Veeartsenijkundige Bladen
VOOR
NEDERLANDSCH-INDIË.
-ocr page 6- -ocr page 7-VOOR
NEDERLANDSCH = 1ND1Ë.
VEREENIQINQ TOT BEVORDERING
NEDERLANDSCH-INDIE
-ocr page 8- -ocr page 9-VAN
Bladz.
Veeartsenijkunde) veeteelt enz. O)
Veeartsenijkundige mededeelingen van het Departement van Landbouw [Uit het veeartsenijkundig laboratorium te Buitenzorg.]:
11
No. 1. Longziekte (pleuró-pneumonia contagiosa bovum) op Java, door Dr. L. DE Blieck (Voorloopige mededeeling) . . •
17
No. 2. Verdere onderzoekingen omtrent tuberculose en tubercu-linatie in Nederlandsch-Indië, door Dr. L. DE Blieck en
Dr. H. J. Smit................
No. 3. Kwadedroes-infectie verband met de conjunctivale mallel-
natie en agglutinatie, door Dr. L. DE BtiECK . . • H3, 393 Opleiding van Inlandsclie veeartsen in andere koloniën, door
Hoekman...................
Een geval van arsenicumvergiftiging bij een paard, doorJ.ZijP. 29 Tricot-bandages bij troepenpaarden, door j. van Slooten . -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;62
Gemeenteslachthuizen in Indië, door Dr. B. Vrijburg .... Bestaan er goede gronden om het smal worden van het been
146
Onder het haakbeentje bij de beoordeeling van paarden als
een fout te beschouwen? door J. VAN SLOOTEN .... Jaarverslag van het Instituut-Pasteur te Weltevreden over het
jaar 1910, door Dr. A. H. Nijland.........Ï54
De veestapel op Madoera, door W. Kerremans.....^63
Voedermiddelen, door Dr. J. Dekker ..........16®
Rectificatie, door W. VAN DER BuRG..........
Statistisch overzicht van de geneeskundig behandelde paarden en muildieren van het Nederiandsch-lndische leger over
het jaar 1910.................22;
(h Hieronder zijn ook vermeld de in hun geheel overÉenomen artikelen. (Red,)
-ocr page 10-BLADZ.
Temperatuur, pols- en ademhalingsfrequentie bij 8 Australische
paarden vóór en na den arbeid, door J. C. Numans . . 290 De werkkring van een paardenarts, lid der commissie tot aankoop van troepenpaarden, door J. van SlootëN .... 312nbsp;De veepest in de Bataklanden, door J. C. F. Sohns . . . 351nbsp;De praecipitine-reactie bij kwadendroes, door Dr. J. de Haan en
W. VAN DER Burg...............378
Referaten.
De invloed der verschillende voedingsmiddelen op de hoedanigheid van vleesch en melk, en de toepassing van de Kellner’sche beginselen bij de voeding der huisdieren innbsp;verband met de melk- vleesch- en krachtsproduktie (Dr.
Stephan Weiseri...............31
Surratherapie (J. D. E. HOLMES)...........51
Een wijziging in de techniek der chloroformnarcose (Charmoy) 54 Over enkele ziekten van de boezems bij het paard (F. Hendrikse) 56nbsp;Over de vergiftigheid de Bangkoewangplant (Dr. W. G.
Een waarschuwing tegen het houden van honden (Dr. J.
Late chloroformdood (Dr. A. L. M. Muskens).......78
Mond- en klauwzeer (A. Bastolucci),.........183
Longonsteking behandeld met waterstofsuperoxyde (BOUCHET). 185 Die bedeutung der doppelgeslechtlichen Zwillingsgeburten beim
Rinde (Dr. Ew. Weber).............186
De K. en K. hofstoeterij Lippiza (Victor Gersik) .... 189 Een merkwaardig geval van bekkenfistel bij een merrie (PROF.
Hendrickse).................194
Untersuchungen über die Wirkung der Palmkernkuchen auf die
Milchproduktion (Prof. Dr. O. Kellner)......195
Die Lymphgefasze der Mandein des Rindes, zugleich ein Beitrag zur Beurteilnng der Maiidein als Eingangspforten für In-
fectionserreger (Prof. Dr. H. Baum)........196
Können Lymphgefasze, ohne eine Lymphdrüse passiert zu haben,
in den Ductus thoracicus einmünden (Idem.).....197
Erfelijke gebreken bij paarden (S. S. Cameron)......293
Kumree, een vermineuze aandoening van het rtiggemerg (Fras.
Evelyn Place) ................ 308
Boek aankondigingen.
Jaarverslag over 1909 van het Veeartsenijkundig laboratorium
-ocr page 11-en de Inlandsche veeartsenschool te Buitenzorg. Ref.
Chlamydonema felinum, nev. gen. nov. spec. Bine neue p^a
sitisch lebende Nematode von Dr.J. NOORDHOEK Hegt a-
taviah Die Verwandtschaftsbeziehungen von Chlamy o-
nema felinum Noordh. Hegt, von H. F. Nierstrasz
(Utrecht). Ref. Smit............
Veterinaire studenten almanak 1911. Ref- v. D. B.....
Officïeele iwededeelincjen.
86 203
Inlandsche veeartsenschool te Buitenzorg.......
Veeartsenijkundige dienst. Bezoldigingen.......•
Veeartsenijkundige dienst. Mantn ........
Geneeskundige en veterinaire adviezen........ g. ^oo
Tijdelijk verbod van invoer van runderen uit Australië . nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Tijdelijk verbod van invoer van vee uit de buiten het eilan Sumatra gelegen gedeelten van de residentie Riouw .nbsp;Bezoldigingen. Inspecteur burgerlijke veeartsenijkundige dienst
Veeartsenijkundige dienst. Instructiën..........
Invoer van slachtvee uit Australië . .........
Tamme stoeterij te Padalarang...........
Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel.....
Invoer van fokvee uit Australië........ nbsp;nbsp;nbsp;nor
nj ,. nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;456
Morphine-ordonnantie............. ^^2
Landmacht. Registratie van paarden..........
Nieuwe witte jas voor de officieren van de landmacht . . • •
Vereeitiging tot bevordering van veeartsenijkunde.
Naamlijst der vereeniging..............
Mededeeling van het bestuur ............^2^
Verslag over het 27*quot;^ vereenigingsjaar.........
Berichten.
Voorschrift voor het diagnostisch onderzoek van kwaden droes 93 Regeling van de bevordering, het ontslag en het op non-activi-teit stellen van de Europeesche officieren behoorende tot
de Nederlandsch-lndische landmacht......
Vrije geneeskundige behandeling voor degouvernementsveeartsen-
wnd. plaatselijk eerstaanwezend paardenartsen . nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;102
Begroeting van Nederlandsch-Indië 1912. Indisch ontwerp (Memorie van toelichting)................
-ocr page 12-Bladz.
Examen voor Indisch landbouwleeraar..........210
Een navolgenswaardig voorbeeld............211
Veearts-hoogleeraar .................211
Veranderingen in de indeeling van enkele ressorten van gou-
vernementsveeartsen...............212
Cursus tot opleiding van Inlanders bestemd om te worden werkzaam gesteld als mantri bij den burgerlijken veeartsenij-kundigen dienst of als keurmeester van slachtvee en
vleesch...........,• • • ^12, 334, 341, 464
Abattoir te Soerabaja...............212
Verbetering van de officierstraktementen en pensioenen bij het
Nederlandsche leger..............342
Abattoir teMagelang................343
Abattoir te Bandoeng................464
Ontwerp-vleeschkeuringswet..............464
Traktementen der paardenartsen bij nbsp;nbsp;nbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Nederlandsche leger . 465
Toelating van de Nederlandsche paardenartsen tot de particuliere praktijk................467
Ingezonden.
In en door den dienst, door J. H. Zijp, met opmerkingen van
Idem, door A. C. H. Heshusius............212
De bevoegdheid tot het onderkennen van hondsdolheid, door
Dr. H. J. Smit. (Java Bode)............318
Staat van besmettelijke veeziekten in Nederlandsch-Indië
................. 106, 215, 346, 468
Personalia............... 108, 222, 349, 471
Naam- en ranglijst der militaire paardenartsen......110
Gemeenteveeartsen.................112
Particuliere veeartsen................112
Formatie en sterkte van en het verloop onder de militaire paardenartsen bij de het Nederlandsch-Indische leger
Erratum.....................225
-ocr page 13-DER
EERE-VOORZITTER.
Dr. A. W. H. WiRTZ, Oud Directeur van ’s Rijks Veeartsenijschool, Zeist.
EERE-LEDEN.
W. P. Groeneveld, Oüd Vice-President van den Raad van
Nederlandsch-lndië, ’s öravenhage.
Mr. H. Kuneman, Oud Directeur van Binnenlandsch Bestuur van Nederlandsch-lndië, Brussel.
BESTUUR.
Dr. L. DE Blieck, President, Buitenzorg.
Dr. G. Leurink, Secretaris-Thesaurier, Baitenzoig. L. Tollens, Adjunct-Thesaurier, Weltevreden.
COMMISSIE VAN REDACTIE.
Dr. G. Leurink, Buitenzorg.
W. VAN der Burg, Weltevreden.
-ocr page 14-
No. |
Namen. |
Kwaliteit. |
Woonplaats |
1 |
J. A. R. Avis..... |
Gouvernementsveearts. |
Fort de Koek |
2 |
J. A. Asbeek Brusse . . |
id. |
Poerwokerto. |
3 |
J. D. van den Bergh . nbsp;nbsp;nbsp;. |
id. |
Magelang. |
4 |
Dr. L. de Blieck. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
Chef Veeartsenijk. laboratorium. |
Buitenzorg. |
5 |
J. Breedveld..... |
Veearts. |
Bindjei. |
6 |
W. van der Burg. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
Dirig. mil. paardenarts. |
Weltevreden. |
7 |
F. C. de la Chambre . nbsp;nbsp;nbsp;. |
Gouvernementsveearts. |
Bondowoso. |
8 |
J. van Duim..... |
Mil. paardenarts der2dekl. |
Tjimahi. |
9 |
J. L. van Eek. .... |
id. |
Buitenzorg. |
10 |
B. Eysenburger .... |
Gouvernementsveearts. |
Soembawa- besar. |
11 |
P. H. J. Gasille .... |
id. |
Bodjonegoro. |
12 |
J. A. Gunst..... |
Mil. paardenarts der2dekl. |
Soerabaja. |
13 |
Dr. J. Hellemans. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
Gemeenteveearts. |
Weltevreden. |
14 |
Dr. H. ’t Hoen .... |
Adj.-inspecteur burgerlijke veeartsenijkundige dienst. |
Buitenzorg. |
15 |
C. van Heelsbergen. . . |
Paardenarts der 1ste kl. (Corresp. voor Nederland.) |
Breda. |
16 |
A. C. A. Heshusius. . . |
Gouvernementsveearts. |
Padang. |
17 |
D. Hubenet..... |
id. |
Cheribon. |
18 |
C. S. Jeronimus .... |
id. |
Medan. |
19 |
J. A. Kaligis..... |
Inlandsch veearts. |
Buitenzorg. |
20 |
F. W. Kempen .... |
Gouvernementsveearts. |
Pekalongan. |
21 |
J. Kok...... . |
id. |
Pamekasan. |
22 |
Dr. G- Krediet .... |
Leeraar Inlandsche veeartsenschool. |
Buitenzorg. |
23 |
J. A. Lenshoek .... |
Gemeenteveearts. |
Soerabaja. |
24 |
Dr. G. Leurink .... |
Leeraar Inlandsche. veeartsenschool. |
Buitenzorg. |
25 |
Dr. G. A. van Lier. . . |
Gouvernementsveearts. |
Weltevreden. |
26 |
Lim Liang Boe .... |
Koopman. |
id. |
No.
Kwaliteit.
Woonplaats.
Paardenarts der 1ste ki. Inspecteur burgerlijke vee-artsenijkundige dienst.nbsp;Adj.- inspecteur burgerlijkenbsp;veeartsenijkundige dienst.nbsp;Veearts.
Apothekers.
Leeraar Inlandsche vee-artsenschoo). Gouvernementsveearts.nbsp;id.nbsp;id.nbsp;id.nbsp;id.
Landheer Kedong Gedeh. Gouvernementsveearts.nbsp;id.
27 nbsp;nbsp;nbsp;Ij. C. Numans. •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• •
28 nbsp;nbsp;nbsp;1C. A. Penning. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦
29 nbsp;nbsp;nbsp;|p. Ph. van der Poei.
G. C. Post. . . . Rathkamp en Co. .
Dr. H. j. Smit . .
Ij. C. F. Sohns . •
I A. van der Steur. .
1A. E. P. R. Stuur .
P. Teijer . . . ¦
C. j. van Temmen .
Ab 1 Tan Wie Siong . .
39 nbsp;nbsp;nbsp;iDr. K. van der Veen
40 nbsp;nbsp;nbsp;iDr. P. A. van Velzen
41 nbsp;nbsp;nbsp;lA. M. Vermast . .
42 nbsp;nbsp;nbsp;1 A. de Vletter . .
43 nbsp;nbsp;nbsp;iDr. B. Vrijburg .
44 nbsp;nbsp;nbsp;Ij. H. C. Vermeer.
45 nbsp;nbsp;nbsp;1 A. J. E. de Voogd
46 nbsp;nbsp;nbsp;1H. j. M. Valois .
D. B. Wagenaar . nbsp;nbsp;nbsp;.
Ch. Th. G. H. de Wilde P- Zijp......
IJ- H. Zijp.....
Weltevreden.
Buitenzorg.
Buitenl. verlof.
Medan.
Weltevreden.
Buitenzorg.
Taroetoeng.
Singaradja.
Lahat.
Kediri.
Bima.
Krawang. Bandoeng.nbsp;Buitenl. verlof.nbsp;Soekaboeminbsp;Buitenl. verlof,nbsp;id.
Makasser.
Soerakarta.
Serang.
Semarang.
Buitenl. verlof.
Madioen.
[ Djokjakarta.
id.
id.
id.
id.
id.
id.
No,
Namen.
Kwaliteit. Woonplaats-
4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 H. Adam . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Albrecht amp; Co. . (2 exemplaren) Ahn..... J. F. Baerveldt nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Bibliotheek Wapen der Cavalerie....... Jhr. W. Th. Boreel . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. M. E. Bervoets nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Th. L. Bogaardt. W. J. Broers..... W. Blei]....... C. A. ter Cock nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. J. F. Coiivreur nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. J. K. F. de Does. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. J. A. Q. van Dijk . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Ch. E. Dezentjé . . . nbsp;nbsp;nbsp;. H. W. van Dalfsen . . . W. F. Denninghoff Stelling.nbsp;J. S. A. van Dissel. . . M. van Delden . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. J. G. E. G. de Dien Stierling. D. F. van I sveld .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. J. Efferich Erkelens. |
Kinaland Panjairan. Boekhandel. Thee onderneming Pandan. Majoor der Artillerie. Landheer Parakan Salak. Landheer Djonggrongan.nbsp;Assistent-reside'nt.nbsp;Particulier,nbsp;id. Kapitein der Artillerie. Koffieland Kalisat. Gouvernementsveearts. Javasche Boekhandel.nbsp;Suikerfabriek Ponggok.nbsp;Particulier,nbsp;id. Leider kolonisatieproeven in de Lampongs.nbsp;Particulier. Superintendant Tjibaroesa. Leeraar ’s Rijks veeartsenijschool. Luchtkuuroord Tenger. Geëmployeerde Tjisaroeni. Tjibeber. Batavia. Paroengkoeda-(Preanger R^' gentsch.)nbsp;Weltevreden. id. Soekaboemi. Klaten.nbsp;Kraksaan.nbsp;Magelang.nbsp;Kendal.nbsp;Batoedjadjar.nbsp;Halte Pradjekf''nbsp;(Besoeki.)nbsp;Soerabaja.nbsp;Weltevreden-Klaten.nbsp;Bandoeng.nbsp;Buitenzorg.nbsp;Gedong-tataa'''nbsp;TelokbetoH^'nbsp;Soekaboemi.nbsp;Buitenzorg. Utrecht. Pasoeroean. Garoet. |
No.
Namen.
Kwal
I T E 1 T.
Woonplaats.
24 nbsp;nbsp;nbsp;1W. Groeneveld. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• Directeurnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;padalarang.
remonle-depot. nbsp;nbsp;nbsp;Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kra.
25 nbsp;nbsp;nbsp;IC. N. J. van Gent. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. 1 Pamanoekan e
' nbsp;nbsp;nbsp;' landen.
26 Pi
r. A. G. M. van Heumen. j Arts.
Landheer Genengsari.
Gledagan, Pantjoer.
Particulier
27 nbsp;nbsp;nbsp;Jhr. J. F. Hora Siccama
28 nbsp;nbsp;nbsp;Th. A. C. Halkema .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
29 nbsp;nbsp;nbsp;1 E. d’Hollosy .
30 nbsp;nbsp;nbsp;IL. J. Hoogkamer
31 nbsp;nbsp;nbsp;L. E. Hinrichs.
32 nbsp;nbsp;nbsp;1 C. F. Julius. .
j- Janssen .
34 nbsp;nbsp;nbsp;1 H. Jenne amp; Co. .
35 nbsp;nbsp;nbsp;iKrian Suikerfabriek
36 nbsp;nbsp;nbsp;IW. E. Koch. . .
37 nbsp;nbsp;nbsp;J Leesgezelschap Veeartse-
nijkundig......
38 nbsp;nbsp;nbsp;1 Leesgezelschap Selokaton
wang.
Bandoeng.
Klaten.
Malang. Weltevreden,nbsp;s Gravenhage.
l Ctl
Oud Dirig. paardenarts.
Mil. paardenarts der2de kl. Salatiga.
Lid Algem. Rekenkamer. Weltevreden
Limbangan.
Assistent-resident. Kooplieden.
Particulier.
39 nbsp;nbsp;nbsp;iH. J. C. van Lent . • •
40 nbsp;nbsp;nbsp;Ie. L. de Looft . • • •
41 nbsp;nbsp;nbsp;|E. L. Graaf van Limburgnbsp;Stirum
Plaatsverv
1 Weltevreden. Sidoardjo.nbsp;Malang.
I Dordrecht. Soekoredjo,nbsp;Kendal.
. districtsveearts. j Tiel.
Lawang.
I Djasinga. nbsp;nbsp;nbsp;, Buitenzorg.
quot;-------I Garoet.
Padalarang.
Apotheker. nbsp;nbsp;nbsp;Buitenzorg.
Ad].- inspect, credietwezen. Weltevreden.
CAPVaboemi.
.......ISderneming Soemadra
42 nbsp;nbsp;nbsp;W. Ltps......• I nbsp;nbsp;nbsp;der 2de 1
43 nbsp;nbsp;nbsp;Dr. J. A. van der Linde.
44 nbsp;nbsp;nbsp;1 A. C. Marcks . ¦
45 nbsp;nbsp;nbsp;jjac. Oden Masman
Mil. paardenarts der 2de kl
46 nbsp;nbsp;nbsp;1W. van der Moore
47 nbsp;nbsp;nbsp;Joh. Müller. . .
48 nbsp;nbsp;nbsp;H. M. Middelbeek
49 nbsp;nbsp;nbsp;1 G. Müller . . .
50 nbsp;nbsp;nbsp;1 Martinus Nijhoff.
51 nbsp;nbsp;nbsp;Onderlinge paardenverze-I kering „Hippos”
Adj
Landheer Sindangsan. Boekhandel.nbsp;Onderneming Mento.nbsp;Veehandel.nbsp;Boekhandel.
Soekaboemi Amsterdam.nbsp;Soerakarta.nbsp;Soerabaja.nbsp;s Gravenhage.
Buitenzorg.
'No. nbsp;nbsp;nbsp;Namen. 52 nbsp;nbsp;nbsp;P. B. von Przijsieckinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. 53 nbsp;nbsp;nbsp;Preanger Bode .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. 54 nbsp;nbsp;nbsp;J. C. van der Palm.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. 55 nbsp;nbsp;nbsp;W. F. van der Pijlnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. H. C. E. Quast . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. R. M. Toemengoeng Pandji Tjokrohadinegoro.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. R. M. Adipati Adi Ningrat. P. Richter ...... A. Rijks....... D. Rens....... R. Adipati Sosro Dinigrat. Radja Proehoemannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Ramakers Vermeijs nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. R. Adipati Tirto Koesoemo. Pangeran Aria Soeria Ami- djaja....... Jhr. W. J. E. van Riemsdijk. R. M. Adma Padmodjo. .nbsp;R. M. Toemengoeng Tjo- krodjojo...... R. Toemengoeng Soeria Mihardjo...... R. Toemengoeng Danoe Soegondo ..... R. Tirtoprodjo..... R. Adipati Aria Marta Na- gara....... R. Gandanegara .... G. J. Rikkers..... A. Simon ...... |
Kwaliteit. Pamanoekan en Tjiasem-landen. Particulier. id. Assistent-resident. Regent. id. Hoofdingenieur S. S. Directeur Ind. Veem.nbsp;Rijtuigniaatschij. F.J. Fuclis.nbsp;Rijksbestierder. Inlandsch veearts. Suikerfabriek Poerwodadi. Regent. id. fste Luitenant derCavalerie. Veemantri. id. Veemantri. Regent. Wedana. Controleur B. B. Woonplaats- Soebang, Kr?' wang. Bandoeng.nbsp;Kedaton, Dje'''nbsp;ber. Tjiapoes, Bui' tenzorg. Lho SeumaW*^’ Wonosobo. Demak. Bandoeng. Weltevreden- id. Soerakarta. Padang Sidu'''nbsp;poean.nbsp;Madioen.nbsp;Karanganjer- Soemedang. Padalarang. Poerwakarta- Poerworedjo- Keboeinen. Magelang. id. Bandoeng. Soebang. Soerabaja. Koetoardjo. |
No.
77
82
83
MEN.
C. Schimmel. . . .
D- van der Sluijs . .
1- H. Soesman. . .
Suermondt.....
Algemeen Syndicaat van sui-kerfabrikanten op Java. Dr- A. J. Salm. . .
H. Sardemann.
Directeur’s Rijks veeartsenijschool.
Directeur abattoir. Particulier.
Koffieland Wonokojo.
Woonplaats.
F- Simon . .
N. A. C. Scheepens ^oesman’s Tattersall.nbsp;Rijksseruminrichting.
J-P- A. Sperna Weilar J- Schultz
J- van Slooien.
Slachterij „Kramat”.
Dr. A. Vrijburg .
T. Velders.
Visser amp; Co.
(2 exemplaren.quot;)
D- van Vloten D- C. A. G. de Vogel.nbsp;Vaesar Voute.
N. de Vicq. .
J- H. van Vianen quot;• J- C. Verheij .nbsp;College of Veterina:nbsp;Science .
H. quot;Wegener .
I • F- Willems
Dirig. Off. van Gezondheid der Iste kl.
Mil. paardenarts der 2de kl.
Particulier.
Tijd. Gouvernementsveearts,
lid.
ry
Gouvernementsveearts. Kapitein der Artillerie.nbsp;Mil. paardenarts dernbsp;1ste kl.
Veearts.
Assistent-resident.
Boekhandel.
Landheer Pasir Nangka. Resident.
Onderneming Banaran. Hoofdingenieur Stoomwezen.
Kinaland Wonosari.
Assistent-resident. Suikerfabriek Dlangoe.
Utrecht.
Amsterdam.
Bandoeng.
Malang.
Soerabaja.
Weltevreden.
id.
Fort de Koek. Koeta Radja.nbsp;Semaramg.nbsp;Rotterdam.nbsp;Seriboe Dolok.nbsp;Banjoe Biroe.
Salatiga.
Weltevreden.
’s Gravenhage.
Tjibeber.
Weltevreden.
Tjiandjoer.
Semarang.
Ambarawa.
Buitenl. verlof.
Soerabaja.
Lawang.
Manila.
Tjiandjoer.
Klaten.
8 | |||
No. |
Namen. |
Kwaliteit. |
Woonplaats- |
j nbsp;nbsp;nbsp;104 |
L. C. Westenenk. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
Assistent-resident. |
Padang. nbsp;nbsp;nbsp;! |
quot; nbsp;nbsp;nbsp;105 |
C. A. Was...... |
— |
Banjoewangi. l |
i 106 |
Ant. P. M. van Ysendijk. |
Hoefsmederij. |
Weltevreden. | |
i 107 |
Dr. L. Zehntner .... |
Directeur de l’lnstitut agronomique. |
Bahia. |
108 |
W. G. van Zijl. . . . |
Particulier. |
Tjisaroewa, Tjimahi. |
1 :'ir
H. H. inteekenaren worden beleefd verzocht eventueele fouten quot; namen of adressen aan den Adjunct-thesaurier op te willen gev*^''
instellingen enz. waarmede de VEREENIGING
TOT BEVORDERING VAN VEEARTSENIJKUNDE IN NEDERLANDSCH-INDIË IN RUILINGnbsp;VAN EDITA VERKEERT.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
für Tierheilkunde und Viehzucht,
Wochenschrift München.
Schweizer Archiv für Tierheilkunde, Zürich. Tierarztliches Centralblatt, Monafschrift des Vereinesnbsp;der Tierarzte in Oesterreich, Wien.
Revue vétérinaire, Toulouse.
Annales de médecine vétérinaire, Bruxelles. Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde innbsp;Nederland, Utrecht.
Vétérinair studentencorps „Absyrtus”, Utrecht.
N. 1. Maatschappij van nijverheid en landbouw, Weltevreden.
•’s Rijks hoogere landbouwschool, Wageningen.
Indisch militair tijdschrift, Weltevreden.
Bataviaasch Genootschap v. kunsten en wetenschappen. Weltevreden.
Koninklijke natuurkundige vereeniging, Weltevreden.
’s Lands plantentuin, Buitenzorg.
Vereeniging tot bevordering der geneeskundige wetenschappen in Nederlandsch-Indië, Weltevreden.
Pare vaccinogène en Instituut Pasteur, Weltevreden. Geneeskundig laboratorium. Weltevreden.
Landbouw journaal der Kaapkolonie, Kaapstad Tierarztliche Rundschau, Berlin.
„Het Paard”, Groningen.
Revue mensuelle, l’Hygiène de la viande et du lait. Paris.
-ocr page 22-10
21. nbsp;nbsp;nbsp;Bataviaasch Nieuwsblad, Batavia.
22. nbsp;nbsp;nbsp;Java Bode, Batavia.
23. nbsp;nbsp;nbsp;Locomotief, Semarang.
24. nbsp;nbsp;nbsp;Soerabaiasch Handelsblad, Soerabaia.
25. nbsp;nbsp;nbsp;Vorstenlanden, Soerakarta.
VERPLICHTE AANBIEDING.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Algemeene Secretaris, Buitenzorg.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Officier bij den Raad van Justitie, Batavia.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Resident van Batavia.
PRESENT EXEMPLAREN.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Dr. A. W. H. Wirtz, Oud directeur van ’s Rijks veeartsenijschool, Zeist, Eerevoorzitter.
2. nbsp;nbsp;nbsp;W. P. Groeneveld, Oud Vice-president van den Raadnbsp;van Ned.-lndië, ’s Gravenhage, Eerelid.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Mr. H. Kuneman, Oud directeur van Binnenlandschnbsp;Bestuur, Brussel, Eerelid.
4. nbsp;nbsp;nbsp;J. W. van Dolder, Oud ambtenaar, Soekaboemi.
5. nbsp;nbsp;nbsp;Zijne Excellentie de Commandant van het leger ennbsp;Chef van het departement van oorlog, Weltevreden.
6. nbsp;nbsp;nbsp;’s Rijks veeartsenijschool te Utrecht.
7. nbsp;nbsp;nbsp;Prasident des Kaiserlichen Gesundheitsambtes, Berlin.
8. nbsp;nbsp;nbsp;Koloniaal Museum te Haarlem. •
9. nbsp;nbsp;nbsp;Gemeente-universiteit te Amsterdam.
10. nbsp;nbsp;nbsp;’s Rijks universiteit te Utrecht.
11. nbsp;nbsp;nbsp;’s Rijks universiteit te Leiden.
12. nbsp;nbsp;nbsp;’s Rijks universiteit te Groningen.
-ocr page 23-[Uit het Vèeartsenijkundig Laboratoniim te Buitenzorg.]
(Voorloopige mededeeling).
DOOR
Dr. L. DE BLIECK.
Den 30sten November 1910 is bij een koppel melkvee te Nanassan bij La wang (residentie Pasoeroean) longziektenbsp;(pleuropneumonia contagiosa bovum) geconstateerd. Het
onderzoek heeft in hoofdtrekken het volgende verloop gehad.
Het stellen der diagnose leverde nogal moeilijkheden op in verband met de omstandigheid, dat de ziekte het. chronische stadium was ingetreden. Uit de anamnese is gebleken, dat omstreeks half Mei 1909 de eersfe ziektegevallennbsp;zijn voorgekomen, terwijl eerst einde Juli officieel aangiftenbsp;is gedaan. In het geheel waren van de 37 stuks rundvee er 22nbsp;gestorven en wel in een tijdsverloop van ruim 2 maanden;nbsp;ongetwijfeld dus had de ziekte een zeer besmettelijk karakter.nbsp;Door den gouvernementsveearts, die daarop eenige malennbsp;een onderzoek heeft ingesteld, werden geen ziekte-of sterfgevallen meer waargenomen, terwijl de anamnese zoo vaagnbsp;was, dat het stellen eener diagnose onmogelijk was.
Naar aanleiding hiervan werd besloten een dier, dat volgens den eigenaar ziek was geweest, aan te koopen en te seceeren. Dit onderzoek geschiedde den 3den September,nbsp;waarbij toen juist een kalf werd aangetroffen, dat reedsnbsp;eenige dagen ziek was. Dit dier is aangekocht en afgemaakt, bij sectie werd een acute interstitieele pneumonie en fibrineuze pleuritis gevonden. Het bacteriologisch onderzoek leverde het bewijs, dat het lijden niet
-ocr page 24-12
van bekenden bacterieelen aard was, zoodat uit een diffe-rentieeldiagnostisch oogpunt; „pectorale vorm van septicaemia liaemorrhagi ca”, of „1 ongziekte”, opnbsp;de laatste het vermoeden het meest gevestigd werd
Zooals bekend, is het microorganisme, dat als de oorzaak der longziekte wordt beschouwd, moeilijk te cultiveeren;nbsp;het groeit niet op de gebruikelijke voedingsmedia; het isnbsp;bovendien zoo klein, dat omtrent de morphologie niets bekend is. De entingen, die dan ook uit de acuut ontstokennbsp;longgedeelten zijn verricht, bleven zónder resultaat; denbsp;cultuurbodems bleven steriel, terwijl kleine duiven (perkoe-toets), met ontstekingsvocht der longen ingespoten, nietnbsp;ziek werden.
Door de weinige medewerking van den eigenaar kon een tweede rund, dat waarschijnlijk vroeger aan de ziekte hadnbsp;geleden, niet worden afgemaakt.
Direct echter zijn maatregelen genomen om te verhinderen, dat de ziekte zich kon uitbreiden. Het perceel, waar denbsp;runderen zich bevonden, ligt vrij goed geïsoleerd op 4 paalnbsp;afstand van Law an g, terwijl weer 2 paal verder zich denbsp;eerste dessa bevindt. Betreffende dit perceel is toen in- ennbsp;uitvoer van vee verboden.
Den 18den November stierf wederom een rund, dat echter niet geseceerd is kunnen worden.
Naar aanleiding daarvan is een herhaald onderzoek ingesteld. De eigenaar had echter reeds eenige runderen tegen het verbod in naar de 3 omliggende dessa’s Me ndek,nbsp;Boearan en Bodean vervoerd en verkocht of te koopnbsp;aangeboden.
Op zijn stal waren nog 7 runderen over, waarvan er één 10 dagen te voren ziek was geworden en nu herstellende was.
Hij wilde dit dier echter niet verknopen voor nader onderzoek. Gelukkig zijn de vervoerde dieren nognbsp;achterhaald en evenals de runderen, waarmede zij in aanraking waren geweest, geïsoleerd kunnen worden. Een dezer
-ocr page 25-13
runderen was een jong dier van 20 maanden, dat bij het eerste onderzoek op 1 September nog in het reconva esnbsp;centiestadium der ziekte verkeerde, doch er nunbsp;uitzag en in uitstekenden voedingstoestand was. 'nbsp;dier bevond zich te Bod eau en is 30 November gekochtnbsp;en afgemaakt. Bij sectie vertoonde het de chronische longnbsp;veranderingen (sequesters, bindweefselinduratie enz), lenbsp;voor longziekte karakteristiek zijn. Ook het bacteriologiscnbsp;en microscopisch onderzoek bevestigden de toen de intnbsp;tief gestelde diagnose. Door de mededeelingen vannbsp;den eigenaar vestigde zich het vermoeden, dat door aannbsp;koop van eenige Australische runderen (1 koe en 3 kalveren), die den derden Maart te Soerabaja geimporteernbsp;waren, de ziekte in den koppel was gebracht. Hiernbsp;werd het mogelijk tot onteigening van de nog aanwezigenbsp;verdachte runderen over te gaan. (Staatsblad 1892 No. 2
Het vermoeden vond bovendien steun in het feit, dat van uit Australië berichten waren gekomen, dat de longziektenbsp;aldaar was uitgebroken•, men zou echter door krachtigenbsp;maatregelen de ziekte hebben uitgeroeid. Dat de ziekte innbsp;Australië echter niet was uitgeroeid, is later geblekennbsp;uit de mededeelingen, dat in de gewesten Queenslan ,nbsp;N. South Wales en V ictoria longziekte op viij uitgenbsp;breide schaal voorkomt.
In de Melbourne Argus van 2 januari 1911 komt een bericht voor van uitbraak in het district Wagga van longnbsp;ziekte onder runderen, die van Queen sl and kwamen, eennbsp;50 tal runderen zijn afgemaakt. Opmerkenswaard was, datnbsp;deze runderen reeds 2 maanden uit het geïnfecteerdenbsp;Queensland waren.
