbsp;Küstenfieber van het rund een zekere tusschendrager bestaannbsp;moet. Brengt men zieke paarden uit eene omgeving waar

-ocr page 481-

453

Osteoporose voorkomt naar een andere en onder betere omstandigheden, dan kunnen zij genezen.

Men moet dan aannemen, dat óf de oorzaak, die buiten het dier ligt, ophoudt te werken, dan wel dat met de verplaatsing van het dier de in hetzelve aanwezige oorzaaknbsp;(microörganismen?) tevens afsterft.

De symptomen der Osteoporosis bestaan in stijfheid en kreupelheid, gelijkend op rheumatismus, toenemende vermagering en zwelling der aangezichts- en kaakbeenderen. Hetnbsp;laatste symptoom is pathognomisch. Osteoporose paardennbsp;kunnen alle mogelijke ongevallen krijgen: bijv. afscheurennbsp;van banden in de onderste gewrichten en doorzakken van dennbsp;kogel, beenbreuken, breuken der ribben en der lendewervels.

Pathologisch-anatomisch komt vooral in aanmerking de zwelling der schedelbeenderen (neusbeen, boven- en onderkaak). De beenderen zijn week, laten zich indrukken en zijnnbsp;gemakkelijk te snijden. De sneevlakte is poreus. Aan dennbsp;gemacereerden schedel zijn deze bijzonderheden vooral duidelijk waarneembaar. Daar kan men de beensubstantie laagsgewijze geniakkelijk afbrokkelen en men kan ze tusschen denbsp;vingers fijn wrijven. Bij vergevorderde gevallen zijndetand-alveolen verwijd. Ook de skeletbeenderen zijn duidelijk veranderd en wel de epiphysen der pijpbeenderen. Daar denbsp;banden gemakkelijk scheuren, levert het stukdraaien van eennbsp;gewricht geen moeilijkheid op. Het gewrichtskraakbeennbsp;vertoont erosies en de gewrichtskapsel gelatineuse zwellingnbsp;met bloedingen. Het beenmerg der lange pijpbeenderen isnbsp;veelal bloederig. De ribeinden der valsche ribben kunnennbsp;verdikt zijn. De inwendige organen zijn in den regel normaal,nbsp;in vergevorderde gevallen doen zich verschijnselen van anaemienbsp;voor. Herhaaldelijk vond Th. eene vergrooting der Thyreoidea.nbsp;Het microscopisch onderzoek van beencoupes leerde, dat hetnbsp;compacte beenweefsel door een nieuw weefsel, bestaande uitnbsp;fibroblasten met talrijke bloedvaten, uiteen gedrongen is. Vannbsp;de Xaverssche kanaaltjes schijnt dit proces zijn uitgang te

*

-ocr page 482-

454

nemen. Dit verschijnsel behoort opgevat te worden als een rareficeerende ostitis.

Een behandeling is bij vergevorderde gevallen meest zonder nut. Plaatst men de dieren echter onder nieuwe voorwaarden, nl. in streken waar geen Osteoporose voorkomt, dannbsp;kan men dikwijls beterschap en genezing verkrijgen. Enkelenbsp;bestreden de ziekte met succes door geïmporteerde haver ennbsp;luceniehooi te verstrekken-

d. V.

-ocr page 483-

Behandeling van acarus-schurft.

In de Berliner tierarztliche Wochenschrift van 8 Augustus 1907 geeft prof. dr. GMEINER een nieuwe methode aan ter behandeling van acarus-schurft. Sinds ongeveer twee jaarnbsp;wordt deze methode met succes toegepast in de veeartsenij-kundige kliniek aan de universiteit te Giessen. Prof. Gmei-NER geeft in ’t kort de methode aan, doch wenscht later dezenbsp;meer uitgebreid in een ander tijdschrift te behandelen. Hijnbsp;verwerpt de gebruikelijke sterk werkende middelen, zooals teer,nbsp;sublimaat, etc., daar deze, doordat ze forsch iugewreven moetennbsp;worden, zoodoende de schurftmijten naar andere deelen vannbsp;’t lichaam overbrengen en dus ’t huidlijden verergeren innbsp;plaats van genezen. Dat de methode bepaald gunstige resultaten geeft is volgens schrijver vaststaaud, daar hij patiënten, welke reeds voor een jaar behandeld en genezen waren,nbsp;steeds kon controleeren en nimmer het lijden weer zag optreden.

De behandeling is als volgt; kaal scheren van de zieke plaatsen en omgeving, een zwavelleverbad van ^/j k l ®/q.nbsp;Daarna inwrijven met den vinger of een zachte borstel vannbsp;de volgende oplossing: 01. carvi. Spiritus aa 10, 01. ricin.nbsp;150. Het inwrijven geschiedt i of 2 maal daags gedurendenbsp;telkens minstens 3 minuten.

Omschreven plaatsen, bv. aan den kop beginnende ter grootte van een kwartje genezen binnen eenige weken. Ooknbsp;uitgebreide aandoeningen genezen bij goede behandeling. Bijnbsp;den pustuleusen vorm van acarus is het van belang de pus-tulae goed uit te drukken en daarna in te wrijven.

Bij reeds bestaande huidverdikking met diepe zitplaats der

-ocr page 484-

456

mijten, bij groote uitbreiding en langen duur van het lijden, is ook deze methode zonder resultaat.

Ontstaat bij langdurige behandeling sterke irritatie, dan moet de behandeling eenigen tijd gestaakt worden of wordtnbsp;het oleutn carvi in 5 % oplossing gebruikt. Toevoeging vannbsp;spiritus is uoodzakelijk. Ook is het aan te bevelen de patiënten wekelijks een zwavelleverbad te geven.

L.

EEN NIEUW WERKZAAM MIDDEL TEGEN RABIES.

In de Tierartziiche Rundschau van 3 Juni 1907 haalt de veearts Holterbach in zijn Kuriosa veteriuaria een typischnbsp;staaltje aan van onwetendheid van een dokter op gebied vannbsp;hondsdolheid. Weliswaar wordt als plaats aangegeven Batavia,nbsp;doch vermoedelijk zal dit wel een Amerikaansche plaatsnaamnbsp;zijn, daar het bericht uit een Amerikaansch blad is overgenomen. Hieronder het bericht:

Het zoontje van dr. J. W. CORRIGAN te Batavia was tijdens de laatst te Batavia heerschende hondsdolheid gebeten ennbsp;wel door een hond, die volgens ’t bericht van een plaatselijknbsp;blad alle verschijnselen van hondsdolheid vertoonde. Na drienbsp;weken was de hond totaal genezen. Dr. CorriGan zond ditnbsp;bericht aan de redactie van de „American Veterinary Reviewquot; onder mededeeling, dat de hond dan ook met Electricnbsp;Oil behandeld en daardoor genezen was. Over zijn kindnbsp;schreef hij niets.

Commentaar overbodig.

L.

BOORZUUR IN DE WONDBEHANDELING, SPECIAAL BIJ WONDEN VAN GEWRICHTEN ENnbsp;PEESSCHEDEN.

In de Recueil de médecine vétérinaire van 15 Augustus 1907 vervolgt de majoor paardenarts Busy zijne mededeeling

-ocr page 485-

457

over het resultaat van woudbehandeling met gekristalliseerd boorzuur. Verschillende wonden zijn door hem behandeldnbsp;met boorzuurverbanden en is het opmerkelijk, dat de genezing vlugger en met gunstiger resultaat verloopt dan bijnbsp;andere meer gebruikelijke methoden vaii wondbehandeling.nbsp;Na lezing van de eerste publicatie hieromtrent in de recueilnbsp;van 15 September 1906 heeft referent bij eenige patiëntennbsp;deze methode toegepast, deels met gunstig resultaat. Innbsp;gevallen van oude, woekerende wonden vermeent referent geennbsp;gunstig oordeel over ’t gebruik van boorzuur te mogen uitspreken, doch bij versche wonden is 't resultaat opmerkelijk.

Na de gebruikelijke desinfectie van een wond beveelt Busy aan vóór het aanhalen der hechtingen een flinke laag boorzuurnbsp;over de wond te strooien. Na knoopen der hechtingen verbinden met een droog boorzuurverband (een laag boorzuurnbsp;met watten). Het .verband blijft 5 a 6 dagen zitten. Bijnbsp;®terke bloeding evenwel moet het reeds den volgenden dagnbsp;verwisseld worden. Busy haalt eenige frappante gevallennbsp;van genezing aan.

Voor verdere gegevens wordt verwezen naar het oorspronkelijk artikel en hoopt referent, dat collega’s bij eventueel gebruik van boorzuur in dit tijdschrift hunne resultaten willen mededeelen.

L.

-ocr page 486-

458

STAAT DER GEVALLEN VAN BESMETTELIJKE VEEZIEKTEN IN NEDERLANDSCH-INDIË GEDURENDE DE MAAND JANUARI 1907.

GEWEST.

s s -s s

m

s

.

^ cc

cS S

iS

•0 ce 0 gt;.

’Sh

cS cc

a 1

cö 5 -G cenbsp;.2

0) ^

(V

OJ

N

ce

3

s

Oi

A

0

s

93

01

0

0)

•73

ce

M

’S

0

Ü

a

0

u

ce

0

0

ce

DQ

0

09

09

O)

¦4J

amp;

0

O

ce

öQ

u

0

m

o5

-4^

-iïj

^O)

*ea

M

O)

’-O

lt;D

bc

u

ce

ce

-73

ce

ce

09

U

0

0

CQ

ce

«

CU

H

lt;v

09

0

'B

p

O)

Ö

Bantam.......

l

Batavia.......

Preanger-Regentschap-

5

6

4

pen........

1

Cheribon.......

l

10

Pekaloiigan......

~

12

20

_

_

Semarang......

13

6

2

_

Rembang.......

Soerabaja......

--

8

26

9

~

_

~

Madoera.......

4

Pasoeroean. . . . . .

78

Besoeki .......

_

_

137

3

2

_

Banjoemas......

2

Kedoe........

_

4

--

Madioen.......

24

15

Kediri........

u

100

5

Djogjakarta......

5

_

~

Soerakarta......

3

1

Tapanoeli......

25

Oostkust van Sumatra.

--

92

1

Bali en Lombok . . .

11

-ocr page 487-

459

FEBRUARI 1907.


02


¦73

«S

$


Bantam.................

Batavia.................

Preanger Regentschappen.

Cheribon................

Pekalongan..............

Semarang...............

Rembang................

Soerabaja...............

Madoera................

Pasoeroean..............

Besoeki.................

Banjoemas..............

Kedoe..................

Madioen................

Kediri...................

Djogjakarta..............

Soerakarta...............

Tapanoeli...............

Oostkust van Sumatra. . . .

Celebes en O.............

Bali en Lombok.........

Padangsche Bovenlanden. Menado.................


1.


38


457


264

52


11


47


12


6

96

689

1

8

85


42

33


16


313

18


2

21

1

9


-ocr page 488-

460

MAART 1907.

GEWEST.

5

6

^ . u. 2

A ^

Ui

^ gt;

o;

Ui

3

gt;

a

CS 2

ü c

:0 -f,

0

.2 gt; c

aj ^ O)

ce »

Ui

S 0?

5 ^

^ 3

^ ce 0 ^

¦ s

QQ :hï Xi

Ui

agt;

!C

3

c3

s

s

0

m

03

0

Ui

^3

1

03

1

tc

OQ

0

0

a

0

Ui

ci

XI

03

0

ce

co

Ui

iJ

03

a:

03

03

a

0

0

Ui

:e

co

ce

u

co

03

-w

Ja

03

'n

ja

03

03

_bC

Ui

ce

ce

rs

ce

ce

amp;

w

u

©

0

ja

m

S

13

H

©

03

0

0

©

X

3

H

Bantam................

1

Batavia................

_

96

344

209

2

17

Preanger Regentscimppen

_

5

. _

Cheribon...............

3.Ö

2

Pekalongan............

__

3

3

_

Semarang..............

29

Rembang ..............

Soerabaja..............

--

70

9

14

_

Madoera...............

183

2

2

Paaoeroean.............

_

_

28

1

40

Besoeki................

561

9

3

Banjoemas.............

_

_

Kedoe.................

22

Madioen...............

1

Kediri.................

2

_

Djogjakarta............

_

2

_

Soerakarta.............

2

1

Tapanoeli..............

2

6

Ball en Lombok........

14

~~

Menado................

_

3

Padangsche Benedenl;..

3

-ocr page 489-

461

APRIL 1907.

GEWEST.

U

aj

k

X

® 5

M

u

^ gt;

X 0)

aj

Oh

V

(D

gt;

S

gt;

s

cS 1

.2 s

:0 u

0 eg

N gt;

’0. C

(V O)

£

¦3 ^ s ^

O) i-

J

^ agt;

ArO

0)

02 :P35

JD

agt;

at

s

amp;

s

a

a

1

'TS

s

0

X

a

0

u

a

TT

:g

amp;

0

a

lgt;gt;

S

0

u

0

0

a

d

02

u

-5

a

X

a

quot;a

0

0

3

OQ

eg

u

u

0

02

a

Jd

a

’n

a

T5

a

• SP

ugt;

eg

eg

eg

k

M

X

»-(

0

0

M

X

eg

X

a

H

a

X

0

Ü

a

rO

Bantam................

Batavia................

169

166

_

_

3

Preanger Regentsoliappen

_

_

15

__

__

_

Cheribon...............

43

1

Pekalongan ............

_

_

8

_

24

Semarang..............

34

Rembang..............

__

Soerabaja..............

__

26

11

1

Madoera...............

137

1

_

Paaoeroean.............

_C.

14

2

33

_

Besoeld................

358

5

7

Banjoemaa.............

Kedoe .................

39

Madioen...............

_

12

_

_

Kediri.................

__

4

1

_

Djokjakarta............

__

2

_

__

Soerakarta.............

24

1

2

Ooakuat van Sumatra...

746

Bali en Lombok........

7

_

--

Menado...............

24

1

Tapanoeli..............

8

-ocr page 490-

M U T A T I E N.

Sedert de uitgifte van afleveringen 3/4 van deel 19 dezer Bladen:

IN DE

PERSONALIA.

GOUVERNEMENTS VEEARTSEN.

Dr. P. A. VAN Velzen, Padang.

J. nbsp;nbsp;nbsp;D. VAN DEN Bergh, Bali.

K. nbsp;nbsp;nbsp;VAN DER Veen, m\buitenlandsch verlof.

Dr. G. A, VAN Lier, Serang.

J. A. Lenshoek, Pamakasan.

MILITAIRE PAARDENARTSEN.

L. J. Hoogkamer, {dirigeerend') gepensiomieerd.

H. J. Tromp de Haas, [dirigeerend] Weltevreden.

-ocr page 491-

D R A A I Z I E/le^

[Peiijakit moeB^g.) \ v'^Siti'l

\l®^


Deze ziekte schijnt op Java niet zel(Jfes,^voöPt^!i«?men. Zij werd het eerst beschreven door den Gouvernements-Veeartsnbsp;B. VryburG in deel ii van deze Bladen, welke beschrijvingnbsp;echter meer het karakter draagt van eene voorloopige me-dedeeling. Ook de Gouvernements-Veearts C. A. Penningnbsp;noemt de ziekte in zijne monographie over trypanosomen-ziekten in Indië, doch als een vorm vam surra. Met ditnbsp;laatste ben ik het niet eens, en wel om verschillende door mijnbsp;gedane waarnemingen, die ik nu publiceer omdat ik wel geennbsp;gelegenheid meer zal hebben tot een volledig onderzoek; ik konnbsp;u. 1. reeds geruimen tijd niet meer over materiaal beschikken.

De door mij waargenomen verschijnselen zijn deze:

1. nbsp;nbsp;nbsp;De ziekte schijnt te beginnen met depressie, welke nietnbsp;gerapporteerd wordt; bij navraag bleek meestal dat men tochnbsp;wel iets dergelijks had waargenomen. Het was mij dus slechtsnbsp;zelden mogelijk, die depressie te constateeren.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Het duidelijkst zichtbare symptoom wordt gevormd doornbsp;de dwangbewegingen, die in drie vormen optraden. Het meestnbsp;kwam de manege-beweging voor, waarbij ik meermalen opmerkte dat de beschreven cirkel kleiner werd naarmate denbsp;ziekte vorderde.

Zeldzamer bepaalde zich het draaien tot wijzer-beweging, waarbij ik de aangetaste dieren soms zag vallen omdat denbsp;achterbeenen niet verzet werden.

De derde, zeer zeldzame vorm geeft het beeld van stillen kolder, n. 1. onbewust rechtuit loopen met hangend of opgericht hoofd en den bekenden water-pas.

-ocr page 492-

464

In een stalling gebracht drukt het dier zich met de centrifugale zijde tegen den wand of steekt het hoofd onder de krib. Wordt het vastgebonden op de gewone inlaudsche wijze,nbsp;d. i. met een touw om den hals, dan verhangt het zich. Stilstaande nemen de dieren eene houding aan, die ik als voornbsp;de ziekte karakteristiek beschouw: de hals wordt n.1. zijwaartsnbsp;gebogen gehouden, zoodat soms zelfs de neus achterwaartsnbsp;gericht is. De centripetale halsspieren zijn dan zoo gespannen,nbsp;dat men den hals niet dan met de grootste krachtsinspanningnbsp;recht kan buigen; bij de pogingen hiertoe trekt men somsnbsp;eerder het dier op den grond dan den hals recht.

Draaizieke dieren schijnen niet anders te kunnen liggen dan in de borsthouding, en wel op den centrifugalen elleboog,nbsp;met hoofd en hals centripetaal gebogen; hierbij raken de lippennbsp;den borstwand of steunen de tanden op den grond. Strektnbsp;men zulk een dier met geweld plat uit op de centripetalenbsp;zijde, dan kromt na loslating het lichaam zich als een gespannen veer; dit kan met zooveel kracht geschieden dat de patiënt eenige malen om zijn lengteas voortrolt en men aannbsp;rolbewegingen zou kunnen denken. Legt men het dier platnbsp;op de centrifugale zijde dan komt het terstond omhoog innbsp;borstligging.

Eigenaardig is ook dit: grijpt men een gezonden buffel bij de horens en draait men kop en hals om de lengteas, dannbsp;moet men vrij ver doordraaien om het dier op den grond tenbsp;krijgen; een draaizieke buffel verzet zich sterk tegen eenenbsp;dergelijke behandeling, doch gelukt het, ook maar de geringstenbsp;draaiing te bewerken dan stort het dier ineens op den grond.nbsp;Ik kreeg indertijd den indruk, dat het mediale vlak der hersenen absoluut vertikaal moest staan en dat elke afwijkingnbsp;daarvan den patiënten zeer onaangenaam was.

Achteruit zetten der zieke dieren was weinig of niet mogelijk, doch ditzelfde kan men bij volkomen gezonde buffels zien, zoodat ik er niet veel waarde aan hecht qua symptoom.

-ocr page 493-

465

Deze dwangbewegingen, d, w. z, het draaien, worden zelfs door de Javanen opgemerkt, vandaar dat de ziekte bekendnbsp;is geworden als draaiziekte.

3. nbsp;nbsp;nbsp;In verscheidene gevallen zag ik injectie der conjunctiva,nbsp;doch soms in zoo geringen graad dat ik dit verschijnsel nietnbsp;constant durf noemen.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Amblyopie, daarna amaurosis- Eerst zien de dierennbsp;slecht en ten slotte niets meer, zonder dat een ooglijdennbsp;zichtbaar is. Dit verschijnsel vindt men bij de manege- of wij-zer-beweging één- of tweezijdig; bij de zeldzame gevallen vannbsp;den stillekoldervorm welke ik zag, was het tweezijdig.

De tweezijdige amaurosis is natuurlijk niet moeilijk te con-stateeren, de eenzijdige echter evenmin; een normale buffel n.1. reageert op het voorhouden van een witten doek metnbsp;verschrikt gesnuif en achteruitwijken, een draaizieke echternbsp;alleen wanneer men den doek voor het ziende oog houdt.nbsp;Wordt dit laatste geblinddoekt dan zal het tegen alles aan-loopen; verder kan men duidelijk waarnemen dat een bosjenbsp;aan den blinden kant gelegd voedsel niet gezien, doch doornbsp;den reuk gevonden wordt. Ik plaatste mij steeds aan dennbsp;blinden kant, waarna het dier regelmatig tegen mij aanliep,nbsp;terwijl het uitweek wanneer ik aan den zienden kant stond.nbsp;Vooral dit laatste is zeer demonstratief.

De Javanen merkten die blindheid gewoonlijk niet op, en slechts éénmaal werd mij gerapporteerd dat een draaizieknbsp;dier den ingang van het erf niet vinden kon. Toen hunnenbsp;aandacht erop gevestigd was, namen zij het wel degelijk waarnbsp;en rapporteerden dan ook vrij geregeld, dat de oogen ,,bawoer”nbsp;waren, d.i. blind.

Tevens wordt hierbij meermalen gemeld, dat de dieren niet willen eten of drinken; ik heb mij echter meermalennbsp;ervan kunnen overtuigen dat hier geen sprake is van onwil,nbsp;doch wel van onmacht: is de amaurosis n.1. eenzijdig, dannbsp;wordt slechts het aan den zienden kant liggende voedselnbsp;opgenomeu, terwijl bij tweezijdige het dier niets vinden kan.

30

-ocr page 494-

466

Brengt men in zulk een geval \vater of gras onder het bereik van den reuk, dan bewijst de gulzigheid waarmede het opgenomen wordt, dat het dier honger en dorst leed, en tevensnbsp;dat de reuk intact is.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Op een gegeven oogenblik ziet men dat de voorbeenennbsp;bijna gestrekt schoksgewijze vooruitgeworpen worden, zoodatnbsp;men daarbij onwillekeurig denkt aan den paradepas der soldaten. Dit is steeds een voorlooper van het volgende symptoom.

6. nbsp;nbsp;nbsp;Stoornis in het vooruitbrengen der voorbeenen, hetgeennbsp;duidelijk progressief is. Eerst geven greppels en galangansnbsp;(d. z. sawahdijkjes), later hoog gras, groote steenen en aardkluiten aanleiding tot struikelen en vallen. Bij het loopennbsp;trekt het dier dan met den toonwand der verlamde voorbeenennbsp;strepen door het zand. Ten slotte struikelen en vallen denbsp;dieren reeds over grint. Opstaan willen zij dan wel, dochnbsp;kunnen dat niet, en schuiven by de pogingen daartoe somsnbsp;tientallen meters op de carpi voort. Enkele dieren zag iknbsp;als het ware daarin berusten; een buffel graasde op de carpi in manege-, een tweede in wyzerbeweging, terwijl eennbsp;derde zoo voortkroop om den kop onder een bankje te steken.nbsp;In het begin is een lichte hulp aan de horens voldoende, laternbsp;moet men de voorbeenen naar voren strekken, druk uitoefenen tegen de carpi en zwaar aan de horens trekken. Tennbsp;slotte knikt het dier na een met moeite gelukte opheffingnbsp;terstond weer in de carpi door.

Enkele malen zag ik een draaizieken buffel met den toonwand van een der voorbeenen plat op den grond steunen ; deze houding is dezelfde als die welke door den Gouverne-ments- Veearts DE DOES bij osteomyelitis werd waargenomen.

De twee bovengenoemde symptomen worden evenmin gerapporteerd, doch bij navraag blijkt meestal dat men er wel iets van gemerkt heeft.

7- Strabismus convergens, in hoofdzaak bij manege- en wijzerbeweging, en wel meestal éénzijdig; slechts een enkele

-ocr page 495-

467

maal zag ik beiderzijdsche scheelheid. Ook deze aandoening is progressief, zoodat ten slotte de cornea zelfs onzichtbaarnbsp;kan worden. Door de Javanen werd deze afwijking zoogoednbsp;als nooit opgemerkt.

8. nbsp;nbsp;nbsp;Aphonie. Eerst wordt het bekende kinderachtige „oewè”nbsp;der buffels korter om te ontaarden in een diep geknor, ennbsp;ten slotte komt er geen geluid meer. Dit kan men consta-teeren op de volgende wijze: een gedurende eenige dagennbsp;afgezonderde buffel zal bij het zien van andere buffels blijkennbsp;van herkenning geven, waaronder ook het reeds boven genoemde geluid; de draaizieke buffel geeft in zulke gevallennbsp;wel blijken van herkenning doch geen geluid. Houdt mennbsp;voedsel buiten het bereik van een gezonden, hongerigen buffel, dan zal het dier zich opwinden en geluiden uitstooten;nbsp;de reeds blinde draaizieke kan wel honger of dorst te kennennbsp;geven wanneer hij gras of water ruikt, of zelfs wanneer hijnbsp;water hoort plassen, doch geluid hoort men niet, zelfs al windtnbsp;het dier zich sterk op.

Bij navraag is mij nooit gebleken dat de Javanen deze stomheid opgemerkt hadden.

9. nbsp;nbsp;nbsp;De verlamming der slikspieren, welke ook duidelijknbsp;progressief is. Eerst n.1. merkt men dat het drinken opvallend lang duurt, terwijl het slikken van vast voedsel nog nietnbsp;merkbaar gestoord is. Bij een zoodanig geval nam ik o. a.nbsp;waar, dat het ledigen van een halven emmer water (ongeveernbsp;4 Liter) 20 minuten duurde; in een verder gevorderd gevalnbsp;had de patient bijna 25 minuten noodig voor het opuemennbsp;van 1^/2 Liter water, terwijl in beide gevallen de dorst klaarblijkelijk hevig was.

Later wordt het slikken geheel on mogelijk, doch ook dan nog wordt aangeboden voedsel gretig aangenomen en gekauwd,nbsp;om daarna echter uit den mond te vallen. De tong is dusnbsp;niet meer in staat, voedselproppen naar de zwelgkeel tenbsp;brengen.

De dorst is natuurlijk zeer groot; laat men een bak water

-ocr page 496-

468

brengen dan steekt het dier in hevige begeerte den kop zoo ver mogelijk in het water, tot zelfs aan de oogen. De vruchte’nbsp;looze pogingen kunnen het dan zoo opwinden, dat het metnbsp;den kop in het water heen en weer slaat en den drinkbaknbsp;omwerpt; daarna tracht het nog het water van den grondnbsp;optelikken of de vochtige aarde te verslinden, hetgeen doornbsp;de verlamming der tongspieren natuurlijk niet meer gelukt.nbsp;In dit stadium kan de patient zich soms zelfs opwinden 'wanneer hij water hoort plassen, bijvoorbeeld bij óverschenken;nbsp;het dier is dan echter dikwijls reeds zoo verzwakt door hongernbsp;en dorst dat de excitatie niet geheel tot uiting komt,

10. nbsp;nbsp;nbsp;Neusuitvloeiing van doorschijnend slijm, één- ot tweezijdig.

11. nbsp;nbsp;nbsp;S7iorkende ademhaling, welk verschijnsel echter uitsluitend op het laatst optreedt.

Behalve deze verschijnselen heb ik meermalen waargenomen ongevoeligheid bij speldeprikken of trappen op de kroon;nbsp;daar ik dit echter ook zag bij volkomen gezonde buffels ennbsp;deze dieren nogal boötisch van aard zijn, meen ik aan insen-sibiliteit als symptoom weinig waarde te mogen hechten.nbsp;Slechts ééns heb ik met volkomen zekerheid ongevoeligheidnbsp;van de tong geconstateerd.

Paralytische verschijnselen zag ik slechts éénmaal, waarbij ik na opening der schedelholte eene duidelijke laesie van denbsp;kleine hersenen kon waarnemen.

Versnelling van de ademhaling zag ik slechts wanneer de decubitus reeds ver gevorderd was; in enkele bijzonder duidelijke gevallen kon ik zelfs waarnemen dat de ademhalingnbsp;dieper en langzamer geschiedde.

De temperatuur schommelt tusschen 37.5” en 39® en stijgt slechts bij decubitus daarboven.

VERLOOP. Als men de bovengenoemde symptomen nagaat kan men drie stadia onderscheiden ,n. 1.:

I. het stadium der prodromen, welke zich uiten als depressie, die nooit gerapporteerd wordt. Dit kan men den Javaan

-ocr page 497-

469

moeilijk kwalijk nemen, want lusteloosheid en gebrek aan eetlust vormen de inleiding tot meer dan één ziekte.

II. nbsp;nbsp;nbsp;Het stadium der dwangbewegingen. Zooals boven reedsnbsp;vermeld worden deze karakteristieke verschijnseien zelfs door denbsp;Javanen gezien, en aan de duidelijkheid der manege-bewegingnbsp;is het ongetwijfeld toe te schrijven, dat de ziekte bekendnbsp;werd als draaiziekte.

III. nbsp;nbsp;nbsp;Het stadium der prikkeling, gevolgd door de verlam-mmgen.

Duurt het eerste stadium waarschijnlijk niet langer dan i tot 3 dagen, het tweede en derde loopen meestal ineen ennbsp;kunnen samen minstens 14 dagen duren. Er zijn echternbsp;gevallen voorgekomen met aanmerkelijk langeren ziekteduur,nbsp;zelfs wel van 1Y2 maand.

De ziekte verloopt langzaam progressief en onder depressie; excitatie neemt men slechts waar in bovengenoemde gevallen van hevigen honger of dorst, dus uitsluitend secundair. Aanvallen van razernij heb ik nooit gezien.

De eetlust, in het eerste stadium verminderd, is gewoonlijk in het tweede weer goed, terwijl in het derde zelfs hongernbsp;bestaat omdat de patiënten weinig of geen voedsel meernbsp;kunnen opnemen.

De delaecatie is in het begin vrij goed, misschien een weinig droog, Als later door de slikverlamming de voedsel-opname moeilijk of zelfs onmogelijk wordt, kan men natuurlijk weinig of geen faeces verwachten; toch wordt ook dannbsp;nog constipatie gerapporteerd.

Door de uitputting kan het aangetaste dier ten slotte niet meer opstaan, waarna inanitie en decubitus samenwerken omnbsp;den dood te verhaasten.

VERSPREIDING. De ziekte werd door mij geconstateerd in het district RandoEBLATOENG der afdeeling Blora, laternbsp;ook in de districten PadangAN en Pelem der afdeelingnbsp;BodjONEGORO, terwijl ik in 1905 nog een geval onder denbsp;oogen kreeg uit elk der beide districten NgawI en TjaroE-

-ocr page 498-

470

BAN der residentie Madioen.

De enkele gevallen, die ik zag in de afdeelingen GrobogaN en DemaK der residentie SeMARANG, en die het eerst mijnenbsp;aandacht trokken, betroffen eenige Gouvernements-buffels, die ingevoerd waren uit het bovengenoemde district RandoeblA-TOENG, dat ik als de bakermat beschouw.

Uitsluitend buffels werden aangetast, en wel van meer dan 3 jaar oud; de bevolking wist reeds vrij spoedig, dat buffelsnbsp;eerst vatbaar schenen te zijn wanneer zij minstens „tengga-ron” waren, d. w. z. in staat om te eggen, dus op ongeveernbsp;driejarigen leeftijd.

Bij een rund nam ik eens zeer zware hersenverschijnselen waar; het bleek te lijden aan serofibrineuze meningitis, terwijl in de pedunculi een verweekingshaard was, zoo groot, datnbsp;ik dien na harding nog duidelijk kon voelen.

PATHOLOGISCHE ANATOMIE. Bij de sectie vond ik de meeste patiënten sterk vermagerd door de gebrekkigenbsp;voedselopname. Verder was de huid meestal, in verbandnbsp;met den vrij hoogen ouderdom van het groote ineerendeelnbsp;der aangetaste dieren, dunbehaard en vervuild, daar de Javaannbsp;in deze streken zijn vee niet meer verzorgt zoodra het nietnbsp;meer werken kan. Bovendien bestaat in de oudere gevallennbsp;door het lange liggen veelal uitgebreid decubitaalgangraen,nbsp;waarin het dan natuurlijk ook krioelt van maden Meermalen zag ik zelfs de ribben bloot liggen en verwonderde mijnbsp;er over, dat een dier met zoo uitgebreide laesies nog in hetnbsp;leven bleef.

De hoeveelheid bloed scheen mij bij buffels steeds betrekkelijk klein toe, terwijl het bloed in vergevorderde gevallen donker en dik was.

In buik- en borstorganen vond ik nooit iets abnormaals behalve de gewone parasiteerende nematoden en trematoden. Dat er in het digestiekanaal weinig voedsel aanwezig wasnbsp;zal, de slikverlamming in aanmerking genomen, wel niemandnbsp;verwonderen.

-ocr page 499-

471

Naar de verschijnselen te oordeeleu verwacht men natuurlijk de voornaamste afwijkingen te zullen vinden in het centrale zenuwstelsel. Nu komt het mij niet ongewenscht voor, erop te wijzen, dat het openen der schedelholte bij buffels,nbsp;en vooral bij de stieren, niet zoo heel gemakkelijk is. Denbsp;overigens zeer bruikbare Amerikaansche haudbijltjes splinterennbsp;en springen stuk op den zeer harden schedel, terwijl de slagnbsp;der grootere bijlen niet voldoende gelimiteerd kan worden;nbsp;het beste instrument is dan ook de zoogenaamde tjaloek ofnbsp;koedi, d. i. een in de Residentie Rembang gebruikelijk kapmes met beitelvormig dwarsstuk. Hiermede kapt men tweenbsp;dwarslijneu, n. 1. boven de oogen en achter de horens, welkenbsp;men verbindt door aan weerszijden een lijn onder de horensnbsp;en een in de mediaanlijn van den schedel. Daarna kan mennbsp;door op elk der horens een flinken slag toe te brengen eennbsp;groot deel der convexiteit blootleggen, zoodat men dannbsp;slechts met beitel eu nijptang behoeft verder te werken.

Men vindt de dura mater gespannen, en wel het sterkst boven cerebellum en medulla oblongata, doch soms ook boven de hemisphereu. Het subdurale vocht kan onder eennbsp;zoodanigeu druk staan dat het bij aansteken der dura verscheidene centimeters opspuit. De hoeveelheid kan 150nbsp;c.c. eu meer bedragen, hetgeen ik in dergelijke gevallen welnbsp;degelijk als pathologisch beschouw. De grens tusschen hetnbsp;physiologische en het pathologische is moeilijk te bepalen,nbsp;daar, volgens De Does, de normale hoeveelheid cerebrospi-naalvocht bij den buffel reeds vrij aanzienlijk is. De sterkenbsp;spanning kan echter niet normaal zijn en veroorzaakt dan ooknbsp;soms laesies. Als bewijs hiervoor haal ik aan twee door mijnbsp;waargenomen gevallen van atropine der zijwrongen van hetnbsp;cerebellum, welke bij volkomen goed gevormde schedelholtenbsp;slechts kan worden toegeschreven aan de drukking van hetnbsp;vocht. In het eene geval kon ik klinisch ataxie der ach-terbeeneu constateeren; van het tweede geval was de anamnese te defectief om met zekerheid te kunnen besluiten tot

-ocr page 500-

472

het bestaan van locomotiestoornissen in de achterhand.

Ook in de hersenkaniers zijn hoeveelheid en drukking van het vocht, meermalen abnormaal groot; in de enkele gevallen van den stillekoldervorm vond ik atropine van het kamer-dak. Steeds is het vocht helder sereus.

Is de dura mater geopend, dan ziet men de bloedvaten der pia geïnjicieerd, natuurlijk sterker bij aan de ziekte gestorven daii bij geslachte en dus uitgebloede dieren. Bijnbsp;een paar door mij geseceerde cadavers waren de bedoeldenbsp;bloedvaten zoo dik en verliepen zoo gekronkeld, dat denbsp;vergelijking met blauwzwarte vermicelli niet misplaatst was.

Bij oudere dieren vond ik» enkele malen ondoorzichtige strepen en vlekken in de pia, die m i. als seniel beschouwdnbsp;moeten worden.

In de hersenen vond ik, hoewel niet constant, meermalen verweekingshaarden, meestal in de pedunculi, zeldzamer innbsp;de hemispheren; deze laatste waren rond en groengrijs, genenbsp;meer spoel- of streepvormig en geel of roodgeel van kleur.nbsp;Verder zag ik in de hemispheren soms holten, van de grootte en den vorm van een druivepit tot die van een kleinennbsp;maïskorrel; zij waren geheel ledig of gedeeltelijk of geheelnbsp;gevuld met een doorschijnende geleiachtige stof, gestold trans-sudaat misschien. Een dezer, door mij opgezonden naar collega DE Does, werd daar onderzocht, waarbij bleek, dat denbsp;met een hyaline stof gevulde holte begrensd was door weef-selflarden, terwijl om de holte een zone van kleincellige infiltratie zichtbaar was.

