-ocr page 1-


A



V/, ,7-*.quot;




^ J,

X - :i- }

; \ â– .

^..J- v,'^



.y. nbsp;nbsp;nbsp;; ::5^' -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•A^,^.:.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-:


:lt;ir^ ( ::-V- -Jc^y


^gt;v' ,


-'b,'


gt; nbsp;nbsp;nbsp;i ’«^.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• - V v^


‘«i

'5; „•


- ' nbsp;nbsp;nbsp;â– 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;','nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-â– -gt;â–  V' y i^ â– ^-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

:'■ '-■ nbsp;nbsp;nbsp;“.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;'■::■■lt; I

A’ ''' ■ nbsp;nbsp;nbsp;-- -gt;

..::gt;':-n ' : 'â–  X nbsp;nbsp;nbsp;quot;y-M

^ ^ â–  nbsp;nbsp;nbsp;.'gt;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;T^-.- '


V- nbsp;nbsp;nbsp;'â– *.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V.'-Vnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;)

â– . â–  'V-'J


-ocr page 2-


Vi ■ nbsp;nbsp;nbsp;' i', -'x-'.;^ ■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. iSgt;\-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- ;’W‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;%

gt;!„■■ . .. . -'■ r* ■’iv'^ï-;-.-'■'/,;, nbsp;nbsp;nbsp;■ t-A- v .-r.^'quot;■#■’Vï 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;v:-'^

■■ ' nbsp;nbsp;nbsp;’'y-if'- tlè’i' ‘■--'V'.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,;.V.V-!.-;#-''v '''^' x/


Li';

. nbsp;nbsp;nbsp;;.ik






.V

'â– .m'


11


* H '. k--.

quot;amp;?' 'Si'' l^L - nbsp;nbsp;nbsp;-■'.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1. ï

-V: nbsp;nbsp;nbsp;â– .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;â– â– 

vr-\'' nbsp;nbsp;nbsp;■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.'§9/

• . nbsp;nbsp;nbsp;',nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■ -'«.•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'2^,4»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'■/;a.v •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^


’ypE' r ' gt;‘ . quot;T 1 ■ nbsp;nbsp;nbsp;\ 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;--'- .'^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .'. .''■jgt; ■

I gt;49^ •'''' '■ ’ nbsp;nbsp;nbsp;-•'*■■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-'■'•'

• ■; ^ •' ■■■


-ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5- -ocr page 6-



■gt;:-';'c\*- .• fc'


-:.srfr. ; nbsp;nbsp;nbsp;- â– 


;■:' ;..'')Ê^:, ;,

-ï.'








-ocr page 7-

ÏEEARTSENIJKÜNDIGE BLADEN

VOOK

NEDERLANDSCH-INDIÉ.

UITGEGEVEN DOOB DE

VERBENieiKG TOT BEVORDERING

VAN

fElllTSlilJIllBE

IN

0835 8537

-ocr page 8- -ocr page 9-

Afl. I en II.

Bladz.

Naamlijst der Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indië,

Verslag over het 20stG Voreeniging-jaar dor Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde in Ned'.-Indië...... .

Verslag van het Instituut Pasteur over hot jaar 1903 ....

Twee gevallen van dolheid bij katten door Dr. G. Ad. VAN LIER,

...................................

Over een niogelijke verbetering van den veestapel in Oost-Java en den steun, die daaraan van wege de suikercultuur kannbsp;gegeven worden. Inleider P. SCHAT.........

Een paar opmerkingen over den invloed der suikercultuur op den veestapel van Java door K. BOSMA.

Nog een castreertang door Dr. H. ’t HOEN . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Barbone (Septicaemia epizootica) door B. VRIJBURG

Analecten. van H. C. DE WAAL,

Paardentrausport over Zee—Behandeling der paarden vóamp;r de inscheping, aan Vgt;oor(i en na het ontschepen—Aankoop van fokniateriaal in Arabi'é

Persoverzicht en analecten van Vr...........

Een bijdrage tot de studie van eene tripanosoinose in Noord-Afrika door M. RENNES.—De ziekte, bij de somalies bekend onder den naam vannbsp;„aino^’ is een tripanosomose. gelijk aan de nagana van Oost-Afrikanbsp;door M. BR.AMPT.—Enting tegen liondsdolheid bij plantcneters doornbsp;Dr. REMLINGER.—Het ultraniicoscoop Zeitschrift für Eleisch undnbsp;Milchhygiëne.—Eene vergelijking der verteerbaarheid van ongekookte,nbsp;gepasteuriseerde en gekookte melk. Eene Indische ,.Slangensteen'^.

118

De Rhodesische beeston-ziekte door Dr. R. KOCH . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Weitere mittheilungen übor Bacillol von Dr. MED VET ER.INZ PASZOTTA.................173

Ponies door H. C. DE nbsp;nbsp;nbsp;WAAI............178

Hondsdolheid door S nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 190

0

-ocr page 10-

VI nbsp;nbsp;nbsp;INHOUD

Afl. I. en II. Bladz.

Bookbeoordeeling................199

Surra-onderzoek door nbsp;nbsp;nbsp;P. SCHAT...........200

Race-aauteekeningen door Vr. nbsp;nbsp;nbsp;en v. V.........205

Personalia...................211

Afl. III.

Bladz.

Eenige modedeelingen over Surra door Dk. G. Ad. VAN lilEU

213

241

Gouvernoments Veearts . nbsp;nbsp;nbsp;. “...........

Over het keuren van rijst en '’gaba door H. J. A. J.....

Over do erfelijke gebreken bij fokpaarden. Voordraclitgeliouden door

prof. Dickerhoff in ds' Algemeeiie Vergadering van do Voeart-. f\

250

262

senjjkundigo vereenigiiig van do provincie 'Wostfaloii door v. V. .

Hooiwinning in Eui'opa on in de tropen door W. R. Tromp de Haas.

291

320

Tuberculinisatie der molkrunderon tor hoofdplaats Seinaraiig door C. A-. Penning..............

Persoverzicht en analecten van L..........

Douriiie en haar behandeling.—^Infectiense anaemie bij het paard.—Sero-therapie van lie liorse-sickness. Serovaceinatie tegen runderpest en haar gevaren.—Sera in de wondbehandeling.—Een geval van meervoudigenbsp;drachtigheid,—Overgang van rundertuberculose op den inensch,.—Eennbsp;eigenaardige door melkgebruik veroorzaakte epidemie.

Personalia...................329

Afl. IV. Bladz.

De Veeteelt in do residentiën Kedoe en Banjoeraas in verband

met den oeconomischen toestand van de bevolking.....331

Tiende Jaarverslag van het Instituut Pasteur.......387

Aanplant, onderhoud en oogsten van veevoodergowassen door PIT. 409

Veeteelt on veestapel op Java door M. E. B.......414

De ponies bij het 3e veldeskadron door C. G. DANIELS . nbsp;nbsp;nbsp;421

Rede, gehouden bij de promotie van Mr II J. P. Thomassen.

DOOR Prof. Dr. H. J. Hamburger..........439

Analecten en persoverzicht door Dr. ........451


-ocr page 11-

VII. nbsp;nbsp;nbsp;INHOUD

Afl IV.

Bladz.

Lichaamsgewicht van paarden.—Onderzoek Zuiderzee—Invloed der af-standritten op het lichaamsgewicht der paarden Gezondheidscommissiën in Frankrijk—Rauwe groenten en vruchten. Een zebra als rijdier—nbsp;Bestaat er een diploma voor veeteelt?

Paardenverzekeringeii door v. V...........459

Zwangerschap van den buffel............464

Beoordeeling dook J. Hoekman van het Recuoil voor den bur-gerlyken veeartsenijkundigon dienst in Nederlandsch-Indië, samengesteld door J. B. Leon...........465

3

-ocr page 12- -ocr page 13-

^-A_ nbsp;nbsp;nbsp;L IJ S T

DER

Vereeniging tol bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indië.

EERE-VOORZITTER. Dr. A. W. H. WiRTZ.

BESTUUR.

A. VAN Velzen, Presiderit, Gérant'van het TijdschriJt. Dr. D. p p_ DriesSEN, Secretaris-Penningmeester-Bibliothecaris.

EERE-LEDEN.

¦ P. Groeneveld. Mr. H. Kuneman.

's Gravenhage. Brussel.

lOud Vice-Pr. v. d. Raad V. N.-I.

Oud-Directeur B. Bestuur.


-ocr page 14-

LEDEN.


No.

Namen.

Q U A L I t E I T.

Woonplaats.

I

Bergh, J. D, van den . . .

Gouvernemenls-veearts.

Palembang.

2

Bosma, K........

Gouvernements-veearts.

Pekalongan.

3

Breedveld, J.......

Veearts.

Bi 11 dj e ij.

4

Does, J. K. F. de.....

Gouvernements-veearts.

Weltevreden.

5

Driessen, Dr. D. P, F. . .

Inspecteur veeartsenijk. dienst

Weltevreden.

6

Esser, W. J........

Gouvernements-veearts.

Soerabaia.

7

Fischer, D. J......

Gouvernements-veearts.

met verlof in Nederland.

8

Hellemans, J.......

Gouvernements-veearts.

Padang.

9

’t Hoen, Dr. H......

Gouvernements-veearts.

Magelang.

10

Hubeuet, D.

Gouvernements-veearts.

Bandoeng.

11

Heelsbergen, C. van. . . .

Mil. paardenarts, i® kl.

Breda.

12

Jeronimus, C.......

Gouvernements-veearts.

Koedoes.

13

Kempen, F. W......

Gouvernements-veearts.

Macasser.

14

Lim Liang Boe......

Handelaar.

Weltevreden.

15

Lier, Dr. G. A. van . . .

Gonvernements-veearts.

Boudowoso.

16

Penning, C. A......

Gouvernements-veearts.

Semarang.

17

Poel, P. Ph. van der . . .

Gouvernements-veearts.

Soerakarta.

18

Rathkamp amp; Co......

Apothekers.

Weltevreden.

19

Schat, P.........

Gouvernements-veearts.

Ampenau.

^o.

H

20 21

22

23

24

25

26

27

28

-ocr page 15-

^0.

Namen.

Q U A L I T E IT.

Woonplaats.

20

Sohiis, J. c .F......

Gouveniements-veearts.

Kediri.-

21

Velzen, P. A. van ....

Gouvernements-veearts.

Weltevreden.

22

Tan Wie Siong......

Landheer.

Krawang.

23

Veen, K. van der. . . . .

Gouvernements-veearts.

Medan.

24

Vletter, A. de......

Gouvernements-veearts.

Rembang.

25

Vollema, J.

Gouvernements-veearts.

Pasoerocan.

26

Vrijburg, A.......

Gouvernements-veearts.

Buitenzorg.

27

Vrijburg, B. .

Veearts, der Deli. Mij.

Medan (Deli).

28

^'Ide, Ch. Th. G. H. de .

Gouvernements-veearts.

Pajacombo.

o

-ocr page 16-

INTEEKENAREN.


No.


Namen.


Q U A L I T E I T.


.N'c


Woonplaats

p:


Adam, H.


Geempl. der kina onderneming Soekanegara.


Albrecht, en Co. *] . . .

Arends, L.......

Baerveldt, J. F. . . .


Boekhandelaren.

Ass. Resident.

Kapt. der Artillerie.


Berensberg, Jhr. A. P. M H. voii Pelser . . . . ,


IC

Tjibeber.

2C

Batavia.

Soerabaia.

21

Soerabaia.

22

;2'5

Banjoebiroe. Weltevreden.nbsp;Weltevreden.nbsp;Salatiga.nbsp;Weltevreden.


6

7

8

9

10

11


12


13

14

15

16

17


Bibliotheek. .......

id........

id........

Bik, P. A. de Nijs. . .

Blokhuis, M.......

Boer, J. D. de.....

Bold, J. M. L. . . . . , Boreel, Jhr. W. Th. . . ,nbsp;Bossche, F. A. H. v. den

Boutmy, D. C.....

Brans, A. J. Berkhoff. . . Brenkman Jr. N. C. . .


Majoor der Artillerie. Dep: van B. Bestuur.nbsp;Dep. van Oorlog.nbsp;Regiment Kavalerie.nbsp;Landheer Tanah-Abang.nbsp;Landheer Tanawangie.nbsp;Kapt. der Artillerie.nbsp;Landheer Matraman.nbsp;Landheer Penoembangan.nbsp;Ass.-Resident Korintji.nbsp;Landheer Srogol.nbsp;Koopman.


Adm. KofFieondern: Alas Tlèdèk.


.2^

25

2€


27


Toeren-Malanê


28


Soerabaia. Meester-Cornel'scnbsp;Soekaboeini. 3cnbsp;Djambi.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;31

HalteTagogap‘32 Weltevreden. 33


18


Bruijn Prince, P. M. L. de.


*] nbsp;nbsp;nbsp;2 exemplaren.


Vice-President v. d. Raad van Indië


Malang (Kep33.;) djèn).

35

Weltevreden.

36


-ocr page 17-

N'o.

iTÏ

Namen.

Qualiteit.

Woonplaats.

19

Büsinor, M

Gemeente- veearts.

Naardeu.

20

Bedier de Prairie, B. . . .

Controleur B. Bestuur.

Soerabaia (Pram-

21

Bervoets, M. E

Landheer Djongrongan.

bon).

Klaten.

22

S^'gaerd, Th. L. . . .

Controleur B. Bestuur.

Madoera (man-

^3

Boernia, H. U. S.

Kapt. titulair der Artillerie

ding).

Leeraar v/h Gym. W. III.

Weltevreden.

.24

Boernia, Dr. L. Th. . . .

Arts.

Rembang.

25

C. A. ter.....

G. Luit. der Artillerie.

Weltevreden.

26

1.

Cordesius. C.

Landheer.

Indramajoe.

27

^«'uesius, Cont. . .

Adm. Tjiboegel.

Soemedang.

28

Crannvincke]. H

G. Luit. der Artillerie.

met verlof in Ne-

iei'29

Crone, B.

Landheer.

derland.

Tjitjoeroek.

¦ 30

Bgt;aiiiëls, C. G

Ritmeester der Cavalerie.

Weltevreden.

31

B’Hout, J. J. F.....

Dir. Stads—Abattoir.

Rotterdam.

ap‘32

Cgt;orssen, J. van. . .

Mil. paarden-arts. le kl.

Amsterdam.

'• 33

J. A. G. van . . .

Boekhandelaar.

Weltevreden.

P^34

C^ekens, A. H

Opziener Abattoir.

Soerakarta.

35

t.

Biezen tjé, Ch. E. . . .

Adm. Suikerfabr. Ponggok.

Klaten.

36

B-Ck,

Landheer. Oud Off. der Art.

Tjibadak.

-ocr page 18-

No.

Namen.

Q U A L I T E I T.

Woonplaats

37

Effen, Dr. J. J. van . . .

Arts.

Magelang.

38

Esveld, D. F. van . . . .

Leeraar s’ Rijks veeartsenijschool .

Utrecht.

39

Goedhart, 0. M.....

Controleur B. Bestuur.

Kadjang.

40

Grevers, J. A. P.....

Kolonel Gen. Staf.

Kota-Radja.

41

Groeiieveld, W......

Dir. Reinonten Depot Ritmeester.

Padalarang.

42

Haas H. J. Tromp de . .

Mil. paardenarts i' kl.

Banjoebiroe.

43

Hagenaar, L. nbsp;nbsp;nbsp;.....

Planter Sindangwangi.

Tjitj alenka.

44

Haase, K. F.......

Landh. Goenoeng Oemboek.

Biitar.

4S

Happé, F........

Weltevreden.

46

Harders, J. A. C.....

Landh. Artana.

Soekaboemi.

47

Harloff, A. J. W.....

Secretaris mindere welvaart Commissie.

Weltevreden.

48

Heidens, P. A. H. . . .

Kapt. der Marechaussé.

Atjeh (Seuli-meun).

49

Haerdtl, A. Baron van . .

Particulier.

Garoet.

So

Heukelom, W. F. van . .

Hoofd. adm. Pam. en Tjias-semlanden.

Soebang.

SI

Hibma, M. A......

Gemeente-veearts.

Franeker.

52

Houtum, A. van.....

Landh. Semplak.

Buitenzorg.

S3

Hummelgens, C. M. N. .

Assistent-Resident.

N gawi.

54

Haan, J. de.......

Dir v/h Geneesk. Laboratorium.

Weltevreden.

-ocr page 19-

No.

Namen.

Q U A L I T E I T.

Woonplaats.

55

Heumeu, Dr. van . . . .

Arts.

Bandong

56

Gilling, A........

Administrateur.

Soerakarta (Dio-no).

57

Hora Siccema, Jhr. J. . .

Adm. Genang-Sari.

Klaten.

58

Halkema, Th. A. C.. . .

Adm. Gledagan Pantjoer.

Malang.

59

Hamtnelberg N. W. . . .

Commissionnair.

Soerabaia.

6o

Hartelust, P. W.....

Ass-Resident.

Meester-Cornelis.

6i

H. van......

Boekhandelaar.

Soerabaia.

62

J^cometti, Th. Azon . . .

Koopman.

Weltevreden.

63

Jaiiné, L. T

District Veearts.

Roermond.

64

Julius, C. F. . ¦ . . . .

Majoor Intendant.

Kota-Radja.

65

Janssen, Th. H......

W“a. Resident..

Pekalongan.

66

Jenne, H

Handelaar.

Weltevreden.

67

Kleine, J. Wed.....

Veeteelt-Onderneming.

Weltevreden.

68

Kaging Tobias, Th. F. . .

Controleur B. Bestuur.

Boeleleng.

69

Leesgezelschap......

Veeartsenijkundig.

Dordrecht.

70

Leesgezelschap......

Seiakaton.

Soekoredjo (Kendal .

71

Lent, H. J. C. van. . . .

Gemeente-Veearts.

Tiel.

72

L'gtvoet, W.

Oud Resident.

Soekaboemi.

73

Lij kies, Dr. .S

Dir. Krankz. Gesticht.

Soerabaja.

74

Kaus, G. H. .

Banda-Neira.

-ocr page 20-

No.

Namen.

Q U A L I T E I T.

Woonplaats.

7S

Linde, C. van der . . . .

Chemiker-Onderneni. Tjokro.

Soerakarta (Dela-ngoe).

76

Lulter, W. F.......

Ass. Resident Grobogau.

Poerwodadi (Res. Semarang)

77

Linn, W. S........

Bandoeng.

78

Marcks, A. C.......

Apotheker.

Buitenzorg.

79

Miillemeister, Mr. G. F. A.

le Comm. Alg. Secretarie.

Buitenzorg.

80

Markus, Dr. H......

Adj. Directeur Abattoir.

Utrecht.

81

Maren, J. F........

Ritmeester der Cavalerie.

Salatiga.

82

Marker, J. F.......

Administrateur.

Banjoevvangi.

83

Meertens, M. J......

Landheer Kcdong Halang.

Buitenzorg.

84

Motman, P. R. van . . .

Landh, Dramaga.

Buitenzorg.

85

Moore, M. van der ....

Landh. Sindangsari.

Soekaboemi.

86

Mulder, D........

Landh. Soedimara.

Weltevreden.

87

Meer, J. F. van der. . . .

Arts.

Sawah-Loentoeh.

88

Meihuizen, S.......

Commies Alg. Secretarie.

Buitenzorg.

89

Muller, Joli........

Boekhandelaar.

Amsterdam.

90

Masnian, Jac. Uden. . . .

Garoet.

91

Middelbeek, H. M.....

Mijnbouw Mij. Ketahoen.

Benkoelen.

92

Maier, K. A. R......

Kapitein der Genie.

Tjimahi.

93

Numans, J. C.......

Mil. paardenarts a'*' kl.

Salatiga.

-ocr page 21-

No.

Namen.

Q U A L I T E I T.

Woonplaats.

94

Noorden, P. A. van . . .

Kadhipaten.

Cheribon.

95

Noordhoff, P nbsp;nbsp;nbsp;. . . .

Boekhandelaar.

Groningen.

96

Oosthout, G. A. F. J. . .

Resident.

Bandong.

97

Quast, H. C. E.....

Controleur B. Bestuur.

Loeboek-Benda-

98

Raden Mas Adipatti Adi Ningrat........

Regent.

ha ra.

Demak.

99

Richter, J. F. P.....

Ingenieur B. 0. W.

Bantam.

lOo

Rijks, A.........

Directeur N. I. Veem.

Weltevreden.

lOl

Riemsdijk, A. J. van . . .

Off. der Cavalerie.

Salatiga.

102

Rsas, D . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Dir. Rijtuig Mij. Fuchs.

Weltevreden.

IO3

Rairden, B. S.

Amerikansch Consul.

Weltevreden.

IO4

Rijckevorzel, Ch. van. . .

Suikerfabr. Kartasoera.

Soerakarta.

105

Raden Adipati Sosro Di-ningrat ....

Rijkbestierdcr te Solo.

Soerakarta.

106

Rovaart, H. B. v. de . . .

Adm. ss. Adivviena.

Tegai (Pekal.)

107

Radja Proelioemaii . . . .

[nl. Gouv. Veearts,

Padang (Sidem-

108

Raden Mas Pandji Toemeng-

poean).

goeng Ario Poerbo Adi-ningrat ...

Regent.

Semarang.

109

Schimmel, W. C

Leeraar’s Rijks Veeartsenij-

Utrecht.

Ï10

Schmalz, C. 0.

school.

Landheer.

Ambarawa.

Hi

Schultz, C.

Controleur B. Bestuur.

Atjeh (Edi).

:)

-ocr page 22-

10

No.

Namen.

Q U A L 1 T E 1 T.

Woonplaats.

112

Sluijs, D. van der . . . .

Hoofdkeurmeester Abattoir.

Amsterdam.

II3

Snethlage, A. C. G. . . .

Rijtuigfabrikant.

Weltevreden.

I 14

Stelling, W. F. Denning-hoff..........

Landheer Tjidadap.

Tjibebes.

II5

Stierling, J. G. E. G. de Diet!.........

Landheer Djati Nangar.

Rantja-Ekek.

116

Scherius, H. T......

Suikerfabrikant.

Djombang.

II7

Staverman,........

Landheer.

Tjileboet.

II8

Schiilein, Dr. J......

Arts.

Tosari.

II9

Swieten, van.......

le Luit. der Infanterie.

Palembang.

120

Soesman, W.......

Administrateur Djoevviring.

Soerakarta (De-langoe).

121

Sanders,.........

Apotheker.

Soerakarta.

122

Schaik, Mr. S. J. L. M. van

President Landraad.

Bonthain.

123

Soesman, F. I. H. . . .

Koopman.

Semarang.

124

Suermondt, C.......

Adm. Wonokoio.

Malang.

125

Tengnagel, Baron G. van

Landheer.

Buitenzorg.

126

Veenstra, J. A......

Bewaarder v/h Kadaster.

Weltevreden.

127

Velders, A. F......

Controleur B. Bestuur.

Pagelaran (Soe-kanegara).

128

Vereeniging tot onderlinge.

Verzekering v. paarden.

Semarang.

129

Visser, amp; Co. *].....

Boekhandelaren.

Weltevreden.

*] 2 exemplaren.

-ocr page 23-

11

No.

Namen.

Q U A L I T E I T.

Woonplaats.

130

Vloten, 0. van.....

Landheer.

Soekanegara.

131

Vogel, H. C. A. G. de.

Ass. Resident.

Blitar.

132

Verburgt, H. A......

Slachter.

Weltevreden.

'33

Wagner, H. P......

Controleur.

Sampit (Z. en 0. Afd. Borneo).

134

Wegener, W. H.....

Gewestel. Secretaris.

Batavia.

135

Westenenk, Sr. S. J. . .

Machinist.

Cheribon.

136

Waliën, Baron v. Heekeren tot.

Administrateur Sinagar.

Soekaboenii.

137

Waal, H, C. de.....

1'=. Luit. der Cavalerie.

Weltevreden.

138

Welij, G. H. van.....

Gouv. Secretaris.

Pasoeroean.

139

Willems, F. F

Adm. Suikerfabr._ Tjokro.

Klaten.

140

Waarden, G. L. van der. .

Kapt. der Artillerie.

Weltevreden.

‘41

Zehnter, Dr. L

Dir. Cacao. Proefstation.

Salatiga.

:)

-ocr page 24-

VERSLAG

Over het 20“^® Vereenigings-jaar der Ver-eeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde in Ned:-lndië.

Aaiigezieii in afwijking met het bepaalde bij artikel 30 der Oude Statuten, krachtens hetwelk de opmaking van het jaarnbsp;verslag is opgedragen aan den Secretaris onzer Vereeniging,nbsp;nu naar het voorkomende in art: 27 der nieuwe Statuten,nbsp;opgenomen in de Javasche Courant ddo. 3- November 1903nbsp;No. 88 den President met vorenbedoelde werkzaamheid isnbsp;belast, heb ik de eer op deze algemeene vergadering verslagnbsp;te doen over het 20' vereeningsjaar.

In het verslagjaar werd van verschillende zijden veel steun ondervonden in ons streven om door de uitgave van onsnbsp;tijdschrift zooveel mogelijk te voldoen aan het hoofddoel 11.1.nbsp;om het laiidhuishoudkundig publiek dezer gewesten voor tenbsp;lichten op veeartsenijkundig gebied.

Hierin verleende de Regeering wederom hare medewerking door hare archieven inzake veeartsenijkunde en veeteelt steedsnbsp;ter beschikking te stellen der Redactie van ons Orgaan, dienbsp;mits deze, door mijnen tusschenkomst, der Regeering daarvoor haren eerbiedigen dank aanbiedt.

Op het einde van het verslagjaar telde de vereeniging 30 leden en 130 inteekenaren tege-ï 31 leden en 130 inteekena-ren op het einde van het vorige vereenigingsjaar.

In verband met een genomen besluit om in den vervolge alleen veeartsen als lid van de Vereeniging toe te laten konnbsp;tot ons leedwezen aan een drietal ingekomeii aam’ragen voornbsp;het lidmaatschap geen gevolg worden gegeven.

-ocr page 25-

13

Met de redactie van het tijdschrijft werd voortgegaan op den ten vorigen jare ingeslagen weg, hetgeen te oordeelennbsp;naar het feit, dat er zich niet minder dan 31 nieuwe intee-kenaren aanmeldden, gunstige resultaten heeft opgeleverd.

De statutair voorgeschreven algemeene vergaderingen werden geregeld gehouden.

Wat de nieuwe Statuten betreft, hieromtrent werd in het vorige verslag medegedeeld, dat zij nog niet voor publicatienbsp;in aanmerking kwamen, aangezien de Regeering daarin nognbsp;eenige wijzigingen noodig oordeelde, welke wijzigingen aannbsp;de goedkeuring van de eerstvolgende algemeene vergaderingnbsp;zouden worden onderworpen. Deze algemeene vergaderingnbsp;iiu, waarin die wijzigingen werden gearresteerd, had plaatsnbsp;op den 25“ Augustus 1903. De Regeering verleende daaropnbsp;Hare goedkeuring bij Gouvernements besluit van 27 Octobernbsp;d. a. V opgenomen in Staatsblad 1903 No. 371 en gepubliceerdnbsp;in de Javasche Courant van 3 November van dat jaar No. 88,nbsp;hiervoren reeds vermeld.

De stand der geldmiddelen blijkt uit het hierachter opgenomen kasoverzicht, mede voorkomende op folio 8 van ons kasboek No. V.

Het vermogen der vereeniging bij het sluiten vanhet2i®‘® vereenigingsjaar bestond uit:

Contanten in kas........

ƒ

80.68

b.

een depositobewijs Ned.-Ind. EscomptoMij.

11

500.—

c.

twee deposito biljetten Factorij Ned. H. M.

11

5000.—

d.

twee deposito biljetten Alg. Spaar en

Deposito Bank te Batavia.....

91

1400.—

e.

gekweekte rente daarop......

11

14.—

f.

kassiers rekening bij de Ned.-Ind. Esc. Mij.

11

180,22

Totaal . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/ 7174,90

Vergelijkt men dit met het vorige verslag vermeld bedrag ad. ƒ 7508,65, dan blijkt dat het vermogen der Vereeniging

-ocr page 26-

14

met ƒ 333.75 achteruit is gegaan. Door een blik te werpen op het kasoverzicht zal men ontwaren dat de werkelijk uitgavennbsp;tot een bedrag van / 2447,14 het totaal der inkomsten innbsp;in het verslagjaar ad / 2099,39 niet eene som van / 347,75nbsp;overschreden, welk bedrag door eene rentekweeking van f 14.—nbsp;bij de Algemeene Spaar- en Depositobank te Batavia totnbsp;voornoemde som van ƒ 333,75 werd gereduceerd.

Deze vermindering van bezitting is hoofdzakelijk veroorzaakt door de bijdrage voor de oprichting van het monument voornbsp;den grooten veeartsenijkundige Nocard met de kosten ƒ242,28nbsp;beloopende.

Ware het dat alle ontvangsten op het verslagjaar betrekking hebbende, w. o. contributiegelden over het laatste halfnbsp;jaar en gelden voor aan diverse inteekenaren verkochte deelen,nbsp;tijdig geïnd hadden kunnen worden, dan behoeft wel geennbsp;betoog, dat bij het sluiten van het 20' vereenigingsjaar geennbsp;vermindering van bezitting zou behoeven geconstateerd tenbsp;zijn.

In het verslagjaar steunde de regeering ons wederom met / 800.—, waarvoor wij Haar mits deze onzen eerbiedigennbsp;dank betuigen.

Van het tijdschrift verschenen het compleete Deel XVI benevens eene verhandeling van de hand des heeren Pen-ning, getiteld ,,trypanosomosen in Nederlandsch-Indië”, welke verhandeling van zooveel gewicht werd geacht dat zij, eennbsp;onderdeel van deel XVI uitmakende, afzonderlijk werd uitgegeven.

In de bibliotheek kwam behoudens eene periodieke vermeerdering van verschillende tijdschriften, nagenoeg geen verandering,

üe functionarissen in het Bestuur werden voor het 21' vereenigingsjaar herkozen in de bestuursvergadering van 9nbsp;Juni j.1.

-ocr page 27-

' nbsp;nbsp;nbsp;15

Met een woord van dank in de eerste plaats aan allen die ons hunne medewerking en steun verleenden in de samenstelling eii verbreiding van ons tijdschrift en verder aan hen,nbsp;die op andere wijze van hunne belangstelling deden blijken,nbsp;wordt dit verslag beëindigd in de hoop dat onze Vereenigingnbsp;in groei en bloei moge toenemen.

De President,

(w.

P. A. van Velzen.

-ocr page 28-

KAS-OVERZICHT

V As. HST tl E T SO« ¦^ZEEEEISriQinsrCB- S-t As. As. E,

loopende van 1 Juli 1903 t/m- 30 Juni 1904-

ƒ nbsp;nbsp;nbsp;231

05

Per kosten uitgave tijdschriften.......

/ nbsp;nbsp;nbsp;1049

20

„ nbsp;nbsp;nbsp;597

„ lithografische en fotografische zaken v/h

„ nbsp;nbsp;nbsp;556

50

tijdschrift................

„ nbsp;nbsp;nbsp;90

50

„ nbsp;nbsp;nbsp;145

89

„ salarissen, administratie, bediening enz. .

„ 816

„ 800

„ verlichting...............

„ nbsp;nbsp;nbsp;41

64

671

90

„ francatuur, kosten borderels etc.....

„ 122

47

„ nbsp;nbsp;nbsp;105

70

„ rekeningen boekhandelaren........

„ nbsp;nbsp;nbsp;44

85

„ belegging Alg. Spaar en Deposito Bank. .

„ nbsp;nbsp;nbsp;400

„ nbsp;nbsp;nbsp;287

„ contributie lidmaatschap v/h „Sandelhout

Stamboek”..............

„ 10

20

„ bijdrage oprichting monument Nocard en

kosten daarop..............

„ nbsp;nbsp;nbsp;242

28

„ honorarium Samenstelling klapper Deel I t/m

Deel XV................

„ nbsp;nbsp;nbsp;30

,, kassiersrekening Ned.-lnd: Escompto Mij.

„ nbsp;nbsp;nbsp;467

22

,, saldo op ultimo Juni 1904 ........

„ 80

68

ƒ 3395

04

ƒ 3395

04


Aan Saldo in kas op 1 Juli 1903 geïnde abonnementsgeldennbsp;geïnde contributiesnbsp;geïnde renten op uitzettingennbsp;regeeriiigssubsidie

teruggenomen op uitgezette gelden .... „ van de girorekening Ned;-Handel Mij.nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ kassiersrekening Ned.-lndië.

Escompto Mij.


Dr. D. Deiessen Secretaris-Penningmeester.

-ocr page 29-

Bijlage B.

INSTELLINGEN ENZ. WAARMEDE DE VEEARTSENIJ-KUNDIGE VEREENIGING IN RUILING VERKEERT.

Wochenschrift für Thierheilkutide üud Viehzucht chen.

Schweizer Arcliiv für Tliierheilkunde, Zünch.

Tierarztüches Centralblatt Monatschrift des Vereines der Tierarzte in Oesterreich, Wien.

Revue Veterinaire, Toulouse.

Annales de Medecine Veterinaire, Brussel.

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland, Utrecht.

Veterinaire Sociëteit „Absyrtus”, Utrecht.

Ned.-Indische Maatschappij van Nijverheid en Landbouw, Weltevreden.

’s Rijks Landbouwschool, Wageningen.

Indisch Militair Tijdschrift, Weltevreden.

Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, Weltevreden.

Koninklijke Natuurkundige Vereeniging, Weltevreden.

s Lands Plantentuin, Buitenzorg.

Vereeniging tot bevordering der Geneeskundige wetenschappen in Nederlandscli-Iudië, Weltevreden,

Geneeskundig Laboratorium, Weltevreden.

Landbouvv-Journaal der Kaapkolonie, Kaapstad.

Redactie ,,Java Bodequot;, Batavia.

Redactie ,,Locomotief”, Semarang.

3

2

-ocr page 30- -ocr page 31-

Bijlage C.

AANGEBODEN EXEMPLAREN.

Verplichte aanbieding;

Resident van Batavia.

Officier van Justitie, Batavia,

Algemeene Secretaris, Buitenzorg.

P r e s e n t - e X e m p 1 a r e n.

Dr. A. W. H. WiRTZ, Eere-Voorzitter, Utrecht.

W. P. Groeneveld, Oud-Vice President van den Raad V. Indië, Eere-lid s' Gravenhage.

Mr. H. Kuneman, Oud-Directeur van Binnenl. Bestuur, Eere-lid, Amsterdam.

O. W. van Bolder Gep. Ambtenaar, Soekaboefni.

Zijne Excellentie de Commendant v/h Leger, Weltevreden. Departement van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid,nbsp;Weltevreden.

’s Rijks-Veeartsenijschool te Utrecht.

Bibliotheek der nbsp;nbsp;nbsp;Gemeente Universiteitnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;te Amsterdam.

id. nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'s Rijksnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Universiteitnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Leiden.

id. nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’s Rijksnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Universiteitnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

id. nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’s Rijksnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Universiteitnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Groningen.

Director „des Kaiserlichen Gesundheitsambtes”, Berlijn,

:)


-ocr page 32-

Verslag v/h. Instituut Pasteur over het jaar 1903.

Aan het Iiistituut-Pasteur werd het jaar begonnen met 9 patiënten, die reeds in 1902 onder behandeling waren gekomen,nbsp;waarvan 2 Europeanen en 7 Inlanders, Gedurende 1903nbsp;stelden zich 322 personen onder behandeling en wel 97 Europeanen en 225 Inlanders.

Van deze laatsten waren op I Januari 1904 nog onder behandeling 26 personen en wel 5 Europeanen en 21 Inlanders.

Eén Inlander onttrok zich aan eene verdere behandeling.

Eén Inlander werd niet verder behandeld omdat bleek, dat de persoon die hem gebeten had, niet aan lyssa lijdende

Eén Europeaan, aan het Instituut-Pasteur werkzaam, werd prophylactisch behandeld.

Eén Inlander uit Deli afkomstig vertoonde reeds bij aaii' komst verschijnselen van lyssa, en werd daarom niet ondernbsp;behandeling genomen.

Eén Inlander uit Deli afkomstig bleek bij aankomst zoo zwaar ziek te zijn (beri-beri en dysenterie), dat de behandelingnbsp;voorloopig werd uitgesteld. Aangezien de patient echter aannbsp;beri-beri en dysenterie overleed, onderging hij geene behande-liiig tegen hondsdolheid. Na aftrek dezer 5 laatste personennbsp;ondergingen in 1903 aldus 300 personen de behandeling tegennbsp;infectie met dolle-hondsvirus en wel 91 Europeanen en 209nbsp;Inlanders.

Gerangschikt volgens de maanden van inkomst zijn de getallen der personen die zich onder behandeling stelden:

-ocr page 33-

21

Eur.

54 1 108 (

162

Transp. nbsp;nbsp;nbsp;y ,

Inl.

Januari:

Eur.

2 ]

Eur.

7 1 •4 i

Ink

7 1

10

Inl.

21

Februari:

Eur.

Inl.

'5 (

29 \

44

Eur.

Augustus:

5 ) 18 1

23

Maart:

Eur.

Inl.

*7 1

17 i

34

Eur.

September: ^

17 )

21 ]

38

April;

Eur.

7 1

12 i

Eur.

4 )

Inl.

19

October: nbsp;nbsp;nbsp;^ ,

Inl

19 )

23

Mei:

Eur.

7 ('

Eur.

3 }

Inl.

18 i

25

November: _ , Inl

16 j

19

Juni:

Eur.

5 1

25 i

Eur.

7 }

36

Inl.

30

December: nbsp;nbsp;nbsp;,

Inl

29 i

Totaal.

Eur.

Inl.

54 /

162

Eur.

Inl.

97 \ 225 ]

322

108 i

Uit de verschillende residenties en gewesten kwamen:

Europeanen. Inlanders. Totaal. —nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4

lO lO

4

2S

39

12

14

I

10

36

1

36

14

2

15

29

12

12

9

19

33

9

I

2

I

I

17

I

3

5

I

bantam.

l^atavia.

Preanger-Regentschappen.

Panjoetnas.

Cheribon.

Kedoe.

Pekalongan.

Sernarang.

Rembang.

Ujokjakarta.

Soerakarta.

i^adioen.

-ocr page 34-

22

Europeanen. Inlanders. Totaal.

Kediri.

Soerabaia.

Pasoeroean.

Bezoeki.

Celebes.

Sumatra’s Westkust.

„ Oostkust. Padangsche bovenlanden.nbsp;Atjeh.

Banka en Billiton. Timor.

Tapanoeli.

Residentie Menado.


6

9

7

10

6

7 z7nbsp;13

11 6nbsp;I

8

17


5 4

6 6

4

24

9

2

5

1

2

14


I

5

I

4

6

3

3


4

9

I

6

3


225


97


322


Uit dezen staat blijkt, dat het geheele eiland Java, de Gouvernementen van Celebes en van Atjeh, de Residenties Me-nado, Sumatra’s Westkust, Padangsche Bovenlanden, Tapa-noelie, Sumatra’s Oostkust en Banka en Billiton met rabies geinfecteerd zijn. Een juist beeld van de uitgebreidheid dezer infectie geeft echter deze staat niet.

Zoo kwamen ons telken male berichten ter kennis van het overlijden van personen aan lyssa, welke zich niet onder behandeling hadden gesteld aan het Instituut Pasteur te Weltevreden. Van den Assistent Resident van Gorontalo gewerdnbsp;mij het bericht, opgemaakt naa. zooveel mogelijk betrouwbarenbsp;gegevens, dat in 1903 van 146 door vermoedelijk dolle honden gebeten personen in zijn gewest $1 of 34.9'’/onbsp;dolheid stierven.

In de afdeeling Tondano stierven van 7 door vermoedelijk dolle honden gebetenen 2, terwijl in de risidentie Batavia

-ocr page 35-

23

van 3 gebeten personen, waarvan zich i aan het Instituut Pasteur onder behandeling stelde, de 2 niet behandelden stierven. Volgens geruchten zoude ook de veesterfte aan hondsdolheid in de residentie Menado zeer groot zijn geweest. Of-ficieele gegevens zijn daaromtrent niet verkregen. Neemt mennbsp;hr aanmerking, dat zeker gevallen van hondsdolheid bij Inlanders nooit ter kennisse komen, eene aanname, die onsnbsp;gewettigd toeschijnt naar aanleiding van een paar bekendnbsp;geworden gevallen van hondsdolheid bij Europeanen, welkenbsp;^i'et aan de mogelijkheid van infectie dachten, dan komt hetnbsp;ons voor, dat de krachtigste maatregelen dringend noodig zijn,nbsp;ten einde deze grootendeels vermijdbare infectieziekte te ver-•rietigen.

Deelt men de personen, die zich onder behandeling stelden, m de gebruikelijke rubrieken in, omtrent de meer of minderenbsp;5'-ekerheid der dollieid van het infecteerende individu, dan ver-krijgt men onderstaande tabel,

Rubriek A (dolheid bewezen door overenting, of doordat andere dieren of menschen, door den hond gebeten, aan dolheidnbsp;^yn gestorven):

Europeanen nbsp;nbsp;nbsp;lO

Inlanders nbsp;nbsp;nbsp;36nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;46

Rubriek B (dolheid geconcludeerd uit observatie of sectie door een deskundige);

Europeanen nbsp;nbsp;nbsp;48

Inlanders nbsp;nbsp;nbsp;74nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;122

Rubriek C (dolheid, te vermoeden uit het verhaal van den patient of de omstanders);

Europeanen nbsp;nbsp;nbsp;38

Inlanders nbsp;nbsp;nbsp;Uj

lino- nbsp;nbsp;nbsp;'quot;''*** eenen Inlander, welke gedurende de behande-

ee met met hondsdolheid-virua te zijn geïnfecteerd.

-ocr page 36-

24

Hiervan waren gebeten:

in het aangezicht 45 personen, in de bovenste extremiteiten 165 personen, in de onderste extremiteiten of romp 108 personen;nbsp;2 personen waren op bestaande wonden gelikt, I persoon hadnbsp;een wondje uitgezogen, terwijl hij een klein ulcus aan hetnbsp;wangslijmvlies had, terwijl van i persoon bleek, dat hij nietnbsp;geïnfecteerd was met hondsdolheid virus.

Van de overige personen, die onder behandeling zijn gekomen werden 4 personen door 3 katten en 314 personen door 213nbsp;honden geinfecteerd.

Geregeld werd om de 4 maanden bij de hoofden van plaatselijk en gewestelijk bestuur, door wier tusschenkomst de patiënten naar het Instituut Pasteur waren opgestuurd, geinformeerd naarnbsp;den toestand der patiënten, welke de behandeling aan hetnbsp;Instituut ondergaan hadden.

Uit de aldus verkregen gegevens en uit eigen observatie bleek, dat in den loop van het jaar van de 300 geheel ofnbsp;gedeeltelijk behandelden 11 personen aan lyssa stierven ennbsp;wel allen gedurende de behandeling :

Overleden gedurende de behandeling :

Eur: nbsp;nbsp;nbsp;—


Overleden meer dan 14 dagen na afloopnbsp;der behandeling:

0


Overleden binnen 14 dagen na afloopnbsp;der behandeling:

0


Rubriek A


Inl:

Eur:

Inl:

Eur:

Inl:

0

11

11

Eur:

Inl:

-ocr page 37- -ocr page 38-

26


27


De overledenen zijn;


NAMEN EN WOONPLAATS.


van beet.


van het komen ondernbsp;behandeling


WAAR GEBETEN EN TOESTAND DER WONDEN.


S, Jav. meisje 9 jaren. Djokjakarta.


Februari

1903.


14 Februari 1903.

3 dagen na den beet.


Eén zeer groote en diepe wond linker bovenste ooglid, één grootenbsp;diepe wond en verschillende


oppervlakkige wonden wang vóór het oor.


linker


Geene.


2.


P. Jav. knaap 1' 6 jaren. Djokjakarta.


11 Februari zelfde hondnbsp;als 1.


3.


P. Jav. knaap 5 jaren. Djokjakarta.


4. nbsp;nbsp;nbsp;K. H, F. Chinees 27 jarennbsp;Soerakarta.

5. nbsp;nbsp;nbsp;F. L. Chineesnbsp;knaap 7 jaren.nbsp;Batavia.


6. nbsp;nbsp;nbsp;J. A. Menado-nees 23 jaren.nbsp;Poegar, Goron-talo.

7. nbsp;nbsp;nbsp;M. M. Menado-nees 23jaren.nbsp;Gorontalo.


K. Inl. knaap nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10 jaren.

Djokjakata.


11 Februari zelfde hondnbsp;als 1 en 2.


26 Mei 1903.


26 Juni 1903.


17 September 1903.


10 September 1908.


27 October 1903.


14 Februari 1903.

3 dagen na den beet.

14 Februari 1903.

3 dagen na den beet.


6 Juni 1903. 11 dagen nanbsp;den boet.

26 Juni 1‘'03. dag van dennbsp;beet.


11 October 1903.

24 dagen na den beet.

7 October 1903.

27 degen na don beet.


30 October 1903.

3 dagen na den beet.


Eén groote diepe wond vóór het linker oor en verschillende wondjes, waarvan 1 diep, in denbsp;bovenlip.

Eén groote diepe wond linker mondhoek, verschillende wondennbsp;onder het rechter oog, verschillende oppervlakkige wondjes r.nbsp;mondhoek.

Eén woud 1. mondhoek oppervlakkig; 3 wonden muis r. duim tamelijk oppervlakkig.

Eén wond door linker bovenste ooglid met prolaps van eennbsp;klompje vetweefsel, een halvenbsp;maanvormige wond 1. schedelnbsp;tot op periost; lengte basis 6 cM.,nbsp;breedte 3 cM.

Verschillende (11) wonden linker onderarm, waarvan enkele vrijnbsp;diep.


5 wonden, waarvan 1 tamelijk diep r. onderbeen, 2 wondjesnbsp;tamelijk diep aan r. middenvinger en 1. wijsvinger.


Een oppervlakkig wondje boven rechter wenkbrauw; eenig®nbsp;schrammen onder 1. oog.


Gee:


ne.


leene.


“a beet antiseptisch.


tisoh!^quot; nbsp;nbsp;nbsp;nnti


AL OF niet GECAU-'^’ERISEERD.

“^“ganasquot;kaliïs‘.

^,/2 nbsp;nbsp;nbsp;^^J. y. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

®®’ien ml nitgewas-sublimaat lo/g^

daSrquot;, nbsp;nbsp;nbsp;de wlt;

s'iblinial^®^‘'^®®.°iien ui

vervnl™„.. citroensa

wond,

vervolgena nbsp;nbsp;nbsp;citroensap,

bestrooid nbsp;nbsp;nbsp;buskruit

^aangestoken nbsp;nbsp;nbsp;^®’^d

antisep-

Eekste verschijnselen

VAN Lyssa

Datiim

Datum.

hoeveel dagen nanbsp;beet.

hoeveel dagen nanbsp;begin behandeling.

van overleden .

Rubriek.

25 Febr. 1903.

14 dagen.

11 dagen

27 Febr. 1903.

c.

28 Febr. 1903.

17 dagen.

14 dagen.

28 Febr. 1903.

c.

6 Maart 1903.

23 dagen.

20 dagen.

7-8 Maart 1903.

c.

5 ,Tuli 1903.

40 dagen.

29 dagen.

5-6 Juli 1903.

c.

13 Juli 1903.

17 dagen.

17 dagen.

14 Juli 1903.

A.

12 Oct. 1903.

25 dagen.

1 dag.

11 Oct. 1903.

C.

28 Oct. 1903.

48 dagen.

21 dagen.

1 Nov. 1903.

C.

19 Nov. 1908.

23 dagen.

20 dagen.

20 Nov. 1903.

/;.


:)


-ocr page 39-

26


27


De overledenen zijn:


NAMEN EN

D A T U M

WAAR GEBETEN EN

WOONPLAATS.

van beet.

van het

komen onder behandeling.

TOESTAND DER WONDEN.

1. S, Jav. meisje h 9 jaren. Djokjakarta.

11 Februari 1903.

14 Februari 1903.

3 dagen na den beet.

Eén zeer groote en diepe wond linker bovenste ooglid, één grootenbsp;en diepe wond en verschillendenbsp;oppervlakkige wonden linkernbsp;wang vóór het oor,

2. P. Jav. knaap r 6 jaren. Djokjakarta.

11 Februari zelfde hondnbsp;als 1.

14 Februari 1903.

3 dagen na den beet.

Eén groote diepe wond vóór het linker oor en verschillende wondjes, waarvan 1 diep, in denbsp;bovenlip.

3. P. Jav. knaap 5 jaren. Djokjakarta.

11 Februari zelfde hondnbsp;als 1 en 2.

14 Februari 1903.

3 dagen na den beet.

Kén groote diepe wond linker mondhoek, verschillende wondennbsp;onder het rechter oog, verschillende oppervlakkige wondjes r-mondhoek.

4. K. H. F. Chinees 27 jaren Soerakarta.

26 Mei 1903.

6 Juni 1903. 11 dagen nanbsp;den boet.

Eén wo))d 1. mondhoek oppervlakkig; 3 wonden muis r. duim tamelijk oppervlakkig.

5. F. L. Chinees knaap 7 jaren.nbsp;Batavia.

26 Juni 1903.

26 Juni POS. dag van dennbsp;beet.

Bén wond door linker bovenste ooglid met prolaps van eennbsp;klompje vetweefsel, een halvenbsp;maanvormige wond 1. schedelnbsp;tot op periost; lengte basis 6 cM-tnbsp;breedte 3 eM.

6. J. A. Menado-nees 23 jaren. Poegar, Goron-talo.

17 September 1903.

11 October 1903.

24 dagen na den beet.

Verschillende (11) wonden linker onderarm, waarvan enkele vri)nbsp;diep.

7. M. M. Menado-nees 23jaren. Gorontalo.

10 September 1908.

7 October 1903.

2quot; dagen na den beet.

5 wonden, waarvan 1 tamelijl^ diep r. onderbeen. 2 wondje®nbsp;tamelijk diep aan r. middenvinger en 1. wijsvinger.

8. K. Inl. knaajj nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10 jaren.

Djokjakata.

27 October 1903.

30 October 1903.

3 dagen na den beet.

Een oppervlakkig wondje bovefl rechternbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wenkbrauw;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;eenig^

schrammen onder 1. oog.

AL OP PI iet GEOAL-ÏEMSEtóRD.

6ee

Gee:

PlL uur na Leet hyper-manganas kalious.

‘/ü uur na beet uitgewas-soben met sublimaat l°/ao

V2 Uur

Uitpersen van de wond, daarna uitgewassoben met

sublimaat en citroensap, vervolgens met buskruitnbsp;bestrooid hetwelk werd

aangestoken.

4 nren na beet antisep-tisob.


Eerste verschijnselen VAN Lyssa


Datum.


hoeveel dagen nanbsp;beet.


hoeveel dagen nanbsp;begin behandeling.


Datum van overlijden .


Rubriek.


ne.


ne.


Geene.


antiseptisch.


25 Febr. 1903.


28 Febr. 1903.


6 Maart 1903.


5 Juli 1903.


13 Juli 1903.


12 Oot. 1903.


28 Oct. 1903.


19 Nov. 1903.


14 dagen.


17 dagen.


23 dagen.


40 dagen


17 dagen.


25 dagen.


48 dagen.


11 dagen


14 dagen.


20 dagen.


29 dagen


17 dagen


1 dag.


21 dagen.


23 dagen. 20 dagcni


27 Febr. 1903.


28 Febr. 1903.


7-8 Maart 1903.


5-6 Juli 1903.


14 Juli 1903.


U Oot. 1903.


1 Nov. 1903.


20 Nov. 1903.


C.


-ocr page 40-

29

28

Eerste verschijnselen

NAMEN EN

D A 1

U M

waar gebeten en

AL op niet GECAU-

VAN LySSA

Datum

van het

I’ERISEERD.

hoeveel

hoeveel

van over-

RubiieJc.

WOONPLAATS.

van beet.

komen onder

TOESTAND DER WONDEN.

Datum.

dagen na

dagen na begin be-

lijden.

behandeling.

,

1

beet.

handeling.

9. H. Meiiadonee-

16 October

10 November

4 wonden buitenzijde rechter

12

tisch.*” nbsp;nbsp;nbsp;heet antisep-

24 Nov.

40 dagen.

14 dagen.

27 Nov.

C.

sohe knaap 6 ja-

1903.

1903.

boven- en onderbeen, waarvan

1903.

1903.

ren. (forontalo

26 dagen na-

volgens verklaring 2 diep en 2

den beet.

oppervlakkig Bij het komen onder behandeling 2 groote lit-

teekens.

10. R. Menadonces,

15 October

10 November

Eén 5 cM. lange scheurwond

12

tisch.'** nbsp;nbsp;nbsp;heet antisep-

27 Nov.

33 dagen.

17 dagen.

29 Nov.

C.

vader van pa-

1903.

1903.

1. duim.

1903.

1903.

tient 9. Goron-

zelfde hond

26 dagen na-

talo.

als 9.

den beet.

wassohen^ lif®/ nbsp;nbsp;nbsp;quot;hge-

11. M. Javaan Poer-

7 December

10 December

Buitenste linker oogcanthus ge-

29 Dec.

22 dagen.

19 dagen.

31 Dec.

B.

wokerto (Ban-

ly03.

1903.

heel doorgescheurd. Een diepe

OveHn-p nbsp;nbsp;nbsp;boorzuur.

1903.

joemas).

3 dagen na den beet.

wond onder 1. oog. nbsp;nbsp;nbsp;j

brand^

¦“«f kah cansticum.

kalanders

werden.

dysent^^ nbsp;nbsp;nbsp;quot;’erd malaria aangetoond, bij i inlander

ders nbsp;nbsp;nbsp;aialaria, bij i inlander dysenterie, bij 2 Inlan-

ris typhoidea, bij i inlander vijfdaagsche koorts, en

Uit de bovenstaande tabel blijkt, dat de aan lyssa overleden personen allen stierven binnen 30 dagen na het begin dernbsp;behandeling.

De totale mortaliteit aan lyssa bedroeg ii van de 300 behandelde personen of 3 66% .

Van de 209 behandelde Inlanders stierven ii of 5.2% aan lyssa, terwijl van de 91 behandelde Europeanen er geen eennbsp;aan lyssa overleed.

Opvallend is het verschil tusschen de totale mortaliteit van Europeanen en Inlanders. Dat dit geen toevalligheid is,nbsp;blijkt, indien men de mortaliteit berekent van alle Europeanennbsp;en Inlanders, die sedert de oprichting van het Instituut Pasteurnbsp;onder behandeling kwamen.

Van de 905 sedert 1895 antirabisch behandelde Europeanen stierven 6 ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van de 1433 over dienzelfden tijd behan

delde Inlanders stierven 47 of 3.9°ó aan lyssa. Er zijn hierbij waarschijnlijk verschillende oorzaken in het spel en wel;

De bij de Inlanders over het algemeen veel zwaarde-

verwondingen.

2^, T)

eii ' nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gevallen late en onvoldoende cauterisatie

® slechte nabehandeling der wonden.

3e jj. nbsp;nbsp;nbsp;°

et dikwijls laat onder behandeling komen der Inlanders nieenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;f'jdens het ondergaan der antirabische behandeling

dyse nbsp;nbsp;nbsp;aan intercurrente infectieziekten (malaria,

Inlanders. Dat het doorstaan van der-^yss nbsp;nbsp;nbsp;afbreuk doet aan het immunisatieproces tegen

’ iiaar onze meening buiten twijfel.

b’j lln nbsp;nbsp;nbsp;gevallen van tusschenkomende ziekten

, an ers en Europeanen aangeteekend en bleek dat 47 en één Europeanen tijdens de behandeling ziek


-ocr page 41-

28

29


NAMEN EN

DAT

U M

waar GEBETEN EN

WOONPLAATS.

van beet.

van het komen ondernbsp;behandeling.

TOESTAND DER WONDEN.

-=

9. H. Menadonee-sche knaap 6 ja-ren. Oorontalo

16 October 1903.

¦

10 November 1903.

26 dagen naden beet.

4 wonden buitenzyde rechter boven- en onderbeen, waarvannbsp;volgens verklaring 2 diep en 2nbsp;oppervlakkig Bp het komennbsp;onder behandeling 2 groote lit-teekens.

10. B. Menadonces, vader van patient 9. Goron-talo.

15 October 1903.

zelfde hond al s 9.

10 November 1903.

26 dagen naden beet.

Eén 5 cM. lange achenrwond 1. duim.

11. M, Javaan Poer-wokerto (Pan-joemas).

7 December lyO:?.

10 December 1903.

3 dagen na den beet.

Buitenste linker oogcanthus geheel doorgesoheurd. Een diepe wond onder 1. oog.

Eerste verschijnselen

VAN Lyssa

Datum

^’ilRlSEERD.

Datum.

hoeveel dagen nanbsp;beet.

hoeveel dagen nanbsp;begin behandeling.

van overleden.

Rubriek.

12 Uren

tisch. nbsp;nbsp;nbsp;antisep-

24 Nov. 1903.

40 dagen.

14 dagen.

27 Nov. 1903.

C.

12 Uren

tisch. nbsp;nbsp;nbsp;antisep-

27 Nov. 1903.

38 dagen.

17 dagen.

29 Nov. 1903.

C.

6 uur 1,., 1 nbsp;nbsp;nbsp;,

wasschen , nbsp;nbsp;nbsp;quot;itge-

Overiffo nbsp;nbsp;nbsp;. boorzuur.

brand

'¦ kali cansticum.

29 Dec. 1903.

22 dagen.

19 dagen.

31 Dec.

B.


Uit de ijov'eustaaiide tabel blijkt, dat de aan lyssa overleden personen allen stierven binnen 30 dagen na het begin dernbsp;behandeling.

De totale mortaliteit aan lyssa bedroeg 11 van de 300 behandelde personen of 3 66% ,

Van de 209 behandelde Inlanders stierven ii of 5.2°4 aan lyssa, terwijl van de 91 behandelde Europeanen er geen eennbsp;aan lyssa overleed.

Opvallend is het verschil tussclien de totale mortaliteit \'an Europeanen en Inlanders. Dat dit geen toevalligheid is,nbsp;blijkt, indien men de mortaliteit berekent van alle Europeanennbsp;en Inlanders, die sedert de oprichting van het Instituut Pasteurnbsp;onder behandeling kwamen.

Van de 905 sedert 1895 antirabisch behandelde Europeanen stierven 6 of 0.6°4; van de 1433 over dienzelfden tijd behandelde Inlanders stierven 47 of 3.9“ó lyssa. Er zijn hierbijnbsp;waarschijnlijk verschillende oorzaken in het spel en wel:

^ ¦ D@ bij de Inlanders over het algemeen veel zwaarde-

vervvondingen.

in zeer veel gevallen late en onvoldoende cauterisatie

slechte nabehandelinsf der wonden.

riet dikwijls laat onder behandelincf komen der Inlanders

riet tijdens het ondersraan der antirabische behandeling meer hl

Diootstaan aan intercurrente infectieziekten (malaria^ enz.) der Inlanders. Dat het doorstaan van der-

nr«ljn nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

lyss nbsp;nbsp;nbsp;^Ibreuk doet aan het immunisatieproces tegen

’ nbsp;nbsp;nbsp;onze meening buiten twijfel.

j^jj j ^903 werden alle gevallen van tusschenkomende ziekten anders en Europeanen aangeteekend en bleek dat 47nbsp;®nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;één Europeanen tijdens de behandeling ziek

Inlanders werd malaria aangetoond, bij i inlander ders'^'^^'^'^ malaria, bij i inlander dysenterie, bij 2 Inlan-febris typhoidea, bij i inlander vijfdaagsche koorts, en


I

-ocr page 42-

30

bij I Europeaan en 24 inlanders koortsen, waarvan de oorzaak onbekend bleef.

Het is duiiielijk, dat vele dezer laatste koortsvormen herkend zouden zijn indien het klinisch verloop, eventueel de serumreacties gevolgd hadden kunnen worden.

Van het overlijden der ii Inlanders kan geen enkel geval als een niet slagen der behandeling worden aangemerkt, omdatnbsp;zij binnen het tijdsverloop, dat noodig is, om eene actievenbsp;immunisatie te verkrijgen, kwamen te overlijden. Aangeziennbsp;de behandeling sedert Maart 1902 gewijzigd is en de personen,nbsp;welke eene antirabische behandeling ondergaan, thans 33 dagen,nbsp;27 dagen, 24 dagen, 21 dagen en 17 dagen onder behandelingnbsp;blijven al naar gelang van de meerdere of mindere infectie-kans of den langeren of korteren tijd, die verloopen is sedert denbsp;infectie, komt het ons rationeel voor, eene nieuwe wijze vannbsp;het berekenen der niet geslaagde behandelingen in te voeren.

Toen tot 1902 elke patient 16 dagen onder behandeling bleef, was het juist deze behandeling, in navolging van denbsp;andere Instituten Pasteur, als niet geslaagd te beschouwen alsnbsp;de patiënten langer dan 14 dagen na het eindigen van denbsp;behandeling, d. i. dus langer dan 30 dagen na het begin dernbsp;behandeling de eerste lyssa-verschijnselen kregen. Met hetnbsp;oog op den verschillenden duur der tegenwoordige immunisatie-methode wordt daarom de behandeling als niet geslaagd gerekend, indien patiënten langer dan 30 dagen na het beginnbsp;der behandeling de eerste verschijnselen van hondsdolheidnbsp;vertoonen. Deze basis van berekening heeft een krachtigennbsp;steun gekregen door de onderzoekingen van Krause en Kreisslnbsp;(Centralblatt für Bakteriologie und Parasitenkunde 1902 (32) blz.nbsp;810 vv.), waaruit bleek, dat het bloedserum van menschennbsp;bactericide eigenschappen begon te verkrijgen tegenover hetnbsp;rabiesvirus 32—36 dagen na het begin van de door hen toegepaste antirabische behandelingsmethode (eene behandeling vannbsp;een duur van 14 dagen waarbij de indroging van ruggemergennbsp;gedurende 2 dagen het sterkste virus vertegenwoordigde).

-ocr page 43-

31

Het zovide zeker van groot belang zijn na te gaan of de veel intensievere behandelingsnrethode aan het Instituut Pasteurnbsp;te Weltevreden toegepast, deze bactericide eigenscliappen vannbsp;het bloedserunr spoediger doet te voorschijn komen.

Onderzoekingen in deze richting zouden ook zeer wenschelijk zijn, om til. na te gaan hoe lang de rabiesimmuniteit blijftnbsp;bestaan na toepassing der verschillende behandelingsmethoden.

De tegenwoordige organisatie van het Instituut Pasteur en de Landskoepokinrichting te Weltevreden laten deze tijdroovendenbsp;onderzoekingen niet toe.

Hog eeiie andere groepeering der bovenstaande overleden personen is wenschelijk.

Het blijkt dat de overledenen zijn te rangschikken in personen met hoofdwonden, waarbij de dikwijls zeer korte incubatietijdnbsp;de actieve immunisatie doet mislukken en personen metnbsp;exti emiteiteuwonden, welke laatsteii zeer laat na den beet ondeinbsp;behandeling kwamen en allen uit de buitenbezittingen afkomstignbsp;Waren.

Van de behandelde personen met extremiteitenverwondingen afkomstig van Java overleed van af Maart 1902 tot eindnbsp;December 1903 zoover bekend geen enkele aan hondsdolheid.

Op den zelfden dag en door den zelfden hond als patient Ij 2 en 3 werden nog 8 andere personen gebeten, welke thansnbsp;nog in leven en gezond zijn.

Door deuzelfden hond, die patient No. 4 infecteerde, werden nog 2 andere personen gebeten, welke thans leven en gezond zijn.

Door deuzelfden hond die patient No. 6 beet werd nog een ander persoon gebeten, welke thans nog gezond is.

3- personen, gebeten door den zelfden hond als patient No. 11, zijn in leven en gezond.

Bij een persoon, die prophylactisch behandeld werd, ontwikkelden zich soortgelijke verschijnselen, als beschreven in bet Jaarverslag van 1900.

Bij dezen patient ontstond ongeveer 12 dagen na de eerste injectie een remitteerende koorts, welke 3 dagen duurde, een

3

-ocr page 44-

32

blaasparese die 24 uren duurde en een zeer voorbijgaand gevoel van zwakte in de beide beneden-extremiteiten.

De patient is na een 7 tal dagen volkomen genezen.

In de meening dat deze verschijnselen een gevolg zouden kunnen zijn van een bijinfectie, welke afhankelijk werd gesteldnbsp;van de in Indië snel optredende rotting der gestorven konijnen,nbsp;welke het ruggemerg voor de injecties der patiënten leverden,nbsp;werd sedert boven bedoeld geval zich voordeed, de dood dezernbsp;dieren niet meer afgewacht, doch werden zij op den negendennbsp;dag na de infectie, wanneer de lyssa-verschijnselen uitgesprokennbsp;aanwezig waren, gedood door verbloeding ^).

Sedert dien hebben zich verschijnselen als bovenbedoeld bij de patiënten niet meer voorgedaan. Het kleine getal dernbsp;met deze voorzorgen behandelde patiënten (167), maakt hetnbsp;trekken eener conclusie nog niet mogelijk.

Bij 6 honden kon door observatie tijdens het leven de diagnose gesteld worden op rabies, welke diagnosis door sectienbsp;en entingsproeven werd bevestigd.

Sectie werd verder verricht op 17 honden en 1 kat, die verdacht werden aan hondsdolheid lijdetide te zijn geweest ennbsp;waarbij op grond van de sectie en de daaropvolgende iufec-tieproeven de diagnose met zekerheid op rabies kon wordennbsp;gesteld bij 10 honden.

Nog werden drie maal enting.sproeven verricht met hersenen ons in glycerine toegestuurd door den veearts Hellemans tenbsp;Kediri, terwijl in een geval een der patiënten zelf met eennbsp;bamboestokje de hersenen uit den met een steen stuk geslagennbsp;schedel in glycerine mede bracht. In al deze 4 gevallen vielennbsp;de entingsproeven positief uit.

Het ware zeer te wenschen indien H. H. medici en veeartsen, in elk geval waarbij hondsdolheid vermoed wordt, de hersenen steriel uit den schedel verwijderden en stukjes daarvan.

’) Dat door deze wijze van doen geen minder virulent materiaal wordt verkregen, blijkt uit de opvolgende entingen met medullaweefsel,nbsp;waarbij de incubatietijd constant 6 dagen blijft.

-ocr page 45-

S3

in glycerine geconserveerd, zoo spoedig mogelijk naar het Instituut Pasteur opstuurden.

Dit zoude uit een oogpunt van statistiek en hygiënsche politie van groot belang zijn. Met te meer klem durf iknbsp;hierop aandringen, omdat dit uitnemen van hersenweefselnbsp;slechts zeer geringe techniek vereischt.

Eene zeer eenvoudige methode om de hersenen steriel te verwijderen is de volgende. Na de schedelhuid vau het betreffende dier nret afgegloeide scharen of messen te hebbennbsp;losgeprepareerd van den schedel en de hinderende spierennbsp;te hebben verwijderd, wordt de blootliggende schedel kortnbsp;afgespoeld met sublimaat i: lOOO.

Met een goed afgegloeide zaag, die daarna is afgekoeld, zaagt men nu het uitstekende schedeldak tegelijk met denbsp;hersenmassa door. In dit afgezaagde stuk bevinden zich dannbsp;2 stukken hersenmassa van de convexiteit der groote hersen-hemisphaeren, waarvan gemakkelijk met afgegloeide en afgekoelde scharen en pincetten een stukje ter groote van 4 c. M.nbsp;kan worden afgenomen en in een stopfleschje met glycerinenbsp;gedaan. Eene spoedige toezending van de aldus geconserveerde hersenmassa is zeer gewenscht, omdat het straatvirusnbsp;betrekkelijk spoedig zijne virulentie verliest bij den hoogennbsp;warmtegraad van de omgeving in Oost-Indië. Door proevennbsp;heb ik kunnen aantoonen, dat het virus fixe, het door konijnenpassages gewijzigde straatvirus, zich in de'glycerine veel beternbsp;conserveert dan het straatvirus. Waar na één maand opbe-waring in glycerine bij de temperatuur vau het Laboratoriumnbsp;vau het Instituut Pasteur (25® — 30® C.) het virus fixe slechtsnbsp;een incubatieverlenging van 2 dagen vertoonde, bleek ondernbsp;dezelfde omstandigheden het straatvirus reeds na 14 dagennbsp;alle virulentie te hebben verloren. Proeven om de grensnbsp;van opbewaring te bepalen zijn nog in gang. Voorloopignbsp;kan echter worden medegedeeld, dat een oponthoud van 5nbsp;dagen in glycerine bij de temperatuur van 25® — 30® C. aannbsp;het straatvirus geen merkbaren afbreuk doet, zoodat het rao-

8

3

-ocr page 46-

34

gelijk is met de zeer gewaardeerde hulp van medici en veeartsen in bijna alle gevallen op Java, waar het vermoedennbsp;bestaat op hondsdolheid, de diagnose met zekerheid uit tenbsp;maken. Het opsturen van cadavers daarentegen, waar denbsp;reis langer duurt dan 24 uren, heeft geen waarde. De sterkenbsp;graad van ontbinding waarin deze na dit tijdsverloop ver-keeren, maalrt de sectie-diagnose van weinig waarde, terwijlnbsp;ook de infectie-proeven dan in de meeste gevallen alleen aanleiding geven tot den dood der proefdieren aan septichaemie.

In 22 gevallen werd het ganglion van den nervus vagus op de microscopische veranderingen, beschreven als voor rabiesnbsp;karakteristiek door Nelis en VAN GEHUCHTEN, onderzocht;nbsp;17 maal werden de karakteristieke veranderingen gevonden ;nbsp;5 maal konden zij in de beiderzijdsche ganglia niet wordennbsp;aangetoond. In alle gevallen waarbij de rabiforme veranderingen aanwezig waren, werd de diagnose door de entings-proeven bevestigd.

In 2 gevallen waarbij de ganglia geene afwijkingen vertoonden, vielen de entingsproeveu toch positief uit; in beide gevallennbsp;waren de betreffende honden in het verloop der ziekte afgemaakt. Door Vallee werden de zelfde afwijkingen als bij rabiesnbsp;ook geconstateerd in de ganglia plexiformia van 30 oudenbsp;honden (Semaine médicale 28 Januari 1903 blz. 33), zoodat hetnbsp;zaak is geworden met deze omstandigheid rekening te houden.

In 2 gevallen werd de pes hippocampi van hersenen van honden, waar bij de diagnose rabies met zekerheid was gesteldnbsp;door entingsproeven, onderzocht op de parasieten zooals beschreven door NegRI (Zeitschrift f. Hyg. und Infect. Krankh.nbsp;Bd. 43 Dl. 3); omdat later ble^k dat de gebezigde kleurstofnbsp;bij het eerst onderzochte geval niet aan de eischen voldeed,nbsp;kon het negatieve resultaat daarmede verkregen, van dezenbsp;omstandigheid afhankelijk zijn. Ook het microscopisch onderzoek van het tweede geval met aan de eischen beantwoordendenbsp;kleurstoffen gaf geen resultaat. Om dezelfde redenen als bovennbsp;reeds genoemd moest het onderzoek van de andere opbe-

-ocr page 47-

35

waarde pedes hippocampi afkomstig van dolle honden worden uitgesteld.

Als bijzondere afwijkingen werden bij de door ons verrichte secties gevonden in i6 gevallen anchylostomum duodenale,nbsp;in tl gevallen één of meer wormfibromen van spiropteranbsp;sanguinoleiita in den oesophagus of de maag van honden, in 9nbsp;gevallen filaria immitis, in 2 gevallen taenia (botriocephalus),nbsp;in 1 geval ascariden, terwijl in i geval als doodsoorzaak eennbsp;^cnte parenchymateuse nephritis werd geconstateerd.

Het is zeer te betreuren, dat door de bestaande regeling, van de beide aan het Hoofd staande functionarissen aannbsp;Laiidskoepokinrichtiug en Instituut Pasteur, niet de volle werkkrachten ten dienste van deze beide inrichtingen kan wordennbsp;geëischt. Vraagstukken als de bacteriologische controle dernbsp;vaccine, serumtherapie bij lyssa, als steunend moment voornbsp;de actieve imraunisatie methodes bij incubaties van kortennbsp;duur e. d. moeten thans ter zijde worden gesteld, hoe zeer

zij ook een minutieus onderzoek verdienen.

De eischen van de toegestane uitoefening der particuliere practijk en de jaarlijks zich vermeerderende administratievenbsp;werkzaamheden zijn de voornaamste momenten, welke hetnbsp;kegitinen aan eene dergelijke taak onmogelijk maken.

-ocr page 48-

Twee gevallen van dolheid bij katten

DOOR

Dr. G. Ad. VAN LIER,

Gouvernements- Veearts.

Zaterdag i6 Januari 1904 vroeg in den ochtend werd mijn hulp ingeroepen door den heer B. B. te Bondowoso. Bij mijnnbsp;komst aldaar vernam ik het volgende:

Toen ’s morgens één der dames in den tuin op en neer wandelde werd zij zonder eenige reden door een kat van dennbsp;Hr. B. B. plotseling in den linker voet boven den hiel vrijnbsp;diep gebeten.

Direct na het bijten werd het dier opgenomen door de vrouw des huizes, die het den huisjongen daarna overgaf metnbsp;het bevel het dier op te sluiten in een houten stal, waarvannbsp;de deur voorzien was van stevig ijzergaas.

Tijdens het dragen van het dier werd noch de vrouw des huizes noch de jongen gebeten; het dier hield zich vrij kalm.

Dit alles vernomen hebbende, begaf ik mij naar den stal om de kat te observeeren en vond ik daar de kat zeer rustignbsp;op den buik liggende. Alleen vertoonde het dier een eenigsnbsp;zins wilden blik. Eten noch drinken deed het.

Op mijn roepen gaf het dier i.dj geregeld antwoord (ik kende de poes reeds twee jaar en was van hare gewoonten dus volmaakt op de hoogte) en kon ik geen stemverandering hoegenaamd constateeren. Riep men, op een afstand staande, opdat het dier den roepende niet zou zien, dan gaf het eveneens antwoord. Stemverandering werd evenmin door de huis-genooten opgemerkt.

-ocr page 49-

87

Het dier maakte niets geen aanstalten iemand of iets aan te vallen; het lag dood bedaard op een matje.

Denzelfdeu dag ’s avonds teruggekomen was de toestand dezelfde als ’s morgens. In den loop van den dag echternbsp;was de kat eenigszins onrustig geweest en had een tijdlangnbsp;in een leege ton gezeten, van waaruit zij echter bij roepennbsp;antwoord gaf, zonder te voorschijn te komen. S avonds wasnbsp;de blik normaal en de kat zeer rustig; bij het laten zien vannbsp;hare jongen, die zij ’s morgen nog gezoogd had, riep zij dezenbsp;tot zich.

Zondag 17 januari ’s morgens; De kat had noch gegeten noch gedronken en gaf ook nu nog bij roepen antwoord.nbsp;Het dier is echter onrustig en gaat dan hier, dan daar liggennbsp;Een zeer merkbare vermagering is te constateererr en tevensnbsp;eenige zwakte in het achterstel.

Ik liet op verschillende plaatserr van den buiterrwand van den stal krabben zonder dat de kat de persoon zag die krabde,nbsp;kalm op den buik liggende, zoekt het dier met der\ blik denbsp;plaatsen, vanwaar het krabberr kwam en vond deze zeernbsp;nauwkeurig. Elk beweging, die men maakte, werd rnet aandacht gevolgd.

In den loop van den morgen kroop het dier in de ton sri kwam er niet uit, al riep men het; wel gaf het antwoordnbsp;«n ook nu bleek de stem onveranderd.

’s Morgens om half elf, begaf ik mij naar het hok, riep de poes en na antwoord gekregen te hebben, klom het dier uitnbsp;de ton en sprong op den grond. Ik constateerde het volgende; een dikke staart, haren op den rug opstaande, een;nbsp;Wilde blik, nagels uitgeslagen, achterband meer verzwakt, daardoor waggelende gang achter. Het dier bromde en tevensnbsp;zag ik een begin van kwijlen.

Dit alles duurde echter niet lang, uitgezonderd het kwijlen. Het dier werd weer rustig; zelfs zag ik het met een hoogennbsp;•quot;Lig langs de ton wrijven, zooals een kat het doet tegen denbsp;heenen zijns meesters, wanneer ze geliefkoosd wordt.

:)

-ocr page 50-

38

Weer eenige oogeiiblikken later ' ging het dier, de mat, waarop het lag, besnuffelen, krabde in de mat, keek weer wild,nbsp;zette een dikke staart, bromde en deed plotseling ondernbsp;hevig persen hare behoefte op de mat en ontlastte een zeernbsp;donkere, bloederig uitziende prop, terwijl het anaalslijmvliesnbsp;door het persen uitgepuild intens rood was. Dadelijk draaidenbsp;het dier zich, besnuffelde de ontlasting en trachtte doornbsp;krabben op de mat die ontlasting te bedekken met iets watnbsp;er niet was (in de natuur zien wij dagelijks katten hunnbsp;ontlasting met zand bedekken). Dit krabben geschieddenbsp;echter vrijwoest; de nagels werden in de mat geslagen, zoodatnbsp;deze soms daaraan bleef hangen.

Onderwijl zette het dier een dikke staart, bromde en keek wild. Vervolgens zette het zich weer rustig neer en keeknbsp;kalm rond. Riep men het, dan gaf het liggende antwoord,nbsp;ook nu was de stem onveranderd. Stak men echter een stoknbsp;in het hok, dan bromde het er tegen. Mij werd zelfs verteld, dat het dier er een paar malen ingebeten had. Ik zelfnbsp;wierp stukjes hout naar het dier; het kromde dan den rug,nbsp;zette een dikke staart, keek naar het toegeworpen stuk hout,nbsp;bromde en ging daarna weer liggen. Het speekselen was overvloediger geworden en de verzwakking achter trad sterker op.

Later op den middag wanneer men zich vertoonde en het dier riep, dan bromde het eerst, zette een dikke staart, maarnbsp;gaf dan weer normaal antwoord; ook riep het hare jongen.

Nog constateerde ik braakbewegingen en een eigenaardig trippelen met de voorpooten terwijl de nagels uitgeslagcnnbsp;waren.

Het dier was echter nu zoo zwak, dat het niet meer op of in de ton kon kruipen.

Aanvallen deed het dier beide dagen en ook de volgende morgen niemand. Uit zichzelf ergens inbijten deed het niet.nbsp;’s Avonds lag het dier kalm op zijn buik.

Op maandag den i8 Jan. om 8 uur ’s morgens was de kat erg onrustig, bromde zette een dikke staart, deed

-ocr page 51-

39

out/.ettende pogingen oin iets uit te braken doch tevergeefs. Plotseling in een aanval van braken deed het dier een geweldigenbsp;sp ong, rolde vervolgens, meer dan het liep, weg, viel op zijnnbsp;rechterkant en was na eenige stuiptrekkingen dood. Dit allesnbsp;geschiedde in nog geen vijf minuten.

Als men dit symptomencomplex nauwkeurig heeft doorgelezen, zal men moeten toestemmen, dat het zeer veel afwijkt van het symptomencomplex, dat men in den regel aantreft innbsp;boeken handelende over dolheid bij katten.

Het is waar, verscheidene symptomen wijzen op dolheid, maar ook verscheidene niet. Toen ik dan ook een diagnosisnbsp;moest maken, aarzelde ik tusschen „vergiftiging” en „verdachtnbsp;van dolheid”, maar moet ik eerlijk bekennen dat ik meer aannbsp;het eerste dacht. Voorzichtiglieidshalve echter raadde ik denbsp;dame, gebeten door de kat, zmh onder behandeling te stellennbsp;Ie Katavia en deze raad bleek zeer goed te zijn.

Want wat gebeurde?

Direct na het sterven van de kat werd sectie gedaan en ^verd hoegenaamd niets geconstateerd; alle organen warennbsp;¦'ormaal.

Om echter nog tot een diagnosis te kunnen geraken, werd door mij met een emulsie van het kattenhalsmerg, een caveanbsp;mtraoculair geënt. Dit geschiedde den i8en Januari ’s middags om één uur en den 2en Maart stierf de cavia nanbsp;symptomen van dolheid vertoond te hebben.

Den 2en Februari ’s morgens kwam de heer v. P. (onderneming S. Djember.) bij mij, bij zich hebbende een stervende hat, in een kooi opgesloten. Mij werd verzoekt uit te makennbsp;of de kat al of niet dol was, daar de kat den Heer v. P.nbsp;On zijn broeder gelreten had.

Het volgende vernam ik op mijne vragen:

Woensdag 27 Januari 1904;

-ocr page 52-

40

De kat was onrustig, at en dronk en luisterde goed naar haar naam.

Op Donderdag 28 Januari 1904 was de toestand dezelfde; de ademhaling korten toonde het dier zich erg aanhankelijk.

Op Vrijdag 29 Januari 19O4 aaide één der heeren v. P. het dier en wandelde daarna weg; de kat snelde hem na en beetnbsp;hem in het been en in de hand; was het overige van den dagnbsp;normaal; at en dronk goed en luisterde goed naar haar naam.

Op Zaterdag 30 Januari 1904 at en dronk de kat en luisterde naar haar naam; de heer v. P. speelde met het diernbsp;en ging weg; de kat liep hem na en krabde hem over denbsp;beenen; ’s nachts sliep het dier nog in bed tegen de zusternbsp;van den Heer v. P. liggende en was volmaakt rustig.

Op Zondag, 31 Januari weigerde het dier te eten en te drinken; was ’s morgens gebaad geworden en was onder hetnbsp;baden en verder den geheelen dag zeer rustig; het lag op eennbsp;der stoelen en liet zich gewillig aaien.

Op Maandag i Februari 1904 trad een zwakte in de aditer-hand op; ze at noch dronk maar bleef rustig.

’s Middags tijdens een onweer begon het dier te brommen, zette een dikke staart en kroop onder bed, (dit deed het altijdnbsp;bij onweer); at noch dronk; werd opgesloten in een kooinbsp;en was daarin volkomen rustig en begon in den loop van den dagnbsp;zeer sterk te kwijlen. Alvorens opgesloten te worden wreefnbsp;het zich nog spelenderwijze tegen de beenen van den Heer v. P.

Op Dinsdag 2 Februari was het dier stervende, het werd bij mij gebracht en stierf Woensdagmorgen 3 Februari.

Nog wensch ik mede te deelen, dat door geen derhuisge-nooten stemverandering bij het d-er is opgemerkt geworden.

En nu de diagnosis.

Nauwkeurig de mij opgegeven symptomen nalezende, was het mij gewoon weg onmogelijk met beslistheid de diagnosisnbsp;,,dolheid” uit te spreken.

Uit ervaring echter wetende, dat dolheid wel degelijk in de afdeeling Djember voorkomt en daar alle zonder eenige aan-

-ocr page 53-

41

leiding bijtende honden en katten uit die afdeeüng afkomstig, door mij als verdacht van dolheid worden beschouwd, konnbsp;ik niet nalaten de heeren V. P. te waarschuwen voor hetnbsp;gevaarlijke van hun toestand en drong ik er bij lien met klemnbsp;op aan, zicli in Batavia onder behandeling te stellen. Zijnbsp;gingen en tot hun geluk.

Want wat gebeurde?

Ook hier werd na liet lijkonderzoek (niets abnormaals werd geconstateerd) een cavea intraoculair ingeënt met een emulsienbsp;van het kattenhalsmerg.

Oe Cavia stierf den 6“ Maart 1904 na symptomen van dolheid te hebben vertoond.

Het is mij bij het beschrijven dezer twee gevallen vaii »doiheid bij katten” niet te doen geweest om iets bijzondersnbsp;tc vermelden.

Wel ecliter om tot zeer groote voorzichtigheid aan te manen. He symptomen iil. die dolle dieren kunnen vertoouen, kuu-nen zeer afwijken van die, die men in den regel leest in

boeken, handelende over dolheid.

Het Instituut Pasteur te Batavia zou eveneens in staat zijn

daaromtrent mededeelingen te doen.

Holheid komt helaas in onze bezittingen zeer uitgebreid voor en het is ten zeerste te betreuren, dat daartegen zoonbsp;bijzonder weinig wordt gedaan. Het is waar, er bestaan zeernbsp;§oede wetten en verordeningen, maar wat geven die, wanneernbsp;20 zeer slecht uitgevoerd worden.

Immers niets? En is het nog niet meer betreurenswaardig, dat het veelal de Europeanen zijn, die de voorgeschrevennbsp;‘tiaatregelen trachten te ontduiken?

Nog eens, bij het beschrijven dezer ziektegevallen was het slechts mijn doel tot ,,voorzichtigheid’’ ten opzichte vannbsp;»dolheid ’ aan te manen.

Bondoivoso, 27 Mei 1904.

3

-ocr page 54-

Extract uit de Notulen der vergadering

VAN HET

ALGEMEEN SYNDICAAT VAN SUIKERFABRIEKAN-TEN OP JAVA, DEPARTEMENT SOERABAIA, GEHOUDEN OP MAANDAG 2 MEI 1904nbsp;’s MORGENS TE 91/3 UUR, IN HETnbsp;LOKAAL DER FIRMA J. W.nbsp;HELLENDOORN. TEnbsp;SOERABAIA.

Over eene mogelijke verbetering van den veestapei in Oost'Java en den steun, die daaraan van wegenbsp;de suikercultuur kan gegeven worden-Inleider de heer P. SCHAT-

Mijne heer en.

Enkelen van U zal het bekend zijn, dat ik sedert het vorige jaar een onderwerp in bewerking heb, dat luidt; „de rundveestapel in verband met de suikerindustrie.” Hiervoornbsp;achtte ik het niet van belang ontbloot mij op de hoogte tenbsp;stellen van de resultaten der enquête, ingesteld door hetnbsp;Algemeen Syndicaat van Suikerfabriekanten op Java omtrentnbsp;den toestand van den veestapel op Java.

Op mijn verzoek heb ik van den Secretaris, den heer Tack al de gegevens daaromtrent mogen ontvangen.

^ Na inzage van die stukken bleek mij duidelijk het groote gelang, dat de snikeriudu.strie heeft bij een goeden veestapel.

Naar aanleiding hiervan heb il een onderhoud gehad met den secretaris en kort daarna met den waarnemend presidentnbsp;van het Algemeen Syndicaat, Mr. J. W. Ramaer.

Het gevolg daarvan was, dat ik van wege Uw departement een uitnoodiging heb ontvangen om in 't kort in een vergadering mijn denkbeelden uiteen te zetten over de verbetering van den rundveestapel in Oost-Java-

-ocr page 55-

43

Van de door mij van het Algemeen Syndicaat ontvangen stukken, wensch ik dan eerst hier in herinnering te brengennbsp;requesten, door het Syndicaat gericht aan zijne Excellentienbsp;den Gouverneur Generaal.

De inlioud hiervan, voor zoover voor mijn doel noodig, is ’t kort als volgt:

ïn het request, gedateerd van 24 October 1901, wordt

verklaard;

!'• dat de toestand van Java’s veestapel geleidelijk ongun-stiger wordt;

2 • dat bij dien veestapel vele belangen betrokken zijn en groote mate die van de suikerindustrie;

3'- de ongunstige toestand van den veestapel op Java wordt verergerd, door dat de veefokkerij zich in een hoogst primi-deven staat bevindt;

4 nbsp;nbsp;nbsp;• dat krachtig trek- en ploegvee voor de oeconomischenbsp;ontwikkeling onmisbaar is;

5 nbsp;nbsp;nbsp;• dat dit gebied van staatszorg op Java bijna nog geheelnbsp;draak ligt gu daaraan nog bijna alles moet worden gedaan.

Hierop is van het gouvernement een antwoord ontvangen, ddo. to Aug. 1902 't welk luidt;

i)dat van gouvernementswege steeds ernstige zorg is besteed nan de bestudeering van den veestapel hier te lande, welkenbsp;studie bereids heeft geleid tot maatregelen ter aanmoedigingnbsp;van de veeteelt in het algemeen, terwijl verdere maatregelennbsp;te haren bate reeds beraamd en in voorbereiding zijn.”

Al

Na dit weinig afdoend antwoord, heeft het bestuur van het

Juni


gemeen Syndicaat opnieuw een request aangeboden ddo. 26

19031 waarvan de inhoud in hoofdzaak hierop neerkomt, dat

daarin te kennen wordt gegeven, dat het antwoord van het gouver-uement het bestuur niet tevreden stelt en de wensch geuit wordt, dat het gouvernement dekstieren stationeere, in die strekennbsp;vooral, waar de suikerindustrie op groote schaal gedreven wordt.

Het antwoord hierop heb ik niet in de stukken aangetrof-ïen. Uit het zooeven vermelde blijkt m. i. voldoende:

:)


-ocr page 56-

44

1°. dat de suikerindustrie een groot belang heeft bij een goeden veestapel.

2'. dat die veestapel kwalitatief niet is zooals hij moet zijn;

3'. dat voor Oost-Java, voorloopig althan.s, geen voorziening hierin van gouvernementswege verwacht kan worden;

4=. dat algemeen te kennen wordt gegeven, dat het sta-tionneeren van goede dekstieren wenschelijk en noodig is, met het oog op den kwalitatieven achteruitgang van den veestapel.

Alle schadelijke invloeden, die op den veestapel inwerken, kunnen teruggebracht worden tot die, welke aangetrolfen worden bij het vee en de veefokkerij zelf en die, welke daarbui-ten liggen.

Hoewel het van zeer groot belang is, de laatsten n. 1. de schadelijke invloeden, die liggen buiten het vee, te behandelen,nbsp;is het daarover niet, dat ik heden wensch te spreken.

Op deze oorzaken hoop ik elders de aandacht te vestigen.

Op dit oogenblik wensch ik mij te bepalen tot het vee en de fokkerij zelf.

Om verbetering hierin aan te brengen, moet men zich vooraf op de hoogte stellen hoe de toestand is.

Hierover is zooveel gezegd en geschreven, dat alle tot oor-deelen bevoegde personen mij zullen toegeven, dat het onder de tegenwoordige omstandigheden noodig is verbetering aannbsp;te brengen in kwaliteit, die dient te beginnen met de wijzenbsp;van voorteling.

De veefokkerij op Java bevindt zich nog in een primitieven toestand. Hoe die fokkerij wordt gedreven, is ieder Uwernbsp;bekend.

Teeltkeuze heeft daarbij niet j,laats en die fokkerij is dus niet rationeel, zal zij dat zijn, dan moet de bevolking voornbsp;hare koeien gebruik maken van dekstieren, die daarvoor aangewezen en uitgezocht zijn, m. a. w. evenals het Algemeennbsp;Syndicaat wensch ook ik het stationueereii van flinke dekstieren.

Nu doen zich als van zelf de volgende vragen voor;

-ocr page 57-

45 i‘. Welke stieren moeten daarvoor worden gebruikt?

2=. Waar moeten zij gestatiouneerd worden?

31. Hoe komen wij aan die stieren?

Het antwoord op vraag i luidt m, i. kort en goed ,,volbloed Madoereesche stieren”.

Bengaleesclie en Hollandsche stieren zijn uitgesloten, omdat de daarmede gefokte produkten eigenschappen hebben (geennbsp;voldoende kracht en Ausdauer), die de inlander in het algemeen niet verlangt.

Een onderzoek daaromtrent bij diegenen, die goed trek en ploegvee gebruiken, zal aantoonen, dat die soort stieren nietnbsp;gevvenscht zijn. 1)

Met Madoereesche stieren en Javaansche koeien ontstaat een kruisingsprodukt de z. g. n. ,,blateran djawa , dat een sterk,nbsp;krachtig trekdier is, zooals de inlander het verlangt, hoewelnbsp;door hem nog veel hooger wordt geschat de z. g. n. ,,blaterannbsp;'¦ambon”, het kruising.sprodukt van Madoereeschen stier metnbsp;Baliueesclie koeien.

Dus ook hier weer de Madoereesche stier en dat ras moet m. i. de dekstieren leveren.

2®. Het antwoord op vraag 2, waar moeten de stieren S^statioiineerd worden, is: niet in de kuststreken, maar daar,nbsp;zoo dicht mogelijk in de nabijheid van een complex fabrieken,

:)


1

Het ie den geachten spreker zeker onbekend, dat op Heli bijna Diet anders voor de transportkarren worden gebruikt dan Bengaalscbenbsp;stieren, die uitmunten door enorme grootte en kracht maar vooral doornbsp;bun weerstand tegen de tropische hitte, zoodat deze den geheelen dagnbsp;‘ioor dienst doen. Kruisingsproducten van Bengaalsche stieren treftnbsp;Dien aan op verschillende plaatsen in Midden-Java, b. v. op en bij denbsp;suikerfabrieken Tjèppèr en Kartasoera in de Kedoe van afMagelangnbsp;langs den grooten weg tot Semarang toe.

Ook de kruisingsproducten genieten hier een groote reputatie door hun enorme kracht en door hun Ausdauer. Wij betreuren het daarom metnbsp;den beer Schat in deze van tegenovergestelde meening te moeten zpnnbsp;daar wij Bengaalsche stieren bij uitstek voor het fokken van trekvee,nbsp;geschikt achten en zouden aanbevelen.

Red. V. A. Bladen,

-ocr page 58-

46

waar behalve een veehoudende bevolking ook overvloed van water en voedsel is.

In de kuststreken, waar een belangrijk deel van het jaar de droge dorre velden het bewijs leveren, dat er geen of onvoldoend voedsel is voor een flinken veestapel, daar is hetnbsp;drijven van een intensieve veefokkerij niet alleen niet gewenscht,nbsp;maar ook onbestaanbaar.

Maar alleen daar, aan den voet der bergen, waar altijd water is, waar nog tegallans en weidevelden zijn, is het mogelijk nog een veefokkerij te doen bestaan, zooals ik. mij dienbsp;voorstel.

In die streken, waar de landbouwer op zijne wijze ook veefokker is, zou ik een aantal dekstieren willen plaatsen,nbsp;waarvan de hoeveelheid bepaald wordt naar het aantal koeiennbsp;dat aanwezig is.

Daarbij moet tevens in acht genomen worden, dat de voor één stier aangewezen werkkring niet te groot is, om het bezwaar te voorkomen, dat de koeien, „van zoo ver” moetennbsp;aangebracht worden.

De lust in het brengen der koeien bij die stieren dient verder aangemoedigd te worden, waarvoor wij verschillendenbsp;middelen kunnen aanwenden.

Wij mogen dus wel aannemen, dat bij een eenigszins voldoende uitvoering van dit denkbeeld in zulke streken eennbsp;groote, flinke veestapel zal ontstaan, met een overproductienbsp;van vee, waarvoor een afvoerweg altijd aanwezig is en waarvan ook de suikerindustrie zal profiteeren.

Er zal in de bedoelde streken een uitgebreide veehandel ontstaan, die geconcentreerd zou kunnen worden, door in dienbsp;streken zelf veepassers op te richten.

Dit zijn in algemeene trekken mijn denkbeelden hoe en waar de verbetering van den veestapel dient te beginnen.

En nu rest nog de derde vraag en wel de voornaamste op dit oogenblik:

30. Hoe komen we aan een voldoend aantal stieren?

-ocr page 59-

47

I'i de ter zake tot Regeering gerichte requesten van het Aigemeeti Syndicaat wordt er op gewezen, dat de zorg voornbsp;goeden veestapel is een staatszorg en tevens werd hetnbsp;verlangen geuit, dat van gouvernementswege flinke springstieren

^'Ouden worden gestationneerd.

lt;^^ooals reeds gezegd blijkt uit het antwoord daarop ontvangen voldoende, dat door het gouvernement, voorloopig althans, niet die hulp zal worden verschaft, zooals naar mijn

oordeel voor den veestapel noodig is.

I^oze meening wordt volkomen bevestigd, door hetgeen

vermeld wordt in het request van 26 Juni 1903 van het A.lgemeen Syndicaat.

In zake de verbetering van den veestapel, in casu het verkiijgen van dekstieren staan twee wegen voor ons open:nbsp;Alwachten hetgeen het gouvernement in dezen zal doen of

^0 zaak zelf ter hand nemen,

Ruiten de hulp van het gouvernement zie ik geen anderen

''eg dan deze zaak met u te bespreken, die zich daarvoor ''-oozeer interesseert. Voorts is het bekend genoeg dat nooitnbsp;te vergeefs bij de suikerindustrieeelen wordt aangeklopt omnbsp;hulp voor die belangen van de bevolking, die samengaan metnbsp;hie van de suikerindustrie.

Van daar dan ook, dat ik onder de bestaande omstandigheden met vol vertrouwen Uw hulp inroep om den toestand e verbeteren door bevordering van het stationneeren van

dekstieren.

Volgens mijn oordeel zou hier dan als volgt kunnen gehandeld worden.

* • Iedere fabrikant verklaart, dat hij een of meer dekstieren aankoopen of het daarvoor benoodigde geld wil disponibel

stellen.

2. De verschillende departementen nemen op zich, voor een

zeker aantal stieren te zullen zorgen, of:

S'- Het Algemeen Syndicaat neemt de uitvoering van de

zaak Op zich.

3

-ocr page 60-

48

Mochten wij slagen in het bekomen van een flink aantal stieren, dan zou daarna m. i. als volgt gehandeld moeten worden.

De stieren worden aangeboden aan de assistent-rcsidenten, in wier afdeeliiigen geschikte terreinen zijn voor de door mijnbsp;bedoelde intensieve veefokkerij.

Die stieren, die dan het eigendom worden van het gouvernement,' worden als zoodanig behandeld, d. w. z. dat erop wordt toegezien door de betrokken inlandsche ambtenaren,nbsp;die dan zullen hebben te zorgen voor het slagen dier fokkerij.

Zij worden vooraf op de hoogte gebracht hoe te handélen en steeds worden zij voorgelicht en gecontroleerd, behalvenbsp;door de Europeesche bestuursambtenaren, door den betrokkennbsp;gouvernemenüj veearts.

Reeds verscheidene assistent-residenten hebben de mogelijkheid van de uitvoering van mijn voorstel erkend.

Nadat de overgave der dekstieren heeft plaats gehad, ligt het verder op den weg van de regeering om de noodigenbsp;maatregelen te nemen, teneinde de zaak uit te voeren naarnbsp;behooren.

Komt het U beter voor een zeker bedrag ter beschikking te stellen, dan kan ik u mededeelen, dat een dekstier, zooalsnbsp;ik dien verlang, circa lOO gulden per stuk kost, waarin begrepen zijn de kosten van vervoer van Madoera naar dennbsp;vasten wal.

Een verdere gedetailleerde beschrijving kan voorloopig achterwege blijven, is iets van latere zorg als eenmaal eennbsp;voldoend aantal fokstieren zijn toegezegd.

Een kort resumé gevende van wat ik heb gezegd, constateer ik:

I'. dat door u een kwalitatieve verbetering van den veestapel noodig wordt geoordeeld;

2'. dat voor Oost-Java. van wege de regeering, voorloopig althans, hierin geen voorziening kan worden verwacht;

3'. dat het op uw weg kan liggen om in dezen toestand uw hulp te verleenen door het disponibel stellen van een of

-ocr page 61-

49

meer dekstieren, of vaa het daarvoor beuoodigde geld, waarna die stieren geplaatst moeten worden in daartoe geschikte streken in de nabijheid van een complex suikerfabrieken en zonder meer aan het gouvernement worden overgegeven, dat verdernbsp;daarmee handelt, zoodanig dat het doel kan worden bereikt.

De voorzitter zegt den spreker dank voor zijn voordracht en vraagt of hij genegen is eventueele vragen te beantwoorden;nbsp;niet zoozeer om discussies uit te lokken dan wel om inlichtingen over een en ander te verkrijgen.

De heer SCHAT zegt, dat hij bereid is alle mogelijke inlichtingen te verstrekken.

De Heer Tuckermann vraagt of de Madoereesche stieren wel het eerst in aanmerking komen, daar deze niet gewendnbsp;zijn te loopeii op de harde grintwegen op Java en zeer vatbaar zijn voor mond-en klauwzeer. Met Balineesche stieren

is dit niet het geval.

De heer ScHAT zegt, dat hij is afgegaan op inlichtingen heni door inlanders verstrekt', deze heeft hij nooit van Balineesche stieren hooren spreken, Z. i. kan er echter geen bezwaar zijn om bij wijze van proef Balineesche fokstieren aannbsp;te koopen. Hij is echter tegen Bengaleesche en Hollandschenbsp;stieren, die zn 't geheel niet geschikt zijn voor trekvee. ’)

De heer Wegman vindt het idee van den heer ScHAT goed. Wanneer de stieren echter ter beschikking van de inlandersnbsp;worden gesteld, vreest hij dat deze de progénituur van dienbsp;stieren, welke zij spoedig zullen herkennen als van beter rasnbsp;mi meer geld waard dan hun eigen beesten, zullen verkoopeu.

6t IS z. i. een vereischte dat de veefokkerij algemeen wordt aangevat en alle suikerondernemingen dekstieren aauschaffeu.

De Voorzitter zegt, dat men hier meer het oostelijke gedeelte van Java, de residenties Soerabaia, Pasoeroean, Bezoeki, Kediri op het oog heeft. Elke fabriek in deze residentiesnbsp;moet zich dekstieren aanschaffen, doch het is niet de bedoelingnbsp;die beesten op iedere fabriek te stationneeren. De afdeeling

) Zie noot red. V. A. BI. pagina 45.

4.

3

-ocr page 62-

50

Loemadjang, waar veel weidegrond aangetroffen wordt, acht spreker zeer geschikt; het is echter jammer dat daar maarnbsp;twee suikerfabrieken zijn.

De heer ScilAT bedoelt meer de veefokkerij te vestigen, daar waar die bestaan kan, dus in die streken waar voldoendnbsp;water, voedsel en een voldoend aantal koeien gevonden worden, niet in kuststreken.

De Voorzitter vraagt op welke wijze het bezwaar door den heer Wegman geopperd, uit den weg geruimd zou kunnen worden.

De heer SCHAT is van meening, dat het algemeen belang in het oog dient gehouden te worden; ook bij verkoop vannbsp;goed vee wordt het algemeen belang gediend. De zaak moetnbsp;echter goed aangepakt worden.

De Voorzitter merkt op, dat het toch de bedoeling is, dat de veefokkerij onder de superintendentie van veeartsennbsp;komt.

De heer SCHAT is van meening, dat het toezicht ihoet uitgaan van het binnenlandsch bestuur; dat het een regeerings-zorg moet worden. Het gouvernement zou een besluit moeten uitvaardigen, waarbij de zorg voor de veefokkerij aan gouvernements ambtenaren wordt opgedragen.

De Voorzitter vraagt of de heer SCHAT er zeker van is, dat het gouvernement zal meewerken; op dit punt is spreker erg pessimistisch gestemd, In een bijblad van l866nbsp;heeft de regeering duidelijk te kunnen gegeven, dat ze eennbsp;andere meening was toegedaan. Zij verbiedt uitdrukkelijknbsp;zich met den Indischen veestapel te bemoeien; deze moetnbsp;geheel aan den inlander worden overgelaten. Waarschijnlijknbsp;koestert de regeering nog steeds dezelfde opinie. In hetnbsp;Kol. Verslag van 1900 vinden we nog de verklaring, dat denbsp;veestapel vooruitgaat. In verband hiermede vreest spreker,nbsp;dat niet veel medewerking van die zijde is te verwachten.

De heer Schat heeft betere gedachten van het gouvernement. Nu algemeen de aandacht wordt gevestigd op den

-ocr page 63-

51

achteruitgang zoowel qualitatief als quaiititatief vaii den veesta* pel, zal het gouvernement wel willen helpen.

De Voorzitter vraagt of de vergadering er zich mee ver-eenigeu kan, dat het dep. Soerabaia zich in relatie stelt met de andere departementen van Oost-Java en nadat de heernbsp;Schat ook in vergaderingen dier departementen een soortgelijke voordracht heeft gehouden als hier, te zien wat door denbsp;departementen gezamenlijk in dezen gedaan kan worden.

De heer VONCK vraagt of niet een gedeelte van de ƒ2.000.000, die door het moederland zijn toegezegd tot verbetering dernbsp;nijverheid op Java zou kunnen gebruikt worden voor dennbsp;aankoop van fokdiereii.

De Javanen zijn landbouwers. Hun veestapel is voor hen van veel grooter belang dan hun nijverheid. Veefokkerij isnbsp;dus een algemeen belang, maar komt voornamelijk den inlanders ten goede; waarom moet de suikerindustrie alleen denbsp;kosten van verbetering dragen?

De Voorzitter gelooft niet, dat uit Nederland gelden voor dit doel beschikbaar gesteld kunnen worden. Spreker meent,nbsp;dat het de bedoeling moet zijn de zaak te ,,starten”, wanneernbsp;niemand een goed begin maakt, blijft het modderen en onzenbsp;kleinkinderen zullen dan nog even ver zijn als wij. Daar denbsp;suikercultuur hier groot belang bij heeft, moet de zaak vannbsp;haar uitgaan. Van welvaartcommissies moet men het nietnbsp;hebben; de suikerindustrie moet blijk geven van haar offervaardigheid en de rcgeering den weg aaugeven, waarop dezenbsp;dient voort te gaan.

De heer Gentis wijst er op, dat een deskundige leiding niet gemist kan worden. De heer SCHAT geeft te kennen,nbsp;dat de veeartsen geen bemoeienis met de zaak zouden hebben en het aan het biunenlandsch bestuur zou worden overgelaten hoe te handelen. Alleen een deskundige leiding kannbsp;een waarborg zijn voor het slagen.

De heer Stok wenscht, dat er waarborgen zullen gegeven Worden, dat het binnenlandsch bestuur zich met de zaak zal

-ocr page 64-

52

belasten; nog beter is het, wanneer ook de veeartsen controle uitoefenen. Men dient echter eerst de meening van de regeering te kennen. Verder wijst spreker er op, dat denbsp;maatregelen niet overal even urgent zijn. In Banjoewangienbsp;b. V. is de veestapel zeer goed; daar worden Balineeschenbsp;stieren gebruikt.

De Voorzitter_ herinnert er aan, dat er tentoonstellingen zullen gehouden worden en premies zullen worden gegeven;nbsp;van onze zijde moeten we wat doen. Spreker is ook vannbsp;oordeel, dat het gouvernement den waarborg moet geven,nbsp;dat de dekstieren, die wij aanbieden, goed gebruikt zullennbsp;worden.

De heer ScHAT zegt omtrent de bemoeienis der veeartsen met de veefokkerij, dat thans ter zake nog geen voorschriftennbsp;bestaan, maar is eenmaal een gouvernementsbesluit verschenen, dan zijn de veeartsen verplicht tot het welslagen medenbsp;te werken. Verder zegt spreker gaarne te willen weten ofnbsp;de suikerfabrikanten genegen zijn om dekstieren of wel geldnbsp;beschikbaar te stellen. Als hieromtrent eenmaal zekerheidnbsp;bestaat, kan de zaak worden aangevat en later in overleg metnbsp;deskundigen de plaatsen voor het stationneeren der dekstierennbsp;worden aangewezen. Het verdient echter aanbeveling zichnbsp;van de medewerking van het gouvernement te verzekeren;nbsp;wanneer geen druk van boven wordt uitgeoefend, bestaat ernbsp;gevaar, dat de zaak verloopt.

De Voorzitter vraagt den heer Schat hoe groot het aantal dekstieren zal moeten zijn.

De heer ScHAT ziet kans 200 stieren te plaatsen, er moet echter systematisch te werk worden gegaan en met kleinenbsp;partijen worden begonnen.

De heer WEGMAN vindt het bedrag der kosten zoo luttel en het belang zoo groot, dat wel iedere fabriek bereid zalnbsp;zijn mede te werken en geeft in overweging te stemmen overnbsp;de vraag of men wil bijdragen ja of neen.

De Voorzitter is bereid het beginsel van toezegging, zonder

-ocr page 65-

53

het betrekkelijke gouvernementsbesluit af te wachten, in stemming te brengen. Maar hij oordeelt het beter eerst af te wachten wat door de andere departementen besloten wordt.

De heer DiNGER vindt dit laatste niet noodig en acht het van veel belang, dat het dep. Soerabaja het voorbeeld geeft.

De heer SCHAT vraagt hoeveel geld de fabrikanten dan wel beschikbaar zouden kunnen stellen.

De Voorzitter merkt op, dat het thans niet mogelijk is dit vast toe te zeggen, daar de beheerders van fabrieken geennbsp;uitgaven kunnen doen, die niet op de begroeting voorkomen.nbsp;Spreker vraagt den heer ScHAT hoe hoog hij het maximumnbsp;voor elke fabriek stelt.

De heer SCHAT antwoordt: maximum f 300, minimum i stier per fabriek.

De Voorzitter stelt nu voor, dat het departement in principe zal aannemen een bijdrage te storten, het zij in geld; hetzij in natura, tot het verbeteren van den veestapel. (Applaus).' Het bestuur zal dit plan dan verder uitwerken en eennbsp;request in dien geest bij de regeering indienen.

.D

-ocr page 66-

¦%


Een paar opmerkingen over den invloed der suikercultuur op den veestapel van Java.

..

/

I' /

Het in een bekende waarheid, dat de veestapel * van Java in den loop der laatste 20 jaren is achteruitgegaan, zoowelnbsp;kwalitatief als kwantitatief. Ook is bekend, dat het niet aannbsp;waarschuwende stemmen en raadgevingen heeft ontbroken,nbsp;ten doel hebbende, tot verbetering van den toestand te geraken. Ik bedoel natuurlijk hier geen lapmiddelen, of maat-regeltjes, die zelfs op dien naam geen aan.spraak mogen maken,nbsp;als: castratie van minderwaardige strieren, het stationeerennbsp;van dekstieren enz.— zonder meer.

Het ligt nu ook geenszins in mijn lijn, met een unicum te komen aandragen; doch ik wensch voornamelijlc in eennbsp;algcmeene beschouwing te treden, en den nadruk te leggennbsp;op hetgeen volgens mijne meening als een der voornaamstenbsp;oorzaken moet worden aangezien van den niet te verbloemennbsp;achteruitgang.

Om tot een juiste appreciatie te komen van de oorzaken; moet men zich niet bepalen tot één gewest, doch er dientnbsp;zooveel mogelijk nagespoord, of er voor alle residentiën waarnbsp;achteruitgang valt te bespeuren, een en dezelfde factor heeftnbsp;ingewerkt of nog inwerkt. Heeft men nu een dergelijkennbsp;factor gevonden, dan kan hiervan de beteekenis geschat wordennbsp;door eene vergelijking van de residentiën, waar die nadeeligenbsp;invloed sterk is vertegenwoordigd, met die, waar hij zichnbsp;niet of in zeer geringe mate doet gevoelen.— Als ik beweernbsp;dat de suikerindustrie nadeelig werkt op den veestapel, dannbsp;zal ik wel op weinig tegenspraak stuiten.

Met leuterpraatjes, zooals een paar jaren geleden de redacteur van een Soerabaiasch dagblad, tevens woordvoerder der

Onder veestapel wordt hier verstaan de buffel- en runderstapel.

-ocr page 67-

55

suikerfabrikatiten, verkocht, toen hij de weldaden der suikerin-dustrie tot zelfs over den veestapel uitschudde,— met leuter-praatjes kunnen we ons niet bezig houden,

In parenthesis zij opgenierkt, dat buiten bespreking zal blijven de eventueel indirecte invloed der suikercultuur op dennbsp;veestapel. Ik zou de mij voorgesclireven grens overschrijdennbsp;door het betoog, dat ik mij alles behalve enthousiastisch gestemd gevoel ten aanzien der suikerzegeningen en van meeningnbsp;ben, dat volkswelvaart en het tegenwoordige suikerparasitismenbsp;moeilijk vereenigbaar zijn. Alzoo de directe invloed.

Iedereen, die de werkzaamheden van de trekdieren gedurende een suikercampagiie onbevooroordeeld en met onbevangen bliknbsp;heeft gadegeslagen, zal hebben ontwaard, dat alles wat mennbsp;in Indië alzoo kan zien aan dierenmishandeling, in de schaduwnbsp;wordt gesteld door de wreedheid, waarmede buffels en runderennbsp;voor een bovenmatigen arbeid worden gebruikt. Men ziet hetnbsp;weerzinwekkend bedrijf zoowel in den Oost-hoek als elders. Innbsp;den Oost-hoek echter verkeert de veestapel onder gunstigernbsp;omstandigheden, wijl men daar de trekdieren hoofdzakelijknbsp;recruteert uit en aanvult met het taaie volhardende Madoe-reesche veeslag. Toch schijnt ook daar de toestand niet bizondernbsp;rooskleurig te zijn; althans te oordeelen naar het gesprokenenbsp;op het laatste suikercongres.

In het land der buffels is men er slechter aan toe, daar dit dier, zooals men weet, minder resistentievermogen ennbsp;Ausdauer bezit dan het rund, en van aanvulling geen sprakenbsp;kan zijn.

Wel heeft de ,,Vereeniging tot bescherming van dieren” hare zorgen en bemoeienissen uitgestrekt tot met den kopnbsp;naar beneden hangende en op deze wijze gedragen kippen;nbsp;de dierenmishandeling op de suikerondernemingen schijnt vannbsp;hooger orde te zijn. Ten minste men verneemt nimmer, datnbsp;de politierechter te dezer zake krachtdadig ingrijpt.

Een bekend, hooggeplaatst inlandsch ambtenaar in den Oost-hoek verzekerde mij eeus, dat hij om die reden niets

:)

-ocr page 68-

56

meer te maken wilde hebben met het dierenbescherminggedoe.

Dit wat de moreele zijde van het vraagstuk betreft, laat ons thans eens de materieele gevolgen van h;t moordsysteem naarnbsp;waarde beoordeelen.

We staan dan verbijsterd bij de waarneming, hoe de nadeelig inwerkende momenten in elkaar grijpen, elkaar de hand reiken,nbsp;en met onverbiddelijke consequentie tot den achteruitgangnbsp;van den veestapel leiden.

Beginnen we met den tegenwoordigen stand van zaken in deze streek. De suikerfabrieken zijn met volle kracht aan denbsp;werkzaamheden; de karbouwen moeten van den vroegen morgennbsp;tot den avond zorgen voor voldoenden rietaanvoer en voornbsp;het vervoer van suiker, hetzij naar de spoor- of tramhalte, hetzijnbsp;naar de plaats van afscheping. Van den aanvang af heeftnbsp;het feit, dat de suikerondernemingen beslag leggen op denbsp;krachtigste trekdieren, reeds nadeelig gewerkt.

Immers, deze worden onttrokken aan de voorteling en vernield, terwijl de minderwaardige buffelstieren, welke thansnbsp;met de wijfjes in kudden loopen te grazen op de stoppelvelden,nbsp;zich belasten met het groote natuurproces van instandhouding.nbsp;De progenituur ondervond den terugslag van de omstandigheid, dat de teeltkeus door den mensch moedwillig werdnbsp;belemmerd. Een groote, krachtige karbouw weet zijne meerderenbsp;natuurrechten wel te doen eerbiedigen bij de kudde, al blijftnbsp;dan ook de mogelijkheid bestaan, dat af en toe een wijfjenbsp;bevrucht wordt door een stier van minder gehalte.

Als men mij tegenwerpt, dat door meerdere raiiaanieg de arbeid minder zwaar is geworden, dan antwoord ik, dat ditnbsp;zeer betrekkelijk is. De suikerfabrikanten zijn over het algemeen slechts schoorvoetend begonnen met het railtransport,nbsp;en dan nog gedwongen, door gebrek aan krachtige trekdierennbsp;of uit vrees voor besmettelijke veeziekten. Oogenschijnlijknbsp;heeft men minder werkkrachten noodig; doch men zorgt ernbsp;wel voor, deze zooveel mogelijk te exploiteeren. De schandelijk overladen karretjes verlichten niet de werkzaamheden

-ocr page 69-

57

der betrokken dieren; slechts een minder groot aantal wordt afgebeuld.

Maar een karbouw is dan toch geen fijn poppetje?

Neen, hij kan ontzettend veel diensten presteeren, mits hij goed verzorgd wordt. Voor eigen gebruik laat de inlandernbsp;hen werken tot ongeveer lo uur in den voormiddag; na eennbsp;rusttijd van 5 uur wordt het werk hervat.

In stede van eenige rekening te houden met dezen ver-standigen leefregel, waaraan de kieine man zijn buffels onderwerpt, zijn de suikerfabrikanten begonnen met in het geheel geen verpooziug te geven aan de arme dieren. Dat doornbsp;het onbekookt beladen der karretjes de gehuurde veestapelnbsp;der onderneming te gronde gaat, deels door gebrek aannbsp;voldoend voedsel en verzorging, deels door overmatigen arbeid, — never mind 1 Als er maar een massa rietstokken voornbsp;den molen gebracht worden. Het volgende jaar zal men welnbsp;weer andere dieren machtig worden.

Is de maaltijd geëindigd, dan breekt slechts voor een klein deel der uitgeputte verzwakte buffels een tijdperk aan, gedurende hetwelk zij zich kunnen herstellen; in zoover n.1.nbsp;herstel nog mogelijk is. Dat zijn de dieren, die in het gebergte zijn geronseld, en thans daarheen terugkeereu. Denbsp;overige hebben nu, het is waar, ook een korte spanne tijdsnbsp;rust. Maar de velden zijn uitgedroogd en verdord, het grasnbsp;is overal uiterst spaarzaam geworden en ook andere voedselsnbsp;zijn veelal niet aanwezig. Bovendien zijn in sommige lagerenbsp;streken de braakliggende gronden ook niet zoo overvloedignbsp;meer, sedert in de laatste jaren het aantal suikerondernemingennbsp;voortdurend is vermeerderd, en overal geloerd wordt op uitbreiding van den aanplant. Deze factor brengt mee: eennbsp;grootcr behoefte aan trekossen gedurende de suikercampagne,nbsp;minder weidegronden na afloop van den maaltijd.

Ondanks de rails zal het aantal karbouwen derhalve toch weer langzamerhand opgevoerd worden, waarmede de eenigenbsp;lichtzijde van het vraagstuk vervalt.

-ocr page 70-

58

De schaduwzijde — vermiudering iii uitgestrektheid der wei-grondeii — doet zich echter steeds in grootere mate gelden.

Met den regentijd komt de kleine sawahbewerking; en hoewel de inlander zijn kleine karbouwen, zooals we zagen, op zeernbsp;verstandige wijze gebruikt, is de arbeid toch van dien aard, datnbsp;dikwijls de grenzen bereikt worden van hetgeen men van innbsp;slechten voedingstoestand verkeerende dieren mag vergen.nbsp;Hoe verder men vordert met de beplanting der sawah’s, hoenbsp;minder weidegronden.

De volgende suikercampagne eischt weer nieuwe offers, die desnoods uit andere, naburige afdeelingen of residentiën worden opgespoord. De moeilijkheden worden steeds grooter,nbsp;zoodat men hier en daar veel te jonge, nog niet volwassennbsp;karbouwen ziet trekken. Op sommige ondernemingen wordtnbsp;voor een grobak slechts één buffel gespannen, hetgeen hetnbsp;sloopingsproces natuurlijk verhaast,

Het door den veearts SCHxVT en eenige suikerfabrikanten zoo knutserig opgesteld plannetje, om door het stationneerennbsp;van flinke dekstieren te trachten den veestapel te releveeren,nbsp;zal leiden tot een groot fiasco.. Aan maatregelen tot basisnbsp;hebbende een castratiesysteem van alle minderwaardige stieren,nbsp;is hetzelfde lot beschoren. Immers, — niet weggenomen wordennbsp;de nadeelige momenten, als voedselschaarschte en overmatigenbsp;arbeid, al blijft men dan ook tot in den treure doorfokken.

Op de laatste vergadering van het departement Soerabaia van het algemeen Syndicaat van suikerfabriekanten werd denbsp;klacht geuit, dat van de Regeering geen voldoende steun isnbsp;Ue verwachten.

Nog al begrijpelijk, zou ik meenen, niet de klacht, maar de weigering om een streven te steunen, dat slechts eennbsp;ijparticulier, geenszins een algemeen belang beoogf.

Beschouwen we thans in verband met het bovenstaande de cijfers die blijkens de koloniale verslagen de sterkte van dennbsp;veestapel aanwijzeu, dan valt hieruit veel te leeren met betrekkingnbsp;tot den invloed van de suikercultuur op den veestapel. Het

-ocr page 71-

59

behoeft geen betoog, dat men, om tot zuivere gevolgtrekkingen te geraken, behalve met het aantal en de uitgestrektheid dernbsp;suikerondernemingen, ook rekening moet houden met bijkomende factoren' w. o. veeverplaatsingen. Gemakshalve bepalennbsp;we ons in dit opstel tot West-Java, aangezien de veebewegingnbsp;daar van weinig beteekenenden aard is, en men in staat isnbsp;eene vergelijking te maken van gewesten met en zondernbsp;suikerindustrie. Onnoodig acht ik het met den heer LÉON,nbsp;Controleur B. B., en gedurende jaren specialiteit in zake veestapelnbsp;en wat daarmede voeling houdt, in debat te treden omtrent denbsp;juistheid der Koloniale Verslagen. Maar ik acht het zeer bedenkelijk om uit het feit, dat de registratie’s in de afdeeling Mr.nbsp;Cornelis in 1882, in de afdeeling Bandoeng gedurende 1899 ennbsp;in de afdeeling Bangkalan in den loop van 18976611 grooternbsp;veestapel hebben aaugetoond dan de gewone telling aanwees,nbsp;de conclusie te trekken, dat geen oordeel mag uitgesprokennbsp;worden omtrent den voor-of achteruitgang van den veestapel.nbsp;Ik ben van meening dat, waar de cijfers op uniforme wijzenbsp;zijn verkregen en op denzelfden grondslag staan, zij wel degelijk een goed beeld kunnen geven van den toestand. Behoudens de kwaliteit der dieren, die in rekening moet wordennbsp;gebracht, behoeft men enkel te letten op de stijging of dalingnbsp;der sterktecijfers gedurende een bepaald tijdvak.

De heer LÉON echter moest zich wel eenigszins sceptisch toonen nopens de Koloniale statiestieken, ten einde een adviesnbsp;te motiveeren ten aanzien van den uitvoer uit Madoera.

Indien men n. 1. eenige waarde hecht aan de cijfers van het K. V. dan behoort er heel wat moed en behendigheidnbsp;toe om een nog grooteren uitvoer te verdedigen. (Veeartsenij-kundige Bladen, Deel XIV afl. 3), Immers, als men dennbsp;veestapel Madoera van het jaar 1880 in 1890 ziet versterktnbsp;met 187832, die van 1890 in 1895 met 87|533 stuks en mennbsp;bespeurt in het tijdvak van 1895- 1900 slechts eene vermeerdering van 15689 runderen, dan maant dit tot groote voorzichtigheid. De bepleitiug van een uitvoer a outrance is in dit geval

-ocr page 72-

60

slechts te verantwoorden door een totaal gemis aan vertrouwen in de statistieken en dus in den arbeid van 's heeren Léon’snbsp;collega's op Java en Madoera.

Dat er wel eens grove fouten zijn begaan, dat een juiste telling soms onmogelijk is, niemand zal dit kunnen tegenspreken; de uitkomsten van het systeem in zijn geheel, iknbsp;^herhaal het, blijven echter hare waarde behouden.

Residentie Bantam. Gedurende het tijdvak 1880—1890 zien we hier den veestapel vallen met ongeveer 84000 stuks.nbsp;Het is zeer goed mogelijk, zelfs waarschijnlijk, dat er in 1890nbsp;al vooruitgang viel te bespeuren, en dat het laagste sterkte-cijfer werd aangetroffen bij het einde der groote runderpest-epizoötie. 1895 wijst al een vermeerdering aan van 4000 stuks,nbsp;terwijl in de volgende 5 jareu eene vermeerdering is waar tenbsp;nemen van niet minder dan 50.000 buffels. Ongetwijfeld wel eennbsp;bewijs, hoe schielijk de veestapel zich kan herstellen indien ernbsp;geen permanent nadeelig inwerkende invloeden aanwezig zijn.

De Preanger, minder zwaar getroffen, had zich in 1890 reeds hersteld en vertoont daarna een gestadigen vooruitgang.

Beide gewesten mogen zich niet verheugen in het bezit van suikerfabrieken.

De Residentie Cheribon verloor in het meergenoemde tijdvak 1880—1890: 22000 stuks buffels, kon zich niet meer herstellen en zag haar veestapel gedurende 1895 t/m 1900nbsp;wederom met 30.000 stuks verminderen. Hieronder moetennbsp;gerekend worden 5000 tot 6000 stuks, die bezweken aannbsp;Septichaemia epizoötica, terwijl ook een ziekteeruptie metnbsp;gastroenteritische verschijnselen talrijke slachtoffers eischte.

Cheribon heeft, indien ik mij niet vergis, 12 suikerondernemingen, waaronder zeer uitgebreide.

Wat de residentie Pekalongan (Tegal en Pekalbngan) betreft, stuit men op zonderlinge cijfers. Van 1880-1890 geringe vermindering, van 1890 tot 1895 belangrijke vermeerderingnbsp;van 14000 stuks, en gedurende de laatste 5 jaren wederomnbsp;een ontzettende vermindering met 53000 buffels. De opgave

'1

i


-ocr page 73-

61

van 1895 zal dus wel foutief zijn, daar het niet is aan te nemen dat de veestapel in een gewest gedurende 5 jarennbsp;tijds met 14000 stuks is toegenomen, om in het volgend 5nbsp;jarig tijdvak met 53000 te verminderen, zonder dat er eenenbsp;geweldige epizoötie heeft plaats gehad, of een enorme uitvoer.nbsp;Pekalongan is 14 suikerondernemingen rijkl

De residentie Batavia (Batavia en Krawang) verloor van 1880 tot 1890- 57000 buffels; Deze groote ramp moest natuurlijk langen tijd hare nawerking doen gevoelen, en, hoewelnbsp;mij geen officieele gegevens ten dienste staan, meen ik te mogen beweren dat het herstel bemoeilijkt werd door meerderenbsp;erupties van Septichoemia epizoötica en andere besmettelijkenbsp;ziekten. Eerst gedurende het laatste 5-jarig tijdvak tradennbsp;betere toestanden in en klom de buffelstapel van 261780nbsp;tot 303031 stuks; zoodat men mag voorspellen dat, blijft hetnbsp;gewest gespaard voor verwoestende ziekten, de telling vannbsp;het jaar 1905 verrassende resultaten zal geven.

Ook Batavia geniet niet de zegeningen der suikercultuur!

Recapituleerende, heeft men dus 5 residentiën te vergelijken, waarvan 4 geteisterd zijn door de groote runderpest epizoötie.nbsp;Van die 4 gewesten bezitten drie geen suikerondernemingen,nbsp;en juist deze hebben zich geheel of tendeele hersteld van denbsp;geslagen wonden.