Door den resident van Pa s o e r o e a n is op advies van den
Directeur van Landbouw gebruik gemaakt van de bevoegdheid om de verdachte dieren te onteigenen en te doen afmaken.
De onteigening heeft plaats gehad den 6den en 7den Januari j.L; ook de stallen zijn onteigend en verbrand.
-ocr page 26-In het geheel zijn 12 runderen afgemaakt, die op den stal te Nanassan aanwezig waren of er vroeger gestaan hadden, en 6 runderen, die, wegens aanraking, van besmettingnbsp;verdacht waren; gezamenlijk ter waarde van f 2400.—
Van de eerste genoemde 12 runderen werden bij 8 meer of minder uitgebreide longveranderingen (sequesters, ad-haesive pleuritis, bindweefselproliferatie met secundaire in-duratie) aangetroffen. De 6 dieren, die alleen van besmetting verdacht waren, vertoonden bij sectie geen pathologischenbsp;longveranderingen.
Hieruit blijkt, dat de ziekte zich nog niet uitgebreid had, hetgeen een gunstig verschijnsel mag genoemd worden.
Dat zulks niet is geschied, vindt een verklaring in het feit, dat de zieke dieren, die vanuit den besmetten koppelnbsp;naar Men dek, Boearan en Bodean zijn gebracht, allenbsp;in een zeer chronisch stadium der ziekte verkeerden, waarbij het zieke longwéefsel door bindweefsel wasnbsp;afgesloten, dus de smetstof zich niet naar buiten kon verspreiden.
Dat echter dergelijke dieren wel gevaarlijk kunnen worden is overbekend uit de geschiedenis der longziekte-epidemieënnbsp;in verschillende landen. Het is bekend, dat de smetstofnbsp;in afgesloten sequesters tot zelfs 15 maanden levensvatbaarnbsp;kan blijven. Wel is door den bindweefselkapsel het gevaar voor verspreiding tijdelijk opgeheven, doch doornbsp;verschillende omstandigheden kan er communicatie van hetnbsp;sequester met de bronchiën komen en op die wijze hetnbsp;virus naar buiten geraken. Het is mogelijk, dat daarbijnbsp;eerst in de longen van het rund, dat het sequester herbergt,nbsp;een acute ontsteking ontslaat, dus zich nieuwe smetstofnbsp;vormt, of dat het opgehoeste sequester meer vatbare gezonde runderen direct infecteert.
In verband met de tenaciteit der smetstof van longziekte buiten het organisme, welke door Friedberger ennbsp;Fröhner op 2 maanden en langer wordt gesteld, doch
-ocr page 27-waarvan men bovendien onder tropische klimaatsobrs a heden niets weet, zijn zekerheidshalve de erven, wanbsp;zieke dieren hebben vertoefd, voor den tijd van manbsp;voor allen in-en uitvoer van runderen verboden.
Ten slotte is een onderzoek ingesteld naar de rvm eren van het transport, waartoe het kalf behoorde, dat oognbsp;waarschijnlijk de ziekte op Java heeft gebracht. onbsp;toe zijn geen meerdere gevallen van longontsteking i] rnbsp;deren gerapporteerd. Waar door de dagbladen reenbsp;aandacht op de ziekte is gevestigd, mag men aannem ,nbsp;dat de eigenaars van melkstallen voldoende opnbsp;zullen zijn om direct bij het vermoeden van hetnbsp;der ziekte aangifte te doen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• i * n
Er bestaat derhalve gegronde hoop, dat de longzie e de ingrijpende maatregelen, welke door de Regeeringnbsp;men zijn, onderdrukt is. Dat de ziekte, indien
breidt, een ramp voor den veestapel kan worden, blij twe
den toestand, zooals die nu in Au s t r al ië is en dien men g kend heeft in verschillende landen van Europa, oonbsp;ons land.
In 1905 was de longziekte in bijna alle Europeesche lan en
onderdrukt; zij kwam nog voor in Rusland, Fran ’ Spanje en Italië. Verder was zij nog inheemsch mnbsp;Afrika, Australië en Azië.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
De ziekte kwam in Australië in 1858 waarschijn ij met Engelsche runderen; tot 1872 breidde zij zich ^nbsp;uit. Waar het bekend is, dat de ziekte na 1898 in Engelannbsp;geweken was, is het niet onmogelijk, dat zij in Austra lènbsp;nooit geheel verdwenen is, doch in de laatste jaren hoornbsp;men niet van enzoötieën.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
In Holland kwam longziekte in 1833 uit de Rijnprovincie
en bleef in ons land tot 1888. Van 1833 nbsp;nbsp;nbsp;1850 stierven
64989 runderen er aan; van 1851—1869 gingen 37706 run , deren te gronde. Vooral in het spoelingdistrict richtte cnbsp;ziekte groote verwoestingen aan.
-ocr page 28-16
In 1881* begon men met rationeele bestrijding n. 1. af-maken der zieke en verdachte dieren. Van 1881 — 1887 werden 22183 zieke en 12783 verdachte runderen onteigendnbsp;en geslacht; en met succes: de ziekte was uitgeroeid. Hetnbsp;behoeft geen betoog, dat zulks schatten gelds gekost heeftnbsp;aan den Staat, terwijl de schade, die de ziekte vóór diennbsp;tijd heeft aangericht, nog grooter was.
In Groot-Brittannië heeft het af maken der zieke en verdachte dieren meer dan '/r millioen pond sterling gekost, terwijl de schade, die aan den veestapel is toegebracht, alleen innbsp;het jaar 1860 geschat wordt op 19 millioen pond sterling.
Deze cijfers spreken, en een krachtig optreden tegen deze gevreesde ziekte in Indië was dan ook in alle opzichtennbsp;aangewezen.
In de eerste plaats was het urgent den invoer van runderen uit de streken van Australië, waar longziekte voorkomt, te verbieden. Zulks is geschied bij ordonnantie van 3 Februari 1911 (Staatsblad no. 134), waarbij bepaaldnbsp;is, dat invoer in Ned.-Indië van runderen, afkomstig vannbsp;de Staten Queensland, New South- Wales en Victoria tijdelijk verboden is. Dit is ook het geval voornbsp;runderen, die in de laatste 30 dagen in een dier Statennbsp;aan land zijn geweest en op runderen, die tegelijk met runderen uit een dier staten worden aangevoerd of aan boordnbsp;van het zelfde schip zijn geweest. Overscheping mag innbsp;onze havens en reeden plaats hebben, maar alleen te water.nbsp;Gemeenschap van het schip met den wal (maar geen ontscheping van runderen) mag plaats hebben, nadat al hetnbsp;vee gezond is bevonden. Schepen met ziek vee mogennbsp;niet in de havens of op de reede blijven en worden eerstnbsp;weer toegelaten na afmaking van al het voor de ziektenbsp;vatbare vee en na ontsmetting.
Deze ordonnantie is in werking getreden op den dag der afkondiging, 9 Februari 1911.
Buitenzorg, 20 Februari 1911.
-ocr page 29-[Uit het Veearisenijkundig laboratorium te Buitenzorg.)
DOOR
A. Een geval van tuberculose bij den karbouw.
Den
In Augustus 1910 werd advies ingewonnen omtrent een karbouw met een tumor in de keelstreek; het dier verkeerdenbsp;in goeden voedingstoestand. Bij palpatie was aan dennbsp;tumor een verweekte plek te constateeren; de diagnose:nbsp;„absces” werd gesteld.
eigenaar werd voorgesteld het dier ter behandeling
aan te bieden aan de kliniek van de Inlandsche Veeartsenschool, waaraan den volgenden morgen werd voldaan. Wegens onhandelbaarheid moest patiënte tegen den grondnbsp;worden gelegd om tot de opening van het absces te kunnen overgaan.
Bij het aansteken door middel van een lancet werd de verwachting zeer teleurgesteld; waar n. 1. een groote hoeveelheid pus vermoed werd, daar het absces den indruknbsp;maakte van onder zeer groote spanning te staan, werd ernbsp;betrekkelijk weinig pus ontlast, terwijl de tumor bleef bestaan.
De ontlaste etter trok de aandacht door kleine harde (kalk) partiekeltjes, die erin werden aangetroffen. Exploratienbsp;met den vinger door de gemaakte opening deed een ruwennbsp;wand voelen met harde scherpe gedeelten. Een en andernbsp;wekte het vermoeden hier te doen te hebben met een geval
2
-ocr page 30-van actinoniycose. Dit vermoeden werd echter door het microscopisch onderzoek niet bevestigd.
Nadat een weinig jodiumtinctuur in de wond was gespoten, bleek dat het dier intusschen was gesuccombeerd, hetgeen waarschijnlijk moest worden toegeschreven aannbsp;„shock”.
De sectie, die onmiddelijk daarna geschiedde, leverde de volgende zeer interessante bevinding.
Nadat de huid was afgenomen, vertoonden zich in de keelstreek en langs den hals naar beneden grootere ennbsp;kleinere knobbels, die bij doorsnijden niets anders blekennbsp;te zijn dan kazig-kalkig veranderde lymphklieren.
Door de dikke en rigide huid waren tijdens het leven de vergroote halsklieren niet waargenomen. Het geopende abscesnbsp;was de linker submaxillaire klier, die de grootte van eennbsp;vuist had bereikt en waarvan het centrum in suppuratie wasnbsp;overgegaan, terwijl de rest was verkalkt. Ook de rechternbsp;submaxillaire klier, hoewel kleiner dan de linker, was aangedaan evenals alle andere lymphklieren van het hoofd.
Bij opening van borst- en buikholte bleken bijna alle orgaanlymphklieren dezelfde pathologische veranderingen tenbsp;vertoonen. De bronchiale en mediastinale klieren haddennbsp;de grootte van een ganzenei, terwijl de klieren van darmen,nbsp;maag, lever en nieren in grootte varieerden tusschen dienbsp;van een knikker en een aardappel.
In het parenchym van longen, lever en milt waren enkele erwt- tot knikkergroote verkalkte haarden aanwezig.nbsp;De lever bevatte bovendjen ook vele grootere haarden.nbsp;Het nierparenchym vertoonde macroscopisch geen veranderingen.
Bij het aansnijden der klieren rees het vermoeden op tuberculose. Een strijkpreparaat, uit den wand van de veretterde sumaxillaire klier gemaakt, gaf zekerheid; er werdennbsp;enkele zuurvaste staafjes in gevonden. Een cavia, meteennbsp;weinig fijn gewreven materiaal intramusculair, op de door
-ocr page 31-19
OsTERTAO aangegeven methode, aan het achterbeen ingespoten, vertoonde na 14 dagen duidelijke klierzwelling en stierf na een maand aan algemeene tuberculose. Met materiaal van deze cavia werd een nieuwe cavia geënt en daaruit, na verloop van ongeveer drie weken, getracht den bacilnbsp;te cultiveeren, hetgeen echter niet gelukte. Van deze tweede cavia is intusschen een derde en vierde geënt.
De moeilijkheid, waarmede de bacil zich laat kweeken, maakt het zeer waarschijnlijk hier te doen te hebben met eennbsp;bovine stam van den tubercelbacil. Eerst na veelvuldige cavia-passages zal het mogelijk zijn dezen in cultuur te brengen.
In Europa is tuberculose bij den buffel niet onbekend. Kanzelmacher geeft aan, dat hij in Tiflis van 20715 geslachte buffels er slechts 5 tuberculeus vond, dus 0.02 ‘’/o-Aan het slachthuis te Boedapest werd in de jaren 1899,nbsp;1901 en 1903 respectievelijk bij 0,07 “/o- 0,26 »/o en 0,07 «/onbsp;der geslachte buffels tuberculose geconstateerd. Komt dusnbsp;deze ziekte bij den buffel in Europa weinig voor, innbsp;Indië is. voor zoover bekend, bovengenoemd geval hetnbsp;eerste, dat is waargenomen.
Opmerking verdient, dat bij dit dier de tuberculeuze veranderingen zich in hoofdzaak tot de lymphklieren beperkten, vooral het longweefsel was weinig veranderd. Ook bijnbsp;sectie van tuberculeuze runderen in Indië is zulks opgevallen; het vermoeden ligt voor de hand, dat de gunstigenbsp;klimaatsomstandigheden medewerken tot een minder ontstaan en uitbreiden der longprocessen bij tuberculose.
B. Uitbreiding der tuberculose bij een veestapel te Buitenzorg.
Het boven beschreven geval van tuberculose bij den buffel gaf aanleiding tot een onderzoek naar het voorkomen vannbsp;tuberculose bij een veestapel van 80 stuks vee, waarmede de buffel in aanraking was geweest.
Tegelijk met de aanbieding van den zieken buffel had de eigenaar een oordeel gevraagd over het al of niet aanhouden
-ocr page 32-20
van dien veestapel in verband met de geringe melkproductie der dieren.
De veestapel bestond hoofdzakelijk uit gekruiste Australische runderen, die over het algemeen in een verwaarloosden toestand verkeerden. De dieren zaten Vol teken en waren vermagerd.
In dezen veestapel had men gedurende eenige jaren doorgefokt zonder eenige regelmaat daarbij te betrachten; van een deskundige bemoeienis was geen sprake geweest. Denbsp;kwaliteit der dieren liet dan ook veel te wenschen over.
Overdag liepen zij gezamenlijk in de weide en werden *s nachts op stal gehouden. Toen nu tuberculose bij dennbsp;buffel was vastgesteld, is in de eerste plaats getracht eennbsp;clinisch onderzoek bij de runderen te verrichten.
Al spoedig werden er een paar gevonden met geabsce-deerde keelklieren.
Een poging om een volledig clinisch onderzoek in te stellen moest worden opgegeven door de absolute onhandelbaarheid der dieren; er bleef niets anders over dan zijnnbsp;toevlucht te nemen tot de tuberculine. Met de grootstenbsp;moeite werden ze in den stal aan de conjunctivale tuber-culinatie onderworpen.
Om echter meerdere zekerheid te hebben werd besloten de dieren nog te onderwerpen aan de subcutane en intra-cutane tuberculinatie; temeer, daar ook de eigenaar opeennbsp;uitgebreid onderzoek prijs stelde.
In verband met de veelvuldige temperatuiiropnamen, die aan de subcutane methode verbonden zijn, leverde ditnbsp;onderzoek groote moeilijkheden op.
De runderen werden in koppels van 20 onderzocht. Veertien dagen na de eerste conjunctivale tuberculinatie werden zij ten tweede male aan deze onderworpen, met het doelnbsp;die nauwkeuriger te kunnen nagaan bij een kleiner aantalnbsp;tegelijk.
Alvorens tot de indruppeling over te gaan werden de
-ocr page 33-dieren bij dit onderzoek stuk voor stuk gefixeerd, hetgeen geschiedde in een daartoe opgerichte wigvormige batnboe-stellage, zooals zij gebruikt wordt voor enting van karbouwen (o.a. tegen septicaemie) en op de foto in het jaarboeknbsp;over 1909 van het Departement van Landbouw duidelijknbsp;te zien is.
In den conjunctivaalzak van één der oogen werden 5 druppels tuberculine B. gedruppeld.
Daar door verschillende onderzoekers wordt betoogd, dat de locale tuberculinaties bij gelijktijdige aanwendingnbsp;elkander niet beïnvloeden, werd tegelijk met de conjuncti-vale de intracutane methode toegepast. Daartoe werd bijnbsp;de dieren een plekje ter grootte van één dM^ op de zij-vlakte van den hals zorgvuldig kaalgeschoren, met lauwnbsp;Warm zeepwater gereinigd en met TO^/o alcohol nagewreven.nbsp;Met een tweegramsspuitje, voorzien van een zeer fijnenbsp;canule, werd 1/10 ccM. met aq. dest. gelijkelijk verdundenbsp;tuberculine B in de huid gebracht, hetgeen bij de dikkenbsp;huid, die de meeste dieren bezaten, weinig bezwaarnbsp;opleverde.
Hierna werden de dieren gebrandmerkt en gedurende den verderen tijd geobserveerd.
Waar Büchli voor de intradermoreactie de methode Mantoux — Mossu aanbeveelt d. i. het inspuiten van denbsp;tuberculine in de huidplooien, welke van den staart naarnbsp;den anus verloopen, is uit onderzoekingen bij een veestapelnbsp;te Ngadiwono (Tengger) gebleken, dat de staartentingnbsp;geen aanbeveling verdient. Ook bij twee Hollandsche runderen, die aan tuberculose leden, was de intradermoreactienbsp;aan den staart niet te zien, terwijl ze aan den hals duidelijknbsp;positief was. Het levert dan ook absoluut geen bezwaar,nbsp;zelfs de minste zwelling op het kaal geschoren huidvlaknbsp;aan den hals waar te nemen, terwijl bij lastige dieren dennbsp;operateur bij de halsenting meer veiligheid wordt gewaarborgd dan bij het enten aan den staart.
-ocr page 34-22
De reactie, door de intracutane inspuiting van tuberculine ontstaan, werd na 12, 24, en 48 uren geobserveerd en aan-geteekend. Gewoonlijk was de zwelling na 24 uren hetnbsp;grootst, doch bleef meermalen 2 etmalen en langer bestaan.
In het algemeen viel op te merken, dat het verschil in positieve en negatieve reactie zeer frappant was d. w. z.nbsp;zwellingen minder dan 2 cM. lang en breed werden bijnanbsp;niet waargenomen; de negatieve reactie kenmerkte zichnbsp;door absoluut afwezig zijn van eenige zwelling,
De grootste zwellingen, die voorkwamen, hadden afmetingen van 5X5 cM. Büchli spreekt van veel grootere afmetingen. Ook de oogreactie was niet zoo intensief alsnbsp;dat bij vorige en latere onderzoekingen is gezien. Sterknbsp;positieve ( ) etterafscheidingen werden zelden opgemerkt.
Het lag in de bedoeling 3 dagen na het uitvoeren der locale tuberculinaties de subcutane methode toe te passen.
Het is echter gebleken, dat door de onhandelbaarheid der dieren het opnemen der lichaamstemperaturen zeernbsp;bezwaarlijk ging en soms zelfs ondoenlijk was; hierdoor konnbsp;niet altijd voor de juistheid worden ingestaan, zoodat hetnbsp;niet geoorloofd is aan deze temperaturen een beslissendenbsp;waarde toe te kennen.
Daar de eigenaar haast maakte met het onderzoek, teneinde de zieke dieren spoedig voor de slachtbank te kunnen verkoopen, was het niet mogelijk door langzamer werkennbsp;b.v. door slechts een vijftal dieren in één keer te onderzoeken, aan genoemd bezwaar tegemoet te komen.
De runderen, die negatief reageerden op beide locale tuberculinaties, zijn vrij van tuberculose verklaard.
Een gedeelte van deze dieren, die in minder goeden voedingstoestand verkeerden, zijn toch geslacht; evenzoonbsp;alle runderen, die op een of beide tuberculinaties positiefnbsp;reageerden.
Van de 82 onderzochte dieren zijn er 58 geslacht ep geseceerd.
-ocr page 35-23
Van deze werden bij 28 tuberculeuze veranderingen gevonden, bij 30 daarentegen niet. Van de ^ tuberculeuze^' runderen hadden er op de intracutane tuberculinatie ^31nbsp;positief, 13 negatief en 2 twijfelachtig gereageerd, terwijl de lnbsp;oogreactie bij 15 positief, 9 negatief en 4 twijfelachtig was. 5 j
Wat betreft het al of niet overeenstemmen van het resul- / taat der beide reacties bij een zelfde dier, werd opgemerkt, |nbsp;dat in 9 gevallen het resultaat in overeenstemming was, innbsp;6 gevallen daarentegen niet, terwijl eveneens in 6 gevallennbsp;het verschil zeer gering was b.v. dat de eene reactie posi-lief en de andere twijfelachtig was.
In 7 gevallen waren beide reacties negatief, dus in 21 gevallen was één der reacties tenminste positief of dubieus,nbsp;waaruit blijkt, dat het niet gewenscht is op ééne methodenbsp;een beslissing te nemen.
Bij de meeste runderen was de tuberculose niet uitgebreid en beperkte zich evenals bij den karbouw tot de 'ymphklieren. Bovend.ien waren de processen in vele gevallen van zeer ouden datum, verkalking en bindweefsel-vorming traden op den voorgrond.
De meening is niet ongemotiveerd, dat waarschijnlijk bij een groot aantal dieren de tuberculeuze processen in genezing waren overgegaan, of zoodanig afgekapseld, dat geennbsp;opname van infectieproducten kon plaats vinden, en datnbsp;de weinig intensief verloopende oog- en huidreacties, als-mede het vrij groote aantal der negatieve reacties daarvannbsp;het gevolg zijn.
Van de 30 niet tuberculeus bevonden runderen haddetj op de intracutane reactie 7 positief en 23 negatief, opnbsp;de oogreactie 4 positief, 24 negatief en 2 dubieus gereageerd.
In 21 gevallen waren de beide reacties in overeenstem-«ibig met elkander, in 5 gevallen was dit niet zoo, en in 2 gevallen bestond een gering verschil. Bij 2 runderennbsp;waren beide reacties positief.
De locale tuberculinaties en malleïnaties berusten volgens
-ocr page 36-24
VON PiRQUET e.a. op een anaphylactischen toestand van het individu d.w.z. door de voortdurende opname van toxinennbsp;van uit een actief tuberculeuzen of malleotischen haard is hetnbsp;lichaam overgevoelig geworden voor een zeer kleine dosisnbsp;tuberculine resp. malleïne.
Brengt men n.1. een dergelijke dosis in het anaphylactische organisme, dan ontstaat bij locale aanwending een locale, bijnbsp;subcutane aanwending bovendien een algemeene reactie.
Het is nu mogelijk, dat ook bij aanweziglieid van latente, doch levende tubercelbacillen b.v. in de gevallen, waarbijnbsp;men in de klieren tubercelbacillen aantreft, zonder datnbsp;macroscopisch tuberculeuze veranderingen worden waargenomen, (JOEST. e.a.) anaphylaxie kan ontstaan, dus bijnbsp;aanwending van tuberculine het individu zal reageeren. Opnbsp;rekening hiervan zouden derhalve gesteld kunnen wordennbsp;de positieve reacties bij dieren, die bij macroscopisch onderzoek normaal worden bevonden.
Bij bovengenoemd onderzoek werd zulks 4 maal voor de conjunctivale en 7 maal voor de intracutane reatie waargenomen. Eigenaardig is, dat bij de niet-tuberculeuze dierennbsp;de oogreactie 2 maal twijfelachtig was. Aangenomen dus,nbsp;dat deze bij herhaald onderzoek tot een positieve beslissingnbsp;aanleiding hadden gegeven, dan komt wat betreft de bevinding bij niet-tuberculeuze dieren het aantal positieve resultaten der intracutane en conjunctivale reactie vrij wel overeen.
Indien deze zienswijze juist is, dan zou derhalve bij een positieve reactie steeds tuberculose bestaan, terwijl echternbsp;bij negatieve reactie wel degelijk de sectie een positiefnbsp;resultaat kan hebben.
Een gedeelte van deze laatste gevallen kan verklaard worden door de genezing of afkapseling der tuberculeuze haarden. Immers, indien geen toxinen meer in de circulatie komen, zal de eenmaal aanwezige anaphylaxie verdwijnen,
Hoelang deze toestand na een plaats gehad hebbende infectie aanhoudt, is niet met juistheid bekend. Men heeft
-ocr page 37-25
slechts gegevens omtrent de anaphylaxie voor paardenserum, die bij kinderen ontstaat na een injectie van antidiphtherie-serum; het is gebleken, dat deze anaphylaxie eenige jarennbsp;kan aanhouden.
Wat betreft de anaphylaxie voor tuberculine bij genezen tuberculeuze individuen tast men nog in het onzekere.
Gaan we ten slotte het totaal der resultaten na, voor zoover uit het macroscopisch sectiebeeld conclusies zijn tenbsp;tiekken, dan blijkt, dat de conjunctivale tuberculinatie bijnbsp;58 runderen in 13 gevallen heeft misgewezen en in 6 gevallen een twijfelachtig resultaat gaf, terwijl de intracutanenbsp;niethode 20 miswijzingen en 2 twijfelachtige reacties op-. leverde.
Het percentage dezer miswijzingingen is betrekkelijk hoog, doch men vergete niet, dat indien uitvoerig bacteriologischnbsp;onderzoek van alle miswijzingen en dubieuze gevallen hadnbsp;kunnen plaats vinden, de hierboven gegeven hypothetischenbsp;Verklaring waarschijnlijk in enkele gevallen bevestigd zounbsp;^’ju geworden. Door drukke werkzaanrheden kon dit echternbsp;f*'et geschieden. Ook in andere landen is gebleken, datnbsp;de locale tuberculinaties bij runderen nog niet zulke bevredigende resultaten geven als de malleïnaties bij paarden.
Uit een der laatste onderzoekingen van Ju GE at en Mo-8el, waarvan de resultaten zijn medegedeeld op het negende Internationaal Veeartsenijkundig Congres 1909, is gebleken, dat de conjunctivale tuberculinatie \Tla miswijzingen gaf.
Het verdient daarom voorloopig alle aanbeveling, indien ket eenigszins mogelijk is, de oogreactie met de subcutanenbsp;methode te combineeren. Bovendien verkrijgt men dan nognbsp;meerdere aanwijzingen door optreden der z.g. secundairenbsp;oogreactie, waarop in een volgende mededeeling zal wor-den teruggekomen.
Buitenzorg 28 Februari 1911.
-ocr page 38-Nu sedert enkele jaren hier te lande opnieuw (‘) de vorming van een corps Inlandsche veeartsen ter hand is genomen en kort geleden de daarvoor in het leven geroepen onderwijsinrichting nader georganiseerd en uitgebreid is, kan hetnbsp;zijn nut hebben hier na te gaan, hoe in andere Aziatische-Koloniën de opleiding van Inlandsch hulppersoneel voornbsp;den veeartsenijkundigen dienst is geregeld.
Ter zake zijn slechts gegevens aangetroffen voor Indo-China en voor Britsch-Indië.
Indo-China. De vorming van Inlandsche veeartsen heeft sedert 1904 plaats aan de Inlandsche geneeskundigenbsp;school te Hanoi, welke verdeeld is in drie secties; opleiding van artsen, van vroedvrouwen en van veeartsen. Denbsp;bestemming van de laatste afdeeling wordt omschreven als;nbsp;vorming van Inlandsche helpers, die onder de plattelandsbevolking de kennis van rationeele fokmethoden zullennbsp;verspreiden en dienst zullen doen bij de bestrijding dernbsp;epizoötieën, die den veestapel in zoo belangrijke mate aantasten.
Speciaal voor de opleiding der Inlandsche veeartsen zijn aan de geneeskundige school verbonden twee veeartsenijkundigen, die worden gekozen uit de militaire paardenartsen
(1) Reeds in 1860 werd bij Q. B. dd. 6 Augustus, no. 1 bevolen Inlanders ten behoeve van den veeartsenijkundigen dienst door dennbsp;gouvernementsveearts te Soerabaja te doen opleiden en in 1863 aldaar voorgoed een school opgericht, welke eghter in. 1877 na eennbsp;lange lijdensgeschiedenis weer werd opgeheven,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(Red.)
-ocr page 39-27
de burgerlijke veeartsen en een toelage boven hun bezoldiging ontvangen.
Tot de school worden als leerling-veearts toegelaten jongelieden van 18 tot 25 jaar, die een lagere school metnbsp;succes hebben doorloopen. Zij worden gehuisvest in denbsp;school, die ook in de voeding voorziet. Aan een jaarlijksnbsp;vast te stellen aantal leerlingen wordt bovendien een stu-mbeurs van 10 tot 12 piasters per maand toegekend.
Als een bijzonderheid, die hier te lande buiten beschou-blijft, kan nog worden vermeld, dat de leerling-vee-mtsen geen personeele belasting behoeven te betalen en
^'quot;'igesteld zijn van den militairen dienst en van heeren-diensten.
met
De cursus duurt twe.e jaren. Aan hen, die dezen cursus “ vrucht hebben doorloopen, wordt een einddiplomanbsp;^bgereikt. Zij worden daarna benoemd tot Inlandsch vee-’’ s der 3de klasse op een bezoldiging van 500 piasters ’snbsp;kunnen bij gebleken geschiktheid worden bevor-'' tot de 2de en de 1ste klasse, telkens na minstens drienbsp;peen dienst, op een bezoldiging van resp. 700 en 900 piastersnbsp;laars. Bovendien genieten zij vergoeding voor reis- ennbsp;'Verblijfi^osten bij dienstreizen.
Dij wangedrag, voortdurenden onwil of na twee keer niet
het examen te zijn geslaagd, worden de leerlingen van ^ School verwijderd.
die gedurende hun opleiding een studiebeurs hebben genoten, moeten gedurende minstens tien jaar in Gouver-^mentsdienst blijven. Wordt hieraan niet voldaan, dannbsp;oeten de kosten hunner opleiding aan het Gouvernement
'borden terugbetaald.
® bilandsche veeartsen kunnen op de volgende wijzen gestraft worden:
door een berisping;
gt; door inhouding hunner bezoldiging gedurende hoog-®'ens twee weken;
-ocr page 40-3o, door schorsing met stilstand van bezoldiging gedurende hoogstens een maand;
4o, door ontslag en intrekking van het diploma.
B r i t s c h-1 n d i ë. Inlandsche veeartsenijkundigen worden opgeleid aan vier „Veterinary Colleges” (te Lahore, Bombay, Calcutta en Madras) en één „Veterinary School”nbsp;(te Rangoon). Aan elk dezer inrichtingen duurt de cursusnbsp;3 jaar. Voor toelating wordt een vrij zware eisch gesteld,nbsp;althans voor zoover de colleges betreft, nl. het toelatingsexamen tot de universiteit. De studie aan de colleges behoort derhalve tot het hooger onderwijs. De eischen vannbsp;toelating tot de school te Rangoon zijn niet bekend, zijnbsp;zijn in elk geval veel lager dan die voor de colleges.
Aan de colleges wordt onderwijs gegeven in: anatomie, physiologie, beginselen der scheikunde en der plantkunde,nbsp;pharmacognosie, behandeling van dieren, genees- en heelkundige behandeling van paarden en vee (theoretisch ennbsp;praktisch), geneesmiddelleer, beginselen van hoefbeslagnbsp;(theoretisch), hygiëne, operatieleer, verloskunde, vleesch-en melkkeuring. Voor de school te Rangoon wordt hetnbsp;onderwijs omschreven als: algemeen onderwijs (beginselennbsp;der anatomie, physiologie, „materia medica”) en bijzondernbsp;onderwijs (besmettelijke veeziekten, veeverzorging).
Per jaar worden door de vier colleges samen ongeveer 80 veeartsen afgeleverd, terwijl een veel grooter aantal zounbsp;kunnen worden geplaatst als hulpveearts en ook in denbsp;hoogere rangen van den provincialen veterinairen dienstnbsp;(als „deputy superintendent” en „veterinary inspector”).nbsp;Van de 25 plaatsen voor „deputy superintendent”, 141 voornbsp;„veterinary inspector” en 1350 voor „veterinary assistant”nbsp;waren er eind 1907 resp. geen, 54 en 446 ingenomen.
HOEKMAN.
-ocr page 41-Den 7den Januari ’s avonds werd mijn hulp ingeroepen ''Oor een paard van den heer H. Het dier was volgens dennbsp;^'genaar een paar uur te voren plotseling zwak in de achterband geworden, stond te waggelen, weigerde alle voedsel,nbsp;ontlastte nu en dan een weinig dunne, stinkende faecesnbsp;toonde zich zeer zwaar ziek. Ik kwam nog juist opnbsp;bjd om het den laatsten adem te zien uitblazen. Volgensnbsp;9e omstanders waren het laatste uur voor zijn dood koliek-''erschijnselen opgetreden, zich uitende in gaan liggen, rol-*en, weer opstaan enz.
De verschijnselen (ook het snelle verloop) wekten het ''ermoeden van vergiftiging, te meer omdat dien morgen denbsp;bdandsche keukenmeid vertrokken was naar aanleiding vannbsp;Hefdetwist met den koetsier. Het gestorven paard wasnbsp;bet lievelingspaard geweest, zoowel van den eigenaar alsnbsp;den koetsier.
Dij de daarop verrichte sectie werd door mij het volgende quot;waargenomen:
T'yiipanitis was niet aanwezig. Bij het openen van de buikholte werd daarin vrij veel bloederig gekleurd vochtnbsp;^angetroffen; de maag bevatte op het oog eene vrij normalenbsp;''oedselinhoud (gras) en was weinig of niet ontstoken,nbsp;iets hyperaemisch, terwijl het slymvlies intact was. Hetnbsp;buodenum werd naar achter toe meer en meer hyperaemisch,nbsp;9^ inhoud vuil waterig; het jejunum was hevig ontstoken,nbsp;^•erk hyperaemisch en het slijmvlies op vele plaatsen ge-9esqnammeerd; inhoud; ietwat bloederig gekleurd en dunnbsp;quot;waterig vocht. Aan coecum en colon niets bijzonders dan hy-P^raemie. De darmscheilsklieren waren hyperaemisch ge-^quot;'ollen. Op het peritoneum vertoonden zich puntbloedingen;nbsp;9e lever was normaal, evenals de milt; in de nier warennbsp;geringe bloedingen aanwezig, in de blaas normale urine.
-ocr page 42-30
De longen waren sterk hyperaeniisch en oedemateus, op pericardium en pleura vertoonden zich puntvormige bloedingen, overigens was alles normaal.
