*'
■■ gt;^1
UITGEGEVEN DOOR DE VEREENIGING TOT BEVORDERING VAN VEEARTSENIJKUNDE INnbsp;NEDERLANDSCH-INDI
B A 1' A V 1 A
Javasche Boekhandel amp; Drukkerij .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19 16
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
0835 8644
-ocr page 8- -ocr page 9-VAN
Origineele en in hun geheel overgenomen artikelen.
Bladz.
Miltvuur in Mokko-Mokko en Painan, door Dr. C. Kunst en Tarip. 6
Hyphomycosis destruens equi, door J. A. R. Avis..... 34
Het groote nut van fokvereenigingen, door Dr. H. t Hoen. . nbsp;nbsp;nbsp;38
Het Mongoolsche paard, door J. VAN Dulm....... 51
Eenige cijfers uit de kliniek van de garnizoens-ziekenstallen te
Batavia over het jaar 1915, door W. van der Burg. . nbsp;nbsp;nbsp;61
De nbsp;nbsp;nbsp;verbetering van den rundveestapel in de lage streken van
Java en Madoera, door Dr. B. Vrijburg...... 83
Paardenfokkerij in Nederlandsch-lndi en Binnenlandsche remon-
teering, door Dr. P. Ph. van der Poel . nbsp;nbsp;nbsp;...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;95
Nog enkele Opmerkingen over fokkerij, door Dr. B. Vrijburg. nbsp;nbsp;nbsp;121
Een en onder over antitetanusserum, door W. A. Borger. . nbsp;nbsp;nbsp;134
Het paard in Nederlandsch-lndi; hoe het is ontstaan, hoe het
is en hoe het kan worden, door W. Groeneveld. nbsp;nbsp;nbsp;197
Veeartsenijkundige mededeelingen van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel; (')
No. 19. A. Qastrodiscus polymastos in Nederlandsch-lndi, door
Dr. H. J. Smit en J. C. F. Sohns nbsp;nbsp;nbsp;...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;241
B. nbsp;nbsp;nbsp;Homalgaster (Poirieri?), door Dr. H. J. Smit en
J. C. F. Sohns. nbsp;nbsp;nbsp;248
C. nbsp;nbsp;nbsp;Qastrophiluslarven in Nederlandsch-lndi, door Dr.
D. nbsp;nbsp;nbsp;Een geval van dermatitis verminosa pruriens, door
C. Bubberman. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.....259
No. 20. Langdurige overgevoeligheid bij een van malleus genezen
paard, door C. Bubberman..........356
No. 21. Een eigenaardig geval van acute distomatosis bij een
rund, door C. Bubberman en M. Moetalib . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;575
() In de inhoudsopgave van het vorige deel alsnog op te nemen:
-ocr page 10-Magnesiumsulfaat bij tetanus, door J. A. Gunst.....
Operatie van megalophthalmus, door J. A. Gunst ... Prolapsus vaginae urinariae bij de koe, door J. Stapensa .nbsp;Statistisch Overzicht der geneeskundige behandelde paardennbsp;van het Nederlandsch-Indische leger over het jaar 1915.nbsp;Decentralisatie inzake toepassing van maatregelen tot verbeteringnbsp;van den veestapel en het oprichten van fokvereenigingennbsp;op coperatieve basis, door Dr. H. t Hoen ...nbsp;Aanschaffen en onderhoud van dessaspringstieren, door C. S.
JERONIMUS ...............
Haemoglobinurie bij buffels, door Dr. G. H. VAN Lier . Javaansche voedergrassen XIV, door C. A. Backer ....
XV
f) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; n nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;f)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
Jaarverslag van het Instituut Pasteur te Weltevreden over 1915,
door Dr. A. H. Nijland...........
Verslag omtrent een veeteeltkundig onderzoek op het eiland
Timor, door Dr. Ch. Th. G. H. DE Wilde.....
Een en ander over melkveestapels en melkerijen in Nederlandsch-
Indi, door Dr. H. t Hoen .........
Beschouwingen naar aanleiding van de laatste artikelen over
fokkerij, door Dr. H. t Hoen.........
Selectie in eigen ras, door Dr. B. Vrijburg.....
Opmerkingen naar aanleiding van het artikel van W. Groeneveld getiteld; Het paard in Nederlandsch-lndi, hoe het isnbsp;ontstaan, hoe het is en hoe het worden zal, door J. K.
H. de ROO van ALDERWERELD . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.....
Zorgen en bemoeienissen ten opzichte van den buffelstapel,
door J. A. E. DE Voogd...... ...
Vaccino-therapie bij malleus, door C. Bubberman . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Twee genezen gevallen van tetanus, door W. Treffers Spontane gening van tetanus, door Dr. G. A. van Lier.
Naschrift van de Redactie . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.......
Over Groenevelds Indische paard en de nieuwe richting in de
fokkerij, door Dr. W. van den Akker......
Beschouwingen in verband met het gebruik bm de cadavers van afgemaakte legerpaarden te begraven, door W. van der Burg
Referaten.
Paardenfokkerij in texas nbsp;nbsp;nbsp;.......
De nieuwe kruisingstheorie van Dr. Lotsy......
Inkuilen .van groenvoeder (E. Schimmel).....
Genezing van tetanus met kamferhoudende middelen (M. Poret)
Maximale belasting van voertuigen (Krebs).....
Obergutachten des preuszischen Landesveterinaramtes ber Star-krampf (Dr. L. Nevermann).........
Bladz.
262
265
267
287
336
349 364 Xnbsp;367nbsp;545
519
538
533
597
608
391
-ocr page 11-VII
Bladz.
Prophylaxis bij tetanus (A. T. Mac Conkey)......396
Overzeetransport van legerpaarden.........399
Ein akuter Malleusfall beim Menschen mit positiever Blutkultur
(Kostrewski) . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;496
Ueber das Auftreten van Rotlauf-bzw. nbsp;nbsp;nbsp;Muriscepticus-Bazillen
in zur Feststellung der Rotlaufkrankheit eingesandten
Schweineorganen (Pfeiler und nbsp;nbsp;nbsp;Rohpke)......496
De mogelijkheid van amoeben-dysenterie bij honden en behandeling met emetine (Ware).....
Malleus bij wilde dieren (Hart).....
Beitrage zur Diagnostik des Rotzes (Schmidt)
Een bijzondere geval van houtvuur (Douma) .
Veranderingen bij Duitsche paarden in Rusland Sterkte van den veestapel in Fransch-West-Afrikanbsp;Behandeling van distomatosis (Marek). .
V
Boekaankondigingen.
L. Th. Maijer. De haarwervels op het lichaam van het paard, als kenteeken van zijn goede en slechte eigenschappen,
(Vrijburg) ................171
Overzicht der niet-baterieele parasitaire ziekten, door Dr.
D. A. DE Jong, Deel 11, met medewerking van Dr. A.
Vrijburg (Smit)...... ......500
Pminpin Pengoesah Tanah. nbsp;nbsp;nbsp; ..........502
Necrologie.
Mr. Hendrik Kuneman, door nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Redactie......275
Jacob, Karel, Frederik de Does, door Hellemans . nbsp;nbsp;nbsp;. 401
Berichten, ordonnantin, besluiten, officieele verslagen enz.
Wetboek van Strafrecht voor Nederlandsch-lndi
Hondsdolheid. Soerabaja.......
Maatschappij voor Diergeneeskunde Opruiming van gemeenschappelijke veekralennbsp;Inaugurale rede van prof. Dr. L. de Blieck.
Wijzigingen en aanvulling van de hondsdolheidordonnantie Voorschriften betreffende de stalling en drenking van voor rekening van het Departement van Oorlog overgevoerd wordende paarden aan boord van de schepen der Kon.
Paketvaart Mij............. 282
Idem van paarden, lastdieren en vee (met uitzondering van
vorenbedoelde paarden) . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;......412
Oproeping voor den veeartsenijkundigen dienst in Indi. . nbsp;nbsp;nbsp;283
-ocr page 12-VIII
VIII
Bladz.
Nadere aanvulling van de hondsdolheidordonnantie .... nbsp;nbsp;nbsp;410
Reglement voor den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst 411 Wijziging in de ambtressorten der gouvernenientsveeartsen. 412512
414
511 nbsp;nbsp;nbsp;/
512 512nbsp;512nbsp;515nbsp;515nbsp;515nbsp;619nbsp;619nbsp;621nbsp;622
622
622
623
623
Begroeting van Nederlandsch-Indi 1917. Indisch ontwerp . Traktementsverhooging voor met gunstigen uitslag afgelegdnbsp;examen in een of meer inlandsche talen.
Wijziging in de indeeling van de ressorten van de adjunct-inspecteurs van den B. V. D. . nbsp;nbsp;nbsp;.
Hondsdolheid. Invoer van honden, katten en apen Invoer van fokvee uit Australi en Nieuw-Zeeland-Bestrijding van kwade-droes op Soembawa.
Castratie van stieren in de residentie Palembang Nederlandsch-lndische veeartsenschool
Vergoeding van kantoorhuur aan de ambtenaren van den B.V.D. Overgang van gouvernements-personeel in landschapsdienst.
Oprichting van de Landsfokkerij te Bandar........
Afstand van terrein aan veeteeltondernemingen. . nbsp;nbsp;nbsp;.
Toekennen van toelagen aan mantris bij den B. V. D., geplaatst in de residentie Tijnor en Onderhoorigheden.nbsp;Aanhoudingspremies voor Madoereesche koeien in de afdee-ling Soemedang nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Bestrijding van tuberculose bij runderen en buffels. Reglement voor den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst.
Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indi.
Naamlijst der nbsp;nbsp;nbsp;Vereeniging............ 1
Programma van de Algemeene vergadering te Djokjakarta, te
houden op Vrijdag 2 en Zaterdag 3 Juni 1916 nbsp;nbsp;nbsp;190
Mededeelingen van het Hoofdbestuur. . nbsp;nbsp;nbsp;. 191277400616
Verslag der afdeeling Oost-Java over het tijdvak 23 Mei 1914
tot 30 nbsp;nbsp;nbsp;April 1916nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 278
Statuten en huishoudelijk reglement der Vereeniging. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;503
Naamlijst der veeartsen in Nederlandsch-Indi. ... nbsp;nbsp;nbsp;. 183
Personalia nbsp;nbsp;nbsp;...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;186284417516623
Staat der gevallen van besmettelijke veeziekte in Nederlandsch-
Indi. nbsp;nbsp;nbsp;...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;187285419517624
Staat der gedurende de jaren 1913 en 1914 voorgekomen gevallen van besmettelijke nbsp;nbsp;nbsp;veeziekten in Nederlandsch-Indi. 626
Erratum..................'516
Akker, Dr. W. van den |
. Leeraar N. 1. V. S. . . |
Buitenzorg. |
Asbeek Brusse, J. E . |
. Gouvernementsveearts. |
Soembawa |
Besar. | ||
Avis, J. A. R..... |
Idem. |
Fort de Koek. |
Bergh, J. D. van den . |
Idem. |
Weltevreden. |
Breedveld, I . . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
. Veearts...... |
Bindjei. |
Bromberg, F..... |
. Gouvernementsveearts. |
Kediri. |
Bruggeman, J. P. I.. nbsp;nbsp;nbsp;. |
Idem. |
Salatiga. |
Bubberman, C. . nbsp;nbsp;nbsp;. . |
. Ass. Veearts, labor.. . |
Buitenzorg. |
Burg, W. van der . nbsp;nbsp;nbsp;. |
. Inspecteur-paardenarts. |
Weltevreden. |
Chambre, F. C. de la . |
. Gouvernementsveearts. |
Bondowoso. |
Does, J. K. F. de . . |
. Adj.-inspecteur B. V. D. Soerabaja. | |
Doeve, Dr. W. C. A. . |
. Gouvernementsveearts. |
Cheribon. |
Duim, J. van . . . . |
. Mil. paardenarts Ie kl. |
Weltevreden. |
Eek, L. J..van. . . . |
. Gouvernementsveearts. |
Magelang. |
Gasille, P. H. J. . . . |
Idem. |
Singaradja. |
Gunst, J. A..... |
. Veearts...... |
Soerabaja. |
Hellemans, Dr. J. . nbsp;nbsp;nbsp;. |
. Gemeente-veearts . . |
Weltevreden. |
Heshusius, A. C. A. . |
. Gouvernementsveearts. |
(met verlof.) |
Hinrichs, L. E. . . . |
. Mil. paardenarts 2de kl. Salatiga. | |
Hoen, Dr. H. t . . . |
. Adj.-inspecteur B. V. D. Salatiga. | |
Hubenet, D..... |
. Gouvernementsveearts. |
(met verlof.) |
Jeronimus, C. S. . . . |
Idem. |
Modjokerto. |
Kempen, F. W. . . . |
Idem. |
Pasoeroean. |
Kok, J....... |
Idem. |
Pamekasan. |
Kunst, Dr. C..... |
Idem. |
Benkoelen. |
Lautenbach, B. B. . . |
. Veearts...... |
TebingTinggi |
(S. 0. K.). | ||
Leeuwen, Dr. J. H. F. L. |
van Mil. paardenarts 2de kl. |
Weltevreden. |
Lenshoek, J. A. . . . |
. Gemeente-veearts . . |
Soerabaja. |
Leurink, Dr. G. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
. Leeraar N. 1. V. S. . nbsp;nbsp;nbsp;. |
Buitenzorg. |
Lier, Dr. G. A. van . nbsp;nbsp;nbsp;. |
. Gouvernementsveearts. |
Kebon Djahe |
(S. 0. K.). | ||
Numans, J. C..... |
Idem. |
Soerabaja. |
de. Numans, Dr. J. M. G. . . Penning, C. A. . . . .nbsp;Poel, Dr. P. Ph. van der. . Post, G. C...... Raabe, J. F. C..... Rathkamp amp; Co. . . . Scheepens, j. N. A. C. .nbsp;Schroeft, Dr. H. J. van der. Senstius, H. D..... Smit, Dr. H. J..... Sohns, J. C. F..... Sperna Weiland, K. T. Stadhouder, Dr. L. J. H. . Stapensa, J. . . Steur, A. van der Stuur, A. E. P. R. Tan Wie Siong . Teljer, P. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Temmen, C. J. van Treffers, W. . .nbsp;Valois, H. J. M. . Veen, Dr. K. van der Vermeer, J. H. C.nbsp;Visser, P. . . .nbsp;Vletter, A. de . .nbsp;Voogd, A. J. E. denbsp;Vrijburg, Dr. B. .nbsp;Wagenaar, D. B.nbsp;Wilde, Dr. Ch.Th.Gnbsp;Witjens, Dr. J. C. Zijp, P..... |
Mil. paardenarts 2de kl. Inspecteur B. V. D. .nbsp;Adj.-inspecteur B. V. D. Veearts...... Gouvernementsveearts . Apothekers..... Mil. paardenarts 1ste kl. Gouvernementsveearts .nbsp;Idem. Leeraar N. I. V. S. . . Wd. Dir. Veearts. Inst.nbsp;Gouvernementsveearts . Mil. paardenarts 2de kl. Gemeente-veearts . .nbsp;Gouvernementsveearts .nbsp;Idem. Landheer ..... Gouvernementsveearts . Idem. Idem. Idem. Idem. Idem. Gemeente-veearts . . Gouvernementsveearts .nbsp;Idem. Idem. Idem. - Idem. , Mil. paardenaarts 2de kl. , Gouvernementsveearts . Malang. Buitenzorg. Buitenzorg. Medan. Lahat. Weltevreden. Rotterdam.nbsp;Pekalongan.nbsp;Koeta Radja.nbsp;Buitenzorg.nbsp;Idem. Balige (via Sibolga).nbsp;Padalarang.nbsp;Semarang. (met verlof.) Soekaboemi.nbsp;Gedonggedehnbsp;(Krawang).nbsp;Soerakarta.nbsp;Makassar.nbsp;Djokjakarta.nbsp;Poerwokertonbsp;(Banjoemas).nbsp;Bandoeng.nbsp;Padang.nbsp;Medan. Kediri. Koedoes. Rembang. Madioen. Waingapoe. Banjoe Biroe. Salatiga. |
I N T E E K E N A R E N.
Abdoelmanap, Raden . . Adj.-gouv.-veearts . . Poerwakarta.
Affourtit, K. J.....Landbouwk. ambtenaar. Bodjonegoro.
Admopadmodjo, Rad. Mas. Veemantri.....Djenggol
(Lemahabang W.L.).
Arnaud Gerkens, G. C. P.d. Oud-insp. pandhuisd. . Bandoeng.
Arntz, J. G. Th.....Veearts......Nijmegen.
Bagchus, C. W.....Landbouwk. ambtenaar. Cheribon.
. Djonggrangan (Klaten).nbsp;Kendal.
. Utrecht.
. Kraksaan.
. Lembang.
Bervoets, M. E.....Landheer
Blei], W. de.....Idem.
Blieck, Prof. Dr. L. de . Leeraar R. V. A. S.
Boogaart, Th. L. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Assistent-resident.
Bothma, J. F......Landbouwer . nbsp;nbsp;nbsp;.
Cavalerie, Bibliotheek Wapen der......Bandoeng.
Cock, C. A. ter nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Majoor der art. O. I. L.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Den Haag.
Couvreur, F. J.....Admr. koffie-onderne-
ming Kalisat, Pradjekan nbsp;nbsp;nbsp;S. S. O. L.
Dissel, J. S. A. nbsp;nbsp;nbsp;van.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Assistent-resident. . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Menggala
(Lampongs).
Elfferich, J......Luchtkuuroord Tengger. nbsp;nbsp;nbsp;Pasoeroean.
Ellerman, H. L.....Directeur abattoir . . Dordrecht.
Gandanegara, R. T. . . Regent......Poerwakarta.
Groeneveld, W.....Dir. Stoeterij amp; Remonte-
dept.......Padalarang.
Hippos.......Onderl. Paardenverze-
kering ...... nbsp;nbsp;nbsp;Buitenzorg.
Hoogkamer, L. nbsp;nbsp;nbsp;J.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Oud-dirig. paardenarts
O. 1. L.......den Haag.
Jahja, L.......Adj.-gouv.-veearts . . nbsp;nbsp;nbsp;Serang.
Jansen, T. j......Resident......Bandoeng.
Jav. Boekh. amp; Drukkerij.....Weltevreden. 3 exempl.
Jenne nbsp;nbsp;nbsp;amp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Co., H. . . . Kooplieden.....Weltevreden.
Kaligis. J. A......Adj.-gouv.-veearts . . nbsp;nbsp;nbsp;Menado.
Keijzer, N. J......Landbouwleeaar . . . nbsp;nbsp;nbsp;Bandoeng.
Koch, nbsp;nbsp;nbsp;W.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;E..............Soekaboemi.
-ocr page 17-Koorenhoff, A. C. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Lanbouwk. ambtenaarnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Soekaboemi.
Krian........Suiker-onderneming, nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Sidoardjo.
V
Kruijmel, D. C.....Veearts . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Haarlem.
Linde, Dr. J. A. nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;der .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mil. p.arts 1ste kl. 0.1.L.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.
Lips, W.......Admr. Soemadra . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Garoet.
Markus, Dr. H.....Leeraar R. V. A. S. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.
Marsidi.......Adj.-gouvern.-veearts nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Waingapoe.
Marta Negara, R. Aria. . Regent......Bandoeng.
Merck, E.......Chemicalin-fabriek . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Darmstadt.
Middelbare Koloniale Landbouwschool. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. . Deventer.
Muller, Q.......Veehandelaar .... nbsp;nbsp;nbsp;Soerabaja,
Muller, Johannes. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Boekhandelaar. . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Amsterdam.
Mooijen, nbsp;nbsp;nbsp;W.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;C.............Bandoeg
(Merdikapark).
Notosoediro, Raden Nijhoff, M.. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Overzee, A. van .
Quast, H. C. E, . Rens, D. . . .nbsp;Riemsdijk, jhr. W. J.nbsp;Roesli. . . .nbsp;Rijksseruminrichtingnbsp;Schrauwen, W. A.nbsp;Schultz, J. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Selokaton . . nbsp;nbsp;nbsp;.
Slooten, J, van . Smit.....
. Adj.-gouvern.-veearts . Medan.
. Boekhandelaar, . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;den Haag.
Superintendent van de Tjileungsi Michiels-Arnold-Landen (Bekasi).
. Assistent-resident . nbsp;nbsp;nbsp;. SawahLoento.
. Dir. Rijtuig Mij Fuchs . Weltevreden. E. van. Adj.-dir. Remonte-depot Padalarang.
. Adj.-gouvern.-veearts . Soemb. Besar.
..........Rotterdam.
. Suiker-ondern. Dampit Malang.
. Kapt. der artillerie . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Weltevreden.
. Leesgezelschap . . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kendal.
Rekening aan G. C. T. van Dorp, Semarang.
. nbsp;nbsp;nbsp;Mil. p. artsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1stenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kl.0.1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;L.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam.
. nbsp;nbsp;nbsp;Java-Hotel.....Weltevreden.
Soedibjo nbsp;nbsp;nbsp;Hadikoesoemo, R.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Adj.-gouvern.-veeartsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Banjoewangi.
Soeparwi, Mas .... nbsp;nbsp;nbsp;Idem.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Soerabaja
(Hotel Pens. Centr.)
SoeriaAtmadja, Pangeran A. Regent......Soemedang.
Soeriomihardjo, R. nbsp;nbsp;nbsp;T.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Idem.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Keboemen.
Sociteit Concordia Mil......Waterlooplein Weltevreden.
Soesman, F. J. H.............Bandoeng.
Soetomo, Mas.....Adj.-gouvern.-veearts . Karanganjar.
-ocr page 18-Suikerfabrikanten, Alg. Synd. van . . op Java . . . Soerabaja.
Suikerproefstation Tirtokoesoemo, R. A.nbsp;Tirtoprodjo, R. . .nbsp;Tromp, P. H. . . ,nbsp;Velders, A. F. , .nbsp;Velzen, Dr. P. A. van
(Rekening aan H. van Ingen te Soebaja.)
Pasoeroean.
Karanganjar.
Magelang.
Wonosobo.
Soekaboemi.
Gepens. regent .
Veemantri . . nbsp;nbsp;nbsp;.
Landbouwleeraar .
. Gep. Ass.-resident Oud-gouv.-veearts N.O.I. Haarlem, Wil-
helminaweg.
d. Veeteelt in Z.- O.- Bagelen,
Secr.-penningm. . nbsp;nbsp;nbsp;. Keboemen.
Verhey, B. j. C.....Kina-ondern. Wonosari Lawang
Veterinary Research, Dir. of, . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Onderstepoort, Transvaal.
Vute, Caesar.
Vrijburg, Dr. A. Wegener, W. H.nbsp;Wiradinata, Masnbsp;Wijs, W. de .nbsp;Ysendijk, A. P. M. vannbsp;Zegers Rijser, W. A. .
(Rekening aan W. Wesloij, Strand, London.) Vloten, O. van.......Weltevreden (Koninspl. O.).
Onderneming Banaran . Ambarawa.
. Utrecht.
. Modjokerto.
. Weltevreden.
. Cheribon.
. Weltevreden.
. Permatan Siantar. (S.O.K.).nbsp;Admr. ondern. Tjiseroea. Tjimahi.
Lector R. V. A. S. Assistent-resident.nbsp;Adj.-gouv.-veeartsnbsp;Landbouwadviseurnbsp;Hoefsmederij . .nbsp;Landbouwleeraar .
-ocr page 19-DOOR
Dr. C. KUNST, Gouvernementsveearts
EN
TARIP, Adj.-gouvernementsveearts.
Gedurende het jaar 1914 is de veestapel van de afdeeling Mokko-Mokko in het Noorden der residentie Benkoelen,nbsp;en van de afdeeling Painan in het Zuiden van het gouvernement Sumatras Westkust ernstig geteisterd geworden doornbsp;miltvuur.
Hoewel nooit gerapporteerd moeten we toch aannemen, dat sporadische gevallen van miltvuur steeds voorkomen innbsp;deze streken, waar de toestanden gunstig zijn voor het ontstaan van de ziekte. Het is n.1. een laag, moerassig, metnbsp;uitgestrekte oerbosschen bedekt land, doorsneden door talrijkenbsp;rivieren. De karbouwen leven in half verwilderden toestandnbsp;in het bosch op vaste weideplaatsen tot op vijf paal van denbsp;kampongs gelegen. In de kuststreken komen de dieren desnbsp;avonds op het strand en blijven daar s nachts. Tegen dennbsp;tijd van sawahbewerking (October, November) worden denbsp;kudden opgevangen. Een der grootste dieren wordt aannbsp;een neustouw rondgeleid op de sawahs, de rest van denbsp;kudde volgt en vertrapt den grond (merantja sawah). Denbsp;karbouwen worden bij voorkeur gebruikt voor het bewerkennbsp;van moerassawahs, waar men met een ploeg, getrokkennbsp;door runderen, niet veel doet. Tegen tien uur in den morgennbsp;houdt men op met werken en wordt aan de karbouwennbsp;gelegenheid gegeven voedsel te zoeken en uit te rusten.nbsp;Dat laatste doen ze bij voorkeur in koebangans, modderkuilen, van een halven tot n Meter diepte, zeer verschillend
-ocr page 20-r
in grootte. Is er diep water, dan liggen de karbouwen hier tot dikwijls eenige uren lang in en gebruiken dien tijd omnbsp;rustig te herkauwen. Een groot deel van den dag brengennbsp;de dieren dus door in modder en water.
Voornamelijk maakte de ziekte slachtoffers onder de buffels. In totaal stierven in Mokko-Mokko zes honderd drie en zeventig dieren, in Painan ongeveer vijftien honderd. Runderennbsp;werden betrekkelijk weinig aangetast; er stierven in Painannbsp;vijf en zeventig aan miltvuur. Bij andere huisdieren is denbsp;ziekte niet met zekerheid geconstateerd. Wilde varkens,nbsp;hoewel in grooten getale in deze streken voorkomend,nbsp;stierven hoogstwaarschijnlijk niet aan miltvuur. Cadaversnbsp;van wilde varkens zijn door de bevolking in zeer geringnbsp;aantal gevonden. Overal werd hiernaar bij tal van menschennbsp;genformeerd; steeds waren de mededeelingen gelijkluidendnbsp;en ontkennend.
Hutyra en Marek twijfelen aan het voorkomen van miltvuur bij buffels. Dit is merkwaardig, waar in Itali veel buffels gehouden worden en miltvuur onder runderen tamelijknbsp;frequent is; hetzelfde geldt voor Hongarije. In het jaarverslag van het Veeartsenijkundig laboratorium over 1912 merktnbsp;de directeur Dr. de Blieck reeds op, dat miltvuur ondernbsp;buffels in Nederlandsch-Indi alles behalve een zeldzaamheid is.
In het Tijdschrift voor Veeartsenijkunde van 15 Februari 1914 vermeldt collega Vroemen, dat jonge dieren tot dennbsp;leeftijd van een jaar minder aangetast zouden worden dannbsp;oudere dieren; dezelfde opmerking meenen ook wij te kunnen maken.
Verspreiding in de naaste omgeving had voornamelijk plaats door de koebangans en met faeces genfecteerd gras.nbsp;De koebangans spelen ongetwijfeld een groote rol en hieraannbsp;moeten we ook toeschrijven, dat runderen minder aangetastnbsp;werden. Deze liggen n.1. liever op droge plaatsen en wordennbsp;bovendien veelal s nachts opgekraald. Toch zijn ons gevallen
-ocr page 21-B'r
bekend, waarbij gras ongetwijfeld de eenige infectiebron was, n.1. bij dieren, die den geheelen dag opgekraald bleven ennbsp;waarbij geen klandestien loslaten plaats had. Nagegaan konnbsp;worden, dat het gras dan gesneden was van sawahs, waarvan bekend was, dat ze genfecteerd geworden waren.
Andere wijzen van verspreiding zouden kunnen zijn; door drinkwater, vliegen en wind. Mogelijk is de eerste factornbsp;van eenig belang; het minder voorkomen van miltvuur bijnbsp;runderen zou dan verklaard kunnen worden, doordat n.1. denbsp;buffels eenige uren achtereen in een rivier blijven liggen ennbsp;dus besmet water langer gelegenheid heeft de dieren tenbsp;infecteeren. Verspreiding door vliegen is theoretisch mogelijk,nbsp;n.1. wanneer deze insecten van een cadaver of een in agonienbsp;verkeerend dier bloed gezogen hebben. Verwacht mag dannbsp;echter worden het veelvuldig optreden van karbonkels,nbsp;hetgeen niet plaats vond. Ook de wind komt o. i. slechtsnbsp;theoretische waarde toe bij de verspreiding.
Verloop der ziekte. In de besmette streken maakte de ziekte groote sprongen; plaatsen gelegen op tien en meernbsp;palen afstand van elkaar, gescheiden door zware bosschennbsp;en moerassen en verbonden door een grooten verkeersweg,nbsp;werden achtereenvolgens aangetast. Een enkele maal werdennbsp;zelfs dicht bevolkte en veerijke streken overgeslagen bij denbsp;uitbreiding naar het Noorden. Eerst werd gedacht aan overbrenging door wilde en verwilderde dieren. Afgegaan werdnbsp;op de verzekering van den betrokken Europeeschen bestuursambtenaar, dat clandestien vervoer volkomen uitgesloten wasnbsp;en groote sterfte heerschte onder wilde dieren. Later bleeknbsp;echter, dat hier een vergissing plaats had en kon aangetoondnbsp;worden, dat o.a. de besmetting van de negri Kambang hetnbsp;gevolg was van clandestien transport uit de besmette streeknbsp;naar de onbesmette. Dergelijke fraudes bleken geen zeldzaamheid te zijn. In verband met de bestrijding is het vannbsp;belang te weten, dat verspreiding over grooten afstand altijdnbsp;plaats had door clandestien vervoer. Het is licht te begrijpen.
-ocr page 22-10
dat de veebezitters trachten hun vee weg te voeren uit de besmette streken, waar rigoureuse maatregelen worden genomen. De inlanders zijn slim genoeg om de bewaking vannbsp;den weg door rasgenooten te verschalken. Dikwijls was ditnbsp;niet eens noodig en ontbrak de bewaking geheel. De dieren,nbsp;die clandestien vervoerd werden, waren of ziek of in hetnbsp;incubatiestadium of behoorden tot de groep van gezondenbsp;dieren in miltvuurstreken, welke sporen bevattende faecesnbsp;hebben (Hutyra en Marek).
Was het miltvuur eenmaal opgetreden in een te voren onbesmette streek, dan nam het aantal sterfgevallen dagelijks toe tot het maximum bereikt was, waarna het eenigen tijdnbsp;vrijwel constant bleef. Tijdelijke vermindering kwam dannbsp;wel voor; zelfs is de negri Poenggasan gedurende langennbsp;tijd vrij gebleven van miltvuur, nadat eerst eenige gevallennbsp;voorgekomen waren in een gesoleerd deel der negri. Laternbsp;trad de ziekte met vernieuwde kracht op.
In tegenstelling met de door Hutyra en Marek gegeven statistiek, volgens welke in Duitschland in SS^/o van denbsp;aangetaste veekoppels slechts n geval per koppel voorkwam,nbsp;waren in de afdeelingen Painan en Mokko-Mokko de verliezen per koppel zeer groot, ja dikwijls stierf de geheelenbsp;koppel vee uit. Dit gebeurde ook, toen de ziekte reeds langnbsp;geheerst had en alle vee, behoudens eventueele fraude,nbsp;opgekraald was. In de besmette kampongs heerschte denbsp;ziekte als regel in een bepaald gedeelte, waar kraal na kraalnbsp;uitstierf. Dit was eerst het geval na het kralen, voordiennbsp;was de ziekte minder gelocaliseerd.
Het schijnt wel verwonderlijk, dat ook na opkralen toch de ziekte nog hardnekkig tal van slachtoffers maakte; verklaard wordt dit door onze waarneming, dat de dierennbsp;s avonds of s nachts los gelaten werden en zich dan infecteerden in de omgeving van de kraal. Waar geen fraudenbsp;plaats had, moet gras, gesneden op besmette gronden, denbsp;infectie veroorzaakt hebben.
-ocr page 23-11
Verschijnselen. Apoplectisch miltvuur kwam zeer veel voor. De dieren worden onrustig, gaan liggen, staan weernbsp;op, beven, draaien rond, buigen sterk door in de kooten,nbsp;totdat ze eindelijk voorgoed gaan liggen. Ademhaling ennbsp;pols zijn zeer frequent, de temperatuur sterk verhoogd, somsnbsp;tot boven 42. C. De conjunctivae zijn vuil rood gekleurd.nbsp;De eetlust is tot een half uur voor het optreden der eerstenbsp;verschijnselen normaal. Ontlasting heeft frequent plaats ennbsp;bij kleine hoeveelheden; de consistentie is van normaal totnbsp;dun vloeibaar, soms met bloederige strepen. In n gevalnbsp;werd zuiver bloed ontlast. De dood treedt op binnen eennbsp;uur na de eerste verschijnselen. En geval is waargenomen,nbsp;waarbij een volkomen normaal schijnende buffel losbrak uitnbsp;de kraal, naar de nabij zijnde rivier liep en daar dood neernbsp;viel. Een heftige excitatie ging hier dus den dood onmid-delijk vooraf.
Volgens de eigenaren vertoonden de dieren een onaangena-men foetor ex ore; persoonlijk is dit niet door ons waargenomen.
Acuut en subacuut miltvuur. Het hoofdsymptoom, dat bijna nooit ontbreekt is de zwelling, een infiltratie vannbsp;het onderhuidsche bindweefsel. Praedilectieplaatsen zijn:nbsp;vangstreek, liesplooi, onderbuik en cossum. De infiltratienbsp;is verder nog waargenomen aan de zijvlakte van den hals,nbsp;larynxstreek, voorborst bij manubrium sterni, praeputium,nbsp;vulva en omgeving, onderbeenen.
Op het aanvoelen zijn de zwellingen hard, scherp omschreven, niet deegachtig; van meerdere warmte was in den regel weinig te bespeuren. De zwellingen ondergingen somsnbsp;groote verplaatsingen als bij een absces. Een rund te Tapannbsp;vertoonde oorspronkelijk een sterke zwelling van dam ennbsp;broek, later verdween deze en zakte af tusschen de achter-beenen door naar scrotum en praeputium. Hier was denbsp;zwelling keihard en duidelijk warm op het aanvoelen. Denbsp;lengte bedroeg ongeveer dertig centimeter, de dikte vijftien.nbsp;Een ander rund had een zwelling aan de zijvlakte van den
-ocr page 24-12
i..y
hals, welke zwelling zich verplaatste naar het cossum. Een derde geval is waargenomen bij een buffel, waar de zwellingnbsp;zich verplaatste van voorborst naar navelstreek.
Een spontaan openbreken van de zwellingen en daardoor ontstaan van echte karbonkels is niet door ons geconstateerd.nbsp;Waar aanvankelijk gedacht werd aan echte karbonkels, bleeknbsp;later, dat de eigenaren der zieke dieren de zwellingen aangesneden hadden; ten gevolge van menginfectie ontstondnbsp;dan een ulcus.
Bloedzweeten kwam tamelijk veelvuldig voor en dan meestal aan onderbeenen, onderbuik en binnenkant van de oorschelp,nbsp;dus op plaatsen met langzame bloedcirculatie. Het vochtnbsp;was meestal in druppels aan de haren gekleefd, een enkelenbsp;maal vormden de druppels een zeer zwak straaltje, dat langsnbsp;de huid afliep. De kleur was roodgeel, geleek dus meer opnbsp;haemorrhagische lymphe dan op zuiver bloed. Microscopischnbsp;werden aangetoond: weinig leucocyten, geen erythrocyten,nbsp;veel bacillen. O.i. hebben wij hier te doen met een celrijknbsp;transsudaat. Eigenaardig is het ontbreken der erythrocyten,nbsp;waar de kleur toch aan bloed herinnerde. We moeten aannemen, dat op de plaatsen met langzame circulatie bloeddisso-lutie plaats heeft, gepaard met vaatwandlaesies tengevolge vannbsp;hoog koolzuurgehalte van het bloed en eventueele toxischenbsp;werking van miltvuurbacil-stofwisselingsproducten. Door denbsp;geringe vaatwandlaesies heeft uittreding van bloedplasmanbsp;plaats, welk plasma tengevolge van bloeddissolutie roodnbsp;gekleurd is. De kleine afzonderlijke miltvuurbacillen gaannbsp;mee en lokken chemotactisch de leucocyten, die wel grooternbsp;zijn dan de roode bloedlichaampjes, maar toch door vormveranderingen door de stigmata der verbreede Kittleistennbsp;van de vaatendothelin heen kunnen.
De huidplaatsen, waar bloedzweeten het meest voor komt, waren altijd gekenmerkt door een blauwroode verkleuring.
De conjunctivae waren vuilrood gekleurd, de oogen traanden. Voor een deel zal dit het gevolg zijn geweest van
-ocr page 25-prikkeling door rook, tenminste bij de in kralen gestorven dieren. Ter afwering van vliegen en muskieten werd daarnbsp;nl. altijd een vuurtje aangelegd van bladeren of vochtig hout.
De neusspiegel was veelal vochtig. Eetlust en herkauwen bleven zonder uitzondering goed tot kort voor den dood.nbsp;In verband jiiermede waren de pensbewegingen normaalnbsp;van frequentie en kracht. De defaecatie was in het beginnbsp;der ziekte meestal vertraagd, werd daarna weer normaal,nbsp;en bleef dan zoo tot de dood of beterschap volgde. In anderenbsp;gevallen volgde diarrhee, al of niet bloederig. Prognostischnbsp;was de diarrhee zeer ongunstig te beoordeelen.
De urine was een enkele maal donkerrood; microscopisch is ze niet door ons onderzocht. De temperatuur is meestalnbsp;sterk verhoogd en kan dagen lang wisselen tusschen 40 ennbsp;42 C., echter zonder groote schommelingen. De koorts wasnbsp;soms dagen lang het eenige verschijnsel; daarna kan hetnbsp;gewone ziektebeeld optreden of het dier kan geheel herstellen of plotseling sterven. In een geval is n uur voornbsp;den dood nog de temperatuur opgenomen en bleek dezenbsp;nog sterk verhoogd te zijn; of echter praemortale daling ooknbsp;voorkwam, is ons niet bekend.
De pols was bij hooge temperatuur evenredig versneld, echter niet bonzend. De ademhaling was in agonie oppervlakkig en versneld, een enkele maal bucaal. Overigens wasnbsp;ze echter zelfs bij hooge temperatuur normaal of weinignbsp;versneld. De algemeene toestand bleef dikwijls merkwaardignbsp;goed, ook bij uitgebreide zwellingen. Een ziekelijke ennbsp;onrustige blik werd weinig waargenomen.
Van het grootste deel der ziektegevallen werden bloed-praeparaten gemaakt en microscopisch onderzocht.
De sectieverschijnselen waren niet afwijkend, behalve die van de milt. Deze was n.1. vooral in apoplectische gevallennbsp;niet of weinig gezwollen; altijd waren de randen scherp.nbsp;Bestond zwelling, dan kwam deze voor in de lengte en innbsp;het midden. Ook is waargenomen een omschreven, plaat-
-ocr page 26-selijke verdikking, gelijkend op een haematoom, kippenei-groot. De miltpulpa was echter bijna altijd meer of minder sterk veranderd, ook bij normale grootte; zij was weeker,nbsp;echter nooit vloeibaar.
Bij insnijden van de subcutane zwellingen stroomde hieruit soms een groote hoeveelheid geel of geelrood gekleurdnbsp;vocht. De hoeveelheid wisselde sterk, soms was het weefselnbsp;wel vochthoudend, maar niet in die mate, dat vocht van denbsp;sneevlakte afliep. Het ingesneden weefsel was oedemateus,nbsp;geleiachtig en meestal- sterk geel gekleurd, een enkele maalnbsp;werden grootere en kleinere bloedingen waargenomen, waarbijnbsp;dan het vocht geelrood gekleurd was. De infiltraties kwamennbsp;niet alleen onderhuids, maar ook op verschillende plaatsennbsp;in borst-, buik- en bekkenholte voor: in de mesenteria,nbsp;parametr^pal en pararectaal. Op doorsnede waren deze zwellingen gelijk aan de subcutane, de bloedingen ontbrakennbsp;evenmin.
De bestrijding van de ziekte geschiedde in de allereerste plaats door politiemaatregelen. Het opkralen brengt in dezenbsp;streken vele bezwaren mede: de bevolking is niet gewoonnbsp;hun vee s nachts op te sluiten. Toch mag aan dezen eischnbsp;niet in het minst toegegeven worden. De uitvoering vannbsp;dezen maatregel bleef gebrekkig; de ziekte scheen niet totnbsp;stilstand te brengen, wat weer aanleiding gaf om te vermoeden, dat er tegen de uitbreiding niets te doen viel.nbsp;Met klem moet er op gewezen worden, dat bij goede uitvoering van dit bevel tot opkralen,de resultaten goed zijn.nbsp;Dit is gebleken, toen die uitvoering streng gecontroleerdnbsp;werd en ondanks het nog steeds hevig verloopen van iedernbsp;afzonderlijk geval, de ziekte tot staan kwam met als Noordelijkste grens de negri Kambang. Het aantal fraudes vrnbsp;die contrle was legio.
Dat de bevolking trachtte de maatregelen te ontduiken, is begrijpelijk, omdat het opkralen tevens de verzorging dernbsp;dieren medebracht, een verzorging, die in normale omstan-
-ocr page 27-digheden absoluut onbekend is. Moeilijkheden ontstonden, wanneer in een kraal een buffel stierf aan miltvuur. Dannbsp;moest alles afgebroken worden en verbrand en een nieuwenbsp;kraal gebouwd worden. Waar mogelijk, werd eerst alle veenbsp;geselecteerd, de oogenschijnlijk volkomen gezonde afgezonderd van verdachte dieren.
In een besmette streek, ongeveer 120 K. M. lang en enkele K. M. breed, is dat natuurlijk geen kleinigheid en somsnbsp;ondoenlijk. Het aller best zou geweest zijn, voor ieder diernbsp;een afzonderlijken stal te maken, maar hiervoor schoten denbsp;werkkrachten te kort. De voorgeschreven mestkuil magnbsp;nooit ontbreken; mest toch is een der voornaamste smetstof-bronnen.
Voorkomt het opkralen van vee de uitbreiding van de ziekte in de naaste omgeving, verbod van verkeer houdt verspreiding over grooten afstand tegen. Alweer was contrlenbsp;onzerzijds op de uitvoering van dien maatregel door hetnbsp;personeel van het Binnenlandsch bestuur noodzakelijk.nbsp;Vaste posten op belangrijke punten van de groote verkeerswegen zijn goed, echter niet afdoende. Meer gewicht magnbsp;gehecht worden aan patrouilleering door gewapende politiedienaren op de grenzen van besmette en onbesmette streken.nbsp;Dat patrouilleeren moet overal geschieden over sawahs,nbsp;door bosschen en langs binnenwegen. Een sterke neigingnbsp;zal bij de bevolking bestaan hun vee uit de besmette strekennbsp;weg te brengen om de maatregelen en het besmettingsgevaar te ontgaan.
Bij het voorschrijven van de verkeersstremming moeten de belangen van het verkeer en de mate van het gevaar innbsp;acht genomen worden. Overbodig te zeggen, dat bij miltvuurnbsp;de mate van het gevaar het zwaarst weegt en dus bijnbsp;gemeenschappelijk overleg met de betrokken bestuursambtenaar het deskundig oordeel den doorslag geeft voor denbsp;aanwijzing van verkeersstremmingen.
De overige ons ten dienste staande maatregelen betreffen
-ocr page 28-vooral het onschadelijk maken van smetstof. Hiertoe behooren o. a. verbranden van cadavers, ompaggeren der graven metnbsp;levend hout en dempen der koebangans.
Van veel nut was ons een goede registratie van het vee en wanneer deze nog niet bestond, wasbij voldoendenbsp;hulppersoneel het zaak, daarmee zoo spoedig mogelijk tenbsp;beginnen. Het zich in de kralen bevindende vee is dannbsp;kraalsgewijs op te nemen. Zoo noodig kunnen bordjes aannbsp;die kralen bevestigd worden, waarop het aantal aanwezigenbsp;dieren vermeld staat.
Zwaar beginnen de maatregelen te drukken, wanneer de tijd van sawahbewerking aanbreekt. Gelukkig, voor onsnbsp;doel tenminste, was het jaar 1914 erg droog en kon pasnbsp;begin December met de grondbewerking begonnen worden.nbsp;Toen moest, waar dit zonder al te veel gevaar kon, eennbsp;gedeelte van het vee vrij gelaten worden. Het was dannbsp;moeilijk om zich niet te laten vervoeren door medelijdennbsp;met de bevolking en aan de voornaamste eischen te blijvennbsp;vasthouden. Samenwerking van bestuursambtenaren en deskundigen is in zulke tijden allermeest noodig.
Naast de politiemaatregelen werd getracht de ziekte ook te bestrijden door inspuiting met miltvuurserum, oorspronkelijk door collega Bubberman en mij. Eerst werd getrachtnbsp;de besmette streek van de onbesmette te scheiden door eennbsp;haag van passief gemmuniseerde dieren en werden in eennbsp;achttal dagen ongeveer achthonderd runderen en buffels metnbsp;tien a twintig gram serum ingespoten. In dit tijdperk maaktenbsp;echter de ziekte een grooten sprong naar het Noorden, passeerde de gemmuniseerde streek en brak hevig uit in denbsp;negri Kambang. Het nuttelooze van het maken van eennbsp;gemmuniseerde zone inziende, werd besloten de waardenbsp;van het miltvuurserum te beproeven bij zieke dieren ennbsp;dieren blootstaande aan besmetting. Van deze laatste immu-nisaties is een zestal staten gemaakt, waarop iedere kampongnbsp;afzonderlijk vermeld is. Immers stonden hierin de kansen
-ocr page 29-17
op besmetting voor gemmuniseerd en niet gemmuniseerd vee gelijk en kon aldus de waarde van het serum het bestnbsp;beoordeeld worden.
De dosis werd belangrijk grooter genomen, dan vereischt wordt voor niet ziek vee, omdat in verband met de dikwijlsnbsp;voorkomende hooge temperatuur verondersteld werd, dat denbsp;dieren reeds genfecteerd waren, hoewel ieder ander symptoomnbsp;ontbrak.
In verband met de groote doses serum werd de immuni-teitsduur verondersteld te zijn zes weken; juiste opgaven omtrent den duur van passieve immuniteit waren niet tenbsp;vinden in de ons ter beschikking staande literatuur. In velenbsp;gevallen moeten we echter te doen gehad hebben met eennbsp;actieve immunisatie en wel in die gevallen, waarin de dierennbsp;reeds genfecteerd waren, doch de infectie zich alleen nognbsp;maar uitte in verhoogde temperatuur.
Letten we alleen op het sterftepercentage van gemmuniseerde en niet gemmuniseerde dieren, dan is geen bijzonder gunstige werking van het serum aan te toonen. Bij beschouwing van ieder afzonderlijk geval, wordt echter hetnbsp;oordeel over het serum minder ongunstig.
Staat 1, No. 14, toont een belangrijke daling van temperatuur na een tweemalige serum injectie van telkens honderd gram. De hooge temperatuur 40,5quot; C. op den dag van denbsp;eerste inspuiting doet een miltvuurinfectie vermoeden; hetnbsp;dier is in de waarnemingstijd niet gestorven, is vermoedelijknbsp;actief gemmuniseerd.
Nummr 15 van denzelfden staat geeft eveneens een verrassende daling van temperatuur; de eenmalige serum-injectie heeft echter den dood tengevolge van miltvuur nietnbsp;kunnen voorkomen. Vermoedelijk was hier de actieve vormingnbsp;van immuunstoffen niet voldoende om de tweede, blijkbaarnbsp;hevige infectie te neutraliseeren.
No. 16 vertoont een sterke daling (twee en een halve graad) na toediening van honderd gram serum; de logisch
-ocr page 30-18
hierop volgende actieve immunisatie was niet voldoende gevorderd om de latere infectie te niet te doen.
De Nos. 18 en 19 pleiten eveneens voor koortswerende werking van het mlltvuurserum; toch is de tweemaligenbsp;toediening van honderd en meer gram serum niet voldoendenbsp;om den dood binnen zes weken na de inspuiting te voorkomen. Ook van de nummers n tot vijf, vermoedelijknbsp;volkomen gezonde dieren betreffende, zijn er twee gestorvennbsp;aan miltvuur.
Staat II, dieren betreffende, welke op n na (No. 7) alle gezond waren op het oogenblik van inspuiting, is een dernbsp;meest gunstige voor de serumwerking. De niet ingespotennbsp;dieren gingen alle dood, van de gemmuniseerde, volkomennbsp;gezonde dieren slechts n (No. 2). Zeer kort na het verstrijken van den aangenomen termijn van zes weken zijnnbsp;echter vier van de ingespoten dieren gestorven. No. 7 toontnbsp;aan, dat een moribund dier niet te redden is met honderdnbsp;gram serum.
Staat lil is ongunstig voor de serumwerking; de dieren waren op twee na (Nos. 13 en 14) volkomen gezond bij denbsp;inspuiting. Oogenschijnlijk heeft het serum bij de Nos. 13nbsp;en 14 geen invloed gehad op het beloop der ziekte. Hetnbsp;meest ongunstig voor de serumwerking is No. 7, waar eennbsp;dier met volkomen normale temperatuur na inspuiting metnbsp;vijftig gram serum aan de ziekte bezweek. Volgens de gebruiksaanwijzing van het Veeartsenijkundig laboratorium zounbsp;twintig gram voldoende geweest zijn.
Eenzelfden ongunstigen indruk maakt No. 1 van staat IV; hier was de dosis zelfs honderd gram, dus vijfmaal de volgensnbsp;het laboratorium vereischte hoeveelheid. De preventieve ennbsp;curatieve werking wordt eveneens sterk betwijfeld bij No. 2nbsp;van staat IV. Hier was het gemmuniseerde dier vermoedelijknbsp;in het incubatiestadium, de koorts trad op twee dagennbsp;na de inspuiting. Dienzelfden dag werd nogmaals serumnbsp;ingespoten, waarop de temperatuur iets daalde (0,6); de
-ocr page 31-19
derde inspuiting had nog meer invloed en deed de temperatuur zelfs normaal worden. Drie dagen na die inspuiting bezweek het dier. Wel had hier dus het serum in zeer grootenbsp;hoeveelheden eenige werking, echter niet voldoende om denbsp;ziekte meester te worden.
Bij nummer vier van denzelfden staat zien we ondanks driemalige toediening van honderd gram serum de temperatuurnbsp;steeds stijgen tot de dood volgt. Misschien zou het diernbsp;zonder serum n of twee dagen eerder bezweken zijn; tochnbsp;is de werking van drie honderd gram serum hier zeer onvoldoende.
In de gevallen Nos. 5 en 6 komt het dier de waarschijnlijk niet te hevige infectie, al of niet met behulp van het serum,nbsp;te boven. No. 7 was een ernstig ziek dier, hier was geennbsp;genezende werking te verwachten, daar het moribund was.nbsp;No. 9 is aan een lang na de seruminjectie optredende infectie bezweken; eventueele immuniteit was na een maandnbsp;of in het geheel niet of onvoldoende aanwezig. No. 10 is,nbsp;voor zoover is na te gaan, niet genfecteerd geworden; de tem-peratuursschommelingen mogen nog als normaal beschouwdnbsp;worden. Bij No. 11 brak de ziekte uit vijf dagen na denbsp;inspuiting; 50 gram serum kon dit uitbreken niet voorkomen.nbsp;Bij No. 12 heeft tweehonderd dertig gram serum den doodnbsp;niet kunnen voorkomen.
No. 13 pleit weer voor gunstige serumwerking; honderd zeventig gram doet de temperatuur dalen van 42 op 40,6 C.nbsp;Het dier blijft in leven. No. 14 betreft een dier gezond bijnbsp;de inspuiting en vermoedelijk later niet genfecteerd.
Staat V betreft dieren van een kampong, waar de ziekte gedurende het observatietijdvak niet ernstig heerschte. Vannbsp;de niet ingespoten buffels stierven twee stuks, waarschijnlijknbsp;niet eens aan miltvuur. Dit waren n.1. dieren uit een grootenbsp;kraal (35 stuks), waarvan de eigenaar in de gevangenis zatnbsp;en de verzorging uitbesteed werd. Die verzorging liet allesnbsp;te wenschen over, zoodat de dieren broodmager waren en
-ocr page 32-door ons (Dr. v. d. Poel en schrijvers dezes) getracht werd hieraan te gemoet te komen door een andere kraal metnbsp;weidegelegenheid aan te wijzen. De bloedpraeparaten vannbsp;de twee gestorven karbouwen gaven geen miltvuurbacillennbsp;te zien.
Staat VI is hoogst interessant. No. 1, een ernstig ziek dier, is na toediening van zeshonderd gram serum hersteld.nbsp;Hoewel het ernstige symptomen vertoonde, zooals zwellingen, was de eetlust goed en de blik helder. Bij No. 3nbsp;heeft honderd gram serum geen resultaat gehad; het diernbsp;was soporeus bij de inspuiting. Bij No. 4 zien we eennbsp;frappante daling na toediening van honderd gram serum;nbsp;het dier is gezond gebleven. No. 5 is als No. 3. No. 6nbsp;vertoonde ziekteverschijnselen: zwellingen en bloedzweeten.nbsp;De eetlust was goed, de blik helder. Het dier is na zeshonderd gram serum gezond gebleven. No. 7 is als Nos. 3nbsp;en 5.
Conclusies:
1. nbsp;nbsp;nbsp;50 gram serum, toegepast bij gezonde dieren in eennbsp;besmette streek, geven geen immuniteit, welke langer duurtnbsp;dan vier weken (staat 1, Nos. 1 en 5; staat 11, Nos. 1 en 2;nbsp;staat 111, Nos. 2, 3, 4 en 5).
2. nbsp;nbsp;nbsp;Honderd gram is niet in staat het uitbreken der ziektenbsp;te voorkomen bij dieren verkeerende in het incubatiestadiumnbsp;(staat IV, Nos. 1, 2, 3, 4, en 11; staat VI, No. 6).
3. nbsp;nbsp;nbsp;Honderd gram geeft bij gezonde dieren in een besmettenbsp;streek een immuniteit, welke ongeveer vijf weken duurtnbsp;(staat I, No. 6).
4. nbsp;nbsp;nbsp;Honderd gram heeft bij dieren met verhoogde temperatuur onvoldoende curatieve werking, doet echter welnbsp;de temperatuur dalen gedurende eenigen tijd (staat 1, Nos.nbsp;15 en 16; staat 11, No. 7; staat lil, Nos. 13 en 14; staatnbsp;IV, No. 7; staat VI, Nos. 3, 5 en 7).
5. nbsp;nbsp;nbsp;Doses van tweehonderd en meer gram hebben bijnbsp;zieke dieren koortswerende, soms genezende werking (staat
-ocr page 33-21
I, Nos. 13, 14, 15, 16, 18 en 19; staat IV, Nos. 2, 5 en 13; staat VI, Nos. 1, 4 en 6).
6. nbsp;nbsp;nbsp;In vele gevallen is echter weinig of niets van eennbsp;gunstige werking te bespeuren of volgt na tijdelijke verbetering toch de dood (staat I, Nos. 16, 18 en 19; staat Ilhnbsp;No. 14; staat IV, Nos. 2, 4 en 12).
7. nbsp;nbsp;nbsp;Het miltvuurserum heeft voor de bestrijding van grootenbsp;epizotien geen waarde. De vereischte doses voor het verkrijgen van voldoende immuniteit zijn te hoog; aan de aanvraagnbsp;kan door het laboratorium niet voldaan worden; de werkingnbsp;is onzeker.
Nog dient opgemerkt te worden, dat, waar het serum oogenschijnlijk bij zieke dieren gunstig werkt, altijd rekeningnbsp;moet worden gehouden met de mogelijkheid, dat de verbetering te danken is aan de vis medicatrix naturae. Gevallennbsp;van herstel bij dieren met ernstige symptomen, zijn herhaaldelijk door Dr. V. D. Poel en ons waargenomen.
Benkoelen, 4 December 1915.
STAAT 1.
-ocr page 34-22 23 STAAT No. I. Seruminspuitingen te Rangas (negri Kambang).
Kampong of |
Buffels. |
-S |
JD |
bi) -E |
bb |
bb c |
bx) _c |
U U |
R. | ||||||||||||||
B B o |
Naam v/d eigenaar. |
Soekoe. |
C OJ 05 O) o gt; |
-S |
'B 3 O Cl, Q |
oo =3 o cx O |
O O- Q |
r- 3 Q c: |
E .'t: 5 :3 3 amp; rr |
E -t:: =3 3 o. iS c/3 Q c |
1 c, jvi r |
C, K A 1 |
TOELICHTINGEN. | ||||||||||
Z |
negri. |
5 |
O) |
(V CS |
(V CO |
lt;v |
O) CN |
03 co |
Vs |
15/ 19 |
16/ 19 |
18/ /9 |
'/,0 |
8/ ' 10 |
9/ /10 |
10/ / 10 |
*1/ /10 |
14/ /10 | |||||
1 |
Oelek |
Rampai |
Rangas |
1 |
_ |
50 |
_ |
_ |
Vs |
_ |
_ |
38.6 |
Gestorven 11 October 1914. | ||||||||||
2 |
ff |
ff |
ff |
1 |
50 |
Vs |
38.2 | ||||||||||||||||
3 |
Man |
ff |
ff |
1 |
50 |
Vs |
38.- | ||||||||||||||||
4 |
ff |
ff |
ff |
1 |
50 |
Vs |
38.5 | ||||||||||||||||
5 |
Kar |
ff |
ff |
1 |
50 |
Vs |
39.- |
41.5 |
12 | ||||||||||||||
6 |
Jasid |
ff |
ff |
1 |
lOO |
100 |
'Vs |
V,0 |
39.3 |
40.8 |
39.8 |
38.3 |
40.9 | ||||||||||
7 |
Danin |
ff |
ff |
1 |
lOO |
15/ 19 |
39.7 | ||||||||||||||||
8 |
ff |
ff |
ff |
1 |
lOO |
15/ 19 |
39.6 | ||||||||||||||||
9 |
Penghoeloe Talang |
ff |
ff |
1 |
lOO |
'Vs |
39.5 | ||||||||||||||||
10 |
ff |
ff |
ff |
1 |
100 |
'Vs |
39.- | ||||||||||||||||
11 |
Danin |
ff |
ff |
1 |
100 |
15/ 19 |
39.4 |
_ |
nbsp;nbsp;nbsp;24nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; | ||||||||||||||
12 |
Penghoeloe Talang |
ff |
ff |
1 |
100 |
15/ 19 |
- |
39.6 | |||||||||||||||
13 |
ff |
ff |
ff |
1 |
100 |
100 |
15/ 19 |
'Vs |
39.9 | ||||||||||||||
14 |
Lakan |
ff |
ff |
1 |
100 |
100 |
15/ |
18/ /9 |
40.5 |
_ |
38.3 |
_ |
_ |
_ |
_ | ||||||||
15 |
Jasid |
ff |
ff |
1 |
100 |
15/ 19 |
40.9quot; |
38.3 |
38.2 |
8 | |||||||||||||
16 |
ff |
ff |
ff |
1 |
100 |
100 |
15/ 19 |
'V,0 |
41.1 |
38.6 |
_ |
37.9 |
41.2quot; |
3.9- |
40.- |
_ |
,, 10 | ||||||
17 |
Lioen |
ff |
ff |
1 |
100 |
15/ l9 |
39.6 |
27 | |||||||||||||||
18 |
ff |
ff |
ff |
1 |
100 |
100 |
15/ 19 |
'Vs |
40.8 |
38.3 |
_ |
_ |
- |
24 nbsp;nbsp;nbsp; | |||||||||
19 |
Tabit |
ff |
ff |
1 |
160 |
100 |
15/ 19 |
'Vs |
-- |
40.9 |
38.2quot; |
17 | |||||||||||
------- - |
t;- nbsp;nbsp;nbsp; |
- |
'-vu: |
-- |
F-:- |
Sterkte veestapel Rangas op 7 en 15 September buffels en 83 runderen.
Ingespoten werden 19 buffels, bliet ingespoten 38 buffels. Van ingespoten dieren gestorven bi hetzelfde tijdvak hiervannbsp;binnen 6 weken na 1 inspuiting; gestorven 13 buffels = 34.2'/o.nbsp;8 buffels = 42.1 /o. Sterfte runderen nihil.
-ocr page 35-22 23 STAAT No. I. Seruminspuitingen te Rangas (negri Kambang).
Kampong of |
Buffels. |
-S |
JD |
bi) -E |
bb |
bb c |
bx) _c |
U U |
R. | ||||||||||||||
B B o |
Naam v/d eigenaar. |
Soekoe. |
C OJ 05 O) o gt; |
-S |
'B 3 O Cl, Q |
oo =3 o cx O |
O O- Q |
r- 3 Q c: |
E .'t: 5 :3 3 amp; rr |
E -t:: =3 3 o. iS c/3 Q c |
1 c, jvi r |
C, K A 1 |
TOELICHTINGEN. | ||||||||||
Z |
negri. |
5 |
O) |
(V CS |
(V CO |
lt;v |
O) CN |
03 co |
Vs |
15/ 19 |
16/ 19 |
18/ /9 |
'/,0 |
8/ ' 10 |
9/ /10 |
10/ / 10 |
*1/ /10 |
14/ /10 | |||||
1 |
Oelek |
Rampai |
Rangas |
1 |
_ |
50 |
_ |
_ |
Vs |
_ |
_ |
38.6 |
Gestorven 11 October 1914. | ||||||||||
2 |
ff |
ff |
ff |
1 |
50 |
Vs |
38.2 | ||||||||||||||||
3 |
Man |
ff |
ff |
1 |
50 |
Vs |
38.- | ||||||||||||||||
4 |
ff |
ff |
ff |
1 |
50 |
Vs |
38.5 | ||||||||||||||||
5 |
Kar |
ff |
ff |
1 |
50 |
Vs |
39.- |
41.5 |
12 | ||||||||||||||
6 |
Jasid |
ff |
ff |
1 |
lOO |
100 |
'Vs |
V,0 |
39.3 |
40.8 |
39.8 |
38.3 |
40.9 | ||||||||||
7 |
Danin |
ff |
ff |
1 |
lOO |
15/ 19 |
39.7 | ||||||||||||||||
8 |
ff |
ff |
ff |
1 |
lOO |
15/ 19 |
39.6 | ||||||||||||||||
9 |
Penghoeloe Talang |
ff |
ff |
1 |
lOO |
'Vs |
39.5 | ||||||||||||||||
10 |
ff |
ff |
ff |
1 |
100 |
'Vs |
39.- | ||||||||||||||||
11 |
Danin |
ff |
ff |
1 |
100 |
15/ 19 |
39.4 |
_ |
nbsp;nbsp;nbsp;24nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; | ||||||||||||||
12 |
Penghoeloe Talang |
ff |
ff |
1 |
100 |
15/ 19 |
- |
39.6 | |||||||||||||||
13 |
ff |
ff |
ff |
1 |
100 |
100 |
15/ 19 |
'Vs |
39.9 | ||||||||||||||
14 |
Lakan |
ff |
ff |
1 |
100 |
100 |
15/ |
18/ /9 |
40.5 |
_ |
38.3 |
_ |
_ |
_ |
_ | ||||||||
15 |
Jasid |
ff |
ff |
1 |
100 |
15/ 19 |
40.9quot; |
38.3 |
38.2 |
8 | |||||||||||||
16 |
ff |
ff |
ff |
1 |
100 |
100 |
15/ 19 |
'V,0 |
41.1 |
38.6 |
_ |
37.9 |
41.2quot; |
3.9- |
40.- |
_ |
,, 10 | ||||||
17 |
Lioen |
ff |
ff |
1 |
100 |
15/ l9 |
39.6 |
27 | |||||||||||||||
18 |
ff |
ff |
ff |
1 |
100 |
100 |
15/ 19 |
'Vs |
40.8 |
38.3 |
_ |
_ |
- |
24 nbsp;nbsp;nbsp; | |||||||||
19 |
Tabit |
ff |
ff |
1 |
160 |
100 |
15/ 19 |
'Vs |
-- |
40.9 |
38.2quot; |
17 | |||||||||||
------- - |
t;- nbsp;nbsp;nbsp; |
- |
'-vu: |
-- |
F-:- |
Sterkte veestapel Rangas op 7 en 15 September buffels en 83 runderen.
Ingespoten werden 19 buffels, bliet ingespoten 38 buffels. Van ingespoten dieren gestorven bi hetzelfde tijdvak hiervannbsp;binnen 6 weken na 1 inspuiting; gestorven 13 buffels = 34.2'/o.nbsp;8 buffels = 42.1 /o. Sterfte runderen nihil.
-ocr page 36-25
24
STAAT No. II. Seruminspuiting Talang (negri Kambang). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Sterkte veestapel Talang op 7 September buffels en 140 runderen.
nbsp;nbsp;nbsp;r,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; op 20 October j ^ buffels en 139 runderen.
Ingespoten 11 buffels. nbsp;nbsp;nbsp;ingespoten 5 buffels.
Van ingespoten dieren gestorven binnen 6 nbsp;nbsp;nbsp;ingespoten dieren gestorven
29/ nbsp;nbsp;nbsp;27/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;29/ pn 31/
/l0gt; /lO) /lO cn /iQ.
weken na 1 inspuiting 3 buffels = 27.3%.! hetzelfde tijdvak 5 buffels = 100*7o-Echter zijn van de ingespoten dieren No. 3, 4, 5 en 6, gestorven respectievelijk op
-ocr page 37-25
24
STAAT No. II. Seruminspuiting Talang (negri Kambang). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Sterkte veestapel Talang op 7 September buffels en 140 runderen.
nbsp;nbsp;nbsp;r,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; op 20 October j ^ buffels en 139 runderen.
Ingespoten 11 buffels. nbsp;nbsp;nbsp;ingespoten 5 buffels.
Van ingespoten dieren gestorven binnen 6 nbsp;nbsp;nbsp;ingespoten dieren gestorven
29/ nbsp;nbsp;nbsp;27/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;29/ pn 31/
/l0gt; /lO) /lO cn /iQ.
weken na 1 inspuiting 3 buffels = 27.3%.! hetzelfde tijdvak 5 buffels = 100*7o-Echter zijn van de ingespoten dieren No. 3, 4, 5 en 6, gestorven respectievelijk op
-ocr page 38-26 nbsp;nbsp;nbsp;27
Naam v/d nbsp;eigenaar. |
Kampong |
Buffels. |
b/D c |
bi) c |
bi) c |
bi) c |
} |
Temperatuur. | ||||||||
O) |
Soekoe |
co :t=; |
co :t: |
s |
TOELICHTINGEN. | |||||||||||
o Z |
of negri. |
O o Ui b/D |
s *a3 |
Q. Q_| dJ |
O O- Q u CN |
-2 o. TO crgt; Q . O) |
-2 D. Q .S O) OJ |
Vg |
14/ I9 |
15/ 19 |
16/ 19 | |||||
1 |
Padan |
Kampai |
Tebing Tinggi |
1 |
50 |
_ |
_ |
38.-0 | ||||||||
2 |
1 |
50 |
/g |
38.80 |
Gestorven |
13 October 1914. | ||||||||||
3 |
ft |
1 |
50 |
J |
38.60 |
ft |
10 | |||||||||
4 |
M |
n |
ft |
1 |
50 |
Vo |
37.90 |
ff |
18 | |||||||
5 |
ff |
1 |
50 |
Vg |
38.20 |
ff |
20 | |||||||||
6 |
M |
n |
V |
1 |
50 |
i |
38.50 | |||||||||
7 |
Roesoek |
Si Koembang |
1 |
50 |
Vg |
38.20 |
ff |
16 September 1915. | ||||||||
8 |
Soenggoeh |
Kampai |
ff |
1 |
iOO |
15/ IQ |
1 1 |
38.20 |
38.60 |
38.40 | ||||||
9 |
Kali DJambi |
w |
ff |
1 |
100 |
15/ / 9 |
1 |
38.70 |
38.80 | |||||||
10 |
V |
ff |
1 |
100 |
15/ / 9 |
38.5 |
38.30 | |||||||||
11 |
yf |
ff |
1 |
100 |
15/ 19 |
38.60 |
38.50 |
88.30 | ||||||||
12 |
)i |
ft |
1 |
100 |
15/ Iq |
i 1 |
38.70 |
38.70 | ||||||||
13 |
Chalik bolat |
ff |
1 |
100 |
15/ 19 |
_ |
39.50 |
39.40 |
ff |
18 | ||||||
14 |
Oelek |
Si Koembang |
1 |
100 |
15/' 19 |
'Vg |
f |
40.-0 |
41.40 |
41.r |
ft |
18 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, een uur na denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;inspuiting. |
Sterkte veestapel Tebing Tingg op 7 September | buffels en 153 runderen.
Ingespoten worde 14 buffels. [ ingespoten 9 buffels.
Van ingespoten dieren stierven binnen 6 ' hetzelfde tijdvak stierven van niet ingespoten weken na Ie inspuiting 7 buffels = 50 /o- ' ^*^*^^*^ 2 buffels [en 2 runderen] = 33,3/q.
-ocr page 39-26 nbsp;nbsp;nbsp;27
Naam v/d nbsp;eigenaar. |
Kampong |
Buffels. |
b/D c |
bi) c |
bi) c |
bi) c |
} |
Temperatuur. | ||||||||
O) |
Soekoe |
co :t=; |
co :t: |
s |
TOELICHTINGEN. | |||||||||||
o Z |
of negri. |
O o Ui b/D |
s *a3 |
Q. Q_| dJ |
O O- Q u CN |
-2 o. TO crgt; Q . O) |
-2 D. Q .S O) OJ |
Vg |
14/ I9 |
15/ 19 |
16/ 19 | |||||
1 |
Padan |
Kampai |
Tebing Tinggi |
1 |
50 |
_ |
_ |
38.-0 | ||||||||
2 |
1 |
50 |
/g |
38.80 |
Gestorven |
13 October 1914. | ||||||||||
3 |
ft |
1 |
50 |
J |
38.60 |
ft |
10 | |||||||||
4 |
M |
n |
ft |
1 |
50 |
Vo |
37.90 |
ff |
18 | |||||||
5 |
ff |
1 |
50 |
Vg |
38.20 |
ff |
20 | |||||||||
6 |
M |
n |
V |
1 |
50 |
i |
38.50 | |||||||||
7 |
Roesoek |
Si Koembang |
1 |
50 |
Vg |
38.20 |
ff |
16 September 1915. | ||||||||
8 |
Soenggoeh |
Kampai |
ff |
1 |
iOO |
15/ IQ |
1 1 |
38.20 |
38.60 |
38.40 | ||||||
9 |
Kali DJambi |
w |
ff |
1 |
100 |
15/ / 9 |
1 |
38.70 |
38.80 | |||||||
10 |
V |
ff |
1 |
100 |
15/ / 9 |
38.5 |
38.30 | |||||||||
11 |
yf |
ff |
1 |
100 |
15/ 19 |
38.60 |
38.50 |
88.30 | ||||||||
12 |
)i |
ft |
1 |
100 |
15/ Iq |
i 1 |
38.70 |
38.70 | ||||||||
13 |
Chalik bolat |
ff |
1 |
100 |
15/ 19 |
_ |
39.50 |
39.40 |
ff |
18 | ||||||
14 |
Oelek |
Si Koembang |
1 |
100 |
15/' 19 |
'Vg |
f |
40.-0 |
41.40 |
41.r |
ft |
18 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, een uur na denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;inspuiting. |
Sterkte veestapel Tebing Tingg op 7 September | buffels en 153 runderen.
Ingespoten worde 14 buffels. [ ingespoten 9 buffels.
Van ingespoten dieren stierven binnen 6 ' hetzelfde tijdvak stierven van niet ingespoten weken na Ie inspuiting 7 buffels = 50 /o- ' ^*^*^^*^ 2 buffels [en 2 runderen] = 33,3/q.
-ocr page 40-In-
Buffels. |
biD |
bh |
bh |
? |
bh |
bh |
bh |
bh | ||||||||||||||
Naam |
Kampong |
c |
c |
c: |
n |
Temneratuur. | ||||||||||||||||
E |
-Ei |
|
|
^ | ||||||||||||||||||
v/d eigenaar. |
Soekoe |
of negri. |
o ^ |
o o- |
o G. |
Q. |
=3 ^ |
TOELICHTINGEN | ||||||||||||||
O z |
O o |
.s *53 |
Q.i |
O c |
o S ^ Q c |
Q s |
Q.S |
03 c/5 Q.S |
Q.S |
Q.S |
/ 10 | |||||||||||
i) |
3 |
o; |
agt; CM |
QJ CO |
agt; CN |
lt;v co |
lt;V |
V.o |
V.o |
9/ / 10 |
10/ / 10 |
13/ / 10 |
15/ / 10 | |||||||||
1 |
Maini |
Melajoe |
Tandj. Bekalit |
1 |
100 |
_ |
V,0 |
38.3quot; |
41.4quot; |
39.9 |
Gestorven 16 Oct. 1914. | |||||||||||
2 |
Mal. Koenitji |
Rampai |
1 |
100 |
100 |
100 |
V.o |
V, |
38.5quot; |
40.3 |
39.7 |
38.5 |
38.5 |
12 | ||||||||
3 |
M |
1 |
50 |
^/,0 |
_ |
_ |
_ |
38.9quot; |
39.2 |
39.- |
38.6 |
-- | ||||||||||
4 |
Samsai |
n |
1 |
100 |
100 |
100 |
^/,0 |
v.o |
v.o |
39.2 |
39.9 |
40.5 |
41.2 |
41.2 |
nbsp;nbsp;nbsp;13 | |||||||
5 |
n |
1 |
100 |
100 |
100 |
V,0 |
v.o |
8/ /lO |
38.9 |
39.6 |
40.- |
39.4 |
39.1 | |||||||||
6 |
yy |
1 |
100 |
=/gt;o |
38.8 |
39.5 |
39.8 |
39.4 |
39.5 | |||||||||||||
7 |
Nisa |
Tjaniago |
yy |
1 |
100 |
*/.o |
41.2 |
6 | ||||||||||||||
8 |
Maoena |
;; |
)} |
1 |
100 |
'P |
^/,0 |
38.8 |
38.7 |
38.5 | ||||||||||||
9 |
n |
yy |
1 |
100 |
/ 10 |
38.4 |
38.8 |
37.8 |
nbsp;nbsp;nbsp;7 Nov. 1914. | |||||||||||||
10 |
yy |
1 |
100 |
/10 |
38.8 |
38.9 |
38.8 |
38.8 |
39. | |||||||||||||
11 |
V |
yy |
1 |
50 |
/ 10 |
_ |
_ |
_ |
39.- |
38.9quot; |
38.2 |
39.3quot; |
40.5 |
41.quot; |
nbsp;nbsp;nbsp;15 Oct. 1914. | |||||||
12 |
Samsai |
Rampai |
yy |
1 |
60 |
60 |
60 |
50 |
=/gt;o |
v.o |
8/ / 10 |
0/ /10 |
40.5 |
41.9 |
40.2 |
41. |
42. |
_ |
_ |
yy nbsp;nbsp;nbsp;1 ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; | ||
13 |
Nisa |
Tjaniago |
yy |
1 |
50 |
60 |
60 |
V.0 |
v.o |
8/ / 10 |
42.- |
42.- |
40.6 |
_ |
_ |
_ |
_ | |||||
14 |
Pandjek |
yy |
1 |
50 |
/.o |
38.8 |
- |
Sterkte veestapel Tandjoeng Bekalit Hiervan waren ingepoten 14 buffels.nbsp;Van ingespoten dieren zijn gestorven binnennbsp;6 weken na Ie inspuiting 7 buffels = 50/o. i |
op 5 October 1914 27 buffels en 24 runderen. Niet ingespoten 13 buffels. Van niet ingespoten dieren zijn in hetzelfde tijdvak gestorven 11 buffels = 84.6 %. |
In-
Buffels. |
biD |
bh |
bh |
? |
bh |
bh |
bh |
bh | ||||||||||||||
Naam |
Kampong |
c |
c |
c: |
n |
Temneratuur. | ||||||||||||||||
E |
-Ei |
|
|
^ | ||||||||||||||||||
v/d eigenaar. |
Soekoe |
of negri. |
o ^ |
o o- |
o G. |
Q. |
=3 ^ |
TOELICHTINGEN | ||||||||||||||
O z |
O o |
.s *53 |
Q.i |
O c |
o S ^ Q c |
Q s |
Q.S |
03 c/5 Q.S |
Q.S |
Q.S |
/ 10 | |||||||||||
i) |
3 |
o; |
agt; CM |
QJ CO |
agt; CN |
lt;v co |
lt;V |
V.o |
V.o |
9/ / 10 |
10/ / 10 |
13/ / 10 |
15/ / 10 | |||||||||
1 |
Maini |
Melajoe |
Tandj. Bekalit |
1 |
100 |
_ |
V,0 |
38.3quot; |
41.4quot; |
39.9 |
Gestorven 16 Oct. 1914. | |||||||||||
2 |
Mal. Koenitji |
Rampai |
1 |
100 |
100 |
100 |
V.o |
V, |
38.5quot; |
40.3 |
39.7 |
38.5 |
38.5 |
12 | ||||||||
3 |
M |
1 |
50 |
^/,0 |
_ |
_ |
_ |
38.9quot; |
39.2 |
39.- |
38.6 |
-- | ||||||||||
4 |
Samsai |
n |
1 |
100 |
100 |
100 |
^/,0 |
v.o |
v.o |
39.2 |
39.9 |
40.5 |
41.2 |
41.2 |
nbsp;nbsp;nbsp;13 | |||||||
5 |
n |
1 |
100 |
100 |
100 |
V,0 |
v.o |
8/ /lO |
38.9 |
39.6 |
40.- |
39.4 |
39.1 | |||||||||
6 |
yy |
1 |
100 |
=/gt;o |
38.8 |
39.5 |
39.8 |
39.4 |
39.5 | |||||||||||||
7 |
Nisa |
Tjaniago |
yy |
1 |
100 |
*/.o |
41.2 |
6 | ||||||||||||||
8 |
Maoena |
;; |
)} |
1 |
100 |
'P |
^/,0 |
38.8 |
38.7 |
38.5 | ||||||||||||
9 |
n |
yy |
1 |
100 |
/ 10 |
38.4 |
38.8 |
37.8 |
nbsp;nbsp;nbsp;7 Nov. 1914. | |||||||||||||
10 |
yy |
1 |
100 |
/10 |
38.8 |
38.9 |
38.8 |
38.8 |
39. | |||||||||||||
11 |
V |
yy |
1 |
50 |
/ 10 |
_ |
_ |
_ |
39.- |
38.9quot; |
38.2 |
39.3quot; |
40.5 |
41.quot; |
nbsp;nbsp;nbsp;15 Oct. 1914. | |||||||
12 |
Samsai |
Rampai |
yy |
1 |
60 |
60 |
60 |
50 |
=/gt;o |
v.o |
8/ / 10 |
0/ /10 |
40.5 |
41.9 |
40.2 |
41. |
42. |
_ |
_ |
yy nbsp;nbsp;nbsp;1 ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; | ||
13 |
Nisa |
Tjaniago |
yy |
1 |
50 |
60 |
60 |
V.0 |
v.o |
8/ / 10 |
42.- |
42.- |
40.6 |
_ |
_ |
_ |
_ | |||||
14 |
Pandjek |
yy |
1 |
50 |
/.o |
38.8 |
- |
Sterkte veestapel Tandjoeng Bekalit Hiervan waren ingepoten 14 buffels.nbsp;Van ingespoten dieren zijn gestorven binnennbsp;6 weken na Ie inspuiting 7 buffels = 50/o. i |
op 5 October 1914 27 buffels en 24 runderen. Niet ingespoten 13 buffels. Van niet ingespoten dieren zijn in hetzelfde tijdvak gestorven 11 buffels = 84.6 %. |
Ui |
Naam v/d eigenaar |
Kampong of negri |
buffels. |
bJD . |
.5 |
Temperatuur. | |||||
lt;D |
Soekoe |
'1 |
3 5 u Cu CS CA) Q.S lt;v | ||||||||
B o Z |
ut O O u b/D |
.s |
O crgt;' Q.S O) |
13/ IQ |
17/ IQ |
30/ 19 | |||||
1 |
Am at |
Tjamia- go |
Ps. Kambang |
1 |
100 |
13/ IQ |
39.-0 |
38.5 |
388 | ||
2 |
i) |
ff |
ff |
1 |
100 |
13/ IQ |
38.9 | ||||
3 |
ff |
ff |
ff |
1 |
100 |
13/ IQ |
38.2 | ||||
4 |
ff |
f) |
1 |
100 |
13/ IQ |
39.3 | |||||
5 |
f) |
ff |
ff |
1 |
100 |
13/ IQ |
39.4 | ||||
6 |
t) |
ff |
ff |
1 |
100 |
13/ IQ |
39.5 | ||||
7 |
ff |
ff |
ff |
1 |
100 |
39.3 | |||||
8 |
ff |
ff |
ff |
1 |
100 |
39.1 |
Sterkte veestapel van Pasar Kambang op 13 September Hiervan werden ingespoten 8 buffels.
Van ingespoten dieren stierf geen enkel binnen 6 weken = 0/o.
30 nbsp;nbsp;nbsp;31
STAAT No. V. Seruminspuiting nbsp;nbsp;nbsp;Kambang (negri Kambang).
TOELICHTINGEN.
71 buffels en 45 runderen.
Niet ingespoten 63 buffels.
In hetzelfde tijdvak stierven
van niet ingespoten dieren 2 stuks = 3,17'/o.
-ocr page 43-30 nbsp;nbsp;nbsp;31
STAAT No. V. Seruminspuiting nbsp;nbsp;nbsp;Kambang (negri Kambang).
Ui |
Naam v/d eigenaar |
Kampong of negri |
buffels. |
bjD . |
H |
Temperatuur. | |||||
lt;D |
Soekoe |
7 |
3 '5 amp;nbsp;Q .S CU | ||||||||
B o Z |
ut O O u b/D |
-S |
o c/5 Q.H OJ |
13/ 19 |
17/ 19 |
30/ 19 | |||||
1 |
Am at |
Tjamia- go |
Ps. Kambang |
1 |
_ |
100 |
13/ 19 |
39.- |
38.5 |
388 | |
2 |
ff |
ff |
ff |
1 |
100 |
13/ 19 |
38.9 | ||||
3 |
ff |
ff |
ff |
1 |
100 |
38.2 | |||||
4 |
ff |
ff |
ff |
1 |
100 |
39.3 | |||||
5 |
ff |
ff |
ff |
1 |
100 |
13/ 19 |
39.4 | ||||
6 |
ff |
ff |
ff |
1 |
100 |
13/ 19 |
39.5 | ||||
7 |
ff |
ff |
ff |
1 |
100 |
39.3 | |||||
8 |
ff |
n |
ff |
1 |
100 |
39.1 |
TOELICHTINGEN.
71 buffels en 45 runderen.
Niet ingespoten 63 buffels.
In hetzelfde tijdvak stierven
van niet ingespoten dieren 2 stuks = 3,17/o-
Sterkte veestapel van Pasar Kambang op 13 September Hiervan werden ingespoten 8 buffels.
Van ingespoten dieren stierf geen enkel binnen 6 weken = 0/o.
-ocr page 44-f
32 nbsp;nbsp;nbsp;33
STAAT No. VI. Seruminspuiting Boekit Sipa (negri Poenggasan).
Naam v/d eigenaar. |
Soekoe. |
Kampong of negri. |
Buffels. |
Dosis |
inspuiting. |
Datum |
inspuiting. |
f |
TEMPERATUUR. |
TOELICHTINGEN. | |||||||||||||
o 2 O |
.5 agt; |
I |
II |
III |
IV |
V |
I |
II |
III |
IV |
V |
4 |
^1,0 |
Vio |
V.o |
8/ /lO |
11/ /lO | ||||||
1 |
Soepih |
Kampa |
Boekit Sipa |
1 |
100 |
100 |
100 |
100 |
200 |
^/,o |
Vw |
^/.o |
^/.o |
quot;/ no |
41.30 |
40.50 |
40.6 |
40.8 |
41-.0 |
39.70 |
hersteld; ernstige symptomen: zwellingen. | ||
2 |
ff |
ff |
100 |
^/.o |
38.80 |
38.3 |
38.5 |
38.1 |
38.8 |
ff | |||||||||||||
3 |
ff |
ff |
ff |
1 |
100 |
Vugt; |
41.5 |
gestorven 4 October 1914. | |||||||||||||||
4 |
ff |
ff |
1 |
100 |
^/.o |
41.50 |
38.4 |
38.9 |
38.30 |
39.20 |
hersteld. | ||||||||||||
.5 |
ff |
ff |
1 |
100 |
^/.o |
41.1 |
gestorven 4 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1914. | ||||||||||||||||
6 |
)gt; |
ff |
ff |
1 |
100 |
100 |
100 |
100 |
200 |
V,0 |
^/.o |
* W lio |
38.6 |
40.1 |
39.8 |
38.4 |
40-. |
38.9 |
hersteld; tijdens inspuiting zwellingen en | ||||
7 |
ff |
ff |
ff |
1 |
100 |
^/.o |
41.70 |
bloedzweeten. gestorven 4 October 1914. |
Sterkte veestapel op 2 October 1914 nbsp;nbsp;nbsp;13 buffels.
Hiervan werden ingespoten 7 stuks en nbsp;nbsp;nbsp;6 stuks niet (alle beneden l'/2 jaar)-
Van ingespoten dieren stierven binnen nbsp;nbsp;nbsp;In het zelfde tijdvak stierven
6 weken na de inspuiting 3 stuks = 42,85/o. Van de niet ingespoten dieren, die
zich in dezelfde kralen bevonden nihil = 0/o.
-ocr page 45-f
32 nbsp;nbsp;nbsp;33
STAAT No. VI. Seruminspuiting Boekit Sipa (negri Poenggasan).
Naam v/d eigenaar. |
Soekoe. |
Kampong of negri. |
Buffels. |
Dosis |
inspuiting. |
Datum |
inspuiting. |
f |
TEMPERATUUR. |
TOELICHTINGEN. | |||||||||||||
o 2 O |
.5 agt; |
I |
II |
III |
IV |
V |
I |
II |
III |
IV |
V |
4 |
^1,0 |
Vio |
V.o |
8/ /lO |
11/ /lO | ||||||
1 |
Soepih |
Kampa |
Boekit Sipa |
1 |
100 |
100 |
100 |
100 |
200 |
^/,o |
Vw |
^/.o |
^/.o |
quot;/ no |
41.30 |
40.50 |
40.6 |
40.8 |
41-.0 |
39.70 |
hersteld; ernstige symptomen: zwellingen. | ||
2 |
ff |
ff |
100 |
^/.o |
38.80 |
38.3 |
38.5 |
38.1 |
38.8 |
ff | |||||||||||||
3 |
ff |
ff |
ff |
1 |
100 |
Vugt; |
41.5 |
gestorven 4 October 1914. | |||||||||||||||
4 |
ff |
ff |
1 |
100 |
^/.o |
41.50 |
38.4 |
38.9 |
38.30 |
39.20 |
hersteld. | ||||||||||||
.5 |
ff |
ff |
1 |
100 |
^/.o |
41.1 |
gestorven 4 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1914. | ||||||||||||||||
6 |
)gt; |
ff |
ff |
1 |
100 |
100 |
100 |
100 |
200 |
V,0 |
^/.o |
* W lio |
38.6 |
40.1 |
39.8 |
38.4 |
40-. |
38.9 |
hersteld; tijdens inspuiting zwellingen en | ||||
7 |
ff |
ff |
ff |
1 |
100 |
^/.o |
41.70 |
bloedzweeten. gestorven 4 October 1914. |
Sterkte veestapel op 2 October 1914 nbsp;nbsp;nbsp;13 buffels.
Hiervan werden ingespoten 7 stuks en nbsp;nbsp;nbsp;6 stuks niet (alle beneden l'/2 jaar)-
Van ingespoten dieren stierven binnen nbsp;nbsp;nbsp;In het zelfde tijdvak stierven
6 weken na de inspuiting 3 stuks = 42,85/o. Van de niet ingespoten dieren, die
zich in dezelfde kralen bevonden nihil = 0/o.
-ocr page 46-DOOR
Naar aanleidiug van de genezing van 35 gevallen van bovenstaande ziekte, komt het mij gewenscht voor iets nadersnbsp;over dit overal in de Padangsche Bovenlanden voorkomendnbsp;lijden mede te deelen.
Deze schimmelziekte komt op alle plaatsen op huid,en slijmvliezen voor, het meest echter aan de beenen. Voor het ontstaan van dit lijden schijnt eene verwonding noodig te zijn, b. v.nbsp;een beet van een bloedziuger. Op de intacte huid heeftnbsp;de schimmel geen vat: zeer eigenaardig is het toch, dat denbsp;ziekte zich altijd op de aangedane plaats uitbreidt en nietnbsp;op andere plaatsen, welke met de zieke in innige aanrakingnbsp;komen. Een paard kan b. v. wekenlang met het gezonde beennbsp;tegen de zieke plaats schuren en wrijven, zonder dat mennbsp;daaraan de aandoening ziet optreden. Zeer typisch was ditnbsp;te constateeren bij het eerste geval van hyphomycosis, hetwelk mij onder de oogen kwam. Het betrof hier eene merrienbsp;met veulen. De moeder had vlak naast den uier een handgrootenbsp;aangedane plaats met veel secretie en vele necrotische propjes.nbsp;Niettegenstaande het veulen wekenlang met zijn neus en lippennbsp;in deze secreta had gewreven, bleef het geheel gezond.
Door vliegen wordt de besmetting niet overgebracht, omdat men nooit vlieglarven in of op deze wonden zietnbsp;rondkruipen. Bij alle andere niet verzorgde wonden zietnbsp;men dadelijk die larven optreden. Vliegen schijnen deze ziekenbsp;plaatsen te schuwen.
Het voorkomen van dit lijden is door Hoogkamer en DE Haan en door Bubberman zoo juist beschreven, dat iknbsp;er niets aan toe kan voegen. Alleen dit, dat door mij slechsnbsp;nmaal een lijden van de regionaire lympheklieren is gezien.
-ocr page 47-35
Over de therapie wil ik iets uitvoeriger zijn. De hoofdzaak bij de genezing van dit lijden is geduld en nog eens geduld.nbsp;Gaat de genezing niet in twee weken, dan misschien innbsp;een maand, lukt het niet in een maand, dan wellicht in tweenbsp;maanden, maar genezen kan men ze alle, mits de plaatsnbsp;operabel zij.
Door toevallige omstandigheden was collega Bubberman te Fort de Koek mij behulpzaam bij het opereeren van eennbsp;patint, welke reeds wekenlang door mij behandeld werdnbsp;op de door Bubberman aangewezen wijze, n. 1. wegsnijdennbsp;van het aangedane weefsel, behandeling met joodtinctuurnbsp;en inwendig joodkalium. Het resultaat was een telkensnbsp;optredend recidief. De wond boven het spronggewricht leeknbsp;genezen, maar na een week begon het dier weer te schurennbsp;en bleek na onderzoek zich weer een klein propje necrotischnbsp;weefsel in de diepte gevormd te hebben. Na wegsnijden en applicatie van joodtinctuur ging alles dan weer een tijdje goed.
Bubberman toonde mij bij deze patint, hoe men de geheele aangedane plaats zeer diep laagsgewijze moet wegschillen, tot er niets verdachts meer overblijft. Alles moetnbsp;verwijderd worden, dat eenigszins verdikt aanvoelt; zoolangnbsp;men nog een stukje spekachtig weefsel voelt, schilt mennbsp;steeds door met pincet en mes. Dat op deze wijze denbsp;operatie dikwijls zeer bloedig is, speekt vanzelf Een grootnbsp;vat kan men onderbinden, maar al die kleine vaatjes gevennbsp;een lastige, het gezichtsveld bedekkende bloeding. Daarnbsp;het voordurend opdeppen van het bloed met watjes mijnbsp;niet beviel, kwam ik op het denkbeeld te opereeren ondernbsp;permanente Irrigatie van het operatieveld. Een flinke straalnbsp;water spuit zonder ophouden op de bloedende vlakte ennbsp;de operateur ziet nu alles duidelijk en helder voor zich ennbsp;snijdt weg, wat noodig is. (Ook voor andere huidoperaties,nbsp;waar een bloeding hinderlijk is, voldoet mij deze methodenbsp;zeer.) Wanneer nu al het aangedane weefsel in een of tweenbsp;zittingen verwijderd is, penseel ik de wond met joodtintuur
-ocr page 48-36
en leg een verband aan, zoo dit mogelijk is. In het gunstigste geval treedt nu geen recidief op en gaat de wondgenezingnbsp;door, tot alles genezen is. in n geval is mij dit gelukt.nbsp;Hier werd bij patint ongeveer de geheele aangedane huidnbsp;van de pijp tusschen tarsus en kogel weggeschild, alleennbsp;een smal stukje normale huid bleef bestaan, hetwelk eennbsp;bruggetje vormde van tarsus tot kogel. Zonder joodkaliumnbsp;inwendig trad hier dadelijk definitief genezing in, een bewijs,nbsp;dat er bij de operatie geen enkel schimmeldraadje wasnbsp;achtergebleven.
In de meeste gevallen echter ziet men na een paar dagen, dat het paard weer jeuk gaat krijgen en zich probeertnbsp;te schuren, hetgeen meestal aan het verband zichtbaar is.nbsp;Na afneming van het verband wordt nu nauwkeurig inspectie gehouden en overal, waar zich weer een necrotischnbsp;propje vertoont, het mes ingezet en diep ingesneden. Uitwendig wordt joodtinctuur toegepast en wanneer de genezing op zich laat wachten, inwendig joodkalium gegeven.
In de meeste gevallen ziet men nu genezing optreden, al is het dikwijls na maanden. Soms echter krijgt men op dezenbsp;wijze geen genezing, wanneer n.1. de plaats lastig te ope-reeren is. Een geval van 4 maanden wil ik hier in t kortnbsp;beschrijven.
Patint was een drachtige merrie met een rijksdaalder-groote aangedane plaats op de zijvlakte van een achterpijp. Niettegenstaande de gewone therapie bleek na l'/2 maand,nbsp;dat de ophangband en het pijpbeen waren aangedaan. Mijnnbsp;pink kon ik in de opening steken, zoodat ik de ruwenbsp;achtervlakte van het pijpbeen voelde met beensequesters,nbsp;welke afgestooten waren. Joodtinctuur hielp hier niet, waaromnbsp;uitspuitingen met een koperpraeparaat werden geprobeerd.nbsp;Tusschen de bedrijven door kreeg de merrie een gezondnbsp;veulen, hetwelk weer spoedig overleed, omdat de moedernbsp;geen melk had. Joodkalium hielp niets, de opening bleefnbsp;bestaan en de typische necrotische propjes bleven aanwezig.
37
Tegelijkertijd had ik nog een patint in behandeling, waarbij een dubbelvuist groot hyphomycotisch gezwel op de achter-knie met gangen en fistels weggenomen was. Ook dezenbsp;patint wilde na 3 maanden maar niet genezen. Ten eindenbsp;raad en ook omdat joodkalium te duur werd, besloot ik beidenbsp;patinten een flinke arsenikum kuur (1 gram per dag) tenbsp;laten ondergaan. Van dit oogenblik gingen beide paard-jes zienderoogen vooruit en was in 14 dagen herstelnbsp;verkregen.
Ik dacht nu natuurlijk, dat ik het geneesmiddel per excel-lentiam had gevonden en gaf, zoodra zich weer een nieuw geval voordeed, aan patint dadelijk na de operatie (eennbsp;hyphomycotisch gezwel in het koothol aan beide hoefballen ennbsp;straal) dagelijks een dosis As. Voor de variatie was nu denbsp;uitwerking niet, zooals ik verwachtte. Niettegenstaandenbsp;wegsnijden en uitkrabben met den scherpen lepel, ongeveernbsp;om de 2 dagen, ging de genezing veel te langzaam. Herstelnbsp;werd echter toen verkregen door joodkalium inwendig.
De eigenaren van de paarden in de kampongs gebruiken een geneesmiddel, dat bestaat uit gelijke deelen kopersulfaat ennbsp;naphthaline [teroessi en kapoer baroesj. Hoe zij aan denbsp;combinatie van deze twee bekende schimmeldoodendenbsp;stoffen komen, is mij onbekend. Bij een pas beginnendnbsp;lijden, waar het mycelium zich nog oppervlakkig bevindt,nbsp;is genezing op deze wijze natuurlijk mogelijk. Ik zelfnbsp;heb dit geneesmiddel als strooipoeder gebruikt bij een patint, waar na de operatie den volgenden dag de wondnbsp;een vieze, slecht granuleerende vlakte vertoonde. Na 24nbsp;uur was de verandering opvallend mooi. Op plaatsen, waarnbsp;zeer veel huid is weggenomen en waar lastig een verband is aan te leggen, krijgt men de mooiste resultaten doornbsp;de wond te laten genezen onder de korst van eigennbsp;wondsecretum. Ofschoon de wond op het eerste gezichtnbsp;er schandelijk verwaarloosd uitziet, doet men er nietsnbsp;aan.Op deze wijze is het gelukt de wond geheel dicht
38
te krijgen met slechts streepvormig litteeken op de normale huid.
Ten overvloede wi! ik nog mededeelen, dat in geen der gevallen recidief is opgetreden, wel is het gebeurd, dat eennbsp;genezen patint na een paar maanden terugkwam met eennbsp;nieuwe aandoening op een andere plaats van het lichaam,nbsp;een gevolg van een nieuwe besmetting in zijn oudenbsp;omgeving opgedaan.
Behalve de genoemde geneesmiddelen heb ook eens een enkele maal succes gezien van pix liquida met saponbsp;viridis, gelijke deelen; ook met naphthaline alleen. Uit bovenstaande blijkt voldoende, dat men dus niet te lang metnbsp;dezelfde geneesmiddelen moet doorgaan. Helpt As. niet,nbsp;dan wellicht joodkalium of omgekeerd of beide. Zoo ooknbsp;uitwendig. Hoofdzaak blijft evenwel het mes, waarbij denbsp;inwendige medicatie de genezing zeer ondersteunt.
leder begrijpt, dat een bovenbeschreven behandeling alleen mogelijk is, wanneer men een inrichting met geoefendnbsp;personeel tot zijn beschikking heeft. De mandoer van hetnbsp;hengsten-depot alhier heeft langzamerhand een zoodanigenbsp;handigheid in de behandeling der patinten gekregen, datnbsp;ik slechts een paar maal in de week inspectie behoefnbsp;te houden en advies te geven. Daar de hyphomycosisnbsp;destruens niet met politiemaatregelen kan bestreden worden en de ziekte reeds te veel fokmerries heeft aangetast,nbsp;probeer ik op deze wijze al deze infectiebronnen voornbsp;goed onschadelijk te maken. De bevolking is daar ooknbsp;meer mede geholpen dan met afzondering of afmaken dernbsp;zieke dieren.
Den leerling-veemantris wordt door mij ook geleerd, hoe zij deze patinten moeten behandelen, zoodat zij laternbsp;in hunne ressorten deze ziekte kunnen genezen.
-ocr page 51-DOOR
Evenals in Nederland is de verbetering van den rundveestapel in Nederlandsch-Indi begonnen met het gebruik van superieur mannelijk fokmateriaal en zooveel mogelijknbsp;uitsluiten van de voortteling der overtollige minderwaardigenbsp;stieren middels castratie. Dit ging gepaard met het bijbrengennbsp;van betere begrippen aan de veebezitters omtrent verzorgingnbsp;en voeding van hun vee, aanplant van veevoedergewassen,nbsp;gebruik van afval der verschillende cultuurgewassen innbsp;verschel! en gedroogden toestand als veevoer en de voordeelennbsp;verbonden aan stalverpleging, een en ander op grond vannbsp;wetenschap en ervaring, dat zonder verbetering aan te brengennbsp;in de minder gunstige omstandigheden, waaronder veeteeltnbsp;gedreven wordt door de bevolking, het een onbegonnennbsp;werk is haren veestapel in de gewenschte richting vooruitnbsp;te brengen, onverschillig welke methode van fokken zalnbsp;worden toegepast.
Terwijl men in het moederland meer op eigen initiatief stierhouderijen oprichtte, werden op Java en Madoera, rekening houdende met den volksaard en de inrichting dernbsp;desahuishouding, van regeeringswege in den vorm vannbsp;renteloos voorschot nu eens de stieren verstrekt aan denbsp;gemeenschappelijke bezitters van koeien der geheele desa,nbsp;dus in communaal bezit, dan weer in individueel bezit, zooalsnbsp;in de residentie Madoera, terwijl in de residentie Madioennbsp;beide wijzen van verstrekking hebben plaats gehad. In denbsp;residentie Madoera is men er ten slotte toe overgegaan aannbsp;eigenaars van goedgekeurde fokstieren een jaarlijksche premie
40
van 25. toe te kennen, behoudens hun recht tot heffen van een dekgeld a 0.20. Tot dit doel wordt jaarlijks eennbsp;bedrag van 70.000 a 75.000 besteed.
De fokmethode in eerstgenoemde gewesten is van den beginne af aan geweest kruising (veredelingskrtiising) metnbsp;volbloed Bengaalsche stieren, terwijl op Madoera, waar denbsp;inheemsche rundveestapel niet in die mate gedegenereerdnbsp;was als in de meeste gewesten op Java, uitsluitend reinteeltnbsp;is toegepast. In de hoogere bergstreken der residentiesnbsp;Pasoeroean, Kedoe, Semarang, Banjoemas en Preanger-Re-gentschappen is gekruist met stieren van Australisch ennbsp;Hollandsch ras, meerendeels op Java gefokt. Op verschillendenbsp;manieren is dus getracht, zooveel mogelijk de beste stierennbsp;te laten deelnemen aan de voortteling, waarmede bereikt is,nbsp;dat in streken, waar ongeveer tien jaar geleden meer rationeelenbsp;veeteelt ingang vond, de kwaliteit van den rundveestapelnbsp;belangrijk is opgevoerd.
Bij gebrek aan een voldoend aantal raszuivere stieren wordt, tot tijd en wijle in het incompleet is voorzien, grooten-deels van uit Britsch-Indi en gedeeltelijk van het eilandnbsp;Soemba, waar het Ongole-rund zich ongetwijfeld raszuivernbsp;goed voortteelt, gebruik gemaakt van de beste halfbloedsnbsp;(50 a 75 /o Bengaalsch bloed), waaronder mooie exemplaren,nbsp;die uitstekend vererven, welke fokkerij uitsluitend ten doelnbsp;heeft voorloopig betere gebruiksdieren met meer massa tenbsp;verkrijgen, waarnaar zooveel vraag bestaat, door inbrengennbsp;van hetzelfde bloed, waarvan binnenkort volbloedstieren innbsp;de verlangde hoeveelheid zullen worden gemporteerd.
Onder de vrouwelijke nakomelingen 1ste en 2de generatie Ongole-Javaansch zijn werkelijk al vele mooie exemplaren,nbsp;die de oorspronkelijke inlandsche moederdieren in hoedanigheid ver overtreffen, in lichaamsbouw, massa en melkproductie. Ten einde nu verzekerd te zijn, dat van dit vrouwelijknbsp;fokmateriaal zooveel mogelijk partij getrokken wordt, is hetnbsp;zaak te zorgen, dat het niet door den eersten den besten
i
-ocr page 53-41
stier gedekt wordt, zooals inderdaad nog maar al te veel geschiedt. Er dient dus naar gestreefd deze dieren groepsgewijze in verschillende hiervoor in aanmerking komendenbsp;desas bij elkaar te brengen en te laten paren met een stier, dienbsp;bekend staat om zijn goed en constant overervingsvermogen.
Indachtig aan het spreekwoord een goede stier is de halve kudde, trachte men het dus daarheen te leiden, datnbsp;van dergelijke waardevolle dieren (raceurs) het meest mogelijke nut getrokken wordt. M. a. w. men richte fokveree-nigingen op en sture de veebezitters in zoodanige richting,nbsp;dat het fokken meer financieel voordeel afwerpt, dan voorheen het geval was.
Waar in bijna alle gewesten van Midden- en Oost-Java een groot afzetgebied bestaat voor betere gebruiksdieren, isnbsp;de voornaamste fokrichting voor de bevolking hiermedenbsp;tevens aangewezen. Dat deze fokkerij loonend moet zijn,nbsp;blijkt wel uit het verschil in prijzen betaald voor spannennbsp;Javaansch trekvee en halfbloed Ongole. Terwijl een spannbsp;der beste Javaansche stieren niet meer opbrengt dan 150nbsp;a 175, wordt voor een span soliede halfbloeds 250nbsp;a 300 betaald.
Aanvankelijk zal bij het oprichten van fokvereenigingen de hulp der Regeering wellicht noodig zijn, in de toekomstnbsp;zullen ze echter voldoende winst opleveren en de lust totnbsp;fokken bij de veebezitters sterk aanmoedigen, temeer indiennbsp;de afdeeling Nijverheid en Handel van het Departement vannbsp;Landbouw hare medewerking zou willen verleenen doornbsp;geregeld in de Maleische en Hollandsche nieuwsbladen prijsopgaven te publiceeren van groot- en kleinvee op de grootenbsp;veemarkten van Java, evenals dit reeds gebruikelijk is voornbsp;de producten van inlandschen landbouw. De gouverne-mentsveeartsen zouden hieromtrent maandelijks gegevensnbsp;kunnen inzenden, opdat voor eiken belangstellende gelegenheid bestaat zich op de hoogte te stellen van de veeprijzen, die,nbsp;naar ik meermalen heb kunnen waarnemen, nog al eens aan
42
schommeling onderhevig zijn in verschillende gewesten, hetgeen van velerlei factoren afhankelijk kan zijn, zooals misoogst, het tijdelijk weigeren van voorschotten door vee- en huidenopkoopers, machinaties van inlandsche veemakelaarsnbsp;(belantiks en bakoels), die in vele opzichten den veehandelnbsp;beheerschen etc.
Het spreekt vanzelf, dat in eene fokvereeniging ook opgenomen kunnen worden de goedgekeurde veebeslagen van cultuurondernemingen, zooals in de afdeeling Salatiga reedsnbsp;geschied is en waar in de desa Gedangan reeds een dergelijke vereeniging bestaat, terwijl er binnenkort nog tweenbsp;zullen worden opgericht in de desas Sraten en Pagersari.nbsp;Van deze toch kan een zeer gunstige invloed uitgaan op dennbsp;veestapel van de bevolking, aan wie in den regel vergund wordt gratis van den dekstier der onderneming gebruiknbsp;te maken.
De boekhouding der fokvereeniging kan zeer eenvoudig zijn en het reglement dient zich zooveel mogelijk aan tenbsp;passen aan de plaatselijke toestanden der streek, waarin zijnbsp;gevestigd is. Er worden drie registers aangehouden, terwijlnbsp;de rechten en verplichtingen der leden zijn neergelegd innbsp;een reglement, volgens achterstaande modelleri.
I. nbsp;nbsp;nbsp;Register van Stieren.
II. nbsp;nbsp;nbsp;Register van Koeien.
III. nbsp;nbsp;nbsp;Register van Jongvee.
IV. nbsp;nbsp;nbsp;Reglement fokvereeniging Salatiga.
In elke desa nu, die beschikt over een 25 a 30-tal goedgekeurde vaarzen of koeien en een superieuren fokstier van het ras, waarmede de veredelingskruising wordt voortgezet,nbsp;is het m. i. aangewezen een fokvereeniging op te richten,nbsp;hetzij met of zonder regeeringshulp. Om de waarde vannbsp;een stier als fokdier juist te kunnen beoordeelen is hetnbsp;daarom noodzakelijk- zoo eenigszins mogelijk- al zijn afstammelingen te onderzoeken op kwaliteit, want het maakt natuurlijk een groot verschil of bijv. 40/o, dan wel 90 a 100 /o
-ocr page 55-43
van zijn progenituur goed is. Van enkele Ongelo-stieren is het mij bekend, dat ze constant mooi vererven, niettegenstaandenbsp;op hun exterieur wel wat valt aan te merken, zoodat mennbsp;ze, hierop alleen beoordeelende, beslist niet zou prefereerennbsp;voor de fokkerij.
Dergelijke dieren hadden ongetwijfeld hun ontstaan te danken aan het gelukkig samentreffen van een groot aantalnbsp;erfelijke factoren, aanwezig in de kiemhelften bij vader ennbsp;moeder, die geleid hebben tot de ontwikkeling van eennbsp;harmonisch geheel, wat betreft het overervingsvermogen dernbsp;gewenschte goede eigenschappen.
Bovendien is het zaak, waar een voldoend aantal vrouwelijke kruisingsproducten met overwegend Bengaalsch en 15/onbsp;Javaansch bloed aanwezig zijn en een stier met evenveel bloed,nbsp;eveneens een fokvereeniging op te richten, mits de stiernbsp;afstamt van een vaderdier, dat zijn constant en best verervennbsp;bewezen heeft door een goede progenituur.
Het zijn in de eerste plaats deze fokvereenigingen, waaruit voor de toekomst het materiaal gekozen moet worden tot het vormen van een nieuw ras. Het ligt voor de hand,nbsp;dat slechts die desas hiervoor in aanmerking mogen komen,nbsp;waarvan bekend is, dat ze haren veestapel zoowel in Oost-als Westmoesson goed verplegen. Aan de te stellen voorwaarden betreffende voeding en verpleging moet streng de handnbsp;gehouden worden. Indien hieraan niet voldoende aandachtnbsp;geschonken wordt, zullen tegenvallers niet kunnen uitblijvennbsp;en zou later blijken, dat het beter ware geweest niet tot denbsp;oprichting eener dergelijke vereeniging over te gaan.
Met den vooruitgang in de verbetering der kwaliteit worden aan de verzorging van het vee weliswaar hooger eischen gesteld, doch de voordeelen, die met rationeele veeteeltnbsp;behaald kunnen worden, stijgen ook aanmerkelijk. En hetnbsp;zijn in de allereerste plaats de financiele voordeelen, die dennbsp;waren prikkel vormen om geleidelijk tot een uniform en constant type van vee te geraken, waarin de verlangde eigenschappen
-ocr page 56-44
zonder twijfel nog zullen kunnen worden opgevoerd door systematisch de goede foklijnen op te zoeken en vast tenbsp;leggen. Ik ben er van overtuigd, dat op deze wijze in denbsp;afdeelingen Bandjarnegara en Poerwokerto (residentie Ba-joemas), Keboemen, Poerworedjo, Magelang en Wonosobonbsp;(residentie Kedoe), Kendal (residentie Semarang), Rembangnbsp;en Blora (residentie Rembang), Pasoeroean en Malang (res.nbsp;Pasoeroean) een groot aantal fokvereenigingen kunnennbsp;worden opgericht.
Daarvoor is evenwel samenwerking noodig van allen, die belangstellen in de welvaart der bevolking. In denbsp;eerste plaats kan veel invloed ten goede uitgaan van landbouwkundigen door steeds te wijzen op het groote voordeelnbsp;van een gezonden en krachtigen veestapel voor de grondbewerking en het demonsteeren van het nut der bemesting.nbsp;Hoeveel meer mest zouden de landbouwers niet van hunnbsp;veestapel kunnen hebben, indien zij, overal waar niet meernbsp;beschikt kan worden over behoorlijke weigronden, hun veenbsp;op stal verpleegden, gebruikmakende van veevoedergewassennbsp;dan wel afval van cultuurgewassen in verschen en gedroogdennbsp;toestand, zooals padistroo, loof van peulgewassen, n.1. katjangnbsp;tanah (Arachis hypogaea), blaren en toppen van de mas,nbsp;toerieblad (Sesbania grandiflora) etc. Vooral mag niet vergetennbsp;worden, dat bij stalverpleging de veestapel veel mindernbsp;onderhevig is aan infectieziekten, die door stekende vliegennbsp;en bloedzuigende insecten worden overgebracht.
Van de Regeering mag alleen verwacht worden steun en voorlichting, voor zoover het de groote lijnen betreft, denbsp;uitvoering dient voor rekening te komen van de veebezittersnbsp;zelf, hierin voorgegaan door praktisch opgeleid personeel.nbsp;Het streven moet dus gericht zijn op decentralisatie ennbsp;selfhelp. In elke desa, waar op genoemde wijze een fok-vereeniging is opgericht, wordt jaarlijks een nader vast tenbsp;stellen bedrag uit de desakas bestemd om uitsluitend tenbsp;worden aangewend in het belang van landbouw en veeteelt
-ocr page 57-45
der gemeenschap. Geleidelijk zal dit fonds aangroeien en zal in de toekomst met meerdere desas van eenzelfde onder-district op coperatieve wijze samengewerkt kunnen worden,nbsp;waar het geldt aankoop, dan wel eventueele uitwisseling vannbsp;fokmateriaal, aanleggen van grasvelden in de nabijheid vannbsp;centra met veel afnemers etc.
Wanneer dit alles gepaard gaat met eene betere regeling van den veehandel, te beginnen met den desaman te leerennbsp;zelf zijn vee te verkoopen, dus niet met handen en voetennbsp;gebonden te zijn aan de veemakelaars, die nog steeds innbsp;grooten getale op zijn bezit parasiteeren, dan zal zeer zekernbsp;na verloop van jaren het vee als een waardevol bezit beschouwd en het veeteeltbedrijf meer loonend worden.
Salatiga, 10 Januari 1916.
1. Register van stieren.
-ocr page 58-
F 0 L 1 0 No. 1 GEDEKTE KOEIEN |
GEBOORTEN DER KALVEREN | |
Beschrijving en af- nbsp;nbsp;nbsp;. -d .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Nummer stammmg van nbsp;nbsp;nbsp;i ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fokregister den stier. nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^koeien. ) ' |
.' d . iS Kleur en ^ i i i afteeke- quot;O ^ nbsp;nbsp;nbsp;^ ' E nbsp;nbsp;nbsp;S)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ningen. |
Nummer register jongvee. |
Toelichtingen.
Nummer
Naam
4^
or
Datum geboorte
Kleur (af-teekeningen)
Vader
Moeder
Type
Eigenaar
Woonplaats
-ocr page 59- -ocr page 60-
z tJ.: lt; H gt; ^nbsp;tij J J |
Maten op l=jari= g^en leeftijd. |
Maten op 2=jari= gen leeftijd. | ||||
OJ bki O o |
1 o ^ s o gt; 40 |
o) .4* b/) c lt;u |
O) bil o o |
r P O amp;J3 quot;2 1 o gt; |
o) bX) c agt; |
Bijzonderheden.
4^
00
FOLIO No.
Beschrijving en afstamming vannbsp;het kalf.
Nummer
Naam
Datum
geboorte
Kleur (af-teekeningen)
Vader
Moeder
Eigenaar
Woonplaats
-ocr page 61-SALATIQA.
Artikel 1. De fokvereeniging Salatiga vormt een onderdeel der vereeniging tot bevordering van Landbouw en Veeteeltnbsp;in de afdeeling Salatiga.
Artikel 2. Het doel der Vereeniging is door samenwerking der leden de productiviteit van hunne veebesiagen te ver-hoogen en zoodoende indirect te kunnen bijdragen tot verbetering van den veestapel der bevolking in de omgeving.
Artikel 3. Lid kan zijn ieder, die vrouwelijke runderen bezit, die goedgekeurd en ingeschreven zijn in het fokregisternbsp;voor koeien. Bovendien is het verplichtend lid te zijn vannbsp;de Vereeniging tot bevordering van Landbouw en Veeteelt.
b.
c.
d.
Artikel 4. De leden der fokvereeniging verbinden zich: a. de hun toebehoorende ingeschreven fokkoeien en vrouwelijke afstammelingen daarvan, indien deze goedgekeurdnbsp;zijn door een van wege het Bestuur der Vereenigingnbsp;aan te wijzen persoon, uitsluitend te doen dekken doornbsp;de stieren, die als vereenigingsstier zijn ingeschreven;nbsp;binnen 4 maanden na den laatsten sprong een dekbewijsnbsp;te zenden aan den secretaris der Vereeniging tot bevordering van Landbouw en Veeteelt;nbsp;van de geboorte van kalveren, afkomstig van de hunnbsp;toebehoorende ingeschreven koeien binnen een weeknbsp;kennis te geven aan genoemden secretaris;nbsp;hunne ingeschreven koeien en afstammelingen daarvannbsp;te onderwerpen aan de door het Bestuur noodig geoordeelde keuringen;
e.
van het sterven of verkoopen van hunne ingeschreven dieren binnen een week kennis te geven aan den secretaris.
-ocr page 62-50
Artikel 5. De Vereeniging tot bevordering van Landbouw en Veeteelt geniet de preferentie bij eventueelen verkoopnbsp;van ingeschreven dieren.
Artikel 6. Stierkalveren boven den leeftijd van een jaar, die als fokdier niet voldoende beloven, worden middelsnbsp;castratie van de voortteling uitgesloten.
Artikel 7. De leden zijn verplicht bij eventueel uitbreken van ziekte, van welken aard ook, onder de ingeschrevennbsp;veestapels onmiddellijk kennis te geven aan het Bestuurnbsp;en in spoedeischende gevallen rechtstreeks de hulp in tenbsp;roepen van een veearts ter plaatse.
Artikel 8. Als Bestuur van de fokvereeniging zal fun-geeren eene commissie bestaande uit: den president en den secretaris der L. en V. Vereenigingnbsp;en Dr. t Hoen of diens opvolger.
Artikel 9. Indien uitgaven ten behoeve der fokvereeniging noodzakelijk zijn, dan worden deze hoofdelijk omgeslagennbsp;over de leden der fokvereeniging.
-ocr page 63-DOOR
J. VAN DULM.
(Voordracht gehouden te Batavia voor de Officieren van de bereden wapens).
M. H.! Wij zullen het heden hebben over den vertegenwoordiger van n in vele opzichten merkwaardig paardenras, dat in hoofdzaak de Mongoolsche hoogvlakte bewoont.nbsp;Velen van U zullen spoedig nader kennis maken met dezennbsp;op weinig schoonheid bogenden representant van het geslacht equus.
Jammer is het, dat nog voor deze kennismaking reeds menig afkeurend oordeel werd uitgesproken en er zelfsnbsp;sprake schijnt te zijn geweest deze ponys niet voor denbsp;cavalerie te bestemmen. Volgens mijne overtuiging draagtnbsp;hiervan in hoofdzaak het uitwendig voorkomen van de dierennbsp;de schuld, want het moet worden erkend, dat zij verre vannbsp;elegant zijn, doch zijn zij daarom minder bruikbaar alsnbsp;legerpaard?
De naaste toekomst zal dit moeten leeren en wanneer het mogelijk blijkt, dat de dieren zich kunnen aanpassennbsp;aan het tropische klimaat van onzen Indischen archipel, dannbsp;mag voorspeld worden, naar aanleiding van hetgeen in denbsp;literatuur omtrent hun enorme prestaties wordt medegedeeldnbsp;en vooral ook naar hetgeen de Commissie tot aankoopnbsp;van legerpaarden in China in deze ondervond, dat hetnbsp;zullen blijken te zijn zeer waardevolle legerpaarden.
Het vaderland van den Mongoolschen pony is de Mongoolsche hoogvlakte, welke 1200 Meter boven den zeespiegel is gelegen, en wel met een uitgestrektheid van
-ocr page 64-52
3V2 milioen vierkante Kilometer en een zeer dun gezaaide bevolking, bestaande uit Mongoolsche nomadenstammen.nbsp;Gedurende de zomermaanden van Mei tot September, dusnbsp;slechts 4 maanden van het jaar, is het een enorme grassteppe,nbsp;afgewisseld door laag heuvelland en groote uitgestrekthedennbsp;woestijn. De bodem is zeer rijk aan phosphorzure kalk en metnbsp;uitzondering van de woestijn-gedeelten met uitnemende grassoorten begroeid. Vele van de Hollandsche veld- en weide-bloemen en grassoorten vinden we hier vertegenwoordigd.
De zomermaanden vallen samen met den regentijd. De atmospheer is zeer droog. We vinden dus vele gunstige factoren tot het voortbrengen van een goed paard alhier vereenigd.
Het klimaat is zeer ruw. De koudste maanden zijn Januari en Februari, waarin de thermometer tot 30 a 40nbsp;Celcius onder 0 daalt, veelal gepaard gaande met hevigenbsp;Noordenwinden. Gelukkig valt er als regel weinig sneeuwnbsp;gedurende de wintermaanden. In de jaren toch van grootennbsp;sneeuwval gaan zeer veel paarden te gronde, daar de dikkenbsp;sneeuwlaag het den dieren zeer moeilijk maakt in t(un voeding te voorzien.
De Mongoolsche nomadenstammen beoefenen uitsluitend de veeteelt. De paardenfokkerij speelt hierin eene voornamenbsp;rol. De rijkdom van den Mongool bestaat dan ook uitsluitendnbsp;uit vee.
Hoewel het niet met zekerheid is vastgesteld kunnen worden, dat het Mongoolsche paard afstamt van het wilde paard van centraal Azi (Gobi woestijn), den z.g. equus przwalski,nbsp;genoemd naar den bekenden Russischen ontdekkingsreiziger,nbsp;welke de dieren in de Gobi woestijn aantrof, valt toch eennbsp;nauwe verwantschap niet te ontkennen. De equus przwalskinbsp;komt in exterieur zeer veel overeen met het Mongoolsche-paard, waarvan het zuivere type in z.g. Inner Mongolinbsp;uitstekend bewaard is gebleven.
Het gelukte in 1892 den Duke of Badford door tusschen-komst van Hagen beek een dertigtal representanten van he
-ocr page 65-53
wilde paardenras over te brengen naar Engeland, alwaar de dieren in het Woburn-Park werden ondergebracht. Denbsp;hoogte dezer dieren varieert van 12 tot 13 hands; het hoofdnbsp;is zeer zwaar, het voorhoofd breed; de hals is zeer zwaarnbsp;en laag aangezet; de schoft lang en laag; de schouder steil;nbsp;het kruis kort en bijzonder breed met lage staartaanzetting;nbsp;de kleur is geelbruin (dun) met aal- schouder- en zebrastree-pen. De Mongoolsche pony komt in vele opzichten, zooalsnbsp;we later zullen zien, met deze beschrijving overeen.
Van de Molgoolsche steppen uit is, vooral door de vele en verre rooftochten der Mongolen, de pony zeer verbreidnbsp;geworden, zoo is zijn invloed merkbaar tot in Hongarije ennbsp;Europeesch Rusland. Het type is evenwel door bodem ennbsp;klimaat geheel gewijzigd. Ook over geheel China wordtnbsp;de pony aangetroffen en worden de merries speciaal voornbsp;de muildierfokkerij gebezigd.
Onder de Mongoolsche ponys geldt de Urga pony voor het beste werkpaard; dit paard is iets grooter en zwaarder gebouwdnbsp;dan de paarden, welke meer oostelijk worden aangetroffen,nbsp;doch minder snel en daarom niet gewild door de race-clubs.
De Mongoolsche pony wordt wild gefokt. De Mongool grijpt nagenoeg in het geheel niet in en laat in hoofdzaaknbsp;alles aan moeder natuur over. Van een verpleging is dannbsp;ook in geen enkel opzicht sprake; dag en nacht brengennbsp;de dieren op de steppen door en zoeken zelf hun voedsel.nbsp;Gedurende de lange en zeer strenge wintermaanden is hetnbsp;voor hen zeer moeilijk om in hun onderhoud te voorzien.nbsp;Van bijvoeren is in deze omstandigheden geen sprake.nbsp;De Mongoolsche fokker denkt er niet aan het gedurendenbsp;de zomermaanden overvloedig groeiend gras gedeeltelijk tenbsp;reserveeren voor slechtere tijden. Het spreekt vanzelf,nbsp;dat onder deze omstandigheden tal van minder weerstand-biedepde dieren te gronde gaan. De jongere veulens wordennbsp;somtijds in omheinde ruimten gebracht om ze te beschermennbsp;tegen wolven.
-ocr page 66-54
De paarden leven in kleine kudden van 30 merries met n hengst. Met een keuze van fokmateriaal houdt denbsp;Mongool zich niet op en veelal worden de goede hengstveulens voor den handel gecastreerd. Bij de hengsten geldtnbsp;het recht van den sterkste, de overwinnaar wordt de stamvader- van een nieuwe generatie, om ook weer op zijnnbsp;beurt na een strijd op leven en dood zijn plaats aan eennbsp;jongeren candidaat af te staan.
Gedurende de wintermaanden komen duizende dieren van honger en koude om, terwijl ook menig paard eennbsp;prooi der wolven wordt. Het behoeft geen betoog, dat,nbsp;waar alleen de krachtigste en meest geharde individuennbsp;blijven leven en zorgdragen voor een progenituur, een ongelooflijk sterk en hard natuurras gevormd wordt. Slechtsnbsp;een tweetal besmettelijke ziekten komen onder de ponysnbsp;voor, n.1. malleus en farcinosis saccharomycotica; vooralnbsp;door de eerste ziekte worden vele slachtoffers gemaakt. Vannbsp;een bestrijding van deze ziekte door de bevolking is geennbsp;sprake, hoogstens worden klinisch zieke dieren in een vergevorderd stadium van het lijden afgemaakt. De fokkersnbsp;weten zeer goed het voorkomen van neusuitvloeiing ennbsp;klierzwelling te beoordeelen en verwarring met goedaardige-droes is uitgesloten, daar deze ziekte in Mongoli onbekend is.
Het is tot op heden nog niet gelukt goede Mongoolsche paarden te fokken buiten hun steppengebied onder mindernbsp;harde levensomstandigheden; wel wordt bij tamme fokkerijnbsp;een voldoend ontwikkeld individu verkregen, doch in prestatie staat dit verre bij den Mongool uit de steppen ten achter.nbsp;Dit verschijnsel behoeft ons niet te verwonderen, daar wenbsp;dit overal elders waarnemen. Als een bij de hand liggendnbsp;voorbeeld moge gelden, dat het nimmer gelukt is of zalnbsp;gelukken goede typische Sandelhouts te fokken buiten Soem-ba. Exterieur en qualiteit van een paardenras worden ontleendnbsp;aan de samenstelling van bodem en klimaat en de omstandig-
-ocr page 67-55
heden, waaronder de dieren leven. Alleen deze laatste factor vermag de mensch te wijzigen.
In China heeft men getracht door kruizing o.a. met Perzische hengsten grootere rijpaarden te fokken; de resultaten waren evenwel treurig. Hoogbeenige, platribbige misproducten waren het gevolg, hetgeen vermoedelijk voor een grootnbsp;deel moet worden toegeschreven aan onoordeelkundige keuzenbsp;van fokdieren en onvoldoende verpleging en voeding vannbsp;het jonge individu.
Omtrent het exterieur van de pony het volgende; de hoogte varieert van 1.28 1,40 M., waarbij valt op te merken, datnbsp;de paarden van 1.33 het best geproportionneerd genoemdnbsp;mogen worden. De lichte, z.g. wilde kleuren zijn overwegendnbsp;en gaan gepaard met de aanwezigheid van aal- schouderen zebrastreepen. De beste paarden worden als regel ondernbsp;de lichte kleuren aangetroffen, ook worden veel bonte ennbsp;gevlekte paarden gevonden en wel rood, zwart en geelnbsp;gevlekte, waarbij vooral de laatste een zeer goede reputatienbsp;hebben. Een dikke wintervacht beschut de dieren gedurendenbsp;de wintermaanden tegen de koude. Het hoofd is zeer zwaarnbsp;en grof, met groote grofbehaarde ooren; het voorhoofd is breed;nbsp;de hals is zwaar en laag aangezet; de schoft is lang en laag;nbsp;de schouder lang, breed, doch steil; de borstomvang is enormnbsp;en de borst zeer diep; de rug is lang en de lendenen zijn minnbsp;of meer opgebogen, doch het paard is goed gesloten. Het kruisnbsp;is kort, doch zeer breed; de staart lang en laag aangezet.
Het beenwerk is superieur, lange, zwaar gespierde bovenarm en schenkel, breede, korte pijp, goede hoeven en ijzersterke peezen. De stand der voorbeenen is vierkant,nbsp;de stand achter veelal koehakkig, gepaard met sabelbeenig-heid, waardoor minder gunstig gebouwde spronggewrichten.nbsp;Beengebreken komen weinig voor.
De gangen zijn niet schitterend, de stap is ruim, de draf kort, zonder actie, de galop daarentegen valt erg mee. Uitnbsp;een rijkunstig oogpunt geef _ ik gaarne toe, dat de dieren
-ocr page 68-56
niet aan de voor een rijpaard te stellen elschen voldoen; doch als een transportmiddel zijn deze paarden door hunnbsp;enorm uithoudingsvermogen en krachtigen bouw uitnemendnbsp;geschikt. Adel vertoont het paard absoluut niet. Het moetnbsp;ontegenzeggelijk onder de koudbloedige rassen gerangschiktnbsp;worden.
In verband met het vorenstaande is het niet aan te nemen, dat er eenige verwantschap zou bestaan tusschen het Mon-goolsche ras en de rassen van onzen Indischen Archipel;nbsp;behalve de hoogte is noch in adel, bloed, bouw of gangnbsp;een overeenkomst te vinden tusschen b.v. den Sandelhoutnbsp;en den Mongool, terwijl de overeenkomst in exterieur in velenbsp;karakteristieke punten tusschen Sandelhout en Arabier duidelijk in het oog springt.
Het karakter der Mongoolsche pony laat veel te wenschen over, hetgeen in hoofdzaak moet worden toegeschreven aannbsp;de onwaardige behandeling of liever gezegd; mishandelingnbsp;van de zijde van Chineezen en Mongolen ondervonden,nbsp;waardoor de dieren alle vertrouwen in den mensch verlorennbsp;hebben. Bij goede behandeling evenwel worden de dierennbsp;spoedig zeer handelbaar. Het paard is laat rijp, de meestenbsp;vijfjarige paarden, welke de commissie zag, gaven nog geheelnbsp;den indruk van veulens. Behalve als trek- en lastdier voornbsp;de bevolking worden de Mongoolsche ponys gebruikt innbsp;het Chineesche leger voor de cavalerie en artillerie, terwijl ooknbsp;jaarlijks 600 Mongoolsche griffins van 7 14 jaar wordennbsp;uitgevoerd voor verschillende race-clubs. Te Tientsin, Hongkong, Peking en Shanghai worden ze ook voor polo-ponynbsp;gebezigd. De paardenhandel is geheel in handen van Mo-hamedanen. De voornaamste handelscentra zijn Kalgan ennbsp;en Dolonor. De eerste plaats, waar de verschillende karavaanwegen uit Tibet en Siberi te zamen komen, is per spoornbsp;te bereiken, terwijl Dolonor 300 K.M. Noordwestelijk vannbsp;deze plaats is gelegen. De paarden worden alhier gedurendenbsp;de zomermaanden door Chineesche handelaars gekocht.
Zelden begeven zich Europeanen voor dit doel naar deze plaats.
Het zij mij vergund in het kort een denkbeeld te geven van de omstandigheden, waaronder de commissie in Chinanbsp;werkzaam was. Deze begaf zich in het begin van Juninbsp;onder leiding van een ervaren kenner van land en volknbsp;en een tolk voor de Chineesche taal per spoor van Pekingnbsp;naar Kalgan, alwaar werd overnacht in een Chineeschenbsp;herberg. Het in groote hoeveelheden medegenomen insectenpoeder verrichtte hier goede diensten. Den volgendennbsp;morgen werd een kleine karavaan uitgerust, bestaande uitnbsp;een vijftal tweewielige Chineesche wagens, getrokken doornbsp;een tweetal paarden of muildieren, terwijl een zevental rijpaarden werd aangeschaft voor de leden van de expeditie.
Hier vond dus voor het eerst een meer nadere kennismaking met het Morigoolsche ras plaats. Op het eerste gezicht waren wij weinig optimistisch gestemd, doch geleidelijk werdnbsp;in den loop der volgende weken deze ongunstige indruknbsp;weggenomen en trad waardeering hiervoor in de plaats.nbsp;De prestaties der kleine paardjes, welke door ons beredennbsp;werdn, waren werkelijk enorm, o. a. werd bij de terugreisnbsp;een dagmarsch gemaakt door ongebaand terrein van 112 K.M.,nbsp;terwijl den daaropvolgenden dag 75 K.M. werd afgelegd.nbsp;Ook de verrichtingen van de magere, slecht gevoedde paarden der transportkarren waren bewonderenswaardig.
Van Kalgan werd na een vijfdaagsche tocht, waarbij 60 K.M. per dag werd afgelegd, het plaatsje Dolonornbsp;bereikt. De vuilheid van deze plaats, alwaar de commissienbsp;gedurende twee maanden verblijf hield in een Chineeschnbsp;herbergje, gaat alle beschrijving te boven; het is n grootenbsp;mestvaalt. Het plan nog verder het binnenland in te gaannbsp;en de paardenfokkers te gaan opzoeken moest in hoofdzaaknbsp;wegens onveiligheid der streek worden opgegeven.
Gedurende de volgende weken werden nu dagelijks met uitzondering van de regendagen door een Chineesch
-ocr page 70-58
tusschenpersoon de paarden ten verkoop voorgebracht. In het geheel werden 1500 paarden gekeurd, uit welk aantalnbsp;250 konden worden aangenomen. De meeste afkeuringennbsp;vonden plaats om hoogte en leeftijd, terwijl ook meerderenbsp;dieren wegens klinische verschijnselen van malleus, n.1.nbsp;klierzwelling en neusuitvloeiing moesten worden geweigerd.nbsp;Dat malleus veelvuldig voorkomt, mag geconcludeerd wordennbsp;uit het feit, dat, alvorens de commissie de paarden tenbsp;zien kreeg, ook onze Chineesche tusschenpersoon reedsnbsp;hiernaar een onderzoek had ingesteld en de vele door mijnbsp;geconstateerde gevallen, dus aan zijne aandacht waren ontgaan. Hoewel enkele gevallen van spat, overhoef, haze-hak en 'schuifel werden waargenomen, mag toch gezegdnbsp;worden, dat deze aandoeningen tot de uitzonderingen be-hooren. Ooggebreken komen veelvuldig voor.
De aangekochte paarden werden onmiddellijk van een brandmerk voorzien en, alvorens voor weidegang de steppennbsp;te worden ingestuurd, door een Chineeschen collega (?) adergelaten, waarbij '/2 L'ler bloed uit beide halsaders werdnbsp;afgetapt.
Hoewel het nut van deze kunstbewerking, welke, het moet gezegd worden, zeer handig werd uitgevoerd, in verbandnbsp;met de geringe hoeveelheid afgenomen bloed, mij ontging,nbsp;werd het toch beter gevonden den Chineeschen deskundige (?)nbsp;in deze de vrije hand te laten. Voor zoover kon wordennbsp;nagegaan geschiedde de kunstbewerking ter voorkoming vannbsp;digestiestoornissen en hoefbevangenheid.
Omtrent de prestaties van de Mongoolsche ponys zult U een goed denkbeeld krijgen door een vergelijking te makennbsp;tusschen den afstandsrit BrusselOstende en PekingTientsin. In 1903 in de maand Februari werd de afstandsritnbsp;PekingTientsin gehouden. De afstand bedroeg 126 K.M. Denbsp;weg was zeer slecht en het weder, door het spoedig optredennbsp;na den start van een hevige zandstorm, ongustig te noemen.nbsp;Het laagste gewicht, waaronder de dieren liepen bedroeg.
-ocr page 71-59
75 K.G. 38 paarden namen aan den rit deel, waarvan er 32 het doel bereikten. Vier ponys stierven onder weg. Doornbsp;den winnaar werd de afstand afgelegd in 7 uur 33 minuten,nbsp;De eischen na het volbrengen van den rit waren, dat denbsp;daaropvolgende morgen 2 K.M. in 10 minuten moesten worden afgelegd. Hieraan voldeden 28 paarden.
De afstand van 126 K.M. werd achtereenvolgens afgelegd door den winnaar innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7 uur 33 min.
34gt;/2
36
No. nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
No. nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
/2
No. nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
47
No. nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
De laatst binnenkomende deed er 12 uur en 40 min. over.
Gemiddeld werd 9 uur over den afstand gedaan, de eerste IOC KM. werd door den winnaar in vijf uur 50 m.nbsp;afgelegd.
De uitkomsten van den afstandsrit BrusselOstende waren de volgende:
De afstand bedroeg 132 K.M. Het aantal deelnemers was 66. Slechts 29 paarden bereikten het doel, terwijl de winner,nbsp;een volbloed, er 6 uur er 54 minuten overdeed.
Als merkwaardigheid valt hierbij nog te constateeren, dat de eerst aankomende paarden in den Chineeschen afstandsrit van t begin af snel hebben gereden, terwijl in dennbsp;rit BrusselOstende juist die paarden, welke te hard vannbsp;stapel liepen, hun doel niet bereikten
Vergelijken we deze prestaties, dan zijn werkelijk de verrichtingen van de Mongoolsche ponys in verband met de reeds genoemde ongunstige omstandigheden, waaronder denbsp;rit plaats vond, merkwaardig te noemen en vallen de verkregen resultaten zeer zeker in het voordeel van den Mon-goolschen pony uit.
In 1910 hield de Polo-club te Tsingtau een afstandsrit van 60 K.M., waarbij de winnaar den afstand in 3 uur ennbsp;5 minuten aflegde.
-ocr page 72-60
De vijfde binnenkomende pony deed er 3 uur en 35 minuten over.
Aan mijne toehoorders laat ik het over een vergelijking te maken met den onlangs gehouden afstandsrit WeltevredenTjimahi.
Resumeerende mag gezegd worden, dat de Mongoolsche pony het paard bij uitnemendheid is voor bereden infanterie,nbsp;terwijl ook in Indi voor de Mitrailleurcompagnien geennbsp;beter paard gewenscht kan worden. Er is evenwel een zeernbsp;nadeelige factor gelegen in ons klimaat, meer speciaal datnbsp;van de lage kuststreken. De toekomst zal moeten leerennbsp;in hoeverre deze factor een nadeeligen invloed zal uitoefenennbsp;op de prestaties van het paard in de tropen. Het gevaar,nbsp;voor het optreden van kortademigheid en niet zweeten, isnbsp;bij dit koudbloedige ras niet denkbeeldig. Met zekerheidnbsp;valt evenwel hier omtrent nog niets te zeggen en de naastenbsp;toekomst zal in deze uitspraak moeten doen.
En hiermede M. H! ben ik aan het einde gekomen van mijne voordracht en vlei mij er ingeslaagd te zijn een deelnbsp;van de ongunstige kritiek, waaraan de dieren blootstonden,nbsp;te hebben weggenomen.
Weltevreden, 29 December 1915.
-ocr page 73-DOOR
W. VAN DER BURQ.
Het totaal aantal gevallen van ziek te bij troepen- en officiersdienstrijpaarden in het garnizoen Batavia en Meester-Cornelis bedroeg in het verslagjaar 1103 (891*), waarvannbsp;25 (33) in behandeling gebleven van het vorige verslagjaar.nbsp;Berekend naar de gemiddelde sterkte dier paarden van 544nbsp;(550) was dit 202.7 (162)0/0.
1914 |
1913 |
218.2 |
199.2 |
168.8 |
159.3 |
127.8 |
237.4 |
124.- |
157.1 |
128.3 |
113.2 |
het ziektecijfer |
Het ziektepercentage bedroeg; nbsp;nbsp;nbsp;1915
voor het 3de eskadron cavalerie nbsp;nbsp;nbsp;249.6
nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1ste afdeeling veldartillerienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;179.3
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1ste treincompagnienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;258.9
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1ste mitrailleur compagnienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;173.1
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;officiersdienstrijpaardennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;132.-
Wij zien hieruit, dat in alle rubriek vergeleken bij het vorige jaar is gestegen, wat ten deelenbsp;op rekening van de zwaardere diensten (groote manoeuvres)nbsp;moet worden gesteld en ten deele verband houdt met denbsp;thans geboden zuinigheid bij het op reform stellen vannbsp;paarden. Voor de treincompagnie is de aankoop van 138nbsp;paarden van invloed geweest, daar deze alle 16 dagennbsp;in observatie zijn geweest om te worden gemalleneerd.
Van de 1103 patinten
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(*) De tusschen haakjes geplaatste cijfers hebben betrekking op het vorige verslagjaar. |
62
Eene procentsgewijze berekening van de uitkomsten der behandeling naar de gemiddelde sterkte aan paarden ennbsp;eene gedefinieerde opgave van de verliezen is neergelegdnbsp;in Staat 1. Het totale verliespercentage blijkt gedaald te zijnnbsp;van 8.37 tot 7.89.
Vergelijken wij de verliezen aan Australische paarden (de trein- en mitrailleurpaarden dus uitgesloten), dan krijgennbsp;wij van de laatste 4 jaren de volgende cijfers;
1915 nbsp;nbsp;nbsp;1914nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1913nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1912
9) nbsp;nbsp;nbsp;quot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 t ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6)
22 nbsp;nbsp;nbsp;27nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;37nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;28
__ nbsp;nbsp;nbsp;39=9.90/^
gestorven afgemaaktnbsp;op reform
Totaal 33 = 8/o nbsp;nbsp;nbsp;39 = 9.4'gt;/onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;41 = 10.27o
In verband met de reeds medegedeelde zuinigheid bij het opreformstellen der paarden geven de verliescijfers van hetnbsp;verslagjaar geen aanleiding tot opmerkingen.
Van de 20 (20) bij het 3de eskadron cavalerie afgevoerde paarden was de gemiddelde leeftijd 12.3 (12.7) jaar en vannbsp;de 12 (15) bij de 1ste afdeeling veldartillerie verloren geganenbsp;dieren bedroeg die 12.4 (10.5) jaar, zoodat er geen verschilnbsp;in leeftijd bestond bij de bij deze beide korpsen afgevoerdenbsp;paarden.
Staat II geeft en overzicht van de behandelingsduur enz. van de aan den dienst onttrokken paarden.
Staat 111 vermeldt het toto/aantal en Staat IV het aantal op den ziekenstal behandeld.
Behalve de paarden, waarover deze becijferingen loopen, werden nog 15 niet in de officierscontrle ingeschrevennbsp;paarden van officieren behandeld, waarvan 12 herstelden,nbsp;een stierf en twee in behandeling bleven. Van deze 15nbsp;vonden 8 verpleging op den ziekenstal.
STAAT I.
-ocr page 75-V
|
05 w |
KORPSEN. |
lt;11 O X) 0) s ^ o |
1 1 = Znbsp;:a) D Onbsp;z: -o i r: o 5 lt; O |
CC X = cc .E - _ T3 yC cc X ^ |
^ K 'V V SZnbsp;3 1gt; Xnbsp;T3 -C T3 4; *2 ^ X 03 X quot;O |
^ - ^ O N gt; o = ^ X TJ |
Gemiddeld ziekleper- ceiitage. |
AANMERKINGEN. | |
1915. |
1914. | |||||||
3de eskadron cavalerie . . |
127 |
317 |
4626 |
14.6 |
36.4 |
9.98 |
8.1 | |
1ste afdeling veldai lillerie . |
184 |
330 ( 1 |
6412 |
19.4 |
34.4 |
9.43 |
9.2 |
(') 2 op reform gestelde paard- |
en werden niet behandeld. | ||||||||
1ste treiiiconipagnie . . nbsp;nbsp;nbsp;. |
197 |
279 |
4608() |
16.5 |
43.1 |
11.80 |
4.7 |
P) Bijna de helft van dit aan- |
tal ziektedagen houdt verband | ||||||||
1ste mitrailleiirconipagnie . |
26 |
43 |
694 |
16.1 |
26.7 |
7.32 |
3.8 |
met de niallenatie van 138 |
aangekochte paarden. | ||||||||
Officiersdieiistrijpaardeii . nbsp;nbsp;nbsp;. |
100 |
132 |
2210 |
16.6 |
22.1 |
6.05 |
7.3 | |
Totaal 1915...... |
544 |
1101 |
18550 |
169 |
34.1 |
9.31 | ||
Totaal 1914...... |
550 |
872 |
14896 |
172 |
27.1 |
nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7.4 |
|
Toelichtingen. |
VI. Gemiddeld aantal paarden gedurende het jaar 1915 op den ziekenstal verpleegd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
DOOR
Dr. H. J. van der SCHROEFF,
naar aanleiding van het artikel:
Opmerkingen over fokkerij,
DOOR
Dr. A. L. HAGEDOORN.
Het artikel in ons laatste tijdschrift van de hand van Dr. A. L. Haqedoorn zal zeker met belangstelling door allenbsp;gouvernementsveeartsen in Indi gelezen zijn. Aan hennbsp;toch is naast hun overigen arbeid de zorg voor de verbeteringnbsp;van den veestapel opgedragen, een zorg, die heel wat meernbsp;hoofdbreken kost dan de politioneele arbeid in zake besmettelijke ziekten. Dat een artikel, de leer der geneticanbsp;betreffende, dan ook dankbaar door ons aanvaard wordt,nbsp;behoeft nauwelijks betoog en wij hopen, dat de schrijvernbsp;het niet bij dezen eersteling zal laten.
Het zij echter verre van mij, dat ik de Opmerkingen over fokkerij van Dr. Haqedoorn voor mij persoonlijknbsp;zonder meer kan aanvaarden. Hoezeer met vele zijner opvattingen sympathiseerend, zijn er beweringen in dit artikelnbsp;neergelegd, die m. i. niet ongecritiseerd mogen blijven. Gedachtenwisseling is vruchtbaar, en zeker tusschen dennbsp;theoreticus en den practicus.
Niemand zal betwisten, dat het niet wenschelijk zou zijn om aan de aanstaande gouvernementsveeartsen grondigernbsp;onderwijs te doen geven in veeteelt, genetica e. d. Trouwens,nbsp;hoe langer hoe meer trekt deze kwestie de aandacht vannbsp;onze onderwijsinrichting te Utrecht. Toch zou ik willennbsp;waarschuwen tegen een overdreven waarde hechten aan dienbsp;theoretische kennis.
De jonge veearts, toegerust met de wetenschap in zake
-ocr page 80-6
die vakken, zal in de desa, waar hij staat voor het ontwerpen en treffen van maatregelen ter bevordering van de veeteelt dier desa, ondervinden, dat theorie en praktijk nietnbsp;hetzelfde zijn; verder zelfs, dat hij heel dikwijls moet han-\ delen in strijd met de theorie.
De veestapel in Indi is geworden, wat bodem, klimaat, de economische toestanden en het intellectueel begrip vannbsp;de inlanders van hem hebben gemaakt. Die factoren loopennbsp;niet alleen voor zoover de verschillende residenties, dochnbsp;zelfs wat de desas in eenzelfde district aangaat, uiteen.nbsp;De contrasten tusschen klimaat en voedsel (hoeveelheid ennbsp;gehalte door terreinsverschil), tusschen meer of minderennbsp;welstand der desas, de grootten der runderstapels, de wijzen van fokken e. d. zijn scherp. Om een voorbeeld tenbsp;noemen; In desa Redjosari van het onderdistrict Tersono (af-deeling Batang dezer residentie) staat een mooie volbloednbsp;Ongole-stier, die een groot aantal goede afstammelingen heeft,nbsp;welke op de premiekeuringen altijd een groot percentage prijzen bekomen. Zonder veel moeite wordt hier binnenkort eennbsp;2tie mooie stier geplaatst, al kost dit dier ook 200. a 250..nbsp;Met dit goede voorbeeld voor oogen, zou men meenen, datnbsp;stationneering van dure volbloeds in andere desas van ditnbsp;onderdistrict al even gemakkelijk zou gaan. Welnu, het tegendeel is waar. In enkele andere desas, waar een paar woordvoerders zijn, die tegen aankoop van duur fokmateriaal zijnnbsp;en de situatie door hun betere bespraaktheid beheerschen,nbsp;lijdt de poging schipbreuk. Vraag hen het waarom, leg hennbsp;de voordeelen uit, vergelijk hun kalveren met die van Redjosari, het stereotype antwoord (na een bevestiging, dat allesnbsp;begrepen is) op de vraag of zij nu een goeden stier willennbsp;koopen is: botten.
Dr. Haoedoorn zegt; dat is geen streek om tot het doel te kunnen geraken, die menschen hebben meer aan hunnbsp;klein vee, dat gemakkelijker te voeden is Ik kan den ge-achten schrijver verzekeren, dat zulks niet het geval is.
-ocr page 81-69'
In tactische veeteeltbevordering zit meer ethica dan in menige nieuwerwetsche bepaling, in een of andere circulairenbsp;vastgesteld. Die desalieden daar in het gebergte willen niet,nbsp;omdat ze niet weten, wat ze niet willen. Hun markt vraagtnbsp;halfbloeds of hooger gekruist vee, dat ze tegen betere prijzennbsp;van de hand kunnen doen dan hun eigen verkmmert vee,nbsp;en toch zeggen ze: botten.
Aan ons om hun ingeroeste begrippen van conservatisme, van negeering van eigenbelang, geleidelijkerwijze te veranderen. In zoon desa nu wordt een halfbloedstier geplaatst ternbsp;waarde van 100., hetgeen ze wel willen en na 1 a 2 jarennbsp;wordt die stier vervangn door een van beter gehalte. Langsnbsp;die lijnen van geleidelijkheid bereikt men zijn doel toch; denbsp;desamenschen zijn tevreden, dat hun idee gevolgd is ennbsp;ongemerkt komen zij, waar zij wezen moeten.
En nu moge het beginsel van de stationneering van dien halfbloed in strijd zijn met de opvattingen der erfelijkheidsleer, ik voor mij geloof, dat het de juiste weg is, en dienbsp;wijsheid haalt men niet uit de boeken over veeteelt en genetica. Kennis van de desatoestanden en van den gedachtengang der inlandsche fokkers sta boven de wijsheid dernbsp;Westersche begrippen. En dat is, wat ik mis in het artikelnbsp;van Dr. Hagedoorn en wat niet gemist kan worden, waarnbsp;de schrijver de baan der theoretische beschouwingen verlaatnbsp;en ook adviseerend optreedt.
Cathegorisch het artikel volgend, treft mij het voorbeeld, dat de schrijver aanhaalt als bewijs, hoe onoordeelkundignbsp;of er gefokt wordt, n.1. dat hem van bevoegde zijde werdnbsp;medegedeeld, dat als maatregel ter verbetering van dennbsp;veestapel in n enkel onderdistrict de volgende dieren ternbsp;dekking staan: een bastaard Ongole Javaansche, een bastaardnbsp;Hollandsch zwartbontJavaansch, een bastaard Shorthorn nbsp;Javaansch, een bestaard MysoreJavaansch en een bastaardnbsp;Madoereesch Javaansch.
Te betreuren is het, dat een veearts, die door zijn zelf-
70
standige positie z diep kan ingrijpen in de veeteelt der bevolking, door dergelijke Spielerei de goede bedoelingen,nbsp;die voorstaan, voor lange jaren te niet kan doen; nog ergernbsp;vind ik het, dat een dusdanige bevorderaar van de fokkerijnbsp;den moed bezit om het te vertellen en dat het ontwikkeldenbsp;menschen als Dr. Hagedoorn ter oore komt. Ik kan dennbsp;schrijver de verzekering geven, dat er slechts heel weinigennbsp;z zullen denken en handelen en dat het daarom als voorbeeld van eene verkeerde fokrichting, welke op Java bestaat,nbsp;niet kan dienen. Gelukkig is de schrijver zelf ook overtuigd,nbsp;dat er veeartsen zijn, die zich werkelijk voor veeteelt inte-resseeren.
Wat de minderwaardigheid van het inlandsche vee aangaat, zal wel geen enkel deskundige eene andere meening toegedaan zijn, dan dat het werkelijk gedegenereerd is. Denbsp;oorzaken zijn gemakkelijk vast te stellen en betreffen innbsp;hoofdzaak:
1. onvoldoende voeding;
2. besmettelijke ziekten (surra voornamelijk), die jong vee in zijn ontwikkeling tegenhouden;
3. de groote slacht van jonge stieren en het onttrekken aan de fokkerij van de goede exemplaren voor trek-diensten, waardoor het gebruik van de minderwaardigenbsp;voor de dekking.
Alleen over het eerste punt wensch ik iets te zeggen, de de twee andere spreken te veel voor zich zelf, dan datnbsp;daarover nog verder uitgeweid behoeft te worden.
De minderwaardige voeding van het rund wreekt zich natuurlijk door achterlijkheid. Nu zij men voorzichtig metnbsp;het maken van conclusies; immers, in de streken, waar denbsp;voedselverstrekking schaarsch is, behoeft daarom per s nognbsp;geen voedselschaarschte te bestaan; wel degelijk heeft mennbsp;sop te letten of de onvoldoende voedselverstrekking niet eennbsp;gevolg is van gebrek aan voldoende zorg. En dit is juistnbsp;een factor, die m. i. op Java de grootste rol speelt. Zich
-ocr page 83-71
slecht voeden strookt geheel met de zienswijze van den Javaan, niet alleen, waar het zijn vee, doch ook, waar hetnbsp;hem zelf en zijn gezin geldt. Zijn dociel karakter in aanmerking nemende, is verbetering in de opvattingen omtrentnbsp;voeding en verzorging mede te bereiken. Het is een kwestienbsp;van geduld, van jaren lange zorgen.
Op bladzijde 565 zegt de schrijver, dat het buitengewoon gevaarlijk is om tegelijkertijd n verandering te willen brengennbsp;in de verpleging van het vee n het ras te willen verbeteren.
Boven werd reeds gezegd, dat de veeverpleging heel veel een gevolg is van een onvoldoend begrip omtrent de behoeften, hetwelkhoevele jaren reedswortel heeft geschoten.nbsp;Wekt men nu de belangstelling op, dan ziet men ook beterenbsp;verpleging optreden. De gekruiste, witte kalveren zijn bijnbsp;de fokkers in aanzien; de zorg voor deze dieren is beternbsp;dan voor hun Javaansche kalveren; m. i. is juist door hetnbsp;een het ander te bereiken. Voor landen, waar intensievenbsp;veeteelt gedreven wordt, moge de uitspraak van Dr. H. waarnbsp;zijn, voor Java gaat zij m. i. niet op. Onze geheele vee-|nbsp;verzorging is een systeem van opvoeding, waarbij van meet ^nbsp;af begonnen moet worden.
De bewering op bladz. 564, dat wanneer ergens de ver-pleging van het locale vee z slecht is, dat zelfs het daar thuis hoorende ras, dat alle gelegenheid heeft gehadnbsp;zich aan de toestanden aan te passen, alleen maar infe-rieure dieren levert, terwijl blijkt, dat een eenigszins goedenbsp;verzorging de kwaliteit aanmerkelijk doet vooruitgaan, hetnbsp;nutteloos moet zijn om te probeeren door kruisingen hetnbsp;veeras te verbeteren, zou ik niet gaarne tot de mijne willennbsp;maken. Bij gestadige toeweiding is zooveel te bereiken,nbsp;dat men niet met uitsluiten mag beginnen.
De teelt in eigen ras wordt door den schrijver sterk voorgestaan. Indien het ras het waard is en er gaan geennbsp;tientallen van jaren mede verloren, eer men eene verbetering
-ocr page 84-72
heeft, die voldoet aan de eischen van de markt, dan zal ieder fokker het met den geachten schrijver eens zijn.
Bezien wij de zaak nader. Vooreerst dan de vraag; waaraan bestaat behoefte? Behoefte bestaat aan een zwaar trekdier, dat zoowel voor den ploeg als voor den grobaknbsp;trekdiensten kan presteeren en na afloop daarvan nog eennbsp;behoorlijke opbrengst aan slachtwaarde oplevert. Hoenbsp;langer hoe meer zal het rund den karbouw moeten aanvullennbsp;of vervangen. De vraag naar trekvee is en wordt nog steedsnbsp;beduidend grooter dan het aanbod.
V.
Het huidige Javaansche rund is voor dat doel totaal ongeschikt. Om dit te veredelen heeft men goede stieren noodig en de kwestie is nu maar, waar haalt men zooveelnbsp;goede Javaansche dekstieren vandaan, dat binnen een afzien-baren tijd de invloed daarvan zich doet gelden. De ver-I koop van stieren heeft in deze residentie op jeugdigen,nbsp;*1 l'/a-jarigen leeftijd plaats. Uit die dieren zou een keuze gedaan moeten worden voor de toekomst. Die keuze is,nbsp;waar het Javaansche rund zoo weinig sprekende kenmerkennbsp;heeft, niet gemakkelijk. Dan komt erbij, dat bij station-neering van Javaansche stieren, als de fokkers daartoe tenbsp;krijgen zouden zijn, deze, weinig bijzonders aan de stierennbsp;ziende, hun koeien maar door afgekeurde stieren laten dekken,nbsp;waardoor weer verplichte castratie noodzakelijk wordt.
De verbetering van den karbouwenstapel is een sprekend voorbeeld, hoe moeilijk het is eenige contrie te hebbennbsp;op het gebruik der desastieren. Voorts, zooals boven gezegd,nbsp;wordt veel mannelijk vee verkocht op een leeftijd, dat denbsp;kooper toch nog niet beoordeelen kan, wat uit het diernbsp;groeien zal. De verkooper krijgt niets meer voor zijn stierkalf, dan wanneer het van een onvoldoenden vader afstamdenbsp;en onverschilligheid treedt op. Men kan onze inlandschenbsp;fokkers niet met die van de polders in Holland vergelijken,nbsp;die op het stamboek koopen. En de verplichte castratie?nbsp;In de contrle-afdeeling Soebak werd gecastreerd: van
-ocr page 85-verschillende desas verkochten de rundveehouders met castratie niet ingenoinen hun koeien en kochten karbouwen.
Op Madoera wordt de reinteelt toegepast. Bestaat er zekerheid, dat de koeien daar alleen door de gestationneerdenbsp;dekstieren gedekt worden?
Ik voor mij geloof, dat men daar heel wat verder zou zijn, indien naast de reinteelt, ten einde het zuivere Madoera rund te behouden, in eenige streken uitsluitend metnbsp;Bengaalsch gekruist werd. Concentratie van superieure stierennbsp;zou in die reinteeltdistricten kunnen plaats hebben, terwijlnbsp;in de andere districten in de behoefde aan goede stierennbsp;door import van Ongole-vee voorzien zou kunnen worden.
Het eenige gevaar, dat deze maatregel zou kunnen opleveren, ligt in eene verspreiding van gekruist vee over het geheele eiland. De Madoerees is een te goed fokker, dannbsp;dat hij niet den snelleren vooruitgangverbetering voornamelijk van massa, waar het nu toch ook omgaat doorkruisingnbsp;zou inzien, en verkoop van de kruisingsproducten naar denbsp;reinteeltstreken zou het onvermijdelijke gevolg zijn, waardoor ook daar verandering van tactiek noodig zou worden.
Indien zulks zou plaats hebben, dan ware echter ook de reinteeltvoor een ras als ons inlandsch veroordeeld ennbsp;deed men beter later geheel tot de kruising over te gaan,nbsp;waarbij natuurlijk op den voorgrond staat, dat in een landnbsp;als Madoera, waar de beste fokkers zitten, niet dan systematisch voortgezette kruising mag beoogd worden en mennbsp;geen maatregelen mag treffen, die niet te continueeren zijn.
Teeltkeuze in eigen ras is zeker heel mooi, als zij uitgaat van een au fond superieur ras, dat door krachtige maatregelen in korten tijd er weer bovenop te halen is, en doornbsp;fokkers, die, van die kwestie overtuigd, door rationeele teeltnbsp;de beweging steunen.
Wat baat het den fatalistischen Javaan, dat de verbetering van zijn vee aanstaande is, als hem de voordeelen niet tenbsp;beurt vallen!
-ocr page 86-74
Heel andere resultaten geeft de kruising. Uit de vermenging van de volbloedstieren met de inlandsche runderen worden kalveren geboren, die den stempel van den vadernbsp;dragen. De kenmerkende eigenschappen van bouw, gepaardnbsp;met de gewilde witte kleur en de zekerheid, dat de kalverennbsp;een gereede markt vinden, zijn de factoren, die de belangstelling in de teelt opwekken, de verzorging beter doennbsp;worden en het begrip van veredeling ingang doen vinden.
Zoo gaat het hier, zoo zag ik het tijdens mijn 8-jarig verblijf in Suriname, in Britsch-Guyana en Trinidad. Opnbsp;dit laatste eiland is het inheemsche rund een rariteitnbsp;geworden.
Dr. Hagedoorn veroordeelt de kruising om waardevolle gebruiksdieren te produceeren, indien niet dieren geborennbsp;worden, die door hunne steriliteit het gevaar voor eene verdere bloedsvermenging uitsluiten. Als voorbeeld noemt denbsp;schrijver de muildierfokkerij. Kentucky is de staat, waarnbsp;rationeele muildierfokkerij op de grootste schaal wordt uitgeoefend, en wel door kruising van den Andalusischen ezel-hengst (hoogte 1,40 M.) met zware Amerikaansche merries.nbsp;Hieruit wordt een zwaar muildier geboren met een hoogtenbsp;van 1,45 M. 1,55 M., dat een waarde van 400. vertegenwoordigt. Dit kruisingsproduct is beslist intermediair ennbsp;schijnt constant intermediair te zijn, anders had een kruisingnbsp;nooit op zulk een groote schaal toepassing gevonden.