In het verlengde merg zag ik enkele malen na langdurige formaline-hardiug eenige kleine hyaline plekjes, over dennbsp;aard waarvan ik geen onderstelling durf te opperen.

In het ruggemerg meende ik, hoewel zelden, toch soms verweekte plekjes te vinden, hetgeen ik voorloopig ter zijdenbsp;laat omdat ik geen gelegenheid had tot een Trader onderzoek.

Het feit dat alle organen normaal en de gevonden haarden steriel waren, bracht mij op het denkbeeld van vet-emboliën

-ocr page 501-

478

uit het beenmerg, welk laatste ik dus voortaan speciaal onderzocht. Ik vond het bij de ziekte constant bloedig verweekt in humeri en femora en in de diploë der wervels en dernbsp;platte beenderen. Het epiphysale beenmerg is ook bij buffelsnbsp;rood, doch het diaphysale vast en wit als talk, hetgeen zelfsnbsp;als kenmerk kan gelden. Zaagt men nu een der genoemdenbsp;lange beenderen van een draaizieken buffel in de lengte door,nbsp;dan vindt men bij oudere gevallen het geheele merg roodnbsp;met een zwartrood, verweekt centrum, dat eruit geschud ofnbsp;geslingerd kan worden. Bij jongere gevallen is het merg nognbsp;wit doch bezaaid met roode plekken, aan de grootste waarvan men ook reeds de zwarte verkleuring kan waarnemen.nbsp;Juveniel is die verweeking niet, want de ziekte tast bijnanbsp;uitsluitend oudere dieren aan; seniel evenmin, want dan zounbsp;het merg geel en geleiachtig zijn.

Wat het merg der wervehichamen en der platte beenderen betreft vindt men vermeld, dat het steeds min of meer roodnbsp;is. Bij draaiziekte echter is het meestal zwartrood, hetgeennbsp;vooral in het oog valt bij de sponsachtige schub van hetnbsp;achterhoofdsbeen. Ook heb ik meermalen in de overigensnbsp;geheel witte diploë der bekkeubeenderen scherpbegrensdenbsp;donkerroode plekjes gevonden, over de beteekenis waarvannbsp;ik mij niet durf uit te laten.

In de beenderen beneden elleboog en knie schijnt de roode verweeking zelden voor te komen; misschien is dit wel toenbsp;te schrijven aan de omstandigheid dat de meeste draaiziekte-patiënten geslacht worden voordat de ziekte haar hoogtepuntnbsp;bereikt heeft.

MICROSCOPIE EN BACTERIOLOGIE.

Het bloed onderzocht ik honderde malen microscopisch zonder ander resultaat dan een enkele maal poikilocytose, dienbsp;misschien in verband staat met de aandoening van het beenmerg. Evenmin leverde het onderzoek van cerebrospinaalvocht,nbsp;neusslijm, beenmerg en haardinhoud ooit iets op. Toch meendenbsp;ik in het subdurale vocht misschien trypanosomen te kunnen

-ocr page 502-

474

vinden, naar analogie van de slaapziekte der negers, en opdat de mogelijk slechts in zeer klein aantal aanwezige parasietennbsp;mij niet zouden ontsnappen besloot ik het vocht te centri-fugeeren. Daar een centrifuge voor mij onbereikbaar wasnbsp;nam de toenmaals te Semarang wonende Gouvernements-Veearts PENNING dit op zich, benevens het microscopischnbsp;onderzoek van het bezinksel, doch wederom zonder eenignbsp;resultaat.

Entingen gaven al evenmin uitsluitsel. Bovengenoemde collega entte eenige vaste voedingsbodems met subduraalvocht en haardinhoud, doch er kwam niets op; mogelijk heeft hetnbsp;bezigen van rtmder\gt;o\x\'^o\\ bij de bereiding der agarbuisjesnbsp;minder goed gewerkt op de eventueel uit deze bufifelziektenbsp;te kweeken organismen, doch ik dien erop te wijzen, datnbsp;geen der andere entingen ooit resultaat heeft opgeleverdnbsp;zoodat vermoedelijk enting in buffelagar even vruchteloosnbsp;zou zijn geweest.

Muizen, ratten, caviae, konijnen en een buffelkalf werden door de Gouvernements-Veeartsen PENNING, JERONIMUS en mij cutaau, subcutaan, intraperitoneaal geënt met cere-brospinaalvocht, neusslijm, beenmerg, haardinhoud en oog-vocht, doch nooit werd eenig positief resultaat verkregen.nbsp;Ik entte van een . duidelijk draaizieken buffel eerst een bufnbsp;felkalf, dat, zooals later bleek, waarschijnlijk reeds aan surranbsp;leed, daarna eenige caviae en konijnen. Het resultaat wasnbsp;merkwaardig, want de twee na het kalf geënte proefdierennbsp;bezweken aan surra, terwijl de overige stierven aan peritonitis en distomatose, op een na, die gezond is gebleven. Nunbsp;heb ik bij de enting wel degelijk gezorgd voor ontsmettingnbsp;der canules, doch het lijdt m.i. geen twijfel dat de twee eerstenbsp;proefdieren geïnfecteerd werden van het buffelkalf. Had n.l.nbsp;de draaizieke buffel aan surra geleden dan zouden alle proefdieren die ziekte gekregen moeten hebben, en de vier bezweken dieren zijn gestorven zonder dat ik ooit trypanoso-men in het bloed vond, terwijl naëntingen ook weder geen

-ocr page 503-

475

resultaat gaven. Het klinkt weliswaar zonderling, dat de van het kalf afkomstige trypanosomen bestand zouden zijn geweestnbsp;tegen de desinfectie, doch een dergelijk geval werd mij doornbsp;collega Jeronimus medegedeeld. In elk geval geeft de uitslagnbsp;dezer enting niet het recht tot de conclusie, dat draaiziektenbsp;door trypanosomen veroorzaakt zou worden; het zou dannbsp;trouwens ook wel vreemd zijn, dat tevoren nooit een dernbsp;geënte proefdieren ziekteverschijnselen vertoonde terwijl zoowel konijnen als caviae zeer gevoelig zijn voor infectie metnbsp;surra-parasieten.

De eenige conclusie, waartoe ik het recht meen te hebben, is, dat draaiziekte hoogstwaarschijnlijk niet identisch is ¦ metnbsp;surra en dat de gedane entingen geen van alle overeenkomennbsp;met den natuurlijken modus infectionis. Uit het feit, datnbsp;cutane entingen niet .slagen meen ik te mogen afleiden datnbsp;dat bloedzuigende insecten geen rol spelen bij de verspreiding dezer ziekte.

Voederproeven met beenmerg kunnen misschien meer resultaat geven, doch het materiaal daarvoor is niet geregeld te verkrijgen en evenmin te bewaren.

De door den Gouvernements-Veearts PENNING gemaakte coupes van herseuhaarden en beenmerg gaven voor de eerstenbsp;ook kleincellige, voor het beenmerg haemorrhagische infiltratie.nbsp;Van bacteriën of ander parasieten geen spoor.

Het vermoeden, door collega VRIJBURG in 1899 geuit, dat ook hier misschien een soortgelijke bacterie in het spelnbsp;zou zijn als de micrococcus meningitidis van WeiCHSELBACHnbsp;is niet bevestigd. De waarschijnlijkheid daarvan heb ik trouwens van den beginne af in twijfel getrokken, want in datnbsp;geval had de ziekte, bij het veelvuldig beruiken der buffelsnbsp;ouderling, veel meer slachtoffers moeten maken. Ik ben vannbsp;meening dat het neussecretum niet beschouwd moet wordennbsp;als pathologisch product, doch dat het zich ophoopt omdat denbsp;tongverlamming het aflikken onmogelijk maakt; het één- ofnbsp;tweezijdig zichtbaar worden hangt af van de één-of tweezijdig-

-ocr page 504-

476

ii

heid der verlamming. Deze laatste, evenals de verlamming van de zwelgkeel en het zachte gehemelte (snorkende ademhaling), zal wel veroorzaakt worden door stoornissen in hetnbsp;9'*'= en 12*^° paar hersenzenuwen, en wel één-of tweezijdig.

Zoo meen ik ook te mogen aannemen, dat de strabismus convergens veroorzaakt wordt door progressieve stoornissennbsp;van een of beide zenuwen van het 6*^^ paar, dat de uitwendige rechte oogspier innerveert.

Ook ligt het voor de hand, dat de aphonie haar oorzaak vindt in verlamming der stemvormende organen, die geïnner-veerd worden door hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;paar.

Aan de stoornissen in de beweging der voorbeenen kan wel eene radialis-paralyse ten grondslag liggen, doch dan vannbsp;centralen oorsprong, want zij komt uitsluitend tweezijdig voor.nbsp;Het is echter niet ónmogelijk, dat ook het i O' paar, datnbsp;het grootste deel van den m. sterno cleido-mastoideus innerveert, gelaedeerd is.

Zijn dus de / laatste symptomen voorloopig verklaard, er blijven er nog twee over, n. 1. de amaurosis en de dwaïig-bewegingen; voor de prodromale depressie en de eventueelenbsp;injectie der coujunctivale vaten is m. i. geen nadere opheldering noodig.

Of nu de amaurosis ook op eene centrale laesie berust kan ik niet beslissen. Wel vond ik enkele malen eene ver-weeking in of nabij de thalami optici, doch de blindheid zounbsp;men reeds kunnen verklaren uit opeenhooping van meningi-tis-vocht, waarbij het voorkomen links, rechts of tweezijdignbsp;beheerscht zou kunnen worden door de plaats waar zich denbsp;vloeistofdrukking doet gevoelen, n. 1. boven, beneden of opnbsp;het chiasma.

De dwangbewegingen kunnen eveneens veroorzaakt zijn door de meermalen aaugetroffen verweekingshaarden in depedunculi,nbsp;doch ook voor vloeistofdrukking is veel te zeggen, vooral omdat ik bij de enkele stillekolder-gevallen duidelijke drukatro-phie der hersenen constateerde, en omdat ik overigens meer-

-ocr page 505-

477

maleu kou waarnemen dan de sereuze vloeistof onder vrij hooeen druk stond.

o

Deze beide verschijnselen zijn dus voorloopig niet voldoende verklaard, hetgeen ik des te meer betreur, daar de reeds vrij algemeen bekende uaam der ziekte uitsluitend wijst opnbsp;het eenige voor leeken zichtbare symptoom, het draaien.

Atrophie der verlamde spieren heb ik nooit opgemerkt, doch ik dien hierbij te vermelden dat ik sedert lang geennbsp;volgroeid geval meer onder de oogen kreeg.

Boven gaf ik reeds aan, wat bij het onderzoek van een der haarden gevonden was. Wenschelijk is het natuurlijk,nbsp;zelfs noodig, ook dat gedeelte der medulla te onderzoeken,nbsp;waarin de kernen van 6^^, 9quot;^^, lO**',nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en 12quot;^® paar her-

seuzenuwen liggen. Zelf was ik daartoe niet -in de gelegenheid, en van de opgezonden hersenen heb ik niets vernomen.

Men zal hier opmerken, dat ik niet gesproken heb van slikpneumonie; de verklaring ligt hierin, dat de verlammingnbsp;van het 9^*® en 12quot;^^ paar ongeveer gelijken tred houdt met dienbsp;van hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zoodat het dier niet meer slikken kan als de

vagusverlamming duidelijk wordt.

In aanmerking genomen het bovenstaande zal men toegeven, dat de naam ,,draaiziekte” aan duidelijkheid te wen-schen overlaat, doch ik heb geen andere kunnen vinden. Misschien is het voorloopig het beste, de ziekte op te vattennbsp;als eene bulbaire paralyse.

PROGNOSE. Deze kan niet anders dan ongunstig luiden bij eene langzaam maar zeker voortschrijdende laesie van hetnbsp;centrale zenuwstelsel. Daarbij komt dat de patiënten doornbsp;de blindheid weinig of geen voedsel kunnen vinden, en datnbsp;weinige kan, door de slikverlamming tenslotte niet meernbsp;opgenomen worden; gaat het dier eenmaal liggen door zwakte,nbsp;dan werkt ook decubitus mede tot den dood. Misschiennbsp;zou het leven van dergelijke patiënten gerekt kunnen wordennbsp;'door vloeibaar voedsel toe te dienen met een slokdarm-sonde. In de dessa treedt de dood zeker vroeger in dan

-ocr page 506-

478

noodig ware, want de Javaan getroost zich zoo goed als nooit de moeite, zijn vee te verzorgen wanneer het ziek is.

Herstel heb ik nooit gezien. Toch werd mij 2 malen genezing gerapporteerd; het eerste geval betrof een buffelkoe, die, ziek gemeld, bleek te verkeeren in de bronstperiode,nbsp;waarvan de Javanen niet de minste notie hadden; het tweedenbsp;werd door Javaansche leeken geconstateerd en heeft dus voornbsp;de casuistiek niet de minste waarde.

AETIOLOGIE. Deze ligt nog gelieel in het duister.

Zooals ik boven reeds aantoonde was het niet zeer waarschijnlijk dat men in het neusslijm de schuldige microben zou vinden.

Collega DE Does deelde mij mede, dat hij constant otitis vond bij draaiziekte. Nu kan otitis natuurlijk zeer goed doornbsp;voortgeleiding meningitis veroorzaken, doch in dit geval laten zich tegen de ooraandoening als aetiologisch momentnbsp;eenige bezwaren aanvoeren, die m. i. afdoende zijn. Tennbsp;eerste vond ik otitis externa dikwijls bij overigens geheelnbsp;gezonde dieren; ten tweede leed het groote meerendeel dernbsp;door mij onderzochte draaizieke dieren niet aan otitis, tennbsp;derde blijft bij draaiziekte het gehoor tot in het laatste stadium intact, hetgeen bij tot de meningen voortgeleide otitisnbsp;zeer zeker niet het geval zou kunnen zijn.

De gedachte is bij mij opgekomen, dat de centrale stoornissen misschien het gevolg waren van beweging en groei van parasieten-embryonen, die zich van andere organen naarnbsp;de hersenen begeven hadden. In dat geval had ik echternbsp;wel nu en dan gangen of tenminste sporen daarvan moetennbsp;aantrefïen; ook werden in de haarden of holten nooit overblijfselen van parasieten gevonden. Ten slotte zouden op deze wijze slechts de haarden en de meningitis, niet de verlamming der hersenzenuwen en der voorhand verklaard kunnennbsp;worden, evenmin als de verweeking van het beenmerg.

Blijft over de infectie per os, die mij ook niet onwaarschijn-jijk voorkomt. Het is niet onmogelijk, dat de osteomyelitis.

-ocr page 507-

479

door infectie per os ontstaan, primair is, met de sereüze meningitis secundair door contiguiteit, In dit geval zouden de haarden wel te verklaren zijn als emboliën uit het beenmerg,nbsp;doch dan leveren weer de hydrocephalus interims en de verlammingen raadsels op.

Het samenbreiigen en sameu-stallen van zieke en gezonde dieren heeft nog nooit een deugdelijk geconstateerd resultaatnbsp;gehad; het karakter der ziekte was meer enzoötisch.

De mensch schijnt bij cutane infectie onvatbaar te zijn; ik heb mij n. 1. bij het blootleggen van hersenen en ruggemergnbsp;herhaaldelijk de handen verwond, zonder daarvan tot nognbsp;toe gevolgen te ondervinden.

DIFFERENTIEEL-DIAGNOSE. Behalve bij bronst kunnen zich ook bij eenige andere ziekten verschijnselen voordoen van den kant van het centrale zenuwstelsel, en, hoewel eennbsp;deskundige zich na een nauwkeurig onderzoek waarschijnlijknbsp;niet licht zal vergissen, kan het toch gebeuren dat een dezernbsp;gerapporteerd wordt als draaiziekte; vandaar dat ik hetnbsp;geweuscht acht hier eenige kenmerken ter onderscheiding tenbsp;doen volgen.

Insolatie geeft het beeld van hersenhyperaemie en verloopt acuut, terwijl bij draaiziekte geen sprake is van excitatie, ennbsp;het ziekteverloop van veel langeren duur. Bovendien zalnbsp;zonnesteek wel niet anders dan zelden voorkomen.

Hitzschlag treedt op gedurende of na zwaren arbeid en verloopt ook meestal acuut. De verschijnselen, sterk zweenbsp;ten, dysunoë, angst, zeer hooge temperatuur en spiercontracties, verschillen duidelijk met die van draaiziekte. Dezenbsp;laatste kan bovendien niet in èèn dag met zekerheid geconstateerd worden. Hitzschlag wel.

Febt'is catarrhalis maligna kan eveneens herseuverschijn-selen veroorzaken, doch onderscheidt zich voldoende door de aantioening der slijmvliezen. Bovendien kan men door een tikjenbsp;op de horens heftige reactie opwekken, hetgeen bij draaiziektenbsp;niet gelukt, en geeft ook de temperatuur een verschil.

-ocr page 508-

480

Anthrax kenmerkt zich, behalve door de hooge temperatuur, door de aanwezigheid van bacillen in het bloed en het acuut verloop.

Rabies verloopt bij herkauwers in korten tijd en onder hevige excitatie.

Chronische loodvergiftiging kan ook gemakkelijk uitgesloten worden. Geven de bewegings-stoornissen, de vermagering en het chronisch verloop ook al eene oppervlakkige overeenkomst, de verschillen zijn nog grooter: epileptifoi me krampen en ulcereuze stomatitis komen bij draaiziekte niet voor.nbsp;Daarenboven zouden de op dezelfde weiden grazende paarden, runderen, geiten en schapen niet aan eene eventueelenbsp;loodvergiftiging ontkomen.

Surra. Bij eenige oplettendheid is ook hier het verschil goed zichtbaar, hoewel de gelijkenis, tenminste wat hetnbsp;draaien betreft, vrij groot is. De draaibewegingen, die nognbsp;wel uitsluitend bij acute surra voorkomen, treden echter gewoonlijk sleclits in geringen getale op, n. 1. 2 tot 5, hetgeennbsp;dus sterk verschilt van de voortgezette cirkelbeweging bijnbsp;draaiziekte; ook wordt bij surra de kop gewoonlijk min ofnbsp;meer sterk opwaarts gebogen gehouden. Dan is de hartslagnbsp;bij acute surra zeer frequent, terwijl het dier na de draai-bewegiiigen neervalt en met de pooten snelle bewegingennbsp;maakt. Ook is de temperatuur geregeld zeer hoog en tennbsp;slotte vindt men in dat stadium talrijke trypanosomen in hetnbsp;bloed. Voor verdere bijzonderheden zie men het hierop volgende artikel over acute surra.

THERAPIE. Hieraan kan men ternauwernood denken, wanneer men het progressief karakter en den aard der laesiesnbsp;in het oog houdt. Prophylaxis is dan ook de hoofdzaak,nbsp;voorzoover men tenminste daarvan kan spreken bij eenenbsp;ziekte waarvan zoo weinig bekend is.

In de residentie Rembang werden de aangetaste dieren afgezonderd en de uitvoer van vee uit de besmette desa’s verboden tot een maand na het laatste ziektegeval, en bovendien

-ocr page 509-

481

werd, om de ziekte uit te roeien, vergunning gegeven tot liet slachten der zieke dieren. Tegen de consumtie van het vleeschnbsp;bestond geen bezwaar daar in de organen geen veraiidenbsp;ringen te bespeuren waren en de Javanen vleesch zeer langnbsp;plegen te koken. Alleen het centrale zenuwstelsel en denbsp;groote beenderen deed ik zekerheidshalve steeds onbruikbaarnbsp;maken.

De ziekte is geweken, en hoewel ik niet durf zeggen ,,post hoe ergo propter hoc,” geloof ik toch dat de vergunning totnbsp;slachten wel degelijk medegewerkt heeft in de goede rich-ting.

In elk geval had ik niet meer de gelegenheid tot het instellen van een nauwgezet volledig onderzoek, hetgeen ik zeer betreur omdat er nog zoo veel optehelderen valt.

Ten slotte meen ik nog te moeten mededeelen, dat dit artikel in hoofdzaak reeds in Augustus 1904 gereed was, dochnbsp;om bijzondere redenen bleef liggen.

J. C. F. SOHNS.

Kediri, 30 September 1907.

31

-ocr page 510-

i*-

ACUTE SURRA.

In het begin van het jaar 1904 werden in de afdeeling Rembang eenige gevallen gerapporteerd van draaiziekte metnbsp;een zoo snel doodelijk verloop dat ik geen gelegenheid vondnbsp;tot een behoorlijk onderzoek. Het aantal slachtoffers bedroegnbsp;reeds spoedig eenige tientallen, en ik meende voorloopig tenbsp;moeten aannemen dat er inderdaad een acute vorm dernbsp;ziekte bestond. Het trok echter tevens mijne aandacht,nbsp;dat vroeger uitsluitend de chronische, nu slechts de acutenbsp;vorm optrad.

Bij het eerste door mij onderzochte geval kon ik geen enkel der voor draaiziekte karakteristieke symptomen waarnemen.nbsp;Het tweede geval betrof eene buffelkoe, die ik plat op zijdenbsp;vond liggen, hetgeen in strijd was met mijne ondervindingnbsp;in zake draaiziekte. Daar de eigenaar en zijne vrouw volhielden dat de buffel wel degelijk gedraaid had alvorens zijnbsp;ging liggen, hield ik voorloopig vast aan de hypothese vannbsp;den acuten vorm, doch begon twijfel te koesteren toen iknbsp;in de gemaakte bloedpraeparaatje.s een groot aantal trypano-somen vond. Dit deelde ik terstond mede aan den Gouver-nements-Veearts C. A. PENNING te Semarang, die, zooalsnbsp;mij bekend was, draaiziekte beschouwde als een vorm vannbsp;surra. Dit vermoeden, waarmede ik het niet eens was, scheennbsp;bevestigd te worden door het gerapporteerde geval, hoewelnbsp;er belangrijke afwijkingen waren, n. 1. het gering aantalnbsp;draaiingen, het acuut verloop en het totaal ontbreken vannbsp;tonische kramp der halsspieren.

Kort daarop werd draaiziekte gemeld bij een rund, dat ik terstond onderzocht omdat ik die ziekte nog nooit bij run-

-ocr page 511-

1^

483

deren geconstateerd had. De anamnese luidde, dat de koe vier of vijf malen gedraaid had en daarna neergevallen was.nbsp;De temperatuur was zeer hoog, de hartslag frequent, terwijlnbsp;het dier geheel bewusteloos was. In borstligging gebracht,nbsp;hetgeen eerst na veel moeite gelukte, bleek het geheel buitennbsp;staat den kop omhoog te houden; men kon dezen zeernbsp;gemakkelijk naar een der beide zijden verplaatsen, wat bijnbsp;draaiziekte absoluut onmogelijk geweest zou zijn. Het verschilnbsp;met de genoemde ziekte was trouwens zoo duidelijk, dat iknbsp;aan vergiftiging dacht; ik vond echter niets dat daarop wees.nbsp;Ook nu bevatte het bloed een aantal trypanosomen en geluktenbsp;de enting op een cavia.

Dit tweede geval versterkte mijn twijfel, of ik wel met draaiziekte te doen had, en het kwam mij waarschijnlijk voor,nbsp;dat de aandoening toegeschreven moest worden aan of tenminste in verband stond met de gevonden trypanosomen.

Niet lang daarna deden zich in eenige desa’s van het district Paniotan een aantal soortgelijke gevallen voor, waarvan ik per renbode bericht kreeg, zoodat ik tijdig onderzoekennbsp;en een goed overzicht van het ziektebeeld krijgen kon. Hetnbsp;zieke dier vertoonde n.1. plotseling teekenen van duizeligheiil,nbsp;stootte tegen boomen en paggers, draaide twee tot vijf malennbsp;in een kleinen cirkel rond om daarna neervallen. Bij hetnbsp;geheel bewusteloos plat op de zijde liggende dier zag men,nbsp;dat de kop steeds sterk nekwaarts gebogen was, soms zelfsnbsp;zoo, dat de voorhoofdslijn een rechten hoek maakte met denbsp;ruglijn. Daarbij was de hartslag steeds zeer frequent, 90 totnbsp;160 per minuut, en kou men dikwijls jugularispols waarnemen.nbsp;Ook de ademhaling was versneld. Verder traden regelmatignbsp;hevige spiercontracties op, meestal in den vorm van goed-gecoördineerde loopbewegingen in een zeer snel tempo, dochnbsp;ook soms als een golfvormige beweging over het lichaamnbsp;heentrekkende, beginnende met de hals- en nekspieren. Bijnbsp;de liggend uitgevoerde loopbewegingen trokken de klauwennbsp;cirkelbogen op den grond. Hoe langer de aanval duurde»

-ocr page 512-

484

hoe dieper die groeven werden, en het gebeurde zelfs een enkele maal, dat de klauwhoorn tot op het leven afgeschuurdnbsp;was. Ook de hooge temperatuur, 41° en meer, en de aanwezigheid van veel trypanosomen in het bloed waren constant. In de meeste gevallen traanden beide oogen, terwijlnbsp;bij drachtige koeien regelmatig abortus optrad. De meestenbsp;slachtoffers waren runderen, hoewel in die streek ook buffelsnbsp;voorkwamen; later nam ik dezelfde verschijnselen eenigenbsp;malen bij buffels waar. Toch kreeg ik den indruk, dat denbsp;ziekte bij runderen duidelijker optreedt.

Dergelijke aanvallen verloopen in minstens 90% der gevallen in enkele uren doodelijk, doch langeren duur komt eveneensnbsp;voor, tot zelfs meer dan een etmaal. Trof ik zulk een patient meer dan 12 uren na het begin van den aanval levendnbsp;aan, dan was het beeld in zooverre veranderd, dat de .spiercontracties geheel verdwenen waren of zich bepaalden totnbsp;de buigers van schouder en knie, die in voortdurendenbsp;trilling verkeerden. De hartslag is dan zoo goed als nietnbsp;meer waartenemen, de temperatuur subnormaal, terwijl de trypanosomen verdwenen zijn. Entingen gelukken echter steeds.

Zelden overleeft de patient den eersten aanval, en dan krijgt men een beeld zooals in het door mij beschreven tweedenbsp;geval. Slaagt men erin, zulk een dier in borstligging tenbsp;brengen, dan ziet men dat de kop niet gedragen wordt dochnbsp;op zijde valt, zoodat eene houding ontstaat die aan typischenbsp;draaiziekte doet denken. Die buiging geschiedt echter slechtsnbsp;onder den invloed der zwaartekracht, en men kan den kopnbsp;dan ook willekeurig naar rechts of links buigen. Het sterkstnbsp;zag ik dit bij een rund, dat na den aanval opgestaan wasnbsp;doch terstond neerviel wanneer het niet gesteund werd; denbsp;kop kon door een stootje in bengelende beweging gebrachtnbsp;worden, een bewijs voor de volslagen machteloosheid dernbsp;halsspieren.

Zooals ik reeds zeide wordt een aanval zelden doorstaan, en dan maakt soms binnen enkele dagen een tweede aanval

-ocr page 513-

485

een einde aan het leven.

Dat de regelmatige bewegingen der ledematen bij het liggende dier inderdaad overeenkomen met loopbewegingen, zag ik bevestigd bij een rund, dat, na opgestaan te zijn, innbsp;razenden ren wegliep.

Natuurlijk verloopt de ziekte niet steeds nauwkeurig volgens het opgegeven schema; zoo valt het aangetaste dier wel eens neer voordat het heeft kunnen draaien.

De constante aanwezigheid van een zeer groot aantal try-panosomeu in het bloed en de hooge temperatuur op het tijdstip der zichtbare verschijnselen geven het recht, de ziektenbsp;te beschouwen als acute surra. Entingen gelukken steeds, ennbsp;de daarbij aangetroffen trypanosomen zijn, voorzoover ik konnbsp;nagaan, identisch met die van surra.

Bij de sectie vond ik nooit iets behalve na eenigszins langen duur anaemic, vettige degeneratie van de lever en hydraemiscii beenmerg. Dit laatste kon zelfs volkomen hetnbsp;uiterlijk hebben van gestolden agar,

De «rrr«-eruptie kenmerkt zich dus door excitatie en plotseling, heftig optreden, enkele malen draaien, opisthotonus, clonische spiercontracties, frequenten hartslag en ademhaling,nbsp;trypanosomen in het bloed, en is in 2 uren tot 5 dagen af-geloopen. Ook komt herstel een enkele maal voor.

Draaiziekte daarentegen treedt niet plotseling of heftig op, verloopt onder depressie progressief, zonder opisthotonus,nbsp;zonder versnelden hartslag of ademhaling, zonder sterk verhoogde temperatuur, zonder trypanosomen, en kan tot zelfsnbsp;maand duren, terwijl de contractie der halsspieren eenzijdig en tonisch is. Herstel is uitgesloten. Verder is draaiziekte niet, surra zeer gemakkelijk over te enten.

De verschijnselen gaan klaarblijkelijk grootendeels uit van het cerebellum, doch hoe dit geprikkeld wordt is nog nietnbsp;uitgemaakt. Het is n.1. mogelijk dat tegelijk met het grootnbsp;aantal trypanosomen een toxisch agens vrijkomt, doch hetnbsp;kan even goed dat kleine cerebellaire bloedvaten verstopt

-ocr page 514-

486

geraken door ontwikkelingsvormen van trypanosomen, zooals door SCHAUDINN bij konijnen gevonden werd. Een microscopisch onderzoek zou opheldering kunnen geven, doch iknbsp;had daarvoor nog geen gelegenheid daar ik nog niet overnbsp;een microtooin beschik.

Dat de eenige overeenkomst tusschen draaiziekte eu acute surra gevormd wordt door de draaibewegingen, die overigens innbsp;karakter en duur aanmerkelijk verschillen, is duidelijk voornbsp;ieder die de beide ziekten heeft kunnen vergelijken. Het ligtnbsp;echter voor de hand dat men zich gemakkelijk kan vergissen,nbsp;vooral daar alle gevallen van surra gerapporteerd worden alsnbsp;draaiziekte in een streek waar deze laatste ziekte bekend is.nbsp;Zelfs de bevolking, hoe weinig opmerkzaam overigens ook,nbsp;scheen ten slotte eenig onderscheid te zien en duidde dat aannbsp;door draaiziekte te noemen penjakit nioebeng, acute surranbsp;daarentegen penjakit nioemoet of moenjeng', de eerste naamnbsp;beteekent r/r«rtfziekte, de tweede duizeligheid en wijst dus opnbsp;een korter verloop.

Van eene behandeling kan ternauwernood sprake zijn daar de ziekte meestal zeer snel verloopt en de deskundige dusnbsp;bijna zeker te laat komt. Doch al kon hij op tijd komen dannbsp;nog zou het de vraag zijn of met atoxyl of trypaanrood eenignbsp;resultaat bereikt kon worden; het schijnt dat deze medicamenten slechts bij de subacute en chronische gevallen gunstignbsp;werken.

Ook hier dient men dus alle aandacht te vestigen op de prophylaxis, dus op de uitroeiing van infectie-haarden en in-fectie-overbrengers. Elk aangetast dier moet men beschouwennbsp;als een haard, zoodat herstel zelfs ongewenscht is en mennbsp;beter doet de eigenaars tot slachten overtehalen. Dit geluktnbsp;gewoonlijk wanneer men hen voorhoudt, dat een dood diernbsp;geen, een geslacht dier daarentegen nog eenige waarde vertegenwoordigt. Om dit mogelijk te maken dient de verkoopnbsp;van het vleesch bimien de desa veroorloofd te worden, waartegen geen bezwaar bestaat uit een oogpunt van vleeschkeur.

-ocr page 515-

487

Men vergete niet, in de bepalingfea optenemen, dat het bloed begraven en de huid vóór het vervoer gedroogd moet worden.

Ook het uitroeien der surra-vliegen is een belangrijk hulpmiddel, zooals in de residentie Kediri reeds gebleken is; natuurlijk dient het vangen door het uitloven van premies aan-gemoedigd te worden.

Ten slotte meen ik te moeten wijzen op de geringe betrou-baarheid der meeste rapporten. Is in een streek eenmaal surra geconstateerd, dan sterft daar merkwaardigerwijze allesnbsp;aan surra. Hiervan ligt de schuld zeker niet altijd bij denbsp;Inlandsche Hoofden, die gewooiilijk geen tijd hebben om zichnbsp;van de juistheid der rapporten persoonlijk te overtuigen. Denbsp;eigenaar meldt het sterfgeval aan het desabestuur, dit weernbsp;aan een oppasser of magang, zoodat het bericht, wanneernbsp;het den bestureuden ambtenaar bereikt, gewoonlijk sterk gewijzigd is door allerlei toevoegsels. Bij onderzoek in de desanbsp;vond ik vrij geregeld, dat het geval zich anders toegedragennbsp;had, en juist daarom betreur ik het, dat de studie der inlaud-talen niet langer aangemoedigd wordt.

J. C. F. SOHNS.

Kediri, 24 October 1907.

-ocr page 516-

Twaalfde Jaarverslag

VAN HET

Instituut-Pasteur.

Gedurende het jaar 1906 kwamen onder behandeling 472 personen (147 Europeanen en 325 Inlanders), terwijl op inbsp;Januari 1906 van het vorige jaar nog 25 personen (7 Europeanen en 18 Inlanders) onder behandeling waren en op inbsp;Januari 1907 nog 51 personen (7 Europeanen en 44 Inlanders)nbsp;onder behandeling bleven.

Bij 8 personen (4 Europeanen en 4 Inlanders) werd de behandeling gestaakt omdat het bleek, dat de honden, waardoor zij geinfecteerd meenden te zijn, niet dol waren, of doordien zij zich aan eene verdere behandeling onttrokken.

In het geheel hebben dus 438 personen (143 Europeanen en 295 Inlanders) de geheele behandeling doorgemaakt. Vannbsp;deze hadden 11 personen (7 Europeanen en 4 Inlanders) nietnbsp;behandeld behoeven te worden, daar het uit de verrichtenbsp;entingsproeven, eerst na afloop van de behandeling, bleek,nbsp;dat zij door niet dolle honden waren gebeten. Bij I persoon, die met een dollen hond in aanraking was geweest,nbsp;doch zich daarbij niet had geïnfecteerd, werd de behandeling,nbsp;hoewel zij niet noodig werd geoordeeld, op diens uitdrukkelijk verlangen, met het oog op de zeer sterk uitgesprokennbsp;vrees voor lyssa, ingesteld.

Rekent men de verschillende personen, voor wie het gebleken is, dat eene behandeling feitelijk niet noodig was, niet

-ocr page 517-

489

mede, dan hebben in 1906 426 personen (135 Europeanen en 291 Inlanders) de geheele behandeling ondergaan.nbsp;Inkomst der patiënten Gegroepeerd naar de maandennbsp;naar de maanden. van aanmelding stelden zich ondernbsp;behandeling:

Europeanen.

Inlanders.

Totaal.

Januari

21

17

38

Februari

25

16

41

Maart

9

24

33

April

5

32

37

Mei

3

33

36

Juni

10

33

43

Juli

21

31

52

Augustus

16

29

45

September

3

22

25

October

6

11

17

November

19

28

47

December

9

49

58

Totaal

147.

325-

472.

Groepeering der patien- Gerangschikt volgens de Ge-ten volgens de Gewes- westen van herkomst, stelden zich ten van herkomst.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ouder behandeling uit:

Europeanen.

Inlanders.

Totaal.

Bantam

10

10

Batavia

36

29

65

Pr.-Regentschappe

n. nbsp;nbsp;nbsp;30

24

54

Banjoemas

7

7

14

Cheribon

10

10

-ocr page 518-

490

Europeanen.

Inlanders.

Totaal.