Het vierde gewest (Cheribon) kon zich niet alleen niet meer staande houden na afloop der veepesteruptie, dochzag zijnnbsp;veestapel bij voortduring zinken.

Een twaalftal trotsche schoorsteenen verkondigen echter de vlucht der particuliere suikerindustrie.

¦f

Ten slotte de residentie Pekalongan, wier buffelstapel gedurende de laatste jaren een geweldigen knak heeft gekregen, zonder dat hij getroffen werd door doodelijke veeziekten.

Maar — het gewest gaat prat oj) zijn i4Suikeronderenmingen! ^ Het is duidelijk dat de suikercultuur vloekt tegen de be-; langen van den veestapel en dat, wil men de laatste bevor-. deren de eerste eene wijziging moet ondergaan.

-ocr page 74-

62

Welke maatregelen dan genomen dienen te worden?

Ik herhaal: het was slechts mijn doel door eene algemeene bespreking het onderwerp in te leiden, al bezit ik dan ooknbsp;wel een gevestigde meening op dit punt. Zoo zouikhetb-v.nbsp;toejuichen, indien bij het toestaan van gronden voor dennbsp;rietaanplant meer dan tot heden rekening werd gehouden metnbsp;de behoeften van den aanwezigen verstapel.

Maar vóór en boven alles zou ik willen: strenge verordeningen tegen de noodeloos ruwe wijze, waarop de trekdieren worden afgebeuld op de suikerondernemingen, en ik zounbsp;de uren aangev/ezen willen zien, waarop de karbouwen nietnbsp;gebruikt mogen worden.

Dan eerst is de tijd aangebroken om door doelmatige cast-ratievoorschriften enz. den veestapel verder te releveeren. En nu behoort een en ander niet te geschieden met behulp ennbsp;ten bate van de suikerfabrikanten (plan-Schat), doch in weerwilnbsp;van hun particulier belang (indien het algemeene hiermedenbsp;in botsing komt), en ten behoeve uitsluitend van de inlandschenbsp;bevolking.

K. Bosma.

Tegal Juli 1904.

-ocr page 75-

Nog een castreertang.

Tijdens mijn verblijf in de Padangsche Bovenlanden maakte ik voor het eerst kennis met de tang door collega Vrijburgnbsp;geconstrueerd, waarmede de castratie door kloppen op dennbsp;zaadstreng werd verricht.- Meerdere malen heb ik toen dezenbsp;methode met succes toegepast op hengsten.- Erkend moetnbsp;worden, dat het vaak groote moeite kostte tijdens dezenbsp;kumstbewerking de testikels te fixeeren, af en toe was de samentrekking van den cremaster zóó sterk, dat de bal ontglipte en de tang op nieuw moest aangelegd worden. Hetnbsp;bezwaar, dat hiermede gepaard ging was, dat men niet zekernbsp;was de tweede maal op dezelfde plaats van den zaadstrengnbsp;te kloppen, zoodat wel eens een uitgebreide kneuzing werdnbsp;teweeggebracht. Daarbij moest in den regel elke zaadstrengnbsp;afzonderlijk beklopt worden, wat nog al tijd in beslag nam.

Toen ik te Magelang geplaatst werd ter aanmoediging van de veeteelt in de residentiën Kedoe en Banjoemas, wasnbsp;het mijn streven een instrument te verkrijgen, waarmede beidenbsp;zaadstrengen tegelijk beklopt konden worden en het nietnbsp;noodig was de ballen te fixeeren. Na vele proefnemingennbsp;op stieren en hengsten ben ik hierin eindelijk geslaagd.nbsp;Bedoeld instrument (*) is samengesteld uit 5 deelen.

Een ijzeer A ter breedte van 2^/^ cM. dat uit één stuk gesmeed is en bestaat uit een handvat A. B. ter lengte vannbsp;22 cM. en twee rechthoekige krommingen B. C. en D. E.nbsp;binnenwerks gemeten elk 5 cM. hoog, waartusschen een rechtnbsp;gedeelte C. D. van 15’/j cM. de bovenvlakte hiervan isnbsp;rondgevijld.

t*) Bij het gebruik steeds zóó te stellen, dat men het nummer 13 voor zich heeft.

:)

-ocr page 76-

64

2' twee staven B. en C. i8 c. M. lang i.8 c. M. breed en dik, waarvan het eene uiteinde door middel van een scharnier bevestigd is op de basis van het handvat B. terwijl hetnbsp;andere uiteinde komt te liggen op het gedeelte E.

3'. Op ongeveer de halve hoogte van D. E. is bij G. een beuge D. aangebracht met schroef, waardoor de beide stavennbsp;B. en C. kunnen gefixeerd worden.

Met behulp van een pen die bij E. dwars door het ijzer

A. nbsp;nbsp;nbsp;gaat is deze beugel behoorlijk bevestigd.

4'. Een ijzer E. den vorm van een rechthoek bezittende, doch waarvan de vier hoeken rond zijn afgesneden. Dit ijzernbsp;heeft de volgende afmetingen: Lengte löYg c. M,. hoogtenbsp;c. M. en dikte ongeveer i cM.

De onderrand van dit ijzer is eveneens rondgevijld, de zijkanten zijn eenigszins verdund en passen juist in overeenkomstige sleuven, die aangebracht zijn aan de binnenzijden van de gedeelten

B. nbsp;nbsp;nbsp;C. en E. D. van het ijzer A. Aan de binnenzijden van de staven

B. nbsp;nbsp;nbsp;en C. is een sterke veer geklonken, terwijl aan weerszijden,nbsp;op het ijzer E juist overeenkomstig de plaatsen, waar de veerennbsp;aangebracht zijn, overlangsche gleufjes zijn uitgetakt ten geta-len van lO a I2.

5'. Een plankje F. met leer bekleed dat 18 cM. lang, 7 cM. breed en 12Y2 cM. dik is en met behulp van 3 schroevennbsp;onder het gedeelte C. D. van het ijzer A. is bevestigd.

Bij het gebruik nu wordt het dier op de linkerzijde gelegd en de zaadstrengen op het gedeelte C. D. gebracht, het handvat met de linker hand vastgehouden, de staven B. en C.nbsp;met de uiteinde op E. gefixeerd door den beugel D. Het plankjenbsp;F. dient hierbij als onderlaag en rust op de binnenvlaktenbsp;van de dij.

Het ijzer E. wordt nu geplaatst tusschen de staven B. en

C. nbsp;nbsp;nbsp;door zacht kloppen met een zwaren houten hamer naarnbsp;beneden geslagen, totdat het op de zaadstrengen gekomen is.nbsp;Alsnu overtuigt men zich, dat de huid niet in plooien ligtnbsp;om verwondingen te voorkomen. De sterke veeren, die als

-ocr page 77- -ocr page 78- -ocr page 79-

65

een pal werken verhinderen, dat het ijzer bij het kloppen naar boven springt. De testikels behoeven niet gefixeerd te wordennbsp;en men is er zeker van dat steeds op dezelfde plaats geslagennbsp;wordt. Vervolgens worden enkele flinke slagen gegeven opnbsp;den bovenrand van het ijzer E. waardoor de zaadstrengennbsp;met de daarin verloopende bloedvaten gekneusd worden.

Er vormt zich spoedig een thrombus in de bloedvaten, waardoor de testikels van de circulatie zijn afgesneden ennbsp;binnen de huid verschrompelen, welk proces gewoonlijk na drienbsp;maanden is afgeloopen.

In alle afdeelingen van de residentiën Kedoe en Banjoemas heb ik deze methode met succes toegepast op hengsten, stierennbsp;(buffels en runderen) en bokken. Ruim 1700 stuks werdennbsp;onder mijn toezicht gecastreerd.

Bij runderen en buffels is het gewoonlijk voldoende I a 2 slagen te geven, bij hengsten waar de zaadstrengen meernbsp;elastisch zijn en de huid dunner, is het zaak 3 a 4 maal tenbsp;slaan, ook bij bokken omdat door te hard slaan gemakkelijknbsp;verwondingen ontstaan.

Contra- indicaties voor deze wijze van opereeren zijn: hydrocele phlebectasie (Varix) en aneurisma. Wel zal er atrophie Wan de testikels optreden, doch het volume van het scrotum blijftnbsp;na de operatie grooter, dan het tevoren was. De klopmethodenbsp;is zeer gemakkelijk aan inlanders te leeren, terwijl de veebezittersnbsp;ze liever zien toegepast dan de gewone wijze van opereerennbsp;door openleggen van het scrotum en afbinden van de zaadstrengen, omdat alles spoedig afloopt, geen bloedverlies plaatsnbsp;vindt, sterfgevallen nimmer voorkomen en de dieren na 14nbsp;dagen 'weer voor den arbeid kunnen gebruikt worden. Denbsp;prijs van dit instrument is / 15.

Magelang, 28 Februari 1904.

De Gouvernements-Veearts

Dr. H. ’t Hoen.

-ocr page 80-

B A R B o N E. (Septicaemia epizootica)

In de maanden April, Mei en Juni 1904. heerschte rondom Buitenzorg voornamelijk op de landen Tjidjeroek- Tjiomas ennbsp;Semplak eene ziekte ouder karbouwen, de bekende „sakitnbsp;ugorok.” Meer dan eens is deze ziekte opgetreden in denbsp;afdeeling Buitenzorg. De laatste gevallen kwamen voor, begin 1903 op de landen Koeripan en Semplak, echter niet uitgebreid. De laatste beschrijving, van gevallen in deze afdeeling, dateert van April 1899 toen door Dquot;^. Grijns in hetnbsp;district Tjibaroesa, eenige gevallen werden onderkend ennbsp;onderzocht. ZEd. geeft een kort historisch dverzicht van het ’tnbsp;voorkomen der ziekte op Java, van af 1893.—

Steeds wordt gesproken van Septichaemia haemorrhagica (epizootica). In het opstel van Dquot;quot;. Grijns wordt voor ’t eerstnbsp;de naam „barbone” genoemd, doch deze ziekte ook uitgesloten,nbsp;terwijl schrijver meer overhelt tot het idee, dat Septicaemia-epizootica en barbone identisch zijn. Volgens latere beschrijvingen (in Nocard en Leclainche) worden meerdere verschillennbsp;aangegeveii tusschen beide ziekten, en daarop afgaande vermeen ik de hier geheerscht hebbende ziekte als „barbone”nbsp;te moeten aanmerken.—

Omtrent voorkomen en verbreiding der ziekte, en de symptomen het volgende;

De eerste gevallen deden zich voor op het land Semplak, in een paar dessa’s, in verschillende kralen. Langzamerhandnbsp;werden ook gevallen gerapporteerd op naburige landen, voornamelijk Tjidjeroek en Tjiomas. Hoe de verspreiding geschiedt, en waar de dieren de besmetting op doen, is me nognbsp;niet duidelijk. Zooals vroeger ook reeds werd opgemerkt isnbsp;'t gevaar van besmetting van ’t eene dier op ’t andere niet

V

-ocr page 81-

67

groot. Herhaalde malen zag ik uit een kraal slechts een enkel dier sterven. Ook de verspreiding in de dessa’s wijstnbsp;er niet op, dat de besmetting van dier op dier groot is, daarnbsp;het vaak sprongs-gewijze gaat en verschillende kralen, opnbsp;vrij grooten afstand van elkaar gelegen, te gelijk worden aangetast, terwijl nabij gelegen kralen gezond blijven. Men moetnbsp;dus wel aannemen, dat de smetstof met drinkwater of voedsel wordt opgenomen, en dus in den bodem of in het waternbsp;aanwezig is en door bepaalde, nog niet bekende oorzaken,nbsp;in een streek meerdere virulentie krijgt. Dat de verbreidingnbsp;door bloedzuigende insecten geschiedt, is minder waarschijnlijk, daar dan moeilijk te verklaren is, dat de ziekte zich vaaknbsp;tot één dier in een kraal bepaalt.— Het water (rivieren) isnbsp;ook niet de overbrenger der smetstof, daar ik meer dan eensnbsp;eerst lagere, daarna bovenstrooms gelegen dessas aangetastnbsp;zag.

Het virus zal dus vermoedelijk langs den digestieweg in het lichaam worden gevoerd of zooals Makoldy (Nocardnbsp;Leclainche) vermoedt, wordt het virus in mond en keel doornbsp;slijmvlieswondjes reeds opgenomen. Of hierdoor de ernstigenbsp;keelaandoening moet worden verklaard, durf ik niet bevestigen. Wel zal in aanmerking genomen, het grove voer,nbsp;dat de karbouwen tot zich nemen, hiervoor gelegenheidnbsp;bestaan.

Eenmaal in het lichaam opgenomen, treden spoedig ernstige verschijnselen in. Hooge koorts en versnelde pols kan men heel spoedig waarnemen, daarbij nemen de dieren eennbsp;eigenaardige houding aan, hals en hoofd gestrekt, daarbijnbsp;een starren, ietwat angstigen blik.

Zwelling, oedemen aan keel, keelgang en voorhals, waarbij spoedig het eigenaardige snorken (sakit ngorok) gehoord wordt, een sterk speekselen en uitvloeing uit den neus vannbsp;een geelachtig vocht, zijn verder verschijnselen, die bijna nooitnbsp;ontbreken. De tong is vaak opgezet, ook neus en lippennbsp;zijn oedemateus gezwollen. (Van opname van voedsel is geen


-ocr page 82-

68

sprake meer, de defecatie is meest vertraagd). Binnen 12 uur is alles in den regel afgeloopen, zelden zag ik de dieren langer lijden dan 24 uur.

Het sterfteprocent is 100. Ik zag geen enkel dier genezen. Wel hoorde ik later, dat enkele gevallen in genezing waren overgegaan, doch uit de verhalen kon ik niet met zekerheid opmaken, of ze aan de ziekte hadden geleden.

Het laten kralen der dieren heeft een gunstige uitwerking, echter kwamen onder de gekraalde dieren ook nog wel gevallen voor.

De ziekte verdwijnt even spoedig als ze gekomen is. ’t Schijnt dat na een paar maanden de bacterie hare virulentie verliest.

Runderen zijn in deze streken weinig; toch zag ik een paar runderen, trekdieren op Tjiloear, aangetast door denbsp;ziekte welke bij die dieren een beloop had van 2 a 3 dagen,nbsp;met aandoening der longen. Gelegenheid tot sectie had ik niet,nbsp;evenmin voor proefentingen — Geiten schijnen ook spontaannbsp;geinfecteerd te kunnen worden — ofschoon ik geen zieke dierennbsp;gezien heb, hoorde ik later, dat in een paar desa’s, waar denbsp;ziekte geheerscht had, verscheidene geiten onder acute verschijnselen met keelaandoening gestorven waren.— Zooals”nbsp;prof. von Ratz ook schrijft in den „Thiermedicin B.d. 22,nbsp;worden in hoofdzaak jonge dieren aangetast.

De ziekte is eene pasteurellose. In het bloed en de oedemen vindt men tal van bacteriën, ovaal of gerekt ovaal, gemakkelijk te kleuren. Ze nemen eene bipolaire kleuringnbsp;aan. Uit cultures vertoonen ze zich meer rond, het kleurloozenbsp;middenstuk is dan erg kort, soms bijna niet waar te nemen.nbsp;Ook nemen ze minder snel kleurstof op.

Door de vriendelijke hulp van ’s Lauds-plante'tuin werd ik in staat gesteld in het Laboratorium de ziekteoorzaaknbsp;nader te bestudeeren.

De bacteriën zijn gemakkelijk te kweeken op agar. Reeds na 15 unr in de broedstof (bij 35 a 38“) ziet men op denbsp;entplaats kleine korreltjes optreden, geel grijs gekleurd.

-ocr page 83-

69

Langzamerhand groeien ze naar buiten uit, waaiervormig; fijn geribd, met gegolfden rand. Ook op bouillon zijn ze tenbsp;kweeken, echter minder fraai. Bij steekcultures ziet men alleen om de oppervlakte fijne wit-gele korreltjes optreden.

Zooals ik reeds opmerkte, zijn de bacteriën uit cultures genomen, minder lang en vertoonen niet die fraaie bipolairenbsp;kleuring, als wanneer men ze direkt ait ’t bloed neemt. Vannbsp;cultures op een dier (konijn b. v.) geënt, ziet men de ovalenbsp;vorm direkt terug keeren.

Entingen op kleine proefdieren werden verricht.

Den 23 Juni entte ik een konijn, door in een huidzakje een druppel bloed te brengen van een karbouw gestorvennbsp;aan „barbone”. Het dier was 15 uur dood; tevens werdennbsp;2 agarcultures aangelegd. Het konijn stierf binnen 24 uur.nbsp;In het bloed waren de bekende bacteriën in groot aantalnbsp;aanwezig.

Met bloed van dit konijn werden den 24 Juni subcutaan geënt: 3 duiven, één marmot en een haan.

De haan heeft van de enting geen nadeelige gevolgen gehad.

De marmot stierf na 4 dagen; daar ik afwezig was, heb ik geen sectie kunnen verrichten.

Na 7 dagen (i Juli) waren twee der duiven sterk vermagerd; de derde volkomen gezond. Bij de eerste twee werd op de plaats van injectie een necrotisch stuk weefsel verwijderd. Langzamerhand beterden de dieren en waren na 14nbsp;dagen volkomen gezond.

Den 2'^'quot; Juli werden een konijn en een haan subcutaan geent van een agarcultuur van 23/Juni, ’t konijn stierf na nbsp;35 uur. Het bloed zat vol bacteriën. De haan bleef gezond.nbsp;Tevens werden 4 duiven geent door onder de huid aan denbsp;borst met een platinaöse een weinig van reiiicultures te ap-pliceeren. Geen der duiven is gestorven of heeft van denbsp;ziekte beduidend geleden.

Op I Augustus werden 4 ratten geent van het soort, dat gt;n de padi de bekende muizenplaag veroorzaakt. Twee wer-


-ocr page 84-

70

den geënt van een agarcultuur van 23 Juni, de twee anderen van een agarcultuur van 20 Juli. De dieren vertoonden eennbsp;dag iets verminderde eetlust, bleven verder volkomen gezond.

Den 4'“ Augustus werden twee marmotten geënt, de eene geënt van agarcultuur van 24 Juni bleef gezond, de anderenbsp;geent van bouilloncultuur van 4 Juli stierf op 20 Augustus,nbsp;sterk vermagerd.

Twee perkoetoets, geënt eveneens van bouilloncultuur van 4 Juli, bleven gezond.

Alhoewel de ziekte, wat oorzaak, uitbreiding en beloop aangaat veel overeenkomst heeft met de bekende, ,,wild und rinderseuche” septichaemia epizoötica, vermeen ik toch, voornamelijk door de entproeven, te moeten aamiemen, dat wenbsp;hier met ,,barbone” te doen hebben gehad.

De verschillen tusschen beide ziekten aangegeven in ,,Kitt'’ en ,,Nocard Leclainche” zijn in hoofdzaak deze:

De bacterie van barbone is grooter dan van wild und rinderseudie.

Entingen op dieren zijn, vooral wat cavia’s en vogels aangaat, verschillend. Waar cavia’s kippen en duiven door’t virus vannbsp;wild und rinderseuche gedood worden, zien we dat kippen tegennbsp;barbone refractair en cavia en duiven veel minder gevoelig zijn.

Bij „barbone” zou een longlijder niet voorkomen (van Ratz).

Bij de ziekte hier waren de bacteriën in ’t bloed grooter dan die van wild und rinderseuche (beoordeeld vergelijkendenbsp;met de roode bloed cellen).

Kippen bleken refactair, marmotten minder gevoelig, duiven weinig gevoelig, evenals perkoetoets.

Bij karbouwen zag ik nooit, een pectorale vorm, wel bij de twee runderen, die aangetast werden.

Over meerdere entingen en pogingen om een immuni-seerend serum te krijgen hoop ik later medeelingen te doen.

Buitenzorg, September 1904.

B. Vrijburg,

-ocr page 85-

Paardentransport over Zee.

Wie wel eens in de gelegenheid geweest is, iets te zien van de wijze waarop door de Paketvaart Maatschappij gouver-nementspaarden vervoerd worden, en een vergelijking maaktenbsp;met de Australische manier, zal ongetwijfeld tot de ontdekkingnbsp;gekomen zijn, dat ook bij paardentransport nog wel iets meernbsp;komt kijken, dan men zoo oppervlakkig meenen zou.

Tevens zal de opmerking gemaakt worden, dat de eerste wijze nog zeer veel te vvenschen overiaat en dat in aanmerkingnbsp;genomen de buitengewoon gepeperde prijzen, die ons gouvernement aan de monopolie-maatschappij betaalt, speciaal innbsp;zake paardentransport veel meer kan en dient te wordennbsp;geeischt dan thans het geval is. —

Omtrent paardenvervoer bij expeditien over zee bepaalt het voorloopig voorschrift op den velddienst voor het Neder-landsch-Indische Leger uitgave 1902 in;

B. HOOFDSTUK UI g 8.

gt;)Bij vervoer van dieren worden deze bij voorkeur niet bovendeks gestald; de standplaatsen voor paarden moetennbsp;minstens een lengte van 2.1 M. en een breedte hebben vannbsp;I M. en voor muildieren van 1.2 M. terwijl gerekend moetnbsp;worden op eenige reserve- en ziekenstallen”

Of dit nu ook betrekking heeft op overzeesch transport filet bij expeditie, is nog de vraag.

Gebeurt het al eens, dat een officier aan boord van het paardenvervoerend schip is dan is, deze als regel toch nietnbsp;bekend met de contractueele bepalingen, die toch wel bestaannbsp;zullen, en is toezicht dus een doode letter.

In ieder geval § 8 hier boven aangehaald, spreekt over „stallen” (werkwoord) en ,,standplaatsen”. Dit „standplaatsen”

-ocr page 86-

72

op te vatten als technische term, en dan beteekent het dus van elkaar door schotten of boomen afgescheiden vakken.

Omtrent hoogte der stalling wordt niets gezegd evenmin over voerbakken, ruiven enz.

Wij zullen ons daarom niet verder verdiepen in alles wat niet gestipuleerd is, doch eens nagaan op welke wijze denbsp;Engelsche paardenverscheepers, in dit geval het Britsche gouvernement, maatregelen nam voor het over zee brengen vannbsp;paarden en muildieren in den Zuid- Afrikaanschen oorlog.

Hierbij werd geput uit E. E. Martin, transport of Horses by Sea.

De autoriteit van Martin op het gebied van paardentrans-port over zee moge blijken uit het feit, dat hij als militair paardenarts bij het Remonte- Depót te Calcutta, gedurendenbsp;bijna vijf jaren ongeveer alle uit Australië komende paarden-schepen inspecteerde en gedurende twee jaar belast was metnbsp;het toezicht op de paardenafscheep naar Zuid-Afrika ennbsp;China en bovendien met het toezicht op de uit China naarnbsp;Calcutta terugkeerende Britsche paarden- en muildierennbsp;transporten. Waar men keuze had van transportschepen werden de volgende eischen gesteld.

In hoofdzaak worden de paarden bovendeks geplaatst, (Dit is dus vierkant in strijd met de bij ons geldende bepaling) en zoo noodignbsp;daarna tusschendeks, in het kuildek of in het ruim op de kolen. ('

Noodzakelijk is, dat het schip in de vaart niet ernstig slingert of stampt, waarom de voorkeur moet gegeven wordennbsp;aan schepen met kimkielen.

Een lading paarden is voor een schip een zeer nbsp;nbsp;nbsp;vracht;

op behoorlijke hoeveelheid andere lading of ballast dient dus gerekend te worden.

Dit laatste schijnt geen overbodige aanbeveling te zijn, daar

{* De ervaring op Tandjong Priok heeft geleerd dat de paarden uit Australië aangevoerd en gedurende de reis op het dek geplaatst steedsnbsp;gezond aankomen, terwijl op die booten waar de paarden tusschendeks ennbsp;beneden zijn geplaatst, gedurende de reis steeds paarden over boord wordennbsp;gezet en goedaardige droes in hevige mate voorkomt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Red.

-ocr page 87-

78

Martin mededeeling doet van twee ernstige ongelukken ten gevolge van het verwaarloozen van dezen maatregel.

Het bovendek, waar dus de paarden in de eerste plaats komen te staan, moet breed en ruim zijn. Smalle schepennbsp;zijn geen paardenschepen.

In verband met stallen van 8 voet diepte (met de voeder-bak er voor) moet er ruimte genoeg zijn voor man en paard Om behoorlijk het dek te kunnen omloopen. Een breedte vannbsp;50 voet is hierbij voldoende (*)

Het dek moet van hout zijn of met hout bekleed, en zulks ter voorkoming van hooge temperaturen tusschendeks.

Voor tusschendeks is de hoofdzaak ventilatie. Daartoe moeten de doorgangen in het schip breed zijn, waardoor tevens ket voordeel bereikt wordt, dat paarden gemakkelijk van hetnbsp;bovendek naar het tusscheudek kunnen worden gebracht, doornbsp;middel van flauwe hellingen.

Verder zal door windvangers, electrische waaiers, en zeil-docksche luchtkokers in de ventilatie moeten worden voorzien.

Vooral bij ruw weder berust een toevoer van versche lucht en afvoer van slechte in hoofdzaak op deze luchtkokers, daarnbsp;openingen in de buitenwanden van het schip geslotennbsp;worden.

De hoogte van het tusscheudek moet beschouwd worden uit twee oogpunten.

I®. Om veel kubieke ruiute te hebben hetgeen de qualiteit van de lucht tusschendeks ten goede komt, waardoor 8nbsp;voet van dek tot dek minimum moet zijn.

- nbsp;nbsp;nbsp;2=. De hoogte moet zoodanig zijn, dat de paarden de

hoofden niet verwonden kunnen aan uitstekende ijzers.

(*) Voor hen die niet op de hoogte zijn van de Engelsche naaten, diene het volgende:

1 Engelsche voet 3 hands = 12 inches =; 0,3048 M.

Zoodat de „hand” op: 1 dM, de inch op ± 2i/- cM. komt.

:)

-ocr page 88-

74

Wat de hoeveelheid paarden aangaat, dient als eenige aanwijzing, dat het aantal paarden dat vervoerd kan worden zich verhoudt tot het bruto aantal scheepstonnen als i: lO.

DE STANDEN,

De standen dienen zoodanig ingericht te zijn dat de paarden loodrecht staan op de lengte-as van het schip en wel omdat de hoek waaronder een schip slingert altijd grooternbsp;is, dan die waaronder het stampt en het paard zich het bestnbsp;op de beenen houdt als het staat in de richting van denbsp;hevigste beweging.

Wat de afmetingen der standen betreft, dient met nadruk de heerschende meening te worden bestreden, dat hoe nauwernbsp;de stand is, des te beter dit voor het paard is.

Neen, geef het paard juist flinke ruimte en een bodem met dwarslatten dan zal het zich op de been kunnen houden bijnbsp;bijna elk weer, dat een schip verdragen kan. Maak daaromnbsp;den stand zoo ruim mogelijk.

Wordt toch een groot paard, b. v. van 1.58 M. of 1,62 geplaatst in een stand van 6 voet lang, dan blijkt, dat de borstnbsp;bijna tegen de boom vóór komt, en de billen tegen den achterwand van den stal. Begint een schip nu te slingeren, dannbsp;moet het paard een weinig voor en achterwaarts meegeven,nbsp;met het gevolg, dat het zich bij iedere beweging voor en achterwaarts stoot en zich dus moet schaven. Wordt het slingerennbsp;ernstig, dan neemt natuurlijk de kracht van de telkens ondervonden schokken toe.

Ja bij zeer hevig slingeren is het zelfs voorgekomen, dat paarden over den borstboom werden geworpen.

Plaatst rnen daarentegen hetzelfde paard in een stand van 8 voet diepte, dan heeft het vóór en achter zich, een vrijenbsp;ruimte van een voet, waardoor het, als het zich meegeeft,nbsp;bij de beweging van het schip, niet behoeft te stooten, daarnbsp;het paard al spoedig „zeebeenen” krijgt.

-ocr page 89-

75

De ondervinding heeft dan ook voor paarden van niet te hooge taille b. v. tot 1.56 aangegeven een diepte van 8 voet,nbsp;een breedte van i voet 4 inches of 2,4 bij 0,70 M. Hierbijnbsp;moeten alle boomen in klampen rusten, zoowel die vóór, alsnbsp;zijwaarts van het paard. Zij mogen dus vast zijn gespijkerd.

De stevigheid van de stallen hangt in hoofdzaak af van de soliditeit van stand van de vertikale stijlen.

Scherpe kanten er van dienen afgerond te worden, terwijl '¦ingen tot aanbinden der paarden moeten worden aangebracht.

De horizontale zijafsluitboomeu moeten 0,90 cM. boven de vloer zijn. Het aanbrengen van een boom onder dennbsp;eerste om slaan te voorkomen verdient geen aanbeveling, daarnbsp;vooral bij slaan de kans groot is, dat het been tusschen denbsp;twee boomen komt en zeer ernstig letsel te wachten is.

Bij slaande paarden dient een planken afscheiding aan den afsluitboom te worden gehangen.

Ten einde de paarden vast op de beenen te 'doen staan worden in de lengte-richting van het schip latten op den vloernbsp;óer standen aangebracht, goed afgerond en stevig bevestigd.nbsp;Daarlangs loopt tevens de urine af.

Het Engelsche contract eischt 5 latten, hoewel 4 latten als regel voldoende geoordeeld worden.

STALLEN VOOR MUILDIEREN.

De standen voor muildieren worden op overeenkomstige wijze gebouwd, doch men plaatst 2 dieren in een vak. Denbsp;bouwkosten der stallen worden daardoor aanzienlijk mindernbsp;en de beschikbare ruimte grooter.

Ook worden wel eens 4 dieren per box geplaatst, doch de ondervinding keurde deze methode af. De muildierennbsp;bleken toch een bijzondere handigheid te bezitten in het af-stroopen van het halster, waarna zij als regel kans zagennbsp;om te draaien, hetgeen natuurlijk zeer lastig was bij voederen, drinken en bovendien aanleiding gaf tot bijten en slaan.

De model Engelsche maat voor muildierdubbelstallen is

:)

-ocr page 90-

76

1.775 nbsp;nbsp;nbsp;I1I75 Martin had voor de lengte liever een

voetlengte meer gezien.

Bekleeden van voor, achter en zijwanden geschiedt dikwijls. Ook vaak bij lage stallen boven de hoofden der paarden.nbsp;Het best kunnen de bekleedingen gemist worden bij de zijnbsp;boomen, daar zij vooral bij nauwe stallen de ruimte maar bekrimpen, en het dier dus steeds in wrijving is. Bij stallennbsp;van 8 voet diepte is bekleeding vrijwel overbodig.

BROEKEN.

Werd vroeger bij de uitrusting voor paardenschepen steeds gerekend op een even groot aantal broeken als men dierennbsp;aan boord had, in den laatsteu tijd is men van deze broekenmanie teruggekomen.

De ondervinding toch leerde, dat bij slecht weder het gebruik er van niet alleen overbodig, doch zelfs hoogst schadelijk was.

De aanwending der broeken bestond hierin, dat men bij ruw weder de paarden nu wel niet bepaald in de broek hing,nbsp;maar ze werden toch zoo aangebraclit, dat zij een gedeeltenbsp;van het paardengewicht overnamen, zonder het dier geheelnbsp;van den grond te lichten.

Waar reeds de aandacht werd gevestigd op het feit, dat „zeebeenen” en ruimte de factoren zijn, die een paard op denbsp;been houden, zoo moet hieruit noodzakelijker wijze volgen,nbsp;dat een strak aangehaalde broek de voor en achterwaartschenbsp;beweging op de beenen niet anders dan belemmeren kan,nbsp;en het geheele dier in onvaste, slingerende beweging brengt.

Hoewel er tegenwoordig geen voorstanders meer zijn van het broekengebruik bij ruw weder, worden bij kalm wedernbsp;nog wel eens broeken aangedaan met de bedoeling de beenennbsp;van het paard wat te doen uitrusten van het lange staan.

t'

}

Hiervoor zou wel iets te zeggen zijn, ware het niet dat de ondervinding ook in dit gevat het gebruik verwierp, omdat:

ii


-ocr page 91-

77

1°. door den druk van de broek de bloedsomloop belemmerd Wordt, ten gevolge waarvan de paarden neiging hebben totnbsp;bet krijgen van dikke beenen.

2°. door den druk van de broek op de buik de darmbe-weging lijdt en koliek en verstoppingen ontstaan.

3“. Schaviugen voorkomen.

4°. in het bijzonder bij ruinen en hengsten door de urine de broek bevuild wordt, terwijl vele mannelijke dieren zoolang zij een broek aanhebben, weigeren te urineeren.

Ten slotte over de broekeukwestie een voorbeeld uit de

praktijk.

1.

In Juni 1901 kwam een transportschip uit Cliina. waarop zich een 7 tal officierspaarden bevonden, 6 van boven de 1.52 en een pony van 1.27 M. Het schip had hevig geslingerd in het doorgestane ruwe weer bij hooge zee, zondernbsp;dat er nog evenwel sprake was van storm of cycloon. Denbsp;stallen waren 6 voet diep. Toen de zee ruw werd, brachtnbsp;tnen bij de 6 paarden broeken aan, met het resultaat, dat 2nbsp;der dieren tengevolge van bekomen ernstig letsel, aan boordnbsp;moesten worden afgemaakt, terwijl na ontscheping hetzelfdenbsp;moest geschieden met een derde paard, waarbij een beleedigingnbsp;van de ruggegraat geconstateerd werd. De drie andere grootenbsp;paarden waren allen ernstig gewond.

De pony van 1,27, die in den zes voet langen stal ruimte genoeg had en waarvoor men het blijkbaar niet de moeite waardnbsp;had geacht hem in de broek te zetten, bleek niet het minstenbsp;letsel bekomen te hebben of ook zelfs maar geschaafd te zijn.

Dit ter illustratie van broeken en ondiepe stallen.

Voor het lossen en laden van paarden mag de broek alleen gebruikt worden als een andere wijze onmogelijk is. Ligt de boot aan 'de kade dan dient steeds een trap gemaakt tenbsp;worden van flinke leuningen voorzien.

Zelfs een steile trap kan benut worden, indien behoorlijk latten op den bodem zijn aangebracht, om het uitglijden

-ocr page 92-

78

te beletten. Ook een belegging, met zeilen voldoet uitstekend.

Watertanks moeten op gemakkelijk te bereiken plaatsen te vinden zijn; ieder compartiment tusschendeks moet zijnnbsp;eigen water hebben, ten einde gesleep te voorkomen. Iederenbsp;tank moet een kraan hebben die zoo hoog van den bodem isnbsp;aangebracht, dat er een emmer onder kan worden gezet.

Per paard en per dag moet als minimum gerekend worden op acht gallons, (i gallon = 4,5 L.)

H. C. DE Waal,

I®quot; Luit. der Cavalerie.

-ocr page 93-

Behandeling der paarden vóór de inscheping aan boord, en na het ontschepen.

Te verschepen paarden moeten behoorlijk in conditie zijn, zoodat geen afgewerkte, vermoeide dieren aan boord komen.nbsp;Eenige dagen voor het inschepen moet het werk verminderdnbsp;Worden en den dieren een laxeerend voeder worden toegediend.

Moeten militaire paarden dadelijk na ontscheping (dus bij expedities) dienst doen, dan is het raadzaam ze alle op nieuwnbsp;te beslaan waardoor het verliezen van ijzers aan boord voorkomen wordt en in de eerste roezemoezige dagen na denbsp;Ontscheping niet dadelijk maatregelen voor beslag behoevennbsp;te worden genomen.

Even als te land, is ook aan boord het beste gezondheidsmid-del Voor paarden gelegen in geregelde voeder en drinkuren. Een programma van indeeling van voederuren dient te worden opgemaakt en nauwlettend gevolgd.

Verder dient de meeste aandacht gevestigd te worden op ket in zindelijken staat houden der stallen.

De eenvoudigste methode van stallen reinigen is wel deze:

Aan een der uiteinden van de standenrij worden twee of paarden uit de vakkeif gehaald. Deze twee of drie vakkennbsp;worden zorgvuldig gereinigd waarna door wegnemen van denbsp;2'jboomen (die voor dit doel in klampen zijn gelegd] mennbsp;twee of drie paarden in de gereinigde vakken laat opschuiven,nbsp;waarna de door deze laatste paarden geoccupeerde standennbsp;Worden onder handen genomen.

De paarden die het eerst uit ,de stallen zijn gehaald, komen HU aan het andere eind van de rij te staan. De paardennbsp;schuiven zoo doende geregeld op, terwijl toch in de volgorde weinig verandering komt.

-ocr page 94-

80

Hoewel het paardeupoetsen met veel moeilijkheden gepaard zal gaan, moet men toch trachten dit te onderhouden door hier en daar een paard uit den stand te nemen, hetnbsp;dier zelf ergens aan dek of in een doorgang te poetsen ennbsp;door in het ontruimde vak te gaan, is men in de gelegenheidnbsp;bij twee andere dieren te komen.

Wellicht dat ook ’s morgens bij het uithalen van de stallen een enkel paard gepoetst kan worden.

Waar verder bij kalm weder gelegenheid bestaat de paarden eenige beweging aan dek te geven op loopers of zeilen, dientnbsp;dit niet nagelaten te worden. Bij groote transporten evenwelnbsp;zal dit niet wel doenlijk zijn.

Wat het voed.sel aan boord betreft, prijst de paardenarts Martin haver en zemelen aan als zijnde het eerste lichtnbsp;verteerbaar, het tweede voedsel eenig.szins laxeerend.

Men geeft ze half om half in gunstige omstandigheden d. i. als eenige beweging mogelijk is. Is dit laatste niet hetnbsp;geval, dan ^/g haver en ^/g zemelen, terwijl voor darm ennbsp;maagvulling een weinig stroohaksel of klaverhooi (lucern hay)nbsp;kan worden verstrekt. De Australische paardenverschepersnbsp;zweren bij haksel van haverstroo en zemelen.

Dit haksel wordt bereid even voor dat de haver in de aar rijpt, en bevat dus veel haverkorrels.

. Een mengsel van dit haksel met zemelen schijnt een ideaal voedsel aan boord.

Wat de hoeveelheid van het te verstrekken voedsel betreft, is het buiten eenige twijfel, dat in den regel aan boord tenbsp;zwaar wordt gevoederd. Paarden, die den geheeleii dag stilnbsp;staan en niet werken, hebben lang niet het zelfde ration noodignbsp;als bij geregeld werk. Als algemeene regel moet aan boordnbsp;niet meer dan van het gewone ration worden gevoerd,nbsp;en bij zeer warm weder ^/g.

Het is veel beter de paarden wat minder vet te ontschepen, dan de kans te loopen op koliek, verstopping, hoefontsteking

-ocr page 95-

81

loiigaaiidoeniiigeu. Duidelijk is het evenwel dat klimaat

jaargetijde waaronder paarden vervoerd worden zoo varieeren ilt;uiuien dat het onmogelijk is steeds geldende regels te geven;nbsp;Waar evenwel algemeene regels worden aangegeven moet hetnbsp;aan het gezond verstand van den overbrenger worden overgelaten, ze oordeelkundig toe te passen.

Ten slotte wordt de aandacht gevestigd op lijnzaadkoeken ter vervanging van zemelen, om eeiiige variatie in het voernbsp;te brengen. Ook deze koeken werken laxeerend.

Bij transport van Engelsche militaire paarden wordt steeds gezorgd voor een aantal reservestanden. Door wegnemennbsp;van de zijboomen worden 3 of vier van deze standen ingerichtnbsp;tot een losse box.

Geen beter middel om een paard, dat last krijgt van het lange staan, weder op de been te helpen, dan zulk een boxnbsp;O'et flink stroo er in; zoodat het dier eens lekker liggen ennbsp;rollen kan.

Hoewel het de paarden dikwijls niet aan te zien is, omdat aan boord niet vermageren, mogen toch de schadelijkenbsp;gevolgen van een langdurige zeereis niet worden onderschat.

Moeten nog bovendien de paarden dadelijk na ontschepen dienst doen, dan vermageren ze snel, en worden zeer dikwijlsnbsp;hoefkreupel. De hoofdreden van het kolossaal verbruik aannbsp;paarden in Zuid-Afrika moet dan ook in hoofdzaak gewetennbsp;worden aan het onoordeelkundig gebruik, dadelijk na de ontscheping.

Het is thans met zekerheid bekend, dat paarden direct van rle boot in veewagens werden geladen en gedurende drie ofnbsp;vier dagen het binnenland in spoorden, zonder eenig voedselnbsp;of water. Wat nog levend aankwam, werd opgezadeld ennbsp;gobruikt en dan verwonderde men zich nog dat de dierennbsp;het op de lange marschen, die dadelijk van hen geeischt werden, aflegden. Na een week was nog slechts 10% van denbsp;aangevoerde paarden over.

:)

6.

-ocr page 96-

82

Door die droeve ondervinding wijzer geworden dient thans geconstateerd te worden, dat na de ontscheping de paaidennbsp;minstens twee of drie dagen rust moeten hebben, in ruimenbsp;stallen en met oordeelkundige beweging, vóór dat zij pernbsp;veewagen een twee- of driedaagsche reis mogen ondernemen,nbsp;en dan nog met behoorlijke voorziening van voeder en water.

Uit te maken na hoeveel tijd een paard dan weer geregeld . gebruikt kan worden, is zoo maar niet vast te stellen.

Men dient evenwel in te zien, dat iedere rustdag méér met woeker zijn rente zal opbrengen en dat dan het werknbsp;langzamerhand op het normale zal moeten worden gebracht.

Uit voor zoover Martin betreft.

Toetsen we nu de wijze, waarop in Ned.-Indië de gouver-nementspaarden aan boord van de Faketvaartmij. bij over-zeesch transport worden behandeld, dan blijkt, dat wat de standen der dieren aangaat, men daar nog steeds het verkeerde idee huldigt, dat een ondiepe stand het paard ten goedenbsp;komt. Over de breedte der standen kan als regel niet gesproken worden omdat er hoogst zelden afscheidingen tusschennbsp;de paarden worden aangebracht. Onlangs nog had ik gelegenheid zulks op te merken toen ik een vijftigtal Australischenbsp;ponies voor Atjeh te Tandjong Priok aan boord bracht. Denbsp;dieren werden eenvoudig in een ondiep, doorloopend vaknbsp;tegen elkaar aan gezet.

Van richels op den vloer der standplaatsen was geen sprake, hier en daar werd een stuk sassak als vloerbekleeding aan-getroffen.

De paarden, die aan dek stonden, moesten, om in den stand te komen, zeer voorzichtig onder ijzers door geleid worden.

Over de wijze, waarop de paarden aan boe* d kwamen, dient te worden opgemerkt, dat hoewel het schip aan de kade lag,nbsp;de aan dek geplaatste paarden alle in de broek moesten, omdat er van eenige plankenhelling van de kade naar bovennbsp;geen spoor was.

Hoewel het schip eenigszins rank lag (d. i. hoog op het

-ocr page 97-

83

water) en dus nog al boven de kade uitstak, was laden zonder broek, doch met een trap zeer goed mogelijk geweest.

In het tusschendek stonden de paarden op dezelfde wijze nis boven.

Met de zeer gemengde lading, dekpassagiers enz. enz., is de lucht hier als regel slecht. Van electrische waaiers of ietsnbsp;dergelijks nam ik niets waar. Ook niet bij andere keeren datnbsp;'k met gouvernementspaarden als passagier aan boord de reisnbsp;medemaakte.

'Vat het door de maatschappij verstrekte voeder betreft, daarmede deed ik eens persoonlijk de volgende ondervinding Op.

Controleercnde wat mijn paarden te eten kregen, vond ik ze over een portie buitengemeen vuil, slecht broeierig grasnbsp;staan. Wel werd op mijn klacht aan den gezagvoerder alnbsp;I's! aanwezige gras over boord gezet en een baal waarlijknbsp;goed hooi te mijner beschikking gesteld, doch dit voorvalnbsp;loont aan, dat de regeling, om paarden aan boord gras tenbsp;voeren, niet deugt. Telkens als de boot aanlegt wordt nieuwnbsp;S^as plaatselijk aangekocht, doch van een zeeman kan mennbsp;eenmaal geen verstand van voedergras verwachten.

Het voederen van hooi of lucern hooi en padi zou dus aanbeveling verdienen. Hooisoortcn kunnen lang bewaard wordennbsp;en op de uitreis van Batavia of Soerabaia worden meegenomen.

He hoeveelheid water aan boord aan de dieren verstrekt ™oet volgens het velddienstvoorschrift 20 L bedragen.

Het Engelsche voorschrift, dat droog voeder geeft, eischt aanzienlijk meer.

Ten slotte deze beschouwing. De verblijfdagen aan boord der

•'ykspaarden zijn veelal niet talrijk, daar alle reizen kort zijn.

Haat men nu uit van het standpunt, dat de dieren zich ^an^boord maar evenals iedereen moeten behelpen, all right,

Iquot; dan dient hiermede zeer zeker met de vrachtprijzen rekening gehouden te worden.

:)

-ocr page 98- -ocr page 99-

Aankoop van fokmateriaal in Arable.

Voor hem die geen vreemdeling in Jeruzalem is, is het bekend dat de bedoeling bestaat door kruising met Arabischenbsp;hengsten in te werken op de paardenfokkerij in de Preanger,nbsp;len einde zoo doende te trachten een voor het leger geschiktnbsp;rijpaard uit het eigen land te kunnen betrekken.

Hoewel ik voor mijn persoon maar niet kan inzien, waarom “u per sé het legerpaard in Indie moet worden gefokt,nbsp;terwijl we voor ongeveer alle andere legerbenoodigdhedennbsp;aangewezen zijn op overzeesche bronnen, het plan bestaat nunbsp;eenmaal.

hl verband daarmede zien we het Legerbestuur zich er voorspannen om te trachten het Arabisch fokmateriaal tenbsp;verkrijgen.

Tot voor zeer korten tijd (we schrijven 19 Juli 1904) was het een uitgemaakte zaak, dat Wilfrid Blunt de man zou zijn,nbsp;d'o ons aan de begeerde dieren zou helpen. Doch na langenbsp;correspondentie verklaarde Blunt niet meer in staat te zijn denbsp;paarden te leveren. Ik geloof, dat dit een felicitatie waardnbsp;'s- Blunt toch stelde zich op het standpunt, dat hij de Neder-landsche regeering een vriendendienst bewees.

Nu ben ik voor vriendendiensten van paardenhandelaars

2^he te leveren paarden, altijd zeer huiverig, daar door die vriendschap geen eischen kunnen worden gesteld, wat prijsnbsp;ca qualiteit van het geleverde betreft.

hovendien was in dit speciale geval Blunt volgens den Huitschen stóeterijdirecteur von Drahten, die, op last der Duitschenbsp;•¦cgeering, een studiereis door Azië maakte en ook Java bezocht,nbsp;be laatste persoon, bij wien men terecht moest komen, wildenbsp;*^en iets krijgen voor ons geschikt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,


-ocr page 100-

86

Blunt toch is op gebied van Arabische paarden slechts amateur, zooals een rijke Engelschman het nu eenmaal fatsoenlijk vindt staan om ergens in te amateuren.

Zoo koos hij in zijne rijke dagen de paarden. Nu schijnen de dagen van Aranjuez voorbij en moet het een broodwinning worden.

Verder zijn Blunts paarden wellicht Arabieren doch zeker tc groot voor ons doel.

In de Australasian zag ik onlangs door hem te koop aangeboden Arabische hengsten (zonder pedigree) die alle varieerden tuschen 1.57 en 1.61.

Zulk een dier op een sandelhout merrie van 1.301 1 ! 1

Maar de zaak is nu eenmaal afgesprongen en er dient dus ergens anders gezocht.

Op twee wijzen kan nu te werk worden gegaan.

1°. Door zelf in Arabic, Syrië, Klein Azië of N. O. Afrika iets te gaan koopen.

2°. Door in bestaande Europeesche of andere stoeterijen ter markt te gaan b. v. in Babolna, v/aar onlangs Japan zich vannbsp;4 Arabische hengsten voorzag. Doch daarover later.

Laten wij eerst eens beschouwen de mogelijkheid om zelf een woestijn-Arabier te gaan koopen en de moeielijkhedennbsp;daaraan verbonden. Gaarne stel ik hierbij op den voorgrondnbsp;dat wij in of buiten het leger personen hebben, die een goedennbsp;dekhengst zullen kunnen koopen. De groote moeielijkheidnbsp;ligt echter in het feit, dat het dier van edele afstamming moetnbsp;zijn en dat de familie, waaruit het paard is, uitmunt doornbsp;tal van uitstekende eigenschappen.

Of er zich nu onder de a.s. koopers personen bevinden, die op de hoogte zijn van de stamboomen van. Arabischenbsp;paarden en van de Bedoeinen- stammen bij wie men een bepaald slag of bepaalde familie aantreft, is mij niet bekend,nbsp;doch ik durf er aan te twijfelen.

Volgens Fransche schrijvers is dit bepaald noodzakelijk, daar men bij waarlijk edele paarden een stamboom van hetnbsp;dier medekoopt, de zoogenaamde hudje.

-ocr page 101-

87

Deze zou, als het paard een echte woestijn-Arabier is, een afdoende garantie aanbieden, daar de Bedoein zich er welnbsp;voor bewaren zou valscliheid te plegen in zake afstammingnbsp;van zijn paard en zulks in verband met zijne godsdienstigenbsp;tgt;egrippen.

Uitnemende woestijn-Arabieren worden met deze stamboo-•^en dikwijls aangetroffen in de groote Oostersche steden zooals Alexandrië, Cairo, Smirna en Constantinopel, daarnbsp;medegebracht door pacha’s, die vilayets in het binnenlandnbsp;bestuurd hebben. Kennis van afstamming is dus een vereischte,nbsp;'vil men uit den stamboom kunnen beoordeelen of het paardnbsp;'verkelijk edel is.

Voldoende kennis van het Arabisch, hierbij stilzwijgend aangenomen.

Daar de stoeterijen van pur-sang Arabieren in Frankrijk niet genoeg hengsten opleveren voor de bestaande behoefte en denbsp;'a Europa gefokte Arabieren niet de typische eigenschappennbsp;Van gehardheid, aanpassings- en volhardingsvermogen bezit-van de in Arabic gefokten, voorziet men zich telkens,nbsp;uit oogpunt van bloedopfrissching van in de woes-bjn geboren en getogen Arabische paarden.

Hierbij doet zich echter het groote bezwaar voor, dat door be meer en meer veldwinnende beschaving en door de opgeheven verbodsbepaling van uitvoer (tegen betaling vannbsp;cijns) het paard handelsartikel is geworden en tengevolgenbsp;baarvan niet meer aan de opvoeding, die zorg wordt besteed,nbsp;men het dier gaf, toen het voor eigen gebruik bestemd

was.

be tamme Arabische Bedoeienen-stanmen vindt men ban ooknbsp;deze

Bij

niet meer den edelen woestijn-Arabier, doch moet nog slechts gezocht worden bij de oorlogzuchtige stam-

men, die Syrië, Mesopotamië en een klein gedeelte van Arabic

bewonen.

Ueographisch zijn de grenzen;

In het noorden de Taurusketen en de Middellandsche zee;

:)

-ocr page 102-

88

Suez kanaal en Roode Zee in het westen ; Perzische golf en Tigris in het Oosten.—

Dit gebied is het, waar nog woestijn- Arabieren van edelen stam kunnen worden gevonden en van waar dan ook de innbsp;de groote steden aangetroffen exemplaren, waarover we hetnbsp;boven hadden, afkomstig zijn.—

Om dergelijke paarden op te sporen en voor de Fransche re-geering aan te koopen, vertrok midden Januari 1902 een commissie samengesteld uit de heeren de Saunhac en Chambrij, beiden inspecteur-generaal der Fransche stoeterijen en Ma-nourij veearts bij het Staatshengstendepot te Saint-Ló,

Laten wij de werkzaamheden van deze commissie volgen.—

Al dadelijk viel op te merken, dat het seisoen reeds te ver gevorderd was, om zulk een reis te ondernemen. Allenbsp;vroegere reizen waren twee maanden vroeger begonnen, omnbsp;den regentijd mis te loopen. Deze commissie werd bovendiennbsp;nog opgehoudeu door quarantaine maatregelen in de Ottomaii-sche havens.

De eerste plaats, waar men paarden zocht, was Constanti-nopel. Uit de talrijke aangeboden paarden werden er drie goedgekeurd en aangekocht, n. 1. de hengsten Collaro, Stamboel en Kadikeny.

De beide eerste donkerschimmel hengsten waren afkomstig ¦uit de sultanstallen en waren aan hoogwaardigheidsbekleedersnbsp;ten geschenke gegeven.

Collaro was een klein, zeer zwaar gebouwd paard en laag op de beenen, breed en zeer gespierd en met buitengemeennbsp;veel adel. Stamboel daarentegen was grooter en fijner metnbsp;veel adel en onberispelijke bovenlijnen. Het derde paard,nbsp;Kadikeny werd aangekocht van generaal Talat Pacha, aidenbsp;de camp van den Sultan. De generaal had dit paard tennbsp;geschenke ontvangen van zijn collega en bloedverwant, Alinbsp;Mausim Pacha, militair gouverneur van het district Alepponbsp;een zeer kundig paardenkenner en die zich zeer bereidwillig

-ocr page 103-

89

ter beschikking van de commissie stelde toen deze te Aleppo kwam.

Van Constantinopel ging men naar Beyrouth waar bijna dadelijk na aankomst een knappe vos werd aangekocht.

Dit paard Khawi genaamd was te gelijker tijd krachtig en elegant, zeer evenredig gebouwd en was een dier van zeernbsp;hoogen adel. Gedurende de volgende weken, dat men tenbsp;Beyrouth verbleef, was men minder gelukkig en ofschoon men totnbsp;Op de hellingen van den Libanon zocht, werd niets aangekocht.

Eerst te Damascus waarheen men zich per spoor begaf Werd nog bij toeval een zeer schoone merrie aangekocht ennbsp;Op de terugreis in een dorp bij Beyrouth een merrie, dienbsp;losgebroken was uit een stal en die men na veel loven ennbsp;bieden in handen kreeg.

Te Beyrouth teruggekeerd, had de commissie het geluk *^0 hand te kunnen leggen op een buitengewoon Habibi paard,nbsp;van den Terkistam en gesproten uit het Manaki-Ibili ras.nbsp;Tgt;it zeldzaam deugdzame paard was reeds eenige jaren innbsp;Beyrouth, had met succes op de renbaan geloopen, ook innbsp;Egypte, maar werd ten laatste zoo zwaar gehandicapt, dat denbsp;•quot;encarriere afgebroken moest worden. Gedurende die carrièrenbsp;had het edele dier zelfs 5 rennen gewonnen in twee opvolgende dagen onder een verpletterend gewicht. Waar bovendien de Oosterling zijn paard zeer hard behandelt, kan mennbsp;reeds vrij zeker van zijn een goed paard te vinden als hetnbsp;hoven de zes jaar is en dan nog niet geleden heeft door dennbsp;zwaren dienst. Van Beyrouth ging men nu als caravaan opnbsp;wgt;arsch naar het noorden langs de Middellandsche zee ennbsp;passeerde zoo Namelheim Djebel, Tripoli ofTarabulus, Tartous,nbsp;Eottakych en Gzartha, onder hevige regens, die den tochtnbsp;zoer vertraagden. Toen ging het door het gebergte naar Anta-hych of Antiochië laucfs de oevers der Oranto en vond men

^ar eene bruine merrie. El Mina, uit den Torkan-Stam. Van af

B

^yroutli waren wel tal van dieren aangeboden, waaruit eenige ^^iigekocht hadden kunnen worden, doch zij waren te klein.

-ocr page 104-

90

Te Sheik Ayash werden de commissie alle dekhengsten uit het Akkargebergte voorgebracht; vele dezer dieren warennbsp;inferieur door bouw, terwijl zij, die groot genoeg waren zoonbsp;geleden hadden, dat zij niet aangekocht konden worden.

De karavaan bleef verscheidene dagen te Antiochië, daartoe gedwongen door een autideluviaansche regen, waardoor de Oranto buiten zijne oevers was getreden en een gedeeltenbsp;van den door te trekken landstreek onder water had gezet.

Deze rustdagen kwamen den zeer vermoeiden dieren van de karavaan ten goede.

Te Antiochië werden de hengsten Chakir en Antakych aangekocht.

De bruine hengst Chakir is van het Meneghi ras en viel op door zijne schoone krachtige achterhand, Antakych wasnbsp;kastanje bruin en had prachtige bovenlijnen.

Van Antiochië begaf men zich naar Aleppo, bij Djisr El Hadid de Oranto overtrekkende, en bereikte dit na moeilijkenbsp;marschen door zwaar terrein.

Gedurende deze reisdagen en het daarop volgende verblijf te Aleppo werd geen enkel paard aangekocht, niettegenstaandenbsp;de bereidwellighcid van generaal Ali Mausim Pacha, militairnbsp;gouverneur der provincie, die alles in het werk stelde omnbsp;een groot aantal hengsten en merries bij een te brengen.

(Jammer genoeg vermeldt hier het reisverhaal niet of ook hier weer geringe taille de reden van niet aankoopen was. Denbsp;Franschen zochten dieren van 1.56 M. terwijl wij juist denbsp;kleine van 1.45 moeten hebben).

Van Aleppo wilde men naar den Euphraat, doch daarvan kwam niets. Er was een opstand uitgebroken.

Men trok nu naar Marraah, en vertrok vandaar ook niet met leege handen, want hier werd van den Sheik Nourhisnbsp;Pacha een jonge bruine hengst gekocht, een typische ras-Arabier en behoorende tot de uitmuntende Abayan Chrasnbsp;familie.

Van Marraah door El Barah (het oude Albara) en Kalaat

-ocr page 105-

91

el Mandik (het oude Apamea) trekkende, ontmoette de commissie in de Oronto vallei den stam der Beni-Kaled, die schoone paarden bezat. Hier werd een fraaie vosmerrienbsp;gekocht.

Op weg naar Hama werden tal van schoone merries aangetroffen, doch te oud om te koopen, terwijl ook te Hama zelf vele fraaie paarden werden gezien, die echter alle te veelnbsp;geleden hadden. Toch kocht men hier nog een regelmatignbsp;gebouwden bruinen hengst, Serakim uit het Seklaoui Djedrannbsp;ras.

Van Hama ging het naar Homs. Hier waren de goede paarden schaarsch, slechts een knappe merrie uithetAbayannbsp;Abaugrays ras werd gekocht. Dit dier dat deugdzaam innbsp;gebruik bleek, was een model voor het ras.

Over Homs trok nu de caravaan weder naar Beyrouth, •¦ustte daar eenige dagen en kocht den zwarten hengst Ainnbsp;Sofar uit het Seklaoui Djedran ras en een ijzerschimmel hengstnbsp;Titan uit het Manghi ras.

De bedoeling was nu verder over Beyrouth naar Damascus gaan door de Beka’avlakte en van daar het Haurauschenbsp;te bereizen.

Door den opstand van de daar wonende Drusen, tenge-''olge waarvan alle gemeenschap was opgeheven, moest 1'iervan worden afgezien.

Daarom trok men toen over Sidon, Ksëibé, Banias, Safed, Tiberias, Naboulous, Djennin, Beitin naar Jeruzalem en Jaffa;nbsp;^en zeer warme en vermoeiende reis, waarvan slechts de aankoopnbsp;''^n een hengst van den Hauranstam het resultaat was.

Det dier was van zuiver Meneghiras.

Meer paarden werden niet aangekocht, doch hoeveel paar-had men niet ouder handen gehad voor dat twaalf

'gsten en vijf merries waren gekocht 1

Als slot voegt de commissie aan haar verslag het volgende toe:

Het Arabische ras gaat ontwijfelbaar te gronde, hoofdzakelijk at eenige jaren geleden de toenmaals streng verboden

3

-ocr page 106-

92

uitvoer opengesteld is mits een cijns aan het gouvernement betaald wordt. Verder zouden de Engelschen jaarlijksch velenbsp;een en tweejarigen naar Britscli-Indie uitvoeren, ze daar opvoeden en er dan de cavalerie-regimenten mede remonteeren.

Eveneens wordt de Egyptische cavalerie geremonteerd met Syrische paarden, zooals door schrijver dezes reeds werd gereleveerd in Deel XV der Veeartseaijkundige bladen vannbsp;1903, derde en vierde aflevering blz. 227 en volgende, waarbij een relaas werd gegeven van de uitnemende dienstennbsp;door deze 14 hands ponies te velde bewezen.

De commissie meent verder, dat de beste eu edelste paarden door hooggeplaatste beambten in de provincie worden gekocht,nbsp;die ze als geschenken aan den Sultan of andere beschermersnbsp;te Constantinopel zenden.

Ook zou het zich vestigen van Circassische stammen in Syrië, waardoor groote kudden paarden worden ingevoerd,nbsp;een fatalen invloed op de raszuiverheid hebben.

Doch ook op iets anders vestigt de commissie de aandacht, n. 1, dat naar Arabische merries door inheemsche en buiten-landsche koopers weinig vraag is, zoodat het nog gemakkelijknbsp;is een groot aantal waarlijk edele Arabische merries te verkrijgen.

Tot zoover het verslag van de Fransche Commissie.

Alvorens hieruit onze gevolgtrekkingen te maken, zij het mij vergund het voornaamste mede te deelen uit een andernbsp;verslag van een reis eveneens gemaakt met het doel Arabischnbsp;fokmateriaal te koopen, n. 1. van een Hongaarsche commissie,nbsp;voor de stoeterij van volbloed Arabieren te Babolna.

Deze expeditie stond onder bevel van den directeur der Babolna stoeterij, den kolonel Tadlallah EL Hedard, eennbsp;Syriër van geboorte,

In 1857 met een transport paarden uit Arabic gekomen op dertienjarigen leeftijd koos hij Hongarye tot zijn nieuwnbsp;vaderland, voltooide daar zijne opvoeding en trad in militairen

-ocr page 107-

93

dienst. Door zijne kennis van de Arabische taal en zijne uitgebreide paardenkennis was hij de aangewezen persoon omnbsp;expedities tot aankoop te leiden. Door zijne talrijke reizennbsp;tot paardenaankoop was hij volkomen bekend met de bestaandenbsp;toestanden. De laatst door hem ondernomen tocht moetnbsp;dan ook als de belangrijkste beschouwd worden, die tot hedennbsp;gedaan is.

Den 22®“quot; October 1901 ging kolonel Tadlallah el Hedard op reis, dus 2Y3 maand vroeger dan de Franschenbsp;expeditie. Hij werd vergezeld door luitenant Halacsy ennbsp;eenig minder personeel.

Dadelijk ,na aankomst te Beyrouth en gedurende den tijd benoodigd voor het samenstellen van de karavaan werdennbsp;de omstreken van Beyrouth afgezocht, doch men slaagde nietnbsp;in de keuze.

Zoodra de karavaan in orde was, werd afgereisd naar Kharitene over Damascus, waar men zich voorzag van denbsp;onmisbare kameelen voor het medevoeren van drinkwater.

Bij Kharitene ontmoette men een gedeelte van den Anezeh Rouéla stam, doch hoewel deze de beste Arabische paardennbsp;bezitten, vond men bij dit onderdeel geen dieren, die aan denbsp;gestelde eischen voldeden.

B^eze stam bewoont met de OueledAli, de Djelas, de Tedans, de Beni Sokor, de Sebaah en anderen, de streek tus-®ohen Alippo Hambaa, Bagdad en de Neds, een streek bekend om zijne superieure paarden.

^0 Anezeh Stam komt jaarlijks naar het Noorden, naar Syrië, waar zij kameelen verkoopen en ook hunne minst goedenbsp;Paarden.

^il men daarom de qualiteit van hunne paarden beoordeelcn, ^00 dient men naar het zuiden te gaan, waar deze nomaden dennbsp;^mter doorbrengen te midden van hunne ontelbare kameelen.

Na deze onvruchtbare ontmoeting vervolgde de kolonel zijn ^^g over Palmyra naar Arac om in aanraking te komen met

® Hadidi of Habibi. nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

:)

-ocr page 108-

94

Deze stam is bekend om zijne uitmuntende ruiterij. Zij boden 22 merries en 2 hengsten aan, zonder uitzonderingnbsp;alle dieren van edele qualiteit, doch die reeds te veel geledennbsp;hadden.

Nu deed zich watergebrek voor. De aanhoudende oneenig-heid tusschen de oorlogszuchtige stammen der Anezeh en Chammars, wonende op de rechter en linkeroever der Eup-hraat, tusschen Bazrah en Aleppo hadden weer hunne uitbarsting gevonden in een krijgstocht en een troep Bedoeienennbsp;had het toch al karige water der aan den weg gelegen puttennbsp;geheel opgebruikt.

De Chammars en Anezeh zijn altijd bekend geweest voor de gehardheid van hunne paarden. Aan zuivere afstammingnbsp;wordt door hen zeer groote waarde gehecht en houden zijnbsp;hiervan nauwkeurige aanteekening in de stamboomen.

Zij gaan er niet licht toe over edele hengsten te verkoopen, en nog veel minder rasmerries, een en ander geheel in afwijking van de naburige stammen, die een bepaalden paardenhandel drijven en dan ook slechts middelmatige dieren bezitten.

Op het oogenblik, dat de Hongaren op weg waren naar de Anezeh en Chammars, was de krijg tusschen beide stammennbsp;weer uitgebroken, hetgeen kolonel El. Tadlallah niet belettenbsp;zich naar Deir cl Lor te begeven, waar de Anezeh Médelsnbsp;zich met hunne uitstekende paarden zouden ophouden.

Zoo trok men voort tot aan Miahdena, Salahiéh en Abon Gamal, echte Bedoeinennederzettingen, waar vele knappenbsp;paarden werden aangetroffen, doch alle te klein.

De karavaan vervolgde dus haren weg tot Bagdad door de Euphraatvallei, die jaarlijks over een breedte van een anbsp;twee KM door de rivier met vruchtbaar slib bedekt wordt,nbsp;waarop men tarwe, katoen en gerst verbouwt.

Na een rust van eenige dagen te Hit om wat te bekomen van de groote hitte, waarvan allen veel te lijden hadden en denbsp;onderofficier zelfs zonnesteek opdeed, trok men de Euphraatnbsp;over en bereikte 5 December Bagdad, waar El Tavlallah toe-

-ocr page 109-

95

gang kreeg tot de keizerlijke stoeterijen, bij Vizirieh, waar 2’ch tachtig veulenmenies van verschillend ras bevonden ennbsp;eenentwintig dekhengsten, die ook voor particuliere merriesnbsp;beschikbaar waren.

Verder bevond zich hier de stoeterij van MohamAD Pacha, •^et een overdreven faam en de inrichting van GllAZlMnbsp;Pacha, waar zich eenige dieren bevonden van buitengewonenbsp;Waarde.

P^aar men niet zonder paarden wilde thuiskomen, moesten zouden de Chammars gevonden worden. Dus op wegnbsp;naar Babylon. Onder weg werden te ffielé 224 paardennbsp;gekeurd doch zonder resultaat.

Zoo kwam men eindelijk aan de Heilige Stad der Sjiiten, ^lechèdAli met de gouden koepel, waar zich talrijke Perzische bedevaartgangers bevonden.

Hier werd het eerste paard aangekocht, Koheilan Rassid, ^®n bruine vijfjarige hengst, hoog 1.61 M. bandmaat, afkomstignbsp;nit de fokkerij van Ibn Rassid, Emir. van Nedfed.

Verder ging de tocht weer naar de onvindbare Chammars, men nu bij Avadel hoopte aan te treffen. Even voornbsp;Avadel werd een turksche cavalerie- patrouille ontmoet, dienbsp;^cn kolonel den ernstigeii raad gaf niet verder te gaan, daarnbsp;streek te onveilig was.

Toch ging kolonel Tadlallah verder en na drie uiterst ver-lïioeiende dagen door een sombere verlaten en woeste streek. Waarbij groote ontberingen moesten worden doorstaan, bereiktenbsp;*^cn eindelijk de Tigris, waar de Chammars kampeerden metnbsp;i Soo tenten.

^ De Chammars verkochten vier merries aan den kolonel, buitengewoon gastvrij ontvangen werd, doch volkomennbsp;g ueze stam bekend met het waardevolle van hunne dieren,nbsp;^paalde prijzen vermeldt het verslag niet.

Den bezoek aan de Zbedès was zonder resultaat, doch op § hierheen beproefde de Bedoeineii ’s nachts het bivak tenbsp;ervallen om de paarden te stelen.

:)

-ocr page 110-

96

Teruggekeerd naar Bagdad kocht men van Ghazim Pacha zes merries.

De aangekochte paarden waren uit de Khelet-El-Adjoez familie en uit de Siglaay, Aboe Argoeb en Hamdanié Seneriénbsp;rassen. Hiermede beschouwde men den aankoop als geëindigdnbsp;en kwam men den 30*^'” Maart te Beyrouth aan, waar denbsp;paarden werden ingescheept.

In het geheel was 3600 K.M. afgelegd. Het Hongaarsche verslag geeft verder de mededeeling, dat uit het Arabischenbsp;Irac sedert de opheffing der verbodsbepalingen van uitvoer,nbsp;jaarlijks 5 a 6000 paarden, meest hengsten, naar Engelsch-Indie worden gebracht. Hoogst zelden zouden zich hierondernbsp;evenwel dieren van waarde bevinden.

Als de vijf groote families van edele Arabische paarden worden genoemd.

I. De Khelek Adjauz, die volgens den Engelschen Orien-toloog 70 takken heeft.

De Siglavij of Siglaoui met 6 takken.

De Abaijan of Obaijan met 12 takken.

De Abdan met 5 takken.

De Hamdanié of Hamdami met 2 takken.

Uit de beide aangehaalde verslagen zijn voor ons eenige leerzame gevolgtrekkingen te maken n. 1.

Het Arabische paard van zuivere afstamming wordt gezocht en gevonden niet in Arabië zelf, doch in Syrië en aan denbsp;kuststreek aan de Oostkust van de Middellandsche Zee.

Expedities tot opsporing van paarden gaan uit van Beyrouth.

Zoowel de Fransche als de Hongaarsche zending deelt mede, dat zich op vele plaatsen goede, edele paarden bevonden,nbsp;doch dat deze te klein waren, (dus juist geschikt voor ons doel).

Dat aan de bij de paarden overgelegde stamboomen waarde mag worden gehecht.

Dat in Alexandrië Cairo, Constantinopel en Smyrna tal van edele paarden te vinden en ook te koop zijn.

-ocr page 111-

97

Dat in Syrië onder de Turksclie gouverneurs er zijn, die zelf stoeterijen bezitten.

Dat wel is waar de Hongaarsche zending na buitengewoon veel uioeielijkheden slaagde, doch dat de door deze gestelde eischennbsp;Wel aanzienlijk hooger zullen zijn geweest dan die der Frausche.

Dat de Fransche commissie reeds ‘te Constantinopel in de oamiddellijke nabijheid van Beyrouth meer paarden kocht,nbsp;dan wij noodig zouden hebben.

Dat bij den directeur der Hongaarsche Stoeterij te Babolna den kolonel El Tadlallah el Hedard de volledigste inlichtingennbsp;zullen kunnen worden ingewonnen omtrent:

Stammen, die voor ons geschikte paarden zullen opleveren tevens dat men te Babolna eens met zekerheid een echtennbsp;Woestijn Arabier van edele afstaming te zien zal kunnen krijgen.

Verder lijkt het ons toe, dat het niet veel moeite zou kosten van de Ottomaansche regeering medewerking te verkrij-waar de Sultan het geestelijk hoofd van den Islam is,nbsp;beleden door meer dan 40,000 onzer Aziatische onderdanen.

Bovendien de Fransche commissie kocht een groot aantal dieren, waarvan verscheidene zonder veel er voor te hebbennbsp;gereisd, van af Beyrouth. Waar wij er vermoedelijk 2 ofnbsp;drie zouden moeten hebben, lijken mij de moeielijkheden nunbsp;“iet zoo bijzonder groot. Toch zal onze a. s. commissie zichnbsp;“loeten voorzien van een alleszins betrouwbaren tolk dochnbsp;daarvoor zou ons gezantschap in Constantinopel kunnen zorgen.

Doch ook in Babolna zal men wellicht te recht kunnen. Dulaugs kocht Japan daar vier Arabische hengsten. quot;Vannbsp;zuiverheid van afstamming is men dan ten minste zeker.

^11 binnenkort naar Europa vertrekkende, waarbij een be-aan Babolna op het programma staat, hoopt onderge-l^oekende den lezers nog wat meer over het Arabische paard zooals dit daar gefokt wordt, te kunnen mededeelen.

H. C. DE Waal,

Luit. der Cavalerie.

3

-ocr page 112-

Eene bijdrage tot de studie van eene trypanosomose in Noord- Afrika

DOOR

M. RENNES, PAARDENARTS.

In eene aanteekeniug, welke door prof Nocard zou worden voorgebracht bij de Société centrale de niedecine vétérinaire hebben we de voornaamste klinische verschijnselen aangegeven van „zousfana” eene ziekte, verschillende van denbsp;dourine.

Proeven op honden leerden ons iets nieuws op dit gebied, waarvan we in’t kort het belangrijkste zullen meededen, meerdere bijzonderheden voor latere publicatie bewarende.

Eene onderhuidsche enting van een paar kubiek centimeter versch bloed, genomen uit de jugularis van een ziek gewordennbsp;paard, onverschillig in welk stadium der ziekte, veroorzaaktnbsp;bij den hond eene aandoening, met langzaam en intermitteerendnbsp;beloop.

De incubutie is van 3 tot 15 dagen, waarna op de plaats van inspuiting, eene onderhuidsche zwelling ontstaat, deegachtig,nbsp;vast aan de huid verbonden, soms ingedeukt in ’t middennbsp;vorm en afmeting hebbende van een noot, of wel van eennbsp;rijksdaalder ongeveer. De zwelling is steeds zeer gevoelignbsp;en veroorzaakt jeulcte.

Gedurende de volgende dagen wordt de zwelling minder hoog, breidt zich in den omtrek uit en verdwijnt geheel nanbsp;den 4'^^quot; tot den dag.

Deze zwelling, de verblijfplaats van de smetstof (de bloe-derig-sereuse inhoud is zeer virulent) komt met onregelmatige tusschenpozen, gedurende het verloop der ziekte dikwijls terug. Terwijl echter de eerst terugkomende zwelling in

-ocr page 113-

99

den regel het karakter heeft van de oorspronkelijke, ver-toonen de volgenden zich meer als uitgebreide plaques, niet duidelijk omsclireven, en zoo innig met de huid verbonden,nbsp;dat ze eene verdikking daarvan schijnen te zijn. De oppervlaktenbsp;'s strak, met overeind staande haren— De volgende plaquesnbsp;verschijnen niet alleen op de entplaats, ook wel daarom heen,nbsp;en verdwijnen minder snel dan de oorspronkelijke.

De algemeeiie toestand hangt af van de evolutie der parasieten.

De koorts, van het begin aanwezig, stijgt in het ergste stadium tot qo°5, blijft echter steeds boven 39° en gaat gepaard metnbsp;verhoogd dorstgevoel.

Niettegenstaande de eetlust blijft bestaan, kunnen anaemie on magerheid, met secundaire verschijnselen van dien, zeernbsp;aanzienlijk worden. Hierop zullen we echter thans niet ver-'^or ingaan Algemeene zwakte treedt sterk op.

Het zijn vooral zenuwverschijnselen, die aan de ziekte een o'genaardig karakter geven— Er bestaan psychische stoornis-®on, die echter moeilijk waarneembaar zijn— Gemakkelijkernbsp;na te gaan is eene verhoogde algemeene gevoeligheid, vooralnbsp;Wat de lendenstreek aangaat.— De minste aanraking aldaarnbsp;Veroorzaakt dadelijk verzet van het dier.

Eindelijk, tegen 't einde van de tweede 14 dagen, treedt slaperigheid en sufheid op.

Is niet eene voortdurende slaap of sufheid; zoo nu en ^an vertoont de patient zijn gewone karakter en is vroolijknbsp;oI aanhalig; geeft uiting aan zijne vreugde of boosheid (jongenbsp;Iioiiden spelen bij voorbeeld dikwijls met anderen) spoedignbsp;achter Overvalt hem weer zijne moeheid en vertoont hij nei-ö'ng tot rusten en slapen. Een rustig hoekje, momenteelenbsp;stilte om hem heen, een rust onder de wandeling, zijn vol-^oende aanleiding om zich neer te leggen en de oogen tenbsp;®^“'ten, ook wel blijft hij op de beenen staan dommelen, metnbsp;gend hoofd en half gesloten oogen— De patient wordt

*^s wakker bij de eerste excitatie, ook wel is de slaap zoo

-ocr page 114-

100

vast, dat roepen, in de handen klappen en zelfs aanrakingen hem niet doen bewegen.

Bij andere dieren, met kalmer temperament, houdt de slaperigheid meest voortdurend aan; de hond verlaat zijn hoekje niet dan om langzaam en slaperig zijn voedsel op te nemennbsp;of zijn behoefte te doen en spoedig zoekt hij zijn hoekje weer op.

Deze laatste symptomen, sufheid en slaperigheid, zijn het meest karakteristiek voor de ziekte, en het teruggaan hiervan doetnbsp;ons de prognose gunstig stellen.

Genezing schijnt iii den regel te volgen, geen der door ons geënte dieren, en er zijn er bij van langer dan 3 maanden,nbsp;is bezweken.

De ergst aangetasten zelfs schijnen de ziekte te boven te zijn; bij anderen, waarbij de verschijnselen niet hevig zijnnbsp;geweest, kunnen we tot op heden een zekeren graad vannbsp;immumiteit waarnemen.

Het komt ons voor, dat het boven omschreven klinisch beeld aanmerkelijk afwijkt van dat wat een hond vertoont,nbsp;geënt met dourine, daar men geen aandoeningen van de genitaal organen, nog plaatselijke oedemen, noch de typischenbsp;plaques, noch de paralyse aantreft, die dourine kenmerken.

Onder zeker voorbehoud, meenen we hier te mogen wijzen op een frappante overeenkomst tusschen de trypanosomosenbsp;„zousfana” en de „nona” bij den mensch.

Recueil de med- vétérinaire No. 8 1904.

V.

-ocr page 115-

De ziekte, bij de Somalies bekend onder den naam van „aïno” is een trypanosomose,nbsp;gelijk aan de nagana van Oost-Afrika.

DOOR

M. BEAMPT.

Deze ziekte wordt waargenomen bij den kameel en het muil-fl'er. Kameeleu worden zeer gemakkelijk aangetast; wanneer ze echter niet gebruikt worden, kunnen ze lang blijven leven,nbsp;voorttelen en melk geven. Gebruikt men ze echter voor ’tnbsp;dragen van lasten, dan bezwijken ze spoedig.

Uitwendige symptomen der ziekte zijn zwakheid en slapte; ook ziet men vaak oedemen aan de oogkuilen.

Wat het pathologisch-anatomisch beeld aangaat, doet de sectie onderkennen een oedemateuse vorm (infiltratie van on-derhuidsch celweefsel en den tractus intestinalis), een hae-niorhagische vorm (verspreide capillaire haemorhagiën) en eennbsp;gemengde vorm. De trypanosoom gelijkt volkomen op dienbsp;van de nagana. De verspreiding geschiedt door de tsètsèvlieg.

Recueil de med. vétérinaire No. II. 1904.

V.

-ocr page 116-

Enting tegen hondsdolheid bij planteneters.

DOOR

Dr. REMLINGEE,

DIRECTEUR VAN HET KEIZERLIJK INSTITUUT VAN BACTERIOLOGIE TE CONSTAN-TINOPEL EN MUSTAPHA EF-FENDI, VETERINAIR.

Bij den mensch is de enting tegen rabies in détails bekend, en kan men zeggen dat er geen beschaafd land meer is,nbsp;waar personen, gebeten door een dollen of verdachten hond,nbsp;niet onmiddellijk preventief worden behandeld.

Bij de dieren zijn we nog lang zoo ver niet. In de medische litteratuur vindt men slechts enkele voorbeelden over vaccinatie van dieren tegen rabies; ook is de techniek, n. 1.nbsp;de juiste aanwijzing van de te gebruiken dosis, nergens beschreven, zoodat men met eene behandeling thans werkelijknbsp;verlegen zit. ’t Doet ons wel verwonderen, dat deze aangelegenheid nog zoo weinig bestudeerd is geworden. Hetnbsp;schaap, het rund en het paard toch zijn zeer gevoelig voornbsp;dolheid, dikwijls komt men voor ’t geval ze te moeten afmaken. Van een anderen kant zijn in vele wettelijke hygiënische voorschriften van verschillende landen, ten opzichtenbsp;van dieren, door dolle of verdachte honden gebeten, dwazenbsp;bepalingen toegestaan, die men beter zou doen met te vermijden door preventieve enting. In het geval, dat eennbsp;eigenaar zijn paarden, runderen of schapen zon willen im-muniseeren, is in ’t geheel niet voorzien. De wetten, die denbsp;enting van vleeschetende dieren verbieden, spreken niet vannbsp;planteneters. Nog sterker, vele Instituten (Pasteur) weigerennbsp;absoluut de enting van andere individuen dan den mensch.

In April 1903 werd ons door het Turkschc gouvernement


-ocr page 117-

103

de opdracht gegeven, een kudde dieren, 12 runderen en 10 buffels, gebeten door een dollen hond, te immuniseeren.

De resultaten waren zeer slecht.

Acht runderen en zes buffels stierven aan dolheid (63%),

De groote leemte in kennis op het gebied van dergelijke entingen trok zeer onze aandacht, waarom wij getracht hebben deze eenigszins aan te vullen door experimenteele onderzoekingen. Langdurig en kostbaar, kunnen het nog slechts weinigenbsp;Toch meenen we, dat het zijn nut kan hebben, ze nunbsp;reeds te publiceeren en aan het slot enkele beschouwingen tenbsp;leveren, ontleend aan de medische litteratuur, die hierovernbsp;bestaat.

Den nbsp;nbsp;nbsp;April 1903, werd in het dorp Karakdjeui- Keui

(Turkije) een herdershond, die vroeger door een dollen wolf geïnfecteerd was, dol en beet in een aanval van woede, 16 runderen, 10 buffels en een dozijn honden. De honden werden direktnbsp;^fgemaakt en aan een deskundige werd het verzoek gedaannbsp;tie waardevolle runderen en buffels te vaccineeren. De grootenbsp;afstand en moeilijke communicatie was oorzaak, dat we pasnbsp;den 9gt;i«u April ’s avonds aankwamen, en den lo'*™ 's morgensnbsp;tie entingen konden aanvangen, juist 120 uren na de infectie,nbsp;¦^lle beten waren aangebracht aan het hoofd (aangezicht),nbsp;rrieestal meer dan één en in ’t geheel niet uitgebrand ofnbsp;gemedicineerd. Bij 4 runderen was sepsis opgetreden, waaraannbsp;tie dieren waren bezweken, zoodat de enting verricht werdnbsp;12 runderen en lO buffels. Van de hersenen van eennbsp;konijn, gestorven na injectie van virus fixe van het Instituutnbsp;Pasteur, werd eene emulsie gemaakt in 250 c. c. aquanbsp;tlestillata,

kle verhouding van virus en water leverde de beste melkachtige 'tloeistof, gemakkelijk in een spuitje op te zuigen, zooals hetnbsp;door Nocard- Leclainche wordt aangeraden.

l^a filtratie door een dun doekje werd het in de jugularis Soinjiceerd, 10 c. c. per dier. De injecties geschieddennbsp;geniakkelijk en zonder cenige stoornis. Eenige uren later gingen


-ocr page 118-

104

de dieren naar de wei en aten als gewoonlijk. Na een dag rust werd tot de tweede injectie overgegaan, en wel lo c. c.nbsp;per dier intraveneus, van eene emulsie van 2 konijnenher-senen in 250 aqua destillata.

Ook thans niet de minste onaangename verschijnselen van embolien of iets van dien aard. De behandeling werd nunbsp;als geëindigd beschouwd, alleen werd nog den raad gegeven,nbsp;de dieren gedurende eenige weken niet te gebruiken en voornbsp;kouvatten te behoeden.

Volgens mededeelingen ons door den Loerah van Karakdje Keuï verstrekt, zijn de dieren ongeveer een maand na denbsp;enting aan dolheid zoowel aan razende als aan stille dolheid gaannbsp;lijden. De gevallen volgden elkaar op met kleine tusschenpo-zen, gedurende de tweede maaad na de enting.

Thans, na een jaar, zijn 4 runderen en 4 buffels vrij gebleven.

De sterfte had het hooge cijfer van 63, 63°/ bereikt.

De normale sterfte onder een kudde runderen, gebeten door een dollen hond en niet behandeld, bedraagt 60 a 80%.nbsp;De enting had dus geen invloed gehad. De volgende tabelnbsp;geeft aan, het dier, het aantal en de plaats der beten en hetnbsp;resultaat der behandeling.

No.

Aard v/h. dier

Aantal en plaats der beten.

Resultaat.

I

koe.

7 beten rondom de neusgaten.

gestorven.

2

koe.

I beet aan rechter boven ooglid.

gt;

3

koe.

I beet als boven.

4

os.

3 beten (2 aan linker en

I aan rechter neusgat).

blijven leven.

S

koe.

I beet aan r. ne sgat.

»

6

koe.

I beet aan r. neusgat.

gestorven.

7

koe.

3 beten, rechts en links van mondspleet.

gt;

8

koe.

3 beten, i aan bovenlip,

2 rond den neus.

-ocr page 119-

105

No.

Aard v/h. dier

Aantal en plaats der beten.

Resultaat.

9

koe.

4 beten aan 1. neusget.

gestorven.

10

koe.

6 beten rond den neus.

»

II

koe.

geen sporen van beten.

blijven leven.

12

koe.

I beet aan r. neusgat.

gt;

13

wijfjes buffel.

I beet rond den neus.

gestorven.

14

jonge buffel.

I beet rond den neus.

blijven leven.

15

wijfjes buffel.

vele kleine beten rond den neus.

gestorven.

16

wijfjes buffel.

2 beten aan 1. neusgat.

blijven leven.

17

3 beten i aan lip, 2 aan linker neusgat.

gestorven.

18

» gt;

1 tusschen de neusgaten

19

gt;

gt;

i beet in rechter neusgat

20

gt;

2 beten rond den neus.

blijven leven.

2l

jonge buffel.

2 beten rond 't rechter neusgat.

22

gt;

geen sporeij van beten

gestorven.

Waaraan moet liet liooge sterftecijfer worden toegcschreveii? Ongetwijfeld aan de ernstige verwondingen in een streek, rijknbsp;zenuwen, dicht bij de hersenen en van haren ontbloot,nbsp;Ook aan de late inenting. Proeven van Nocard en Rouxnbsp;hebben geleerd, dat eene intra-jugulaire inspuiting van eennbsp;'^'i'ulente hersenemulsie, aangewend bij een herbivore, viernbsp;twintig uur na eene intra-oculaire enting van rabies gift,nbsp;het dier voor dolheid behoedde.

hiet feit, dat hier de smetstof intraoculair werd ingespoten, ^^§gen zij, geeft reden te veronderstellen, dat de gevolgen vannbsp;^^He toevallige enting (door een beet b. v) zeker zullen voorkomen kunnen worden, als de behandeling 3 a 4 dagen nanbsp;Wordt ingesteld. Welnu, in ons geval was het reeds 120nbsp;'Jur na de verwonding, en wel na ernstige verwondingen, datnbsp;de entingen konden doen.—

Ongelukkjggj-^yjj^g zal slechts bij uitzondering de enting hinuen 3 a 4 dagen na den beet kunnen plaats hebben.—


-ocr page 120-

106

Resultaten, door vroegere onderzoekers verkregen, zijn ongeveer als de onze. Moiicet is de eenige, die na eene intra-juguiaire injectie geen letaal verloop zag.

Het volgende staatje geeft hiervan een overzicht.

Het is genomen uit een ingezonden stuk van Conte, getiteld ,,Preventieve behandeling tegen dolheid bij het paard, doornbsp;intra-jugulaire injectie van rabies-virus”, verschenen in denbsp;Revue veterinaire van Juli 1902.

Schrijver.

Aard van hetnbsp;gebetennbsp;dier.

Aantal en plaats vannbsp;den beet.

Aantal uren verloopen tus-schen beetnbsp;en begin behandeling.

Resultaat v/d behandeling.

Moncet.

koe.

?

94 uur.

blijven leven

ff

f

79 uur.

ff

ff

ff

?

I18 uur.

Rabieanse.

ezel.

I diepe beet in boven lip.

4 dagen.

gestorven na 1Y2 maand.

Conte.

paard.

2 beten aan bovennbsp;lip.

5 dagen.

na 6 maanden gestorven.

Conte.

ff

rechter acht. been.

7 dagen.

na 84 dagen gestorven.

Conte.

ff

3 beten, om mondnbsp;en neus.

108 uur.

na 205 dagengestorven.

Conte.

ff

2 beten aan voorbeen.

4 dagen.

onbekend.

Conte.

ff

4 beten rond mond

en neus.

76 uur.

na 145 dagengestorven.

In het geheel stierven dus aan dolheid 5 van de 8 geënte dieren, of 62.50 %.

Van recente waarnemingen, gebaseerd op de immunisatie-

-ocr page 121-

107

niethode Roux- Nocard, zullen we er een vermelden, waarbij de entingen subcataan zijn geschied. Het Werd gepubliceerd doornbsp;de H. H. Kurtz en Arijeszkij, in het Hongaarsche tijdschriftnbsp;»veterinarius” (deel XXIX No. 14). Wij vertalen het resuménbsp;van Arijeszkij zelf, in het ,,Centralblatt für Bacteriologie inbsp;abt. Bd. XXXI No. 10 pag. 320)”.

Den 20®‘“ September 1900 werden in een stoeterij met 47 veulens, 2 veulens door dolheid aangetast en stierven. Men konnbsp;aiet met zekerheid nagaan, wanneer ze geinfecteerd waren.

Het personeel herinnerde zich, dat begin September op een aacht een hond in de ,,paddock” was binnengeloopen ennbsp;Onder de veulens heel wat stoornis had veroorzaakt. Misschien was deze hond dol geweest en had deze eenige dierennbsp;gebeten. Ook was het mogelijk, dat de veulens vroeger, in denbsp;maand Augustus, geinfecteerd waren geworden. Toen was eennbsp;hond van een bediende weggeloopen en als rondzwervendenbsp;hond in de buurt doodgeslagen.

Bij het onderzoek der veulens vond men dat genoemde 2 uitgezonderd, nog 7 dieren litteekens van beten vertoonden (één van oen wond aan den neus, de anderen van wonden aan den halsnbsp;aan de achterbeenen). Daar met het oog op den reeds langnbsp;verloopen tijd, andere wonden misschien al volkomen geheeldnbsp;'varen, besloot men den geheelen stal, (45 veulens) te immuni-soeren. De entingen begonnen den 5^™ October met materiaal,nbsp;hlaar gemaakt en verzonden door prof Högyes, Directeurnbsp;van het Instituut Pasteur te Budapest,

Bij ’t begin der entingen begon een derde veulen teekenen van dolheid te vertoonen; er bleven dus 44 dieren over. Denbsp;ontingen werden in 3 tempo’s verricht, als volgt:

Ten eerste: i® dag (5 October). Elk dier krijgt onder-huids, aan de linker halsvlakte, 15 c.c van eene op-ossing van rabiusvirus van i op 200O—Twee uur later aan tegenovergestelde halsvlakte 15 c.c. van eene oplossing van I op 1000.—

Tweede dag (6 October) veulens, zwaarder dan 400 Kilo.

-ocr page 122-

108

lo c.c. van eene oplossing van i op 500; veulens van minder gewicht 8 c.c. M®. Twee uur later respectievelijknbsp;10 en 8 c.c. van eene oplossing van I op 250.

Derde dag (7 October) 10 of 8 c.c. van eene oplossing van I op 100.—

Ten tweede: Vijf dagen rust, 8, 9, 10, ii en 12 October. Op 13, 14 en 15 October, de zelfde injecties als op 5, 6 en 7- Twee dagen rust.

Ten derde. Veulens van 350 tot 400 Kilo 3. c.c; veulens van 400- 500 Kilo 4 c.c. en veulens, zwaarder dannbsp;Soo Kilo, 5 c.c. van eene oplossing van i op 10.—nbsp;Hiermede werden de entingen als geëindigd beschouwd.—nbsp;Er deed zich geen enkele complicatie voor en alle veulensnbsp;bleven vrij van dolheid.

De schrijver merkt terecht op, dat men niet met zekerheid kan zeggen, dat het de entingen zijn, die de dieren gerednbsp;hebben. Men kan nog verder gaan en het vermoeden uitspreken, dat het resultaat wel hetzelfde zou zijn geweest, wanneer de entingen niet hadden piaats gehad. Men kent denbsp;groote gevoeligheid voor rabies bij ’t paard en de korte incubatietijd, hoe kan men dan aannemen, dat onderhuidschenbsp;entingen, verricht een of 2 maanden na den beet, succes zuilen hebben, terwijl intra-jugulaire injecties, na 3 of viernbsp;dagen verricht, falen ?—

Dat wij deze proeven aanhalen, is niet om een vergelijk te maken tusschen de onderhuidsche en intra-veneuse methode, welke laatste stellig beter is. Het is echter om er opnbsp;te wijzen, hoe weinig constantheid nog bestaat in de wijzenbsp;van enting bij de planteneters, dat men in Hongarye innbsp;het jaar 1900, dus 12 jaar na den arbeid van Bouse ennbsp;Nocard, nog de sub-cutane meth de aanwent en de intra-veneuse uitsluit.—

Al is de intra-jugulaire methode te verkiezen bij het immuniseeren der groote planteneters, daaruit volgt nog niet,nbsp;dat ze reeds in de perfectie in orde is.

-ocr page 123-

109

Onze tegenwoordige proeven leerden ons in de eerste plaats, dat, wat het schaap betreft, men niet te licht moetnbsp;denken over het onschuldige van intra-jugulaire injecties vannbsp;•¦abiesvirus Krasmitski heeft aangetoond, dat bij het konijnnbsp;den hond intra-veneuse injecties van rabies-gift niet ge-vaarlijk zijn, indien de emulsie slechts dun is, gefiltreerd ennbsp;langzaam wordt ingespoten.

9 schapen, waarbij we in de vena 5 tot 10 c.c. liadden ingespoten van een virus-fixe ,,laiteuse, facile a, aspirernbsp;la seringue” kregen we 2 sterfgevallen. De eerste vannbsp;de twee stierf aan paralytische dolheid. Bij de tweede wasnbsp;l^®t klinisch beeld dat van dolheid, maar de ziekte kon nietnbsp;quot;'orden overgeënt. De symptomen vergelijkende bij anderennbsp;genoteerd van vroegere, door Remlinger genomen proeven,nbsp;*^eenen wij hier den dood te moeten toeschrijven aan denbsp;'Verking van het rabies- gift.

Hieronder volgen de waarnemingen. proef.

Hen 21 Juli 1903 werd in de jugularis bij een volwassen ®Hiaap 5 c.c. van eene oplossing rabiesvirus (fixe) inge-®Poten. Den ó**™ Augustus (16^' dag) werd het dier lus-'^Hoos, eji ^^i-efgerde voedsel. Den /*quot; Augustus werd eenenbsp;duidelijke paralyse van de achterband waargenomen, gedu-•'sude dicQnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;steunde het dier alleen op de voorhand, en

®*-‘erf nbsp;nbsp;nbsp;nacht van 7 op 8 Augustus.

Een gedeelte der hersenen werd in emulsie gebracht in S^steriliseerd water en hiervan eenige druppels ingespotennbsp;^uder de dura-mater van twee konijnen en 2 c.c. onder

huid van 2 andere konijnen.

All nbsp;nbsp;nbsp;''

® dieren stierven aan typische dolheid, de eersten 11

dacren j ,

gt; ae tweeden 15 en 16 dagen na de enting.

Twee andere schapen hadden, tegelijk met het eerste schaap dol” ^quot;^quot;Hie in de jugularis gekregen, doch werden niet

2' proef.


-ocr page 124-

110

Den 28^^'quot; December 1904 werden 2 schapen intrajugulair ingespoten met 10 c.c. emulsie van rabies-virus. Een dernbsp;dieren heeft geen enkele afwijking vertoond, het anderenbsp;was den 7“^' Januari (10® dag) lusteloos en had geen eetlust.nbsp;Den 's morgens was het bepaald ziek en vertoonde lichtenbsp;parese van de achterbeenen, het welk gedurende den dag verergerde; ’s avonds was de paralyse duidelijk maar bepaaldenbsp;zich achter alleen tot de achterbeenen. Den volgenden morgennbsp;dachten we een compleet beeld van paralytische dolheid bijnbsp;patient te vinden, doch ze was reeds bezweken. De sectienbsp;toonde geen enkele laesie, die den dood kon verklaren. Eenenbsp;hersenemulsie intracranieel en subcutaan bij konijnen ingespoten, had geen resultaat. Uit deze feiten zijn wij o. i. gerechtigd tot het trekken der volgende conclusies. Het verdient aanbeveling de vaccinatie bij planteneters te beginnennbsp;met een zwakke dosis, die langzamerhand versterkt wordt.

De dosis van het virus moet wetenschappelijk worden vastgesteld, rekening houdende met de soort en het gewicht van het dier, als ook met de plaats en het ernstige dernbsp;verwonding.

B. In de tweede plaats leerden de proeven ons, dat het serum ven schapen, die eene eerste intraveneuse enting hebbennbsp;doorstaan en vervolgens een sterkere dosis kregen, slechtsnbsp;zeer langzaam antivirulente eigenschappen krijgt.

3' proef.

Den 2i®‘'quot; Juli 1903 werd bij een volwassen schaap in de jugularis 5 c.c. rabiesvirus ingespoten. Het dier reageerdenbsp;niet. Met immuniseeren werd als volgt voortgegaan: 6 A.ug;nbsp;8 c.c; 20 Augustus 10; 3 September 10; 24 Septembernbsp;10; 8 October 15; 20 October 15; 20 October 15; 3 Novembernbsp;12 c.c.

Het dier had dus intrajugulair 100 c.c. virulente emulsie gekregen en werd den 14 den November, ii dagen na denbsp;laatsteinjectie, adergelaten. Den 15*''=quot; November werd een zeernbsp;fijne emulsie gemaakt van virus-fixe en serum, welke emulsie

-ocr page 125-

Ill

24 uur in den ijskelder werd bewaard. Daarna werd het virus een weinig steriel water verdund en bij 2 konijnen oudernbsp;de durameter ingespoten.

Beide dieren stierven aan dolheid; de eene na 10, de andere na 13 dagen.

Met het immuniseeren van het schaap werd voortgegaan. Het ^^reeg op 18 November 20 c.c.; op 28 November 20; op 8nbsp;December 30 en op 17 December 30 c.c.

Den 2'^'quot; Januari werd meer bloed afgenomeii; den 4'^®'* eene emulsie gemaakt en den 5quot;^™ geinjiceerd bij 2 konijnen.

Het eene stierf ontijdig; het andere den 16 Januari nbsp;nbsp;nbsp;dag)

uau dolheid.

Het immuniseeren werd voortgezet, 14 Januari 20 c.c; den igdennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;28®^'quot; 20; deii 30**®quot; 30C.C. Adergelaten opSFebruari.

Twee konijnen, ingespoten met virus, gedurende 24 uur, gemengd met serum, stierven 4 dagen later dan de controlenbsp;dieren. Om een serum te verkrijgen, dat het labius-gift volkomen neutraliseerde, waren bij het schaap nog 50 injectiesnbsp;''uu virulente emulsie noodig.

Deze feiten spreken, hoewel indirekt voor de volgende conclusie. Bij herbivoren, gebeten door een aan dolheid lijdend '^'cr, kan men zich niet, zoo als tot nu toe gedaan is ennbsp;zooals ook wij deden te Karakdje Keui, bepalen tot twee injecties in de jugularis.

l^en moet de injectie herhalen, ongeveer, echter in mindere als bij den mensch gebeurt.

*¦ ^P^'cekt van zelf, dat het vooral noodzakelijk is, de injecties c herhalen in gevallen van ernstige beten of wanneer de

'ug meer dan 48 uur na den beet wordt ingesteld.

bohandelir

Het

uoodzakelijke dezer injecties maakt thans een onder-

^ F van studie uit. De nu gedane proeven geven hierom-

slechts onvolledige gegevens.

u zullen we in volgende proeven bewijzen, dat een vol-KOltien

geïmmuniseerd dier een serum geeft, met slechts zwakke virulente eigenschappen.

-ocr page 126-

112

Onze proefiiemiugeii zullen waarschijnlijk aantoonen, dat bij de enting van herbivoren langs intraveneusen weg. complicaties optreden, die het praktisch moeilijk uitvoerbaar maken. Mocht dit zoo zijn, dan zal het volgens onze meeningnbsp;aangewezen zijn, voor het immuniseeren van runderen, paarden en schapen een mengsel te gebruiken van rabies-virusnbsp;en antivirulent serum.

Deze vermengingen gaven zooals we weten, volgens Marie (immunisation des mélanges de virus rabique et de serumnbsp;antirabique (comptes rendus de la Société de Biologie 1902.nbsp;p. 1364 séance de 29 Novembre) reeds gunstige resultatennbsp;bij het vaccineeren van konijnen en cavia’s. Het antirabies-serum is slechts langzaam en in een daarvoor ingerichtnbsp;Laboratorium te verkrijgen; dit is een inconvenient. Bij hetnbsp;konijn en de cavia echter is reeds immuniteit verkregen, doornbsp;eene enkele onderhuidsche injectie van een onschuldig mengsel van virus en serum; dat is reeds een groot voordeel.nbsp;Wij blijven de studie over het immuniseeren der herbivorennbsp;voortzetten, langs dezen weg en langs die van intraveneusenbsp;enting.—

(Recueil de med- veterinaire) Tóme LXXXI 11°. 9.

V.

-ocr page 127-

ZEITSCHRIFT FUR FLEI8CH UND MILCH HIJGIENE.

HEFT II — 1904.

REFERAAT VAN FRANKE (BERLIN).

Meijer, het ultramikroscoop.

{Kosmos 1904. Bd. i Heft i).

Door Helmholtz en Abbé worden als kleinste afmetingen, welke theoretisch door het mikroscoop nog waarneembaarnbsp;Waren, aangegeven, bij droogsysteem 1/3600, bij immersienbsp;1/4800 millimeter.

Thans maken Siedentopf en Szigmondi in de laatste aflevering van Poggendorfs Annalen melding van een nieuw mikroscoop, door hen Ultra mikroscoop genoemd, waardoor het 'Rogelijk is oppervlakten van veertig kwadraat-mWWoQnstc ofnbsp;cirkels met een straal van 4/lOOO.OOO m. M. waar te nemen.nbsp;De Ultra mikroscoop bezit bovendien het niet te overschattennbsp;voordeel, dat het object scherp verlicht, en daardoor duidelijk zichtbaar wordt.

Proeven in het Laboratorium van Zeisz te Jena genomen gaven reeds verrassende resultaten.

D^ct principe, dat aan de nieuwe methode ten grondslag Pgb is, eene intensieve fokale, zijdelingsche verlichting, waar-de onder 't mikroscoop liggende voorwerpen het opvallende licht reflekteeren, dus zelf lichtend worden.

P*e tijd zal leeren van hoeveel beteekenis deze ontdekking 2al zijn; stellig niet gering, daar toch haast geen bacil nunbsp;*^cer aan het observatievermogen kan ontsnappen.

V.

:)

-ocr page 128-

Eene vergelijking der verteerbaarheid van ongekookte, gepasteuriseerdenbsp;en gekookte melk.

De opinie van verschillende kinderartsen weergevende, komen E. T. Doane en T. M. Price tot de conclusie, datnbsp;de meesten voor de voeding van zuigelingen ongekooktenbsp;melk prefereeren; mits de zekerheid bestaat dat ze zuiver is;nbsp;gepasteuriseerde melk komt in de tweede plaats in aanmerking; ’t gebruik van gekookte melk wordt afgeraden.

Voedingsproeven, bij kalveren genomen, gaven de volgende cijfers, wat de verteerbaarheid aangaat.

o 4J

co

Soquot; -U 'S

„•

Tj .~


'v

s

(L)

T3

s

o

o

Ui

V

.0^


Ij

S

lt;u

•4-gt;

O

o

V

biO

c

o


'O


3 nbsp;nbsp;nbsp;1-r»

O

Ij .S

§ s


o

o

«Ü


o

o

24

lt;u

o


87,26

95.40


92,64

96,10


Eiwit

vet.


92,01

96,61


94,57


9479

96,82


92,99

94,27


Ongekookte melk verteert dus het beste wanneer groote hoeveelheden gemengde melk gevoerd worden. Bij vaststelling van vermeerdering van lichaamsgewicht bleek datnbsp;van de vaste bestanddeelen onverteerd bleef.

Opvallend was, dat gekookte melk meest hevige diarrhae bij de dieren veroorzaakte.

(Biedermann’s Centralbl. für Agrikulturchemie 9 heft 1904 durch mitt. der Vereins Bad. Tierartzte 1904, S. iii).

V.

-ocr page 129-

Eene Indische „Slangensteen

VAN

H. Watkins-Pitchford, F. R. C. V. S. en W. Watkins-PiTCHFORD M. D. F. R. C. S. (vet. Record No. 817, 1904) Referaat van Peter in B. T. W. No. 31 - 1904.

Slangensteenen worden in Indie hoog geschat en aan hunne geneeskrachtige werking met een bijna eerbiedige overtuigingnbsp;geloof geslagen.

Vele jaren geleden werd zulk een steen „door Sir J. E. Tennent van Faraday onderzocht, welke tot de ontdekkingnbsp;kwam, dat het een stuk uitgegloeid been was, dat na hetnbsp;mtgloeien met bloed gedrenkt en daarna verkoold was.

Schrijvers kregen zulk een slangensteen toegezonden om hem te probeereii bij beten van Afrikaausche slangen. Denbsp;bezitter had zich de steen in Indie aangeschaft, en nadat hijnbsp;toepassing en heilzame werking bij gebeten Inlanders ge-^’en had, geloofde hij onvoorwaardelijk aan de wonderkrachtnbsp;'^an dezen talisman.

Volgens zeggen, worden de steenen door vrome kluizenaars, diep in de Indische wouden verblijven, gemaakt en aannbsp;slangenbezweerders als beschuttend en geneeskrachtig middelnbsp;tegen slangenbeten verkocht. De beet moet met wat waternbsp;bevochtigd worden, waarna de steen er op wordt gelegd. Dezenbsp;blijft vast aan de plaats kleven en valt na eenigen tijd, als het giftnbsp;geabsorbeerd is, af. Wordt nu de steen dadelijk in eene kleinenbsp;hoeveelheid melk gelegd, dan zal dit het geabsorbeerde giftnbsp;er uit trekken en daardoor blauw gekleurd worden.

klei


hl- De

b^e steen, welke schrijver werd toegezonden was betrekkelijk ^'*1. had een rhombischen vorm en mat 22 bij 15 bij 5 m.

bovenvlakte was regelmatig en licht convex, de onder-

:)

-ocr page 130-

116

vlakte onregelmatig en een weinig concaaf. De steen was gitzwart, aan de oppervlakte gepolijst. Gewicht 1.02 gram,nbsp;Soortelijk gewicht 1850.

Werd de steen op de vochtig gemaakte huid gelegd, dan hechtte hij zich steeds vaster daaraan. Door deze eigenschapnbsp;schrijft het volk hem zijne wonderbare geneeskracht toe. Denbsp;bezitters van slangensteenen verzwijgen echter dat deze talisman zich aan de huid van personen, welke niet door slangennbsp;gebeten zijn, evengoed vast hecht, als aan die van personen,nbsp;die gebeten zijn.

Een stuk glad gemaakt paardenbeen, vooraf uitgegloeid, vertoonde bovendien de zelfde eigenschap op de vochtig gemaakte huid.

De werking van den slangensteen werd als volgt geprobeerd Bij een konijn van 1838 gram lichaamsgewicht werd gift vannbsp;een der gevaarlijkste Afrikaansche slangen (Black mambo) onderhuids ingespoten, en wel 0.00066 gram, opgelost in 2 a 3nbsp;droppels water. Op de plaats van injectie, die vooraf gladnbsp;geschoren was, werd de steen gelegd. Een intraveneuse injectie van deze hoeveelheid gift doodt een konijn binnen 5nbsp;minuten, terwijl eene subcutane injectie in den regel niet dennbsp;dood veroorzaakt.

De steen hechtte zich vast, en bleef 2®/^ uur zitten, tot hij door een beweging van het dier, afviel.

Het konijn stierf na 3 uur 49 minuten, onder verschijnselen van vergiftiging. Bij een controle dier (een konijn van 1913nbsp;gram) werd eene naar verhouding evengrcote dosis slangengift (0.00068 gram) onderhuids iiigespoten en de steen nietnbsp;opgelegd, nog een ander tegenmiddel gebruikt. Bij dit diernbsp;vertoonden zich de gewone verschijnselen van vergiftiging,nbsp;verminderden echter na een paar uur weer en het diertje genas.

Bij een proef met gift van den „Kreuzotter” was evenmin iets van de werking van den steen te bespeuren.

Wanneer de steen direkt na ’t gebruik in eene kleine hoeveelheid melk gelegd werd, zooals voorgeschreven wordt, had

-ocr page 131-

117

dit geen verandering van de melk tengevolge. De steen was echter, door de resorbtie van vocht O, li gram zwaarder geworden.

Het resorbeerend vermogen van vloeistoven wordt veroorzaakt, door de poreusheid en het feit, dat de steen ten deele uit dierlijke kool bestaat. Deze eigenschap, hoe zwak ook, kan denbsp;eenig nuttig werkende zijn. Waarschijnlijk echter kunnennbsp;sen paar zuigende lippen in één paar seconden heel wat meernbsp;gift uit een wond zuigen, dan een stuk verkoold been in eennbsp;paar uur. Volgens de schrijvers is het echter waarschijnlijk,nbsp;dat het gebruik van dit geheimzinnige voorwerp bij de patien-fsn een vast geloof aan genezing doet ontstaan en dat dezenbsp;psychische toestand een gunstiger invloed kan hebben. Bijnbsp;konijntjes daarentegen kan de vastklevende steen vrees veroorzaken en zoo de genezing eer tegengaan dan bevorderen.

V.

j)

-ocr page 132-

DE RH0DESI8CHE BEESTEN-ZIEKTE. (1)

Dr. KOGH’S EERSTE RAPPORT.

[Overgedrukt uit het Landbotiw-Journaal van de Kaap de Goede Hoop.)

Het rapport begint met een schets van zijn reis via de Oostkust naar Beira, en zijn ontvangst aldaar door den heernbsp;Gray, Hoofd Gouvernements-veearts van Rhodesia, en denbsp;inlichtingen die hij verkreeg met betrekking tot het eerstenbsp;uitbrekeng der ziekte en haar verspreiding. Dr. KOCH gingnbsp;door naar het Hillside Camp buiten Bulawayo, dat ingerichtnbsp;was als een laboratorium, en tevens voor het plaatsen dernbsp;dieren noodig voor proefneming. Hij begon onmiddellijk denbsp;ziekte zorgvuldig te bestudeeren, haar verloop in de ziekenbsp;dieren, en de kenmerkende aandoeningen door de specifiekenbsp;parasieten veroorzaakt. Haar verband met luizen werd ooknbsp;bestudeerd, met het doel een opinie te vormen aangaande denbsp;oorzaak van deze epidemie. Dr. Kock verwijst dan naar denbsp;conclusies gevormd door vroegere waarnemers aangaande dennbsp;aard der ziekte, namelijk dat ze identiek of althans nauwnbsp;verwant was aan Texas koorts, hoewel meer kwaadaardig vannbsp;aard, en geeft dan zijn redenen voor het vormen van eennbsp;verschillende opinie als volgt:—

I. In Texas-koorts verschijnen in de bloedbolletjes en in haar eersten periode zond-;r uitzondering, de grootenbsp;peervormige tweeling parasieten, zulk een kenmerk vannbsp;deze kwaal, en in het verloop der ziekte worden eennbsp;aantal bloedbolletjes vernietigd, zoodat hun normaal aantal, dat 6 of 7 millioen is op de kubieke millimeter, zal


1

De Redactie der V. A. Bladen heeft gemeend aan het oorapronkelyke van dit dialect nieta te moeten veranderen.

-ocr page 133-

119

verminderen tot 2 of 3 millioen, en zelfs minder, en door de vernietiging van zooveel bloedbolletjes wordt veelnbsp;van hun kleurstof vrijgezet, ontkleurende het bloedwater,nbsp;en als dit afgescheiden wordt door de nieren, veroorzaaktnbsp;het de conditie bekend als haemoglobinuria of Rood-water. Daarenboven heeft het verlies van zulk een grootnbsp;aantal bloedbolletjes erge bloedarmoede tengevolge, hetgeen vooral een kenmerk van Texas-koorts is, en vannbsp;deze bloedarmoede hangen de latere kenteekenen ennbsp;post-mortem verschijnselen af.

Het is volkomen verschillend met de Rhodesische koorts. Hierin hebben wij bloedparasieten gevonden,nbsp;zooals bewezen is door het microscopisch onderzoek vannbsp;het bloed van ieder ziek dier aan onze naauwkeurigenbsp;navorsching onderworpen, maar deze zijn verschillendnbsp;van vorm en heel wat kleiner dan de pyrosoma vannbsp;Texas-koorts.

In de eerste perioden der ziekte zijn ze in den regel niet zeer talrijk, maar hun aantal neemt van dag totnbsp;dag toe, zoodat er eindelijk in ieder of om het andernbsp;rood bloedbolletje een of meer kleine parasieten zijn.nbsp;In de eerste dagen der ziekte worden alleen roedevormige of zeer kleine ringvormige parasieten waargenomen, maar als de dieren een weinig langer in het levennbsp;blijven verschijnt er een aantal van eenigSzins grooternbsp;parasieten, deze zijn schijfvormig of gelijken op een bladnbsp;hl omtrek, slechts in buitengewone gevallen en na eennbsp;langdurige ziekte vinden wij behalve de kleinere organismen eenige grootere peervormige parasieten. Onder denbsp;gevallen alhier die met den dood eindigden hebben wijnbsp;slechts één waargenomen waarin het aantal parasietennbsp;aanwezig in den algemeenen bloedsomploop laag bleefnbsp;gedurende het verloop der ziekte (ongeveer i parasietnbsp;tegen 6 bloedbolletjes). In al de andere gevallen warennbsp;de parasieten zeer overvloedig. Slechts in vier gevallen

:)

-ocr page 134-

120

werden de peervormige parasieten waargenomen: in twee van deze duurde de ziekte een betrekkelijk langen tijdnbsp;(van 15 tot 16 dagen); in de andere twee kon de duurnbsp;der ziekte niet gewaar geworden worden.

Een ander verschil bestaat, namelijk dat hoewel de roode bloedbolletjes in aantal meer parasieten bevattennbsp;dan het geval is in Texas-koorts, er niet dezelfde vernietiging is en bijgevolg niet dezelfde vermindering innbsp;hun aantal dan er is in deze kwaal.

In een aantal gevallen in welke de heer Gray ondernam dagelijks het aantal bloedbolletjes te tellen, vond men dat in sommige gevallen volstrekt geen verminderingnbsp;in hun aantal te zien was. In andere gevallen werdennbsp;slingeringen waargenomen in de bloedbolletjes toen denbsp;vermindering niet onder de 4,500,000 per kubieke mili-meter was. Slechts in een geval verminderde het aantalnbsp;bloedbolletjes tot 4,200,000, en in een ander tot 2,380,000.nbsp;Als een gevolg van de betrekkelijk geringe vernietigingnbsp;van bloedbolletjes zien wij slechts zelden haemoglobinuria.

Onder onze gevallen werd slechts eenmaal een van gekenmerkte haemoglobinuria gedurende het leven waargenomen, en dat was in het geval van het dier waarinnbsp;het aantal bloedbolletjes ’t meest verminderd was, terwijlnbsp;in een tweede geval bij het post-mortem, licht roodachtigenbsp;urine gevonden werd waarin spectroscopisch bewijs vannbsp;de aanwezigheid van haemoglobin was. Deze waren denbsp;eenige gevallen van haemoglobinuria die wij zagen.

Uit het bewijs voor ons blijkt het dat in deze ziekte betrekkelijk weinig bloedbolletjes vernietigd worden,nbsp;daarom is het niet waarschijnlijk dat de erge armbloedig-heid die Texas-koorts kenmerkt ontstaan zal.

Verder openbaart de Rhodesische Koorts zekere postmortem verschillen die afwezig zijn in Texas-koorts, nam : plaatselijke letsels in zekere organen die aanduiden datnbsp;de parasieten zich in deze deelen ophoopen in ontzaglijke

-ocr page 135-

121

aantallen, de weefsels beschadigen en den bloedsomloop belemmeren. Hieraan kunnen de meest kenmerkendenbsp;letsels van deze ziekte toegesclireveu worden, namelijknbsp;de verstopping in de nieren, longen en lever, de gezwollen en bloedstortende conditie der verschillende groepennbsp;van lymphatische klieren (de dijbeen, longpijp, darmscheilnbsp;poortader, luchtpijp en middelschot klieren) en de verschijning van plaatselijke vetklieren, vooral in de longen,nbsp;waaruit de eigenaardige schuimende uitstorting nu ennbsp;dan waargenomen ontstaat. Dat dit veroorzaakt wordtnbsp;door het werk van parasieten is gebleken bij microscopischnbsp;onderzoek, daar wij in al deze verschillende deelen denbsp;organismen doorgaans in buitengewone overvloed vinden,nbsp;en daar hebben wij een eigenaardige vorm waargenomen,nbsp;die tot nog toe niet beschreven is, een vorm die leidtnbsp;tot de conclusie dat hier een toeneming van parasietennbsp;plaats heeft.

Ik ben van opinie dat deze verschillen afdoend bewijs zijn dat de Rhodesische koorts, hoewel verwant aannbsp;Texas-koorts, en behoorende tot dezelfde klasse van ziekten,nbsp;toch een duidelijk verschillende kwaal is, en wij kunnennbsp;ten slotte bevinden dat wij in pyrosomalziekten vannbsp;beesten te doen hebben met een klasse van ziekten opnbsp;vrijwel dezelfde wijze verwant aan elkaar als de verschillendenbsp;typen van menschelijke malaria, vroeger als één ziektenbsp;geklassificeerd, maar die zooals wij nu weten veroorzaaktnbsp;worden door besmetting met de verschillende parasietennbsp;van de vierdaagsche, anderdaagsche en de tropische typennbsp;van Malarische koorts, In het beschrijven van zoodanigenbsp;pyrosomal ziekten van beesten moeten wij dus een duidelijk onderscheid maken tusschen Texas-koorts en Rhodesische koorts, daar in deze twee ziekten de ziekte-ver-oorzakende parasieten, de kenteekenen die ze teweegnbsp;brengen en de pathologische veranderingen in de organen, verschillend zijn.

-ocr page 136-

122

Tot staving mijner opinie dat de Rhodesische koorts een specifieke ziekte is, kan ik een ander feit noemennbsp;dat in den tegenwoordigen tijd van aanmerkelijk belangnbsp;beschouwd wordt in de klassificatie van besmettelijkenbsp;ziekten, en dit is dat het door direkte proeven doornbsp;Gray, Robertsen, Pitchford en Tlieiler bewezen is datnbsp;beesten uit Natal en de Transvaal, en zelfs beesten uitnbsp;Texas zelf, de Rhodesische koorts zullen opdoen en ernbsp;aan sterven. Als de twee ziekten van precies denzelfdennbsp;aard waren zou zich een volkomen, of ten minste eennbsp;zekere mate van beveiliging geopenbaard hebben, maarnbsp;dit is niet het geval, daarom kunnen ze niet als identieknbsp;beschouwd worden, ook is de meening dat de Rhodesische koorts slechts maar een meer dan gewone kwaadaardige vorm van Texas-koorts is, niet houdbaar. Nochnbsp;een andere theorie is aangevoerd, en die is dat de Rhodesische koorts geen ziekte is maar een complicatienbsp;van ziekten, doch hiervan is volstrekt geen bewijs. Innbsp;het bloed van dieren door ons onderzocht, vinden wijnbsp;alleen de kleine parasieten eigen aan deze ziekte, en altijd in zulk een overvloed dat het verloop der ziekte ennbsp;de dood der dieren zonder aarzeling toegeschreven konden worden aan hun aanwezigheid, en het was nietnbsp;noodig eenige theorie te koesteren van het bestaan vannbsp;eenige gemengde besmetting.

Oorsprong der Ziekte.

Dr. Koch verhaalt dan de geschiedenis van de uitbreking dezer nieuwe ziekte in Rhodesia, en verwijst naar het feitnbsp;dat hij ze voor ’t eerst aantrof in Duitsch Oost Afrika, innbsp;1897, en op de tegenwoordige heenreis had hij gelegenheidnbsp;drie dieren te onderzoeken, die slechts enkele weken vannbsp;te voren uit het binnenland aan de kust van Duitsch Oostnbsp;Afrika aangekomen waren, en die de eerste keuteekenen

-ocr page 137-

123

der ziekte toonden en wier bloed de gekenmerkte bloed-parasieten bevatte, aanwezig in de Rhodesische Koorts, en zijn assistenten Drs. Neufeld en Kleine, vonden dezelfde parasieten in het bloed van verscheidene zieke dieren te Zanzibar.

Uit inlichtingen ingewonneu is Dr. Koch van opinie dat deze ziekte sedert geslachten terug inheemsch geweest is innbsp;Duitsch Oost Afrika en de naburige eilanden, en hij heeftnbsp;goede redenen om te vermoeden dat ze zich ook verder langsnbsp;de kust uitstrekt, en dat er alle waarschijnlijkheid is dat zenbsp;in Beira bestaat.

Ten einde dit te bevestigen stelt hij voor om eenige beesten uit Duitsch Oost Afrika en Beira naar Bulawayo te brengen om hun beveiliging te toetsen.

Dr. Koch is ook van opinie dat de erg vatbare Australische beesten, die te Beira geland werden en deze Oost-Afrikaansche ziekte opdeden, het middel waren ze in Rhodesia gt;n te voeren.

Verder, uit de monsters bloed verkregen van besmette dieren in de Transvaal, en hem toegezonden door Dr. Theiler,nbsp;Bacteriologist van het Gouvernement te Pretoria, twijfelt Dr.nbsp;Koch er niet aan dat de ziekte die geheerscht heeft in zekere distrikten van de Transvaal gedurende den vorigennbsp;Zomer en herfst identiek is met de Rhodesische ziekte, ennbsp;dat de besmetting hoogst waarschijnlijk in de Transvaal ingevoerd is uit de Oostkust, door Delagoa Baai. Hij acht hetnbsp;daarom beter deze nieuwe ziekte „Afrikaansche Kust Koorts”nbsp;noemen, en beveelt aan alle kusthavens die door dezenbsp;ziekte besmet gebleken zijn te sluiten voor den invoer vannbsp;keesten, behalve onder speciale voorzorgmaatregelen.

Het Bestaan van Beveiliging.

Met betrekking tot beveiliging is Dr. KüCH overtuigd dat er zoo iets bestaat, daar hij een aanmerkelijk aantal dierennbsp;gezien en onderzocht heeft die van de ziekte hersteld waren,nbsp;en hoewel ze een tijdlang gegraasd hebben op besmet veld,

:)

-ocr page 138-

124

zijn ze niet weer ziek geworden, en moeten dus als beveiligd beschouwd worden tegen natuurlijke besmetting. Hij gaatnbsp;dan voort:—

Een hoogst belangrijk punt van het onderzoek op deze dieren was dat hoewel ze volkomen gezond schenen ennbsp;niet de minste afwisseling in temperatuur toonden, hunnbsp;bloed een klein aantal parasieten bevatte, die alleen bevredigend aangetoond kunnen worden door het gebruiknbsp;van het vlek-reageermiddel (Azur II) dat evenals de Ro-manowsky methode de kleurstof in de parasieten donkernbsp;rood kleurt. Door deze vlekmethode kan ieder enkelnbsp;parasiet met zekerheid herkend worden, en het is te hopennbsp;dat op deze wijze beveiligde dieren gemakkelijk en zekernbsp;onderscheiden kunnen worden. Een beveiliging tegennbsp;Rhodesische koorts van dezen aard, welke ziekte gekenmerkt is door de aanwezigheid van een klein aantal parasieten in het bloed,- komt zeer veel overeen met dienbsp;tegen Texas-koorst, daar ook hierin parasieten in eennbsp;zeker aantal bestaan in het bloed van beveiligde dieren,nbsp;zooals de reactie na de inenting met hun bloed bewijst.nbsp;Het bestaan van zoodanige parasieten in het bloed vannbsp;schijnbaar gezonde dieren kan beschouwd worden als eennbsp;aanduiding dat zulk een dier geen last heeft van hunnbsp;aanwezigheid, en daarom beveiligd moet zijn.

Verband tesschen Luizen en de Ziekte.

Daar wij weten dat in de pyrosomalziekten waartoe de Rhodesische koorts behoort, luizen een belangrijkenbsp;rol spelen in het verspreiden der besmetting, heb ik dezenbsp;zijde der kwestie degelijk onderzoent. Hiervoor had iknbsp;bijzonder gemakkelijke gelegenheid in het begin van mijnnbsp;onderzoek naar de pyrosomal ziekte te Dar-es-salaam,nbsp;die ik ge-indentificeerd heb met Rhodesische koorts, iknbsp;veroorzaakte ze met besmette luizen in de vergelegen

-ocr page 139-

125

Usambara Bergen en bewees aldus dat de luizen ook het tusschenmiddel waren in deze ziekte.

Eenige zeldzame soorten van luizen op zij plaatsende, bevond ik dat de beesteuluizen in Rhodesië van dezelfdenbsp;soorten waren als die beschreven als algemeen doornbsp;geheel Zuid Afrika. Ze zijn als volgt:— Rhipicephalusnbsp;decoloratus, Rhipicephalus Evertsi en Hyalomma Aigyptiumnbsp;en bij deze moeten wij voegen de Rhipicephalus sanguineus, die de meest algemeene luis in Rhodesia is. Innbsp;Umtali vonden wij ook dikwijls Amblyomma cariegatumnbsp;op beesten, en nu en dan vonden wij Haemaphysalisnbsp;Leachi, die de hond gewoonlijk herbergt.