Dit muildier, dat in zijn massa de moeder nadert (dikwerf ook in zijn snelheid), een kracht heeft, die soms die dernbsp;ouders overtreft en de soberheid van het vaderras heeftnbsp;behouden, is een waar pleit voor de kruising. Het is eennbsp;bewijs, dat het er slechts om gaat 2 rassen te vinden, dienbsp;voor elkaar deugen, zoodat zij hun goede kwaliteiten constantnbsp;in de afstammelingen kunnen overbrengen. Dat dit met hetnbsp;muildier het geval is, laat geen twijfel, anders zou een teelt,nbsp;waarbij steriele nakomelingen geboren worden, nooit zulknbsp;een vlucht genomen hebben. De schrijver acht die sterili-
-ocr page 87-75
teit een geluk; ik vermoed dat de Kentuckyfokker haar als een noodzakelijk kwaad beschouwt, dat hij er bij te accep-teeren heeft, en dat hij de vergoeding in de uitroeiing vannbsp;vrouwelijk fokmateriaal door de steriliteit alleen in de hoogenbsp;marktprijzen der bastaarden kan terugvinden.
Indien een kruising intermediaire afstammelingen oplevert, of meer nog, dieren, die in hun hoofdvormen het edele rasnbsp;naderen (muildieren, Ongole-bastaarden, gekruist Bngaalschenbsp;geiten) zonder degeneratie-vormen te produceeren, is haar pleitnbsp;m i. gewonnen en is al het overige een kwestie van systeem.
De kruising van den volbloed Ongole-stier met de Javaansche koe geeft een rund, dat in lichaamsbouw, massa en krachtnbsp;veel van den vader heeft, geschikt is voor zwaar ploeg- ennbsp;grobakwerk. Het is een gebruiksdier, dat gewild is. Watnbsp;voor bezwaar is er tegen, dat, zelfs al zou de veredelings-kruising niet voortgezet worden, dergelijke gebruiksdierennbsp;gefokt worden? Dat door de vrouwelijke afstammelingennbsp;het Javaansche ras verknoeid wordt? Wie het kleine, fijnenbsp;inlandsche rund critisch bekijkt, zal beamen, dat er nietnbsp;veel te verknoeien valt. Veeteelt is geen sport, veeteelt isnbsp;broodwinning voor den Javaan. Zijn gebruiksdieren vormennbsp;kapitaal. Daarmede wil ik eene wilde kruising niet verdedigen, het zij verre van mij, doch voor de toestanden in,nbsp;Indi is een beginnende wilde kruising, waarin geleide-lijkerwijze systeem gebracht wordt, van meer nut voor dennbsp;fokker dan een systematisch zuiver fokken in enkele districten slechts.
Eerst hebben we het besef aan den Javaan bij te brengen, dat kruising een veredeld type geeft, en dan hebben wenbsp;hem te brengen op den systematischen weg der veredeling.nbsp;Echte veredelingskruising zou alleen op printah krasnbsp;gebaseerd kunnen zijn, de rune voor geleidelijke ontwikkeling.
Dat er fouten gemaakt zijn in den import van Bengaalsch fokmateriaal zal wel niemand ontkennen. Dat het Mysore-ras
-ocr page 88-76
niet voldaan heeft als kruisingsmateriaal, heb ik zelf in deze residentie ondervonden. Toch zou ik niet gaarne eennbsp;vernietigend oordeel over dit ras willen uitspreken. Mennbsp;bedenke toch, dat feitelijk met Mysore het begin gemaakt is.nbsp;Vast staat, dat onder de mooiste geprimeerde vaarzen opnbsp;de jaarlijksche, hier gehouden premiekeuringen de Mysore-afstammelingen een eereplaats innemen.
Is de terminologie: halfbloed, driekwartbloed enz. prac-tisch werkelijk zoo slecht? Zoo ja, welke betere benaming is daarvoor? Ik bedoel natuurlijk niet een dom vasthoudennbsp;aan de maten, welke in die uitdrukkingen neergelegd zijn.
Jammer is het, dat de schrijver, waar hij in de kruising telkens van de genentheorie gebruik maakt, zijn bewijsmateriaal steeds haalt uit experimenten, die zich tot de pig-mentatie bepalen, en zoo weinig de bouw op den voorgrondnbsp;is gebracht; en daar gaat het ten slotte toch om.
Ziet men b.v. een troep gekruiste grobakstieren bijelkaar, dan treft het, dat in den bouw een groote uniformiteitnbsp;bestaat, doch in een bonte mengeling van kleuren. Laatnbsp;de kwaliteit der bastaarden een gevolg zijn van de combinatienbsp;van genen, de overgangen tuschen meer of minder bloed zijnnbsp;voldoende scherp en constant scherp om essentieel aantoonbaar te zijn. Indien mijn veemantri in de fokstreken van Soebaknbsp;geen halfbloed van driekwart bloed zou kunnen onderscheiden,nbsp;zou ik hem ongeschikt verklaren voor zijn werk.
Dit is niet bedoeld als pleidooi voor de juistheid der uitdrukkingen, doch alleen om te uiten, dat de kenmerkende eigenschappen hier speciaal Ongole-vee bedoeld zichnbsp;door het exterieur in de afstammelingen van meer bloednbsp;hoe langer hoe scherper typeeren, ook al vertoont denbsp;kleur spontaan afwijkingen.
Ik kan den schrijver dan ook geen beteren raad geven, dan eens tentoonstellingen, premie- of voorkeuringen medenbsp;te maken, waarop hem de bloedsnuanceeringen in de Ben-gaalsche kruisingsproducten getoond kunnen worden.
77
Zoolang dergelijke markante tegenstellingen in de graden van bloedvermenging zich nog openbaren, geloof ik, datnbsp;het gebruik van de terminologie /j- en bloeds niet uit dennbsp;booze is, terwijl het aan de andere zijde een eenvoudignbsp;middel ter onderscheiding in zake de kruising oplevert.
In de genentheorie wordt op bladzijde 573 door den schrijver gezegd, dat bij kruising van bastaarden onder elkander, elk van de individuen evenveel kiemcellen maakt met alsnbsp;zonder het geen, waarvoor ze onzuiver zijn; dat dus denbsp;helft van de eicellen met den factor bevrucht worden doornbsp;een spermatozoo mt, de rest door een zonder den factor;nbsp;dat hetzelfde geldt voor de eicellen zonder den factor ennbsp;het gevolg dus is, dat slechts n van de 4 mogelijkenbsp;combinaties een individu oplevert, dat de factor in kwestienbsp;niet erfde.
Kruist men een '/2-hloed Bengaalschen stier voor den vervolge zal ik de oude terminologie gemakheidshalve behouden met een 'I2- bloed Bengaalsche koe, dan ware dusnbsp;te verwachten, dat der geboren kalveren bepaalde eigenschappen zou missen, welke een der ouders hebben. Innbsp;waarheid komen uit de bastaarden geen kalveren met zuivernbsp;Javaansch type voort; constant is het jonge kalf aan de typische bultvorming, het lange cossum en de laag neerhangendenbsp;huidplooi van het praeputium op lateren leeftijd ook aannbsp;den bouw te herkennen. Alleen de kleur is inconstant.
Driekwartbloed gekruist met Javaansch geeft eveneens kalveren met Bengaalsch type. Te Tegal werden een 20-talnbsp;jaren geleden nu en dan Bengaalsche bokken ingevoerd;nbsp;later werd hiermede opgehouden en had geen kruising metnbsp;volbloed meer plaats. Ziet men nu den geitenstapel vannbsp;Tegal, dan komt men tot de conclusie met een heel vervormd ras te doen te hebben.
Dank zij de teeltkeuze der Arabieren, nagevolgd door hadjis en ook inlanders, worden er nog steeds afstammelingen geboren, die een eereplaats op een tentoonstelling
-ocr page 90-78
in zouden kunnen nemen. Bokken met een hoogte van 80 90 c.M. van overwegend Bengaalsch bloed, geitennbsp;met een opbrengst van 3 sodawaterfleschen melk zijn volstrekt niet zeldzaam.
Op Trinidad is de geheele omzetting van den inheemschen stapel in een gekruist Bengaalschen uitgegaan van n farmnbsp;(gouvernementshoeve); het aantal raszuivere stieren, datnbsp;de hoeve jaarlijks kon afleveren was gering, groot daarentegen de verkoop van de z.g. three-quarter breds.
M. i. geeft de genentheorie geen bevredigende verklaring van de bovenstaande feiten, tenzij wordt uitgegaan van hetnbsp;beginsel, dat sommige genen van het ne ras een bijzondernbsp;markanten ipvloed hebben (zie de woorden van den schrijvernbsp;op bladzijde 570).
De praktijk leert, dat de invloed van een hooger staand op een lager staand ras zich scherp kan openbaren. Denbsp;krnising van het Bengaalsch met het inlandsch, zoowelnbsp;hier als elders, is daarvan een sprekend voorbeeld.
Dr. Hagedoorn zegt, praepotentie mag dat niet genoemd worden; ik heb het altijd praedominatie genoemd, een naam,nbsp;die in de genentheorie vermoedelijk wel geen plaats zalnbsp;worden toebedeeld.
Nogmaals, met het bovenstaande zij niet gezegd, dat ik een voorstander zou zijn van de wilde kruising; integendeel.nbsp;In deze residentie b.v. wordt steeds getracht om de volbloedsnbsp;telkenmale opnieuw te stationneeren, waar zulks maar mogelijk is. Premies worden gegeven aan de gekruiste vaarzennbsp;en koeien, die f bezet zijn f met kalveren van het volbloednbsp;ter premiekeuring komen. Jammer is het, dat door gebreknbsp;aan materiaal zoo dikwerf van de goede baan moet wordennbsp;afgeweken.
Niet altijd is de kruising met de Bengaalsche soorten een succes geweest adres de Mysore maar op grond vannbsp;de verkregen resultaten mag aangenomen worden, dat denbsp;Ongole zich uitnemend leent voor de veredeling van ons
-ocr page 91-79
vee. Dat men hier op Java bij systematische voortzetting met deze soort er komen zal, is mijn vaste overtuiging.
Uit een theoretisch oogpunt bezien heeft de schrijver gelijk met de bewering, dat ernstige studie van de in eennbsp;bepaalde streek in te voeren rassen of soorten aan den importnbsp;vooraf moet gaan, dat de fokstations daarvoor de geeigendenbsp;plaatsen zijn. Doch hoevele jaren zullen er mede verlorennbsp;gaan, eer men door de afstammelingen een duidelijk beeldnbsp;krijgt, wat wel en wat niet goed was.
Het Mysore-vee, in een fokstation voor kruising gebruikt, zou zeer zeker twijfel hebben laten bestaan in zake de fokwaarde, tenzij gedurende lange jaren en over een grootnbsp;aantal koeien aangewend, aangezien ook zeer mooie kalverennbsp;geboren kunnen worden. De empirie is een harde leermeer-teres, zegt de schrijver terecht, maar een juister inzicht isnbsp;langs dien weg verkregen door de teelt in de desa in hetnbsp;groot, dan zulks van uit een fokstation mogelijk zou zijn.
En dan nog, een fokstation geeft niet het juiste inzicht weer, hoe de kwestie in de desa onder geheel andere omstandigheden verloopen zal.
Eene dergelijke inrichting heeft n.m.m. in de eerste plaats / de levering van goed mannelijk fokmateriaal op zich tenbsp;nemen. Ziet het gouvernement op geen kosten, dan kan zijnbsp;daaraan ook kruisingsproeven van eenige beteekenis verbinden, anders zal het fokstation eerst na een reeks van jarennbsp;gerechtigd zijn een oordeel te dier zake uit te spreken.nbsp;Waar de stierennood groot is wat goede stieren betreftnbsp;ten minste zal het voorshands werk genoeg hebben metnbsp;de verwezenlijking van de eerstbedoelde taak.
Dat een mengelmoes van rassen niet tot eenig serieus resultaat kan voeren, zal wel eenieder beamen. Het voorbeeld op bladzijde 570 wederom aangehaald, van het onder-district, waarin met 5 diverse halfbloeds gekruist wordt,nbsp;is dan ook geen voorbeeld, maar een dwaasheid.
Alhoewel ik niet geloof, dat n enkel veeartsenijkundig
-ocr page 92-80
d\
ambtenaar, met het toezicht op de veeteelt belast, met den schrijver in beginsel van meening zal verschillen, dat gradingnbsp;de beste weg is, die wij kunnen bewandelen, zullen denbsp;meesten niet al de door hem aangevoerde consequentiesnbsp;kunnen aanvaarden. Dat de mannelijke afstammelingen vannbsp;de 5 of 6 eerste generaties niet voor de voortteling gebruikt zouden mogen worden, is een advies, dat practisch onuitvoerbaar is,nbsp;en m.i. is het absoluut onnoodig zulke strenge eischen te stellen.
Reeds onder de 3/4-bloed stieren treft men exemplaren, die soms ternauwernood van volbloed te onderkennen zijn en eennbsp;bouw hebben, verreweg superieur aan de Javaansche stieren.nbsp;De afstammelingen dier stieren ik zou ze Dr. Hagedoornnbsp;zoo gaarne willen toonen zijn reeds meer waard dan denbsp;inlandsche kalveren.
Waar blijft het beginsel van teeltkeuze, indien men geen goed gebouwde stieren meer zou kunnen plaatsen, alleen uitnbsp;vrees, dat op grond van de genetica, vererfbare variabiliteitnbsp;het gevolg zou wezen.
Systematische castratie is een ideaal, dat zelfs in Europa in de beste fokstreken nog niet consequent doorgevoerdnbsp;kan worden, hoeveel te meer hier niet. Men vergete tochnbsp;niet, dat door gebrek aan inzicht en onvoldoende zorgnbsp;zijdens de inlandsche fokkers de dekking der koeien nognbsp;zoo dikwijls een toevallig iets is. Het is dan ook mijnnbsp;vaste overtuiging, dat, indien een wet afgekondigd werd,nbsp;de castratie van alle niet-toegelaten stieren eischend, denbsp;veestapel met reuzenschreden in sterkte zou achteruitgaan.nbsp;Mag dit nu als argument dienen om de pogingen tot vee-verbetering dan maar op te geven? M. i. in geenen deele.nbsp;Ook geleidelijkerwijze kan men tot het doel geraken, zijnbsp;het dan, dat niet alles bereikt wordt.
De schrijver haalt een voorbeeld aan van Brazili, alwaar maar gekruist is met Bengaaalsch vee zonder systeem,nbsp;zooals dat op Java geschied is. De vergelijking is nietnbsp;vleiend en.....niet rechtvaardig.
-ocr page 93-8
Laten we aannemen, dat in den beginne op Java met soorten gekruist is, die niet alle bleken te voldoen. Dannbsp;zou ik Dr. Hagedoorn willen vragen of met dat expe--rimenteeren doorgegaan is? De laatste aankoopen vannbsp;Bengaalsch vee zullen hem dan leeren, dat naar eenheid'nbsp;van soort gestreefd wordt.
Heeft men in Brazili continuiteit aan het eens opgevatte' plan gegeven, worden daar geregeld, zooals voor Indi,nbsp;groote hoeveelheden Bengaalsch vee aangekocht om zoowelnbsp;met het volbloed door te kruisen als om eigen volbloednbsp;aan te kweeken?
Ik ben niet op de hoogte van de maatregelen door de Braziliaansche regeering getroffen te dezer zake, doch dennbsp;afstand tusschen Britsch-Indi en Bazili in aanmerkingnbsp;genomen, waardoor veemport vele bezwaren en hooge kosten met zich brengt, denk ik wel, dat van systematischenbsp;kruising volgens een vast plan niet veel terecht zal zijnnbsp;gekomen.
Tegenover Brazili stel ik het eiland Trimidad, waar men op dezelfde wijze als op Java met de kruising van Bengaalschnbsp;vee begonnen is en wel succes bereikt heeft.
Ideaal is de toestand hier nog lang niet. Systeem zal er moeten komen in de stierenverschaffing, vooral van volbloeds. Alleen fokstations, die afstamming kunnen garandee-ren en de aanwezige volbloedkoeien, die thans onvoldoendnbsp;tot hun recht komen, het best kunnen exploiteeren, zullennbsp;voorshands in staat zijn de groote contingenten van hetnbsp;benoodigde mannelijke dekmateriaal te leveren; de bevolkingnbsp;is niet rijp genoeg om veel in haar handen te kunnen overlaten.
Tot slot de samenvatting van het artikel van Dr. Haoe-doorn. Niemand zal ontkennen, dat de diverse punten der samenvatting niet juist en scherp omlijnd zijn, zij hebbennbsp;groote waarde om als fundament te dienen voor den opbouw onzer plannen, doch voor de praktijk leenen zij zichnbsp;als zoodanig nog niet.
-ocr page 94-Na het bovengezegde acht ik het niet noodig nogmaals op de diverse onderdeden in te gaan. Meerdere kennisnbsp;van desatoestanden zou den schrijver leeren, dat tusschennbsp;het ontwerpen van rationeele voorschiften en de uitvoeringnbsp;daarvan onder de bestaande omstandigheden een moeielijknbsp;te bewandelen weg ligt.
Hoezeer in menig opzichtvooral waar het de uitvoering der maatregelen betreft met Dr. Hagedoorn van meeningnbsp;verschillend, ben ik voor mij dankbaar, dat hij de kwestienbsp;van genetica in Indi naar voren heeft gebracht ennbsp;spreek de hoop uit, dat meerdere dergelijke artikelen, voornbsp;ons veeartsen van het grootste belang, uit zijn pennbsp;mogen komen.
Pekalongan,
-ocr page 95-DOOR
De veestapel op Java en Madoera gaat achteruit, hoort men algemeen. Het is een klacht, die al jaren lang geultnbsp;is: Ik heb in de 22 jaren, dat ik in Indi ben, nooit andersnbsp;gehoord. Op den veestapel zijn aangewezen en van dezennbsp;afhankelijk: de veldarbeid, de slacht en voor een groot gedeelte het transportwezen. Wanneer men nu in een streeknbsp;hoort, dat voor den veldarbeid het aantal dieren onvoldoende is, dat deze gedeeltelijk in handenarbeid moet geschieden, wanneer men klachten hoort, dat het slachtveenbsp;zoo schaarsch, het vleesch zoo duur wordt, wanneer mennbsp;de fabrieken, de maatschappijen e.a., die veel produkten tenbsp;vervoeren hebben, hoort mopperen over het groote gebreknbsp;aan goed transportvee, dan wijst dit er op, dat de veestapelnbsp;niet voldoen kan aan de behoefte, die er aan werk- ennbsp;slachtvee bestaat. Men gaat dan luide spreken over c/zfer-uitgang, over degeneratie van den veestapel, alhoewel ditnbsp;nog lang niet bewezen is. De reden kan ook aan dennbsp;anderen kant liggen, men kan misschien veel hooger eischennbsp;stellen dan vroeger, en dat kan oorzaak zijn, dat de veestapel,nbsp;die was als voorheen, thans niet meer in de veel grooterenbsp;behoefte kan voorzien.
Hoe is het op Java en Madoera gesteld?
Als zeker weten we, dat de bebouwbare oppervlakte enorm is toegenomen, dat het transport is vermeerderd ennbsp;dat de behoefte aan slachtvee veel meer is, dan eenigenbsp;tientallen jaren geleden. Het gebruik en daarmede het ver-
-ocr page 96-84
yii
bruik van het vee is derhalve sterk gestegen, is nog stijgende en zal voorloopig stijgende blijven. Of de veestapel zelf,nbsp;bij vroeger vergeleken, achteruit is gegaan? Misschien,nbsp;althans voor sommige streken zal dit wel zoo zijn, voornbsp;andere mogelijk niet. De numerieke vermindering, gerekendnbsp;naar het aantal inwoners en naar de pppervlakte bebouwbaren grond, is aan te toonen uit de statistieken; ook denbsp;niet onbelangrijke stijging der veeprijzen per kilo-gewichtnbsp;wijst op schaarschte. Al deze zaken stellen als een onweer-legbaar feit vast, dat de veestapel niet meer in de thansnbsp;gevraagde behoefte kan voorzien, dat we interen, en daarmede is de noodzakelijkheid van verbetering aangetoond.
Ik geloof, dat men het hierover wel algemeen eens is. De groote vragen, waar en hoe moet verbeterd worden, biedennbsp;echter verschil van inzicht.
Verbetering kan gezocht worden:
a. nbsp;nbsp;nbsp;in het scheppen van gunstiger verhoudingen voor het vee;
b. nbsp;nbsp;nbsp;in een meer rationeel fokken.
Wat het eerste aangaat, dit kan overal worden toegepast.
Alles wat in dit opzicht gedaan kan en moet gedaan worden, besprak ik reeds zeer uitvoerig in mijne bijdragen overnbsp;Keuze van fokdieren, Dl. 26, Afl. 2 tn-Het veeteeltbedrijfnbsp;in Indi, Dl. 27, Afl. 1 van ons tijdschrift Ik meen in dezenbsp;daarnaar te kunnen verwijzen. Men nadruk wil ik nog eensnbsp;herhalen, dat zonder goede voeding geen veeteeit mogelijk is.
Het tweede punt is thans aan de orde, het meer rationeel fokken, en voor verbetering komt nu de groote vraag, moetennbsp;we het zoeken in reine teelt of in kruising. Ik wil hier evennbsp;releveeren, wat ik daarover schreef in Keuze van fokdieren.
Waar een inheemsch ras is, dient men na te gaan of dit voldoet aan de eischen, die men aan de fokkerij in die streeknbsp;kan stellen. Mocht dit niet het geval zijn, dan overweegtnbsp;men of het mogelijk is door reine teelt het zoover te krijgen,nbsp;dat het wel aan de eischen voldoet.
Het fokken in eigen ras heeft vele voordeelen, vooral bij
-ocr page 97-85
fokkers, die nog laag staan in ontwikkeling en die financieel niet sterk zijn. Het inheemsche ras heeft zich aangepast aannbsp;klimaat en bodem, is een produkt daarvan, lijdt weinig aannbsp;locale ziekten; de fokkers zijn aan den omgang met dezenbsp;dieren gewend, voorwaar zaken, die niet gering te schattennbsp;zijn. Zijn er echter in het aanwezige ras geen of onvoldoendenbsp;exemplaren, waaraan men de verbetering met succes zounbsp;durven toevertrouwen, of zijn de omstandigheden, vooralnbsp;die, welke vraag en aanbod beheerschen, zoodanig veranderd,nbsp;dat het bestaande ras niet meer voldoet aan de te stellennbsp;eischen, dan zal men moeten verbeteren door kruising.
Bij deze methode van verbeteren komen moeilijkheden, die de andere mist en die oorzaak zijn, dat de keuze vannbsp;het ras, waarmede men wil verbeteren niet zoo eenvoudignbsp;is. Men moet zekerheid hebben, dat het nieuwe ras bestandnbsp;is tegen bodem en klimaat, tegen de voorkomende ziektennbsp;of althans ^daartegen beschut kan worden, dat het eene goedenbsp;kruising geeft met het oorspronkelijke ras, eene kruising,nbsp;die wel beantwoordt aan de eischen; men moet de zekerheidnbsp;hebben, dat het in te voeren ras niet te hooge eischen steltnbsp;aan voeding en verpleging en dat de nieuwe eigenaren, denbsp;fokkers hier, de dieren kunnen geven, wat hun toekomt ennbsp;wat voor hun welzijn noodig is. De voorraad van het in\nbsp;te voeren vee moet zoo groot zijn, dat het geregeldennbsp;import toelaat en dat aan den export of import geen moeilijkheden in den weg zullen worden gelegd, zoodat de invoernbsp;gestaakt en de kruising halverwege opgegeven moet worden.nbsp;Enz. enz..
Hieruit blijkt duidelijk, dat ik voor de gevaren en de moeilijkheden van kruisen niet blind ben en dat ik volkomennbsp;de waarde erken, die een inheemsch ras heeft boven een,nbsp;dat nog gevormd moet werden. De eischen, die men thansnbsp;aan het rundvee gaat stellen, zijn echter hooger dan vroeger.nbsp;Voor het transportwezen is het vanzelf sprekend, dat wenbsp;grootere dieren prefereeren, en ook de slacht wil zwaarder
-ocr page 98-86
vee, daar men anders te veel moet slachten en numeriek achteruit gaat. De landbouw zal meer intensief moetennbsp;worden gedreven, willen in de toekomst alle monden hiernbsp;gestopt worden, dit eischt meer mest en vooral beterenbsp;grondbewerking. De vrouwelijke dieren zijn voor dezenbsp;grondbewerking aangewezen, de mannelijke zijn, voor zoovernbsp;ze niet als dekstier dienst doen, handelswaar, die spoedignbsp;van de hand wordt gezet (transport- of slachtvee).
Nu reeds ziet men, dat bij eenigszins diepe sawahs de eigenaar het met zijne koeien niet af kan en stieren ofnbsp;ossen moet inhuren voor de grondbewerking. Te meer zalnbsp;dit het geval zijn, als de bewerking degelijker, meer intensiefnbsp;moet geschieden. Een zwaarder veeslag dan het thansnbsp;bestaande is hier dus in alle opzichten op zijn plaats.nbsp;Hoe krijgen we dat? De voorstanders van reine teelt zeggen,nbsp;we moeten het inheemsche ras ophalen, het door selectie innbsp;zich zelf zoo verbeteren, dat we daarmede kunnen volstaan.
Ik vraag echter, waar is het bewijs, dat dit zal gelukken? De beste exemplaren van het aanwezige ras voldoen niet aannbsp;de eischen, die men aan flink trekvee, die men aan behoorlijknbsp;slachtvee mag stellen; voor zwaar landbouwwerk zijn de bestenbsp;inlandsche koeien nog te licht. In streken als Madoera, waarnbsp;fokkerij in reine teelt wordt gedreven, heeft men alle moeitenbsp;om slechts matig goede dekstieren 'in voldoend aantal tenbsp;krijgen. Mag men onder zulke omstandigheden veel verwachten van verbetering in eigen ras?
Hoe staan de kansen van eene kruising daar tegenover? In enkele streken van Java is reeds eenige dentalen jarennbsp;geleden Britsch-Indisch vee binnen gebracht en is daarmedenbsp;gekruist. Zonder bepaalde regeling is op die plaatsen, iknbsp;heb hier Mirit en Kendel op het oog, een veeslag ontstaan,nbsp;verre superieur aan het inheemsche, in alle opzichten en voornbsp;alle doeleinden beter. De praktijk deed ons hier zien, datnbsp;dit vreemde veeras (het is Ongole of Hissar geweest) opnbsp;onzen bodem zeer goed kan aarden, zich met het inheemsche
i
-ocr page 99-87
vee gemakkelijk kruist en een produkt geeft, dat voor alle doeleinden zeer waardevol is. Dit zijn belangrijke zaken,nbsp;die ons eene kruising met dit veeras hoopvol doen inzien.
Dat men eene dergelijke zaak sfe/se/maf/^ moet aanpakken, dat men moet weten, wat men wil en maar niet ins Blauenbsp;hinein moet kruisen, spreekt van zelf.
In de residentie Rembang is men nu sedert eenige jaren bezig met de verbetering door kruising. Wanneer ik meedeel,nbsp;wat hier gedaan wordt, geloof ik daarmede wel een voorbeeld te kunnen geven, hoe ik mij voorstel, dat de veever-betering in de lage streken moet worden ter hand genomen,nbsp;en zal het groote voordeel van kruisen wel voldoendenbsp;uitkomen.
Waar ik hier en daar op fouten wijs, vroeger begaan, ligt het geenszins in mijne bedoeling voorgangers daarvan eennbsp;verwijt te maken. We zijn nu een paar jaar verder, kunnennbsp;de zaak beter overzien, beter beoordeelen dan in den aanvang.
De regeling en het doel zullen worden aangegeven. Wat het eerste aangaat, zal ik hier en daar wat uitvoerig zijnnbsp;en in finesses afdalen; men bedenke, dat soortgelijke dingen .nbsp;juist in bijzonderheden goed opgezet en geregeld moeten 1nbsp;zijn, daar ze anders aanleiding geven tot klachten en onvoldoende medewerking van den kant van de bevolking. ,nbsp;Vaak zijn dan juist deze kleinigheden oorzaak van het nieynbsp;slagen van het Opgezette werk.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;
In de residentie Rembang wordt voor de kruising uitsluitend gewerkt met Ongole-vamp;Q. In de jaren 1W9, 19^1 en 19^3 werden Ongole-stieren ingevoerd tot een aantal vannbsp;205; ook koeien werden gemporteerd, totaal een 173 stuks,nbsp;om hier de eigen volbloed stieren te kunnen fokken. Denbsp;stieren werden gegeven in communaal bezit, de koeien deelsnbsp;in communaal, deels in particulier bezit.
Eerst iets over het stationneeren van stieren. Toelichting behoeft het niet, het spreekt vanzelf, dat deze dieren in gemeenschappelijk bezit moeten worden gegeven.
-ocr page 100-88
V/
II
Het gouvernement heeft ze verstrekt tegen 250 per stuk, onder het bekende contract op afbetaling in vijfjaar. Eenenbsp;geheele desa wordt eigenaresse van een stier. Als zoodanignbsp;komen desas in aanmerking, die een voldoend aantal vrouwe-,lijke dieren bezitten (minstens een 80) en die een desakasnbsp;hebben om de koopsom in payementen af te betalen of waarnbsp;bij onvoldoende gevuldheid van de desakas, de grondbe-:'zitters, de orang gogol, bereid worden gevonden telken jarenbsp;het noodige op te brengen. Men zal mogelijk eene onbillijkheid vinden in het feit, dat de desakas het geld betaalt,nbsp;en dus ook nfef-veebezitters voor den stier bijdragen, iknbsp;acht dit een zeer gering bezwaar. Het groote meerendeelnbsp;van de bevolking in de desa heeft vee en verder is de desanbsp;met hare ambtsvelden en hare sawah-tjelengan zelf grond-bezitster en heeft als zoodanig belang bij een goeden veestapel.
Het onderhoud van den stier geschiedt door vaste lieden, n voor de verpleging en n voor het snijden van vor.nbsp;Daar deze personen tevens van verschillende desadienstennbsp;zijn vrijgesteld, behoeft de betaling niet veel te zijn. Meestalnbsp;is het 3 of 4 gulden per maand en per persoon. Sommigenbsp;desas doen het met n persoon af. Waar de desakasnbsp;niet toereikende is, worden de onkosten betaald door denbsp;grondbezitters samen, waarvoor een ieder dan jaarlijks eennbsp;klein bedrag stort, meest varieerende tusschen 30 en 40nbsp;cents. Er zijn ook desas, waar de orang gogol om beurten uitkomen voor de verpleging en voor het grassnijden. Dit z.g.nbsp;ideran systeem is af te keuren. Vooral voor het onderhoudnbsp;van den stier moet men een vasten verzorger hebben, andersnbsp;wordt het dier gauw eigenzinnig, lastig en ten slotte onhandelbaar.
In of bij de desa wordt op een ietwat hoog gelegen stuk grond, waar voldoende water in de nabijheid is, eennbsp;stal gemaakt, goed, maar niet luxueus; rondom den stal isnbsp;eene omheinde ruimte, de patillan, om den stier wat beweging te geven en om de koeien te ontvangen. Een overdekte
-ocr page 101-89
mestkuil, vlak bij den stal en een flink afdak voor het verzamelen van eene goede hoeveelheid padistroo zijn mede aanwezig. Het padistroo dienende voor strooisel, helptnbsp;meteen in de voeding, daar de dieren de lekkere beetjesnbsp;er wel uithalen.
Omtrent het gebruik van den stier heeft men verschillende regelingen. In sommige streken is het nog gewoonte, datnbsp;eiken dag 10 a 13 koeien in den patillan worden gebracht. De stier zoekt dan wel uit, welke voor dekking innbsp;aanmerking komen. Ik heb dit hier en daar in toepassingnbsp;gezien; het desabestuur maakt dan eene atoeran, dat eikennbsp;dag het bepaalde aantal binnengebracht wordt. Of denbsp;koeien bezet zijn of niet, of ze zoogen of niet, daar naarnbsp;wordt niet gevraagd, ja zelfs wordt gezegd, dat bij voorkeur koeien met kleine kalveren moeten worden gebracht.nbsp;Laten we eens nagaan, hoe klein de kans is, dat bij binnengebrachte koeien er eene tochtige is, dan zal daarmede ditnbsp;systeem wel veroordeeld. De koe draagt 40 weken ennbsp;wordt in dien tijd niet tochtig, zoogt daarna 7 a 8 maanden,nbsp;wordt als regel in dien tijd ook niet tochtig (een gewoonnbsp;verschijnsel bij natuurrassen). Er gaan dus van de l'/2nbsp;jaar zeker 16 maanden voorbij, dat het dier niet tochtig/nbsp;is, blijven nog 2 maanden; elke maand duurt de tochtigheidnbsp;2 a 3 dagen. In die 2 maanden is het dier dus 4'/2 dagnbsp;tochtig of per jaar gemiddeld 3 dagen. Wil men dus kansnbsp;hebben op ne tochtige koe, dan dienen eiken dag eennbsp;120 stuks en niet 10 a 12 in den patillan te worden gebracht. Dat men bij toepassing van dit systeem veel tenbsp;weinig dekkingen krijgt, is duidelijk.
Een tweede systeem is den stier /nee te laten ive/den. Het' heeft dit voordeel, dat de stier beweging krijgt en zelf denbsp;tochtige koeien wel uitzoekt. Om te beletten, dat hij te veelnbsp;krachten verspilt aan n zelfde koe, kan men hem een paarnbsp;uur bij de kudde laten, daarna terughalen en op stal zetten.
Men haalt wel eens aan als nadeel van het weiden, dat
-ocr page 102-90
de dieren mager worden, vermoedelijk besmet worden door piroplasmose, doch m i. ligt dit niet aan piroplasmosen, waartegen de dieren vrijwel immuun zijn (a), maar aan het feit,nbsp;dat de inlanders van de idee uitgaan, dat een dier, hetwelknbsp;een halven dag weidt, in den stal geen gras meer behoeft,nbsp;en op die manier te weinig voedsel krijgt. Ik zag hier nooitnbsp;nadeel van een paar uur weiden per dag, zeg echter overalnbsp;met nadruk, dat het stalver daarom niet verminderd magnbsp;worden. Enkele oude dieren, die buiten te lastig zijn, blijven gestald.
Als regel wordt hier in den patillan gedekt. De tochtige koeien worden daar gebracht, gaan daarna naar huis, om tenbsp;voorkomen, dat ze misschien buiten nog eens worden gedekt.nbsp;Den volgenden dag worden ze weer gebracht, zijn ze nognbsp;tochtig, dan wordt de stier toegelaten, in het andere gevalnbsp;gaan ze met de kudde mee naar de wei.
De inlander kent zeer goed de verschijnselen van tochtigheid en waar hij de koe niet op tijd brengt, is dit gemakzucht en sleur. De stier, die hier in Rembang het meest dekt,nbsp;en elk jaar een 100 a 120 koeien op zijn boekje heeft, isnbsp;die van Patjing, een lastig dier, dat nooit uit den patillannbsp;komt; een bewijs dat het zoo dus wel gaat
Bij gebrek aan voldoende volbloeds zijn in den aanvang een aantal halbloeds voor dekstier aangekocht. In de tweenbsp;jaren, dat ik hier werkzaam ben, heb ik ze bijna alle kunnennbsp;opruimen en vervangen door jonge volbloeds. De restee-rende worden in den loop van dit jaar verwisseld, nieuwe
la) Het was niet goed gezien om het Ongole-vee, dat naar Soerabaja moest,, zoo zorgvuldig eerst van teken te zuiveren en het bloed dernbsp;dieren door enting te laten onderzoeken op piroplasmose om op dienbsp;manier eene piroplasmose-vrije kudde naar Soemba te sturen. Watnbsp;zou het gevolg zijn? Dat later de van daar betrokken jonge stierennbsp;op Java en elders voor een groot deel aan piroplasmose zoudennbsp;bezwijken. Het is te hopen en te verwachten, dat deze poging,nbsp;die in uitvoering zeer lastig is, niet voldoende consequent is doorgevoerd.
-ocr page 103-91
zijn niet aangekocht, zoodat eind 1916 alleen nog met volbloed Ongole wordt gewerkt.
Dat het stationneeren van stieren gepaard moet gaan met algemeene castratie is vanzelf sprekend. Zonder algemeenenbsp;castratie zijn alle pogingen om een ras te verbeteren nutteloos (vide Het veeteelbedrijf in Indi).
De residentie Rembang staat, wat castratie aangaat, bovenaan. Dat deze niet op nog ruimere schaal wordt toegepast, zit in het feit, dat er nog niet genoeg Ongole-stieren zijn ennbsp;dat de bevolking nog steeds veel waarde hecht aan stierennbsp;voor zwaar transport. Het zal me vermoedelijk gelukkennbsp;in de residentie eenige fokcentra te stichten, waar voldoendenbsp;Ongole-stieren bijeen zijn, dan wordt daar al het anderenbsp;gecastreerd.
Naast de Ongole-stieren zijn hier een 173-tal Ongole-koeien gemporteerd. Zooals gezegd werden deze gegeven, deels aan desas, dus in communaal bezit, deels aan bepaaldenbsp;personen in individueel bezit. De ondervinding heeft geleerd, dat het eerste af te keuren is. In desa-bezit wordennbsp;de koeien als regel te slecht verzorgd en groeien denbsp;kalveren bij gebrek aan goede voeding en verzorging onvoldoende goed op om daaruit, zooals het doel was, rasverbeteraars te kunnen recruteeren.
Een fout is het geweest, dat het Ongole-vee over het geheele gewest verspreid werd. Er zijn tal van strekennbsp;hier, die zich niet eigenen voor veeverbetering, waar ooknbsp;geen behoefte bestaat aan beter vee. Van die kanten hoort mennbsp;ook steeds de klachten, dat het onderhoud te moeilijk is ennbsp;daar zien de koeien en kalveren er steeds armoedig uit. Haddenbsp;men het Ongole-vee, de controle, kortom alles wat bij denbsp;veeverbetering behoort, geconcentreerd in een paar goedenbsp;districten, dan was men nu heel wat verder geweest.
Wat hier in het klein geschied is, gebeurt over Indi in het groot nu nog steeds. Het Ongole-vee wordt met mildenbsp;hand over heel Indi uitgestrooid. Wie het eerst vraagt.
-ocr page 104-92
komt het eerst aan de beurt. Veel van dat edele bloed zal dan ook op de meeste plaatsen geen spoor achterlaten.nbsp;Het verwijnt, alsof het nooit in Indi ware geweest.
Ik ben bezig de fout voor de residentie Rembang zooveel mogelijk te herstellen en tracht het vee voor het meerendeelnbsp;in de beste districten te krijgen, maar stuit hierbij nog alnbsp;op bezwaren te Buitenzorg opgeworpen.
Het doel, dat met deze kruising voorzit, is het in-heemsche vee in de districten, die daarvoor gunstig zijn:
a. nbsp;nbsp;nbsp;te veredelen tot een graad, dat het, om het eens innbsp;cijfers uit te drukken, 80 /o Ongole en 20 /o Inlandschnbsp;bloed heeft.
b. nbsp;nbsp;nbsp;om te fokken tot Ongole-vee.
Het eerste zou ik prefereeren, weet echter niet of het mogelijk zal zijn. Men zou in dat geval na de 3de generatie op moeten houden met aan n kant volbloed Ongolenbsp;te nemen. De stieren van die generatie zou ik dus niet meernbsp;aan castratie onderwerpen, en door het stichten van fok-vereenigingen zorgen, dat alleen koeien van dezelfde generatienbsp;door die stieren worden gedekt. Voor alles moet echternbsp;worden uitgmaakt, of we dan reeds stabiliteit hebben, 'ofnbsp;we geen splitsing meer zullen krijgen van die eigenschappen,nbsp;waarom het ons te doen is. De twee rassen, het inheemschenbsp;en het Ongole-vee, schijnen na aan elkaar te staan, wantnbsp;reeds in de tweede generatie krijgt men een uniform type,nbsp;dat het volbloed Ongole nadert. Heeft men na 3 of 4 generaties nog geen ras-constantheid, dan moet men het geheelenbsp;inheemsche ras omfokken tot Ongole, dus aan n kantnbsp;voortdurend volbloed Ongole houden. Men heeft dan tochnbsp;het groote voordeel, dat we een op Java gefokt Ongole-rasnbsp;krijgen, dat zich in de verschillende generaties heeft aangepast aan bodem en klimaat.
Voor het omfokken van inheemsche vee is veel Ongole-bloed noodig en het is een niet te onderschatten voordeel, dat we op Soemba een eigen volbloed-fokkerij hebben.
-ocr page 105-93
Als het daar goed gaat (en de berichten luiden gunstig), dan moet men naar elders geen vrouwelijk Ongole-vee meernbsp;verstrekken en alles wat verkrijgbaar is naar Soemba brengen.
Is het echter niet vreeselijk jammer, dat daar nu ook Madoereesch vee en eene Hereford kudde zijn gemporteerd?nbsp;Waarom wordt de veestapel op Bali en op Madoera zoonbsp;angstvallig zuiver gehouden en importeert men op Soembanbsp;in eens drie verschillende rassen.
Voor de rundveeverbetering op Java en Madoera moet ik nog op eene belangrijke zaak wijzen, dat is de noodzaaknbsp;van een dept voor jonge stieren. De opvoeding van denbsp;jonge stieren laat in de desa te wenschen over. Die, welkenbsp;voor rasverbetering in aanmerking komen, moeten niet tenbsp;lang in de desa blijven, deels om de kans te ontloopen,nbsp;dat anderen er beslag op leggen, deels omdat het voor hunnenbsp;aanstaande betrekking noodig is, dat ze een jaartje goednbsp;gevoed en behoorlijk verpleegd worden. Voor jonge hengsten heeft men dit reeds lang ingezien, voor jonge stierennbsp;verhoudt zich de zaak niet anders. Daar dit denkbeeld onderquot;^nbsp;de tegenwoordige omstandigheden toch niet tot verwezenlijking komt, zal ik het maar niet verder uitwerken. Aan hetnbsp;dept wilde ik een proefstation voor wetenschappelijke veeteeltnbsp;verbinden.
Voorstanders van reine teelt zal men door eene theoretische uiteenzetting moeilijk kunnen overtuigen. Wanneer men echter de duizenden fraaie trekdieren ziet, door kruisingnbsp;met Ongole ontstaan, dieren verre superieur aan het imheem-sche ras, wanneer men ziet, dat de vrouwelijke dieren meernbsp;massa krijgen en voor het sawahwerk beter geschikt zijn,nbsp;wanneer men ziet, dat de prijzen het dubbele zijn van dienbsp;voor inlandsch vee, wanneer men ten slotte ziet, dat er geennbsp;kwestie is van mindere vruchtbaarheid, zwakte of anderszinsnbsp;en dat bij elke generatie de dieren winnen aan gehalte ennbsp;aan waarde, moet men dan niet deze kruising prefereerennbsp;boven de verbetering in eigen ras? Er is voldoende Ongole
-ocr page 106-94
bloed, als het tenminste verstandig aangewend wordt, om de kruising door te zetten en dan krijgt men langs dezennbsp;weg toch veel beter en veel spoediger resultaat.
Mijne innige overtuiging is, dat, wat aangaat de lage streken van Java en Madoera, voor de beste veedistricten eenenbsp;stelselmatig doorgezette kruising mamp;i Ongote-vee op zijn plaatsnbsp;is, en dat dit, naast eene verbetering van de hyginischenbsp;verhoudingen voor het vee (voeding), de eenige manier isnbsp;om de veeteelt tot een voor de bevolking winstgevend neven-bedrijf op te voeren.
Rembang, Februari 1916.
DOOR
Dr. P. Ph. VAN DER POEL.
Onder bovenstaanden titel heb ik in de Decemberaflevering van 1915 van dit tijdschrift (Deel XXVII, aflevering 5) innbsp;algemeene trekken aangegeven:
1, -wat in de laatste 20 jaren van gouvernementswege op het gebied van paardenfokkerij in Nederlandsch-Indi isnbsp;gedaan;
2, wat daarvan de resultaten zijn geweest;
3, welke richting ingeslagen moet worden om een afdoende verbetering aan te brengen.
Het is natuurlijk niet mogelijk in een tijdschrift alle voorname vraagstukken, die zich bij de behandeling van een dergelijk belangrijk onderwerp als vanzelf voordoen, innbsp;extenso te behandelen, daar elk op zichzelf reeds een studienbsp;waard is, doch de hoofdgedachte was, door het uitlokkennbsp;van kritiek in een vakblad en wisseling van gedachten omtrent deze aangelegenheid, die zoowel voor het gouvernementnbsp;als voor de bevolking van zeer groot belang is, tot eennbsp;afdoende verbetering te geraken.
In aflevering 6 van genoemd deel komt een artikel voor van Jhr. W. J. E. van Riemsdijk, adjunct-directeur vannbsp;Stoeterij en remonte-dept te Padalarang, onder den titelnbsp;van Tropische paardenfokkerij, waaruit blijkt, dat wijnbsp;voornamelijk omtrent de keuze der dekhengsten, de op denbsp;stoeterij te Padalarang verkregen resultaten en castratie vannbsp;voor den paardenstapel ongeschikte hengsten van meeningnbsp;verschillen.
-ocr page 108-96
Duidelijkheidshalve zal ik het betoog van den schrijver niet op den voet volgen, doch de voornaamste gedeeltennbsp;daarvan afzonderlijk behandelen.
1. De redenen, waarom de volbloed Sandelhoutdekhengsten van Soemba en van Padalarang niet voldaan hebbennbsp;als verbeteraars van den paardenstapel van de bevolkingnbsp;op Java en Sumatra.
Het behoeft geen betoog, dat de Sandelhouts (en de Arabieren) behooren tot de natuurrassen, al is er in de laatste jaren hier en daar wat gedaan voor verbetering. Zij zijnnbsp;een product van bodem, klimaat en voeding, opgegroeidnbsp;onder bijzondere omstandigheden, die op het dier een bepaalden stempel hebben gedrukt, een vast type ervan gemaaktnbsp;hebben, kenbaar aan hoofdvorm, lichaamsbouw, beenwerk,nbsp;gangen en temperament.
Brengt men nu merries en hengsten van het eiland Soemba over naar een streek met een geheel ander klimaat en andernbsp;voedsel en fokt men de afstammelingen op onder geheelnbsp;andere omstandigheden dan op Soemba, dan zal men toch,nbsp;niettegenstaande goede voeding en verpleging der veulens,nbsp;een ander type krijgen.
Dit wordt o. a. duidelijk gedemonstreerd op de stoeterij ^e Padalarang. De daar gefokte Sandelhouts hebben eennbsp;geheel ander type dan die van Soemba op volwassen leeftijdnbsp;op Java gemporteerd; de eerste gelijken in vele opzichtennbsp;meer op de in de Preanger-Regentschappen gefokte kruisingsproducten van gemporteerde Sandelhouthengsten ennbsp;inheemsche merries, vooral op die van de hoogvlakte vannbsp;Bandoeng. Zelfs leeken valt het verschil in type tusschennbsp;de hengsten van Soemba en die van Padalarang duidelijk op.
Vergelijkt men de goede nakomelingen van inheemsche merries en Soembahengsten in de onderscheidene districtennbsp;van de Preanger, alle opgevoed in streken, waar voldoendenbsp;weidegronden zijn, dan is er een duidelijk verschil in type,nbsp;tuschen die van de laagvlakten in het Zuiden, de paarden
-ocr page 109-97
van de hoogvlakte van Bandoeng op 700 M. en die van de bergstreken op 1300 a 1400 M. In het algemeen zijnnbsp;die, geboren en opgefokt in de hoogere bergstreken, denbsp;beste paarden. Hetzelfde ziet men op Sumatras Westkust.
Bepaalde typen van paarden, overgebracht naar streken geheel verschillend in bodem, klimaat en voeding van hunnbsp;geboorteland, zullen nakomelingen leveren in vele opzichtennbsp;verschillend van de ouders, nu eens zullen zij minder zijn,nbsp;in andere gevallen beter. De dieren wijken echter nietnbsp;alleen af in uitwendigen bouw, maar ook in temperamentnbsp;en in kracht.
Aan deze veranderingen zijn alle natuurrassen onderhevig, dus ook de Sandelhout en de Arabier, beide rassen vormennbsp;zelfs, ieder op zich zelf, nog niet n type. Er bestaat eennbsp;groot verschil tusschen de hengsten van West- en die vannbsp;Oost- en Midden Soemba, eveneens tusschen Arabieren vannbsp;Centraal Arabi en van Mesopotami. Onder de in Bombaynbsp;gemporteerde hengsten kan men duidelijk een viertal typennbsp;onderscheiden; de meeste zijn afkomstig uit de laagvlaktennbsp;van Euphraat en Tigris, andere uit de meer Westelijkenbsp;en Noordelijke streken. Een ander type dan die van denbsp;markt te Bombay vertoonen weer de Arabieren uit Egypte,nbsp;zoodat het absoluut verkeerd is alle Arabieren gelijk tenbsp;stellen, ongeacht het land van herkomst.
Vergelijkt men nu deze typen met de volbloed Arabieren geboren in Radautz (Bukowina), Babolna (Hongarije), Zuid-Frankrijk en van Mr. Blunt te Horsham, Crabbet Parknbsp;(Engeland), dan ziet men weer een aanmerkelijk verschilnbsp;en blijkt het duidelijk, dat het werkelijke type Arabiernbsp;alleen gefokt kan worden in Arabi; daarbuiten fokt men hetnbsp;nergens, het type verandert, zoowel in bouw als in hetnbsp;zoozeer geroemde temperament en in soberheid. In elk landnbsp;moet de Arabier minstens even zwaar gevoed worden alsnbsp;het inheemsche paard van dezelfde hoogte, anders verhongert het dier.
-ocr page 110-98
Stelt men hier tegenover den tegenwoordigen volbloed, het beste cultuurras der wereld, dan blijkt, dat dit nietsnbsp;anders is dan een uit voortgezette reinteelt ontstaan productnbsp;van training en van rennen, van verrichtingen en de hiermede nauw verbonden factoren van nauwkeurige selectienbsp;en opfokken. Alleen hierdoor is de tegenwoordigen volbloednbsp;geworden een ras met constante eigenschappen, die elknbsp;individu weer op zijn nakomelingen overbrengt. Hoe meernbsp;een volbloedhengst geconsolideerd is, hoe meer onder zijnnbsp;voorouders paarden voorkomen van dezelfde goede afstamming van vaders- of moederszijde, des te meer zekerheidnbsp;bestaat er omtrent de qualiteit van de afstammelingen.
Het groote verschil in fokwaarde tusschen een natuurras en een cultuurras, tusschen een Sandelhout, een Arabier ennbsp;een volbloed, bestaat in de rasstandvastigheid van het Engelschnbsp;volbloed, ontstaan door nauwkeurige selectie en training,nbsp;tegenover de absolute onbekendheid van de afstamming vannbsp;de verschillende individuen der beide natuurrassen, ontstaannbsp;uit ouders, die vrijwel nooit iets hebben uitgevoerd, op geennbsp;enkel bewijs van kracht of volhardingsvermogen kunnen bogen en deze eigenschappen dan ook niet op hun nakomelingen kunnen overbrengen.
Bijna overal, waar men een goed halfbloed paard wil fokken, geschikt voor rij- of tuigpaard, gebruikt men in dennbsp;tegenwoordigen tijd den volbloed, omdat de producten vannbsp;dit ras door de wijze, waarop zij gevormd, ontstaan zijn, eennbsp;groot overervingsvermogen bezitten en men in de gelegenheidnbsp;is, door een juiste bestudeering van de afstamming de dierennbsp;te zoeken, die men voor een zeker doel noodig heeft. Daaromnbsp;zal men op een bepaalde fokkerij met deze dieren in denzelfdennbsp;tijd een beter resultaat bereiken dan met een natuurras.
De heer van Riemsdijk zegt dit niet te kunnen gelooven (blz. 655). Dit is een persoonlijke meening door geen enkelnbsp;bewijs gestaafd, geheel tegenovergesteld aan hetgeen denbsp;praktijk overal in de wereld geleerd heeft.
-ocr page 111-99
Overal waar de Sandelhouthengst als rasverbeteraar gebruikt is, o.a. in de Preanger en op Sumatras Westkust, waren de afstammelingen fijner van bouw dan de Sandelhout ofnbsp;het inheemsche paard. De gekruiste veulens worden opnbsp;dezelfde wijze opgefokt, gevoed en verpleegd als de inheemsche en toch zijn de kruisingsproducten smaller van borst,nbsp;hebben lichter beenwerk, zijn zenuwachtig en onrustig, omdatnbsp;de Sandelhout als natuurras, niet ontstaan door nauwkeurigenbsp;selectie van bekwame fokkers, gebruikt voor kruising metnbsp;een ander ras of slag, in de streek, waar dit laatste geborennbsp;en opgefokt is, en onder omstandigheden geheel verschillendnbsp;van die van zijn geboorteland, niet voldoende rasstandvastigheid bezit om zijn goede eigenschappen op zijn nakomelingen over te brengen. Een gevolg hiervan is degeneratienbsp;dier nakomelingen, zich openbarende in verfijning.
Daarentegen zal een Sandelhouthengst van het goede type op Soemba of in een daarmede overeenkomende streek, watnbsp;klimaat, bodem en voeding betreft, wel goed doorslaan,nbsp;vooral als hij gepaard wordt met merries, waarmede hij nognbsp;eenigszins in bloedverwantschap staat, of met merries vannbsp;zijn eigen ras.
Onder de kruisingsproducten van de 1ste generatie Sandel-hout-Preanger of Sandelhout-Sumatraan bevinden zich nog wel, vooral in model, goede dieren; bij voortgezette kruisingnbsp;met Sandelhouthengsten worden de nakomelingen veel fijnernbsp;van bouw dan de inheemsche paarden; hoe langer men metnbsp;dit ras. doorfokt, hoe meer de veulens in massa, beenwerk,nbsp;uithoudingsvermogen en temperament achteruitgaan.
De eischen voor een goede fokmerrie zijn o.a. een ruime en diepe borstkas, een ruim bekken, goed gespierde ledematen, krachtig beenwerk, een rustig temperament en goedenbsp;gangen. Het fokmateriaal, dat hier aanwezig is, ons uitgangspunt, heeft die eigenschapen niet. Wil men afdoendenbsp;verbetering aanbrengen, dan moet allereerst de merriestapelnbsp;verbeterd worden en dit kan men met de Sandelhouthengsten
-ocr page 112-100
niet bereiken. Kon men met dit ras door voortgezette kruising een beter type paard krijgen op Java en Sumatra,nbsp;dan behoefde men dat slechts te verbeteren door reinteelt,nbsp;teelt in eigen ras, om steeds over voldoende dekhengstennbsp;te kunnen beschikken.
Het is nu echter langzamerhand gebleken, dat door voortgezette kruising met Sandelhouthengsten, de merriesta-pel op Java en Sumatra achteruitgaat en daarom moet vannbsp;dit ras niet meer gebruik gemaakt worden, dan hoog noodzakelijk is en behoort het zoo spoedig mogelijk vervangennbsp;'te worden door een ras, dat voldoende overervingsvermogennbsp;bezit om den merriestapel te verbeteren. Eerst als dezenbsp;verbeterd is, kan men denken aan het fokken van gebruiks-paarden.
2. De keuze van dekhengsten op Soemba.
Zoolang men voor Java en Sumatra nog geen betere dekhengsten heeft, in voldoend aantal gemporteerd of zelfnbsp;gefokt, wat nog verscheidene jaren kan duren, is Soembanbsp;de eenige bron, waaruit men kan putten. Door voortdurende selectie van de beste hengsten van zuiver Sandel-houtbloed met massa, goed beenwerk, goede gangen ennbsp;goed temperament, en geleidelijke castratie van alle voor verbetering van den paardenstapel op Soemba ongeschiktenbsp;hengsten, in streken waar voldoende goede dekhengstennbsp;beschikbaar zijn, uitvoer van alle voor de fokkerij onbruikbare merries en geleidelijke verbetering van het opfokkennbsp;van de veulens, verkrijgt men met absolute zekerheid binnennbsp;eenige jaren een belangrijke verbetering van den Sandelhoutnbsp;op Soemba, doch daardoor wordt hij nog niet geschikt voornbsp;voortgezette kruising op Java en Sumatra.
Voor Timor, Flores en Celebes met ongeveer 150000 paarden zullen bovendien waarschijnlijk altijd Sandelhoutnbsp;dekhengsten van Soemba beschikbaar moeten zijn.
Een veel belangrijker aantal dan als dekhengst, wordt jaarlijks uitgevoerd uit Soemba voor het gebruik als rij- en
-ocr page 113-101
tuigpaard op Java; van af 1877 gemiddeld 2000 hengsten per jaar.
Zelfs al werden in alle goede fokcentra van Java en Sumatra voldoende gemporteerde dekhengsten geplaatst,nbsp;dan zou het nog zeer lang duren, voordat men daar eennbsp;voldoend aantal goede paarden gefokt had om den invoernbsp;van zoon belangrijk aantal gebruikspaarden te kunnen missen.nbsp;De eerste 20 jaren heeft men den Sandelhout dus nog hoognbsp;noodig, waarom dan niet alle krachten besteed om dit ras,nbsp;waar nog goede exemplaren onder voorkomen, in eigen rasnbsp;te verbeteren.
De uitgezchte volbloed Sandelhouthengsten, opgefokt op het veulendepot op Soemba, dat o. a. opgericht is omnbsp;verbetering te brengen in het Sandelhoutras op Soemba,nbsp;gaan voor het allergrootste gedeelte naar Java, waardoornbsp;de achteruitgang van het ras in de hand wordt gewerkt.
Zooals ik in mijn vorig artikel schreef, is men eenige jaren geleden op het idee gekomen het Sandelhoutrasnbsp;te verbeteren met Arabieren. Oorspronkelijk zouden daarvoor alleen volbloed Arabieren gebruikt worden, doch zoodranbsp;de eerste mannelijke kruisingproducten van Sandelhout ennbsp;Arabier oud genoeg waren, werden vrijwel alle als dekhengstnbsp;op Soemba geplaatst en 5 zelfs in de Preanger. Zoo zalnbsp;het wellicht met de volgende generatie ook gaan.
Ik heb in mijn vorig artikel voldoende de geringe fokwaarde van den Arabier, als verbeteraar van een gedegeneerd ras, aangetoond en zou dit nog met tientallen voorbeelden, dienbsp;ik zelf gezien heb en mij van hoogstaande schrijvers bekendnbsp;zijn, kunnen aanvullen. De slechte raseigenschappen van dennbsp;tegenwoordig verkrijgbaren Arabier, als steile schouder, slechtnbsp;ontwikkelde schoft, zware hals, kort kruis, zwakke rug ennbsp;lenden, platribbigheid, hoogbeenigheid, slechte gewrichten,nbsp;slechte stand der voorbeenen en absoluut gemis aan actienbsp;zijn voldoende om een dergelijk paard niet tot rasverbeteraarnbsp;te proclameeren. Men leze o. a. daarvoor Graf von Wrange l
-ocr page 114-102
Das Bach vom Pferde. Het eenige, wat de Arabier kan overbrengen, is zijn meerdere hoogte, indien men ten minstenbsp;steeds met den volbloed Arabier door kruist, maar daarnaastnbsp;vele slechte eigenschappen. Al vindt men nu onder denbsp;Arabieren nog wel enkele goede gebruikspaarden, de slechtenbsp;raseigenschappen zijn van dien aard, dat men hun alle fokwaarde moet ontzeggen.
De voorbeelden zijn niet ver te zoeken; 20 a 25 jaren geleden vond men nog vele van die ongelukkige kruisingsproducten in de Preanger en thans nog in Britsch-lndi, innbsp;welk laatste land men toch thans niet meer van een stelsel-looze kruising kan spreken, zooals vroeger in de Preanger.
De kruisingsproducten van den Arabier, evenals die van den Sandelhouthengst, met andere inheemsche rassen zijnnbsp;zeer licht van beenwerk en hebben geen massa, al zijn ernbsp;wellicht wel eenige bij met goede bovenlijnen. Daaromnbsp;zijn de Arabieren ook niet geschikt om een goeden merrie-stapel te maken, voor ons doel evenmin geschikt als de Sandelhout. Waar nu beide rassen ieder afzonderlijk voor onsnbsp;doel niet geschikt zijn, kan men toch als vaststaande aannemen, dat zij het tezamen, een kruisingsproduct van beidenbsp;rassen, nog minder zijn. Het fokken van kruisingsproductennbsp;van Arabier en Sandelhout zal ons in Indi meer achteruitnbsp;dan vooruit brengen.
Op bladzijde 614 schrijft de heer van Riemsdijk: de bezwaren aan den aankoop van goede Arabieren verbondennbsp;zullen altijd blijven bestaan, doch ik verwacht van de weinige,nbsp;welke te krijgen zijn, zeer veel nut. Zeer zeker komen innbsp;elk ras enkele uitstekende exemplaren voor, die een zeernbsp;grooten invloed hebben op de qualiteit van den paardenstapelnbsp;in een bepaalde streek, maar het is toch wel erg optimistischnbsp;te verwachten, dat de weinige, die men voor Indi kan krijgen,nbsp;juist tot die categorie zullen behooren.
In Egypte fokt men met Engelsch volbloed op groote schaal, omdat het onmogelijk is goede Arabieren van voldoende
-ocr page 115-103
fokwaarde te bekomen; dan moet toe edereen ten vollehi overtuigd zijn, dat wij hierin nog minder zullen slagen. Datnbsp;de resultaten in Egypte nog niet schitterend zijn, is duidelijk,nbsp;daar het gewone Egyptische paard vrijwel het slechtste typenbsp;van alle z.g. Arabieren representeert en men ook daar wedernbsp;eerst een goeden merriestapel moet maken.
Op bladzijde 610 schrijft de heer van Riemsdijk: Onze Sandelhout op Soemba is een te kostbaar bezit om er ooknbsp;maar de risico te loopen van het fokken met minderwaar-dige hengsten, waarvan n meer bederft dan 10 goedenbsp;kunnen verbeteren. Volkomen juist, maar indien dit geldtnbsp;voor minderwaardige Sandelhouthengsten, geldt het ook voornbsp;Arabieren en er is geen enkele volbloed Arabier in Indi,nbsp;die de bekende rasgebreken niet in ruime mate vertoont.nbsp;Ik schrijf dit niet om de aankoopen van den heer van Riemsdijknbsp;af te breken, volstrekt niet, want ik ben verplicht geweest,nbsp;volgens een pertinente opdracht, er eerst met den heernbsp;Vrijburg 2 en later alleen nog 4 in Bombay te koopen,nbsp;maar ik acht het onmogelijk een Arabischen hengst vannbsp;hooge fokwaarde te verkrijgen en dit is ook de opinie innbsp;Britsch'Indi en in geheel Europa. In Britsch-lndi gebruiktnbsp;men den Arabier, omdat elk ander paard er verhongert.
In de Annual administration report of the Bombay veterinary College and Civil veterinary department in the Bombay Presidency including Sind, for the official Yearnbsp;19141915, komt op bladzijde 14 achterstaande opgavenbsp;voor omtrent het aantal en de soort der gedurende hetnbsp;afgeloopen jaar te Bombay gemporteerde paarden, vergeleken met voorafgaande jaren.
STAAT.
-ocr page 116-
104 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
In Calcutta en Madras worden zeer veel Australirs ingevoerd voor de remonte, doch geen Arabieren.
Het blijkt, dat de invoer van Australirs in Bombay gedurende de laatste 10 jaren weinig verandering heeft ondergaan; het laatste jaar blijft buiten beschouwing.
De import van Arabieren is van 3225 in 1904- 1905, gedaald tot 1803 in 1913-1914, omdat de vooraad in Arabinbsp;uitgeput raakt, waarmede een sterke achteruitgang in qua-liteit der ingevoerde dieren gepaard gaat.
In het oorlogsjaar 1914-1915 werden slechts 319 Arabieren ingevoerd, terwijl men met zekerheid kan aannemen, datnbsp;deze oorlog ook een sterke vermindering en achteruitgangnbsp;van den paardenstapel in Arabi en elders, waar Arabierennbsp;gefokt worden, tengevolge zal hebben, wat men nimmernbsp;meer te boven kan komen, omdat geen enkel land aan goedenbsp;zuivere volbloed Arabische dekhengsten kan helpen.
Na den oorlog zal het dus absoluut onmogelijk zijn nog een enkelen goeden Arabier te koopen, zoodat hiermedenbsp;alle discussie over het fokken met Arabieren in Indi welnbsp;gesloten kan worden.
-ocr page 117-105
Op bladzijde 609 schrijft de heer van Riemsdijk; dat er volgens zijn meening absoluut geen bedenkingen bestaannbsp;tegen het gebruik van SO^/o hengsten uit de eerste generatie,nbsp;indien de hengst zelf en vader en moeder goed zijn. Sandel-hout en Arabier staan volgens schrijvers opvatting zeernbsp;dicht bij elkaar en terugslag, welke te verwachten is, hetzijnbsp;naar den Sandelhout, hetzij naar den Arabier, kan, waar denbsp;gekruiste paart met de Sandelhoutmerrie, nooit te vreezennbsp;zijn. Door kruisingsproducten uit de eerste generatie nietnbsp;te laten dekken, vertraagt men grootendeels om theoretischenbsp;redenen het werk in hooge mate.
Op bladzijde 616, tweede alinea, vermeldt de heer van Riemsdijk, waarom hij de Arabier zoo nuttig acht voor denbsp;verbetering van de Indische paardenrassen en speciaal vannbsp;den Sandelhout. Ik beschouw de Arabier als te zijn denbsp;noodzakelijke brug om de kruising van Sandelhouts ennbsp;Australische volbloeds in de toekomst mogelijk te maken.
Verder op bladzijde 616, voorlaatste alinea: Ik stel mij dan ook op het standpunt, dat, welke de afstamming vannbsp;Batakker en Sandelhout ook zij, er van oudsher Arabischnbsp;bloed inzit en beroep mij op temperament en staartdracht.
Op bladzijde 613 onderaan staat; Als derde reden voor het gebruiken van den Arabier noem ik zijn capaciteit omnbsp;harmonisch den Sandelhout rijp te maken voor de vol-bloedkruising, d.w.z. zijn taille te verhoogen, zijn hals,nbsp;schouders en kruis te verbeteren, hetgeen ik vrees, dat denbsp;volbloed te ongelijkmatig zal doen.
Op bladzijde 614, vierde alinea, Praktisch is de volbloed of edele halfbloed voor ons aangewezen, doch zelfs indiennbsp;er tal van goede Arabieren te krijgen waren, zoude ik hemnbsp;nog altijd beschouwen als de brug en de volbloed alsnbsp;het einddoel. Als voorbeeld haal ik aan het paard Swell,nbsp;dat gefokt is door een afstammeling van een Arabier ennbsp;een inheemsch merrie te kruisen met een Australischnbsp;volbloed.
-ocr page 118-106
De heer van Riemsdijk wil dus de Sandelhoutmerrie kruisen met den volbloed Arabischen hengst en met hengstennbsp;van de z.g. Ie generatie hiervan, omdat zij toch zeer dichtnbsp;bij elkaar staan. Hierdoor wordt de Sandelhout volgensnbsp;schrijver, z.g. rijp gemaakt voor de volbloedkruising, zijnnbsp;taille verhoogd en zijn hals, schouders en kruis verbeterd.nbsp;Maar welk type stelt de heer van Riemsdijk zich voor hierdoornbsp;te verkrijgen? Dat blijkt nergens uit en men moet tochnbsp;fokken naar een bepaald doel.
In de eerste plaats zijn kruisingsproducten volstrekt geen tusschenvormen tusschen hengst en merrie, maar komennbsp;afwijkingen voor, die noch op den vader, noch op de moeder gelijken, raslooze dieren dus, vooral als men de mannelijke kruisingsproducten der z.g. )ste generatie weder voornbsp;de voortteling bezigt. De nadeelen van het gebruik vannbsp;kruisingsproducten als dekhengst zijn reeds tientallen jarennbsp;aan alle bekwame fokkers de redenen waarom, zijn innbsp;latere jaren op wetenschappelijke gronden aangetoond ennbsp;kunnen den heer van Riemsdijk bekend zijn. Ik zal daaromnbsp;hierop niet verder ingaan.
Alleen zij nog opgemerkt, dat, waar men kruisingsproducten heeft, ontstaan uit verschillende rassen (zooals Jhr. vannbsp;Riemsdyk wil, Sandel-Arabier-volbloed), deze in het gebruiknbsp;juist door de niet te vermijden splitsing der eigenschappennbsp;dubbel gevaarlijk zijn.
Men weet van de Sandelhoutmerries en de Arabische hengsten niets van de afstamming (van enkele hengsten vannbsp;Cairo weet men meer), zoodat de geheele fokkerij eigenlijknbsp;meer op het gevoel gaat.
Met de volbloed en de gekruist Arabieren wil de heer VAN Riemsdijk hals, schouders en kruis van den Sandelhoutnbsp;verbeteren, van gang en actie wordt maar niet gesproken,nbsp;terwijl de Arabier juist in de genoemde deelen van hetnbsp;lichaam slecht is.
Zoodra hierdoor de Sandelhout rijp gemaakt is voor
-ocr page 119-107
de volbloedkruising, d.w.z. als de goede eigenschappen van het ras totaal verloren zijn gegaan en voor tientallen jarennbsp;achteruitgebracht, moet de volbloed hem er -weder bovenopnbsp;helpen. Lukt dat niet, dan is deze de schuldige.
Indien de heer van Riemsdijk bedoelt met: Sandelhout en Arabier staan zeer dicht naast elkaar, dat er een zekerenbsp;graad van bloedverwantschap tusschen die 2 rassen bestaat,nbsp;dat hun voorouders van vaders- of moederszijde zeer nanbsp;aan elkaar verwant zijn, dan moet dat toch op een vergissingnbsp;berusten, want voor zoover bekend, zijn er nooit Arabierennbsp;op Soemba ingevoerd, wel op Java, eerst z. g. Perzischenbsp;paarden in den tijd van de O. 1. Compagnie en daarna innbsp;1802, 1809 en later Arabieren en Perzen. Zelfs indien ernbsp;Arabische paarden op Soemba in vroegere jaren ingevoerdnbsp;geweest waren, zonden er thans toch zeker enkele tientallennbsp;generaties liggen tusschen de ouders van de tegenwoordigenbsp;paarden en hun gemeenschappelijke stamouders, vooropgesteld dat de Arabieren van nu en vroeger op eenigerleinbsp;wijze verwant waren.
Dat Swell, een dergelijk kruisingsprodukt, aangehaald moet worden als voorbeeld! om aan te geven in welke richtingnbsp;men moet fokken, vind ik wel de moeite waard nog evennbsp;te releveeren. Swell was voor zijn tijd een unicum, heeftnbsp;op de baan veel gepresteerd, heeft veel veulens verwekt,nbsp;maar slechts een enkele heeft op de baan iets gepresteerd,nbsp;niettegenstaande verscheidene getraind zijn.
Het fokken van z. g. Anglo-Arabieren is een kunststuk, waarmede men in Zuid-Frankrijk reeds tientallen jaren bezignbsp;is en nog steeds is het niet gelukt een constant type tenbsp;fokken en nog telkens verandert men van systeem. Mennbsp;fokt op deze wijze wel gebruikspaarden maar geen dekhengsten. Moet dan aan een dergelijke proefneming het eeni-ge goede ras, dat wij bezitten, worden opgeofferd ? En toch,nbsp;men is reeds een heel eind op weg om het plan van dennbsp;heer van Riemsdijk te verwezenlijken.
-ocr page 120-108
Het is te hopen, dat de Regeering nog bijtijds inzie, dat door het kruisen met Arabieren de paardenstapel van denbsp;bevolking sterk achteruitgebracht wordt en den fokkers eennbsp;groot financieel nadeel wordt berokkend.
Beter ten halve gekeerd, dan ten heele gedwaald.
3. De stoeterij te Padalarang.
In het Indisch Militair Tijdschrift, 47ste jaargang, No. 2, Februari 1916, maakt de heer Groeneveld, Directeur vannbsp;Stoeterij en remonte-dept te Padalarang, de volgende berekening;
1. nbsp;nbsp;nbsp;De jaarlijksche uitgaven der stoeterij bedragen onge-veer 30.000. Hierbij is het traktement van den directeurnbsp;voor de helft berekend, zijnde hij tevens directeur van hetnbsp;remonte-dept.
Ik ben in de gelegenheid gesteld de jaarlijksche uitgaven, die hieronder volgen, meer nauwkeurig op te geven, terwijlnbsp;ik tevens moet opmerken, dat het traktement van den directeur, den opzichter en het verdere personeel in zijn geheelnbsp;voor rekening komt van het Departement van Landbouw,nbsp;Nijverheid en Handel.
2. nbsp;nbsp;nbsp;De opbrengst van dek- en verpleeggelden van aannbsp;particulieren toebehoorende merries en voor voeding enz.nbsp;der voor de bevolking bestemde afgekeurde merries van hetnbsp;leger bedraagt jaarlijks 5000.
De gelegenheid om paarden van particulieren te laten dekken is aan deze eerst meer algemeen bekend gemaakt in de tweedenbsp;helft van 1913, zoodat van af dien tijd tot ultimo 1915 denbsp;opbrengst van dek- en verpleeggelden niet meer bedragennbsp;kan dan totaal 6000., waarvan ongeveer 25a30/o dekgelden;nbsp;de verpleegkosten der op reform gestelde legermerries bestemd voor de bevolking zijn gering, omdat aan die van weinignbsp;waarde zijnde dieren, ook weinig geld besteed mag worden.
3. nbsp;nbsp;nbsp;De eerste aflevering der stoeterij had plaats in 1909,nbsp;sedert (d. i. tot ultimo 1915) werden afgeleverd 72 dek-hengsten.
-ocr page 121-109
Van deze 72 z. g. dekhengsten loopen er echter nog 3 bij de moeders in Soekaboemi, zijn dus nog wat jong voornbsp;die functie; rest 69.
In de Veeartsenijkundige bladen van Nederlandsch-Indi, deel 27, aflevering 6, Februari 1916, schrijft de heer vannbsp;Riemsdijk, adjunct-directeur van stoeterij en remonte-dept:nbsp;Naar mijn meening heeft de stoeterij afgeverd een vijftalnbsp;superieure hengsten en een twintigtal goede, dat er slechtenbsp;zijn aangenomen is een kwestie van vraag en aanbod.
Er zijn alzoo van de stoeterij afgeleverd 25 goede dekhengsten, geschikt voor de verbetering van den paardenstapel van de bevolking en 44 (69 25) slechte hengsten, omdatnbsp;zij nu eenmaal gouvernements eigendom waren, maar vannbsp;een particulier nimmer aangekocht zouden zijn. Deze 44nbsp;slechte hengsten hebben aan de paardenfokkerij van denbsp;bevolking een enorme schade toegebracht, die niet ondernbsp;cijfers te brengen is.
Die 25 goede hengsten zijn geproduceerd door 55 Sandel-hout-fokmerries en 4 dekhengsten in 1 iaar, d.i. per Jaar nog minder dan 4 goede dekhengsten, zoodat elke merrie vannbsp;Padalarang in staat geacht kan worden in ongeveer 11 jaarnbsp;n goeden dekhengst voort te brengen.
Afgeleverd werden 89 fokmerries voor de stoeterij en voor de bevolking.
De fokmerries, die, geboren op de stoeterij, dienen voor aanvulling en verwisseling, behooren tot de inventaris, mogen niet in rekening gebracht worden, maar voor die merriesnbsp;gaan er weer minder geschikte merries uit, die afgestaannbsp;worden aan de bevolking tegen gemiddeld 100. pernbsp;stuk. Een groot gedeelte is echter afgestaan aan de bevolking in Karanganjar, onder voorwaarde dat zij er medenbsp;zullen fokken en de goede veulens tegen de volle getaxeerdenbsp;waarde aan het Gouvernement zullen overdoen, wat gelijkstaat met kosteloos afstaan der merries. Ik zal toch allenbsp;89 merries in mindering brengen.
-ocr page 122-5. nbsp;nbsp;nbsp;Afgeleverd werden sedert 1909 ; 54 voor verkoopnbsp;bestemde dieren, waaronder meerdere gekruiste ruinen,nbsp;enz.
Het allergrootste deel dezer 54 dieren waren afgekeurde hengsten en merries, overigens enkele kruisingsproducten,nbsp;die te zamen hoogstens 10000 opgebracht kunnen hebben.
6. nbsp;nbsp;nbsp;Hoe duur nu een dekhengst is, kan bezwaarlijk wordennbsp;berekend; men kan alleen zeggen, dat de gemiddelde kost-prijs per 4- jarig paard dekhengst,'fokmerrie of ruin be-
. nbsp;nbsp;nbsp;, 2500nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
draagt nbsp;nbsp;nbsp;= 800.
Bar duur is het dus niet.
De heer Groeneveld schrijft, dat de kosten van een r/eMefig's/bezwaarlijk berekend kunnen worden en tracht dannbsp;ook maar die van een paard in het algemeen na te gaan. Tochnbsp;is een goede berekening wel te maken.
De gezamelijke uitgaven voor de Sandelhoutfokkerij van 1903 tot en met 1915 moet daartoe worden verminderd met:
a. nbsp;nbsp;nbsp;De opbrengst der verkochte fokmerries.
b. nbsp;nbsp;nbsp;De opbrengst van hengsten, merries, ruins en veulens.
c. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;der dek- en verpleeggelden.
d. nbsp;nbsp;nbsp;Het gezamelijk bedrag van de handelswaarde van alnbsp;het Sandelhoutfokmateriaal en de verkoopswaarde van gebouwen, stallen en terreinen op ultimo 1915.
Dit bedrag komt in de plaats van de afschrijvingskosten, omdat die nu niet te berekenen zijn.
e. nbsp;nbsp;nbsp;De kosten van de fokkerij van halfbloed Australisch-Sandelhouts en Sandel-Arabieren van af 1913, daar tegennbsp;het einde 1912 de sterkte der Sandelhoutfokkerij tot opnbsp;ongeveer de helft werd teruggebracht; het aantal veulensnbsp;verminderde geleidelijk, waarvoor de halfbloedfokkerij in denbsp;plaats kwam.
Het restant zou dan echter weer vermeerderd moeten worden met de rente, 4/,, over elk bedrag afzonderlijk, van afnbsp;het jaar, dat het op de begrooting gebracht is tot ultimo 1915.
-ocr page 123-Ill
Mijn berekening omtrent den kostprijs der afgeleverde dekhengsten is als volgt:
Uitgaven 1903/04 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30000.
nbsp;nbsp;nbsp;1905nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;62310.325
nbsp;nbsp;nbsp;1906nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15922.94
nbsp;nbsp;nbsp;1907nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;26426.195
nbsp;nbsp;nbsp;1908nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;24495.23
Oprichtingskosten totaal nbsp;nbsp;nbsp; 159154.69
Aflevering der dekhengsten van 1909 t/m. 1915.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. c. d. veulens, ruinen, enz. nbsp;nbsp;nbsp;10000. dekgelden nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6000. Waarde fokmateriaal en goederen 100000.,, 124000.- |
280243.41
Restant kosten Sandelhoutfokkerij Hiervoor zijn afgeleverd:
69 Sandelhoutdekhengsten, zoodat voor eiken hengst, ook voor de slechte dieren, 4060. betaald is.
Daar de slechte hengsten evenwel niet geleverd hadden morgen worden, doch publiek verkocht, moet de opbrengstnbsp;hiervan van de kosten der fokkerij afgetrokken worden.nbsp;Aannemende dat elke slechte hengst verkocht werd voornbsp;den zeldzaam hoogen prijs van 500., dan zou men voornbsp;die 44 hengsten nog een vermindering krijgen van 22000.nbsp;De overblijvende 25 goede hengsten, de eenige die voor
-ocr page 124-112
de verbetering van den paardenstapel van eenige waarde zijn geweest, hebben dan f258243.4P geko?,i, oif 10328.nbsp;(zegge tienduizend drie honderd acht en twintig gulden)nbsp;per afgeleverden goeden hengst, terwijl zij 500.nbsp;waard zijn.
Het is mogelijk, dat ik een of ander over het hoofd gezien of iets te laag getaxeerd heb, maar daar staat tegenover de rente van het gebruikte kapitaal over al die jaren, welkenbsp;zeker wel op ongeveer 100000 mag gesteld worden, dienbsp;niet opgebracht is, evenmin als verschillende bedragen innbsp;verrekening, o.a. met de Departementen van Oorlog ennbsp;Gouvernementsbedrijven. Op een duizend gulden meer ofnbsp;minder komt het trouwens niet aan, doch het blijkt, dat iknbsp;bij mijn eerste berekening in de 5de aflevering van deelnbsp;27 van de Veeartsenijkundige Bladen veel te optimistischnbsp;geweest ben.
Een volkomen juiste opgave kan alleen geleverd worden door de afdeeling Comptabiliteit van het Departement vannbsp;Landbouw, Nijverheid en Handel, aan welke ik het verdernbsp;maar zal overlaten
De kritiek op mijn artikel heeft in elk geval reeds dit resultaat gehad, dat ik door de opgaven van de heerennbsp;Groeneveld en van Riemdijk in staat gesteld ben gewordennbsp;een meer nauwkeurige kostenberekening te maken.
Hieruit blijkt duidelijk, dat door de slechte resultaten van de fokkerij en de enorm hooge kosten, de geheelenbsp;stoeterij te Padalarang geen reden van bestaan heeft.
Dat in 1912 tot uitbreiding van de fokkerij met Australische merries en Sandelhouthengsten werd overgegaan, waarmedenbsp;men reeds is 1907 met eenige Hackney merries was begonnen,nbsp;en niet weer eens van richting veranderde door Australischenbsp;hengsten en Sandelhout merries te nemen, zooals de heernbsp;VAN Riemsdijk prefereert, is hierin gelegen, dat het doelnbsp;was in de verre toekomst een halfbloed te fokken metnbsp;overwegend Sandelhoutbloed.
-ocr page 125-113
Deze kruising heeft- echter evenmin succes, doch het eindresultaat heeft men te Padalarang niet eens afgewacht,nbsp;daar, zooals algemeen bekend is, eenigen tijd geleden eenigenbsp;dier halfbloedmerries (Australische-Sandelhout) gedekt zijnnbsp;door den Arabier Ibn Nadirah van de stoeterij, terwijl sedertnbsp;Januari van dit jaar de Australische volbloedhengst Dominion te Padalarang is voor het dekken van eenige anderenbsp;halfbloedmerries.
Meent men te Padalarang nu werkelijk, dat men door een dergelijke manier van fokken binnen afzienbaren tijdnbsp;een type dekhengst kan produceeren (geen gebruikspaard),nbsp;geschikt tot verbetering van het gebruikspaard van de bevolking? En wordt bij deze herhaalde ongemotiveerde verandering in de fokrichting het doel steeds voor oogen gehoudennbsp;en voldoende aandacht geschonken aan het economischnbsp;gedeelte?
Het is mij niet bekend of de Regeering met al deze belangrijke veranderingen in de fokrichting in kennis isnbsp;gesteld, daar hieruit toch zeer groote financieele consequenties kunnen voortvloeien, indien het nu binnenkort uit denbsp;resultaten blijkt, dat nog meer Arabische en Australischenbsp;dekhengsten aangekocht moeten worden voor de stoeterij.
In de Verzameling voorschriften van den B. V. D., Hoekman, bladzijde 293, staat onder 6. Stoeterij te Padalarang, a. Artikel 1 van gouvernementsbesluit van 13 Julinbsp;1911, no. 32 (Bijblad no. 7422) onder 1, tweede alinea:nbsp;Zij (de stoeterij) is bestemd tot verbetering van het gebruikspaard van de bevolking.
Verder op bladzijde 205, b. Reglement voor het beheer der stoeterij, Besluit van den Directeur van Landbouw,nbsp;Nijverheid en Handel van 15 December 1911, no. 11374nbsp;(Bijblad no. 7551) onder Artikel 1 (1): De Directeur vannbsp;stoeterij en remonte-dept houdt bij de leiding van de stoeterij haar doel steeds voor oogen en voert het beheer op denbsp;meest economische wijze.
-ocr page 126-114
Blijkens het voorafgaande wordt te Padalarang aan deze voorschriften niet voldaan, men tracht geen dekhengsten tenbsp;fokken, maar neemt slechts proeven, wat ook blijkt uit denbsp;conclusies van den heer van Riemsdijk op bladzijde 621nbsp;van zijn artikel, onder Padalarang.
De kruising van Sandelhoutmerries en een Arabischen hengst moet eveneens op een fiasco uitlOopen, daar hierdoornbsp;geen hengst gefokt kan worden, geschikt om den merriestapelnbsp;van de bevolking op Java en Sumatra meer massa en zwaarder beenwerk te geven. Bovendien heeft de hengst, dienbsp;voor deze kruising gebruikt wordt, de Arabier Ibn Nadirah,nbsp;o. a. volstrekt geen gang of actie. Dit hoofdgebrek alleennbsp;is reeds voldoende hem voor dekhengst totaal ongeschiktnbsp;te verklaren. Of meent men te Padalarang, dat dit zoonnbsp;groote fout niet is en van ondergeschikt belang, omdat hetnbsp;n der vele rasgebreken der Arabieren is? Maar laat mennbsp;wel bedenken, dat dergelijke rasgebreken ook bij de meestenbsp;nakomelingen zullen voorkomen, waardoor hun gebruiks- ennbsp;fokwaarde zeer wordt verminderd.
Bij gelegenheid van het concours-hippique te Bandoeng, (ik meen in November 1913) werd duidelijk gedemonstreerdnbsp;het verschil in gebruiks- en fokwaarde tusschen Nadirahnbsp;en Dominion. Dominion is n onzer Australische volbloed-hengsten, gestationneerd in de desa, een paard van zeernbsp;goede afstamming en uitstekende rencapaciteiten, middelmatige hoogte, 1.50 M., veel massa en uitstekend beenwerk,nbsp;kenmerken, die het dier goed overerft; een hengst van hetnbsp;goede type.
Terwijl Dominion daar onder zeer zwaar gewicht, ongetraind, zonder eenige moeite met verscheidene paarden-lengten een twaalftal officierspaarden sloeg in den eindrit van een jachtrit en zeer kort daarop, dienzelfden dag,nbsp;even gemakkelijk een match won, bestond de eenige verrichting van Nadirah in trippelen en coquetteeren voor denbsp;tribrune, wat hem door het lawaai van eenige fanfares heel
-ocr page 127-115
aardig gelukte. Indien men getracht had, Nadirah hetzelfde te laten doen als Dominion, was de Arabier voor zijn ge-heele leven broken down geweest.
Dominion is 1913 in Australi aangekocht door de remonte-commissie, bestaande uit de heeren Schultz, Erzey en van Dulm en kost franco Java nog geen 4000..
Ibn Nadirah is in hetzelfde jaar aangekocht in Egypte door Jhr. van Riemsdijk voor ruim 7000., franco Java.
Om het verschilt in fokwaarde van deze 2 dekhengsten nog duidelijker aan te toonen, zou ik willen voorstellen,nbsp;alle nakomelingen van Dominion en Nadirah met de moeders dier jonge dieren, in de Preanger aanwezig, op eennbsp;paar plaatsen te laten verzamelen en door deskundigen opnbsp;fokgebied te laten vergelijken. De oudste veulens van dienbsp;hengsten zijn nu ongeveer 2 jaar oud, zoodat men reedsnbsp;een goede vergelijking kan maken.
Dat het geld voor de stoeterij te Padalarang uitgegeven nuttiger besteed had kunnen worden voor de paardenfokkerij van de bevolking, zal iedereen nu wel met mij eens zijn.
De conclusies, waartoe de heer van Riemsdijk komt omtrent Padalarang, zijn (bladzijde 621):
a. nbsp;nbsp;nbsp;Padalarang zou in de eerste plaats geheel dienstbaarnbsp;moeten worden gemaakt aan fok- en kruisingsproeven.
b. nbsp;nbsp;nbsp;Alle gekruiste merries (van Padalarang) behoorennbsp;gedekt te worden door een prima volbloed, teneinde tenbsp;verkrijgen dekhengsten met een strain (25/o) Sandelhout-bloed.
c. nbsp;nbsp;nbsp;Goed gebouwde kruisingsproducten uit de 1ste generatie zijn bruikbaar voor de bevolking (als dekhengst).
d. nbsp;nbsp;nbsp;Opfokken, jaarlijks een 5-tal mannelijke afstammelingennbsp;van goede, bij voorkeur volbloedhengsten en de allerbestenbsp;inheemsche merries verdient aanbeveling.
e. nbsp;nbsp;nbsp;Het wordt langzamerhand tijd, dat wij (te Padalarang)nbsp;een klein begin maken met hengstenfokkerij. (Dekhengstennbsp;voor de bevolking).
-ocr page 128-116
De stoeterij is opgericht met het doel dekhengsten te fokken voor de bevolking, waarmede de heer van Riemsdijknbsp;nu, nadat deze inrichting 12 jaren bestaan heeft, eennbsp;klein begin wil maken.
In de eerste plaats moet Padalarang dienstbaar gemaakt worden aan fok- en kruisingsproeven, alzoo een instituutnbsp;voor paardenfokkerij. Maar begrijpt men te Padalarang dannbsp;niet, dat voor het nemen van dergelijke, eerst na jaren resultaat opleverende proeven, noodig zijn:
Ie. een zeer groot kapitaal;
2e. een zeer bekwaam fokker, die bovendien zotechnisch uitstekend onderlegd is;
3e. iemand, die naast een algemeene natuurwetenschappelijke opleiding voldoende praktische ervaring en aanleg bezit;
4e. Een wetenschappelijk onderlegd prakticus, die uitstekend op de hoogte is met de paardenfokkerij van de bevolkingnbsp;en die voortdurend voeling moet houden met de mannen van die inrichting.
Bovendien zou het onverantwoordelijk zijn de producten van de proeven dier inrichting, alleen omdat zij goed gebouwdnbsp;zijn, voor de paardenfokkerij van de bevolking te bestemmen.
Het opfokken van door de bevolking gefokte hengstveulens van 6 maanden kan evenmin resultaat hebben, indien dat te Padalarang moet geschieden, omdat de grondennbsp;van die inrichting voor paardenfokkerij totaal ongeschiktnbsp;zijn. De kosten ( 250. a 600. voor een veulen vannbsp;6 maanden) zijn blijkbaar bijzaak.
Het was voor den heer van Riemsdijk een dankbare taak in ruimeren kring eens te wijzen op het groote nut, dat denbsp;stoeterij voor fokkerij in de tropen heeft gehad (bladzijdenbsp;622), doch ik ben den heer van Riemsdijk dankbaar voornbsp;de gelegenheid, die hij mij geboden heeft, in ruimeren kringnbsp;te kunnen wijzen op het nuttelooze en zeer kostbare vannbsp;'de tegenwoordige stoeterij te Padalarang, die in deze beide
-ocr page 129-117
opzichten nog verre overtroffen zou worden door een inrichting, zooals de heer van Riemsdijk die wenscht.
4. De paardenfokkerij van de bevolking.
De heer van Riemsdijk wil op Java de paardenfokkerij verbeteren met; Sandelhouts, een beperkt aantal Arabierennbsp;en een veel grooter aantal Australische hengsten in verschillende graden van bloed. Wat men van een dergelijke heterogenenbsp;fokkerij zonder eenig systeem, zonder doel, verwachten kan,nbsp;is duidelijk; alleen een mengelmoes van kruisingsproducten,nbsp;zonder eenig vast type, zonder handelswaarde.
Dit is het 2de proefveld op het gebied van paardenfokkerij gt; met Padalarang en de door den heer van Riemsdijk ge-wenschte inrichting alleen hierin verschillend, dat van denbsp;proefnemingen op de paardenfokkerij van de bevolkingnbsp;alleen deze de dupe is.
Het derde proefveld is Soemba.
Op bladzijde 504 van mijn vorig artikel schreef ik:
Wij zouden in Indi twee richtingen krijgen, waarin de paardenfokkerij gedreven wordt, n. 1.,
P, fokken met volbloed en halfbloed hengsten op Sumatra, Java, Bali, Lombok en Soembawa.
2, fokken met Sandelhoiithengsten op de eilanden in het Oosten van den Archipel.
Nu wil de heer van Riemsdijk eerst met allerlei kruisingsproducten beginnen, maar schrijft op bladzijde 614, 4de alinea, praktisch is de volbloed of edele halfbloed voor ons
aangewezen, en op bladzijde 618, 3de alinea........
nuchter geredeneerd zullen wij, afgezien van alle theoretische beschouwingen toch aangewezen zijn op den Australischennbsp;volbloed of edelen halfbloed.
Welnu, waarom daar dan niet mede begonnen, waarom eerst al die kruisingsproeven, die tot niets goeds kunnennbsp;leiden, ten koste van de bevolking?
Dat het gebruik van den' edelen halfbloed niet lukraak en overal zou geschieden is natuurlijk (bladzijde 617, van
-ocr page 130-118
Riemsdijk). Men leze daarvoor slechts, hetgeen ik geschreven heb op bladzijde 504 tot en met 522 van mijn artikel.
De heer van Riemsdijk is misschien tot die conclusie gekomen door mijn berekening omtrent het aantal noodignbsp;geachte dekhengsten en de kosten van een gouvernementsnbsp;stoeterij, maar als men iets voorstelt, moet men toch ooknbsp;de financieele gevolgen goed onder de oogen durven zien,nbsp;zoodat de Regeering duidelijk kan nagaan, wat ook in ditnbsp;opzicht van haar verlangd wordt, Mijn opgave is slechtsnbsp;een voorloopige, aan een definitieve behooren plaatselijkenbsp;onderzoekingen vooraf te gaan. Men tracht nu meermalennbsp;wel een dergelijke zaak er bij de Regeering door te halen,nbsp;door eerst een betrekkelijk klein bedrag aan te vragen ennbsp;zoodra dat is toegestaan, de oorspronkelijke opzet als eennbsp;olievlek uit te breiden, jaarlijks steeds meer en meer geldnbsp;aan te vragen, maar dergelijke handelingen kunnen het lichtnbsp;der kritiek niet doorstaan en voorstellen van dien aard moesten dan ook met den meesten spoed terug gezonden worden,nbsp;met opdracht om het nog eens over te doen, maar dan goed.
De heer van Riemsdijk deelt niets mede omtrent de kosten van de stoeterij te Padalarang of van de door hem gewenschtenbsp;inrichting.
Waarom ik den edelen halfbloed voor de fokkerij van de bevolking prefereer boven elk ander ras, heb ik in mijn vorignbsp;artikel en thans ook weer voldoende aangetoond, alleen behoornbsp;ik nog aan te geven, dat ik met edel halfbloed bedoel, eennbsp;paard, dat niet in een volbloedstamboek is opgenomen, dochnbsp;in wiens ouders en voorouders zeer veel volbloed aan-wezig is en die bovendien voldoende geconsolideerd zijn.
In een edel halfbloed vindt men bij onderzoek van de schriftelijke afstammingsbewijzen nog een klein deel vannbsp;ander ras, hetgeen echter op het oog, in het exterieur, nietnbsp;meer waarneembaar is.
Nog een nieuwe richting geeft de heer van Riemsdijk aan; ZEd. wil n.1. ook proeven gaan nemen met hengsten met
-ocr page 131-119
veel minder bloed, met een paar flinke, zware in Australi hard opgevoede cobs. Op de afstamming komt het blijkbaar weernbsp;niet aan, evenmin als bij de Sandelhouts en Arabieren.
Maar waarom dan niet getracht de muildierfokkerij langzamerhand bij de bevolking ingang te doen vinden? Doch zonder proeven te Padalarang. Deze dieren zijn sober ennbsp;geschikt voor elk klimaat. Mochten de resultaten mindernbsp;gunstig zijn, wat niet te verwachten is, dan castreert mennbsp;eenvoudig alle beschikbaar gestelde ezelhengsten en aan denbsp;fokkerij wordt verder niets verknoeid, daar muildieren onvruchtbaar zijn.
Het is natuurlijk, dat een verbetering van den paardenstapel alleen kan plaats hebben, indien het beschikbaar stellen vannbsp;dekhengsten gepaard gaat met verbetering in het opfokken,nbsp;met aanleg van goede weideplaatsen, verbetering van stallennbsp;en dergelijke. In deze richting wordt ook reeds gewerktnbsp;en indien het goed geregeld wordt en krachtig wordt aangepakt, kan hiervan in korten tijd succes verwacht worden.
Ik moet echter opmerken, dat de ervaringen, die majoor Groeneveld op zijne stoeterij hieromtrent heeft opgedaan,nbsp;(bladzijde 617) van zeer jongen datum zijn, want, nadat denbsp;slechte gevolgen van de totale afwezigheid van weidegrondennbsp;in den groei en den bouw der veulens duidelijk merkbaarnbsp;waren geworden, werd, zooals algemeen bekend is, eerstnbsp;in 1912 door majoor Groeneveld overgegaan tot aanleg vannbsp;weidegronden in het heuvelterrein van Tjisaroea, ongeveer 15nbsp;paal van de stoeterij gelegen; in de omgeving van Padalarangnbsp;was geen voldoende uitgestrektheid goede grond verkrijgbaar.
In de voorafgaande 9 jaren van het bestaan der stoeterij, waren bij de stallen te Padalarang alleen kleine loopplaatsen,nbsp;waar voor merries en veulens niets te eten viel, omdat hetnbsp;gras vertrapt en onsmakelijk was, zoodat aan een der eerstenbsp;voorwaarden van een stoeterij, uitgestrekte goede weidegronden, in geen enkel opzicht voldaan was. Men vond hetnbsp;blijkbaar onnoodig, maar de gevolgen waren ontzettend
-ocr page 132-120
hooge kosten van voedsel en slecht opgroeien van de veulens.
:V!'
De weidegronden te Tjisaroea zijn ook thans nog niet, zooals zij behooren te zijn. Niettegenstaande duizendennbsp;guldens besteed zijn aan het in orde brengen van hetnbsp;terrein te Tjisaroea, is thans het eenige, wat er uitstekendnbsp;staat roempoet pait, maar dat stond daar in de vroegerenbsp;oude koffietuinen ook al prachtig. In plaats dat er nu verdernbsp;alleen jonge veulens loopen, waarvoor dit terrein tochnbsp;uitsluitend aangelegd is, zijn er o.a. verscheidene oudenbsp;reformmerries van het Leger heengezonden, die den groei-tijd al lang gepasseerd en reeds voldoende gehard zijn.
Jaren geleden is reeds gewezen op de noodzakelijkheid van den aanleg van goede weiden bij de stoeterij, o.a. doornbsp;Dr. t Hoen in dit tijdschrift, maar men zag te Padalarangnbsp;meer heil in vetmesterij, met het bekende gevolg.
5. Algemeene castratie.
De castratie dient hand aan hand te gaan met het beschikbaarstellen van goede dekhengsten.
Nog steeds hebben wij geen wettelijke bepalingen, die castratie van alle minderwaardige dekhengsten voorschrijven,nbsp;zoodat allerlei losloopend uitschot meedekt, waardoor allenbsp;moeite, verbonden aan het beschikbaar stellen van dekhengsten, zonder resultaat blijft.
:
Gedwongen castratie van alle voor de verbetering van den paardenstapel ongeschikte hengsten moet beschouwd wordennbsp;als een noodzakelijk hulpmiddel ter verbetering van de paardenfokkerij van de bevolking. Indien de heer van Riemsdijknbsp;eenigszins bekend was met den last, dien men van die minderwaardige exemplaren heeft, zou ZEd. eveneens aan algemeene castratie de voorkeur geven.
Buitenzorg, 1 Maart 1916.
-ocr page 133-in verband met hetgeen Dr. HAGEDOORN schreef in afl. 6 dl. 27 van denbsp;Veeartsenijkundige Bladen,
DOOR
Dr. B. VRIJBURG.
Met eenigszins tegenstrijdige gewaarwordingen las ik, hetgeen Dr. Hagedoorn ten beste geeft in zijne Opmerkingen over fokkerij. Het is voor ons veeartsen van belangnbsp;dergelijke beschouwingen te lezen van iemand als Dr. H.,nbsp;die reeds meer blijken heeft gegeven van nauwgezette studienbsp;op het gebied der biologie. Toch zal, naar ik vrees, hetnbsp;geschrevene aanleiding geven tot verkeerde opvatting, zooalsnbsp;reeds blijkt uit een ingezonden stukje in het Soerabajaschnbsp;Handelsblad van 17-2-T6. Het zal wel niet de bedoelingnbsp;zijn geweest van Dr. Hagedoorn, een blaam te werpennbsp;op de wetenschappelijke vorming van de Hollandsche veeartsen, maar Z.W.Z.G. is heusch niet vleiend, waar hij onzenbsp;kennis van erfelijkheidsleer op n lijn stelt met die vannbsp;de B. B. ambtenaren, of waar hij zegt, dat dit vak niet opnbsp;het programma staat van onze opleiding. Men blijft tochnbsp;niet staan op het peil, dat men bereikt heeft, als men denbsp;collegezalen verlaat?
Kibbelen over wie het t beste weet, brengt ons echter niet verder, samenwerking is noodig.
De biologie is nog eene jonge wetenschap, de studie van de vererving, van de genen is evenals die van de enzymen pas in hare geboorte, pas in wording. In hoofdzaaknbsp;is men zoover, dat men voor sommige zaken, die dennbsp;practici reeds bekend waren, thans eene verklaring weet.
De studie van de determinanten, van de genen heeft
-ocr page 134-122
de botanici veel verder gebracht dan de zologen, veel verder gebracht dan de fokkers vooral, omdat de laatstennbsp;met materiaal werken, dat zoo gecompliceerd is, met materiaal, waarbij invloeden van buiten, betrekking hebbendenbsp;op voeding, bodem en klimaat, zich zoo sterk doen gelden.nbsp;De voortplanting, de ontwikkeling van de groote dieren gaatnbsp;zoo langzaam en het materiaal, voor de proeven aangewend,nbsp;is duur.
Een en ander is oorzaak, dat de nieuwere wetenschap de de veeteelt in zijne praktische beoefening nog niet veel heeftnbsp;geschonken. Vele stellingen, reeds lang bekend, kunnennbsp;nog in hunne volle waarde worden gehandhaafd.
Vroeger, toen men de kiemcellen, de kiemkernen, nog als n geheel beschouwde, zeide men reeds: hoe meer affiniteit er bestaat tusschen de geslachtskernen van de te parennbsp;dieren, des te zekerder is het resultaat van de kruising.nbsp;Men sprak toen nog niet van genen, anders had men gezegd:nbsp;hoe meer gelijksoortige genen de te paren dieren hebben,nbsp;des te gemakkelijker zal men samenvoeging, combinaties,nbsp;van de genen krijgen tot blijvende, dus tot vererfbare factoren.nbsp;De groote fokkers, de scheppers van nieuwe rassen, huldigen reeds de stelling: gelijk met gelijk geeft gelijk ennbsp;X hadden reeds lang het: ongelijk met ongelijk geeft vereffening over boord geworpen.
Men kruiste in enge familie, met liet dieren paren, die zooveel mogelijk gelijk waren, die geheel beantwoorddennbsp;aan het type, dat de fokker zich voor oogen had gesteld.nbsp;Deze keek naar vorm en eigenschappen. Volkomen bewustnbsp;bracht hij die bij elkaar, welke de gewenschte eigenschappennbsp;in de perfectie bezaten; dan alleen kon hij deze, wat hijnbsp;noemde, na een paar generaties vastleggen. Zonder hetnbsp;op die manier uit te drukken, vereenigde hij kiemcellennbsp;waarin bepaalde genen zuiver voorkwamen of domineerden.nbsp;In het eerste geval had hij reeds homogeniteit, in het tweedenbsp;werd deze verkregen, doordat de andere, de minder ge-
-ocr page 135-123
wenschte genen, als vanzelf op den achtergrond werden gedrongen, steeds meer en meer. Ze werden inactief, latent,nbsp;om ten slotte geheel uit de kiemcellen te verdwijnen. Eennbsp;gewoon verschijnsel in de natuur, inactiviteit, atrophie,nbsp;versterf.
De nieuwere wetenschap leert ons, dat de eigenschappen niet als zoodanig overerven, omdat ze niet als n geheelnbsp;zijn te beschouwen, ze zijn de resultanten van verschillendenbsp;op zich zelf werkende factoren. De erfelijkheidseenheden,nbsp;de genen, de bouwmeesters zou men kunnen zeggen, gevennbsp;de architectuur aan, de richting, waarin de beschikbare materienbsp;moet worden verwerkt; ze zetten de alleen voor hunne werking gevoelige weefsels tot groei aan, kunnen dit slechtsnbsp;doen in n hun eigen richting. Vergelijk ze met de fermenten, met enzymen, die ook alle specifiek zijn, die slechtsnbsp;bepaalde eiwitten, bepaalde vetten kunnen omzetten, zondernbsp;daarbij te veranderen; ze moeten werken onder voor hennbsp;gunstige verhoudingen van temperatuur, reactie en zoo meer,nbsp;kunnen dan ook in uiterst klein volume enorme hoeveelhedennbsp;van dat bepaalde eiwit, van dat bepaalde vet tot omzettingnbsp;brengen.
Hebben de te paren individuen in hunne kiemcellen beide n en dezelfde soort erfelijkheidseenheden, zijn ze dusnbsp;soortgelijk en zuiver, homozygote, dan kan bij de vrucht denbsp;vorming van de organen slechts in n lijn, die van denbsp;ouders, worden geleid. De verschillende genen werkennbsp;samen in n en dezelfde richting. Dit is het geval bij reinenbsp;teelt. Paart men niet-soortgelijke individuen of brengt mennbsp;langs kunstmatigen weg hunne kiemcellen bij elkaar, dannbsp;zal het resultaat afhankelijk zijn van den graad van verschilnbsp;tusschen die individuen. Staan ze ver uit elkaar, dan isnbsp;eene bevruchting, eene samensmelting van de beide kiemcellen niet mogelijk. Er bestaat geen affiniteit tusschennbsp;deze. Bij geringer verschil ziet men eene vruchtbare paring,nbsp;doch de hieruit ontstane individuen zijn zelf niet kiemkrachtig.
-ocr page 136-124
zijn steriel. Bij nog geringere verschillen ziet men kruising en krijgt eene fertiele nakomelingschap. Hiermede is denbsp;grens nog niet bereikt. De praktijk leert ons, dat sommigenbsp;plantensoorten, sommige veeslagen, bij kruising produktennbsp;geven, die direkt een vrij constant type verraden, meestalnbsp;sterk overhellend naar n van de ouders, een type, dat bijnbsp;doorgezette kruising zich nog sterker uitspreekt. Hier magnbsp;dus worden aangenomen, dat er genen zijn, die, al zijn zenbsp;verschillend, gemakkelijk in n lijn werken, zich gemakkelijknbsp;samenvoegen tot eene combinatie, die spoedig constant blijktnbsp;en zich niet meer splitst.
De wetenschap is ook hier al op weg om de practici te helpen. Biologische reacties maken het reeds mogelijk innbsp;vitro aan te toonen, welke dieren gelijksoortige eiwittennbsp;hebben, tusschen welke dieren een soort van verwantschapnbsp;bestaat, zoodat eene kruising als mogelijk kan worden voorspeld (Uhlenhuth, Nuttall). Nog een paar stappen verdernbsp;en de wetenschap toont ons aan, welke veeslagen bij kruisingnbsp;spoedige stabiliteit doen verwachten, welke zich dus leenennbsp;tot het scheppen van een nieuw of tot veredeling van eennbsp;bestaand ras en welke slagen daarvoor moeilijk te combi-neeren zijn.
In zijne brochure zegt Dr. Lotsy ook: Kleinsoorten, die in een groot aantal factoren van elkaar verschillen, zullennbsp;minder gemakkelijk kruisen, dan die, welke slechts in eennbsp;gering aantal factoren verschillen. Waar hij de chemie alsnbsp;voorbeeld aanhaalt, wijst hij er ook op, hoe sommige chemischenbsp;stoffen niet, andere moeilijk, weer andere gemakkelijk verbindingen aangaan, hoe sommige verbindingen zeer los zijnnbsp;en gemakkelijk weer te ontleden, hoe andere direkt vastnbsp;zijn en niet of haast niet te splitsen.
Zijn de wetten in de levenlooze natuur anders dan in de levende?
Kruising is eene belangrijke oorzaak van variabiliteit, Xheel waarschijnlijk de eenige, zegt Dr. Hagedoorn. Daar-
-ocr page 137-125
naast kan men zeggen, kruising is de weg tot het ontstaan van nieuwe soorten, misschien de eenige (Dr. Lotsy). )t.
Voor het ontstaan van eene nieuwe soort, van nieuwe eigenschappen is eene blijvende combinatie, eene blijvende samenwerking van genen noodig, die oorzaak is, dat de eigenschappen vererven. De praktijk leert ons nu, dat die bij de eene kruising veel gemakkelijker bereikbaar is dan bijnbsp;de andere.
Wanneer deze zich niet meer splitsende combinatie bereikt is, is niet van te voren uit te maken, evenmin uitwendignbsp;te zien; proefkruisingen moeten dit vaststellen.
Ik haal dit alles aan om er op te wijzen, dat er een groot verschil bestaat tusschen de eene kruising en denbsp;andere, dat men de eene kruising kan verdedigen, terwijlnbsp;men eene andere veroordeelt. Dit over de kruising totnbsp;vorming van nieuwe rassen of van nieuwe eigenschappen.
Waar de kruising geen combinatie van genen beoogt, waar men geen nieuwe eigenschappen wenscht, maar bestaandenbsp;eigenschappen van het eene in het andere ras wil overbrengen, dus veredelingsteelt wil toepassen, daar hebben wenbsp;acht te geven op. het feit, welke genen, dus welke eigenschappen na de kruising in de eerste generatie domineeren.
We gaan uit van twee kiemcellen, waarvan de eene, we zullen zeggen de mannelijke, een geen M bezit, de vrouwelijke een geen V, noodig voor de vorming van eenenbsp;bepaalde eigenschap. Daar we bij de veredelingskruisin'gnbsp;de goede eigenschappen praktisch alleen door middel vannbsp;de mannelijke individuen kunnen overbrengen, zullen wenbsp;aannemen, dat de eigenschap in het mannelijk dier aanwezig ennbsp;veroorzaakt door het geen M, superieur is en we dezenbsp;willen overbrengen in een bepaald aantal individuen metnbsp;het soortgelijke, doch minderwaardige geen V. We krijgennbsp;eene eerste generatie van b.v. twee individuen, die beidenbsp;de genen Af en K bezitten, beide onzuiver zijn. Hoe zal
-ocr page 138-126
het aspect zijn van die individuen? Dit is afhandkelijk van het geen, dat domineert. Is het aan de zijde van M, dannbsp;zullen ze de eigenschap vertoonen door M te voorschijnnbsp;geroepen en in het mannelijke dier zichtbaar; wanneer Vnbsp;domineert, vertoonen ze een iiiterlijk, in dat opzicht met hetnbsp;vrouwelijke dier overeenkomende. Ik laat de eerste generatie zich niet onderling paren, doch neem aan den eenennbsp;kant de kiemcellen, zuiver voorM, en krijg dan in de tweedenbsp;generatie twee dieren, waarvan n zuiver is voor M. ennbsp;y n onzuiver {M V). Beide hebben echter in deze eigenschap het aspect van het mannelijk dier. Bij elke volgendenbsp;generatie wordt het aantal individuen, onzuiver voor M, metnbsp;de helft verminderd en groeit het aantal, zuiver voor M,nbsp;steeds met zooveel aan. Echter vertoonen, ik herhaal ditnbsp;nog eens, alle individuen de domineerende eigenschap. Innbsp;het andere geval, als V domineert, krijgen we, wat aangaatnbsp;de zuiverheid van genen, hetzelfde, echter vertoont in denbsp;eerste generatie geen enkel individu de eigenschap, die wenbsp;wenschen; deze komt pas in de tweede generatie bij de helftnbsp;van de individuen te voorschijn; bij volgende generatiesnbsp;neemt dit aantal geleidelijk toe. We zien dus, dat het bijnbsp;de veredelingskruising in theorie geen verschil maakt, welkenbsp;eigenschap domineert, we krijgen ten slotte en even spoedignbsp;het gewenschte resultaat; in de praktijk echter is er een enormnbsp;onderscheid. In het eerste geval, als de in te brengennbsp;eigenschap domineert krijgen we van de eerste generatienbsp;af dieren, die direkt waardevol zijn en die, al hebben zenbsp;om de onzuiverheid van genen voor een deel geen fokwaarde,nbsp;toch alle eene hooge gebruikswaarde hebben, omdat ze allenbsp;de gewenschte eigenschap bezitten.
Laten we als voorbeeld nemen de zwarte en roode kudde van Dr. Hagedoorn. Wil ik eene roodbonte kudde in zwartnbsp;omfokken, dan neem ik een stier, die het geen voor zwartnbsp;zuiver heeft en zie eene eerste generatie van zwarte dieren;nbsp;ze zijn niet zuiver, maar toch allemaal zwart, het zwarte
-ocr page 139-127
domineert. In het omgekeerde geval zou ik voor de zwarte kudde een rooden stier nemen en zie in de eerste generatienbsp;alles zwart, terwijl ik rood wil hebben; voorloopig heb iknbsp;dus niets bereikt. Dit slaat alleen op kleur, is daardoor markant,nbsp;doch niet van zooveel praktisch, van zooveel financieelnbsp;belang.
Als ik den inheemschen rundveestapel in een district meer massa, zwaarder scelet wil bijbrengen, dan kan ik mijn keuzenbsp;doen tusschen Ongole- en Mysore-stieren bijvoorbeeld. Beidenbsp;rassen zijn superieur, beide aarden hier goed en zijn geschiktnbsp;voor het doel, waarvoor het vee hier gehouden wordt. Denbsp;kruising met Mysore-stieren geeft smalle hoogbeenige dieren,nbsp;met weinig massa, dun beenwerk en een onaangenamen,nbsp;onrustigen aard; die met Ongole fraai geproportioneerdenbsp;dieren met voldoende massa, goed beenwerk en een prettignbsp;karakter. De Inlandsche fokker zal de eerste dieren van denbsp;hand doen, kan ze niet gebruiken en verzet zich natuurlijknbsp;tegen deze kruising, terwijl de tweede hem dadelijk produktennbsp;geeft van dubbele waarde en dus gaarne aanvaard wordt.
Ik weet zeer goed, dat de zaak zich in de praktijk niet zoo eenvoudig verhoudt, als ze hier op papier kan wordennbsp;gezet. We hebben niet met n enkele, maar met een onnoemelijk aantal erfelijkheids-factoren te doen, om nog niet tenbsp;spreken van de daarbuiten staande ontwikkelingsfatoren. Ernbsp;zullen naast de domineerende genen uit de mannelijke kiemcelnbsp;ook genen uit de vrouwelijke kiemcel staan, die domineeren.nbsp;Deze zijn echter van ondergeschikt belang, als ze betrekkingnbsp;hebben op minder gewichtige eigenschappen. Wanneer voornbsp;die, waarom het ons te doen is, die we in het bestaandenbsp;ras willen brengen, de genen van de mannelijke kiemcelnbsp;niet domineeren, hunne aanwezigheid niet duidelijk reedsnbsp;spreekt uit de eigenschappen van de eerste generatie, dan zettenbsp;men de kruising niet door. Het is daarom, dat ik eenenbsp;kruising van Mysore- met inlandsch vee, van Balineesch metnbsp;inlandsch vee veroordeel en dat ik niet mee kan gaan met
-ocr page 140-128
eene verbetering van den inheemschen paardenstapel op Java middels Sandelvi^oods.
Hoe meer eigenschappen van het veredelende ras domi-neeren, des te gemakkelijker en des te spoediger is resultaat te verkrijgen.
Evengoed als aan de kruising tot het scheppen van nieuwe rassen of nieuwe eigenschappen, moet ook aan de verede-lingskruising eene proefkruising vooraf gaan, daar van tevorennbsp;niets te voorspellen is. Men kan vooruit niet weten, datnbsp;een bastaard Ongole-Javaan beter is dan een Mysore-Javaan,nbsp;dat een Arabier-Javaan beter zal zijn dan een Sandelhout-Javaan. Bespiegelingen omtrent afstamming en verwantschapnbsp;van vroegere eeuwen her zeggen ons niets, de proefkruisingnbsp;is noodig.
De praktijk laat in dit opzicht de wetenschap nog achter zich. Hoe lang nog?
Ik was in deze ietwat uitvoerig, om ook hier te wijzen op het feit, dat kruisen en kruisen lang niet hetzelfde is;nbsp;de eene geeft spoedig succes, de andere praktisch nooit.
Een groot twistpunt in de fokkerij is altijd geweest het gebruik van bastaarden, hier bedoeld dieren met onzuivere genen (heterozygoten). Ook hier ben ik van meening,nbsp;dat men zich niet te positief moet uitspreken of liever, nietnbsp;moet generaliseeren en zeggen; gebruik nooit mannelijkenbsp;bastaarden.
Op pag. 573 zegt Dr. Hagedoorn de nakomelingschap van bastaarden is veelvormig, des te veelvormiger, naarmatenbsp;het aantal genen, waarin de ouders verschillen is. En dusnbsp;bestaat de mogelijkheid om door kruising een nieuw ras tenbsp;maken. Ja, de mogelijkheid is daarmede geopend, dochnbsp;de noodzakelijke factor is; het vormen van eene nieuwenbsp;blijvende combitatie van genen, want dan alleen kunnennbsp;nieuwe blijvende eigenschappen ontstaan. Bij eene kruising kan deze combinatie spoediger of minder gauwnbsp;optreden, dat hangt af van den aard van de genen en mis-
-ocr page 141-129
schien voor een deel van de omstandigheden, waaronder ze worden vereenigd (de ontwikkelingsfactoren).
In welke generatie dit plaats vindt, is niet aan te geven.
Selectie zal het proces in de hand kunnen werken en alleen experimenteel onderzoek kan met zekerheid aantoonen, wanneer de eigenschappen overerven, wanneer de nieuwe genenketen zuiver is, wanneer dus de kruisling ophoudtnbsp;bastaard te zijn. De stelling, dat kruisingsprodukten van denbsp;5de of 6de generatie voldoende zuiver zijn, om ze als rasverbeteraars te gebruiken, heeft als zoodanig zijne waardenbsp;verloren; dit is niet met eene generatie aan te geven.
Duidelijker komt dit uit, als we de veredelingskruising volgen. Reeds in de tweede generatie hebben we de genennbsp;uit de mannelijke kiemcel zuiver in 50 /o van de produkten;nbsp;zonder eenig nadeel zijn deze dus voor de fokkerij te gebruiken, ze zijn homozygote. In de praktijk is het zondernbsp;contrle-kruising niet altijd mogelijk deze dieren uit te zoeken, omdat ook de 50 /o onzuiveren het zelfde aspect hebben.nbsp;Nemen we weer de zwarte en roodbonte kudde. De laatstenbsp;wordt gekruist met zwarte stieren; alle dieren eerste generatie zijn zwart; deze worden weer gedekt door den zuiverennbsp;zwarten stier en geven ook alleen zwarte dieren, waarvannbsp;echter 50 % zuiver, 50 /o onzuiver zijn. In dit geval zullennbsp;we alleen door contrle-kruisingen kunnen uitmaken, ofnbsp;het dier de zwarte kleur zuiver of onzuiver heeft, daar ditnbsp;op het oog niet te zien is. Gemakkelijker wordt het, alsnbsp;het eigenschappen geldt, waarvan op het oog te consta-teeren is of ze zuiver zijn of niet.
Voorbeeld: eene kruising van Ongole-stiermetinlandsche koe. Het produkt eerste generatie is een bastaard, die in gedaante en eigenschappen een middenvorm doet zien, overhellende naar het Ongole-type. De volgende generatie geeft evenveel kans op een zuivere Ongole, als op een bastaard, de eerstenbsp;is aan het exterieur echter te onderkennen, gelijkt, zooals ik vroeger wel meer opmerkte, vaak frappant op den volbloed-Ongole.
-ocr page 142-130
Alhoewel pas uit de tweede generatie, zijn deze dieren geen bastaarden en kunnen gerust in de fokkerij wordennbsp;gezet.
Het woord bastaard, of het in den zin van ras- of soort-bastaard gebruikt wordt, mag ons alleen zeggen, dat het een heterozygote'individu is.
Heel veel in Indi zien we de kruising uit de eerste generatie gebruiken, fokt men dus met bastaarden. Dr. Hagedoornnbsp;veroordeelt dit zeer, doch is dit wel geheel juist, mag mennbsp;in deze ook wel algemeen worden? Een voorbeeld: denbsp;bastaarden eerste generatie van Ongole met Javaan zullen,nbsp;gekruist met inlandsch vee, produkten geven, die niet vannbsp;het inlandsche vee zijn te onderscheiden, echter ook bastaarden die, zooals de Javaan zegt memper bapa (op dennbsp;vader gelijken). Gebruikt men nu niet anders dan bastaarden,nbsp;dan zal de invloed langzamerhand verdwijnen en het Ongolenbsp;bloed weer geheel worden gelimineerd. Kwaad heeft mennbsp;hiermede niet gedaan, we hebben het gunstige geval (Dr. H.nbsp;pag. 579), dat het veredelende ras domineert en de bastaardennbsp;dus beter zijn dan het inlandsche rund. Wanneer met echternbsp;later de bastaarden vervangt door zuivere Ongole stieren,nbsp;dan komt het Ongole bloed, dat nog in een deel van dennbsp;veestapel zit, wel degelijk tot zijn recht, en zijn we met dienbsp;dieren eene generatie vooruit. Als voorloopers van volbloed-stieren kunnen dus de bastaarden nuttig zijn. Bij een dergelijk systeem is noodig te weten;
a. nbsp;nbsp;nbsp;dat de bastaarden beter zijn dan het inheemsche vee;
b. nbsp;nbsp;nbsp;dat we ze later kunnen vervangen door volbloeds vannbsp;hetzelfde ras.
Tot nu toe is alleen gesproken ovtr erfelijkheidsfactoren. Daarnaast staan de ontwikkelingsfactoren, zooals ik ze zounbsp;willen noemen, die, welke uitgaan van voeding, van bodem,nbsp;van klimaat, omgeving en zoo meer, en die, zooals in dennbsp;aanvang reeds werd gezegd, op de ontwikkeling van de innbsp;aanleg aanwezig zijnde eigenschappen, vooral in de veeteelt.
-ocr page 143-131
van zooveel beteekenis zijn. De ondervinding leert ons dez beteekenis maar al te vaak kennen. We weten, dat bij eenenbsp;veredelingskruising, bij het z.g. absorbtie-systeem, in de tweede generatie reeds produkten zijn, die zuiver zijn voor denbsp;genen van vaders kant. Wanneer deze echter opgroeien totnbsp;individuen, die in vorm en eigenschappen verre staan vannbsp;den verbeteraar, is daarmede wel het bewijs geleverd, datnbsp;de bijkomende factoren de goede ontwikkeling van de innbsp;aanleg aanwezige eigenschappen in den weg staat. Bij denbsp;kruising Ongole-Javaansch rund zien we in tweede generatienbsp;reeds dieren, welke van het zuivere Ongole nauwelijks tenbsp;onderscheiden zijn; hier werken dus de ontwikkelingsfactorennbsp;mee. Bij kruising Sandelhout-Preanger merrie zien we in denbsp;tweede generatie geen enkel dier, dat we in qualiteit naastnbsp;den volbloed Sandel kunnen plaatsen; de ontwikkelingsfactoren staan deze fokkerij in den weg. In hoeverre dezenbsp;te wijzigen zijn is een tweede vraag, die aan een proefstationnbsp;dient te worden uitgemaakt.
We zullen ons niet verder verdiepen in den moeilijke vragen, in hoeverre deze factoren de kiemcellen, de genen, benvloeden, of de eigenschappen reeds in aanleg veranderen doornbsp;inwerking van klimaat en bodem, of dat de eigenschappennbsp;van rasgelijke dieren in aanleg overal gelijk zijn en gelijknbsp;blijven, maar dat de verschillende omstandigheden, waarondernbsp;ze uitgroeien, hen ongelijk aan elkaar doet worden. Sandel-houts zijn verschillend, of ze op Soemba of op Padalarangnbsp;zijn gefokt. Zullen twee volbloed Sandels, op Padalarangnbsp;geboren, naar Soemba overgebracht, daar direkt weer Sandelsnbsp;doen geboren worden, gelijk aan die, welke uit reine Sandelnbsp;ouders spruiten?
We zullen deze aangelegenheden verder laten rusten, alleen zij opgemerkt, dat men de ontwikkelingsinvloeden dient tenbsp;kennen, wil men een oordeel uitspreken over de mogelijkheid van eene verbetering van den veestapel, men dient zenbsp;te kennen, wil men eene keuze doen tusschen kruising en
-ocr page 144-132
reine teelt, en als de keuze op het eerste valt, omtrent d rassen, waarmede gekruist zal worden. De ondervindingnbsp;moet in deze spreken en ons leeren, onder welke omstandigheden het bestaande ras leeft en opgroeit en hoe de verhoudingen zullen zijn, waaronder het nieuwe of verbeterde rasnbsp;moet voortbestaan.
Wil men de noodzakelijkheid van eene verbetering beoor-deelen, dan dient men de eischen te kennen, die nu en in de toekomst aan den veestapel zullen worden gesteld. Localenbsp;kennis van het vee, van het land en het volk, van de economische gesteldheid van deze en andere zaken is daarvoor noodig.
Dr. Hagedoorn kent Indi en den indischen veestapel niet, kan dus moeilijk een oordeel uitspreken over veever-betering hier. Dit blijkt wel duidelijk waar Z.E.Z.G. zich opnbsp;practisch gebied begeeft en op pag. 587 b.v. zegt: Bij rundvee in Indi komt nog den eisch, dat de dieren niet te zwaarnbsp;of te langbeenig zijn voor sawahwerk. De zaak verhoudtnbsp;zich andersom, het vrouwelijk vee is voor den sawahbouwnbsp;niet zwaar genoeg, daarom moeten we verbeteren, daaromnbsp;wil ik kruisen. Misschien was het beter geweest, indiennbsp;Dr. Hagedoorn zich uitsluitend tot theoretische beschouwingen had bepaald. Van een anderen kant beschouwd, juichnbsp;ik het geschrevene zeer toe; het is hoog tijd, dat ook doornbsp;een niet-veearts er eens op gewezen wordt, wat hier in zakenbsp;veeteelt verbetering behoeft.
Ik zou dit artikel niet beschouwd willen zien als een, dat tegen dat van Dr. H. is gesteld, maar meer als een, dat hetnbsp;laatste hier en daar iets aanvult. Ik heb getracht theorie ennbsp;praktijk een beetje naast elkaar te plaatsen.
Voor de doelmatige toepassing van een en ander verwijs ik naar hetgeen ik onlangs aan ons tijdschrift inzond over:nbsp;De verbetering van den rundvee-stapel in de lage strekennbsp;van Java en Madoera (zie bladz. 83 van deze aflevering Red.).
Voor het rundvee zou ik hier nog gestipuleerd willen zien de volgende stellingen:
-ocr page 145-133
1. nbsp;nbsp;nbsp;Het inheemsche vee is te weinig produktief; ook alnbsp;wordt het tot zijne maximale capaciteit opgevoerd, dan nognbsp;kan het nu en in de toekomst niet voldoen aan de steedsnbsp;hooger wordende eischen; kruising is daarom noodig.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Eene veredelingskruising met het hier beproefde Ongole-ras, stelselmatig doorgezet in de beste (lage) streken vannbsp;Java en Madoera, zal een weldaad blijken voor den veestapelnbsp;en voor de bevolking.
3. nbsp;nbsp;nbsp;De veeteelt in Indi heeft een wetenschappelijk proefstation en een ervaren leider hoog noodig.
Rembang, Februari 1916.
Paardenfokkerij in Texas. De staat Texas is in de Vereenigde Staten no. 1, wat muildier-en no. 2, wat paardenfokkerij betreft. Vooral de teelt van karrepaarden en land-bouwpaarden is zeer loonend.
Deze dieren kunnen zware lasten trekken en hebben een groot uithoudingsvermogen. Het aantal paarden werd innbsp;1914 op 1216000 geschat. Zij hebben in het algemeennbsp;minder geldswaarde dan de muildieren uit denzelfden staat.
In verband met de verbodsbepalingen op het wedden bij races is in N. Amerika de vraag naar volbloeds dermatenbsp;afgenomen, dat meerdere fokkers met hun volbloed fokma-teriaal het land verlaten. Eenigen tijd geleden heeft eennbsp;prominent fokker in Kentucky zijn volbloeds in totaal 159nbsp;paarden ter waarde van 50.000. verscheept naar Australinbsp;om aldaar te gaan fokken.
(Vet. Record.) nbsp;nbsp;nbsp;v. d. B.
-ocr page 146-DOOR
W. A. BORGER, f
Het was eigenlijk mijn bedoeling U hedenavond alleen het een en ander te vertellen over de methoden, die gebruiktnbsp;worden om het antitoxinegehalte van het antitetanusserumnbsp;te bepalen en de resultaten mede te deelen van eenige mijnernbsp;onderzoekingen, die verricht werden om na te gaan of denbsp;Amerikaansche methode, waarover ik U straks meer zalnbsp;vertellen, ook in de tropen bruikbaar bleek te zijn. Daarnbsp;ik echter v.n. spreek voor medici practici, die begrijpelijkerwijze zich slechts tot een zekere mate voor een dergelijknbsp;onderzoek interesseeren, heb ik den titel van mijn voordrachtnbsp;wat meer algemeen genomen, met de bedoeling tevens enkelenbsp;beschouwingen over de prophylactische en curatieve waardenbsp;van het tetanusserum ten beste geven.
Methoden ter iitreering van het antitetanuserum. Wanneer men op de adviesjes, betrekking hebbende op hetnbsp;antitetanusserum van verschillende instituten, naleest, welkenbsp;antitoxische waarde het antitetanusserum bezit, dan vindt mennbsp;zulke uiteenloopende cijfers, dat men te vergeefs zoeken zalnbsp;naar een verband, dat men dan toch tusschen die getallen verwacht. Zoo kunt U b.v. vinden, dat het serum van von Behring,nbsp;laat ons zeggen, bevat vier antitoxine-eenheden (A. E).nbsp;per cc.; voor het antitoxisch vermogen van het Parijzer serumnbsp;wordt ongeveer n milliard opgegeven, voor het
') Voordracht, gehouden in de Vergadering van de Ver. tot Bevordering der Geneesk. Wetensch. te Batavia den 22nbsp;Juli 1915.
-ocr page 147-135
Engelsche of Amerikaansche serum b.v, twee honderd A.E. per cc., terwijl het serum vanTizzoni een millioen A.E.nbsp;per cc. bevatten kan. Qrooter verschillen in cijfers, die tochnbsp;alle ten doel hebben eenzelfde eigenschap van een serumvannbsp;verschillende inrichtingen afkomstig wel is waar, doch waarvan het antitioxisch vermogen nu niet zoo heel veel uit elkaarnbsp;looptin een zekere eenheidsmaat uit te drukken, zijn welnbsp;moeilijk denkbaar. Zoo ooit, dan zijn deze getallen wel in staat,nbsp;om bij medici, die het serum moeten gebruiken en er zichnbsp;rekenschap van willen geven, hoeveel antitoxine-eenhedennbsp;zij zullen inspuiten van b.v. het serum van von Behringnbsp;en dat van Tizzoni, twee sera, die beide in Duitschlandnbsp;worden verkocht het laatste serum n.1. door de firma Mercknbsp;in Darmstadt, de meest mogelijke verwarring te veroorzaken.nbsp;Daar nu in den laatsten tijd vooral het antitetanusserumnbsp;van verschillende herkomst zveel wordt toegepast, datnbsp;zelfs aan het Inst. Pasteur te Weltevreden gevraagd is antitetanusserum voor Europa te leveren, en verwacht kan worden,nbsp;dat in de vele publicaties, die over waarde van het serumnbsp;zullen verschijnen, het antioxine-gehalte, in verschillendenbsp;eenheden uitgedrukt, zal worden opgegeven, meen ik goed tenbsp;doen, U met een enkel woord de voornaamste methoden ternbsp;titreering van het antitetanusum te beschrijven. Bovendiennbsp;lijkt het mij gewenschat dit onderwerp ter sprake te brengen,nbsp;omdat, zooals U weet, sedert den aanvang van dit jaarnbsp;antitetanusserum, bereid in onze inrichting, in de circulatienbsp;is gebracht, zoodat U recht heeft te weten, op welke wijze denbsp;werkzaamheid van ons serum wordt nagegaan.
a. Laat ik beginnen met de methode te beschrijven, door de eminente geleerden von Behring en Ehrlich uitgewerkt,nbsp;de z.g. Duitsche methode, zooals die nog in 1912nbsp;in het Institut fur Experimentelle Therapie te Frankfurtnbsp;waar de staatscontrole plaats vindt van alle sera, die innbsp;Duitschland in den handel worden gebracht werd toegepastnbsp;en waarin, voor zoover mij bekend geen wijziging is gekomen.
-ocr page 148-136
Alvorens hiertoe over te gaan, moet ik even in Uw herinnering terugroepen de deflinities van enkele dernbsp;voornaamste termen, die aan von Behring hun ontstaan tenbsp;danken hebben en waarvan de kennis voor een goed begripnbsp;dezer zaak een vereischte is.
dat door
c.c. hiervan een witte muis van 10
Von Behring ging oorspronkelijk uit van een versch tetanustoxine, dat hij bereid had, en dat zoo sterk was,nbsp;1
4000.000
gram in enkele dagen aan tetanus te gronde ging. In 1 cc. toxine waren dus 4000.000 minimum letale doses (mld.) voornbsp;de muls aanwezig. Om nu een maatstaf voor de werkzaamheidnbsp;van een antitetanusserum te hebben, nam hij de hoeveelheidnbsp;antitoxine, die in staat was om die 4000.000 mld. te neu-traliseeren, als eenheid aan en noemde dit n antitoxine-eenheid (A.E.). Is nu die hoeveelheid antitoxine aanwezignbsp;in 1 cc. serum, dan is dat serum volgens v. Behring 1 fachnbsp;normal. Een serum, dat dus 4 fach normal is, bevatnbsp;per c.c. 4 A.E. Verder spreekt v. Behring van een normaalnbsp;gif, indien I cc. van een toxine wordt geneutraliseerd doornbsp;1 A.E.; zoon toxine bevat dan per cc.ngifnormaal-eenheid (G.E.).
Om practische redenen werkt v. Behring bij zijn proeven echter niet met normaalgif en heele antitoxine-eenheden,
doch met ^ normaalgif, testgif genoemd en nbsp;nbsp;nbsp;A. E.
Voor de bepaling van het antitoxinegehalte van een serum X wordt gebruik gemaakt van een standaard-toxine,nbsp;en een standaard-serum, dat als contrle dienst doet.nbsp;Zoowel standaardtoxine als standaardserum worden innbsp;drogen toestand in vacuo bewaard. Men maakt nu mengselsnbsp;van een zekere hoeveelheid (1 cc.) standaardtoxine met 1 cc.nbsp;van verschillende verdunningen van het te onderzoekennbsp;serum X, in totaal 40 cc. vloeistof (phys. NaCl opl.), laatnbsp;deze 'I2 uur bij kamertemperatuur in het donker staan en
-ocr page 149-137
spuit hiervan bij witte muizen van 15 gr. 0,4 cc. subcutaan in een der achterpooten in. Vindt men dan, dat 1 cc. van b.v.nbsp;een 100 malige verdunning van het te onderzoeken serumnbsp;nog juist de testdosis neutraliseert, zoodat bij de muis geennbsp;ziekteverschijnselen zijn waar te nemen, dan schrijft v. Behringnbsp;dit in de volgende formule:
jQQCC. serumX 1 cc.-y^n.g.
= Lo.
1 . 1
en daar 1 cc. N.G. wordt geneutraliseerd door 1 A.E., bevat het serum X dus lOA.E.
De staatscontrole van het antitetanusserum in het Inst. fr experimentelle Therapie van Ehrlich in Frankfurt geschiedt aldus, dat niet wordt nagegaan het juiste aantalnbsp;A.E., dat een ingezonden serum bevat, doch alleen, datnbsp;minstens het aantal A.E. in het serum kan worden aangetoond, dat opgegeven is, een werkwijze, die het onderzoeknbsp;belangrijk vereenvoudigt. Wordt b.v. door de fabrieknbsp;opgegeven, dat een serum Y is 8,5_fach, zoodat per cc.nbsp;dus 8,5 A.E. aanwezig zijn, dan controleert men in Frankfurtnbsp;alleen, dat werkelijk 8,5 A.E. (of meer) in 1 cc. aanwezignbsp;zijn. Men maakt n.1. van het te onderzoeken serum en vannbsp;het standaardserum, waarvan het antitoxinegehalte natuurlijknbsp;bekend is en dat ter vergelijking gebruikt wordt, zoodanige
serumverdunningen, dat per cc. - qq A.E. aanwezig is. Van
het Y serum wordt dus Icc. gemengd met 849 cc. phys. NaCl opl. Men voegt dan in elk der fleschjes, waarin de mengselsnbsp;worden gemaakt, verschillende hoeveelheden phys. NaCl opl.
(van 1.52,2 cc.), 1 cc. der serumverdunning (dus A. E.)
en verschillende hoeveelheden (van l,5-0,8cc.) vanhetstand-aardtoxine, zoodat elk fleschje ten slotte een vloeistof-quantum van 4 cc. bevat, laat '/2 uur bij kamertemperatuur staan en spuit dan subcutaan per muis 0,4 cc. ervan in.nbsp;Om toch de waarde van een antitetanusserum na te gaans
-ocr page 150-138
vindt Ehrlich het niet voldoende, als men weet, dat A.E.
lUU
geneutraliseerd wordt door b.v. 1 cc. standaardtoxineoplossing, doch hij eischt een serie van 8 dieren, die ingespotennbsp;worden met 0.81.5 cc. der toxine-oplossing, welke doses
zoodanig zijn gekozen, dat, gemengd met A.E., de kleinste
dosis zeker geen verschijnselen geeft en de grootste dosis zeker doodt.
Deze doses zijn voor het standaardtoxine experimenteel vastgesteld; bevat dus het serum Y werkelijk minstens 8,5nbsp;A. E., dan moeten de verschijnselen bij de 8 muizen, dienbsp;serum Y ingespoten hebben gekregen, f volkomen parallelnbsp;verloopen met de serie muizen, met standaardserum ingespoten,nbsp;of in de richting ten gunste van het serum Y verschoven zijn.
Deze methode van titreeren van het tetanus-antitoxine is, zooals U ziet, nogal bewerkelijk, hetgeen echter in Duitschlandnbsp;noodig geoordeeld wordt ter wille van de nauwkeurigheid.nbsp;Een grooter bezwaar is het witte muizenmateriaal, dat innbsp;Indi zeer moeilijk in groote hoeveelheid te krijgen is, en tennbsp;slotte vormt een absoluut beletsel voor een meer algemeenenbsp;toepassing van deze methode, dat men in Frankfurt hetnbsp;standaardtoxine en- antitoxine (ten minste zoo was het innbsp;1912) niet aan andere inrichtingen wil verzenden wegensnbsp;de geringe stabiliteit der gebruikte standaards, die een bronnbsp;kunnen zijn van belangrijke fouten, wanneer ze niet voortdurend worden gecontroleerd. In Weenen behielp men zichnbsp;daarom op deze wijze, dat men op de markt Duitsch serumnbsp;kocht en het antitoxinegehalte van het in het K.K. Serothera-peutisches Institut van Prof. Paltauf bereide antitetanusserumnbsp;daarmede vergeleek.
Ook Madsen (Kopenhagen), Kolle (Bern) en Spronck (Utrecht) (deze eerst sedert den laatsten tijd, want tot voornbsp;enkele jaren werd het antitoxinegehalte van het Utrechtschenbsp;serum nog volgens de Fransche methode opgegeven)
-ocr page 151-139
gebruiken de Duitsche antitoxine-eenheid om de waarde van hun serum uit te drukken. Het serum van Bern wordt ooknbsp;in Frankfurt gecontroleerd.
b. nbsp;nbsp;nbsp;Op de adviesjes, waarin het serum, bereid in hetnbsp;Instituut Pasteur te Parijs, wordt verpakt, staat vermeld,nbsp;dat de antitoxische waarde ervan ongeveer 1000.000.000.nbsp;bedraagt, d.w.z. dat een milliardste deel van het gewichtnbsp;eener muis aan serum voldoende is, om het dier tegen denbsp;minimum letale dosis tetanustoxine te beschutten. Van veelnbsp;belang kan deze opgave niet meer worden geacht, daarnbsp;men de laatste jaren in Parijs de muis niet meer alsnbsp;proefdier gebruikt, doch de voorkeur geeft aan de meernbsp;weerstandskrachtige marmot.
Als toxine gebruikt men een droog tetanustoxine en mengt 100 mld. met 1 cc. van een 1000, 10.000 en 100.000nbsp;malige verdunning van het te onderzoeken serum, laat ditnbsp;mengsel van 2 cc. gedurende '/2 uur bij kamertemperatuurnbsp;staan en spuit het daarna in de spieren van een achterpootnbsp;van een marmot in. De dieren worden 1 week geobserveerdnbsp;en mogen geen locale verschijnselen van tetanus vertonnen,nbsp;wil het serum aanspraak maken op de sterkte, zooals dezenbsp;uit de ingespoten hoeveelheid serum blijken zou.
Serum, dat alleen werkt in 1000 malige verdunning, wordt voor veterinaire, de sterker werkende voor medische doeleinden gebruikt. Zooals U straks zult zien, heeft deze methodenbsp;veel overeenkomst met de Amerikaansche werkwijze.
c. nbsp;nbsp;nbsp;Over de Italiaansche methode, door Tizzoni ennbsp;Cattani uitgewerkt, zal ik kort zijn. Ze is mij alleen uitnbsp;de literatuur bekend en heeft als t meest opvallendenbsp;verschil met andere methoden, dat het konijn als proefdiernbsp;wordt gebruikt. Als toxine-eenheid wordt genomen dienbsp;hoeveelheid toxine, die een konijn van 1 K.G., ingespotennbsp;in de dij, in 4 a 5 dagen doodt. Kan nu 1 cc. van eennbsp;serum b.v. 80.000 van zulke doses, na '/2 uur contact innbsp;vitro, neutraliseeren, dan bevat het 80.000 A E.
-ocr page 152-140
d. Het was Mac Conkey, de bekende Director of the Serum Department van het Lister Institute te London,nbsp;die mij op de groote voordeelen van de Amerikaan-sche methode, beschreven door Rosenau en Anderson '), het eerst opmerkzaam maakte. Deze onderzoekers,nbsp;evenals zooveel anderen, getroffen door de verwarring, dienbsp;er bestond door de verschillende wijzen, waarop de antito-xische waarde van antitetanusserum werd opgegeven, hebbennbsp;na jaren arbeid hiervoor een methode uitgewerkt, dienbsp;constante resultaten opleverde. Het is hun n.1. gelukt eennbsp;zeer stabiel droog tetanustoxine te bereiden, dat zij voornbsp;ieder, die zich met dergelijke onderzoekingen bezig houdtnbsp;en antitetanusserum produceert, beschikbaar stellen, waardoor vergelijkbare uitkomsten over de antitoxische waardenbsp;der tetanussera van verschillende inrichtingen verkregennbsp;kunnen worden.
De methode komt ook nu weer hierop neer, dat toxine-antitoxine-mengsels bij caviae worden ingespoten. Als Amerikaansche antitoxine-eenheid wordt genomennbsp;10 maal de kleinste hoeveelheid antitetanusserum, die in staatnbsp;is om het leven van een cavia van 350 gram gedurendenbsp;96 uur tegen de testdosis (L ) van het standaardtoxine tenbsp;redden. Volgens de schrijfwijze van von Behring wordtnbsp;dit uitgedrukt door de volgende formule:
10
1/
^ A. E. testdosis = L CMquot;*quot;).
Stel Vsoo cc. van een te onderzoeken serum is hiertoe
nog juist instaat, dan bevat dat serum 50 A. E.
Nauwkeurig geven Rosenau en Anderson op, onder welke voorwaarden de proeven dienen te worden genomen,nbsp;wil men bruikbare resultaten verkrijgen: de samenstellingnbsp;van de verdunningsvloeistof, de concentraties van het toxine
h M. J. Rosenau and J. F. Anderson. The Standardization of tetanusantitoxin. Hygienic Laboiaty. Buil. 43. Washington 1908.
-ocr page 153-141
en antitoxine, de plaats van injectie, het gewicht der caviae, duur van contact van toxine en serum en de totale hoeveelheid vloeistof, die ingespoten wordt.
Mac Conkey, die de methode aan een minitieus onderzoek heeft onderworpen ') en o.a. ook de waarde dezer factorennbsp;heeft nagegaan, komt tot de volgende conclusies;
Ie. De methode is eenvoudig, accuraat en betrouwbaar, mits nu en dan controleproeven worden gedaan betreffendenbsp;de werkzaamheid van het toxine.
2e. Het droge toxine blijft langen tijd constant (onderzocht na 1 respectievelijk 2 jaar) en is bruikbaar voor de waardebepaling van serum, mits onder gunstige omstandighedennbsp;bewaard.
3e. In de praktijk is het beter niet geheel vast te houden aan het in leven blijven der proefdieren gedurende 96 uur,nbsp;doch de limiet voor het sterven der dieren te stellen opnbsp;den 4en of 5^ dag.
4e. Het is niet noodig om voor de verdunningsvloeistof door koken gesteriliseerde 0,85% s oplossing van chemisch zuivernbsp;NaCl te nemen, want leidingwater geeft even betrouwbarenbsp;resultaten. Ook behoeft men niet angstvallig vast te houdennbsp;aan een totale hoeveelheid vloeistof van precies 4 cc., dochnbsp;als men ongeveer 4 cc. inspuit (een gemak bij het doen vannbsp;groote proefreeksen), heeft dit geen invloed op de betrouwbaarheid der proef.
5e. Het is niet noodig en omslachtig om van het te onderzoeken serum 4 verdunningen te maken (1 : 1000, 2000,3000 en 4000), doch men kan met 1 serumverdunning van bv.nbsp;1 : 2000 volstaan (mondelinge mededeeling).
6e. nbsp;nbsp;nbsp;1 Amerikaansche A.E. is ongeveer gelijkwaardig met
Duitsche A.E.
1
40
') A. Mac Conkey. On the American method of standardizing tetanus-antitoxin. Journ. of Hygiene Vol. XIll No. 4, 1914.
-ocr page 154-142
II.
Eigen proeven:
Het was de laatst genoemde, door Mac Conkey wat vereenvoudigde Amerikaansche methode, die mij het bestenbsp;leek, om de waarde van het door ons bereide tetanusserumnbsp;te bepalen. Hiervoor diende in de eerste plaats te wordennbsp;nagegaan of het standaardtoxine zich ook in de tropen goednbsp;hield en betrouwbare resultaten gaf.
Het eerste standaardtoxine (in drogen toestand) en standaardantitoxine (in vloeibaren toestand) werdnbsp;in Mei 1913 door vriendelijke hulp van den Directeur vannbsp;het Hygienic-Laboratory te Washington, Dr. Anderson, doornbsp;ons ontvangen. Direct na ontvangst werd het toxine innbsp;hoeveelheden van 5075 mgr. in kleine ampoules verdeeld,nbsp;in drogen, luchtledigen toestand bewaard, bij een temperatuurnbsp;van 8 a 9C., terWijl de ampoules in de vlam waren dichtgetrokken. In Juni 1913 werden de eerste proeven over denbsp;waarde van het ontvangen toxine en antitoxine verricht.nbsp;Volgens opgave was de mld. ervan 0.006 mgr. en de L-l-dosisnbsp;100 maal de mld., dus 0,6 mgr. terwijl het antitoxine 300nbsp;maal verdund moest worden, opdat 2'/4 cc. der verdunning
gelijkwaardig was met ~ Am. A.E.
Als verdunningsvloeistof werd genomen 0,9 /o steriele NaCl opl. (het NaCl der Neder, pharmacopee). Als proefdierennbsp;dienden caviae van 300400 gr. (steeds caviae van 350 gr.nbsp;te gebruiken, was niet mogelijk), terwijl voor de bepalingnbsp;van de mld. en de L dosis de dieren tusschen 4 en 5X 24nbsp;uur na de inspniting dood moesten zijn. Voor de L bepalingen werden de mengsels aldus gemaakt, dat eerst het serumnbsp;in het glaasje werd gedaan, daarna werd phys. NaCl opl.nbsp;toegevoegd tot 3V2 cc. en ten slotte het toxine (0.6 mgr.nbsp;in 0.6 cc.) er bijgedaan.
Uit een 18-tal proefreeksen, loopende van 2 Juni 1913 tot 26 Februari 1915, wat betreft de mld-bepalingen, terwijl
-ocr page 155-143
8 Juli 1915 de laatste bepaling verricht werd van de L dosis, is nu gebleken, dat zelfs bij de laatste bepalingennbsp;zoowel de mld. als de L dosis nog volkomen overeenstemden met de uit Washington opgegeven waarden en dusnbsp;0.006 resp. 0.6 mgr. bedroegen.
Hiermede is dus aangetoOnd, dat het Amerikaansche stan-daardtoxine door de reis van Washington naar Batavia en door het bewaren van meer dan 2 jaar onder gunstigenbsp;omstandigheden niet merkbaar in waarde achteruitgaat, zoadat ook in de tropen de Amerikaansche methode van hetnbsp;titreeren van het antitetanusserum bruikbaar is.
Waar bovendien het Hygienic Laboratory te Washington welwillend op zich genomen heeft om ons elke zes maandennbsp;een ruim voldoende hoeveelheid standaardtoxine te zenden,nbsp;en op verzoek ook antitoxine beschikbaar heeft gesteld,nbsp;zijn alle voorwaarden voor een geregelde en betrouwbarenbsp;controle van het bereide antitetanusserum vervuld.
Om ons een denkbeeld te vormen over de antitoxische waarde van antitetanussera, van verschillende inrichtingennbsp;afkomstig, die, zooals ik reeds mededeelde, door denbsp;verschillende wijzen, waarop die waarde wordt aangegeven, een vergelijking niet mogelijk maakt, heb ik doornbsp;tusschenkomst van de firma Rathkamp op de markt innbsp;Europa vloeibaar antitetanusserum laten koopen, afkomstignbsp;van de Rijksseruminrichting te Rotterdam, de seruminrichtingnbsp;van Prof. Spronck in Utrecht, het Lister Institute te London,nbsp;het Institut Pasteur te Parijs, Behringwerk te Marburg ennbsp;het K.K. Serotherapeutisches Institut te Weenen. Al dezenbsp;sera werden met dezelfde boot in de ijskamer naar Indinbsp;verzonden en direct na ontvangst verder in de ijskist bijnbsp;1 a 9C. bewaard.
De onderstaande tabel geeft een overzicht van de verrichte bepalingen, kort na de ontvangst in September 1913 en l/2nbsp;jaar later, in Maart 1915, na bewaring in de ijskist.
-ocr page 156-
144 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Een ieder zal het na beschouwing van deze tabel met mij eens zijn, dat de getallen der laatste 3 kolommen eennbsp;heel wat begrijpelijker voorstelling geven van de antitoxischenbsp;waarde der sera dan die der 2e kolom en dat het werkelijknbsp;van veel voordeel zou zijn, indien de Amerikaansche methodenbsp;algemeen kon worden ingevoerd. Uit de getallen dernbsp;4e kolom blijkt, dat, in een ijskist bewaard, het antitoxine-gehalte over het algemeen zich goed houdt; tevens wordtnbsp;het reeds bekende feit nogmaals gedemonsteerd, dat denbsp;sterk antitoxische sera vlugger in waarde achteruitgaan dannbsp;die, waarvan het aantal A. E. per cc. minder groot is.
In de laatste kolom zijn ter vergelijking eenige cijfers vermeld, die Mac Conkey mij mededeelde, en die, behalvenbsp;die van het Weener serum, een vrij goede overeenkomstnbsp;vertoonen met mijn getallen, al hebben deze ook niet betrekking op sera van dezelfde data.
Als voorloopige mededeeling wil ik verder nog het resultaat van een proef vermelden, die eenig denkbeeld geeft omtrentnbsp;den invloed, die de temperatuur en de al of niet toevoeging
') Volgens schriftelijke mededeeling.
-ocr page 157-145
van carbol op de werkzaamheid van het antitetanusseriim in de tropen uitoefenen. Hiervoor werd een serum, dat 50nbsp;A.E. per cc. bevatte, in 4 porties a, b, c en d verdeeld, waarvannbsp;bij twee (a en b) '/g deel 5/os carbol, bij de anderenbsp;(c en d) 'la deel phys. NaCl opl. werd gevoegd, a en c werden nu bij kamertemperatuur (26SO^/o) bewaard, b en d bijnbsp;8 a 9C., en na 5 maanden het antitoxine-gehalte weer bepaald,nbsp;waarbij bleek, dat b en d niets van hun antitoxische waardenbsp;hadden verloren, terwijl a en c '/s deel van hun antitoxinenbsp;ingeboet hadden, dus nu 40 A. E. per cc. bevatten.
Deze proef, die nog talrijke malen herhaald en op meerdere wijzen gevarieerd dient te worden met sera van verschillendnbsp;antitoxine-gehalte, opent de mogelijkheid, dat in de tropennbsp;het vloeibare antitetanusserum voor de praktijk in voldoendenbsp;mate en voldoende lang werkzaam blijft om het drogenbsp;serum overbodig te maken, hetgeen voor den medicusnbsp;practicus een belangrijk voordeel moet worden geacht.
Verder kan ik nog mededeelen, dat het gedroogde serum van Parijs, voor medische doeleinden, bij herhaald onderzoeknbsp;steeds 75 A.E. per cc. bleek te bevatten en het dito serumnbsp;ad usum veterinarium 10-25 A.E.; het Batavia-serum bevatnbsp;thans 60-75 A.E. per cc.
III.
Hiermede zou ik mijn voordracht hebben geindigd, ware het niet, dat-de medicus practicus meer belang zal stellennbsp;in de vraag; op welke wijze en in welke hoeveelheid het doornbsp;ons bereide antitetanusserum zoowel voor prophylatischenbsp;als therapeutische doeleinden dient te worden ingespoten.nbsp;Het is dan ook daarom, dat ik ertoe besloot om van avondnbsp;ook dit punt ter sprake te brengen en niet te wachten tot nanbsp;het eind van den Europeeschen oorlog, wanneer ongetwijfeldnbsp;nog belangrijk statistisch materiaal over dit onderwerp zalnbsp;worden gepubliceerd. Bovendien is echter met het oog opnbsp;al datgene, wat hierover reeds gewerkt en vooral ook in den
-ocr page 158-146
laatsten tijd in de tijdschriften vermeld is en waarvan het voornaamste door Mac Conkey in een bondig, duidelijknbsp;artikel in de Britisch Medical Journal') is neergelegd, zekernbsp;voldoende, om nu reeds hierover met vrucht te kunnen spreken.
Alle onderzoekers zijn het er wel over eens, dat het antitetanusserum, prophylactisch aangewend, uitstekendenbsp;resultaten oplevert. De werkzaamheid van het serum isnbsp;toch bewezen;
Ie. door het dierexperiment, waarbij o.a. is gebleken, dat;
a.
b.
c.
een doodelijke dosis tetanustoxine, in vitro gemengd met een zekere' hoeveelheid antitoxine, bij dieren kannbsp;worden ingespoten zonder deze ziek te maken;nbsp;wordt 24 uur vr het inspuiten van een doodelijkenbsp;dosis toxine een zeker hoeveelheid antitoxine ingespoten,nbsp;dan treden geen ziekteverschijnselen op;nbsp;indien kort na de toxine-inspuiting antitoxine in voldoende hoeveelheid wordt genjiceerd, het dier nietnbsp;aan tetanus streft.
2e. in de veternaire praktijk, waar door ruime ervaring gebleken is, dat door prophylactische inspuiting van antitetanusserum bij operaties of verwondingen bijna geennbsp;tetanusgevallen meer voorkomen, terwijl onder dezelfdenbsp;omstandigheden veel gevallen zijn bekend geraakt bij dieren,nbsp;die geen serum hadden gekregen (Vaillard) ^).
Wat de hoeveelheid serum betreft, die in de veternaire praxis prophylatisch dient te worden aangewend hebbennbsp;Mohler en Eichhorn experimenteel bepaald, dat 500 A.E.quot;)
h Oct. lO'i'- 1914. Tetanus. lts prevent and treatment by means of antitetanusserum.
Serothrapie antittanique. Bibliothqne de thrap. Gilbert et Carnot. 1912.
Verder wordt alleen van Amerikaansche A.E. gesproken, indien het tegendeel niet blijkt.
-ocr page 159-147
voldoende zijn, om het optreden van tetanus te voorkomen, zelfs in gevallen, waar de infectie 4 dagen geleden heeftnbsp;plaats gehad
3e. bij de behandeling van menschen, die met tetanus-bacillen genfecteerd kunnen zijn. Ook hiervoor haalt Vaii.lard weer zeer sprekende gevallen aan. Zoo komen op dennbsp;onafhankelijkheidsdag in Amerika, den 4^^'quot; Juli, altijd veelnbsp;verwondingen voor, ten gevolge waarvan in 1903 nog 415nbsp;gevallen van tetanus optraden. Daarna werd de prophylactischenbsp;aanwending van het antitetanus-serum meer en meer toegepast,nbsp;waarna van 1904 t/m 1907 slechts 105, 104, 89 en 73nbsp;gevallen ter kennis kwamen.
Deze uitstekende resultaten zijn echter slechts te bereiken, indien het serum wordt aangewend, zooals het behoort.nbsp;We weten allen, dat het antitoxine alleen het toxine neutraliseert, doch geen invloed heeft op den groei der tetanus-bacillen. Zijn nu de omstandigheden, waarin de bacillennbsp;verkeeren, van dien aard, dat zij toxine kunnen blijvennbsp;produceeren, zooals b.v. in bloedstolsels- of in necrotischnbsp;weefsel (vooral in de diepte van een wond), dan spreektnbsp;het van zelf, dat, voor het geval het genfecteerde individunbsp;niet zelf voldoende antitoxine vormt (en hierop kan nooitnbsp;worden gerekend), tetanusverschijnselen mten optreden,nbsp;indien de seruminjectie niet wordt herhaald.
Indien dus een wond sterk verontreinigd is of necrotisch weefsel bevat en door tetanusbacillen genfecteerd kan zijn,nbsp;is een herhaling der seruminjectie eensperweeknbsp;noodig, zoolang de wond nog niet gereinigd is.nbsp;Besluit men om de een of andere reden ertoe, aan zoonnbsp;wond te opereeren, dan is het aan te raden eenige uren vannbsp;te voren een seruminjectie te geven, daar anders grootenbsp;kans bestaat, dat binnen 24 uur na de operatie tetanusnbsp;optreedt, omdat het reeds aanwezige toxine der verontreinigdenbsp;wond door de versche wondvlakten gemakkelijk wordtnbsp;geresorbeerd.
-ocr page 160-Hoeveel antitoxine-eenheden moeten prophylactisch bij den mensch worden ingespoten? v. Hehring raadt aannbsp;1020 Duitsche A. .==-400800 Am A E Vaillard achtnbsp;bij oppervlakkige, niet sterk verontreinigde wonden 10 cc.nbsp;van het Parijzer serum voldoende, hetgeen volgens Macnbsp;Conkeys bepalingen gewoonlijk overeenkomt met 500nbsp;1000 A. E. Tizzoni laat meestal 200.000 eenheden van zijnnbsp;serum inspuiten, die equivaleeren met 125 A.E. In Amerikanbsp;geeft men in den regel 1000 A. E.
Mac Conkey wil, indachtig aan het feit, dat het in dit geval beter is te veel dan te weinig te geven, 10001500 A.E.nbsp;inspuiten; bij oppervlakkige wonden zou men met 500 A.E.nbsp;kunnen volstaan.
Uit een en ander volgt, dat bij lichtere verwondingen 10 cc., bij sterk verontreinigde en grootere wonden 2030 cc. vannbsp;Bataviaserum voor de eerste injectie ruimschoots voldoende zijn.
Het spreekt van zelf, dat hoe eerder het serum wordt aangewend na de verwonding, des te grooter de kans isnbsp;op succes en des te minder serum men behoeft in tenbsp;spuiten. Zeer duidelijk wordt dit o.a. door de volgendenbsp;proef van Mac Conkey, verricht op caviae, gedemonstreerd:
Mengde M C. toxine en antitoxine in vitro, dan was 1/10 A.E. voldoende om 100 mld. te neutraliseeren. Spootnbsp;hij het toxine en antitoxine gelijktijdig, doch op 2 verschillende plaatsen van het lichaam subcutaan in, dan kon 1 A E.nbsp;(dus lOXmeer) slechts 1 mld. (dus lOOXminder) onwerkzaam maken, terwijl, als het serum eerst 24 uur laternbsp;genjicieerd werd, zelfs 2000 A. E. noodig waren, om denbsp;dieren in leven te houden.
Toch moet men zich niet voorstellen, dat het antitetanus-serum, zelfs indien vroegtijdig en in voldoende hoeveelheid ingespoten, een absolute beschutting tegen het uitbrekennbsp;van tetanus geeft. Het serum is slechts een van denbsp;middelen, die moeten helpen om het optreden der verschijnselen te voorkomen: ook de behandeling van de
-ocr page 161-149
wond, waar alle vuil, bloedstolsels en vreemde lichamen zooveel mogelijk uit moeten worden verwijderd zonder hetnbsp;levende weefsel te veel te beschadigen, zooals door sterknbsp;antiseptische stoffen, en de hulp der phagocyten, dienbsp;den strijd tegen de sporen en bacillen moeten aanbinden,nbsp;zijn onontbeerlijk. Heeft men nu te maken met een diepenbsp;wond, b.v. dringende tot in de spieren, waar de phagocytosenbsp;minder sterk is en zenuwelementen in groot aantal aanwezig zijn, dan is, vooral als b.v. een splinter is blijven zitten,nbsp;van het tetanusserum niet steeds te verwachten, datnbsp;zelfs bij herhaald inspuiten, het uitbreken der ziekte zalnbsp;worden voorkomen, vooral, daar men weet, dat dit nognbsp;langen tijd (een periode van 87 dagen werd reeds waargenomen) na de infectie kan plaats vinden. Toch neemtnbsp;men zelfs in zulke gevallen veelal een goedaardiger verloopnbsp;der ziekte waar dan daar, waar geen serum genjicieerd werd.