Kedoe nbsp;nbsp;nbsp;6

13

19

Pekalongan nbsp;nbsp;nbsp;—

I

I

Semarang nbsp;nbsp;nbsp;14

19

33

93

I13

206

Rembang nbsp;nbsp;nbsp;—

2

2

Djokjakarta nbsp;nbsp;nbsp;2

38

40

Soerakarta nbsp;nbsp;nbsp;2

19

21

Madioen nbsp;nbsp;nbsp;4

10

14

Kediri nbsp;nbsp;nbsp;12

46

58

Soerabaija nbsp;nbsp;nbsp;8

s

13

Pasoeroean nbsp;nbsp;nbsp;14

24

38

Besoeki nbsp;nbsp;nbsp;3

3

6

Atjeh nbsp;nbsp;nbsp;3

4

7

Padangsche Bovenlanden—

10

10

Sumatra’s W. kust nbsp;nbsp;nbsp;—

3

3

Sumatra’s 0. kust nbsp;nbsp;nbsp;—

9

9

Banka en Billiton nbsp;nbsp;nbsp;i

6

7

Palembang nbsp;nbsp;nbsp;i

2

3

Celebes nbsp;nbsp;nbsp;4

13

17

Menado nbsp;nbsp;nbsp;—

10

10

Z. en 0. Afd: v. Borneo —

5

5

W. Afd. V. Borneo nbsp;nbsp;nbsp;—

3

3

Totaal nbsp;nbsp;nbsp;147.

325-

472.

Uit bovenstaande tabel blijkt, dat in 1906 hondsdolheid weder over geheel Java is voorgekomen, terwijl op Sumatranbsp;en Celebes zich, evenals in vorige jaren, weder verschillendenbsp;gevallen hebben voorgedaan. Borneo, dat in de laatste jaren

-ocr page 519-

491

van rabies vrij is gebleven, is ook dit jaar weder besmet geworden.

Sterfgevallen aan honds- Uit verschillende ons verstrekte dolheid van niet behan- gegevens werden ons 9 gevallennbsp;delde personen. bekend van personen, die niet aannbsp;het Inslituut-Pasteur behandeld aan lyssa zijn overleden, ennbsp;wel I Europeaan in Atjeh, I Japansche vrouw te Pontianak,nbsp;I Inlander te Buitenzorg, 2 Inlandsche kinderen inCheribon,nbsp;I Inlandsche vrouw te Djokjakarta, i Inlander te Gorontalo,nbsp;I Inlander op Banka en I Inlander in de Bataklandcn.nbsp;Maatregelen tegen In den loop van dit jaar werden doornbsp;hondsdolheid. de Regeering verschillende uiaatrege-len voot geschreven, met het doel om de verspreiding vannbsp;hondsdolheid zooveel mogelijk tegen te gaan. Zoo werd eennbsp;hondenbelasting ingevoerd, en verder verbodsbepalingennbsp;gemaakt op den invoer van honden in streken, waar hondsdolheid tot nog toe niet is voorgekomen. Wanneer hiernbsp;streng de hand aan wordt gehouden, zullen deze voorschriften mede kunnen werken om de gevreesde ziekte te beperken,- en vooral om die eilanden van onze Archipel, welkenbsp;tot nog toe rabiesvrij waren, van eene besmetting met dezenbsp;ziekte te vrijwaren.

Groepeering dep patiënten Verdeelt men de personen, in de gebruikelijke rubrie- die de geheele behandelingnbsp;ken en naar de plaats en doormaakten, in de gebrui-wijze van infectie.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kelijke rubrieken:

Rubr: A. (dolheid bewezen door overenting of doordat andere dieren of menschen, door denzelfden hond gebeten,nbsp;aan iys.sa zijn gestorven);

Rubr. B. (dolheid geconstateerd uit observatie of sectie door een deskundige);

Rubr. C. (dolheid te vermoeden uit het verhaal van den patient of omstanders);

en neemt men daarbij tevens in aanmerking de plaats, waar de beet werd toegebracht, dan krijgt men de volgende indeeling :

-ocr page 520-

492

EUROPEANEN:

Plaats der toegebrachte wonden.

Rubriek A.

Rubriek B.

Rubriek C.

Totaal.

o:'

§ i

m

lt;u

® C gt;

o s

si

§J

^

o i

is

= cé

cc

O) t- '

agt; ^

oi

1

Oil r-Z

S3 —

c 5

cc

lt; ““

C -T rS 55

oi

Aangezicht.

1

1

1

1

3

1

Boven-extremitei-ten en romp.

35

3

27 j —

65

Beneden-extremi-

teiten.

15 ,

5

11

31

-

Op andere wijze geinfecteerdnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;als

door likken, enz.

25 1)

5 s)

6 3)

36

Totaal.

76

14

45

1

135

1

Eén persoon infecteerde zich bij het behandelen van wonden, die door een dollen hond waren toegebraoht; één persoon infecteerde zichnbsp;bg het doen van een sectie op een dollen hond, de overige personennbsp;waren op open wondjes gelikt.

Eén persoon had een aan lyssa Igdend persoon verpleegd, de overige waren met open wondjes in contact geweest met speeksel van dolle honden.

•'*) Op open wondjes gelikt.

-ocr page 521-

493

INLANDERS.

Plaats der toege-

bracbte wonden.

Rubriek A.

Rubriek ö.

Rubriek C.

Totaal.

1

O) ^

lt;

-73 02

iH

Ot —

gt; s o

1

2

x::

c =

‘l' ro ¦TT 02nbsp;^ !gt;gt;

J-

CU rlt;

gt; 3

O 5

02 ,-J

—, O)

jS T3

s=

lt;12 nbsp;nbsp;nbsp;50

02

02

S « o i

is

F— CU

5 i

^ ci

02 So

¦73 02

02

o i

Aangezicht.

10

6

12

6

28

6

Boven-extremitei-ten en romp.

45

1

23

-

80

3

148

4

Beneden-extremi-

teiten.

39

-

13

60

1

112

1

Op andere wpze geïnfecteerd als door

2 1)

1

3

likken, enz.

Totaal.

94

1

44

--

153

10

291

11

Op open wondjes gelikt.

I

-ocr page 522-

494

Geïnfecteerd werden :

Door welke dieren de infectie plaats had.

449 7

1 nbsp;nbsp;nbsp;persoon

2 nbsp;nbsp;nbsp;personen

Mortaliteit der geheel of gedeeltelijk behandelden.

personen door 256 honden;

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4 katten;

„ nbsp;nbsp;nbsp;Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aap;

,, nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;menschen.

Evenals vorige jaren werden om de 4 maanden bij de Hoofden van Gewesteliik en Plaatselijk Bestuur inlichtingen ingewonnen omtrent de patiënten, die door hunne tusschenkomstnbsp;naar het Instituut-Pasteur waren opgezonden.

Uit de aldus verkregen gegevens en uit eigen observatie bleek, dat in den loop van 1906 van de 426 behandeldenbsp;personen er I2 (l Europeaan er ii Inlanders) aan lyssanbsp;stierven en wel:

Overleden binnen 30 Overleden meer dan dagen na het begin 30 dagen na het be-der behandeling. gin der behandeling.

Rubr: A.

Europ.

0

0

Inl.

I

0

Rubr: B.

Europ.

0

0

Inl.

0

0

Rubr: C.

Europ.

I

0

Inl.

7

3

Totaal . ,

• • 9

Totaal ... 3

Evenals in vorige jaren bestond er ook nu weer een groot verschil tusschen de mortaliteit aan lyssa van Europeanennbsp;en Inlanders. Terwijl van de 135 Europeanen er één stierf,nbsp;overleden van de 291 behandelde Inlanders er ii. Van denbsp;overledenen stierven er 9 {l Europeaan en 8 Inlanders) binnennbsp;den tijd, dat van de ingestelde behandeling effect kon wordennbsp;verwacht, zoodat 3 gevallen (allen Inlanders) als een niet

-ocr page 523-

495

slagen van de behandeling moeten worden aangemerkt, of i.o6 % der behandelde Inlanders en 0.72 % van het totaalnbsp;aantal behandelde personen.

De volgende staat geeft een uitvoerig overzicht omtrent den aard der verwondingen, tijd van onder behandeling komennbsp;enz. van de gedurende en na de behandeling overleden personen.

STAAT

-ocr page 524-

497

496


DATUM.


NAMEN EN WOONPLAATS.


van beet.


van het onder behandeling komen.


WAAR GEBETEN EN TOESTAND DER WONDEN.


AL OP NIET GECAU-TERISEERD.


Eeeste veksohijnselen

VAN LTSSA.


Datum.


Hoeveel dagen nanbsp;beet.


Hoeveel dagen nanbsp;begin behandeling.


Datum van overlijden.


1. W. Jav. knaap ± 7 jaar ; Malang.


2. D.Javaan;± 55 jaar; Malang.


3. K. Inl. knaap 9 jaar; Soe-kaboemi.


4. W. Jav. knaap ± 8 jaar Kediri.


5.


T. Jav. knaap ± 4 jaar Ma-getan.


7 Januari 1906.


7 Januari 1906.


17 Januari 1906.


5 Maart 1906.


7 April 1906.


11 Januari. 4 dagen nanbsp;den beet.


11 Januari. 4 dagen nanbsp;den beet.


23 Januari. 6 dagen nanbsp;den beet.


9 Maart.

4 dagen na den beet.


11 April.

4 dagen na den beet.


Een ± 3 cM. lange vrp diepe wond voor bet rechter oor, 4 wondjes waarvan 1 diep achter hetnbsp;rechter oor; 3 oppervlakkige wondjes rechter wang en 2 wondjes innbsp;den rug.


18 wondjes, waarvan verschillende diep in de rechter hand en pols; een krans van vrij diepenbsp;wondjes dorsaalvlakte en 2 wondennbsp;binnenvlakte rechter onderarm;nbsp;6 wondjes linker heup.


Een ± 5 cM. lange zeer diepe gescheurde wond binnenvlakte, ennbsp;3 diepe wondjes buitenvlakte linkernbsp;kuit; 2 wonden waarvan 1 grootnbsp;en diep iets boven linker achillespees.


Vier diepe wondjes linker bovenarm.


Eén 3 cM. lange diepe gescheurde wond boven binnen rechter ooghoek; één ± 2 cM. lange diepenbsp;woud boven rechter wenkbrauw;nbsp;verschillende schrammen rechternbsp;voorhootd, een vrij diepe wondnbsp;midden op het hoofd; verschillendenbsp;wondjes om de kruin; 3 oppervlakkige schrammen rechter wang;nbsp;één diep wondje linker pink.


Niet behandeld.


idem.


idem.


Antiseptische behande-deling.


Niet behandeld.


31 Jan. 1906.


2 Febr.


1 April 1006.


29 April.


24 dagen.


26 dagen.


Overleden 42 dagennbsp;na dennbsp;beet.


27 dagen.


22 dagen.


20 dagen.


22 dagen.


Overleden 36 dagennbsp;na beginnbsp;behandeling.


23 dagen.


18 dagen.


8 Pebr.


10 Febr.


28 Pebr. 1906.


1 April 1906.


30 April.


A.


C.


C.


32

-ocr page 525-

497

496


DATUM.


NAMEN EN WOONPLAATS.


van beet.


van het onder behandeling komen.


WAAR GEBETEN EN TOESTAND DER WONDEN.


AL OP NIET GECAU-TERISEERD.


Eeeste veksohijnselen

VAN LTSSA.


Datum.


Hoeveel dagen nanbsp;beet.


Hoeveel dagen nanbsp;begin behandeling.


Datum van overlijden.


1. W. Jav. knaap ± 7 jaar ; Malang.


2. D.Javaan;± 55 jaar; Malang.


3. K. Inl. knaap 9 jaar; Soe-kaboemi.


4. W. Jav. knaap ± 8 jaar Kediri.


5.


T. Jav. knaap ± 4 jaar Ma-getan.


7 Januari 1906.


7 Januari 1906.


17 Januari 1906.


5 Maart 1906.


7 April 1906.


11 Januari. 4 dagen nanbsp;den beet.


11 Januari. 4 dagen nanbsp;den beet.


23 Januari. 6 dagen nanbsp;den beet.


9 Maart.

4 dagen na den beet.


11 April.

4 dagen na den beet.


Een ± 3 cM. lange vrp diepe wond voor bet rechter oor, 4 wondjes waarvan 1 diep achter hetnbsp;rechter oor; 3 oppervlakkige wondjes rechter wang en 2 wondjes innbsp;den rug.


18 wondjes, waarvan verschillende diep in de rechter hand en pols; een krans van vrij diepenbsp;wondjes dorsaalvlakte en 2 wondennbsp;binnenvlakte rechter onderarm;nbsp;6 wondjes linker heup.


Een ± 5 cM. lange zeer diepe gescheurde wond binnenvlakte, ennbsp;3 diepe wondjes buitenvlakte linkernbsp;kuit; 2 wonden waarvan 1 grootnbsp;en diep iets boven linker achillespees.


Vier diepe wondjes linker bovenarm.


Eén 3 cM. lange diepe gescheurde wond boven binnen rechter ooghoek; één ± 2 cM. lange diepenbsp;woud boven rechter wenkbrauw;nbsp;verschillende schrammen rechternbsp;voorhootd, een vrij diepe wondnbsp;midden op het hoofd; verschillendenbsp;wondjes om de kruin; 3 oppervlakkige schrammen rechter wang;nbsp;één diep wondje linker pink.


Niet behandeld.


idem.


idem.


Antiseptische behande-deling.


Niet behandeld.


31 Jan. 1906.


2 Febr.


1 April 1006.


29 April.


24 dagen.


26 dagen.


Overleden 42 dagennbsp;na dennbsp;beet.


27 dagen.


22 dagen.


20 dagen.


22 dagen.


Overleden 36 dagennbsp;na beginnbsp;behandeling.


23 dagen.


18 dagen.


8 Pebr.


10 Febr.


28 Pebr. 1906.


1 April 1906.


30 April.


A.


C.


C.


32

-ocr page 526-

!

498

499

1 ^ -

i

1 nbsp;nbsp;nbsp;namen en

DATUM.

WAAR GEBETEN EN

TOESTAND DER WONDEN.

1

AL OF NIET GECAU-

TERISEERD.

Eerste verschijnselen

VAN LYSSA.

Datum

WOONPLAATS.

van beet.

van bet onder behandeling komen.

Datum.

Hoeveel dagen nanbsp;beet.

Hoeveel dagen na begin behandeling.

van overleden.

hS

s

05

6. M. Inl. knaap ± 8 jaar ; Go-rontalo.

6 April 1906.

23 April.

17 dagen na den beet.

Twee wondjes midden op bet bebaarde boofd; 3 wondjes linkernbsp;onderarm en pols; 2 wondjesnbsp;linker tborax.

± 24 uur na den beet met ammonia liq. en lapisnbsp;infernalis.

15 Mei 1906.

39 dagen.

22 dagen.

16 Mei 1906.

c.

7. N. Jav. knaap 10 jaar; Te-mas, Pasoeroe-an.

24 Mei 1906.

27 Mei.

3 dagen na den beet.

Twee diepe wondjes linker hand en 2 oppervlakkige wondjes rechter duim.

Niet behandeld.

27 Juni 1906.

33 dagen.

30 dagen.

28 Juni 1906.

c.

1 1 nbsp;nbsp;nbsp;8. 0. Jav. knaap

i ^ nbsp;nbsp;nbsp; 7 jaar ; Bli-

i nbsp;nbsp;nbsp;tar, Kediri.

1 i

21 Juni 1906.

23 Juni.

2 dagen na den beet.

Twee zeer groote, diepe, gescheurde wonden op het achterhoofd ; nbsp;nbsp;nbsp;1 oppervlakkig wondje

boven bet rechter oor; 1 diepe wond in bet rechter oor, waardoornbsp;de oorrand is doorgescheurd, 2nbsp;diepe wonden en enkele schrammennbsp;op de rechter borst.

i

8 uur na den beet gecauteriseerd.

22 Juli 1906.

31 dagen.

29 dagen.

25 Juli 1906.

c.

, nbsp;nbsp;nbsp;9. W. Jav. knaap

±5 jaar; Pa-par, Kediri.

i

1

6 Juli 1906.

10 Juli.

4 dagen na den beet.

Eén diepe gescheurde wond dwars over den neuswortel; eennbsp;diepe wond midden over den neusrug ; een diepe wond op het rechter voorhoofd en een diep wondjenbsp;vlak voor het rechter oor.

Niet gecauteriseerd.

3 Aug. 1906.

28 dagen.

24 dagen.

5 Aug. 1906.

c.

¦ nbsp;nbsp;nbsp;10. L: Inl. ± 23 jaar

1 nbsp;nbsp;nbsp;Pajakoemboeh,

; nbsp;nbsp;nbsp;Padangsohe bo

venlanden.

27 Juli 1906.

8 Angustus. 12 dagen nanbsp;den beet.

Eén diepe wond vlak boven het rechter oog.

idem.

8 Sept. 1906.

43 dagen.

31 dagen.

9-10

Sept.

1906.

c.

1 nbsp;nbsp;nbsp;11. S. Inl. knaap

± 7 jaar; Menes, Bantam.

6 Mei 1906.

10 Mei.

4 dagen na den beet.

Eén ± 3 cM. lange, 2 oM. gapende zeer diepe gescheurde wond dorsaalvlakte en één diep wondjenbsp;volairzijde rechter onderarm.

idem.

1 Sept. 1906.

117 dagen.

113 dagen.

3 Sept. 1906.

c.

j nbsp;nbsp;nbsp;12. B. de J. Europ

knaap, 6 jaar, Djombang.

10 November 1906.

12 Nov.

2 dagen na den beet.

Een vrij diep wondje in het rechter boven ooglid en een vrijnbsp;diep wondje midden op het voorhoofd.

Wondje op het voorhoofd direct na den beet behandeld met azgn.

6 Dec. 1906.

26 dagen.

24 dagen.

7 Dec. 1906.

c.

-ocr page 527-

!

498

499

1 ^ -

i

1 nbsp;nbsp;nbsp;namen en

DATUM.

WAAR GEBETEN EN

TOESTAND DER WONDEN.

1

AL OF NIET GECAU-

TERISEERD.

Eerste verschijnselen

VAN LYSSA.

Datum

WOONPLAATS.

van beet.

van bet onder behandeling komen.

Datum.

Hoeveel dagen nanbsp;beet.

Hoeveel dagen na begin behandeling.

van overleden.

hS

s

05

6. M. Inl. knaap ± 8 jaar ; Go-rontalo.

6 April 1906.

23 April.

17 dagen na den beet.

Twee wondjes midden op bet bebaarde boofd; 3 wondjes linkernbsp;onderarm en pols; 2 wondjesnbsp;linker tborax.

± 24 uur na den beet met ammonia liq. en lapisnbsp;infernalis.

15 Mei 1906.

39 dagen.

22 dagen.

16 Mei 1906.

c.

7. N. Jav. knaap 10 jaar; Te-mas, Pasoeroe-an.

24 Mei 1906.

27 Mei.

3 dagen na den beet.

Twee diepe wondjes linker hand en 2 oppervlakkige wondjes rechter duim.

Niet behandeld.

27 Juni 1906.

33 dagen.

30 dagen.

28 Juni 1906.

c.

1 1 nbsp;nbsp;nbsp;8. 0. Jav. knaap

i ^ nbsp;nbsp;nbsp; 7 jaar ; Bli-

i nbsp;nbsp;nbsp;tar, Kediri.

1 i

21 Juni 1906.

23 Juni.

2 dagen na den beet.

Twee zeer groote, diepe, gescheurde wonden op het achterhoofd ; nbsp;nbsp;nbsp;1 oppervlakkig wondje

boven bet rechter oor; 1 diepe wond in bet rechter oor, waardoornbsp;de oorrand is doorgescheurd, 2nbsp;diepe wonden en enkele schrammennbsp;op de rechter borst.

i

8 uur na den beet gecauteriseerd.

22 Juli 1906.

31 dagen.

29 dagen.

25 Juli 1906.

c.

, nbsp;nbsp;nbsp;9. W. Jav. knaap

±5 jaar; Pa-par, Kediri.

i

1

6 Juli 1906.

10 Juli.

4 dagen na den beet.

Eén diepe gescheurde wond dwars over den neuswortel; eennbsp;diepe wond midden over den neusrug ; een diepe wond op het rechter voorhoofd en een diep wondjenbsp;vlak voor het rechter oor.

Niet gecauteriseerd.

3 Aug. 1906.

28 dagen.

24 dagen.

5 Aug. 1906.

c.

¦ nbsp;nbsp;nbsp;10. L: Inl. ± 23 jaar

1 nbsp;nbsp;nbsp;Pajakoemboeh,

; nbsp;nbsp;nbsp;Padangsohe bo

venlanden.

27 Juli 1906.

8 Angustus. 12 dagen nanbsp;den beet.

Eén diepe wond vlak boven het rechter oog.

idem.

8 Sept. 1906.

43 dagen.

31 dagen.

9-10

Sept.

1906.

c.

1 nbsp;nbsp;nbsp;11. S. Inl. knaap

± 7 jaar; Menes, Bantam.

6 Mei 1906.

10 Mei.

4 dagen na den beet.

Eén ± 3 cM. lange, 2 oM. gapende zeer diepe gescheurde wond dorsaalvlakte en één diep wondjenbsp;volairzijde rechter onderarm.

idem.

1 Sept. 1906.

117 dagen.

113 dagen.

3 Sept. 1906.

c.

j nbsp;nbsp;nbsp;12. B. de J. Europ

knaap, 6 jaar, Djombang.

10 November 1906.

12 Nov.

2 dagen na den beet.

Een vrij diep wondje in het rechter boven ooglid en een vrijnbsp;diep wondje midden op het voorhoofd.

Wondje op het voorhoofd direct na den beet behandeld met azgn.

6 Dec. 1906.

26 dagen.

24 dagen.

7 Dec. 1906.

c.

-ocr page 528-

500

De grootste mortaliteit heeft, zooals uit den voorgaanden staat blijkt, weder plaats gehad onder de Iiilandsche kinderen,nbsp;en wel voornamelijk onder de ernstig in het geziclit gebetene.nbsp;Van de 12 overledenen waren 10 kinderen van een leeftijdnbsp;beneden de 10 jaar, waarvan 6 ernstig in het gezicht of opnbsp;het hoofd gebeten. Van de twee overleden volwassenen wasnbsp;I in het gezicht gebeten en eerst 12 dagen na den beet onder behandeling gekomen.

Veplamitiingsvepschijnse- Gedurende het jaar 1906 len gednpende de behande- werd één geval waargeno-ling waapgenomen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;men, waarbij de beginver-

schijnselen deden denken aan afwijkingen van den kant van het centrale zenuwstelsel, zooals die in vorigenbsp;Jaarverslagen uitvoerig zijn beschreven, en die als complicatiesnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Pasteursche behandelingswijzenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ver

schillende Instituten-Pasteur zijn voorgekomen. Het verder verloopnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ditnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geval was geheel afwijkendnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dat,

wat tot nog toe over zulke gevallen is beschreven. Bij patiënt, zooals wij later hoorden, een potator strenuus, sloten zich aan de parese van de onderste extremiteiten verschijnselen aan van hyperthermie en meningeaalprikkeling. Terwijlnbsp;patiënt den eersten dag zijner ziekte (den 13'quot; dag der behandeling) over koorts en algemeen onwelzijn klaagde, had hijnbsp;den 2™ dag naast de bestaande koorts pijn in de beenen ennbsp;begon zich een paralyse van de onderste extremiteiten tenbsp;ontwikkelen.

Hieraan sloot zich den volgenden dag eene blaasverlamming aan, terwijl patiënt verder begon te klagen over hoofdpijn,nbsp;pijn in den rug en de schouders.

De temperatuur, die tot nog toe slechts matig verhoogd was geweest, steeg in den morgen van den 4“ ziektedagnbsp;plotseling tot 41.5, patiënt werd comateus, vertoonde verdernbsp;nekstijfheid, nauwe pupillen en een pols van 100. Na koudenbsp;inwikkelingen daalde de temperatuur tot 39.4, het sensoriumnbsp;werd geheel vrij, de nekstijfheid verdween, pols en pupillen

-ocr page 529-

501

bleven hetzelfde.

Over pijn in schouders en nek werd slechts geklaagd bij beweging, in rust was deze klacht verdwenen. In den loopnbsp;van den dag steeg de temperatuur weder tot 41.5 niet herhaling van dezelfde symptomen van coma en nekstijfheid.nbsp;Na koude inwikkelingen verdwenen ook nu weder deze verschijnselen, om zich evenwel na korten tijd onder stijgingnbsp;der temperatuur tot 40.8 weder te herhalen.

Koude inwikkelingen hadden nu het gewenschte succes niet meer. In den morgen van den 5'“ ziektedag exitus.

Sectie kon niet worden verricht, waardoor wij niet in staat waren om in dit duistere ziektebeeld door nader onderzoeknbsp;een beter inzicht te verkrijgen. In hoever in dit geval hetnbsp;ernstige verloop der ziekte in verband gebracht moet wordennbsp;met de bestaande abusus spirituosorum, wagen wij niet tenbsp;beslissen. Alle gevallen, die wij tot nog toe gezien hebbennbsp;van de bekende complicatie bij de Pasteur'sche behandeling,nbsp;zijn, mits zij slechts goed behandeld werden, gunstig verloopen.

Verrichte secties op wan In het geheel werden 43 dolheid verdachte dieren, secties verricht en wel op 41nbsp;van dolheid verdachte houden en 2 katten.

Als bijzondere afwijkingen werden bij de sectie gevonden:

In nbsp;nbsp;nbsp;31 gevallen anchylostoma dudoenale.

„ nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;spiroptera sanguinolenta.

„ nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;filaria immitis.

„ nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;taeniae.

„ nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ascariden.

In I geval werden bij een hond als doodsoorzaak multipele-longabcessen gevonden.

Onderzoek op Negri’- In alle gevallen waar sectie op sche lichaampjes.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van dolheid verdachte dieren werd

verricht, werd de pes hippocampi microscopisch op de aanwezigheid van Negri’sche lichaampjes onderzocht.

Was dit onderzoek positief, dan werden dikwijls verder geen entingsproeven tot nadere vaststelling van de diagnose

-ocr page 530-

502

Zooals tot nog toe overal is gebleken, is het positief uitvallen van het onderzoek op Negri’schenbsp;lichaampjes voldoende, om de diagnose met zekerheid opnbsp;hondsdolheid te stellen, waardoor dus het nemen van entiugs-proeven overbodig wordt. In die gevallen, waarin het microscopisch onderzoek negatief uitviel, werden steeds met eennbsp;deel der medulla van de verdachte dieren, konijnen intrace-rebraal geïnfecteerd.

Het microscopisch onderzoek van de ganglia van den nervus vagus op de door Nelis en van Gehuchten beschreven afwijkingen, dat in vorige jaren systematisch is doorgevoerd,nbsp;werd dit jaar in vele gevallen achterwege gelaten, omdat hetnbsp;voor de practijk van minder belang is dan het onderzoeknbsp;op de Negri’sche lichaampjes.

De volgende staat geeft een overzicht over de resultaten van het microscopisch onderzoek en van de verrichte entingen,nbsp;van de dieren waarop sectie werd gedaan.

6

.Si

o

V

in

Hersenen van dieren

aflcomstig uit:

'u

bjo

V

w

.5

O

Aanmerkingen.

1

2

Batavia.

ff

quot;h )

3

ft

4

Bandoeng.

-f

5

6

Batavia (kat). Bandoeng.

Door sterke rotting onderzoek niet

7

ft

mogelijk.

8

Batavia.

9

Tjibadak.

10

Batavia.

-f-

*) Het teeken — beteekent, dat de afwykingen niet gevonden werden of de entingen negatief uitvielen, -|- dat het onderzoek positief was.

-ocr page 531-

503

6

Hersenen van dieren

Ui

Aanmerking en.

V

u

V

afkomstig uit:

a

rt

m

II

Batavia.

12

Paroeng Koeda.

13

Batavia.

14

Batavia (kat).

IS

Meester-Cornelis.

“h

i6

Batavia.

17

Djombang.

i8

Tjiandjoer.

Door sterke rot-

19

Maos.

ting pes niet te

20

Parakan Salak.

praepareeren.

21

Djokjakarta.

4-

22

Batavia.

In nbsp;nbsp;nbsp;praeparaten

23

van pes veel filaria

24

Parakan Salak.

embryonen.

25

Poerwakarta.

26

Bandoeng.

4-

Scbedel door een

27

Buitenzorg.

schot verbrpzeld, bevatte geen hersenen

28

Loemadjang.

meer.

29

Batavia.

Niet onderzocht; uit de observatienbsp;van het levende diernbsp;aan het Instituut-Pasteur hleek, datnbsp;het beest lijdendenbsp;was geweest aan denbsp;nerveuse vorm vannbsp;hondeziekte.

30

Soekaboemi.

31

Batavia.

_

32

Pasir Limbangan.

33

Semarang.

•f

34

Batavia.

Batavia.

By de sectie werden als doodsoorzaak multiple longabces-

3S

sen gevonden.

36

Bandoeng.

-ocr page 532-

504

d

lt;Lgt;

O

«U

in

Hersenen van dieren

afkomstig uit:

bi)

iz;

b/)

W

TjO

05

0

Aanmerkingen.

i

37

Batavia.

4'

38

Batavia.

4-

39

Poerwakarta.

40

Tangerang.

41

Batavia.

42

Buitenzorg.

43

Batavia.

Rekent men sectie no. 6 niet mede, omdat een nader onderzoek in dat geval niet mogelijk was, dan werd van denbsp;42 maal, dat door ons sectie op van dolheid verdachte dierennbsp;werd verricht, 32 keer de diagnose op rabies gesteld.

Twee maal viel het microscopisch onderzoek van den pes hippocampi negatief uit terwijl de entingsproeven een positie!nbsp;resultaat opleverden.

Herhaaldelijk werd ons materiaal, van dolheid verdachte honden, ter onderzoek toegezonden. Zoo ontvingen wij vannbsp;den Gouvernements Veearts SoHNS te Kediri 19 maal deelennbsp;van hondenhersenen ter nader onderzoek, en wel de pedesnbsp;hippocampi in Zencker’s vloeistof en een deel der medulla oblongata in glycerine. Hiervan kon door ons 16 maalnbsp;de diagnose op hondsdolheid worden gesteld. Dr. Ferf tenbsp;Semarang deed ons twee maal materiaal ter onderzoek toekomen,nbsp;I maal met positief en i maal met negatief resultaat. Vannbsp;den Eerstaanwezend Officier van Gezondheid te Oengarannbsp;ontvingen wij éénmaal materiaal, waarbij het op grond vannbsp;het microscopisch onderzoek mogelijk was de diagnose opnbsp;rabies te stellen. Door tusschenkomst van den Assistent

-ocr page 533-

505

Resident van Semarang ontvingen wij éénmaal en eveneens éénmaal van den Gouveniemeuts Veearts te Semarangnbsp;materiaal voor microscopisch onderzoek, in beide gevallennbsp;viel dit onderzoek positief uit.

Naast deze zendingen van materiaal voor microscopisch onderzoek ontvingen wij herhaaldelijk deeleii van hotiden-hersenen in glycerine 'tot het doen van entiugsproeven. Innbsp;de meeste gevallen waren wij hierdoor in staat om uit tenbsp;maken, of de bewuste dieren aan hondsdolheid hadden geleden.nbsp;Enkele keeren mislukten de entiugsproeven, doordat hetnbsp;toegezonden materiaal in zulk een sterken graad van rottingnbsp;verkeerde, dat het nemen van infectieproeven onmogelijknbsp;was. Éénmaal ontvingen wij de hersenen van een te Kottanbsp;Radja overleden persoon, waardoor wij de op lyssa gesteldenbsp;diagnose konden bevestigen.

Voor toezending van materiaal tot onderzoek houden wij ons ten sterkste aanbevolen. Het verdient daarbij overwegingnbsp;om een gepraepareerde pes hippocampi of gemakshalve éénnbsp;of beide ongeopende hersen hemispheren in Zencker’schenbsp;vloeistof (sublimaat 5 gram, bichromas kalic. 2.5 gr, sulfasnbsp;natric. I gr, aq. dest. 100 gram, acid. acetic, glac. 5 gr.) ennbsp;een klein deel der resteerende hersenen, liefst de medullanbsp;oblongata, in glycerine, te sturen. Daardoor wordt het mogelijknbsp;om het microscopisch onderzoek te doen, en zoo doendenbsp;indien dit positief uitvalt, het nemen van entingsproevennbsp;achterwege te laten, waardoor konijnen kunnen worden uitgespaard. Mocht het microscopisch onderzoek negatief uitvallennbsp;dan stelt het materiaal in glycerine ons in de gelegenheidnbsp;om hiermede entingen te verrichten, en dus toch de diagnosenbsp;met zekerheid te stellen.

Evenals in vorige jareii werd ook in 1906 voor iedere groep van geneesheeren, die den cursus voor tropische ziektennbsp;alhier volgden, een cursus gegeven, waarin alles wat voornbsp;een medicus hier te lande met betrekking tot hondsdolheidnbsp;en vaccine van belang te achten is, werd behandeld.

-ocr page 534-

506

Ook de leerlingen van het laatste studiejaar van den school tot opleiding van Inlandsche artsen werden in de gelegenheidnbsp;gesteld, om zich bij ons zoowel theoretisch als practisch vannbsp;het vaccine- en rabiesvraagstuk op de hoogte te stellen.

Weltevreden, 24 Februari 1907.

-ocr page 535-

Farcin de boeuf op Deii.

Over dit onderwerp schrijft Veearts A. Vkijburg een opstel in het recueil de méd. vét. van 1907, No. I, S en 7 waaruitnbsp;het ondervolgende, met bijvoeging van eenige toegezondennbsp;fotografiën is overgenomen.

Er bestaat in Deli eene ziekte bij runderen gekenmerkt door de vorming van abscessen in de huid, in de subcutis,nbsp;in de oppervlakkige lymphvaten eu klieren, soms in de longen.nbsp;De ziekte is chronisch, zelden vergezeld van koorts en gaatnbsp;in den regel in genezing over.

De klieren die ’t meest aangetast worden zijn de boegklieren en de oppervlakkige liesklieren; predilectieplaatsen voor abscessen in en onder de huid zijn de buik en ribwand ; in som-mige gevallen komen ze over ’t geheele lichaam voor. Abscessen aan ’t hoofd vindt men meestal in de parotisstreeknbsp;soms intramaxillair. Eens werden kleine abscesjes waargenomen op de conjunctiva.

Van 300 gevallen ging 90% in genezing over; 10% stierf of werd aan den slager verkocht. Van de waargenomen gevallen wordt verder opgegeven, bij hoeveel abscessen in denbsp;lymphklieren, bij hoeveel onderhuidsche abscessen enz. werdennbsp;waargenomen.

Verschijnselen. Zwelling van een lymphklier, in ’t begin hard, weinig uitstekend, weinig gevoelig, bijna niet warm. Gedurende de eerste maand vermeerdert de zwelling, tot 8 anbsp;15 cM. na 4 tot 6 maanden is fluctuatie merkbaar.

Bij uitzondering vormt zich geen absces, maar verdwijnt de zwelling na eenige weken. Niettegenstaande de diktenbsp;van den wand (soms tot 5 cM.) breekt het absces open, ennbsp;wordt in den regel dikke, roomachtige, licht gele, niet stin-

-ocr page 536-

508

kende etter ontlast; soms is deze meer olieachtig en taai

Deze is niet homogeen, bevat kleine kaasachtige stukjes, nooit echter gele korrels, zooals in actinomyces etter. Na éénnbsp;of twee uur staan, scheidt zich een olieachtig gele vloeistof af.

Na opening van ’t absces treedt langzaam genezing in. Te zelfder tijd of korten of langeren tijd daarna gaan ook anderenbsp;klierparticels in verettering over en kan dit proces in een kliernbsp;tot 6 maanden en langer duren.

Soms treden cutane of subcutane abscessen op zonder dat de groote lymphklieren aangedaan worden. Subcutane abscessen hebben een diameter van 5 tot 50 mM. en zijn opnbsp;onregelmatigen afstand langs het lymphvat waar te nemen;nbsp;dit laatste is in den regel niet verdikt. De subcutane abscessen zijn koud, omschreven, weinig gevoelig, adherent aannbsp;de huid en breken na eenige weken open. De wanden vannbsp;de zweer zijn hard en fibreus, de bodem granuleus en rood.nbsp;Genezing geschiedt langzaam, echter sneller dan de eerstnbsp;beschrevene.