Maag- en darminhoud werden naar het Veeartsenijkundig laboratorium opgezonden ten einde chemisch te wordennbsp;onderzocht. Daar bleek dat het vermoeden op vergiftigingnbsp;gegrond was, zoowel in maag- als darminhoud werd vrijnbsp;veel arsenik aangetroffen, terwijl in den maag bovendiennbsp;antimoon werd gevonden. Dit laatste is vermoedelijk welnbsp;verontreiniging geweest van het voor de vergiftiging gebruikte praeparaat, waarschijnlijk het hier algemeen op denbsp;passars verkrijgbare „warangan.”
Tusschen het vertrek van bovenbedoelde keukenmeid en het optreden der eerste verschijnselen verliepen 13 uur ennbsp;tot den dood ± 17 uur.
Ik beschrijf deze vergiftiging voornamelijk, omdat meerdere koliekgevallen, waarvan de oorzaak niet gevonden kan worden, misschien wel hieraan toe te schrijven zijn, vooralnbsp;waar dit vergif zoo gemakkelijk fe verkrijgen is en Javanennbsp;er zoo vertrouwd mede zijn. Als bewijs van het laatstenbsp;kan ik aanvoeren, dat mijn huisjongen vertelde, dat denbsp;warangan voor de toediening vermengd wordt met citroensap,nbsp;opdat het spoediger zal werken.
P. ZIJP.
-ocr page 43-Öe invloed der verschillende voedingsmiddelen op de hoedanigheid van vleesch en melk, en denbsp;toepassing van de Kellner’sche beginselen bij de voeding der huisdieren in verband met de melk-,nbsp;vleesch- en krachtsproduktie.
i^aar het rapport van Dr. Stephan Weiser, 9de Internationaal Veeartsenijkundig Congres 1909).
Sedert wij met behulp der door verschillende onderzoe-kers toegepaste methoden in staat zijn, de hoeveelheid ''erteerbare voedende stoffen in de voedingsmiddelen tenbsp;'^^palen, acht men de waarde van de laatste uitsluitendnbsp;^^l'ankelijk van het gehalte aan resorbeerbare voedendenbsp;s'offen. Om de voedingswaarde der afzonderlijke voedingsmiddelen onderling te kunnen vergelijken, berekende mennbsp;hoeveelheid der z. g. voedingseenheden, in dien zin datnbsp;men de eiwitstoffen en vetten op 2 of 3 maal grooter waardenbsp;Schatte dan de koolhydraten. Wanneer men b. v. op dezenbsp;'^ijze vond, dat in gerst 79,4 en in mais 87,7 voedingseen-^eden aanwezig zijn, dan achtte men naar de gevondennbsp;'verhouding van 79,4; 87,7 dus 110,4 K. G. gerst van gelijkenbsp;'''aarde als 100 K. G. maïs.
Deze beoordeeling der voedingswaarde berust dus op het grondbeginsel, dat de afzonderlijke voedende stoffen in denbsp;'Verschillende voedingsmiddelen hetzelfde voedingseffect heb-hen. Geven wij dus een dier eenzelfde hoeveelheid verteer-^aar eiwit, vet en koolhydraten in hooi, zemelen of maïs,
-ocr page 44-dan wordt van diezelfde hoeveelheid verteerbare voedende stoffen hetzelfde resultaat verwacht.
Bij de klassieke proeven, die Kellner op runderen genomen heeft, heeft hij echter bewezen, dat de verteerbare voedende stojfen in de verschillende voedingsmiddelen nietnbsp;gelijkwaardig zijn^ maar zeer verschillend werken, al naarnbsp;den weerstand, die bij het kauwen en oplossen overwonnennbsp;moet worden.
De weg, dien Kellner hierbij insloeg, was de volgende. Volwassen runderen kregen in de eerste periode der proevennbsp;slechts zooveel voedsel, dat de N- en C- afzetting minimaal was.
In eene volgende periode voegde men bij dat minimum voedsel de afzonderlijke voedende stoffen in onvermengdennbsp;toestand en wel klaver als eiwit; aardnotenolie als vet;nbsp;zetmeel, vezelstof en rietsuiker als koolhydraten. Bij dezenbsp;proeven kwam Kellner tot zijne zoogenaamde standaardgetallen, die het vetvormingsvermogen der afzonderlijkenbsp;voedingsmiddelen aangeven.
Uit elke 100 gr. verteerbaar eiwit, verstrekt boven de hoeveelheid voedsel, noodig voor het onderhoud van hetnbsp;lichaam, vormde zich 23.5 gr. vet. Bij verteerbaar zetmeel,nbsp;ruwvezel en vet waren die hoeveelheden resp. 27.8, 24.8nbsp;en 47.4 tot 59.8 gr. vet. (')
Bij volgende proeven bepaalde Kellner op de aangegeven wijze het vermogen om vet af te zetten van talrijke voedingsmiddelen. Maar niet alleen langs dezen experimenteelennbsp;weg berekende hij hunne vetvormingswaarde, maar ooknbsp;uit zijne standaardgetallen en uit hun gehalte aan verteerbarenbsp;voedende stoffen. Hierbij kreeg hij slechts bij die voedingsmiddelen, welke arm aan ruwvezel zijn en daardoor bijnbsp;den spijsverteringsarbeid geen grooten weerstand bieden,nbsp;eene overeenstemmende waarde, terwijl de overige voedings-
(0 Zie Kellner „Die Ernahrung der landw. Nutztiere” 4 Aufl. S. 158 u, 580.
-ocr page 45-Die voedingsmiddelen, welke bij proef en berekening eene overeenstemmende productiewaarde bezaten, noemde Kellnernbsp;«volwaardigquot;. Het begrip „waarde” (Wertigheit) zegt ons,nbsp;hoeveel van de aangewende energie in oeconomisch bruikbarenbsp;energie omgezet wordt. Zoo beduidt de waarde dernbsp;grove tarwezemelen, dat van elke 100 calorieën benutbarenbsp;energie er 77 tot vetproductie dienen, 23 echter rechtstreeksnbsp;in den vorm van warmte het organisme verlaten.
We zien dus, dat Kellner de voedingsleer op een geheel nieuwe zekere basis heeft gesteld, daar hij de aandacht ernbsp;op vestigde, dat de afzonderlijke verteerbare voedende stof-Ï6n in de verschillende voedingsmiddelen verschillend werken. Hoe meer arbeid het een of ander voedsel bij denbsp;vertering vraagt, des te grooter deel wordt er van de energienbsp;der opgenomen voedende stoffen in warmte omgezet, welkenbsp;voor de productie verloren gaat. Nadat Kellner de productiewaarde der meest gebruikelijke voedingsstoffen proefondervindelijk vastgesteld had, trachtte hij deze zoo eenvoudig
Als het meest geschikt oordeelde hij, de productieve werking zóó te berekenen, alsof het werkzame deel eener voedingsstof slechts uit zetmeel bestond. Dit getal noemt Kellner de zetmeelwaarde.
Daar uit 100 K.G. zetmeel rond 25 K.G. vet kan ontstaan, 's de zetmeelwaarde het viervoud van het vetvormings-
De door Kellner geschapen nieuwe waardeberekening
Was op de leer der voedingsmiddelen van heel bijzondere
uitwerking. Nu was duidelijk aangetoond, dat het rekenen
met voedingseenheden, welke eene gelijkwaardigheid der
3
-ocr page 46-middelen op dén voorgrond stelde, op een dwaalspoor leidde. Opeens werden allerlei tegenstrijdigheden, welkenbsp;langen tijd bij de voeding onzer landbouwdieren bestonden,nbsp;opgelost.
Bij een onderzoek naar den invloed van Kellner’s beginselen op de ontwikkeling der voedingsleer, willen wij in de eerste plaats het vestmesten van rundvee bespreken.
De kennis der physiologische wetten betreffende het vestmesten werd door de vaststelling van de productiewaarde der voedingsstoffen zeer vergemakkelijkt. In hetnbsp;bezit daarvan zijn wij in staat, eene vetmesting zoo rationeelnbsp;en oeconomisch mogelijk te leiden. Men kan gerust zeggen,nbsp;dat tot nu toe geene wetenschappelijke ontdekking op hetnbsp;gebied der voedingsleer zoo spontaan in het bezit dernbsp;praktijk overgegaan is, als het mesten van rundvee volgensnbsp;de KELLNER’sche beginselen. We kunnen het vetmestennbsp;in perioden beschouwen als eene manier, die tot het verledennbsp;behoort, sedert talrijke practische proeven bewezen hebben,nbsp;dat men na eene passende inleiding der kuur met 1000nbsp;K.G. voor den geheelen duur der kuur toekomt, als mennbsp;volgens Kellner een dagvoeder van 14,5 K.G. zetmeelwaardenbsp;verstrekt.
De kuur is daardoor bekort, hetgeen ons oeconomische voordeelen biedt, daar men nu gedurende korteren tijdnbsp;het onderhoudsvoedsel verschaft, dat geen nut afwerpt ennbsp;waardoor meer voedsel tot productie van vleesch en vetnbsp;overblijft. Van bijzonder gewicht was ook het bepalen vannbsp;het vermogen tot vetafzelting der afzonderlijke voedendenbsp;stoffen. De omstandigheid, dat de duurste voedende stof,nbsp;het verteerbare eiwit, het minste vet oplevert, leidt er ons toenbsp;bij het mesten slechts zooveel eiwit toetedienen als noodzakelijk is, waardoor de kosten beduidend verminderd worden.nbsp;Niet minder belangrijk is de kennis, dat de verteerde vezelstof evenveel tot de vetproductie bijdraagt als het zetmeel.
Nu wij volgens de KELLNER’sche beginselen in staat zijn.
-ocr page 47-het ration van het mestvee zoo gunstig mogelijk samen té stellen ‘) en de kuur op haar voordeeligst te leiden, is hetnbsp;verder noodig, de resultaten van die proeven te beschouwennbsp;met het oog op den invloed der afzonderlijke voederstoffennbsp;op de hoedanigheid van vleesch en vet.
Daar bij het vetmesten van volwassen rundvee hoofdzakelijk vet ontstaat, dat liefst week van aard moet zijn, moeten wij er op letten, voedingsmiddelen, welke de vleesch-stukken, die voor het menschelijk gebruik bestemd zijn,nbsp;een te harden, talkachtigen aard verleenen, in niet te grootenbsp;hoeveelheden te geven. Van de onderzochte voedingsstoffennbsp;geven hard vet; rogge, gerst, erwten, boonen, linzen, aardappelen, knolgewassen en onder de oliekoeken die, welkenbsp;uit palmkern of kokosnoot bestaan. Weeker, tot zelfs olieachtig lichaamsvet verkrijgen wij uit lijn- en raapkoeken,nbsp;uiaïs, tarwezemelen, rijstemeel, haver en koeken uit zonnebloemenzaad.
Uit het reeds vermelde blijkt, dat het vetmesten vail rundvee, dank zij de Kellner’scIic onderzoekingen een volledignbsp;uitgewerkt hoofdstuk der voedingsleer is geworden. Verdernbsp;zullen wij nu onderzoeken, hoe de KEttNER’sche grondbeginselen zich houden bij het voederen van melkkoeien,nbsp;varkens en paarden.
Bij de beantwoording der vraag, in hoeverre de zetmeel-waarde voor het melkvee geldig is, dienen wij eerst de vraag te beantwoorden, of de stofwisseling en spijsverteringnbsp;bij het vrouwelijke dier denzelfden arbeid vraagt als bij hetnbsp;mannelijke dier.
Als wij onder dien arbeid alle physiologische verrichtingen samenvatten, welke plaats vinden totdat het voedsel gekauwd, in de spijsverteringsorganen overgebracht, de voedendenbsp;stoffen opgelost, een deel daarvan geresorbeerd, een andernbsp;deel door de werkzaamheid van bacteriën gewijzigd, het-
h 1. c. blz. 430.
-ocr page 48-36
geresorbeerde deel geassimileerd en door de cellen opgé-noinen is, — dan kunnen we gerust verklaren, dat al die verrichtingen bij het mannelijke dier evenveel energie eischennbsp;als bij het vrouwelijke dier. Het onderscheid in de waardenbsp;der geassimileerde en in de lichaamscellen opgenomennbsp;voedende stoffen treedt bij beide geslachten eerst dan op,nbsp;als deze stoffen in het eene geval tot voortbrenging van vef,nbsp;in het andere tot voortbrenging van melk moeten dienen.
Daar in elk geval, waarbij de eene vorm van energie in een anderen overgaat, een verlies ontstaat door warmtevorming, zoo gaat ook een deel van de chemische energienbsp;der geassimileerde voedende stoffen als warmte verloren,nbsp;wanneer deze, hetzij in vet hetzij in melkbestanddeelennbsp;worden omgezet. Wij moeten nu vragen of dit verlies doornbsp;warmtevorming in beide gevallen hetzelfde is. Al kunnennbsp;wij desbetreffend nog op geene onderzoekingsuitkomstennbsp;steunen — deze zullen trouwens ook zeer moeilijk te krijgennbsp;zijn, — dan moeten wij toch aannemen, dat de vorming vannbsp;melk en vet uit de reeds geassimileerde voedende stoffennbsp;bepaalde hoeveelheden energie eischt, tusschen welke geennbsp;groot onderscheid bestaat. Het betreft immers in beidenbsp;gevallen processen van gelijken aard, waarbij steeds chemische energie weer in chemische energie omgezet wordt.nbsp;De vorm van energie blijft dezelfde en het onderscheidnbsp;bestaat slechts hierin, dat uit dezelfde grondstof dennbsp;eenen keer vet, den anderen keer melkbestanddeelen wordennbsp;gevormd.
Betreffende de productiewaarde der afzonderlijke voedingsmiddelen geven ons de waardegetallen de beste uitkomst. Zooals reeds is opgemerkt, noemt Kellner die voedingsstoffen, bij welke de productiewaarde berekendnbsp;uit zijne standaardgetallen, in overeenstemming met denbsp;werkelijke is bevonden, volwaardig en drukt hij die waardenbsp;met het getal 100 uit. Bij deze voedingsmiddelen is dusnbsp;de arbeid der stofwisseling, in ’t geval het voedsel voldoen-
-ocr page 49-de fijngesneden den dieren verstrekt wordt, slechts ’ ’ groot, dat de geresorbeerde en geassimileerde voe ennbsp;stoffen naar hun physiologisch effect nuttig in werking treden.
Andere stoffen, die bij de verwerking meer stofwis arbeid eischen, bezitten dus eene betrekkelijke waarnbsp;kleiner dan 100 naarmate de arbeid toeneemt, diennbsp;organisme bij hun verbruik te verrichten heeft.
Het waardegetal geeft ons dus aan in welke verhou u g van elke 100 calorieën omgezette chemische energienbsp;deel bestemd tot productie- doeleinden of dynamische energnbsp;en het in warmte omgezette deel of thermische energie,nbsp;elkaar staan. Daar het grootste deel der stofwisselarnbsp;op het vermalen van het voedsel, op den arbeid der klierei,nbsp;op de voortschuiving der voedselbrei in de spijsverteringsnbsp;organen, op de bacteriologische omzettingenen, op dennbsp;milatiearbeid valt,— dit verlies bij beide geslachten ge \]
's en het verschil bij het omzetten der geassimileer voedende stoffen in vet of melkbestanddeelen hoogstwaarnbsp;schijnlijk gering is, behouden de door Kellner gevondennbsp;productiewaarden ook voor melkvee hare volle beteekenis.
Proeven, genomen met het doel om deze vraag te be antwoorden, bevestigden deze veronderstelling ten volle.nbsp;Daar het in het bestek dezer verhandeling met mogelijknbsp;is, de desbetreffende afzonderlijke proeven elk op zichzelfnbsp;na te gaan, zullen wij slechts het verloop mededeelen. Denbsp;proeven waren zóó ingericht, dat de koeien dezelfde hoenbsp;veelheid verteerbare stoffen in voedingsmiddelen van vernbsp;schillende betrekkelijke waarde kregen. Tengevolge daarvannbsp;richtte de melkhoeveelheid zich naar de hoeveelheid dynanbsp;nrische energie, dus naar het gehalte aan zetmeelwaardenbsp;der afzonderlijke voedingsmiddelen. Hiermede werd de gelnbsp;digheid der Kellner’sche zetmeelwaarde ook voor denbsp;melkproductie op onweerlegbare wijze bewezen.
Vóór ik onze gelijktijdig verkregen kennis omtrent den invloed der verschillende voedingsmiddelen op de hoeda-
-ocr page 50-nigheid der melk bespreken wil, is het noodig, de vraag te beantwoorden, in hoeverre de zetmeelwaarde voor denbsp;voeding van het varken en van de werkdieren toegepastnbsp;kan worden.
Bij het voederen van het varken dient de extra verstrekte voedselmassa tot vorming van vet en vleesch. In principenbsp;zou men dus de zetmeelwaarde zonder meer bij het voederen der varkens aan kunnen wenden. De vraag is echter,nbsp;of het voortbrengingsvermogen der afzonderlijke voedendenbsp;stoffen in voedingsmiddelen bij het varken hetzelfde is alsnbsp;bij de herkauwers. Het onderscheid in spijsverteringsorganen beantwoordt die vraag ontkennend. Wij moeten ernbsp;echter naar vragen, of dit onderscheid, hetwelk wij opnbsp;theoretischen grond voorop dienen te stellen, beduidend is.nbsp;Het antwoord hierop kunnen slechts proefnemingen onsnbsp;verschaffen, welke dan op dezelfde wijze op varkens moeten worden genomen als Kellner op herkauwers deed.
Eerst zal dan het minimum voedsel bepaald moeten worden, noodig voor de instandhouding van het varken, zoo mogelijknbsp;bij verschillende temperaturen. Kennen wij dat minimum-voedsel, dat moet men in de eerste plaats het productievermogen der afzonderlijke voedende stoffen in onvermengdennbsp;toestand bepalen en daarna tot het vaststellen der productiewaarde, de afzonderlijke voedingsmiddelen onderzoeken, dienbsp;tot het voederen van het varken dienen.
Natuurlijk moeten deze proefnemingen op varkens van verschillende soort geschieden. Dergelijke onderzoekingennbsp;kunnen ons aantoonen of de zetmeelwaarde van Kellnernbsp;ook voor varkens behouden kan worden, dan wel of zijnbsp;voor deze diersoort eene wijziging moet ondergaan.
Bij de werkdieren moeten wij tusschen herkauwers en het paard een onderscheid maken. Na hetgeen wij omtrentnbsp;het melkvee opmerkten, behoeft het zeker geen naderenbsp;verklaring, dat de zetmeelwaarde voor trekossen en-koeiennbsp;toegepast kan worden. Het onderscheid in de waardebepa-
-ocr page 51- -ocr page 52-40
van aard wordt. Bij het mesten van varkens echter is ons doel, zoo stevig mogeiijk spek te verkrijgen en zullen wijnbsp;dus hoofdzakelijk aan die voedingsmiddelen de voorkeurnbsp;geven, door welke Albert bij de herkauwers hard, talkachtig vet verkreeg.
Niet zoo klaar is onze kennis betreffende den invloed der verschillende voedingsmiddelen op de samenstellingnbsp;der melk. Omtrent hun invloed op de hoedanigheid en denbsp;hoeveelheid der melk ontmoeten wij de meest ve-rschillendenbsp;opvattingen. De praktijk is sedert onheuglijke tijden gewoon,nbsp;onderscheid te maken tusschen goed en minder goed melk-voeder. Buiten de voedingswaarde, de verdraagbaarheidnbsp;en de diëtetische werking van een voedingsmiddel neemtnbsp;dus de praktijk nog zekere speciale eigenschappen aan,nbsp;volgens welke het eene voedingsmiddel een voordeeligernbsp;invloed op de melkproductie heeft dan het andere.
Hoewel tot beantwoording dier vraag een groot aantal proeven genomen zijn, kunnen wij op het oogenblik nognbsp;niet beslist verklaren, dat er voedingsmiddelen bestaan,nbsp;welke op de hoedanigheid, d.i. de samenstelling der melk,nbsp;een bijzonder gunstigen invloed uitoefenen. Wij kunnennbsp;aannemen dat er zijn, welke de hoeveelheid melk in geringenbsp;mate doen toenemen, maar de mogelijkheid, dat zij invloednbsp;op de samenstelling hebben, is nog niet heel zeker bewezen.nbsp;Veel zekerder is onze kennis omtrent den invloed vannbsp;waterrijke voedingsmiddelen op de melkproductie.
Met deze vraag wendden wij ons tot het dierphysiologisch proefstation te Boedapest (') onder leiding van prof.nbsp;F. Tanql, om te onderzoeken, of het mogelijk is, invloednbsp;uit te oefenen op de samenstelling der melk door veistrek-king van zeer waterrijke voedingsmiddelen.
In het eene deel der proefnemingen kregen de dieren droog voedsel, in het andere naast weinig ruw- en krachtvoedernbsp;hoofdzakelijk waterrijk of groenvoeder, In de z.g. natte
b Nog niet openbaar gemaakt.
-ocr page 53- -ocr page 54-In het einde van 1910 is het jaarboek van het Departement van Landbouw te Buitenzorg over het jaar 1909 verschenen. Van de in den titel vermelde afdeelingen vannbsp;dit Departement wil ik een kort résumé geven, vooral ooknbsp;met het oog op de leden en inteekenaren van het tijdschrift,nbsp;niet-veeartsen, die voor een groot deel waarschijnlijk nietnbsp;in de gelegenheid waren van deze verslagen nota te nemen. Voor hen, die zich meer uitvoerig daarvan op denbsp;hoogte wenschen te stellen, verwijs ik naar het origineel.
Het veeartsenijkundig laboratorium.
In het verslagjaar werd het instrumentarium vermeerderd met eene groote broedstoof voor bacterieculturen, met hetnbsp;oog op de steeds grooter wordende hoeveelheden malleïne,nbsp;die bereid moeten worden en met een door een gasmotornbsp;gedreven centrifuge voor het centrifugeeren van bloed, melk,nbsp;bacterieculturen enz.
De verzameling van parasieten en ziektekundige praepa-raten is aanmerkelijk vermeerderd, hetgeen vooral zijn nut zal afwerpen met het oog op het demonstratief onderwijsnbsp;aan de leerlingen van de Inlandsche veeartsenschool.
In hel begin van het verslagjaar nl. tot Juni was de gouvernementsveearts A. C. A. Heshusius aan het laboratorium gedetacheerd, terwijl ook de gouvernementsveeartsnbsp;Dr. H. J. Smit tijd kon vinden om aan het laboratoriumnbsp;te werken.
De voornaamste uitbreiding in 1909 bestond in den aanbouw van den stal voor het onderzoek van parasitaire
bloedziekten en wel in hoofdzaak voor de surra. Deze in N e d e r 1 a n d s c h-1 n d i ë vee! voorkomende ziekte vannbsp;paarden en runderen wordt door vliegen van de zieke dierennbsp;Op de gezonde overgebracht. Het is dus onnoodig te ver-fiielden, dat voor het onderzoek van deze ziekte eennbsp;vliegenvrije stal eene absolute noodzakelijkheid is. Dezenbsp;®lal, volkomen voor vliegen afgesloten door groen gaas,nbsp;biedt plaats aan 5 paarden.
In het verslagjaar bleven de onderzoekingen omtrent Surra beperkt tot genezingsproeven, vooral naar aanleidingnbsp;publicaties uit Britsch-Indië, waar. door middelnbsp;Van eene gecombineerde atoxyl- en auripigmen'tbehandelingnbsp;het gelukt was paarden blijvend van surra te genezen.nbsp;I^eeds veel vroeger was het gelukt door verschillendenbsp;Praeparaten de surraparasieten tijdelijk uit het bloed tenbsp;doen verdwijnen. Ook hier bleek genoemde methode ver-reweg de beste en het gelukte daarmede 2 paarden tenbsp;genezen. Daar deze behandeling echter ± 2 maandennbsp;duurt en nog al omslachtig is, zoekt men door vereenvoudiging deze geneesmethode voor de praktijk succesvol tenbsp;'uaken.
Behalve deze proeven ter genezing van surra werden Onderzoekingen verricht omtrent kwaden droes, tuberculose,nbsp;Scptichaemia epizoötica en osteomalacie, terwijl die om-Irent piroplasmose door het nog niet in functie zijn vannbsp;d6n assistent moesten worden uitgesteld.
Van enkele van de voornaamste onderzoekingen omtrent deze ziekten zij hier in ’t kort een en ander medegedeeld.
I^e onderzoekingen omtrent kwaden droes beperkten zich 'o hoofdzaak tot de z.g. ophthalmomalleïnatie. Een paard,nbsp;''erdacht van aan kwaden droes te lijden, worden enkelenbsp;druppels malleïne in een oog gebracht. Is het dier lijdendenbsp;kwaden droes, dan heeft na een bepaalden tijd (7 —24nbsp;Uur) etteratscheiding uit dat oog plaats. Gezonde paardennbsp;daarentegen vertoonen deze reactie niet. Uit een bestrij-
-ocr page 56-dingsoogpunt heeft deze oogproef groote waarde, daar men nu daardoor in staat is bij dieren die aan kwaden droesnbsp;lijden, doch nog geen uitwendige specifieke ziekteverschijnselen doen zien, de ziekte aan te toonen.
Eerder dan voorheen kan men dus door afzondering de gezonde dieren voor besmetting belioeden. Dat evenalsnbsp;bij elke reactie enkele miswijzingen kunnen voorkomen,nbsp;laat zich begrijpen.
Na de eerste proeven aan het laboratorium verricht, werden zij in ’t groot toegepast te Buitenzorg bij 681,nbsp;te Soera ba ja bij 37 en te Soerakarta bij 1266 paarden. In hef verslagjaar werden met de door het laboratoriumnbsp;bereide malleïne in ’t geheel 6296 paarden op deze maniernbsp;onderzocht. Hiervan reageerden er 478 positief. Slechtsnbsp;164 van deze op de oogproef reageerende paarden haddennbsp;uitwendige verschijnselen van kwaden droes. In het geheelnbsp;zijn 210 secties verricht, waarbij het resultaat der oogproefnbsp;steeds bevestigd werd. In de overige gevallen kon doornbsp;gebrek aan tijd de sectie door den gouvernementsveeartsnbsp;niet worden uitgevoerd.
Wanneer de oogproef of zelfs de eventueel herhaalde oogproef twijfelachtig verloopt, kan men zijn toevluchtnbsp;nemen tot het serumonderzoek van het verdachte paard.nbsp;Dit bestaat in het verrichten van de agglutinatieproefnbsp;d.w.z. in het samenbrengen van het bloedserum van hetnbsp;verdachte paard met gedoode culturen van kwade-droes-bacillen in verhoudingen van 1: 100 tot 1: 8000.
Onder agglutinatie is te verstaan het samenkleven—en als gevolg daarvan op den bodem zakken—van de bacillen doornbsp;stoffen in het bloedserum van een paard, lijdende aan kwadennbsp;droes. Onder de agglutinatietiter verstaan we de hoogstenbsp;verdunning, waarin dit nog plaats heeft.
Is nu de agglutinatietiter beneden de 500 dan is het paard gezond. Is zij 500:800 dan wordt het dier van kwadennbsp;droes verdacht, terwijl, wanneer zij 1000 of daarboven be-
-ocr page 57-45
draagt, het paard als ziek wordt besclioiiwd. De methode serumonderzoek is gebleken bij twijfclachtige oogreacties
uitstekend hulpmiddel te zijn.
Verder zijn verricht experimenten omtrent de wegen van infectie bij kwade droes. Deze kan geschieden langs denbsp;longen, langs het darmkanaal of door verwondingen. Denbsp;proeven hierover zijn nog niet beëindigd; de voorloopigenbsp;i'esultaten ervan zijn te vinden in de Annales du Jardinnbsp;^otanique de Buitenzorg 1910 2de Serie Siippl. III.
De tubercuüne vindt lang niet die uitgebreide toepassing de malleïne, omdat tuberculose in Ne de r 1 a ndsch-ndië een veel minder frequent voorkomende ziekte is alsnbsp;^'Vade droes. In Europa is als onderkenningsmiddel vannbsp;diberculose algemeen in gebruik de onderhuidsclie inspuiting van tubercuüne. De eventueele temperatuursstijgingnbsp;iiierdoor veroorzaakt beslist over het al of niet aanwezig zijnnbsp;tuberculose. Daar echter de temperatuur van gezondenbsp;runderen hier in N ed er 1 an d sch-lndië zeer inconstantnbsp;zijn, is de waarde eener temperatuursstijging veel moei-iijker te beoordeelen. Om deze reden werden proevennbsp;genomen met het indruppelen van tuberculine in het oognbsp;isr onderkenning van tuberculose, op dezelfde manier aisnbsp;kwaden droes met de malleïne, en ook de resultatennbsp;'örvan waren zeer bevredigend.
Een 4de ziekte, waaromtrent uitgebreide onderzoekingen '^srricht werden, was de septichaemia epizoötica of sakitnbsp;iigorok, een op bepaalde plaatsen veel voorkomende ziektenbsp;1] karbouwen en runderen. Reeds in het vorige verslagjaarnbsp;aangevangen met de bereiding van een serum tegennbsp;ziekte, welk serum tegenover kleine proefdieren (per-oets) van zijne beschuttende en genezende werkingnbsp;blijk gaf.
El 1909 werden deze proeven uifgebreid tot karbouwen bij deze dieren waren de resultaten bevredigend.nbsp;Elui echter een meer blijvende immuniteit tegen deze
-ocr page 58-46
ziekte te Verkrijgen, werd begonnen met de gelijktijdige inspuiting van cultuur van septicliaemiebacillen en bovengenoemd serum. De voorloopige proeven daaromtrent aan het laboratorium verricht hadden zulke goede resultaten,nbsp;dat besloten werd tot eene proef in ’t groot op een 1000nbsp;tal karbouwen in Tjibaroesa bij Buitenzorg, eenenbsp;streek waar septichaemie elk jaar min bf meer heerschendnbsp;optreedt.
Door deze enting met cultuur en serum maakt het dier als ’t ware een lichte aanval van septichaernie door, waarnanbsp;het gedurende een langen tijd voor die ziekte onvatbaarnbsp;blijft. Deze proef in Tjibaroesa gelukte volkomen. Slechts
3 nbsp;nbsp;nbsp;van de 1000 dieren kregen tengevolge van de enting septichaemie en misschien ligt de oorzaak hiervan nog wel in hetnbsp;feit dat deze dieren reeds geïnfecteerd waren, doch tijdensnbsp;de enting nog geen ziekteverschijnselen vertoonden.
De hoeveelheid cultuur, welke ingespoten werd, was ‘/2VCM. terwijl de hoeveelheid serum 20 ccM. bedroeg. De hoeveelheidnbsp;cultuur is echter na latere proeven verminderd tot '1^ ccM.nbsp;Deze entingsproeven tegen septichaemie zullen in 1910nbsp;worden voortgezet.
De onderzoekingen over osteomalacie zijn nog zoo in het beginstadium, dat ik daarvoor verwijs naar het jaarboeknbsp;zelf om vervolgens te besluiten met een zeer beknopt overzicht te geven van de resultaten van het onderzoek vannbsp;ziektemateriaal aan het laboratorium opgezonden.
In het geheel werden 284 onderzoekingen verricht, waar onder ruim 100 van kuikens en kippen, afkomstig van hetnbsp;Gouvernements hoenderpark te Buitenzorg. In 231 gevallen is de diagnose gesteld kunnen worden, terwijl innbsp;53 gevallen het onderzoek een negatief resultaat opleverde.
Onder de voornaamste zijn te noemen het onderzoek van de hersenen van 10 honden, verdacht van dolheid, waarvan
4 nbsp;nbsp;nbsp;met positief resultaat; het onderzoek van den maaginhoudnbsp;van een paard, dat gestorven zou zijn aan grasvergiftiging.
-ocr page 59-47
negatief resultaat; miltvuur kon 5 keer geconstateerd '''Orden uit materiaal van karbouwen uit Krawang, ennbsp;quot;'aarschijnlijk zal deze ziekte in Ned e r 1 a nd sc h-Ind i ënbsp;gt;neer voorkomen dan vroeger wel gedacht werd. Verdernbsp;quot;'erd vaginitis infectiosa of de besmettelijke scheedecatarrhnbsp;ë^constateerd hij 2 Hoilandsche runderen; oestrose bij
'ngevoerde Bengaalsche geiten in Cheribon.
Voor het eerst in Nederiandsch-Indië werd ten slotte ë^constateerd een gevat van necrosis liepatis veroorzaaktnbsp;'^oor de bacillus necrophorus van Bang.
^^landsche veeatisenschool.
het verslagjaar werden de kliniekloods, de stallen voor Patiënten en de apotheek in gebruik genomen. Het apotheek-'’^rtrek werd tevens gebruikt als leerzaal, hetgeen met hetnbsp;op het voorloopig kleine aantal leerlingen in de hoogerenbsp;^^udiejaren mogelijk is. De groote stal voor patiënten biedtnbsp;aan 4 groote en 4 kleine paarden, terwijl voornbsp;^’eren lijdende aan eene besmettelijke ziekte 5 isoleerboxennbsp;Aanwezig zijn. Van de 6 hondenstallen zijn er 3 ingericht
dieren verdacht van dolheid.
Ook de operatietafel voor groote dieren, de z.g, travail-
^ cule werd in het verslagjaar opgesteld. Na het aan-^ ''gen van enkele kleine veranderingen in verband met betere bevestiging van kleine paarden, voldoet zij innbsp;gebruik aan alle haar gestelde eischen. Het instru-'hentarium onderging geen aanmerkelijke uitbreiding. Alleennbsp;quot;'^'’d de verzameling van instrumenten voor de verschillendenbsp;'quot;^fhoden ter castratie met eenige verrijkt, terwijl tevensnbsp;‘'r het onderwijs in de practische verloskunde een phan-
Werd aangemaakt.
e twee eerste studiejaren volgen voor een belangrijk daa ^ ^ onderwijs aan de landbouwschool. Zij ontvangennbsp;in natuurkunde, scheikunde, plantkunde,nbsp;''nde, bacteriologie en veeteelt, terwijl gedurende die
-ocr page 60-jaren aan de school zelf les wordt gegeven in ontleedkunde, weefselleer, physiologic, pharmacognosie en hoefbeslag.