Over de therapeutische waarde van het antitetanus-serum is men over het algemeen pessimistisch gestemd. Hier vooral is de vroegtijdige inspuiting een conditio sine quanbsp;non; de slechte resultaten moeten dan ook v. n. hieraan wordennbsp;toegeschreven, dat op het oogenblik van aanwending vannbsp;het serum het proces reeds te ver is gevorderd. Van zeernbsp;groot belang moet dan ook worden geacht dat, indien men denbsp;prodromaalverschijnselen van tetanus waarneemt, zooalsnbsp;rusteloosheid, slapeloosheid, benauwde droomen, duizeligheid, heftige hoofdpijn, geeuwen, angstige gelaatsuitdrukking,nbsp;tremor en scheef uitsteken van de tong, sterk zweeten, koudegevoel, pijnlijkheid in verschillende lichaamsdeelen, verhoogde prikkelbaarheid der flexoren en moeilijke mixie directnbsp;serum ingespoten wordt (Evler ').
Neemt men met de meeste auteurs aan, dat het toxine v.n. voortschrijdt langs de ascylinders der motorische zenuwen
') Deutsche ined. Wocheiischt behaiidluiig des Tetanus. |
1910 Frhsymptoine und Serum- |
150
(volgens sommigen gaat het transport langs de lymphvaten der zenuwen en niet langs de ascylinders) en slechts eennbsp;kleiner deel langs de lymphe- en bloedvaten centraalwaartsnbsp;gaat, dan is het begrijpelijk, dat de serumtherapie alleen dannbsp;nog kans op succes kan bieden, zoolang minder dan denbsp;mld. is geresorbeerd, daar het antitoxin,e niet gemakkelijknbsp;in de zenuwen doordringt.
Alles wat we dus, indien men deze opvattingen omtrent de pathogenese van tetanus huldigt, met de seruminjectienbsp;kunnen bereiken, is het onwerkzaam maken van het toxinenbsp;in bloed- en lymphevaten door een intraveneuse en het afsluiten van de hoofdzenuwen in het genfecteerde gebiednbsp;door een intraneurale inspuiting.
In de laatste jaren zijn echter proeven bekend gemaakt o.a. door von Graff en Menschikoff ), waaruit zou blijken,nbsp;dat de mogelijkheid bestaat, dat het antitoxine het doornbsp;cellen gebonden toxine weer aan de cellen kan onttrekken;nbsp;hieruit zou volgen, dat het is aan te raden, zveel antitoxine in te spuiten, dat dit in zoo hoog mogelijke concentratienbsp;aanwezig is in de vloeistof, die de toxine-bevattende cellennbsp;omgeeft. Het resultaat dezer proeven komt overeen met datnbsp;der klinische waarnemingen van hen, die alleen succes geziennbsp;hebben door het inspuiten van groote hoeveelheden serum.
Irons heeft 252 gevallen van tetanus op de volgende wijze geanalyseerd, waaruit de waarde van het inspuitennbsp;van groote hoeveelheden serum blijken zou:
| ||||||||||||||||||
h E. VON Qraff eii V. Menschikoff. Experimentelle Beitrage zum Mechanismus der Antitoxinwirkung. Centralbl, f. Bakt. I Orig. Bd. 61nbsp;) Geciteerd naar Mac ConkeyS artikel. |
151
Wat de plaats van injectie aangaat, hebben we de keuze tusschen: intracerebraal, intraspinaal, intraneuraal,nbsp;intraveneus, intramusculair en subcutaan. De intracerebralenbsp;methode (Ballance) heeft bij dieren en menschen goedenbsp;resultaten gegeven; aangeraden wordt het serum in denbsp;zijventrikels in te spuiten (Ballance) of in de hersenennbsp;(Manuory), maar voorloopig zal deze methode uit vreesnbsp;erdoor te schaden, nog wel niet veel toepassing vinden. Denbsp;instraspinale methode heeft veel voorstanders, de intraneuralenbsp;wordt door Rogers sterk aanbevolen, maar geeft kans opnbsp;blijvende laesie van de zenuw, terwijl de intraveneuse,nbsp;intramusculaire en subcutane methode eigenlijk identieknbsp;zijn en alleen verschillen in de snelheid, waarmede hetnbsp;antitoxine wordt opgenomen en door het lichaam verdeeld.
Als resultaat zijner literatuurstudie zou Mac. Conkey de volgende seruminjecties aan een tetanuspatint willen geven:nbsp;Ie. Een intraspinale (in zeer ernstige gevallen zelfsnbsp;in de zijventrikels der groote hersenen) injectie vannbsp;3008000 A.E. gevolgd door:
2e. een intraveneuse injectie van 900016000 A.E. en 3e. een intramusculaire of subcutane injectienbsp;van 5000 A.E., om de concentratie van het antitoxine-gehalte van het bloed hoog te houden.
Vaillard meent dat de subcutane inspuiting het meest zal worden toegepast, omdat ze t gemakkelijkst isnbsp;en meestal voldoende vlug werkt, daar het antitoxine 2 uurnbsp;na de injectie reeds in het bloed is aan te toonen; de eerstenbsp;dosis moet 80 a 100 cc. zijn, op 2 plaatsen ingespoten.nbsp;De volgende injecties van 30 a 40 cc. moeten om de 2 a 3nbsp;dagen herhaald worden. Aan sommige patinten is in totonbsp;4001800 cc. serum ingespoten. In ernstige gevallen isnbsp;een injectie in de vena van 20 a 30 cc. aan te raden; vannbsp;den intralumbalen weg verwacht Vaillard geen heil, maarnbsp;wel van den intracerebralen, mits bij de eerste symptomennbsp;toegepast.
-ocr page 164-152
Hierbij worden 5 cc. langzaam ingespoten in een hemisfeer der groote hersenen, uitgaande van een punt 3 a 4 cM.nbsp;vr de sutura fronto-parietalis en 2 cM. ter zijde van denbsp;mediaanlijn.
Als een absolute eisch is gebleken, zoowel door de ervaring bij de mensch als bij het paard opgedaan, dat denbsp;injecties herhaald moeten worden, zelfs als beterschapnbsp;schijnt in te treden.
Lezen we na, welke resultaten er na het uitbreken van den Europeeschen oorlog met het antitetanusserum alsnbsp;therapeuticum verkregen zijn, dan zijn de meeste auteurs ernbsp;niet zeer verrukt over. Zoowel Wolfsohn ')gt; die bij 29nbsp;tetanuspatinten direct na het uitbreken der eerste ziekteverschijnselen groote hoeveelheden antitoxine intramusculair,nbsp;intraveneus, perineuraal en intralumbaal inspoot, als Lie-BOLD ^), die over 24 patinten berichtte en Hochhaus ^),nbsp;die meer dan 60 zieken behandelde, zagen van de serum-therapie weinig of geen succes, evenmin als v. Czernv* ) ennbsp;Ritter ). Merkwaardig is evenwel, dat slechts een hoogstnbsp;enkele zoover gaat, dat hij alle waarde aan het serum alsnbsp;therapeuticum ontzegt, en vrijwel allen de toepassing van hetnbsp;middel blijven aanbevelen. Kocher ), die behalve serum ooknbsp;carbol (Baccelli) en magnesiumsulfaat (Meltzer en Auer)nbsp;wil inspuiten, is een voorstander van den intralumbalen ennbsp;endoneuralen weg, terwijl v. Behring aanraadt de injectiesnbsp;subcutaan ev. intraveneus en endoneuraal te geven, daar de
Wolfsohn. Berlin. Klin. Wochensclir. Dec. 1914.
Liebold. Mneli. Med. W. 1915. FeldarztI. Reil.No. 20, ref. Ned. tijdschr. v. Qeneesk. 5 Juni 1915.
Hochhaus. Mnch Med. W. 1914. FeldarztI Beil. No. 15.
V. CZRRNY. Deutsche Med W. 1914.
Ritter. Berl. Klin. W. 1915 No. 6, ref. in Ned. Tijdschr. v. Qeneesk. 27 Febr. 191.5.
Kocher. Deutsche Med. W. 1914.
b V. Behrino. Deutsche Med. W. 1914.
-ocr page 165-153
intralumbale en intra-arterieele (HEDDaus) ') inspuitingen volgens hem niet voldoende experimenteel zijn nagegaan ennbsp;niet beter zijn dan de intraveneuse.
Zeer goede resultaten heeft Kreuter verkregen bij de behandeling van 31 tetanuspatinten, die hij bij de eerstenbsp;ziekteverschijnselen inspoot en wel, bij lichte symptomennbsp;en een langen incubatietijd, alleen intraveneus, bij kortnbsp;incubatiestadium en ernstige verschijnselen bovendien intra-lumbaal. In zware gevallen gaf hij alle 2 uur een intraveneusenbsp;injectie (tot 600 Duitsche A.E. per dag) en verder zoo noodig,nbsp;daags 100 D.A.E. intralumbaal, zonder ooit nadeelige gevolgennbsp;van het inspuiten dezer groote doses te hebben waargenomen.nbsp;In 6 zware gevallen kregen de patinten in 5-16 dagennbsp;1100 - 2400 D.A.E. in toto; 5 patinten genazen. Soms werdnbsp;onmiddellijk na de intraveneuse injectie een gunstige werkingnbsp;waargenomen. Door zijn behandeling heeft Kreuter denbsp;tetanusmortaliteit, die volgens Permin zonder serumtoedie-ning 78.9/o en met serumbehandeling 57.762.1/o bedraagt,nbsp;teruggebracht op 35.5/o.
Alles te zaam genomen, krijgt men de overtuiging, dat, zoolang geen betere medicatie bestaat, steeds in gevallennbsp;van tetanus de serumbehandeling dient te worden toegepast.nbsp;Andere geneesmiddelen, als carbol, magnesiumsulfaat, narcotica, die gelijktijdig kunnen, resp. moeten worden aangewend,nbsp;blijven hier buiten beschouwing. En wat dan de vraagnbsp;betreft, op welke wijze en in welke hoeveelheden iknbsp;het door ons bereide tetanusserum als therapeuticum zounbsp;willen inspuiten, voel ik de meeste neiging mij te scharennbsp;aan de zijde der voormannen op dit gebied, n.1. v. Behringnbsp;en Vaillard. De volgende behandeling met Bataviaserumnbsp;zou ik daarom willen aanbevelen;
h HEDDaus. Mneh. Meel. W. 1914.
Kreuter. Mneh. Meel. W. 1914. Feldarztl. Beil. No. 15. b Permin. Gommunications de Ilnst, Srothrapent. de 1tatnbsp;danois 1913.
-ocr page 166-154
Ie. plaatselijk de wond bedekken met een tampon, gedrenkt in serum;
2e. indien mogelijk, in de omgeving der wond dagelijks (subcutaan of intramusculair) 10-20 cc.;
3e. in lichte gevallen met lang incubatiestadium alleen subcutaan, doch in zware gevallen en kort incubatiestadiumnbsp;intraveneus, dagelijks minstens 50 cc., ennbsp;4e. indien de omstandigheden het mogelijk maken, in denbsp;blootgelegde zenuwstammen, die van de infectieplaatsnbsp;naar het ruggemerg gaan, eenige cc. serum inspuiten.
Het spreekt wel van zelf, dat men voor een dergelijke behandeling het liefst een serum zal gebruiken met een hoognbsp;antitoxinegehalte, om het aantal in te spuiten cc. zooveelnbsp;mogelijk te reduceeren. Daarom heeft v. Behrinq dan ooknbsp;een serum met een hooge concentratie van het antitoxinenbsp;bereid. Toch zal ook dan nog menigmaal vrij veel serumnbsp;voor een patint noodig zijn, hetgeen een kostbare behandelingnbsp;wordt. Gelukkig echter, dat het serum in Indi in eennbsp;gouvernementsinstelling bereid wordt, waardoor een grootnbsp;deel van dit bezwaar komt te vervallen, alhoewel ik nietnbsp;ontken, dat de inrichting op het oogenblik niet aan velenbsp;aanvragen voor behandeling van tetanuspatinten zou kunnennbsp;voldoed.
Een paar vragen, die bij menigeen zullen opkomen, wil ik tot besluit in het kort nog even behandelen. Gevennbsp;inspuitingen van zulke groote hoeveelheden serum geennbsp;aanleiding tot serumziekte of anaphylactische verschijnselen?nbsp;Welnu, hiervan is tot nog toe zeer weinig gebleken, hetgeennbsp;ook te verwachten is, omdat de injecties z spoedig nanbsp;elkaar gegeven worden, dat het organisme niet gesensibiliseerd wordt, doch een anti-anaphylactische toestand in denbsp;regel zal optreden. Toch heeft Simon ') 2 gevallen vannbsp;anaphylaxie waargenomen, 14 en 17 dagen na de eerste
b SiMON. Mnch. Med. W. 1914 FeldarztI. Beil.
-ocr page 167-155
injectie, in welken tijd vele inspuitingen waren gegeven. Hij raadt dan ook aan niet langer dan 10 dagen met denbsp;inspuitingen door te gaan. Om de kans op anaphylaxie tenbsp;verminderen, heeft VON Behring het gehalte aan eiwit, datnbsp;de bloedplaatjes oplost, in het serum zoo laag mogelijknbsp;gehouden en de concentratie van het antitoxine zoo hoognbsp;mogelijk opgevoerd.
Moet men serum inspuiten bij personen, die reeds vroeger een paardenserum-injectie hebben gehad, dan kan men omnbsp;verschijnselen van anaphylaxie te voorkomen f, indiennbsp;voorradig, een serum van een andere diersoort gebruiken,nbsp;dan wel de bekende methode van Besredka toepassen,nbsp;waarvoor Otto en Hoefer ), op grond hunner dierproeven,nbsp;aanraden eenige uren (volgens Vaillard 5 a 6 uur) vrnbsp;de normale dosis /2-I cc. serum subcutaan toe te dienen,nbsp;zelfs ook bij die personen, die vroeger nooit serum hebbennbsp;gehad, en bij wie een groote intralumbale of intraveneusenbsp;seruminjectie moet worden gegeven.
De vraag of betrekkelijk groote hoeveelheden van een antisepticumzooals bij deze behandeling het geval is, daarnbsp;het antitetanusserum der meeste instituten carbol, trikresol ofnbsp;chloroform bevatgeen gevaar opleveren bij een intraveneusenbsp;of intraspinale injectie, is voor ons serum van minder belang,nbsp;omdat dit geen antisepticum bevat. Bovendien is al welnbsp;uit de praktijk van de meningitis- en thans ook van denbsp;tetanusbehandeling gebleken, dat groote hoeveelheden carbol-bevattend serum in een vena of in den lumbaalzak kan wordennbsp;ingespoten, zonder dat ernstige vergiftigingsverschijnselennbsp;optreden.
(Geneeskundig Tijdschrift voor Ned.-Indi).
h Otto en Hoefer. Zeitschrift f. Hyg. 11 Inf. kr. Band 68, Heft 1.
-ocr page 168-VAN
Dr. LOTSY.
Dr. Lotsy uit Haarlem hield in 1914 eene rede voor de Socit botanique de France te Parijs over: De kruisingstheorie, eene nieuwe theorie over ontstaan der soorten.nbsp;Sommigen van de lezers zal de rede misschien bekend zijn,nbsp;velen zeker niet. Reeds lang door mij besteld, kreeg iknbsp;de brochure pas kort geleden in mijn bezit en daar ik ernbsp;zeer veel moois in vind, wil ik ze gaarne in onze Bladennbsp;eenigszins uitvoerig refereeren.
Spreker begint met eene definitie aan te halen van een scepticus over wetenschap, welke aldus luidt; Wetenschapnbsp;is de dwaling van heden. Hij'releveert deze woorden,nbsp;omdat hij, vooropgesteld, dat zijne theorie waar mocht blijken, de dwalingen van anderen in het licht moet stellen.nbsp;Op het tijdstip echter, dat hunne dwalingen werden uitgesproken, waren ze onvermijdelijk, zegt Dr. Lotsy. Hijnbsp;hoopt, dat zijne theorie, mag ze niet het vraagstuk van hetnbsp;ontstaan der soorten oplossen, dit toch eene schrede nadernbsp;tot oplossing zal brengen.
Dr. Lotsy merkt het volgende op;
De groote mannen van de evolutietheorie, Darwin en Lamarck, gaven, zeer eigenaardig, geen definitie van denbsp;soorten, wier oorsprong ze bespraken. Hunne soorten kwamen overeen met die van Linnaeus. De Vries was de eerste,nbsp;die er op wees, dat de Linnsche soorten wegens hunnenbsp;samengesteldheid niet als juiste basis voor eene evolutie-
-ocr page 169-157
theorie dienst kunnen doen, dat ze door de JORDANsche soorten moeten worden vervangen. De drie genoemdenbsp;onderzoekers zijn het op n punt eens, n.1. dat er zoo ietsnbsp;als erfelijke variabiliteit bestaat (de evolutietheorie vannbsp;Darwin en van Lamarck, de mutatietheorie van de Vries),nbsp;en komen daardoor in conflict met Linnaeus en Jordan,nbsp;de schrijvers der grondslagen van hunne theorien, daarnbsp;deze hunne soorten als constant aannamen en als onver-anderlljke eenheden van het natuurlijke systeem.
Dr. Lotsy geeft Jordan gelijk, waar hij de constantheid van zijne soorten aanneemt en de indeeling van Linnaeusnbsp;aanvalt. Jordan nam uitgebreide proeven met bepaalde, scherpnbsp;begrensde, permanente plantenvormen, die nog weinig ofnbsp;niet onderzocht waren, o.a. met erophila, waarvan hij totnbsp;200 soorten wist te kweeken, alle behoorende tot de Linnschenbsp;soort draba verna. Elke soort kon hij tot in honderden duizentallen van exemplaren reproduceeren, die alle aannbsp;elkaar gelijk en onveranderlijk waren, zoodat hij met rechtnbsp;kon aantonnen, dat de erophilasoorten erfelijk en permanentnbsp;waren. Jordan zegt dan ook, dat ze moeten worden beschouwdnbsp;als soorten, als de eenige ware soorten, omdat altijd alsnbsp;begrip van de soort heeft gegolden: de erfelijkheid ennbsp;onveranderlijkheid der kenmerken, waaraan men ze kannbsp;herkennen. De soorten van Linnaeus noemt hij verzamelingen van soorten, overeenkomende met geslachten. Wilnbsp;men dus den oorsprong der soorten bespreken, dan moet mennbsp;uitgaan van de Jordansche en niet van de Linnsche soorten.
Jordan bewees, dat de soorten onontleedbare eenheden zijn. Om te zien of men met een soort te doen heeft, kannbsp;men de zaden van n enkel individu uitzaaien; is hetnbsp;zaaisel volkomen gelijkvormig, dan heeft men met een echtenbsp;soort te doen, is het zaaisel verschillend, dan heeft mennbsp;met een bastaard-individu te doen gehad. Hierin zit reedsnbsp;eene definitie van de soort, al wordt het niet duidelijknbsp;onder woorden gebracht.
-ocr page 170-158
Op de vraag, hoe de soorten in de natuur gegroepeerd zijn, zegt Jordan nagegaan te hebben, dat bij nauwkeurigenbsp;waarneming van verschillende gezellig bijeen groeiende in-heemsche planten, tot een Linnsche soort behoorende, mennbsp;duidelijk verschillende typen kan waarnemen, die, afzonderlijknbsp;uitgezaaid, zich zuiver voortplanten. Dr. Lotsy vertoondenbsp;fotos van 3 soorten van de capsella bursa pastoris, op hetzelfde stuk grond verzameld, alle overnstemmende met denbsp;diagnose der Linnsche soort capsella bursa pastoris, dienbsp;zegt: bladeren gaafvormig, getand of vinspletig. De drienbsp;gefotografeerde vormen waren verschillend, doch constant,nbsp;waarmede hij bewees, dat de diagnose van de Linnschenbsp;soort hier 3 verschillende verwart en onder n brengt. Verschillende dergelijke voorbeelden worden nog aangehaald.
Lotsy gaat verder voort en zegt: iedere evolutietheorie moet dus eene verklaring_geven:
1. van den oorsprong der jordansche soorten;
2. van het door Jordan aangetoonde feit, dat de Linnsche uit talrijke, verschillende, in het wild gezellig groeiendenbsp;vormen bestaan.
Het punt van uitgang vormt de Jordansche soort, doch dit is feitelijk een algemeen iets; om vragen van erfelijkheid te onderzoeken moet men alle algemeenheid uitsluitennbsp;en zich tot het individu bepalen. Wie hierop het eerst wees,nbsp;was DE Vilmorin; het wordt naar hem het principe vannbsp;Vilmorin genoemd. De studie dezer erfelijkheidverschijnse-len moet, zegt hij, beginnen met een zorgvuldig onderzoeknbsp;van de nakomelingen van n enkel gesoleerd individu.
Noch Jordan, noch Vilmorin, noch anderen vermoedden echter, dat het individu zijne eigenschappen op andere wijzenbsp;dan als onafscheidelijk geheel op zijne nakomelingen kannbsp;overerven. De studies van Gregor Mendel leerden echter,nbsp;dat dit niet het geval is, maar dat integendeel van erfelijkenbsp;nheden sprake is, die van elkaar gescheiden worden bijnbsp;de vorming der voortplantingscellen. Bij de bevruchting
-ocr page 171-159
kunnen deze eenheden met erfelijke eenheden van andere herkomst vereenigd worden.
In 1900, toen de Vries, Correns en Tschermak Mendels geschrift en zijn wet weder ontdekten, is de moderne studienbsp;over de heriditaire eenheden begonnen.
De nieuwere onderzoekingen hebben geleerd, dat er twee soorten van individuen bestaan, soortzuivere of reine individuen en hybriden. De laatste zijn er in de natuur veelnbsp;algemeener dan de eerste. Ieder menschelijk individu isnbsp;eene hybride. In de natuur zal men onder de planten meernbsp;reine individuen vinden dan onder de dieren, omdat velenbsp;planten hermaphrodite zelfbevruchters zijn.
De studie der erfelijkheid kan men het zuiverst doen bij auto-fertiele (zelfbevruchtende) planten, hetgeen doornbsp;JOHANNSEN gedaan Werd bij boonen. Hij toonde aan, dat denbsp;nakomelingschap wel van den ouder verschilde, doch uitsluitend in niet-erfelijke eigenschappen. Behalve deze nietnbsp;erfelijke modificaties, gering verschil in grootte b.v., bestaatnbsp;er niet het minste verschil in de nakomelingschap. Zaaitnbsp;men verder de grootste of de kleinste boonen uit, hetnbsp;resultaat is gelijk; beide serien van nakomelingen vertoonennbsp;hetzelfde gemiddelde. Zaait men daarentegen zaden vannbsp;een hybried individu uit, dan krijgt men een ander resultaat;nbsp;de nakomelingschap is veelvormig. Een rein individu vormtnbsp;bij zelfbevruchting eene nvormige nakomelingschap, denbsp;individuen, die deze ,samenstellen, zijn ten opzichte hunnernbsp;erfelijke eigenschappen volkomen aan den ouder gelijk, denbsp;nakomelingschap van het reine individu is nvormig, dienbsp;van het hybride veelvormig.
Men zou kunnen denken, dat het reine individu zijne eigenschappen toch als een ondeelbaar geheel overerft, terwijlnbsp;die eigenschappen van elkaar gescheiden worden als hetnbsp;eene hybride betreft. Dit is echter niet het geval, zooalsnbsp;Mendel heeft aangetoond. De reine individuen hebbennbsp;echter slechts n soort van gameten, van voortplantingscellen.
-ocr page 172-160
die slechts eene combinatie vormen, vandaar dat de nakomelingschap eenvormig, homogeen is. Of we een hermaphrodiet individu hebben, dat eigenlijk te beschouwen is als tweenbsp;onafscheidelijk verbonden ouders, of twee reine individuennbsp;van verschillende sexe, maakt geen verschil. Het hybridenbsp;individu vormt meerdere soorten van gameten, die verschillende combinaties kunnen vormen en dus een heterogenenbsp;nakomelingschap geven.
We kunnen dus zeggen: de nakomelingschap van twee reine individuen van verschillende sexe, maar tot hetzelfdenbsp;type behoorend, is even homogeen als de nakomelingschapnbsp;van een enkel zelfbevrucht individu en volkomen gelijk aannbsp;haar ouders, voor zoover het hare erfelijke eigenschappennbsp;betreft. Met andere woorden; reine individuen zijn goed-begrensd, permanent, erfelijk en onontleedbaar.
Dit is hetzelfde wa,t Jordan in 1873 van zijne soorten heeft gezegd.
Dr. Lotsy komt nu tot de definitie van de soort en zegt: de soort is het totaal van alle individuen van dezelfde erfelijkenbsp;samenstelling, die slechts ne soort van gameten (voort-plantingscellen) vormen. In technische taal zou men zeggen:nbsp;de soort is het totaal van alle homozygote individuen vannbsp;dezelfde genetische samenstelling.
Nu de vraag: wat is de oorsprong van die soorten?
Drie mogelijkheden zijn er denkbaar:
1. door verwerving van nieuwe eigenschappen, gevolgd door vererving dezer verkregen eigenschappen op denbsp;nakomelingschap;
2. door zoogenaamde spontane variatie of mutatie;
3. door kruising.
De beide eerste mogelijkheden behooren tot het gebied der variabiliteit.
We moeten ons dus afvragen, zegt Dr. Lotsy: bestaat er eene erfelijke variabiliteit, in welken vorm dan ook?nbsp;Twee individuen zijn nooit identisch hoogstens sterk gelijkend.
-ocr page 173-161
deze soortvariabiliteit, die we modificaties noemen, is niet erfelijk en heeft voor eene evolutietheorie geen waarde.
Is vererving van verkregen eigenschappen mogelijk? Men zou dit moeten nagaan bij nakomelingen van een rein herma-phrodiet individu of van 2 volkomen identieke reine individuen van verschillende sexe. Dr. L. betwijfelt of ditnbsp;ooit gebeurd is. Er zijn in deze twee gewone bronnennbsp;van fouten. De eerste en belangrijkste is onzuiverheid vannbsp;het uitgangsmateriaal. Bateson b.v. beweerde, dat denbsp;resultaten door Kammerer verkregen bij zijne proeven metnbsp;Salamandra maculosa (vroeger in deze Bladen bij Overervingnbsp;ook door mij aangehaald) vermoedelijk foutief waren doornbsp;het heterozygotisme der oorspronkelijke individuen.
De tweede bron van fouten is het ontbreken van strenge contrleproeven. Met voorbeelden wordt aangehaald, hoenbsp;gemakkelijk op dit gebied vergissingen mogelijk zijn.
Op botanisch gebied wordt de meening aangehaald van Klebs, op zologisch gebied vau Bateson, die beide zeggen;nbsp;ik ken geen enkel geval, dat ons het bewijs levert voornbsp;eene erfelijkheid van verkregen eigenschappen.
Vervolgens beschouwt spreker de mogelijkheid van spontane variatie of mutatie en zegt, dat dit op 2 manieren zou kunnen ontstaan, n.1. door het toevoegen van een factor aannbsp;de reeds voorhanden zijnde, dus eene progressieve mutatienbsp;of door verlies van een factor. Algemeen is men overtuigd,nbsp;dat de Vries het bewijs van het bestaan der progressieve mutatie leverde bij de Oenothera lamarckiana. Deze geeft bijnbsp;zelfbevruchting van vorm verschillende nakomelingen, denbsp;z.g. mutanten van de Vries; sommige van deze vormen zijnnbsp;bij verder uitzaaien constant, anderen niet. Bateson, Lotsynbsp;en anderen spreken de veronderstelling uit, dat de Oen.nbsp;lam. eene hybride zou zijn, welke meening krachtig wordtnbsp;versterkt door proeven, genomen door Davis met Oenotheranbsp;grandiflora en Oenothera biennis, en door Dr. Lotsy metnbsp;Nicotiana paniculata en N. rustica. Ook worden aangehaald
-ocr page 174-162
de nauwgezette proeven van H. Nilsson, die de vraag wenschte op te lossen: is de Oenothera lainarckiana eenenbsp;zuivere soort, ja of neen? Onweerlegbaar kon hij aantoonen,nbsp;dat dit niet geval is, maar dat het eene verzameling is vannbsp;meerdere verschillende typen Het is dus geen elementaire,nbsp;hoogstens eene Linnsche soort.
Waar dit het geval is, kan de Oen. lam. nooit als betrouwbare basis voor proeven dienen en hiermede vervalt elk bewijs voor de mutatie-theorie, want de Vries zelfnbsp;zeide, dat de 0.1. de eenige soort was van de meer dannbsp;een honderdtal, waarmede hij proeven had genomen, dienbsp;zijne verwachting had vervuld.
Hoe is het met mutaties door verlies van factoren? De aanduidingen voor het bestaan van verliesmutaties blijken,nbsp;nader ontleed, veelal foutief te zijn. Als men 2 soorten ziet,nbsp;na overeenkomende, waarvan echter de ne een eigenschapnbsp;heeft, die de andere mist, dan wordt zoo vaak maar beweerd, dat de laatste uit de eerste is ontstaan door verliesnbsp;van dien factor. Toch kan dit laatste zeer goed eennbsp;kruisingsprodukt zijn, zooals uit onderstaand voorbeeld blijkt.
Brainerd geeft aan, dat in New-York bekend was de Viola palmata, eene behaarde soort, en dat later eene variteitnbsp;bekend werd (gabra), die kaal was; algemeen werd aangenomen, ontstaan door verlies van een factor. Door denbsp;zaaiproef gelukte het B. de Viola palmata te splitsen innbsp;de Viola palmata, met gelobde bladeren en behaard, ennbsp;Viola papilionacea, met gaafronde bladeren en kaal. t Wasnbsp;dus eene kruising, die de eigenschap, kaal zijn, aan eenenbsp;der oorspronkelijke vormen ontleende. Dr. L zegt dannbsp;ook, dat het verlies van factoren hem onwaarschijnlijk lijkt,nbsp;ook al kunnen nog niet alle aangehaalde voorbeeldennbsp;worden weerlegd
Nog wordt aangehaald de opinie van Tschermak, die eene hypothese opstelde over associatie en dissociatie vannbsp;factoren, waarin de waarschijnlijkheid wordt uitgesproken.
-ocr page 175-163
dat Ook ill een homozygoot organisme factoren aanwezig zouden zijn, die zich onder bepaalde omstandigheden zouden kunnen associeeren of zich zouden kunnen dissocieerennbsp;en een nieuw kenmerk zouden te voorschijn roepen. Wanneer deze as- of dissociatie permanent werd, zoudennbsp;nieuwe constante vormen ontstaan. Het bestaande ideenbsp;dus onder andere woorden gebracht. Dr. L. vermoedt innbsp;al de aangehaalde gevallen van schijnbare erfelijke verandering, door associatie of dissociatie van factoren, eenenbsp;onzuiverheid van het uitgangsmateriaal, tengevolge vannbsp;vroegere kruising. Dat ook onderzoekers van groote verdienste zich aan deze fout zouden hebben schuldig gemaakt,-schrijft hij toe aan de moeilijkheid om uit te maken of hetnbsp;voor proeven gebruikte materiaal absoluut rein is. Waarnbsp;het in de chemie al zoo moeilijk is, absoluut zuivere verbindingen te krijgen, hoeveel moeilijker moet dat dan nietnbsp;zijn in de botanie. De biologische analyse is zooveelnbsp;moeilijker dan de chemische.
Dr. L. eindigt dit eerste gedeelte zijner rede met de woorden; Ik blijf dus overtuigd, dat met de mogelijke,nbsp;hoewel niet waarschijnlijk exceptie van het bestaan vannbsp;verliesmutaties, de soorten constant zijn.
Naderhand vraagt hij: hoe zijn dan de soorten ontstaan? Naar zijne opvatting door kruising. Het is bekend, datnbsp;variteiten na kruising hybriden geven, die door splitsingnbsp;in volgende generaties een aantal vormen geven, waarvannbsp;sommige constant zijn. De nieuwe, constante vormen kun-men eigenschappen bezitten, die zeer verschillen van die dernbsp;oorspronkelijk gekruiste variteiten. Die nieuwe vormen,nbsp;nieuwe variteiten, kunnen dus door kruising ontstaan; datnbsp;is bewezen. Vrij algemeen wordt aangenomen, dat er verschilnbsp;is tusschen variteiten en soorten. De Vries onderscheidtnbsp;ze als volgt; door kruising is uit te maken of de eenenbsp;of andere vorm eene soort of eene variteit is. Indien denbsp;door kruising verkregen vormen constant zijn, waren de
-ocr page 176-164
gekruiste organismen soorten, volgt echter op de kruising splitsing, dan hebben we variteiten met elkaar gekruist.nbsp;Onderzoekingen van Baur en van Lotsy hebben echternbsp;bewezen, dat bij kruising van volkomen zuivere individuennbsp;van verschillende Linnsche soorten, zooals Antirrhinumnbsp;majus en Ant. sempervirens, die eene geheel homogenenbsp;eerste generatie geven, bij volgende generaties enorme splitsing voorkomen; van de ontstane vormen zijn sommige constant, andere niet. Het verschil tusschen variteit en soortnbsp;kan men dus niet staande houden. Waar dit verschil nietnbsp;bestaat kan Dr. L. dan ook met recht zeggen: We hebbennbsp;dus het onwederlegbaar bewijs, dat nieuwe soorten doornbsp;kruising ontstaan. Maar er is meer. Deze proeven toonennbsp;ook, dat eene nieuwe soort niet in haar eentje ontstaat,nbsp;maar groepsgewijze, zoodat de kruising ons niet alleen denbsp;verklaring van het ontstaan van nieuwe soorten geeft, maarnbsp;ook van hare normale groepeering in de natuur. Dezenbsp;theorie verklaart op eenvoudige wijze twee belangrijke feiten,nbsp;wordt daardoor zeer aannemelijk.
Volgen hierna beschrijvingen van experimenten, waaruit zeer sterk het constant zijn van soorten spreekt.
Wat is de vere causa van de door kruising veroorzaakte veranderingen? Volgens Dr. L. mag men aannemen, datnbsp;een nieuwe factor ingevoerd wordt in een stabiel systeemnbsp;van andere factoren. Het doet denken aan het ontstaan vannbsp;nieuwe chemische verbindingen.
Bij de soort is het de nieuwe factor, bij de chemische verbinding het element of de nieuwe atoomgroep, die de verandering veroorzaakt. Al naar de natuur van den nieuwen factor of vannbsp;het nieuwe element en naar den aard van het aanwezigenbsp;zal de verandering grooter of kleiner kunnen zijn. De groottenbsp;van den sprong geeft hier dus geen essentiel verschil, welnbsp;het feit, dat de verandering in eens ontstaat zonder tusschen-vorm, zonder iets intermediairs.
Onder de organismen vindt men van hoogere en van
-ocr page 177-165
lagere orde. Dieren zoowel als planten zijn ingedeeld in groote klassen; elke klasse heeft zijn eigen basis, zijn eigennbsp;plan, waarop de indeeling gebaseerd is Juist deze scherpnbsp;omlijnde groote klassen geven voor iedere evolutietheorienbsp;moeilijkheid, daar de overgangen ten eenen male ontbreken.nbsp;Mijne theorie, zegt Dr. L., maakt deze gapingen begrijpelijk.nbsp;De verschillende bouwplannen voor de klassen wordennbsp;veroorzaakt door den invoer van een genetische factor vannbsp;hoogere orde of van een factor, die met reeds voorhandenenbsp;een complex van hoogere orde vormt, terwijl de secundairenbsp;veranderingen in een zoodanig bouwplan veroorzaakt wordennbsp;door genetische factoren van geringere orde of door splitsingen.
Een voorbeeld uit de chemie maakt dit duidelijk. De benzolring wordt door invoering van een stikstofatoomnbsp;veranderd in pyridine, waaruit
CH. |
CH. | |||||
CH. |
CH. |
CH. |
CH. |
zich een groo | ||
II |
1 |
II |
j |
te groep van | ||
CH. |
CH. |
CH. |
CH. |
alkaloden af | ||
CH. |
N. ^ |
leidt. |
De invoer van een factor in een af ander wervelloos dier kan de vorming van een skelet veroorzaakt hebben, en mochtnbsp;dit waar zijn, dan is het begrijpelijker wijze van geen nut,nbsp;naar overgangsvormen te zoeken, daar deze nooit hebbennbsp;bestaan.
Daarna houdt Dr. L. eene beschouwing over den oorsprong der eerste soorten op aarde, eene beschouwing die natuurlijk slechts ultra-hypothetisch kan zijn. Men zounbsp;kunnen veronderstellen, dat zeer eenvoudige organismennbsp;zich ontwikkeld hebben tengevolge van een procd, datnbsp;men gewoonlijk spontane generatie noemt. Een aantal zelf
-ocr page 178-166
niet levende factoren zouden zich kunnen associeeren en in hun systeem werkend, als resultante der krachten,, denbsp;eerste verschijnselen van een zeer eenvoudig leven kunnennbsp;doen zien.
De aldus ontstane primitieve organismen behoeven niet alle dezelfde factorale constitutie te hebben gehad, t Isnbsp;zelfs waarschijnlijk, dat dit niet het geval is geweest en datnbsp;van den oorsprong af de erfelijke factoren van verschillendenbsp;primitieve organismen verschillend zijn geweest.
De evolutie, de vooruitgang, begon eerst na het ontstaan der geslachtelijke voortplanting, die niets anders was dannbsp;de eerste kruising. Toen kwamen genetische factoren vannbsp;verschillenden oorsprong te zamen en kregen gelegenheidnbsp;zich te verbinden.
Ik vermeet mij niet te gelooven, zegt Dr. L., dat de krui-singstheorie alles verklaart, maar ik ben geneigd te gelooven, dat zij het principe bloot legt, dat de basis van het ontstaannbsp;der soorten vormt
Verder worden mogelijker wijze te maken tegenwerpingen tegen het kruisingsprincipe besproken.
De vraag zou kunnen worden gesteld, ofwel alle kenmerken der organismen de wet van Mendel volgen, of dat er eigenschappen zijn, die aan andere wetten gehoorzamen. Denbsp;diepgaande studies van Nilsson-Ehle over tarwe en havernbsp;worden aangehaald, welke aantoonen, dat zonder uitzonderingnbsp;de morphologische zoowel als de physiologische, de qualita-tieve zoowel als quantitatieve eigenschappen Mendels wetnbsp;volgen. Ook proeven van anderen worden aangehaald, dienbsp;Dr. L. tot de conclusie voeren, dat splitsing typisch is,nbsp;zoowel voor bastaarden tusschenvormen, die men met dennbsp;naam soort aanduidt, als tusschen die, welke men variteiten noemt. Dit schijnt L. natuurlijk, omdat hij geen soortennbsp;en variteiten, alleen kleinsoorten aanneemt. Waar constantenbsp;soortshybriden zijn beschreven, denkt Dr. L., dat daar eenenbsp;gevolgtrekking is gemaakt uit een te gering aantal opge-
-ocr page 179-167
kweekte exemplaren. Men heeft constante soortshybriden, doch dit zijn geen eerste generatie hybriden, maar homozygootnbsp;geworden splitsingsprdukten van veel latere generatie.
Eene andere tegenwerping grondt zich op de grootere mate van steriliteit, die soortshybriden boven variteitshy-briden zouden hebben, t geen Dr. L. aldus zou willen verklaren, dat kleinsoorten, die in een groot aantal factoren vannbsp;elkaar verschillen, zooals die, welke men onder verschillendenbsp;Linnsche soorten plaatst, allicht doen, minder gemakkelijknbsp;zullen kruisen, dan die, welke slechts in een gering aantalnbsp;factoren verschillen (z.g. variteiten). L. betwijfelt echter,nbsp;of het opgegeven verschil wel bestaat, daar proeven vaaknbsp;het tegendeel doen zien.
Eene andere tegenwerping, dat kruising niet algemeen genoeg voorkomt, om het ontstaan van zoo vele soorten te verklaren, is niet juist; voortdurend worden er meer gevallennbsp;van kruising aangetoond.
De voordeelen van de nieuwe theorie zijn volgens Dr. L. de volgende:
Eerstens stemt het geleverde bewijs, dat nieuwe soorten groepsgewijze ontstaan, volkomen overeen met de groepeeringnbsp;der soorten in de natuur, zooals Jordan die ons leerde kennen.nbsp;Dan toont de omstandigheid, dat eene geheele groep vannbsp;soorten tegelijkertijd ontstaat, aan, dat het niet langer noodignbsp;is te trachten onder eene groep van soorten de ancestralenbsp;soort, waaruit alle anderen zouden zijn ontstaan, op te sporen,nbsp;daar de veronderstelling, dat al die soorten eens eene genetische reeks vormden, onjuist is. t Kan natuurlijk zijn, datnbsp;uit een soortengroep sommige verdwenen zijn; deze vormdennbsp;echter niet overgangsvormen van lageren rang in den zin,nbsp;zooals Darwins variteiten overgangsvormen waren.
Deze theorie verklaart beter dan eene andere het ontbreken van overgangsvormen tusschen de groote klassen van hetnbsp;rijk der levende wezens. De ervaringen der palaeontologen,nbsp;dat de soorten constant zijn, gaat ook met deze theorie
-ocr page 180-168
accoord. De bekende palaeontoloog Grand Eury zegt o.a.: Een belangrijk feit overheerscht alle andere: het constantnbsp;zijn der soorten gedurende verreweg het grootste gedeelte,nbsp;ja vaak gedurende bijna den geheelen tijd van hun bestaan.nbsp;Ik ben 25 jaren geleden te St. Etienne gekomen met juistnbsp;het tegenovergestelde denkbeeld, dat de soorten op onafgebroken wijze gevarieerd hebben. D. Stur raadde mij aannbsp;mij daarvan op het terrein te overtuigen. In plaats daarvannbsp;heb ik in ononderbroken afzettingen, die zeker de tusschen-vormen van variabele soorten zouden bewaard hebben, slechtsnbsp;fragmenten van constante soorten gevonden. Tot steun vannbsp;deze bewering zou ik gemakkelijk meer dan 10 soortennbsp;kunnen noemen, die in de beide groote kolenbekkens vannbsp;Frankrijk voorkomen, meer dan 10, die zonder veranderingnbsp;te hebben ondergaan, van de basis tot den top van hetnbsp;Loire-bekken voorkomen, en meer dan 10 andere, die zondernbsp;verandering de bovenste helft van dat bassin doorloopen.
De theorie vormt een band tusschen de wijze, waarop soorten, en tusschen die, waarop chemische verbindingennbsp;ontstaan, zoodat zij nieuwen steun verleent aan de stelling,nbsp;dat overeenkomstige wetten in de levende en in de leven-looze natuur heerschen. In tegenstelling met de Vries, dienbsp;zijne pangenen als levende partikeltjes voorstelt, neemt Dr. L.nbsp;de meening van Hagedoorn aan, dat het leven is de resultante van krachten in een systeem van levenlooze factoren.
Deze opvatting vindt steun in recente proefnemingen, door Becquerel gedaan in het laboratorium van prof. Kamer-LiNGH Onnes te Leiden. Luchtledige buisjes met drogenbsp;zaden van lucerne en mosterd en sporen van verschillendenbsp;schimmels en bacterin, werden gedurende 3 weken innbsp;vloeibare lucht ondergedompeld gehouden en daarna, zondernbsp;voorafgaande verwarming, gedurende 77 uur in vloeibarenbsp;waterstof gehouden. Na dien werden de zaden nog 1/2 jaar,nbsp;de sporen nog 2 jaar in het luchtledige bewaard. Niettegenstaande dat ontkiemde een belangrijk percentage.
-ocr page 181-169
Deze experimenten vereenigden voor de eerste maal eene buitengewone droogte, een zeer hoogen luchtledigheidsgraadnbsp;en de zeer lage temperaturen van 190 253 graden ondernbsp;nul. Het protoplasma van deze kiemen, beroofd van waternbsp;en gassen en onder een druk van bijna nul, heeft zijn col-loidalen toestand moeten verliezen en kon geen enkel spoornbsp;der physische of chemische verschijnselen van het levennbsp;vertoonen. Dr. L. kan dit niet anders verklaren, dan dat hetnbsp;leven de resultante is van krachten tusschen werkendenbsp;stoffen, die zelf levenloos zijn.
In de volgende stellingen vat Dr. L. zijne rede samen.
Nieuwe soorten worden geboren als gevolg van eene kruising tusschen reeds bestaande soorten. De nieuw geboren soort is klaar en constant en aan geenerlei vorm van erfelijkenbsp;variabiliteit onderworpen, met de mogelijke, doch m.i. onwaarschijnlijke uitzondering van een toevallig verlies vannbsp;factoren.
De natuur maakt dus sprongen, maar deze kunnen buitengemeen klein zijn; wezenlijk is niet de grootte van den sprong, maar het feit, dat er geen overgangsvormen in dennbsp;zin van variteiten tusschen verschillende soorten bestaan.
De natuur kan geen soorten vormen door selectie van bepaalde individuen tot de te vervormen soort behoorende,nbsp;omdat eene dusdanige selectie noodgedwongen zonder effectnbsp;moet blijven, daar alle individuen tot een en dezelfde soortnbsp;behoorende, dezelfde erfelijke constitutie bezitten.
In n woord: alle intraspecifieke selectie is onmogelijk. Interspecifieke selectie daarentegen blijft mogelijk, maar zijnbsp;behoort tot een anderen tak van wetenschap, tot dien vannbsp;het overleven van sommige soorten boven andere, en gaatnbsp;dus buiten de grenzen van mijn voordracht, die slechts overnbsp;den oorsprong der soorten handelt.
Dr. L. merkt verder nog op, dat van eene evolutietheorie mag worden geischt, dat zij zich op eene eenigszins frequent optredend proces van soortvorming baseert.
-ocr page 182-170
Dit proces moet een groot aantal nieuwe vormen doen ontstaan, uit welke de natuur haar keus kan doen. Op geennbsp;andere wijze zal het mogelijk zijn aan de voortdurende veranderingen, welke de aarde ondergaat, het hoofd te bieden.nbsp;Deze veranderingen der aarde toch eischen eene voortdurendenbsp;produktie van nieuwe soorten om de leemten aan te vullen,nbsp;ontstaan door de vernietiging van vormen, die niet in staatnbsp;waren deze veranderingen te weerstaan. Nooit zal een muta-tieproces, dat in het leven der soort slechts eenmaal innbsp;eenige duizenden jaren optreedt, aan dezen eisch kunnennbsp;voldoen; de kruising kan het, zoowel door haar algemeenheidnbsp;als door het groote aantal verschillende vormen, die zijnbsp;binnen korten tijd doet ontstaan.
De kruisingstheorie is eenvoudig; om hare beteekenis te vatten moeten echter twee ingewortelde denkbeelden wordennbsp;uitgerukt, n.1. het begrip der Linnsche soort in de beteekenis,nbsp;die men er in den regel aan hecht, en de meening, dat eennbsp;nieuwe vorm, die slechts in n of weinige kenmerken vannbsp;eene andere verschilt, daarom noodzakelijkerwijze nader metnbsp;deze verwant is dan eene nieuwe vorm, die er in meerderenbsp;opzichten van verschilt.
De Linnsche soort is geen eenheid, maar een geslacht, dat ontleed kan worden in een aantal constante kleinsoorten.nbsp;Iedere kruising doet kleinkinderen geboren worden, waarvannbsp;sommige in n of weinige, andere in meerdere, soms zelfsnbsp;in een groot aantal kenmerken van elkander verschillen.nbsp;Toch staan al deze vormen in denzelfden verwantschaps-graad tot elkaar.
Vrijburg.
L. Th. MAYER. De haarwervels op het lichaam van het paard, als kenteekenen van zijnenbsp;goede en slechte eigenschappen.
Kort geleden verscheen onder bovenstaanden titel bij G. Kolff amp; Co. te Batavia een geillustreerd boekje, kostendenbsp;3., waarin door den heer Mayer, den bekenden Javanicus,nbsp;verschillende gegevens zijn verzameld omtrent de haarwervelsnbsp;bij paarden en de beteekenis, die daaraan wordt gehecht. Hetnbsp;is geschreven in het Hollandsch en in het Maleisch. Zooalsnbsp;het voorbericht luidt, zijn de gegevens geput uit vroegernbsp;over dit onderwerp geschreven werkjes en bijdragen, o.a.nbsp;van: prof: P. 1. Veth, Dr. I. 1. M. de Groot, C. Spat,nbsp;een paar geschriftjes, n uitgegeven bij H Bunino innbsp;Djokja in 1879 en n, uitgegeven bij van Dorp te Semarangnbsp;in 1889, en van schrijver zelf.
In den aanvang worden verschillende zaken aangegeven, die de Javaan graag in het paard ziet en die betrekkingnbsp;hebben op den bouw, den leeftijd, de onderscheidene gangennbsp;en de kleur; daarop volgt eene opsomming van de deelennbsp;van het lichaam en de Javaansche benamingen daarvan,nbsp;waarna wordt overgegaan tot de bespreking van de haarwervels, welke worden behandeld naar de plaats van voorkomen, aan hoofd, hals, borst enz.
We zullen den schrijver niet volgen bij de bespreking van de tallooze goede en slechte teekens, die worden opgenoemd; het zijn er meer dan tweehonderd. Enkele, dienbsp;het meest van belang zijn en waarop door eiken z.g. paar-
-ocr page 184-172
denkenner wordt gelet, zullen we aan de hand van het boekje even aanstippen.
Mati-ppak 2 haarwervels tusschen de ooren, niet te ver naar achteren gelegen. Dit wordt door allen als goednbsp;gekenmerkt. Het is ook een teeken, dat steeds nagegaannbsp;wordt; men zal een Inlandschen paardenkenner, als hij eennbsp;paard bekijkt, steed naar dit teeken zien zoeken.
Mati-soewoeng is, als deze haarwervels ontbreken. A vindt dit goed, B. niet, terwijl A. het wel aanwezig zijn er vannbsp;eveneens goed vindt. Ik hoorde steeds, (vide mijne bijdragenbsp;over haarwervels enz. in deze Bladen, Dl. 16, afl 3 en 4)nbsp;dat ze als regel er moeten zijn en alleen mogen mankeerennbsp;bij een effen zwart paard
De satrya-manah en satrya-kapanah hadden beter bij den hals dan bij den maantop besproken kunnen worden; ze loopennbsp;langs den manenkam, het zijn geen haarwervels maarnbsp;korenaren.
Aan het voorhoofd worden aangegeven o.a.:
Baja kapranggoel, wat door sommigen onder de goede, door anderen onder de slechte wordt aangegeven; we zullen het,nbsp;afgaande op den naam, maar onder de laatste rekenen. Het zijnnbsp;twee oejengans boven elkaar, waarvan echter n benedennbsp;de ooglijn moet liggen.
Algemeen erkend als slecht is, als de haarwervel van het voorhoofd (er is altijd n) beneden de ooglijn ligt. Denbsp;Javaan noemt dit keplorod, de Maleiers zeggen; toeroen tangis.nbsp;Dit belangrijke teeken wordt door den heer Mayer nietnbsp;genoemd.
Wel vindt men onder de teekens aan het voorhoofd vermeld: satrya pinajoengan, terwijl dit beter een plaatsje had kunnen hebben onder die van de lendenen. Schrijver geeftnbsp;dit aan als eene combinatie van 5 oejengans, n.1, twee opnbsp;het voorhoofd, twee aan den hals, dicht bij de schoft ennbsp;n op de lendenen, niet bedekt door het zadel. Ik hoordenbsp;altijd het laatste alleen met den naam van satrya pinajoengan
-ocr page 185-173
bestempelen. Het geldt voor n van de beste, zoo niet het beste teeken; op paardenvenduties ziet men het ooknbsp;steeds apart vermeld.
Radja wahana, in belangrijkheid naast het vorige staande, is een lange korenaar, aan de voorzijde van den hals, onafgebroken doorloopende van de keel tot aan de onderborst.
De heer Mayer kent den naam korenaar blijkbaar niet, en drukt het aldus uit: twee oejengans, n boven aan denbsp;hals en n op de borst, door een streep aan elkaar verbonden.
Teekens, als: panggoeng rantjah, n oejengan op het linker voorbeen of aan de voorzijde der rechter lendenen,nbsp;zijn wel wat moeilijk uit te zoeken.
Een enkele haarwervel, of wat meer voorkomt, een korte
korenaar op de buitenvlakte van pijp of onderarm
wordt ook steeds als slecht aangemerkt. Ik zie het door den heer Mayer niet aangegeven.
Dit zijn slechts enkele voorbeelden, die ik aanhaal, om het bewijs te leveren, hoe verschillend zelfs de meest belangrijke teekens nog worden uitgelegd, en waar dit hetnbsp;geval is, zal het moeilijk zijn, veel gewicht te hechten aannbsp;de werkelijke waarde van die teekens. Vaak worden doornbsp;de z.g. kenners de teekens pas ontdekt, als men de eigenschappen van het paard kent of als er het een of andernbsp;mee is geschied; men vindt dan onder de vele goede ofnbsp;slechte teekens wel n, dat de verklaring geeft.
Ik kan dan ook niet met den heer Mayer meegaan, waar hij denkt, dat het moeilijk aan te nemen is, dat volkennbsp;als Hindoes, Chineezen, Japanneezen, Javanen, Boegineezen,nbsp;Makassaren, Batakkers enz. zoo maar willekeurig aan al denbsp;hun bekende haarwervels op het lichaam van het paardnbsp;een naam en eene bepaalde beteekenis hebben gegeven,nbsp;zonder voorafgaand en zeker zeer langdurig onderzoek,nbsp;gegrond op eene nauwkeurige dagelijksche waarneming ennbsp;op door verschillende bezitters van paarden met hunne dieren
-ocr page 186-174
opgedane ervaringen. Langdurige waarnemingen en nauwkeurig onderzoek zijn geen zaken voor den Inlander en het feit, dat de teekens zoo verschillende worden uitgelegd, pleitnbsp;tegen elke nauwgezette studie. Het is een bijgeloof, andersnbsp;niet; t heeft iets geheimzinnigs, zal daarom door de would-be-paardenkenners in eere worden gehouden en als zoodanig ook gemakkelijk van de eenen persoon op den anderen,nbsp;van het eene volk op het andere overgaan.
Waar ik dus de studie van de haarwervels en van de andere goede en slechte teekens, ter beoordeeling van denbsp;bruikbaarheid der paarden alle waarde ontzeg, zoo wil iknbsp;daarmede niet beweren, dat het voor ons veeartsen van geennbsp;nut is zich eenigszins op de hoogte te stellen van de voornaamste, van de meest voorkomende zaken op dit gebied.nbsp;We weten, dat er hier in Indi nog veel naar wordt gekeken,nbsp;dat het op de handelswaarde van de dieren een niet onbe-langrijken invloed heeft; dat alleen is dus al een weinignbsp;studie waard.
Het boekje van den heer Mayer heeft de verdienste, dat hierin ongeveer alles is samengebracht, wat op dit gebiednbsp;bekend is en geschreven werd, het geeft de Javaansche ennbsp;Maieische namen van de verschillende teekens en de verschillende onderdeeien van het lichaam, het behandelt hetnbsp;onderwerp in behoorlijke volgorde, daarom is het zijn plaatsjenbsp;waard in de boekenkast van den Indischen veearts.
Vrijburg.
Tegen het einde van den maand Maart ontvingen wij het 30sie exemplaar van dezen almanak, uitgegeven door hetnbsp;veterinaire studenten-corps Absyrtus. In mos-groen gewaadnbsp;maakt dit jaarboek, hetwelk opnieuw in omvang is toegenomennbsp;en niet minder dan 544 bladzijden telt, reeds uitwendig een
1
-ocr page 187-175
goeden indruk. Ook van den inhoud kan hetzelfde worden gezegd. Ondanks de tijdsomstandigheden, die de samenstelling belemmeringen in den weg hebben gelegd, beantwoordtnbsp;dit 6de lustrum-exemplaar ten volle aan het gestelde doel.
Op de eereplaats een portret van Dr. W. C. Schimmel, wijlen eerevoorzitter van het corps en directeur van s Rijksnbsp;veeartsenijschool. In het bijbehoorend In memoriam wordtnbsp;nogmaals hulde gebracht aan de verdiensten van dezen helaasnbsp;te vroeg ontslapen voorganger in de diergeneeskunde.
Het kalendergedeelte is aangevuld met een tabel voor de herleiding van Rijnlandsche maat in Meters en Engelschenbsp;maat en een opgave van de porten van brieven, drukwerkennbsp;enz. in Ned.-Indi, een en ander in de eerste plaats tennbsp;gerieve van de Indische lezers.
Een photo van den senaat van het korps ontbreekt ook dezen keer niet, terwijl portretten met passende bijschriftennbsp;zijn opgenomen van den Minister van Landbouw, Nijverheidnbsp;en Handel E. E. Posthuma, professor Dr. J. Poels, directeurnbsp;van s Rijksseruminrichting en wijlen den hoofdinspecteurnbsp;van de volksgezondheid Dr. P. M. J. M. E. Woltering,nbsp;oud-leeraar aan s Rijks veeartsenijschool.
Voorts vinden we, in verband met het in alle stilte herdachte 50-jarig jubileum van het corps, op n blad vereenigd de portretten van den eenigen nog levendennbsp;oprichter van Absyrtus, W. J. Ph. Oppenraay, thans schoolopziener te Oisterwijk en van een 4-tal nog levende oudstgnbsp;leden van het corps, n. 1. van de heeren E. W. van Dulm,nbsp;J. B. H. Moubis, D. van der Sluijs en J. B. Rutgers,nbsp;vergezeld van een kort historisch overzicht van het corpsnbsp;uit de pen van den heer Vermeulen, waarin wat uitvoerigernbsp;wordt stilgestaan bij het 25-jarig feest in 1890 gevierd, doornbsp;schrijver in gedachten blijkbaar opnieuw doorleefd.
Zooals uit de voorrede blijkt, zijn boven de maanden in den kalender dezelfde vignetten geplaatst als het vorigenbsp;jaar, terwijl voor het overige de teekeningen zijn geleverd
176
door de niet onvaardige hand van een bescheiden artist, die zijn naam niet vermeld wenschte te zien.
De subvereeniging Hercules schijnt aan de gevolgen van de mobilisatie te zijn overleden, waarvoor de vereenigingnbsp;V. E. Z. met een zeer materialitische strekking, blijkbaar wordtnbsp;van den buik een afgod gemaakt, als mobilisatiekind is geboren.
De Terugblik-schrijver is onder censuur gesteld van de Algemeene Vergadering. De redactie acht dit een voordeel,nbsp;omdat nu van alle studenten de meening kan worden weergegeven. Misschien is dit juist, maar voor den lezer is hetnbsp;een verlies, daar de terugblik aan originaliteit heeft ingeboet.
Zeer op haar plaats is de bijdrage De veterinaire student gemobiliseerd, waarin een bekopt relaas wordt gegevennbsp;van het aandeel, dat de veterinaire studenten hebben gehadnbsp;in de algemeene mobilisatie. Er blijkt uit, dat niet mindernbsp;dan een een 70-tal in uiteenloopende functies onder denbsp;wapens zijn geroepen. Dat het vereenigingsleven evenalsnbsp;de studie hieronder heeft geleden is duidelijk en straaltnbsp;dan op verschillende plaatsen in den almanak door.
Daar ik een bespreking van mengelwerk en varia buiten mijn bevoegdheid acht, eindig ik hiermede mijn overzichtnbsp;van den inhoud van dit interessante jaarboek, voor denbsp;samenstelling waarvan de redactie, bestaande uit de heerennbsp;J. H. VAN DEN Berg, J. H. ten Thije, Th. Stoltz, W. Enbsp;G. VAN Capelle en J. A. Coenraad den vollen dank vannbsp;de corpsleden en inteekenaars verdient.
In het bijzonder nog mijn compliment voor de in het algemeen meerdere zorg aan de correctie besteed. Alleen is in de Indeeling en emplacmenstaat van het corps militaire paardenartsen in Nederlandsch-lndi wat te veel gecorrigeerd.nbsp;Een wijziging van het betrokken besluit in dien zin, dat denbsp;formatie van 10 op 8 paardenartsen zou zijn teruggebracht, isnbsp;mij ten minste niet bekend.
V. d. B.
-ocr page 189-Ordonnantin, Besluiten, Officieele verslagen enz.
Uit het nieuwe Wetboek van Strafrecht voor Nederlandsch-Iiuii, vastgesteld hij koninklijk besluit vaii 15 October 1915 No. 33 (Ind,-Slaatsblad No. 732) is hei ondervolgende geciteerd: (')
Artikel 101.
Onder vee worden verstaan eenhoevige dieren, herkauwers en varkens.
Artikel 204.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Hij, die waren verkoopt, te koop aanbiedt, aflevert of uitdeelt,nbsp;wetende, dat zij voor het leven of de gezondheid schadelijk zijn, ennbsp;dat schadelijk karakter verzwijgende, wordt gestraft niet gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Indien het feit iemands dood ten gevolge heeft, wordt denbsp;schuldige gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke vannbsp;ten hoogste twintig jaren.
Artikel 205.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Hij, aan wiens schuld te wijten is dat waren, schadelijk voornbsp;het leven of de gezondheid, verkocht, afgeleverd of nitgedeeld worden, zonder dat de kooper of verkrijger met dat schadelijk karakternbsp;bekend is, wordt gestraft met gevangenisstraf van teti hoogste negennbsp;maanden of hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete valinbsp;ten hoogste drie honderd gulden.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Indien het feit iemands dood ten gevolge heeft, wordt denbsp;schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar ennbsp;vier maanden of hechtenis van ten hoogste een jaar.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;De waren kunnen worden verbeurd verklaard.
Artikel 302.
(1) Mishandeling van een dier wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier maanden en twee weken of geldboete van tennbsp;hoogste honderd twintig gulden.
(1) Tijdens het afdrukken werd vernomen, dat de invoeri van dit Wetboek no wel eruimen tijd op zich zal laten wachten.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;v. d. B. .
-ocr page 190-f2) Indieii het misdrijf in het openbaar gepleegd wordt, wordt 'gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van tennbsp;hoogste honderd twintig gulden opgelegd.
i3) Indien tijdens het plegen van het misdrijf nog geen twee jaren zijn verloopen., sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldigenbsp;wegens gelijk misdrijf onherroepelijk is geworden, kunnen de straffennbsp;'met een derde worden verhoogd.
(4) Poging tot dit misdrijf is niet strafbaar.
Artikel.
(1) Met gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren wordt gestraft:
1 diefstal van vee;
2. enz. enz.
Artikel 386.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Hij, die eet- of drinkwaren of geneesmiddelen verkoopt, tenbsp;koop aanbiedt of aflevert, wetende dat zij vervalscht zijn en dienbsp;vervalsching verzwijgende, wordt gestraft met gevangenisstraf vannbsp;ten hoogste vier jaren.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Eet- of drinkwaren of geneesmiddelen zijn vervalscht, wanneer
door bijmenging van vreemde bestanddeelen hunne waarde of hunne bruikbaarheid vermitiderd is.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
Artikel 406.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Hij, die opzettelijk en wederrechtelijk eenig goed, dat geheelnbsp;of ten deele aan een ander toebehoort, vernielt, beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van tennbsp;hoogste twee jaren en acht m.aanden of geldboete van ten hoogstenbsp;driehonderd gulden.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Gelijke straf wordt toegepast op hem, die opzettelijk en wederrechtelijk een dier, dat geheel of ten deele aan een ander toebehoort,nbsp;doodt, beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt.
Artikel 407.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;De in artikel 406 omschreven feiten worden, indien de waardenbsp;van het veroorzaakte nadeel niet meer bedraagt dan vijf en twintignbsp;gulden, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maandennbsp;of geldboete van ten hoogste zestig gulden.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Indien de in artikel 406, tweede lid, omschreven feiten gepleegd zijn door toediening van voor het leven of de gezondheid schadelijke stoffen, of indien het dier behoort tot die, genoemd in artikelnbsp;101, blijft de bepaling van het voorgaande lid buiten toepassing.
-ocr page 191-Artikel 490.
Met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden wordt gestraft:
1quot;. hij, die een dier aanhitst op een niensch of op een dier, dat bereden wordt, voor een rij- of voertuig gespannen is of een lastnbsp;draagt;
2. hij, die een onder zijne hoede staand dier, wanneer het een mensch of een dier, dat bereden wordt, voor eer. rij- of voertuignbsp;gespannen is of een last draagt, aanvalt, niet terughoudt;
3* hij, die geene voldoende zorg draagt voor het onschadelijk houden van een onder zijne hoede staand gevaarlijk dier;
4. hij, die gevaarlijke wilde dieren houdt zonder aan het hoofd van plaatselijk bestuur of den door dezen aangewezen ambtenaarnbsp;daarvan kennis te geven, of die de voorschriften, door dat hoofd ofnbsp;dien ambtenaar te dien aanzien gegeven, niet naleeft.
Artikel 501.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Met geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden wordtnbsp;gestraft:
1. hij, die vervalschte of bedorven eetwaren of dranken, dan wel melk, die van zieke beesten afkomstig is of voor de gezondheidnbsp;schadelijk kan zijn, verkoopt, te koop aanbiedt, aflevert, uitdeeltnbsp;of ten verkoop of ter uitdeeling in voorraad heeft;
2. hij, die zonder verlof van het hoofd van plaatselijk bestuur of van den door dezen aangewezen ambtenaar vleesch van vee, datnbsp;wegens ziekte geslacht of op natuurlijke wijze gestorven is, verkoopt, te koop aanbiedt, aflevert, uitdeelt of ten verkoop of ternbsp;uitdeeling in voorraad heeft.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen tweenbsp;jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den,nbsp;schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kannbsp;in plaats van de geldboete hechtenis van ten hoogste zes dagennbsp;worden opgelegd.
Artikel 540.
Met geldboete van ten hoogste vijftien gulden wordt gestraft:
1. hij, die door dieren doet trekken of dragen een last, welke kenlijk hunne krachten te boven gaat;
2. hij, die het vervoer door trek- of lastdieren doet plaats hebben op eene noodeloos pijnlijke of kwellende wijze;
3. hij, die dieren vervoert op eene noodeloos pijnlijke of kwellende wijze;
-ocr page 192-hij, die voor draag-, rij- of frekdieiisiett dieren gebruikt, die gewond zijn of die lijden aan bij het gebruik pijnlijke kreupellieid.
(2) Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldigenbsp;wegens gelijke of eene der in artikel 541 onischreven overtredingennbsp;of wegens het in artikel 302 onischreven misdrijf onherroepelijk isnbsp;geworden, kan in plaats van de geldboete hechtenis van ten hoogstenbsp;drie dagen worden opgelegd.
Met geldboete van ten hoogste vijftien gulden wordt gestraft;
hij, die voor draag-, rij- of trekdiensten paarden gebruikt, welke nog geen veulentanden gewisseld hebben of bij welke de tweenbsp;binnenpaardentanden der voor-(boven-)kaak nog niet in wrijvingnbsp;komen met de binnenpaardentanden der achter-(beneden-)kaak;nbsp;hij, die paarden, welke nog geen veulentanden gewisseld hebbennbsp;of bij welke de twee binnenpaardentanden der voor-(boven-)kaaknbsp;nog niet in wrijving komen met de binnenpaardentanden dernbsp;achter-(beneden-)kaal!, tuig laat dragen dan wel vastbindt ofnbsp;bevestigt aan een voertuig of aan een trekdier;nbsp;de gebiuiker eener merrie, die toelaat, dat een veulen, bij hetwelknbsp;nog niet alle zes veulentanden aanwezig zijn, medeloopt met hetnbsp;moederpaard, wanneer dit voor draag-, rij- of trekdiensten gebruiktnbsp;wordt.
2) Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke of eene der in artikel 540 omschreven overtredingen of wegens het in artikel 302 omschreven misdrijf onherroepelijk is geworden,nbsp;kan in plaats van de geldboete hechtenis van ten hoogste drie dagennbsp;worden opgelegd.
Bij gouvernementsbesluit van 14 Januari 1916 No. 28 (Staatsblad No. 32) is goedgevonden en verstaan;
Met buiteiiwerkingstelling in zooverre van het besluit van 28 September 1915 No. 2 (Staatsblad No. 573) te bepalen, dat artikel 11nbsp;der Hondsdolheidordonnantie (Staatsblad 1915 No. 302), zooals ditnbsp;artikel luidt ingevolge de ordonnantie van 8 September 1915 (Staatsblad No. 543), voor de residentie Soerabaja in werking treedt op 1nbsp;April 1916.
-ocr page 193-Door den Wild. Directeur van Landbouw, N. en H. is de volgende circulaire dd. 7 Januari 1916 No. 165 aan de adjuuct-inspecteursnbsp;van den B. V. D. verzonden.
Ingevolge inlichtingen verkregen van de gonvernenientsveeartsen op Java en Madoera, kon in het begin van 1912 aan de Regeeringnbsp;worden medegedeeld, dat de indertijd, meestal niet op eigeninitiatiefnbsp;tot stand gekomen gemeenschappelijke veekralen der Inlandschenbsp;bevolking, welke moeten worden beschouwd als de verspreiding vannbsp;besmettelijke veeziekten te vergemakkelijken en de bestrijding ervannbsp;te bemoeilijken, op voornoemde eilanden niet meer bestonden behalve in gedeelten der gewesten Pekalongan en Cheribon. Uitnadernbsp;van de hoofden dier gewesten ontvangen mededeelingen mag wordennbsp;afgeleid, dat dergelijke veekralen ook thans daar tot het verledennbsp;zullen zijn gaan behooren.
Het is mij nu echter gebleken, dat in het ressort van een der gonvernenientsveeartsen door dezen en ambtenaren van het Enro-peesch en Inlandsch Bestuur besprekingen met de Inlandsche bevolkingnbsp;zijn gehouden over dergelijke veekralen en dat daarbij niet onvoorwaardelijk het doen voort bestaan is afgeraden.
De mogelijkheid bestaat dat, wat in n ressort is voorgekomen, ook elders kan geschieden.
Ik heb de eer UEG. daarom te verzoeken op Uw inspectiereizen Uw aandacht aan deze aangelegenheid te wijden en, zoo noodig, denbsp;betrokken ambtenaren te wijzen op het ongewenschte, dat gemeenschappelijke veekralen weder worden in het leven geroepen.
De Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland heeft bij besluit van de algemeene vergadering op 24 September 1915nbsp;haar naani veranderd in Maatschappij voor Diergeneeskunde en innbsp;verhand hiermede is het Tijdschrift voor Veeartsenijkunde herdooptnbsp;in Tijdschrift voor Diergeneeskunde.
Uit de desbetreffende notulen blijkt, dat het voorstel tot die naamverandering een gevolg is van een vroeger door de Maatschappij uitgebracht advies in zake de ontwerp-wet op het veeartsenijkundignbsp;hooger onderwijs,'zoodat dit lichaam zich reeds vroeger in beginselnbsp;omtrent die verandering had uitgesproken.
Daar ter zijner tijd men ook in Indi van diergeneeskunde zal spreken, wordt het niet ondienstig geacht uit de notulen het volgende te citeeren:
-ocr page 194-De heer Overbeek: Ook moet wordeu uitgemaakt of het moet zijn kutide of kunst.
De heer Hoogkamer: Men diene m.i. te houden aan kunde. De kunst is een onderdeel van de kunde.
De Voorzitter; Ik stel voor onze Maatschappij voortaan te noemen: Maatschappij voor Diergeneeskunde.
De lieer van der Plaats: Dit komt mij bedenkelijk voor. Zoo-laiig van rijkswege de wet bestaat op het veeartseiiijknndig staats-toeziclit, zoolang de school nog veeartsenijschool heet en zoolang men nog den wettelijkeii titel van veearts draagt, moet men geennbsp;anderen naam aannemen, in de hoop, dat deze de algemeen ge-bruikelijke zal worden.
De Voorzitter: Deze naam is reeds overal in de besprekingen doorgevoerd. Bovendien is de Maatschappij eigenlijk het lichaam,nbsp;dat de richting moet aangeven, men behoeft toch niet altijd achter-aan te komen. Laat de Maatschappij voorgaan, dan zal de Re-geering wel volgen.
De heer HOOGKAMER: Indien men op de Regeering wacht, komt die naamverandering nimmer. De Regeering treedt in dergelijkenbsp;zaken niet leidend op, neemt geen initiatief. Integendeel, zij berustnbsp;er in, zoodra nieuwe benamigen burgerrecht hebben verkregen ennbsp;neemt ze dan over. Is het met de Tandmeesters, met de School-meesters niet evenzoo gegaan? De stoot tot de verandering moet uit-gaan van ons, de Regeering volgt van zelf.
V. d. B.
In tegenwoordigheid van tal van belangstellenden, waaronder we als niet veeartsenijkundigen vermeid vinden den Directeur-Qeneraalnbsp;van den Landbouw, den Inspecteur van het Landbouwonderwijs, dennbsp;burgemeester van Utrecht, den senaat van de Universiteit aldaarnbsp;eii den voorzitter van den Centralen Gezondheidsraad, heeft Dr. L.nbsp;DE Blieck bij de aanvaarding van zijn ambt als leeraar aannbsp;s Rijks veeartsenijschool op 31 Januari j. 1. in het gebouw van Kunstennbsp;en Wetenschappen te Utrecht een voordracht gehouden, getiteld;nbsp;Piroptasmose-onderzoek in Nederland en zijne Kolonin.
Deze voordracht is opgenonien in afl. 4 van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde.
183
1. MILITAIRE PAARDENARTSEN BIJ HET LEGER.
Dirigeerend paardenarts (luitenant-kolonel). (Inspecteur-paardenarts).
Geb.jr.
1. Burg, W. van der, Weltevreden. 21 Jan. 14.70 Dirig. paardenarts 2de kl. 11 Oct. 09;
P. arts 1ste kl. 26 Juli; 2de kl.
27 Juli 98 (Ned.)-, 3de kl. 20. Juli 94. (Ned.).
Militaire paardenartsen der 1ste klasse (kapiteins).
1. nbsp;nbsp;nbsp;Scheepens, J. N. A. C., {v) s Gravenhage. 22 Mei 06. 70nbsp;P. arts 2de kl. 3i Aug. 01; 3de kl. 6 Febr. 96.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Broeke, A. E. ten, Tjiniahi.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8 Aug. 06. 68
P. arts. 2de kl. 31 Aug. 01; 3de kl. 24 Dec. 96.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Slooten, J. van, (v) Rotterdam.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11 Oct. 09.78
P. arts 2de kl. 27 April 04; 3de kl. 10 Mei 02.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Linde, Dr. J. A. van der, (v) Utrecht. 29 Jan. 12. 75nbsp;P. arts 2de kl. 28 Jan. 05.
5. nbsp;nbsp;nbsp;Dulm, J. van. Weltevreden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9 Juni 14.80
P. arts 2de kl. 24 Maart 05.
Militaire paardenartsen der 2de klasse (eerste luitenants)*
1. nbsp;nbsp;nbsp;Hinrichs, L. e., Salatiga.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19 Juni 09.80
2. nbsp;nbsp;nbsp;Stadhouder, Dr. L. J. H., Padalarang. ') 2 Nov. 11. 76
3. nbsp;nbsp;nbsp;Numans, Dr. J. M. Q., Malang.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;20 Juli 12.85
4. nbsp;nbsp;nbsp;Witjens, Dr. J. C., Banjoe-Biroe. 27 Sept. 12.87
5. nbsp;nbsp;nbsp;Leeuwen, Dr.J.F.H.L. van. Weltevreden. 18 Febr. 15. 90
0 Hier gerangschikt krachtens art. 22 (3) der Regeling in Stbl, 1910 No. 592.
-ocr page 196-1.
2.
3.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8. 9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
16.
17.
18.
19.
20. 21.nbsp;22.nbsp;23.
184
II. BURGERLIJKE VEEARTSENIJKUNDIQE DIENST.
Inspecteur, chef van den dienst:
Penning, C. A., 9 Mei 1906. Buitenzorg.
Adjunct-inspecteur:
Poel, Dr. P. Ph. van der, 27 Januari 1910. Buitenzorg. Hoen, Dr. H. t, 27 Januari 1910. Salatiga.
Does, J. K. F. de, 24 Augustus 1914. Soerabaja.
Gouvernementsveeartsen:
Vletter, A. de, 11 April 1890. Kediri.
Hubenet, D., 21 Februari 1891. (v.)
Bergh, J. D. van den, 13 November 1894. Weltevreden. Wilde, Dr. Ch. Th. G. H. de, 13 November 1894.
Waingapoe.
Vrijburg, Dr. B., 1 Juli 1895. Rembang.
Veen, Dr. K. van der, 26 Juni 1897. Bandoeng. Hellemans, Dr. J., 2 Sept. 1897. (zie Gemeenteveeartsen)nbsp;Numans, J. C., 13 December 1913. Soerabaja.
Kempen, F. W., 29 April 1904. Pasoeroean.
Lier, Dr. G. A. van, 18 November 1901. Kaban Djahe. SCHROEFF, Dr. H. J. van der, 2 Sept. 1911. Pekalongan.nbsp;Jeronimus, C. S., 24 December 1902. Modjokerto.nbsp;Teljer, P., 30 December 1904. Soerakarta.
Stuur, A. E. P. R., 21 December 1905. Soekaboemi. Wagenaar, D. B., 23 October 1906. Madioen.
Eck, J. L. van, 29 December 1913. Magelang. Vermeer, J. H. C., 21 December 1907. Padang.
Zijp, P., 13 Juli 1908. Salatiga.
Heshusius, A. C. A., 13 Juli 1908. (y.)
Voogd, A. J. E. de, 2 October 1908. Koedoes.
Avis, J. A. R., 19 November 1908. (v.)
Steur, A. van der, 15 December 1908. (v.)
Asbeek Brusse,J.E., 26 Maart 1909. Soembawa Besar. Gasille, P. H. J., 23 November 1909. Singaradja.
-ocr page 197-185
Temmen, C. J., van, 25 Februari 1910. Makasser. Sperna Weiland, T. P. A., 3 April 1910. Balige.nbsp;Valois, H. J. M., 25 Februari 1910. Poerwokerto.nbsp;Kok, J., 3 October 1910. Pamekasan.
Chambre, F. C. de la, 3 October 1910. Bondowoso. Senstius, H. D., 1 Juni 1911. Koeta Radja.
Kunst, Dr. C., 24 Februari 1912. Fort de Koek. Raabe, J. F. C., 29 October 1912 Lahat.
Doeve, Dr. W. C. A., 12 December 1983. Cheribon. Treffers, W., 24 December 1914. DJokdjakarta.nbsp;Bromberg, F., 21 October 1915. Benkoelen.nbsp;Bruqgeman, J. P. 1., 31 December 1915. Salatiga.
111. VEEARTSENIJKUNDIO INSTITUUT.
Directeur: Sohns, J. C. F. (wnd.)
A. Veeartsenijkundig laboratorium*
^ Bubberman, C. 28 September 1911.
Assistenten.
\ Raden Soetedjo, Ned.-Ind. veearts (tijd.).
B* Nederlandsch-lndisohe veeartsenschool.
Leeraren: nbsp;nbsp;nbsp;Leurink, Dr. G., 27 November 1907.
Smit, Dr. Fl. J., 31 December 1910.
Akker, Dr. W. van den, 21 juni 1913.
Ass.-leeraar: Mas Moetalib, Ned.-Ind. veearts.
IV. veeartsen, niet in gouvernementsdienst.
1. Gemeenteveeartsen*
Lenshoek, J. A , Soerabaja. Helemans, Dr. ]., Batavia.nbsp;Stapensea, J., Semarang.nbsp;Visser, P., Medan.
-ocr page 198-II* Particuliere veeartsen*
Breeveld, J., Bindjaij.
Gunst, J. A., Soerabaja.
Verleend wegens langdiirigen dienst, n jaar verlof naar Europa, aan den gouvernementsveearts te Kaban djahe, Dr. G. A. VAN LiER,nbsp;met bepaling, dat hij zijn betrekking op 28 Mei 1916 zal neerleggen.
Bevorderd tot tandarts de militaire paardenarts der klasse Dr. J. A. VAN DER LiNDE.
Blijkens lelegraphisch bericht van 8 Aprih 1916 is op 73-jarigen leeftijd te Brussel overleden het eerelid van de Vereeniging lot bevordering van Veeartsenijkunde in Neder-landsch-lndi, Mr. H. Kuneman, oud-directeur van Bin-nenlansch-Bestniir in Nederlandsch-Indi.
V. d. B.
-ocr page 199-
STAAT der gediiretide de maand November 1915 nieuw bijgekomen gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederlandsch-Indi. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
STAAT der gedurende de maand December 1915 nieuw bijgekomeii gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederiandsch-Indi.
RESSORTEN DER Qou vernemen ts veeartsen. |
U 3 gt; X CS SS lt; |
u :0 O N S. A s (U cz *3 P. O) (/) |
ka agt; M 3 ci 3 1 *2 o S |
C/} 3 s |
(U Vi o o gt;gt; S o ec SS j u 03 C/5 |
.C (/i OJ s 05 O C/3 |
c5 Ui ka C/3 |
0) O -5 o. o 'o. |
lt;U C/i o 3 CJ im O) -D 3 |
d *3 o 3 O X |
3 ld ZJ 'Ji O JS agt; SC B co 03 | |
Bantam........... |
22 |
26 |
2 |
_ | ||||||||
Weltevreden ....... |
2 |
2 |
58 |
16 |
8 |
1 | ||||||
Soekaboemi....... | ||||||||||||
Bandoeng......... |
5 |
2 | ||||||||||
Cheribon........ |
1 |
33 |
1 | |||||||||
Pekalongan.......... |
220 |
3 |
1 |
277 |
1 |
1 | ||||||
Koedoes............ |
_ |
4 |
1 |
1 |
1 | |||||||
Salatiga............ .. |
235 |
9 |
8 |
4 |
_ | |||||||
Rembang ............. |
583 |
1 | ||||||||||
Soerabaja........... |
117 |
30 |
13 |
1 |
2 |
1 | ||||||
Modjokerto.......... |
105 |
12 |
1 |
16 | ||||||||
Pasoeroeaii......... |
440 |
13 | ||||||||||
Banjoemas........... |
493 | |||||||||||
Magelang............ |
292 |
1 |
27 | |||||||||
Madioen............... |
128 |
3 | ||||||||||
Kediri............ |
49 |
1 |
17 | |||||||||
Djokjakarta............ |
__ |
461 |
1 |
1 |
1 | |||||||
Soerakarta ........... |
423 |
1 |
1 |
5 | ||||||||
Bondowoso...... . |
1145 |
15 |
2 | |||||||||
Pamekasan............ |
324 |
1 |
63 | |||||||||
Padang.............. |
1 |
1 | ||||||||||
Fort de Koek ......... | ||||||||||||
Batige........... | ||||||||||||
Padang Sidempoean ---- | ||||||||||||
Benkoelen nbsp;nbsp;nbsp;...... |
67 | |||||||||||
Telok Belong .......... | ||||||||||||
Lahat............ |
1 |
257 | ||||||||||
Djambi nbsp;nbsp;nbsp;........... |
7 | |||||||||||
Kahandjahe .......... |
34 |
6 | ||||||||||
Koetaradja............ |
9 |
2 |
17 | |||||||||
Makasser............ |
79 |
5 |
2 | |||||||||
Menado ............... |
17 | |||||||||||
Singaradja.............. | ||||||||||||
Soembawa.............. |
8 |
63 | ||||||||||
Waingapoe.. ........... |
STAAT der gedurende de maand Januari 1916 nieuw bijgekometi gevallen van hesiiieitelijke veeziekten in Nederlandsch-Indi.
RESSORTEN DER Qon vernemen tsveaartsen. |
gt; i X cz lt; |
O :0 N 'c. .2 re u Q. agt; C/D |
V N 1 c |
lt;v C 1 lt;3J quot;O s j 'x s |
V 'Ji O u X sz o u X C/D |
sz CJ X z X (h |
X c75 |
lt;L) X X X Cu o k. Cl |
V X _o. o |
'Z o o X u o X |
Bantam.......... |
20 |
67 |
2 |
1 |
1 | |||||
Weltevieden.......... |
4 |
_ |
87 |
5 |
_ |
_ |
17 |
_ |
1 | |
Bandoeng. . nbsp;nbsp;nbsp;...... |
__ |
_ |
15 |
1 | ||||||
Soekalroemi.. . nbsp;nbsp;nbsp;.... |
_ |
1 |
_ |
_ |
_ |
_ |
_ |
1 | ||
Cheribon............ |
91 |
2 |
_ |
20 |
147 |
_ |
_ |
_ | ||
Pekalongan........ |
1151 |
5 |
1 |
115 |
25 |
_ |
_ |
_ | ||
Koedoes.......... |
_ |
141 |
_ |
_ |
14 |
_ |
_ |
_ | ||
Salatiga............ |
109 |
3 |
1 |
_ |
10 |
_ |
_ |
_ | ||
Rembang ......... |
84 |
1 |
_ |
_ |
1 |
_ |
_ |
_ | ||
Soerabaja.......... |
102 |
28 |
2 |
1 |
8 |
_ | ||||
Modjokei lo |
135 |
7 |
1 |
5 |
_ | |||||
Pamekasan......... |
192 |
3 |
_ |
_ |
25 |
_ |
_ |
_ | ||
Pasoeroean ........ |
_ |
481 |
10 | |||||||
Bondowoso......... |
1783 |
11 |
_ |
4 |
_ |
_ |
_ | |||
Poerwokerto ......... |
255 |
6 |
_ |
_ |
_ | |||||
Magelang. .. . nbsp;nbsp;nbsp;..... |
580 |
1 |
49 |
_ | ||||||
Soeiakarta .... nbsp;nbsp;nbsp;. . |
_ |
230 |
143 |
4 | ||||||
Djokjakarta......... |
_ |
459 |
1 | |||||||
Madioen nbsp;nbsp;nbsp;......... |
80 |
131 |
9 |
3 | ||||||
Kediri.......... |
27 | |||||||||
Padang.............. |
1 |
1 | ||||||||
Fort de Koek.......... |
~ |
4 |
1 | |||||||
Balige .............. |
_ |
12 |
14 | |||||||
Padang Sidempoean ... . |
- |
7 | ||||||||
Benkoelen......... | ||||||||||
Telok Betoiig....... |
251 |
_ | ||||||||
Djambi......... | ||||||||||
Kebandjahe.......... |
2 |
77 |
17 | |||||||
Koetaradja........... |
23 |
_ |
2 |
23 | ||||||
Makasser......... |
17 |
4 |
1 | |||||||
Singaradja ........ | ||||||||||
Soembawa ............ |
9 |
43 | ||||||||
Waingapoe ....... |
Programma voor de Algemeene vergadering te Djokjakarta,
te houden op Vrijdag 2 en Zaterdag 3 Juni 1916. Opening van de vergadering.
Behandeling van de concept-notulen der vorige vergadering.
De opleiding der a.s. gouvernementsveeartsen. Inleider: Dr. H. t Hoen.
De opleiding van veemantris. Inleider: Dr. B. Vrijburg. Rundveefokkerij in Ned.-Indi. Inleiders: Dr. P. Ph. vannbsp;DER Poel en Dr. B. Vrijburg.
6.
9.
Decentralisatie in zake toepassing der maatregelen tot verbetering van den veestapel en het oprichten vannbsp;fokvereenigingen op coperatieve basis. Inleider: Dr.nbsp;H. t Hoen.
Stierenfokstations. Inleider: Dr. H. J. van der Schroeff. Zorgen en bemoeienissen ten opzichte van den buffei-stapel. Inleider: A. J. E. de Voogd.
Voorstel, dat in opdracht van de Algemeene vergadering door de als autoriteit op dit gebied geldende ledennbsp;(Dr. P. Ph. VAN DER Poel, Dr. H. t Hoen, Dr. B.nbsp;Vrijburg) een vaste, zoo scherp mogelijk omschrevennbsp;richting worde vastgesteld voor het verbeteren van dennbsp;veestapel; dit werkplan worde, na bespreking en goedkeuring door de leden der vereeniging, aangebodennbsp;aan de Inspectie van den B. V. D., met verzoek, allennbsp;gouvernementsveeartsen den uitdrukkelijken last te willennbsp;geven, zich daaraan te houden. Inleider: Dr. W. C. A.nbsp;Doeve.
-ocr page 203-191
10. nbsp;nbsp;nbsp;Voorstel om de wenschelijkheid uit te drukken,' datnbsp;runderen, afkomstig uit landen, waar rundertuberculosenbsp;met zekerheid of vermoedelijk veelvuldig voorkomt, opnbsp;Java niet mogen worden ingevoerd, dan na voorafgaandenbsp;tuberculinatie. Inleider: Dr. W. C. A. Doeve.
11. nbsp;nbsp;nbsp;Voorstel om de wenschelijkheid uit te drukken, datnbsp;door het Reglement op het Veeartsenijkundig Staatstoezicht in Ned.-Indi onder vee (Staatsblad 1912 No. 432,nbsp;art. 34 sub d) worden verstaan alle /zu/sdieren. Inleider:nbsp;Dr. W. C. A. Doeve.
12. nbsp;nbsp;nbsp;De gouvernementsveearts dient ambtshalve zitting tenbsp;hebben in den Gewestelijken Raad. Inleider: Dr. B.nbsp;Vrijburg.
13. nbsp;nbsp;nbsp;Voorstel tot het eenparig weigeren van werkzaamhedennbsp;voor Veeverzekeringen, die de betaling der honorarianbsp;niet waarborgen. Inleider: D. B. Wagenaar.
14. nbsp;nbsp;nbsp;De vaccinotherapie en hare practische toepassing indenbsp;Veeartsenijkunde, voordracht, te houden door C. Bub-
BERMAN.
15. nbsp;nbsp;nbsp;Plaatsbepaling voor de volgende Algemeene Vergadering.
16. nbsp;nbsp;nbsp;Wat verder ter tafel gebracht zal worden.
17. nbsp;nbsp;nbsp;Sluiting van de vergadering.
De president,
W. VAN DER Burg.
De secretaris,
SOHNS.
Mededeeling van het Hoofdbestuur,
Ter kennis van de leden wordt gebracht, dat onderstaande
verzoekschriften werden verzonden.
Aan
Zijne Excellentie den gouverneur-qeneraal van Nederlandsche-Indi,
geven met verschuldigden eerbied te kennen W. van
der Burg en j. C. F. Sohns, respectievelijk president en
-ocr page 204-secretaris van de Vereeniging van bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indi,
dat ingevolge artikel 1 van de Morphine-ordonnantie de invoer van de aldaar sub a en genoemde geneesmiddelennbsp;en de sub c bedoelde spuitjes slechts is geoorloofd aannbsp;veeartsen op plaatsen, waar geen apotheek is gevestigd,nbsp;dat uit de bij ordonnantie van 15 Juni 1915 (Staatsbladnbsp;No. 407) ingetrokken Publicatie van 25 Juni 1854 (Staatsbladnbsp;No. 48) ten duidelijkste blijkt, dat aan Europeesche veeartsennbsp;in Nederlandsch-Indi was toegestaan geneesmiddelen tennbsp;behoeve van zieke dieren te verkoopen,
dat de intrekking van genoemde Publicatie dit zoogenaamd dispenseerrecht onaangetast heeft gelaten,
dat voor zoover hun bekend den apothekers geenerlei verplichtingen zijn opgelegd geneesmiddelen te verstrekkennbsp;op recept van een veearts,
dat ook bij den goeden wil om zulks te doen de apothekers meermalen daaraan niet kunnen voldoen in verband met denbsp;groote hoeveelheden, welke voor de veeartsenijkundigenbsp;behandeling van groote huisdieren noodig zijn, zoodatnbsp;meermalen de meest doelmatig geachte behandeling van eennbsp;ziek huisdier niet kan worden toegepast,
dat in verband hiermede de particuliere veeartsen in Nederlandsch-Indi, die uitsluitend een bestaan vindennbsp;in den behandeling van zieke dieren, zelf het meerendeelnbsp;hunner recepten bereiden en zich zelf de noodige instrumenten van buiten Nederlandsch-Indi aanschaffen,
dat het tegenwoordig verbod van den invoer van de hier-voren genoemde geneesmiddelen en spuitjes aan particuliere veeartsen, niet bedoeld in de laatste alinea van artikel 1nbsp;van de Morphine-ordonnantie, dezen veeartsen aanzienlijkenbsp;financieele nadeelen berokkent, welke hun den strijd om hetnbsp;bestaan bemoeilijken en een eventueele meerdere vestiging vannbsp;particuliere veeartsen in Nederlandsch-Indi, waarmede het algemeen belang zou zijn gebaat, belemmeringen in den weg legt.
-ocr page 205-193
redenen, waarom zij zich tot Uwe Excellentie wenden met het eerbiedig verzoek vorengenoemde ordonnantie innbsp;dier voege wel te willen herzien, dat aan Europeesche veeartsen in Nederlandsch-Indi worde toegestaan vorenbedoeldenbsp;geneesmiddelen en spuitjes in te voeren, in voorraad te houden en te verkoopen op de wijze, als thans is toegestaannbsp;aan veeartsen, op plaatsen waar geen apotheek is gevestigd.
Buitenzorg, 12 April 1916.
t Welk doende enz. (w.g.) W. VAN DER Burg,nbsp;President.
(w.g.) SOHNS,
Secretaris.
Aan
Den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel,
geven met verschuldigden eerbied te kennen W. van der Burg, president, en J. C. F. Sohns, secretaris van denbsp;Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde in Neder-landsch-Indi,
dat de inschuiving van de heeren Dr. H. J. van der ScHROEFF en J. C. Numans in de ranglijst der gouverne-mentsveeartsen de daardoor gepasseerden beducht deednbsp;zijn voor vermindering hunner kansen op promotie totnbsp;adjunct-inspecteur,
dat op het dezerzijdsch verzoek om inlichtingen dienaan-gaand namens Uwen ambtsvoorganger bij schrijven van 8 Mei 1915 werd medegedeeld, dat de adjunct-inspecteursnbsp;uitsluitend bij keuze benoemd worden,
dat dit antwoord de benadeelden niet vermocht te bevredigen, omdat de mogelijkheid blijft bestaan, dat een gou-vernementsveearts, bij overigens gelijke aanspraken, het pleit verliest tegen iemand, die minder dienstjaren bij den
-ocr page 206-194
Burgerlijken veeartsenijkundigen dienst telt, doch door inschuiving boven hem kwam,
dat de billijkheid van het medetellen van alle dienstjaren, zelfs in andere diensttakken, voor de berekening der bezoldiging algemeen ingezien wordt,
dat het vaststellen van het rangnummer naar het zoo verkregen inkomen echter eene benadeeling blijft beteekenennbsp;voor de reeds in dienst zijnde gouvernementsveeartsen, welkenbsp;zonder eenige aanleiding hunnerzijds gepasseerd zijn doornbsp;die inschuivingen,
dat deze bevoordeeling van twee personen, tevens benadeeling van een aanmerkelijk grooter aantal gouvernementsveeartsen, eene niet geringe ontstemming heeft gewekt, redenen waarom zij zich in opdracht der Algemeenenbsp;Vergadering tot Uhoogedelgestrenqe wenden met hetnbsp;verzoek te willen bepalen, dat de plaats op de ranglijstnbsp;uitsluitend worde vastgesteld naar het aantal dienstjaren bijnbsp;den Burgerlijken veeartsenijkundigen dienst hier te lande,nbsp;en de bestaande ranglijst naar dezen grondslag worde herzien.
t Welk doende enz.
De President, (w.g.) VAN DER Burg,nbsp;De Secretaris,nbsp;(w.g.) SOHNS.
-ocr page 207-DOOR
W. QROENEVELD,
Directeur van Stoeterij en Remonte-dept.
In het heden ligt 't verleden;
In het nu, wat worden zal.
I. Hoe het is ontstaan.
Vrij algemeen wordt aangenomen, dat in vrhistorische tijden in twee wereldstreken een paard is ontstaan, n.1. nnbsp;paard in het koude gebied van Europa en Azi en een andernbsp;in het heete Midden- en Noord-Afrika.
Deze twee paardensoorten, alhoewel zeer waarschijnlijk ontstaan uit een gemeenschappelijken ouderen vorm, waren innbsp;type, voorkomen, kleur en aard geheel van elkaar verschillend. In deze twee oudste rassen heeft men de directenbsp;stamvaders te zien van alle huidige rassen en slagen.
De verschillende hypothesen, opgeworpen om te verklaren, waaruit deze oudste paardenrassen weer zijn ontstaan, zullennbsp;we maar onvermeld laten. Het zij genoeg op te merken,nbsp;dat algemeen wordt aangenomen, dat de eenige jaren geledennbsp;gevonden Equus przewalski en het Aziatisch paard beschouwdnbsp;worden als te zijn twee verschillende loten van een gemeenschappelijken stam. Van eene afstamming van eenig bestaand paardenras van den equus przewalski kan daaromnbsp;natuurlijk geen sprake zijn.
Dat de twee bekende voorouders van het huidige paard, n.1. de Equus caballus asiaticus en de Equus caballus afri-canus, in schier alle opzichten van elkaar gingen verschillen,
-ocr page 208-198
al stamden zij ook beide af van een gemeenschappelijk, niet meer bestaand dier, kan ons niet verwonderen, wanneer wijnbsp;slechts denken aan de streken, waar zij in den loop vannbsp;eeuwen zijn geworden, n.1. de equus caballus asiaticus innbsp;het koude Noord- en Centraal-Azi en de equus caballusnbsp;africanus in het heete Centraal- en Noord-Afrika.
Kan men het eerste het paard van sneeuw en ijs noemen, het andere zou kunnen heeten het paard van de zon.
Dat het eerste paard licht was gekleurd en het andere donker, behoeft ons daarom niet te verwonderen. In hoeverrenbsp;het juist is, dat de gewoonte der meeste paarden om metnbsp;de voorbeenen op den grond te krabben teruggebrachtnbsp;mag worden tot den tijd, dat de voorouders gedwongen warennbsp;hun voedsel onder sneeuw te zoeken en dat een zuivernbsp;Arabisch paard die gewoonte niet zou hebben, waag iknbsp;niet te beslissen. Wel is het zeer eigenaardig, dat de drienbsp;zuivere Arabieren, welke ik hier dagelijks kan observeeren,nbsp;die gewoonte niet hebben.
De meest uitgebreide onderzoekingen betreffende de geschiedenis der paardenrassen zijn gedaan door Ridgeway, hoogleeraar aan de universiteit te Cambridge.
Deze geleerde komt onder meer tot de volgende conclusies: Ie. het oorspronkelijk paard van Noord-Europa, Centraal-en Noord- Azi (equus caballus asiaticus) was zondernbsp;uitzondering wit of vaalachtig (dun) van kleur;
2e. het was vrij klein, gedrongen en breed; het had een zwaar hoofd en korten hals;
3e. het heeft zich in den loop der eeuwen verspreid ook ten Z. van de groote bergketens, welke Europa en Azinbsp;doorsnijden;
4e. het was ongeveer 1500 jaar vr onze jaartelling reeds bekend in Babyloni, Palestina en Griekenland;
5e. in den tijd, dat Babyloni reeds het lichtgekleurd Aziatisch paard bezat, waren de koningen van de 18de Egyptische dynastie reeds in het bezit van paarden, welke in
-ocr page 209-199
kleur, voorkomen, wijze van staart dragen enz. geheel verschilden van de paarden der Babylonirs;
6e. meer dan tien eeuwen vr onze jaartelling werd het paard uit Egypte naar Klein-Azi gebracht en later is dit donkernbsp;gekleurde paard uit Afrika naar alle windstreken overgebracht;
7e. de Arabieren op het Arabisch schiereiland kwamen eerst na het begin onzer jaartelling in het bezit van paarden;nbsp;8e. door de vermenging van de hier bedoelde twee geheelnbsp;verschillende paardenrassen, zijn alle thans bestaandenbsp;rassen ontstaan.
Waar het groote verkeer in de geschiedenis in hoofdzaak heeft plaats gehad in eene richting van Oost naar Westnbsp;laat het zich verklaren, dat het Aziatisch paard zich welnbsp;verspreidde naar het Zuiden en Westen, doch dat de invloednbsp;van het donkere paard uit Afrika op het lichte paard vannbsp;Azi betrekkelijk gering moet zijn geweest en eerst laternbsp;van meer beteekenis werd, toen door verkeer over zee ooknbsp;verplaatsing had in eene tegenovergestelde richting.
Toen Marco Polo omstreeks 1270 China bezocht, schijnen de paarden aldaar nog alle wit of althans licht te zijn geweest.nbsp;Sprekende over de thans niet meer bestaande stad Chandunbsp;zegt hij, dat de Khan tal van witte paarden hield. Hij zegtnbsp;zelfs, dat de Khan meer dan 10000 merries bezat, alle witnbsp;zonder een enkel vlekje. In verband met vorenstaandenbsp;opmerkingen is het wel waarschijnlijk, dat eerst later hiernbsp;vreemde invloeden op het paard hebben ingewerkt. Ennbsp;wanneer we verder letten op het feit, dat thans nog eennbsp;groot percentage de typische kleur en afteekeningen (aalstreep,nbsp;zebrastrepen aan de beenen, schouderstrepen) van het oorspronkelijk paard laat zien, dan mag wel worden aangenomen,nbsp;dat de equus caballus africanus slechts in de jongste tijdennbsp;heeft ingewerkt op het oorspronkelijk Aziatisch paard ennbsp;dat die invloed slechts zeer gering geweest kan zijn, omdatnbsp;anders in verband met het domineeren der donkere kleur
-ocr page 210-200
het aantal schimmels niet meer zoo buitengewoon groot had kunnen zijn. Hetzelfde blijkt ook uit het feit, dat denbsp;huidige Mongolen buitengewoon uniform zijn. Waar uiteraardnbsp;er niet aan gedacht behoeft te worden daarin te zien hetnbsp;resultaat van een systematisch fokken, daar kan het nietnbsp;anders of die treffende gelijkvormigheid moet wijzen op zeernbsp;geringe invloeden van buiten.
Op grond van een en ander mag daarom wel worden aangenomen, dat de huidige lichtgekleurde (wit of dun) Mongool met aal- en zebrastrepen nog veel overeenkomst heeft metnbsp;den oorspronkelijken caballus asiaticus.
Trachten we thans na te gaan, welk paard van heden ons een denkbeeld kan geven van den equus caballus africanus,nbsp;door prof. Ridgewaij genoemd Equus caballus libycus.
Zooals ik hiervoren reeds aangaf zouden de Egyptenaren omstreeks 1500 jaar voor Christus reeds in het bezit zijnnbsp;geweest van een donker gekleurd paard (bruin), dat in zijnnbsp;geheele voorkomen anders was dan het toen ook reeds innbsp;Babyloni bekend licht gekleurd Aziatisch paard.
Prof. Ridgeway toont nu aan, dat dit donkere paard door de Egyptenaren gehaald werd uit Lybi.
In hoeverre dit, dus oorspronkelijke, ras in Egypte zuiver werd gehouden, is uiteraard niet uit te maken. Wel schijntnbsp;uit tal van bewaard gebleven teekeningen en beelden tenbsp;mogen worden opgemaakt, dat ook in latere eeuwen hetnbsp;karakteristiekeedel hoofd, hooge staartaanzettingniet isnbsp;verloren gegaan, zoodat mag worden aangenomen, dat hetnbsp;oorspronkelijk Lybische paard zich ook in Egypte zondernbsp;vreemde invloeden geleidelijk heeft ontwikkeld. In laterenbsp;jaren is overal in Afrika zooveel vreemd bloed ingebracht,nbsp;dat men thans in dat werelddeel niet meer behoeft te zoekennbsp;naar een dier, dat nog zou kunnen gelijken op het oorspronkelijk Lybische of Nubische paard.
Gaan we echter na, wat de generaal Daumas in zijn bekend werk Les chevaux du Sahara nog omtrent de Noord-Afri-
-ocr page 211-201
kaansche paarden weet te zeggen, dan moet wel de gedachte rijzen, dat daar, aan de grenzen van de woestijn, het edelstenbsp;paard werd gevonden.
Vatten we echter verder in het oog, dat generaal Daumas ongeveer 80 jaar geleden in Afrika werkzaam was, dat hijnbsp;meer spreekt over hetgeen de overlevering hem vertelde,nbsp;dat wat hij zag, dan worden weer twee zaken zeer aannemelijk, n.1. Ie, dat in Noord-en Gentraal-Afrika het edelenbsp;donkere paard inheemsch was en 2e, dat de beschavendenbsp;invloed der Europeanen het paard flink achteruit heeft gebracht. Tout comme chez nous.
We zullen dus om ons beeld te vinden in een land moeten zoeken, waar de Europeesche of Aziatische invloeden hetnbsp;paard niet of weinig hebben kunnen wijzigenen dat landnbsp;is het Arabische schiereiland.
Historisch staat vast, dat de Arabieren eerst in het begin onzer jaartelling in het bezit van paarden kwamen en datnbsp;zij deze kregen uit Egypte.
Zooals we reeds opmerkten mag worden aangenomen, dat het Lybische paard in dien tijd in Egypte nog vrijnbsp;zuiver was, hetgeen min of meer eene bevestiging vindt innbsp;het feit, dat van de paarden uit dien tijd nog wordt gezegd,nbsp;dat zij donker zijn gekleurd.
In Arabi zelf kon het paard alleen gefokt worden met hulp der bewoners, omdat de dieren in wilden staat geen water zouden hebben gevonden. Waar echter de volken, wonende tennbsp;Noorden en ten Oosten van het Arabisch schiereiland, op datnbsp;tijdstip reeds eeuwen in het bezit waren van paarden, mag welnbsp;worden aangenomen, dat de Arabieren het uit Egypte verkregennbsp;Nubische of Lybische paard niet geheel zuiver hebben gehouden. In den loop der laatste eeuwen is zulks zeer zeker nietnbsp;het geval geweest. Van daar dan ook, dat schrijvers over hetnbsp;Arabische paard van heden het bestaan van drie (of meer)nbsp;rassen aannemen n.1. de Attechi, de Kadishi en de Kochlani,nbsp;waarvan het laatstgenoemde ras het zuiverst geacht wordt.
-ocr page 212-202
Sir William Blunt, die van het Arabische paard in het land zelf veel studie heeft gemaakt, onderscheidt in denbsp;Kochlani ook wel Kohl of Keheilan genoemd nog weernbsp;5 slagen, n.1. de Keheilan, de Seglawi, de Abeyan, de Hamdaninbsp;en de Hadban.
Voor ons doel is het voldoende op te merken, dat Blunt en ook andere onderzoekers de Kaheilan voor het zuiverstnbsp;houden eh dat bij geen andere stammen het aantal bruinenbsp;paarden zoo overwegend groot is als bij den Keheilan-stam.
In dien stam vinden we dus het oorspronkelijk in Afrika geworden paard equus caballus lybicus het minst doornbsp;vermenging met paarden van een ander ras gewijzigd, terug.
Geeft de huidige Mongool van lichte kleur met aal- en zebrastrepen ons een beeld van het oorspronkelijk Aziatischenbsp;paard, de bruine edele Arabier moet ons ongeveer weergeven, wat het oorspronkelijk Afrikaansche paard is geweest.nbsp;Dat de edele Arabier ook de aalstreep en soms zwak ge-teekende zebrastrepen heeft, merkten wij reeds vroeger op.
In het kort hebben wij ons dus de geschiedenis der wording van de huidige paardenrassen als volgt te denken:
Ie. in Afrika ontstond uit een niet meer bestaand dier een donker gekleurd paard met aal- en zebrastrepen;
2e. in Centraal-Azi en verder Westwaarts ontstond uit hetzelfde, niet meer bestaande dier, een lichtgekleurdnbsp;paard met scherp afgeteekende aal- en zebrastrepen;nbsp;3e. door vermenging van deze twee geheel verschillendenbsp;soorten ontstonden in den loop der laatste 35 eeuwennbsp;de thans bestaande rassen, waarbij in het oog moetnbsp;worden gehouden, dat in de warme streken het Afrikaansche type en in de koude streken het Aziatischenbsp;type het best bewaard bleven;
4e. nergens bestaan de beide oorspronkelijke rassen nog geheel zuiver, maar we vermeenen, dat de veronderstelling niet te gewaagd is, indien we den lichtgekleurdennbsp;Mongool als den besten vertegenwoordiger van den
-ocr page 213-203
ouden equus caballus asiaticus aannemen en den edelen, bruinen Arabier als dien van den ouden equus caballusnbsp;lybicus.
Dat verschil in bodem en klimaat en in latere eeuwen verpleging en teeltkeus een enormen invloed hebben uitgeoefend op het ontstaan van de tal van rassen en slagen,nbsp;welke wij thans kennen, spreekt wel vanzelf.
Plaatsen wij nu den ouden Mongool en den edelen Arabier naast elkaar, dan springen de volgende verschillen in het oog:
a. nbsp;nbsp;nbsp;Kleur. De Mongool is licht gekleurd (schimmel, dunnbsp;enz.), heeft duidelijke aal- en zebrastrepen.
De edele Arabier is donker gekleurd (bruin), heeft aalstreep en soms flauw, geteekende zebrastrepen.
b. nbsp;nbsp;nbsp;Hoofd. De Mongool heeft een groot en zwaar hoofd metnbsp;convexe profiellijn, grove kaken en nauwe keelgang;nbsp;het hoofd heeft weinig uitdrukking.
De Arabier heeft een vrij klein hoofd met ietwat concave profiellijn, fijne kaken, wijde keelgang; het hoofdnbsp;heeft zeer veel uitdrukking; de ooren zijn aan de puntennbsp;spits toeloopend.
c. nbsp;nbsp;nbsp;Halsvorm. De Mongool heeft een korten, vrij zwarennbsp;laag ingeplanten hals; de Arabier een vrij langen ennbsp;en sierlijken hals.
d. nbsp;nbsp;nbsp;Breedte en algemeen voorkomen. Zeer typisch voor dennbsp;Mongool is zijne groote breedte en het massale van hetnbsp;lichaam; het is het type van het sterke, langzame paard.
De Arabier is betrekkelijk smal; het lichaam is sierlijk en elegant; de Arabier typeert het vlugge en levendige.
e. nbsp;nbsp;nbsp;Inplanting van den staart. Bij den Monggool is de staartnbsp;vrij laag ingeplant, bij den Arabier hoog. De eerstenbsp;draagt den staart niet, de laatste wl.
f. nbsp;nbsp;nbsp;Manen en maantop. De Mongool heeft zeer zware ennbsp;grove manen; bij den Arabier zijn beide veel dunner en fijn.
h. Temperament. De Mongool is niet levendig en vertoont nimmer het vurige en zoo aantrekkelijke van den Arabier-
-ocr page 214-204
Dit moge voldoende zijn om duidelijk te maken, hoe groot het verschil was tusschen de beide oorspronkelijke rassen, datnbsp;van Lybi en dat van Azi.
Zooals we reeds opmerkten, heeft tusschen deze beide rassen eene eeuwenlange vermenging plaats gehad, hier meernbsp;daar minder. Deze vermenging heeft de rassen variabelnbsp;gemaakt en die variabiliteit veroorzaakte naast andere oorzaken van localen aard de groote verscheidenheid in kleurnbsp;en type, welke thans te constateeren valt.
Voor een goed begrip van het ontstaan van ons Indische paard was het noodig een blik te werpen op de oudstenbsp;geschiedenis van het algemeen, thans zullen we trachten na tenbsp;gaan, wat van ons paard bekend is en hoe wij ons zijnnbsp;afkomst kunnen verklaren.
Het paard van onzen Archipel moet van elders zijn ingevoerd. Noch in het huidige Britsch-lndi, noch in andere Zuid-Aziatische landen heeft men iets kunnen vinden, datnbsp;zou kunnen wijzen op een oorspronkelijk inheemsch ras.nbsp;Onder meer uit het feit, dat het woord koeda in onzennbsp;Archipel vrij algemeen is voor paard en dat woord isnbsp;afgeleid van het Hindoestansch, ) maakt men op, datnbsp;door kolonisten uit Hindoestan het paard op deze eilandennbsp;gebracht moet zijn. Waar in Javaansche gedichten van denbsp;elfde eeuw het paard reeds wordt vermeld, moet wordennbsp;aangenomen, dat in dien tijd reeds invoer van paarden hadnbsp;plaats gehad. Wanneer we bij Grawfurd (History of thenbsp;Archipelago) lezen, dat in dien tijd van uit Palembangnbsp;de stichting van het huidige Singapore plaats had, dan isnbsp;het duidelijk, dat toen reeds een belangrijk verkeer plaatsnbsp;vond tusschen de Indische eilanden en het vasteland van Azi.
Toch moet het aantal paarden in onzen archipel in de eerstvolgende eeuwen na 1100 nog zeer gering zijnnbsp;geweest.
) Zie prof. VETH. Het paard iii den Maleischeii archipel.
-ocr page 215-205
De Arabische reiziger Ibn Batoeta toch, die in het jaar 1354 Java en Sumatra bezocht, vermeldt in zijn reisverhaal,nbsp;dat hij op Sumatra in de gelegenheid werd gesteld zichnbsp;van de aanlegplaats der schepen te paard naar den vorstnbsp;te begeven, terwijl hij omtrent zijn bezoek aan Java uitdrukkelijk vermeldt, dat niemand op dat eiland een paardnbsp;had. Zooals aanstonds zal blijken, moet dit laatste onjuistnbsp;zijn. Wel mogen we aannemen, dat het paard het eerst opnbsp;Sumatra werd ingevoerd en een tweetal eeuwen later pasnbsp;op Java, daar uiteraard het gemakkelijker was paarden naarnbsp;Sumatra te vervoeren dan naar Java.
Dat op de Boroboedoer ook talrijke malen het paard In beeld is gebracht, bewijst wel, dat de Hindoes het paardnbsp;kenden, maar niet, dat het paard in dien tijd op Java reedsnbsp;veelvuldig werd aangetroffen.
Maar het zijn niet alleen de Hindoe-kolonisten geweest, die het paard naar onzen Archipel gebracht hebben. Reedsnbsp;vroeger of gelijktijdig brachten de Chineezen hier paarden.
De volgende aanteekeningen geput uit: Notes on the Malay Archipelago and Malaka, Comniled from Chinesenbsp;sources van W. P. Groeneveldt mogen zulks bewijzen.
1. nbsp;nbsp;nbsp;New History of the Fang dynasty (618-906):
Tijdens de Chin-Kwan periode (627-649) zond de koning van Sumatra gelijk met de vorsten van Java en Bali afge-zanten. De Keizer begunstigde hen met een antwoordnbsp;onder groot zegel en daar de vorst van Java om goedenbsp;paarden had verzocht, werden deze hem gegeven.
2. nbsp;nbsp;nbsp;History of the Sung dynasty (960-1279):
Over Java sprekende: Zout wordt verkregen door het zeewater te koken en er is een overvloed van visch,nbsp;schildpadden, kippen, eenden, geiten en koeien. Overnbsp;paarden wordt niet gesproken.
Wanneer hij (de vorst) uitgaat, rijdt hij op een olifant.
Omtrent een gezantschap, dat in 992 naar China ging, wordt o.m. gezegd:
-ocr page 216-206
Toen deze afgezanten in de hoofdstad kwamen, gaf de Keizer bevelen hen goed te behandelen; zij verblevennbsp;eenigen tijd en toen zij vertrokken, ontvingen zij als ge-schenk groot hoeveelheden goud en zijde en mede over-eenkomstig hun verzoek goede paarden en wapens.
3. nbsp;nbsp;nbsp;History of the Yuan dynasty (1280-1367):
Omstreeks 1292 moest Java getuchtigd worden, omdat de vorsten in gereke bleven van hunne schatplichtigheidnbsp;aan China te doen blijken. Een groot Chineesch legernbsp;werd uitgerust, dat landde bij de mondingen van denbsp;Sedajoe en de Kalimas. Een ander gedeelte, waarbijnbsp;cavalerie, ging van Toeban over land.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Ying-yai Sheng-lan, 1416:
Over den vorst van Modjopait sprekende: Hij rijdt op een olifant of zit in een door ossen getrokken wagen.
5. nbsp;nbsp;nbsp;Tung Hsi Yang Kau (1618): Wanneer het hoofd vannbsp;Yortan (eene niet meer bestaande plaats bij Pasoeroean)nbsp;uitgaat, rijdt hij in een wagen getrokken door 4 of 8 paardennbsp;of door ossen.
Ook door de Chineezen zijn dus paarden op Java gebracht. De door hen gebrachte zijn uiteraard Mongolen geweest.
Dat het aantal door de Chineezen overgebrachte paarden niet groot zal zijn geweest, blijkt wel uit de verschillendenbsp;korte aanteekeningen, welke hiervoren zijn weergegeven.nbsp;Dit kan ook moeilijk anders, wanneer men leest, dat denbsp;schepen er maanden over deden, voor zij Java bereikten.
Vergelijken we de verschillende aanteekeningen met elkaar, dan krijgt men wel den indruk, dat in de 14e eeuw ennbsp;vroeger paarden hier zeer schaars moeten zijn geweest.
Hoe moet men zich nu het paard van dien tijd voorstellen?
De Hindoe-.kolonisten en de Chineezen brachten hier paarden. Dat de Chineezen Mongoolsche paarden hebbennbsp;gebracht, zal wel aan geen twijfel onderhevig zijn, maarnbsp;welke paarden hadden de Hindoe-kolonisten?
-ocr page 217-207
Waar reeds in de vroegste jaren het Aziatisch paard door trekkende volken naar het Zuiden en Westen werd gebracht,nbsp;moet Hindoestan al vrij vroeg het Aziatisch paard hebbennbsp;gekend. Na de eerste eeuwen van onze jaartelling begonnbsp;echter de invloed van het Arabische paard (het gewijzigdnbsp;Afrikaansche paard) op de paarden der meer oostwaarts gelegen landen. Marco Polo ( 1250) maakt er herhaaldelijknbsp;melding van, dat Arabische paarden in Indi tegen hoogenbsp;prijzen werden verkocht. Waarschijnlijk zullen de door denbsp;Hindoes naar deze eilanden gebrachte paarden dieren zijnnbsp;geweest, die ontstaan waren door eene vermenging vart tweenbsp;geheel verschillende soorten, n.1. het Aziatische en het Afrikaansche paard of, duidelijker maar minder juist gezegd,nbsp;van den Mongool en den Arabier. In de 15e eeuw maaktenbsp;de invloed door Hindoes plaats voor dien der Arabieren,nbsp;die met den Islam hier ook paarden brachten uit hun land.nbsp;Kan dus aanvankelijk in de 14de eeuw het paard innbsp;Indi nog tamelijk dicht gestaan hebben bij den Mongool,nbsp;en de beelden op den Boroboedoer maken zulks door denbsp;wijze, waarop b.v. de staartinplanting is afgebeeld, niet onwaarschijnlijk, geleidelijk moet het type meer den Arabiernbsp;zijn genaderd en geleidelijk moet ook, doordat aan castratienbsp;der kruislingen natuurlijk niet werd gedaan, degeneratie zijnnbsp;ingetreden.
Wanneer we nu het Indische paard aan eene boschouwing onderwerpen, dan dienen we in onze gedachten een kleinenbsp;honderd jaar terug te gaan, omdat sedert de laatste eeuwnbsp;weer geheel andere factoren op het paard, vooral op datnbsp;van Java, hebben ingewerkt.
We dienen hierbij een oogenblik stil te staan.
Zooals bekend is, was tijdens den Java-oorlog het 4e Regiment Hollandsche Lanciers, dat zonder paarden kwam, bereden op javaansche paarden. Wanneer wij zien, wat die paardennbsp;onder hunne Europeesche ruiters in dien langdurigen oorlognbsp;hebben gepresteerd, dan staat wel vast, dat in dien tijd op
-ocr page 218-208
Java nog flinke dieren werden gevonden. Schrijver dezes heeft in de jaren 1895 en 1896 bij de cavalerie te Solo nognbsp;een paar Javaantjes gekend, welke even goed waren als denbsp;beste Sandelhouts en daarvan alleen te onderscheiden doornbsp;wat minder adel.
Tot ongeveer 1870 werden onze bereden wapens op Java geremonteerd. Toen kon het niet langer en moest naar eennbsp;andere bron worden omgezien, welke men vond in het eilandnbsp;Soemba. Totdat , maar daar over later. Van waar die snellenbsp;achteruitgang?
Door de ontwikkeling van de Europeesche cultures en enorme toename van het aantal Europeanen werd de vraagnbsp;naar paarden grooter. Steeds werden natuurlijk de bestenbsp;dieren het eerst voor het leger en voor het gebruik doornbsp;Europeanen genomen. De welvaart nam toe en daarmedenbsp;het verkeer. Steeds meer werd de paardenstapel uitgebuit.nbsp;Maar het mes sneed aan twee kanten. Vroeger beschiktennbsp;de paardeneigenaren over terrein in overvloed om aan denbsp;paarden eene opvoeding te geven, welke eene normalenbsp;ontwikkeling mogelijk maakte. Ook dat eindigde door de uitbreiding der cultures en door talrijke irrigatiewerken, waardoor vroegere voor paardenteelt geschikte terreinen herschapennbsp;werden in vruchtbare sawahs. Men denke b.v. aan de nunbsp;rijke hoogvlakte van Bandoeng; vijftig jaren geleden was dienbsp;vlakte de plaats, waar toen de inlandsche hoofden grootenbsp;hertenjachten hielden. Voegen we hier aan nog toe, datnbsp;allerlei dwaze kruisingen zonder toepassing van castratienbsp;den weg baanden voor nog meer degeneratie, dan mag hetnbsp;ons niet verwonderen, dat het paard van heden niet beter is,nbsp;als het is. Toch vindt men nog wel exemplaren, welkenbsp;ons een denkbeeld kunnen geven van hetgeen het paardnbsp;op Java was. Bij de Treincompagnien, waar de dierennbsp;niet overwerkt en goed verpleegd worden, ziet men meerdere javaansche paardjes, welke, een beetje grooter gedacht,nbsp;kunnen dienen als type van het Java-paard vr het ten
-ocr page 219-209
gevolge van Europeesche invloeden, waaronder de absoluut verkeerde opvoeding en verzorging als gevolg van gebreknbsp;aan terrein, werd, zooals het nu is.
Beschouwen we een dergelijk paard nader en vergelijken we het met hetgeen we van den Mongool en den Arabier hebben gezegd, dan komen we tot het volgende:nbsp;a. Kleur. Alle kleuren, ook bonte, komen voor. Aalstreepnbsp;wordt vrij dikwijls aangetroffen, zebrastrepen zeer zelden,nbsp;doch wel en zelfs vrij dikwijls tijdens de eerste levensdagen. De typische kleur van den Mongool komt zoo goednbsp;als nooit voor. Opgemerkt wordt, dat deze kleur bijnbsp;de Batakkers nog wel wordt gevonden.
In kleur is de Arabische invloed dus beslist over-heerschend geweest, wat nog niets bewijst voor den invloed in het algemeen, daar de donkere kleur steedsnbsp;domineerend is.
b.
Hoofd. Het hoofd van het Indische paard is vrij zwaar; de kaken zijn in den regel grof en in de keelgang nauw.nbsp;De profiellijn is recht, soms concaaf.
Opgemerkt moet worden, dat bij de Sandelhouts in dit opzicht vrij veel verscheidenheid wordt gevonden ennbsp;dat eene concave profiellijn en fijne kaken herhaaldelijknbsp;worden aangetroffen. Waar het hoofd van het Indischenbsp;paard echter steeds minder zwaar en grof is dan datnbsp;van den Mongool en enkel exceptioneel bij enkelenbsp;Sandelhouts nog veel overeenkomst heeft met het hoofdnbsp;van den Arabier, kan men spreken van eene vermenging,nbsp;terwijl dan bij den Sandelhout de Arabische invloed meernbsp;effect heeft gehad dan bij de andere Indische slagen. Bijnbsp;de Sandelhouts komt het voor, dat de ooren aan dennbsp;punt spits toeloopend zijn, zooals, maar in mindere mate,nbsp;bij de Arabieren het geval is.
c.
Halsvorm. Ook in halsvorm houdt het Indische paard zoo ongeveer het midden tusschen den Mongool en Arabier, ook hier echter weer het verschijnsel, dat de Sandel-
-ocr page 220-210
hout weer verder van den Mongool en dichter bij den Arabier staat dan b.v, de Makassaar en de paarden vannbsp;Noord-Sumatra.
d. nbsp;nbsp;nbsp;Breedte en algemeen voorkomen. Onze Indische paardennbsp;missen absoluut de typische breedte van den Mongool. Hetnbsp;is al weer echter de Batakker, die in dit opzicht welnbsp;eenigszins aan den Mongool doet denken, terwijl ook denbsp;Makassaar meer dan de Sandelhout in dit opzicht nognbsp;iets van den Mongool heeft.
e. nbsp;nbsp;nbsp;Staartinplanting. Deze doet bij de Indische paardennbsp;meer aan den Arabier dan aan den Mongool denken. Hetnbsp;is vooral weer de Sandelhout, die in dit opzicht al zeernbsp;dicht bij den Arabier staat. Hij den Batakker komt zoowelnbsp;hooge als lage staatinplanting voor. Zie Doijer. Veeart-senijk. Bladen, deel IX.
De beelden op den Boeroeboedoer, gemaakt vr dat de Arabieren hier den Islam en de paarden brachten, latennbsp;eene vrij lage staartinplanting zien.nbsp;. Manen en maantop. Bij het Indische paard zijn beidenbsp;minder fijn dan bij den Arabier en minder grof dan bijnbsp;den Mongool. Er zijn echter groote verschillen; somsnbsp;vindt men zeer fijne manen en ook soms zeer grove.nbsp;g. Temperament. Alle Indische rassen hebben een levendignbsp;temperament; zij hebben, zelfs de Sandelhouts, tochnbsp;een geheel ander temperament dan de Arabieren.
Uiteraard zijn alle kenmerken, welke wij hier bespraken wellicht mede door klimaats- en bodeminvloeden eenigszinsnbsp;gewijzigd, doch dat het temperament zich door die invloedennbsp;gemakkelijk laat wijzigen is beslist zeker. Hiervoren weesnbsp;ik reeds op dat verschijnsel.
In het algemeen genomen echter maakt het Indische paard van heden wel den indruk te zijn ontstaan op de wijze,nbsp;zooals hierboven in ruwe trekken aangegeven. Wij moetennbsp;daarbij wel in het oog houden, dat de Arabische invloednbsp;het laatst heeft gewerkt, maar dat hare werking niet overal
-ocr page 221-211
even krachtig is geweest. In de Bataklanden b.v., waar ook de Islam geen ingang heeft kunnen vinden, is uiteraard hetnbsp;Arabische paard minder ingevoerd dan op Java. Daardoornbsp;laat het zich verklaren, dat geen Indisch paardenslag, o.a.nbsp;wat kleur en en breedte betreft, zoo dicht bij den Mongoolnbsp;staat als de Batakker. Dat het temperament zoo geheelnbsp;verschillend is van den Mongool, mag gerust aan klimaats-invloeden worden toegeschreven. Ook op den Makassaarnbsp;.moet de Arabier in latere jaren minder hebben ingewerkt.nbsp;Gelet op den godsdienst der volken van Celebes is ooknbsp;dit zeer aannemelijk.
Waar wij hier spreken van den invloed van Arabisch bloed, hadden wij het oog op Arabische paarden, welkenbsp;door de Arabieren, die hier den Islam brachten, uit hunnbsp;and werden meegevoerd.
Na vestiging van de O.I. Compagnie begon eene nieuwe strooming op het paard in te werken en wel door dennbsp;invoer van Perzische en Arabische hengsten, maar voornamelijk van Perzen.
Papaqeno, de ijverige en humoristische snuffelaar in de Indische kronieken, weet ons daar heel wat van te vertellen.
Wij zullen enkele bijzonderheden ontleenen aan zijne over het Indische paard gehouden causerie. ')
Omstreeks 1660 stond aan de Oostzijde van het Stadhuis te Batavia een aanzienlijk steenen gebouw, bestemd voornbsp;de paarden, welke door de Compagnie werden ingevoerd.nbsp;Behalve de koetspaarden stonden daar gemeenlijk meer dannbsp;honderd rijpaarden. Papaqeno vertelt, dat de Compagnie voornbsp;deze Arabieren en Perzen 200 rijksdaalders en meer betaalde.
Dat men ook in dien tijd voor een dergelijk bedrag weinig goeds kreeg, mag wel worden aangenomen, als men leest,nbsp;dat de groote Mogol Sjah Dehan 10000 rijksdaalders betaalde voor een Arabischen hengst.
h Zie Bat. Nieuwsblad van 3 Juli 1915 e.v.
-ocr page 222-Dat ook Perzische merries werden ingevoerd, blijkt uit het verslag van een verkooping, welke in 1670 plaats had. Daarinnbsp;wordt melding gemaakt van den verkoop van Perzischenbsp;hengsten, merries en veulens.
Ofschoon buiten ons doel liggende, willen wij toch nog het volgende van hem overnemen uit het Dagh-registernbsp;van 1656.
S Morgens zijnde Carsdag soo compt den stalmeester binnen t casteel dheer Gouverneur bekendt maeckenden,nbsp;hoe op van nacht wel omtrent 30 stucx paerden, zijndenbsp;meest Perzische ende van de beste van de stal, warennbsp;sieckelijk geworden en de begonnen heel dick te zwellen,nbsp;zoodat niet wist off well eenig vergift in t gras mochtenbsp;geweest hebben ofte anderszints vergeven zijn. Des na-middaghs omtrent het vallen van den avondt waeren alnbsp;elf paerden gestorven.
Dit ziektebeeld is nog bekend en ook nu nog weet men niet de oorzaak.
Ook uit Java zelf werden paarden naar de stallen te Batavia gebracht. De beste paarden kwamen uit Japara; zijnbsp;werden echter niet zoo hoog geschat als de Perzische. Denbsp;inlandsche cavalerie werd met die Java-paarden geremonteerdnbsp;en wanneer Papageno ons weet te vertellen, dat de dierennbsp;eene hoogte moesten hebben van 3 voet en 11 duim ennbsp;voor de Europeanen een stokmaat van 4 voet en een halvennbsp;duim (1.27 M.), dan volgt daaruit, dat toen reeds hetjava-paard klein was, dat het van de 17e eeuw tot het middennbsp;van de 19e eeuw niet of weinig is achteruitgegaan en datnbsp;eerst na dien tijd het ras aan den afgrond is gebracht. Papageno geeft verder meerdere staaltjes, waaruit de goedenbsp;eigenschappen van het ras blijken; vooral de vlugheid wordtnbsp;herhaaldelijk geroemd. De dieren hadden die eigenschappennbsp;van den Arabier. Men verlieze dit niet uit het oog.
Ook weet Papageno voorbeelden aan te halen van de buitengewone schoonheid der afstammelingen van de Arabi-
-ocr page 223-213
sche hengsten, zoo o.a. van een wonderschoon paard uit eene Makassaarsche merrie. Al die mooie kruislingen werdennbsp;natuurlijk voor de voortteling gebruikt.
De Compagnie schijnt mede Arabieren en Perzen en zelfs Friesche en Geldersche koetspaarden geleverd te hebbennbsp;aan andere landen, waarmede zij in relatie stond. Zoo werdennbsp;herhaaldelijk paarden geleverd aan Japan.
Iedereen vroeg van die schoone Perzen en Friezen, zoo o.a. in 1640 de vorstin van Djambi. Haar verzoek mogenbsp;hier een plaatsje vinden.
Soo het den Gouverneur Generaal gelieft te geven ver-socht Ratoe Maes een groot paert, dat schoon sij, root soot kan weesen, soo niet swart van hair; maar ingevalnbsp;noch root noch swart te becomen sij, soo laet het eennbsp;ander coleur weesen. Dat was nog eens eene vrouw,nbsp;waarmee te praten viel!
Maar genoeg; de Perzen en hunne schoone afstammelingen zullen aan de gelukkige eigenaren wel veel plezier hebbennbsp;gedaan, maar het ras hebben ze mee helpen degenereeren.
In het voorgaande hebben wij er herhaaldelijk op gewezen, dat van alle Indische paardenslagen de Sandelhout het dichtstnbsp;bij den Arabier staat. Hoe laat zich dat verklaren?
t Is wel eigenaardig, dat, waar het paard op Soemba een zoo belangrijke plaats inneemt en het zich zoo tal vannbsp;jaren in eene buitengewone populariteit heeft mogen verheugen, geen der oude schrijvers ons iets weet te vertellennbsp;van dat dier. De Chineesche geschiedenis, zoover die doornbsp;de reeds genoemde aanteekeningen van Groeneveldt ternbsp;onzer kennis is gekomen, maakt wel melding van Timor,nbsp;niet van Soemba, en zegt niets omtrent de aanwezigheidnbsp;van paarden of omtrent den invoer.
De Indische geschiedenis vermeldt, dat circa 1365 Soemba onder het gezag van Madjapait werd gebracht. Waar denbsp;invloed van Madjapait op Soemba slechts van korten duurnbsp;is geweest en op Java de paarden toen nog zeer schaars
-ocr page 224-214
waren, is het niet aan te nemen, dat toen reeds paarden naar Soemba zouden zijn gebracht. In de 17e eeuw werd Soembanbsp;in bezit genomen door de Portugeezen, die aan de Zuidkustnbsp;een fort bouwden.
Dat de Portugeezen paarden op het eiland zouden hebben gebracht, is minstens genomen onwaarschijnlijk.
Valentijn zegt eenige algemeenheden omtrent Soemba, doch vertelt ook niets of dat eiland paarden bezat of niet.nbsp;De eerste Hollander, die Soemba bezocht, is Daniel vannbsp;DER Burqh geweest, die in 1750 naar dat eiland ging. Hetnbsp;woord paard komt in zijn rapport niet voor.
In 1756 zou een zekere Paravicini naar Soemba gaan, ten einde in opdracht van de regeering den stand van zakennbsp;aldaar op te nemen. Naar het schijnt heeft deze ambtenaarnbsp;dat kunnen doen, zonder op het eiland geweest te zijn. Innbsp;1758 werd de burger Erasmusz naar Soemba gezonden.nbsp;Deze bracht een zeer uitvoerig rapport over dat eiland uitnbsp;en weet wonderen te vertellen van de voordeelen, welke denbsp;Edele Compagnie zou kunnen behalen, indien zij zich metnbsp;dat rijke eiland zou wenschen in te laten, waaruit men zounbsp;kunnen halen kapas, ebbenhout, karet en slaven.
Het mag merkwaardig heeten, dat deze Erasmusz, die in zijn verhaal nog al uitvoerig is, ook het woord paard nietnbsp;noemt.
Van het jaar 1775 is wederom een zeer uitvoerig rapport en wel van Tekenborgh. In zijn uitvoerig rapport wordtnbsp;evenmin over paarden gesproken; wel zegt hij o. a;
Zij beijveren zig dus eenelijk maar om ter best elkanderen het weinige vee en levensmiddelen te ontvreemden enz.nbsp;Rapporteur ziet vooral in het halen van slaven een goednbsp;zaakje en geeft zelfs een plan de campagne aan, hoe dat landnbsp;gemakkelijk is te onderwerpen. Deze geboren strateegnbsp;voorspelt op de door hem aangegeven wijze vele slaven tenbsp;zullen maken. Hadden de Soembaneezen toen reeds paarden? Of heeft deze kleine Napoleon daar niet aan gedacht?
4-
-ocr page 225-215
Hij zegt, dat ze alleen met speer en assegaaien gewapend zijn. Was het toen reeds een ruitervolk, dan had Tkkenborghnbsp;toch al licht in zijn wel leuk uitgewerkt plan daarmedenbsp;rekening gehouden.
Verder gaande stuiten we in 1780 op een rapport van Willem van Hoqendorp, die ons weet te vertellen, dat de,nbsp;Soembaneezen eene menigte van paarden bezitten en datnbsp;zij goede ruiters zijn.
t Is vreemd, dat er in 1775 nog geene paarden geweest zouden zijn en in 1780 reeds eene menigte.
We mogen niet nalaten hierbij op te merken, dat Teken-BORGH vrij lang op Soemba 'is geweest, terwijl uit niets blijkt of zulks ook het geval is geweest met van Hogendorp.
Moeten we aannemen, dat juist in die jaren het paard op Soemba werd gebracht? Geheel onwaarschijnlijk is het niet.
En van waar moet het dan gekomen zijn? Ook op die vraag is geen bevredigend antwoord te geven. Voor zoover bekend dreven alleen Makassaren handel, hoofdzakelijknbsp;in slaven, met Soemba, terwijl ook verkeer plaats had metnbsp;Java. Men hoort wel eens het verhaal, daf op Soembasnbsp;kust een schip met Arabische paarden zou zijn gestrand.nbsp;Uit geen enkel rapport blijkt daarvan iets, terwijl uit kaak-vorm en ooren beslist is af te leiden, dat Sandelhouts geennbsp;zuivere afstammelingen van Arabieren kunnen kijn. Bovendien is het niet waarschijnlijk, dat de Arabieren merriesnbsp;zouden hebben ingevoerd. Het meest waarschijnlijke isnbsp;dus, dat in het laatst van de 18e eeuw paarden van Java ennbsp;Celebes naar Soemba werden gebracht. Op dat tijdstip bezatnbsp;Java nog een goed slag van paarden. Dat de dieren zich daarnbsp;in gunstigen zin ontwikkelden, kan geene bevreemdingnbsp;wekken; zij vonden er overvloed van ruimte, een droognbsp;klimaat en kalkrijk voedsel. De levensomstandigheden warennbsp;voor hunne ontwikkeling al bijzonder gunstig en dat daarnbsp;het type edeler en beter werd dan op Java, laat zich gemakkelijk aannemen.
-ocr page 226-216
Waar eerst in 1841 een begin werd gemaakt met den uitvoer van paarden, is het duidelijk, dat de paardenstapelnbsp;in die 60 a 70 jaren zich krachtig kon ontwikkelen, waarnbsp;de natuurlijke omstandigheden zoo gunstig waren.
Jaren lang heeft Soemba gemiddeld per jaar 7 a 800 paarden kunnen uitvoeren, zonder dat zulks achteruitgang ten gevolgenbsp;had. De omstandigheden waren voor de teelt gunstig.
Na 1870 werden enkele Australische hengsten ingevoerd, later werd die invoer herhaald. Hoeveel hengsten in hetnbsp;geheel werden gebruikt is niet bekend, maar wel staat vast,nbsp;dat nog in 1909 Australische hengsten werden gebezigd ennbsp;van die hengsten afstammende kruislingen.
Is het te verwonderen, dat men in latere jaren zoo dikwijls hoorde zeggen, dat men nog zoo zelden een ouderwetschennbsp;Sandelhout zag!
De degeneratie op Soemba is een gevolg van het inbrengen van vreemd bloed. Dat het i.c. uiteraard slecht Australischnbsp;bloed is geweest, heeft de zaak nog erger gemaakt, maarnbsp;toen de Regeering de situatie meende te redden door denbsp;Australische hengsten te verwisselen door Arabieren, verzuimde zij te bedenken, dat de hoofdfout zat in het feit van hetnbsp;inbrengen van vreemd bloed. Dus ook op Soemba geenenbsp;raszuiverheid meer en ook daar degeneratie.
II. Hoe het is.
Bij de bespreking van de wordingsgeschiedenies van het paard in Indi hebben wij reeds enkele algemeene bijzonderheden van de thans hier inheemsche rassen vermeld,nbsp;thans willen we wat uitvoeriger bij hen stil staan.
Sumatra. Op Sumatra vinden we vrij wel uitsluitend het paard in de Padangsche Bovenlanden, de Tobalanden,nbsp;de Karolanden en op Noord-Sumatra. Het paard van denbsp;Padangsche Bovenlanden werd sedert ongeveer 20 jaar gekruist met den Sandelhout. Vroeger vond men daar eennbsp;klein en sterk paard, dat voor tal van diensten zeer gezocht
-ocr page 227-217
was. Door den aanleg van den spoorweg naar Fort de Koek en Pajakomboh nam het verkeer in die streken zeernbsp;belangrijk toe, wat ten gevolge had, dat voor karretjes enz.nbsp;meer paarden werden gevraagd dan vroeger. De bestenbsp;dieren werden natuurlijk het eerst aan de fokkerij onttrokkennbsp;en omstreeks 1890 en wat vroeger rijzen ernstige klachtennbsp;omtrent den achteruitgang van den paardenstapel. Men isnbsp;toen begonnen hengstenstations op te richten en daaropnbsp;Sandelhouts te plaatsen. Als algemeen resultaat heeft mennbsp;een ietwat grooter en sierlijker dier gekregen, dat echternbsp;niet zelden wat smal, wat hoogbeenig en wat licht vannbsp;beenen is.
Het paard der Toba- en Korolanden is de zoo bekende Batakker.
Omtrent dit paard bestaat van het jaar 1888 een zeer interessant rapport van den toenmaligen luitenant der artillerie Doijer, icit welk rapport wij het een en ander zullennbsp;overnemen. Rapporteur wijst op den levendigen handel innbsp;de dieren en op den uitvoer van hengsten van drie jaar,nbsp;waardoor de voortplanting geheel rust op de^ hengsten vannbsp;2 jaar en wat ouder. Dit moet natuurlijk een oorzaak vannbsp;degeneratie geweest zijn en het verwondert ons dan ooknbsp;niet, wanneer we van rapporteur hooren, dat de hoogtenbsp;der merries is stellen op 1.191.20 M.
Er zouden toen echter nog merries geweest zijn van 1.256 M. en hooger, doch in de landen ten W. van Silin-doeng en Toba. Daar had natuurlijk minder uitvoer plaatsnbsp;van de beste hengsten en kreeg men dus minder degeneratie.
In verband met het vroeger gezegde omtrent de kleuren willen we hier nog even aanhalen, wat de heer Doijer o.m.nbsp;zegt van de kleuren, n.1.:
De muisvale paarden zijn, volgens den Batak, sterk maar altijd wild. Hij onderscheidt ze in drie soorten. Ie, Hodanbsp;si logo-logo; dit zijn muisvale paarden zonder aalstreep;nbsp;2e, Hoda si latjat, deze paarden zijn lichter van kleur dan
-ocr page 228-218
de vorige, maar hebben een aalstreep; 3e, Hoda si tollong genoemde paarden zijn licht muisvaal van kleur met aalstreep,nbsp;terwijl de voor- en achterbeenen geteekend zijn als denbsp;beenen van een zebra.
Ten slotte nog uit dit rapport de volgende aanhaling:
Oordeelende naar hetgeen ik persoonlijk gezien en onder-vonden heb, durf ik als mijne meening uit te spreken, dat het Bataksche ras, indien het grooter ware, uitstekendnbsp;geschikt zou zijn voor de remonteering van het Leger.
Dit ras met zijne vele goede eigenschappen, dat klein en te klein is geworden door den uitvoer der beste hengsten,nbsp;zal men nu verbeteren met Sandelhoutbloed.
Hierop komen we later nog terug.
Op Noord-Sumatra vindt men het zoogenaamd Gajoe-paard, een klein maar buitengewoon sterk dier, dat veel aan dennbsp;Batakker doet denken. Ook de oude Agammer moet als eennbsp;afzonderlijk slag worden beschouwd.
De vier Sumatra-slagen, d.w.z. de oude Padangsche-bo-venlander, de Batakker, de Agammer en de Gajoer, kunnen als een ras worden beschouwd, dat de volgende karakteristiekenbsp;eigenschappen heeft: laag op de beenen, vrij breed, zwaarnbsp;van hals, buitengewoon sterk en zeer goede beenen. Doornbsp;reeds aangegeven oorzaken was het echter te klein geworden.
Java. Sedert de Kedoers enz. feitelijk niet meer bestaan en het beruchte Preanger-paard haast niet meernbsp;wordt gezien, kan men zeer goed van een Javaanschnbsp;paard spreken. Dat het vroeger een 40 tal jaren ennbsp;wat langer geleden veel beter is geweest, toonden wenbsp;reeds aan. Nu is het nog slechts een nietig paardje, dochnbsp;met goede lijnen. Het is als regel niet hooger dan 1.20nbsp;M., smal, heeft vrij lichte, maar goede beenen en is sterk.nbsp;Onder goede verpleging wordt het een sierlijk dier, datnbsp;aan een Sandelhout doet denken. Door reeds genoemdenbsp;oorzaken is echter eene dusdanige achteruitgang ingetreden,nbsp;dat men slechts ver van de groote verkeerswegen nog wat
-ocr page 229-219
betere paarden vindt. De oorzaken, welke den achteruitgang hebben bewerkt (gebrek aan terrein voor de opvoeding en het onttrekken aan de fokkerij van het beste), oefenen nog steeds en met vermeerderde krachten haar invloed uit. Ook de kwantitatieve achteruitgang is groot.
In de Preanger-Regenschappen zijn sedert ongeveer 20 jaar van Gouvernementswege Sandelhouthengsten gestationneerd.nbsp;Het wellicht onbewuste doel was dus eene absorbtie-krui-sing. Waar we in het Sandelhoutpaard een dier hebbennbsp;met tal van zeer goede eigenschappen, lag het gebruik vannbsp;deze hengsten voor de hand. Onvoorwaardelijk had er echternbsp;mee gepaard moeten gaan eene strikt doorgevoerde castratienbsp;der jonge hengstveulens.
Door het toegepast stelsel heeft men in de Preanger langzamerhand bereikt, dat het vroeger Preanger paard (dat is dus het Javaansche paard gekruist met Arabier, Perzen ennbsp;hunne afstammelingen) plaats heeft gemaakt voor een lichternbsp;paard van overwegend Sandelhout-type, maar smaller, hoog-beeniger en met lichte beenen, terwijl het gewone Java-paardnbsp;grootendeels in zich zelf is blijven voorttelen en achteruitnbsp;is blijven gaan door de gewone oorzaken, n.1. slechte opvoeding en het onttrekken aan de voortteling van de bestenbsp;exemplaren.
Dat het gebruik van Sandelhout-hengsten in de Preanger niet tot een geheel bevredigend resultaat heeft geleid, wordtnbsp;door iedereen erkend. Ook in deze Bladen hebben verschillende schijvers de aandacht daarop gevestigd.
De oorzaak van deze teleurstelling is echter niet gemakkelijk te vinden. De eenzegt; de Sandelhout heeft teveel bloed en dat geeft verfijning, de andere ziet de oorzaak innbsp;het feit, dat de Sandelhout een natuurras is en dat men bijnbsp;gebruik van dergelijke rassen steeds stuit op achteruitgang.
Het belang van de zaak eischt, dat we een oogenblik bij deze verklaring stil staan. Al dadelijk rijst de vraag:nbsp;wat verstaat men onder te veel bloed. Als men spreekt
*gt;
220
over bloedpaarden of paarden met veel bloed, dan bedoelt men daarmede paarden van het Engelsch of een daarmedenbsp;gelijkstaand volbloedras, dan wel paarden, welke in hunnenbsp;eigenschappen eerstbedoelde paarden nabijkomen, terwijlnbsp;ook de Arabier tot het volbloed wordt gerekend.
Als men van een Sandelhout zegt, dat hij veel bloed heeft, dan heeft men feitelijk het oog op enkele eigenschappen, zooals levendig temperament, edel voorkomen,nbsp;veel energie en eene zekere zenuwachtigheid. Waarom dienbsp;eigenschappen beslist aanleiding zouden moeten geven totnbsp;eene verfijning, is ons niet duidelijk, naar wel kunnen wenbsp;begrijpen, dat zij haar invloed doen gelden bij de opvoeding en dat deze hoogere eischen stelt, naarmate het ras meernbsp;of minder zenuwachtig of rustig van aard is. Zoo aanstondsnbsp;komen we hier op terug.
Voor de natuurras-hypothese kunnen we in t geheel niets voelen. Letten we eens op de cultuurrassen en nemennbsp;we b.v het Engelsche volbloed. Dit paard het oudstenbsp;cultuurras verfijnt al heel gemakkelijk, wanneer het ondernbsp;omstandigheden wordt gebracht, welke ook maar eenigszinsnbsp;afwijken van die waaronder het geworden is, wat het is,nbsp;maar blijft zoo, indien die omstandigheden geheel gelijkwaardig zijn. Door de eeuwenlange kunstmatige opvoedingnbsp;is het volbloed uiterst delicaat geworden; het stelt daardoornbsp;zeer bijzondere eischen aan zijne opvoeding en is dienbsp;opvoeding door klimaat, voeding, leefwijze enz. ook maarnbsp;iets minder goed dan die, waaronder het ras is geworden,nbsp;dan treedt achteruitgang in. Australi laat ons daar tal vannbsp;voorbeelden van zien, maar even sprekend zijn de enkelenbsp;gevallen van het fokken met volbloeds op Java. Nog meernbsp;dan de Sandelhout (natuurras) heeft in Indi de volbloed (cultuurras) aanleg tot verfijning, tot smal en hoogbeenig worden.
Naar onze meening moet de oorzaak dan ook elders worden gezocht en wel in de absoluut ongustige omstandigheden, waaronder de veulens, inzonderheid op Java, worden
-ocr page 231-221
opgevoed. Dat deze omstandigheden werkelijk allertreurigst zijn, wordt zoo door iedereen erkend, dat we daar maarnbsp;niet verder over zullen spreken. Hoe hooger eischen nunbsp;een ras stelt aan zijne opvoeding, hoe grooter de teleurstellingnbsp;zal zijn. En nu staan we voor het geval, dat een Sandelhout nbsp;of door absorbtiekruising wordende Sandelhout niet tevreden is met de hem hier geboden levensomstandigheden.
Hierin schuilt m.i. de hoofdoorzaak der teleurstelling.
Zooals wij hiervoren reeds aanstipten, is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat eene gedeelte der teleurstelling op rekening moet worden gesteld van de verhoogde variabiliteit,nbsp;opgewekt door de vroegere kruisingen en het niet tenbsp;controleeren gebruik van kruisingsproducten.
Maar we herhalen: de hoofdoorzaak meenen wij te moeten zoeken in de levensomstandigheden van de veulens.
Het feit is echter, dat we nu in de Preanger naast een steeds achteruitgaand Javaansch paard een wordende Sandelhout vinden met lichte beenen, onvoldoende breedte en gebrek aannbsp;soliditeit.
Dat in Javas meest Oostelijke residenties het Javaansche paard nog het best is gebleven, is in verband met hetnbsp;vorenstaande niet te verwonderen; daar, waar de Europeeschenbsp;cultures zich het meest hebben ontwikkeld en daar, waarnbsp;de Europeaan het eerst aan de verbetering is gaan doen, isnbsp;de toestand het slechtst.
Borneo. Op Borneo komen bij de bevolking geen paarden voor.
Celebes. Celebes was vroeger rijk aan goede paarden. De oude Makassaar was een deugdzaam paard, dat ook doornbsp;het leger zeer gezocht was. Zooals we reeds bij de geschiedenis opmerkten, deed hij meer dan de Sandelhout denkennbsp;aan den Mongool. Het ras is in de laatste 40 jaar kwalitatiefnbsp;zoowel als kwantitief enorm achteruitgegaan. De groote uitvoernbsp;naar Java is daaraan natuurlijk niet vreemd. Ook andere,nbsp;ons niet bekende invloeden moeten ingewerkt hebben.
-ocr page 232-222
Het paard op Menado gaat men kruisen met Sandelhouts. t Is te hopen, dat daar geene teleurstelling zal wordennbsp;ondervonden.
Kleine Soenda=eilanden. Hiervan willen we alleen de twee belangrijkste bespreken, n.1. Soembawa en Soemba.
Soembawa is zeer rijk aan paarden. Men vindt daar een zeer klein, maar deugdzaam paard, dat minder edel isnbsp;dan de Sandelhout, maar er anders veel aan doet denken.
Als dekhengst werden daar naast inheemsche ook Sandelhouts en eenige Makassaren geplaatst. Men gaat daar dus n in eigen ras verbeteren n absorbtiekruising toepassen.nbsp;Zulks laat zich kwalijk combineeren.
Soemba. Op dit eiland vindt men den zoo voortreffelijken Sandelhout, het paard, dat vroeger een trots was van ons leger.
Zooals wij reeds vroeger vermeldden, is ons leger omstreeks 1870 begonnen zich uit Soemba te remonteeren, nadat wijnbsp;het paard op Java zoo hadden laten degenereeren, dat hetnbsp;voor dat doel verder geheel ongeschikt was geworden.
Al sedert 1841 echter had van uit Soemba een zeer belangrijke uitvoer plaats. De oud-resident van den Dun-GEN Gronovius, die in 1846 gedurende zeven maanden opnbsp;Soemba woonde, vermeldt in zijn zeer belangrijk verslagnbsp;over dat eiland, dat de eerste uitvoer van Soemba plaatsnbsp;had in 1841 en dat van 1841 tot en met 1847 niet mindernbsp;dan 4757 stuks werden uitgevoerd, d.i. bijna 700 per jaar.
Door de goede levensvoorwaarden, waaronder de dieren aldaar verkeeren uitgestrekte weidevlakten, geene Euro-peesche cultures, volkomen vrijheid schijnt deze toch zeernbsp;belangrijke uitvoer voor het ras geene nadeelige gevolgen tenbsp;hebben gehad.
Later werd dat anders. De uitvoer werd grooter en vooral het leger vroeg alleen de beste exemplaren. Zware prijzennbsp;werden betaald, de vorsten verkochten ook wat ze haddennbsp;moeten aanhouden, het evenwicht werd verstoord en achteruitgang trad in.
-ocr page 233-223
Omstreeks 1888 was die achteruitgang reeds zoo ver voortgeschreden, dat de remonteering groote moeilijkhedennbsp;ondervond en de oprichting van een remonte-dept noodzakelijk werd, ten einde ook hengsten van 2 a 3 jaar opnbsp;te kunnen koopen. Dat die maatregel, hoe ook door omstandigheden noodzakelijk geworden, voor Soemba zelfnbsp;fnuikend was, heeft men toen niet begrepen. Maar wat moestnbsp;gebeuren gebeurde: de achteruitgang ging in een snellernbsp;tempo.
Nu sedert 1902 het leger zich met Australirs remonteert, is de uitvoer afgenomen en zijn er op Soemba zelf maatregelen getroffen, dat de beste hengsten voor de fokkerijnbsp;worden gebruikt.
In het eerste hoofdstuk vonden wij reeds gelegenheid er op te wijzen, dat wellicht de voornaamste oorzaak vannbsp;den geconstateerden achteruitgang gelegen is in het feit,nbsp;dat tusschen 1880 en 1909 ook op Soemba gekruist is. Nunbsp;kunnen we ons gereedelijk verklaren, waarom men dennbsp;ouderwetschen Sandelhout nog zoo zelden aantreft. Ooknbsp;wezen wij er reeds op, dat het zeer zeker goed gezien wasnbsp;om in 1909 de nog aanwezige Australische en gekruistenbsp;hengsten weg te werken, maar men verzuimde te bedenken,nbsp;dat door ruiling van die hengsten met Arabieren men hetnbsp;beginsel reinteelt liet varen. De in den loop der jarennbsp;(1780 1880) zuiver gewordene Sandelhout was van 1880nbsp;tot 1909 onzuiver geworden. Door plaatsing van Arabische
hengsten wordt die onzuiverheid nog meer vergroot en.....
nog meer degeneratie zal intreden.
Het gebruik van Arabische hengsten op Soemba kan alleen goed zijn om op een gedeelte van het eiland het ras tenbsp;vervormen tot den Arabier; dus eene absorbtiekruising. Opnbsp;het grootste gedeelte van Soemba moet gestreefd wordennbsp;naar eene herstelling van de vroeger bestaand hebbendenbsp;raszuiverheid en waar nog wel hengsten gevonden wordennbsp;van het ouderwetsche type, daar is zulks nog niet onmogelijk.
-ocr page 234-224
Doet eenmaal het ingevoerd vreemd bloed zijn invloed over geheel Soemba gelden, dan is ook de mogelijkheidnbsp;van het doen opleven van het Sandelhoutras daar uitgesloten. Dan rest ook daar niets anders dan eene absorb-tiekruising.
III. Hoe het kan worden.
Wij hebben de hoop met de beide voorgaande gedeelten van dit artikel er eenigszins in geslaagd te zijn den lezernbsp;een denkbeeld te hebben gegeven van het ontstaan van onzenbsp;Indische paarden en van hetgeen het nu is, terwijl we meernbsp;dan eens wezen op de oorzaken, welke het paard dedennbsp;degenereeren tot hetgeen het nu is. Wij moeten bij denbsp;vaststelling van het feit, dat ons paard veel slechter is dannbsp;het op grond van zijne wording had kunnen zijn, twee zakennbsp;duidelijk en scherp van elkaar scheiden, n.1. de oorzaken,nbsp;gelegen in de natuurlijke levensvoorwaarden, en de oorzaken,nbsp;gelegen in den invloed der menschen. De eerste oorzaken nbsp;klimaat en bodem hebben bij de wordingsgeschiedenisnbsp;van het paard ingewerkt; de andere oorzaken invoer vannbsp;vreemde hengsten, het gebruik van kruislingen, het onttrekkennbsp;aan de voortteling van de beste exemplaren, het misbruikennbsp;der dieren, de slechte opvoeding door gebrek aan terreinnbsp;enz. hebben eerst veel later haar invloed doen geldennbsp;en zijn voor een groot gedeelte een onbewust gevolg geweestnbsp;van onze vestiging in deze gewesten.
Wat zonder de laatste oorzaken het Java-paard zou zijn geweest, kan eenigszins worden afgeleid uit hetgeen hetnbsp;in de 17e eeuw was. Afgaande op beschrijvingen van diennbsp;tijd kan men aannemen, dat men toen en ook nog later hiernbsp;een sierlijk, vlug en deugdzaam paard vond van ongeveernbsp;4 voet, terwijl meerdere eene hoogte hadden van b.v. 1.27 M.
De^vroeger ingevoerde Mongool zal hooger zijn geweest, en de uit Hindoestan gebrachte dieren en de later volgendenbsp;Arabieren zeer zeker nog hooger.
-ocr page 235-225
De levensvoorwaarden, welke het paard in Indi vond in de eeuwen, waarin het ontstond uit de drie reeds genoemdenbsp;stroomingen, maakten het paard hier klein.
Wanneer wij zien, dat in de tropische landen f geen f een klein paard wordt gevonden, dan komt men er toe aannbsp;te nemen, dat een tropisch klimaat meebrengt, dat slechtsnbsp;een klein type van een diersoort daar kan bestaan. Ditnbsp;schijnt ook voor de menschen te gelden. Voor het paardnbsp;geldt het beslist.
De natuurlijke levensvoorwaarden van de tropen maken het paard klein. Al kan ook eene kunstmatige opvoedingnbsp;van enkele individuen dit euvel gedeeltelijk ondervangen, hetnbsp;landspaard in Indi zal en met klein blijven. Hier alsnbsp;landspaard een groot paard te krijgen is eene illusie, welkenbsp;niet verwezenlijkt kan worden.
Tegen dezen invloed van bodem en klimaat valt niet te vechten; \vel kan op eene stoeterij of bij het fokken van enkelenbsp;paarden een ernstige en succesvolle strijd worden aangebonden tegen de invloeden van den bodem (voeding), maar tegennbsp;de klimaatsinvloeden kan ook daar niet worden gestreden.
Elk dier heeft het vermogen in zich zijn nageslacht te doen aanpassen aan gewijzigde levensomstandigheden.nbsp;Kronacher geeft als faktoren van die levensomstandighedennbsp;aan: belichting, temperatuur van de omgeving, vochtigheidsgraad, luchtdruk, leefwijze, voedingswijze. Waar vooralnbsp;de vier eerstgenoemde factoren hier uiteraard geheel andersnbsp;zijn dan in de landen, waar het paard ontstond, laat hetnbsp;zich gereedelijk aannemen, dat het hier inheemsch wordendenbsp;paard zich wijzigde, zich aanpaste aan de nieuwe levensvoorwaarden. Waarom het nu juist kleiner en lichter moestnbsp;worden, is eene vraag, welke wij niet kunnen beantwoorden;nbsp;met de constateering van het feit moeten we voorloopignbsp;genoegen nemen.
Wat het huidige paard minder is dan het onder den invloed van de hier bedoelde natuurlijke levensvoorwaarden
-ocr page 236-226
is geweest, dus minder is b.v. dan het paard uit de 17e eeuw, moet op rekening worden gesteld van invloeden,nbsp;veroorzaakt door den mensch.
Wij noemden deze invloeden reeds: invoer van vreemde hengsten, het gebruik van kruislingen voor de voortteling,nbsp;het onttrekken van de beste dieren aan de fokkerij, hetnbsp;misbruiken der dieren, de slechte opvoeding der jonge dieren.
Al deze factoren hebben samengewerkt om het Indische paard achteruit te doen gaan, te doen degenereeren en tenbsp;maken tot wat het nu is.
Wanneer wij thans eene poging zullen wagen om aan te geven, op welke wijze ons paard weer is op te heffen uitnbsp;dat verval, dan willen wij in de eerste plaats lucht gevennbsp;aan de volgende ontboezeming.