Het omliggende weefsel is in den regel niet geinfiltreerd, bij hooge uitzondering vormt zich een harden bodem metnbsp;nieuwe kleine abscessen.

De duur der ziekte is zeer verschillend, gemiddeld van i tot 5, soms echter tot 9 maanden, in enkele gevallen tot één jaar.

Goed gevoede dieren met weinig abscessen vermageren niet; bij vele abscessen echter wel.

Eene eigenaardige complicatie is de gevoeligheid der klauwen. De dieren loopen pijnlijk, geheel op de ballen van de klauwen en geven een beeld te zien, dat bijzonder veel overeenkomst heeft met rheumatische hoefaandoening bij’t paard.nbsp;De dieren zijn zoo pijnlijk in de klauwen dat ze niet durvennbsp;loopen, maar blijven liggen. Bij 9 % der aangetaste dierennbsp;werd dat waargenomen, daarvan genas slechts een derde.nbsp;De abnorme vorm van de klauwen kan bij geregeld afkappennbsp;van het toongedeelte ook weer geheel tot ’t normale terugnbsp;keeren.

-ocr page 537- -ocr page 538- -ocr page 539- -ocr page 540- -ocr page 541-

509

Hierop volgt de ziektegeschiedenis van een paar sterk aangetaste dieren.

Verbreiding van de ziekte. Ze komt geregeld in Deli voor; meest sporadisch en vindt men van eene kudde enkele dierennbsp;aangetast. Soms echter heeft ze een meer endemisch karakter,nbsp;en kan een jaar en langer onder eene kudde heerschen. Innbsp;lO jaar tijd (1896—1905) werd de ziekte 30 maal aangetroffennbsp;bij 20 kudden (van 50 — 200 dieren) verspreid over 20 ondernemingen en wel 18 maal sporadisch en 12 maal meernbsp;endemisch (van 17 tot 42 % aangetast).

Bacteriologie. De farcin de boeuf op Deli wordt veroorzaakt door eene kleine bacterie die in reincultuur in de abscessen aanwezig is. Twee keeren werd een tweede microbenbsp;er naast gevonden en in die gevallen was de etter dunnernbsp;en stinkend, ’t Beste vindt men de bacterie in versche kleinenbsp;onderhuidsche abscessen, meest geisoleerd, soms in groepjesnbsp;van 5 tot 10. ’t Zijn korte onbeweeglijke staafjes, buiten denbsp;lymphocyteu gelegen, en worden zoowel in den dunnen, als innbsp;den dikkeren etter aangetrofteii. Ze kleuren zich gemakkelijk,nbsp;soms bipolair, en zijn verschillend in grootte van 2.5 ^ bijnbsp;0.5 fji tot 1.5 (Ji. bij O. 0 5 jC£.

Ook ziet men cocco-bacillen met afgeronde einden van i totnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bij 0.5 De bacterie vormt geen sporen en wordt

door Gram ontkleurd, is bij preferentie aëroob.

Entingen. Verschillende entingen werden onderhuids met versche cultures op runderen verricht, waarvan enkele nadernbsp;worden omschreven. Ze hadden positief resultaat.

Na doorgestane ziekte (spontaan of door enting) ontstaat immuniteit. Proeven werden genomen met dieren die 3nbsp;maanden, I jaar, 3 jaar genezen waren, steeds had entingnbsp;daarbij negatief resultaat. In de natuur is een tweede infectie niet uitgesloten, echter hoogst zeldzaam. Schrijver zagnbsp;2 gevallen van recidieve, één na i^/j, één na 5 jaar. Culturesnbsp;van versch ontnomen etter, uit pas ontstane of oudere abscessen, van pas aangetaste of langer ziek zijnde dieren, ook

-ocr page 542-

510

uit kunstmatig verwekte abscesseii zijn steeds zeer virulent.

Buiten ’t organisme verliest de bacil langzamerhand hare virulentie. Cultures ouder dan zes weken veroorzaken bijnbsp;enting slechts bij uitzondering abscessen, die van 8 wekennbsp;verwekken geen reactie.

Om de resistentie van de smetstof na te gaan, als ook de immuniteit, die verkregen kan worden, werden verschillendenbsp;entproeven verricht, waaruit de gevolgtrekking kon wordennbsp;gemaakt, dat onderhuidsche enting met virulente smetstofnbsp;immuniteit geeft, die echter slechts eenige maanden duurt.nbsp;De immuniteit verkregen na enting met verzwakte smetstofnbsp;duurt slechts ten hoogste 6 maanden. Na dezen tijd blijftnbsp;echter nog wel verminderde gevoeligheid bestaan, en heeftnbsp;de ziekte een meer goedaardig karakter.

De tijd, die verloopt voor het verkrijgen van immuniteit is verschillend; vele dieren zijn reeds immuun voordat denbsp;abscessen genezen zijn, anderen niet.

Intraveneus werd geënt; enkele proeven worden hier aangehaald:

Bij een mager kalf, 75 Kilo, werd in de jugularis 2 c.c. virulente bouilloncultuur ingespoten. Geen reactie, zelfs geennbsp;verhoogde temperatuur. Eene onderhuidsche enting 21 dagennbsp;later, gaf geen reactie. De intraveneuse injectie had dus immuniteit verwekt.

Een os van 300 Kilo werd intrajugulair ingespoten met virulente cultuur. Geen reactie. Eene onderhuidsche enting 24 dagen later had evenmin uitwerking. Er bestond dus immuniteit.

Van eene kudde, waaronder de ziekte voorkwam, werden 10 volwassen zebu’s intrajugulair geënt elk met 10 c. c.nbsp;virulente bouilloncultuur. Geen reactie.

Bij latere entingen langs dezen weg traden echter in verschillende gevallen complicaties op, abscesvorming over het geheele lichaam, aandoening van de klauwen e. a., zoodatnbsp;deze methode als zijnde te gevaarlijk, moest worden verlaten.

Verzwakking door warmte.

-ocr page 543- -ocr page 544- -ocr page 545- -ocr page 546- -ocr page 547-

511

Door proeven werd bewezen dat cultures gedurende één uur blootgesteld aan een temperatuur van 50® niet in virulentienbsp;waren achteruit gegaan. De virulentie was verloren gegaannbsp;bij verwarming tot 55®.

Enting met etter had bij vier ossen een plaatselijke zwelling tengevolge, echter zonder abscesvorming.

Een kalf van twee jaar werd subcutaan en cutaaii (door scarificatie en inwrijven) geënt met pus. De subcutane entingnbsp;veroorzaakte na een week een abscesje, de cutane enting eenenbsp;plaatselijke reactie, die aan pokkenstrepen deed denken. Viernbsp;maanden later verdroeg het kalf, zonder reactie, eene nieuwenbsp;injectie van pus. Een maand later veroorzaakte eene onder-huidsche injectie van 5 c.c. pus eene zwelling, die na 21nbsp;dagen was geresorbeerd.

Twee maanden later werd 5 c c. virulente cultuur iugespo-teu, waarna een absces ontstond. Enting met pus had dus niet immuun gemaakt. Eene latere injectie van virulente cultuur veroorzaakte slechts geringe zwelling.

Enting met bloed. 10 c.c. jugulair bloed van zwaar aangetaste dieren werd intraveneus bij gezonde ossen ingespoten; geen reactie.

Enting met serum. Teneinde een actief serum te krijgen werden bij een reeds geimmuniseerd kalf eenige virulentenbsp;cultures ingespoteu.

Eene onderhuidsche proefenting 38 dagen na de laatste injectie gaf slechts geringe zwelling; 24 dagen later gaf eenenbsp;enting van 10 c.c. virulente cultuur geen reactie. Nog eenigenbsp;keeren werd virulente cultuur ingespoteu zonder noemenswaarde reactie; 26 dagen na de laatste injectie werd 3 liternbsp;bloed afgetapt. Het serum, aseptisch opgevangen, werd koelnbsp;bewaard.

Een kalf, sedert lO dagen ziek, kreeg onderhuids 20 c.c. serum, na 18 dagen nog 50 c.c. na 10 dagen nog 100 c.c.nbsp;na 8 dagen nog $0 c.c. en toen intraveneus 50 c.c. Denbsp;behandeling had niet het minste curatief effect. Bij een koe

-ocr page 548-

512

werd 40 c.c. serum onderhuids ingespoten, en zes dagen later eene virulente cultuur, ’t Laatste veroorzaakte geen absces,nbsp;wel eene zwelling die spoedig geresorbeerd werd. Het serumnbsp;had dus hier eene preventieve werking. Meerdere proevennbsp;bewezen dat de werking van ’t serum preventief en curatiefnbsp;van geen beteekenis was.

Om een meer actief serum te krijgen werden bij een ander kalf meerdere en grootere hoeveelheden virulente cultuur ingespoten, die goed werden verdragen. Bij één dier werd metnbsp;eene groote hoeveelheid serum (80 c.c.) eene immuniteit verkregen, die na 14 dagen nog bestond. Bij een volgend diernbsp;bleek de immuniteit na 23 dagen niet meer te bestaan.

Eene injectie van serum en virulente cultuur (gemengd) gaf immuniteit, daar eene daarop volgende injectie van virulentenbsp;cultuur geen reactie tengevolge had.

Langs den digestie weg werd bij een os 400 c.c. virulente cultuur gegeven zonder schadelijk gevolg. Eene latere injectienbsp;onderhuids, veroorzaakte een absces.

Een cultuur ingewreven op de pas geschoren huid, had geen gevolg. Op de gescarificeerde huid ontstonden na 8 dagennbsp;kleine abscesjes, die in een maand genazen.

Eene latere enting bleef zonder gevolg, er was dus immuniteit verwekt.

Entingen bij andere dieren.

Het paard is refractair. Een haan eveneens. Bij een schaap veroorzaakte eene onderhuidsche injectie van i c.c. cultuurnbsp;een absces. Het in dien tijd geboren lam bleek geen onvatbaarheid te bezitten. Een konijn kreeg na enting eennbsp;absces. Cavia’s zijn zeer gevoelig. Intraperitoneaal ingespotennbsp;krijgen ze een orchitis als na injectie met malleus bacillen.nbsp;Meestal sterven ze na 2 maanden.

Verzwakte cultures, die bij 't rund weinig of geen reactie meer te weeg brengen, zijn nog virulent voor cavia’s. Denbsp;virulentie wordt door cavia’s direkt versterkt.

Agglutinatie. De talrijke proeven deden zien dat het agglu-

-ocr page 549-

513

tineereud vermogen van ’t serum bij verschillende dieren pas of langer hersteld van spontane of experimenteele ziekte nietnbsp;groot was, en wel bij de laatste grooter dan na spontanenbsp;ziekte.

Infectie en behandeling. Hoe de infectie in de natuur geschiedt is niet bekend. Direkt contact met zieke dieren of met pus van zieke dieren is niet noodzakelijk, daar voorbeelden aan te wijzen zijn, dat dieren ziek werden die langen tijdnbsp;geisoleerd hadden gestaan.

Waarschijnlijk geschiedt de infectie door de huid, ’t zij door aanraking met smetstof, ’t zij door insecten.

't Gebeurt dat een ziek dier ouder eene kudde loopt zonder te besmetten. Of dit toeval is, of dat de smetstofnbsp;verzwakt is of bij de anderen min of meer immuniteitnbsp;bestaat is niet te zeggen. Wel kan een dier dat open ab-scessen heeft de ziekte onder een kudde brengen, die steedsnbsp;gezond was. Dit is eveneens bewezen.

Wanneer men met een sporadisch geval te doen heeft is verwijderen uit de kudde (voordat de abscessen opengaan)nbsp;en isoleeren van het dier op voldoenden afstand, toereikend.nbsp;Breidt de ziekte zich over meerdere dieren uit, dan moetnbsp;men preventief gaan enten. Eene injectie van 5 cc. van eenenbsp;cultuur van 6 weken oud geeft immuniteit voor eenige maanden. Zoo noodig is dit door eene tweede injectie van virulente cultuur te verlengen. Is de ent-cultuur nog te virulentnbsp;dan ontstaan kleine abscessen die spoedig genezen; is ze tenbsp;zwak, dan is dit door een cavia op te frisschen. Heeft mennbsp;de beschikking over serum van een geimmuniseerd dier, dannbsp;kan men enten met i a 2 cc. virulente cultuur en 8 cc. serum,nbsp;direkt voor de injectie gemengd.

Na ’t immuniseeren is 't niet noodig de zieke dieren te isoleeren.

Locale behandeling bestaat in ’t openen der abscessen en ’t behandelen b. v. met perubalsem (tegen vliegen). Extirpatienbsp;der klieren is niet aan te raden. Tegen de klauwaandoening

33

-ocr page 550-

514

is rust en een flink stroobed het eenige; later dienen de klauwen geregeld bijgekapt te worden.

Bibliografie.

In 1899 werd eene soortgelijke aandoening bij schapen in Australië aangetroften en beschreven in het B. T. W. 1900nbsp;No. 31. Evenzoo in Amerika en Nieuw Zeeland (B. T. W.nbsp;1902 No. 31 en 1903 No. 47. In Nocard et Leclainche wordtnbsp;een farcin de boeuf behandeld, veroorzaakt door een strep-tothrix. Ten slotte hebben Lignières en Spitz eene aandoeningnbsp;beschreven bij runderen in Argentinië, die ze noemen Acti-nobacillose (recueil 1902 No. 13) en die veel op de farcinnbsp;de boeuf vati Deli lijkt.

De eigenaardige, op actinomyces gelijkende groei van de bacterie werd door VRIJBURG echter niet waargenomen. Denbsp;straalvormige figuren in den etter zouden vermoedelijk vet-kristallen zijn.

V.

-ocr page 551-

De Amerikaansche draver (trotter).

Ill de Deutsche Laiidwirtsch. Tierzucht van 12 April 1907 wordt over dit onderwerp door veearts Holterbach (Offenburg)nbsp;’t volgende medegedeeld.

Was vroeger de Orlowdraver de vriend van de liefhebbers der drafraces, thans schijnt zijn plaats ingenomen te zullennbsp;worden door den Amerikaanschen draver. Daarbij heeft denbsp;laatste grooter kans op een blijvend bestaan dan de eerste.

De Orlow werd slechts gefokt in een zeer klein gebied, staande onder één persoon. Invloeden van verschillendennbsp;aard konden daarom veel gemakkelijker storend op de fokkerij inwerken dan dit bij de fokkerij van den trotter hetnbsp;geval is. Ieder ware „American boy” is geboren sportsman;nbsp;’t is de wensch van eiken „businessman” in ’t bezit te zijnnbsp;van een goeden draver, waarmee hij zich kan vertoonen; dannbsp;pas wordt hij voor vol aangezien. Onder die omstandighedennbsp;wordt de fokkerij van dravers, van paarden, die voor eennbsp;lichte kar de grootst mogelijke snelheid ontwikkelen, algemeennbsp;gedreven in de Vereenigde Staten.

De gesteldheid van het land en het klimaat zijn eveneens gunstig voor den drafsport. In de Vereenigde Staten ennbsp;Canada is de draver het paard dat voor rensport en voornbsp;licht wagenpaard algemeen wordt gehouden en dat steedsnbsp;meer vraag vindt naar Europa. Vooral het laatste, en denbsp;overtuiging dat de trotter in de toekomst voor de Europeeschenbsp;fokkerij van belang zal zijn, geeft me aanleiding eene kortenbsp;beschrijving er van te geven.

Zooals bij alles, is ook hier de Amerikaan in de eerste plaats bedacht op het resultaat.

-ocr page 552-

516

De beginselen van de draver-fokkerij zijn dan ook niet terug te brengen tot eene wetenschappelijk opgezette fok-niethode, maar tot eene praktische fokkerij op „leistung”,nbsp;d. w. z. men trachtte van paarden, bekend als bijzondernbsp;goede dravers veulens te krijgen, waarin de goede eigenschappen der ouders bij behoorlijke verpleging en trainingnbsp;zoo mogelijk in verhoogde mate waren terug te vinden.

Dat hiervoor alleen bloedpaarden in aanmerking kwamen spreekt van zelf, het slag was echter bijzaak.

Zoo bleven de zaken jaren lang.

Dat toch steeds op de Amerikaansche renbanen dravers van Amerikaansch bloed elk record sloegen, is wel een bewijsnbsp;van ’t groote belang, dat men algemeen in deze fokrichtiugnbsp;had.

Daarbij was de fokkerij niet in handen van gegoeden, elke farmer, ook de minder gegoede was daartoe iii de gelegenheid, daar de paarden niet hoog in prijs waren en goede dekhengsten tegen een billijk dekgeld overal beschikbaar waren.

Schoonheid werd echter dikwijls aan het eenzijdige doel, snelheid, opgeofiferd.

Nog voor i6 jaar zag ik in Brooklyn en New-York beroemde dravers met fraai record (2’25’’) die in rust afschuwelijk leelijk waren. De bovenbedoelde merrie, die de mij! liep in 2nbsp;min 25 sec., was ’t leelijkste paard dat ik ooit heb gezien: 18 jaarnbsp;oud, aan alle vier beenen gallen en exostosen, vreeselijk langenbsp;ooren, een leelijk lang hoofd, suffe oogen, opvallend lange, schuine schouder, abnorm hooge schoft, varkenskruis en zoo meer;nbsp;kwam echter deze rossinant in draf, dan was het, hoe on-gelooilijk het ook moge klinken, een schilderij, en ik konnbsp;me voorstellen, dat de eigenaar, een tand- technicus, er 3000nbsp;mark voor had betaald.

Dergelijke voorbeelden zou ik meer kunnen aanhalen, doch dit eene is voldoende om te bewijzen, waarheen de eenzijdigenbsp;,,fokkerij naar leistungquot; voeren kan. Met dergelijke exemplaren zou men voor Europeesche Jury’s, die aan fraaie vor-

-ocr page 553-

517

men gewend zijn, niet voor den dag kunnen komen, en wilde men in Europa den trotter opgang doen maken ennbsp;zijn afzet verzekeren, dan zou men, zooals de Eiigelschmannbsp;het noemt, dravers moeten fokken met „show.ring conformationquot;, zonder aan de snelheid te kort te doen.

Naar dit doel wordt sedert 15 jaar gestreefd en als gevolg daarvan zien we thans in Amerika een eigen, typisch paardenras ontstaan, met buitengewone snelheid en volhardingnbsp;in draf. Er bestaat alle reden de vooruitgang met bijzonderen aandacht na te gaan. Eigenschappen, die men in dennbsp;trotter opmerkt zijn: buitengewone intelligentie en leerzaamheid, met daarbij de ontembare lust en moed van hetnbsp;renpaard. Niettegenstaande dat, zijn ze gemakkelijk te mennen ; halfvolwassen jongens en meisjes rijden de dieren, zooals ik dikwijls tot mijn verbazing zag, voor de sulkey’s zondernbsp;eenig gevaar.

De Amerikanen schrijven die eigenschappen daaraan toe, dat men methodisch, geslacliten door, daarop heeft gelet. Het fokrna-teriaal, hengsten zoowel als merries, worden in draf ingereden ennbsp;in draftraining gehouden, waarbij men ’t grootste gewicht legt opnbsp;zuiveren draf, zonder doorslaan — ’t veulen wordt als ’t warenbsp;met een aangeboren instinkt tot draven geboren. Hoe ver mennbsp;het in dit opzicht reeds met de dravers heeft gebracht, bewijstnbsp;het feit dat drafraces worden gehouden van een draver zonder teugel, d. i. zonder koetsier of rijder, tegen een andere,nbsp;die gemend of gereden wordt. De eerste zal daarbij, zondernbsp;slechts een enkele keer uit den draf te komen, zijn uiterstenbsp;best doen den ander voor te komen. Breng draverveulensnbsp;met anderen in de wei, ze zullen bij ’t stoeien en spelennbsp;steeds in draf blijven.

Eenheid is in het draftype wat lichaamsbouw aangaat nog niet bereikt. In hoofdzaak heeft men 2 soorten, de eerstenbsp;met korte beenen, diepe borst en schuine lange schouder, denbsp;andere met langere beenen en weinig borstdiepte. Het eerste type is echter overwegend.

-ocr page 554-

518

In ’t algemeen is de draver geen licht paard, slechts als hij in training is schijnt hij bij de halfbloed vergeleken slanknbsp;en mager, daar hij al het overtollige vet en water uit denbsp;spieren verloren heeft. Dit moet men in aanmerking nemen bij de beoordeeling. Goede hengsten, die voor dekhengst worden aangehouden hebben ongeveer de afmetingennbsp;van een flink koetspaard.

Over lange, mooie stamboomen kan de bespreking voor-loopig nog achterwege blijven; over de hoofdzaak echter, de snelheid (speed) wil ik eenige woorden zeggen.

In Amerika hebben dravers, die over de mijl 3 minuten doen, geen waarde; pas bij een tijd van 2’ 30” mag hij opnbsp;den naam trotter aanspraak maken.

De beste trotter was tot op heden ,,Lon Dillon’’ die de Engelsche mijl liep in i’ 58, een record dat nog niet geslagen is. Lon Dillon liep op de New-York ,.Speedway” eennbsp;rechte kwartmijl in 2574

Een volbloed, die een Derby wil winnen, bereikt deze snelheid zelden.

Andere merkwaardige records zijn: twee dravers legden in een uur 20 Engelsche mijlen af, zeker een staaltje van snelheid en „Ausdauer.”

Grace Greenlander liep drie mijl in 7 min 15 Y4 sec., de vorige herfst in het Imber Court Park, zeker ook iets buitengewoons.

Als merkwaardigheid moet nog worden vermeld, dat er onder de Amerikaansche dravers ook telgangers zijn; ze wordennbsp;„paker” genoemd, ’t Optreden van deze gang is niet goednbsp;te verklaren. Veulens bv. van ouders die geen „paker” innbsp;hun stamboom hebben, beginnen met in de wei te tellen.nbsp;Ook onder deze tellers zijn er met prachtig record; de beroemde Dan Patch liep de mijl in i min, 55^7 sec. Dezenbsp;Dan Patch is om zijn snelheid, schoonheid en intelligentienbsp;het ideaal van den Amerikaan.

Dit korte opstel zal voldoende zijn om fokkers opmerk-

-ocr page 555-

519

zaam te maken op een ras, dat zich in zijn vaderland naam heeft gemaakt.

Wie als enkel wagenpaard een fraai, volhardend, intelligent dier wil hebben, kan geen beter vinden dan de Amerikaanschenbsp;trotter.

V.

-ocr page 556-

lets over de beoordeeling van het paard op uithoudingsvermogen.

DOOR

F. LAMERIS,

Kapitein-paardenarts.

(Tijdschrift voor Veeartsenijkunde No. 9 jaargang 1907).

De militaire paardenarts van het Bulgaarsche leger, F. VON ChelkOWSKI, directeur der stoeterij te Antoiiiuy, zegt, o. a.nbsp;sprekende over de beoordeeling der paarden betreffende denbsp;bruikbaarheid voor den dienst, het volgende; ’) „Bij denbsp;beoordeeling van het paard, bestemd voor snelle diensten,nbsp;let men er zeer terecht op, of de voorhand sterk en gunstignbsp;gebouwd is om deze snelheid te ontwikkelen. Bij paarden,nbsp;bekend wegens hun groote snelheid, zien we dan ook, datnbsp;de borst des te hooger en langer is, naarmate zij van vorennbsp;smaller is. Het spreekt wel van zelf, dat deze niet te smalnbsp;en de ellebogen niet tegen het lichaam gedrukt mogen zijn.

De achterhand, de bron der voortstuwende kracht, moet (evenals de overige deelen van den romp) breed, gespierdnbsp;en zeer sterk zijn en door sterke beenen ondersteund worden.nbsp;Dit zijn voorwaarden voor ren- en rijpaarden.”

Volgens graaf WrANGEL kan een rijpaard bijna geen te breede croupe hebben, hetgeen de practijk ons dagelijksnbsp;bevestigt.

VON ChelKOWSKI zegt verder, dat naar zijn meening de bloote beoordeeling der breedte van de voorhand niet vol-

') Ueber die Grundzüge für die Beurtheilung der Pferde auf Leistungs-fühigkeü von F. voN Chelkowski, 1893.

-ocr page 557-

521

doende is, om zekere gegevens te verkrijgen voor de bruik baarheid en het uithoudingsvermogen van een paard, ennbsp;desniettemin vinden wij in de meeste werken over exterieurnbsp;nog zooveel over de wijdte der borstkas geschreven, zondernbsp;dat daarbij overal voldoende op den voorgrond wordt gesteld,nbsp;dat de breedte van de borst tusschen de boeggewrichten eennbsp;maar al te dikwijls veranderlijke grootte is.

Het is echter een algemeen bekend feit, dat een en hetzelfde paard, al naar den voedingstoestand waarin het verkeert, een verschillende breedte der borst kan vertoonen. Het is immers ook bekend, dat paarden met smalle borstnbsp;door de paardenhandelaars slechts in vetgemesten toestandnbsp;op de markt worden gebracht.

Ook schijnen jonge paarden met nog zwak ontwikkelde spieren der voorhand eveneens smalborstig, ofschoon dezenbsp;inderdaad een voldoend breede en ruime borstkas kunnennbsp;hebben, en de remonte-officieren laten zich niet afschrikkennbsp;om jonge paarden, welke er van voren smalborstig uitzien,nbsp;aan te koopen.

Op grond van deze gegevens vindt VON ChelkowsKI de verhouding tusschen den om trek van de borstkas ennbsp;de hoogte van het paard van veel meer gewicht, ennbsp;zeer geschikt om in gevallen van twijfel of verschil vannbsp;meening den doorslag te geven. Hij vindt het jammer, datnbsp;de meeste werken over exterieur daarover niets of weinignbsp;zeggen (bijv. prof. dr. MüLLER, Exterieur 1875, bladzijdenbsp;125). Slechts bij P. Adam en prof. dr. Lechner (Koch’Snbsp;Encyklopddie, Band II, bladzijde 4) vindt men aangegeven,nbsp;welke verhouding er tusschen de hoogte van het paard ennbsp;zijn borstomvang moet bestaan. 1)

Een gunstige uitzondering op de door VON Chelkowski aangehaalde werken maakt de Handleiding tot de Paardenkennis voor de Cadetten der Cavalerie en Artillerie door

1

Zie VON Chelkowski, 1893.

-ocr page 558-

522

W. C. Schimmel, met medewerking van D. F. VAN Esveld, J. H. Knkl en M. H. J. P. THOMASSEN, tweede druk 1895.nbsp;Wij vinden in dit werk op bladzijde 273 het volgende daaromtrent aangegeven:

,.Meet men den omtrek van de borstkas (girth), gaande verticaal over het hoogste punt van de schoft en achternbsp;langs den elleboog, dan moet deze maat de hoogte metnbsp;minstens 20 cM. overtreffen, het paard hierbij in goedennbsp;voedingstoestand gedacht, zonder echter vet te zijn. Zoowelnbsp;in Oostenrijk als in andere landen van oostelijk Europa, ennbsp;ook in Engeland bij de zware rassen, wordt aan deze metingnbsp;veel waarde gehecht. Zij is in Bulgarije bij den aankoop vannbsp;remontepaarden voorgeschreven; paarden, waarbij het verschil tusschen de hoogtemaat en den omtrek van de borstkas minder is dan 20 cM., mogen niet worden aangenomen.

In het algemeen bedraagt de omtrek van de borstkas bij paarden met veel volhardingsvermogen ongeveer 25 cM.nbsp;meer dan de hoogte.”

Het komt mij voor dat door den schrijver rekening is gehouden met de uitkomsten door VON ChelküWSKI verkregen.nbsp;Op grond van talrijke metingen, welke VON ChelkowskInbsp;verrichtte bij aan hem goed bekende paarden, kwam hijnbsp;namelijk tot de conclusie dat bij voljarige paarden in middelmatig goeden voedingstoestand de borstomvang steedsnbsp;grooter moet zijn dan de hoogtemaat, en wel in de volgendenbsp;verhouding; bij zwakke paarden en paarden met weinignbsp;uithoudingsvermogen bedraagt deze 13—20 cM., bij krachtigenbsp;en goed geproportionneerde paarden steeds meer dan 20 cM.,nbsp;bij zeer krachtige en zoogenaamd kortbeenige paardennbsp;25—30—35 cM. meer.

Waarnemingen bij de paarden der brandweer te Sofia, welke alle door VON CHELKOWSKI persoonlijk werden aangekocht, hebben hem geleerd, dat paarden wier borstomvangnbsp;de hoogte slechts 20 cM. overtreft, slechts ongeveer éénnbsp;jaar dienst konden doen en regelmatig wegens vroegtijdig

-ocr page 559-

628

verslijten of emphyseem (loiigdampigheid) op reform moesten worden gesteld. Op grond van deze ervaring kocht hij innbsp;latere jaren slechts zulke voljarige paarden aan, waarbij denbsp;borstomvang het hoogtecijfer minstens 23—25 cM. overtrofnbsp;en deed voorstellen aan het Bulgaarsche ministerie van oorlog,nbsp;dat bij aankoop van remonten streng zou worden gelet opnbsp;de goede verhouding tusschen den borstomvang en de hoogte.

Een desbetreffend voorschrift stelde daarop het minimum op 20 cM. vast.

Volgens zijn meening wordt de groote practische beteekenis van het meten van den borstomvang door de meeste schrijversnbsp;nog veel te weinig op haar practische waarde geschat.

Het nbsp;nbsp;nbsp;interesseerde mij zeernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;weten in hoever de ervaringennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van VONnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ChelKOWSKInbsp;nbsp;nbsp;nbsp;opnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onze cavaleriepaarden toepasselijk warennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en eveneensnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;een voorschrift in den zin

van het Bulgaarsche ministerie van oorlog recht van bestaan had.

Hoewel ten volle overtuigd, dat het uithoudingsvermogen voor een groot deel afhankelijk is van het temperament ennbsp;de energie (met andere woorden het bloed), gepaard gaandenbsp;met goede spijsverteeringsorganen (afstandsritten en manoeuvresnbsp;leerennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oiis ditnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;telkens), konnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;iknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;toch niet ontkennen, dat

een diepe en smalle borstkas, plaats verschaffende aan het hart en een stel ruime longen, een voorname factor moetnbsp;zijn voor het praestatie-vermogen van een paard.

Om tot klaarheid in deze zaak te komen, heb ik bij ongeveer 250 paarden, waaronder 234 troepenpaarden uit Ierland afkomstig, de hoogte en den borstomvang gemeten.

Het paard werd op een horizontaal vlak vierkant gesteld, en door middel van een galgmaatstok op de gebruikelijkenbsp;wijze het hoogste punt van de schoft gemeten, en daarvannbsp;de dikte der hoefijzers afgetrokken. Daarna mat ik doornbsp;middel van een centimeter-maatband den omvang der borstkas in vertikaL richting vlak achter de elleboogsknobbels ennbsp;bijna het hoogste punt van de schoft.

-ocr page 560-

524

Het aantal centimers van het hoogtecijfer, afgetrokken van dat van den borstoinvang, leverde mij het verschil.nbsp;Het minimum-verschil, hierbij door mij aangetroffen, bedroegnbsp;14.5 cM., het maximum 32.5 cM.

De minimum-hoogte bedroeg bij twee paarden 1,52 M., de maximum-hoogte 1.66'^ M., de gemiddelde hoogte berekendnbsp;over alle paarden: 1.573

De afmetingen van den borstomvang bedroegen: minimum 1.70 M., maximum 1.915 M., gemiddeld 1.809

Wanneer nu, zoo redeneerde ik, de paarden met een gering verschil tusschen borstomvang en hoogte volgens de waarneming van VON CheLKOWSKI .spoediger versleten zijnnbsp;(en dus uit de sterkte zijn gevoerd) dan die, waarbij dit verschil grooter is, dan moet het gemiddelde verschil bij denbsp;toeneming in leeftijd der paarden stijgen. Ik heb daarom bijnbsp;paarden van denzelfden leeftijd het gemiddelde verschil berekend en laat dit in het onderstaand staatje volgen:

14 paarden

van

6

jaar gemiddeld 25.8

cM.

29

7

99

99

23.8

99

21 nbsp;nbsp;nbsp;„

8

gt;9

99

22.5

99

9

gt;gt;

9

99

99

24.8

99

25

gt;gt;

10

99

99

23-4

9 9

24

gt;gt;

II

99

99

23-9

99

22 nbsp;nbsp;nbsp;,,

12

99

99

26.2®

9 9

21 nbsp;nbsp;nbsp;,,

13

99

23-4

99

20 nbsp;nbsp;nbsp;„

gt;gt;

14

99

99

23.1

99

22 nbsp;nbsp;nbsp;„

ygt;

IS

99

99

23

99

S nbsp;nbsp;nbsp;gt;•

16

99

99

24.6

9 9

s

17

99

99

22.6

99

8

t9

18

99

99

21.6

99

6 „

99

19

99

99

21.S

99

2 nbsp;nbsp;nbsp;

99

20

99

99

26.5

99

bepaalde conclusie

valt

uit deze cijfers mijns inziens

niet te trekken, ten minste niet in den zin van bovenstaande redeneerinsr.

-ocr page 561-

526

De voedingstoestand is bij alle paarden vrij wel dezelfde, d. w. z. middelmatig; het voedsel aan onze soldatenpaardeiinbsp;verstrekt, staat mijns inziens niet in verhouding met hetgeennbsp;van hen wordt geëischt.

Een halve centimeter dikke vetlaag rondom de geheele borstkas gedacht, geeft trouwens slechts 3 cM. meerderennbsp;borstomvang. Van meer invloed is de conditie, waarin denbsp;paarden verkeeren; zware ontwikkeling der spieren, vooralnbsp;der borstspieren, kan grooteren borstomvang veroorzaken.nbsp;Oudere paarden voeden zich slechter dan jongere en verkeeren gewoonlijk in slechtere conditie. Sommige gemiddelden loopen over een te klein aantal paarden om het trekkennbsp;van een conclusie toe te laten; in ieder geval echter ziennbsp;we geen vermeerdering optreden, naarmate de leeftijd toeneemt.

Daarna heb ik de paarden ingedeeld volgens de verkregen verschillen tusschen borstomvang en hoogte in de drie rubrieken door VON Chelkowski genoemd:

rubriek.

2^^ rubriek.

3quot;^® rubriek.

Zwakke paarden en

Krachtige en goed

Zeer krachtige en

paarden met weinig

geproportionneerde

zoogenaamd kort-

uithoudingsvermo-

paarden steeds bo-

beenige paarden van

gen van

ven de 20 cM. en

25-30-32® cM.

146—20 cM.

meer.

2“*' Eskadron 16

68

33

: 117

5lt;^* nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16

59

42

: 117

Totaal ... 32

127

75

: 234

Om zoo objectief mogelijk te blijven en slechts de cijfers te laten spreken, heb ik de beoordeelingslijsten der paardennbsp;geraadpleegd, waarop de vraag voorkomt of het paard veel

-ocr page 562-

526

uithoudingsvermogen bezit. Van enkele paarden was dit nog niet ingevuld, daar zij te jong en te kort bij den troepnbsp;waren; deze liet ik dus buiten beschouwing.

Er bleek mij toen dat van de

31 paarden uit de nbsp;nbsp;nbsp;rubriek 6 stuks, dus bijna 20°4,

106 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2^®nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ „ruim 14% en

61 nbsp;nbsp;nbsp;)j tr 3*^^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»» S ff ff it S /o

vermeld stonden als beslist geen uithoudingsvermogen te bezitten. Antwoorden op de vraag, zooals; weinig, gering,nbsp;middelmatig, redelijk, heb ik als te vaag voor mijn doelnbsp;niet medegerekend.

Op mijn verzoek bespraken de eskadrons-commandanten, de ritmeesters Tielens en VöLCKER, de onderhavige quaestienbsp;met hun officieren en onderofficieren. Door hun welwillende medewerking kwam ik in het bezit van de nummersnbsp;der paarden welke bekend stonden een goed uithoudingsvermogen te bezitten.

Deze paarden ingedeeld in de 3 rubrieken geven de volgende uitkomsten, samengevat in onderstaande tabel:

Rubriek.

Eskadron.

Aantal goede paarden op totaal.

Procent-

gehalte.