De leerlingen van de 2 laatste studiejaren daarentegen ontvangen uitsluitend onderwijs aan de Inlandsche veeartsenschool en worden daar onderwezen in de leervakken;nbsp;heelkunde, ziektekunde, operatie- en verbandleer, geneesmiddel- en vergifleer, artsenijinengkunde, parasitaire ennbsp;besmettelijke ziekten, verloskunde, bacteriologie en kliniek.
Als vaste leeraar was in het verslagjaar alleen onderge-teekende aan de school verbonden, die voor het grootste deel de veeartsenijkundige vakken onderwees, met uitzondering van verloskunde, hoefbeslag, hoefziekten en prac-tische operatieleer, welke door den gouvernementsveeartsnbsp;Dr. H. J. Smit werden gegeven en van practische bacteriologie, hetgeen door Dr. L. de Bliek onderwezen werd.
Aan de landbouwschool werden bovengenoemde leervakken respectievelijk onderwezen door Dr. E. C. J. Mohr, Dr. J. C Ritsema, H. H. Zeylstra, Dr. J. J. Smith, C. A.nbsp;Backer, Dr. J. C. Koningsberger, E. de Kruyff en Dr.nbsp;H. J. Smit.
Zooveel mogelijk zal echter getracht worden in de toekomst het onderwijs door vaste leeraren te doen geven.
In het verslagjaar werd het 4de studiejaar pas gevormd bij het begin van den cursus 1909— 1910, dus op het eindenbsp;van 1909. Hel aantal leerlingen bedroeg toen 15, waarvannbsp;1 in het 4de, 4 in het 3de, 3 in het 2de en 7 in het 1ste studiejaar.nbsp;Het kleine aantal leerlingen in de hoogere studiejaren isnbsp;het gevolg van het feit dat vroeger per jaar slechts 4 leerlingen toegelaten werden. Nu is dit aantal op 8 gebracht.
Voor de specificatie van het onderwijs in de verschillende leervakken verwijs ik naar het jaarboek zelf om te besluitennbsp;met een kort overzicht van de werkzaamheden in de kliniek.
De dagen voor de consultatieve kliniek zijn Woensdag en Zaterdag van 11—1 uur, terwijl dagelijks patiënten innbsp;de stationnaire kliniek kunnen worden opgenomen.
-ocr page 61-49
Zoowel van de stationnaire als van de consultatieve kliniek Werd in 1909 nog maar een bescheiden gebruik gemaakt.
hoofdzaak Europeanen en een enkele keer Arabieren of Chineezen bieden hunne dieren ter behandeling aan. Denbsp;'nlanders stellen er blijkbaar nog geen vertrouwen in ennbsp;tullen waarschijnlijk pas zeer langzamerhand het voorbeeld
^Gr anderen volgen.
Verreweg het grootst aantal patiënten, zoowel van de consultatieve als van de stationnaire kliniek, vielen op hetnbsp;gebied der chirurgie. Patiënten met interne ziekten kwamen
'^cel minder voor.
De behandeling en verstrekking van geneesmiddelen geschiedt in de kliniek geheel kosteloos. Alleen in de station-tiaire kliniek moet voor voedings- en verplegingskosten 'volgens onderstaande tabel vergoeding betaald worden.
Voor een groot paard. nbsp;nbsp;nbsp;50 cent. per dag.
” nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rundnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
» buffel nbsp;nbsp;nbsp;25nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
Nadien speciale voeding voor een patiënt noodzakelijk
'^cgt;cht zijn, worden de kosten hiervoor extra in rekening
gebracht.
Verder is door de Regeering bepaald dat het vervoer van ^ cen heen en terug naar de stationnaire kliniek voor re-quot;ig van den Lande kan geschieden, voor zoover dit
ervoer per spoor kan plaats hebben. ri de consultatieve kliniek werden in het verslagjaar ternbsp;andeiing aangeboden 35 paarden, 6 runderen, 22 honden,nbsp;3tten, 1 varken, 1 geit en 33 kippen, dus te zamen 101nbsp;Patiënten. Hiervan herstelden er 73, terwijl er 18 stiervennbsp;rnoesten worden afgemaakt. Bovendien moesten er 5
ongeneeslijk worden ontslagen.
4
-ocr page 62-50
Het aantal patiënten opgenomen in de stationnaire kliniek bedroeg 39, waarvan 14 paarden, 5 runderen, 1 schaap, 1nbsp;geit, 15 honden en 3 katten. Hiervan herstelden 28. Voornbsp;den aard der ziekten en hunne beschrijvingen verwijs iknbsp;naar het origineel.
Tenslotte zij medegedeeld dat er in ’t geheel 48 grootere en kleinere operaties werden verricht, waarvan 19 bij paarden, 3 bij runderen, 13 bij honden, 6 bij katten en 7 bijnbsp;kippen. Eén patiënt bezweek tengevolge van de operatie, bijnbsp;4 werd het beoogde doel niet bereikt, terwijl 43 herstelden.
Leurink.
-ocr page 63-Aan Engelsch-Indische paardenartsen, die liet voornemen oiochten hebben de arsenicumbehandeling bij surralijdersnbsp;'n hunne districten toe te passen, werden in September 1909
onderstaande voorscliriften als leidraad gegeven. Daar ge*-bleken was, dat het gereedmaken en het transporteeren van nrsenicumsoluties te velde moeielijkheden oplevert, wordtnbsp;de behandelingsmethode met atoxyl en arsenicum in dennbsp;vorm van brokken aanbevolen.
Voorschriften voor de surrabehandeling. b Atoxyloplossingen moeten voor het gebruik met gedestilleerd of gekookt en daarna afgekoeld water verschnbsp;bereid worden. Acidum carbolicum mag voor het sterilisee-•¦en niet gebruikt worden, want het ontleedt het atoxyl. Denbsp;solutie moet onder de gebruikelijke aseptische voorzorgennbsp;onderhuidsch worden ingespoten.
Het atoxyl heeft op zich zelf geen geneeskrachtigen 'iivloed, maar bevrijdt de bloedcirculatie snel van rijpe trypa-nosomen. Daarom wordt het alleen gebruikt, wanneer try-Panosomen in de circulatie aanwezig zijn. In den aanvangnbsp;dcr behandeling is het gebruik daarvan aangewezen. Indiennbsp;de eerste dosis den volgenden dag geen volledig verdwijnennbsp;van de trypanosomen uit het bloed ten gevolge heeft, zalnbsp;^en tweede injectie van atoxyl binnen 24 uur volgen. Atoxylnbsp;’^oet in het donker bewaard worden. Het wordt evenalsnbsp;arsenicum, toegediend, nadat voedsel opgenomen is.
b. Na de atoxylinjectie volgen tien doses van acidum ^•¦senicosum in brokken. Het maken van de brokken ennbsp;het mengen van het geneesmiddel met andere ingrediëntennbsp;diene met zorg te geschieden.
bgt;e doses, die naar verhouding van het gewicht der
-ocr page 64-paarden zijn vastgesteld, worden in de drie bijgaande tabellen nauwkeurig omschreven. Om den anderen dag kunnen zij worden toegediend.
De hoeveelheid acidum arsenicosum wordt geleidelijk vermeerderd. Indien na een dosis een dier lusteloos is ofnbsp;geen eetlust heeft, moet het toedienen van een volgendenbsp;dosis uitgesteld worden, totdat deze versthijnselen zichnbsp;niet meer vertoonen. Indien na eenige doses een dier geennbsp;eetlust heeft, onrustig is en koliekverschijnselen vertoont,nbsp;wijst zulks er op, dat het dier die hoeveelheid acidumnbsp;arsenicosum niet heeft kunnen verdragen en moet de behandeling opgeschort worden, totdat patiënt weder bijgekomen is, waarna een volgende geringere hoeveelheid wordtnbsp;gegeven en geen vermeerdering in de toe te dienen dosesnbsp;mag plaats- hebben. De koliekverschijnselen moeten wordennbsp;bestreden met opium of andere sedativa.
Mochten gedurende de behandeling met arsenicum de trypanosomen weder in het bloed te voorschijn komen, dannbsp;zal opnieuw atoxyl toegediend moeten worden om de bloedcirculatie van de parasieten te bevrijden, waarna wederomnbsp;met arsenicum moet worden voortgegaan.
III. nbsp;nbsp;nbsp;De resultaten van het dagelijksch bloedonderzoek,nbsp;alsmede die van de opgenomen temperaturen dienen aan-geteekend te worden. Na afloop der behandeling moet hetnbsp;dier onder observatie blijven en zal het bloed nog dagelijksnbsp;(of minstens twee maal per week) gedurende een periodenbsp;van twee maanden onderzocht moeten worden.
Indien na een eerste behandeling een dier weder instort, moet een tweede gelijksoortige behandeling met weinignbsp;verhoogde doses van arsenicum plaats hebben.
IV. nbsp;nbsp;nbsp;Gedurende de behandeling moet het dier wordennbsp;afgestapt en krachtig worden gevoed.
Deze behandeling heeft een herstellingscijfer van 75% opgeleverd.
V. nbsp;nbsp;nbsp;Indien een paard lijdt aan surra in een vergevorderd
-ocr page 65-stadium eh verzwakt is, wordt het alleen met atoxylinjecties (net tusschenpoozen van 3 tot 4 dagen) behandeld en in-tusschen goed gevoed, totdat het voldoende op krachten isnbsp;on de arsenicumdoses te kunnen verdragen.
Cobs met een lichaamsgewicht van 300 tot 500 Lbs.
1ste dag |
50 |
3de „ |
1 |
5de „ |
1 |
7de „ |
IV4 |
9de „ |
IV4 |
11de „ |
IV2 |
13de „ |
CU |
ISde , |
1^/4 |
17de . |
1^/4 |
I9de |
2 |
21ste „ |
2 |
Lichte cavalerie ^ot 800 Lbs. |
paar |
1ste dag |
75 |
3de |
1 |
5de „ |
1 |
7de „ |
IV2 |
9de „ |
IV2 |
11de „ |
1^/4 |
13de |
1^/4 |
15de „ |
2 |
17de „ |
2 |
19de „ |
2‘/2 |
21ste „ |
2’/2 |
ccm. 4“/o atoxyl onderhuidsch. gr. acidum arsenicosum in brokken.
ccm. 4‘’/o atoxyl onderhuidsch.
Zware cavalerie en artillerie paarden met een lichaams-Sewicht van 800 tot 1000 Lbs. en daarboven.
-ocr page 66-
54 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Voor groote muildieren geldt dezelfde behandeling als voor zware paarden; voor kleine muildieren die der paarden met licht gewicht, evenwel met dat verschil dat eenenbsp;kleinere dosis atoxyl gegeven moet worden,
(Parasitology, a supplement to the Journal of hygiene Vol 3. No. 3 Sept. 1910. The cure of surra in horses bijnbsp;the administration of arsenic by J. D. E. Holmes, M. A. D. Sc.nbsp;Imperial bacteriologist to the governement of India.)
Jeronimos.
Het feit, dat aan de tot nu toe gevolgde methoden ter verkrijging van algemeene anaesthesie bij hond en kat steedsnbsp;vele gevaren en nadeelen verbonden zijn, bracht M. Charmoynbsp;er toe, om eene wijziging in de modus operandi der chloroformnarcose, welke in de humane chirurgie doorDr. Klappnbsp;te Berlijn gevolgd werd, bij bovengenoemde huisdierennbsp;in toepassing te brengen.
Klapp had opgemerkt, dat dieren, welke van tevoren adergelaten waren, yeel spoediger in narcose geraakteOi
-ocr page 67-hetgeen gemakkelijk te verklaren is, daar dan eene geringere hoeveelheid bloed met chloroform gesatureerd behoeft tenbsp;Worden.
Deze eenvoudige waarneming bracht den chirurg op het denkbeeld om deze gunstige werking der aderlating op eenenbsp;eenvoudigere wijze bij de te narcotiseeren patiënten te verkrijgen. Hij slaagde hierin door boven aan de dijen elastische ligaturen aan te leggen, welke flink aangehaald werden,nbsp;en waardoor het bloed in de onderste extremiteiten tijdelijknbsp;San de circulatie onttrokken en bij het narcotiseeren nietnbsp;aan de werking der chloroform blootgesteld wordt. Tevensnbsp;gaf deze methode nog een verder belangrijk voordeel n.1.nbsp;het snelle ontwaken van den patiënt, nadat de ligaturennbsp;'osgemaakt werden. Dan toch kwam het opgesloten bloed,nbsp;hat niet aan de toxische werking van de chloroform onderworpen was geweest en gedurende de stase in de bloed-''aten veel koolzuur opgenomen had, weer in circulatie.nbsp;Waardoor een verdunning en zuivering van liet overige bloednbsp;stand kwam, terwijl het koolzuur exciteerend werkte opnbsp;he groote zenuwcentra. Vooral aan de prikkelende werkingnbsp;'^an het koolzuur schrijft Klapp het snelle ontwaken toe.
hl dreigende gevallen van collaps bewees deze methode groote diensten. Het eenvoudig losmaken der ligaturennbsp;Was gewoonlijk voldoende om het gevaar af te wenden.
Nadeelen van het aanbrengen dezer ligaturen heeft Klapp nooit gezien. De patiënten hadden alleen eenige uren nanbsp;he operatie een jeukend gevoel in de beenen.
Schrijver heeft deze methode toegepast bij hond en kat' Hij brengt de elastische ligaturen (waarvoor gewone dunnenbsp;oaoutchoucslangen genomen kunnen worden) aan alle viernbsp;ledematen aan; bij de voorbeenen worden zij zoo hoognbsp;aiogelijk boven het elleboogsgewricht gelegd, bij de achter-heenen om de liezen geappliceerd. Twee slagen van denbsp;ligaturen zijn in het algemeen voldoende om het bloed innbsp;hc ledematen van het overige te isoleeren.
Wanneer eenmaal de ligaturen goed zitten, kan men de chloroformnarcose op de gewone wijze doen. De dierennbsp;geraken nu veel gauwer in slaap, terwijl na het losmakennbsp;der ligaturen de patiënten zeer spoedig ontwaken.
Schrijver heeft deze methode bij 19 ingrijpende operaties aangewend (breukoperaties, ovariotomie, wegnemen vannbsp;tumoren) en is zeer tevreden over het resultaat.
Alle patiënten hadden echter door het lange afsluiten van het bloed een tweezijdige radiaiisparalyse gekregen, dienbsp;na 2 a 3 dagen weer volkomen verdween. Schrijver beschouwt dit inconvenient van weinig belang, zelfs vindt hijnbsp;er eenige voordeelen aan verbonden; het belet toch dat denbsp;dieren de eerste dagen na de operatie (vooral van belangnbsp;na laparotomie) zich bewegen.'
{Recueil de Médecine Vétérinaire 1910, No. 17.)
V. Eck.
F. Hendrikse deelt mede in zijn praktijk zeer veel pathologische veranderingen van de boezems ontmoet tenbsp;hebben, waarvan de meesten geacquireerd, evenwel sommige beslist aangeboren waren. Onder de laatste wordennbsp;genoemd de niet purulente ophoopingen van vloeistoffen ennbsp;van gassen, welke in de klassieke werken niet genoemdnbsp;worden, zoodat de beschrijving van veel nut kan zijn.nbsp;Bovendien heeft hij bij de systematische behandeling vannbsp;de purulente sinusitis veel succes gehad, waarom het nietnbsp;van belang ontbloot is ook deze te vermelden.
Al komt de purulente sinusitis dikwijls als zelfstandige ziekte voor, veelal is zij gevolgziekte van naburige pathologische processen. Tot de zelfstandige sinusitidi kan men
-ocr page 69-57
'¦^kenen die veroorzaakt door trauma, al of niet gecombineerd fractuur. De symptomatische sinusitis ontstaat vooralnbsp;^oor alveolitis van een der vier laatste kiezen. Daar denbsp;''eranderingen aan de kiezen dan zeer gering kunnen zijn,
's een zeer nauwkeurig onderzoek bij het liggend dier en kunstlicht noodzakeiijk. Men overtuigt zich van denbsp;’itegriteit van de wrijfvlakten door te beproeven er metnbsp;metalen puntig voorwerp in te dringen. Gelukt dit,nbsp;kan met zeker zijn van caries, die dan ook hoogst-''^aar schijn lijk de oorzaak van de sinusitis van een dernbsp;kaakboezems is. De voorhoofdsboezemontsteking ontstaatnbsp;gewoonlijk door uitbreiding van uit de kaakboezems.
Ook kan een oorspronkelijke rhinitis zich uitbreiden over rnucosa van den sinus, vooral bij goedaardigen droes ennbsp;hialleus.
Ja den regel heeft men te doen met een éénzijdige mu-‘-Opurulente en stinkende neusuitvloeiïng met eenzijdige Jyaiphklierzwelli ng en -verharding. Daarbij bestaat gewoonlijknbsp;detizelfden kant een conjunctivitis. De percussie helptnbsp;''^einig voor de diagnose; soms echter is uitwendig eennbsp;•Jeformatie te zien, welke veroorzaakt wordt door den vloei-^Jofdruk op den sinuswand, wanneer de afvloeiing van denbsp;Pas bemoeilijkt is. Dan werkt de druk ook op den binnen-a^and en kan verschijnselen van ademnood veroorzaken.
JJet is steeds gewenscht de dieren aan een malleïnereactie onderwerpen.
behandeling geeft de schrijver aan te beginnen met ^aJiseptische dampbaden en aanwending van irriteerendenbsp;’^’ddelen op de kaak. Dit moet men echter 'niet te langnbsp;'^olhouden, daar men kostbaren tijd verliest, terwijl de anato-'^'sche veranderingen zich uitbreiden. (Waarom dan metnbsp;halve middelen begonnen? Red.)
Beter is spoedig te trepaneeren, dan kan men zich op de stellen van den bestaanden toestand en het zieke slym-locaal behandelen. Na doorboring van de beenplaat
-ocr page 70-onderzoekt men met den vinger de holte en men bevindt gewoonlijk de mucosa sterk verdikt en soms constateertnbsp;men er myxomateuze woekeringen. Ook de hoedanigheidnbsp;van de uitvloeiende pus wordt waargenomen. De vastenbsp;massa wordt met behulp van een lepel verwijderd. Daarnanbsp;wordt geïrrigeerd, steeds bij het staande dier, onder flinkennbsp;druk, waarbij men een gaastampon om de irrigeercanule doet,nbsp;zoodat deze het trepaneergat afsluit. Zoodoende kunnen even-tueele verstoppingen in de verbinding met de neusholtenbsp;worden opgeheven. Men spuit tien tot twaalf liter water in,nbsp;dat tenslotte geheel helder moet uitvloeien. Deze waterirri-gaties zet men enkele dagen voort tot het excretum zijn foetidenbsp;lucht verloren heeft en geen stukken meer bevat, een bewijsnbsp;dat dan de boezems schoon zijn. Vervolgens spuit men afwisselend verschillende antiseptica in, vijf a zes dagen hetzelfde,nbsp;vervolgens een ander, b.v. carbol, sublimaat, permanganasnbsp;kalicus enz. Dan verdwijnt langzamerhand de pus uit denbsp;uitvloeiing en wordt deze een gewone hypersecretie vannbsp;slijm, welke daarna bestreden wordt met adstringeerendenbsp;irrigaties gedurende een tiental dagen b. v. met aluin, ko-persulfaat, tannine of uitras argenticus. Daarna is het slym-vlies weder gezond en laat men het trepaneergat dichtgroeien. Soms houdt de uitvloeiing op, doordat myxomateuzenbsp;woekeringen de geheele holte gaan vullen.
Is de sinusitis veroorzaakt door caries van een der kiezen, dan extraheert men natuurlijk eerst de betreffende kies ennbsp;behandelt vervolgens de sinusitis op de beschreven wijze.
Naast deze purulente sinusitis ziet men nog al eens de boezems gevuld met niet purulent vocht, normaal boezem-secreet, dat onder gewone omstandigheden zijn uitweg vindtnbsp;door den neus. Soms echter, in den regel door een vor-mingsgebrek, bestaat geen of onvoldoende communicatienbsp;met den neus; dan hoopt het vocht zich op en maaktnbsp;van den boezem een cyste. Gewoonlijk worden de verschijnselen van deze optredende cyste in het eerste Ie-
-ocr page 71-59
''ensjaar opgemerkt. De kaak zwelt langzamerhand op; ^Ëgelijk ontwikkelt zich een neuscornage tengevolge vannbsp;deformatie van den binnenwand. De prognose is altijdnbsp;dubieus, daar men gewoonlijk laat geraadpleegd wordt ennbsp;det soms onmogelijk is de communicatie met den neusnbsp;te herstellen. De behandeling bestaat in trepanatie, waarnanbsp;de waterige vloeistof afloopt. In den sinus voelt mennbsp;dikwijls afzettingen van kalk. Onder hoogen druk spuitnbsp;Uien vervolgens veel water in, teneinde de hindernis tenbsp;overwinnen; ziet men spoedig een paar droppels vloeistofnbsp;oit den neus komen, dan is de toestand gunstig en is denbsp;communicatie in een paar dagen hersteld. Dan eischt echternbsp;*ict herstel van de beendeformatie nog maanden. Geluktnbsp;t^ct niet de communicatie te herstellen, dan kan men trachten dit kunstmatig te doen. Dan echter is de prognose hoogstnbsp;C’ugunstig, daar dergelijke openingen zich in den regel zeernbsp;Snel weer sluiten.
kan
t^an bestaat er nog een eigenaardige aandoening van den sinus, een accumulatie van gas, welke voorkomt bij veulensnbsp;Jonger dan een jaar. Deze wordt veroorzaakt door eennbsp;Soort ventielwerking van de communicatie tusschen neus ennbsp;t^oezem, waardoor wel lucht toegelaten wordt, maar dezenbsp;niet weer kan ontsnappen. Hoe die gasophooping zoo sterk
zijn, dat ze deformatie veroorzaakt is moeilijk te ver-
k'aren. Misschien komt het door het stijgen van de tempe-•¦atuur van de lucht na de opsluiting in den boezem, dat de Verhoogde druk ontstaat, welke in staat schijnt te zijn denbsp;'veeke beenderen van veulens, die nog niet vergroeid maarnbsp;‘^oor synarthrodiale gewrichten verbonden zijn, te doennbsp;uitzetten. Na de trepanatie merkt men de afwezigheid vannbsp;Vocht. De behandeling is overigens dezelfde als die bij denbsp;vochtaccumulatie.
P. Zijp.
60
In Teysmannia No. 10, 1910 deelt de heer Dr. W. G. Boorsma, in aansluiting met de proeven van vroegere onderzoekers over de vergiftigheid van Bankoewang, zijnenbsp;eigene onderzoekingen daaromtrent mede.
De zaden van deze plant, behoorende tot de familie der Leguminosen, bevatten een bekend, zeer krachtig werkend,nbsp;vergif voor visschen. Het vergiftige bestanddeel, het pa-chyrrhizid is slechts zeer weinig in water oplosbaar, dochnbsp;eene oplossing van 1 op 5 millioen is in staat om in 15nbsp;minuten goudvisschen volkomen te bedwelmen.
Van de andere deelen der plant zijn betrekkelijk weinig onderzoekingen op giftigheid verricht.
Schrijver noemt het artikel van van der Kemp, (Tijdschrift voor Nijverheid en Landbouw in N. 1. XXI) waarin allenbsp;bovenaardsche deelen als vergiftig worden aangemerkt; verder Greshoff’s Indische Vergiftrapporten (1902), waarinnbsp;het sap van de kiemende aardvruchten van Bangkoewangnbsp;als een sleepend vergif genoemd wordt. De voortdurendenbsp;toediening van kleine hoeveelheden zóu loomheid, coma,nbsp;benauwde ademhaling en ten slotte doodelijke uitputtingnbsp;veroorzaken.
Een hond werd dagelijks een eetlepel van dit sap toegediend; na 8 dagen verkeerde het dier in zoo’n ellendigen toestand, dat men tot afmaking overging.
Ten slotte releveert Boorsma het artikel van Fischer, (Veeartsenijkundige Bladen voor Ned.-Indië deel XI 1898)nbsp;waarin deze melding maakt van zijne proeven bij eennbsp;paard.
Dit dier kreeg blaren, bloemen en vruchten tot eene hoeveelheid van 1 KG., vermengd door zijn gras te eten, zonder dat het er eenigszins op reageerde.
-ocr page 73-Het feit dat het volksgeloof nog steeds hecht aan de vergif-^'gheid van onvolkomen ontwikkelde bangkoewangknollen, schrijver aanleiding tot zijne eigene onderzoekingen.
Een hond van middelmatige grootte werd dagelijks het van 150 gram ongeschilde, nog onvolkomen ontwikkelde,nbsp;bangkoewangknollen door zijn rijst gevoerd. Na 24 dagennbsp;quot;^erd deze proef gestaakt, daar het dier geen enkel ziekte-'^^rschijnsel vertoonde.
Een zelfde negatief resultaat verkreeg men bij een anderen 1'ond met de voeding van het sap uit kiemende bangkoe-''^^'igknollen. Ook voor visschen is het sap uit de knollennbsp;''erkregen niet giftig, zelfs niet in eene oplossing van 1 op 24.
^el bleek evenals in de zaden, in de blaren der plant
een vergif voor visschen voor te komen, hoewel in geringere
hoeveelheid, terwijl visschen hiermede vergiftigd dezelfde
'verschijnselen vertoonen. Dat ook hier het vergif pachyrrhizid is
’ 's zeer waarschijnlijk. Het vocht verkregen door het stampen van de blaren met water is eenigszins opalesceerend.nbsp;^et kiezelaarde geschud en vervolgens gefiltreerd wordtnbsp;b^ze vloeistof echter helder en is niet meer giftig. Hetzelfdenbsp;men bereiken door de vloeistof te koken. Dan scheidtnbsp;2gt;ch een groenachtige massa af, terwijl de vloeistof heldernbsp;bijna ongiftig wordt. Daarentegen bevat deze groenenbsp;'nassa het vergif wel. Blaren zoowel als zaden blekennbsp;bas voor visschen vergiftig te zijn, doch de knollen niet.nbsp;^'v^nmin zijn deze laatste giftig voor hoogere dieren.
De nu volgende proeven doen zien dat behalve voor vis-^ahen, de bladen en zaden ook giftig zijn voor hoogere dieren.
¦^31 2 honden, 2 bokken en een rund werden de blaren en ^aden op verschillende wijzen toebereid, per os toegediend.
len vertoonden een groote tegenzin en het was zeer moeilijk
^ sten zoo te prepareeren, dat de dieren het niet lieten staan.
Ziekte
Hijna onmiddellijk na de opname braakten de honden het °Pgsnomene weder uit en vertoonden daardoor geen andere
verschijnselen.
62
Bij de bokken werd' tijdelijk gebrek aan eetlust en loom* heid waargenomen.
Het rundi waaraan een aftreksel van 100 gr. bladpoeder verstrekt werd, vertoonde daarop alleen eene temperatuurs-verlaging. Een paar dagen later kreeg het een drank, bereidnbsp;uit 200 gr. zaad, waaraan het stierf onder de verschijnselennbsp;van lusteloosheid, temperatuursverlaging, opzwellen der buik,nbsp;vervolgens verlamming, terwijl de ademhaling zeer bemoeilijkt was.
Cavia’s, subcutaan ingespoten met een aftreksel van 'l2gram zaad, stierven daaraan binnen een half uur ook weer ondernbsp;verschijnselen van verlamming en bemoeilijkte ademhaling.
Uit zijne proeven trekt schrijver de volgende conclusies:
Bangkoewangknollen zijn niet giftig.
Bangkoewangzaden en bangkoewangblaren (hoewel in mindere mate) zijn, waarschijnlijk door hun gehalte aannbsp;pachyrrhizid, voor visschen en hoogere dieren vergiftig,nbsp;zoowel per os toegediend als direct in de bloedbaan gebracht.
Door de groote afkeer, die de verschillende dieren voor de Bangkoewangplant toonen, zal de kans op spontanenbsp;vergiftiging zeer klein zijn.
G. L.
Het veneuse (aderlijke) bloed, dat zich in de richting naar het hart toe moet verplaatsen, zal vooral in die lichaams-deelen, welke het verst van het hart verwijderd gelegen zijnnbsp;en waar de drijfkracht zich dus het minst doet gevoelen,nbsp;bij zijn beweging geen grooten weerstand kunnen overwinnen.nbsp;Waar deze beweging tegen de zwaartekracht in moet geschieden, zooals in de beenen der paarden, is de weerstandnbsp;dikwijls reeds voldoende om stoornissen te veroorzaken,
-ocr page 75-63
bestaande in een overvulling met bloed van de aderen, ook ''an de kleinste vaatjes, tengevolge waarvan deze zich abnormaal kunnen verwijden. De bloedstroom zal dan innbsp;nieerdere of mindere mate stagneeren; er treedt veneusenbsp;stuwing op. Onder deze omstandigheden zoekt de in denbsp;kleinste vaatjes opgehoopte bloedvloeistof een uitweg innbsp;^'jdelingsche richting; er treedt een vermeerderde hoeveelheid vloeistof op in de verschillende weefsels ter plaatse,nbsp;'''elke hoeveelheid zóó groot kan worden, dat uitwendignbsp;^Welling (oedema) waarneembaar wordt. Bij lichte gradennbsp;''an stuwing bevat deze vloeistof nagenoeg geen roodenbsp;bloedlichaampjes en weinig eiwitstoffen; bij heviger gradennbsp;neemt de hoeveelheid van beide toe.
Eén der invloeden, waardoor de veneuse bloedstroom quot;'ordt bevorderd (dus het optreden van oedema tegengegaan)nbsp;'S beweging. Bij de afwisselende samentrekking en ontspanning der spieren heeft een telkens herhaalde kortstondigenbsp;Compressie der aderen plaats. Deze aderen zijn op verschillende plaatsen voorzien van kleppen, waardoor denbsp;stroom van het bloed slechts in één richting (n.1. naar hetnbsp;hart toe) gemakkelijk kan geschieden. Door afwisselendenbsp;druk op de aderen en ontspanning daarvan, worden dezenbsp;dus telkens leêggedrukt, waarbij het bloed zich in de ge-'venschte richting moet bewegen, terwijl daarna deze vannbsp;bloed ontlaste aderen weder gemakkelijk het bloed uit denbsp;'ager gelegen deelen opnemen, om dit vervolgens wedernbsp;Verder te laten stuwen. Ook de bij het afwisselend neerzetten en opheffen van de hoeven telkens plaats hebbendenbsp;Compressie en dilatatie van de groote adernetten in denbsp;hoeven werkt om dezelfde reden gunstig. Het is dan ooknbsp;cen algemeen bekend feit, dat reeds door afstappen denbsp;zwelling der onderbeenen grootendeels kan verdwijnen.
Voorts wordt het optreden van oedema tegengaan door den natuurlijken, van de weefsels uitgaanden tegendruk ennbsp;de elasticiteit van de weefsels zelf. Deze kunnen tot op
-ocr page 76-zekere hoogte het uittreden van bloedvocht verhinderen. Wanneer echter herhaalde malen of langen tijd achtereennbsp;de op deze weefsels inwerkende druk verhoogd is, vermindert die elasticiteit en zal het optreden van oedema vergemakkelijkt worden. Deze tegendruk der weefsels is bijnbsp;sommige diersoorten veel geringer dan bij andere. Dochnbsp;ook bij de verschillende individuen van eenzelfde soort isnbsp;deze tegendruk vaak ongelijk (al of niet lymphatische dieren),nbsp;het is ook eenigszins als een raseigenschap te beschouwen’nbsp;Zoo zijn deze weefsels vaster en dichter bij de warmbloedige paarden; grover en meer losmazig bij koudbloedige.
Er bestaan lagere dieren, die, als men ze eenigen tijd in verticale richting houdt, sterven, doordat al het bloed naarnbsp;omlaag zaakt. Doet men hetzelfde, doch draagt men daarbijnbsp;zorg, dat de romp onder water gedompeld blijft, dan blijftnbsp;de circulatie bestaan. De uitwendige druk door het waternbsp;op het lichaam uitgeoefend maakt dan evenwicht met dennbsp;druk der zwaartekracht van het bloed op de lager gelegennbsp;lichaamsde'elen, verhindert dat die deelen zich onder dennbsp;invloed van dien druk te sterk uitzetten en verhoogt dusnbsp;den druk van de weefsels op de vaatwanden. Hoewel innbsp;geringere mate doet zich een dergelijke uitwendige druknbsp;ook bij hoogere diersoorten gelden. De verkwikkende werking van een bad bij vermoeienis berust grootendeels opnbsp;bevordering van de circulatie door opheffing van bloedsop-hooping in de lagere extremiteiten; een zitbad of zelfs eennbsp;voetbad werken ook reeds op deze wijze gunstig.
Gevoel van vermoeienis verdwijnt het spoedigst bij krach-tigen bloedstroom in de betreffende lichaamsdeelen, dus bij goede voeding daarvan. Bevordering van den afvoer vannbsp;het aderlijk bloed werkt den toevoer van het slagaderlijkenbsp;bloed in de hand. De ervaring, dat gevoel van vermoeidheid in de beenen spoediger verdwijnt, wanneer men zenbsp;hoog legt, dan bij zittende houding, berust op niets anders.