Jaren geleden deed de landbouw het zonder de wetenschap. Eerst na tal van onderzoekingen en proefnemingen werd het duidelijk, dat de wetenschap een krachtige steunnbsp;voor den landbouw kon worden en thans beheerscht hetnbsp;wetenschappelijk onderzoek vrij wel alle cultures. Zoo zalnbsp;het ook binnen zekere grenzen bij de veeteelt gaan. Het isnbsp;hier niet de scheikunde, welke de bron zal worden, waaruitnbsp;kennis moet worden geput, maar de fokker zal te radenbsp;moeten gaan met de menschen, die eene diepe studie hebbennbsp;gemaakt van de biologische wetenschappen in het algemeennbsp;en van de erfelijkheidsleer in het bijzonder.
Wij achten het hier de plaats een woord van hulde te brengen aan Dr. Hagendoorn, privaat-docent in de geneticanbsp;aan de universlteit te Utrecht, die ons er duidelijk op heeftnbsp;gewezen, dat de tijd daar is om bij het fokken van dieren,nbsp;meer dan tot nu toe geschiedde, partij te trekken vannbsp;hetgeen de jongste der wetenschappen ons duidelijk kannbsp;maken.
Tevens kunnen we niet nalaten de woorden te vermelden door Kronacher aan het slot van zijn boek Grundsatzenbsp;der Zchtungsbiologie neergeschreven:
-ocr page 237-227
De toekomst van de thans reeds op een hoog standpunt gebrachte moderne veeteelt ligt voor een groot gedeelte innbsp;de praktische toepassing der resultaten, waartoe onder-zoekingen op verschillend biologisch gebied hebben geleid.nbsp;De moderne fokker heeft biologische kennis noodig om denbsp;talrijke tegenstrijdige verschijnselen in het fokkerijbedrijfnbsp;steeds goed te begrijpen en bij verschil van meening uitnbsp;zichzelf genoeg weerstand te hebben tegen het grootenbsp;gevaar van onstandvastigheid en wisseling in de richtingnbsp;der fokkerij.
Hoe meer we kennis nemen van de resultaten der op het terrein van de erfelijkheidsleer genomen onderzoekingen,nbsp;hoe duidelijker het wordt, waarom in de fokkerij zoo dikwijlsnbsp;iets niet werd bereikt, wat men dacht te bereiken en hoenbsp;vaak men een resultaat verkreeg, dat men in t geheel nietnbsp;verwacht had.
We willen dit met eenige voorbeelden duidelijk maken.
Door Australische merries gedurende een drietal generaties te kruisen met Sandelhouts hoopte men een dier te krijgen, dat als het ware een groote Sandelhout zou zijn.
Wat leert ons nu de erfelijksheidsleer en wat voorspelt zij ons als resultaat van een dergelijk pogen?
De dieren uit de Ie generatie zullen ongeveer eene midden-stelling innemen. Worden deze kruislingen op nieuw gedekt door een Sandelhout, dan zullen de afstammelingen niet denbsp;minste uniformiteit meer toonen, omdat het moederdier, datnbsp;dus onzuiver is voor een bepaald geen, dat geen ook weernbsp;brengt in de helft van de door haar geproduceerde eicellen.nbsp;Hadden we met n geen rekening te houden, dan zoudennbsp;reeds bij de dieren van de tweede generatie groote verschillennbsp;zijn te constateeren. Maar in werkelijkheid verschillen denbsp;reeds onzuivere Australir en de Sandelhoutvader in zooveelnbsp;vererfbare factoren, dat men moet rekenen op eene kaleidos-copische verscheidenheid. En reeds de weinige productennbsp;van de 2e generatie wijzen daarop. Ook de voorbeelden
-ocr page 238-van verhooging der variabiliteit, welke proefnemingen hebben doen zien, mogen tot waarschuwing strekken.
Wat die proefnemingen hebben doen zien, maakt het zeer waarschijnlijk, dat tal van de degeneratieverschijnselen, welkenbsp;bij onze paardenrassen reeds ter sprake kwamen, verbandnbsp;houden met toen nog niet bekende natuurwetten.
Heeft men eenig inzicht gekregen in deze wetten, dan worden tal van geconstateerde feiten eenigszins verklaarbaar.
Denken we eens aan Frankrijk. Het fokken van Anglo-Arabieren had naast groot succes steeds ook teleurstellingen te boeken. Men wilde bij voorkeur Anglo-Arabieren hebbennbsp;met 75/o volbloed. Enkele jaren geleden heeft men dienbsp;gedachte laten varen. De afstammelingen maakten het rasnbsp;te fijn. Denken we nu eens aan hetgeen de erfelijkheidsleernbsp;ons laat zien, dan worden ons deze teleurstellingen duidelijk.nbsp;De zuiver wetenschappelijke bioloog zou zeggen; maar ietsnbsp;dergelijks te probeeren is onzin. De praktikus kreeg naastnbsp;teleurstellingen ook zeer goede resultaten.
Is het ook niet eigenaardig, dat overal, waar als t ware een ras in zich zelf voortteelt, zoo vele goede eigenschappennbsp;in de paarden worden gevonden en is het niet merkwaardig,nbsp;dat met nergens meer degeneratie vindt dan in die streken,nbsp;waar de Europeanen aan t verbeteren zijn gegaan en castratienbsp;niet werd toe gepast?
We denken b.v. aan Noord-Afrika en willen ons herinneren, wat generaal Daumas nog van de paarden van de Sahara weet te vertellen.
Mag wel niet met zekerheid worden aangenomen, dat ook de in Indi geconstateerde degeneratie voor een gedeelte moet worden toegeschreven aan het zondigen tegennbsp;de erfelijkheidswetten? Het antwoord op die vraag is nietnbsp;twijfelachtig.
En nu wisten allen wel, dat men voorzichtig moet zijn bij het gebruik van kruislingen, maar men wist niet,nbsp;welke noodlottige gevolgen dat gebruik kon hebben; men
-ocr page 239-229
sprak wel van terugslag en atavisme, maar men wist niet, dat men langs dien weg de variabiliteit zoo kon vergrooten,nbsp;dat zij reikte over de extremen van de ouders.
Vooral in Indi, waar eene verbetering van het paardenras alleen en uitsluitend kan komen door Regeeringsmaatregelen,nbsp;is het een onafwijsbare eisch geworden, dat iedere te nemennbsp;maatregel getoetst wordt aan hetgeen de wetenschap onsnbsp;wil leeren en dat de bestaande maatregelen worden herzien.
Dit in te zien zal misschien aan enkelen moeite kosten het ging bij de oude landbouwmenschen precies zoomaarnbsp;wij stellen ons op het standpunt, dat wij met vreugdenbsp;nieuw licht begroeten, omdat wij diep overtuigd zijn, datnbsp;zoowel hier als elders maatregelen zijn genomen, welkenbsp;nooit tot het doel kunnen leiden.
Te meer dringen wij op ernstig en breed (wetenschappelijk en praktisch) onderzoek aan, waar nog steeds verbeteringsplannen uit den grond verrijzen, welke, omdat zij met denbsp;natuurwetten niet de minste rekening houden, de zaak nognbsp;meer zullen bederven.
Na deze uiteenzetting zal niemand meer van ons een volledig uitgewerkt plan verwachten, dat zou kunnen leidennbsp;tot eene radicale verbetering van de Indische paardenrassen.nbsp;En toch moet het daartoe komen. Er is een kwalitatievenbsp;en kwantitatieve achteruitgang; met het toenemen van welvaart en ontwikkeling vraagt het drukkere verkeer meer ennbsp;betere paarden.
Wat, met name op Java, het allereerst verbeterd moet worden, zijn de omstandigheden, waaronder het jonge geslachtnbsp;tracht op te groeien. Hierover is al zooveel gesproken ennbsp;geschreven, dat het overbodig is thans daarbij langer stilnbsp;te staan. Naar mijne meening ligt de eenige weg totnbsp;verbetering in coperatie. Het zij ons vergund te verwijzennbsp;naar ons artikeltje: Coperatie bij de paardenfokkerij innbsp;deel XXVI, afl. 3 van deze Bladen.
Bij het overwegen van de vraag, wat er verder moet
-ocr page 240-230
worden gedaan om den paardenstapel te verbeteren, d.i. waardevoller door grootere geschiktheid voor het gebruik te maken, moet men in het oog houden, dat klimatologischenbsp;en bodeminvloeden het paard hier klein maken. Hiervorennbsp;toonden wij breedvoerig n uit de geschiedenis n uit denbsp;praktijk aan, dat zulks zoo is.
Dan moeten wij goed voor oogen houden, tot welk doel hier paarden worden gevraagd. Het vervoer van productennbsp;(cultuur, handel, nijverheid) eischt eene menigte draagpaardennbsp;en trekpaarden (grobaks); voor het vervoer van menschennbsp;zijn vlugge trekpaarden noodig.
Laas ons deze drie categorien eens in nadere beschouwing nemen.
a. Draag- of pikolpaarden. Aan deze dieren zal steeds eene groote behoefte blijven bestaan, omdat cultures alsnbsp;koffie en kina er wel steeds op aangewezen zullen blijven.nbsp;Het draagpaard is en blijft het transportmiddel bij uitnemendheid van hooggelegen en moeilijk bereikbare ondernemingen naar de grootere verkeerswegen.
Hoe het draagpaard thans is, weet ieder, die wel eens in de bergstreken is geweest. Het is meer dan treurig.
Wat zou het geen enorm voordeel opleveren, indien de ondernemingen over betere draagdieren beschikten. De tenbsp;vervoeren vrachten zouden grooter kunnen zijn en ze zoudennbsp;gedurende langeren tijd dienst kunnen doen.
De oplossing van het vraagstuk om de draagdieren te verbeteren is echter gemakkelijk. Het laten dekken van denbsp;merries door in te voeren ezelhengsten zal eene radicalenbsp;oplossing geven. Over het groote voordeel van muildierennbsp;boven paarden bestaat geen verschil van meening. Zij hebbennbsp;een grooter draagvermogen, zij zijn minder onderhevig aannbsp;ziekten en ze verdragen gedurende veel langeren tijd vermoeienissen en ze zijn steriel.
Wanneer wij er nog verder op wijzen, dat voor de muil-dierfokkerij gerust zoo wat de allerslechtste merrietjes kunnen
-ocr page 241-231
worden gebruikt, dan is het duidelijk, dat het gebruik van van ezelhengsten op vrij groote schaal, om muildieren tenbsp;fokken voor draagdiensten, dringend aanbeveling verdient.
t Is onbegrijpelijk, dat groote ondernemingen zulks nog niet zelf hebben gedaan. Zij toch zijn de eerste belanghebbenden. Bezwaren bestaan er hoegenaamd niet. Overal waarnbsp;het geprobeerd werd, had het succes. Op Java is het eennbsp;40-tal jaren geleden gedaan door den heer Knoote in hetnbsp;Garoetsche. Een jaar of 8 geleden fokten wij bij de Stoeterijnbsp;een muildier en dagelijks kunnen we de prestaties van datnbsp;dier bewonderen.
Gaat men deze richting uit, dan zal reeds spoedig het tekort aan draagdieren opgeheven zijn, omdat de behoefte veel geringer zal worden, eensdeels door het grooter draagvermogen, anderdeels door de veel geringere slijtage. Het nadeel,nbsp;dat geen voor de voortteling geschikte vrouwelijke progenituurnbsp;wordt verkregen, weegt in geene deele tegen de voordeelennbsp;op, te meer niet zooals reeds gezegd werd daar denbsp;slechtste merries voor dit doel te gebruiken zijn.
Deze fokkerij zou zooveel mogelijk aan het particulier initiatief moeten worden overgelaten; het Gouvernement zounbsp;alleen leidend moeten optreden door desgewenscht van adviesnbsp;te dienen, behulpzaam te zijn bij het beschikbaar stellennbsp;van gronden en het beschikbaar stellen tegen redelijke voorwaarden van goede ezelhengsten.
Waar het denkbeeld van coperatie bij de fokkerij den inlander zeer sympathiek blijkt te zijn, wordt in deze richtingnbsp;een arbeidsveld geopend, niet alleen voor bergcultuuron-dernemingen, maar ook voor inlandsche fokvereenigingennbsp;met gering kapitaal.
Het aantal aan te koopen ezelhengsten kan aanvankelijk klein zijn, doch dient, verband houdende met de aanvragen,nbsp;te worden vergroot. Waar als huur per jaar 10 a 15 /onbsp;der waarde ware te stellen, behoeft deze Regeeringshulpnbsp;aan de schatkist geene belangrijke offers te kosten.
-ocr page 242-232
Zoo spoedig mogelijk behooren enkele goede ezelhengsten te worden aangeschaft en zoo noodig eene kleine muildier-fokkerij te worden opgericht als demonstratie. Dat daarbijnbsp;de nuchtere werkelijkheid in het oog moet worden gehouden,nbsp;spreekt wel vanzelf; dus ergens in de rimboe en daarnbsp;hoogstens een paar loopstallen enz. De geheele inrichtingnbsp;moet c.q. kunnen worden overgenomen door eene kleinenbsp;inlandsche fokvereeniging met b.v. een kapitaal van 5000.nbsp;Gaat de Regeering op deze wijze voor, dan heeft men vrijnbsp;groote zekerheid, dat n cultuurmaatschappijen n inlandschenbsp;fokkers zullen volgen. Overal in de wereld gelukt dezenbsp;fokkerij en waar hier het doel slechts is een eenvoudig ennbsp;goedkoop draagdier te fokken, kan men van het succesnbsp;zeker zijn.
b. nbsp;nbsp;nbsp;Trekpaarden voor het vervoer van producten en materialen.
Voor dit doel vraagt de handel en de nijverheid een paard, dat voor een grobak gespannen ook langs slechtenbsp;wegen eene redelijk zwaren last in stap kan verplaatsen. Watnbsp;men tegenwoordig voor dit doel ziet gebruiken, is vooralnbsp;daar meer dan treurig, waar het verkeer druk is. Tochnbsp;moeten die arme dieren het voor hunne krachten veel tenbsp;zware werk presteeren en het gevolg is niet alleen eenenbsp;onmenschwaardige dierenmishandeling, maar tevens eennbsp;groot oeconomisch nadeel, omdat de dieren slechts gedurende enkele jaren voor dien arbeid te gebruiken zijn ennbsp;in die enkele jaren nog tal van dagen niet kunnen wordennbsp;gebruikt, omdat ze dan dusdanig uitgeput zijn, dat zelfsnbsp;hun beul het non possumus erkent.
Ook voor deze diensten zal het muildier te prefereeren zijn boven het grobakpaar.d van heden.
c. nbsp;nbsp;nbsp;Trekpaarden voor het vervoer van menschen, dus lichtenbsp;en vlugge wagenpaarden.
Aan deze klasse zal naar mate welvaart en verkeer toenemen een steeds grooter wordende behoefte blijven bestaan.
-ocr page 243-233
Al is het ook te voorzien, dat in de grootere plaatsen een steeds grooter deel van het personenverkeer zal geschieden door mechanische tractie, de omvang van datnbsp;verkeer in de binnenlanden neemt dagelijks dusdanig toe,nbsp;dat het dos-a-dos-paard steeds meer zal worden gevraagd.
Dat er reeds een tekort is, blijkt uit de enorme stijging der prijzen in de laatste jaren en uit het feit, dat thansnbsp;zoo tal van merries voor die diensten worden gebruikt.nbsp;We staan voor een kwantitatieven en kwalitatieven achteruitgang bij eene vermeerderende behoefte.
De te nemen maatregelen moeten er dus op gericht zijn, dat het aantal dieren toeneemt en dat men den weg opentnbsp;tot het fokken van een beter paard.
Hier wordt dus dadelijk al eene grens gesteld aan de muildierfokkerij, want werden alle merries door ezels gedekt,nbsp;dan zou na enkele jaren er geen paard meer in Indi zijn.nbsp;Dat de slechtste merries voor de paardenfokkerij als zoodanignbsp;verloren gaan, is geen nadeel, doch goede merries te latennbsp;dekken door ezelhengsten mag door de Regeering niet wordennbsp;aangemoedigd. Deze merries dienen bestemd te blijvennbsp;voor de paardenfokkerij; de slechte vrouwelijke progenituur isnbsp;voldoende om het fokken van muildieren in stand te doennbsp;blijven.
We dienen dus nu de eigenlijke paardenfokkerij te bespreken.
Op den voorgrond moeten we stellen, dat overal daar, waar het paardenras nog niet te veel is gedegenereerd ofnbsp;onzuiver is geworden, men door teelt in eigen ras en hetnbsp;verbeteren van de levensvoorwaarden de verlangde en noodigenbsp;verbetering moet krijgen.
Waar zulks nog mogelijk is, kan a priori niet worden gezegd, doch dient na een ingesteld onderzoek te wordennbsp;uitgemaakt. We zouden echter geneigd zijn te meenen, datnbsp;deze richting nog ware te volgen op Noord-Sumatra, (Ba-tak- en Qajoepaarden), Soemba, Soembawa en verdere kleinenbsp;eilanden, zoomede wellicht op Celebes.
-ocr page 244-234
Op Java en op Sumatras Westkust kan het niet; zooals we reeds gezien hebben, bestaat daar geen ras meer, tenwarenbsp;Javas meest oostelijke residenties hierop eene uitzonderingnbsp;kunnen maken.
Op, welke wijze moet nu de paardenstapel verbeterd worden in West- en Midden-Java en op Sumatras Westkust?
Zooals wij reeds mededeelden, is in die streken reeds gedurende een twintigtal jaren absorbtiekruising togepastnbsp;met het Sandelhoutras.
Die werkwijze heeft geene bevredigende resultaten gehad; het paard wordt te smal, wat hoogbeenlg en te licht van beenen.
Zooals wij reeds uitvoerig aangaven, zoeken wij de redenen van deze teleurstelling voor een groot deel in de allerbedroevendste levensvoorwaarden der jonge dieren, maarnbsp;erkennen gaarne, dat daarnaast andere oorzaken hebbennbsp;kunnen werken, als: niet toepassing van castratie en verhoogdenbsp;variabiliteit door vroegere kruisingen, zoodat in geen gevalnbsp;het bewijs is geleverd, dat de Sandelhout het geschiktenbsp;dier is voor eene absorbtiekruising, terwijl evenmin zijnenbsp;ongeschiktheid is bewezen.
Men komt hierdoor praktisch in eene groote moeilijkheid.
Mag de Regeering, waar de resultaten beslist niet bevredigend zijn, met toepassing van dit stelsel doorgaan of moet het vervangen worden door een ander stelsel, en zoo ja, doornbsp;welk stelsel?
Wij zijn van meening, dat voorloopig toepassing van een ander stelsel absoluut is uitgesloten, doch dat onverwijldnbsp;alles moet worden gedaan om de omstandigheden, waarondernbsp;het tot nu toe gewerkt heeft, minder ongunstig te maken,nbsp;dus verbetering der levensvoorwaarden en verplichte castratienbsp;der door dat stelsel geboren wordende jonge hengsten.
Dat het onlangs door den heer van der Poel in dit tijdschrift (zie deel XXVIIafl. 5) aanbevolen stelsel, n.I.
Ie, Fokken met volbloed enop Sumatra, Java, Bali en Lombok en Soembawa;
-ocr page 245-235
2e, Fokken met Sandelhouthengsten op de eilanden in het Oosten van den Archipel geheel uit den booze is, behoeft eigenlijk ter nauwernood te worden aangetoond.
De volbloedhet delicate kunstproduktpast absoluut niet in de levensomstandigheden, welke hier geboden kunnennbsp;worden. Volbloeddekhengsten maken de progenituur delicaat en ongeschikt voor de bevolking. Moeten die veulensnbsp;weer gedekt worden door volbloeds? Dus eene absorbtie-kruising naar het volbloed. Zulks is natuurlijk geheelnbsp;onmogelijk en zou zelfs, indien het mogelijk ware, geheelnbsp;ongewenscht zijn. En dan het gebruik op groote schaalnbsp;van hier te fokken halfbloed Australirs!
Er zijn in Indi op t gebied van de fokkerij al heel wat dingen gebeurd, welke goed beschouwd in strijd waren metnbsp;reeds bekende natuurwetten en welke lijnrecht in botsingnbsp;komen met de thans bekend rakende wetten van de erfelijkheid, maar het plan van den heer van der Poel zou toch,nbsp;indien het in toepassing kwam, de kroon spannen.
Dat we dit stelsel niet moeten toepassen zal wel door iedereen worden erkend, maar de bevolking en iedereennbsp;roept om meer en betere paarden en wat moet de Regeeringnbsp;dan wel doen?
Er moet gezocht worden naar een ras, dat zich aanpast aan de levens- en gebruiksvoorwaarden in dit land en datnbsp;dus hier gefokt een bruikbaar en goed paard is voor denbsp;behoefte.
Uiteraard is deze geschiktheid a priori aan geen enkel ras toe te kennen, omdat men eerst dat paard hier onder innbsp;de praktijk realiseerbare omstandigheden zou moeten fokken.
We willen dit met een voorbeeld duidelijk maken.
Er bestaat aanleiding te veronderstellen, dat een zeker ras geschikt is voor het onderwerpelijk doel, dus dat hetnbsp;zou kunnen worden gebruikt om den paardenstapel opnbsp;Java geleidelijk naar dat ras te vervormen, zooals men innbsp;Groningen b.v. het paard vervormd heeft tot Oldenburgers.
-ocr page 246-236
Mag de Regeering zulks doen? Neen en duizendmaal neen en wel om de eenvoudige reden, dat men absoluut nietnbsp;weet of het in te voeren ras zich hier aanpast en voor hetnbsp;doel geschikt is.
Fokt men dat paard hier in het land eerst op kleine schaal zuiver onder praktisch realiseerbare omstandighedennbsp;en blijkt dan, dat men een voor het doel geschikt paardnbsp;krijgt, dan kan dat ras hier voor eene absorbtiekruising worden toegepast. Niet eerder.
Waar men slechts gissen kan, welk ras misschien niet en welk ras misschien wel geschikt is voor het doel, dientnbsp;dus aan het nemen van ernstige maatregelen een tijdperknbsp;van ernstige proefnemingen vooraf te gaan.
t Is diep bedroevend, dat men nu eerst de noodzakelijkheid daarvan duidelijk kan voelen, maar alleen door de vollenbsp;waarheid kan eene heldere toekomst schijnen.
Is er geen ras, dat voor het doel geschikt blijkt en die mogelijkheid is ook bestaanbaar dan moet men trachten opnbsp;kleine schaal een wel geschikt ras te fokken. In het algemeen is deze weg om tot het doel te komen langer en veelnbsp;kostbaarder.
Hier in Indi heeft men met betrekking tot hunne waarde als fokdier tot verbetering der aanwezige paardenslagen alleennbsp;ondervinding van de Sandelhouts en van den Australischennbsp;volbloed.
We hebben een ras noodig, dat in staat is, daar waar verbetering in eigen ras is uitgesloten (West- en Midden-Java, Sumatras Westkust), het landspaard onder redelijk goedenbsp;levensvoorwaarden, welke echter nog geschapen moeten worden, te maken tot een voor het praktisch gebruik geschikt dier.
Van den Sandelhout weten we door langdurige ervaring (Preanger-Regentschappen, Sumatras Westkust), dat het nietnbsp;geheel aan het doel heeft beantwoord, doch dat het misschiennbsp;minder teleurstelling had gegeven, indien de levensvoorwaarden van de progenituur bij de bevolking beter waren ge_
-ocr page 247-237
weest; van den Australischen volbloed -weet men met zekerheid, dat het voor het doel absoluut ongeschikt is, omdat hetnbsp;zelfs onder omstandigheden, welke praktisch niet realiseerbaarnbsp;zijn, niet gelukt een goeden volbloed te fokken.
Ook weten we, dat het steeds moeilijk zal blijven voor de dieren der bevolking eenigszins gunstige levensvoorwaarden te scheppen, zoodat men de oplossing zeker niet zalnbsp;moeten zoeken in het fokken met een dilicaat paard.
Is op dit weinige een vast en breed plan te bouwen? Neen, onmogelijk.
Maar des te noodzakelijker is het om een begin te maken met het verzamelen van die gegevens, welke noodig zijnnbsp;voor het ontwerpen van een vast en deugdelijk plan.
De algemeene richting moet dus zijn:
a. nbsp;nbsp;nbsp;het doen ontstaan van eene muildierfokkerij;
b. nbsp;nbsp;nbsp;het nemen van maatregelen om in Noord-Sumatra, Javasnbsp;Oosthoek, Soemba en de andere kleine Soemba-eilandennbsp;het ras in zich zelf te verbeteren;
c. nbsp;nbsp;nbsp;het voorloopig doorzetten van het stelsel, gevolgd in denbsp;Preanger en op Sumatras Westkust, doch met energiekenbsp;verbetering der levensvoorwaarden en verplichte castratienbsp;der daar gefokte manlijke kruislingen.
d. nbsp;nbsp;nbsp;het zoeken naar een paardenras, dat hier gefokt ondernbsp;praktisch realiseerbare omstandigheden, geschikt is voornbsp;het doel, waarvoor het verkeer hier paarden noodignbsp;heeft en dus gebruikt kan worden voor absorbtiekruising.
Over het fokken van luxe- en legerpaarden behoeft hier niet gesproken te worden. Zij staan geheel buiten de behoeftenbsp;van landbouw en verkeer.
Het landspaard, zooals het leeft bij de bevolking, op te voeren, totdat het geschikt zou worden voor het leger, isnbsp;natuurlijke eene utopie. Het leger kan zich alleen van hetnbsp;buitenland onafhankelijk maken door de oprichting van eenenbsp;stoeterij, hetzij in eigen beheer, dan wel gedreven doornbsp;eene particuliere onderneming.
-ocr page 248-238
Onze eindconclusies zijn weinig optimistisch, doch wij hebben ons gesteld op het standpuut van de nuchterenbsp;werkelijkheid. De toestand is treurig; de toekomst nietnbsp;hoopvol; de weg tot verbetering zal lang zijn. Wanneernbsp;wij achter ons zien, dan moeten wij erkenen, dat juist doornbsp;onze inmenging directe en indirecte de huidige toestandnbsp;is geschapen en dat nog nergens de dageraad van verbeteringnbsp;gloort. Laten wij ons zelf niet bedriegen met het bouwennbsp;van luchtkasteelen; zij die na ons komen, zullen ons daarvoornbsp;niet dankbaar zijn.
Zooals wij reeds in het begin van dit hoofdstuk opmerkten, staat ook in Europa de fokkerij op het punt tal van traditiesnbsp;en oude leerstellingen te laten varen en meer te gaan luisterennbsp;naar de mannen van de wetenschap men denke slechtsnbsp;aan de bloedlinies en de geheel gewijzigde opvatting overnbsp;inbreeding.
Dat zelfs in Holland reeds eene Vereeniging bestaat tot bevordering- van wetenschappelijke teelt spreekt in deze reedsnbsp;boekdeelen.
In 1915 werden voor die vereeniging twee voordrachten gehouden en wel over De praktische toepassing van denbsp;wetten van Mendel, meer in het bijzonder in verband metnbsp;stamboekhouding, en De beteekenis van de erfelijkheidsleer voor de veefokkerij.
Deze titels alleen wijzen er reeds op, in welke richting men daar zal gaan.
Maar mr dan in Holland is het hier noodig, dat de wetenschappelijke teelt wordt toegepast. Alleen dan zal hetnbsp;mogelijk zijn, dat de paarden- en veeteelt nog eens werkelijknbsp;en deugdelijk worden verbeterd.
De conclusies, door Dr. Hagendoorn in zijn artikel Opmerkingen over fokkerij (V.A. BI. 1915, afl. 6) gesteld, moeten ons tot richtsnoer dienen. En nu weten we wel, dat dienbsp;conclusies door velen voorloopig niet geheel zullen wordennbsp;aanvaard, maar dat is maar eene kwestie van tijd. Het
-ocr page 249-239
zijn de goede resultaten der F' en F^, welke misleidend werken.
Voor dat gevaar heeft de heer Hagendoorn ons zoo dringend gewaarschuwd en t zal iedereen eenige moeitenbsp;kosten om eene zich gemaakte illusie te laten varen, maarnbsp;s lands belang eischt, dat wij ons die opoffering getroostennbsp;en dat we onze oogen openen om te zien of er ook feitennbsp;in onze omgeving zijn, welke in overeenstemming zijn tenbsp;brengen met de principes aangegeven door de nieuwerenbsp;wetenschap. En dan komt men tot de erkenning, dat dienbsp;feiten er wel degelijk zijn.
Laat ons even terugdenken aan hetgeen er vroeger in de Preanger-Regentschappen gebeurd is. Wij kennen de bedroevende resultaten en zijn toen gaan spreken van modderennbsp;door landheeren en hoofden, maar we dienen ons af tenbsp;vragen, waarin dat gemodder bestond en of wij niet eenenbsp;soortgelijken weg bewandelen, doch nu veilig onder Gou-vernements vlag.
De op de Stoeterij plaats hebbende kruising van Australirs met Sandelhouts zou in de 3e generatie een grooten hengst opleveren, geschikt voor de merries der bevolking.nbsp;Theoretisch beslist onmogelijk en praktisch gelukkig ooknbsp;reeds niet mogelijk gebleken.
De schuld werd toen gegooid op de merries en men zou hetzelfde gaan probeeren uit volbloedmerries. Dat kannbsp;natuurlijk evenmin, terwijl nu reeds blijkt, dat de factor vannbsp;het delicaat zijn mede zijn invloed doet gelden.
Hiervoren zeiden we het reeds, maar we willen het hier herhalen; iedereen wist wel, dat kruisen gevaarlijk was, maarnbsp;eerst nu kan men komen tot een helder besef van die gevaren.nbsp;Omdat men dat helder besef miste en moest missen, omdatnbsp;de oorzaken eenvoudig onbekend waren, is er steeds doornbsp;gemodderd.
Bij de veeteelt is het uiteraard hetzelfde, ofschoon daar de toestand veel minder hopeloos is. In de eerste plaats
-ocr page 250-240
toch is de runderstapel meer gedegenereerd door slechte verpleging enz. dan door kruising, zoodat men haar nognbsp;praktisch als zuiver kan beschourven, terwijl de paardenstapelnbsp;nergens meer zuiver is. En in de tweede plaats heeft mennbsp;blijkbaar in het Ongole-ras een dier gevonden, dat voornbsp;absorbtiekruising geschikt is. Voor de runderteelt schijntnbsp;dus de weg aangewezen: reinteelt Ongolen, zuivere Ongole-stieren voor de absorbtiekruising en elders reinteelt van denbsp;inheemsche runderen.
Dat echter reeds stieren van F' en tot kruising worden toegelaten; kan, gelooven wij, op geen enkelen grond wordennbsp;gemotiveerd. Wel zullen de dadelijk resultaten in het belangnbsp;van den fokker zijn en is het zeer begrijpelijk, dat denbsp;inlandsche fokker een stier F^ (Ongole-Javaansch) prefereertnbsp;boven een Javaanschen stier, maar van Regeeringswege isnbsp;het niet toelaatbaar, omdat het ras meer variabel wordt. '
Zijn er dus bij de runderteelt lichtpunten aan te wijzen, bij de paardenteelt is nog niets te zien van de plaats, waarnbsp;de zon zal doorbreken. W-e weten nu wat er in de laatstenbsp;100 jaren verkeerd is gedaan; we zitten met eene paardenstapel,nbsp;welke nergens meer geheel zuiver en overal gedegenereerdnbsp;is; we weten, wat we tot verbetering /et moeten doen, maarnbsp;nog niet kan worden gezegd, op welke wijze met voldoendenbsp;zekerheid de zoo hoog.noodige verbetering zal kunnen wordennbsp;verkregen. In welke richting moet worden gewerkt gavennbsp;wij reeds aan.
De Regeering staat hier voor eene uiterst moeilijke kwestie, welke diep grijpt in de belangen der bevolking en in dienbsp;van cultures en verkeer. Zij zal niet doof zijn, voor hetgeennbsp;de leer der genetica geopenbaard heeft en wij mogen vertrouwen, dat de straks te volgen weg zal worden getraceerdnbsp;door mannen van wetenschap en van praktijk.
Padalarang, April 1916.
-ocr page 251-[Uit het Veeartsenij kundig Instituut.]
DOOR
De gouvernementsveearts T. P. A. Sperna Weiland te Balige vond in 1914 in de dikke darmen van eene oudenbsp;Bataksche merrie, afkomstig uit de Toba-vallei, een grootnbsp;aantal parasieten, waarvan hij er enkele in formaline geconserveerd opzond ter determinatie. De kleur was vuilgrijs.nbsp;De vorm, langgerekt ovaal, deed denken aan een lepel metnbsp;binnenwaarts omgekrulde randen en een zeer korten steelnbsp;{c,d,e). De lengte was, met dezen steel, 6 7 m.M., denbsp;breede 4 m.M. Voor het verder onderzoek werden eenigenbsp;exemplaren tusschen voorwerpglazen platgedrukt, waardoornbsp;de bovengenoemde maten toenamen tot resp. 7 8 ennbsp;5 6 m.M.
De convexe vlakte is geheel glad, de concave daarentegen bezet met in tamelijk regelmatige rijen gerangschikte papillen, die onder het microscoop enkelvoudig bleken te zijnnbsp;en in veel grooter aantal aanwezig, dan bij macroscopischenbsp;beschouwing gedacht was: in het geheel 500600. Hetnbsp;papillenveld beslaat niet de geheele oppervlakte, zoodatnbsp;zich aan elke zijde een smal vrij strookje bevindt; dezenbsp;laatste zijn het, die bij fixatie naar binnen omkrullen. Eennbsp;verder oprollen wordt klaarblijkelijk belet door de rigidenbsp;papillen.
-ocr page 252-242
De grootste zuignag ligt ventraal juist vr den achterrand van het lichaam, terwijl de papillenvrije randen van de schijfnbsp;bij het geplette exemplaar min of meer als de punten vannbsp;een kraag achter de zuignap uitsteken (o).
De steel van den lepel wordt gevormd door het ongeveer l'/2 m.M. lange tapvormige kopgedeelte, waaraan duidelijknbsp;een aantal contractie-ringen zichtbaar is en dat, van terzijdenbsp;gezien, een stompen hoek maakt met de lengte-as van hetnbsp;lichaam. Op de grens tusschen lichaam en koptap bevindtnbsp;zich eene ondiepe groeve {a,b,d)-
Terminaal aan den kopkegel ligt de mondzuignap, die veel kleiner is dan de caudale en het begin van den oesophagus vormt.
In de met glycerine doorschijnend gemaakte specimina van den parasiet valt het volgende op te merken {b)\
De oesophagus is vlak achter den pharynx voorzien van twee zakvormige zijdelingsche uitstulpingen, gaat recht naarnbsp;achteren en splitst zich juist voorbij den voorrand van hetnbsp;lepelblad in de twee darmschenkels. Deze loopen van denbsp;splitsing eerst buitenwaarts en daarna sterk gekronkeld, dochnbsp;onvertakt naar achteren, in hoofdrichting evenwijdig met denbsp;randen van het lichaam, zoodat de blinde uiteinden elkaarnbsp;kort voor den achtersten zuignap een weinig naderen. Doornbsp;deze beide darmschenkels wordt het lichaam verdeeld innbsp;drie velden, waarvan het middelste iets breeder is dan denbsp;beide buitenste.
Midden achter de splitsing der darmschenkels ligt de porus 'genitalis, die min of meer spieetvormig is. Hiervannbsp;uitgaande kan men den onscherp gecontoureerden uterusnbsp;volgen, die geheel in het middenveld ligt en zich na tweenbsp;flauwe bochten verliest tusschen de blinde darmuiteinden.
Op deze hoogte zijn twee klierachtige organen van ongelijke grootte zichtbaar, waarvan het kleinste donkerder van kleurnbsp;is en dus als het ovarium beschouwd kan worden; hetnbsp;andere zal dan de schaalklier moeten zijn.
-ocr page 253- -ocr page 254-(
-ocr page 255-243
In de ruimten tusschen de beide darmschenkels en den uterus liggen, iets vr het midden van het lichaam, denbsp;beide testes, de linker iets meer oraal.
De dooierklieren liggen als fijne vlokjes verspreid, groo-tendeels in de zijvelden, doch ook dorsaal van de darmschenkels, die bij beschouwing van de rugzijde bijna geheel erdoor overdekt worden.
Een porus excretorius werd door ons niet gevonden, evenmin eieren, zoodat wij de afmetingen van deze laatste niet kunnen opgeven.
N.B. Men houde in het oog, dat al deze bijzonderheden betrekking hebben op gefixeerde parasieten. Zoo is hetnbsp;bijv. niet onwaarschijnlijk, dat de sterke kronkeling dernbsp;darmschenkels te wijten is aan schrompeling van het lichaam.
Wat zeggen nu verschillende handboeken en andere schrijvers aangaande dezen parasiet?
L. G. Neumann, Trait des Maladies Parasitaires non-microbiennes, classificeert ze als onderfamilie der Distomiden en geeft ze de volgende kenmerken: evenals bij de Amphis-tomen ligt de buikzuignap aan den achterrand van het lichaam,nbsp;maar de buikzijde is bezaaid met talrijke zm^papillen. Eennbsp;uitheemsche soort leeft in het digestiekanaal van paard ennbsp;muildier. Dit is de Gastrodiscus sonsinoi of polymastos (CoB-BOLD en Leuckart). Lichaam afgeplat tot eene elliptischenbsp;schijf, waarvan de dorsale vlakte convex en glad is, de ventralenbsp;concaaf en bedekt met ongeveer 200 zuigpapillen. De mond-zuignap, kleiner dan de achterste, ligt aan het einde van eennbsp;cylindro-conischen hals; deze is gericht naar de dorsale vlakte,nbsp;waarmede hij een zeer stompen hoek vormt. Deze hals isnbsp;ongeveer 23 m.M. lang. Het lichaam is schijfvormig ennbsp;1012 m.M. breed; meestal bedraagt de lengte een m.M.nbsp;meer. De kleur is in verschen toestand rose, doch wordtnbsp;door alcohol zuiver wit. Evenals de amphistomen hechtnbsp;deze parasiet zich met den achtersten zuignap aan de slijmvliezen. Hij werd in 1876 door Sonsino ontdekt te Zagazig
-ocr page 256-244
(Egypte) bij 2 van 15 aan eene besmettelijke ziekte gestorven paarden; bij het een bevonden er zich 6 in de dunne, bijnbsp;het andere ongeveer 100 in de dikke darmen. De wormnbsp;werd bestudeerd door Cobbold en von Leytenyi en laternbsp;verscheidene malen teruggevonden in Egypte en Senegambi;nbsp;op Guadeloupe veroorzaakte hij, in zeer grooten getale in denbsp;geheele digestiebuis van muildieren voorkomend, den dood.
Looss, Recherches sur la faune parasitaire de lEgypte, 1896. De Gastrodiscus aegyptiacus, sedert 1877 bekend,nbsp;behoort tot de Amphistomeen en leeft in t bijzonder innbsp;het coecum van het Egyptische paard. Het lichaam heeftnbsp;den vorm van eene ronde of langwerpige schijf, aan denbsp;voorzijde waarvan een cylindrische koptap zit; aan dennbsp;achterrand draagt zij een zuignap van 2 m.M. diameter, terwijlnbsp;de buikvlakte bedekt is met talrijke wratjes. Naar dennbsp;bouw te oordeelen kunnen deze niet beschouwd worden alsnbsp;hechtorganen: blinde takken van de excretieblaas loopennbsp;ver erin door, zoodat zij waarschijnlijk bij de voedselopnamenbsp;medewerken.
Neumann - Macqueen, Parasites and parasitic diseases etc., 1905, neemt indeeling en bijzonderheden geheel vannbsp;Neumann over.
Moussu amp; Dollar, Diseases of Catlle etc., 1905, noemt den worm niet.
Evans amp; Rennie, Journal of Tropical Veterinary Science, deel III (1908), pag. 15, beschrijven als a gastrodisc ofnbsp;the Horse, n.sp., eenige parasieten, welke zij ontvingennbsp;uit Burma, en welke aangetroffen waren in het groote colonnbsp;van een inheemsch paard. Alle bijzonderheden komen overeennbsp;met de boven door ons vermelde, behalve dat de schrijversnbsp;spreken van zuigpapillen en dat zij erin geslaagd zijn eierennbsp;te vinden, die 125162/2 micra lang en 87'/2fOO micranbsp;breed waren, terwijl de eene pool afgeplat of zelfs ingedeuktnbsp;was; bij doorvallend licht was nabij het midden iets alsnbsp;een dwarse getande lijn te zien. (Het deksel? Ref.) Verder
-ocr page 257-245
geven zij de kleur als dof wit op en vermelden, dat de randen niet omgekruld zijn.
Berke, Centralblatt fr Bakter. u.s.w., Orig. Bd. LVIII (1911) pag. 129, deelt mede, dat de gastrodiscus aegyptiacusnbsp;in Kameroen bij paarden en zebus gevonden werd, in Duitsch-Oost-Afrika bij paard, muildier en Equus Bhm. Omtrentnbsp;de bijzonderheden laat hij prof. Collin (Berlijn) aan hetnbsp;woord: De gastrodiscus is zeer merkwaardig gebouwd.nbsp;Het lichaam bestaat uit een klein, duidelijk afgescheidennbsp;kegelvormig kopgedeelte en een grooter ovaal lichaam metnbsp;convexe rugvlakte en sterk concave buikzijde, waarvan denbsp;de holte gevormd wordt door den rondom naar binnennbsp;geslagen lichaamsrand; de buikvlakte vormt zoodoende alsnbsp;t ware n reusachtigen zuignap. Dit alles bij den gecon-serveerden parasiet; de levende kan zijn lichaam tot een plattenbsp;schijf uitbreiden. De lengte, 16 m.M., heeft ongetwijfeldnbsp;op het levende dier betrekking. Verder spreekt ook prof.nbsp;Collin van zuignapjes, en wel ten getale van 200. Denbsp;overige opgaven komen overeen met de onze. Opgemerktnbsp;dient, dat meergenoemde professor deze trematode als vrijnbsp;zeker pathogeen beschouwt, terwijl Raillet meent, dat alleennbsp;buitengewoon groote hoeveelheden, zooals op Guadeloupe,nbsp;ernstige verschijnselen teweegbrengen.
Fiebiger, Die tierische Parasiten der Haas- and Nutz-tiere, 1912, brengt hem eveneens als onderfamilie onder de Paramphistomidae. Gastrodiscus aegyptiacus, polymastosnbsp;of sonsinoi, lang 1215, breed 79 m.M. Het lichaamnbsp;bestaat uit een cirkelvormige concave schijf, aan het eenenbsp;einde waarvan een cylindrische tap gehecht is, die aan denbsp;punt den rondachtigen mondzuignap draagt. Aan de achterstenbsp;pool van de schijf een grootere, ronde buikzuignap. Denbsp;concave buikvlakte is dicht bezet met 200 zuignapjes.nbsp;Vindplaats: darm van het paard in Egypte.
Neveu - Lemaire, Parasitologie des animaux domestiques, 1912: Gastrodiscus aegyptiacus (G. sonsinoi, Cobbold, G.
-ocr page 258-246
polymastos, Leuckart). Van deze trematode, die een vleeseti-roode kleur heeft, wordt het lichaam gevormd door de groote elliptische schijf, 11 12 m.M. lang en 8 9 m.M.nbsp;breed. Van de rugvlakte gaat een klein kopuitsteeksel uit,nbsp;3 4 m.M. lang, met een kleinen zuignap aan het einde.nbsp;De achterste zuignap is grooter en raakt den achterrandnbsp;van de schijf. Woonplaats: zit met den achtersten zuignapnbsp;vast aan de mucosa van het digestiekanaal; gevonden bijnbsp;paard, ezel, muildier en zebra in Egypte, Guadeloupe, Boven-Senegal en Indi. (Welk? Ref.) Eieren eivormig en witachtig,nbsp;150 170 micra lang en 90 95 mlcra breed, met eennbsp;dekseltje aan het spitse einde. Slechts als hij in zeernbsp;grooten getale voorkomt, zooals op Guadeloupe, is denbsp;parasiet schadelijk.
Sluiter amp; Swellengrebel. De dierlijke parasieten van den mensch en onze huisdieren, 1912, geven dezelfde bijzonderheden als de anderen; volgens hen is de kleur rose,nbsp;de lengte 12 15 m.M. en het aantal papillen ongeveer 200.
Hutyra amp; Marek, 4de druk, 1913, vermelden ook weder de gewone bijzonderheden, doch geven op, dat de eierennbsp;150 170 micra lang zijn, op die van distomum hepaticumnbsp;gelijken en aan de smalle pool van een deksel voorzien zijn.nbsp;Verder noemen zij onder de behepte dieren muilezels, waarschijnlijk verkeerd vertaald voor muildieren.
Neumann - Mayer, Atlas and Lehrbuch wichtiger tieriseher Parasiten und ihrer Uebertrdger, 1912. Ook hier weder denbsp;gewone opgaven, doch tevens worden de 200 papillennbsp;hechtpapillen genoemd, terwijl de afmetingen, 12 15 m.M.nbsp;lang en 79 m.M. breed, aan von Leytenyi ontleend blijken.
Uit het bovenstaande mag men opmaken, dat de verschillen in kleur en grootte wel veroorzaakt zullen zijn door het feit,nbsp;dat slechts enkele onderzoekers over levend, anderen daarentegen uitsluitend over geconserveerd materiaal beschikten,nbsp;terwijl ook enkelen zich vergenoegd hebben met naschrijven.nbsp;Dat Evans amp; Rennie, die ook niets dan geconserveerde
-ocr page 259-247
exemplaren in handen kregen, de randen als niet-omgekruld vermelden, is niet te verklaren.
De groote overeenkomst, die al deze wormen, ook de door ons beschrevene, over het geheel met elkaar vertoonen,nbsp;geeft ons het recht ook dezen te beschouwen als gastrodiscusnbsp;polymastos. De meeste schrijvers spreken weliswaar vannbsp;slechts ongeveer 200 papillen op de buikvlakte, terwijl alleennbsp;de opgave van Evans amp; Rennie overeenkomt met de onze,nbsp;n.1. 500600; waarschijnlijk hebben de laatstgenoemden zich,nbsp;gelijk wij deden, de moeite gegeven om door telling eennbsp;nauwkeuriger cijfer te verkrijgen, dan eene schatting kannbsp;opleveren.
Veel schijnt de parasiet in de Bataklanden niet voor te komen; Sperna Weiland vond hem slechts eenmaal, terwijlnbsp;een onzer (Sohns), die gedurende zijn 3-jarig verblijf aldaarnbsp;de parasieten-fauna bestudeerde, er nooit een aantrof.
Buitenzorg, December 1915.
-ocr page 260-DOOR
Bij het catalogiseeren der parasieten in het Veeartsenij-kundig Instituut werden 7 exemplaren aangetroffen van een gastrodiscus-achtige trematode, welke volgens het opschriftnbsp;gevonden waren bij een rund in Atjeh.
e parasiet, welke door zijn zeer bijzonderen vorm zeker moet opvallen, schijnt betrekkelijk zeldzaam te zijn, in denbsp;literatuur wordt er tenminste slechts enkele malen meldingnbsp;van gemaakt.
In Ray Lankester, Treatise on Zoology, waarvan deel IV (The Platyhelmia, Mesozoa and Nemertini) bewerkt is doornbsp;Benham, rangschikt deze schrijver hem onder de Amphistomi-dae; hij vermeldt, dat de ventrale papillen retractiele toppennbsp;bezitten, welke bij het vasthechten medewerken en geeft eenenbsp;afbeelding naar Poirier onder den naam Homalogaster palo-niae, omdat de trematode gevonden is in hetcoecum van Pa-lonia (Bos) frontalis. Deze afbeeling is slechts een schets ennbsp;stelt den parasiet geheel plat voor, waarbij slechts te ziennbsp;is, dat er een groote een een kleine zuignap zijn en dat denbsp;geheele buikvlakte bedekt is met papillen.
Evans en Rennie geven in het Journal of Tropical Veterinary Science, deel 111(1908) Notes on some parasites in Burma, waaronder No. 2 onder het opschrift: Agastrodiscnbsp;(n.sp.?) of the ox. De bijzonderheden zijn de volgende:nbsp;Deze parasiet werd aangetroffen in de groote galgangennbsp;van een 5 dagen tevoren uit Mandalay ingevoerd rund. Denbsp;kleur is in verschen toestand rose-achtig, na conserveeringnbsp;in formaline wit. De meest opmerkelijke eigenschap is.
-ocr page 261-249
dat het lichaam zoo sterk rugwaarts ongekruld is, dat de orale en caudale zuignappen elkaar zoo goed als raken.nbsp;Platdrukken gelukt slechts met zeer veel moeite. In vlakkennbsp;toestand is het lichaam breed-ovaal, met den ventralennbsp;zuignap groot en uitstekend op den achterrand. Het voorstenbsp;uiteinde loopt snel toe in een punt, die den mondzuignapnbsp;draagt. De parasiet is vleezig, dik en ondoorschijnendnbsp;in de mediaanlijn en wordt naar de scherpe randen geleidelijk dunner. De rugzijde is plat of weinig convex, gladnbsp;of licht dwars gerimpeld, terwijl de buikzijde geheel convex isnbsp;en bezet met papillen in 15 of 16 lengterijen. De grootste,nbsp;ruw geschat ongeveer 300, liggen in het midden en dragennbsp;elk een secundairen zuignap. Het voorste deel van denbsp;buikzijde, driehoekig van vorm, is vrij van papillen; hetnbsp;wordt grootendeels ingenomen door eene ovale inzinking,nbsp;welker centrum bijna op het niveau van den driehoek komtnbsp;en de geslachtsopening bevat. De inzinking zelve is dichtnbsp;bezet met kleine papillen en de rest van den driehoek vertoontnbsp;een aantal ruwe uitsteeksels. Boven de inzinking steektnbsp;een genitaal-papil uit, peervormig met eene insnoering aannbsp;de basis. Het kegelvormig kopdeel is glad en rondom dennbsp;mondzuignap vindt men een aantal korte, op vingers gelijkende papillen, zonder twijfel tastorganen. De secundairenbsp;papillen op het midden van de ventrale vlakte eindigennbsp;nabij den caudalen zuignap. Van de inwendige organennbsp;was slechts zichtbaar de uterus, ontwikkeld tot zoodanigennbsp;omvang, dat de testes misschien overdekt werden; in elknbsp;geval was van deze laatste organen hoogstens een onduidelijknbsp;spoor te vinden. Vlak voor den caudalen zuignap meendennbsp;de schrijvers iets te zien, dat den indruk gaf van een ex-cretieblaas, doch zonder opening. De lengte was 9.511nbsp;m.M., de breedte 6 7, de grootste dikte ongeveer 2 m.M.,nbsp;terwijl de eieren 50/4 62'/2 micra breed en 112'/2125nbsp;micra lang waren. Wegens het klein aantal beschikbarenbsp;specimina kon het onderzoek niet nauwkeuriger zijn.
-ocr page 262-250
Een derde mededeeling is te vinden in The Journal of Comparative Pathology and Therapeutics, deel XXV, afl. 2nbsp;(Juni 1912). S. N. Mitter, van Bengal Veterinary College,nbsp;beschrijft daar een kleine trematode, welke in 1906 werdnbsp;aangetroffen in den ductus choledochus van een aan veepestnbsp;gestorven zebu. Volgens hem is de pharynx klein, dik ennbsp;gespierd, de oesophagus lang, smal en gevolgd door enkelvoudige darmen, in twee schenkels gesplitst. Tusschendezenbsp;twee laatste liggen uterus en testikels, terwijl ovarium ennbsp;schaalklier de ruimte innemen tusschen de uiteinden dernbsp;darmen. De dooierklieren zijn bijna even lang als de darm-schenkels en liggen lateraal daarvan. De verschillen metnbsp;de beschrijving van Evans en Rennie zijn dus niet zoo heelnbsp;groot, terwijl op de bijgevoegde schetsteekening de parasietnbsp;vrij smal is en de basis van den caudalen zuignap nietnbsp;ingesnoerd. Mitter zelf geeft echter te kennen, dat zijnenbsp;bijzonderheden misschien gedeeltelijke minder juist zijn,nbsp;omdat hij het eenig beschikbare exemplaar liever niet wildenbsp;opofferen.
In The Veterinary Journal van Maart 1913 vult Mitter dan zijne eerste korte beschrijving aan met de mededeeling,nbsp;dat volgens bericht van Railliet de parasiet gedetermineerdnbsp;was als een homalogaster, en acht het zeer waarschijnlijk,nbsp;dat men hier te doen heeft met een locale variteit van denbsp;in Ray Lankester genoemde H. paloniae. Tevens wordt denbsp;afbeelding uit het aangehaalde werk gereproduceerd; ooknbsp;hier schijnt de parasiet te smal, misschien omdat bij hetnbsp;platdrukken alleen de kromming in de lengte, doch niet dienbsp;in de breedte overwonnen is.
Verder vindt men in Neveu-Lemaire, Parasitologie des Animaux Domestiques (1912) het volgende;
Homalogaster Poirieri, Giard et Billet, ! 892. A la face ventrale du corps se trouvent de petites papilles rangesnbsp;longitudinalement, qui servent probablement de ventousesnbsp;accessoires. La ventouse antrieure est entoure de papil-
-ocr page 263-251
les digites, la postrieure est trs large. Ce parasite a t trouv au Tonkin chez Ie boeuf, fixala muqueuse dunbsp;gros intestin par sa ventouse postrieure. Hoewel dezenbsp;beschrijving geen aanspraak kan maken op volledigheid, isnbsp;de overeenkomst der bijzonderheden met de door Evans ennbsp;Rennie vermelde onmiskenbaar.
In hetzelfde werk wordt nog genoemd Homalogaster pa-loniae, (Poirier 1883); Cet homalogaster, long denviron 12 m.M sur 6 m.M. de large, a t rencontr dans Ie caecumnbsp;du gayal a Java. De hierbij afgebeelde parasiet gelijktnbsp;op de andere afbeeldingen, is ook vrij smal en voorziennbsp;van een zeer grooten caudalen zuignap, terwijl de orale papillen ontbreken. Het is niet onwaarschijnlijk, dat met de beidenbsp;namen dezelfde homalogaster bedoeld wordt; eene mindernbsp;nauwkeurige bewerking der bronnen, blijkende uit de vermelding van den gayal als op Java voorkomende, kan zeernbsp;wel eene verwarring veroorzaakt hebben.
De in onze verzameling aanwezige exemplaren zijn eveneens vuilwit van kleur en zoo sterk over de lengte rugwaarts opgebogen, dat de twee uiteinden elkaar zoo goed als raken,nbsp;terwijl ook de buiging in de breedte vrij belangrijk is; dezenbsp;eigenaardige vorm en de vrij groote dikte in het middennbsp;belemmeren in hooge mate het platdrukken (c, d, e). Is ditnbsp;laatste eindelijk gelukt, dan vindt men voor de lengte 10nbsp;en voor de grootste breedte 7 m.M. De rugzijde is vlak-convex (zie de doorsnede g) en soms licht gerimpeld,nbsp;misschien door de fixatie. De buikzijde draagt ongeveernbsp;17 rijen van 21 papillen, welke van de mediaanlijn naarnbsp;buiten kleiner worden: de grootste zijn elk van een secundaire papil voorzien (a). Aan den achterrand ligt eennbsp;groote zuignap, in gewonen toestand rugwaarts, doch bijnbsp;het platgedrukte dier buikwaarts gericht; de basis is lichtnbsp;ingesnoerd (a, d, e). Het voorste, door den spits toeloopenden vorm van het lichaam, driehoekige gedeelte dernbsp;buikzijde draagt geen groote papillen, hiervan is het midden.
-ocr page 266-252
dat wij het genitaalveld willen noemen, ovaal en bezaaid met kleine rondachtige verhevenheden (c, d, e, i). Dit ovalenbsp;veld is niet, zooals bij de trematode van Evans en Rennie,nbsp;verdiept, doch eerder min of meer convex; op het middennbsp;verheft zich een peervormige groote papil met ingesnoerdenbsp;basis (penis?), met den porus genitalis er achter. De restnbsp;van den driehoek draagt onregelmatig verspreide stompenbsp;dorentjes (/). De orale opening is stellig geen zuignap ennbsp;draagt op den rand 10 driedeelig gelobde papillen, met aannbsp;weerszijden van elk nog een zeer klein rond papilletje (f,/i).nbsp;De bolvormige, van een dikken spierwand voorziene pharynx heeft twee schuin achterwaarts gerichte korte blindenbsp;zakken, hoogstwaarschijnlijk zuigorganen {a, b). De oesophagus is lang en dun en vertakt zich achter den genitaal-porus in de twee darmschenkels, welke in zeer vlakkenbsp;kronkels doorloopen tot even voor den caudalen zuignap.nbsp;De dooierklieren, zich voordoende als kleine, druiventrosvormig bijeenliggende korrels, liggen langs bijna de geheelenbsp;lengte der darmschenkels in de zijvelden; uitvoergangennbsp;hebben wij niet kunnen vinden. De uterus maakt tweenbsp;tamelijk vlakke bochten in den vorm van een S, in elknbsp;waarvan een groote, gelobde testikel ligt, juist in de medi-aanlijn. Ovarium (grooter) en schaalklier (kleiner) liggennbsp;schuin voor elkaar tusschen de uiteinden der darmschenkels.
De eieren (k) zijn elliptisch van vorm, met stompe punten en een dekseltje, ongeveer als die van fasciola hepatica. Denbsp;lengte is 120125, de grootste breedte 5765 micra, welkenbsp;cijfers zoo goed als overeenkomen met de door Evans ennbsp;Rennie vermelde. De kleur is lichtgeel. Aan de tegenovernbsp;het deksel gelegen pool is een knopvormige verdikking vannbsp;de schaal te zien.
De beschrijvingen wijken dus in sommige opzichten van elkaar af, doch over het geheel is de overeenkomst zoo groot,nbsp;dat men waarschijnlijk in de aangehaalde gevallen met eennbsp;en denzelfden parasiet te doen heeft gehad; men bedenke
-ocr page 267-253
hierbij, dat de eigenaardige vorm, de rigiditeit, de betrekkelijk geringe doorschijnendheid en vooral het kleine aantal beschikbare exemplaren aan een nauwkeurig onderzoek moeilijkheden in den weg legden.
Als vindplaatsen zijn tot nog toe bekend: hetcoecumvan Palonia (Bos) frontalis, de groote galgangen van runderennbsp;uit Mandalay, de ductus choledochus van een zebu, dikkenbsp;darmen van runderen in Tonkin, zoodat als verspreidingsgebied voorloopig het vasteland van Zuid-Oost-Azi beschouwd mag worden. Of de parasiet ook in Nederlandsch-Indi inheemsch is, staat nog volstrekt niet vast, aangeziennbsp;in Atjeh vroeger veel runderen werden ingevoerd, voornamelijknbsp;uit Siam.
Buitenzorg, Maart 1916.
-ocr page 268-DOOR
Door den heer Bubberman werden mij eenige preparaten ter hand gesteld, afkomstig van een uit China gemporteerdnbsp;paard, waarop in Padalarang werd sectie gemaakt. Genoemdenbsp;preparaten bestonden uit gedeelten van den maagwand bezetnbsp;met gastrophiluslarven, een voor Europa heel gewoon verschijnsel maar voor Nederlandsch-Indi zeer ongewoon. (')nbsp;De larven noch de vliegen zijn hier n.1. bekend en het lijktnbsp;mij daarom niet overbodig het feit even te vermelden. Voortsnbsp;was er nog bij een preparaat van de keel; ook hierin zatennbsp;aan het keelslijmvlies vastgehaakt kleine gastrophiluslarven,nbsp;veel kleiner dan die uit de maag; of zij stamden van eennbsp;infectie van later datum, dan wel of de larven zich door denbsp;voor hun niet zoo geeigende omgeving minder goed haddennbsp;ontwikkeld, was niet meer na te gaan, omdat zij evenalsnbsp;die uit de maag reeds bestonden uit 11 ringen, dus hunnbsp;eerste jeugdstadium (waarin ze volgens Joly nog uit 13 ringennbsp;bestaan) achter den rug hadden.
Het is voor Europa alweer geen ongewoon verschijnsel, dat de larven ook aan het keelslijmvlies worden aangetroffennbsp;en het is daar inzonderheid Gastrophilus haemorrhoidalis,nbsp;waarvan dit vermeld wordt.
Zooals gezegd, werden zij dus in maag en pharynx aangetroffen. In de maag zaten zij in hoofdzaak aan het cardia-gedeelte van het slijmvlies hier en daar verspreid,
(') Volgens mondelinge mededeeling van SOHNS werden door hem eenmaal gastrophilnslai ven aangetroffeii in de maag van eennbsp;geseceerd Bengaalsch cirenspaard in Kediri; kweekproeven mislukten.
-ocr page 269-255
niet zoo op hoopen, als men dat in Europa soms ziet. Een enkele zat er op de grens van cardia- en pylorus-gedeelte.nbsp;Haalde men voorzichtig de larve van het slijmvlies af, dannbsp;bleef daarin een zuiver ronde kratervormige opening metnbsp;opgeworpen randen achter. De larven hadden een mooienbsp;bloedroode kleur, die uit de maag waren 15 m.M. lang ennbsp; 6 m.M. breed, die in de keel waren niet langer dan 5 m.M.nbsp;en 2 m.M. breed en nog donkerder van kleur dan dienbsp;uit de maag.
De paarden zijn in Juni^Juli aangekocht in Noord-Mongoli. Daar dit juist de zomermaanden zijn, waarin de vliegennbsp;rondzwermen, kan dus worden aangenomen, dat de hiernbsp;gevonden larven niet ouder waren dan hoogstens 5 maanden,nbsp;op de helft van hun ontwikkeling dus; ze waren dan ooknbsp;nog heel zacht. De kop was slank en van daar af werdnbsp;het lichaam, dat uit 11 segmenten bestond, steeds breedernbsp;tot aan den ring; de volgende segmenten bleven evennbsp;breed tot het llde^ dat weer smaller was en zich als eennbsp;autoband om de bijna ronde stigmaplaat sloot. Het lichaamnbsp;was dorsoventraal iets afgeplat, de rugzijde meer gewelfdnbsp;dan de buikzijde. Het kopsegment had aan zijn voorzijdenbsp;een dwarsovale indeuking, op den bodem waarvan de tweenbsp;bruine bijna rechthoekig omgebogen haken met breedenbsp;basaalplaats vastzaten. Tusschen de beide haken in bevondennbsp;zich een paar eveneens bruin gekleurde chitineplaatjes, dienbsp;den spleetvormigen mond omsloten. Aan weerszijden bovennbsp;den mond waren nog een paar kleine verhevenheden zichtbaarnbsp;met bruine contour en een bruin vlekje in het centrum, denbsp;antennen. Het achterste segment omsloot, zooals gezegd,nbsp;als een ring de ovale stigmaplaat. Deze plaat zelf wasnbsp;bijna rond, iets breeder dan hoog en bestond uit een linker ennbsp;een rechter helft, van elkaar gescheiden door een insnijdingnbsp;aan den boven- en aan den onderrand. Deze insnijdingennbsp;naderden elkaar heel dicht, maar toch was tusschen beidenbsp;uiteinden nog plaats voor een trechtervormige opening. De
-ocr page 270-256
beide helften droegen ieder drie breede gebogen strepen, het best te vergelijken met een dubbel snoer parelen.
Het heele lichaam was bezet met chitineuze haakjes, die aan hun uiteinden bruin gekleurd waren. Het eerste segmentnbsp;droeg een band van heele kleine haakjes in 3 tot 4 rijennbsp;achter elkaar geschaard. Het tweede segment droeg aan denbsp;buikzijde een enkele rij van kleine haakjes, die links en rechtsnbsp;voor een klein gedeelte dubbel werd, waarbij dan de haakjesnbsp;alterneerend waren geplaatst. Het derde segment had eennbsp;dubbele rij van haken, waarvan de voorste het grootst warennbsp;en de achterste kleiner en alterneerend tusschen en achter denbsp;voorste geplaatst. Dit bleef zoo tot het lO^'e segment, datnbsp;weer een enkele rij van haken bezat, terwijl het elfde volkomen naakt was.
Aan de rugzijde verhielden de haakjes zich eenigszins anders. Het Sde, 4de en 5de segment droegen weernbsp;een dubbele rij haken, aan het 6de segment waren die rijennbsp;in de mediaanlijn onderbroken door een klein glad gedeelte.nbsp;Dat gladde gedeelte werd op het 7de segment breeder,nbsp;totdat op het 9de segment alleen aan de zijkanten nognbsp;enkele haakjes zaten; hier werd dus een glad gedeelte gevormd met van voor naar achteren divergeerende grenzen.nbsp;Het IQde en 11de segment droegen aan de rugzijde geennbsp;haakjes.
De beschrijving komt het meest overeen met die, welke men in de verschillende handboeken vindt van de gas-trophilus pecorum. Het is vooral de stand der haakjes, dienbsp;hier eenig punt van aanhouding geeft. Aan de kleur heeftnbsp;men betrekkelijk weinig als men voor haemorrhoidalis,nbsp;equi, pecorum en nasalis ziet opgegeven bloedrood, vleesch-rood en rood.
In verband met het feit, dat zij bij Russische paarden vooral worden aangetroffen en hier spake is van Mongoolsche,nbsp;mag m.i. wel tot de diagnose pecorumquot; worden besloten.
Absolute zekerheid is natuurlijk alleen te krijgen door de
-ocr page 271-257
vlieg te kweeken en daartoe werden pogingen in het werk gesteld.
Niettegenstaande de larven 24 uren in een bad van 10/o formaline hadden gelegen, vertoonden zij nog beweging,nbsp;die toen zij in physiologische NaCl. werden overgebracht,nbsp;veel levendiger werd.
Het bleek echter reeds spoedig, dat ze nog te jong waren om zoover te komen, dat er zich een pop vormde. Dr.nbsp;Stadhouder te Padalarang, waar de paarden voorloopignbsp;gestald zijn, beloofde echter moeite te zullen doen exemplaren in het rectum te vinden, die dan voor kweekmateriaalnbsp;wel geschikt zullen zijn. De uitslag hiervan zal later worden medegedeeld.
Ten slotte nog een beschouwing over het gevaar van invoeren van de vlieg hier te lande. In hoeverre hier werkelijknbsp;gevaar voor zal bestaan, zal afhangen van het feit, of denbsp;vlieg hier haar bestaansvoorwaarden vindt. Dat zij die kannbsp;vinden, is natuurlijk niet uitgesloten, de larve toch verlaatnbsp;in MeiJuni, den warmen tijd voor de streken, waar zenbsp;inheemsch zijn, den darm, blijft als pop een 3040 dagennbsp;in den bodem en stelt de vlieg in de gelegenheid in dennbsp;zomer, alweer in de warmte dus, rond te vliegen en haarnbsp;tol te betalen aan de instandhouding van de soort.
De larve zal zich nu hier ongetwijfeld even goed in de paardemaag thuis voelen als in Europa en de temperatuurnbsp;in deze streken is warm genoeg voor pop en vlieg.
Er zijn echter een paar voorbeelden, waaruit zou mogen worden afgeleid, dat het gevaar niet zoo groot behoeft tenbsp;zijn. Bovendien is het de vraag of het werkelijk zoon grootnbsp;gevaar is; de larve doet betrekkelijk weinig kwaad.
Toen hier eenige jaren geleden Bengaalsche geiten werden ingevoerd, zijn daarmee tal van oestrus-larven in het landnbsp;gekomen, men schreef er de sterfte onder de geitennbsp;voor een groot deel aan toe, maar hoort sedert nog nietsnbsp;van het voorkomen der larven bij inheemsche geiten (hetgeen
-ocr page 272-258
niet uitsluit, dat ze voorkomen), de vlieg heeft zich dus in ieder geval nog niet sterk verbreid; het is de vraag, of zenbsp;voor zich gunstige omstandigheden heeft wetn te vinden.
Hetzelfde geldt voor de hypoderma bovis, die men hier enkele malen aantreft, bij gemporteerde Hollandsche runderen; bij het inlandsche rund is er mij tenminste niets vannbsp;bekend.
Dat intusschen ook aan dergelijke parasieten, die hier nog niet voorkomen, toch steeds bij den invoer aandacht dientnbsp;te worden geschonken, behoeft geen betoog.
Buitenzorg, Februari 1916.
-ocr page 273- -ocr page 274- -ocr page 275-D. Een geval van dermatitis verminosa pruriens,
DOOR
C. BUBBERMAN.
In aansluiting met het referaat van W. van der Burg in deel 27, aflevering 2, onzer Bladen over bovengenoemd onder-quot;werp, waarin deze reeds in 1906 door J. K. F. de Doesnbsp;voor Indi beschreven ziekte weder onder de aandachtnbsp;der dierenartsen wordt gebracht, kan het misschien nutnbsp;hebben een foto met korte beschrijving te geven van eennbsp;in December 1914 aan het Veeartsenijkundig laboratoriumnbsp;waargenomen geval.
Het dier i.c. was een ongeveer 17-jarige Javaansche hengst, die reeds gedurende een jaar voor een penislijdennbsp;in behandeling was geweest.
Bij onderzoek bleek genoemd orgaan over een afstand van een vingerlengte van het caput sterk in omvang te zijnnbsp;toegenomen. Het weefsel voelde zeer hard en knobbelignbsp;aan in tegenstelling met het centrale gezonde gedeelte. Denbsp;ondervlakte van het aangetaste stuk vertoonde naast diepgaande substantieverliezen met onregelmatige ondermijndenbsp;randen, bloemkoolachtige woekeringen (zie foto), waartus-schen af en toe vliegenmaden uit de diepte te voorschijnnbsp;kropen.
De granulatievlakten waren hyperaemisch en met een vuile pus bedekt.
De bovenvlakte van het aangetast gedeelte, welke nog geheel met huid bedekt was, vertoonde een ronde zweer metnbsp;gladde randen ter grootte van een dubbeltje. In de omgevingnbsp;teekenden zich op donkere huid pigmentlooze witte vlekkennbsp;af, die den indruk van genezen ulcera gaven.
-ocr page 276-260
De urethra mondde uit tusschen de woekeringen aan de ondervlakte, waardoor het urineeren met gespreiden straalnbsp;geschiedde.
Op grond van deze verschijnselen werd het bestaan f van hyphomycosis destruens f van plaies dt vermoed.nbsp;De necrotische propjes en pijpjes van eerstgenoemde en denbsp;granula van laatstgenoemde ziekte konden echter niet gevonden worden. Ter vaststelling der diagnose werd daaromnbsp;een der woekeringen uitgenomen. In serie-coupes hiervannbsp;werd op de grens van cutis en subcutis een rond miliair haardjenbsp;gevonden, dat zich macroscopisch nog weinig van de omgeving afteekende en waarin de voor plaies dt specifiekenbsp;veranderingen waren aan te toonen. Groote bindweefsel-rijkdom, vrij veel kleincellig infiltraat, de typische ronde,nbsp;langwerpige of onregelmatige ophoopingen van eosinophielenbsp;cellen, met daartusschen de door den parasiet geboorde gangennbsp;en hier en daar met duidelijk te herkennen resten van dennbsp;worm gevuld, ziedaar de voornaamste gevonden microscopische veranderingen, voor welker uitvoerige bijzonderhedennbsp;ik naar het artikel van de Does verwijs.
Daar het paard door zijn hoogen ouderdom bijna geen waarde meer vertegenwoordigde, werd niet tot penis-ampu-tatie overgegaan en het dier afgemaakt.
Bij sectie bleek een der liesklieren gezwollen te zijn, terwijl zich ettelijke vliegenmaden bevonden in de hierboven genoemde substantieverliezen aan de ondervlakte van de penis. Hetnbsp;overige gedeelte van het orgaan was, voor zoover ziek,nbsp;feitelijk veranderd in een harde bindweefseltumor.
De vliegenlarven kunnen m.i. aansprakelijk gesteld worden voor het vrij groote substantieverlies, immers heeft de ziektenbsp;in niet-gecompliceerde gevallen geen destructief karakter.
Ten slotte zij nog als bijzonderheid vermeld, dat een der woekeringen in het centrum een klein etterhaardje bevatte,nbsp;waaruit twee verschillende gisten werden gekweekt n.m.1.nbsp;een kleine ovale en een grootere ronde soort, welke zich
-ocr page 277-261
beide door knopvormirg voortplantten en voor proefdieren (paard, hond, konijn, cavia en rat) niet pathogeen bleken.
Dergelijke gistcellen zijn meermalen in tumoren aangetroffen (blastomyceten-theorie der gezwellen), doch schijnen meestal geen rpl te spelen.
Buitenzorg, Maart 1916.
-ocr page 278-DOOR
J. A. GUNST.
Het groote succes, dat de magnesiumsulfaatbehandeling bij tetanus bij den mensch heeft, geeft hoop, dat ook bijnbsp;het paard hiermede goede resultaten zullen worden verkregen.nbsp;De hoeveelheden, die worden aangegeven zijn zeer verschillend, b.v.
P. Nederlandscli Tijdschrift voor Geneeskunde 1914, 2e helft, no. 19 geeft aan voor den mensch; 3 a 4 Xnbsp;daags 3 a 5 gram. MgSOj in oplossing; dus 9 a 20 gram
20
70
gr. per K.G. lichaamsgewicht.
2quot;. Veeartsenij kundige Bladen 1914, afl. 5 geeft aan: van een 25% oplossing 1.2 c.c.M. per 10 K.G. lichaamsgewicht,nbsp;1 2
dus gr. per K.G. lichaamsgewicht (ontleend aan The Vet.
Record ex Brit. Med. Journat. Red.). nbsp;nbsp;nbsp;'
3. N. T. V. G. 19 Dec. 1914: 10 c.c.M. van een 10quot;/o oplossing en hiervan 25 injecties in 8 dagen, dus per dag
30 c. c.M. van een 10 oplossing = 3 gr. MgS04, dus
3
70 gr. per K.G. lichaamsgewicht.
4. In hetzelfde blad vinden we gerefeerd: van een 40 50 /o oplossing 0.15 4.20 c.c.M. per K.G. lichaamsgewicht, dus 0.06 of 0.07 0.08 of 0.1 gr. MgS04 pernbsp;K.G. lichaamsgewicht.
Men heeft dus de keus tusschen de volgende hoeveelheden per dag en per paard (aannemende, dat het lichaamsgewichtnbsp;6 X zoo groot is als dat van den mensch):
/.. 54 120 gr., 2. 12.6 gr., 18 gr., 4. 25,2 42
-ocr page 279-263
gr; maximaal dus 120, minimaal 12, 6 gr. MgS04 per dag, en dit opgelost in water in concentraties varieerende van
10 50 /o.
Den eersten keer, dat ik gelegenheid had, de magne-siumsulfaat-therapie toe te passen, betrof het een paard (Sandel), waarbij de verschijnselen van tetanus plotselingnbsp;met groote hevigheid inzetten. Des avonds was het diernbsp;volgens den eigenaar nog normaal geweest, terwijl het dennbsp;volgenden dag in hevige krampen op den grond was gevallen en niet meer op kon staan. Ofschoon het gevalnbsp;hopeloos leek, werd MgS04 ingespoten om te zien of hiernbsp;ook iets van de wonderbaarlijke werking van dit zout wasnbsp;te bespeuren. Er werd ingespoten 40 gram magnesium-sulfaat in 100 gram lauw, gekookt water, subcutaan aannbsp;den hals. Er werd geenerlei effect van deze injectie waargenomen; twee uur na de inspuiting stierf het paard.
Den 2 keer betrof het een Australische merrie, waarbij de verschijnselen niet zoo hevig waren. Het dier stondnbsp;gestrekt met gespreide beenen, de halsspieren waren zeernbsp;hard, speeksel liep in groote hoeveelheid uit den mond;nbsp;de mond kon slechts met moeite geopend worden en bijnbsp;elke beweging van het hoofd traden de membranae nictitantesnbsp;als donkerroode luikjes voor den dag; de reflexprikkelbaarheidnbsp;was verhoogd, doch de karakteristieke stuip trad slechtsnbsp;zelden op. Vloeibaar voedsel kon het dier nog slikken, mitsnbsp;het verstrekt werd, z hoog, dat de mond het kon bereiken,nbsp;terwijl het hoofd in horizontalen stand in het verlengde vannbsp;den hals gebracht was. Thans werd dagelijks ingespotennbsp;20 gr. MgS04 opgelost in 100 gr. Aq. dest. Dit werd innbsp;nmaal ingespoten uit de overweging, dat de vloeistofnbsp;toch zeer langzaam geresorbeerd zou worden, terwijl hierdoornbsp;het aantal stuipen zooveel mogelijk werd beperkt, daar hetnbsp;dier altijd eenigszins op de injectie reageerde. Deze inspuiting werd van Maandag t/m Zaterdag herhaald. Het eenigenbsp;effect, dat verkregen werd, was een toestand van sopor.
-ocr page 280-264
Het dier scheen in te dommelen, scheen te zullen vallen en herstelde zich dan met schrik, waardoor dan weleensnbsp;een krampaanval werd opgewekt. De spierarbeid en denbsp;bemoeilijkte voedselpname bleven bestaan. De eetlust verdween ten slotte geheel, het dier had moeite zich staande tenbsp;houden en in den nacht van Zaterdag op Zondag (den 7'^icnnbsp;dag na het begin der behandeling) viel het en stierf spoedignbsp;daarna.
Het magnesiumsulfaat had in het laatste geval dus wel een sedeerende werking, een specifieke werking tegen hetnbsp;tetanusgift scheen het niet te hebben.
Uit het feit, dat ook 24 uur na de injectie de toestand van sopor bleef bestaan, meen ik te mogen opmaken, datnbsp;de dosis van 20 gr. voldoende was, terwijl ook hieruit blijkt,nbsp;dat in deze dosis en in de opgegeven sterkte toegediend,nbsp;het zoo langzaam geresorbeerd wordt, dat het niet noodignbsp;is meerdere injecties (b.v. van kleinere hoeveelheden of innbsp;andere verdunning) aan te wenden.
Waar men in tegenstelling met het bovenstaande soms genezing van tetanus ziet zonder eenige behandeling (behalvenbsp;vermijden van prikkels en zorgen voor passend dieet), isnbsp;het resultaat van de door mij ingestelde behandeling (waarnbsp;natuurlijk tevens deze ditetische maatregelen waren getroffen)nbsp;geenszins bemoedigend.
Toch wilde ik deze mededeeling doen in de hoop, dat collegas, die dergelijke of andere ervaringen met deze behandelingswijze opdeden, in de Bladen hunne bevindingennbsp;zullen publiceeren.
Soerabaja, Maart 1916.
-ocr page 281-DOOR
17 Juni 1913 kwam onder behandeling een 4-jarige bas-taardfoxterrier.
Anamnese: In Februari d.a. voorafgaande had de hond met een rasgenoot gevochten en daarbij een verwonding vannbsp;het linker oog opgeloopen. Het oog was troebel gewordennbsp;en daarna steeds in omvang toegenomen, zoodat het diernbsp;de oogleden niet meer kon sluiten.
Status praesens: Linker oog sterk vergroot en puilt ver uit de oogspleet, zoodat de oogleden er niet overheen kunnen worden gebracht. De cornea is grauw, ondoorzichtig,nbsp;overtrokken met talrijke vaten. De sclera is genjicieerd,nbsp;de conjunctiva ontstoken en vertoont mucopurulente afscheiding. De hond is zeer nerveus, heeft blijkbaar pijn aannbsp;het oog en tracht herhaaldelijk er aan te krabben. Punctienbsp;met de record-spuit levert geen vocht op. Besloten wordtnbsp;te trachten door operatie verkleining te verkrijgen. Na in-druppeling van een 10 /o cocaine-oplossing in het oognbsp;wordt een spoelvormig stuk cornea losgepraepareerd, zoodanig, dat de lengte-as van de spoel loodrecht staat op denbsp;richting van de oogspleet en gaat over geheele hoogte vannbsp;de cornea, terwijl de grootste breedte van de spoel 5 m.M.nbsp;is. Daarna wordt met pincet en oogschaartje zooveel vannbsp;den inhoud van het oog die uit een bloedrijk granulatie-weefsel blijkt te bestaan verwijderd, dat er voldoendenbsp;verkleining wordt verkregen om de oogleden gelegenheidnbsp;te geven zich over den oogbol te kunnen' sluiten. Na stel-ping der bloeding werden wond en rest van het oog dik
-ocr page 282-266
bepoederd met jodoform en hierover een steriel verband aangelegd. Dit verband werd om de 3 dagen verwisseld. Denbsp;genezing was voorspoedig: na eenige weken had de oog-wond zich volkomen gesloten en het resteerende van hetnbsp;had oog zoodanige afmetingen, dat de oogleden zich ernbsp;zonder moeite overheen konden sluiten.
27 September kwam de hond terug. De eigenaar vertelde, dat het dier thuis was gekomen met een verwonding vannbsp;hetzelfde oog, zonder dat hiervan een nadere oorzaak bekendnbsp;was. Het oog vertoonde thans een spieetvormige wond innbsp;de richting van de oogspleet en puilde wederom sterk uit.nbsp;Thans werd de geheele cornea en een ringvormig deel vannbsp;de sclera, daarmede concentrisch, weggenomen en het overblijvende deel van den oogbol dat opgevuld was met hetnbsp;bovenbeschreven, bloedrijke weefsel werd met den scherpennbsp;lepel flink uitgekrabd. De nabehandeling had op dezelfdenbsp;wijze plaats als voorheen.
Na eenige weken werd een toestand verkregen, die zoowel voor den hond als voor den eigenaar zeer bevredigendnbsp;was: Het dier vertoonde geen pijn en kon de oogledennbsp;sluiten. De oogrest verschrompelde meer en meer en wasnbsp;tenslotte niet grooter dan een erwt, terwijl de membrananbsp;nictitans daar langzamerhand overheen trok en de oogspleetnbsp;zich vernauwde. Door de omstandigheid, dat het oog gelegennbsp;was in een gepigmenteerd gedeelte van huid en haren, vielnbsp;de verminking in het geheel niet op en moest men om zichnbsp;er een oordeel over te kunnen vormen er zeer dicht bijnbsp;komen.
Thans na 2'/2 j'aar was ik in de gelegenheid den hond wederom te zien, het dier was in volmaakten welstand. Bijnbsp;aandachtige beschouwing van het oog op 300 c.M. afstandnbsp;zag men een vernauwde oogspleet, waarin zich de rosenbsp;membrana nictitans tot bijna aan den lateralen ooghoeknbsp;uitstrekte, terwijl daar ter plaatse nog een deel van denbsp;verschrompelde sclera te zien was. Van eenige slijmige
-ocr page 283-267
of purulente afscheiding, waarvoor men zou kunnen vreezen, was geen sprake.
Het komt mij voor hier te doen te hebben met een traumatische haemophthalmus, waarbij eerst een vergrootingnbsp;van het geheele oog en daarna een organisatie van hetnbsp;uitgestorte bloed heeft plaats gehad, zoodat men zou kunnennbsp;spreken van een megalophthalmus fibroplasticus.
Soerabaja, Maart 1916.
DOOR
J. STAPENSA.
Twee gevallen van prolapsus vesicae geven mij aanleiding hiervan mededeeling te doen, aangezien de anatomischenbsp;verhoudingen, daarbij waargenomen, verschillen met die, welkenbsp;in de mij ten dienste staande handboeken worden vermeld.
Mller geeft in zijn handboek voor specieele chirurgie (1900) op, dat verwondingen van den onderscheedewand,nbsp;(koeien en varkens) tijdens den partus ontstaan, het mogelijknbsp;maken, dat de blaas door de ontstane scheedewond in denbsp;vagina naar buiten komt en zelfs buiten de vulva te voorschijnnbsp;treedt. Ook de Bruin maakt in zijn handboek voor verloskunde (1902) melding van prolapsus van de blaas, eveneensnbsp;na penetreerende scheedewonden vr de urethra, dus eennbsp;zelfstandige prolapsus van de pisblaas.
Uit het hoofdstuk over Inversio et prolapsus vaginae van DE Bruin valt af te leiden, dat een prolapsus van de blaasnbsp;met intacte vagina a priori niet te dikwijls zal wordennbsp;waargenomen, omdat bij de koe de urethra door een sterknbsp;ligamentum pubovesicale op haar plaats wordt gehouden,
-ocr page 284-268
welke band ook indirect den onderwand van de scheede veel steviger in zijn ligging bevestigt, met het gevolg, datnbsp;bij uitstulping van de scheede boven- en (of) zijwand vannbsp;deze in het proces betrokken is.
Afgaande op hetgeen beide schrijvers omtrent deze liggings-verandering van de blaas mededeelen, zou men concludeeren, dat retroversie met opvolgende prolapsus van de blaasnbsp;enkel na een voorafgaande partus, gepaard gaande metnbsp;verwonding van den onderscheedewand, optreedt. Het ligtnbsp;dan ook in de bedoeling dezerzijds mede te deelen, datnbsp;prolapsus van de pisblaas mogelijk is, zonder dat verwondingnbsp;van de scheede is voorafgegaan; ook op een tijdstip onafhankelijk van den partus.
In Juli 1914 s ochtends om 7 uur werd mijn hulp ingeroepen voor een koe, waarbij volgens mededeeling een gezwel ter groote van een vuist uit de kling te voorschijnnbsp;kwam. Daar ik dien morgen keuring van paarden moestnbsp;houden, kon ik niet direct meegaan en gaf de boodschapnbsp;mede de koe z te plaatsen, dat het voorstel lager kwamnbsp;dan het achterstel.
Toen ik omstreeks 10 uur ter plaatse verscheen, bleek, dat het voorschrift goed was opgevolgd; doch tevens konnbsp;ik constateeren, dat het vuistgroote gezwel een manshoofd-groote tumor was en niet weinig bezoedeld. Toch had denbsp;koe gedurende dien tijd (van 7 10 uur) niet geperst (?).nbsp;Tijdens het reinigen van de uitgezakte scheede merkte ik op,nbsp;dat het uitgezakte gedeelte vrij vast was en hoewel elastischnbsp;zich niet liet samendrukken. Ik vermoedde evenwel nognbsp;niet, dat de uitgezakte scheede de pisblaas in zich herbergde.nbsp;Na grondige reiniging in inoiien werd getracht het gepro-labeerde gedeelte te reponeeren, evenwel zonder succes;nbsp;ook nadat getracht was met een 2 /o aluinsolulie de scheedenbsp;te betten en met een laken te comprimeeren. Het viel mijnbsp;op, dat tijdens een vrij krachtigen druk op den tumor uitgeoefend kleine hoewelheden urine vrijkwamen, waarmede
-ocr page 285-269
de diagnose gesteld was. Het was tevens duidelijk geworden, dat de tumor steeds grooter was geworden niettegenstaandenbsp;de koe voor veel lager had gestaan dan achter en vannbsp;persen geen spake was geweest. Er werd toen niet verdernbsp;getracht de repositie te beproeven, daar deze niet zou gelukken en de kans op blaasbersting steeds grooter werd,nbsp;daar voortdurend urine werd toegevoerd en dus de spanning van den blaaswand steeds toenam, terwijl van dennbsp;anderen kant het gevaar bestond, dat de aangewendenbsp;kracht de limiet van den weerstand van den blaaswand zounbsp;overschrijden.
De proeftrocart werd uitgekookt en door punctie een niet geringe hoeveelheid urine atgetapt. Nu was de repositienbsp;gemakkelijk. Hoewel de koe niet perste werden zekerheidshalve een viertal hechtingen met veterband aangelegd. Recidiefnbsp;is niet meer opgetreden.
Het tweede geval betrof een koe, welke een paar dagen te voren had gekalfd. Op 8 Mei j.1. werd mijn hulpnbsp;ingeroepen voor dit in goeden voedingstoestand verkeerendenbsp;dier, hetwelk zijn tweede kalf het levenslicht had doen aanschouwen. Ik vond de koe rustig in den stal liggen metnbsp;den kop naar buiten gericht.
Voor een losloopende koe was de stand vrij smal, bovendien nog door gedek aan de zijden afgeschut. Een dezer wanden was vrij sterk met bloed en faeces bevuild. Hoewelnbsp;de conjunctiva een wit porceleinachtige kleur had, vermoeddenbsp;ik toch niet, dat de dood van het dier zoo nabij was. Den stalnbsp;binnengaande bleek, dat er een prolapsus in t spel was, dochnbsp;niet van den uterus. Ik liet de koe opstaan. Ook nu werdnbsp;geen persen waargenomen. Bij nader onderzoek kon ik.consta-teeren, dat, wat ik uitwendig zag, de scheede was, welke aannbsp;het onderbuitengedeelte een groote wond vertoonde, welkenbsp;zich evenwel tot slijmvlies en spierlaag beperkte. De wondrand was vuil en uitgerafeld met grootere en kleinerenbsp;franjes. Aan den voorbovenkant van den tumor was de
-ocr page 286-270
cervix waar te nemen. Bij zachten druk op de wanden uitgeoefend vertoonde het geprolabeerde gedeelte een elastische spanning, hetgeen deed denken aan een met waternbsp;gevulde blaas. Toen ik de tumor met de eene hand eennbsp;weinig naar boven verplaatste en met deze daarop een zachtennbsp;druk uitoefende kon ik, door de andere hand bij het orifi-cium urethrae te plaatsen, constateeren, dat een weinig urinenbsp;afvloeide. Ik had dus met een gecombineerde prolapsusnbsp;van scheede en blaas te doen.
Alvorens de repositie te beginnen werd met behulp van een proeftrocart de urine afgetapt.
Nadat dit was geschied werden de afhangende gedeelten van het scheedeslijmvlies verwijderd en alles nogmaals zoonbsp;goed mogelijk gereinigd. De repositie gelukte vrij gemakkelijk, doch daar de normale positie wegens het persen nietnbsp;werd verkregen, besloot ik de koe even te laten wandelen omnbsp;zoodoende het doel te bereiken. Nauwelijks was patintenbsp;buiten den stal of zij liet zich vallen met het gevolg, dat opnbsp;nieuw prolapsus optrad. Ik behoefde evenwel geen nieuwenbsp;poging aan te wenden om te reponeeren, daar de koe onmiddellijk daarop den geest gaf.
Als bijzonderheid wil ik nog even releveeren, dat het orificium uteri externum door een platte, vingerbreede, elastische, met slijmvlies bekleede verticale band in tweenbsp;helften was verdeeld.
In beide gevallen ging het dus om een prolapsus vaginae door gedeeltelijke uitstulping van den onderscheedewand,nbsp;gevolgd door retroversie en prolapsus van de pisblaas. Denbsp;inversie van den ondervaginaalwand was gedeeltelijk, aangezien het orificium urethrae, wellicht iets naar achterennbsp;verplaatst, zich geheel binnen de vulva bevond.
Semarang, Mei 1916
-ocr page 287-271
Inkuilen van groenvoeder.
E. Schimmel, Teysmannia 26ste jaargang, afl. 11.
De heer Schimmel betoogt, dat het iiikuilen van groenvoer in tijden van overproductie voordeel kan opleveren, omdatnbsp;men dan in den drogen tijd tenminste over voeder beschikt;nbsp;vooral geldt dit voor de laagvlakten van Oost- en Midden-Java, waar soms in 46 maanden geen regen van betee-kenis valt.
Op het overigens zeer lezenswaard betoog zal ik niet nader ingaan, aangezien het feit, dat men in denbsp;genoemde streken gedurende zekere tijden van het jaarnbsp;voeder tekort komt, vast staat. Wel hebben verschillendenbsp;ambtenaren, voornamelijk die van den Burgerlijken veeart-senijkundigen dienst, getracht hulpmiddelen te vinden omnbsp;dien misstand tenminste gedeeltelijk op te heffen, doch afdoend resultaat werd daarvan tot nog toe niet gezien.
Het maken van behoorlijk hooi zal wel grootendeels afstuiten op het bezwaar, dat de ruimste productie van groenvoer hier steeds samenvalt met den grootsten regenval. Mocht het eens gelukken aldus deheerScH. hooi te verkrijgen met een voldoend laag vochtgehalte, dan zal tochnbsp;de inwerking van den vochtigen dampkring zich doennbsp;gelden en na eenige maanden is bet hooi grootendeelsnbsp;verteerd of verkoold, zoodat men het gemakkelijk kan fijn-wrijven en het reeds uit elkaar valt, als men het aanpakt.nbsp;Enkele maanden bewaren is bovendien niet voldoende voornbsp;Java.
Het bovenstaande gaf aanleiding tot eene proefneming met het inkuilen van gras, i.c. Bengaalsch, en wel 3 maandennbsp;en 6 weken oud. De kuilen waren rond en aangelegd op dennbsp;oever van een diep ingesneden rivier om geen last te hebben
-ocr page 288-272
van grondwater; mocht men niet over een zoo gunstige plaats beschikken, dan zou men wallen kunnen opwerpennbsp;of gecementeerde bakken maken (Referent wijst hier op denbsp;vrij hooge silos, opgetrokken van beton-ringen, zooals innbsp;Australi gebruikt worden). Beschutting tegen regen is natuurlijk noodig.
Uit de na ruim 3 maanden geopende kuilen kwam het ingebrachte gras als het mooiste zuurvoer te voorschijn,nbsp;bleekgroen van kleur en frisch-zuur van reuk. Het werdnbsp;door enkele runderen terstond, door de andere na kortennbsp;tijd gegeten met zooveel graagte, dat er nooit iets bleef liggen,nbsp;hoewel een kwart van het rantsoen door dit zuurvoer vervangen werd.
Al gaat nu, zooals bekend was en bovendien in dit geval door analyses aangetoond werd, ingekuild voer in voedingswaarde vrij veel achteruit, dan nog zal het proces veel voordeel kunnen opleveren aangezien de prijs van het voer innbsp;den drogen tijd belangrijk hooger en de beschikbare hoeveelheid onvoldoende is.
Het quantum verkregen zuurvoer was slechts even meer dan de helft van het ingebrachte gras, welk te groot verliesnbsp;toegeschreven moet worden aan de te kleine afmetingen dernbsp;kuilen, welke niet meer dan een Meter diep waren. Referentnbsp;herhinert hier aan een reeds jaren geleden door Tromp denbsp;Haas genomep proef met een kuil van 1 M. in het kubiek,nbsp;waarbij ook het verlies groot was. In 1903 deed referentnbsp;in de afdeeling Bodjonegoro (Rembang) twee kuilen aanleggennbsp;van 2 M. diep, waarbij het rendement 74/2 /o beliep, hetgeennbsp;wel ongeveer als het maximum beschouwd kan worden.
Verder bleek in Bodjonegoro, dat karbouwen het zuurvoer, dat eveneens goed geslaagd was na 3 maanden, eerst nanbsp;35 dagen hongerlijden wilden eten, terwijl het bij een stalnbsp;melkrunderen niet beter ging; bovendien nam de melk eennbsp;eigenaardige!! reuk aan, welke misschien geweten moet worden aan het bewaren van het voer in den stal.
-ocr page 289-273
Hoe dit ook zij, de door den heer Schimml verkregen resulten wettigen zeer zeker verdere proeven in streken waarnbsp;in den drogen tijd voedselschaarschte heerscht. Voor hen,nbsp;die het plan mochten koesteren, allerlei boombladeren hiervoor te bezigen, kan referent aan het bovenstaande toevoegen,nbsp;dat djoharbladeren geheel zwart worden, hetgeen er mindernbsp;smakelijk uitziet.
Ten slotte geeft de heer Sch. eenige bijzonderheden omtrent zoet persvoer, dat voor vee allicht smakelijker is;nbsp;de bereiding vereischt echter, wegens de noodzakelijkenbsp;herhaalde temperatuuropname, te veel en te nauwlettendnbsp;toezicht om aan den gewonen veebezitter overgelaten tenbsp;kunnen worden.
So.
Genezing van tetanus met kamferhoudende middelen.
M. PoRET. Bulletin et mmoires de la Soc. centr. de mdic. vt. (Recueil de mdicine vtrinaire, Tome 91 Nos 19 en 20).
De uitwendige aanwending van kamferolie bij trismus, bracht Poret op het idee de kamfer in het organisme te latennbsp;dringen door subcutane injecties.
Bij een paard, dat reeds ongeveer 10 dagen aan tetanus leed, werd dagelijks 200 gram geconcentreerde kamferolienbsp;onderhuids ingespoten (hetgeen met 50 gram kamfer per dagnbsp;overeenkomt). De indolentie verdween al spoedig en innbsp;korten tijd was het paard genezen.
Het tweede geval was er een van algemeene tetanus na nageltred. Het bewuste dier lag reeds, werd met veel moeitenbsp;op de been geholpen en genas na dagelijksche subcutanenbsp;injecties van 200 250 gram kamferolie.
Bij een derde geval, waarbij trismus, harde spieren, stijve staart en prolapsus van de membrana nictitans bestond,nbsp;werden per dag 3 intraveneuze injecties van kamfer-aethernbsp;gegeven in een dosis van 5 c.c.M. per keer (hetgeen met 2 gram
-ocr page 290-274
kamfer overeenkomt), benevens 9 subcutane injecties van 5 c.c.M. kamferolie (hetgeen met 22 gram kamfer gelijkstaat).nbsp;De genezing ging in dit geval langzaam, hetgeen schrijvernbsp;er aan toeschrijft, dat hij de intraveneuze dosis te klein hadnbsp;genomen (dit naar aanleiding daarvan, dat bij een intraveneuzenbsp;injectie van 10 c.c.M. het dier excitatieverschijnselen vertoonde, welke echter na 5 minuten weer verdwenen).
Een vierde geval betrof een veulen van 2 jaar, dat 3 weken tevoren gecoupeerd was en waarbij algeheele stijfheidnbsp;optrad. Na subcutane injectecties van broom-kamfer (20nbsp;gram in 8 dagen) trad snelle genezing in.
Hiertegenover staan 3 gevallen met een zeer acuut verloop, waarin geen genezing optrad. Twee ervan waren gedurendenbsp;2 dagen behandeld met subcutane kamferinjecties, het derdenbsp;met 2 intraveneuze injecties met 3 dagen tusschentijd.
PORET meent deze slechte resultaten naast het foudroyante verloop in twee gevallen te moeten toeschrijven aan hetnbsp;feit, dat de paarden door den eigenaar zelf waren ingespotennbsp;en in het derde, doordat het betreffende paard aan weer,nbsp;wind en koude was blootgesteld.
Ten slotte deelt hij nog een geval met zeer ongunstige prognose mede, waarbij algeheele stijfheid bestond. Hetnbsp;dier kreeg in stijgende doses, drie keer per dag, intraveneuzenbsp;injecties van kamfer-aether van 5, 10, 15, later van 20nbsp;c.c.M. Het dier gewende zich zeer vlug aan die stijgende doses.nbsp;Toen echter 25 c.c.M. ingespoten werd, traden hevige excitatieverschijnselen op, welke weder verdwenen. Na 40 dagennbsp;van behandeling was het dier genezen.
In hetzelfde tijdschrift komt een mededeeling voor, dat Leceyer volgens de methode Poret twee acute gevallen vannbsp;tenanus tot genezing bracht.
Hij injicieerde in de jugularis s morgens, s middags en s avonds 5 c.c.M. kamfer-aether (2 gram kamfer per dag)nbsp;en SLibcutaan 45 c.c.M. kamferolie in 8 of 9 injecties (22 gramnbsp;kamfer).
-ocr page 291-De alarmeerende symptomen verminderden, de trismus verdween, de ledematen werden minder stijf, de prolapsusnbsp;van de membrana nictitans verdween, terwijl het voedselnbsp;gemakkelijker werd opgenomen. De kamfer-aether moetnbsp;echter volgens L. in kleine doses worden ingespoten, omdatnbsp;sterke doses excitatieverschijnselen kunnen geven.
Bubberman.
Mr. HENDRIK KUNEMAN.
Omstreeks den Ern April j.1. overleed te Brussel op 73-jarigen leeftijd het eerelid van de Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandsch-lndi, Mr. Hendriknbsp;Kuneman, Oud-directeur van Binnenlandsch - Bestuur innbsp;Nederlandsch-lndi.
Geboren te Alkmaar op 23 November 1842, werd de heer Kuneman na volbrachte studies in het begin van het jaarnbsp;1867 ambtenaar ter beschikking bij de Landrente-inspectienbsp;en cultures en geplaatst in de Preanger-Regentschappen.nbsp;Na intusschen tot controleur 2de klasse te zijn benoemd,nbsp;werd hij in 1873 overgeplaatst naar Madioen. In datzelfdenbsp;jaar met verlof naar Europa vertrokken, maakte deze ambtenaarnbsp;van zijn betrekkelijk kort verblijf in Nederland gebruik omnbsp;aan de universiteit te Utrecht te promoveeren tot Meesternbsp;in rechten.
Eind 1875 in Indi teruggekeerd, werd hij tijdelijk werkzaam gesteld ter Algemeene Secretarie te Buitenzorg. In 1876nbsp;bevorderd tot controleur der 1ste klasse, zag hij zich benoemdnbsp;tot Onderchef bij de Algemeene Statistiek aldaar, om in 1879nbsp;als Chef daarbij op te treden. Deze betrekking verwisseldenbsp;hij in 1884 tegen die van resident van Krawang, werd innbsp;1886 benoemd tot Hoofdinspecteur van de rijst-en koffiecultuur en in 1889 tot Directeur van Binnenlandsch-Bestuur.
-ocr page 292-276
Na in 1892 met ziekteverlof naar Europa te zijn vertrokken, werd hij in het daaropvolgende jaar gepensionneerd.
Uit vorenstaande staat van dienst blijkt, dat de heer Kune-MAN op velerlei gebied in het belang van deze kolonin werkzaam is geweest. Het was in zijn laatste functie, datnbsp;hij in nauwere aanraking kwam met den burgerlijken veeartse-nijkundigen dienst, en dat de ambtenaren, daartoe behoorend,nbsp;de gelegenheid hadden zijn open oog voor de belangen vannbsp;deze nog in opkomst zijnden tak van dienst te leeren waar-deeren. Van zijn zijde mocht steeds op alle mogelijke hulpnbsp;worden gerekend, zoo o.a. toen door den toenmalige ministernbsp;Keuchenius een empiricus tot gouvernementsveearts werdnbsp;benoemd, wat aan onze Vereeniging aanleiding gaf zich metnbsp;een verzoek tot de Regeering te wenden om deze benoemingnbsp;ongedaan te maken. Zooals bekend, had dit verzoek totnbsp;resultaat, dat bedoelde empiricus weder naar Nederland vertrok, en niet het minst was zulks te danken aan den steunnbsp;van den heer KuNEMAN. Zeer zeker is dit mede van invloednbsp;geweest bij de overwegingen, die er toe hebben geleid hemnbsp;het eerelidmaatschap onzer Vereeniging aan te bieden.
Als bijzonderheden vermelden wij, dat de overledene o.a. belast is geweest met het onderzoek naar de verplichtenbsp;diensten der Inlandsche bevolking op Java en Madoera ennbsp;de afschaffing van een voornaam gedeelte daarvan in hoofdzaak aan hem te danken is, dat hij belast is geweest metnbsp;een onderzoek naar de mogelijkheid tot terugkoop der particuliere landerijen Kandanghauer en Indramajoe-West ennbsp;met het onderzoek in de beruchte Tjiomas-zaak.
De overledene, die Ridder was in de Orde van de Ne-derlandsche Leeuw, heeft na een 25-jarige voorspoedige tropische loopbaan, ruim 23 jaren van zijn welverdiendenbsp;rust mogen genieten, waarvan de eerste 13 in Amsterdam,nbsp;de laatste in Brussel werden doorgebracht.
Evenals reeds door het Hoofdbestuur van onze Vereeniging in geschied, betuigt ook de redactie dezer Bladen aan zijn
-ocr page 293-277
treurende weduwe en zoon, de laatste thans gewestelijk secretaris te Cheribon, haar oprechte deelneming met ditnbsp;smartelijk verlies en brengt hier haar eerbiedige hulde aannbsp;de nagedachtenis van Mr. H. Kuneman, die als menschnbsp;en als staatsdienaar eenmaal een sieraad was van hetnbsp;Nederlandsch-Indische ambtenaarscorps.
Met hem is iemand heengegaan, die zich bewust was van het gewicht van de belangen, welke de veeartsenijkundenbsp;in Nederlandsch-Indi heeft te vertegenwoordigen -en datnbsp;bewustzijn in daden omzette. Derhalve zal zijn nagedachtenis in dankbare herinnering bij de Indische veeartsennbsp;blijven voortleven.
Hij ruste in vrede.
Redactie.
Mededeeling van het Hoofdbestuur.
Aan de leden wordt bekend gemaakt, dat onderstaand extract uit het register van de besluiten van den wnd.nbsp;Directeur van Landbouw, N. en H. werd ontvangen.
No. 4923. nbsp;nbsp;nbsp;Buitenzorg, 4 Mei 1916.
De wde Directeur van Landbouw Nijverheid en Handel,
Gelezen het rekest, gedagteekend: Buitenzorg, 17 April 1916, van de Vereeniging tot bevordering van veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indi, houdende verzoek om te bepalen, dat de plaats op de ranglijst der gouvernements-veeartsen uitsluitend worde vastgesteld naar het aantal dienstjaren bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst aldaar ennbsp;om de bestaande ranglijst naar dezen grondslag te herzien;
Heeft besloten:
Voorschreven verzoek af te wijzen.
Extract dezes enz.
-ocr page 294-Verslag der afdeeling Oost-Java van de Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde innbsp;Nederlandsch=Indi over het tijdvaknbsp;23 Mei 1914 tot 30 April 1916. (')
Den 23sten Mei 1914 kwamen voor het eerst op initiatief van den heer Lenshoek de veeartsen de la Chambre, denbsp;Does, Gunst, Jeronimus, Kok, J.M.G. Numans, J.C. Numansnbsp;en Raabe te Soerabaja bij elkander om verschillende veterinaire en maatschappelijke belangen te bespreken.
Een der belangrijkste punten gedurende deze bijeenkomst behandeld was wel het voorstel om tot stichting van eennbsp;afdeeling van de vereeniging tot bevordering van veeartsenijkunde over te gaan. Indien de statuten of het huishoudelijknbsp;reglement der vereeniging de vorming van een afdeelingnbsp;had toegelaten, dan zou zij ongetwijfeld dien dag tot standnbsp;gekomen zijn. Nu moest daarmede worden gewacht. Desalniettemin kan de 23sie Mei 1914 als de geboortedag vannbsp;onze afdeeling worden beschouwd en zullen we weldranbsp;haar 2-jarig bestaan kunnen vieren.
Op de algemeene vergadering der vereeniging, den 27 sten 28sten Juli 1914 te Buitenzorg gehouden, fungeerde de heernbsp;Lenshoek als afgevaardigde onzer afdeeling.
Als resultaat van de actie der afdeeling Oost-java in het Isie jaar mag genoemd worden: de intrekking van Staatsblad
{) Hoewel de in de in September j.l. gehouden Algemeene vergadering vasigestelde statuten, waarbij de oprichting van afdeelingen mogelijlc is gemaakt, nog niet door de Regeering zijn goedgekeurdnbsp;en derhalve de oprichting van een afdeeling juridisch praematuurnbsp;moet werden geacht, hebben de veearsten van Oost-Java zich tochnbsp;reeds tot een corporatie vereenigd. Gaarne wordt in de Bladennbsp;plaatsruimte verleend voor een verslag van de verrichtingen diernbsp;vereenigde veeartsen.
v. d. B.
1
-ocr page 295-279
1854, no. 48 en de inwilliging door den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel van het verzoek bij de samenstelling van wetten en ordonnantin op veeartsenijkundig gebied meer dan tot dusver rekening te houden met denbsp;meening van de mannen der praktijk, d.z. de gouvernements-veeartsen.
Op den 14feii Augustus 1915 had eene tweede samenkomst plaats, waarbij 7 leden tegenwoordig waren. In deze vergadering werden de heeren de Does en Jeronimus, respectievelijk als voorzitter en secretaris der afdeeling Oost-Java gekozen, terwijl de heeren Jeronimus en Kok werdennbsp;aangewezen als afgevaardigde en plaatsvervangend afgevaardigde op de eerstvolgende Algemeene vergadering dernbsp;vereeniging. Vervolgens werden de verschillende puntennbsp;van het programma der algemeene vergadering besproken,nbsp;waarna besloten werd tot het bestuur der vereeniging hetnbsp;verzoek te richten nog een viertal voorstellen der afdeelingnbsp;Oost-Java in het programma op te nemen. Hiertoe bleeknbsp;het gaarne bereid en zoo figureerden de bedoelde voorstellennbsp;onder de punten 6c?, 6e, 6/ en 6^.
Hoewel de afdeeling het succes had hare voorstellen doo de meerderheid in de vergadering te zien aangenomen,nbsp;rust thans nog op het Hoofdbestuur onzer vereeniging eennbsp;zware taak, die der uitvoering. We zullen dan ook hetnbsp;hoofdbestuur ten zeerste erkentelijk zijn, indien de verbeteringen, welke wij van de voorstellen verwachten, tot standnbsp;komen.
Geconstateerd dient te worden, dat het onderzoek van het programma in onze afdeeling het groote voordeel heeftnbsp;gehad, dat men reeds nmaal het vr en tegen van denbsp;verschillende onderwerpen heeft kunnen nagaan, waardoornbsp;de besprekingen in de algemeene vergadering een nuttigernbsp;effect hadden dan voorheen.
Hopen en vertrouwen we, dat de handelingen van de afdeeling Oost-Java in de toekomst steeds zullen gericht
-ocr page 296-f'i;
Als lid der afdeeling waren op 1 Januari 1916 ingeschreven de heeren F. C. de la Chambre, J. K. F. de Does, J. A.nbsp;Gunst, C. S. Jeronimus, J. A. Lenshoek, J. Kok, J. C.nbsp;Numans, Dr. J. M. G. Numans, J. F. C. Raabe en Dr. B.nbsp;Vrijburg.
(w.g.) Jeronimus.
Ordonnantin, Besluiten, Officieele verslagen enz.
Bij ordoiiiuiiitie van 25 Mei 1916 (Staat.sblad No. 394) is goedgevonden en verslaan:
Artikel 1.
De hondsdolheid-ordoiiiiantie (Staatsblad 1915 No. 302), sedert gewijzigd en aangevuld bij de ordojinantin van 30 April en 8 September 1915 (Staatsblad nos. 339 en 543), wordt nader aangeviild ennbsp;gewijzigd als volgt:
I. nbsp;nbsp;nbsp;Aan alinea 3 van artikel 8 wordt toegevoegd:
Indien van honden, katten of apen, als in deze alinea bedoeld, de houder niet bekend is, kunnen de dieren door of op last van denbsp;politie worden afgeniaakt en begraven of verbrand.
II. nbsp;nbsp;nbsp;De aanhef van artikel 9 wordt gelezen:
(1) Zoodra een geval van hondsdolheid is vrgekomen, wordt door het Hoofd van plaatselijk bestuur:
III. nbsp;nbsp;nbsp;Tnsschen de artikelen 10 en 11 worden twee nieuwe artikelennbsp;ingevoegd, luidende:
Artikel 10a.
Telkens wanneer zich in afdeelingen of streken, waar de bij artikel 9 bedoelde maatregelen zijn uitgevaardigd, een nieuw geval van
-ocr page 297-hondsdolheid voordoet, wordt hiervan door het betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur onverwijld kennis gegeven aan den Directeurnbsp;van Landbouw, Nijverheid en Handel.
Artikel lO.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;De krachtens de artikelen 9 en 10 genomen maatregelen blijvennbsp;van kracht tot de intrekking daarvan, welke plaats heeft vier maanden na den datum, waarop het geval van hondsdolheid, naar aanleiding waarvan zij werden genomen, is geconstateerd, dan wel,nbsp;indien zich intiisschen in het betrokken gebied nieuwe gevallennbsp;van hondsdolheid hebben voorgedaan, vier maanden na het laatstnbsp;voorgekomen geval.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;De intrekking geschiedt, ingeval de Directeur van Landbouw,nbsp;Nijverheid en Handel van de hem bij artikel 10 verleende bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, door dien Departementsclief en andersnbsp;door het betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;De beschikkingen, waarbij de intrekking plaats heeft, wordennbsp;onverwijld op de wijze aangegeven bij artikel 9, alinea 2. en artikelnbsp;10, alineas 2 en 3, ter kennis gebracht van de aldaar bedoelde autonbsp;riteiten en van de ingezetenen van het betrokken gebied.
IV. nbsp;nbsp;nbsp;Alinea 1, letter e, van artikel 12 wordt gelezen;
a. waaromtrent het bepaalde bij de tweede en derde alinea van artikel 8 of de krachtens alinea 3 en 4 van dat artikel en de artikelennbsp;9 en 10 uitgevaardigde beveleir en verbodsbepalingen niet behoorlijk zijn nageleefd;
V. nbsp;nbsp;nbsp;Tusschen de artikelen 14 en 15 wordt bijgevoegd:
Artikel 14a.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Voor diensthonden, in beheer bij het Departement van Oorlog,nbsp;wordt de toepassing van de algemeene en bijzondere voorschriftennbsp;ter voorkoming en bestrijding van hondsdolheid aan de militairenbsp;autoriteiten overgelalen.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;De in alinea 1 bedoelde honden moeten steeds voorzien zijnnbsp;van een op zichtbare wijze om den hals te dragen penning, volgensnbsp;een door den Commandant van het Leger en Chef van het Departement van Oorlog vast te stellen model.
Artikel 2.
Deze ordonnantie treedt in werking op den dag harer afkondiging.
-ocr page 298-Voorschriften betreffende de stalling en drenking van voor rekening van het Departement van Ooriog overgevoerdnbsp;wordende paarden aan boord van de schepen dernbsp;Koninklijke Paketvaart Maatschappij.
Artikel 1.
(!) Wanneer voor rekening van het Departement van Oorlog paarden moeten worden overgevoerd, wordt, mits hiervair twee dagen tevorennbsp;is kennis gegeven, vanwege de Maatschappij zorg gedragen, dat ten behoeve van deze dieren eene behoorlijke stalling aan boord aanwezig is.
(2) De stalling moet zoodanig zijn ingericht, dat de ingescheepte dieren gedurende den overvoer voldoende zijn beschut tegen de warmtenbsp;der machinekamer en voorts tegen zonnehitte, regen, wind en overkomend zeewater.
i3) De voor de in- en ontscheping door nitheemsche paarden te doorloopen doorgangen als anderszins moeten eene hoogte vrijlatennbsp;van ten minste 1.90 M.
Artikel 2.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Tenzij losse stallen (zoogenaamde boxes) worden gebezigd,nbsp;moeten de noodige vaste stallen aan dek getimmerd worden, vervaardigd van geschaafd hout dan wel bamboe-betong van minstensnbsp;10 c.M. doorsnede.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;De paarden moeten van elkaar gescheiden worden door tweenbsp;boven elkaar geplaatste vaste lantierboomen, vervaardigd van hetzelfdenbsp;materiaal als de vorige afsluitboomen.
Artikel 3.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Voor een paard van inheemschen oorsprong moet (binnenwerksnbsp;gemeten) eene rnimte beschikbaar zijn ter breedte van 0.60 M., ternbsp;diepte (lengte' van 2.10 M. en ter hoogte van minstens 1.80 M; voornbsp;een paard van uitheemschen oorsprong moeten bedoelde afmetingennbsp;onderscheidenlijk bedragen 1 M.2.50 M. en 1.90 .M.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Indien vr de dieren een beschot aanwezig is, moet een gangnbsp;van minstens 1 M. breedte vrij blijven. Worden de dieren in meerdere rijen, eveiiwijdig aan elkaar, opgesteld, dan moet tusschen iederenbsp;twee rijen een doorgang van minstens 1.50 M. blijven.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;Wanneer nitheemsche paarden worden vervoerd, moet in dennbsp;stal aan de voorzijde, ter hoogte van de borst van het paard, eennbsp;stevige houten of metalen voerbak worden aangebracht, bevestigd aannbsp;de buitenzijde van den sluitboom.
-ocr page 299-Vail zonsondergang tot zonsopkomst moeten de stallen behoorlijk verlicht zijn.
Artikel 5.
Ten einde het nilglijden der paarden te voorkomen, moet het dek in de stallen voorzien zijn van een raamwerk van houten richels.
Artikel 6.
Door de Maatschappij wordt ten behoeve van de overgevoerd wordende paarden het benoodigde drinkwater ter beschikking vannbsp;de geleiders gesteld tot een maximum van 45 liter per dag en per paard.nbsp;Dit drinkwater wordt beschikbaar gesteld aan de pomp in scheepsemmers.
Artikel 7.
Vanwege de Maatschappij wordt zorg gedragen, dat aan boord van de schepen, waarmede de paarden worden overgevoerd, aanwezignbsp;zijn de noodige gereedschappen voor het schoonmaken van de stallen,nbsp;zooals bezems, mestmandjes (zoogenaamde peonkies), enz.
Artikel 8.
Voor zooveel zulks wordt gevorderd door de eigenaren of door hen, die met het bevel over de geleiders der paarden zijn belast,nbsp;is de scheepsbemanning verplicht behulpzaam te zijn bij in- ennbsp;ontscheping.
V. d. B.
In de Nederlandsche Staatscourant van 8 Maart 1916 No. 57 wordt voor de Nederlandsch-Indische Veeartsenschool te Buitenzorg gevraagdnbsp;een leeraar en voor het Veeartsenijkundig taboratorium aldaar eennbsp;assistent, die beiden in het bezit moeten zijn van het aan s Rijksnbsp;veeartsenijschool te Utrecht verkregen diploma van veearts.
Bezoldiging 350. tot 800. s maands.
V. d. B.
-ocr page 300-284
Voor den tijd van ten hoogste 5 jaien gedetacheerd bij het leger in Nedeilandsch-Indi, de paardenarts der 2de klasse W.K. PiCARD,nbsp;geplaatst te Tjiniahi.
Bestemd voor den burgerlijken veeartsenijkundigm dienst inNed.-Indi de veearts J. B. Bloemendal.
Benoemd tot veearts bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst D. Hubenet, te voren die betrekking bekleed hebbend en belast metnbsp;den burgerlijken veeaitsenijknndigen dienst in de gewesten Bantamnbsp;en Lanipongsche districten, met standplaats Serang (Bantam).
Eervol ontheven van de tijdelijke waarneming van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in de gewesten Bantam en Lanipongschenbsp;districten, de adjunct gouvernementsveearts, L. jAHJA, en hem metnbsp;de standplaats Telok Betong gesteld ter beschikking van den gon-vernementsveearts te Serang, ten behoeve van den burgerlijkennbsp;veeai tsenijknndigen dienst in de residentie Lanipongsche districten.
Belast voor den verderen duur van het aan den adjunct-inspecteiir van den burgerlijken veearsenijknndigen dienst te Soerabaja J. K. F.nbsp;DE Does met ingang van 4 April 1916 verleend binnenlandsch verlofnbsp;wegens ziekte, met de aan die betrekking verbonden werkzaamheden,nbsp;de gouvernemeiitsveearts te Rembang, Dr. B. VRIJBURG.
Belast voor den duur van het aan den adjunct-inspecteur van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst te Soerabaja J. K. F. DE DOESnbsp;met ingang van 4 April 1916 verleend binnenlandsch verlof wegensnbsp;ziekte, met den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in de residentienbsp;Rembang met standplaats Rembang, de gouvernements veearts J. P. 1.nbsp;BruGGEMAN, thans met standplaats Salatiga toegevoegd aan dennbsp;adjnnct-inspecteur van voormelden dienst aldaar.
Ingetrokken op verzoek, het besluit, waarbij aan den gouvernements-veearts Dr. Q. A. VAN Lier, wegens langditrigen dienst, een jaar verlof naar Europa weid verleend.
Overleden Dr. J. D. van der Plaats, leeraar van 's Rijksveeartsenijschool te Utrecht.
-ocr page 301- -ocr page 302-STAAT der gedurende de maand Maart 1916 nieuw bijgekonieii gevallet! van besinettelijke veeziekten in Nedeilandsch-Indi.
RESSORTEN DR Gouveriieinentsveearlsen. |
5 gt; i X cc lt; |
CC o :0 O N a lt;u cc c V CC o Q. lt;V (/) |
lt;L) 0) S s cc o c o s |
U7 OJ o k. T5 1 y T3 cc Ic g |
lt;V rr. o u gt;gt; o cc quot;o o cc c/3 |
k- O y u 15 cC u c/3 |
CC u. |
y: O 5 35 _CC o. o al |
(U cn O 3 U Xi 3 |
(U gt; IH lt;X) ( Ic cc CC |
'5 sz o c/3 X | |
Serang............. |
2 |
27 |
1 |
8 |
4 | |||||||
Weltevreden........ |
4 |
22 |
24 |
51 | ||||||||
Bandoeng........ |
__ |
_ |
__ | |||||||||
Soekaboenii....... |
7 |
4 | ||||||||||
Clieribon....... |
33 |
4 |
187 | |||||||||
Pekalongan......... |
24 |
2 |
1 |
74 |
1 | |||||||
Koedoes........... |
1 |
42 |
2 |
2 |
11 |
23 | ||||||
Salaliga.............. |
10 |
3 |
33 |
~ |
2 | |||||||
Rembang ....... ..... | ||||||||||||
Soera baja.......... |
3 |
17 |
7 |
6 | ||||||||
Modjokerto.......... |
58 |
15 |
6 |
2 | ||||||||
Pamekasan............ |
394 |
3 |
1 |
3 | ||||||||
Pasoeroean ......... |
661 |
16 | ||||||||||
Bondowoso....... |
415 |
12 |
5 |
1 | ||||||||
Poerwokerio ....... |
140 |
2 | ||||||||||
Magelang............ |
65 |
73 | ||||||||||
Soeiakarta ......... |
181 |
5 | ||||||||||
Djokjakarta............ |
39 |
2 |
6 | |||||||||
Madioen............... |
63 |
8 |
10 |
6 | ||||||||
Kediri.......... |
32 |
5 |
1 |
63 |
3 | |||||||
Padang............. |
1 |
1 | ||||||||||
Fort de Koek ......... |
12 | |||||||||||
Balige......... |
6 |
8 | ||||||||||
Padang Sidempoean . . | ||||||||||||
Benkoelen nbsp;nbsp;nbsp;....... |
1 |
1 | ||||||||||
Telok Belong........ |
5 | |||||||||||
Lahat............ . | ||||||||||||
Djainbi nbsp;nbsp;nbsp;......... | ||||||||||||
Kabandjalie .......... |
3 |
108 |
43 |
b | ||||||||
Koetaradja............. |
14 |
__ |
29 | |||||||||
Ma kassei'............ |
4 |
1 | ||||||||||
Menado............... | ||||||||||||
Singaradja ............ | ||||||||||||
Soenibawa.............. |
39 |
5 | ||||||||||
Waingapoe.............. |
DER
GENEESKUNDIG BEHANDELDE PAARDEN
VAN HET
NEDERLANDSCH=1ND1SCHE LEGER over het jaar
1915.
[Samengesteld door den Inspecteur-paardenarts.]
-ocr page 306- -ocr page 307-Op 1 Januari 1915 waren voor den dienst in Nederlandsch-Indi 8 militaire paardenartsen, waaronder n gedetacheerd van het leger in Nederland, beschikbaar, zoodat er aan denbsp;formatie van 10 paardenartsen (Koninklijk besluit van 22nbsp;Februari 1904 No. 59) twee ontbraken.
Door uitzending van een nieuw aangestelden paardenarts in het einde van Mei daalde dit tekort tot n.
Gedurende het verdere verloop van het dienstjaar kwam hierin geen verandering. Dit voortdurend tekort aan officieren werkte belemmerend op eene goede voorziening innbsp;den dienst en was reden, dat overigens billijke verzoekennbsp;tot repatriatie niet konden worden ingewilligd.
Besmettelijke ziekten bedoeld bij Staatsblad 1912 No. 435.
Aan besmettelijke ziekten, bij opgemeld staatsblad bedoeld, werden geconstateerd:
14 gevallen van malleus,
8 nbsp;nbsp;nbsp; van surra,
8 nbsp;nbsp;nbsp; van saccharomycosis en
1 geval van antrax (miltvuur).
t
I
-ocr page 308-291
290
Gestorven.
Afgemaakt.
Op reform gesteld
Blijven onder behandeling.
CC
24
209
12
73
13
2 10
2 14
340 3953
20' 15 7i 5
47
12 21; 7
12
12
22
39
--3
58 35
11 1
14
37 3
31
79
35
64
20
39 16
174
291
290
Blijven onder behandeling.
Op reform gesteld.
Afgeniaakt.
Gesfoi veil.
0| lt;
CtC
CU
24
209
22
10 3
12
39
12
15
10 37, 3
14
11 1
10 -
61 6 1
13
I
12 2i; 7
174
39 16
64
20
79
35
12
31
47
20l 15 1\ 5
(') De 20 muildieren, in September uit China gemporteerd, zijn niet afzonderlijk VermelS'
-ocr page 310-292
293
paarden over de wapens.
|
toelichtingen. Do 4 te Padalaiaiig gedetacheerde-paarden der artillerie zijn in dezen staat overgebracht naar de korpsennbsp;van herkomst. |
l'
293
292
II. VHRDEELING van de cijfers der behandelde Paarden over de wapens.
|
TOELICHTINGEN. Do 4 te Padalaiaiig gedetacheerde-paaiden der artillerie zijn in dezen staat overgebracht naar de korpsennbsp;van herkomst. |
|
|
296
STAAT I geeft een overzicht van het aantal leger- en officiersdienstrijpaarden in het dienstjaar 1915 in de verschillende garnizoenen op Java behandeld. De 20 muildieren,nbsp;sedert September aanwezig en sedert November bij het depotnbsp;der bereden artillerie ingedeeld, zijn onder de artilleriepaar-den inbegrepen.
STAAT II bevat een opgave van het aantal behandelde paarden naar de Wapens en de onderdeelen daarvan.
Het percentage van de totale verliezen (alle definitief uit de legersterkte afgevoerde paarden) is berekend naar denbsp;gemiddelde sterkte.
De van het Wapen der cavalerie te Padalarang gedetacheerde paarden zijn afzonderlijk vermeld, zoodat de verliezen voor sommige onderdeelen van dit wapen te laag zijn aangegeven.
Bij een totale gemiddelde sterkte van 2643 (2566) (') paarden waren 132 (159) gevallen in behandeling geblevennbsp;en zijn 4179 (3786) in behandeling gekomen, zoodat eennbsp;totaal van 4311 (3945) werd behandeld.
Het ziektepercentage bedroeg 163.1 tegen 153.7 in het vorige jaar. Eene stijging van 9.4 /o valt derhalve te constateeren.
Voor de verschillende Wapens bedroeg het ziektepercentage in de laatste 5 jaren:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
p) De tiisschenhaakjes geplaatste cijfers heirbeii betrekking op het vorige dienstjaar. |
297
Met uitzondering van enkele gestorven en op reform gestelde paarden hebben deze cijfers uitsluitend betrekking op wegens ziekte of voor onderzoek (mallenatie) aan den dienstnbsp;onttrokken paarden.
Zooals men ziet, is de stijging van het ziektepercentage nagenoeg uitsluitend te zoeken bij den militairen transporttrein en het Remonte-dept, en wel in verband met de mallenatie van respectievelijk 138 nieuw aangekochte paarden,nbsp;bestemd voor trein- en mitrailleurcompagnien bij de eerstenbsp;in africhting genomen en 272 uit China gemporteerdenbsp;Mongoolsche ponies en muildieren, welk laatste aantal reeds nbsp;2(X)/o van de gemiddelde sterkte van het Remonte-dept (136)nbsp;bedroeg. Dit in aanmerking genomen, mag, vide de cijfers voornbsp;de rubrieken, welke het sterkste aan paarden zijn (cavalerie ennbsp;artillerie) en die voor de officiersdienstrijpaarden, het ziekte-cijfer in 1915 over het geheel gunstig worden genoemd.
Van de 4311 (3945) behandelde paarden
herstelden.....
stierven......
werden afgemaakt . nbsp;nbsp;nbsp;.
op reform gesteld . nbsp;nbsp;nbsp;.
bleven in behandeling
totaal.
( 91.76) /o, ( 0.94) nbsp;( 0.74) nbsp;( 3.22)
( 3.34)
4311 of 100. (100.)/o. De verliezen ten opzichte van de gemiddelde sterkte vannbsp;2643 (2566) leger-en officiersdienstrijpaarden bedroegen aan;
47 ( 37) of 1.77 (1.44) /o, 58 ( 29) 2.20 (1.13) nbsp;79 (127) 2.99 (4.95)
gestorven paarden.... afgemaakte paarden . . .nbsp;op reform gestelde paarden .
totaal. . . 184 (193) of 6.96 (7.52)0/0. STAAT 111 geeft een procentsgewijze berekening van denbsp;verliezen naar de gemiddelde sterkte aan paarden bij denbsp;Wapens over de beide laatste verslagjaren.
Het aantal sterfgevallen is met 10 toegenomen, alle vallende onder rubriek XIII van staat VIII.
-ocr page 316-
agt; ifgt; |
Verliezen in het jaar 1915. |
Verliezen in het jaar 1914. | |||||||||||||||
WAPENS. |
T3 s ^ |
Gestorven. |
Afgemaakt. |
Op reform. |
Totaal. |
Gestorven. |
Afgemaakt. |
Op reform. |
Totaal. | ||||||||
| |
JC C CC lt; |
oquot; |
lt; |
re lt; |
O * |
re r lt; |
^ |
_re re lt; |
re r lt; |
^ |
re r lt; |
re r lt; | |||||
Cavalerie...... |
874 |
20 |
2.29 |
12 |
1.37 |
35 |
4.01 |
67 |
7.67 |
7 |
0.83 |
8 |
0.95 |
79 |
9.43 |
94 |
11.21 |
Artillerie...... |
863 |
15 |
1.74 |
21 |
2.43 |
31 |
3.59 |
67 |
7.76 |
16 |
1.96 |
14 |
1.71 |
31 |
379 |
61 |
7.46 |
Militaire traiisporlireiii . |
367 |
5 |
1.36 |
7 |
1.91 |
9 |
2.45 |
21 |
5.72 |
3 |
0.96 |
3 |
0.96 |
10 |
3.18 |
16 |
5.10 |
Mitrailleiircompagnieii . |
86 |
2 |
2.33 |
- |
2 |
2.33 | |||||||||||
Remoiite-dept . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
136 |
5 |
3.68 |
12 |
8.82 |
4 |
2.94 |
21 |
15.44 |
8 |
3.27 |
1 |
0.41 |
5 |
2.04 |
14 |
5.72 |
Officiersdienstrijpaarden. |
317 |
6 |
1.89 |
6 |
1.89 |
3 |
1.08 |
3 |
1.08 |
2 |
0.72 |
8 |
2.88 | ||||
Totaal .... |
2643 |
47 |
1.77 |
58 |
2.20 |
79 |
2.99 |
184 |
6.96 |
37 |
1.44 |
29 |
1.13 |
127 |
4 95 |
193 |
7.52 |
299
De verdubbeling van het aantal afgemaakte paarden van 29 tot 58 vindt in hoofdzaak eene verklaring in de verliezennbsp;aan malleus (14) en surra (8), tegen slechts 2 malleusgevallennbsp;in het vorige jaar.
Aangezien in verband met de tijdsomstandigheden groote zuinigheid is betracht bij het op reformstellen van paarden,nbsp;daalde het reformcijfer van 127 tot 79.
Het totaal aantal verliezen daalde van 193 (7,52 /o) tot 184 (6.96 /o).
STAAT IV geeft een overzicht van het ziektecijfer en de verliezen gedurende de laatste 5 jaren, berekend naar denbsp;gemiddelde sterkte. De reeds het vorige jaar geconstateerde geleidelijke daling van het verliescijfer heeft standnbsp;gehouden. Een verdere daling is in verband met het hierboven opgemerkte omtrent de op reformstelling niet te verwachten.
Een totaal verlies bij het Wapen der cavalerie van slechts 7.67 % moet dan ook buitengewoon laag worden genoemd,nbsp;zooals uit onderstaand overzicht voor dat wapen over denbsp;laatste 5 jaren moge blijken.
Dienstjaar. |
Sterkte. |
Ziekte /o. |
Totaal verlies. |
1911 |
738 |
189.7 |
68 of 9.22/o. |
1912 |
789 |
165.7 |
84 10.65 |
1913 |
791 |
159.4 |
90 11.83,, |
1914 |
838 |
165. |
94 11.21 |
1915 |
874 |
159.8 |
67., nbsp;nbsp;nbsp;7.67 |
Een dergelijk overzicht voor het Wapen der artillerie geeft de volgende cijfers te zien:
Dienstjaar. |
Sterkte. |
Ziekte /o. |
Totaal verlies. | |
1911 |
678 |
164. |
53 of |
7.697o. |
1912 |
784 |
151.3 |
55 |
6.97 |
1913 |
768 |
150.7 |
67 |
8.72 |
1914 |
817 |
155.8 |
61 |
7.46 |
1915 |
863 |
154. |
67 |
7.76 |
IV. Overzicht van het ziektecijfer en de verliezen gedurende de laatste 5 jaren, berekend naar de gemiddelde sterkte. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
co o o |
De gemiddelde leeftijd van de bij de Wapens afgevoerde paarden was als volgt:
Cavalerie.
20 nbsp;nbsp;nbsp;( 7)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gestorven paardennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gemiddeldnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10.1 ( 8.1)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jaar
35 (79) op reform gestelde paarden nbsp;nbsp;nbsp;12.5(12.5)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
67 (97) afgevoerde paarden gemiddeld 11.1(12.)jaar.
Artillerie.
15 nbsp;nbsp;nbsp;(16)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gestorven paardennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gemiddeldnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9.8 (10.4)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jaar
67 nbsp;nbsp;nbsp;(61)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;afgevoerde paardennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gemiddeldnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11.1 ( 9.8)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jaar.
Trein- en mitrailleurcompagnien.
7 nbsp;nbsp;nbsp;gestorven paardennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gemiddeldnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14.3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jaar
7 nbsp;nbsp;nbsp;afgemaakte paardennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8.7
9 nbsp;nbsp;nbsp;op reform gestelde paardennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;17.
23
5
12
4
afgevoerde paarden nbsp;nbsp;nbsp;gemiddeld 13.7 jaar.
Remonte-depot.
gestorven paarden nbsp;nbsp;nbsp;gemiddeldnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6.6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jaar
afgemaakte paarden (') nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7.8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
op reform gestelde paarden nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;13.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
21 afgevoerde paarden nbsp;nbsp;nbsp;gemiddeld 8.6 jaar.
Wij zien hieruit, dat door een daling van den gemiddelden leeftijd van de paarden der cavalerie van 0.9 jaar en eennbsp;stijging bij die van de artillerie van 1.3 jaar, de gemiddeldenbsp;leeftijd van de bij deze Wapens afgevoerde paarden gelijknbsp;is geworden, n.1. 11.1 jaar.
Eene specificatie van den leeftijd van de bij deze beide Wapens afgevoerde paarden geeft STAAT V.
(') Alle Moiigoolsche ponies wegens malleus afgemaakt.
-ocr page 320-302
V. Specificatie van den leeftijd van de bij de beide hoofdwapens uit de legersterkte afgevoerde paarden.
Leeftijd in jaren. |
Aantal paarden van de cavaleiie. |
Aantal paarden van de artillerie. |
X X o |
X X u. 05 05 | ||||||||
gt; O CA agt; O |
CC CC j bX) 4~ lt; |
C w. O lt;v o. o |
Totaal. |
gt; u. o 05 O |
jj: X cc lt;u X) lt;4^ lt; |
O (U O. O |
Totaal. | |||||
ic 05 |
05 |
ic al |
a |
iC 05 |
05 | |||||||
5 6 |
1 |
1 1 |
1 |
1 3 |
1 4 |
2 |
2 |
6 |
1 5 |
1 10 | ||
7 |
1 |
3 |
2 |
6 |
3 |
2 |
3 |
5 |
7 |
11 |
10 | |
8 |
4 |
2 |
6 |
7 |
4 |
3 |
1 |
8 |
8 |
14 |
15 | |
9 |
4 |
1 |
1 |
6 |
11 |
1 |
1 |
2 |
4 |
7 |
10 |
18 |
10 |
2 |
1 |
3 |
6 |
10 |
2 |
2 |
7 |
11 |
11 |
17 |
21 |
tl |
1 |
2 |
3 |
6 |
2 |
1 |
3 |
5 |
9 |
9 |
15 |
11 |
12 |
3 |
2 |
3 |
8 |
8 |
3 |
6 |
9 |
4 |
17 |
12 | |
13 |
2 |
7 |
9 |
13 |
2 |
2 |
4 |
3 |
13 |
16 | ||
14 |
2 |
6 |
8 |
15 |
1 |
5 |
2 |
8 |
3 |
16 |
18 | |
15 |
4 |
4 |
8 |
1 |
1 |
1 |
5 |
9 | ||||
16 |
1 |
2 |
3 |
5 |
2 |
2 |
2 |
5 |
7 | |||
17 |
5 |
1 |
1 |
2 |
2 |
5 | ||||||
18 19 |
1 |
1 |
2 |
1 |
1 |
1 1 |
2 1 |
2 | ||||
Totaal. |
20 |
12 |
35 |
67 |
94 |
15 |
21 |
31 |
67 |
61 |
134 |
155 |
De gemiddelde leeftijd van alle paarden der cavalerie (opname op 1 Juli 1915) was 9.93 (9.37) jaar, van die vannbsp;de artillerie 9.56 (8.99) jaar.
STAAT VI geeft een overzicht naar de wapens van de uit de legersterkte afgevoerde paarden met vermelding van denbsp;redenen en de wijze van afvoering.
-ocr page 321-303
STAAT Vil is een overzicht neergelegd, wat de beide hoofdwapens betreft, van het aantal patinten aan den dienstnbsp;onttrokken, den gemiddelden behandelingsdnur, het gemiddeldnbsp;aantal ziektedagen van elk aanwezig paard en het gemiddeldnbsp;ziektepercentage.
Voor beide wapens valt eenige daling in den gemiddelden behandelingsdwur van elk ziektegeval en in het ziektepercentage te constateeren.
Het garnizoen Tjimahi steekt evenals het vorige jaar ongunstig af, wat in verband wordt gebracht met het gemisnbsp;aan een ziekenstal met eene capiciteit in evenredigheid metnbsp;de sterkte aan paarden in het garnizoen. Met den bouwnbsp;van een nieuwen ziekenstal is thans een aanvang gemaakt.
Eene verdeeling van de cijfers der behandelde paarden volgens de ziekten vindt men in STAAT VIII.
STAAT VI.
-ocr page 322-305
3 C II. III. V. VI. XI. XII. |
|
rein-en mitrailleurpaarden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tfiiiisporteereii........11 | 12 13 nbsp;nbsp;nbsp;36 12 16 14nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;42 |
Reiiioiite-dept.
Officiersdienstrijpaarden.
b/)
lt;
o
f-
12
o
[-
6 nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14
12 1
18
116
Cavalerie.
Artillerie.
rein- en mitrailleurpfiarden.
Renionle-dept.
Officiersdienstriipaarden.
3
CC
VI.
VIII
X.
XI.
XII.
AARD DER ZIEKTEN ALS VERMELD IN STAAT VUL
o
E-
o. O
D.
O
o
E-
3. nbsp;nbsp;nbsp;Malleus..............
4. nbsp;nbsp;nbsp;Tetanus.............
5. nbsp;nbsp;nbsp;Surra..............
8. Andere iufeetie-ziekteii ........
II. Osteoporosis............
14. nbsp;nbsp;nbsp;Eiiceplialilis et meningitis. ......
15. nbsp;nbsp;nbsp;Apoplexia .............
16. nbsp;nbsp;nbsp;Myelitis et ineiiiugitis spinalis.....
17. nbsp;nbsp;nbsp;Neuroparalysis..........
20. Andere ziekten nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;het zenuwstelselnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
34. Lyniphangitis ...........
36. Andere ziekten van bloed-en lymplivaten .
42. Gastro-enteritis acnla........
41. Eiiteralgia.............
46. Peritonitis........ . . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
63. Irido-cliorioditis chronica.......
77. Scabies. .............
79. Andere ziekten nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de linid en onderhuid.
81. nbsp;nbsp;nbsp;Pododerniatitisnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;parencliyinatosa .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
82. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rheuniatica......
83. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;chronica veirncosa . . .
91a. Fractnra van de ledematen......
91. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; andere ireenderen.....
92. Ostitis et periostitis (schirifels).....
96. nbsp;nbsp;nbsp;Arthritis acuta...........
97. nbsp;nbsp;nbsp; et periarthritis chronica .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
a. nbsp;nbsp;nbsp;Schoudergewricht..........
b. nbsp;nbsp;nbsp;Heupgewricht...........
c. nbsp;nbsp;nbsp;Kniegewricht. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;..........
e. Tarsaalgewricht (spat enz.)......
. le plialangeaalgewricht........
g. nbsp;nbsp;nbsp;Henbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;loverhoef) . . . .
h. nbsp;nbsp;nbsp;lllenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tpodotrochlitis) . .
111;
1 i
I ! 1nbsp;1
3
1
Ti iinsporteeren........11 j 12 13 nbsp;nbsp;nbsp;36 12 , 16 14
42
14
12
12
14
5
8
1
4
3 1nbsp;2nbsp;2nbsp;1nbsp;2nbsp;1nbsp;7
12
1
4 1nbsp;2nbsp;1
4
1
7
5
1
3
3
2 1nbsp;5
4
5 3
12
18
116
|
ein- en mitrailleurpaarden. O |
Reiiioiile-dep6t.
Officiersdienstrijpaarden.
OJ
M
O,
O
D.
O
gt;
O
CA
V
O
O.
O
SC
l
re
re
o
t-
14
12
18
23
12
21
184
|
1gt; O |
miiraiileurpaarden. |
Reinonte-depot. |
Officiersdienstrijpaarden. |
CC CC | |||||||||
X |
O V |
V gt; |
X B |
E o |
ij gt; o |
cc cC E |
O lt;v |
cc |
V V bc | |||
o. |
-2 o |
o; |
V |
D. |
X |
c/3 OJ |
X) |
a |
o | |||
lt; |
o |
o |
lt; |
o |
H |
o |
lt; |
o |
H | |||
6 |
4 |
14 |
5 |
12 |
1 |
18 |
_ |
6 |
_ |
6 |
116 | |
1 | ||||||||||||
__ |
4 | |||||||||||
2 | ||||||||||||
1 | ||||||||||||
_ |
5 |
6 |
_ |
3 |
3 |
_ |
_ |
_ |
_ |
43 | ||
2 | ||||||||||||
_ |
1 |
1 | ||||||||||
1 | ||||||||||||
1 |
4 | |||||||||||
1 |
_ |
1 |
4 | |||||||||
2 | ||||||||||||
1 | ||||||||||||
__ |
1 | |||||||||||
1 | ||||||||||||
7 |
9 |
23 |
5 |
12 |
4 |
21 |
6 |
6 |
184 |
308
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te Padalarang gedetacheerde paarden zijn niet i' |
(') De van het Wapen der cavalerie deze becijferingen opgenonien.
-ocr page 327-Coryza contagiosa equorum. Wegens goedaardige-droes werden 52 paarden behandeld tegen 70 in het vorige jaar.nbsp;Ook thans betrof het meerendeel der gevallen (40) trein-paarden, waarvan 36 te Meester-Cornelis, wat in verbandnbsp;staat met den voortdurenden aankoop van nieuwe paarden,nbsp;die telkens weer de infectie medebrengen. Verliezen aannbsp;deze ziekte werden, evenals het vorige jaar, niet geleden.
Malleus. Kwade-droes werd gedurende het verslagjaar niet geconstateerd dan bij pas aangekochte paarden, zoodatnbsp;de op 1 Januari 1915 aanwezige paardenstapel als vrij vannbsp;malleus mocht worden aangemerkt. Van de 138 te Batavianbsp;aangekochte inheemsche trein- en mitrailleurpaarden moestennbsp;2 wegens deze ziekte worden afgemaakt, na respectievelijk 2nbsp;en 1 maand in observatie te zijn geweest, terwijl in hetnbsp;verslagjaar 12 van de 252 in September gemporteerdenbsp;Mongoolsche ponies te Padalarang werden afgemaakt.
2f*
Het onderzoek op malleus van bovenbedoelde 138 paarden geschiedde aanvankelijk nog door middel van de oogindrup-peling met onverdunde mallene van het Geneeskundignbsp;laboratorium te Weltevreden. Daar verscheidene gouverne-mentsveeartsen (te Soerakarta, Djokjakarta, Magelang, Soe-rabaia) met den militair veterinairen dienst op hun standplaatsnbsp;zijn belast en deze in den burgerlijken dienst uit den aardnbsp;der zaak mallene uit het Veeartsenijkundig laboratoruimnbsp;te Buitenzorg gebruiken, terwijl het aantal oogindruppelingennbsp;bij het leger in het niet zinkt bij het aantal door dennbsp;burgerlijken veeartsenijkundigen dienst verricht, werd, omnbsp;eenheid te verkrijgen in dit opzicht, in overleg met dennbsp;Directeur van het Departement van Landbouw, Nijverheid ennbsp;Handel in den loop van het jaar beslist, dat voortaan bijnbsp;het leger uitsluitend gebruik zal worden gemaakt van mallenenbsp;Buitenzorg. Een verschil in werking van de mallene uitnbsp;beide genoemde laboratoria kon te Batavia, het eenige gar-
-ocr page 328-310
nizoen, waar men eene behoorlijke vergelijking kan maken, niet worden geconstateerd.
Het transport Chineesche paarden en muildieren, waarvan hier boven sprake is, kwam den 9den September te Padalarangnbsp;aan en reeds den volgenden dag werd een geval vannbsp;klinischen, malleus onderkend.
(Aangezien de veterinaire dienst er op voorbereid was, dat onder deze dieren zich malleusgevallen zouden openbaren,nbsp;was reeds door de commissie van aankoop in China gevraagdnbsp;om toezending van mallene, teneinde aan boord een algemeenenbsp;oogindruppeling toe te passen. Ongelukkiger wijze heeftnbsp;deze mallene. welke tijdig was verzonden, haar adres nietnbsp;bereikt, zoodat geen sprake kon zijn van een zuivering vannbsp;den genfecteerden* stapel in Mongoli komt veelvuldignbsp;malleus voor vr de ontscheping).
In verband met dit klinisch geval werden alle te Padalarang aangekomen dieren (270) op malleus onderzocht. Ongeachtnbsp;het klinisch onderzoek, dat reeds aanleiding gaf een drie-talnbsp;paarden af te zonderen, geschiedde zulks door middel van denbsp;oogindruppeling met mallene brute van het Veeartsenijkundignbsp;laboratorium te Buitenzorg. Het resultaat hiervan was, datnbsp;behalve het eerste klinische geval (No. 204) respectievelijknbsp;op 13 en 19 September de paarden No. 203 en No. 131nbsp;moesten worden afgemaakt. No. 203 vertoonde alleennbsp;longmalleus, No. 131 eveneens malleus van het neus-slijmvlies.
Van de overige aanwezige dieren in totaal 267reageerden 18 positief ( ), waarvan 4 min of meer klinische verschijnselen vertoonden, 16 dubieus ( ) en de overige,nbsp;waaronder de 20 muildieren van het transport, negatief.
Zoo goed als de omstandigheden te Padalarang zulks toelieten, werden de reageerende paarden in afzonderingnbsp;gesteld. De 4 met lichte klinische verschijnselen elk in eennbsp;afzonderlijk paviljoentje, de overige 14 positief reageerendenbsp;op den nagenoeg ledigen ziekenstal, welke door een pagger
-ocr page 329-311
in tween werd verdeeld, en de dubieus reageerende samen in nen troepenstal.
Van de 18 positief reageerende dieren en een 19e dubieus reageerend paard (No. 977), dat intusschen een verdacht klinisch verschijnsel ging vertoonen en derhalve naar de rubrieknbsp; was overgegaan, werd bloedserum opgezonden naarnbsp;het Veeartsenijkundig laboratorium. Van n paard bleeknbsp;het serum niet geschikt voor onderzoek. Van de overigenbsp;18 was bij 10 de complimentbindingsreactie positief, bij denbsp;overige dubieus, terwijl 15 van de 18 sera een agglutina-tietiter vertoonden van hooger dan 1000.
Daar niet te verwachten was, dat na ne mallenatie reeds alle reageerende paarden zich hadden gemeld, werden na 14nbsp;dagen de 15 reageerende en alle negatief reageerendenbsp;dieren opnieuw ingedruppeld. Van de laatste vertoondennbsp;thans 10 een reactie en een ander tiental eene reactie,nbsp;terwijl van de 15 wegens een reactie reeds in observatienbsp;zijnde er 3 4-, 4 en 8 negatief reageerden.
Van de in afzondering gestelde paarden werd op 1 October No. 200 en op 12 October No. 58 en No. 985 en op 16nbsp;October No. 154 afgemaakt.
In verband met de resultaten van de 2de algemeene mallenatie, werd na 3 weken overgegaan tot een derde indruppeling van de gezonde en de dubieus reageerende paarden. Hetnbsp;resultaat was, dat van de gezonde opnieuw 7 paarden dubieusnbsp;reageerden en van de vroeger dubieus reageerende dieren 9nbsp;uit de observatie konden worden ontslagen, terwijl een daarvannbsp;(No. 81) moest overgaan naar de rubriek .
De in afzondering gestelde paarden werden overigens geregeld om de 4 weken somwijlen na 3 weken opnieuwnbsp;ingedruppeld, terwijl geen paarden naar de depots der beredennbsp;wapens werden verzonden, dan na negatief op de oogin-druppeling te hebben gereageerd.
Bij deze controle vr het vertrek werd nog eenmaal een reageerend paard gevonden (No. 123) en verscheidene,
-ocr page 330-312
die reageerden. Werden deze laatste aanvankelijk ook in afzondering gesteld, later geschiedde zulks niets meer.
In beginsel werd aangenomen, dat een paard, hetwelk eenmaal had gereageerd, niet uit de observatie mochtnbsp;worden ontslagen dan na 2 opeenvolgende negatieve reacties.
Op 23 October was de toestand als volgt; afgemaakt 7 paarden,nbsp;in observatie met een reactie 13,nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;een nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;23,
in nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;een nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en lichte klinische
verschijnselen 7, totaal in observatie 43 paarden.
Inderdaad was dus het transport paarden (geen der 20 muildieren, die niet in Mongoli werden aangekocht, vertoondenbsp;eenige reactie) sterk genfecteerd met malleus. Nietteminnbsp;werd de prognose, wat betreft het /o der vermoedelijkenbsp;verliezen, niet al te ongunstig gesteld.
Op 5 November werd, nadat op 4 November in overleg met den directeur van het Veeartsenijkundig instituut wasnbsp;overgegaan tot vaccinatie van de reageerende paarden,nbsp;de Nos. 170, 27 en 201 afgemaakt, terwijl 36 uren na denbsp;injectie van het vaccin No. 56 onder verschijnselen vannbsp;enteralgia kwam te sterven. Bij de eerste drie werd bijnbsp;lijkopening de diagnose bevestigd en waren de verschijnselennbsp;van dien aard, dat geen herstel was te verwachten.
Bij No. 56, welk paard slechts een geringe temperatuurs-verheffing tijdens het ziektebeloop vertoonde, kon de doodsoorzaak niet worden vastgesteld en werden twijfelachtig malleusverschijnselen in de longen gevonden, benevens eennbsp;tweetal malleusknobbels in de milt. Dit paard had vermoedelijk kunnen herstellen.
De vaccinatie bestond in de subcutane inspuitingmet tusschenpoozen van een weekvan respectievelijk 12'/2 ennbsp;5 c.M^. malleusvaccin, bereid ongeveer naar de methode vannbsp;Mac Kellar (American Veterinary Review vol. 42, No. 1).nbsp;De eerste injectie vond plaats op den 4'-i;i' en de volgende
-ocr page 331-313
respectievelijk op den llden en ISden November. (Nadere bijzonderheden omtrent deze vaccinaties en de uitkomstennbsp;van het serumonderzoek, voor zoover dit werd verricht, zullennbsp;elders worden gepubliceerd).
Op den ISdeii November werd het in afzondering gestelde paard No. 49 en den 23sten d.a.v. No. 39 afgemaakt, beidenbsp;wegens intusschen opgetreden onmiskenbare klinische verschijnselen.
Op den laatsten datum was de toestand als volgt; afgemaakt op grond van klinische verschijnselen: 12 (ennbsp;n gestorven, met lichte verschijnselen van malleus),nbsp;in observatie wegens reactie, waaronder 3 met verdachte verschijnselen: 24 en in observatie met dubieusenbsp;reactie: 20, totaal in observatie; 44.
Met de periodieke oogmallenaties werd geregeld doorgegaan; in het verslagjaar behoefden geen verdere paarden te worden afgemaakt.
Op den lOdeii Januari 1916 werd op gelijkluidend advies van samensteller dezes en den directeur van het Veeartse-nijkundig instituut No. 124 op grond van herhaalde positievenbsp;oogreacties, positieve complementbindingsreactie, een hoogennbsp;agglutinatietiter, gepaard met herhaalde en somwijlen langdurige temperatuursverheffingen en sterke vermagering afgemaakt. Bij lijkopening werd bij dit paard slechts eennbsp;zestal kleine verkaasde (?) malleustuberkels in de longennbsp;gevonden.
Op 28 januari werden opnieuw de daarvoor in aanmerking komende paarden aan eene serie van vaccinaties onderworpen De herhaalde vaccinatie en tegelijkertijd plaats gevonden remallenatie van deze paarden, gaf geen aanleidingnbsp;tot het verdere afmaken van dieren, maar ook niet tot het ontslag uit de afzondering van een aantal reageerende dierennbsp;van eenige beteekenis, zoodat einde Februari nog steedsnbsp;een 27-tal paarden in observatie bleef.
Aangezien de quarantaine voor al deze paarden reeds
-ocr page 332-314
ruim 5 maanden had geduurd en volgens artikel 36 van het Reglement voor den Militair veterinairen dienst paarden, welkenbsp;geen klinische verschijnselen vertoonen hoogstens 5 maandennbsp;in observatie mogen blijven, werd van eene verdere vaccinatienbsp;afgezien, op den 2(^10 3deii Maart (') opnieuw eene oogindrup-peling toegepast en besloten onafhankelijk van de vroegerenbsp;reacties alle paarden uit de quarantaine te ontslaan, welkenbsp;geen beslist positieve reactie vertoonden of wel wegensnbsp;temperatuursverheffing tijdens de indruppeling in observatienbsp;dienden te blijven. Het resultaat was, dat met uitzonderingnbsp;van de Nos. 128 en 168 alle paarden werden vrijgelaten.
Ook deze twee konden in den loop van de maand April na een derde vaccinatie en een negatieve reactie op denbsp;oogindruppeling worden vrijgegeven.
Schakelen wij het gestorven paard, dat vermoedelijk hersteld zou zijn, uit, dan hebben de verliezen op 252 (2 te Batavia achtergebleven paarden zijn ook na ruim 5 maandennbsp;vrijgegeven) Mongoolsche ponies 5.2 7o bedragen. Daarnbsp;de Shanghaische veearts Dr. Prett de verliezen op aldaarnbsp;ingevoerde ponies op 10 /o meende te moeten stellen,nbsp;zooals een der commissieleden mededeelde, mag, gegevennbsp;de omstandigheid, dat deze dieren na een vermoeiendnbsp;overland transport een lange zeereis hadden gemaakt,nbsp;waarbij alle kans op uitbreiding van de infectie bestond,nbsp;het verliespercentage gering wordn genoemd. Opnieuwnbsp;is hierbij aangetoond, dat men in Oostersche landen bijnbsp;malleusinfecties in den paardenstapel den conservatievennbsp;weg heeft te volgen en niet overeenkomstig de in vredestijdnbsp;in Europa geldende bepalingen mag overgaan tot het afmakennbsp;van alle dieren, welke door de biologische reacties alsnbsp;dragers van malleus-antistoffen worden aangewezen.
Surra. Deze ziekte werd 8 maal geconstateerd, waarvan een geval bij een officierspaard te Malang, in het begin van
(*) De ogiiidi iippeliiigen gescliieddeii steeds op 2 achtereenvolgende dagen in hetzelfde oog.
-ocr page 333-315
de maand April ziek gemeld, 8 dagen nadat het van een meerdaagsche oefening aan de Zuidkust van Java was teruggekeerd, n geval in de maand December bij het eskadronnbsp;cavalerie te Batavia en 6 gevallen bij de D'e afdeelingnbsp;bergartillerie te Banjoe-Biroe.
Het eerste geval te Banjoe-Biroe werd ziek gemeld op 7 October, een week na terugkeer van de groote manoeuvres,nbsp;tijdens welke legeroefeningen vermoedelijk de infectie wasnbsp;opgedaan. Verdere gevallen, hiermede in verband staande,nbsp;kwamen niet voor, zoodat ook hier de voorgeschreven quarantaine na 7 dagen kon worden opgeheven.
Op 27 October werd een nieuw geval geconstateerd bij het paard No. 361 van de ls*e bergbatterij. Het op dennbsp;avond van dien dag aangevangen thermometrisch onderzoeknbsp;bij de geheele afdeeling, gaf aanleiding, dat reeds dadelijknbsp;een der nevenpaarden, No. 917, met een temperatuur vannbsp;40.6 C. uit den troepenstal werd verwijderd en den volgendennbsp;dag werd afgemaakt. Het 3^ie slachtoffer, No. 623, werdnbsp;op den 2deii December wegens hooge temperatuur afgezonderdnbsp;en op den daaraanvolgenden dag afgemaakt. In verbandnbsp;hiermede werd de quarantaine van de paarden met een weeknbsp;verlengd, met het resultaat, dat achtereenvolgens op 7 en 8nbsp;December No. 835 (het andere nevenpaard van No, 361) en No.nbsp;145 wegens hooge temperatuur op de verdachte stallen werdennbsp;geplaatst. Ook deze 2 paarden bleken aan surra te lijden.
In verband met het veelvuldig heerschen van surra onder het hoornvee in de omgeving van Banjoe-Biroe en het feit,nbsp;dat deze paarden alle tot dezelfde sectie behoorden, terwijlnbsp;als gevolg van de getroffen maatregelen in de stallen, weinignbsp;kans op infectie in den stal zelf bestond, moet wordennbsp;aangenomen, dat deze infectie tijdens oefeningen in hetnbsp;terrein is opgedaan.
Het feit, dat drie naast elkaar staande paarden het slachtoffer werden, behoeft niet aan een stalinfectie van paard op paard te worden toegeschreven, maar wordt verklaard door de
-ocr page 334-316
omstandigheid, dat deze paarden in verband met hun indeeling bij de oefeningen steeds bij elkaar worden gehouden en dusnbsp;tegelijkertijd door vliegen kunnen worden genfecteerd.
Dat na respectievelijk 10 en 11 dagen zich nog een geval voordeed, is met deze zienswijze niet in strijd, aangeziennbsp;bij surra het incubatietijdperk tot 14 dagen kan duren.
Dat niettemin de quarantaine voor de paarden in het reglement voor den Militair veterinairen dienst op zevennbsp;dagen is gesteld (welke termijn echter verlengd kan worden),nbsp;berust op de ervaring, dat onder de gegeven omstandigheden stalinfecties zijn uit te sluiten en dus in den regelnbsp;eventueele andere zieke paarden (na het eerst geconstateerdenbsp;geval) reeds eenige dagen genfecteerd zijn en binnen 7 dagennbsp;door middel van den thermometer zijn op te sporen.
Hoewel de literatuur enkele gevallen van surra vermeldt, waarbij na een zeer langdurige en kostbare behandelingnbsp;genezing is verkregen, moet alsnog praktisch deze ziektenbsp;bij paarden als ongeneeslijk worden beschouwd en blijftnbsp;afmaken van de aangetaste dieren aangewezen.
Tetanus. Wegens deze ziekte kwamen 8 paarden in behandeling, waarvan 3 herstelden, 3 stierven en 2 werdennbsp;afgemaakt. De mortaliteit van 62.5 /o wijkt niet af van hetnbsp;gemiddelde over de 12 jaren van 1904 t/m 1915, n.1. 34nbsp;op 54 gevallen of bijna 63 /q.
Saccharomycosts (patek) werd 8 maal geconstateerd, waarvan 5 gevallen bij artilleriepaarden, n bij een treinpaard en 2 bij officierspaarden, over de garnizoenen verdeeld alsnbsp;volgt: 4 te Batavia, 3 te Tjimahi en 1 te Banjoe-Biroe.nbsp;Dit laatste bleef in behandeling, terwijl de overige herstelden.
Antrax (miltvuur) gaf aanleiding tot het sterven van een cavaleriepaard tijdens de cavalerie-manoeuvres. De diagnosenbsp;werd gesteld door den adjunct-gouvernementsveearts tenbsp;Poerwakarta.
-ocr page 335-317
Constitutioneele ziekten.
Osteoporosis. Deze ziekte blijft het leger enkele verliezen berokkenen. Onderstaand overzicht geeft den toestand weernbsp;over de laatste 4 jaren, wat betreft de Australische legeren officiersdienstrijpaarden.
4^ C/5 Un C (D CS Q |
4-# G c3 C/D Q-) Cc: |
G QJ .SSp m J |
C O |
lt;V ^ CS lt; E |
_ E Cl, j-h os (V u. |
c 1 agt; O) gt; 3 | |
1912 |
14 |
11 |
25 |
6 |
3 |
3 |
13 |
1913 |
13 |
9 |
22 |
10 |
1 |
5 |
6 |
1914 |
6 |
12 |
18 |
10 |
6 |
2 | |
1915 |
2 |
16 |
18 |
10 |
2 |
2 |
4 |
De cijfers van het verslagjaar geven geen aanleiding tot bijzondere opmerkingen.
De proefneming met de verstrekking van krijtwit in poeder in plaats van phosphorzure kalk, vermeld in hetnbsp;vorige Statistisch overzicht gaf aanleiding tot het besluitnbsp;in de toekomst eerstgenoemd kalkpraeparaat in eene hoeveelheid van 30 gram per werkdag en per Australischnbsp;paard te doen verstrekken.