Van werkelijk belang onder deze luizen zijn alleen de verschillende soorten van Rhipicephalus, en van dezenbsp;in het bijzonder de Rhicephalus decoloratus of Blauwenbsp;luis, daar dit insekt het nauwst verwant is aan luizen (ticks),nbsp;die in Amerika (Rhipicephalus annulatus) en in Australië (Rhipicephalus australis) de Texaskoorts overdragennbsp;en ook omdat ze bekend is de luis te zijn die Texaskoorts in Zuid Afrika verspreidt. Om deze reden kunnennbsp;wij vermoeden dat Rhipicephalis decoloratus ook hetnbsp;tusschenmiddel is in Rhodesische koorts. Tot nu toenbsp;zijn er geen direkte proeven genomen, en het is mogelijknbsp;dat de andere twee soorten Rhipicephalus ook als over-brenorers dienen. Proeven om deze kwestie te beslissen

ö nbsp;nbsp;nbsp;«

zijn reeds begonnen.

Verschil tusschen Kust Luizen en Rhodesische Luizen.

Met betrekking tot Rhipicephalus decoloratus is het bekend dat ze verschilt van de Amerikaansche en Autrali-sche soorten, in dat ze slechts zes rijen tanden heeftnbsp;aan haar zuigtoestel, (labium) in plaats van acht rijen,nbsp;eigen aan de beide andere. Tot nu toe was het de

-ocr page 140-

126

algemeene opinie dat de oppervlakte voor de Rhipicep-halus decoloratus aan de Oost Afrikaansche kust zich ver ten noorden uitstrekte. Ik verzamelde dus eennbsp;hoeveelheid luizen aan de verschillende aanleghavensnbsp;op mijn reis langs de kust, en vond dat van Mombassanbsp;tot Beira, met uitzondering van het eiland lbo, overalnbsp;specimens van Rhipicephalus verkregen werden, en ondernbsp;deze een soort die een oppervlakkig waarnemer zounbsp;toeschijnen als overeenkomende met de Rhipicephalusnbsp;decoloratus, maar die, bij nauwkeuriger onderzoek, bevonden werd acht rijen tanden te hebben, en dus nauwernbsp;verwant is aan de Amerikaausche en Australische variëteiten dan aan de Afrikaansche Rhipicephalus decoloratus.nbsp;Deze soort wordt langs de geheele Oostkust van Afrikanbsp;gevonden, zoover ten zuiden als Beira, en ik vermoednbsp;dat ze ook in Delagoa Baai en verder bestaat. Van denbsp;echte Rhipicephalus decoloratus heb ik geen enkel specimen aan de kust gevonden, maar in Rhodesia, voornbsp;zoover mijn onderzoekingen aangaan, bestaat slechts denbsp;Rhipicephalus met zes rijen tanden. Ook heb ik innbsp;Rhodesia geen specimens van de kustsoort met achtnbsp;rijen gevonden. Dit feit strekt tot bewijs dat, in hetnbsp;overbrengen der ziekte uit Beira naar Rhodesia, denbsp;Australische beesten alleen het parasiet naar Umtalinbsp;brachten dat de ziekte veroorzaakt, en niet de kust-luisnbsp;die haar meebracht, maar ongelukkig draaide het uit datnbsp;er in Rhodesia reeds een variëteit van luis was, waarschijnlijk de Rhipicephalus decoloratus, evengoed in staatnbsp;als overbrenger te dienen dan de kust Rhipicephalus.

Dr. Koch bespreekt dan de kwestie aoe de ziekte te bestrijden en haar verspreiding te beperken. Hij zegt, tenzij er de een of andere preventieve methode ontdekt wordt zalnbsp;de ziekte zich door geheel Rhodesia verspreiden, latendenbsp;slechts 10 tot 20 percent van de beesten in ’t leven. En

-ocr page 141-

127

hoewel deze beesten beveiligd zouden zijn, en de voortbrengers van een beveiligd ras dat zal bloeien in Rhodesia zooals zenbsp;nu doen aan de kust, kan deze staat van zaken nauwelijksnbsp;bevredigend beschouwd worden. Bovendien is het te vreezennbsp;dat dit natuurlijk beveiligingsproces zeer langzaam en ongeregeld zal voortgaan, en als een gevolg zal de beestenfokkerijnbsp;in Rhodesia in lange jaren niet belangrijk ontwikkelen. Hetnbsp;is dus noodig de ziekte tegen te gaan met alle middelen innbsp;ons vermogen.

Een radicale maatregel zou de vernietiging van alle luizen zijn, maar zelfs met stelselmatig dippen blijven er enkelenbsp;luizen over, en maar zeer weinige zijn voldoende om eennbsp;groot aantal jonge luizen te produceeren, die de verdere ver-•spreiding der ziekte zeker zullen maken.

Dr. Koch is van opinie dat de eenige bevredigende methode voor het succesvol bestrijden dezer Afrikaansche Kust ziekte, is door de ontdekking van een geschikte smetstof dienbsp;een maximum beveiliging zal meedeelen met een minimumnbsp;verlies door inenting. Hij eindigt zijn rapport met de volgendenbsp;Woorden;—

Mocht zulk een smetstof op de een of andere wijze te bekomen zijn, dan moet er een poging gedaan wordennbsp;om de kwaadaardiglieid van het parasiet te verzwakken,nbsp;bij voorbeeld, door doorgang door andere dieren dannbsp;beesten of eenige andere methode waardoor wij kunnennbsp;hopen de gewenschte bescherming te bekomen. Dat ditnbsp;mogelijk is wordt aangetoond door het feit dat de proevennbsp;die ik vroeger nam in Oost Afrika mij toevallig eennbsp;methode van beveiliging in de hand gaf waaraan ik zekerenbsp;beesten onderwierp, die later de natuurlijke besmettingnbsp;weerstonden toen ze er aan blootgesteld werden. Hetnbsp;is natuurlijk mijn plan mijn uiterste best te doen om zoonbsp;spoedig mogelijk een geschikte duurzame vaccine te be-

.D

-ocr page 142-

128

komen. Ik zal gelijktijdig verscheidene proeven nemen om tijd te besparen, en voor dit doel zullen er velenbsp;gezonde beesten noodig zijn. Hoe meer dieren wij hebbennbsp;voor dit proefwerk des te spoediger kunnen wij hopennbsp;onzen arbeid tot een bevredigend einde te brengen.

Dr. KOCH’S TWEEDE RAPPORT.

In het voorleggen van dit mijn tweede rapport over Afri-kaansche Kust-Koorts, vergun mij het aan te vullen met te zeggen dat ik op deze hoogte van ons werk niet wat beschouwd kan worden als een volledige aanteekening dernbsp;resultaten kan verschaffen, maar ik kan slechts aanduiden innbsp;welke richtingen onze onderzoekingen voortgezet worden, hoenbsp;ze vorderen, en welke hoogte ze bereikt hebben. Proeven innbsp;Afrikaansche Kust-koorts vereischen een veel langer tijd dannbsp;Runderpest proeven. In Runderpest worden in ieder gevalnbsp;negatieve of positieve proefondervindelijke resultaten in een totnbsp;twee weken verkregen, terwijl met Afrikaansche Kustkoortsnbsp;er vier weken voor noodig zijn, daar de broedingperiode dernbsp;ziekte nog onzeker is, en in het geval van luizen proeven,nbsp;duurt de tijd zelfs nog langer, een of twee maanden verloopennbsp;met het uitbroeden der luizen en nog een andere maand voornbsp;de proeven voltooid beschouwd kunnen worden,— dit maaktnbsp;den totalen tijd noodig voor proeven met luizen twee tot drienbsp;maanden.

Proeven op Gezonde Dieren.

Spoedig na het inzenden van mijn eerste rapport, werd met een reeks proeven op gezonde dieren begonnen. Voor dezenbsp;proeven werden onze dieren verkregen uit het Plumtree Dis-trikt in het Zuiden van Rhodesia, dat op ’t oogenblik vrij

-ocr page 143-

129

van ziekte is. Onze gezonde dieren werden per spoor van Plumtree verzonden en afgeladen te Bulawayo, vanwaar zenbsp;per weg gedreven werden naar liet Hillside Camp.

Bij Imn aankomst aldaar, werd ieder dier goed besprenkeld met een 25 percent oplossing van paraffine in water, ten eindenbsp;alle mogelijke toevallige besmetting onderweg te beletten, ennbsp;toen in gebouwen geplaatst omringd met een ijzerdraad heining op vier yards afstand. Om alle mogelijkheid te voorkomen dat er luizen verscholen waren binnen de omslotennbsp;plek, werden alle plantengroei en gras daar verwijderd en denbsp;beesten gevoerd met ingevoerd voeder uit Kimberley gebracht,nbsp;een wijk, vrij van ziekte. Dat deze voorzorgen een voldoendenbsp;bescherming zijn is aan getoond door het feit dat zich geennbsp;geval van vreemde besmetting voorgedaan heeft onder dezenbsp;dieren sedert hun aankomst in Bulawayo.

Bij aankomst van iedere groep gezonde dieren werd hun bloed aan een voorloopig microscopisch onderzoek onderworpen. Dit onderzoek bracht het merkwaardig feit aannbsp;’t licht dat het bloed van velen hunner het gewone peervormige micro-organisme van gewone Texas-koorts of Roodwaternbsp;bevatte, aanduidende dat in het Plumtree Distrikt de gewonenbsp;Texaskoorts een inheemsche ziekte is.

Onder de eerste groep Plumtree dieren ontvangen, achttien in aantal, waren in niet minder dan acht gevallen peervormigenbsp;organismen aanwezig, hoewel al de dieren schijnbaar volkomennbsp;gezond waren, aanduidende dat de ziekte niet kort geledennbsp;opgedaan was, maar reeds van tamelijk langen duur was. Ditnbsp;feit is van belang in verband met het geheele onderzoek ennbsp;moet in overweging genomen worden in onzen verderen arbeid.

Sommige proeven met het bloed van deze dieren dat de microorganismen van gewoon Roodwater bevatte, en de gegevens mij door Hoofd-veearts Gray verschaft, bewijzen afdoendenbsp;dat gewone Roodwaterbesmetting reeds lang bestaan heeftnbsp;langs de hoofd transportwegen door geheel Rhodesia, tusschennbsp;i^ulawayo en het Zuiden, tusschen Bulawayo en Salisbury, en

9.

-ocr page 144-

130

langs andere handelswegen, en dus kan ieder os die een langen tijd langs deze wegen dienst gedaan heeft met redennbsp;verdacht worden de organismen van Rood water in zijn bloednbsp;te herbergen.

Wat verwacht kan worden als schijnbaar gezonde,

DIEREN BLOOTGESTELD WORDEN AAN BESMETTING.

MET ANDERE ZIEKTEN.

Nu weten wij dat dieren van deze soort levende in een streek waar Texas-koorts inheemsch is, of die daar van daannbsp;gekomen zijn, opnieuw kunnen instorten. Deze instortingennbsp;worden microscopisch aangeduid door de verschijning vannbsp;talrijke Texas-koorst organismen in hun bloed, en znllen hoogstnbsp;waarschijnlijk voorkomen als zulke dieren door eenige anderenbsp;koorts-ziekte aangetast worden die hun levenskracht verzwakt,nbsp;daar zulke verzwakking het Texas-koorts organisme een kansnbsp;geeft om zich te vermenigvuldigen. Dit ondervindt men nietnbsp;zelden in Runderpest, en men heeft bevonden dat als een diernbsp;beveiligd is tegen Texas koorts en het organisme van dienbsp;ziekte in zijn bloed behoudt, het aangetast wordt door Runderpest, en niet alleen kan het Runderpest veroorzaken maarnbsp;ter zelfder tijd Texas-koorts. Veel lichter oorzaken dan aanvallen van een ernstige ziekte van deze soort kunnen aanlei-ding geven tot instortingen in bijzonder vatbare dieren, die tenbsp;eenigen tijd vooraf geleden hebben aan Roodwater, alleennbsp;maar verhooging van temperatuur zooals het gevolg kan zijnnbsp;van overwerk is somtijds voldoende.

Daar dit onze ondervinding is zou men kunnen verwa^chten dat zoodanige vatbare dieren die vooraf geleden hebben aannbsp;Roodwater, wederom teekenen er van zouden kunnen toonennbsp;indien aangetast door Afrikaansche Kust-koorts, en uitgaandenbsp;van zulk een veronderstelling krijgt men een zeer eenvoudigenbsp;verklaring van zekere verschijnsels die waargenomen zijn gedurende de tegenwoordige epidemie, zooals de aanwezigheidnbsp;van groote peervormige organismen in het bloed in zekere

-ocr page 145-

131

gevallen, en het voordo'en van haemoglobinuria. Deze peervormige parasieten worden niet in alle gevallen van Afrikaan-sche Kust-koorts gevonden, ook verschijnen ze niet tegelijk met de baccilieorganismen, maar ze doen zich in de latere perioden der ziekte voor, terwijl wij de haemoglobinuaria, dienbsp;wij nu en dan waargenomen hebben, alleen zien in gevallennbsp;waarin de peervormige organismen, tot dusver het kenmerknbsp;van Texas-koorts beschouwd, gevonden zijn samen met denbsp;organismen van het baccillus type.

Aanteekening van werk werkelijk verricht.

Alles samen hebben wij het bloed van eenennegentig zieke dieren onderzocht. In ieder geval hebben wij de kleine parasieten van Afrikaansche Kust-koorts gevonden, maar slechtsnbsp;in tien gevallen vonden wij de parasieten samen met de grooternbsp;peervormige organismen, en in zes van de laatste gevallennbsp;hebben wij bloedkleurige urine waargenomen.

Deze waarnemingen bevestigen de meening dat onder de dieren wier bloed wij onderzocht hebben een zeker aantalnbsp;bijzozider vatbare dieren waren gezouten tegen gewoon Rood-water, die weer de ziekte ontwikkelen als een gevolg van denbsp;hooge temperatuur veroorzaakt door een aanval van Afrikaansche Kust-koorts.

Opmerkingen over het verloop der uitbreking onder de Australische beesten.

Bewijs steunende deze theorie kan ook afgeleid worden uit fien overweging der uitbreking die de ingevoerde Australischenbsp;Beesten wegmaaide. Hier hebben wij dieren vatbaar voor,nbsp;en blootgesteld aan besmetting door Roodwater zoowel alsnbsp;Afrikaansche Kust-koorts. Sommige waren waarschijnlijk meernbsp;vatbaar voor gewoon Roodwater, of de breeding periode vannbsp;Afrikaansche Kust-koorts was misschien langer dan die van

3

-ocr page 146-

132

Texas-koorst, en om de een of andere reden verscheen Rood-water van het gewone Koloniale type het eerst onder hen, terwijl de ,,niet typische” gevallen later waargenomen waarschijnlijk het gevolg waren van een overheerschende besmetting met Afrikaaiische Kust-koorts.

Dat Afrikaaiische Kust-koorts mogelijk een langer broeding periode heeft dan Texas-koorts, en dat er gevallen voorkwamen waarin de organismen van Afrikaaiische Kust-koorts ennbsp;van gewoon Roodwater samen in het bloed aanwezig warennbsp;van zekere dieren, verleent een verklaring voor de blijkbaarnbsp;positieve resultaten verkregen door zekere kunstmatige inspuiting proeven, die schijnen te duiden op gewoon Roodwater als de eenige oorzaak dezer uitbreking, daar wanneernbsp;er bloed voor inenting genomen wordt van een dier lijdendenbsp;aan twee ziekten, waarvan de een een korter heeft dan denbsp;andere, de ziekte met de kortste broeding periode zich hetnbsp;eerst zal openbaren, en als de reactie veroorzaakt een metnbsp;kenmerkende eigenschappen is, het resultaat van zulk eennbsp;ineiitiiigs proef hoogst misleidend kan zijn.

Het Resultaat van Inentings Proeven OP Gezonde Dieren.

Toen wij onze proeven begonnen op gezonde dieren verwachten wij de ziekte zonder moeilijkheid door onderhuidsche inspuiting met bloed van zieke dieren te kuiiiieii veroorzaken,nbsp;een gemakkelijk zaak in Gewone Texas-koorts waarin denbsp;inspuiting van 5 c.c. kwaadaardig bloed bijna altijd eennbsp;ernstige en dikwijls een doodelijken aanval teweeg brengt, ennbsp;daar wij meenden dat inenting met ’-waadaardig bloed opnbsp;Afrikaansehe Kust koorts een dergelijk efifekt had, waren wijnbsp;des te meer verbaasd toen wij bevonden dat zulke inentingennbsp;ondoeltreffend waren toen wij onderhuids bloed inspoten bevattende een overvloed van de kleinere parasieten. Daar hetnbsp;van belang was buiten kwestie te bevestigen dat zulke inen-

-ocr page 147-

133

tingen de ziekte niet tneedeelen, werden verscheidene proeven genomen met afwisselende dosissen bloed, en op verschillende wijzen. Inplaats van ontvezeld bloed te gebruiken zooalsnbsp;wij eerst deden, werd er warm versch bloed direkt getaptnbsp;uit de keelader beproefd, onder dc huid ingespoten, direkt innbsp;een ader, en in de buikvlies holte. In sommige gevallen wasnbsp;de inspuiting met bloed vermengd met een emulsie van milt-pap en van lymphatische klieren, daar deze organen grootenbsp;hoeveelheden van allerlei vormen van het parasiet bevatten,nbsp;zooals ik in mijn eerst verslag meldde. In andere werd eennbsp;groote volume kwaadaardig bloed ingespoten, dosissen vannbsp;2,000 c.c. werden onderhuids ingespoten en 5 c.c. inaderlijk,nbsp;doch door geen een dezer methoden slaagden wij erin denbsp;ziekte te veroorzaken. Geen een der ingeente dieren werdnbsp;ziek, ook kon het parasiet niet microscopisch in hun bloednbsp;ondekt worden. Zelfs in die gevallen waarin ontelbare bloednbsp;bevattende parasieten direkt in de ader ingespoten waren,nbsp;waren wij niet in staat den volgenden dag een enkel parasietnbsp;te vinden.

Alle onze proeven, en het waren vele, duiden aan dat de direkte inenting van gezonde vatbare dieren met het bloednbsp;van dieren lijdende aan Afrikaansche Kustkoorts, de ziektenbsp;niet zal teweeg brengen, en dit merkwaardig feit zondertnbsp;nog verder de Afrikaansche Kustkoorts en Texaskoorts af.nbsp;In het eene geval is er geen gevolg van de bloedinspuitingnbsp;terwijl inenting met het bloed van de minder doodelijkenbsp;Texas-koorts vergezeld gaat met hoogst ernstige resultaten.

Het Effekt van Inenting met Kwaadaardig Afrikaansche Kustkoorts Bloed.

Hoewel zulke inentingen in Afrikaansche Kust-koorts falen de ziekte mee te deelen, hebben ze niettegenstaande tochnbsp;effekt. Ingeente dieren worden niet ziek, en er zijn geen parasieten in hun bloed maar als deze dieren aan een tweede

-ocr page 148-

134

inenting met kwaadaardig bloed onderworpen worden, verschilt het resultaat van de tweede inenting van dat der eerste, daarnbsp;wij gemerkt hebben dat wijl de eerste inspuiting van kwaadaardig bloed hetzij een onbeduidende verhooging van temperatuur op de twee volgende dagen teweegbrengt, of volstrekt geen verhooging, op de tweede inenting onmiddelijknbsp;een temperatuurreactie volgt die een of tvvee dagen duurtnbsp;en die wij kunnen beschouwen als ontstaande door de inenting, maar wat van nog meer belang is dat na een breedingnbsp;periode van tien tot twaalf dagen er een lichte aanval vannbsp;Afrikaansche Kust-koorts bijkomt, gekenmerkt door de verschijning van de gewone kleine parasieten in het bloed, ennbsp;doorgaans door een verhooging van temperatuur die eenigenbsp;dagen duurt. Gedurende eenentwintig proeven slaagden wijnbsp;er bij tien gelegenheden in een lichten aanval der ziekte tenbsp;veroorzaken, dat duidelijk toont dat zulk een resultaat nietnbsp;toevallig is, en wij moeten nu nog beslissen welke de meestnbsp;zekere methode is om dezen lichten aanval teweeg te brengen, welke dosissen kwaadaardig bloed gegeven moeten worden, en hoeveel tijd er moet verloopen tusschen de dosissennbsp;om zeker te zijn zulk een lichten aanval in ieder geval tenbsp;veroorzaken. Of het ontstaan van zulk een lichten aanvalnbsp;eenige bescherming meedeelt, kan ik op ’t oogenblik nietnbsp;zeggen, maar het effekt op het dierlijk organisme geproduceerd door lichte kunstmatig meegedeelde aanvallen van andere besmettelijke ziekten nagaande, doet mij denken dat eennbsp;zekere mate van bescherming het gevolg kan zijn.

Hoe groot deze beveiliging mag zijn, zullen wij alleen kunnen zeggen als wij een zekere methode ontdekt hebbennbsp;voor het kunstmatig opnieuw produceeren der ziekte in dennbsp;kwaadaardige!! vorm die ze aanneemt wanneer ontstaandenbsp;door veld-besmetting, en dit is een ander vraagstuk dat nognbsp;niel opgelost is, hoewel ik hoop dat wij deze moeilijkheidnbsp;teboven zullen komen hetzij door een wijziging van de een ofnbsp;andere methode van direkte besmetting met kwaadaardig

-ocr page 149-

135

bloed, of door iudirekt tewerk te gaan volgens de regels waarin natuurlijke besmetting plaats heeft, door middel vannbsp;de luis.

Proeven met Luis-Besmetting.

Met dit doel op ’t oog en ook om met zekerheid gewaar te worden welke luis verantwoordelijk mag zijn voor de verspreiding dezer ziekte, werd er met talrijke luisbesmettingnbsp;proeven een begin gemaakt. Jonge luizen van alle verdachtenbsp;soorten worden uitgebroed van eiers gelegd door volwassennbsp;wijfjes genomen van zieke dieren, en vele zijn geplaatst, opnbsp;gezonde vatbare dieren, maar deze proeven hebben nog nietnbsp;de hoogte bereikt waarop wij kunnen verwachten afdoendenbsp;resultaten te bekomen; proeven met luizenbesmetting zooalsnbsp;ik reeds gezegd heb, gaan bijzonder langzaam en nemen veelnbsp;tijd op.

Ander Proef Werk.

Tegelijk met dit werk nemen wij proeven met het doel een genezend serum te bekomen. In ’t eerst was ik van plannbsp;een tegengiftig serum te bereiden dat zou dienen om de gift-produkten in het organisme te neutraliseeren. Voor dit doelnbsp;wordt een dier, wiens serum wij van voornemens zijn te gebruiken, ingeent met langzamerhand toenemende dosissennbsp;kwaadaardig bloed, en hiernaar te werk gaande hebben wijnbsp;nu verscheidene dieren die hoogst versterkt zijn, maar sedertnbsp;wij ontdekt hebben dat gezonde dieren ook groote dosissennbsp;kwaadaardig bloed kunnen weerstaan, heb ik besloten omnbsp;ook dieren voor te bereiden door inenting met achtereenvolgende groote dosissen kwaadaardig bloed met het doel eennbsp;„cytolytic” serum te bekomen. Zulk een serum bezit denbsp;eigenschap van direkt het specifieke parasiet aan te vallennbsp;inplaats van haar produkten te neutraliseeren zooals een te-gen-giftig serum zou doen, en wij hebben nu een aantal

:)

-ocr page 150-

136

versterkte dieren voor het produceeren van zulk een „cytolytic” serum, maar langer tijd is noodig om ons in staat te stellennbsp;een voldoend krachtig serum van dezen aard te produceerennbsp;voor onze proeven.

Voor de produktie van tegeugiftig en „cytolytic” serum kunnen alleen beveiligde dieren gebruikt worden, daar vatbarenbsp;dieren geneigd zijn ziek te worden onder herhaalde inspuitingen met kwaadaardig bloed, en voor ons zijn de dierennbsp;overgenomen van het Transport Departement Salisbury, dienbsp;de uitbreking aldaar overleefd hebben en die sedert aanhoudend gegraasd hebben op besmet veld, van groot nut geweest.nbsp;Aan hun beveiliging is denk ik weinig twijfel, daar geen eennbsp;er van eenige teekenen van ziekte getoond heeft na herhaaldenbsp;inspuitingen met groote dosissen hoogst besmet bloed.

Onze ondervinding met de dieren die wij hier bij onze aankomst vonden is minder bevredigend geweest. Deze dieren,nbsp;geleend door Bulawayo boeren waren verscheidene maandennbsp;geleden, vóór onze aankomst, onderworpen geweest aan eennbsp;reeks inentingen, beginnende met hersteld en eindigende metnbsp;kwaadaardig bloed, met het doel bescherming mee te deelennbsp;op eenigszins dergelijke wijzen als die waardoor dieren beschermdnbsp;gemaakt worden tegen gewone Texas-koorts. De meestenbsp;waren op de Meente gebracht voor blootstelling aan natuurlijke besmetting na de laatste inenting, en een onderzoek vannbsp;hun bloed bij onze aankomst openbaarde de aanwezigheidnbsp;van enkele kleine parasieten die, zooals ik in mijn eerstenbsp;rapport meldde, mij deden gelooven dat ze beschermd konden zijn, maar dit is ongelukkig niet het geval geweest, daarnbsp;verscheidene (13 van 27) sedert hevige aanvallen van Afri-kaansche Kust-koorts ontwikkeld heb':'en en gestorven zijn.nbsp;Hieruit moeten wij afleiden dat de ontwikkeling van enkelenbsp;kleine parasieten in het bloed van beesten blootgesteld aannbsp;besmetting met Afrikaansche Kust-koorts, alleen bewijst datnbsp;deze dieren in aanraking gekomen zijn met de een of anderenbsp;besmetting, maar niet aauduidt dat ze verdere besmetting

-ocr page 151-

137

kunnen weerstaan, zooals wij eerst vermoedden. Hierin ligt een ander punt van verschil tusschen Afrikaansche Kust-koortsnbsp;en Texas-koorts, daar de ontdekking van afgezonderde peervormige organismen in het bloed van dieren die besmet zijnnbsp;met Texas-koorts, doorgaans beschouwd kan worden alsnbsp;aanduiding dat zulke dieren ouder gewone omstandighedennbsp;verdere besmetting met deze ziekte zullen weerstaan, eennbsp;conclusie niet gewaarborgd in het behandelen van Afrikaanschenbsp;Kust-koorts wanneer wij de aanwezigheid ontdekken van afgezonderde organismen in het bloed van blijkbaar gezondenbsp;dieren.

De aanwezigheid van zulke kleine parasieten in ieder geval waarin ze gevonden worden kan, geloof ik, beschouwd wordennbsp;als een bewijs dat de beesten in wier bloed ze zijn, bepaaldnbsp;uit areas komen waar Afrikaansche Kust-koorts besmettingnbsp;bestaat. Al onze onderzoekingen aangaande dit punt bevestigennbsp;deze veronderstelling. Enkele parasieten zijn gevonden innbsp;het bloed van veertig dieren die uit de besmette wijken vannbsp;Salisbury en Bulawayo gekomen zijn, terwijl zulke parasietennbsp;niet gevonden zijn in dertig bloedpreparaten gezonden uitnbsp;het Kaapsche Schiereiland, een wijk zoowel vrij van Texas-koorts als Afrikaansche Kust-koorts. De specimens gezondennbsp;uit Kaapstad ben ik verschuldigd aan Dr. Hutcheon, Kolonialen Veearts, die zoo vriendelijk was schikkingen te makennbsp;om ze naar Bulawayo te zenden. In het bloed van vierenzestignbsp;dieren uit het zuivere Plumtree distrikt zijn zulke parasietennbsp;niet waargenomen, ook heeft een onderzoek van bloedpreparaten van vierentwintig andere dieren, in hetzelfde distriktnbsp;genomen hun aanwezigheid niet aan ’t licht gebracht, terwijlnbsp;het van bijzonder belang is op te merken dat in het bloednbsp;van zeven dieren uit Beira gebracht en van de zes uit Dar-es-Salaam gebracht (Duitsch Oost Afrika) met het doel hunnbsp;beveiliging te toetsen, wij dezelfde kleine parasieten vondennbsp;die aanwezig waren in onze plaatselijke beesten.

Voor de bereiding van dieren ten einde tegengiftig en

-ocr page 152-

138

„cytolytic” serum te bekomen, was er veel kwaadaardig bloed noodig, eii in het begin werd door de schaarschte ervan onsnbsp;werk wat vertraagd, maar in den laatsten tijd, dank zij denbsp;pogingen van den heer Marshall Hall, Civiele Commissaris,nbsp;den heer Taylor, Hoofd-Commissaris van Inboorlingen, ennbsp;den heer GraV, Hoofd-Veearts, de vrijgevigheid van zekerenbsp;boeren in het Bulawayo Distrikt, en aan den ijver van denbsp;Heeren Fynn en Mc. Donald belast met het toezicht op denbsp;Inboorlingen Locatie, Bembesi, die groote aantallen zieke dierennbsp;zonden, bijgedragen door de Fingoes, hebben wij geen moeilijkheid gehad dit deel vaii ons werk uit te voeren.

In ’t geheel werden er 78 zieke dieren verkregen die van belangrijk nut geweest zijn, ze hebben ons in staat gesteld denbsp;waarneming op dieren terwijl ze ziek waren stelselmatig uitnbsp;te voeren, ten einde kwaadaardig bloed te bekomen voornbsp;versterkingsdoeleinden terwijl ze leefden, terwijl die welkenbsp;stierven ons kostbaar materiaal verschaften voor nauwkeurignbsp;post-mortem onderzoek.

Dr. KOGH’S DERDE RAPPORT.

Het verslag der onderzoekingen van de Afrikaansche Kust Koorts voortzettende, zal men zich herinneren, dat ik in mijnnbsp;Tweede Rapport verklaarde, dat terwijl een enkele inspuitingnbsp;in een vatbaar dier, met bloed van een dier in den hevigennbsp;graad der ziekte, de kwaal niet reproduceerde in haar eigen-aardigen vorm, herhaalde inspuitingen van zulk bloed eennbsp;lichten aanval schenen te veroorzaken gekenmerkt door eennbsp;verhooging van temperatuur, en de verschijning van parasietennbsp;in den bloedsomloop. Hieruit maakte ik op dat door zulkenbsp;achtereenvolgende inentingen een zekere mate van bescher-niing kon ontstaan, die slechts bepaald kon worden door zulkenbsp;ingeente dieren bloot te stellen aan besmetting hevig, genoeg

-ocr page 153-

139

om in onbeschermde dieren een aanval van Afrikaansche Kust-Koorts te veroorzaken even erg als die doorgaans overgebracht door natuurlijke veldbesmetting.

De ontdekking van zulke middelen van besmetting was hoogst wenschelijk, om het serum te kunnen toetsen datnbsp;wij bereid hadden, en zekere andere belangrijke kwesties uitnbsp;te maken, Verschillende proeven werden voor dit doelnbsp;genomen.

De lichte graad van benietting veroorzaakt door herhaalde inspuitingen van bloed van zieke dieren passeerde door eennbsp;aantal gezonde beesten om uit te maken of de hevigheidnbsp;van zulke aanvallen niet kon toenemen door zulk een overbrenging; maar overbrenging van één dier tot een andernbsp;door vijf dieren verhoogde geenszins de hevigheid van dennbsp;aanval, want in het laatste dier was de reactie niet erger dannbsp;in het eerste. Deze proef bewijst evenwel dat onder zekerenbsp;condities de organismen van Kust-Koorts zich kunnen voort-plaiiten in het bloed van kunstmatig besmette dieren, zelfsnbsp;als zij geen zichtbare teekenen van ziekte vertoonen. Onzenbsp;proeven hebben ook aangetoond dat inentingen met het bloednbsp;van herstelde dieren, dat slechts een gering aantal parasietennbsp;bevat, dergelijke lichte aanvallen van Afrikaansche Kust-Koortsnbsp;zal veroorzaken, en hoewel deze proeven niet talrijk geweest zijn, toonen zij aan dat, herste Ide dieren zelfs geschikternbsp;zijn voor inentingsdoeleinden dan die welke inderdaad zieknbsp;zijn.

Op andere wijzen zochten wij naar een middel om de ziekte in haar hevigen vorm mede te deelen. Bijvoorbeeld,nbsp;inspuitingen in het oog met besmet bloed hadden geen effekt,nbsp;en wij beproefden ook door middel van luizen-besmettignbsp;natuurlijke methoden na te bootsen. Voor dit doel werdennbsp;cultures der verschillende variëteiten van verdachte luizennbsp;geprepareerd. In 't eerst hadden wij groote moeite zulkenbsp;cultures te ontwikkelen vanwege de koelte en droogte dernbsp;atmospheer, welke condities, zooals de ondervinding heeft

3

-ocr page 154-

140

geleerd, voor zulk werk ongunstig zijn. Maar door het gebruik van een incubator, waarin de vochtigheid der lucht kunstmatignbsp;werd verhoogd, kwamen ten slotte de eieren verzameld vannbsp;onze dieren even snel uit als onder de gunstigste natuurlijkenbsp;condities, maar toen de aldus uitgekomen jonge luizen opnbsp;gezonde dieren geplaatst werden, vonden wij, dat, met uitzondering van zekere twijfelachtige gevallen, wij geen karakteristieken aanval konden produceeren. Proeven werden genomen met broedsels van verschillende variëteiten van luizennbsp;met broedsels uitgekomen op verschillende temperaturen,nbsp;en met broedsels gedurende verschillende perioden gehouden alvorens op de dieren geplaatst te worden en ditnbsp;werk wordt nog voorgezet. Om natuurlijke methoden nognbsp;naderbij te komen werden broedsels jonge luizen in verschillende plekken op het gras geplaatst, en daarna werdennbsp;vatbare dieren er op gebracht om te grazen. Dat deze methode succesvol zou blijken scheen eenigszins twijfelachtig,nbsp;daar wij verwachtten dat de droogte, sterke winden, stof ennbsp;zon de luizen spoedig zouden vernietigen, maar niettegenstaandenbsp;het ongunstige weder, bleven deze broedsels waar zij geplaatstnbsp;waren, en het grootste aantal op den beschutten kant van denbsp;grasstengels afgekeerd van de zon, en vooral overvloedig aannbsp;het uiteinde der stengels, waar zij zich in kleine groepjesnbsp;vereenigden, blijkbaar wachtende op het passeereu van eennbsp;geschikt beest, waarop ze zich konden vast hechten. Dezenbsp;luizen in den larvestaat toonden geen neiging om van pleknbsp;tot plek te gaan, maar bleven verscheidene maanden, waarnbsp;zij geplaatst waren. Sterke winden schenen ze eenigszins tenbsp;verstrooien in de richting waarin de wind waaide, maar geennbsp;andere verandering in de atmospheer scheen ze te storen.nbsp;Spoedig na deze broedsels zaadluizen in het veld te verspreiden vonden wij, dat het erg besmettelijk werd. Te vorennbsp;waren maar nu en dan gevallen van Afrikaansche Kust-koorts voorgekomen onder de dieren grazende in deze plek.nbsp;ken, daar de natuurlijke veldbesmetting zoo gering scheen

-ocr page 155-

141

dat dieren daar vele maanden moeten grazen zonder ziek te worden, terwijl in den laatsten tijd luizen zeer schaarsch geworden waren en er dus maar weinig gevallen van ziektenbsp;waren geweest, blijkbaar van wege de koude en droogte.

De verandering in de besmettende eigenschap van het veld werd voorspeld door een erge luizenbesmetting van al onzenbsp;dieren, vele popjes, en later vele volwassen luizen werden ernbsp;op gevonden, en ieder vatbaar dier dat wij bloot stelden werdnbsp;spoedig ziek. Sedert toen, zijn dieren bij verschillende gelegenheden in dit veld gebracht om hun onvatbaarheid te toetsen, samen met een aantal vatbare beesten als controle dieren,nbsp;en in ieder geval werden deze laatste aangetast en stiervennbsp;in zoowat een maand. Hieruit kunnen wij veilig aannemennbsp;dat eenig dier, dat op zulk een veld gezond blijft, onvatbaarnbsp;moet zijn.

Op deze wijze hebben wij het doel bereikt waarnaar wij streefden en hebben nu een zeker middel om de ontvatbaarheidnbsp;van eenig dier te toetsen door een methode die voor onsnbsp;doel te verkiezen is boven eenige andere, omdat het tochnbsp;eigenlijk veldbesmetting is, waaraan dieren weerstand moetennbsp;bieden, en eenige kunstmatige methode van besmetting zounbsp;vergeleken moeten worden met de toets door veldbesmettingnbsp;om de vertrouwbaarheid er van te bewijzen.

Nu wij onze dieren van het begin af kunnen toetsen door natuurlijke besmetting, moeten onze proeven aan alle redelijkenbsp;eischen voldoen.

Ik zal nu verder aautoonen wat het resultaat is geweest van het toetsen onzer verschillende proefdieren op zulk eennbsp;besmet veld.

Deze proefdieren kunnen in drie groepen verdeeld worden, waarvan wij eerst die dieren zullen nemen welke behandeldnbsp;zijn met inspuitingen van bloed.

Een zeker aantal dieren kregen een enkele inenting met een kleine dosis bloed genomen van een ziek of van eennbsp;hersteld dier. Deze dieren schenen niet beschermd te zijn.

-ocr page 156-

142

daar zij alle ziek werden en stierven; ook werden geen dieren ingespoten met eene enkele groote dosis bloed genomen vannbsp;een ziek dier in eenig beter geval, daar 500 c.c. bloed zoonbsp;gegeven, geen bescherming verleende. Herhaalde inspuitingennbsp;waren meer bevredigend en schenen zonder twijfel bescherming te geven. Opeenvolgende inspuiting met bloed genomennbsp;van zieke dieren in dosissen van 200 tot 2,000 c.c. met eennbsp;tusschentijd van tien tot twintig dagen, geven een hooge matenbsp;van bescherming wat toegeschreven mag worden aan het feit,nbsp;dat het bloed van dieren aldus versterkt, eigenschappen krijgt,nbsp;die het ongeschikt maken voor de vermenigvuldiging dernbsp;specifieke microorganismen van de ziekte. Het is te betreurennbsp;dat zulk een methode van inenting niet op groote schaalnbsp;gevolgd kan worden voor beschermende doeleinden, vanwegenbsp;de moeilijkheid om zooveel bloed te krijgen als noodig is voornbsp;zulk een methode van bescherming.

Het effekt van inenting met kleiner dosissen van zulk bloed IS niet zoo bevredigend, maar ik geloof dat herhaalde kleinenbsp;dosissen bloed een bescherming zullen verleenen, die zalnbsp;toenemen in direkte verhouding tot het aantal inspuitingennbsp;dat het dier krijgt, en onze proeven toonen, dat het niet noodignbsp;is, het bloed van zieke dieren voor dit doel te gebruiken, maarnbsp;bloed genomen van herstelde dieren een even gunstig resultaat heeft, en in sommige gevallen zelfs een beter.

Terwijl het aantal dieren, dat wij op deze wijze behandeld hebben op 't oogenblik klein is, en ik geen cijfers kan gevennbsp;om te toonen hoeveel per cent, van de dieren beschermdnbsp;zijn, belooft al het werk zoo veel en wijst zoo duidelijk opnbsp;het daarstellen van een ontwijfelbare bescherming, dat iknbsp;denk dat de tijd gekomen is, dat dezt methode in het veldnbsp;getoetst mag worden.

Van onze proeven in deze richting kan ik twee karakteristieke voorbeelden geven.

De vroeger genoemde acht dieren onderworpen aan herhaalde bloed-inspuitingen, gedurende welke de specifieke

-ocr page 157-

14B

organismen der ziekte van het eene tot het andere werden overgebracht in de hoop dat de ziekte meer kwaadaardignbsp;zou worden in het overbrengen, werden later in het besmettenbsp;veld gebracht. Eén hiervan werd ziek en stierf na den gewonen tusschentijd, en vele parasieten waren aanwezig in dennbsp;bloedsomloop; dit dier schijnt in ’t geheel niet beschermdnbsp;te zijn geweest. Nummer twee, drie en vier werden ziek ennbsp;stierven na een aanmerkelijken tusschentijd, en in hun gevalnbsp;onderging de ziekte een opmerkelijke wijziging, daar ze zichnbsp;kenmerkte door een buitengewoon klein aantal parasieten innbsp;den bloedsomloop. Gedurende drie maanden nadat het innbsp;het besmette veld gebracht werd, bleef nummer vijf volkomennbsp;gezond; toen werd het ziek, en nu zijn alleen nummer zes,nbsp;zeven en acht in leven. Deze zijn nu volkomen gezond ennbsp;schijnen onvatbaar te zijn.

Een overschot van drie uit de acht is klein, maar men moet het feit niet voorbijzien, dat deze dieren maar drie inspuitingen kregen van het zwakste virus, dat we beschikbaarnbsp;hadden; daarom beschouw ik dit resultaat als aangevende denbsp;minimum verhouding beschermd door herhaalde bloed-inen-tingen. In het geval van nummer vijf, en misschien ook innbsp;het geval van twee, drie en vier, zou het resultaat waarschijnlijk blijvende bescherming geweest zijn als de bloedinspuitin-gen, waardoor zij tijdelijk beschermd waren, herhaald waren.

Zoowat een dergelijke proef werd genomen met het bloed van een koe, die van Beira kwam, kort na de oprichting vannbsp;het Hillside Station, en die als onvatbaar beschouwd kannbsp;worden, daar zij sedert haar aankomst altijd op besmet veldnbsp;heeft geloopen. In haar bloed vinden wij de Kust Koortsnbsp;parasieten doorgaans in zulke gevallen aanwezig. Twee vatbare dieren werden onderhuids ingespoten met 20 c.c. vannbsp;het bloed dezer koe, zes maal achtereen, met tusschenpoozennbsp;van drie dagen, en werden daarna op het besmette veldnbsp;gebracht. Na eenige maanden werd één dier ziek en stierf.nbsp;Ik denk dat in deze proef de tusschentijd tusschen de in-

3

-ocr page 158-

144

spuitingeii te kort was, en met langer tusschenpoozen zouden de resultaten beter geweest zijn.

Op ’t oogenblik is het onmogelijk te zeggen hoe lang bescherming van dezen aard zal duren, hoe dikwijls iugespotennbsp;moet worden, of welke tijd tusschen de inspuitingen het bestenbsp;is; ook kan ik niet zeggen welke soort van herstelde dierennbsp;het geschiktst is om er van in te enten.

Voor het oplossen van dit en andere vraagstukken worden nog proeven genomen, maar op ’t oogenblik ben ik vannbsp;meerling dat de beste resultaten gekregen zullen worden doornbsp;versch afgetapt ontvezeld bloed te gebruiken van hersteldenbsp;dieren, die in goede conditie zijn. Dit bloed moet onderhuidsnbsp;ingespoten worden in ieder dier, dat men wil beschermen innbsp;een dosis van tien kubieke centimeters, en de inspuiting moetnbsp;vier maal herhaald worden met een tusschentijd van zevennbsp;dagen tusschen ieder inspuiting. Later moeten om de tweenbsp;weken dosissen van lo c.c. een tijdlang gegeven worden ennbsp;nog later behoort een dosis eenmaal per maand voldoendenbsp;te zijn.

Het verslag onzer onderzoekingen voortzettende, kom ik nu tot de tweede groep van proeven. Hierin werden dierennbsp;behandeld met serum.

Het serum werd bereid zooals ik in mijn vorig rapport uitlegde; eenige onzer onvatbare dieren werden ingespotennbsp;met toenemende dosissen bloed, genomen van zieke dieren,nbsp;beginnende met een maximum van 5 c.c. en eindigende metnbsp;een maximum van 2.000 c.c., terwijl andere opeenvolgendenbsp;dosissen kregen van 2.000 c.c. ieder, van ziek bloed onderhuidsnbsp;ingespoten, of van i.ooo c.c. in de aderen ingespoten. Daarnbsp;opeenvolgende groote inspuitingen de beste resultaten gaven,nbsp;werd de methode van trapsgewijze toenemende dosissen nietnbsp;langer gevolgd. In het versterken dezer dieren werd bloednbsp;gebruikt bevattende een groot aantal organismen, en geennbsp;bloed, dat bij microscopisch onderzoek minder dan een gelijknbsp;aantal parasieten en bloedcellen bevatten. Deze voorzorg

-ocr page 159-

145

was noodig, daar wij voornemens waren een serum te bereiden, dat vooral zou werken op de ziekteveroorzakende organismennbsp;in het bloed.

Na drie of vier inspuitingen van groote dosissen met tus-sclienpoozen van twee of drie weken, welke al de ingeente dieren goed doorstonden, vonden wij, dat het serum van dezenbsp;dieren zeer merkwaardige eigenschappen bezat. Ingespotennbsp;in gezonde dieren in dosissen tot 150 c.c. ontstond geennbsp;organische verstoring, maar als zieke dieren op dezelfde wijzenbsp;behandeld werden, werd de toediening ervan gevolgd doornbsp;een in ’t oog loopende verandering in de parasieten vannbsp;Afrikaansche Kust Koorts in den bloedsomloop. De parasietennbsp;werden kleiner, zij verloren hun vorm, somtijds waren zijnbsp;nauwelijks zichtbaar, en binnen een dag of wat verdwenennbsp;zij. Zorgvuldig gehouden aauteekeningen toonen, dat in iedernbsp;geval, waar serum toegediend werd, zelfs aan erg besmettenbsp;dieren, er altijd een merkbare vermindering in het aantalnbsp;parasieten was, en somtijds verdwenen zij geheel en al. Bijzonderheden dezer aauteekeningen, die van groot wetenschappelijk belang zijn, laat ik overstaan voor een later ennbsp;uitvoeriger verslag. Deze specifieke werking van ons serumnbsp;op de organismen der ziekte was precies wat wij zochten, maarnbsp;wij vonden, dat het ongelukkig ook in hooge mate een onge-wenschte haemolytische eigenschap bezat, die een oplossendenbsp;uitwerking had op de bloedcellen van zieke dieren. Eennbsp;geringe haemolytische uitwerking was te verwachten als hetnbsp;onmiddelijk resultaat der vermenging van roode bloedcellennbsp;met de organismen in het bloed gebruikt voor versterking,nbsp;waarvan het ónmogelijk was ze af te zonderen, maar het buitengewoon karakter van de haemolysis geproduceerd in zieke dierennbsp;ingeënt met dit serum, terwijl het geen uitwerking heeft opnbsp;gezonde dieren, toont dat in deze ziekte de roode bloedbol-letjes in een hoogst veranderlijken toestand zijn.

Inspuiting van 50 c.c. goed bereid serum in een ziek dier is bijna altijd doodelijk geweest, en de dood is in de eerste

10.

-ocr page 160-

146

plaats toe te schrijven aan de oplossende uitwerking ervan op de roode bloedcellen. In zieke dieren aldus behandeldnbsp;is een plotselinge rijzing van temperatuur, gevolgd doornbsp;een even plotselinge daling, gepaard met verzwakking en dood.nbsp;Bij post-mortem onderzoek vindt men de urine bloederig, ennbsp;het vet, het onderhuidsch weefsel en slijmvliezen zijn hoognbsp;geel door bevlekking met de veranderde kleurstof van hetnbsp;bloed. Deze verschijnselen volgen op de toediening van serum niet alleen in gevallen waarin de ziekte goed ontwikkeld is en er vele parasieten in het bloed zijn, maar zelfsnbsp;wanneer het gegeven wordt vóór er parasieten in den bloedsomloop verschijnen, en terwijl het eenig teeken van komendenbsp;ongesteldheid een verhooging van temperatuur is. Het bespreken van de wetenschappelijke zijde van deze verschijnselen zou te veel ruimte beslaan en de grenzen van dit verslagnbsp;eenigszins overschrijden. Ik zal zoodanige bespreking daaromnbsp;uitstellen tot het finale rapport gereed is.

Daar het gebruik van serum in ziekten zeer gevaarlijk gebleken is als groote dosissen gegeven werden, werd denbsp;toediening van herhaalde kleine dosissen beproefd. Doornbsp;dit middel gelukte het ons in sommige gevallen de parasietennbsp;te verdrijven zonder haemolysis of geelheid der slijmvliezen tenbsp;veroorzaken, maar niettegenstaande dat, stierven de dieren.nbsp;Post-mortem onderzoek in deze gevallen toonde, dat de pathologische veranderingen die plaats gehad hadden in de nieren,nbsp;lever en lymphatische klieren van zulk een aard waren, datnbsp;er geen kwestie van genezing was. Alleen als dieren behandeld werden met kleine dosissen serum in de eerste periodennbsp;der ziekte konden wij nu en dan eenigen genezen, maar innbsp;de praktijk zou zulk een methode onu'tvoerbaar zijn, daarnbsp;behandeling slechts op tijd begonnen kon worden als van ieder dier de temperatuur werd opgeteekend, en hun bloednbsp;van tijd tot tijd microscopisch werd onderzocht.

Preventieve behandeling werd ook beproefd door middel van seruminenting. In sommige gevallen werd een enkele

-ocr page 161-

147

groote dosis ingespoteii terwijl de dieren gezond werden, en andere werden herhaalde kleine dosissen gegeven; de dierennbsp;waren daarna in het besmette veld gebracht in de hoop datnbsp;natuurlijke besmetting in eenig dier beschermd door ingespoten serum, een aanval van zulk een lichten graad zou pro-duceeren, dat herstelling en daarna onvatbaarheid zou volgen.nbsp;Drie dieren behandeld met groote enkele dosissen serum ennbsp;daarna op het veld gebracht, werden alle ziek en stierven,nbsp;hoewel de langdurigheid hunner ziekte toonde dat het serumnbsp;in hun geval een zekere tegengaande uitwerking had. Innbsp;andere dieren die herhaalde dosissen kregen, volgde geennbsp;gunstig resultaat op de toediening van dosissen van 5 c.c.,nbsp;maar herhaalde inspuitingen van 10 en 20 c.c. hadden merkbare maar verschillende resultaten, afhangende van het mon-.ster serum dat gebruikt werd. In één proef, bijvoorbeeld,nbsp;met serum genomen van één bepaald dier, werden de elfnbsp;dieren ingeënt, zes uiteindelijk beschermd, terwijl wij met eennbsp;ander monster serum maar één dier van de tien konden redden, en 50 c.c. van een ander monster tamelijk krachtignbsp;serum hield drie dieren uit de zes in leven en maakte zenbsp;onvatbaar.

Het is mogelijk dat door het bereiden van een zeer sterk serum, en door andere wijzigingen in de methode beter resultaten hadden kunnen verkrijgen worden, maar gedurendenbsp;onzen arbeid bevonden wij dat wij rekening moesten houdennbsp;met een factor die een bevredigende behandeling met serumnbsp;zeer in den weg stond; die factor is het gelijktijdig ontstaannbsp;van Texas Koorts. Ik heb gedurende onze proefnemingennbsp;alhier bevonden dat Texas Koorts of Roodwater besmettingnbsp;veel meer verspreid is in Rhodesia dan ik eerst vermoedde;nbsp;inderdaad is die ziekte zoover verspreid dat wij ons volstrektnbsp;niet behoeven te verwonderen als eenig dier van Rhodesianbsp;een ergen aanval van Texas Koorts of Roodwater krijgtnbsp;wanneer het aangetast wordt door eenige koortsachtige verstoring van verzwakkenden aard.

-ocr page 162-

148

In vorige rapporten heb ik gewezen op gevallen waarin Kust Koorts gepaard ging met Roodwater, als een resultaatnbsp;van de verzwakte levenskracht en verhoogde temperatuurnbsp;veroorzaakt door de eerstgenoemde ziekte. Wij ondervondennbsp;dezelfde complicaties in onze proefnemingen met serum. Innbsp;verscheidene gevallen, waarin dieren aangetast door Kustnbsp;Koorts op weg naar genezing schenen, na behandeling metnbsp;serum, en hun temperatuur afgenomen was en de parasietennbsp;van Kust Koorts bijna geheel verdwenen waren, had er eennbsp;plotselinge rijzing van temperatuur plaats, die de 'verschijningnbsp;der organismen van Roodwater in het bloed aanduiden, denbsp;urine werd bloederig, en het dier, reeds verzwakt door dennbsp;aanval van Kust Koorts, viel neer en stief.

Op deze wijze verloren wij niet minder dan veertien dieren die alle teekenen van genezing van Kust Koorts vertoonden,nbsp;verminderd als deze waren door het aanwenden van serum,nbsp;en er is geen twijfel dat, in de afwezigheid van Texas Koortsnbsp;besmetting, serumbehandeling veel bevredigender zou zijnnbsp;geweest.

In onze tweede proefneming met serum, waarin maar één dier van de tien in leven bleef, was de dood in verscheidenenbsp;gevallen toe te schrijven aan Texas Koorts complicacies.

Deze ondervinding toont dat eenig stelsel van preventieve inenting tegen Kust Koorts waarschijnlijk vergezeld zal gaannbsp;met groote sterfte als er een hevige aanval bij komt van denbsp;ziekte die kunstmatig bestreden moet worden door serumbehandeling, of op eenige andere wijze, daar zulke hevigenbsp;aanvallen waarschijnlijk maar al te dikwijls gevolgd wordennbsp;door doodelijke aanvallen van Roodwater. De beste wijzenbsp;om dit erge gevaar te vermijden is de toevlucht te nemennbsp;tot een methode van inenting die slechts zulk een lichtennbsp;graad der ziekte zal produceeren, die geen verzwakkendennbsp;invloed op de constitutie der dieren zal hebben, en zulkenbsp;aanvallen in lichten graad worden geproduceerd door herhaaldenbsp;bloedinentingen. In geen geval waar bloed inenting werd

-ocr page 163-

149

beproefd, verloren wij een dier van wege de versehijning van Texas Koorts, en daarom ben ik overtuigd dat deze methodenbsp;voor ’t oogenblik de eenige praktische is die met voordeelnbsp;kan gevolgd worden voor de bescherming van vatbare dieren.

Onze derde reeks van proeven werd genomen op dieren die gedacht werden beschermd te zijn geworden door natuurlijke condities.

Van deze proeven geef ik de volgende gevallen;—

[a) Twee half-ras Zebubeesten werden aan het Station aangeboden door Dr. Sauer, die dacht dat beesten vannbsp;deze klasse misschien een natuurlijke onvatbaarheidnbsp;voor Kust Koorts mochten hebben. Beide dieren werden op ons besmet veld gebracht om te grazen, ennbsp;kort daar na werden zij ziek en stierven.

(ó) Vijf dieren gekocht in Beira werden naar Bulawayo gebracht en graasden op besmet veld. Van deze werden drie ziek en stierven, terwijl twee jonge beestennbsp;waren van zuiver Zeburas. De in leven blijvendenbsp;oude koeien zijn volkomen gezond gebleven en hebben sterke en stevige kalvers ter wereld gebracht, ennbsp;het bloed van een dezer koeien is gebruikt met goede resultaten voor doeleinden van bescherming.

(c) nbsp;nbsp;nbsp;Zes dieren aangeboden door het Duitsche Gouvernement, werden van Dar-es-Salaam naar Bulawayo gezonden om getoetst te worden. Geen hebben Afrj-kaansche Kust Koorts gekregen, maar twee zijn gestorven door andere oorzaken, één aangetast door Tsetse.

[d] nbsp;nbsp;nbsp;Een aantal dieren (eenige, de overlevenden van verschillende Salisbury troepen; eenige, dieren die ingeënt waren te Hillside Camp met bloed genomennbsp;van Texas beesten vóór mijn aankomst, die alle velenbsp;maanden lang gegraasd hadden op besmet veld innbsp;Salisbury en Bulawayo) werden op ons kunstmatig besmet graasveld gebracht. Geen van deze zijn zieknbsp;geworden.

3

-ocr page 164-

150

Uit deze waarnemingen kunnen wij besluiten:—

1. nbsp;nbsp;nbsp;Zebrabeesten hebben geen ingeboren onvatbaarheid.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Duitsch Oost Afrikaausche beesten van kust-distriktennbsp;zijn volkomen onvatbaar, en ook eenige Beiradieren, een feitnbsp;dat mijn vermoeden bevestigt dat deze ziekte haar oorsprongnbsp;heeft in kuststreken.

3. nbsp;nbsp;nbsp;De weerstand aan den dag gelegd door natuurlijk beschermde dieren duidt aan dat men kan vertrouwen dat zulknbsp;dieren besmetting weerstaan. Tot nu toe hebben wij geennbsp;enkel geval van instorting in herstelde dieren ondervonden,nbsp;en wij mogen daarom aannemen dat herhaling der ziektenbsp;slechts zelden voorkomt.

Ik heb deze ziekte nu van alle kanten bestudeerd, voor zoo ver dit mogelijk is, gedurende zes maanden, en talrijke ennbsp;uitvoerige proeven genomen, daarom geloof ik dat ik er genoeg van weet, om te kunnen zeggen, welke middelen hetnbsp;geschiktst zijn om ze te bestrijden.

In verband hiermee doet zich natuurlijk de vraag voor of het mogelijk is de ziekte uit te roeien. Ik geloof dat ditnbsp;onder zekere condities mogelijk is, daar wij met behulp vannbsp;het microscoop in staat zijn alle dieren te herkennen dienbsp;besmetting kunnen verspreiden, niet alleen dieren die zieknbsp;zijn maar ook dieren die van de ziekte hersteld zijn en dienbsp;nog indirekt besmetting kunnen veroorzaken. Dieren van denbsp;laatste klasse die het specifiek organisme der ziekte in hunnbsp;bloedsomloop kunnen behouden gedurende de rest van hunnbsp;leven, kunnen beschouwd worden als de ware overbrengersnbsp;van besmetting. Wat met deze dieren te doen, moet overwogen worden als men van plan is de ziekte uit te roeien.nbsp;Voor zulk een doel zou het noodig ziji. herstelde dieren innbsp;zulk een positie te plaatsen dat zij niet langer gevaarlijk voornbsp;anderen zouden zijn. Dit zou niet zooveel kosten als in ’tnbsp;geval van sommige andere ziekten, daar het niet noodig zounbsp;zijn zulke dieren dadelijk te dooden. Het zou voldoende zijnnbsp;als zij afgezonderd werden van hun vatbare buren, en later


-ocr page 165-

151

geslacht werden. De positie komt dus eenigsziiis overeen met die van Droes, in welke ziekte besmette dieren herkendnbsp;worden door middel van de Malleïutoets, en daarna gedoodnbsp;worden. Het tegengaan van de verspreiding van Kust Koortsnbsp;is in sommige opzichten minder moeilijk dan de verspreidingnbsp;van droes tegen te gaan, daar de noodige maatregelen eenvoudig, zekerder en minder kostbaar zouden zijn.

Maar er is één voorwaarde waaraan voldaan moet worden als zulk een plan zal gelukken, en die voorwaarde brengtnbsp;mee volkomen controle over alle beesten en over alle verplaatsing van vee.

Onder Europeesche condities zou het uitroeien van zulk een ziekte de beste wijze zijn om er mee te werk te gaan, hoewelnbsp;zulk een proces kostbaar zou zijn en eenige jaren zou eischennbsp;om het uit te voeren. Hier in Rhodesia zijn de conditiesnbsp;evenwel heelemaal anders dan die in de Europeesche landen,nbsp;daar inboorlingen beesten niet onder controle geplaatst kunnennbsp;worden. Hoofd-Veearts Gray, die goed bekend is met plaatselijke condities, verzekert mij dat zulk een proces van uitroeiingnbsp;geheel onuitvoerbaar zou zijn nu de landen niet omheind zijn,nbsp;en Ónmogelijk kon toegepast worden op inboorlingen beesten,nbsp;daarom moet de moeilijkheid op eene andere wijze uit dennbsp;den weg geruimd worden, en de eenige beschikbare is doornbsp;kunstmatige bescherming. Men herinnere zich dat beschermingnbsp;van beesten tegen Afrikaansche Kust Koorts in één zeer belangrijk opziclit verschilt van bescherming tegen Runderpestnbsp;en Longziekte. Dieren ingeënt tegen Longziekte en Runderpest worden later niet een bron van gevaar voor vatbare beesten in hun omgeving, maar in alle malarische ziektennbsp;van de klasse waartoe Afrikaansche Kust Koorts, Texas Koortsnbsp;en Tsetse ziekte behooren, kunnen beschermde dieren, hoewelnbsp;niet direkt in staat de ziekte mede te deelen, dit op indirektenbsp;wijze doen door tusschenkomst van een insekt, dat in ’t gevalnbsp;van Atrikaansche Kust Koorts de luis is. Hoewel zulke beschermde dieren blijkbaar gezond blijven, kunnen zij nog


-ocr page 166-

152

besmetting verspreiden, en dat dit het geval is, is een groot bezwaar voor de belanghebbenden in veeteelt, want het meentnbsp;dat hun surplus dieren niet levend kunnen uitgevoerd worden,nbsp;en ook kunnen geen stamboom dieren van het buitenlandnbsp;ingevoerd worden, tenzij zij onderworpen worden aan eennbsp;proces van bescherming, en het meest praktische proces vannbsp;bescherming tegen Afrikaansche Kust Koorts dat ik op ’tnbsp;oogenblik kan aanbevelen, is inenting met afgetapt bloed.

Ware het niet van wege het feit dat het land bedreigd wordt door een epidemische uitbreking van Afrikaansche Kustnbsp;Koorts en dat het regenseizoen nadert, als wanneer een vernieuwde hevigheid der ziekte te verwachten is, zou ik gaarnenbsp;meer tijd besteed hebben aan het voor en tegen dezer methode alvorens er een meening over te geven, maar onder denbsp;tegenwoordige condities denk ik dat de omstandigheden mijnbsp;rechtvaardigen de zaak zonder uitstel voor te brengen, hoewelnbsp;ze nog niet grondig onderzocht is.

Ieder methode van bescherming vereischt tijd voor het nut er van blijkt, en het vaststellen van bescherming in Afrikaanschenbsp;Kust Koorts zal, denk ik, van vier tot zes weken eischen.nbsp;Om daarom te wachten tot het begin van het regenseizoen,nbsp;als de verspreiding der besmetting veel sneller zal zijn, voornbsp;het nemen van maatregelen, zou waarschijnlijk meenen datnbsp;veel meer dieren verloren zouden worden, daar de inentingnbsp;van besmette dieren geen gunstig resultaat zal hebben. Hetnbsp;aangeraden proces is zonder gevaar en kost weinig. Voor-loopig raad ik aan dat het slechts toegepast wordt op dierennbsp;blootgesteld aan groot gevaar van besmetting, op besmettenbsp;troepen en op dieren grazende op besmette graasvelden,nbsp;vooral op troepen, waarin geisoleerde gevallen der ziekte pasnbsp;kort geleden zijn voorgekomen. Het uitvoeren van zulkenbsp;inentingen moet, indien mogelijk, overgelaten worden aannbsp;veeartsen of aan hen, die in de methode onderricht zijn. Denbsp;dieren, waarvan het bloed genomen wordt, bestemd voornbsp;inenting moeten in goede gezondheid en conditie zijn, en

-ocr page 167-

153

moeten of dieren zijn die hersteld zijn van een duidelijken aanval der ziekte, of dieren die weerstand hebben gebodennbsp;aan een uitbreking waaraan de meeste hunner buren gestorven zijn en die daarna langen tijd gegraasd hebben op ergnbsp;besmet veld, en, indien mogelijk, moet het bloed eerst microscopisch onderzocht worden voor het gebruik, om te bepalen of de organismen, doorgaans gevonden in het bloednbsp;van herstelde dieren, aanwezig zijn.

Voor het gemak van boeren en veehouders die niet in de gelegenheid zijn gebruik te maken van de hulp van eennbsp;veearts en die geen aanschouwelijlt onderricht kunnen krijgennbsp;in de methode van inenting, worden de volgende voorschriften gegeven:—

Om in te enten.— De operateur moet zich de volgende zaken aanschaffen:—

Een lancet of scherp gepunt mes.

Een trocart (tapwerktuig) met spuitje omtrent een-achtste duim in middellijn, of een spuitje van deze groottenbsp;gepunt op dezelfde wijze als een onderhuidsnaald, omnbsp;het bloed af te tappen dat gebruikt moet wordennbsp;voor inenting.

Een ijzerdraad eierklopper die te voren gereinigd is door koken of door gloeiing in een vuur.

Een onderhuidsche spuit met een inhoud van tien kubieke centimeters die te voren gekookt moet zijn met denbsp;naalden, te worden gebruikt voor inenting.

Twee verglaasde kruiken, ieder zoowat van een halve gallon inhoud, die uitgewasschen zijn met een vijfnbsp;percent, van oplossing van carbolzuur in water, ennbsp;dan uitgespoeld met kooieend water.

Eenige stukken pas gekookt schoon neteldoek om het bloed door te zijgen.

Voor het aftappen van bloed moet men het dier doen liggen, zijn pooten vastbinden en den kop neerbuigen. Denbsp;keelader wordt dan opgehaald door een sterk koord rondom

-ocr page 168-

154

de basis van den nek te slaan; het haar over de ader moet dan afgeknipt worden en de huid gewasschen met zeep, gebruikende een vijf percent, oplossing van Jeye’s Vloeistofnbsp;of carbolzuur in water; maak dan een kleine insnijding overnbsp;de ader in de lengte, met het mes door de huid snijdende,nbsp;steek de trocart en het spuitje in de ader, de trocart naarnbsp;boven passeerende in de richting van den kop, strek denbsp;trocart uit en laat het spuitje in de ader, en vang het noodigenbsp;bloed op in een van de verglaasde kruiken, roer het al dennbsp;tijd met den eieikiopper en zorg dat het niet stolt.

Als genoeg bloed genomen is, moet het koord losgemaakt en het spuitje uitgetrokken worden. De wond kan dan gesloten worden door er een stuk vastklevend pleister op tenbsp;leggen en aan weerskanten een steek door de huid te makennbsp;met een naainaald en een zijden draad of door de lippennbsp;van de wond aan elkander te steken met een speld die alleennbsp;door de huid moet passeeren en dan een stuk zijde rondomnbsp;de speld te draaien op de wijze zooals men het cijfer achtnbsp;schrijft.

Na het bloed tien of twaalf minuten te roeren moet men het door een stuk schoon neteldoek laten doorzijgen in denbsp;andere verglaasde kruik en deze goed sluiten oin stof ennbsp;vliegen buiten te houden; het zal dan geschikt zijn voornbsp;gebruik.

Daar één en drie-vierde pint doorgezegen bloed genoeg is om honderd beesten in te enten, zal het zelden noodig zijnnbsp;meer bloed van een dier voor éénmaal af te tappen dan drie pinten, die, wanneer geklopt en doorgezegen, ten minste i.OOOc.c.nbsp;geschikt voor inenting zullen geven, hoewel, indien noodig,nbsp;drie of vier quarts zonder nadeel van een dier kunnen genomennbsp;worden. Men moet vooral de plek voor de operatie goednbsp;wasschen vóór ader te laten, en de ader moet zoo weinignbsp;mogelijk beschadigd worden als de trocart er in gestoken wordt.

In geval van nood, als men geen trocart en spuitje kan krijgen, kan de keelader op de gewone wijze opgetrokken

-ocr page 169-

155

worden en het dier met een vlijm adergelaten worden, maar op deze wijze is er meer gevaar voor beschadiging van denbsp;ader dan wanneer men een spuitje gebruikt, en er is meernbsp;kans dat het bloed verontreinigd wordt.

O

Om dieren in te enten die men wenscht te beschermen, wordt het dier gebonden, de spuit wordt gevuld met doorgezegen bloed, de slappe huid van den nek wordt opgenomen tusschen den duim en voorvinger, de naald van denbsp;onderhuidsspuit wordt onder de huid gestoken, tien kubiekenbsp;centimeters worden ingespoten, de naald wordt uitgetrokken,nbsp;de zwelling veroorzaakt door het ingespoten bloed wordtnbsp;zachtjes met de hand weggewreven, en het dier wordt vrijgelaten. De dosis voor alle dieren is tien kubieke centimeters, onverschillig, hoe oud ze zijn.

Ten slotte wensch ik hen die van plan zijn in te enten er met nadruk op te wijzen dat, op dit tijdpunt van ons werk,nbsp;nu de geheele zaak niet grondig onderzocht is, niet te veelnbsp;van de methode verwacht moet worden, ook moet men nietnbsp;rekenen op goede resultaten, al ze toegepast wordt op troepen,nbsp;waarin de ziekte zich ten volle heeft gevestigd.

R. Koch:

Bulawayo, Rhodesia,

Dr- KOCH’S VIERDE RAPPORT-

Sedert het publiceeren van mijn vorig Rapport is de methode van beschermende inenting daarin aanbevolen op groote schaal toegepast op beesten van inboorlingen en Europeanen,nbsp;om gewaar te worden hoe ze in de praktijk zou beantwoorden.nbsp;Deze veld proeven begonnen in October, 1903, en wordennbsp;nog voortgezet, en het resultaat van het gedane werk is ge-

-ocr page 170-

156

tabuleerd in de hierbijgaande opgaven, waarbij ik de volgende opmerkingen voeg.

Lijst „A” toont het werk gedaan in het Distrikt Victoria. De werkzaamheden werden hier begonnen op den 24^^®quot; October door den Hoofd Veearts Gkay onder mijn persoonlijkenbsp;leiding, en later voortgezet door de heeren Readman, Hill, ennbsp;Southey, en ik kan getuigenis afleggen van de snelle wijze,nbsp;waarop het werk gedaan kan worden.

Om eenige raoeielijkheid te voorkomen die zich mocht voordoen om in Victoria dieren te krijgen geschikt om van in te enten, werden vijf gezouten beesten van Hillside Camp, innbsp;wier bloed de ring-vormen van het parasiet aanwezig waren,nbsp;vooruit gezonden om onze aankomst af te wachten. Dezenbsp;dieren werden later aangevuld door andere geschikte dierennbsp;plaatselijk aangekocht.

Daar een groot aantal der beesten in dit Distrikt aan inboorlingen toebehoorden, ondervraagde de Ageerende Inboorlingen commissaris, de heer FoRRESTALL, vóór wij Bulawayo verlieten, inboorlingen veehouders of zij hun beesten wilden laten inenten. De meesten drukten den wensch uit hun dieren tenbsp;laten behandelen en daar Europeesche boeren ook eenstemmignbsp;waren in het verlangen om de methode te toetsen, werd spoedignbsp;met het werk begonnen, en, dank zij de belangstelling doornbsp;den heer FoRRESTALL iu het werk getoond, die ons overalnbsp;vergezelde en als tolk ageerde, maakten wij snelle vorderingen;nbsp;de aanwezigheid van den Inboorlingen Commissaris had eennbsp;geruststellend effekt op de naturellen, die eerst geneigd warennbsp;te twijfelen aan een methode van inenting, waarin bloed gebruikt werd.

Dagelijks werden te Victoria tusschen 200 en 400 beesten ingeënt, al naar den afstand afgelegd tusschen de verschillendenbsp;kraals. Bij verscheidene gelegenheden entte de heer Graynbsp;over 500 in een dag in, maar dat was bijzonder zwaar werk;nbsp;300 stuks per dag is een redelijk gemiddeld aantal, en datnbsp;aantal kon alleen behandeld worden als er aanmerkelijk wat

-ocr page 171-

157

inboorlingen tegenwoordig waren om de dieren te vangen en vast te houden, zoodat er geen tijd verloren ging om van hetnbsp;eene dier tot het andere over te gaan.

Kort vóór den aanvang aan het werk begonnen de regens, en met het begin van het natte weder waren er overal tee-kenen dat de ziekte opnieuw zou uitbreken. In zoodanigenbsp;mate was dit het geval dat in plaats van duizend beesten innbsp;te enten zooals wij verwachtten wij vonden dat wij over vierduizend moesten behandelen. Bijna overal troffen wij gevallennbsp;der ziekte aan, en microscopisch onderzoek van bloed vannbsp;zieke en doode dieren van Mangwendi’s en Matchokoto’snbsp;kraals nabij de stad, toonde een hevigen graad van besmetting.

Het beloop der ziekte in Victoria was zoowat hetzelfde als in andere distrikten. De ziekte werd oorspronkelijk een jaarnbsp;geleden ingevoerd door transportbeesten van het Noorden ennbsp;verscheen eerst op den Victoria-Eiikeldoorn Weg; toen werdnbsp;de Meente besmet niettegenstaande het verbod om transportbeesten binnen de grenzen der Meente uit te spannen en hetnbsp;verplicht dippen van alle dieren die in de plek kwamen.

De ziekte eenmaal in de Meente gevestigd, doodde de meeste beesten die daar graasden, en inboorlingen veehouders opnbsp;eenigen afstand van de stad, die beesten hadden wier melknbsp;in de stad verkocht werd, werden bang en verwijderden hunnbsp;beesten van de nabijheid der besmette area, en brachten denbsp;ziekte in vele gevallen over naar hun eigen kraals; toen wijnbsp;dus te Victoria aankwamen vonden wij bijna geen beesten opnbsp;de Meente, en daar buiten een area met zeer veel dieren waarnbsp;enkele uitbrekingen hadden plaats gehad, in de meeste gevallennbsp;omringd door troepen beesten waaronder geen uitbrekingennbsp;geweest waren, hoewel eenige van deze waarschijnlijk reedsnbsp;besmet waren, en alle liepen groot gevaar besmet te wordennbsp;door te grazen in de nabijheid van besmette troepen. Denbsp;gezonde troepen waren in zulk een gevaarlijke positie, dat denbsp;inboorlingen gaarne toestemden ze te laten inenten.

De troepen waaronder geen gevallen van Afrikaansche Kust

-ocr page 172-

158

Koorts voorkwamen zijn onder twee hoofden geklassificeerd. Die, waarin de dieren gezond bleven gedurende de periodenbsp;van inenting zijn gekenmerkt als „Zuivere Troepen.” Dienbsp;waarin geïsoleerde gevallen van de ziekte voorkwamen, nadatnbsp;de inenting begon, worden ,,Twijfelachtig Zuivere Troepen”nbsp;genoemd.

Dat de sterfte onder ,,Twijfelachtig Zuivere Troepen” niet toe te schrijven is aan inenting maar aan veld-besmetting blijktnbsp;duidelijk uit de positie van de troepen onder deze categorienbsp;in lijst ,,B,” de Chibi lijst — want al de troepen daar opgegeven onder dit hoofd zijn troepen, wier graasveld over datnbsp;van besmette troepen loopt, daarom zijn deze troepen inbegrepen in de algemeene lijst (Blad D.) onder besmette troepen.

De derde groep op de lijsten ouder het opschrift ,,Besmette Troepen” vereisclit geen opheldering. Ze bevat troepen besmet op den tijd toen inenting begonnen werd.

Groep No. 4 is aangeduid als ,,Vereenigde Besmette en Zuivere Troepen.” Dit zijn troepen waarin de beesten be-hoorende aan één persoon of kraal afgedeeld werden in af-zondelijke hoeveelheden, waarvan eenige zuiver en eenigenbsp;besmet waren. Er zijn twee groepen beesten van deze soortnbsp;aangeduid in de Bulawayo lijst (Blad. C), en één in de Victorianbsp;lijst )Blad. A), en zij zijn belangrijk en leerzaam in zoo verrenbsp;inenting plaats had gelijktijdig in zuivere en besmette troepen,nbsp;terwijl hetzelfde monster bloed voor ieder gebruikt werd.

Uit Lijst „A” blijkt dat te Victoria dertig zuivere troepen, bevattende 1701 beesten, tot datum toe een maximum aantalnbsp;van zeven inentingen kregen.

Deze samen met de zuivere troep van Chikanganga brengt het totale aantal van zuivere ingeente beesten in dit Distriktnbsp;tot 1809, waaronder tot nu toe geen sterfte geweest is.

Bij het aantal beesten in besmette troepen als zoodanig aangeduid in Lijst „A” moeten gevoegd worden de beestennbsp;van ,,Twijfelachtig Zuivere Troepen,” en die van Chikanganga’snbsp;besmette troep. Het aantal dieren in deze troepen bedroeg

-ocr page 173-

159

samen 710, waaronder 52 sterfgevalleen geweest zijn. Inde meeste besmette troepen zijn tot nog toe slechts geïsoleerdenbsp;gevallen van ziekte waargenomen, hoewel in enkele.gevallennbsp;(Bhututu, Mangweudi, en Matchokoto) er betrekkelijk grootenbsp;sterfte is geweest, een omstandigheid, waarop ik later zal terugkomen.

Blad ,,B” het werk aanduidende gedaan in het Chibi Distrikt (35 mijlen van Victoria) vereischt geen bijzondere opmerkingen.nbsp;Dit distrikt werd besmet van Victoria, en daar de ziekte daarnbsp;meer in den laatsten tijd verschenen was, werd wat later metnbsp;inenting begonnen, zoodat zes inentingen het maximum aantalnbsp;is geweest in dit Distrikt. Anders komen de condities overeennbsp;met die te Victoria. Hier worden vierentwintig zuivere troepen, bevattende 1228 beesten, ingeënt en tot nog toe zijnnbsp;er geene gestorven. Behalve deze zijn ook tien besmette troepennbsp;totaal 656 stuks onder behandeling, waaronder zestien sterfgevallen geweest zijn.

Blad ,,C” toont het werk in en rondom Bulawayo gedaan. De ziekte verscheen hier omtient twintig maanden geleden,nbsp;en terwijl sommige deelen van het distrikt erg besmet zijn,nbsp;zijn er nog een aantal plekken in de nabijheid der stad vrijnbsp;van ziekte. Wij had Jen in dit distrikt maar twee gelegenhedennbsp;om zuivere troepen te behandelen, vooreerst een troep toe-behoorende aan Kolonel Napier, en de andere een troep vannbsp;den heer Heberden, die als zuiver beschouwd moet worden, hoewel lang vóór het beginnen der inenting er acht dierennbsp;van gestorven waren aan Afrikaansche Kust Koorts. Hetnbsp;gelukte den heer Heberden de laatste troep van de ziektenbsp;te bevrijden door ze na ieder uitbreking op een nieuw graas-veld te brengen. Zulk een handelwijze schijnt mij van grootnbsp;nut, eii ze moet gevolgd worden wanneer locale condities verplaatsing toelaten zonder naburige troepen aan gevaar blootnbsp;te stellen. De troep van den heer Heberden is dertien maalnbsp;ingeënt en blijft gezond.

Het spijt mij te zeggen, dat in verscheidene gevallen beesten-

-ocr page 174-

160

eigenaars die begonnen waren in te enten, hun werk staakten na enkele inspuitingen, omdat er geen onmiddelijk nut zich-baar was, hoewel te verwachten, dat zulks ’t geval zou zijnnbsp;nauwelijks gerechtvaardigd was, daar ik aantoonde in mijnnbsp;derde Rappprt dat er geen goede resultaten verwacht behoefdennbsp;te worden, wanneer intenting toegepast wordt op troepen, waarinnbsp;de ziekte vasten voet gekregen heeft.

Als bewijs van de nutteloosheid van inenting is er dikwijls publiek gewag gemaakt van een troep behoorende aan dennbsp;heer FLEMING, een boer wonende in de omstreken van Bulawayo, maar dat zulk een geval de ondoeltreffendheid vannbsp;de methode niet demonstreert, kan duidelijk aangetoond worden.nbsp;De troep in kwes'ie bestond uit negen dieren, de overgeblevennbsp;van ongeveer dertig, die een jaar geleden in 't leven waren.nbsp;Deze dieren werden voor ’t eerst ingeënt op den I5deunbsp;October, 1903. Vier inspuitingen werden gedaan, en toennbsp;ging de eigenaar niet verder met de proef, omdat twee ofnbsp;drie weken na den datum van de eerste inspuiting, twee dierennbsp;aan Afrikaansche Kust Koorts stierven. Ik weet niet hoewelnbsp;meer van de ingeente dieren sedert gestorven zijn, maar verleden week werd bloed van twee kalvers behoorende aan den-zelfden persoon in het laboratorium onderzocht, en het bleeknbsp;dat er erge besmetting was, en naar alle waarschijnlijkheidnbsp;zijn deze dieren sedert gestorven.

Deze troep behoorde niet in de lijst voor te komen, omdat het inenten gestaakt werd, maar ik neem ze op opdat hetnbsp;publiek niet zou denken, dat de vermelding van dit geval opzettelijk achtergehouden was, omdat het resultaat niet bevredigend geweest was.

In dit Distrikt, evenals te Victoria, vinden wij gevallen (Erasmus en Fingoe Locatie) van eigenaars van gezonde ennbsp;besmette beesten, die ingeënt werden tegelijkertijd met hetzelfde bloed zonder nadeel aan de gezonde troepen, die volkomen gezond blijven.

In ’t geheel zijn 378 dieren in gezonde troepen ingeënt in

-ocr page 175-

161

e;i rondom Bulawayo zonder verlies. Van besmette troepen zijn 312 dieren ingeënt, waarvan 106 gestorven zijn.

De totale resultaten der proef in de Distrikten Bulawayo, Victoria en Chibi zijn opgegeven in Lijst „D,” en tot dusnbsp;ver zijn de gevolgtrekkingen van ons werk:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Inenting is zonder gevaar, daarom kunnen beestennbsp;veilig ingeënt worden.

2. nbsp;nbsp;nbsp;In besmette troepen is een sterfte van omtrent 10nbsp;percent, voorgekomen gedurende de periode van

• inenting.

Als wij uit deze cijfers het aantal dieren willen opmaken, die gestorven zijn, omdat de aanbevolen methode ze niet beschermd heeft, moeten de volgende feiten in 't oog gehoudennbsp;worden:

1. nbsp;nbsp;nbsp;De methode is beschermend, niet genezend. Omnbsp;deze reden moeten alle sterfgevallen binnen achtentwintig dagen vanaf de eerste inenting niet innbsp;aanmerking genomen worden, daar dieren binnennbsp;dien tijd stervende, waarschijnlijk vóór de behandeling besmet waren, aanneniende een periode vannbsp;incubatie van veertien dagen in zulke gevallen,nbsp;en dezelfde periode voor den duur der ziekte.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Onvatbaarheid begint niet onmiddellijk na de eerste inenting. De tijd, daarvoor noodig, is langernbsp;dan ik eerst dacht. De proeven genomen te Hillside Camp toonen, dat dieren gebracht in een ergnbsp;besmet graa.sveld geen weerstand zullen biedennbsp;aan besmetting na een behandeling van acht weken, en ik denk nu dat de beschermende uitwerking van de methode eerst begint na verloop vannbsp;dien tijd, en ten minste vier of vijf maanden noodignbsp;heeft om volkomen te worden, daarom kan eenigenbsp;sterfte plaatshebbende binnen drie maanden vannbsp;den datum der eerste inenting, niet toegeschrevennbsp;worden aan de ondoeltreffendheid der methode,

11.

-ocr page 176-

162

omdat naar alle waarschijnlijkheid zoodanige sterfte voorgekomen is onder dieren, die besmet geworden zijn voor dat zij acht weken onder behandelingnbsp;zijn geweest.

Van dit standpunt beschouwd, nemen de resultaten gekregen in besmette troepen een geheel ander voorkomen aan, gelijk bijzonderheden der weinige gevallen, die ons nauwkeurige inlichting gaven zullen aantoonen.

De gevallen, die ik bedoel, zijn die van Bhututu, Mangwendi, en Matchokoto, in het Distrikt Victoria, en dat van de Fingonbsp;Locatie in de nabijheid van Bulawayo.

Ik zal eerst het geval van Bhututu nemen. De troep van Bhututu’s kraal bestond oorspronkelijk uit omtrent loo beesten.nbsp;Binnen vier of vijf maanden stierven 70 dieren, en de overigenbsp;26 werden voor de eerste maal ingeent op den 24®'™ October.nbsp;Van deze erg aangetaste troep stierven drie gedurende denbsp;volgende drie maanden, dat is, binnen de periode, die denbsp;ontwikkeling der onvatbaarheid voorafgaat.

Dan volgt Mangwendi’s troep. Deze troep bestond oorspronkelijk uit drie en zeventig dieren, grazende in de onmiddellijke nabijheid van Bhututu’s kraal. Zeventien dieren stierven voornbsp;de inenting begon, en bij de eerste inenting vonden wijnbsp;één dier dood en twee ziek, beide erg besmet. De twee dienbsp;ziek waren, stierven gedurende de week en zijn inbegrepen innbsp;de sterfte-lijst. Binnen de eerste twee maanden van inenting,nbsp;stierven dertien, de twee bovengenoemde meegerekend. Innbsp;Januari (derde maand na het begin der inenting) stierven nognbsp;twaalf meer.

In Machokoto’s troep, oorspronkelijk bestaande uit omtrent vijftig, waren maar zestien in leven tien dagen vóór de inenting,nbsp;en op den dag van inenting waren er zeven over (vier volwassen en drie kalvers) waarvan één erg ziek was en dennbsp;volgenden dag stierf. Sedert toen zijn er nog vier gestorven,nbsp;zoodat er uit een troep van vijftig maar twee overbleven. Wijnbsp;verwachten geen goed resultaat van de inenting van deze

-ocr page 177-

163

troep, en het had heel wel ongedaan kunnen blijven, maar het inenten werd raadzaam geacht, daar de inboorlingen verlangden, dat hun beesten behandeld zouden worden.

Aan de Fingo Locatie, bij Bulawayo, waren omtrent 650 beesten toen de ziekte eerst verscheen onder een troep vannbsp;437. Van deze besmette troep stierven 350 voor den 21**'quot;nbsp;October, den dag waarop het inenten begon. In de maandnbsp;October stierven 18. Hoeveel van deze vóór de inentingnbsp;stierven, kon ik niet gewaar worden, daarom zijn alle opgegeven in de sterftelijst. In November stierven veertien, innbsp;December vier, en in Januari dertien. Van al deze stiervennbsp;slechts die, welke in de laatste week van Januari bezweken innbsp;spijt van inenting.

Ik denk dat een zorgvuldige overweging der beschreven gevallen van Bhututu, Mangwendi, Matchokoto, en de Fingo Locatie het duidelijk maakt, dat niet meer dan een klein pernbsp;cent. bedrag van de totale slerfte van tien per cent. in besmette troepen, gezegd kan worden plaats gehad te hebben,nbsp;omdat de dieren geen nut gehad hadden van de aanbevolennbsp;behandeling.

Ik beweer evenwel niet, dat het resultaat van onze veldproeven bewijst, dat de methode tot dusver een hoogen graad van bescherming aan de beesten heeft gegeven, die er aannbsp;onderworpen zijn. Er is nog geen tijd genoeg verloopen datnbsp;dit kan blijken.

Ons werk toont slechts dat het aanbrengen van kunstmatige onvatbaarheid een veel langzamer proces, is dan ik eerst hoopte, dat het zou zijn.

Wat de geschiktheid van dieren om van in te enten betreft, vinden wij betrekkelijk weinig verschil in het effekt veroorzaakt door het bloed van verschillende dieren waarmeenbsp;wij hebben ingeent, maar het gebruik van bloed van dierennbsp;die hersteld zijn van een werkelijken aanval scheen van meernbsp;nut te zijn. Onze proeven toonen ook dat vijf kubieke centimeters ontvezeld bloed genoeg is voor ieder inenting, en ik

-ocr page 178-

164

vind het geregeld inenten om de veertien dagen het beste. Door de voorloopige wekelijksche inspuitingen, aanbevolennbsp;in mijn vorig Rapport, hoopte ik het ontstaan van onvatbaarheid te verhaasten maar ik ben nu overtuigd, dat het onmogelijk is het proces te foreeeren.

Ik ben zeker dat in den loop van de volgende maand of wat, de toegenomen onvatbaarheid in ingeente troepen zalnbsp;blijken, daarom beveel ik sterk aan de reeds begonnen veldproeven voort te zetten, het oorspronkelijk proces wijzigendenbsp;door het gebruik van vijf kubieke centimeters hersteld bloednbsp;in plaats van tien, met een tusschentijd van veertien dagennbsp;tusschen ieder inspuiting.

Het is te betreuren dat onvatbaarheid zoo langzaam verkregen wordt, maar de aanbevolen methode is bevredigend in dit opzicht: dat als dieren eenmaal volkomen onvatbaar gemaakt zijn, geen verdere behandeling iioodig zal zijn, wantnbsp;zij zullen voor immer beschermd zijn, en hun jongen, als zenbsp;de ziekte in een lichten graad gehad hebben, zullen ook aannbsp;verdere besmetting weerstand bieden.

Terwijl ik in vorige rapporten gewezen heb op het feit dat deze ziekte slechts gevonden is in Rhodesia en de Transvaal,nbsp;en aan de Afrikaansche Kust, is het van groot belang op tenbsp;merken dat Dschunkowski in No. 4 van het „Centralblatt fürnbsp;Bacteriologie,” onlangs gepubliceerd, een heerschende ziektenbsp;beschrijft in de Russische Transcaucasus, die zeer waarschijnlijknbsp;identiek is met Afrikaansche Kust Koorts, oordeelende naarnbsp;de reeks van kenmerken in besmette dieren en naar de afbeeldingen gegeven van het specifiek parasiet. Ik acht hetnbsp;niet onwaarschijnlijk dat een uitgebreider onderzoek zal toonen,nbsp;dat de ziekte veel meer verspreid is dan wij eerst dachten.

Gevolgtrekkingen.

Deze Rapporten over Zuid Afrikaansche Kust Koorts zal ik eindigen met in ’t kort de gevolgtrekkingen te melden, dienbsp;gemaakt kunnen worden uit het overwegen onzer proeven en

-ocr page 179-

165

*lt;1

f'

waarnemingen voor zoover deze van belang zijn door ons in staat te stellen den aard der ziekte te begrijpen, en voornbsp;zoover zij aan de hand geven welke stappen genomen moetennbsp;worden om de verspreiding er van tegen te gaan.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Afrikaansche Kust Koorts is een beestenziektenbsp;veroorzaakt door een karakteristiek bloed-parasiet,nbsp;en gevallen der ziekte kunnen gemakkelijk herkend worden door aantooning van het specifieknbsp;organisme.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Ze is verschillend van Texas koorts, of zoogenoemdnbsp;Roodwater, ingevoerd en wijd verspreid door geheelnbsp;Zuid Afrika vóór de verschijning van Afrikaanschenbsp;Kust Koorts.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Afrikaansche Kust Koorts kan gepaard gaan metnbsp;Roodwater, en haemoglobinuria (bloedkleurige urine)nbsp;wordt slechts in zoodanige gevallen waargenomen.nbsp;Het was door de verschijning van gemengde gevallen van deze klasse die de de identificatie dernbsp;ziekte zoo moeilijk maakte, toen ze pas in ’t landnbsp;kwam.

4. nbsp;nbsp;nbsp;De ziekte ontstond niet in Rhodesia, maar werdnbsp;ingevoerd van de kust.

5- Ze is niet direkt mededeelbaar, en zieke dieren kunnen met gezonde gestald worden zonder denbsp;ziekte mede te deelen.

6. nbsp;nbsp;nbsp;De ziekte kan zich alleen verspreiden door luizen.nbsp;In dit opzicht gelijkt ze op Texaskoorts.

7. nbsp;nbsp;nbsp;De sterfte aan Afrikaansche Kust Koorts is zeernbsp;hoog, het verlies ih een aangetaste troep bedraagtnbsp;gewoonlijk 90 percent.

8. nbsp;nbsp;nbsp;Dieren die de ziekte te boven komen, zijn beschermdnbsp;tegen tweede aanvallen, en die beveiliging duurtnbsp;zoolang als ze op besmet veld blijven. Dat dit 'tnbsp;geval is, en dat de jongen van zulke dieren tot eennbsp;zekere hoogte beschermd zijn en beveiligd worden

-ocr page 180-

166

door lichte aanvallen der ziekte als ze jong zijn, blijkt uit het overwegen der Kust Koortsareasnbsp;aan de Oostkust van Afrika.

9. Op de wijze vermeld in paragraaf 8 zal er werkelijk onvatbaar vee ontwikkeld worden in eenig landnbsp;waarin de ziekte verschijnt.

10. nbsp;nbsp;nbsp;Ontvatbare dieren zijn niet vrij van parasieten. Ernbsp;zijn altijd een klein aantal ringvormige of eivormigenbsp;parasieten in het bloed van zulke dieren.

11. nbsp;nbsp;nbsp;Door de overbrenging van parasieten van gezoutennbsp;op gezonde dieren door luizen, kan de ziekte innbsp;een kwaadaardigen vorm veroorzaakt worden. Ditnbsp;feit verklaart de geheimzinnige besmetting vannbsp;gezond vee door herstelde en schijnbaar gezondenbsp;dieren indien grazende op het zelfde veld. Hetnbsp;plaatsen van vatbare dieren op een weiland waaropnbsp;gezouten dieren gegraasd hebben en luizen hebbennbsp;laten vallen, kan voldoende zijn ze te besmettennbsp;hoewel ze nooit werkelijk in aanraking komen metnbsp;de onvatbare troep.

13

12. nbsp;nbsp;nbsp;De ziekte kan onmogelijk veroorzaakt worden doornbsp;een enkele inspuiting van bloed getapt van eennbsp;ziek dier en bevattende het parasiet, hoewel ditnbsp;gereedelijk gedaan kan worden in Texas koorts.nbsp;Herhaalde inspnitingen om de veertien dagen innbsp;gezonde dieren met bloed bevattende parasieten,nbsp;veroorzaakt een zeer lichten aanval gekenmerktnbsp;door een lichte rijzing in temperatuur en de verschijning van enkele parasieten in het bloed. Doornbsp;zulke zachte aanvallen worden dieren, aldus behandeld, na vier of vijf maanden onvatbaar.

Voor beveiligingsdoeleinden kan het bloed van een hersteld dier gebruikt worden als de parasietennbsp;aanwezig zijn, maar er moet zorg gedragen werdennbsp;toe te zien dat zulk bloed vrij van de parasieten

14.

-ocr page 181-

167

van andere Zuid Afrikaansche ziekten is, zooals trypanosoma en spirilli.

15. nbsp;nbsp;nbsp;Inenting /gt;er se kan geen kwaad doen als de gewone zorg in acht genomen wordt om de operatienbsp;op een zindelijke wijze uit te voeren.

16. nbsp;nbsp;nbsp;Een zuivere troep kan beschermd worden doornbsp;zorgvuldige afzondering der verdachte dieren, vooral zoodanige die de ziekte gehad hebben en hersteld zijn. Voor dit doel is omheining nuttig.

17. nbsp;nbsp;nbsp;De vernietiging van luizen door besprenkeling ofnbsp;dippen is van nut en helpt de verspreiding dernbsp;ziekte te stuiten vooral wanneer ’t samengaat metnbsp;omheining. De ontdekking van een zekere ennbsp;veilige methode voor de vernietiging van alle luizen, die wij tot dusver niet te onzer beschikkingnbsp;hebben, zou alle verdere verspreiding der ziektenbsp;stuiten.

18. nbsp;nbsp;nbsp;Na de ziekte verschenen is in een troep, is het vannbsp;tijd tot tijd verplaatsen van zulk een troep naarnbsp;zuiver veld heilzaam vooral na uitbrekingen, en zalnbsp;somtijds voldoende zijn het van besmetting te bevrijden als de condities gunstig zijn.

19. nbsp;nbsp;nbsp;Zuiver veld is alleen zoodanig veld waarop geennbsp;zieke noch herstelde dieren in geen twaalf maandennbsp;op zijn minst gegraasd hebben.

20. nbsp;nbsp;nbsp;Zoodanige hulpmiddelen, omheinen, dippen, besprenkelen en het verplaatsen van dieren zijn alleen vannbsp;tijdelijk nut, daar, vroeger of later de ziekte zichnbsp;zal uitstrekken tot alle troepen in de nabijheid vannbsp;een besmet centrum, zooals Texaskoorts deed,nbsp;daarom moeten zulke voorzorgsmaatregelen aangevuld worden door inenting met hersteldbloednbsp;telkens wanneer de ziekte in de omstreken verschijnt.

21. nbsp;nbsp;nbsp;Het tot stand brengen van kunstmatige onvatbaarheid duurt vier tot vijf maanden. Er is geen gevaar

-ocr page 182- -ocr page 183-

169

„A” - LIJST VAN BEESTEN INGEBNT IN HET VICTORIA DISTRICT

Aantal

Beesten.

Aantal

In

entingen.

Sterfte

sedert

Eerste

Inenting.

1. Zuivere Troepen.

Chicaranda........

35

7

0

Mehunedza.......• .

39

7

0

Maranvama........

28

7

0

Msara.........

50

7

0

Mgwesi.........

87

7

0

Petzer.........

22

7

0

Kruger amp; Cloete......

39

7

0

Du Ploy........

16

7

0

Struthera........

32

7

0

Zugwara........

26

6

0

Uushi.........

60

6

0

Chibcangela.......

59

6

0

Uruboni.........

20

6

0

Ningi.........

80

6

0

Vungudziri....... .

79

6

0

Chakona ........

25

6

0

Gabagena ........

33

6

0

Phillips.........

53

6

0

Abadi.........

51

6

0

Umtimri.........

90

6

0

Shebabalibi........

60

6

0

Namuroki........

74

4

0

Gaba..........

23

4

0

Mfaire.........

39

4

0

Umgunza........

65

4

0

Manchure........

41

4

0

Chevana.........

40

4

0

Gobo..........

76

4

0

Williams

275

7

0

Brskine.........

134

7

0

30 Herds.......

1,701

0

2. Twijfelachtig Zuivere Troepen.

Clark.........

23

7

1

Baramasumba.......

105

7

3

128

4

3. Besmette Troepen.

Bhututu.........

26

7

3

Mangwendi........

59

7

25

Matchokoto........

7

7

5

Makumbo ........

20

7

1

Matchurguli.......

6

7

1

Mawafa.........

5

7

0

-ocr page 184-

17Ö

„A” —LUST VAN BEESTEN INOEENT IN HET VICTORIA DISTRICT,

Aantal

Beesten.

Aantal

In

entingen.

Sterfte

sedert

Eerste

Inenting.

Vundusi.........

17

7

7

Mkoko.........

103

7

1?

Chiringaringa.......

117

7

2

Nagina.........

78

7

2

Umtima.........

61

7

0

499

47

4. Gezamenlyke Besmette en Zuivere

Troepen.

Chikanganga—

Een aantal op besmet veld .

93

7

1

Een aantal op zuiver veld .

108

7

0

201

1

,,B.”-LUST VAN BEESTEN INGEENT IN HET CHIBI DISTRICT.

Aantal

Beesten.

Aantal

In

entingen.

Sterfte

sedert

Eerste

Inenting.

1. Zuivere Troepen.

Tshaglomkona.......

64

6

0

Mapendui........

75

6

0

Massalu.........

71

6

0

Thiromwa........

62

6

0

Basutus.........

27

6

0

Tshirone........

14

6

0

Maweracre........

152

6

0

Masordsu........

40

6

0

Masikidau........

9

6

0

M’Geie.........

4

6

0

Maskiduckraal.......

35

3

0

Mangwana ........

52

3

0

M’Niino.........

41

3

0

M’Tange........

26

3

0

M’Zonda.........

54

3

0

Marshals.........

57

3

0

Tshigadsa....... .

45

3

0

M’Konese........

105

3

0

M’Subukwa....... .

82

3

0

Ghibassa........

6

3

0

M’Tamberi........

94

3

0

Tahorouru........

30

3

0

Tipapansi........

59

3

0

24 Troepen.......

1,228

0

éÊ

-ocr page 185- -ocr page 186-

172

„Cquot;-LIJST VAN BEESTEN INGEENT IN HET BULAWAYO DISTRICT.

Aantal

Beesten.

Aantal

In

entingen.

Sterfte

sedert

Eerste

Inenting.

4. Gezameiiljjke Besmette en Zuivere

Troepen.

Erasinus.

1. Aantal op besmet veld. .

32

9

18

2. Aantal op zuiver veld.

24

9

0

Eingo Location.

1. Aantal op besmet veld. .

87

9

49

2. Aantal op zuiver veld.

212

8

0

355

67

„D.”

Aantal

Beesten.

Sterfte.

Zuivere Troepen:

Victoria District.........

1,509

0

Cbibi District..........

1,228

0

Bulawavo District.........

378

0

3,115

0

Besmette 'Troepen:

Victoria District.........

720

53

Cbibi District..........

656

16

Bulawayo Dictrict.........

312

106

1,688

174

-ocr page 187-

WEITERE MITTEILUNGEN üBER BACILLOL.

VON

Dr. MED. VET FRANZ PASZOTTA IN HALENSEE-BERLIN,

Niederl. Ost-Indisch. Gouvernevie7its-Tierarzt a. D.

Die bactericideii Eigenschaften des Bacillol, welche ich durch meine Untersucliungen in der Poliklinik für grösserenbsp;Haustiere in der tierarztlichen Hochschule in Berlin im Jahrenbsp;19O1 festgestellt habe, werden jetzt nicht nur aus dennbsp;tierarztlichen Kreisen, sondern auch von hervorragenden Ver-tretern der Humamnedicin bestatigt. So schrieb z. B. Professornbsp;Dr. Liebreich-Berlin in den therapeutischen Monatsheften u. A.;

„Die starke Desinfektionsfahigkeit und die relative Ungiftigkeit des Bacillol können für sich allein schonnbsp;Veranlassuug geben, das Bacillol in Gebrauch zu ziehen.nbsp;Es kommt aber hinzu, dass das Handhaben mit dieseinnbsp;Mittel deshalb eiii angenehnieres ist, als bei anderennbsp;ahnlichen Mitteln, weil es die Instrumente und Gebrauchs-gegeiRstande weniger schlüufrig macht. Auch ist dernbsp;Geruch des Bacillol ein schnell sich verflüchtigender, wasnbsp;bei der Krankenbehandlung, besonders in der Geburtshülfe,nbsp;immerhin zu beachten ist.

Diese Gi ünde zeichnen das Bacillol vor anderen Desinfi-cienzien vortcilhaft aus, besonders aber ist es die ökononii-sche Rücksicht, welche auf das Bacillol hinweist. Es kostet namlich das gleiche Quantum Bacillol ungefahrnbsp;die Halfte wie gleichwertige andere Desinficienzieu.*’

Es würde aber zu weit führen, wollte ich alle Mitteilungen hier wiedergeben, die in der letzten Zeit über die hohennbsp;bactericiden Eigenschaften des Bacillol gemacht worden sind.

-ocr page 188-

174

Ich will mich daher nur auf die Wiedergabe der jenigen Punkte beschrauken, die für die Herren Kollegen in Nied.nbsp;Ost.-Indien von besonderem Interesse sein dürften.

Da die Maul-und Klauenseuclie des Rindes auf Java standig herrscht, wodurch nicht nur der wirtschaftliche Betrieb viel-fach erheblich gestort, sondern auch das Nationalvermögennbsp;durch den Verlust an Tieren aufs höchste geschadigt wird,nbsp;so halte ich es für angezeigt, hier die Resultate zu publicieren,nbsp;die Herr Pilger-Kreistierarzt in Simmern- bei der Behandlungnbsp;resp. Bekampfung dieser Seuche mit Bacillol erzielt hat.

In der Berliner tierarztlichem Wochenschrift 1904 No. 29 pag. 508 schreibt Pilger:

„Die Maul- und Klauenseuche batte in den Jahren 1902 „und 1903 durch das Auftreten zahlreicher Nachkranknbsp;,,heiten ganz bedeutende Verluste unter den Viehbestandennbsp;,,des Kreises Simmern verursacht. Viele Kühe batten dienbsp;,,Milch verloren oder verkalbt; andere Tiere schuhtennbsp;„die Klauen aus oder wurden dampfig. In zahlreichennbsp;,,Gehöften wurden so viele Tiere wirtschaftlich unbrauchbarnbsp;„und alsbald abgeschafft, dass nach Verlauf eines Jahresnbsp;,,kaum ein Stück des früheren Bestandes mehr vorhandennbsp;,,war.

„Zur Bekampfung der Seuche wurde daher neben eiii-,,schneidenden veterinarpolizeilichen Maasnahmen eine um-„fassende Behandlung der verseuchten Bestande iii An-„wendung gebracht.

„Die Seuchenstallungen wurden mit 2^3 proz. Bacil-„lollösungen mehrere Male taglich reichlich abgegossen. ,,Dadurch konnten cine wesentliche Abschwachung dernbsp;„Krankheitskeime und ein milder Verlauf der Erkran-„kungen herbeigeführt werden. Die ganz jungen Tierenbsp;„erhielten daneben bis zu 60” C. erhitzte Milch von ver-„seuchten Kühen.

„Die Klauengeschwüre wurden mit 10 proz. Bacillolsalbe „nach Bezirkstierarzt Ritzer-Teuschnitz) behandelt und

-ocr page 189-

175

„in wenigen Tagen zur Eintrockuung und Abheilung ge-„bracht. Schvvere Erkrankungen der Klauenlederhaut „wurdeii durch Bacillol-Kataplasmen günstig beeinflusstnbsp;„und geheilt.

„Den kranken Tieren wurde taglich das Maul gereinigt, „ferner uur weiches und namentlich von jeder Spreunbsp;„freies Futter verabreicht und reichliche Streu gewahrt.

„Der Erfolg der Behandlung war offensichtlich. Es „traten nur milde Krankheitsforinen auf. Die jungennbsp;„Kalber blieben am Leben; die Uiteren Tiere verlorennbsp;„fast nichts an Korpergewicht’. selbst schvvere Mastoch-„sen, die sonst ganz erheblich unter der Seuche zu leidennbsp;„haben,^’r/èrrt«/è/^’« nur leicht und blieben in gutem Nahrzu-„stande. Die Krankheitsdauer wurde abgekürzt. Die er-„wahuten Nachkrankheiteu kamen nicht zur Beobachtung.

„Die Desinfektion der Stallungen, der Gehöfte und „der Strassen wurde durchweg und mit bestem Erfolgnbsp;„mit 2Y2 proz. Bacillollösungen ausgeführt. Dies*e meistnbsp;„sehr mühevolle und umstandliche Arbeit konnte mit dennbsp;„genannten Lösungen bedeutend leichter, bequemer undnbsp;„schneller als mit der früher üblichen Kalkmilch erledigtnbsp;„werden.

„Einzelne Besitzer von bezonders gefahrdeten Gehöften „haben zur Vorbeuge ihre Stallungen mit Bacillollösungennbsp;„taglich abgegossen uud blieben von der Seuche verschont.nbsp;„Weitere Versuche nach dieser Richtung hin erscheinennbsp;„recht empfehlenswert.”

Auch andere Kollegen, unter diesen Herr Bezirkstierarzt Ritzer-Teuschnitz, sprechen sich in gleichem Sinne über dienbsp;vorzügliche Wirkung des Bacillol bei der Behandlung diesernbsp;Seuche aus.

Aus meiner Praxis kann ich weiter berichten, dass ich weitgehende Versuche mit der lO % Bacillolsalbe bei pflanzlichernbsp;parasitarer Dermatose (Favus und Herpes tonsurans) gemachtnbsp;und bei der Behandlung mit dieser Salbe überraschend günstige

-ocr page 190-

I

176

Resultate erzielt habe. Audi Dr. Schmidt-Elbing teilt aus seiner Praxi.s mit, dass er Herpe.s tonsurans bei Rindern nachnbsp;nur eininaliger Einreibung mit Bacillol-Seifeiispiritiis (1:5) zurnbsp;Abheiling gebracht hat. Lause bei Pferden werden nach Sclimidlnbsp;mit Bacillolwaschungen (3:100 Seifenvvasser) sicher getötet.

Selbst der schwer zu behandelnde Acarusaussclilag, dieses hartnackige parasitare Hautleiden bei Hunden, scheint beinbsp;sachgeiuasser Anwendung der 10 % Bacillolsalbe heilbar zunbsp;sein, doch sind die Versuche augenblicklich noch nicht ab-geschlossen und belialte ich mir vor, dariiber spater ausfiihr-licher zu berichten.

Durch diese kurzen Mitteilungen wollte ich nur die Auf-merksamkeit der dortigen klerren Kollegen auf das billige Bacillol leuken, damit man auch dort Versuche bei Behand-lung von Maul und Klauenseuche und bei den daselbst innbsp;so zahlreicher Form vorkommenden Hauterkrankungen (Raude,nbsp;selokarang u s. w.) mit Bacillol anstelle. (Bacillol ist bei dennbsp;Herren* Rathkamp amp; Co., Batavia, also auch durch die Apotheken auf Java erhaltlich).

Bei uns in Deutschland hat sicii das Bacillol infolge seiner Billigkeit, starkeii Desinfektionskraft und sonstiger gutennbsp;Eigenschaften bereits sehr gut eingebiirgert, ist auch schonnbsp;seit einigen Jahren in der Preuss. Arzneitaxe vorgesehen, wasnbsp;bekanntlich nur bei Praparaten von einwandfreier Giite dernbsp;Fall ist. Es wild deshalb auch der ausserordentlich wohlfeilenbsp;Preis des Bacillol und seine sonstigen vorziiglichen Eigenschaften Anklang bei den Herren Kollegen auf Java finden.

Uebrigens erwahnt Prof. Dr. Frohner-Berlin in seinen neue-sten Werke „Pathologie und Therapie” 1904 6, Auflage das Bacillol auch vielfach, besonders bei Hautkrankheiten undnbsp;Schafraude.

Nach den yon mir selbst mit Bacillol gemachten günstigen Erfahrungen kaim ich schliesslich auch dem Kollegen Dr.nbsp;Schmidt-Elbing nachfiihlen, wenn er in der Berliner tierarzt-lichen Wochenschrift 1901 No. 24 schrieb;

-ocr page 191-

177

„Wie man nur schwer sicli voii dem altgewohnten Carbol treniite, um zum Lysol überzugeheii, so halt man vielfachnbsp;noch am biederen Creolin fest, obwohl das Bacillol ihin weitnbsp;überlegen und erheblich billiger ist als Creolin und Lysol.”

Opgenonien op verzoek van onzen collega Pazzotta,

De Red.

f;


12,

-ocr page 192-

i

I

PONIES.

Vervolg van deel XV Biz. 257.

Australische ponies.

Hoewel in Nederlandsch-Indië alle Australische paarden vrijwel over een kam geschoren worden, is dit uit den aardnbsp;der zaak onjuist. Afgescheiden van het feit, dat het paardnbsp;oorspronkelijk niet in Australië voorkwam, doch daar is geïmporteerd voornamelijk uit Europa, Indië en Arabië, waardoornbsp;natuurlijk tal van verschillende slagen en types onder de afstammelingen voorkomen, hebben deze afstammelingen zichnbsp;op verschillende wijze, al of niet door den mensch daartoenbsp;gedwongen vermengd, zoodat men uit de Australische paardennbsp;een staalkaart van alle rassen, typen, slagen en kruisingennbsp;zou kunnen sanienstellen.

Men herinnere zich slechts dat in Australië zoowel Engelsch als Arabisch volbloed zoowel Clydesdaler en Suffolk Punchnbsp;als Timor pony (sandelhout) werden geïmporteerd.

Het is dus duidelijk dat van een Australische pony als bepaald type van paard niet gesproken kan worden, hetgeen te meernbsp;begrijpelijk zal zijn als men de groote klimaat en bodem verschillen in aanmerking neemt, die b. v. bestaan tusschennbsp;Queensland en Nieuw Zuid-Wales. De bepaalde ponysoort,nbsp;die wij thans wenschen te bespreken is meer speciaal de bijnbsp;het Leger in gebruik zijnde pony, n. 1. de Nieuw Zuid-Walesnbsp;pony, gefokt op den kalkachtigen, dikwijls bergachtigen grondnbsp;van die provincie.

Voor Indië is dit ook meer op zijn plaats, omdat op enkele uitzonderingen na, de hier ingevoerde paarden als regel afkomstig zijn van Nieuw Zuid-Wales en het daar onmiddellijknbsp;aan grenzende Victoria.

-ocr page 193-

i

179

Niet uit het oog dient hierbij verloren te worden het bovengezegde omtrent vermenging en verandering van rassen, waar wij, als ons bekend type, willen behandelen het lichte wagenslagnbsp;en lichte type van rijpaard, hierbij de opmerking makendenbsp;dat deze beide typen voor beide doeleinden gebruikt worden.

Wat wij omtrent deze ponys zullen opmerken is gebaseerd op persoonlijk opgedane ondervinding.

Wij voor ons waren in den aanvang, toen bij het Leger een proef werd genomen met de Nieuw Zuid-Wales ponies, omtrent den uitslag niet erg optimistisch gezind.

Gewend aan de kleine, elegante, pittige sandelhouts kon het niet anders of de weinig sierlijke vaak door het langenbsp;zeetransport vrij gehavende pony maakte geen gunstigen indruk.

Ik herinner mij nog levendig hoe kort na aankomst van een ponytransport te Salatiga, toen deze paarden op hetnbsp;exercitie- terrein voor het eerst buiten gereden werden, bijnanbsp;aller opinie over deze in de ijzers klappende, stierende schepselsnbsp;niet dan zeer ongunstig was. Doch niet alleen wij, ook denbsp;smid keek zijne nieuwe klanten wantrouwig aan, toen hij denbsp;voeten eens bekeek. Platte, uitgetreden voeten, zeer zachtenbsp;hoorn; dat voorspelde weinig goeds. Wel wist de smid vannbsp;het depot waar de paarden beslagen werden, dat een eerstenbsp;beslag altijd moeilijk onder te leggen is bij zulke gehavendenbsp;voeten, doch na eenige maanden kou hij nog weinig verbetering waarnemen. En kostbare paarden in het beslag. Nanbsp;drie weken stond de hoef aan alle kanten over het ijzer heen;nbsp;zooveel garnituur kon hij niet geven. En door het herhaaldnbsp;opnieuw beslaan in die zachte hoorn, kreeg hij een hoopnbsp;nagelgaten die de toch al zachte hoorn nog meer verzwakten.

De opinie van de remonteruiters was al niet beter dan die van den smid.

Gewend om op de sandels als regel passief te rijden, kwam er nu heel wat anders kijken. Drijven, diijven en nog eensnbsp;drijven was de boodschap en dan 3 paarden zoo achter elkaarnbsp;dat pakte aan.

-ocr page 194-

180

We kunnen dan ook gerust zeggen, dat bij de cavalerie in den aauvang de ponies vrij onverdeeld erg tegenvielen.nbsp;Spoedig na aankomst van het eerste Australische transport tenbsp;Salatiga werd ik van daar overgeplaatst naar Batavia en hadnbsp;het voorrecht al spoedig zelf eenige ondervinding met dezenbsp;ons nieuwe paardensoort op te doen. Ik kocht toen n.1. uitnbsp;een bezending als draagpaarden voor de artillerie gezondennbsp;ponies, een om mij onbekende reden door de artillerie-keurings-commissie afgekeurd zesjarig paard.

Het was een vierkant krachtig gebouwd paard met 19 cM. pijp (als ik mij wel herinner) 1.78 M. borstomvang en buitengewoon goed gevormde rug en Icnde®^ Laag op de beenen,nbsp;een goede hals, een riditig-shoullt;!l^^ 1.42 M. hoog, dat wasnbsp;het type wat mij leek. Verder goede voeten en zooals ik innbsp;de paardenloods reeds opmerkte, een uitmuntende eter.nbsp;Behalve dit paard kocht ik bij Kiss te Sydney een schoonenbsp;zwarte pony, 1.47 M. met-veel bloed. Op zijn voeten moestnbsp;veel, zeer veel worden toegegeven, maar ik had hoop, dat ditnbsp;bij een oordeelkundige behandeling wel te recht zou komen.nbsp;Beide paarden kwamen in zeer gunstigen voedingstoestandnbsp;aan, waarschijnlijk toe te schrijven aan de chaff en brannbsp;voeding, die zij aan boord genoten hadden. Na een tientalnbsp;dagen, had ik ze zoo ver, dat ze met smaak hun 25 K. G.nbsp;eenig.szins in de zon gedroogd gras en 5 K- Gr. gaba verorberden. Gewillig van aard lieten zij zich spoedig bestijgennbsp;en daar ik op dat oogenblik geen andere paarden had,nbsp;gebruikte ik ze kalm aan in dienst, om den anderen dag.nbsp;Het trof goed, dat we in het begin der oefeningen waren,nbsp;zoodat hun dit niet te zwaar viel. De eetlust werd zoo goednbsp;dat 7 en 8 K. G. gaba per dag en per paard schoon naarnbsp;binnen gingen. Om kort te zijn, na een viertal maandennbsp;waren de paarden geheel aan hun nieuwe levenswijze gewend,nbsp;deden dagelijks dienst en zagen er uitmuntend uit. Denbsp;voeten van den zwarte werden er voor een subaltern officiers-paard, dat nu niet altijd de goede wegen en plekjes kon

-ocr page 195-

181

zoeken niet beter op. Vooral in de modder reed ik dit paard altijd met de vrees, dat hij een ijzer zou verliezen, ennbsp;bij de terugmarscli dan te veel in de hoef zou lijden. Iknbsp;verkocht dit paard dan ook en verving het door een krachtigennbsp;bruinen ruin, 1.38 M. hoog met veel temperament. Zoo gewillignbsp;als mijne andere paarden waren, zoo kurig was dit dier.

Steigeren en kleven, was zijn dagelijksch werk, windzuigen zijn geliefdkoosde bezigheid; door geregelden arbeid werdennbsp;de kuren echter minder, de vreesachtigheid voor grobaksnbsp;trams enz. verdween geheel en bleef weg. Ditzelfde verdwijnen van alle steicmren, kleven, angstigheid voor wapensnbsp;enz. nam ik later w*|^bij alle met die ondeugden beheptenbsp;paarden, zoodat ik geer^fcny zou afwijzen, die die kunstennbsp;uithaalde. Spoedig daarna kregen wij de ponies bij hetnbsp;eskadron.

Al dadelijk viel op, het algemeen slechte eten. Van de 5 K. G. gaba liet eik paard er zeker 2^/^ liggen. Zelfs op stalnbsp;stonden zij altijd te zweeten, na den eersten draf sloegen denbsp;flanken en de neusgaten gingen op en neer als blaasbalgen.

De hoorn der hoeven was niettegenstaande de paarden 8 maanden in ’t land waren, nog niet tot rust gekomen ennbsp;door de veranderde levenswijze, klimaat en voeding haddennbsp;de meeste ringen op de voeten gekregen.

Het was in dien tijd buitengewoon warm te Batavia en hadden de dieren veel behoefte aan drinken, zoo zelfs datnbsp;ze ’s morgens voor het uitrukken gedrenkt moesten worden.nbsp;Maar al spoedig kwam in al die ellende verbetering.

Zeer bedaard aan werden de paarden langs de zachte wegen buiten Batavia op adem gebracht, nauwlettend toezicht gehouden op slechte eters, die dan veelal bleken koortsig tenbsp;zijn en dan gespaard werden.

Het eten werd langzamerhand beter, doch zeer zeker viel te constateeren dat voor een doorvoed, middelmatig zwarennbsp;arbeid verrichtende pony 5 K. G. gaba en 30 K. G. gras te veelnbsp;waren, 3Yj a 4 K.G. gaba en 20 a 2$ K.G. gras waren voor dit

-ocr page 196-

182

van huis uit sobere dier zeer voldoende. Bij zwaren arbeid zooals later in den manoeuvretijd was dit natuurlijk anders.

Het aantal ijzers dat we iii den beginne verloren, was legio. Ik herinner mij dagen dat er i6 en meer ijzers verloren werden op 65 ponies. Het gevolg van dit talrijkenbsp;verliezen was een nauwkeurige studie van den hoef, en alnbsp;spoedig bleek, dat als regel de schuld bij den smid lag.

De ijzers waren in ’t algemeen te smal. De smid maakte ze evenbreed als de sandelijzers er niet bij deukende, dat denbsp;ijzerbreedte het dubbele moet zijn van de draagvlakte in dennbsp;toon d. i. van den rand van den besneden hoef tot de wittenbsp;lijn. Deze witte lijn ligt nu bij de ponies zeer ver naarnbsp;binnen, zoodat, wil de in het midden van het ijzer gestamptenbsp;rits met de nagelgaten op de witte lijn uitkomeu, het ijzernbsp;breed moet zijn.

Toen dan ook het ijzer zoo breed gemaakt was dat de rits zonder bepaald te vet of te mager gestampt te zijn, op denbsp;witte lijn kwam, was het raadsel opgelost. Bovendien bleeknbsp;dat men nu veel hooger kon nagelen, waardoor de nagelsnbsp;voldoende hoorn konden vatten en dus beter hielden.

Van ijzers verliezen was na eenigen tijd, toen vele paarden met breedere ijzers beslagen waren, geen questie meer. Bleefnbsp;het nadeel van de zich nog steeds uitzettende hoef, die na nbsp;3 weken aan alle kanten over het ijzer stond.

Meer garnituur geven ging vooral aan den biunentak van het ijzer niet, daar dan gevaar voor strijken, aftrappen opnbsp;stal enz. ontstond.

Telkens op nieuw beslaan, v/aarbij dan nog weinig van den voet kon afgenomen worden, waardoor tal van nagelgatennbsp;ontstonden en dus kunstmatige brokkelhoeveu, ging ook niet.

Daar evenwel de nagels toch hoog genoeg uitkwamen, kon men, zonder de soliditeit van de gepakte hoeveelheid hoornnbsp;in gevaar te brengen, er eerder toe overgaan de overstekendenbsp;hoorn weg te raspen, dan op nieuw te beslaan.

Dit wegraspen was noodzakelijk om te voorkomen, dat bij

-ocr page 197-

183

het treden met de overstekende hoorn op steentjes, stukken hoorn uit de voet zouden worden getrapt. Het klappen innbsp;de ijzers werd langzamerhand minder, vermoedelijk door hetnbsp;op krachten komen van het paard, doch hoofdzakelijk doornbsp;dat de ruiters de gewoonte verkregen hadden de beenen ernbsp;aan te houden.

Dit was dus een questie van toezicht voor de pelotonscommandanten.

Had oorspronkelijk bij het bepalen der hoogte van de paarden het denkbeeld voorgezeten dat het bestaande harnache-ment, zonder wijziging moest blijven gebruikt worden en was toen de hoogtemaat bepaald van 1.37-1-40 M, door verschillende oorzaken, die hier niet ter zake doen, werd de hoogtenbsp;achtereenvolgens gebracht tot op 14 hands (1.42 M.) en daarnanbsp;tot op 1.45 M.

Het bestaande harnachement, dat, tot dusver gediend had voor 1.256 M. sandels, bleek zelfs geschikt voor paarden vannbsp;1.48 M. alleen moesten singels en stangen van i'. taille zijn,nbsp;doch deze waren in de magazijnen voorhanden.

Een merkwaardig verschijnsel was het, dat bij het toch eigenlijk voor de sandels gecon.strueerde harnachement, nu dit bij de Australiërs in gebruik was, zoo goed als geen drukkingennbsp;voorkwamen, hetgeen bij de sandels geenszins het geval was.nbsp;Drukking bij de ponies kon een groote zeldzaamheid genoemdnbsp;worden. Doch hierover straks meer.

De taille 1.37.145 M. liep nog al uiteen, te meer, daar de Commissies zich niet streng aan het maximum 1.45 M. hielden,nbsp;doch er zelfs paarden van 1.5O M. werden aangekocht.

Was er nu alleen een uitzondering gemaakt voor waarlijk superieure dieren, dan zou ik hiermede vrede hebben gehad.nbsp;Men zou dit dan slechts een staaltje van gezond verstandnbsp;hebben kunnen noemen.

Zooals het nu evenwel ging was dit niet het geval, Geenszins konden de boven de 1.45 M. aangekochten superieur genoemdnbsp;worden. Integendeel. Over het algemeen waren die hooge

-ocr page 198-

184

dieren echte schiiiderhaiinessen, met hooge beeiien, en ondiepe borst. Toen dan ook de leveranzier Kiss in 1904 het verzoeknbsp;deed de maat te stellen van 1.40-1.48 M. was hiervan hetnbsp;gevolg, dat bij het eskadron een staat werd opgemaakt, bevattende de hoogten der paarden en daarbij een beoordeelingnbsp;van de wijze van dienst doen der paarden, m. a. w. in hoenbsp;verre zij in de practijk bleken te voldoen als cavalerie paard.

Deze staat wees uit dat bij het 3^. eskadron de beste paarden percentsgewijze onder de 1.45 M. gevonden werden.

Ik meen, dat op grond van deze ondervinding, het voorstel Kiss niet ingewilligd werd, hoewel ik er wel vóór zou zijn denbsp;maat van 1.40-1.48 of i.42-1.50 M. te maken en wel omdat 1 =nbsp;een paard van 1.37 door de geringe hoogte altijd (in Australië)nbsp;eenigszins als abnormaliteit is te beschouwen en men hieronder dus van zelf al niet veel bijzonders kan verwachten,nbsp;en 2®. als men in de hoogere tailles komt, men meer kansnbsp;heeft op beter bloed, daar dan volbloed of ten minste edelenbsp;hengsten gebruikt kunnen worden, voor het dekken van goednbsp;geproportionneerde merries.

Om nog even op ’t voedsel terug te komen, bleken de paarden zich zeer wel te bevinden bij gras en gaba, dochnbsp;hadden alle groote behoefte aan zout, af te leiden uit hetnbsp;zorgvuldig aflikken van de salpeter op de stalmuren.

Mijn eigen paarden voerde ik dan ook eens per week een ons zout.

Tevens maak ik van deze gelegenheid gebruik om te wijzen op het verkeerde van nat gemaakte gaba. Wat is toch de reden van dit nat maken?

Ik vermoed het denkbeeld om de gaba te zuiveren van ledige doppen. Dat evenwel ledige doppen voor een paardnbsp;schadelijk zouden zijn, is een reeds lang overwonnen standpunt.nbsp;Neen, wat schadelijk is, dat zijn de steentjes, het zand en de stofnbsp;enz, en deze gaan er met wasschen niet uit. Liever dus denbsp;gaba goed laten wannen of dit zelf of tampas laten doen dannbsp;de gaba nat te maken. Dit heeft bovendien nog een ander

-ocr page 199-

185

Voordeel. Tal van ponies eten de gaba langzaam, en eten eerst hun gras op.

Door de gaba nat te voeren verzuurt die spoedig en wordt dan in het geheel niet gegeten.

Dus drooge, maar gezuiverde gaba.

Een ander uitmuntend voedsel voor zwaar werkende paarden is boengkil, (welke weinig olie bevat) het bekende residu verkregennbsp;bij de oliebereiding van katjang. Dit bevat 50 eiwit.

Bij de gaba gevoerd langzamerhand tot i K. G. per dag is dit een graag gegeten en uitmuntend krachtvoeder.

Blijkt uit het vorenstaande reeds, dat aan den pony meer zorg moet besteed worden, dan aan het inheemsche paard, nogmaalsnbsp;dient de aandacht te worden gevestigd op de hoeven. Denbsp;bovengenoemde oorzaken zijn reden van de slechte hoeven,nbsp;die men bij de meeste particuliere paarden te Batavia ziet,nbsp;hierbij gevoegd het slechte beslag.