Na iedere inspanning blijft nog geruimen tijd vermeer-
-ocr page 77-65
derde voeding van de betreffende spieren, gewrichten enz. loodig om het evenwicht in de stofwisseling te herstellen-;nbsp;bestaat dus bij de ingetreden rust in den eersten tijd nognbsp;verhoogde aandrang van slagaderlijk bloed. Het oedemanbsp;zal spoediger optreden naarmate de bloedsaandrangnbsp;sterker is en de bloedsafvoer moeielijker geschiedt. Bijnbsp;'iioeilijken bloedsafvoer zal ook de toevoer niet behoor^nbsp;'Ük kunnen geschieden; de zoo noodige krachtige voedingnbsp;van de deelen, die het meest door de inspanning hebbennbsp;geleden, heeft dan op onvoldoende wijze plaats. Bij hetnbsp;egt;edema bestaat dus een toestand van gebrekkige voeding;nbsp;ket lichaamsdeel vöelt koud aan tengevolge van de ver-'^ngzaming van den bloedstroom, de vermindering vannbsp;zuurstofgehalte van het bloed en van onvoldoende orga-U'Sche wisselwerkingen in de weefsels.
Zonder dat het nog aanstonds tot hevige stoornissen behoeft te komen, werkt reeds iedere toestand, waarbij het bovengenoemde in zeer lichten graad optreedt, nadeelig ennbsp;zul niet nalaten vroeger of later zijn schadelijken invloednbsp;doen kennen.
Deze toestanden doen zich bij onze troepenpaarden ruimschoots voor. De diensten, welke de dieren verrichten, stellen aan hunne ledematen geheel andere eischen dan innbsp;natuurstaat. Het dragen van den ruiter en het trekkennbsp;''Un een last verhoogt de belasting van gewrichten en pezennbsp;’’ceds aanzienlijk, terwijl het gaan op ongelijken, dikwijlsnbsp;steenachtigen bodem zeer veel vergt van deze deelen, welkenbsp;belangrijk moeten bijdragen tot de schokbreking bij denbsp;beweging. Ook de verdeeling van den arbeid verschilt vannbsp;be beweging in den natuurtoestand.
Eenige, soms verscheidene, uren van den dag worden besteed aan den marsch of de oefening, waarbij inspanningnbsp;gevergd wordt, waarna verder de dieren voor het overigenbsp;gedeelte der 24 uren vrijwel onbewegelijk op stal blijven staan.nbsp;Qe reeds genoemde nadeelen zullen dus dan gemakkelijk
5
-ocr page 78-kunnen optreden en met het gevolg, dat de pezen, gewrichten enz. der onderbeenen, waarvan bij onze paarden juist het meest geëischt wordt, die zoo krachtig mogelijk dienennbsp;te zijn, op onvoldoende wijze worden gevoed en vernieuwdnbsp;en in weerstandsvermogen achteruitgaan. Bij langdurignbsp;bestaand of herhaald optredend oedema heeft bovendien tengevolge van de organisatie der vezelstoffen, vermeerdering vannbsp;het bestaande bindweefsel en vorming van nieuwe bindweef-selelementen plaats. Het gevolg hiervan is, dat de vrije, elastische buiging in de gewrichten verloren gaat, zoodat de schoknbsp;bij de beweging onvoldoende gebroken wordt en meer rechtstreeks stootend van been op been wordt overgebracht.
Dit werkt nadeelig op de gewrichten; ze geraken in chronische ontsteking; er ontstaat gewrichtsverdikking, verstijving der gewrichten, neiging tot aanstooten bij het gaan, enz. Dit alles gaat gepaard met stellen stand, peesverkortingnbsp;en peesverdikking en kan kreupelheden van allerlei aardnbsp;medebrengen.
Het is niet zonder reden, dat men in de allereerste plaats de beenen der paarden z. g. „droog” wenscht. De ervaringnbsp;heeft reeds ruimschoots bewezen, dat paarden met opgezettenbsp;beenen spoedig versleten zijn, en dat het er bij het gebruiknbsp;der paarden op aankomt om het optreden van zwellingennbsp;aldaar tegen te gaan.
Ieder paardenkenner en trainer weet zulks en gebruikt dan ook bandages voor zijn paarden. Geen bereden officier,nbsp;die prijs stelt op zijn paard, verzuimt op deze wijze denbsp;beenen behoorlijk te verzorgen. Men wacht niet, totdatnbsp;oedema is opgetreden om het eerst dan te gaan bestrijden.nbsp;Al zijn de beenen prachtig droog, men doet toch reeds alnbsp;het mogelijke om een begin van het, terecht zeer gevreesde,nbsp;oedeem te voorkomen. Waarom laat men die zorg dan nanbsp;bij de troepenpaarden?
Officiers- en luxepaarden verkeeren nog in de gunstige omstandigheid, dat ze geregeld afgestapt kunnen worden
-ocr page 79-67
tta het dienstdoen en eenige uren daarna, hetgeen met de troepenpaarden niet geschiedt. Te meer is het dan ooknbsp;gewenscht, dat de beenen onzer legerpaarden geregeld ge-bandageerd worden. Waar men het algemeen toepast bijnbsp;be edele paarden, is het voor de koudbloedige, waartoenbsp;^eu groot deel onzer troepenpaarden behooren, nog meernbsp;'loodig. De stijve en z. g. „vermoeide” gangen van velenbsp;paarden moeten m. i. voor een groot deel aan het nietnbsp;bandageeren worden toegeschreven. Dikwijls wordt dan denbsp;rgt;orzaak gezocht in algemeene zwakte en extra-ration verstrekt, doch al wordt dan de voedingstoestand ook uit-aiuntend, de beenen, waar het op aankomt, zijn en blijvennbsp;de oorzaak van de gebrekkige gangen.
Door bandages zullen vele beengebreken voorkomen worden en die, welke reeds bestaan, langzamerhand verminderen; de dieren zullen daardoor beter in conditie blijven en langernbsp;bruikbaar zijn.
De noodzakelijkheid van het gebruik van beenbandages geldt voor onze Australische troepenpaarden met hun minder solide beenwerk en met het oog op de zware terreinen,nbsp;'vaarop ze hun diensten moeten verrichten, in sterkere matenbsp;dan bij andere legers, getuige de korte tijd, gedurendenbsp;'''eiken ze gemiddeld voor den dienst bruikbaar blijven.
Moge dan ook spoedig het nut der beenbandages voor de legerpaarden algemeen ingezien worden en de invoeringnbsp;^rvan bij den troep niet lang op zich laten wachten. Ondernbsp;^be omstandigheden, ook op meerdaagsche oefeningen ennbsp;velde zijn ze te gebruiken, daar ze wegens hun geringnbsp;gewicht overal gemakkelijk medegenomen kunnen worden.
De prijs dier bandages is in verhouding tot de gunstige '¦esultaten, die ze bij ons kostbare paardenmaterieel kunnennbsp;Opleveren, zóó gering, dat deze zeker onmogelijk in ernstnbsp;^'s een bezwaar kan worden opgegeven.
Dat deze bandages behoorlijk moeten aangelegd worden vooral niet te vast aangehaald mogen worden, waardoor
ze meer nadeel dan nut zouden opleveren, meen ik als bekend te mogen veronderstellen.
J. VAN Slooten.
Militair paardenarts der Ie klasse. (Ind. Mil. Tijdschrift 1910 no. 11.)
Sedert de instelling van gemeenten in Indië zijn verschillende aangelegenheden, die vóór dien aan de zorg van ambtenaren van het binnenlandsch bestuur of van plaatselijke vereenigingen waren toevertrouwd, een onderdeel geworden van de bemoeienis der gemeenteraden. Het zijnnbsp;inzonderheid die instellingen, wejke van zuiver plaatselijknbsp;belang zijn en daaronder behooren wel in de eerste plaatsnbsp;de openbare slachthuizen.
In de europeesche steden vindt men bijna overal, waar de slacht eenige beteekenis heeft, een abattoir. Het nutnbsp;hiervan ligt voor de hand; alleen in een abattoir kan vannbsp;behoorlijke controle op het te slachten vee en op het vleeschnbsp;sprake zijn en uit een oogpunt van algemeene hygiëne isnbsp;het van belang dat de verschillende plaatsen, waar het sla-gersbedrijf wordt uitgeoefend, in één worden saamgebracht,nbsp;waar het mogelijk is de noodige zindelijkheid te betrachten,nbsp;zoodat niet verschillende wijken van de plaats door de aanwezigheid van niet naar de eischen des tijds ingerichtenbsp;slagerijen worden verontreinigd.
Niet overal is de oprichting van een abattoir mogelijk. Kleine plaatsen, waar de slacht weinig beteekenis heeft,nbsp;kunnen zich die weelde niet veroorloven, daar de oprichting te duur zou zijn en het beheer te veel van de
-ocr page 81-69
financieele draagkracht zou eisclien. Op vele plaatsen in Indië is echter de slacht zeer aanzienlijk en zou de.oprichting vannbsp;een algemeen slachthuis alle reden van bestaan hebben. Enkelenbsp;plaatsen, waaronder Batavia, Soerabaja, Magelang,nbsp;e.a. hebben reeds tot de oprichting er van besloten.
Bij de beoordeeling of op een plaats een abattoir levensvatbaarheid zal hebben en niet te zwaar zal drukken op de gemeente-financiën, is het in de eerste plaats noodig nate-gaan, hoe groot ’t aantal dieren is dat maandelijks geslachtnbsp;Wordt. Dit toch levert de bron van inkomsten, waaruit denbsp;onkosten moeten worden bestreden. Van elk dier, groot ennbsp;Wein, kan een zekere som als keurgeld worden geheven ennbsp;alhoewel dit bedrag rekbaar is, is het toch aan grenzennbsp;gebonden. De keurgelden, die in Holland aan de abattoirsnbsp;Worden betaald, schommelen voor een stuk groot vee tus-schen ƒ 1.50 en / 3.50; voor een varken wordt ongeveernbsp;de helft betaald. De gewichten en prijzen van slachtveenbsp;Holland en in Indië bij elkaar vergelijkende, zou mennbsp;gt;a Indië ten hoogste ƒ 1.50 voor een stuk groot vee, ƒ0.75nbsp;Voor een varken en ƒ 0.25 voor een stuk klein vee mogennbsp;‘¦ekenen. Al te angstvallig met het bepalen van het keurgeld behoeft men m. i. niet te zijn, daar niet de slagernbsp;doch het groote, vleesch-consumeerende publiek dit betaalt.nbsp;Van den anderen kant moet het keurgeld geregeld wordennbsp;quot;aar de uitgaven, die aan het beheer van het slachthuis, plusnbsp;aflossing en rente van geleend kapitaal verbonden zijn ennbsp;t*shoeft men geen geld overtehouden. In Holland hebbennbsp;'verschillende abattoirs, behalve de keurgelden, nog anderenbsp;'quot;komsten: voor het bewaren van vleesch in de koelhuizen,nbsp;''''or het stallen van vee, voor het steriliseeren wordt afzonderlijk betaald en de verkoop van ijs levert ook nognbsp;'quot;komsten.
gemeenten, waar een abattoir gebouwd wordt, zullen daarvoor als regel een leening moeten sluiten.
Daar het, van veel belang is, dat de opterichten abattoirs
-ocr page 82-70
direct goed in elkaar Worden gezet, kan het zijn nut hebben hier eens in korte trekken nategaan aan welke eischen een slachthuis moet voldoen.
In de eerste plaats moet een geschikt terrein worden uitgezócht, gelegen dicht bij, doch buiten de kota, niet te ver van het centrum en van de plaatsen waar het vleesch verkochtnbsp;moet worden. De voordeelen hiervan spreken voor zich zelf-
Vroeger werden dikwijls terreinen gezocht ver buiten de bewoonde buurten; billijkheid in aankoopsprijs van den grondnbsp;en ook hygiënische overwegingen werden als redenen daarvoor aangehaald, ’t Eerste kan natuurlijk nog steeds eennbsp;punt van overweging uitmaken, ’t tweede mag echter nietnbsp;meer als geldend beschouwd worden, voorop gesteld datnbsp;men het slachthuis naar de eischen des tijds inricht. Innbsp;dat geval behoeft van verontreiniging van lucht en bodemnbsp;geen sprake te zijn.
Wanneer aan het slachthuis huiddrogerijen, vetsmelterijen of andere onwelriekende nevenbedrijven verbonden zijn, kannbsp;dit een reden zijn, dat men het slachthuis ver van de bewoonde buurt wil hebben. Beter is het dan, die zaken ernbsp;van aftescheiden en daarvoor een ander, verder afgelegennbsp;terrein aantewijzen.
Toch is het bepalen van het terrein, waar men een slachthuis wil bouwen, van ’t grootste belang en dienen de volgende zaken daarbij voor oogen gehouden te worden.
Bouwt met het abattoir aan een rivier, die den afval moet wegvoeren, dan zal men benedenstrooms en niet boven-strooms van de stad gaan.
Het terrein moet van verschillende kanten gemakkelijk langs gewone verkeerswegen te bereiken zijn, terwijl hetnbsp;van veel belang is, wanneer men verbinding te water ofnbsp;per spoor kan bewerkstelligen.
Dit laatste is van bijzonder belang, wanneer, ’t geen in Indië nogal eens voorkomt, de veebeweging door quaran-taine-maatreg^len bemoeilijkt vyordt,
-ocr page 83-Als men dan het vee, van buiten komende, rechtstreeks per boot of per spoor tot op het terrein van het slachthuisnbsp;kan brengen, zal dit vaak toegestaan worden, terwijl andersnbsp;door politiebepalingen het bedrijf tijdelijk zeer belemmerdnbsp;zou worden.
Men kiest bij voorkeur een vierkant terrein; de verschillende gebouwen komen dan niet te ver uit elkaar te liggen en uitbreiding naar alle zijden is mogelijk. Op dit laatstenbsp;loch moet steeds gerekend worden, daar de steden overal in grootte toenemen en de slacht in gelijke verhoudingnbsp;''ermeerdert. De verschillende gebouwen moeten zoo ver uitnbsp;elkaar staan, dat die elk afzonderlijk, desgewenscht, uitge-breid en vergroot kunnen worden. Moet men later uitbreidennbsp;en terrein aankoopen, dan komt men voor enorme uitgaven.nbsp;^3n belang is het dus eerst het geheele plan voor hetnbsp;abattoir klaar te maken en dan nategaan hoeveel terreinnbsp;¦^en noodig heeft. Vaak ziet men het omgekeerde gebeuren,nbsp;'vordt een terrein uitgezocht en tracht men het zoo uittere-kenen dat de noodige gebouwen er een plaatsje kunnen
vinden.
Voor Europa worden wel tabellen aangegeven en gelden cijfers, door Dr. Schwarz verzameld, voor vrij steekhoudend. Deze berekent voor eene stad tot 10000 inwonersnbsp;Pcr hoofd 0.86 M^., voor een stad tot 20000 inwoners 0.55nbsp;tot 30000 inwonèrs 0.45 M^., tot 100000 inwonersnbsp;0-34 M^., en boven 100000 inwoners 0.18 M^. grond. Innbsp;hoeverre deze gegevens voor Indië opgaan, zal de onder-''quot;'ding moeten leeren.
Een behoorlijk droog terrein, dat in den Westmoesson aiet in gg,^ modderpoel verandert, is van belang. Noodignbsp;^3l het zijn het terrein tusschen de verschillende gebouwen
bestraten of te begrinden.
Een hoofdzaak is verder de watervoorziening.
Een ruime hoeveelheid zuiver water dient beschikbaar te Wanneer de aansluiting aan de gewone leiding te duur
-ocr page 84-72
wordt, zal men putten moeten boren of graven, die ook in den drogen tijd voldoende water kunnen leveren. '/4nbsp;mag voor elke slachting wel berekend worden.
Wanneer op de plaats, waar een abattoir is of wordt opgericht, een veemarkt van eenig belang is, moet men trachten deze twee zaken in eikaars nabijheid te hebben.nbsp;De slagers toch zijn de grootste afnemers op de markt,nbsp;zoodat het meeste vee vandaar direct naar het slachthuisnbsp;verhuist.
Waar we over het terrein van het slachthuis in de eerste plaats hebben uitgeweid, zullen we nu in ’t kort over denbsp;inrichting zelf iets meedeelen, de architectuur echter onbe-'nbsp;sproken latende.
Het geheele terrein van het slachthuis moet goed afgesloten zijn, zoodat alles langs één ingang naar binnen komt.
De afdeeling, voor de varkensslacht bestemd, is streng afgezonderd van de andere gedeelten.
Bij den ingang, die afgesloten kan worden, vindt men het administratiegebouw, het welk bevat;
1. nbsp;nbsp;nbsp;een kamer voor den portier;
2. nbsp;nbsp;nbsp;één of twee kamers voor de ambtenaren, die de slacht-belasting innen;
3. nbsp;nbsp;nbsp;één of twee kamers voor de administratie van hetnbsp;slachthuis, voor boekhouding, kas, enz.;
4. nbsp;nbsp;nbsp;een kamer voor den directeur;
5. nbsp;nbsp;nbsp;één of twee kamers voor de keurmeesters;
6. nbsp;nbsp;nbsp;een laboratorium met twee aangrenzende kleine kamersnbsp;voor hel ruwere onderzoek.
Aan of naast het administratie-gebouw bevindt zich de woning van den europeeschen opzichter, die met het da-gelijksch toezicht belast is.
Achter die gebouw (en) houdt men een flink terrein open, daarachter staan de slachthallen, aan de eene zijdenbsp;van den scheidingsmuur die voor de varkens, aan den anderen kant een grootere voor het groote vee en een kleinere
-ocr page 85-73
Voor het klein vee. Men kan ze ook in één hal samenbrengen, hetgeen echter voor de contröle minder verkieslijk is. Over de inrichting van de slachthallen later meer, we zullennbsp;eerst eens nagaan, wat we verder noodig hebben.
De meeste europeesche abattoirs, de grootere alle, hebben een koelhuis, eene inrichting, waar het vleesch bij lagenbsp;temperatuur bewaard kan blijven. De wanden zijn dik,nbsp;«leestal van een dubbele steenlaag, waar tnsschen eennbsp;slecht geleidende stof, b.v. turf, is aangebracht. Door middelnbsp;Van afgekoelde lucht wordt het inwendige op lage temperatuur gebracht
De ruimte binnen is in tweeën verdeeld. Het kleinste voor-gedeelte, ’t vóórkoelhuis genaamd, is een vrij groote ruimte, it'e direct door middel van een luchtspoor met de slacht-'lallen in verbinding staat, zoodat de geslachte dieren ge-¦«akkelijk hierheen getransporteerd en opgehangen kunnennbsp;'vorden. Het overige gedeelde yan het koelhuis, dat doornbsp;dikken muur met dubbele deuren van ’t vóórkoelhuis,
afgesloten, bevat een groote menigte, door tralies of ijzergaas van elkaar gescheiden ruimten, cellen genaamd, niet grooter dan 4 in oppervlakte, die elk op zich zelf afgesloten. kunnen worden en door de verschillende slagersnbsp;^egen vastgestelde prijzen in bruikleen worden genomen.nbsp;Het vleesch wordt in deze cellen bewaard en kan, daar denbsp;temperatuur niet hooger dan 1 a 2 graden C. is, dagen, janbsp;vveken goed blijven.
Een koelhuis is in aanleg en gebruik vrij duur en zal dit ''«oral in Indië zijn, waar men de temperatuur verscheidenenbsp;graden meer omlaag moet brengen, zoodat bij het opmakennbsp;een plan wel direct de vraag overwogen moet worden;nbsp;''^'1 men een koelhuis bij ’t slachthuis hebben of niet. Ernbsp;komt nog dit bij: waar men een koelhuis en vóórkoelhuisnbsp;keeft, waarlieen de dieren na ’t slachten verhuizen, is denbsp;^'achtplaats direct weer beschikbaar voor een volgend diernbsp;kan men dus met minder ruimte in de slachthal volstaan.
-ocr page 86-74
dan wanneer de dieren daar blijven hangen en verder uitgeslacht worden.
In Indië worden de dieren ’s morgens zeer vroeg geslacht en het vleesch eenige uren later rondgebracht of op denbsp;pasar verkocht, of wel ze worden ’s middags geslaclit, blijvennbsp;’s naclits over hangen en wordt het vleesch den volgendennbsp;morgen vroeg verkocht. Dit laatste is beter, daar het vleeschnbsp;dan behoorlijk kan leegbloeden en besterven; dit dient dusnbsp;bevorderd te worden, daarvoor is echter noodig dat mennbsp;een plaats heeft, waar de geslachte dieren kunnen wordennbsp;opgehangen en bewaard. Voor den korten tijd dat hetnbsp;vleesch bewaard wordt, is het niet noodzakelijk dat mennbsp;de temperatuur, die ’s nachts toch zoo hoog niet is, kunstmatig verlaagt en zou men kunnen volstaan met een soortnbsp;vleeschhal, die gebruikt wordt in de plaats van het vóór-koelhuis in de europeesche abattoirs.
Wil men later, wanneer dit gewenscht schijnt, de vleeschhal in een koelhuis veranderen, dan is dit nog altijd mogelijk.
Deze vleeschhal moet dus door een luchtspoor met de slachthallen in verbinding staan en het kan raadzaam zijn,nbsp;dat de hal in verschillende afgesloten vakken verdeeld is,nbsp;zoodat men eiken slager zijn compartiment kan geven,nbsp;waardoor verruilen of stelen van vleesch uitgesloten wordt.
Eveneens in de buurt van de slachthallen, doch liefst aan de andere zijde, zijn de plaatsen aanteleggen waar denbsp;ingewanden (maag en darmen) geledigd en schoongemaaktnbsp;worden. Op kleine karretjes worden de magen en darmennbsp;naar het mest- of penshuis gereden en hier geledigd.
De mest moet van hier uit gemakkelijk weggehaald kunnen worden en mag niet op het terrein blijven liggen. Naast het penshuis is de darmwasscherij, ’t geen op aannbsp;den wand bevestigde tafels geschiedt, waarboven op verschillende plaatsen kranen voor spoelwater zijn aangebracht.
Voor stalling van het vee dient behoorlijk ruimte te zijn; hoeveel, hangt van de uitgebreidheid van den slacht af.
-ocr page 87-In de veestallen heeft de keuring van ’t levende vee plaats. Worden ze na de keuring direct of nog denzelfden dagnbsp;geslacht, dan is geen stalgeld verschuldigd, wei als ze ernbsp;een 'nacht verblijven.
In de varkensslachterij is geregeld heet water noodig, zoodat een stoomketel met bijbehooren en een waterreservoirnbsp;'n de buurt van de varkenshat aangelegd moeten worden.
Verder dient voor vernietiging van afgekenrde deelen en voor sterilisatie van vleesch, dat minderwaardig is, dochnbsp;'^og niet geheel in de termen van afkeuring valt, gezorgdnbsp;worden; een verbrandingsoven en sterilisator zijn daar-voor onmisbaar. Deze moeten worden geplaatst niet te vernbsp;''3'! den stoomketel. Sterilisators van Hartmann, die totnbsp;I s IV2 atmosfeer overdruk gaan, zijn toereikend.
Noodzakelijk is bij een groot abattoir eene gelegenheid voor het slachten van ziek of van ziekte verdacht vee. Bijnbsp;slachthuis moet een kleine stal zijn, waar zieke dierennbsp;voör het slachten kunnen worden ondergebracht en een ver-waar het onderzoek na ’t slachten kan plaats hebben-
Deze vertrekken dienen alle gesloten, niét open te zijn gelegen op eene afzonderlijke, geïsoleerde plaats van hetnbsp;lerrein, zoo ver mogelijk verwijderd van stalling en slachtplaats van het andere vee. Zoo mogelijk is een plaats innbsp;nabijheid van verbrandingsoven en sterilisator hier aan-kewezen. De vertrekken moeten gemakkelijk gedesinfecteerdnbsp;I^niinen worden; houtmateriaal is dus niet practisch.
Voor het wegen van levend vee en van vleesch dienen de stallen en in de hallen gelegenheden te bestaan,nbsp;laatste kan in de luchtspoor worden aangelegd.
Een paar W. C.’s, urinoirs, een wasch- en kleedvertrek 'Pegt;gen niet ontbreken.
Gaan we nu de inrichting van de slachthallen eens verder ’’a. We Spreken van slachthallen; het kamersysteern, zooalsnbsp;aien vroeger vrij veel zag, is thans, als zijnde onpractisch,nbsp;Seheel verlaten. Men heeft in een slachthal noodig: licht.
-ocr page 88-lucht en voldoende ruimte. Daar in Indië de hallen zooveel mogelijk opén zijn, zal men steeds genoeg licht en luchtnbsp;hebben, maar heeft er echter voor te zorgen, dat het vleeschnbsp;niet met de directe zonnestralen in aanraking komt. Hetnbsp;aanplanten van boomen zal in deze nuttig kunnen zijn. Voornbsp;voldoende, ruimte moet worden gezorgd en dient nagegaannbsp;•hoeveel dieren tegelijk geslacht moeten worden, wanneernbsp;het bedrijf in zijn gewonen gang is. Met bijzonder drukkenbsp;dagen, als Inlandsch nieuwjaar, enz., kan geen rekeningnbsp;worden gehouden. Voor elk groot stuk vee dient dan eenenbsp;ruimte van minstens 2'/2 a 3 bij 3'/2 a 4 M. genomen tenbsp;worden. Aan weerskanten wordt geslacht, in ’t midden blijftnbsp;een breede gang van b.v. 4 M. open. Voor elke slachtplaatsnbsp;is een bodemring noodig, of als men bij de inlandschenbsp;methode van neerwerpen volhardt, twee of 3, dan een houten schraag om het dier opteleggen als de huid afgenomennbsp;wordt, een windtoestel met bijbehooren om het dier opte-takelen en een iuchttransportbaan met de noodige katrollen,nbsp;wissels, enz. De windtoestellen zijn bevestigd aan den buitenwand of aan de pilaren in ’t midden van de hal. Voornbsp;het ophangen van de voor de keuring noodzakelijke ingewanden zijn rondom de pilaren ringen met haken bevestigd.nbsp;De ringen zijn genummerd en hebben de nummers van denbsp;tegenoverstaande windtoestellen, zoodat men direct kannbsp;nagaan, welke ingewanden bij een bepaald dier behooren.nbsp;Petiskarren, tafeltjes voor de darmen, afvalbakken, bakkennbsp;met tweewielig onderstel voor afgekeurde deelen zijn eveneens noodig.
Voor het kleine vee zijn slachtschragen noodig, een paar karretjes om de ingewanden weg te brengen benevens eenigenbsp;ijzeren spijlen, waaraan de haken zijn bevestigd voor hetnbsp;ophangen der dieren.
De varkenshal heeft daar, waar de dieren binnenkomen, een door een hoog hekwerk afgesloten ruimte, waar zenbsp;worden afgemaakt. Hiernaast staat een draaibare kraan.
-ocr page 89-'''daarmee ze omhoog geheschen en in de broeikuip worden
Hieruit komende, worden ze op de ontliaringstafels van ^e borstels ontdaan, vervolgens opgetakeld en langs eennbsp;luciitspoor in de hal gereden, waar ze aan haken wordennbsp;®Pgehangen. Een paar penswagentjes, afvalbakken, enz. zijnnbsp;ook hier noodig; eveneens bezems, emmerSj bloedbakken, enz.
De vloer in de hallen moet zeer solide zijn, niet al te glad en gemakkelijk schoon temaken. Het dak in de lengte-¦¦'chting van de hallen, zoodat men zonder moeite kan uit-
l^'^eiden.
Over de administratie van een slachthuis wil ik gaarne later nog eens iets meedeelen. Hier zij nog vermeld, datnbsp;l’^l m.i. van ’t grootste gewicht is, dat men vooral aan eennbsp;groot abattoir een directeur aan ’t hoofd zet, die deskundignbsp;'s; ik bedoel daarmee een veearts, die eenige jaren aan eennbsp;'quot;'battoir heeft gewerkt. Het diploma van veearts geeft absoluut geen zekerheid dat de leiding in goede handen isnbsp;^0 wanneer van begin af aan een zaak slecht wordt opgezet,nbsp;Irost het later dubbele moeite ze weer in ’t goede spoornbsp;Inrijgen.
Dr. B. Vrijburg.
Haag, Januari 1911.
{Java Bode.)
^an Dr. I. Qroneman te Djokjakarta ontvingen wij eeiie brochure, getiteld Gevaarlijke Vrienden, waarin de oud-Seneesheer waarschuwt tegen de gevaren, welke hen dreigen, die honden in huis hebben. Want niet enkel stelt hetnbsp;l'oiiden van een hond bloot aan het gevaar van rabies, maarnbsp;®ok nog aan dat van een andere, doodelijke ziekte, welkenbsp;door het overspringen van een hondenvloo kan wordennbsp;^''^’¦gebracht.
-ocr page 90-Die ziekte is de „kala-azar”, een ziekte, die wel wat gelijkt op moeraskoorts, verbonden met dysenterieachtige diar-rhee en die wordt veroorzaakt door een dierlijke parasiet, welke in alle stadiën van groei in sommige insecten gevonden worden—waaronder, gelijk wij zeiden, de vloo vannbsp;den hond, die voor deze parasieten is, wat de vloo van denbsp;rat is voor den pestbacil.
De kala-azar is reeds op Sumatra en zij zou gemakkelijk een weg kunnen vinden naar Java.
Dr. Groneman concludeert dat men zich het best tegen deze nieuwe, meest doodelijke ziekte kan beveiligen doornbsp;geen honden meer in huis te houden.
Schrijver uit nog een derde waarschuwing, namelijk tegen het zeer groote gevaar van invoering van de gele koorts innbsp;Indonesië, ’t welk na opening van het Panama-kanaal zounbsp;dreigen, wanneer schepen, die uit Suriname terugkeerendenbsp;koelie’s naar Java overbrengen, pas geïnfecteerde gele-koorts-muggen zouden meevoeren en in de haven ontschepen.
Dr. Groneman geeft ten slotte den wensch te kennen, dat de nieuw ingestelde hoofdinspectie van den geneeskundigen dienst haar aandacht aan al deze gevaren, welkenbsp;de Indische maatschappij bedreigen, zal wijden.
{Java Bode.)
Op grond van proeven komt Dr. A. L. M. Muskens tot de conclusie, dat wij den laten chioroformdood mogen opvattennbsp;als een acute leveraandoening tengevolge van resorptie vannbsp;chloroformhoudende vetbestanddeelen uit het bloed.
(Ned. Tijdschr. voor Geneesk. 1911, Eerste helft no. 6.)
V. D. B.
-ocr page 91-VON
Dr. J. Noordhoek Heqt (Batavia).
onema
Die Verwaïidschaftsbeziehungen von Chlamyd Felineum Noordh. Hegt.
VON
H. F. Nierstrasz (Utrecht).
en
holt
Onder bovenstaande titels beschrijft Noordhoek Hegt nieuwe nematode en vergelijkt Nierstrasz deze metnbsp;¦¦^eds bekende nematodenvormen. Noordhoek Heqt vondnbsp;^'j twee secties op van dolheid verdachte katten aan hetnbsp;^’’stituut Pasteur te Weltevreden in de magen dier dierennbsp;twintigtal wormen, welke zich zeer stevig aan hetnbsp;¦^^^gslijmvlies in de kleine ciirvatuur hadden vastgehecht.nbsp;^Oordhoek Heqt beschrijft ze als volgt: Kop- en staart-einde der dieren toonden gelijke dikte, ze waren geheel rond
roze van kleur. Het achtereinde, dat vrij in de maag-^ hing, vertoonde een centrale opening, zoodat het er
°P geleek dat de dieren bij het openen der maag waren hoorgesneden. Dit bleek echter niet het geval te zijn, maarnbsp;Wormen hadden zich in de hen omgevende mantel, terug-ptrokken. Schrijver kon vaststellen, dat de mantel die eennbsp;^y^hne struktuur vertoonde, ook aan het achtereinde metnbsp;® hchaam was vergroeid. Andere exemplaren vertoondennbsp;bladvormig achtereinde, waarbij de mantel op de over-^^'’g Van het ronde in het bladvormige gedeelte was vast-S^groeid en daar een kraag vormde. Deze exemplarennbsp;'''3ien kleiner dan de andere en bleken mannetjes te zijn,nbsp;''^elke tusschen de veel grootere wijfjes nauwelijks opvielen.
be dieren adhereerden zoo stevig aan den maagwand, dat zij met een pincet werden stukgetnokken, terwijl een krachtige waterstraal enkele der dieren verscheurde. Om nietnbsp;meer van het materiaal verloren te laten gaan, werd eenigennbsp;tijd gewacht, waarna de nog resteerende van zelf loslieten.
Twee manlijke exemplaren bleken bij meeting respectievelijk 35 en 40 m.M. lang met een doorsnede van 2 m.M. De bladvormige caudale einden waren 3 en 4 m.M. lang.nbsp;Twee wijfjes vertoonden een lengte van 45 en 50 m.M. bijnbsp;een dikte van 2.25 m.M. en 2.5 m.M. De vrouwelijke ge-slachtsopening ligt op de grens van het 3de en 4de zevendenbsp;gedeelte van het lichaam van voren af gerekend. Het buitennbsp;den mantel uitstekende gedeelte van het staarteinde is ongeveer ^/4 m.M. lang. De slokdarm bij de wijfjes is '/g vannbsp;de geheele lichaamslengte.
Het lichaam van alle dieren wordt naar het kopeinde dunner en eindigt in 2 lippen aan weerszijden van de dorso-ventraallijn. Deze lippen zijn aan hun basis gedeeltelijk doornbsp;de dikke cuticula bedekt, zóó, dat zij er nog een eindjenbsp;buiten uitsteken. Beide lippen buigen zich een weinig naarnbsp;elkaar toe, zoodat ze een kegelvormige mond met dorso-ventrale mondspleet vormen. Iedere lip vertoont aan denbsp;mediale kant 3 ronde tandjes, die in dorso-ventrale richtingnbsp;dicht naast elkaar zijn ingeplant; achter deze tandjes bevindt zich nog een kleine verhevenheid. Op de convexenbsp;rand van de lippen, lateraal van de mondspleet, vertoonennbsp;zich onder het microscoop 3 tastpapillen.
Ongeveer in het midden van het lichaam begint zich de mantel, die bestaat uit de fijn gestreepte cuticula, van hetnbsp;lichaamsvlak los te maken.