Ziekten van de Spijsverteringsorganen.
Wegens deze ziekten zijn 283 (286) gevallen behandeld met 20 (19) sterfgevallen.
Evenals het vorige jaar viel het grootste aantal patinten te boeken onder gastro-enteritis acuta (maag- darmontsteking)nbsp;en enteralgia (koliek), n.l. respectievelijk 95 en 146, totaal 241,nbsp;tegen 63 en 181 totaal 244,^in_.het vorige jaar.
De verdeeling van de gevallen dezer twee ziekten (te zamen genomen) was over de garnizoenen en de wapens in denbsp;beide laatste jaren als volgt:
-ocr page 336-
318 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Evenals in 1914 zijn de meeste gevallen te Padalarang voorgekomen, met een ongeveer gelijk percentage verliezennbsp;op het aantal ziektegevallen, n.l. 5 op de 73, tegen 7 opnbsp;de 94 in 1914.
Welke rol het gras van de vloeiweiden hierin speelt, is tot heden nog niet opgehelderd. Wel zijn schimmels opnbsp;het verdachte gras gevonden, maar het bewijs, dat dienbsp;de oorzaak van de spijsverteringsstoornissen zijn, is nietnbsp;geleverd.
Wegens ziekten van het gezichtsorgaan zijn 4 paarden uit de legersterkte afgevoerd, tegen 5 in het vorige jaar en 41nbsp;in de acht voorafgaande jaren.
Ziekten van de huid en onderhuid.
Het paard, te Salatiga met scabies in behandeling gebleven,
-ocr page 337-319
moest in den loop van het jaar, na eene langdurige behandeling, als ongeneeslijk worden afgemaakt.
Wegens dermatitis granulosa waren 15 patinten in behandeling gebleven en kwamen 7 nieuwe in behandeling, over de garnizoenen verdeeld als volgt: een artilleriepaardnbsp;te Tjimahi, een treinpaard te Soerabaia, een treinpaard tenbsp;Semarang, een cavaleriepaard te Malang en twee treinpaardennbsp;en een officierspaard te Batavia.
Alle behandelde gevallen kwamen tot genezing.
Wegens ziekten van den hoef kwamen 783 gevallen in behandeling tegen 733 in het vorige jaar. De toenemingnbsp;van het aantal ziektegevallen is te wijten aan het grooternbsp;aantal geconstateerde kneuzingen van den hoef (steengallen),nbsp;hetwelk 214 bedroeg tegen 126 in het vorige jaar.
Het aantal accidenten van het hoefbeslag is constant gebleven, n.1. 56 evenals in het vorige jaar. De desbetreffende cijfers waren in enkele der garnizoenen in de beide laatstenbsp;jaren als volgt:
Dienstjaar. nbsp;nbsp;nbsp;Salaliga.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Batavia.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Banjoe-Biroe.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Malang.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tjimahi.
1914 nbsp;nbsp;nbsp;21nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;13nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1
1915 nbsp;nbsp;nbsp;20nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;13nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5
Daar deze cijfers niet in verhouding staan tot de sterkte
aan paarden in die garnizoenen, blijft er ruimte voor het vermoeden, dat de paardenartsen niet allen naar denzelfdennbsp;maatstaf beoordeelen of zij al of niet met een accident vannbsp;het hoefbeslag te doen hebben; immers er is geen enkelenbsp;goede reden om aan te nemen, dat de uitvoering van hetnbsp;beslag in het eene garnizoen zooveel beter zou zijn dan innbsp;het andere.
Het aantal geconstateerde fractura (beenbreuken) bedroeg bij de beide hoofdwapens 15 (10), waarvan 6 tot genezingnbsp;kwamen.
Het verliescijfer, dat 8 bedroeg, overschreed in geringe mate het gemiddelde van de laatste 5 jaren.
-ocr page 338-
320 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Wegens chronische gewrichtsaandoeningen (arthritis et periarthritis chronica) werden 196 patinten behandeldnbsp;tegen 165 in het vorige jaar.
Het aantal ziektegevallen wegens deze aandoeningen en dat van de verliezen daardoor veroorzaakt bij de leger- ennbsp;officiersdienstrijpaarden in de laatste 10 jaren vindt mennbsp;hieronder opgegeven.
Dienstjaar. Sterkte. Behandeld. nbsp;nbsp;nbsp;Verliezen.
1906 nbsp;nbsp;nbsp;2303nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;199 = 8.6/onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21 = 0.9 %
1908 nbsp;nbsp;nbsp;1729nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;149nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8.6 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18=1. ,,
Behalve tal van kleinere operaties, waaronder te rekenen de oppervlakkige aanwending van het ferrum candens, werdennbsp;in de verschillende garnizoenen de volgende heelkundigenbsp;kunstbewerkingen verricht.
-ocr page 339-321
Operaties aan het hoofd nbsp;nbsp;nbsp;4
aan de pis- en geslachtsorganen nbsp;nbsp;nbsp;11
Neurectomien nbsp;nbsp;nbsp;20
Exstirpaties van tumoren nbsp;nbsp;nbsp;9
Hoefoperaties nbsp;nbsp;nbsp;4
Overige operaties nbsp;nbsp;nbsp;1
Het aantal neurectomien is opnieuw afgenomen. Onderstaande cijfers geven een overzicht van het aantalnbsp;dier operaties in de laatste vier jaren, de verwijdering vannbsp;z.g. neurofibromen inbegrepen en door tusschen haakjesnbsp;geplaatste cijfers nader aangegeven.
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Van deze 16 troepenpaarden behoorden 2 tot het Wapen der cavalerie en 14 tot dat der artillerie. Van het laatstenbsp;Wapen moesten nog gedurende het verslagjaar 5 dier paardennbsp;op reform worden gesteld. |
324
AARD DER ZIEKTE.
Onder behandeling gebleven.
Onder behandeling gekomen.
Hersteld.
bestorven.
Afgemaakt.
Op reform gesteld.
Blijven onder behandeling.
Aanmerkingen.
O | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
22 ll2 120 3l |
7l 2. 51-1 ll-
3'
11 3
324
AARD DER ZIEKTE.
Onder behandeling gebleven.
Onder behandeling gekomen.
Hersteld.
bestorven.
Afgemaakt.
Op reform gesteld.
Blijven onder behandeling.
Aanmerkingen.
O | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
22 ll2 120 3l |
7l 2. 51-1 ll-
3'
11 3
Onder behandeling gebleven.
Onder behandeling gekonieti.
Hersteld.
Gestorven.
Afgemaakt.
Op reform gesteld.
Blijven onder behandeling.
AARD DER ZIEKTE.
Aanmerkingen.
a:
O)
Ui
lt; *-
lt;X'
Per transport.....
68. nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van het gezichtsorgaan ......
Totaal.....
jTAT. Ziehten van het gehoororgaan,
69. nbsp;nbsp;nbsp;Otitis........
70. nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van het gehoororgaan ......
Totaal.....
X. nbsp;nbsp;nbsp;Ziehten van de huid ennbsp;onderhuid,
71. nbsp;nbsp;nbsp;Dermatitis erythematosa
72. nbsp;nbsp;nbsp;Dermatitis contusiformis
73. nbsp;nbsp;nbsp;Eczema.
74. nbsp;nbsp;nbsp;Urticaria
75. nbsp;nbsp;nbsp;Alopecia
76. nbsp;nbsp;nbsp;Herpes .
77. nbsp;nbsp;nbsp;Scabies.
78. nbsp;nbsp;nbsp;Dermatitis granulosa.
79. nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van de huiden de onderhuid
Totaal.
XI, nbsp;nbsp;nbsp;Ziehten van den hoef,
80. nbsp;nbsp;nbsp;Pododermatitis superfi-cialis. .
81. nbsp;nbsp;nbsp;Pododermatitis parenchynbsp;matosa .
82. nbsp;nbsp;nbsp;Pododermatitis rhenmatica.
83. nbsp;nbsp;nbsp;Pododermatitis chronica
verrucosa ......
84. nbsp;nbsp;nbsp;Kneuzingen (steengailen
enz.).......
85. nbsp;nbsp;nbsp;Klemlweven.....
86. nbsp;nbsp;nbsp;Accidenten van het beslag
87. nbsp;nbsp;nbsp;Chondritis ossificans. .
Transporteeren . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
-i 1
21 2122'
3129
10
6 191 5 30
52
66 32
21
66| 321 21
lOOi 51
1091
64 82! 15
62 77 9! 4
89; 89; 9' 9| I2i 3;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;41nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
161188
13
18i284
19jl91
253801 21 20|
18 214
2761275 47! 32 72)702
63
10
12
11
14
51 63| 32
10
161172
14
100| 52128
65
79
13
88' 6 5' 4
2721276 41 30
211307
21
189
76695
11 1 nbsp;nbsp;nbsp;1|1-1 3
211 1
21
3' 5 3
--111
- nbsp;nbsp;nbsp;1 - - -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9ll4, 5 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 31
Onder behandeling gebleven.
Onder behandeling gekonieti.
Hersteld.
Gestorven.
Afgemaakt.
Op reform gesteld.
Blijven onder behandeling.
AARD DER ZIEKTE.
Aanmerkingen.
a:
O)
Ui
lt; *-
lt;X'
Per transport.....
68. nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van het gezichtsorgaan ......
Totaal.....
jTAT. Ziehten van het gehoororgaan,
69. nbsp;nbsp;nbsp;Otitis........
70. nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van het gehoororgaan ......
Totaal.....
X. nbsp;nbsp;nbsp;Ziehten van de huid ennbsp;onderhuid,
71. nbsp;nbsp;nbsp;Dermatitis erythematosa
72. nbsp;nbsp;nbsp;Dermatitis contusiformis
73. nbsp;nbsp;nbsp;Eczema.
74. nbsp;nbsp;nbsp;Urticaria
75. nbsp;nbsp;nbsp;Alopecia
76. nbsp;nbsp;nbsp;Herpes .
77. nbsp;nbsp;nbsp;Scabies.
78. nbsp;nbsp;nbsp;Dermatitis granulosa.
79. nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van de huiden de onderhuid
Totaal.
XI, nbsp;nbsp;nbsp;Ziehten van den hoef,
80. nbsp;nbsp;nbsp;Pododermatitis superfi-cialis. .
81. nbsp;nbsp;nbsp;Pododermatitis parenchynbsp;matosa .
82. nbsp;nbsp;nbsp;Pododermatitis rhenmatica.
83. nbsp;nbsp;nbsp;Pododermatitis chronica
verrucosa ......
84. nbsp;nbsp;nbsp;Kneuzingen (steengailen
enz.).......
85. nbsp;nbsp;nbsp;Klemlweven.....
86. nbsp;nbsp;nbsp;Accidenten van het beslag
87. nbsp;nbsp;nbsp;Chondritis ossificans. .
Transporteeren . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
-i 1
21 2122'
3129
10
6 191 5 30
52
66 32
21
66| 321 21
lOOi 51
1091
64 82! 15
62 77 9! 4
89; 89; 9' 9| I2i 3;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;41nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
161188
13
18i284
19jl91
253801 21 20|
18 214
2761275 47! 32 72)702
63
10
12
11
14
51 63| 32
10
161172
14
100| 52128
65
79
13
88' 6 5' 4
2721276 41 30
211307
21
189
76695
11 1 nbsp;nbsp;nbsp;1|1-1 3
211 1
21
3' 5 3
--111
- nbsp;nbsp;nbsp;1 - - -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9ll4, 5 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 31
Onder behandeling gebleven. Onder behandeling gekomen. Hersteld. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
AARD DER ZIEKTE.
Per transport. .
88. nbsp;nbsp;nbsp;Chondritis purnlenta .
89. nbsp;nbsp;nbsp;Ziekten van den hoornschoen
a. nbsp;nbsp;nbsp;Brokkelhoeven .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
b. nbsp;nbsp;nbsp;Hoornschenren, hoorn-
kloven......
c. nbsp;nbsp;nbsp;Holle en losse wand.
d. nbsp;nbsp;nbsp;Rotstralen.....
90. nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van den hoef.
Totaal. .
XII, Ziekten der beenderen gewrichten en spieren.
91. nbsp;nbsp;nbsp;Fractura ......
a. nbsp;nbsp;nbsp;van de ledematen .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
b. nbsp;nbsp;nbsp;van andere beenderen
92. nbsp;nbsp;nbsp;Ostitis et periotitis(schnifels)
93. nbsp;nbsp;nbsp;Andere beenaandoeningen
94. nbsp;nbsp;nbsp;Luxatio.......
95. nbsp;nbsp;nbsp;Distorsie......
96. nbsp;nbsp;nbsp;Arthritis acuta ....
97. nbsp;nbsp;nbsp;Arthritis et periarthritis
chronica......
a. nbsp;nbsp;nbsp;Schoudergewricht. .
b. nbsp;nbsp;nbsp;Heupgewrichtnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
c. nbsp;nbsp;nbsp;Kniegewricht.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
d. nbsp;nbsp;nbsp;Carpaalgewrichtnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
e. nbsp;nbsp;nbsp;Tarsaalgewricht(spatenz) nbsp;. P phalangeaalgewricht
g. nbsp;nbsp;nbsp;ID phalangeaalgewricht
(overhoef) nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
h. nbsp;nbsp;nbsp;Ills phalangeaalgewrich
(podotrochlitis)
i. nbsp;nbsp;nbsp;andere gewrichten
98. nbsp;nbsp;nbsp;Myositis traumatica .
Transporteeren.
|
Aanmerkingen. |
Onder behandeling gebleven. Onder behandeling gekomen. Hersteld. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
AARD DER ZIEKTE.
Per transport. .
88. nbsp;nbsp;nbsp;Chondritis purnlenta .
89. nbsp;nbsp;nbsp;Ziekten van den hoornschoen
a. nbsp;nbsp;nbsp;Brokkelhoeven .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
b. nbsp;nbsp;nbsp;Hoornschenren, hoorn-
kloven......
c. nbsp;nbsp;nbsp;Holle en losse wand.
d. nbsp;nbsp;nbsp;Rotstralen.....
90. nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van den hoef.
Totaal. .
XII, Ziekten der beenderen gewrichten en spieren.
91. nbsp;nbsp;nbsp;Fractura ......
a. nbsp;nbsp;nbsp;van de ledematen .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
b. nbsp;nbsp;nbsp;van andere beenderen
92. nbsp;nbsp;nbsp;Ostitis et periotitis(schnifels)
93. nbsp;nbsp;nbsp;Andere beenaandoeningen
94. nbsp;nbsp;nbsp;Luxatio.......
95. nbsp;nbsp;nbsp;Distorsie......
96. nbsp;nbsp;nbsp;Arthritis acuta ....
97. nbsp;nbsp;nbsp;Arthritis et periarthritis
chronica......
a. nbsp;nbsp;nbsp;Schoudergewricht. .
b. nbsp;nbsp;nbsp;Heupgewrichtnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
c. nbsp;nbsp;nbsp;Kniegewricht.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
d. nbsp;nbsp;nbsp;Carpaalgewrichtnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
e. nbsp;nbsp;nbsp;Tarsaalgewricht(spatenz) nbsp;. P phalangeaalgewricht
g. nbsp;nbsp;nbsp;ID phalangeaalgewricht
(overhoef) nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
h. nbsp;nbsp;nbsp;Ills phalangeaalgewrich
(podotrochlitis)
i. nbsp;nbsp;nbsp;andere gewrichten
98. nbsp;nbsp;nbsp;Myositis traumatica .
Transporteeren.
|
Aanmerkingen. |
334
335
Onder behande-ling gebleven. |
Onder behandeling gekomen. |
Hersteld. | ||||||||||||||||
AARD DER ZIEKTE. |
lt;0 tu gt; cc o |
lt;V im lt; |
C V o gt;1 es a u 9 v u a c sgt; '5 H |
lt;o Q. 0) O lt;V OC |
agt; T3 u. CC CC ^Q. (/i .5 X u i O |
CC CC o E- |
cj CC gt; CC O |
C u lt; |
e V o u es es a b. s v lx 'i a V *5) H |
lt;o G. O lt;v o o: |
O CC CC Q. .5 CO b. lt;v o O |
CC cc quot;o H |
lt;v cc gt; cc U |
lt;V lt; |
C V c u es es a b 3 V lt;6 a B V 'C |
s a lt; o 1 5 |
a cc cc bx co n co b_ JU *o o |
15 c .' 0 |
1. Iiifectie-ziekien . nbsp;nbsp;nbsp;. |
2 |
1 |
3 |
9 |
13 |
45 |
18 |
5 |
90 |
7 |
5 |
41 |
5 |
5 |
63 | |||
II. Constitutioneele ziekten..... |
1 |
1 |
2 |
2 |
4 |
7 |
3 |
16 |
2 |
4 |
_ |
4 |
10 | |||||
III. Ziekten van het zenuwstelsel .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
_ |
2 |
_ |
2 |
11 |
3 |
1 |
_ |
1 |
16 |
7 |
2 |
_ |
_ |
__ |
9 | ||
IV. Ziekten van de ademhalingsorganen |
2 |
1 |
1 |
4 |
6 |
10 |
1 |
_ |
2 |
19 |
8 |
10 |
1 |
_ |
3 |
22 | ||
V. Ziekten van het hart en de vaten . |
3 |
1 |
4 |
79 |
38 |
1 |
2 |
3 |
123 |
79 |
35 |
1 |
3 |
2 |
120 | |||
VI. Ziekten van de spijsverteringsorganen . |
63 |
66 |
38 |
76 |
40 |
283 |
57 |
58 |
35 |
71 |
39 |
260 | ||||||
VII. Ziekten van pis-en geslachtswerktnigen |
1 |
1 |
1 |
3 |
1 |
_ |
_ |
1 |
1 |
3 | ||||||||
Vlll. Ziekten van het gezichtsorgaan . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
1 |
1 |
2 |
53 |
66 |
32 |
21 |
16 |
188 |
51 |
63 |
32 |
10 |
16 |
172 | |||
IX. Ziekten van het ge-hooroigaan . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
1 |
1 |
1 |
_ |
_ |
1 | ||||||||||||
X. Ziekten van de huid en onderhuid. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
2 |
2 22 |
3 |
29 |
100 |
51 |
109 |
6 |
18 |
284 |
100 |
52 |
128 |
6 |
21 |
307 | ||
XI. Ziekten van den hoef |
7 |
20 |
5 |
32 |
301 |
314 |
56 |
33 |
79 |
783 |
298 |
312 |
50 |
31 |
82 |
773, | ||
XII. Ziekten der beenderen, gewrichten en spieien .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
II |
11 |
2 |
3 |
4 |
31 |
231 |
244 |
34 |
15 |
74 |
698 |
219 |
209 |
27 |
15 |
67 |
537 |
XIll. Overige ziekten. . |
5 |
9 |
6 |
3 |
23 |
507 |
473 243,449; 103 1 nbsp;nbsp;nbsp;1 i |
1775 |
465 |
448 |
233 |
426 |
104 |
167^ | ||||
Totaal Generaal. . |
33 |
1 47 31 |
t i 4|17jl32 |
' nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1364 1282 560:628,345,4179 1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 |
1295 |
1198 |
548j572 |
340 |
39^ |
Gesti
orveii.
Afgemaak.
Op reform gesteld.
Blijven onder behandeling.
Aanmerkingen.
1--4 2i 6 3 12 1 24
2 2 11
2 1_.
1--1 nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1
11
14
----1 3 1--5 1--
1016
i
2l|ll
7i 5:'47 12 21 7:12 6 58 35 31 9 4
8 21 5 2 17!i6| 7j20
i
79 35 64 2o! 39
16
174
334
335
Onder behande-ling gebleven. |
Onder behandeling gekomen. |
Hersteld. | ||||||||||||||||
AARD DER ZIEKTE. |
lt;0 tu gt; cc o |
lt;V im lt; |
C V o gt;1 es a u 9 v u a c sgt; '5 H |
lt;o Q. 0) O lt;V OC |
agt; T3 u. CC CC ^Q. (/i .5 X u i O |
CC CC o E- |
cj CC gt; CC O |
C u lt; |
e V o u es es a b. s v lx 'i a V *5) H |
lt;o G. O lt;v o o: |
O CC CC Q. .5 CO b. lt;v o O |
CC cc quot;o H |
lt;v cc gt; cc U |
lt;V lt; |
C V c u es es a b 3 V lt;6 a B V 'C |
s a lt; o 1 5 |
a cc cc bx co n co b_ JU *o o |
15 c .' 0 |
1. Iiifectie-ziekien . nbsp;nbsp;nbsp;. |
2 |
1 |
3 |
9 |
13 |
45 |
18 |
5 |
90 |
7 |
5 |
41 |
5 |
5 |
63 | |||
II. Constitutioneele ziekten..... |
1 |
1 |
2 |
2 |
4 |
7 |
3 |
16 |
2 |
4 |
_ |
4 |
10 | |||||
III. Ziekten van het zenuwstelsel .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
_ |
2 |
_ |
2 |
11 |
3 |
1 |
_ |
1 |
16 |
7 |
2 |
_ |
_ |
__ |
9 | ||
IV. Ziekten van de ademhalingsorganen |
2 |
1 |
1 |
4 |
6 |
10 |
1 |
_ |
2 |
19 |
8 |
10 |
1 |
_ |
3 |
22 | ||
V. Ziekten van het hart en de vaten . |
3 |
1 |
4 |
79 |
38 |
1 |
2 |
3 |
123 |
79 |
35 |
1 |
3 |
2 |
120 | |||
VI. Ziekten van de spijsverteringsorganen . |
63 |
66 |
38 |
76 |
40 |
283 |
57 |
58 |
35 |
71 |
39 |
260 | ||||||
VII. Ziekten van pis-en geslachtswerktnigen |
1 |
1 |
1 |
3 |
1 |
_ |
_ |
1 |
1 |
3 | ||||||||
Vlll. Ziekten van het gezichtsorgaan . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
1 |
1 |
2 |
53 |
66 |
32 |
21 |
16 |
188 |
51 |
63 |
32 |
10 |
16 |
172 | |||
IX. Ziekten van het ge-hooroigaan . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
1 |
1 |
1 |
_ |
_ |
1 | ||||||||||||
X. Ziekten van de huid en onderhuid. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
2 |
2 22 |
3 |
29 |
100 |
51 |
109 |
6 |
18 |
284 |
100 |
52 |
128 |
6 |
21 |
307 | ||
XI. Ziekten van den hoef |
7 |
20 |
5 |
32 |
301 |
314 |
56 |
33 |
79 |
783 |
298 |
312 |
50 |
31 |
82 |
773, | ||
XII. Ziekten der beenderen, gewrichten en spieien .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
II |
11 |
2 |
3 |
4 |
31 |
231 |
244 |
34 |
15 |
74 |
698 |
219 |
209 |
27 |
15 |
67 |
537 |
XIll. Overige ziekten. . |
5 |
9 |
6 |
3 |
23 |
507 |
473 243,449; 103 1 nbsp;nbsp;nbsp;1 i |
1775 |
465 |
448 |
233 |
426 |
104 |
167^ | ||||
Totaal Generaal. . |
33 |
1 47 31 |
t i 4|17jl32 |
' nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1364 1282 560:628,345,4179 1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 |
1295 |
1198 |
548j572 |
340 |
39^ |
Gesti
orveii.
Afgemaak.
Op reform gesteld.
Blijven onder behandeling.
Aanmerkingen.
1--4 2i 6 3 12 1 24
2 2 11
2 1_.
1--1 nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1
11
14
----1 3 1--5 1--
1016
i
2l|ll
7i 5:'47 12 21 7:12 6 58 35 31 9 4
8 21 5 2 17!i6| 7j20
i
79 35 64 2o! 39
16
174
Decentralisatie inzake toepassing van maatregelen tot verbetering van den veestapel en het oprichten van fokvereenigingennbsp;op coperatieve basis,
DOOR
Dr. H. t HOEN.
Het was tot heden vrijwel regel, dat de kosten, verbonden aan de uitvoering der maatregelen tot verbetering van dennbsp;veestapel op Java en de Buitenbezittingen, voorloopig gedragennbsp;werden door de Regeering. Zoo werden van gouvernements-wege de laatste 10 jaren, behalve in Ned.-Indi zelf, innbsp;Britsch-lndi een groot aantal stieren en koeien aangekochtnbsp;en aan de bevolking verstrekt in den vorm van renteloosnbsp;voorschot, uiterlijk binnen 5 jaren terug te betalen.
Hiermede zijn inderdaad resultaten bereikt. In de eene streek echter veel beter dan in de andere. Het was voorafnbsp;ook niet met zekerheid uit te maken, waar het fokken metnbsp;Ongole-vee het best zou slagen, aangezien dit van verschillende factoren afhankelijk is. Nu deze streken echter welnbsp;bekend zijn, staat de zaak geheel anders. Onverantwoordelijknbsp;zou het daarom zijn in streken, waarvan bekend is, dat omnbsp;verschillende redenen met kruising middels Ongole-stieren nietnbsp;die resultaten kunnen bereikt worden, welke men zich heeftnbsp;voorgesteld, deze fokrichting te entameeren of er mede doornbsp;te gaan. Beter ten halve gekeerd dan ten heele gedwaald,nbsp;en terecht.
Intusschen zijn de gouvernementsveeartsen in de gelegenheid geweest in de verschillende gewesten na te gaan, in welke afdeelingen en daarvan welke districten deze fok-methode niet alleen behoort doorgezet te worden, doch dienbsp;men tot afzetgebied moet creeren voor het volbloed en hetnbsp;beste vrouwelijke halfbloed-vee, waaraan in andere streken
337
niet de noodige zorg besteed wordt, waar men het niet rationeel weet te gebruiken voor de fokkerij, kortom waarnbsp;men er geen profijt van weet te trekken, met het noodlottignbsp;gevolg, dat het in kwaliteit achteruitgaat en als fokmateriaalnbsp;ten slotte niet meer aan zijn doel beantwoordt.
Het is een vaststaand feit, dat het Ongole-vee speciaal in de lager gelegen streken van Ned.-Indi overal goed aanslaat, waar voldoende zorg aan voeding en verpleging wordtnbsp;besteed. Dat dit vee ook daar, waar de bevolking er haarnbsp;voordeel mede weet te doen, zeer op prijs gesteld en metnbsp;voordeel voor de fokkerij wordt gebezigd, moge blijken uitnbsp;het feit, dat in Oud-Zuid-Bagelen op het oogenblik 800 vol-bloedkoeien a 150. het stuk, contant te betalen, gevraagdnbsp;worden. Ook voor de residentie Banjoemas werden doornbsp;mij de laatste jaren verscheidene stieren met overwegendnbsp;Bengaalsch bloed aangekocht en door de bevolking contantnbsp;betaald.
Hieruit blijkt voldoende, dat er in sommige streken reeds een toestand bestaat, die er op wijst, dat de bevolking opnbsp;eigen wieken wil drijven bij het aanschaffen van fokmateriaal. Het zoo onmisbare, eigen initiatief heeft zich dusnbsp;daar al geopenbaard. Verleenen van rentelooze voorschottennbsp;op langen termijn (5 jaar), waarvoor nog steeds gelegenheidnbsp;bestaat, komt mij dan ook voor niet meer de algemeennbsp;aangewezen weg te zijn om bij de bevolking dezoogewenschtenbsp;belangstelling in de verbetering van den rundveestapel op tenbsp;wekken en gaande te houden.
Er is tegen dit stelsel ook veel in te brengen, al moet erkend worden, dat er mede bereikt is, import van vrij veelnbsp;fokmateriaal in verschillende gewesten van Java en denbsp;Buitenbezittingen.
In het algemeen wordt vee, dat de Inlander op een dergelijke gemakkelijke manier verkrijgt, niet zdanig op prijs gesteld, als wanneer hij er zelf veel moeite en werk voornbsp;verricht moet hebben om in het bezit er van te geraken. Hoe
-ocr page 356-338
Vaak niet moest uitstel van betaling verleend worden aan personen, die oin verschillende redenen niet op tijd aannbsp;hunne verplichtingen voldeden. Minder aangename correspondentie met het Departement van Landbouw, dat denbsp;voorgeschoten gelden tegenover de Regeering had te verantwoorden, was hiervan het gevolg. Het ergste was evenwel,nbsp;dat de desaman hier en daar niet onduidelijk te kennen gafnbsp;bepaald afkeerig te zijn geworden van het aanneinen vannbsp;vee in renteloos voorschot.
Nu zooals hierboven gezegd, het initiatief bij de veebe-zitters zich geleidelijk begint te uiten, is het tijdstip aangebroken een anderen weg in te slaan. Het spreekt van zelf, dat bij import van fokmateriaal op groote schaal, denbsp;hulp van de Regeering niet gemist kan worden, doch dezenbsp;moet zich bepalen tot het aankoopen en leveren op denbsp;plaats van bestemming tegen een vooraf vast te stellen prijs,nbsp;contant dan wel op korten termijn van hoogstens n jaarnbsp;te betalen. Blijkt later, dat onder de geleverde stieren ennbsp;koeien enkele steriele dieren voorkomen, wat allicht kan gebeuren, dan behooren deze onmiddelijk voor rekening van dennbsp;Lande te worden verkocht en zoo mogelijk, spoedig verwisseld.nbsp;Dit geeft den veebezitters vertrouwen in de zaak. Het isnbsp;niet strikt noodig, dat al het voorgeschoten geld weer innbsp;s Lands kas terugvloeit, waar het geldt hulp verleenen aannbsp;de bevolking, waartoe de Regeering m.i. verplicht is, daarnbsp;het toch ook haar belang is, dat de dessaman beschikt overnbsp;een gezonden, krachtigen veestapel voor de uitoefeningnbsp;van het landbouwbedrijf.
Verder dient de directe Regeeringsbemoeienis zich niet uit te strekken, aangezien in verband met de noodzakelijke uitbreiding der maatregelen in de verschillende gewesten deze zaaknbsp;van uit n centrum niet is te overzien, nog daargelaten denbsp;omvangrijke administratie, die er mede gepaard gaat.
Veel meer moet derhalve overgelaten worden aan het initiatief en oordeel van personen, die met de plaatselijke
-ocr page 357-339
toestanden bekend zijn en veel aanraking hebben met de bevolking. Zooals bekend, bestaan er op Midden-Java tweenbsp;vereenigingen, die reeds werkzaam zijn in het belang van denbsp;verbetering van den veestapel, n.1. de Vereeniging tot bevordering van Veeteelt in Oud-Zuid-Bagelen en de Vereenigingnbsp;tot bevordering van Landbouw en Veeteelt te Salatiga. Hetnbsp;bestuur van eerstgenoemde vereeniging, overtuigd zijnde, datnbsp;alleen van samenwerking met laatstgenoemde vereenigingnbsp;en met allen, die het wel meenen met de behartiging vannbsp;de belangen der bevolking inzake bevordering van landbouwnbsp;en veeteelt, resultaat is te verwachten, deed het voorstelnbsp;om te komen tot een bond van bestaande vereenigingen.
Deze aangelegenheid werd besproken op eene gecombineerde vergadering der genoemde vereenigingen te Salatiga, den 20*^1' Februari 1916, waar de heer van Wely, voorzitter dernbsp;Salatigasche vereeniging, wees op het groote belang vannbsp;organisatie en samen op te gaan, met behoud van eigennbsp;zelfstandigheid, teneinde resultaten voor het geheel te kunnennbsp;behalen, welke door eene enkele vereeniging niet bereiktnbsp;kunnen worden.
Voor de uitvoering van zulke plannen heeft men deskundige voorlichting noodig, zooals in Holland van veeteelt-consu-lenten. In het midden latende, of men hier de voorkeurnbsp;aan een veearts of een veefokker zou moeten schenken, wilnbsp;de voorzitter er alleen op wijzen, dat voor de uitoefeningnbsp;van deze betrekking of het Gouvernement een ambtenaarnbsp;zou moeten ter beschikking stellen, of de vereeniging eenenbsp;subsidie geven ter salarieering van zulk een ambtenaar. Voornbsp;de enkele kleine vereenigingen is dit financieel te bezwaarlijk,nbsp;daarom is aaneensluiting noodig.
Dit zijn slechts eenige punten, waarop de heer van Wely wil wijzen. Hierna licht ZEd. toe, dat men in Keboemen,nbsp;waar eene krachtige vereeniging tot verbetering van denbsp;veeteelt bestaat, bevreesd zijnde, dat na het vertrek vannbsp;eenige leidinggevende personen het behaalde resultaat spoedig
-ocr page 358-340
te niet zou gaan, op het idee is gekomen, door in het leven roepen eener grootere organisatie meer continuteit te verkrijgen.
De heer Cochius, voorzitter der vereeniging Oud-Zuid-Ba-gelen, hierna het woord krijgende, deelt mede, dat op eene in November 1915 gehouden vergadering der vereeniging,nbsp;welke hij mede vertegenwoordigt, het voorstel is gedaan, tenbsp;komen tot een bond der bestaande vereenigingen tot bevordering van landbouw en veeteel. Men wilde daardoor in hetnbsp;werken meer continuteit brengen en de onderlinge aanrakingnbsp;bevorderen van hen, die in verschillende deelen van Java voornbsp;de veeteeltbevordering werken. Het idee zijner vereeniging was,nbsp;dat de Regeering het centrale lichaam zou helpen met eene subsidie of met een van Regeeringswege te bezoldigen consulent.
De heer t Hoen, hierna het woord verkrijgende zegt ongeveer het volgende; Zoolang de bevolking zelf dennbsp;wensch tot verbetering van den veestapel nog niet geuitnbsp;heeft en er maatregelen beraamd worden om verbeteringnbsp;te bereiken, kan de Regeering de algeheele leiding behouden.nbsp;Een organisatie, zooals de heer Cochius zich deze voorstelt,nbsp;zou dit thans voor eenige streken van de Regeering kunnennbsp;overnemen. Om tot meer intensieve veeverbetering tenbsp;geraken is het noodig, dat er samenwerking verkregen wordtnbsp;tusschen reeds bestaande veeteeltvereenigingen.
Als zoodanig bestaan er twee, die rechtspersoonlijkheid bezitten. De aangesloten vereenigingen zullen zich ten doelnbsp;hebben te stellen de eenmaal vastgestelde fokrichtingen (waarnbsp;zij gebleken hebben te voldoen) te handhaven en onafhankelijk van bestuurswisseling er voor zorg dragen, dat denbsp;belangstelling bij de veebezitters gaande wordt gehouden.nbsp;Deze vereenigingen zullen zich uitsluitend bepalen tot maatregelen, die het regeeringsprogramma in hoofdzaak aanvullen;nbsp;1. Registratie van het superieure fokmateriaal.
2^ Het aanmoedigen en demonstreeren van stalverpleging in alle streken, waar geen behoorlijke natuurweidepnbsp;rneer beschikbaar zijn voor het vee,
-ocr page 359-341
3. nbsp;nbsp;nbsp;Aanplant van veevoergewassen en opslaan Van droog voer.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Bij wijze van demonstratie aanleggen van grasveldennbsp;als winstgevend bedrijf in de nabijheid van centra, waarnbsp;vooral in den Oostmoesson groote vraag naar gras bestaat.
5. nbsp;nbsp;nbsp;Het organiseeren van veetentoonstellingen, waar in hoofdzaak de fokproducten worden vertoond, dus niet hetgeennbsp;gemporteerd is.
6. nbsp;nbsp;nbsp;Het zoeken van afzetgebieden voor de fokproducten ennbsp;het bevorderen van den veehandel.
7. nbsp;nbsp;nbsp;Het aankoopen en verkoopen van fokmateriaal voor opnbsp;te richten en reeds bestaande fokvereenigingen.
Voor de uitvoering dezer maatregelen is geld noodig; bij de thans bestaande regeling zijn de inkomsten der vereeni-gingen lang niet voldoende.
Het komt mij daarom billijk voor, dat elke desa, waar resultaten bereikt zijn met rationeele veeteelt en elke desa,nbsp;waar alsnog maatregelen daartoe zullen worden genomen,nbsp;in overleg met de gouvernementsveeartsen, per jaar aan denbsp;vereeniging 10. uit de desakas betaalt. Waar het hiernbsp;een algemeen belang geldt voor de desas en alle landbouwersnbsp;bijna veebezitters zijn, dus allen genteresserd zijn bij eennbsp;krachtigen veestapel, is dit bedrag niet te hoog.
Daar waar reeds betere resultaten bereikt zijn en fokvereenigingen zijn opgericht, zou eene extra-contributie van de leden dier vereenigingen gegeven kunnen worden van 1.nbsp;per lid. Een fokvereeniging bestaat gewoonlijk uit 25 leden,nbsp;dus zou dit 25. per jaar worden. Jaarlijks zou dan vermoedelijk door de vereenigingen Oud-Zuid-Bagelen en Salatiganbsp;beschikt kunnen worden over een bedrag van 10.000.^.
Ik twijfel niet of in andere gewesten zullen ook dergelijke vereenigingen worden opgericht, zoodat in de toekomstnbsp;gevormd kan worden een bond van fokvereenigingen, dienbsp;er naar streeft de verbetering van den rundveestapel systematisch door te zetten, totdat een nieuw constant ras zal zijnnbsp;gevormd met veel betere eigenschappen.
-ocr page 360-342
De inkomsten zullen voorloopig nog niet voldoende zijn om 'wat de bedoeling was, een gesalarieerd secretaris aannbsp;te stellen. Men mag niet vergeten, dat hier nog niet sprakenbsp;kan zijn van een spontane behoefte, die zich reeds algemeennbsp;uit van den kant der veebezitters. Wij trachten zooveelnbsp;mogelijk hun belang te behartigen; het veeteeltbedrijf isnbsp;evenwel nog niet voldoende loonend om toe te laten, datnbsp;een gesalarieerd secretaris wordt benoemd.
Voor de vereeniging Oud-Zuid-Bagelen is de registratie van het superieure vee geschied door den gouvernementsveeartsnbsp;met zijn personeel en worden de mutaties thans bijgehoudennbsp;door een speciaal daarvoor aangestelden inlandschen schrijver.nbsp;In de afdeeling Salatiga geschiedt een en ander door denbsp;veemantris. Voorloopig kan hier ook mede worden volstaan.nbsp;Zoodra het aantal fokvereenigingen zich uitbreidt, zal ernbsp;eveneens een inlandschen schrijver kunnen worden benoemd.nbsp;Komt het eventueel tot uitvoering van dit programma, dannbsp;is het m.i. verantwoord aan de Regeering, hetzij subsidie tenbsp;vragen of wel eene loterij, waardoor een flink bedrag beschikbaar kan komen.
Waar de toestanden op Midden- Oost- en West-Java nogal sterk uiteenloopen, komt het mij beter voor na vaststellingnbsp;van een programma, dit den respectievelijken bestuurshoofdennbsp;voor te leggen, opdat het door ons nader kan worden toegelicht,nbsp;om zoodoende in alle gewesten van Midden-Java, waar aannbsp;veeteeltverbetering gedaan wordt, samenwerking te verkrijgen,nbsp;hetgeen niet anders dan bevorderlijk kan zijn tot het in hetnbsp;leven roepen van meer initiatief bij de bevolking.
Hierna ontstaat eenig debat over de vraag, hoe moeten bijv. de voorgestelde fokvereenigingen aan het benoodigdnbsp;stamkapitaal komen. Verstrekking van Gouvernementswegenbsp;is niet alleen niet mogelijk wegens de groote bedragen, welkenbsp;hiermede gemoeid zouden zijn, maar ook niet gewenscht.
Een noodzakelijk gevolg van de kapitaalsverstrekking door het gouvernement, is een streng toezicht van Regeeringswege
-ocr page 361-343
en dit is in verband met de bekende starheid van het ambtenaarsmechanisme niet wenschelijk. Bovendien zounbsp;hierdoor het begrip coperatief wel eenigszins in hetnbsp;gedrang komen. De aangewezen wijze om aan het benoodigdenbsp;kapitaal te komen is leenen bij de afdeelingsbank, en welnbsp;tegen de gebruikelijke rente op langen termijn; uit de bijdragennbsp;van de aangesloten veebezitters zal rente en aflossing voldaannbsp;moeten worden. Men mag niet vergeten, dat van coperatienbsp;een groote educatieve invloed uitgaat.
Algemeen blijkt de vergadering van oordeel, dat het ge-wenscht zal zijn het ambtelijke zooveel mogelijk te mijden.
De heer van Heeckeren, het woord verkrijgende, zegt, dat gebleken is, dat inzake veeteelt, veeverzorging en veehandelnbsp;in Indi nog veel te wenschen overblijft. Wel heeft het Gouvernement reeds veel gedaan, maar er blijft nog veel te doen.
Spreker heeft zich afgevraagd, of het stichten van een bond der bestaande vereenigingen of de oprichting van een grootenbsp;vereeniging zal leiden tot het gewenschte doel. Voor hetnbsp;eerste is het noodig, dat er vereenigingen zijn, en die zijnnbsp;er slechts eenige. Bovendien is het zeer de vraag of dienbsp;vereenigingen zoodanig zijn, dat ze eene behoorlijke reorganisatie tot stand kunnen brengen. Daarna heeft sprekernbsp;gedacht of de oplossing niet op eene andere wijze kannbsp;gezocht worden, en die wijze is in principe aan de handnbsp;gedaan door den Directeur van Landbouw, Nijverheid ennbsp;Handel. Alleen bij een officieele regeling zal men meernbsp;goede resultaten kunnen bereiken, dan onder welke omstandigheden door eene combineering der bestaande vereenigingennbsp;mogelijk zal zijn.
Bij de groote cultures ziet men reeds, dat bij vrijheid van aansluiting van organisaties, welke de cultures tot voorlichting moeten dienen, er ondernemers zijn, die wel vannbsp;de voordeelen der voorlichting willen profiteeren, maar nietnbsp;mede de lasten willen dragen; hoeveel te meer zal dit dannbsp;het geval zijn bij den Inlandschen landbouw. Belangheb-
-ocr page 362-344
benden zijn daar nog slechts zeer weinig doordrongen van het nut van voorgestelde en voor te stellen maatregelen ennbsp;de samenstelling der bestaande vereenigingen toont, datnbsp;belangstellenden juist meestal geen belanghebbenden zijn.
Wij moeten lichamen krijgen, die voor bepaalde gebieden de bevoegdheid krijgen voorschriften te geven, en die binnen hun ressort zoo noodig van belanghebbenden zekerenbsp;belastingen kunnen heffen, om de uitvoering van bepaaldenbsp;maatregelen mogelijk te maken. Het komt spreker daaromnbsp;gewenscht voor zich tot den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel te wenden en aan te dringen op de oprichtingnbsp;van Kamers van veeteelt.
De heer Meijer vreest, dat de Staten-Generaal bezwaren zullen hebben een macht als boven beschreven aan bepaaldenbsp;lichamen te geven, waarop de heer van Heeckeren repliceert,nbsp;dat de bindende voorschriften enz. natuurlijk officieel doornbsp;de Regeering uitgevaardigd zouden kunnen worden.
De heer Schmllinq zou den werkkring der Kamers ook tot den landbouw uitgebreid willen zien, waar de heernbsp;VAN Heeckeren tegen opmerkt, dat zoon kamer niet voornbsp;een bepaalde streek is, maar voor een bepaald bedrijf, zooalsnbsp;bij de groote cultures van thee, koffie, suiker enz.
De heeren t Hoen en Brandts Buijs merken op, dat de reeds door den Directeur voorgestelde Kamers alleennbsp;betrekking hebben op de z.g. Europeesche groote cultures,nbsp;maar dat het Inlandsche bodembedrijf niet zoodanig tenbsp;splitsen is. Landbouw en veeteelt zijn niet te splitsen ennbsp;zal het daarom wenschelijk zijn bedoelde Kamers het geheelenbsp;bodembedrijf te doen omvatten.
De vergadering concludeert, dat het plan van Kamers van Inlandschen landbouw nader uitgewerkt zal worden, na onderlinge bespreking door de heeren CocHius, Schmlling,nbsp;van Heeckeren, van Wely, t Hoen en Brandts Buijs, ennbsp;daarna aan de Regeering zal worden aangeboden.
Uit de terzake gehouden besprekingen volgt dus duidelijk,
-ocr page 363-345
dat men het er algemeen over eens is, dat decentralisatie en samenwerking van allen, die belang hebben en belangstellen in den landbouw en veeteelt der bevolking, denbsp;aangewezen richting is om deze bronnen van volkswelvaartnbsp;rijkelijker te doen vloeien.
In de allereerste plaats zal er dus naar gestreefd moeten worden de belanghebbenden, de grond- en veebezitters, voornbsp;deze zaak te interesseeren, door hen duidelijk uit te leggennbsp;wat de bedoeling is van de te nemen maatregelen. Zij zijnnbsp;het, die gebracht moeten worden tot aaneensluiting, tot hetnbsp;creeren van fondsen, die uitsluitend voor hunne landbouw-en veeteelt-doeleinden mogen worden aangewend, ondernbsp;nader vast te stellen voorwaarden.
Indien, zooals de heer van Heeckeren betoogt, de Kamer van landbouw bevoegdheid bezit om eene zekere belastingnbsp;te heffen tot dit doeleinde, dan is de financieele zijde van ditnbsp;vraagstuk vrijwel opgelost. Het komt mij evenwel voor, datnbsp;dit niet de aangewezen weg is, om op dit gebied blijvendenbsp;resultaten te bereiken. Beter lijkt het mij toe, de bevolkingnbsp;er toe te brengen vrijwillig bij te dragen tot oprichting vannbsp;een fonds, waaruit de maatregelen in het belang van landbouwnbsp;en veeteelt bekostigd zullen worden. Eene geringe maan-delijksche bijdrage, die op 0.10 per grond-of veebezitternbsp;gesteld kan worden, is voldoende om voor de toekomst hetnbsp;benoodigde kapitaal bij elkander te krijgen. Op aaneensluitingnbsp;van meerdere desas dient vervolgens aangestuurd te worden,nbsp;zoodat elk onderdistrict met 10 a 12 desas eene vereenigingnbsp;vormt met eigen kas.
Waar landbouw en veeteelt als het ware de kurk vormen, waarop ten slotte Java drijft, acht ik het een plicht van hetnbsp;bestuur, de bevolking na behoorlijke voorlichting er toe tenbsp;brengen, dat zij zich verbindt tot die vrijwillige bijdragen.nbsp;Per desa op 200 grond- en veebezitters rekenende, zounbsp;dit jaarlijks een bedrag vormen over een onderdistrict van 10nbsp;desas = 200 X 1.20 X 10 = 2400.. Binnen betrekkelijk
-ocr page 364-346
korten tijd is dit fonds aangegroeid tot een kapitaal, waaruit alle urgente maatregelen bekostigd kunnen worden.
Daar waar al dadelijk fondsen noodig zijn voor de uitvoering van urgente maatregelen, zal tijdelijk een anderennbsp;weg dienen ingeslagen te worden. Aankloppen bij denbsp;landbouwcredietbank is beslist niet in het belang van denbsp;bevolking, die nog gebracht moet worden tot intensievenbsp;cultuur en rationeele veeteelt. Het zou niet economischnbsp;zijn gelden te leenen tegen 12 a 18 /q.
Bij wijze van overgangsmaatregel zou de Regeering in zulke gevallen gelden beschikbaar kunnen stellen tegen billijke rentenbsp;met afbetaling op korten termijn. Meermalen toch doet zichnbsp;het geval voor, dat de bevolking genegen is een fokvereenigingnbsp;op te richten, doch niet over voldoende contanten beschiktnbsp;om superieur fokmateriaal aan te koopen, terwijl met eennbsp;leeningstermijn van 6 maanden 1 jaar tegen billijke rente eennbsp;dergelijke vereeniging wel tot stand zou gekomen zijn. Opnbsp;het gebied van landbouw is het niet anders. Hoeveel meernbsp;zou na voorlichting en demonstratie door landbouwkundigennbsp;al niet bereikt zijn, indien aan personen of groepen vannbsp;personen tegen lage rente kapitaal kon worden verstrekt.nbsp;Hier omtrent worde verwezen naar het verslag van de vergadering van landbouwkundigen in September 1915.
Eenmaal over voldoende fondsen beschikkende, zal het noodig zijn, dat voor eene bepaalde streek, bijv. Midden-Java een permanent lichaam in het leven wordt geroepen,nbsp;dat niet alleen te adviseeren zal hebben omtrent vraagstukken,nbsp;Inlandschen landbouw en veeteelt betreffende, doch ooknbsp;bevoegdheden bezit onder nadere goedkeuring van het Departement van Landbouw, inzake de richting, waarin en denbsp;wijze waarop het landbouwbedrijf zal gedreven worden doornbsp;de voorlichters en voorgangers van de bevolking, opdat hetnbsp;zoo winstgevend mogelijk gemaakt worde. Op het gebiednbsp;van veeteelt zal de taak zijn vast te stellen de fokrichting,nbsp;die voor de bepaalde streek aangewezen is en financieel
-ocr page 365-347
het voordeeligst is voor de bevolking, het bevorderen van den vehandel, het zoeken van afzetgebieden, het organiseerennbsp;van tentoonstellingen enz. De leden er van, ten getale vannbsp;7 bijv., zouden gekozen kunnen worden door den Directeurnbsp;van Landbouw, waarbij er vooral rekening mede behoortnbsp;gehouden te worden, dat het personen zijn, die veel aanraking met de bevolking hebben en van de plaatselijke toestanden in de streek, waar gewerkt wordt, goed op de hoogtenbsp;zijn. De keuze zou m.i. dus gedaan moeten worden uit denbsp;Europeesche en Inlandsche bestuursambtenaren, beheerdersnbsp;van cultuur- en veeteeltondernemingen, irrigatie-ingenieurs,nbsp;landbouwkundigen en veeartsen. Jaarlijks behoort aan ditnbsp;comit eene Regeeringssubsidie verleend te worden, waarvoor telkens een begroeting en verslag zal worden ingediend.
Op deze wijze zal het gelukken op het gebied van landbouw en veeteelt resultaten te bereiken, die onder het tegenwoordige regime nimmer bereikt zullen kunnen worden.
Het aanschaffen van dekstieren zal dan voortaan door de bevolking zelf bekostigd worden, terwijl met het oprichtennbsp;van fokvereenigingen op coperatieve basis geregeld kannbsp;worden voortgegaan. Immers eenmaal over voldoendenbsp;kapitaal beschikkende, zullen personen en groepen vannbsp;personen ten allen tijde in de gelegenheid zijn fondsen aan tenbsp;vragen om fokmateriaal aan te koopen of wel fokvereenigingennbsp;op te richten, waarvoor tegen billijke rente zoo noodignbsp;kan geleend worden uit de onderdistrictskas, die ondernbsp;controle van het bestuur blijft. In plaats van een contractnbsp;met de Regeering, worden de leden dezer vereeniging dannbsp;hoofdelijk of wel persoonlijk aansprakelijk gesteld voor denbsp;terugbetaling van het geleende bedrag. Afbetaling in pro-genituur, door mij voorgesteld, daar waar de bevolking nietnbsp;genegen bleek van de Regeering ontvangen renteloos voorschot in geld terug te storten, zal dan in de toekomst alsnbsp;regel niet meer behoeven plaats te vinden, zuiver opnbsp;coperatieve basis dus.
-ocr page 366-348
In een eenvoudig reglement worden de rechten en verplichtingen van de leden der fokvereeniging geformuleerd,nbsp;terwijl van het goedgekeurde vee en de progenituur eennbsp;register wordt aangehouden.
Het spreekt van zelf, dat op nader vast te stellen tijdstippen de leden van dit comit zullen vergaderen, opdat gelegenheidnbsp;besta, dat verschillende zaken, landbouw en veeteelt betreffende, besproken worden en zoo noodig voorstellen bijnbsp;de Regeering worden voorgebracht.
Salatiga, 7 Mei 1916.
Maximale belasting van voertuigen.
Volgens een voordracht, gehouden door den Inspecteur Krebs (Mannheim) in de 11 he jaarvergadering van hetnbsp;Verbond der Badensche vereenigingen voor dierenbescherming, mag de hoogste netto-belasting (voor een span trekpaarden) van voertuigen, in stap bewogen, zijn:
1. Bij goede vlakke wegen, driemaal het lichaamsgewicht der paarden.
2.
Bij minder goede vlakke wegen en bij goede wegen in bergterrein met hellingen tot 3:100, tweemaal hetnbsp;lichaamsgewicht der paarden.
3.
Bij zeer slechte vlakke wegen, evenals veld- en akker-wegen bij weeken bodem en goede wegen met hellingen tot 4: 100, nmaal het lichaamsgewicht der paarden.
(Dit heeft uit den aard der zaak betrekking op Europeesche vierwielige voertuigen).
(Berl. Tier. Wochenschrift.)
V. d. B.
-ocr page 367-DOOR
C. S. JERONIMUS.
Een nadere bespreking behoeven de aanschaffing en de verzorging van desaspringstieren, welke onderwerpennbsp;Dr. B. Vrijburg in zijn artikel: De verbetering van dennbsp;ruriderstapel op Java en Madoera in de voorlaatste aflevering van dit tijdschrift ter sprake brengt. Op pag. 87nbsp;zegt hij omtrent de aanschaffing van springstieren:
Toelichting behoeft het niet, het spreekt van zelf, dat deze dieren in gemeenschappelijk bezit moeten worden gegeven en verder: Eene geheele desa wordt eigenaressenbsp;van een stier. Als zoodanig komen desa's in aanmerking,nbsp;die een voldoend aantal vrouwelijke dieren bezitten (minstens een 80) en die een desakas hebben om de koopsomnbsp;in payementen af te betalen of waar bij onvoldoende gevuldheid van de desakas, de grondbezitters, de orang gogol,nbsp;bereid worden gevonden telken jare het noodige op tenbsp;brengen. Men zal mogelijk eene onbillijkheid vinden innbsp;het feit, dat de desakas het geld betaalt, en dus ook niet-veebezitters voor den stier bijdragen, ik acht dit een zeernbsp;gering bezwaar. Het groote meerendeel van de bevolkingnbsp;in de desa heeft vee en verder is de desa met hare ambts-velden en hare sawahtjelengan zelf grondbezitter en heeftnbsp;als zoodanig belang bij een goeden veestapel.
Aangaande het onderhoud der springstieren wordt gezegd:
Het onderhoud van den stier geschiedt door vaste lieden, n voor de verpleging en een voor het snijden van voer.nbsp;Daar deze personen tevens van verschillende desadiensten
-ocr page 368-350
zijn vrijgesteld, behoeft de betaling niet veel te zijn. Meestal is het 3 of 4 gulden per maand en per persoon. Sommigenbsp;desas doen het met n persoon af. Waar de desakas nietnbsp;toereikend is, worden de onkosten betaald door de grondbezitters samen, waarvoor eenieder dan jaarlijks een kleinnbsp;bedrag stort, meest varieerende tusschen 30 en 40 cents.nbsp;Er zijn ook desas, waar de orang gogol om beurten uitkomennbsp;voor de verpleging en voor het grassnijden. Dit z.g. iederannbsp;systeem is af te keuren. Vooral voor het onderhoud van dennbsp;stier moet men een vasten verzorger hebben, anders wordt hetnbsp;dier gauw eigenzinig, lastig en ten slotte onhandelbaar.
Laat ik vooropstellen, dat ik uit praktische overwegingen de meening van Vrijburg geheel deel, dat ook niet-veebe-zitters in de desa in de kosten van een springstier behoorennbsp;bij te dragen. Diametraal tegenover onze zienswijze staatnbsp;die van de Regeering.
Waarom Vrijburg nalaat ze te vermelden is mij onverklaarbaar, want nu lijkt het of het zoo eenvoudig is stieren ter verbetering van de fokkerij gestationneerd te krijgen ennbsp;dat daarbij totaal geen rekening behoeft gehouden te wordennbsp;met de voorschriften daaromtrent van hoogerhand gegeven.
In de circulaire van den gouvernements-secretaris aan de hoofden van gewestelijk bestuur op Java en Madoeranbsp;(met uitzondering van de Vorstenlanden) van 3 Octobernbsp;1911 no. 2277 wordt toch ten aanzien van de functie vannbsp;de Inlandsche gemeenten bij de aanschaffing van fokveenbsp;o. a. het volgende door den Qouverneur-Generaal onder denbsp;aandacht gebracht;
Indien het wenschelijk blijkt om ter verbetering van den veestapel in eene streek aan de bevolking de beschikkingnbsp;te verschaffen over dekhengsten of springstieren, dan welnbsp;hare medewerking uit te lokken tot het aanschaffen ennbsp;verzorgen van deze dieren, verdient het naar het oordeelnbsp;van Zijne Exellentie geen aanbeveling de Inlandsche gemeenten daarbij als tusschenpersoon te gebruiken, aangezien
-ocr page 369-351
in het algemeen deze niet kan worden geacht zicht te eigenen voor de uitvoering van maatregelen tot verbetering van dennbsp;veestapel. Zoo mogelijk zal daarom in dergelijke gevallennbsp;er de voorkeur aan worden gegeven de medewerking tenbsp;benutten van personen, die van het houden van deze dierennbsp;een beroep maken of zullen kunnen maken, of van groepennbsp;van belanghebbenden om desvereischt aan deze personennbsp;of groepen van personen voor het aanschaffen der fokdierennbsp;crediet te verschaffen.
Nu kan men aanvoeren, dat de bewoording van dit rondschrijven ruimte laat voor de gevolgtrekking, dat wanneer het in uitzonderingsgevallen niet mogelijk blijkt te handelennbsp;naar de inzichten van den Gouverneur-Generaal, men gerechtigd zou zijn de Inlandsche gemeente wel als tusschen-persoon te gebruiken. Zeker, mits niet de bedoeling voorzit, thans tot regel te maken wat uitzondering diende tenbsp;blijven; anders zou de strekking van de aanschrijving tenbsp;niet gedaan worden. De opvatting van meerdere hoofdennbsp;van gewestelijk bestuur en chefs van departementen, zoonbsp;o. a. die van landbouw, nijverheid en handel en van bin-nenlandsch bestuur is dan ook, dat anders handelen dan innbsp;den geest van de circulaire, uit den booze is.
Deze gedachtengang houdt niet alleen eene ruime plaatsing van stieren tegen, maar is zelfs oorzaak, dat men in streken, waar men vroeger nog wel enkele stieren kon sta-tionneeren, thans geen succes meer heeft. Voorbeelden zijnnbsp;aan te halen, dat een desa over gelden beschikte en denbsp;desalieden besloten hadden de gedeponeerde bedragennbsp;voor den aankoop van stieren te bestemmen, doch de uitvoering afstuitte op de m. i. zuiver theoretische overwegingnbsp;van bestuursambtenaren, dat die gelden dan zouden wordennbsp;bestemd voor eene speciale behoefte in de desa, welke nietnbsp;geacht kon worden van algemeen belang te zijn. Zelfs innbsp;streken, waar de bevolking door geldelijken steun van sui-kerfabrikanten de beschikking kon krijgen over springstieren.
-ocr page 370-352
kon eene verstrekking niet plaats hebben, omdat geen personen te vinden of groepen van belanghebbenden te vormen waren, die bereid en in staat waren de verzorging van eennbsp;stier op zich te nemen. De redenen daarvoor zijn hoofdzakelijk te zoeken in de hooge onderhoudskosten van dennbsp;stier, waarbij komt, dat geen inkomsten de uitgaven goednbsp;kunnen maken. De Javaansche veehouder betaalt nu eenmaalnbsp;geen springloonen, noch in geld, noch in naturalin.
Inderdaad zijn de onderhoudskosten hoog te noemen. Ze bestaan in den regel uit het loon van den verzorger, datnbsp;gesteld kan worden op 72., en uit huur van een sta! ennbsp;een springplaats ad. 20., zoodat, wanneer een stiernbsp;geplaatst is in een desa of een desacomplex met 80 koeien,nbsp;de onderhoudskosten minstens / 1.10 bedragen per koe.
Komen de aanschaffingskosten van den stier ook nog ten laste van de gemeenschappelijke koeienhouders, dan zullennbsp;deze nog in den regel twee of drie maal meer bij te dragennbsp;hebben, dan wanneer de koopsom over alle ingezetenennbsp;kan worden omgeslagen.
Nu kan men zeggen / 1.10 is nog niet veel, doch daar denkt de Javaan, vooral de Javaansche veehouder, die vannbsp;huis uit geen veefokker is, anders over. Vooreerst zal hetnbsp;nog heel lang duren voor hem het begrip duidelijk is, datnbsp;de aanwezigheid van een goeden desaspringstier alleen voornbsp;hem oeconomisch voordeel kan op leveren, dat zijn buurman,nbsp;die geen vee houdt, niet deelt. Hij blijft de bijdrage, die hijnbsp;moet storten, omdat hij toevallig een koe heeft, als eennbsp;belasting beschouwen, waarin ik hem geen ongelijk kannbsp;geven want geheel vrijwillig gaat het stationneeren vannbsp;stieren nu eenmaal niet en het wil er bij hem niet in,nbsp;dat zijn buurman, grondeigenaar niet-veebezitter, daarvannbsp;vrijgesteld is. Dat is in strijd met het desagebruik. Vervolgens dient men bij dit alles in aanmerking te nemen,nbsp;welke zware belastingen de Javaansche desaman op tenbsp;brengen heeft en voor welke verschillende andere doeleinden
-ocr page 371-353
hij aangezocht wordt bij te dragen. Ik noem; hoofdgeld, landrente, bedrijfsbelasting, desadiensten; desascholen, desa-loemboengs, desawegen en bruggen, desawaterwerken, desa-banken en -kassen; uitbreiding ambtsvelden voor beterenbsp;bezoldiging van het desabestuur; woningverbetering, drinkwatervoorziening enz. Toegegeven zal dan worden, dat eenenbsp;uitnodiging van bestuursambtenaren iets af te zonderennbsp;voor veeverbetering in t algemeen niet gunstig ontvangennbsp;wordt. Het resultaat is gewoonlijk, dat in streken, waarnbsp;men de voordeelen, welke de veeverbetering kan opleveren,nbsp;niet kent, men de besturende ambtenaren er noode toenbsp;krijgt zware offers van de bevolking te eischen voor hetnbsp;aanschaffen en onderhouden van springstieren. Benigenbsp;hebben zelfs als hunne meening uitgesproken, dat een somnbsp;van 0.30 per jaar en per persoon wel het maximum is,nbsp;dat door den Javaan voor verbetering van zijn runderrasnbsp;kan worden afgezonderd. Is het dan wonder, dat het bestuurnbsp;tot de slotsom komt, dat, indien de aanschaffingskosten ennbsp;zelfs een deel der onderhoudskosten van springstieren nietnbsp;bestreden worden uit particuliere bijdragen van personennbsp;of vereenigingen, wier belang medebrengt de veeteelt dernbsp;Inlandsche bevolking te steunen, men niet tot stationneeringnbsp;van stieren kan overgaan?
Krijgt men uit het opstel van Vrijburg al den indruk, dat het niet moeielijk is de bevolking te bewegen springstieren aan te schaffen mits er maar een desakas isdannbsp;zal men uit het bovenstaande de conclusie kunnen trekken,nbsp;dat die regel toch overal op Java zeker niet opgaat.
Voorts houde men het mij ten goede, dat ik betwijfel of de bevolking zoo geheel uit vrijen wil of uitsluitend nanbsp;overreding zich in het bezit heeft gesteld van springstieren.nbsp;Laat ons ronduit erkennen, dat dank zij den persoonlijkennbsp;invloed of den zachten dwang van Europeesche of Inlandschenbsp;bestuursambtenaren op de bevolking de veeartsenijkundigenbsp;dienst vele (zoo niet alle) stieren heeft kunnen stationneeren.
-ocr page 372-354
ZcMider dwang is geen veeverbetering op Java mogelijk. In streken waar de bevolking zich zeer zelfstandig voelt,nbsp;zich niet meer stoort aan z. g. prentah aloes, en alleen gevolg geeft aan wat wettelijk is voorgeschreven, behoeftnbsp;men dan ook niet met maatregelen tot verbetering van dennbsp;runderstapel aan te komen te komen; men slaagt niet.
Wil men op groote schaal den runderstapel verbeteren, dan staan twee wegen open.
De eerste is om door voorlichting, onderwijs en voorbeeld te trachten van den Javaanschen veehouder een veefokkernbsp;te maken. Dit is de langzame weg. Wordt hij gevolgd,nbsp;dan is de kans groot, dat we over vijftig jaar even ver zijnnbsp;als nu.
De tweede is, dat men door wettelijke bepalingen den Javaanschen veehouder dwingt zijn vee op peil te houdennbsp;en zoo mogelijk te verbeteren. Wetten, verordeningen,nbsp;zullen in de plaats moeten komen van den persoonlijkennbsp;invloed of den zachten dwang van bestuursambtenaren,nbsp;welke wapens uit den tijd zijn en ook geen continuteitnbsp;waarborgen.
Indien de overheid het niet langer lijdelijk wenscht aan te zien, dat de kwaliteit van den runderstapel gestadig vermindert, door het voor andere doeleinden onttrekken aannbsp;de voortteling van alle goede mannelijke fokdieren, dan zalnbsp;zij m. i. een middel moeten vinden om in alle streken, dienbsp;daarvoor in aanmerking komen, de veehouders te verplichtennbsp;n stier op een minimum aantal koeien speciaal voor denbsp;fokkerij te reserveeren. Dit zou kunnen geschieden doornbsp;het doen uitvaardigen van wettelijke voorschriften in zakenbsp;runderfokkerij, waarin bepalingen dienden opgenomen tenbsp;worden omtrent:
a. nbsp;nbsp;nbsp;het uitsluitend gebruik bij de runderfokkerij van goedgekeurde stieren;
b. nbsp;nbsp;nbsp;de castratie van alle minderwaardige stieren;
c. nbsp;nbsp;nbsp;de verplichting van Inlandsche gemeenten tot het* aan-
-ocr page 373-355
schaffen van gemeentespringstieren, c.q. met financieelen steun van het gouvernement, locale raden of particulierenbsp;lichamen;
d.
het recht van Inlandsche gemeenten tot het heffen van retributies voor het aanschaffen en verzorgen van spring-stieren;
e.
f.
de verplichting tot het sluiten van verzekeringen tegen verliezen door sterfte van waardevolle desafokdieren;nbsp;enz.
Ongetwijfeld zouden, in afwachting van het tot stand komen van een wettelijke regeling van de runderfokkerij,nbsp;al spoedig meer stieren kunnen worden gestationneerd, dannbsp;tot heden het geval is geweest, indien de veeartsenijkundigenbsp;dienst het daarheen kon leiden, dat de bovengenoemdenbsp;circulaire werd ingetrokken en vervangen door eene nieuwe,nbsp;waarin worde erkend, dat voor eene overwegend landbouwnbsp;en veeteelt drijvende Inlandsche gemeente maatregelen totnbsp;verbetering van het runderras moeten worden beschouwdnbsp;als te zijn van algemeen belang, en dat, indien het wen-schelijk blijkt in een streek aan de bevolking de beschikkingnbsp;te verschaffen over springstieren, de Inlandsche gemeente voornbsp;de aanschaffing en verzorging als tuschenpersoon kan worden gebruikt. Indien op geen andere wijze het doel is tenbsp;bereiken.
Modjokerto, 23 Mei 1916.
-ocr page 374-[Uit het Veeartsenij kundig laboratorium.]
Langdurige overgevoeligheid voor maliene bij een van malleus genezen paard,
DOOR
C. BUBBERMAN.
Bij geen enkelen deskundige zal tegenwoordig wel meer twijfel bestaan, of de malleus al dan niet onder de ongeneeslijke infectieziekten moet worden gerekend.
Al is de literatuur over dit onderwerp niet zeer uitgebreid, toch kan als vaststaande worden aangenomen, dat occulte,nbsp;ja zelfs clinische malleus onder gunstige omstandighedennbsp;tot genezing kan komen.
Het is duidelijk, dat dit vraagstuk van weinig praktisch belang zal zijn in cultuurstaten, waar de ziekte nog slechtsnbsp;sporadisch voorkomt; uit een oogpunt van rationeele bestrijding is daar natuurlijk het aanhouden van genfecteerdenbsp;paarden uit den booze.
Van des te meer belang is het echter in landen, waar de ziekte nog heerschend voorkomt en de uitroeiing ervannbsp;voorloopig wel een verwijderd ideaal zal blijven en vooralnbsp;waar, zooals in Ned.-Indi, de wet slechts het afmaken vannbsp;clinisch zieke dieren kan gebieden en een groot aantalnbsp;paarden met occulten malleus in het leven wordt gehouden.nbsp;Dat dit aantal in onze kolonin niet gering is, weten wijnbsp;allen en ook, dat daaronder vrij veel paarden voorkomennbsp;met geringe inwendige veranderingen. Ongetwijfeld betreftnbsp;het hier een delicate zaak. Waar wij dierenartsen den niet-
357
ontwikkelden inlander steeds moeten voorhouden, dat de malleus een van de gevaarlijkste ziekten is, hem het belangnbsp;moeten doen inzien van de te nemen politiemaatregelen ennbsp;hem bijna onmogelijk een denkbeeld kunnen geven, wat nunbsp;open en wat gesloten malleus is, moet men zich wel af'nbsp;vragen, of het niet tot tegenwerking van de maatregelennbsp;zou leiden, indien wij het sinds de laatste jaren gevolgdenbsp;systeem zouden verlaten en ons niet meer zouden verzettennbsp;tegen het aanhouden van dieren, die door ons op grondnbsp;van mallenatie of serumonderzoek ziek verklaard werden.nbsp;In zooverre lijkt mij echter dit bezwaar niet zoo groot,nbsp;omdat de meeste paardenbezitters slechts noodgedwongennbsp;onze theorin over de wenschelijkheid van het afmaken vannbsp;paarden met verborgen malleus aanhooren en toch in hunnbsp;hart overtuigd zijn, dat het hun door middel van diversenbsp;Inlandsche of Chineesche obats gelukken zal hun dier wedernbsp;te doen herstellen. In ieder geval zal het zaak zijn, dat van vee-artsenijkundige zijde zooveel mogelijk aandacht besteed wordtnbsp;aan dit onderwerp om meer, dan tot nu toe mogelijk is, gegevens te verkrijgen voor het innemen van een vast standpunt.
Wij allen weten, welk een belangrijk vraagstuk de genezing der t. b. c. van den mensch is; misschien, dat in de toekomst de verschillende hulpmiddelen, die den menschen-artsen hierbij ten dienste staan, ook ons dierenartsen innbsp;staat zullen stellen een aantal aan malleus lijdende paardennbsp;voor het gebruik te behouden. Ik wijs in dit verband slechts opnbsp;het nut, dat de therapeutische vaccinatie zal kunnen afwerpen.
Dat wij van dit alles tot nu zoo weinig in de literatuur vermeld vinden, vindt zijn verklaring in het feit, dat hetnbsp;voor een onderzoeker bijna onmogelijk is om een eensnbsp;genfecteerd paard met wetenschappelijke zekerheid voornbsp;genezen te verklaren; hoe nauwkeurig ook de sectie verrichtnbsp;wordt, toch zal een tegenstander altijd de mogelijkheidnbsp;kunnen aanvoeren, dat bij de obductie een gering procesnbsp;over het hoofd werd gezien. Waar het echter, nu eenmaal
-ocr page 376-358
niet aangaat een cadaver geheel te doorzoeken, moeten wij ons m.i. op een ruimer standpunt stellen en een dier, waarbijnbsp;na nauwgezette systematische sectie niets gevonden wordt,nbsp;praktisch voor genezen verklaren.
Naast de genezing door middel van bepaalde behandelingsmethoden, is deze ook mogelijk, zonder dat eenig ingrijpen van deskundige zijde plaats vindt.
Reeds oude onderzoekers als Curtis, Haubner, Bouley, JOHNE e.a. erkenden de mogelijkheid van deze spontanenbsp;genezing. Volgens Wladimiroff schijnt in Egypte en innbsp;Z. Rusland het genezen van chronischen malleus ondernbsp;bepaalde klimatologische omstandigheden niet zeldzaam tenbsp;zijn. Met gerustheid meen ik hier Ned.-lndi te mogennbsp;bijvoegen; al beschikken wij in onze Indische literatuur bijnanbsp;niet over goed uitgewerkte gegevens, toch weten wij allen,nbsp;dat zich reeds sinds lang, vooral in de kringen der militairenbsp;paardenartsen, de overtuiging heeft gevestigd, dat positief opnbsp;de mallenatie reageerende paarden kunnen genezen, waarbijnbsp;dan de reacties verminderen en ten slotte negatief worden. Iknbsp;wijs hierbij op de twee gevallen van clinischen malleus, dienbsp;v.d. Burg vermeldt in deel 24 van dit tijdschrift, welke paardennbsp;na hun genezing nog jaren dienst deden (in zooverre kan mennbsp;hier niet van spontane genezing spreken, omdat een zekerenbsp;therapeutische werking van de subcutaan aangewende mallenenbsp;niet kan worden buitengesloten).
Natuurlijk zal men in de praktijk uit een oeconomisch oogpunt niet wachten op het tot stand komen van spontaannbsp;herstel, doch zal iedere deskundige in zoon geval zijn toevlucht nemen tot een bepaalde therapie.
Om het wetenschappelijk belang echter, dat de zaak heeft, wil ik hieronder een geval mededeelen, dat aan het Vee-artsenijkundig laboratorium ter observatie kwam.
Het betrof een 9-jarige bruine Sandelhengst, eigendom van een hotel te Batavia, welk dier op grond van eennbsp;dubieuze oogreactie en een positieven uitslag van het erop-
-ocr page 377-359
volgende serumonderzoek door den gouvernementsveearts voor lijdende aan malleus werd verklaard en aan het Laboratorium werd afgestaan, alwaar het op 25 Augugtus 1915nbsp;arriveerde. Tevoren was het paard nooit aan een malleus-onderzoek onderworpen geweest.
Het dier verkeerde in zeer goeden voedingstoestand en vertoonde bij onderzoek geen enkel clinisch verdacht verschijnsel. De lichaamstemperatuur had een normale hoogte.nbsp;Eenige dagen na aankomst werd de ophthalmomallenatienbsp;toegepast, welke een sterk positie resultaat had, terwijl denbsp;gelijktijdig verrichte seroreacties ten opzichte van de in Meinbsp;en Juni genoteerde waarden in intensiteit bleken te zijnnbsp;afgenomen.
Kortheidshalve laat ik hieronder een tabellarisch overzicht volgen van de in Mei en Juni te Batavia en nadien tenbsp;Buitenzorg genoteerde resultaten van conjunctivale mallenatienbsp;en serumonderzoek;
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan de hand van dit overzicht zien we, dat de ophthalmomallenatie, die in Mei 1915 volgens opgave van den gouvernementsveearts een dubieus resultaat had, in Augustusnbsp;sterk positief was geworden. Niet onmogelijk is dit te wijtennbsp;aan een verschillende beoordeeling, dan wel aan andere |
360
ongunstige factoren, die een beoordeeling in de praktijk kunnen bemoeilijken en waarmede men niet te kampen heeftnbsp;aan een laboratorium, waar men van uur tot uur de reactienbsp;kan volgen.
Een nauwkeurig oogonderzoek gaf niet de minste aanleiding om aan een schijnreactie te denken, terwijl de uitvloeiingnbsp;op tijd (na 6 uur) optrad en na 12 uur begon te verminderen. De bijverschijnselen van het oog waren eveneensnbsp;alle positief. Bij de in de volgende maanden verrichtenbsp;indruppelingen is de reactie ook steeds positief gebleven,nbsp;alleen trad de etteruitvloeiing in Februari en Maart 1916nbsp;vlugger in (na 3 uur) dan voordien en was de reactie ooknbsp;vlugger (na 6 uur) afgeloopen. Dit laatste is echter eennbsp;verschijnsel, dat door ons meermalen gezien werd bij positiefnbsp;reageerende paarden, die menigvuldig worden ingedruppeld.
Anders was het gesteld met de complementbindingsreactie. Waar deze bij de bepaling in Mei en Juni 1915 een zwaknbsp;positieve waarde had en in verband met den hooge aggiu-tinatietiter en het feit, dat op den betreffenden stal reedsnbsp;meerdere gevallen van malleus waren voorgekomen, redennbsp;was geweest om het dier ziek te verklaren, begon zij reedsnbsp;in Augustus te verminderen, werd eerst dubieus en at spoedignbsp;negatief. Tot aan het einde toe is zij verder negatief gebleven.
De agglutinatietiter, die in Mei een hooge waarde (2000) had, begon gelijk met de complementbindingsreactie te dalen,nbsp;bereikte in September zijn laagste waarde (900) en begonnbsp;nadien weder te stijgen om tot het einde toe een waardenbsp;van 2000 te behouden.
Dit gebrek aan overeensteming tusschen de verschillende reacties was opvallend. Waar echter de complementbindingsreactie door ons steeds beschouwd wordt als de meestnbsp;betrouwbare om over het al dan niet ziek zijn van een paardnbsp;een oordeel te vellen, vestigde zich de meening, dat hetnbsp;hier wellicht een geval betrof van genezen malleus, waarbijnbsp;vr mallene een groote overgevoeligheid was achtergebleven.
-ocr page 379-361
Dit laatste is een feit, waarop ook voor t.b.c. van den mensch reeds door meerdere schrijvers is gewezen. Eennbsp;individu, dat eenmaal genfecteerd geweest is met tuberkelbacillen, kan soms nog langen tijd na de genezing eennbsp;overgevoeligheid voor tuberculine blijven behouden, welkenbsp;dan tevens de reden is, dat de tuberculine-reacties nietnbsp;gebruikt kunnen worden om over het al dan niet genezennbsp;zijn van dat individu een beslissing te nemen.
Het eerst dalen en daarna stijgen van den agglutinatietiter kon verklaard worden door een sprong in den titer, zooals wijnbsp;die niet alleen bij zieke, doch ook bij gezonde dieren aantreffen en die dus niet behoeft te wijzen op de aanwezigheidnbsp;van levende malleusbacillen in het organisme.
Teneinde echter het onderzoek zoo volledig mogelijk te doen zijn, werd in den avond van 19 April een hoeveelheidnbsp;van 250 mgr. mallene, verdund met de 9-voudige hoeveelheidnbsp;'I2 /o carbolwater, subcutaan aan de halsvlakte ingespoten.
Voortemperatmir: 17 April s m. 37,5, s av. 37,6; 18 April s m. 37,3, s av. 37,5.
Temperaturen op onderstaand aantal uren na de injectie:
8 |
10 |
12 |
14 |
16 |
18 |
20 |
20 April - |
38,1 nbsp;nbsp;nbsp;38,5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38,3 ; 39,8 , 40,2 i 40,4 I 40,3
Het verschil tusschen hoogste voor- en natemperatuur bedroeg dus 2,8'C. Deze temperatuurstijging, gevoegd bijnbsp;de handgroote, pijnlijke warme zwelling, welke na 12 uurnbsp;op de injectieplaats opgetreden was, gaf alle recht om volgens de geldende bepalingen het resultaat dezer subcutanenbsp;mallenatie als positief te beschouwen.
Op 26 April werd het paard afgemaakt en geseceerd.
Het bleek volkomen gezond te zijn; na de meest nauwkeurige inspectie kon noch in klieren noch in eenig ander orgaan een afwijking worden geconstateerd, terwijl evenmin verschijnselen konden worden gevonden, die zouden kunnennbsp;wijzen op een bestaan hebbend malleusproces. De sectie
-ocr page 380-362
bevestigde dus het vermoeden, dat het hier een dier betrof, dat vrij van malleusprocessen was, zoodat de complement-bindingsreactie juist had aangewezen en het positief reageerennbsp;op ophthalmo- en subcutane mallenatie op een overgevoeligheid voor mallene berustte.
Het zou dus mogelijk zijn, dat het hier een geval van genezen malleus betrof, doch het niet^,vinden bij de sectienbsp;van eenig verschijnsel, dat op een bestaan hebbend procesnbsp;zou kunnen wijzen, doet_[mij de vraag opperen, of er bijnbsp;het dier in'questie wel ooit malleusprocessen hebben bestaan.
Het kan natuurlijk wel, dat het organisme bij een Pgene-zing alle restes van de infectie opruimt, doch gegeven het feit, dat de complementbindingsreactie slechts een zwaknbsp;positieve waarde vertoonde en binnen vrij korten tijdnbsp;(4 maanden) reeds negatief was geworden, meen ik alsnbsp;meest waarschijnlijk te moeten aannemen, dat het paard bijnbsp;zijn verblijf op den genfecteerden stal wel malleusbacillennbsp;heeft binnengekregen, doch dat de hoeveelheid daarvan tenbsp;gering is geweest of de virulentie te zwak of het resistentie-vermogen van het paard te sterk, om pathologisch-anato-mische veranderingen te doen ontstaan en dat de bacillennbsp;in staat waren om in het bloed een geringe quantiteitnbsp;antistoffen te verwekken, benevens een overgevoeligheidnbsp;voor mallene, welke, ook nadat de complementbindendenbsp;stoffen reeds uit de circulatie waren verdwenen, onverminderd bleef bestaan.
De lichaamstemperatuur, die van den dag van aankomst tweemaal daags gemeten werd en steeds normaal (onder 38C.)nbsp;bleef, pleit m.i. ook daarvoor.
In dit licht beschouwd moeten wij dit geval dan op de debetzijde der conjunctivale mallenatie boeken, daar, ingevalnbsp;het dier niet aan het Laboratorium zou zijn gekomen, hetnbsp;positief blijven dier reactie, in weerwil van de negatievenbsp;compiementbinding, aanleiding zou zijn geweest om hetnbsp;dir niet tot het vrije gebruik toe te laten.
-ocr page 381-363
Tot nu toe zijn dergelijke gevallen van niet zoo groot belang geweest, maar in de toekomst, als wij er misschiennbsp;toe zullen overgaan, om paarden met chronischen occultennbsp;malleus door vaccinatie te genezen, zullen gevallen vannbsp;langdurige mallene-overgevoeligheid wel meer onder observatie komen, zoodat m.i. dan ook de mallenereacties nooitnbsp;gebruikt zullen kunnen worden als indicator voor het alnbsp;dan niet genezen zijn der behandelde dieren.
Buitenzorg, juni 1916.
-ocr page 382-DOOR
Dr. Q. A. van LIER.
Van prof. Dr. L. de Blieck kreeg ik toegezonden: Piro-plasmose-onderzoek in Nederland en zijne Kolonin, rede uitgesproken bij het aanvaarden van het ambt van leeraar innbsp;de parasitaire en infectieziekten der dieren aan s Rijksveeartsenijschool op den 31en Januari 1916.
Met zeer veel belangstelling nam ik kennis van den inhoud dier rede en dat des te meer, daar piroplasmose ondernbsp;den veestapel van mijn ressort (Oostkust van Sumatra) zeernbsp;uitgebreid voorkomt, zoowel onder runderen als buffels.
Prof. DE Blieck vermeldt in zijne rede het voorkomen van P. mutans, B. bigemina en Anaplasma bij runderen innbsp;Deli en de Karo-Batakvlakte. Lichtelijk verbaasde het mijnbsp;bij de behandeling van piroplasmose van den buffel (blz. 24)nbsp;niets te vernemen betreffende de piroplasmose onder denbsp;buffels der Karolanden. Mischien was het prof de Bliecknbsp;niet bekend, dat aldaar onder de buffels menigvuldig doornbsp;mij P. mutans werd waargenomen.
Het overgroote meerendeel der dieren, door mij opgebracht op de ziektestaten betreffende piroplosmose, waren buffels.nbsp;Een heel enkel geval van het voorkomen van Anplasmanbsp;naast P. mutans werd bij deze dieren waargenomen opnbsp;10 December 1915. Twee gevallen van haemoglobinurienbsp;werden waargenomen, n op 23 December 1915 en nnbsp;op 6 januari j.1.
Op blz. 24 vermeldt de Blieck: de Does vond bij karbouwen B. bigemina; de dieren vertoonden haemoglobinurie. Na dien zijn dergelijke gevallen niet waargenomen.
-ocr page 383-365
Haemoglobinurie bij buffels schijnt dus in Ned.-Indi heel zeldzaam voor te komen, vandaar dan ook deze publicatie.
Betreffende het geval op 23 December 1915 valt weinig mede te deelen. Sectie werd niet verricht. Onderzoek vannbsp;het dunne, waterige bloed viel negatief uit.
Zeer interessant was het 2lt;fe geval door Dr. van der Poel en mij waargenomen. Op den 6eigt; Januari j.1. rapporteerdenbsp;Si Nabai, kampong Ketaren, dat zijn buffel ziek was; hetnbsp;dier had geen eetlust en urineerde bloed. Bij het ingesteldenbsp;onderzoek troffen we een buffelkoe aan, in goeden voedings-toestand verkeerend. Het dier stond er suf bij; eetlustnbsp;ontbrak, geen herkauwen. De temperatuur was 40. Denbsp;mest bleek normaal. Sporen van het bloedurineeren werdennbsp;aan de achterband waargenomen.
Bloeduitstrijkpraeparaten werden vervaardigd uit een oora-der en bij een later ingesteld onderzoek kregen we een fraai beeld van B. bigemina te zijn. Ook bij een onderzoeknbsp;van praeparaten vervaardigd van verschillende organen troffennbsp;we B. bigemina in groote hoeveelheid aan.
Ik weet niet of het collega van der Poel is opgevallen, maar mij kwam het voor, dat de parasieten kleiner waren,nbsp;meer, hoe zal ik het zeggen, ballonvormig en aan de puntennbsp;uit meer uit elkaar staande dan bij B. bigemina van het rundnbsp;hier door mij gezien. Collega Breedveld liet mij b.v. eennbsp;fraai praeparaat van B. bigemina van het rund zien; hiernbsp;lagen de parasieten dichter tegen elkaar aan, waren meernbsp;gerekt, peervormig en leken mij grooter.
Getracht is nog geworden herstel te verkrijgen door het toedienen subcutaan van een 100 c.c.M. lquot;/o trypaanblauw-solutie, doch zonder resultaat, het dier stierf den volgendennbsp;morgen. Hoogstwaarschijnlijk is de dosis te klein geweestnbsp;en hadden we het dier in den loop van den dag nog eennbsp;tweede dosis moeten toedienen. Hoe dit ook zij, nu warennbsp;we in staat een nauwkeurige sectie te verrichten en bleeknbsp;bij die sectie alleen de omgeving van de injectieplaats blauw
-ocr page 384-366
gekleurd over een kleine uitgestrektheid; het trypaanblauw was dus niet goed opgenomen geworden.
Bij de lijkopening op den 7 Januari des morgens vroeg kregen we de volgende voornaamste afwijkingen te zien.
Bij het wegnemen van de huid viel het eerst'op de sterk uitgezette bloedvaten. Het bloed was licht van kleur, dunnbsp;en waterig. In de borstholte een groote hoeveelheid vannbsp;een geelachtige sereuse vloeistof. Aan longen en luchtpijpnbsp;weinig veranderingen. Longklieren gezwollen, vergroot; bijnbsp;doorsnijden eenigszins nattig. Over het algemeen was ditnbsp;vrijwel het geval met alle lymphklieren; sommige, b.v. denbsp;boegklieren waren al bijzonder vergroot. In het hartezakjenbsp;tamelijk veel vocht. In hart, onder epi- en endocardiumnbsp;bloedingen. Het hartvet geleiachtig: hartspier eenigszins bleek.
Er bestond een haemorrhagische gastro-enteritis v.n.1. van lebmaag en dunne darmen. (N.B. als een zeldzame bijzonderheid valt op te merken een geheele invaginatie vannbsp;blinden darm in den dikken.) Lever vergroot, icterisch,nbsp;galgang en galblaas goed gevuld (stenose van den ductus).nbsp;Milt normaal van grootte, leek wat verdikt te zijn. Nierennbsp;vergroot, parenchymateus gedegeneerd, kapsel laat gemakkelijknbsp;los. In het nierbekken vele bloedingen (haemorrhagischenbsp;ontsteking). De blaas sterk uitgezet, bevat donkerroodenbsp;urine; slijmvlies gechymoseerd.
Kabondjahe, 22 Mei 1916.
-ocr page 385-DOOR
3. Panicum Crus Galli L. Species Plantarum (1753), pag. 56. Zie plaat XXVIII en XXIX.
De soortnaam Crus galli beteekent hanepoot en wijst op de nu juist niet sprekende gelijkenis, welke de bloeiwijze vannbsp;dit gras vertoont met den poot van een haan. In den oudennbsp;tijd nam men het blijkbaar niet zoo nauw.
Dit over een groot deel der aarde verbreide, zeer vormenrijke gras werd, behalve onder den hierboven opgegeven wetenschappelijken naam, nog onder ruim 40 andere wetenschappelijke namen beschreven. De voornaamste daarvannbsp;zijn; Panicum echinatum Willd, Panicum frumen-taceum Roxb. (een ongenaaide cultuurvariteit), Panicumnbsp;hispidulum Lam., Panicum sabulicolum Steud, Panicum stagninum Retz, Echinchloa crus gallinbsp;Beauv. Echinchloa stagm'na Beauv.
Echinatus beteekent gestekeld en zinspeelt on de langgenaalde aartjes van dezen vorm, frumentaceus beteekent als graan gebruikt,nbsp;hispidulus beteekent kort stijfharig en zinspeelt op de bij dezennbsp;vorm stijfliaiige aartjes, sabulicolus beieektui op zandgrond groeiend,nbsp;stagninus beteekent in stiistaand water groetend. E c ti i n c li I o anbsp;beteekent egelgras en zinspeelt op de langgenaalde aartjes.
Volksnamen; Op]ava: Djadjagoan, s. Djagowan, j, Djawan, j, Djawan pari, j, Gagadjaan s, Soeket ngawan, j. denbsp;Clercq geeft bovendien den Inlandschen naam Ghoenbsp;djhagoe, md. Bij herbariumexemplaren vond ik nog de onbetrouwbare namen DJoedJoeloek, j, en Woedoelan, j. Somsnbsp;wordt ook nog de naam Toeton, j, opgegeven, welkenbsp;echter aan P. c o 1 o n u m toekomt.
-ocr page 386-r:
r-
Djadjagoan is afgeleid van djago, haan of aanvoerder. De naanl zinspeelt misschien op de verwijderde gelijkenis niet een hanepoot,nbsp;niogelijk echter, op het feit, dat de bloeiwijzen van dit gras op de sawahnbsp;steeds boven de rijst nitsteken.
De naani djawan, die op gierst (djawa) gelijkend gras beteekent, is merkwaardig, omdat hij misschien aanduidt, aan welke gierstsoortnbsp;het eiland Java zijn naam heeft ontleend. (Zie Veth, Java, 2e druknbsp;1. pag. 2 en vlg.) De eenige gierstsoort, waarop P. crus galli veelnbsp;gelijkt, is de in Engelsch-Indi nog heden ten dage gekweektenbsp;ongenaaide cultuurvorm er van, dooi Roxburgh als Panic ii in f rumen taceum beschreven. Mogelijk was deze vorm de vroegernbsp;ook op Java verbouwde gierst, in welk geval het veelvuldig voorkomen op de sawahs van Panicum c r u s g a 11 i, den wildennbsp;stamvorm er van, geen verwondering kan baren. Een tweede gierst-sooit, nog heden ten dage in kleine hoeveelheid op Java verbouwdnbsp;en door de bevolking gegeten, Setaria italic a, wordt wegensnbsp;de kleine korrels djawawoei = djawa awoet, fijnkorrelige gierst genoemd. Andere gierstsoorten komen op Java noch in t wild nochnbsp;gekweekt voor. Dat met de oorspronkelijke gierst Sorghum v u 1 -gare Andropgon sorghum bedoeld zou kunnen zijn,nbsp;zooals Greshoff blijkbaar niet onmogelijk achtte (Zie Veth, I. c. pag. 7nbsp;in ann.), dunkt mij niet waarsciiijnlijk.
Gagadjaan, dat men met olifantsgras zou kunnen vertalen, zal wel zinspelen op het uitsieken der Panicum bloeiwijzen boven de rijst.
In Nederland: Hanepoot, Hanevoet, IJsgras, Noormannen, Splitgras Vogelgras, Vogelvoet.
Elders: Barnyard-grass (Amerika), Cockfoot (Engeland), Hah-nenfusshirse, Hiihnerhirse, Stachelhirse.
Botanische literatuur en afbeeldingen.
Agricultural Gazette of New-South-Wales II, p. 172. plate XX.
Asctierson und Graebner, Synop.sis der Mitteleuropaischen Flora II, pars I (1899), pag. 69.
Baker, Flora of Mauritius 438.
*Baxter, Britisch Botany VI, 462.
Bentham, Flora Hongkongensis 411 (als P. crus galli}, 465 (als P. stagninum). Flora Anstraliensis VII, 479.
Boerlage, in Annales du Jardin Bot. de Buitenzorg, VIII, 56.
Baissier, Flora Orientalis V, 435.
*) In Australi is dit echter de naani van Dactylis glomerata. * De aldus gemerkie literatuur heb ik niet kunnen raadplegen.
Base, in Plant, Jungh. 370 (als Echinochloa crus galli), 371 (als Echinochloa stagnina).
Cheeseman, New-Zealand Flora 1089.
De Clercq, Plantkundig Woordenboek pag. 298, no. 2578.
Cooke, Flora of the Presidency of Bombay, II, 930 (ate P.
*Curtis, Floia Londiiiensis I, 21.
Doell, iti Flora Brasil. II, pars 2,140.
Duthie, Illustrations Indigenous Foddergrasses tab. 5. Foddergrasses Northern India 5 (als P. crus gallv,8 (als P. fru-mentaceum).
?Grasses N. W. India 3 (als P. crus galli) 8 (als P. frumentaceum). Flora Batava, Vol. VI, tab. 436-
Grisebach, Flora of the Britisch West-Indian Islattds 546.
De Gorter, Flora VII Provinc. 17.
Van Hall, Flora Belg. Sepientr. I. 72 (als Echinochloa crus galli). Landhuishoudkundige Flora 248, fig 237.
Heukels, Flora van Nederland I. 445.
Hillebrand, Flora Hawaiian Islands 496.
Hooker, Flora of Britisch India VII, 30.
*Host, leones Oram. Austriac II, 15, tab. (1) 19, 111 tab. (3) 51 (ate P. stagninum).
*Knapp, Grarnina Britt, tab. 11.
Koorders, Exkitrsionsflora I, 129 (als P. crus galli eti P. stagninum), Lamarck, Encyclopdie IV, 744 (als P. crus galli en P. hispiduliim).nbsp;Lamson Scribner, American Grasses, Bull. VII U.S. Dept of Agric.nbsp;(Div. of Agrostol). p. 82, tab. 64.
Manson Bailey, Queensland Flora VI, 1826.
Comprehensive Catalogue of Qtieeusland Plants 604.
Merrill in Philippine Journal of Science I, 354 (als P. crus galli en als P. stagninum).
Miguel, Flora Ind. Bat. Ill, 464 (als Echinochloa crus galli en als E. stagnina), 456 (als P. Echinbnehloa frumentacea eti hispida).
F. von Mueller, Fragm. Phytogr. VIII, 198.
Muschler, Flora of Egypt 51.
Nees, Genera Plant. Flor. Germ. fasc. 13, tab. (24)8.
*Oeder, Flora Danica V, 852, IX, 1564.
Oudemans, Flora van Nederland (1874), III, 444, Allas, tan. LXXIX, fig. 406.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5
*Palisot-Beauvois, Agrostologie (1812) 53, tab. II, fig. 2. nbsp;nbsp;nbsp;i
* De aldus gemerkte literatuur heb ik niet kunnen raadplegen.
-ocr page 392-*Reidienlgt;di, leones Flor. Germ. tab. 29 {a\s Echinochtoa crusgalli).
Rendie in Journal Linn. Soc, XXXVI (1904) 328.
Retzius Observationes V, 18 {als P. hispidulum), \2(i\\s P. stagninum).
Ridley, Materials Flora Malayan Peninsula III, 132.
Roxburgh, Flora Indica I, 295 (als P. stagninum), 303 (als P. hispi-dulum), 304 (als P. frumentaceum).
Scheffer, in Natuurkundig tijdschrift Ned.-Indi XXXIV, 44.
*A. H. Schrader, Flora Gernianica pag. 3.
*Smith and Sowerby, English Botany, XIll, 876.
Steudel, Synopsis Gluniacearuin 1,47 no. \38{a\s P. crus galli), no. 139 (als P. stagninum), no. 142 (als P. hispiduluin) pag. 48, no. 150 (alsnbsp;P. sabulicolum).
Sturm, Flora von Deutschland III (1900) pag. 41. tab. 3.
Trimen, Flora of Ceylon, V, 135.
Trinius, Species Graminum tab. 161 (als P. crus galli), 162 (als P. crus galli echinatum), 163 (als P. crus galli sabulicolum), 164 (alsnbsp;P. frumentaceum).
Vasey, Agricultural Grasses and Forage-plants of the United States 27, plate 14.
1-
In Veeartsenij kundige Bladen I (1886) pag. 188 en vigd. beschreef de paardenarts Mars onder den naam van E c h i n o c h 1 o a s t a g-n i n a (welke naatn, zooals we boven reeds zeiden, als synonym vannbsp;Panicum crus galli moet worden opgevat) een geheel andernbsp;gras, n.l. Themeda ciliata(=:Anthistiria ciliata). Denbsp;inlandsche namen, die hij opgeeft, Djoekoet memerakantn Djampangnbsp;merak, benevens de tien daarop volgende regels van zijn artikelnbsp;behooren eveneens bij T h e m e d a ciliata. Daarop volgt een langnbsp;met opgave van bron aan Rumphius ontleend citaat, dat eveneens opnbsp;een Themedasoort betrekking heeft. De daaropvolgende beschrijving,nbsp;die weer op P. c r u s galli slaat, is met partiele weglatingen uitnbsp;Miquel, Flora Batava 111, 463 en 464 vertaald, wiens Latijn echternbsp;door den verlaler herhaaldelijk niet begrepen is. Van de beschrijvingnbsp;der g bloem deugt inde vertaling vrij wel niets, cuimi e nodisnbsp;radicantes wordt vertaald met halmen en knoopen w o r t elsla and, tangetje zal wel een drukfout voor tongetje zijn,nbsp;o v a t o-e 11 i p t i c a wordt vertaald met vooral lang, kruikachtig zal wel een drukfout voor kruidachtig zijn. De 4 laatstenbsp;regels van het artikel hebben weer op Themeda ciliatanbsp;betrekking.
De aldus gemerkte literatuur heb ik niet kunnen raadplegen.
l'\
371
In Veeartsenijkundige Bladen III (1889), pag. 339 en vgd. kotnt met geringe wijzigingen hetzelfde stuk nogmaals voor, nu met een plaatnbsp;(XllI), die een goede afbeelding van Themeda ciliata geeft.nbsp;De uit het Latijn van Miquel vertaalde beschrijving is ten deelenbsp;verbeterd, ten deele verslechterd, fluitans, drijvend, is met golvend vertaald, tuberculata, geknobbeld, is vertaald metnbsp;k n o I V o r m i g. jammer is het, dat Mars, wiens ijver te loven valtnbsp;wiens artikelen veel lezenswaardigs bevatten, zich niet beter botanischnbsp;heeft doen voorlichten.
Het artikel van Veeartsenij kundige Bladen lil is onveranderd overgenomen op pag. 83 van den overdruk: B e s c h r ij v i n g v a ii eeltige grassen van N e d e r 1 a n d s c h-I n d i . In Mars,nbsp;Voeding en Voedsels van het Paard komt op pag. 56nbsp;tiogmaals hetzelfde stuk voor met een andere plaat, die echter wederomnbsp;Themeda ciliata voorstelt.
Beschrijving:
Eenjarig gras met vezelige, 10 40 c.M. diep in den bodem dringende wortels. Stengels aan elke plant 16, zeldennbsp;meer, hoogstens 10, opgericht of aan den voet of grootendeelsnbsp;neerliggend of drijvend, veranderlijk van lengte, meestalnbsp;0.30 1.50 M., zeldzamer langer (het langste door mij gemetennbsp;exemplaar bereikte een lengte van 2.25 M.), bij op sawahsnbsp;groeiende exemplaren steeds zoo hoog, datde geheele bloei-wijze boven de padi uitsteekt, waardoor bloeiende en vruchtdragende exemplaren onmiddellijk in het oog vallen. Halmen rond,nbsp;kaal, massief. Bladscheeden 5 30 c.M. lang, kaal of aannbsp;den fop langs den voorrand langharig of over de geheelenbsp;lengte rondom behaard. Tongetje ontbrekend of door eennbsp;dwarse rij lange haren vertegenwoordigd. Bladeren lijnvormig,nbsp;met afgeronden voet en zeer spitsen top, 100 650 m.M.nbsp;lang, 622 m.M. breed, met krachtige, van onder uitspringendenbsp;middennerf en zeer talrijke, dichtopeengedrongen langsaderen,nbsp;waarvan telkens een dikkere met een groep dunnere afwisselt,nbsp;langs den verdikten rand, en vaak ook op de aderen, bezetnbsp;met nietige schuinopwaarts gerichte stekeltjes, daardoor bijnbsp;het terugstrijken zeer ruw aanvoelend, overigens beiderzijdsnbsp;kaal of aan den voet met enkele lange haren bezet, langs
-ocr page 394-372
den rand vaak eenigszins geplooid. Algemeene steel der bloeiwijze ten slotte 520 c.M. buiten de bovenste blad-scheede stekend. Bloeiwijze aanvankelijk opgericht, laternbsp;vaak overhangend, 5 20 c.M. lang, uit 5 40 trosvormignbsp;gerangschikte, meestal vrij dicht opeen gedrongen aren bestaand, bij op rijstvelden groeiende exemplaren gewoonlijknbsp;sterk purper aangeloopen, bij een in moerassen groeienden,nbsp;langgenaalden vorm in den regel groen. Hoofdas der bloeiwijzenbsp;kantig, dicht bezet met stijve, schuinopwaarts gerichte borstels,nbsp;de oudere daardoor bij het terugstrijken zeer ruw aanvoelend,nbsp;bij de inplanting der zijassen met lange haren bezet. Zijspillennbsp;schulnopstaand, in de onderhelft der bloeiwijze meest tennbsp;getale van 2 4 bijeenstaand, zeldzamer alleenstaand, indenbsp;bovenhelft alleenstaand of in paren, veranderlijk van lengte,nbsp;doch bijna altijd langer dan de haar scheidende tusschen-ruimten, de onderste 2575 m.M. lang, de hoogere geleidelijknbsp;korter, zoodat de allerbovenste slechts enkele m.M. langnbsp;zijn, terwijl de hoofdas der bloeiwijze daarboven zelf nognbsp;een aantal aartjes draagt. Zijspillen kantig, bezet met stijve,nbsp;schuinopwaarts gerichte borsteltjes, de oudere daardoor bijnbsp;het terugstrijken ruw, bovendien talrijke, op een knobbelnbsp;ingeplante, lange haren dragend. Aartjes dichtopeenstaand,nbsp;naar n zijde gekeerd, de bovenste soms alleenstaand, denbsp;meeste echter ten getale van 2 4 bijeen of naar onder tennbsp;getale van 410 aan een-kort gemeenschappelijk steeltjenbsp;opeengedrongen. Steeltjes der afzonderlijke aartjes zeernbsp;kort, /s m-M. lang, met schotelvormig verbreeden top.nbsp;Aartjes langwerpig rond, 3'/2 5 ') m.M. lang, fijn kortharig,nbsp;bovendien op de nerven en langs de randen der 3 lagerenbsp;glumae vaak bezet met lange haren, welker voet al of nietnbsp;knobbelvormig is verdikt, g, dun vliezig, eirond of breednbsp;eirond, aan den voet met de omgeslagen randen het aartje
h De afmetingen der aartjes, glumae en paleae zijn steeds naald gegeven, tenzij het tegendeel uitdrukkelijk is vermeld.
-ocr page 395-373
omvattend, met spitsen of vrij stompen top, al of niet door een hoogstens '/2 m.M. lang naaldje gekroond, nogal veranderlijk van lengte, doch steeds veel korter dan gg, \ ^U3 m.M.nbsp;lang, 3-nervig. ga dun vliezig, langwerpig, met spitsen, doornbsp;een '/a3 m.M. lange naald gekroonden top, 3'/4 5 m.M.nbsp;lang, 5-nervig. B3 of onzijdig, gg dunvliezig, langwerpig,nbsp;spits, door een 45 m.M. lange, met schuinopwaartsnbsp;gerichte borsteltjes bezette naald gekroond, ongeveer evennbsp;lang als gj, met de omgeslagen randen de dunne, vlakke,nbsp;langwerpige, spitse, 2'/2 3'/2 gt;n-M. lange p3 omvattend.
Tusschen gg en Pa vindt men nooit een vruchtbeginsel, wel soms (vooral bij den in moerassen voorkomenden lang-genaalden vorm) 3 meeldraden. B4 proterandrisch. g4nbsp;langwerpig rond, sterk gewelfd, door een behaard m.M.nbsp;lang spitsje gekroond, overigens steeds kaal, glanzend, hard,nbsp;onduidelijk overlangs gestreept, 2'j^3 m.M. lang, met dennbsp;omgebogen rand P4 omvattend. p4 vlak, met binnenwaartsnbsp;omgebogen randen, glad, hard. Tusschen g4 en P4 vindtnbsp;men een omgekeerd eirond vruchtbeginsel, met 2 lange, vrije,nbsp;door purperen stempels gekroonde stijlen, bij niet te oudenbsp;bloemen bovendien 3 meeldraden. Vrucht ovaal of ovaal-omgekeerd eirond, ruggelings afgeplat, l'/g 2 m.M. lang,nbsp;binnen de verharde gi en P4 besloten blijvend.
Zeer vormenrijk gras, vooral wal beharing, iiaaldleiigte ii kleur der aartjes betreft. De lengte der naalden is veranderlijk bij dezelfdenbsp;plant, ja zelfs in dezelfde bloeiwijze. Een scherpe scheiding tusschennbsp;de verschillende vormen te maken is onmogelijk, men vindt allerleinbsp;combinaties van beharing, afmetingen, naaldlengte en kleur der aartjes,nbsp;vorm en afmetingen van g , opgerichte of groofendeels neerliggendenbsp;stengels, ontbrekend of door een rij haren vertegenwoordigd tongetje,nbsp;zonder dat het mogelijk blijkt een dezer vormen scherp te omgrenzen;nbsp;alles loopt in elkaar over. Grootte en kleur der aartjes staan nietnbsp;met elkaar in correlatief verband. De scheiding, die Merrill (Philippine Journal of Science 1,351) maakt tusschen Panicnm crusnbsp;g a 11 i en P. s t a g n i n n m, waarvan de eerste opgerichte stengelsnbsp;en purperen, 2 3 m.M. lange aaitjes, de laatste een neerliggendennbsp;stengel en groene, 4 5 m.M. lange aartjes zou hebben, is dan ook
374
noch bij Nederlandsch nog bij Javaansch materiaal door te voeren, afgezien nog van het feit, dat Merrill blijkbaar geen notitie heeftnbsp;genomen van de diagnose van P. stagniniim bij RetziuS, dennbsp;vader der soort. Retzius noemt toch als kenmerken van zijn soortnbsp;opgerichte halmen, langgenaalde aartjes, een langharigen mond dernbsp;bladscheeden en een mannelijke onderste bloem. Van dit alles maaktnbsp;Merrill geen gewag, een door hem als P. stagtiinnm gedetermineerdnbsp;Philippijnsch exemplaar in het Buitenzorgsch herbarium voldoet dannbsp;ook in geenen deele aan de diagnose bij Retzius, ja, zelfs niet aan dienbsp;bij Merrill zelf, naar de aartjes geen 4 5 doch slechts S'/a m.M.nbsp;lang zijn, voorts zijn ze ongenaaid. Een op Java veelvuldig iti moerassen voorkomende vorm voldoet zeer goed aan de beschrijvingnbsp;van Retzius en werd dan ook door Miquel, Hallier en anderennbsp;terecht als P. stagnium gedetermineerd; deze vorm is echter doornbsp;allerlei overgangen met het type verbonden en heeft geen recht omnbsp;als afzonderlijke soort te worden erkend.
Sommige vormen van P. crus g a 1 1 i, vooral de als P. f r u m e n-taceum beschreven ciiltiiiirvorm uit Engelsch-Indi, staan zoo dicht bij P. c o I o n u m, dat men ze bijna even goed tot deze laatste soortnbsp;zou kunnen brengen. Op Java echter is P. c o 1 o n ii m altijd scherpnbsp;van P. crus galli gescheiden, daarom heb ik haar afzonderlijknbsp;gehouden.
In alle maanden van het jaar kan men op geschikte terreinen bloeiende exemplaren aantreffen. Tusschen de padi staandenbsp;exemplaren bloeien in den regel vr de padi, hun zaadnbsp;is ook eerder rijp. Daardoor kan men vrij zeker zijn, datnbsp;de zaden van dit onkruid niet met het padizaaizaad op denbsp;kweekbedden of de akkers gebracht worden.
Tegenwoordig is dit gras in bijna alle tropische, subtropische en gematigde gewesten te vinden, ook in Nederland. Voornbsp;Suriname en de Nederlandsch-West-Indische eilanden vindnbsp;ik het niet vermeld. Op sommige plaatsen, zooals in Mauritiusnbsp;en Argentini, is het blijkbaar ingevoerd, niet zelden is hetnbsp;met de rijst meegekomen, want het is een der meest algemeenenbsp;rijstveldonkniiden. Of de plant, althans sommige vormen
-ocr page 397-375
V'
?
daarvan, oorspronkelijk ook op Java is ingevoerd, of men de hier op de sawah groeiende planten beschouwen moet alsnbsp;atavisten van een vroegeren cultuurvorm, dan wel of denbsp;plant van de oudste tijden her hier inheemsch is geweest,nbsp;wie zal dat uitmaken? Zeker is het, dat een langgenaalde,nbsp;groenpluimige vorm met kruipende of drijvende stengels hiernbsp;vaak in moerassen ver van alle cultuur wordt gevonden,nbsp;even zeker is ook, dat purperpluimige, opgerichte vormen opnbsp;Java tot de algemeenste sawah-onkruiden behooren. Waar denbsp;padi golft, daar wuiven in tal van streken de donkere Pani-cum-pluimen er boven. Men zou zeggen, dat ze zich denbsp;meerderen gevoelen en daarom lijkt het me waarschijnlijk toe,nbsp;dat de inlandsche naam Djadjagoan hierop zinspeelt, ennbsp;niet gekozen is om de eigenlijk niet bestaande gelijkenisnbsp;met een hanepoot aan te duiden. Ook aan waterloopennbsp;kan men de P. crus galli vaak aantreffen, in zeer regenrijke streken ook op drogere akkers; zoo vond Dr.J.jESWiETnbsp;haar op 750 M. hoog gelegen masvelden op de noordhel-ling van den Slamat. Op drogere akkers wordt ze andersnbsp;in den regel vervangen door een nauw verwante soort, P.nbsp;colonum, die wij in een volgende aflevering zullen bespreken. Op nog droger bouwland verdwijnt ook deze omnbsp;haar plaats af te staan aan een paar kleinere soorten, P.nbsp;prostratum en een andere, voor Java nieuwe soort, dienbsp;o. a. in de omstreken van Pasoeroean algemeen is.
Op Java vindt men P. crus galli van het westen tot het oosten, van even achter het zeestrand tot op ruim 1000nbsp;M. zeehoogte. Ons hoogst gevonden exemplaar werd opnbsp;ongeveer 1020 M. zeehoogte ingezameld, waarschijnlijk zalnbsp;men het gras wel hopger vinden, mogelijk tot 1400 a 1500nbsp;M. Aangeplant wordt het bij mijn weten op Java nergens.nbsp;Rumphius vermeldt het gras, voorzoover mij bekend niet.nbsp;In Nederland is het een tamelijk algemeem akkeronkruid.nbsp;In Itali en Argentini behoort het tot de lastige onkruidennbsp;der rijstvelden,
-ocr page 398-376
Agricultural, Gazette of New-South-Wales II, 172, V, 307.
* nbsp;nbsp;nbsp;Bentley, in U. S. Departement of Agriculture, Division of Agros-logy. No. 10.
De Bie in Mededeeling XVI. Departement van Landbouw in Neder-landsch-Indie, p. 31.
* nbsp;nbsp;nbsp;Brooks, in Massachusetts Hatch Station Report, 1893.
* nbsp;nbsp;nbsp;Cassiay and O Brine, Colorado Station Bulletin, No. 2.
* nbsp;nbsp;nbsp;Chilcott and Saunders, South Dakota Station Bulletin, 60.
De Clercq. Plantk. Woordenboek p. 298, No. 2578.
* nbsp;nbsp;nbsp;Coldstream, Foddergrasses Southern Punjab, No. 3.
* nbsp;nbsp;nbsp;Crazier, Michigan Station Bulletin, 117.
if 1
Dekker, Voederstoffen, 22, 26, 27, label 7a (onder de Djadjagoan en Djawan.)
Duthie, Fodderasses Northern India 5 (als P. crus galli), 8(als P. f r u m e n 1 a c e u in'!.
* nbsp;nbsp;nbsp;Fletcher, Bulletin 19, Central Experimental Farm, Ottawa.
* nbsp;nbsp;nbsp;Canada Experimental Farms Repoit for 1891.
Flora Batava, VI. 436.
* nbsp;nbsp;nbsp;Gross, New-Mexico Station Bulletin, No. 90b.
Van Hall, Landhuishoudkundige Flora, 248.
* nbsp;nbsp;nbsp;Halsted in New-Yersey Station Report for 1891.
* nbsp;nbsp;nbsp;Harrison and Day, Ontario Agricultural College and Experimentalnbsp;Farm Bulletin 99.
* nbsp;nbsp;nbsp;Kilgore, North-Carolina Station Bulletin No. 90b.
Lamson-Seribner and Merrill, Studies on American Grasses, Bulletin
24. U. S. Departement of Aricullure. Division of Agrostology, 12, 13.
* nbsp;nbsp;nbsp;Leckenby, California Station Report, 1895-1897.
Magnus in Berichte der Deutschen Botanischen Qesellschaft XIV (1896) 216, 381.
Manson Bailey, Queetisland Flora VI, 1826.
Comprehensive Catalogue of Queensland Plants 604.
Descriptive List of Queensland Grasses, pag. H.
Massachusetts, Station Report, 1893.
Fi von Mueller, Selected Extra-tropical Plants, 245.
Semler. Tropische Agrikultur, III (1903), 150
* nbsp;nbsp;nbsp;Shepard and Williams, South-Dakota Station Bulletin, 40,
*) Door inij niet gezien. Van de zoo rijke Amerikaansche literatuur bleek tot niiju spijt niets in de Bibliotheek van het DepaitemenI vannbsp;Landbouw aanwezig.
-ocr page 399-Teysmannia XI. 490, 492-XII, 302, XV, 431, 467, XXV, 398,
Trimen, Flora of Ceylon V, 135.
Vasey, Agriciitural Grasses and Forage-pIatUs of the U.S. p. 26, 127, 139.
Verslag van s Lands Plantentuin te Buitenzorg 1902. pag. 36.
Watt, Economic Dictionary VI. part I. 8 (als P. c r ii s galli), 9 (als P. f r u in e n t a c e n m).
Wooton, New-Mexico Station Bulletin 18.
In Teysmannia XII, 1902 geeft Dr. W. R. 1'romp de Haas een analyse van DJadJagoan. Wei voegt hij er den Latijn-schen naam P. c o 1 o n u m aan toe, doch die is, zooals overvloedig uit andere wetenschappelijke namen in dezelfde tabelnbsp;blijkt '), door een ondeskundige er bijgevoegd. Immersnbsp;Djadjagoan is een vastenaam voor Panicumcrusgalli,nbsp;zooals Toeton er een is voor Panicum colonum. Hetnbsp;gras werd onder den inlandschen naam ingezonden en behoorde zeker totP. crus galli. In het Verslag vans Landsnbsp;Plantentuin te Buitenzorg, 1902, pag. 36 geeft dezelfdenbsp;scheikundige een analyse van door den paardenarts H. J.nbsp;Tromp de Haas ingezonden materiaal van djawan, welkenbsp;naam insgelijks aan P. crus galli toekomt. Beide analysesnbsp;zijn, met weglating van een derde decimaal, overgenomennbsp;in tabel 7a van Dekker. De gevonden cijfers, op drogenbsp;stof berekend, volgen hier.
, ,, Rnw Zuiver; Ruw : Ruw ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 eiwit i eiwit j vet ; vezel |
Stikstof VI ij extract |
Totaal stikstof | |||
Djadjagoan |
9,8 nbsp;nbsp;nbsp;7,5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7,1 j |
2,5 nbsp;nbsp;nbsp;30,3 |
36,1 |
1.20 | |
Djawan |
i nbsp;nbsp;nbsp;i 8,7 ! 8.44 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1,595 ! |
.36 0 |
1,35 |
') De deskundige, die Dr. Tromp DE Haas aan zijn wetenschappelijke namen hielp, was waarschijnlijk een herbariumniantri. Hij determineerde Djoekoetpaita\s P a s p a I n m v a gi n a t u m, Wawaderen als E r a g r o s t i s r n b e n s, Lameta (L e e r s i a h e x a n d r a) konnbsp;hij niet thuis brengen.
-ocr page 400-
Vocht |
Vet |
Eiwit |
Asch |
Rnw vezel |
Zetnieelach-tige stoffen | |
Luchldroog |
11.81 |
1.37 |
5.25 |
9.23 |
32.39 |
39.95 |
Berekend op watervije slof |
1.55 |
5.95 |
10.47 |
36.73 |
45.30 |
Versch gras 1. 3. Berekend , , 1. op / \ 2-droge \ / 3.nbsp;stof. I ' 4. |
|
Hooi
w o g. o o N cC CL |
u, N nbsp;nbsp;nbsp; v nbsp;nbsp;nbsp;O gt; nbsp;nbsp;nbsp;c/2 % N |
3 - o V ^ N C/2 bc; |
O o o |
- O u gt;. re CJ |
0) ? M re s |
i O |
1 |
- Z z |
4,27 |
3,69 |
42,18 |
11,48 |
7,25 |
5,52 |
13,26 |
12,00 |
0,37 |
Voederwaarde.
Hoewel het meerendeel der analyses eerder een laag dan een hoog eiwitgehalte aanwijst, wordt het gras toch algemeennbsp;geprezen. Lrzing schrijft bij een in de omstreken vannbsp;Temanggoeng ingezameld exemplaar; goed voedergras.nbsp;Volgens De Clercq staat het als een goed paardenvoedernbsp;bekend en worden de vruchten bij hongersnood wel gegeten.nbsp;Ook in Engelsch-lndi eet de smalle gemeente de vruchtennbsp;wel. In Teysmannia XI, 492 en bij Dekker, p. 26 vindt mennbsp;de opgave, dat dit gras niet meer dan '/a van het rationnbsp;mag uitmaken daar het, in groote hoeveelheid gevoederd, dennbsp;mest van het paard week maakt. Deze opgave heeft nietnbsp;op P. crus galli, doch op P. colonum betrekking.nbsp;Het door Nauta indertijd als Toeton ingezonden materiaalnbsp;wordt nog in het Buitenzorg Herbarium bewaard. Er zijnnbsp;3 specimina op een blad geplakt, 2 van deze zijn P. colonumnbsp;het derde is een kortgenaalde vorm van P. crus galli.nbsp;De mantri, die indertijd dit materiaal determineerde (zienbsp;jaargang XXlll, pag. 106 van dit tijdschrift), heeft blijkbaarnbsp;alleen naar dit laatste gekeken en daardoor als wetenschappe-lijken naam voor Toeton P. crus galli opgegeven,terwijlnbsp;deze inlandsche naam alleen aan P. colonum toekomt.nbsp;Nauta, die het gras onder den naam van Toeton inzond,nbsp;bedoelde blijkbaar, de door hem genoemde eigenschap aannbsp;P. colonum toe te kennen. Bij een als Djawan ingezondennbsp;exemplaar van P. crus galli vermeldt hij die eigenschapnbsp;niet. Bij de bespreking van P. colonum komen we opnbsp;deze zaak terug.
-ocr page 402-380
In de zuidelijke Vereenigde Staten van Noord-Amerika houdt men het voor een goed gras, dat koeien en paardennbsp;gaarne eten, ook als het tot hooi is gemaakt. In de noordelijke Vereenigde Staten is men er minder mee ingenomen;nbsp;daar houdt men het voor een ruw, grof gras en gebruikt hetnbsp;zelden. In Australi echter wordt het algemeen geroemd alsnbsp;een voedzaam, sappig, snelgroeiend gras, dat een enormenbsp;opbrengst geeft, met graagte door paarden en rundvee gegetennbsp;wordt, buitengewoon geschikt is voor melkvee en hooi vannbsp;goede kwaliteit levert. Men wijst er op, dat de genaaidenbsp;vormen deze goede qualiteiten alleen bezitten, zoolang hetnbsp;zaad nog niet rijp is, later maken de stijf wordende naaldennbsp;het gras lastig te eten voor het vee. Ook in Engelsch-Indinbsp;wordt P. crus galli als een goed veevoeder beschouwd.nbsp;Het stroo van den cultuurvorm P. frumentaceum wordtnbsp;in Ceylon als uitmuntend veevoeder geroemd.
Eischen, welke het gras aan klimaat en bodem stelt.
Evenals vele andere planten van drassige standplaats is dit gras veel minder gevoelig voor het klimaat, dan voor hetnbsp;watergehalte van den bodem. Het gedijt zoowel in strekennbsp;met zeer sterken als met zeer zwakken oostmoeson, maarnbsp;alleen op drassige of zeer vochtige terreinen, in streken metnbsp;sterken regenval ook op het droge. Groote koude kan hetnbsp;niet verdragen. Van schaduw houdt het niet.
Opbrengst.
Gegevens over de opbrengst zijn schaarsch. Wel wordt vaak de opbrengst groot genoemd, maar bepaalde cijfers zijnnbsp;bijna niet te vinden. In Amerika zou het somwijlen 4 5nbsp;ton hooi per acre opbrengen. Daar een ton per acre gelijknbsp;staat met 28,84 pikol per bouw, vinden we een opbrengstnbsp;van gemiddeld 130 pikol hooi per bouw. Het gewichtsverlies bij het drogen is volgens de eerste der door ons gepubliceerde Amerikaansche analyses ongeveer 71/o, zoodat eennbsp;bouw 450 pikol gras in een snede kan opleveren. Inderdaad
-ocr page 403-381
een aanzienlijke opbrengst, die echter die van Bengaalsch gras (Panicum maximum) niet overtreft.
Cultuur.
Cultuur is voorloopig niet aan te bevelen, immers het gras is njarig en door de lange naalden vaak lastig voor hetnbsp;vee. Op Java worden reeds betere grassen aangeplant; voornbsp;droge terreinen is Panicum maximum het meest aanbevelenswaardige gras, voor natte Paspalum dilatatumnbsp;In de hoogere bergstreken zal men tot nog andere grassennbsp;zijn toevlucht moeten nemen. Op het 2200 M. hooggelegennbsp;Hjangplateau vindt men overvloed van voortreffelijke voe-derpanten. Omstreeks 1890 werd Panicum crus gallinbsp;in Australi verbouwd tusschen Cooks and Georges riviernbsp;op laag en vochtig land, het werd toen in Sydney bundels-gewijs als veevoeder verkocht. Toen was echter Paspalum dilatatum in Australi nog schaarsch. In hetMissi-sippigebied der Vereenigde Staten is men zeer met het grasnbsp;ingenomen, omdat het zichzelve uitzaait en geen verzorgingnbsp;noodig heeft behalve beschutting tegen het vee. Honderdennbsp;acres zouden op sommige boerderijen ermee bezaaid zijnnbsp;en jaarlijks gemaaid worden. Voor Java zijn echter overblijvende grassen meer geschikt.
Verdere bijzonderheden.
De meer ijverige onder de Javaansche landbouwers verwijderen, volgens DE Bie, dit gras van hun rijstvelden, omdat het eerder dan de padi rijp zaad heeft en daardoor een lokaasnbsp;vormt voor de rijstdiefjes, die, evenals vele andere vogels,nbsp;op de zaden verzot zijn. In Amerika leeft in het gras eennbsp;snuitkever, die ook aan de rijst schade toebrengt. In Europa ennbsp;Azi wordt het gras door U s t i 1 a g o-soorten aangetast, dienbsp;de bloemen en ook andere deelen vernielen. Op Java isnbsp;dit bij mijn weten niet het geval, wel bij vele andere grassen.nbsp;Op pag. 318 van jaargang XXIV van dit tijdschrift heb iknbsp;er eenige opgenoemd, daarbij kan gevoegd worden Isachne
-ocr page 404-australis, die Sohns onlangs op groote schaal aangetast zag bij Padalarang. Het voederen met zulke grassen zou totnbsp;ziekte\ erschijnselen aanleiding kunnen geven.
Buitenzorg, 17 Maart 1916.
(Theysmannia 1916.)
DOOR
Gedurende het jaar 1915 kwamen aan het Instituut Pasteur ter advies en ter behandeling 1284 personen.
Uit de verkregen inlichtingen bleek reeds dadelijk, dat voor 286 personen een behandeling niet noodig was. De overigenbsp;998 personen werden alle in behandeling genomen.
Uit het inmiddels ingestelde hersenonderzoek der dieren, die hen hadden gebeten, volgde later, dat voor 91 personennbsp;(41 Europeanen en 50 Inlanders) een antirabische behandelingnbsp;niet noodig was geweest, daar de bedoelde dieren niet aannbsp;hondsdolheid hadden geleden.
Een behandeling was dus noodzakelijk voor 907 personen, nl. 291 Europeanen en 616 Inlanders.
Inkomst dezer patinten naar de maanden
Europeanen |
Inlanders |
Totaal | |
Januari |
32 |
65 |
97 |
Eebruari |
31 |
84 |
115 |
Maart |
32 |
31 |
63 |
April |
21 |
63 |
84 |
Mei |
28 |
49 |
77 |
juni |
26 |
43 |
69 |
Juli |
13 |
53 |
66 |
Augustus |
39 |
55 |
94 |
September |
5 |
45 |
50 |
October |
6 |
50 |
55 |
November |
27 |
36 |
63 |
December |
31 |
42 |
73 |
Totaal nbsp;nbsp;nbsp;291 |
616 |
907 |
Groepeering der patinten volgens de gewesten van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Op 1 Januari 1915 waren nog 53 personen (12 Europeanen en 41 Inlanders) van het vorige jaar onder behandeling,nbsp;terwijl deze op 1 Januari 1916 bij 49 personen (17 Europeanen en 32 Inlanders) nog niet was afgeloopen. Er kannbsp;dus verslag worden uitgebracht over 907 53 49 = 911nbsp;personen (286 Europeanen en 625 Inlanders).
Van deze patinten ontrokken zich aan de verdere behandeling 5 Europeanen en 18 Inlanders, terwijl er n Europeaan gedurende de behandeling overleed (aan typhus)nbsp;en 16 Inlanders, nl. 15 aan lyssa en n aan cholera. Onzenbsp;statistiek loopt alzoo over 911 2317 = 871 personennbsp;(280 Europeaan en 591 Inlanders).
Qroepeering der patinten in de gebruikelijke rubrieken en naar de plaats en wijze van infectie. Verdeelt men deze 871 personen in de gebruikelijke rubrieken:
A. nbsp;nbsp;nbsp;dolheid, bewezen door het aantoonen der Negrische lichaampjes, door overenting, of doordat andere personen of dieren, door hetzelfde dier genfecteerd, aan lyssa zijn gestorven;
B. nbsp;nbsp;nbsp;dolheid, geconstateerd uit observatie of sectie doornbsp;een deskundige;
C. nbsp;nbsp;nbsp;dolheid, te vermoeden uit het verhaal van den patientnbsp;of de omstanders;
en neemt men daarbij tevens in aanmerking de plaats, waar de beet werd toegebracht, dan krijgt men de volgendenbsp;indeeling;
STAAT.
-ocr page 407-
385 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
INLANDERS: |
Aangezicht. 22 i : nbsp;nbsp;nbsp;31 53 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Mortaliteit der geheel of gedeeltelijk behandelden.
Evenals in vorige jaren werden om de 4 maanden bij de Hoofden van Gewestelijk of Plaatselijk Bestuur inlichtingennbsp;ingewonnen omtrent de patinten, die door hun tusschenkomstnbsp;naar het Instituut Pasteur waren opgezonden.
Uit de zoo verkregen gegevens bleek, dat 2 personen (n.1. n Chinees en n Inlander) eenigen tijd na terugkomstnbsp;op hun woonplaats aan hondsdolheid waren overleden.nbsp;Van n Europeaan deelde de behandelende geneesheer onsnbsp;mede, dat hij na afloop van eene behandeling aan het Instituutnbsp;Pasteur onder verschijnselen, die aan hondsdolheid dedennbsp;denken, was komen te overlijden. De ons toegezondennbsp;ziektegeschiedenis, die nader zal worden beschreven, maaktenbsp;het ons niet mogelijk een zekere diagnose te stellen. Denbsp;mogelijkheid van lyssa humana bestaat zeer zeker, dochnbsp;paralyse tengevolge van de antirabische behandeling kannbsp;niet worden buitengesloten, zoodat hier dus geen zekerheidnbsp;bestaat omtrent de doodsoorzaak.
Voordat de behandeling was afgeloopen, dus binnen den termijn, dat daarvan succes kan worden verwacht, stiervennbsp;er aan lyssa 15 Inlanders.
De mortaliteit van de 871 personen, die een volledige behandeling hebben ondergaan, heeft dus bedragen 0,23/o of, indien het dubieuze geval wordt medegerekend
0,340/0.
Overleden aan lyssa binnen 30 dagen na het begin der behandeiing.
(Kortheidshalve zijn de voornaamste omtrent deze 15 Inlanders vermelde gegevens in een staat verzameld. Red. V. A. BI.)
STAAT.
-ocr page 409-
387 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
i |
|
388
Overleden aan lyssa 30 dagen of langer na het begin der behandeling.
1. nbsp;nbsp;nbsp;T. B. S. Chinees, 2 5 jaar oud, van Banjoemas. Gebetennbsp;10 April door een vermoedelijk dollen hond. Een grootenbsp;groep deels diepe, deels oppervlakkige wondjes aan dennbsp;rechter bovenarm. Gecauteriseerd met ammonia liquida, 31 uurnbsp;na den beet. Onder behandeling gekomen 15 April (5 dagennbsp;na den beet). Den 25^;quot; Juni 1915 (76 dagen na den beet,nbsp;71 dagen na het begin der behandeling) werd patient volgensnbsp;schrijven van den civiel geneesheer van Banjoemas ziek,nbsp;en overleed 27 Juni d.a.v. onder duidelijke verschijnselennbsp;van lyssa.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Kr. Inlander, 45 jaar, uit Sragen. Gebeten 20 Julinbsp;door een zeker dollen hond. Twee groepen van oppervlakkige wondjes aan de linker kuit. Gecauteriseerd met ammonianbsp;liquida, 3 uur na den beet. Onder behandeling gekomennbsp;23 Juli (3 dagen na den beet). Volgens van den assistentnbsp;resident van Sragen ontvangen bericht, overleed patient dennbsp;llei' September 1915 onder verschijnselen van hondsdolheid.nbsp;Deze verschijnselen zouden begonnen zijn den 3eii Septembernbsp;(47 dagen na den beet, 44 dagen na het begin der behandeling).
3. nbsp;nbsp;nbsp;Het boven reeds genoemd dubieuze geval was hetnbsp;volgende:
M. Europeaan, 32 jaar, kwam 24 Juni onder behandeling. Tien dagen te voren gelikt op n zijner handen, waaropnbsp;zich een wondje bevond. De hond, die hem gelikt had, vertoonde 4 dagen later verschijnselen van rabies, geconstateerdnbsp;door den veearts. Patient werd 9 Juli gezond uit de behandeling ontslagen. Ongeveer 10 dagen later klachten overnbsp;hyperaesthesie van de buikhuid, afwisselende pijnen opnbsp;verschillende plaatsen van den romp, voornamelijk aan hetnbsp;borstbeen en van daar naar boven uitstralend. 22 Juli warennbsp;de pijnen verdwenen, s avonds temperatuursstijging (37, 8),nbsp;braken. Van af dat oogenblik ontwikkelde zich snel eennbsp;ernstig ziektebeeld. 23 Juli temp. 39.3, zware hoofdpijn.
-ocr page 411-389
brakeii, in bloed tertianaparasieten gevonden, patient kan niet flink hoesten, rochelt zeer sterk. Overal grove ronchi,nbsp;geen fijnere. In den nacht van 23 op 24 Juli sterk delireerennbsp;bij niet zeer hooge temperatuur. Voelt zich zwaar ziek,nbsp;zeer onrustig, niet geheel compos. Rochelt nog zeer sterk,nbsp;doch kan absoluut niet hoesten, geen costale, doch sterkenbsp;diaphragmale ademhaling, s Middags is deze laatste verminderd, ronchi en daarmede het rochelen geheel verdwenen.nbsp;Cyanotisch, bijna geheel bewusteloos, door tijdelijke buiennbsp;van woede onderbroken. Pols licht onregelmatig, s Avondsnbsp;cyanose sterker, er treden tonische en klonische krampennbsp;van handen en onderarmen op. Patient reageert niet opnbsp;aanspreken. Slikt met graagte ijswater en knabbelt op stukjesnbsp;ijs. Plotseling excitus door hartparalyse.
Verschijnselen van blaas en rectum zijn niet waargenomen. Pupilreactie op licht tot het einde toe normaal.
Of wij in dit geval met lyssa humana (paralytische vorm) of met een doodelijk verloopende paralyse ten gevolge vannbsp;de behandeling (hiervan zijn enkele gevallen in de literatuurnbsp;bekend) te doen hebben, waag ik niet te beslissen.
Sterfgevallen aan hondsdolheid van niet behandelde personen. Gedurende het verslagjaar werden ons 4 gevallennbsp;bekend van personen, die, niet aan onze inrichting behandeld,nbsp;aan lyssa zijn overleden, en wel van 3 Europeanen en 1 Inlander.
Verrichte secties op van dolheid verdachte dieren. In het geheel werden ons ter onderzoek toegezonden 72nbsp;cadavers, en wel van 56 honden, 10 katten en 3 apen. Innbsp;19 gevallen was de sectie niet meer mogelijk, omdat de rottingnbsp;reeds te sterk was. Er werden dus verricht 53 secties. Bijnbsp;3 daarvan kon op grond van het sectieresultaat en de opgegeven klinische verschijnselen, rabies worden buitengesloten.nbsp;De overige 50 gevallen werden alle microscopisch, en zoonbsp;noodig biologisch onderzocht. Bij 4 dieren was de rottingnbsp;reeds z sterk, dat op grond van het negatieve resultaatnbsp;van het onderzoek rabies niet mocht worden buitengesloten.
-ocr page 412-Van n geval is het biologisch onderzoek op het oogenblik nog niet afgeloopen. Deze gevallen niet meegerekend, werdnbsp;in de resteerende 45 gevallen 35 maal, dus in 77,8/unbsp;hondsdolheid aangetoond, terwijl 10 maal de dieren niet dolnbsp;bleken te zijn geweest.
Onderzoek van ons toegezonden hersenmateriaal. In den loop van dit jaar kregen wij 286 zendingen metnbsp;hersenmateriaal ter onderzoek op rabies toegezonden.
In 1 geval werd rabies buitengesloten op grond van de opgegeven klinische verschijnselen, terwijl in een andernbsp;geval het onderzoek in het geheel niet meer mogelijk wasnbsp;door de sterke rotting, waarin het materiaal verkeerde.
Er werden dus onderzocht 284 zendingen. Hiervan verkeerden 54 maal de hersenen in min of meer sterke rotting en werd 16 maal wel materiaal voor het microscopisch,nbsp;doch niet voor het biologisch onderzoek ontvangen. Denbsp;overige 214 zendingen voldeden aan alle eischen. Daarvannbsp;is van 3 zendingen het onderzoek nog niet afgeloopen, vannbsp;de resteerende 211 zendingen was 165 maal, dus in 78,2'/onbsp;het onderzoek positief. Van de 70 gevallen, waarin ongeschiktnbsp;materiaal werd gezonden, is n onderzoek nog niet afgeloopen,nbsp;terwijl slechts 30 maal het onderzoek positief uitviel, dusnbsp;in 43,47%. Met de secties meegerekend, werd in 1915 dusnbsp;284 50 = 334 maal hersenmateriaal op rabies onderzocht.nbsp;Daarvan voldeed 211 45 = 256 maal het materiaal aan denbsp;noodige eischen, waarvan in 165 35= 200 gevallen d.i.nbsp;78,17o de diagnose op rabies kon worden gesteld.
(Geneeskundig Tijdschrift voor Ned.-Indi.)
-ocr page 413-Obergutachten des preuszischen Landessveterinaramtes ber Starrkrampf.
In een proces tusschen den dierenarts R. tegen de firma S. werd ambtelijk de hulp van Dr. Nevermann ingeroepen omnbsp;een oordeel uit te spreken over de vraag, of de klager, dienbsp;een paard in behandeling had met nageltred en dat aannbsp;tetanus verloren is gegaan, tegen de regelen der diergeneeskunde had gehandeld door het inspuiten van (anti)te-tanusserum achterwege te laten.
Facta:
Volgens de aanklacht vordert klager van den beklaagde voor zijn diergeneeskundige bemoeiingen in de maanden Juli en Augustus 1912 en voor medicijnen het gezamenlijk bedrag van 53.75 M. De beklaagde heeft geweigerd te betalen, omdat klager door het achterwege laten van een seruminspuiting bij een paard met nageltred, hetwelk daarna aan tetanusnbsp;ging lijden, tegen de regelen der diergeneeskunde zou hebben gehandeld.nbsp;Klager heeft dit bestreden. De partijen zijn het er over eens, dat hetnbsp;paard aan nageltred heeft geleden, daarna tetanus heeft gekregen en innbsp;verband daarmede op 29 Augustus 1912 werd afgemaakt.
Onder de stukken bevindt zich een door den klager daaraan toegevoegde verklaring van den Kreisztierarzt W., die van meening is, dat de waardenbsp;van het tetanusserum nog niet einwandsfrei is bewezen. Op grondnbsp;hiervan kan er voor den behandelenden dierenarts geen verplichting bestaan bij een paard met nageltred tot een seruminspuiting over te gaannbsp;of die in overweging te geven.
Een verdere bewijsvoering heeft niet plaats gevonden.
Nadat Behrinq in 1896 het tetanussantitoxine heeft ontdekt en als geneesmiddel tegen tetanus, eerst bij menschen, heeft aanbevolen, is het in de diergeneeskunde ook veelvuldig, en wel is waar aanvankelijk met oogenschijnlijk
-ocr page 414-gunstige resultaten, voor de behandeling van aan tetanus lijdende paarden gebruikt geworden. Later zag men echternbsp;tal van gevallen met negatieve resultaten en wel in zoonnbsp;overwegend aantal boven die met gunstigen uitslag, datnbsp;heden (24 November 1913) het tetanusserum als geneesmiddel nog slechts sporadisch en in geen geval in het algemeen bij aan tetanus lijdende paarden wordt gebruikt.
In het bijzonder hebben de waarnemingen in het Pruisische leger in de jaren 1896 tot 1907 geleerd, dat van totaal 129nbsp;aan tetanus lijdende en met serum behandelde paardennbsp;85 = 66/o zijn gestorven, terwijl het mortaliteitscijfer indenbsp;jaren 1882 1892 (geen serum) ook tusschen 55 en 67 /onbsp;heeft geschommeld.
Hiermede stemmen de in de diergeneeskundige klinieken voornamelijk van de Hoogeschool te Berlijn opgedanenbsp;ervaringen overeen. Ook de nieuwe, sterkere sera hebben zichnbsp;niet als zeker werkende middelen doen kennen en innbsp;de therapie weinig ingang gevonden. Derhalve kan hetnbsp;achterwege laten van een seruminspuiting bij een aan tetanusnbsp;lijdend paard niet als een zondigen tegen de erkende regelennbsp;van de diergeneeskunde worden gekwalificeerd.
Behalve als geneesmiddel is het tetanusserum als prophylactic um bij paarden vr operaties en na toevallige verwondingen, als nageltred enz. aanbevolen geworden omnbsp;het ziek worden aan tetanus te voorkomen. Vooral de Franschenbsp;dierenartsen hebben de voorbehoedende waarde van tetanusserum bepleit. Het oordeel daarover loopt echter zeer uiteen,nbsp;maar is evenens overwegend ongunstig uitgevallen. Daarnbsp;komt bij, dat de beoordeeling van de werking van het serumnbsp;bemoeilijkt wordt door de omstandigheid, dat van te vorennbsp;niet kan worden uitgemaakt, of de gente paarden wel ennbsp;welk aantal daarvan met tetanusbacillen besmet zijn geworden, en dat tetanus bij paarden met hun veelvuldige toevalligenbsp;verwondingen een zeldzaam voorkomende ziekte is. Hierdoornbsp;wordt verklaard, dat ook de prophylactische inspuiting van
-ocr page 415-tetanusserum bij paarden met toevallige verwondingen, zooals nageltred, in de diergeneeskundige chirurgie slechts zeldennbsp;toepassing vindt. Derhalve is ook het achterwege laten vannbsp;een prophylactische seruminspuiting bij een paard, dat eennbsp;nagel in den hoef getrapt heeft, geen vergrijp tegen de erkendenbsp;regelen der diergeneeskunde.
Na deze beschouwingen komt Dr. Nevermann tot de conclusie, dat klager door het achterwege laten van eennbsp;seruminjectie niet tegen de algemeen erkende regelen van denbsp;diergeneeskunde heeft gezondigd.
*
* *
Kan men het tot heden en in elk geval tot het jaar 1913 met Dr. Nevermann eens zijn, dat er over het geheelnbsp;genomen in de diergeneeskunde weinig vertrouwen bestaatnbsp;in het therapeutisch effect van tetanusserum, Dr. N. kiest zijnnbsp;bewijzende cijfers wel een beetje willekeurig door eene vergelijking te maken tusschen het percentage gestorven dieren ondernbsp;die, welke met serum zijn behandeld en het mortaliteitscijfernbsp;in een vorige periode, toen het serum nog niet in gebruik was.
juister zou het dan ook geweest zijn, indien hij het sterftepercentage van de met serum behandelde paardennbsp;vergeleken had met dat van de dieren in dezelfde periodenbsp;niet met serum behandeld. De ter mijner beschikkingnbsp;staande cijfers van het Duitsche leger loopen niet over denbsp;jaren 1896 1907, maar over 1897 1906, dus over eennbsp;periode, die 2 jaren korter is, wat wel geen groot verschilnbsp;zal maken. Ze zijn ontleend aan de Jahresberichte vannbsp;Ellenberger over de jaren 1898 1907.
Van de 544 gevallen van tetanus herstelden 150 = 27.5/o, stierven 375 = 68.9/o, werden afgemaakt 15 = 2.8/o en opnbsp;reform gesteld 7 = 1.3/o, terwijl 2 in behandeling bleven.
Van de 121 met serum behandelde paarden herstelden 39 = 32.2/o en stierven 82 = 67.87o.
Van de 423 niet met seriim behandelde paarden herstelden 111 = 26.2/o, stierven 305 = 72.1/o, werden afgemaakt
-ocr page 416-2 in
15 = 3.5/o en op reform gesteld 7=1.7/o, terwijl behandeling bleven.
Zooals men ziet, wijzen deze cijfers eerder op gunstige dan op negatieve resultaten van de serumbehandeling.
Geenszins is het geoorloofd hieruit reeds conslusies ten gunste van de serumtherapie te trekken, immers daarvoor zounbsp;men gegevens moeten hebben van de patinten afzonderlijk.nbsp;Het was dan ook slechts mijn bedoeling op de zeer willekeurignbsp;gekozen cijfers van Dr. N. te wijzen.
Merkwaardig is, dat al of niet mede door de serumbehandeling de uitkomsten van de tetanus-therapie aanzienlijk beter zijn dan vroeger. Volgens eene mededeeling in hetnbsp;Jahresbericht 1898 herstelden in het Duitsche leger in denbsp;jaren 1887 1896 van de 387 paarden met tetanus 20/o,nbsp;terwijl gedurende de jaren 18971913 van 917 behandeldenbsp;25.5/o genazen, wat echter nog aanzienlijk beneden denbsp;Nederlandsch-Indische uitkomsten blijft. In de jaren 1904nbsp;1915 herstelden n. 1. alhier van 54 patinten 19 of 34.2/o.
Dat ook het oordeel over het tetanusserum als prophy-lacticum overwegend ongunstig is, kan referent moeilijk met Dr. N. eens zijn. Dit moge in Duitschland het geval zijn,nbsp;maar de diergeneeskunde is internationaal. Tegenover denbsp;Duitsche meening staat o.m. de algemeen gunstige opinienbsp;der Franschen, terwijl Hutyra en Marek in hun handboeknbsp;(uitgave 1905) zeggen; Zulk een enting is doelmatig en aangewezen in alle gevallen, waar men een ziek worden der dierennbsp;binnen korten tijd vreest. Die mogelijkheid bestaat bij gekneusde wonden, die met aarde of mest verontreinigd zijn en steeds,nbsp;wanneer tetanus in een streek in aansluiting met bepaaldenbsp;verwondingen (castratie, coupeeren van den staart, navelopera-ties, hoefverwondingen enz.) veelvuldig wordt waargenomen.
De cijfers door deze schrijvers uit de Fransche literatuur geciteerd zijn overtuigend ten gunste van het nuttig effectnbsp;van de voorbehoedende enting. Een Duitsch betoog zondernbsp;cijfers kan hieraan niets veranderen.
lt;4
-ocr page 417-Dr. N. maakt er zich in zijn officieel Gutachten dan ook wel wat al te gemakkelijk af door te zeggen, dat dienbsp;voorbehoedende inspuiting (in Duitschland) zelden toepassing vindt, omdat men van te voren niet weet of paardennbsp;met verwondingen, in casu met nageltred, met tetanus genfecteerd zijn, en zoo ja, hoeveel er ziek worden. Als dit eennbsp;argument was om van prophylactische entingen af te zien,nbsp;zou de geheele voorbehoedende enting in de diergeneeskunde geen ingang hebben gevonden, immers men weetnbsp;nooit van te voren, hoeveel van de dieren bij het achterwegenbsp;laten van de enting, b.v. tegen varkensziekte, ziek zoudennbsp;zijn geworden.
Bovendien het is minder juist, dat men niet zou kunnen nagaan, bij hoeveel gevallen van nageltred ongeveer tetanusnbsp;pleegt op te treden. De Duitsche legerstatistieken gevennbsp;dienaangaande vrij nauwkeurige cijfers. Zoo vind ik o.a.nbsp;in de ter mijner beschikking staande gegevens, dat in denbsp;3 jaren 1910 1912 op 5610 gevallen van nageltred 31nbsp;gevallen van tetanus voorkwamen, d.i. 1 op 180 (') Hetnbsp;ware voor Dr. N. slechts een eenvoudig rekensommetjenbsp;geweest, dit voor een langere periode te bepalen en dannbsp;hangt het maar van den kostprijs van het serum ten opzichte van dien van het paard af, of men in de particulierenbsp;praktijk bij nageltred al of niet den eigenaar op het nutnbsp;van een seruminjectie moet wijzen. Als men ten minste geennbsp;ethische overweging laat gelden. Komen die wel in het gedingnbsp;en dat mag men van een veearts, die weet, welk een verschrikkelijke ziekte tetanus is, verwachtendan zal die prijs er mindernbsp;toe doen en men in elk geval den eigenaar voorstellen bijnbsp;gevallen van nageltred een prophylactische inspuiting te doen.
Bij den militair veterinairen dienst in Ned.-Indi geschieden deze inspuitingen dan ook steeds en ik kan mij geen enkel geval herinneren, dat na tijdige inspuiting toch tetanus isnbsp;opgetreden.
() In het jaar 1897 was het 1 op de 133 gevallen.
-ocr page 418-In hoeverre men tijdens den grooten Europeeschen oorlog met deze voorbehoedende inspuiting bij verwondingen bij dennbsp;mensch resultaat heeft gehad, moge voorts uit onderstaandnbsp;referaat blijken.
W. VAN DER Burg.
Prophylaxis van tetanus.
A. T. Mac Conkey (The British Medical Journal II December 1915).
Uit alles blijkt, dat tetanusantitoxine een groote waarde heeft als prophylactisch middel, mits het goed worde aangewend.
In het begin van den oorlog zijn bijzonder veel gevallen van tetanus voorgekomen, totdat na twee maanden vechtens innbsp;het Britsche leger werd voorgeschreven, dat ieder gewondenbsp;moest worden Ingespoten met tetanusserum, waarna in denbsp;eerste helft van 1915 slechts 36 tetanusgevallen in hetnbsp;geheele Britsche leger zijn voorgekomen.
Als dosis wordt opgegeven voor gewone gevallen 500 Amerikaansche immuniteits-eenheden (A. I. E.); bij zwarenbsp;verwondingen werden dikwijls 1500 A. I. E. toegediend.
In de Duitsche en Fransche publicaties worden dergelijke resultaten vermeld. Eenige voorbeelden mogen dit illus-treeren. Madelunq deelt mede, dat te Straatsburg tot 31nbsp;October 1914 15134 gewonden werden verpleegd, van wienbsp;101 aan tetanus overleden. Geen een geval van tetanusnbsp;kwam voor bij degenen, die, voor zij in de hospitalen werden toegelaten, een prophylactische injectie hadden gehad.nbsp;Bij enkele gevallen brak tetanus uit binnen 24 uur na denbsp;prophylactische injectie, welke pas in de hospitalen werdnbsp;toegepast, dus wanneer het serum nog niet voldoende ge-resorbeerd was.
In de 19 hospitalen te Vichy werden tusschen 17 Augustus en 16 November 1914 binnengebracht 14100 patinten; 69
-ocr page 419-397
gevallen van tetanus werden onder deze waargenomen, uitsluitend bij personen, die geen prophylactische tetanus-injectie hadden gehad.
Heik deelt mede, dat van de 5 soldaten, gewond in hetzelfde gevecht, er 4 prophylactisch werden behandeld; voor den vijfden, minst zwaar gewonde werd deze behandelingnbsp;niet noodig geacht; hij overleed aan tetanus.
Qoldscheider zag in 3 weken tijds 14 gevallen van tetanus in de eerste 7 oorlogsmaanden. Daarna werden 500 gewonden in 3 dagen tijd binnengebracht en allen bij inkomstnbsp;onmiddellijk ingespoten met 800 A. I. E; 4 personen kregennbsp;tetanus, maar alle 4 hadden bij inkomst reeds de eerstenbsp;verschijnselen van tetanus of kregen dit binnen de 48 uurnbsp;na de injectie. Van deze 4 stierven 2, n aan sepsis, nnbsp;aan longbloeding, de 2 anderen herstelden.
Bij dit alles komt, dat in dezen loopgraafoorlog de kans op tetanusinfectie grooter is dan in vorige oorlogen. Uitnbsp;onvolledige statistiekeri blijkt, dat ongeveer 0.65 quot;/o der nietnbsp;ingespoten gewonden in den tegenwoordigen oorlog tetanusnbsp;kregen tegen 0.120.2 /o de vorige oorlogen. Uit dezelfdenbsp;onvolledige statistiek maakt Mc. Conkey op, dat van de prophylactisch ingespotenen 0.26 /o door tetanus werden aangetastnbsp;(5 personen), waarvan 1 overleed ( 0.05 /o).
Wat de gebruikte hoeveelheden serum voor prophylaxis betreft, blijkt dat de Duitschers gewoonlijk 800 A.I.E. inspoten, de Engelschen 500 A.I.E. (dat is 10 c c. serum van v. Behring ennbsp;10 c c. van Elstree. Het tegenwoordige tetanusserumnbsp;van Weltevreden bevat ook ongeveer 750 A.I.E. pernbsp;10 c c,)-
Daar bij inspuiting van paardenserum het serum gewoonlijk binnen eenige dagen uit het lichaam wordt verwijderd,nbsp;waarmede tevens het antitoxine is verdwenen, is een enkelenbsp;dosis is het algemeen niet voldoende, daar het virus gewoonlijk in dien tijd nog niet is verdwenen. Daarom wordtnbsp;bij kans op sterke infectie (diepe, onregelmatige, vuile won-i
-ocr page 420-den) aangeraden, na eenige dagen (46) de injectie te herhalen en zoo noodig na eenige dagen een 3de injectie te geven.
Enkele gevallen van tetanus hebben zulk eene korte incubatie (minder dan 24 uur), dat een subcutane injectienbsp;geen nut heeft, daar het serum gewoonlijk pas na 24 uurnbsp;voldoende geresorbeerd is. In zulke gevallen zou, indiennbsp;men deze korte incubatie zou kunnen voorzien, een intraveneuze injectie aangewezen zijn.
Soms treedt tetanus op ook na een prophylactische injectie. Een voorbeeld daarvan is gezien bij een assistent van v.nbsp;Behring; deze had tweemaal tetanus gehad na infectie metnbsp;gedroogd toxine en was genezen. De derde maal brak eennbsp;tetanusbouilloncultuur in zijn hand. De wond werd zorgvuldig behandeld en prophylactisch tetanusserum ingespoten.nbsp;Toch brak na 4 dagen tetanus uit, welke door verder subcutane toediening van het serum niet verdween; de verschijnselen werden pas overwonnen door injectie van zoonbsp;sterk mogelijk serum in de zenuwen van den arm.
In het algemeen is de tetanus, welke na prophylactische injectie uitbreekt, te genezen door therapeutische serum-toediening.
Onverklaard zijn tot nu toe die gevallen van tetanus, waarbij de verschijnschelen pas 23 maanden na de verwonding uitbraken. Mc. Concey vermoedt, dat in dezenbsp;gevallen de patient in de ziekeninrichting worden genfecteerdnbsp;door tetanusbacillendragers.
Deze tatanusbacillendragers, dus patinten, waarbij bacteriologisch de aanwezigheid der bacillen in de wonden werd aangetoond en die nooit een spoor van tetanus vertoonden, zijn eenige malen gevonden.
Bij deze personen kan door een trauma, door een chi-rurgischen ingreep de klem uitbreken. Daar het niet doenlijk is, het moeilijk onderzoek op tetanusbacillen bij eikennbsp;te opereeren verwonde te verrichten, raadt Mc. Conkeynbsp;aan, bij die personen, waarbij vermoeden bestaat, dat zij
4
-ocr page 421-399
reeds tetanusbacillen herbergen, voor de operatie een flinke dosis antitoxine toe te dienen.
Reeds vele patinten vertoonden tetanus zeer kort na een chirurgischen ingreep. Deze gevallen zijn voldoende verklaard door het dierexperiment.
Ook raadt Mc. Conkey aan, militairen, die hersteld zijn van een zware verwonding, niet spoedig zware vermoeienissen te laten doorstaan, daar ook bij personen tetanusnbsp;werd geconstateerd kort na het verlaten van het hospitaal ennbsp;tijdens zij zware vermoeienissen hadden te doorstaan.
Noordhoek Hegt.
(Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlandsch-Indi.)
Overzeetransport van legerpaarden.
Volgens de Memor. des Art, kwam de aanvulling van paarden voor Engeland en Frankrijk in hoofdzaak uit Argentini. In eenige maanden werden 21000 verscheept tegen dennbsp;prijs van 120-130 Pesos (216-243 Mark). Voorts leverdennbsp;de Vereenigde Staten, Canada en Australi paarden.
Omtrent het transport wordt medegedeeld, dat elk paard aan boord zooveel ruimte had, dat het gemakkelijk kon gaannbsp;liggen. Een serie van 25 paarden werd door een gangnbsp;afgescheiden, welke ruimte voor de dagelijksche ochtendin-spectie werd benut. Water werd om 7 en 9 uur s morgensnbsp;en om 4 en 9 uur s namiddags verstrekt. Elk. paard werdnbsp;10 minuten per dag afgestapt. Voor 300 stuks werd op 70nbsp;man gerekend. Na een reis van 4 a 5 weken (Australi)nbsp;openbaarde zich een lastige oververmoeidheid bij de dieren,nbsp;die door het aanleggen van broeken enz. zooveel mogelijknbsp;werd bestreden
Tot zoover de Berl. Tier. Wochenschrift. Dat met 21000 paarden Argentini het leeuwendeel aan Engeland en Frankrijknbsp;zou hebben geleverd, zijn wij zoo vrij te betwijfelen. Eldersnbsp;toch vindt men in hetzelfde Duitsche vakblad vermeld, dat
-ocr page 422-40
de Vereenigde Staten gedurende den oorlog 600000 paarden en muildieren naar Europa hebben verkocht.
Het was echter niet de bedoeling op het aantal paarden te wijzen, maar op de luxueuse wijze van verscheping, n.1.nbsp;dat de paarden zoo ruim gestald waren, dat ze konden liggennbsp;en op de 4 a 5 paarden n verpleger beschikbaar was,nbsp;terwijl men tot heden er mee meende te kunnen volstaannbsp;slechts zieke paarden gelegenheid tot liggen te geven en mennbsp;volgens Hoogkamer, Ueberseeischer Transport von Haustierennbsp;(zie bladzijde 277 van deel XXll dezer Bladen), behalve hetnbsp;personeel voor het toezicht, n man op 10 paarden noodignbsp;heeft.
Bij onze transporten uit Australi wordt gerekend op n verpleger per 20 paarden.
V. d. B.
Mededeeling van het Hoofdbestuur.
Het Hoofdbestuur heeft de eer ter kennis van de leden te brengen, dat de a.s. Jaarlijksche Algemeene Vergadering,nbsp;te houden te Bandoeng, is vastgesteld op Vrijdag den 9dennbsp;en Zaterdag lOden Maart 1917.
Wordt verzocht eventueele voorstellen van de leden c.q. afdeelingen voor 1 Januari 1917 bij den secretaris in tenbsp;dienen.
De President,
W. VAN DER Burg.
De Secretaris,
SOHNS.
-ocr page 423-.rgt;
ï' L
3?S-
;*«V** ‘-
!
£-lt;■quot;• nbsp;nbsp;nbsp;V,.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Cti'^i'i;:
•; nbsp;nbsp;nbsp;:'-'4- Ji''‘quot; .- -X v;^: •• - ;.'gt;-53*
'f ■ nbsp;nbsp;nbsp;‘ ^h^quot;'4.-'''‘ ■■■quot; -•
J
-•■•-,• '* ■ :.i- nbsp;nbsp;nbsp;■ -f' ■
J. K. F. DE DOES
401
Jakob, Karel Frederik de Does werd den 7deii juni 1868 te Batavia geboren en vertrok op zijn 7de jaar naarnbsp;Holland, vanwaar hij een paar jaar later weder naar Indlnbsp;terugkeerde om tot zijn 13de jaar te Batavia school te gaan.nbsp;Hij vertrok toen weder naar Holland om er xijn verdere opvoeding te genieten. Oorspronkelijk bestemd omnbsp;tot onderwijzer opgeleid te worden, toonde hij daarvoornbsp;echter zoon tegenzin, dat hem ten slotte toestemmingnbsp;werd gegeven de Veeartsenijschool te bezoeken. Van 1885nbsp;tot 1889 volgde hij de lessen aan deze inrichting en behaalde in dit jaar het diploma van veearts. De Does wildenbsp;per s naar Indi, maar een vacature voor gouverne-mentsveerts was er na het slagen voor zijn eindexamennbsp;niet. Zich speciaal voor zijn latere werkkring willendenbsp;bekwamen, werd hij assistent bij den toenmaligen leeraar,nbsp;thans professor, Dr. Hamburger. Een gelegenheid omnbsp;naar Indi te gaan kwam reeds in 1890. Tengevolge vannbsp;het heerschen van de veepest in West-Java werden n.1.nbsp;in de- helft van 1890 door de Ned.-lndische Regee-ring veeartsen gevraagd, de Does was een der eersten,nbsp;die zich daarvoor aanmeldden. In t begin van 1891 kwamnbsp;hij in Batavia en werd als gouvernementsveearts in denbsp;residentie Bantam geplaatst. Na een zeer kort verblijfnbsp;aldaar werd Tegal zijn standplaats. Hier begon hij zichnbsp;met ijver op zijn vak toe te leggen. Overtuigd zijnde,nbsp;dat van de tropische ziekten nog zeer weinig bekend was,nbsp;trachtte hij deze te onderkennen. Een van de eerstenbsp;besmettelijke veeziekten, waaraan zijn krachten werdennbsp;gewijd, was de bacillaire beenmergontsteking, waarvan hijnbsp;later een speciale studie gemaakt en gepubliceerd heeft.
-ocr page 426-402
In 1896 had de Regeering haar wensch te kennen gegeven, dat het Laboratorium voor pathologische anatomie en bacteriologie te Batavia zich ook met de studie der veeziekten in N. 1. zou bezig houden. Aan het hoofd diernbsp;inrichting stond toen ter tijd als wnd. directeur de oud-officiernbsp;van gezondheid Dr. H. F. Roll. Deze kundige arts zag zeernbsp;spoedig in, dat hem hierbij, n.1. bij het onderzoek en denbsp;behandeling van vee, de hulp van een veearts onmisbaarnbsp;was. Op zijn dienstreizen in de residentie Tegal ontmoettenbsp;hij DE Does. Deze maakte door zijn flink en juist werkennbsp;zoon bijzonder goeden indruk op Dr. Roll, dat onverwijldnbsp;aan den Directeur van O. E. amp; N. gevraagd werd de Doesnbsp;aan genoemd laboratorium te detacheeren, hetgeen bij besluitnbsp;d. d. 17 Oct. 1896 geschiedde.