Hoofdoorzaak hiervan is gebrek aan toezicht van de eigenaars en van de geldzucht der koetsiers. Het is toch te Batavia bij alle mij bekende particuliere hoefsmederijen de gewoonte datnbsp;van iedere gulden, die den eigenaar voor het beslag in rekeningnbsp;wordt gebracht, den koetsier bij het brengen van het paard ƒ0.25nbsp;fooi wordt gegeven. Is nu de koetsier court d’ argent, welnunbsp;f I.— is reeds verdiend bij één keer beslag. En hoewel innbsp;Indië nu iedereen paardenkenner bei Gottes Gnaden is, is aannbsp;dit hoevenbederven der paarden blijkbaar geen einde te maken.nbsp;Dan liever maar wat gescholden op die slechte voeten, dannbsp;zich zelf de ii oeite gegeven er eens naar te kijken. Het eerstenbsp;is ook gemakkelijker, vooral in de warmte.

Hetzelfde verschijnsel van slecht eten na verwisseling van het frissche Salatigaklimaat door het warme Batavia, deed zichnbsp;bij de volgende transporten, die sucessievelijk aankwamen,nbsp;gevoelen. Nu echter was ons de reden er van bekend. Kalmenbsp;beweging aan de hand deed hun dan veel goed.

Hoe groot echter de.invloed van het klimaat op liet Australische paard was, bleek echter eerst op afdoende wijze later.

-ocr page 200-

186

Wel was het mij opgevallen, dat gedurende een 8 daagsch verblijf te Salatiga mijn van Batavia medegenomen paard veelnbsp;vroolijker en opgewekter zijn dienst deed, doch dit kon ietsnbsp;persoonlijks van het dier zijn geweest.

Eerst duidelijk bleek dit, toen in September een detachement van het 3'. eskadron sterk 64 ponies en 6 sandelhouts zich op marsch begaf naar Tjimahi, ten einde daar aan manoeuvres deel te nemen.

De marsch werd in kleine etappes van 40 a 45 K. M. gedaan om de paarden te sparen en er geen reden tot haastnbsp;was. Na den derden marschdag een rustdag. De gevolgdenbsp;weg was over Depok naar Tjitajam, van daar naar Gadok,nbsp;toen over de steile Poentjak langs Sindanglaja naar Patjet,nbsp;en over Tjiaudjoer en Padalarang naar Tjimahi.

Te Patjet op 3800 voet hooger dan Batavia werd een rustdag gehouden. Het was er bepaald koud. De poniesnbsp;hadden in al deze bivaks waarbij zij ouder den blooten hemelnbsp;stonden, zonder door vliegen of warmte gehinderd te worden,nbsp;een uitmuntende eetlust, zonder eenige uitzondering.

Van eenig vechten of bijten, zooals bij de sandels, was geen questie. Eten en drinken, aan iets anders dachten ze niet.nbsp;Welk een verschil met de sandels. Als of het verscheurendenbsp;dieren waren moest ieder sandel aan een boom afzonderlijknbsp;worden gezet, waar hij aan alles dacht behalve aan eten.nbsp;Schreeuwen, klauwen, doch eten pas als alles ongeveer vertraptnbsp;en door urine verontreinigd was.

Werden de ponies dan ook steeds opgewekter naarmate wij hooger kwamen, bij de sandelliouts was dit precies het omgekeerde.

Drukkingen kwamen op deze marschen niet voor. Wel enkele te Tjimahi bij paarden, die dik onder de sawahmoddernbsp;hadden gezeten en modder in de deken hadden, doch dit wasnbsp;verklaarbaar.

Een typisch geval van drukking deed zich bij een sandel voor. Dit paard had een saccoche met 40 K. G. bepakt op

-ocr page 201-

187

een Engelsch zadel gedragen. De inlandsche officiersjongen had dit paard blijkbaar slordig opgezadeld, want in het bivaknbsp;bleek het op de linker ribvlakte een zwelling te hebben, zoonbsp;groot, als twee vuisten op elkaar; onder den buik drie zwellingennbsp;varieereude tusschen een kippenei en een vuist en op denbsp;rechterribvlakte een vuistgroote zwelling.

Goede raad was duur. Ik ben er van overtuigd, dat zoo wij een paardenarts bij ons hadden gehad, het paard zekernbsp;een maand geen dienst had gedaan Wij hadden geen paardenarts bij ons; het paard werd den volgenden dag zorgvuldignbsp;opgezadeld, droeg weder 30 K. G. en tot ons aller verbazingnbsp;bleek ’s avonds in het bivak, alle zwelling spoorloos verdwenennbsp;te zijn.

Ik maak dan ook van deze gelegenheid gebruik om te wijzen op het groote nut, dat er voor de militaire paardenartsen in gelegen is dergelijke oefeningen met de bereden wapensnbsp;mede te maken. Ook om nu eens te zien, hoe tal van mindernbsp;gunstig gebouwde paarden, door dikwijls weinig opvallendenbsp;compensaties, toch in het gebruik uitmuntende dienstpaardennbsp;blijken te zijn.

Door zich, zoo als thans, blind te staren op theoreti.sch goed gebouwde paarden, die alleen in hun verbeelding bestaan, ennbsp;uitsluitend zieke paarden op de ziekenstallen te zien, wordtnbsp;geen practische paardenkenner gevormd, en op practischenbsp;paardenbeoordeelaars, komt het toch maar aan.

Maar komen wij na deze kleine afwijking terug op de ponies.

Al bleek gedurende den marsch naar Tjimahi langs de groote wegen, dat de pony zich gemakkelijk in het gebergtenbsp;bewoog, gedurende de manoeuvres zelf bleek, dat hij zichnbsp;volkomen thuis voelde, zelfs in zeer zwaar en lastig berg-terrein.

Eens bij het doortrekken van een zeer diep, steil en glibberig ravijn, hetgeen met de paarden aan de hand gebeurde, moestennbsp;de paarden los gelaten worden om zelf op de been te blijven.nbsp;Het was nu merkwaardig om te zien, hoe de dieren alleen

i

-ocr page 202-

188

de steille helling af- en opklauterden, en vaak langs plekken gingen, waar men niet gedacht had, dat een hoef plaats ennbsp;steun kon vinden.

De Infanterie waaraan wij waren toegevoegd, stond dan ook verbaasd, hoe de ponies zich bewogen tegen hellingen,nbsp;waar zij zich nog wel eens over bedachten, vooral als dienbsp;met gedeeltelijk verkoolde glagah bezet waren.

Steeds hebben de ponies dan ook getoond zeer goede herg-paarden te zijn.

Dat zij goede modderpaarden waren, dat hadden Batavia’s omstreken met hare vele en diepe sawahs, rawahs, modder-kalies enz. ons reeds geleerd.

Zelfs onder zeer zware gewichten, ja met de als marsch-tenue bepakte zadels gingen de ponies gewillig en bedaard door de taaiste modder.

Of de ponies deze voor Indische troepenpaarden onontbeerlijke eigenschappen van huis uit bezaten, of dat zij hun te Salatiga zijn bijgebracht, is mij onbekend. In ieder gevalnbsp;hebben zij ze thans, en dat is de hoofdzaak.

Gedurende deze manoeuvre- dagen waren de paarden zeer opgewekt en vroolijk, hetgeen uitsluitend toe te schrijven wasnbsp;aan het koele bergklimaat.

Niettegenstaande den zwaren dienst waren alle ponies in conditie vooruitgegaan, sommigen zelfs bepaald vet geworden.

Het voedsel bestond uit 30 K. G. gras en 6'/^ K. G. padi, doch daar het gras in de desa s waar wij bivakkeerden werdnbsp;opgekocht en de voedingskosten van een paard buiten hetnbsp;garnizoen ver beneden die van in het garnizoen waren, kwamnbsp;het op wat gras niet opaan en deden de paarden hiermedenbsp;hun voordeel.

Van de 64 ponies kwamen te Batavia 60 in uitmuntenden toestand aan. Vier waren met de trein gestuurd en wel één lijdende aan een aanval van rheumatische hoefontsteking, waarvoornbsp;hij vroeger reeds van Atjeh geëvacueerd was, één met een grootnbsp;gezwel op den linker borstwand, dat zich tot den opperarm uit-

-ocr page 203-

189

strekte en het dier hevig deed kreupelen, één paard dat te Tjimahi periodiek kreupel was en één paard dat was uitgegleden, een weinig had gekreupeld en hoewel het reeds weernbsp;dienst deed, toch maar liever met de trein werd gezondennbsp;om het te sparen.

Hiermede ben ik ten einde gekomen met de Australische of liever Nieuw Zuid-Wales ponies.

Ik wil evenwel niet nalaten mede te deelen, dat door de pony de inlandsche cavalerist veel aan bruikbaarheid gewonnennbsp;heeft. Merkwaardig verschijnsel, zelfs in de meest snellenbsp;gangen bleven de ponies steeds volkomen in de hand en dachtennbsp;niet aan doorgaan. En doorgaan, daar was Kromo juist zoonbsp;helsch bang voor.

Toen hij dan ook eenmaal gewend was aan het grootere dier, was een veel bruikbaarder individu verkregen.

Resumeerende komen wij tot het resultaat, dat al kleven er ook gebreken aan de ponies, wij thans reeds zeer tevredennbsp;mogen zijn met deze paardensoort, daar zij getoond hebbennbsp;eenige voor soldatenpaard uitmuntende eigenschappen te bezitten, gewillig zijn, zich goed voeden met het landspaarden-voedsel en last not least waarlijk superieure terreinpaardennbsp;bleken te zijn.

Aan de Commissies van aankoop nu om te zorgen dat geene inferieure exemplaren worden aangekocht.

Hierin zou reeds verbetering komen, indien in die Commissie, niet, zooals onlangs te Batavia geschiedde, werd benoemd denbsp;allerjongste pa.u denarts van het Nederlandsch Indische Leger,nbsp;die uit den aard der zaak nog weinig oog op paarden heeft.

H. C. DÉ Waal, i®*' Luit. der Cavalerie.

-ocr page 204-

HONDSDOLHEID.

Wanneer de directeur van het Instituut Pasteur te Weltevreden kon besluiten de dagbladen voortaan eens per maand een opgave te verstrekken van het aantal, in die inrichtingnbsp;onder behandeling verbleven en gedurende dat tijdperk bijgekomen patiënten, dan zou het publiek een veelzeggendnbsp;lijstje worden voorgelegd.

Bij het zien daarvan zou het groote aantal patiënten de aandacht trekken. Verder zou het mij niet verwonderen alsnbsp;uit de door dat Instituut verzamelde statistieken aangetoondnbsp;werd, dat in de laatste jaren de hondsdolheid frequenter voorkomt dan vroeger.

Hoe groot het aantal patiënten ook moge zijn, toch schijnt daarin nog geen waarschuwing te liggen om altijd op zijnnbsp;hoede te zijn voor een Indischen huishond, om van den ditonbsp;straathond niet te spreken.

Toch beweren diegenen, die eenmaal de angsten en de behandeling ten gevolge van den beet van een hond hebbennbsp;doorstaan, dat ze nooit weer zoo’n dier hun eigendom willennbsp;noemen. Hoe grooter dus het aantal wordt van diegenen dienbsp;in het Instituut Pasteur zijn behandeld, des te spoediger zalnbsp;het houden van honden beperkt worden, ten minste het houdennbsp;van een groot getal honden zooals men dikwijls ziet bijnbsp;menschen, die het niet al te breed hebben, ’t Schijnt zonderling, doch het is een dikwijls voorkomend verschijnselnbsp;dat juist die menschen veel meer behoefte aan gezelschapnbsp;schijnen te hebben dan de meer gegoeden, waarom de eerstennbsp;er niet alleen veel meer kinderen op na houden, maar bovendien, nog een plaat.sje over hebben voor een of ander dier,nbsp;een vogel, een kat of een hond, op Java liefst een grootnbsp;aantal honden. En nu weten wij allen, waar die honden

-ocr page 205-

191

blijven, als de eigenaar zich op een andere plaats vestigt. Dan wordt het aantal zwervers weer met idem zooveel vermeerderd.

Maar nog veel te groot is het aantal dergenen, vooral onder de dames, die in hun lieveling — hun aardig, snoezig, trouwnbsp;en waakzaam hondje, geen kwaad kunnen en willen zien.nbsp;O, elke hond kan wel dol worden, maar de hare? nooit! Wijnbsp;passen er immers zoo goed op, nooit loopt het lieve diertjenbsp;weg, het is altijd thuis te vinden. U moet het eens zien!nbsp;Maar Mevrouw, juist dat laten spelen met kinderen is onverantwoordelijk, en dat u als liefhebbende moeder dit gedoogt, kan enkel zijn toe te schrijven aan onkunde omtrentnbsp;het gevaar.

Dit gevaar, waaraan u en de kinderen en alle eigenaars van houden blootstaat is juist daarom zoo groot, omdat de eerstenbsp;verschijnselen van dolheid dikwijls zóó eigenaardig zijn, datnbsp;daardoor de eigenaars juist op een dwaalspoor zouden kunnennbsp;gebracht worden.

Hoe aardig is het, niet waar mevrouw, als uw hondje uit zich zelf bij u komt en zich tegen u aandrukt, ’t Lieve diertjenbsp;wordt gepakt en geaaid, want zie, het is zoo trouw en aanhankelijk. Het tracht steeds uw voeten of handen te likkennbsp;en in zijn op u gerichte oogen — zulke trouwe, goedige oogen —nbsp;leest u of meent u te lezen, dat het een zwijgend verzoeknbsp;behelst om weer eens door u geliefkoosd te worden. O, aannbsp;zulke smeekende blikken kan uw gevoelig hart geen weerstandnbsp;bieden en gerustgesteld door uwe liefkoozingen, verwijdertnbsp;zich het diertje, daar het bemerkt dat het angstig gevoel, datnbsp;hem hindert en hem als om hulp zoekend naar u toedrijft,nbsp;verdwenen is. Niets, letterlijk niets, duidt er op welk eennbsp;adder gij daar zoo even koesterdet!

Het verschijnsel herhaalt zich met korter tusschenruimten en steeds is het dier in uw nabijheid al liefkoozende en uwenbsp;handen en voeten likkende, ’t Valt u zelfs op, en u vindtnbsp;het teil slotte ietwat vervelend.

-ocr page 206-

192

Toch is dit dikwerf nog niet voldoende, om als een ernstige waarschuwing te spreken en even te doen nadenken, waaraan die overgroote vriendelijkheid moet worden toegeschreven.

Zooals gezegd, uw zorgeloosheid en ongeloof doet u antwoorden dat n niet bang is voor uw eigen hondje, dat zoo trouw, zoo lief en aardig isl Wel mijnheer, daar moet iknbsp;heusch om lachen.

Zeker, mevrouw, lach u maar; ik hoop voor u, dat niet de tijd zal aanbreken, waarin gij u uw lachen zult herinneren,nbsp;toen ge werdt gewaarschuwd, en uw lachen dan niet veranderennbsp;zal in het storten van bittere, o, zoo bittere tranen en gij unbsp;niet zult hebben te verwijten: „Och, ik heb het geweten, ik bennbsp;zoo dikwerf gewaarschuwd, maar ik heb niet willen luisteren”.

O, voorzeker mevrouw, laat uwe lievelingen — uw gezonde dartele jongen en uw aanvallig meisje, laat ze spelen met uwnbsp;lief, aardig, snoezig hondje.

Ik hoop voor u, dat het u bespaard moge worden, het onduldbare leed, als u daar uw gezonden, dartelen jongen zietnbsp;nederliggen op het ziek- en weldra zijn sterfbed; als u hemnbsp;aanziet in die uren waarin dat zelfde jongske dat zoo vroo-lijk speelde, met dat snoezige hondje van u, vastgebonden moetnbsp;worden of achter een stevig traliehek die aanvallen van razernijnbsp;moet doorbrengeii, na afloop waarvan die vroolijke kijkers unbsp;zoo angstig vragend aanzien, niet wetende en begrijpendenbsp;aan welk onherstelbaar lijden hij onderhevig is. Nietwaarnbsp;mevrouw, evenals uw hondje, toen het zoo gedurig zich tegennbsp;u aanvlijde, toen het zoo gaarne uwe handen en voeten liktenbsp;en met die trouwe, goedige oogen, zoo smeekend, als om hulpnbsp;vragend, u aanzag?

Nog eens, ik hoop voor u, eigenaressen van zulke lieve diertjes, moeders tevens van zulke lieve aardige kinderen, datnbsp;zich zoo’n gebeurtenis in uw leven nooit zal voordoen, dat uwnbsp;kind sterft, tengevolge van het likken of bijten van uw hondje;nbsp;sterft aan een ziekte, zoo vreeselijk in hare verschijnselen, dat

-ocr page 207-

193

u zoudt smeekeu om uitkomst, om redding uit dat lijden die alleen dan zal komen als de dood ontferming toont.

Mag ik u verzoeken, Mevrouw mij enkele oogenblikken te willen volgen, als uw hondje zich even wil gaan verwijderen.nbsp;Al snuffelende, ruikende, hier en daar even stilhoudende, beweegt het zich her- en derwaarts en vertoeft liefst daar, zooalsnbsp;u ziet, waar afval en vuil zich bevindt; daar wroet het metnbsp;zijn pootjes, daar snuffelt het met zijn snuitje in al die viezigheden. Ik behoef niet op te noemen al wat daar is en .verzameld wordt.

Uw aardig, lief, snoezig diertje bevuilt zich daar op een wijze, die u met walging vervult. Nog een oogenblikje geduld,nbsp;mevrouw, laat ons rustig den afloop van dat uitstapje afwachtennbsp;dat door uw hondje, nu en alle dagen, ondernomen wordt.

U ziet, met welk een ijver het zoekt en zich beweegt temidden van dat onnoembare. Na korter of langer tijd zich eenigszins voldaan gevoelende, over de blijkbaar zoo aangename bezigheden, krijgt het een vaag idee om naar huis terug te keeren.

Na zich eenige malen terdege geschud te hebben waardoor het oogenschijnlijk weer het nette, zindelijke diertje is, zooalsnbsp;u het altijd ziet, loopt het op een sukkeldrafje, met gebogennbsp;hoofd, als snuffelende natuurlijk, terug.

Maar zonder stoorni.ssen zal het „huis toe” gaan niet plaats hebben.

Met eenigen schrik en afschuw ziet u daar dicht bij uw hondje een gladakker, een kamponghond staan.

De kennismaking heeft blijkbaar spoedig plaats gehad; of komt het u niet voor, mevrouw, dat het meer heeft van eennbsp;herkenning?

Komt u iets dichter bij, dan ziet u dat die hond — in welks gezelschap uw hondje blijkbaar op zijn gemak is — en alnbsp;ruikende en neuzende om dien makker heen loopt, alsof dienbsp;gladakker de heerlijkste geuren om zich heen verspreidt —

13.

-ocr page 208-

194

bedekt is met kale plekken, zweren, wonden en ongedierte.

Welnu mevrouw? U walgt er van, terecht; niet alleen door het zien van dien kamponghond, maar ook en bovenal waarschijnlijk van uw idee, dat het hondje zoo in de onmiddellijke nabijheid is geweest van zoo’n paria der honden en ik voeg ernbsp;direkt bij, hiermede mogelijk eiken dag in aanraking komt.

Rijst niet onwillekeurig een idee bij u op van desinfectie van uw hondje alvorens het weer in huis mag komen? Zekernbsp;zou dat nuttig en noodig zijn, maar hoe dikwerf moet datnbsp;per dag dan wel niet geschieden ?

Maar waarvoor toch, mevrouw, zou u zich die moeite geven? Uw hondje zal zich zelf wel weten schoon te maken.

Volg u mij slechts en laat ons zien wat er verder plaats heeft. Uw hondje gaat, na de ontmoeting met den kamponghond, regelrecht, naar huis. Uwe kinderen zijn thuisgekomen,nbsp;u hoort en ziet ze en een gelukkig lachje zweeft over uwnbsp;gelaat, bij het aanschouwen van die flinke, vroolijke, gezondenbsp;kinderen en ge gevoelt u trotsch als de moeder van zulkenbsp;kinderen.

fn één oogenblik zijn die onaangename gewaarwordingen, van hetgeen door u zoo even is waargenomen, als weggevaagd, maar ook slechts voor één oogenklik. Uw hondjenbsp;toch heeft het huis vóór u bereikt en u ziet tot uw grootenbsp;ontsteltenis en afgrijzen de ontmoeting van uw hond en uwenbsp;kinderen, ’t Is een gejuich en gejoel en geravot en geloop,nbsp;waarbij u zich nauwelijks verstaanbaar kunt maken, voor denbsp;waarschuwing die onwillekeurig over uwe lippen glijdt. Unbsp;ziet uw hondje met die vuile pootjes op, over en tegen uwenbsp;kinderen springen en na eenige oogenblikken zullen immersnbsp;die pootjes wel tamelijk schoon zijn. Uw schrik gaat inderdaad over in angst, als u ziet, dat uwe kinderen zich latennbsp;likken en het snoetje van dat lieve diertje omvat wordt doornbsp;de handjes van uwe kinderen, die onbewust, op zich overbrengen, allerlei stoffen en viezigheden die u eenige oogenblikken te voren hebt kunnen zien, waaraan uw hondje gelikt

-ocr page 209-

195

eii waaariii het zijn snuit gestoken en met zijn pootjes gewoeld heeft.

Eu nu heb ik nog niet gezegd van de gevaren waaraan uw hondje blootstaat, hier op Java:

Als het weder voorjaar is, zacht en zoel.

Tot levenslust en mingevoel,

Is al, wat leven heeft, ontwaakt.

Zie alles ademt, alles blaakt Van zoet, verlangen.

De fiere hengst der wouden vorst.

Draaft rond en wrenscht van liefdedorst.

Het boschhert naakt de vlugge ree,

De logge stier het zuivelvee Met vlugger gangen.

De zilveren zwaan in ’t oeverriet.

Het vischje in den heldren vliet,

De zwaluw op het gastvrij dak,

De vlasvink op den wilgentak,

’t Zoekt al te paren.

Een ieder kiert en ieder vindt Een lieve weerga, hem gezind;

Aan allen staat het vrijen vrij:

En, schuldloos, weet hun vrijerij van geen gevaren. (*)

Dat die vrijerij bij onzen Indischen huishond, het tegendeel van „geen gevaren” medebrengt staat m. i. vast, daar alsnbsp;oorzaak of gevolg van die vrijerij meestal verwoede vechtpartijen tusschen de verschillende vierbeenige Don Juan’snbsp;plaats vinden, waarbij het overbreugen van de smetstof dernbsp;hondsdolheid allicht geschieden kan. Na verloop van eenige

-ocr page 210-

196

weken of maanden zullen de eerste verschijnselen van dolheid zich dan openbaren, die zooals boven gezegd niet altijd onmiddellijk zullen herkend worden, te meer niet, daar ze dikwerf zoo weinig zeggend zijn, dat zelfs deskundigen dannbsp;eenige dagen lang in twijfel verkeeren, alvorens de ziekte tenbsp;kunnen onderkennen.

't Zal me niet verwonderen, als ge nu, uwe gunstige meerling omtrent uw hondje, dat snoezige, aardige, zindelijke diertje, eenigszins wijzigt, en er de voorkeur aan geeft, er in ’t geheelnbsp;geen hond meer op na te houden, of ten minste niet in dennbsp;zin van speelmakker uwer kinderen.

Nog vele hebbelijkheden, aardige zoowel als onaardige, zou ik u kunnen mededeelen. Ik heb hier slechts enkele willennbsp;noemen, die noch overdreven, noch onjuist zijn voorgesteld.nbsp;Wilt u toch een hond in huis hebben, hetzij tegen dievennbsp;hetzij, omdat ,,het zoo’n gezellig dier is” zorg dan vóór allesnbsp;dat van het oogenblik af, dat zoo'n dier bij u in huis komt,nbsp;het u, noch uwe kinderen likke of aan handen of voetennbsp;kome.

Bij eenig volhouden blijkt deze voorzorgsmaatregel zeer goed uitvoerbaar te zijn. ’t Zal u dan ook onmiddellijk opvallennbsp;wanneer bij het dier een verhoogde neiging merkbaar is vannbsp;likken aan uwe handen en voeten en daaruit kunt u dannbsp;opmaken, dat de houd niet normaal is en u doet goed, hetnbsp;dier op te sluiten en het advies van een veearts te vragen.

Laat u vooral niet door quasi-dierenvrienden, die dit alles beschouwen als zeer overdreven voorgesteld, weerhoudennbsp;den hierboven gegeven raad op te volgen.

Ook de regeering heeft getoond den ernst van den toestand in te zien en heeft daarom korten tijd geleden bekend gemaakt,nbsp;dat weldra een hondenbelasting zal ingevoerd worden.

Na het bekend maken der conceptordonnantie zal het ieder duidelijk zijn geworden, dat het der regeering niet te doennbsp;js om een belasting te heffen in den eigenlijken zin des woords,nbsp;maar zooals ook nadrukkelijk wordt gezegd, om die belasting

-ocr page 211-

197

slechts te doen strekken ter bestrijding van de hondsdolheid en zij dus inderdaad een aanvulling is van het Staatsbladnbsp;van Ned.-Indië van 1890 No. 144. „Maatregelen tegen hondsdolheid”.

Alleen is volgens mijn ineening het bepaalde betreffende het aanliouden van registers waarin de namen der eigenarennbsp;worden ingeschreven, maar bovendien het signalement van dennbsp;hond, ras, geslacht en kleur, hoogst ondoelmatig wat het laatstenbsp;betreft. Hierdoor wordt de administratie uiterst moeilijk ennbsp;omvangrijk gemaakt.

’t Zal toch niet de bedoeling zijn, om iemand die b. v. vier maal in een jaar van hond heeft moeten verwisselen, ook viernbsp;penningen te doen koopen. Heeft iemand één penning gekocht, dan zal hij toch dienzelfden penning mogen gebruikennbsp;voor den opvolger van den eersten drager van dien penning,nbsp;die b. V. gestorven is.

Hetzelfde geldt toch ook voor de belasting der paarden. Alleen het aantal paarden wordt opgegeven en daarbij is geennbsp;sprake ¦ van een signalement. Evenzoo kan m. i. gehandeldnbsp;worden met houden.

Hierdoor zou de administratie tot een minimum beperkt en aan de bedoeling der belasting even goed voldaan worden.

De wijze waarop het opnemen van het signalement van alle in te schrijven honden moet plaats hebben, brengt zijne eigenaardige moeilijkheden. Een mondelinge of schriftelijkenbsp;opgave zal toch wel niet voldoende zijn, zoodat de penning-drager zelf zijn tronie zal moeten vertoonen voor een vergelijking met de mededeeling zijns eigenaars.

Stel, dat voor de inschrijving bepaalde dagen en uren zijn aangewezen; stel verder, dat dan een heirleger van houdennbsp;en hun eigenaren of hunne vervangers zich begeven naar ennbsp;verzamelen op de plaats der beschrijving, dan stel ik me voor,nbsp;dat zich vele en aardige (?) tooneeltjes zullen afspelen, die aannbsp;de vergetelheid dienen ontrukt te worden door pen en kodak.

Laat mij eindigen met den welgemeenden wensch, dat de

-ocr page 212- -ocr page 213-

BIBLIOGRAPHiE.

Trypaiiosomoseii in Nederlandsch-Indië.—Les trypanoso-moses dans les Indes Nécrlandaises, par M. Penning.

Cette inonographie, publiée sous les auspices de l’Associa-tion pour les progrès de la médecine vétérinaire dans les Indes nécrlandaises, coiiiporte une étude trés détaillée d’unnbsp;grand uombre d’affections dont l’agent étiologique était encorenbsp;totalenient iiiconnu il y a quelques années.

Le surra a surtout occupé l’auteur qui passe successivement en revue les manifestations symptoinatiques et les lesions ana-tomiques que le trypanosome provoque chez le cheval, lenbsp;buffle, le boeuf, la chévre, le mouton, le porc, le chat, lenbsp;chien, le singe, le lapin, le rat, la souris. L’auteur indiquenbsp;ensuite une série de mesures prophylactiques qui seraient denbsp;nature a ehrayer la marche du surra dans les Indes. II ter-mine sou travail en établissant les termes de comparaisonnbsp;entre les différentes maladies qui reconnaissent les trypanosomes comme agents pathogènes.

En somme, travail intéressant, qui péut figurer dignement a cóté des publications de Lignières et de Laveran et Mesnil.

F. Hx.

Deze beoordeeling zuordt aangetrojfen tn de „Annales de medicine vétérinaire van Augustusnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;No. 8.

Red.

-ocr page 214-

SURRA-ONDERZOEK

IN

Nederlandsch-In dié.

Ouder bovenstaande titel verscheen bij de firma H. van INGEN te Soerabaja een brochure van de hand van den heernbsp;P. Schat, Schrijver van de in ons Tijdschrift Deel XVI opgenomen surraartikelen.

De brochure werd, kennelijk uit de Inleiding, geschreven naar aanleiding van de door onze Vereeniging uitgegevennbsp;brochure van den heer C. A. PENNING, getiteld: Tripoiioso-moseii in Nederlandsch Indië.

De redactie als zoodanig ontving geen exemplaar, en vermeende zij, die brochure niet te mogen opnemen in de vee-artsenijkundige Bladen voor Nederlandsch-Indië zonder toestemming van den Schrijver.

Evenwel oordeelde zij opname in de veeartsenijkundige Bladen zeer wenschelijk, prima om beide woordvoerders innbsp;deze aangelegenheid gelijke rechten in ons orgaan te verzekerennbsp;en secundo om door die opname in de gelegenheid te komennbsp;de verklaring te geven hoe het kwam, dat het artikel van dennbsp;heer PENNING: „Wetenswaardigheden betreffende surra ondernbsp;de huisdieren in Nederlandsch Indië voor Inlandsche ambtenaren en veehouders,” gedateerd 5 Februari 1902 eerst innbsp;1903 verscheen in Deel XV afl : 2 van ons Tijdschrift, hetgeennbsp;volgens den heer SCHAT een eigenaardigen indruk maakt ennbsp;het daarom als een „zelden voorkomend feit’’ constateert.nbsp;(P^g 4/5 der brochure).

Aldus schreef de Gerant van ons Tijdschrift den volgenden brief:

-ocr page 215-

201

Batavia, 6 November 1904.

Den Heer SCHAT,

Soerabaija.

WelEd Heer

Indaiik ontving ik aan mijn persoonlijk adres uw ,,surra onderzoek in Ned.-Iiidië.” Gaarne zal ik van U vernemen ofnbsp;U mij machtigen wilt dit in zijn geheel in het tijdschrift onzernbsp;Vereeniging op te nemen.

Ik moet er U echter bij voorbaat opmerkzaam opmaken, dat de Redactie aan den voet van pag. 4 een noot zal plaatsennbsp;om aan te toonen, dat het noch de schuld van de Redactienbsp;noch die van den heer PENNING is, dat hetgeen deze laatstenbsp;in 1902 schreef, eerst in 1903 in het tijdschrift verscheen.

Het is U misschien onbekend, dat het rapport van collega Penning is geschreven op last van de regeering en dat voornbsp;het publiceeren van ofRcieele rapporten, welke dus eigendomnbsp;zijn van den staat, de machtiging van de Regeering moetnbsp;worden aaugevraagd.

Het lang uitblijven dezer machtiging was oorzaak van die vertraging in de publicatie.

Hoogachtend,

De Gerant van het Tijdschrift P. A. VAN Velzen.

(Geen antwoord.)

Daarop volgde 24 November 1904 een particulier schrijven van den Gerant luidende als volgt:

Batavia, 24 November 1904.

Waarde SCHAT.

Daar ik thans aan het drukken ben, zult ge me verplichten eenig antwoord te geven op mijn officieel schrijven van denbsp;vereeniging, waarin ik u verzoclit mij te willen mededeelen of

-ocr page 216-

202

uw laatste Surra-otiderzoek in het tijdschrift mocht geplaatst worden.

«gt;

/ gt;¦

Mij vleiende met een spoedig antwoord.

Groetend,

t. t.

VAN VELZEN.

Geen antwoord tot den 13® December j.1. ontvangen hebbende, zond de Gérant het volgende telegram met betaald antwoord;

Rp. 5.

SCHAT veearts.

Soerabaija.

Verzoeke toestemming tot plaatsing uwer laatste brochure Surraonderzoek.

VAN Velzen.

Batavia, 13 December 1904.

Tot heden geen antwoord.

De redactie ziet zich tot haar leedwezen verplicht deze aflevering alzoo te sluiten zonder SCHAT’S brochure.

Zij heeft gedaan, wat zij kon, om zooals gezegd, beide woordvoerders in zake surra-onderzoek in Nederlandsch Indiënbsp;gelijke rechten te verzekeren in ons orgaan, hetgeen haar totnbsp;haar leedwezen door de ietwat zonderlinge houding van dennbsp;heer SCHAT tot dusverre niet gelukte.

Aan de tweede reden, waarom de Redactie SchaTS brochure ¦gaarne opgenomen zag, is voldaan door de opname in extensonbsp;van des Gerant’s brief van 6 November j. 1.

De Redactie.

Batavia, 28 December 1904.

-ocr page 217-

RACE-AANTEEKENINGEN.

In de Ned. Sport van 13 April (meeting Woestduin) komt een uitspraak voor over het paard Dops — ’t Paard keerdenbsp;naar den start terug en was daar nog niet, toen het SCHOTnbsp;viel; ’t werd direkt gedraaid en ging mee weg, vertrok dusnbsp;niet van den start. Dops won met 5 seconden, daarom vermeende de Jurr, dat het vóór zijn plaats weggaan hoegenaamdnbsp;geen invloed op den uitslag had gehad en daarvan het publiek niet de dupe mocht worden, mitsdien werd beslotennbsp;den rijder ingevolge art. eene boete van /50—opteleggen»nbsp;doch de prijs aan Dops toe te kennen.—

Velen zullen ’t hiermee niet eens wezen, wij kunnen ons best met deze uitspraak vereenigen.—

In het blad van 2 April komt een uitspraak voor opgenomeu over eene reclame over kruisen in een ren in Duitschland.nbsp;Het comité was daar ook van oordeel, dat die fout geennbsp;verandering in het resultaat bracht en wees het protest tegennbsp;den winner af.

Eene bepaling van vroeger, dat een paard, dat over den eindstreep in galop ging, gediskwalificeerd moest worden, isnbsp;veranderd, omdat het onbillijk is, dat een deelnemer, die eenenbsp;eervolle overwinning behaalde, door een misstap de prijsnbsp;ontnomen zou worden.

Men moet er mede rekening houden hoe de fouten begaan worden, met voorbedachten rade of bij ongeluk, De bepalingennbsp;zijn er om ’t eerste tegen te gaan.

Voor kort werd hier in Indië eene kwestie aanhangig gemaakt over het geldig zijn van een meetcertificaat en wilde men een certificaat van een paard dat niet ingeschreven, dochnbsp;door de meetcommissie gemeten was, geldig verklaren voornbsp;’t geheele seizoen.

-ocr page 218-

204

't Is mij onbegrijpelijk, dat dit een punt van kwestie heeft kunnen uitmaken, daar het tocli duidelijk is, dat de meet-commissie alleen de paarden weet, die ingeschreven zijn, ennbsp;niet maar elk willekeurig paard, dat voorgebrackt wordt (videnbsp;reglement).

Zijn de ingeschreven paarden gemeten, dan is de taak van de meetcommissie afgeloopn, en heeft ze niet meer de bevoegdheid voor andere, voorgebraclite dieren certificaten af te geven.

Daar hier in de naaste toekomst meer aan hurdle-race en sleeple-chase zal worden gedaan, is het misschden van belangnbsp;eens aan te geven, onder welke gewichten de paarden innbsp;andere landen hieraan meedoen. In de Australasian van 9nbsp;April komen o. m. voor, de volgende races.

1. nbsp;nbsp;nbsp;handicap hurdle-race over 2 mijl, de eerste en tweedenbsp;binnenkomenden droegen resp- 62 en 67 K G. (beidenbsp;oude (*) paarden).

2. nbsp;nbsp;nbsp;handicap steeple-Chase over 2 mijl, de eerste tweedenbsp;en derde respectievelijk 63, 64 en 67 K. G. (allen oudenbsp;paarden).

3. nbsp;nbsp;nbsp;handicap hurdle-race over 2Y2 mijl i'. (5 jaar)64,5 K. G.,nbsp;de 2'. (6 jaar) 67.5 K. G.

4. nbsp;nbsp;nbsp;handicap hurdle-race over 2Y2 mijl t®. (5 jaar; 64 K. G.,nbsp;won in 5 min 3sec. 2'. (6 jaar) 67,5 K. G., 3'. (oud) 61 K. G.,nbsp;De favorite verloor met 74 K. G.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Handicap Steeple-chase over 3Y4 mijl. (prijs f 132000)—nbsp;maximun gewicht 82 K.G. De winner (oud) won metnbsp;64,5 K.G. in 6 min 45sec.

No. 2 droeg bijna 80 K.G.

In de vlakke rennen waren de gewichten o. m.

{*) Oud (aged) beteekeut boven de 6 jaar.

Red.

-ocr page 219-

I.


hanclic:ip over i mijl. No. I (3 jaar) 55 K.G.nbsp;No. 2 (5 jaar) 53nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

No. 3 (6 jaar) 57 nbsp;nbsp;nbsp;„


2.


3-


4-


S-


206


Sydney Cup. handicap, 2 mijl.

No. I (3 jaar) 54 K.G. won in 3’3i” No. 2 (4 jaar) 44nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

No. 3 (3 jaar) 54 „


Over I mijl. gewicht naar leeftijd.

No. I (3 jaar) 54 K.G. won in i’43”. No. 2 (s jaar) 577, „

No. 3 (3 jaar) 55 nbsp;nbsp;nbsp;„


handicap (zwaar gewicht) over 1200 m. No. I (oud) 64 K.G. won in i’i8quot;.

No. 2 (5 jaar) S9V2 K.G.


handicap over 2100 m.

No. I (5 jaar) 49 K.G. won in 2’23”. No. 2 (5 jaar) 45nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

No. 3 (5 jaar) 47 nbsp;nbsp;nbsp;„


De inleggeldeu worden steeds bij den prijs gevoegd. Wint een paard dus van een groot veld, dan is de prijs aanmerkelijk hooger, dan wanneer het van slechts een paar mededingers wint; iets wat rationeel is. Het werkt tevens aanmoedigend, men zou het hier ook in kunnen voeren.


V.

-ocr page 220-

206

111 „the Live Stock Annual of Australia, vond ik laatst de volgende opgave van de winners van de voornaamste racesnbsp;in Australië gedurende het jaar 1902.

WINNERS

OF PRINCIPAL RACES IN

1905.

Race.

Distance.

Winner.

Weight.

Time.

Maribyrnong Plate . . . Newmarket Handicap.

Caulfiel Guineas.....

A. J. C. Derby......

5 nbsp;nbsp;nbsp;furlongs

6 nbsp;nbsp;nbsp;furlongs

I mile

I’/g miles i^/g milesnbsp;i^/g miles

Duke of Grafton Sir Foote

Strata Florida Abundance

}y

8st.

gt;gt;

imin. i®/^sec. imin. i3®/^sec.nbsp;imin. 43^/2sec.nbsp;2miu. 45sec.nbsp;2min. 3674sec.nbsp;2min. 36sec.nbsp;3min. lo^/^sec.nbsp;3min. 29sec.nbsp;3min. 28sec.nbsp;4min.

5min. 45*/4sec. (')

V. quot;R. C. Derby.....

Caulfield Cup.......

Abundance Lieutenant Bill

7st. 71b.

i)

8st. i2lb.

V. R. C. St. Leger . . Melbourne Cup......

miles

2 miles

Grasspan

The Victory Wakeful

Sydney Cup ........

2 miles

9st. 71b. 8st. nib.

Australian Cup......

2^/^ miles

3 miles

Blue Metal

Champion Stakes....

La Carabine

9st. 2lb.

Zoo ook de volgende opgave van de records op verschillende banen in Australië gemaakt.

AUSTRALIAN TURF RECORDS.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Furlongs — 361/jjSec., Cumberland, land, Maribyrnong,nbsp;Vic., Sept. 1893.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Furlongs — 46'j^sec. Conqueror, 9th Nov., 1987, Newnbsp;Zealand, qó^/jSec. Blazer, Nov., 1897, Christchurch, N. Z.,

5. nbsp;nbsp;nbsp;Furlongs—imin.. Suzamiah, March, 1899, Canterbury,nbsp;N. Z., imin. o'/jsec., Walwa, 30th Sept., 1893, Maribyrnong,nbsp;Victoria.

C) 1 Stone = 14 pound = 6,35 K. G.

-ocr page 221-

207

6. nbsp;nbsp;nbsp;Furlongs—imin. I3sec., Kirry, 26th Jan., 1899 andnbsp;Fulminate, 13th Feb., 1901, Randwick, N. S. W.

7. nbsp;nbsp;nbsp;Furlongs—imin. 27sec., Trieste, Flemington, Vic., 3rdnbsp;Nov., 1891.

I. Mile — imin, 38®/^sec., Sequence, 7th Sept., 1901,nbsp;Randwick.

I. Mile I Furlongs—imin. 55sec., Postillion, Randwick, N. S. W., 13th Sept, 1902.

i^/^ Miles — 2miu. 6sec., Hova, Flemington, Vic., iithNov., 1893.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Mile 3 Furlongs — 2min 2isec., The Persian, Mooneenbsp;Valley, Vic., Oct., 1902.

iVg Miles — 2miu. 35sec., Survivor, 14th Sept., 1897, and Frince 8th April, 1899, Randwick, N. S W.

Mile — 3min. I’/^sec., Flagship Flemington, 6th Nov.,

1902.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Miles — 3min, 28sec., Wakeful, Randwick, April, 1902,nbsp;3min. 28P^sec. Carbine (lost. 3lb.), Flemington, Vic., Australia,nbsp;4th Nov. 1890.

2'/^ Miles — 3min. ^g^j^scc., Seahorse, Ricarton, Christchurch, N.Z., iith Nov., 1899; 3min. 58¦’/4sec.. Dreamland, Sth March, 1901 Flemington, Vic., Australia.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Miles — 5min 22,^l^sec., Wallace and Quiver (dead heat)nbsp;Flemington, Vic., Australia, S^h March, 1896.

2. Miles Over Hurdles—3min, 46^l^sec., Record Reign (i2st. I2lb.), Canterbury J.C., N.Z., i6th August, 1900.

-ocr page 222-

209

208

Vergelijken wij hiermede de Java Records uit de Java ^^'ikalender uitgegeven door de Ned.-Ind. Ren en Harddravery Vereeuiging.

Java Records.

— - -

Klasse.

PAARDEN.

2

*/

4

I

I

^ I Vs

2

Baan.

Jaar.

1

1

1

Ned.-lndië gefokte.

IV.

Vampa.

I

12

_

—'

W.S.d.V.

1902

IV.

Bandoeng.

I

26

--

B. W. S.

1900

III.

Warstone.

I

30

--

¦ “

--

W. S. M.

1903

1.

Victoria.

I

26

B. W. S.

1897

IV.

Little Sharmock.

2

04’/6

---

P. W. S.

1899

III.

Swell.

_

I

56Vs

W. S. M.

1898

II.

Espoir.

I

52

P. W. S.

1903

1.

Agvva.

I

5 2 Vs

—¦

¦ —

—•

W. S. M.

1900

III.

Swell.

--

2

29

B. W. S.

1897

II.

Espoir.

2

23Vs

P. W. S.

1903

1.

Eclipse.

2

21

id.

1901

II.

Paninggaran.

--

¦-

2

5 9 Vs

B. W. S.

1900

1.

Agwa.

--

2

5375

id.

1902

1.

Agwa.

- -

3

5 2 Vs

W. S. M.

1903

Buitenlandsche.

III.

Mile. Nitouche.

o

57^/6

W. S. M.

1903

1.

Favorite.

o

58

--

--

id.

1894

IV.

Lubra.

I

34'’/5

W.S.d.V.

1903

III.

Lady Gray.

I

26

¦-

—¦

W, S. M.

1902

1.

Haighton.

I

21 Vs

id.

1898

IV,

Frida.

_

1

58

id.

1899

III.

Lady Gray.

I

54^6

¦-

id.

1903

II.

Gladys.

I

48^6

¦-

id.

1902

1,

Soedan.

I

46V6

¦-

id.

1899

III.

II.

Wasp.

Nightmare.

2

2

287^

gt;8VV

id.

id.

1902

1897

1.

Laughing Girl.

--

18

P. W. S.

1901

H.

!•

Gladijs.

Carmen.

z

z

-

___

2

2

S0V5

42

_

B. W. S.

P. W. S.

1902

1900

1,

Carmen.

3

3976

id.

1900

14.

-ocr page 223-

209

208

Vergelijken wij hiermede de Java Records uit de Java ^^'ikalender uitgegeven door de Ned.-Ind. Ren en Harddravery Vereeuiging.

Java Records.

— - -

Klasse.

PAARDEN.

2

*/

4

I

I

^ I Vs

2

Baan.

Jaar.

1

1

1

Ned.-lndië gefokte.

IV.

Vampa.

I

12

_

—'

W.S.d.V.

1902

IV.

Bandoeng.

I

26

--

B. W. S.

1900

III.

Warstone.

I

30

--

¦ “

--

W. S. M.

1903

1.

Victoria.

I

26

B. W. S.

1897

IV.

Little Sharmock.

2

04’/6

---

P. W. S.

1899

III.

Swell.

_

I

56Vs

W. S. M.

1898

II.

Espoir.

I

52

P. W. S.

1903

1.

Agvva.

I

5 2 Vs

—¦

¦ —

—•

W. S. M.

1900

III.

Swell.

--

2

29

B. W. S.

1897

II.

Espoir.

2

23Vs

P. W. S.

1903

1.

Eclipse.

2

21

id.

1901

II.

Paninggaran.

--

¦-

2

5 9 Vs

B. W. S.

1900

1.

Agwa.

--

2

5375

id.

1902

1.

Agwa.

- -

3

5 2 Vs

W. S. M.

1903

Buitenlandsche.

III.

Mile. Nitouche.

o

57^/6

W. S. M.

1903

1.

Favorite.

o

58

--

--

id.

1894

IV.

Lubra.

I

34'’/5

W.S.d.V.

1903

III.

Lady Gray.

I

26

¦-

—¦

W, S. M.

1902

1.

Haighton.

I

21 Vs

id.

1898

IV,

Frida.

_

1

58

id.

1899

III.

Lady Gray.

I

54^6

¦-

id.

1903

II.

Gladys.

I

48^6

¦-

id.

1902

1,

Soedan.

I

46V6

¦-

id.

1899

III.

II.

Wasp.

Nightmare.

2

2

287^

gt;8VV

id.

id.

1902

1897

1.

Laughing Girl.

--

18

P. W. S.

1901

H.

!•

Gladijs.

Carmen.

z

z

-

___

2

2

S0V5

42

_

B. W. S.

P. W. S.

1902

1900

1,

Carmen.

3

3976

id.

1900

14.

-ocr page 224-

210

dan blijkt daaruit ten duidelijkste, dat wij met ons paarden-materiaal op de renbanen nog geen schitterend figuur maken en het importeeren van goed fokmateriaal nog een dringendenbsp;eisch is.

Mogen daarom, de groote wedloop-societeiten, die zich in 1904 geheel gericht hebben naar de wenschen der regeering,nbsp;door de in uitzicht gestelde subsidies spoedig tot import opnbsp;grooten schaal worden in staat gesteld 11

V. V.

!'


-ocr page 225-

PERSONALIA.

Standplaatsen der militaire paardenartsen.

Hoogkamer L. J.

Burg W. van der Slooten J. vannbsp;Scheepens J. N. A. C.nbsp;(*) Numans J. C.

Haas H. J. Tromp de Mars H.

Broeckë A. E. ten

majoor le luitenantnbsp;id.nbsp;id.

le luitenant kapitein

id.

le luitenant

Batavia.

id.

id.

Padalarang.

id.

Banjoe Biroe. Soerabaja.nbsp;Kotta Radja.


Balen R. A. Plemper van kapitein met verlof in Europa.

Standplaatsen der Europeesche Gouvernements en Particuliere Veeartsen.

,ü-


Driessen Dr. D. P. F.

Inspecteur-Chef.

Buitenzorg.

Velzen P. A. van

Gouvts. veearts.

Batavia.

Vrijburg B.

id.

Buitenzorg.

Hubenet D.

id.

Bandoeng.

Bosma K.

id.

Tegal.

Penning C. A.

id.

Semarang.

SOHNS J. C. F.

id.

Kedirie.

Jeronimus C. S.

id.

Ampenan.

Esser W. J.

id.

Soerabaja.

Lier Dr. G. A. van

id.

Bondoivoso.

’t Hoem Dr. H.

id.

Magelang.

Hellemans J.

id.

Padang.

PoÉL P. Ph. van der

id.

Soerakarta.

Bergh J. D. van den

id.

Palembang.

(*) Gedetacheerd v/h Leger

in Nederland.


-ocr page 226-

212

Vletter A. de Wilde Ch. Th. G. H. denbsp;Veen K. van dernbsp;Kempen F. W.

Does (1) J. K. F. de Fischer D. J.

VOLLEMA J.

Vrijburg A.

Breedveld J.

Gouvts. veearts. nbsp;nbsp;nbsp;Rembang.

id. nbsp;nbsp;nbsp;Pajakoemboeh.

id. nbsp;nbsp;nbsp;Medan.

id. nbsp;nbsp;nbsp;Makassar.

id. nbsp;nbsp;nbsp;Batavia.

id. met verlof naar Europa. id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Pasoeroean.

particulier veearts. nbsp;nbsp;nbsp;Medan.

id. nbsp;nbsp;nbsp;Bindjeij.

Standplaatsen der Inlandsche Gouvkr-nements Veeartsen.

Soerabaja.

Kauial.

Pati.

Djokjakarta.

Tegal.

Cheribon.

Bandoeng.

Batavia.

Poerivakai'ta.

Raden Singosastro Sradi

Mas Parto Prawiro Mas Djodikromonbsp;Mas Ngoesmannbsp;Mas Abdoer Rachmannbsp;Mas Marto Sentononbsp;Mas Beij Prawiro Ardjonbsp;Mas Ardjo Soeparto

Si Badorong Galar Radja Proehoeman Padang Sidempoean. Mas Atmo Prawironbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Medan.

Mas Timan nbsp;nbsp;nbsp;Djambi.

Karmin nbsp;nbsp;nbsp;Pontianak.

Mas Diredjo nbsp;nbsp;nbsp;Rengat.

Mas Hardjo Soekarto nbsp;nbsp;nbsp;, Muntok.

1

Toegevoegd aan den. Directeur van het Geneeskundig Labora-toruim.

-ocr page 227-

Eenige mededeelingen over

DOOR nbsp;nbsp;nbsp;

Dr. G. Ad. VAN LIER

Gouvernements V£e\irts t »!

Hetgeen door mij medegedeeld zalXwordbn bêt^ffëude^ ,,Surra” is persoonlijk door mij waargenotnen geworden pj*'’nbsp;dens het heerschen van „surra” gedurende de jaren 1903nbsp;en 1904 in de drie districten Soembcrwaroe, Sitoebondo ennbsp;Panaroekan en in de dessa Kradinan (Banjoewangi). Veel vannbsp;het medegedeelde zal den lezers bekend zijn, doch ik vleinbsp;mij met de hoop ook eenige onbekende zaken te kunnennbsp;publiceeren.

Ziekteverschijnselen.

Onder zeer afwijkende symptomen kan zich „surra” voordoen. Zeer vaak kan men bij een surralijder uitwendig ook bij zeer nauwkeurig onderzoek niets abnormaals constateerennbsp;en ook de sectie valt vaak negatief uit door het niet-vindennbsp;van pathologische verschijnselen der verschillende organen;nbsp;ik spreek hier niet van verhoogde temperatuur en van bloedonderzoek.

Een andermaal vindt men bij surralijders slechts één der volgende symptomen aanwezig, n. 1.

I. sterke vermagering, verminderde eetlust.

een oogaandoening aan één of aan beide oogen. een min of meer uitgebreide huidontsteking,nbsp;een verzwakking (verlamming) achterband,nbsp;een aandoening van het neusslijmvlies (neuscatarrh.)nbsp;verschijnselen van den kant van het zenuwstelsel.

-ocr page 228-

214

N. B. wanneer ik hier over de ziekteverschijnselen spreek, dan heb ik meer in het bijzonder die op’t oog, voorkomendenbsp;bij aan surra lijdende runderen; de verschijnselen voorkomendenbsp;bij buffels zijn vrijwel dezelfde.

Verscheidene der bovengenoemde verschijnselen kunnen bij een surrapatient gecombineerd voorkomen.

Als voorbeeld noem ik het volgende symptomencomplex, opgenomen in mijn rapport omtrent surra van den 12'quot; October 1903, gezonden aan den Gouv‘® Veearts van Soerabaia:

„Ik zag een uiterst vermagerd rund liggende op de linkerzijde in de stervensperiode. Dadelijk viel mij de breede, donkere streep op, loopende van het oog over de wang, veroorzaakt door het voortdurend afloopend oogwater, (tranen).nbsp;Met moeite werden de eenigszins gezwollen gesloten oogledennbsp;geopend en kreeg ik het sterk rood gekleurde slijmvlies tenbsp;zien en eveneens de z. g. reeds genoemde staar 1) van hetnbsp;oog, die echter bestond uit een troebeling van het doorschijnend oogvlies en een aanwezig zijn van ontstekings-secreetnbsp;in de voorste oogkamer. In de ooghoeken bevonden zichnbsp;korstjes van opgedroogd min-of meer etterig secreet afkomstignbsp;van het oogslijmvlies.

Het andere oog vertoonde dezelfde verschijnselen.

Er was geen uitvloeiing van den neus. Wat het overige van het lichaam betreft, constateerde ik drukkingen, waarschijnlijk veroorzaakt door het liggen; een zeer lichte huiduitslag,nbsp;aan de binnenvlakte en achterste gedeelte van de dijen ennbsp;dan nog over het geheele lichaam, het z. g. bloedzweeten,nbsp;waarvan de Gouvts. Veearts Penning eveneens gewag maaktnbsp;in deel XV afl. 2 van het veeartsenijkundig blad voor Ned.nbsp;Indië.

Mest was vrij normaal.

1

JS'.B. in het maandrapport over de afdeeling Panaroekan over de maand Maart ’03 werd een ziek rund vermeld en als toelichtingnbsp;alleen „staar”. Ook in de rapporten van inlandsche hoofden werdnbsp;alleen gewag gemaakt van een „wit oog” bij zieke en gestorven runderen.

-ocr page 229-

215

Tot zoover het rapport.

Temperatuur was bij bovengenoemd rund niet opgenomen, doclr men weet, dat deze tot over de 40® kan gaan. Nognbsp;wil ik mededeelen, dat de mond van het rund opgepropt wasnbsp;met djagoengbladeren; tot even voor het neervallen bestondnbsp;dus nog eetlust.

Wat betreft de eetlust; deze kan tegelijk met het herkauwen, vaak geheel ontbreken doch even dikwijls bestaat er eetlust in meerdere of mindere mate. Ik constateerde bijnbsp;verscheidene runderen, die reeds dagen plat tegen den grondnbsp;lagen een verbazende eetlust; ze stierven als het ware etende.

Een ander ziektebeeld is het volgende, dat zeer vaak voorkomt.

Het rund kan, doch behoeft volstrekt niet vermagerd te zijn. De haren zijn dof en staan over groote gedeelten vannbsp;het lichaam recht op; verder behoeft geen ontsteking of af-schilfering van de huid te bestaan over het lichaam. Watnbsp;de kop betreft daar vindt men het volgende:

Tranende, diepliggende lichtschuwe oogen; de min- of meer gezwollen oogleden worden dan ook zoo goed als geslotennbsp;gehouden; icterische of hoogrood gekleurde slijmvliezen; hetnbsp;oog kan medelijden door een troebeling van het doorschijnendnbsp;oogvlies en een meer inwendig lijden (ontstekingsexsudaatnbsp;voorste oogkamer); opgedroogd korstig secreet in de ooghoeken; een inwendig oorlijden kan vaak voorkomen tegelijknbsp;met een ontsteking van de geheele oorhuid (groote schilfersnbsp;en korsten en bijna geen haren); van het aangezicht zijnnbsp;geheele plekken ontbloot van haar;

een heftige rhinitis; het vuile neussecreet (somtijds geel gekleurd of slijmig, een enkele maal met bloed gemengd) vormt aannbsp;de neusopeningen ophóopingen van dikwijls zeer kwalijkrie-kende korsten; de stank kan zoo hevig zijn, dat de geheelenbsp;omgeving van het dier verpest is.

Zooals men ziet, komen hier de meeste symptomen voor aan het hoofd.

-ocr page 230-

216

Een enkele maal constateerde ik tegelijk een groote zwakte in de sterk vermagerde achterband.

Groote warmte van het voorhoofd en de horens is waar te nemen.

Ik beschrijf dit vrij vaak voorkomend ziektebeeld met een bepaald doel doch daarover later. Dit beeld komt vrij welnbsp;overeen met dat van boosaardige kopziekte.

Nu wil ik ten slotte nog een derde ziektebeeld opnoemen en geloof daarmee te kunnen volstaan.

Combinaties der reeds vermelde twee ziektebeelden met het nog te beschrijven beeld komen vaak voor.

Alvorens hiertoe over te gaan, een woord vooraf.

In mijn maandrapport over Maart 1904 schreef ik het volgende:

,,In de afdeeling Panaroekan eischte de nieuw uitgebroken veeziekte door den Gouvernements Veearts van Pasoeroeannbsp;genoemd ,,ruggemergslijden met een enzoötisch karakter” tamelijk vele slachtoffers. 1)

,,Ik voor wij ben het niet bepaald eens met de uitspraak van den veearts ScHAT en geloof hier vast en zeker te makennbsp;te hebben met surra doch met surra zich voordoende, ondernbsp;belangrijk afwijkende symptomen.”

,,Onder voorbehoud zoude ik deze ziekte wenschen te noemen de „cerebrale vorm van surra” en wel op de volgende gronden”.

„Tijdens de surraenzoötie van het jaar 1903 in de afdee-ling Panaroekan constateerde ik verscheidene malen bij surra-patienten dezelfde eigenaardige symptomen als zich nu voordoen bij de aangetaste dieren n.l. „krampen” en een enkele maal zelfs „tetanische krampen.” Met zeer veel moeite werdnbsp;toen surra microscopisch vastgesteld.”

Met den veearts Schat over surra sprekende vroeg ik

1

De Gou7ernements-Veearts van Pasoeroean Schat nam tijdens m^ne afwezigheid den dienst waar.

-ocr page 231-

217

hem terloops, of hij bij zijn surra-patienten wel eeiis dergelijke symptomen als bovengenoemd had waargenomen ?

Het antwoord was ontkennend. Ook is hieromtrent niets te vinden in de ,,mededeelingeu over surraquot; uitgegeven door SCHAT.

Bij mijn nu gehouden onderzoek in de afdeeling Pana-roekan om den aard der ziekte vast te stellen, vernam ik het volgende:

De meeste mij toegezonden rapporten spreken van geen eetlust, van krampen en van stijfheid. Verscheidene rapporten noemen de ziekte gewoonweg „penjakit tengketeng”nbsp;„penjakit kakoequot; (het eerste rapport waarin ik deze benamingen aantrof dateert van den 20=quot; Mei 1903 en is afkomstignbsp;van den Assistent-Wedono van Alasmalang).

De Wedono van Soemberwaroe vertelde mij van een paard dat op den grond lag en waarvan de hals naar den rug wasnbsp;omgebogen en welke hals zoo stijf was, dat zij niet meer innbsp;de normale positie kon worden gebogen. Ook de beeuennbsp;waren stijf.

Terloops wil ik mededeelen dat bij surrapaarden door hun eigenaren vaak dwangbeweging en in een kring rond loopennbsp;en stijfheid van extremiteiten werden waargenomen. Dezenbsp;symptomen zijn dan ook meestal de eenige, die door hen bijnbsp;ondervraging kunnen worden medegedeeld.

Ik zelf zag in het zelfde district een stier, liggende in een doorloopend tetanische kramp. Hier kon ik slechts met uiterstnbsp;veel moeite er in slagen, hals en beenen te buigen.

Eigenaardig is het, dat in het district Soemberwaroe de meeste dieren zoowel runderen als paarden krampen vertoonen, terwijlnbsp;in de districten Sitoebondo en Panaroekan de meeste dierennbsp;geen krampen vertoonen.

Ik kon tijdens mijn onderzoek sectie verrichten op een paard en een rund.

Het paard was na eenige uren ziek-zijn gestorven, na vóór zijn dood geregeld in een cirkel rondgeloopen te hebbennbsp;(dwangbeweginge n.)

-ocr page 232-

218

Eenige uren na den dood van beide dieren verrichtte ik de sectie, doch kon hoegenoemd niets abnormaals vinden.nbsp;Ook het bloedonderzoek leverde geen resultaten. Een konijnnbsp;werd met het bloed van het rund geinfecteerd, doch eveneensnbsp;zonder resultaat.

N. B. Tot zoover mijn maandrapport over Maart. Wat tusschen haakjes staat, stond niet in dat rapport.

In mijn maandrapport over April o'4 schreef ik het volgende:

,,Gaf ik toen (in mijn maandrapport over Maart) als mijne meening te kennen met surra te maken te hebben, dannbsp;kan ik nu met zekerheid schrijven, dat de heerschende ziektenbsp;surra was en is, daar door mij microscopisch de ziektenbsp;is vastgesteld geworden door het vinden van trypanosomennbsp;in het bloed van zieke dieren.”

Ik ben hier een weinig uitvoerig geweest doch ik vond het zeer noodzakelijk, daar niet dan met klem op het voorkomennbsp;van cerebrale verschijnselen bij surrapatienten kan gewezennbsp;worden.

Zooals reeds door mij gezegd is geworden, kunnen deze cerebrale stoornissen optreden gecombineerd met de symptomen genoemd in de beide eerste ziektebeelden.

In het kort:

bij surrapatienten zoowel runderen, buffels en paarden kunnen cerebrale stoornissen optreden als daar zijn krampen, (somsnbsp;tetanische) stijfheid, dwangbewegingen, óf geheel alleen óf innbsp;combinatie met andere surrasymptomen optreden.

Daar ik nu toch eenmaal bezig ben met het bespreken van mijn maandrapporten wil ik om één geheel te vormen,nbsp;ook nog mijn maandrapport over Juni 1904 aanhalen.

Daarin schreef ik als ,,mededeeling” het volgende:

,,Uit een schrijven van den 10“ Juli 1904 No. 428 van den Inspecteur, chef van den Burgerlijken veeartsenijkundigennbsp;dienst verneem ik, dat de Gouvts. Veearts Penning uit eennbsp;paar positieve entigen en andere waarnemingen, redenennbsp;meent te hebben om aan te nemen dat de z. g. n. sakit

-ocr page 233-

219

moebeng, 1) sakit toedjoe kliling, sakit poeter-poeter ’) door trypaiiosomeii veroorzaakt wordt.

In verband hiermee werd mij door hem verzociit bij alle door mij als nog waar te nemen gevallen van sakitnbsp;moebeng, als ook bij ruggemergslijden, cerebrospinaal meningitis en dergelijke aandoeningen een paar proefdiertjes tenbsp;enten.

In verband met dit schrijven wenschte ik het volgende mede te deelen: ’)

In mijn maandrapport over Maart 1904 schreef ik reeds, dat ik het met de diagnoe van den Gouvts. Veearts SCHAT n 1.nbsp;,,ruggemergslijden met een enzoötisch karakter” niet eensnbsp;was en vast en zeker geloofde met surra te maken tenbsp;hebben, doch met surra zich voordoende onder belangrijknbsp;afwijkende symptomen. Onder voorbehoud wenschte ik dienbsp;ziekte toen te noemen de cerebrale vorm van surra ennbsp;gaf ik daarvoor in datzelfde maandrapport mijne meeningnbsp;daaromtrent te kennen.

Ik schreef o. a. dat reeds tijdens de surraenzoötie van 1903 door mij verscheidene malen bij surrapatienten dezelfdenbsp;eigenaardige symptomen als zich nu in 1904 voordoen, werdennbsp;waargenomen n.1. krampen en een enkele maal tetanischenbsp;krampen.

In dat zelfde maandrapport vermeldde ik reeds dat, de ziekte hier genoemd wordt ,,penjakit tengketeng” ook welnbsp;,,penjakit kakoe en gaf ik tevens de symptomen aan.

Ook deelde ik een geval van ,,penjakit tengketeng” bij een paard mede (dit komt hier meer voor) In mijn maandrapport over April 1904 deelde ik mede, dat door mij microscopisch bij ,,penjakit tengketeng”, ,,penjakit kakoe” trypano-somen in het bloed van zieke dieren zijn aangetrofifen geworden.

In geen mijner rapporten is echter gesproken geworden van

1

Zie Trypanosomen in Ned.-Indië door Penning blz. 39. ') ik ben hier verplicht in enkele herhalingen te treden.

-ocr page 234-

220

„sakit inoebengquot;, sakit toedjoe killing „sakit poeter-poeter”; deze benamingen zijn hier onbekend.

Doch vergelijkende de door mij waargenomen symptomen van „penjakit tengketeng” „penjakit kakoe” met die genoemdnbsp;door Penning bij „sakit moebeng” (zie trypanosomosen innbsp;Ned.-Indië door PENNING pag. 39) dan komt het mij voor datnbsp;én Penning én ik dezelfde ziekte voor ons hebben doch ondernbsp;eene andere benaming.

Zooals reeds gezegd, zijn door mij wel degelijk ,,trypano-somen in het bloed van zulke lijders gevonden.

Omtrent het incubatietijdperk is mij echter niets bekend daar het ten verbazend moeilijk is om bij zulke lijdersnbsp;trypanosomen te vinden n. 1. bijna nooit en ten 2^° zijnnbsp;in die richting door mij nog geen proeven gedaan, hoewelnbsp;reeds door mij herhaaldelijk, doch dikwijls te vergeefs bij zulkenbsp;lijders naar trypanosomen is gezocht geworden.

Deze zelfde moeilijkheden zal de veearts PENNING eveneens ondervonden hebben”.

Tot zoover dit maandrapport.

Symptomen bij het konijn.

Zeet goed zoude ik kunnen volstaan met den lezers te verwijzen naar hetgeen PENNING daarover geschreven heeftnbsp;op blz. 56 van zijn werkje getiteld „Trypanosomosen in Ned.nbsp;Indië.” Daar het echter mijn doel is te beschrijven hetgeennbsp;door mijzelf is waargenomen geworden, kan ik niet nalatennbsp;ook hier een ziektebeeld te beschrijven.

Den 13'“ April werd een wit mannelijk konijn door mij geïnfecteerd met surrabloed. Ik gaf het dier een kleinenbsp;snee op de bovenvlakte van het linkeroor en liet op dienbsp;sneêvlakte een paar druppels bloed van een rund druppelennbsp;bevattende zeer veel surraparasieten. Deze entingsmethodenbsp;is zeer eenvoudig en voldoet alleszins.

Den 3'*®quot; dag vond ik, gebruik makende van een objectief

-ocr page 235-

221

olieimmersie ^/jj eii oculair 4, in het bloed een kleine surra-parasiet met kern aan het einde, welke parasiet een vrij vlug

ge

kronkelende beweging vertoonde.

(N.B. ik herhaal hier gemaakte aanteekeningen omtrent bovenbedoeld konijn).

Den 17“ April werden in het bloed slechts enkele volwassen surraparasieten gevonden; eveneens den 18™ April.

5 a 6 dagen na de enting vindt men dus de „volwassen” surraparasieten in het bloed, terwijl na enkele dagen zeernbsp;jeugdige exemplaren kunnen aangetroffen worden.

19, 20, 21, 22, 23 April konden in het bloed geen parasieten aangetoond worden.

Den 19™ at het konijn niet, terwijl op den 23'quot; April het geënte oor oedemateus en zeer warm was geworden. Doornbsp;dit oedeem hing het oor slap neer.

Den 24™ en 25'“ April werden weer enkele parasieten aangetroffen, doch van den 26™ April tot en met den 2'“ Meinbsp;weer niet.

Men ziet dus, dat hier door mij hetzelfde werd geconstateerd als door Penning u. 1. dat slechts gedurende korte tijdperken surraparasieten in kleine hoeveelheden iu het bloednbsp;worden aangetroffen en dat na die tijdperken de parasietennbsp;om zoo te zeggen spoorloos verdwijnen.

Den 3'^*“ Mei werd na lang zoeken een parasiet gevonden; temperatuur konijn 37.3.

Den 4'*'“ Mei:

Temperatuur konijn 39.

Na lang zoeken één volwassen parasiet. Wat verder door mij werd waargenomen wensch ik hier niet te beschrijven.

Den S®“ Mei was de temperatuur 38.7 en werden enkele parasieten (volwassen) aangetroffen.

Den 6'quot; Mei; temperatuur 37,9. Dezen dag kon ik een splitsing van een parasiet in drieën bijna tot het einde volgen.

Den 9“ Mei was de temperatuur 38.5.

Het konijn ziet er slecht uit. Het dier is gaandeweg

-ocr page 236-

222

uiterst mager geworden; het vel hangt als een zak om het lichaam. De eetlust is doorloopend vrij goed geweest;nbsp;djagoeng wordt met graagte genuttigd. Het linkeroor hangtnbsp;zwaar neer en is door het oedeem keihard geworden ennbsp;uiterst warm. De linkeroorhuid benevens de huid op dennbsp;kop in de omgeving van het oor, is in ontsteking overgegaan, vertoont kale plekken en hier en daar recht opstaandnbsp;haar; op die kale plekken en tusschen dat haar, massa’snbsp;opgedroogde lichtgele korsten.^

Het praeputium is vrij heftig ontstoken: terwijl het overige der geslachtsorganen oedemateus gezwollen is.

Geleidelijk heeft zich aan beide oogen een heftige conjunctivitis ontwikkeld. Het dier kan de oogleden niet openen, doordat deze vastaaneengekleefd zijn door een geelwit ontsteking-exsudaat, dat bij opdroging lichtgele korsten vormt op de grens der oogleden. Aan de oogen zelf is op dit oogenbliknbsp;nog niets waar te nemen.

Verder werd een weinig diarrhee geconstateerd.

Den lO®quot; Mei was de temperatuur 39.6.

Den 2H“ Mei kregen we het begin van een neuscatarrh te zien; hevig niezen; uitvloeiingen uit den neus; korstvormingnbsp;aan de neusopeiiingen; de neus zelf warm, opgezwollen en rood.

Den 31®“ Mei was de temperatuur 38.5.

In het bloed verscheidene surraparasieten. Het konijn is bijna tot een skelet vermagerd; heeft weinig eetlust; heftigenbsp;rhinitis; het etterig neussecreet zet zich in dikke korsten omnbsp;de neusopeiiingen vast; ontsteking van oor en kophuid breidt zichnbsp;uit; heftige conjunctivitis; oogleden dik en rood, zijn moeilijknbsp;van elkaar te scheiden door het vastkittend ontstekingsexsudaat;nbsp;na reiniging met boorwater blijkt een vrij uitgebreide iritisnbsp;van het linker oog (in de voorste oogkamer vrij veel ontstekingsexsudaat) voorhanden te zijn terwijl het rechter oog min ofnbsp;meer troebel is. '). Verder bestaat een weinig diarrhee.

*) Zie hetgeen Penning schrift op blz. 55 omtrent het oog etc.

-ocr page 237-

223

Den I'quot; Juni was het konijn stervend. Ademhaling is piepend en zwaar; overigens de zelfde symptomen als op den 3 i®quot; Mei.

In het bloed werden ditmaal vrij veel surraparasieten aangetroffen.

Toevalig kwam ik op het idee het neussecreet te onderzoeken, door/lat zich plotseling een massa neussecreet ontlastte en tot mijn groote verbazing vond ik in neussecreet een massa, ik zou bijna zeggen, een reincultuur van surraparasieten. Ik vond ze daarin in alle vormen; groote en kleine;nbsp;parasieten in deeling; parasieten aaneengekleefd aan het stompenbsp;einde. Groot was mijn spijt, dit niet eerder te hebben geconstateerd. Nog werden door mij het oogsecreet en de mestnbsp;onderzocht, doch te vergeefs.

Den 2®quot; Juni is het konijn gestorven. Inwendig werd bijna niets abnormaals geconstateerd, alleen een weinig vergroote milt.

Waardoor wordt surra veroorzaakt.

Zooals men weet wordt surra teweeggebracht door ,,Try-panosomen”. Deze parasieten bewegen zich door het gansche lichaam, doordat zij door den bloedstroom overal heen gevoerdnbsp;worden. Door Collega PENNING werden ze ook aangetroffennbsp;in het oogvocht, door mij zelf in het neussecreet. Mijnsnbsp;inziens zou het niet verwonderlijk zijn, wanneer de parasietnbsp;in de meest differente stoffen of vochten o. a. mest, cerebro-spinaalvocht etc. etc. kon aangetrofifen worden.

Zooals boven reeds is opgemerkt geworden, kan surra zich ouder verschillende vormen voordoen. Verbazingwekkend mag het dan ook heeten, dat het maken van de diagnosisnbsp;surra moeilijk en makkelijk kan zijn.

Vindt men bij microscopisch bloedonderzoek de surra-parasiet, dan is natuurlijk alle twijfel spoedig opgeheven, doch dit vinden van de parasiet gelukt in vele gevallen niet.

-ocr page 238-

224

Ik wil dit met enkele voorbeelden toelichten. Uit de dessa Mangaran ontving ik bericht, dat er twee runderen ziek warennbsp;en niet wilden eten. Ik ging er naar toe en kreeg tweenbsp;prachtbeesten te zien. Uitwendig was hoegenaamd nietsnbsp;op te merken en het bleek dat de eetlust zeer goed was.nbsp;Eenmaal op de plaats van bestemming besloot ik toch maarnbsp;het bloed te onderzoeken, doch vermoedde niets te zullennbsp;vinden. Hoe groot was echter mijn verbazing, toen ik in hetnbsp;bloed van het eene rund zulk een menigte surraparasietennbsp;vond, als nog nooit tevoren door mij gezien, terwijl in hetnbsp;bloed van het andere dier eveneens surraparasieten doch innbsp;kleine hoeveelheid werden aangetroffen,

Den volgenden dag weder het bloed van beide dieren onderzoekende, mocht het mij echter niet gelukken parasietennbsp;te vinden. Geruimen tijd daarna werd het bloed nog verscheidene malen onderzocht, doch altijd te vergeefs en moest iknbsp;eindelijk besluiten beide dieren als hersteld te ontslaan. Hetnbsp;eerste onderzoek vond plaats op den 13'*'“ April en nu in denbsp;maand September zijn beide dieren nog gezond.

Waren beide beesten, oogenschijnlijk gezond, niet ziek

gemeld


het bloedonderzoek achterwege


geworden


en was


gebleven, dan had nooit iemand geweten, dat dit surralijders waren. Zooals te begrijpen is, zullen wel meer dergelijkenbsp;surralijders rondgeloopen hebben, die door hun mindernbsp;oplettende eigenaars niet als ziek zijn gerapporteerd gewordennbsp;omdat bedoelde eigenaars niets ziekelijks bij hun beestennbsp;opmerkten.

Dit voorbeeld is tevens leerzaam in zooverrè, dat makkelijk te begrijpen is, hoe gevaarlijk zulke beesten zijn, die schijnbaarnbsp;gezond losloopen en niet worden ziek gemeld, daar zij eennbsp;goede bron voor infectie opleveren.

Daarentegen gebeurt het vaak dat bij klinisch zieke surralijders in het bloed geen of enkele parasieten worden gevonden. Nog meer is dit het geval bij sakit tengketen, sakit kakoe n.1.nbsp;bij surra zich voordoende onder cerebrale verschijnselen; daar

-ocr page 239-

225

mag men van geluk spreken, wanneer men parasieten in het bloed aaiitreft. Te begrijpen is dus, dat het stellen van denbsp;diagnosis surra in het laatste geval uiterst moeilijk is ennbsp;moeten we dus meestentijds een waarschijnlijkheids diagnosisnbsp;maken.

Veronderstellen we nu dat we een praeparaat van surra bloed onder het mikroscoop hebben, wat zien we dan?

In het eenvoudigste geval merken we dan op, dat zich tusschen de bloedlichaampjes, verbazend vlug, aalachtigenbsp;lichaampjes bewegen. Dit zijn de z.g. „trypanosomen”.

Beschouwen we aandachtig één trypanosoom, dan merken we, dat het lager organisme zich hoofdzakelijk voortbeweegtnbsp;in de richting van den staart. Vaak wordt deze staart om eennbsp;bloedlichaampje heengeslagen en werkt dan als een hefboomnbsp;om met een ruk het lichaam om te slingeren. Ligt de trypanosoom vrij in het bloedvocht tusschen de lichaampjes,nbsp;dan zien we een gekronkel, dat het best te vergelijken isnbsp;met de beweging hetwelk een stukje afgesneden regenwormnbsp;maakt. Bij dit gekronkel zien wij ieder oogenblik bliksemsnel de staart uitsteken en om zich heen grijpen. Gelukt het denbsp;staart een bloedlichaampje te grijpen, dan slaat de trypanosoom er zich met een zwaai omheen om in het volgend oogenbliknbsp;het bloedlichaampje los te laten en met den staart vooruitnbsp;door het bloedvocht weg te zwemmen of te kronkelen, om tenbsp;verdwijnen tusschen de andere bloedlichaampjes, die zij in heftignbsp;trillende beweging houdt.

Letten we nog nauwkeuriger op, dan merken we, dat de staart uit meer compact weefsel schijnt te bestaan, dan hetnbsp;overige van het lichaam en constateeren we, dat zich in hetnbsp;lichaam een soms lichtende kern bevindt.

Beschouwen we meerdere trypanosomen, dan valt het ons op. dat sommige in het bezit zijn van meerdere kernen, dienbsp;weer op verschillenden plaatsen in het lichaam verspreid kunnen zijn (bij kleuren valt dit meer in het oog.) Hier zien we

15.

-ocr page 240-

226

een parasiet met twee groote kernen midden in het lichaam, daar een met twee kleine kernen in het stompe einde vannbsp;het lichaam en een kleine kern, dicht bij het staarteinde.nbsp;Nog een andere met een groote lichtende kern in het midden,nbsp;twee kleine aan het stompe einde en een kleine bij het staarteinde. Doch zeer vele zien we zonder eigenlijke kern, maarnbsp;met een min of meer korreligen inhoud.

Tot zoover over de beweging en het lichaam van den parasiet. Den lezers zal het wel opgevallen zijn, dat door mij geen meldingnbsp;is gemaakt van de z.g. membraan waarvan in ,,Penning’snbsp;Trypanosomosen” zulke schoone afbeeldingen staan op blz.nbsp;19 No. X en XI. Ik deed alle mogelijke pogingen om dezenbsp;membraan te zien te krijgen, doch te vergeefs. Eindelijk wendde ik mij persoonlijk tot den Heer PENNING omnbsp;inlichtingen en deze had de beleefdheid mij een praeparaatnbsp;van hemzelf te zenden ter onderzoek. Ik vergeleek zijn praeparaat bij door mijzelf onderzochte, doch het was mij nietnbsp;mogelijk daar veel verschil in te zien en kon ik niet besluitennbsp;membranen om de parasieten in het praeparaat van dennbsp;Heer Penning te zien. Bij de enkele parasieten, omgeven metnbsp;die z.g. membraan (in zulk een praeparaat komen slechtsnbsp;heel enkele dusdanige parasieten voor) meende ik het aller--eerste stadium van deeling te zien en van deze meeningnbsp;gaf ik den Heer PENNING kennis, doch ik mocht op mijnnbsp;schrijven geen antwoord ontvangen.

Ontwikkelingscyclus van den Surraparasiet .

Omtrent de ontwikkelingscyclus van den surraparasiet is reeds een massa geschreven geworden, doch de schrijversnbsp;zijn het vaak niet met elkander eens en bestrijden elkandernbsp;op een wijze, die mijns inziens het groote belang van de zaaknbsp;niet dienstig kan zijn. Ik voor mij wensch geen deel te nemennbsp;aan dezen onverkwikkelijken strijd en zal zooals reeds in hetnbsp;begin van dit schrijven is vermeld, mij houden bij hetgeennbsp;door mij persoonlijk is geconstateerd geworden.

-ocr page 241-

227

Ik maak bij het vermelden gebruik van het archief en van korte aanteekeningen gemaakt tijdens mijne onderzoekingen.

Den lezers is het overgelaten zelf te beslissen, welk standpunt ik inneem met betrekking tot dit hoofdstuk.

Zooals reeds door mij eenige bladzijden te voren vermeld werd en door voorbeelden toegelicht, kan het stellen van denbsp;diagnosis surra al of niet moeilijk zijn.

Van omstandigheden hangt het dus af of men een juiste of een waarschijnlijkheidsdiagnosis stellen kan.

Zooals men weet kunnen in het bloed van een surralijder gedurende verscheidene dagen soms geen parasieten wordennbsp;aangetroffen en toch is men in staat om met dit parasietlooze ?nbsp;bloed een individu te infecteeren en vindt men in het bloednbsp;van dit geïnfecteerde individu na eenigen tijd de parasiet weder.

M. a. w. : de parasiet was dus niet verdwenen doch heeft blijkbaar een anderen minder duidelijken vorm aangenomen,nbsp;een overgangsvorm dus.

Welken vorm nu heeft de parasiet aangenomen ?

Ik herhaal uit mijn ,,Rapport omtrent de Surraziekte ge-heerscht hebbende in de Afdeeling Panaroekan gedurende het jaar 1903” welk rapport den Gouvts. Veearts van Soerabaianbsp;werd toegezonden, de volgende gedeelten ;

,,Den 4en Juni ’03 vertrok ik naar de dessa Bantal (district Soemberwaroe) 23 palen van Sitoebondo gelegen. Hier vondnbsp;ik twee ziek geworden beesten. Het bloed van beide dierennbsp;werd onderzocht. Er werd gewerkt met zwakke tot zeer sterkenbsp;vergrooting, (ik ben in het bezit van een microscoop Leitznbsp;met objectieven 6, 4, 8 en olie-emersie en oculairen i, 3nbsp;en 4) doch geen trypanosoma werden gevonden. Wel trokkennbsp;met vrij sterke vergrooting zich bewegende coccen, ik wil zenbsp;naar hun beweging „tril-coccen” noemen, mijne aandacht.nbsp;Deze coccen zich trillende voortbewegende tusschen de bloedlichaampjes, stootten voortdurend tegen de lichaampjes aan ofnbsp;draaiden er om heen.

-ocr page 242-

228

Zooals gezegd, surraparasieteu werden niet gevonden en de coccen werden beschouwd als te zijn een mogelijke vervuilingnbsp;van het bloed bij het op vangen.

Den 5en Juni onderzocht ik weer het bloed van nieuwe zieke beesten in de dessa Alasmalang. Weer vond ik geennbsp;trypanosoma doch wel de bovengenoemde coccen. Zou hetnbsp;bloed weer vervuild zijn geweest? Ik twijfelde.”

Aan het einde van mijn rapport schreef ik het volgende :

Algemeen wordt geklaagd over de moeilijkheid van het niet vinden der surra-parasiet gedurende dagen en weken innbsp;het bloed van .surralijders. Ook ik ben er pas in geslaagdnbsp;na geruimen tijd den parasiet te vinden.

Wel zijn mij de symptomen van surra bekend, doch op symptomen alleen zonder het vinden van den surra-parasietnbsp;kan men alleen een waarscliijnlijkheidsdiaguosis maken. Hetnbsp;vinden van den parasiet maakt pas de diagnosis juist. Maarnbsp;hoe, wanneer de parasiet er niet is, een heel gewoon verschijnsel toch ?

Het toeval wil het volgende:

Den nbsp;nbsp;nbsp;24“ Juli werd iknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;op last vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;den Resident van Be-

zoekie nbsp;nbsp;nbsp;naar Banjoewanginbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gedirigeerdnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;om een onderzoeknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in

te stellen wegens verdachte ziektegevallen (twee) in de dessa Kradenan.

Ik kwam nog juist op tijd om één rund levend aan te treffen en constateerde „boosaardige kopziekte.” Ik wil de symptomen nbsp;nbsp;nbsp;dezer ziekte nietnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;alle noemen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;doch wil er alleennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;op

wijzen nbsp;nbsp;nbsp;dat èn surra ènnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;boosaardigenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kopziekte vrijwelnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de

oogziekte gemeen hebben en de dieren bij beide ziekten dikwijls niets meer als het ooglijden vertoonen. Alleen treden spoedig bij boosaardige kopziekte de verschijnselen vannbsp;het hersenlijden op. 1) Het bovengenoemde dier van Kradenannbsp;vertoonde nu zeer mooi het hersenlijden. Ook bepaalt zich

1

Zooals reeds vermeld kunnen bij Surra (sakit tengketeng, sakit kakoe) eveneens symptomen wijzende op een hersenljjden aanwezignbsp;zpn.

-ocr page 243-

229

„boosaardige kopziekte” maar tot enkele gevallen, zoo ook hier. Het dier werd afgeniaakt en ik constateerde het lijdennbsp;der voorhoofds en kaakboezems en de zeer sterk uitgezettenbsp;vaten der hersenen en het normaal zijn der overige organen.

Twee maanden verliepen, toen de Resident van Bezoekie een telegram ontving van ongeveer den volgenden inhoud; innbsp;de dessa Kradenan weer verdachte gevallen met doodelijkennbsp;afloop, symptomen dezelfde als reeds geconstateerd doornbsp;gouvts. veearts. Dit telegram van den 27'=quot; Sei)tember gafnbsp;de Resident mij te lezen met de vraag of mijn overkomstnbsp;naar Kradenan noodzakelijk was. In aanmerking genomennbsp;den inhoud van het telegram en dus denkende aan boosaardige kopziekte gaf ik Z.H.Ed. Gestr. te kennen, dat mijnnbsp;overkomst naar Kradenan niet noodzakelijk was.

Doch toen enkele dagen daarna een tweede telegram het ziek zijn meldde van 11 beesten waarvan er 9 waren gestorven,nbsp;toen volgde de 2'=“ October mijn overkomst naar de Afdeelingnbsp;Banjoewangi.

Den 3“ vertrok ik naar Kradenan en vond daar drie beesten met de symptomen van surra en alle drie in denbsp;laatste levensperiode.

Uit hetgeen ik op voorgaande bladzijde meldde, was het dus niets te verwonderen, dat leeken surra en boosaardigenbsp;kopziekte met denzelfden naam noemen.

Van deze drie zieke beesten werd met de uiterste nauwkeurigheid het bloed onderzocht, doch geen surraparasiet werd gevonden, doch wel oude bekenden n. 1. de bovengenoemdenbsp;„trilcoccen.”

Zou nu weer bloed bij het opvangen vervuild zijn, neen, nu twijfelde ik niet langer, die trilcoccen hoorden bij de ziekte.

In deel XV Afl. 3 en 4 der Veeartsenijkundige bladen spreekt PENNING op blz. 294 van amoeboidevorm van dennbsp;Surraparasiet;

Plaat II in hetzelfde deel op blz. 318 afkomstig van SCHAT doet ons sporenvorming en amoeboidevorming zien van den

-ocr page 244-

230

surraparasiet. Deze sporen en amoeboïden zijn door den heer SCHAT nog niet waargenomen. ’)

In dit verslag wil ik echter spreken van trilcoccen als overgangsvorm van den surraparasiet en acht ik het vindennbsp;van deze trilcoccen in het bloed van een rund, dat surraver-schijnselen vertoont van evenveel waarde als het dikwijlsnbsp;moeilijk vinden van den parasiet bij zulk een rund.

Ik voor mij spreek bij het vinden dier ,,coccen” in plaats van den parasiet, bij een rund vertoonende surraverschijnselen,nbsp;met het grootste vertrouwen de diagnosis surra uit.

Tot zoover mijn rapport omtrent surra aan den Gouvts. Veearts van Soerabaia.

Toen ik de symptomen van een konijn lijdende aan surra beschreef, vermeldde ik hetgeen ik dag aan dag waarnam.nbsp;Hier wil ik echter in aansluiting van het toen mêegedeeldenbsp;een weinig uitvoeriger zijn omtrent het onderzoek van hetnbsp;bloed van hetzelfde konijn.

Ik raadpleeg daarvoor mijne aanteekeningen gemaakt tijdens die onderzoekingen.

28 April ’04.

Onderzocht verscheidene bloeddroppels genomen uit oorar-terie. Geen volwassen surraparasieten werden gevonden. Wel zijn hier en daar beweegbare punten, „trilcoccen” tenbsp;zien. Mijn opmerkzaamheid werd getrokken door groote roodenbsp;bloedlichaampjes waarin vrij groote, donker gekleurde beweegbare puntjes. Sommige bloedlichaampjes bevatten één, anderenbsp;twee vlak tegen elkaar aanliggende zich bewegende puntjes.nbsp;Tusschen de bloedlichaainjes bewoog zich een puntje metnbsp;flauw aanhangsel. Denkende, dat de beweegbare punten zichnbsp;boven op de bloedlichampjes bevonden, werd met een naald

*) Ten tijde toen ik dit rapport schreef waren sporen en amoeboiden nog niet door Schat waargenomen. Eerst veel later spreekt hy ervannbsp;sporen waargenomen te hebben. Of Penning amoeboiden heeft waargenomen, is mij onbekend.

-ocr page 245-

231

het dekglaasje gedrukt en bewogen zich onder het microscoop en bloedlichaampjes én de zich daarin bevindende puntjesnbsp;(trilcoccen?b die in trillende en draaiende beweging zichnbsp;nimmer op dezelfde plaats bewogen (in het lichaampje).

Om de puntjes, bij sommigen, was een lichte zone aanwezig. 1)

Het volgende beeld werd waargenomen met olie-emersie ij 12, oculair 4.

4 Mei 1904;

na lang zoeken één volwassen surraparasiet, benevens een zeer klein exemplaar, waarbij met oculair 4, objectief 8 pasnbsp;duidelijk een staart was waar te nemen en een duidelijke kernnbsp;dicht bij het staarteinde. De beweging van dit kleine exemplaar was niet zoo vlug.

Een andere zeer kleine surraparasiet (gezien met olie-emersie en oculair 4.) vertoonde niets wat op een staart geleek. Hetnbsp;was meer een lichtend staafje, dat aan beide uiteinden vannbsp;een kern voorzien was, en een voortschrijdend kronkelendenbsp;beweging vertoonde, zooals volwassen parasieten ze ons somtijds eveneens te zien geven.

Nog vond ik in hetzelfde veld met dezelfde vergrooting werkende, een trilcoc, waarin eveneens duidelijk een kernnbsp;waarneembaar was; omgeving der kern was lichtend blauwnbsp;gekleurd. In de nabijheid van deze coc bevond zich eennbsp;op een komma gelijkende jonge surraparasiet.

6 Mei 1904.

Mij trof de eigenaardige beweging en vorm van een surraparasiet. In plaats van de gewone slanke vorm, zag ik het volgende. In het midden was de parasiet dik en vertoonde deze aan beide zijden een massa uitbochtingen; door het geheelnbsp;liep een donkere streep. Verplaatste de parasiet zich eerst

1

Nog wil ik mededeelen, dat, alvorens bloed aan het oor ontnomen werd om onderzocht te worden, het oor zorgvuldig met een creolinop-lossing gereinigd werd.

-ocr page 246-

232

over afstanden, geleidelijk bewoog hij zich meer en meer op één plaats.

Bekeken met olie-emmersie en oculair 4, constateerde ik toen twee staarteinden, die meestentijds in elkaar gekronkeld, zoonbsp;nu en dan duidelijk gesplitst te voorschijn kwamen en iedernbsp;voorzien waren van een kleine kern.

Ik had dus hier blijkbaar met een splijting van den parasiet te doen. Betrekkelijk snel schreed de splijting voort in denbsp;richting van de donkere streep bovengenoemd. Eindelijknbsp;vereenigden zich splijtingshoek en donkere streep en nu pasnbsp;was duidelijk het beeld te zien van twee parasieten met hetnbsp;kopeinde nog aan elkaar verbonden.

Dit gemeenschappelijk kopeinde nam echter meer en meer een dikkere vorm aan, tot zich op een gegeven moment daaraan een derde staartstuk vertoonde. Een nieuwe splitsing dus.

Het gemeenschappelijk kopstuk geleidelijk doorschijnender wordende, zette zich het eene oogenblik uit om vervolgensnbsp;weer in te krimpen. De staarten bleven in voortdurendnbsp;levendige beweging en grepen links en rechts om zich heen.

Ik kon deze splitsing in drieën volgen tot het oogenblik, dat de laatst gekomen parasiet zich geheel had afgescheiden,nbsp;terwijl de beide eersten nog voor een klein gedeelte aannbsp;elkaar verbonden waren.

Ter verduidelijking verwijs ik naar de teekeningen, van den parasiet gemaakt, tijdens het onderzoek.

Nog verwijs ik naar hetgeen door mij op blz. 14 is medegedeeld omtrent onderzoek van het neussecreet.

Een splitsing van den surraparasiet uitgaande van het kopeinde is helaas door mij nimmer waargenomen. Eennbsp;zeer mooi photograpische opname van zulk een splitsing is tenbsp;zien op blz. 18 van het werk ,,Trypanosomosen’’van PENNING.

Mijns inziens behoeft een splitsing uitgaande van beide einden tegelijk, niet tot de onmogelijkheden te behooren,nbsp;doch zal deze splitsing waarschijnlijk meer als wij denken

-ocr page 247-

233

voorkomen, in aanmerking genomen, de snelle vermeerdering der surraparasieten.

Ten slotte verwijs ik naar teekeningen van surraparasieten. Een weinig runderbloed op een dekglaasje vlug gedroogd ennbsp;daarna gekleurd met waterige oplossingen van anilinerood ofnbsp;in methyleenblauw liet mij verschillende vormen van parasietennbsp;waarnemen. (Zie teekeningen dier parasieten).

Ik vestig de aandacht daarop, dat waar zich de bloedlichaampjes intens kleurden, verscheidene parasieten zich minder kleurden, terwijl de kern als een lichte ongekleurde stip zichtbaar was.

Van sommige parasieten zijn alleen de omtrekken flauw te zien en is het lichaam verder aangeduid door puntjes.nbsp;Deze parasieten vallen blijkbaar uiteen in de door mij waargenomen ,,trilcoccen” of wat blijkbaar hetzelfde is, in de doornbsp;anderen waargenomen of gedachte ,,sporen”.

Nog andere parasieten kleuren zich even intens als de bloedlichaampjes, terwijl bij andere zich weer de kern meernbsp;kleurt als het overige van het lichaam. Mijns inziens is hetnbsp;meer of minder zich kleuren van gedeelten der parasietennbsp;afhankelijk van den leeftijd dier parasieten.

Uit het door mij waargenomene maak ik voor mij de volgende conclusie:

1° de surraparasiet kan zich vermeerderen door deeling. Deze deeling kan uitgaan van het kop- en van uit het staart-einde en zal hoogstwaarschijnlijk ook van beide kanten tegelijknbsp;kunnen uitgaan. Het splitsen kan geschieden in tweeën dochnbsp;ook in drieën. Het deelen van een parasiet gaat betrekkelijknbsp;snel in het werk. (Zie teekening van deeling der parasiet;nbsp;de derde parasiet had zich in ongeveer iuur afgescheiden).

2° de parasiet kan uiteenvallen in ,,coccen’ met een eigenaardig trillende beweging; daarom door mij ook ,,trilcoccen” genoemd. Deze trilcoccen zullen hoogstwaarschijnlijk identischnbsp;zijn met de door andere onderzoekers waargenomen of gedachte sporen. Deze trilcoccen (sporen) kunnen in de bloed'

-ocr page 248-

234

lichaampjes dringen en kunnen voorzien zijn van een lichtende zóne.

Deze coccen zijn vaak eerst met sterke vergrooting zichtbaar.

De coccen groeien geleidelijk uit tot parasieten. De uit deze coccen gegroeide kleine parasieten doen zich voor of als eennbsp;komma of als een lichtend staafje. Met sterke vergrootingnbsp;zijn in deze komma’s en staafjes of één kern of meerderenbsp;kernen duidelijk zichtbaar. De kleine parasieten vertoonennbsp;reeds de eigenaardige beweging der volwassen parasieten.

3° de eerstgenoemde vermeerdering der parasieten is langs ongeslachtelijken, de tweede vermeerdering is langs geslachte-lijken weg tot stand gekomen.

Enkele bijzonderheden.

Zoowel in 1903 als in 1904 kwamen de eerste berichten, omtrent sterftegevallen onder het vee, van het district Soem-berwaroe en wel in het bijzonder van het perceel Banongannbsp;en Wringinanom. In een buitengewoon kort tijdsverloop,nbsp;ongeveer twee a drie weken, kwamen berichten uit bijna allenbsp;hoeken en gaten der drie districten Soemberwaroe, Sitoebondonbsp;en Panaroekan. Naar deze vlugge uitbreiding der ziekte werdnbsp;een onderzoek ingesteld en nu bleek dat verschillende dessa’snbsp;der beide districten Sitoebondo en Panaroekan hun vee naarnbsp;de weideplaatsen in Soemberwaroe zonden om daar te grazen.nbsp;Tegen den maaltijd der fabrieken werd het vee op die weideplaatsen besmet weer teruggehaald en bracht dus de ziektenbsp;zeer gemakkelijk naar andere streken over.

Nog viel mij een bijzonderheid op en wel dat de dessa’s gelegen tegen de bergen of tenminste dicht daarbij en die dessa’s, dicht bij bosschen gelegen van de ziekte verschoondnbsp;bleven. Daarentegen kwamen de meeste sterfgevallen voornbsp;in dessa’s dicht bij zee en in de vlakte gelegen. Ik kon mijnbsp;hiervan geen verklaring geven.

Nu wil het geval, dat iu de maand Mei 1904 ongeveer de

-ocr page 249-

235

eerste rapporten omtrent sterfgevallen onder het vee kwamen uit Poeger koelon en wetan dus eveneens dessa’s dicht bijnbsp;zee gelegen (district Poeger afdeeling Djember). Ook hiernbsp;breidde de ziekte zich snel over een groote afstand uit ennbsp;nam hier zijn loop eveneens als in de afdeeling Panaroekannbsp;langs den hoofdweg v. n. 1. Ook in de controle afdeelingnbsp;Rambipoedji bepaalden zich de meeste sterfgevallen in denbsp;districten dicht bij zee gelegen.

In een schrijven van den 9'“ Juni 1904 No. 23 werd door mij antwoord gevraagd op de volgende vragen:

I®. Zijn in de districten van de Afdeeling Panaroekan en het district Poeger (Afdeeling Djember) goede weidegronden ?

2®- Liggen die weidegronden, dicht bij bosschen of dicht aan zee?

3®. Wordt het vee ook wel in de bosschen gejaagd om daar te weiden?

4®. Wanneer er geen weidegronden zijn, wordt dan het vee in bepaalde maanden van het eene (district, onderdistrict)nbsp;naar het andere gebracht om daar op de weidegronden tenbsp;grazen? zoo ja, wanneer wordt dan het vee teruggehaald?

5®. Zijn de weidegronden moerassig of niet?

6®. Worden de weidegronden wel eens opengelegd en bewerkt om daar iets anders te planten?

7®. Komt onder het vee grazende op bepaaalde weidegronden veel ziekte voor, zoo ja, wat voor ziekte? (een korte beschrijving der ziejete).

8® Is er nog iets meldeuswaardig van die weidegronden te vertellen?

Van de Afdeeling Panaroekan ontving ik op die vragen het volgend antwoord:

Alleen in het district Soemberwaroe, onderdistrict Banjoe-poetih, komen eigenlijk gezegde weidegronden voor en wel in het Noorden van de dessa Soekoredjo en aan dan Noordelijkennbsp;voet van den Waloeran langs de zee; op die weidegronden

-ocr page 250-

236

komt wel opgaand geboomte voor, doch sporadisch, zoodat van eigenlijke bosschen niet kan gesproken worden.

In de eigenlijke bosschen wordt geen vee geweid.

Van cenige dessa’s in de districten Sitoebondo, Panaroekan (alleen het onderdistrict Alasmalang) wordt van de maandennbsp;Augustus tot ongeveer Januari vee gezonden naar de genoemde weideplaatsen om daar voedsel te zoeken. Al te nauwnbsp;moet deze termijn niet genomen worden.

¦ De boven besproken weidegronden zijn niet moerassig maar er komen verscheidene kleine lagunen en rivieruitmondingennbsp;voor; deze gronden worden nimmer opengelegd noch beplant.

Voor zoover bekend kwam tot dusver onder het weidende vee geen ziekte voor.

Het gezonde uiterlijk der beesten, die in Soemberwaroe hebben geweid, wordt, behalve aan rust en voldoende voernbsp;gedurende eenige maanden, toegeschreven aan het gebruiknbsp;van het ziltige water der lagunen.

Antwoorden van het district Poeger:

1°. Het is de gewoonte der bevolking in het district niet het vee op vaste bepaalde weidegronden te laten grazen.nbsp;In den oostmoesson wordt het vee gewooiilijk op de sawah’snbsp;en tegalan’s geweid. In den westmoesson drijft men het veenbsp;wel de oro-oro in, waarvan in dit district groote uitgestrektheden bestaan.

2°. Al de bedoelde gronden grenzen aan bosschen en in het zuiden van Poeger ook aan zee.

3°. Neen, tenzij bij hooge uitzondering.

4”. Neen, wel komt het in het onderdistrict Kentjong voor, dat het vee van enkele dessa’s door lieden van andere dessa’snbsp;geweid wordt. Gedurende den tijd van de grondbewerkingnbsp;wordt het dan teruggehaald.

5. Bedoelde oro-oro gronden zijn in de Westmoesson hier en daar wel drassig.

Vraag 6, 7 en 8 niet beantwoord.

De lezer zal wel vragen, waarom al die vragen en antwoorden.

-ocr page 251-

237

Wel heel eenvoudig. Ten eerste is nu te begrijpen, hoe het komt, dat somtijds surra zoo ontzettend snel om zich kannbsp;heengrijpen.

Zie de antwoorden van Panaroekan. Het onderdistrict Alasmalang, aaugehaald tusschen haakjes, heeft veel vee latennbsp;grazen in Soemberwaroe doch heeft (wat uit de ziektestatennbsp;blijkt) dan ook door surra een massa sterfgevallen onder hetnbsp;vee gehad. Van den administrateur van Tandjong Sari vernamnbsp;ik dat een massa vee noodig voor den maaltijd uit Soember-'nbsp;waroe moest komen. Wel nu, het onderdistrict Mangaran kannbsp;eveneens een massa sterfgevallen tellen.

Zie verder de antwoorden van Poeger. Ook daar wordt tegen den tijd van grondbewerking vee teruggehaald en daarnbsp;was dan ook in zeer korten tijd surra tot in het districtnbsp;Rambipoedji vooitgeschreden.

ten 2*^®. Is het mischien mogelijk, dat de weidegronden eveneens van invloed zijn op de ziekte. Hoe verklaart mennbsp;anders het tot tweemalen toe zich openbaren der ziekte juistnbsp;in het district Soemberwaroe, de plaats waar zich de weidegronden bevinden? Kunnen bodem, weersinvloeden en anderenbsp;omstandigheden van nut zijn voor surraparasiet en surra-sporen, die toch zooals aaiigetoond is op alle mogelijken wijzennbsp;het lichaam van den patient kunnen verlaten (oog en neus-secreet, bloedzweeten, bloeddiarrhee) m. o. w. kunnen innbsp;een bepaalden bodem en onder bepaalde omstandigheden denbsp;surrasporen langer hun virulentie behouden?

Dit nu zijn vragen, waarop tot nu toe nog geen antwoord kan gegeven worden.

Omtrent het overbrengen der ziekte van dier op dier zal ik zeer kort zijn. In het algemeen neemt men aan, dat denbsp;besmetting van gezonde dieren geschiedt door vliegen, dienbsp;van zieke dieren smetstof opnemen en deze smetstof entennbsp;bijv. door steken op gezonde dieren. De verschillende schrijversnbsp;zijn het echter niet eens over de vraag, ivelke vlieg de be-snietting in de hand werkt?

-ocr page 252-

238

Het spijt mij te moeten erkennen, dat ik omtrent vliegen niet veel afweet. Wel zijn vaak verschillende soorten vliegen,nbsp;op surralijders gevangen, door mij onderzocht, doch hetnbsp;mocht mij niet gelukken tot eenig resultaat te komen.

Ook is het mij niet bekend óf bepaalde vliegen zich hoofdzakelijk in de vlakte, in het bosch óf hooger b. v. tegen het gebergte ophouden. Mocht dit misschien het geval zijn, dannbsp;zou het heerschen van de surra in Bezoekie, jui.st in dessa’snbsp;in de vlakte óf diclit aan zee gelegen en niet in dessa’s dichtnbsp;bij bosschen óf tegen het gebergte, een aanwijzing kunnennbsp;zijn voor het onderzoek naar die vliegen.

Nog wil ik hieraan toevoegen, dat het mij tot tweemalen toe is opgevallen, dat Surra als het ware plotseling kan ophouden. Wat hiervan de reden is, is mij onbekend, dochnbsp;zeer duidelijk blijkt dit uit de door mij opgemaakte ziektestaten.

Maatregelen ter bestrijding van „Surra.”

Geneesmiddelen ter bestrijding en ter genezing van surra kent men tot op dit oogenblik nog niet. Andere maatregelen zullen dus genomen moeten worden 'en naar mijn bescheiden meening zijn de volgende te noemen maatregelen,nbsp;mits daaraan streng de hand wordt gehouden, ruim voldoende.

1°. wanneer in een dessa of meerdere dessa’s zich ziekte gevallen onder het vee voordoen met doodelijkeu afloop, dannbsp;moet tegelijk met de verplichte aangifte, oogenblikkelijk denbsp;dessa of dessa’s gesloten worden m. a. w. in- en uitvoer vannbsp;vee verboden;

2°. dit oogenblikkelijk sluiten van de dessa of dessa’s geschiedt op bevel van het hoofd van plaatselijk bestuur óf wat beter is, het districtshoofd moet gemachtigd worden tot hetnbsp;voorloopige sluiten van de dessa of dessa’s in geval als bovennbsp;genoemd, en geeft van die sluiting der dessa’s oogenblikkelijk kennis aan het hoofd van plaatselijk bestuur m. a. w. ernbsp;moet niet gewacht worden op het besluit van den Residentnbsp;van het gewest, dat de sluiting gelast.

-ocr page 253-

289

3°. het vee in de afgesloten dessa’s wordt geregistreerd en wordt op de erven in donker gemaakte stallen gehouden;nbsp;de hoofdweg van de dessa blijft zoodoende voor het verkeernbsp;vrij;

4°. na gehouden onderzoek en met toestemming van den betrokken gouvernemeuts veearts kan de sluiting der dessa’snbsp;opgeheven worden;

5°. het houden van passars in het district, waarin de afgesloten dessa of dessa’s zijn gelegen, wordt verboden;-

6°. gestorven dieren worden* oogenblikkelijk begraven, mits geen tegenbevel wordt gegeven in het geval de veearts denbsp;cadavers wenscht te onderzoeken.

Toelichtingen.

In een dessa, onverschillig waar, doen zich een paar verdachte ziektegevallen voor met doodelijken afloop. (Veronderstellen we dat we met surra te maken hebben.)

Het districts of onderdistrictshoofd geeft daarvan bericht aan den gouvernements-veearts, doch deze ontvangt en leestnbsp;het bericht een dag of wat later, omdat hij juist op tourneenbsp;was (iets wat zeer vaak kan voorkomen). De veearts maaktnbsp;zich eereed om in de bovengenoemde dessa een onderzoeknbsp;in te stellen. Hij komt aan in de dessa, krijgt wat bijnanbsp;altijd gebeurt geen nieuwe ziektgevallen te zien en na eennbsp;vruchteloos onderzoek vertrekt bij weer, doch blijft als hetnbsp;kan zich in de buurt ophouden. En ziet, eenige dagen, eennbsp;week daarna, ontvangt hij rapporten van nieuwe ziektegevallen in diezelfde dessa óf in dessa’s in de buurt daarvannbsp;voorgekomen. Weer wordt op onderzoek uitgegaan en mennbsp;heeft het geluk de zieke beesten nog levend aan te treffen.nbsp;Een onderzoek wordt ingesfeld, doch met negatief resultaatnbsp;(zooals bekend, wordt de surraparasiet niet altijd in het bloednbsp;aangetroffen.)

Zoo kan het gebeuren, dat men dagen achtereen en langer vruchteloos naar den surraparasiet kan zoeken en dit wordt

-ocr page 254-

240

nog erger wanneer men met gevallen van „sakit tengketing” te maken heeft, waarbij de surraparasiet zich uiterst moeilijknbsp;laat vinden.

Eindelijk dan toch wordt ,,Surra” microscopisch vastgesteld doch in den tijd, verloopen tusschen het afzenden der eerstenbsp;ziekteberichten en het vaststellen der diagnosis, heeft zichnbsp;de surra reeds over verschillende dessa’s uitgebreid. (N. B.nbsp;In nog geen 14 dagen tijds heeft zich hier de surra overnbsp;drie districten uitgebreid).

De veearts brengt zijn ra|)poit uit etc. etc. en eindelijk komt het besluit van afsluiting. Doch dit alles duurt veel tenbsp;lang en de surra wreekt zich over dit langzame, door zichnbsp;uit te breiden en vele slachtoffers te eischen.

Wanneer echter de dessa of dessa’s waar zich ziektegevallen met doodelijken-afloop voordoen, onmiddellijk ,,voorloopig”nbsp;wordt (en) gesloten op last van het districtshoofd, die daartoe gemachtigd wordt en het vee van die dessa of dessa’snbsp;wordt geregistreerd en in donkergemaakte stallen op de ervennbsp;gehouden, dan heeft men de volgende voordeelen:

I®. de ziekte zal zich nu niet zoo snel uitbreiden.

2®. de veearts kan nu gemakkelijker en sneller zijn onderzoek naar den aard der ziekte verrichten en behoeft niet zooals anders gebeurt als een dolle van de eene naar denbsp;andere dessa te vliegen om nog te trachten zieke beestennbsp;levend te vinden,

3®. wordt surra geconstateerd, dan komt het „definitief” besluit tot afsluiting nog vroeg genoeg.

Nog wensch ik op te merken, dat het afsluiten van geheele districten volslagen nonsens is. Men kan op de boschpaadjesnbsp;en andere wegen bij de grenzen dier districten niet overalnbsp;een politieagent plaatsen.

Bondowoso, 10 December i^ocj..

-ocr page 255- -ocr page 256- -ocr page 257-

Over het keuren van rijst en gaba.

In mijn vorig opstel over Rijst in West-^ava wees ik’ree^s met een enkel woord op de onbevoegdheid van de meestenbsp;makelaars, die dit product verhandelen, om rijst te keuren.nbsp;Typisch is vooral de omschrijving, die velen hunner gevennbsp;van het begrip ,.breuk”. Volgens mijn bescheiden meeningnbsp;beteekent dit woord : gebroken korrel, zonder meer. Er zijnnbsp;echter makelaars, die halve korrels en korrels, die grooternbsp;maar niet heel zijn, eenvoudig weg ,,heele korrels” noemen;nbsp;eerst wat kleiner is dan halve korrels, heet bij hen ,,breuk”nbsp;en daar komt dan de millimeter-maat bij te pas. Dat is eennbsp;vinding van den nieuweren tijd, nu er zooveel meer geknoeidnbsp;wordt in rijst dan vroeger. Nog vijf jaren geleden sprak men,nbsp;zeer terecht, van heele korrel, halve breuk, derde breuknbsp;en gruis of stof en dan werden, iii verband met deze benamingen, de voorwaarden geregeld, waaraan een te leverennbsp;partij moest voldoen.

Toen was ook de voorwaarde: ,,vrij van gele korrels” zelden of nooit in een overeenkomst te vinden. Aan dienbsp;voor waarde is bijna niet te voldoen en verkoopers moeten ernbsp;dan ook niets van hebben. Wel behooren zij er voor tenbsp;waken dat gele korrels ,,zooveel mogelijk” worden uitgezochtnbsp;en dit is bij een goede, degelijke bewerking van rijst ooknbsp;zeer goed mogelijk. Maar makelaars vinden dat „vrij vannbsp;gele korrel” een heerlijke bepaling, waaraan zij altijd houvastnbsp;hebben, als zij twijfelen aan de deugdelijkheid van een partijnbsp;rijst maar niet precies kunnen zeggen wat er eigenlijk aannbsp;mankeert. En zij steken maar raak monsters, totdat er enkelenbsp;gele korrels voor den dag komen. Dan zijn zij klaar en:nbsp;„afgekeurd 1” luidt het bescheid.

16.

-ocr page 258-

242

Bij het keuren van groote partijen rijst gaat het in den regel vrij slapjes toe. Ik zag van lOOO zakken dikwijls hoogstens 30 steken ; soms deed men het zelfs met 10 zakken af.nbsp;En de verkooper, een Chinees, vond den keurder een mannbsp;uit duizend. Op het makelaars-briefje stond meermalen zelfsnbsp;niet eens vermeld, welke rijst geleverd moest worden ; denbsp;plaats van oorsprong der rijst behoort, dunkt mij, daaropnbsp;steeds zeer nauwkeurig te worden genoemd, opdat men denbsp;gekeurde rijst met de standaard monsters van die streek kunnenbsp;vergelijken. Maar deze monsters houden de rijstmakelaars ernbsp;meestal niet eens op na. Enkelen hebben ze, maar die mon-¦sters staan dan al een paar jaar, zoodat ze geen juisten maatstaf meer geven.

Tot zoover de keuring door makelaars. Gouvernementsambtenaren en officieren, belast met de keuring van gaba en rijst, vooral de laatsten, weten er in den regel nog mindernbsp;van. Zij kijken eens in het boekje, waarin de voorwaardennbsp;te vinden zijn, waaraan de te leveren voorraad moet voldoen,nbsp;kijken vervolgens eens naar de rijst, steken hier en daar eennbsp;monster, leggen dat met een gewichtig gezicht op tafel, kijkennbsp;nog eens en zeggen dan, meestal zonder eenige deliberatie,nbsp;op de vraag van den oudsten keurder: ,,Ik vind ze goedl”nbsp;¦^„En u ?”—„Ik ookl”—-„Nu, ik keur ze ook goed. Hoeveelnbsp;•krijgt het....ste bataljon?” En de baba staat te buigen alsnbsp;een knipmes en is voorkomender dan ooit; hij alleen weetnbsp;hoeveel vuile rijst tusschen zijn voorraad gemengd is; hijnbsp;alleen weet die zoo te verbergen, dat onbevoegde keurders,nbsp;er zijn immers piepjonge luitenants bij, hem niet betrappen.

De rijst voor de troepen moet zijn: ivit, gezuiverd van gaba, dedek, stof en onreinheid', voorts frisch, droog, hardnbsp;en niet meer gebroken dan de, in den handel voorkomendenbsp;tafelrijst.

Wit, wat moet men daaronder verstaan ? Immers tal van goede en èvenveel slechte rijstsoorten zijn wit en toch zoonbsp;verschillend van kleur, dat de onkundige keurder er heelemaal

-ocr page 259-

243

door ill de war raakt. Bantam- en Krawang-rijst bijv. heeft een kleine, ronde korrel, na de verwerk'ing gla.s-wit, maarnbsp;wordt, na 3 a 4 maanden te zijn opge.stapeld, geelaclitig vannbsp;tint. De normale breuk bij deze rijst is plm. 50 procent.nbsp;(Alleen de rijst uit de afdeeling Pandeglang is grof en langnbsp;van korrel).

Buitenzorg- en Preanger-soorten hebben een melkwitte, lange, dikke korrel, met sterk afstekend, wit buikje; hier ennbsp;daar een roode korrel. Alleen de rijst uit de desa Serdangnbsp;op Tjampea, in het Buitenzorgsche, is mooi wit, zoodra zijnbsp;van gaba tot rijst wordt verwerkt; na een maand opbewa-ring krijgt zij echter een gelige kleur.

Bekasi-rijst heeft doffe, glaswitte korrels, soms ietwat geel of zeer licht mosgroen getint, al naar de verwerking op hetnbsp;land, waar zij vandaan komt. Na een maand te zijn opgeschuurd, wordt deze rijst echter zuiver wit en verliest daarbijnbsp;4 procent van haar gewicht. Deze bijzonderheid heeft slechtsnbsp;betrekking op die rijst, welke met het hoornvlies wordt verwerkt; wordt zij op het land dadelijk tot witte rijst verwerkt,nbsp;dan krijgt zij dadelijk de bovenbedoelde, doffe, glaswittenbsp;kleur. Deze rijst kan een paar maanden worden opgeschuurdnbsp;vóór de klander er in komt.

Keurders, die niet in de gelegenheid waren om kennis van rijst op te doen, kunnen met het bovenstaande misschiennbsp;hun voordeel doen; voor hen is het beter dat zij, vóór alles,nbsp;een egale kleur verlangen dan dat zij in het bijzonder opnbsp;het zuiver witte van de kleur letten. Mocht er een enkelenbsp;gele korrel tusschen loopen, dan is dat volstrekt nog geennbsp;reden om aan minderwaardige rijst te denken. De verwerkernbsp;van padi tot rijst kan nl. te voren niet weten of die korrelsnbsp;na de verwerking in de laatste al dan niet zullen voorkomen^nbsp;Zij ontstaan, wanneer de padi over zekeren tijd niet geheelnbsp;droog werd opgeschuurd of op de droogplaatsen nu en dannbsp;een flink pak regen heeft gekregen. Soms zal men in denbsp;rijst een kalkwitte korrel vinden, die veel op ketan gelijkt,

-ocr page 260-

244

maar toch geen ketan is. Dit is de zoogenaamde tjeré-rijst, waarvan onder de zaadpadi wel eens een enkele korrel verdwaald raakt.

Gezuiverd van gaba, zegt het voorschrift. Gaba geheel uit de rijst te verwijderen, is alleen met een gaba separeer-machinenbsp;mogelijk, die hier te lande lang niet door alle rijsthandelaarsnbsp;en molenaars gebruikt wordt. Maalt men zoo krachtig, datnbsp;geen enkele gaba-korrel kan overblijven, dan wordt de breuknbsp;veel te groot. Vijf korrels op een kilo rijst is zoowat denbsp;gewone hoeveelheid, die er altijd in blijft, en die behoeftnbsp;zeker geen reden voor afkeuring te zijn.

Dedek (of zemelen) mag niet in de rijst voorkomen. Bij een goede bewerking, bij het zg. ,,borstelen” van de rijst,nbsp;om die wit te krijgen, behoort dedek vanzelf en geheel tenbsp;verdwijnen. Men houde er echter rekening mede, dat zichnbsp;bij alle rijst, op Java bewerkt, ook na de beste bewerking,nbsp;na eenigen tijd toch weer stof afzet. Buitenlandsche rijstnbsp;heeft deze eigenschap niet — dit is een der gemakkelijkstenbsp;onderscheidings-kenmerken.

Vreest men dat er kalk tusschen de rijst is gemengd, dan neme men van het stof, dat onvermijdelijk de hand bedekt,nbsp;als men die in een zak rijst heeft gestoken, een weinig ennbsp;wrijve dit tusschen de vingers.

. Men voelt dan een wreede, ruwe zelfstandigheid, die heel anders dan meel aanvoelt. In Oost-Java wordt deze, voor denbsp;gezondheid nadeelige knoeierij nogal eens toegepast, in hoofdzaak echter alleen om den klander uit de rijst te houden.

Over onreinheden in de rijst zullen wij maar niet veel zeggen. Toezicht bij de bewerking voorkomt dat er eindjes rotan,nbsp;stukjes vlechtwerk van zakken en strootjes van koelies in denbsp;zakken verdwalen. Daarover heeft men in West-Java overnbsp;het algemeen geen klagen, althans veel minder dan, voornbsp;zoover deze reden tot afkeuring buitenlandsche rijst betreft,nbsp;waarin wel eens halve kains, toppjes en hoofddoeken en haarkammen van Siameezen worden aangetroffeii.

-ocr page 261-

245

Frisch. De beteekenis van dit woord, als voorwaarde voor goede rijst, is mij niet recht duidelijk; zeker bedoelt mennbsp;,,rijst van den jongsten oogst’’, maar dit is immers bijna altijdnbsp;de voorwaarde die voorop wordt gesteld.

Droog. Ja, dat is nogal duidelijk; immers rijst, die niet droog is, riekt, per se muf en wordt geel, pakt samen totnbsp;een koek en bevat geen heele korrel. Klonters in rijst moeten dus steeds tot afkeuring leiden. Vooral de zakken, welkenbsp;de Chinees bij de levering voorop zet, mogen wel eens goednbsp;worden nagegaan; dikwijls maakt hij den inhoud van eenige,nbsp;voor de hand liggende zakken even vóór de keuring eenigszinsnbsp;vochtig, om het te doen schijnen, dat de rijst stofvrij is. Nanbsp;een paar dagen ruikt die rijst natuurlijk muf.

Hard. Alle rijstsoorten, die wit vermalen worden, zijn vanzelf hard; heeft de gaba eenigen tijd gelegen en was dienbsp;goed droog, dan is de korrel glashard; rijst van jonge gabanbsp;is dit in mindere mate.

Niet klein van korrel. Kan het vager? Hoeveel rijstsoorten met kleine korrel zijn niet veel beter dan de grootkorrelige ?nbsp;Zoo bijv. de Tjipamingkis-rijst en die van Tjibaroesa, welkenbsp;zeer klein van korrel maar specifiek zv/aarder zijn dan elkenbsp;andere rijst. Bantam- en Krawang-rijst en eenige buitenzorg-sche soorten zijn ook klein van korrel. Voor levering aannbsp;het gouvernement zouden dus alleen rijst van Tjiomas, Tjam-pea, Tjipeudeuk, Tjileboet, Tjiawi, Bekasi, Pamanoekan, Indra-majoe en enkele soorten uit de buurt van Batavia in aanmerking kunnen komen, terwijl juist Bantam- en Krawang-rijstnbsp;de algeraeene tafelrijst in West-Java vormen en ook vrij geregeldnbsp;door de leveranciers aan de troepen worden geleverd.

Niet meer gebroken dan in den handel voorkomende, zoogenaamde tafelrijst. Nogal vager 1 Immers, er is tafelrijstnbsp;in den handel met breuk van 25 tot 40 procent en ook vannbsp;niet meer dan 3 procent de zg. „prima” tafelrijst. Blijkbaarnbsp;hebben den maker dezer voorschriften, rijstsoorten, voor Europanbsp;bestemd, voor den geest gezweefd.

-ocr page 262-

246

Nu nog iets over gaba.

Deze behoort volgens de voorwaarden te zijn: goed rijp, onharig of licht behaard, welgevuld, behoorlijk gereinigd, f risch.nbsp;en droog.

Voorop zij gesteld, dat iemand, die niet weet hoe de gaba er, naar de verschillende plaatsen van herkomst, uitziet, ooknbsp;geen gaba kan keuren.

Goed rijp. ,,Men verlange een mooie lichte geelachtige kleur” zoo lazen wij o. a. in de Veeartsenijktindige Bladen, deel Inbsp;bladz. 123. En juist onrijpe gaba is te herkennen aan haarnbsp;lichtgele kleur. Is dat niet om de bona-fidekeurders op eennbsp;dwaalspoor te brengen? Zulke gaba is echter gemakkelijknbsp;tusschen de vingers te breken, waarna een schriele, miserabele korrel voor den dag komt, die er melkwit, soms nognbsp;groenachtig uitziet. Gaba uit Tangerang heeft o.a. een lichtbruine kleur en het is juist gaba, welke hier ter plaatse zeernbsp;gewild is en vrij algemeen wordt verkocht. Zij ziet er nietnbsp;oogelijk uit — de chineesche aannemers en leveranciers makennbsp;ze voor de levering aan het gouvernement vaak eenigs/.insnbsp;vochtig, opdat zij grooter gewicht zal aangeven. Na een paarnbsp;dagen riekt de gaba dan natuurlijk muf.

De tangerangsche gaba, van tjerésoorten geteelde, op hoog gelegen sawahs of droge veldeir, afhankelijk van regen, isnbsp;minderwaardig. Zij houdt veel roode rijstkorrels in. ^

De gaba uit het Bekasische ziet er heel anders uit; zij is donkergeel, haast oranje-kleurig. In tegenstelling met denbsp;tangerangsche gaba, die een langwerpig, smalle korrel heeft,nbsp;heeft de Bekasische een langwerpig dikke korrel.

De gaba van Krawang is in den regel niet vrij van rijstkorrels. Gaba uit Buitenzorg en de Preanger wordt, met het oog op de hooge transportkosten, zelden aan de markt gebracht.nbsp;Alle goede gabasoorten hebben, uitgewand, een gewicht vannbsp;minstens 7.6 kattie per gantang of 0.56 KG. per liter.

Onharig of licht behaard. Ook al weer even vaag; men heeft immers behaarde en onbehaarde padi: padi boeloe

-ocr page 263-

247

en padi tjeré. De padi tjeré wordt voor paardeuvoer gebruikt, daar deze geen baard aan den stengel en aan het uiteindenbsp;van de korrel heeft; fijne liaartjes, die om de buitenhuidnbsp;zitten, worden door de bewerking tot gaba zoo goed als geheel weggenomen.

Padi boeloe is'niet zoo gemakkelijk van zijn baard te ontdoen; het onderscheiden van beide soorten wordt daardoor in den regel niet bijzonder moeilijk.

Welgevuld. Deze eigenschap, waaraan de gaba moet voldoen, is gemakkelijk nategaan. Men eische dat lOgantangs, goed gezuiverd en kurkdroog, minstens 95 katties wegen afnbsp;0.7 KG. per liter. De gaba geheel te zuiveren van leegénbsp;doppen, is tot nog toe hier te lande niet gelukt; enkelenbsp;personen hebben er machines voor, maar die enkelen wetennbsp;er niet behoorlijk mee om te gaan.

Gabasoorten, die zwaarder zijn dan het boven aangegeven gewicht, worden zelden geleverd; de producent maakt vannbsp;zulke padi natuurlijk liever rijst dan gaba.

Behoorlijk gereinigd. In den regel nemen keurders een glas water en gooien daarin een handvol gaba; ook in denbsp;Veeartsenijkundige Bladen wordt deze methode aanbevolen;nbsp;zij is echter zeer bepaald onvoldoende. Men heelt voor ditnbsp;doel kleine machinetjes, die alle vuil uit de gaba afzonderen.nbsp;Kan men over een dergelijk instrument niet beschikken, dannbsp;neme men een tetampa (platte mand) en late een paar batoks,nbsp;dat is van een zak gaba van lO gantangs, door een bediende even sorteeren, d. i. er de fijne halmen, kaf, stof ennbsp;zand uit afscheiden.