Het achtereinde van het lichaam eindigt bij de wijfjes spits; aan de ventrale zijde daarvan vlak aan het eind bevindt zichnbsp;de anus, waarbij weer een paar tastorganen gelegen zijn.
Achter het 3de zevende gedeelte ziet men bij de vrouwelijke exemplaren een bruingele ring, waaronder aan de ven-
-ocr page 93-81
trale zijde van het lichaam de geslachtsopening ligt verscholen. Die bruine ring bergt aan zijn binnenzijde eieren (waarinnbsp;einbryonen zijn waar te nemen) en bestaat waarschijnlijknbsp;uit een secreet afkomstig uit de manlijke geslachtsorganen,nbsp;dat er zich bij de coitus omheenspint.
Het bladvormige uiteinde der manlijke dieren is door een zijdelingsche insnijding in een kleiner centraal en een grooternbsp;peripheer stuk verdeeld. Aan de ventrale zijde van het bladnbsp;treedt vlak bij de genoemde grenslijn een ronde wrong naarnbsp;voren, waarop twee ongelijk groote spiculae; het is denbsp;cloaca. Van deze wrong gaan in de lap voren uit, die haarnbsp;verdeelen in een midden- en 2 zijstukken. Op het middenstuk zitten over de geheele lengte in regelmatige rijennbsp;papillen, die ook op de zijbladen voorkomen, maar hier zóónbsp;dicht op elkaar staan dat zij aaneengesloten lijnen vormen.nbsp;Aan de periphere rand van de zijstukken staan nog eennbsp;aantal geïsoleerde papillen. Schrijver schrijft deze papillennbsp;een rol toe bij de copulatie.
Het achtereinde van de wijfjes is veel eenvoudiger gebouwd. Verder worden bijzonderheden in histologischen en anatomischen bouw der verschillende weefsels en organennbsp;alsmede hun functies beschreven. Het zou ons te ver voerennbsp;hiervan op deze plaats een beschrijving te geven; daaromnbsp;Wordt daarvoor naar het origineel verwezen.
Aan het eind een aantal mooi uitgevoerde afbeeldingen, die den tekst zeer verduidelijken.
Tot hiertoe Noordhoek Hegt.
Nierstrasz gaat nu verder de nieuw ontdekte worm met '‘ceds bekende representanten der nematodengroep verge-hjken en wijst er op dat de verbreeding aan het achtereinde dernbsp;uianlijke dieren ook bij strongyliden, filariïden en ascaridennbsp;^iju aangetroffen, zij het dan ook in eenigszins anderenbsp;gedaanten.
Nierstrasz wijst er verder op dat de vorm van den mantel specifiek is voor den door Noordhoek Hegt beschreven
6
-ocr page 94-82
worm, evenals de beide proximaal van de opening der excretieorganen geplaatste papillen.
Ook op de ongelijkheid der beide spiculae wordt door Nierstrasz de aandacht gevestigd. Voorts wordt een vergelijking getroffen tusschen den anatomischen en histologischennbsp;bouw der verschillende organeji en weefsels. Dit na te gaannbsp;zou ons ook hier weer te ver voeren.
Nierstrasz eindigt met te zeggen, dat het niet mogelijk is directe Verwanten van dezen worm aan te wijzen. Metnbsp;verschillende der bekende typen van parasitaire nematodennbsp;zijn overeenkomsten te vinden, maar aan de andere zijde zijnnbsp;er ook weer groote verschillen te constateeren. Uithoofdenbsp;van de polymyaire musculatiiur stelt Nierstrasz voor zenbsp;bij een nieuwe familie onder te brengen, en te spreken van denbsp;familie Chlamydo-nematidae Noordh. Heqt. Als qualificatienbsp;volgt dan: Lichaam tamelijk gedrongen. De buitenste lagennbsp;der cuticula vormen in de achterste helft van het lichaamnbsp;een vrijen mantel, waarin het wijfje zich kan terugtrekken,nbsp;terwijl bij de mannetjes aan de basis een breed staartgedeeltenbsp;eindigt. Kop met 3 ongesteelde tastpapillen en 2 lippen,nbsp;waarvan elk 3 tanden draagt. Achter den kop bilateraalnbsp;een zintuigapparaat. Achtereinde van de wijfjes spits. Hetnbsp;breede staartstuk van de mannetjes draagt 4 paar ribben,nbsp;17 tastpapillen en talrijke cuticulaire kegeltjes. Mannetjesnbsp;met 2 ongelijk groote spiculae en 3 groote peervormigenbsp;in de cloak uitmondende klierorganen.
Zijvelden zeer sterk ontplooid. Cölo- en polymyarier. Pharynx met bulbus.
Chlamydonema felineum Noordh. Heqt. Kleur rose, mannetje 35—40 m.M. lang, 2 m.M. dik, wijfje 45—50 m.M. lang en 2,5 m.M. breed.
In de maag van de huiskat.
{Tijdschr. der Ned. Dierkunde Vereeniging {2) Dl. XII Afl. 1)
Smit.
-ocr page 95-De eerste mail in Februari bracht ons den 24sten van de bonte rij van almanakken uitgegeven door het veterinairenbsp;studentencorps „Absyrtus”.
Omvangrijker dan al zijn voorgangers telt hij niet minder dan 370 bladzijden, wat meer dan het dubbele is dan hetnbsp;aantal van het eerste exemplaar. Inderdaad een teeken vannbsp;'velvaart en levenskracht van Absyrtus.
In zijn mooien band van bleu ce'/este—minder gewoon voor ^en studentenalmanak dan voor een moderoman of eennbsp;bundel gedichten—steekt hij op de boekenplank wat sterknbsp;af tegen zijn helrooden voorganger.
Maar het is de rijke en veelzijdige inhoud, welke ons belang inboezemt. Natuurlijk kunnen wij voor een bespre-I^'ng daaruit slechts enkele grepen doen.
Ned.
dit
De in den almanak van 1910 voor het eerst in het kalendergedeelte opgenomen „Merkwaardige data uit de geschiedenis der veeartsenijkunde in Nederland” is thans gesplitst in drie gedeelten; Merkwaardige data uit de geschiedenis van het veterinaire studentencorps Absyrtus,nbsp;de geschiedenis der veeartsenijkunde in Nederland ennbsp;Ncderlandsch-lndië, (') en betreffende den militair veterinairennbsp;bienst in Nederland (1ste gedeelte). Deze splitsing is bepaaldnbsp;®cn aanwinst te noemen. Data in een beknopt overzicht ternbsp;beschikking te hebben, kan bij voorkomende gelegenhedennbsp;lang zoeken uitsparen. Het zou echter aanbevelingnbsp;'verdienen Indië afzonderlijk te vermelden, aangezien denbsp;''ceartsenijkundige dienst zich alhier op vele en voornamenbsp;onafhankelijk van Nederland heeft ontwikkeld,nbsp;b Betreffende den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in
erlandsch-Indië zijn slechts zeer weinig data vermeld. Wien geeft aanleiding onze „Bladen” te verrijken met een geschiedenis van
^aen tak van dienst? (v. d. B.)
-ocr page 96-84
Op de eereplaats vinden wij een goedgelijkend portret (waar is de in oudere almanakken nimmer ontbrekendenbsp;handteekening?), vergezeld van een levensschets, van dennbsp;heer W. C. Schimmel, directeur van ’s Rijks veeartsenijschool,nbsp;terwijl verder in het boekje, behalve een photo van dennbsp;senaat van het corps nog de portretten met levensbeschrijving van de nieuw benoemde eereleden Dr. B. Sjollema,nbsp;leeraar en Dr. H. Vermeulen, prosector anatomes aan dienbsp;inrichting zijn opgenomen.
Na de verschillende kalenders en opgaven, de gegevens betreffende de veeartsenijschool en het studentencorps metnbsp;zijn vele vereenigingen, waaruit blijkt hoezeer men leeft innbsp;Utrecht, volgt weer de met de gewone nauwkeurigheidnbsp;samengestelde „Naamlijst, standplaatsen enz. van alle gediplomeerde veeartsen in Nederland en zijne koloniën”, welkenbsp;lijst alleen voor het oud-lid van Absyrtus, dat belang steltnbsp;in zijn vroegere medeleden, reeds voldoende het aanschaffennbsp;van dezen almanak loont.
Wie zich de moeite geeft het aantal namen op deze lijst te tellen, zal ontwaren, dat dit niet minder is dan 491.nbsp;Inderdaad reeds een respectabel cijfer en blijkens de interessante opgave op blz. 125 ongeveer gelijk aan hetnbsp;aantal diploma’s van veearts in de laatste 39 jaren uitgereikt. Waar het jaarlijksch aantal geschommeld heeft vannbsp;4 tot 30 mag hieruit natuurlijk niet de conclusie wordennbsp;getrokken, dat gemiddeld een veearts nog 39 jaren leeft,nbsp;nadat hij zijn diploma heeft verworven. Een slechten indruknbsp;van de levenskansen van de veeartsen geven deze cijfersnbsp;echter niet. (‘)
9 Zouden uit deze cijfers in verband met re data van overlijden van veeartsen geen gegevens zijn te putten om aan te toonen, datnbsp;de beroepsgevaren van den veearts niet van dien aard zijn, omnbsp;de verhoogde premies te rechtvaardigen, welke de meeste verzekeringsmaatschappijen hem laten betalen? En ligt het niet op dennbsp;weg van de Commissie voor beroepsbelangen om deze aangelegenheid eens te onderzoeken? (v. d. B.)
-ocr page 97-85
Met waardeering voor het streven van de redactie van den almanak om met de verschillende wenschen van oud-leden rekening te houden, vermelden wij, dat ook thansnbsp;onder de verschillende veeartsenijkundige vereenigingennbsp;die tot bevordering van veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indië is opgenomen en onder de naamlijsten der verschillendenbsp;categorieën van ambtelijke veeartsen die van de Indischenbsp;paardenartsen en van de veeartsen bij den burgerlijkennbsp;veeartsenijkundigen dienst niet ontbreken. Maar al te zeernbsp;toch bestaat er in Nederland neiging Indië te vergeten. Datnbsp;•nen elders dit goede voorbeeld van de studeerende jongelingschap volge!
Het vertrouwen door de redactie van den almanak in de Voorrede uitgesproken, dat zij voor het verkrijgen van juistenbsp;gegevens op den steun van het bestuur van de Vereenigingnbsp;tot bevordering van veeartsenijkunde in Nederlandsch-lndiënbsp;^al kunnen rekenen, zal zeer zeker niet worden beschaamd.
In de opgave van de veeartsenijkundige inrichtingen van. onderwijs in het buitenland missen wij de nationale veeartsenijschool te Melbourne en vinden wij de Inlandsche veeartsenschool te Buitenzorg minder juistals,, Veeartsenijschool” betiteld.
Wat betreft het „Reglement über die Erteilung der Dok-torwürde durch die veterinar-medizinische Fakultat zu Bern” de „Promotionsordnung für die veterinar-medizinischenbsp;i^akultat der Hochschule zu Züricli”, beide van het jaar 1910,nbsp;^0 waarin thans nog menig jong veearts belangstelt, kunnennbsp;'vij niet anders dan den wensch uitspreken, dat een opname van deze voorschriften weldra alle redenen van bestaannbsp;hebben verloren en in Nederland zelf de titel van doctornbsp;^^edicinae veterinariae verkrijgbaar zal worden gesteld. Denbsp;i^genwoordige a.s. veearts kan daarop krachtens zijn opleiding en vooropleiding alle aanspraken doen gelden,nbsp;bovendien de buitenlandsche titel bevredigt niet ten vollenbsp;deelt dan ook lang niet aller sympathie.
Het vlot geschreven verslag van het Xlde Internationale
86
veeartsenijkundig congres, dat ons meer speciaal uiteenzet, hoe Absyrtus daaraan heeft deelgenomen—vooral aan de plechtigheden en de feestelijkheden — lazen wij met belangstelling.nbsp;Jammer echter, dat het niet een jaar vroeger verscheen. Eennbsp;reproductie van de onthulde buste van wijlen het eerelidnbsp;Dr. M. H. P. J. Thomassen ware hierin op haar plaats geweest.
Over de bescheiden hoeveelheid mengelwerk matigen wij ons geen oordeel aan. Hetzelfde geldt omtrent het grosnbsp;der voor ons minder goed verstaanbare varia. Alleen zijnbsp;opgemerkt, dat, naar wij vreezen, de lengte van sommigenbsp;varia aan de pittigheid te kort doet.
Minder eigenaardig vindt men pas aan het slot de lijst der leden van Absyrtus en daarna eene van de niet bij het corpsnbsp;ingeschreven studeerenden aan ’s Rijks veeartsenijschool. Gelukkig is de laatste kort. Het totaal der studeerenden bedraagtnbsp;niet minder dan 162, een tot nog toe ongekend hoog aantal.
Zijn wij vol waardeering voor het werk van de redactie, die inderdaad geen gemakkelijke taak heeft, wij mogen dit overzicht niet eindigen zonder nog ééne opmerking te hebbennbsp;gemaakt, welke naar wij meenen den almanak ten goede zalnbsp;kunnen komen. Wij zagen den rijken inhoud n.1. gaarnenbsp;was systematischer gerangschikt. Soortgelijke opgaven on-middelijk achter elkander en daarbij rekening gehouden metnbsp;de historische ontwikkeling.
Om ons tot aangelegenheden buiten Absyrtus liggende te bepalen, men vermelde de verschillende corpsen vannbsp;ambtelijke veeartsen, burgerlijke en militaire, in de volgordenbsp;van hun ontstaan en de verschillende veeartsenijkundigenbsp;vereenigingen naar den datum (met vermelding van dezen) vannbsp;oprichting. Met een opgave van bestuur, zetel, aantal ledennbsp;en enkele andere bijzonderheden kan dan worden volstaan,nbsp;terwijl de ledenlijsten dier vereenigingen gevoegelijk zoudennbsp;kunnen wegvallen, te meer daar het wel haast onmogelijk is,nbsp;die van alle veeartsenijkundige vereenigingen op te nemen,
V. D. B.
-ocr page 99-Bij gouvernementóbesluit van 31 December 1910 No. 4 (Staatsblad No. 682) is goedgevonden en verstaan:
Eerstelijk: I. Te bepalen:
quot;• dat de bij artikel 1 § 1 van het besluit van 24 Januari 1907 No. 63 (Staatsblad No. 66) ingestelde cursus tot opleiding vannbsp;Inlandsche veeartsen voortaan zal worden aangeduid als „Inlandsche veeartsenschool”;
dat de leiding der onder lt;i bedoelde school wordt opgedragen aan een door den Directeur van Landbouw aan te wijzen ambtenaar, die als zoodanig den titel voert van Directeur der Inlandschenbsp;veeartsenschool en aan wien eene toelage van ƒ 100.— (éénnbsp;honderd gulden) ‘s maands boven zijne bezoldiging wordt toegekend.
II. Ten vervolge van artikel 1 van het besluit van 24 Januari 1910 No. 17 (Staatsblad No. 60) bij de Inlandsche veeartsenschool in dienstnbsp;te stellen:
quot;¦ een derden Europeeschen leeraar op de bij § I van artikel 1 van evengenoemd besluit bedoelde bezoldiging;nbsp;een apotheekbediende op eene bezoldiging van ƒ 15.— (vijftiennbsp;gulden) 's maands met 2 (twee) éénjaarlijksche traktementsver-hoogingen van ƒ 5. (vijf gulden) ’s maands en daarna 2 (twee)nbsp;tweejaarlijksche traktementsverhoogingen van ƒ7.50 (zeven guldennbsp;Vijftig cent) 's maands;
met bepaling, dat bij benoeming van den thans reeds tijdelijk in dienst zijnden apotheekbediende diens diensttijd als zoodanignbsp;zal medetellen voor de toekenning van traktementsverhoogingen.
Ten tweede: Met uitbreiding van artikel 2 van het besluit van 24 Januari 1910 No. 17 (Staatsblad No. 60) den Directeur van Landbouw te machtigen om ten behoeve van de Inlandsche veeartsenschoolnbsp;Buitenzorg te beschikken over de jaarlijks bij de begroeting beschikbaar te stellen bedragen voor toelagen voor het geven vannbsp;onderwijs, bediendenloonen, toelagen en reiskosten voor de leerlingen,nbsp;leermiddelen, aanschaffing en onderhouden y^n meubilair en instru-
menten, voedings- en verplegingskosten van voor het onderwijs benoodigde dieren en voor genees- en verbandmiddelen.
Bij gouvernementsbesluit van 31 December 1910 No. 5 i Staatsblad. No. 683i is goedgevonden en verstaan;
Eerstelijk: De bezoldiging van den assistent bij het laboratorium voor veeartsenijkundig onderzoek bij het Departement van Landbouwnbsp;te Buitenzorg, thans ingevolge het besluit van 26 januari 1910 No. 14nbsp;(Staatsblad No. 73) bedragende ƒ 275. ’s maands met zes driejaar-sche traktementsverhoogingen, elke van ƒ75.— ’s maands, nader vastnbsp;te stellen op ƒ 350. - (drie honderd vijftig gulden) ’s maands, metnbsp;vijf driejaarlijksche verhoogingen elke van ƒ 75.— (vijf en zeventignbsp;gulden) ’s maands-
Ten tweede: Bij het in artikel I van genoemd laboratorium in dienst te stellen een laborant op eene bezoldiging van ƒ 50.—nbsp;(vijftig gulden) ’s maands, met vier tweejaarlijksche traktemeiitsver-hoogingen van ƒ 12.50 (twaalf gulden vijftig cent) ’s maands.
Bij gouvernementsbesluit van 3 Januari 1911 No- 55 (Staatsblad no. 26) is goedgevonden en verstaan:
Het getal mantri’s voor den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, bij artikel 2 van het besluit van 9 Februari 1910 No. 21 (Staatsbladnbsp;No. 116) vastgesteld op dertien, te vermeerderen met acht op de bijnbsp;artikel 1 van het besluit van 14 December 1907 No 48 (Staatsbladnbsp;No. 512) vastgestelde bezoldiging.
Bij Algemeene Order voor het Indische leger 1910 No. 67 is o.m. het volgende bekend gesteld;
„Het is mij gebleken dat, niettegenstaande de uitspraken of bevindingen van officieren van den geneeskundigen en veterinairen dienst, belast met eenige functie uiteraard niet anders zijn dan adviezen,nbsp;terwijl de beslissing in verband met de eischen van den dienstofnbsp;overwegingen van anderen aard, onder alle omstandigheden behoortnbsp;te worden genomen door de krachtens hun ambt verantwoordelijke,nbsp;bevelvoerende autoriteiten, die beslissing veelal wordt overgelatennbsp;aan den geneesheer-of paardenarts-adviseur.
Ik mag zoodanige opvatting van de verantwoordelijkheid niet
-ocr page 101-goedkeuren, en nog minder handhaven en verlang dan ook nitdriik-kelijk, dat hieraan van stonde af aan een einde koinequot;.
Bij Algemeene Order 1911 No. 14 werd bovenstaande nader toegelicht als volgt:
„Nn is gebleken, dat het bepaalde in hoofdstuk 1 der Algemeene Order 1910 No. 67 zoo slecht is begrepen, dat door korps- en compagnies- b commandanten aan de bij genoemde order ter kennis vannbsp;het leger gebrachte wijzigingen in de Reglementen op den Inwendigennbsp;Dienst, eene beteekenis wordt toegekend, welke ten eenenmale innbsp;strijd is met een gezonde opvatting van dienstbelang en gezagsbevoegdheid, en welke dus, zooals reeds bij eenig nadenken had moetennbsp;zijn begrenpen, onmogelijk in mijne bedoeling kon liggen; doornbsp;enkelen zelfs aan die wijzigingen eene opvatting wordt ontleend,nbsp;vvelke recht geeft tot twijfel of hierbij alleen aan gebrek aan doorzicht moet worden gedacht, heb ik mij verplicht gezien, de navolgendenbsp;toelichting te verstrekken.
Hoofdstuk 1 van de Algemeene Orde 1910 No. 67 bevat niet anders dan een vaststelling in algemeenen zin van de gezagsverhoudingnbsp;tusschen den verantwoordelijken bevelvoerende en den geneeskundigen dienst. Daarbij is uitgegaan van het beginsel, dat de militairenbsp;3rts, voor zoover hij de bevoegdheid tot bevelen mist, ook nietnbsp;het recht kan hebben een beslissing te nemen en dat de bevel-'oerende, die naar aanleiding van een geneeskundig advies eennbsp;beslissing heeft te nemen, verplicht is zich rekenschap te geven ofnbsp;door den van medische zijde noodig geachten maatregel niet tenbsp;hort wordt gedaan aan de belangen van den lande en van den dienst.nbsp;De toepassing van dit beginsel mag er uiteraard nimmernbsp;leiden, dat de niet-deskund.ige bevelvoerende dennbsp;band, welke het medisch advies aanlegt, willekeuring verbreekt en zich als het ware in de plaats stelt van den medicus 2).
De afdeelings- of gewestelijk militair commandant, die redenen ’’’eent te hebben om te bevroeden, dat bij eenig hem voorgelegdnbsp;‘Pedisch advies het lands- of het dienstbelang uit het oog is verlorennbsp;wille van de particuliere belangen van den betrokkene — bij-''oorbeeld wanneer de noodzakelijkheid van evacuatie, overplaatsingnbsp;buitenlandsch verlof geneeskundig wordt gecertificeerd — mag zichnbsp;door dat advies niet gebonden achten en is verplicht het oordeel
dant
Waar in deze order wordt gesproken van compagnies-comman-
^ Spatieering van de redactie
zi]n ook de eskadrons- en batterij-commandanten bedoeld.
-ocr page 102-van een hoogere geneeskundige autoriteit (commissie) interoepen, c.q. daartoe het voorstel te doen (geneeskundige hoofd-commissie).nbsp;Hij is in dat geval bevoegd in afwachting van de uitspraak der hoogerenbsp;medische autoriteit van het in revisie gegeven medisch advies afte-wijken, tenzij de geneesheer of de geneeskundige commissie, die hetnbsp;certificaat afgaf, schriftelijk bekend stelt, dat die afwijking gevaarnbsp;medebrengt voor het leven van den patiënt, dan wel voor ernstigenbsp;benadeeling van diens gezondheid.
De compagnies-commandant, die verantwoordelijk is voor de tucht en den goeden geest in zijn compagnie, is, evenzeer als de met dennbsp;garnizoensdienst belaste militaire arts, verplicht er voor te waken,nbsp;dat onwilligen en gemakzuchtigen, die ziekte voorwenden om zichnbsp;aan den dienst te onttrekken, hun doel niet bereiken.
Hij is dan ook bevoegd op grond van zijne betere bekendheid met den man van het door den arts in het ziekenboekje bekend gesteldenbsp;advies aftewijken, wanneer hij reden heeft om aantenemen, dat denbsp;simulatie door den arts niet is onderkend. Aangezien deze omstandigheid zich in het algemeen slechts kan voordoen, wanneer er kwestienbsp;is van aandoeningen zonder objectieve afwijking, in gevallen dus datnbsp;de geneesheer niet zeker is van zijn zaak en in hoofdzaak moetnbsp;afgaan op hetgeen de man zelf van zijn toestand mededeelt, spreektnbsp;het vanzelf dat alleen in zoodanig geval afwijking van het medischnbsp;advies is geoorloofd.
Heeft de militaire arts geen objectieve afwijkingen kunnen vaststellen en is hij niet zeker er van,' met een zieke te doen te hebben, dannbsp;is hij gehouden zulks in zijn advies te vermelden door een vraagtee-ken te stellen. Acht hij een nader onderzoek gewenscht, dan vermeldtnbsp;hij bovendien na het vraagteeken „hospitaal ter observatie'’.
De compagnies-commandant, die eene beslissing neemt, atwijkende van het oordeel van den arts, is verplicht dezen zoo spoedig mogelijk, in ieder geval nog denzelfden dag, met die beslissing innbsp;kennis te stellen, onder opgave van redenen.
Compagnies-commandant en medicus behooren vóór alles te begrijpen, dat onderlinge samenwerking noodig is om aan kwade praktijken van simulanten een einde te maken. Bij een juiste opvatting van hun taak zal afwijking van het medisch advies in den regelnbsp;kunnen worden voorkomen en dus vanzelf groote uitzondering zijn.
Ik vertrouw, dat de chefs met den meesten klem zullen optreden tegen lichtvaardigheid, willekeur en onoordeelkundig gebruik van denbsp;aan hunne ondergeschikten toegekende bevoegdheden, in deze ordernbsp;bedoeld, en verwacht, dat door deze toelichting al dadelijk een einde
-ocr page 103-zal komen aan ter zake gehuldigde, tegen het dienstbelang indrui-schende opvattingen, door welke de tucht en den goeden geest in het leger worden geschaad.”
Met het oog op jhet heerschen van eene (niet nader aangegeven) Veeziekte (') in sommige deelen van Australië is bij ordonnantie vannbsp;3 Februari 1911 (Staatsblad No. 134) het volgende bepaald.
Artikel 1.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;De invoer in Nederlandsch-lndië van runderen, afkomstig vannbsp;de staten Queensland, New South Wales en Victoria van den Austra-hschen Statenbond, is, in afwijking in zoover van het bepaalde bijnbsp;de ordonnantie van 20 Januari 1902 (Staatsblad No. 67), zooals dienbsp;sedert is gewijzigd en aangevuld bij de ordonnantiën van 5 Januari
3 December 1903 (Staatsblad Nos.4en 400) en 3 September 1909 (Staatsblad No. 437), tijdelijk verboden.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Het bepaalde bij het vorig lid is mede toepasselijk op runderen;
quot;• die in de laatstverloopen dertig dagen in een van voornoenide «
staten aan land zijn geweest;
die tegelijk met uit een dier staten afkomstige runderen worden aangevoerd of daarmede gedurende de reis aan boord van hetzelfde schip zijn geweest.
Artikel 2.
(1) Schepen, die runderen aan boord hebben, waarvan de invoer ¦’’gevolge het bepaalde bij artikel 1 verboden is, mogen geenerlei ge-¦’’fienschap met den wal hebben dan nadat het aan boord aanwezigenbsp;ook voor zoover het niet uit de bij genoemd artikel vermeldenbsp;®beken afkomstig is, door den betrokken deskundige gekeurd en vrijnbsp;Van besmettelijke ziekte bevonden is.
(2i Op oorlogsschepen, die geen andere runderen aan boord heb-hen dan slachtvee, bestemd voor scheepsgebruik, is het bepaalde bij
(') Den lezer zal bekend zijn, dat met deze veeziekte de long-Z’ekte (pleuro-pneumonia contagiosa bovum) wordt bedoeld. Uit het dat die niet wordt vermeld, meenen wij te mogen afleiden datnbsp;ordonnantie c.q. ook van kracht zal worden verklaard bijnbsp;optreden van andere besmettelijke veeziekten. (Red.)
-ocr page 104-de vorige alinea niet toepasselijk, mits door een aan boord zijnd geneesheer aan de autoriteit, die over de haven of reede het recht-streeksch gezag uitoefent, wordt verklaard, dat de aan boord aanwezige dieren vrij van besmettelijke veeziekte zijn.
(3) In de havens of op de reeden mag vee, waarvan de invoer verboden is, niet buiten het schip worden gebracht dan alleen ternbsp;overscheping, welke overscheping dan geheel te water moet geschieden.
Artikel 3.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;De schepen, aan boord waarvan bij de bij artikel 2 bedoelde keuring eene besmettelijke veeziekte wordt geconstateerd»nbsp;moeten op eerste aanzegging van de autoriteit, die over de havennbsp;of reede het rechtstreeksch gezag uitoefent, onmiddelijk zich vannbsp;daar- verwijderen.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Zij worden eerst weder in de haven of op de reede toegelaten,nbsp;nadat al het aan boord aanwezige vee, voor zoover het voor denbsp;geconstateerde ziekte vatbaar is, is afgemaakt, de doode lichamen opnbsp;den bodem der zee zijn nedergelaten en schip en lading behoorlijk,nbsp;overeenkomstig de daaromtrent geldende voorschriften, ten overstaannbsp;van eene door het Hoofd van plaatselijk bestuur benoemde commissie,nbsp;zijn ontsmet.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;De ontsmettingskosten komen ten laste van den eigenaar vannbsp;het schip.
(4) nbsp;nbsp;nbsp;Voor het afgemaakte vee wordt geen schadeloosstelling uitgekeerd.
Artikel 4.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Wanneer, nadat de bij de eerste alinea van artikel 3 bedoeldenbsp;aanzegging heeft plaats gehad, de gezagvoerder daaraan niet onmiddellijk voldoet,, blijft alle gemeenschap van het schip met den walnbsp;en omgekeerd verboden.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Het plaatselijk bestuur zorgt, dat hiervan dadelijk kennis gegeven wordt aan den gezagvoerder Van het schip en dat de noodigenbsp;maatregelen worden genomen tot handhaving van het verbod.
Artikel 5.
(1) De gezagvoerder, die niet onmiddelijk gevolg geeft aan de aanzegging, bedoeld in de eerste alinea van artikel 3, wordt gestraftnbsp;met eene geldboete van ƒ 100.— (een honderd gulden) tot / 500.—^nbsp;(vijf honderd gulden).
-ocr page 105-(2) nbsp;nbsp;nbsp;Overtreding van het verbod in artikel 4 wordt gestraft metnbsp;gevangenisstraf of ten arbeidstelling aan de publieke werken voornbsp;den kost zonder loon van zes dagen tot eene maand.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;Andere overtredingen van de bepalingen dezer ordonnantienbsp;Worden gestraft met eene geldboete van ƒ 10.— {tien gulden)
/ 100. (één honderd gulden) en verbeurdverklaring van het ''ee, waarmede de overtreding is begaan.
Artikel 6.
Déze ordonnantie treedt in werking op den dag harer afkondiging.
Bij ordonnantie van 21 Februari 1911 (Staatsblad No. 166) is bepaald:
Ten eerste: Tusschen de artikelen 2 en 3 der ordonnantie van 24 ^Pril 1897 (Staatsblad No. 120), zooals zij gelezen wordt ingevolgenbsp;ordonnantie van 7 Juli 1900 (Staatsblad No. 194) wordt ingelaschtnbsp;nieuw artikel 2a, luidende:
De invoer van vee, paarden daaronder niet begrepen, afkomstig het niet op het eiland Sumatra gelegen gedeelte der residentienbsp;Biouw en Onderhoorigheden, is in het overige gedeelte van Neder-'andsch-lndië, voor zoover dit niet reeds ingevolge artikelen 1 en 2nbsp;bjdelijk daarvoor gesloten is, tijdelijk verboden.
Ten tweede: Het bepaalde bij artikel 3 der ordonnantie van 11 lanuari 1897 (Staatsblad No. 26), omtrent den tijd gedurende welkennbsp;’’et daarbij bedoeld vee in qurantaine moet worden gehouden, wordtnbsp;''Oor het niet op het eiland Sumatra gelegen gedeelte van de residentienbsp;Riouw en Onderhoorigheden buiten werking gesteld.
Ten derde: Deze ordonnantie treedt in werking dertig dagen na '’en dag harer afkondiging.
B’i besluit van 16 Januari 1911, no. 526 zijn door den Directeur ''3n Landbouw de volgende voorschriften vastgesteld.
§ ’• Aan het diagnostisch onderzoek op malleus behooren te worden onderworpen:
a. nbsp;nbsp;nbsp;diefen, die verschijnselen vertoonen, welke het bestaannbsp;Van malleus doen vermoeden;
b. nbsp;nbsp;nbsp;dieren, die hoewel geen verschijnselen vertoonende, alsnbsp;onder a bedoeld, niettemin verdacht moeten worden besmet te zijn,nbsp;omdat zij met zieke of verdachte dieren in aanraking zijn geweest ofnbsp;Zich met deze op hetzelfde terrein bevinden, dan wel aangevoerd zijnnbsp;uit streken, Waar malleus voorkomt of vermoed Wordt voor te komen.
§ 2. Het onderzoek geschiedt door middel van:
lt;r. de malleïneproef (conjunctivale malleïnatie); fc, het serumonderzoek.
De malleïneproef wordt in alle bij § 1 bedoelde gevallen toegepast, het serumonderzoek bovendien bij paarden, die op denbsp;malleïneproef twijfelachtig reageeren.
§ 3. Dieren, die positief op de malleïnatie reageeren, moeten worden beschouwd aan malleus te lijden.
Wanneer deze dieren geen uitwendig waarneembare verschijnselen van malleus vertoonen, kunnen zij, indien de eigenaar daartoe dennbsp;wensch te kennen geeft, na minstens drie weken opnieuw wordennbsp;onderzocht, waarbij dan ook het serumonderzoek plaats heeft.
Het onderzoek kan vervolgens op verzoek van den eigenaar telkens met tusschenpoozen van minstens drie weken worden herhaald, totdatnbsp;zich uitwendig waarneembare verschijnselen van malleus voordoennbsp;of totdat het dier tweemaal achter elkaar negatief op de malleïnatienbsp;heeft gereageerd en daarbij ook het serumonderzoek een negatiefnbsp;resultaat oplevert. In het laatste geval worden de dieren beschouwdnbsp;als niet meer aan malleus te lijden.
§ 4. Bij dieren, die twijfelachtig reageeren, wordt den volgenden dag de indruppeling van malleïne in hetzelfde oog herhaald. Kan na deze herhaling nog geen beslissing worden genomen, dan wordt serum ter onderzoek opgezonden aan het veeartsenijkundignbsp;laboratorium te Buitenzorg.
Indien op grond van het resultaat der beide malleïnaties en van het serumonderzoek door den Chef van gemeld laboratorium nognbsp;niet kan worden uitgemaakt of malleus aanwezig is, dan wordt hetnbsp;onderzoek (malleïnatie en serumonderzoek) telkens na verloop vannbsp;drie weken herhaald tot zekerheid is verkregen.