Procent

per rubriek

Jste

2de

^de

5 paarden op 16

5 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.. 16

31-25 7o

31-25 7o

31-25 %

Ilde

2de

^de

27 paarden op 68

35 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;59

39-7 7o

59-3 7o

48.8 7o

lilde

2de

^de

19 paarden op 33

3^ nbsp;nbsp;nbsp;gt;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ff 42

57-6 %

71-4 7o

¦ 65.3 %

-ocr page 563-

527

Uit de beoordeelingslijsteii zoowel als uit persoonlijk onderzoek blijkt dus duidelijk, dat het aantal paarden met geen uithoudingsvermogen toeneemt, naarmate de verhouding tus-schen borstomvang en hoogte slechter wordt (van 8 tot 20%)nbsp;en dat de bruikbaarheid voor den dienst toeneemt, naarmatenbsp;die verhouding gunstiger wordt (van 31.25tot 65.3%).

De waarnemingen van VON ChelkoWSKI blijken dus ook voor het lersche halfbloedpaard, ons cavaleriepaard, te geldennbsp;en wel in die mate als door bovenstaande cijfers is uitgedrukt.

Uit de tabel zien we dat de cijfers voor het 2‘*' eskadron ongunstiger zijn dan voor het S'*® eskadron. Dit geeft dennbsp;toestand volkomen weer, zooals deze in werkelijkheid is;nbsp;het paardenmateriaal van het 5“^“ eskadron is steeds beternbsp;geweest in de ruim zeven jaar dat ik in staat was dit waarnbsp;te nemen. Wat hiervan de oorzaak is?

Onze remonteering heeft in Ierland hoofdzakelijk in dezelfde streken plaats; het zou mij niet verwonderen dat, de afkomstnbsp;der paarden bekend verondersteld, bij nader onderzoek zounbsp;blijken dat de meeste dieren na aan elkaar verwant zijn,nbsp;juist omdat deze door kleur en afteekeningen later weernbsp;eskadronsgewijze bij elkaar terecht komen.

Van sommige typen kan men haast zeker zeggen, dat zij denzelfden hengst tot vader hebben gehad.

Het is algemeen bekend dat de eene hengst of paarden-stam uitstekende soldatenpaarden levert en andere weer niet; vooral in Hongarije zijn de hengsten van den Nonius-stamnbsp;daarvoor bekend.

Het zou dan ook zeer instructief zijn, wanneer zoo mogelijk door bemiddeling van de remonte commissie de afkomst der paarden bekend werd. De moeilijkheid is echter, naarnbsp;men mij verzekerde, dat de lersche paardenhandelaars hetnbsp;dikwijls zelf niet weten.

In het Oostenrijksch-Hongaarsche leger is dit wel het geval; achter ieder paard hangt een bordje met vermelding vannbsp;zijn afstamming en de „Leistung” welke het heeft volbracht.

-ocr page 564-

528

De troepenpaarden worden hierop stelselmatig „ausprobirt”, zoodat de eskadrons commandant en zijn onderhebbendennbsp;daarmede nauwkeurig bekend zijn. (Mondelinge mededeelingnbsp;van luitenant Jlir. GoDIN DE BEAUFORT en In research ofnbsp;remounts. Cavalry Journal).

We komen nu tot de vraag: verdient het aanbeveling aan een remonte commissie een voorschrift te geven in den zinnbsp;als bij het Bulgaarscbe leger?

Volgens mijn inzicht zijn alle voorschriften omtrent de eischeu waaraan de aan te koopen paarden moeten voldoennbsp;uit den booze. Volgaarne onderschrijf ik de uitspraak vannbsp;den heer Knel, kolonel-directeur van liet remonte-depót,nbsp;uitgesproken in zijn onlangs verschenen werk; Remonte-paarden, dat de regeering slechts die personen moet uitzenden om paarden te koopen, welke uit ervaring weten waaraan een goed bruikbaar cavaleriepaard moet voldoen.

Ondanks deze erkenning vermeen ik toch, dat het in het belang van het leger is, wanneer remonte officieren met dezenbsp;resultaten volgens VON ChelkOWSKI rekening houden. In gevallen van twijfel omtrent den aankoop verdient het aanbeveling de meetproef beslissend te stellen.

-ocr page 565-

REFERATEN.

Melkcontrole. Veteriiiarrat DK. FOTH heeft in de algemeeiie vergadering van de Veeartsenijkundige Vereeiiigiiig in Slees-wijk-Holsteiii en Kiel op I September 1907 een voordrachtnbsp;gehouden over melkcontrole, waarvan het voornaamste hieronder volgt.

Al is melk mooi wit van kleur, niet met water verdund, niet zuur en goed van smaak en reuk, daarom is zij tochnbsp;niet altijd goed. Zij kan dan nog vele verschillende schadelijkenbsp;bestanddeelen bevatten, zoodat ze voor den volwassen menschnbsp;bijna niet te gebruiken en voor zuigelingen zelfs levensgevaarlijk is.

Als eerste oorzaak dier schadelijkheden noemen wij ziekten van het melkvee en wel in de eerste plaats tuberculose.

De onderzoekingen over het verband tusschen humane en bovine tuberculose zijn nog niet als geëindigd te beschouwen,nbsp;maar het is reeds een bewezen feit, dat de bacil van denbsp;rundertuberculose de meest virulente der twee is en dat tuberkelbacillen bevattende melk voor de gezondheid van dennbsp;mensch, vooral van zuigelingen en kinderen, schadelijk is.nbsp;Een door de Engelsche regeering voor de bestudeering vannbsp;dit vraagstuk ingestelde commissie vond, dat bij een zekernbsp;aantal gevallen van tuberculose bij den mensch en vooral bijnbsp;kinderen de infectie op rekening gesteld moet worden vannbsp;den rundertuberkelbacil en dat bij ’t meerendeel van die ge-

Veeartsenijk. bladen dl. XVIII afl. 4.

9 Volgens onderzoekingen van Penning komt gelukkig weinig tuberculose onder het indisch melkvee voor, slechts circa 1 pCt. Zie

(Noot van den referent).

34

-ocr page 566-

530

gevallen de infectie tot stand is gekomen door het gebruik van rundermelk.

Behring en met hem vele andere bekende onderzoelcers op het gebied van tuberculose beschouwen de melk als de voornaamste bron voor ’t ontstaan van tuberculose bij den mensch.

Niet alle tuberculeuse koeien zijn even gevaarlijk.

Tuberculose van den uier staat bovenaan, maar gelukkig is het percentage van koeien met uiertuberculose niet bijzonder groot tenopzichte van de andere tuberculeuse aandoeningen. Volgens statistieken van slachthuizen bedraagt dit ongeveer 3 %.

Algemeene tuberculose komt in de tweede plaats in aanmerking. Al bevat de melk dan dikwijls geen bacillen, ze kan evenwel toxinen bevatten, die door koken niet onschanbsp;delijk gemaakt worden. Voor zuigelingen kunnen deze toxinen levensgevaarlijk zijn.

Daarom is FOTH het met Rievel eens, waar deze zegt, dat niet alleen tubercelbacillen bevattende melk, maar melk vannbsp;tuberculeuse koeien schadelijk is voor de gezondheid van dennbsp;mensch, speciaal van ztdgelingen en kinderen.

Bij het bepalen van de eischen, welke men aan goede melk mag stellen, is het volgens FOTH dus noodzakelijk,nbsp;dat de melk afkomstig is van koeien, die vrij zijn van uiertuberculose en van die, welke niet lijdende zijn aan een algemeene tuberculeuse aandoening.

Hieruit volgt, dat melk van dieren, die op tuberculine re-ageeren, goed voor de comsumtie kan zijn. Immers bij elke tuberculeuse aandoening, hoe gering dan ook, krijgt mennbsp;reactie na tuberculinisatie. Voor zuigelingen en kinderen isnbsp;zulke melk evenwel niet aanbevelenswaaidig. Ze is alleennbsp;als zgn. marktmelk te beschouwen. Door steriliseeren, pas-teuriseeren of desinfecteeren kan men die melk gevaarloosnbsp;maken. Door steriliseeren verandert de samenstelling dernbsp;melk te veel, zoodat ze geen goed voedsel voor zuigelingennbsp;meer is. Desinfecteeren door toevoeging van verschillende

-ocr page 567-

531

conserveeriiigsmiddeleii is ook niet goed, want deze middelen veranderen óf de samenstelling óf ze zijn, hoe verdund dannbsp;ook, schadelijk voor de zuigeling.

Door pasteuriseeren verandert de melk het minst, maar er zijn zooveel moeilijkheden en zelfs nadeelen aan verbondennbsp;dat voor zuigelingen rauwe melk het meest geschikt is. Daaruitnbsp;volgt, dat aan inrichtingen voor de levering van zuigelingen-ennbsp;ziekenmelk de eisch gesteld moet zvorden, dat de koeien totaalnbsp;vrij zijn va)i tuberculose, m. a. w. dat de koeien niet op tu-berculine mogen reageeren.

Andere ziekten van het melkvee, die de melk schadelijk voor de gezondheid maken, zijn mond-en klauwzeer, miltvuur,nbsp;dolheid, pokken, septische aandoeningen en verschillendenbsp;uierontstekingen.

Bij mond- en klauwzeer bevat de melk regelmatig de smetstof en kan men dus door het gebruik van rauwe melk geïnfecteerd worden. Door even de melk op te koken of gedurende minstens lO minuten op 70® te verhitten wordt de smetstof gedood.

Bij koeien lijdende aan miltvuur houdt de melksecretie meestal op. In gevallen, dat de dieren nog melk geven, bevatnbsp;deze nu eens wel, dan weer geen miltvuurbacillen. Daaromnbsp;is het gebuik van melk uit miltvuur-stallen te verbieden.

Bij dolheid bevat de melk meestal het virus, evenals bij pokken, zoodat ook in deze gevallen de melk schadelijknbsp;voor de gezondheid is.

Van meer belang zijn de verschillende septicaemische en pyaemische aandoeningen van het rund, want de melk bevatnbsp;hetzij lagere organismen, hetzij toxinen, hetzij beide. Daaromnbsp;moet melk van runderen, welke lijdende zijn aan zware koortsen, onttrokken worden aan de consumtie. Dit is ook’t geval bij verschillende uieraaudoeningen.

Als tweede oorzaak van voor de gezondheid schadelijke melk kan genoemd worden verontreiniging met stoffen, afkomstig van menschen, lijdende aan een of andere besmet-

-ocr page 568-

632

telijke ziekte. Die verontreiniging geschiedt door water, door ’t vaatwerk of door zieke personen, bv. den melker.

Cholera, typhus en diphtherilis zijn meer dan eens door melk verspreid. Erysipelas en lues kunnen ook door het gebruik van rauwe melk overgebracht worden.

Door medicamenteuse behandeling van het vee kan de melk schadelijk voor de gezondheid van den nieusch worden.nbsp;Verschillende geneesmiddelen worden ook langs den uiernbsp;uitgescheiden, zooals bv. karbol, salicylzuur, arsenicum, jodiumnbsp;en kwikzilver, zoodat de melk schadelijk voor de gezondheidnbsp;wordt. Zoo ook kamfer, terpentijn, kamillen, asa foetida, aloë,nbsp;alcohol. ') Deze uitscheiding van geneesmiddelen langs dennbsp;uier is bij gezonde dieren aangetoond. Misschien geschiedtnbsp;de uitscheiding bij zieke dieren, waarop het in de praktijknbsp;aankomt, krachtiger.

Melk kan ook chemische stoffen bevatten, die er aan toegevoegd zijn als conserveeringsmiddelen. Deze zijn tweëerlei, n.1. ze werken desinfecteerend en dooden dus de in de melknbsp;aanwezige bacteriën of ze zijn alkalisch en binden de in denbsp;melk ontstane zuren. Als desinfecteerende middelen wordennbsp;lioofdzakelijk gebruikt boorzuur, salicylzuur en formaline,nbsp;welke alle drie schadelijk voor de gezondheid zijn. In dennbsp;laatsten tijd wordt waterstofsuperoxyd gebruikt ter con.servee-ring van melk al dan niet onder toevoeging van bloedserumnbsp;of ferment. Vermoedelijk zal de samenstelling der melk ernbsp;wel door veranderen, zoodat ze als zuigelingenmelk onbruikbaar is.

De alkalische conserveeringsmiddelen binden de optredende zuren, doch de bacteriën woekeren voort, zoodat zulke melk

') Referent heeft in 1904 gewerkt in het ohem. phartn. laboratorium der 's. R. V. A. S. en is door prof. dr. van Iiallib in vereeniging met referent aangetoond, dat bij gezonde koeien bij toediening per osnbsp;opium, salioylas natricus, salol en terpentijn niet langs den uier uit-gescheiden worden. Zie Pharmaceutisch Weekblad 1904, No. 23, jaargang 41.

-ocr page 569-

533

absoluut schadelijk is.

Door onoordeelkundige voeding van het melkvee kan de melk schadelijk worden voor de gezondheid, waarover nietnbsp;verder uitgeweid behoeft te worden.

Van zeer veel belang ten slotte bij de melkhygiëne is het schadelijk worden van de melk tijdens en na het melken.

In den gezonden uier is de melk bacteriënvrij, doch reeds in het tepelkanaal en de tepelopening zijn bacteriën opgehoopt, die bij ’t melken natuurlijk in de melk komen.

Verder wordt de melk verontreinigd door bacteriën, afkomstig van de huid van de koe, voornamelijk uit de omgeving vannbsp;den uier, uit het ligstroo, van den melker, van ’t vaatwerk,nbsp;enz. In de versche, warme melk vinden die bacteriën eennbsp;prachtigea voedingsbodem. Dr. Foth wijst vooral op denbsp;schadelijkheid der bacteriën van vuile melk, dus van melk,nbsp;die verontreinigd is door i underfaeces. Door doorzijgen van denbsp;melk en daarna toevoegen van conserveeringsmiddelen wordtnbsp;de melk er niet beter op. Daarom is het van belang, datnbsp;het melken met de meest mogelijke reinheid geschiedt, de melknbsp;direct af gekoeld wordt en koel bewaard wordt in gesloten, reinnbsp;vaatwerk

Het grootste bezwaar is natuurlijk, dat op èèn en dezelfde plaats twee volkomen heterogene zaken geproduceerd wor-ken, n.1. melk en mest, maar dit bezwaar is te overkomen.nbsp;Alleen wordt de kostprijs der melk daardoor hooger.

Voor een goede, hygiënisch ingerichte melkerij moet men op het volgende letten; Een reine, goed geventileerde stal,nbsp;waarin de koeien ruim staan en goed onderhouden worden.

Sommige groote melkerijen houden er een afzonderlijk lokaal om te melken op na. Verder zijn van belang poetsen dernbsp;koeien vóór het melken, afwasschen en, wanneer dit doornbsp;de dieren niet toegelaten wordt, tenminste met een drogennbsp;doek afwrijven van den uier en met een of ander vet insmerennbsp;om de aanwezige bacteriën te fixeeren, goede reiniging vannbsp;de handen van den melker, wegmeiken van de eerste, veel

-ocr page 570-

l'Mi’


534

bacteriën bevattende melk, het gebruik van reine melkemmers met nauwe opening.

Foth komt tenslotte tot vier eischen te stellen bij praktische melkcontróle, n.1,

1. nbsp;nbsp;nbsp;Veeartsenijkundig onderzoek van het melkvee.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Toezicht op het melk- en stalpersoneel.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Toezicht op voeding en onderhoud van hetnbsp;melkvee.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Toezicht op het melken en de verdere behandeling der melk tot na den verkoop.

(Berliner Tierartzliche wochenschrift 1907 No. 36.)

L.

In het Centralbl. f Bakt. etc. Bd. XLII heft 8. schrijft veearts A. Vrijburg (Deli) ’t volgende over Bilharzia-^vormen bijnbsp;runderen op Sumatra.— In leverbloed van runderen in Delinbsp;treft men dikwijls Bilharzia aan. Vermoedelijk veroorzakennbsp;ze geen stoornis tijdens het leven en worden bij de sectienbsp;toevallig gevonden.

Men vindt ze door ’t bloed uit de lever te drukken en op te vangen in een platte schaal. Ook in bloed van denbsp;mesenteriaalvaten vindt men ze. In den regel treft mennbsp;enkele exemplaren aan; bij een oude Bengaalsclie os werdennbsp;eens over de 150 exemplaren aangetroffen in de lever, ennbsp;nog een 13 tal in darmvaten.

Bij de eersten waren 3 paren, bij de andere 13 ook 3, de rest waren losse mannetjes. De meeste wijfjes waren jong;nbsp;slechts een paar bevatten eieren. Bilharzia eieren vond schrijver een paar maal in de mest van runderen, dikwijls ondernbsp;de mucosa van coecum, colon en duodenum. Aan de darm-mucosa was makroscopisch niets te zien, in de submucosanbsp;kleine bloedingen, bij uitkrabben en 50 maal vergrootingnbsp;werden daarin enkele of meerdere eieren gevonden. In 't

-ocr page 571-

535

slijmvlies van de blaas en in de urine werden geen eieren gevonden.

De mannelijke exemplaren zien er uit als kleine, ietwat afgeplatte, witte draadjes, die zich in ’t pas opgevangen bloednbsp;bewegen en in physiol. Na Cl. oplossing bijna 24 uur kunnennbsp;blijven leven.

De mannetjes hebben een ruwe opperhuid, een mond- en een buikzuignap en aan de buikzijde over de geheele lengtenbsp;twee parallelle plooien, die over elkaar liggen en zoo hetnbsp;canalis gynaecophorus vormen. Hierin wordt het wijfjenbsp;opgenomen. Dit laatste is veel kleiner en in ’t bloed nauwelijks te zien. Onder de microscoop is de kleur van 't mannetjenbsp;lichtbruin, van 't wijfje meer grauw. Het donkere, zigzagnbsp;verloopende darmkanaal is bij beide zeer duidelijk. Al naarnbsp;den leeftijd is de lengte zeer verschillend. Ook bij ’t zelfdenbsp;exemplaar wisselen de afmetingen sterk, naarmate ’t diernbsp;zich uitstrekt of inkrimpt. Spiercontractie veroorzaakt knoop-vormige verdikkingen, waardoor ’t bepalen der afmetingennbsp;moeilijk wordt. Gestorven wormen zijn meest ingekrompeu.nbsp;Bij levende wormen worden de volgende afmetingen opgegeven:nbsp;mannetje: lichaamslengte 11,17 m.M, mondzuignap 0,300 mM.nbsp;bij 0,250 niM, buikzuignap 0,267 mM, doorsnee (door buikzuignap) 0,767 mM, breedte op de hoogte van de buikzuignapnbsp;0,383 mM, achter de buikzuignap 0,233nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;verder naar

achteren 0,700 mM, aan ’t achtereinde 0,200 mM.

Bij een ander mannetje was de lichaamslengte 12,20 niM.

Een jong wijfje zonder eieren in 't lichaam was 7gt;2S uiM. lang, 0,034 mM. breed aan het vooreinde.

Maten van wormen in glycerine-alkohol bewaard waren o.a.:

Mannetje 4,5 mM. lang, 0,250 grootste breedte.

ff 4»5^ ff ff o»^33 ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

Bij een wijfje met eieren in ’t lichaam: 7,167 mM. lang, 0,175 mM. breed.

De eieren zijn zeer groot en hebben een eigenaardigen vorm. Ze hebben een breed middenstuk en twee smalle

-ocr page 572-

536

einden, waarvan 't eene stomp is, ’t andere in een doorn eindigt.

De afinelingen der eieren zijn 0,258 tot o 333 inM. bij 0,050 tot 0,067 mM. Bij een ei van 0,300 bij o,o6o niM. hadnbsp;liet eene einde een breedte van 0,015 niM. ’t andere (metnbsp;de doorn) van 0,017 mM.

In een ei was een rijpe larve, die ’t geheele ei, met uitzondering van een deel van den uitlooper met den doorn opvulde.

Bilharzia zijn door verschillende onderzoekers bij dieren gevonden. Sonsino vond ze reeds in 1876 in Aegypte bijnbsp;rund en schaap, later Grassi bij schaap en os in Italë, ennbsp;Railliet in een kalfslever uit Cochin China afkomstig.

Deze wormen behooren alle tot één soort, kenbaar aan den eigenaardigen vorm der eieren, de Schistosomum crassa.nbsp;In 1886 vond Bomford in Calcutta bij slachtossen Schistosomumnbsp;eieren, die overeenkwamen met die van de bij den menschnbsp;parasiteerende Sch, haematobium (ovaal met een doorn aannbsp;een pool!.

In 1905 ontdekte Montgomery in Britsch Indië bij 't paard een Schistosomum en genoemd de Sch. indicum. Bij ’t schaapnbsp;vond hij een gelijksoortige worm. Bij ’t rund zag hij 2nbsp;soorten; van de een waren de eieren als van die door Bomfordnbsp;gevonden, hij noemde de worm daarom Sch. Bomfordi.

De eieren van de andere waren als die van Sch, crassa, echter aanmerkelijk grooter. Hij stelde de naam Sch. Spindalisnbsp;voor. De worm werd slechts bij twee dieren gevonden, in-beide gevallen een paartje in de mesenteriaalvaten. Denbsp;eieren vond hij onder de darmmucosa, waar ze bloedingennbsp;hadden veroorzaakt.

Maten van de Sch. spindalis waren: mannetje 8.24 — 9.58 m.M wijfje 14,11 m.M. eieren 0,304 bij 0,052 m.M.

De beschrijving en grootte van ’t mannetje en van de eieren van de Sch. spindalis komt ongeveer overeen met de hiernbsp;gevondene, de wijfjes zijn echter kleiner; evenwel gelooft

-ocr page 573-

537

schrijver dat het dezelfde worm is.

Bij de Bilh. crassa is het mannetje 14 m.M., vrouwtje 20 rn M. eieren 0,160 — 0.180 m.M. De eieren zijn dus ongeveernbsp;de helft kleiner; de vorm is ook verschillend en de doornnbsp;hartvormig, terwijl die van het ei van de Sch. spindalis ennbsp;de Sumatra worm zuiver doorn vormig is. Ze zijn dus welnbsp;te onderscheiden van de hier beschrevene die schrijver gelijk stelt met de Sch. spindalis van Montgomery.

(Eenige fraaie teekeningen verduidelijken den oorspron-kelijkeu tekst.)

In de „Deutsche Landwirtschaftliche Tierzucht” van 31 Mei 1907 wordt tegen „het pakken van de leidsels met den staartquot;nbsp;’t volgende aangegeven.

Het practisch nut dat wordt aangegeven voor het „onzinnige” afkappen van den staart is, dat een paard met korten staart de leidsels niet zoo gemakkelijk kan pakken en vasthouden dan een met langen staart. Ontegenzeggelijk is hetnbsp;te begrijpen dat tegen het pakken van de leidsels met zijnnbsp;ernstige gevolgen elk middel, wat daartegen helpt, te baatnbsp;dient te worden genomen. Veel eenvoudiger en veel zekerdernbsp;is dan echter een ander middel, dat helaas nog niet die bekendheid heeft, die het verdient n.1 een aan ’t achtereinde diknbsp;opgevulde staartriem, waardoor het paard, ook al pakt hetnbsp;de leidsels eens, absoluut verhinderd is deze onder den staartnbsp;te klemmen.

De staart kan niet tegen .’t lichaam aangedrukt worden en de leidsel er gemakkelijk onder vandaan worden getrokken,nbsp;'t Middel kan ook bij 't elegantste span worden gebruikt,nbsp;daar het in ’t geheel niet opvalt.

In de D. L. TieRZUCHT van 28 Juni 1907 wordt een nieuw middel tegen vliegenlarveu en spoelwormen bij paar-

-ocr page 574-

538

den aangegeven. Naar een referaat in de B. T. W. gebruikt de j.Obertierarzt Taar sedert ongeveer een jaar met goednbsp;gevolg zwavelkoolstof tegen larven en spoelwormen bij denbsp;aangekochte remonten en in enkele stoeterijen.

Hij geeft het koolsulfide in gelatine kapsels, en wel voor een paard twee, elk inhoudende lo gram zwavelkoolstof. Nanbsp;de inname ziet men na i6 — 20 uur levenlooze parasietennbsp;te voorschijn komen. Na 24 uur zijn ze afgedreven. T. zagnbsp;verscheidene keeren 500 — 600 gastrophilislarven na eennbsp;kuur te voorschijn komen. Eerst gebruikte hij ’t middelnbsp;alleen tegen de larven, later ook, en met succes tegen spoel-wormen. Na een dubbele dosis (telkens 10 gram) zag hijnbsp;vaak honderden spoelwormen afgaan; eens telde hij 625 asc.nbsp;megalocephala, tezamen wegende 940 gram. Bij twee ennbsp;driejarige veulens is een gift van 10 gram voldoende tegennbsp;de larven, bij spoelwormen is het zaak later de dosis te her-haleti of een laxeermiddel in te geven om de eieren tenbsp;verwijderen.

(Zou dit misschien een goed middel zijn tegen de zoo veel voorkomende sakit tjatjingen bij jonge karbouwen?).

V.

Tuberculose bij karbomven. Terwijl bij ’t rund Tuberculose de meest voorkomende ziekte is (in 1904 Duitschland bij 18.3 7o van de geslachte o.ssen, bij 13.9% der geslachtenbsp;stieren en 25.8% bij de geslachte koeien), wordt de buffelnbsp;zelden aangetast. Van 1900—1906 te Buda Pest in’t slachthuis onderzochte buffels werden bij de 27257 dieren 50nbsp;aangetast bevonden of O, 18% — waaronder bij 47 de ziektenbsp;tot één orgaan, de longen, was beperkt; 3 hadden algemeenenbsp;tuberculose.

ld.

V.

-ocr page 575-

589

GaRCKE haalt een zeer praktische, goedkoope eu tevens, goede manier aan van ’t statioiineeren van hengsten in hetnbsp;Groothertogdom Weimar. Een pachter hield daar 3 hengsten,nbsp;waarvoor de staat hem resp. 1000 Mk. 800 Mk. en 800 Mk.nbsp;voor inkoopsprijs had geschonken. Hij had daarvoor de verplichting de dieren gedurende 5 jaar tegen een dekgeld vannbsp;van 12—15 Mk. beschikbaar te stellen. Na afloop van diennbsp;tijd zijn de hengsten zijn vollen eigendom. De dieren warennbsp;natuurlijk door eene commissie gekeurd. Ze doen geregeldennbsp;veldarbeid, dekken goed en hebben een mooi bevruchtings-cijfer.

ld.

V.

Geen deklust bij stieren. Gebrek aan deklust bij stieren is, wanneer geen ziekelijke oorzaak in ’t spel is, door geregeldennbsp;arbeid weg te nemen. De stier moet geregeld met trekossennbsp;werk doen. De deklust keert dan terug, en wat de hoofdzaaknbsp;is, hij dekt vruchtbaar.

Van oudsher is reeds bekend dat dekhengsten, die geregeld werk doen, een aanmerkelijk hooger bevruchtingscijfer hebben dan die welke voor geener lei arbeid worden gebruikt.

[ld. 5 Juh igoy).

V.

In het tijdschrift voor sociale hygiëne afl. 7 van de 9® jaargang wordt iets gezegd omtrent de schadelijkheid van cultures voor ratten- en muizenverdelging, genomen uit de Mün-chener niedicinische wochenschrift (VAN Dr. Shibayamanbsp;Tokio).

Alhoewel verschillende onderzoekingen in de laatste jaren hebben uitgemaakt dat ’t bijna onmogelijk is punten van

-ocr page 576-

540

differentiatie te vinden tusschen de micro organismen die muizen septicaemie, paratyphus en vleeschvergiftigingen verwekken, bleef men tocli vasthouden aan de uitspraak VAN Dit.nbsp;LöFFLKR, dat de bacil van nmizensepticaeniie voor den inenschnbsp;onschadelijk is.

In 1903 maande Dr. TromMSUORF reeds aan tot voorzichtigheid en in 1905 deelde Dr. G. Meyer door toevallige laboratariuminfectie mee, dat de niuizensepticaemie bij dennbsp;inensch eeiie acute, snel voorbijga.inde, maar toch ernstig vernbsp;loopende ziekte kan veroorzaken. In Japan, waar men veelnbsp;culturen tot verdelging van het ongedierte heeft aangewendnbsp;en weinig voorzichtigheid betrachtte, zijn meerdere afzonderlijk, als ook in groepen, optredende ziektegevallen gecon.nbsp;stateerd kunnen worden. Onder de saamgevatte waarnemingennbsp;komt o. a. deze voor.

Den l6'“ Mei [906 kreeg een boer van ’t landbouwcomité inuisengif (6 cc. bouillonkultuur van muisensepticaemienbsp;bacillen in meel gekneed) om ’t op zijn akker te leggen,nbsp;’t Werd voorloopig in de voerbak van ’t paard gedeponeerd,nbsp;waar de knecht het den volgenden dag onbewust met ’t voernbsp;mengde en het door ’t paard werd gegeten, ’s Avonds hadnbsp;het dier minder eetlust; na 2 dagen verergerden de verschijnselen, temperatuur 38.6, oogslijmvlies sterk geiiijiceerd,nbsp;defecaetie breiig. Den 7'’'“ dag stierf het. ’t Lijk werdnbsp;diep begraven, doch den volgenden dag werd door een paarnbsp;arbeiders de kuil weer geopend en werden de dijen er afgehaald. Vrienden en buren fuifden mee, met het gevolg datnbsp;binnen 3 dagen vergiftigingsverschijnselen optraden bij 34nbsp;personen, die van ’t vleesch gegeten hadden. Een 72 jarignbsp;man, die twee maal van ’t vleesch had gegeten, stierf nanbsp;een ziekbed van 5 dagen; de anderen genazen na 3-11 dagen.nbsp;De vergiftigingsverschijnselen begonnen meest met moeheid,nbsp;pijn in de buikstreek, koorts met koude rillingen, misselijkheid,nbsp;braken en diarrhae. Bij de zwaardere gevallen was de diarrhaenbsp;heftig — 30 maal daags, — sterk waterachtig.

-ocr page 577-

541

Na 't geen gebeurd was meende men de ziekte aan het muizengift te moeten toeschrijven.

Dr. H. SeGAWA, districts-geneesheer van de provincie Ja-magata, vroeger adsistent van ’t instituut in Tokio, slaagde er in zoowel door plaatculturen als door enting op proefdieren uit ’t overschot van 't paardenvleesch een bakteriesoortnbsp;te isoleeren, die, wat cultuur en pathogene eigenschappen aangaat, volkomen overeenkwam met den bacil der muizensep-ticaemie. Dit werd bevestigd door het instituut te Tokio,nbsp;waar de proeven zeer conscientietis herhaald werden.

Uit een en ander wordt de conclusie getrokken, dat de muizensepticaeiniebacil zeer dikwijls voor menschen pathogeennbsp;is en bij menschen eene acute gastro enteritis veroorzaakt.

V.

if

« *

In de zelfde aflevering staat onder „Veeartsenijkunde en hygiëne”:

De Belgische MY voor Veeartsenijkunde, indachtig de intieme relaties, welke tusschen de geneeskunde op menschennbsp;en die op dieren toegepast, bestaan, heeft zich tot de Belgische Regeering gewend met het verzoek het veeartsenijkun-dig onderwijs van het Departement van Landbouw naar hetnbsp;nieuwe Departement van Wetenschap over te brengen, totnbsp;welk Departement ook het geneeskundig onderwijs behoort.

Het is te hopen dat aan dit verzoek gevolg wordt gegeven. Deze beide takken van wetenschap en hare toepassingen be-hooren toch onder één Departement. Reeds sinds vele tientallen van jaren werd ook hier te lande dezerzijds op overbrenging van de veeartsenijkunde naar de universiteit, naastnbsp;de geneeskunde, aangedrongen; tot heden echter zonder succes,nbsp;integendeel ieder gaat tegenwoordig meer dan ooit zijn eigennbsp;weg. Dit kan niet anders dan ongunstig werken op de openbare hygiëne, die voor een groot deel door beide takken vannbsp;wetenschap en vaak door beide te gelijk wordt beheerscht.

V.

-ocr page 578-

542

111 het Zeitschrift für Tiermediziii Bd. ii. Heft 4 eii 5 komt onder ,,Kleinere Mitteilun^en,” voor: „Zur schnellen rgt;a7'stel-lung der Negri'scheti K'órperchen” von Langdon Frothingham,nbsp;uit het bakterioligscli laboratorium te Boston.

Nadat deze onderzoeker die, vroeger reeds over dit onderwerp schreef (Journal of medical Research. April 1906), iets over verschillende klenrmelhoden heeft meegedeeld en voor-deelen aangeeft, welke door andere kleuring of andere vervaar-diging der praeparaten worden verkregen, beschrijft hij denbsp;methode, thans door hem aangewend, als volgt:

1. nbsp;nbsp;nbsp;De ammonshoorn wordt iiitgepraepareerd (liefst metnbsp;een schaar), op een plankje gelegd en het overtolligenbsp;weefsel langs den rand weggenomen. Een klein schijfje wordtnbsp;dan met de schaar rechthoekig op de lengteas van hetnbsp;orgaan van een willekeurige plaats uitgeknipt en op denbsp;plank gelegd, met een der sneevlakken naar boven gekeerd.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Een goed schoongemaakt objectglas wordt op de snee-vlakte gelegd en licht gedrukt, daarna gauw opgenomen.nbsp;Daar het hout ruwer is blijft het weefsel hierop liggennbsp;en komt slechts een dun laagje op het objectglas. Ditnbsp;wordt op een tweede plekje van het objectglas herhaald,nbsp;waarbij men dan iets sterker drukt. Een derde en vierdenbsp;plekje van het objectglas worden evenzoo behandeld;nbsp;bij het laatste drukt men zoo hard dat het weefsel bijnanbsp;geheel plat wordt gedrukt.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Voordat de praeparaatjes geheel droog zijn, worden zenbsp;gedurende eeuige secunden of iets langer in methylalko-hol gelegd.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Hieruit genomen, worden ze met van Gieson’s kleurstofnbsp;bedekt (het is niet noodig hiermee te wachten tot denbsp;alkohol geheel verdampt is) en dan boven de vlam, opnbsp;behoorlijken afstand, tot 2 minuten, totdat een lichtenbsp;damp afslaat, verwarmd.

5 • Nadat het praeparaat in water is afgespoeld, wordt het met vloeipapier gedroogd en zonder dekglaasje onder-

-ocr page 579-

543

zocht. Eerst met zwakke vergrooting om te zien waar de grootste en mooiste cellen liggen, daarna met immersie.nbsp;De van Giesoii’sche kleurstof wordt gemaakt als volgt:

Water (leidingwater) nbsp;nbsp;nbsp;20 c.c.

verzadigde alc. fuchsine opl. 3 droppels „ water, methyl, blauw „ I „

De kleurstof moet steeds versch worden bereid, daar bij oudere kleurstof de negri’sche lichaampjes de roode kleurnbsp;moeilijker aaunemen. Voor eene spoedige diagnose wordtnbsp;deze methode aanbevolen.

DaMMANN und Oppermann.—Siniulia ornata als Vermittler der Wild- und Rinderseuche. (Dtsche Tierarztl. Wochenschr.nbsp;1905 No. 44).—Schrijvers, vermeldende een eerste enzoötienbsp;van Wild- und Rinderseuche in de provincie Hannover, opperden de meeniiig dat de ziekte werd overgebracht door eennbsp;vlieg, die volgens mededeeling van vee-eigenaren, in grootnbsp;aantal op verschillende lichaamsdeelen werd waargenomennbsp;Het mocht toen niet gelukken de soort nader te definieerennbsp;Later gelukte het een veearts, bij een enkel ziektenbsp;geval, de insecten na te gaan en een groot aantal te vernbsp;zamelen. Het waren 3—5 m.ni. lange zwart-bruine dipnbsp;téren, die als ,,kriebelmücken” werden aangeduid. Prof. Dr,nbsp;KolbE uit Lichterfelde, die exemplaren toegezonden kreeg,nbsp;stelde vast dat het was de „simulia ornata”.

’t Inwendige van de vliegen bevatte zeer veel aan de einden afgeronde korte staafjes, die zich met methyleenblaauw sterk bipolair kleurden en door ,,Gram” ontkleurd werden.