Frisch en droog. De beste methode om de gaba op deze eigenschappen te keuren: is te verlangen, dat de gaba één dagnbsp;voor de levering reeds in massa worde opgestapeld. Op den dagnbsp;der levering haalt men dan een zak, midden uit de partij; voeltnbsp;die ook maar eenigszins warm aan, dan kan men er op aan, datnbsp;de gaba vochtig is gemaakt en over een paar dagen muf zal rieken, al doet zij dat op, hetzelfde oogenblik ook nog geenszins.

-ocr page 264-

248

Uit het bovenstaande zal wel duidelijk zijn geworden, dat de bestaande voorschriften voor de keuring van rijst en gaba,nbsp;noch het gouvernement de zekerheid bieden, dat het goedenbsp;waar ontvangt, noch den leverancier, dat zijn goede waar nietnbsp;wordt afgekeurd. Wil men die beide euvels ophefifen, dannbsp;moet al dadelijk begonnen worden met deskundigen als keurders te doen optreden en zou de malligheid moeten vervallen,nbsp;voor herkeuring van afgekeurde rijst evenmin deskundigennbsp;als arbiters aantewijzen, als de oorspronkelijke keurders datnbsp;waren. Het feit, dat de leverancier aan het bon plaisir vannbsp;totaal onbevoegde keurders is overgelaten; de onzekerheid,nbsp;waarin hij verkeert, dat niet te eeniger tijd goede rijst ofnbsp;gaba finaal wordt afgekeurd, brengt hem er toe, reeds bijnbsp;voorbaat zooveel te knoeien als hij kan, om voor den kwadennbsp;dag gedekt te zijn. Zou het nu zoo moeilijk zijn, eens in denbsp;tien dagen, bij de fourageeringen van rijst en gaba voor de troepen en troepenpaarden, in groote garnizoenen althans, deskundigen aan het keurings-werk te zetten. Zou dat niet hetnbsp;werk zijn van intendance-officieren in de eerste plaats? Maarnbsp;wij durven er een lief ding om te verwedden, dat elke bata-viaasche rijst-Chinees deze heeren, evengoed als de meestenbsp;makelaars, in de luren legt, als zij niet ten minste hier tenbsp;lande een grondige studie van alle rijstsoorten hebben gemaaktnbsp;op de landerijen zelf, waar de rijst wordt geteeld, en in denbsp;molens, waar de gaba tot rijst wordt vermalen.

En dien weg moet het op. Komen de officieren, die den intendance-cursus in Nederland volgden terug, dan moetennbsp;zij eens een week of wat ,,den boer op”, op de landen zelfnbsp;kennis van rijst en gaba opdoen, monsters van de laatstenbsp;oogsten meenemen. Als zij dan later het hoofdvoedsel voornbsp;de troepen moeten keuren, zal men eens wat anders zien. Dan zalnbsp;heel wat rijst worden afgekeurd, die nu moet worden gegeten.nbsp;Dan zal ook geen leverancier meer zoo laag inschrijven als

hij nu doet, het gouvernement zal meer moeten betalen......

„but that is an other story” zou Rudyard Kipling zeggen.

-ocr page 265-

249

Voor den tegenwoordigeii prijs kan het gouvernement echter eischen: onvermengde, witte Javarijst, niet muf, geborsteld,nbsp;vrij van gaba (sporadisch gele korrel mag geen reden tot afkeuring zijn), niet meer bevattende dan hoogstens 20 procentnbsp;tweede en derde breuk. Wordt echter rijst verlangd van dennbsp;nieuwsten oogst, dan kan men voor den thans aangelegdennbsp;prijs geen betere rijst verlangen, dan met 30 procent breuk.

En de gaba kan voor dien prijs geleverd worden, afkomstig van padi tjeré, vrij van stelen, stof en kaf, goed droog ennbsp;van een soortelijk gewicht van 95 amsterdamsche ponden opnbsp;de 10 gantangs; met opgave van plaats van oorsprong.

Th. J. A. J.

{Overgenomen uit de Javabode van 26 Januari

-ocr page 266-

Over de erfelijke gebreken bij fokpaarden.

VOORDRACHT GEHOUDEN DOOR PROF. DICKER-HOFF IN DE ALGEMEENE VERGADERING VAN DE VEEARTSENYKUNDIGE VER-PIENIGING VAN DE PROVINCIEnbsp;WESTFALEN.

Slechts op grond van zorgvuldige en langjarige waarnemingen laat zicli over den invloed van de erfelijkheid in de paardenfokkerij iets zekers mede deelen. Dat men vooruit niet kannbsp;bepalen in hoeverre de gewaardeerde eigenschappen en voortreffelijkheden van de ouders op de veulens zullen overgaannbsp;is sedert tientallen van jaren bekend. De rassen, slagen ennbsp;families, van het Europeesche paard zijn in grootte, constitutienbsp;en lichaamsvorm zoo verschillend van het oorspronkelijkenbsp;paard, dat het behouden van de verkregen eigenschappen nietnbsp;altijd gelukt.

Voeding en onderhoud in de jeugd zijn van grooten invloed op de ontwikkeling der eigenschappen van het paard. Goedenbsp;gezondheid, goede spijsverteering, ruim ademhalen, levendignbsp;en tevens braaf temperament zijn de voornaamste eischen, dienbsp;men bij de keuze van bruikbare fokdieren voor oogen moetnbsp;houden.

In de oude literatuur is veelvuldig behandeld het vraagstuk of bij de vererving de eigenschappen van den vader een grooternbsp;rol speelden dan die van de moeder en in het bijzonder ofnbsp;de vormen en eigenschappen van de voorhand of van denbsp;achterband bij de nakomelingen meer door den een dan doornbsp;den andere worden vererfd.

De ervaring leert, dat in de meeste gevallen zich een vermenging van de eigenschappen van den hengst en van de

-ocr page 267-

251

merrie bij het veulen laat zien, dat echter soms de vormen van den hengst, in andere gevallen weer meer de vormennbsp;van de merrie bij het veulen te voorschijn zijn getreden.

Ik heb dikwijls gezien, zegt Dickerhoff, dat als een merrie met een recht hoofd gedekt werd door een hengst met eennbsp;snoekshoofd, bij het veulen het snoekshoofd maar half zoonbsp;ontwikkeld was als bij den vader.

Intusschen heeft een dergelijk neutrasileeren van ongunstige lichaamsvormen niet altijd plaats. Zoowel in de volbloednbsp;als in de halfbloedfokkerij en ook bij die van het zware werkpaard neemt men waar, dat hengsten, die ondiep van borstnbsp;zijn of slecht ontwikkelde valsche ribben bezitten, deze ongunstige eigenschappen van het skelet grootendeels op denbsp;progenituur overbrengen.

Dat de stand der beenen regelmatig en vast overerft, heeft men reeds sedert tientallen van jaren in de halfbloed fokkerijnbsp;opgemerkt en daarmee ook rekening gehouden. Bekwamenbsp;paardenfokkers weten zeer goed, dat de kracht der voor-ennbsp;achterbeenen evenals de vorm van den handwortel, de krachtnbsp;der pijpbeenderen en den bouw van de kogelgewrichten innbsp;den regel op de progenituur overgaan.

Daar van de goede ontwikkeling der beenen de waarde en het volhardingsvermogen der paarden grootendeels afhankelijk zijn, heeft men dus alle reden om aan den omvangnbsp;van voor en achterpijp bij dekhengsten veel waarde te hechten.

Dat de gangen der ouders verder regelmatig op de veulens overgaan, is ook sedert jaren waargenomen en met zekerheidnbsp;vastgesteld. Naast den lichaamsbouw heeft de constitutienbsp;van het fokdier voor de fokkerij de meeste waarde.

Immers op de overerving hiervan berust in hoofdzaak de vorming der rassen en veeslagen. Ofschoon de constitutienbsp;in werkelijkheid op goede spijsverteering en goede functionee-ring der organen berust, zoo staat deze toch in zeker verband met het temperament, in het bijzonder met de gewilligheid, de energie en het uithoudingsvermogen. Afgezieu

-ocr page 268-

252

van de verrichtingen van het dier, welke bij den aankoop van den volbloed den doorslag geven, spelen de huid en dennbsp;toestand, waarin deze verkeert, en verder staart en manen eennbsp;groote rol bij de beoordeeling van de constitutie van hetnbsp;paard.

Het Engelsche shirepaard, het zware fransche paard zoowel als het zware duitsche en deensche paard bezitten veelal een zeer grove constitutie.

Hengsten van dit soort kunnen vrij van gebreken zijn en toch voor de fokkerij ongeschikt zijn, aangezien zij zeernbsp;dikwijls een erfelijke predispositie bezitten voor stille kolder,nbsp;voor huidwoekeringen aan de oiiderbeenen en verder voornbsp;peesscheede en gewrichtgallen.

Als erfelijke gebreken zijn sedert onheugelijke tijden ook ziekte en afwijkingen aangeduid, welke slechts op weefsel-veranderingen der organen berusten, zelfs onder belanghebbenden wordt evenals voor honderden van jaren altijd eennbsp;rij van ziekten en gebreken verkeerdelijk teruggebracht opnbsp;overerving, op erfelijk belast zijn en op erfelijk voorbeschiktnbsp;zijn.

In verschillende provincies van Pruissen is het sedert lang gebruikelijk en in verschillende instructies voor de keuringnbsp;wordt het voorgeschreven, dat bij de keuring van hengstennbsp;een groot aantal gebreken als erfelijk moet worden beschouwdnbsp;en dat het voorhanden zijn van een der daarin genoemdenbsp;gebreken, het aankoopen van een hengst daarmee behept,nbsp;verbiedt.

Dat door het opvolgen van zulke instructies jaarlijks een groot aantal deugdzame hengsten voor de fokkerij van hetnbsp;landspaard verloren gaat, is buiten twijfel. De in verschillende provincies bestaande instructies zijn nog niet eensnbsp;gelijkluidend. Zoo wordt hier en daar voorgeschreveu, datnbsp;volbloedhengsten voor het gebruik, waarvan 50 mark dekgeldnbsp;wordt geeischt, niet aan keuring onderhevig zijn. Een dergelijke hengst kan dus met een der in de instructie genoemde

-ocr page 269-

253

erfelijke gebreken behept zijn en mag toch in de fokkerij werkzaam zijn.

Het spreekt van zelf, dat het verschillend beoordeelen van dezelfde gebreken bij den volbloedhengst en bij dien gebruiktnbsp;in de fokkerij van het landspaard niet juist is.

Om een denkbeeld te geven van de gebreken in verschillende provincies van Pruissen als erfelijk aaugemerkt, kan het zijn nut hebben eenige van de thans nog geldendenbsp;instructies eens na te gaan.

In Sleeswijk-Holstein en in Hanover worden geen bepaalde erfelijke gebreken genoemd. Alleen wordt voorgeschreven,nbsp;dat de hengsten vrij moeten zijn van erfelijke gebreken.

In Oost-Friesland heeft de keurings-commissie te letten op de volgende als erfelijk te beschouwen gebreken.

le. stille kolder, 2 Dampigheid, 3 zwakte in het kruis zonder dat de oorzaak is vast te stellen. 4 Periodische oogontsteking (maandblindheid) 6 Alle soorten van staar. 7 Spat.nbsp;8 Hazenhak. 9. Overhoef en zijbeen. 10 Straaikanker li.nbsp;Slechte hoefvorming.

De verordening omtrent de keuring van hengsten in Westfalen bevat het volgende voorschrift.

Er mogen alleen hengsten worden aangekocht, die vrij zijn van de hieronder volgende gebreken.

I. Stille kolder. 2 Dampigheid. 3 Piepende damp, 4 zwakte in het kruis. 5 Periodische oogontsteking (maandblindheid) 6nbsp;Alle soorten van staar. 7 Spat. 8 overhoef en straaikanker.

Het niet voorhanden zijn dezer gebreken moeten de heng-stenbezitters bewijzen door een attest afgegeven door den rijksveearts van het district, waarin de hengst verblijft.

Het zou werkelijk in het belang van het algemeen zijn het al of niet erfelijk' zijn van al deze gebreken op grond vannbsp;wetenschappelijke ervaringen aan een onderzoek te onderwerpen. Thans kan de eigenaar van een jongen voor de fokkerijnbsp;zeer geschikten hengst op grond van de aanwezigheid vannbsp;een der in de voorschriften opgesomde en als erfelijk aange-

-ocr page 270-

254

duide gebreken zeer worden benadeeld, wijl de keuringscommissie thans, ingevolge die voorschriften, bij het voorhanden zijn van een der bedoelde abnormaliteiten, ook al is het in nog zoo geringen graad, genoodzaakt is een dergelijkenbsp;hengst voor de fokkerij uit te sluiten.

DiCKERHOFF behandelt achtereenvolgens de boven reeds op-gesomde en in de voorschriften voor de keuringscommissies opgenomen gebreken en zegt er het volgende over:

Stille kolder.

Slechts zeer zelden is stille kolder bij een overigens geschikteii hengst de reden van afkeuring. Het is U allen bekend, datnbsp;stille kolder door verschillende oorzaken kan ontstaan en datnbsp;slechts in een klein aantal gevallen de erfelijke aanleg er eennbsp;aandeel in heeft. Die aanleg bestaat b. v. bij een paardnbsp;met een lang smal hoofd met slecht ontwikkelden schedel, ofnbsp;wel bij een zeer grove constitutie.

De aankoop van een hengst, waarbij dergelijke predispo-neerende eigenschappen voorhanden zijn, is zeker niet aan te raden, ook al is er geen spoor van stille kolder waar tenbsp;nemen.

Daarentegen ben ik het er niet mee eens, dat in het groot aantal gevallen, waarbij stille kolder ontstond, tengevolge vannbsp;uitwendige beleedigingen, in het voorhanden zijn van dezenbsp;ziekte eenige aanleiding bestaat, zulk- een hengst van denbsp;fokkerij uit te sluiten. Immers door het gebruik van zoo’nnbsp;hengst wordt stille kolder evenmin overgeërfd als eenigenbsp;andere toevallig ontstane beleediging.

Dampigheid.

Tot de dampigheid behooren alle chronische ongeneeselijke ziekelijke toestanden van hart en longen, welke het gebruiknbsp;van het paard in belangrijken graad verminderen.

Niet een van deze aandoeningen gaat door overerving op de progenituur over. Klapvliesgebreken, die bij sterke inspanning van het paard moeielijk ademen veroorzaken, vindt men

-ocr page 271-

255

soms bij zeer waRidevolle hengsten, die jaren lang zeer nuttig werkzaam zijn. Men merkte ecliter niet op, dat de nakomelingen van deze hengsten iets van een hartaandoening kregen.nbsp;Hetzelfde is het geval met het chronische iongemphyseein.nbsp;Daarom bestaat er geen reden om dampigheid tot de erfelijkenbsp;gebreken te rekenen.

Piepende damp.

Bij engelsche volbloedpaarden en ook bij de daardichtbij-staande halfbloedpaarden is de piepende damp -meestal een overgeërfd lijden.

Die overgeërfde aanleg komt bij jonge paarden meest op drie en vierjarigen leeftijd tot ontwikkeling en zonder dat zichnbsp;een oorzakelijk moment van af de eerste jeugd heeft voorgedaan. Dat dergelijke hengsten voor de fokkerij van lietnbsp;landspaard niet deugen, spreekt van zelf.

Piepende damp ontstaat echter niet zelden als een gevolg van een longaandoening. In dit geval is er geen aanleidingnbsp;om piepende damp als een overgeërfd gebrek te beschouwen.nbsp;Deze omstandigheid wettigt dan ook het afkeuren voor denbsp;fokkerij van alle hengsten, waarbij zich de piepende dampnbsp;ongemerkt voor het vieide jaai ontwikkeld heeft, zonder datnbsp;het dier lijdende is geweest aan een longontsteking.

Alle hengsten daarentegen, welke op Imogen leeftijd eerst aan piepende damp beginnen te lijden en een hooge fokwaarde vertegenwoordigen, kan men met veel succes in de fokkerijnbsp;blijven gebruiken.

Kruislamheid.

Het spreekt van zelf, dat een slechte bouw van lenden en kruis, waardoor het paard een min of meer waggelenden gangnbsp;in de achterhand heeft, niet als een verlamming van zenuwennbsp;of spieren in de achterhand moet worden aangemerkt en ooknbsp;niet onder kruisverlamming moet worden ondergebracht.

Zulke paarden met hun waggelenden gang eigenen zich voor de fokkerij al van zelf niet.

-ocr page 272-

256

De chronische kruislamheid, die hier in Duitschland bedoeld wordt, berust op een bloeding in het ruggemerg en op eennbsp;chronische ontsteking van de zenuwen, die de kroepspierennbsp;voorzien.

Volgens eigen waarnemingen moet ik aannemen, dat van een hieraan lijdenden hengst, de predispositie tot bloedingennbsp;in het achterste gedeelte van het ruggemerg kan overerven.

Ik heb gezien, dat eenige nakomelingen van hengsten met dit lijden behebt, in hun 2= of 3= jaar aan deze aandoeningnbsp;ook gingen lijden. Afgezien daarvan bezitten de hengstennbsp;met dit lijden behebt voor het dekken toch niet de noodigenbsp;kracht in de achterhand; op grond hiervan moeten deze paarden toch voor de fokkerij worden afgekeurd.

PERIODISCHE OOGONTSTEKING.

(Maandblindheid).

De dwaling, dat periodische oogontsteking door overerving ontstaat, is reeds meer dan 300 jaar oud.

Eerst in de laatste tientallen van jaren hebben wetenschappelijke onderzoekingen en statistieken bewezen, dat deze ziekte door locale invloeden wordt veroorzaakt; dat dit lijden welnbsp;een endemisch karakter draagt, doch noch besmettelijk, nochnbsp;overerfelijk is. Daar de oorzaak met het voedsel of met hetnbsp;drinkwater het lichaam binnendringt, zoo kan het feit weinignbsp;verwondering baren, dat van opeenvolgende generaties een grootnbsp;aantal paarden in bepaalde streken of stoeterijen aan die periodische oogontsteking lijdende is. Het optreden van deze ziektenbsp;vindt zijn oorzaak in de omstandigheden, die in een bepaaldenbsp;streek vrij wel dezelfde zijn. Vooral in het verstrekken van hetnbsp;in dezelfde streek gewonnen voedsel, waaraan kiemennbsp;van dierlijken of plantaardigen aard zich hebben vastgehecht, en in de bloedbaan opgenomen de oogontsteking kunnen veroorzaken. Wat de erfelijkheid van dit lijden betreft, laat zich deze ziekte het meest vergelijken met het

-ocr page 273-

257

kropgezwel (struma) van den mensch in de Alpeiistreken, hetwelk zich uitsluitend ontwikkelt tengevolge van het klimaatnbsp;en de voedingswijze en vroeger ook als een erfelijk lijden werdnbsp;beschouwd. Ik heb herhaalde malen waargenomen, dat eennbsp;door periodische oogontsteking blind geworden merrie metnbsp;groot voordeel voor de stoeterij kan worden gebezigd.

Van de vijf tot acht veulens, die bij zoo’n merrie na het lot stand komen van de periodische oogontsteking werdennbsp;gefokt, is tot op hoogen leeftijd geen enkel aan periodischenbsp;oogontsteking (maandblindheid) gaan lijden.

Aan den anderen kant ziet men, dat de in sommige streken of gehuchten gefokte paarden, waarvan de ouders volkomennbsp;gezonde oogen bezitten, soms in grooten getale aan deze ziektenbsp;lijdende zijn.

Zulke feiten, die ik sedert tal van jaren in een vrij groot aantal heb waargenomen, bewijzen, dat er van overervingnbsp;van een predispositie voor het ontstaan van periodische oogontsteking geen sprake kan zijn.

Alle soorten van staar.

Zoowel grauwe als zwarte staar bij paarden zijn in de meeste gevallen slechts naziekleu van de periodische oogontsteking.nbsp;Waar men maandblindheid niet kan beschouwen als een erfelijk gebrek, kan men nog veel minder beweren, dat allenbsp;soorten van staar door overerving bij paarden ontstaan.

Grauwe staar komt soms door kneuzing of door een herhaald schudden vau het oog tot ontwikkeling.

De wetenschap en de ervaring leeren echter, dat een beschadiging van het oog na een verwonding nooit erfelijk kan zijn.

Spat.

Onder spat verstaan wij alle beenuitstortingen aan de binnenvlakte van het spronggewricht, gelegen aan de verbinding van den pijp met de onderste rij van de tarsaal beenderen, ontstaannbsp;tengevolge van een chronische productieve ontsteking, onverschillig of deze gepaard gaan met kreupelheid of niet.

17.

-ocr page 274-

258

tïet is reeds lang bekend, dat spat gemakkelijk ontstaat bij paarden met kleine en vlakke spronggewrichten en bij paardennbsp;met zeer licht beenstelsel.

De slechte bouw van heit spronggewricht gaat door vererving van den dekhengst over op de nakomelingen, maar de spatnbsp;op zich zelf is geen erfelijk gebrek. Er zijn zelfs paardennbsp;met groote krachtige spronggewrichten met een spat zondernbsp;kreupelheid. Maar bij de nakomelingen van zulke paardennbsp;bestaat nooit een predispositie voor het ontstaan van een spat.

Volbloedpaarden, die op de renbaan veel goeds te zien gaven, zijn dikwijls met spatachtige en andere exostosennbsp;behept. Het is echter van algemeene bekendheid, dat zichnbsp;bij de nakomelingen van zulke paarden geen spat ontwikkelt.nbsp;Toch zijn de wétten van overerving bij volbloedpaarden preciesnbsp;dezelfde als bij halfbloeds en zware werkpaarden.

Het ontstaan van de spat is gewoonlijk het gevolg van bovenmatige inspanning, waarbij de beursband aan den binnenkant van het spronggewricht in de onderste gewrichtsvlaktenbsp;scheurde en een chronische ontsteking achterliet. Dat bijnbsp;dit lijden gelijktijdig het beenmerg in de nabijgelegen beenderen wordt aangedaan, is bekend.

De meeningen van ROHLWES, Haveman en SCHWAB, dat de ontwikkeling van de spat wordt ingeleid door een ontstekingachtige osteoporose, kan ik na eigen onderzoekingennbsp;niet deelen. Onjuist is ook de meening, dat in spronggewrichten, waaraan een spatachtige verdikking bestaat, denbsp;spongieuse massa van het been overvloediger aanwezig is dannbsp;de compacte beensubstantie.

Men vindt integendeel, dat bij edele paarden van Ooster-sche afstamming en juist bij die met zwak fijn beenwerk, de spat het meest voorkomt, wat reeds aan hippologen van denbsp;achttiende eeuw bekend was. Aanhoudende buitengewonenbsp;inspanning en soms ook een distorsie zijn de oorzaken vannbsp;het ontstaan van een spat. De spat door dergelijke oorzakennbsp;ontstaan erft echter nooit over.

-ocr page 275-

259

Goedgebouwde paarden, welke jaren lang met succes in de landspaardenfokkerij hebben dienst gedaan, krijgen zeer dikwijls aan. een of beide beenen een spat. Het zou echter zeernbsp;verkeerd zijn, zulke hengsten, na het ontstaan van die spatnbsp;als dekhengst af te keuren. In werkelijkheid hebben denbsp;nakomelingen van zulke hengsten nooit een predispositienbsp;voor spat.

Uit het bovenstaande volgt, dat men de spat niet tot de erfelijke gebreken mag rekenen. Wanneer een hengst slechtnbsp;ontwikkelde spronggewrichten bezit, moet men zulk een hengstnbsp;voor de fokkerij afkeuren of zich aan zulk een spronggewrichtnbsp;nu een spat bevindt of niet, doet aan de waarde van dennbsp;hengst niets af.

Hazenhak.

De gebrekkige spronggewrichten, waarbij de voorvlakte hol is en de achtervlakte aan het boveneind van den pijp eennbsp;bindweefselachtige soms ook wel kraakbeenachtige verdikking vertoont, maken de afkeuring van hengsten met ditnbsp;gebrek behept, gebiedend noodzakelijk.

Deze gebrekkige bouw van het spronggewricht erft over, zoo al niet. op elk veulen, toch zeker in verreweg de meestenbsp;gevallen.

Overhoef, Zij- en Ringbeen.

De overhoef kenmerkt zich door een verdikking of verhevenheid op het kroongewricht. Hieronder behoort zoowel de ringvormige (ringbone) als de zijdelingsche (sidebone) verdikking te worden gerekend.

Dat het ontstaan van dergelijke abnormale toestanden niet op een erfelijk beenlijden berust, leert de dagelijksche ondervinding in de volbloed fokkerij.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

Talrijke volbloedhengsten van het beste bloed, welke op de renbaan broken down werden, vertoonen aan een of meernbsp;beenen overhoeven. Zij kunnen niettegenstaande dit gebreknbsp;nog de hoogste waarde als fokpaard blijven behouden. Ik

-ocr page 276-

26Ö

zag nooit, dat bij de nakomelingen een predispositie voor overhoef zichtbaar werd. Daar overhoef zij- en ringbeen doornbsp;bveririatige inspanning, door uitglijden of door verstuikingnbsp;van het kroongewricht of door een verwonding in de nabijheid daarvan ontstaan, ontbreekt elke grond om dit gebreknbsp;het karakter van erfelijkheid toe te schrijven.

Heeft een hengst dus een verdikking aan het kroon gewricht aan een of meer beenen, behoeft men een dergelijk paard voor dekhengst nog niet af te keuren.

Straalkanker.

Dit is een uitwendig door specifieke infectie veroorzaakte ziekte van de lioornvoortbrengende deeleu van den hoef, dienbsp;in sommige streken bijzonder veel voorkomt maar beslist nietnbsp;door overerving onststaat.

Slechte hoefvorming.

Voor zoover vol en plathoef hun ontstaan danken aan een onvolkomen ontwikkeling van het hoefbeen, zijn deze werkelijknbsp;overerfelijk.

Daarentegen is de gebrekkige hoefvorm ontstaan tengevolge van een hoefiijden niet erfelijk. Men moet niet vergeten, dat de ongunstige bouw van de hoeven bij paarden in den regel veroorzaakt wordt door verwaarloozing vannbsp;het onderhoud der hoeven in de eerste drie levensjaren.

De gevolgen van onvoldoènde hoefverpleging in de jeugd als overerfelijk te willen aanmerken, is in strijd met de ervaring op hyppologisch gebied.

Uit het voorafgaande zien wij dus vele gebreken in de instructie voor den aankoop van dekhengsten nog als erfelijk te boek staan, die het in werkelijkheid niet zijn.

Daar die gebreken in de instructies genoemd worden, worden de leden van een keuringscommissie met handen en voeten gebonden en zijn deze verplicht alle hengsten af te keuren,nbsp;welke een van de in de instructie vermelde gebreken vertoonen,nbsp;ook al is men eenparig van oordeel dat het gebrek van zeer

-ocr page 277-

261

weinig belang is. Verder is er van de uitspraak van een dergelijke keuringscommissie hier te lande geen hoogernbsp;beroep.

Heeft deze een hengst afgewezen, zoo bestaat er voor den eigenaar geen mogelijkheid meer den hengst ergens goedgekeurd te krijgen.

Dat een dergelijke regeling de landspaardenfokkerij niet ten goede kan komen en de aanschaffing van goede dekhengsten in den weg staat, ligt voor de hand.

Het ligt dus op den weg van de practiseerende veeartsen omtrent de overerving van gebreken betere inzichten ingangnbsp;te doen vinden, opdat de belangstelling in de paardenfokkerij niet stelselmatig vermindere.

V. V.

-ocr page 278-

Hooiwinning in Europa en in de tropen.

Eeiiige tieiitalteii jaren geleden vond dit onderwerp meer belangstelling dan heden, althans men komt in de tijdschrifennbsp;van den laatsten tijd zelden een artikel tegen, dat wat wetenswaardigs daarover weet mede te deelen. Men zou geneigdnbsp;zijn, daaruit af te leiden, dat hooiwinning in de tropen, waaraan door Europeanen bij hunne vestiging in tropische landennbsp;terstond is gedacht thans, nu de verkeersmiddelen veel beternbsp;zijn dan vroeger, niet meer van zoo groot belang wordt geacht.nbsp;Of zijn wellicht de vroeger met de hooibereiding verkregennbsp;resultaten van dien aard geweest, dat van verdere pogingennbsp;is afgezien?

Schrijver dezes, niet onbekend met de vele hinderpalen, die de hooibereiding in de tropen in den weg staan, meentnbsp;echter meer aan laatstgenoemde oorzaken de weinige aandachtnbsp;voor het hierbedoelde onderwerp te moeten toeschrijven. Nunbsp;onlangs werd mij evenwel doot middel van ’s Lands Plantentuin te dier zake eenige inlichting gevraagd, tengevolge waarvan ik kennis kreeg van een bedrijf, waar op vrij grootenbsp;schaal hooi wordt bereid en verkocht.

Men was zoo welwillend mij in de gelegenheid te stellen met het geheele bedrijf kennis maken.

Hoewel het nog eenigszins als een proefbedrijf moet worden aangemerkt, zijn ondanks de vele nog te overwinnen moeilijkheden, de verkregen uitkomsten al van dien aard, datnbsp;met vertrouwen de toekomst kan worden tegemoet gezien.nbsp;De energieke leider van de zaak ontziet kosten noch moeite,nbsp;om haar tot een goed einde te brengen. Te dien einde heeftnbsp;hij den wetenschappelijken steun en de voorlichting vannbsp;’sLandsPlantentuin ingeroepen en bereids uitvoering gegeven aan,nbsp;in overleg met laatstgenoemde inrichting, ontworpen plannen.

-ocr page 279-

263

Alvorens eeue beschrijving te geven van het bedrijf, is het nuttig vooraf eerst den Europeeschen weidebonw van naderbijnbsp;te beschouwen. Wij veroorloven ons daarom dienaangaandenbsp;het een en ander, in de eerste plaats te oiitleenen aan hetnbsp;bekende „Handboek voor den Nederlandschen Landbouw”nbsp;van Reinders.

De beste graslanden treft men in de gematigde luchtstreek aan, in het bijzonder daar, waar het klimaat door de nabijheidnbsp;der zee enz. vochtig gehouden en de uitersten van eeue strengenbsp;winterkoude en eene verschroeiende zomerhitte niet voorkomen,nbsp;zoodat er nagenoeg het geheele jaar door gras kan groeien.

Engeland en de geheele westkust van Europa kunnen daarvan tot voorbeeld strekken. Om dezelfde reden is ook een gebergte-klimaat zeer geschikt voor den grasgroei (Alpen).

Wat de grond betreft, kan gezegd worden, dat op allerlei grondsoorten graslanden voorkomen, tenzij ze te droog liggennbsp;en niet door kunst in het gebrek aan voclit wordt voorzien.

¦’ey

De kwaliteit van het op de verschillende gronden groeiende gras of ook de meest heerschende grassoorten en de planten,nbsp;die haar vergezellen, loopen echter aanmerkelijk uiteen, aangezien zij alle niet dezelfde groeivoorwaarden hebben.

In ’t algemeen zijn humushoudende kleigronden het meest, droge zandgronden, vooral wanneer zij slechts eene weinignbsp;dikke bouwlaag bezitten en weinig humus bevatten, het minstnbsp;geschikt voor den grasgroei. De beste graslanden zijn dusnbsp;vooral humus (veen ) en kleigronden; allerlei overgangen komen daarvan voor.

De stand, dien het omringende water in betrekking tot de graslanden inneemt, is zeer verschillend en omtrent den meestnbsp;gunstigen stand loopen de gevoelens der landbouwers ook zeernbsp;uiteen.

Wel is er voor den grasgroei meer vocht noodig dan voor andere gewassen, en schijnbaar moet eeue lage ligging ofnbsp;m. a. w. een hoogere stand van het water in de slooteii dusnbsp;voordeelig zijn.

-ocr page 280-

264

Op dergelijke gronden groeit in den regel ook meer gras dan op drogere gronden. Maar daartegenover staat de veelalnbsp;mindere kwaliteit van het gras, op zulk een vochtigen bodemnbsp;gegroeid. Voor den groei der goede grassen toch moet denbsp;bouwlaag, ook in de diepte, evengoed gezond zijn als voornbsp;andere planten. Staand water, met al de gevolgen van dien,nbsp;mag dus niet lang tlaarop of daarin voorkomen, of grassennbsp;van mindere kwaliteit treden daarvoor in de plaats. Vergelijkende proeven moeten nu uitmaken of die meerdere kwantiteit opweegt tegen de betere kwaliteit van gras, die verkregen zal worden door den waterstand te verlagen. Zeernbsp;waarschijnlijk zullen deze de kwestie ten voordeele van dennbsp;lageren waterstand beslissen.

Een andere, hiermede in ’t nauwste verband staande vraag is, of het draineeren van graslanden wenschelijk is.

Ook dienaangaande zijn de gevoelens der landbouwers nog zeer verdeeld.

Intusschen zijn zij, die hun grasland i) wegens niet te lage ligging draineeren kunnen en gedraineerd hebben, metnbsp;de resultaten tevreden.

Men verdeelt de grassen in pluim- en aargrassen.

Bij de beoordeeling der waarde van een gras enz. heeft men te letten, of het veel en goede kwaliteit van gras geeft,nbsp;of het een kruipende wortelstok bezit en dus een losse zodenbsp;vormt, dan wel uit bossen bestaat, die vooral, wanneer zenbsp;klein zijn, meer een vaste zode geven. Bovendien dient geletnbsp;te worden op den tijd, wanneer het gras geeft en of hetnbsp;vooral boven- dan wel ondergras voortbrengt, of het uitloo-pers geeft of bossen vormt, of het ééntweejarig of overblij-

1) Het grasland, waarvan verder sprake zal zijn, ondervond onmiddellijk den gunatigen invloed van een drainage, eerst kortelings in toepassing gebracht, Ben krachtige luchtciroulatie en een wegnemennbsp;van het niet capillair gebonden water, is voor zware kleigronden in denbsp;tropen bij de meeste cultures één van de eischen.

-ocr page 281-

265

vend is, daar goede graslanden, zoowel vroeg als laat, zoowel boven als ondergras geven en dan ook daarom uitnbsp;verschillende grassen moeten bestaan.

Tot de pluimgrassen worden gerekend: de beemd [Poa-soorten), zwenk- [Festuca), struis- {Agrostis) haver- [Avena) en zorggrassen [Holcus) en tot de aargrassen: de raay- (Lolmni)nbsp;gerst- [Hordeum), vossestaart [Alopecurus) kam- [Cynosiirus)nbsp;reuk- [AnthoxantJmm), en timothee-grassen [Phleum).

Alle deze grassen hebben niet dezelfde eigenschappen en groei voorwaarden. Sommige verkiezen droge, andere vochtigenbsp;gronden, deze vormen bossen, gene losse zoden en zoo zijnnbsp;er nog meer verschillen, die elk hun beteekenis hebben ennbsp;waarop acht geslagen dient te worden.

In de beste graslanden in Holland komen voor: veld- en ruw beemdgras [Poa pratensis en Poa trivialis) het langbloemnbsp;zwenkgras [Festuca pratensis) de kropaar [Daccylisglomeratd),nbsp;het gewone raaigras [Lolium perenne), de veldgerst [Hordeumnbsp;secolinum), het reukgras [Anthoxanthum odoratum), in kleine hoeveelheid; het kamgras [Cynostirus cristatus),

(Alopecurus pratensis) en het timotheegras [Phleumpratense).

Minder goede grassen en dan ook op lauden van mindere-kwaliteit veelvuldiger voorkomende zijn:

het schapeuzweukgras [Festuca ovina) de struisgrassen [Agrostis), de zachte dravik [Bromus mollis), het reukgrasnbsp;enz.; terwijl op slechte, moerassige of zoogenaamde zurenbsp;graslanden voorkomen :

het bent- of boendergras [Dechampsia caepitosd) de pionten [Molinea coerulea) het kelk- of henjegrasnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;decumbens),

het rietgras [Phalaris arundinacea) en op ziltige graslanden:

het kweldergras [Glyceria maritima), enkele zwenkgrassen de boldragende vossestaart [Alopecurus bulbosus), enz.

Wat betreft de betrekkelijke hoeveelheid van de planten in de weilanden, daaromtrent leert een onderzoek door Lo-WEN en Gilbert ingesteld voor een weide in Leicestershirenbsp;het volgende:

-ocr page 282-

266

grassen nbsp;nbsp;nbsp;76

vlinderbloemige nbsp;nbsp;nbsp;plantennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21

andere planten nbsp;nbsp;nbsp;3

100

Van de grassen kwamen in procenten voor:

Lolimn perenne

36 Phleum prate use

Agrostis vulgaris 17 Dactylus glonierata 4

Poa trivialis Cynosurns cristatusnbsp;Holcus lanatisnbsp;Poa annua

Fe stuc a ovina Avena Jiavescensnbsp;andere grassen


De vlinderbloemige planten bestonden voor 99 procent uit witte en voor i procent uit roode klaver.

Ook de beste weiden in het noorden van Frankrijk hebben eene dergelijke samenstelling. De graszode der weiden vannbsp;Isigny, zijnde zeekleigronden, die men voor de vruchtbaarstenbsp;en meest opbrengende van Frankrijk houdt, bestaat voor 70nbsp;procent uit grassen en voor 30 proc. uit klavers. Denbsp;grassen zijn:

buitengewoon veel, zeer algemeen,nbsp;algemeen,

Hordeum pratense.

Avena jiavescens,

Poa trivialis,

Cynosurus cristatus,

in matige hoeveelheid.

Loliuni perenne,

Dactylis glonierata Holcus lanatus,

De vegetatie der prairiën in Algiers bestaat voor 2—10% uit Gramineeën en voor 7—10% uit vlinderbloemige planten.nbsp;De voornaamste zijn:

Van de Gramineeën: Poa trivialis, Phalaris coerulescens, Festuca mynros, Bromus mollis, Bronius sterilis, Loliumnbsp;perenne, Hordeum murinum, Cynodon dactylon. Avena pratensis en Brizia media.

-ocr page 283-

267

Vau de vliiiderbloemigeu: Trifolium fragifertim., Medicago maculata, Medicago orbicularis, Melilotus officinalis, Trifolium stellatum ea Ovobus canescens.

Voorts treft meu er nog de volgende planten aan : Centaurea calcitrapa, Ranunctdus acris. Geranium molle,nbsp;Cichorimn intybus enz.

Chemische samenstelling. De voedingswaarde van een gras hangt, behalve van den smaak, geur, sappigheid enz. innbsp;hoofdzaak af van de samenstellende bestanddeelen. En hieromtrent geeft de chemische analyse ons uitsluitsel. Nu isnbsp;evenwel de chemische samenstelling van een gras niet altijdnbsp;dezelfde. Het meest wordt deze beheer.scht door den leeftijd,nbsp;waarop het gras wordt gesneden.

Het is lang niet onverschillig of het gras vóór of laat na den bloeitijd wordt gesneden. In het laatste geval is denbsp;voedingswaarde aanzienlijk minder dan in het eerste, zooalsnbsp;wij met een voorbeeld hieronder zullen aantooiien. Ook isnbsp;op de samenstelling van invloed, bodem en klimaat, vooralnbsp;eerstgenoemde factor. Zoo wordt het hooi gewonnen vannbsp;de vruchtbare uiterwaarden of van het Kamper-eiland hoogernbsp;geschat dan dat van de gewone weilanden. Bij hooi Iaatnbsp;zich nog bovendien gelden de wijze, waarop en onder welkenbsp;omstandigheden het werd geoogst.

Is tijdens het hooien het weer niet gunstig geweest, dan kan het hooi daarvan geleden hebben.

Enkele tabellen, welke de chemische samenstelling van voedermiddelen bevatten, vermelden daarom, zoowel de hoogstenbsp;als de laagste cijfers. Zelf moet men dan uitmaken of hetnbsp;voedermiddel, waarmede het vee gevoederd wordt, onder denbsp;eerste,' laatste of gemiddelde cijfers moet worden gerangschikt.

Wordt enkel gebruik gemaakt van grenscijfers, zoo kunnen bij het bepalen van de voederrantsoenen grofe fouten worden begaan, hetzij ten nadeele van het vee of in hetnbsp;andere geval van ons zelven. Als voorbeeld, hoe bodem

-ocr page 284-

268

en klimaat op de samenstelling der grassen kunnen influen-ceeren, moge het volgende dienen, ontleend aan eene publicatie van het departement van Landbouw van de Vereenigde Staten •).

Phletim pratense (kropaar) ir. vollen bloei gesneden.

PLAATS.

ja

o

w

lt; ¦

gt;-

1.|g

CSJ cc

O)

gt;

'

.e § .-^-2

H

r

M

® CM

1-cc ra

O

amp;H

.go

•Xi 'X#

1 nbsp;nbsp;nbsp;1

o '.M

-M O nbsp;nbsp;nbsp;.

•quot;ö 2 nbsp;nbsp;nbsp;®

M X)

g g a-S

Dj nbsp;nbsp;nbsp;cS

Gouvernementstuin.

7.16

4.47

50.03

27.35

10.99

1.75

0.51

29.1

Maryland . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

4.93

4.22

52.83

30.43

7.69

1.23

0.15

12.2

New-Hampshire. .

4.57

4.20

57.16

28.28

5.79

0.93

0.10

10.8

Indiana.....

7.05

2.18

52.99

32.26

5.52

0.88

Berekend op droge stof.

Dactylis glomerata (kropaar) in vollen bloei gesneden.

PLAATS.

rd

o

w

lt;i

- a

X

1gt;

o •

X tlü »

. 1“ X

X CÖ CQ CS3

X

X

gt;

s

X

• BP

A

^ s

Jo

1

rS

*-4-3 ® Cm

J “

O

H

’fe gt; o

’x

lt;D .fj g m

O Cm -*-»

o 'C .

p C4_:

X J

^ '-M nbsp;nbsp;nbsp;2

OQ 45

^ J ^

CU ea

No'ord-Carolina . .

7.42

3.56

56.03

23.08

9.91

1.58

0.30

19.0

District v. Columbia.

8.07

3.24

53.76

25.4Ó

9.53

1.58

0.16

10.5

Maine.....

8.02

3.39

54.80

26.05

8.74

1.40

0.36

25.7

Pensylvania . . .

6.33

2.66

54.99

27.51

8.56

1.37

0.51

2,1.2

New-Hampshire. .

8.44

3.49

54 75

24.90

8.41

1.35

0.42

30.9

Berekend op droge stof

Hoe de vruchtbaarheid vau den grond op de samenstel-

‘) The Agricultural Grasses and Forage Plants of the United States.

-ocr page 285-

269

ling influenceert, toonen de volgende cijfers, betrekking hebbende op Phlemn pratense, gegroeid op:

GOEDEN GROND.

ö è

o

® 2

M) 3

1'^

O

M

O?

cS

Ü

CQ

D

lgt;

r-L O

O) «rH 0)

'S'g o

^ CÖ CD

O)

ea

0)

gt;

ö

O

•SP

S o

Oc2

^ OQ

3

Gesned. in den eersten bloei.

60.-

64.9

2.12

1.35

20.08

7.97

3.58

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ vollen „

58.—

67.2

1.86

1.17

19,33

7.19

3.25

AB.MEN GROND.

Gesned. in den eersten bloei.

60.-

63.4

2.40

1.45

21.04

8.61

3.10

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ vollen ,,

70.—

71.9

1.58

0.84

17.16

6.42

2.10

De volgende cijfers laten ons de betrekking zien, welke tusschen den leeftijd van het gras en zijn samenstelling bestaat. Het geval slaat op Phleum pratense

STADIUM WAARIN. GESNEDEN.

O)

ns

‘S) CL

fl o

cc

lt;V

Ci5

(D

O

co

gt;

ri. O . ® 60 C

J-S o

(D

ES}

;gt;

ö

03

a

o CJ -25 o

s

Bloemen nog niet zicli t baar.

Juni 8

7.00

2.38

0.59

14.98

8.76

3.26

Vóór den bloei.

Juni 15

67.5

2.48

0.74

17.11

9.64

2,58

In den bloei.....

Juni 26

64.5

2.50

0.78

18.81

11.45

1.96

Na den bloei , nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Juli 6

56.3

2.90

1.11

23.57

13.69

2.43

Eerste zaden......

Juli 16

58.0

2.80

1.76

28.66

11.61

2.27

De volgende tabel geeft een overzicht van de samenstelling van Amerikaansche grassen, vergeleken met de in Duitschlandnbsp;gecultiveerde.

-ocr page 286-

270

O

09

lt;5

-4^

lt;o

gt;

1

09 o -*3

N nbsp;nbsp;nbsp;“

O)

CQ

gt;

g

lt;a:i

Ja a

O «S

fig ^

® O

•fH

^ 00

3

Vereenigde Staten.........

7.97

3.14

53.97

25.71

9.21

Middel Westen..........

7.12

2.96

54.58

25.39

9.95

Westen van den Mississippi.....

8.23

2.86

52,67

29.60

6.64

Duitschland minder kwaliteit.....

6.30

2.34

46.53

34 09

10.74

Goede kwaliteit..........

7.23

2.92

47.84

30.69

11.32

Zeer goede kwaliteit.

8.24

3.29

48.93

25.77

13.77

De verschillende streken van Amerika leveren, volgens bovenstaande tabel, niet allen grassen van dezelfde kwaliteitnbsp;op. De grassen afkomstig uit het Westen verschillen nogalnbsp;met die uit het Midden en het Oosten van Amerika, hetgeen aannbsp;de omstandigheid wordt toegeschreven, dat de grasvelden in denbsp;laatste streken zich in geregelde cultuur bevinden, terwijl zij in denbsp;andere grootendeels in den oorspronkelijken toestand verkeeren.

Ook blijkt uit bovenstaande tabel, dat de grassen zelfs uit de beste streken van Amerika nog in kwaliteit ten achternbsp;staan, bij de middelsoort grassen in Duitschland gewonnen.

Wat de samenstelling van de aschbestanddeelen betreft, daaromtrent geeft WOLB'F ons de volgende cijfers:

O

p-

rP

O

09

d

•S

o;

CD

X

O ^

.2 ^

W

lt;D

gt;gt;

X

o

.2 ^ 'u

O)

X

O

99

'o

cg

0

1

X

0 .

IS

•M Ph

09

CD ^

fec

Cg

s

4^

Q

Ph

X

0

u

lt;v

P

P

tSJ

00

0

Ph

3

P4

h

P

P

N

gt;

a

S3

4-gt;

0

P4

P

P

ea

%

lt;xgt;

ïï

0

P4

M

0

0

O

Engelsch raaigras. nbsp;nbsp;nbsp;.

7.5

33.56

3.86

9.69

2 86

0.21

8.77

523

27.27

11.01

Italiaansch raaigras .

6.97

12.45

5.81

9.95

2.23

0.78

6.34

2.82

59.18

1.38

Timotheegras . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

5.53

39.78

0.28

9.71

3.73

0.77

12.27

2.66

25.81

6.44

Cynodon dactylen. nbsp;nbsp;nbsp;.

6.16

31.02

13.14

5.00

-

6.20

9.37

30.29

6.05

Panioum sanguinale .

10.68

41.60

4.40

7.98

6.40

4.02

30.93

6.04

Panicum maximum . Weidehooi uit Weende

3.56

24.39

2.35

7.39

7.98

4.37

5.29

45.10

4.06

(Duitschland). nbsp;nbsp;nbsp;. .

6.20

33.27

3.88

12.42

6.98

0.93

6.39

3.50

23.12

9.50

-ocr page 287-

271

Aanleg en behandeling van graslanden. Het aaiileggeii vait weiden geschiedt iu Europa geheel anders dan hier, zondernbsp;bijzonder veel moeite en zorgen. Een eerste vereischtc voornbsp;den aanleg van nieuwe graslanden, is het land van onkruidnbsp;te zuiveren, voorts iTioet de ligging zoo vlak mogelijk zijn.

De meest eenvoudige manier van aanleggen is bouwland te bezaaien met witte klaver of witte en roode klaver metnbsp;wat hooikrok, dat is het uit ’t hooi gevallen zaad, of wittenbsp;klaver met Italiaansch en gewoon raaigras.

Deze wijze van aanleg heeft verschillende nadeelen, in de eerste plaats is het uitgezaaide grasmengsel te eenzijdig; hetnbsp;bevat in ’t geheel niet of bijna niet van de grassen, die in denbsp;graslanden gewoonlijk voorkomen. Bovendien sterven de wittenbsp;klaver, alsmede het raaigras, vooral bij onvoldoende bemesting, langzamerhand weg.

Deze worden door de natuurlijke verspreiding niet genoeg door andere grassen vervangen of er komen slechts onkruidennbsp;in hunne plaats. Het gevolg van het een en ander is, dat reedsnbsp;spoedig na den aanleg van het nieuwe grasland, het niet veelnbsp;meer opbrengt.

Beter is het daarom van een goed grasland een gedeelte in het zaad te laten komen, dit op verschillende tijdstippennbsp;te verzamelen en op het nieuw aan te leggen land, b.v.nbsp;in vereeniging met witte klaver te zaaien.

Voor het vernietigen van onkruid en zoo noodig voor het vlak maken van den grond, is eene heele of halve braaknbsp;dus veelal noodig.

Bij het uitzaaien van grasmengsels verdient het de voorkeur, deze zelve samen te stellen en niet al gereed van den zaad-handelaar te betrekken. In het laatste geval verliest denbsp;landbouwer alle controle op de deugd van het te zaaien zaad.nbsp;En juist van graszaden kan de kwaliteit zeer verschillen. Elkenbsp;soort kan men het best op zich zelve beoordeelen, of latennbsp;beoordeelen, en op zich zelve zaaien, of met andere in denbsp;gewenschte verhouding mengen.

-ocr page 288-

272

Als algeineene regel kan daarbij gelden, die soorten te nemen, welke op de beste graslanden van gelijke grondsoort,nbsp;in de nabijheid voorkomen. Beemd en zwenkgras metnbsp;kropaar, raaigras, kamgras en vossestaart zijn daarvan denbsp;belangrijkste. Wat de hoeveelheid betreft, geldt de regel,nbsp;hoe meer zaaizaad, hoe beter; maar natuurlijk is daaraannbsp;een grens en vooral is het bepalen van de hoeveelheid zaaizaad, van elk der bestanddeelen geen gemakkelijke opgave.

De Engelschen zaaien meestal 35—45 Kg. op de hectare;

—Yg hiervan is gewoonlijk klaver, veelal witte (b. v. 5 Kg.) en basterd (b. v. 5 Kg.), maar soms ook roode ennbsp;bochtige khiver [Trifolium medium) en het overige verschillende grassen, inzonderheid Engelsch raaigras (6 Kg.,),nbsp;Italiaansch raaigras (6 Kg.), timotheegras (2 Kg.,), veld-vossestaart (2 Kg.), kamgras (8 Kg.) en reukgras (l Kg.).nbsp;Voor lichtere gronden wordt dan b. v. geen vossestaart,nbsp;minder langbloem zwenkgras, maar daarvoor meer reukgrasnbsp;en schapenzwenkgras genomen, voor vochtige gronden watnbsp;weer ruw beemdgras en timothee gras.

In Frankrijk zijn verschillende graslanden aangelegd naar het voorschrift van GOETZ, waarbij geen leguminosen in hetnbsp;mengsel zaaizaad gevoegd zijn, maar dat hoofdzakelijk bestaatnbsp;uit een viertal grove grassen en een drietal, die meer fijnnbsp;gras en reuk aan het daaruit verkregen hooi geven.nbsp;De grond wordt daarvoor goed bewerkt en sterlc bemestnbsp;met stalmest en kunstmest. Het volgende mengsel wordtnbsp;daarvoor per II. A. gegeven. Fransch raaigras [Arrhenathe-rum elaiior) 30 Kg., kropaar 15 Kg., Engelsch raaigras 10nbsp;Kg, wollig zorggras [Holcus lanatus] 6 Kg., reukgras 4nbsp;Kg., goudhuver [Avena flavescens) $ Kg., ruw beemdgrasnbsp;5 Kg.

De bemesting is b. v. als volgt: eerst 35000 Kg. stalmest, bij het zaaien van het grasmengsel 160 Kg. zwavelzureammoniak,nbsp;in Juli nogmaals 60 Kg. zwavelzureammoniak en in Octobernbsp;200 Kg. volledige kunstmest.

-ocr page 289-

273

Bij de keuze van het giasmeugsel, is het van belang acht te geven op het verschil in behoefte aan water, voor denbsp;onderscheidene planten; SteBLER verdeelt, op grond van zijnnbsp;onderzoek over den invloed van het bevloeien op de samenstelling van de graszoden een er weide, de planten innbsp;twee groepen; planten die van water houden en planten,nbsp;die het water ontwijken. Tusschenbeide staan de indifférentenbsp;planten.

Tot de eerste groep behooren b. v.: ruw beemdgras, vos-sestaart, kropaar, timothee gras enz., tot de tweede o.a. rechte dravik, sommige zwenkgrassen enz., terwijl onder denbsp;laatste groep vallen; reukgras, Engelsch raaigras, behaardnbsp;havergras {Avena pubescens) enz.

De zaden worden vóór het zaaien gemengd of ook afzonderlijk gezaaid. De hoofdzaak is, dat alles gelijkmatig over het land verspreid wordt. Na het zaaien wordt metnbsp;eene houten of een ketting-eg geëgd; waarna men hetnbsp;land rolt.

Teneinde het uitstoelen te bevorderen, wordt het eerste jaar meestal gemaaid en wel vóór den bloeitijd, daarnanbsp;geweid. Het eerst door jong vee, als lammeren en jongenbsp;runderen; zij maken den bodem iets vaster, later wanneernbsp;de planten vaster zijn, kunnen meer dieren van allerleinbsp;leeftijd toegelaten worden. Des voorjaars of als het kan innbsp;den herfst, wordt het land gerold om den bodem vaster tenbsp;maken. Overaarden, als men daarvoor geschikt materiaalnbsp;heeft, b. v. slootaarde, zee- of rivierslib, is ook goed. Innbsp;alle gevallen vraagt het nieuwe grasland veel mest.

Niet zelden wordt het grasland ,,begrupt”, dat is van afstand tot afstand, b. v. om de $ voet, een greppel gegraven, deeis om het water gelegenheid te geven weg te stroomeii,nbsp;deels om den uit de greppels verkregen grond over het landnbsp;te verspreiden en tot aardebemesting, die in den regel eennbsp;goeden invloed op de hoedanigheid van het gras uitoefent,nbsp;te doen dienen.

18.

-ocr page 290-

274

Men moet er voor waken, dat geen oneffenheden onstaan door modder, door het intrappen van losse pieken, of doornbsp;een te weligen groei op de plaatsen, waar de uitwerpselennbsp;van het grazend vee of van de werkdieren zijn gevallen. Dienbsp;oneffenheden moeten worden weggenomen, hetgeen kan geschieden met behulp van zware rollen of walsen, of indiennbsp;het effect van deze werktuigen nog niet voldoende is, blijftnbsp;er niets anders over dan ze weg te steken, waarvoor mennbsp;weer speciale werktuigen, de z. g. weideschaaf-machines heeftnbsp;geconstrueerd.

Het overeggen, vooral wanneer er nog veel oud gras of veel mos in voorkomt, waardoor de grond eenigszins open gemaakt wordt, kan verder worden aanbevolen. Behalve denbsp;gewone ketting-eggen, zijn daarvoor thans ook bepaalde weide-eggen, waarvan de tanden uit hard staal bestaan, in gebruik.nbsp;ZaaCKE’S weide-eg is in dit opzicht een veel gebruikte.

Het overstroomen en 't bevloeien der graslanden wordt overal toegepast, waar men er slechts toe in de gelegenheidnbsp;is. Deze vloeiweiden worden volgens bepaalde systemennbsp;aangelegd. Het bevloeien vermeerdert de opbrengst van hetnbsp;grasland in hooge mate.

Het hooieti. De bereiding van gras of klaver tot hooi geschiedt op verschilende wijzen. De bekendsfe en meestnbsp;gebruikelijke methode daarvoor is die, waarbij het gemaaidenbsp;door blootstelling aan de lucht gedroogd wordt, de verdor-ringsmethode.

Boven hebben wij reeds doen zien, wanneer het gunstigst moment is, waarop het gras moet worden gesneden. Mennbsp;maait gewoouhjk, als de bloeitijd van het gras is aangebrokennbsp;en liefst wacht men niet, tenminste als het weer gunstig is,nbsp;tot den vollen bloei, doch reeds voor dien gaat men tot hetnbsp;oogsten over. Het oogsten geschiedt met behulp van de zeisnbsp;of door maaimachines. Bij de hooibereiding komt het eropnbsp;aan, dat het gras zoo spoedig mogelijk wordt gedroogd en

-ocr page 291-

275

tegen den regen beschut, zoodat het eeiie groene kleur en zijne eigenaardige geur behoudt. Veel regen, vooral wanneernbsp;het reeds eenigszins verdord is, doet niet alleen beide verlorennbsp;gaan, maar daarbij worden ook andere nuttige stoffen uitgespoeld en verliest het hooi veel van zijn waarde. Met denbsp;volgende analysen van MarCKER, ziet men het verschil innbsp;samenstelling van niet-beregend en beregend hooi.

hooi, droog

hooi beregend

gewonnen

in 14 dagen

gewonnen

in 25 dagen

gewonnen

%

/o

7o

Water

15.0

15.0

15.0

Asch

8.2

7.2

7-1

Ruwvezel

25-5

28.8

34-0

Eiwitachtige stoffen

14.2

13.6

quot;•3

Zetm. achtige stoffen

37-0

35-4

32.6

In zwaden liggende, wordt het gemaaide meestal, na een paar dagen oppervlakkig verder te zijn gedroogd, met eennbsp;houten hark of vork gekeerd.

Het keeren of wenden geschiedt ook wel machinaal, door z.g. zwadkeerders. Is ook het nu boven gebrachte, na eennbsp;paar dagen gedroogd, zoo begint men bij gunstig weer, metnbsp;het eigenlijke hooien. De zwaden worden daartoe uit elkandernbsp;geslagen, het best met den hooischudder, en het uitgespreidenbsp;half droge hooi herhaaldelijk daarmede doorgewerkt.

Vóór het vallen van den avond wordt echter gezorgd, dat alles in hoopen gebacht is. Daarbij wordt het best van denbsp;paardenhooihark gebruik gemaakt.

Het op een hoop geschoven hooi wordt verder met vorken

-ocr page 292-

276

regelmatig „opgezet” iii hoopeii (oppers of rooken). Is het weêr nu gunstig, zoo kan het hooi, na een paar dagen innbsp;oppers gestaan te hebben, naar of bij huis gereden worden.

In vele gevallen is het echter nog niet genoegzaam droog geworden en moeten de oppers omgezet, omgeopperd of nogmaals uitgespreid en doorgewerkt worden [zonnen of wieren).

Soms worden de zwaden niet gekeerd, maar na het maaien dadelijk uiteengeslagen. Dit is alleen uitvoerbaar bij vastnbsp;drogend weer, daar (bij invallenden) regen het geslagen hooinbsp;hieraan veel meer blootgesteld is, zelfs de nachtelijke dauw,nbsp;een nadeeligen invloed op zijne kwaliteit uitoefent.

Volgt na het maaien eenige dagen regen, ook dan moeten de zwaden, zoodra zij van onderen verkleuren en beginnennbsp;te broeien, gekeerd worden.

Het genoegzaam droog-zijn van ’t hooi, om binnengehaald te worden, wordt beoordeeld naar ’t gevoel en of er bij hetnbsp;samendraaien van eenige stengels nog vocht uit te voorschijnnbsp;komt.

Droog hooi blijft in een hoop ook weer los, zoodat er zonder moeite met een vork in gestoken kan worden, vochtig hooi pakt meer samen. De breekbaarheid en de kleur zijnnbsp;zeer onzekere kenmerken voor het droog zijn.

Het vochtgehalte van hooi varieert van lO tot 22 procent. Daar met het regenwater vele sporen van schimmels aangevoerd worden, dient het met regenwater bevochtigde hooinbsp;vooral droog geoogst te worden, wijl het anders licht schimmelt.

Proeven door GiBS en later door NeiL-SON in Engeland genomen, om gras en klaver kunstmatig te drogen, hebbennbsp;geen gunstig resultaat gegeven.

De methode van Neilson, waarbij de groene massa in een hoop gebracht wordt, om haar zooveel mogelijk door zelfver-hitting te drogen en daarna door een luchtstroom, waarvoornbsp;Perkins amp; Co. een waaier leveren, af te koelen en verdernbsp;te drogen, schijnt practisch nog het meest uitvoerbaar te zijn.

Tot het bergen van ’t hooi dienen schuren of met eene

-ocr page 293-

277

verplaatsbare kap voorziene hooibergen. In andere gevallen wordt het eenvoudig op een eenigszins verhevene plaats innbsp;hoopen (mijten, schelven of blokken) gezet, die zoo dichtnbsp;mogelijk ineengetreden zijn en met stroo overdekt worden,nbsp;of bij verzending naar elders met eene pers, hooi- of stroopers,nbsp;tot een klein volume gebracht. Om het hooi voor beschimmelen te behoeden, wordt aanbevolen zout er tusschen tenbsp;strooien, 3—5 Kg. per 1000 Kg. hooi.

Wat de opbrengst betreft, zoo worden uitsluitend hooilanden in Europa niet zelden 2 a 3 keer gemaaid. Goede graslanden geven van 8000—15000 kilo hooi per H. A. perjaar, of aan gras 32000—60000 kilo, indien wij het vochtgehaltenbsp;van hooi op 15 en dat van gras op 60 procent stellen.

Levert het conserveeren van gras in de gematigde luchtstreken niet veel moeilijkheden op,—behalve de hooibereiding kent men daar nog verschillende andere methoden, om hetnbsp;groenvoer gedurende eenigen tijd te bewaren—geheel andersnbsp;is zulks in tropische landen.

De Britsch-Indische en Nederlandsche-Indische gouvernementen niet voldaan zijnde over de wijze, waarop de grasvoorziening hunner bereden troepen geschiedde, namennbsp;ongeveer ter zelfder tijd proeven, om te dien opzichte totnbsp;een beteren toestand te geraken.

In Britsch-Indië werd, en bij ons is het nog zoo, het voor de troepen benoodigde gras van inlanders opgekocht, dienbsp;het snijden, waar het maar te vinden is. Dat aan dezenbsp;wijze van grasvoorziening allerlei gebreken kleven is gemakkelijk in te zien. Eene uitvoerige toelichting hierop geeftnbsp;de heer A. M. VERMAST in een opstel in de Veeartsenij-kundige bladen Dl X. De nadeelen aan dit systeem verbonden zijn;

I: de kwaliteit van het gras vertoont groote schommelingen en wel vaker naar den slechten dan naar den goeden kant. Het vereischt een voortdurende scherpe controle, omnbsp;nog een eenigszins deugdelijk voer bij elkander te krijgen.

-ocr page 294-

278

Daar het gras van wildgroeiende planten wordt gesneden, behoeft dat ons, nu wij weten van welke factoren de chemische samenstelling van het gras afhankelijk is niet te verwonderen. Om de dieren in goede conditie te houden, zalnbsp;men vaak wel gedwongen zijn de grasrantsoenen met eennbsp;grooter toeslag krachtvoer aan te vullen, dan bij gras vannbsp;uitmuntende kwaliteit noodig zou zijn.

2: daar men niet weet, waar het gras is gesneden, loopt men groot gevaar met het laatste allerlei ziekten vooralnbsp;besmettelijke ziekten, waaronder de zoo gevreesde kwadenbsp;droes, binnen te slepen. Een ander nadeel is nog, /lat bijnbsp;vervoer over zee of bij plotseling beraamde expeditiën het aannbsp;de legerverpleging groote inspanning kost, om paarden ennbsp;muildieren onderweg aan het noodige gras te helpen.

De opgesomde nadeelen ondervindt iedere koloniale mogendheid, met hare bereden troepen in tropische landen.

Zooals gezegd, werden door het legerbestuur in Britsch-Indië en op Java proeven genomen, ten doel hebbende verbetering te brengen in het tot dusverre gehuldigde systeem van grasvoorziening. .Bij de Engelschen slaagde de proefnbsp;naar wensch, terwijl die bij ons op niets is uitgeloopen. Denbsp;oorzaak dezer verschillende uitkomsten moet hieraan wordennbsp;geweten, dat de Engelschen den goeden weg hebben ingeslagen en wij den verkeerden. Een bewijs hiervoor is, dat denbsp;particuliere onderneming, hier op Java, waarover verdere bijzonderheden verder zullen worden medegedeeld, er in geslaagd is denbsp;grascultuur tot een loonende zaak te maken. Zij volgde het systeem der Engelschen; trouwens waren enkel deskundigen bij dennbsp;opzet der hier te lande genomen proef gehoord, zij zouden ongetwijfeld op dezelfde wijze als de Engelschen zijn te werk gegaan.

Wij willen thans hier kortelijk den toestand in Br. Indië bespreken.

Een groot deel van de Br. Indische grassen wordt ook hier op Java aangetroffen. Tot de beste grassen van Noord-Indië worden gerekend;

-ocr page 295-

279

Pennisetmn conchi'oides, Panicum sanguinale, Andropogoji pertusus, Heteropogon contortus, Eleusine aegyptiaca en Cyno-don dactylon.

Evenals hier wordt Cynodon dactylon, op Java meer bekend onder den naam van grintingan, kakawatan, ginds onder denbsp;grassen het hoogst geschat.

Het eugelsche legerbestuur, eindelijk genoeg hebbende van de telkens zich herhalende klachten, de grasvoeding betreffende, droeg Sir HERBERT M.\CPHERSON op, maatregelen tenbsp;beramen, om daarin afdoende verbetering te brengen. MaC-PHERSON zag aanstonds in, dat het eenige middel, hetgeennbsp;aan de gewraakte toestanden een einde zoude maken, wasnbsp;het voor de troepen benoodigde gras zelf te cultiveeren, evenals zulks in Europa geschiedt.

MaCPHERSON bestemde daarom in de nabijheid van plaatsen, waar veel bereden troepen lagen, stukken terrein uitsluitend voor grasland. Het beheer, de aanleg en de verdere exploitatie dezer graslanden, bij de Engelschen met den naam van ,,grassfarms”aaugeduid, wordt geheel door militairen uitgevoerd.nbsp;In den beginne zag men zich nogal voor teleurstellingen geplaatst, doordiende militairen, in wier handen de leiding berustte, niet op de hoogte waren, hoe een dergelijk bedrijf moestnbsp;worden uitgeoefend. Trouwens nu wordt er zelfs nog op aangedrongen het beheer van de grassfarms toe te vertrouwen aannbsp;landbouwkundigen. Deze kunnen zich geheel aan de zaak wijden.

De officieren, met de leiding belast moeten bij promotie door anderen worden vervangen, die zich dan weer in hetnbsp;bedrijf moeten inwerkeu.

Een van de meest bekende grassfarms is die te Allahabad, welke in 1882 is opgericht en thans eene uitgestrektheid vannbsp;ongeveer 1500 bouws beslaat.

Aanvankelijk was men beducht, dat de uitgaven de baten verre zouden overtreffen.

Het tegendeel is echter het geval geweest, zooals uit onderstaande cijfers zal blijken.

-ocr page 296-

280

Jii Bengalen bestaan thans g zulke grassfarms, eene uitgestrektheid van 5516 bws beslaande, welke in het jaar 1899 een netto winst van 166.656 guldens hebben opgeleverd. Hetnbsp;grootste aandeel heeft hierin gehad, die te Allahabad met nbsp;51000 guldens.

De grootte van de farms wisselt tusshen 1500 (die te Allahabad) en 40 bws (Dinapur).

De grasoogst van de negen farms bedroeg in 1899 98.150.000 pond. Niet al dit gras wordt tot hooi verwerkt.

Een gedeelte wordt geënsileerd d. i. het versche gras wordt bewaard in gemetselde silos, waar het een gistingsprocesnbsp;doormaakt.

De aanleg van de grasvelden bestaat hoofdzakelijk in een ploegen en nivelleeren van het terrein, zoodat het naderhandnbsp;ook te bevloeien is. Een krachtige drainage, zoo deze noodignbsp;is, grondbewerking, bemesting en uitroeien van de onkruidennbsp;en slechte grassen, doen de rest.

Vindt enkele malen wel eens eene kunstmatige bezaaiing met graszaden plaats, meestal laat men den grasgroei aannbsp;de natuur zelve over, alleen zorg dragende dat de groei vannbsp;de goede grassen niet wordt belemmerd.

Soms komt men den natuurlijken grasgroei te hulp door in den toebereiden grond wortelstokken van de goede grassoorten te zaaien en daarna onder te ploegen.

Het gras wordt op geregelde tijden gesneden en wordt daarmede niet gewacht tot na den bloeitijd.

Het gebruik van maaimachines is echter beperkt, ten gevolge van minder geschikte trekdieren en van de vele mierenheuveltjesnbsp;en gaten, welke den maaimachines en het trekvee nog alnbsp;eens schade toebrachten.

Ossen en buffels leenen zich door hun tragen gang minder goed, om als trekdieren voor maaimachines te worden gebruikt.

Aangezien handenarbeid in Br.-Indië niet veel kost, geschiedt het grassnijden op de farms voornamelijk door vrouwen.

-ocr page 297-

281

De gemiddelde opbrengst van de grasvelden mag op loooo Kg. versch gras pr. bouw worden gesteld. Er zijn echternbsp;stukken, voornamelijk die welke bevloeid kunnen worden,nbsp;die aanzienlijk meer geven.

De samenstelling van het in Britsch-Indië gewonnen hooi van de grassfarms staat echter in kwaliteit nog verre tennbsp;achter bij het Europeesche hooi, zooals uit de onderstaandenbsp;cijfers blijkt.

HOOISOORT.

•4-»

u

0

gt;

0

lt;

1 nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

S -ü te

M'S 0

co co

4 lt;u

Pi gt;

hr a

S

ti T 2

ra cn

Van de farms . .

10.32

14.64

2.74

29.91

42.39

Van de inlanders.

8.62

24.94

1-43

30-39

34.62

Afkomstig uit Engeland . . .

14,64

7.87

9.16

25.38

42.95

Gaan wij thans den weg na dien het Nederlandsch-Indische gouvernement insloeg, om aan het noodige hooi te komennbsp;voor paardenverzendingen over zee. Hieromtrent worden uitvoerige mededeelingen gedaan in het Tijdschrift voor Nijverheidnbsp;en Landbouw Dl. XXXIII, waarin alle ofhciëele stukken zijnnbsp;opgenomen betreffende het te Meester-Cornelis gewonnennbsp;hooi. Aan de hand dier gegevens ontleenen wij het volgende.

In 1878 gelastte de hoofd-intendant van de militaire administratie, teneinde om bij voorkomende verzendingen van paarden over zee eenigen voorraad paarden voer ter beschikking te hebben, dat er proeven zouden worden genomen, metnbsp;het Europeesche hooi, dat de firma Bahre amp; Kinder tenbsp;Batavia verkrijgbaar stelt tegen den prijs van f 15.— de 172nbsp;Amsterdamsche ponden.

De cavalerie-commandant, majoor BOELEN bracht daaromtrent een ongunstig rapport uit.

Het hoofdbezwaar van majoor BOELEN was de hooge prijs. Te Atjeh kwam het Australisch haverstroo in 1876 hetnbsp;gouvernement op 17 cents per kilo te staan,

-ocr page 298-

282

Majoor BOELEN achtte een prijs van 5 gld. per 162 Aiust. ponden ruim voldoende en ter staving hiervan, bood hij aannbsp;20.000 kilo hooi te zullen leveren in den tijd van 5 maanden, dat bet gouvernement hoogstens op 1300 gulden, datnbsp;is op 6.5 cent per kilo zou te staan komen, mits men hemnbsp;in het bezit stelde van een paar handpersen om het hooinbsp;in baaltjes van 100 pond te kunnen persen.

Het legerbestuur besloot majoor BOELEN in de gelegenheid te stellen zijn voorgestelde proefneming ten uitvoer te brengen.

In zijn rapport bracht majoor Boelen het volgende over de proefneming uit.

,,Na op het exercitie-terrein te Meester-Cornelis, achter de gouvernementsschool, een daartoe zeer geschikt, aan eennbsp;kleine kalie grenzend gedeelte, van waar het geheele terreinnbsp;kon worden overzien, te hebben aangetroffen, werd aldaarnbsp;dadelijk met de oprichting van een werkloods en van eennbsp;bergloods aangevangen. Deze gebouwen waren binnen achtnbsp;dagen door het inlandsch personeel opgetrokken, en kosttennbsp;slechts de geringe som van 55 gulden. (1).

In de werkloods werden de hooipersen opgesteld en een plaats voor het ontvangen, wegen en uitbetalen van grasnbsp;ingeruimd, welke ontvangst en uitbetaling steeds in ’t bijzijn van den ondergeteekenden hebben plaats gehad ennbsp;gelijktijdig, door den Europeeschen korporaal, evenals hetnbsp;aanschaffen van bamboe, rottan, emballage, olie enz. in eennbsp;in de loods, ter tafel liggend journaal werden geboekt. ¦

Verder werd in die loods een afzonderlijk lokaal tot bureau en zitplaats van den ondergeteekenden afgeschoten. In denbsp;bergloods werden twee dubbele evenwijdige bamboeschragen

1

Zijnde de uitgaven aan materialen besteed. Aan arbeidsloonen behoefde niets te worden uitgegeven, aangezien alle werkzaamhedennbsp;door militairen werden uitgevoerd, Voor de proefnemingen had majoornbsp;Boelen te beschikken over een Buropeesoh korporaal met vier Euro-peesohe kavaleristen en een inlandsch korporaal met tien inlandschenbsp;kavaleristen,

-ocr page 299-

283

opgesteld, tot oplegging van het tot vervoer gereed liggende geëmballeerde hooi.

Die loodsen hebben, met al wat daarin was aangebragt tot den laatsten dag toe, voldoende aan de bestemmingnbsp;beantwoord.

De hooipersen hebben uitstekend voldaan.

Het gras, dat versch gesneden, van af des voormiddags ongeveer elf ure, nabij de werkplaats werd aangebragt, werdnbsp;ten 4 ure na den middag, door den ondergeteekende gekeurd,nbsp;in diens bijzijn gewogen, en ter plaatse, tegen één cent denbsp;kilo, betaald. Waarop het dadelijk, afgezonderd van hetnbsp;reeds in vorige dagen aangebragte, over de geheele lengtenbsp;van het exercitieterrein werd uitgespreid, om alzoo gedurendenbsp;den eersten nacht te blijven liggen.

Er werden twee soorten gras aangekocht en wel, gewoon, lang zoogenaamd tuingras, i) der hooge gronden van hetnbsp;land Struiswijk en het bovenvermelde kasoeran, zoodat ernbsp;twee soorten hooi gewonnen zijn.

Beide soorten worden even gretig door de paarden genuttigd.

En alhoewel er nu hooi aanwezig is, dat reeds sedert ruim een half jaar is opgelegd, heeft het nog niets van zijn geurnbsp;verloren.

Gedurende de vier maanden, waarin de ondergeteekende te Meester-Cornelis werkzaam was, heeft hij zijne tweenbsp;dienstpaarden uitsluitend met die beide soorten hooi gevoederd. Zij werden daarvan zoo weelderig, dat hij vermeendenbsp;het toedienen van gaba tijdelijk te moeten achterwege laten.

De heer H. ToUSSAINT, huurder van het land Struiswijk, heeft sedert in navolging daarvan, zijn vee en paarden metnbsp;hooi gevoederd, met het gevolg dat ZEd., in tegenstellingnbsp;van vroegere westmoessons, thans geen enkel ziektegeval tenbsp;vermelden heeft.

1) Hieronder moet verstaan worden een allegaartje van verschillende grassen.

-ocr page 300-

284

Uitgezonderd des Zondags, wanneer het hooi in oppers bleef staan, was de dagelijksche dienst als volgt geregeld.

Ten 6 ure in den morgen waren alle manschappen aan de werkplaats present.

Alsdan werd aangevangen met persen van het, op den vorigen dag binnengehaalde hooi en het wegen en digtma-ken der volgeperste manden. Ten 9^/3 ure, als het terreinnbsp;eerst droog begon te worden, werd tot het uitspreiden vannbsp;het in oppers staande gras en hooi overgegaan. Dit werdnbsp;daarna, herhaaldelijk om het uur, met naar Europeesch model,nbsp;van bamboe vervaardigde hooiharken gekeerd.

Hierbij moet met zorg worden te werk gegaan, want wordt er niet voldoende op gelet, dat de geheele partij gelijkelijknbsp;en luchtig aan de zon blootgesteld wordt, en dat vooral geennbsp;hooi in elkaar blijft zitten, dan kan het niet volkomen droognbsp;worden en ontstaat er gevaar voor broeiing en bederf.

Op deze wijze was het gras, als er geen regen inviel, gewoonlijk binnen vijf dagen, tot goed hooi overgegaan en kon het naar binnen worden gehaald; wat ten twee ure na dennbsp;middag geschiedde.

Ten drie ure werden alle hoeveelheden die lagen uitgespreid, weer in oppers gezet, waarna, ten vier ure, met het ontvangen wegen en uitspreiden van het nieuwe gras, hetgeen ongeveer ten zes ure was afgeloopen, werd geëindigd.

Twee manschappen bleven, om beurten des nachts aan de werkplaats, met uitdrukkelijken last tegen het nabijkomennbsp;met vuur, de grootste waakzaamheid in acht te nemen.”

Met het door majoor Boelen bereide hooi werden onderscheidene voedingsproeven genomen, die echter verschillende uitkomsten hebben opgeleverd. Sommigen vonden het hooinbsp;beter dan dat afkomstig uit Australië, anderen spraken juistnbsp;een tegenovergesteld oordeel daarover uit.

Na aandachtige lezing der officieele rapporten daarover gewisseld, wil het ons schijnen, dat de onbevredigende uitkomsten moeten geweten worden behalve aan vooroordeel

-ocr page 301-

285

eii andere invloeden, lioofdznkelijk aan minder oordeelkundige behandeling, welke het hooi ervoer bij transport en weernbsp;opslaan.

Een andere vermoedelijke oorzaak is, dat er tusschen goede partijen hooi ook wel slechte zullen geweest zijn, want hetnbsp;is niet aan te nemen, dat in de vier maanden besteed voornbsp;de bereiding van de bedoelde 20000 kilo hooi het weer daartoe eiken dag even gunstig geweest is.

Majoor BoELEN vond de kosten-prijs van het door hem bereide hooi, f 1137.885,— gering in vergelijking van hetnbsp;bedrag f 3500,— dat de leverancier er voor vroeg, dochnbsp;de majoor bracht behalve nog andere posten, bij zijne berekening, de bereidingskosten in den vorm van toezicht eiinbsp;arbeidsloonen, die juist bij de hooibereiding een groot deelnbsp;uitmaken, niet in rekening. Werden deze behoorlijk in aanmerking genomen, dan kan de rekening van het eigen gewonnen hooi, die van den leverancier niet veel ontloopennbsp;hebben. Terecht heeft het gouvernement dan ook van dezenbsp;wijze van hooivoorziening afgezien.

Het is echter de vraag of geen gunstiger uitkomsten waren verkregen, indien het gouvernement de zaak anders hadnbsp;aangevat. Wij meenen op de manier van de Engelschen innbsp;Britsch-Indië. Het particulier initiatief heeft zich te diennbsp;opzichte vaardiger getoond.

De onderneming hier bedoelt bevindt zich in de onmiddellijke nabijheid van Batavia en wel aan den kant naar Tandjong Priok. In dit gedeelte liggen nog uitgestrekte terreinen, die heetten regen sawahs te zijn. Hier en daar mag zich nognbsp;een stukje bevinden dat dienstbaar wordt gemaakt aan denbsp;rijstcultuur, doch in werkelijkheid ligt het grootste deel vannbsp;bedoelde terreinen braak.

Alang-alang, glagah en andere ruigteplanten tieren er welig. Dat deze terreinen vroeger geoccupeerd moeten geweest zijn,nbsp;daarop wijzen verschillende zaken. Zoo is de oorspronkelijkenbsp;sawah aanleg nog terug te vinden.

-ocr page 302-

286

Volgens den ondernemer hebben verschillende omstandigheden er toe bijgedragen, den inlander er van af te doen zien, de bedoelde gronden weder te bebouwen. Bemoeilijkingnbsp;in 't. verkrijgen van water, doordien het elders hoogerop werdnbsp;afgedamd, onvoldoende afvoer van het overtollige water,nbsp;waarop bij den aanleg van de spoorwegdijken niet voldoendenbsp;gelet is.

Een groot deel van bedoelde terreinen behoort tot de z.g. particuliere landerijen. Tengevolge van niet behoorlijk wettelijk geregelde bepalingen, de water- en wegenkwesties rakende,nbsp;en er niet altijd de hand wordt gehouden aan wat wel isnbsp;voorgeschreven, heeft de ondernemer met vele moeielijkhedennbsp;te kampen, om de noodige grondverbeteringen ten uitvoernbsp;te kunnen brengen. Zoo komt het nuttig effect eener doornbsp;hem deels uitgevoerde drainage niet ten volle tot zijn recht,nbsp;doordien de waterwegen op het terrein van zijn buurmannbsp;grootendeels zijn verstopt.

Naar het schijnt bestaat hier geen wet, die zooals in Holland, den buurman zou kunnen dwingen, zijn sloten behoorlijk opnbsp;peil te houden.

De grond bestaat er uit zware klei, vrij diep gaande.

De grondanalyse gaf de volgende uitkomsten:

Bovengrond, Ondergrond;

totaal stikstof.......0.04 nbsp;nbsp;nbsp;pCt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.05nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pCt.

kalk..........0.60 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.54nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

kali......-. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.05nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. 0.06nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,

phosphorzuur. ......o.04 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.04nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

kleiachtige bestaauddeelen . nbsp;nbsp;nbsp;- 90nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8$nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Bij onderzoek bevatte de grond geen voor den plantengroei schadelijke bestanddeelen. Op deze soort gronden heeft denbsp;ondernemer zijne grasvelden, thans eene uitgestrektheid beslaande van 60 bouw.

Bij den aanleg werd als volgt te werk gegaan.

Allereerst moest worden gezorgd voor eene afwatering van de velden. Daar de ondernemer niet zeker wist, of het eene

-ocr page 303-

287

loonende zaak zou worden, werd aan de afwatering niet de zorg besteed, die wel noodisj was. De ondernemer zag echternbsp;weldra de gunstige gevolgen van eene goede afwatering, watnbsp;hem deed besluiten, het geheele terrein in kaart te doennbsp;brengen en te waterpassen. Het terrein is zeer vlak en opnbsp;het oog is het niet te zien, welk verloop de afvoergoten ennbsp;sloten moeten hebben, om het overtollige water ten allennbsp;tijde te kunnen loozen.

Het blijkt nu, dat kunstmatige hulpmiddelen noodig zijn, om het beoogde doel te kunnen bereiken. Te dien eindenbsp;wordt de aanschaffing van eene stoommachine met bijbehooren-de pompweiktuigen thans in overweging genomen. In tijdennbsp;van droogte zullen deze omgekeerd moeten dienen, om denbsp;grasvelden te bevloeien. De ondernemer meent, dat de kosten hiervan ruimschoots zullen worden vergoed, door denbsp;betere en meerdere opbrengsten zijner graslanden. Nadatnbsp;dus de waterafvoer op primitieve wijze was geregeld, werdnbsp;begonnen, de alang-alangvelden, dit waren zij oorspronkelijk,nbsp;geregeld te maaien.

Onkruiden, als alang-alang, glagah, kruidje-roer-me-niet, enz. werden met den patjol er uitgewerkt. Na de eerste keernbsp;maaien werden goten en oneffenheden weggenomen, waarbijnbsp;gebruik werd gemaakt van een ijzeren rol. Om een goedenbsp;vaste zode te krijgen, werd het land herhaaldelijk gerold.

Nadat de grasvelden eenige malen waren gemaaid, maakte de alang-alahg vegetatie geleidelijk plaats voor die van grassen en biezen. De alang-alang is nu voor een groot deelnbsp;verdwenen. De biezen zullen dat voorbeeld volgen, indiennbsp;de grasvelden nog beter zullen worden drooggelegd, hetgeennbsp;al gebleken is uit eene proefneming. Een stuk veld ternbsp;grootte van i bouw ligt iets hooger dan de overige velden.nbsp;In dit terrein werden op afstanden van lO M. greppels vannbsp;1^/2 voet diepte getrokken. Kort liierop viel een duidelijknbsp;wegsterven van de biezen te con.stateeren.

Het ligt nu in de bedoeling van den ondernemer dit

-ocr page 304-

288

terrein als proefveld te gebruiken. Verschillende proeven betrekking hebbende op grascultuur, als planten, zaaien, bemesting enz. zijn reeds in gang gezet. Te gelegener tijd hoop ik daarover te kunnen berichten.

Daar de ouderneiner tevens in 't bezit is van een groote stal met paarden en hoornvee, kunnen de grasvelden rijkelijknbsp;van mest worden voorzien.

De stal is zoodanig ingericht, dat urine en spoelwater in twee groote gemetselde bakken vloeien. Deze gier wordtnbsp;nu in sproeiwagens overgepompt, die het op de grasveldennbsp;brengen.

Aangezien de grasvelden niet in de onmiddellijke nabijheid van den stal liggen, kost het transport nog al wat, doordiennbsp;de sproeiwagens van klein kaliber zijn — groote sproeiwagensnbsp;rijden het land stuk — houdt het vullen en wegrijden nog al op.

De ondernemer overweegt nu den aanleg van een pijpleiding van de gierbakken naar de grasvelden, doch hij vreest, dat de spoorweg-autoriteiten hem niet zullen toestaan de leiding door den spoordijk te leggen, die de grasvelden vannbsp;zijn stal scheidt.

Bovengenoemde grasvelden bestaan nu hoofdzakelijk uit de volgende grassen;

djampang

kakawatan (grintingan)

tatambagaan

djadjagoan

malela

lalampoejangan

babawangan

teki

alang-alane

Eletisine indica Cynodon Dactylon

Paniami sanguinale

Panicuni colonunt Patiicum Linnaeumnbsp;Panicum repeiisnbsp;Fimbristylis nionostachyanbsp;Cyperus Irianbsp;Imperata arundinacea.

In welke verhouding deze daarin voorkomen is nog niet n.agegaan kunnen worden.

Het tijdstip, waarop het gras gemaaid wordt richt zich thans nog naar de hoogte, welke het bereikt. Welk moment eigen-

-ocr page 305-

289

lijk daarvoor het meest gunstige is, hebben wij boven reeds uiteengezet.

Het maaien geschiedde in den beginne met de zeis, doch dit vorderde veel handenarbeid i), waarop de ondernemernbsp;de zeis, verving door een Amerikaansche maaimachine, dienbsp;het werk vlugger en beter afdoet. Zij wordt door een paardnbsp;getrokken.

Terwijl het gras op ’t zwad ligt, wordt het aanhoudend gekeerd. Het keeren geschiedt nog uit de hand, hetgeennbsp;bezwaren met zich brengt, daar niet immer arbeiders daarvoornbsp;te vinden z.ijn, en bovendien doen deze het werk slecht, indien niet voordurend toezicht op hen wordt gehouden. Omnbsp;dit alles te vermijden is thans een Europeesche hooischuddernbsp;besteld.

Tegen den avond brengt men het in kleine oppers samen, die den volgenden dag weer uiteengewerkt worden en tegennbsp;den middag is het gereed, om als hooi naar de schuur tenbsp;worden gereden. Is het weer gunstig, dan loopt dus de hooi-bereiding in twee dagen af.

In de schuur, die geheel gesloten is wordt het hooi luchtig tot een groote hoop opgestapeld.

Het hooi komt niet onmiddellijk op den grond te liggen, doch wordt op een lossen bodem gestapeld, bestaande uit eennbsp;bamboeconstructie, 40 cM. boven den grond; onder dezennbsp;bodem kan de lucht vrijelijk circuleeren.

In den hoop ondergaat het hooi gedurende 14—30 dagen

1) Arbeiders zijn voor landbouwwerkzaamheden in de nabijheid van Batavia en Tandjong Priok moeilik te bekomen, zelfs tegen een behoorlijk loon. De ondernemer heeft het met Javanen nit Midden-Javanbsp;beproefd. Voor elk gezin liet hij een flinke ruime woning houwen,nbsp;terwijl het loon van een arbeider 14 gulden ’s maands bedroeg. Langnbsp;bleven zij echter niet. De meesten gingen naar Tandjong Priok, waarnbsp;zp als kaaiwerker meer verdienen en dan hun eigen heer en meesternbsp;zpn. Door een ruim gebruik te maken van werktuigen, wil de ondernemer trachten de behoefte aan arbeiders minder nijpend te maken.

19.

-ocr page 306-

290

nog een nadrogingsproces. Hierna is het geschikt, om tot balen te worden geperst.

De ondernemer beschikt over één hand- en één hydraulische pers, waarmede in 8 uren ongeveer 8o balen geperst kunnen worden.

De balen, welke van 50—100 Ifilo wegen, worden bijeengehouden door zes bamboelatten en drie draden gegalvaniseerd ijzer, (dikte H/g niM.), De waarde van elke baal bedraagt 2,50—5 gulden.

Voor het transport van vee aan boord van schepen, wordt dit voer veel gebruikt.

Volgens de analyse blijkt dit hooi als volgt te zijn samengesteld :

water.............11.80 nbsp;nbsp;nbsp;pCt.

asch.............9.40 nbsp;nbsp;nbsp;„

eiwitachtige stoffen........3.02 nbsp;nbsp;nbsp;,,

zetmeelachtige nbsp;nbsp;nbsp;stoffen.......37-6i nbsp;nbsp;nbsp;,,

ruwvezel............36.17 nbsp;nbsp;nbsp;,,

ruwvet............2.00 nbsp;nbsp;nbsp;„

Vergeleken met het ‘hooi, gewonnen in Br. Indië op de farms blijkt, dat het hier gewonnen hooi meer eiwitachtigenbsp;stoffen en ruwvezel bevat, doch minder zetmeelachtige stoffen.nbsp;Men zou daaruit kunnen afleiden, dat het ginds gewonnennbsp;hooi malscher is.

W. R. Tromp de Haas.

Overgedrukt uit Teysmannia i6de Jaargang, afl. i en 2.

-ocr page 307-

Tuberculinisatie van het melkvee ter hoofdplaats Semarang.

In de maand October 1904 werd ter hoofdplaats Samaraug eene keur uitgevaardigd op het houden van melkerijen ennbsp;den verkoop van melk waarin o. a. de bepaling dat, zooveelnbsp;mogelijk, alle melkruuderen middels tuberculinisatie op tuberculose zullen worden onderzocht. Dit onderzoek op tuberculose werd noodig geacht omdat deze ziekte eenige malen doornbsp;ondergeteekende bij Australische runderen was geconstateerdnbsp;en dit vee bij voorkeur voor de melkerijen wordt aangekochtnbsp;zoowel direct voor de melkproductie, als voor fokvee. Hetnbsp;moet dus als van groot algemeen belang beschouwd wordennbsp;zoowel om te weten hoe het met de tuberculose onder hetnbsp;uit Australië geimporteerde vee gesteld is, als ook of en innbsp;welke mate, de inheemsche veestapel reeds door dit vee geïnfecteerd is. De tuberculinisatie van het melkvee is dus gewenschtnbsp;zoowel om de melkverbruikers een waarborg te kunnen gevennbsp;dat de melk niet met tuberkelbacillen geïnfecteerd is als ooknbsp;om de zieke dieren onschadelijk te kunnen maken en verderenbsp;infectie te voorkomen.

Voor de injecties werd gebruik gemaakt van de tuberculi-num Kochii, ontboden van de firma E. Merck en in het laatst van Januari jl. alhier ontvangen. Ze werd volgens het innbsp;Europa geldende voorschrift aangewend nl. Yj gram per dier,nbsp;verdund met 5 gram eener proc carbolsolutie.

De proefneming gaf een zeer gunstig resultaat doordat in de eerste plaats blijkt dat de tuberculine ons alhier dezelfdenbsp;diensten schijnt te kunnen bewijzen als in Europa, terwijl innbsp;de tweede plaats onze inheemsche veestapel, ook op denbsp;melkerijen, niettegenstaande ze aldaar nu en dan. met tuber-

-ocr page 308-

292

culeuse dieren in aanraking komt, nog nagenoeg vrij van tuberculose werd bevonden.

Het groote bezwaar van de tuberculinisatie van rundvee is, de inconstante lichaamstemperatuur bij deze diersoort, zoodatnbsp;het dikwijls niet is uit te maken of eene waargenomen stijgingnbsp;het gevolg is van de injectie dan wel toevallig na de injectienbsp;optrad, daar zooals uit de temperatuur opnamen vóór de injecties blijkt, de dagelijksche schommelingen soms meer dannbsp;I°C. bedragen, doch afgezien hiervan, de temperatuur dennbsp;eenen dag soms veel hooger is dan op den anderen. Bij denbsp;beoordeeling der temperatuurstijging dient dus met deze omstandigheid in de eerste plaats rekening gehouden te worden.nbsp;Ook in Europa heeft men deze bezwaren ondervonden ennbsp;zijn de inzichten niet geheel met elkaar in overeenstemmingnbsp;over de temperatuurstijging die men als positieve réactie moetnbsp;beschouwen. Van de meest bekende autoriteiten zegt bijv.

Prof. Hutijra; de réactie is positief, bij eene stijging van

l, 5°C. of wel van minstens 0,5°C. mits de lichaamstemp.nbsp;tevens boven de 40°C. stijgt; dan wel eene temperatuurstijgingnbsp;van I a i,4°C. met plaatselijke réactie op de injectieplaats.

OSTERDAG daarentegen zegt dat eene stijging van meer dan 0,5'’C. reeds als positieve réactie te beschouwen is, mits denbsp;lichaamstemperatuur tevens boven de 39,S°C. stijgt, terwijl Prof.nbsp;Eber iedere stijging boven de 40°C. reeds als positief beschouwt of eene verhooging van minstens i°C. en hovendenbsp;39gt;5°C.

Nu komt de gemiddelde lichaamstemperatuur alhier vrijwel met die in Europa overeen; zooals uit de staat blijkt, bedraagtnbsp;deze nl. voor hier geboren runderen, v. m. 7 uur, m. 12 uur, n.

m. nbsp;nbsp;nbsp;6 uur. respectievelijk.

38,S°C. nbsp;nbsp;nbsp;38,5°C.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38,8°C. en voor

geacclimatiseerde Austr. runderen. 38,6° nbsp;nbsp;nbsp;39,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;39,

Temperaturen van 40° en hooger bij dieren waarbij geen afwijkingen in physiologische functies zijn waar te nemen ennbsp;die hun normale quantum melk geven, behooren echter niet

-ocr page 309-

293

tot de uitzonderingen, zoodat de grenstemperaturen iiiteen-loopen van 38°C. tot 40,5'gt;C. Onder deze omstandigheden is natuurlijk de temperatuursverhooging op zich zelf nooit absoluut zeker en moeten steeds allerlei factoren meê in rekeningnbsp;gebracht worden. Doet men dit en onderwerpt men dierennbsp;die niet zeer duidelijk reageeren, of waar men niet zeker isnbsp;dat de verkregen réactie ook werkelijk een gevolg is van denbsp;tuberculine, aan eene tweede injectie, dan zal m.i. ook hier denbsp;tuberculine een zeer te waardeeren diagnosticum voor tuberculose blijken.

Zooals uit de staat blijkt reageerden bij de injectie van de 187 runderen 11 stuks met eene verhooging van meer dannbsp;0,5°C. terwijl hiervan 4 stuks met boven i’C. reageerden ennbsp;één zelfs met i,9°C. Dit dier, in de staat vermeld onder N°. iinbsp;was eene in 1902 geimporteerde Australische koe die sedertnbsp;de aankomst, niettegenstaande zeer zorgvuldige verpleging,nbsp;steeds ia voediugstoestand was achteruit gegaan en vooral innbsp;den laatsten tijd voortdurend hoestte. Klinisch vertoonde hetnbsp;dus reeds karakteristieke verschijnselen van tuberculose welkenbsp;diagnose door de tuberculinisatie zeer duidelijk bevestigd werdnbsp;daar de temperatuur van 39,2° tot 41,1° steeg. Hier was dusnbsp;eene tweede injectie geheel overbodig en vertoonde het diernbsp;bij sectie behalve zwelling en verkazing der bronchiaal ennbsp;mediastinaalkliereu uitgebreide haarden in beide longen metnbsp;tuberkels in alle stadiën van ontwikkeling, terwijl de rechternbsp;longtop geheel gehepatiseerd en met caverneu, waarin vloeibare pus, doorzaaid was. In de pus konden middels denbsp;Koch Ehrlichsche en Ziehl Gabbetsche kleurmethoden tuberkelnbsp;bacillen worden aangetoond, zoodat de réactie met zekerheidnbsp;als juist aan te merken is.

Het tweede rund, vermeld onder Nquot;. 52 reageerde met eene stijging van 38,6 tot 39,8°C. dus i,2°C. waarbij dus echter denbsp;temperatuur beneden de 40°C. bleef.

Deze koe had gedurende ongeveer een jaar naast eerstgenoemde No. 11 gestaan, die daarna verkocht was, en scheen

-ocr page 310-

294

overigens nog volkomen gezond. Om deze reden werd ze zes weken na de eerste aan eene tweede tuberculinisatienbsp;onderworpen en reageerde ze weer op nagenoeg dezelfdenbsp;wijze nl. met eene stijging van iji^C. terwijl de temp. steegnbsp;tot 40, i°C. Zooals echter uit de temperatuur opname van dennbsp;26sten jjiijjjt vyas dien dag de n. m. temperatuur o,6°C. lagernbsp;dan den volgenden dag en zou dus de stijging i,7°C. bedragennbsp;hebben indien niet door onbekende oorzaken den volgendennbsp;dag de avondtemperatuur bizonder hoog was geweest. Ooknbsp;dit dier bleek bij sectie aan longtuberculose te lijden. Innbsp;beide longen werden nl. eenige haarden aangetroffen met talnbsp;van tuberkels in verschillende stadiën van ontwikkeling, terwijlnbsp;mediastinaal en bronchiaalklieren sterk vergroot en voor hetnbsp;grootst gedeelte verkaasd waren.

Het derde rund, vermeld onder No. 59 was eveneens eene geïmporteerde Australische koe, die volkomen gezond scheen.

De temp. stijging bedroeg i,i°C. terwijl de hoogste temp. echter slechts 39,7'C. bedroeg; tevens was eene vrij sterkenbsp;plaatselijk réactie aanwezig. Dit dier reageerde dus vrij typisch.nbsp;Zekerheidshalve werd het na 7 weken aan eene 2quot;^= injectienbsp;onderworpen, waarbij ze absoluut geen algemeene doch welnbsp;weer eene plaatselijke réactie vertoonde. Daar het dier ernbsp;kerngezond uitziet ben ik geneigd aan te nemen dat hiernbsp;de eerste réactie aan toevallige omstandigheden moet wordennbsp;toegeschreven. Voorloopig blijft het in observatie en hoopnbsp;ik het later zoo mogelijk nogmaals te tuberculiniseeren.

Het vierde rund vermeld onder No. 80 was een hier geboren dier, dochter van No. 59 1V2 oud, hoewel het met i,2°C, reageerde bleef ook hier de temp. beneden de 400C.

Het dier dat volkomen gezond scheen, reageerde bij de 2*^' injectie niet. De overige 7 dieren die met eene temp.nbsp;stijging van 0,5°C. tot i,°C. bij de eerste injectie gereageerdnbsp;hadden, vertoonden bij de 2“^' injectie geen van allen eenigenbsp;réactie.

Op grond van het voorgaande geloof ik dus, dat de maat-

-ocr page 311-

295

staf voor de beoordeeling der tuberculineréactie (in deze streken) kan aangenomen worden als volgt:

De reactie is positief bij stijging van meer dan i°C. met verhooging der lichaamstemp. boven de 40°C.

Bij stijging boven 0,5 tot i°C. verdacht, en „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;t/m 0,5 is het dier vrij van tuberculose.

Beter nog is het, eenvoudig te spreken van zeer sterke, sterke, geringe en geen réactie en hiernaar de mate vannbsp;waarschijnlijkheid af temeten of een dier al dan niet aan tuberculose lijdende is.

Bij de beoordeeling moeten natuurlijk allerlei factoren, die invloed op de temperatuur kunnen hebben, in de eerste plaatsnbsp;in aanmerking genomen worden bijv. of het dier angstig isnbsp;of zich verzet bij de opnamen en verder de meer of minderenbsp;waarschijnlijkheid van het bestaan van tuberculose bijv. denbsp;voedingstoestand van het dier in verband met verpleging ennbsp;leeftijd, verder bij geimporteerde dieren, het aantal jaren, datnbsp;ze reeds hier zijn enz. daar deze omstandigheden uit dennbsp;aard der zaak voor de beoordeeling meer gewicht in denbsp;schaal leggen dan enkele tiende graden temperatuur stijging, aangezien de grenzen hiervan steeds eenigszins willekeurig zijnnbsp;en bijv. eeiie stijging van i of i,i°C. praktisch geen verschilnbsp;maakt en het dus ongemotiveerd zou zijn, enkel hierop afgaande tot de conclusie te komen, dat het eene dier tuberculeus en het andere vrij van tuberculose zou zijn. Daar,nbsp;zooals we zagen bij sommige dieren de temperaturen opnbsp;verschillende dagen soms groote afwijkingen vertoonen, isnbsp;het verder, waar zulks praktisch niet bezwaarlijk is, van zeernbsp;veel waarde, gedurende verscheiden dagen de temperatuur eennbsp;of tweemaal daags telkens op hetzelfde uur te doen opnemen.nbsp;Waar slechts een of twee dieren getuberculiniseerd behoevennbsp;te worden, zal hiertegen meestal wel geen bezwaar bestaannbsp;daar rhen het dan aan den eigenaar kan overlaten. Blijktnbsp;dan, dat bijv. gedurende een week de temperatuur steedsnbsp;^ nagenoeg constant was, dan neemt men één dag, persoonlijk


-ocr page 312-

296

de temperatuur op en zoo deze overeenstemt met de vorige opnamen tuberculiniseert men het dier; fouten door toevalligenbsp;temperatuurschommelingen ontstaan, worden op deze wijze totnbsp;een minimum beperkt.

Gaan we nu het resultaat dezer tuberculinisatie na, dan zien we, dat tuberculeus bevonden werden, van 14 geïmporteerdenbsp;Australische runderen één en van 168 hier geboren runderennbsp;eveneens één; deze had echter gedurende een jaar naastnbsp;de eerste gestaan. Daar bovendien bij dit dier klinisch nognbsp;geen afwijkingen te constateeren vielen en ook bij de sectienbsp;bleek, dat het ziekteproces bij dit dier in een veel mindernbsp;gevorderd stadium was dan bij het eerste, lijdt het wel geennbsp;twijfel of dit rund was door het eerste geïnfecteerd. Wenbsp;mogen dus de conclusie trekken, dat de inheemsche veestapelnbsp;nog geheel of nagenoeg vrij is van tuberculose, doch dat zenbsp;bedreigd wordt met infectie door uit het buitenland ingevoerdnbsp;vee. Het aantal alhier onderzochte dieren is te gering omnbsp;daaruit het percentage te willen bepalen der Australisch runderen, die aan tuberculose lijden, terwijl het aldus verkregennbsp;cijfer bovendien veel te laag zou zijn. Volgens mijn ondervinding toch sterven van de geïmporteerde volwassen Austr.nbsp;runderen zeker 80% aan piroplasmose en daar, zooalsnbsp;bekend, deze ziekte in de eerste plaats die individuen doodt,nbsp;waarbij het weerstandsvermogen, door welke oorzaak ook,nbsp;doch vooral door ziektetoestanden verminderd is, zoo lijdtnbsp;het wel geen twijfel, of aan tuberculose lijdende dieren zullennbsp;in de eerste plaats er het slachtoffer van worden.

Het volgend ziektegeval is hiervan een voorbeeld. Medio 1903 werd te Semaraiig door den H' C. van cene ladingnbsp;Australische melkkoeien er een gekocht, die schijnbaar volkomen gezond was en in goeden voedingstoestand verkeerde.nbsp;Nadat het dier eenigen tijd bij genoemden heer op stal was, werdnbsp;opgemerkt, dat het nu en dan hoestte, overigens echter werdnbsp;niets abnormaals waargenomen. In September 1903 werd hetnbsp;dier gedekt en vermeerderde het hoesten eenigszins naarmate

-ocr page 313-

297

de drachttijd vorderde, overigens bleef de voediugstoestand goed. In Juni 1904 werd een normaal kalf ter wereld gebrachtnbsp;en verminderde daarna het hoesten merkbaar, het dier gaf nbsp;12 flesschen melk en bleef in goeden voedingstoestaiid, hoewel de lichaamstemperatnur nu en dan abnormaal hoog ennbsp;zeer wisselend was bijv.

v.m

n.m.

24 Juli

38,6

39.6

25 gt;,

38,8

40,

26 „

38.9

39.8

27 „

38,9

39,2 enz.

Het onderzoek van de longen leverde geen duidelijk waarneembare afwijkingen.

Den 3'®® September d. v. werd mijne hulp voor bedoelde koe ingeroepen. Volgens de anamnesen zou het dier den vorigennbsp;ochtend nog melk gegeven hebben, doch had het dien dagnbsp;reeds niet meer willen eten. Ik vond de looe liggende met zeernbsp;frequente ademhaling en icterische conjuuctivae, terwijl eveneens de huid waar deze ongepigmenteerd was, eene geele kleurnbsp;te zien gaf. Verder vertoonden zich zeer sterke spierrillingennbsp;over het heele lichaam. De pols was klein en zeer frequentnbsp;temp 40,°8. Het dier maakte dadelijk den indruk van tenbsp;lijden aan acute piroplasmose, terwijl door het te laat inroepennbsp;van hulp de prognose absoluut ongunstig was. Het bloedonderzoek bevestigde de diagnose doordat ± 80% der erythrocij-ten geïnfecteerd bleken met kleine parasieten. Waar ik hiernbsp;spreek van kleine parasieten eischt dit eenige toelichting.

Zooals bekend werd de eigenlijke texaskoorts, zooals die het eerst door Smith en Kilbokn beschreven werd, veroorzaakt door de piroplasma bigeminum, aldus genoemd naar hetnbsp;veelvuldig gepaard voorkomen der peervormige parasiet in denbsp;roode bloedlichaampjes. De ziekte door deze parasiet veroorzaakt, verloopt hetzij acuut, hetzij chronisch. In het eerstenbsp;geval gaat ze steeds gepaard met haemoglobinurie en metnbsp;een enorm sterk en snel verval der roode bloedlichaampjes

-ocr page 314-

298

zooclat het bloed na 24 uren dikwijls reeds zoo licht van kleur is, dat men daarop alleen bijna de diagnose zou kunnen vaststellen, het aantal erythrocyten is dan meestal reed gedaaldnbsp;tot beneden de 100 OOO per m.M^.

Naast 'deze vorm komt in deze streken een andere voor, die meestal niet gepaard gaat met haemoglobinurie, dochnbsp;veelal met icterus. Men vindt hier niet de peervormige parasietnbsp;doch een veel kleinere puntvormige, die meestal in zeer grootnbsp;aantal voorkomt, terwijl één erythrocyt meestal door meerdere,nbsp;soms ten getale van 4 tot 8 parasieten geinfecteerd is, terwijlnbsp;ze eveneens buiten de bloedlichaampjes in het serum wordennbsp;aangetroffen.

Bij enkele ziektegevallen vond ik verder beide parasieten in het bloed.

Bovenbedoelde hoe nu, stierf nog denzelfden middag en werd door mij met het oog op het chronische hoesten sectienbsp;verricht, waarbij behalve de vrij typische afwijkingen, die mennbsp;bij acute piroplasmose aantreft, de volgende pathologischenbsp;verandering werden aangetroffen;

Beide longen waren doorzaaid met tuberkels in allerlei stadiën van ontwikkeling, terwijl in enkele haarden ter grootte vannbsp;een handpalm, het longweefsel was gehepatiseerd en in denbsp;long een caverne, ter grootte van een ganzenei, gevuld metnbsp;dikke vloeibare pus, werd aangetroffen. Bronchiaal en medias-tinaalklieren sterk gehypertropheeerd en eveneens met tuberkels doorzaaid. In de pus konden met de Ziehl — Gabbetschenbsp;kleurmethode tuberkelbacillen worden aangetoond.

De meeste Australische runderen, die alhier op volwassen leeftijd worden geimporteerd, sterven, indien ze niet zeer zorgvuldig verpleegd en tegen infectie door teken behoed wordennbsp;reeds binnen het eerste half jaar aan piroplasmose, doordat denbsp;eerste infectie een hevige acute aanval veroorzaakt, waaraannbsp;ze bezwijken. Zijn ze deze periode door, den schijnen ze evenalsnbsp;het inheemsche vee langzamerhand immuniteit te verkrijgen,nbsp;doordat ze herhaalde malen zeer lichte infecties doorstaan.

-ocr page 315-

299

Bij dergelijke dieren is dan ook de parasiet steeds in het lichaam aanwezig en kan steeds eene hevige aanval optreden, indien het weerstandsvermogen zoodanig verminderdnbsp;is, dat gunstige voorwaarden voor eene snelle vermeerderingnbsp;aanwezig zijn. Dat nu eene ziekte als tuberculose het weerstandsvermogen meestal in korten tijd enorm vermindert,nbsp;is bekend en zullen dergelijke individuen dus meestal hetnbsp;eerst als slachtoffers vallen van allerlei klimaatziekten, hiernbsp;vooral door piroplasmose. Het is nu de vraag, hoe we dennbsp;inheemschen veestapel, praktisch tegen infectie van tuberculose kunnen beschermen. De import verbieden gaat niet,nbsp;omdat we de dieren als melkvee of voor het fokken daarvan,nbsp;uoodig hebben. Bij aankomst, gedurende den quarantaine tijdnbsp;tuberculiniseeren zou geen betrouwbare resultaten geven, omdatnbsp;de dieren dan niet normaal zijn, hetgeen zich uit, door eenenbsp;zeer verhoogde en wisselende lichaamstemperatuur, die meestalnbsp;dagelijks boven de 39,5 en dikwijls boven de 40° stijgt, zooalsnbsp;blijkt uit de onderstaande temperatuuropnamen.

geïmporteerd 10 AUGUSTUS.

OQ

s

tn

Ö

bc

lt;

No. 1

Austr. koe 4jaar zwaar drachtig.

No. 2

Austr. koe 4 jaar heeft aariboordnbsp;gekalfd.

No. 3

Austr. koe met een paar wittenbsp;vlekken.

No. 4

Austr. koe 8jaar oud zwaar bezet.

v.m.

m.

n.m.

V. m.

lU.

n.m.

V.m.

m.

n.m.

V.m.

m.

n.m.

Tuur

12

6.

Tuur

12

6.

Tuur

12

6.

7uur

12

6.

12

39.1

39.6

40.5

39.2

39.6

39.6

38.7

39.2

39.

38.9

38.9

39.2

13

39.3

39.4

39.7

39.

39.4

39.6

38.6

39.2

39.4

39.

38.8

39.4

14

39.

40.

39.. 5

39.

39.8

40.2

38.7

40.3

40.8

38.4

39.2

39.2

15

39.1

39.6

40.2

40.2

40.4

38.8

39.6

39.4

38.6

39.2

41.2

16

39.2

39.3

41.2

39.3

89.2

40.2

39.1

39.2

39.9

40.

38.7

40.9

17

38.7

39.2

41.

39.3

39.5

40.2

38.8

39.2

40.

39.

39.2

40.5

18

38.9

39.2

40.

39.1

39.8

39.9

38.4

39.4

39.9

38.4

38.7

39.6

19

88.3

39.1

40.1

39.4

39.3

39.6

38.8

39.3

40.

38.9

38.9

39.9

20

38.9

39.3

39.2

39.2

39.5

40.1

38.8

39.3

39.8

38.6

38.9

39.8

21

38.5

39.1

39.7

38.6

39.7

40.

38.7

89.1

3.97

38.6

39.2

40.1

22

38.7

39.4

39.9

38.6

39.8

40.2

38.9

39.5

39.6

39.1

39.7

39.5

23

38.9

39.1

39.6

38.7

39.3

40.3

38.6

39.7

39.5

89.9

39.9

39.7

-ocr page 316-

300

geïmporteerd I o augustus.

OQ

w

bC

C

¦lt;3

No. 5

Austr. koe 6jaar heeft aan boord,nbsp;gekalfd.

No. 6

Austr. koe 6 jaar

zwaar bezet.

No. 7

Austr. koe 4 jaar heeft aan boordnbsp;gekalfd.

No. 8

Austr. koe 5 jaar zwaar drachtig.

12

39.1

39.8

39.6

39.7

40.5

40.7

39.

39.2

39.5

38.8

39.2

39.9

13

39.1

39.6

40.2

40.3 40.5

40.3

39.

39.6

39.8

39.

39.

38.6

14

39.2

39.7

39.5

39.4'40.8

40.8

39.4

39.4

39.6

39.1

39.1

39.7

15

38.9

39.8

40.2

40.9

41.2

39.4

40.

39.5

39.9

16

39.1

39.2

40.

40.3

40.2

41.

39.5

38.9

39.9

39.3

39.2

39.4

17

39.1

39.2

40.2

40.1

40.8

40.9

38.8

39.3

39.8

38.7

39.2

39.5

18

39.1

38.9

39.8

39.8

40.3

40.5

38.8

39.

39.4

38.7

38.9

39.2

19

38.9

38.9

39.7

39.7

40.2

40.4

38.9

.39.6

39.5

39.

39.5

39.3

20

39.1

39.7

40.1

39.9

40.2

40.5

39.

39.7

39.6

38.9

39.7

39.7

21

38.7

38.9

39.9

39.2

39.9

40.7

38.7

.39.8

40.

38.6

39.4

39.9

22

39.4

39.4

39.8

40.

40.2

40.2

39.5

39.9

39.1

38.9

39.3

39.

23

38.7

39.6

39.4

39.8

40.1

40.4

39.9

40.

40.1

38.7

39.8

39.8

geïmporteerd 9 SEPTEMBER.

lt;D

a

OJ

¦V-'

CU

«2

No. 9

Austr. koe oud 3 jaar ± 6 maanden drachtig.

No. 10

Ausfr. koe oud 3V2 ja.ar sedertnbsp;± een weeknbsp;gekalfd.

No. 11

Austr. koe oud ± 3V; jaar heeftnbsp;sedert 14 dagennbsp;gekalfd.

No. 12

Austr. koe oud 3‘/2 jaar heeftnbsp;sedert 6 dagennbsp;gekalfd.

No. 12

Austr. koe ± 3'/3 jaar sedert 10nbsp;dagen gekalfd.

10

39.5

39.7

88.9

39.5

39.2

39.7

39.3

40.1

39.1

39.4

11

38.9

39.5

39.9

38.8

38.9

39.7

39.1

39.3

39.5

39.1

39.4

40.1

38.9

39.2

39.7

12

39.7

39.9

40.5

39.1

38,9

39.4

89 4

39.7

40.2

39.4

39.8

40.2

39,

39.4

40.2

13

39.5-

39.8

•39.5

38.7

39.

39.7

39.

39.5

40.1

39.3

39.7

40.

39.1

39.6

39.8

14

39.6

39.8

40.1

38.6

38.6

39,9

39.5

39,5

40,2

39.8

39.7

40.3

39.4

38.9

39.9

15

39.4

39.6

40,

38.6

3.9

39.1

39.7

39,4

40

89.5

39,5

40.1

39.3

39.7

39.1

16

39.3

39.3

39 8

38.4

38.7

39.1

39.2

39.3

40.2

39.3

39.

40.2

39.2

39.4

39.9

17

39.4

39.8 40.1

38.6

38.9

39.2

39.8

39.8

40.1

39.7

39.9

40.1

39.8

40.3

40.9

18

39.3

39.7

39.6

38.7

38.8

39.4

39.6

39.7

40.3

89.6

39.6

40.2

39.9

40.

40.1

19

39.1

39.5

39.7

38.4

39.

89.5

38.8

39.4

40.3

39.1

39.3

40.1

39.3

39.2

39.8

20

39.7

39.4

39.8

38.8

38.7

39.3

39.1

39.6

40.2

39.5

.39.3

40.4

39.3

39.9

40.3

21

39.9

40.4

39.9

38.8

39.8

39.4

39.1

39.9

40.1

39.6

39.4

40.3

39.6

40.3

41.2

22

39.8

39.8

39.7

39.2

39.3

39.3

39.6

39,9

40.

39.9

40.8

40.1

39.8

40.3

40.5

23

39.6

38.8

39.4

39.6

39.5

Het eenvoudigst zal ii. b. m. zijn om al het geimporteerde Australische vee onder politietoezicht te houden, tot het voldoende geacclimatiseerd is om aan tuberculinisatie onderworpennbsp;te worden, het daarna te doen tuberculiaiseerea ea bij gezoad

-ocr page 317-

301

bevinding geheel vrij telaten, terwijl indien het ziek blijkt, het dient te worden afgemaakt. Om hierin op zooveel mogelijknbsp;medewerking van het publiek te kunnen rekenen, zou hetnbsp;gewenscht zijn, hiervoor het vee te onteigenen tegen toekenning van eene schadeloosstelling van bijv. Ys ^an de getaxeerde waarde; hierdoor worden de koopers eenigszins tenbsp;gemoet gekomen in hun verlies en loopt men geen gevaarnbsp;voor het insluipen van misbruiken, die zouden kunnen ontstaan,nbsp;indien de schadevergoeding te hoog werd gesteld.

Met politietoezicht bedoel ik hier, dat het vee niet mag worden vervoerd zonder bewijs van vergunning van het hoofdnbsp;der afdeeling, waarin het zich bevindt, terwijl den eigenaarsnbsp;de verplichting moet worden opgelegd, kennis te geven in gevalnbsp;van ziekte of sterfte. Daar het gevaar van infectie bij beginnende tuberculose, onder de omstandigheden, waarin het indischnbsp;vee gehouden wordt, blijkbaar niet groot is, geloof ik, datnbsp;op deze wijze de ziekte voldoende te weren is, zonder datnbsp;aan den import groote bezwaren in den weg worden gelegdnbsp;en zonder dat het der regeering op groote offers zal komennbsp;te staan.

Voor den import van Hollandsch vee zou geeischt kunnen worden, de overlegging van een certificaat van tuberculinisatienbsp;gewaarmerkt door een districtsveearts, welke tuberculinisatienbsp;zou moeten geschieden in de laatste maand vóór de inschepingnbsp;naar Ned. Indië.

Semarang 8 Juni 1905.

De Goiivernenients Veearts.

C. A. Penning.

-ocr page 318-

302


303


Tuberculinisatie der melkrunderen ..^J^hoofdplaats Semarang.


Temperatuur

op

No.

Getuberouliniseerde runderen.

6 Februari 1904.

V. m.

n. m.

7 u

6 u.

D

Slachterp.

38.7

38.2

1

Javaansche koe 10 jaar.

2

idem nbsp;nbsp;nbsp;12 id.

37.9

38.8

3

Jav. Holl. nbsp;nbsp;nbsp;6 id.

38.5

39.2

u

Temperatuur

op

No.

Getuberculiniseerde runderen.

9 Februari.

V. m.

m.

n. m.

7u.

12 u.

6u.

Melkerij Mev. G. 10e Februari 1905.

4

Beng. Holl. nbsp;nbsp;nbsp;11 jaar.

38.6

38.9

38.6

5

id. nbsp;nbsp;nbsp;Austr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

38.5

38.9

38.8

6

Holl. nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

38.7

38.6

38.6

7

id. nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

38.4

39.4

38.9

8

id. nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

39.3

39.5

38.5

9

Austr. Hiergeboren 8 nbsp;nbsp;nbsp;id.

38.2

38.5

38.8

Temperatuur op

No.

Getuberculiniseerde runderen.

8

en 9 Februari.

n. m.

V. m.

m.

n. ra.

Melkerij Mev. P. lOe Februari 1905.

10

Austr. koe 8 jaar geïmporteerd in 1903.

39.4

39.

39.

39.5

11

Idem 7 id. nbsp;nbsp;nbsp;idnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

38.7

38.9

89.2

39.2

Temperatuur

op

No.

Getuberculiniseerde runderen.

15 Februari.

V. m.

11. m-

Melkerij O. 16e Februari 1905.

12

Austr. koe geïmporteerd 6 Jaar.

38.7

38.5

13

id. nbsp;nbsp;nbsp;Jav.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12 id.

38.3

38.7

14

Beng. nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10 id.

38.8

38.8

15

Holl. Austr. nbsp;nbsp;nbsp;6 id.

38.6

38.7

16

Jav. nbsp;nbsp;nbsp;4 id.

38.8

38.9

17

Austr. Beng. nbsp;nbsp;nbsp;8 id.

39.1

39.2

Aantal uren na de injectie op 7 Februari 1904.

12 nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21


38.2

38.5

38.7

i) .

bo a

V

38.4

38.5

38.6

38.6

g c

38.6

38.9

39.2

39.

38,3

38.9

39.

39.3

ts

« S ö S


Aantal uren na de injetie op 10 Februari.

11 nbsp;nbsp;nbsp;13nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;36


38.7

38.6

38

38 5

38.9

38.5


(D


De injectie heeft steeds plaats des n. m. omstreeksnbsp;9 uur.


0.

0.2

0.1


cS

O

D5


38.5

39.2

39.1

39.6

39.2

39.3

0.7

1

38.5

38.9

39.7

39.4

38.9

38.8

0 8

1

38.9

36.9

39.3

39.2

39.2

29.

0.6

38.7

39.2

39.3

39.4

39.3

39.4

0.

39.

39.5

39.2

39.9

39.4

39.9

0.4

^8.5

38.9

38.8

39.3

32.

38.8

0.5

Voor de 2de maal getuberculi-niseerd den sden April, reactie nihilzie, No. 166 en 167.


Aantal uren na de injectie op 10 Februari.

11 nbsp;nbsp;nbsp;13nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;26

agt;

Oh

38.8

40

39.2

38.9

39.7

41.1

39.4

40.1

39.4

40.1

39.1

40.1

39.9

40.3

0.2

1.9

Klinisch tuberculeus.


c3

lt;u

03


Aantal uren na de injectie op 16 Februari.

13 nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18

^3.2

38.4 «8.4

38.8

39.5

38.1

38.6

38.5

38.8

38.1

38.1

38.6

38.6

38,5

38.6

38.7

38.8

38.5

38.4

38.6

38.8

38.9

38.3

38.6

39.1

38.9

39.3

39.4

39.5


0.1

0.

0.

0.1

0.2

0.3


-ocr page 319-

302


303


Tuberculinisatie der melkrunderen ..^J^hoofdplaats Semarang.


Temperatuur

op

No.

Getuberouliniseerde runderen.

6 Februari 1904.

V. m.

n. m.

7 u

6 u.

D

Slachterp.

38.7

38.2

1

Javaansche koe 10 jaar.

2

idem nbsp;nbsp;nbsp;12 id.

37.9

38.8

3

Jav. Holl. nbsp;nbsp;nbsp;6 id.

38.5

39.2

u

Temperatuur

op

No.

Getuberculiniseerde runderen.

9 Februari.

V. m.

m.

n. m.

7u.

12 u.

6u.

Melkerij Mev. G. 10e Februari 1905.

4

Beng. Holl. nbsp;nbsp;nbsp;11 jaar.

38.6

38.9

38.6

5

id. nbsp;nbsp;nbsp;Austr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

38.5

38.9

38.8

6

Holl. nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

38.7

38.6

38.6

7

id. nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

38.4

39.4

38.9

8

id. nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

39.3

39.5

38.5

9

Austr. Hiergeboren 8 nbsp;nbsp;nbsp;id.

38.2

38.5

38.8

Temperatuur op

No.

Getuberculiniseerde runderen.

8

en 9 Februari.

n. m.

V. m.

m.

n. ra.

Melkerij Mev. P. lOe Februari 1905.

10

Austr. koe 8 jaar geïmporteerd in 1903.

39.4

39.

39.

39.5

11

Idem 7 id. nbsp;nbsp;nbsp;idnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

38.7

38.9

89.2

39.2

Temperatuur

op

No.

Getuberculiniseerde runderen.

15 Februari.

V. m.

11. m-

Melkerij O. 16e Februari 1905.

12

Austr. koe geïmporteerd 6 Jaar.

38.7

38.5

13

id. nbsp;nbsp;nbsp;Jav.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12 id.

38.3

38.7

14

Beng. nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10 id.

38.8

38.8

15

Holl. Austr. nbsp;nbsp;nbsp;6 id.

38.6

38.7

16

Jav. nbsp;nbsp;nbsp;4 id.

38.8

38.9

17

Austr. Beng. nbsp;nbsp;nbsp;8 id.

39.1

39.2

Aantal uren na de injectie op 7 Februari 1904.

12 nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21


38.2

38.5

38.7

i) .

bo a

V

38.4

38.5

38.6

38.6

g c

38.6

38.9

39.2

39.

38,3

38.9

39.

39.3

ts

« S ö S


Aantal uren na de injetie op 10 Februari.

11 nbsp;nbsp;nbsp;13nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;36


38.7

38.6

38

38 5

38.9

38.5


(D


De injectie heeft steeds plaats des n. m. omstreeksnbsp;9 uur.


0.

0.2

0.1


cS

O

D5


38.5

39.2

39.1

39.6

39.2

39.3

0.7

1

38.5

38.9

39.7

39.4

38.9

38.8

0 8

1

38.9

36.9

39.3

39.2

39.2

29.

0.6

38.7

39.2

39.3

39.4

39.3

39.4

0.

39.

39.5

39.2

39.9

39.4

39.9

0.4

^8.5

38.9

38.8

39.3

32.

38.8

0.5

Voor de 2de maal getuberculi-niseerd den sden April, reactie nihilzie, No. 166 en 167.


Aantal uren na de injectie op 10 Februari.

11 nbsp;nbsp;nbsp;13nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;26

agt;

Oh

38.8

40

39.2

38.9

39.7

41.1

39.4

40.1

39.4

40.1

39.1

40.1

39.9

40.3

0.2

1.9

Klinisch tuberculeus.


c3

lt;u

03


Aantal uren na de injectie op 16 Februari.

13 nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18

^3.2

38.4 «8.4

38.8

39.5

38.1

38.6

38.5

38.8

38.1

38.1

38.6

38.6

38,5

38.6

38.7

38.8

38.5

38.4

38.6

38.8

38.9

38.3

38.6

39.1

38.9

39.3

39.4

39.5


0.1

0.

0.

0.1

0.2

0.3


-ocr page 320-

304

305


Temperatuur op

No

Getuberculiniaeerde runderen.

19

en 11 Februari.

B. m.

V. m.

m.

n.B)

__

Melkerij H. 12e Februari 1905.

18

Austr, Jav. nbsp;nbsp;nbsp;12 jaar

39.1

38.5

38.8

39

19

Holl. Beng. nbsp;nbsp;nbsp;9 id.