§ 5. Wanneer dieren met uitwendige verschijnselen der ziekte (§ 1, sub a) negatief reageeren, wordt serum aan het veeartsenijkundig laboratorium opgezonden en indien bij het onderzoek daarvannbsp;geen zekerheid is verkregen, verder gehandeld als in het geval, bedoeld in de tweede alinea van § 4.
-ocr page 107-95
Öieren zonder uitwendige verschijnselen van malleus (§ 1, sub b), die negatief op de malleïnatie reageeren, worden na drie wekennbsp;Opnieuw aan de malleïneproef onderworpen. Reageeren zij dan wedernbsp;negatief, dan worden zij beschouwd als niet aan malleus te lijden,nbsp;Wanneer deze dieren bij de tweede malleïnatie positief of twijfelachtig reageeren, wordt serum ten onderzoek opgezonden aan hetnbsp;veeartsenijkundig laboratorium en verder eveneens gehandeld overeenkomstig het bepaalde bij de tweede alinea van § 4.
§ 6. Dieren, die op grond van positieve reactie, bedoeld bij § 3, dadelijk worden afgemaakt, moeten worden geseceerd. De bevindingen bij de secties moeten in de malleïnestaten worden aangeteekendnbsp;On deze staten, benevens een exemplaar van het procesverbaal, datnbsp;''oor de uitkeering der schadeloosstelling moet worden opgemaakt,nbsp;quot;'Orden ingediend aan den Inspecteur, Chef van den burgerlijkennbsp;quot;oeartsenijkundigen dienst. Deze zendt de malleïnestaten door aan dennbsp;Chef van het veeartsenijkundig laboratorium.
§ 7. Wordt een ziek dier, waarvoor niet dadelijk na het consta-toeren der ziekte door den eigenaar toestemming tot afmaken werd Sogeven, later afgemaakt of sterft het, dan wordt eveneens sectienbsp;quot;orricht en een verslag daarvan met verwijzing naar het nummer vannbsp;het dier en van den malleïnestaat toegezonden aan den Chef van hetnbsp;quot;oeartsen ij kundig laboratorium.
Op dezelfde wijze wordt gehandeld, wanneer een verdacht dier, bat afgezonderd is, sterft of afgemaakt wordt.
§ 8. De malleïnestaten betreffende de niet dadelijk afgemaakt quot;'Ordende dieren (dus alle malleïnestaten behalve die, bedoeld in §6)nbsp;bioeten aan den Chef van het veeartsenijkundig laboratorium wordennbsp;'bgezonden.
§ 9- Bij herhaling Van hef onderzoek wordt telkens een nieuwe 'quot;a'leïnestaat opgemaakt en ingezonden met verwijzing naar den vo-•'¦gen staat en het nummer van het dier.
§ 10. De malleïnestaten van de bij § 5, alinea 2, bedoelde dieren quot;'Orden eerst ingezonden na de tweede malleïnatie. In deze staten kannbsp;quot;'Orden volstaan met vermelding van het aantal dieren en naam ennbsp;quot;'oonpiaats van den eigenaar.
§ 11- De malleïnestaten moeten steeds zoo spoedig mogelijk na onderzoek worden ingediend en, ingeval serum ingezonden wordt,nbsp;'^gelijk daarmede worden verzonden.
§ 12. De veeartsen houden van alle door hen ingediend wordende quot;malleïnestaten een minuut aan voor hun archief.
Bijlage:
Bijlage;
Aanvraag en verstrekking van malleïne.
De conjunctivale malleïnatie bestaat in het indruppelen van 5 druppels onverdunde malleïne in den ooglidzak.
De malleïne wordt op aanvrage verstrekt; bij elke malleïnezending bevindt zich een exemplaar van deze aanwijzingen en een bestelkaartnbsp;voor malleïne, malleïnestaten en instrumenten voor serumzending.
De malleïne wordt afgelevérd in buizen van 1 en 5 gram. Daar de malleïne, nadat de buis geopend is, spoedig door lagere organismen wordt verontreinigd, is het gewenscht bij het aanvragen vannbsp;buizen 1 of a 5 gram rekening te houden met het aantal paarden,nbsp;dat tegelijk wordt gemalleïneerd.
De malleïne moet op een koele donkere plaats bewaard worden.
De buisjes worden geopend door de punt er af te breken; men doet daarna het best de malleïne in een fleschje of smalle glazennbsp;cylinder te gieten, waaruit zij gemakkelijk door middel van het oog-druppelbuisje is op te zuigen. Op elke zending malleïne zijn aangegeven een nummer en de datum van bereiding. Op de malleïnestatennbsp;is dit nummer met het oog op de controle van de werking der malleïne te vermelden.
Methode.
De indruppeling moet geschieden op een zoodanig tijdstip, dat de reactie zoo mogelijk den geheelen dag te volgen is, doch in elk geval,nbsp;dat zij 6, 12 en 24 uren na het indruppelen kan worden waargenomennbsp;en aangeteekend.
Bij het indruppelen wordt zorg gedragen, dat de malleïne niet te snel afvloeit; men voorkomt dit door het hoofd van het dier hoognbsp;en zoo mogelijk schuin te houden en het oog door drukken te fixeeren.nbsp;Wordt de traanafscheiding te sterk, zoodat toch de malleïne afvloeit,nbsp;dan is het beter het oog te laten sluiten en met de hand een paarnbsp;malen zacht over de oogleden te masseeren. Daarna wordt het diernbsp;zoodanig geplaatst, dat het zijn oog niet kan schuren, terwijl hetnbsp;aangewezen is een veemantri of een politiebeambte te doen toezien,nbsp;dat het oog niet door den eigenaar of het stalpersoneel wordt schoongeveegd. Tevens kan deze beambte contróleeren of een gevormdenbsp;etterprop door overvloedige traansecretie of slaan met het hoofd opnbsp;den bodem is gevallen, welke reactie anders niet, door den veeartsnbsp;zou zijn waargenomen.
-ocr page 109-Beschrijving der reactie.
De reactie wordt onderscheiden in:
tt. de eigenlijke reactie.
1). de bijzonderheden der reactie.
De eerste bestaat in afscheiding van etterig secreet. Al naar de hoeveelheid etter gering, minder groot of zeer groot is wordtnbsp;zij aangeduid met de teekens ±, -f of -f-.
Een juiste omschrijving te geven, welke graad van etterafscheiding met deze teekens bedoeld wordt, is onmogelijk. Elke veearts zalnbsp;door vergelijking van reacties bij verschillende paarden, alsmede doornbsp;het contróleeren der reacties door het maken van nauwkeurige secties,nbsp;spoedig vertrouwd zijn met de beoordeeling dezer teekens.
Een negatieve etterafscheiding, aan te duiden door het tee-ken —, kenmerkt zich door het absoluut niet aanwezig zijn van etterig secreet. Afscheiding van catarrhaal exsudaat wordt eveneens alsnbsp;negatief aangeduid.
Een groot gedeelte der gezonde paarden vertoont hoegenaamd geen uitvloeiing na de indruppeling: het oog blijft droog; doch ook bij eennbsp;uantal gezonde dieren ontstaat een niet specifieke traumatischenbsp;’¦eactie, die zich uit in roodheid en geringe secretie van het slijm-''lies. Na 2 a 3 uren is gewoonlijk deze traumatische reactie verdwenen, doch bij de zieke dieren gaat zij in de specifieke ontstekingnbsp;over; het slijmvlies wordt rood. zwelt en etterige afscheiding ontstaat.nbsp;Gewoonlijk is de afscheiding na 6 — 12 uren het hevigst om daarnanbsp;uf te nemen, doch na 24, 36 en 48 uren kan zij nog bestaan.
In Sommige gevallen komen atypische reacties voor, waarbij de etterafscheiding reeds na 7 uur geheel afgeloopen is of pas nanbsp;24 uur begint.
Ge bijzonderheden der reactie zijn roodheid en zwelling der con-iunctiva, zwelling der oogleden en tranenvloed. Deze bijzonderheden quot;borden 12 uur na de indruppeling opgenomen en al naar de intensiteitnbsp;(waarbij vooral het zieke oog, dat niet is ingedruppeld, het contrö-*6-oog, moet worden vergeleken) aangeduid door de teekens —nbsp; of -t-,
Een enkele maal, doch zeer zelden, reageert ook het controle-oog.
Gpname der lichaamstemperatuur.
Direct vóór en 12 uur na de indruppeling wordt, zoo mogelijk, de Gchaamstemperatuur gemeten. Indien een groot aantal of lastigenbsp;Puarden met weinig hulp gemalleïneerd moeten worden, zal natuurlijknbsp;opnemen der temperatuur bezwaren opleveren. Indien helechternbsp;^^uigszins mogelijk is, verdient het alle aanbeveling. Het opnemen
7
-ocr page 110-Van de temperatuur vóór en na indruppeling heeft ten doel na te gaan of tengevolge der malleïnatie de temperatuur stijgt. De graadnbsp;van stijgen geeft dikwijls aanwijzing, dat een minder duidelijke reactienbsp;als positief kan beschouwd worden.
De malleïnatie mag niet verricht worden, indien reeds een irritatie of ontsteking van de conjunctiva bestaat, daar dit tot mis-Vvijzing kan aanleiding geven.
Beoordeeling van het resultaat der malleïnatie.
Het resultaat der conjunctivale malleïnatie is positief, als bij de Isté indruppeling de etterafscheiding omstreeks 6 en 12 uur nanbsp;de indruppeling nog is en duidelijke zwelling en roodheid dernbsp;conjunctiva bestaat.
Zwelling van het ooglid, evenals tranenvloed, geven meerderen steun voor het positieve resultaat; zoo ook het niet geheel afgeloopennbsp;zijn der etterafscheiding na 24 uren. Doch deze laatste bijzonderheden zijn niet noodzakelijk.
De etterafscheiding is het hoofdcriterium voor de beoordeeling van het resultaat der malleïnatie.
Het resultaat der malleïnatie wordtals negatief aangeduid, indieu 6, 12 en 24 uren na de indruppeling geen etterafscheiding bestaatnbsp;en geen noemenswaardige zwelling van conjunctiva en ooglid ofnbsp;tranenvloed aanwezig is. Roodheid der conjunctiva neemt men altijdnbsp;waar; hieraan is echter bij negatieve etterafscheiding geen beteekenisnbsp;te hechten.
Het resultaat is in alle andere gevallen twijfelachtig te noemen ook de hierboven genoemde atypisch verioopende reacties behoorennbsp;tot deze rubiek. Bij deze twijfelachtig reageerende dieren wordt denbsp;malleïne-indruppeling den volgenden dag herhaald in hetzelfdenbsp;oog. Het komt nl. voor, dat bij kwaaddroezige dieren, nadat zijnbsp;op de eerste indruppeling twijfelachtig gereageerd hebben, den volgenden dag, bij herhaling in hetzelfde oog, het resultaat positief is.nbsp;Dit verschijnsel is als een sensibiliseering der conjunctiva op tenbsp;vatten. Indien de etterafscheiding bij de 1ste indruppeling na 6 ennbsp;12 uren is en bij de den volgenden dag in hetzelfde oog herhaalde indruppeling erger is geworden, wordt het resultaat van hetnbsp;geheele onderzoek als positief beschouwd.'
Indien na deze herhaalde indruppeling geen beslissing kan genomen worden, dan blijft het resultaat als twijfelachtig beschouwd. Alsdan wordt serum opgezonden en het onderzoek (malleïnatie en serum-onderzoek) eerst na 3 weken herhaald en wel in het contróle-oog.nbsp;Van het resultaat der 1ste en 2de indruppeling wordt een malleïne-
-ocr page 111-99
staat bij het aangeboden serum gevoegd. Het advies wordt zoo spoedig mogelijk den veearts medegedeeld. Indien herhaling van hetnbsp;onderzoek noodig is, wordt het resultaat daarvan op een nieuwennbsp;malleïnestaat aangegeven, met verwijzing naar het nummer van hetnbsp;paard en den vorigen malleïnestaat.
Nemen van bloed en verzending van serum.
Voor het opvangen van bloed en het verzenden van serum '*'orden op aanvrage instrumentjes gezonden, bestaande uit een houten blokje, waarin een steriele glazen buis en een steriele pipet zichnbsp;tievinden. Een aderlaatcanule wordt eveneens vanwege het laboratorium verstrekt; vóór het gebruik wordt de canule uitgekookt. Indiennbsp;''Sn meerdere dieren vlak na elkander bloed moet worden getapt, kannbsp;hiervoor dezelfde canule gebezigd worden, mits zij na elk gebruiknbsp;' eerst met SVo carbol, daarna met gekookt water of steriele 0,9“/onbsp;heukenzoutoplossing terdege doorgespoeld wordt. Ten overvloedenbsp;Iaat men, om nog achtergebleven carbol te verwijderen, bij herhaaldnbsp;êebruik steeds eenige kubieke centimeters bloed wegloopen, alvorensnbsp;glazen buis te vullen.
Het nemen van serum geschiedt op de volgende wijze. De huid. Wordt over een kleine oppervlakte ter hoogte van het midden van denbsp;''ena jugularis kaal geknipt en met alcohol 70% gedesinfecteerd. Denbsp;'Canule wordt van onder naar boven in de ader gestoken; doormiddelnbsp;''an drukken met den vinger op de ader stroomt dan het bloed naarnbsp;huilen, dat in de steriele buis wordt opgevangen. De buis wordtnbsp;een kurk gesloten en blijft 5 minuten rustig staan; alsdan is hetnbsp;bloed gestold en kan het vervoerd worden. Na eenige uren zet zichnbsp;heldere gele vloeibare serum af, dat in de steriele pipet wordtnbsp;°Pgezogen. De pipet wordt daarna aan beide einden dichtgesmolten^nbsp;Waarbij moet worden zorggedragen, dat het serum niet te hoognbsp;''^fhit wordt. Voor het dicht smelten der pipetten is aan te bevelennbsp;gasblaasvlam of een benzineblaasvlam. De laatste is door tus-®chenkomst van den Inspecteur van den Burgerlijken veeartsenijkun-'^'gen dienst verkrijgbaar. De pipetten moeten bij het dichtsmeltennbsp;^oo Weinig mogelijk puntig worden uitgetrokken, met het oog op hetnbsp;Suvaar voor breken.
Aanwijzingen voor de sectie.
het doen van kwade-droes secties wordt in het bijzonder de ®audacht gevestigd op het onderzoek der bronchiale en mediastinale,nbsp;^quot;bniaxillaire en retropharyngeale lympklieren. Het komt n.I. voor,nbsp;deze klieren gezwollen zijn of kwade droes-haardjes bevatten,nbsp;^’'Wijl in jjg organen (de longen in de eerste plaats) nog geen ont-
-ocr page 112-stekingshaarden gevonden worden. Meermalen is het gelukt uit der-gelijke gezwollen lympklieren kwadedroesbacillen te isoleeren. In de tweede plaats wordt nog gewezen op het feit, dat het kwadedroes-haardje in de longen in zijn jongste ontwikkeling een haemorrhagischnbsp;hepatisatiehaardje is, waarin spoedig een grauw-geel necrofisch centrum zich openbaart. Vindt men dergelijke ontstekingshaardjes ennbsp;vooral indien daarbij de correspondeerende lymphklieren gezwollennbsp;zijn, dan kan met zekerheid de macroscopische diagnose „kwadenbsp;droes” gesteld worden. Met het veelvuldig voorkomen van parisitairenbsp;leverhaardjes (chalicosis nodularis), hetgeen tot verwarring met kwaden droes aanleiding zou kunnen geven, dient rekening gehouden tenbsp;worden. Indien bij sectie twijfel mocht bestaan omtrent den kwaad-droezigen aard van pathologische veranderingen in longen, lever ofnbsp;andere organen, is het gewenscht kleine stukjes materiaal in bVonbsp;formaline voor histologisch onderzoek in te zenden en te verwijzennbsp;naar den malleïnestaat van het dier, waarvan het weefsel afkomstig is.
De Chef van het
Veeartsen ij kundig Laboratorium, DE BLIECK.
Naar aanleiding van deze bij koninklijk besluit dd. 8 September 1910, no. 39 (Staatsblad no. 592) vastgestelde nieuwe regeling zij hetnbsp;volgende medegedeeld, wat betreft de speciale bepalingen voor denbsp;officieren van den geneeskundigen dienst.
De officieren van den geneeskundigen dienst—officieren van gezondheid, militaire apothekers en militaire paardenartsen — met den rang van eerste-luitenant (kortheidshalve worden, de lange titels dier officieren zooveel mogelijk vermeden) moeten om voor bevordering innbsp;aanmerking te kunnen komen minstens vier jaar in hun rang werkelijk bij het leger hebben gediend en die met den rang van kapiteinnbsp;minstens één jaar. Bij de vroegere regeling moest een luitenant-paardenarts minstens z e v e njarigen ouderdom in rang hebben ennbsp;een kapitein minstens twee jaar werkelijken dienst.
-ocr page 113-Onder werkelijke dienst' bij het leger wordt verstaan de dienst bij den plaatselijken of gewestelijken dienst.
De officieren van den geneeskundigen dienst worden bij het openvallen van plaatsen bevorderd naar ouderdom in rang. Buitengewoon kunnen zij niet worden bevorderd, zooals dit bij de andere officierennbsp;het geval kan zijn als belooning voor schitterende wapenfeiten, uitstekende militaire daden of buitengewone militaire talenten.
Evenals tot heden was voorgeschreven zullen ook dan, wanneer geen vacatures in den naast hoogeren rang zijn, de officierennbsp;van gezondheid na acht jaar en de militaire apothekers en paardenartsen na tien jaar tot den kapiteinsrang worden bevorderd.
Deze gunstige bepaling geldt ook voor de officieren van gezondheid en de militaire apothekers met den rang van majoor. Deze vvorden n.1. na driejarigen ouderdom in rang bevorderd tot luitenant-kolonel, ook zonder dat er vacatures bestaan. Deze bevordering isnbsp;evenals in de subalterne rangen dus niet uitsluitend gebonden aannbsp;het aanvaarden van een gewichtiger of meer verantwoordelijke betrekking, Voor den majoor-apotheker geschiedde zij volgens de bestaandenbsp;hepalingen pas na vierjarigen ouderdom in rang.
Bovengenoemde termijnen kunnen bij gebleken noodzakelijkheid, f'idens een oorlog of eene belangrijke expeditie, door den Qouverneur-Gcneraa! naar behoefte worden verminderd.
Als eene van de belangrijkste algemeene wijzigingen, welke dit kon. besluit heeft gebracht zij vermeld, dat officieren met verlof innbsp;hlederland pas weer in de formatie tellen van af den dag, dat zijnbsp;zich in Nederland inschepen. Vroeger telden de kapiteins en hoofdofficieren reeds 3 a 6 maanden, vóór hun verlof verstreken was, innbsp;sterkte. Ten einde nonactiviteit in Indië te voorkomen, mag, wan-'leer te voorzien is, dat die zal volgen, de verlofganger in Nederlandnbsp;°P nonactiviteit worden gesteld. Aangezien verlofstraktement ennbsp;''onactiviteitstraktement in Nedérland gelijk zijn, is dit dus in denbsp;praktijk eene verlofsverlenging.
*ri de titulatuur der hoofdofficieren van den geneeskundigen dienst zijn de volgende wijzigingen gebracht:
Een dirigeerend officier van gezondheid der eerste klasse heeft ''oortaan den rang van kolonel of luitenant-kolonel, waarmede dusnbsp;titel „kolonel van den geneeskundigen dienst” is verdwenen.
Dien van dirigeerend paardenarts, welke reeds burgerrecht had 'herkregen (als dat tenminste van een militairen titel mag wordennbsp;gezegd), is voor de uniformiteit een tusschenvoegsel gegeven en luidtnbsp;''Oortaan „dirigeerend militair paardenarts”. Het Indische leger heeft n.1.
„militaire paardenartsen” in tegenstelling met het Nederlandsche, dat het met „paardenartsen” doet.
Naar uniformiteit met het Nederlandsche leger is zeer zeker — ook bij de benamingen der dirigeerende officieren van gezondheid— nietnbsp;gestreefd.
De datum van inwerkingtreding van deze regeling zal nader bij koninklijk besluit worden vastgesteld.
V. d. B.
Bij gouvernements besluit van 27 Januari 1911 No. 12 (Staatsblad No. 117) zijn onder de personen, die recht hebben op vrije geneeskundige behandeling opgenomen:
„De gouvernementsveeartsen, die in garnizoenen, waar bereden korpsen zijn gelegerd, op den voet van het bepaalde bij Staatsbladnbsp;1905 No. 256 zijn belast met de functiën van plaatselijk eerstaanwezend paardenarts”.
In casu zijn dat die te Koeta-Radja, Djokjakarta en Soerakarta.
Volgens artikel 16 van het Reglement van den militairen geneeskundigen dienst, zooals dat luidt ingevolge gouv. besluit dd. 17 September 1910 No. 17 (Staatsblad No. 492), strekt dit recht zich ooknbsp;uit tot hunne gezinnen en de bij hen inwonende bedienden, terwijlnbsp;onder vrije geneeskundige behandeling moet worden verstaan: koste-looze verleening van genees- heel-en verloskundige hulp — hierondernbsp;begrepen specialistische behandeling — voor zoover deze door dennbsp;geneeskundigen dienst ter plaatse oogenblikkelijk kan wordennbsp;gegeven. Als voorwaarde is hieraan verbonden, dat belanghebbendenbsp;wone binnen twee paal van het centrum der garnizoensplaats.
Waar reeds vroeger bij een wijziging van het militair tarief No. 45 (Staatsblad 1910, No. 556) aan deze gouvernementsveeartsen eenenbsp;indemniteit voor bureaubehoeften van /0.50 per maand is toegestaan,nbsp;kan niet worden ontkend, dat er een streven bestaat aan de bepaling,nbsp;dat deze functie van wnd. plaatselijk eerstaanwezend paardenartsnbsp;zonder eenige vergoeding moet worden vervuld, zooveel mogelijknbsp;tegemoet te komen.
V. d. B.
-ocr page 115-Meermalen komt het voor, dat wij in consult geroepen worden bij honden. Meestal zal het een niet infectieus lijden betreffen, maarnbsp;een als een eenvoudige maag-darmcatarrh gediagnostiseerd gevalnbsp;kan, vooral omdat de anamnese veelal te wenschen overlaat, doornbsp;toename van symptomen, zich volkomen gaan ontpoppen als rabies.nbsp;Natuurlijk zullen wij steeds in de hondenpraktijk alle voorzichtigheidnbsp;'n acht nemen, maar de patiënt op een afstand te bekijken en zoonbsp;•^e diagnose vast te stellen, mag wel de meeste zekerheid aanbiedennbsp;voor den veearts, het onderzoek zal dan niet serieus genoemd mogennbsp;'vorden. Wij zullen het zieke dier moeten ausculteeren, percuteeren,nbsp;temperatuur opnemen enz., enz. Ondanks genomen voorzorgen zullennbsp;vvij gevaar loopen gebeten te worden of met speeksel besmet tenbsp;geraken.
Zullen wij nu, dank zij de serieuse opvatting van onze taak, naar Weltevreden moeten vertrekken, om ons onder behandeling te stellen,nbsp;terwijl we zelf alle onkosten moeten dragen?
Mij is niet bekend, dat wij hiervoor reis- en verblijfkosten mogen declareeren. Zoo ook voor ongelukken in en door den dienst verkregen,nbsp;t’ijv. bij onderzoek en inspectie van stallen, bij bestrijding van kwadennbsp;'^'¦Qes, saccharomycosis, bij het onderzoek van surra, piroplasmose,nbsp;•nond- en klauwzeer, bij castratie en in de Vorstenlanden bij onderzoeknbsp;behandeling van de paarden der detachementen lijfwachtcavalerie.nbsp;Worden wij in deze gevallen tegenwoordig schadeloos gesteld, watnbsp;t’etreft de onkosten eener langdurige geneeskundige behandeling ennbsp;6en eventueel ongeschikt raken voor den dienst?
deze
Zoo niet, dan ligt het mijns inziens op den weg van de Veeartsenijkun-'tige vereeniging in Nederlandsch-lndië der regeering hierop te wijzen ®n te verzoeken in het belang van den dienst haar ambtenaren in
volkomen tegemoet te komen.
Djokjakarta 18 November 1910.
J. H. Zijp.
Zijn
indi
wij het volkomen met den geachten inzender eens, dat in
de „in consult geroepen ' veearts, die „hondenpraktijkquot; oe ent gevaren loopt vroeg of laat met rabies geïnfecteerd te
-ocr page 116-worden, zoodat een gedwongen uitstapje naar Weltevreden tot de mogelijkheden behoort, het is ons niet recht duidelijk op welke grondennbsp;de heer Zijp voor dat uitstapje zou willen declareeren.
De gouvernementsveearts die hondenpraktijk uitoefent, is toch uit op particuliere praktijk, op eigen gewin en zal de risico daaraan verbondennbsp;moeilijk aan den staat hunnen overdragen.
Zeer zeker loopt hij ook als ambtenaar eenige gevaren. Dat die zoo groot zijn, als wordt voorgesteld, kunnen wij echter niet toestemmen. Als staatsdienaar wordt hij zelden bij honden geraadpleegd dannbsp;om uitspraak te doen of een dier al of niet aan rabies lijdt. Wienbsp;ter wereld zal dan van hem eischen, dat hij den reeds als verdachtnbsp;gekwalificeerden hond in extenso aan den lijve onderzoekt? En waarnbsp;is de vrijwilliger, die hem daarbij helpt om het dier vast te houden?nbsp;Die zal in den regel op zich laten wachten. De gewone gang vannbsp;zaken is dan ook, dat de betrokken hond wordt opgesloten en innbsp;observatie gehouden. Wat bovendien de zekerste methode is omnbsp;klaarheid te brengen in de vraag of men al of niet met hondsdolheid te doen heeft. Tot het stellen van een nadere diagnose isnbsp;de veearts-ambtenaar dan ook geenszins verplicht.
Dat ook bij dergelijke gelegenheden bijv. door het losbreken van het dier en bij het verrichten van lijkopeningen ingevolge circulairenbsp;van den Directeur van Landbouw dd. 24 April 1909, waarbij dennbsp;gouvernementsveeartsen is opgedragen van dolle honden, welke geennbsp;menschen hebben gebeten, hersenmateriaal naar het veeartsenijkun-dig laboratorium op te zenden, besmetting met hondsdolheid tot stand-kan komen, behoeft geen betoog.
Slechts in deze gevallen, dus wanneer in dienst infectie met rabies-virus is geschied, zouden er met het oog op de kostbaarheid van de reis naar Weltevreden motieven kunnen worden aangevoerd voor eennbsp;restitutie van de gemaakte onkosten. Naar ons bekend is, zijn dienbsp;onkosten dan ook meermalen terug betaald, zoodat er geen enkelenbsp;reden is aan te. nemen, dat dit ,in de toekomst niet zal worden gedaan.
Ook voor de onkosten voortvloeiende uit de overige ambtsgevaren van den gouvernementsveearts wenscht de heer ZijP volkomen tegemoetkoming. De vraag in het midden latende of die gevaren welnbsp;zooveel grooter zijn dan die van tal van andere ambtenaren, wijzennbsp;wij er op, dat in het algemeen bij de vaststelling van de traktementennbsp;van de burgerlijke ambtenaren rekening is gehouden met het feit, datnbsp;deze geen vrije geneeskundige behandeling genieten. Deze zijn dannbsp;ook overal aanzienlijk hoöger dan die van hun militaire collegas,nbsp;zoodat uit die traktementen vergelijkender wijze zonder groot be-
-ocr page 117-105
zwaar eventueele kosten voor geneeskundige behandeling kunnen worden bestreden en verzekeringen kunnen worden aangegaan.
In overeenstemming hiermede is het feit, dat de fiscus het belastbaar inkomen van den officier met 2quot;/(i verhoogt, omdat deze recht op vrije geneeskundige behandeling heeft. Dit wordt dus als een deelnbsp;van de inkomsten beschouwd. Dat deel is bij het hoogere traktementnbsp;van den burgerlijken ambtenaar inbegrepen.
Aan de gevaren, welke den gouvernementsveearts van de zijde der legerpaarden mochten bedreigen, is sedert wij dit ingezonden stuknbsp;Ontvingen zooveel mogelijk tegemoet gekomen. Bij gouvernementsnbsp;besluit van 27 Januari j.1. No. 12 (Staatsblad No. 117) is het rechtnbsp;op vrije geneeskundige behandeling (zie blz. 102) toegekend aan denbsp;gouvernementsveeartsen, die in garnizoenen met bereden troepen zijnnbsp;belast met de functiën van plaatselijk eerstaanwezend paardenarts.
In de laatste bestuursvergadering van de Vereeniging tot bevordering van veeartsenijkunde in Nederlandsch-lndië is besloten de algemeene vergadering in Augustus a.s., zoo mogelijk, te Bandoengnbsp;Ie houden, om ook leden van Midden en Oost-java beter in de gelegenheid te stellen deze vergadering te bezoeken. De op de bestuursvergadering aanwezige leden achtten het echter noodzakelijk hieraannbsp;de voorwaarde te verbinden, dat voldoende zekerheid moet bestaannbsp;dat een vrij groote opkomst te Bandoeng zal plaats hebben. Immers,nbsp;i'idien de vergadering te Buitenzorg gehouden wordt, kan op een 12nbsp;^ 13 personen gerekend worden. Het bestuur verzoekt derhalve voornbsp;20 April a.s. mededeeling, wie van de leden de vergadering zal bijwo-•len en daarbij tevens opgave van eventueel door hen te besprekennbsp;of in te leiden onderwerpen.
Reeds zijn de volgende onderwerpen voor het programma vastgesteld;
1- nbsp;nbsp;nbsp;Het wezen der malleïne- en tuberculine-reactie, door Dr. L. DE
Blieck.
2- nbsp;nbsp;nbsp;Over het gebruik vau kruisingsproducten in de veeteelt, doornbsp;Pf- G. Krediet.
-ocr page 118-STAAT
der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederlandsch gedurende de maand November 1910.
CO
OJ
Q.
O)
gt;
CU 3 re . |
|
at |
Bantam ......
Batavia......
Preanger Regentscliapp. Cheribon ......
Pekalongan.....
Semarang......
Rembang ......
Soerabaia......
Madoera......
Passoeroean .....
Besoeki ......
Banjoemas . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Kedoe .......
Madioen......
Kediri.......
Djokjakarta.....
Soerakarta.....
Tapanoeli. . nbsp;nbsp;nbsp;. _ .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Oostkust van Sumatra . Pad. Bovenlanden. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
„ Benedenlanden . nbsp;nbsp;nbsp;.
Celebes en O. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Bali en Lombok . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Timor.......
Bima.......
26
13
37
31
8
12
6
6
132
39
10
85
58
284
50
5
162
21
1
4
12
2
12
2
38
1
14;
24
1
2|
2
ca UC) nbsp;nbsp;nbsp;cy PK s ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;os -as: cnaacn-a(~p~vosca
fl! AJ o o ‘— rv ^ (Tgt; agt; rv ai ^ orv^rc^a^^
sap. èh s £- s- O. o^-~ nbsp;nbsp;nbsp;^ K 3
’'s-°
Oi-Booojcr^;——
as
lt;T= , OQnbsp;a
c/s o as quot;O | |||||||||||||||||||||||||
|
O)
cr
rD ?r
-t ft)
rD
TT
Dr. J. A. VAN DER Linde,
F. H. Sardemann,
P. Ph. V. d. Poel
I. E.AsbeekBrusse.
J. nbsp;nbsp;nbsp;H. F. DE Does,
F.C.delaChambre, Dr. H. J. Smit,
B. Eysenburger,
Dr. J, Hellemans,
Th. G.H.de Wilde,
mil. paardenarts der 2de klasse, overgeplaatst van Batavia naar Padalarang. mil. paardenarts der 2de klasse, overgeplaatst van Padalarang naar Batavianbsp;en gedurende de ziekte van den tijd.nbsp;gouv. veearts- J. N. A. C. Scheepensnbsp;belast met deii burgerlijken veeartsenij-kundigen dienst op Atjeh.
Bij G. 23 Januari 1911 No. 1 is de Directeur van Landbouw gemachtigdnbsp;om nevenvermelde ambtenaren op tenbsp;dragen zich naar Bridsch-Indië te begeven voor den aankoop van fokvee.nbsp;overgeplaatst van Bondowoso naar denbsp;residentie Soerabaja met standplaatsnbsp;Soerabaja.
belast met den dienst in het ressort Besoeki met standplaats Bondowoso.nbsp;bij G. B. van 31 Dec. 1910. No. 4 benoemd tot leeraar aan de Inlandschenbsp;veeartsenschool te Buitenzorg.nbsp;tijdelijk werkzaam gesteld in de onder-afdeeling Soembawa, afdeeling van diennbsp;naam, residentie Timor en Onderh. metnbsp;standplaats Soembawa-besar.nbsp;bij G. B. van 21 Januari 1911 No. 19nbsp;gesteld ter beschikking van den gemeenteraad te Batavia om te worden belast metnbsp;de betrekking van gemeentelijk veearts,nbsp;bij G. B. van 17 Eebruari 1911 No. 17nbsp;één jaar verlof verleend naar Bitropa,nbsp;ingaande 15 Maart 1911.