Op het laboratorium voelde de Does, dat hij zijn juisten werkkring gevonden had. Veel voor de veeartsenijkundigenbsp;wetenschap voelende, begaafd, ijverig en nauwgezet, heeftnbsp;hij op het laboratorium uitstekend voldaan en daar zijn aangenaamste dienstjaren gekend. Werkte hij eerst onder leiding van Dr. Roll, weldra kreeg hij een meer zelfstandigennbsp;werkkring. De eerste jaren van zijn verblijf aan het laboratorium werden aan onderzoekingen van de veepest besteed.nbsp;Na korten tijd hielden deze wegens gebrek aan materiaalnbsp;op, want de ziekte was van Java geweken en men achttenbsp;het niet verantwoord kunstmatig een besmettingshaard tenbsp;laten voortbestaan.
Gedurende deze jaren was echter een overvloed van materiaal voor verder onderzoek verzameld en de Doesnbsp;toog met ijver aan het werk om het verzamelde te inden-tificeeren.
Ondertusschen had het laboratorium voor path, anatomie en bacteriologie een reorganisatie ondergaan, het werdnbsp;herdoopt in Geneeskundig laboratorium, waaraan de gou-vernementsveearts J. K. F. de Does gedetacheerd bleef voornbsp;het verrichten van veeartsenijkundige onderzoekingen. Deze
1
-ocr page 427-403
bestonden in het onderzoek der verschillende veeziekten, het onderzoeken van door veeartsen toegezonden praeparatennbsp;en in het uitbrengen van adviezen op het gebied der veeart-senijkundige politie. Men vroeg voornamelijk wetenschappelijke adviezen, die snel afgeleverd, direct in de praktijknbsp;toegepast moesten worden. Hiervoor was de Does echternbsp;niet de man. Hij voelde streng wetenschappelijk en wetende, dat men nog weinig met tropische ziekten op denbsp;hoogte was, bleven zijn adviezen dikwijls lang uit. Wantnbsp;alvorens een handschrift ambtelijk in te dienen of het voornbsp;publicatie te bestemmen, moest hij terdege overtuigd zijn,nbsp;dat alles wat er in stond, stipte waarheid was en hij zichnbsp;over den inhoud van eiken zin verantwoorden kon. Vannbsp;eenige fantasie daarbij was bij hem geen sprake. Met hetnbsp;meeste genoegen herhaalde hij opnieuw alle onderzoekingen,nbsp;nadat zijn werk afgesloten was. Gaven zij hem preciesnbsp;dezelfde resultaten als zijn vorige onderzoekingen, dan eerstnbsp;achtte hij zijn arbeid voor publicatie geschikt. Te begrijpennbsp;is, dat leeken, die een spoedig antwoord op hun vragennbsp;verwachtten, zich beklaagden over zijn langzaam werken.nbsp;Zij echter, die wetenschappelijken arbeid waardeeren, raadplegen de publicaties van de Does nu nog steeds. Het isnbsp;nl. een opmerkelijk feit, dat, terwijl DE Does werkte gedurende den tijd, dat de tropische genees- en veeartsenijkunde nog in hare kinderjaren verkeerden, nu, nadat dezenbsp;wetenschappen een kolossale schrede voorwaarts hebbennbsp;gedaan, zijn publicaties nog met vrucht worden nageslagen.nbsp;De inzichten mogen veranderd zijn, maar de door de Doesnbsp;waargenomen feiten blijken steeds juist te wezen. Te begrijpen is, dat deze streng wetenschappelijk voelende veeartsnbsp;zich onbehagelijk begon te voelen in het milieu, waar steedsnbsp;snelle praktische resultaten werden gevraagd. Hij verzekerde mij persoonlijk herhaalde malen, dat hij liefst alleennbsp;in een laboratorium een onderwerp geheel zou willen uitpluizen, alle onderdeelen aan een streng onderzoek onder-
-ocr page 428-404
werpen, zonder zich om tijd of kosten te behoeven te bekommeren. Of in dit geval veel door hem gepubliceerdnbsp;zou zijn geworden, is twijfelachtig. Want behalve dat denbsp;Does door zijn uiterste nauwkeurigheid langzaam werkte,nbsp;was hij ook niet persoonlijk-eerzuchtig. Zijn eerzucht wasnbsp;er een van hooger gehalte en bestond daarin, dat hij denbsp;veeartsenijkundige wetenschap trachtte vooruit te stuwen,nbsp;maar zelf op den achtergrond bleef. Werken voor de Bhne,nbsp;zooals DE Does het noemde, verafschuwde hij.
Voor het verzamelen van materiaal enz. moest de Does somwijlen op reis. Gedurende deze reizen werden hem welnbsp;opdrachten gegeven, die niet tot de werkzaamheden vannbsp;een laborant gerekend konden worden. Zoo heeft hij innbsp;1903 een reis naar Atjeh gemaakt, omdat aldaar een besmettelijke ziekte was uitgebroken, waaraan de meeste aangetaste dieren stierven. Deze pestilentie was de veepest,nbsp;zooals DE Does later diagnostiseerde. Van zijn verblijf tenbsp;Koeta Radja werd tegelijk door van Heutsz gebruik gemaaktnbsp;om DE Does het maken van een slachthuis-project op tenbsp;dragen. Hij heeft de adviezen voor het project ingediend ennbsp;dienovereenkomstig is het slachtshuis te Koeta-Radja gebouwd.
!n 1906 werd de veepest op de Karo-hoogvlakte waargenomen. De burg. veeartsenijkundige dienst scheen over onvoldoende personeel te beschikken, want de Does werdnbsp;voor de bestrijding der ziekte , naar de hoogvlakte gezonden,nbsp;hoewel de directeur van het Geneeskundig laboratoriumnbsp;zich daartegen verzet had. Daar heeft de Does een zeernbsp;vermoeienden arbeid gehad. Hij maakte tochten van 8 9nbsp;uur daags, waarbij hij door een patrouille gedekt werd ennbsp;op oorlogsrantsoen moest leven. Daar niet tegen bestandnbsp;zijnde, overwerkte hij zich en moest wegens ziekte naar Javanbsp;terugkeeren. Aan deze vermoeiende excursie hebben wijnbsp;het belangrijk rapport over de Karohoogvlakte te danken.
De ambtelijke adviezen van de Does waren dikwijls in lijnrechte tegenspraak met die van de toenmaals erkende
-ocr page 429-405
voormannen van de veeartsenijkunde in N. I. Deze, die volgens de tegenwoordige opvattingen der wetenschap, somsnbsp;lichtvaardig een meening verkondigden of een diagnosenbsp;stelden, werden door de Does, die van alle tot zijn dienstnbsp;staande wetenschappelijke hulpmiddelen gebruik maakte,nbsp;bestreden en maar al te dikwijls in t ongelijk gesteld. Zoonbsp;b.v. was bij de oudere veeartsen het gebruik van een microscoop onbekend. Door de onderzoekingen en adviezennbsp;van DE Does werden zij ten slotte wel verplicht van ditnbsp;thans onmisbaar geacht instrument gebruik te maken. Ooknbsp;in opvattingen over ambtelijke werkzaamheden verschildenbsp;DE Does zeer met de oudere veeartsen. Hij werd daarovernbsp;herhaaldelijk aangevallen, maar wakker bleef hij steeds zijnnbsp;meeningen handhaven, verdedigde ze zelfs fanatiek. Botsingennbsp;konden natuurlijk daarbij niet uitblijven en de Does heeftnbsp;daardoor menige bittere teleurstelling ondervonden. In hoogenbsp;mate bezat hij Ie courage de son opinion en dit, hetnbsp;is bekend, gaat zelden samen met een rustige ambtelijkenbsp;loopbaan.
Toen het departement van Landbouw was ingesteld en de burgerlijke veeartsenijkundige dienst daarbij werd ondergebracht, achtte de energieke professor Treub een eigennbsp;veeartsenijkundig laboratorium noodig. Treub wenschtenbsp;dit laboratorium te Buitenzorg op te richten en de toenmalige adviseur van den burg. veeartsenijkundigen dienstnbsp;steunde deze plannen, voornamelijk in de hoop, dat laternbsp;de directeur van het laboratorium, waarvoor de does denbsp;aangewezen persoon was, tot een zijner ondergeschiktenbsp;ambtenaren zou behooren. de Does heeft de adviezen voor denbsp;projecten van het thans in Buitenzorg staand laboratoriumnbsp;gegeven; volgens zijn aanwijzingen zijn de gebouwen opgericht. Tegen den tijd, dat het laboratorium in gebruiknbsp;genomen zou worden, werd een groote aktie tegen de benoeming van DE Does tot directeur ingesteld. Ongelukkigernbsp;wijze was deze ziek tengevolge van zijne tocht op de Karo-
-ocr page 430-406
hoogvlakte. Hiervan hebben zijn tegenstanders gebruik gemaakt. En zoo kon het gebeuren, dat de man wiensnbsp;werken en streven er steeds opgericht waren een veeart-senijkundig laboratorium in Indi op te richten en die ditnbsp;ook bereikt had, gepasseerd werd om aan het hoofd vannbsp;een dergelijke inrichting te staan.
De does is toen met buitenlandsch verlof gegaan. Hij heeft in dien tijd de F^egeering vertegenwoordigd op tnbsp;internationaal veeartsenijkundig congres te den Haag en eennbsp;rapport daarover uitgebracht. Ook heeft hij voor het congres een advies ingediend over de inrichting van laboratorianbsp;voor het onderzoek van tropische ziekten en het doceerennbsp;van deze ziekten. Na terugkeer van een twee-en-een-halfjarig Europeesch verblijf werd hij als gouvernements-veearts in de residentie Bezoeki geplaatst, welke standplaatsnbsp;spoedig met Soerabaja verwisseld werd. In allerlei richtingennbsp;heeft DE Does daar hard gewerkt, zoowel op strengnbsp;wetenschappelijk gebied als op dat der zotechnie. Ooknbsp;hiermede oogstte hij slechts luttele waardeering van zijnnbsp;superieuren.
Den 20sten Jan. 1914 werd de Does tot tijdelijk adjuct-inspecteur van den B. V. D., met standplaats Soerabaja benoemd en bij besluit van 24 Aug. 1914 als zoodanig definitiefnbsp;aangesteld. In deze betrekking heeft hij ook veel onaangenaamheden ondervonden. De positie van adjunct-inspecteurnbsp;is nl. onvoldoende geregeld. Wanneer de titularis niet vannbsp;hoogerhand flink gesteund wordt, behoeft slechts n veeartsnbsp;te opponeeren om het leven van een ernstig plichtbetrachtendnbsp;adj.-inspecteur ondragelijk te maken De Does heeft ditnbsp;ondervonden. Door de gestadige tegenwerking leed zijn gestelnbsp;zoodanig, dat hem in April van dit jaar een binnenlandschnbsp;verlof van 3 maanden werd toegestaan, dat bij besluit vannbsp;28 Juli 1906 No. 7 in een 2-jarig buitenlandsch ziekteverlofnbsp;werd gewijzigd. Gedurende eenige dagen vr zijn vertreknbsp;naar Holland in Buitenzorg vertoevende, overleed hij daar
-ocr page 431-407
plotseling, nog in het land zijnde, dat hem zoo dierbaar was en dat hij slechts noode zou gaan verlaten.
Toen DE Does aan het Geneeskundig laboratorium in Batavia was gedetacheerd, was hij een der aangewezennbsp;veeartsen om in het bestuur van de Vereeniging tot bevordering der Veeartsenijkunde in N.I. zitting te nemen. Hijnbsp;nam van af 1897 tot 1901 het ambt van secretaris-penning-meester nauwgezet waar en was gedurende geruimen tijdnbsp;ook bibliothecaris. Met den toenmaligen voorzitter, dennbsp;heer L. J. Hoogkamer, heeft hij het steeds uitstekend kunnennbsp;vinden en vervulde hij gaarne zijn eereambt. Collegas, dienbsp;zich tot hem wendden, verkregen van hem alle gevraagde inlichtingen, hij was hen steeds zooveel mogelijk behulpzaam.nbsp;Voor hen was hij een waar kameraad, iemand waarop mennbsp;rekenen kon. Tengevolge van ambtelijke toestanden werdnbsp;een actie tegen het toenmalig bestuur der Vereeniging ge-gevoerd, waarvan het gevolg was, dat het op een niet bepaaldnbsp;faire manier van zijn functie ontheven werd. De fanatiek strijdende DE Does kon zich daarmede niet vereenigen: hij heeftnbsp;zich in t openbaar verdedigd, hetgeen hem eer na- dan voordeelnbsp;heeft bezorgd. De omstandigheden in aanmerking genomen,nbsp;was dit te verwachten, maar daaraan stoorde de Does zichnbsp;niet: had hij eenmaal een meenig gevestigd en gevoeldenbsp;hij zich in zijn recht, dan verdedigde hij zich op eerlijkenbsp;wijze met alle middelen, waarover hij kon beschikken.
De Does was de pionier van de richting, waarin de veeartsenijkunde in N.I. zich thans beweegt. Gelijk met alle pioniers het geval is, heeft hij veel teleurstelling en tegenkanting ondervonden en daaronder veel geleden. Maar wij,nbsp;die van zijn arbeid de vruchten plukken, zullen de Doesnbsp;steeds blijven gedenken als een goed kameraad, een eerlijknbsp;strijder, een uitstekend veearts en een goed ambtenaar.
Hij ruste in vrede.
Hellemans.
-ocr page 432-48
In de Veeartsenijkundige Bladen voor Nederlandsch-lndi,
in deel XIII; Boosaardige dekziekte in het Soemedangsche. Bijdrage tot de kennis der trypanosomenziekten, in het bijzondernbsp;die, welke op Java voorkomen.
Pseudo-malleus of goedaardige huidworm (van J. K. F. DE Does en J. de Haan).
in deel XIV. Boosaardige dekziekte in het Soemedangsche, Ille rapport.
Mallene-injecties in de afdeeling Bandjar-Negara (Ba-njoemas) (van A. de Vietter en J. K. F. de Does).
Een merkwaardig geval van traumatische pericarditis en carditis bij een buffel.
Bloedzweeten bij karbouwenmorbus maculosis s. purpurea bubalorum.
Mededeelingen eener heerschende oogziekte onder runderen. Conjunctivitis et keratitis enzotica. in deel XXIV. Dermatitis verminosa pruriens bovis.
In het Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlandsch-lndi,
in deel XLIII: Een heerschende bacillaire beenmerg-aandoening der karbouwen, osteomyelitis bacillosa bubalorum.
Eenige gevallen van kwaad-droezige aandoeningen in beenderen.
Onderzoekingen over immunisatie tegen veepest (van H. F. Roll en J. K. F. de Does).
Kleine mededeelingen (actinomycose bij het varken, pseu-domalleus in de testikels, distomatose, distomum wester-manni s. pulmonale).
in deel XLIV: Herpes tonsurans, een microsporie bij Australische paarden.
Wormfibromen en filaria-embryomen in het bloed.
Kleine mededeelingen (een molluscum-of graegarinegezwel bij het paard).
Acidum arsenicosum als desinfectans.
Trypanosomes et trypanosomiases (een boekbeoordeeling). in deel XLV: Piroplasmosen in N. I.
Plaies dt, dermatitis granulosa s. dermatitis verminosa pruriens.
in deel XLVI: Observations on the filarial embryos found in the general circulation of the equidae and the bovidae, their probable
-ocr page 433-pathological significance bij Alfred Lingard (een boek* beoordeeling).
Herpes tonsurans (een geval van trichophytie bij een sandelhout-paard.
Piroplasmata in N. 1..
Dermatitis granulosa, plaies dt, dermatitis verminosa pruriens.
Saccharomyces-cellen in de longen van paarden, in deel XLVIl- Beschrijving van eenige dierlijke parasieten (een syngamusnbsp;soort bij het rund op Java, dicrocoelium pancreatum bijnbsp;het rund, filaria labiato-papillosa bij runderen op Java).
Voor het 9de Internat. Veeartsenijkundig congres, gehouden in 1909 in den Haag, een advies over Laboratoria voor hetnbsp;onderzoek van tropische ziekten en het onderwijs innbsp;deze ziekten.
Uitgave van het Departement van Landbouw, Handel amp; Nijverheid:
Veeartsnijkundig onderzoek van de Karo-hoogvlakte. *
* *
Vr zijn Indische loopbaan zijn van de hand van DE Does nog verschenen in het Tijdschrift voor Veeartsenijkunde,nbsp;in deel XVI: Krop-operatie bij duiven.
in deel XVII: Een carcinoom in de vena cava bij een hond. Pseudo-leukaemie bij een kat.
-ocr page 434-Ordonnantin, Besluiten, Officieele verslagen, enz.
Bij ordonnantie van 27 Juli 1916 (Staatblad no. 523) is goed gevonden en verstaan:
Artikel 1.
. De honsdolheidordonnantie (Staatsblad 1915 no. 302), sedert gewijzigd en aangevuld bij de ordonnantin van 30 April en 8 September 1915nbsp;(Staatsblad Nos. 339 en 543) en van 25 Mei 1916 {Staatsblad no. 394)nbsp;wordt nader aangevuld als volgt:
Tusschen artikel 11 en het opschrift ,,IV. Slot-en strafbepalingen wordt een nieuw artikel ingevoegd luidende:
Artikel 11a.
Ie
2e
De Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel is bevoegd om, onder zoodanige voorwaarden en bepalingen als hem geraden voorkomen:nbsp;ten behoeve van circussen en dergelijke ondernemingen vergunningnbsp;te verleenen tot het invoeren van honden, katten en apen, in gewestennbsp;of gedeelten van gewesten, waar de invoer, krachtens het bepaalde bijnbsp;artikel 1, door den Gouverneur-Generaal verboden is, en tot het latennbsp;losloopen van honden zonder muilkorf buiten de woning van dennbsp;houder, in streken waar deze dieren, ingevolge een bevel, als bedoeldnbsp;in het eerste lid van artikel 9, van een muilkorf voorzien moeten zijn;nbsp;in bijzondere gevallen te verleenen:
a. nbsp;nbsp;nbsp;vergunning tot het uitvoeren van honden, katten en apen uit
streken, waar die uitvoer krachtens het bepaalde bij het eerste lid sub 2 van artikel 9 en het eerste lid van artikel 10, verboden is;
h. nbsp;nbsp;nbsp;vrijstelling van de verplichting tot overlegging van de verkla
ringen, bedoeld bij het tweede lid sub 1 en 2quot; van artikel 5. Artikel 2.
Deze ordonnantie treed in werking op den dag na dien barer afkondiging.
Door den Wnd. Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel is aan de Hoofden van Qewestelijk bestuur de volgende circulaire dd. 29 Meinbsp;1916 no. 5505 verzonden:
In Mei van het vorig jaar is dezerzijds aan de Regeering het voorstel gedaan tot vaststelling van een reglement voor den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, ter vervanging van de instructie in Staatsblad 1901 no. 226.
-ocr page 435-Bedoeld voorstel heeft aanleiding gegeven tot nadere correspondentie tengevolge waarvan de totstandkoming van het ontworpen reglement vertraagd is en zij mogelijk nog wel eenigen tijd op zich zal laten wachten.
Intusschen doet zich aan enkele der daarbij voorgestelde voorzieningen steeds meer de behoefte gevoelen. Zoo is dringend noodig eene wijzigingnbsp;van den werkkring der adjunct-inspecteurs, o m. in dien zin, dat aan hennbsp;een deel der werkzaamheden van den inspecteur wordt overgedragen.nbsp;Hiermede behoeft evenwel, daar bij artikel 4 van het gouvernementsbesluitnbsp;van 27 Januari 1910 no. 23 bepaald is, dat de adjunct-inspecteurs werkzaamnbsp;zullen zijn volgens door den Directeur van Landbouw, Nijverheid ennbsp;Handel te geven aanwijzingen (Verzameling Voorschriften b.v.d. Hoekmannbsp;blz. 7) niet op de totstandkoming van het reglement gewacht te wordennbsp;en ik acht het daarom gewenscht bedoelde wijzigingen al dadelijk te doennbsp;plaats hebben.
Voor zooveer de gouvernementsveeartsen daarbij betrokken zijn, komen de voorloopig noodig geachte veranderingen neer op het volgende;
De veeartsen zullen zich voortaan in alle zaken, waaromtrent tof dusver door hen overleg met den inpecteur werd gepleegd, tot den betrokkennbsp;adjunct-inspecteur hebben te wenden
Rechtstreeksche correspondentie van de veeartsen met den inspecteur (en met mijn Departement) zal dus voortaan niet meer voorkomen, behoudensnbsp;dat wellicht een enkele maal een vraag van den inspecteur of van eennbsp;der bureaux van het Departement zal zijn te beantwoorden in gevallennbsp;waarin vooraf vaststaat, dat de tusschenkomst van den adjunct-inspecteurnbsp;zich eventueel geheel zou bepalen tot eenvoudige doorzending van vraagnbsp;en antwoord en daarom de vraag spoedshalve en ter vermijding van rioode-loozen omslag rechtstreeks aan den veearts wordt gedaan.
De dagboeken en andere periodieken van de veeartsen en de dagboeken der adjunct-veeartsen zullen voortaan in stede van door den inspecteurnbsp;door den betrokken adjunct-inspecteur worden behandeld. In verbandnbsp;hiermede verzoek ik UHEdG. die periodieken voortaan in stede van aannbsp;dit Departement aan den betrokken adjunct-inspecteur te willen doorzenden.
Daar voor eene behoorlijke behandeling der periodieken van de veeartsen en de met den dienst in een veeartsenijkundig ambtsressort belaste adjunct-veeartsen door de adjunct-inspecteurs noodig is, dat zij een exemplaarnbsp;daarvan in hun archief aanhouden, ten einde dit eventueel later te kunnennbsp;raadplegen, zal de indiening dezer stukken voortaan in duplo dienen tenbsp;geschieden. Voor de dagboeken van de aan een gouvernementsveeartsnbsp;toegevoegde adjunct-gouvernementsveearlsen is dit niet noodig. Dezenbsp;zullen door den betrokken adjunct-inspecteur, c.q. voorzien van zijne opmerkingen, aan den gouvernementsveearts worden teruggezonden.
Ten slotte acht ik het gewenscht, dat de veeartsen en Zelfstandige adjunct-
-ocr page 436-veeartsen hunne declaraties voor reis-en verblijfkosten door tusschenkomsr van den betrokken adjunct-inspecteiir aan de Hoofden van gewestelijk bestiiutnbsp;indienen. De geringe vertraging in de afdoening dier stukken, welke hiervannbsp;het gevolg zal zijn, behoeft geen bezwaar op te leveren, indien, zooalsnbsp;trouwens toch reeds algemeen gebruikelijk is, geregeld voorschot op reisnbsp;en verblijfkosten wordt gevraagd.
Ik heb de eer UHEdG. te verzoeken hel vorenstaande ter kennis te willen brengen van de(n) in Uw gewest geplaatste(n) govvernements-veearts(en), met opdracht zich daarnaar in den vervolge te gedragen.
Wijziging in de ambtsressorten der gouvernementsveeartsen.
Bij besluit van den Wnd. Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel dd. 8 Juli 1916 no. 6925 is met nadere wijziging van het besluitnbsp;van 12 Juli 1913 no. 7465 (Bijblad no. 7866), zoo als dit laatstelijk werdnbsp;gewijzigd bij besluit van 12 October 1915 no. 10738, bepaald, dat denbsp;beide veeartsenijkundige ressorten, waarin het gewest Tapanoeli is verdeeld, zullen omvatten:
I.
II.
de afdeeling Sibolga en Bantang-Toeroedistricten, Natal en Batang Natal, Padang Sidempoean en Nias en de onderafdeeling Baroes (afdeelingnbsp;Bataklanden, met standplaats Sibolga;
de afdeeling Bataklanden, met uitzondering van de onderafdeeling Baroes, met standplaats Taroetoeng. (In afwijking met dit besluitnbsp;blijft de gouvernementsveearts T.P.A. Sperna Weiland, welke belastnbsp;is met den dienst in laatst genoemd ressort, geplaatst op zijn tegenwoordige standplaats Balige.)
Voorschriften betreffende de stalling en drenking van voor landsrekening overgevoerd wordende paarden, lastdierennbsp;en vee (met uitzondering van voor rekening vannbsp;het Departement van Oorlog over gevoerd wordende paarden) () aan boord van de schepennbsp;der Koninklijke Paketvaart Maatschappij.
Artikel 1.
(1) Wanneer voor landsrekening paarden, lastdieren of vee moeten worden overgevoerd, wordt, mits hiervan twee dagen te voren is kennis
() De voorschriften betreffende de paarden van het Departement van Oorlog zijn opgenomen op bladz. 282 van dit deel.
-ocr page 437-gegeven, vanwege de Maatschappij zorg gedragen, dat ten behoeve van deze dieren eene behoorlijke stalling aan boord aanwezig is.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;De stalling moet zoodanig zijn ingericht, dat de ingescheepte dierennbsp;gedurende den overvoer voldoende beschut zijn tegen de warmte der machinekamer en voorts tegen zonnehitte, regen, wind en overkomend zeewater.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;Bij de in- en ontscheping moet gezorgd worden, dat de dierennbsp;geen doorgangen te doorloopen hebben, die in verhouding tot hunnenbsp;grootte te laag zijn. (1)
Artikel 2.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Tenzij losse stallen (zoogenaamde boxes) worden gebezigd, moetennbsp;voor paarden, buffels of runderen vaste stallen aan dek getimmerd worden, vervaardigd van geschaafd hout dan wel van bamboe betong vannbsp;minstens 10 c.M. doorsnede.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;De paarden moeten van elkaar gescheiden worden door twee bovennbsp;elkaar geplaatste vaste lantierboomen, vervaardigd van hetzelfde materiaalnbsp;als de overige afsluitboomen.
Artikel 3.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Voor elk dier moet voldoende ruimte beschikbaar zijn. 1)
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Deze ruimte moet (binnenwerks gemeten) voor kleine paardennbsp;0.60 M. breed zijn en voor een paard van meer dan 1.45 M. schofthoogtenbsp;en voor een buffel of rund eene breedte hebben van 0.75 M. en eenenbsp;diepte (lengte) van 2.10 M., terwijl de hoogte der standplaatsen minstensnbsp;1.80 M. moet bedragen. 1)
(3) nbsp;nbsp;nbsp;Indien voor de dieren een beschot aanwezig is, moet een gang vannbsp;minstens 1 M. breedte vrij blijven. Worden de dieren in meerdere rijen,nbsp;evenwijdig aan elkaar, opgesteld, dan moet tusschen iedere twee rijennbsp;een doorgang van minstens 1.50 M. vrij blijven.
Artikel 4.
Van zonsondergang tot zonsopkomst moeten de stallen behoorlijk verlicht zijn.
Artikel 5.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Ten einde het uitglijden der dieren te voorkomen, moet het deknbsp;in de stallen voorzien zijn van de noodige sasaks dan wel vastgespijkerdenbsp;houten richels. 1)
(2) nbsp;nbsp;nbsp;De sasaks moeten langs de uiteinden op het dek bevestigd wordennbsp;door stevige houten- of bamboelatten ter breedte van minsten 5 c.M., dienbsp;aan de opstaande stijlen worden vastgemaakt, zoodanig, dat de uiteindennbsp;der sasaks niet buiten deze latten uitsteken. 1)
Om eene vergelijking te vergemakkelijken zijn de alines, welke afwijken van de voorschiften voor de legerpaarden aan het slot metnbsp;een 1 gemerkt.
-ocr page 438-Artikel 6.
Door de Maatschappij wordt ten behoeve van de overgevoerd wordende dieren het benoodigde drinkwater ter beschikking van de geleiders gesteldnbsp;tot een maximum van 45 liter per dag en per paard, karbouw of koebeestnbsp;Dit drinkwater wordt beschikbaar gesteld aan de pomp in scheepsemmers.
Artikel 7.
Vanwege de Maatschappij wordt zorg gedragen, dat aan boord van de schepen, waarmede de dieren worden overgevoerd, aanwezig zijn de noo-dige gereedschappen voor het schoonmaken van de stallen, zooals bezems,nbsp;mestmandjes (zoogenaamde pngkis), enz.
Artikel 8.
Voor zooveel zulks gevorderd wordt door de eigenaren of door hen, die met het bevel over de geleiders der dieren zijn belast, is de scheepsbemanning verplicht behulpzaam te zijn bij het in- en ontschepen.
V. d. B.
Onderafdeelingen 22 9, 230 en231. Burgerlijke veeartsen ij kundige dienst.
Ten gevolge van de voortdurende uitbreiding van het Europeesch en Inlandsche personeel bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, en denbsp;steeds toenemende bemoeienis met den paarden- en veestapel der Inlandschenbsp;bevolking zijn de werkzaamheden op het bureau van den inspecteur, chefnbsp;van den dienst zoodanig toegenomen, dat deze met het beschikbarenbsp;klerkenpersoneel niet behoorlijk meer kunnen worden afgedaan. Het isnbsp;daarom noodig het voor bezoldiging van personeel op het bureau van diennbsp;dienstchef beschikbare bedrag met 90. s maands te verhoogen.
Was het. in 1915 en vorige jaren door gebrek aan persooneel niet mogelijk om aan het hoofd van elk ressort van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst een gouvernementsveearts te plaatsen, het aantalnbsp;candidaten voor den Indischen veeartsenijkundigen dienst is sedertnbsp;tengevolge van de toekenning van studietoelagen zoodanig toegenomen,nbsp;dat in den loop van 1916 alle bestaande ressorten zullen kunnen wordennbsp;vervuld en dat in 1917 zelfs de beschikking zal kunnen worden verkregennbsp;over gouvernementsveeartsen voor nieuwe ressorten. Voor uitbreiding vannbsp;het aantal ressorten komt in de eerste plaats in aanmerking de residentienbsp;Timor en Onderhoorigheden, waar de paardenteelt het hoofdbestaan van
-ocr page 439-de bevolking uitmaakt. Het is dringend noodzakelijk dit gewest instede van in twee in vier ressorten te verdeelen, in verband waarmede hetnbsp;aantal gouvernementsveeartsen in Nederlandsch-Indi van 44 op 46 zalnbsp;moeten worden gebracht.
Teneinde de zoo noodige bemoeienis van den burgerlijken veeartsenij-kundigen dienst met den vee- en paardenstapel der inlandsche bevolking beter tot haar recht te doen komen, wordt het voorts noodig geacht aannbsp;de gouvernementsveeartsen bij hun zoo' groote ressorten tevens denbsp;beschikking te geven over een voldoend aantal veemantris, in verbandnbsp;waarmede het thans uitgetrokken aantal van 179 veemantris tot 194 zalnbsp;zijn uit te breiden.
De volledige inwerkingtreding van de genoemde formatie van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in 1917 brengt mede, dat ook hetnbsp;aantal adjunct-inspecteurs zal moeten worden uigebreid
Het ambtsgebied van de aanwezige drie titularissen omvat thans respectievelijk Oost-Java en Bali en Lombok, Midden-Java, en West-Java met al de Buitenbezittingen, uitgezonderd Bali en Lombok; dit laatstenbsp;ressort is te uitgestrekt voor n persoon, met het oog waarop nog eennbsp;adjunct-inspecteur in dienst zal zijn te stellen.
Bij de behandeling van de ontwerp-berooting voor 1914 (voorloopig verslag der Tweede Kamer bladz. 43 en memorie van antwoord bladz. 53)nbsp;kwam reeds de vraag ter sprake of geen aanleiding bestaat tot verbeteringnbsp;van de geldelijke positie der veeartsen. In verband met de in de laatstenbsp;jaren zoo sterk gewijzigde levensverhoudingen in Indi komt het inderdaadnbsp;noodzakelijk voor de bezoldiging van deze categorie van ambtenaren tenbsp;verhoogen en de vooruitzichten te verbeteren op de wijze, zooals innbsp;onderstaand staatje is aangegeven.
| |||||||||||||||||||||||||||||
Terwijl hierdoor de jaarlijks voor bezoldiging van dit personeel benoo-digde fondsen ten slotte gmiddeld 24.300 zullen stijgen, is voor 1917 slechts eene verhooging dier fondsen met 15 225 noodig gebleken. |
Het voornemen bestaat om de mantris bij den burgerlijken veeart-senijkundigen dienst in twee klassen te verdeelen, ten einde in bezoldiging onderscheid te maken tusschen de beste elementen en hen die slechtsnbsp;aan lagere eischen voldoen.
De mantris der 2de klasse zullen dezelfde bezoldiging genieten als de vee-mantris volgens de oude regeling, n.1. 25s maands met 3 driejaarlijksche verhoogingen elk van 5 s maands en die der 1ste klasse 40 's maandsnbsp;met 2 driejaarlijksche verhoogingen elk van 10 *s maands. terwijl naarnbsp;deze klasse alleen worden verhoogd de mantris der 2de klasse, die gedurende 6 jaren tot volle tevredenheid van den betrokken gouvernementsnbsp;veearts zijn werkzaam geweest en zich door meer dan gewone plichtsbetrachting hebben onderscheiden. Het getal der mantris van elke klassenbsp;wordt zoo geregeld, dat er 1 mantri der 1ste klasse is tegen 4 der 2de klasse.nbsp;De geldelijke gevolgen van dezen maatregel bedragen 3780.
Onder IX, Oorlog, vindt men inzake traktementsverbetering van de officieren beneden den rang van kolonel hetzelfde vermeld als op denbsp;ontwerp-begrooting voor het dienstjaar 1915, opgenomen op bladzijde 428nbsp;e.v. van deel 26 van deze Bladen, zoodat daarnaar kan wordennbsp;verwezen. Het toenmaals door referent samengestelde vergelijkend overzichtnbsp;van de toekomstige traktementen van de officieren van den geneeskundigen dienst, wordt hier echter nog eens weergegeven. De cijfers
(') Bevordering van den officier van gezondheid tot kapitein. (2)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; apotheker en paardenarts nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
-ocr page 441-417
Benoemd met ingang van 2 Juli 1916 tot gouvernsmentsveearts de leeraar aan de Nederlandsche-Indische veeartsenschool te Buitenzorg, Dr. G. Leurink,nbsp;en tot leeraar bij de Nederlandsch-Indische veeartsenschool te Buitenzorgnbsp;de assistent bij het laboratorium voor veeartsenijkundig onderzoek bij hetnbsp;Departement van Landbouw, N. en H., C. Bubberman.
Belast met den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in de residentie Djokjakarta, met standplaats Djokjakarta, de benoemde gouvernementsveeartsnbsp;Dr. G. Lerink.
Belast met den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in de afdeelingen Sibolga en Batang Toroe districten. Natal en Batang Natal, Padang Si-dempoean en Nias en de onderafdeeling Baroes (afdeeling Bataklanden)nbsp;der residentie Tapanoeli met standplaats Sibolga (Tapanoeli) de gouvernementsveearts W. Treffers, thans geplaatst te Djokjakarta.
Verleend wegens achtjarigen dienst, tien maanden verlof naar Europa aan den inspecteur van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, C. A.nbsp;Penning, met bepaling, dat hij zijne betrekking zal nederleggen op 3 Juli 1916.
Belast voor den duur van het aan den inspecteur van den B. V. Dienst C. A. Penning verleend verlof naar Europa, met de waarneming vannbsp;die betrekking, de adjunct-inspecteur bij genoemden dienst, Dr. P.Ph.VANnbsp;DER Poel.
Overleden te Buitenzorg op 21 Augustus 1916, op doorreis naar Europa, de adjunct-inspecteur bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst J. K. F. de Does.
Benoemd tot adjunct-inspecteur bij den B.V.D. de gouvernementsveearts Dr. B. Vrijburg.
Belast voor den verderen duur van het verlof van den inspecteur van den B. V. D. met de functie van adjunct-incpecteur bij den dienst, denbsp;gouvernementsveearts Dr. Ch. Th. G. H. de Wilde.
Belast met den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in de residentie Cheribon, met standplaats Cheribon, de gouvernementsveearts A. C. A.nbsp;Heshusius, teruggekeerd van verlof uit Europa.
Tijdelijk toegevoegd aan den gouvernementsveearts te Soembawa-besar, de gouvernementsveearts Dr. W. C. A. Doeve te Cheribon.
Geplaatst te Batavia, de bij Koninklijk besluit van 22 Maart 1916 No. 59 voor den tijd van ten hoogste 5 jaren bij het Nederlandsch-Indische legernbsp;gedetacheerde paardenarts der 2de klasse Dr. J Eggink.
Overgeplaatst van Batavia naar Malang de militaire paardenarts der 2de
-ocr page 442-klasse Dr. J. F. H. L. van Leeuwen, van Malang naar Salatiga de militaire paardenarts der 2de klasse Dr. M. G, Numans.
Overgeplaatst van Weltevreden naar Garoet de adjunct-gouvernements-veearts, Wiradinata, van Bankalan naar Balige de adjunct-gouvernements-veearts, Alimoesa.
Geplaatst te Weltevreden de benoemde adjunct-gouvernementsveearts, Isa, te Bankalan de idem, Iljas, te Soerabaja de idem, Karimoen.
Belast gedurende het binnenlandsch verlof wegens ziekte van den gouver-nementveearts, Dr. K. van der Veen te Bandoeng, met diens functie de adjunct-gouvernementsveearts, Wiradinata te Garoet.
Bestemd voor den dienst in Nederlandsch-Indi voor assistent aan het Veeartsenijkundig instituut te Buitenzorg, J. Witkamp te Kaalte.
STAAT der gedurende de maand April 1916 nieuw bijgekonien gevallen vaii besniettelijke veeziekten in Nederlandsch-Indi.
RESSORTEN DER Gonvernein en ts veeartsen. |
gt; 1, X re lt; |
re o :0 O N 'o- V re re o O. lt;u CO |
lt;V O) N re lt;v 1 o |
OJ o Urn -v OJ O re tl) agt; re s |
CO O o gt;gt; 5 re (j o re CO |
O co lt;v CJ co |
re CO |
agt; co o E co re Q, o V. X |
CU co o o V |
*53 o c co O X | |
Serang................ |
68 |
40 |
1 | ||||||||
Weltevreden......... |
1 |
44 |
5 |
2 |
48 | ||||||
Bandoeng............. |
_ | ||||||||||
Soekaboenii......... |
3 |
_ |
_ |
1 | |||||||
Cheribon .............. |
10 |
1 |
2 |
138 | |||||||
Pekalongan.......... |
_ |
2 |
2 |
9 | |||||||
Koedoes............... |
6 |
4 |
9 |
10 | |||||||
Salatiga............... |
2 |
9 |
2 |
10 |
1 | ||||||
Rembang........... |
127 |
: |
4 | ||||||||
Soerabaja.............. |
16 |
4 |
7 | ||||||||
Modjokerto............ |
100 |
14 |
7 | ||||||||
Pamekasan.............. |
378 |
1 |
_ |
5 | |||||||
Pasoeroean ............ |
514 |
8 |
1 | ||||||||
Bondowoso.......... |
204 |
4 |
1 |
1 | |||||||
Poerwokerto. nbsp;nbsp;nbsp;......... |
156 |
2 | |||||||||
Magelang............ |
1 |
20 |
2 | ||||||||
Soerakarta.......... |
1 |
28 |
5 |
1 |
440 | ||||||
Djokjakarta.......... |
18 |
1 |
2 |
1 | |||||||
Madioen............... |
23 |
14 |
4 |
8 | |||||||
Kediri................. |
23 |
2 |
1 |
71 |
2 | ||||||
Padang .............. |
1 |
__ |
_ | ||||||||
Fort de Koek......... | |||||||||||
Balige.............. |
16 |
11 | |||||||||
Padang Sidempoean.. . . |
8 | ||||||||||
Benkoelen .......... . | |||||||||||
Telok Betong. nbsp;nbsp;nbsp; | |||||||||||
Lahat.............. | |||||||||||
Djambi............ |
2 |
43 |
4 | ||||||||
Kabandjahe........... |
87 |
34 |
3 | ||||||||
Koetaradja............ |
13 |
9 |
19 | ||||||||
Makasser............... |
300 |
3 | |||||||||
Menado.............. |
1 | ||||||||||
Singaradja ............. | |||||||||||
Soembawa.............. |
23 |
1 | |||||||||
Waingapoe............. |
395 |
STAAT der gedurende de maand Mei 1916 nieuw bijgekoinen gevallen van besinettelijke veeziekten in Nederlandsch-Indi.
RESSORTEN
DER
Gou vernemen ts veeartsen.
C
Serang..........
Welievreden.....
Bandoeng........
Soekaboemi......
Cheribon........
Pekaloiigan.....
Koedoes.......
Salaliga........
Rembang........
Soerabaja......
Modjokerto.....
Paniekasan......
Pasoeroean ...
Bondowoso......
Poerwokerto ..
Magelang........
Soerakarta.......
Djokjakarta......
Madioen........
Kediri..........
Padang..........
Fort de Koek. ..
Balige...........
Padang Sidempoeau
Benkoeleu.........
Telok Betong.....
Lahat...............
Djambi.............
Kabandjahe.......
Koetaradja........
Makasser ........
Menado ...........
Singaradja.........
Soembawa.......
Waingapoe.........
34
43
38
11
23
79
32
11
180
-ocr page 445- -ocr page 446- -ocr page 447-1
DOOR
(Gouveniementsveearts.)
Naar aanleiding van een bespreking van den resident van '1'iinor en Onderhoorigheden met den inspecteurnbsp;van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst en onder-geteekende te Taliwang (Soembawa), waarbij eerstgenoemdenbsp;de noodzakelijkheid betoogde van het nemen van maatregelen tot opheffing en verbetering van den paardenstapelnbsp;op het eiland Timor, werd mij de opdracht gegeven omnbsp;een onderzoek in te stellen naar den paardenstapel op hetnbsp;eiland Timor, in eenige streken, die zich bijzonder voor denbsp;fokkerij zouden leenen, ten einde middelen te beramen omnbsp;ook aldaar tot verbetering der fokkerij te geraken.
Wel is waar behoort dit eiland niet tot het ressort van den gouvernementsveearts van Soembawa, maar tot dat vannbsp;dien te Waingapoe, doch deze had daartoe geen gelegenheidnbsp;wegens andere werkzaamheden.
Aangezien het voor een dergelijk onderzoek noodzakelijk is dit te houden in het seizoen, dat als het ongunstigst voornbsp;de veeteelt in het algemeen bekend staat wegens schaarschtenbsp;aan voedsel en drinkwater, werd besloten de reis naar Timornbsp;te maken in het begin van dat tijdperk. Dienovereenkomstignbsp;vertrok ik den 23sten September 1915 derwaarts en kwamnbsp;den 26sten d.a.v. te Koepang aan.
Als terrein van onderzoek kwam Midden-Timor, hoewel niet in de eenige, dan toch in de eerste en voornaamstenbsp;plaats in aanmerking.
-ocr page 448-422
In afwachting van een bootgelegenheid (die zich binnenkort na mijn aankomst te Koepang zou voordoen) om op de vlugste wijze het terrein van onderzoek te bereiken, werdnbsp;die tijd benut tot een kort onderzoek in West-Timor, dat,nbsp;den korten tijd, die er voor beschikbaar was, in aanmerkingnbsp;genomen, slechts vluchtig kon zijn.
Van de hierbij verzamelde gegevens zal ik gelegenheid hebben later gebruik te maken. Zij werden verkregen opnbsp;een tocht door het landschap Amarassie.
Na afloop hiervan werd de reis naar Midden-Timor aanvaard op den 3den October d.a.v. overzee per Gouvernements S. S. Zeediiif, dat den 4den d.a.v. te Atapoepoe het ankernbsp;liet vallen, waar het beginpunt zou zijn van de overland-reizen, die te Koepang weder zouden eindigen.
De hoofdrichting daarvan werd bepaald door de eindpunten Atapoepoe-Besikama, waarbij dus de middenmoot van het eiland van Noord naar Zuid werd doorreisd metnbsp;afwijkingen haar de Portugeesche grenzen en naar die,nbsp;welke de onderafdeeling Beloe scheidt van de onderaf-deelingen Noord- en Zuid-Midden-Timor, dus van Oostnbsp;naar West.
Daarna liep de weg in hoofdzaak van Besikama westwaarts naar Koepang als eindpunt, eveneens met afwijkingen, nu naar Noord en Zuid.
.Hiermede was in den beschikbaren tijd een zoo groot mogelijk deel van alle onderafdeelingen der afdeeling Noorden Midden-Timor bereisd en waren de voornaamste streken in oogenschouw genomen, die zich tot de veeteelt het bestnbsp;zouden leenen.
Op die tochten werd zooveel mogelijk gebruik gemaakt van de gelegenheid om door eigen aanschouwing kennisnbsp;te maken met al wat betrekking had op het uitvoeren vannbsp;de opdracht, tevens advies gegeven en leering verstrekt,nbsp;waar dit in n moeite doorging.
Daar er niets tegen en alles vr was om de opdracht
-ocr page 449-423
feveng uit te strekken tot alles wat betrekking heeft op de andere huisdieren, werd hiermede rekening gehouden in dienbsp;gevallen, waar dit mogelijk was.
Met waardeering dient te worden melding gemaakt van de groote welwillenheid, waarmede alle mogelijke hulp ennbsp;inlichtingen werden verstrekt door de bestuursambtenaren ennbsp;officieren, die daartoe waren uitgenoodigd.
De op deze wijze verzamelde gegevens zullen, systematisch gerangschikt, besproken worden, conclusies daaruit getrokken en maatregelen tot verbetering van den toestand opnbsp;grond daarvan voorgesteld worden.
Behalve over zaken van zuiver zotechnischen aard zal het noodzakelijk zijn met een enkel woord melding te makennbsp;van andere, die raakpunten daarmede vormen en sommigenbsp;zaken en toestanden verklaren.
Zoo zal het noodig zijn om behalve van bodem en klimaat ook melding te maken omtrent land en volk, voor zoover zij en de huisdierteelt op het grensgebied elkaarnbsp;ontmoeten.
Uit den aard der zaak, kan daaromtrent geen diepgaande studie verwacht worden, aangezien dit niet ligt op den wegnbsp;van den zotechnicus en meer bevoegden daarvoor reedsnbsp;hun licht hebben doen schijnen.
Land en Volk.
Het eiland Timor heeft een gerekten vorm, aan beide einden toegespitst en in het midden eenigszins samengedrukt, met een lengte-as Zuidwest-Noordoost, welke liggingnbsp;een merkbaren invloed heeft op den regenval in den Oosten Westmoesson, dus o.a. op den plantengroei en dennbsp;waterrijkdom in die jaargetijden, waartoe echter ook de verticale vorm van het eiland medewerkt.
Het wordt bespoeld door de Timorzee en door den Indischen Oceaan. Ongeveer midden door het eiland looptnbsp;de grens, die het Zuidwestelijke of Nederlandsche van het
-ocr page 450-424
Noordoostelijke of Portugeesche gebied scheidt, waartoe als enclave nog het landschap Oeikoesi op de Noordkustnbsp;behoort.
Heeft deze verdeeling door twee mogendheden, die er verschillend bestuur voeren, reeds menigmaal aanleidingnbsp;gegeven tot kwesties op politiek gebied, ook de veehouderij c.a. ondervindt daarvan den last, zooals later nognbsp;gelegenheid zal zijn op te merken bij het onderwerp veediefstal.
De last, die eventueel ondervonden zou zijn bij het bestrijden van veeziekten, indien die zich hadden voorgedaan of nog kunnen voordoen, is daarnaar te beoordeelen. Gebrek aan samenwerking uit onwil of onmacht van Portugeesche zijde zouden zich dan geweldig doen gevoelen.
Het Nederlandsche gebied heeft de volgende administratieve indeeling;
1. nbsp;nbsp;nbsp;Afdeeling Zuid-Timor en eilanden.
I. nbsp;nbsp;nbsp;Onderafdeeling Koepang, Landschap: Amarassi.
II. nbsp;nbsp;nbsp;Afdeeling Noord- en Midden-Timor.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Onderafdeeling Beloe, Landschappen: Malakka, Kakoe-loek-Mesak, Fialarang en Lemaknen.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Onderafdeeling Midden-Timor, Landschap: Mollo.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Onderafdeelingnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Noord-Midden-Timor,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Landschappen:
Insana en Beboki.
Onderafdeeling nbsp;nbsp;nbsp;Zuid-Midden-Timor,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Landschappen:
4.
I 'i-
Amanoeban en Amanatoen.
5.
Onderafdeeling nbsp;nbsp;nbsp;West-Midden-Timor,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Landschappen:
Fatoe Leo en Amfoean.
De verticale vorm van den bodem geeft geen regelmatige teekening in het bergstelsel te zien.
Na bij Atapoepoe de lage kuststrook met haar lagunen den rug te hebben toegekeerd en het binnenland te zijnnbsp;ingegaan door den Fatoe Kadoea-pas (277 M.) en daarmedenbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bergland te hebben betreden, krijgtnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;men den indruk
op een hoogvlakte te zijn met veel min of meer hooge bodemverheffingen, terreinplooien en insnijdingen, waartus-
-ocr page 451-425
schen hier en daar in de verte als wachters domineerende bergtoppen oprijzen: de Mandeo (975 M.),deLakaan (1580M.),nbsp;de Boeloe-Boeloe (1039 M.), de Timau (1800 M ), de Moetisnbsp;(2200 M.) enz.
Die bergen en hun bergruggen oinsluiten een heuvelland afgewisseld met groote en kleine vlakten, die in Beloenbsp;vrijwel op gelijke hoogte ( 400 M.) blijven en naar hetnbsp;Zuiden vrij plotseling overgaan in een laagvlakte, terwijlnbsp;naar het Westen, in Midden-Timor, weder hetzelfde terreinnbsp;als in Noord-Beloe, maar hooger (500800 M) gelegen,nbsp;te zien is.
Het Timoreesche hoogland heeft iets bijzonders door den vorm van zijn bodemverheffingen, afgestompt-ronde heuveltoppen afgewisseld met enkele, welke gekroond zijn metnbsp;scherpomlijnde loodrechte, kale grijze of zwarte rotsen, dienbsp;er plotseling uit oprijzen, z.g. Fatoes, zachte glooiingen,nbsp;dikwijls eindigende in ronde of ovale kommen, in scherpe,nbsp;smalle Insnijdingen als waterloopen, reeds in de verte kenbaarnbsp;door de smalle groene omzooming met laag struikgewas ennbsp;enkele hoog opgaande boomen; over het algemeen golvendnbsp;terrein, afgewisseld met vlakten, beide zoover het oog reiktnbsp;kaal, d.w.z. niet met geboomte bedekt, doch lichtgroen begroeid met gras en alang-alang in den regentijd, grauwbruinnbsp;in den drogen tijd, terwijl als kleine oasen hier en daarnbsp;boomgroepen de eentonigheid van het landschap breken.
Nu en dan treft men ook zwaar begroeide diepe ravijnen en hooge steile berghellingen aan. Vulkanen komen nietnbsp;voor.
De rivieren zijn gewoonlijk ondiep, met breede beddingen, die zich dikwijls verleggen door de losheid en poreusheidnbsp;van den bodem, bedekt met geelwitte rolsteenen, zand ennbsp;leembrokken.
Door het dikwijls verleggen ontstaan hier aardstortingen, daar uiterwaarden, die zich als langgerekte eilanden voordoennbsp;en bijna uitsluitend begroeid zijn met casuarinen.
-ocr page 452-426
In den Oostmoesson is de waterstand van vele rivieren zeer laag, andere zijn geheel droog of toonen hoogstens hiernbsp;en daar een kom met wat geelwit troebel, stilstaand water.nbsp;In den Westmoesson is er veel water, zoodat flinke bandjirsnbsp;ontstaan.
Gewoonlijk is het water helder, dikwijls melkachtig wit door het groote kalkgehalte en afkomstig van rijke bronnen.nbsp;Door de poreusheid van den bodem verdwijnt echter veelnbsp;daarin, alvorens het den benedenloop bereikt. De enkelenbsp;groote rivieren hebben tevens een vrij groot stroomgebiednbsp;en voeren hun water af naar de Noord- en de Zuidkust. Voornbsp;het verkeer te water hebben zij echter geen waarde, daar alle onbevaarbaar zijn; wel leiden de verkeerswegen dikwijlsnbsp;over een grooten afstand langs hun oevers, door hun beddingen, zoowel in de lengte als in de breedte, wat in dennbsp;regentijd door bandjirs en in den drogen tijd door de rolsteenen en de groote hitte, die uitstraalt van het witte oppervlak, zijn onaangenaamheden meebrengt.
De bandjirs kunnen den reiziger overvallen of hem dwingen soms dagen lang een gunstig moment af te wachten totnbsp;oversteken. Met het oog daarop zijn aan beide oeversnbsp;dikwijls eenvoudige bivaks opgericht.
Eigenlijke wegen zijn er niet; wat dien naam draagt, zijn slechts voetpaden van 'I2 M. breed, die zich grillig kronkelen, elkaar kruisen, over vlakten en heuveltoppen en doornbsp;ijle kajoepoetihbosschen voeren, dikwijls slechts flauw zichtbaar zijn door den harden bodem of door hoog gras ennbsp;alang-alang en in den regentijd bijna onbruikbaar wordennbsp;door modder en glibberigheid of groote kleefkracht vannbsp;leem en roode aarde.
Daar de Timorees zich weinig bekommert om steile hellingen en om zich te orinteeren over den top van de heuvels trekt, behoeft het geen betoog, dat het trac dikwijls zeernbsp;zware hellingen heeft. Een een ander stelt zware eischennbsp;aan het paard als rij- of draagdier. Uit zich zelf doet de
-ocr page 453-427
de Timorees niets ter verbetering, een over het pad gevallen boomstam wordt als een klip omzeild of door zijn paardnbsp;overgeklauterd.
Bruggen zijn een onbekend iets. Het maken van deze en van eigenlijke wegen zou, de geringe dichtheid der bevolking in aanmerking genomen, door de groote afstanden ennbsp;de geaccidenteerdheid van het terrein te zware diensten vergen.
Toch is reeds een begin gemaakt met het maken van een grooten verkeersweg, die Koepang dwars door het binnenland verbinden moet met Atapoepoe en reeds voor eennbsp;deel gereed is. Als deze transportweg eenmaal geheelnbsp;gereed is, zal daarmede het binnenland ontsloten zijn, watnbsp;oeconomische opheffing daarvan ten gevolge zal hebben.nbsp;Het transport naar de ankerplaatsen aan de Noordkust:nbsp;Naiklioe, Mena, Wini en Atapoepoe -zal daardoor zeer worden gebaat. Wat dit tevens beteekent voor de vele tran-sportpaarden is bijzonder duidelijk voor dengene, die ditnbsp;middel van vervoer moet gebruiken.
De bodemgesteldheid is bepaald door de neptunische formatie: schelpen, koraalsteenen, w.o. reusachtig groote,nbsp;geelblauwe leem, kalkgesteente, conglomeraten, zand, gipsnbsp;of mica, vele fossielen van zeedieren enz. vindt men tot opnbsp;den top der heuvels en bergen.
In de kommen, valleien en vlakten, tusschen de steenbrokken op de hellingen vindt men een minder dikke laag zwarten,nbsp;humusrijken grond, hier en daar in de vlakten z waterrijk,nbsp;dat een moerasachtig centrum ontstaat, op anderen plaatsennbsp;met z poreusen ondergrond, dat groote gaten door wegzakken van ondermijnden grond ontstaan.
Volgens geologische onderzoekingen moet het eiland Timor onder een doorlatend oppervlak een voor water onderdring-bare kernlaag bezitten, waardoor een vergaarbak ontstaat,nbsp;die hier en daar in den vorm van een bron water ontlast.nbsp;De mogelijkheid om door het doen van boringen de natuurnbsp;te hulp te komen is daardoor niet uitsloten.
428
Het klimaat is grootendeels afhankelijk van de moessons en over het algemeen zeer droog, alleen in den Westmoesson is de regenval beduidend. De droge tijd duurt gewoonlijk van April tot November, doch niet overal; er is eennbsp;afscheiding tusschen Noord en Zuid ten opzichte van invalnbsp;en duur der moessons. Zoo begint de droge tijd in Zuid-Timornbsp;eerst in Juli en duurt tot het voorjaar, waarbij dikwijlsnbsp;toch nog wat regen valt, wat bij hooge uitzondering hetnbsp;geval is in Noord-Timor.
De Zuidoostpassaat, die van het vaste land van Australi komt, voert dan slechts weinig vocht aan, dat aan de Zuidkustnbsp;reeds neerslaat, zoodat de rest bovendien nog door hetnbsp;bergland tegengehouden, niet in Noord-Timor valt. Hetnbsp;land krijgt dan een droog en kaal aanzien, de bodemvegeta-tie is verdord en krijgt een grauwbruine of grijze tint;nbsp;voeder en drinkwater voor het vee wordt dan op de meestenbsp;plaatsen zeldzaam; alleen in- de omgeving van bronnen,nbsp;heuvelkommen, diepe terreininsnijdingen en moerasachtigenbsp;centrale gedeelten der vlakten kan voor levensonderhoudnbsp;van vee het noodige gevonden worden, wat in den nattennbsp;tijd overal in overvloed het geval is, behalve daar, waarnbsp;de bodem zich niet eigent voor plantengroei.
De temperatuur bereikt haar maximum ( 96 F.) in November en December, is het laagst in Juni tot Augustus,nbsp;vooral de nachttemperatuur ( 65 F.).
De vegetatie, die meehelpt om aan het landschap een eentonig uiterlijk te geven, is bijna overal ook van een typenbsp;met geringe afwisseling; de woudflora geeft een gedeeltelijk Australische te zien, n.1. casuarinen, mimosae en euca-lypten, hier en daar gemengd met bamboe doeri, koesambi,nbsp;bidara, madja, asemboomen en lontarpalmen; in de moerassigenbsp;streken vindt men veel gebangpalmen. Vooral de kabsak-en kajoepoetihboomen geven met de tjemaras aan hetnbsp;landschap een typisch Timoreesch aanzien.
De valkteflora bestaat voornamelijk uit verschillende
-ocr page 455-429
goede grassoorten, laag en hoog opgeschoten, vele manshoog in den natten tijd, andere zeer fijn en laag bij den grond; de bodembekleediiig krijgt er hetzelfde aanzien doornbsp;als op Soemba, waar men dezelfde grassen vindt, o.a. veelnbsp;de z.g. op wilde haver gelijkende roempoet memerakan,nbsp;Anthistiria ciliata.
Verder de mij slechts onder den Timoreeschen of Beloneeschen naam bekende soorten; Hoen Kaoe, H. maoenbsp;mina, H. maoe kie, H. maoe koaf (Hoen = gras T). Hainbsp;soewen, H. fafoeik, H. hauk. (Hai = gras B.).
De fauna is niet druk vertegenwoordigd, de voornaamste dieren zijn herten, krokodillen, wilde varkens, apen, duivensoorten en kakatoeas, doch in betrekkelijk gering aantal doornbsp;de jacht, die de bevolking er op maakt. Krokodillen, die tot vrijnbsp;diep landwaarts inkomen en 'een gevaar opleveren voor hetnbsp;vee op de drenkplaatsen, worden uit bijgeloof niet opgeruimd.
Opmerking verdient, dat goede paarden voorkomen op plaatsen, die rijk aan herten zijn.
De bevolking is vrij scherp te scheiden in twee groepen n.1. de sluikharigen en de kroesharigen of de Beloenee-zen en de Timoreezen. De eersten zijn eigenlijk kolonistennbsp;van Maleischen oorsprong, die, naar beweerd wordt, uitnbsp;Malakka zijn gekomen, zij staan op niet zoo lagen trap vannbsp;ontwikkeling als de Timoreezen, die nog een waar natuurvolk zijn.
Ook de taal is voor beide groepen verschillend, terwijl in andere zaken nog ethnografische en ethnologische verschillennbsp;zijn op te merken.
Ofschoon ruw van zeden, is de bevolking toch vrij goedaardig en volgzaam. De gewoonte van het koppensnellen is zeldzaam geworden of verdwenen. ' Onreinheid is eennbsp;algemeen voorkomende eigenschap, die wel te verklaren isnbsp;in een waterarm gebied. Eenvoud en soberheid uiten zichnbsp;in kleeding en voeding, die zeer primitief zijn, ofschoonnbsp;haar zin voor kunst in de nijverheid, wat het weven en
-ocr page 456-IP
430
kleuren betreft niet is te ontzeggen. Zij stelt zich tevreden met gepofte djagoeng, maar doet zich bij feesten en plechtighedennbsp;ook te goed aan karbouwen- en varkensvleesch en palmwijnnbsp;(laroe), aan welken drank zij zich wel te buiten gaat. Hetnbsp;eten van honden, katten, ratten, muizen enz. en van gestorvennbsp;groote huisdieren en allerlei wild is haar niet weerzinwekkend. Ofschoon deze gewoonte ons onbeschaafd lijkt, ligtnbsp;daarin ook een voordeel voor den ladangbouw, daar wildenbsp;varkens en apen zeldzaam op dit eiland worden opgemerkt.
De Timorees in het algemeen is ladangbouwer, d.w.z. hij verbouwt alleen zooveel mas, tabak en suikerrietnbsp;als hij noodig acht voor zich en zijn gezin en brengt verdernbsp;zijn tijd door met nietsdoen, dans en paarden- en veediefstal als uiting deels van sport, deels van hebzucht.
Zijn godsdienst is heidensch en eischt offerdieren. Een paar nederzettingen der R. Katholieke missie doen hun bestnbsp;hem te kerstenen.
De geringe dichtheid der bevolking en de zin voor ladangbouw maken, dat men er weinig eigenlijke kampongs heeft, deze bestaan dan uit een klein aantal woningen, die zeernbsp;primitief zijn en in Midden-Timor het bijenkorf-model toonen.nbsp;Gewoonlijk zijn de kampongs gebouwd op heuvel- en bergtoppen, rotsen en andere moeilijk bereikbare plaatsen, als overblijfsel uit meer onrustige tijden, omringd met paggers vannbsp;opeengestapelde koraalsteenen of van boomstammen, metnbsp;het oog op vijandelijkheden.
Het drinkwater daar niet voorhanden, moet dagelijks opgevoerd worden van lagere plaatsen; badwater wordt niet noodig geacht.
Stallen of kralen vindt men er niet.
De ladangbouwer maakt het zich nog eenvoudiger; het bestaan van dezen brengt mede, dat hij roofbouw drijft ennbsp;zich binnen een zeker gebied dikwijls verplaatst, wat invloednbsp;heeft op de veehouderij.
-ocr page 457-431
Het veebezit.
Als landbouwer beteekent de Timorees niet veel, de bodem en het klimaat van zijn geboortegrond leenen zich over algemeen weinig of niet tot landbouw, maar zijn daarentegennbsp;als geschapen voor veecultuur.
Hij was van oudsher in het bezit van al onze huisdieren met uitzondering van het rund, dat er eerst sedert enkele jarennbsp;is ingevoerd. Toch kan niet worden gezegd, dat hij veefokker is in den waren zin van het woord, de veeteelt isnbsp;evenredig aan het lage peil zijner ontwikkeling en beschaving. Men zou beter kunnen zeggen, dat hij veebe-zitter is. Dit bezit wordt het meest voor eigen gebruiknbsp;gehouden, een groote handel daarin bestaat niet, en zeernbsp;zeker niet met uitvoer naar streken buiten Timor, daarvoor is de Timorees nog te weinig ontwikkeld. Hij heeftnbsp;het geld niet zoo noodig voor zijn levenswijze en gewoonten,nbsp;daarentegen wel producten in natura.
De buffels is bijna uitsluitend slachtdier, evenals het varken, de geit en het pluimvee (kippen); schapen komennbsp;slechts in gering aantal voor.
Alleen het paard is werkdier en wordt dan ook gebezigd op een wijze, die het doet voorkomen, alsof het moet goednbsp;maken, wat men ten opzichte van eerst genoemde dierennbsp;derft aan arbeid, het is rij- en lastdier en bijna het eenige dier,nbsp;dat tot export dient.
Het rund is tot nog toe fokdier, daar het met bestuurs-bemoeienis voorloopig alleen voor de teelt is ingevoerd; deze diersoort is dan ook het geringst in aantal.
Varken en geit zijn bij elk kamponghuis te vinden, evenals de kip; deze echter in kleiner aantal, waarschijnlijk doordatnbsp;zij meer natuurlijke vijanden heeft en men er geen voldoendenbsp;voeder voor heeft.
De buffelstapel is om zoo te zeggen een stamkapitaal, uit welken voorraad geput wordt bij het organiseeren vannbsp;feesten, plechtigheden en als er geld noodig is voor de
-ocr page 458-432
opbrengst der belasting (poni), of als men het noodig heeft voor versierselen, om welke reden ook wel het paard wordtnbsp;omgezet in geld.
Grootbezit komt in het algemeen weinig voor, daarentegen in kleinbezit regel, vooral van paarden.
Een nauwkeurige registratie van den veestapel heeft nog niet plaats gehad, wegens de nog primitieve toestanden.nbsp;Wel geeft de ten behoeve van de belasting gehouden ruwenbsp;telling de volgende cijfers:
| |||||||||||||||||||||
Znid-Timor. |
De geografische verbreiding van den paardenstapel en daarmede het bezit, zijn naar een verkregen indruk vrijnbsp;gelijkmatig, met dien verstande, dat er een verdeeling isnbsp;over vele centra, waartusschen geen paarden worden aangetroffen, o.a. wegens slechten welgrond, gebrek aan drinkwater of grooten afstand van de verblijfplaats der eigenaren.
Het bevolkingscijfer geeft aan 306469 zielen (Inlanders), terwijl het oppervlak 836 vierkante geografische mijlen is.
-ocr page 459-433
De paardenstajpeii
In de literatuur is weinig te vinden over het Timoreesche paard en wat men onder de oogen krijgt is onvolledig ofnbsp;onjuist beschreven door sommige schrijvers, omtrent wienbsp;men zich bovendien moet afvragen of zij alleszins bevoegdnbsp;waren tot oordeelen over deze materie.
Anderen onthouden zich geheel van een beschrijving van het Timoreesche paard, waar zij de andere rassen van dennbsp;Archipel behandelen.
In de notas, die samengesteld zijn door bestuursambtenaren op het eiland, wordt het hoofdstuk veeteelt eveneens zeernbsp;stiefmoederlijk behandeld.
Wallace, die eenigen tijd op Timor verbleef, roemt in zijn bekend werk het inheemsche paard een sterk dier en zegt o.a.:
Sheeps also do well on the mountains and a breed of harddy ponies in much repute all overquot; the Archipelagonbsp;run half wild.
Quadekker (Het paardenboek) zegt er van, dat het is: een klein onoogelijk paardje, gemiddeld hoog 1,101,15M.nbsp;met groot hoofd, grove beenen, lage schoft, taai en volhardend en gebruikt als rijdier in de bergstreken.
Schimmel (Handleiding tot de Paardenkennis) beschrijft het als sterk gebouwd, hoog 1,05-!- 1,15 M., uitstekend loopernbsp;en bergbeklimmer, maar soms onoogelijk door de vele brandmerken.
Veth (Het paard onder de volken van het Maleische ras) citeert Zondervan, welke van deze paarden zegt:
Zij behooren tot een uitstekend ras en zouden bij behoorlijke verzorging aanzienlijke voordeelen kunnen opleveren.
Zij zijn klein met fijne ledematen, sterke (?) manen en staart, krachtig, bij uitstek geschikt voor het bergachtig terreinnbsp;en bestand tegen groote vermoeienis.
Bewonderingswaardig vlug klauteren zij op hun onbeslagen, staal harde hoeven langs de steil met rotsblokken bezaaide bergpaden omhoog.
-ocr page 460-Ten Kate, die ok door Veth wordt geciteerd, heeft ef weinig goede woorden voor over en zegt, dat het is: eennbsp;meer dan middelmatig ras, het moge dan voorheen beternbsp;geweest zijn of niet.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
De meeningen loopen dus nog al uiteen, maar allen zijn het er, behalve de laatste, over eens, dat het sterk en volhardend is.
Wat het exterieur betreft verschillen zij zveel van meening, dat het niet anders kan of zij moeten zeer verschillende typennbsp;of slagen gezien hebben, wat wel waarschijnlijk zal zijn, daarnbsp;die thans nog bestaan, zooals later blijken zal.
Bovendien zijn de beschrijvingen te onvolledig om een bevoegd beoordeelaar, die het zelf niet onder oogen kreegnbsp;of gebruikte, een beeld van het paard te geven.
Ik kan hier niet beter doen dan door een uitvoerige beschrijving van het zuiver Timoreesche paard te trachten het euvel goed te maken en waar noodig het dier in een beter daglichtnbsp;te stellen. Later zal ik gelegenheid hebben een beschrijvingnbsp;te geven van een ander slag van paarden op Timor.
Reeds op het eerste gezicht valt het ons op, wanneer we het paard in vrijheid, stilstaande of in beweging zien, dat hetnbsp;Ausdruck, adel, toont.
De vorm van het hoofd is kenmerkend voor den Timorees, het voorhoofd n.1. bezit, als bij den Arabier, een welving,nbsp;die even boven de lijn, welke de oogbogen vereenigt, overgaatnbsp;in een min of meer lichte verdieping, welke naar onder,nbsp;ter hoogte van de bovenste helft van het neusbeen overgaatnbsp;in een zachte welving tot de ruime neusgaten.
Voegt men hier nog bij de smalle kaken, een fijnbesneden aangezicht en het geheel gekroond door een korten maantop,nbsp;die gedeeltelijk kuifvormig opstaat, bewegelijke ooren, heldere,nbsp;vurige oogen, waaruit een goedige, verstandige blik straalt,nbsp;dan heeft men daarmede het beeld geteekend. De manen zijnnbsp;halfopstaand, meer of minder lang, met het ruwe haar dernbsp;Indische rassen, bij de rij- eh jachtpaarden geschoren van af
-ocr page 461-435
de ooren over het voorste een derde gedeelte van den manen-kam, waarbij men met tusschenriiimten van een handbreed 3 haarbosjes van een vingerlengte laat staan.
De hals met breede basis en langzaam smaller wordend naar het hoofd, geeft een goede hoofdaanzetting met eennbsp;goede encolure, die mij telkens opviel, daar zij zoo dikwijlsnbsp;bij onze Indische rassen ontbreekt. Ook de schoft is goednbsp;ontwikkeld, meer hoog dan lang; rug en lenden kort, breednbsp;en goed overgaande in het breede, ronde kruis, dat wat kortnbsp;en afhellend is, met hooge inplanting van den staart, die nietnbsp;gecoupeerd en sierlijk gedragen wordt, doch niet zoo overdreven als bij het Soembaneesche en Savoeneesche paard,nbsp;waarbij hij wel rechtop, soms zelfs tot een hondekrulnbsp;wordt opgebogen.
Bouw van rug en lendenen en stand van het kruis verklaren de mogelijkheid voor het dier om buitengewone draag-diensten te presteeren. De borstkas is gewoonlijk van voldoende diepte met gewelfde ribben, de buik goed overgaand in de flanken; hierdoor en door den korten rug en lendenen krijgtnbsp;het paard een eenigszins gedrongen bouw en massaal voorkomen, dat niet zoo opvalt bij de lichtere exemplaren, dienbsp;men onder de Timoreesche paarden ook aantreft.
De schouder ligt voldoende schuin en is vrij lang, passend bij den romp. De beenen zijn sterk gebouwd, eer kort dannbsp;lang, droog, met dikke pezen, goed gekoot, breede gewrichten;nbsp;de stand ten opzichte van de borst en den bodem correct.
Dit geldt echter niet voor alle; het was opvallend zooveel merrin er te zien waren met holle knien, en welnbsp;in Beloe. In Midden-Timor zag ik dit gebrek bijna plotselingnbsp;verdwijnen, nadat ik de grensstreek goed achter den rugnbsp;had, zoodat men het als het ware als raskenmerk zou kunnennbsp;beschouwen, wat ook wel overeenkomt met het feit, dat mennbsp;in Beloe een van den Berg-Timorees verschillend slag vannbsp;paarden aantreft, waarover later.
Dat het gebrek het meest voorkomt bij de merrin, meen
-ocr page 462-ik te moeten verklaren door den zwaren draagdienst, die zij bij slechte verzorging reeds jong moeten presteeren,nbsp;terwijl zij uit minderwaardige ouders zijn gesproten, waarover tater nog zal worden gerept.
De achterbeenen zijn van dezelfde kwaliteit als de voor-beenen, de hoeven |goed en bijzonder sterk, wat opvalt bij het rijden over den Timoreeschen bodem, die zoo rijk is aan lossenbsp;en vaste scherpgekante steenen, dat men op Timor zegt,nbsp;dat zij als restant na de schepping der aarde als overtollignbsp;over dit eiland zijn uitgestrooid, om ze kwijt te zijn.
De kwaliteit van het beenderstelsel is goed en kan ik niet beter typeeren dan door het volgende: Op mijn tochtennbsp;leidde het pad over een z.g. knuppelbrug, waarbij mijnnbsp;rijpaard daar doorheen zakte en overzijde viel met tusschennbsp;de boomstammen geklemd achterbeen. Ofschoon hetnbsp;schreewde van pijn, brak het zijn been niet, zooals ik zekernbsp;verwacht had. Na bevrijding liep het een uur aan de handnbsp;kreupel en kon daarna worden bereden, waarbij het rad bleeknbsp;en dit verder ook bleef.
De hoogte varieert van 1.15 tot 1.25 M. Het grootst aantal echter meet 1.18 M., bij een borstomvang van 1.30 M. tot 1.43 M..nbsp;en een pijpomvang van 16 tot 16.3 c.M. Deze cijfers kunnennbsp;een beeld geven van den evenredigen en betrekkelijk zwarennbsp;bouw, welke laatste gunstig afsteekt bij die van anderenbsp;Indische paarden.
Onder de kleinste exemplaren werden dikwijls de meest massale gezien.
De standen zijn in het bijzonder vr correct te noemen; beervoetigheid, die men hier, gegeven den zwaren arbeidnbsp;op jeugdigen leeftijd in geaccidenteerd terrein, zeker zounbsp;verwachten, kwam niet voor, koehakkigheid weinig.
De gangen zijn goed, de stap zeker en vlug, draf en galop krachtig en vlug. Zelden krijgt men echter een exemplaarnbsp;te zien of te rijden, dat door de Inlandsche dressuur niet innbsp;gang is bedorven, de ruime pas is verdwenen, wordt stoo-
-ocr page 463-437
tend, kort en weinig verheven, het paard rolt over den schouder, waardoor aanstooten zonder echter te vallen, zelfsnbsp;al wordt naar Inlandsch gebruik het paard bij het rijdennbsp;niet in de hand gehoudeu. De telgang is vlug; veel merktnbsp;men ook den overijlde stap, gebroken draf en drieslag op,nbsp;nevens gangen, die niet te ontleden zijn, zoo gecompliceerdnbsp;als ze geworden zijn door den angst van het dier voor denbsp;inlandsche dressuur, welke als elders berust op pijnigingnbsp;van rug en mond.
De Timorees is evenals alle inlandsche ruiters een volleerd paardenbederver; het paard, dat hij niet in den kortst mogelijken tijd versleten rijdt, moet nog geboren worden,nbsp;en toch, contradictio in terminis, waardeert de Timoreesnbsp;de goede eigenschappen van zijn hertenjager als terreln-paard.
Bij feestelijke gelegenheden worden ook proeven afgelegd van dressuur in de hooge school (volgens Timoreeschenbsp;begrippen), waarbij het paard sterk verzameld wordt ennbsp;zich op de volte of de plaats beweegt in een soort passagenbsp;met veel parades, doch alles met nzijdige africhting.
Is het dier niet te lang in die gangen gereden, dan kan men met behulp van de middelen, die de rijkunst verschaft,nbsp;nog veel terugwinnen van het verlorene en tevreden zijnnbsp;met de kwaliteit als terreinpaard. Men weet niet, waarovernbsp;zich meer te verbazen, over den inlandschen ruiter, dienbsp;zooveel goeds met opzet vernielt of over het paard, dat niettegenstaande die tegenwerking en kwellingen van zijn berijdernbsp;toch noch betrekkelijk goed gehumeurd en op de beenennbsp;blijft in lastig terrein.
Hoe het ook zij, n ding is zeker, n.1. dat er het bewijs mee geleverd wordt, hoe reusachtig sterk het beenwerk is;nbsp;beengebreken zag ik zoo goed als niet.
Vrouwen zag ik weinig te paard zitten (schrijlings). Als een eigenaardigheid stip ik hier even aan, dat de Timoreesnbsp;op den beganen grond ongeloofelijk bang is voor een paard.
-ocr page 464-438
wat hij gemeen heeft met vele paarden-eiland-bewoners in dit gewest.
Alle kleuren komen voor, doch zelden ziet men albinos, vossen en zwarten, weinig bonten, geen stekelharigen, veelnbsp;schimmels voornamelijk vliegschimmels. Merkwaardig is, datnbsp;men onder deze laatste zooveel goede dieren vindt met veelnbsp;adel en dat deze kleur zoo sterk overerft. De voskleur schijntnbsp;te duiden op bloedsmenging met uitheemsche, in elk geval nietnbsp;op Timor thuis behoorende rassen. Het is niet onmogelijk, datnbsp;zij afkomstig is van paarden van Celebes, daar er geen inland-sche benaming voor is en zij Mangkassar genoemd wordt.
Een enkele maal zag ik een roodschimmel met veel aftee-keningen, wat ik meen te moeten toeschrijven aan invoer van Australisch bloed, waarover later. Dezelfde robe zietnbsp;men op Soembawa alleen bij producten eener dergelijkenbsp;kruising. Zwart en zwartbont zijn geliefde kleuren, waarschijnlijk wegens het zeldzaam voorkomen.
Afteekeningen komen weinig voor en wel aan de beenen.
Haarwervels komen voor als bij de andere Indische rassen. De Timorees hecht er echter niet die waarde aan als denbsp;Javaan; hij kent ze echter wel.
Het karakter is goedaardig, doch vrij levendig, uit zich wel eens in den vorm van gering verzet bij het bestijgen;nbsp;waarbij nijging tot steigeren en tot klauwen met n of beidenbsp;voorbeenen bestaat, een verkregen karaktereigenschap alsnbsp;gevolg van mishandeling en van pijn, daar bijna elk paardnbsp;niet alleen drukkingen, doch zware, uitgebreide en diepgaandenbsp;rugverwondingen heeft tengevolge van het berijden zondernbsp;zadel of iets wat daarop gelijkt. Bij goede behandelingnbsp;verdwijnt echter spoedig die uiting van verzet.
De pas uit vrijheid opgevangen dieren toonen zich natuurlijk uit schuwheid en ongewoonte in het begin onhandelbaar,nbsp;wat vrij spoedig verandert in makheid. Bijten en slaan komtnbsp;zelden voor, evenals weerspannigheid, terwijl leerzaamheidnbsp;de africhting zeer vergemakkelijkt.
-ocr page 465-439
Het temperament is aangenaam en voldoende vurig, bi] enkele soms overdreven als bij het paard van Soemba ennbsp;Savoe.
Waar men hoort klagen over gebrek aan temperament is dit te wijten, eerstens aan het feit, dat vele Indische ruitersnbsp;gewend zijn geraakt aan of liever gezegd, verwend zijn doornbsp;het berijden van de Soembaneezen en Savoeneezen, waarvannbsp;de meeste een overmaat van temperament, tot zinneloosnbsp;wordens toe, tentoonspreiden en waarbij slechts passiefnbsp;gereden behoeft te worden.
Bij goede verpleging en oordeelkundig gebruik toont de Timorees zijn waren aard en is ook vurig, al is het niet innbsp;die mate als de genoemde rassen. Wie de drift, waarmedenbsp;hij steile hellingen neemt en den jachtgalop door het zwarenbsp;terrein op de hertenjacht heeft gezien, spreekt niet meernbsp;over gebrek aan' temperament. Ook niet hij, die hem heeftnbsp;waargenomen als leider van zijn koppel merrin in de vlaktenbsp;of op de berghellingen van zijn geboorteland.
Als de halfwilde koppel niet al te schuw is, kan men die vrij dicht te paard en zwijgend naderen (de menschelijkenbsp;stem schijnt schrikaanjagend te zijn). De geheele koppelnbsp;maakt dan nieuwsgierig front in prachtig opgerichte houding,nbsp;de hengst vooraan en gereed voor een mogelijk gevecht.nbsp;Bij de tamme koppels toont de hengst zich een dappernbsp;aanvoerder en valt dikwijls een te dicht naderenden beredennbsp;of onbereden hengst aan. Menigmaal heb ik mij moetennbsp;onttrekken aan de verdere bezichtiging van een koppel, tennbsp;einde niet in een gevecht te worden betrokken. In dit opzicht,nbsp;als verdediger van zijn kudde, maakt hij een veel beterennbsp;indruk dan dien op Soembawa.
Voor mijn tochten had ik mij in Zuid-Beloe benevens de noodige draagpaarden ook een rijpaard, vliegschimmel-hengst, hoog 1.26 M., oud 9j., aangeschaft, dat gedurendenbsp;4 maanden bijna dagelijks bij een blakerende temperatuurnbsp;over den gloeienden steenachtigen, geaccidenteerden bodem
-ocr page 466-440
20 tot 40 palen met korte rusten aflegde op een karig rantsoen gras of bamboedoeri-bladeren. Door de droogtenbsp;was voedsel nooit voldoende aanwezig of van slechte kwaliteit, terwijl krachtvoerder in den vorm van djagoengnbsp;slechts nu en dan bij beetjes te koop was. Aan het eindenbsp;van den tocht toonde het dier nog evenveel vuur als bijnbsp;den aanvang. Ook de draagpaarden hielden zich zeer goed.
De soberheid is opvallend; het paard op Timor toont zich daardoor een waar kind der armoede, het product vannbsp;den bodem en het klimaat en het gebrek aan verpleging.nbsp;Met weinig voeder en drinkwater, dikwijls van slechtenbsp;kwaliteit, stelt het zich tevreden, ook bij niet-inachtnemingnbsp;der voedertijden. De Timorees is reeds lang bezig zijnnbsp;rantsoen te verorberen, als zijn soortgenoot uit Soembanbsp;in het bivak naast hem gestald, nog staat na te hijgen vannbsp;de overdreven vurigheid, betoond gedurende den zwarennbsp;tocht en daarna kieskeurig staat te snuffelen in het dorre gras.
Wie gewoon is zijn paard bij het doortrekken van een stroompje wat te laten drinken, is verbaasd hier te zien,nbsp;dat de Timorees het water doorwaadt zonder neiging daartoe te toonen, ook op het heetst van den dag. Het diernbsp;heeft dit geleerd, de Timoreesche ruiter laat zijn paard gewoonlijk onderweg niet drinken. Ook zijn gehardheid tegennbsp;allerlei weersinvloeden is grooteen echt natuurkind, datnbsp;geen stal of andere beschutting kent tegen regen, wind ennbsp;zon. Zijn uithoudingsvermogen bij arbeid is bewonderenswaardig, men kan zich daarvan alleen een denkbeeld vormen, als men de arbeidsprestatie ziet in snelle gangen,nbsp;onder een onevenredig zware vracht over geaccidenteerd ofnbsp;glibberig terrein, bij groote hitte, slechte voeding, mishandeling en zonder verpleging.
Al deze eigenschappen zijn slechts te verklaren door de uitwendige invloeden, de voorwaarden waaronder het leeft,nbsp;de natuurlijke en de kunstmatige teeltkeus door den menschnbsp;sedert onheugelijke tijden gedeeltelijk onbewust toegepast
ik
-ocr page 467-441
Wie Timor ziet, moet tot de overtuiging komen, dat het paard, dat het voortbrengt onder genoemde ongunstige voorwaarden slechts een deugdzaam paard kan zijn en dat nognbsp;beter kan worden, indien er in alle opzichten meer zorgnbsp;aan wordt besteed.
Na dit beeld te hebben geteekend van het- eigenlijke Timoreesche paard, dien ik een beschrijving te geven vannbsp;een ander slag, dat men voornamelijk vindt in de landschappen Insana en Beboki en de onderafdeeling Beloe.nbsp;Het toont op het eerste gezicht reeds minder adel, model,nbsp;temperament en uniformiteit in type, meer hoogte (tot 1.30 M)nbsp;en onevenredigheid in bouw.
Het heele of halve ramshoofd is groot, de kaken zwaar, de oogspleet klein met dikke oogleden, de neusgaten klein,nbsp;de ooren groot, de hals langer dan bij den Timorees, denbsp;schoft lang en hoog, rug en lendenen lang, het kruis gemeen,nbsp;afhangend en toegespitst, met niet gedragen staart, de borstkas ondiep, platgeribd, de voorborst smal en hol, de schouder tamelijk schuin. Hoogbeenigheid met bodemwijden stand,nbsp;welke reeds bij de borst begint, waardoor tegen de borstkasnbsp;geklemde ellebogen; koehakkigheid, met overigens drogenbsp;ledematen, terwijl de hoeven grooter zijn dan bij den Timoreesnbsp;en dikwijls plat. Als uitzondering vindt men betere exemplaren met meer massa, diepere borstkas, langeren schouder,nbsp;minder grof hoofd en beteren stand der beenen en meernbsp;temperament.
Hieronder treft men meer vliegschimmels aan, wat m.i. er op duidt, dat zij bij de bloedsmenging meer van denbsp;inheemsche voorouders hebben gerfd.
Hun soberheid en Ausdauer doet niet onder voor die der echte Timoreezen. Zij zijn ontstaan, zooals het beeld reedsnbsp;doet zien en de volksmond ook mededeelt, door kruisingnbsp;van het inheemsche ras met uitheemsche niet-lndischenbsp;hengsten.
Mij werd medegedeeld, dat de laatste van Perzischeti
442
oorsprong zouden geweest zijn en reeds jaren geleden in gering aantal ingevoerd.
Aangezien het geheele voorkomen der paarden niet op een dergelijke kruising wees, noopte het mij tot meer navraag,nbsp;waardoor ik tot de conclusie kwam, dat men met Perzischenbsp;slechts groote paarden bedoelde, daar men meende, dat dezenbsp;evenals de groote Bengaalsche geiten uit Perzie kwamen,nbsp;aldus Bengaalsch met Perzisch vereenzelvigende.
Hetzelfde vindt men op Soembawa, waar een groot paard o.a. een Australir koeda bengala heet. Ik vermoed sterk,nbsp;dat de groote hengsten Australirs zijn geweest, daar ik o.a.nbsp;te Besikama een gro'ote inheemsche merrie van het laatstnbsp;beschreven slag zag, die kon doorgaan voor een miniatuurnbsp;Australische van het gemeene type.
Uit latere berichten vernam ik, dat werkelijk te Atapoepoe jaren geleden een paar Australische hengsten waren ingevoerd, ik meen door een posthouder, welke als dekhengstennbsp;in het binnenland waren terecht gekomen en aldus dennbsp;oorspronkelijk goeden inheemschen paardenstapel haddennbsp;bedorven. Het bestaan van eenige goede exemplaren vannbsp;gemengd bloed verklaar ik door den invloed van het inheemsche bloed, dat de fout heeft trachten uit te wisschennbsp;door geen verdere menging meer toe te laten, dus door terugnbsp;fokken naar het oorspronkelijke ras, met een grooten steun,nbsp;die daarbij verleend werd door bodem en klimaat, natuurlijkenbsp;en onwillekeurige kunstmatige selectie. Het zijn de hengsten van dit slag, die het allereerst onschadelijk dienden tenbsp;worden gemaakt. Ongelijkkiger wijs zijn daaronder echternbsp;ook goede hertenjagers, die ook weder op hun beurt hetnbsp;hunne bijdragen tot verwekken van progenituur. Het eenigenbsp;goede daarbij is, dat zij ten minste op dienstprestatie geselecteerd zijn. Naar men zegt, schijnen zij ook voor te komennbsp;in West-Timor (Pariti en Barat), waar ik geen gelegenheidnbsp;meer had ze te zien.
Ook daar moeten enkele z.g. Perzische hengsten, vermoe-
-ocr page 469-443
delijk eveneens Australische, ter zelfder tijd als te Atapoepoe zijn ingevoerd en losgelaten, waarvan nu nog de afstamme-melingen zich onderscheiden door hun meerdere taille, maarnbsp;niet door betere kwaliteit.
Nog vr dien tijd heeft, volgens een schrijver, die de geschiedenis van Timor schrijft, maar wiens naam mij ontschoten is, invoer van vreemd bloed in het gouvernementsnbsp;gebied te Koepang plaats gevonden; hij meldt, dat de residentnbsp;Hazaart in 1819 den invoer van een edeler paardenrasnbsp;bevorderde, maar duidt dit niet nader aan. In het koloniaalnbsp;verslag van 1875 leest men, dat wegens de ongunstige berichten omtrent den toestand van de gouvernements paardenfokkerij nabij Koepang bij de Indische Regeering het voorstelnbsp;in overweging was om al de aanwezige dekhengsten en veulens, welke voor de fokkerij op het eiland Soemba niet meernbsp;geschikt werden bevonden, op publieke veiling te verkoopen.nbsp;Van welk ras, die hengsten waren, wordt niet vermeld,nbsp;vermoedelijk zullen het geen Australirs geweest zijn.
Uit het een en ander is op te maken, dat er dus nog al gelegenheid geweest is om een mengelmoes van paarden tenbsp;krijgen in de door het gouvernement toenmaals bezette streken,nbsp;wat dan ook nog duidelijk te zien is in West- en Zuid-Timor,nbsp;waar bovendien ook nog Savoeneesche en nog meer Roti-neesche hengsten zijn aangebracht, die zich daar vermengdnbsp;hebben met de inheemsche.
Ik waag mij dan ook niet aan een beschrijving van dit slag van paarden, daar de afwezigheid van homogeniteit mijnbsp;dit belet; wel kan men zeggen, dat in het algemeen minderwaardige producten zijn ontstaan, wier onevenredigen bouw,nbsp;o.a. hoogbeenigheid en geringe diepte van de borstkas,nbsp;opvallend is.
Verder hoort men wel eens spreken over het bestaan van wilde paarden op Timor, welke in werkelijkheid slechtsnbsp;verwilderd zijn, en voorheen door de onderlinge oorlogennbsp;hun eigenaar ontloopen zijn of dezen verloren hebben, waarna
-ocr page 470-444
zij niet meer opgevangen, in de wildernis zijn gebleven. Volgens ZONDERVAN (in het tijdschrift van het Aardrijkskundignbsp;Genootschap) zouden er vroeger groote kudden zijn voorgekomen, welke door voortdurende jacht er op grootendeelsnbsp;verdwenen zijn.
In een reisverslag van den resident Ecoma VERSTEGEvan Koepang naar Zuid-Oost-Timor leest men, dat in een vlaktenbsp;in den middenloop van de Noil Mina, zich een kuddenbsp;verwilderde paarden deze (vlakte) tot weide heeft uitgekozen.
Een enkele maal jaagt men er nu ook nog op.
Te Tjamplong en te Kapan was ik in de gelegenheid een paar ingevangen jonge mannelijke exemplaren te zien; onoogenlijke dieren met groot ramshoofd en slechten beenstand,nbsp;die zeer deden denken aan de boven reeds geschilderdenbsp;van gemengd bloed.
Over de verpleging kan ik kort zijn, daar die eigenlijk niet bestaat; ook over de voeding valt niet veel te zeggen;nbsp;het dier zoekt zijn eigen voedsel, veel of weinig of slecht,nbsp;waar en wanneer het dit vindt, primitiever kan het al niet.
Een stal heeft het niet, hoogstens wordt het gebruikspaard onder een boom vastgebonden, waarbij de eigenaar hetnbsp;dikwijls zonder eten of drinken te geven gedurende eennbsp;halven dag laat staan in zon of regen. Gewoonlijk looptnbsp;het vrij rond en gelukkig vindt het dan in den gunstigennbsp;moesson voedzame grassen genoeg.
Heeft de eigenaar zijn diensten als rij- of draagpaard noodig, dan moet hij het gewoonlijk eerst vangen. Slechts zeldennbsp;vindt men het aan een vrij lang touw aangebonden, als eennbsp;middel om er spoedig de beschikking over te hebben.nbsp;Hiermede moet de reiziger, die rij- of lastdieren noodignbsp;heeft, rekening houden door tijd te geven tot invangen.
Zal de eigenaar een rit gaan maken, dan wordt het paard opgetuigd, d. w. z. hij slaat een lus van het halstertouw omnbsp;de onderkaak van het dier of dikwijls dit niet eens, waarna
-ocr page 471-445
hij het niet bestijgt, maar er op springt; de cot montoir is daarbij rechts.
Is de eigenaar wat bemiddeld, bekleedt hij een zekere positie of moet er wat statie worden in acht genomen, dannbsp;wordt als hoofdstel een van leder, rottan of gebangpalm-vezel gevlochten snoer-zonder-eind aangelegd, dat achternbsp;de ooren als nekstuk en naar de mondhoeken loopend alsnbsp;hakstuk, over den hals als korte teugel loopt.
Ter hoogte van de mondhoeken zijn de hakstukken verbonden door een touw van dezelfde stof of door een plat stuk buffelhoorn tot gebit met twee gaten, waardoor de hakstukken loopen. Dus als de rapa op Soemba gebruikelijk.nbsp;Ook ziet men wel een ijzeren of koperen trens als gebit.nbsp;Over den neus zijn de hakstukken dikwijls ook verbonden.
Meermalen wordt als hulpteugel nog het lange halstertouw gebruikt en tijdens den rit licht opgerold in de hand gehouden om het dier spoedig vast te kunnen zetten nanbsp;afstijgen.
Als versiersel worden behalve belletjes aan den keelriem, aan weerszijden van het hoofd nog, ter hoogte van de basisnbsp;der ooren, een of meer gedroogde staartpluimen van karbouwen opgehangen en op het nekstuk een dergelijk sieraadnbsp;of een haneveer rechtop vastgemaakt, hetgeen een zonderlingen indruk maak. De meergegoeden voegen er nog eennbsp;groote, soms zilveren, ronde voorhoofdplaat en zilverennbsp;munten aan toe. Het gebruik van stijgbeugels van eigennbsp;maaksel, een plankje met beugels van rottan of telefoondraad,nbsp;begint toepassing te vinden. Hiermede is het harnachementnbsp;compleet, een zadel of iets wat daarop gelijkt, wordt nietnbsp;gebruikt, waarvan het gevolg is, dat rugverwondingen on,t-staan z beduidend, als ik nergens te voren zag; een wond-oppervlak ter grootte van een uitgespreide hand met granulaties of gaten, soms met necrose der werveltoppen, isnbsp;geen uitzondering. De draagpaarden, bij welke men denbsp;verwondingen nog eer zou verwachten, lijden daaraan ook
-ocr page 472-446
wel, doch in mindere mate, omdat voor draagdienst een soort zadeltje van rottan met rolronde stegen, overbrugdnbsp;en verbonden door een matje van vlechtwerk van dezelfdenbsp;stof, wordt gebruikt. Hoewel goed bedoeld, voorkomt ditnbsp;draagzadel de kwaal niet, daar de rugvrijheid te gering is.nbsp;Bovendien zijn de stegen te kort en licht klosvormig, daarnbsp;de uiteinden verdikt zijn.
Onder het draagzadel wordt een verzameling van oude lappen, goenizakken en matjes gelegd, waarvan de plooiennbsp;aanleiding geven tot drukkingen en verwondingen. Bij hetnbsp;zien daarvan verwondert men zich over de hardvochtigheidnbsp;van den eigenaar en over de betrekkelijke gedweeheidnbsp;van het dier.
Bij een nadere beschouwing echter komt men tot de volgende conclusies:
1. nbsp;nbsp;nbsp;De eigenaar bezorgt die wonden niet opzettelijk; denbsp;bewering als zou deze dit wel doen om het dier vluggernbsp;en vuriger te doen loopen, zooals men ook wel elders hoort,nbsp;is mij gebleken slechts een praatje te zijn; men heeft lievernbsp;geen wond, maar neemt de zaken, zooals ze zijn. Bij hetnbsp;rijden op de primitieve manier is het nu eenmaal onvermijdelijk, men heeft geen middel om het te voorkomen ofnbsp;te behandelen en wil toch het paard gebruiken.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Men heeft van kindsbeen af niet anders dan gewondenbsp;paarden zien berijden en doet het op zijn beurt ook weder.
3. nbsp;nbsp;nbsp;De gedachte, dat het daardoor bij verkoop mindernbsp;waard wordt, komt niet op bij den eigenaar, aangezien denbsp;kwaal algemeen is en hij van de eischen van de marktnbsp;elders geen notie heeft.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Gewoonlijk wil hij, zelfs al kon hij gemakkelijk innbsp;het bezit van een zadel komen, dit niet gebruiken, dewijlnbsp;hij daarop niet kan rijden uit ongewoonte en zeer zekernbsp;bij de hertenjacht zijn zit zou verliezen; bovendien geeftnbsp;opzadelen maar omslag. Ik vernam zelfs eenmaal in Beboki,nbsp;dat het gebruik van een zadel pamali is, dat degeen, die
-ocr page 473-447
het desniettegenstaande gebruikt, verplicht is ter afwering van onheil een kip te offeren. Ik laat deze bewering voornbsp;hetgeen ze is, daar de inlander in het algemeen, zelfs zoo-dra hij maar vermoedt, dat er kans is op invoering van eennbsp;lastige nieuwigheid, spoedig een gelegenheidsargument bijnbsp;de hand heeft.
5. Het paard is als het ware gevoelloos geworden op de gewonde plek door dien voortdurenden prikkel, waarbij denbsp;granuleerende vlakte afgestompt is.
Alleen bij meer diepgaande en versche wonden toonden de dieren verzet, dat dikwijls in geringe mate blijvend isnbsp;na genezing.
Bijna overal had ik bij het bezichtigen van paarden gelegenheid de gewonde te doen behandelen met sirihkalk, een middel, dat het voordeel heeft, overal bij de hand tenbsp;zijn (elke Timorees heeft een daarmede gevuld bamboekokertje bij zich), dat opdroogend en iets desinfecteerendnbsp;werkt en de vliegen van de wond afhoudt. Deze lastigenbsp;insecten schijnen op Timor, vooral in de eucalyptusbos-schen, een enorme broedplaats te hebben. Het middelnbsp;vond vrij spoedig ingang, blijkens de toepassing zonder lastgeving.
Om het lijden der draagpaarden te voorkomen en te verzachten werd tevens overal het gebruik gedemonstreerd van het Soembawaneesche draagharnachement, dat ik met behulpnbsp;van de Europeesche bestuursambtenaren in groot aantal hadnbsp;doen verwaardigen. Het gebruik daarvan zou worden ingevoerd, wat te gemakkelijker zal gaan, aangezien het practi-sche bruikbaarheid paart aan goedkoopte en gemakkelijkenbsp;aanschaffing. Het kan in elke kampong worden gemaaktnbsp;met de daar aanwezige grondstoffen: alang-alang, gaffelvormige boomtakken en touw. De sedert onheugelijke tijdennbsp;bestaande toepassing er van op Soembawa, waar ondernbsp;duizenden gebruikspaarden geen gewonde zijn, pleit voornbsp;de practische bruikbaarheid. Ik heb eenigzins over dit
-ocr page 474-448
onderwerp uitgeweid, omdat het iets specifiek Timoreesch is, althans in die mate en uitbreiding, en het o.m. een dernbsp;redenen kan zijn van den achteruitgang van het ras.
Een dergelijke mishandeling, sedert jaren inwerkende op een geheelen paardenstapel, moet een nadeeligen invloednbsp;daarop uitoefenen, terwijl een gezonde vorm van dierenbescherming een factor is voor het behoud daarvan. Zoowelnbsp;de rij- als draagpaarden worden in verband met hun toestand en dien van het terrein te zwaar belast, waartoe ooknbsp;hier als elders te jonge, drachtige en zoogende merrinnbsp;worden gebezigd.
Voor het overgroote meerendeel zijn het juist de merrin, die als parias worden gebezigd voor de zwaarste diensten.nbsp;Daar elke merrie tevens fokdier is, wordt voor draagdienstnbsp;van eenigen omvang op den geheelen koppel beslag gelegd,nbsp;waarbij dan de zuigende veulens en de hengst los en zondernbsp;vracht achter de oudste merrie als leidster, medeloopen.
Daar dikwijls behalve voor eigen gebruik ook voor den opvoer van vivres voor de militaire bezetting 100 500 ofnbsp;meer draagpaarden tegelijk noodig zijn, waarbij elk diernbsp;een vracht van minstens 35 K.G. (gewoonlijk voor anderenbsp;transporten meer) (') in geaccidenteerd terrein over grootenbsp;afstanden draagt, slecht gevoed en verpleegd, gewond ennbsp;onpractisch beladen, kan dit niet nalaten een fnuikendennbsp;invloed uit te oefenen op het bestaan van het ouderdiernbsp;en de ontwikkeling van het jong, dat geen tijd heeft omnbsp;de weinige melk, die de moeder nog produceert, te zuigennbsp;en daarbij te groote afstanden moet afleggen. Het wordtnbsp;in de jeugd reeds geknakt, gestoord in zijn groei, dikwijlsnbsp;als ongeboren vrucht. Uit zoo dier groeit geen paard, maarnbsp;hoogstens een taai, sober dwergpaardje, dat op zijn beurtnbsp;weder jong den circulus vitiosus begint.
Ik zag soms bij dergelijk transporten l' a-jarige veulens
(^) De nuttige last voor een treinpaard bij het leger Is 60. K. G. Red. V. A. BI.
-ocr page 475-I
44
beladen met 35 K.G. o.a. van Atapoepoe naar Beredaoe ( 40 palen over een zwaar traject).
Hiertegen helpen geen draagzadels en straffen alleen, maar wel gedeeltelijk ontlasting van den arbeid. Daar de draag-dienst geheel voor rekening van den paardenstapel komt ennbsp;aan transportpaarden groote behoefte is, de talrijke sterkenbsp;buffels tot geen enkelen vorm van arbeid worden gebezigd,nbsp;tenzij hier en daar enkele sawahs trappen om ploegnbsp;en eg te vervangen, werd er op aangedrongen deze ook tenbsp;laten dragen, met welk doel ik tijdens mijn verblijf in verscheidene streken enkele jonge buffelstieren, die daartoenbsp;werden opgevangen en getemd, met succes deed africhtennbsp;ter demonstratie. Op het eiland Soembawa is het gebruiknbsp;van buffels als zoodanig regel.
Waar daartoe gelegenheid was, werden ook runderen daartoe gemakkelijk afgericht, zooals ik dit o.a. ook in de afdeeling Toeban der residentie Rembang zag, waar men echter zwaardere en niet zoo goedkoope en geschikte draagzadels alsnbsp;op Soembawa bezigt.
Het is opmerkelijk, dat dergelijke goede gebruiken zoo slecht hun weg naar andere streken vinden en de invoeringnbsp;er van op conservatisme stuit. Met wat goeden wil, doorzettingsvermogen ten opzichte van een goeden maatregel,nbsp;gepaard aan voorbeeld en leering is echter met voldoendnbsp;personeel veel te bereiken.
Waar ik over het gebruik van het paard spreek als arbeids-dier, kan ik niet nalaten met een enkel woord gewag te maken van zijn gebruik op de hertenjacht, waarop de Timo-reesche bevolking verzot is; niet alleen ter bemachtiging vannbsp;hertenvleesch, doch ook als een uiting van sportieve neiging.nbsp;Onder de speciaal daarvoor gehouden paarden (hengsten),nbsp;die tevens rijpaard voor dagelijksch gebruik en fokdier zijn,nbsp;vindt men over het algemeen de beste, wat taille, bouw,nbsp;temperament, gangen en Ausdauer betreft. De praktijk hielpnbsp;hierbij de selectie. Toch vindt men er ook minder goed
-ocr page 476-gebouwde of ook Wei kline paarden onder, die dan echter weder uitmunten in de andere eigenschappen. Van eennbsp;speciaal type van rijpaarden is dan ook geen sprake, alleennbsp;in dienstprestatie zijn zij eenigzins nvormig.
Het hert wordt met lans en kapmes te paard gejaagd en na ingehaald te zijn met genoemde wapens neer gelegd;nbsp;daarbij moet het in zijn snelheid en wendingen gevolgd nbsp;worden door elk terrein, waarbij het paard al evenveel jacht-ijver toont als zijn berijder, die het ongezadeld en metnbsp;loshangende haren berijdt.
Na vermeestering van het wild, wordt dit vr den ruiter over de schoft gelegd en op de verzamelplaats gebracht,nbsp;waar het met huid en haar wordt verdeeld; van villen isnbsp;geen sprake, de huid schijnt men als voedingsmiddel hoogernbsp;te schatten dan als handelsartikel.
De lanspunt wordt met eenig ceremonieel in het bloed van het geopende hart gedoopt en het paard krijgt op hetnbsp;voorhoofd eenige kabalistische teekens met het bloed, allesnbsp;om de beide hoofdatributen van den jager, paard en lans,nbsp;te zegenen en tot voortgaan met het tentoonspreiden dernbsp;goede eigenschappen op volgende jachten aan te sporen.nbsp;Wat mij het meest opviel bij een dergelijk schouwspel, warennbsp;de ongelooflijke zekerheid, waarmede het paard met grootenbsp;snelheid door het geaccidenteerde terrein gaat en het vastnbsp;vertrouwen van den ruiter daarin. Nu en dan stort wel eensnbsp;een paard, maar het is spoedig weder op de been.
Beengebreken zag ik onder deze dieren niet, wel litteekens van vroegere verwondingen aan de beenen door de scherpenbsp;onder gras verborgen koraalsteenen; wel een bewijs voornbsp;de soliditeit van het beenwerk.
Dergelijke paarden zijn niette koop. Men zou zoo denken, dat zij van den eigenaar een bijzondere verpleging genieten. Dit isnbsp;echter niet het geval, zij zien er dikwijls even onverzorgd ennbsp;verwond uit als andere; de eigenaar verheugt zich alleen in hetnbsp;bezit, maar geeft zich weinig moeite voor het behoud er van.
-ocr page 477-451
Wat de training van paard eti ruiter te dezen opzichte Vermag, had ik gelegenheid op te merken bij a Timprovistenbsp;door den civiel gezaghebber georganiseerde wedloopen tenbsp;Atamboea en Besikama (Beloe) om mij in de gelegenheid tenbsp;stellen de beste paarden te zien, wat anders moeilijk zou gaan.
Wantrouwend van aard, zooals ieder overheerscht Oostersch volk, laten de eigenaren niet gaarne hun beste paardennbsp;zien. Zijn zij in vroeger tijden wellicht geprest om ze tenbsp;toonen en tegen meer of min hooge prijzen af te staan?nbsp;Ik weet het niet, maar dien indruk kreeg ik wel.
Wanneer de eigenaren bemerken, dat het ons niet te doen is om te koopen, vertoonen zij hun mooie dieren wel, watnbsp;bleek als er fotos van gemaakt werden; dan werden zelfsnbsp;des avonds nog mooie paarden bij ons bivak gebracht. Zoonbsp;ging het ook bij de wedloopen. Van heinde en ver warennbsp;in korten tijd goede en vele paarden aangebracht, nadatnbsp;men eens had ondervonden, waar het om ging.
Het groote meerendeel bestond uit z.g. hertenjagers, welker training hen in staat stelde om zoo correct te starten, alsofnbsp;zij reeds een rencarriere achter den rug hadden. Ook denbsp;berijders, waaronder vele volwassenen, toonden zich in hunnbsp;element, en het was hun aan te zien, dat zij den rengalopnbsp;uit ondervinding kenden.
Bij deze gelegenheid werden paarden van zeer uiteen-loopend type, taille 1.20 1.27 M., aangetroffen, behoorende tot de reeds vroeger beschreven paarden van het niet zuivernbsp;Timoreesche ras. Een daarvan, een donkerbruine hengst,nbsp;taille 1.33 M., Foroan (kind van het woud) genaamd, uitnbsp;Kakoen, was overwinnaar over een klein honderdtal mededingers. Deze toonde niet het voorkomen der produktennbsp;der promiscuiteit, maar kon voor een Soembaneesch paardnbsp;doorgaan, moet hoogst waarschijnlijk daarvan afstammennbsp;krachtens zijn gelijkenis er mee. Zelden zag ik onder denbsp;Sandelhouts een zoo goed gebouwd droog en pezig paard.nbsp;Het was een rij- en jachtpaard en liep in zijn vrijen tijd in
-ocr page 478-den koppel met merrin, waaruit het pas voor de wedloopen gehaald was.
Uit het bovenstaande blijkt, dat er wel een begin van een gezond systeem bestaat ten opzichte van de slctie voor denbsp;fokkerij, n.1. eerst dienstprestatie toonen bij goed exterieurnbsp;en andere gewenschte eigenschappen, waarna bestemmingnbsp;tot fokdier.
Als slachtdier komt het paard op Timor niet in aanmerking, even min als offerdier, waarvoor meer de buffel bestemd is, wat tot op zekere hoogte een gunstige factor is voor het bestaan van den paardenstapel.
Het neemt bij feestelijke gelegenheden en plechtigheden een zekere plaats in, n.1. als bruidschat bij huwelijk. Bijnbsp;de begrafenis van zijn gestorven meester gaat het opgetuigdnbsp;mede in den stoet, waarna het aan het betrokken hoofdnbsp;wordt overgegeven.
In nauw verband met de paardenhouderij staan de paar-dendiefstallen, zelfs in die mate, dat een geregelde fokkerij er door onmogelijk wordt in sommige streken, die er zichnbsp;zich overigens zeer toe zouden leenen. Het is een ingewortelde kwaal, die niet enkel als misdaad, doch als hetnbsp;ware ook als tak van sport moet worden beschouwd en voornbsp;zoover mij bekend, nergens anders in Indi in zoodanigenbsp;mate voorkomt.
Met de invoering van een geregeld bestuur zijn zij wel i's waar verminderd, doch toch nog te talrijk; het is nietnbsp;mogelijk een zaak, die zoo ingeweven is in het volksbestaannbsp;in korten tijd met wortel en tak uit te roeien, te mindernbsp;daar niet alles in deze materie van de zijde van het bestuurnbsp;mag worden verwacht. De wijze van paardenhouderij vergemakkelijkt n.1. maar al te zeer de uitvoering der misdaad.
Van de bevolking zelf is weinig medewerking te verwachten, hoewel zij beginnen moest met belangstelling te toonen van haar kant, o.a. door haar paarden en ander veenbsp;in den waren zin des woords tot huisdieren te maken. Zij
-ocr page 479-stalt noch hoedt ze. Het onbeheerd of ongehoed rondloopen ver van huis, het aangebonden staan op eenzame voor hetnbsp;oog verborgen plaats, brengen den dief zeer in verleiding;nbsp;deze zit reeds te paard of springt met de hem van de jeugdnbsp;af eigen geworden behendigheid op het gestolen dier ennbsp;rijdt daarmede weg langs ongebaande wegen, wat paard ennbsp;ruiter, dank zij de beoefening van de hertenjacht een gewonenbsp;zaak vinden.
Door de wijde landstreken met geringe bevolkingsdichtheid is een ongewenschte ontmoeting niet zeer te vreezen. Is denbsp;diefstal geschied in de nabijheid van de Portugeesche grensnbsp;en is die eenmaal overgetrokken, dan is de buit vrij zekernbsp;binnen. Van de Portugeesche autoriteiten wordt in dezenbsp;n.1. niet altijd de noodige samenwerking ondervonden. Omgekeerd worden uit het Portugeesch gebied ook door onzenbsp;onderdanen paarden gestolen.
De eigenaar voelt eerst wat voor zijn bezit, als het hem is ontnomen, hij gaat het dan zoeken, soms in vereeniging metnbsp;anderen, en toont zich daarbij dikwijls een virtuoos in hetnbsp;spoorzoeken.
Als vergelding voor het zoek geraken en niet terugvinden, is dan een zonderlinge, volgens Timoreesche begrippennbsp;echter gewone, handelwijze van rechtzoeken niet zeldzaam.nbsp;Er worden dan paarden of buffels van een ander, die nietsnbsp;uitstaande heeft met den diefstal, weggenomen, het aan dezennbsp;overlatende om op zijn beurt het gestolene te zoeken of zichnbsp;op dezelfde wijze schadeloos te stellen. Dat er op die wijzenbsp;aanleiding wordt gegeven tot andere misdaden is duidelijk.
Onschuldigen, die men beticht van het uitwisschen van sporen, leggen er soms het loodje bij. Niet alleen wordennbsp;enkele paarden, doch nu en dan geheele koppels gestolen.nbsp;Het behoeft geen betoog, dat hierdoor de paardenstapel innbsp;sommige streken gedund wordt, een drainage op grootenbsp;schaal bij voortduring en gewoonlijk niet van de slechtstenbsp;exemplaren. Aan de grens van Oeikoesi zag ik een op die
-ocr page 480-454
wijze veeloos geworden mooie weidestreek. Elders zag ik een koppel mooie merrin teriiggebracht van 8 tot 3 stuks,nbsp;volgens den eigenaar door diefstal. De nabijheid der grensnbsp;is m.i. een praedesponeerend moment, waartegen weinig tenbsp;doen valt, zoolang de toestand bestaat, zooals ze nu is Eennbsp;grensbewaking is door de terreinmoeilijkheden en de uitgebreidheid der te bewaken strook ondoenlijk, temeer daar denbsp;dieven geen gebaande wegen gewoon zijn te volgen Werdnbsp;vroeger vr de invoering van ons bestuur door den Timoreesnbsp;zelf de dief met den dood gestraft, thans komt hij er metnbsp;een lichtere straf af. Het eenige middel, dat de diefstallennbsp;aan de grens tot een geringer frequentie zou kunnen terugbrengen, is n.b.m. gelegen in het maken van een veeloozenbsp;streek langs de grens. De strooptochten en het vervoernbsp;der gestolen dieren moeten dan over,te grooten afstandnbsp;geschieden.
De bestuursambtenaren, die ik over dit middel sprak, waren het hiermede eens. De gezaghebber van West-Midden-Timor deelde mij mede, dat z.i. juist daardoor geen diefstallen voorkwamen aan de grens van Oeikoesi in zijn ressort,nbsp;tusschen Bokowien en de Noillelo. Bij het doortrekkennbsp;dezer streek van Lelogama naar Noil Toko was mij denbsp;veeloosheid reeds opgevallen. Het woeste en begroeidenbsp;terrein zou op het eerste gezicht juist doen vermoeden, datnbsp;het zeer geschikt zou zijn om gestolen vee ongezien ennbsp;ongehinderd te vervoeren en te verbergen. De veeloosheidnbsp;der streek maakt echter, dat de dieren te ver zouden moetennbsp;worden gestolen en vervoerd.
De diefstallen in eigen gebied zijn volgens de bestuursambtenaren wel binnen afzienbaren tijd tot een minimum te beperken, o.a. door toepassing van een keur.
Als een zwakke, hoewel niet nuttelooze poging tot indi-recten tegengang van de kwaal worden de paarden door den Timorees van oudsher gemerkt met een brandmerk.nbsp;Het is een herkenningsteeken, doch ook bedoeld als prohi-
k i
-ocr page 481-455
bitivum tot afwering van onheil. Deze merken, aangebracht op den schouder of de dijstreek, ontsieren door hun groottenbsp;en ruwe wijze van aanbrengen het dier niet weinig. Dat eennbsp;achteruitgaan in handelswaarde daarvan het gevolg is, althansnbsp;bij uitvoer, komt niet op bij den eigenaar, daarvoor is hijnbsp;nog te primitief.
De vorm der merken is zeer verschillend en toch is er dikwijls hetzelfde motief in terug te vinden: cirkel en kruisnbsp;(cirkel als embleem voor de zon en kruis voor het vuur).nbsp;Het brandmerk is het teeken van den stam, waartoe de eigenaar behoort. Dikwijls vindt men het in de buurt van efennbsp;kampong of in een weidestreek ingesneden in de witte bastnbsp;van de kajoepoetih- en kabsakboomen, die langs het padnbsp;staan.
Als individueel kenmerk voor den eigendom in engeren zin, wordt het nog verrijkt met n of meer streepen ofnbsp;bogen als aanhangsel; dit verklaart voldoende, waarom denbsp;paarden er dikwijls zoo toegetakeld uitzien door brandwondennbsp;van min of meer recenten datum, die zich vermeerderennbsp;naar gelang van het aantal transacties. Als brandijzer dientnbsp;dikwijls een geweerlaadstok.
Een der leelijkste merken is het op een mat gelijkend vierkant met ruitjes, dat tevens verdacht is, daar het dikwijls moet dienen om een bestaand merk onduidelijk tenbsp;maken na diefstal of heling, wat men nog eer berejkt doornbsp;met een brandijzer als het ware het geheele merk uit tenbsp;wisschen. Als gevolg hiervan zag ik eenige malen totaalnbsp;onthaarde groote plekken op schouder- en dijvlakte.
Een andere vorm van merken bestaat in het insnijden der oorschelpen, zoodanig dat dejgeheele rand daarvan zaagtandvormig is ingesneden, wat ook al niet medewerkt totnbsp;verbetering van het uiterlijk.
Aan deze mishandeling en ontsiering zal, ook met het oog op .een in te voeren registratie en als herkenningsmiddelnbsp;bij diefstal, spoedig een eind worden gemaakt door van
-ocr page 482-456
bestuurswege bij keur te doen brandmerken met letter en en cijfers in klein formaat, resp. voor landschap en kampong.nbsp;Wanneer hieraan een passenstelsel kon worden verbonden,nbsp;zou het n.b.m. nog meer als preventivum werken. Op dennbsp;pas waren dan te vermelden: naam van den eigenaar, woonplaats, signalement en brandmerk van het paard en denbsp;transacties (ten overstaan van een landschapshoofd bijv.),nbsp;door welk laatste voorkomen kan worden, dat nieuwe eigenaren toch weder aan het merk een eigen teeken toevoegen.
De pas kan in het bamboekokertje, dat iedere Timorees bij zich heeft ter opberging van zijn belastingbiljet en eigennbsp;pas, nog wel plaats vinden.
Op deze wijze wordt het moeilijk voor den dief, althans op Nederlandsch gebied, het gestolene van de hand te doen,nbsp;daar moeilijk een heler te vinden zal zijn. Tegelijkertijdnbsp;doet deze regeling waardevolle gegevens omtrent veebewe-ging en -handel aan de hand.
De bestuursambtenaren, die ik over het passenstelsel op deze wijze ingericht sprak, zagen het nut hiervan in, hoewel er natuurlijk moeilijkheden aan zijn verbonden, bijv. denbsp;onontwikkeldheid der inlandsche hoofden, doch voor dezenbsp;belangrijke kwestie dient men wat moeite over te hebben,nbsp;daar in de eerste plaats de fokkerij er door mogelijk ofnbsp;onmogelijk worden gemaakt. Niemand zal er lust toe gevoelen zich daarop met goed materiaal toe te leggen, zoolangnbsp;hij niet verzekerd is te zullen leven in het veilig bezitnbsp;van zijn paarden. Ik zou niet gaarne de verantwoordelijkheid op mij willen nemen voor een fokkerij in denbsp;nabijheid der Portugeesche grens; de paardendiefstallen zijnnbsp;aldaar te beschouwen als een chronische ziekte, die denbsp;paardenhouderij c.a. ondermijnen. Een maandelijksche opgavenbsp;van het aantal gestolen paarden, ook van die, waarvannbsp;geen zaak gemaakt is, zou dat kunnen aantoonen. Eennbsp;ander middel tot beperking van diefstal zou zijn. hetnbsp;gezamenlijk weiden onder toezicht, wat toch elders ook
-ocr page 483-457
wel geschiedt. Ook de meest primitieve vorm van opstallen, n.1. in een open kraal, zou medewerken tot de meerderenbsp;huisdierwording.
Indien die kralen of kampen eenigszins groot worden genomen en daarin des nachts alle dieren worden opgenomen,nbsp;kan bij latere verplaatsing, bijv. eens in de 2 a 3 jaren, denbsp;vrij gekomen en thans goed bemeste grond worden bezigdnbsp;als ladang, waardoor de eigenaar niet telkens naar verdernbsp;afgelegen streken behoeft te trekken ten behoeve van zijnnbsp;roofbouw en het vormen van kampongs mogelijk wordt.
Iets dergelijk zag ik in Tapanoeli (Mandeling en Ankgola) met succes toepassen.
Ziekten schijnen den paardenstapel op Timor minder te teisteren. De eenige, die slechts in een deel van het eilandnbsp;slachtoffers eischte, is de surra. Deze ziekte schijnt bijnanbsp;alleen voor te komen in Zuid-Timor (Babaoe); in het jaarnbsp;1903 werd zij daar voor het eerst, naar ik meen, waargenomen en in de jaren 1905 en 1915 weder. Of er veelnbsp;slachtoffers mede gemoeid waren, is mij niet bekend.
De handel in paarden geschiedt op geringe schaal in het binnenland door de bevolking onderling, terwijl opkoopersnbsp;van buiten daar ook als handlangers paarden koopen bestemdnbsp;voor uitvoer.
Deze is nog niet zoo belangrijk als op de andere groote eilanden van het gewest, maar toch vooruitgaande. Zij bedroegnbsp;in 1910 534 stuks, 1911 692 stuks, 1912 904 stuks, 1914nbsp;983 stuks en 1915 351 stuks.
In 1913 was zij blijkbaar stop gezet en in 1915 weder achteruitgegaan, waarschijnlijk door den oorlogstoestand.
De voornaamste opkoopen geschieden in West-Timor, waarheen ook paarden van Midden-Timor te koop wordennbsp;gebracht. De prijzen zijn 20, tot 60,, wat denbsp;qualiteit in aanmerking genomen laag, zelfs te laag is tenbsp;noemen in vergelijking met de prijzen op de andere eilanden.nbsp;De reden hiervan meen ik te moeten zoeken in het feit.
-ocr page 484-458
dat de Timorees zich nog niet bewust is van de waarde zijner paarden op de algemeene Indische markt, waar zijnbsp;hoewel sedert jaren gemporteerd, zich niet den welverdienden goeden naam hebben weten te verwerven. Ik bennbsp;er bovendien niet zeker van of zij wel steeds onder dennbsp;naam van Timoreezen worden verhandeld. Daar de bevolking zich integenstelling met die der andere paardenuit-voerende eilanden geen of weinig moeite geeft om zenbsp;eenigszins in een goede marktconditie te brengen en zijnbsp;ontsierd of met groote rugwonden aangevoerd worden, haaltnbsp;het product niet den prijs, dien het zou kunnen maken bijnbsp;meer zorg voor het uiterlijk.
Ik vermoed, dat de uitvoer toenemen zal en de prijzen stijgen zullen, zoodra de Timoreesche bevolking meer uitnbsp;haar primitief bestaan zal zijn opgeheven, de handelswegennbsp;het binnenland zullen ontsloten hebben en de handel meernbsp;georganiseerd zal zijn.
Een der moeilijkheden bestaat in het opslaan van het handelsartikel op de plaats van uitvoer. Koepang, in afwachting van scheepsgelegenheid. Het is n.1. niet altijdnbsp;mogelijk om de voederkwestie op te lossen onder de omstandigheden, waarin de opkoopers verkeeren; het gras innbsp;de omstreken van Koepang is schaarsch en zou over tenbsp;grooten afstand daarheen moeten worden getransporteerd.nbsp;Hierin zou alleen verbetering kunnen worden gebracht doornbsp;hooi in voorraad te hebben, hetzij eigengemaakt of aangevoerd.
Gedurende het transport van uit het binnenland staat men voor dezelfde moeilijkheid. Hieraan kan bij een goednbsp;georganiseerd bedrijf tegemoet gekomen worden door opslagplaatsen van hooi te maken, wat in den gunstigen tijdnbsp;te bereiden zou zijn van het overvloedige en goede gras.nbsp;Waarschijnlijk zijn de handelaren daartoe niet kapitaalkrachtignbsp;en energiek genoeg.
Een andere redenen voor den betrekkelijk geringen omzet
-ocr page 485-459
in paarden is het feit, dat de bevolking niet gaarne haar paarden verkoopt, gedeeltelijk omdat zij ze zelf noodig heeftnbsp;en ook omdat zij als natuurvolk niet zoo zeer contantennbsp;noodig heeft als wel levensbenoodigdheden in zeer bescheiden vorm en hoeveelheid, daar zij aan voedsel en kleedingnbsp;geen hooge eischen stelt. Vandaar het verschijnsel, dat denbsp;paarden het gemakkelijkst en goedkoopst zijn te krijgen tegennbsp;den tijd, dat de betasting (poni) betaald moet worden ennbsp;daarvoor contanten (poni = zilver) noodig zijn.
Van een eigenlijken marktprijs is daarbij geen sprake, eenvoudig omdat er geen markt is. Verkoopt A heden zijnnbsp;paard voor f 40, dan prijst B het zijne ook zoo, onverschillignbsp;of het beter is of niet, natuurlijk binnen bepaalde grenzen.nbsp;Toch is er wel een minimum en maximum op te gevennbsp;n.1. voor hengsten 10, tot 50, merrin 5, totnbsp; 12,50.
In het niet verhandelen der paarden schuilt dus ook iets goeds, de goede dieren gaan dan ook het land weinig uitnbsp;en blijven behouden voor de fokkerij. Deze wordt evenalsnbsp;door de inlandsche bevolking elders in primitieven vormnbsp;gedreven. Men kan zeggen, dat elk paard op Timor uitsluitend of behalve voor den arbeid ook tegelijk voor hetnbsp;fokdoel wordt gebezigd. Hier bestaat evenals op de anderenbsp;eilanden van het gewest de gewoonte de merrin in koppelsnbsp;te vereenigen met den hengst, welke men in het vrije veldnbsp;of bij transportdienst bij elkaar ziet.
Men onderscheidt tamme en wilde koppels, de laatste zijn echter alleen wat schuwer, omdat zij niet telkens worden opgevangen voor het verrichten van rij- of draagdienst.nbsp;Daardoor komt het wel voor, dat zij eenigszins verwilderen.
Het geboortecijfer is bijna overal hoog (90 a 100 /o), zooals dat meer bij dezen vorm van fokkerij voorkomt. Innbsp;den drogen tijd schijnt veulensterfte nog als eens voor tenbsp;komen door uitputting tengevolge van gebrek aan moedermelk of ander voedsel, terwijl een zeker aantal ook wel te
-ocr page 486-460
gronde gaat aan navelontsteking, waartegen o.a. in Beloe van bestuurswege bruine teer werd verstrekt.
De koppels zijn gewoonlijk klein. Ik zag nimmer meer dan 8 a 10 merrin bijeen, meestal 5, soms 2 a 3. Naarnbsp;de reden zoekende van de kleinheid der koppels, kreeg iknbsp;na lang informeeren in verschillende streken zeer verschillende uitleggingen te hooren. Nu eens amtwoordde men,nbsp;dat men het niet wist, dan weder, dat men niet meer merrinnbsp;had om bij den hengst te doen.
Op de klemmende vraag, waar of dan de merrieveulens bleven, die de koppel toch ongetwijfeld leverde, kreeg iknbsp;soms ten antwoord, dat die den koppel slechts tijdelijknbsp;vergrootten, daar zij of de moeders vroeg of laat gestolennbsp;werden; een andere uitlegging was, dat men de jongenbsp;merrin gewoon was tot een koppel te vormen met eennbsp;anderen hengst om familieteelt te voorkomen.
Deze reden leek meer aannelijk dan de andere genoemde, en nog meer was dit het geval met^die, welke ik het laatstnbsp;hoorde, n.1. dat men wel verplicht was om kleine koppelsnbsp;te vormen, ten einde eiken hengst zijn koppel te geven,nbsp;daar zij het anders den ouden of stamhengst op den duurnbsp;te lastig zouden maken om ze van zijn merrin af te houden,nbsp;waarbij het dikwijls voorkomt, dat merrin door de jongenbsp;hengsten worden meegetroond of dat tusschen hengsten,nbsp;ook van andere eigenaren, verbitterde gevechten worden geleverd, met de gevolgen daaraan verbonden. De hengsten, die bijnbsp;de koppels als vaderpaarden loopen, zijn, zooals reeds vroegernbsp;is meegedeeld, dikwijls op dienstprestatie geselecteerd,nbsp;maar vele malen ook niet, zooals uit het bovenstaandenbsp;blijkt. Meestal zijn de dieren van zuiver Timoreesch ras, maarnbsp;dikwijls ook van het beschreven gemengde bloed; dit is tenbsp;bejammeren, daar de producten er van niet zoo goed zijn.
Ook van de kruising met Savoeneesche hengsten, welke mede voorkomt, zag ik niet veel goeds, de progenituurwasnbsp;verfijnd, had wel meer taille, maar niet het soliede en ste-
-ocr page 487-461
vige voorkomen van den Timorees, vooral het beenwerk niet, waarbij ik veel ingesnoerde gewrichten zag.
Dikwijls zag ik de beste koppels in het bezit van Chi-neezen, die er veel hart voor hebben en er goede hengsten bij hadden.
De kleine koppels zouden m.i. niet zoo moeilijk op te lossen zijn in grootere van 20 a 25 merries, doordat men hiernbsp;te doen heeft met een ethnografische factor, waarvan partijnbsp;te trekken zou zijn, n.l. het leven der bevolking in stammen,nbsp;zoodat het paardenbezit, hoewel individueel, toch ook totnbsp;den stam van den eigenaar behoort, wat ook blijken kannbsp;uit het stammerk op de paarden.
Hierover met de bestuursambtenaren en de inlandsche hoofden van gedachten wisselende, bemerkte ik, dat tegennbsp;het denkbeeld geen bezwaren bestonden. Bovendien zoudennbsp;de jonge en slechte hengsten bovengenoemd, die het vormen van groote koppels beletten, gelimineerd dienen tenbsp;worden, en wel door castratie, wat hier te eer zou kunnennbsp;geschieden, daar men tegen deze bewerking nog geen vooroordeel heeft; een prachtige gelegenheid dus om dit middelnbsp;algemeen toegepast te krijgen voor en aleer dit natuurvolknbsp;besmet wordt met de wanbegripen daaromtrent van anderen.
Over de castratie bij paarden sprekende, bleek mij geheel tegen de verwachting in, dat men daartegen geen bezwarennbsp;had, als het slechts de minderwaardige exemplaren gold.
Te Fatoe Kopo in het landschap Amanoeban was n ruin, klein maar goed. De eigenaar had zelf een proef willennbsp;nemen met de operatie en had, onzeker omtrent de gevolgen,nbsp;slechts een klein paard daarvoor uitgekozen. Voornamelijknbsp;had het de omgeving van den eigenaar getroffen, dat hetnbsp;dier zelfs in den ongunstigen tijd van het jaar steeds innbsp;goeden voedingstoestand was.
In navolging van andere streken is sedert 1912 een begin gemaakt met de verbetering van den paardenstapel door hetnbsp;beschikbaar stellen van dekhengsten. De keuze was daartoe
-ocr page 488-462
gevallen op die van Soembaneesch ras, welke ten getale van 8 bij koppels merrin waren ingedeeld, in Kapan (1),nbsp;Tjamplong (3), Noil ,Toko (1), Niki-Niki (1), Beloe (2).nbsp;Zij waren, voor zoover ik ze zag, hoewel niet groot, vannbsp;vrij goede qualiteit. Van de resultaten was nog weinig tenbsp;bemerken.
Een regeling is gemaakt, waarbij de hengsten worden uitgegeven bij overeenkomst, in den geest van die opnbsp;Soemba gebruikelijk.
Behalve deze Sandelhouthengsten worden ook inheemsche aangekocht met hetzelfde doel, a 35, per stuk, wat zekernbsp;geen groot bediag genoemd kan worden en een denkbeeldnbsp;geeft van de paardenprijzen voor bruikbare exemplaren,nbsp;hoewel ik er ook onder zag, die men beter gedaan hadnbsp;niet aan te koopen wegens slecht exterieur. Voornamelijknbsp;zondigden zij in het beenwerk, daar de fout begaan werdnbsp;om voornamelijk op de taillen te letten, waardoor dikwijlsnbsp;dieren werden aangekocht, die tot de kruisingsproductennbsp;of het slechte slag behoorden, waarover hiervr reedsnbsp;werd melding gemaakt.
In Zuid-Midden-Timor en Noord-Midden-Timor kon ik de gezaghebbers dienen met voorlichting bij den aankoopnbsp;van hengsten. Deze worden zoo mogelijk geplaatst innbsp;koppels van 20 merrin. In Zuid-Beloe bij Besikama hadnbsp;ik gelegenheid een zoodanigen koppel, waarbij nog geennbsp;hengst was gevoegd, te zuiveren van de slechte elementennbsp;en er als hengst bij te plaatsen een zuivere Timorees, die totnbsp;nog toe als politiepaard dienst deed, maar te goed was omnbsp;hem op die wijze te onttrekken aan de fokkerij, terwijl hijnbsp;voor den genoemden dienst gemakkelijk te vervangen wasnbsp;door een ander exemplaar.
Uit deze pogingen blijkt, dat men oog had voor de belangen van de paardenfokkerij en deed, wat men van een leekenstandpunt onder de gegeven omstandigheden meendenbsp;te kunnen doen in afwachting van de beschikbaarstelling
-ocr page 489-463
van plaatselijke deskundige leiding en voorlichting. Tijdens mijn verblijf deelde ik den bestuursambtenaren reeds mede,nbsp;dat het naar mijn bescheiden meening voorloopig niet noo-dig en gewenscht is om te gaan kruisen, i.c. met hengstennbsp;van Soemba.
Men gaat tot kruising over om:
A. nbsp;nbsp;nbsp;kruisingsproducten der 1ste generatie te krijgen, dienbsp;in het gebruik in een of meer eigenschappen beter zijn dannbsp;het bestaande ras;
B. nbsp;nbsp;nbsp;een nieuw ras te maken;
C. nbsp;nbsp;nbsp;het bestaande ras te veranderen in een ander eldersnbsp;bestaand.
Ad. A. Men zou dan elke zuivere Timoreesche merrie slechts kunnen gebruiken om steeds na iedere generatie, die zijnbsp;levert, weder te paren met hengsten van het vreemde bloed,nbsp;waarbij het Timoreesche ras verloren zou kunnen gaan,nbsp;indien daarnaast geen reinteelt tevens werd gedreven.
Behalve dat dit te omslachtig zou zijn voor de nog onontwikkelde bevolking, is het niet ongevaarlijk wegens denbsp;zekere kans op variatie en zelfs degeneratie, indien nietnbsp;tevens een streng doorgevoerde castratie der mannelijke ennbsp;vrouwelijke kruisingsproducten daarmede hand in hand gaat.nbsp;Die der eerste is nog lang niet ingeburgerd en die der laatstenbsp;vrijwel ondoenJijk. Alleen in n geval zou deze kruising reden van bestaan hebben, n.1. indien blijkt, dat in hetnbsp;bestaand ras geen superieure dieren meer zijn of dat hetnbsp;door betere verpleging, voeding, gebruikswijze enz., dusnbsp;oeconomisch niet meer is op te heffen uit zijn verval, ennbsp;dan zou men wegens het ongevaarlijke nog kunnen overgaannbsp;tot het fokken van muildieren, aangezien deze hebridennbsp;zich niet meer kunnen voortplanten.
Ad. B. Is te duur, te moeilijk en omslachtig voor de bevolking om uit te voeren, wegens het peil van ontwikkeling, waarop zij staat.
Ad. C. Is aangewezen, indien geen reinteelt mogelijk of
-ocr page 490-464
wenschelijk is en men er van overtuigd is, dat de kruising de producten zal leveren, die men wenscht, waarbij dannbsp;steeds door gefokt wordt met hengsten van het gemporteerdenbsp;ras en met castratie der ongeschikte mannelijke producten.
Op grond van mijn onderzoek is mij niet gebleken, dat teelt in eigen ras niet mogelijk zou zijn, integendeel ernbsp;zijn nog superieure dieren onder het bestaande .ras, terwijlnbsp;nog alles te doen is om het oeconomisch te verbeteren.nbsp;Het zuiver Timoreesche paard heeft zulke goede eigenschappen, zelfs na de jaren langen invloed van nadeeligenbsp;factoren, dat het behouden dient te worden.
Door reinteelt werkt men het goedkoopst en loopt men geen gevaar, dat de producten, die anders door kruisingnbsp;zouden ontstaan, zich niet kunnen aanpassen aan ongunstigenbsp;locale toestanden, waaraan het inheemsche paard gewoonnbsp;is geraakt en waardoor het z gehard is, dat het zich heeftnbsp;staande kunnen houden, wat een groot voordeel is.
Aan de kruisingsproducten zou onder de bestaande toestanden op fokgebied hetzelfde lot beschoren zijn als aan het tegenwoordige ras, zoodat kruising zonder meer geennbsp;heil zou brengen.
Eerst dienen dus die toestanden te veranderen en dan kan men verder zien of het noodig is te ktuisen.
Na waarneming der producten, die er nu al te zien zijn van de kruising met Sandelhout of Savoenees, moet iknbsp;ernstig daartegen waarschuwen, wegens de verfijning ennbsp;onevenredigen bouw, die ik er bij opmerkte.
Men hoort zoo dikwijls van het Timoreesche paard, evenals van andere Indische rassen, dat het is achteruitgegaan. Tenbsp;vergeefs zoek ik naar absoluut betrouwbare gegevens daaromtrent, meer in het bizonder naar die omtrent achteruitgangnbsp;in hoogte.
. Wel is waar kon men voor ongeveer 20 jaren exemplaren zien, die grooter waren dan het doorsnee-paard van tegenwoordig, maar dat waren uitgezchte voor uitvoer bestemde.
-ocr page 491-465
2oals ik er ook nu nog aantrof in het hartje van Timor, dat nog weinig geleden heeft door gestadigen uitvoer ofnbsp;andere wijze van drainage.
Toch vindt men in de literatuur aangegeven, dat toen reeds het Timoreesche paard klein was (1.05 1.15 M.), maar overigens als een goed paard te boek stond. Diezelfde taille,nbsp;zelfs hooger in doorsnede en goede eigenschappen vindtnbsp;men nog.
Het is dus moeilijk om te blijven volhouden, dat het ras beslist is achteruitgegaan. Maar toegegeven, dat er mindernbsp;groote exemplaren zijn dan vroeger, door vermeerderdennbsp;uitvoer en zwaarder gebruik als gevolg van de grooterenbsp;uitbreiding van ons gezag, dan nog kan niet worden gezegd,nbsp;dat die beweerde achteruitgang het onmogelijk zou makennbsp;om door reinteelt, gepaard met een intensieve oeconomischenbsp;verbetering der levensvoorwaarden, het ras op te heffen.
Ik ben daarom voor reinteelt, met fokrichting: soiled gebruikspaard voor rij- draag- en trekdienst, bestemd voornbsp;gebruik in eigen land en voor uitvoer naar Java, met uitsluitingnbsp;van luxe en binnen het bereik van de beurs van den consument op Java, die een taai, sober en goedkoop paard vraagt,nbsp;om er zijn brood mede te verdienen.
Om dit doel te bereiken dient men te beginnen met het begin, n.1. terzijdestellen van de factorn, die nadeelig werkennbsp;op het bestaan van den paardenstapel, in dit verslag genoemd,nbsp;en de fokkerij opheffen uit den primitieven toestand, metnbsp;behoud van het goede, dat reeds bestaat, in het kort dus:nbsp;organiseeren en leiden, het overige is toekomstwerk.
Resumeerende, komt men tot de volgende voor de fokkerij nadeelige factoren:
1. nbsp;nbsp;nbsp;slechte voeding, gemis aan verpleging, misbruik en mishandeling;
2. nbsp;nbsp;nbsp;diefstal;
3. nbsp;nbsp;nbsp;gebruik van voor de fokkerij ongeschikte hengsten ennbsp;merrin;
-ocr page 492-466
4. moeilijkheden bij itvoer in zake de voederkwestie op de plaats van uitvoer.
Als gunstige factoren zijn aan te merken:
1. nbsp;nbsp;nbsp;de liefhebberij der bevolking ten opzichte van de paardenfokkerij ;
2. nbsp;nbsp;nbsp;de aanwezigheid van goede koppelhengsten en-merrin;
3. nbsp;nbsp;nbsp;het bestaan van uitgestrekte goede weidegronden bijnbsp;afwezigheid van eigenlijken landbouw;
4. nbsp;nbsp;nbsp;het feit, dat er bij de bevolking geen noemenswaardigenbsp;bezwaren bestaan tegen de castratie;
5. nbsp;nbsp;nbsp;de afwezigheid van groote roofdieren.
Ik stel mij voor, dat dan in groote trekken aldus zou dienen te worden gewerkt:
A. Fokkerij.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Registreeren en brandmerken om juistere gegevens tenbsp;verkrijgen van de grootte en dichtheid van den paardenstapelnbsp;in de fokstreek, waar men beginnen wil. De daarop betrekkingnbsp;hebbende verordening ligt ter uitvoering gereed.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Keuring van het bij de registratie voorgebrachte fok-'jnateriaal en selectie van de hengsten van zuiver Timoreeschnbsp;ras, waarbij men zich voorloopig tevreden dient te stellennbsp;met een taille van 1.25 M. of daaronder voor de zeernbsp;goede. Hierbij dient nagegaan te worden of deze reeds innbsp;koppels zijn ingedeeld; in het bevestigend geval er opnbsp;aandringen ze niet alleen daarin te laten, maar ter consoli-deering van den toestand trachten ze daarin te houden door:
a. nbsp;nbsp;nbsp;aankoop en weder-uitgifte bij de reeds genoemde overeenkomsten;
b. nbsp;nbsp;nbsp;jaarlijksche aanhoudingspremin, volgens een overeenkomst, als door mij reeds op Soembawa voorgesteld ennbsp;daar gebruikt wordt.
Dit is een weinig kostbare en doeltreffende wijze van werken, daar men er de goede hengsten mee kan behoudennbsp;door den uitvoer of verkoop in tijd van geldgebrek alsnbsp;anderszins te beletten, en er in den kortst mogelijk tijd met de
-ocr page 493-467
minste kosten een grooteren invloed door .kan uitoefenen dan door aankoop alleen.
Goede hengsten zonder koppels dienen zooveel mogelijk eveneens aangekocht en op dezelfde wijze uitgegeven tenbsp;worden aan denzelfden eigenaar of aan anderen bij nieuwnbsp;te vormen koppels van 20 merrin. Het streven moet ernbsp;steeds op gericht zijn om door de vastlegging dier hengstennbsp;de beschikking over de mannelijke progenituur te krijgennbsp;voor nieuw hengstenmateriaal, dus om de oorspronkelijkenbsp;vaderdieren te doen vergoeden in geld.
In Zuid-Timor (omstreken van Koepang), waar mij de paardenstapel reeds minder goed geworden leek en reedsnbsp;te veel gemengd bloed toont, om er nog reinteelt te kunnennbsp;drijven, zou een proef zijn te nemen met een ezelhengst totnbsp;muildierfokkerij.
3. nbsp;nbsp;nbsp;De merriekoppels, die te klein zijn, vereenigen totnbsp;grootere. Zooals reeds aangetoond is, zal dit op Timornbsp;niet moeilijk gaan wegens het stamverband ten opzichte dernbsp;bezitters. Met betrekking tot de merrin stelle men voor-loopig geen hooge eischen en gebruike het bestaande materiaal, totdat de progenituur te beoordeelen zal zijn, waarnanbsp;selectie der moeders kan volgen.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Castratie of uitvoer der ongeschikte jonge hengsten,nbsp;zoowel van die, welke zonder koppel zijn, als van die, welkenbsp;er uit voortkomen. De oudere ongeschikte verdwijnen welnbsp;uit de fokstreek. Castratie lijkt mij beter toe dan uitvoer,nbsp;omdat men tegen het eerste nog geen bezwaar heeft, janbsp;zelfs er vr was om van den last der jonge hengsten bijnbsp;de koppels af te zijn en ze als ruin te kunnen gebruiken.nbsp;Zooals hierboven reeds is vermeld, zijn zij voornamelijk denbsp;oorzaak, dat er zooveel kleine koppels zijn.
Van deze gunstige omstandigheid zou gebruik dienen te worden gemaakt om een algemeen doorgevoerde castratienbsp;te krijgen, wat elders nog zooveel bezwaren heeft.
Ik ben er van overtuigd, dat die ruinen, welke niet voor
-ocr page 494-468
eigen gebruik aangehouden, maar uitgevoerd worden, op Java zeker gewild zullen zijn, al was het alleen maar, omdatnbsp;zij voorloopig goedkooper zullen zijn dan hengsten in hetnbsp;algemeen, grooter worden en beter in conditie zijn tenbsp;houden.
Is eenmaal op de Indische markt een goede reclame daarvoor gemaakt, dan zullen vraag en aanbod de prijzen wel regelen.
Er vinden tegenwoordig reeds andere ideen ingang omtrent de te verhandelen gebruikspaarden, bijv. op slechte teekens wordt voor de verhuurderijpaarden o.a. niet meernbsp;zoo gelet, als deze maar goedkoop zijn. Om deze laatstenbsp;reden alleen werden reeds vele merrin uitgevoerd vannbsp;elders en zou men dat in nog grooter maten gaan doen,nbsp;indien hiervoor geen stokje gestoken was door het verbodnbsp;van uitvoer. Nu zal een ruin voor arbeidsprestatie, welnbsp;niet minder worden geacht dan een merrie.
5. Zorg voor de pasgeboren veulens, voornamelijk tegen:
a. nbsp;nbsp;nbsp;navelontsteking door behandeling met teer en sirihkalk.
b. nbsp;nbsp;nbsp;gebrek aan voeding door gedurende de lactatieperiodenbsp;de moeders niet te doen gebruiken gedurende de eerstenbsp;4 maanden na de geboorte van het veulen.
Dit wat aangaat de fokkerij. De aandacht zij er op gevestigd, de maatregelen niet dadelijk in een te groot gebied toe te passen; dat bemoeilijkt zeer de zoo noodige controle,nbsp;leiding enz., vooral door de groote afstanden over ongebaand terrein. Daarom is het aan te bevelen de koppelsnbsp;zooveel mogelijk in de buurt van bestuurscentra of langsnbsp;de groote paden te vormen, om dan langzamerhand hetnbsp;terrein der werkzaamheden uit te breiden.
Het spreekt wel van zelf, dat hieraan de keuze der vele en mooie weidegronden (ik noem slechts de vlakten vannbsp;Auroki, We Wai, Boei Koen, Wai Hal, Noesa, Zuid-lnsana,nbsp;Noil Lollok,, Pisang, Kioe Pena, Noil Boin, Bidjeli, Benoenbsp;Tefnel enz.) niet geheel ondergeschikt mag worden gemaakt,
-ocr page 495-469
terwijl rekening dient te worden gehouden met de kans op paardendiefstal.
B. Houderij.
1. nbsp;nbsp;nbsp;De voederkwestie regelen, door het doen verzamelennbsp;van voeder in den gunstigen tijd en het leeren der hooi-bereiding met het maken van stapelplaatsen van hooi.
2. nbsp;nbsp;nbsp;De verpleging verbeteren, door het doen maken vannbsp;eenvoudige stallen of kralen met dak en groote loopplaatsnbsp;(die later tot tuin of ladang kan worden gebruikt na verplaatsing der dieren in een nieuwe, bijv. daarnaast te makennbsp;afsluiting) als nachtverblijven. Hoeden in de nabijheid dernbsp;woningen of elders, maar dan onder toezicht.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Het misbruik tegengaan dooru
a. nbsp;nbsp;nbsp;verbod van het gebruik van beneden de drie jaren oude,nbsp;van zichtbaar te zwakke, van hoogdrachtige en van zoogendenbsp;dieren met 4 maanden oud veulen;
b. nbsp;nbsp;nbsp;het doen gebruiken van buffels of runderen tot draag-dienst;
c. nbsp;nbsp;nbsp;het doen bezigen van het Soembawaneesche draagtuignbsp;tot draag- en rijdienst.
4. nbsp;nbsp;nbsp;De directe mishandeling tegengaan door:
a. nbsp;nbsp;nbsp;verbod van gebruik van gewonde, kreupele of ziekenbsp;dieren, met behandeling daarvan door eenvoudige middelen,nbsp;binnen het bereik liggende van den kampongman;
b. nbsp;nbsp;nbsp;het verbod van het ooren-misvormen en van het brandmerken anders dan door of op last van het Bestuur;
c. nbsp;nbsp;nbsp;waken tegen den invoer en het gebruik van z.g. doeri-trenzen.
5. nbsp;nbsp;nbsp;Naast het nemen der repressieve maatregelen tegennbsp;diefstal, als preventivum brandmerken, maken van een veeloozenbsp;randstreek langs de Portugeesche grenzen en bepalen, datnbsp;handelstransacties alleen mogen geschieden ten overstaannbsp;van een inlandsch hoofd.
6. nbsp;nbsp;nbsp;De handel en uitvoer bevorderen (alleen van voor denbsp;fokkerij ongeschikte dieren) door het doen opslaan van hooi
-ocr page 496-470
op de uitvoerplaatsen en het tegengaan van ontsiering d'oor brandmerken en insnijdingen.
7. Waken tegen den uitvoer van voor de fokkerij waar-devolle dieren, waarop nog geen beslag is gelegd bij de regeling der fokkerij.
Het spreekt wel vanzelf, dat hiervoor voldoende deskundig personeel moet worden aan het werk gezet, waarbij krachtige medewerking en hulp der bestuursambtenaren eennbsp;vereischte is.
Ik kreeg den indruk, dat deze, algemeen daarvan overtuigd, bezield waren met den geest om dezen belangrijken tak vannbsp;volksbestaan tot bloei te helpen brengen. De deskundige,nbsp;die hier zal moeten worden belast met de leiding en voorlichting zal er een aangename taak met alle mogelijk hulp vannbsp;bestuurszijde ondervinden.
Hoe eer hiertoe wordt overgegaan hoe beter, daar men er op wacht en er anders zonder vakkundige leiding eennbsp;verkeerde richting kan worden ingeslagen met afwezigheidnbsp;van uniformiteit en stelsel.
Ten einde naar behooren de zaken op fokgebied blijvend te regelen en tot een goede oplossing te brengen zal hetnbsp;noodig zijn zoo spoedig mogelijk een gouvernementsveeartsnbsp;naar Timor te dirigeeren, met Kapan als standplaats, in hetnbsp;centrum der streek, waar hij zijn arbeidsveld voornamelijknbsp;zal vinden, en hem n veemantri voor Beloe en n voornbsp;Noord- en Midden-Timor toe te voegen, respectievelijk metnbsp;standplaatsen Besikama en Kapan, terwijl die, welke thansnbsp;te Koepang is geplaatst en daar nu slechts met een weinignbsp;beduidende vleeschkeuring is belast, meer voor zijn eigenlijke werkzaamheden in de afdeeling Zuid-Timor en eilandennbsp;ware te gebruiken.
Conclusies.
1. Het eiland Timor, in het bijzonder Midden-Timor, leent zich goed tot het drijven van paardenfokkerij op groote schaal.
-ocr page 497-471
2. nbsp;nbsp;nbsp;De bevolking toont daarin liefhebberij.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Het zuiver Timoreesche paard is een deugdzaam ge-bruikspaard voor rij-, draag- en trekdienst.
4. nbsp;nbsp;nbsp;De fokkerij daarvan dient voorloopig door reinteelt metnbsp;oeconomische verbetering der toestanden, waaronder zijnbsp;verkeert, te worden gedreven.
5. nbsp;nbsp;nbsp;De mogelijkheid tot algemeene toepassing der castratienbsp;is hier grooter dan elders.
6. nbsp;nbsp;nbsp;Leiding en voorlichting door voldoend en deskundignbsp;personeel zijn urgent.
De hoornveestapel.
Buffels. Zooals reeds is gezegd in het hoofdstuk vee-bezit, behoort de buffel ook tot de huisdieren van den Timorees. De stapel daarvan is bijna evengroot, in Zuid-Midden-Timor zelfs grooter dan die van de paarden, zooalsnbsp;onderstaande opgaven aanwijzen:
Zuid-Midden-Timor 29684, West-Midden-Timor 4939, Noord-Midden-Timor 5127, Midden-Timor (Mollo) 4449.
Dit aantal is slechts bij benadering opgegeven, terwijl van Beloe nog geen cijfers bekend zijn.
Het is moeilijk te zeggen aan welk huisdier de Timorees meer gehecht is, aan het paard of aan den buffel. Beidenbsp;genieten even weinig verpleging, het paard wordt echternbsp;meer gebruikt, komt meer in handen als gebruiksdier, denbsp;buffel daarentegen weinig of niet, leeft nog meer in vrijheidnbsp;tot verwildering toe, maar neemt toch een groote plaats innbsp;het volksleven in.
Als tegenstelling komen ook wel onder toezicht staande dieren voor, die meer werkelijke huisdieren zijn, wat blijktnbsp;uit de naamgeving aan elk exemplaar en het thuiskomennbsp;op het signaal van een fluit, die elke Timoreesche buffel-bezitter aan een koordje om den hals heeft hangen.
De wijze van houderij is zeer primitief, zij worden niet eens gehoed, tenzij hier en daar op last van het bestuur;
-ocr page 498-472
niet altijd hebben zij een kraal, die dan nog zeer eenvoudig wordt gemaakt en er als elders uitziet. Om ze eenigszinsnbsp;bij elkaar of in de buurt te houden of om ze te vangennbsp;worden ravijnen of smalle stroken land daartusschen metnbsp;horizontaal liggende boomstammen afgesloten. Veel buffelsnbsp;loopen zelfs verwilderd rond, huizen overdag in de moerassennbsp;of ravijnen, tusschen het hooge riet of de gebangpalmen,nbsp;om er s nachts uit te komen en elders te gaan grazen.nbsp;Ontmoetingen met deze dieren, welke niet tot de zeldzaamheden behooren, zijn niet altijd ongevaarlijk, zooals gevallennbsp;van verwonding aantoonen. De bevolking zelve vreest hennbsp;en maakt er nu en dan jacht op. Wanneer die verwilderdenbsp;kudden konden werden uitgeroeid, zou dit een weldaad aannbsp;het land bewijzen, want behalve nog het gevaar voor ongelukken, bestaat ook nog dat van het meelokken van de tammenbsp;soortgenooten.
De Timoreesche buffel verschilt in bouw niet veel van die, welke elders leeft, alleen wint die der koele bergstrekennbsp;het in grootte.
Nu en dan zag ik echter in het bergland, onder anderen van Kapan, dieren, die kleiner waren dan gewoonlijk, daarbijnbsp;laag op de beenen en vlugger. De kopvorm verschilt echternbsp;wel eenigszins met die van de andere mij bekende in Indinbsp;voorkomende buffelrassen: de kop is kleiner en fijner, verdernbsp;de vrprofiellijn duidelijk concaaf, waarbij de concaviteitnbsp;begint onder de lijn, die de oogen verbindt. De hoornsnbsp;hebben daarbij dikwijls een groote vlucht. In de schrale,nbsp;droge streken vindt men kleinere, slecht gevoede en lichternbsp;gebouwde exemplaren.
De kleur is als de elders voorkomende, opmerkelijk echter is het groot aantal bonte en rosachtige dieren. De aard isnbsp;opvallend levendiger en lastiger, wellicht is dit de oorzaaknbsp;van het gemakkelijker verwilderen en boosaardig worden.
Jong in gebruik genomen, zelfs pas gevangen exemplaren, die op n-jarigen leeftijd zich reeds zeer woest en kwaad-
-ocr page 499-473
aardig toonen, kan men vrij spoedig temmen, wat mij overal bleek, waar ik ze liet africhten tot draagdienst. Op zijnnbsp;vlugst waren zij dan in 3 dagen bruikbaar. Er zal getrachtnbsp;worden dezen vorm van arbeid algemeen in te voeren omnbsp;de dieren meer productief te maken tijdens hun leven ennbsp;tevens de paarden gedeeltelijk te ontlasten van een zwarenbsp;taak. Gelukt dit eenmaal, dan zal invloed zeker voelbaarnbsp;worden ten opzichte van den toestand van den paardenstapel.nbsp;Ook hier ziet men het eigenaardig verschijnsel, evenals metnbsp;betrekking tot de paarden, dat de bevolking er bang voornbsp;is, wat men natuurlijk hier niet zou verwachten. Een andernbsp;verschijnsel, dat ik nergens te voren elders zag, is, dat denbsp;buffels een zekere vrees toonen voor de gemporteerde runderen; waarschijnlijk door het nieuwe en onbekende. Ditnbsp;werkt de maatregel van het bestuur in de hand, waarbij hetnbsp;gezamenlijk weiden met runderen wordt verboden met hetnbsp;oog op de verbreiding der septichaemia epizotica.
De buffel wordt voornamelijk gebruikt als slachtdier, als offerande bij feestelijke gelegenheden, plechtigheden, zooalsnbsp;begrafenis en huwelijk; in dit laatste geval ook als middelnbsp;tot betaling van den bruidschat (belis). De huid wordt,nbsp;hoewel nog niet algemeen, gedroogd en daarna verkochtnbsp;aan Chineesche opkoopers.
Merkwaardig uit een taalkundig oogpunt is, dat de Timorees voor het begrip slachten voor elk huisdier, waarop de handeling betrekking heeft, een anderen naam heeft.
Als werkdier wordt de buffel hoogstens gebezigd om kleine sawahs, die zeer verspreid in gering aantal worden aangetroffen, te bewerken door ze daarin te laten rondloopen.nbsp;Op vele plaatsen wordt de buffelkoe ook gemolken voornbsp;eigen consumptie. Als middel tegen het uitzuigen van denbsp;melk door het kalf, krijgt dit een van aangepunte bamboestokjes gemaakte driehoek om den mond, waarbij de gaffelvormige top op den neusrug komt te staan.
De mest wordt gebruikt als brandstof tot het branden van
474
sirihkalk. Als herkenningsmiddel is het gewoonte van de tamme buffels de ooren te merken, die er dan ook daardoor dikwijlsnbsp;zeer gehavend uitzien. Waarom men ze geen brandmerknbsp;geeft, zooals de paarden, kon ik niet te weten komen. Bijnbsp;het vervoer van buffels, die gevangen zijn, ziet men dikwijlsnbsp;bij wijze van kluister een van lianen gevlochten zwaren ringnbsp;om een voorbeen, die het snelle loopen moet beletten, evenalsnbsp;het blok bij sommige weidepaarden in het moederland.
Castratie-wordt algemeen toegepast, zoodat men bij elke kudde gewoonlijk slechts n stier ziet. Hieruit blijkt, dat,nbsp;hoewel de teelt aan de natuur wordt overgelaten, systeemnbsp;niet geheel ontbreekt.
De wijze van houderij brengt mede, dat ook de buffels dikwijls het voorwerp zijn van de belangstelling van veedieven.
Van de veeziekten is, voor zoover bekend, septichaemia epizotica de eenige, die zich merkbaar doet gelden. Onderzoek en bestrijding zijn zeer moeilijk door de primitieve toestanden en het gebrek aan plaatselijke veeartsenvjkundig hulp.
De prijzen zijn laag te noemen ( 10 tot 25); uitvoer heeft weinig of niet plaats, het vervoer is moeilijk ondernbsp;de geschetste omstandigheden, terwijl het voorgekomen is, datnbsp;een proef tot uitvoer van Koepang naar Java mislukte wegensnbsp;gebrek aan voedsel op de plaats van uitvoer gedurende dennbsp;tijd, dat zij voor afscheep gereed gehouden moesten worden.
Gunstige factoren voor de teelt zijn:
1. nbsp;nbsp;nbsp;Uitgestrekte weidegronden.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Het ontbreken van natuurlijke vijanden.
Nadeelige factoren:
1. nbsp;nbsp;nbsp;Het bijna jaarlijks optreden van veeziekte (septichaemia epizotica).
2. nbsp;nbsp;nbsp;De primitieve wijze van houderij, met niet voldoendenbsp;productie en verlies door verwilderen en diefstal.
Conclusies.
1, De buffel komt in groot aantal goede exemplaren voor in Midden-Timor, hetzij in tammen of verwilderden staat.
-ocr page 501-475
2. nbsp;nbsp;nbsp;Hij wordt gehouden voor vleesch- en melkproductienbsp;en in verband met de volksgebruiken en godsdienst, maarnbsp;zou bij meer zorg en huisdierworden meer nut kunnennbsp;afwerpen.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Uitvoerhandel bestaat zoo goed als niet.
4. nbsp;nbsp;nbsp;De handel in huiden kon grooter zijn.
Runderen. Het rund is niet inheemsch op Timor, maar werd er deels door particulieren deels door het Bestuurnbsp;ingevoerd; van particuliere zijde een gering aantal dierennbsp;van gemengd bloed (Australisch-Javaansch-Bengaalsch) ennbsp;zuiver Australische van Larantoeka, van Bestuurswege sedertnbsp;1912 Madoereesche en Balineesche runderen ten getale vannbsp;234 stuks volgens de jaarverslagen van den burgerlijkennbsp;veeartsenijkundigeu dienst. Zij zijn in de onderafdeelingennbsp;Noord- in Midden-Timor uitgegeven aan de bevolking bijnbsp;contract als gebruikelijk is op Soemba.
Te Oi Bitenok in West-Midden-Timor trof ik een aan het landschap toebehoorende kudde gekruist Australisch-Javaasch vee aan afkomstig van Koepang, waarin te veelnbsp;jonge stieren liepen, dio er uitgenomen werden, nadat zenbsp;door mij geselecteerd w^aren. Het meerendeel van dezenbsp;kudden was met uitzondering van een enkelen kleinen tenbsp;Tjamplong in prachtconditie, niettegenstaande den- ongun-stigen tijd van het jaar. Men krijgt daardoor en door denbsp;flinke ontwikkeling dadelijk den indruk, dat er voor Timornbsp;op veeteeltgebied een schoone toekomst is weggelegd.
Zelfs de in Zuid-Timor, in Amarasi aan de Zuidkust, door particulieren in halfwilden staat gehouden kudden runderennbsp;van gemengd bloed, als boven omschreven, zagen er, bestnbsp;uit niettegenstaande de dorheid van het landschap en toonden geen teeken van degeneratie.