39.

38.6

38.7

H9'

20

Beng. Jav. nbsp;nbsp;nbsp;8 id.

38.9

38.5

38.4

39-

21

id. id. nbsp;nbsp;nbsp;6 id.

39.1

38.8

39.1

38-'

22

id. id. nbsp;nbsp;nbsp;10 id.

39.5

38.9

39.3

23

id. id. nbsp;nbsp;nbsp;7 id.

38.9

38.6

38.6

38'

24

id. Holl. nbsp;nbsp;nbsp;8 id.

39.3

38.6

38.7

39-

25

Austr. Hiergeboren 12 id.

39.8

38.8

39.9

4O.

26

Beng. Jav. nbsp;nbsp;nbsp;11 id.

39.3

38.5

38.8

39.

27

Austr. Beng. nbsp;nbsp;nbsp;12 id.

38.6

38.5

38.7

38-

28

Beng. nbsp;nbsp;nbsp;13 id.

39.4

38.6

39.2

39*

Aantal uren na de injectie op 12 Februari.

11 nbsp;nbsp;nbsp;13nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18


38.9

3


39,0

38.1

38.7

38.4

38.4 39.9

39,

38.5

38.8


38 7

38.5 39.

38.7

38.4

38.6 38.9

39.3 38.9nbsp;38.6

38.4


38.9 38.8nbsp;38.5nbsp;38 9

39.

38.5 39.2

40.

38.8

38.9

39.5


.39.

38.7 38.9

38.8 39 2nbsp;38.7

39.4

40.4

39.1

38.9

39.2


39.3

38.8 38.5

39.9 39.

88.9

39.

40. 39.2nbsp;38.5

39.4


O)


0.3

0.

0,1

0.

0.

0.2

0.1

0.2

0.1

0.1

0.4


No.

Getuberouliniscerde runderen.

V. m

Temperatuur op

10 11 Februari.

n. m. v.m. m.

n-'

29

Austr.

Beng.

8

jaar.

39.4

38.9

39.1

3i

30

Beng.

10

id.

39.5

39.4

39.2

0

31

. id.

Jav.

12

id.

39.2

38.9

39.7

39

32

Austr.

Beng.

9

id.

38.9

38.3

38.7

3B

33

id.

id.

8

id.

39.

38.8

38.8

‘0

34

id.

id.

13

id.

39.

38.5

39.

35

Jav.

id.

10

id.

38.8

38.1

38.7

39

36

Beng.

8

id.

39.

39 1

39.

38.7

39

37

id.

13

id.

38.8

38.8

38.8

38.7

38

id.

11

id.

38.6

38.8

38.6

38.9

39

39

id.

14

id.

38.5

38.5

38.7

38.7

40

Jav. Beng,

7

id.

39.2

39.3

39.2

39.

41

id Austr.

10

id.

38.5

38.8

38.5

38.7

42

Holl.

Beng.

10

id.

38,5

39.

38.5

58.9

43

Beng.

12

id.

38.5

44

Holl.

Jav.

14

id.

38.1

38.


9

39.

38.8

38.2

39.

38.5

30.

Aantal

11

uren na de injectie op

12 nbsp;nbsp;nbsp;Februari.

13 nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18

Ó

O

d

38.8

38.7

39.

39.2

0.1

38.5

39.3

39.

38.7

0.1

38.5

39.1

38.8

39.1

0.

38.7

38.6

38.8

38.5

0.

38.5

38.7

38.9

39.3

0.1

38.8

38.7

38.8

39.9

0.

38.9

38.3

88.8

38.8

0.

38.7

38.4

38.4

38.1

0.

38.7

38.7

38.8

39.9

0.1

38.9

39.

39.1

38.8

0.

39.

38.7

38.9

38.8

0.1

38.8

39.5

38.9

39.1

0.2

39.1

39.

39.

39.1

0.1

38.6

38.9

38.9

39.9

0.1

38.7

38.7

38.9

38.6

0.1

38.4

38.7

38.8

38.5

0.1


20.

-ocr page 321-

304

305


Temperatuur op

No

Getuberculiniaeerde runderen.

19

en 11 Februari.

B. m.

V. m.

m.

n.B)

__

Melkerij H. 12e Februari 1905.

18

Austr, Jav. nbsp;nbsp;nbsp;12 jaar

39.1

38.5

38.8

39

19

Holl. Beng. nbsp;nbsp;nbsp;9 id.

39.

38.6

38.7

H9'

20

Beng. Jav. nbsp;nbsp;nbsp;8 id.

38.9

38.5

38.4

39-

21

id. id. nbsp;nbsp;nbsp;6 id.

39.1

38.8

39.1

38-'

22

id. id. nbsp;nbsp;nbsp;10 id.

39.5

38.9

39.3

23

id. id. nbsp;nbsp;nbsp;7 id.

38.9

38.6

38.6

38'

24

id. Holl. nbsp;nbsp;nbsp;8 id.

39.3

38.6

38.7

39-

25

Austr. Hiergeboren 12 id.

39.8

38.8

39.9

4O.

26

Beng. Jav. nbsp;nbsp;nbsp;11 id.

39.3

38.5

38.8

39.

27

Austr. Beng. nbsp;nbsp;nbsp;12 id.

38.6

38.5

38.7

38-

28

Beng. nbsp;nbsp;nbsp;13 id.

39.4

38.6

39.2

39*

Aantal uren na de injectie op 12 Februari.

11 nbsp;nbsp;nbsp;13nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18


38.9

3


39,0

38.1

38.7

38.4

38.4 39.9

39,

38.5

38.8


38 7

38.5 39.

38.7

38.4

38.6 38.9

39.3 38.9nbsp;38.6

38.4


38.9 38.8nbsp;38.5nbsp;38 9

39.

38.5 39.2

40.

38.8

38.9

39.5


.39.

38.7 38.9

38.8 39 2nbsp;38.7

39.4

40.4

39.1

38.9

39.2


39.3

38.8 38.5

39.9 39.

88.9

39.

40. 39.2nbsp;38.5

39.4


O)


0.3

0.

0,1

0.

0.

0.2

0.1

0.2

0.1

0.1

0.4


No.

Getuberouliniscerde runderen.

V. m

Temperatuur op

10 11 Februari.

n. m. v.m. m.

n-'

29

Austr.

Beng.

8

jaar.

39.4

38.9

39.1

3i

30

Beng.

10

id.

39.5

39.4

39.2

0

31

. id.

Jav.

12

id.

39.2

38.9

39.7

39

32

Austr.

Beng.

9

id.

38.9

38.3

38.7

3B

33

id.

id.

8

id.

39.

38.8

38.8

‘0

34

id.

id.

13

id.

39.

38.5

39.

35

Jav.

id.

10

id.

38.8

38.1

38.7

39

36

Beng.

8

id.

39.

39 1

39.

38.7

39

37

id.

13

id.

38.8

38.8

38.8

38.7

38

id.

11

id.

38.6

38.8

38.6

38.9

39

39

id.

14

id.

38.5

38.5

38.7

38.7

40

Jav. Beng,

7

id.

39.2

39.3

39.2

39.

41

id Austr.

10

id.

38.5

38.8

38.5

38.7

42

Holl.

Beng.

10

id.

38,5

39.

38.5

58.9

43

Beng.

12

id.

38.5

44

Holl.

Jav.

14

id.

38.1

38.


9

39.

38.8

38.2

39.

38.5

30.

Aantal

11

uren na de injectie op

12 nbsp;nbsp;nbsp;Februari.

13 nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18

Ó

O

d

38.8

38.7

39.

39.2

0.1

38.5

39.3

39.

38.7

0.1

38.5

39.1

38.8

39.1

0.

38.7

38.6

38.8

38.5

0.

38.5

38.7

38.9

39.3

0.1

38.8

38.7

38.8

39.9

0.

38.9

38.3

88.8

38.8

0.

38.7

38.4

38.4

38.1

0.

38.7

38.7

38.8

39.9

0.1

38.9

39.

39.1

38.8

0.

39.

38.7

38.9

38.8

0.1

38.8

39.5

38.9

39.1

0.2

39.1

39.

39.

39.1

0.1

38.6

38.9

38.9

39.9

0.1

38.7

38.7

38.9

38.6

0.1

38.4

38.7

38.8

38.5

0.1


20.

-ocr page 322-

306

307


No.

Getuberculiniseerde runderen.

Tempera

16 Febr.

n. m.

tuur op

17 Febr.

V.lu. nbsp;nbsp;nbsp;n.S

Melkerij F. I8 Febr.

1905

4.5

Austr. Jav. nbsp;nbsp;nbsp;8

ifttir.

38.9

38.3

38.j

46

Holl. id. nbsp;nbsp;nbsp;11

id.

39.2

38.8

39-

47

Beng. id. nbsp;nbsp;nbsp;13

ld.

38.7

38.3

38-;

48

Austr. geïmporteerd 6

id.

38.8

38.4

38.;

49

Beng. Jav. nbsp;nbsp;nbsp;7

id.

38.3

38.2

38.'

50

.4ustr. id. nbsp;nbsp;nbsp;9

id.

38.6

38.5

39-1

Aantal uren na de injectie op 18 Februari.

11 nbsp;nbsp;nbsp;13nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21


38.5

39.

38.5

38.6 38.5nbsp;38.5


38.5 38.9nbsp;38.4nbsp;38.9

38.6

38.7


38.7

39.1

38.8

38.2 38.5

39.9


38.7

38.9

38.7

38.7

38.5

38.9


38.7

39.2 38.7nbsp;38.5nbsp;38.5

39.3


38.

No.

Getuberculiniseerde runderen.

Tempen

17 Febr.

n. m.

ituur op

18 Febr.

V. m. m. n- ^

Aantal uren na de injectie op

19 en 20 Februari.

=^,^^11 nbsp;nbsp;nbsp;13nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21

Ó

eS

O

Gh

Melkerij Mev. v. A. 19 Febr. 1905.

51

Holl. Hiergeboren nbsp;nbsp;nbsp;6 jaar

38.1

38.6

38.7

38-

Jö,6

38.5

38.7

38.7

38.6

38.6

0.1

52

Austr. Beng. nbsp;nbsp;nbsp;d'/j id.

38.2

38.6

38.4

38-

38.7

38.3

39.4

39.4

39.8

38.8

1.2

2de injectie 26/4 zie onder

53

Holl. id. nbsp;nbsp;nbsp;6’/a id.

38.1

31 .5

38.4

38-'

“8.5

yy. 6

38.7

38.5

38.3

38.6

0.1

blz. 318.

54

id. nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8 id.

38.3

38.6

38.5

38-

o« 5

38.4

38.8

38.6

38.4

38.3

0.

55

id. nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;47s id.

38.2

38.5

38.3

38-

38.9

38-8

38.7

38.7

38.7

0.1

56

Jav. Austr. nbsp;nbsp;nbsp;4 id.

38.6

39.1

38.8

38

“0.8

38.7

38.5

38.6

38.5

38.5

0-

57

Holl. Beng. nbsp;nbsp;nbsp;dVs id.

38.4

38.8

38.7

38-

38.6

38.9

38.7

38.9

38-8

0.1

58

id. Austr. nbsp;nbsp;nbsp;4 id.

38.7

38.8

38.5

38-

38.8

38.7

39.2

39.1

39.1

38.7

0.3

59

Austr. geimporteerd in 1902 nbsp;nbsp;nbsp;7 id.

38.3

38.4

38.6

oö*

“0.5

39.7

39.7

39.3

38.9

39,1

39.

1.1

2de injectie 5/4 zie onder

60

id. dochter 59 nbsp;nbsp;nbsp;2^3 id.

38.4

38,9

38.3

38-

„ -3

39.4

39.6

39.1

39.1

39.3

0.7

blz. 318.

61

Holl. Beng. nbsp;nbsp;nbsp;8 id.

38.6

38.5

88.9

88-

“».8

38.4

38.7

37.7

38.6

38.5

0.

Aantal uren na de injectie op 22 Februari.

11 nbsp;nbsp;nbsp;13nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21


Temperatuur op


No.


Getuberculiniseerde runderen.


20 Febr.

m. n.m.


21 Februari-

T.m. m.


Pi


188


Melkerij Mevr. I. 22e Febr. 1905. Beng Holl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jaar.

Austr. hiergeboren nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

Holl. id. nbsp;nbsp;nbsp;8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

Austr. Beng nbsp;nbsp;nbsp;12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

id. id. nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

Holl. hiergeboren nbsp;nbsp;nbsp;9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

id. Jav. nbsp;nbsp;nbsp;10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

6 April 1905. Austr. bruin 8 nbsp;nbsp;nbsp;id. geim-

porteerd 1903,


38.4

38.3

88.3

38.4

38.5 38.1nbsp;38.3


38.4

38.8

38.9 38.6

38.4

38.5 38.8nbsp;4 en 5 April.


38.3

38.6

38.7

38.5

38.7

38.8

38.6


39.2

38.6

38.5

38.6 38.5nbsp;38.8

38.7


38 .

38-?

39|

38-!

38-S


38


38


38.5 38.4nbsp;38.4

38.6

38.7 38.7nbsp;38.


38.6

38.8

38.6

38.7 38.7

38.9 38.7


38.8 38.6

38.5

38.6

38.9 38.6nbsp;38.6


39.1

38.7

38.8 38.nbsp;38.nbsp;38.6

38.8


38.9

39.1 38.7

39.2

39.3 38.9nbsp;38.9


6 April


38.6


38.7


38.6


38.'


39.3


38.4


38.6


38.6


I

38.6138.4


-ocr page 323-

306

307


No.

Getuberculiniseerde runderen.

Tempera

16 Febr.

n. m.

tuur op

17 Febr.

V.lu. nbsp;nbsp;nbsp;n.S

Melkerij F. I8 Febr.

1905

4.5

Austr. Jav. nbsp;nbsp;nbsp;8

ifttir.

38.9

38.3

38.j

46

Holl. id. nbsp;nbsp;nbsp;11

id.

39.2

38.8

39-

47

Beng. id. nbsp;nbsp;nbsp;13

ld.

38.7

38.3

38-;

48

Austr. geïmporteerd 6

id.

38.8

38.4

38.;

49

Beng. Jav. nbsp;nbsp;nbsp;7

id.

38.3

38.2

38.'

50

.4ustr. id. nbsp;nbsp;nbsp;9

id.

38.6

38.5

39-1

Aantal uren na de injectie op 18 Februari.

11 nbsp;nbsp;nbsp;13nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21


38.5

39.

38.5

38.6 38.5nbsp;38.5


38.5 38.9nbsp;38.4nbsp;38.9

38.6

38.7


38.7

39.1

38.8

38.2 38.5

39.9


38.7

38.9

38.7

38.7

38.5

38.9


38.7

39.2 38.7nbsp;38.5nbsp;38.5

39.3


38.

No.

Getuberculiniseerde runderen.

Tempen

17 Febr.

n. m.

ituur op

18 Febr.

V. m. m. n- ^

Aantal uren na de injectie op

19 en 20 Februari.

=^,^^11 nbsp;nbsp;nbsp;13nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21

Ó

eS

O

Gh

Melkerij Mev. v. A. 19 Febr. 1905.

51

Holl. Hiergeboren nbsp;nbsp;nbsp;6 jaar

38.1

38.6

38.7

38-

Jö,6

38.5

38.7

38.7

38.6

38.6

0.1

52

Austr. Beng. nbsp;nbsp;nbsp;d'/j id.

38.2

38.6

38.4

38-

38.7

38.3

39.4

39.4

39.8

38.8

1.2

2de injectie 26/4 zie onder

53

Holl. id. nbsp;nbsp;nbsp;6’/a id.

38.1

31 .5

38.4

38-'

“8.5

yy. 6

38.7

38.5

38.3

38.6

0.1

blz. 318.

54

id. nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8 id.

38.3

38.6

38.5

38-

o« 5

38.4

38.8

38.6

38.4

38.3

0.

55

id. nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;47s id.

38.2

38.5

38.3

38-

38.9

38-8

38.7

38.7

38.7

0.1

56

Jav. Austr. nbsp;nbsp;nbsp;4 id.

38.6

39.1

38.8

38

“0.8

38.7

38.5

38.6

38.5

38.5

0-

57

Holl. Beng. nbsp;nbsp;nbsp;dVs id.

38.4

38.8

38.7

38-

38.6

38.9

38.7

38.9

38-8

0.1

58

id. Austr. nbsp;nbsp;nbsp;4 id.

38.7

38.8

38.5

38-

38.8

38.7

39.2

39.1

39.1

38.7

0.3

59

Austr. geimporteerd in 1902 nbsp;nbsp;nbsp;7 id.

38.3

38.4

38.6

oö*

“0.5

39.7

39.7

39.3

38.9

39,1

39.

1.1

2de injectie 5/4 zie onder

60

id. dochter 59 nbsp;nbsp;nbsp;2^3 id.

38.4

38,9

38.3

38-

„ -3

39.4

39.6

39.1

39.1

39.3

0.7

blz. 318.

61

Holl. Beng. nbsp;nbsp;nbsp;8 id.

38.6

38.5

88.9

88-

“».8

38.4

38.7

37.7

38.6

38.5

0.

Aantal uren na de injectie op 22 Februari.

11 nbsp;nbsp;nbsp;13nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21


Temperatuur op


No.


Getuberculiniseerde runderen.


20 Febr.

m. n.m.


21 Februari-

T.m. m.


Pi


188


Melkerij Mevr. I. 22e Febr. 1905. Beng Holl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jaar.

Austr. hiergeboren nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

Holl. id. nbsp;nbsp;nbsp;8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

Austr. Beng nbsp;nbsp;nbsp;12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

id. id. nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

Holl. hiergeboren nbsp;nbsp;nbsp;9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

id. Jav. nbsp;nbsp;nbsp;10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

6 April 1905. Austr. bruin 8 nbsp;nbsp;nbsp;id. geim-

porteerd 1903,


38.4

38.3

88.3

38.4

38.5 38.1nbsp;38.3


38.4

38.8

38.9 38.6

38.4

38.5 38.8nbsp;4 en 5 April.


38.3

38.6

38.7

38.5

38.7

38.8

38.6


39.2

38.6

38.5

38.6 38.5nbsp;38.8

38.7


38 .

38-?

39|

38-!

38-S


38


38


38.5 38.4nbsp;38.4

38.6

38.7 38.7nbsp;38.


38.6

38.8

38.6

38.7 38.7

38.9 38.7


38.8 38.6

38.5

38.6

38.9 38.6nbsp;38.6


39.1

38.7

38.8 38.nbsp;38.nbsp;38.6

38.8


38.9

39.1 38.7

39.2

39.3 38.9nbsp;38.9


6 April


38.6


38.7


38.6


38.'


39.3


38.4


38.6


38.6


I

38.6138.4


-ocr page 324-

309

308

No.

Getuberouliniseerde runderen.

Tem].

20 Febr.

m. n.m.

eratuur op

21 Februari'

v.m. m. V®

Aantal

11

uren na de injectie op

22 Februari

13 nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18

O

c3

lt;v

Melkerij I. 22e Febr. 1905.

3» 0

69

Hol). Jav. nbsp;nbsp;nbsp;14 jaa,r.

37.8

37.9

37.8

38'

3ft o

38.4

38.4

38.6

38.5

0.4

70

Austr. liiergeboreii nbsp;nbsp;nbsp;5 id.

38.5

38.4

38.

38.2

38.8

38.2

38.2

0.

71

Jav. Moll. nbsp;nbsp;nbsp;5 id.

38.5

38.9

38.4

38.

38.8

39 3

38.7

38.4

0.4

72

id. id. nbsp;nbsp;nbsp;6 id.

38.5

38.1

88.4

o9*

38.6

38.9

38.8

38.5

0.

73

7-8 id. nbsp;nbsp;nbsp;6 id.

.89.8

38.9

38.8

39'

38.1

38.4

39.3

39.5

0.3

74

Beng. .Tav. nbsp;nbsp;nbsp;7 id.

38.8

38.4

38.5

38-

'^0.5

38.6

38.8

38.3

38.5

0.

-

75

Austr. Lissi iiiergeboren nbsp;nbsp;nbsp;6 id.

88.4

38.6

38.2

38-

3ft o

39.2

39.3

39.4

39.4

1.

76

Holl. nbsp;nbsp;nbsp;6 id.

38.8

38.4

38.5

38'

38.2

38.7

38.9

38.8

0.

77

id. Beng. nbsp;nbsp;nbsp;8 id.

38.1

38.8

39.2

38.

39.3

39.4

39.4

39.2

0.2

78

id. id. nbsp;nbsp;nbsp;7 id.

39.4

39,2

39.2

38'

39.

39.2

39.2

38.9

0.

79

Beng Holl. nbsp;nbsp;nbsp;9 id.

38.3

38.2

38.3

38.

3Q n

38.8

38.9

38.4

39.

0.4

80

¦Tav. Beng. nbsp;nbsp;nbsp;9 id.

38.8

38.7

38.7

38.

39.4

39.2

39.9

39.7

1.2



-ocr page 325-

309

308

No.

Getuberouliniseerde runderen.

Tem].

20 Febr.

m. n.m.

eratuur op

21 Februari'

v.m. m. V®

Aantal

11

uren na de injectie op

22 Februari

13 nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18

O

c3

lt;v

Melkerij I. 22e Febr. 1905.

3» 0

69

Hol). Jav. nbsp;nbsp;nbsp;14 jaa,r.

37.8

37.9

37.8

38'

3ft o

38.4

38.4

38.6

38.5

0.4

70

Austr. liiergeboreii nbsp;nbsp;nbsp;5 id.

38.5

38.4

38.

38.2

38.8

38.2

38.2

0.

71

Jav. Moll. nbsp;nbsp;nbsp;5 id.

38.5

38.9

38.4

38.

38.8

39 3

38.7

38.4

0.4

72

id. id. nbsp;nbsp;nbsp;6 id.

38.5

38.1

88.4

o9*

38.6

38.9

38.8

38.5

0.

73

7-8 id. nbsp;nbsp;nbsp;6 id.

.89.8

38.9

38.8

39'

38.1

38.4

39.3

39.5

0.3

74

Beng. .Tav. nbsp;nbsp;nbsp;7 id.

38.8

38.4

38.5

38-

'^0.5

38.6

38.8

38.3

38.5

0.

-

75

Austr. Lissi iiiergeboren nbsp;nbsp;nbsp;6 id.

88.4

38.6

38.2

38-

3ft o

39.2

39.3

39.4

39.4

1.

76

Holl. nbsp;nbsp;nbsp;6 id.

38.8

38.4

38.5

38'

38.2

38.7

38.9

38.8

0.

77

id. Beng. nbsp;nbsp;nbsp;8 id.

38.1

38.8

39.2

38.

39.3

39.4

39.4

39.2

0.2

78

id. id. nbsp;nbsp;nbsp;7 id.

39.4

39,2

39.2

38'

39.

39.2

39.2

38.9

0.

79

Beng Holl. nbsp;nbsp;nbsp;9 id.

38.3

38.2

38.3

38.

3Q n

38.8

38.9

38.4

39.

0.4

80

¦Tav. Beng. nbsp;nbsp;nbsp;9 id.

38.8

38.7

38.7

38.

39.4

39.2

39.9

39.7

1.2



-ocr page 326-

310


311


Temperatuur op

No.

Getuberculiniseerde runderen.

23 Febr.

V. m. m.

ü. ^

Melkerij A. 24' Febr. 1905

93

94

Jav. Beng nbsp;nbsp;nbsp;7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jaar

id. id. nbsp;nbsp;nbsp;10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

38.438.3

38.6j33.6

38.|

38.f

Aantal uren na de injectie op 24 Februari.

12 nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21

38.4

38.5


38.2

38.6


38.5

38.6


38.6

31.6


38.5

38.9


0.2

0.3


Temperatuur op


No.


Getuberculiniseerde runderen.


23 Febr. w.m. m. niJ


Aantal uren na de injectie op 24 Februari.

12 nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21


Ph


Melkerij J. 24' Febr. 1905


95

96

97

98

99 100nbsp;101nbsp;102


Beng. Jav. id. id.nbsp;id. id.nbsp;Beng. Austr.nbsp;Austr. Holl.nbsp;Boll. Beng.nbsp;Beng. Jav.nbsp;id. id.


6

6

7

12

7

9

10

15


jaar

id.

id.

id.

id.

id.

id.

id.


38.5

38.2

38.3 38.8nbsp;38.8

38.4

38.5 38.4


38.2

38.7


38.« 38.^


38.4 nbsp;nbsp;nbsp;38.‘fnbsp;38.7:38.^nbsp;38.7 38.’nbsp;38.2,88.1

38.5 nbsp;nbsp;nbsp;38.^nbsp;38.2 38.’


38.3

38.6

38.6

38.5

88.3

38.9

38 9

38.4

38.1

38.4

38.6

38.4

38.7

38.5

38.5

38.6

38.5

39.3

39.1

39.1

38.3

38.4

38.6

88.4

38.6

38.6

38.5

38.3

38.8

38.3

38.6

38.7


0.

0.2

0.2

0

0.5

0.

0.1

0.4


Temperatuur op 24 Febr. 25 Febr.


No.

Getuberculiniseerde runderen.

m.

n. m.

V. m.

m.

Melkerij. V. 26' Pebi

1905

103

Holl. hiergeboren

12

laar

38.3

38.6

38.5

38.61

104

Austr. Holl.

9

id.

88.4

38.8

38.9

38.51

105

Holl. Austr.

8

id.

40.2

39 9

39.7

39.91

106

id. hiergeboren

9

id.

38.4

38.7

38.6

38.71

107

id. nbsp;nbsp;nbsp;id.

14

id.

38.9

39.1

38.8

38.91

108

Austr. Jav.

9

id.

38.5

38.5

38.4

38.41

109

id [geïmporteerd] 10

id. in

1902

39.3

39.9

38.9

39.61

110

id. Holl.

12

id.

38.5

38.9

38.8

38.5 S

111

Holl. Austr.

10

id.

38.5

39.1

88.7

38.63

112

Austr. Beng.

10

id.

38.3

48.8

38.6

.38.7 3

113

Holt. Austr.

14

id.

38.9

39.3

.39.1

.39.13

114

Austr.

8

id.

38.7

38.1

38.9

39.2 3

115

id. [geimporteerd]

10

id.

38.8

39.9

38.6

38.6 3

116

id. nbsp;nbsp;nbsp;id.

8

id.

38.6

39.9

38.9

,38.7 3

117

id. Beng.

6

id.

38.5

38.8

38.7

38.93

118

id. Holl.

11

id.

38.63


iO.’

i8-’

18.

18.;

19.’

;9.’

a.1


38;

38,

38'

39

Aantal

10

uren na de injectie op

26 Februari.

12 nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18

O)

O

lt;0

Dh

i

8

38.7

38.6

38.7

38.6

38.9

0.3

7

38. t)

38.8

38.9

38.8

38.8

0.

39.7

39.9

39.8

39.8

39.9

0.

9

38.7

38.8

38.9

38 .'7

38.9

0.1

7

38.5

38.6

38.7

38.6

38.7

0.

5

38. ö

38.7

38.9

38.6

39.5

0.2

1

38.9

38.8

38.7

38.7

38.6

9.

6

38.8

38.7

38.9

38.8

38.9

0.

7

38.4

38.5

38.7

38.6

38.8

0.

6

38.6

38.7

38.7

38.7

39.3

0.5

1

38.9

39.

38.8

38.9

38.6

0.3

9

39.1

38.8

38.9

38.8

38.9

0.

7

38.6

38.8

38.7

38.6

38.7

ö.

8

38.5

38.7

38.7

38.8

38.8

0.

6

38.8

38.6

38.7

38.6

38.8

0.

7

38.5

38.6

38.8

38.5

38.8

0.


-ocr page 327-

310


311


Temperatuur op

No.

Getuberculiniseerde runderen.

23 Febr.

V. m. m.

ü. ^

Melkerij A. 24' Febr. 1905

93

94

Jav. Beng nbsp;nbsp;nbsp;7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jaar

id. id. nbsp;nbsp;nbsp;10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

38.438.3

38.6j33.6

38.|

38.f

Aantal uren na de injectie op 24 Februari.

12 nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21

38.4

38.5


38.2

38.6


38.5

38.6


38.6

31.6


38.5

38.9


0.2

0.3


Temperatuur op


No.


Getuberculiniseerde runderen.


23 Febr. w.m. m. niJ


Aantal uren na de injectie op 24 Februari.

12 nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21


Ph


Melkerij J. 24' Febr. 1905


95

96

97

98

99 100nbsp;101nbsp;102


Beng. Jav. id. id.nbsp;id. id.nbsp;Beng. Austr.nbsp;Austr. Holl.nbsp;Boll. Beng.nbsp;Beng. Jav.nbsp;id. id.


6

6

7

12

7

9

10

15


jaar

id.

id.

id.

id.

id.

id.

id.


38.5

38.2

38.3 38.8nbsp;38.8

38.4

38.5 38.4


38.2

38.7


38.« 38.^


38.4 nbsp;nbsp;nbsp;38.‘fnbsp;38.7:38.^nbsp;38.7 38.’nbsp;38.2,88.1

38.5 nbsp;nbsp;nbsp;38.^nbsp;38.2 38.’


38.3

38.6

38.6

38.5

88.3

38.9

38 9

38.4

38.1

38.4

38.6

38.4

38.7

38.5

38.5

38.6

38.5

39.3

39.1

39.1

38.3

38.4

38.6

88.4

38.6

38.6

38.5

38.3

38.8

38.3

38.6

38.7


0.

0.2

0.2

0

0.5

0.

0.1

0.4


Temperatuur op 24 Febr. 25 Febr.


No.

Getuberculiniseerde runderen.

m.

n. m.

V. m.

m.

Melkerij. V. 26' Pebi

1905

103

Holl. hiergeboren

12

laar

38.3

38.6

38.5

38.61

104

Austr. Holl.

9

id.

88.4

38.8

38.9

38.51

105

Holl. Austr.

8

id.

40.2

39 9

39.7

39.91

106

id. hiergeboren

9

id.

38.4

38.7

38.6

38.71

107

id. nbsp;nbsp;nbsp;id.

14

id.

38.9

39.1

38.8

38.91

108

Austr. Jav.

9

id.

38.5

38.5

38.4

38.41

109

id [geïmporteerd] 10

id. in

1902

39.3

39.9

38.9

39.61

110

id. Holl.

12

id.

38.5

38.9

38.8

38.5 S

111

Holl. Austr.

10

id.

38.5

39.1

88.7

38.63

112

Austr. Beng.

10

id.

38.3

48.8

38.6

.38.7 3

113

Holt. Austr.

14

id.

38.9

39.3

.39.1

.39.13

114

Austr.

8

id.

38.7

38.1

38.9

39.2 3

115

id. [geimporteerd]

10

id.

38.8

39.9

38.6

38.6 3

116

id. nbsp;nbsp;nbsp;id.

8

id.

38.6

39.9

38.9

,38.7 3

117

id. Beng.

6

id.

38.5

38.8

38.7

38.93

118

id. Holl.

11

id.

38.63


iO.’

i8-’

18.

18.;

19.’

;9.’

a.1


38;

38,

38'

39

Aantal

10

uren na de injectie op

26 Februari.

12 nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18

O)

O

lt;0

Dh

i

8

38.7

38.6

38.7

38.6

38.9

0.3

7

38. t)

38.8

38.9

38.8

38.8

0.

39.7

39.9

39.8

39.8

39.9

0.

9

38.7

38.8

38.9

38 .'7

38.9

0.1

7

38.5

38.6

38.7

38.6

38.7

0.

5

38. ö

38.7

38.9

38.6

39.5

0.2

1

38.9

38.8

38.7

38.7

38.6

9.

6

38.8

38.7

38.9

38.8

38.9

0.

7

38.4

38.5

38.7

38.6

38.8

0.

6

38.6

38.7

38.7

38.7

39.3

0.5

1

38.9

39.

38.8

38.9

38.6

0.3

9

39.1

38.8

38.9

38.8

38.9

0.

7

38.6

38.8

38.7

38.6

38.7

ö.

8

38.5

38.7

38.7

38.8

38.8

0.

6

38.8

38.6

38.7

38.6

38.8

0.

7

38.5

38.6

38.8

38.5

38.8

0.


-ocr page 328-

313

312

Tempertuur op

Aantal

uren

na de injectie op

No.

Getuberculiniseerde runderen

24 Febr.

25

Februari.

26 Februari.

lU.

n.Di.

v.m.

m.

n.iu-

8

10

12

15

18

21

Melkerij G. 26e Febr. 1906.

119

Holl. Beng.

41/2 jaar.

38.5

39.2

39.

38.7

38.1

38.9

39.1

38.8

38.9

38.7

38.8

120

id. Austr.

6 id.

38.8

39.6

39.3

38.9

39.3

38;7

39 1 38:8nbsp;38,9nbsp;38.6nbsp;38,9

39.8

88.9

39.

38.9

38.8

38.8

39.1

39.

38.9

121

id. Beng.

5 id.

38.7

39.2

39.

38.6

38.»

38.6

38.7

38.9

38.8

38.7

122

123

Beng. Holl.

Austr. Beng.

4 nbsp;nbsp;nbsp;id.

6 nbsp;nbsp;nbsp;id.

38.4

38.6

39.4

38.8

39.2

39.

38.9

38.8

39.2

38.»

38.9

38.6

38.9

88.7

39.2

38.7

89.1

38.7

38.9

38.8

124

Austr. Beng.

47-2 id.

38.6

39.2

39.

38.7

38.»

38.7

38.8

38.9

38.8

38.9

125

Holl. id.

16 id.

38.3

39,3

38.2

38,3

38.1

38.8

38,7

38.6

38,6

38.8

126

Austr.

8 id.

38.6

29.

38.8

38.5

38.»

38.8

38.7

38.8

38.6

38.7

127

Holl. hiergeboren

472 id.

39.7

89.2

39.2

39.4

40.2

39.4

39.3

39.

38.9

38,7

128

Austr. Holl.

7 id.

38,5

38,9

38,9

38.7

38.»

39.1

38.8

38.7

88.7

38.9

129

id. id.

8 id.

38.9

39.1

38.9

38.8

39.2

38.7

38.8

38.9

38.9

38.8

130

Holl. (biergeboren).

4‘;2 id.

38.6

38.8

38.7

38.8

39.1

38.8

38.7

38,7

38.8

38.7

131

Austr. Holl.

5 id.

38.5

38.

38.9

38.9

38.»

•'0.9

39,

38.6

38.8

38.7

38.6

38.8

132

id. Beng.

7 id.

38.5

39.3

38.8

38.5

38. lt;

39.1

38 9

39.1

38.8

39.1

No.

Getuberculiniseerde runderen.

Temi

13 Febr.

m. n.m.

)eratuur op

14 Februari-v.m. ni. n-^

Aantal uren na de injec

15 Maart.

10 nbsp;nbsp;nbsp;12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18

tie op

16 Maart.

21 V. m.

«U

0

c3

(U

133

Melkerp Meij. de G.

Austr. (geimporteerd)

15e Maart 1905.

in 1903 nbsp;nbsp;nbsp;9

39.9

39.8

39.5

39.9

39.»

40-1

^9-8

89 4 39 1nbsp;39.

38.9

9.3

39.1

39.

38.9

39.5

39.7

39.9

39.9

40.1

39,6

0.2

134

Holl. Austr.

8

39.7

40.1

39.8

39.8

39.4

39.9

39.7

.39.8

89.8

39,8

0.

135

Beng. id.

9

38.6

38.5

38.7

38.8

38.7

38.8

38.8

38.9

38.7

38.8

38.5

0.1

136

Holl. id.

10

38.5

38,8

38.7

38.6

38.»

38.»

38.6

38.9

38.7

38.8

39.

38.7

0.1

137

id. id.

12

39.3

39.2

38.8

39.1

38.9

.38.6

38.8

39.

39.1

38.7

0.1

138

id. id.

7

39.4

39,1

38.9

39.2

39-?

38.8

38.5

38.9

39.3

39.2

38,9

0.

139

Austr. fgeimporteerd)

6

39.5

39.3

39.

38.8

39.»

38.9

38.8

38.8

38.8

38.9

38.-6

0.

140

Beng. Austr.

8

39.

38.8

38.8

39.

38.6

38.9

38.8

38.7

39.1

39.

0,

141

id. nbsp;nbsp;nbsp;id.

7

39.3

38.9

39,1

38.8

89'

39.1

38.8

38.8

38.9

38.8

38.9

38.6

0.

142

id. nbsp;nbsp;nbsp;id.

12

38.8

38.9

39.

38.8

38.9

38.6

38.7

38.9

39.

38.7

0.

143

Austr. Jav.

11

38.9

39.

38.7

38.9

38.»

38.7

38.6

38.7

38.9

38.7

38.8

0.

144

Holl. Austr.

10

38.4

38 6

38.9

38.9

38.5

38.9

38.8

38.8

38.9

38.7

0.

-ocr page 329-

313

312

Tempertuur op

Aantal

uren

na de injectie op

No.

Getuberculiniseerde runderen

24 Febr.

25

Februari.

26 Februari.

lU.

n.Di.

v.m.

m.

n.iu-

8

10

12

15

18

21

Melkerij G. 26e Febr. 1906.

119

Holl. Beng.

41/2 jaar.

38.5

39.2

39.

38.7

38.1

38.9

39.1

38.8

38.9

38.7

38.8

120

id. Austr.

6 id.

38.8

39.6

39.3

38.9

39.3

38;7

39 1 38:8nbsp;38,9nbsp;38.6nbsp;38,9

39.8

88.9

39.

38.9

38.8

38.8

39.1

39.

38.9

121

id. Beng.

5 id.

38.7

39.2

39.

38.6

38.»

38.6

38.7

38.9

38.8

38.7

122

123

Beng. Holl.

Austr. Beng.

4 nbsp;nbsp;nbsp;id.

6 nbsp;nbsp;nbsp;id.

38.4

38.6

39.4

38.8

39.2

39.

38.9

38.8

39.2

38.»

38.9

38.6

38.9

88.7

39.2

38.7

89.1

38.7

38.9

38.8

124

Austr. Beng.

47-2 id.

38.6

39.2

39.

38.7

38.»

38.7

38.8

38.9

38.8

38.9

125

Holl. id.

16 id.

38.3

39,3

38.2

38,3

38.1

38.8

38,7

38.6

38,6

38.8

126

Austr.

8 id.

38.6

29.

38.8

38.5

38.»

38.8

38.7

38.8

38.6

38.7

127

Holl. hiergeboren

472 id.

39.7

89.2

39.2

39.4

40.2

39.4

39.3

39.

38.9

38,7

128

Austr. Holl.

7 id.

38,5

38,9

38,9

38.7

38.»

39.1

38.8

38.7

88.7

38.9

129

id. id.

8 id.

38.9

39.1

38.9

38.8

39.2

38.7

38.8

38.9

38.9

38.8

130

Holl. (biergeboren).

4‘;2 id.

38.6

38.8

38.7

38.8

39.1

38.8

38.7

38,7

38.8

38.7

131

Austr. Holl.

5 id.

38.5

38.

38.9

38.9

38.»

•'0.9

39,

38.6

38.8

38.7

38.6

38.8

132

id. Beng.

7 id.

38.5

39.3

38.8

38.5

38. lt;

39.1

38 9

39.1

38.8

39.1

No.

Getuberculiniseerde runderen.

Temi

13 Febr.

m. n.m.

)eratuur op

14 Februari-v.m. ni. n-^

Aantal uren na de injec

15 Maart.

10 nbsp;nbsp;nbsp;12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18

tie op

16 Maart.

21 V. m.

«U

0

c3

(U

133

Melkerp Meij. de G.

Austr. (geimporteerd)

15e Maart 1905.

in 1903 nbsp;nbsp;nbsp;9

39.9

39.8

39.5

39.9

39.»

40-1

^9-8

89 4 39 1nbsp;39.

38.9

9.3

39.1

39.

38.9

39.5

39.7

39.9

39.9

40.1

39,6

0.2

134

Holl. Austr.

8

39.7

40.1

39.8

39.8

39.4

39.9

39.7

.39.8

89.8

39,8

0.

135

Beng. id.

9

38.6

38.5

38.7

38.8

38.7

38.8

38.8

38.9

38.7

38.8

38.5

0.1

136

Holl. id.

10

38.5

38,8

38.7

38.6

38.»

38.»

38.6

38.9

38.7

38.8

39.

38.7

0.1

137

id. id.

12

39.3

39.2

38.8

39.1

38.9

.38.6

38.8

39.

39.1

38.7

0.1

138

id. id.

7

39.4

39,1

38.9

39.2

39-?

38.8

38.5

38.9

39.3

39.2

38,9

0.

139

Austr. fgeimporteerd)

6

39.5

39.3

39.

38.8

39.»

38.9

38.8

38.8

38.8

38.9

38.-6

0.

140

Beng. Austr.

8

39.

38.8

38.8

39.

38.6

38.9

38.8

38.7

39.1

39.

0,

141

id. nbsp;nbsp;nbsp;id.

7

39.3

38.9

39,1

38.8

89'

39.1

38.8

38.8

38.9

38.8

38.9

38.6

0.

142

id. nbsp;nbsp;nbsp;id.

12

38.8

38.9

39.

38.8

38.9

38.6

38.7

38.9

39.

38.7

0.

143

Austr. Jav.

11

38.9

39.

38.7

38.9

38.»

38.7

38.6

38.7

38.9

38.7

38.8

0.

144

Holl. Austr.

10

38.4

38 6

38.9

38.9

38.5

38.9

38.8

38.8

38.9

38.7

0.

-ocr page 330-

314


315


No.

Getuberouliniseerde runderen.

Tem]

Maart.

)eratuur op

12 Maart.

v.m. m. n.I» _^

Melkerij F. 13 Maart 1905.

145

Austr. Roll. nbsp;nbsp;nbsp;7jaar.

88.7

38.9

39.

146

id. Beng. nbsp;nbsp;nbsp;8 id.

38.8

38.7

39.1^

147

Austr. (geimporteerd) 6 id. inFebr. 1905.

39.4

39.6

40.2

Aantal uren na de injectie op 13 Maart.

8 nbsp;nbsp;nbsp;10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21


^8.8

38.8

iO.6


38.8

38.6

38.7

38.6

38.9

38.9

.38.7

38.8

39.

39.3

40.5

40.2

40.5

40.2

40.1


0.

0 2 0.4



No,


Getuberouliniseerde runderen.


Temperatuur op 1 en 2 April,nbsp;ra. n. m. v. m. m.


Melkerjj Mer. B. 3 April 1905.


158

159

160 161nbsp;162

163

164

165


Austr. Beng.

id. id.

Beng. Jav.

id. Holl.

Roll. Jav.

id. Beng.

Austr. geimporteerd in 1904 12 id id,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id. 7 ¦¦


8 ;)aar. 7 ' id.nbsp;6 id.nbsp;1 id.nbsp;12 id.nbsp;6 id.


id.


39.1

38.7

38.4

39.4

38.4 39.1nbsp;39.3

39.5


39.2

39.

38.5

39.8

38.7 39.

39.7

40.7


38.9

38.4

38.4

39.3

.38.1

38.9

38.9

39.6


39.3

39.

38.5

39.6

38.5 39-3

39.6 39


3.«-


Aantal uren na de inje

3 April.

12 nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18

otie op

4 April.

21 v.m.

lt;V

-i-i

O

^ 38.4

38.4

38.7

38.8

88.8

38.7

0.

6 38.5

•38.4

38.8

38.8

39.

38.8

0.

7 38.6

38.6

38.8

88.5

38.7

38.6

0.1

2 39.3

39.

39.4

38.8

39.9

39.7

0.1

4 38.4

38.5

38.6

39.3

38.4

38.3

0.

8 38.6

38.9

39.

39.2

39.3

39.1

0.

6 40.3

39.9

39.8

39.5

39.5

88.9

0.8

Nogmaals getllberculimseerd.

1 88.4

39.9

39.3

39.9

40.3

39.8

0.4


-ocr page 331-

314


315


No.

Getuberouliniseerde runderen.

Tem]

Maart.

)eratuur op

12 Maart.

v.m. m. n.I» _^

Melkerij F. 13 Maart 1905.

145

Austr. Roll. nbsp;nbsp;nbsp;7jaar.

88.7

38.9

39.

146

id. Beng. nbsp;nbsp;nbsp;8 id.

38.8

38.7

39.1^

147

Austr. (geimporteerd) 6 id. inFebr. 1905.

39.4

39.6

40.2

Aantal uren na de injectie op 13 Maart.

8 nbsp;nbsp;nbsp;10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21


^8.8

38.8

iO.6


38.8

38.6

38.7

38.6

38.9

38.9

.38.7

38.8

39.

39.3

40.5

40.2

40.5

40.2

40.1


0.

0 2 0.4



No,


Getuberouliniseerde runderen.


Temperatuur op 1 en 2 April,nbsp;ra. n. m. v. m. m.


Melkerjj Mer. B. 3 April 1905.


158

159

160 161nbsp;162

163

164

165


Austr. Beng.

id. id.

Beng. Jav.

id. Holl.

Roll. Jav.

id. Beng.

Austr. geimporteerd in 1904 12 id id,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id. 7 ¦¦


8 ;)aar. 7 ' id.nbsp;6 id.nbsp;1 id.nbsp;12 id.nbsp;6 id.


id.


39.1

38.7

38.4

39.4

38.4 39.1nbsp;39.3

39.5


39.2

39.

38.5

39.8

38.7 39.

39.7

40.7


38.9

38.4

38.4

39.3

.38.1

38.9

38.9

39.6


39.3

39.

38.5

39.6

38.5 39-3

39.6 39


3.«-


Aantal uren na de inje

3 April.

12 nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18

otie op

4 April.

21 v.m.

lt;V

-i-i

O

^ 38.4

38.4

38.7

38.8

88.8

38.7

0.

6 38.5

•38.4

38.8

38.8

39.

38.8

0.

7 38.6

38.6

38.8

88.5

38.7

38.6

0.1

2 39.3

39.

39.4

38.8

39.9

39.7

0.1

4 38.4

38.5

38.6

39.3

38.4

38.3

0.

8 38.6

38.9

39.

39.2

39.3

39.1

0.

6 40.3

39.9

39.8

39.5

39.5

88.9

0.8

Nogmaals getllberculimseerd.

1 88.4

39.9

39.3

39.9

40.3

39.8

0.4


-ocr page 332-

No.


166

167

168

169

170


No,


No.


176

177

178 169


316


317


Getuberculiniseerde aunderen.


Melkerij Mev, G. 5 April 1905.


Beng. Holl. id. Auatr.


11 jaar. 4 ' id.


Austr. Hiergeboren 8 id. Holl. ' ids 12 id.nbsp;Holl. Austr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.


Getuberculiniseerde runderen.


Melkerij Mej. de G. 8 April 1905.

Austr. nbsp;nbsp;nbsp;Hiergeboren 8 jaar.

Beng. nbsp;nbsp;nbsp;Austr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

id. nbsp;nbsp;nbsp;Holl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

Austr. nbsp;nbsp;nbsp;Jav.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

id. nbsp;nbsp;nbsp;Beng.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;stiernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.


Getuberculiniseerde runderen.


Melkerij J. 15 April 1905.

Austr koegeïmporteerd6jaar 19Masrt 1905.

id. id. nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in 1901

Beng. id. nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

id. id. nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.


Temperatuur op 3 en 4 April,nbsp;m. n. m. v. m. m. n.®


Aantal uren na de injectie op 5 April.


10 12


15


18 nbsp;nbsp;nbsp;21nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;24


39.8

39.8

39.5

39.2

39.3


40.2

39.2

40.5

39.5 39.5


39.5

38.1

39.5

38.9

39.1


39.9 40.j 38.7 89.|

40. ij 40 39.4:39.'nbsp;38.9, 39.:


1-9 39.9 ®9.4 .39.1

i|9.7; 39.5 38.7nbsp;^9.4, 39.2


39.9

38.8

39.2

38.8

39.8


39.9

38.8

39.8

38.9 .39.4


39 3' 39.9 39.8| 39.1

39.6 nbsp;nbsp;nbsp;39.6nbsp;39.4I 38.3

39.7 nbsp;nbsp;nbsp;39.8


40.

38.9

39.6 39,

39.7


2de injectie van No. 4 en ^ 5 dd. 10 Februari.


Temperatuur op 7 A pril.


V. m. m. n.


39.9 39.

39.6

38.7

38.9


40.1

39.3

39.3

39.3

39


38.


Temperatuur op 14 April,


V. m. m.


38.9 39.6

37.9 38.8


38.8

39.5

38.2


.39 39.Snbsp;38


38.9i38.


Temperatuur op

No.

Getuberculiniseerde runderen.

14 April.

V. m.

m.

180

Melkerij S. 15 April.

Beng. Astr. 6 jaar (moet overeenige dagen

kalveren).

39.4

39.

39.


Aantal uren na de injectie op 8 April.

15


12


18


Ss;


39.6

38.8

39.1

38.8

38.3


39.5

38.8 39.2

38.9 39.5


89.4

38.9 39.

88.9 39.2


Aantal uren na de injectie op 15 April.

12 nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21


39 o

39 f

^8.5

38

39.

39.1

89.2

39.2

38.7

39.4

39.4

39.

38.8

38.8

38.9

38.5

38.4

38.5

38.9

38.9


Aantal uren na de injectie op 15 April.

12 nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21


40,


40.1


40.


40.2


Ph


op


0.6


-ocr page 333-

No.


166

167

168

169

170


No,


No.


176

177

178 169


316


317


Getuberculiniseerde aunderen.


Melkerij Mev, G. 5 April 1905.


Beng. Holl. id. Auatr.


11 jaar. 4 ' id.


Austr. Hiergeboren 8 id. Holl. ' ids 12 id.nbsp;Holl. Austr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.


Getuberculiniseerde runderen.


Melkerij Mej. de G. 8 April 1905.

Austr. nbsp;nbsp;nbsp;Hiergeboren 8 jaar.

Beng. nbsp;nbsp;nbsp;Austr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

id. nbsp;nbsp;nbsp;Holl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

Austr. nbsp;nbsp;nbsp;Jav.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

id. nbsp;nbsp;nbsp;Beng.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;stiernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.


Getuberculiniseerde runderen.


Melkerij J. 15 April 1905.

Austr koegeïmporteerd6jaar 19Masrt 1905.

id. id. nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in 1901

Beng. id. nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

id. id. nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.


Temperatuur op 3 en 4 April,nbsp;m. n. m. v. m. m. n.®


Aantal uren na de injectie op 5 April.


10 12


15


18 nbsp;nbsp;nbsp;21nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;24


39.8

39.8

39.5

39.2

39.3


40.2

39.2

40.5

39.5 39.5


39.5

38.1

39.5

38.9

39.1


39.9 40.j 38.7 89.|

40. ij 40 39.4:39.'nbsp;38.9, 39.:


1-9 39.9 ®9.4 .39.1

i|9.7; 39.5 38.7nbsp;^9.4, 39.2


39.9

38.8

39.2

38.8

39.8


39.9

38.8

39.8

38.9 .39.4


39 3' 39.9 39.8| 39.1

39.6 nbsp;nbsp;nbsp;39.6nbsp;39.4I 38.3

39.7 nbsp;nbsp;nbsp;39.8


40.

38.9

39.6 39,

39.7


2de injectie van No. 4 en ^ 5 dd. 10 Februari.


Temperatuur op 7 A pril.


V. m. m. n.


39.9 39.

39.6

38.7

38.9


40.1

39.3

39.3

39.3

39


38.


Temperatuur op 14 April,


V. m. m.


38.9 39.6

37.9 38.8


38.8

39.5

38.2


.39 39.Snbsp;38


38.9i38.


Temperatuur op

No.

Getuberculiniseerde runderen.

14 April.

V. m.

m.

180

Melkerij S. 15 April.

Beng. Astr. 6 jaar (moet overeenige dagen

kalveren).

39.4

39.

39.


Aantal uren na de injectie op 8 April.

15


12


18


Ss;


39.6

38.8

39.1

38.8

38.3


39.5

38.8 39.2

38.9 39.5


89.4

38.9 39.

88.9 39.2


Aantal uren na de injectie op 15 April.

12 nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21


39 o

39 f

^8.5

38

39.

39.1

89.2

39.2

38.7

39.4

39.4

39.

38.8

38.8

38.9

38.5

38.4

38.5

38.9

38.9


Aantal uren na de injectie op 15 April.

12 nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21


40,


40.1


40.


40.2


Ph


op


0.6


-ocr page 334-

318


319


Temperatuur

op

No.

Getuberculiniseerde runderen.

15 April.

V. m.

Melkerp V. 16 April 1905.

181

Beng. koe. nbsp;nbsp;nbsp;8 jaar.

38.1

39.5

38.*

182

id. id. nbsp;nbsp;nbsp;6 id.

38.1

39.3

183

Austr. Beng. nbsp;nbsp;nbsp;7 id.

38.3

39.

39.•gt;

184

ld. nbsp;nbsp;nbsp;Jav.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10 id.

37.9

38.

39.^

185

Europ. id. nbsp;nbsp;nbsp;9 id.

38.1

38.6

39.^

1

38:6


Aantal uren na de injectie op

16 April.

12 nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21

O)

0

(D

P3

38.8

39.8

39.7

38.9

0.3

38.8

39.5

39.

38.4

0.2

38.6

39.6

39.6

38.8

0.2

39.

39.5

39.3

38.6

0.

39.2

39.5

39.3

38.9

0.



15


17 nbsp;nbsp;nbsp;19nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21


ce

OJ

Ph


38.7

38.7

38.8

38.9

39.8

39.9

39.9

40,4

38.8

40.6


0.2

0.4


Tweede injectie ' ^2, 59 nbsp;nbsp;nbsp;50.

Temperatuur

op

Aantal uren

na de injectie op

©

No.

Getuberculiniseerde runderen.

26 April.

27 April'

28 Maart.

29 Maart.

0

V. m.

V. m.

V. m.

10

12

15

18

21

v.m.

Pi

52

Austr. Beng. nbsp;nbsp;nbsp;di/j jaar.

38.1

38.3

38.1

38.4

39.

39.^ ^9.3

39.4

39.9

39.9

40.1

39.3

38.5

1.1


Temperatuur

op

Aantal uren na de injectie op

©

'

No.

Getuberculiniseerde runderen.

5

April.

6

April

9 April.

©

03

©

!•

V. m.

V. m.

V. m.

8

^ 10

12

15

18

21

Ph

59

Austr. geimporteerd in 1902. 7 jaar.

38.7

38.4

38.5

38.8

tgt;a ^

OÖ'.

*8.5

*8.6

38.5

38.8

38.7

38.7

38.5

0.

1

60

id. dochter van 59. nbsp;nbsp;nbsp;id.

39.2

39.1

39,1

39.3

3“*

39 . t)

39.5

39.3

j 0.3| nbsp;nbsp;nbsp;*


-ocr page 335-

318


319


Temperatuur

op

No.

Getuberculiniseerde runderen.

15 April.

V. m.

Melkerp V. 16 April 1905.

181

Beng. koe. nbsp;nbsp;nbsp;8 jaar.

38.1

39.5

38.*

182

id. id. nbsp;nbsp;nbsp;6 id.

38.1

39.3

183

Austr. Beng. nbsp;nbsp;nbsp;7 id.

38.3

39.

39.•gt;

184

ld. nbsp;nbsp;nbsp;Jav.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10 id.

37.9

38.

39.^

185

Europ. id. nbsp;nbsp;nbsp;9 id.

38.1

38.6

39.^

1

38:6


Aantal uren na de injectie op

16 April.

12 nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21

O)

0

(D

P3

38.8

39.8

39.7

38.9

0.3

38.8

39.5

39.

38.4

0.2

38.6

39.6

39.6

38.8

0.2

39.

39.5

39.3

38.6

0.

39.2

39.5

39.3

38.9

0.



15


17 nbsp;nbsp;nbsp;19nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21


ce

OJ

Ph


38.7

38.7

38.8

38.9

39.8

39.9

39.9

40,4

38.8

40.6


0.2

0.4


Tweede injectie ' ^2, 59 nbsp;nbsp;nbsp;50.

Temperatuur

op

Aantal uren

na de injectie op

©

No.

Getuberculiniseerde runderen.

26 April.

27 April'

28 Maart.

29 Maart.

0

V. m.

V. m.

V. m.

10

12

15

18

21

v.m.

Pi

52

Austr. Beng. nbsp;nbsp;nbsp;di/j jaar.

38.1

38.3

38.1

38.4

39.

39.^ ^9.3

39.4

39.9

39.9

40.1

39.3

38.5

1.1


Temperatuur

op

Aantal uren na de injectie op

©

'

No.

Getuberculiniseerde runderen.

5

April.

6

April

9 April.

©

03

©

!•

V. m.

V. m.

V. m.

8

^ 10

12

15

18

21

Ph

59

Austr. geimporteerd in 1902. 7 jaar.

38.7

38.4

38.5

38.8

tgt;a ^

OÖ'.

*8.5

*8.6

38.5

38.8

38.7

38.7

38.5

0.

1

60

id. dochter van 59. nbsp;nbsp;nbsp;id.

39.2

39.1

39,1

39.3

3“*

39 . t)

39.5

39.3

j 0.3| nbsp;nbsp;nbsp;*


-ocr page 336-

Dourine en haar behandeling.

In No. 7 van de recueil de médecine vétérinaire bespreekt E. MaRCHAL, paardenarts eerste klasse aan het reniontedepotnbsp;te Constantine, meer uitgebreid zijn behandelingsmethode vannbsp;dourine met kakodylas natrii. Reeds in 't nummer van 15nbsp;April 1903 had hij hieromtrent eenige mededeelingen gedaan.

Met verschillende kakodylaten is de behandeling mogeiijk, maar Marchal prefereert de natriumverbinding. Hij waar-schuurt tegen de gevaren van de toediening per os, daar het zoutnbsp;zich dan omzet in verbindingen, die irriteerende, dikwijls zelfsnbsp;tonische eigenschappen hebben. Het geneesmiddel wordtnbsp;subcutaan geappliceerd in een dosis van i gram opgelost innbsp;5 a 10 cc gedestilleerd water, dat vooraf flink gekookt wordt.

Gedurende 5 dagen wordt iederen dag genoemde dosis toegediend, waarna een rustperiode van minstens een weeknbsp;volgt. Daarna wordt de behandeling herhaald, zoo dikwijlsnbsp;als noodig is. De maatstaf tot beoordeeling, of herhaling dernbsp;injecties al of niet noodig is, is de toename in gewicht. Innbsp;sommige gevallen kan men de dosis tot 3 gram per dagnbsp;opvoeren, maar dan gefractionneerd toegediend en in behoorlijk verdunde solutie. De behandeling moet gepaard gaannbsp;met uitstekende verpleging, waarbij volgens den schrijver beweging in de open lucht een groote rol speelt. Van 6 doornbsp;dourine aangetaste paarden (de trypanosomen zijn in ’t bloednbsp;aangetoond) zijn er 5 door bovengenoemde behandeling genezen. Bij het 6^'- paard was de behandeling te laat ingesteld, n.1. pas 132 dagen na de eerste ziekteverschijnselen;nbsp;vandaar het slechte resultaat.

L.

-ocr page 337-

321

Infectieuse anaemie bij het paard.

VallÉE en Carré beschrijven een ziekte, voorkomende onder de paarden in de departementen van den Maas en in Nor-mandië. De voornaamste symptomen zijn die van een hevige,nbsp;acute anaemie, gevvoonlijk met doodelijken afloop. Jaarlijksnbsp;sterft er een belangrijk aantal paarden aan deze ziekte.

Verschillende onderzoekers schrijven genoemde ziekte toe aan onvoldoende voeding en verpleging, terwijl anderen vermoeden, dat ze van vermineusen of bacteriëelen aard is.nbsp;ValleÉ en Carré hebbeb deze anaemie door enting van bloednbsp;van een aangetast paard op een gezotid overgebracht ennbsp;zelfs het virus eenige malen door proefdieren laten pas-seeren.

Deze dieren vertoonden het typische beeld van een acute anaemie. Tot nu toe zijn alle bacterologische onderzoekingennbsp;te vergeefsch geweest, waarom de auteurs meenen, dat het virusnbsp;van de anaemie tot de groep der ultravisibele smetstoffennbsp;behoort.

L.

SEROTHERAPIE VAN DE HORSE-SICKNESS.

In Zuid-Afrika richte de horse-sickness groote verliezen aan onder den paardenstapel. De paarden, die de ziekte doorstaan hebben, zijn de zgn ,,gezouten” paarden van de Boeren.nbsp;Ze hebben een zekeren graad van natuurlijke immuniteit verkregen, zoodat ze in geïnfecteerde streken meestal volkomennbsp;gezond blijven. Door verschillende onderzoekers is van ditnbsp;feit gebruik gemaakt, zoodat men ten laatste een serum verkregen heeft, dat vrijwel immuniteit verschafte. Dit serumnbsp;had evenwel een onaangename nevenwerking, want het veroorzaakte meestal een dikwijls doodelijk verloopende haemo-globinurie. KoCH heeft tijdens zijn verblijf in Zuid-Afrikanbsp;dit onderwerp ter hand genomen en is er in geslaagd eennbsp;immunisatiemethode te vinden, waarbij de nadeelige gevolgen

21.

-ocr page 338-

322

van de serumiiijectie uitblijven. Zijn eerste werk was de natuurlijke immuniteit van enkele gezouten paarden op tenbsp;voeren door herhaalde enting met virulent bloed van eennbsp;aan horse-sickness gestorven paard. Na eenige maandennbsp;konden deze paarden een doodelijke dosis virulent virusnbsp;uitstekend verdragen. De duur van de immuniteit bleef maarnbsp;zeer kort, ongeveer 14 dagen. Het serum van deze paardennbsp;had een geringe curatieve werking, maar de haemolytischenbsp;werking bleef uit, zoodat er na de injectie geen haemoglo-binurie meer optrad. KOCH trachtte nu een combinatie vannbsp;serum en virus te vinden, waardoor een geringe aanval dernbsp;horse-sickness veroorzaakt werd, zoodat er actieve immuniteitnbsp;ontstond. Zijn methode is als volgt:

«.) Subcutane injectie aan den hals van 0,01 cc. virulent virus en 4 dagen later 100 cc. serum. Na een tusschenpoosnbsp;van 12 dagen.

d.) Injectie van 0,05 cc. virus en 4 dagen later 50 cc. serum. Na 12 dagen.

c. )

d. )

e. )nbsp;/•)nbsp;£¦)

0,20 cc. virus en 4 dagen later 50 cc. serum. Na 12 dagen. 0,5 cc. virus; geen serum. Na 12 dagen.

1 nbsp;nbsp;nbsp;cc. virus. Na 12 dagen.

2 nbsp;nbsp;nbsp;ce. virus. Na 12 dagen.

5 cc. virus.

Er is dus ongeveer 3 maanden noodig om totale immuni-satie te verkrijgen, maar men kan desnoods een of meer injecties overslaan.

KoCH deed dit, wanneer hij na de eerste injectie temperatuurstijging kreeg,

Koch concludeert uit zijn onderzoekingen het volgende;

1°. Door de gecombineerde injecties van virus en serum kan men zonder gevear paarden tegen horse-siekness immu-niseeren.

2°. In den regel is er voor ’t verkrijgen van immunisatie 3 maanden noodig, maar in sommige gevallen kan men dennbsp;duur bekorten tot 5 a 6 weken.

-ocr page 339-

323

3°. Na herhaalde injecties van virus in stijgende dosism te serum kan men ten slotte alleen virulent virus inspuiten.

4°. Door de entingen eenige malen te herhalen kan men de paarden volllt;omen refractair maken tegen natuurlijke infectie.

5°. Door de simultane injecties van serum en virus verschaft men paarden een immuniteit voldoende om een doodelijkenbsp;dosis virulent virus te verdragen.

[Berliner Tierdrztliche Wochenschrift.

L.

SEROVACCINATIE TEGEN RUNDERPEST EN HAAR GEVAREN.

In de Monatshefte für praktische Tierheiikunde Bd. XVI, H. 4 u. 5 waarschuwt dr A. TheiLER te Pretoria tegen denbsp;gevaren van de gebruikelijke serovaccinatie tegen runderpest.nbsp;De methode bestaat uit ’t simultaan injiceëreii van virus eiinbsp;serum.

Het serum is afkomstig van runderen, die geïmmuniseerd worden door enting van stijgende dosis virulent bloed van aannbsp;veepest lijdende dieren. Den 3en tot Sen dag na de serovaccinatie treden verschijnselen van veepest op. De reactie is meernbsp;of minder hevig, soms alleen verhoogde temperatuur. In dennbsp;regel is het sterftecijfer klein en men kan dit nog verminderennbsp;door een serum te gebruiken van bekende immunisatiewaarde.

Deze methode is in zoover goed, dat ze binnen betrekkelijk korten tijd active immuniteit verschaft, maar ze kan grootenbsp;gevaren opleveren. Het virus is afkomstig uit bloed vannbsp;zieke dieren, maar dit kan ook nog parasieten bevatten, vooralnbsp;in streken, waar bloedziekten enzoötisch voorkomen, zooals innbsp;Transvaal en aangrenzende landen, waar texaskoorts, trypano-somose en heartwater voorkomen.

Dieren, geboren in streken, waar texaskoorts endemisch is, zijn immuun voor texaskoorts en hun bloed bevat zeer dikwijls piro-plasmen. Wanneer men bloed van deze dieren gebruikt als

-ocr page 340-

324

entstof bij gevoelige dieren, dan krijgen deze een infectie gevolgd door een lichte reactie. Die reactie kan soms hevigernbsp;zijn en zelfs den dood tengevolge hebben.

Deze reactie kan optreden bij de runderen, die men tegen veepest wil immuniseeren, indien ze gevoelig zijn voor texas-koorts en indien ’t virus afkomstig is van een dier, datnbsp;immuun is voor deze ziekte. Onder deze omstandigheden entnbsp;men tegelijk de oorzaak van twee verschillende ziekten, waar-daar het sterftecijfer veel grooter wordt. Eerst vertoonennbsp;zich symptomen van runderpest en als deze voorbij zijn komennbsp;die van texaskoorts.

Hetzelfde is ’t geval met de trypanosomose veroorzaakt door trypanosoma Theileri, die veel in Zuid-Afrika voorkomt. Dezenbsp;parasiet is zeer dikwijls gevonden bij runderen, die geïmmuniseerd waren door herhaalde entingen van runderpestbloed.

Het geënte dier, dat tevens geïnfecteerd is door de trypanosoma en weerstand biedt aan de runderpestreactie, vermagert en kan ten slotte aan anaemie sterven. Het gevaar voornbsp;deze ziekte is minder dan voor de piroplasmose, omdat hetnbsp;bloed van genezen dieren geen trypanosomen meer bevat.

Een derde bloedziekte in Zuid-Afrika is het heartwater. De oorzaak ervan is nog niet bekend. De ziekte komt hoofdzakelijk in een beperkt gebied voor en tast meestal schapennbsp;en geiten aan. Geïmporteerd vee sterft meestal tengevolgenbsp;van heartwater.

De nagana, veroorzaakt door trypanosoma Brucci, is eveneens bij runderpestenting overgebracht.

Aan de serotherapeutische inrichting te Pretoria zijn van 19O1 tot 1903 452 stuks vee geënt. TheiLER verdeelt ditnbsp;aantal in 3 groepen.

i®. Runderen in Zuid-Afrika geboren in streken met texaskoorts (328).

2°. Runderen in Zuid-Afrika geboren in streken zonder texaskoorts (94).

3°. Runderen ingevoerd uit streken zonder texaskoort (30)..


-ocr page 341-

325

Van de 328 geënte dieren was ’t aantal zieken 1,8% en ’t sterftecijfer 1,5“/oi van de 94 andere 32,9% ziek en 41,2%nbsp;sterfte; van de overige 30 was het aantal zieken 83,3% ennbsp;’t sterftecijfer 46,6%.

Verder verdeelt Theiler de 452 runderen nog naar de klinische en pathologisch-anatomische verschijnselen in 4nbsp;groepen:

lo. Dieren gestorven tijdens de runderpestreactie.

2°. Dieren gestorven korten tijd na die reactie.

3°. Dieren gestorven vrij langen tijd na die reactie.

4®. Genezen dieren.

Hij beschrijft de symptomen vrij uitgebreid en concludeert hieruit de doodsoorzaak (runderpest, piroplasmose). Uit eennbsp;en ander komt Theilkr tot de overtuiging, dat de serovacci-natie tegen runderpest zeer gevaarlijk is in streken, waarnbsp;texaskoorts of een andere bloedziekte voorkomt. Dit gevaarnbsp;is vooral zeer groot, wanneer men bloed als entstof gebruiktnbsp;en dan dieren ent, die niet immuun zijn voor genoemdenbsp;bloedziekten.

Daarom heeft men in Transvaal van de serovaccinatie afgezien en gebruikt men alleen serum. Op de veartsenij-kuudige bijeenkomst van December 1901 te Pretoria heeftnbsp;men dit besloten en tevens, om, wanneer men binnen kortennbsp;tijd immuniteit wil verkrijgen, niet met bloed doch met galnbsp;te enten.

L.

Sera in de wondbehandeling.

In ’t Répertoire de Police sanitaire van 15 Aug. ’04 deelt de veearts ClIENOT zijn resultaten mee over de behandelingnbsp;van al of niet geinfecteerde wonden met antitetanisch ennbsp;antistreptococcenserum. Hij gebruikt de kera gedroogd innbsp;poedervorm bij allerlei wonden en heeft hun geneeskrachtigenbsp;werking vergeleken met de gewone wondmiddelen. Meestalnbsp;verkreeg hij bij serumbehandeling spoediger genezing. Denbsp;methode is als volgt:

-ocr page 342-

326

1° Scheren van den wondomtrek en wasschen met alkoho-lische zeepoplossing en aether.

2° Gevoelloos maken en desinfecteeren van de wond door irrigatie met een warme guajacoloplossing (4 %) of thymolop-lossing (2 %).

3° Opfrisschen van de wondranden en eventueele woekeringen met den scherpen lepel verwijderen.

4° Irrigatie van de wondvlakte met gefiltreerd gekookt water van ongeveer 50®.

5° Bepoederen van de wond en de omgeving met het se-rumpoeder.

6° Aseptisch compres op de wond en een flink wattenver-band aanleggen.

Het verband kan 8 tot 12 dagen blijven zitten bij een gewone wond. Bij gecompliceerde, geinfecteerde wonden moetnbsp;men het verband om de 2 (hoogstens 4) dagen verwisselen.

Volgens de onderzoekingen van Chenot heeft het antitetanisch serum een sterker cicatriseerend vermogen dan het serum vannbsp;MarmorcK. Ook door vermenging van beide poeders krijgtnbsp;men spoediger sicatrisatie dan door gebruik van een enkelnbsp;serumpoeder.

L.

Een geval van meervoudige drachtigheid.

In de annales de médecine vétérinaire van Januari 1905 deelt Ad Reul een merkwaardig geval van meervoudige drachtig,nbsp;heid bij een koe mee. Het was een gewone koe uit denbsp;Campine, 4 jaar oud ter hoogte van 1,38 M. In Juni 1904nbsp;wierp dit dier vier kalveren; twee stierkalveren en tweenbsp;vaarskalveren. Dit feit op zichzelf is nu niet zoo bijzonder,nbsp;want meervoudige drachtigheid komt bij runderen nogal eensnbsp;voor, maar de vruchten zijn dan meestal slecht ontwikkeldnbsp;en niet levensvatbaar. In ’t geval van ReuL evenwel waren

de vier kalveren normaal ontwikkeld en wogen ze ieder 15—18 K.G.

-ocr page 343-

827

Hoewel de moeder niet bijzonder veel melk gaf groeiden ze goed op, zoodat ze op 25 November respectievelijk wogennbsp;S3gt; 67, 70 en 87 K.G. Hun afmetingen op dat tijdstip vergeleken bij die van de moeder waren zelfs grooter dan bijnbsp;kalveren van een normaal dragende koe.

Opmerkelijk bij dit geval zijn nog de gelijkheid in kleur enquot;'afteekening der vier kalveren (juist als de moeder), hetnbsp;gepaard zijn der geslachten en het niet meer bronstig wordennbsp;der moeder.

L.

OVERGANG VAN RUNDERTUBERCULOSE OP DEN MENSCH

(Nizzali. Il (niovo raccoglitore medico.)

Een slager, die volkomen vrij was van erfelijke tuberculose, had zich bij het slachten van een rund, dat tuberculeus bleeknbsp;te zijn, gesneden.

Het kleine wondje genas spoedig, maar ging later weer open onder afscheiding van etterig secreet. Dit duurde ongeveernbsp;twee maanden, waarna het wondje weer genas. Toen begonnen de okselklieren zoo te zwellen, dat exstirpatie noodignbsp;werd. Ze vertoonden makroskopisch en mikroskopisch typischenbsp;tuberculeuse veranderingen, wat dus een nieuw bewijs is voornbsp;overgang van rundertuberculose op den mensch.

ref. uit Fortscht'itte der vet. Hygiene.

L.

Een eigenaardige door melkgebruik veroorzaakte EPIDEMIE (REJIWOOD BRITISH MEDICAL JOURNAL.

In Finchley, een der Londensche voorsteden, brak een epidemie uit, die binnen veertien dagen meer dan 500 personen aantastte. Na een incubatietijdperk van 24 uur werdennbsp;de patiënten onwel onder zwelling der halsklieren en symptomen van angina. Meestal gingen deze verschijnselen gepaard

-ocr page 344-

328

met hooge temperatuur. Ook trad dikwijls verettering der gezwollen lymphkliereu op. De patiënten waren zeer soporeus,nbsp;terwijl de genezing langzaam vorderde. Hij vrij veel personennbsp;trad na een korte beterschap recidief op. Schrijver gelooft,nbsp;dat de epidemie veroorzaakt werd door ’t gebruik van melk,nbsp;afkomstig van aan mastitis lijdende koeien. Daarom achtnbsp;hij een voortdurend veterinair toezicht op melkerijen gewenscht.



-ocr page 345-

Standplaatsen der militaire paardenartsen.


Hoogkamer L. J.

Burg W. van der Slooten J. vannbsp;Scheepens J. N. A. C.nbsp;[’) Numans J. C.

Haas H. J. Tromp de Broecke A. E. ten

majoor le luitenantnbsp;id.nbsp;id.

le luitenant kapiteinnbsp;le luitenant

Batavia.

id.

Soerabaja. Padalarang.nbsp;Salatiga.nbsp;Banjoe Biroe,nbsp;Kotta Radja.


Balen R. A. Plemper van kapitein met verlof in Europa.

Standplaatsen der Europeesche Gouvernkments en Particuliere Veeartsen.

Inspecteur-Chef.

Gouvts. veearts, id.

id. met verlof naar Europa.

Uriessen Dr. D. P. F. Velzën P. A. vannbsp;Vrijburg B.

Hubenet D.

Penning C. A.

SOHNS J. C. F. Jeronimus C. S.

Esser W. J.

Lier Dr. G. A. van ’t Hoen Dr. H.nbsp;Hellemans J.

Poel P. Ph. van der Bergh J. D. van den

Buitenzorg.

Batavia.

Bandoeng.

id.

Semarang.

id.

Kediri.

id.

Medan.

id.

Soerabaja.

id.

Bondozuoso.

id.

Magelang.

id.

Padang.

id.

Soerakarta.

id.

Palembang.


-ocr page 346-

ir


330

Vletter A. de

Gouvts. veearts. Rembang.

Wilde Ch. Th. G. H. de

id.

Pajakoemboeh..

Veen K. van der

id.

Buitenzorg.

Kempen F. W.

id-

Makassar.

Does [1J J. K. F, de

id.

Batavia.

Fischer D. J.

id.

Pamakassan.

VOLLEMA J.

id.

Pasoeroean.

Vrijburg A. nbsp;nbsp;nbsp;particulier veearts. Medan

Breed veld J.

id.

Bindjeij.

Standplaatsen der Inlandsche Güuver-

nements Veeartsen.

Raden Singosastro

Soerabaja.

Sradi

Kamal.

Mas Parto Prawiro

Pati.

Mas Djüdikromo

Djokjakarta.

Mas Ngoesman

Tegal.

Mas Abdoer Rachman

Cheribon.

Mas Marto Sentonc

Bandoeng.

Mas Beij Prawiro ArdJo

Batavia.

Mas Akdjo Soeparto

Poerwakarta.

V Si Badokong Galar Radja

Proehoeman Padang Sidempoean

Mas Atmo PrAwiro

Medan.

Mas Tim an

Djambi.

Karmin

Pontianak.

VMas Diredjo

Rengat.

^Mas Hardjo Soekarto

Muntok.

1

ïoegevoegd aan den Directeur van het Geneeskundig Labora-toruim.

-ocr page 347-

De Veeteelt in de residentiën K^e e^^^Banjoe-mas in verband met den oecSttomischen

i'E'

toestand van de bevolkkig. gt;

In het voorjaar van 1902 van buitenlaudsch verlof terug-keerende werd mij bij Besluit van den Directeur van Bin-nenlaiidsch-Bestuur dd°. 30 Mei no. 312 opgedragen, ten behoeve der aanmoediging van de paardenfokkerij en veeteeltnbsp;in bovengenoemde residentiën werkzaam te zijn; zullende, watnbsp;de afdeeling Poerbolinggo betreft, met gebruikmaking voornbsp;zooveel noodig van de door den ambtenaar SCHMALIIAUSENnbsp;in eene nota over den veestapel dier afdeeling geleverdenbsp;beschouwingen, vooreerst een onderzoek hebben in te stellennbsp;naar de meest gewenschte in elk dier gewesten te volgennbsp;werkwijze, waarbij de keuze is te doen uit de beide methoden,nbsp;bedoeld respectievelijk bij het besluit van 26 Juli 1896110.20nbsp;en bij art. I van het besluit van 6 Februari 1890 no. 7 junctonbsp;het besluit van 8 September 1896 110. 42 en vervolgens denbsp;uitvoering ter hand hebben te nemen van diegene der beidenbsp;methoden, waarop te zijner tijd zijne keuze voor elk der genoemde gewesten zal zijn gevallen, nadat daarop de sanctienbsp;der Regeering zal zijn verleend. Wordende hem tevens opgedragen om de tot bedoelde uitvoering betrekkelijke voorstellen tezijner tijd aan den Directeur van Binnenlandsch Bestuurnbsp;in te dienen.

Ten einde een goed overzicht te verkrijgen van den vee-stapel in deze gewesten, werden met medewerking van de besturende ambtenaren onderdistrictsgewijze 500 stuks veenbsp;verzameld, afkom.stig uit de verschillende desa’s. Tevens werdnbsp;deze gelegenheiil benut tot het houden van besprekingen metnbsp;de veebezitters zelf om te geraken tot eene methode van

-ocr page 348-

332

verbetering van den veestapel, die zonder te groote uitgaven voor het Gouvernement de meeste kans van slagen waarborgde.nbsp;Het kwam mij wensclielijk voor het verslag van het gehoudennbsp;onderzoek schematisch samen te stellen, zoodat de verschillende onderdeelen in eene bepaalde volgorde zullen wordennbsp;behandeld n. 1;

Geographisehe ligging en gesteldheid.

Toestand van den veestapel.

3

4 5‘nbsp;amp;

Veebezveging, vee en vleeschprijzen.

Oorzake)i van den achteruitgang van den veestapel.

Wijze ivaarop de veeteelt gedrevoi ivordt.

Wijze ivaarop de veeteelt gedreven behoort te worden om te kunnen bijdragen tot verbetering van den Oeconomischen

toestand van de bevolking:

a. nbsp;nbsp;nbsp;Zorgen voor voldoende veevoer’,

b. nbsp;nbsp;nbsp;Stationneeren van uitstekend niannelijk fokmateriaal',

c. nbsp;nbsp;nbsp;Invoeren van de castratie;

d. nbsp;nbsp;nbsp;Ophejfen van het verbod op het slachten van vroinve-lijke dieren, die nog voor de voortteling geschikt zijnnbsp;[Stbl. 1828 no. 6 en Stbl. i8j6 no. 4j);

e. nbsp;nbsp;nbsp;Streven naar verhooging der vee e)i vleesch.prijzen ;

f. nbsp;nbsp;nbsp;Houden van tentoonstellingen'.

Wat in afiuachting van Gouvernements hidp reeds tot verbetering van den veestapel is verricht.

Geoguapische ligging en gesteldheid.

De residentie Kedoe grenst oostelijk aan de residentiën Soerakarta en Djoejakarta, westelijk aan Banjoemas, noordelijk aan Samarang en zuidelijk aan den Indischen Oceaan.nbsp;Dit gewest groot 99 [j] geographisehe mijlen, bestaat uit tweenbsp;vrij scherpgescheiden gedeelten n. 1. noordelijk het bergterreinnbsp;en zuidelijk de vlakte. Het ligt dus voor de hand dat hetnbsp;klimaat alnaarmate de hoogte, waarop men zich bevindt,nbsp;zeer verschillend is.

1

-ocr page 349-

383

Over het algemeen is de bodem zeer vruchtbaar, getuige de kolossaal dichte bevolking, die zich bijna uitsluitend metnbsp;gewassen op dien grond geteeld, voeden moet. Waar in hetnbsp;noordelijk gedeelte djagoeng en tabak onder de gewassen denbsp;voornaamste plaats innemen, daar vormen in het zuidelijknbsp;gedeelte de rijst en klappercultuur ongetwijfeld de hoofdbronnen van bestaan. Op de grens van beiden worden al dienbsp;cultures aangetroffen. Dikwijls wordt tweemaal per jaar rijstnbsp;geplant, waar dit niet het geval is, begint de bevolking zichnbsp;meer en meer toe te leggen op den aanplant van tweedenbsp;gewassen, bekend ouder den naam van polowidjo. Behalvenbsp;de djagoeng en tabak, kan voor dit gewest hieronder gerangschikt worden- katjang in hare versehillende variëteiten, ketellanbsp;en kedele. De bladeren en het loof van de meesten dezernbsp;gewassen nemen als veevoer eene voorname plaats in.

De residentie Banjoemas, groot loi Q geographische mijlen, grenst Oostelijk aan de Kedoe, noordelijk aan Pekalongan, westelijk aan Cheiibon en de Preanger Regentschappen, terwijlnbsp;het zuidelijk gedeelte door den Indischen Oceaan bespoeldnbsp;wordt. Dit gewest heeft den vorm van een onregelmatignbsp;trapezium, welks korte zijde, de zuidkant, wel tweemaalnbsp;begrepen is op de basis daarvan, de noordelijke grens, ennbsp;is met inbegrip van het schiereiland Noesakembangan voornbsp;het grootste gedeelte bergachtig, hetgeen in de goenoengnbsp;Slamat met zijn breede basis in het midden der noordelijkenbsp;grens gelegen, zijn voornaamste uitdrukking vindt. Aan dennbsp;voet van dezen vulkaan strekt zich in de afdeelingen Poerboling-go en Poerwokerto eene groote vruchtbare vlakte uit tot aannbsp;de kali Serajoe. Ten zuiden van deze rivier en van het gebergte, dat zuidelijk van de hoofdplaats Banjoemas van hetnbsp;westen naar het oosten loopt, is eene vlakte gelegen, welkenbsp;zich tot aan de zuidkust uitstrekt. Het westen der afdeelingnbsp;Tjilatjap tot aan de Preanger en voornamelijk ten zuiden dernbsp;spoorlijn, wordt bijna geheel ingenonien door wildernis dienbsp;langzamerhand tot ontginning wordt gebracht. Verder treft

-ocr page 350-

334

men in het hooggebergte der afdeeling Bandjarnegara in het N. O. een llt;lein, zuiver plateau aan n. 1. dat van Kalibening.

Behalve de Tjitandoei, die vrijwel de geheeie W. grens vormt, is de voornaamste stroom de Serajoe, die door eennbsp;vruchtbaar dal van het N. O. door de afdeeling Bandjarnegaranbsp;naar het Z. W. loopt, onderweg alle rivieren in de doorstroomde afdeelingen in zich opnemende.

Ook hier zijn rijst en klappers de voornaamste cultures in de vlakte, terwijl in de noordelijke streken hoofdzakelijknbsp;djagoeng en tabak worden gecultiveerd. Op vele plaatsennbsp;wordt tweemaal per jaar padi geplant, waar dit niet het gevalnbsp;is, wordt gaandeweg meer werk gemaakt van polowidjo.

Terwijl in de residentie Kedoe de particuliere industrie zich bepaalt tot ééne suikerondernening, worden er in Banjoemasnbsp;vier aangetroffen.

Toestand van den Veestapel.

Alvorens hiervan eene beEchrijving te geven, komt het mij voor niet overbodig te zijn er op te wijzen, dat, waarnbsp;sprake is van vee- en veeteelt, niet alleen bedoeld wordtnbsp;runderen, buffels, schapen en geiten doch hieronder ooknbsp;begrepen zijn de paarden. Zoowel de runder als paardenfokkerij vormen dus een onderdeel van de veeteelt.

De residentie Kedoe bezit, vergeleken met Banjoemas een grooten veestapel, zooals blijkt uit deze opgave.


Over het Algemeen is de dichtheid van den veestapel in de bergstreken grooter dan in de dakte; de oeroet-sèwoe-

-ocr page 351-

385

streek aan de zuidkust maakt hierop voor de Kedoe eene gunstige uitzondering. De reden hiervan moet gezocht wordennbsp;in de grootere uitgestrektheid bouwgrond per man en in denbsp;wissel-cultuur aldaar gedreven, waardoor in den vorm vannbsp;allerlei afval veevoer beschikbaar komt. De voorradige hoeveelheid voedsel is van overwegenden invloed op de sterktenbsp;van den veestapel. De afdeeling Bandjarnegara maakt eenenbsp;minder gunstige uitzondering op de bergstreken. Uit onderstaande cijfers blijkt duidelijk, van welk groot belang het isnbsp;juiste gegevens te verzamelen omtrent de sterkte van dennbsp;veestapel, in verhouding tot het zielental en de bebouwdenbsp;oppervlakte gronds.

Afdeeling.

(Juderdistrict.

Aantal «tuks vee. Runderen; Buffels en paarden.

per 10(10 inwoners.

per 100 bouws.

Koetoardjo.

Djogobojo.

241

113

Sapoeran.

Sapoeran.

239

109

Bandjarnegara.

Karangkobar.

165

45

Tjilatjap.

Adiredja.

750

75

Vergeleken met cijfers, ontleend aan statistieken uit Europa en Amerika is de getalsterkte per Q K.M. hoog te noemennbsp;voor de Kedoe en en vrij goed voor Banjoemas.

Sterkte runder en karbouwen stapel.

per ? K.M.

per 100 inwoners.

Residentie Kedoe.

296193

70

14

„Bandjoemas.

168627

40

14

Sterkte rundveestapel.

Denemarken.

1745000

42

67

Vereenigde staten.

45100000

4,7

56

Zwitserland.

1300000

33

40

Frankrijk.

18550000

25

35

Dnitsohland.

19000000

34

33

Nederland.

1641000

49

32

Engeland.

11400000

37

28

• België

- nbsp;nbsp;nbsp;1480000

50

22

-ocr page 352-

336

Deze cijfers zijn voor zoover het buitenland betreft, ontleend aan het verslag van F. B. LöHNiS (Staats en provincialenbsp;bemoeiingen in zake veefokkerij), voorkomende in het Landbouwkundig Tijdschrift Aflevering I. 1902.

Per zeker aantal inwoners zijn de cijfers alles behalve gunstig, wat zijn reden vindt in het feit, dat hier geen veebezittersnbsp;worden aangetroffen met honderd stuks vee en meer zooalsnbsp;dit in Europa het geval is. Een inlander in deze streken dienbsp;5 a 7 stuks vee bezit, is al van de grootste veebezitters. Eenenbsp;uitzondering maakt in dit opzicht de controle-afdeeling Ma-djenang van de afdeeling Tjilatjap, waar de buffels vrij rondnbsp;loopen in de bosschen en het wel voorkomt dat eën persaonnbsp;eigenaar is van 30 a 40 stuks.

Het rund in deze gewesten vertegenwoordigt vrij wel één zelfde type. In hoogte varieerende van 1.15—1.30 M, is denbsp;kop gewoonlijk klein met rechte of eenigszins concave pro-fiellijn, goedgevormde hals, schoft in den regel te weinignbsp;ontwikkeld. Rug recht of iets ingebogen, lendenen voldoendenbsp;breed, dikwijls slecht gespierd, kruis recht of iets oploopendnbsp;in welk geval de staart hoog aangezet is en het dier eeniger-mate overbouwd is. De overboüwde runderen vormen evenwelnbsp;de groote minderheid, meestal is de schoft iets hooger dannbsp;het hoogste punt van het kruis. Ook zijn er, die een zeernbsp;hooge schoft vertoonen, doch dit zijn in den regel kruisingsproducten, afstammende van inlandsche koeien met Bengaal-sche stieren. Het kruis is gewoonlijk niet voldoende gespierdnbsp;eveneens de voor en achterbeenen. Vele exemplaren beantwoorden niet aan de eischen, welke men men aan behoorlijknbsp;werkvee mag stellen. Het aantal goedgebouwde koeien isnbsp;grooter dan dat der stieren. De grooteren onder de eerstennbsp;vormen een uitstekend fokmateriaal, de kleineren, wier aantalnbsp;niet onbelangrijk is, zijn vrijwel ongeschikt om met voordeelnbsp;voor de fokkerij gebezigd te worden. In de bergstrekennbsp;overtreft het aantal stieren dikwijls dat der koeien, in denbsp;vlakte is die verhouding juist omgekeerd, uitgezonderd de

-ocr page 353-

(loedgehoKH'de Jarriaiix(dtf. Stier. (Mei'h/dioe-Ti/pe.)

-ocr page 354- -ocr page 355- -ocr page 356- -ocr page 357- -ocr page 358- -ocr page 359- -ocr page 360- -ocr page 361- -ocr page 362- -ocr page 363- -ocr page 364- -ocr page 365-

€ggsjjgMSIllg^^

-ocr page 366- -ocr page 367- -ocr page 368- -ocr page 369-

Goedgebouwde Javmnsche Hengst (Kedoe-Type.)

-ocr page 370- -ocr page 371-

Gedegenereerde Javmnsche Hengst.

-ocr page 372- -ocr page 373-

Goedgebouwde Javaansche Merrie {Kedoe-Type.)

mm

-ocr page 374-


-ocr page 375- -ocr page 376- -ocr page 377-

337

ravvahstreek van de controle- afdeeling Karauganjar, waar veel jonge stieren worden gemest voor de slachtbank. Behalvenbsp;de vele kleine stieren, die het hunne bijdragen tot instandhouding van de soort, zijn er toch verscheidene groote, dienbsp;uitmunten in lichaamsbouw en zeer veel kunnen presteerennbsp;als rasverbeteraars. Een blik op de hierbij behoorende fotosnbsp;van mannelijke en vrouwelijke dieren geven den lezer eennbsp;goede voorstelling van den lichaamsbouw van het rund innbsp;deze gewesten. Bijlagen I, II, III en IV. Zoowel in hetnbsp;noordelijk gedeelte als in de vlakte is de veestapel kwantitatief en kwalitatief sterk achteruitgegaan. Over het algemeennbsp;is de kwaliteit in de residentie Kedoe beter dan in Banjoemas.

In dit gewest waar vroeger bijna uitsluitend buffels werden aangetroffeu, wordt dit dier langzamerhand door het rundnbsp;verdrongen. Op plaatsen waar tien jaar geleden runderen totnbsp;de zeldzame verschijningen behoorden, komen ze nu in grootennbsp;getale voor, zoodat het vermoeden gewettigd is, dat de verhouding binnen weinige jaren dezelfde zal zijn als in denbsp;Kedoe.

De reden van dit verschijnsel moet gezocht worden in de gemakkelijke verpleging, grooter weerstandsvermogen tegennbsp;verschillende ziekten en snellere voortteling van het rund.nbsp;Opvallend is het echter dat de buffels over het algemeennbsp;in beter voedingstoestand verkeeren dan de runderen. Voornbsp;een deel moet dit aan de meer zorgzame verpleging die dezenbsp;dieren uoodig hebben, doch hoofdzakelijk aan de omstandigheid, dat ze veel soberder zijn, worden toegeschreven. Zenbsp;voeden zich gemakkelijk en gedijen op voedsel van geringenbsp;kwaliteit, waarop runderen er schraal gaan uitzien. De bestenbsp;buffels vindt men nog altijd in het district Madjenang vannbsp;de afdeeling Tjilatjap, doch ook in de hooger gelegen streken,nbsp;waar ten allen tijde voldoende water is (een onmisbare factornbsp;voor het fokken van deze dieren) worden vele mooie exemplaren aangetroffen. (Bijlagen V, VI, VII VIII).

De paardenstapel van de Kedoe is ruim dubbel zoo groot

22

-ocr page 378-

338

Ct

I

als die van de Baujoemas. Voornamelijk in de bergstreken zijn er nog districten, waar het aantal paarden vrij groot is, hetgeen innbsp;nauw verband staat met de gesteldheid van den bodem, hetnbsp;klimaat en de te cultiveeren gewassen. In beide gewestennbsp;is de kwaliteit sterk achteruitgegaan. De paarden van Kedoe,nbsp;eertijds zoo hoog geroemd, worden niet meer gevonden. Denbsp;laatste afstammelingen zouden nog voorkomen in de desa’snbsp;fy Margowati en Gondangwajang van het district Kedoe. Volgensnbsp;de overlevering bezaten deze paarden zwilwratten in dennbsp;vorm van een spoor. Hunne kracht en vruchtbaarheid werdnbsp;toegeschreven aan het drinken van het water uit een heiligenbsp;bron, in eerstgenoemde desa gelegen. De paarden, die ernbsp;evenwel heden nog zijn, verschillen in lichaamsbouw heele-maal niet van de anderen in deze streek. In hoogte wisselennbsp;ze af van 1.15 —1.24 M, bij uitzondering kreeg ik exemplaren van 4 voet R. L. te zien. De lichaamsbouw dezernbsp;dieren wijst er vaak op, dat het paardenras vroeger zeer goednbsp;moet geweest zijn. Vele dezer kleine paarden munten in ditnbsp;opzicht uit. Het goedgevormde hoofd is behoorlijk aangezet,nbsp;aanhechting en vorm van hals laten niets te wenschen over.nbsp;De ligging van den schouder is meestal bijzonder goed, rugnbsp;* voldoende kort en recht, lendenen somtijds wat lang en ietsnbsp;oploopend, doch gewoonlijk breed en krachtig gespierd. Hetnbsp;kruis voldoende breed, soms wat kort, daarbij goed gebroekt.nbsp;Droge beenen, die in den regel goed gespierd zijn, de sprong-gewichtshoek is meestal te klein; zoodat min of meer neigingnbsp;tot sabelbeenigen stand bestaat. Het is niet gewaagd te veronderstellen, dat deze sabelbeenige stand, oorspronkelijk ontstaan door het uitsluitend gebruik van deze paarden in bergnbsp;terrein, als verkregen eigenschap op de nakomelingen isnbsp;overgegaan. De merries zijn in kwaliteit gemiddeld beternbsp;^Xlan de hengsten. De moest voorkomende robes zijn bruin,nbsp;zwartbruin en zwart. Schimmels, sjecks en valken wordennbsp;minder veelvuldig aangetrofifen, terw^d de muisvaleu met aal.nbsp;streep langzamerhand tot de zeldzaamheden gaan behooren.

-ocr page 379-

339

III Baiijoemas waren het de paarden van Baloen, eene desa in het district Karangkobar, die hoog aangeschreven stondennbsp;om hun krachtigen lichaamsbouw en ausdauer. Er wordennbsp;in deze desa nog vele merries en enkele hengsten aangetrofïen,nbsp;waarvan de lichaamsbouw er op wijst, dat vroeger het paar-denslag zeer goed moet geweest zijn. De hoogte is echternbsp;zoodanig afgenomen, dat van verbetering uitsluitend in eigennbsp;ras geen heil meer te verwachten is. In lichaainsbotaw ver-toonen deze dieren zeer veel overeenkomst met het paarden,nbsp;slag in Kedoe, ook hier zijn de merries in kwaliteit gemiddeldnbsp;beter dan de hengsten. Bijgaande fotos leveren een beeldnbsp;van den lichaamsbouw van het paard in deze streken. (Bijlagen IX, X, XI en XII). Zoowel in de vlakte als in hetnbsp;bergterrein worden door de bevolking geiten gehouden,nbsp;terwijl schapen grootendeels in de vlakte voorkomen. Denbsp;weinige zorg aan deze dieren besteed en het niét in toepassing brengen van teeltkeus zijn wel de voornaamste redenen,nbsp;dat de kwaliteit zooveel te wenschen overlaat.

Veebkweging, vee en vleeschpkijzen.

H.

De veebeweging in dit gewest houdt nauwkeurig verband met de wijze van veehouding. Terwijl een groot gedeeltenbsp;der bevolking van de vlakte het aanfokken van vee als bijenbedrijf uitoefent, houdt een kleiner gedeelte in de hoogerenbsp;streken zich bezig met het vetmesten, waar dan ook percentsgewijze de meeste stieren worden aangetroffen. In de vlaktenbsp;is dit juist omgekeerd, de verhouding van koeien tot stierennbsp;is hier ongeveer 3; i, uitgezonderd in de rawahstreek, waarnbsp;het de bevolking met bijvoer gelukt behoorlijk slachtvee tenbsp;fokken. Meestal zijn dit stieren van 3 jaar, die er goednbsp;doorvoed uitzien en een smakelijk vleesch opleveren.

In de residentie Kedoe worden te Sawangan, Moentilan, Magelang, Paraan, Temanggoeng, Poerworedjo, Sapoeran,nbsp;Kertek, Wonosobo, Keboemen en Koetoardjo de voornaamste

-ocr page 380-

340

veepasars gehouden, terwijl op de meeste districtshoofdplaatsen eenmaal per week gelegenheid bestaat om vee te koop aan tenbsp;bieden. Veel slachtvee wordt er uitgevoerd naar de Preanger-Regentschappen en Batavia. Maandelijks bedraagt dit thansnbsp;± 500, verleden jaar 6 a 700 stuks, hoofdzakelijk uit denbsp;afdeelingen Wonosobo en Magelaug, voor een klein gedeeltenbsp;uit de rawahstreek ten zuiden van Karanganjar afkomstig.nbsp;De dieren worden over land gedreven tot Djocja, Poerwo-redjo en Gombong, om daar in den veewagen geladen tenbsp;worden.

ï I

iquot;

De veepasars te Kroja, Soempioeh, Adiredja, Poerwokerto Poerbolinggo en Bandjarnegara zijn de voornaamste van Banjoe-mas. De veeuitvoer is onbeduidend vergeleken met dien van denbsp;Kedoe, alleen de afdeeling Tjilatjap voert af en toe slachtrunde-ren uit naar West-Java. Er worden evenwel uit de controleaf-deeling Madjenang ook geregeld buffels uitgevoerd naar denbsp;afdeeling Keboemen, deels bestemd voor de slachtbank, deelsnbsp;voor de sawahbewerking.

Op den pasar te Bandjarnegara wordt veel mager vee opgekocht door de bevolking van Wonosobo, om daar gemest te worden. Van uit de residentie Pekalongan worden af en toenbsp;buffels ingevoerd in de afdeelingen Poerbolinggo en Poerwokerto, waaronder vele gecastreerden, die tegen hooge prijzennbsp;worden aangekocht. De pasars worden het drukst bezochtnbsp;tegen den westmoesson, omdat dan behoefte bestaat aannbsp;ploegvee en in de maanden besar, moeloed en poeasa, gedurende welken tijd het meeste slachtvee wordt gekocht voornbsp;de te geven slamatans. De prijzen gaan dan tijdelijk eennbsp;weinig naar boven, toch bedraagt dit niet meer dan enkelenbsp;guldens per rund of buffel.

De desaman bezit over het algemeen weinig routine in zake veehandel, hij roept in den regel de hulp in van eennbsp;belantik (makelaar) die zich tegen een zekere provisie metnbsp;den verkoop van vee belast. Gewoonlijk geniet deze categorie van personen een groot vertrouwen; dagen en dagen

-ocr page 381-

341

trekken ze vaak met het vee van verschillende eigenaars van den eenen pasar naar den anderen, totdat alles aan den mannbsp;gebracht is. In sommige gevallen wordt de verkoopsprijsnbsp;vooraf vastgesteld, dikwijls laat men ook dit over aan dennbsp;belantik. Wordt het vee naar een pasar gebracht, gelegennbsp;binnen het district, waarin de eigenaar thuis behoort, dannbsp;heeft hij een schriftelijk bewijs noodig van het kamponghoofd.nbsp;Dit wordt hem verstrekt door den tjarik (schrijver) die gewoonlijk lo ets voor de moeite ontvangt. Voor het vervoernbsp;naar een jtasar buiten het district gelegen, heeft de eigenaarnbsp;een pas noodig af te geven door het betrokken onder-districtshoofd. De afstand tot diens standplaats bedraagtnbsp;dikwijls palen, zoodat het halen van den pas al spoedignbsp;op een dag tijdverlies komt te staan.

Wordt het dier verkocht op den pasar dan moet aan den man, die belast is met het schoonvegen van het terrein ennbsp;het in den grond slaan van de paaltjes een kleinigheid wordennbsp;afgedragen b. v. 2,5 ets. Eene commissie bestaande uit eenigenbsp;loerahs en den schrijver van den wedono, is belast met hetnbsp;verifieeren van de passen na den verkoop. Blijft het dier innbsp;het district, dan wordt v'an den verkoop op de achterzijdenbsp;van den pas melding gemaakt; gaat het naar een andernbsp;district, dan wordt de pas ingetrokken en een nieuwe verstrekt,nbsp;waarop de bestemming vermeld wordt. Hiervoor betaalt denbsp;verkooper 10 ets, soms meer. Dit zijn eenmaal gebruikennbsp;geworden, waaraan de desaman zich moeielijk kan onttrekken.nbsp;Bij de levering en afrekening ontvangt de kooper van dennbsp;verkooper een bedrag van 8 ets (z. g. tjoendoek laris). Tennbsp;slotte moet aan den belantik 0.25 a / i. geofferd wordennbsp;als commissieloon, in het midden gelaten of hij werkelijk denbsp;geheele verkoopsom afdraagt.

Zooals te verwachten in eene streek, waar de veestapel sterk is achteruitgegaan, zijn de prijzen laag. Voor hengstennbsp;van inlandsch ras wordt / 40. a / lOO, voor merries / 20nbsp;a ƒ 60 besteed. De prijzen van buffel- en runderstieren va-

-ocr page 382-

342

JJ

rieeren respectievelijk van / 30 a / 70 en ƒ 20 a 60, ter wijl de koeien ƒ 30 a / 60 en / 20 a ƒ 45 gelden. Denbsp;oorzaak van de mindere handelswaarde van koeien moetnbsp;hoofdzakelijk toegeschreven worden aan het verbod op hetnbsp;slachten van vrouwelijke dieren, die nog voor de voorttelingnbsp;geschikt zijn. Ongetwijfeld heeft bij het invoeren van dezennbsp;maatregel eene goede bedoeling voorgezeten, op het oogenbliknbsp;heeft, zooals straks nader zal worden aangetoond, dit verbodnbsp;geen recht van bestaan meer. Zoolang de castratie niet algemeen wordt toegepast, zullen ook de merries minderwaardige dieren blijven. Iedere inlander prefereert een hengstnbsp;boven een merrie als gebruikspaard.

i)

r

Alhoewel de bevolking in beide gewesten sterk is toegenomen en de veestapel zoowel numeriek als kwalitatief sterk is achteruitgegaan, zijn voor zoover ik op de verschillendenbsp;pasars te weten kon komen, de vleeschprijzen vrijwel constantnbsp;gebleven gedurende de laatste tien jaren. Omtrent het vleesch-verbruik zijn geen juiste cijfers te produceeren, het lijdt evenwelnbsp;geen twijfel, dat al wordt residentiegewijze meer geslachtnbsp;dan vroeger, tengevolge van de sterke toename der bevolkingnbsp;per hoofd er minder vleesch geconsumeerd wordt. Het relatieve vleeschverbrnik is dus afgenomen. Bij verschillendenbsp;feestelijke gelegenheden, waar vroeger een buffel of rundnbsp;geslacht werd, moet men zich tegenwoordig beperken tot eennbsp;geit of enkele kippen. Het voorschotstelsel toegepast op denbsp;te velde staande gewassen, dat het product van de hoofdcultuur, de rijst, zoomede de handel in dit artikel nagenoegnbsp;geheel in handen van woekeraars heeft gebracht, is wel eennbsp;der voornaamste redenen, waarom de koopkracht der bevolkingnbsp;belangrijk is afgenomen en de oeconomische toestand aanhoudend slechter is geworden.

Evenals in Europa wordt het gewicht van de ten verkoop aangeboden dieren getaxeerd, eene zaak, waarin de Javaannbsp;het niet ver gebracht heeft. In dit opzicht zijn de Chineeschenbsp;opkoopers van slachtvee hem de baas af. Deze hebben er

-ocr page 383-

343

een goed gezicht op en weten met vrij groote nauwkeurigheid het levend gewicht van een rund te bepalen.

Door het vee te wegen, kan men nagaan, hoeveel de op-koopers ongeveer per KG. levend besteden.

In de slachterij van de fabriek der Javasche Maatschappij tot verduurzaming van levensmiddelen werden den i Maartnbsp;1903nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;26 runderen geslacht, waarvan het gewicht in onder

staande tabel is vermeld.

Slaclitge wicht.

lt;D

3

¦

a «

fl . fl

fl

ce

¦0 ö

(K

Inkoopsprijs volgens opgavenbsp;van den chinees.

Toelichtingen.

gt;

1

275

141

22

ƒ nbsp;nbsp;nbsp;45

2

300

172

19

47

50

Men kan ge-

3

340

174

42

55

50

rust aanneraen.

4

234

118

27

36

50

dat de inkoops

.5

237

117

19

37

prijs per rund

fi

285

139

29

46

50

ƒ 1 a ƒ 1.50 te

6

298

148

23

49

hoog is opge-

8

282

141

17

47

geven door den

9

292

140

26

49

Chinees, zoodat

10

333

161

23

54

van het totaal

11

225

116

18

a?

bC

34

50

bedrag ƒ 26 kan

12

246

109

35

0

39

worden afge-

13

249

103

22

a)

bc

40

trokken.

14

202

94

23

'lè

31

15

219

92

24

0

33

16

237

127

22

37

17

225

96

33

34

18

221

94

23

34

19

265

142

24

42

20

225

101

30

34

50

21

227

104

33

35

50

22

224

101

28

35

23

265

115

38

43

24

216

102

32

33

25

2.50

112

26

41

26

234

101

28

36

Totaal.

6606

3160

686

2502

/ nbsp;nbsp;nbsp;1049

50

-ocr page 384-

344

Uit deze opgave blijkt, dat het slachtgevvicht 47.5 bedraagt van het levend gewicht. Voor huid en ingewanden tesamen gemiddeld ƒ 10 in rekening brengende, is het voornbsp;iemand die goed taxeert gemakkelijk te begrooten, hoeveelnbsp;hij kan betalen voor een slachtrund, om zelf een behoorlijkenbsp;winst te maken.

Per K.G. levend gewicht betaalt de chinees dus ƒ0.15-Inkoopsprijs 26 runderen nbsp;nbsp;nbsp;/ 1049

Slachtpacht per rund f 3.—- nbsp;nbsp;nbsp;78

/ 0.7s

19.50

Keurloon ƒ 0.30)

Slachtloon 0.45)

Totaal uitgaven ƒ 1146.50

Per rund moet de chinees aanT de Javasche-Maatschappij leveren 16 K. G. beenderen, de rest blijft zijn eigendom,nbsp;zoodat de inkomsten op de volgende wijze kunnen wordennbsp;berekend.

/ 0.36

900.72

0.20

10.80

0.21

144.06

123.50

2502 K. G. vleesch nbsp;nbsp;nbsp;a

54 nbsp;nbsp;nbsp;vetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;a

686 katties huid nbsp;nbsp;nbsp;a

Kop, pooten en ingewanden groote f 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;) gemiddeld

kleine 4-50 j a 4-75 Nieren, ransvet en beenderen

(meer dan 16 K. G.) per rund / 0.50 nbsp;nbsp;nbsp;13—

Totaal inkomsten 1192.08 I146.50

Winst per dag. ƒ 45.58, Op het oogenblik zijn de veeprijzen door de steeds toenbsp;nemende vraag naar slachtvee gestegen en wordt 16 a 18nbsp;ets per K. G. levend gewicht betaald. Niettegenstaande ditnbsp;maakt de chineesche opkooper toch nog groote winsten.

Het Departement van Oorlog betaalt voor zoover mij bekend / 0.72 per K.G. verduurzaamd vleesch in blik, zoodat uit bovenstaande cijfers duidelijk blijkt, dat zoowel de

-ocr page 385-

345 fabriek als de leverancier van slachtvee goede zaken maken.

Of dit met den inlandschen veebezitter eveneens het geval is, mag betwijfeld worden.

Rekening houdende met de vleeschprij/en op de pasars, zou de desaman een hoogeren prijs kunnen bedingen voornbsp;zijn vee. De belantik en Chinees beiden eene groote handigheid bezittende in het taxeeren van het lichaamsgewicht,nbsp;beheerschen den veehandel. Vooral voor den eerstgenoemde, dïenbsp;zoowel van kooper als verkooper een zeker percentage ontvangt, ^nbsp;snijdt het mes van twee kanten. Een groot voordeel zounbsp;het dan ook zijn voor de bevolking, indien op de grootenbsp;veepasars een weegbrug werd geplaatst, waarop automatischnbsp;het levend gewicht van runderen en buffels wordt aangegeven.

Door het veelvuldig zien wegen en aflezen van het gewicht van verschillende dieren, zal de desaman langzamerhand ooknbsp;eenige notie krijgen van taxeeren en niet meer geheel afhankelijk zijn van makelaars en Chineesche opkoopers.

Voor slachtvee, dat naar Batavia uitgevoerd wordt, ontvangt de Chinees 22 ets. per KG. levend gewicht. Behalve de grootenbsp;transportkosten n. 1. f 64 per wagon van Poerworedjo naarnbsp;Batavia, verliezen de dieren 10 a i 5 KG. perstuk aan gewicht.

Voor een rund van f 30 worden dus _/ 6 transport kosten door de staatsspoor in rekening gebracht, wat veeltenbsp;hoog is.

Wanneer hieraan eenigszins tegemoet kon worden gekomen, zou de bevolking door het aanfokken van zwaar slachtvee behoorlijke winsten kunnen maken. Er zou meernbsp;vee vervoerd worden per spoor naar West-Java, en denbsp;slachtbelasting a ƒ 3 per dier zou wel zooveel stijgen, datnbsp;de eventueel mindere inkomsten aan spoorvracht ruimschootsnbsp;gekompenseerd zouden worden. Of de staat zijn meerderenbsp;inkomsten trekt van de spoor of van de slachtbelasting zalnbsp;toch wel hetzelfde blijven.

Door weging van buffels werden de volgende cijfers verkregen.

-ocr page 386-

346

Levend Gewicht

KG.

Inkoopsprijs.

Prijs per KG. levend Gewicht.

394

/4S

11.4 ets.

295

38

12.2 nbsp;nbsp;nbsp;,,

419

57

13-6 „

451

60

13-3 ..

365

43

II-7 gt;.

404

58

14-3 nbsp;nbsp;nbsp;»

372

44

II.8 nbsp;nbsp;nbsp;„

356

50

'4-3

De prijs KG. levend gewicht loopt wel eenigszin.s uit elkaar, wat toegeschreven moet worden aan de meerdere of minderenbsp;vetheid der dieren.

De huid van de buffels wordt eveneens per katti verkocht. De prijs hiervan is in den regel iets liooger dan van runderen.nbsp;Ingewanden klauwen en horens worden gewoonhjk verkochtnbsp;voor 4.50 a ƒ 5.50.

Het vleesch wordt op de pasars niet bij het gewicht, doch per stuk verkocht. Naar het gewicht berekend komt hetnbsp;ongeveer op 35 a 40 ets per KG. voor rundvleesch en 30nbsp;a 35 ets voor karbouwenvleesch.

Te Djenar in de afdeeling Poerworedjo worden op pasar-dagen geregeld paarden geslacht, af en toe geschiedt dit ook te Tjandiroto in de afdeeling Temanggoeng.

Oorzaken, die geleid hebben tot den achter UITGANG VAN DEN VEESTAPEL.

In vroeger tijden toen Java nog schaarsch bevolkt was, waren er uitgestrekte bosschen en welgronden. De veestapel had aannbsp;niets gebrek en verkeerde in uitstekenden voedingstoestand.nbsp;Na de bewerking vau de sawahs werd het vee aan de bewoners

-ocr page 387-

347

van de hooger gelegen streken tegen eene kleine vergoeding in bewaring gegeven.

Wanneer met de bewerking van de sawahs een aanvang gemaakt moest worden op last van de hoofden, dan werdnbsp;het vee weer teruggehaald. Langzamerhand is in dezennbsp;toestand verandering gekomen. Met de gestadige toenamenbsp;van de bevolking ging gepaard eene uitbreiding van de oppervlakte bouwgrond. Gedurende de eerste tientallen jarennbsp;dreigde er geen gevaar, dat in deze de natuurlijke verhoudingnbsp;verbroken zou worden. Nu evenwel het zielental steeds klimtnbsp;en alle gronden, die er maar eenigszins voor in aanmerkingnbsp;komen, bebouwd worden, zal het onvermijdelijk gevolg nietnbsp;kunnen uitblijven n. 1. dat er gebrek ontstaat, tenzij het geluktnbsp;door middel van intensieve cultuur op dezelfde oppervlaktenbsp;zoo noodig het dubbele te produceeren, zooals dit in Europanbsp;gebruikelijk is. Ten gevolge van de uitbreiding der oppervlakte bouwgrond werden van den veestapel meer dienstennbsp;gevergd, terwijl de oppervlakte welgrond in dezelfde matenbsp;inkromp.

Aan slechte voeding en verpleging, veelvuldig gebruik op jeugdigen leeftijd en onoordeelkundige fokkerij is voornamelijknbsp;de sterke achteruitgang van den veestapel te wijten. De gedrukte veeprijzen, speciaal wat de vrouwelijke dieren betreft,nbsp;wier aantal zooveel grooter is dan dat der mannelijke, hebbennbsp;er tevens het hunne toe bijgedragen.

Wijze, waarop de veeteelt gedreven wordt.

Als regel geldt, dat de Javaan in deze vrijwel alles aan de natuur overlaat. Hier en daar worden personen aangetroffen, die zich bepaald de moeite geven hunne merries tenbsp;laten dekken door een goedgebouwden hengst. Zelfs getroosten ze zich daarvoor de uitgave van een dekgeld, datnbsp;in deze streken gewoonlijk ƒ i.— bedraagt -f een haan. Hetnbsp;uitkiezen van bepaalde stieren om hunne koeien te laten ie-

-ocr page 388-

348

springen wordt door de bevolking als regel niet in toepassing gebracht. Bij uitzondering wordt tegen een zeker springgeldnbsp;dat dan f 0.25—- f 0.50 bedraagt, van een Bengaalschen stiernbsp;gebruik geiuaalrt, omdat het bekend is, dat de kruisingsproducten voor trekdiensten bijzonder geschikt zijn. Bij buffelsnbsp;en schapen wordt de teeltkeus nimmer in toepassing gebracht.

Indien van den veestapel geen diensten worden gevergd en zoo er weigronden zijn, loopen de dieren van beide sexennbsp;daarop te grazen onder toezicht van kleine kinderen (botjahnbsp;hangon). De hengsten van inlandsche hoofden worden op stalnbsp;verpleegd, uit vrees dat ze eenmaal gedekt hebbende, lastignbsp;in het gebruik zullen worden. De verpleging laat zeer veelnbsp;te wenschen over. Gewoonlijk bestaat deze in het een ofnbsp;tweemaal ’s weeks baden en af en toe afwrijven met een bosnbsp;droog gras. Voor de rijpaarden van de hoofden wordt beternbsp;zorggedragen. Bij gebrek aan behoorlijke hengsten wordennbsp;door de desahoofden vaak merries als rijpaard gebezigd.

Aan de opvoeding der veulens laat de desaman zich weinig gelegen leggen. Rund en buffel worden geheel aan de zorgnbsp;van kinderen toevertrouwd, die ze nu en dan baden en overigens laten grazen, tenzij de verpleging op stal plaats vindt.

wat in de bergstreken met de runderen in den regel het' geval is.

De geiten en schapen worden des morgens losgelaten en des namiddags weer binnengebracht; bijzondere zorg wordtnbsp;ook hieraan niet ten koste gelegd, ’s Nachts wordt het veenbsp;opgesloten in bamboekralen.

Het voedsel voor den veestapel bestaat in hoofdzaak uit gras. Gedurende den westmoesson is het op de meestenbsp;plaatsen in het gebergte voldoende te krijgen.

De weigronden, die in den oostmoesson een kaal en verschroeid aanzien vertoonen, beginnen in den regentijd te herleven en leveren een meer of:; mindere hoeveelheid grasnbsp;op, waarvan de kwaliteit echter vaak te wenschen overlaat,nbsp;zoodat het woord graasvlakte hier beter op zijn plaats zou

-ocr page 389-

349

zijn. Voor zoover er gebrek is aan weigrond wordt het gras gesneden langs de galangans en in de boschstreken van hetnbsp;gebergte, waar het ten allen tijde welig groeit. In de vlakte,nbsp;waar alle gronden in cultuur gebracht zijn, bestaat er vaaknbsp;gebrek aan veevoer, omdat de bevolking over het algemeennbsp;geen moeite doet datgene te verzamelen, wat in tijden vannbsp;schaarschte uitstekend als veevoer kan dienen. Hoe vaaknbsp;ziet men niet, dat het padistroo op het veld blijft staan totnbsp;beschimmelling en verrotting is opgetreden, in plaats van hetnbsp;ommiddellijk na den oogst te snijden en op te schuren. Veelnbsp;voedsel gaat op deze wijze verloren. De gewoonte van dennbsp;inlander is, het stroo pas naar huis te halen, als de noodnbsp;begint te stijgen.

Dat het halfbeschimmelde padistroo veel van zijne voedingswaarde heeft verloren en moeielijk verteerbaar is, behoeft geen nader betoog.

Behalve gras worden djagoeng, blaren, glagah, loof van katjangsoorten, ketella en kedele verstrekt. Vaii deze gewassennbsp;kunnen de blaren en stengels in drogen toestand wordennbsp;bewaard, waardoor de hoeveelheid veevoer belangrijk vermeerderd zou worden.

De rawahstreken, die worden aangetroffen in de afdeeling Keboemen en op het plateau van Kalibening in de afdeelingnbsp;Bandjarnegara leveren in den drogen moesson nog vrij veelnbsp;gras van tamelijk goede kwaliteit.

De veestapel staat hoofdzakelijk in dienst van den landbouw. Het zou vrijwel onmogelijk zijn de sawahs naar behooren te bewerken zonder ploegvee. De karbouw is hetnbsp;dier, dat krachtens zijn natuurlijken aanleg bij uitstek geschiktnbsp;is voor den sawaharbeid, in streken evenwel, waar overwegendnbsp;veel runderen voorkomen, zijn deze aangewezen, hetzelfdenbsp;werk te verrichten. Het ligt voor de hand, dat met behulpnbsp;van den buffel, die een enorme kracht kan ontwikkelen, alnbsp;i.s het dan ook voor korten tijd, de rijstvelden dieper omgeploegd kunnen worden dan met het tegenwoordig slag

-ocr page 390-

350

runderen, wat niet zonder invloed is op de latere productie.

Daar waar zware kleigronden worden aangetroffen, zooals in de residenties Pekalongan en Cheribon worden uitsluitendnbsp;buffels gebruikt. De klauwen van dit dier zijn er geheel opnbsp;ingericht, om in den natten bodem te werken, terwijl hetnbsp;rund meer aangewezen is ten behoeve van transporten alsnbsp;trekdier voor den grobak. Waar de buffel het in de barrenbsp;zon op grindwegen vrij gauw aflegt, daar geeft het rund onsnbsp;te zien de ausdauer, waarover het beschikt. Na eenige urennbsp;arbeid gevoelt de buffel behoefte zich in een waterplas ofnbsp;modderpoel te wentelen, het rund niet. Wanneer af en toenbsp;kop, rug en lendenen met frisch water worden begoten, isnbsp;dit voldoende. Zelfs op zeer geaccidenteerde terreinen, zooalsnbsp;in het noordelijk gedeelte van deze gewesten worden aangetroffen, houdt het rund 'het uitstekend vol, mits behoorlijknbsp;gezorgd wordt voor beschutting van de zolen der klauwennbsp;tegen afslijting door middel van sandalen. Op den langennbsp;duur ontstaan anders zoolkneuzingen, waardoor het dier eennbsp;pijnlijken gang gaat vertoonen en snel in voedingstoestandnbsp;achteruitgaat.

Behalve voor de sawahbewerking, worden de buffels en runderen een gedeelte van het jaar gebruikt om het suikerrietnbsp;van de tuinen naar de fabriek te vervoeren. Gelukkig is ernbsp;gedurende de laatste jaren veel Décauvillespoor aangelegd,nbsp;waardoor het transport belangrijk verlicht en de buffel, dienbsp;nu eenmaal niet geschikt is voor dergelijke diensten,'wat meernbsp;gespaard wordt.

In de hoogere streken op de hellingen van den Merbaboe, Merapi, Soembing en Sindoro, wordt de veestapel meer speciaal gehouden voor de mest, die onmisbaar is tot bemestingnbsp;van de tabak en djagoengvelden. Een gedeelte van zijn huisnbsp;reserveert de desaman voor veestal. De dieren wordennbsp;zelden losgelaten en de staanplaatsen bedekt met eene laagnbsp;alang-alang of padistroo, die met faeces en urine vermengdnbsp;tot mest vastgetrapt wordt. Telkens wordt er eene droge

-ocr page 391-

351

laag opgelegd, zoodat na verloop van eenige tnaanden de beesten op een ware mestfaalt komen te staan.

Hier bestaat dus uitsluitend stalvoedering met grassen dja-goengbladeren; opvallend is het, zoo goed als de runderen en paarden er uitzien. Aan deze wijze van veehouding zijnnbsp;twee voordeelen verbonden :

1*=. de mestvorming.

2'. de vetmesting van het vee.

Magere stieren, in de vlakte opgekocht, worden na 5 a 6 maanden verblijf in een dergelijken stal met een winst vannbsp;ƒ 7.50 a ƒ 10 aan den slager verkocht.

Zooals reeds terloops werd opgemerkt, worden ook de paarden op stal gehouden, uitsluitend voor de mest, zoodat deze dieren er goed uitzien. De merries zijn somtijds te vet omnbsp;voor de voortteling gebezigd te worden. Men krijgt hier denbsp;beste paarden te zien en als bewijs, dat ze bijna nooit vannbsp;stal komen, kan dienen, dat ik er exemplaren onder aantrof,nbsp;waarvan de hoeven 35 cM. lang en in den vorm eener halvenbsp;maan naar boven gebogen waren, zoodat loopen met grootenbsp;moeielijkheden gepaard ging.

In de zooeven genoemde rawahstreken worden de paarden in den drogen tijd dagelijks losgelaten, dikwijls blijven ze dagnbsp;en nacht buiten, zooals ten zuiden van Karanganjar de gewoonte is, om tegen den westmoe.sson te worden opgevangen.nbsp;Men kan rekenen, dat gedurende drie maanden van het jaarnbsp;daar 3 a 400 merries weiden in gezelschap van hengsten.nbsp;Het is werkelijk te betreuren, dat de fokkerij geheel aan denbsp;zorgen der natuur wordt overgelaten. Zware diensten wordennbsp;van deze paarden niet gevergd en er komen veie goedgebouwde merries ouder voor. Meestal worden ze voor dennbsp;grobak gespannen, om verschillende producten als klappersnbsp;kopra etc. naar de pasars in de omgeving te vervoeren.

In de controle-afdeeling Madjenang, speciaal de onderdis-tricten Karangpoetjoeng, Tjinangsi en Loembir, waar ten allen tijde ruimschoots gras te vinden is, loopen de paarden

i

-ocr page 392-

352

den geheeleii dag los om des avonds te worden binnengehaald, terwijl de buffels vaak maanden dag en nacht buiten verblijven.nbsp;Alhoewel de paardenstapel hier niet groot is, is de kwaliteitnbsp;bevredigend en kan er met weinig moeite en kosten veel innbsp;het belang van de bevolking gedaan worden. Overigens worden de paarden in beide gewesten gebruikt als rij- en draag-paard en in verhuurderijen.

Op de wijze, zooals de veeteelt nu gedreven wordt, werpt zij slechts voor een klein gedeelte der bevolking voordeelnbsp;af. Alleen in de bergstreken, waar het mager opgekochtenbsp;vee ongeveer een half jaar op stal verpleegd en vervolgensnbsp;met behoorlijke winst aan den slager verkocht wordt, is ditnbsp;bedrijf loonend. Overigens wordt de veestapel door dennbsp;inlander, die slechts op direct voordeel bedacht is op allerleinbsp;wijzen geëxploiteerd.

In plaats van flinke buffels te fokken voor de bewerking der rijstvelden, worden deze geleidelijk verdrongen door hetnbsp;rund, voornamelijk omdat dit meer weerstandsvermogen bezitnbsp;tegen ziekten, goedkooper is, en zich sneller vermenigvuldigt,nbsp;dus binnen een bepaalden tijd meer kalveren produceert, dienbsp;zoo spoedig mogelijk in geld worden omgezet.

De beste stieren worden aan den slager verkocht, jonge dieren en hoogzwangere koeien worden voor den ploeg gespannen. Dat het laatste niet ongestraft kan plaats vinden,nbsp;bewijst wel het veelvuldig optreden van abortus. Wanneernbsp;men echter nagaat, hoeveel de opvoedingskosten dikwijlsnbsp;bedragen van een kalf tot volwassen rund en vergelijkt hiermede de tegenwoordige handelswaarde van een dergelijknbsp;dier, dan kan men er zich in denken, dat de inlander in zijnnbsp;onkunde op het gebied van veeteelt voor deze zaak weinignbsp;gevoelt. Op driejarigen leefiijd, tot welk tijdstip nog geennbsp;noemenswaardige arbeid wordt gepresteerd is de waarde vannbsp;vele runderen ƒ20. Als men de opvoedingskosten slechts opnbsp;2 cent per dag rekent, wat toch zeker niet te hoog is, daarnbsp;op vele plaatsen in den Oostmoesson de veebezitters 3 duiten

-ocr page 393-

353

moeten betalen om een pikoel gras te mogen snijden, dan bedragen deze al meer dan de totale verkoopsom van het dier.