Entproeven (twee subcutaan, één intraperitoneaal) bij konijnen, elk met 50 fijngewreven vliegen met bouillon inge-spoteu, hadden geen gevolg. Op agar daarentegen kwamen na uitzaaien met fijngewreven vliegen talrijke puntvormige,nbsp;doorschijnende koloniën op, die uit zich bipolair kleurendenbsp;staafjes bestonden. Van twee met dergelijke cultures intraperitoneaal geënte konijnen stierf het eene na 24 uur onder

-ocr page 580-

544

verschijnselen van septichaemie en acute peritonitis. Prae-paraten uit milt, nieren en vloeistof uit de buikholte vertoonden duidelijk de zelfde microörganismen.

Op grond hiervan meenden schrijvers te mogen conclu-deeren, dat in genoemde gevallen de simulia ornata de rol van overbrenger der ziekte heeft gespeeld.

[Centralblatt f. Bakteriol. etc. Ref. Bd. XXXIXNo. iljip).

Zur Trypanosomeninfektion dunk die Schleimhaut des Verdauungstraktes von W. L. Yakimoff und Nadeshdanbsp;Schiller.— Nadat genoemde onderzoekers een kort overzichtnbsp;hebben gegeven van de verschillende insecten en anderenbsp;bloedzuigende dieren, die als overbrengers bij de bekendnbsp;zijnde trypanosomosen een rol spelen en de waarnemingennbsp;hebben vermeld van sommige schrijvers, dat ook langs hetnbsp;digestiekanaal door opname van geïnfecteerde stoffen besmetting kan ontstaan, komt het hun voor, dat het nuttig kannbsp;zijn deze laatste manier van verspreiding aan eene naderenbsp;studie te onderwerpen, ten eerste, omdat er vrij veel verschil van meening bestaat en sommige onderzoekers alleennbsp;infectie willen aannemen langs gelaideerde slijmvliezen, anderen daarentegen eene besmetting langs gezonde slijmvliezennbsp;mogelijk achten en in de tweede plaats, omdat volgens hunnenbsp;opinie ook de verbreiding van andere bloedparasieten in denbsp;praktijk niet altijd te verklaren is door overdragers, maarnbsp;naar andere infectiewegen moet worden gezocht.

Reeds 2 jaar geleden was het een van hen gelukt een grijze rat te infecteeren met Tryp. Lewisi, door het dier tenbsp;voeren met organen van een witte rat, die aan de ziektenbsp;leed. Na eenige dagen zag hij bij de grijze rat trypanoso-men in 't bloed.

Systematische voederingsproeven werden genomen bij konijnen, cavia’s, honden, ratten en muizen.

Voor infectiemateriaal werden ziekgemaakte muizen of rat-

-ocr page 581-

545

ten genomen, die door chloroform werden gedood, waarna pareiichymateuse organen (lever, milt, nieren enz.) en ooknbsp;bloed werden uitgenomen en fijngemaakt, daarna grof gefiltreerd. Het materiaal werd voorzichtig naar binnen gebracht, zoodat verwonding van slijmvlies in mond en slokdarm niet mogelijk was.

¦ Bij de konijnen werd nog eene voorbehandeling toegepast, die later als nutteloos achterwege bleef.

Bij sommige dieren nl. werd door tinct. opiï de peristaltiek onderdrukt en werd tevens de maaginhoud door carb. natric.nbsp;neutraal gemaakt; bij een tweede rubriek werd alleen*’t eerste toegepast, en bij een derde rubriek alleen het laatste.

Ook liet men de dieren nog wel gedurende 6 uur voor het toedienen van de geïnfecteerde stof hongeren.

Het resultaat was het volgende. Uit onderstaande tabel blijkt dat van 53 proefdieren bij 15 positief resultaat werdnbsp;verkregen. Wanneer men de witte muizen uitsluit, zijn hetnbsp;15 van de 27. Van deze 15 zijn ii waarbij de infectie ondernbsp;normale omstandigheden, zonder voorbehandeling plaats had.nbsp;Alhoewel bij plantetende dieren infectie langs dezen weg innbsp;de natuur weinig zal voorkomen, is er, uit het vorengaandenbsp;reden om aan te nemen, dat bij vleescheters dit wel het gevalnbsp;zal kunnen zijn.

Ook andere bloedparasieten, piroplasmen, plasmodiën, spi-rochaten zullen misschien meermalen door het slijmvlies van de spijsverteeringsorganen hun weg in het lichaam vinden.

Trypanosomen.

Diersoort.

Resultaat,

positief.

nega

tief.

Tryp. Lewisi.

grijze rat.

I

0

witte rat.

2

0

Totaal.

3

0

35

-ocr page 582-

546

Trypanosomen.

Diersoort.

Resultaat

positief.

nega

tief.

Nagana.

witte muis.

0

3

cavia.

2

I

konijn.

2

O

Totaal.

4

4

Surra.

witte muis.

O

9

grijze rat.

I

o

cavia.

2

2

Totaal.

3

I I

ElDebab.

witte muis.

o

4

cavia.

I

0

konijn.

2

0

Totaal,

3

4

Dourine.

witte muis.

o

5

cavia.

0

2

konijn.

I

5

hond.

I

o

Totaal.

2

12

Mai de Caderas.

witte muis.

o

5

cavia.

o

2

Totaal.

o

7

Totaal. . .

15

38

Zonder witte muizen. . .

15

12

RESUME.

I. Eene infectie met trypanosomen door liet slijmvlies van den tractus intestinalis is mogelijk.

-ocr page 583-

547

Vermiiiderde peristaltiek begunstigt de mogelijkheid van infectie.

3-

4-

5-

6.

Neutraliseeren van het maagsap heeft geen effect. Voorafgaande onthouding van voedsel evenmin.

’t Geinakkelijkst geschiedt de infectie met de Tryp. Lewisi en die van de El-Debab, dan met Nagana, Surra ennbsp;Dourine. Met de tryp. van de mal de Caderas werdnbsp;slechts negatief resultaat verkregen.

Behalve bij witte muizen werd hij alle proefdieren positief resultaat verkregen.

't Gevoeligst bleken de witte rat, de grauwe rat en de hond, verder 't konijn, dan de cavia.

[Centralbl. f. Baktr. etc.Originale. Bd. XLIII Hft. 7).

V.

In het Geneeskundig Tijdschrift voor Ned. Indië, Deel XLVII, afl. 2 en 3 komt van de hand van den veearts DEnbsp;Does eene beschrijving voor van eenige dierlijke parasieten.

De eerste, die wordt beschreven is een Syngamus-^QocX. bij het rund op Java. Schrijver releveert enkele eigenschappennbsp;van deze wonnen, als de innige wijze waarop mannetje ennbsp;wijfje in copulatie verbonden zijn, wat hun de geslachtsnaamnbsp;Syngamus heeft bezorgd. Verder het aanzienlijk verschil innbsp;grootte van wijfje en mannetje, de eigenaardige mondwerk-tuigen, de twee spiculae en een copulatieklok bij het mannetje en andere.

Behalve de meer bekende Syngamus trachealis bij 't gevogelte werd door Raillet in 1899 een vertegenwoordiger van dit geslacht beschreven in de ,,Comptes rendus de Ianbsp;Société de Biologie.” De beschrijving was ontleend aannbsp;praeparaten hem toegezonden door Carré en Fraimbault uitnbsp;Nha-trang. Ze werden ter onderscheiding van die bij vogelsnbsp;Syngamus laryugeus genoemd.

Ze komen voor soms ten getale van 15 tot 20 paren in het

-ocr page 584-

548

strottenhoofd, zonder bepaald last te veroorzaken. Het mannetje is 3, het wijfje 9 mM. lang.

DE Does vond ze dikwijls bij runderen op Java; ook kreeg hij ze geconserveerd toegezonden van veearts Hellemans uitnbsp;Kediri.

Eene nauwkeurige beschrijving van den parasiet volgt verder, verduidelijkt door zeer fraaie teekeningen.

Ofschoon DE Does de hier gevonden exemplaren in afbeelding en beschrijving niet heeft kunnen vergelijken met de Syn gamus Laryngeus van Raillet, vermeent hij toch met de zelfdenbsp;parasiet te doen te hebben.

Een tweede is de Dicrocoelium pancreaticnm bij het rund-

(Distomum pancreaticum JANSON, distomicm coelomaticum.' Giard et Billet).

Weinig is van dezen parasiet bekend en beschreven; ze werd eerst bij schapen, later ook bij runderen en buffels gevonden.nbsp;De beste beschrijving vindt men in het Bulletin, de la Sociéténbsp;centrale de méd. vét. van 1897 pag. 371 van Raillet. Daarinnbsp;wordt meegedeeld dat de aanwezigheid van distomen in de pancreas 't eerst werd vastgesteld in 1889. Onder eene verzameling parasieten naar de wereldtentoonstelling te Parijs gezondennbsp;uit Komaba (Japan) werden ze aangetroffen als distomumnbsp;pancreaticum bij het schaap.

In 1892 verscheen in de Comptes rendus de la Société de Biologie een artikel van Giard en Billet over trematoden bijnbsp;het rund in Tonkin. Billet vond ze op het net en aan denbsp;binnenzijde van den thorax bij een geslacht rund en dachtnbsp;aan een distomum-soort; latere onderzoekingen (Raillet)nbsp;maakten uit dat het een Dicrocoelium was.

In 1893 schreef Janson, leeraar aan de Veeartsenijschool in Tokio over een distomum in de afvoerbuis van de pancreas-klier bij Japansche runderen; van ’t voorkomen bij schapennbsp;werd niet gewaagd.

In 1897 schreef GOMY (Saigon) over pancreasdistomen bij buffels. Volgens Raillet waren dit dezelfde als de vroe-

-ocr page 585-

549

ger door Billet beschreven parasieten.

Verder volgt eene beschrijving van de worm door GoMiJ en daarna eene van DE DOES. Deze laatste is door fraaienbsp;teekeningen verduidelijkt. De lengte van den parasiet geeftnbsp;De Does op als 4,5 tot 7 mM. bij eene breedte van 4 tot 4,5nbsp;niM; de lengte van een ei van 40 ^ bij eene breedte vannbsp;28

Het rund waarbij DE Does de parasieten vond was mager en anaemisch, bleek echter ook aan tuberculose te lijden.nbsp;Een twaalftal exemplaren werden in de ietwat gezwollennbsp;pancreasgang gevonden.

Ten slotte wordt meegedeeld dat thans een drietal dicro-coeliums bekend zijn n.1. leverbot bij ’t schaap {dicrocoelium lanceolatum), verder de dicrocoelium pancreaticum, die voornbsp;zoover bekend alleen in ’t oostelijk gedeelte van Azië voorkomt en de derde soort, onlangs in Egypte door Dr. Simmers gevonden in galgangen van runderen uit Soedan.

Ze is door Looss beschreven onder den naam van dicro-coelimn hospes in afl. 5 van het centralbl. für Bakteriologie van 1907. Deze parasiet is slanker, heeft eene lengte vannbsp;7 tot 9 niM. bij 1,2 mM. breedte.

De derde, door DE DOES beschreven parasiet, is defilaria labiato-papillosa bij runderen op Java.

In de peritoneaalholte van het rund wordt ze in Europa, vooral in Italië, meermalen aangetroffen. Toch weet mennbsp;van dezen parasiet, van haren levenscyclus als anderzins nognbsp;weinig af. Enkele toevallige vondsten werden gedaan, die innbsp;verband met latere eenig licht zullen kunnen geven omtrentnbsp;den weg, die deze worm in het lichaam bewandelt. Zoonbsp;werden door Dr. Garino (Milaan) exemplaren van dezenbsp;filaria gevonden in wormkuobbels onder het peritoneum opnbsp;het spiergedeelte van het diaphragma. Later vond Fantinnbsp;dezelfde worm los in den dunnen darm van het rund.

Of ze schade veroorzaken is eveneens nog eene kwestieuse vraag.

-ocr page 586-

550

De Does vond den parasiet meermalen op Java en kreeg van veearts Hellemans uit Kediri eveneens verscheidene exemplaren toegezonden.

Zonder aan een nieuwe soort te denken, waren bij de hier waargenomen exemplaren nog al verschillen op te merken,nbsp;met de vroeger beschrevene, vooral aan kop en staarteinde.

Eeuige schetsen van verschillende mondwerktuigen bij hier gevonden exemplaren worden bij den tekst gevoegd.

Schrijver eindigt met een verzoek om toezending van exemplaren van dezen worm.

V.

-ocr page 587-

Uit Hollandsche Bladen.

Spijsverteringstoornis door onvoldoende speekselafscheiding. Léon Meunier (Gaz. inéd. de Paris, 15 Juli 1907) meent een groot gedeelte der stoornissen van de spijsvertering te moetennbsp;toeschrijven aan onvoldoende vermenging van het doorgeslikte voedselnbsp;met speeksel. Terwijl personen met slechte tanden lang kauwen omnbsp;het voedsel klein te krijgen, en daardoor overvloedig speeksel insl ikkennbsp;ziet men jonge personen met een goed gebit, die haastig eten, somsnbsp;niet eens bp het maal zitten, of al etende lezen. In 1906 heeft Meuniernbsp;onder SSO-maaglijders 20 pet. aangetroffen, wier stoornis aan onvoldoendenbsp;speekselafscheiding kon worden geweten. De verschijnselen dier aandoening beantwoorden aan twee tpdperken der spijsvertering, welkenbsp;door het tekort aan speeksel worden gestoord: de amylolytische phase,nbsp;waarin de spijsmassa in de maag niet voldoende wordt ontdaan vannbsp;haar zetmeelgehalte en, 20 tot 30 minuten na het eten, de phase dernbsp;eiwitvertering, waarbij de onverteerde zetmeelstoffen als vreemde, storende lichamen werken en door prikkeling van het slijmvlies overvloedigenbsp;zoutzuurafscheiding teweegbrengen. Vandaar, terstond na het eten gt;nbsp;drukking en opgezetheid in de maag met neiging tot slapen, en eennbsp;half uurtje daarna ppu en branding.

Deze alledaagsche verschpnselen kunnen de diagnose van „dyspepsie salivaire” evenwel niet doen vaststellen. Daartoe moet worden bepaald:nbsp;ten eerste de. hoeveelheid speeksel, bij het kauwen van een gegevennbsp;hoeveelheid voedsel voortgebracht. Men laat den patiënt 20 gramnbsp;broodkorst op de voor hem gewone wijze kauwen en laat het uitspuwennbsp;op het oogenblik dat hij het had willen doorslikken. Gewoonlijk isnbsp;het dan 12 tot 15 gram zwaarder geworden. Ben geringere gewichts-toeneming wijst op onvoldoende salivatie.

Ten tweede moet het diastatisch vermogen van het speeksel worden nagegaan. Drie gram wittebroodkorst worden gekauwd tot het oogenbliknbsp;van slikken, dan in 25 gram gedestilleerd water van ongeveer 15 pet.nbsp;gespuwd. He', mengsel blijft na doorroeren 5 minuten staan, waaropnbsp;het ferment werkeloos wordt gemaakt door toevoeging van 2 gr. zoutzuur. Het suikergehalte bedraagt dan in gewone gevallen 0.210 tot

-ocr page 588-

552

0.280 gram. Is het minder, dan is de versnikering van het zetmeel onvoldoende. Eindelijk moet de zetmeelvertering in de maag wordennbsp;onderzocht. Ben proefontbijt van 60 gram brood en 250 gr. water levertnbsp;na een uur een vloeistof met een suikergehalte van 1.5—7 pet. bjjnbsp;gezonde personen. Het is geringer bij onvoldoende speekselafscheiding,nbsp;maar ook bij hyperchloorhydrie.

De ondervinding leert, dat de raad om bedaarder te eten en goed te kauwen doorgaans niet wordt opgevolgd. Men kan de gevolgen vannbsp;dit gebrek intussehen door verschillende maatregelen tegengaan. Hetnbsp;zetmeelhoudend voedsel worde het eerst gebruikt. Gaat het gebruiknbsp;van vleesch of visoh eraan vooraf, dan stoort de aanwezigheid van zoutzuur de reeds onvoldoende zetmeelomzetting in de maag. Het ptyalinenbsp;werkt het sterkst in alkalische vloeistoffen; daarom is het gewenscht,nbsp;het zetmeelvoedsel alkalisch te maken. Te Vichy kookt men de groentennbsp;in Vichy-water, en men roemt haar gemakkelijke verteerbaarheid.nbsp;Meunier raadt aan rijst een uur te kooken in Vichy-water, verdundnbsp;met het tweevoudige volumen gewoon water, en de gebruikelijke hoeveelheid zout toe te voegen. Na van het vuur te zijn genomen wordtnbsp;de rijst onder oinroeren warm gehouden tot het water is verdampt.

Warme dranken bevorderen eveneens de ptyaline-werking. Daartoe make men van gemalen mout een infuus (geen decoct, want de mont-diastase wordt hij 100“ werkeloos). Ben eetlepel mout worde in eennbsp;glas koud water in het kokendwaterbad geplaats gedurende 10 minuten.

Eindelijk is het Amerikaansohe gebruik van „chewing gum” na het eten zeer aan te bevelen voor slechte kauwers, gelijk de zakenmenschennbsp;in Amerika dan ook veelal zijn. Die „chewing gum” is niets andersnbsp;dan een onoplosbare, met een geurstof bedeelde hars. Het gomkoiiwennbsp;(ook het betel-kauwen) na het eten bevordert de afscheiding van speeksel en het inslikken daarvan doet de zetmeelvertering in de maag nognbsp;met 30 tot 50 pot. toenemen.

Ook de veeartsenijkunde kent het gebruik van kauwhars, dat aan het gebit van jonge, h.aastig etende en daardoor dyspeptische paardennbsp;wordt bevestigd.

(Ned. Tijds. y. Gen.)

Volgens Sticker, zijn sedert 1902 3395 verhandelingen over carcinoom verschenen, waarvan 1960 Duitsche, 607 Engelsche, 549 fransche ennbsp;de overige in andere talen. Nederland komt met 16 op de 8ste plaats.nbsp;De opgave is, naar de Semaine Médieale beweert, nog niet eens volledig, en toch is het onderwerp niet uitgeput.

-ocr page 589-

553

Techniek der narcose. Strauch geeft patiënten, die geopereerd moeten worden, den avond te voren een gram veronal, waardoor zij den nacht, die anders onrustig pleegt te worden doorgebracht, goednbsp;slapende doorbrengen. Eén uur vóór de operatie injectie van 15 a 25nbsp;mG. morphine en tegelijkertijd een alkohol-lavement. Aldus bereikennbsp;de patiënten kalm het oogenblik der operatie; de pols is rustig ennbsp;langzaam, niet door emotie versneld. Sedert de toepassing van dezenbsp;wijze van handelen heeft de aether-narcose (aether, druppelsgewijs opnbsp;het masker gestort) nimmer asphyxie of andere ongewenschtheid teweeggebracht, en zelfs bij langdurige narcoses bleef de hartwerkingnbsp;onverzwakt.

»

* #

Bij Meyer en Schaafsma te Leeuwarden is verschenen: Gezondheidsleer van het Vee, bekroond antwoord op de door de commissie, belast met het beheer van het Buma-legaat, uitgeschrevennbsp;prijsvraag, door A. van Leeuwen, districtsveearts te Utrecht. De bekroning, welke dat werk waardig is gekeurd, is zijn beste aanbeveling.nbsp;De indeeling in korte hoofdstukken met vette opschriften maaktnbsp;het opzoeken gemakkelijk, en 50 goede afbeeldingen zorgen voor verduidelijking of afwisseling van den tekst

*

# #

In den Jardin des Plantes te Parijs is een nijlpaardje geboren. Dat komt in dierentuinen wel meer voor; maar het gelukt zelden of nooit,nbsp;de dieren groot te krijgen, wijl moeder-nijlpaard in gevangenschap hetnbsp;moederlijke instinct verliest en jong niet wil zoogen. Men neemt nunbsp;te Parijs een proef met geiten als zoogsters. Het nplpaard-jong zuigtnbsp;best; maar het blyft zeer de vraag of men er op deze manier in zalnbsp;slagen het beest in het leven te houden. Onmiddelijk na de geboortenbsp;waren vpf geiten noodig; en nu reeds — het jong is een paar dagennbsp;oud — zpn acht geiten nauwelijks voldoende om de noodige hoeveelheid melk te verschaffen.

Dr. S. Sanders te Hilversum schrijft aan het Ned. Tijds. v. Gen. over bussenmelk:

By een van myn patiëntjes, oud ongeveer 6 maanden, gevoed sedert eenige maanden met uitstekend succes met Zwitsersche bussenmelk

-ocr page 590-

554

verdund met gortwater, traden voor eenige dagen vrij plotseling herige voedingsstoornissen op. Het kind braakte de flesoh eenige keeren uit,nbsp;had koliekpijn en diarrhee. De ontlasting was groenachtig, gehaktnbsp;van aspect en vrp dun af en toe. Het kind was lusteloos. Bp nadernbsp;inzien, bleek de ontlasting fijne stofdeeltjes te bevatten, die zich doornbsp;hun glinsterend uiterlijk als me taal deeltjes deden herkennen.

Hoe kwamen die metaaldeeltjes is de ontlasting? Bij het vertoonen der geopende bus, bleek dat diezelfde metaaldeeltjes zich bevondennbsp;aan de oppervlakte van de melk en de moeder vertelde mij, dat dienbsp;bp het openen der bus er in kwamen. Het was haar ónmogelijk, denbsp;bus te openen zonder dat schilfertjes en stofjes metaal er in kwamen,nbsp;en zij had de gewoonte, die met den vinger er af te nemen. Door mijnbsp;genomen proeven overtuigden mp, dat bet ook mij niet gelukte eennbsp;dergelpke bus te openen, zonder verontreiniging met metaaldeeltjes.

Dat wij in dit geval te doen hadden met metaalvergiftiging spreekt van zelf, te meer, daar de verschijnseleu snel verdwenen door anderenbsp;voeding, nl. koemelk verdund met havergortwater. Het doel van ditnbsp;sohrpven is, de aandacht te vestigen op dit groote gevaar bij de voeding met bussenmelk. Ik ben niet in de gelegenheid te onderzoeken,nbsp;uit welke metalen de bus is gemaakt, doch afgezien van de metaalvergiftiging, moeten zulke schilfertjes op den duur ook mechanischenbsp;stoornissen verwekken. Jammer, dat de bussen niet op een anderenbsp;wjjze, bijv. zooals een sardineblikje met een sleuteltje, te openen zijn,nbsp;want nu durf ik geen bussenmelk meer voor te schrpveu en de kinder-praxis kan er zoo slecht buiten.

Over den „Palolo” worm, dat raadselachtige dier uit de Samoaansche wateren, deelt Woodworth wederom het een en ander mede. Hp vergelijkt de ontlasting der geslachtsproducten met een explosie, waarnanbsp;slechts een verschrompelde massa van het dier overblijft. De in elkaarnbsp;geschrompelde huid vertoont duidelijke zijdeliugsche spleten, die zichnbsp;vaak over meer dan een segment uitstrekken.Klaarblgkelpk tredennbsp;de geslachtsproducten van den ,,Palolo” over de geheele lengte van hetnbsp;dier in hetzelfde oogenblik naar buiten en hierdoor wordt begrijpelpk,nbsp;dat de dichte zwermen van dezen worm zoo plotseling, nadat zij zichnbsp;hebben vertoond, weer kunnen verdwpnen.

Calomel of sublimaat. In de pers wordt dezer dagen behan-

-ocr page 591-

555

delJ een arrest van het Hof te Leeuwarden, (welk arrest in zijn geheel is opgenomen in het Ntderl. Tijds. v. Geneeskunde van 24 dezer),nbsp;waarbij een dokter tot t 1000 schadevergoeding is veroordeeld, omdat hijnbsp;een meisje het oog heeft ingestoven met sublimaat in plaats van metnbsp;calomel en daardoor haar oog heeft blind gemaakt.

Hij is veroordeeld op grond van art. 1401 B. W. en wel wegens het toebrengen van schade door onvoorzichtigheid.

Vele medici zijn daarover in opstand en vragen: is de taak van dokter en apotheker niet verdeeld?

Zij meenen dat met dit arrest die vraag ontkennend is beantwoord.

Geheel ten onrechte.

De veroordeelde dokter had het calomel bij een apotheker kunnen bestellen, maar bestelde met volle wetenschap bp een persoon, die geennbsp;bevoegdheid van apotheker had. Daarom en daarom alleennbsp;is aangenomen, dat in dat geval de de dokter na moest gaan ofnbsp;hij had hetgeen werd vereischt.

Had hij besteld hij een apotheker, dan was hij volkomen gedekt geweest, ook al was het recept bereid door een onbevoegde apothe-kershulp.

James Brand die in Noord-Nigerië is om van wege het Engelsche departement van koloniën een veeartsen^kundig onderzoek in te stellen, heeft zich daar toegelegd op bestriding van de trypanosomiasis welke daar onder den veestapel schrikkelijk huishoudt. Hetnbsp;volgende middel is hem, naar hij aan de Times schrijft, bjj paardennbsp;doeltreffend gebleken: Tien inspuitingen in de aderen van een mengselnbsp;in gelpke deelen van een 1 pets. waterachtige oplossing van methyleen-hlauw, verkregen uit een verzadigde oplossing van deze kleurstof innbsp;alcohol, en van een 0.2 pels. oplossing van sublimaat in water. Eikennbsp;dag beeft hij aan paarden een inspuiting van 10 kubieke centimetersnbsp;van dit mengsel toegediend. Hij gelooft dat het middel onschatbaarnbsp;zal blijken tot genezing van alle dieren die van de parasieten (trypa-nosomen) hebben te Ijjden, mogelijk ook van lijders aan slaapziekte.

Perhydrase-melk is met waterstof-superoxyde geconserveerde melk. Nog na maanden kan zij van het waferstofsuperoxyde bevrijd worden en ia dan even onveranderd en goed smakend als versche melk. De

-ocr page 592-

556

verwijdering van het waterstofsuperoxyde geschiedt door de katalase, die in kleine fleschjes aan de zending toegevoegd wordt.

De melk werd aan verscheidene uitnemende hygiënisten ten onderzoek toegezonden, die er zeer gunstige rapporten over uitbrachten. Aan zuigelingen werd de melk met goed succes beproefd door Deutsch,nbsp;Escherich e. a.

In het groot wordt de perhydraae-melk bereid in Hongarije op de goederen van prins Lodewijk van Beijeren onder leiding van dr. Stre-linger. Te Marburg in den geneeskundigen kring werd een 10 wekennbsp;oude, uit Hongarije daarheen gezonden melk gedemonstreerd, die zichnbsp;door niets van versche melk onderscheidt. Ook is zij volkomen kiem-vrp.

Het vraagstuk om op goede en goedkoope wijze melk te conserveeren en maanden lang goed te houden, schpnt hiermede opgelost.

De bestrijding der tsetse-ziekte. Loeffler en Eühs gaan in de Deutsche med. Woohenschrift de geschiedenis van de therapienbsp;der trypanosomen-ziekten na. De tot nog toe als de beste behandelingswijze bekende is die met atoxyl. Toch laat zij bij de Nagana-pa-rasieten van de tsetse-ziekte in den steek en worden naast vele gevallennbsp;van vergiftiging vele recidieven vermeld. Het onderzoek, door schrijversnbsp;verricht bjj cavia’s, konijnen en ratten, ge'infecteerd met Nagana-try-panosomen, heeft tot het opmerkelijke resultaat geleid, dat men in hetnbsp;acidum arsenicosum in opgelosten toestand tegen deze infectie eennbsp;specifiek werkend middel bezit, van gelijke waarde als chinine bijnbsp;malaria. De oplossing wordt bereid door oplossen van natrium arsenicosum en ontleden door zoutzuur. Zelfs zeer zwaar geïnfecteerde dierennbsp;kunnen nog door toediening pes os of intraperitoneaal gered worden.nbsp;Voor een cavia en een konijn bedraagt de gift 4 mgr. per os, driemalen om de 5 dagen gegeven. Prophylactische toediening voorkomt denbsp;infectie. Recidieven blijven geheel uit. In oplossingen van 1 opnbsp;200,000 worden de trypanosomen gedood. Ook waar atoxyl langen t^dnbsp;onwerkzaam bleef, hielp arsenic. Het is te verwachten, dat ook bijnbsp;andere trypanosomen-ziekten acid. arsenicosum evenzeer specifieke werking zal vertoonen.

(Ned. Tjjds. v. Gen.)

En dan hospitaal.

is daar nog een derde nieuwigheid: het veld-p a a r d e n-

-ocr page 593-

557

Het medisch behandelen van paarden, die over eene uitgestrektheid van vele kilometers in allerlei stallen verspreid zijn, geeft aanleidingnbsp;tot bezwaren, bp manoeuvres, maar dat zal nog in veel grootere matenbsp;bet geval zijn in den oorlog, waarin ook zoovele niet-militaire paardennbsp;hunne diensten zullen moeten bewijzen. Ais eerste proef wordt ditnbsp;jaar een paarden-veld-hospitaal met eigen personeel gevormd, waarheennbsp;ernstige patiënten — voor zoover dat mogelijk is — geëvacueerd worden.nbsp;Het is gedurende de eerste dagen gevestigd te Putten, en zal bij denbsp;meer uitgebreide oefeningen der laatste dagen gevestigd worden nabjjnbsp;Harskamp, waar eene brigade gelegerd zal worden.

Over de pokken en Jan Inoenhoüsz. De Keizer laat zich re-vaocineeren. Dat is het groote nieuwtje voor een bevolking die thans zeer veel over de pokken spreekt en waar gisteren nog aannbsp;25,000 menscben de bekende prik is gegeven. Het is wel vreemdnbsp;dat hier geen verplichte inenting bestaat, omdat Galicië met zpnnbsp;achterlijke bevolking een broeinest is van allerlei ziekten en ook ditmaal de pokken naar Weenen heett overgebracht. In Hongarije daarentegen bestaat de verplichte inenting en als men hier nog niet zoovernbsp;is, dan komt dit van de voorliefde der menscben voor de geneeskundenbsp;langs natuurlijken weg, voor het „Naturheilverfahren’’, dat de vaccinatienbsp;ten sterkste veroordeelt. Maar nood leert bidden en zoo hebben innbsp;de laatste weken 500.000 menscben zich weer laten inenten. De hiernbsp;te lande zoo talrijke bedevaartgangen zijn verboden en tot grootenbsp;vreugde der kinderen zullen de scholen pas met 1 October weer beginnen. Ook is het rondventen op straat verboden en wordt een wakend oog op bedelaars gehouden. De fabrikanten en winkeliers laten,nbsp;tot geruststelling van het publiek, dagelpks lange lijsten publiceeren,nbsp;waarin zp der wereld kond doen dat zij hun personeel hebben latennbsp;inenten. Vandaag lezen wij dit nog van twee schouwburgen en vannbsp;de jockeyclub. En toch is de ziekte lang niet erg, het dagelijkschonbsp;cijfer der aangetasten varieert slechts tusschen 3 en 4 en het stadsbestuur beeft bekend gemaakt dat tot dusver 98 menscben zijn aangetast,nbsp;van wie 9 overleden. En dit op een bevolking van 2 millioen. Maarnbsp;deze dagelijksche berichten met de niet van overdrijving vrij zijndenbsp;toelichtingen der kranten,—gevoegd bij het wantrouwen tegen de autoriteiten, die beschuldigd worden van veel te verzwijgen, — maken datnbsp;de menscben acnterdocbtig en angstig zijn.

Het is onze landgenoot dr. Jan Ingehousz geweest, die lang vóór Jenner de vaccinatie in Weenen bekend gemaakt heeft. Maria Theresia,

-ocr page 594-

558

die eenige van haar kinderen aan de pokken had verloren, kreeg eveneens die ziekte, toen zij, trots alle waarschuwing, hare stervendenbsp;schoondochter een afscheidskus gaf. Zij genas -weliswaar, maar werdnbsp;dermate door de pokken geschonden dat zij, die vroeger zoo mooi was,nbsp;er een leelijke vrouw door geworden was. Groot was haar angst, dat harenbsp;andere kinderen het ook zouden krijgen, en omdat zij van de vaccinaties in Engeland gehoord had, vroeg zij om hulp in Londen, waar men haarnbsp;op den in die stad wonenden dr. Ingenhousz attent maakte. Na eenigenbsp;onderhandelingen trad deze in dienst der Keizerin. Hij werd aan hetnbsp;hof als een redder in den nood beschouwd. Maria Theresia gat hemnbsp;een woning in de stad en vertrekken in haar slot Sohönbrunn, terwijlnbsp;ze een hoféquipage te zijner beschikking stelde. Hij vond er tweenbsp;andere Hollandsche doctoren nl. van Swieten en de Haen, van wienbsp;laatstgenoemde een verwoed tegenstander van de inenting was. Dienbsp;kunstbewerking, thans zoo algemeen, was toen nog een heel waagstuknbsp;en eerst Jenner heeft haar vele jaren later algemeen gemaakt. Ingenhousz was zeer voorzichtig en hij wilde de kinderen der Keizerin nietnbsp;inenten vóór hij door proeven op andere kinderen het ongevaarlijkenbsp;der zaak had aangetoond. Het gevolg daarvan was dat er uit eennbsp;¦weeshuis met 200 kinderen 16 werden uitgepikt om, in tegenwoordigheid van de Keizerin en van haar lijfarts van Swieten, te wordennbsp;ingeënt. Toen die operatie gelukt was, werden alle kinderen getrac-teerd door de Keizerin die zelve ronddiende en op den lOen Septembernbsp;1768 werden de aartshertogen Ferdinand en Maximiliaan gevaccineerd.

De heele stad was in spanning hoe dit zou afloopen, en groot was de verbazing dat de patiënten niet naar bed hoefden en gezond bleven.

De Keizerin was overgelukkig, liet een plechtig Te Deum zingen en gat een tuinfeest met illuminatie en muziek in Schönbrunn, met vrijennbsp;toegang voor iedereen. Voorts liet zij een medaille slaan, die nog innbsp;het penningkabinet te zien is, met haar beeltenis op de voorzijde ennbsp;een toepasselijk inschrift op den achterkant. Ingenhousz kreeg tweenbsp;gouden en 30 zilveren exemplaren ervan, om die onder zijn vriendennbsp;te verdeelen, waarvan misschien nog wel een enkele in het bezit vannbsp;zijn nakomelingen in Breda zal zpn. Hij werd royaal beloond, kreegnbsp;den titel van hofarts en een levenslange toelage van ƒ 5000.

Toch schput het vaccineeren toen nog een heel gevaarlijk werk geweest te zijn, want Ingenhousz schrijft aan een vriend, hoezeer hij in angst heeft gezeten over het inenten van den groothertog van Toskane.nbsp;Het is mijn grootste succes geweest, schrijft hij, maar het herinnertnbsp;mi) tevens aan de vrees die ik uitgestaan heb en die zelfs mijn gezondheid beeft geknakt. Ik ben de eenige mensch in de wereld, die

-ocr page 595-

in


669

aan vier der doorluchtigste personen in Europa het leven heeft gered, maar nn heb ik er ook genoeg van en ik gevoel geen lust meer omnbsp;nog andere prinsen in te enten.

Ingenhousz, die nog gi ooter natuurkundige was dan arts, is heel oud geworden, maar werd tevens door allerlei omstandigheden verbitterdnbsp;en ten slotte menschenschuw. Vóór twee jaar is zijn standbeeld opnbsp;het mooie plein der hoogeschool onthuld, bij welke gelegenheid professor Wiesner een levensbeschrijving van den beroemden geleerdenbsp;heeft uitgegeven. Ingenhousz behoorde, evenals van Swieten en denbsp;Haen, tot die Roomschen, die wegens de vernederende positie hunnernbsp;religie hun land verlieten om in den vreemde een werkkring tenbsp;zoeken.

* *

OïtTAiRDiKG VAN HET Bngelschb VOLBIOBDPAAKD. A. van Leeuwen schrijft in „De Veldbode”:

Zooals bekend, is het wedrennen met paarden een oorspronkelijk Engelsche liefhebberij, De wedrennen gaven voor een deel het aanzijnnbsp;aan het Engelsche volbloedpaard, en zij schijnen ook het middel totnbsp;zijn ondergang te zullen worden. Dat het volbloedpaard langzaamnbsp;maar zeker ontaardt, erkent men ook in Engeland. Reeds in 1843 werdnbsp;daartegen gewaarschuwd, en in 1851 gaf Youatt in zpn boek „Thenbsp;Horse”, uiting aan de reeds toen meermalen gehoorde klacht.