Bij voldoende massa, schatte ik de hoogte der ossen op 1.50 M., waaruit blijkt, dat zij hier goed aarden kunnennbsp;en dat er genoeg en goed gras is, niettegenstaande denbsp;schraalheid en droogheid van den bodem.
-ocr page 502-476
Ook de te Toebaki door de daar gevestigde R.K. missie ingevoerde Australische runderen zagen er goed uit, maarnbsp;leken mij wat verfijnd; zij waren te Larantoeka gefokt.
Zooals bij de invoering was bedoeld, worden de van bestuurswege verstrekte runderen alleen gebezigd voor denbsp;voortteling om ze bij de bevolking populair te maken. Zooals altijd en elders ook het geval is, werden ze in het beginnbsp;met wantrouwen ontvangen, omdat men bang was er zichnbsp;soesah door op den hals te halen.
Thans is dat stadium evenwel achter den rug en men vindt ze algemeen wel mooi, maar ziet ze aan voor buffels met eennbsp;paardenhuid. Alleen het kossem wordt niet mooi en welnbsp;vreemd gevonden. Zij zijn in verschillende streken, die daartoenbsp;zich het best leenen, en zooveel mogelijk in de nabijheid dernbsp;bestuurscentra uitgegeven, worden overal goed verpleegd ennbsp;waren over het algemeen mak, daar zij, zooal niet gehoed, tochnbsp;s avonds, hetzij uit eigen beweging of op aandrijven in de voornbsp;hen bestelde kralen komen en neustouwen aan hebben.
Op de eene plaats vindt men echter kralen zonder dak, terwijl op andere de inlandsche eigenaar uit eigen bewegingnbsp;een beschutting heeft gemaakt; bij regen komen de dierennbsp;uit eigen beweging schuilen; wat zout s avonds in de kraalnbsp;gegeven bleek een goed lokmiddel om ze mak te makennbsp;en aan thuiskomen te gewennen.
In de meeste gevallen waren goede weidegronden uitgekozen, enkele malen deugden die niet wegens te veel bosch of kreupelhout, waardoor meer insectenplaag en verwilderingnbsp;zijn te vreezen. Dit was het geval te Bioba, waar tevens hetnbsp;toezicht te wenschen overliet, zooals merkbaar was aan denbsp;groote schuwheid van enkele exemplaren en de neiging dernbsp;andere om te stallen in de ledige woning van den waker,nbsp;ten einde zich schadeloos te stellen voor het gemis vannbsp;een dak in de kraal. Waarschijnlijk was het slechte toezichtnbsp;te wijten aan de aanwezigheid van een afsluiting van hetnbsp;terrein, waardoor zij toch niet konden wegloopen.
-ocr page 503-477
De rassen waren overal gescheiden gehouden behalve te Oi Naik, waar er opgewezen werd, dat het raszuivernbsp;houden der kudden te verkiezen was boven vermengingnbsp;der rassen.
De Balineesche runderen leken mij toe zich gemakkelijker te voeden, zij worden grooter dan de Madoereezen. Hetnbsp;best zagen de dieren er uit te Bidjeli, het minst gunstignbsp;te Tjamplong.
Hier en daar, maar voornamelijk te Kapan, worden zij gemolken, wat bij verkoop van het product nog een batenbsp;van / 9 tot 10 s maands opbrengt. Hier tegen is geennbsp;bezwaar, indien er voor wordt gezorgd, dat de jonge kalveren eerst hun deel krijgen.
Een paar koeien bleken moeilijk te bevruchten te zijn; deze werden om ze wat arbeid te geven en doornbsp;minder vetvorming tot conceptie te brengen, voor draag-dienst afgericht, wat zeer gemakkelijk ging.
Overweging verdient het de later te verkrijgen ossen voorloopig niet voor de slacht, maar voor den draagdienstnbsp;te bestemmen, om de redenen vroeger bij de buffelsnbsp;vermeld. Zij loopen vlugger dan de buffels en dragen meernbsp;dan het paard.
De runderteelt is ongetwijfeld goed geslaagd. Zeer verstandig was gehandeld in het klein te beginnen met in Indi inheemsche runderen.
Maatregelen zullen spoedig dienen te worden genomen om uit de koppels van gemengd bloed voortkomende jongenbsp;stieren te beletten aan de voortplanting mede te helpen*nbsp;gaat dit niet direct door castratie wegens gebrek aan personeel, dan is uitvoer of slacht de genige uitweg.
Aangemoedigd door het goede resultaat werden van Chi-neesche zijde pogingen gedaan om voor eigen rekening in Indi inheemsche runderen ingevoerd te krijgen om eennbsp;fokkerij te beginnen.
Met ziekten schijnen de runderen nog niet te kampen
-ocr page 504-478
gehad te hebben; het van de buffels gescheiden weiden schijnt daarop gunstigen invloed te hebben gehad.
Waar septichaemia epizotica optrad onder de buffels, bleven de runderen gespaard. De veediefstallen strekkennbsp;zich nog niet tot hen uit.
Gunstige factoren voor de fokkerij zijn:
1. nbsp;nbsp;nbsp;Het gemakkelijke acclimatiseeren der ingevoerde dieren.
2. nbsp;nbsp;nbsp;De goede uitgestrekte weidegronden, genoeg voornbsp;duizenden dieren.
3. nbsp;nbsp;nbsp;De afwezigheid van groote roofdieren en het gespaardnbsp;blijven voor veeziekten.
4. nbsp;nbsp;nbsp;De ingenomenheid der bevolking met de haar tevorennbsp;onbekende diersoort.
5. nbsp;nbsp;nbsp;De begrippen stelsel en orde in de fokkerij, die dadelijk bij de uitgifte der dieren aan de bevolking zijn bijgebracht.
De eenige nadeelinge factor is tot nog toe het gebrek aan deskundige leiding met blijvend toezicht en uitvoeringnbsp;der castratie.
Conclusies.
1. nbsp;nbsp;nbsp;De op Timor ingevoerde runderen gedijen er zoo goed,nbsp;dat men de proef volkomen geslaagd mag noemen.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Deskundige leiding en voorlichting kunnen niet gemistnbsp;worden om het succes blijvend te maken.
Geiten en Schapen. Bij iederen kampong vindt men geiten; daaraan wordt even weinig zorg besteed als aannbsp;de reeds genoemde huisdieren. Zij worden voornamelijknbsp;gehouden voor het vleesch.
Reeds op het eerste gezicht onderscheidt men twee slagen:
1. nbsp;nbsp;nbsp;Kortharig, hoogbeenig, met weinig massa en
2. nbsp;nbsp;nbsp;Langharig, laagbeenig met veel magsa en meer uier.
Het laatste is ontegenzeggelijk het beste. Tusschenvormen
bestaan ook. Het wil mij voorkomen, dat men bij de laatstgenoemde te doen heeft met afstammelingen van een gem-
-ocr page 505-479
porteerd ras; hieromtrent kon ik geen inlichtingen krijgen. Het eerstgenoemde slag vindt men in de lage streken, hetnbsp;meest bijv. in de omgeving van Babaoe en Kapang, hetnbsp;laatstgenoemde in de bergstreken. Dit lijkt mij toe ook totnbsp;grootere melkproductie in staat te zijn, wat nog meer hetnbsp;geval zou zijn, indien rationeel gefokt werd in die richting.
Castratie wordt nu en dan toegepast, waardoor groote mooie dieren worden verkregen. Waarom deze bewerkingnbsp;niet op grooter schaal wordt toegepast, is mij niet bekend,nbsp;wellicht worden er veel dieren aan onderworpen, doch duntnbsp;sterfte na de operatie (open of bloedige methode) het aantal.
Waar de Timorees zijn buffels melkt, zou hij er misschien op den duur ook toe te brengen zijn om de geitenmelk alsnbsp;regel te gebruiken voor eigen onderhoud, wat niet voor hemnbsp;te versmaden zou zijn, gegeven zijn over het algemeen zwakkenbsp;constititie, veroorzaakt door gebrekkige en weinig afwisselingnbsp;brengende masvoeding.
De huid is nog geen groot uitvoerartikel. De Timorees gebruikt daarvan o. a. het langbehaarde kingedeelte tot versiering van zijn beenen door het reepvormig afgesneden even benedennbsp;de knie te binden, wat echter niet algemeen wordt gedaan,nbsp;maar voorheen als privilegie gold voor meos, z. g. voorvechters. Thans heeft dit waardigheidsteeken met het intredennbsp;van een rustig tijdperk onder ons bestuur zijn beteekenisnbsp;verloren. Verder ziet men het als versiersel aan de hakstukken van het paardenhoofdstel.
Schapen komen zeer weinig voor, voornamelijk zag ik ze in de omgeving van Koepang en Babaoe. Ze zijn waarschijnlijknbsp;ingevoerd en verschillen weinig of niet van die. welkenbsp;elders worden aangetroffen. De wolproductie heeft nietsnbsp;te beduiden, terwijl het geheele voorkomen, hoogbeenignbsp;en smal, wijst op een armoedig bestaan.
Wellicht zou met eenige meerdere zorg voor de voeding, verpleging en teeltkeus er iets meer van te maken zijnnbsp;als vleeschdier in de schrale streken. Daar de honden hen,
-ocr page 506-480
naar ik vernam, moeilijk met rust kunnen laten, kost de teelt er van meer of minder slachtoffers.
Met bestuursbemoeienis werden Australische merinos ingevoerd, waarvan er door sterfte geen enkele meer over is; blijkbaar was de teelt en verpleging er van een taak, waarvoornbsp;de Timorees vooralsnog niet berekend is, daar er eenigenbsp;zorg aan besteed moet worden, waartoe hij niet genegen ofnbsp;instaat is. Waarschijnlijk hebben ziekte en een moeilijk tenbsp;doorstaan acclimatisatie-proces het hunne bijgedragen tot hetnbsp;doen verdwijnen van deze dieren.
Uitvoer van geiten en schapen heeft zoo goed als niet plaats; de hooge bootvracht zal wel een der oorzaken zijn.nbsp;Blijkbaar is ook in de centra der Europeesche en anderenbsp;bevolking op het eiland zelf de vraag naar geitenvleeschnbsp;niet groot, maar al ware dit zoo, dan nog zou de producentnbsp;in het binnenland daaraan moeilijk kunnen voldoen, aangeziennbsp;het transport van geiten en schapen over groote en moeilijkenbsp;trajecten te bezwaarlijk is en zij dus te duur zouden wordennbsp;op de plaats van levering. De tegenwoordige prijs is 2nbsp;tot 5.
Wellicht komt daarin gunstige verandering door den meer besproken weg in aanleg.
Ziekten schijnen er weinig onder voor te komen.
Conclusies.
1. nbsp;nbsp;nbsp;De aanfok van het sub 2 genoemde geitenslag, tennbsp;opzichte van vleesch- en melkproductie verdient te wordennbsp;bevorderd.
2. nbsp;nbsp;nbsp;De schapenteelt is onbeduidend en verdient voorloopignbsp;alleen aanbeveling in de schrale, droge streken metinheem-sche dieren, ten behoeve van vleeschproductie.
De varkens.
Het eerste dier, dat op Timor duidt op de nabijheid van een menschelijke woning, hetzij in den kampong of in denbsp;ladang is het varken, dat voedsel zoekend rondscharrelt innbsp;de omgeving daarvan.
-ocr page 507-481
Het is een klein onoogelijk dier, gewoonlijk mager, dun behaard. De kop heeft een gerekt voorkomen, lang ennbsp;smal met de volkomen rechte profiellijn der onveredeldenbsp;rassen, langzaam overgaande in den hals. De ooren staannbsp;rechtop, dikwijls naar achteren en zijn niet groot, de staartnbsp;hangt recht neer. De kleur is gewoonlijk zwart, dikwijlsnbsp;ziet met rosbruine. Het wordt uitsluitend voor de slachtnbsp;gehouden en waarschijnlijk daarom alleen wat meernbsp;verpleging deelachtig, waardoor het z mak wordt voornbsp;zijn verzorgster (meestal is het de vrouw, die de taaknbsp;der voedering op zicht neemt), dat het haar als een hondnbsp;volgt, wat men nu en dan kan zien, als zij water gaat halennbsp;of ladangwaarts trekt. Het is naast den hond het makstenbsp;huisdier van den Timorees en wordt in vrijheid gehouden,nbsp;behalve sommige exemplaren, die ter vetmesting in een hoknbsp;worden opgesloten.
Nu en dan. ziet men afwijkingen in kleur bij de biggen, n.1. streepteekening, die sprekend gelijkt op die der jongenbsp;wilde varkens. Men heeft dan te doen met producten vannbsp;toevallige dekking der zeug door een wilden beer,nbsp;wat hier nogal schijnt voor te komen in de buurt van la-dangs. Op lateren leeftijd blijft ook nog een verschil innbsp;kleur (grauw) en beharing (dichter en langer borstels) bestaan.
Castratie vindt toepassing, doch op te laten leeftijd, waardoor jonge, onvolgroeide beeren veel meedekken. Eenmaal was ik in de gelegenheid een castratie bij cryptorchidie bijnbsp;te wonen. Deze werd uitgevoerd door een kampongmannbsp;middels flanksnede, natuurlijk zonder eenige asepsis en metnbsp;veel kans op infectie. Dichtnaaien en besmeren van denbsp;wond met houtasch en sirihkalk voltooide de kunstbewerking. Het verloop heb ik verder niet kunnen nagaan.nbsp;Om de varkens te beletten door paggers van tuin of ladangnbsp;binnen te dringen, ziet men ze met een driekant raamwerknbsp;van latten om den hals rohd loopen. Het vervoer geschiedtnbsp;met een bijzondere zorg, die misschien aan humaniteits-
-ocr page 508-482
beginselen, maar zeker aan oeconomie is toe schrijven. Mert maakt daartoe een langwerpig ronden, stijven gordel met zachtnbsp;materiaal omwonden, welke correspondeert met de lichaamslengte van het dier en dit onder voorborst, ribwand en billennbsp;in zich opneemt en waarin het opgehangen aan een draagstoknbsp;door twee menschen getransporteerd wordt. Een anderenbsp;methode van vervoer is het zijdelings binden van het dier opnbsp;een raamwerk van gevlochten bamboe, waarboven een sarongnbsp;dakvormig wordt opgehangen om het beschermen tegen denbsp;zonnehitte. Een genootschap voor dierenbescherming zounbsp;het niet beter kunnen wenschen en het ter navolging eldersnbsp;kunnen invoeren.
Uit een en ander blijkt, dat de Timorees iets voelt voor het varken en hij m.i. wel te vinden zou zijn voor een proefnbsp;met de fokkerij door kruising met grootere beeren vannbsp;veredeld ras, zooals die ook op Soemba plaatselijk welnbsp;door de bevolking is genomen en waar mep er de goedenbsp;kruisingsproducten van kan zien. Natuurlijk dient hierbijnbsp;niet alleen gebouwd te worden op de liefde van den Timoreesnbsp;voor dit huisdier, maar zou de fokkerij onder toezicht dienennbsp;te worden ter hand genomen.
Het varken is geen uitvoerartikel, maar wordt wel plaatselijk verhandeld. Van ziekten, die er onder zouden kunnen voorkomen is niets bekend. Het voedt zich met allerleinbsp;afval en neemt daardoor de geheele taak der kampongreini-ging op zich.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Het Timoreesche varken is een bij de bevolking gewild huisdier, maar te klein om veel voordeel af te werpennbsp;als slachtdier.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Om hieraan tegemoet te komen, ware een proef tenbsp;nemen met beeren van beter ras ter verbetering door kruising.
Hierover kan ik kort zijn; alleen kippen worden gehouden, maar in gering aantal. Zij schijnen vooral in de jeugd
-ocr page 509-483
vele natuurlijke vijanden te hebbn, w.o. enige soorten van groote roofvogels, terwijl gebrek aan voldoende en goednbsp;voeder het zijne er toe bijdraagt om het aantal klein houden.nbsp;De kip verschilt in niets met haar soortgenooten elders.nbsp;Ook zij wordt bij vervoer recht opgehangen in een soortnbsp;broek of gordel, waaruit alleen de pooten neerhangen, zoodatnbsp;ook dpze wijze van vervoer humaan is en navolging verdient.nbsp;Dit vervoer geschiedt echter niet in het groot, van een bepaalden handel of export is geen sprake; de kip dient dennbsp;Timorees alleen voor eigen gebruik om het vleesch en denbsp;eieren. Hoewel geen dier van groote waarde, verdient denbsp;aanfok er van toch de belangstelling, ten einde te voorziennbsp;in de dagelijksche behoefte aan vleesch en eieren. Er isnbsp;echter een groot bezwaar, dat de hoenderfokkerij op grooterenbsp;schaal belet, en dat is het gebrek aan graanvoeder, zoolangnbsp;de Timorees slechts zooveel mas verbouwt, als noodig isnbsp;voor hem en zijn gezin, wat soms bij misoogst nog tot eennbsp;minimum wordt teruggebracht. Bovendien brengt de ladang-bouw mede, dat de Timorees ambulant is, wat niet bevorderlijk is voor hoenderteelt op grootere schaal.
Conclusies.
1. nbsp;nbsp;nbsp;De hoenderteelt is ten opzichte van handel of uitvoernbsp;van geen beteekenis.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Zoolang de bevolking door ladangbouw ambulant blijftnbsp;en er geen grootere graanproductie is, verwacht ik niets vannbsp;een poging om de kippenfokkerij te bevorderen.
Waingapoe, 29 Mei 1916.
-ocr page 510-V'
DOOR
Dr. H. t HOEN.
Eene veelvuldig geuite klacht in melkerijen is, dat de vruchtbaarheid der koeien te wenschen overlaat, waaraan natuurlijk velerlei oorzaken ten grondslag kunnen liggen.nbsp;Ik laat thans de verschillende pathologische afwijkingen,nbsp;die tijdelijke dan wel algeheele onvruchtbaarheid tengevolge kunnen hebben, buiten bespreking en wensch uitsluitend de aandacht te vestigen op die oorzaken, welke innbsp;direct verband staan met de voeding en verpleging vannbsp;yhet vee in het melkbedrijf,
fMen rriag het vrijwel als eene uitzondering beschouwen, wanneer een koe in eene op zijn Indisch gedreven melkerij elk jaar een kalf krijgt. De redenen hiervan zijn de volgende:
Ie. Het niet onmiddelijk na den partus scheiden van moeder en kalf.
2e. De veel te lange zoogtijd.
3e. Onvoldoende voedig van moederdieren en kalveren 4e. Slechte verpleging.
Ik zal deze factoren aan een nadere beschouwing onderwerpen, om daarna ter vergelijking de resultaten mede te deelen, verkregen met melkveestapels, waarbij wel de noo-dige zorg besteed wordt aan moederdier en kalf.
Het meerendeel der personen, dat in Indi een melkerij begint, heeft als regel te voren nimmer iets goeds op ditnbsp;gebied gezien, alhans niet van een rationeel gexploiteerd
-ocr page 511-bedrijf, zoodat de inlandsclie melker (toekang prs), die er heelemaal niets van weet en het dus erg verkeerd doetnbsp;op zijn manier, het factotum is, aan wien afles wordt overgelaten. Het melkbedrijf is o.a. een zeer gewild werk voornbsp;alleenstaande dames, die er, als de plaats er zich toe leent,nbsp;een hotel of pension aan verbinden. Tot haar eer moet iknbsp;erkennen, dat zij van dit gecombineerde bedrijf ondernbsp;dezelfde omstandigheden in den regel meer weten terechtnbsp;te brengen dan de vertegenwoordigers der mannelijke sexe.nbsp;Dit is althans mijn ervaring. Van het bijeengespaard kapitaaltje wordt een aantal koeien gekocht, waarvan wordtnbsp;nagegaan, hoeveel wijnflesschen melk ze ongeveer per dagnbsp;geven, omdat de prijs der dieren zich hiernaar regelt. Hetnbsp;is nl. gewoonte de melkkoeien in drie categorin te ver-deelen naar de productie, nl. 53, 812 en 1218 fles-schen en daarboven.
De eerste categorie wordt betaald met 15. de flesch, die er per dag uitgemolken wordt, de tweede met 20.nbsp;en de derde met 25.. Tegenwoordig wordt zelfs 30.nbsp;per flesch betaald voor koeien, die boven de 18 fleschennbsp;geven. De begrooting is dus vrij gauw opgemaakt, een eenvoudige stal van hout of bamboe met planken of gemetsel-den vloer wordt gebouwd en alnaargelang van den omzetnbsp;staan er al spoedig 8 a 15 koeien van allerlei ras en afkomstnbsp;gereed om de gevraagde hoeveelheid melk te leveren a 0,20nbsp;a 0,25 de wijnflesch van 650 a 700 c.M^. inhoud. Elke eige- ^nbsp;naar van een melkerij houdt zoo mogelijk zijn eigen stiernbsp;en als het naar zijn oordeel een goede is, dan wordt ernbsp;angstvallig voor gezorgd, dat er vooral geen koe van eennbsp;andere melkerij door gedekt wordt. In plaats van een mooiennbsp;stier van bekend goede afkomst voor gezamenlijke rekeningnbsp;aan te koopen, handelt hier dus iedereen liever op zijnnbsp;eigen houtje. Het betalen van een behoorlijk dekgeld aannbsp;eigenaars van superieure stieren zou natuurlijk veel economischer zijn, dan dat elke melkerij er een springstier op na
-ocr page 512-486
houdt. Daar heeft men echter meestal geen geld voor over en tracht, in geval er geen eigen springstier ter beschikking is, zijn koeien clandestien gedekt te krijgen door.^nbsp;een of anderen grobakstier (trekstier), die toevallig in de 'nbsp;buurt komt of tegen betaling van een kleinigheid aan dennbsp;geleider. Op kwaliteit van het vaderdier wordt dus nietnbsp;veel gelet, het voornaamste is, dat de koe bezet raakt ennbsp;op tijd kalft, want dan komt er weer melk beschikbaar,nbsp;die haar geld opbrengt. Alles draait om het directe'voordeel. Over de toekomstige progenituur van een dergelijkennbsp;veestapel wordt niet verder nagedacht. Voor elke 3 a ,4nbsp;koeien wordt een koejongen (toekang sapi) aangesteld, dienbsp;de koeien moet melken, baden en den stal schoon houden.
Wanneer nu na afloop der regelmatig verloopen zwangerschap een normaal kalf geboren wordt, dan is de hoop er op gevestigd, dat het een koekalf zal zijn, want als allesnbsp;meeloopt is dit op 2'/2- a 3-jarigen leeftijd opgegroeid totnbsp;een vaars, die in aanmerking komt om gedekt te worden ennbsp;weldra voor het bedrijf zal gaan produceeren. In plaatsnbsp;nu van direct na de geboorte het kalf voor goed van denbsp;moeder af te zonderen en te leeren drinken, wordt hetnbsp;erbij gelaten, omdat het bijgeloof bestaat, dat een koe geen \ .nbsp;melk geeft, als het kalf eraf genomen wordt. Inderdaad isgt;^nbsp;dit ook ht geval, indien na de geboorte van het eerstenbsp;kalf moeder en kalf niet dadelijk gescheiden zijn gehouden.nbsp;Past men deze methode evenwel bij vaarzen toe, dan wordtnbsp;de melk evengoed losgelaten, zonder het kalf vooraf te latennbsp;zuigen.
In de meeste melkerijen is echter, zooals gezegd, de toekang prs de man, die het weten moet en een onbegonnen werk is het om hem van dit standpunt af te brengen, temeernbsp;waar hij den geheelen toestand beheerscht door gebrek aannbsp;zaakkennis bij den eigenaar. Het laat zich hooren, welkenbsp;onaangename ervaringen opgedaan kunnen worden met bovengenoemde verkeerde wijze van kalveropvoeding. Gaat
-ocr page 513-1
487
het kalf toevallig dood, dan houdt meestal de melkafscheiding op. Soms gelukt het nog wel, als de moeder tijdens het melken geblinddoekt wordt en er een ander kalfnbsp;zuigt.
Het moederdier laat zich echter niet zoo heel gemakkelijk verschalken. Nog daargelaten het verkeerde van deze methodenbsp;van opvoeden, staat het vast, dat de voeding van het kalfnbsp;op die manier veel te wenschen overlaat. Melk is eennbsp;artikel, dat in Indi goed betaald wordt, dus mag het jongenbsp;dier vooral niet te veel zuigen, doch juist zveel, dat denbsp;moeder de melk laat schieten. Houdt ze de melk weernbsp;op, dan wordt het kalf er nog eens onder gezet. Na eenigenbsp;stooten begint het weer te zuigen, de moeder laat de melknbsp;schieten, waarna het kalf in de onmiddellijke nabijheid vannbsp;de moeder wordt vastgebonden. Vooral niette ver wegbrengen,nbsp;want zoodra de moeder het kalf niet ziet, is het met hetnbsp;melken afgeloopen.
Dagelijks wordt deze vertooning herhaald en na .grooten-deels uitgemolken te zijn wordt de rest aan het kalf gelaten. Men weet dus niet eens bij benadering, hoeveel het jongenbsp;dier binnenkrijgt, echter staat dit wel vast, dat het kwantumnbsp;ten allen tijde te gering is, hetgeen trouwens door zijn voe-dingstoestand al dadelijk wordt aangegeven. En met toedienennbsp;van rijstewater en rijstepap, zooals algemeen geprobeerd wordt,nbsp;is dit niet goed te maken. Wat dergelijke kalveren de eerstenbsp;levensmaanden te kort komen, halen ze in hun verder tevennbsp;nooit meer in. Het kalf blijft op deze wijze bij de moeder tot den leeftijd van 8 a 10 maanden, soms tot een jaar.nbsp;s Avonds wordt er voor gezorgd, dat de kalveren goed zijnnbsp;opgesloten, om te voorkomen, dat de moeders gedurende dennbsp;nacht worden uitgezogen. In de meeste melkerijen zien denbsp;kalveren er dan ook slecht gevoed uit en van generatie opnbsp;generatie wordt dit er niet beter op. Erg te verwonderen isnbsp;het dan ook niet, dat koeien, die op deze wijze gexploiteerdnbsp;worden met het kalf- erbij, pas lang na den partus weer
-ocr page 514-488
tochtig worden. Het duurt vaak 6 a 8 maanden, voordat de ^ koe zich weer laat dekken.
De slechte voeding in de jeugd wreekt zich evenwel nog op een andere wijze. Waar de eigenaar bijv. begon metnbsp;15 koeien, heeft hij na 5 a 6 jaar vermoedelijk 18 a 20nbsp;noodig om dezelfde hoeveelheid melk te kunnen leveren,nbsp;tenzij hij steeds nieuwe dieren aanschaft en de kalverennbsp;van de hand zet, waar zeer veel voor te zeggen is. Hetnbsp;is ongetwijfeld waar, dat de opvoeding der kalveren metnbsp;moedermelk gedurende de eerste maanden boven de krachtennbsp;gaat der meeste meljcerijen, het komt mij echter voor, datnbsp;langs coperatieven weg wel degelijk het jonge vee veel beternbsp;opgevoed zou kunnen worden. Vooral wanneer de eigenaarsnbsp;van groote melkerijen op de hoofdplaatsen van Java voornbsp;gezamenlijke rekening deze zaak ter hand namen en in denbsp;hoogere bergstreken op geschikte terreinen de kalverennbsp;lieten opvoeden of wat nog beter is, zich in verbindingnbsp;stelden met personen, die dergelijke terrein bezitten en vannbsp;het opkoopen en opfokken van jong vee, speciaal koekalverennbsp;en enkele der allerbeste stierkalveren, een bedrijf willennbsp;maken.
Er wordt nog vrij algemeen gezondigd tegen het systeem, dat een melkerij met een zoo klein mogelijk aantal goedenbsp;melkgeefsters het voordeeligst gedreven kan worden. Metnbsp;den factor voeding wordt veel te weinig rekening gehouden.
Het ligt toch zoo voor de hand, dat het om bijv. 100 fl. melk per dag te leveren veel economischer is 8 koeien tenbsp;melken, die 12 a 8 fl. geven, dan 15 van 6 a 8 fl. Ze vretennbsp;per stuk evenveel, zoodat de kosten aan voeding en verzorging in het laatste geval belangrijk meer bedragen. Tijdensnbsp;mijn verblijf te Magelang hield ik het toezicht op de melkerijnbsp;van den Heer B., die 90 fl. melk per dag leverde, waarvoor 24 koeien noodig waren, waarvan de helft gemolkennbsp;werd en de rest bezet was. Alle koeien, die minder dannbsp;15 fl. melk gaven, werden successievelijk vervangen door
-ocr page 515-489
betere, zoodat na eenige jaren met 16 koeien kon worden volstaan, waarvan 8 in melk, om dezelfde hoeveelheid tenbsp;produceeren. De voeding van 8 koeien en het loon van 2nbsp;koejongens werd dus al dadelijk uit gespaard. In dezenbsp;goedbeheerde melkerij werd ook gebroken met de verkeerdenbsp;gewoonte om de kalveren te laten zuigen. Gedurende denbsp;eerste levensmaanden kregen de kalveren, die bestemd warennbsp;om aangehouden te worden, uitsluitend moedermelk te drinken. Zoodoende is het mogelijk goed melkvee aan te fokken,nbsp;terwijl op eerstgenoemde wijze de beste melkveestapel innbsp;betrekkelijk korten tijd geruneerd wordt.
Indien er nu bovendien nog bijkomt, dat de verpleging in strijd is met de allereerste voorschriften der hyginenbsp;(waaronder ik versta geregeld borstelen en baden der dieren,nbsp;dagelijks vrije beweging geven op een loopplaats of grootnbsp;erf en zorgen voor ruime goed geventileerde stallen), dannbsp;kan niet anders of ook de geslachtsfuncties zullen er ondernbsp;moeten lijden, met het gevolg dat de vruchtbaarheid vannbsp;den melkveestapel geleidelijk verminderd!.
In deel van XXII van dit tijdschrift (1910) heb ik gewezen op het nut eener controlevereeniging voor melkvee op Java.nbsp;Een poging in deze richting gedaan om door samenwerkingnbsp;van belangstellenden en belanghebbenden een dergelijke ver-eeniging op te richten stuitte af op gebrek aan medewerking.nbsp;Ik ben er echter van overtuigd, dat op dit gebied nog veelnbsp;gedaan kan worden, vooral door de gemeenteveeartsen, dienbsp;zich dagelijks hebben bezig te houden met het toezicht opnbsp;de melkerijen en het melkonderzoek.
Dat in Indi wel degelijk resultaten zijn te bereiken door personen, die het melkvee rationeel weten te exploiteeren,nbsp;moge blijken uit onderstaande gegevens, ontleend aan die,nbsp;verzameld door den bekenden heer H. E. Bervoets tenbsp;Djonggrangan (Klaten), die gedurende tientallen jarerr zuivernbsp;Hollandsch vee importeerde, waarmede op zijn ondernemingnbsp;werd doorgefokt.
-ocr page 516-490
Extract uit het Koeienregister te Djonggrangan: Emilie, zwartbont, op Java gefokt, geboren 20 Sept. 1891.nbsp;laatst gedekt 31 Aug. 1894, gekalfd 9 Juni 1895stierkalf.
23 Sept. 1895, 19 Jan. 1897,nbsp;29 Mei 1898,nbsp;15 Juni 1899,nbsp;4 Juli 1900,nbsp;8 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1901,
11 Aug. 1902, 10 Juni 1903,nbsp;10 Aug. 1904,
28 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1896koekalf.
21 Oct. 1897koekalf. 12 Mrt. 1899stierkalf.nbsp;26nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1900stierkalf.
7 April 1901koekalf.nbsp;12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1902stierkalf.
12 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1903--koekalf.(')
10 Mrt. 1904stierkalf. 10 Mei 1905koekalf.
gestorven 3 September 1906.
Betsy, zwartbont, geb. Augustus 1891 in Zuid-Holland. laatst gedekt 21 April 1893, gekalfd 30 Jan. 1894stierkalf.
21 Juli 1894, 24nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1895,
9 Aug. 1896, 27 Sept. 1897,nbsp;14 Oct. 1898,nbsp;21 Nv. 1900,nbsp;17 Febr. 1902,nbsp;9 Juni 1903,nbsp;20 Juli 1904,nbsp;5 Jan. 1906,
7 nbsp;nbsp;nbsp;Apr. 1895stierkalf.
28 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1896stierkalf.
6 Mei 1897koekalf. 27 Juni 1898koekalf.nbsp;17 Juli 1899koekalf.nbsp;2 Sept. 1901stierkalf.nbsp;6 Nov. 1902koekalf.
8 nbsp;nbsp;nbsp;Mrt. 1904koekalf.nbsp;20 Apr. 1905koekalf.
9 nbsp;nbsp;nbsp;Oct. 1906koekalf.
gestorten 29 April 1908, bezet.
Jeane, zwartbont, geboren Augustus 1891 in Zuid-Holland. laatst gedekt 7 Juli 1893, gekalfd 10 April 1894stierkalf.
27 nbsp;nbsp;nbsp;Nov. 1904,nbsp;26 Juli 1896,nbsp;30 Aug. 1897,nbsp;23 Sept. 1898,
28 nbsp;nbsp;nbsp;Nov. 1900,nbsp;2 Juni 1903,
12 Oct. 1895koekalf. 20 April 1897koekalf.nbsp;4 Juni 1898koekalf.nbsp;7 Juli 1899koekalf.nbsp;18 Aug. 1901stierkalf.nbsp;22 Mrt. 1904stierkalf.
gestorven in 1905.
(') Ontijdig, kalf kort na de geboorte gestorven.
-ocr page 517-491
Dina, zwartbont, op Java gefokt, geboren 30 Juli 1897. laatst gedekt 3 Feb. 1900, gekalfd 3 Nov. 1900koekalf..
22 Jan. 1902stierkalfX. 22 Febr. 1903-koekalf.
13 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1904stierkalf.
24 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1905stierkalf.
1 Juni 1906koekalf, abortus 28 Dec. 1906.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11 April 1908.
nbsp;nbsp;nbsp;16 Sept. 1908.
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5 Mei 1901,
nbsp;nbsp;nbsp;28 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1902,
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;23nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1903,
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Juninbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1904,
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4 Sept. 1905,
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Aug.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1906,
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Meinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1908,
Gestorven 13 Juli 1910.
X op vendutie te Buitenzorg verkocht voor 1000..
Sophie, zwartbont, geboren 26 Febr. 1899 te Ysselmonde laatst gedekt 27 Juni 1901, gekalfd 2 April 1902dood koekalf.
4 nbsp;nbsp;nbsp;0ct. 1902,nbsp;3 Aug. 1903,
5 nbsp;nbsp;nbsp;Sept. 1904,nbsp;27 Juli 1905,nbsp;13 Juli 1906,nbsp;27 Jan. 1908,
2 Juli 1903stierkalf. 10 Mei 1904stierkalf.nbsp;1 Juni 1905koekalf.nbsp;22 April 1906koekalf.nbsp;7 April 1907stierkalf.nbsp;4 Nov. 1908stierkalf.
Gestorven 3 Januari 1909.
Bella, zwartbont, geboren 12 Februari 1903te Djonggrangan. laatstnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gedektnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;20 Sept.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1904,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gekalfdnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11 Juninbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1905stierkalf.
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1905,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;26 Meinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1906koekalf.
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Jan.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1907,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2 Oct.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1907stierkalf.
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;31 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1908,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;abortus.
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;29 Meinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1908,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4Mrt. 1909stierkalf.
Gestorven 22 April 1912.
Nora, zwartbont, geboren 18 April 1903 te Djonggrangan. laatstnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gedekt 23nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Febr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1905, gekalfd 17 Nov.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1905stierkalf.
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1906,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1906koekalf.
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Jan. 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1907,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Oct.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1907stierkalfX.
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dec.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1907,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Aug.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1908koekalf.
,, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;25nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Nov.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1908,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;25 Mei 1909stierkalf
(ontijdig dood kalf).
-ocr page 518-492 laatst gedekt 26 Juli 1909, gekalfd 14 April 1910stierkalf.nbsp;Verkocht 14 Juni 1912.
X verkocht op den leeftijd van 1 jaar voor 500.. Ketool, zwart, geboren 20 Juli 1903 te Djonggrangan.nbsp;laatst gedekt 14 Juli 1905, gekalfd 12 April 1906stierkalf.
26 Maart 8 Jan.nbsp;30 Nov.
5 Dec. 18 Jan.nbsp;25 Jan.
28 Juni 1906, 20 Apr. 1907,nbsp;27 Feb.1908,
9Mrt. 1909, 10 Apr. 1910,nbsp;2Mei 1911,
1907 stierkalf.
1908 stierkalf.
1908 kalf gestorven.
1909 koekalf.
1911 koekalf.
1912 stierkalf.
Afgestaan aan het Heilsleger.
Soelie, witbont, geboren 10 Sept. 1904 te Djonggrangan. laatst gedekt 22 Sept. 1906, gekalfd 10 Mei 1907dood kalf
(ontijdig).
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;22nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Oct.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1907,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18Julinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1908stierkalf.
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;27nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Aug.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1908,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;28nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Meinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1909stierkalf.
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;27nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Julinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1909,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Aprilnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1910stierkalf.
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;31nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Julinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1910,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;24nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Aprilnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1911koekalf.
Verkocht op vendutie 14 Juni 1912 voor 565..
Deze koeien werden alle gedekt door de gemporteerde stieren Max, Johannes, en Jakob, die tot vaders haddennbsp;stamboekstieren. De heer Bervoets deelde mij mede,nbsp;dat hij als regel de koeien pas drie maanden na het kalvennbsp;weer bij den stier liet brengen ter voorkoming van uitputting.nbsp;Op deskundig advies heeft hij het wel toegepast bij denbsp;eerste tocht de koeien te laten dekken, doch is daar vannbsp;teruggekomen. Ook vroegen lang niet alle koeien binnennbsp;een maand na het kalven om den stier. Dat enkele koeiennbsp;na 280,^dagen*pas weer bezet waren, was volgens hem toenbsp;te schrijven aan het niet opnemen bij den eersten sprong,nbsp;zoodat ze tallooze malen tochtig werden zonder te concipieeren.nbsp;De oorzaak hiervan was evenwel een infectieuse vaginitis
-ocr page 519-
|
Toelich tingen. woog op den leeftijd vannbsp;31 maandennbsp;647 KG. |
494
granulosa, zooals ik zelf heb kunnen constateeren, waardoor tijdelijk veel nadeel aan het bedrijf werd berokkend.
Dat men bij goede verzorging van het vee over het levend gewicht der kalveren bij geboorte en de geregeldenbsp;toename op verderen leeftijd ook in het vrij warmenbsp;klimaat van Klaten tevreden kan zijn, moge blijken uitnbsp;vorenstaande tabel.
Ook de melkproductie der gemporteerde zoowel als hier gefokte koeien, al is zij niet te vergelijken met de buitengewone productis der tegenwoordige Friesche stamboek-koeien, mag bevredigend genoemd worden, zooals de onderstaande cijfers doen zien.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de moeders gescheiden en op het volgende ration gesteld: |
Ie |
dag |
2 |
maal |
daags |
'I2 |
Liter |
biest. | |
2e |
2 |
ff |
ff |
1 |
ff |
ff | ||
3e |
2 |
ff |
1 |
ff |
ff | |||
4e |
2 |
ff |
ff |
l'/2 |
ff |
ff | ||
5e |
ff |
2 |
ff |
ff |
l'/2 |
ff |
ff | |
6e |
ff |
2 |
ff |
ff |
l'/2 |
ff |
ff | |
7e |
ff |
2 |
ff |
ff |
l'/2 |
ff | ||
8 |
14 dagen |
2 |
maal |
daags |
2 |
ff |
melk. | |
15 |
21 |
2 |
ff |
ff |
3 |
ff |
1 ff | |
21 |
28 |
ff |
2 |
ff |
ff |
4 |
ff |
f) |
Na dien tijd kan afgeroonide of karnemelk verstrekt worden, desgewenscht vermengd met wat rijstepap.
Een groot aantal afstammelingen van dezen melkveestapel werd in den loop der jaren verspreid over Midden-, Oosten West-Java. Bij den heer Bervoets zat niet voor denbsp;bedoeling het melkbedrijf zoo rendeerend mogelijk te maken,nbsp;doch voornamelijk de kosten te dekken van zijn liefhebberijnbsp;tot fokken van goed melkvee in Indi, daf steeds tegennbsp;flinke prijzen van de hand werd gezet. Voor dit pionierswerk breng ik hem hier gaarne hulde. Moge het voornbsp;velen een aansporing zijn vooral in de koelere bergstrekennbsp;dit verdienstelijk werk voort te zetten. Zij, die reeds in dienbsp;richting werkzaam zijn, zooals de heer Hirschland ennbsp;en 'van Zijl te Tjisaroea en de heer Ursone te Lembangnbsp;en anderen kunnen wellicht hun voordeel doen met denbsp;door mij gepublieerde gegevens, waarvoor ik den heernbsp;Bervoets mijn dank betuig.
Salatiga, Juli 1916.
-ocr page 522-Ein akuter Malleusfall beitn Menschen mit positiver Blutkultur. Kostrewski. Centralbl. f. B., P. u. I. Or. Bd.nbsp;Heft 516 (22-3-16). De klinische diagnose is bij den mensch,nbsp;wegens de verschillen in het verloop en het betrekkelijknbsp;zeldzaam voorkomen, niet gemakkelijk met zekerheid tenbsp;stellen. In het beschreven geval waren microscopisch onderzoek van en kweekproeven met pus uit 2 verschillendenbsp;knobbels negatief, terwijl de cultuur uit bloed terstondnbsp;gelukte, klaarblijkelijk omdat het bloed genomen werd innbsp;het stadium der algemeene infectie. Voor hospitalen verdientnbsp;deze methode wel aanbeveling.
Ueber^das Auftreten von Rotlauf=bwz. Murisepticus Bazillen in zur Feststellung der Rotlaufkrankheitnbsp;eingesandten Schweineorganen, sowie bei gesundennbsp;Schlachtschweinen. Pfeiler und Roepke. Centralbl. u.s.w.nbsp;Or. Bd. 77, Heft 7 (Il-4-I6). De precipitinogeen-reactienbsp;bij vlekziekte, het eerst door Vaney in 1910 waargenomennbsp;en 2 jaren later aanbevolen door Ascoli, werd sedert doornbsp;verschillende schrijvers nader onderzocht, en de uiteenloopen-de resultaten gaven aanleiding tot een uitgebreide proef.nbsp;Hierbij bleek, dat de reactie reeds bij versch materiaal onbetrouwbaar is, doch bij rottende organen in nog veel sterkernbsp;mate, omdat na algeheele rotting alle reacties positief verliepen, niet zelden zelfs met normaal paardenserum. Als uitgangsmateriaal dienden organen van verdachte varkens, waarbijnbsp;bacterioscopisch niets gevonden was.
De mogelijkheid van amoebendysenterie bij honden en de behandeling met emetine. WmE. Jounal of Comparative Pathology and Therapeutics, deel 29, Juni 1916.
In Ootacamund (7500 voet hoog. Madras Presy) leden
497
eenige jachthonden van een koppel aan dysenterie, hetgeen aanleiding gaf tot microscopisch onderzoek der faeces ennbsp;wel door 2 op dit gebied ervaren medici. Na het vindennbsp;van amoeben, zeer veel gelijkend op de entamoeba histioly-tica van den mensch, werd overgegaan tot toediening vannbsp;emetine; de dosis was 'I2 grain voor kleine, 1 grain voor grootenbsp;houden (1 grain is 64.8 m.gr.) In vele gevallen was 1'nbsp;grain reeds voldoende, in de zwaarste hoogsten 5 grains.nbsp;De uitwerking was dus goed en werd nog ondersteundnbsp;door melkdieet, terwijl strenge afzondering toegepast werdnbsp;om verspreiding door likken te voorkomen. Bij 1 patientnbsp;werd sectie verricht; een deel van de dikke darmen, ongeveer 22V2 c.M. lang en beginnend 7'/2 c.M. achter hetnbsp;het coecum, bevatte talrijke zweren; ook was een deel vannbsp;de maagmucosa duidelijk ontstoken en de lever vergrootnbsp;door veneuze stuwing. Daar amoebendysenterie behalvenbsp;bij den mensch tot nog toe alleen bij de kat waargenomennbsp;werd, zij de aandacht op deze ziekte gevestigd.
Malleus bij wilde dieren. Hart. Journ. of the Amer. Vet. Med. Assoc, deel. 49, Augustus 1916. In Los Angeles (Ca-liforni) worden veel wilde dieren gehouden; een filmfabriek heeft er 800, een krokodillenkweekerij 300, verdernbsp;de Stadsdierentuin enz., tot een totaal 15002000. Hieronder brak in de laatste jaren 2 maal malleus uit, en welnbsp;door de voeding met vleesch van afgekeurde paarden, welkenbsp;voor 2/2-10 dollars gekocht werden en zonder eenig toezicht geslacht. De eerste uitbraak tastte 14 leeuwen aan,nbsp;waaronder bijzonder gedresseerde, en berokkende de betrokken filmfabriek een schade van bijna 20000 dollars. Innbsp;het tweede geval bezweken in de Stadsdierentuin een wolfnbsp;en 2 leeuwen, doch men ging eerst tot ernstig onderzoeknbsp;over, toen nog 2 leeuwen en 3 luipaarden ziek werden.nbsp;Het eigenaardig verloop dient vermeld; het eerste symptoom was kreupelheid, waarschijnlijk door de zwelling vannbsp;klieren, en verder depressie en verlies van eetlust met snelle
-ocr page 524-498
vermagering, Daarna ontwikkelde zich of neusmalleus (met bloedig-purulente uitvloeiing, ook uit de oogen) of huid-worm. De diagnose werd gesteld op cavia-entigen; denbsp;oogmallenatie gaf geen resultaat (zooals bij een zoo acuutnbsp;proces te verwachten was) en de opgezonden sera gingennbsp;verloren (zou ook weinig gegeven hebben). Sectie; vermagering, subcutaan oedeem; zwelling van lymphliererr ennbsp;-banen, uitgebreide processen in den neus, huidulcera. Innbsp;de longen niets, alweer wegens het snel verloop. Schrijvernbsp;acht de ziekte terecht gemakkelijk te voorkomen door geennbsp;paardenvleesch te geven of anders slechts na keuring doornbsp;deskundigen.
Beitrage zur Diag;nostik des Rotzes. Prof. J. Schmidt. Berliner Tiearztliche Wochenschrift 1916 No. 16. Schrijvernbsp;heeft steeds den indruk gekregen, dat de meeste deskundigen aan ne methode de voorkeur geven ten kostenbsp;van de andere, en wenscht zich tegen deze eenzijdigheidnbsp;te verzetten.
De oogmallenatie is door de gemakkelijke toepassing zeker van belang, doch geeft soms miswijzingen, zoowel in negatieven als positieven zin. (Bekend. Ref.). De reactie verlooptnbsp;soms zeer snel, zoodat men liefst niet later dan 5 uren na denbsp;indruppeling met de waarneming moet beginnen. (Bekend.nbsp;Ref.). In twijfelachtige gevallen is spoedige herhaling vannbsp;groote beteekenis. (Bekend. Ref.).
De temperatuur heeft bij de oogreactie weinig te beduiden; SCHM. vreest zelfs, dat men, daarmede rekening houdende,nbsp;tamelijk veel gevallen over het hoofd zou zien. (Onze ervaring leert anders. Veearts. Meded. XVII. Ref.)
Het bloed (serum-) onderzoek verdient met het volste recht groot vertrouwen. Het spreekt van zelf, dat bij het beoor-deelen van de waarde alleen de nauwkeurigste secties rechtnbsp;van spreken geven. Is men, zooals in de practijk helaasnbsp;niet zelden voorkomt, gedwongen zich te beperken tot eennbsp;oppervlakkige sectie, dan zij men natuurlijk zeer voorzichtig
-ocr page 525-499
bij het tntspreken van een afbrekend oordeel. Heel dikwijls zijn slechts zeer kleine malleusknobbeltjes aanwezig in longennbsp;of lever,' die gemakkelijk over het hoofd gezien worden,nbsp;vooral als men alleen acht slaat op de grootere knobbelsnbsp;(en ook wanneer zij tegelijk met parasitaire haardjes voorkomen. Ref.). Meestal zijn de regionaire klieren macroscopisch niet aangetast. (Bekend. Ref).
Intusschen zijn ook bij het serumonderzoek miswijzingen mogelijk (Bekend. Ref.).
Het klinisch onderzoek mag niet verwaarloosd worden. (Hier in Indi echter kan men o.a. saccharomycose niet steedsnbsp;met zekerheid klinisch onderscheiden. Ref.).
De aandacht wordt erop gevestigd, dat de keelgangsklieren tamelijk dikwijls aangedaan zijn, zonder dat daarvan uitwendignbsp;iets te zien of te voelen is.
De neuszweren zijn veelal niet typisch. (Zie boven. Ref.).
Het door Pfeiler aanbevolen longeeren om latenten malleus door hooge temperatuur op het spoor te komen, raadt Schm.nbsp;af, omdat temperatuursverhooging na snelle beweging phy-siologisch is.
Tot slot van deze voorloopige mededeeling zegt Schm., dat in twijfelachtige gevallen alleen de nauwkeurige vergelijking van oogreactie, serumonderzoek en klinische verschijnselen zekerheid kan geven. (Zooals dus hier te landenbsp;geschiedt. Ref.)
Een bijzonder geval van houtvuur. Sj. Douma. Tijdschrift voor diergeneeskunde, deel 43, afl. 15. Toen een in uitstekenden voedingstoestand verkeerend rund geslachtnbsp;was (slachthuis den Haag), werd bij de opening van denbsp;buikholte en het uitnemen der ingewanden een abnormalenbsp;reuk waargenomen, die later grootendeels verdwenen was.nbsp;Er bleek een acute duodenitis te bestaan met plaatselijkenbsp;slijmvliesnecrose, acute ontsteking der bijbehoorende lymph-klieren en een van het duodenum uitgaande peritonitis.nbsp;Verder was de lever gezwollen en ietwat verkleurd, de
-ocr page 526-milt iets verweektj de inucosa vaa de lebinaag hier en daar een weinig ontstoken en de nieren wat bloedrijk. De zurenbsp;reuk werd duidelijker bij het insnijden van lever, klierennbsp;en darmen en deed aan houtvuur denken; dit vermoedennbsp;werd versterkt door de gemaakte praeparaten en ten slottenbsp;bevestigd door kweek- en entproeven, o. a. met vleesch datnbsp;macroscopisch niets abnormaals vertoonde.
Klaarblijkelijk heeft D. hier dus te maken gehad met een dier septichaemisch verloopende gevallen, waarbij veranderingen 'in het vleesch ontbreken. (Zie o.a. Hutyra en Marek.)
So.
Overzicht der niet-bacterieele Parasitaire ziekten, door Dr. D. A. de JONG, buitengewoon hoogleeraar tenbsp;Leiden, Deel II, protozoaire ziekten, eerste stuk: Ciliata-en Sporozoaziekten, met medewerking van Dr. A. VRIJ=nbsp;BURG te s Gravenhage. Leiden- S. C. DOESBURGIinbsp;1916, prijs ?
Reeds te lang ligt het boek van de Jong en Vrijburg op een beoordeeling te wachten. Een werkelijke beoor-deeling zal het echter niet kunnen worden, daarvoor is denbsp;plaatsruimte te beperkt; er zal moeten worden volstaan metnbsp;een aankondiging, zij het dan ook in ruimen zin.
Zooals de titel reeds zegt is het boek verdeeld in twee afdeelingen, n. 1. die der ziekten veroorzaakt door Ciliatennbsp;en die, welke door onder Sporozoen behoorende parasitairenbsp;vormen worden teweeg gebracht. Het is wel aan het hoofdstuknbsp;der Babesidiosen waaraan, en terecht, de meeste aandacht isnbsp;gewijd. Het werd in hoofdzaak geleverd door Vrijburg, dienbsp;n door zijn lang verblijf in de tropen (zij het dan ook innbsp;een klein deel ervan) n door zijn gestadig werken op ditnbsp;gebied in Holland wel een der aangewezen personen daarvoor kan worden genoemd. Het is jammer, dat de verzamelde
-ocr page 527-501
stof niet systematisch is verwerkt. Al lezende meent men telkens, dat door den schrijver iets is vergeten, maar steedsnbsp;blijkt ook weer, dat het een paar bladzijden verder tochnbsp;nog wordt vermeld. Waarom niet stuk voor stuk iedernbsp;hoofdstuk afgewerkt? Deze wijze van bewerking zal vooralnbsp;hinderlijk blijken, wanneer het boek voor onderwijs-doel-einden zal worden gebruikt. Vrijburg heeft blijkbaar geennbsp;moeite gespaard zooveel mogelijk literatuur over het onderwerp te verzamelen en critisch (?) te verwerken. Waaromnbsp;het artikel in kleine letter is gehouden, is mij een raadsel,nbsp;wellicht was ook hier de plaatsruimte gebiedend! Hiertegenover verheugt zich het hoofdstuk Malaria in een grootennbsp;druk; het omgekeerde was uit een veeartsenijkundig oogpuntnbsp;wel zoo gewenscht geweest.
Waar deze twee hoofdstukken zoo naast elkaar gesteld worden, moet mij het spreekwoord; qui trop embrasse malnbsp;treint uit de pen. De bedoeling van het boek is blijkbaar,nbsp;dat het zoowel voor den medicus als voor den veeartsnbsp;moet dienen. Toch zal de eerste er te weinig en te veel innbsp;vinden. Het hoofdstuk Malaria is namelijk niet uitgebreidnbsp;genoeg, het hoofdstuk der Babesidiosen veel te uitvoerig. Datnbsp;in een voor artsen bestemd boek ook parasieten der dierennbsp;een korte zakelijke behandeling vinden, heeft ontegenzeggelijk een groot nut, maar men passe het omgekeerde ooknbsp;voor den veearts toe.
Nader op den inhoud terugkomend, zien we, dat in de eerste afdeeling behandeld worden de ziekten veroorzaaktnbsp;door de Ciliaten; in de tweede vinden we de door Sporo-zon verwekte ziekten, wel de belangrijkste van de tweenbsp;hoofdgroepen.
Nadat de Coccidiosis van mensch en dier is behandeld en de Haemogregarinen hun beurt hebben gehad, volgen denbsp;haemosporidiosen, met als hoofdschotel de Malaria. Overnbsp;het hoofdstuk Babesidiosen, dat dan volgt, nog enkele vluchtige opmerkingen. Op blz. 161 (Anaplasmosis) staat: De
-ocr page 528-Blieck zegt in Indi ook een bepaald ziektebeeld te hebben waargenomen, zuiverder ware geweest: .,de Blieck hftnbsp;in Indi een bepaald ziektebeeld waargenomen, twijfelnbsp;bestaat in deze niet. Op blz, 200 wordt gezegd, dat bijnbsp;Haemoglobinurie de milt vergroot is, zonder meer, toch isnbsp;dit pathologisch-anatomisch verschijnsel evenmin constantnbsp;als bij miltvuur. Bij de maatregelen tegen teken op blz.nbsp;225 wordt over roskammen niet gesproken. Het is eennbsp;mechanisch middel, dat op Java op melkstallen veelvuldignbsp;wordt toegepast en met succes.
Als slot worden nog behandeld de door Gregarinen veroorzaakte ziekten en de Neosporidiosen.
Een gemis, waarop reeds bij de beoordeeling van het eerste deel werd gewezen, is ook hier weer het ontbrekennbsp;van afbeeldingen.
Het geheel beslaat een ruimte van 331 bladzijden en is door de firma van Doesburgh keurig verzorgd.
Sm.
Pmimpin Pengoesaha Tanah.
De aandacht wordt gevestigd op de verschijning in boven genoemde Soerat kabar boelanan boeat orang Tani, tahoennbsp;II, no. 4, van een tweetal gellustreerde populaire artikelennbsp;op diergeneeskundig gebied, n. 1.
No. 1. Surra, oleh toean J. C. F. Sohns en No. 2. Penjakit ingoes djahlt;6 (kwade-droes),nbsp;oleh toean C. Bubberman.
Dit maandblad wordt uitgegeven door de N. V. Mij. VORKiNK te Bandoeng.
V. d. B.
-ocr page 529-DER
vastgesteld op de Algemeene Vergadering gehouden te Djokjakarta op 28 en 29 September 1915 ennbsp;gearresteerd bij Gouvernementsbesluit vannbsp;14 Juli 1916 No: 54 (Staatsblad No. 496).
Artikel 1.
De vereeniging draagt den naam van Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indi.
Artikel 2.
De vereeniging heeft haren zetel te Buitenzorg en is opgericht voor den tijd van 75 jaren.
Artikel 3.
Het doel der vereeniging is bevordering der veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indi in haren geheelen omvang en behartiging van de maatschappelijke belangen barer leden.
Artikel 4.
Ter bereiking van dit doel zal de vereeniging o.a. een periodiek uitgeven onder den naam Veeartsenijkundige Bladennbsp;voor Nederlandsch-Indj en vergaderingen houden, waarondernbsp;minstens eenmaal per' jaar een algemeene.
Artikel 5.
De vereeniging bestaat uit:
a. nbsp;nbsp;nbsp;eereleden,
b. nbsp;nbsp;nbsp;gewone leden.
Artikel 6.
Tol eerelid kunnen worden benoemd personen, die zich jegens de veeartsenijkunde of jegens de vereeniging verdienstelijk hebben gemaakt De benoeming geschiedt bij besluit eener algemeene vergadering op voordracht van het hoofdbestuur.
-ocr page 530-504
Artikel 7.
Tot gewone leden zijn benoembaar personen in het bezit van het Nederlandsch of een bij de wet daarmede gelijkgesteld diploma van veearts. De benoeming geschiedt doornbsp;het hoofdbestuur.
Artikel 8.
Het hoofdbestuur bestaat uit een president, een vice-president, een secretaris en een penningmeester, door de jaarlijksche algemeene vergadering uit de gewone ledennbsp;te kiezen.
Artikel 9.
Het hoofdbestuur en namens dit de president met den secretaris vertegenwoordigen de vereeniging in en buitennbsp;rechten.
Artikel 10.
Vijf of meer leden der vereeniging kunnen eene bijzondere afdeeling vormen.
De erkenning der afdeelingen geschiedt door het hoofdbestuur.
Maakt het hoofdbestuur bezwaar tegen de erkenning eener afdeeling, dan wordt daarover door een algemeene vergadering beslist.
Artikel 11.
De rechten en verplichtingen der afdeelingen worden geregeld bij het huishoudelijk reglement.
Artikel 12.
Verdere bepalingen de vereeniging betreffende, worden vastgesteld in een huishoudelijk reglement, aan te vullen ofnbsp;te wijzigen in eene algemeene vergadering.
Artikel 13.
Deze statuten kunnen alleen gewijzigd worden krachtens besluit eener algemeene vergadering.
-ocr page 531-DER
Vastgesteld op de bestuursvergadering gehouden te Djokjakarta op 28 en 29 September 1915.
Artikel 1.
Het vereenigingsjaar valt samen met het kalenderjaar.
Artikel 2.
Gewone leden verbinden zich voor het loopende Jaar.
Aanmelding voor het lidmaatschap geschiedt schriftelijk bij den secretaris van het hoofdbestuur.
Artikel 3.
In Januari en Juli schrijft de penningmeester van het hoofdbestuur de halfjaarlijksche contributieheffingen van 10. uit.
Voor de met buitenlandsch verlof aanwezige leden bedraagt de contributie 5. per half jaar.
Lidmaatschap en contributie gaan in met de maand, volgende op die van aanneming. Geschiedt deze in den loop van het halve jaar, dan wordt de contributie berekend opnbsp; 2. per maand.
Artikel 4.
Wordt na herhaalde aanmaning niet voldaan aan de geldelijke verplichtingen, dan is het hoofdbestuur bevoegd tot schrapping van den nalatige.
Artikel 5.
Het nieuwe hoofdbestuur treedt op terstond na de jaar-lijksche algemeene vergadering.
Ontstaat tusschentijds eene vacature, dan vult het hoofdbestuur zich zelf aan.
Artikel 6.
Ieder lid van het hoofdbestuur is verantwoordelijk voor
-ocr page 532-506
de onder zijne berusting zijnde stukken en de onder zijn beheer staande gelden.
Artikel 7.
De president leidt alle vergaderingen en zorgt voor de handhaving van dit reglement.
Bij afwezigheid op eene vergadering wordt hij door den vice-president en bij diens afwezigheid door het oudstenbsp;bestuurslid vervangen.
Artikel 8.
De secretaris is belast met het houden der notulen van de vergaderingen en met de briefwisseling, behoudens die,nbsp;welke uit den aard der zaak aan andere functionarissen moetnbsp;worden overgelaten, zoomede met het bewaren van hetnbsp;archief.
Bij tijdelijke afwezigheid wordt zijn betrekking waargenomen door een der andere leden van het hoofdbestuur.
Artikel 9.
De penningmeester heeft het beheer der geldmiddelen. Hij zorgt voor het innen der gelden en het doen der betalingen.
Artikel 10.
In elke vergadering van het hoofdbestuur legt de penningmeester de boeken over,
Het hoofdbestuur beslist omtrent de wijze, waarop even-tueele saldi zullen worden belegd.
Artikel 11.
Alle gewichtige stukken worden namens het hoofdbestuur onderteekend door den president en den secretaris.
Artikel 12.
Het lidmaatschap gaat verloren; a. door opzegging, en wel vr het einde van het veree-nigingsjaar, schriftelijk aan den secretaris van het hoofd'nbsp;bestuur.
-ocr page 533-507
b. nbsp;nbsp;nbsp;doornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;overlijden,
c. nbsp;nbsp;nbsp;doornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;definitief vertreknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;uit Nederlandsch-Indi,
d. nbsp;nbsp;nbsp;doornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;schrapping.
Artikel 13.
Behalve bij administratieven maatregel, bedoeld in artikel 4 van dit reglement, kan, wanneer de belangen van de ver-eeniging dit vorderen, op advies van het hoofdbestuur hetnbsp;lidmaatschap ontnomen worden met minstens 2/3 van denbsp;op eene algemeene vergadering vertegenwoordigde stemmen.
Artikel 14.
Elke afdeeling richt haar bestuur in naar eigen goedvinden.
De secretaris voert de briefwisseling met het hoofdbestuur en zendt jaarlijks vr 15 Januari de lijst der leden op 1 Januari in, benevens een kort verslag der werkzaamheden gedurende het afgeloopen jaar
Artikel 15.
Elke afdeeling en ieder lid der vereeniging heeft het recht voorstellen aan te bieden aan de algemeene vergadering. Zulke voorstellen moeten, voorzien van een toelichtingnbsp;het hoofdbestuur minsten 2 maanden voor die vergadering,nbsp;bereikt hebben.
Artikel 16.
Elke afdeeling kan een harer leden, mits geen lid van het hoofdbestuur zijnde, naar de algemeene vergadering afvaardigen.
Niet aan een afdeeling aangesloten leden kunnen zich bij mandaat door het hoofdbestuur doen vertegenwoordigen.
Artikel 17.
Het is aan de afdeelingen niet geoorloofd zich rechtstreeks tot de Regeering of de departementen van algemeen bestuur te richten.
Elke afdeeling kan binnen de grenzen harer bevoegdheid, in zaken van plaatselijk of gewestelijk belang, zich wenden tot plaatselijke of gewestelijke besturen en instellingen.
-ocr page 534-508
Artikel 18.
De afdeelingen genieten jaarlijks uit de algemeene kas een bedrag van 5. per op 1 Januari ingeschreven lid.
Dit bedrag wordt niet uitbetaald, dat nadat ledenlijst en jaarverslag door het hoofdbestuur zijn ontvangen.
Artikel 19.
De jaarlijksche algemeene vergadering wordt gehouden in de 2de helft der maand Maart.
Artikel 20.
Van tijd, plaats en agenda geeft de secretaris van het hoofdbestuur minstens 3 maanden te voren kennis aan denbsp;leden.
Artikel 21.
Op de jaarlijksche algemeene vergadering worden behandeld :
a. nbsp;nbsp;nbsp;De notulen der vorige algemeene vergadering, die innbsp;concept zoo spoedig mogelijk aan de leden zullen wordennbsp;rondgezonden.
b. nbsp;nbsp;nbsp;Het verslag over het afgeloopen jaar, benevens eenenbsp;begrooting voor het volgende jaar.
c. nbsp;nbsp;nbsp;Voorstellen in volgorde der agenda, vergezeld van eennbsp;praeadvies van het hoofdbestuur.
d. nbsp;nbsp;nbsp;Bepaling van de plaats, waar de volgende algemeenenbsp;vergadering gehouden zal worden.
e. nbsp;nbsp;nbsp;Verkiezing van het hoofdbestuur.nbsp;. Wetenschappelijke mededeelingen.
Artikel 22.
Voor zoover het hoofdbestuur zulks wenschelijk acht, wordt het verhandelde in algemeene vergaderingen gepubliceerdnbsp;in het tijdschrift der vereeniging.
Artikel 23.
Eene buitengewone algemeene vergadering moet door het hoofdbestuur uitgeschreven worden, wanneer 5 of meer ledennbsp;den wensch daartoe collectief schriftelijk te kennen geven-
-ocr page 535-1
509
Op deze vergaderingen, waarop artikel 20 van toepassing is, worden alleen de voorstellen of zaken behandeld, die aanleiding gaven tot hare bijeenroeping.
Artikel 24.
Op alle vergaderingen wordt beslist bij meerderheid van stemmen.
Bij benoeming van een eerelid en de gevallen, bedoeld bij art. 13 van dit reglement, is echter minstens 2/3 dernbsp;vertegenwoordigde stemmen noodig.
Stemmingen over personen geschieden bij ongeteekende biljetten.
Een voorstel, personen betreffend, dat met algemeene stemmen aangenomen is, wordt vermeld te zijn aangenomennbsp;bij acclamatie.
Bij staking van stemmen beslist de president of zijn plaatsvervanger.
Artikel 25.
Het in artikel 4 der statuten bedoeld periodiek wordt geredigeerd door een redacteur, die door de algemeene vergadering benoemd wordt en zich in overleg met het hoofdbestuur doet bijstaan door twee mede-redacteuren, die stemnbsp;hebben inzake de opneming van stukken.
Voor hunne werkzaamheden genieten zij eene door het hoofdbestuur vast te stellen tegemoetkoming per vel druks.
Artikel 26.
Het tijdschrift verschijnt zooveel mogelijk tweemaandelijks. De afsluiting van elke aflevering wordt door den redacteurnbsp;geregeld.
Artikel 27.
Het tijdschrijft wordt gezonden ex officio:
a. nbsp;nbsp;nbsp;aan de eerevoorzitters, eereleden en leden,
b. nbsp;nbsp;nbsp;aan de redacties van periodieken, die in ruiling vannbsp;edita treden.
-ocr page 536-510
c. nbsp;nbsp;nbsp;aan de corporaties ep personen, door het hoofdbestuurnbsp;te bepalen,
d. nbsp;nbsp;nbsp;aan de door de wet genoemde autoriteiten.
Artikel 28.
Leden ontvangen die deelen van het tijdschrijft, waarvan afleveringen verschijnen tijdens hun lidmaatschap.
Artikel 29.
Het tijdschrijft is in den handel verkrijgbaar en bij intee-kening ad 8. per deel bij vooruitbetaling.
Inteekenaren, die voor een volgend deel niet in aanmerking wenschen te komen, behooren daarvan bij ontvangst eenernbsp;eindaflevering kennis te geven aan den secretaris van hetnbsp;hoofdbestuur.
Artikel 30.
Wanneer 4 maanden na aanbieding der abonnements-kwitanties, nog geen betaling is gevolgd, wordt wanbetaling geacht te bestaan. Het bestuur neemt alsdan de maatregelen,nbsp;die het zal noodig oordeelen.
Artikel 31.
In het tijdschrijft kan alles opgenomen worden, wat betrekking heeft op veeartsenijkundige en aanverwante zaken, onverschillig wie de schrijver is.
Van de ontvangst van toegezonden bijdragen wordt door den redacteur bericht met vermelding of deze al dan nietnbsp;zullen worden opgenomen.
Niet voor plaatsing vatbare bijdragen worden aan de schrijvers teruggezonden.
Artikel 32.
Schrijvers van hoofdartikelen ontvangen 15 afdrukken, indien de wensch daartoe op de copie wordt te kunnen gegeven.
Artikel 33.
In zaken, waarin dit reglement niet voorziet, beslist het hoofdbestuur,
-ocr page 537-Ordonnantin, Besluiten, Officieele verslagen enz.
Bij gouvernementsbesluit van 23 Augustus 1916 No. 22 (Staatsblad No. 558) is goedgevonden en verstaan;
Eerstelijk: Ten vervolge van het bepaalde sub a van artikel 1 van het besluit van 27 Januari 1910 No. 23 (Staatsblad No. 76) te bepalen,nbsp;dat de traktementsverhooging, aan veeartsen toegekend wegens metnbsp;gunstigen uitslag afgelegd examen in n of meer Inlandsche talen,nbsp;ook behouden blijft, indien de betrokkene wordt benoemd tot of belastnbsp;met de waarneming van de betrekking van inspecteur van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst.
Ten tweede: De beschikking wordt geacht in werking te zijn getreden op 7 Juli 1916.
Bij besluit van den Wnd. Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel van 14 September 1916 No. 9443 is met buitenwerkingstellingnbsp;van artikel 1 van het besluit van 12 Juli 1913 No. 7465 (Bijblad No. 7866)nbsp;en van artikel 1 van dat van 10 Februari 1914 No. 1558 (Bijblad No.nbsp;8143) bepaald, dat de ressorten van de adjunct-inspecteurs van dennbsp;burgerlijken veeartsenijkundigen dienst omvatten de volgende gewesten;
Eerste afdeeling (standplaats Salatiga);
Rembang, Madioen, Kediri, Soerabaja, Pasoeroean, Besoeki, Madoera en Bali en Lombok.
Tweede afdeeling (standplaats Batavia); de Lampongsche districten, Benkoelen, Sumatras Westkust, Tapanoeli,nbsp;Atjeh en Onderhoorigheden, Djambi, Palembang, Banka en Onder-hoorigheden, Billiton en de Westerafdeeling van Borneo.
Derde afdeeling (standplaats Soerabaja):
Timor en Onderhoorigheden, Celebes en Onderhoorigheden, Ternate en Onderhoorigheden, Menado, Amboina en de Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo,
-ocr page 538-Voor de gewesten Bantam, Batavia, Preanger Regentschappen, Cheribon, Pekalongan, Banjoemas, Kedoe, Semarang, Soerakarta ennbsp;Djokjakarta worden de functies, elders opgedragen aan de adjunct-inspecteurs, voorloopig uitgeoefend door den inspecteur van burgerlijken veeartsenijkundigen dienst.
Bij besluit van den wnd. Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel van 18 September 1916 No. 9600 is met nadere wijziging vannbsp;het besluit van 12 Juli 1913 No. 7465 (Bijblad No. 7866), zooals ditnbsp;is gewijzigd bij besluiten van 31 juli en 21 November 1914 Nos. 8267nbsp;en 12842, 12 en 23 October 1915 Nos, 10738 en 11162 en 8 Juli 1916nbsp;No. 8925 bepaald, dat de gouvernementsveearts, belast met den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in de afdeelingen Semarang, Salatiganbsp;en Koedoes der residentie Semarang vanaf 1 October 1916 zal zijn gevestigd te Semarang.
Bij gouvernementsbesluit van 14 September No. 17. (Staatsblad No. 585) is goedgevonden en verstaan:
Eerstelijk: Ten vervolge van artikel 3 van het besluit van 30 April 1915 No. 9 (Staatsblad'No 340) kraehtens artikel 4 der Honds-dolheid-ordonnantie (Staatsblad 1915 No. 302) Makasser (Celebes ennbsp;Onderhoorigheden) aan te wijzen als plaats, waar van buiten Neder-landsche-lndi aangevoerde honden, katten of apen onder de in denbsp;ordonnantie aangegeven voorwaarden mogen worden ontscheept.nbsp;Invoer van fokvee uit Australi en Nieuw-Zeeland.
Bij besluiten van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel van 30 Augustus 1916 No. 8910 en van 30 September 1916 No. 10105 isnbsp;krachtens artikel 2 sub 111 van het gouvernementsbesluit van 13nbsp;Augustus 1912 No. 39 (Staatsblad No. 433), zooals die bepaling luidtnbsp;ingevolge het gouvernementsbesluit van 12 November 1914 No. 35nbsp;(Staatsblad No. 714), vergund:
A. om 35 (vijf en dertig) vaarzen uit New South Wales (Australi) in te voeren te Panoeroekan of te Banjoewangi en zulks onder denbsp;na te noemen voorwaarden en overigens met inachtneming van denbsp;met betrekking tot den invoer van vee van buiten Nederlandsch-lndinbsp;bestaande bepalingen:
1. Indien bij het veeartsenijkundig onderzoek blijkt, dat een of meer der koeien lijdende is aan besmettelijke longziekte, moet de ge-heele lading koeien door en voor rekening van den adressantnbsp;worden atgemaakt.
-ocr page 539-2.
3.
4.
7.
De dieren moeten, gerekend van den dag der ontscheping, gedurende een jaar in quarantaine worden gehouden.
Na de ontscheping moeten de dieren in de ter plaatse van ontscheping aanwezige quarantaineplaats worden onderworpen aan een diagnostisch onderzoek op tuberculose.
De dieren, die lijdende worden bevonden aan tuberculose, moeten door en voor rekening van adressant worden afgemaakt, terwijl verdachte dieren zoolang in de bedoelde quarantaineplaats moetennbsp;blijven, totdat zekerheid omtrent het of al niet voorkomen vannbsp;tuberculose is verkregen.
Indien geen besmettelijke longziekte wordt geconstateerd en ook geen andere besmettelijke veeziekte wordt waargenomen, op grondnbsp;waarvan de dieren moeten worden aangehouden, mogen na afloopnbsp;van het veeartsenijkundig onderzoek de gezond bevonden dieren,nbsp;met inachtneming van de door den gouvernementsveearts voornbsp;te schrijven voorzorgsmaatregelen ter voorkoming, dat de dierennbsp;gedurende het vervoer met ander vee in aanraking komen of datnbsp;zij komen op plaatsen, waar ander vee wordt gestald of geweid,nbsp;worden overgebracht naar de veeteeltonderneming Idjen op hetnbsp;Idjen-planteau. Zij kunnen aldaar worden verdeeld in koppels,nbsp;welke van elkaar en van het reeds op de onderneming aanwezigenbsp;vee streng gescheiden moeten worden gehouden, terwijl ook geennbsp;verandering in de koppels zal mogen worden aangebracht.nbsp;Wanneer stieren bij een koppel komen of andere runderen dannbsp;wel koeien van een anderen koppel op het voor een koppel bestemde terrein komen, moeten zij bij den laatstbedoelden koppelnbsp;blijven en worden zij verder voor de toepassing van de bepalingennbsp;van dit besluit geacht tot dien kopel te behooren. Dit geldt ooknbsp;voor de kalveren, die gedurende het transport van de plaats vannbsp;inscheping naar die van bestemming geboren worden.
De adressant moet van elk ziektegeval onder de ingevoerde dieren steeds onmiddellijk kennis geven aan den gouvernementsveeartsnbsp;te Bondowoso.
De dieren zullen op geregelde tijden voor rekening van adressant worden genspecteerd door genoemden veearts, aan wien denbsp;adressant alle mogelijke hulp zal moeten verleenen of doen ver-leenen en zoo noodig ook logies zal moeten verstrekken.
Indien gedurende het jaar, dat de ingevoerde dieren in quarantaine zijn, daaronder besmettelijke longziekte wordt geconstateerd, moeten alle dieren, behoorende tot den koppel, waaronder de ziektenbsp;is voorgekomen, door en voor rekening van adressant worden afgemaakt, terwijl alsdan de quarantaine van de overige, tot dezelfde
9.
-ocr page 540-lading behoorende koeien wordt verlengd tot een jaar, nadat het laatste geval van de bedoelde ziekte is voorgekomen.
De dieren moeten in de laatste maand van den quarantainetijd nogmaals worden onderworpen aan een diagnostisch onderzoeknbsp;op tuberculose. De dieren, die aan deze ziekte lijdende bevondennbsp;worden, moeten door en voor rekening van den adressant wordennbsp;afgemaakt, terwijl de verdachte dieren zoolang afgezonderd moetennbsp;blijven, totdat zekerheid is verkregen omtrent het al of niet voorkomen van tuberculose.
B. om hoogstens 12 (twaalf) koeien uitsluitend uit Nieuw-Zeeland (Australi) in te voeren te Semarang en zulks onder de na te noemennbsp;voorwaarden en overigens met inachtneming van de met betrekkingnbsp;tot den invoer van vee van buiten Nederlandsch-Indi bestaande bepalingen:
1. De dieren mogen tusschen de plaats van inscheping en Semarang geen gemeenschap met den wal hebben.
Zij zullen na de ontscheping dadelijk moeten worden vervoerd naar een door den gouvernementsveearts in overleg met adressantnbsp;aan te wijzen geschikte stal of stallen, waar zij te rekenen vannbsp;den dag van ontscheping gedurende een jaar, volkomen afgezonderd van alle andere herkauwende dieren en varkens, ondernbsp;politie-toezicht zullen blijven en niet daaruit verwijderd zullennbsp;mogen worden, zonder schriftelijke toestemming van den gouvernementsveearts te Semarang.
Zoo spoedig mogelijk na de ontscheping zullen de dieren in de afzonderingsplaats worden onderworpen aan een diagnostischnbsp;onderzoek op tuberculose.
De dieren, die lijdende worden bevonden aan tuberculose, moeten door en voor rekening van adressant onverwijld worden afgemaakt,nbsp;terwijl verdachte dieren zoolang in de bedoelde afzonderingsplaats moeten blijven, totdat zekerheid omtrent het al of nietnbsp;voorkomen van tuberculose is verkregen.
Adressant moet van elk ziektegeval onder de ingevoerde dieren steeds onmiddellijk kennis geven aan den gouvernementsveeartsnbsp;te Semarang.
De koeien zullen op geregelde tijden worden nagezien door den gouvernementsveearts, aan wien adressant alle mogelijke hulpnbsp;zal moeten verleenen of doen verleenen.
Indien gedurende het jaar, dat de ingevoerde dieren afgezonderd moeten zijn, daaronder besmettelijke longziekte wordt geconstateerd, moeten alle dieren staande op denzelfden stal als die,
-ocr page 541-515
waaronder de ziekte is voorgekomen, door en voor en voor rekening van adressant worden afgemaakt, terwijl alsdan de afzondering van de overige, tegelijkertijd ingevoerde koeien, wordt verlengd tot een jaar, nadat het laatste geval van bedoelde ziektenbsp;is vrgekomen.
8. nbsp;nbsp;nbsp;De dieren moeten in de laatste maand van de afzonderingnbsp;nogmaals worden onderworpen aan een diagnostisch onderzoeknbsp;op tuberculose, waarna zal worden gehandeld, zooals onder 3 isnbsp;aangegeven.
9. nbsp;nbsp;nbsp;Het bovenstaande geldt ook voor de kalveren, die gedurende hetnbsp;transport vanaf de plaats van inscheping naar die van bestemming worden geboren.
10. nbsp;nbsp;nbsp;De kalveren, die gedurende den afzonderlingstijd uit de ingevoerde runderen worden geboren, moeten zoo spoedig mogelijknbsp;uit den stal worden verwijderd en mogen daarin eerst wedernbsp;worden teruggebracht, zoodra de afzondering is opgeheven.
11. nbsp;nbsp;nbsp;Zoodra de dieren uit de afzondering kunnen worden ontslagen,nbsp;wordt hiervoor een schriftelijke verklaring afgegeven door dennbsp;gouvernementsveearts.
Bij besluit van den Directeur van Landbouw, N. en H. dd. 30 September 1916 no. 10119 is de resident van Timor en Onderhoorig-heden gemachtigd om te beschikken over een bedrag van ten hoogstenbsp; 1000. (een duizend gulden) voor de tijdelijke indienststelling vannbsp;mantris ter bestrijding van den op het eiland Soembawa heerschen-den kwade-droes 'op eene bezoldiging van 25.^ (vijf en twintignbsp;gulden) s maands en een door hem vast te stellen bedrag s maandsnbsp;als vergoeding voor reis- en verblijfkosten.
Bij besluit van den wnd. Directeur van Landbouw, N. en H. van 21 Augustus 1916 No. 8584 is de resident van Palembang gemachtigdnbsp; 500 te besteden voor uitgaven verbonden aan de castratie vannbsp;stieren.
Aan het einde van den cursus 1915-T6 werden bevorderd tot Ned.-Indisch veearts;
Iljas. nbsp;nbsp;nbsp;M. Karimoen.
Isa. nbsp;nbsp;nbsp;R. Nastap.
bevorderd naar de 4de klasse;
Moh. Idris. nbsp;nbsp;nbsp;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;R. M. Soejadi.
-ocr page 542-516
bevorderd naar de 3de klasse:
A. F. Waworoentoe. R. Soeratmo.
R. Djaenoedin.
R. Ismail.
L. nbsp;nbsp;nbsp;F. Paparang
bevorderd naar de 2de klasse:
Maur. Soekardja.
R. M. Bonoroesid.
R. Soemali Natalalana.
De eerste klasse bestaat nu uit:
R. Moetadji. Natakoesoemah.
M. Soedijono.
R. M. T. Soemanagara. M. Soeriadji.
Abdoeldjalil.
R. H. Soepadi.
T. Djajaadisentika.
R. Gandaningrat.
M. nbsp;nbsp;nbsp;J. Koesoema.
E. W. Smidt.
Verder werd toegelaten tot de 2de klasse R. Soetjipto en tot de 3de klasse Radja Saoedin.
Belast met den dienst in de eerste afdeeling met standplaats Salatiga, de adjunct-inspecteur bij den B. V. D. Dr. H. T. Hoen, innbsp;de tweede afdeeling, met standplaats Batavia, de adj.-inspecteur,nbsp;Dr, B. Vrijburg, wordende hem vergund te Bandoeng te wonen, ennbsp;in de derde afdeeling, met standplaats Soerabaja, de wnd.nbsp;adj.-inspecteur Dr. Ch. Th. G. H. de Wilde.
Overgeplaatst van Makasser naar Kediri de gouvernementsveearts C. J. VAN Temmen, van Salatiga naar Makasser de gouvernementsveearts P. Zijp, van Koedoes naar Semarang de gouvernements A.nbsp;J. E. DE Voogd, van Soembawa-besar naar Waingapoe de gouvernementsveearts Dr. W. C. A. Doeve.
Overgeplaatst van Karanganjer naar Soembawa-besar de adjunct-gouvernementsveearts Mas Soetomo en van Garoet naar Karanganjer de idem Wiradinata.
Wegens volbrachten diensttijd, op verzoek, eervol ontslagen uit s lands dienst, de gouvernementsveearts A. de Vletter.
Blijkens mededeeling van den Secretaris van de afdeeling Oost-Java werd in de ledenlijst dier afdeeling op bladz. 280 (aflevering 3) abusievelijk de naam van het lid F. W. Kempen niet vermeld.
-ocr page 543-STAAT der gedurende de maand Juni 1916 nieuw bijgekonien gevallen van besmettelijice veeziekten in Nederlandsch-Indi.
^
CO
R 3
o
re
3
C/5
c/5
Serang............... |
_ |
32 |
_ |
1 |
5 | |||||
Weltevreden........... |
2 |
33 |
117 |
3 |
21 | |||||
Bandoeng............... |
__ | |||||||||
Soekaboenii.......... |
3 |
-- |
3 | |||||||
Cheribon.............. |
2116 |
8 |
123 |
2 | ||||||
Pekalongan. ... ........ |
3 |
3 |
3 | |||||||
Koedoes............... |
1 |
16 |
1 | |||||||
Salaliga................. |
84 |
2 |
4 | |||||||
Rembang............ |
125 | |||||||||
Soeiabaja............... |
_ |
18 |
29 |
7 |
25 |
8 | ||||
Modjokerto............. |
509 |
2 |
2 |
12 |
5 | |||||
Paniekasan.............. |
203 |
2 |
1 |
5 | ||||||
Pasoeroean ............. |
474 |
6 |
1 |
1 | ||||||
Bondowoso.......... |
425 |
4 |
5 | |||||||
Poerwokerto.......... |
62 |
2 |
. - | |||||||
Magelang............ |
__ |
16 |
_ | |||||||
Soerakarta.......... |
1 |
28 |
8 |
1 |
131 | |||||
Djokjakarta............ |
3 |
6 |
_ |
1 |
1 |
1 | ||||
Madioen............... |
2 |
31 |
5 | |||||||
Kediri.................. |
2 |
43 |
1 | |||||||
_ |
___ |
__ | ||||||||
Fort de Koek.......... |
_ |
_ |
1 | |||||||
Balige ............... |
_ |
5 |
12 | |||||||
Padang Sidempotan.. .. |
3 | |||||||||
Benkoelen............ | ||||||||||
Telok Betong....... | ||||||||||
Djambi............... | ||||||||||
Kabandjahe............ |
24 |
1 | ||||||||
Koetaradja.............. |
8 |
16 | ||||||||
Makasser............... |
'90 |
126 |
4 | |||||||
Menado................. | ||||||||||
Singaradja.............. | ||||||||||
Soembawa.............. |
28 |
36 | ||||||||
Waingapoe............. |
22 |
STAAT der gedurende de maand juli 1916 nieuw bijgekonien gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederlandsch-Indi.
RESSORTEN
DER
Goiiveriienientsveeartsei).
Serang . Weltevredennbsp;Bandoeng..nbsp;Soekaboeini.nbsp;Cheribonnbsp;Pekaloiigan .nbsp;Koedoes....nbsp;Salaliga....nbsp;Rembang. .
Soera baja. . .Modjokerto.nbsp;Pamekasan .nbsp;Pasoeroeannbsp;Bondowoso.
Poet wokerto Magelang..nbsp;Soerakarta..nbsp;Djokjakarta .nbsp;Madioen...
Kediri.....
Padang......
F'irt de Koek Batige...
Padang Sidenipoean Beiikoelennbsp;Telok Belong
Lahat......
Djamhi.....
Kabandjahe.
Koetaradja. . Makassernbsp;Menado .
Singaradja Soembawa.nbsp;Waingapoe .
- i 16
ill4
113
11
DOOR
In de voorlaatste en daaraan voorafgaande aflevering van dit tijdschrift werden verschillende bijdragen over dit onderwerp geplaatst. Ongetwijfeld heeft het artikel van Dr,nbsp;Hagedoorn, waarin het tegenwoordig standpunt van ditnbsp;onderdeel der biologische wetenschap, gebaseerd op zuivernbsp;wetenschappelijke gegevens, wordt uiteengezet, hieraan voornamelijk den stoot gegeven. Allen, die in veeteelt belangstellen, zullen het er wel over eens zijn, dat hiermede eennbsp;goed werk is verricht. Het gevolg ervan zal zijn, dat zooalsnbsp;overal elders ook het geval is, de beoefenaars der biologische wetenschap en de mannen van de praktijk tot beterenbsp;samenwerking gebracht worden op dit gebied. Jammernbsp;alleen, dat schrijver in zijn helder betoog de lezers op ditnbsp;punt niet beter heeft ingelicht omtrent de opleiding dernbsp;veeartsen, temeer omdat de heer Hagedoorn aan de Uni-versiteit te Utrecht werkzaam is geweest als privaat-docentnbsp;en dus beter hiervan op de hoogte had kunnen zijn. Innbsp;1912 met verlof zijnde, was ik in de'gelegenheid de examensnbsp;in zootechniek aan s Rijks-veeartsenijschool bij te wonennbsp;en bleek mij, dat wel degelijk aan de erfelijkheidsleer alsnbsp;onderdeel van de veeteelt de noodige aandacht wordt geschonken. Het is ook moeilijk denkbaar, dat dit in denbsp;tegenwoordige tijdsomstandigheden niet het geval zou zijn.
De leer der genetica heeft voor de botanici beslist groote praktische voordeelen afgeworpen. Voor de fokkers is ditnbsp;intusschen om bekende redenen in veel mindere mate het
-ocr page 546-520
geval, al moet erkend worden, dat zij veel bijgedragen heeft tot het ontstaan van juiste en betere begrippen omtrentnbsp;fokken en de te verwachten resultaten bij het toepassen vannbsp;verschillende fokmethoden. De biologische wetenschap be-, heerscht echter in deze niet alles, de landhuishoudkunde heeftnbsp;ook een woordje mee te spreken. Om een voorbeeld tenbsp;noemen, het is zonder meer van een biologisch standpunt nietnbsp;verantwoord kruisingsproducten te gebruiken om een rasnbsp;te verbeteren of ze onder elkaar te laten paren. Van re-geeringswege zijn n de laatste tien jaren pogingen aangewend om den gedegenereerden rundveestapel door kruisingnbsp;met Ongole-vee te verbeteren, nadat voldoende geblekennbsp;was, dat in de meeste gewesten van verbetering in het rasnbsp;zelf weinig of niets meer verwacht kon worden. Het bleeknbsp;echter al spoedig, dat niet elk jaar een voldoend aantalnbsp;superieure stieren van het Ongole-ras kon aangekocht worden in Britsch-lndi, zoodat met de kruising van volbloedsnbsp;slechts zeer geleidelijk kon worden voortgegaan. Het gevolgnbsp;is, dat in enkele centra reeds producten zijn van de tweedenbsp;generatie, terwijl men zich in andere streken daarentegennbsp;moest bepalen tot selectie van het mannelijk materiaal ennbsp;castratie der minderwaardige stieren, dus reinteelt. Nu wasnbsp;intusschen al gebleken, dat in de afdeelingen Keboemen ennbsp;f Kendal door wilde kruising van Ongole-stieren, afkomstignbsp;\ van melkerijen en veestapels der cultuurondernemingen innbsp;de omgeving, met inheemsch vee, zonder eenige bemoeienisnbsp;van gouvernementswege, bevredigende resultaten warennbsp;bereikt. Ik wil dadelijk toegeven, dat die resultaten veelnbsp;beter zouden zijn geweest en ongetwijfeld eerder bereiktnbsp;hadden kunnen worden, indien men systematisch de mannelijke progenituur der eerste generaties middels castratienbsp;van de voortteling had uitgesloten, het valt evenwel nietnbsp;te ontkennen, dat er resultaten bereikt zijn, dat het de bevolking in die streek gelukt is een zwaar en soliede trekrundnbsp;te fokken. De variabiliteit tengevolge van het paren van
-ocr page 547-521
kruisingsproducten onderling heeft zij er op den koop toe 1/ bijgenomen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/gt;
Hier was dus uitgesloten, dat in reinteelt een rund gefokt kon worden, waaraan dringende behoefte bestond, ook nietnbsp;bij goede voeding en zorgvuldige verpleging, welke factorennbsp;in dit geval niet te wenschen overlieten, terwijl dit met /nbsp;wilde kruising wel degelijk bereikt is. Het is geenszinsnbsp;mijn bedoeling hier dit systeem van fokken te verdedigen,nbsp;doch ik wensch er uitdrukkelijk op te wijzen, dat het denbsp;factor oeconomie was, die de bevolking hiertoe gebracht heeft.
Van een zuiver wetenschappelijk standpunt beschouwd is hier een veestapel gedeeltelijk geruneerd, van een oeconomischnbsp;standpunt is hier weliswaar niet verkregen wat mogelijknbsp;was, doch er is een doel bereikt, waarvan een voornaam \/nbsp;deel der bevolking dagelijks profijt trekt. Dit wordt door ^nbsp;velen, die met de plaatselijke toestanden in een bepaaldenbsp;streek niet bekend zijn, maar al te dikwijls over het hoofdnbsp;gezien. Zonder toepassing dezer fokmethode, alhoewel volkomen in strijd met alle opvattingen van wetenschappelijkenbsp;teelt, had het transportwezen, waarvoor noodzakelijk gebruiktnbsp;moest worden gemaakt van een groot, zwaar en krachtignbsp;rund, omdat het bedrijf anders onmogelijk rendeerend konnbsp;blijven van wege concurrentie met bestaande spoor- ennbsp;tramlijnen, door het geaccidenteerde terrein tusschen Weleri-Kendal, SemarangOengaranSalatigaBojolali, nooit dienbsp;vlucht kunnen nemen, welke het thans genomen heeft. Ennbsp;zoo waren er meerdere gewesten op Java en de Buitenbezittingen, die onder dezelfde omstandigheden verkeerdennbsp;en om verschillende redenen voorloopig niet voorzien kondennbsp;worden van volbloed Ongole-stieren, zoodat het niet zoonbsp;sterk behoeft te verbazen, dat ook daar de bevolking bijnbsp;gebrek aan beter allengs overging tot het aanschaffen vannbsp;stieren der Ie en 2de generatie. Hetzelfde is geschied innbsp;de residentie Tapianoelie, waar in 1885 door een hadji, dienbsp;werkzaam was bij de Atjehleverantie 10 stuks Ongole run-
-ocr page 548-522
deren (7 koeien en 3 stieren) van Atjeh over land werden gedreven naar de vlakte van Padang Lawas. Alle volwassennbsp;kruisingsproducten, die daar thans worden aangetroffen ennbsp;waarvan er vele voor het transport van producten tusschennbsp;Padangsidempoean en Sibolga worden gebruikt, stammennbsp;af van dezen veestapel, zoomede het vee in de melkerijen.nbsp;Nu weet ik wel, dat dit feitelijk geen fokmethode is, die innbsp;beginsel door de regeering gesanctioneerd behoort te worden,nbsp;doch waar de oeconomie in het gedrang komt en de bevolkingnbsp;voorloopig in zooverre geholpen is, dat ze de beschikkingnbsp;krijgt over een beter gebruiksdier, waaraan zoo groote behoefte bestaat, dan mag maar niet onmiddellijk een vernietigend oordeel uitgesproken worden. Waar bovendien bekendnbsp;y is, dat het Ongele en Javaansche rund in afstamming nietnbsp;A zoo heel ver van elkaar staan, het zelfs vrij zeker is, afgaandenbsp;op den lichaamsbouw van vele exemplaren onder Javaanschenbsp;en Madoereesche runderen, dat zoowel het Ongole alsnbsp;y Siameesche rund, onderling weer verwant, veel hebben bij-\ gedragen tot het ontstaan van het Javaansche, dan blijft hetnbsp;ten slotte toch een vermengen van gelijksoortige, doch innbsp;kwaliteit verschillende genen. In de praktijk ziet men dannbsp;ook, dat reeds na de eerste kruising de nakomelingen vaaknbsp;opvallende overeenkomst vertoonen met het superieure va-derdier. Geen beter materiaal ter''demonstratie der absorbtie-kruising dan de progenituur Ie en 2de generatie van Ongolenbsp;met Javaansch rund. Merkwaardig is het zeker in genoemdenbsp;streken te zien, dat er verscheidene stieren en koeien zijn,nbsp;/ die, ondanks er 20 a 30 jaren lang wilde kruising heeftnbsp;plaatsgehad, voor gemporteerde dieren niet onder doen, welnbsp;een bewijs dat het Ongoleras op Java zeldzaam goed aanslaat.
Door kruising met Hollandsch of Australisch bloed had in genoemde afdeellngen dit resultaat om voor de handnbsp;liggende redenen onmogelijk bereikt kunnen worden en zounbsp;zeer zeker tengevolge van te groote variabiliteit door wildenbsp;kruising sterke degeneratie niet zijn uitgebleven.
523
Indien dus in streken, waar met halfbloed Ongole gefokt is, van regeeringswege gezorgd wordt voor tijdigen importnbsp;van volbloed Ongole in de gewenschte hoeveelheid, gepaard met selectie en castratie, dan zie ik niet in, dat ernbsp;onder toezicht van den veterinairen dienst onder de gegevennbsp;omstandigheden voorloopig niet in het welbegrepen belangnbsp;van de bevolking is gehandeld. In Europa, het land dernbsp;beroepsfokkers is het uit een oogpunt van wetenschappelijkenbsp;teelt beschouwd, ook nog lang niet overal een ideale toestand,nbsp;al moet erkend worden, dat vooral de laatste jaren veelnbsp;rationeeler te werk gegaan wordt. Als men, om bij Holland te blijven met zijn kleine oppervlakte, de jaarlljkschenbsp;premiekeuringen van hengsten bijwoont, dan krijgt men opnbsp;enkele plaatsen een staalkaart van vaderdieren te zien. Zoonbsp;zag ik, dat in 1912 op de rijkskeuringen te Eist en Tielnbsp;hengsten van de volgende rassen ter keuring werden voorgebracht: Oost-Friesch, Oldenburger, Anglo-Normand, Hackney, Belg en Geldersch.
Van den heer Pauwen een bekend fokker, die bij de keuring te Eist tegenwoordig was, vernam ik dat ZEd. innbsp;het bezit was van twee door de rijkscommissie goedgekeurdenbsp;hengsten, ik meen een Oldenburger en een Hackney, waarbij echter geen enkele merrie ter dekking aangeboden werd.nbsp;De eigenaars passeerden zijn huis en lieten de merriesnbsp;dekken door een zeer matigen Belgischen hengst even overnbsp;de Duitsche grens, om reden veulens daarvan afkomstignbsp;op l'/2-jarigen leeftijd 100 a 125 meer opbrachten dannbsp;die van zijn hengsten. Het resultaat was, dat de heernbsp;Pauwen eveneens een Belg aankocht te Bergen op Zoom,nbsp;doch een superieuren van 5000, die spoedig veel aftreknbsp;vond. De beide andere konden verwezen worden naar denbsp;porceleinkast, al hadden ze dan ook voldaan aan de eischennbsp;gesteld door de commissie, die uitsluitend op exterieurnbsp;keurde, terwijl zij met fokrichting, afstamming, en prestatienbsp;geen bemoeienis had. Den man der biologische wetenschap
-ocr page 550-524
zal het in een streek als de Boven- en Beneden-Betuwe, waar met zoo velerlei rassen is gekruist om den paarden-stapel te verbeteren, eveneens niet gemakkelijk meer vallennbsp;de splitsing en groepeering der verschillende genen tot eennbsp;goed einde te brengen. Weliswaar liet men daar als regelnbsp;niet de kruisingsproducten onderling paren, doch ook ditnbsp;is in den loop der jaren geschied. Er zijn indertijd hengstennbsp;goedgekeurd van gekruist Geldersch-Anglo-Normand ras,nbsp;die de halfbloedmerries ter dekking kregen, omdat velenbsp;driejarige afstammelingen ervan beter betaald werden doornbsp;Fransche opkoopers van legerpaarden, dan die afkomstignbsp;van Oldenburger hengsten. Ook de Qeldersche landbouwersnbsp;vroegen destijds in de eerste plaats hoeveel geld brengt hetnbsp;product der kruising in het laadje, er niet voldoende rekeningnbsp;mede houdende of een paard gefokt werd, dat ook bruikbaarnbsp;was voor het landbouwbedrijf.
Men ziet op dit gebied eigenaardige dingen gebeuren. Merkwaardig is zeker, wat de heer Reimers in verbandnbsp;hiermede in de Veldpost schrijft van 10 Juni jl. over denbsp;teelt van remontepaarden.
Na er op gewezen te hebben, dat deze zaak in de paarden-wereld eene brandende kwestie is, die nog lang niet met een paar woorden is opgelost, vestigt schrijver er de aandacht op, datnbsp;sinds het begin van den grooten oorlog het fokken van goedenbsp;legerpaarden nog grooter zorg voor de regeering is geworden.
Ook thans weer op vergaderingen van landbouwmaat-schappijen besprekingen over dit onderwerp, zooals onze lezers uit het verslag van het verhandelde op de laatstenbsp;algemeene vergadering der Oeldersch-Overijselsche Maatschappij van Landbouw hebben kunnen ervaren. En nu gevenbsp;men niet de schuld aan het zware paard, met name den Belg,nbsp;die hier hoe langer hoe meer ingang vindt; och neen, toen denbsp;fokkerij van deze dieren nog in de kinderschoenen stond,nbsp;was het met de fokkerij van paarden voor het leger al evennbsp;somber gesteld als thans het geval is.
-ocr page 551-525
De landbouw in ons vaderland is nu eenmaal, men moge dit betreuren of niet, aangewezen op het houden van zwarenbsp;paarden en van landbouwtuigpaarden met de noodige massa,nbsp;als Oldenburgers en Oostfriezen. Met de Belgen leverennbsp;deze beide rassen dan ook voor den landbouwer de voor-deeligste paarden. Men moge nu van regeeringzijde stemmingnbsp;trachten te maken voor de teelt van goede remontepaarden,nbsp;stemming zal in deze niet veel helpen, als het meestal stemming gevende element voor een bepaalde fokrichting, hetnbsp;geld, onthouden wordt.
Als we de plannen, die opgeworpen zijn, zoo eens kort de revue laten passeeren, is er o.i. het meest te zeggen voornbsp;het plan goede hengsten met veel bloed in daarvoor geschiktenbsp;streken te stationneeren en te trachten den landbouwersnbsp;tegen bepaalde voorwaarden merries (Ieren en andere) afnbsp;te staan, die reeds door deze hengsten waren gedekt.
Hiermede is een begin gemaakt op de CruquiusboerderiJ in de Haarlemmermeer en zullen de daar aanwezige gedektenbsp;merries op deze wijze bij de landbouwers blijvend wordennbsp;uitbesteed.
Lijsten aanleggen van hengsten, geschikt voor de remonte-fokkerij lijkt ons heel mooi en geldelijke steun nog veel mooier, echter zal het systeem alleen dienen om nog meernbsp;minder ontwikkelde fokkers, die gewoonlijk zeer hoog tegennbsp;een bekroonden hengst opzien (hoe die bekroning wordtnbsp;verkregen, is dikwerf bijzaak) te verleiden nog meer rassennbsp;door elkaar te kruisen en de hopelooze verwarring en vermenging van typen en rassen in ons land nog grooter tenbsp;maken. Dit middel moge voor den fokker van legerpaardennbsp;eenige beteekenis hebben, zijn schadelijke invloed op andernbsp;gebied is zoo groot, dat wij het liever niet zouden ziennbsp;toegepast. Een van de beste middelen schijnt schrijver hetnbsp;stichten van een stoeterij van rijkswege voor de fokkerijnbsp;van legerpaarden.
Wanneer men in ons land er ernstig over denkt paarden
-ocr page 552-526
voor het leger door de landbouwers te laten fokken, dient men te bedenken, dat deze fokkerij zeer riskant is en veel ^nbsp;nieten oplevert, dus de producten, die de staat gebruikennbsp;kan, hoog betaald moeten worden of in anderen vorm schadeloosstelling gegeven moet worden aan de fokkers, die, opnbsp;andere wijze fokkende, zeker beter zaken kunnen doen.
Op de landbouwers rust allerminst de plicht een onrendabel dier te fokken, omdat het algemeen belang hieraan behoeftenbsp;heeft. Men eischt diensten in deze van de landbouwers ennbsp;kan nu wel speculeeren op den lust van verscheidene weernbsp;eens een proef met een ander nieuw ras te nemen, zooalsnbsp;we nu met den dekhengst Norking zullen zien gebeuren,nbsp;doch bedenke, dat deze proefnemers heelemaal niet denbsp;ware broeders zijn, die men onder de ernstige fokkers kannbsp;rangschikken en de gelden,' op deze wijze besteed, veelnbsp;minder rente zullen opbrengen, dan als ze besteed wordennbsp;aan stelselmatigen steun van goede fokkers. Daarom achtennbsp;wij het publiek ter dekking stellen (gezwegen nog van denbsp;opname in het Ned. Paardenstamboek) van Norking al eennbsp;zeer verkeerd begin. Men beginne liever met in de Betuwenbsp;een aantal merries uit te zoeken, die men voor paring metnbsp;Norking geschikt acht en trachte dan de eigenaren doornbsp;geldelijken steun te bewegen de dieren daar te laten dekken.nbsp;Het publiek ter dekking stellen van dezen hengst is voornbsp;de remontefokkerij van ondergeschikte beteekenis, voor denbsp;fokkerij van een goed type landbouwtuigpaard is het eennbsp;maatregel, die scherpe afkeuring verdient, daar men hetnbsp;stelsellooze kruisen op deze wijze van regeeringswege innbsp;de hand gaat werken.
En wat zagen we op dit gebied in Groningen gebeuren, waar men zoo goed op weg was het Groningsche paardnbsp;om te fokken tot een Groningschen Oldenburger?
In October 1912 verscheen daar tot veler verbazing op de hengstenkeuring de eerste zware Belg in den ring ennbsp;werd goedgekeurd door de commissie. Sedert is het aantal
527
Belgische hengsten toegenomen en het laat zich aanzien, dat in de toekomst ook daar het zware type de overhandnbsp;zal krijgen, omdat het voor het landbouwbedrijf zeer goednbsp;voldoet, voldoend vlotte gangen bezit als tuigpaard en alsnbsp;veulen van l'/2 jaar reeds betaald wordt met prijzen vannbsp; 225 a 300. Een begin dus van het omfokken van hetnbsp;Groningsch Oldenburger paard tot het Qroningsche Belgisch-Oldenburger. Daar, waar de baan van wetenschap en oeco-nomie kunnen samengaan, en meestal zal dit ook mogelijknbsp;zijn na voorafgaand serieus onderzoek door ter zake bevoegdenbsp;personen, is de ideale toestand geschapen.
Het is slechts aan enkele personen gegeven, uit zuivere liefhebberij te fokken, zooals bv. den heer Blauw te s Gra-veland, die in zijn dierenpark o.a. den Equus Przewalskinbsp;en den banteng fokt en kruisingsproeven neemt met verschillende fazantensoorten tot het verkrijgen van mooie kleuren.nbsp;De fokker moet in de eerste plaats financieel voordeel ondervinden van zijn bedrijf, liefst heel veel en hoe eerder hoenbsp;beter. Er kunnen zich derhalve omstandigheden voordoen,nbsp;dat men tot het tijdelijk verlaten van de streng wetenschappelijke banen ten bate der oeconomie gedwongen is. En zoonbsp;was het en is het inderdaad nog gesteld met het rund-veeteeltbedrijf van de bevolking op Java. Intusschen komtnbsp;het mij voor niet mogelijk te zijn, dat Madoera met zijnnbsp;consequent doorgevoerde reinteelt in de toekomst ooit denbsp;waardevolle dieren zal kunnen leveren voor transport ennbsp;landbouwbedrijf, die door kruising met Ongole op Javanbsp;worden gefokt.
Wij zijn dus wel degelijk hier op den goeden weg en zoodra de geregelde aanvulling van beste volbloedstierennbsp;verzekerd is, deels van Soemba, doch grootendeels voor-loopig uit Britsch-Indi, dan is het slechts een kwestienbsp;van tijd om geleidelijk het minderwaardige Javaansche rasnbsp;om te fokken in een aan alle eischen voldoend Ongole-Javaansch. Men zij echter voorzichtig met het importeeren
-ocr page 554-528
van Ongole-vee in gewesten, waar men er niet behoorlijk profijt van weet te trekken. Een nauwkeurig geographisch-oeconomisch onderzoek van de streek dient steeds vooraf tenbsp;gaan, anders zullen tegenvallers niet uitblijven.
Om in den paardenstapel van Java en de Buitenbezittingen de zoo gewenschte verbetering aan te brengen komt er heelnbsp;wat meer kijken. Van de hand van Dr. van der Poelnbsp;verscheen in de December-aflevering van het vorig jaar eennbsp;zeer lezenswaardig artikel over paardenfokkerij in Neder-landsch-lndi en binnenlandsche remonteering. Het foksy-steem door schrijver voorgestaan en uitvoerig uiteengezetnbsp;is m.i. echter voorloopig niet voor verwezenlijking vatbaarnbsp;in een land als Nederlandsch-Indi, waar tot heden geennbsp;beroepsfokkers zijn en de bevolking, zelfs in de beste fok-centra, maar al te duidelijk bewezen heeft, dat zij aan denbsp;opvoeding der jonge veulens niet de noodige zorg besteedt.nbsp;En hiermede valt noodzakelijk elk systeem, dat aan de opvoeding van de progenituur nog belangrijk hoogere eischennbsp;stelt. Alleen op die kleine Soenda-eilanden, waar voornbsp;halfwilde paardenfokkerij de natuurlijke voorwaarden bijzonder gunstig zijn, is het der bevolking gelukt dit bedrijf, hoenbsp;primitief dan ook, met voordeel te exploiteeren.
Dr. nbsp;nbsp;nbsp;B.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vrijburg,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;die naar aanleidingnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hiervan in het
Soerabajaasch Handelsblad eenige beschouwingen leverde, is hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hoofdzaaknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;met schrijver eens,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;verschilt echter
in meening, waar het betreft het fokken van dekhengsten. Waar de heer van der Poel dit op Java in een gouver-nements-stoeterij wenschte te doen (op veel uitgebreidernbsp;schaalnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;toenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;te passen), komt het den heer Vrijburg beter
voor al het hengstenmateriaal in het buitenland aan te koopen, omdatnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ditnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;belangrijknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;goedkooper is dannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;het zelf fokken.
Overigens zijn beide het er over eens, dat het tegenwoordige stelsel van verbetering van het landspaard op Java, Sumatra,nbsp;Bali, Lombok en Soemba met Sandelhouthengsten verlatennbsp;dient te worden en als dekhengst op deze eilanden voortaan
-ocr page 555-529
te bezigen waren volbloed of hoog in het bloedstaande ponies van 1.401.50 Meter hoogte. Alvorens de stoeterijnbsp;het benoodigde aantal zal kunnen afleveren, zouden er denbsp;eerste 9 jaar 100 hengsten gemporteerd moeten worden.nbsp;De thans in de centra van paardenfokkerij gestationneerdenbsp;Sandelhouthengsten (Preanger en Sumatras Westkust) tennbsp;getale van 168 zouden dan overgebracht worden naar Timor,nbsp;Rotti, Savoe, Flores, Celebes en Menado.
De heer Qroeneveld van wiens hand in de aflevering 3 van dit jaar eveneens een interessant artikel is verschenen, komt tot de conclusie, dat het stelsel door den heernbsp;VAN DER Poel aangegeven, geheel uit den booze is, omdatnbsp;de volbloed het delicate kunstproductabsoluut niet pastnbsp;in de levensomstandigheden, welke hier geboden kunnennbsp;worden.
Ik voor mij ben overtuigd, dat met het tegenwoordige systeem, zooals het sedert 1896 wordt toegepast nimmer denbsp;resultaten kunnen bereikt worden, die men er zich van heeftnbsp;voorgesteld, hetgeen echter moet worden toegeschreven aannbsp;de onvoldoende voeding en verpleging van de veulens afstammende van de Sandelhoutdekhengsten. Door nu in ditnbsp;systeem, op veel uitgebreider schaal toe te passen, de Sandelhouthengsten voor Java, Sumatra, Bali, Lombok en Soem-bawa te vervangen door volbloed en hoog in het bloednbsp;staande Australirs, waarvan de veulens veel zwaarderenbsp;eischen stellen aan de voeding, geloof ik, dat men de zaaknbsp;nog verder achteruit zal brengen. Bovendien vind ik hetnbsp;systeem van dekhengstenstations in streken, waar de bevolkingnbsp;tot heden van geslacht tot geslacht halfwilde paardenfokkerijnbsp;heeft gedrevenen met voordeelniet verantwoord. Zijndenbsp;resultaten verkregen met de hengstenstations in de Preanger ennbsp;Sumatras Westkust reeds niet zoo bevredigend van wege hetnbsp;te lage geboortecijfer van veulens, in streken als Soemba ennbsp;Soembawa, waar de bevolking van ouds gewend is haar merriesnbsp;in koppels van 15 a 20 stuks met een hengst samen te laten
530
weiden, zoodat elke hengstige en vruchtbare merrie op tijd bevrucht wordt en de opvoedingskosten nihil bedragen, zounbsp;het oprichten van stations en het bij den hengst laten brengen der merries, dus het omzetten van de halfwilde in eennbsp;tamme fokkerij, ongetwijfeld leiden, zoo niet tot ondergang,nbsp;dan toch zeker tot sterken achteruitgang van den paar-denstapel. De bevolking is daar nog niet rijp voor en hetnbsp;zal nog jaren duren, voordat veranderingen van zoo ingrijpenden aard mogen plaatsvinden. De gevaren van te nauwenbsp;verwantschapsteelt, waarop Dr. van der Poel zeer terechtnbsp;wijst, kunnen wel op een andere manier, meer aanpassendnbsp;aan de bestaande toestanden, voorkomen worden. De invloednbsp;van het bestuur is op die eilanden reeds van dien aard,nbsp;dat in overleg met den gouvernementsveearts en de paar-denbezitters de dekhengsten voor de verschillende koppelsnbsp;merries kunnen worden aangewezen. Tijdens mijn laatstenbsp;verblijf op Soemba (1910) geschiedde dit ook al door dennbsp;toenmaligen, zeer verdienstelijken civielgezaghebber luitenantnbsp;Rijnders. Wanneer er niet voldoend superieure hengstennbsp;meer zijn, dan is dit te wijten aan te grooten uitvoer vannbsp;de allerbeste exemplaren, hetgeen steeds heeft plaatsgehadnbsp;en nog is toegenomen, nadat in 1910 met de bestrijding vannbsp;malleus op Soembawa ts begonnen. Het voorschrift luiddenbsp;toen, dat alle van Soembawa uit te voeren hengsten vrnbsp;de inlading gemalleneerd moesten worden, welke kunstbewerking bij aankomst op de invoerplaatsen op Java werdnbsp;herhaald, waarvan het gevolg was, dat door de Arabieren,nbsp;die op de kleine Soenda-eilanden vrijwel den paardenhandelnbsp;beheerschen en zich in de uitoefening van hun bedrijf zagennbsp;belemmerd, van dit oogenblik af veel meer hengsten opnbsp;Soemba werden aangekocht. Vroeger bedroeg de jaarlijkschenbsp;uitvoer 1000 a 1200 stuks, na 1910 is dit aantal gestegennbsp;tot 1800 a 2000, wat veel te hoog is voor den betrekkelijknbsp;kleinen paardenstapel van dit eiland.
Indien de Regeering evenwel in het belang van de paar_
-ocr page 557-denfokkerij den uitvoer verbiedt van de beste hengsten, zoolang hieraan nog behoefte bestaat ten behoeve van denbsp;fokkerij op het eiland zelf, of wel zoo spoedig mogelijknbsp;een voldoend aantal dezer hengsten aankoopt en onder nadernbsp;te bepalen voorwaarden verstrekt aan de eigenaars vannbsp;koppels merries en dan bovendien gelast, hetgeen mijnsnbsp;inziens best is door te voeren, dat alle hengsten afkomstignbsp;uit die koppels en niet geschikt beoordeeld om aangehoudennbsp;te worden voor fokdoeleinden, hetzij op Soemba zelf dannbsp;wel elders, worden gecastreerd, dan is de opleving van denbsp;paardenfokkerij daar voor de toekomst weer verzekerd.nbsp;Daarbij dient dan tevens de kruising met Arabieren meernbsp;oordeelkundig te worden uitgevoerd, dan tot heden het gevalnbsp;is en vooral zdanig, dat het geheel goed te overzien is,nbsp;opdat in streken waar van verbetering in eigen ras goedenbsp;resultaten zijn te verwachten ook geen andere fokmethodenbsp;wordt toegelaten. Wat kan er in dit opzicht niet veel profijtnbsp;getrokken worden van de vele goede eigenschappen vannbsp;den Soembanees, die zijn paard zeer goed op prijs weetnbsp;te stellen. Evenals wij, hecht ook hij veel waarde aan denbsp;afstamming, zoodat maar niet de eerste de beste hengst metnbsp;een koppel merries wordt losgelaten. Het is een gewoontenbsp;van de radjas, dat ze hun beste rijpaarden nu en dan voornbsp;de fokkerij bezigen, om reden zij de superieure eigenschappennbsp;dezer dieren kennen en er daarom gaarne afstammelingennbsp;van willen hebben.
Ook de z.g. ..koeda merapoe worden gelukkig niet allemaal geslacht. Als de eigenaar gestorven is, wordt er meestal een minderwaardig paard voor in de plaats gesteld. Denbsp;meesten hebben zelfs een tijd als dekhengst dienst gedaan.
Ook voor de eilanden Java en Sumatra, waar hengsten-stations sedert jaren bestaan, komt het mij gewenscht voor dit systeem zdanig te wijzigen, dat het gouvernementnbsp;de hengsten in bruikleen verstrekt aan de paardenfokkers,nbsp;die den bouw der hengstenstations en het onderhoud der
-ocr page 558-P
f
532
hengsten zullen hebben te bekostigen. Het betalen van dekgeld dient hoe eerder hoe beter te worden afgeschaft, terwijl alsnbsp;voorwaarde tegenover deze gunstige bepalingen gesteld zounbsp;kunnen worden de verplichte castratie der voor de voortteling ongeschikt geoordeelde hengstveulens van lV2quot;2jaar.nbsp;De bestaande stations zouden alleen gehandhaafd mogennbsp;blijven in streken, waar de natuurlijke voorwaarden zoonbsp;gunstig zijn, dat de bevolking zondere kosten voor de opvoeding van de veulens in staat is een paard te fokken, dat voornbsp;de gevraagde diensten geschikt is en zooveel handelswaardenbsp;vertegenwoordigt, dat het bedrijf loonend wordt. Hieruit volgt,nbsp;dat het mijn bedoeling is uitsluitend te fokken in strekennbsp;met voldoende oppervlakte terrein, dat nog niet in cultuurnbsp;gebracht is, goed gras oplevert en waarvan de bodemgesteldheid van dien aard is, dat paardenfokkerij er met veel kansnbsp;van slagen gedreven kan worden. Uitgezchte koppelsnbsp;merries, die bij krachtige voeding der hengsten, veilignbsp;tot 30 a 40 kunnen worden uitgebreid, worden daar dannbsp;dagelijks met een hengst samen geweid en s avonds in eennbsp;eenvoudige loods ondergebracht, opdat ze handzaam blijven.nbsp;Door het oprichten van fokvereenigingen op coperatievenbsp;basis, waarvoor de Javaan over het algemeen wel te vindennbsp;is, kan in deze richting nog heel veel worden gedaan. Innbsp;alle gewesten, waar het nu al duidelijk gebleken is, dat denbsp;natuurlijke voorwaarden van de streek geen enkele kansnbsp;waarborgen, dat voor de bevolking het fokken van paardennbsp;een loonend bedrijf kan zijn, behooren dan ook zoo spoedignbsp;mogelijk de reeds opgerichte hengstenstations te wordennbsp;opgeheven en naar elders overgebracht. Het moge dan blijken,nbsp;dat voor Java nog zeer veel profijt getrokken kan wordennbsp;van een groot aantal merries, dat thans in de verhuurderijennbsp;wordt misbruikt en aan de fokkerij onttrokken, waardoornbsp;niet weinig wordt bijgedragen tot den gestadigen achteruitgang van het inlandsche paard.
Gelukkig zijn er zoowel in West-, Midden- als Oost-Java
-ocr page 559-533
nog terreinen te vinden, die aan bovengenoemde voorwaarden voldoen, zoodat na goede voorbereiding dezer aangelegenheid en voorafgaand plaatselijk onderzoek door ter zakenbsp;bevoegde personen, de paardenfokkerij ook voor dit eilandnbsp;in betere banen geleid kan worden. Als voorbeeld, datnbsp;paardenfokkerij op deze wijze gedreven door de bevolkingnbsp;kan slagen, zou ik willen wijzen op het heuvelterrein aannbsp;de zuidkust van Karangbolong tot Ajah, waar koppels Bima-merries met Sandelhouthengsten dagelijks samen weiden.nbsp;Zonder bijzondere kosten voor bijvoer is het daar mogelijknbsp;gebleken een paard te fokken, dat beantwoordt aan de eischennbsp;voor die streek gesteld. Dat ook hier van regeeringswegenbsp;maatregelen genomen behooren te worden, die leiden totnbsp;algemeene castratie der minderwaardige hengsten, behoeftnbsp;geen nader betoog.
Ik kan de meening niet deelen, die beide eerstgenoemde schrijvers verkondigen, omtrent de waarde van den Arabiernbsp;als rasverbeteraar. Dat er onder de vele paarden, die voornbsp;Arabier doorgaan een groot percentage wordt aangetroffennbsp;met ernstige beengebreken, slechten rug en dito gangen,nbsp;wil ik dadelijk toegeven, doch er zijn ook uitstekende exemplaren onder, zoodat tegen flinke betaling nog wel een kleinnbsp;aantal superieure hengsten zal zijn aan te koopen. Denbsp;resultaten tot heden op Soemba bereikt met de kruising vannbsp;Arabische hengsten mogen tot tevredenlieid stemmen volgensnbsp;verklaring van den gouvernementsveearts de Vletter, dienbsp;daar eenige jaren met het toezicht op den gang van zakennbsp;was belast. De kruisingsproducten munten over het algemeennbsp;uit door evenredigen lichaamsbouw, voldoende massa ennbsp;hoogte (1,35 1,40 M.), terwijl de gangen niet te wenschennbsp;overlaten.
Zeer zeker zullen er ook wel minderwaardige zijn, wat niet anders verwacht kan worden, waar de merries ook nietnbsp;allemaal van goede kwaliteit zijn.
In elk geval lijkt het mij minstens voorbarig deze fok-
-ocr page 560-richting op Soemba te veroordeeletl, zonder de resultaten op het eiland zelf nagegaan te hebben. Waar door kruisingnbsp;rnet de indertijd clandestien ingevoerde Australische hengsten van zeer middelmatige kwaliteit ( 30 jaar geleden kwamnbsp;de eerste te Rendeh aan), dank zij de superieure eigenschappen van het Sandelhoutpaard, vele uitstekende gebruikspaar-den zijn gefokt van 1.321.38 M., mag verwacht worden,nbsp;dat door import van Arabisch bloed, in zoovele opzichtennbsp;overeenkomende met het landspaard, een product gefokt kannbsp;worden, dat aan de gestelde eischen beantwoordt.
Volgens mededeeling van den heer de Vletter zijn o.a. door den hengst Cavalerist (in October 1909 gemporteerd),nbsp;n van de Arabs met solieden lichaamsbouw, die na 7 jaarnbsp;zwaren dienst bij de cavalerie nog volkomen gave beenennbsp;bezat, zeer veel mooie veulens verwekt met best beenwerknbsp;en vlotte gangen. Een voorname zaak is, dat er voor gezorgd wordt, dat de Arabieren paren met uitgezchte San-delhoutmerries, het breede type met voldoende diepte, datnbsp;nimmer hooger is dan 1.201.26 M.
Het meerendeel boven die maat is vermengd met Australisch bloed, vooral op Oost-Soemba, waar al 30 jaar geleden de eerste Australirs zijn ingevoerd. Ze zijn echter dadelijknbsp;te herkennen aan den minder solieden bouw der beenen ennbsp;gewrichten onder den handwortel en het spronggewricht,nbsp;gepaard met te weinig diepte en breedte naar verhoudingnbsp;van de hoogte.
In deel XXll van deze Bladen werd door mij een artikel uit de Kavalleristische Monatshefte (januari 1910) gerefereerd, getiteld Het Arabische paard en zijne beteekenis voor de fokkerij, waaruit moge blijken, dat ook in Europanbsp;een tijd heeft bestaan, waarin de door velen bewonderde,nbsp;doch door anderen versmade Arabier van het tooneel zounbsp;verdwijnen. De schrijver, majoor H. Gaszebner, wijst ernbsp;op, dat de mode hierbij blijkbaar een voorname rol speelt,nbsp;wat wel te betreuren valt. Over het hoofd wordt zijns
inziens gezien, dat in verband met de bestaande toestanden de Arabier voor het fokken van legerremonten onmisbaarnbsp;is, omdat de nakomelingen ervan zich nog behoorlijk ontwikkelen, al zijn de levensvoorwaarden minder gunstig,nbsp;speciaal.wat de voeding betreft. Waar de Arabier op eennbsp;sober ration nog zware diensten presteert, lijdt het Engelschnbsp;volbloed onder dezelfde omstandigheden bepaald gebrek.
Zoowel de heer Groeneveld als de heer van der Poel wijzen op het groote nut eener muildierfokkerij in Neder-landsch-lndi en niemand zal kunnen ontkennen, dat dezenbsp;dieren voor draagdiensten bijzonder geschikt zijn. Dat evenwel de allerslechtste merries voor dit doel nog te gebrmkennbsp;zijn, zooals eerstgenoemde schrijft, betwijfel ik zeer. Waarnbsp;beide ouders hun invloed laten gelden op de kwaliteit vannbsp;het veulen, zou ik zoo zeggen, dat men van het aanstaandenbsp;muildier bij een dergelijke kruising geen hooge verwachtingennbsp;mag koesteren. In de Bataklanden kreeg ik op een mijnernbsp;inspectiereizen in 1909 eenige muildieren te zien van 1.27 M.nbsp;1.32 M. hoogte, waarmede de eigenaars zeer waren ingenomen van wege de uitstekende diensten, die deze dierennbsp;presteerden als draagdier. Doch ook de Batakpaardjes vannbsp;1.181.22 M. hoog droegen 100120 K.G. zout op hetnbsp;traject SibolgaTaroetoeng, voorwaar ook een prestatie,nbsp;die niet gering is. Ik voor mij zou daarom prefeeren ernbsp;naar te streven een beter draagpaard te fokken. Men bereiktnbsp;dan het voordeel van een beter gebruiksdier te krijgen innbsp;de toekomst, zonder het gevaar te loopen, dat het paardenrasnbsp;geheel en al wordt uitgeroeid. Ik kan mij ten minste nietnbsp;voorstellen, dat door import van ezelhengsten goede muildieren zouden gefokt worden uit deze miserabele merrietjes,nbsp;waarop hier gedoeld wordt. Al spoedig zou blijken, dat ooknbsp;het betere vrouwelijke materiaal hiervoor gebezigd moetnbsp;worden ten koste der instandhouding van den paardenstapel.nbsp;En waar zoo terecht wordt gewezen op den steeds toenemenden achteruitgang, zoowel kwantitatief als kwalitatief.
-ocr page 562-1
536
van den paardenstapel, mogen mijns inziens maatregelen, die er zeer toe zullen bijdragen, dat de paardenstapel nognbsp;meer in sterkte zal afnemen voorloopig niet op het programmanbsp;staan. Dat de Sandelhout als rasverbeteraar in vele opzichtennbsp;niet heeft voldaan, zal iedereen willen toegeven. De heernbsp;Groeneveld geeft als voornaamde reden hiervan op de mindernbsp;gunstig levensvoorwaarden van de progenituur bij de bevolking.nbsp;Hiertegen zal wel niemand iets kunnen aanvoeren; het is tochnbsp;voldoende gebleken, dat de enkele particulier, die zijn merrie-stapel verbeterde met een solieden Sandelhout wel degelijkenbsp;een mooie progenituur wist te fokken, doch dit lukte alleennbsp;door goede voeding van de veulens, gepaard met dagelijk-sche vrije beweging. Paarden op deze wijze gefokt komennbsp;echter duur te staan, ze kosten aan opvoeding veel meernbsp;dan ze ooit kunnen opbrengen. Daarom blijft het bij liefhebberij. En zooals ik reeds hiervoor betoogde, zijn ernbsp;maar enkele streken op Java, waar de natuurlijke voorwaarden van dien aard zijn, dat het de draagkrachten van denbsp;bevolking niet te boven gaat, met voordeel een goed paardnbsp;te fokken.
Mijn overtuiging is dan ook, dat op Java en Sumatra door wijziging te brengen in het bestaande systeem, wel degelijknbsp;betere resultaten kunnen bereikt worden, doch dat onzenbsp;aandacht hoofdzakelijk gevestigd moet blijven op de kleinenbsp;Soenda-eilanden, die zooveel tientallen jaren 6 a 7000nbsp;stuks paarden naar Java exporteerden en waar de natuurlijkenbsp;voorwaarden van dien aard zijn, dat het voor de bevolkingnbsp;mogelijk is, met voldoende financieel voordeel een goed ge-bruikspaard te fokken. Alleen is het noodig, dat de fokkerijnbsp;daar in betere banen geleid wordt, hetgeen zonder geregeldnbsp;toezicht van praktisch opgeleid personeel niet mogelijk zalnbsp;blijken.
Ten slotte lijkt mij de vraag gewettigd of het niet raadzaam geweest ware', alvorens een nieuwe richting voor te stellen voor de paardenfokkerij op de kleine Soenda eilanden.
-ocr page 563-537
speciaal Soemba, dat de schrijvers zich vooraf goed op de hoogte gesteld hadden van de plaatselijke toestanden. Denbsp;man, die zonder terrein te verkennen, dus zonder grondignbsp;onderzoek van de plaatselijke toestanden, zoowel van landnbsp;als volk, bevoegd is een juist oordeel uit te spreken in zakenbsp;de fokrichting voor een bepaalde streek, moet nog altijdnbsp;geboren worden. Het is te hopen, dat de regeering hiermede bij het nemen van een beslissing voldoende rekeningnbsp;zal houden.
Salatiga, Juli 1916.
Veranderingen bij de Duitsche paarden in Rusland.
Volgens de Naturwissenschaftliche Wochenschrift zijn aan de meeste Duitsche legerpaarden in Rusland opvallendenbsp;veranderingen waar te nemen. Ze zijn met een lang, bijnanbsp;lokkig baarkleed bedekt. Reeds in October krijgt de voorheen glanzende haarbedekking een dergelijk aanzien, waardoor het uiterlijk van de huid op dat van de Russische paardennbsp;gaat gelijken. Het in Rusland ontstane winterhaar is nietnbsp;te vergelijken met dat in Duitschland. De haren zijn bijnanbsp;tweemaal zoo lang als gewoonlijk. Men heeft hier te doennbsp;met een doelmatig aanpassen aan de veranderde levensomstandigheden, zooals wij dat in omgekeerden zin hier ziennbsp;bij de Australische remonten. Vreemd is het, dat niet allenbsp;paarden op dien invloed reageeren. Hoe edeler paarden,nbsp;hoe minder lange haren in het algemeen. Ook onder denbsp;Russische paarden zijn uitzonderingen.
{Berl. Tier. Wochenschrift.)
V. d. B.
-ocr page 564-DOOR
Dr. B. VRIJBURG.
Selectie vormt de basis van onze fokkerij, ze is het fundament, waarop onze veeverbetering rust. De fokker strekt zijne selectie zoover mogelijk uit, neemt ook het vrouwelijkenbsp;dier daarin op, hetgeen in het groot, waar sprake is vannbsp;staatsbemoeienis, geldend voor een min of meer uitgestrektnbsp;fokgebied, niet kan geschieden. Als algemeene maatregel,nbsp;waar het verbetering geldt van den veestapel van een bepaaldenbsp;streek, kan bij selectie alleen sprake zijn van mannelijkenbsp;dieren.
Selectie bij kruising is veel moeilijker dan die bij reine teelt, daar we bij de eerste in de voornaamste plaats onzenbsp;aandacht moeten schenken aan het ras, waarmede we willennbsp;verbeteren; bij reine teelt is dit aangewezen.
We zullen de kruising laten rusten en ons hier alleen bezig houden met selectie in eigen ras, met reine teelt dus.
Mijne bedoeling is na te gaan, of uit de nieuwe onderzoekingen op dit gehied voor onze veeteelt ook wat te leeren valt.
We weten dat, wanneer twee individuen zich paren, de jongen niet gelijk zijn aan de ouders en dat deze zoogenaamde variabiliteit van de progenituur des te grooter is,nbsp;naarmate de ouders meer van elkaar verschillen. Hoe meernbsp;verschillende genen de ouders samen hebben, des te meernbsp;combinaties van genen kunnen in de progenituur wordennbsp;verwacht, des te meer variaties biedt het nageslacht. Bijnbsp;kruising ziet men dit ontstaan in de 2de generatie, in alsnbsp;de eigenschappen niet meer in n individu zijn vereenigd.
-ocr page 565-539
maar volgens den Mendelschen regel zich weer gesplitst hebben. Enorm neemt deze variabiliteit toe bij elk nieuwnbsp;ras, dat in de kruising wordt gemengd.
Hoe minder verschil bij de ouders, hoe minder verschil in nakomelingschap.
Gaat men een beslag vee van eenzelfde ras na in een bepaalde streek, eene kudde merinos b.v. of beschouwtnbsp;men verschillende gelijksoortige planten, die onder dezelfdenbsp;verhoudingen bij elkaar leven, dan zijn deze oogenschijnlijknbsp;gelijk, doch in werkelijkheid niet. Bij nauwkeurige beschouwing is na te gaan, dat in sommige eigenschappen verschillennbsp;op te merken zijn, bij dieren in hoogte, in zwaarte van hetnbsp;lichaam, in fijnheid van wol; bij planten in de grootte dernbsp;bladeren, de zwaarte der zaadjes en zoo meer.
Deze variaties noemt men in de erfelijkheidsleer fluctuee-rende variaties. Ze zijn fluctueerend, vormen eene vloeienden gelijkmatigen overgang van klein naar groot. Voor eene bepaalde populatie vormen deze variaties eene gelijkmatigenbsp;reeks, ze schommelen binnen zekere, binnen vaste grenzen,nbsp;bewegen zich om een vast gemiddelde. De meeste exemplarennbsp;naderen dat gemiddelde, een groot aantal vertoont slechtsnbsp;weinig afwijking, het zeldzaamst zijn die, welke de grootstenbsp;verschillen vertoonen. Deze variaties worden veroorzaakt,nbsp;deels door verschil in erfelijkheidsfactoren, verschillend genotype dus, deels door uitwendige invloeden, die op denbsp;ontwikkeling inwerken en die we hier ontwikkelingfactorennbsp;zullen noemen.
Men heeft de onderzoekingen voortgezet en heeft bij planten de eerste, de erfelijkheidsfactoren, uitgeschakeld door denbsp;populatie te splitsen in hare verschillende typen, heeft zelf-bestuivende planten genomen, daar van de nakomelingschapnbsp;nagegaan en vond toen ook variaties, die enger begrensdnbsp;waren, en die men naar NaOELiG modificaties heeft genoemd.nbsp;Het type voor de proeven was zuiver, hier zijn het dus uitsluitend invloeden van buiten, die de verschillen in Heven roepen.
-ocr page 566-540
Ook hier krijgt men een regelmaat, een schommelen binnen vaste grenzen, om een vast gemiddelde, doch verschillendnbsp;voor de onderscheidene genotypen, die men afzonderde.
Bij dieren, vooral bij die van lagere orde verkrijgt men met dergelijke proeven gelijk resultaat. Bij hooger georganiseerde dieren, die om verschillende redenen minder doornbsp;de omgeving benvloed worden, waar men ook geen individuen van absoluut zuivere kiemkwaliteit kan afzonderen,nbsp;spreken de proeven minder duidelijk, toch zijn deze eigenschappen aangetoond (bij kippen bv.) en de wetenschap,nbsp;die uit deze proeven geput kan worden, is voor onze fokkerijnbsp;wel degelijk van gewicht, zooals we straks zullen zien.
Hoe komen deze mqdificaties tot stand, welke zijn de factoren, die op de ontwikkeling invloed uitoefenen? In tnbsp;algemeen zijn ze samen te vatten onder voeding, verpleging,nbsp;bodem en klimaat. Door dat het verschillende invloedennbsp;zijn, die de eene in gunstigen, de andere in ongunstigennbsp;zin op de ontwikkeling inwerken, de eene dus positief, denbsp;andere negatief, krijgen we exemplaren zoowel boven alsnbsp;beneden het gemiddelde. Zelden zal het voorkomen, datnbsp;aiieen positieve factoren werkzaam zijn of omgekeerd; denbsp;uitersten, die daardoor ontstaan, zijn dan ook zeldzaam.
Meestal zijn en positieve en negatieve factoren werkzaam, die elkaar opheffen of de balans slechts weinig naar denbsp;eene of de andere zijde doen overslaan, het aantal gemiddelde cijfers is dan ook steeds het grootst.
Dat het uitwendige invloeden zijn, die de modificaties veroorzaken, is duidelijk aan te toonen. Door n of meernbsp;te veranderen ziet men de modificaties ook veranderen ennbsp;het gemiddelde zich verplaatsen naar beneden of naar boven,nbsp;al naargelang negatieve of positieve invloeden werden gewijzigd. Bauer kon bv. door betere ontwikkelingsfactorennbsp;het gewicht van boonen van de zelfde stamplant van 40 totnbsp;50 cgr. opvoeren tot een van 50 tot 60 cgr.
Heeft de selectie hierop invloed?
-ocr page 567-541
JOHANNSEN nam proeven met boonen van eene zelfde stamplant en kreeg een progenituur met de aan dat typenbsp;eigen modificaties. Hij nam nu als zaailingen boonen metnbsp;het laagste, met het gemiddelde en inet het hoogste gewichtnbsp;en kreeg van die drie eene absoluut gelijke progenituur,nbsp;met de zelfde modificaties, gelijke middelmaat en -gewicht,nbsp;ook al werden de proeven in eenige generaties doorgezet.nbsp;Het genotype blijft onveranderd.
Hij bewees dus, dat de selectie hier niet den minsten invloed heeft, dat de modificaties niet over erfelijk zijn.
Hoe komt het dan, dat we door selectie in onze cultures zoo veel bereiken? De reden daarvan is, dat we staan,nbsp;niet tegenover n type, maar dat' we in de praktijk tenbsp;doen hebben met eene populatie, met eene verzameling vannbsp;verschillende elementaire soorten.
Om als voorbeeld bij onze boonen te blijven. In eene bepaalde populatie heeft men verschillende stamvormen die,nbsp;ging men ze isoleeren, hunne verschillende modificaties zouden doen zien; er zijn er, die boonen geven, varierend innbsp;gewicht tusschen 30 en 60 cgr., met een gemiddelde dusnbsp;van 45, andere die tusschen 40 en 72 schommelen, metnbsp;een gemiddelde van ongeveer 56. Ga ik hier selectie houden en gebruik uit den gemengden oogst alleen de zwarenbsp;boonen als zaailingen, dan zal ik na n of twee keer alleennbsp;zaailingen hebben van het type, dat het beste is, van die,nbsp;welke modificaties hebben tusschen 40 en 72 en een middel-gewicht van 56.
Hier helpt dus selectie wel, maar alleen om schifting te houden, om die van het beste genotype over te houden ennbsp;de mindere uit te schakelen.
Met overerving heeft deze selectie niets te maken. Ben ik zoover, dat ik alleen boonen heb van het genotype A,nbsp;zullen we zeggen, dan helpt verdere selectie niets; ik voernbsp;de middelmaat niet hooger op dan 56 en blijf mijne schommelingen (40 72) houden. Zou ik verder willen gaan,
-ocr page 568-542
dan moeten, door betere bemesting als anderszins de ontwikkelingsfactoren gunstiger gemaakt worden, of ik zou moeten kruisen met boonen uit eene andere populatie, dienbsp;van betere kiemkwaliteit zijn.
Heeft de fokkerij van deze wetenschap partij getrokken? Zeer zeker. De studie van stamboeken en fokregisters het nagaan van bepaalde bloedlijnen, van families in een ras,nbsp;het aanhouden van melklijsten in eene melkerij, van de eierenproductie bij kippenfokkerijen hebben ons geleerd, dat innbsp;een ras bepaalde bloedlijnen, bepaalde families zijn, beternbsp;dan andere.
Die families vertoonen in hunne productiecijfers ook schommelingen, modificaties, hebben ook een vrij constant midden-cijfer. We gaan hier ook selecteeren en houden de fokdieren aan uit de goede lijnen, van de families, die een hoog gemiddeld hebben als productiecijfer.
Zoek ik een stier uit, dan ga ik na, uit welke familie hij stamt. Heb ik 2 koeien, met eene melkproductie van bv.nbsp;9000 L. in t eerste jaar, dan zal ik onderzoeken, uit welkenbsp;familie ze zijn. Is de eene uit eene familie, die eene productie heeft tusschen 9000 en 10.000 L. en de tweedenbsp;eene extrme uit eene familie, die van 7000 tot 9000 L.nbsp;produceert, dan zal de stier van de eerste koe mij vooruitnbsp;helpen in melkproductie, de tweede niet; de eerste is vannbsp;betere kiemkwaliteit.
Dit voorbeeld doet duidelijk zien, waarom een superieur dier, uit superieure ouders zoo tegen kan vallen in de fokkerij.
Het uitzoeken was niet moeilijk, om dat we over zooveel gegevens beschikten; heel wat lastiger wordt de zaak innbsp;onze Indische fokkerijen. Toch geloof ik, dat we hier ooknbsp;wel aanwijzingen hebben, die ons in het goede spoor kunnen leiden, als we onze oogen goed open zetten en wetennbsp;op te merken. Gaan we eens enkele fokkerijen na.
Op Soeniba wordt de paardenfokkerij zoo gedreven, dat eene kudde merries van 10 tot 20 vrij rondloopt met een
-ocr page 569-543
hengst. Verschillende streken geven verschillende paarden, doch ook in eenzelfde streek, waar de levensomstandigheden niet noemenswaard uitn loopen, zal men verschilnbsp;in kudde zien, zal de eene in doorsne betere paardennbsp;hebben dan de andere, de eerste dus van betere kiemkwa-liteit zijn. Als ik nu jonge hengsten moet uitzoeken voornbsp;het veulendept, dieren waaruit dekhengsten moeten groeien,nbsp;dan zal ik ze nemen uit de goede kudde, uitsluitend daaruit,nbsp;en een enkel jong dier uit eene andefe kudde, ook al is hetnbsp;net zoo goed of beter dan de eerste, laten staan.
Zoon goede hengst, in eene kudde gebracht van mindere dieren, zal deze pas langzaam verbeteren. Men moet zichnbsp;deze verbetering voorstellen als zijnde eene veredelings-kruising en dus gedurende eenige generaties aan de eenenbsp;kant het zuivere genotype A houden.
Met de kudden Ongole vee op Soemba is het eender gesteld.
Op Bali en Madoera worden de mannelijke dieren geselecteerd, uitgezocht naar exterieur en grootte. Vele zullen hieronder zijn van slechts middelmatige kiemkwaliteit, dienbsp;de fokkerij niet vooruit zullen brengen; alleen van t genotype A is heil te verwachten. Onbekendheid met goedenbsp;bloedlijnen maakt de selectie hier moeilijk. Toch zijn ooknbsp;daar misschien wel centra te vinden, waar het vee beter isnbsp;dan elders, zonder dat dit uit gunstiger levensvoorwaardennbsp;is te verklaren. Hier zou men ook mogen denken aan beterenbsp;kiemkwaliteit en zijne dekstieren zooveel mogelijk van daarnbsp;moeten betrekken.
We slaan nu een blik op fokstreken als de Bataktanden, Soembawa en misschien ook Soemba. Hier zijn sedert jarennbsp;de beste mannelijke fokdieren, laat ik ze noemen van hetnbsp;genotype A, uitgevoerd, al op vrij jeugdigen leeftijd; nietnbsp;gedeeltelijk maar allemaal.
De vrouwelijke dieren van dit type zijn door sterfte verdwenen, uitvoer heeft hier en daar (Soemba) dit proces nog
-ocr page 570-544
verhaast, zoodat men den toestand heeft gekregen, dat die dieren zijn gelimineerd, en ... . men krijgt ze nooit terug.
Ook al is het mogelijk door betere levensvoorwaarden exemplaren van een genotype B (bij wijze van spreken) opnbsp;te voeren tot een hoogte en gewicht van het superieurenbsp;type, in de fokkerij gezet zullen deze slechts een genotypenbsp;B geven.
Veulendepts, betere voeding in de jeugd en meer dergelijke pogingen om het ras weer op te voeren tot zijn vroegere hoedanigheden kunnen alleen verderen achteruitgang beletten, zullen geen ander resultaat hebben. Het te laatnbsp;moet hier onverbiddelijk worden uitgesproken.
Misschien dat er voor Soembawa nog wat te redden is; ik zag destijds op het eiland Mojo fraaie kudden Soembawanbsp;paarden, ze waren wild en niet te benaderen, doch het lekennbsp;me Soembawas van het goede oude type. Met hengstennbsp;vandaar te fokken lijkt mij heel wat beter dan de twijfelachtige kruising met Sandelwoods door te zetten.
Aan de hand van de wetenschap wordt het pas duidelijk, hoe enorm veel kwaad men sticht met te veel uitvoer vannbsp;eerste klasse fokmateriaal, een kwaad dat nooit meer tenbsp;herstellen is.
Men passe op Bali en Madoera.
Eene ernstige waarschuwing was het doel van deze bijdrage.
Soerabaja, September 1916.
gt;x
-ocr page 573-DOOR
4. Panicum colonum L. Systema Vegetabiliiim, Ed. X. (1759), p. 870. Zie plaat XXX.
De soortnaam colonum beteekent den akker bebouwend of bewonend en zinspeelt waarschijnlijk op het veelvuldig voorkomen dezer plant als akkeronkruid.
Ook dit gras is over een groot deel der aarde verspreid en het is, hoewel veel minder vormenrijk dan Panicum crus galli,nbsp;toch wel z veranderlijk, dat men het onder eenige verschillende namen beschreven heeft. De voornaamste daarvan zijnnbsp;Panicum brizoides L., P. cuspidatum Roxburgh, P. Pseudo-colnum Roth, Opsmenus clonum H.B.K. en Echinchloanbsp;coinum Bse.
Brizoides beteekent gelijkend op Briza, een welbekend grassengeslacht, dat ook op Java een vertegenwoordiger heeft. Het gras gelijkt niet op een der mij bekende Briza-soorten. Cuspidatum beteekent een klein spitsje dragend en zinspeelt op de kort toegespitste glumae.nbsp;Pseudo-colonum beteekent op colonum gelijkend, deze naam werd aannbsp;een eenigszins afwijkenden vorm gegeven.
Volksnamen: Twee volksnamen zijn op Java voor dit gras betrouwbaar, nl. Sokak, md. en Toeton, j. Voorts vind ik nognbsp;opgeteekend: Djampang ktk, j, Gendjoeran, m, Socket ba-pangan j. In de Duitsche literatuur vind ik voorts Jungle-reis en Schamahirse.
Ascherson und Graebner. Synopsis d. Mittel-europaischen Flora II, pars 1 (1899), 70.
Baker, Flora of Mauritius 438.
Bentham, Flora Hongkongensis 411. Flora Australiensis VU, 478.
Boerlage, Annales jardin Botanique Buitenzorg Vlll, 56.
B o i s s i e r. Flora Orientalis V, 435.
-ocr page 574-B o 1 d i n g h, Flora Nederlandsch West-Indische Eilanden 120.
B u e s e, in Plant. Jungh. 371 (als Echinochloa colnum). Cheeseman, New-Zealand Flora 1089.
De Clercq, Plantkundig Woordenboek 298, No. 2577.
Cooke, Flora Presidency Bombay 11, 931.
Duthie, Foddergrasses Northern India 4. Grasses N.W. India, 3.
Illustrations Indigenous Foddergrasses, tab. 4. Grisebach, Flora British West-Indian Islands 545.
H i 11 e b r a n d. Flora Hawaiian Islands 496.
Humboldt, Bonpland, Kunth. Novae Species 1,' 109 (als Oplismenus colonumi.
Hooker, Flora British India Vil 32.
Koorders, Exkursionsflora I, 129.]
Lamson-Scribner, American Grasses, Bulletin 7. U. S. Dep. Agric. Div. Agrost p. 81, fig. 63.
Linnaeus, Mantissa 184 (als P. brizoides).
Manson Bailey, Queensland Flora VI, 1825.
Marti US Flora Brasiliensis 11, pars 2, 40.
A-l e r r i 11, Philipp. Journal Science, Vol. I, Suppl. 354.
Miquel, Flora Ind. Bat. Ill, 463 (als Echinochloa colnum).
F. vqn Mueller, Fragm. Phytogr. VIII, 198 (onder P. crus galli). M u s c h 1 e r, Flora Egypt I, 52.
Pali sot Beauvois, Agrost. (1812) tab. 10, fig. 6.
Prain, Mempirs and Memoranda 40, 145, 182,
P u 11 e. Enumeration Vascular Plants Surinam 50.
Queensland Agricultural journal IV (1899), plate 104.
Ridley, Materials Flora Malayan Peninsula 111, 132.
Roth. Novae Species 47 lals P. pseudo-colnum).
Roxburgh. Flora Indica I, 298 (als P. cuspidatum).
R u m p h i u s. Herbarium Amboinense VI, 13 (als Gramen anatum); wellicht ook VI, 14 lals Hippogrostis minor). Dit laatste gras zounbsp;echter even goed een kortgenaalde vorm van P. crus galli kunnennbsp;zijn.
Steudel, Synopsis Glumacearum I, 46.
T rimen. Flora of Ceylon V, 136.
Trinius, Species Graminum tab. 160.
547
Ml
(
meestal aan den voet op den grond liggend en wortelslaand, daar boven dan opgericht of schuinopstaand, zeer veranderlijknbsp;van lengte, gewoonlijk 1050 c.M., zelden langer. Halmennbsp;rond, kaal. Bladscheeden 215 c.M. lang, kaal. Tongetjenbsp;geheel ontbrekend. Bladeren lijnvormig met afgeronden voetnbsp;en zeer spitsen top, 30220 m.M. lang, 313 m.M. breednbsp;met krachtige, van onder uitspringende middennerf en zeernbsp;talrijke, dichtopeengedrongen langsaderen, waarvan telkensnbsp;een dikkere met een groep dunnere afwisselt, langs dennbsp;verdikten rand bezet met nietige, schuinopwaarts gerichtenbsp;stekeltjes, daardoor bij het terugstrijken ruw aanvoelend,nbsp;overigens beiderzijds kaal of de rand aan den voet met zeernbsp;enkele lange haren, langs den rand vaak eenigszins geplooid,nbsp;geheel groen of met een purperen dwarsband. Algenieenenbsp;steel der bloeiwijze hoogstens 6 c.M. buiten de bovenstenbsp;bladscheede stekend, vaak geheel of bijna geheel daarbinnennbsp;besloten. Bloeiwijze opgericht, bestaande uit 816 trosvormignbsp;gerangschikte aren, welke gewoonlijk z ver uiteen gezetennbsp;zijn, dat de top van een langere aar even voorbij den voetnbsp;der naasthoogere reikt, echter ook wel wat dichter bijeennbsp;of wat verder van elkander geplaatst. Hoofdas der bloeiwijzenbsp;kantig, op de hoeken dicht bezet met schuinopwaarts gerichte, korte haartjes, daardoor bij het terugstrijken ruwnbsp;aanvoelend, bij de inplanting der zijassen al of niet metnbsp;lange haren bezet. Zijspillen opgericht of zeer schuinopstaand,nbsp;veranderlijk van lengte, de onderste 1030 m.M. lang, denbsp;hoogere geleidelijk korter, zoodat de allerbovenste slechtsnbsp;35 m.M. lang zijn, terwijl de hoofdas der bloeiwijze daarboven zelf nog een aantal aartjes draagt. Zijspillen kantig,nbsp;evenals de hoofdas bezet met korte, schuinopwaarts gerichtenbsp;haren, en daardoor bij het terugstrijding ruw aanvoelend,nbsp;soms bij de inplanting der aartjes bovendien nog met opnbsp;knobbels geplaatste, lange haren bezet, meestal echter ontbreken deze. Aartjes gewoonlijk in 2 rijen geplaatst, doorgaansnbsp;paarsgewijs ingeplant en daardoor schijnbaar in 4 rijen, de
-ocr page 576-548
steeltjes der afzonderlijke aartjes zeer kort, V2ni.M. lang, met schotelvormig verbreeden top, aartjes eirond, spits,nbsp;2^/4~3'/2 m.M. lang, de 3 lagere glumae fijn behaard, bovendiennbsp;op de nerven zeer vaak bezet met langere haren. Qj dun-vliezig, eirond, aan den voet met de omgeslagen randen hetnbsp;aartje omvattend, met spitsen, ongenaalden top, 1'/22 m.M.nbsp;lang, 3-nervig. ga dunvliezig, eirond, toegespitst ongenaaid,nbsp;2'/2^3'/4 m.M. lang, 5-nervig. Bg onzijdig, gg even lang als ga,nbsp;evenals dit met toegespitsten top, zonder eigenlijke naald,nbsp;5-nervig, met de omgeslagen randen de dunne, vlakke, langwerpige, spitse, wat kortere pg omvattend. Tusschen gg ennbsp;Pg vindt men noch meeldraden, noch een vruchtbeginsel.nbsp;B4 g4 sterk gewelfd, kaal, vrij hard, glad, met de omgebogen randen de vlakke, onbehaarde P4 omvattend. Tusschennbsp;g4 en P4 vindt men een omgekeerd eirond vruchtbeginsel,nbsp;met 2 lange, vrije, door purperen stempels gekroonde stijlen,nbsp;bovendien bij niet te oude bloemen 3 meeldraden. Vruchtnbsp;ovaal, platbol, l/2 m.M. lang, tusschen de verharde g4 ennbsp;P4 besloten blijvend.
Niet zeer veranderlijk gras. Zeer forsche exemplaren gelijken op P. crus galli en zijn soms moeilijk daarvan te onderscheiden. Mogelijk zijn dit bastaarden. In den regel echter kan men het gras gemakkelijk kennen aan de ongenaaide aartjes en de veel geringere afmetingen. Vooral de bloei-wijze ziet er heel anders uit.
Bloeitijd: Het geheele jaar door kan men bloeiende exemplaren aantreffen.
Vaderland, verspreiding op Java. Even als vele andere akkeronkruiden, heeft dit gras een reusachtig verspreidingsgebied. Men vindt het in alle tropische en in vele subtropische gewesten, mits deze niet te dor en droog zijn.nbsp;Op Java is het een der algemeenste akkeronkruiden van hetnbsp;Westen tot het Oosten, van even achter het zeestrand tot opnbsp;700 M. boven den zeespiegel; het zou mij geenszins verwonderen als het nog hooger werd aangetroffen. Tusschen de
-ocr page 577-549
*
'l
padi treft men het maar zelden aan, daar is de plaats van Panicum crus galli, maar aan de randen der sawahs ennbsp;langs de waterleidingen kan men het vaak in groote hoeveelheid vinden. Het liefst echter groeit het op braak liggendenbsp;akkers en tusschen tweede gewassen, zoolang de bodem nietnbsp;te droog is, om te verdwijnen of zich tot greppels en waterkanten te beperken, als de grond al te arm aan waternbsp;wordt. Op zeer droge terreinen wil het gras niet groeien,nbsp;het kan veel beter vocht dan droogte verdragen.
Church, Food Grains of India, 50.
Coldstream, Foddergrasses Southern Punjab, No. 2.
Dekker, Voederstoffen 26 (als Toeton. Ten onrechte is hierbij als wetenschappelijke naam P. crus galli opgegeven), - tabel 7a (als Toeton.nbsp;De in die tabel als Djadjagoan vermelde plant is hoogst waarschijnlijk niet P. colnum, doch P. Crus galli).
D u t h i e, Foddergrassen Northern India. 4.
Kew Bulletin 1894, p, 382, 1896, p. 116.
Tanson Bailey, Comprehensive catalogue Queensland Plants 604
Queensland agriecultuural journal IV (1899), 364,V. (199), 92.
S e m 1 e r. Tropische Agrikultur III, 150,
TeysmanniaVI, 100.XI, 492 als Toeton met den onjuisten naam P. crus galli). De in Teysmannia XII, 303 en XVI, 97 als P. colonumnbsp;vermelde Djadjagoan is hoogst waarschijnlijk P. crus galli geweest.
Tropenpflanzer VI (1902), Beihefte 113.
Watt, Econonic dictionnary VI, part 1, pag. 7.
Slechts enkele analyses zijn, voorzoover mij bekend, in de literatuur opgenomen. Ziehier alles, wat ik heb kunnen vinden.
In tabel 7a vindt men bij Dekker, Voederstoffen:
Ruw |
1 Zuiver |
Ruw |
Stikstofvrij |
Ruw |
Asch. |
eiwit. |
t eiwit. |
vet. |
extract. |
vezel. | |
9,85 |
9,25 i |
2,16 |
34,4 |
17,8 |
In het Kew-Bulletin 1896, p. 110 vindt men de volgende analyse:
-ocr page 578-550
I o X ^
I
55 gt;
S'i
I .-is = ^ I
^ ^ j-^ N
1,648 10,303
2,649 1 17,21
23,69 1 29,54 ' 1,025
15,62
Hooi.
12,91
Berekend op droge stof.
28,08,
35,01
20,40 nbsp;nbsp;nbsp;1,95nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12,21
15,30
3,14
Een door het Buitenzorgsch laboratorium verrichte analyse gaf de volgende resultaten:
Ruw I ^ , ! CaO ' P. Os vezel, i j in asch. in asch.
Ruw I Ruw i
eiwit , vet. I t^entosaan.
Stikstof.
2,26
- I 30,7 i 14,05 ! nbsp;nbsp;nbsp;4,38
4,17
2,41
14,1
Church geeft de volgende analyse der gepelde zaden, welke men geheel vindt overgenomen bij Watt en gedeeltelijk bijnbsp;Semler.
Water. |
Eiwit. |
Zetmeel. |
Vette olie. |
Vezel. Asch. | |
12,0 |
9,6 |
74,3 |
! 1 0,6 nbsp;nbsp;nbsp;1,5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2,00 | ||
Berekend op droge stof. |
1 - nbsp;nbsp;nbsp;: 10,9 1 |
84,4 j nbsp;nbsp;nbsp;0,7 |
1,7 nbsp;nbsp;nbsp;2,27 |
Voederwaarde:
Evenals P. crus galli wordt ook dit gras algemeen als voerplaat geprezen. Reeds Rumphius (Herb. Amboinense VI, 13 als Oramen anatum) deelt mede, dat het van koeien en paardennbsp;werd afgeweid. De eenden eten het zaat greetig, t zelve innbsp;t water zwemmende, afweidende. Hij voegt er een merkwaardige zologische bijzonderheid aan toe, die we aan hetnbsp;slot van dit artikel curiositeitshalve zullen opnemen.
Nauta (Teysmannia XI, 492) noemt het een goed voedergras voor paarden. Hij voegt er de opmerking aan toe, dat het, bij
-ocr page 579-groote hoeveelheden gevoederd, den mest week zou maken, daarom zou hoogstens '/s van het ration uit dit gras mogennbsp;bestaan. Nergens in de literatuur heb ik deze bijzonderheidnbsp;bevestigd gevonden, uitgezonderd bij Dekker, die de lijstnbsp;van Teysmannia in haar geheel overneemt. Mogelijk is hetnbsp;door Nauta waargenomen verschijnsel slechts het gevolgnbsp;geweest van een plotselingen overgang of van het voerennbsp;van te sterk waterhoudend gras en kunnen de kwade gevolgennbsp;vermeden worden door het gras wat te laten verwelken, voornbsp;men het aan het vee voorzet, zooals ook met Bengaalschnbsp;gras (Panicum maximum) dient te geschieden.
Van meerdere plaatsen op Java kreeg ik het gras toegezonden met de mededeeling, dat het tot de goede voedergrassen behoorde, ik heb het zelf ook meermalen door Inlanders hooren prijzen.
In Engelsch-Indi beschouwt men het algemeen als een der beste voedergrassen, dat gretig door alle vee gegetennbsp;wordt. Duthie voegt er aan toe, dat de vele zaden, dienbsp;het voortbrengt, belangrijk tot de voederwaarde bijdragen.nbsp;Dit lijkt mij hoogst twijfelachtig, in den regel toch verlatennbsp;de graszaden onverteerd het lichaam der zoogdieren, zooalsnbsp;reeds blijkt uit de tallooze grasplanten, die men op verschnbsp;bemesten grond ziet opslaan.
Ook in Australi is men met het gras zeer ingenomen, men beschouwt het daar als een der beste grassen voornbsp;runderen, welke dieren het zeer gaarne zouden eten. Ooknbsp;Semler noemt het een goed voedergras.
Opbrengst.
Cijfers daaromtrent heb ik nergens kunnen vinden. Zeker is het, dat de opbrengst zeer ver achter staat bij die vannbsp;Bengaalsch gras.
Eischen, die het gras aan bodem en klimaat stelt:
Zooals tal van andere planten van vochtige standplaats, gedijt deze plant even goed in streken met krachtigen als
-ocr page 580-552
met zwakken oostmoeson, mits de bodem, waarop het groeit, voldoende waterhoudend is. In zeer droge streken vindtnbsp;men het daardoor zelden. Koude kan het niet verdragen,nbsp;het gras is tot de tropen en sub-tropen beperkt en komtnbsp;in de hoogere bergstreken zeker niet voor.
Cultuur: Niet aan te bevelen. Op droge gronden is de opbrengst zeer gering, op vochtige gronden staat zij vernbsp;achter bij die van andere grassen.
Verdere bijzonderheden:
Van ziekten en plagen heeft dit gras bij mijn weten niet te lijden. Miquel vermeldt, dat het op Java wordt verbouwd. Ik heb dat nergens bevestigd gevonden en nimmernbsp;waargenomen. In Engelsch-Indi en Duitsch-Oost-Afrikanbsp;worden de zaden gegeten.
Onze malacologen zullen zich mogelijk interesseeren voor de volgende, aan den ouden Rumphius ontleende bijzonderheid: Het wast op een kleiagtigen gront, en veel aannbsp;de kanten van de rijstvelden, daar t modderig is, alwaarnbsp;zijn zaat in den slijk vallende, genereert een slag kleinenbsp;alykruiken; in t Baleitsch Boeit boeit genaamd. Rumphiusnbsp;vertelt er niet bij, of hij dit door kweekproeven heeft uitgemaakt.
(Teymannia).