Ill de eerste plaats moet er dus naar gestreefd worden de waarde van het vee op te voeren, zullen niet alle pogingennbsp;om den veestapel te verbeteren schipbreuk lijden. Zooalsnbsp;straks nader zal worden aangetoond is het gelukkig mogelijknbsp;de veeprijzcn belangrijk te doen stijgen.

Wijze waarop de veeteelt behoort gedreven te worden

OM BIJ TE KUNNEN DRAGEN TOT VERBETERING VAN DEN

Oeconomischen toestand van de bevolking.

Onder veeteelt wordt verstaan de kunst, om door voortte-

opvoedinc

verpleging en gebruik

het lichaam zulke

ling,

vormen te doen aannemen, dat het in verband met de landhuishoudkundige bedoelingen in staat gesteld wordt het grootst mogelijk product te leveren.

Voor eene bevolking, die, zooals in deze gewesten hoofdzakelijk in landbouw haar bestaan vindt, is een gezonde, krachtige veestapel ten behoeve van de grondbewerking onmisbaar. In de allereerste plaats moet er dus naar gestreefdnbsp;worden om flink ploegvee te fokken. Voor het transport opnbsp;geaccidenteerde terreinen, zooals in het noordelijk gedeeltenbsp;van deze streken, is een rund iioodig, dat groot van stuk is,nbsp;daarbij flink gespierd met harde vrij steil staande klauwen,nbsp;smalle tusschenklauwspleet en dat zich kenmerkt door veelnbsp;ausdauer.

De toestand, waarin de veestapel eener landbouwende bevolking verkeert, levert een vrij juisten maatstaf ter beoordeling van haar welvaart. Helaas 1 moet dit oordeel voor het grootstenbsp;gedeelte van Java ongunstig luiden. Terwijl de paardenfokkerij reeds jaren de aandacht trok van de Regeering, werdnbsp;tot nog toe in het belang van de runder-en buffelteelt weinignbsp;of niets gedaan. Zooals de veeteelt op het oogenblik doornbsp;de bevolking gedreven wordt, is zij als regel niet loonend.

Ik wees er hiervoor reeds op hoeveel een rund aan op-

23

-ocr page 394-

354

voeding en verzorging heeft gekost tot den driejarigen leeftijd, en vergeleek dit bedrag met den prijs, die gevvoonlijk gemaaktnbsp;wordt. Onder deze omstandigheden zal het geen verwonderingnbsp;baren, dat de Javaan zich zoo weinig om deze zaak bekommert.nbsp;Het moet hoofdzakelijk aan onkunde en onvoldoende leidingnbsp;toegeschreven worden, dat deze tak van volkswelvaart nog opnbsp;zoo lagen trap van ontwikkeling staat. Dc inlandsche ambtenaren, van wie men zou mogen verwachten, dat ze de bevolking op dit gebied eenigszins kunnen voorlichten, zijn totaalnbsp;onbekend met de allereerste grondregels van de veeteelt.nbsp;De meeste van hen staan in dit opzicht ten achter bij dennbsp;gewonen desaman, wat voorzeker een treurig feit moet genoemdnbsp;worden. Aan de opleidingscholen wordt veel voor de ontwikkeling van de aanstaande inlandsche hoofden gedaan; vannbsp;veeteelt, extérieur en voederkennis, waarmede zij eenmaalnbsp;aan het hoofd van een distriet of onderdistrict geplaatst,nbsp;zooveel nut zouden kunnen stichten in het belang van denbsp;bevolking, wordt niets onderwezen.

Wanneer met veeteelt voldoende financieele voordeelen te behalen zijn, is elk landbouwer, ook de Javaan, er niet afkeerignbsp;van zich eenige moeite te getroosten. Zonder deskundige leidingnbsp;kan hij evenwel nooit een fokker worden, die zijn arbeid metnbsp;succes bekroond zal zien. Ten einde blijvende verbetering innbsp;den hierboven geschetsten toestand te kunnen aanbrengen, isnbsp;het noodig, dat aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

Zorgen voor voldoende veevoer.

Stationneeren van uitstekend mannelijk fokmateriaal. Invoeren van de castratie.

Opheffen van het verbod op het slachten van vrouwelijke dieren, die nog geschikt zijn voor de voortteling (Stbl.nbsp;1828 no. 6 en 1836 110. 43).

e. nbsp;nbsp;nbsp;Streven naar verhooging der vee en vleeschprijzen.

f. nbsp;nbsp;nbsp;Houden van veetentoonstellinoren.

In verband met hetgeen hierboven werd medegedeeld omtrent de toename van de bevolking zal het voorshands

a.

b.

c.

d.


-ocr page 395-

855

niet mogelijk zijn aan uitbreiding van de oppervlakte weigroud te denken.

Tot juist begrip van de zaak is het wellicht wenschelijk eenigszins nader te omschrijven, wat hier op het oogenbliknbsp;onder weigroud wordt verstaan. Elke plaats van eenige uitgestrektheid, waar het vee dagelijks of een gedeelte van hetnbsp;jaar kan grazen, wordt hieronder gerekend, onverschillig welkenbsp;soort van grassen er op groeit. Zoo wordt na den padioogstnbsp;het vee dikwijls eenigen tijd op de droge sawahs losgelaten,nbsp;waar dan tusschen de stoppels van het stroo eeuig gras ennbsp;onkruid zijn opgeschoten. Tijdelijk braakliggende tegallans,nbsp;groote kale vlakten, waarop hoofdzakelijk alang-alang groeitnbsp;en wildhoutbosschen komen mede hiervoor in aanmerking.nbsp;Weigronden, zooals in Europa, waar bemesting en drainagenbsp;worden toegepast, om de kwaliteit en kwantiteit van het grasnbsp;te verbeteren, zijn hier iets ongekends. Enkele Europeeschenbsp;veebezitters in de nabijheid van groote plaatsen makennbsp;misschien een gunstige uitzondering. Ongetwijfeld zou hetnbsp;mogelijk zijn uitstekende weigronden aan te leggen, waar mennbsp;beschikken kan over irrigatievvater. In de hoogere bergstreken boven de 3000 voet, waar vaak de atmospheer zeer-vochtig is, groeit het gras welig. Wanneer in de vlakte allesnbsp;er dor en droog uitziet tijdens den Oostmoesson, ziet mennbsp;daar verschillende goede grassen flink opschieten, zooalsnbsp;roempoet grientieng, lamoeran, en kolondjono, welke al totnbsp;de besten behooren.

Verschillende middelen werden door mij met de hoofden en bevolking besproken, ten doel hebbende de productie vannbsp;veevoer, vooral in de lagere streken te verhoogen. In denbsp;allereerste plaats het aanleggen van grassawahs. Van denbsp;communaal bezeten gronden zou dan volgens mijne berekeningnbsp;over groote en kleine desa’s elk aandeelhouder 1/15-1/10 bouwnbsp;moeten afstaan, om er een grassawah van te maken, die tennbsp;alllen tijde zooveel gras oplevert, dat het ontbrekende veevoer behoorlijk wordt aangevuld. Ofschoon zoowel de grond als

-ocr page 396-

S56

de veebezitters overtuigd zijn van den minder goeden voedings-toestand, waarin de veestapel verkeert, kunnen zij er toch niet toe besluiten hunne sawahs hiervoor af te staan. Vooralnbsp;de aandeelhouders in den grond, welke geen vee bezitten, zijnnbsp;er sterk tegen, wat zeer begrijpelijk is. Mijns inziens zou denbsp;mindere opbrengst aan padie, ruimschoots vergoed worden doornbsp;de stijging van de waarde van den veestapel. De desamaiinbsp;zou zijn vee hoofdzakelijk op stal kunnen verplegen, het grasnbsp;behoeft hij niet ver te gaan zoeken en de mest, die op dezenbsp;wijze gemakkelijk verzameld wordt, kan hij verkoopen of tennbsp;eigen bate aanwenden. De inlander, slechts op direct voordeel bedacht, is hiertoe echter niet gemakkelijk te bewegen.nbsp;Vóór dat hij er het voordeel van inziet, zal nog geruimen tijdnbsp;moeten verstrijken. Zelfs in de onmiddelijke nabijheid vannbsp;Magelang, waar veel gras noodig is, worden geen grassawahsnbsp;aangelegd, zooals dit in de omgeving van Batavia sedert jarennbsp;gebruikelijk is. Door aanplanten van voedergewassen, zooalsnbsp;teosinte en saccharum saccharatum kan veel tot vermeerderingnbsp;van de hoeveelheid veevoer bijgedragen worden. Nog altijdnbsp;laat de bevolking veel veevoer te loor gaan. In het geheelenbsp;zuidelijke gedeelte van deze gewesten, waar rijstcultuur denbsp;hoofdbron van bestaan vormt, behoort, wat hier en daar reedsnbsp;op kleine schaal gebruikelijk is, al het rijststroo na den oogstnbsp;gesneden, gedroogd en opgeschuurd te worden. Verder komennbsp;hiervoor in aanmerking hooi, loof van de verschillende katjang-soorten, blaren van ketella, djagoeng en suikerriet. Hooinbsp;bestaat uit een mengsel van grassen, enkele schijngrassen ennbsp;gewassen die tot andere plautenfamiliën behooren. Naar gelangnbsp;van de hoogte, waarop men zich boven den zeespiegel bevindt,nbsp;worden verschillende variëteiten van grassen aangetroffen.nbsp;Voor de praktijk is het minder noodig de namen hiervan tenbsp;weten, omdat deze op verschillende plaatsen voor dezelfdenbsp;grassen veel uiteenloopen. Over het algemeen mag aangenomen worden, dat de grassen, waarvan de stengel rond ofnbsp;rondovaal is op doorsnede en gevuld is, geschikt zijn als veevoer.

-ocr page 397-

if


357

Alle schijiigrasseii met driehoekige stengels en de junciissoorten met holle stengel vallen er dus buiten.

Waar dus een gedeelte van het jaar gebrek is aan groen voer en de gelegenheid bestaat tot opslaan van hooi, loof ennbsp;stroo, daar wijze men op het groote nut hiervan.

De meest geschikte wijze om droog voer op te slaan, is in den vorm van hooibergen, die voor Indië uit licht materiaal kunnennbsp;gemaakt worden, n. 1. bamboe en alang-alang, die overal te krijgen zijn. In verband met de draagkracht van de bevolking mogennbsp;de kosten ook niet groot zijn. De hooiberg, waarvan er innbsp;de Kedoe en Banjoemas reeds veel zijn gemaakt, bestaat uitnbsp;vier bamboestijlen, die, alnaarmate de hoeveelheid, welke opgeslagen moet worden 2 a 4 Meter van elkander staannbsp;en een dak van alang-alang, dat verplaatsbaar is naarnbsp;boven en beneden. Op ongeveer 1/3 Meter van dennbsp;beganen grond wordt het droge voer opgestapeld. Denbsp;stijlen reiken ongeveer 4 Meter boven den beganen grond,nbsp;terwijl op afstanden van 40 cM. gaten worden gemaakt,nbsp;waarin een pen kan aaugebracht worden, opdat het daknbsp;steeds op een gewenschte hoogte kan gesteld worden. Denbsp;capaciteit behoeft niet zoo verbazend groot te zijn, omdat opnbsp;de meeste plaatsen altijd door geplant en geoogst wordt, dusnbsp;telkens aanvulling van droog voer kan plaats hebben, watnbsp;beter is dan het opslaan van kolossale groote hoeveelhedennbsp;in eens, waaraan te veel kosten zijn verbonden. Er wordt welnbsp;eens beweerd, dat de dieren het droge voer niet lusten, dochnbsp;dit moet toegeschreven worden aan ongewoonte. Vooral wanneer men er wat zoutoplossing over sprenkelt, vinden ze hetnbsp;smakelijk; het Madoereesche vee kan als bewijs dienen, datnbsp;door het verstrekken van uitsluitend droog voer de voedingsnbsp;toe.stand uitstekend kan zijn. Wanneer, zooals wel eens geschiedt, het vee nadat het over dag heeft geweid of metnbsp;gesneden gras of groen loof is gevoerd, 's avonds droog voernbsp;wordt voorgelegd, dan ligt'het voor de hand, dat er weinignbsp;of niets van opgevreten wordt.

-ocr page 398-

358

Een van de beide wijzen van voeding en verpleging behoort consequent te worden doorgezet. Het hangt van verschillendenbsp;plaatselijke omstandigheden af met welke wijze het beste resultaat zal worden verkregen. Zoo zal men nimmer overgaannbsp;tot het verstrekken van droog voer in een streek, waar in hetnbsp;algemeen voldoende gras of ander groenvoer te verkrijgennbsp;is. Ofschoon dit nog al erg eenvoudig en natuurlijk lijkt, isnbsp;het toch nog niet overbodig hierop te wijzen, zooals de ondervinding mij geleerd heeft. Met droogvoedering gaat gepaard eene verpleging hootdzakelijk op stal, wat niet andersnbsp;dan in het voordeel van de bevolking is, omdat de mest nietnbsp;meer te loor gaat en in het belang van het landbouwbedrijfnbsp;kan aangewend worden. Eene geheele omwenteling in denbsp;veehouding is dus noodig, waarvan de gunstige gevolgennbsp;niet zullen uitblijven. Verschillende ziekten zooals surra ennbsp;septichaemia haemorrhagica zullen bij stalverplegiug mindernbsp;slachting onder den veestapel maken dan tot heden het geval is.

Ten slotte kan beproefd worden veevoer op te slaan in vcrschen toestand. Ik heb hier op het oog het ensileereu ofnbsp;inkuilen, bestaande in het vast op elkaar pakken van groenvoernbsp;onder zooveel mogelijk afsluiten van water en buitenlucht,nbsp;opdat bederf niet kan intreden. Zoowel tegen grond-als tegennbsp;regenwater behoort de inhoud van den kuil flink beschutnbsp;te zijn. Het is daarom allereerst noodig eene droge plaatsnbsp;uit te kiezen voor het aanleggen van een silo. Als ondergrondnbsp;is een poreuse bodem te prefereeren, opdat eventueel waternbsp;in den kuil gemakkelijk kan doorzakken. Behalve gewonenbsp;aardkuilen heeft men ook gemetselde silo’s, doch goed aangelegd schijnen de eerste uitstekend te voldoen. Het vullennbsp;van den kuil behoort zoo snel mogelijk te geschieden, terwijlnbsp;ook met de bevrachting nauwkeurig rekening moet gehoudennbsp;worden. De gewassen, die in aanmerking komen voor ensilage, zijn:

mais (djagoeng), gras, jonge alang-alang en mislukte padi. Omtrent proefnemingen in deze richting meen ik te mogen

-ocr page 399-

359

verwijzen naar den I2deu jaargang aflevering 4 en 5 van Teysmannia, waarin een opstel voorkomt van Dr. Tromp DEnbsp;Haas. Vooral het resultaat door d’Andrée in Cochin-Chinanbsp;verkregen, is bemoedigend en zou het overweging verdienennbsp;van regeeringsvvege onder deskundig toezicht alsnog eennbsp;proef te nemen op uitgebreider schaal. Wanneer het resultaatnbsp;werkelijk gunstig is, dan zal de veehouder steeds een malschnbsp;veevoer voorradig kunnen hebben, waarop de dieren goednbsp;gedijen. Aangezien de waarde van den veestapel grootendeelsnbsp;afhankelijk is van de kwaliteit en kwantiteit van het veevoer,nbsp;is er te veel aan deze zaak gelegen, om haar niet aan eennbsp;nauwkeurig onderzoek te onderwerpen. Groote kosten behoeven er niet aan verbonden te zijn.

Het spreekt van zelf, dat ik uitsluitend de aarden kuilen op het oog heb, omdat het aanleggen van steenen silos voornbsp;de bevolking veel te kostbaar is.

Stationneeren van uitstekend mannelijk fokmateriaal is eene zaak van het grootste gewicht. De invloed van het mannelijknbsp;dier op d,e rasverbetering is veel grooter dan van het nioeder-dier, daar zoowel hengst als slier jaarlijks zeer veel nakomelingen kunnen verwekken, waarop zij hunne goede eigenschappen kunnen voortplanten, terwijl dit bij de merrie en de koenbsp;jaarlijks slechts op één jong betrekking heeft. Op verschillendenbsp;plaatsen zooveel mogelijk in het centrum van de streken, waarnbsp;resultaat van fokkerij te verwachten is, worden mannelijkenbsp;dieren geplaatst, die in lichaam.sbouw uitmunten. Aangezien hetnbsp;inheemsche paardenras niet voldoende geschikt mannelijk fokmateriaal oplevert, zal hoofdzakelijk tot kruising moetennbsp;worden overgegaan. Tot dit doeleinde worde een ras gekozen,nbsp;dat niet te veel afwijkt van het inheemsche, in hooge matenbsp;de eigenschappen bezit, welke men gaarne in eigen ras zounbsp;willen hebben en afkomstig is uit eene streek, die, wat klimaat, bodem en voedsel betreft, veel overeenkomst vertoont.nbsp;Van de rassen, die in aanmerking komen om dekhengsten

-ocr page 400-

360

te leveren, verdient de voorkeur het Sandelhoutras. Ook Savoeneezeii, mits zij voldoende hoogte bezitten, zouden veelnbsp;tot verbetering kuTinen bijdragen. Waar het paard in dezenbsp;gewesten eene betere aanzetting van hoofd en aanhechtingnbsp;van hals bezit dan den Sandelhout en den Savonees, winnennbsp;deze laatsten het ver in stand van de achterbeenen. Ik stel mijnbsp;voor, dat door kruising van deze rassen een paard zal ontstaan,nbsp;dat en als rij en als wagenpaard uitstekende diensten zal bewijzen.

Voor paardenfokkerij komen in de Kedoe in aanmerking de districten Grabag, Tegairedjo en Bandongan van de afdee-ling Magelang; Peering en Banjoemoedal van de afdeelingnbsp;Keboemen; Kedoe, Temanggoeng en Tjandiroto van de afdeeling Temanggoeng; Garoeng, Kedjadjar en Sapoeran dernbsp;afdeeling Wonosobo en Loano van de afdeeling Poerworedjo.

In de residentie Banjoemas de districten Karangkobar en Batoer der afdeeling Bandjarnegara en het district Pegadingannbsp;der afdeeling Tjilatjap.

Wanneer voor voldoende goed mannelijk fokmateriaal ge zorgd wordt, kost het weinig moeite de minderwaardige hengstennbsp;te castreeren. De dekhengsten zullen dan in verzorging be-hooren gegeven te worden aan ter naam en faam gunstignbsp;bekend staande inlanders, die van de dekkingen aanteekeningnbsp;houden en een dekgeld mogen heffen van f i a / 2.50 voornbsp;elke geslaagde dekking. Uit het gezamenlijk bedrag dernbsp;dekgelden wordt de voeding en verpleging van den hengstnbsp;bekostigd; het meerdere vormt het loon van den verzorger.nbsp;Aangezien de eerste drie maanden geen dekgeld gehevennbsp;kan worden, de verzorger dus niets dan uitgaven heeft ennbsp;geen inkomsten, verdient het overweging om gedurende diennbsp;tijd een tegemoetkoming te verstrekken van f 5 per maand.nbsp;Bovendien is het wenschelijk, dat zoo noodig van gouver-nementswege een stal wordt gebouwd, waarvan de kosten opnbsp;y 40 a _/ 50 worden geraamd.

Het spreekt van zelf, dat de hengst uitsluitend voor de dekking mag gebezigd worden. Dit is dus hoofdzaakelijk in

-ocr page 401-

361

overeenstemming met de methode reeds jaren in de Preanger-Regenschappen in zwang. Aan de methode die in de afdeelng 50 kotta van de residentie Padangsche Bovenlanden met succesnbsp;wordt toegepast, zouden voor deze gewesten veel te grootenbsp;kosten verbonden zijn. Terwijl in de controle-afdeeling Paja-koembooh de paardenstapel over eene betrekkelijke kleinenbsp;oppervlakte is verdeeld, zullen de hengsten hier op verschillendenbsp;ver verwijderde plaatsen gestationneerd moeten worden, zoo-dat een hengstendepot geen recht van bestaan heeft. Zoowelnbsp;in de afdeeling Temanggoeng, als in Keboemen wordt geschiktnbsp;terrein aangetroffen voor paardenfokkerij. Voor de residentienbsp;Bandjoemas zijn het de afdeelingen Tjilatjap en Bandjarnegara.

Deze afdeelingen zijn te ver verwijderd om door hengsten van hetzelfde depot te worden voorzien. Bovendien genietennbsp;de staljongens een vast salaris van ƒ 15 's maands en is hetnbsp;hun onverschillig of er veel of weinig merries gedekt worden.nbsp;Het belang van den hengstenverzorger daarentegen brengtnbsp;mede, dat er zooveel mogelijk merries gedekt' worden, tennbsp;einde van zijn verdienten verzekerd te zijn. Van een depotnbsp;kan dus alleen sprake zijn, wanneer de proefneming bepaaldnbsp;blijft tot ééne afdeeling, waar men zoowel hengsten als personeel onder zijn onmiddellijk toezicht heeft.

Het komt mij het meest wenschelijk voor met het station-neeren van hengsten een aanvang te maken in de afdeeling Magelang om daarna successievelijk met de andere afdeelingennbsp;voort te gaan.

Er zullen in deze afdeeling voorloopig vier hengsten gestationneerd behooren te worden en wel:

I nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onderdistrictnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ngablak.

I nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onderdistrictnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Pakis.

I nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onderdistrictnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kaliangkrik.

I nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onderdistrictnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Boroboedoer.

In de residentie Banjoemas kunnen slechts twee afdeelingen voor paardenfokkerij in aanmerking komen, waar aanvankelijknbsp;met vier hengsten volstaan kan worden en wel;

-ocr page 402-

362

I ill het oiiderchstrict Batoer

I in het oiiderdistrict Waiiajasa |^afdeeling Baiidjarnegara.

I in het oiiderdistrict Kalibeniiig )

I in het oiiderdistrict Karangpoetjoeng (afdeeliiig Tjilatjap).

fj

Ter verbetering van het runderras kan in hoofdzaak de reinteelt in toepassing gebracht worden, gedeeltelijk kruising.nbsp;Het runderras, dat het meest geschikt is oni te kruisen metnbsp;het inheemsche is ongetwijfeld het Bengaalsche. Alhoewelnbsp;het Madoereesche rund in lichaamsbouw meer gelijkt op datnbsp;ill deze gewesten, zijn er overwegende redenen om er geennbsp;fokstieren van aan te koopen. Zooals bekend wordt dit diernbsp;uitstekend verpleegd door zijn eigenaar. Zoodra het in handennbsp;komt van een Javaan, gaat het met rassche schreden innbsp;voedingstoestand achteruit. Ik herinner mij, dat in 1893 opnbsp;de suikeronderneming Klampok (Banjoeiiias) loo Madoereeschenbsp;stieren werden geïmporteerd ten behoeve van het riettransport.nbsp;Het duurde niet lang of deze dieren vermagerden en kwijndeiilangnbsp;zamerhand geheel weg, zoodat er na verloop van ruim een jaarnbsp;geen enkel exemplaar meer van over was. Hoogstwaarschijnlijknbsp;was hier afgaande op de verschijnselen, die bij de dieren werdennbsp;waargenomen 1) tevens eene piroplasmose-infectie in het spel.

Het Bengaalsche rund voedt zich gemakkelijk, lijdt hoegenaamd niet tengevolge van de acclimatisatie en voldoet uitstekend als trekdier. Verscheidene dezer runderen zijnnbsp;reeds door grobakvoeders aangekocht, het is geen zeldzaamheid,nbsp;dat prijzen van f 120 worden besteed. Ook de kruisingsproducten vallen zeer in den smaak bij de bevolking omdatnbsp;onder de koeien vaak goede melkgeefsters worden aangetroffen,nbsp;wat voor de toekomst van groot gewicht is. De tijd zal tochnbsp;ook hier wel eens aanbreken, dat de zuivelbereiding als taknbsp;van industrie wordt ter hand genomen. Van nature bezitnbsp;het Bengaalsche rund een zekeren graad van immuniteit tegennbsp;veepest, welke eigenschap ook op de kruisingsproductenquot; overnbsp;gaat, hetgeen tijdens het voorkomen dezer ziekte in West-

1

Zie V. BI. deel VI^i^bL 328.

-ocr page 403-

363

Java lierhaakklijk is waargenomen. Daarbij moet volgens ervaring van ter zake kundige personen, dit rund ook voornbsp;vleeschgebruik goed voldoen. Het slacht veel uit en denbsp;kwaliteit laat niets te wensclieii over. Omtrent het plaatsennbsp;van springstieren werden door mij twee methoden aan eennbsp;onderzoek onderworpen.

(Z. het in verzorging geven van stieren aan ter naam en faam gunstig bekendstaande inlanders.

het als renteloos voorschot verstrekken van springstieren aan de gemeenschappelijke veebezitters der desa.

In het eerste geval ontvangt de verzorger voor eiken geslaagden sprong een springgeld van o. 25 a / O. 75. De stier blijft eigendom van het gouvernement.

Ik vrees echter, dat het resultaat op deze wijze verkregen gering zal zijn, omdat de inlander het veel te bezwaarlijknbsp;vindt zijne koe bij den stier te brengen, zooals dit in Europanbsp;gebruikelijk is. Bovendien zijn er vele, die zich niet kunnennbsp;vereenigen met het betalen van springgeld, zoodat het doelnbsp;dat beoogd wordt niet bereikt zou worden. Het gevolg zounbsp;zijn, dat de veestapel numeriek afnam.

In het tweede geval wordt de stier aan de veebezitters der desa afgestaan, onder voorwaarde, dat het renteloos voorschotnbsp;binnen 5 jaar wordt terugbetaald, terwijl het dier uitsluitendnbsp;voor de voortteling mag gebezigd worden. Kost een stiernbsp;bijv: ƒ 120 en zijn er 50 personen in de desa, die elk eenenbsp;koe bezitten, dan wordt per jaar teruggestort /24, per maandnbsp;f 2, dus per hoofd 4 cent.

Na drie jaar is de stier eigendom der veebezitters. Komt de stier buiten schuld van de bevolking te sterven, terwijlnbsp;het voorschot nog niet is aaugezuiverd, dan behooren denbsp;resteerende termijnen te worden kwijtgescholden.

Wordt iemand bezitter van koeien, nadat de anderen reeds een of twee jaar hebben gecontribueerd, dan wordt zijn aandeelnbsp;in den stier later berekend naar de som, die is bijgedragen.

Het is ongetwijfeld in het belang van de goede zaak, dat


-ocr page 404-

364

één en dezelfde persoon zich belast met de verzorging van den stier. Zoo iemand leert door geregelden omgang denbsp;verschillende allures kennen, wat bij springstieren van grootnbsp;gewicht is. Dagelijks brengt hij den stier naar buiten ennbsp;laat hem losloopen tusscheii eene kudde grazende koeien.nbsp;De tochtige koeien zoeken hem dan weldra op, het bespringennbsp;geschiedt op de natuurlijke wijze, waardoor het bevruchtings-percentage zoo hoog mogelijk zal zijn. Zoodra de stiernbsp;eenmaal gesprongen heeft, wordt hij weer op stal gebracht,nbsp;om den volgenden dag denzelfden gang van zaken te herhalen.nbsp;Ten einde den veebezitters geen nadeel te berokkenen, moetennbsp;minder vruchtbare stieren zoo spoedig mogelijk verwisseldnbsp;worden. Hetzelfde is natuurlijk met hengsten het geval.nbsp;De bevolking zou zich anders en met recht tegen de algemeenenbsp;castratie kunnen verzetten, die in deze gewesten gemakkelijknbsp;kan worden ingevoerd.

Degeen, die de zorg voor den stier op zich neemt ontvangt eene vergoeding van f 2.50 ’s maands, welk bedrag wordtnbsp;omgeslagen over al de bezitters van koeien.

Ook kan in plaats van / 2.50 te betalen den verzorger vrijstelling van desadiensten worden verleend, of een nader vastnbsp;te stellen aandeel in het gemeenschappelijk grondbezit toegekendnbsp;worden, aan de keuze van belanghebbenden over te laten. Tegen deze methode, die zoo geheel aanpast aan het gemeenschapsnbsp;leven der desa worden geen bezwaren geopperd, integendeelnbsp;de bevolking in beide gewesten is er zeer mede ingenomen.

In beide residenties behoort met de verbetering van den rundveestapel in ééne afdeeling begonnen te worden. Geleidelijk kunnen dan de andere afdeelingen ter hand genomennbsp;worden. Voor de residentie Kedoe komt allereerst in aanmerking Magelang en voor Banjoemas de afdeeling Poerbo-linggo.

Onder den buftelstapel in beide gewesten worden voldoende goedgebouwde stieren aangetrofien om met behulp van reinteelt

-ocr page 405-

865

de gevvenschte verbetering aan te brengen. Het is evenwel dringend noodig, dat de inferieure buffelstieren door castratienbsp;van de voortteling worden uitgesloten.

Geheel anders is het in dat opzicht gesteld niet de kleinere huisdieren n.1. .schapen en geiten. In de mee.ste desas wordtnbsp;geen behoorlijk mannelijk fokniateriaal meer aangetroffen,nbsp;zoodat kruising de aangewezen weg is om tot het gewenchtenbsp;doel te geraken. De Bengaalsche geit, die het meest langsnbsp;de noordkust van Java voorkomt, in het algemeen daar, waarnbsp;veel Arabieren wonen, kan tot verbetering van het ras uitstekende diensten bewijzen. Ter verbetering van het schapenras zou door kruising met Australische rammen zeer veel nutnbsp;gesticht kunnen worden. Indien de bezitters van klein veenbsp;een gering bedrag afzonderen ongeveer / 0,50 a ƒ 0.75 pernbsp;hoofd, is al spoedig eene som bijeengebracht voldoende om eennbsp;flinke springbok of een dito ram aan te koopen. Een Bengaalschenbsp;bok van één jaar oud komt gemiddeld op / 15 te staan.nbsp;Zonder directe hulp van het gouvernement kan de geiten ennbsp;schapenfokkerij behoorlijk worden aangemoedigd en enormnbsp;veel gedaan worden in het belang van de bevolking.

Invoeren van de castratie.

Waar eene rationeele fokkerij zal gedreven worden, is het dringend noodig, zooveel mogelijk alle mannelijke dieren,nbsp;die minder goed gebouwd zijn, te castreeren. Dit is het eenigenbsp;afdoende middel om deze individuën van de voortteling uit tenbsp;sluiten. Behalve de bevolking dikwijls te wijzen op het grootenbsp;nut dezer kunstbewerking is het noodig maatregelen in hetnbsp;leven te roepen, die haar indirect bewegen tot de castratienbsp;over te gaan.

Het is van het grootste gewicht, dat dergelijke maatregelen niet alleen plaatselijk, doch algemeene toepassing vinden.

a. Invoeren van een hengsteubelasting.

Dit is wel het meest afdoende middel om het beoogde

-ocr page 406-

866

doel te bereiken. Er zal dan een grens vastgesteld moeten worden bijv: 8 jaar, beneden welken leeftijk alle hengstennbsp;belast worden, daarboven niet. Binnen 8 a lO jaren zijnnbsp;dan alle oude hengsten opgeruimd en blijven er behalvenbsp;die, welke voor de voortteling geschikt zijn, niets overnbsp;dan ruinen, evenals dit in Europa het geval is.

In afwachting echter van deze belasting kan al dadelijk bij staatsblad of gewestelijke keur worden vastgesteld:

b. nbsp;nbsp;nbsp;een bepaalden termijn bijv; van een jaar, na verstrijkingnbsp;waarvan voor wagen en grobakverhuurderijen en voor pi-koelpaard uitsluitend ruinen en merries mogen gebruiktnbsp;worden.

c. nbsp;nbsp;nbsp;dat bij aanvraag om vergunning tot het oprichten vannbsp;verhuurderijen voortaan de voorwaarde wordt gesteld, datnbsp;uitsluitend van merries en ruinen mag worden gebruiknbsp;gemaakt. De merries zullen dan niet meer als minderwaardig worden beschouwd, de verzorging en verplegingnbsp;dezer dieren zal beter worden, zoodat de keuze vannbsp;vrouwelijk fokmateriaal grooter wordt.

d. nbsp;nbsp;nbsp;dat algeheele schadevergoeding wordt uitbetaald ingevalnbsp;een dier sterft tengevolge van de castratie.

De hengsten, die niet in bovengenoemde catagoriën vallen zijn de rij-en wagenpaarden van Europeanen, inlandsche hoofden,nbsp;Chineezen en Arabieren, die evenwel zorgvuldig van de voort-teling worden uitgesloten, uit vrees dat ze onhandelbaarnbsp;zullen worden, wat evenwel onjuist is. Mochten deze hengstennbsp;toch een enkelen keer dekken, dan is dit niet zoo heel erg,nbsp;omdat het de besten zijn, die dikwijls nog veel kunnen bijdragen tot verbetering van het ras.

Opheffen van het verbod op het slachten van vrouwelijke dieren (runderen en buffels).

Bij het in werking stellen van dit verbod heeft ongetwijfeld eene goede bedoeling voorgezeten. In tijden van epizóótischenbsp;ziekten, die den veestapel sterk dunden, had een dergelijknbsp;verbod recht van bestaan. Nu evenwel dank zij de verbcte-

-ocr page 407-

367

ring der veterinaire politie hiervoor geen vrees behoeft te bestaan, is er geen enkele reden om dit verbod te handhaven. In aanmerking genomen dat het aantal koeien ongeveernbsp;driemaal zoo groot is als dat der stieren stel ik mij voor, dat bijnbsp;eventueele opheffing van dit verbod de waarde van den rundernbsp;en bufielstapel aanmerkelijk zal stijgen. Om te voorkomen,nbsp;dat de slagers de beste koeien zullen opkoopen voor denbsp;slachtbank is de wenschelijkheid geopperd, om in elke afdeelingnbsp;vooraf een selectie van het vrouwelijk materiaal te houden doornbsp;den betrokken gouvernementsveearts. Hetgeen dan niet in aanmerking komt voor de fokkerij, kan geheel vrijgelaten wordennbsp;terwijl de rest niet voor de slachtbank mag verkocht worden. Innbsp;de praktijk zal deze regeling aanleiding geven tot moeielijkheden.nbsp;Ieder jaar zou tian eene selectie moeten gehouden worden en zounbsp;het bovendien noodig zijn een leeftijdgrens vast te stellen nanbsp;overschrijding waarvan de uitgezóchte koeien wel geslachtnbsp;mogen worden. Naar mijn bescheiden meening is het beternbsp;voorloopig dit verbod in te trekken voor de afdeelingen waarnbsp;met de verbetering van den veestapel een begin zal wordennbsp;gemaakt. Blijkt dat het resultaat werkelijk gunstig i.s, dannbsp;kan deze maatregel geleidelijk in alle afdeelingen wordennbsp;toegepast.

Is de verhouding van het aantal koeien tot dat der stieren op het oogenblik 3— i, met de invoering van de castratienbsp;wordt die verhouding 50— i, zoodat een groot aantal ossennbsp;beschikbaar komt als slachtvee. Aangezien castraten veelnbsp;gemakkelijker vet te maken zijn, zal de slager allereerst daaruitnbsp;zijn materiaal kiezen.

Vrouwelijke dieren, die vier of vijfmaal gekalfd hebben, zouden bij behoorlijke verpleging, vooral in deze residenties,nbsp;waar groote vraag is naar slachtvee, als zoodanig nog grootenbsp;waarde bezitten. Onder de thans vigeerende bepalingen zijnnbsp;de slagers uitsluitend aangewezen op mannelijke dieren. Denbsp;koeien worden tot te hoogen leeftijd aangehouden, gaan innbsp;lichaamsgewicht en voediugstoestand steeds achteruit, om ein-

-ocr page 408-

368

delijk als kapstokken te worden geslacht. Voor de enkele jongere exemplaren, die af en toe toch geslacht worden, moetennbsp;op de een of andere wijze de bepalingen ontdoken worden.nbsp;Als motief wordt dan veelal opgegeven, onvruchtbaarheid,nbsp;ongeschiktheid voor dan arbeid, tengevolge van val in eennbsp;ravijn of anderszins.

Of een rund al of niet geschikt is voor de voortteling, is vaak zeer moeielijk uit te maken. Allerlei kwesties kunnennbsp;hieruit voortvloeien en vexaties zijn dan ook niet uitgestoten,nbsp;lien desainan wil bijv: zijne koe slachten, omdat ze werkelijknbsp;niet bezet is geworden na herhaaldelijk bespringen. Wanneernbsp;het desahoofd hem minder genegen is, dan verbiedt hij ditnbsp;krachtens de bestaande voorschriften. In andere gevallen,nbsp;waar het koeien geldt, die wel vruchtbaar zijn, staat hij hetnbsp;toe, geheel naar zijne persoonlijke opvatting en genegenheid.nbsp;Door dit verbod wordt derhalve het eigendomsrecht zeer beperkt en als noodzakelijk gevolg hiervan de prijs gedrukt,nbsp;welk feit men overal in de desa kan constateeren. Intrekkingnbsp;van de desbetreffende staatsbladen zal daarom veel kunnennbsp;bijdragen tot opheffing van den veestapel uit zijn diep verval.

Het houden van veetentoonstelling en. Dit is eene zaak van groot belang, welke ten doel moet hebben het geven van aan-schouwelijkonderricht. Hoogst nuttig is het den inlander af ennbsp;toe uit den kleinen kring zijner omgeving te trekken om hemnbsp;te laten zien, wat door rationcele fokkerij kan worden voortgebracht. Niet slechts het vooruitzicht een prijs te kunnennbsp;behalen, doch reeds het zien van schooue exemplaren moedigtnbsp;aan om te trachten dergelijke te verkrijgen, te meer als mennbsp;leert inzien, dat de waarde dezer dieren die der middelmatigennbsp;overtreft. Aan eigenaars van goedgebouwde hengsten ennbsp;stieren behooren aanhoudingspremiën te worden toegekend.

Met het beschikbaar stellen dezer premiën wordt eene tegemoetkoming beoogd aan den eigenaar van een dergelijk dier. Door nu aan de uitbetaling dezer premiën de voorwaarde te

-ocr page 409-

369

verbinden, dat het dier binnen zekeren termijn niet buiteii de afdeeling mag verkocht worden en dat het daarbinnen ternbsp;dekking staat tegen een bepaald dekgeld, wordt tevens gezorgd,nbsp;dat zijne superieure eigenschappen der fokkerij ten goedenbsp;komen.

Ten einde de vee en vleeschprijzen op te voeren, kunnen van Gouvernementswege verschillende maatregelen genomennbsp;worden, die noodwendig van gunstigen invloed moetennbsp;zijn.

a. Voor het departement van oorlog worde uitsluitend leverantie toegestaan van vleesch, afkomstig van inheemsch vee.

b.

Waar mogelijk, mogen uitsluitend ossen als slachtvee worden aangenomen; per KG. ossenvleesch behoort dannbsp;minstens i a 2 ets meer betaald te worden dan per KG.nbsp;afkomstig van stieren.

Wanneer de castratie eenmaal is ingevoerd, zal de leverancier aan deze voorwaarde kunnen voldoen.

c.

Heffen van invoerrechten van vleesch in blik, dat van uit het buitenland wordt ingevoerd.

d.

Vermindering der spoorwegvrachten voor het vervoer van vee bij volle wagenladingen.

Thans bedraagt de vracht van eene wagenlading vee naar Hatavia 6o a ƒ 70 al naarmate het station van inladen verdernbsp;van of korter bij Maos is gelegen op de lijn Djoeja-Maos-Bandoeng-Weltevreden. De prijs per dier van 30a/35nbsp;wordt van Poerworedjo naar Batavia verhoogd met 5 anbsp;ƒ 6 dus 15 % van de waarde, wat teveel is.

e.

Betere verzorging van het vee gedurende het transport.

Het groote verlies aan lichaamsgewicht maakt de concurrentie moeielijker. Hieraan kan tegemoet gekomen worden door het in dienst stellen van wagens, speciaal bestemdnbsp;voor veevervoer. Op verschillende plaatsen van bovengenoemde traject moeten de geleiders in de gelegenheid gesteldnbsp;kunnen worden het vee te drenken. Van groot belang is

24

-ocr page 410-

870

bovendien eene goede aansluiting, opdat de dieren binnen twee etmalen te Batavia aankomen. ’)

In elk dezer residenties behoort in eene afdeeling met de rationeele veeteelt een aanvang te worden gemaakt. Zooalsnbsp;hiervoor reeds betoogd werd, komen in de eerste plaats in aanmerking de afdeeling Magelang der residentie Kedoe en Poer-bolinggo der residentie Banjoemas. Wanneer gerekend wordtnbsp;op 40 a 50 koeiëii een stier, wat voldoende is, dan zullennbsp;er voor de afdeeling Magelang 500 stieren noodig zijn omnbsp;in de behoeften te voorzien. Van de stieren, die hier wordennbsp;aangetroffen behooren er dan 450 te worden uitgezocht,nbsp;vermeerderd met 50 Bengaalsche stieren van a 3 jaarnbsp;oud.

De Javaansche stieren worden van Gouvernementswege aangekocht tegen -b / 50 per stuk en als renteloos voorschotnbsp;verstrekt op de wijze hierboven vermeld, terwijl de restnbsp;gecastreerd wordt. Voor de afdeeling Poerbolinggo zal eennbsp;aantal van 200 stieren voldoende zijn, n. 1, 175 Javaanschenbsp;en 25 Bengaalsche stieren.

Van de buffelstieren worden slechts de besten aangehouden en de slechte gecastreerd, zoodat op 20 buffelkoeien inbsp;stier overblijft. In elk dezer afdeelingen zullen twee castreer-ders werkzaam moeten zijn, die volgens schriftelijke verklaringnbsp;van den gouvernements veearts bewijzen van bekwaamheid

*) De runderen blijven thans 3 X 24 uren soms S'/s X 24 uren onderweg. Aangezien er slechts één leverancier is van slachtvee voor buitenzorg Mr.-Cornelis en Weltevreden; elke slachter weet wat hij ongeveer per week noodig heeft, zou zeer gevoegelijk eens per week een doorgaandenbsp;veetrein kunnen loopen-van Poerworedjo of Gombong naar Weltevreden.nbsp;Savonds van Poerworedjo of Gombong vertrekkende zouden de dierennbsp;dan niet 3 dagen achtereen geblakerd worden maar slechts 2 nachtennbsp;en een dag in den wagon behoeven te zijn. De dierenbescherming isnbsp;het aangewezen lichaam om stappen in die richting te doen. De dierennbsp;zouden minder lijden van de hitte en van den dorst en het geringenbsp;gewichtsverlies zou den slachters zeer ten goede komen.

Red.

-ocr page 411-

371

hebben afgelegd om zelfstandig deze operatie te verrichten, benevens één veemantri, die bij het toezicht behulpzaam is.nbsp;Alhoewel op vele plaatsen de bevolking genegen is eenenbsp;kleine vergoeding te betalen, is het mijns inziens een veelnbsp;zuiverder toestand, wanneer deze personen van het Gouvernement ƒ 0.25 voor elke goedgeslaagde castratie ontvangen.nbsp;Deze kleine premie zal een blijvende prikkel vormen tot veelnbsp;castreeren, waar op het in de eerste jaren vooral aankomt.nbsp;De Bengaalsche stieren moeten bij voorkeur in Indië geborennbsp;zijn. Ze behoeven dan niet meer te acclimatiseeren en denbsp;inlander is er dadelijk mede vertrouwd. Op de groote kustplaatsen vooral Batavia, Semarang, en Cheribon vindt mennbsp;veel afstammelingen van Bengaalsche stieren, raszuivere wordennbsp;evenwel niet veel meer aangetroffen,, zoodat men aangewezennbsp;is op Britsch-Indië.

De prijs van stieren van a 3 jaar den meest geschikten leeftijd voor fokstieren van dit ras, bedraagt ongeveer 180nbsp;a / 200, levering te Semarang.

Het moet erkend worden, dat de veestapel van de afdeeling Poerbolinggo het minst in kwaliteit is van de residentienbsp;Banjoemas. Vooral aan behoorlijke stieren is absoluut gebrek.nbsp;Aan paardenfokkerij wordt heelemaal niets gedaan, alhoewelnbsp;in enkele districten, grenzende aan den Slamat, zeer geschiktenbsp;terreinen voor dit doel worden aangetroffen en dit bedrijfnbsp;ongetwijfeld loonend zou zijn.

Volgens de meening van den Assistent-Resident ScilMAL-HAUSEN zouden behalve stieren ook koeien geïmporteerd moeten worden. Dit is evenwel niet noodig en zou bovendiennbsp;een zeer kostbare wijze zijn om den veestapel te verbeteren.nbsp;Onder de koeien komen gelukkig nog voldoende goede exemplaren voor, om met succes voor de voortteling gebezigd tenbsp;worden. Dat er voor 55 jaren, zooals de Regent van Banjoemasnbsp;verklaart, geen paard in deze residentie te vinden was, kleinnbsp;genoeg om als rijpaard voor zijn vader te dienen, komt mijnbsp;wel een weinig fantastisch voor. Volgens de nota van den

il


-ocr page 412-

372

waarnemend Regent Raden Brotodimedjo naar aanleiding van de nota van den gepensioeneerden Regent Raden Toemeng-goeng Dipokoesoemo behoort, ten einde te waken tegennbsp;algeheelen ondergang van den veestapel, waarvoor nu reedsnbsp;gebrek aan voedsel bestaat, het volgende bepaald tie worden.

Ie.

in iedere desa, waar geen weiden (bosch of wildernis) meer bestaan, moet men gelasten een grasveld te makennbsp;van een deel der communaal bezeten sawah of tegal-gronden. Daarvoor moet men uitkiezen grond, die mindernbsp;geschikt is voor den aanplaut van padi af andere gewassen; de uitgestrektheid kan later bepaald worden naarnbsp;verhouding van de grootte van den veestapel in elke desa.nbsp;Dat grasveld mag niet dienen tot weideplaats, men magnbsp;er alleen gras snijden, gedurende den tijd, dat er op denbsp;sawahs geen gras te krijgen is.

Dit is het geval;

gedurende drie maanden en wel van af het oogenblik, dat de bewerking der sawahs voor den eerste aanplant bijnanbsp;afgeloopen is, totdat die aanplant twee maanden oud is.nbsp;gedurende drie maanden en wel van of het oogenbliknbsp;dat de eerste aanplant geoogst is, tot dat de sawahsnbsp;weder bewerkt worden voor den tweeden aanpiant (padinbsp;of polowidjo).

Het is gebleken, dat in die maanden bij den kleinen man gebrek aan voedsel bestaat voor zijn vee, hij moetnbsp;dan gras halen in ver afgelegen streken in het gebergtenbsp;en bovendien 2 a 3 duiteii per pikoel betalen.

Met uitzondering van de maanden bedoeld in a en b moet het verboden zijn gras te snijden op de grasvelden,nbsp;omdat men dan nog op andere plaatsen gras kan krijgen,nbsp;zooals op de sawahs en dijkjes.

De sawah of tegalgronden bestemd voor grasveld moeten genomen worden van het aandeel in de desagrondennbsp;van ieder, die er vee op nahoudt, zoowel van het desahoofd als van de bestuursleden en de koelies; ieder

-ocr page 413-

373

krijgt dan een bepaald stuk van het grasveld.

De bewerking en verzorging van de grasvelden komt voor rekening van de veebezitters. Zij die geen veenbsp;bezitten, hebben hiermede geen bemoeienis,nbsp;jquot;quot;. Opdat het Gouvernement geen schade lijdt, kan mennbsp;bepalen, dat over het grasveld ook landrente wordt betaaldnbsp;en wel door hen, die er vee op nahouden. Hierdoornbsp;blijft het veld communale desagrond.

4'. Zij, die wel vee bezitten, maar geen aandeel in de sawah of tegalgronden hebben, moeten ook een deel in hetnbsp;grasveld kunnen krijgen. Hun aandeel in de belasting ennbsp;in het werk ten behoeve van het grasveld moet grooternbsp;zijn dan van hen, die den grond hebben gegeven.

Zooals de regent terecht zegt, de inlander denkt slechts aan eigen levensonderhoud, hij beseft niet, van hoenbsp;groot nut het vee is voor den veldarbeid, van daar,nbsp;dat het noodzakelijk zal zijn dwang uit te oefenen.nbsp;Zoolang echter de inlander niet rijp is voor de toepassing van intensieve cultuur, is het met het oog op denbsp;gestadige toename van de bevolking, vooral in deze af-deeling niet verantwoord dit middel te beproeven. Daarenboven zou hiermede, zooals de Heer SCHMALHAUSENnbsp;terecht opmerkt in zijne nota, eene zeer omslachtigenbsp;administratie gepaard gaan, omdat er drie catogoriën vannbsp;personen bestaan n.1.nbsp;landbouwers, die vee bezitten,nbsp;landbouwers, die geen vee bezitten,nbsp;niet landbouwers, die vee bezitten.

Schrijver vreest voor ontevredenheid, wanneer van de bouwgronden grassawahs worden aangelegd en komt tot de conclusie, dat het ambtsbezit over het algemeen te groot is gevvordennbsp;en een gedeelte van die gronden behoort te worden bestemdnbsp;tot grasveld. In hoeverre het ambtsbezit voor inkrimpingnbsp;vatbaar is, vermag ik niet te beoordeelen. Aangezien echternbsp;alleen bij overlijden of vervanging van het desahoofd een

-ocr page 414-

374

gedeelte der ambtsvelden zou beschikbaar komen, is dit middel slechts als een palliativum te beschouven. Er moet dadelijknbsp;en met krachtige middelen worden ingegrepen om aan dennbsp;treiirigen toestand een einde te maken. De middelen, dienbsp;schrijver dan ook aangeeft kunnen onmogelijk tot het ge-wenschte doel leiden. Er behoort, zooals hiervoor uitvoerignbsp;werd betoogd, eene geheele verandering gebraclit te wordennbsp;in de veehouding en verpleging. De inlander is niet met zijnnbsp;tijd meegegaan; terwijl de voorwaarden tot ontwikkeling vannbsp;den veestapel ongunstiger werden, kwam in de wijze van vee-houdiug geen verandering. Ongetwijfeld verdient de arbeidnbsp;van den Heer SCHMALIIAUSEN waardeering van ieder, die werkelijk de belangen van de bevolking voorstaat. Als besturendnbsp;ambtenaar heeft hij getoond doordrongen te zijn van het grootenbsp;nut, dat voor eene landbouwende bevolking gelegen is in eennbsp;goeden veestapel,’ waarmede de rijkdom van den Javaan innbsp;het nauwste verband staat.

Wat in afwachting van gouvernements hulp reeds TOT verbetering VAN DEN VEESTAPEL IS VERRICHT.

Zooals hiervoor reeds gezegd, behoort in de eerste plaats, zal met eenige kans van slagen de verbetering van den veestapel ternbsp;hand genomen worden, gezorgd te worden voor voldoende veevoer. Tot dit doeleinde werd den Hoofden van Gewestelijk Bestuur de volgende nota aangeboden met verzoek om afschriften tenbsp;zenden aan de Europeesche eti Inlandsclie besturende ambtenaren, voor de laatsten in het Maleisch vertaald, opdat dezenbsp;zaak met de veebezitters op de maandelijksche districtskoem-poelans kon besproken worden.

,,In mijn rapport over den toestand van den veestapel in uw gewest werd behalve den aanplant van toerie, teosinte,nbsp;Bengaalsch en Braziliaansch gras o.a. als middel tot vermeerdering van het veevoer aangegeven het opslaan van droognbsp;voer. Op sommige plaatsen wordt dit reeds gedaan, dochnbsp;de wijze waarop het geschiedt, is nog voor veel verbeteringnbsp;vatbaar. Als reden, waarom^ deze manier van het in voorraad

-ocr page 415-

375

houden van veevoer niet meer algemeen wordt toegepast, werd mij opgegeven, vrees voor biand, en niet geheel ten onrechte.nbsp;Dit mag evenwel geen reden zijn om er van af te zien, aangezien op de meeste plaatsen gebrek aan goede welgrondennbsp;bestaat en de veeteelt op de inlandsche wijze gedreven,nbsp;geen voldoende voordeelen afwerpt om kunstweiden aan tenbsp;leggen.

De beste wijze om droog voer op te slaan is in hooibergen, die gemaakt worden van bamboe en alang-alang, materialen die overal voor het grijpen zijn en dus weinig of niets kosten.nbsp;De hooiberg bestaat uit vier bamboestijlen en een dak vannbsp;alang-alang, dat verplaatsbaar is in de richting naar bovennbsp;en beneden. Op ongeveer M. van den beganen grondnbsp;maakt men een vloer van bamboe, waarop het droge voernbsp;kan opgestapeld worden. In de bamboestijlen worden gatennbsp;gemaakt op een afstand van i a i d. M. van elkander, waarinnbsp;een pen kan aangebracht worden, opdat men het dak steedsnbsp;op een gewenschte hoogte kan stellen.

Voor het opslaan in drogen toestand komen in aanmerking.

I'. Hooi.

Hooi is gedroogd gras d. w. z. een mengsel van verschillende grassen. Evenals in Europa op de weide een combinatie van verschillende grassen voorkomt, vermengd met enkelenbsp;schijngrassen en gewassen tot andere plantenfamiliën behoo-rende, worden op de Indische welgronden ook veel variëteitennbsp;aangetroffen, al naar gelang de hoogte, waarop men zich bevindt.

Zoo werden door mij in deze gewesten als de meest voorkomende grassen van goede kwaliteit gevonden, roempoet grienting (cynodon dactijlon), kasoeran (Panicum patens) ennbsp;benggala (Panicum maximum).

Voor de praktijk is het minder noodig de namen te weten, die bovendien op verschillende plaatsen voor dezelfde grassen,nbsp;dikwijls geheel anders zijn. Over het algemeen mag mennbsp;aannemen, dat de grassen wier stengel rond of rondovaal opnbsp;doorsnede is en niet hol, geschikt zijn als veevoer.

-ocr page 416-

376

Alle schijiigrassen (caiexsoorteu) met driehoekigeu stengel en juncussoorten (bie/.en) vallen hier buiten.

Waar dus een klein gedeelte van het jaar rnimschoots gras te vinden is en gedurende een groot gedeelte gebrek bestaat,nbsp;daar wijze men op het groote nut van het verzamelen van hooi.

2®. Stroo.

In de allereerste plaats komt in aanmerking het rijststroo af dhamen, dat speciaal voor herkauwers een vrij gemakkelijk verteerbaar voedsel vormt. Door het kauwen, herkauwen en het daaropvolgend maceratie-proces in de pensmaag,nbsp;wordt de cellulose geheel verteerd. In combinatie met anderenbsp;voedingsmiddelen kan het rijststroo zeer veel bijdragen totnbsp;de gemakkelijke verteerbaarheid van het voedsel, van daar datnbsp;men de gaba aan paarden met het meeste succes toedientnbsp;vermengd met baksel van rijststroo, De dieren zijn genoodzaakt de gaba beter te kauwen. Het spreekt van zelf, datnbsp;dit stroo op het juiste tijdstip behoort geoogst te worden ennbsp;niet zooals vaak geschiedt, dagen lang na het padisnijden.nbsp;De voedingswaarde gaat dan niet alleen grootendeeis verloren,nbsp;doch de dieren vinden het niet smakelijk.

3®. Het loof van de verschillende peulgewassen (katjang-soorten) vormt een zeer goed voedsel zoowel voor paarden als herkauwers. In streken, waar het gras schaarsch is, wordtnbsp;dit voedsel zeer geprezen. De bladeren van djagoeng ennbsp;suikerriet vormen in drogen toestand ook een vrij goed veevoer. Van deze verschillende voedingsmiddelen kunnen combinaties gemaakt worden tot voedsels, die, wat voedingswaardenbsp;en smakelijkheid betreft, uitstekend voldoen.

In alle afdeelingen van beide gewesten weidde castratie aan de bevolking gedemonstreerd. Op groote schaal kon deze kunstbewerking niet plaats vinden voorloopig, om reden er geen fondsen waren om behoorlijk mannelijk fokmateriaal aan te koopen.

Met den Assistent Resident van Bandjarnegara, die zeer veel gevoelt voor den vee.stapel, deze zaak besprekende werd beslotennbsp;de bevolking te helpen met geld van de bestaande hulpbank-

-ocr page 417-

377

Aanvankelijk werden op 6808 koeien 140 stieren, waarvan 36 Bengaalsche en 104 Javaansche door de Bank aangekocht,nbsp;en aan de desahoofden afgestaan tegen terugbetaling metnbsp;inbegrip van rente binnen i— 3 jaar.

De meeste stieren werden aangekocht in de afdeeling Wonosobo, enkelen ook in de afdeelingen Magelang en Te-manggoeng. Voor elke koe, die besprongen was, werd eennbsp;springgeld geheven van ƒ 0.30— /nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.25 al naargelang

den prijs, dien voor den stier besteed was. Alhoewel de vee-bezitters, die door mij tijdens het gehouden onderzoek in tegenwoordigheid van de districtshoofden werden gehoord, zichnbsp;verklaarden vóór het in communaal bezit verstrekken van denbsp;stieren aan de bezitters van koeien, werd van bestuurswege denbsp;mededeeliiig gedaan, dat de opinie thans gewijzigd was. Hetnbsp;duurde evenwel niet lang of er viel eene kentering en ten slottenbsp;algeheele omdraaing van meening te constateeren bij denbsp;veebezitters. Niet altijd was de desaman, vooral de vele bezitters van ééne koe in staat springgeld te betalen; daarbijnbsp;was hij verplicht zijne koe op het erf van het desahoofd tenbsp;brengen, waar de stier verzorgd werd. Het was anders nietnbsp;mogelijk na te gaan, hoeveel en welke koeien besprongen waren.

In den regel niet op de hoogte zijnde van de verschijnselen en den duur van de tochtigheid, werden vaak koeien voorgebracht, die den stier niet wilden toelaten. De man konnbsp;dan onverrichter zake weer naar huis gaan om het later nognbsp;eens te komen probeeren, allemaal zaken, die er toe leidden,nbsp;dat de bevolking met deze regeling niet was ingenomen.

Doch ook de desahoofden begonnen spoedig te klagen, omdat er zoo weinig koeien besprongen werden. Van het springgeld dat geïnd werd, kon niet eens de stier behoorlijk verpleegd worden. Beide partijen waren dus niet tevreden en werd beslotennbsp;de stieren over te doen aan de gemeenschappelijke bezittersnbsp;van koeien, die zich verbonden de stieren binnen 3 jaar aannbsp;de Bank terug te betalen met de rente. Met de verzorgingnbsp;werd nu betast een van de koelis in de desa tegen behoorlijke

-ocr page 418-

378

schadeloosstelling, nu eens bestaande in geld of padi, dan weer in vrijstelling van desadiensten naar onderling goedvinden geregeld.

Dat de desahoofden klaagden over te weinig inkomsten is te begrijpen als men in onderstannde tabel nagaat, hoe weinignbsp;koeien in een jaar tijds besprongen zijn.

De veebezitters meenden dit feit te moeten toeschrijven aan onvoldoende stieren. Verscheidenen verzochten met voorschot van de Bank zelf een stier aan te koopen, zoodat hetnbsp;aantal stieren geleidelijk tot ongeveer 200 klom.

Districten Bandjar en Singomerto.

Totaal

O

a

en

A antal Bengaalachenbsp;stieren dat

.2 § ^ 5iC

03

ja

ü

en

Aantal Javaanachenbsp;stieren dat

Ie

'TS

X

a

03 -H

D A ï A.

an taal

koeien

a 2

•n

cS

lt;

a

ïl

ttD

O

OQ nbsp;nbsp;nbsp;•

1

2^

1)

ÖO c

¦3

^ O u

rs

cS en u

fl ^

cS

'quot;B

gt; £ jS 03nbsp;^ • --

^ nbsp;nbsp;nbsp;35

ce

o

H

a

03

bo

a

2 ^ sh d)

m

03

bc

1

2 S

S

35

0)

bD a

'5 ^

Ó3 Ó3

O bc M Pnbsp;O

3 ^

=3 jO

1904

16. 31 Jnli

6808

36

32

4

120

1

140

81

21

290

1. 15 Augt:

6808

45

33

12

113

116

88

28

214

16. 31 idem.

6804

48

39

9

121

122

82

40

206

1. 15 Sept:

6804

51

43

8

137

122

88

34

266

16. 30 idem.

6804

51

39

12

120

124

80

44

178

1. 15 Oct:

6804

51

33

18

103

124

71

53

188

16' 30 idem.

6804

52

38

14

107 1

125

71

54

166

1. 15 Nov:

6808

51

31

20

65

125

59

66

124

16. 30 idem.

6808

51

28

21

62

125

55

70

81

1. 15 Dec;

6808

51

19

32

35

125

38

87

62

16. 31 idem.

6808

51

20

31

28

125

39

86

56

1905

1. 15 Jan:

6949

53

22

31

38

127

38

89

62

16. 31 idem.

6949

53

21

32

52

127

33

94

55

-ocr page 419-

379

Districten Bandjar en Singonierto.

DATA.

Totaal

aantal

koeien.

01

o

s •

2Q =3 ^ 01nbsp;Ui

c3 ,2

a

cS

lt;

Aantal Bengaalschenbsp;stieren dat.

72

V a

u.

quot;3 amp;

c ^

cS

'TS

01

’o

ce

gt; ö

5 £

^ '-U3

c2 w c8

p

Aantal Javaanschenbsp;stieren dat

1e . 'Ö 02

ö -01 a ¦ -lt; 01nbsp;2 bD

i §

Ut

3 »

a S ce

a

01

O 01

S 01

01

bc

1

o

M 01

a- 01

ro _fl

01

bc

.2 bD

O

a

01

bc • a ^

o OJ

Ui 01

atja

m

01

bc

1

a .j

o c-

Ui 01

a- 01

bD fl

-jJ 01

.01 bD

a

1 —15 Febr.

7540

55

¦

14

41

22

138

35

103

54

16 -29 idem.

7540

55

18

37

28

138

42

96

79

1—16 Maart

7540

55

15

40

29

138

41

97

58

16—31 idem.

7540

55

18

37

28

138

22

116

31

1 —15 April.

7540

55

17

38

29

138

32

106

46

16 — 31 idem.

7540

55

18

37

26

138

32

106

42

1-15 Mei.

7540

55

18

37

24

138

22

116

28

16—31 idem.

7540

55

22

33

45

139

27

112

41

16—30 Juni.

7540

55

18

37

27

139

36

103

53

1—15 Juli.

7540

55

17

38

31

139

37

102

79

16—31 idem.

7540

55

30

25

64

139

65

74

137

Er was echte geen sprake van dat er meer koeien besprongen werden. De oorzaak is dan ook gelegen in het feit dat de meeste koeien S—8 maanden na het kalveren pas dennbsp;stier weer toelaten. De periodiek om de maand terugkeerendenbsp;tochtigheid, zooals die bij cultuiu ras.sen na het kalveren wordtnbsp;waargenomen, schijnt hier zelden voor te komen. De lagenbsp;bespriugingscijfers kunnen in elk geval niet aan de stierennbsp;geweten worden, in alle desas kwam het voor, dat de stierennbsp;dagen achtereen niet sprongen, omdat er geen tochtige koeiennbsp;waren. Opvallend is het, dat van Juli October de meeste

-ocr page 420-

380

koeien besprongen zijn. Dit laat zich verklaren uit het feit, dat gedurende dien tijd de dieren minder zwaar werk verrichten, gelegenheid hebben om op verhaal te komen en denbsp;geslachtsdrift zich meer laat gelden. Een stier zou voldoende zijn voor 75 ^ lOO koeien ware het niet, dat de kringennbsp;dan tegroot werden om de koeien op één gemeenschappelijkenbsp;weiplaats te brengen, waar ze dagelijks met den stier ’s morgensnbsp;eenige uren samen zijn. Uit vorenstaande cijfers blijkt datnbsp;per jaar hoogsten 25 koeien per stier worden besprongennbsp;en duurt het ongeveer twee jaar, vóórdat alle koeien in bo-vovengenoemde districten aan de beurt zijn geweest. Innbsp;den loop van het jaar 1904 werden ongeveer 3000 minderwaardige stieren gecastreerd terwijl ook in het onderdistrictnbsp;Pagentan van de controle-afdeeling Karangkobar stieren werdennbsp;gestationneerd. Naar verhouding van de oppervlakte bebouwdenbsp;grond is de veestapel in deze controte afdeeling zeer kleinnbsp;en sterk achteruitgegaan.

Aantal

inwoners.

Oppervlakte bebouwde grond

Runderen.

buffels.

in bouws.

1880

49850

15400

3600

4207

1902

77700

24300

3550

2488


In de districten Singomerto en Bandjar worden 12000 bouws sawah aangetroffen en ongeveer 16000 bouws tegalgronden.nbsp;Het aantal volwasen runderen en buffels volgens de veetellingnbsp;Leon (in October 1903 bedroeg slechts 8500 en 6300. Hetnbsp;gevolg hiervan is, dat jaarlijks van de 6 a 7000 bouws sawahnbsp;slechts 2500 bouws voor den aanplant van polowidjo wordennbsp;beploegd, het resteerende wordt met den patjoel bewerkt.nbsp;Volgens mededeeling van de besturende ambtenaren is denbsp;djagoeng, die er geteeld wordt, veel minder in kwaliteit dannbsp;die op de behoorlijk beploegde gronden.

Het gemis van een goeden veestapel wordt hier sterk gevoeld. De bedoeling was nu in de eerste plaats verbetering

-ocr page 421-

381

ill de kwaliteit aaii te brengen. Voor den kwalitatief beteren veestapel moet een belangrijk grootere hoeveelheid veevoernbsp;geproduceerd worden. Alvorens dus alle krachten te wijdennbsp;aan de vermeerdering van de kwantiteit zal eerst het bewijsnbsp;geleverd moeten zijn, dat de bevolking in staat is aan bovengenoemde voorwaarde te voldoen. Het doel dat beoogdnbsp;wordt zou anders voorbijgestreefd en de bevolking oecono-niisch in plaats van vooruit, achteruit geholpen worden. Tegenvallers tengenvolge van experimenten voor rekening van denbsp;bevolking zijn al zoo vaak de reden geweest van verzet bijnbsp;volgende proefnemingen, dat deze zaak vooral niet uit hetnbsp;oog verloren mag worden. Intusschen zijn in den loop vannbsp;het jaar op aansporen van den Assistent Resident met voorschot van de Bank vele niet — veebezitters aan vee geholpen,nbsp;uitsluitend vrouwelijk fokmateriaal, zoowel buffels als runderen.nbsp;Successievelijk heeft de Bank voor / 20000 aan vrouwelijkenbsp;dieren en voor f 14000 aan stieren aangekocht, totaal dusnbsp;f 34000. Wel is waar worden krachtige pogingen in hetnbsp;werk gesteld om de veevoerproductie door aanleg van gras-sawahs steeds te verhoogen, ik betwijfeld echter of er op dennbsp;duur door de bevolking voldoende geproduceerd zal worden,nbsp;om aan de zwaardere eisschen in zake voeding van een kunstmatig opgevoerden veestapel te kunnen voldoen.

Tot verbetering van het paardenras werden van Gouver-nementswege drie dekhengsten in deze afdeeling gestation-neerd, n. 1. te Batoer, Wanajasa en Kalibening.

Ook in het Regentschap Karanganjar van de afdeeling Ke-boemen werd in den loop van het jaar 1904 een aan vang gemaakt met de verbetering van den veestapel. Aangeziennbsp;hier geen hulpbank was, werd het plan opgevat particuliernbsp;geld op te nemen tegen billijke rente om op die manier dennbsp;veestapel van de bevolking te verbeteren. Het gelukte ƒ 3000nbsp;tegen 5% rente te krijgen, binnen 3 jaar terug te storen.nbsp;Van dit bedrag werden 30 stieren en 3 hengsten aangekocht.nbsp;Om de rente te kunnen betalen en het onderhoud werd voor

-ocr page 422-

382

de hengsten een dekgeld geheven van ƒ 1.50, voor de stieren een spriiiggeld van ƒ0.50. Het bleek evenwel ook hier spoedig,nbsp;dat maandelijks veel te weinig koeien besprongen werden,nbsp;met het geïnde springgeld kon de rente van het kapitaal nietnbsp;betaald worden. De hengsten kweten zich behoorlijk van hunnbsp;taak, zoo dat die in eigen beheer bleven. De stieren werdennbsp;dan ook na gehoude bespreking aan de gemeenschappelijkenbsp;bezitters van koeien afgestaan. Ter voorkoming vair kwestiesnbsp;werd in overleg met de veebezitters het volgende reglementnbsp;ontworpen.

I. De springstieren moeten gekocht worden van bijdragen door de vereeniging van eigenaren van koeien. Al wienbsp;bijdraagt tot het koopen dier springstiei en, wordt lidnbsp;der vereeniging. Voor elke koe, die het eigendom isnbsp;van een der leden, wordt één aandeel in rekeningnbsp;gebracht.

II.

De grootte van een aandeel mag niet meer zijn dan f I. (een gulden) opdat het niet te bezwarend zij voornbsp;den kleinen man (de leden). Alleen dan als bij overeenstemming van de leden der vereeniging, ouders wordtnbsp;bepaald, mag een aandeel grooter zijn.

III.

De springstieren, die door de vereeniging worden ge-stationneerd, worden springstieren der vereeniging genoemd en alle leden der vereeniging hebben er recht op. De springstieren mogen niet gebruikt worden omnbsp;te werken, doch uitsluitend tot bespringen.

IV

Een desa mag eene eigen vereeniging oprichlen tot het stationneeren van een of meer springstieren mitsnbsp;volgens de regeling vermeld sub I. en II. er minstensnbsp;50 koeien aanwezig zijn.

V.

Een desa, waar minder dan 50 koeien zijn, kan eene vereeniging oprichten met andere nabij gelegen desa’snbsp;tot het stationeeren van een of meer springstieren,nbsp;maar volgens de regeling vermeld sub I en III.

Alle inwoners der desa, quot;onder onderscheid van stam

VI.

-ocr page 423-

383

die in het bezit zijn van koeien en die niet zelf in het bezit zijn van springstieren, hebben het recht lid tenbsp;worden van de vereeniging tot het stationeeren vannbsp;springstieren.

VII. nbsp;nbsp;nbsp;De afbetaling van den koopprijs der springstierennbsp;moet plaats hebben binnen i jaar indien de groottenbsp;van een aandeel ƒ i.— is of minder, doch kan innbsp;langeren tijd plaats hebben, wanneer een aandeel grooternbsp;is dan f i.—, opdat dit niet te bezwarend zij voornbsp;den kleinen man.

VIII. nbsp;nbsp;nbsp;De Wedaiia moet een proces-verbaal opmaken vermeldende I' den inkoop-sprijs der .springstieren 2® denbsp;erootte der aandeelen van elk der leden van de ver-eeniging, 3' het onderhoud der springetieren volgensnbsp;overeenkomst der leden. 4® de verklaring, dat de ledennbsp;op zich nemen den inkoopsprijs der springstieren

. terug te betalen.

IX. nbsp;nbsp;nbsp;Het desahoofd ontvangt de afbetalingen der verschillende leden van den inkoopsprijs der stieren ennbsp;vermeldt ze duidelijk in een staat, hij stort maandelijks deze geleden bij den Wedana.

X. nbsp;nbsp;nbsp;Het onderhoud van de springstieren der vereenigingnbsp;wordt gedragen door de verschillende leden (De kostennbsp;van onderhoud volgens overeenstemming van de meerderheid der leden).

XI. nbsp;nbsp;nbsp;De springstieren der vereeniging worden verzorgd opnbsp;het erf van het desahoofd.

XII. nbsp;nbsp;nbsp;Elk der leden van eene vereeniging mag zijn eigennbsp;koeien laten bespringen door de spring.stieren der vereeniging, zonder daarvan springgeld te betalen.

XIII. nbsp;nbsp;nbsp;Koeien, die niet het eigendom zijn van een lid dernbsp;vereeniging, mogen besprongen worden door de springstieren der vereeniging indien daarvoor springgeldnbsp;betaald wordt. Hoeveel, wordt bepaald door de ledennbsp;der vereeniging.

-ocr page 424-

XIV.


384


Een lid der vereeiiiging, dat vermeerdering van koeien verkrijgt, behalve afstammelingen van zijne koeien nanbsp;het stationneeren der springstieren van de vereeniging,nbsp;moet daarvoor aandeelen koopen bij de vereeniging volgens den prijs op dat oogenblik. Het geld voor de nieuwenbsp;moet gelijkelijk verdeeld worden ouder alle leden volgensnbsp;het getal aandeelen van elk (als dat zoo gebeurd is,nbsp;is de prijs van een aandeel dus kleiner geworden).nbsp;Een lid welks koe gestorven is, verkocht of ten geschenke gegeven aan een aander lid of aan iemand,nbsp;die geen lid is der vereeniging, kan zijn aandeel voornbsp;bovengemelde koe terug ontvangen. Een aandeel, datnbsp;teruggegeven wordt, moet betaald worden door allenbsp;leden, elk lid betaalt naar rato van het getal zijnernbsp;aandeelen op dat oogenblik.

Een ingezetene der desa, die nog geen lid is der vereeniging, kan lid worden, hoeveel koeien hij ook heeff, door aandeelen te koopen volgens den prijs op datnbsp;oogenblik.

Indien later het getal koeien van de leden der vereeniging grooter wordt, dan moeten de leden het aantal springstieren der vereeniging vermeerderen.

XVIII. Alle leden der vereeniging hebben recht op de voor-deelen, voortspruitende uit de springsrieren der ver-vereeniging, verdeeld volgens het getal van ieders aandeelen.

Alle leden der vereeniging dragen de schade, voortspruitende uit de springstieren der vereeniging verdeeld volgens het getal van ieders aandeelen.

Opdat de koeien uit eene desa, waar eene vereeniging is tot het stationneeren van springstieren, grootenbsp;afstammelingen kunnen krijgen, moeten alle stierennbsp;die minder geschikt zijn voor de voortteling [volgensnbsp;het oordeel van deTi veearts] gecastreerd worden.nbsp;Voordat de castratie van een stier zal plaats hebben.


XV.


XVI.


XVII.


XIX.


XX.


XXL


-ocr page 425-

385

wordt zijne waarde getaxeerd door den veearts of den manlri kewan. Sterft nu de stier tengevolge van denbsp;castratie door den castreerder, dan wordt den eigenaarnbsp;de getaxeerde waarde vergoed.

XXII. Sterft een springstier van eene vereeniging voordat de koopprijs geheel is afbetaald dan wordt aan de vereeniging een anderen stier verstrekt maar de leden dernbsp;vereeniging moeten de ovejblijvende termijnen dennbsp;nieuwen stier albetalen met de rente.

In plaats van, binnen het jaar werden de meeste stieren in 3 a 6 maanden afbetaald met de rente, zoodat met het terug-gestortegeld weer andere exemplaren konden worden aangekocht. Op deze wijze is het gelukt in den loop van eennbsp;jaar nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;175 stieren aan te, koopen. Met het stationneeren

van de pringstieren ging gepaard een castratie van de inferieure exemplaren, totaal werden ruim 4000 stuks aan deze kunstbewerking onderworpen. Aan betere voeding en verplegingnbsp;werd behoorlijk de hand gehouden. Ongeveer een millioennbsp;toerieboomen werden aaugeplant, waarvan de jonge blarennbsp;een uitstekend veevoer vormen, terwijl veel droog voer werdnbsp;opgeslagen. Dank zij het onvermoeide streven van den Regentnbsp;van Karanganjar moet geconstateerd worden, dat hier metnbsp;weinig geld zeer veel in het belang van de veebezittendenbsp;bevolking is gedaan kunnen worden.

Nu de Stbl. van 1828 en 1836 zijn ingetrokken en een zekere mate van vrijheid wordt toegestaan tot het slachtennbsp;van vrouwelijke dieren, kan tevens met de selectie van hetnbsp;vrouwelijk fokmateriaal begonnen worden.

Het aantal meries is in den loop van het jaar belangrijk vermeerderd. De Regent zelf begon met aankoop van eennbsp;span Preanger. Sandclhoutnierries, welk voorbeeld door verschillende inlandsche hoofden gevolgd werd, zoodat thans ongeveer 700 merries aanwezig zijn, waaronder vele die in lichaamsbouw uitmunten. In de districten Karanganjar-Poering, en

Banjoemoedal zijn thans 3 dekhengsten geplaatst, terwijl de

25

-ocr page 426-

386

vierde reeds is aangekocht. Wanneer op deze wijze de veeteelt eenige jaren conse gedreven wordt, zullen ongetwijfeld denbsp;resultaten van blijvenden aard zijn.

Moge weldra met of zonder Gouvernemeiits-hulp de ratio-neele veeteelt zich over alle gewesten van Java uitbreiden, dan zal blijken, hoeveel nog kan gedaan worden tot verhoogingnbsp;van de welvaart der inlandsche bevolking.

Magelang September 1905 Dr. H. ’t Hoen.

-ocr page 427-

TIENDE JAAI17EIISLAG

VAN HET

INSTITUUT PASTEUR.

-ocr page 428-

TIENDE JAARVERSLAG

VAN HET

INSTITUUT PASTEUR.

La rage, qui senible diminuer de frequence, grace a la disparition graduelle des animaux sauvages et suttsnbsp;ï influence dcK niesures sunitaires, ne cessepas cependantnbsp;d'^elre entretenue soigneusement par la complaisance desnbsp;autorités, chargees de la police des animaux domesiiquamp;t.

Dr. A. Marie: /a rage.

Op I Januari 1904 waren van de in de laatste maand van 1903 onder behandeling gekomen personen nog 26 patiëntennbsp;onder behandeling, waarvan 5 Europeanen en 2i Inlanders.

Gedurende 1904 stelden zich onder behandeling 592 personen, waarvan 228 Europeanen en 364 Inlanders.

Van deze laatsten bleven 25 personen en wel 13 Europeanen en 12 Inlanders op l Januari 1905 nog onder behandeling.

Eén Inlander en één Europeaan onttrokken zich aan eene verdere behandeling, terwijl later uit de iiifectieproeven bleek,nbsp;dat de bijtende dieren niet aan dolheid hadden geleden.

Eéne oude Inlandsche vrouw overleed gedurende de behandeling in het stadsverband aan koorts en dysenterie.

4 nbsp;nbsp;nbsp;Europeanen en 4 Inlanders werden gedurende de eerstenbsp;injecties uit de behandeling ontslagen, omdat uit naderenbsp;berichten het niet aanwezig zijn van dolheid bij de in observatie gehouden dieren, welke den beet hadden toegebracht,nbsp;bleek.

5 nbsp;nbsp;nbsp;Europeanen en 3 Inlanders ondergingen de geheele actieve immunisatie ofschoon later uit de infectieproeven konnbsp;worden uitgemaakt, dat de dieren welke gebeten hadden nietnbsp;aan dolheid hadden geleden.

-ocr page 429-

389


Na aftrek der laatste 23 Europeanen en 21 Inlanders ondergingen dus 574 personen en wel 210 k^uropeanen en 364 Inlanders de activie imniunisatie tegen de infectie met dollé-hondsvirus.

Inkomst der patiënten 7iaar de maanden.

Gegroepeerd naar de maanden van aanmelding aan het Instituut Pastuur stelden zich onder behandeling in:

1

309


Transp.

Eur.

118 \

Inl.

191 j

Eur.

20 j

30 j

Juli:

Eur.

rS )

Januari:

Iiil.

59

Inl.

35 ^

Eur.

9 \

Aug:

Eur.

28 )

Februari:

Inl.

34

Inl.

25 )

32 )

Eur.

28 )

60

Sept:

Eur.

9 )

(

Maart:

Inl.

(

Inl.

32 )

31 )

Eur.

19 } 41 )

60

Üct:

Eur.

19 )

April;

Inl,

Inl.

39 ^

Mei:

P:ur.

17 }

43

Nov:

Eur.

Inl.

16^

17 i

Inl.

26 )

Juni:

Eur.

25 }

53

Dec:

Eur,

Inl,

20 ]

Inl.

28 )

19 )

Eur.

118 1

Eur.

228 i

Inl.

191 i

309

Inl.

364 1

60

40

33

592


53


58


39


Groepeering der patiënten volgens de gezuesten van herko)nst. Gerancfschikt volgens de Gewesten van hei komst kwamen uit.

Europeanen. Inlanders.

Totaal.

Bantam.

— nbsp;nbsp;nbsp;I

I

Batavia.

70

33

103

Preanger-Regentschappen.

- nbsp;nbsp;nbsp;48

44

92

Banjoemas.

2

9

11

Cheribon.

— nbsp;nbsp;nbsp;10

10

Kedoe.

8

8

i6


-ocr page 430-

390


Pekalongan.

I

4

I

Semarang.

10

11

21

Rembang.

I

I

Djokjakarta.

7

32

39

Soerakarta.

10

59

69

Madioen.

2

7

9

Kediri.

4

14

18

Soerabaja.

13

25

38

Pasoeroean.

22

33

55

Bezoeki.

6

6

12

Atjeh.

7

12

gt;9

Padang Bovenlanden.

8

8

16

Sumatra’s-Oostkust.

2

34

36

Banka en Billiton.

2

I

3

Celebes.

2

3

5

Menado.

I

11

12

Amboina.

I

I

228

592


li


364

Verbreiding der hondsdolheid.

Zooals uit boveiistaaudeii staat blijkt is nog altijd nagenoeg geheel Java met rabies besmet, terwijl alle andere gewestennbsp;waar reeds in 1903 gevallen van hondsdolheid voorkwamen,nbsp;met deze infectieziekte besmet bleven.

Als een nieuw terrein waar zich de infectie uitbreidde moet de onderafdeeling Waroe van het eiland Ceram wordennbsp;aangezien.

De patient in bovenstaande tabel onder het gewest Amboina gebracht en daarvan afkomstig, werd geinfecteerd door eennbsp;kind dat in Ceram (te Kilmoerie) door een’ dollen hond gebetennbsp;was, en bij aankomst op de reede te Tandjong-Prioek aannbsp;lyssa humana overleed.

') Van de Assiatent-Residentie Klatten alleen kwamen 49 personen onder behandeling.

*) Patient, uit Amboina afkomstig, was gebeten door een aan hondsdolheid lijdenden knaap, welke op Cerivn geinfecteerd was.

-ocr page 431-

391

De posth'ouder meldde in zijn begeleidend schrijven het volgende:

Naar het voorkomt heeft onder de wilde houden in die streek hondsdolheid geheerscht en zijn deze dieren als gevolg van groote droogte en hitte in de kampongs afgezaktnbsp;en hebben, behalve dit kind, een tijd te voren, acht personennbsp;gebeten, die aanvankelijk schijnbaar hersteld, allen na eenigennbsp;tijd onder verschijnselen van hondsdolheid gesuccombeerd zijn.”

Waar van uit Ceram voor 1904 nooit iets gehoord werd van hondsdolheid is het wel opmerkenswaardig dat de eerstenbsp;gevallen dezer ziekte zich voordeden nadat niet lang te vorennbsp;tuchtigingsexpedities een groot deel van het eiland bezochtnbsp;hadden.

Doodsgevallen aan hondsdolheid van niet behandelde personen.

Nog kwamen ter onzer kennis 14 doodsgevallen aan lyssa bij personen, welke zich niet onder behandeling hadden gesteldnbsp;aan het Instituut Pasteur te Weltevreden en wel van 3nbsp;Europeanen en 11 Inlanders uit Gorontalo, Bandoeng, Probo-linggo, Bondowoso, Malang en Tangerang.

Maatregelen tegen hondsdolheid.

Dat de hondsdolheid langzamerhand een endemisch karakter heeft aangenomen en zich gaandeweg bijna over dan geheelennbsp;Indischen Archipel heeft uitgebreid en elk jaar verder omnbsp;zich heen grijpt; dat jaarlijks nog een groot aantal personennbsp;als slachtoffer valt dezer vermijdbare infectieziekte; dat elknbsp;jaar in verschillende plaatsen het wederom heftig uitbreken dernbsp;hondsdolheid wordt waargenomen na eene schijnbare uitroeiingnbsp;is afhankelijk van de bestaande maartregelen die onvoldoendenbsp;zijn en de zeer onvoldoende wijze waarop deze tot uitvoeringnbsp;worden gebracht.

Waartoe krachtige maatregelen kunnen leiden, indien ernstige wil om het kwaad te vernietigen voorzit, kunnen landen leerennbsp;als Nederland en Duitschland, waar hondsdolheid eene uit-zonderingsziekte is geworden.

-ocr page 432-

392

Groepeering der patiënten in de rubrieken A, B en C en naar de plaats en wijze van infectie.

Verdeelt lyen de personen welke onder behandeling kwamen ’) in de gebruikelijke rubrieken.

Rubr. A (dolheid bewezen door overenting of door dat andere dieren of menschen door een hond gebeten aan lyssanbsp;zijn gestorven);

Rubr. B (dolheid geconstateerd uit observatie of sectie door een deskundige);

Rubr. C (dolheid te vermoeden uit het verhaal van den patient of de omstanders);

en neemt men daarbij tevens in aanmerking de plaats waar de beet werd toegebracht dan verkrijgt men de ondervolgendenbsp;iudeeling.

EUROPEANEN.

Plaats der toegebrachte wonden.

Ruhr.

A.

0? Jö

rrt »

^ -O g

Ruhr.

B.

g ci

rrt 00

ü ^

u

gt; C

O g

Rubr.

C.

g cé % 1

-

gt; a

^ i

Aangeziohtswon-

den.

1

0

1

0

3

0

Boven-extremitei-ten en romp.

31

0

31

0

40

0

Beneden-extremi-

teiten.

16

0

19

0

22

0

Op andere wijze

geinfecteerd als door likken enz.

21 M

0

23 1 2)

0

9 “)

0

1

In dezen staat zijn niet opgenomen de personen welke de geheele of gedeeltelijke behandeling doormaakten doch door niet dolle dierennbsp;gebeten waren.

*) Eén persoon werd bij een sectie, de 20 anderen werden door likken op verselie wondjes geinfecteerd.

“) Eén persoon had een door een dollen hond toegebrachte wond uitgezogen en vertoonde wondjes in het slijmvies van den mond.

4 Personen waren in contact geweest met het speeksel van een lyssa patiënt terv/ijl zij wondjes en schrammen aan de handen vertoonden.

18 Personen waren door een dollen hond gelikt op versche wondjes.

2

h Eén persoon werd bij een sectie op een dollen hond geinfecteerd; de andere werden op versche wondjes gelikt.

-ocr page 433- -ocr page 434-

394


van gewestelijk en plaatselijk bestuur inlichtingen ingewonnen omtrent de patiënten welke door hunne tusschenkomst naarnbsp;het Instituut Pasteur waren opgestuurd.

Uit de aldus verkregen gegevens en uit eigen observatie bleek dat in den loop van het jaar 1904 van de 574 behandelde Europeanen en Inlandersnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Europeanen en 17

Inlanders aan lyssa stierven en wel als volgt:

volgende blz.)


NAMEN EN

WOONPLAATS.

DAT

ü M

WAAR GEBETEN EN

van beet.

van het komen ondernbsp;behandeling.

TOESTAND DER WONDEN.

-^

1. P. Jav. vrouw ± 30 jaar; Medan.

7 Januari 1904,

18 Januari 1904.

11 dagen na den beet.

6 Wondjes op voorhoofd bov® linker wenkbrauw, 2 wonden h”nbsp;ker bovenarm, linker polsnbsp;wonden, wonden onderarm z®®nbsp;diep, andere oppervlakkig, wofnbsp;den aangezicht en pols sterk g®nbsp;bloed.

2. J. K. Chinees ± 20jaar;Kottanbsp;Radja.

20 Januari 1904.

10 Februari 1904.

14 dagen na beet.

5 wonden linker onderbeen dolt;^ de huid, bedekkende kleedigt;'nbsp;gescheurd,weinig gebloed.

3. W. Javaan ± 24 jaar; Medan.

21 Februari 1904.

7 Maart 1904 15 dagen nanbsp;den beet.

2 diepe wonden tot in miisci'k tuur rechter onderbeen. Dlt;j‘nbsp;boven een kring van tand'®nbsp;druksels, onbedekt sterk geblo®

4. L. T. Chinees ± 24 jaar; Medan.

21 Februari 1904.

7 Maart 1904. 15 dagen nanbsp;den beet.

4 diepe en verscheidene opp®’ vlakkige wondjes linker ond^*nbsp;been, 2 tamelpk diepe wond®nbsp;radiale en ulnaire zijde rech'jnbsp;onderarm. Been was bedekt do',nbsp;dunne broek, gescheurd, arm o''jnbsp;bloot, alle wonden sterk geblo®

5. L. T. K. Chinees 20 jaar; Medan.

10 Februari 1904.

22 Februari 1904.

12 dagen na beet.

1 diepe wond linker onderbc®* onbedekt, sterk gebloed.

AL OF NIET GECAU-TERISEERD.

quot;ur na beet tinct. iodii.


395

Overleden binnen 30 dagen na de eerstenbsp;inspuitingen.


Overleden meer dan 30 dagen na de eerstenbsp;inspuitingen.

, nbsp;nbsp;nbsp;Ruhr. A Eiir.

0

0

; nbsp;nbsp;nbsp;Inl.

1

4

4’ nbsp;nbsp;nbsp;Ruhr. B Eur.

0

0

*¦ nbsp;nbsp;nbsp;Inl.

5

2

Ruhr. C Eur.

0

0

Inl.

4

1

Uitvoerige inlichtingen omtrent

den aard van de verwonding

cauterisatie e. d. kunnen

uit den

volgenden staat blijken.

Eerste verschijnselen VAN Lyssa

Datum


Datum.


hoeveel dagen nanbsp;beet.


hoeveel dagen nanbsp;begin behandeling.


van over


lijden.


23 Januari 1904.


16 dagen na den beet.


5 dagen.


24 Januari 1904.


B.



-ocr page 435-

394


van gewestelijk en plaatselijk bestuur inlichtingen ingewonnen omtrent de patiënten welke door hunne tusschenkomst naarnbsp;het Instituut Pasteur waren opgestuurd.

Uit de aldus verkregen gegevens en uit eigen observatie bleek dat in den loop van het jaar 1904 van de 574 behandelde Europeanen en Inlandersnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Europeanen en 17

Inlanders aan lyssa stierven en wel als volgt:

volgende blz.)


NAMEN EN

WOONPLAATS.

DAT

ü M

WAAR GEBETEN EN

van beet.

van het komen ondernbsp;behandeling.

TOESTAND DER WONDEN.

-^

1. P. Jav. vrouw ± 30 jaar; Medan.

7 Januari 1904,

18 Januari 1904.

11 dagen na den beet.

6 Wondjes op voorhoofd bov® linker wenkbrauw, 2 wonden h”nbsp;ker bovenarm, linker polsnbsp;wonden, wonden onderarm z®®nbsp;diep, andere oppervlakkig, wofnbsp;den aangezicht en pols sterk g®nbsp;bloed.

2. J. K. Chinees ± 20jaar;Kottanbsp;Radja.

20 Januari 1904.

10 Februari 1904.

14 dagen na beet.

5 wonden linker onderbeen dolt;^ de huid, bedekkende kleedigt;'nbsp;gescheurd,weinig gebloed.

3. W. Javaan ± 24 jaar; Medan.

21 Februari 1904.

7 Maart 1904 15 dagen nanbsp;den beet.

2 diepe wonden tot in miisci'k tuur rechter onderbeen. Dlt;j‘nbsp;boven een kring van tand'®nbsp;druksels, onbedekt sterk geblo®

4. L. T. Chinees ± 24 jaar; Medan.

21 Februari 1904.

7 Maart 1904. 15 dagen nanbsp;den beet.

4 diepe en verscheidene opp®’ vlakkige wondjes linker ond^*nbsp;been, 2 tamelpk diepe wond®nbsp;radiale en ulnaire zijde rech'jnbsp;onderarm. Been was bedekt do',nbsp;dunne broek, gescheurd, arm o''jnbsp;bloot, alle wonden sterk geblo®

5. L. T. K. Chinees 20 jaar; Medan.

10 Februari 1904.

22 Februari 1904.

12 dagen na beet.

1 diepe wond linker onderbc®* onbedekt, sterk gebloed.

AL OF NIET GECAU-TERISEERD.

quot;ur na beet tinct. iodii.


395

Overleden binnen 30 dagen na de eerstenbsp;inspuitingen.


Overleden meer dan 30 dagen na de eerstenbsp;inspuitingen.

, nbsp;nbsp;nbsp;Ruhr. A Eiir.

0

0

; nbsp;nbsp;nbsp;Inl.

1

4

4’ nbsp;nbsp;nbsp;Ruhr. B Eur.

0

0

*¦ nbsp;nbsp;nbsp;Inl.

5

2

Ruhr. C Eur.

0

0

Inl.

4

1

Uitvoerige inlichtingen omtrent

den aard van de verwonding

cauterisatie e. d. kunnen

uit den

volgenden staat blijken.

Eerste verschijnselen VAN Lyssa

Datum


Datum.


hoeveel dagen nanbsp;beet.


hoeveel dagen nanbsp;begin behandeling.


van over


lijden.


23 Januari 1904.


16 dagen na den beet.


5 dagen.


24 Januari 1904.


B.



-ocr page 436-

397

396

NAMEN EN

D A T

U M

WAAR GEBETEN EN

' AL OF NIET GECAD-

Eerrste verschijnselen

VAN LïSSA

WOONPLAATS.

van beet.

van het somen ondernbsp;behandeling.

TOESTAND DEK WONDEN.

.

TERLSEERD.

Datum.

hoeveel dagen nanbsp;beet.

hoeveel dagen nanbsp;begin behandeling.

van overlijden.

6. M. M. Inl, knaap ± 12jaar; Nga-wi.

24 Februari 1904.

5 Maart 1904. 10 dagen nanbsp;den beet

2 wonden vóór en achtervlakts linker onderljeen, tamelpk diepinbsp;onbedekt, sterk gebloed.

L uur na beet uitgekne-Pon en met sublimaat ver-

'^oiHlen.

15 April 1904.

51 dagen.

41 dagen.

19 April 1904.

A.

7. H. A. K. Javaan ± 52 jaar; Djokjakarta.

15 April 1904.

19 April 1904. 4 dagen nanbsp;den beet.

1 kring van wonden rechter mond' hoek, 2 wonden rechter diiitO)nbsp;één door nagel heen, alle wondennbsp;tamelijk diep. onbedekt, weini?nbsp;gebloed.

9

na beet antisep-

9 Mei 1904.

24 dagen.

20 dagen.

10 Mei 1904.

B.

8. T. A. J. Chinees 38 jaar; Sum.nbsp;Oostkust.

17 April 1904.

30 April 1904. 13 dagen nanbsp;den beet.

10 wonden linker handrug, waaf'

van 1 diep, 10 wonden rechte’ onderarm waarvan 2 diep, 5 diep®nbsp;wonden linker onderbeen, onbe'nbsp;dekt, sterk gebloed.

14 Mei 1904.

t

27 dagen.

14 dagen.

15 Mei 1904.

a

9. ï. Javaan :t 30 jaar; Djokjakarta.

1 Juni 1904.

3 Juni 1904. 2 dagen nanbsp;den beet.

Linker helft onderlip doorg®' scheurd. verschillende wonden oPnbsp;en onder kin waarvan één vrp diep’nbsp;tamelijk sterk gebloed, onbedek*'

ta nbsp;nbsp;nbsp;met afkrabsel

1 de tong van een oude , onw, vermengd met plan-jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9 uren na beet

'«Lseptisch.

2 Juli 1904.

32 dagen.

29 dagen.

9 .luli 1904.

B.

10. D. Inl. meisje ± 6 jaar; Kla-ten.

21 Juli 1904.

23 Juli 1904. 2 dagen nanbsp;beet.

1 wond linker bovenlip, tamelij'' diep, sterk gebloed, onbedekt.

*^oene.

11 Aug. 1904.

21 dagen.

19 dagen.

12 Aug. 1904.

C.

11. S. Inl. vrouw 30 jaar; Kluten.

21 Juli 1904.

23 Juli 1904. 2 dagen nanbsp;beet.

2 wonden onderlip, tamelpk Op' pervlakkig, weinig gebloed.

13 Aug. 1904.

23 dagen.

21 dagen.

14 Aug.

• 1904.

A.

12. M. Inl. knaap ± 14 jaar; Mr.-Cornelis

7 Juli 1904.

7 Juli 1904. dag van dennbsp;beet.

4 wonden linker onderbeen, waaf^ van een diep 2 wonden sterk g®'nbsp;bloed, onbedekt.

Ji/

antisep-

14 Aug. 1904.

38 dagen.

88 dagen.

15 Aug. 1904.

A.

13. Cx. Inl. knaap ± 4 jaar; Djokjakarta.

27 Januari 1904.

29 Januari 1904.

2 dagen na beet.

± 10 verschillende wonden rechter oog op neus en bovenhlnbsp;waarvan één vrp diep, sterk gnbsp;bloed, onbedekt.

lo „

oa beet antisep-

29 Pebr. 1904.

33 dagen.

31 dagen.

2 Maart 1904.

B.

14. P. Jav. knaap ± 5jaar;Blitarnbsp;(Kediri).

31 December 1903.

3 Januari 1904.

10 verschillende wonden lin'‘*ï hand buig- en strekzijde, ¦'va®;,nbsp;van 2 diep, onbedekt, wei”nbsp;gebloed.

1?.

na beet gecaute-oid en antiseptisch.

25 Sept. 1904.

272 dagen.

269 dagen.

28 Sept. 1904.

B.

-ocr page 437-

397

396

NAMEN EN

D A T

U M

WAAR GEBETEN EN

' AL OF NIET GECAD-

Eerrste verschijnselen

VAN LïSSA

WOONPLAATS.

van beet.

van het somen ondernbsp;behandeling.

TOESTAND DEK WONDEN.

.

TERLSEERD.

Datum.

hoeveel dagen nanbsp;beet.

hoeveel dagen nanbsp;begin behandeling.

van overlijden.

6. M. M. Inl, knaap ± 12jaar; Nga-wi.

24 Februari 1904.

5 Maart 1904. 10 dagen nanbsp;den beet

2 wonden vóór en achtervlakts linker onderljeen, tamelpk diepinbsp;onbedekt, sterk gebloed.

L uur na beet uitgekne-Pon en met sublimaat ver-

'^oiHlen.

15 April 1904.

51 dagen.

41 dagen.

19 April 1904.

A.

7. H. A. K. Javaan ± 52 jaar; Djokjakarta.

15 April 1904.

19 April 1904. 4 dagen nanbsp;den beet.

1 kring van wonden rechter mond' hoek, 2 wonden rechter diiitO)nbsp;één door nagel heen, alle wondennbsp;tamelijk diep. onbedekt, weini?nbsp;gebloed.

9

na beet antisep-

9 Mei 1904.

24 dagen.

20 dagen.

10 Mei 1904.

B.

8. T. A. J. Chinees 38 jaar; Sum.nbsp;Oostkust.

17 April 1904.

30 April 1904. 13 dagen nanbsp;den beet.

10 wonden linker handrug, waaf'

van 1 diep, 10 wonden rechte’ onderarm waarvan 2 diep, 5 diep®nbsp;wonden linker onderbeen, onbe'nbsp;dekt, sterk gebloed.

14 Mei 1904.

t

27 dagen.

14 dagen.

15 Mei 1904.

a

9. ï. Javaan :t 30 jaar; Djokjakarta.

1 Juni 1904.

3 Juni 1904. 2 dagen nanbsp;den beet.

Linker helft onderlip doorg®' scheurd. verschillende wonden oPnbsp;en onder kin waarvan één vrp diep’nbsp;tamelijk sterk gebloed, onbedek*'

ta nbsp;nbsp;nbsp;met afkrabsel

1 de tong van een oude , onw, vermengd met plan-jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9 uren na beet

'«Lseptisch.

2 Juli 1904.

32 dagen.

29 dagen.

9 .luli 1904.

B.

10. D. Inl. meisje ± 6 jaar; Kla-ten.

21 Juli 1904.

23 Juli 1904. 2 dagen nanbsp;beet.

1 wond linker bovenlip, tamelij'' diep, sterk gebloed, onbedekt.

*^oene.

11 Aug. 1904.

21 dagen.

19 dagen.

12 Aug. 1904.

C.

11. S. Inl. vrouw 30 jaar; Kluten.

21 Juli 1904.

23 Juli 1904. 2 dagen nanbsp;beet.

2 wonden onderlip, tamelpk Op' pervlakkig, weinig gebloed.

13 Aug. 1904.

23 dagen.

21 dagen.

14 Aug.

• 1904.

A.

12. M. Inl. knaap ± 14 jaar; Mr.-Cornelis

7 Juli 1904.

7 Juli 1904. dag van dennbsp;beet.

4 wonden linker onderbeen, waaf^ van een diep 2 wonden sterk g®'nbsp;bloed, onbedekt.

Ji/

antisep-

14 Aug. 1904.

38 dagen.

88 dagen.

15 Aug. 1904.

A.

13. Cx. Inl. knaap ± 4 jaar; Djokjakarta.

27 Januari 1904.

29 Januari 1904.

2 dagen na beet.

± 10 verschillende wonden rechter oog op neus en bovenhlnbsp;waarvan één vrp diep, sterk gnbsp;bloed, onbedekt.

lo „

oa beet antisep-

29 Pebr. 1904.

33 dagen.

31 dagen.

2 Maart 1904.

B.

14. P. Jav. knaap ± 5jaar;Blitarnbsp;(Kediri).

31 December 1903.

3 Januari 1904.

10 verschillende wonden lin'‘*ï hand buig- en strekzijde, ¦'va®;,nbsp;van 2 diep, onbedekt, wei”nbsp;gebloed.

1?.

na beet gecaute-oid en antiseptisch.

25 Sept. 1904.

272 dagen.

269 dagen.

28 Sept. 1904.

B.

-ocr page 438-

398



399


NAMEN EN WOONPLAATS.


van beet.


van het komen ondernbsp;behandelin


WAAR GEBETEN EN nbsp;nbsp;nbsp;OF NIET GECAU-

TOESTAND DER WONDEH'I nbsp;nbsp;nbsp;teRISEERD.


Eerste verschijnseebn VAN Lvssa.


Datum.


hoeveel dagen nanbsp;beet.


hoeveel dagen nanbsp;begin behandeling.


Datum van overlijden.


15. R. Jav. knaap ± 11 jaar; Djokjakarta.


21 October 1904.


16. L. A. .1. Chinees ± 60 jaar; Medan.


27 October 1904.


23 October 1904.

2 dagen na beet.

31 October 1904.

4 dagen na beet.


8 wonden linker bovenar^^ waarvan 5 diep, verschillet'^nbsp;schrammen bovenarm, weiD*nbsp;(? ?) gebloed, onbedekt.

1 kolossale scheurwond tot in ^ spieren van rechter onderbec''^nbsp;zeer diep, onbedekt, sterknbsp;bloed.


'ifen na beet antisep-8eh. nbsp;nbsp;nbsp;^


^ Uur na beet chloorzink Antiseptisch.


11 Nov. 1904.


28 Nov. 1904.


21 dagen.


32 dagen.


19 dagen.


28 dagen.


11 Nov. 1904.


2 Dec. 1904.


U.


17. B. Inlander ± 20jaar; Makassar.


4 November 1904.


15 November 1904.

11 dagen na beets


2 zeer diepe wonden mediaal Ml lateraalzyde rechter bovenafnbsp;tot in spieren, sterk gebloed donbsp;dun baadje heen.


'i'f't na beet rood rookend Peterzuur.


17 Febr. 1905.


105 dagen.


94 dagen.


17 Febr. 1905.


'Ifc'

Opmerkelijk is wederom dat ook dit jaar slechts Inlanders en vreemde oosterlingen als offer vielen der infectie, terwijlnbsp;alle behandelde Europeanen de behandelig met goed gevolgnbsp;doormaakten.

De vermoedelijke oorzaken hiervan werden reeds door mij aangegeven in het jaarverslag van het Instituut Pasteur overnbsp;1903 en-dit wordt gesteund door de ondervinding door BabeSnbsp;opgedaan bij beten van dolle wolven ') en gepubliceerd innbsp;het Zeitschrift für Hygiene und Infectionskrankheiten 47“ Bandnbsp;2'® Heft blz. 179 e. v.

B. sehrijft o. a: „Es wurde namentlich constatirt dass

') Ik vermeen de verwondingen bij Inlanders toegebracht te mogek vergelijken met wolfsbeten, omdat men bij deze personen dikwijls ont'nbsp;zettende verwondingen door honden waarneemt, terwijl verreweg d0nbsp;meeste verwondingen op de onbedekte huid worden toegebracht. Zeefnbsp;zeker mogen de extremitejtenwonden door honden toegebraoht bj)nbsp;«Inlanders niet vergeleken worden met die van in Europa wonendequot;)nbsp;waarbij meestal de dikke laag kleeren do extremiteiten beschut.

»jene Wuudeii die gefahiiichsten sind, welche noch mit anderen xBakterien inficirt waren. Die meisten Falie von tiefernbsp;»)Eiteruug, Gangran, Knocheiisplittern, von Phlegmone, abernbsp;»auch solche von intercurrirenden Infectionen begüustigennbsp;gt;gt;entschieden den Ausbruch der Krankheit” enz.

Evenals verleden jaar werden alle gevallen van intercurrente ziekten aaugeteekend en blijkt uit de notities op de behan-delingslijsten dat 91 personen en wel 9 Europeanen en 82nbsp;Bilanders tijdens de behandeling ziek werden.

Bij 4 Europeanen en 47 Inlanders werd malaria, bij 6 Inlanders dysenterie (een dezer overleed aan die ziekte), bij I Inlander (opiophaag) gastro-enteritis acuta, bij i Europeaannbsp;5 daagsche koorts, bij i Europeaan en 4 Inlanders mazelen,nbsp;Bij 3 Inlanders pemphigus contagiosus, bij 2 Europeanen ennbsp;ai Inlanders niet nader te defiiiieeren koorts geconstateerd.

Van de 574 behandelde personen stierven er dus 17 of 2-9% aan lyssa.

Van de 209 behandelde Europeanen stierven er geeiie of 0%.



-ocr page 439-

398



399


NAMEN EN WOONPLAATS.


van beet.


van het komen ondernbsp;behandelin


WAAR GEBETEN EN nbsp;nbsp;nbsp;OF NIET GECAU-

TOESTAND DER WONDEH'I nbsp;nbsp;nbsp;teRISEERD.


Eerste verschijnseebn VAN Lvssa.


Datum.


hoeveel dagen nanbsp;beet.


hoeveel dagen nanbsp;begin behandeling.


Datum van overlijden.


15. R. Jav. knaap ± 11 jaar; Djokjakarta.


21 October 1904.


16. L. A. .1. Chinees ± 60 jaar; Medan.


27 October 1904.


23 October 1904.

2 dagen na beet.

31 October 1904.

4 dagen na beet.


8 wonden linker bovenar^^ waarvan 5 diep, verschillet'^nbsp;schrammen bovenarm, weiD*nbsp;(? ?) gebloed, onbedekt.

1 kolossale scheurwond tot in ^ spieren van rechter onderbec''^nbsp;zeer diep, onbedekt, sterknbsp;bloed.


'ifen na beet antisep-8eh. nbsp;nbsp;nbsp;^


^ Uur na beet chloorzink Antiseptisch.


11 Nov. 1904.


28 Nov. 1904.


21 dagen.


32 dagen.


19 dagen.


28 dagen.


11 Nov. 1904.


2 Dec. 1904.


U.


17. B. Inlander ± 20jaar; Makassar.


4 November 1904.


15 November 1904.

11 dagen na beets


2 zeer diepe wonden mediaal Ml lateraalzyde rechter bovenafnbsp;tot in spieren, sterk gebloed donbsp;dun baadje heen.


'i'f't na beet rood rookend Peterzuur.


17 Febr. 1905.


105 dagen.


94 dagen.


17 Febr. 1905.


'Ifc'

Opmerkelijk is wederom dat ook dit jaar slechts Inlanders en vreemde oosterlingen als offer vielen der infectie, terwijlnbsp;alle behandelde Europeanen de behandelig met goed gevolgnbsp;doormaakten.

De vermoedelijke oorzaken hiervan werden reeds door mij aangegeven in het jaarverslag van het Instituut Pasteur overnbsp;1903 en-dit wordt gesteund door de ondervinding door BabeSnbsp;opgedaan bij beten van dolle wolven ') en gepubliceerd innbsp;het Zeitschrift für Hygiene und Infectionskrankheiten 47“ Bandnbsp;2'® Heft blz. 179 e. v.

B. sehrijft o. a: „Es wurde namentlich constatirt dass

') Ik vermeen de verwondingen bij Inlanders toegebracht te mogek vergelijken met wolfsbeten, omdat men bij deze personen dikwijls ont'nbsp;zettende verwondingen door honden waarneemt, terwijl verreweg d0nbsp;meeste verwondingen op de onbedekte huid worden toegebracht. Zeefnbsp;zeker mogen de extremitejtenwonden door honden toegebraoht bj)nbsp;«Inlanders niet vergeleken worden met die van in Europa wonendequot;)nbsp;waarbij meestal de dikke laag kleeren do extremiteiten beschut.

»jene Wuudeii die gefahiiichsten sind, welche noch mit anderen xBakterien inficirt waren. Die meisten Falie von tiefernbsp;»)Eiteruug, Gangran, Knocheiisplittern, von Phlegmone, abernbsp;»auch solche von intercurrirenden Infectionen begüustigennbsp;gt;gt;entschieden den Ausbruch der Krankheit” enz.

Evenals verleden jaar werden alle gevallen van intercurrente ziekten aaugeteekend en blijkt uit de notities op de behan-delingslijsten dat 91 personen en wel 9 Europeanen en 82nbsp;Bilanders tijdens de behandeling ziek werden.

Bij 4 Europeanen en 47 Inlanders werd malaria, bij 6 Inlanders dysenterie (een dezer overleed aan die ziekte), bij I Inlander (opiophaag) gastro-enteritis acuta, bij i Europeaannbsp;5 daagsche koorts, bij i Europeaan en 4 Inlanders mazelen,nbsp;Bij 3 Inlanders pemphigus contagiosus, bij 2 Europeanen ennbsp;ai Inlanders niet nader te defiiiieeren koorts geconstateerd.

Van de 574 behandelde personen stierven er dus 17 of 2-9% aan lyssa.

Van de 209 behandelde Europeanen stierven er geeiie of 0%.



-ocr page 440-

400

Van de behandelde 365 Inlanders stierven er 17 of 4.5 % aan hondsdolheid.

Van de 17 personen, welke aan hondsdolheid overleden, waren er 10 waarbij de behandeling nog geene ininuiniteitnbsp;had kunnen veroorzaken (vide Jaarverslag 1903)» ''.oodat nanbsp;aftrek hiervan nog 7 personen aan lyssa stierven in weerwilnbsp;van de doorgemaakte behandeling, vertegenwoordigende l.2°ónbsp;van het totaal aantal behandelde personen en i.9°ó der behandelde Inlanders.

Verdeelt men de overleden personen in de rubrieken ,,wonden met een korten incubatietijd en laat onder behandeling gekomenen” d. z. dus zij. waarbij de prognose ook bij volledignbsp;doorgemaakte behandeling minder gunstig is '), dan blijkt datnbsp;15 der aan lyssa gestorven pesonen onder deze rubriekennbsp;zijn te rangschikken, terwijl de dood van de patiënten 12nbsp;en 14 aan eene mislukking der behandeling moet wordennbsp;toegeschreven.

Patient 14 vertoont nog in zooverre eene bijzonderheid, dat de incubatietijd in dit geval zeer lang was. Bijna elk jaarnbsp;worden dergelijke zeldzame gevallen met een zeer verlengdnbsp;incubatiestadium waargenomen. Zulke gevallen maken dennbsp;indruk, alsof door de behandeling wel immuniteit verkregennbsp;is, doch dat deze laatste na een zekeren tijd weder verdwijnt,nbsp;zonder het virus te hebben vernietigd, welk virus dan in hetnbsp;lidteeken ot ergens anders in het lichaam gezeteld op nieuwnbsp;een infectie teweegbrengtnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

Door ons werden in 1904 eenmaal intracerebrale entings-proeven gedaan met het uitgesneden lidteeken van een persoon die aan lyssa was overleden. Deze proeven vielen negatief uit.

In aanmerking genomen de groote zeldzaamheid der gevallen met een zeer verlengd incubatie.stadium mag uit deze

') Babef) 1. c. blz. 184.

quot;) Zie hierover „Sur l’existence du virus rabique dans la siège de la naorsure d'un enfant mort do ragi Annales de l’lnst. Past. 17e annéénbsp;tome 17. Dr. Face.

-ocr page 441-

401

enkele proef geen conclusie worden gemaakt. Wij behouden ons echter voor deze proeven op groote schaal te herhalen,nbsp;indien de omstandigheden zulks toelaten. Met het oog opnbsp;de niet te verwerpen mogelijkheid dat eene nieuwe infectienbsp;van uit het lidteeken (door trauma b. v.) na voorbijgeganenbsp;immuniteit plaats grijpt werd aan 2 patiënten met volumineusenbsp;lidteekenvorming de raad gegeven om het lidteeken te doennbsp;excideereu en wel ongeveer op den 60'quot; tot 80“ dag na denbsp;eerste injecties, wanneer volgens de onderzoekingen van Krausenbsp;en Kreissll (Centralbl. f. Bakteriol. und Parasitenkunde 1902nbsp;(36) blz. 810 vv.) de ontstane actieve immuniteit het maximum heeft bereikt.

Door den zelfden houd als pat. No. i werd nog een andere aan het Instituut Pasteur behandelde persoon gebeten, welkenbsp;thans nog in leven en gezond is.

Nog 6 andere personen werden gebeten door den zelfden hond welke patient No. 2 beet en daarvoor antirabisch behandeld, welke allen nog leven en gezond zijn.

Een andere persoon, gebeten door den zelfden hond als pat. No. 5 en aan het Instituut Pasteur behandeld, is thansnbsp;nog in leven en gezond.

Twee andere personen, gebeten door denzelfden hond als pat. No. 9 en aan het Instituut Pasteur behandeld, zijn nognbsp;in leven en gezond.

Een persoon, gebeten door den zelfden hond als pat. No. 10 en 11 en daarvoor antirabisch behandeld, is thans nog gezond.

Door den zelfden hond, die pat. No. 12 infecteerde, werden nog 4 andere personen gebeten die aan het Instituut Pasteur behandeld, thans nog in leven en gezond zijn.

De 2 andere personen, welke met pat. No. 14 door den zelfden hond gebeten waren en zich onder behandeling steldennbsp;aan het Instituut Pasteur, zijn thans nog in leven en gezond.

Een andere persoon, gebeten door den zelfden hond als pat. No. 15 en daarvoor antirabisch behandeld, is thans gezond.

De twee andere personen, gebeten door den zelfden hond

26

-ocr page 442-

402

als pat. No. i6 eii met dezen op deuzelfden dag onder behandeling gekomen zijn in leven en gezond.

Door den zelfden hond gebeten als pat. No. 17 kwamen nog 2 andere personen onder behandeling, welke thans nognbsp;in leven en gezond zijn.

De verschijnselen van aandoeningen van het myelum in het verloop van de antirabische behandeling beschreven innbsp;het Jaarverslag van 1900 kwamen in het jaar 1904 ook niet voor.

De toekomst zal moeten leeren of mijne meeiiing, deze afwijking afhankelijk te stellen van eene bijinfectie door hetnbsp;gebruiken van ruggemergen van dieren, welke nog eenigenbsp;uren na den dood bleven liggen voor dat het ruggemergnbsp;werd uitgehaald, juist is.

Wel deden zich bij een Europeaan, die de geheele antirabische behandeling doormaakte, terwijl later uit de infectie-proeven bleek, dat het bijtende dier niet aan dolheid had geleden, zenuwverschijnselen voor, welke geheel atwijken vannbsp;de in het Jaarverslag van 1900 beschreven myelumverschijn-selen. Ik vermeen echter dat de beschrijving van de aandoening hier een plaats verdient, omdat het misschien mogelijknbsp;is dat zij verband houdt met de inspuiting van emulsies vannbsp;zenuwzelfstandigheid.

Patiënt kwam onder behandeling den 14'quot; Maart 1904. Vertoonde van af den 21™ Maart t/m. 5 April daaraanvolgende reactieplekken op de plaatsen van injectie, zich uitendenbsp;door roodheid en zwelling.

Den 29'“ Maart klachten over pijnen in de beide beneden-extremiteiten, beginnende in de lendenstreek en uitstralende tot in de kniekuilen. Ischiadicus beiderzijds pijnlijk bij druk.

Pijnlijkheid, bij bewegingen, in de schouderstreek. De pijnen treden aanvalsgewijze op, wanneer het opstaan uit zittendenbsp;en liggende houding zeer pijnlijk is. Geene motiliteits- ofnbsp;sensibiliteitsstoornissen.

April. Facialisparese rechterzijde, toenemende t/m. 7 April.

7 April. Tranenvloed bij fixatie vooral rechts; smaakgevoel

-ocr page 443-

403

verminderd; constipatie. Geen gevoels- bewegings- en reflex-stoornissen.

9 April. Pijnen in extremiteiten verminderd. Facialisparese afnemende.

13 April geheel genezen.

Observatie van dieren, waarbij dolheid werd vermoed.

Door observatie tijdens het leven kon bij 26 honden de diagnosia op hondsdolheid worden gesteld, welke diagnosisnbsp;bevestigd werd door de intracerebrale entingsproeven.

Sectie op honden en katten.

Op 79 honden en 3 katten, welke vermoed werden dol te zijn geweest, werd sectie verricht.

Als bizondere afwijkingen werden bij de sectie gevonden:

In 61 gevallen anchylost. duodenale,

21 nbsp;nbsp;nbsp;,, spiroptera sanguinolenta,

filaria immitis, taeniae,nbsp;ascariden,nbsp;pleuritis fibrinosa,

pleuropneumonie in aansluiting aan een veretterde spiropteraknobbel,

In I nbsp;nbsp;nbsp;geval ulcus ventriculi.

Onderzoek ganglion plexiforme.

In 82 gevallen werd het ganglion plexiforme van den nervus vagus op de door Nelis en van Gehuchten voor rabies karakteristiek beschreven veranderingen microscopisch onderzochtnbsp;(zie jaarverslag 1900). ,

üe bovenbedoelde veranderingen werden gevonden in 51 gevallen, waren afwezig in 27 gevallen, terwijl het al of niet aanwezig zijn daarvan niet kon worden geconstateerd in 4 gevallen, waar het histologische beeld door sterke rotting onduidelijknbsp;was geworden.

De entingsproeven verricht met de hersenen der dieren, welke de 57 ganglia leverden met de afwijkingen van Nelis

-ocr page 444-

404

eii van Gehuchten, toonden in 46 gevallen dolheid aan, terwijl zij in 5 gevallen de dolheid uitsloten.

Opmerking verdient, dat in deze negatieve gevallen de infiltratie der ganglioncellen slechts zeer gering was.

Onderzoek op Negrische lichaampjes.

Het onderzoek op Negrische lichaampjes in 1903 begonnen naar aanleiding van de publicatie van Negri in het Zeitschriftnbsp;für Hygiene und Infectionskrankheiten 43 Lf. 3, werdnbsp;waar de tijd zulks toeliet, in 1904 voortgezet.

In 46 gevallen en wel bij 45 honden en i kat werd dit onderzoek verricht.

In één geval, waarbij de hersenen door kogels verbrijzeld waren, werd de medulla oblongata, in de overige gevallennbsp;werden de pedes hippocampi als onderzoekingsmateriaal gebezigd. Gememoreerd dient te worden, dat waar de onderzoekingen der eerste coupes negatief uitvielen, niet voldaannbsp;werd aan de eischen door sommige onderzoekers gesteld, nl.nbsp;ook de medulla oblongata, kleine hersenen en spinaalgangliënnbsp;op Negrische lichaampjes te onderzoeken of zeer vele coupesnbsp;na te kijken *). De tijd daarvoor ontbrak.

In een der onderzochte gevallen was de histologische structuur van de pes hippocampi zoodanig gealtereerd, datnbsp;een microscopisch onderzoek tot geene resultaten leidde.

I'

In 23 gevallen werden de Negrische lichaampjes aange-trofïen en bevestigde de entingsproef de diagnose. In 22 gevallen werden geen Negrische lichaampjes gevonden en vielen in 17 gevallen de entingsproeven negatief uit, terwijl in 5nbsp;gevallen de intracerebrale enting tot het bestaan hebben vannbsp;hondsdolheid deed concludeeren. Trekt men het eene gevalnbsp;af waar alleen de medulla oblongata onderzocht werd, dannbsp;werden in de pes hippocampi van 27 gevallen van door enting

') Sur Ie diagnostic histologique de la rage par les Drs. F. Abba et A. Bormans ; Annales de 1’ Institiu Pasteur,, 18 année, tome 18nbsp;blz. 49 en v. v.

-ocr page 445-

405

bewezen hondsdolheid, dus 23 maal, de Negrische lichaampjes gevonden, waaruit kan blijken, dat dit onderzoek zeer veelnbsp;waarde heeft voor de diagnose.

Wij vermeenen echter dat de reeds tamelijk uitgebreide onderzoekingen van verschillende auteurs nog niet het rechtnbsp;geven, om evenals LiNA LUZZANI ') te verklaren dat „wennnbsp;,,man bei einem wuthverdachtigen Thiere die endocellulairennbsp;,,Formen des Piotozoons in dessen Nervensystem antrifift, mannbsp;,,das Tliier ohne Weiteres als ein wuthkrank gewesenes wirdnbsp;,,erklaren müssen und nunmehr ganz unbesorgt die Probeino-,,cuIationeu unterlassen können.”

Eenmaal werd door ons in de ganglioncellen van de pes hippocampi van een niet dolle kat, waarvan de pes hippocampinbsp;met Mannsche kleurstof behandeld was, evenals Negrischenbsp;lichaampjes gekleurde roode korreltjes gevonden, welke echternbsp;niet vertoonden de structuur door Negri bij zijne lichaampjesnbsp;beschreven. LiNA LuzzANl maakt hiervan melding in haarnbsp;bovengeuoemden arbeid.

In tracerebrale en ting en.

In 109 gevallen werden door ons intracerebrale entingen verricht bij cavia’s en konijnen met hersenmassa afkomstignbsp;van vermoedelijk of zeker dolle dieren. In 30 dezer gevallennbsp;waren de hersenen ons in glycerine toegestuurd.

In 66 gevallen van deze entingen, waaronder 14 maal met ons in glycerine toegestuurde hersenen, vielen de proevennbsp;positief uit.

In 2 gevallen gaven de entingsproeven met ons in glycerine toegestuurde hersenen een negatief resultaat, terwijl de betreffende veearts bij intracerebrale entproeven met dezelfdenbsp;hersenen direct na de sectie van de honden verricht positievenbsp;resultaten verkreeg. Deze hersenmassas waren respectievelijknbsp;8 en 9 dagen onder weg geweest, voor dat zij het Instituutnbsp;Pasteur bereikten.

*) Zeitschrift für Hygiene und Infectionskrankhoiten 49« Band 2 Heft blz. 305 vv.

-ocr page 446-

406

Daartegenover staan 2 verkregen positieve resultaten met hersenmassa’s van honden ons in glycerine toegestuurd uitnbsp;Makassar en Balangnipa, welke 9 en 14 dagen onder wegnbsp;en bij temperatuur van de omgeving bewaard waren.

Hieruit meen ik te mogen opmaken, dat niet alle soorten straatvirus gelijkmatig op temperatuur en opbewaring innbsp;glycerine reageeren óf de gebruikte glycerinesoorten nietnbsp;altijd dezelfde samenstelling hadden.

De oplossing van dit vraagstuk evenals vele anderen kan voor loopig , niet ter hand worden genomen wegens de bestaandenbsp;organisatie van Instituut Pasteur en Landskoepokinrichting.

Van groot belang bleek het te zijn als entmateriaal de medulla oblongata te bezigen, wanneer een lange opbewaringnbsp;in glycerine aan de eutingsproeven voorafging. Ook onzenbsp;onderzoekingen komen hierin overeen met die van anderen,nbsp;dat de medulla oblongata het virus in den meest geconcen-treerden vorm bevat.

Hieronder volgt een vergelijkend overzicht van de resultaten verkregen met entingsproeven, histologische onderzoekingen van het ganglion plexiforme van den nervus vagus en van de pes hippocampi op Negrische lichaampjes, waarbijnbsp;het teeken aanduidt dat de betreffende afwijkingen gevonden of de entingen geslaagd, het teeken — aangeeft datnbsp;de afwijkingen niet gevonden, de intracerebrale entingsproevennbsp;niet geslaagd waren.

ö

12:

V

4-gt;

u

lt;u

in

Hersens van dieren

afkomstig uit:

‘u

b/5

-ij

fC

0

23

Batavia

34

ft

4-

1

41

ft

42

ff

43

gt;gt;

44

ft

'

-ocr page 447- -ocr page 448-

408

Proeven om rottende herse^ien te depureeren.

Uitgaande van de bekende feiten dat glycerine een goed conserveermiddel is voor lyssavirus en bij de vaccine eennbsp;depureerende werking uitoefent, werden van afjuli 1903 doornbsp;mij proeven genomen om na te gaan of het mogelijk was doornbsp;dagelijksche overzettingen in versche gesteriliseerde glycerinenbsp;de rottende hersenen afkomstig van sommige ons toegestuurdenbsp;dierencadavers zoodanig te depureeren, dat deze hersens voornbsp;intracerebrale entingen kunnen worden gebruikt en hierdoornbsp;het daarin oorspronkelijk aanwezige hondsdolheidvirus nognbsp;kan worden aangetoond.

In verband met het boven reeds aangeteekende omtrent de reactie van verschillende soorten straatvirus op de bewaringnbsp;in glycerine kan ik de volgende conclusies maken uit onzenbsp;proeven.

I. nbsp;nbsp;nbsp;Het gelukte eenige malen, waar de entingsproeven metnbsp;versch stinkend materiaal tot septichaemie aanleiding gaven,nbsp;door deze methode tot intracerebrale entingen te komen,nbsp;waarvan de uitslag tot de diagnose hondsdolheid aanleidingnbsp;gaf.

II. nbsp;nbsp;nbsp;Indien het noodig was de overzettingen langer dan 8nbsp;dagen te doen plaats hebben om de rottingslucht uit denbsp;hersenen te doen verdwijnen kon uit het negatief uitvallennbsp;der entingsproeven niet meer worden geconcludeerd tot hetnbsp;,,niet dol” geweest zijn van het betreffende dier.

In elk geval maakt deze methode het mogelijk om uit in ontbinding verkeerende hersenen, indien de rotting niet zoonbsp;ver is voortgeschreden dat de hersenmassa vloeibaar is geworden, het lyssavirus door intracerebrale entingen aan tenbsp;toonen.