In 1843 waarschuwde zeker Engelsche schrijver over sportzaken „Nimrod”, tegen de wedrennen met onvolwassen paarden, 2-en 3-jarigen.nbsp;De oude, sterke 4-uiijIs-paarden gingen daardoor de wereld uit. Tegenwoordig had men geen 4-mijls-paarden meer, de wedrennen gingennbsp;niet meer over die lange afstanden. Vroeger kocht men zich een paardnbsp;' voor zijn leven, tegenwoordig werd het jonge dier reeds als veulen gedrild ; teneinde het in staat te stellen één dag aan overdreven eischennbsp;te beantwoorden. Dat was een systeem, gansoh afwijkend van hetnbsp;oorspronkelijke, n.1. dat de wedrennen een algemeen nut zouden stichtennbsp;door een krachtige constitutie bp het paard aan te kweeken en te ontwikkelen.

Deze waarschuwing hielp echter niet, en acht jaar later schreef Youatt in zijn boven aangehaald werk over paarden :

„Wat is op het oogenblik ons renpaard? Het heeft in snelheid ge-„wonnen. Het zou dwaasheid zijn dit te ontkennen. Het is een schepsel ,,zoo schoon als men het zich maar wenschen kan, maar — de meestenbsp;„zgn versleten, nog eer het rennen half ten einde is.”

Vroeger hield men rennen over 4 mijlen,en de paarden bleven daar-by frisch, „maar tegenwoordig is de Derby-winner dikwgls voor zgn

-ocr page 596-

560

„geheele verder leven onbekwaam om zich met kans op winnen in de „renbaan te wagen, ofschoon de afstand slechts 1.5 mijl bedraagt.”

„De rendag is voorbij, groote sommen beeft de eigenaar van den „Derby-winuer verdiend (verdiend is eigenlijk een te mooi woord, laatnbsp;„ons zeggen: „in zijn zak gestoken’’); bet dier echter, door welksnbsp;„kracbt-inspanning dit mogelijk gemaakt werd, verlaat de baan metnbsp;„verscheurde of voor altijd bedorven pezen, en men boort vermoedelijknbsp;„nooit meer van hem spreken, denkt er zelfs nooit meer aan. Hetnbsp;„beeft aan bet doel, waarvoor bet werd gefokt, beantwoord — bet kannbsp;„nu gaan, het kan weer van den aardbol verdwijnen.”

Dat noemt Youatt gruwzaam, en terecht, bet is meer dan wreed en onmenschelijk.

Het beroemde renpaard der oudheid. Flying Childers, begon zijn loopbaan in 1721 eerst als 6-jarige, maar dan ook als 4-mijls-renner,nbsp;dus als krachtig paard met uithoudingsvermogen. In dien tijd was denbsp;snelheid der volbloeds niet zoo groot als tegenwoordig, maar zij hadden tenminste wezenlijke waarde. Tegenwoordig worden de dierennbsp;reeds als veulen opgeofferd aan de wedkoorts hunner eigenaars. Geennbsp;paarden worden meer opgefokt om zonder hinder grootere afstandennbsp;in korten tpd af te leggen; op den leeftpd van 2 en 3 jaar wordendenbsp;veulens al over korten afstand doodgejaagd of voorgoed „broken down”nbsp;(„in de soep gereden“, zouden wij op zpn Hollandsch zeggen).

Dit is de reden, waarom het volbloedpaard van tegenwoordig langzamerhand geworden is, wat dr. Fleming, een ander Engelschman, noemde: „een onnut wezen, vol gebreken”.

Het beste bewijs voor de waarheid dezer uitspraak, is de mededeeling in het Engelsche sportblad „Live Stock Journalquot;, aangaande de prijzennbsp;voor volbloedpaarden, zooals die in de „Racing Calendarquot; voorkwamen.

Niet minder dan. 885 volbloedpaarden werden voor f 300 en minder per stuk verkocht. De Ijjst begon met een paard, dat de som van f 48nbsp;opbracht; een tweede ging voor f 12; een derde bracht f 18 op, terwijlnbsp;verder prijzen worden vermeld van f 24 en t 36. Zoo bracht een 6-jarignbsp;paard f 36 op. Zes en dertig gulden voor een paard van edele afstamming, in de volle kracht van zijn leven ! Voor een paar honderd gulden kan men zich een heelen renstal aausohaften.

Het is nog niet zoo heel lang geleden, dat deze cjjfers werden medegedeeld.

En dat alles tengevolge van de zinnelooze speelwoede der menschen I Het paard, dit wondervolle en schoon schepsel, opgeofferd aan en innbsp;dienst gesteld van een der lagere menschelijke hartstochten, de geldzucht in haar minst schoonen vorm ! O, mensch, wreede en ontaarde

-ocr page 597-

561

mensch!

Van Engeland heeft men ook in andere landen de wedren-manieren overgenomen, ook in ons land. Inderdaad nemen de volkeren van elkaarnbsp;eerder de ondeugden over dan de deugden. Natuurlgk heet het overalnbsp;, ter bevordering der paardenfokker^quot;.

Men ziet nu hierboven wat ernstige mannen in Engeland zelf zeggen over deze „bevordering der paardenfokkerijquot; I

G. J. S oh OU te deelt in het Ned. Tgdschr. voor Geneeskunde het een en ander mee over de oude quaestie der „heriditeit of consan-g u ï n i t e i t”. Hij schrijft o. in. : „Reeds in 18de eeuw heeft mennbsp;opgemerkt, dat in enkele families de aangeboren nachtblindheid werdnbsp;overgeërfd van geslacht op geslacht. Toen de oogspiegel honderd jaarnbsp;later leerde, dat de meeste dier gevallen berusten op retinitis pigmentosa,nbsp;bleek de herediteit een eigenaardigheid te zijn zoowel van deze laatstenbsp;ziekte als van de zeldzame gevallen van nachtblindheid zonder fundus-afwijking.

In 1861 publiceerde nu Liebreich een stamboom, waarin de retinitis pigmentosa het eerst optrad bij de kinderen, gesproten uit een familie-huwelijk; hij zag in de oonsanguiniteit der ouders de oorzaak der oogaan-doening. En in den eersten tijd heeft men daaraan veel gewicht gehecht,nbsp;maar men bekeert zich nu langzamerhand weer tot het geloof aan de herediteit. E. Nettleship houdt in de Royal London Ophthalmic Hospitalnbsp;Reports Vol. XVII, Part I, een beschouwing over dit vraagstuk. Hynbsp;heeft daartoe de stamboomen van 976 families bijeengebracht, waarinnbsp;1681 gevallen van retinitis pigmentosa voorkomen; ten deele eigennbsp;waarneming, ten deele literatuurstudie. In 230 van deze families is denbsp;herediteit van de oogziekte duideljjk; in 226 komen consanguine huwelijken met zieke kinderen voor; in 32 is herediteit en oonsanguiniteitnbsp;beide en in 488 of precies de helft blijkt noch iets van herediteit nochnbsp;iets van oonsanguiniteit. Die laatste helft evenwel heeft niet veel bewgs-kracht, omdat het voor het meerendeel mededeelingen zyn van slechts tweenbsp;geslachten. Van de stamboomen, waaruit de herediteit duidelgk spreekt,nbsp;is de langste er een, door Nettleship zelf geleverd, die loopt over zevennbsp;geslachten en waarin wjj de retinitis pigmentosa steeds van de oudersnbsp;op de kinderen zien overgaan; alleen het zevende geslacht, nog slechtsnbsp;drie leden ster'-, is nog vrjj.

In den langen stamboom, dien Nettleship over zeven geslachten heeft geleverd, komt één huwelijk van neef en nicht voor; maar de kin-

33

-ocr page 598-

562

deren van dezen hebben volstrekt niet meer retinitis pigmentosa dan die uit de andere huwelyken. En zoo zijn er nog een aantal stiim-boomen, waaruit de herediteit duidelijk spreekt, en waarin ook hetnbsp;trouwen met een nichtje wel een familietrek schijnt te zijn; denbsp;atstaminelingen van hen, wier ouders evenals zjj zelve neef en nichtnbsp;van elkaar waren, hebben niet meer van ' de oogaandoening te lijdennbsp;dan hun naaste buren in den stamboom, wier ouders en grootouders elkaar niet verwant waren. Maar dan zijn er nog een groot aantalnbsp;stamboomen, waarin de kinderen van het familiehuwelijk de eerste zijn, dienbsp;met retinitis pigmentosa behept zijn. Verreweg de meeste daarvannbsp;bewijzen evenwel niets, omdat men het gelaten beeft bij de constateering,nbsp;dat vader en moeder neef en nicht waren, terwyl er noch iets omtrentnbsp;de grootouders, noch iets omtrent ooms of tantes bekend is; en van denbsp;overblijvende stamboomen, die verder uitgewerkt zijn, is er niet één,nbsp;ook die van Liebreich niet, waarin niet een aantal leden van het tweedenbsp;of derde geslacht ontbreken, zoodat men geen zekerheid heeft, of somsnbsp;in de ontbrekende leden de herediteit verscholen zit. Tot nog toenbsp;ontbreekt een volledige beschrijving van een geslacht, waarin alleennbsp;de kinderen uit een tamiliehuwelijk aangetast z^n. Men kan nietnbsp;meer zeggen, dan dat het huwelijk van neef en nicht een dubbele kansnbsp;geelt op de aandoeningen, die in het geslacht hereditair zijn.”

De ophthalmo-reaotie volgens Calmette vindt in steeds wijder wordenden kring bevestiging en toepassing. Druppelt men bij lijders aan tuberculose in één oog een druppel van een 1 pCt. tuber-culine-oploBsing, dan treedt 3 a 5 uur na die instillatie een levendigenbsp;reactie der conjunctiva op, die na 6 a 10 uur langzaam haar maximum bereikt en met eenig oedeem gepaard gaat. Bij gezonde of doornbsp;niet-tuberculense ziekten aangetaste lieden blijft die reactie achterwege. Calmette had deze ,,ophthalino-réaction a la tuberculine”, zoo-als hij dit procédé noemde, bij 25 personen, volwassenen en kinderen,nbsp;toegepast en zich van de tegelijk prompte en onschadelijke werkingnbsp;ervan kunnen overtuigen, alvorens bij er den 17den Juni 1.1. meldingnbsp;van maakte in eene zitting der Académie de sciences.

Andere hebben de waarnemingen van Calmette volkomen kunnen bevestigen. Zoo heeft Comby in de Société Medicale des Höpitauxnbsp;den 263ten Juli kunnen mededeelen, dat hij die reactie bij 16 kinderennbsp;beproefd heeft. Bij 8 hunner bleet de reactie achterwege, hoewel zijnbsp;clinisch verdacht werden aan tuberculose te l^den; toen 2 van deze

-ocr page 599-

563

laatsten gestorven waren, bleek inderdaad bij de autopsie de afwezigheid van iedere tuberculeuse aandoening.

Lepine van Lyon heeft de ophthalmo-reactie by krankzinnigen nagegaan en in eene nota van de Société de Biologie haar groote hetee-kenis voor de diagnostiek van tuberculose in het licht gesteld.

Citron waardeert in de Berliner Medizinische Gresellsohaft in niet geringere mate dit diagnostisch hulpmiddel. Hy heeft het 76 keernbsp;beproefd. Slechts in gevallen van vergevorderde cacheKie teen 6-tal)nbsp;bleek het in den steek te laten. Hij verklaart, dat het procédé geennbsp;enkel verontrustend of zelts hinderlijk verschijnsel te voorschijn roept,nbsp;en in 11 gevallen, waarbij het twijfelachtig was of de aandoening, vannbsp;tuberculeusen aard was, heeft het hem uitmuntenden dienst bewezen.

(Medisch Weekblad.)

Klemperer vertoonde in het geneeskundig genootschap te Berlijn, 24 Juli 1.1., 30 niersteenen, die 6 uur na de ingestie van 100 c.c. glycerinenbsp;uitgescheiden werden. Hoewel deze medicatie niet altijd slaagt, zounbsp;hij haar steeds willen toepassen in alle gevallen van hardnekkigenbsp;lithiasis renalis. Senator merkte naar aanleiding van Klemperer’s demonstratie op, dat hij ook bij kleinere giften dan 100 c.c. glycerinenbsp;haematurie heeft waargenomen.

(Medisch Weekblad.)

*

if if

De heer J. J. van Loghem besluit een schrijven aan het Ned. Tyd-schrift voor Geneeskunde, waarin hy „de school v o o r t r o p i-sche geneeskunde te Liverpool”, bespreekt, als volgt:

Het wetenschappelijke onderzoek van de School wordt in hootdzaak te Runcorn verricht, een plaatsje aan de Mersey, 16 B. M. van Liverpool, aan het scheepvaartkanaal naar Manchester, halt havenplaatsnbsp;voor het aan de overzijde gelegen fabrieksstadje Widnes, half dorp,nbsp;voorzoover het grenst aan het vruchtbare land van Cheshire. Te Runcorn heeft de School in 1904 een kleine boerdery, op de heuvels langsnbsp;de rivier, tot „Research laboratories” ingericht.

Het nadeel, dat de betrekkelijk groote afstand van Liverpool oplevert, valt echter weg tegen de voordeelen, die de landelijke omstandigheden aanbieden. Het werk in Runcorn eischt zeer veel ruimte voor kleine e,, groote dieren. Vooreerst zijn er een groot aantal ratten,nbsp;muizen en konynen noodig voor het instandhouden van de talrykenbsp;stammen trypanosomen en spirochaeten, die door de expedities, welke

-ocr page 600-

564

de School geregeld uitzendt, worden thuisgebracht De protozoöloog — de spiroehaeten worden in deze omgeving tot de protozoën gerekendnbsp;— kan niet, gelijk de bacterioloog, zijn stammen in buisjes in eennbsp;donkere kast bewaren, maar dient voortdurend de passage van dier opnbsp;dier te verrichten. Een groot aantal paarden en ezels zijn in onderzoek bij therapeutische proefnemingen op het gebied van trypanoso-menziekten. Voor deze ondervindt Runcorn belangrijken financieelennbsp;steun, ook van het gouvernement, met het oog op de economische voor-deelen aan een eventueel succes verbonden. Deze proefnemingen worden gedaan in de richting door de ervaringen met atoxyl en anderenbsp;oheiuische praeparaten aangewezen. Voor de dieren zpn een paar flinkenbsp;weilanden beschikbaar. Voor de apen (spirochaeten-inteoties) is ernbsp;een ruime plantenkas; voor de kikvorschen een aquarium. In eenigenbsp;bijgebouwtjes vinden de talrpke kleinere proefdieren, noodig voor denbsp;stammen, voor hot contröle-onderzoek der behandelde' dieren, en voornbsp;de morphologische en vergelpkende onderzoekingen betreffende trypa-nosomen en spiroehaeten, ruimschoots plaats, lucht en licht. In hetnbsp;boerderijtje zelf zpn een aantal kleine kamertjes, die ruimte gevennbsp;voor een zestal onderzoekers; er zijn aparte vertrekjes voor vivisectienbsp;en obduktie; de inrichting van het geheel is eenvoudig en beknopt;nbsp;de uitrusting met mikroskopen, stoven, mikrotoom en glaswerk zeernbsp;voldoende.

De onderzoekingen in Runcorn strekken zich over een betrekkelpk groot gebied uit. Alle vraagstukken betreffende de ziekten door trypanosomennbsp;en spiroehaeten veroorzaakt zijn hier aan de orde of voor korten tijdnbsp;aan de orde geweest. De verbreiding door insecten, de morphologienbsp;der parasieten, de verandering van het aangetaste organisme, immuniteit en therapie vormen zoovele onderwerpen, over welke in de „memoirsquot; van de School — sinds het begin van dit jaar voortgezet alsnbsp;„annalsquot; — belangrijke vondsten zijn meegedeeld. Niet minder dannbsp;vier laboratoriuminfecties met spirochaete Dottoni (den parasiet vannbsp;de Afrikaansche febris recurrens (tick fever) is men zijns ondanks innbsp;de gelegenheid geweest bp menschen te bestudeeren.

Exclusief is Liverpool in geenen deele; onder de talrgke beurzen, die getuigen van de belangstelling, welke de medische wetenschap innbsp;Engeland van rijken en aanzienlijken ondervindt, is er één uitsluitendnbsp;bestemd voor een niet-Engelschmau. Ook Runcorn verleent gastvrijheid zonder aaazien van nationaliteit, zóó zelfs dat uw correspondentnbsp;er dezen zomer met een Oostenrgker, een Rus en een Canadees denbsp;geheele bezetting vormt.

*

* *

-ocr page 601-

565

In de British Medical Journal van 27 Jnli komt een mededeeling voor van R T. Hewlett en W. B. de Korté over de aetiologienbsp;en pathologische histologie der berri-berri :

De schrijvers voedden apen met urine van berri-berrilpders. Twee daarvan begonnen te lijden aan lichte oedemen, cyanose, verdwenennbsp;van kniepees-reflex en verlamming der beenen. Bij onderzoek vannbsp;de urine van berri-berri-patiënten vonden zij vormsels, die hen op betnbsp;vermoeden brengen, dat protozoën de oorzaak der ziekte zpn en datnbsp;de urine de drager der infectie is.

Dr. Max Juda Jr, heeft een Nederlandsche bewerking het licht doen zien van een Duitsch geschriftje van Dr. Ernst Thesin over: B p g e-loof en kwakzalver ij op geneeskundig gebied. Hetnbsp;verscheen als nr. 1 van een gezondheids-bibliotheek voor arbeiders,nbsp;onder redactie van Dr. J. Zadek.

Een tegengift tegen Carbol-vergiftiging. De onaangename gewaarwordingen, die de witte vlekken aan de vingers vergezellen tengevolge van het omgaan met geconcentreerde oplossingennbsp;van carbol, verdwijnen door bestrijken met tincturajodii. Ben Engelschnbsp;geneesheer aan de Kaap, dr. J, Maberly, wien deze goede werking dernbsp;jodium-tinctuur bekend was, heeft haar nu ook in verscheidene gevallennbsp;van carbol-vergiftiging met succes toegepast. Zoo deed bp een jong-mensch, die bij vergissing een sterke oplossing van carbolzuur hadnbsp;ingeslikt, de toediening van een theelepel jodium-tinctuur onmiddellijknbsp;alle ziekteverschijnselen verdwijnen. (Men bedenke hierbp, dat volgensnbsp;de Britsche pharmacopoe de jodium-tinctuur 1 Gram jodium op 86.5nbsp;c.c. alkohol bevat, terwpl de jodium-tinctuur volgens de Nederlandschenbsp;pharmacopoe 10 pet. jodium houdt, dus bijna 3 maal zoo sterk is.) Innbsp;een ander geval betrof het een 3-jarig kind. Een half uur na hetnbsp;ongeval verschaften reeds 5 druppels tinct. jodii in een beetje waternbsp;het gewenschte effect; toch werd met tusschenruimten van 4 uur dezenbsp;dosis nog 3 keer herhaald.

Hoe eerder het tegengift wordt verstrekt, des te sneller en te zekerder de werking. Ben ander kind, 2 jaar oud, dat pas 30 uur na de innemingnbsp;van carbol met tinct. jodii werd behandeld, genas pas na 3 dagen.

Het antidotum moet in vrij groote dosis worden toegediend, wil het de toxische werking van het carbol opheffen. (Med. Weekblad.)

*

Ü- «

-ocr page 602-

566

Het weekblad De Veldbode wijdt een geïllustreerd artikel aan do ontwikkeling der pluimvee-teelt in de Vereenigde Staten en aan denbsp;verbetering daar te lande van de spoorwegwagens voor denbsp;verzending van duiven, kippen, eenden, ganzen ennbsp;kalkoenen. Het blad schrijft;

Br is in De Veldbode meermalen op gewezen, dat kippen, uit Italië en Rusland naar ons land verzonden, niet gezond kunnen aankomen,nbsp;op elkaar gepakt als ze de lange reis moeten maken in benauwde,nbsp;muffe waggons. Zijn er enkele ziek, dan breidt de ziekte zich snel uit,nbsp;waar alle toezicht ontbreekt en de besmetting dus vrij spel heeft. Watnbsp;we op die wpze in ons land krijgen, heeft menige kippenhouder totnbsp;zgn schade ondervonden. En ook de Amerikanen weten daarvan meenbsp;te praten, want uit hun waggons kwamen wel eens meer doode otnbsp;halfdoode dieren dan gezonde en levende.

Maar zij hebben nu toch ook een prachtige oplossing gevonden. De „Live Poultry Transportation Company” heeft op ’t oogenblik weernbsp;100 nieuwe open waggons in bestelling, waarvan er nu reeds 500 loopennbsp;en binnen de twee jaren in de Vereenigde Staten zeker meer dan duizend zullen zijn (het vervoer van levende hoenders in gewone waggonsnbsp;bedraagt nu jaarlijks meer dan 10,000 waggonladingen). In zoo’n opennbsp;waggon gaan met alle gemak 2000 a 2400 levende ganzen ot 1200 a 1500nbsp;Amerikaansche kalkoenen of 4600 a 6000 kippen (bij warm weer mindernbsp;dan wanneer het koel is). De prijs van een dergelijken waggon isnbsp;3250 gulden. Hij telt 8 verdiepingen en is meestal geladen met verschillende soorten van gevogelte. De vracht bedraagt per waggon voornbsp;1—100 E. mijlen (een mijl 1609 M.) f 25, 100 a 150 mijlen f 35.nbsp;150 tot 200 mplen f 41.25 enz. Een waggon van San Francisco innbsp;Californië aan de Oostkust naar New York aan de Westkust van denbsp;Vereenigde Staten van Noord-Araerika, een afstand van 3245 E. Mijlnbsp;of 5217 K.M., kost aan vracht f 175. Is hij geladen met 5000 kippen,nbsp;dan bedraagt de vracht dus drie en een halve cent per kip, en waarnbsp;wjj hier den grootst denkbaren afstand namen, daar mogen wij welnbsp;zeggen: bij goed georganiseerde spoorwegverbindingen bestaan geennbsp;afstanden meer, 'want deze, als voorbeeld genomen afstand is ruim 22nbsp;maal zoo groot als die tusschen Maastricht en Amsterdam 1

Nu nog een woord over de groote voordeelen van deze open waggons en hun inrichting. Vooreerst zijn de dieren in open hokken en verliezennbsp;zij niet aan gewicht, integendeel, want zij kunnen zich vrjj bewegen,nbsp;worden gevoerderd door den den trein vergezellenden opzichter uit dennbsp;graanvoorraad onder in de wagen en van water voorzien met behulpnbsp;van een waterleiding, die uitgaat van een reservoir, welke wordt vol-

-ocr page 603-

567

gepompt op de stations, waar ook de locomotief water inneemt, Een ventilator in eiken waggon zorgt voor versohe lucht binnenin, terwylnbsp;een gordijn aan beide zijden kan neergelaten worden om de dierennbsp;tegen sneeuw, regen, zonneschijn enz. te beschermen.

Een tweede voordeel is, dat geen emballage behoeft te worden teruggezonden; de verzender laadt zijn dieren in en neemt zijn kratten, kisten, hokken ot dergel, weer terstond mee naar huis, wat een aanzienlijkenbsp;besparing geett aan vracht, terwijl de waggon op de terugreis schoongemaakt en ontsmet wordt.

Eindelpk is er nog een zeer groot voordeel, nl. dat bp overvoering van de markt op bepaalde dagen de opzichter volstrekt niet gedwongennbsp;is tot verkoopen, maar kalmpjes aan wacht op een betere markt opnbsp;een der volgende dagen, daar hij zijn waggons op het stationsemplacementnbsp;Iaat staan en zgn beestjes op tijd voer en water verstrekt.

En zoo snellen wekelijks vele „kippenhótels” van uit de veraf gelegen en dun bevolkte streken, waar het land goedkoop en de kippen talrpknbsp;zpn, naar de groote industrieele en handelacentra als New-York, Chicago,nbsp;Boston, Buffalo, Minneapolis, Denver, St. Louis, enz., enz. en voorziennbsp;de markten van levend, gezond en fleurig uitziend gevogelte; zoonbsp;brengen deze treinen producenten en consumenten tot elkaar m#t enkelnbsp;als tusschenpersoon den poelier, die zijn dieren aan de waggons kooptnbsp;en in eigen wagens naar markt ot winkel brengt, of den commissionair,nbsp;die hetzelfde doet en 5 pet. commissie rekent.

Dagen, waarop enorme omzetten in gevogelte plaats hebben, zpn die vóór de Christelijke en de Joodsche feestdagen; de Joden vooral koopennbsp;zeer veel levend gevogelte.

Zoo kwamen er verleden jaar enkel in de stad New-York aan 1389 open en 2065 gesloten waggons met gevogelte.

In het Berlpnsoh veeartsenijkundig weekblad lezen we, dat de tijd, waarin het Arabische paard zal uitsterven, niet ver meer af is. Ditnbsp;zou vooral te betreuren zijn, omdat het Arabische ras het oudste volbloednbsp;en edelste aller rassen is. In den loop der tijden zpn de fokvoorwaardennbsp;voor het Arabische paard sterk veranderd. Vroeger, toen de vuurwapenen nog onvolkomen waren, hadden de Arabieren en de Noord-atnkanen in het algemeen bijzonder vee! belang bij de snelheid en hetnbsp;uithoudingsvermogen hunner paarden. Door de invoering der modernenbsp;vuurwapenen is dit veranderd; daar de volbloedfokkerp thans mindernbsp;intensief gedreven wordt dan vroeger, is de teelt van het Arabischenbsp;paard zoowel in Noord-Afrika als in Perzië reeds sterk verwaarloosd.

-ocr page 604-

)68

De trots der Bedouïnen op het bezit van volbloedpaarden schijnt verminderd te zijn. Op ’t oogenblik zouden in geheel Arabië slechts 3000, op den geheelen aardbol maar 5000 volbloed-merriën meernbsp;aanwezig zpn.

De Sultan van Turkije bezit vier merriën van zoo goed als zuiver Arabisch bloed. De Sultan van Marocco heeft ook nog een aantal zuivernbsp;Arabische paarden.

De grootste tokker was de overleden Ali Pacha, Sheriff in Cairo. Zijn dieren zijn door een Bngelsohman, Mr. Walfred Blunt, aangekocht.nbsp;Uit de stoeterij van dezen gaan steeds edele fokmerriëu naar alle deelennbsp;der wereld. Zij vervangen dus de in vrijheid gefokte Arabieren, dienbsp;met uitsterving bedreigd worden.

Het Engelsch-Indische leger gebruikt nog heden echte Arabische hengsten. Ook de in den Boerenoorlog schitterend beoordeelde Basutonbsp;pony stamt van den Arabier af.

(De Veldbode.)

De radio-activiteit van bron-watbeen. In het Chemisch Weekblad komt een vertaling voor van een merkwaardig artikel in de 1 Augustus-afl. van het Tidsskrift for kemi, farmaci ogte-r a p i. Het artikel behandelt de mogelijke oorzaken van het geneeskrachtig effect van natuurlijke wateren. Het luidt:

„Het is langen tijd een bekende zaak geweest, dat bad- en speciaal drinkkuren thuis niet hetzelfde terapeutische effect hebben als wanneernbsp;zij ondergaan worden op de plaats zelf — bijv. Karlsbad, Kreuznach,nbsp;Nauheim enz., zelfs wanneer men zich beijvert de kuur zooveel mogelpknbsp;gelijk te doen zijn aan die, welke gebruikelijk is op de bedoelde plaatsnbsp;en voor de drinkkuur het echte van de bron zelf verzonden waternbsp;gebruikt.

Men is lang in twijfel geweest over de oorzaak hiervan, totdat de onderzoekingen van latere jaren de verklaring schenen te brengen, nl.,nbsp;dat de natuurlijke wateren radi o-a c t i e f zijn en verdernbsp;dat de radiumemanatie, die er in aanwezig is, afneemt en ten slottenbsp;geheel verdwijnt, wanneer zij eenigen tijd aan de lucht zijn blootgesteld.nbsp;Colman heeft zoo voor het Gasteiner-water kunnen aantoonen, dat hetnbsp;reeds 48 uur, nadat het aan de lucht is blootgesteld, zijn radioactiviteitnbsp;heeft verloren. Dat het werkelijk de radio-active eigenschappen vannbsp;deze bronnen zijn, die de gunstige terapeutische werkingen tengevolgenbsp;hebben, volgt duidelpk uit verscheidene proeven. Bergell en Bickelnbsp;konden zoo aantoonen, dat versch Wiesbader-water veel minder het

-ocr page 605-

569

eiwitverterend vermogen van het maagsap tegenging, dan wanneer hetzelfde water door langeren tijd gestaan te hebben zijn radioactiviteit verloren had en verder, dat, wanneer laatstgenoemd waternbsp;langs kunstmiitigen weg weer radio-actief gemaakt was, het dezelfde — of ten naastenbij dezelfde — werking als het versehe natuurlijkenbsp;water had.

Eeinboldt nam eveneens waar, dat versoh Kissingerwater een belangrpk grooter bacteriëndoodend vermogen had dan emanatie-arm, langen tpdnbsp;bewaard, water. Ook van verschillende slibsoorten is het radio-actiefzpnnbsp;geconstateerd: fango bijv., een slib, dat zich atzet uit de warme bronnennbsp;te Battaglio in Noord-Italië, is volgens Elster en Geitel radio-actief-In verband hiermede dient ook genoemd te worden, dat sommige mineralenbsp;wateren behalve emanatie ook wei een radio-activiteit bezitten, dienbsp;verbonden is aan de stotfen, welke in de grondlaag gevonden worden^nbsp;door welke zij stroomen, maar die zij weer verliezen in de vrije luchtnbsp;te zamen met de vaste stoffen, die zich als een vlies of kristallen afzetten-Zoo blijkt de activiteit van de afgezette laag uit de bronnen in Baden-Baden, Nauheim, Karlsbad en Kreuznach meestal gebonden te zijn aannbsp;de aanwezigheid van bariumsulfaat-kristallen.

Het interessante van deze ondeizoekingen is, dat, door de kunstmatige toevoeging van radiumemanatie aan minerale wateren, het natuurlijknbsp;gedrag van deze ten naastenbp kan verkregen worden. Dit geldt ooknbsp;voor het door Neusser te Weenen medegedeelde. Hij liet meerderenbsp;uren uraanpekerts inwerken op gewoon bronwater, hetwelk hierdoornbsp;radio-actieve eigenschappen verkreeg.

Sedert heelt Reitz te Elster een handelwpze voorgesteld, die een toekomst schpnt te hebben op grond van haar eenvoudigheid. Hijnbsp;brengt ii.l. de emanatie in de gewone badkuip door toevoeging vannbsp;verschillende zouten. Deze worden nu in den handel gebracht door denbsp;Farbwerke vorm. Meister Lucius amp; Bruning, te Höchs a. M., in dennbsp;vorm van tabletten van 30 gr., onder den naam „emanosal”.

Zij zijn gemakkelijk oplosbaar in water en één tablet is voldoende om een gewoon bad van 200 L. tpdelijk radio-actiet te maken. Znlkenbsp;kunstmatige radiumemanatiehoudende baden zijn van verschillende zijdennbsp;toegepasfc in gevallen van rheumatiek, arthritis urica en neuralgia ennbsp;wel met zeer gunstig resultaat (Neusser, Dautwitz, Löwenthal, Reitznbsp;en Laqueur),

Karakteristiek voor deze baden is, dat, na toepassing van eenige dagen, eene reactie optreedt, die zich door een erger worden van denbsp;ppnen en eene opzwelling van de aangetaste leden openbaart — eennbsp;verschgnsel, dat overigens welbekend is aan de badartsen en dat zelden

-ocr page 606-

270

uitblijft behalve by de oude gevallen, waar weinig inwerking verwacht kan worden.

Het bewijs, dat deze reactie veroorzaakt wordt door eene specifieke werking van radiumemanatie is wel, dat zij niet optreedt — bij dezelfdenbsp;patiënten — na een gewoon kuipbad van dezelfde temperatuur ennbsp;denzelfden tijdsduur. Laqueur kon verder in den loop van een zoodanigenbsp;badkuur bij verschillende patiënten aantoonen, dat hunne urine eenenbsp;belangrijke hoeveelheid emanatie bevatte”.

-ocr page 607-

571

STAAT DER GEVALLEN VAN BESMETTELIJKE VEEZIEKTEN IN NEDERLANDSCH-INDIË GEDURENDE DE MAAND MEI 1907.

GEWEST.

1

1 --53 cö

c

^ lt;D ca

O) X

o; P

tgt;

5

ë

.

¦23 00

d s

Ü lt;3

° 1 63 ^

'p- C

agt; 02

cc

- u

s ® % ^

o;

CO

D

0?

63

amp;

P

Cg

3

p

O)

s

0

lt;V

0

0)

ns

c3

amp;

M

X

X

0

o

a

0

CS

-fl

0

o

cg

00

gt;3

u

p

“ü

X

co

O)

0

u

cg

co

5

lt;V

-t.3

Oil

’S

n3

CD

u

CS

c8

'O

cS

CS

X

0

0

JiS

ca

cS

CD

0?

X

0

quot;5

0

0?

rP

P

Bantam........

2

Batavia.......

62

557

1

1

Preanger-Regentscbap-

pen........

Cheribon.......

44

5

Peljalongan......

-

__

5

77

~

Semarang......

19

5

45

Eembang.......

16

—-

Soerabaja......

~

~

231

7

18

¦—

1

Madoera.......

112

Pasoeroean......

18

2

13

Beaoeki.......

113

19

__

15

Banjoemas......

2

Kedoe........

2

1

Madioen.......

_

3

Kediri........

2

_

_

Djogjakarta......

~

52

3

__

__

Soerabaja......

5

4

Oostkust van Sumatra.

86

3

3

Billi en Lombok . . .

24

TapanoeJi......

_

_

1

14

Celebes en Onderb . .

108

-ocr page 608-

572

JUNI 1907.

G K W B S T.

i s II

lt;-i gt;-t

a

.-35 fgt;

^ Ö 02

0 «5

O) ^ gt;

p

gt;

:s5

ai

ce ~

1 ë g gt;nbsp;'S. C

O) 0)

B

o; ^

^ p 'Q CS

»-

a 2 02 i-Pnbsp;CC

0

(D

N

g

P

lt;D

1

ns

P

0

s

GC

lt;Xgt;

0

Jm

n3

1

lt;ü

'P!

P

amp;

W

m

0

o

p

0

u

cS

-P

0

v

JC

u

rS

0

02

ao

lt;V

-4^

0

c?

c5

02

C3

k.

k.

P

CC

Ja

69

Ja

tïgt;

•XI

Bi

T3

ci

w

0

c

ja

02

ci

gt;1

X

V

00

0

p

X

Bantam.................

88

5

Batavia.................

84

63

2

_

2

Preangev Regentschappen.

2

1

Cheribon................

__

3

6

__

Pekalongan..............

10

Seniarang...............

3

8

45

Rembang................

75

Soerabaja...............

1213

12

11

5

_

1

Maiioera.................

367

Pasoeroean..............

80

3

9

Besoeki.................

581

9

7

Banjoemas..............

Kedoe..................

Madioen................

_

5

Kediri..................

_

2

1

Djogjakarta.............

__

559

2

Soerakarta..............

1

””

91

Palembang..............

_

_

13

Padangsche Benedenl....

2

Tapanoeli...............

17

-ocr page 609-

ogonj nbsp;nbsp;nbsp;cocJï?5aWtdö:'-o2cp|s3CQh30»-dö2ö3

“2»—' nbsp;nbsp;nbsp;(POr^.Cri.HXCPgt^irPBr'fpfP-^»^

®®r^?D nbsp;nbsp;nbsp;•-ÏST'—^'-'* 00^quot;^BS£'nfC?5S-

c-gTT-S nbsp;nbsp;nbsp;5='^-'--5'Songt;tDOg^c-gE,2. bSquot;-

«G-cS- nbsp;nbsp;nbsp;lgt;rG“renbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ttiw32c's:nog^»3“-B

quot;?S-p nbsp;nbsp;nbsp;Ê;£':S;5r-g3£.= 53°®rB

m.^5 nbsp;nbsp;nbsp;2-^...ï=.S.G=w*)'»r2,--

c; g; nbsp;nbsp;nbsp;. f^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;

s-^. nbsp;nbsp;nbsp; -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

a- nbsp;nbsp;nbsp;........... . nbsp;nbsp;nbsp;. . B .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

5 : c : nbsp;nbsp;nbsp;s : :

'='• B : nbsp;nbsp;nbsp;i::^:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:

\ : ?r :

. nbsp;nbsp;nbsp;• p •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

...• ..................