-ocr page 581-Opmerkingen naar aanleiding van het artikel van W. Groeneveld, Directeur van Stoeterijnbsp;en remonte-dpt te Padalarang, getiteld .nbsp;Het paard in Nederlandsch-lndi,nbsp;hoe het is ontstaan, hoe het isnbsp;en hoe het worden zal,
DOOR
Bovengenoemd artikel is opgenomen in de Veeartsenij-kundige Bladen voor Nederlandsch-lndi, 1916, blz. 197 en volgende. Het onderdeel; Hoe het is ontstaan is eennbsp;breed opgezette studie van een vakman. Het is daaromnbsp;jammer, dat daarin enkele mededeelingen voorkomen, welkenbsp;minder juist zijn.
De heer Groeneveld zegt op blz. 207 In de 15e eeuw maakte de invloed door Hindoes plaats voordien der Arabieren,nbsp;die met den Islam hier paarden brachten uit hun land. Kannbsp;dus aanvankelijk in de 14e eeuw het paard in Indi nognbsp;tamelijk dicht gestaan hebben bij den Mongool en de beeldennbsp;op den Boroboedoer maken zulks door de wijze, waaropnbsp;b.v. de staartinplanting is afgebeeld, niet onwaarschijnlijk,nbsp;geleidelijk moet het type meer den Arabier zijn genaderd ennbsp;geleidelijk moet ook, doordat aan castratie der kruislingennbsp;natuurlijk niet werd gedaan, degeneratie zijn ingetreden.nbsp;Als toelichting hierop vinden wij op blz. 211: Waar wij hiernbsp;spreken van den invloed van Arabisch bloed, hadden wijnbsp;het oog op Arabische paarden, welke door de Arabieren, dienbsp;hier den Islam brachten, uit hun land werden medegevoerd.nbsp;Nu heeft Dr. C. Snouck Huroronje in zijn in 1907 bij de
-ocr page 582-554
aanvaarding van zijn professoraat aan de Universiteit te Leiden gehouden openbare redevoering (1) getiteld: Arabi ennbsp;Oost-lndi' afdoende aangetoond, dat de Islam niet in Neder-landsch-lndi is gebracht door de Arabieren, maar door diennbsp;godsdienst belijdende personen uit Voor-Indi en wel eerstnbsp;aan de Noordkust van Sumatra en daarna op Java, en denbsp;latere onderzoekingen op dit gebied hebben de juistheidnbsp;van zijn betoog onvoorwaardelijk bevestigd. Waar de premisse, waarvan de heer Groeneveld uitgaat, minder juistnbsp;is, zijn de door hem daaruit getrokken gevolgtrekkingennbsp;uit den aard der zaak waardeloos.
Nu zouden door de Compagnie paarden uit Arabi in Nederlandsch-Indi kunnen zijn ingevoerd. Dit komt mijnbsp;echter al zeer onwaarschijnlijk voor. De Compagnie had,nbsp;zeker nog omstreeks 1725, een factorij te Mokka in Arabinbsp;voor het opkoopen van koffie. Eens per jaar kwam er eennbsp;schip om die koffie van daar te halen en naar Batavia tenbsp;brengen, van waar die met de retourvloot naar Nederlandnbsp;werd gezonden. De reis van Mokka naar Batavia duurdenbsp;vrij lang en om die reden mag n.h.v. wel worden aangenomen, dat misschien wel eens een enkel paard uit Arabinbsp;op die manier te Batavia is gekomen, maar toch zeker nietnbsp;een z groot aantal, dat het paardenras in Nederlandsch-Indi daarvan den invloed zou hebben ondervonden. Welnbsp;zijn ook in Engeland slechts weinig Arabische of Berber-paarden ingevoerd en hebben deze een overwegenden invloednbsp;uitgeoefend- op de vorming van het Engelsche volbloedpaard,nbsp;maar die invloed is alleen mogelijk geweest, omdat innbsp;Engeland stelselmatig is gefokt en men daar heeft gezorgdnbsp;telkens weder verwante mannelijke en vrouwelijke afstammelingen van de gemporteerde Arabische of Berberschenbsp;stamouders voor de verdere verbetering van den Engelschennbsp;thoroughbred aan te wenden. Hiervoor moge worden verwezen naar het artikel Horse in de Encyclopaedia britannica
Verschenen bij Brill te Leiden, Zie vooral blz. 11, 14 en 17.
-ocr page 583-555
(1910), waarin ook wordt aangehaald het werk, getiteld: Origin and influence of the thoroughbredhorse{l905), welksnbsp;schrijver W. Ridgeway door den heer Groeneveld op biz.nbsp;198 wordt vermeld, en naar r/erzuc/zton^ (1912) door Dr. G.nbsp;WiLSDORF, Tierzuchtdirektor und Hauptgeschaftsfhrer dernbsp;Deutschen Gesellschaft fr Zchtungskunde en medeuitgevernbsp;van het Jahrbuch fr Wissenschaftliche und praktische Tier-zucht, uitgegeven door voornoemde vereeniging. In hetnbsp;werkje van Dr. Wilsdorf (bijv. blz. 54 en volgende) isnbsp;duidelijk aangetoond, dat met den besten stamvader geennbsp;resultaten worden verkregen, wanneer men zijn afstammelingen laat paren met merries, die niet met dien stamvader verwant zijn.
De heer Groeneveld releveert het feit van den invoer in Nederlandsch-lndi door de Compagnie van Perzischenbsp;paarden en deze zijn, zooals bekend, nauw verwant met denbsp;Arabische paarden, zoodat men voor de Arabieren van dennbsp;heer Groeneveld zou kunnen lezen Persianen, zooals zijnbsp;in den Compagniestijd heetten, maar daarmede komt mennbsp;niets verder, daar ook de invoer dier Persianen maar sporadisch kan zijn geweest en bovendien, wat ik boven opmerktenbsp;ten aanzien van de Arabieren, al evenzeer geldt voor denbsp;Persianen. Ook zal de sterfte onder de gemporteerde Persianen wel groot zijn geweest, als men nagaat wat de heernbsp;Groeneveld daarover op blz. 312 mededeelt. Ik geloof,nbsp;dat men daarom goed zal. doen, den invloed vdn denbsp;Arabische en Perzische paarden op het ontstaan van denbsp;Indische paardenrassen maar verder buiten beschouwing tenbsp;laten. Alsdan vervallen de opmerkingen, welke de heernbsp;Groeneveld, in verband met dien Arabischen of Perzischennbsp;invloed, op blz. 209 aangaande de Javaansche, Makas^nbsp;saarsche en Soembaneesche paarden heeft gemaakt.
De heer Groeneveld wijst op blz. 213 en volgende erop, dat in de bescheiden over Soemba, o.a. in het op blz. 214nbsp;vermelde verslag van Tekenboroh van 1775 niet over het
-ocr page 584-556
voorkomen van paarden aldaar wordt gesproken en dat eerst daarvan melding wordt gemaakt in het op blz. 215 genoemde rapport van Van Hogi;ndorp van 1780, waarin uitdrukkelijk wordt geconstateerd, dat de Soembaneezen een menigtenbsp;paarden bezitten en dat zij goede ruiters zijn. De heernbsp;Groeneveld acht het terecht vreemd, dat er in 1775 nog geennbsp;paarden zouden zijn geweest en in 1780 reeds een menigte.nbsp;Niettegenstaande vindt hij t niet geheel onwaarschijnlijk,nbsp;dat in dat tusschentijdvak het paard op Soemba zou zijnnbsp;gebracht. De heer Groeneveld heeft zijn mededeelingennbsp;over Soemba ontleend aan mijn in het Tijdschrift van hetnbsp;Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappennbsp;van 1905 gepubliceerde studie, getiteld: Historische aan-teekeningen over Soemba (tot 1867) waarvoor vermoedelijknbsp;wel alle thans nog over Soemba beschikbare bescheiden werdennbsp;geraadpleegd. Het rapport van Van Hogendorp is een voornbsp;het voormelde genootschap samengestelde compilatie van denbsp;te zijner beschikking gestelde stukken, welke echter thansnbsp;niet meer aanwezig zijn in het Landsarchief te Weltevreden.nbsp;Het niet vermelden van paarden in het rapport van Teken-BORGH mag m.i. niet ertoe leiden om daaruit de gevolgtrekking te maken, dat er in 1775 geen paarden waren. Iknbsp;houd het er eerder voor, dat deze koopman vond, dat paardennbsp;geen uitvoerartikel naar Batavia konden zijn, omdat mennbsp;op Java paarden genoeg had. De heer Groeneveld con-strateert trouwens zelf, dat op het laatst van de 18e eeuwnbsp;op Java nog een goed slag van paarden was (blz. 215).nbsp;Bovendien was in 1775 de Compagnie reeds in zulke benarde geldelijke omstandigheden, dat zij er wel niet meernbsp;aan zal hebben gedacht om paarden van Soemba naar Javanbsp;te gaan invoeren, waar bij de toenmaals zoo lage prijzen vannbsp;paarden ook geen geld met dit importartikel te verdienennbsp;zou zijn geweest.
Op Soemba zelve werd mij persoonlijk medegedeeld, dat het paard er altijd geweest is. Met moet dit cum grano salis
-ocr page 585-557
opvatten, daar het vrij zeker is, dat het paard op Soemba van Java is ingevoerd. Het moet echter reeds eeuwen geleden zijn geschied, wat wel hieruit blijkt, dat er een legendenbsp;is, meldende het brengen van den buffel op Soemba, maar,nbsp;zoover mij bekend, niet van het paard. Op zeer oudenbsp;grafsteenen op Soemba vindt men paardenkoppen aangebracht. Wanneer de gaba op Soemba uit de padi wordtnbsp;getrapt is op de trapplaats aangebracht o.a. de helft van eennbsp;in de lengte doorgehakt paard en geen buffel, waaruit volgtnbsp;dat het paard een integreerend deel uitmaakt van de aloudenbsp;godsdienstige plechtigheden, welke bij het paditrappen be-hooren. Ook de omstandigheid, dat op Soemba in de rapanbsp;een zeer bijzondere soort van hoofdstel met mondstuk wordtnbsp;gevonden, geheel afwijkende van de kendali op Java, wijstnbsp;er m.i. op, dat de invoer van het paard eeuwen geleden heeftnbsp;plaats gehad. Ook bij de doodenfeesten zuiver animistischenbsp;godsdienstplechtigheden worden paarden geslacht, wiernbsp;zielen als rijpaardzielen moeten dienen voor de zielen vannbsp;hen, te wier eere de doodenfeesten worden gegeven, en dienbsp;in het Masoesche verblijf houden. Het zal wel in verbandnbsp;hiermede zijn dat de Soembaneezen wel de Protestantschenbsp;Savoneesche kolonisten op Soembageen paardenvleeschnbsp;eten, ten minste zij aten het niet in de jaren 1885 tot 1889,nbsp;toen ik op Soemba was en de oude zeden nog ongeschon-dener waren, dan thans wel het geval zijn. Zoo zouden ernbsp;nog wel meer feiten kunnen worden medegedeeld ten bewijze, dat het paard niet op het einde van de 18e eeuw opnbsp;Soemba is ingevoerd.
Gedurende de jaren ik op Soemba was, leefden nog de broers van Sjarief Abdoelrachman Algadri, den stichter vannbsp;Waingapoe in 1843, en bij hen heb ik herhaaldelijk navraagnbsp;gedaan of hun ook iets bekend was van den invoer vannbsp;Arabieren op Soemba gedurende hun verblijf aldaar. Dienbsp;invoer werd steeds pertinent ontkend. Het lag ook voornbsp;de hand, daar de stichters van Waingapoe een vrij armzalig
-ocr page 586-558
bestaan hebben geleid, zoodat hun de middelen om Arabische paarden uit Arabi te laten komen zeker ontbroken hebben,nbsp;waarbij nog komt dat deze Arabieren afkomstig waren nietnbsp;uit Arabi maar uit het sultansgeslacht Algadri van Pontianak,nbsp;dat zich onder gelijke omstandigheden als later hun afstammelingen op Soemba, aldaar vestigde in de tweede helftnbsp;der 18e eeuw en de voeling met zijn stamland in 1840,nbsp;Ie jaar van uitvoer van paarden van Soemba, reedsnbsp;lang had verloren, zoodat ook om die reden reedsnbsp;voor de op Soemba gevestigde Algadris geen aanleidingnbsp;bestond om er aan te denken paarden uit hun stamlandnbsp;naar hun plaats van vestiging te gaan brengen. Trouwensnbsp;die Soembaneesche Algadris waren kooplui, die wat tuinennbsp;hadden in de buurt van Waingapoe, welke zij door hunnbsp;Soembaneesche slaven lieten bewerken, maar zij haddennbsp;niet de beschikking over weidegronden. Nog in 1889 wasnbsp;dit onvoorwaardelijk het geval.
Tusschen 1780 en 1840 bemoeide niemand zich met Soemba, zoodat geen aanleiding bestaat om aan te nemennbsp;dat in dit tijdvak Arabische of andere paarden op het eilandnbsp;werden ingevoerd. Invoer van Australische paarden geschieddenbsp;niet gedurende de jaren 1885 tot 1889; wel werd mijnbsp;medegedeeld, dat te voren eenmaal een Engelsche hengstnbsp;werd ingevoerd in Napoe (Midden Soemba', waarvan eennbsp;afstammeling mijn eigendom is geweest. Dit dier had echternbsp;absoluut niets van een Sandelhout. Invoer op Soemba vannbsp;paarden van Savoe had vr 1889 nu en dan plaats gehadnbsp;in zeer geringen getale, maar zal bij het niet zoo groote verschil tusschen de beide paardensoorten wel van geringennbsp;invloed zijn geweest. Het geschiedde meestal met jongenbsp;hengsten, omdat die op Soemba beter opgroeiden dan opnbsp;Savoe en zij werden later uitgevoerd als Soembapaarden.nbsp;Na 1889 zijn nog enkele Australische paarden op Soembanbsp;ingevoerd. Daaromtrent zullen vermoedelijk wel meerderenbsp;gegevens beschikbaar komen door een nota over de paarden-
-ocr page 587-559
fokkerij op Soemba, welke bij de afdeeling burgerlijke veeartsenijkundige dienst van het Departement van Landbouw,nbsp;Nijverheid en Handel wordt samengesteld en waarin ooknbsp;de invoer van Arabische paarden der laatste jaren zal wordennbsp;behandeld.
Buitenzorg, 30 November 1916.
Sterkte van de veestapel in Fransch=West=Afrika.
Volgens de Revue des troupes cotoniales van April 1914 No. 142, was de sterkte van den veestapel in Fransch-West-Afrika (Mauritani uitgezonderd), naar eene toen kort geledennbsp;gehouden telling, als volgt:
Sngal; 38 000 paarden, 450 000 runderen en buffels, 200 000 schapen, 670 000 geiten, 43 000 ezels en 13 000nbsp;kamelen.
Haut-Sngal-Niger: 70 000 paarden, 1850 000 runderen en buffels, 2 250 000 schapen, 1 900 000 geiten en 100 000nbsp;kamelen.
Ivoorkust: 75 000 runderen en buffels, 350 000 schapen en 135 000 geiten.
Dohomey: 23 000 paarden, 145 000 runderen en buffels, 140 000 schapen en 130 000 geiten.
(B?rl. Tier. Wochenschrift.)
V. d. B.
-ocr page 588-DOOR
A. J. E. DE VOOQD.
Het onderwerp, waarvoor ik een oogenblik Uwe aandacht verzoek, werd mij ingegeven door den wensch een lans te breken voor een huidier, dat mijns inziens te weinignbsp;belangstelling geniet. Deze geringe belangstelling is officieelnbsp;aantoonbaar uit de jaarverslagen van den burgerlijkennbsp;veeartsenijkundigen dienst, waar gewoonlijk slechts metnbsp;enkele woorden van den buffelstapel wordt gewag gemaakt.nbsp;Hierbij moet worden opgemerkt, dat het laatste verslag innbsp;dit opzicht het record sloeg, daar met slechts twee rgels,nbsp;die bovendien nog naar een vorig verslag verwezen, denbsp;zaak als afgedaan werd beschouwd. Verder blijkt eveneens uit deze verslagen, dat slechts, in weinig ressorten ietsnbsp;aan de verbetering van den buffelstapel wordt gedaan en,nbsp;is zulks het geval, dan gewoonlijk nog op zeer bescheidennbsp;schaal, waarbij alleen voor het ressort Cheribon een uitzondering kan gemaakt worden.
Wat zijn de oorzaken van deze geringe belangstelling?
Is het mogelijk, dat door onze late aanraking met den buffel, die voor de meesten onzer eerst op volwassennbsp;leeftijd geschiedt, ^en een daaruit voortvloeiende toestandnbsp;van onbekendheid eene mindere appreciatie ontstaat dannbsp;bijvoorbeeld het geval is voor het paard en het rund,nbsp;waarmede wij als het ware zijn opgegroeid?
Voor een gedeelte zal dit ongetwijfeld invloed uitoefenen.
(h Uit de concept-notulen van de Algemeene vergadering van de Vereeniging tot bevordering van veeartsenijkunde in Nederlandsch'nbsp;Indi, gehouden te Djokjakarta op 2 en 3 Juli 1916.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(Red.)
-ocr page 589-561
Verder zal mijns inziens in aanmerking komen de in afwijking van de andere huisdieren min of meer plompenbsp;lichaamsbouw, waarbij ik evenwel moet opmerken, dat denbsp;talrijke slechte exemplaren dezen indruk in ongunstigennbsp;zin benvloeden.
Hoe ook, een en ander houdt in dit geval verband met de meerdere of mindere ontwikkeling van de aesthetiek bij dennbsp;beoordeelaar, waarbij ik moet opmerken, dat er dan in ditnbsp;opzicht ook wel iets valt af te dingen op het kameel-rundnbsp;oftewel de zebu, die, bezien van een min of meer kubistischnbsp;standpunt, den indruk maakt, alsof bij zijn ontstaan eennbsp;ongunstige invloed werd uitgeoefend door eene ge^weldigenbsp;aardbeving.
Wanneer men de moeite wil nemen om den buffelstapel van een bepaalde streek de revue te laten passeeren, dannbsp;moet het ieder opvallen, dat er zich diefen onder bevinden,nbsp;die door lichaamsbouw uitmunten en een geheel anderennbsp;indruk maken dan het type, dat men gewoonlijke onder denbsp;oogen krijgt bij oppervlakkige beschouwing.
De vraag doet zich nu voor: Is de geringe belangstelling, die men allerwege waarneemt, gerechtvaardigd?
Mij komt het voor, dat dit allerminst het geval mag zijn, waar het behandelde huisdier een, laten we voorloopignbsp;zeggen, zoo belangrijk numerieke plaats inneemt. In mijnnbsp;ressort Koedoes is bijv. eene afdeeling, waar de verhoudingnbsp;tegenover runderen als 100 tot 3 is.
Bij een zoo overwegende meerderheid heeft de zaak, waarom het gaat, toch wel iets te beteekenen en komt mennbsp;er, beschouwd van een oeconomisch standpunt, niet af metnbsp;een gemompel van voorwereldlijke dieren of bestemd omnbsp;uit te sterven en te verdwijnen.
Zelfs in het geval, dat het rund in alle opzichten zulke overwegend betere eigenschappen bezat, dat eene vervanging van den buffel door het laatstgenoemde huisdier eennbsp;eisch van oeconomie zou wezen, zou er in een af2;ienbaren
-ocr page 590-562
tijd niet aan te denken zijn, gelet op het enorme aantal, deze verandering tot stand te brengen.
De meening, dat het rund in zijn eigenschappen zou domineeren over den buffel, is aan bedenking onderhevignbsp;en houdt in hooge mate verband met het ras, dat men opnbsp;het oog heeft.
Teneinde vergelijkingen te kunnen maken is het dus noodig de verschillende eigenschappen nader onder de oogen te zien,nbsp;daarbij rekening houdende met het gebruik, waarvoor denbsp;dieren bestemd zijn, zoodat bijv. de melkproductie buitennbsp;bespreking kan blijven, als zijnde voor ons doel van geennbsp;belang.
Bij de gebruikswaarde hebben wij alleen te letten op de prestaties voor den arbeid en de slachtwaarde.
Wat den arbeid betreft moeten wij rekening houden met drie factoren, n.1. kracht, snelheid en volharding.
Ten opzichte van de kracht maakt de buffel geen slecht figuur en is, wat zware transporten betreft, in doorsnenbsp;zeker niet minder te waardeeren dan de zwaarste runderen,nbsp;terwijl zij in sommige gevallen, zooals bijv. in berg- ennbsp;heuvelstreken, zijn te prefereeren door hun grootere krachtnbsp;en lichaamsgewicht en in alle gevallen beter zullen voldoennbsp;dan de inheemsche runderen.
Hetzelfde geldt natuurlijk ook ten opzichte van het land-bouwwerk, waarbij tevens nog in aanmerking moet genomen worden de structuur van den bodem, daar er gronden zijn,nbsp;waar de buffel met zijn groot ondersteuningsvlak, voortvloeiende uit zijne breede klauwn, zich beter kan voortbewegen dan runderen ' met hunne smalle klauwen. Mennbsp;denke in dit verband maar eens aan de vaderlandschenbsp;turftrappers, waarbij men dan tevens begrijpt, dat bedoeldnbsp;wordt een min of meer weeke, spongieuse bodem.
Ten aanzien van snelheid kan noch het rund noch de buffel bogen op buitengewone ontwikkeling en loopen beifi^nbsp;soorten van dieren niet ver uiteen.
-ocr page 591-Wat de volharding betreft wint het rund het ongetwijfeld, ofschoon de buffel vaak harder wordt beoordeeld dan inderdaad billijk is. Een inconvenient blijft echter het moetennbsp;toepassen van baden of begietingen.
Bezien uit een oogpunt van slachtwaarde heeft men te letten op de qualiteit en de quantiteit.
De qualiteit wordt in dit geval hoofdzakelijk bepaald door den smaak, die voor Europeanen min of meer onaangenaamnbsp;is, maar den Inlander allerminst tegenstaat.
Daar de laatste categorie van personen vrijwel alleen de consumenten van buffelvleesch uitmaken en dit door zijnnbsp;goedkooperen prijs ook beter binnen het bereik dezer liedennbsp;valt, is verder, gelet op de vrij groote hoeveelheid slachtdieren, die benoodigd zijn, de buffel een voor de Inlandschenbsp;maatschappij, ik zou haast zeggen, onontbeerlijk slachtdier.
De quantiteit vleesch en andere eetbare organen is zeker niet minder dan die vaij de zwaarste runderen, zoodat hetnbsp;dier in dit opzicht ook niet ten achter staat.
Nu zijn er nog enkele andere factoren, die voor eene vergelijking in aanmerking komen, en dan noem ik in denbsp;eerste plaats het benoodigde voedsel. Zooals bekend magnbsp;verondersteld worden, is de buffel veel soberder in zijnnbsp;voedsel dan het rund, zoodat voor die streken, waar mennbsp;klaagt over voedselschaarschte en daarmede samenhangendnbsp;heeft een veestapel, die exterieuristisch minderwaardig is,nbsp;de buffel beter op zijn plaats zal zijn dan het rund. Aangezien deze toestand nog op tal van plaatsen heerscht ennbsp;aldaar dientengevolge geen of minderwaardig rundvee wordtnbsp;aangetroffen, komt het mij voor, dat uit een praktisch oogpunt, zoolang in dien toestand geen verbetering is te brengen,nbsp;instede van de verbetering van den rundveestapel, die vannbsp;den buffelstapel met meer kracht terhand moet worden genomen.
Een in het nadeel van den buffel uitvallend punt van overweging is zijne mindere resistentie tegen ziekten, waar-
-ocr page 592-564
door dit huisdier meer dan het rund de dupe wordt van heerschende ziekten.
Alles te zamen genomen blijkt evenwel uit het voorafgaande, dat de buffel in tal van opzichten de concurrentie met het rund kan doorstaan, en het zelfs in sommige eigenschappen overtreft, maar in andere daarentegen achteraannbsp;komt. In verband hiermede komt het mij voor, dat de gebruikswaarde der beide diersoorten niet ver uiteenligt.
Dit eenmaal vastgesteld zijnde en daarmede dus het bestaansrecht van den buffel bewezen zijnde, eischt deze diersoort dus een minstens even groote belangstelling als het rund en dient men dus zijne verbetering met evenveel krachtnbsp;ter hand te nemen.
De vraag doet zich nu voor: Is het noodig, dat er iets wordt gedaan aan de verbetering van den buffelstapel, wantnbsp;oppervlakkig beschouwd lijkt het, alsof er nog zooveel goedenbsp;en zoo weinig slechte exemplaren bestaan, dat er over dezenbsp;aangelegenheid werkelijk niet zooveel drukte behoeft gemaakt te worden? Deze beschouwing is, zooals gezegd,nbsp;oppervlakkig, want wie de moeite neemt de gezamenlijkenbsp;buffels van een bepaalde streek aan een onderzoek te onderwerpen, zal daarbij stuiten op tal van gedegenereerdenbsp;typen, die, gelet op de zorgeloosheid en de onkunde vannbsp;den Inlander, voortdurend in aantal zullen toenemen ennbsp;progressief den buffelstapel zullen doen achteruitgaan. Innbsp;verband hiermede durf ik dan ook de meening uit tenbsp;spreken, dat het in geval van niet ingrijpen geen eeuw zalnbsp;duren of de buffelstapel staat op het peil van den rundveestapel.
Het spreekt van zelf, dat de eene streek in dit opzicht zich veel ongunstiger verhoudt dan de andere, maar als iknbsp;U mededeel, dat bij het systematisch ingrijpen, thans doornbsp;mij toegepast, in mijn ressort onderdistricten worden aangetroffen, waar zoogoed als geen enkel aan redelijke eischennbsp;voldoend mannelijk fokdier wordt aangetroffen, dan zal men
-ocr page 593-toch moeten erkennen, dat de toestand langzamerhand bedenkelijk is geworden Als oorzaken voor dezen achteruitgang komen dezelfde factoren in aanmerking als voornbsp;den rundveestapel, waarbij ik er de aandacht op wenschnbsp;te vestigen, dat naar mijne meening voedselgebrek zichnbsp;minder doet gelden dan bij het rund en als hoofdmomentnbsp;voor den achteruitgang moet worden aangenomen hetnbsp;voorttelen in soms innige familieverwantschap en het nietnbsp;elimineeren der minderwaardige producten.
Als bewijs voor het eerstgenoemde kan ik laten gelden het feit, dat in streken, die meer afgezonderd liggen ennbsp;daardoor minder veeverkeer hebben, deze achteruitgang hetnbsp;duidelijkst is waar te nemen en moet ontstaan zijn door hetnbsp;zoo goed als ontbreken van bloedverversching en dus het voorttelen in min of meerdere graad van bloedverwantschap.nbsp;Wanneer dit alles zoo is, en de feiten zijn daar om zulksnbsp;te bewijzen, dan is het een onafwijsbare eisch en een dringende plicht voor den burgerlijken veeartsenijkundige dienstnbsp;om in te grijpen en verbetering aan te brengen.
Op welke wijze zal deze taak tot uitvoering moeten worden gebracht? nbsp;nbsp;nbsp;,
, Zooals de zaak er thans nog voorstaat, zal in de- meeste streken volstaan kunnen worden met de selectie van hetnbsp;mannelijk fokmateriaal en elimineering van de minderwaardige exemplaren door castratie. Deze gang van zaken zalnbsp;op tal van plaatsen afdoende kunnen zijn, aangezien nognbsp;voldoende geschikte stieren aanwezig zijn. Op anderenbsp;daarentegen zal het noodig blijken te zijn bovendien doornbsp;import van versch bloed de zaak vooruit te brengen.
Wat de selectie en de castratie betreft, wil ik op het volgende wijzen.
Het valt te bejammeren, dat momenteel van regeerings-wege nog geen verplichte castratie is ingevoerd. Hierbij moet ik opmerken, dat ik de zienswijze van collega vannbsp;DER ScHROEFF, als ZOU daardoor de veestapel numeriek
-ocr page 594-566
sterk achteruitgaan, niet kan deelen, althans als hij daarmede bedoelt een permanenten achteruitgang. Ik wil niet betwisten, dat zich in het begin achteruitgang kan latennbsp;gevoelen, maar ik ben overtuigd, dat deze in elk gevalnbsp;spoedig tot staan zal komen.
Wanneer men' bovendien erop let, wat in dit opzicht door de bevolking zelf wordt verricht, en op welke onoordeelkundige wijze, dan aclit ik dit gevaar niet zoonbsp;groot. Van niet minder groot belang dan eene verplichtenbsp;castratie van minderwaardige buffelstieren acht ik eennbsp;verbod van castratie door de bevolking zelf en dit isnbsp;minder gericht tegen de methode, al valt daar heel watnbsp;op af te dingen, dan wel tegen het onoordeelkundig uitzoeken der dieren. In sommige gevallen ziet men bij aannbsp;kondiging van een onderzoek van den veestapel in bovengenoemden zin de bevolking, uit vrees en opgestookt doornbsp;belanghebbende Inlandsche castreerders, al hun mannelijknbsp;vee zelf castreeren, waarmede dan meer kwaad dan goednbsp;wordt gedaan. Gaat om politieke redenen een dergelijknbsp;verbod te ver, dan kan in elk geval worden verboden tenbsp;castreeren, alvorens door den deskundige eene selectienbsp;heeft plaats gehad en kan daarna de castratie onder toezichtnbsp;geschieden. Een dezer beide regelingen acht ik beslistnbsp;noodzakelijk met het oog op de geringe kennis van zaken,nbsp;die de Inlander op dit gebied ten toon spreidt. Men staatnbsp;ten minste verbaasd over de antwoorden, die men krijgt,nbsp;wanneer men zijn oordeel over een of ander dier vraagt.nbsp;Het is mij althans herhaaldelijk voorgekomen, dat een diernbsp;door mij als een minderwaardig beschouwd, door dennbsp;Inlander werd uitgekreten als sai, daarbij misschien lettendenbsp;op een of anderen haarwervel of kleurschakeering.
Waar ik zooeven sprak over onoordeelkundig uitzoeken door de bevolking van de dieren, die zij uit geheel vrijen wilnbsp;wenscht te laten castreeren, daar ziet men het merkwaardigenbsp;verschijnsel, dat de castratie wordt toegepast op de beste
-ocr page 595-567
exemplaren, terwijl de minderwaardige goed genoeg vr de voortteling worden geacht, waarmede dus het bewijsnbsp;wordt geleverd, dat de Inlander niet het minste begrip vannbsp;eene rationeele veeteelt bezit. Nu is het te begrijpen, datnbsp;hij, wetende welke voordeelige veranderingen er door denbsp;castratie ontstaan, uit zuiver egostische redenen deze voor-deelen maximaal wil genieten door zijne beste dieren daaraan op te offeren, maar dat neemt niet weg, dat een ennbsp;ander getuigt van een kortzichtigheid, die men bij hetnbsp;groote kind moet breidelen. Als factor, die hierbij ongunstignbsp;meewerkt, komt andermaal de Inlandsche castreerder ternbsp;sprake, die er met een triomfantelijk gezicht op wijst, datnbsp;de door hem gecastreerde dieren dan toch maar grooternbsp;worden dan die door het gouvernement worden gecastreerd. SijMEN gelooft het en betaalt tot 1. voor de operatie, benevens een bij alles, dus ook hierbij toepasselijkenbsp;slametan. Behalve dit ongunstige moment, meestal alleennbsp;werkende als er sprake is van eigen ingrijpen, treedt bijnbsp;aangekondigde toepassing door het gouvernement op dennbsp;voorgrond vrees, welke zooals gezegd wordt aangewak-kerd door de belanghebbende Inlandsche castreerders, die o.a.nbsp;beweren, dat de dieren minder snel vet worden en te zwaknbsp;voor de sawahbewerking, terwijl verder de lust tot stilnbsp;verzet, op enkele plaatsen meer openbaar aan den dag tredende, de rustige afwikkeling dezer zaken in den weg staat.
Zooals gezegd, kan alleen een. verbod van castratie hieraan tegemoet komen. Zoolang dit evenwel nog nietnbsp;bestaat, zijn we verplicht op andere wijze in een en andernbsp;te voorzien.
cA
Wat het zelf castreeren betreft, blijft ons alleen over om met behulp van het Bestuur door middel van overredingnbsp;en z.g. prentah aloes, waarbij echter soms onuitvoerbarenbsp;bedreigingen komen, een en ander te organiseeren. Aan hetnbsp;middel van overreding, door collega Van der Schroeffnbsp;nog al voorgestaan, hecht ik niet veel waarde. Domheid en
-ocr page 596-58
eigenwijsheid gaan steeds hand aan hand en bovendien beslist in hoogste instantie de Inlandsche toekang kebiri.
Is het voorafgaande eene moeilijkheid, die men ondervindt door het ingrijpen der bevolking, eene andere moeilijkheid ontstaat door hare nalatigheid om niet alle mannelijke dieren bijeen te brengen. Dit is tegen te gaan door ze geheelnbsp;of gedeeltelijk andermaal op eene volgende plaats te latennbsp;opkomen, waardoor ze dus verder moeten loopen, maar eennbsp;sterker wapen heeft men in de hand, wanneer men weigertnbsp;de tevens aanwezige vrouwelijke dieren te keuren voor eennbsp;vergunning tot het slachten ervan. Deze weleens gesmadenbsp;keuring, welke door mij uit practische overwegingen gelijktijdig met de voorafgaande selectie van stieren wordtnbsp;verricht, blijkt in deze een krachtig hulpmiddel en eennbsp;waarborg voor een goede opkomst te wezen.
Ik kom nu aan de bespreking van'de vraag, waar deze maatregelen tot verbetering van den buffelstapel moeten worden toegepast en ik vermeen in verband met het voorafgaande,nbsp;dat de toepassing ervan niet op bepaalde plaatsen, die zichnbsp;daar meer of minder toe leenen, moet geschieden, maarnbsp;dat dit zonder uitzondering in elk veeartsenijkundig ressortnbsp;van Java en Madoera onderdistrictsgewijze en verbondennbsp;met de gelijksoortige maatregelen ten aanzien van dennbsp;rundveestapel moet plaats hebben. Het heeft mij werkelijknbsp;altijd verbaasd, dat alle pogingen tot verbetering van dennbsp;veestapel een min of meer plaatselijk cachet droegen en,nbsp;zonder afbreuk te willen doen aan de pioniers op dit gebied en het vele degelijke werk, dat ook thans nog geleverdnbsp;wordt, heeft een en ander bij herhaling op mij den indruknbsp;gemaakt sterk over te hellen naar liefhebberijwerk, waarbijnbsp;te weinig rekening werd gehouden met het algemeen belang. Wellicht wordt een en ander ingegeven door denbsp;zucht zoo spoedig mogelijk resultaten van de werkzaamhedennbsp;te zien. Mij zijn de motieven dus begrijpelijk, al kan iknbsp;er mij niet mede vereenigen, maar het komt mij toch voor.
-ocr page 597-569
dat ook in deze het min of meer persoonlijk belang moet wijken voor het algemeene en dan is de opzet van een ennbsp;ander te klein te noemen.
Behalve de direct voor de hand liggende uitbreiding, welke op de door mij bedoelde wijze van handelen aannbsp;de verbetering van den veestapel wordt gegeven, zijn ernbsp;andere, minder direct in het oog springende voordeelennbsp;aan verbonden. Eerstens noem ik de onmogelijkheidnbsp;voor de bevolking om door verkoop en inruiling, hetzijnbsp;van vrouwelijke dieren of zelfs van een andere diersoort,nbsp;zich aan het onderzoek te onttrekken. Het is van genoegzame bekendheid, dat een en ander plaats vindt. Wanneernbsp;men echter weet, dat overal hetzelfde geschiedt, houdt ditnbsp;van zelf op. Vervolgens voorkomt men de mogelijkheid vannbsp;insleping van minderwaardige producten in een streek, waarnbsp;men al zijn best doet om den veestapel op peil te houdennbsp;en waar dergelijke elementen soms reeds veel kwaad hebbennbsp;gesticht, alvorens men ze heeft opgespoord. Men kan nunbsp;wel zeggen; ja, maar in een streek met goede dieren zullennbsp;geen minderwaardige lakoe zijn, maar het kapitaal spreektnbsp;in deze dan toch zeker ook een woordje mee en wie geennbsp;geld heeft voor een Zeppelin behelpt zich met een vliegmachine.
Men zal vragen of bij eene dergelijke uitbreiding van werkzaamheden niet te veel tijd komt te liggen tusschennbsp;de opeenvolgende onderzoeken in dezelfde onderdistricten.nbsp;In ressorten als het mijne met 5 afdeelingen is op de doornbsp;mij aangegeven wijze de zaak uitvoervaar in iets meer dannbsp;n jaar.
Laat dit nu voor andere ressorten op '/2 jaar gesteld moeten worden, dan is er mijns inziens nog genoeg voordeel aan verbonden ook met betrekking tot naburige ressorten om op deze wijze de zaak te regelen, al zijn onder-tusschen de nog niet gekeurde stieren plusminus 2 jaarnbsp;geworden. De voortdurende selectie elimineert toch al
-ocr page 598-het minderwaardige, al duurt het dan iets langer. Op deze manier te werk gaande, moet men de helft der werkdagennbsp;voor dit doeleinde reserveeren, al kan men soms nanbsp;afloop ook nog wel eens iets anders verrichten. Daarnbsp;de zorg voor de verbetering van den veestapel aan onsnbsp;is opgedragen, valt hiertegen niets in te brengen. Uitnbsp;het oog mag niet verloren worden, dat een 4- a 500nbsp;dieren per dag de revue moeten passeeren, hetgeen bijnbsp;eenige oefening tusschen 8 en 1 uur kan geschieden. Vertrouwende op de werkkracht der heeren, zal hiertegen welnbsp;geen bezwaar worden gemaakt.
Als slot moet ik er mijn verbazing over uitdrukken, dat ten opzichte van deze werkzaamheden niet de minste regeling bestaat. Waar in andere opzichten, tot in het meestnbsp;pietluttige toe, eene centralisatie bestaat, die machtig aandoet,nbsp;vindt men daarvan geen spoor, waar het deze belangrijkenbsp;zaken betreft, en wordt eenieder vrijwel aan zijn eigennbsp;inzichten overgelaten Deze toestand heeft ongetwijfeldnbsp;het voordeel, dat het zwaartepunt van de verantwoordelijkheid althans ten deele op den veearts wordt gebracht, maarnbsp;de zaak, waarom het gaat, komt het in geen geval tennbsp;goede en menig beginneling zal met een zekere huivering en daardoor minder lust het werk aanpakken ennbsp;menigen bok schieten, alvorens behoorlijk op de hoogtenbsp;te wezen. Gelukkig, dat er zeer welwillende intermedianbsp;zijn, die in deze veel vergoeden, hetgeen evenwel nietnbsp;wegneemt, dat eene krachtige organisatie van bovenaf,nbsp;rekening houdende met locale omstandigheden, meer nutnbsp;zou stichten, dan thans het geval is.
Resumeerende hetgeen hiervoor is te berde gebracht, kom ik tot de volgende stellingen;
1. Bij ordonnantie worde verplichte castratie vastgesteld, hetzij geheel volgens de Europeesche methoden, hetzijnbsp;volgens de Javaansche methoden na voorafgaande deskundige selectie en onder deskundig toezicht.
-ocr page 599-571
2. nbsp;nbsp;nbsp;Het worde bij dezelfde ordonnantie verboden te cas-treeren, zonder dat daartoe na selectie vergunning isnbsp;verkregen.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Selectie en castratie van groot hoornvee vinde overnbsp;geheel Java en Madoera in alle onderdistricten zondernbsp;uitzondering plaats.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Een plan de campagne worde aangegeven door hetnbsp;Departement van Landbouw, hetwelk in hoofdlijnennbsp;aangeeft, wat moet geschieden, daarbij de detailleeringnbsp;aan de plaatselijke deskundigen overlatende.
Dr. VAN DER SCHROEFF wijst erop, dat de klauwgesteldheid van den buffel veel slechter is dan die van het rund, zoo-dat op sommige suikerfabrieken in zijn ressort Pekalongannbsp;tot 60 % der gebruikt wordende buffels uitviel. Ook beweegt de buffel zich als trekdier veel langzamer dan hetnbsp;rund. Afgaande op de door hem opgedane ervaringennbsp;meent Dr. van der Schroeff, dat de heer de Voogd denbsp;moeilijkheden, verbonden aan de verbetering van den buf-felstapel, te licht inziet. In zijn ressort werden met fondsennbsp;van een drietal suikerfabrieken groote fok-buffelstieren aangekocht en in het begin had men met deze stieren veelnbsp;succs, maar niettegenstaande de medewerking van de fabrieken, het bestuur en het verlangen van Dr. van dernbsp;Schroeff om dit succs blijvend te doen zijn, bleek alnbsp;spoedig, dat hiervan geen sprake was. Aan een buffelkalfnbsp;is veel minder dan aan een rundkalf de invloed van eennbsp;goeden stier te zien. Dit is zeker een der redenen, waaroipnbsp;de bevolking al spoedig weer haar wijfjesbuffels door dennbsp;een of anderen willekeurigen buffelstier liet bespringen.nbsp;Dit zou tegengegaan kunnnen worden door castratie vannbsp;andere dan bepaalde fokstieren, maar het houden van fok-buffelstieren valt geheet buiten de gewoonten der bevolking,nbsp;De wijfjesbuffels worden thans feitelijk allen bij toevalnbsp;gedekt. Castratie der minderwaardige buffelstieren zou dannbsp;ook alleen tot verbetering kunnen leiden, indien tegelijker-
-ocr page 600-572
tijd voor een voldoend aantal fokstieren werd gezorgd en zorg gedragen, dat die ook voor het bespringen van denbsp;wijfjesbuffels werden gebruikt; anders zou castratie onvoorwaardelijk tot een vermindering van het aantal geboortnnbsp;voeren.
Dr. Vrijburg erkent, dat de buffelstapel in kwaliteit achteruitgaat en ook z.i. is dit het gevolg van het ondoordachte castreeren van de lastigste stieren, die meestal ook de bestenbsp;zijn, waardoor de minderwaardige voor de voortteling overblijven. Hij wil daarom een bepaald verbod van castreerennbsp;door anderen dan de veearts en zijn helpers. De veeartsnbsp;zou moeten zorg dragen, dat in bepaalde kringen 1 spring-stier op 50 koeien aanwezig is.
Dr. Doeve, geheel medegaande met de heeren de Voogd en Vrijburg, achttenminste in de eerste tijdendeze verhouding veel te gering en hij zou eerder geneigd zijn om 1nbsp;springstier op 10 koeien te handhaven. Hij wijst verdernbsp;erop, dat in zijn ressort Cheribon reeds een regeling bestaat aangaande de castratie, zooals de heer Vrijburg wil,nbsp;waarvan de uitvoering in de grensdistricten wel eens moeilijkheden oplevert, omdat de stieren naar de aangrenzendenbsp;gewesten worden gebracht, daar worden gecastreerd ennbsp;daarna weder teruggevoerd in zijn ressort.
De heer Penning ontkent, dat er, zooals de heer de Voogd meent, bij het Departement van Landbouw minder belangstelling voor den buffelstapel zou bestaan, maar de ervaringnbsp;heeft geleerd, dat maatregelen om verbetering aan te brengennbsp;tot niets leiden bij de tegenwerking der bevolking, die geennbsp;inmenging in deze wenscht. Dit is de reden, waarom voornbsp;die verbetering zoo weinig wordt gedaan.
Bovendien acht hij de verbetering van den runderstapel van meer belang en ook urgenter, ook omdat het geenszinsnbsp;vaststaat, dat de buffelstapel in hoedanigheid achteruitgaat.nbsp;Overigens is ook hij de meening toegedaan, dat alleen dannbsp;tot een verplichting tot het doen castreeren van minder-
573
waardige buffelstieren mag worden overgegaan, wanneer tegelijkertijd gezorgd wordt, dat een voldoende aantal spring-stieren beschikbaar blijft en het verknopen hiervan verhinderd wordt.
Dr. t Hoen wijst evenals Dr. van der Schroeff erop, dat aanhouden van bepaalde dekbuffelstieren geen gewoontenbsp;is en de Inlander daartoe ook wel niet gemakkelijk zalnbsp;zijn te brengen. Voorloopig zou hij slechts selectie willen,nbsp;door het doen castreeren van de slechte stieren en verdernbsp;op betere voeding willen zien aangedrongen.
Dr. VAN DER Schroeff is het geenszins eens met de gunstige meening van den heer Penning omtrent de hoedanigheidnbsp;van den buffelstapel. In zijn ressort Pekalongan heerschtnbsp;bepaald gebrek aan goede karbouwen, zoodat de suikerfabrieken in zijn ressort ze tot uit Rembang betrekken,nbsp;niettegenstaande toch Pekalongan een verbazend grootennbsp;buffelstapel heeft. Vrouwelijke buffels worden in zijn ressort door den Inlander in het geheel niet gebezigd alsnbsp;trekvee, zelfs als ze niet meer geschikt zijn voor de voortteling, al is reeds herhaaldelijk getracht hem daartoe tenbsp;bewegen. Selectie alleen, als Dr. t Hoen aangeeft, komtnbsp;hem voor geheel onvoldoende te zijn, daar de suiker-fabrikanten juist de geselecteerde stieren zullen opkoopen ennbsp;niet de wegens hun minderwaardigheid gecastreerde dieren.
De heer de Voogd zegt, dat elders de suikerfabrieken juist wel castraten opkoopen, omdat deze rustiger zijn dannbsp;stieren. Wat zijn ressort Koedoes aangaat, ziet hij de noodzakelijkheid van bepaalde springstieren, die niet verkochtnbsp;mogen worden, niet in. Het is in dat ressort meer eennbsp;zaak van een betere verdeeling van het materiaal. Zoonbsp;zijn er in enkele desas b.v. 3 koeien op 80 stieren. Kwantitatief zijn er voldoende mannelijke buffels, maar de verdeeling van mannelijke en vrouwelijke buffels deugt niet.nbsp;Hij is dan ook bezig hieromtrent nadere gegeven te verzamelen. Zijn ervaring aangaande de klauwen van den
-ocr page 602-574
buffel is een andere dan die van Dr. van der Schroeff. Hij wijst er ten slotte nog op, dat in sommige streken denbsp;bevolking geen runderen wenscht te gebruiken en de voorkeur blijft geven aan buffels. Bij de groote hoeveelheid buffels in sommige streken moet hiermede rekening wordennbsp;gehouden en is verbetering van den buffelstapel even urgentnbsp;als die van den runderstapel, die naar de opvatting van dennbsp;heer Penning zou behooren vr te gaan.
Op een vraag van Dr. Doeve antwoordt de heer de Voogd nog met de mededeeling, dat hij de stieren op zeer jeugdigen leeftijd wil selecteeren en castreeren, daar zijns inziens reeds bij kalveren van een half jaar goed te zien isnbsp;of zij niets voor de toekomst beloven. Zulke dieren kunnen dadelijk worden gecastreerd. Een jaar daarna kan mennbsp;de niet gecastreerde dan nader nagaan en daaronder wedernbsp;selecteeren door, wat dan niet goed is, te castreeren. Watnbsp;dan niet gecastreerd is, wordt als goed aangemerkt.
De voorzitter (W. van der Burg) heeft den indruk gekregen, dat de onderwerpelijke aangelegenheid wegens de grootenbsp;uitgebreidheid van den buffelstapel een zeer belangrijke isnbsp;en verdere overweging ten zeerste verdient. Hij stelt dannbsp;ook voor het verhandelde ter kennis te brengen van dennbsp;Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel.
Hiertoe wordt unaniem besloten.
-ocr page 603-[Nederlandsch-Indische Veeartsenschool].
Een eigenaardig geval van acute distoma= tosis bij een rund,
DOOR
C. BUBBERMAN en M. MOETALIB.
Den 6den November j.1. werd hulp ingeroepen voor een rund van een melkerij te Buitenzorg. Volgens anamnese zounbsp;het dier, dat s morgens nog normaal was en vrij goed gegetennbsp;had, om half tien in den morgen zijn neergevallen, zondernbsp;weder te kunnen opstaan.
Bij ons bezoek om 5 uur s middags troffen wij aan een ongeveer 4-jarige zwartbonte gekruist-Hollandsche koe, platnbsp;op de linkerzijde in den stal liggend. Geen abnormalenbsp;uitvloeiingen uit de natuurlijke lichaamsopeningen, ledematennbsp;en horens niet koud, slijmvliezen anaemisch, blik vrij levendignbsp;en angstig, voedingstoestand vrij slecht. Verdere symptomennbsp;bestonden in clonische krampen van alle zichtbare spierennbsp;en spiergroepen, zooals die van oogleden, kaak, hals ennbsp;ledematen, terwijl met bepaalde tusschenpoozen als het warenbsp;een golfvormige kramp over het geheele lichaam van vorennbsp;naar achteren trok, waarbij vooral de buikspieren zich sterknbsp;contraheerden.
De spiercontracties van de ledematen deden deze in voortdurende maaiende beweging zijn. De hartslag was bonzend en frequent, anaal-temperatuur 38.9 C. Tympanitis bestondnbsp;niet; bij rectale exploratie werd een weinig zeer harde mest,nbsp;met een zeer taai slijm omhuld, te voorschijn gebracht ennbsp;sloot de darmwand zich krampachtig om de ingevoerde hand.
-ocr page 604-576
Bij vaginale exploratie bleek de blaas gevuld en de cervix uteri krampachtig gesloten. Ook de sensibiliteit bleek verhoogd, want een lichte drukking tegen de buigpezen hadnbsp;direct een krampachtig strekken van het betreffende beennbsp;ten gevolge, terwijl het optillen van het hoofd het dier sterknbsp;exciteerde en de maaiende beweging der ledematen hevignbsp;deed toenemen.
Volgens den eigenaar hadden de krampen den geheelen dag bestaan en waren naar zijn oordeel s middags om 1nbsp;uur het sterkst geweest. Het onderzoek op bloedparasietennbsp;viel negatief uit.
De beschreven verschijnselen deden ons aan een intoxicatie denken. Wij inspecteerden het gras en het gemengde krachtvoer, dat dien morgen was verstrekt, doch het laatstenbsp;was goed van reuk en niet muf en het gras frisch en vannbsp;goede kwaliteit. Het meest deed het symptomenbeeld onsnbsp;nog denken aan een of andere metaalvergifting, hoewel wijnbsp;voor een dergelijke intoxicatie geenerlei oorzaak kondennbsp;vinden. Meer pro forma werd het dier een dosis van 600nbsp;gram sulf. natricus gegeven. A'laar tevens werd de prognosenbsp;beslist infausta gesteld en geen hoop gegeven, dat het diernbsp;den nacht nog zou halen. Het overleed dan ook in dennbsp;avond van denzelfden dag, ongeveer om 10 uur.
Bij de sectie, die den volgende morgen om 8 uur verricht werd, bleek zich in de buikholte een hoeveelheid heldernbsp;lichtrood vocht te bevinden; de magen waren goed gevuld,nbsp;de darmen bevatten in het caudale gedeelte harden, doornbsp;slijm omhulden mest. liet omentum was iets genjicieerd,nbsp;er bestond geen enteritis, alleen werden in het duodenumnbsp;eenige genezen ulcera met verdikking van de mucosanbsp;gevonden.
De lever was zeer vergroot met stompe randen, de kleur ervan was vuil-bruingeel, terwijl de kapsel op voor- ennbsp;achtervlakte van het orgaan een groot aantal openingennbsp;bevatte, meestal rond met gladde randen en van speldeknop-
-ocr page 605-577
tot erwtgrootte, welke openingen voerden in kleine holten in het leverweefsel en direct onder de kapsel gelegen, welkenbsp;gedeeltelijk met een donker roodbruine, dikke vloeistof warennbsp;gevuld. Op de oppervlakte van de lever bevonden zichnbsp;enkele jonge distomen van 5 6 m.M. lang, welke parasieten ook in grooten getale op de sneevlakte werden aangetroffen. (Bij een vroeger hier waargenomen geval vannbsp;acute leverdistomatosis van een rund was het aantal jongenbsp;distomen op de sneevlakte nog grooter, maar hierbij dientnbsp;opgemerkt, dat de sectie toen onmiddellijk na den doodnbsp;geschiedde, terwijl in het onderhavige geval er tusschennbsp;dood en sectie 10 uren verliepen, zoodat het hieraan misschien te wijten is, dat het aantal jonge distomen nunbsp;geringer was). In de lever werden geen volwassen distomennbsp;gevonden, wel drie exemplaren in de gal. Het orgaan wasnbsp;op doorsnede voor een groot gedeelte cirrhotisch, door eennbsp;bestaand oud distomatose-proces, terwijl het overige weefselnbsp;vettig gedegenereerd was en verwoest door de jonge distomen.nbsp;De nieren waren sterk hyperaemisch. Overigens kon nietsnbsp;abnormaals worden gevonden, ook niet in de hersenen.
Uit de sectieverschijnselen blijkt dus, dat het rund aan acute leverdistomatosis lijdende was, tengevolge van eennbsp;invasie van een groot aantal jonge distomen.
Typisch zijn in dit geval de op den voorgrond tredende excitatieverschijnselen, zoowel van den kant der motorischenbsp;als van de sensible zenuwelementen, terwijl de enkelenbsp;schrijvers, die dit onderwerp beschreven, daarentegennbsp;depressie als voornaamste symptoom noemen Waar bij denbsp;sectie in de hersenen geen jonge distomen werden aangetroffen, zoodat parasitaire emboli in de hersenen niet denbsp;oorzaak kunnen zijn geweest van de zenuwverschijnselen,nbsp;lijkt het ons het meest waarschijnlijk, dat zij het gevolgnbsp;waren van een toxaemie, tengevolge van een groote productienbsp;van toxinen door het groot aantal jonge distomen.
Ten slotte moet hier gewezen worden op het groote nut,
-ocr page 606-578
dat een eigen grasaanplant voor melkerijen heeft, daar immers de bron van de distomeninfecties het gras is, dat langs galangans en slootkanten gesneden wordt. Op den stalnbsp;hierboven bedoeld kwamen ons in den laatsten tijd dan ooknbsp;nog eenige (in totaal 3) gevallen van acute leverdistomatosisnbsp;onder oogen, waarvan de diagnose bij sectie werd bevestigd.nbsp;Het ziektebeeld had hierbij echter het gewone verloop:nbsp;vermagering, diarrhee gedurende eenige weken, verlammingnbsp;in het achterstel en de dood onder verschijnselen van sopor.nbsp;In overleg met den eigenaar wordt dan ook nu werk gemaaktnbsp;van een betere grasvoorziening en wordt aan alle magerenbsp;runderen op den stal dagelijks eenige handenvol zout verstrekt.
Buitenzorg, November 1916.
Behandeling van distomatosis.
Blijkens een mededeelirig van Marek in de Bert. Tierarztl. Wochenschrift bleek bij schapen van de gebruikte wormmiddelen kamala het meest werkzaam te zijn. Bij 85/o vannbsp;de behandelde dieren vond hij bij sectie de leverbottennbsp;gedood. Dosis voor njarige en oudere schapen; 15 gramnbsp;in tween met een tusschen tijd van 1224 uren, als pillennbsp;of bolus (met meel en althae-poeder) in te geven middelsnbsp;een koorntang door de opening van een houten mondspiegel,nbsp;als bij het inbrengen van de slokdarmsonde bij runderennbsp;wordt gebruikt. Het middel veroorzaakt diarrhee. Na 38nbsp;dagen zijn de parasieten gestorven en uit de galgangennbsp;verdwenen. Dit geldt alleen ten opzichte van de distomumnbsp;hepaticuni bij het schaap. Op de dist. lanceolatum blekennbsp;tot heden alle geneesmiddelen werkeloos.
V. d. B.
-ocr page 607-Lezing gehouden in de Algemeene vergadering der Vereeni-ging tot bevordering van Veeartsenijkunde in Ned.-Indi op 2 en 3 Juni 1916 te Djokjakarta,
DOOR
C. BUBBKRMAN.
De naam vaccinatie stamt van de aloude koepokenting, de meest succesvolle beschuttende enting, die wij tot opnbsp;den huidigen dag kennen.
Later kreeg het begrip een meer ruime beteekenis, zoodat tegenwoordig onder een vaccin een entstof in hetnbsp;algemeen wordt verstaan, door middel waarvan het mogelijknbsp;is een individu actief immuun te maken.
Zoo uitgebreid de prophylactische Joepassing van entstoffen in de veterinair-medische practijk is, zoo weinig heeft tot nu toe de voor het eerst door Wright systematischnbsp;uitgewerkte therapeutische aanwending ervan ingang gevonden. De reden daarvan zal wel te zoeken zijn in hetnbsp;feit, dat het hier een methode betreft, die liet eerst bijnbsp;menschen werd toegepast en aan welke geen groote dierexperimenten voorafgingen.
De eerste, die een actieve immunotherapie in toepassing bracht, was Robert Koch met zijn behandeling van tuberculoselijders door middel van tuberculine, hoewel het denbsp;groote verdienste van A. E. Wright geweest is de therapeutische immunisatie van menschen op breede basis tenbsp;hebben gegrondvest. Het uitgangspunt hiervan bood hemnbsp;de ontdekking van de bacteriotrope stoffen van het nor-maalserum, de z.g. opsoninen en de contrle der in hetnbsp;lichaam optredende immuniteitsreacties door middel van dennbsp;opsonischen index.
-ocr page 608-580
Op grond hiervan ontwierp hij de techniek der specifieke bacteriotherapie, welke hij vaccinatie-therapie noemde ennbsp;waarvoor hij door hitte gedoode bacterinsuspensies gebruikte.
Reeds voor hem hadden twee Belgische onderzoekers, n.1. Denys en Leclef thermostabiele stoffen in het immuunserumnbsp;gevonden, die zij bacteriotroop noemden en die de eigenschap hadden om bacterin phagocytabel te maken. Laternbsp;vond Leishman een juiste methode om de phagocytaire krachtnbsp;van het bloed te meten. Deze ontdekking leidde tot denbsp;studies van Wright en Douglas en tot de ontdekking dernbsp;opsoninen en hun clinische toepassing. Zij vonden dan innbsp;het bloedserum van normale menschen stoffen, welke bepaaldenbsp;bacterin dusdanig konden benvloeden, dat zij door denbsp;phagocythen gemakkelijker werden opgenomen (opsoninennbsp;van opsono = voorbereiden tot den maaltijd) en bewezennbsp;tevens, dat het hier serumstoffen betrof, in tegenstelling vannbsp;de meening van Metschnikoff, die de oorsprong der phago-cytose in de phagocyten zelf zocht (stimulinen). Zij zijnnbsp;zeer labiel (worden door 10 minuten verhitten op 60 grooten-deels gedood) en zijn van belang bij d^ natuurlijke immuniteit.nbsp;Bij de verkregen immuniteit zijn de opsoninen in het serumnbsp;in vermeerderde hoeveelheid aanwezig. Deze immuun-op-soninen werken specifiek en zijn thermostabiel.
De vorming van de immuunopsoninen staat volgens Wright in nauw verband met de genezingsreacties in het genfecteerdenbsp;lichaam. Hij beschouwt de phagocytose-bevorderende serumstoffen als een beslissende factor voor het weerstandsvermogen van het lichaam tegen een infectie.
De quantitatieve verhoudingen der bacteriotrope stoffen gaan dus in het organisme parallel met den graad derpha-gocytose der door hen benvloede bacterin. Hierop berustnbsp;de door Wright aangegeven bepaling van den opsonischennbsp;index (d.i. de verhouding van het opsonine-gehalte van eennbsp;ziek serum tegenover dat van een gezond) als middel om denbsp;phagocytaire kracht van het bloed te meten. Het bleek n.1..
-ocr page 609-dat bij een gezond individu het opsoninegehalte binnen vrij nauwe grenzen bleef, terwijl het bij een ziek individu tegenover het betreffende microorganisme zeer uiteen kon loopen.
Zoo konden Wright en zijn leerlingen bij lijders aan tuberculose aantoonen, dat bij een voortdurend bestaan vannbsp;een subn'ormalen index het een geval van gelocaliseerde tuberculose betrof, terwijl bij een voortdurend schommelendennbsp;index, die nu eens sub- dan weer supranormaal was, mennbsp;met algemeene tuberculose te doen had.
De schommelende index toont aan, dat van uit een bepaalde ziektehaard nu en dan een circuleeren van bacterin of hun toxinen plaats vindt, hetgeen Wright aangaf metnbsp;den naam van auto-inoculatie.
Behalve dus deze diagnostische beteekenis, kan de opso-nische index een prognostische beteekenis hebben, in zooverre, dat men aan het verloop der ppsonische curve kan nagaan,nbsp;hoe het verloop der ziekte is.
De grootste beteekenis echter heeft de opsonische index gekregen als controle van de bacteriotherapeutische behandelingsmethode.
Vr Wright werd de vaccinatie met therapeutisch doel weinig toegepast, omdat het ondoelmatig leek om eennbsp;genfecteerd lichaam nog meer toxinen toe te voegen.
Dit is echter maar in zekeren zin juist, omdat er chronisch verloopende infectieziekten, b.v. lepra en sommige vormen van t.b.c. zijn, welke niet tot genezing kunnen komen,nbsp;zonder dat echter de ziekte sterk verergert, een soort evenwichtstoestand dus tusschen organisme en smetstof, waarbijnbsp;het lichaam niet in staat is, tot een bepaalde reactie tenbsp;komen. Bij zulke aandoeningen vond Wright een steedsnbsp;subnormalen opsonischen index. Hij verklaarde het wegblijvennbsp;der voor genezing benoodigde stoffen als een gebrek aannbsp;antilichamen-vorming tengevolge van onvoldoende resorptienbsp;der antigenen. Verder kwam hij op het idee om in dergelijkenbsp;gevallen door inspuiten van bepaalde hoeveelheden gedoode
-ocr page 610-582
culturen van de bewuste bacterin, het organisme te dwingen voldoende antilichamen te produceeren.
Zooals gezegd gebruikte hij nu den opsonischen index als middel ter controle van de gedurende de vaccinatie plaatsnbsp;hebbende immuniteitsreacties.
Men wist reeds sinds lang, dat het organisme bij de actieve immunisatie op het inspuiten van een antigeen desnbsp;te heftiger reageert, hoe grooter de dosis was. Deze reactie,nbsp;welke zich behalve door uitwendige symptomen als tempe-ratuursverhooging, storing in het algemeen welzijn enz. ooknbsp;kenmerkt aan een tijdelijk dalen van het gehalte aan opso-ninen, werd door Wright betiteld met den naam van negatievenbsp;phase, welke verklaard wordt, doordat de ingespoten anti-genen niet alleen de vrij circuleerende, maar ook de aan hetnbsp;celprotoplasma gebonden amboceptoren binden, zoodat hetnbsp;lichaam tijdelijk van een deel zijner antilichamen beroofd is.nbsp;Daarop volgt dan de overproductie ervan of positieve phasenbsp;van Wright, welke gekenmerkt is door een verhoogd opso-ninegehalte, hetwelk dan na eenige dagen weer tot denbsp;norm terugkeert. Door middel van den opsonischen index isnbsp;het dus mogelijk om den duur van de negatieve phase nauwkeurig te bepalen, hetgeen voor een vaccinatie van veelnbsp;belang is, daar het natuurlijk gecontra-indiceerd is om innbsp;die negatieve phase een hernieuwde vaccin-injectie toe tenbsp;passen.
Het groote voordeel der index-bepaling is dus geweest, dat het mogelijk was den juisten tijd voor een volgendenbsp;injectie te bepalen, terwijl men tevens de reacties kon nagaan,nbsp;die door verschillend groote vaccin-doses werden veroorzaakt.
Het bleek toen, dat als de ingespolen dosis zeer klein is, direct na de injectie een minimale index-verhoogingnbsp;optreedt, welke na eenige dagen weer tot zijn oude hoogtenbsp;terugkeert. Is de ingespoten hoeveelheid middelgroot, zoonbsp;daalt de index na de injectie tot een zekeren graad, dochnbsp;begint na 24 uren te stijgen, blijft eenige dagen verhoogd.
ik
-ocr page 611-583
gaat dan weer dalen, terwijl het eindresultaat een matige verhooging aanwijst ten opzichte van de oorspronkelijkenbsp;waarde. Is de dosis te groot, dan treedt na de injectie eennbsp;Vermindering van het opsoninegehalte op, welke in de eerstenbsp;dagen steeds erger wordt en slechts zeer langzaam weernbsp;tot de norm terugkeert.
Het spreekt wel vanzelf, dat bij algemeene bacteriaemin zooals miltvuur, haemorrhagische septichaemie enz. het nietnbsp;aangewezen zal zijn om therapeutisch te vaccineeren. Mindernbsp;kans op eventueele schadelijke gevolgen zal men liebben bijnbsp;meer of minder gelocaliseerde aandoeningen, waarbij af ennbsp;toe autoinoculaties voorkomen, zooals bij goedaardige-droes,nbsp;pneumonie, peritonitis, enz.
Het meeste succes zal men echter hebben bij de streng gelocaliseerde en afgekapselde processen, waarbij geen bacterin in de bloedbaan geraken kunnen. Door het chronischenbsp;verbruik van opsoninen is hierbij juist de index steeds verlaagdnbsp;en zal een vaccin-injectie in staat zijn deze te verhoogen.
Vooral de chronische aandoeningen van deze rubriek vormen de ware indicaties van een vaccinotherapie. Hieronder vallen dan de chronische malleus, de chronische tuberculose e.a.
Volgens Wright is het echter niet voldoende om het bloed van nieuwe bacteriotropen te voorzien. Men moet ook hetnbsp;versche bloed een beter toetreden tot den infectiehaardnbsp;mogelijk maken, om daardoor een doorstrooming daarvannbsp;met antilichamen te verkrijgen. Wright bereikte dat opnbsp;verschillende manieren: zooals BiERSche stuwing, bestralingnbsp;met different licht, terwijl hij tevens zorgde door openennbsp;van abscessen en verwijderen van sereuze ophoopingen, datnbsp;het lichaam bevrijd werd van vloeistoffen, welke volgensnbsp;opgedane ervaring arm aan opsoninen zijn.
Men zal natuurlijk met een vaccinatie niet beginnen, indien een acute exacerbatie van de ziekte is opgetreden en alsnbsp;er hooge koorts bestaat. De eerste dosis moet altijd kleinnbsp;zijn, omdat de reactie soms zeer individueel is. Reageert
-ocr page 612-584
het dier te sterk, dan zal men een volgende dosis wat kleiner nemen, in het tegenovergestelde geval zal men de dosisnbsp;langzaam vergrooten. De bepaling van den opsonischen index,nbsp;die in de eerste jaren der vaccino-therapie zulke goedenbsp;diensten bewezen heeft om een inzicht in de zaak te verkrijgen, is tegenwoordig door de meeste therapeuten bijnanbsp;geheel verlaten. De techniek ervan is te subtiel en te omslachtig voor een voortdurende toepassing. De modernenbsp;onderzoekers, die op dit punt over ervaring beschikken,nbsp;hebben in de meeste gevallen aan de clinische verschijnselennbsp;der negatieve phase houvast genoeg om een idee te krijgennbsp;van de reacties van het organisme.
Wat de in te spuiten vaccins betreft, zoo heeft de ervaring bewezen, dat men de beste resultaten verkrijgt met de z.g.n.nbsp;auto-vaccins, welke in het laboratorium gemaakt worden vannbsp;de uit de patient gekweekte bacterie. Is het onmogelijk omnbsp;den bepaalden stam van het individu zelf te verkrijgen, dannbsp;zal men zijn toevlucht moeten nemen tot de z.g.n. polyvalentenbsp;of stam-vaccins, die uit verschillende bacterie-stammen vannbsp;dezelfde soort worden gemaakt.
Zooals reeds gezegd was Robert Koch de eerste, die bij tuberculose de vaccino-therapie in toepassing bracht, hoewelnbsp;de methode eerst na de onderzoekingen van Wright ennbsp;zijn school op uitgebreide schaal werd aangewend.
Vooral in Engeland en Amerika vond zij haar beoefenaars onder de medici en werden goede resultaten er mede bereikt,nbsp;speciaal bij chronische locale aandoeningen, veroorzaakt doornbsp;staphylococcen, streptococcen, gonococcen, acnebacillen, coli-bacillen en tuberkelbacillen. Later werd zij ook toegepastnbsp;bij gelocaliseerde typhusaandoeningen van den mensch, bijnbsp;diphtherie, maltakoorts, actinomycose, lepra enz.
Enkele mededeelingen zijn in de literatuur te vinden over vaccinatie bij chronischen malleus van den mensch, een aandoening, welke nu en dan optreedt bij personen, die metnbsp;malleuze paarden in aanraking zijn geweest.
-ocr page 613-K. ZiELER (') deelt een geval van chronischen malleus bij den mensch mede, hetwelk reeds jarenlang iedere behandeling had getrotseerd en dat na enkele vaccininjecties innbsp;korten tijd genas.
Cramp (^) publiceert bijzonderheden over een geval van chronischen malleus bij den mensch, dat met multipele absces-vorming gepaard ging en waarbij na chirurgisch ingrijpennbsp;recidieve optrad. Ook hier trad genezing in na vaccinatie.
S. H. Gaicer (^), gouvernementsveearts van Britsch-Indi, geeft uitgebreide bijzonderheden over zijn bij de operatienbsp;van een Arabischen pony opgeloopen malleus-infectie. Nanbsp;ettelijke amputaties, zoowel in Indi als in Engeland tradnbsp;na 10 vaccin-injecties (12200 millioen bacillen) sterkenbsp;verbetering en ten slotte herstel in.
In de veterinaire practijk is echter tot nu toe de toepassing der vaccino-therapie niet zeer uitgebreid geweest, hetgeennbsp;wel te verwonderen is, waar ook de dierenartsen met ziektennbsp;te maken krijgen, welke alle kans op een succesvolle vaccinatie bieden.
J. H. ('') publiceert een mededeeling over de genezing van een hond, lijdende aan uitgebreide abscesvorming aannbsp;een voorbeen, door middel van een vaccin bereid van denbsp;uit de pus gesoleerde etterverwekkers, in hoofdzaak staphy-lococcen.
R. E. Spline (^) houdt een pleidooi voor de toepassing der methode bij dierziekten en beveelt haar aan bij verschillende suppuraties (genfecteerde wonden, nageltred, navelabs-cessen enz.) bij hondeziekte (hier tegen de secundaire micror-ganismen), bij pneumonie en bij coliaandoeningen. Evenzoonbsp;A. Vrijburg (*), die tevens mededeelingen doet over denbsp;met een door Duncan gewijzigde vaccinotherapie, de z.g.nbsp;auto-therapie, waarbij de in de ziektehaarden gevormde af-scheidingsproducten als vaccin worden gebruikt.
A. Payne () en H. A. Reid (0 deelen bijzonderheden mede over vaccinatie bij mastitis bij het rund.
-ocr page 614-586
De eerste spoot een gemengd staphylococcen-en strepto-coccenvaccin in en kreeg hiermede goede resultaten.
Reid had minder succes ermede.
W. M. SCOTT () geeft een opgave van de door hem bereikte resultaten met de vaccino-therapie. In 49 gevallennbsp;van met staphylococcen, streptococcen en colibacillen genfecteerde wonden, verkreeg hij in 47 gevallen genezing; bijnbsp;pneumonie door streptococcen-en diplococceninfectie in 12nbsp;van de 14 gevallen, bij bronchitis door staphylococcen,nbsp;streptococcen en bipolaire bacillen in alle 6 gevallen, bijnbsp;nephritis door colibacillen, streptococcen en staphylococcennbsp;in 8 van de 9 gevallen, bij cystitis door streptococcen ennbsp;colibacillen in 1 van de 2 gevallen (het andere geval wasnbsp;veel verbeterd), bij goedaardige-droes in 5 van de 7 gevallennbsp;en bij ulcereuze keratitis door streptococcen en staphylococcennbsp;in alle 2 gevallen.
J. F. D. Tutt () deelt eenige gevallen van succesvolle vaccinatie mede bij purulente tendovaginitis, chronische neus-uitvloeiing en lymphangitis.
Wat de diertuberculose betreft, zoo zijn reeds sinds jaren door verschillende onderzoekers pogingen aangewend omnbsp;in navolging van de KocHsche behandelingsmethode bij dennbsp;mensch ook dieren door tuberculine te genezen.
Veel resultaten werden daarmede niet bereikt, alleen in de laatste jaren werden gunstige uitkomsten gepubliceerdnbsp;van de behandeling met antiphymatol.
Zoo kon Klimmer (quot;) in 112 gevallen van tuberculeuze en met antiphymatol behandelde runderen bij sectie in 33nbsp;gevallen totale genezing en in 65 gevallen duidelijke neigingnbsp;tot afkapseling constateeren.
Aan mededeelingen omtrent de vaccino-therapie bij malleus is de veterinaire literatuur zeer arm.
Slechts n publicatie is te vinden n.i. die van Mac Kellar (quot;). Hij beschrijft daarin de toepassing van een doorhem bereidnbsp;vaccin in stallen, waar malleusgevallen waren voorgekomen.
-ocr page 615-Het vaccin werd als volgt bereid:
Drie 24 uur oude glycerine-agarculturen van den malleusbacil werden ieder met 2 c.c. physiologische NaCI.-solutie afgespoeld en de bacillenemulsie vervolgens gebracht innbsp;500 c.c. bouillon. Dit liet men 72 uur in de broedstoofnbsp;vertoeven, waarna de bacillen door verhitting werden gedoodnbsp;en vervolgens 50 c.c. 5/o carbolzuur werd toegevoegd.nbsp;Het aldus verkregen vaccin bevatte 100 millioen bacillennbsp;per c.c. Het werd met tusschenpoozen van een week ingespoten in doses van 1, 2'/2 en 5. c.c.
Bij enkele paarden trad een flinke thermische en locale reactie op, maar over het algemeen waren dergelijke gevallennbsp;zeldzaam.
In een stal van 150 paarden, waarvan er 14 op grond van clinische verschijnselen en de mallenatie werden afgemaakt, was bij 77 van de overige dieren de agglutinatie-reactie positief met titers van 1000 tot 10.000.
Na de vaccininjectie vertoonden drie paarden een sterke negatieve phase en werden clinisch ziek, als gevolg waarvan zijnbsp;werden afgemaakt. De overige dieren werden na 6 maandennbsp;wederom gevaccineeerd en maanden later voor de derdenbsp;maal. Zij bleven alle gezond.
In een anderen stal werden 14 paarden op grond van de clinische verschijnselen afgemaakt, terwijl van de 81 overigenbsp;er 49 een titer van 10.000 vertoonden.
3 vertoonden clinische symptomen na de eerste of tweede vaccininjectie en werden afgemaakt. De andere bleven gezond.
Aan 2 paarden, die verhoogde temperatuur en klierzwel-ling vertoonden, werden behalve de gewone vaccin-doses nog 7 injecties van 5 c.c. toegediend. Na drie maanden haddennbsp;zij normale temperatuur. Zij werden 8 maanden in quarantainenbsp;gehouden en werden toen weder aan het werk gezet.
Ook deze stal werd na 6 maanden weder gevaccineerd.
Behalve deze twee werden door Mac Kellar nog veel andere stallen behandeld, steeds met uitstekende resultaten.
-ocr page 616-Bij dieren, die sterk reageeren met thermische en locale reacties, beveelt hij aan het geven van een paar extra dosesnbsp;om de negatieve in een positieve phase om te zetten.
De paarden gaan volgens hem na de vaccinatie in alge-meene conditie en gewicht vooruit. Ook volgens hem heeft mallene een immuniseerende kracht, die echter niet metnbsp;die van het vaccin te vergelijken is.
De oogmallenatie is volgens den' schrijver het eenige middel, dat na de vaccinatie ter controle overblijft, daar denbsp;sero-reacties natuurlijk door vaccininjecties sterk positiefnbsp;worden. Verder zegt hij, en volkomen terecht, dat eennbsp;vaccin-injectie bij een gezond paard nooit aanleiding geeftnbsp;tot een positieve oogreactie.
Dit is volkomen waar, doch er is een andere kwestie, die o.i.z. niet van belang is ontbloot, n.1. in hoeverre mennbsp;de ophthalmoreactie kan gebruiken, om over het genezennbsp;zijn van een paard een oordeel te vellen.
Waar reeds door verscheidene onderzoekers (Wladimiroff (^^), SCHNRER (^) c.a.) de ondervinding is opgedaan, datnbsp;niet alleen de sero-reacties, doch ook de ophthalmoreactienbsp;niet direct negatief worden na het verdwijnen van levendenbsp;malleusbacillen uit het bloed, doch integendeel de verschillende soorten van antistoffen nog een zekeren tijdnbsp;na dien kunnen blijven circuleeren, zouden o.i. vele vannbsp;dergelijke paarden te lang worden aangehouden, indien mennbsp;de dieren niet zou willen vrijgeven, alvorens de oogreactienbsp;negatief verloopt.
ScHNRER drukt zich als volgt uit: es kann die Mallein-berempfindlichkeit, wie wir das ja bei anderen Krankheden und mit anderen Antikrpern sehr wohl kennen, z.b. Abortusnbsp;der Rinder, die klinische Krankheit und den pathologisch-anatoniischen Prozess berdauern.
Gelukkig bezitten wij een minstens even belangrijk hulpmiddel in de temperatuurcurve. Een gedurende zekeren tijd normaal blijven der lichaamstemperatuur bij paarden.
-ocr page 617-589
die tevoren de voor malleus karakteristieke schommelende temperatuur aanwezen, is zeer zeker een aanwijzing, datnbsp;de processen genezen zijn, waaraan men bovendien veelnbsp;meer houvast heeft dan aan de oogreactie, wier beoordeelingnbsp;immers individueel zoo verschillend kan zijn, afgezien nognbsp;van de atypische reacties, die men niet zelden ziet optredennbsp;bij paarden, die dikwijls worden ingedruppeld.
Ten slotte nog de mededeeling, dat Mac KuLLAude paarden, die op de vaccinatie niet te zwaar reageeren, hun gewonenbsp;werk liet verrichten. Dit is zeer zeker van belang, daarnbsp;het uit een financieel oogpunt in de meeste gevallen nietnbsp;zou aangaan om de te vaccineeren dieren gedurende eenigenbsp;maanden stalrust te geven.
De reden van de geringe toepassing der malleusvaccinatie zal wel te vinden zijn in het feit, dat het hier een ziektenbsp;betreft, die in de meeste beschaafde landen, dank zij denbsp;strenge politiemaatregelen, sterk aan het afnemen is en waarvan elk geval ter voorkoming van verdere verspreiding directnbsp;onschadelijk moet worden gemaakt, zoodat het niet zounbsp;aangaan-paarden tegen de ziekte in behandeling te nemennbsp;en daarmede infeCtie-haarden te onderhouden.
Met de prophylactische immunisatie is het natuurlijk een heel andere kwestie, omdat de hierbij gebruikelijke entstoffennbsp;geen levende bacillen bevatten en er dus geen gevaar vannbsp;verspreiding is.
Proeven hieromtrent zijn dan ook reeds verscheidene malen genomen (zie hiervoor 12), terwijl in den laatsten tijd vannbsp;Duitsche zijde stemmen opgegaan zijn om de in de Oostelijkenbsp;oorlogsvelden te gebruiken legerpaarden prophylactisch tenbsp;immuniseeren.
In landen echter zooals Ned.-Indi, waar de malleus in een zoo uitgebreide mate voorkomt, dat het uitroeien ervannbsp;voorloOpig wel een ptopie zal blijven, behoeft het gevaarnbsp;voor het onderhouden van smetstofhaarden door de vaccino-therapie niet zoo geducht te worden.
-ocr page 618-Waar bovendien in Ned.-Indi de ziekte zich bij uitstek chronisch voordoet onder de inheemsche paarden en waar,nbsp;zooals in de laatste jaren gebleken is, gevallen van spontanenbsp;genezing lang niet zelden zijn, zal de toepassing der therapeutische vaccinatie groot nut kunnen hebben.
Vooral voor het genezen van waardevolle paarden zal de weinig kostbare vaccinatie een niet geringe waardebesparingnbsp;kunnen geven.
Hoe dikwijls worden nu niet in de sectieverslagen der op grond van het malleusonderzoek afgemaakte paarden, mede-deelingen gedaan over het bestaan van echte chronische,nbsp;weinig progressieve processen en welk een mooi succesnbsp;zou de Indische veeartsenijkunde niet te boeken'hebben, alsnbsp;het gelukte dergelijke dieren, al was het maar voor eennbsp;gedeelte, blijvend te genezen.
Sinds jaren heeft de militair veterinaire dienst zich dan ook op een meer behoudend standpunt gesteld en werdnbsp;niet zoo vlug tot afmaken overgegaan, als dat bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst het geval is. Het negatiefnbsp;reageeren n.1. op de subcutane mallenatie van paarden, dienbsp;eerst positief hadden gereageerd, was reeds lang voor denbsp;paardenartsen een bewijs voor de genezing van malleus.nbsp;In het licht der vaccinotherapie beschouwd, kan een denbsp;genezing bevorderende werking door herhaalde mallene-inspuitingen volkomen verklaard worden.
Terecht wees Vrijburg () er op, dat, hoe groot ook de wetenschappelijke waarde der voorbehoedende malleus-immunisatie ook moge zijn, z.i. de therapeutische vaccinatienbsp;van oneindig veel grooter belang zo'u zijn.
Afmaken van clinische en vaccineeren van niet clinische malleuze paarden, dat zal hopelijk in de toekomst de richting zijn, welke de Indische veeartsenijkunde in deze zalnbsp;inslaan. Welk een uitgebreid veld ligt er bovendien nietnbsp;braak voor de dierenartsen om ook bij andere ziekten denbsp;vaccino-therapie in toepassing te brengen, zooals bij huid-
-ocr page 619-ziekten, mastitiden, goedaardige-droes enz. Naar onze mee-ning moeten ook bij de bij uitstek gelocaliseerde en chronisch verloopende lymphangitis epizotica goede resultaten te bereiken zijn. Bij gebrek aan culturen der saccharomycesnbsp;farciminosus, zou men zijn toevlucht moeten nemen totnbsp;gedoode parasieten, welke men uit etter of door fijnwrijvennbsp;van saccharomycotische tumoren heeft verkregen. Misschiennbsp;zouden gedoode gistculturen hiervoor te gebruiken zijn of zalnbsp;het mogelijk zijn de parasieten door middel van een leu-cocytolytisch serum uit de leucocyten vrij te maken.
K. ZlELER, Cramp,
S. H. Gaioer, J. H.
R. E. Spline, A. Payne,
H. A. Reid,
W. M. Scott, J. F. D. Tutt,
Mediz. Klinik 1909, No. 18. Referaat in Central-blatt fiir Bakt. enz. Bd. 44.
Journ. of the American med. Assoc. 1911. Vol 56. Referaat in Centralbiatt fiir Bakt. enz. Bd. 50.nbsp;The Journal of comparative pathology and therapeutics 1913. Vol 26, Part 3.
4
5
6
7
8 9
10
11
12
Veterinary Journal, December 1913.
American Veterinary Review. Vol 45, No. 1 en 2. Veterinary Journal Februarinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1914.
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Juninbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1914.
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Julinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1914.
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Februarinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1915.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
M. Klimmer, in Klimmer-Wolff Eisner, Handbuch der Serum-therapie und Serumdiagnostik in der Veteri-narmedizin.
R. S. Mac Kellar, American Veterinary Review. Vol 42, No. 1. L. DE Blieck en C, Bubberman, Veeartsenijkundige Bladen v.nbsp;Ned.-Indi. Deel 24, Afl. 4 en 5.
13 nbsp;nbsp;nbsp;A. Vrijburg,
14 nbsp;nbsp;nbsp;A. Vrijburg,
15 nbsp;nbsp;nbsp;W. Pfeiler,
16 nbsp;nbsp;nbsp;G. Michaelis,
17
Tijdschrift v. Veeartsenijkunde. Deel 40, Afl. 18.
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Deel 40, Afl. 4.
Berl. Tierarztl, Wschr Jahrg 31, No. 28. Handbuch Kolle en Wasser.mann. Bd. 3.
A. WOLFF Eisner, Klinische Immunitatslehre und Serodiagnos-tik 1910.
-ocr page 620-592
18 O. WOLFSOHN,
in Klimmer-Wolff Eisner, Handbuch der Se-rumtherapie und Serumdiagnostik in der Veteri-narmedizin.
19 W. Kolle en H. Hetsch, Die experimentelle Bakteriologie und die Infektionskrankheiten, Bd. 1(1911).
20
21
A. E. Wright, Studin ber Immunisierung 1909.
W. VAN DER Burg, Veeartsenijkundige Bladen voor Ned.-Indi, Deel 27, biz. 552 e v.
22 nbsp;nbsp;nbsp;J. SCHNiiRER. Tiende Veeartsenijkundig Congres, Londen, Vol 3.
23 nbsp;nbsp;nbsp;A. Wladimiroff, Berl. Tierarztl. Wschr. Jahrg 1908, No. 3.
DOOR
W. TREFFERS.
Als wild, eerstaanwezend paardenarts werd den 22en Maart 1915 mijn hulp ingeroepen voor het cavaleriepaard No 488.nbsp;Het dier was des morgens mede uitgeriikt en na een kwartier rijdens vertoonde het teekenen van oververmoeidheid,nbsp;hevig zweeten, benauwdheid en rillingen. Bij mijn komstnbsp;aan het station Lampoeyangan, waar het dier achtergelatennbsp;was, was aan hetzelve weinig meer te merken. Na een rustnbsp;van een uur werd het aan de hand naar den stal geleid.
Het dier was van 8 tot 12 Maart in behandeling geweest voor nageltred, waarbij de nagel door het achterste deel vannbsp;den straal was gedrongen tot tusschen de ballen van dennbsp;hoef (links achter).
Den 23en d.a.v. werden duidelijke kenteekenen van tetanus waarneembaar; stijve gang, onbuigbaarheid van den hals,nbsp;stijve, vastaanvoelende spieren, tevoorschijntreden van denbsp;membranae nictitans bij oplichten van het hoofd, scheef ennbsp;eenigszins opgelicht dragen van den staart, klem in dennbsp;mond; het kon echter nog eten. Temp, 38,4. Frequentenbsp;ademhaling.
-ocr page 621-De behandeling werd als volgt ingesteld:
t Dier werd in een donkeren stal geplaatst; 2 maal daags Brom kal. en Brom. natr. aa. 20 gram. Verder werd dagelijks mechanisch het kaakgewricht in beweging gebrachtnbsp;door met de hand de kaken te openen, teneinde te trachtennbsp;het dier aan het eten te houden. Dit gelukte met weeknbsp;voedsel en gras. Den 24en kon eerst 200 gram serumnbsp;ingespoten worden van het Instituut Pasteur te Parijs.
In de eerste dagen werd weinig verbetering waargenomen, daarna trad een verandering in gunstigen zin op. Na 10nbsp;dagen werd het dier van zonsondergang tot zonsopgang innbsp;de weide gelaten. Spoedig werd meerdere beweeglijkheidnbsp;merkbaar. Sedert 1 April werden geen medicijnen meernbsp;gegeven. Van 14 April werd het den geheelen dag in denbsp;weide gelaten en den 25en als hersteld uitgeschreven.
De temperatuur was alleen na de serum injectie belangrijk verhoogd, zooals blijkt uit de tabel:
22 |
23 |
24 |
25 |
26 |
27 |
28 |
29 l | ||
6u |
vm. |
37,5 |
38 |
38,7 |
38,7 |
38,9 |
37,9 |
37 | |
9u |
vm. |
38,4 1 ' |
37 |
39,1 |
.39,1 |
38,8 |
38,7 |
38,4 ! |
37,2 |
12 |
u. |
i 38,4 |
37,6 |
39,5 |
38,7 |
39,1 |
38,4 |
38,6 |
38 |
3u |
nm. |
38,8 |
38 |
40,2 |
38,6 |
39 |
38,5 |
38,6 |
37,2 |
6u |
nm. |
38,7 |
38,9 |
40,3 |
38,1 |
39,1 |
38,5 |
38,5 |
37 |
Den 5en Juni kwam in behandeling paard No. 33, lijdende aan een phlegmoneuze ontsteking van de bursa olecrani rechts.nbsp;Dit was van dit dier een chronisch lijden. Reeds herhaalde malen had doorbraak met pusontlasting plaats gehad.
Den 23en, nadat ik het paard eenige dagen niet gezien had, werd het, nog steeds in behandeling, weder voorgebrachtnbsp;met de mededeeling, dat het dier stijf was en inderdaad bleeknbsp;het te lijden aan tetanus. Van verwonding was niets bekendnbsp;behalve de genoemde legger. Het dier liep reeds moeilijk.
Het werd overgebracht in een donkeren stal, kreeg vloeibaar voedsel, 2 maal daags 40 gram Broompreparaten en de
-ocr page 622-voorradige hoeveelheid serum, zijnde 100 gram. Den volgenden dag werd nog 100 gram ingespoten. Toch scheen de toestand de twee volgende dagen eer achteruit te gaannbsp;dan vooruit, waarom den 26en 100 gram serum intraveneusnbsp;werd ingespoten en den 27eii weer 100 gr. subcutaan.nbsp;Verder werd doorgegaan met 2 maal daags 50 gram Broom-praeparaten. Na enkele dagen trad verbetering in. Evenalsnbsp;bij No. 488 werd hier door mechanisch openwringen vannbsp;den mond getracht het dier aan het eten te houden. Ooknbsp;werd een paar maal Sal. car. fact, gegeven om de digestienbsp;te bevorderen. Overigens was de behandeling en verplegingnbsp;als bij No. 488. Den 28en Juli werd het dier als hersteldnbsp;ontslagen.
Waar in den laatsten tijd de tetanustherapie, speciaal de serumtherapie nog al eens bestrijding vindt, leken mij dezenbsp;gevallen vermeldenswaard.
Djokjakarta, 20 September 1916.
DOOR
Op blz. 4 van het Jaarboek 1910 van den Burgerlijken Veeartsenijkundigen Dienst lezen we het volgende:
Merkwaardig bij deze ziekte, is het verschillend verloop in verschillende streken. Terwijl nl. de ziekte (tetanus)nbsp;op de hoofdplaatsen bijna steeds doodelijk verloopt, geneestnbsp;van de in de binnenlanden aangetaste paarden, bijv. opnbsp;Lombok, steeds het meerendeel.
Tetanus werd door mij in de Karolanden vrij veelvuldig, vul. bij jonge buffels waargenomen (de ziekte zag ik hiernbsp;nog niet bij paarden en runderen).
Ik herinner mij een drietal gevallen bij volwassen buffels; bij het eerste dier trad de ziekte op na het kalven; bij het
ik
-ocr page 623-595
tweede na eene verwonding door het trappen in de punten van een eg; bij het derde dier was van een voorafgeganenbsp;verwonding niets bekend; de beide eerste dieren liet iknbsp;afslachten, het derde dier, waarvan de ziektesymptomennbsp;bestonden uit een weinig stijven gang en een recht naarnbsp;achter gestoken staart, genas.
Herhaaldelijk werd de ziekte bij jonge buffels waargenomen en van de aangetaste dieren genas het meerendeel. Zooalsnbsp;vanzelf spreekt, hebben we bij deze spontane genezing vannbsp;tetanus zeer zeker rekening te houden met licht ziek zijnnbsp;der dieren.
Onder zwaar-zieke versta ik dieren, welke bijna alle symptomen der ziekte vertoonen, niet in staat zijn voedselnbsp;op te nemen en zich niet op de been kunnen houden.nbsp;Het zijn deze welke sterven.
De z.g.n. licht'zieke genezen in den regel.
Bij deze dieren merken we reeds dadelijk op, dat zij zich min of meer moeilijk en langzaam met stijve beenennbsp;voortbewegen; de stijve gang is soms het eenige, dat wenbsp;te zien krijgen. Sommige dragen een kleiner of grooternbsp;gedeelte van den staart horizontaal; bij andere zien we, datnbsp;de hals moeilijk heen en weer of naar beneden kan gebogennbsp;worden; bij nog andere merken we op, dat ook de kaakspieren in het proces betrokken zijn, en dat ze niet dannbsp;met de grootste moeite nog voedsel kunnen opnemen.
Het komt wel eens voor, dat onder een koppel buffels meer dan een dier word! gezien, dat aan tetanus lijdt.
Zoo zag ik onder een koppel te Soeka vier buffelkalveren en onder een koppel te Lingga drie kalveren tegelijk aannbsp;tetanus lijden.
Ik heb me wel eens afgevraagd, waar bij deze jeugdige dieren de infectie zou kunnen plaatsvinden en dan dacht iknbsp;aan de wondjes, die vaak bij het tanden-wisselen te zien zijn.
Kabandjahe, 22 November 1916.
-ocr page 624-Naschrift van de Redactie.
Naar aanleiding van vorenstaande beide mededeelingen omtrent genezen gevallen van tenanus, wordt de aandachtnbsp;gevestigd op de onlangs door Dr. Schffner in het Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlandsch-Indi uitgesprokennbsp;meening, dat tetanus in het algemeen bij den mensch innbsp;Indi minder ernstig voorloopt dan in Europa. Vermoedelijk is dit bij onze huisdieren ook het geval en moetnbsp;daarin de verklaring worden gezocht voor het over hetnbsp;algemeen gunstiger sterftecijfer bij tetanuspatienten ondernbsp;de Indische legerpaarden dan b.v. onder de Duitsche (zienbsp;bladzijde 394 van dit deel).
Bij de beoordeeling van de waarde van therapeutische middelen bij deze ziekte in Indi zij men dan ook voorzichtig,nbsp;aangezien alhier niet al te ernstige gevallen bij goede verpleging zeer veelvuldig spontaan genezen.
Zoo zal men bij de beoordeeling van het effect van het antitetanusserum bij het eerste paard van den heer Treffersnbsp;er rekening mee moeten houden, dat dit vr de inspuitingnbsp;geen hooger avondtemperatuur had dan 38.9 en nog in staatnbsp;was te eten, zoodat het geen zeer ernstig geval was, terwijlnbsp;van diens 2de patient de mededeelingen omtrent de ziekteverschijnselen te vaag zijn om een oordeel uit te kunnennbsp;spreken over het al af niet ernstige van het geval.
W. VAN DER Burg.
-ocr page 625-DOOR
Dr. W. VAN DEN AKKER.
In afl. 3 van dit tijdschrift geeft de heer Groeneveld onder I een uitvoerige beschouwing over het ontstaan vannbsp;ons Indische paard. Schr. gaat daarbij uit van een publicatienbsp;van Ridgeway en stelt aan de hand daarvan zijn betoog op.nbsp;Nu is er welhaast geen tak van wetenschap, waarvoor DEnbsp;Genestets woorden:
Wat ons de wijzen als waarheid verkonden,
Straks komt een wijzer, die t wegredeneert
meer gelden, dan voor de natuurlijke historie onzer huisdieren.
Dit is begrijpelijk, wanneer we nagaan, welke gebrekkige
hulpmiddelen ons ten dienste staan bij het opbouwen van die
geschiedenis.
Gegevens van verschillenden aard worden hier bij benut. De oudheidkundige opgravingen zijn de voornaamste bronnennbsp;voor de kennis van de oudste tijden. Overblijfselen in eennbsp;of anderen vorm, beeldhouwwerken, afbeeldingen van dierennbsp;etc. geven daar den weg aan. De oude geschiedenis,nbsp;archiefstukken en ten slotte overleveringen kunnen eveneensnbsp;waardevoe inlichtingen bijbrengen.
Van de natuurgetrouwheid van afbeeldingen en reliefstukken moet men geen te hoogen dunk hebben. Het kunnen vannbsp;den kunstenaar wordt maar al te vaak oveischat. t Is ooknbsp;nu nog uiterst moeilijk karakteristieke rasverschillen scherpnbsp;weer te geven. Vandaar dat dergelijk materiaal vaak redennbsp;tot twistpunten geeft Verschillende uitleg is mogelijk.
In dit verband is het wellicht dienstig te wijzen op het feit, dat zelfs de fotografie niet altijd zuivere proporties
-ocr page 626-598
geeft. Men ziet tal van dierfotos, waarop het hoofd of de voorhand veel te groote afmetingen heeft ten opzichtenbsp;van de rest van het lichaam. Waarschijnlijk is de oorzaaknbsp;te zoeken in het verkeerd instellen op korten afstand.
Omtrent de oudste tijden is ons nog slechts een klein gedeelte van het beschikbare materiaal onder oogen gekomen;nbsp;hoe meer opgravingen, hoe meer materiaal voor oudheidkundige studies.
Als we ons van dit alles redenschap geven, is het gemakkelijk in te zien, dat een bepaalde opvatting verlaten moet worden, zoodra feiten aan het licht komen, die daarmeenbsp;niet langer in overeenstemming te brengen zijn. Gebiedendnbsp;noodzakelijk is het dus zich op de hoogte te stellen van denbsp;laatste gegevens, als men zich op dit onzekere terrein waagt.
In verschillende Europeesche landen zijn de laatste 1520 jaren belangrijke opgravingen gedaan. Vooral die in Frankrijknbsp;(Capitan, Toussaint, Breuil etc), welke door den tegen-woordigen oorlog onderbroken werden, waren zeer vruchtbaar. Van Amerikaansche zijde zijn in tegenwoordigheidnbsp;van den bekenden Zwitserschen prof. DRST belangrijkenbsp;opgravingen in Centraal-Azi (Turkestan) gedaan. Voor Azinbsp;moeten bovendien de vondsten in de Siwalikkenheuvels aannbsp;den zuidvoet van den Himalaya vermeld worden. Behalvenbsp;Keller en Rutimeyer, als bekenden op dit terrein, mogennbsp;mannen als Nehring, Kraemer, Noack, Osborn, Ewart,nbsp;Forsyth Major en Tscherski genoemd worden.
De heer Gr. dan begint met te constateeren, dat vrij algemeen het bestaan van twee oerrassen van paardennbsp;aangenomen wordt en men dus in die beide de stamvadersnbsp;van alle tegenwoordige rassen te zien heeft en gaat nunbsp;hieruit het Indische paard afleiden.
Het aannemen van twee oerrassen is echter niet langer in overeenstemming met de feiten. Prof Kraemer constateertnbsp;anno 1912 het volgende: dat we door de resultaten dernbsp;jongste onderzoekingen niet meer volstaan kunnen met de
-ocr page 627-599
twee vroeger reeds bekende oervormen aan te nmen, doch dat een derde groep met zekerheid is aangetoond.
Deze derde vorm moet een ponytype geweest zijn, dat zich ontwikkelde op de bergen in den harden strijd om hetnbsp;bestaan, bij kou en gebrek aan voedsel. ' In veel opzichtennbsp;kwam het overeen met het in Gr.s artikel eq.c. africanusnbsp;genoemde paard in ander opzicht vertoonde het weer gelijkenis met den eq. c. occidentales (asiaticus).
Het bergachtige Centraal-Azi moet de bakermat geweest zijn. Voor latere tijden is het voorkomen ervan ook voornbsp;Engeland, Frankrijk, Zwitserland en geheel Midden-Europanbsp;aangetoond.
Het wordt waarschijnlijk geacht, dat dit dier de stamvader van de Keltische, Qermaansche en de tegenwoordige Euro-peesche, zelfs van de japansche en Java-ponys zou zijn.nbsp;Prof. Ewart van Edinburg o.a. heeft omtrent dit punt interessante onderzoekingen gedaan.
De heer Gr. zegt verder, dat,, algemeen eq. Przewalski en Aziatisch (occidentales) paard beschouwd worden alsnbsp;loten van denzelfden staam. Op grond daarvan verklaartnbsp;Schr. verder, dat van een afstamming van eenig bestaandnbsp;paardenras van den eq. Przewalski natuurlijk geen sprakenbsp;zijn. La mort sans phrase!
Dat kan Schr. niet verdedigen. Integendeel, o.a. door de resultaten der laatste onderzoekingen wordt het door verschillende geleerden waarschijnlijk geacht, dat de thansnbsp;nog wild levende eq. Przewalski de algemeene stamvader vannbsp;alle rassen zou zijn. Ewart is bijv. blijkens mondelingenbsp;mededeeling van deze meening.
Ook meent men, in strijd met vroegere opvatting, dat voor een groot gedeelte van Europa (Z. W. deel) eennbsp;Oostersch paard, in nauw verband staande met den Przewalski,nbsp;het eerste huisdier-paard geweest moet zijn.
In werkelijkheid zijn oudheidkundigen en andere geleerden nog in t onzekere omtrent het verband tusschen de oerrassen
-ocr page 628-BOO
onderling, hun betrekking tot de thans levende paardenrassen en de plaats, die de Przewalski ten opzichte van die beidenbsp;inneemt. Craniometrische onderzoekingenniet van enkelenbsp;exemplaren, maar vau massas materiaal zullen licht ennbsp;zekerheid kunnen brengen, waar nu hypothese heerscht!
Met de genoemde feiten voor oogen, kan het niet verwonderen, dat de conclusies van Ridgeway niet langer volghouden kunnen worden.
Ook zijn hypothese, dat de Arabier via Egypte van een eq. afr. lybicus zou stammen, wordt sterk in twijfel getrokken,nbsp;t Feit, dat de naburige Somali- en Galla-stammen in hunnbsp;taal geen woord voor paard bezitten, doch zich van hetnbsp;Arabische faras bedienen, pleit eer voor verplaatsing innbsp;omgekeerde richting. De (historische) overbrenging van Egyptische paarden (hoeveel?) naar Arabic sluit deze mogelijkheidnbsp;volstrekt niet uit.
t Wordt niet onwaarschijnlijk geacht, dat het paard Arabi van het Noorden is binnengekomen.
Resumeerende moeten we dus vaststellen, dat Schr. van onjuiste premissen uitgaat mogelijke invloed van No. drienbsp;blijft vanzelf geheel buiten beschouwingen valt dus ooknbsp;ht betoog daarop gebouwd.
Ik zou mij er dus van kunnen onthouden er verder op in te gaan.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
In het volgende zal ik echter gelegenheid hebben aan te toonen, dat ook overigens (verondersteld dat het punt vannbsp;uitgang juist ware), de bewijsvoering ver van sterk is, datnbsp;hypothese te veel als feit wordt aangemerkt en hier en daarnbsp;onjuistheden het betoog schragen.
Arabieren en Mongolen zouden dus hier zijn gebracht, t Is mogelijk, maar bewezen is niet, dat het werkelijk Arabieren en Mongolen waren.
Het oude Java-paard wordt nu, wat verschillende punten van het exterieur betreft, vergeleken met deze beide. Alsnbsp;eindconclusie zouden we hebben aan te nemen, dat het
601
Indische paard het resultaat is van de samenwerking van deze twee, waarvan de eene in deze, de andere in een anderenbsp;streek den ineesten invloed zou hebben gehad.
Met evenveel recht zou ik kunnen bewezen, dat de Lithau-sche pony op dezelfde basis (Mongool-Arabier) is opgebouwd. Die staat er ook vrijwel tusschen in. Of, dat een fox-terriernbsp;ontstaan is uit de kruising van, laten we zeggen boxer ennbsp;windhond. En dat zal Schr. mij denkelijk niet toegeven.
Een dergelijke deductie kan alleen eenige waarde hebben, als men aantoont, dat die twee en geen derden ingewerktnbsp;kunnen hebben. En dat nu is, dunkt mij, in het onderhavigenbsp;geval volstrekt niet bewezen of waarschijnlijk gemaakt.
Is het niet een feit, dat tal van paardenrassen hier vroegtijdig gebracht zijn?
Maar buitendien, is het niet zeer waarschijnlijk, dat het genoemde ponypaard de basis gevormd heeft?
Voor het toetsen van enkele andere punten uit het betoog van de wordingsgeschiedenis, zal ik tot een ander terreinnbsp;van wetensdhap, tot de genetica moeten overgaan. Ik zalnbsp;dan tevens gelegenheid hebben enkele opmerkingen te makennbsp;op het 2de en 3de gedeelte van het artikel.
De heer Gr. vindt aanleiding verschillende zinnen uit het artikel van Dr. Hagedoorn in dit tijdschrift over nemen. Datnbsp;de heer H., buiten de praktijk staande, daarmee niet voldoende rekening hield, was begrijpelijk. De heer Gr. alsnbsp;man van de praktijk dreigt echter denzelfden kant uit tenbsp;gaan. Dat is jammer. De praktijkman moet zijn oordeelnbsp;zuiver houden, niet aan den leiband loopen van de wetenschap, moet zijn eigen meening geven.
In de practijk der fokkerij heeft men wel degelijk rekening te houden met onomstootelijk vaststaande feiten der experi-menteele studin. Natuurlijk! Men doet echter goed watnbsp;conservatief te zijn en de uitkomst van een proef niet directnbsp;in zijn algemeenheid geldig te verklaren. (Zie onder omtrentnbsp;vererving van de witte kleur).
-ocr page 630-602
Laten we niet van het eene uiterste (louter praktijk) in het andere vallen. Waarom niet direct den juisten middenweg gekozen?
t Is verre van mij minder gelukkige regeeringsmaatregelen goed te willen praten, maar men behoort ze te beschouwennbsp;in het licht van hun tijd. t Gaat niet aan, nu achterafnbsp;met breed gebaar te zeggen: dat en zooveel meer is nietnbsp;gelukt, men zondigde tegen de verervingsleer. Dat Schr.nbsp;dat zelf gevoeld heeft, blijkt aan het slot van zijn artikel.
Men diene te bedenken, dat de toepassing van de resultaten der erfelijkheidsstudin in de dierteelt pas van de laatste jaren dateert.
Men kan in Holland spreken van een algemeen doordringen van de nieuwe strooming, toen de Vereeniging voor wetenschappelijke Teelt werd opgericht. Dat geschiedde eerst innbsp;Mei 1915; die vereeniging bracht theorie en praktijk bij-elkaar. Voordien ontbrak die aansluiting en hield slechtsnbsp;een enkele fokker rekening met de nog nieuwe richtingnbsp;(alleen plantkweekers profiteerden er uit den aard der zaaknbsp;reeds langer van).
En dat, ondanks de in H. s oogen toch ideale voorlichting daar te lande! En ondanks het daarbij gemoeide eigenbelang van den fokker, waarvan men toch verwachtennbsp;mag, dat hij de richting volgen zal, die men hem op goedenbsp;gronden als voordeelig aanwijst!
De eerste publicatie op dit gebied in het Hollandsch verscheen, als ik t wel heb, in 1912.
Dat Schr. in de bovengenoemde fout van generaliseeren van een enkele waarneming vervalt, blijkt op blz. 199.nbsp;Daar en een tiental blz. verder leest men, dat donkere kleurennbsp;domineeren boven wit.
Waarschijnlijk heeft Schr. naar aanleiding van een proef bij planten de uitspraak gelezen, dat het bezit van kleur-factoren als eigenschap domineert boven het ontbreken ervan, wat als definitie natuurlijk volkomen juist is. Dat mag
-ocr page 631-603
echter niet vrij vertaald worden in donkere kleuren domi-neeren steeds.
En we mogen ook niet zeggen, dat het bezit van een eigenschap domineert boven het ontbreken ervan. Hoorn-loosheid domineert boven de aanwzigheid van horens!nbsp;Onbenaalde tarwe domineert in deze eigenschap bovennbsp;behaarde!
Zelfs zijn er gevallen bekend, waarin een bepaalde eigenschap in de mannelijke linie recessief is, dus schuil gaat, terwijl dezelfde eigenschap in de vrouwelijke lijn domineert.
De meest zonderlinge gedragingen neemt men in dit opzicht waar; vaak zou men elk gebonden-zijn aan vaste regelsnbsp;loochenen, terwijl men toch op een goeden dag het raadselnbsp;ontwart.
Voor elke eigenschap in het bijzonder dient de verhouding vastgesteld, niet voor slechts een diersoort, maar voor alle, waarbij men ervan profiteeren wil.
Bij de overerving van kleuren, een vrij gemakkelijk terrein voor experimentatie, hebben we met zeer samengestelde,nbsp;nog onvoldoend verklaarde processen te doen.
Niet alleen, dat geen algemeene regel voor alle diersoorten geldt, doch zelfs de verschillende rassen van een soort volgen niet altijd eenzelfden regel. Zie; Punnett, Men-delism. Bateson, Principles of heredity.
Bij verschillende kippenrassen heeft men reeds 4 verschillende soorten wit vastgesteld, van drie daarvan is het bekend, dat ze schuil gaan onder gekieurden, terwijl een, de wittenbsp;Leghorn voor deze kleur wit dominant is.
Wat nu dit punt bij paarden betreft, bekend zijn o.a. de studies van Sturtevant, Wilson en Walther.
De laatste onderzocht de kwestie van de schimmelkleur in de bekende Oost-Pruisische stoeterij te Trakehnen ennbsp;vond, dat wit steeds dominant is en ook andere onderzoekers zijn het hiermee eens (ook Kronacher, door Qr,nbsp;aangehaald, vermeldt het).
-ocr page 632-604
Waar Schr. het tegenovergestelde beweert, is hij op een dwaalspoor; het pro-argument voor zijn betoog verandertnbsp;dus in een contra.
Waar hier dus een generaliseeren waargenomen wordt, zien we elders een negeefen van de feiten der erfelijkheidsleer.
Nog enkele voorbeelden.
In conclusie 4 blz. 202 wordt aangenomen: de bruine, edele Arabier de beste vertegenwoordiger van den (veronderstelden) eq. lybicus. Dit o.a. op grond van het feit, datnbsp;men het er over eens schijnt, dat de Kaheilan-stam hetnbsp;zuiverst is en hierin ook het aantal bruinen zoo groot is.nbsp;Men mag echter niet omgekeerd redeneeren en zeggen: denbsp;bruine Arabier is de zuivere. Elk viervoetig dier is immersnbsp;nog geen koe! Een feit is het, dat voskleur recessie! is tennbsp;opzichte van bruin, volgens Sturtevant en anderen zwartnbsp;evenzoo. Als we dus een bruine Arabier voor ons zien,nbsp;hebben we heel veel kans, dat hij onzuiver is voor die kleur,nbsp;hij kan vos en zwart in zich liebbeu. Die bruine kleur kannbsp;dus nooit een betrouwbaar richtsnoer zijn en daardoor verliestnbsp;ook dit motief zijn waarde.
Op pag. 203 wordt gezegd, dat het vanzelf spreekt, dat bodem en klimaat een enormen invloed hebben uitgeoefendnbsp;op het ontstaan van rassen en slagen. Een dergelijke krassenbsp;uitspraak kan thans niet meer door den beugel. Ik wil dennbsp;invloed van die beide niet absoluut negeeren, moet er echternbsp;op wijzen dat Lotsy scherp aangetoond heeft, dat kruisingnbsp;tot op heden de eenige bewezen oorzaak van het ontstaannbsp;van rassen is. Zie o.a. Mededeeling 2 van de V.v.w. Teelt,nbsp;2de en 13de grondstelling en Lotsy: De kruisingstheorie,nbsp;rede te Parijs gehouden in 1914.
De erfelijkheidsleer zegt ons, dat de dieren van de eerste generatie (Australir-Sandel) een middenstelling zullen innemen, heet het op blz. 227,
De verervingsproeven hebben integendeel juist geleerd, dat deze vroeger algemeen aangenomen regel niet juist is.
-ocr page 633-605
Reeds lang weet men, dat ook de F'- bastaarden niet per s een intermediairtype zullen vertoonen en men behoeftnbsp;geen vaagheden als verzien, telegonie en atavisme meer,nbsp;om vroeger reeds bekende afwijkingen van den gewaandennbsp;regel ook al wist men het wezen van die zaken niet goed tenbsp;verklaren een naam te geven. Zie ook 2de Mededeelingnbsp;v/d. V. V. w. Teelt, 4e en 5e grondstelling.
Summa summarum blijkt uit al het voorgaande wel voldoende, dat ik, verre van me aan te sluiten bij de verklaring van Gr. omtrent het ontstaan van het Indische paard, daartegenover de uitspraak durf stellen; die verklaring mist allenbsp;waarschijnlijkheid.
Door het geheele artikel heen ontmoet met de modewoorden variabiliteit en degeneratie in verband met kruising als tweelingen bij elkaar.
Waar een bewijs noodig is om achteruitgang te verklaren is het direct; verhoogde variabiliteit en degeneratie warennbsp;daarvan natuurlijk oorzaak, geen raszuiverheid en ook daarnbsp;degeneratie eet. Het komt me voor, dat Schr. wat met dienbsp;woorden coquetteert. Dat blijkt ook uit het artikel zelf, waarinnbsp;van de volgens blz 207 gedegenereerde paarden op blz.nbsp;215 verklaard wordt, dat het een goed slag van paardennbsp;was en op pag. 224 nog eens, dat ze sierlijk vlug en deugdzaam waren. Waarin bestond dan die degeneratie,nbsp;vraag ik.
Dan trof me, dat Schr. op blz. 217 durft te zeggen, dat toen de voortplanting der paarden in de Bataklanden kwamnbsp;te rusten op de 2-jarige en wat oudere hengsten, ditnbsp;natuurlijk een oorzaak van degeneratie geweest moet zijn.nbsp;En als bewijs daarvan; de hoogte werd kleiner.
Dat is me niet recht duidelijk.
Wetenschap noch praktijk motiveeren een dergelijke uitspraak. Zou de hengst dus op jeugdigen leeftijd anderenbsp;geslachtscellen maken dan later? De leer der genetica zegtnbsp;toch, dat de aard van de voortplantingscellen van een individu
-ocr page 634-606
alleen bepaald wordt door den aard van de kiemdubbelcel, waaruit dat individu ontstond.
Het bezigen van jonge hengsten kan dus de bewuste degeneratie niet gebracht hebben; dat heeft bovendien denbsp;praktijk in Holland toch wel voldoende bewezen.
In verschillende provincies van ons land berustte. de voortplanting van den veestapel jarenlang in hoofdzaak opnbsp;stieren van 1l'/ajarigen leeftijd. Het kalf van de eenenbsp;lente is de dekstier voor de volgende lente en zomer. En tochnbsp;heeft men het tegenovergestelde van degeneratie waargenomen.nbsp;Stelselmatige veredeling werd er natuurlijk wel door verhinderd.
Dat het feit in kwestie voor een enkelen jeugdigen echtgenoot fataal kan zijn, zal niemand ontkennen. Maar dat kan Schr. niet bedoeld hebben.
M. i. kan men van die hoogte-afneming, die intusschen voor tal van inheemsche rassen een feit schijnt te zijn, eennbsp;veel betere verklaring geven aan de hand van de thans bekende feiten van de verervingsleer.
Onze bekende landgenoote Dr. Tine Tammes o. a. heeft aangetoond (zie haar publicaties in den: Recueil des travauxnbsp;botaniques Nerlandais), dat de maximum grootte van plantennbsp;aan bepaalde grenzen gebonden is, die door erfelijke factorennbsp;bepaald worden. Die factor heet de grootte-factor. Dezenbsp;is voor verschillende rassen en variteiten niet gelijk. Hetnbsp;verschil is echter niet qualitatief, wel quantitatief: het zijnnbsp;z.g. gelijkgezinde factoren.
Dergelijke gelijkgezinde factoren kent men ook voor tal van andere eigenschappen, bijv. bij golvend, krullend ennbsp;kroes haar bij den mensch. Het recht haar mist ze geheel.
In geval men dus niet met en absoluut zuiver ras te doen heeft, zullen verschillende gelijkgezinde factoren vannbsp;een bepaalde eigenschap circuleeren.
t Lijkt me zeer waarschijnlijk, dat ook voor de hoogte van het paard verschillende gelijkgezinde factoren bestaan, zooals
-ocr page 635-607
Benders dit voor den mensch aanneemt (zie het interessante artikel in het Ned. Tijdsch. v. Geneeskunde, 22 Apr. 16).
Dit toegepast op het degeneratie-geval van Gr. bij den Batakker, krijgen we de volgende verklaring.
Van dit ras, evenzeer als bij de andere, werden door de vermeerderde behoefte meer dieren weggekocht, dan bijkwamen. De groote kwamen natuurlijk het eerst in aanmerking, werden al verkocht voor ze aan de voortteling deelnbsp;hadden kunnen deelnemen.
Daarmee gingen die, met de grootste hoogtefactoren verloren, waardoor relatief het aantal met de kleinere moest toenemen.
Dit eenige jaren doorgezet en we houden ten slotte die met de gemiddelde en kleinere factoren over. De prognosenbsp;voor de toekomst is dus met het oog op die hoogte ver vannbsp;gunstig! Maar dat is hier verder niet ter zake.
Wat betreft degeneratie en verhoogde variabiliteit door kruising, mag er hier wel eens op gewezen, dat kruising nietnbsp;per s deze twee tengevolge behoeft te hebben.
Na kruising ontstaat op den duur vanzelf gelijkheid. Dat heeft Schr. ook wel ingezien, t idee is echter niet consequent volgehouden in den gedachtengang. De natuur heeftnbsp;neiging tot nivelleering. Hoe is anders de eenvormigheidnbsp;te verklaren van paarden-en veerassen, die 50bOjaarvannbsp;invloeden van buiten vrijbleven?
Hoogstwaarschijnlijk zijn alle rassen door kruising ontstaan! En t meerendeel zonder hulp van den mensch. De natuurnbsp;vraagt slechts, dat de mensch niet hinderlijk ingrijpe in haarnbsp;werkwijze door onoordeelkundig fokken.
Waarom zooveel eenvormigheid in den veestapel van Madoera, van Bali? Zouden daar nooit andere rassen gebracht zijn? Zelf heeft de natuur weer voor de uniformi-seering gezorgd. Waardoor en hoe, dat kunnen we voornbsp;het oogenblik in t midden laten, een feit is het niettemin.
De vermeende degeneratie berust in verschillende gevallen slechts op afneming in hoogte, waarmee natuurlijk een even-
-ocr page 636-608
redige massavermindering gepaard zal gaan. Maar dat feit (hoogte-afneming) kunnen we op andere wijze veel beternbsp;verklaren dan door dat onvoldoend gedefinieerde begripnbsp;degeneratie, t Wordt tijd, dat dit eens nader ontleed wordt;nbsp;n hebben we slechts een vage voorstelling daarvan. Daardoor wordt het te pas en onpas voor den dag gehaald.
Dat het optreden van variabiliteit (beter veelvormigheid) een eerste gevolg van blinde kruising is, zal niemand ontkennen; een algemeene degeneratie kan ontstaan (bij ongunstige omstandigheden), is niet het onvermijdelijk gevolg,nbsp;t Bovenstaande mag natuurlijk niet opgevat worden, alsofnbsp;ik de wezenlijke gevaren van kruising over het hoofd zie.nbsp;Ik wilde alleen tegen de overdrijving waarschuwen, die o.a.nbsp;uit het artikel van Gr. spreekt.
Buitenzorg, December 1916.
in verband met het gebruik om de cadavers van afgemaakte legerpaarden te begraven,
DOOR
W. VAN DER BURG.
In Nederlandsch-lndi worden de voor alle militaire en burgerlijke diensten afgekerde legerpaarden, voor zoover dienbsp;niet aan het Veeartsenijkundig laboratorium te Buitenzorgnbsp;worden afgestaan, afgemaakt en op kosten van het legernbsp;door de zorgen van de politie begraven, zonder dat eenignbsp;deel dier cadavers (met uitzondering van de hoeven voornbsp;het onderwijs aan de Hoefsmidschool te Salatiga) op een ofnbsp;andere wijze wordt benut.
In Nederland daarentegen heeft men in elk garnizoen een z.g. aannemer, die tegen eene vergoeding de cadavers vannbsp;alle gestorven en afgemaakte paarden opruimt, maar voor
-ocr page 637-609
het vleesch van de voor consumptie geschikte cadavers en voor de huid van elk paard en bij contract vastgesteldenbsp;som afdraagt. Men gaat aldaar dus van het beginsel uit,nbsp;dat geen eetbaar paardenvleesch en geen bruikbare paardenhuiden verloren mogen gaan.
Aangezien de volksvoeding in Nederlandsch-lndi al bijzonder arm aan vleesch is en de Inlander, wat betreft het eten van dierlijke voedingsmiddelen, naar Europeesche begrippen, inderdaad niet zoo kieskeurig is, dat men opzettelijknbsp;van dit eiwitrijke voedingsmiddel mag laten verloren gaan, ennbsp;bovendien in den tegenwoordigen tijd de prijzen van de verschillende soorten van leder dermate hoog zijn, dat ook denbsp;bereiding van de paardenhuid tot dit onmisbaar artikel aanmoediging verdient, meende ik deze aangelegenheid eensnbsp;nader in oogenschouw te moeten nemen. Minder om hetnbsp;geldelijk voordeel, dat voor het leger uit het verkoopen vannbsp;het vleesch en de huiden zou kunnen voortvloeien, dan welnbsp;met het oog op de omstandigheid, dat n.m.b.m. het Departement van Oorlog niet langer mag blijven voortgaan ennbsp;voorgaan met de vernietiging van maatschappelijk kapitaalnbsp;in den vorm van voor de consumptie geschikt vleesch ennbsp;voor de industrie bruikbare huiden.
Alvorens in dit opzicht een andere gedragslijn te mogen aanbevelen, diende te worden nagegaan of er van regee-ringswege algemeene bepalingen zijn uitgevaardigd, welkenbsp;het in consumptie brengen van paardenvleesch belemmeringen in den weg leggen. Een desbetreffende vraag, totnbsp;den Inspecteur van den burgerlijken veeartsenijkundigennbsp;dienst gericht, werd ontkennend beantwoord, zooals te verwachten was in verband met het bekende feit, dat op talnbsp;van eilanden van de Buitenbezittingen, met een overwegendnbsp;niet-Islamitische bevolking, en op Zuid-Celebes, waar mennbsp;den Mohammedaanschen godsdienst is toegedaan, het etennbsp;van paardenvleesch, zij het ook grootendeels bij feesten ofnbsp;plechtigheden, een algemeen gebruik is.
-ocr page 638-610
Waar echter deze aangelegenheid in de eerste plaats voor Java van belang is, kunnen de Buitenbezittingen verdernbsp;buiten beschouwing blijven en moest de vraag wordennbsp;behandeld of de Islamitische leer zich tegen het eten vannbsp;paardenvleesch verzet.
Professor Veth zegt dienaangaande in zijn werkje Het paard onder de volken van het Maleische ras (1894), in hetnbsp;laatste hoofdstuk, het volgende:
De Boegineezen en de Mangkassaren leveren, voor zoover mij bekend is, het eenige voorbeeld van eenenbsp;Mohammedaansche bevolking in Insulinde, die paardenvleesch als gewoon voedsel nuttigt. Ofschoon denbsp;Koran, wat de viervoetige dieren betreft, alleen het etennbsp;van zwijnen- en hondenvleesch in stellige bewoordingennbsp;verbiedt, zijn er toch ook andere, waarvan het nuttigennbsp;door sommige rechtsgeleerden onraadzaam wordt geachtnbsp;op grond van Koranplaatsen als Sura VI: 143: Godnbsp;heeft U sommige dieren gegeven om vrachten te dragennbsp;en andere om geslacht te worden, Sura XL: 79: Godnbsp;is het die de dieren voor U geschapen heeft, sommigenbsp;om U tot rijdieren te strekken en andere om U met hunnbsp;vleesch te voeden, en eenige andere. Werkelijk schijntnbsp;het aannemelijk, dat Mohammed gelijk hij in het algemeennbsp;de voorschriften van Leviticus omtrent de reinheidnbsp;handhaafde, ook de handhaving van die omtrent denbsp;reine dieren beoogde. Er heerscht over dit punt ondernbsp;de rechtsgeleerden veel verdeeldheid; doch in het algemeen bestaat in de Mohammedaansche wereld voor hetnbsp;eten althans van paardenvleesch een zekere afkeer, dienbsp;alleen door schaarschheid van andere vleeschspijzennbsp;overwonnen wordt. Even als ten onzent hoorde mennbsp;ook op Java, waar het slachten van paarden zelfs welnbsp;eens van Regeringswege verboden is'), tot voor weinige
b Lamkris, in Cat. d. Kol. Tentoonst., Ned. Afd., Gr. II, bl. 134. Aan dit verbod wordt, zoo het schijnt, de hand niet meer gehouden.
-ocr page 639-611
jaren van paardenvleesch bijna niet spreken; even als bij ons is het ook op Java, vooral in het zoo dichtnbsp;bevolkte middendeel des eilands, volgens de getuigenisnbsp;van Dr. van der Burg ^), in den laatsten tijd onder denbsp;inlanders meer in gebruik gekomen.
Mogen de kenners van den Koran redetwisten over de theoretische vraag of de Mohammedaan paardenvleesch magnbsp;eten, zooveel is duidelijk: een stellig verbod, op den Korannbsp;gebaseerd, bestaat niet.
Verder in het midden latende, hoe dit wetboek voor den Islamiet moet worden uitgelegd, de Javaan heeft den Gor-diaanschen knoop, als die, wat deze kwestie betreft, voornbsp;hem ooit heeft bestaan (uit de vroegere verbodsbepalingennbsp;van regeeringswege mag men afleiden, dat dit niet het gevalnbsp;is geweest), reeds lang doorgehakt en eet sinds jaren paardenvleesch, zoodra hij dit op een goedkoope wijze machtignbsp;kan worden.
Wien is het b.v. niet bekend, dat in vroeger jaren tal van afgemaakte paarden door de militairen zijn verorberd, datnbsp;somwijlen nog paardencadavers worden opgegraven en totnbsp;voedsel voor den mensch bereid en dat in den omtrek vannbsp;Tjimahi, als tijdens een oefening een paard wegens beenbreuknbsp;moet worden afgemaakt, uit den kampong verzoeken komennbsp;om het cadaver te mogen uitslachten, ja zelfs geldsommennbsp;voor de verkrijging van de toestemming daartoe wordennbsp;aangeboden?
Voorts is het een feit, dat in de Vorstenlanden paardeti-vleesch vrij veelvuldig wordt gegeten, zoodat mag worden
') De geneesheer in Indi, I, 144.
*) Dr. Th. W. Juijnboll zegt in zijn Handleiding tot de kennis van de Mohammedaansche Wet op bladz. 31 De moslims in Ned.-Indi behooren algemeen tot de Sjafiitischen madzhab, en in eennbsp;noot op bladz. 171. Ten aanzien der eetbaarheid van paardenvleeschnbsp;bestaat verschil van gevoelen tusschen de Sjafiieten en Hanbalietennbsp;eenerzijds, die het gebruik van dit vleesch geoorloofd, en de Han-afieten en Malikieten anderzijds, die het verboden achten.
-ocr page 640-611
gezegd, dat in elk geval een deel der Javaansche bevolking den afkeer tegen dit voedingsmiddel heeft overwonnennbsp;evenals de mindere standen in de groote steden in Europa,nbsp;waar goed paardenvleesch reeds vrij duur wordt betaald ennbsp;jaarlijks duizenden van paarden voor de consumptie wordennbsp;uitgeslacht ().
Werd reeds medegedeeld, dat van regeeringswege geen verbodsbepalingen zijn uitgevaardigd in zake het in consumptie brengen van paardenvleesch, dit is slechts eennbsp;negatief feit, zoodat het mogelijk zou kunnen zijn, dat evenalsnbsp;n den Koran dit vraagstuk in de regeeringsvoorschriftennbsp;onopgelost ware gelaten.
Zulks is echter niet het geval. In tal van voorschriften, o.a. de meeste gewestelijke keuren in zake de slacht ennbsp;vleeschkeuring, welke hare bindende kracht ontleenen aannbsp;de goedkeuring van de Regeering, is rekening gehoudennbsp;met de mogelijkheid, dat ook paarden ter slachtbank komen.nbsp;Ook in Nederlandsch-Indi wordt dus officieel paardenvleeschnbsp;een voor den mensch geschikt voedsel geacht.
En waarom niet? Het staat, wat zijn voedingswaarde betreft, niet van beteekenis beneden dat van de herkauwers,nbsp;terwijl het met even goede resultaten aan een keuring kannbsp;worden onderworpen als dat van laatstgenoemde dieren.
Niettemin heeft met medewerking van de Regeering het Legerbestuur zich op een exclusief standpunt geplaatst.
Artikel twee van het gouvernementsbesluit van 29 October 1910 No. 31 (Bijblad No. 7320) regelende den afstand vannbsp;landsdieren aan het Veeartsenijkundig laboratorium te Buitenzorg (^) luidt n. 1.:
(') In het jaar 1913 bedroeg dit aantal in het Duitsche rijk 163 628, en dat ook men ook in Nederland niet bijzonder afkeerig is vannbsp;paardenvleesch, blijkt uit het feit, dat in datzelfde jaar aan het abattoir te Utrecht ruim 1200 stuks werden geslacht.
(0 Zie bladzijde 117 van Hoekman, Verzamelde voorschriften voor den Burgerlijken Veeartsenijkundigen Dienst.
-ocr page 641-613
Ten tweede: Machtiging te verleenen om:
1. in eigendom aan den Lande toebehoorende afgekeurde paarden en muildieren, die voor alle verdere dienstennbsp;ongeschikt worden geacht en niet in aanmerking komennbsp;voor den in artikel n van dit besluit bedoeldennbsp;afstand in bruikleen aan het Veeartsenijkundig laboratorium te Buitenzorg, te doen afmaken en de cadaversnbsp;dier dieren, voor zoover het tot het leger behoorendenbsp;paarden betreft, of het vleesch voor de consumptienbsp;wordt afgekeurd, door de zorg van de politie te doennbsp;begraven en de overige ondershands te doen verkoopen.
Op grond van deze machtiging, welke geenszins een verbod inhoudt om het als voedsel voor den mensch geschikte vleesch van legerpaarden (en de huiden dier dieren) te verkoopen, is door het Legerbestuur in de laatste alinea vannbsp;artikel 8 van de Instructie voor den aankoop, de afkeuringnbsp;en afmaking van troepenpaarden (Aanhangsel van de Alge-meene Order 1909 No. 122) bepaald, dat de cadavers vannbsp;alle afgemaakte legerpaarden moeten worden begraven.
Na het vorenstaande zal het duidelijk zijn, dat voor het nemen van een dergelijken maatregel in tegenstelling metnbsp;het vroeger oogluikend toelaten, dat vleesch van afgemaaktenbsp;paarden bij de korpsen werd gegeten geen andere dannbsp;overwegingen van piteit ten opzichte van de legerpaardennbsp;kunnen hebben hebben gegolden, n.1. dat het stuitend zounbsp;zijn een dier, dat jaren lang trouwe diensten aan het legernbsp;heeft bewezen en misschien mede ten krijg is geweest, nanbsp;zijn dood o.m. tot voedsel voor den mensch te bestemmen.
Dezerzijds kunnen dergelijke gevoelens ten koste van s landskas en met vernietiging van maatschappelijk kapitaalnbsp;niet langer worden gedeeld. Hetzelfde zou dan ook moetennbsp;gelden voor eventueele tweehoevige werkdieren in het leger,nbsp;voor runderen en karbouwen, die naar hun aard en al isnbsp;het onder andere omstandigheden, evenzeer gewichtigenbsp;diensten bewijzen.
-ocr page 642-614
Waar, zooals werd medegedeeld, paardenvleesch op Java reeds wordt gegeten en ongetwijfeld in de toekomst eennbsp;meer gewild voedsel zal worden, daar ook de Javaanschenbsp;smaak en gewoonten onder den invloed van de oeconomischennbsp;ontwikkeling des lands staan en reeds in menig opzichtnbsp;wijzigingen hebben ondergegaan (het berijden van merries,nbsp;dat vroeger een schande werd geacht), kan niet wordennbsp;ingezien, waarom in Indi ten opzichte van de bestemmingnbsp;van de cadavers van afgemaakte legerpaarden thans nognbsp;andere begrippen zouden moeten worden gehuldigd dan innbsp;patria, waar niemand er aanstoot aan neemt, dat deze verdernbsp;oeconomisch worden benut. Indien de legerpaarden bij hunnbsp;leven behoorlijk worden verzorgd en c.q. bij ziekte goednbsp;worden verpleegd, dan is er, nadat hamp;i genadeschot is verleend,nbsp;geen plaats meer voor verdere gevoelens van ethischer! aard,nbsp;maar moet worden overwogen, in hoeverre de cadavers nognbsp;kunnen worden benut ten dienste van de maatschappij ennbsp;indirect dus ook ten dienste van het leger.
Het ligt voorts op den weg van het Legerbestuur hierbij den Inlander, die in den grooten regel zijn paarden laatnbsp;creveeren, niet alleen voor te gaan door het geven van hetnbsp;genadeschot, maar ook door aan te toonen, dat bij tijdignbsp;afmaken de cadavers nog een zekere waarde vertegenwoordigen. Zoodra dit algemeen wordt beseft, zal ook hij totnbsp;het afmaken van zijn onbruikbare paarden overgaan en dezennbsp;een beklagenswaardig uiteinde worden bespaard, zoodat ernbsp;van ethisch standpunt beschouwd zeer zeker een ruimenbsp;winste zal zijn te boeken, tegenover het verlies dat doornbsp;het benutten der cadavers van legerpaarden, naar het gevoelen van sommigen, mocht worden geleden.
Het zal wel geen betoog behoeven, dat niet dadelijk in alle garnizoenen zich gegadigden zullen opdoen om vooreen prijs van eenige beteekenis de voor consumptie geschiktenbsp;cadavers en de voor verkoop in aanmerking komende huiden
-ocr page 643-te koopen. Niettemin kan reeds worden medegedeeld, dat voor het vleesch van een voor de consumptie goedgekeurdnbsp;Australisch paard te Salatiga 12,50 en te Tjimahi 32,50nbsp;kan worden bedongen, terwijl de huiden ongeveer overalnbsp;twee gulden per stuk zullen kunnen opbrengen.
Deze aangelegenheid zou bij wijze van proef in elk garnizoen afzonderlijk (of voor 2 in elkanders nabijheid gelegen garnizoenen) moeten worden ter hand genomen, door te trachtennbsp;daartoe ondershandsche contracten te sluiten, wat naar m.m.nbsp;in verband met het slot van het geciteerde uit het gouvernementsbesluit van 29 October 1910 No. 31 (Bijblad No: 7320)nbsp;zonder bemoeienis van de Regeering zou kunnen geschieden.
De inkomsten voor het leger uit ht benutten der cadavers voortvloeiend, waren voorloopig te deponeeren om c.q. tenbsp;worden bestemd als bijdrage van het Departement van Oorlognbsp;voor het in stand houden van een met den steun van hetnbsp;Legerbestuur in Indi op te richten organisatie onder dennbsp;naam van het Blauwe Kruis of de Roode Ster, zooals dienbsp;onlangs in Nederland naar internationaal voorbeeld ') isnbsp;opgericht met het doel om in tijd van oorlog naar denbsp;mate harer hulpbronnen alle krachten in te spannen tot hetnbsp;verleenen van bijstand aan dieren op het slagveld, alsmedenbsp;aan de dieren, welke op elke andere wijze door den oorlognbsp;te lijden hebben, enz. enz.
Door het geven van deze bestemming zal ongetwijfeld in niet geringe mate zijn tegemoet gekomen aan de bezwarennbsp;van hen, die ook thans nog mochten blijven vasthouden aannbsp;het gevoelen, dat de piteit verbiedt de cadavers van hunnbsp;viervoetige krijgsmakkers oeconomisch te benutten.
b L Etoile Rouge, Alliance internationale des Socits pour 1 Assistance des Animaux sur les Champs de bataille. Opgericht tenbsp;Genve in December 1914 onder de zinspreuk Inter arma misericordia.
Voor bijzonderheden dienaangaande worde verwezen naar de publicatie: Het Blauwe Kruis De Roode Ster, welke in de a'.s. Januariaflevering van het Indisch Militair Tijdschrift zal verschijnen.
De jaarlijksche algemeene vergadering, te houden te Bandoeng, is in overeenstemming met hetnbsp;Huishoudelijk Reglement vastgesteld opnbsp;Vrijdag 16 en Zaterdag 17 Maart 1917.
Voorloopige Agenda.
1.
II.
III.
Opening van de vergadering.
Behandeling der Ontwerp-notulen.
Bhandeling van het verslag over het afgeloopen jaar en de begrooting voor het volgende jaar.
IV.
Voorstellen van het Hoofdbestuur,
a. Wordt voorgesteld af te zien van het instellen van een Raad van Onderzoek; na hetgeen hieromtrent vermeldnbsp;is in de concept-notulen (1ste gedeelte, bladzijde 4, sub 6 f)nbsp;worden nadere toelichtingen overbodig geacht. De doornbsp;den heer Jeronimus bedoelde minnelijke schikking ware aannbsp;het Hoofdbestuur toe te vertrouwen.
h. De volgende wijzigingen in de statuten worden voorgesteld.
Art. 1. Te doen luiden; De vereeniging draagt den naam Ned.-lnd. Diergeneeskundige Vereeniging.
Art. 3. Het woord veeartsenijkunde worde vervangen door diergeneeskunde.
Art. 4. De woorden Veeartsenijkundige Bladen worden vervangen door Diergeneeskundige Bladen.
Art. 6. Het woord veeartsenijkunde worden vervangen door diergeneeskunde.
Art. 7. worde gelezen: Tot gewone leden zijn benoembaar Europeesche diergeneeskundigen.
-ocr page 645-617
Toelichtingen. Zooals bekend, heeft ook in Nederland de veterinaire vakvereeniging in naar naam het woord veeartsenijkunde vervangen door diergeneeskunde en is op denbsp;dienovereenkomstig gewijzigde Statuten de Koninklijke goedkeuring verkregen. De aldaar te berde gebracht argumentennbsp;(zie bladzijde 181 van deel 28 van de Veeartsenijkundigenbsp;Bladen) gelden hier evenzeer, terwijl voorts het woord diernbsp;een wijdere strekking heeft dan vee en geneeskundenbsp;meer omvat dan artsenijkunde, zoodat de nieuwe naamnbsp;beter in overeenstemming zal zijn met het in artikel 3 van denbsp;Statuten omschreven doel van de Vereeniging dan de oude.
De Afdeeling Oost-Java heeft als naam voorgesteld; Nederlandsch-Indische vereeniging tot bevordering vannbsp;diergeneeskunde. Het Hoofdbestuur meent, dat aan dennbsp;korteren naam de voorkeur moet worden gegeven.
Genoemde afdeeling stelt voor het tijdschrift Nederlandsch-Indisch tijdschrift voor diergeneeskunde te noemen. Het Hoofdbestuur acht den tegenwoordigen naam van ons tijdschrift te algemeen bekend om op grond van mogelijkenbsp;taalkundige overwegingen tot vervanging van het woordnbsp;Bladen over te mogen gaan.
c. nbsp;nbsp;nbsp;Het Hoofdbestuur worde gemachtigd het Huishoudelijknbsp;Reglement, waar noodig, in overeenstemming te brengennbsp;met de gewijzigde Statuten.
d. nbsp;nbsp;nbsp;Wordt voorgesteld alinea 1 van artikel 3 van hetnbsp;Huishoudelijk Reglement te doen luiden;
In Januari, Mei en September schrijft de penningmeester een viermaandelijksche contributieheffing uit van 8..
Toelichting-. Blijkens de door den penningmeester afgelegde rekening en verantwoording, is ondanks de ingevoerde bezuiniging (het honorarium van secretaris en penningmeester,nbsp;in totaal 30. per maand, evenals dat voor redactiewerk-zaamheden, bedragende 6. per vel, werd reeds met /a
-ocr page 646-verminderd) het niet mogelijk het gewenschte evenwicht te houden tiisschen uitgaven en inkomsten, zoodat f het tijdschrift moet worden verkleind f meerdere contributie moet-worden geheven. Daar het eerste niet gewenscht is, blijftnbsp;er geen andere oplossing over, dat tot het laatste over tenbsp;gaan. Een bijdrage van 2. per maand wordt door hetnbsp;Hoofdbestuur niet te hoog geacht, als men in aanmerkingnbsp;neemt, dat de afdeelingen van de zustervereeniging in Nederland jaarlijks voor elk lid 14. in de kas van het Hoofdbestuur storten.
V. nbsp;nbsp;nbsp;Ingekomen voorstellen, c.q. onderwerpen ter behandeling.
a. nbsp;nbsp;nbsp;Bespreking van het ontwerp van het nieuwe reisregle-ment. Inleiding en rapport door den voorsteller, den heernbsp;Jeronimus.
b. nbsp;nbsp;nbsp;Voorstel van de Afdeeling Oost-Java om zich in zakenbsp;de ranglijst van de gouvernementsveeartsen nogmaals tot hetnbsp;Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel c.q. denbsp;Regeering te wenden.
c. nbsp;nbsp;nbsp;Het Hoofdbestuur geve der Regeering in overwegingnbsp;om af te zien van eene verdere bestrijding van mond- ennbsp;klauwzeer door wettelijke maatregelen. Voorstel van denbsp;Afdeeling Oost-Java.
d. nbsp;nbsp;nbsp;Positie-verbetering van de veemantris (Onderwerpnbsp;van de Afdeeling Oost-Java).
VI. nbsp;nbsp;nbsp;Bepaling van de plaats, waar de volgende Algemeenenbsp;Vergadering zal worden gehouden.
VII. nbsp;nbsp;nbsp;Verkiezing van een Hoofdbestuur. De H.H. van dernbsp;Burg en Sohns stellen zich niet voor een herbenoemingnbsp;beschikbaar.
VIII. nbsp;nbsp;nbsp;Verkiezing van een Redacteur ter vervanging van dennbsp;heer van der Burg.
IX. nbsp;nbsp;nbsp;Wetenschappelijke voordrachten.
Namens het Hoofdbestuur De Secretaris,
Sohns.
1
-ocr page 647-619
Ordonnantin, Besluiten, Officieele verslagen enz.
Bij gouvernementsbesluit van 2 December 1916 No. 15 (Staatsblad No. 711) is met buitenwerkingstelling van de besluiten van 8 Meinbsp;1913 No. 20 (Staatsblad No. 361) en 10 October 1916 No. 15 bepaald:
I. nbsp;nbsp;nbsp;De adjunct-inspecteurs van den burgerlijken veeartsenijkundigennbsp;dienst, de gouvernementsveeartsen en de adjunct-gouvernements-veeartsen hebben, voor zoover zij naar het oordeel van den Directeurnbsp;van Landbouw, Nijverheid en Handel behoefte hebben aan kantoorruimte en deze hun niet van Landswege kan worden aangewezen,nbsp;doch in hun woning wordt beschikbaar gesteld, en deze woningnbsp;geen landsgebouw is, aanspraak op een vergoeding voor kantoorhuurnbsp;van ten hoogste ,/ 30. (dertig gulden) s maands.
II. nbsp;nbsp;nbsp;De vaststelling van het bedrag der vergoeding geschiedt doornbsp;het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuurvoor zoover Java ennbsp;.Madoera betreft ter beoordeeling van de vraag of de benoodigdenbsp;ruimte van Landswege kan worden aangewezen, na overleg met hetnbsp;hootd der betrokken waterstaatsafdeeling met dien verstande, datnbsp;de vergoeding, behoudens het hoogervermelde bedrag van 30.nbsp;s maands, ten hoogste het een derde gedeelte van den huurprijs dannbsp;welindien de woning aan den betrokkene in eigendom toebehoortnbsp;van de door genoemd gewestelijk bestuurshoofd geschatte huurwaarde zal bedragen.
III. nbsp;nbsp;nbsp;De onder 1 bedoelde Landsdienaren, die een vergoeding voornbsp;kantoorhuur genieten zijn verplicht bij verhuizing daarvan kennis tenbsp;geven ann het Hoofd van plaatselijk bestuur, dat hiermede het Hoofdnbsp;van gewestelijk bestuur in kennis stelt.
Bij circulaire van den eersten gouvernements-secretaris van 8 September 1916 No. 2298 is de aandacht van de betrokken Hoofden van gewestelijk bestuur gevestigd op de regelen, welke ten aanzien vannbsp;den overgang van gouvernements-personeel in landschapsdienst innbsp;het algemeen in acht zullen zijn te nemen, en er opgewezen, dat hetnbsp;naar het oordeel van Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal innbsp;principe is af te keuren, dat getracht wordt een landsdienaar te be-
-ocr page 648-wegen den dienst van een zelfbestuur op hoogere inkomsten toe te zeggen, dan die hij als landsdienaar geniet; aan het gouvernementnbsp;wordt zoodoende noodeloos personeel onttrokken, terwijl het landschap,nbsp;even noodeloos de werkkracht te duur moet betalen.
Bij schrijven van den Wnd. Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel dd. 9 October 1916 No. 10365 is het volgende ter kennisnbsp;van de gouvernementsveeartsen gebracht:
Overwogen wordt de voorschriften aangaande de bescherming van van den veestapel tegen besmettelijke ziekten in dien zin te herzien,nbsp;dat de invoer binnen Nederlandsch-lndi over zee uit andere gedeeltennbsp;dezer gewesten, waar die ziekten niet heerschen, worde vrij gelaten,nbsp;gepaard echter met een krachtiger plaatselijke bestrijding dier ziektennbsp;dan tot nu toe het geval was.
Deze herziening zou medebrengen, dat artikel 3 van het in Staatsblad 1912 No. 434 opgenomen gouvernementsbesluit van 13 Augustus
1912 nbsp;nbsp;nbsp;No. 39 (Hoekman Verzameling Voorschriften B.V.D. b. 149) metnbsp;de daarin aangebrachte veranderingen en aanvullingen vervalt ennbsp;verschillende wijzingen moeten worden aangebracht in het Reglementnbsp;op het veeartsenijkundig Staatstoezicht en in de Instructin voor denbsp;ambtenaren, belast met het voorkomen en bestrijden van besmettelijkenbsp;veeziekten.
Het voorontwerp der wijzingen, welke 1 der Tweede afdeeling van voormeld reglement (artikelen 3 tot en met 18) zal moeten ondergaan, is bij mijn departement in bewerking en het zal t.z.t. wordennbsp;besproken in een samenkomst van de adjunct-inspecteurs van dennbsp;burgerlijken veeartsenijkundigen dienst en van verschillende gouvernementsveeartsen, die voor dit doel t.z.t.' zullen worden bijeengeroepen.
De tekst der 2, 3 en 4 van het reeds genoemde reglement komt voor op de bladzijden 134 tot en met 148 van Hoekmans Verzameling en is sedert onveranderd gebleven, behoudens dat door Staatsblad
1913 nbsp;nbsp;nbsp;No. 598 artikel 32, 1 (bladzijde 146) achter drie maanden isnbsp;aangevuld met: of met een geldboete van 100 500 en alineanbsp;2 van artikel 33 (bladzijde 146) is vervallen.
De tekst der voormelde instructin, zooals die voorkomt op bladzijde 157 en volgende van Hoekmans Verzameling, onderging geen verandering.
Hoewel reeds verschillende gegevens aanwezig zijn voor de verbeteringen aan te brengen in de voormelde paragrafen 2, 3 en 4 en in
-ocr page 649-de zooevengenoemde instructin, acht ik het toch wenschelijk om geen voorontwerp voor een nieuwen tekst dier paragrafen en dier instructinnbsp;te doen samenstellen, alvorens de gouvernementsveeartsen in-de gelegenheid zijn geweest aan te geven, welke wijzigingen de ervaringnbsp;van de praktijk hun heeft geleerd, dat huns inziens in de genoemdenbsp;paragrafen en instructin behooren te worden aangebracht.
Ik heb de eer UEGr daarom te verzoeken om hiertoe over te gaan, wat mijns inziens het gemakkelijkst zal kunnen geschieden doordenbsp;aangehaalde bladzijden van Hoekmans Verzameling op den'.voet volgendeaan te teekenen, welke veranderingen worden aangeraden metnbsp;een woord van toelichting in telegramstijl en door n exemplaar diernbsp;aanteekeningen te zenden aan mijn departement en een ander aannbsp;den betrokken adjunct-inspecteur van den burgerlijken veeartsenijkun-digen dienst.
Wat aangaat de instructin kan M., Tuberculose bij runderen en buffels (Hoekmans Verzameling bladzijde 182), onbehandeld blijven,nbsp;daar een voorstel tot wijziging van die instructie als gevolg van eennbsp;speciaal ingesteld onderzoek bij de Regeering zal worden ingediend.
De antwoorden op dit schrijven worden zoo spoedig mogelijk tegemoet gezien. Na de ontvangst dier antwoorden zulten bij mijn departement voorontwerpen worden gereed gemaakt tot wijziging van de paragrafen 2, 3 en 4 en van de instructin, waarmede dan zal wordennbsp;gehandeld als met het voorontwerp, bedoeld in de 3e alinea van ditnbsp;schrijven.
Bij gouvernementsbesluit van 28 October 1916 No. 11 is goedgevonden en verstaan:
Eerstel ij k: Den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel te machtigen om te beschikken over een bedrag van 19223 (negentien duizend twee honderd drie en twintig gulden) ten behoeve vannbsp;een te Watoebelah nabij de districtshoofdplaats Bandar der afdeelingnbsp;Batang (Pekalongan) onder den naam van Landsfokkerij Bandar opnbsp;te richten fokkerij van Bengaalsch vee met daaraan verbonden inrichting voor het opkweeken tot dekstieren van jonge, van de bevolking gekochte Bengaalsche stieren;
onder aanteekening dat de uit deze beschikking voortvloeiende uitgaven, voor zooveel betreft het dienstjaar 1916, komen ten laste van artikel 554 der begroeting van dat jaar.
Ten tweede: Genoemden Directeur te machtigen om bij zijne
-ocr page 650-bijdrage tot de ontwerp-begrooting voor 1918 met de uit den onder-werpelijken maatregel voortvloeiende geldelijke gevolgen rekening te houden.
In de Javasche Courant van 28 November 1916 is het gouvernementsbesluit van 17 November 1916 No. 39 opgenomen, bevattende Voorschriften omtrent het afstaan in huur aan niet-lnlanders van terreinen voor het drijven van een veeteeltonderneming door de Inland-sche zelfbesturen in de gewesten Atjeh en onderhoorigheden, Celebesnbsp;en onderhoorigheden en Timor en onderhoorigheden. (Wegens plaatsgebrek moet met de vermelding van dit uitvoerige besluit wordennbsp;volstaan. Red.).
Bij gouvernementsbesluit van 1 December 1916 No. 40 is goedgevonden en verstaan:
Eerstelijk; Met buitenwerkingsteiling van artikel 1 van het besluit van 26 Augustus 1913 No. 20 aan de mantris bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, geplaatst in de residentie Timor ennbsp;Onderhoorigheden en niet uit dat gewest afkomstig, boven hun bezoldiging toe te kennen een toelage ^wegens dienstbelang van 15.nbsp;(vijftien gulden) s maands, met dien verstande dat bij de toekeningnbsp;van de hun toekomende traktementsverhooging deze toelage met hetnbsp;bedrag dier verhoogingen zal worden verminderd.
Ten tweede: Te bepalen dat de in artikel 1 van dit besluit bedoelde toelage ook zal worden genoten door den in de residentienbsp;Timor en Onderhoorigheden geplaatsten en uit dat gewest afkomsti-gen mantri bij den burgerlijken veeartsenijkungen dienst Ch. Sjioen.
Bij gouvernementsbesluit van 4 December 1916 No. 41 is goedge-
/
vonden en verstaan:
Den Resident der Preanger-Regentschappen te machtigen om te beschikken over een bedrag van ten hoogste 1200. (n duizendnbsp;twee honderd gulden) voor uitbetaling van door den gouvernements-veearts te Bandoeng in het jaar 1915 aan Inlandsche houders vannbsp;Madoereesche koeien in de afdeeling Soemedang toegekende aanhoudingspremies en ter bestrijding van de kosten der keuringen vannbsp;deze koeien;
-ocr page 651-onder aanteekening, dat de uit deze beschikking voorvloeiende uitgaven komen ten laste van artikel 554 der begroeting van hetnbsp;jaar 1916.
Bij gouvernementsbesluit van 2 December 1916 No. 31 (Staatsblad No. 715) is goedgevonden en verstaan:
Paragraaf 4 van Instructie M., Tuberculose bij runderen en buffels, der Instructin voor de ambtenaren, betast met het voorkomen ennbsp;bestrijden van besmettelijke veeziekten, vastgesteld bij II van artikelnbsp;4 van het besluit van 13 Augustus 1912 No. 39 (Staatsblad No. 435)nbsp;te doen luiden als volgt:
Aan de eigenaren van dieren, die ingevolge het bepaalde bij 1 en 3, lid 1, worden in beslag genomen en afgemaakt (geslacht),nbsp;wordt, indien zij krachtens de eerste zinsnede van het eerste lid vannbsp;artikel 28 van het Reglement op het veeartsenijkundig staatstoezichtnbsp;en de veeartsenijkundige politie in Nederlandsch-lndi (Staatsblad 1912nbsp;No. 432) aanspraak hebben op schadeloosstelling, deze verleend tennbsp;bedrage van de helft van de geschatte waarde der dieren, doch nietnbsp;meer dan hoogstens 300. (drie honderd gulden) per dier.
In Staatsblad 1916 No. 692 is opgenomen het bij gouvernementsbesluit van 25 November 1916 No. 27 vastgestelde Reglement voor den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst ter vervanging van denbsp;Instructie voor den Inspecteur en de veeartsen van den burgerlijkennbsp;veeartsenijkundige dienst. (Dit besluit zal in de volgende afleveringnbsp;in zijn geheel worden opgenomen. Red.'.
Benoemd tot veearts bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst H. J. Klasen, tijdelijk ter beschikking gesteld van den Inspecteur B.V.D.nbsp;'voorloopige standplaats Soerabaja).
Benoemd tot assistent aan het Veeartsenijkundig laboratorium te Buitenzorg J. Witkamp.
V. d. B.
-ocr page 652-STAAT der gedurende de maatul Augustus 1916 nieuw bijgekonieii gevallen van besiiiettelijke veeziekten iii Nedeilaiidsch-Indi.
CJ |
CA | |||||||
lt;u |
V | |||||||
:0 |
O | |||||||
O N quot;o. 1) X |
X |
IJ X |
CA O gt;gt; 5 |
*0 |
X |
CA O c/3 |
CA CJ nbsp;nbsp;nbsp;^ |
C 2 ^ E CA 3.2 OJ bjO |
agt; |
3 |
X |
CA V |
C/S |
O. o |
^ nbsp;nbsp;nbsp;jT- | ||
X |
CA |
u o |
H |
3 0 OJ | ||||
u |
o |
OJ |
6 |
CJ |
Cl | |||
Q. (/) |
s |
X s | ||||||
76 |
2 |
3 |
_ | |||||
31 |
32 |
9 3 |
8 |
2 |
z |
1 | ||
10 |
109 |
6 6 |
1 |
14 |
12 |
z |
nbsp;nbsp;nbsp;3 | |
__ |
5 |
2 |
390 |
6 1 |
- | |||
z |
70 |
1 |
4 |
_ |
_ |
_ _ |
_ | |
577 |
_ ^ | |||||||
12 4 |
5 |
9 |
- |
, 1 | ||||
470 |
5 |
1 | ||||||
_ |
77 |
_ |
__ |
2 |
- - | |||
_ |
_ |
_ |
_ |
22 |
- - | |||
69 |
2 |
l |
89 |
_ 2 |
~ | |||
35 |
2 |
1 |
2 | |||||
307 |
7 | |||||||
48 |
2 |
2 |
- - | |||||
1 |
2 |
9 |
| |||||
_ |
1 | |||||||
5 |
1 |
-- | ||||||
3 |
9 |
5 |
- - | |||||
_ |
1 - |
_ |
17 |
10 |
- | |||
1 |
1 |
2 |
19 |
| ||||
1 97 |
78 6 |
1 |
. |
- - |
RESSORTEN
DER
Qouverueuieutsveeartseu.
Serang.
Weltevreden , Bandoeng.. .nbsp;Soekaboenii.nbsp;Cheribonnbsp;Pekalongau.
Koedoes. .
Salatiga....
Rembang . Soerabaja. .nbsp;Modjokertonbsp;Ramekasan.nbsp;Pasoeroeannbsp;Bondowoso.nbsp;Poerwokeilonbsp;Magelang.nbsp;Soerakartanbsp;Djokjakartanbsp;Madioen .
Kediri . .
Padang .....
Fort de Koek. Balige
Padang Sideinpoeau Benkoeleunbsp;Telok Belong.
Lahat........
Djanibi.....
Kabandjabe. Koetaradja . .nbsp;Makassei ..
Menado.. . . Siugaradjanbsp;Soenilgt;awa.nbsp;Waingapoe.. .
Bima.
-ocr page 653-TQ
= ?r 2. ?
7Q 3- - {
U i: a: C
ftgt; '* r
Vi Cl.
- ?r ^ o
^ ;r
c 2
t 03-n TJ nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;a
a? a nbsp;nbsp;nbsp;cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ajnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rt
o.--- Q- nbsp;nbsp;nbsp;o,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;c
^ Q nbsp;nbsp;nbsp;iunbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;r:^
/Q nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;TT
H-
O g*
2 (TO ai lt;Tnbsp;TT sr
quot;0 33 -o TD c o ^ ^
ra quot; '
C X Q.
JPsT) . C
OC/5 30 3* C a;nbsp;rt rt = .nbsp;- ?r o, .
C X 2 ^ TO '
^ C/5 rt
ra
z
-m ra
B* lt; E
E ra
o.
ra
Oj I
1 OJ
lt;Xgt;
-O 00
Seplichaemia epizotica.
'gt;jy
co
oc
I UI to I co Ji-Jsul Oijuio ol
0lt;0 -q o nbsp;nbsp;nbsp;4i.
INI
I 4U- i I I
Saceharoniycose. Scahles (schnrfl).
N5
to to
I I I I o. I
INI
Lymphangitis infectuosa.
Besmettelijke borstziekte.
ra a.
lt; C/3 ra fi
N ^
o' ^ TT ra
ra
z z.
Q. S
rt O)
D.
- ra ra: ^nbsp; O
Gewesten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Gewesten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
00
05
05
lO
co
to
Q 00nbsp;to
to
00
or
I
to
or
lt;o
CO
to
o
Ol
00
Oi
to
CO
f.
3*
CfQ
P
T3
O
ngt;.
_, - nbsp;nbsp;nbsp;. - -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;CD Tl
.OPT**^ft!rDP nbsp;nbsp;nbsp;asO
3^lt;Tcrj=^;:r3D. nbsp;nbsp;nbsp;
---^p3P2.?rs^
3 cr ^ ^ o 3
Q- nbsp;nbsp;nbsp;I CTQ
a) p cr
p p a.'3*
ro
o
3
CTQ
rD
D.
05
3
o
05
p
to
00
Si I
OQ
quot;TO
P
CL
P
3
OQ
o
CD
III I
I I
to I I
05 ^ 00nbsp;to to Ol 05
MM 11 I
(*50 |
CO | |
K5 |
CO |
05 |
1 45^ |
O nbsp;nbsp;nbsp;1 | |
0 |
1 00 |
CO nbsp;nbsp;nbsp;1 |
It nbsp;nbsp;nbsp;II | ||
CO |
J_-0 |
11 II |
1913
1914 1913
1914
1913
1914
Veepest.
Anthrax
(miltvuur)
Septichaemia
epizotica
(pluriformis)
1913 j Aphtae epizotica (mond-(en klauwzeer)
1914
1913 I
*o *
o o to -o
00 O Ol
to I
I to
1914
^ Malleus ! (Kwade-droes)
-I-
j Saecharo-1914 ' mycose
\
I I I
\ \'\ \
I
I \ \ gs r
O) 4^ nbsp;nbsp;nbsp;;
05 W nbsp;nbsp;nbsp;_C
J Ol o 1 8 to
1613
1914
Scabies
(schurft)
1913
1914
1913
1914
1913
1914
1913
1914
1913
1914
1913
1914
Surra
Dourine (kwaadaardige dekziekte)
Piroplasmose
Tuberculose
Rabies (honds-dolheidi
Lymphangitis infectuosanbsp;(farcin du boeufinbsp;Pleuropneumonia contagiosa (besmet-telijke longziekte)
00
05
05
lO
co
to
Q 00nbsp;to
to
00
or
I
to
or
lt;o
CO
to
o
Ol
00
Oi
to
CO
f.
3*
CfQ
P
T3
O
ngt;.
_, - nbsp;nbsp;nbsp;. - -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;CD Tl
.OPT**^ft!rDP nbsp;nbsp;nbsp;asO
3^lt;Tcrj=^;:r3D. nbsp;nbsp;nbsp;
---^p3P2.?rs^
3 cr ^ ^ o 3
Q- nbsp;nbsp;nbsp;I CTQ
a) p cr
p p a.'3*
ro
o
3
CTQ
rD
D.
05
3
o
05
p
to
00
Si I
OQ
quot;TO
P
CL
P
3
OQ
o
CD
III I
I I
to I I
05 ^ 00nbsp;to to Ol 05
MM 11 I
(*50 |
CO | |
K5 |
CO |
05 |
1 45^ |
O nbsp;nbsp;nbsp;1 | |
0 |
1 00 |
CO nbsp;nbsp;nbsp;1 |
It nbsp;nbsp;nbsp;II | ||
CO |
J_-0 |
11 II |
1913
1914 1913
1914
1913
1914
Veepest.
Anthrax
(miltvuur)
Septichaemia
epizotica
(pluriformis)
1913 j Aphtae epizotica (mond-(en klauwzeer)
1914
1913 I
*o *
o o to -o
00 O Ol
to I
I to
1914
^ Malleus ! (Kwade-droes)
-I-
j Saecharo-1914 ' mycose
\
I I I
\ \'\ \
I
I \ \ gs r
O) 4^ nbsp;nbsp;nbsp;;
05 W nbsp;nbsp;nbsp;_C
J Ol o 1 8 to
1613
1914
Scabies
(schurft)
1913
1914
1913
1914
1913
1914
1913
1914
1913
1914
1913
1914
Surra
Dourine (kwaadaardige dekziekte)
Piroplasmose
Tuberculose
Rabies (honds-dolheidi
Lymphangitis infectuosanbsp;(farcin du boeufinbsp;Pleuropneumonia contagiosa (besmet-telijke longziekte)