-ocr page 449-

Aanplant, onderhoud en oogsten van veevoedergewassen.

Als grassen speciaal voor veevoeder aan te planten, komen hoofdzakelijk in aanmerking: Teosinte (Euchlaena luxurians),nbsp;Sorghum Andropogon sorghum, Sorghum vulgare).

Bengaalsch gras (Panicum maximum), en Braziliaansch gras (Melinis minutiflora). Toeri (Agati grandiflora wordt wel voornbsp;het zelfde, doel gebezigd doch komt alleen in aanmerkingnbsp;voor aanplanting langs wegen of paggers.

De beide eersten, teosinte en sorghum, zijn éénjarige gewassen; Bengaalsch en Braziliaansch gras zijn overjarig; toeri is een overjarig boompje.

Teosinte is een gewas, dat eenigszins op mais gelijkt, en onder gunstige omstandigheden meer dan 3 Meter hoog wordt;nbsp;al naar gelang van bodem en klimaat kan het van 2 tot 5nbsp;maal gesneden worden. Men snijde even voordat de bloemennbsp;uitkomen, daar de plant dan het meeste voedsel bevat. Omnbsp;zich gunstig te ontwikkelen vereischt teosinte een vruchtbaren,nbsp;lossen, goed doorlatenden bodem en een vochtig klimaat;nbsp;stilstaand en ondergrondsch water is nadeelig. Ofschoon denbsp;plant vrij veel droogte verdragen kan zonder af te sterven,nbsp;heeft een langdurige droge hitte een zeer nadeeligen invloednbsp;op de productie. Voor het uitzaaien is het raadzaam dennbsp;grond goed om te ploegen Op matig goede gronden kannbsp;men uitzaaien op afstanden van 70 bij 100 tot lOO bij 100nbsp;centimeter; op zeer vruchtbare gronden kan die afstand grooternbsp;genomen worden. Na ongeveer 10 dagen komen de jongenbsp;planten te voorschijn; vooral in het begin moeten zij goednbsp;schoon gehouden, en wanneer zij ongeveer een voet hoognbsp;zijn, een weinig aangeaard worden; het is raadzaam de aan-

11

p.

i -i


-ocr page 450-

410

aarding een kleine maand later te. herhalen. Ook zal het een gunstigen invloed op de productie hebben indien mennbsp;na elke snit de bodem van onkruid zuivert en een weinig behakt.

Daar de zaden een zeer harde zaadhuid hebben, ontkiemen zij dikwijls zeer onregelmatig; teneinde dit te voorkomen isnbsp;het aanbevelenswaard deze den avond voor het uitzaaien metnbsp;kokend water te overgieten, en ze tot den volgenden dag innbsp;dit water te laten staan; de kieming zal den veel regelmatigernbsp;plaats hebben.

Onder zeer gunstige omstandigheden kan teosinte overjarig worden, doch het valt te betwijfelen of op Java de productienbsp;na het eerste jaar nog loonend zal zijn.

Een veldje in den cultuurtuin, op schralen grond zonder bemesting aangeplant, gaf in drie sneden een totaal opbrengstnbsp;van 19.2 kilo per vierkante meter; na de'derde snit was hetnbsp;waardeloos. Een ander veldje op sawahgrond gaf bij denbsp;eerste snit reeds 23 kilo per meter.

Sorghum wordt gewoonlijk meer ter wille van het zaad dan als groen voeder geteeld; vee eet het echter gaarne.nbsp;De zaden hebben ongeveer dezelfde voedingswaarde als mais.nbsp;Bij het gebruik van Sorghum moet echter groote voorzichtigheidnbsp;worden aangeraden, daar de jonge plantjes in andere landennbsp;reeds dikwijls aanleiding hebben gegeven tot vergiftiging vannbsp;het vee. Worden de planten gesneden wanneer ze beginnennbsp;te bloeien dan schijnt dit gevaar niet meer te bestaan. Welnbsp;is waar is het tot nog toe de hoeveelheid giftige stofnbsp;(blauwzuur) in hier op Java geteelde sorghum zoo geringnbsp;geweest, dat er geen gevaar uit kon voortvloeien. Specialenbsp;omstandigheden van bodem en klimaat zouden echter ooknbsp;hier in sommige streken het blauwzuurgehalte van sorghumnbsp;spoedig en bedenkelijk kunnen doen stijgen, zoodat de voorzichtigheid gebiedt op die mogelijkheid te wijzen.

Sorghum verlangt een lossen, goed doorlatenden bodem en vochtig klimaat. De grondbewe king is dezelfde als voornbsp;teosinte, doch daar de planten minder sterk uitstoelen, kan

-ocr page 451-

411

de plaiitwijdte kleiner genomen worden, bijvoorbeeld van 8o tot lOO c. M. tusschen de rijen, en lo tot 20 c. M. in de rij.nbsp;Het is niet noodig de zaden eerst in water te weeleen daarnbsp;zij zonder dit ook goed kiemen.

Wensclit men beide bovengenoemde gewassen gedurende de oostmoesson als veevoeder te gebruiken, dan is het noodignbsp;hen uit te zaaien eenigen tijd voor het einde van de westmoesson zoodat zij voor het invallen van de droogte goednbsp;door groeien. Een langdurige droogte heeft bepaald nadee-ligen invloed op de productie; waarschijnlijk zal dan irrigatienbsp;een gunstige uitwerking hebben, wanneer men irrigeert moetnbsp;echter niet gelijk bij sawahs het geheele veld onder waternbsp;gezet worden, doch dit alleen toegelaten worden in gootjesnbsp;tusschen de plantrijen; deze gootjes kan men op gemakkelijkenbsp;en weinig kostbare wijze verkrijgen, door er op te letten, datnbsp;tijdens het aanaarden de grond zooveel mogelijk midden tusschen de rijen vandaan genomen wordt. Het water moet nietnbsp;te langen tijd achtereen toegelaten, en er vooral opgeletnbsp;worden, dat de grond niet drassig wordt.

Wanneer het doel is veevoeder gedurende de westmoesson te verkrijgen, dan behoort onmiddellijk na het invallen der regens uitgezaaid te worden.

Bengaalsch gras is een overjarig gewas met recht opstaande stengels en bladeren, dat zoowel door zaden als door scheurennbsp;der pollen vermenigvuldigd kan worden.

In het eerste geval doet men goed op bedden uit te zaaien, en de plantjes pas als zij goed ontwikkeld zijn op het veldnbsp;uit te planten, In beide gevallen plant men in het beginnbsp;van de westmoesson op rijen ongeveer een meter van elkaar,nbsp;op afstanden, ongeveer 30 tot 40 c.M. in de rij.

Het is raadzaam niet op den beganen grond, doch in gaten van 10 tot 12 c.M. diep te planten, na alvorens de bodemnbsp;der gaten losgewerkt en, wanneer de grond niet zeer goednbsp;is, er wat stalmest door gemengd te hebben; deze gotennbsp;kunnen dan langzamerhand aangeaard worden. De grond

-ocr page 452-

412

tusschea de rijen moet goed schoon gehouden worden en wanneer men geregeld snijdt is het wenschelijk eenmaal pernbsp;jaar een bemesting met stalmest te geven, die het best tus-schen de rijen in den grond gebracht wordt.

De aanplant moet in volle zon staan, daar zelfs een weinig schaduw een belangrijke vermindering van opbrengst ten gevolge heeft. Men snijdt wanneer hetgras begint te bloeien.nbsp;Een goed geslaagde aanplant kan 3 of 4 maanden na hetnbsp;planten voor de eerste maal gesneden worden, en vervolgensnbsp;geregeld om de i tot 3 maanden, al naarmate van bodemnbsp;en weergesteldheid. Langdurige droogte heeft een nadeeligennbsp;invloed op de productie, én waarschijnlijk zal voorzichtignbsp;toegepaste irrigatie in de oostmoesson een verhoogde opbrengstnbsp;ten gevolge hebben. De tijd gedurende welken van het zelfdenbsp;veld zonder heraanplant gesneden kan worden, varieert tus-schen de 3 en 6 jaar, en is in hooge mate afhankelijk vannbsp;den grond en het onderhoud.

Een veldje in den cultuurtuin, groot lOOO [j] meter, met de rijen op een onderlinge afstand van 1.85 Meter, werd uitgeplant op 17 September 1904; hiervan werd gesneden op:

I nbsp;nbsp;nbsp;Februarinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1905..........367 nbsp;nbsp;nbsp;K.G.

I nbsp;nbsp;nbsp;Maartnbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 547nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

I nbsp;nbsp;nbsp;Aprilnbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 607nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,

De afstand tusschen de rijen werd hier zoo groot genomen, teneinde bij heraanplant dit op het zelfde terrein, tusschen de oude rijen te kunnen doen.

Daar Bengaalsch gras vrij veel water bevat, werkt het wel eens laxeerend. Dat het watergehalte hierbij eene rol speeltnbsp;wordt namelijk waarschijnlijk gemaakt doordat die laxeerendenbsp;werking voorkomen kan worden door het, alvorens het tenbsp;voederen gedurende een paar uur in de zon uit te spreiden,nbsp;waardoor een deel van het water door verdamping verloren gaat.

Braziliaansch gras is een overjarig gewas met half kruipénde stengels; het is minder productief dan Bengaalsch gras, ennbsp;groeit in den cultuurtuin niet zeer goed; een vijfjarig veldje

-ocr page 453-

413

dat niet geregeld gesneden werd, staat weinig voordeelig; in hooger streken schijnt het echter beter te gedijen.

Het kan zoowel door zaden als door scheuring der pollen vermenigvuldigd worden, doch het gemakkelijkst op de tweedenbsp;manier. Men plant op 50 of 60 c. M. in het vierkant nanbsp;eerst den grond omgewerkt, en waar noodig bemest te hebben.nbsp;Ongeveer drie maanden na uitgeplant te zijn is het gras siiijbaar.nbsp;Een opbrengst bepaling van dit gras werd nog niet gedaan;nbsp;wel werd in het jaar igoo door Dr. Tromp de Haas eennbsp;proef genomen met ensilage die, alhoewel wat te klein opgezet,nbsp;goed slaagde, in zooverre, dat karbouwen het bewaarde grasnbsp;gaarne aten. (Teijsmannia Deel 12 blz: 249 e. v.)

Recapituleerende zijn dus Teosinte en Bengaalsch-gras voor deze gewesten als veevoeder het meest aan te bevelen, terwijlnbsp;Braziliaansch-gras in de hoogere streken ook goede resultatennbsp;schijnt te geven.

Sorghum is ook als groenvoer te gebruiken doch het is minder productief dan teosinte. Toeri levert slechts weinignbsp;voeder, en is niet geschikt voor een geregelden aanplant, hetnbsp;kan alleen als bijcultuur langs wegen en paggers geplant worden.

Van de drie eerstgenoemde grassen worden in den cultuurtuin opbrengstbepalingen gemaakt, waarvan de resultaten later medegedeeld zullen worden.

Een klaversoort, Medicogosativa (alfalfa, lucern) die in Europa en Amerika zeer veel als paarden en veevoeder geteeld wordt, wil tot nog toe op Java niet zeer goed slagen.nbsp;In den cultuurtuin werden er een paar proeven mede genomen,nbsp;voorloopig met weinig succes; er zal echter mede doorgegaannbsp;worden Waarschijnlijk zal dit gewas in hoogere meer zandige streken beter gedijen dan op Buitenzorg.

Uit een missive van den Directeur van Landbouw dd. 13 April 1905 110. 1441 van den Resident van Soerakarta.

-ocr page 454-

Veeteelt en veestapel op Java.

Het is een verblijdeiid verschijnsel dat in de laatste jaren meer en meer aandacht wordt geschonken aan de veeteeltnbsp;op Java.

Jammer alleen dat de aanleiding tot die meerdere belangstelling ligt in den geconstateerden achteruitgang van den veestapel.

Ik wensch eenige mijner opmerkingen en beschouwingen ter zake hier neer te schrijven. Een nog al veeljarige ondervinding stelt mij daartoe in de gelegenheid.

Mijne bedoelingen zijn om geheel belangloos mee te werken tot een goed doel. Dit wensch ik voorop te stellen.

De voornaamste oorzaken van den achteruitgang van den veestapel, zijn totale onbekendheid met de veefokkerij, nonchalance, geen afgezet gebied, spoorwegen en trams en hetnbsp;vervangen van meer intensieve grondbewerking bij de suikercultuur door handenarbeid (z.g. Reijnoso Systeem).

Gevolg van deze oorzaken is de daling in prijs van het vee en dus de voordeelen voor den fokker zwaar verminderend.

Terwijl toch vóór den aanleg van spoor- en tramwegen, al de producten naar en al de benoodigheden voor de fabrieken van denbsp;kustplaatsen moesten worden vervoerd per sappiekar, langsnbsp;meerendeels moeielijke en slecht onderhouden wegen, geschiedtnbsp;dit thans per spoor en tram en de toevoer tot de halten ennbsp;stations, vereischt geen zwaar goed verzorgd vee.

De karrevoerders betalen dus niet veel voor flinke beesten, en daar zij niet het geheele jaar door verdiensten hebben,nbsp;doen zij na den drukken tijd het vee, weer van de hand omnbsp;niet gedurende vele maanden nutteloos onderhoudkosten tenbsp;hebben

-ocr page 455-

415

Het vleesch is zeer goedkoop en slachtbeesten dus eveneens.

Melkveer fokt de inlander nooit aan, omdat hij zelf geen gebruik maakt van melk en boter, en hem door de weinigenbsp;Europeanen geen voldoendé afname van melkrijk vee wordtnbsp;gewaarborgd.

Onder deze omstandigheden is het duidelijk dat geen inlander aan opvoeding en fokken eenig geld kan besteden, en alleen daar waar zeer veel onbebouwde gronden zijn vannbsp;eenige vruchtbaarheid en hij dus weiland heeft dat hem nietsnbsp;kost, kan de inlander nog met voordeel vee houden en aanfokken.

In die gefavorisseerde streken ziet men nog wel mooi en voordeelig inlandsch vee genoeg.

Ik heb bij herhaling als mijne meening gezegd, dat het onnoodig is voor de inlandsche veeteelt om vreemde dekstierennbsp;aan te voeren.

Het inlandsche ras is daar volkomen goed voor, maar het jonge vee heeft verzorging noodig, en verzorging kan nooitnbsp;plaats hebben wanneer de fokker geen flinke prijzen voornbsp;zijn vee maakt.

Deed nbsp;nbsp;nbsp;zichnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;niet innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Holland, het veelandnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;per excellence

hetzelfde voor?

Geen boer dacht er aan het vee te veredelen of te verbeteren, geen boer maakte gebruik van de veestamboeken, tot op eens Amerika optrad als opkooper van uitgezóchtenbsp;beesten,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geen anderenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dan stamboekbeestennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kocht en voor

beesten, die gewoonlijk niet meer dan ƒ 200 a ƒ 250 haalden, prijzen betaalde van ƒ 800 en meer.

Toen in eens sprak het eigenbelang en daarmee het besef, dat men zich moest toeleggen op verbetering en veredeling.

En desniettegenstaande acht de overheid in Holland, altijd dat landnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;veeteeltnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bij uitnemendheid, hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;noodig om door

premiën nbsp;nbsp;nbsp;uitnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;te lovennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en gehoudenis om denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;best bekroonde

stieren gedurende maanden ter dekking te laten staan, invloed uit te oefenen op verbetering.

-ocr page 456-

416

In Holland is er geen plattelandsch gemeente hoe klein ook af er is een veearts, die door zeer veeljarige praktijk,nbsp;zeer groote ondervinding opdeed en den veehouder kannbsp;helpen en raad verschaffen en hoeveel ondervinding de boernbsp;zelf ook heeft, profiteert hij daarvan grootelijks.

In Holland is de veefokker reeds van kindsbeen af bij het vak, hij groeit als het ware met de beesten op, kent dus bijnbsp;ondervinding dikwijls van voorouders af, al de kleinere ennbsp;grootere belangen van het vee- en weet tegemoet te komennbsp;aan kwalen en behoeften.

Toch is er daar weer een groote afscheiding tusschen den fokker en den melkboer.

De laatste houdt zelden jong vee aan, doch koopt en verkoopt op groote schaal zijne nuchtere kalveren.

Het zou te ver voeren om den geheelen toestand van veefokkerij en veeteelt in Holland te beschrijven, maar om metnbsp;eenig recht mee te praten over den achteruitgang van Java’snbsp;veestapel is het toch noodig een en ander te releveeren.

Op Java nu is de allereerste prikkel, een flinke verkoopprijs, niet aanwezig.

Kosten kan de man niet maken, zij zouden hem ruineeren; is hij dus niet onder zeer gunstige omstandigheden dan gedijt zijn vee niet.

Veeartsenijkundige hulp of voorlichting ontbreekt totaal. •

De enkele veeartsen op Java zijn zoo absoluut onvoldoende dat men gerust kan zeggen dat nooit een inlandsche veehoudernbsp;van hunne voorlichting kan profiteeren.

Zelfs bij besmettelijke ziekten kan de veearts maar uiterst vluchtig een onderzoek instellen, en zijn de afstanden ennbsp;reisgelegenheden zoodanig, dat hij altijd te laat moet komen. 1)

1

Dank zg de verbeterde reisgelegenheden en dank zij vooral de telefoon, voorhanden in de meeste residentiën van Java, ziet de veeartsnbsp;tegenwoordig veel meer dan 20 jaar geleden, en behoeft er onder eennbsp;actief bestuur in eene residentie niet veel voor den Gouvernementsnbsp;veearts meer onzichtbaar te blijven

Red,

-ocr page 457-

417

Nu vele jaren geleden schreef de Regeeriug prijsvragen uit voor vee- en paarden handleidingen en nooit is daarvan buitennbsp;af iets bekend geworden.

Hoe ijverig en belangstellend de veeartsen ook zijn, velen ontbreekt de groote ondervinding, die gepaard aan de wetenschappelijke opleiding hen alleen geschikt kunnen maken omnbsp;op vele vragen een beslist antwoord te geven.

Dit is geen verwijt, dat ik hen maak, maar een onvermijdelijk gevolg van de omstandigheiden.

De veeartsen gevestigd in groote steden in Holland, die eene omvangrijke praktijk hebben van schoothondjes en poesen,nbsp;zouden zeker misplaatst zijn, als ze plotseling bij, de koeien vannbsp;een veefokker werden geroepen.

Zout, dat absoluut onmisbaar artikel voor vee, is zoo onbereikbaar duur, dat ik geloof te mogen beweren, dat niet een enkele inlander dit ooit aan zijn vee geeft.

Krachtvoer evenmin. En fok nu ouder die omstandigheden maar eens een flinke veestapel aan.

Taut savoir est tout pardonner.

Nogmaals een vergelijking tusschen Holland en Java.

In Holland wordt alleen en uitsluitend gewerkt op melkvee, en zoodra beesten blijken, geen ofgeringe waarde alsmelkveetebezitten, mest de boer het beest vet en verkoopt het voorde slachtbank.

Slechts in enkele gedeelten van Holland, houdt men ossen voor slachtvee aan b.v. daar, waar goedkoop spoeling is te verkrijgen.

Trekvee wordt nagenoeg niet gebruikt of aangefokt. Kan de boer het voordeelig combineeren om melkrijk vee te fokkennbsp;dat ook gemakkelijk vleesch maakt, zooveel te beter, maarnbsp;zelden werkt hij speciaal op vleesch.

Dit geschiedt wel in Engeland.

Hier op Java zou men wel degelijk afscheiding moeten maken tusschen trek- slacht- en melkvee. Voor trek- ennbsp;slachtvee is m. i. het zuiver inlandsche ras voldoende, en achtnbsp;ik het niet noodig daarvoor Bengaalsche stieren in te voeren,nbsp;maar wat wel absoluut noodig is, dat is eene rationeele en

27

-ocr page 458-

418

flinke opvoeding van het kalf in zijn eerste levensmaanden.

Welk vee, welke dekstieren ook gebruikt ivorden, nooit zal het goed worden als niet in de eerste levensmaanden het kalfnbsp;flink wordt bijgevoederd.

Ontwikkelt soms bij slechte verzorging en zonder toevoer een beest goed, dan mag dat gerust als uitzondering worden genoemd.

In het gebergte ziet men wel eens flink jong vee, maar kan men statistische opgaven van ouderdom bekomen, dannbsp;zou het daar toch blijken, dat ze zeker belangrijk meer tijdnbsp;eischten om in die goede conditie te geraken dan noodig is.

Of nu jong vee van Bengaalsche stieren en van zuiver Ja-vaansche afkomstig, bij gelijke voedingsvoorzuaarden, verschillen aantoonen zullen, betwijfel ik.

Ik zag zeer veel allertreurigst magere Bengaalsche kalveren, en kan volstrekt niet, zien dat dat ras er iets aan toe of afdeed.

Slechts flinke voedmg m de eerste levensmaanden zal flinke voordeelig groeiende beesten geven.

Voor melkvee, waaraan steeds groote behoefte bestaat, is maar een veeslag waarlijk voordeelig en dat is het Hollandsche vee.

Wel schijnt ook Australië melkrijk vee te bezitten, maar al wat ik tot nu toe daarvan zag, haalt niet bij ons Hollandsch vee ennbsp;een hoogst ongunstige factor is, de ontzettend groote sterfte kortnbsp;na aankomst op Java van uit Australië aangevoerde koeien.

Ook is het zeer waarschijnlijk dat hier op Java nu juist niet het beste uit Australië wordt aangevoerd, wel het voornbsp;den handelaar het voordeeligstel

Het Hollandsche vee houdt zich op Java zeer goed, en het ras, mits zuiver gehouden, gaat ook niet achteruit; maar ooknbsp;daarbij vooral blijkt het, hoe hoog noodig flinke opvoedingnbsp;in de eerste levensmaanden is.

Maar juist aan die flinke voeding hapert het altijd, want de melk is te voordeelig te verkoopen en andere surrogatennbsp;voor het half kent men niet.

Ook blijkt het telkens hoe moeielijk het is om raszuivere stieren te vinden voor raszuivere koeien, maar ook al heeft

-ocr page 459-

419

men alles raszuiver, ea het kalf wordt niet flink en krachtig gevoederd, dan krijgt men geen beesten.

De boer noemt een beest een flink ontwikkeld goed nitziende koe.

Gecroisseerd Javaansclie koeien met Europeeschestieren geven soms zeer gunstige resultaten, en welligt zullen afstammelingennbsp;van die eerste kruising met op nieuw rasechte stieren veelnbsp;verbeteren. Volkomen vertrouwbare exemplaren daarvan ken iknbsp;niet, maar in die richting is voor melkvee wellicht wel veel te doen.

Een groot bezwaar nog voor den veehouder op Java is het, dat koeien, die het kalf bij zich houden, gewoonlijk eerst nanbsp;een jaar op nieuw tochtig worden en zulke koeien dan meermalen eerst na twee jaar op nieuw werpen.

Zeer vele gevallen zijn mij bekend dat koeien jaren laten voorbij gaan alvorens op nieuw productief te zijn.

Brengt men alle kosten, lioe gering ook dikwijls, op liet volgend kalf en de volgende melkopbrengst, dan zal het blijkennbsp;dat zulk een llt;alf een duur beestje is en de melk niet minder.

Of ik nu meen, dat na al deze beschouwingen het hopeloos zou zijn, om verbetering aan te brengen, dan antwoord iknbsp;daarop zeer beslist ontkennend.

Verbetering is zeer mogelijk, maar niet óp een zuinigje. Zie hier enkele middelen.

Uitbreiding van den veeartsenijkundigen dienst, zij het ook door voorloopig inlandsche mantris te stationneeren in streken,nbsp;waar veel weiland de inlanders gemakkelijk in staat stelt hetnbsp;vee flink te voeden.

Die inlandsche veemantris moeten allereerst kennis hebben van fokken, kennis van verloskunde, verzorging van jong vee, melken,nbsp;en geneeskunst van de meest voorkomende gevallen of ziekten.

Zij moeten hart hebben voor het vak.

Zij moeten den gewonen inlander de meest elementaire beginselen kunnen doen begrijpen, en vooral zelf doordrongennbsp;zijn van de noodzakelijkheid om het jonge kalf flink te voeden.

Daarna jaarlijksche of halfjaaiiijksche keuringen van jong veeen het uitreiken van diploma’s en premiën in geld aan de bestefokkers.

-ocr page 460-

420

Bekendstelling van naam en woonplaats van goede fokkers en aan eventueele koopers die menschen aanwijzen, opdat fokkersnbsp;flinke prijzen kunnen maken voor hun vee en den fokkersnbsp;beliulpzaam zijn om voor hun vee flinke prijzen te maken.

Hiervoor zouden naeenige opleiding ook zeer goed te gebruiken zijn, gewezen militairen, die vóór hun in diensttreden in het boerenvak werkzaam waren; deze nog beter dan inlandsche mantris-

Verder hetstationneeren van fraaie dekstieren onverschillig van welk ras, mits al de eigenschappen hebbend, die een flinke dekstiernbsp;moet hebben als fijne kop, fijne horens, fijne huid, goede inborst,nbsp;een flinke eter, snelle krachtige sprong, goed groeijer ennbsp;dergelijke meer.

Hier en daar, naargelang fokkers de wensch zelf te kennen geven, stieren plaatsen van zeer melkrijk Hollandsch vee ennbsp;eenige controle uitoefenen op de vrouwelijke afstammelingennbsp;om te voorkomen, dat bij geldnood die beesten op passarsnbsp;worden verkocht en in de massa verdwijnen. *

Door dergelijke fokkers b.v. bij geldnood voorschotten te geven uit de landbouwbanken, maar onder gehoudenis die jongenbsp;beesten dan verder aan te houden, voorkomt menhet verdwijnennbsp;dier betere gekruiste rasdieren en het opgaan in de massa.

Het disponibel stellen van zout, wat zoo hoog noodig is voor vee, vooral om eetlust en spijsvertering te bevorderen, is mede zeernbsp;noodig.

Maar vooral geen beboetingen of andere vexatiën, waardoor de fokker bloot staat aan verliezen en teleurstellingen. Wanneernbsp;door de voorgaande maatregelen de fokkers voor goed geslaagdenbsp;beesten flinke prijzen kunnen maken, voor slacht en melkvee,nbsp;dan zal langzamerhand zeer zeker de veestapel weer floreeren.nbsp;Geld is de eenige drijfveer.

Later kan men dan verder gaan.

Het onderwerp is met het voorgaande lang niet afgehandcidll

Klatten October igo^.

M. E. B.


-ocr page 461-

De ponies bij het 3e veldeskadron.

Naar aanleiding van het artikel „Ponies” voorkomende in de Veeartsenijkundige Bladen voor Nederlandsch-Indië, DeelXVnbsp;en XVII, van de hand van den le luitenant der cavalerie H.nbsp;C. de Waal, noodigde de redactie van het Indisch Militairnbsp;Tijdschrift mij uit mijne ondervinding met de Australischenbsp;ponies bij het 3e veldeskadron op schrift te stellen. Gaarnenbsp;voldoe ik aan die uitnoodiging, omdat ik er van overtuigdnbsp;ben, dat, nu de pony binnen een niet al te langen tijd hetnbsp;legerpaard zal zijn en velen reeds minder bemoedigende ondervinding met ponies hebben opgedaan, het in ruimen kringnbsp;bekend maken van hetgeen te Batavia omtrent die paardennbsp;is opgemerkt, van nut kan zijn.

In het ondervolgende opstel zal ik dan ook de eigenaardigheden onzer ponies mededeelen en daarbij vermelden, welke verschillende proeven met betrekking tot voeding, beslag, behandeling enz. genomen zijn. Uit den aard der zaak zullennbsp;zij, die reeds kennis namen van het bovengenoemde opstelnbsp;van Luitenant de Waal, in deze regelen veel vinden wat hunnbsp;reeds bekend is, doch aangezien de Veeartsenijkundige Bladennbsp;niet binnen ieders bereik liggen, geloof ik dat nog vele belanghebbenden zullen overblijven, die wellicht met het onderstaande hun voordeel kunnen doen.

Off icier spaarden i).

Een vergelijking tusschen de ofificierspaarden van 1902 en thans, nu alle cavalerieoffïcieren met ponies bereden zijn, geeftnbsp;een verrassend resultaat. Ongetwijfeld waren in 1902 nog

1) Door toevallige omstandigheden was ik in de gelegenheid ook de officigrspaarden te Salatiga en Soerabaja in 1904 te zien.


-ocr page 462-

422

wel enkele goede Sandelhouts onder de officierspaarden, doch het meerendeel der officieren was niet naar eisch bereden,nbsp;De gevolgen van dien toestand uitten zich in eene verminderde belangstelling in de paardensport; voorwaar een verschijnsel, dat, vooral bij een korps cavalerieoHicieren, tot hetnbsp;nemen van ingrijpende maatregelen noodzaakt. Toen de officieren dan ook in de gelegenheid werden gesteld zich metnbsp;Australische ponies te remonteeren, kwam in dezen toestandnbsp;al dadelijk de gewenschte verandering. We bezitten thansnbsp;weder een in alle opzichten deugdzaam paard. Hindernissen,nbsp;die vroeger slechts door enkele zeer lichte ruiters (6o—65nbsp;K.G.) met een buitengewoon goed paard genomen kondennbsp;worden, springt thans ieder officier met gemak. Vooral de officieren met een gewicht boven de 65 K.G. hebben belangrijk gewonnen, want voor hen was het enkele jaren geleden een zoekennbsp;in den treure om een maar eenigszins geschikt paard te vinden.

De afstandsritten te Salatiga leveren het overtuigend bewijs van de goede eigenschappen der Australische ponies.

Om de goede eigenschappen uit die paarden te halen — en hierin zit juist het verschil met de Sandelhouts, want dezenbsp;laatste gingen onder een licht ruiter die 'eer passief dan actiefnbsp;reed vanzelf — moeten zij gereden worden d. w. z. een goedenbsp;africhting moet het mogelijk maken, dat de paarden gehoorzamen aan de rijkunstige hulpen.

Officieren van niet bereden wapens zullen goed doen geen onafgerichte of hallafgerichte Australische ponies te koopennbsp;en die te rijden, daarbij rekenende op de gewilligheid ennbsp;over het algemeen goedige temperament van deze paarden;nbsp;bij het minste verzet dat zij niet bij machte zijn door doeltreffende, krachtige hulpen te keeren, verandert het goedigenbsp;dier in een steegsch, onwillig paard met kuren. Verschillendenbsp;in het eskadron goedgaande paarden die werden afgestaannbsp;aan officieren niet tot het wapen behoorende werden na korternbsp;of langer tijd teruggegeven wegens allerlei vermeende slechtenbsp;eigenschappen, waarvan evenwel bij het eskadron niets bleek.

-ocr page 463-

423

De ware toedracht was dan ook dat de schuld lag bij de ruiters, die, niet gewend oni actief te rijden, zich lieten rijden,nbsp;hetgeen wel bij de Sandelhouts ging, maar bij de poniesnbsp;verkeerd uitloopt.

Troepenpaarden.

Het type.

Van een bepaald type is bij de ponies nog geen sprake; men vindt er haast evenveel types bij als er paarden zijn.nbsp;Wel is waar valt bij de bezendingen van de laatste aaukoopeiinbsp;meer gelijkvormigheid in bouw te bemerken, maar we zijnnbsp;toch op lange na nog niet waar we wezen moeten. Zooalsnbsp;bekend is, is de pony voor de cavallerie afkomstig uit Nieuw-Zuid Wales. De leverancier stond natuurlijk voor de moeilijkheid, dat hij bij de eerste bezending niet wist, welk type doornbsp;ons verlangd werd, maar hij had de voorlichting van eennbsp;officier, die daarvoor naar Australië was gezonden, bovendiennbsp;is hij sederd herhaaldelijk te Batavia geweest en kan dus nunbsp;voldoende op de hoogte geaclit worden van hetgeen doornbsp;onsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ten deze verlangd wordt. Kenschetsend isnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wel hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;feit,

dat nbsp;nbsp;nbsp;een deskundig ofiScier, die nognbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geen kennisnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gemaaktnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;had

met ons tegenwoordig cavaleriepaard, in den ziekenstal te Batavia eenige dezer paarden in oogenscliouw nemende denbsp;opmerking deed hooren, dat hij het wel trof zoo naast elkaarnbsp;artillerie en cavaleriepaarden te zien van verschillend type.nbsp;Tableau 1 toen hem medegedeeld werd, dat die ponies allenbsp;cavelerie paarden waren. Niet alleen echter in den bouwnbsp;maar ook in de hoogtemaat zijn aanmerkelijke verschillen opnbsp;te merken; naast paarden van 1-37 vindt men er vannbsp;ruim 1.50 M. De hiaat, oorpronkelijk vastgesteld op 1.37—1.40nbsp;M.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;werd naderhand gebracht opnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.37—1-45nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;slotte

op nbsp;nbsp;nbsp;1.40—r.48 M. De maat keuzenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van 1.37—1’40 M. isnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;on

getwijfeld een misgreep geweest, want ponies van die grootte zijn schaarsch, en voor een remontepaard zoekt men toch geennbsp;paard, dat schaarsch voorkomt. Het wapen was in dien tijdnbsp;echter nog onder voogdij van een niet deskundigen voogd;

-ocr page 464-

424

zoodat zoo’ll regeling geen verbazing kan wekken. Nadat de cavalerie de lang gewenschte zelfstandigheid als wapen hadnbsp;verkregen, werd dan ook al spoedig de maat op 1.37—1.45nbsp;M. gebracht. De leverancier wees er op, dat betere paardennbsp;dan de tot dusverre geleverde en van het door ons gewenschtenbsp;type te bekomen waren in de maat van 1.45—1.50 M.

Teneinde een oordeel te kunnen vellen over de deugdzaamheid in verband met de grootte, verdeelde ik de paarden van het eskadron (80) in drie klassen naar gelang van hunne groote en welnbsp;1.37quot;—I.40M., 1.40—1.45 M. en 1.45 M. en daarboven. Vervolgens beoordeelden de pelotons commandanten hunne paardennbsp;naar hun practische bruikbaarheid in het eskadron—dus geheelnbsp;afgescheiden van het uiterlijk voorkomen—in goede, vrijgoede,nbsp;middelmatige en slechte. Nu bleek, dat percentsgewijze de meestenbsp;goede paarden voorkwamen onder die van 1.40—1.45 M., terwijlnbsp;de meeste slechte werden aangetroffen onder die boven 1.45 M.

Ten einde den leverancier zooveel mogelijk tegemoet te komen en tevens rekening houdende met de opgedane ondervinding, werd de maat gesteld op 1.40—1.48 M. Het is nunbsp;verder aan de commissie van aankoop om goede paarden tenbsp;koopen. De eischen van het uiterlijk voorkomen gelden voornbsp;alle paardenrassen, zoodat het natuurlijk een abnormaliteitnbsp;zou zijn te beweren, dat ponies met lange rug en lende goedenbsp;paarden zouden zijn. De practijk is alweer daar om aan tenbsp;toonen, dat zulks ook geenszins het geval is. Ik moet ernbsp;echter dadelijk bijvoegen, dat men soms verbaasd staat overnbsp;de diensten die minder goed gebouwde paarden verrichten.nbsp;Dit laatste is hierdoor te verklaren, dat minder goedgebouwdenbsp;paarden dikwijls door temperament -en energie de gebrekennbsp;in hun bouw in de practijk gedeeltelijk vergoeden, doch waarnbsp;men nu eenmaal bij den aankoop van die eigenschappen nietsnbsp;afweet, dient men wel uitsluitend te keuren op het uiteilijknbsp;voorkomen en is het m.i. niet geoor'oofd, een ongunstig gebouwd paard te koopen in de hoop, dat de zooeven genoemdenbsp;factoren die gebreken zullen ueutraliseeren.

-ocr page 465-

425

In algetneeneii zin voldoen de ponies met goed gevormden eenigszius korten hals en laag op de beenen het best, dienbsp;daarentegen, welke hoog op de beenen zijn, met langen dunnennbsp;hals zijn dikwijls slechte eters, zij blijven daardoor slap, loopennbsp;veelal hoog met het hoofd, klai)pen in de ijzers, kortom vormen het slechte type.

Eigenschappen.

De meest opvallende eigenschap van den pony is wel het kalme temperament en het volgzame en gewillige karakter.nbsp;De Sandelhout, met zijn heftig, meermalen overdadig temperament, was geen troepenpaard voor onze middelmatige ruiters.nbsp;De Europeanen hadden maar al te dikwijls hun handen vol om dienbsp;kittige paardjes tot kalmte te brengen, terwijl de inlandschenbsp;cavaleristen, bang voor doorgaan, slechts oogen hadden voornbsp;hun paard, waardoor zij als cavalerist niet datgene presteerdennbsp;wat juist van hen verlangd werd, nl. zien en melden.

Wie onzer herinnert zich niet het eindelooze geduld en den tact die van den eskadronscommandant gevergd werden omnbsp;met sandelhouts een frontmarsch in galop uit te voeren, ennbsp;thans galoppeeren de pelotons en het eskadron zonder denbsp;minste moeite. Kroriio kan zonder vrees voor doorgaan denbsp;sporen er eens inslaan en bezit nu zelfvertrouwen te paard,nbsp;hetgeen vroeger geenszins het geval was.

Door die voor een troepenpaard zulke onmisbare eigenschappen kunnen thans ook de oefeningen meer intensief gehouden worden, zooals: kopsteken en houwen op klappers en pisang-stammen, worstelen te paard, schermen te paard, alle oefeningennbsp;die den cavalerist op practische wijze leeren van zijn wapensnbsp;(paard en sabel) gebruik te maken en hem zelfvertrouwen ennbsp;handigheid schenken op een aangename, opwekkende wijze,nbsp;en dit laatste is bij het onderricht dikwijls hoofdzaak.

Voor vuur zijn de ponies niet bang; ik leerde ze stilstaan terwijl de ruiter, met den arm door den trensteugel gestoken,nbsp;snelvuur afgaf. Ze laten kalm op een en twee pas op zich

-ocr page 466-

426

vuren en geven den ruiter gelegenheid ook te paard gezeten een gericht schot af te geven.

Verschillende dezer oefeningen staan wel niet in ons achterlijk, grootendeels verouderd reglement, doch men kan er in de practijk voordeel van hebben. Het nieuwe Engelschenbsp;cavalerie reglement (Cavalry Drill 1904) kent die oefeningennbsp;in nog veel uitgebreider vorm. Ook paste ik met succes denbsp;in dat reglement aangegeven wijze van het koppelen dernbsp;paarden toe, waardoor men bij het gevecht te voet velenbsp;paardenhouders uitspaart.

Vooral voor kleine patrouilles is het een groot voordeel, als zij door karabijnvuur een daarvoor geschikt punt willendenbsp;vasthouden, alle karabijnen in het vuur kunnen brengen ennbsp;het koppelen der paarden maakt dit mogelijk. Om de deugdelijkheid van de Engelsche koppelwijze na te gaan, liet iknbsp;eens op het Koningsplein de paarden van drie pelotonsnbsp;koppelen en daartegen door het andere peloton een verspreidennbsp;aanval uitvoeren.

Van de 75 gekoppelde paarden raakten er enkele los, doch de overige bleven staan waar ze door hun ruiters geplaatstnbsp;waren, niettegenstaande de aanvallers er met getrokken sabelnbsp;luid juichende door heen reuden-

Het koppelen en weer losmaken gaat even vlug als het overgeven en overnemen door paardenhouders. Als terrein-paard staat de pony bij den Sandelhout niet achter. Denbsp;vrees, door sommigen wel eens geuit, dat zij niet zoo zoudennbsp;kunnen klimmen en klauteren is gebleken ongegrond te zijn.

Meerdaagsche oefeningen in bergterrein en eeiiige weken verblijf te Tjimahi, waar haast dagelijks gemanoeuvreerd werd,nbsp;gaven mij de gelegenheid de ponies te zien klimmen en dalen.nbsp;Wat hun bruikbaarheid in modderig terrein betreft, biedtnbsp;Batavia — meer dan menigeen lief is — gelegenheid hen ooknbsp;in dat terrein gade te slaan.

Eenmaal in die slappe sawahs geoefend, gaat de pony daar rustig in, hij vermoeit zich minder dan de Sandelhout en zakt


-ocr page 467-

427

niet zoo diep in de modder tengevolge van zijn grooter onder-steuningsvlak. Niet onvermeld mag ik laten, dat sommige paarden wanneer zij in diepe modder bleven steken, geennbsp;pogingen aanwendden om er uit te komen, zij moesten dannbsp;door de ruiters met fouragestrikken er uitgehaald worden.nbsp;In zulke omstandigheden doet de taaie energie van de Sandel-houts wonderen: zij rusten zelf niet vóór zij er zich uitgewerktnbsp;hebben en, is hulp der ruiters noodig, dan werken zij mede;nbsp;verschillende ponies doen dat niet.

Bij het bespreken van de eigenschappen als terreinpaard doet zich vanzelf de vraag voor: hoe is de pony bij het overwinnen van hindernissen? Het antwoord hierop kan kortnbsp;zijn. Alle soorten van hindernissen worden vlot genomen,nbsp;de paarden springen met lust en raken niet uit de hand.

Het uithoudingsvermogen bij marschen is voldoende. Tot dusverre strekte ik die niet verder uit dan 45 K.M., temponbsp;10 op 10 met een rust van 30 minuten, terwijl gedurendenbsp;3 a 4 staptempo's de paarden aan de hand werden geleid.

Bij de goede eigenschappen mag zeker ook niet onvermeld blijven, dat de ponies zelden drukkingen vertoonen. Dit is tenbsp;meer opmerkenswaardig omdat de zadels geconstrueerd zijn voornbsp;Sandelhouts met een gemiddelde taille van 1.28 M. en men dusnbsp;allicht zou denken, dat zoo’n zadel niet past op een paardnbsp;van 1.40—1.48 M. Hetgeen door mij gedaan wordt om drukkingen zooveel mogelijk te voorkomen, zal hieronder vermeldnbsp;worden onder het hoofd: ,,Behandeling.”

Na deze opsomming van goede eigenschappen komt thans eene bespreking van de minder goede aan de beurt.

Om weer met de meest in het oogvallende te beginnen, niet zooveer omdat die eigenschap veel voorkomt, als welnbsp;omdat ze bij de Sandelhouts geheel onbekend was, noem iknbsp;het kleven. Indien men de klevers veel alleen laat rijden,nbsp;waartoe in een eskadron wel altijd gelegenheid bestaat, vermindert die slechte eigenschap gewoonlijk vrij spoedig; enkelenbsp;paarden zijn echter op dit punt onverbeterlijk. Een stevige

-ocr page 468-

428

karwats geeft soms verrassende resultaten en helpt doorgaans beter dan sporen.

Met het kleven gaat meermalen steigeren gepaard, hetgeen gevaarlijk wordt als de ruiter nog niet de handigheid heeftnbsp;de teugels geheel los te laten en het paard om den hals tenbsp;grijpen. Bokken komt ook nog al eens voor, doch velenbsp;inlandsche cavaleristen blijken op zoo’n bokkend paard goednbsp;thuis te zijn. Ik dacht eerst dat die eigenschap gaandewegnbsp;vanzelf zou verminderen, doch een 5 tal paarden moet iknbsp;geregeld vóór het uitrukken laten bestijgen; eenmaal uitgerukt, heeft men er geen last meer van. Klappen in de ijzersnbsp;komt vooral in het begin veel voor. Eensdeels draagt denbsp;ruiter hiervan de schuld, omdat hij het paard niet genoegnbsp;aandrijft, maar anderdeels moet dit ook toegeschreven wordennbsp;aan den slechten bouw van sommige ponies. Het hiervorennbsp;beschreven slechte type klapt altijd in de ijzers, zonder datnbsp;daaraan iets te doen is.

Slechte voeten en als gevolg daarvan groote moeilijkheden bij het beslag komen veel te veel voor. M.i. dient de commissie van keuring daaraan meer haar aandacht te wijdennbsp;dan tot dusverre geschied is. Meer uitgebreid zal deze slechtenbsp;eigenschap der ponies bij het beslag behandeld worden.

Een paard met slechte voeten is beslist een slecht troepenpaard, omdat het door die eigenschap dikwijls geruimen tijd aan den dienst onttrokken zal worden. Een Engelsch paarden-kooper zeide eens; ,,koop nooit een Australische pony metnbsp;slechte voeten, want dan koopt ge zeket een slecht paard;nbsp;andere slechte eigenschappen kunnen naderhand nog welnbsp;terecht komen.” In dit gezegde is veel waarheid gelegen;nbsp;het is ook mijne ondervinding.

Ongetwijfeld is het ziekteprocent van ponies grooter dan van Sandelhouts. Verwondering kan dat niet baren, als wenbsp;bedenken dat de pony, een kruisings^ roduct van westerschennbsp;bodem, hier niet thuis hoort en deze dus zeker meer nadeelnbsp;zal ondervinden van de klimaatsinvloeden dan het inheemsche

-ocr page 469-

429

paard. Kreupelheden komen veel voor. vooral in de kogel-gewrichten; spatkreupelheid behoort ook niet tot de uitzonderingen. Geringe verwondingen vereischen eene langdurige behandeling, daar de pony over het algemeen slecht heelvleeschnbsp;heeft. Verkoudheden komen minder voor dan men allichtnbsp;zou denken, daarentegen wel—vrij dikwijls zelfs—piependenbsp;dampigheid (cornage) en hartgebreken.

Bij de keuring voor aankoop zullen dan ook de ademhalings-werktuigen en het hart in den vervolge nauwkeurig onderzocht dienen te worden.

Als noodwendig gevolg van dit hoogere ziekteprocent verdient het aanbeveling de vredesformatie van het eskadron— die trouwens toch al zeer gering is — op te voeren. Hetnbsp;thans aangenomen verliesprocent van lO bij inheemsche paardennbsp;is voor de ponies beslist te laag.

Acclimatiseeren.

De paarden van de transporten, welke achtereenvolgens uit Salatiga bij het eskadron aankwamen, vertoonden na aankomst, zonder eenige uitzondering, een slechten eetlust. Aanvankelijk werd gemeend dit te moeten toeschrijven aan denbsp;spoorreis, doch toen die eetlust na enkele dagen niet verbeterdenbsp;en de paarden bovendien opvallend loom waren, spoedignbsp;vermoeid bleken en vele verhoogde temperatuur hadden, kwamnbsp;ik tot de gevolgtrekking dat hier de klimaatsverandering denbsp;oorzaak was. Instede van de paarden aan de gewone oefeningennbsp;te laten deelnemen (van zware oefeningen was natuurlijk geennbsp;sprake) liet ik ze op de zachte wegen in den omtrek vannbsp;Batavia wat beweging geven om na verloop van een 14 dagennbsp;zeer geleidelijk te beginnen met het op adem brengen.

Men kan gerust aannemen dat het een maand duurt alvorens de paarden aan het warme klimaat van Batavia eenigszins gewend zijn. Vroeger had ik al eens van een landheer in denbsp;Vorstenlanden, die ruim 10 jaar geleden reeds ponies gebruikte, gehoord, dat volgens zijne meening de pony I a 2 jaarnbsp;noodig heeft om in een warm klimaat geheel en al te acclimati-

-ocr page 470-

I

430

seeren. Thans ben ik door ondervinding overtuigd dat die meening juist is.

De ponies, die in 1903 bij het eskadron zijn gekomen, verdragen de warmte beter dan de latere bezendingen. Omtrent de paarden, die vóór hunne africhting bij het Remonte-depotnbsp;gedetacheerd zijn geweest, kan ik geen oordeel uitspreken,nbsp;omdat die paarden zijn aangekomen gedurende den westmoesson,nbsp;die dit jaar voor Batavia lang heeft geduurd en zich kenmerktenbsp;door bepaald koel weer. Het koele bergklimaat heeft eennbsp;grooten invloed op den pony. Overtuigend bleek zulks, toennbsp;in September 1904 twee pelotons (64 ponies en 6 Sandelhouts)nbsp;van Batavia over Depok, Buitenzorg, Gadok, Poentjak, Patjet,nbsp;Tjiandjoer en Padalarang naar Tjimahi marcheerden. Reedsnbsp;den 2en dag was het in het bivak te Gadok merkbaar datnbsp;de paarden meer eetlust hadden en opgewekter waren. Tenbsp;Patjet 3800 voet hoog, waar een rustdag werd gehouden,nbsp;herkenden we onze paarden bijna niet. Niet alleen dat zijnbsp;op hun padi aanvielen alsof zij uitgehongerd waren, doch denbsp;meest flegmatieke paarden liepen met lust en stonden tenbsp;stoeien en te vechten met hun nevenpaarden. Slechte etersnbsp;waren hier goede eters en de 6 a 7 K.G. padi ging er metnbsp;gemak in, ongeacht de ruime hoeveelheid uitmuntend gras.nbsp;Ook te Tjimahi, waar met uitzondering van enkele rustdagennbsp;twee weken gemanoeuvreerd werd en van ons zware dienstennbsp;gevergd werden, hielden de paarden zich goed. Na drienbsp;weken uitgeweest te zijn, kwamen tal van paarden in beternbsp;conditie thuis dan waarin ze gegaan waren.

Bij de Sandelhouts was juist het omgekeerde het geval, hetgeen moet toegeschreven worden aan het voortdurend vechten, klauwen en schreeuwen dat die dieren deden, waardoor eennbsp;groot deel van hun voedsel vertrapt en verontreinigd was,nbsp;alvorens zij er aan dachten eens te gaan eten. De aanwezigheid van merries onder de ponies was aan die voortdurendenbsp;onrust niet vreemd.

Bij een meerdaagsche oefening over Tangerang, Lebak,

-ocr page 471-

431

Sadjira, Djasina in de richting van Buitenzorg werd tijdens de oefeningen in het gebergte hetzelfde opgenierkt als bijnbsp;den marsch naar Tjimahi.

Bij mijn verblijf te Salatiga in October jl. merkte ik eveneens op, dat de officierspaarden aldaar — bij de veldeskadrons warennbsp;nog geen ponies — veel opgewekter liepen dan te Batavia.nbsp;Zeer goed merkbaar was het ook aan onze eigen paarden,nbsp;nl. dat van den toenmaligen wapenchef en het mijne, die wijnbsp;van Batavia hadden medegenomen.

Ik vertelde aan een der officieren mijne ondervinding met de ponies te Batavia, waarop deze mij mededeelde, dat hetnbsp;ook hem bij gelegenheid van een concours hippique te Semarangnbsp;was opgevallen, dat zijn paard daar veel minder was dan tenbsp;Salatiga.

Nog een ander teekenend staaltje wil ik mededeelen. Een officier van het eskadron te Batavia zocht te Salatiga persoonlijknbsp;een paard uit en bereed het daar met genoegen. Nauwelijksnbsp;was het dier te Batavia, of de eetlust was geheel verdwenen,nbsp;de looplust verminderde sterk, de adem was slecht, zoo zelfs,nbsp;dat de eigenaar meende zich van dat paard, hetwelk hem omnbsp;hem onbekende redenen zoo tegengevallen was, te moetennbsp;ontdoen. Kort daarop werd die officier naar Salatiga overgeplaatst en na een maand schreef hij mij als curiositeit, datnbsp;het paard weer geheel in orde was, met lust 6 a 7 K.G.nbsp;gaba at en dat hij er buitengewoon mede ingenomen was.

Met opzet heb ik bij het acclimatiseeren eenigszins lang stilgestaan, omdat voor velen hierin eene waarschuwing gelegennbsp;is, zich niet al te spoedig te laten ontmoedigen als zij eennbsp;pony krijgen die hun niet naar den zin is; veelal zal tochnbsp;weinig eetlust, loomheid, slechte adem en weinig uithoudingsvermogen op rekening gesteld moet worden van het nietnbsp;gewend zijn aan het klimaat.

De ponies, bestemd voor de cavalerie, worden tegenwoordig uitsluitend op 4-jarigen leeftijd gekocht en daarna één jaar bijnbsp;het remonte-depot te Padalarang opgevoed; ze zijn dus minstens

-ocr page 472-

I

432

I '/j jaar in Indie alvorens ze bij de veldeskadrons komen. In verband met hetcreen hier boven omtrent den invloed van

O

het klimaat werd medegedeeld, is die maatregel zeer toe te juichen. Wel worden de paarden nu iets duurder, maar op hetnbsp;totaal voor het paardenmateriaal bestede bedrag zal het tennbsp;slotte toch een bezuiniging blijken; bovendien wordt, hetnbsp;voordeel verkregen, dat daardoor te Padalarang over eennbsp;oorlogsreserve beschikt wordt.

Hoefbeslag.

In het algemeen is de hoef van den Austialischen pony minder goed dan van den Sandelhout; die van laatstgenoemdnbsp;paard is trouwens ook nagenoeg volmaakt.

Als slechte eigenschap dient in de eerste plaats genoemd te worden de inferieure kwaliteit van het hoorn. Verder zetnbsp;de voet meer uit dan dat hij afgroeit; verschillende paardennbsp;hebben platvoeten of wel een doorgezakte zool.

Zeer veel paarden hebben ringen op de hoeven, hetgeen wijst op belangrijke stoornissen in de digestie. Toen de paarden bij het eskadron kwamen, werden talrijke ijzers verlorennbsp;en dat, niettegenstaande de arbeid gering was en zooveelnbsp;mogelijk op zachte wegen plaats had. Bij een nauwkeurignbsp;nagaan van de oorzaken bleek al spoedig, dat het meerendeelnbsp;der ijzers te smal was, zoodat de nagelgaten niet op de wittenbsp;lijn uitkwamen. De smid, gewend aan het maken van denbsp;kleine ijzers voor de Sandelhoiits, had den hoef van den ponynbsp;niet voldoende bekeken, want dan zou hij gezien hébben,nbsp;dat het meerendeel der ponies een dikken hoornwand heeftnbsp;en dus een ver naar achteren liggende witte lijn. De ijzersnbsp;werden breeder gemaakt, de rits kwam op zijn plaats ennbsp;daardoor de nagelgaten onder de witte lijn. De nagels lietnbsp;de smid hooger uitkomen en daardoor lag het ijzer dan ooknbsp;veel vaster. Nu zou men denken dal de bezwaren overwonnennbsp;waren, maar ja wel: in drie weken stond de voet aan allenbsp;zijden over het ijzer, terwijl hij nog nagenoeg niet afgegroeid

-ocr page 473-

433

was. Opnieuw beslaan was niet mogelijk, derhalve ging ik er toe over het overstekende hoorn af te laten raspen, teneinde brokkelen en inscheuren te voorkomen. Het wegraspennbsp;kon zonder vrees voor de stevigheid van den hoornwand geschieden, omdat de nagels voldoende hoog uitkwamen.

Indien het uitzetten van den voet niet al te erg is, kan men zich op die wijze behelpen.

Het geven van meer garnituur en het ijzer eenige m. m. breeder maken dan den draagrand moest ik spoedig opgeven,nbsp;omdat vele ponies de hebbelijkheid hebben op stal met denbsp;voeten op elkaar te staan, waardoor zij de ijzers afrukken;nbsp;bovendien strijken velen zich, zoodat, instede van meer garnituur, de binnentak dikwijls voor een goed deel moet wordennbsp;weggevijld.

De paarden met platvoeten en doorgezakte zool worden met zeer breede ijzers beslagen, zoodat een groot deel vannbsp;den zool ook door het ijzer beschut wordt.

Met de hoeven, waarvan het hoorn van inferieure kwaliteit is, blijft het tobben. Zulke hoorn is vezelig en glashard;nbsp;wanneer de nagels niet bijzonder hoog ingeslagen wordennbsp;houden deze niet, meermalen barsten zij door den hoornwandnbsp;heen naar buiten. Aan het te hoog uitkomen van de nagelsnbsp;is weer het nadeel verbonden van te veel nagelgaten, wantnbsp;na 6 a 7 weken is de hoef nog zoo weinig gegroeid, dat denbsp;oude en nieuwe nagelgaten dicht bij elkaar vallen en instedenbsp;van lo nagelgaten een derde rij gevormd wordt.

Bij dergelijke voeten pas ik nu in den laatsten tijd met succes breede zijlippen toe. Die zijlippen beletten eenigermatenbsp;het overgroeien van het hoorn, terwijl de nagels veel mindernbsp;werk hebben te doen, daar de drie breede lippen het ijzernbsp;op zijn plaats houden. De zijnagels worden iet of wat meernbsp;naar achteren geplaatst en daarvoor worden dan kleine nagelsnbsp;gebruikt. ’

De stralen zijn als regel goed ontwikkeld en zacht, waardoor de paarden op asphaltwegen goed op de beenen staan. Ge-

28

-ocr page 474-

484

durende den regentijd moet goed gelet worden op rotstraal, want dit komt vrij veel voor. Een behandeling met werk,nbsp;gedrukt in blauw water, gedurende den staldienst door denbsp;cavaleristen zelf, voldoet goed.

Aangezien veel vocht voor de hoeven slecht bleek te zijn, brak ik met de oude gewoonte om na thuiskomst de voetennbsp;te laten wasschen. De voeten worden alleen met een hoef-krabber van bamboe uitgehaald en gedurende den middag-staldienst met den rosborstel droog gereinigd.

Tweemaal in de week worden hoornwand en zool met vaseline ingevet, terwijl bij het paardenwasschen de hoeven ook deugdelijk met zeep worden gereinigd om de verzuurde vaseline weg te nemen.

Bij paarden met langzamen hóorngroei laat ik den kroon-rand over een breedte van 2 c.M. kort knippen en insmeren met laurier-olie; ik vind daar meermalen baat bij.

Uit het vorenstaande blijkt duidelijk, dat de voeten een zwak punt van de p onies zijn, zoodat door allen, van dennbsp;eskadrons-commandant af tot den gewonen cavalerist toe, daaropnbsp;steeds nauwlettend dient te worden toegezien. Verschillendenbsp;hoeven zijn in den loop van tijd belangrijk verbeterd,nbsp;zoodat het acclimatatieproces aan dien slechten hoorngroeinbsp;en groeien in de breedte ook wel niet vreemd zal zijn.

Voeding.

De voeding van den Australischen pony bij de vavalerie bedraagt thans:

25 K.G. gras en

van I November tot ultimo April 4 K.G. en van I Mei tot ultimo October 5 K.G. Gaba.

Bij deze regeling is men dus van het gezonde beginsel uitgegaan, dat in het tijdperk van den lichten dienst minder krachtvoeder gegeven wordt dan in het tijdperk waarin denbsp;zware oefeningen vallen. Vroeger meende men wel, dat denbsp;cavalerie geen tijdperk van lichte oefeningen noodig had, mennbsp;verschool zich dan achter het machtwoord; de veldeskadrons

-ocr page 475-

43É

moeten steeds geschikt zijn om te velde te gaan, maar zag daaibij over het lioofd,, dat bij intensieve oefening gedurendenbsp;den oost-moesson de paarden behoefte hebben aan eennbsp;rustperiode.

Het doelloos kringetjes rijden op een exercietieterrein, liefst op deken zonder beugels, is niet alleen schadelijk voor denbsp;paarden, maar doet onze afgerichte cavaleristen, waarondernbsp;verschillende met tallooze dienstjaren, walgen van verveling.

Indieii men op de hoogte van zijn tijd is en een moderne opvatting toegedaan, zal men dat bezighouden niet rangschikken onder lichten dienst, doch daarvoor in de plaats stellennbsp;het uitrukken klasses-gewijze onder den pelotonscommandantnbsp;om langs zachte wegen en op geschikt terrein rechte lijnennbsp;te rijden in alle gangen, waarbij gelet wordt op de goedenbsp;houding van paard en ruiter, op het rijden van een goednbsp;tempo met aan het bit zijnde paarden. Tevens bestaat dannbsp;de gelegenheid om bij de jongeren het denkvermogen en denbsp;opmerkingsgave te ontwikkelen, hen te oefenen in het kaartrijden,nbsp;het onthouden van berichten, de Europeesche cavalerie maleischnbsp;en de inlandsche cavalerie wat Hollandsch te leeren.

Lichte dienst, in dien zin opgevat, maakt de paarden niet ongeschikt om ten alle tijde te velde te gaan.

De hierboven aangehaalde hoeveelheid gras en gaba bleek voor de ponies niet alleen voldoende, doch zij bleken op datnbsp;inheemsche voer in goeden voedingstoestand te blijven, ooknbsp;gedurende de zware oefeningen.

Dat sommige paarden wel meer aankunnen en bij de voorbereiding voor afstandsritten zelfs haast het dubbele met graagte verorberen, is geen reden de troepenpaarden meer te geven.

Troepenpaarden maken geen afstandsritten, en Indien enkele paarden om de een of andere reden meer voedsel noodignbsp;mochten hebben, weet een handig eskadronscommandant daarnbsp;wel raad op.

Een proef, genomen bij het 3e eskadron om na te gaan of de paarden beter padi dan gaba aten, wees uit dat de

-ocr page 476-

436

paarden beide met evenveel lust nuttigden. Gedurende ineer-daagsche oefeningen werd uitsluitend padi gevoerd en wel 6 K.G., gelijkstaande met 5 K.G. gaba. Was het gras mindernbsp;goed of in onvoldoende hoeveelheid te krijgen, dan werd 7nbsp;a 8 K.G. padi gevoerd. Bij het geheel ontbreken van grasnbsp;werden alang-alang, djagoengblaren en pisangblaren gegeven,nbsp;die ook met graagte gegeten werden. Droog gras valt over hetnbsp;algemeen meer in den smaak dan gras met een groot water-gehalte.

De Sandelhouts eten in den regel de gaba die ze in den bak krijgen onmiddellijk op, de ponies doen dat niet: zij etennbsp;gras en gaba om beurten en doen daardoor lang over hunnbsp;gaba.

Deze omstandigheid, gevoegd bij het feit dat er zooveel slechte eters ouders de ponies zijn, bracht mij op het denkbeeldnbsp;de gaba droog te voeren. In een warm klimaat als dat vannbsp;Batavia is natte gaba in enkele uren verzuurd en dan laatnbsp;het paard die staan.

Aangemoedigd door de goede uitkomsten, laat ik bij het 3e Eskadron de gaba thans uitsluitend droog voeren.

De ponies blijken behoefte te hebben aan meer zout dan in hun voedsel gevonden wordt. Op stal kan men hen dikwijls denbsp;muren zien aflikken en dan bij voorkeur de witte plekken waarnbsp;de salpeter uitgeslagen is. In de bivaks merkte ik op dat zenbsp;elkaar het opgedroogde zweet aflikten, vermoedelijk omdat daarinnbsp;het zoutgehalte vrij groot is. Teneinde aan die behoefte tegemoet te komen en ook om bij de slechte eters den eetlustnbsp;wat op te wekken, geef ik thans 2 maal per week een theelepel zout door de gaba.

Voor extra krachtvoer werd te Batavia door enkele officieren met goed gevolg 0.5 K.G. geweekte katjang idjoe per dagnbsp;bijgevoerd. Deze boonsoort bevat een hoog procent eiwit ennbsp;werkt de goede doorstraling in de hand. Een geringe hoeveelheid is voldoende en het is niet duur.

Te Salatiga voerden verschillende officieren instede van gaba,

-ocr page 477-

437

Australische haver. Over de uitkomsten was men zeer te vreden, doch m.i. is aan deze voeding het nadeel verbonden,nbsp;dat men de paarden went aan een niet inheemsch voer;nbsp;bovendien is het een kostbare geschiedenis.

Behandeling.

Terwijl men door particulieren steeds hoort klagen over huiduitslag bij hun Australische paarden, is het wel opmerkelijk, dat de paarden van het 3e eskadron daarvan nimmernbsp;last hebben. Ongetwijfeld moet dit worden toegeschrevennbsp;aan het zooveel betere onderhoud der militaire paarden. Velenbsp;ponies hebben een dunne, gevoelige huid, zoodat zij hetnbsp;poetsen met de oudmodel roskam niet verdragen; de nieuw-model roskam, waarvan er enkele bij het eskadron aanwezignbsp;waren, voldoet bij die paarden goed. Instede van de oudmodel roskam gebruik ik nu bij gevoelige paarden een wischnbsp;van doeq (arenvezel).

Aangezien verschillende ponies een sterke haargroei hebben, waardoor zij dikwijls te dik in hun haar zitten, is het noodignbsp;ze geregeld te scheren.

Bij het paardenwasschen laat ik, behalve staart, manen en hoeven, ook den rug goed met zeep wasschen, om de ligplaats van de deken zoo zuiver mogelijk te houden; opgedroogdnbsp;zweet geeft aanleiding tot drukkingen en de ponies zweetennbsp;in een warm klimaat sterk.

Verder laat ik bij thuiskomst, als de paarden lang onder den zadel geweest zijn, den rug met beide handen masseerennbsp;in de richting van den schoft naar de lendenen, ten eindenbsp;den bloedsomloop op te wekken, die door den langdurigennbsp;druk van het gewicht van den ruiter belemmerd is geworden.nbsp;Ik vond dit middel in een Fransche brochure aanbevolen ennbsp;pas het nu met succes toe als voorbehoedmiddel tegen drukkingen.

De ponies hebben als regel een zeer gevoeligen mond, vandaar dat zij bij het meerendeel der ruiters beter op een trens

-ocr page 478-

438

gaan dan op den stang. Om die reden verdient het geen aanbeveling om bij een pony een zwaar werkenden stang (dusnbsp;met lange scharen) te gebruiken, en zal men goed doen bijnbsp;het rijden den stang slechts even in gevoel te nemen. Vooralnbsp;bij het opstijgen is het verkeerd om de stangteugels lichtnbsp;gespannen te houden, de paarden leeren daardoor achteruitnbsp;loopen of wel steigeren.

In het eskadron stijgen de ruiters zoowel links als rechts op, met de teugels op den hals liggende. De hedendaagschenbsp;cavalerist moet in een oogwenk op en van zijn paard zijn ennbsp;dat bereikt men niet met de reglementaire manendraaierij omnbsp;den duim, het rechtstandig staan in den linkerbeugel en meernbsp;dergelijken onzin.

Met den Australischen pony is de cavalerie in het bezit gekomen van een zeer bruikbaar paard, dat zich aanpast aannbsp;het klimaat en het inheemsche paardenvoer.

Thans valt nog geen oordeel uit te spreken over den tijd dien de paarden in het eskadron zullen medeloopen, doch iknbsp;geloof, dat men zich te dien opzichte geen al te groote illusiesnbsp;moet maken. Uit den aard der zaak zal door een strengenbsp;keuring het aantal dienstjaren der paarden kunnen wordennbsp;verhoogd en daartegen bestaan m.i. geen bezwaren, gegevennbsp;de omstandigheid dat Australië zeer rijk is aan paarden ennbsp;het gouvernement een goeden prijs besteedt.

Wij cavaleristen moeten Regeering en Legerbestuur dankbaar zijn dat thans in de remonteeringskwestie—voor ons een levenszaak—op afdoende wijze is voorzien. Op ons rust nunbsp;de plicht het wapen door een doelmatige opleiding en oefening, los van alle kleinzieligheid en domme reglementenaanbidding, te maken tot een gewaardeerden steun van onzenbsp;infanterie.

C. G. Daniëls, Coninidt. vjk je Veldeskadron.nbsp;Overgenomen uit het Ind. Mil. Tijdschrift.

-ocr page 479-

Rede, gehouden bij de promotie van M. H. J. P. THOMASSEN opnbsp;21 Juni 1905 te Groningen

DOOR

Prof. Dr. H. J. HAMBURGER.

De taak, mij door dea senaat opgelegd, om u met de summi lionores ia de geneeskunde te bekleedeu, is zeer vereeread,nbsp;maar moeielijlc tevens. Het geldt toch een man te huldigennbsp;vaa zoo veelzijdige bekwaamheid ea van zoo veelzijdige verdienste, als slechts weinig wordt aangetroffen.

Wanneer ik niettemin deze opdracht heb aanvaard, dan heeft daarbij dea doorslag gegeven het feit, dat ik als uwnbsp;voormalig ambtgenoot beter dan eenig ander, die hier in aanmerking kon komen, in staat mag worden geacht, te weten, ondernbsp;welke ongunstige voorwaarden gij hebt moeten arbeiden. Ennbsp;de voorwaarde, waaronder iemand werkt, is een factor, welkenbsp;medetelt bij de bepaling van iemands verdiensten. Ik hebnbsp;van de aanvaarding dier opdracht geen berouw, want ik hebnbsp;daardoor uw wetenschappelijk werk nog eens in bijzonderhedennbsp;meegeleefd. En ik mag wel zeggen, dat ik steeds meer ondernbsp;de bekoring geraakte en het steeds meer als een voorrechtnbsp;ging voelen, in het oj)enbaar uiting te mogen geven aan mijnnbsp;eerbied en bewondering.

In 1869 tot veearts bevorderd, vestigdet gij u te Maastricht en mocht gij u weldra in een zeer uitgebreide praktijk verheugen. Dit belette u echter niet, ook op wetenschappelijknbsp;terrein werkzaam te zijn.

Behalve door verschillende kleinere verhandelingen op prac-tisch veterinair gebied, maaktet gij u, dank zij uw veelzijdige taalkennis, verdienstelijk met het refereeren van Italiaansche ennbsp;Spaansche onderzoekingen inFransche veterinaire tijdschriften.

-ocr page 480-

440

Geen wonder dat, toen in 1881 een plaats als clinicus aan de veeartsenijschool moest worden bezet, de aandacht op u viel.nbsp;Gij verliet uw schitterende praktijk om onderwijs te gaan gevennbsp;ill inwendige geneeskunde, waaronder physische en chemischenbsp;diagnostiek, en in algemeene geneesmiddelleer, terwijl gij ooknbsp;de chirurgische behandeling van patiënten hadt te deelen metnbsp;een collega, wien het theoretisch ouderwijs in de chirurgie wasnbsp;opgedragen. Dit alles zou reeds een zware taak geweest zijn,nbsp;indien de veeartsenijkunde zich ^bepaalde tot één diersoort,nbsp;hoeveel te meer dan niet, waar de aandacht gevorderd wordtnbsp;voor alle huisdieren, grootere en kleinere. En nu denke mennbsp;niet, dat voor een rationeele behandeling van dieren geennbsp;diepgaande studie noodig is. Waar toch bouw en levensverrichtingen bij de hoogere zoogdieren niet wezenlijk verschillennbsp;van die van den mensch, en de schadelijke invloeden, waaraannbsp;beide zijn blootgesteld in hoofdzaak overeenkomen, moetennbsp;ook de ziekten, welke er het resultaat van zijn, volgens dezelfde methoden en met dezelfde middelen worden herkendnbsp;en bestreden.

En alsof genoemde taak nog niet genoeg was, hadt gij ook de geschiedenis der veeartsenijkunde te doceeren. Menigeennbsp;zou onder de overlading met zooveel vakken gebukt zijnnbsp;gegaan en geen tijd meer hebben kunnen vinden voor wetenschappelijk onderzoek. Niet aldus gij.

Geen jaar mist men uw naam in de literatuur. In 1885 verschijnt uw joodkaliumtherapie voor actinomycose, een vooralnbsp;bij runderen veelvuldig voorkomende ziekte, welke het beenstelsel als plaats van praedilectie aantast, maar overigensnbsp;schier geen enkel orgaan spaart. Deze therapie scheen dernbsp;Amerikaansche regeering uit een practisch oogpunt vannbsp;zooveel waarde, dat zij een commissie benoemde om daarovernbsp;een zelfstandig, op eigen ervaring gegrond oordeel uit te spreken.

Deze kocht een honderdtal runderen aan, welke aan de ziekte leden, behandelde die volgens uw methode en maaktenbsp;ze eindelijk af om uit den toestand der ziektehaarden het

-ocr page 481-

441

resultaat der behandelingswijze af te leiden. En het resultaat was schitterend. Later heeft men ook bij den mensch, bijnbsp;wien de afschuwelijke ziekte eveneens bleek voor te komen,nbsp;uw joodkaliumtherapie toegepnst en volgens het oordeel vannbsp;tal van chirurgen in vele gevallen met groot succes.

In 1886 begint gij een reeks van interessante verhandelingen over de geschiedenis der veeartsenijknnde, waarbij gij de klassieken met evenveel gemak blijkt te hanteeren als uw moedertaal. Het is niet aan mij, om over de waarde dezer geschiedkundige geschriften een oordeel uit te spreken. Meernbsp;bevoegden dan ik hebben uw talenten als historicus erkend.nbsp;Na uw publikaties ,,Krijgsbedrijven van Alexander Farnesenbsp;1578/79,, en uw ,,Spaansche Bijdragen,, werdt gij benoemdnbsp;tot lid van het Historisch Genootschap, voor een ,,outsider,,,nbsp;die zich bovendien weinig in het publiek wetenschappelijknbsp;leven beweegt, een zeker niet geringe onderscheiding.

Uw hoofdtaak bleef echter de studie van clinische vraagstukken. De opleiding der veeartsen in den tijd, dat gij aan de veeartsenijschool studeerdet, liet zeer veel te wenschennbsp;over. Schei- en natuurkunde werden op zeer onvoldoende wijzenbsp;gedoceerd; het microscoop was er nagenoeg onbekend; histologie werd er niet gegeven en van pathologische histologienbsp;was dus uit den aard der zaak evenmin sprake. Overtuigdnbsp;echter dat deze hulpwetenschappen voor een grondige behandeling van clinische vraagstukken onmisbaar waren, toogt gijnbsp;aan het werk en nu ziet men uw onderzoek hoe langer hoenbsp;meer diepte krijgen.

Ik zal het groot aantal verhandelingen niet opnoemen, welke in verschillende tijdschriften van uw hand verschenen. Ik wilnbsp;slechts de aandacht vestigen in de eerste plaats op de hemiplegia laryngis bij het paard, een eenzijdige strottenhoofdverlamming, ook genoemd cornage of snuivende dampigheid,nbsp;een inderdaad magistrale arbeid, .systematisch in opzet ennbsp;uitvoering, als van den best geschoolden onderzoeker. Eerstnbsp;dringt gij door in de anatomie van het strottenhoofd en doet

-ocr page 482-

442

daarbij belangrijke vondsten; dan bestudeert gij de functie, op een wijze als een physioloog van professie het u niet zounbsp;kunnen verbeteren. Vervolgens neemt gij de pathologischenbsp;physiologic ter hand en bestudeert de functie van den ziekennbsp;en van den experimenteel ziek gemaakten larynx door middelnbsp;van electrische prikkeling als anderszins.

En met een nauwkeurig microscopisch onderzoek van zenuwen en spieren van het zieke strottenhoofd stelt gij ten slotte den aard van het lijden in een helder licht.

Gedurende uw geheele onderzoek houdt gij uw oog gevestigd op hetgeen bij larynxaandoeningen van andere dieren en bepaaldelijk op het vele, wat daaromtrent bij den mensch is gevondennbsp;en tracht dit alles met uw eigen waarnemingen in verbandnbsp;te brengen. Geen wonder dan ook dat van de zijde dernbsp;physiologen, zoowel als van die der laryngologen, uw arbeidnbsp;met onderscheiding is ontvangen.

Hebt gij uitgeniaakt dat coinage bijna altijd berust op een eenzijdig peripheer lijden van den nervus recurrens, dan trachtnbsp;gij, uitgaande van de ervaring dat paarden die veel in eennbsp;loodhoudende atmosfeer vertoeven cornard worden, de ziektenbsp;door een chronische loodvergiftiging langs experimenteelennbsp;weg op te wekken; en het gelukt u.

Ook hier blijkt zich een eenzijdige aandoening van den nervus recurrens te hebben ontwikkeld. Zoo vindt gij dannbsp;dat een bepaalde periphere zenuw een electief vermogen voornbsp;een bepaald vergif kan bezitten. De onderzoekingen daarover, ook uit een algemeen oogpunt, zijn zoo interessant, datnbsp;prof. ZiEHEN u verzocht de verliandeling over dit onderwerpnbsp;in zijn Monatsschrifte für Psychiatrie und Neurologie tenbsp;mogen opnemen.

Talrijk zijn de andere onderzoekingen door u verricht op het gebied van het periphere en centrale zenuwstelsel. Zijnbsp;vormen een eerbiedwekkende reeks. Kon ik uitvoeriger zijn.

-ocr page 483-

443

dau zou ik hebben te spreken o.a. over verlamming van den nervus obturatorius en van den plexus sacralis, over denbsp;opstijgende degeneratie van het ruggemerg tengevolge vannbsp;periphere neuritis, over de cerebrospiiiaal-meniugitis van hetnbsp;paard, de ziekte van hersen en ruggemergvliezen, die op hetnbsp;oogenblik onder den populairen naam van »Genickstarre” innbsp;Duitschland en elders bij den mensch zooveel slachtoffersnbsp;maakt. Ook zou ik dan moeten spreken over de labio-glossopharyngeaalparalyse bij het paard, een ziekte zetelendenbsp;in het verlengde merg, enzoötisch gevonden in West-Vlaanderennbsp;en door u het eerst uitvoerig en behoorlijk bestudeerd. Ooknbsp;deze ziekte komt bij den mensch voor.

De gedachte, die aan al dat werk ten grondslag ligt, is meerdere kennis te verkrijgen op het nauwelijks ontgonnen,nbsp;maar toch uiterst dankbare terrein van de zenuwziekten dernbsp;liuisdieren, dankbaar vooral uit een oogpunt van vergelijkendenbsp;pathologie en veelbelovend ook voor de studie der zenuwziektennbsp;bij den mensch. En, wat nog wel even op den voorgrondnbsp;mag worden gebracht, gij toont u met de hier onontbeerlijke,nbsp;maar tevens moeielijke techniek van het microscopisch onderzoek van het zenuwstelsel volkomen vertrouwd.

Intusschen hebt gij u ook de bacteriologische onderzoekingsmethode eigen gemaakt. Want gij gevoelt, dat de oorzaak van tal van ziekten zonder deze niet kan worden opgespoord.nbsp;Daaraan dankt men onder meer uw artikelen over endocarditisnbsp;acuta bij het paard en andere huisdieren, daaraan dankt mennbsp;uw schitterend onderzoek over bacteriaemie met haematogenenbsp;nephritis der kalveren, een moorddadige besmettelijke ziekte,nbsp;veroorzaakt door een typhusachtige bacterie, welke bij nadernbsp;onderzoek de grootste overeenkomst bleek te vertoonen, misschien wel blijken zal identisch te zijn met het micro-organisme,nbsp;dat in België tot tweemaal toe de bekende, door VAN Ermeng-HEN onderzochte hevige vleeschvergiftiging bij menschennbsp;veroorzaakte.

Dan stelt uw kennis der bacteriologische onderzoekingsme-

-ocr page 484-

444

tliodeii u ill staat, op liet Internationale congres wor tuberculose te Londen, waar gij regeeringsafgevaardigde waart, de opzienbarende meening van ROBERT KOCII te bestrijden, als zounbsp;de mensclielijke tuberculose met de parelziekte van het rundnbsp;niets te maken hebben; het steriliseeren van melk en melkproducten zou dus volgens KOCH overbodig zijn en hetnbsp;gebruik van vleesch en van andere organen van tuberculeusenbsp;dieren onschadelijk.

Gij waart toen juist gereed gekomen met welgelukte entingen, waaruit gebleken was dat door tuberculeuse sputa en ooknbsp;door culturen van tuberkelbacillen, beide van den menschnbsp;afkomstig, mensclielijke tuberculose langs experimenteelennbsp;weg bij het rund kan worden teweeggebracht.

Voorzichtig hebt gij daaruit de conclusie getrokken dat met het besmettinsgevaar van rund op mensch nog steeds rekeningnbsp;gehouden moet worden.

Deze proeven hebben overal groote waardeering gevonden. En thans zijt gij, daartoe door de regeering in staat gesteld,nbsp;bezig met experimenten om runderen tegen tuberculose tenbsp;immuniseeren.

Ziehier slechts een onvolledig beeld van den omvang van uw wetenschappelijken arbeid. Hetgeen ik niet noemde, zounbsp;menigeen nog met een aureool van wetenschappelijke verdienstenbsp;kunnen sieren. Ik wijs alleen nog op uw fundamenteele verhandeling over chronische nephritis van het paard, waarinnbsp;voor de eerste maal op grond van clinische en pathologisch-anatoniische gegevens en beschouwingen, een indeeling dernbsp;nierziekten wordt gegeven en de weg aangewezen, langsnbsp;welken de differentiaaldiagnose kan gemaakt worden.

Was ik reeds onvolledig in het weergeven van den ontvang van uw wetenschappelijken arheid, nog meer zal dit het gevalnbsp;moeten zijn waar ik denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ervan zal hebben te schetsen.

Om deze naar behooren in het licht te stellen, zou ik den

-ocr page 485-

445

stand van ieder vraagstuk, zooals deze was vóór uw onderzoek en zooals deze werd nadien, aan een min of meer gedetailleerdenbsp;bespreking moeten onderwerpen, en dit zou, juist door hetnbsp;uiteenloopende, door de veelsoortigheid der onderwerpen, tenbsp;veel van het geduld vorderen. Laat ik mij dus bepalen totnbsp;cenige algemeene opmerkingen.

De onkunde, die bij het meerendeel van het geletterde publiek, ja zelfs bij het meerendeel der geneeskundigen iieersclitnbsp;omtrent de veterinaire pathologie, is groot. Bij de gedachtenbsp;dat een paard kiespijn heeft, en een hond een drankje krijgt,nbsp;kan men een glimlach nauwelijks onderdrukken, en dat eennbsp;koe aan een zenuwziekte kan lijden, komt hun schier ongeloofelijk voor. En toch, ik merkte het reeds in den aanvangnbsp;op: waar bouw en levensverricbtingen bij de hoogere zoogdierennbsp;niet wezenlijk verschillen van die van den mensch, en denbsp;schadelijke invloeden waaraan beiden zijn blootgesteld in hoofdzaak overeenkomen, moeten ook de ziekten die er het resultaatnbsp;van zijn, volgens dezelfde methoden en met dezelfde middelennbsp;worden herkend en bestreden. Deze zienswijze is niet nieuw;nbsp;HippoKRATES heeft haar reeds verkondigd.

Het openen van lijken van menschelijke patiënten was in zijn tijd verboden, daarom deed hij het bij dieren, die aan ziektennbsp;waren gestorven en dan heet het herhaalde malen: wanneernbsp;het betaamt vergelijkingen te maken tusschen ziekten vannbsp;mensch en dier — en zulks betaamt zeer zeker — enz. Ongetwijfeld, de behandeling van den zieken mensch zal wel steedsnbsp;meer gewaardeerd worden dan die van het zieke dier, waarnbsp;het toch in het laatste geval bijna uitsluitend een quaestienbsp;van kapitaal geldt. Het object dat men behandelt, zal welnbsp;altijd van groote beteekenis blijven. Maar is het bij dennbsp;medicus anders? De chirurg, die bij een vorstelijk persoonnbsp;met goed gevolg een operatie heeft verricht, oogst den danknbsp;van het vorstenhuis, van regeering en volk. Een hoog honorarium en een ridderkruis worden zijn deel. Doch heeft hijnbsp;dezelfde zorgen gewijd aan een kleinen burgerman, dan is

-ocr page 486-

446

zijn eenige belooiiiiig, naast den dank in beperkten kring, vaak deze, dat hem de moeite wordt gespaard de rekening te quit-teeren. Dit neemt niet weg, dat in beide gevallen evenveelnbsp;kennis en evenveel talent voor het welslagen vereischt worden.nbsp;Dezelfde vergelijking geldt voor de behandeling van menschnbsp;en dier. Voor de wetenschap staan beide beoefenaren gelijknbsp;en zij kunnen veel van elkander leeren.

Doch dit laatste wordt maar al te dikwijls, vooral door de medici, vergeten, zoowel bij hun onderzoekingen over den aardnbsp;en het verloop van ziekten, als bij de tlierapeutische behandeling.nbsp;Wel trachten zij, wanneer zij zekerheid wenschen te erlangennbsp;omtrent het agens, dat volgens hun hypothese den menschnbsp;moet ziek gemaakt hebben, dieren aan den invloed van ditnbsp;agens te onderwerpen. Slagen zij, dan roepen zij het «eurèkagt;nbsp;uit. Doch slagen zij niet, dan denken zij er gewoonlijk nietnbsp;aan, eens na te gaan of de ziekte wel bij de dieren voorkomt.nbsp;En is dit wel het geval, dan verzuimen zij bij de veterinairenbsp;pathologie hun licht op te steken omtrent de vormen, waarinnbsp;de ziekte zich pleegt te openbaren. Welke vruchten zou zulknbsp;een samenwerking niet kunnen afwerpen, vooral waar mennbsp;bij dieren in de bijzonder gunstige conditie verkeert, dat mennbsp;patiënten kan koopeu, en in ieder willekeurig stadium vannbsp;de ziekte experimenteel, en ook na den dood kan onderzoeken.

Iets soortgelijks geldt bij het bestudeeren van geneesmiddelen. Wèl beproeft de medicus nieuwe medicamenten en behandelingswijzen, alvorens ze bij den mensch in toepassing te brengen,nbsp;bij gezonde dieren, doch hij denkt er niet aan, aan dennbsp;veterinaire!! patholoog te vragen welk effect zij hebben bijnbsp;het zieke dier. Zeker, er zijn verschillen tusschen menschnbsp;en dier, zoowel wat betreft gevoeligheid voor bepaalde medicamenten als in plaatsen van praedileclie, waar een ziekteprocesnbsp;zich pleegt neder te zetten. Maar ook juist die verschillennbsp;zijn zoo uiterst belangrijk Jom gekend en nader onderzochtnbsp;te worden. Want juist deze kunnen het uitgangspunt wordennbsp;van den weg, dien men moet inslaan om in het wezen door

-ocr page 487-

447

te dringen. Ik durf de stelling uitspreken dat iedere vordering op veterinair gebied beteekent een stap voorwaarts voor de pathologie in het algemeen en dus ook voor denbsp;pathologie van den mensch.

En daarmede teekent zich de verdienste af, die gij u hebt verworven. Hoewel gij u in uw geschriften, voor zoover iknbsp;weet, nimmer over de beteekenis der vergelijkende pathologienbsp;hebt uitgelaten, straalt het toch overal door, van hoeveelnbsp;beteekenis gij deze acht. Nimmer bepaalt gij u tot de diersoort, die het uitgangspunt vormt van het onderzoek, steedsnbsp;houdt gij uw blik gericht ook op andere dieren en op dennbsp;mensch. Niet zelden dient de in vele opzichten meer gevorderde pathologie van den mensch u tot richtsnoer en ontzietnbsp;gij — ik had reeds reeds gelegenheid dit op te merken—geennbsp;moeite om de vaak uitgebreide literatuur omtrent hetgeennbsp;daarbij bekend is geworden eerst grondig te bestudeeren.nbsp;Dit weinige moge een denkbeeld geven van de algemeenenbsp;beteekenis van uw arbeid.

En onder welke omstandigheden hebt gij tot voor weinige jaren dien arbeid verricht. Ik zie u nog in een vunzig lokaal,nbsp;paddestoelen groeien onder den houten vloer, schimmels opnbsp;de steenen muren; dat is uw collegekamer, dat is uw zitkamer, dat is uw laboratorium.

De wandversiering bestaat uit twee platen, geknipt uit de Groene Amsterdammer: PASTEUR die een patiënt inent ennbsp;Stokvis die staat college te geven; een pathologisch been,nbsp;dat aan een spijker in de muur is opgehangen, voltooit denbsp;wandversiering. En dat voor een man van smaak als gij 1nbsp;Zooeven heeft een dertigtal jongelieden het lokaal verlaten.nbsp;Gij, die moet woekeren met den geringen u ter beschikkingnbsp;staanden tijd, denkt er niet aan, u een oogenblik buiten tenbsp;gaan verfrisschen, hoewel gij verhit en vermoeid zijt door hetnbsp;u eigen opgewekte en bezielende spreken, maar in het bedomptenbsp;vertrek begeeft gij u onmiddellijk opnieuw aan den arbeid.

-ocr page 488-

448

Eu de installatie vaii uw laboratorium! Over het microscoop waarvan gij u geruimen tijd hebt moeten bedienen, zal ik maar zwijgen. En het overige 1 Hoe herinner ik mij nog,nbsp;dat gij mij met kinderlijke vreugde een pas gekregen oudenbsp;kast toondet, die het u thans mogelijk zou maken uw fles-schen met kostbare praeparaten te bergen. Gelukkig, magnbsp;ik er bijvoegen, zijn localiteit en hulpmiddelen in de allerlaatste jaren aanmerkelijk verbeterd. Doch zoo iemand dannbsp;zijt gij het, die weder het bewijs hebt geleverd, dat mennbsp;goed werk kan verrichten onder ongunstige omstandigheden.

Gij hebt met uw tijd gewoekerd. Zeker, gij bezit de gave om veel en velerlei te doen. Maar zouden de meesten, juistnbsp;door die veelzijdige begaafdheid, zich niet versnipperd hebben ?nbsp;Uitnemend taal- en historiekenner, goed musicus, zou menigeen naast een zoo zwaren beroepsarbeid als de uwe was,nbsp;zijn vrije uren zelfs uitsluitend daaraan hebben gegeven. Gijnbsp;voeldet den plicht, naast uw onderwijs ook de wetenschap tenbsp;dienen, die gij vertegenwoordigdet. En hier toondet gij unbsp;een bijzonder man.

Toegerust met een scherp waarnemings- en combinatievermogen, en begaafd met een gelukkig geheugen, werdt gij een gevierd clinicus, en door buitengewone manueele handigheid een uitnemend chirurg tevens.

Doch om de wetenschap in die richting te kunnen vooruitbrengen, moet men ook oorspronkelijkheid bezitten en deze bezat gij eveneens in niet geringe mate.

En alsof dit alles niet genoeg was, beschiktet gij nog over een eigenschap, die alleenstaande niet zeldzaam is, maar innbsp;combinatie met de reeds genoemde uiterst schaars gevondennbsp;wordt; ik bedoel geschiktheid voor peuterwerk s. v. v. dienbsp;den laboratoriumman kenmerkt.

Is het toch geen zeldzaamheid dat de man, die pas een forsche operatie verrichtte, zich aanstonds nederzet om metnbsp;naald en pincet teere coupes van i/ioo Mm. dikte te behan-

¦. I

-ocr page 489-

449

delen, en met het microscoop celletje voor celletje er ia te bespieden! Hoe weinig chirurgen voelen zich aangetrokkennbsp;tot dat minutieuse, geduldvorderende werk!

En dat alles te midden van voortdurende correspondentie en zorgen voor interne en chirurgische patiënten, zorgennbsp;die in uw geval wel geen menschenlevens golden, maarnbsp;toch niet minder, door een consciëntieus man als gij, alsnbsp;zorgen gevoeld werden door de dikwijls groote materiëelenbsp;belangen en niet zelden ook door gevoelsbelangeu die er bijnbsp;betrokken waren.

Inderdaad, men moet een bijzonderen eerbied hebben voor een persoon, die onder zoo ongunstige voorwaarden van tijd, localiteitnbsp;en materiëele hulpmiddelen zooveel heeft gearbeid als gij ennbsp;die ondanks een gebrekkige opleiding werk heeft geleverdnbsp;van den eersten rang.

In het buitenland zijt gij, wegens uw wetenschappelijken arbeid in hoog aanzien. Herhaalde malen werdt gij uitgenoodigdnbsp;op internationale veeartsenijkundige congressen over een belangrijk onderwerp een rapport uit te brengen. De Franschenbsp;regeeriug vereerde u op grond van uw wetenschappelijkenbsp;verdiensten met het Legioen van Eer. Inderdaad hetnbsp;werd tijd, dat ook wij onzen hoogbegaafden bijzondernbsp;verdienstelijken landgenoot de hulde brachten, die hemnbsp;reeds veel te lang door de Nederlandsche universiteiten wasnbsp;onthouden.

Aan wien toch kunnen met meer recht de summi honores worden uitgereikt dan aan een man, die, ik herhaal het, ondernbsp;overstelpende ambtsbezigheden en onder de moeilijkste omstandigheden, onafgebroken heeft gearbeid en die gedurendenbsp;zijn geheele leven de wetenschap óm de wetenschap heeftnbsp;gediend ?

Volgaarne dan aanvaard ik de taak mij door den rector magnificus opgedragen en . uit kracht van de bevoegdheid onsnbsp;bij de wet toegekend.

29

-ocr page 490-

Volgens het besluit van rector en senaat der universiteit, overeenkomstig de voordracht van de faculteit der geneeskunde,nbsp;verklaar ik____U, MaRIA HUBERTUS JOANNES PETRUS THOMAS

SEN, geboren te Eckelrade, gemeente Gronsveld (Limburg), te bevorderen tot Doctor in de Geneeskunde, en u alle rechtennbsp;te verleeneu die, door wet of gewoonte, aan het doctoraatnbsp;in de geneeskunde zijn verbonden.

Nadat ik alzoo de mij opgelegde taak heb volbracht, mag ik de eerste zijn, die u als Doctor begroet en u met de zoonbsp;eervol verkregen waardigheid gelukwensch, daarbij de hoopnbsp;uitsprekende dat het u moge gegeven zijn nog een reeks vannbsp;jaren uw talenten te wijden aan de wetenschap, die u lief is.

Tijdschrift voor Veeartsenijkunde 32®'' Deel.

-ocr page 491-

Lichaamsgewicht van paarden.

Prof. S. v. NaTHUSIUS te Jena bepaalde bij een groot aantal Pruisische Landdekhengsten de volgende lichaamsgewichten:

77 Volbloedhengsten wogen gemiddeld 512.5 K. G.

261 nbsp;nbsp;nbsp;Trakeiiernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;53^-3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;K.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;G.

421 nbsp;nbsp;nbsp;Oost-Pruischennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;554-6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;K.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;G.

497 nbsp;nbsp;nbsp;Hannoveranennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;587-6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;K.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;G.

124 nbsp;nbsp;nbsp;Oldenburgernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;634.1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;K.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;G.

35 nbsp;nbsp;nbsp;Oost-Frieslandschenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;676.2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;K.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;G.

26 nbsp;nbsp;nbsp;Rheinische-Belgiernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;706.9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;K.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;G.

112 hengsten uit Belgie ingevoerd wogen

gemiddeld nbsp;nbsp;nbsp;765-9 K. G.

48 hengsten uit Engeland ingevoerd

wogen gemiddeld nbsp;nbsp;nbsp;772-1 K. G.

Het hoogste gewicht haalde een ingevoerdcn Belgischen hengst n.1. 960 K. G. Prof ZürN bepaalde bij een paardnbsp;1050 K. G. lichaamsgewicht. De zwaarste paarden in landhuishoudelijk gebruik vond VON NathUSIUS in de provineienbsp;Sachsen op het riddergoed Benkendorf, bij Halle; het gemiddelde lichaamsgewicht van 51 paarden bedroeg 725 K. G.nbsp;vooral Amerikanen zoeken zware paarden en betalen naarnbsp;gewicht en wel per K. G. 1.20 gulden.

(Zeitschrift für Pferdekunde und Pferdezucht XXI. 20.)

Dr.

Onderzoek Zuiderzee.

In de aanstaande zomervacantie zal 's Rijks veeartsenijschool te Utrecht een belangrijk aandeel nemen in het onderzoek van de Zuiderzee, georganiseerd door dennbsp;leeraar in physiologie en pathologie aan genoemde inrichtingnbsp;Dr. Dekhuyzen. Eenige leerlingen van het derde studiejaarnbsp;zullen watermonsters nemen en gedeeltelijk onderzoeken op

-ocr page 492-

452

stoombooten, welke tegelijkertijd van Amsterdam naar Hoorn, Harlingen, Lemmer, Meppel, Zwolle en Elburg vertrekken,nbsp;andere nemen deel aan de tochten met de „Amsterdam”nbsp;de afgehuurde en tot laboratorium ingerichte Zuiderzee stoomboot, op welke physiologisch aan visschen zal worden gewerktnbsp;en de fauna en flora zullen worden verzameld.

De Zuiderzee met haar noordelijk deel (de waddenzee) levert namelijk allerlei overgangen tusschen bijna zoet waternbsp;(voor de monden van IJsel en Zvvolsch Diep) en zeewater op.nbsp;Van de leeraren zullen Dr. VAN DER PLAATS en Dr. VANnbsp;Italië langer of korter aan boord zijn voor chemisch-physichnbsp;onderzoek van het zeewater.

{Ned. Tijdschrift voor Veeartsenijhmde Dl. J2 ajl. lo).

Dr.

De invloed der afstandsritten op het lichaamsgewicht der paarden.

De Pruisische paardenarts Engel deelt hieromtrent het volgende mee. In 1893 werd het houden van afstand.sritten bij de bereden troepen voorgeschreven. In de verslagennbsp;omtrent de daarna gehouden afstandsritten vindt men alleennbsp;aanteekeningen over het gewicht en de uitrusting der ruiters,nbsp;den aard van het beslag der paarden, weergesteldheid gedurende den rit en den toestand der paarden na afloop daarvan.nbsp;Eeist sedert 1899 werd het gewichtsverlies der deelnemendenbsp;paarden nagegaan. Sinds de invoering van het wegen, vannbsp;1899 tot 1903, zijn in het kurassiersregiment „Königin” 85nbsp;paarden gebezigd voor afstandsritten. Daarvan legden 40 eennbsp;weg af van 80 K.M. terwijl bij de overige 45 paarden denbsp;ritten van 60 tot 70 K.M. bedroegen.

Rekent men het gemiddeld gewicht van alle paarden van het regiment op 550 K.G. dan komen de gewichtsverliezen,nbsp;dadelijk na afloop van eiken afstandsrit vastgesteld, op hetnbsp;volgende neer.

Van de 40 paarden, welke 80 K.M. hadden afgelegd, hebben verloren:

-ocr page 493-

453

7 paarden onder 25 K.G. dus minder dan nbsp;nbsp;nbsp;van hun

lichaamsgewicht;

19 nbsp;nbsp;nbsp;paarden 25nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tot 35nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;K.G.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dusnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;totnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’/unbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van hunnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lichaamsgewicht;

10 nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;35nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;gt; 45nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vunbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;gt; gt;’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;”

2 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;50nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;gt; 52nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^/lonbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;gt; gt;gt;

Van de 45 paarden, welke 60 tot 70 K.M. hadden afgelegd, hebben verloren:

16 paarden onder 25 K.G. dus minder dan nbsp;nbsp;nbsp;van hun

lichaam.sgewicht;

28 nbsp;nbsp;nbsp;paarden 25nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tot 35nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;K.G.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dusnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;totnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’/jjnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van hunnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lichaamsgewicht;

I nbsp;nbsp;nbsp;paardnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;41nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/13nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zijnnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,

Het gewichtsverlies der paarden bij afstandsritten schommelt alzoo tusschen nbsp;nbsp;nbsp;tot '/jg van hun lichaamsgewicht

Bij grooter inspanning (80 K. M.) kan het gewichtsverlies zelfs tot '/j2 van het vroeger gewicht bedragen (het vierdenbsp;gedeelte der betrokken paarden).

Opmerkelijk is dat, zooals wegingen na 24, 28 en 72 uur hebben aangetoond, deze belangrijke gewichtsverliezen na 3nbsp;dagen nagenoeg volkomen weder waren aangevuld, ja, datnbsp;sommige paarden zelfs enkele kilogrammen zwaarder wogennbsp;dan vóór den rit.

Eerst als een verlies van Vio van het lichaamsgewicht tot stand is gekomen, moet volgens deze statistiek worden aangenomen, dat de betrokken paarden óf voor altijd óf voorlangen tijd buiten dienst moeten worden gesteld.

De paarden, welke 50 en 52 K.G. dus van hun lichaamsgewicht hadden verloren, leden, niettegenstaande zij opgewekt het eindpunt bereikten, eenige uren later aan hoef-bevangenheid en het duurde weken vóór zij weer in dienstnbsp;konden worden genomen. (Bestaan dergelijk statistieken ooknbsp;in Nederlandsch-Indië ?).

{Zeitschrift jür veterincirkimde Januari 1^05 vide ook Ned. veeartsenijkundig tijdschrift D no. 6).

Dr.

-ocr page 494-

454

Gezondheidscommissiën in Frankrijk.

De gezondheidscommissiën voor de Fransche districten zijn bij dezer dagen aangenomen wet opnieuw georganiseerd.

Zij zullen voortaan moeten bestaan uit minstens 5 en hoogstens 9 leden, waarvan een lid van Provinciale Staten, door dit college aan te wijzen, een arts, een apotheker, een veeartsnbsp;en een ingenieur of architect; terwijl in de steden waar uni-versiteiten gevestigd zijn, bovendien krachtens hun ambt, lidnbsp;zijn de hoogleeraren in de hygiëne.

(Tijdschrift voor sociale hygiëne Jg. 7 afl. y).

Dr.

Rauwe groenten en vruchten.

De Fransche minister van openbare werken heeft het oordeel van den Franschen Gezondheidsraad gevraagd over het gevaarnbsp;van het besproeien van landerijen en gronden waarop groentennbsp;en vruchten worden gekweekt, die rauw gegeten worden, metnbsp;beer en rioolvocht en advies gevraagd wat in deze te doen.

De Raad stemt toe dat hier werkelijk gevaar bestaat dat deze vruchten en groenten (kers, salade, radijzen, selderie,nbsp;uien, komkommers, augurken, aardbeien enz.) op deze wijzenbsp;door de kiemen van besmettelijke ziekten worden besmet ennbsp;heeft den Minister voorgesteld, bij de verpachting van hetnbsp;stadsvuil door gemeentebesturen de bepaling verplichtend tenbsp;stellen, dat het niet mag worden aangewend voor bemestingnbsp;van gronden, waarop groenten en vruchten geteeld worden,nbsp;die in rauweii staat gegeten worden.

(Tijdschrift voor sociale hygiëne Jg. 7 afl. ó.)

Dr.

Bestaat er een diploma voor veeteelt?

Antwoord aan L. te D. Voor zoover bij de redactie bekend, bestaat er geen afzonderlijk diploma voor veeteelt in Nederland. Wel is op het jongste Landbouw Congres te Veen-dam het vraagstuk besproken: „verdient het aanbeveling in

-ocr page 495-

455

„Nederland over te gaan tot benoeming van veeteeltleeraren, „en zoo ja, hoe moet dan hun opleiding en hun werkkringnbsp;zijn?” Geen enkele stem verhief zich tegen de wenschelijk-heid der benoeming van consulenten voor de huisdierteelt ofnbsp;veeteeltleeraren, doch omtrent de opleiding en den werkkringnbsp;bleken de inzichten nog verdeeld. De heer W. Heidema,nbsp;leeraar aan de Rijkslandbouwwinterschool te Groningen, inleidernbsp;van het betreffende vraagstuk betoogde:nbsp;a. het aanstellen van consulenten voor de fokkerij van rundvee,nbsp;varkens, paarden, schapen en geiten, pluimvee en konijnennbsp;is wenschelijk;

b.

c.

d.

een consulent worde zooveel mogelijk aangesteld voor slechts één der sub a genoemde huisdiergroepen;nbsp;ieder consulent ontvange als ambtsgebied zooveel mogelijknbsp;een streek, waar één bepaald ras, stam of slag voorkomt;nbsp;de veeteeltcousulenten dienen te zijn Rijksambtenaren;nbsp;de aanstelling van consulenten voor het rundvee en denbsp;varkens is van het meeste belang, doch er worde nietnbsp;toe overgegaan, voordat werkelijk door en door zaakkundige personen ter beschikking staan;

ƒ¦

de gedachte om gelden eventueel beschikbaar voor het aanstellen van vee consulenten, te bezigen, om aan dennbsp;zuivelconsulent een assistent te geven, alzoo den zuivel-consulent tevens ,,veeconsulent” te maken of anders denbsp;laatste assistent van den eerste te doen zijn, welke gedachte b.v. in Drenthe is geopperd, verdient niet in toepassing te komen.

De heer L. Bkoekema, directeur der Hoogere Landbouwschool te Wageningen, gaf als zijn meening te kennen;

1°. dat de werkkring van den veeteeltleeraar zich moet uitstrekken over alle takken der veeteelt;

2°. dat het ambtsgebied beperkt dient te zijn tot eene provincie; 3°. dat de wetenschappelijke opleiding moet plaats hebbennbsp;aan eene inrichting vanHooger Landbouwonderwijs en zichnbsp;over de gansche Landbouwwetenschap moet uitstrekken;

-ocr page 496-

456

4o. dat de wetenschappelijke vorming gevolgd moet worden door eene breede practische voorbereiding;

5°. dat den leeraar eene vrije, onafhankelijke positie moet worden gegeven.

Op dit oogenblik is de redactie nog niet in staat de op bedoeld Congres ter zake meegedeelde inzichten van meerdere leden weer te geven. Zij zal dat t.g.t. zeker doen. Maarnbsp;men ziet hieruit dat een afzonderlijk diploma voor veeteeltnbsp;in wording is. Overigens zij er hier de aandacht op gevestigdnbsp;dat veeteelt is een verplicht examenvak (vide de wet van 8nbsp;Juli 1874 [Ned. Stbl. no. 99].

Deze mededeelingen zijn ontleend aan het weekblad ,,Het Paard”. Elfde jaargang, no. 28 en 29. Wij willen hieraannbsp;evenwel nog toevoegen dat blijkens het archiv für wissen-schaftliche und praktische Tierheilkunde, Bd. 30, Heft i und 2,nbsp;in Pruissen een diploma voor de betrekking van ,,Tierzucht-inspector te behalen is aan de ,,Landwirtschaftlichen Aka-demie Bonn-Papelsdorf, aan het „Landwirtschaftlichen Institutnbsp;der universiteit te Gottingen en aan de veearstsenijkundigenbsp;Hoogeschool te Berlijn.

De voornaamste artikelen uit de: „Berliner Prüfungs-ordnung für Tierzucht-Inspectoren, moge hier volgen.

g I. Die Prüfung für Tierzucht-Inspectoren wird in Berlin an der Königlichen Landwirtschaftlichen Hochschulenbsp;daselbst abgehalten. Die Prüfungscommission bestehtnbsp;ausden vom Herrn Minister für Landwirtschaft, Domanennbsp;und Forsten zu Examinatoren ernannten Dozenten dernbsp;Königlichen Landwirtschaftlilichen Hochschule und dernbsp;Königlichen Tierarztlichen Hochschule, unter Vorsitznbsp;des Rektors der Landwirtschaftlichen Hochschule,nbsp;bezw. in dessen Verhinderung des Vorstehers dernbsp;landwirtschaftlichen Abteilung dieser Hochschule.

§ 2. Zur Prüfung werden nur solche Kandidaten zugelassen welche die landwirtschaftliche Abgangspiüfuug, die Prüfung für Lehrer der Landwirtschaft an Landwirtschafts-

-ocr page 497-

457

schulen oder die tierarztliclie Approbationsprüfung bestanden haben. Für Landvvirte ist ausserdem der Nacliweis einer vierjahrigen praktischen Bescliaftigungnbsp;in der Landvvirtscliaft notwendig.

§ 3. Die Prüfung ist nur einer mündliche. Prüfungsfacber sind:

a. nbsp;nbsp;nbsp;Geburtskunde;

b. nbsp;nbsp;nbsp;Seuclienlehre und Seuchengezetzgebung;

c. nbsp;nbsp;nbsp;Gesundheitspflege der Hausthiere;

d. nbsp;nbsp;nbsp;Anatomie der Hausthiere;

e. nbsp;nbsp;nbsp;Physiologie der Hausthiere;

f. nbsp;nbsp;nbsp;Allgemeine Tierzuchtlehre (Züchtungslehre Beurtei-lungslehre, Zuchtbuchführuiig, Zuchtereivereinigungs-wesen).

g. nbsp;nbsp;nbsp;Die Lehre van der Fütterung und Aufzucht der Tiere;

h. nbsp;nbsp;nbsp;Spezielle Pferdezucht;

i. nbsp;nbsp;nbsp;Spezielle Rindviehzucht;

j. nbsp;nbsp;nbsp;Spezielle Schweinezucht;

k. nbsp;nbsp;nbsp;Spezielle Schafzucht;

l. nbsp;nbsp;nbsp;Volksvvirtschaftliche Aufgaben und Betriebslehre dernbsp;Tierzucht;

Mineralogische Grundlage der Bodenkunde. n. Lehre a) van den Pflanzenbau,

b] van den dauernden Grasanlagen. Diejenigen Kandidaten, welche die tierarztliclie Approbationsprüfung bestanden haben, sind von der Prüfung in den unter —dnbsp;aufgeführten, die Kandidaten, welche die landvvirtschaftlichenbsp;Abgangsprüfung oder die Prüfung als Lehrer der Landwirtschaftnbsp;an Landwirtschaftsschulen bestanden haben, von der Prüfungnbsp;in den under m und aufgefülirten Fachern entbunden.

Hierbij wordt nog meegtdeeld dat bij aangifte voor het examen 50 Mark = 30 gulden moet gestort worden en datnbsp;de gebruikelijke leerboeken de volgende zijn.

I. J. Munk Physiologie des Menschen und der Saugetiere (Physiologie des ges. Stofifwechsels, der Bewe-gung sowie der Zeugung und Vererbung).

-ocr page 498-

458

Die Tierzucht.


H. Settegast Leisewitz.

Tierzucht.

E. Wolff Die rationelle Fiitterung. In Tliaer’s Bibliotek.


2.

3-


Lehr — und Haiidbuch der allgemeineii


Die Einahiung der laiidwirtschaftlicheii Nutztiere.

5-

6.

7-

8.

9-

Schwarznecker’s Pferdezucht. Werner. Die Riuderzucht.nbsp;Rohde’s Schweinezucht.nbsp;Mentzel’s Schafzucht.

und Auswahl der Schlage

Werner. Die Viehhaltiuif

nach den wirtschafliclieu Verlialtnisseii.

10.

11.

12.

Meijer. Agrikultur chemie, Abteilung Bodeiikunde. Werner. Haudbuch der Futterbauer.

Droyzen und Giseviu.s Ackerbau.

De Redactie hoopt hiermede den heer L. te D. voorloopig een voldoend antwoord op zijne vraag gegeven te hebbennbsp;zooals reeds gezegd zal t. z. t. hierop terug gekomen worden.

Dr.

Een zebra als rijdier.

In Duitsch-Afrika zijn proeven genomen de zebra als rijdier te gebruiken. Een ongetemde zebra-merrie van ongeveer tiennbsp;jaren oud, werd langzamerhand aan den teugel en den zadelnbsp;gewend, en na drie weken konden de eerste rijproeven ernbsp;mede genomen Worden. Deze bleken uitstekend te voldoennbsp;en spoedig werd het dier voor een rijtoer van 23 dagen innbsp;het binnenland van Afrika gebruikt. Hierbij deed de zebranbsp;even goede diensten als twee muildieren, zeer goede exemplaren,nbsp;welke eveneens de reis mede maakten. De zebra beklom metnbsp;gemak hoogten van 1000 meter, en overwon gemakkelijk denbsp;hindernissen, beter dan paard en muildier. Als dat resultaatnbsp;algemeen blijkt te zijn, kan het een groote verbetering in hetnbsp;verkeer van Zuid-Afrika ten gevolge hebben.

(L. Y.

Dr.

-ocr page 499-

PAARDENVERZEKERINGEN.

Het hier ondervolgende bericht treffen we aan in „Het Paard” van 13 October 1905.

De veeverzekeringmaatschappijen in

Engeland en de uitbetaling op de verklaring van den veearts.

In de Mei aflevering van het tijdschrift ,,Tlie animal world”, orgaan van ,,The royal society for the prevention of crueltynbsp;to animals” bespreekt de redactie het antwoord van de directies van een aantal (Eiigelsche) veeverzekeringmaatschappijen, weerleggende het feit, medegedeeld door de Daily Mail,nbsp;dat het bedrag op de polis van verzekerde, ongeschikte paardennbsp;niet uitbetaald zoude worden, als de dieren ongeneeslijk zijnde,nbsp;op last van den veearts afgemaakt zijn geworden om zenbsp;verder lijden te besparen.

Zij heeft daarop de directies, wier maatschappijen werden genoemd, ondervraagd en deelt mede dat:

Al deze maatschappijen zich verplichten tot uitbetaling der verzekerde bedragen op vertoon van de verklaring vannbsp;den veearts, inhoudende, dat het dier om de bovenvermeldenbsp;reden is afgemaakt.

De redactie heeft de waarde van die woorden scherp onderzocht en verklaart, dat die verplichting volstrekt geen vage belofte is dienende om een prospectus te vullen en dat zijnbsp;tallooze bewijzen in handen heeft om aan te tooneu, dat denbsp;veeverzekeringmaatschappijen dagelijks op dergelijke verklaringen uitbetalen.

De regel schijnt te zijn, dat de veearts ook altijd zoo’n verklaring afgeeft, als hij bij een dier geroepen is, dat hevignbsp;lijdt en toch niet meer herstellen zal, waarop dan ook de

afmaking van het dier volgt.

-ocr page 500-

460

Wij geven deze mededeeling, omdat vele veeartsen weten hoe lang soms het noodeloos lijden van een dier heeft geduurd door het wachten op de toestemming eener Nederland-sche veeverzekeringmaatschappij om het verzekerde dier af tenbsp;maken en zij zouden zeker gaarne hunne patiënten de weldaadnbsp;bewijzen van het volgen der Engelsche gewoonte, als dienbsp;ook hier te lande regel kon worden.

Welnu, wij achten het voorbeeld der Engelsche veeverze-keringmaatschappijen zoo zeer navolgenswaard, dat we ons veroorlooven de Nederlandsche daarop te wijzen en hen tenbsp;verzoeken dien regel in te voeren.

Tot zoover Het Paard van 13 October 1905.

Uit het hier aangehaalde artikel zou men kunnen opmaken, dat de meeste Engelsche veeverzekeringen uitbetalen, wanneer de veearts last geeft tot afmaken van ongeschikte ennbsp;ongeneeslijke paarden ten einde deze dieren een verder lijdennbsp;te besparen.

Als’ van zelf geeft het aangehaalde artikel er aanleiding toe eens na te gaan hoe het gesteld is met de vergoedingnbsp;van paarden verzekerd bij de hier in Indië werkende onderlinge verzekeringen. Slaan wij daartoe in het reglement vannbsp;de Semarangsche onderlinge verzekering van paarden opnbsp;Artt. 22 tjm 25 luidende als volgt;

Artikel 22. Onder verlies van een paard wordt verstaan;

d) het afmaken, hetzij van autoriteitswege, hetzij noodig geoordeeld door een der deskundigen in artikel 5 genoemd; 1)

b) het sterven buiten toedoen van den eigenaar.

Diefstal wordt nimmer beschouwd als verlies.

Artikel 23. De noodzakelijkheid tot afmaking kan alleen worden aangenomen op advies van een der in artikel 5 genoemdenbsp;deskundigen in de ondervolgende gevallen;

a) nbsp;nbsp;nbsp;ongeneeslijke ziekte;

b) nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;besmettelijke ziekte;

1

Goav. veearts, militair paardenarts of particulier gediplomeerd Europeesch veearts.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

-ocr page 501-

461

c) breuk van een der ledematen; een en ander behoudens het bepaalde bij artikel 25.

Onder ongeneeslijk worden alleen die acuut-verloopende ziekten verstaan, die noodwendig in korten tijd met den doodnbsp;moeten eindigen.

Artikel 24. Paarden, die wegens chronische ongenecselijke kreupelheid, wegens dampigheid enz. voor bepaalde diensten ongeschikt geworden zijn, kunnen voor deze gebreken nimmer in aanmerking komen voor afmaking ten koste der Vereeniging, aangezien wèl tegen verlies, maar niet tegen gebreken verzekerd wordt.

Artikel 25. Alleen dan wanneer uit een acuut verloopende ziekte niettegenstaande deskundige behandeling en behoorlijkenbsp;verpleging van wege den eigenaar eene ongeneeselijke naziektenbsp;overblijft, waardoor het dier onbruikbaar wordt, kan hetnbsp;Bestuur toestemming tot afmaking geven, op een gemotiveerdnbsp;advies van bedoelden deskundige, waarin ziekte en naziektenbsp;duidelijk omschreven.

,,Paarden, die wegens chronische ongeneeselijke kreupelheid, wegens dampigheid enz: voor bepaalde diensten ongeschikt geworden zijn, kunnen voor deze gebreken nimmer in aanmerkingnbsp;komen voor afmaking ten koste der Vereeniging, aangezien welnbsp;tegen verlies, maar niet tegen gebreken verzekerd wordt;”

Dan bemerken wij, dat deze vereeniging wel uitbetaalt op het advies van den deskundige bij ongeneeselijke ziekten maarnbsp;overigens weinig voelt voor dierenbescherming.

In het reglement van de onderlinge paardenverzekering Hippos gevestigd te Buitenzorg vinden we voor den eigenaarnbsp;van verzekerde paarden veel voordeeliger voorwaarden watnbsp;vergoeding betreft. Deze betaalt even als de Semarangsche uit nanbsp;afmaking op advies van een deskundige bij ongeneeselijke besmettelijke ziekten, bij ziekten die het paard waardeloos maken, maarnbsp;bovendien wanneer het paard door kreupelheid geheel ofnbsp;gedeeltelijk waardeloos is geworden. Wij laten het hier opnbsp;betrekking hebbende artikel 22 woordelijk volgen.

„Het verzekerd bedrag van een paard wordt geheel uit-

-ocr page 502-

462

betaald: a. bij sterfte, buiten toedoen van den eigenaar.

b. bij afmaken, wanneer dit geschiedt op advies van een deskundige (bedoeld bij art. 5) in gevallen vannbsp;ongeueeslijke besmettelijke ziekten of bij ziekten en gebreken, die liet paard voor den eigenaar waardeloos maken;nbsp;het wordt gedeeltelijk uitbetaald:

a. nbsp;nbsp;nbsp;wanneer het van autoriteitswege is afgemaakt, en hetnbsp;uitgekeerde bedrag lager is dan het verzekerde, zullendenbsp;het verschil worden uitbetaald;

b. nbsp;nbsp;nbsp;wanneer het volgens oordeel van een deskundige onbruikbaar is voor den eigenaar, en de verkoopswaarde,nbsp;getaxeerd door den deskundige, lager is dan het verzekerdenbsp;bedrag, zullende eveneens ’t verschil worden uitgekcerd.

Deze maatschappij werkt dus wel in de richting van de dierenbescherming. Zij toch noodzaakt de menschen niet omnbsp;met onherstelbare kreupele paarden te blijven rijden, omdatnbsp;de eigenaar het door kreupelheid waardeloos geworden diernbsp;geheel of gedeeltelijk vergoed krijgt.

Wanneer wij de beide reglementen verder inzien dan bemerken we dat de vereeniging Hippos te Buitenzorg niettegenstaande deze ook tegen kreupelheid en andere gebreken vergoedt, 5% van de verzekerde waarde der paarden eischtnbsp;en zich een fonds maakt van hetgeen op het eind van het jaarnbsp;van die 5% overblijft, en dat de Semarangsche verzekeringnbsp;die alleen vergoedt tegen verlies en niet tegen gebrekennbsp;jaarlijks minstens 7% van de verzekerde waarde eischt.

Dat de Semarangsche verzekering bij ongunstiger voorwaarden voor de leden zooveel duurder is dan de vereeniging Hipposnbsp;vindt misschien zijn verklaring in het feit, dat de Buitenzorgschenbsp;vereeniging voor haar beheer slechts ƒ50 maand noodig heeft,nbsp;zie art. 40 van haar reglement en de Semarangsche daarentegennbsp;het niet geringe bedrag van ƒ 615 (de secretaris thesauriernbsp;/¦3S0 (art. 42) -j- 3 bestuursleden elk van / 50 per maand (art. 39);nbsp;/100 voor administratief personeel en f 15 voor een rekening-looper vide art. 42 van haar reglement.

-ocr page 503-

A6È

Dat in IVesi Java, iii welk gebied Hippos alleen werkt^ toch nog paardenhouders zijn, die bij de Seinaratigsche ver-eeniging hun paarden gaan verzekeren, moet zeker wordennbsp;toegeschreven aan de onbekendheid van het publiek met denbsp;gunstiger voorwaarden, waarop de'vereeniging Hippos paardennbsp;in hare verzekering opneemt.

In vergelijking met de onderlinge paardenverzekeringen in Holland die blijkens advertenties in ,,Het Paard” slechts 2^2%nbsp;van de verzekerde waarde eischen, is de Semarangsche verzekeringnbsp;schrikbarend duur en de vereeniging Hippos voorloopig ook nognbsp;niet goedkoop te noemen. Up to date vind ik het van denbsp;tenzoi'gsche verzekering jaarlijks iO°4 op de waarde der paardennbsp;af te schrijven, zoodra zij den leefhjd van lO jaar hebben bereikt.

Deze vereeniging huldigt daardoor het gezonde beginsel om te laten betalen over de waarde, die het paard heeft ennbsp;niet over de waarde, die het eens had. De Semarangsche verzekering laat maar trouw minstens 7% betalen, ook al is het paardnbsp;20 jaar in de verzekering en wegens chronische kreupelheidnbsp;totaal waardeloos geworden. Dat een dergelijke toestand doornbsp;het verlangen naar het uiteinde van het dier aanleiding kannbsp;geven tot misbruiken, spreekt van zelf.

Paarden bij vendutieadvertentie vermeld als te zijn verzekerd b.v, voor f 400 of f 500 en bijna waardeloos geworden doornbsp;ouderdom, dampigheid, spierrheumatisme en chronische kreupelheid zijn op vendutie zeer gewild. Dit is natuurlijk een speculatienbsp;op het spoedig sneven van het dier hetgeen door tal vannbsp;middelen kan verhaast worden, al zijn deze niet direct strafbaar.

Voor de paardenverzekeringen in Indi'e zijn dan ook dringend noodig inspecteurs, die de verzekerde paarden alsmede denbsp;handelingen van de eigenaren van verzekerde paarden kunnennbsp;nagaan en kunnen beoordeelen.

Zijn deze aangesteld, dan zal het herkeuren en opnieuw taxeeren van paarden, welke van eigenaar veranderen, welkenbsp;herkeuring door mij dringend noodig wordt geacht en thansnbsp;helaas niet plaats heeft, geen bezwaar meer opleveren.

v.V.

mm

-ocr page 504-

Zwangerschap van den buffel.

De heer Bervoets, laiidlieer van Djongrangan bij Klatten,

residentie Soerakarta, liad de welwillendheid een drachtige bufifelkoe te isoleeren en onder eigen toezicht te plaatsen,nbsp;oni het vraagstuk van den duur der zwangerschap van denbsp;buffelkoe tot oplossing te brengen.

ZEd. Schrijft dienaangaande het volgende:

,,De buffelkoe is van middelmatige grootte; zij kalfde ,,27 Mei 1905 voor de vierde keer; het derde kalfnbsp;„was geboren 13 Januari 1904; zij werd opnieuwnbsp;,,gedekt ii Juni en 6 Juli 1904.

,,Tuschen het kalven in 1904 en de eerste tocht ,,verliepen alzoo 114 dagen; 25 dagen daarna werdnbsp;,,zij weêr tochtig en de dracht duurde 325 dagen”nbsp;Den heer Bervoets onzen beleefden dank.

(Redactie).

-ocr page 505-

Receuil voor den burgerlijken veeartsenijkun-digen dienst in Nederlandsch-Indië, samengesteld

DOOR

J. B. LEON.

Dat dit werk, eenige maanden geleden verschenen bij de firma SMITS en Co. te Batavia (prijs ƒ8.—) in een behoeftenbsp;voorziet, zal niemand betwisten. De voorschriften betreffendenbsp;den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, staan zoozeernbsp;verspreid in Staatsbladen, Bijbladen, Besluiten en Circulairesnbsp;dat het moeilijk is er een overzicht van te krijgen.

Voor zoover er na een paar maanden dagelijksch gebruik over te oordeelen is, moet geconstateerd worden dat het werknbsp;van den Heer LeoN nagenoeg volledig is te noemen, n. 1.nbsp;tot op den datum dat de bewerking werd afgesloten (Juni 1904).nbsp;Dat er na dien tijd vele bepalingen op veeartsenijkundignbsp;gebied uitgevaardigd zijn en het werk dus uit dien hoofdenbsp;van den aanvang af al niet compleet is, is niet de schuldnbsp;van den Heer Leon.

Kan dus over de volledigheid in het algemeen gunstig worden geoordeeld, dit is niet het geval met de inrichtingnbsp;van het boekwerk. Vooral voor de Gouvernemeutsveeartsen,nbsp;voor wie het in de eerste plaats bestemd is, moet het zeernbsp;onpractisch worden genoemd. Zoekt men de regeling vannbsp;een of ander onderwerp op, dan vindt men alle daarovernbsp;handelende voorschriften eenvoudig naar tijdsorde achter elkander in extenso opgenomen, zonder dat bij het oorspronkelijknbsp;voorschrift is aangeteekend, in hoever dit wijziging of aanvulling heeft ondergaan. Men is dus verplicht om, wil mennbsp;een of andere bepaling kennen, niet alleen het oorspronke-

-ocr page 506-

466

lijk voorschrift na te zien, maar daarna nog goed te verifieeren of niet ergens een vvij'zigingsvoorschrift is opgenomeii. Veelnbsp;beter ware het geweest, indien het eerste Staats- of Bijbladnbsp;enz. was opgenomen met iulassching in den tekst daarvannbsp;van de sedert aangebrachte wijzigingen en aanvullingen. Aannbsp;het hoofd had dan kunnen zijn vermeld: Staatsblad (Bijbladnbsp;Besluit) van den zooveelsteii, nummer zooveel zooals dat luidtnbsp;ingevolge de Staatsbladen (Bijbladen, Besluiten) van . . . .nos..nbsp;terwijl desnoods bij de gewijzigde artikelen of zinsneden hadnbsp;kunnen zijn aangeteekend, in den vorm van nooten:” aldus

luidt dit artikel (deze zinsneden) ingevolge...............

Men had dan zonder noodeloos gezoek in eens de toe te passen bepaling voor zich gehad. Door deze manier vannbsp;behandeling zou het werk tevens belangrijk kleiner van omvang zijn geworden en had de prijs wellicht lager kunnennbsp;worden gesteld dan f 8.—, wat zeker te hoog is.

Hinderlijk is het dat bij vele circulaires de vermelding ontbreekt, aan wie ze gericht zijn en dat het werk wemeltnbsp;van drukfouten; zelfs trof ik een paar maai aan dat in plaatsnbsp;van Staatsblad was gedrukt: Bijblad en omgekeerd.

De firma Smits had kunnen zorgen voor beter binden van het boek: na een paar dagen gebruik ligt het geheel uitnbsp;elkaar.

Hoekman.

Ho ofdcomm ies, Dept. van Landbouw.

-ocr page 507-

quot; nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-V,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^;--



*1^



i ^ .


i


;‘»l



{ 'ift4''l^i^^'^-i'-'-'' i'v nbsp;nbsp;nbsp;-v .‘', '¦ 'li.*'....., '.'.¦'i!


amU






-ocr page 508- -ocr page 509- -ocr page 510-