.... nbsp;nbsp;nbsp;..............13 . nbsp;nbsp;nbsp;.

O

w

c?a

OQ

i-a

MM nbsp;nbsp;nbsp;M M M 1 1 M M 1 M M

Veepest bij herkauwers en varkens.

Mil nbsp;nbsp;nbsp;M 11 M M M 11 11 1 ^ 1

Miltvuur.

MM, nbsp;nbsp;nbsp;M M 11 M 1 11 11 11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

00 nbsp;nbsp;nbsp;cn

Septichaeniia epizoötica bij herkauwers en varkens.

||t| nbsp;nbsp;nbsp;**^11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;O“-li—O'--CJ|t0nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;II

— t0C0?DC0OCtó05—

Mond-en klauwzeer.

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;MMnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IInbsp;nbsp;nbsp;nbsp;II

«-*03 nbsp;nbsp;nbsp;CJnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;conbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;iigt;oc;'^.^c;tCo

Kwade-droes.

Ml nbsp;nbsp;nbsp;M M 1 M i ^11 11 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

-3 nbsp;nbsp;nbsp;1—* bOnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bO

Saccharoniycosis.

MM nbsp;nbsp;nbsp;M M M 1 M 1 11 11 11 1

Sarcoptesschurft.

Mh-i nbsp;nbsp;nbsp;mmMh^ miogt; mm

-3 nbsp;nbsp;nbsp;CO —nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-O -J

. nbsp;nbsp;nbsp;Surra.

MM nbsp;nbsp;nbsp;M 11 11 11 11 11 M M 11

Kwaadaardige dekziekte.

MM nbsp;nbsp;nbsp;11 M 11 M M M 'M 1 M

Texaskoorfs.

1 1 M nbsp;nbsp;nbsp;M M 1 M M 11 M 1 11

H-*

Tuberculose.

VO

O

ÜT

05

-ocr page 610-

PERSONALIA.

GOUVERNEMENTS VEEARTSEN.

Dr. G. LeURINK, leeraar bij de cursus tot opleiding van inlandsche Veeartsen te Buitenzot'g.

J. H. C. Vermeer, ter beschikking gesteld van de Regeering van N. I, om benoemd te worden tot Gouv. Veearts.

MILITAIRE PAARDENARTSEN.

J. A. Gunst, bij Kon. Besl. van ii Oct. 1907 No. 46 benoemd en aangesteld tot paardenarts dernbsp;2'*'= klasse.

Ontvangen Boekwerken:

Bulletin van het koloniaal Museum te Haarlem No. J7 October igoy.

(Inhoud; Handleiding voor de fruitteelt in Ned. O. I.);

Vier en dertigste Jaarverslag van de Rijksinrichting tot kweekerij van koepokstof (Pare Vaccinogène) bij de Rijksnbsp;Veeartsenijschool te Utrecht over jaar 1906.

's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht. Programma der lessen voor het schooljaar 1907 — 1908.

Zestiende Jaarverslag van de Laudskoepokinrichting en Twaalfde Jaarverslag van het Instituut Pasteur te Weltevredennbsp;(over 1906) door A. H. Nijland.

-ocr page 611- -ocr page 612- -ocr page 613-

Vereeniging tot bevordering

VAN DE

VEETEELT IN NED.-INDIË.

Aan H. H. Leden van bovenstaande Vereeniging wordt bekend gemaakt, dat op de jongste Bestuursvergadering isnbsp;besloten tot het aanvragen van eene geldloterij groot f 10.000nbsp;Eerst wanneer die loterij zal zijn toegestaan kan wordennbsp;overwogen op welke wijze in 1908 eene tentoonstelling zalnbsp;zijn te houden. *)

Namens het Bestuur;

De Secretaris, GROENEVELD.

9 Volgens ontvangen bericht werd van de Regeering op bovenstaande aanvraag bv^reids een gunstig antwoord ontvangen. In verband daarmedenbsp;zal een groote veetentoonstelling gehouden worden te Bandoeng, vermoe-delijk in de maand Juli 1908.

(de gérant der VeearUenyk, Bldn.).

-ocr page 614-

Osteomalacie of Osteoporosis.

Sedert in de maand Augustus van het vorig jaar bij de stoeterij te Padalarang werd geconstateerd, dat meerderenbsp;merries en enkele veulens lijdende waren aan osteomalacienbsp;heeft het publiek zich voor deze ziekte geinteresseerd en hebben enkele persorganen van tijd tot tijd berichten omtrentnbsp;die ziekte gepubliceerd, welke echter op geruimen afstandnbsp;van de waarheid bleven. Het lijkt mij daarom niet ondienstignbsp;om het een en ander van het verloop der ziekte alhier innbsp;ruimer kring bekend te maken en zulks in afwachting hetgeen ter zake zal worden medegedeeld door den militairennbsp;paardenarts VAN DULM, die, indien de tijd daartoe gekomennbsp;is, eeue meer uitvoerige studie omtrent deze ziekte zal pu-bliceeren.

In Augustus 1906 dan werd opgemerkt, dat 15 merries en 3 veulens aan de ziekte lijdende waren. De verschijnselennbsp;zijn zeer duidelijk beschreven door den veearts A. VRIJBURGnbsp;in aflevering 4 van deel XIX van dit tijdschrift zoodat hetnbsp;onnoodig is hierover nader uit te wijden.

In 1906 kwamen er enkele gevallen bij, terwijl de toestand bij een dric-tal zoo erg werd, dat zij niet meer konden blijvennbsp;staan en daarom afgemaakt werden.

Sedert Januari van dit jaar is eerst een stilstand ingetreden en daarna eene duidelijk waarneembare verbetering, welkenbsp;zich uit in een beteren voedingstoesiand en in een, zij het dannbsp;ook zeer langzaam, terugloopen der verschijnselen.

Zooals bekend is wordt de ziekte door velen beschouwd als te zijn van infectieusen aard. Ook Dr. Theiler is dienbsp;meening toegedaan. Volgens hem pleiten daarvoor de in ver-

-ocr page 615-

579

schillende landen gedane waarnemingen, waaruit hij de volgende conclusies trekt: *

I' Osteoporosis wordt aangetroffeu bij paarden van alle rassen, eiken leeftijd en geslacht.

2*= Osteoporosis staat in geen verband niet voeding en verpleging.

3® Het ontstaan van Osteoporosis bij een paard kan in verband gebracht worden met een contact met zieke paarden of localiteiten, waar zieke paarden verbleven.

4® Voor het ontstaan van Osteoporosis zijn uitwendige, tot heden nog onbekende oorzaken noodig.

Het staat natuurlijk niet aan mij te beoordeelen in hoeverre deze conclusies, getrokken uit waarnemingen elders, juist zijn,nbsp;doch absoluut zeker is het, dat eene nauwgezette waarnemingnbsp;van het verloop der ziekte alhier, onmogelijk tot dezelfdenbsp;conclusies had kunnen leiden.

Ik wil dat in ’t kort toelichten.

ad. I®. Juist is het dat osteoporosis wordt aangetrofifen bij paarden van alle rassen, eiken leeftijd en geslacht. Ik zag denbsp;ziekte bij Australische paarden, bij Sandelhouts en bij gewonenbsp;Preangers en gekruisten. Fokmerries loopen echter de grootstenbsp;kansen dit lijden te krijgen, terwijl verder de ziekte het meestnbsp;wordt opgemerkt bij veulens. Geëmporteerde Sandelhouts,nbsp;fokmerries uitgesloten, zag ik nimmer aan deze ziekte lijden.

ad 2®. Theiler zegt: „Osteoporosis staat in geen verband met voeding en verpleging.”

Mijne waarneming en de hier opgedane ervaring is daarmede geheel in strijd. Sedert het oogenblik waarop de ziekte hier voor ’t eerst werd geconstateerd is niets anders gedaannbsp;dan langs verschillende wegen gezorgd, dat het verstrektenbsp;voedsel rijker werd aan kalk en bereikt is geworden, dat nietnbsp;alleen de ziekte tot stilstand is gekomen, doch dat zelfs denbsp;verschijnselen bij meerdere patiënten belangrijk zijn terugge.nbsp;loopen. En wat zegt Theiler zelf? „Enkele bestreden denbsp;ziekte met succes door geïmporteerde haver en lucernehooi

-ocr page 616-

580

te verstrekkenquot;. Daaruit zou dus wel volgen, dat de ziekte in verband staat met de voeding.. Ik waag het echter tenbsp;betwijfelen of men zich wel goed rekenschap heeft gegevennbsp;van hetgeen men wilde bereiken door het importeeren vannbsp;haver en lucernehooi. Daar ook haver arm aan kalk is, dochnbsp;lucernehooi daarentegen bijzonder rijk, had men hetzelfde bereikt door zich te bepalen tot het invoeren van lucerne-hooi.

ad 3®. Het ontstaan van osteoporosis bij een paard kan in verband gebracht worden met een contact met zieke paardennbsp;of localiteiten, waar zieke paarden verbleven.

Van een dergelijk verband is hier absoluut niets gebleken. Sedert langer dan een jaar staan eiïkele gezonde dieren innbsp;een stal, waarin zich meerdere zieke bevinden — en de nietnbsp;aangetaste blijven gezond en de zieke worden beter.

Een waardeloos veulen leeft nu sedert drie maanden in een box met eene zwaar aangetaste merrie, terwijl zij gedwongennbsp;zijn uit één voerbak te eten en uit eenen emmer te drinkennbsp;— het venlen is nog even gezond als drie maanden geleden,nbsp;terwijl bovendien nog de paardenarts VAN DULM bloed vannbsp;het aangetaste dier in de buikholte van het gezonde heeftnbsp;gebracht.

Over het verdere verloop van deze proefneming zal de heer VAN Dulm t.g.t. mededeelingen doen evenals over de resultaten van proeven, welke genomen zijn om de ziekteverschijnselen te doen optreden door het opzettelijk verstrekken vannbsp;weinig kalkhoudend voedsel. Op Madagascar, waar de ziektenbsp;zeer veelvuldig voorkomt, is men overtuigd, dat de ziektenbsp;door de coïtus kan worden overgebracht — ook onze aangetaste merries zijn gedekt en de hengsten mankeeren niets.nbsp;En wat de localiteit betreft nog het volgende.

Niettegenstaande hier de ziekte voorkomt zien we verbetering optreden bij een van elders gekomen paard, dat hier op verzoek van den eigenaar verpleegd wordt.

ad. 4e. Voor het ontstaan van Osteoporosis zijn uitwendige, tot heden nog onbekende oorzaken noodig.

-ocr page 617-

581

Ik vermoed dat ook deze conclusie hier niet opgaat, doch het bewijs daarvoor kan nog niet geleverd worden.

In ’t kort kan dus worden gezegd, dat het verloop van de ziekte alhier wijst op de juistheid van de kalktheorie en ernbsp;niets is op te merken, dat zou pleiten voor de infectie-theorie.

Ook door de kalk-theorie laat zich het feit verklaren, dat dit lijden zoo veelvuldig wordt opgemerkt bij de inheemschenbsp;paarden zonder dat die ziekte een doodelijk verloop heeft.

Het vorenstaande maakt geen aanspraak op volledigheid ; daartoe is de tijd nog niet gekomen. Maar ik heb gemeendnbsp;goed te doen iets van onze ondervinding mede te deelen,nbsp;omdat ik er van overtuigd ben dat tal van Australischenbsp;paarden, die jong hier in het land zijn gekomen, aan dezenbsp;ziekte lijden zonder dat de bezitters er iets van vermoeden.

Eigenaars van paarden, welke van tijd tot tijd kreupel gaan, welke zich slecht voeden en de padi slecht kauwen, kan iknbsp;slechts raden goed op de verschijnselen der ziekte te lettennbsp;en bij den geringsten twijfel aan hunne paarden 50 gramnbsp;phosphorzure kalk per dag door het voer te geven.

GROENEVELD.

PadalA-RANG November 1907.

-ocr page 618-

Tam 0’Shanter Ponies.

Door de Horsham Shire Council is onlangs het onderwerp „hoe de paardenfokkerij te verbeteren” in behandeling genomen.

Het onderwerp werd ingeleid door den heer Kyle, die voorstelde om eene stoeterij te verbinden aan de landbouwschool te Longerenong met het doei aldaar rernonten te fokken. Hij stelde zich voor een volbloedhengst aan te schaftennbsp;en eenige zware, geen voibloedmerries en daaruit remonte-paarden te fokken voor den verkoop. De stoeterij zou dienennbsp;tot voorbeeld voor paardenfokkers in het algemeen.

De heer J. W. Power deed aan het bestuur een voorstel,-dat zeer aanbevelingswaardig is, indien het is uit te voeren.

Hij stelt voor om de beste afstammelingen van den beroemden ouden poney-hengst Tam 0’Shanter bij elkaar te brengen en daarmede met toepassing van selectie het type van dennbsp;den ouden hengst te fokken.

Het is verscheidene jaren geleden dat Tam is gestorven, maar naar men zeg't zijn er nog verscheidene kleindochtersnbsp;en kleinzoons van hem in leven. Indien dit denkbeeld kannbsp;worden verwezenlijkt en men kon geraken tot een slag vannbsp;poney, dat vele van de goede eigenschappen zou bezittennbsp;van den ouden poney-hengst, dan zou meer bereikt zijn totnbsp;verbetering van onze lichte paarden, dan men thans op anderenbsp;wijze heeft verkregen sedert dit punt onder de aandacht vannbsp;het publiek is gekomen. De afstammelingen van Tam O’Shanternbsp;waren werkelijk bewonderingswaardige dieren. Ik heb eennbsp;vrij groot aantal van hen gezien en met betrekking tot gang,nbsp;volharding en draagvermogen zag ik nimmer iets, dat hen

-ocr page 619-

583

overtrof. Ik hoop dat het mogelijk zal blijken het denkbeeld van den heer POWER uit te voeren. De uitvoering zal ternbsp;nauwernood zooveel kosten als de invoer van twee of drienbsp;paarden of ponies uit Engeland. Het is alleen te betreurennbsp;dat dit plan niet een twintig jaar geleden tot uitvoering isnbsp;gekomen.

(Anstralasian). nbsp;nbsp;nbsp;Gr.

Kleine paarden voor legerdoeleinden.

In een zeer ernstige studie over de toekomst van de paardenfokkerij in Engeland, die verscheen in een van de laatste nummers van de ,,Mark Lane Expressquot; drukt de bekendenbsp;schrijver „The Looker On” de meening uit van de meestenbsp;paardenfokkers met ondervinding wanneer hij zegt; „Het isnbsp;mij altijd een raadsel geweest, dat er steeds zooveel naarnbsp;hoogte wordt gezocht in de dekhengsten’’.

Naar mijne meening is een ietwat kleine hengst, steeds

beter dan een te groote ......Bij elke fokkerij, onverschillig

welke, zijn de middelmatigen in taille steeds de beste zoowel als hengsten als als fokmerries’’.

Bijna iedere bekwame fokker, dien ik ontmoet heb, is van meening, dat een hengst, die niet te hoog op de beenen isnbsp;en van middelmatige hoogte, die kracht bezit, evenredigheidnbsp;en kwaliteit, steeds de beste hengst zal blijken.

De oorlog in Transvaal heeft onomstootelijk bewezen, dat het kleinere paard in gebruikswaarde hooger staat dan denbsp;meer hooge paarden, die bij eene parade zooveel toonen.

De door de Boeren gereden ponies, die in weinig goeden voedingstoestaud verkeerden en betrekkelijk te zwaar gewichtnbsp;hadden te dragen, hebben de vermoeienissen van den oorlognbsp;beter doorstaan, dan de grootere paarden der bereden infanterie, die vergeleken met de ponies van de Boeren veel beternbsp;gevoed werden. Steeds hoort men nu nog gewagen van het

-ocr page 620-

684

bijzonder volhardingsvermogen van die ponies. De eenigste dieren, die hunne deugdzaamheid in dien oorlog hebben bewezen waren Arabieren of half-bloed Arabieren met niet veelnbsp;meer taille dan die van de ponies. Men is het er algemeennbsp;over eens, dat in de toekomst steeds meer gebruik zal worden gemaakt van het paard en dat naar het kleine, soberenbsp;slag met eeue gezonde constitutie de meeste vraag zal zijn.nbsp;Van waar men de hengsten zal moeten verkrijgen om totnbsp;het meest gewenschte slag van legerpaard te komen is eennbsp;van de belangrijkste vragen voor de toekomst van de paardenfokkerij.

In ’t algemeen is de middelmatige volbloed voor dat doel niet geschikt; hij is te „weedy”, te licht in de beenen ennbsp;het hapert hem aan constitutie. Als vaderpaard voor lichtenbsp;paarden van algemeen nut, zooals buggy-paarden en paardennbsp;voor bereden infanterie, gaat niets boven een Arabier als hetnbsp;goede soort kan worden verkregen. Zoolang Australia bestaatnbsp;hebben zij dat bewezen. Op het vasteland worden zij veel-dig gebruikt daar waar op groote schaal legerpaarden worden gefokt.

{Australasian). nbsp;nbsp;nbsp;Gr.

De Battak-ponies.

Van de poney-rassen, welke ik met aandacht beschouwd heb, schijnt één aan alle eischen te voldoen en dat is denbsp;Battak-póney, van welk ras tot nu toe slechts zeer weinignbsp;buiten Indië is bekend geworden. Zij worden gefokt in hetnbsp;bergland van Sumatra en uitgevoerd uit de havens van Delinbsp;en worden ook wel Deli-ponies genoemd. Captain Hayesnbsp;zag vele van deze ponies in Singapore en geeft van hen innbsp;zijn werk ,,Points of the Horse” de volgende beschrijving:nbsp;„Zij hebben aardige hoofden met zwaar aangezetteu hals,nbsp;zijn vol vuur en vormen één spiermassa. De gemakkelijke

-ocr page 621-

585

en luchtige manier, waarop deze groote Lilliputters wegdraven met een vier-wielig rijtuig, waarin 5 of 6 menschen zitten, is een gezicht, dat waard is, dat men er uren voor

loopt......De Battak ponies hebben hun oorspronkelijk type

grootendeels verloren door herhaaldelijke kruising met ingevoerde Arabieren” (?).

De gemiddelde hoogte van deze dieren, welke men op de wegen in gebruik ziet, is 11 h. 3 in. de beste gaan van 12 h.nbsp;I in. tot 12 h. 2 in. De heer H. S. COLLIER voerdenbsp;onlangs twee Battak-ponies in Engeland in. Verscheidenenbsp;Engelsche couranten namen de photo’s van deze ponies op.

Gr.

{Australasian).

-ocr page 622-

Paspalum dilatatum.

Na de publicaties, aangaande dit door velen bijzonder warm aanbevolen voedergras, verschenen in de vorige afleveringennbsp;dezer jaargang, vinden hieronder nog enkele mededeelingennbsp;plaats, ovv.rgenomen uit „Het Landbouw Journaal van denbsp;Kaap de Goede Hoopquot; afl. September 1907.

Mochten hier in Indië met den teelt van dit gras reeds proeven genomen zijn, dan houdt de Redactie zich aanbevolen voor mededeeling omtrent de daarmede verkregennbsp;resultaten.

Dit gras zal niet beantwoorden als het eenvoudig weg op het onbewerkte veld uitgestrooid en aan zijn eigen lot overgelaten wordt. Het slaagt slechts bij uitzondering als hetnbsp;op land uitgezaaid wordt, dat als voor gewone grassoortennbsp;geprepareerd is, en deze methode kan slechts bij bijzondernbsp;goed zaad en onder de gunstigste omstandigheden, wat zaadbed,nbsp;grond en vochtigheid betreft, aanbevolen worden. In zulkenbsp;gevallen kan men 12 Ib. per acre zaaien. De methode, dienbsp;bevonden is ’t best te beantwoorden, is de volgende: Zaainbsp;het zaad dik op zaadbedden, wel toebereid als voor uien ennbsp;tabak, dek het licht met zand of mest toe, door een zeefnbsp;gestrooid. Bewater het wel voor ’t zaaien en houd het bednbsp;vochtig.

Van 21 tot 30 dagen zijn noodig voor ’t opkomen. Het zaad kan te eeniger tijd van de lente tot de herfst, al naarnbsp;gelang van de plaats, gezaaid worden, bij voorkeur van Augustus tot October. Warmte is wezenlijk noodig. Als denbsp;plantjes een paar duim lang zijn, kunnen ze permanent uitgeplant worden, of anders in rijen 3 voet wijd en I voet vannbsp;elkaar in goeden tuingrond uitgemerkt worden. Op die wijzenbsp;wordt een kweekerij gevormd waar deze planten, binnen den tijd

-ocr page 623-

587

van zes tot negen maanden, vooral als zij besproeid worden, grootere stoelen zullen vormen, waar men gemakkelijk van 20nbsp;tot 30 en meer, stekjes van krijgen kan. In deze kweekerij,nbsp;die meer of min van permanenten aard is, zal het gras zichnbsp;zelf ook zaaien.

*

Er zijn geene groote moeilijkheden bij het uitplanten van paspalum, hetzij van het zaadbed of de kweekerij. In bestaande graskampen kan het voldoende zijn eenvoudig gaten metnbsp;de spade Igraaf) te steken, de stekjes er in te zetten en dennbsp;grond vast te trappen. Als het land geploegd is kan mennbsp;op dezelfde wijze te werk gaan of met een pootijzer hetnbsp;werk doen. Een ander plan is om de stekjes op den randnbsp;van de voor-snede te leggen, als de ploeg weerkomt wordennbsp;de wortels onder den grond begraven en de punten blijvennbsp;uitsteken. Dit gelijkt op de manier van aardappelplanten, ennbsp;het is goed het land na het ploegen te rollen, ten einde dennbsp;grond om de wortels van het pas geplante gras vast tenbsp;maken. Twee voet van elkander is een geschikte ruimtenbsp;voor paspalum, en bij die distantie zijn ongeveer 11,000 planten per acre noodig. Hoewel deze wijze van bewerking omslachtig schijnt en veel werk veroorzaakt, toch is het ongetwijfeld het beste middel om het gras wel gevestigd te krijgen,nbsp;en wordt aan allen aanbevolen, die ernstig van plan zijnnbsp;paspalum te kweeken.

Geen grassoort is zoo snel populair geworden, en bijna geen enkele is nu beter bekend dan paspalum—de geslachtsnaam is meer populair geworden dan de Australische naamnbsp;,,Gouden Kroon gras’’ of de Amerikaansche ,,Lang watergras”nbsp;en stellig verdient het zijn goeden naam. In een tijdsverloopnbsp;van ongeveer vier jaar is de waarde er van wijd en zijd erkendnbsp;geworden en het belooft een van onze geregelde oogsten tenbsp;geven. In dit opzicht is het waarschijnlijk de voorlooper

-ocr page 624-

I

688

van een aantal grassoorten, en zal het in dit land het beginsel van kunstmatige weide meer algemeen doen aannemen: dat wil zeggen, tijdelijke kampen of parken, geploegd of bezaaid, als onderscheiden van de natuurlijke weide van hetnbsp;ongebroken veld. De hoofdwaarde van het paspalum zal zijnnbsp;dat het een voeder voor afgrazing of voor hooi zal leverennbsp;in streken, waar om de een of andere reden lucerne nietnbsp;meer gedijen wil. Hoewel paspalum onder ongunstige omstandigheden wonderlijk wel groeit, beantwoordt het ’t bestnbsp;in een vruchtbaren bodem, vooral in warme en vochtigenbsp;plekken. Het is tegen vorst (rijp) in zooverre bestand datnbsp;het niet door matige koude gedood wordt, en al verwelktnbsp;het geheel, toch schiet het weer bij den terugkeer van hetnbsp;warme jaargetijde op. Over ’t geheel schijnt het ’t bestnbsp;geschikt voor onze kuststreken, westelijke zoowel als oostelijke, en kan het op besproeide Karoo gronden niet metnbsp;lucerne wedijveren, ook aardt het niet zoo wel in onze kouderenbsp;streken.

Er zijn niet minder dan honderd en dertig rapporten over ontvangen, en wegens dat groote aantal kan er hier slechtsnbsp;een deel van ter publicatie uitgezocht worden, maar de volgende ontleding van de opgaven is belangrijk. Vier ennbsp;tachtig rapporten zijn beslist gunstig, negentien onbeslist. Innbsp;acht en twintig gevallen wordt mislukking vermeld, en ditnbsp;is in de meeste gevallen toe te schrijven aan niet-ontkiemingnbsp;wegens ongunstige klimaatstoestanden of aan nalatigheid innbsp;de behandeling. Een aantal der ontvangen verslagen beschrijven volstrekt niet dnidelijk op welke wijze men te werknbsp;gegaan is; maar waar een onderscheid gemaakt worden kan,nbsp;zijn de volgende bijzonderheden leerzaam:—

Waar besproeiing toegepast werd, hebben we 24 gevallen met goeden uitslag tegen vier mislukkingen, terwijl bij regenval 49 gevallen met goeden afloop en 15 mislukkingennbsp;opgeteekend zijn. In 23 gevallen kwam het zaad nooit op.nbsp;Boeren wordt aanbevolen dit zaad altijd in bedden te zaaien

37

-ocr page 625-

589

eu uitteplanten. In 22 gevallen werd rechtstreeksch zaaien echter geprobeerd, maar tien van die pogingen bleken mislukkingen te zijn, waardoor de ondervinding van Australië,nbsp;dat verplanten toch maar het beste middel is om dit grasnbsp;gevestigd te krijgen, bevestigd werd. Deze cijfers en denbsp;bijgevoegde rapporten spreken voor zich zelve. Het zaadnbsp;van dit gras wordt nu door verscheidene handelaars in denbsp;havensteden en ook binnenlands voorradig gehouden, terwijlnbsp;enkele ondernemende boeren wortels, geschikt voor verplanting, verknopen. Het succes dat dit gras nu gehad heeft,nbsp;maakt het een proefneming door allen, die er nog geennbsp;ondervinding van hebben, waardig.

Hier volgen de rapporten.

Paarl (De HR. G. J. Hugo).—Gezaaid: Januari, 1907. Uitslag: Goed. Zeer geschikt voor het district. Ik beschouwnbsp;paspalum als een der beste grassoorten ooit in dit districtnbsp;ingevoerd. Als het besproeid Wordt groeit het hooger dannbsp;eenige andere grassoort hier. Het is een zacht maar zuurnbsp;gras, met zeer ruwe en taaie wortels.

Wellington (De hr. J. J. VAN DER Merwe).—Gezaaid: Geen datum vermeld. Uitslag: Goed. In den voorwinternbsp;gezaaid, maar ontsproot eerst in het begin van den zomer.nbsp;Het is nog in het zaadbed, en groeit prachtig. Ik zal metnbsp;uitplanten in den regentijd beginnen. Heb verscheidene loten,nbsp;van de Paarlsche Boeren Associatie verkregen, op verschillende soorten van grond beproefd, met afwisselend resultaat.nbsp;Ik denk ze zullen beter groeien als zij, voordat de droogenbsp;tijd komt, geplant en bevestigd zijn.

Stellenbosch (De HR. G. N. LiNDUP).—Gezaaid: 12 April, 1906. Uitslag: Goed. Wijd uitgezaaid op besproeid land,nbsp;dikwijls gewied, en het water dikwijls om de bedden in dennbsp;grond lat_n dringen. Gaf „farm” mest en guano. Weer droognbsp;en winderig. Acht het voeder dienstig in dit district, hetnbsp;zal wel betalen daar het snel en sterk groeit. Ik bevondnbsp;dat de planten wel gegroeid waren en verplantte de grasbosjes

-ocr page 626-

590

in vochtige gedeelten van een kamp vleigrond die geploegd was, maar uit stijver klei bestond; en een aantal van dezenbsp;stierven, hoewel de grond tot dusver nat bleef; daar ik heelnbsp;wat zaad gespaard heb, hoop ik het volgende seizoen een sterkenbsp;lap te krijgen.

Caledon (Dr. ViljoEN, Elgin).—Gezaaid: September, 1906. Uitslag: Goed. De geschiktheid van paspalum voor mijn deelnbsp;van het district is mij zoo duidelijk dat ik bezig ben er 100nbsp;acres meê te beplanten, en in ’t vervolg hoop ik spoedig dienbsp;area uit te breiden. Het kan wijd uitgezaaid of met de wortelsnbsp;geplant worden. Als rnen het eerste doet moet de grondnbsp;goed fijn gemaakt en zoo noodig bemest worden. Zeer goedenbsp;resultaten van die bewerking. Zeer dienstig voor het districtnbsp;en ’t zal betalen.

Caledon (R. Metcalfe)—Gezaaid: October. Uitslag: Goed. Zeer geschikt in vochtige vleien. Levert prachtig voeder. Iknbsp;heb ongeveer een acre wortels in een dampe vlei uitgeplant.nbsp;Zij zijn allen goed aangegaan en gaan goed vooruit. Mijnnbsp;idee is het zaad te laten vallen.

Bredasdorp (A. Ohlsson amp; Co.), C. Marais).—Gezaaid: 8 Januari, 1907. Uitslag: Goed. Ik heb paspalum gras, innbsp;dit district gegroeid, gezien dat verleden jaar gezaaid wasnbsp;en naar den groei te oordeelen, zal het voor onze drogenbsp;Karroo zeer geschikt zijn. Ik beveel het gras aan. Hetnbsp;duurde ongeveer drie weken voor het opkwam, maar hetnbsp;groeit snel. Ik deuk dat het wel betalen zal het in ’t veldnbsp;wijd uit te zaaien.

Riversdale (De HR. J. W. Smalberger).—-Gezaaid: September. Uitslag: Goed. Ik beschouw dit een der beste grassoorten die een boer in dit district kan verbouwen. Hetnbsp;zal de plaats innemen van lucerne, dat op enkele plaatsennbsp;slechts goed beantwoordt. Paarden eten het met graagte. Hetnbsp;is mijn plan dit gras op groote schaal te verbouwen.

Riversdale (De HR. ThoS. J. Skeen).—Gezaaid: October, 1906. Uitslag: Goed. Ik acht het een geschikt gras voor

-ocr page 627-

591

dit district, dat betalen zal. Wijd uitgezaaid op onbesproeid land. Kan heel wat droogte doorstaan, maar het zaad moetnbsp;water hebben om te groeien ten einde geworteld te worden.nbsp;Niet in staat de opbrengst te schatten. lu Maart afgesneden.

Riversdale (De hr. F. DE JAGER).—Gezaaid: 12 September, 1906, Uitslag: Goed. Naar mijne beschouwing zal dit grasnbsp;wel groeien op onbesproeid land in deze streken en natuurlijk beter op besproeid land. Het gras werd op 12 September, 1906, gezaaid en op 8 Januari, 1907, verplant, nl. 18nbsp;duim aan weerszijden van elkander. Vroeg in April gemaaidnbsp;en na het verplanten viel er geen regen voor het einde vannbsp;Maart, toch waren de bundels tot 2^/3 voet lang. Het wordtnbsp;buitengewoon geschikt voor dit district beschouwd.

Tulbagh (De hr. E. G. VAN DER Merwe).—Gezaaid: 15 Januari, 1906. Uitslag: Goed. Het zal zekerlijk betalen.nbsp;Ik heb plan het in ’t vervolg in groote hoeveelheid te zaaien.nbsp;Niet gemaaid.

Ceres (De hr. L. Boyes).—Gezaaid: 4 Augustus, 1906. Uitslag: Goed. Ik denk dat Augustus de rechte tijd voornbsp;’t zaaien van ’t zaad is; het kwam alles op. Ik heb wortelsnbsp;van den hr. BULLER gekregen, die in Augustus geplant werden en nu in volle zaad staan, en binnen een jaar of ietsnbsp;meer, zou ik denken, zeer voordeelig zullen zijn als voernbsp;voor melkkoeien. Ik beveel het planten van de wortels innbsp;Augustus aan. Als de rijp er geen invloed op heeft, zal hetnbsp;een kostelijk gras voor boeren zijn, maar het vereischt zorg.nbsp;Geschikt voor het district als het in den zomer nat geleidnbsp;worden kan.

Komgha (De hr. Walter A. Edmonds),—Gezaaid: 5 November, 1906. Uitslag: Goed. Wijd uitgezaaid op onbesproeid land. Wel bewaterd en gewied. Groeit beter dan lucerne en zal in deze streken betalen. Staat 18 tot 24 duimnbsp;hoog en zal uitgeplant worden, als de gelegenheid daarvoornbsp;is.

Beneden Albanië (De hr. J. J. Long, Salem).—Gezaaid:

-ocr page 628-

592

November. Uitslag; Goed. Dun uitgezaaid op onbesproeid land, wat laat voor het district. Het weer was eerst zeernbsp;nat en later zeer droog. Geen ziekte, het gras in ieder opzicht gezond. Ik acht het een geschikt gras voor het district,nbsp;dat betalen zal. Het is uitstekend voedsel voor struisvogels;nbsp;alles werd door hen afgegeten.

Opper Albanië (De hr. Frank S. Tuberville, Highlands)— Gezaaid: 2i September. Uitslag: Goed. Ifl zaadbedden gezaaid. ’t Kwam prachtig op en alles groeide wel na hetnbsp;uitplanten. De planten groeien nu tamelijk snel. Zij zijnnbsp;nu ongeveer 2 voet hoog en beginnen zaad te krijgen.

Graaff-Reinet (De hr. J. Brodie.)—Gezaaid: 13 December, 1906, 14 November, 1906. Uitslag: Goed. Het zaad isnbsp;prachtig opgekomen en groeit snel. Ik acht dit gras uiterstnbsp;geschikt voor het district.

Cathcart (De hr. H. de Wilton Smith).—Gezaaid: i November, 1906. Uitslag: Goed. Dik uitgezaaid op onbesproeid land. Geschikt voor dit district, waar het betalen zal.nbsp;’t Zaad kwam wel op en wortelde wel. Driemaal in Februarinbsp;door sprinkhanen bestormd.

Tarkastad (De hr. F. E. Leppan).—Gezaaid: Géén datum opgegeveu. Uitslag; tamelijk. Paspalum leeft den winternbsp;hier door, maar het oude blad wordt geel en bijna droog.nbsp;Daar het de eerste winter is, hoop ik dat het dien beternbsp;weerstaan zal, als het degelijker geworteld is.

King William’s Town (De hr. W. H. Manley).—Gezaaid: 20 October, 1906. Uitslag: Goed. Ik acht het een zeernbsp;geschikt gras voor dit district en goed voor winterweidenbsp;voor schapen en beesten (het is de 2iste Juni nu), en het isnbsp;sterk en gezond. In de lente ben ik van plan van 8 tot 10nbsp;acres met paspalum te bezaaien.

Grikwaland Oost (De hr. J. H. Bennington).—Gezaaid: September. Uitslag: Goed. Gezaaid in rijen en na ’t zaaiennbsp;een weinig benat. Staat 20 duim hoog. Nog niet gemaaid.nbsp;Ik denk dat het het district past en betalen zal.

-ocr page 629-

593

Elliot (De hr. P. F. Osborne). — Gezaaid: 24 October, 1906. Uitslag: Goed. Ik beschouw het als een goed voeder,nbsp;als het besproeid worden kan. Het gras groeide wel maarnbsp;de vorst (rijp) in Mei schijnt het heel wat verwelkt te hebben.

Elliot (De hr. S. L. Thompson).—Gezaaid:Januari, 1906. Uitslag: Goed. Ik deuk dat dit gras wel ia dit district groeiennbsp;zal. Het zaad moet niet ingeëgd worden, of anders metnbsp;een zeer lichte egge. Inrollen zou beter zijn. Het duurtnbsp;lang voordat het zaad ontspruit, maar het groeit snel, spreidtnbsp;zich wel uit en is tamelijk tegen vorst (rijp) bestand.

-ocr page 630- -ocr page 631- -ocr page 632- -ocr page 633- -ocr page 634-