P. Ph. V. d. Poel,
T. V. Heelsbergen,
J. VAN Dulm,
J. A. Kaliois,
Dr. L. J. H. Stadhouder, A. DE Vletter,
J. Ch. F. Johns,
C. 1. Jeroniums,
T. P. A. Sperna Weiland,
H. Chr. DE Waal,
bij G. B. van 23 Januari 1911 No. 51 één jaar verlof verleend naar Europa,nbsp;met bepaling dat hij zijne betrekking zalnbsp;neerleggen na afloop van de hem doornbsp;den Directeur van Landbouw opgedragen werkzaamheden in Britsch-Indië.nbsp;bij G. B. van 25 Februari 1911 No. 57nbsp;op verzoek eervol uit ’s Lands dienstnbsp;'ontslagen, ingaande 7 Maart 1911.nbsp;mil. paardenarts der 2de klasse, overgeplaatst van Batavia naar Tjimalii.nbsp;wnd. Inlandsch assistent-leeraar, tijdelijknbsp;belast met werkzaamheden in het belangnbsp;van den burg. veeartsenijk. dienst in denbsp;residentie Pasoeroean, met standplaatsnbsp;Pasoefoean.
mil. paardenarts der 2de klasse, geplaatst te Batavia.
verlengd met zes maanden het buiten-landsch verlof.
gouv. veearts te Taroetoeng, tijdelijk belast met werkzaamheden aan het veeart-senijkundig laboratorium te Buitenzorg. gouv. veearts tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tegelijk met zijn
eigen functiën tijdelijk belast met den dienst in het ressort Simetoengoen ennbsp;Karotanden.
overgeplaats van Sariboe Dotok naar het ressort residentie Tapanoeti, met standplaats Batige.
tijdelijk toegevoegd aan den gouv. veearts te Lahat, residentie Paleinbang, met standplaats Lahat.
Vh CU |
Datum van |
Geboorte | ||
c H 3 |
NAMEN. |
j aanstelling. |
jaar. |
Standplaats |
Tromp de Haas, H.J. |
4 Oct. 1907. |
1863. |
P. artspt= kl. 12 0ct. ’Oi; kl. 27 Augustus ’90; 3^*= kl. 12 December’88. | ||
Burg. W. van der |
11 Oct. 1909. |
1870. |
P. arts P‘lt;= kl. 26 Juli'04; 2de 1,1. 27 Juli '98 (Ned).nbsp;3de kl. 20 Juli ’94 (Ned). |
Met verlof in E''' ropa te Nijmegef'
Weltevreden.
Militaire paardenartsen der 1ste (klasse kapiteins). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
Weltevreden. |
naam= en ranglijst dhr eüropeesche veeartsen
Inpecteiir, chef van den dienst:
Penning, C. A. 9 Met 1906. Buitenzorg.
Adjunct=inspecteurs:
t. Poel, P. Ph. van der 27 Januari 1910. (v.)
2. Hoen, Dr. H. ’t. 27 januari 1910. Buitenzorg.
Qouvernementsveeartsen;
L Velzen, Dr. P. A. 17 Maart 1888. (v.) Amsterdam.
2. Vletter, A. de 11 April 1890. (v.) St. Moritz.
2. Does, J. K. F. de 21 Februari 1891. Soerabaja.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Hubenet, D. 21 Februari 1891. Cheribou.
5. nbsp;nbsp;nbsp;Bergh, J. D. van den. 13 November 1894 Magelang.
6. nbsp;nbsp;nbsp;Wilde, Cli. Th. Q. H. de. 13 November 1894 (v.)
7. nbsp;nbsp;nbsp;Vrijburg, Dr. B. 1 Juli 1895. (v.) ’s Gravenhage.
8. nbsp;nbsp;nbsp;Veen, Dr. K. van der. 26 Juni 1897. Bandoeng.
9- Kempen, F. W. 29 April 1901. Pekatongan.
~~ Hellemans, Dr. J. 2 Sept. 1897 {zie Gemeente-veeartsen.) ^0- SoHNS, J. Cli. F. 23 October 1901. Taroetoeng.
Lier, Dr. Q. A. van 18 November 1901 Wettevreden. ^2. Jeronimus, C. S. 24 December 1902. Medan.
^2. Teljer, P. 30 December 1904 Kediri.
*4. Stuur, A. E. P. R. 21 December 1905. Lahat.
^5. Wagenaar, D. B. 23 October 1906. Semarang.
^8- Vermast, A. M. 23 April 1907. (tijd.) Soekaboemi.
Vermeer, J. H. C. 21 December 1907. Makasser.
18. Zijp, p. 13 jup iggg. Madioen.
^9. Heshusius, D. C. A. 13 Juli 1908. Padang.
112
20. nbsp;nbsp;nbsp;Voogd, A. J. E. de. 2 October 1908. Soerakarta.
21. nbsp;nbsp;nbsp;Avis, J. A. R. 19 November 1908. Fort cte Koek.
22. nbsp;nbsp;nbsp;Steur, A. van der. 15 December 1908. Singaradja.
23. nbsp;nbsp;nbsp;Asbeek Brusse, J. E. 26 Maart 1909. Poerwokerto.
24. nbsp;nbsp;nbsp;Zijp, J. H. 29 October 1909. Djokjakarta.
25. nbsp;nbsp;nbsp;Gasille, P. H. J. 23 November 1909. Bodjonegoro.
26. nbsp;nbsp;nbsp;Temmen, C. J. van. 17 Januari 1910. Bima.
27. nbsp;nbsp;nbsp;Valois, H. J. M. 10 Maart 1910. Serang.
28. nbsp;nbsp;nbsp;Sperna Weiland, P. P. A. 4 Maart 1910. Batige.
29. nbsp;nbsp;nbsp;Scheepens, J. N. A. C. 8 Maart 1910. (tijd.) Koeta Radja.
ï'
30. nbsp;nbsp;nbsp;Kok, j. 11 April 1910, Pamekasan. .
31. nbsp;nbsp;nbsp;Chambre, E. C. DE LA. 3 October 1910. Bondowoso.
32. nbsp;nbsp;nbsp;Eijsenburger, B. 7 Maart 1911. Soembawa-besar.
33. nbsp;nbsp;nbsp;Waal, H. C. de. 7 Maart 1911. Lahat.
34. nbsp;nbsp;nbsp;Senstius, H. D. inafwachting van uitzending.
Inlandsche veeartsenschool te Buitenzorg. Directeur:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de Blieck, Dr. L. de.
Leearen: nbsp;nbsp;nbsp;Leurink, Dr. G. 25 November 1907.
Krediet, Dr. G. 15 Augustus 1910. Smit, Dr. H. J. 31 December 1910.nbsp;Assistent-leeraar: KALiGis,J.A.(Inl. veearts.) 29 October 1910.
-ocr page 125--4gt; X
/s
jr/: nbsp;nbsp;nbsp;tï'Vfwv»*
•-É nbsp;nbsp;nbsp;' Jïl ^
(t/;Y het veeartsenijkundig Laboramp;^nitMi^^^^^^^m^torg.)
Kwadedroes=infectie in verband met de conjunctivale malleïnatie en agglutinatie
DOOR
Dr. L. DE BLIECK;
De infectiewegen voor den kwadedroesbacil zijn vele. Tot 1896 is er weinig strijd gevoerd over de vraag welkenbsp;'nfectieweg onder natuurlijke omstandigheden de meestnbsp;'voorkomende is.
Daar men bij ongeveer alle kwadedroessecties als hoofd-syniptoom meer of minder uitgebreide pathologische veran-deringen van het slijmvlies van den neus waarnam, werd dit orgaan als de porte d’entrée beschouwd. Men wistnbsp;ook reeds vroeg, dat de huid in aanmerking kwam alsnbsp;plaats, waar de besmetting kon plaats vinden; dit blijktnbsp;quot;vel uit het gezegde van ViBORO in 1797, dat „het kwade-droesgift ook bij insnijden van de huid gevaarlijk konnbsp;Werken”.
bij
te
De huidkwadedroes was in haar finesses bekend en men I’eschouwde de huidinfectie door tuigen van zieke dierennbsp;één der meest voorkomende. Een open vraag bleefnbsp;Politer nog of de smetstof ook door de intacte huid konnbsp;1^'nnentreden. In 1890 en 1891 deden Babes en Cornil
marmotten, Nocard ook bij ezels, experimenten om na gaan of door de intacte huid kwadedroesbacillen het
8
-ocr page 126-lichaam konden binnendringen. De resultaten waren echter van dien aard, dat men tot de conclusie kwam, dat voor een infectie langs de huid defecten aanwezig moestennbsp;zijn. De infectie door de huid en langs het slijmvlies vannbsp;den neus stond dus vast. Toen later echter bij meer intensieve bestrijding van den kwadedroes, ook gevallen vannbsp;longkwadedroes, doch zonder of met geringe veranderingennbsp;in den neus werden waargenomen, begreep men dat hetnbsp;mogelijk was, dat de bacillen zich door neus, keel en tracheanbsp;naar de longen zouden begeven, zonder dat de eerstgenoemde organen in het proces betrokken behoefden te worden.
Let wel, de aërogene infectie der longen stond als een paal boven water. De groote meerderheid der onderzoekersnbsp;dacht niet aan de mogelijkheid, dat ook langs andere wegennbsp;de longen geïnfecteerd zouden kunnen worden. Wel heeftnbsp;reeds Renault in 1851 erop gewezen, dat door het voerennbsp;bij paarden van geringe hoeveelheden neussecretum vannbsp;dieren, die aan neuskwadedroes leden, met succes de ziektenbsp;kon verwekt worden, doch door slechte resultaten van andere experimentatoren is de mogelijkheid eener intestinalenbsp;infectie bij kwadedroes op den achtergroTid gedrongen.
Wat de infectie betreft langs de gezonde slijmvliezen in het algemeen, toonde Viborq reeds aan, dat de smetstof,nbsp;op het intacte slijmvlies zaclit ingewreven, geen kwadedroes-infectie bewerkstelligt. Ook hier is het noodig, dat op éénnbsp;of andere wijze door geringe of grootere weefseldefectennbsp;een gunstige gelegenheid voor de infectie wordt geboden.nbsp;Gewoonlijk zijn echter in mond en neus wel dergelijke minder weerstand biedende plaatsen aanwezig, zoodat eennbsp;infectie van uit deze organen, theoretisch redeneerende, zeernbsp;voor de hand ligt. Het slijmvlies van maag en darmen isnbsp;zeer resistent tegen kwadedroesinfectie, niettegenstaandenbsp;daar ten allen tijde laesies door zoöparasieten te over zijn.nbsp;Hier werken echter andere factoren de infectie tegen. Behalve de huid en de slijmvliezen van het respiratie- en
-ocr page 127-115
digestieapparaat, speelt bij de spontane infectie het uroge-nitaalapparaat ook een rol. Het is echter uitzondering dat primaire kwadedroes van het urogenitaal-apparaat ontstaat.nbsp;Gevallen zijn bekend (Schütz en Miessner), dat merriesnbsp;primaire vaginaalmalleiis hadden gekregen, nadat zij doornbsp;een hengst gedekt waren, die lijdende was aan testikel-kwadedroes.
Bovendien zijn enkele gevallen van intrauterine infectie bekend, dus infectie langs het genitaalapparaat, liever gezegd,nbsp;door het bloed van de moeder, doch dat zijn alle uitzonderingen.
Als hoofdplaatsen van infectie komen dus de huid en de slijmvliezen van neus, mond, keel en darmen in aanmerking.nbsp;Omtrent de primaire huidinfectie is men het eens, hoewelnbsp;toch ook in den laatsten tijd de kwestie is geopperd of ooknbsp;de huidmalleus niet langs haematogenen weg zou kunnennbsp;onstaan. Over de wijze, waarop de andere organen, speciaalnbsp;de longen, geïnfecteerd worden, bestaat veel minder overeenstemming. Dat de neusaandoening bij verwonding vannbsp;het neusslijmvlies of door binnendringen van smetstof langsnbsp;kleine weefseldefecten primair kan ontstaan, is boven allenbsp;twijfel verheven. In welke mate dit echter practisch voorkomt,nbsp;en of de neus- en keelkwadedroes niet het gevolg zijn vannbsp;de primaire infectie van andere organen, dus een secundairnbsp;malleusproces zouden representeeren, is nog verre vannbsp;opgelost.
Nog minder uniformiteit bestaat omtrent het wezen der longkwadedroes.
De meeningen staan in dezen scherp tegenover elkander O- 1. aan de eene zijde, de voorstanders van den primairennbsp;longkwadedroes langs intestinalen weg, aan de andere zijde,nbsp;de tegenstanders van dezen leer. De laatsten verwerpen denbsp;spontane intestinale infectie, beschouwen ze hoogstens als zeernbsp;zelden voorkomend, en erkennen geen primairen longkwadedroes. Wel geven zij toe, dat men experimenteel de longen
-ocr page 128-për os kan infecteeren, doch dan zijn eerst de rriesenteriale lymphklieren en lymphvaten ziek geworden, van waaruitnbsp;dus secundair de longen in het proces betrokken worden.nbsp;De longkwadedroes ontstaat volgens hen bijna uitsluitendnbsp;secundair door inhalatie, waarbij altijd de neus de eerstenbsp;localisatie vormt.
Het cardinale punt is dus de primaire longkwadedroes, of deze Onder natuurlijke omstandigheden tot stand komtnbsp;of niet. In de tweede plaats zoo deze vorm van malleusnbsp;een bewezen feit is, of zij aerogeen, dan wel intestinaalnbsp;ontslaat. Met deze kwesties hangt direct samen en vormtnbsp;een onmiddellijk verband, de vraag, wat men onder hetnbsp;initiaalstadium van longkwadedroes verstaat. Eigenlijk isnbsp;dit onderwerp het primaire geweest en dateert volgens denbsp;mededeelingen van Schütz reeds van 1878. Reeds toennbsp;verhieven zich in Duitschland stemmen, dat de grauwe,nbsp;doorschijnende knobbeltjes, die zoo menigvuldig in paarden-longen voorkomen, den anatomischen grondslag zoudennbsp;vormen voor den primairen longkwadedroes. Schütz daarentegen heeft zich steeds tegen deze uiting verzet en beschouwde deze knobbeltjes als van zoöparasitairen aard.nbsp;Met de toepassing van de malleïne na 1891 kwamen velenbsp;paarden ter sectie, waarbij men, al of niet gepaard metnbsp;processen in andere organen, bedoelde doorschijnende knobbeltjes in de longen vond.
Nocard, die zich sterk voor de subcutane malleïnatie interesseerde, wilde niet aannemen, dat de paarden, dienbsp;positief op de malleïne reageerden en bij sectie niets andersnbsp;dan deze longhaardjes vertoonden, als niet-kwaaddroezignbsp;bestempeld moesten worden. Na nauwkeurige histologische-en bacteriologische onderzoekingen deelde hij in 1894 zijnnbsp;resultaten mede omtrent deze knobbeltjes.
Op grond van de volgende motieven neemt Nocard aan, dat de z.g. translucide knobbeltjes van kwaaddroezigen aardnbsp;zijn;
117
1. nbsp;nbsp;nbsp;Tous les auteurs classiques ou prèsque tous les ont décritsnbsp;comnie étant Ie premier stade du tubercule morveux, Reynal etnbsp;Trasbot, Zundel, Leisering, Roll, Rabe, Ravitsch, Kitt, Diec*nbsp;kerhoff, Friedberger et Fröhner, etc.;
2. nbsp;nbsp;nbsp;On les trouve toujours, quand on les cherche bien, au milieunbsp;des nodules caséeux, dont Forigine morveuse n’est pas contestée.
3. nbsp;nbsp;nbsp;On ne les observe que sur des chevaux sortant de milieuxnbsp;infectés.
Het kweeken van kwadedroesbacillen gelukte enkele malen. Nocard heeft ten slotte getracht de bewuste knobbeltjesnbsp;experimenteel te verwekken en wel door infectie langs hetnbsp;darmkanaal. Hij slaagde erin na voeren van vrij grootenbsp;hoeveelheden malleusbacillen de translucide knobbeltjes innbsp;de longen tot stand te doen komen en komt daarom totnbsp;de conclusie;
La morve se propage aisément par les voies digestives;
2. nbsp;nbsp;nbsp;Le tubercule translucide est bien une lésion morveuse et con-stitue le premier stade de l’évolution du tubercule classique,
3. nbsp;nbsp;nbsp;Les tubercules translucides sont beaucoup moins riches ennbsp;microbes que les tubercules caséeux et les microbes, qu’ils renferm-6nt, sont rapidement détruits par les cellules.
Olt, Schütz, Künneman, Angeloff e. a. hebben in een •quot;eeks van onderzoekingen, van af 1895 tot 1908, steeds denbsp;parasitaire natuur dezer knobbeltjes betoogd; zij vonden zenbsp;bij 70—80% der normale slachtpaarden. Histologisch onderscheiden zij zich van malleushaardjes, die zich altijdnbsp;hepatisatiehaardjes voordoen. Het gelukte hen nooitnbsp;kwadedroesbacillen er uit te kweeken, of de ziekte er medenbsp;bij proefdieren te verwekken. Ook Schütz verrichtte in-fectie-experimenten door kwadedroesbacillen per os in tenbsp;geven. Hij ontging daarbij echter de fout van NoCARD,nbsp;de kwadedroesbacillen met het mond-en keelslijmvlies innbsp;aanraking te brengen, n.1. door de bacillen als pil, omgevennbsp;door gelatine, per os te verstrekken. Verder bootste Schütznbsp;‘^eer de natuurlijke omstandigheden na, door ook aan eennbsp;Paard een zeer kleine hoeveelheid cultuur éénmaal, eennbsp;^fider paard meermalen in te geven.
118
Ook Schütz verkreeg longkwadedroes, doch niet de door Nocard beschreven translucide knobbeltjes, maar werkelijke bronchopneumonische en militaire hepatisatiehaardjes.nbsp;Doch een primaire longkwadedroes kon hij niet con-stateeren; steeds vertoonden de mesenteriale lymphklierennbsp;en de chylvaten kwadedroeshaardjes, zoodat Schütz denbsp;longaandoeningen als van secundairen aard beschouwt; eennbsp;enkele maal zag hij ook in de darmen eenige knobbeltjes,nbsp;die voor malleus werden gehouden. Schütz komt tot denbsp;volgende conclusie’s;
1. nbsp;nbsp;nbsp;Der primare Lungenrotz entsteht durch eine von Digestions-apparate ausgegangene Infektion mit Rotzbazillen nicht.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Das Vorkommen des primaren Lungenrotzes ist überhaupt nochnbsp;nicht dargethan.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Die granen durchscheinenden Knötchen in den Lungen der Pferdenbsp;sind nicht rotziger, sondern einfach entzündlicher Natur und durchnbsp;einen Parasiten bedingt, welcher anch in den Leber der Pferde nach-gewiesen worden ist.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Das Rotzknötchen in den Lungen der Pferde ist ein kleinernbsp;Hepatisationsknötchen, welcher in eigenthümlicher Weise (chroma-totexis) zerfallt.
5. nbsp;nbsp;nbsp;Die alten Rotzknötchen enthalten Riesenzellen.
6. nbsp;nbsp;nbsp;Die Rotzknötchen der Lungen verkalken nicht, wohl aber verkalken die entozöischen Knötchen.
Nocard maakt in zijn sectieverslagen absoluut geen melding van de darmen en mesenteriale klieren, zoodat hetnbsp;niet onmogelijk is, dat hij daaraan zijn aandacht niet heeftnbsp;geschonken.
Babes is ook van meening, dat de longkwadedroes bij de experimenten van Nocard van secundairen aard was;nbsp;hij spreekt de mogelijkheid uit, dat de bacillen direct vannbsp;het slijmvlies der bovenste lucht- en digestiewegen in denbsp;circulatie gekomen zijn. Dit nu is zeer goed aan te nemen,nbsp;daar Nocard de bacillen gewoon in drinkwater gaf en ooknbsp;steeds veranderingen in neus-, keel- en submaxillaire klierennbsp;verkreeg. Schütz kreeg bij zijn experimenten geen veranderingen in neus-, keel- en hoofdlymphklieren, doch zag
-ocr page 131-119
deze veranderingen optreden bij één der proefpaarden, die één der ingegeven pillen in den mond had stuk gedrukt.
Na Schütz en Babes hebben nog Dedjulin en Mac. Fadyan zich met deze kwestie bezig gehouden. Dedjulinnbsp;experimenteerde bij katten en marmotten, die hij culturennbsp;in gelatinekapsels per os ingaf. Bij sectie vertoonden denbsp;darmen geen veranderingen, wel de longen en lymphklieren.nbsp;Dedjulin meent, dat het maag- en darmsap niet in staatnbsp;zijn de bacillen te dooden, doch alleen te verzwakken.
Mac. Fadyan voerde aan 4 paarden malleusbacillen in wortels en zag steeds kwadedroesknobbeltjes in de longennbsp;optreden, bovendien ook in den darmwand en de milt. Hijnbsp;meende, dat de infectie der longen door het darmkanaalnbsp;was tot stand gekomen en voerde als steun voor zijn bewering aan, dat geen geval bekend is, dat bij een kwaad-droezig paard de longen volmaakt gezond waren.
Zeer uitvoerige en nauwkeurige onderzoekingen in deze richting deed Bonome. In de eerste plaats voerde hij aannbsp;2 paarden vele malen groote hoeveelheden cultuur en lietnbsp;dan de dieren geruimen tijd (10—15 maanden) leven alvorens hen te seceeren; in de tweede plaats gaf hij 3 paardennbsp;één- of tweemaal een groote hoeveelheid cultuur per os ennbsp;doodde ze respectievelijk na 12, 24 en 19 dagen. Bijnbsp;de eerste experimenten ontstond longkwadedroes, doch bo-''endien in neus, keel en luchtpijp kwadedroeszweren. Denbsp;niesenteriale en andere lymphklieren waren normaal. Bijnbsp;de tweede reeks proeven ontstond, behalve maïskorrel- totnbsp;hazelnootgroote bronchopneumonische haarden in de longen,nbsp;3cute zwelling der niesenteriale lymphklieren, verdikkingennbsp;•^et necrose en zweervorming der lymphfollikels van hetnbsp;^'ijmvlies van dunne en blinde darm; van de laatste ver-anderingen is echter niet bacteriologisch aangetoond, dat zijnbsp;''^¦1 kwaaddroezigen aard waren. In de gezwollen mesen-^eriale lymphklieren werden kwadedroesbacillen gevonden.
Bonome sluit zich bij Schütz aan wat den secundairen
-ocr page 132-aard van het longlijden betreft. De resultaten der eerste experimenten verklaart hij aldus, dat de processen in denbsp;mesenteriale klieren genezen waren. In tegenstelling metnbsp;Schütz houdt hij echter vast aan de mogelijkheid, dat denbsp;longkwadedroes gewoonlijk door alimentaire infectie totnbsp;stand komt. Bij katten had het voeren van vleesch metnbsp;kwadedroesbacillen geen succes, en éénmaal ontstond nanbsp;het geven van culturen in gelatinekapsels zwelling der blinde-en dikke-darmlymphklieren en een bronchopneumonischenbsp;haard in de longen.
Ook de infectiositeit van paarden, aan verborgen kwade-droes lijdende, is - door Bonome onderzocht en wel met paaiden, waarbij experimenteel verborgen malleus was verwekt; een enkele maal gelukte het een paard, dat tusschennbsp;twee paarden met occulte kwadedroes was geplaatst, zieknbsp;te maken. Als tusschendragers beschouwt Bonome stroonbsp;of voedsel, dat met urine verontreinigd is, of wel kan hetnbsp;drinken uit denzelfden emmer, die met een weinig bron-chiaalslijm besmet is, aanleiding geven tot het overbrengennbsp;der ziekte.
Bonome onderzocht ook de bactericide werking der di-gestiesappen, alsmede de uitscheiding der malleusbacillen met mest en urine. Onderstaande conclusies verklaren dezenbsp;onderzoekingen en de resultaten ervan. Uit de slotconclusies door Bonome aan het eind zijner onderzoekingennbsp;opgesteld, zijn met betrekking tot het onderhavige onderwerp, de volgende van belang.
Es ist möglich, beim Pferde verborgenen Rotz zu erzeugen, indem man Rotzbazillen (auch nicht stark virulente) in Pillenformnbsp;verfüttert. Der so erzeugte Rotz kann bis zu 13 Monaten besteken,nbsp;ohne dass das Tier ausser Malleinreaktion und erhöhter Agglutina-tionsfahigkeit des Blutes irgend ein Anzeichen dafür aüsserlich zeigt.nbsp;Zuweilen horen auch die Reaktionen auf, wahrend trotzdem dienbsp;Krankheit im Verborgenen weiterbesteht.
2. Da bei dem direkten Einbringen von Rotzbazillen vermittelst volkommen geschlossener Pillen in den Magen und ohne dass ein
-ocr page 133-Zerbrechen der Pillen und Infektion von der Rachenhöhle aiis erfolgt, der Rotz zu entstehen pflegt, so darf man auch annehmen, dassdiesnbsp;unter natürlichen Bedingungen geschieht, weiin gesimde Pferde einnbsp;Oder mehrere Male (auch in langen Zwischenraümen) Putter odernbsp;Wasser, welche den Rotzbazillus enthalten, oder Rotzetter, abschlucken.nbsp;Unter solchen Bedingungen ist die Möglichkeit der Infektion vomnbsp;Maul, der Rachenhöhle und den Tonsillen nicht ausgeschlossen, undnbsp;die Krankheit kann daim eine kürzere Zeit lang latent bleiben.
3. Die Verdauungssafte von Katzen und Meerschweinchen wirken kraftig zerstörend auf den Rotzbazillus. Sie sind imstande, seinenbsp;Entwicklungsfahigkeit auf künstlichen Nahrboden und seine Pathoge-nitat aufzuheben, wenn sie mindestens 8 —lt;2 Stunden mit ihm innbsp;Berührung bleiben.
Die Bestimming der Zeit, welche nötig ist, um dein Rotzbazillus im Magen des Pferdes seine Pathogenitat zu nehmen, ist bisher nochnbsp;nicht untersucht. Aus Analogie aber mit den Ergebnissen bei anderennbsp;Tieren darf man diese Zeit als nicht lange annehmen; vielleicht istnbsp;sie auch langer als bei den kleinen Tieren in Anbetracht des massigennbsp;Inhaltes in Magen und Darm beim Pferd, und weil dadurch dernbsp;Rotzbazillus sich der Berührung mit den Verdauungssaften leichternbsp;entziehen kann.
Trotz der schadigenden Einflüsse der Verdauungssafte auf den Rotzbazillus im lebenden Tiere und trotz der Abschwachung, welchenbsp;letzterer in der Aussenwelt bei langerem Verweilen erleidet, ist ernbsp;'mstande, verborgenen Rotz zu erzeugen, wenn er von gesundennbsp;Pferden mit dem Putter oder sontswie aufgenommen wird, bevor ernbsp;seine Pathogenitat vollstandig eingebüsst hat. Dies ist in ersternbsp;Linie dadurch bedingt, dass nicht alle eingeführten Bazillen gleichnbsp;virulent sind und nicht zu gleicher Zeit im Verdauungskanal desnbsp;gesunden Pferdes in gleicher Weise von den Verdauungssaften ange-griffen werden. So kann ein Teil des noch wirksamen Virus durchnbsp;die Darmschleimhaut oder die Chylusgefasse schnell die Qekrösdrüsennbsp;erreichen und der Zerstörung durch die Verdauungssafte entgehen. Innbsp;zweiter Linie ist dies durch die hohe Empfindlichkeit des Pferdesnbsp;8®gen den Rotzbazillus erklart, demi angenommen seibst, dass die innbsp;die Gekrösdrüsen gelangten Bazillen abgeschwacht waren, so ist nichtnbsp;ausgeschlossen, dass sie ihre Pathogenitat wieder erlangen, sich innbsp;den Gekrösdrüsen vermehren oder auch in der Lunge und so neue undnbsp;quot;umer schwerere Veranderungen erzeugen.
Ein untrüglicher Beweis dafür, dass der Rotzbazillus, sei in grosser Menge auf einmal oder mehrmals hintereinander innbsp;kurzen Zwischenraümen in den Magen gebracht, seine Pathogenitat
daselbst nicht unmittelbar verliert, ist gegeben in den Versuchen von Schütz und von mir. Dabei wiirde das Vorhandensein entzündlichernbsp;Veranderungen in der Mukosa und Submukosa des Darmes, Hyper-plasien und Nekrosen der Lymphfollikel, auch Erkrankung der Chy-lusgefasse sowie Hyperplasien, Erweichungen und Blutung in dennbsp;Oekrösdrüsen festgestellt.
B. Obgleich diese Veranderungen nichts spezifisch charakteristi-sches haben, sind sie auf Griind der bakteriologischen Untersuchung als Eintrittspforten für das Rotzvirus anzusehen. Der Rotzbazillusnbsp;ist in diesen primaren Herden durch Kultur und durch Impfung nichtnbsp;nachweisbar, weil er abgeschwacht ist, aber jedenfalls besitzt er nochnbsp;die Fahigkeit, sich in gewissen Organen des Pferdes zu vermehren,nbsp;seine Vitalitat und Pathogenitat zu erhöhen und in die Oekrösdrüsennbsp;zu wandern. Daselbst verniehrt er sich, erhalt seine Wachstumsfah-igkeit auf Nahrboden und seine Pathogenitat wieder. Von diesennbsp;vcrmitteinden Herden in den Oekrösdrüsen aus wandert der Rotzbazillus in die grossen Lymphgefasse, in den Ductus thoracicus undnbsp;verbreitet sich durch den ganzen Pferdekörper. Mit Vorliebe setztnbsp;sich der Rotzbazillus dan in besonders empfindlichen Organen namlichnbsp;den Lungen fest uiid erzeiigt daselbst spezifische Veranderungen, dienbsp;anfangs in beschrankter Anzahl vorhanden sind, aber dan sich annbsp;Zahl vermehren und sich auf die Lymphbahiien und die Bronchial-drüsen ausbreiten.
7. nbsp;nbsp;nbsp;Die spezifischen Lungenveranderungen bei Pferden, welchenbsp;grössere Oder kleinere Mengen Rotzbazillen in verschieden grossennbsp;Zwischenraumen abgeschluckt haben, sind also sekundar.
8. nbsp;nbsp;nbsp;In der Zeit, wo sich die spezifischen Veranderungen in dennbsp;Lungen auf haematogenen Wege entwickeln, bilden sich die Veranderungen in der Darmschleimhaut, in der Submukosa, denChylus-gefassen und den Oekrösdrüsen schnell zurück, sodass jemand, dernbsp;ein solches Pferd nach einigen Monaten obduziert, den Eindrucknbsp;haben kan, als ob primarer Lungenrotz vorliegt, wie es Nocardnbsp;passiert ist. Einige meiner Versuche vervollstandigen diejenigennbsp;von Schütz, der seine Pferde 13 15 Tage nach der Verfütterungnbsp;von Rotzbazillen tötete. Ich fand namlich bei zweien meiner durchnbsp;Fütterung rotzig gemachten Pferde nach 10 bezw. 15 Monaten beinbsp;der Obduktion jene Darm und Oekrösdrüsenveranderungen nicht, dienbsp;bei 3 andern durch Fütterung infizierten und schon nach 12—24nbsp;Tagen getöteten Pferden vorlagen.
9. nbsp;nbsp;nbsp;Die Lympdrüsen sind wie die Lunge gegen den Rotzbazillusnbsp;sehr empfindlich und reagieren leicht durch Hyperplasien, die innbsp;ihrem Innern den lebenden und virulenten Bazillus enthalten.
-ocr page 135-123
10. Pferde, welche aus Aniass des verborgenen Rotzes auf Malleïn reagieren, können den Rotz auf gesunde Nachbarpferde, und solche,nbsp;die lebhaften Verkehr mit ihnen haben, übertragen. Solche Pferdenbsp;müssen für viel gefahrlicher gehalten werden, als die englische Koni-mission 1902 berichte! hat. Ebenso gefarlich sind rotzverdachtigenbsp;Pferde, welche aufgehört haben, auf Malleïn zu reagieren, weil sienbsp;nicht immer als geheilt anzuseheii sind.
H. Die Uebertragung der Krankheit von verborgen rotzigen Pfer-den, welche meist auf Malleïn reagieren, auf gesimde Nachbarpferde, erfolgt aller Wahrscheinlichkeit nach durch Vermittelung der Ver-dauungswege. Sie kann hcrvorgerufen sein durch Aufnahme vonnbsp;Stroh oder Putter, auf das wenige Stunden vorher ein rotziges Pferdnbsp;Urin abgesetzt haf oder das mit Bronchialscheim eines erkranktennbsp;Pferdes beschmutzt ist. Schliesslich kann die Krankheit auch verur-sacht worden sein durch Tranken mit demselben Eimer, aus demnbsp;kurz zuvor ein krankes Pferd getrunken hat. Ebenso kann dienbsp;Uebertragung erfolgen, wenn ein gesundes Pferd Wand oder Krippenbsp;ableckt, an dem Speichel oder Bronchialschleim von erkranktennbsp;Pferden haftet. Möglich ist auch die Uebertragung durch Gebissenbsp;Oder Trensen, welche verborgen rotzige Pferde vorher im Maulenbsp;gehabt haben. Der Verdauungskanal stellt vielleicht am haufigstennbsp;die Eintrittspforte für die Uebertragung des verborgenen Rotzes dar,nbsp;obgleich Magen- und Darmschleimhaut für die Lokalisation rotzigernbsp;Veranderungen schlecht geeignet sind.
In 1907 heeft Hutyra een groot aantal experimenten bij paarden verricht om door middel van inhalatie en ingestienbsp;Van malleusculturen en kwadedroesslijm de ziekte te verwekken. Hutyra komt tot resultaten, juist tegenovergesteldnbsp;aan die van Schütz en Bonome.
De onderzoekingen van Hutyra bepalen zich tot de Volgende experimenten. Voor het gemakkelijke overzichtnbsp;^'jn zij door Miessner en Trapp in tabel gebracht, welkenbsp;'k hier onder Iaat volgen:
TABELLE.
124
Art der Applikatioii. |
Obduktionsbefund. |
50 c.c.M. einer zwei-tagigen Bouillonkultur inhaliert.
25 c.c.M. einer 36 stundigenBouilloiikül-tur inhaliert.
Einblasen v. ge-trockneteni Nasenaus-fluss eines rotzigen Pferdes.
Wie bei Versuch 3.
0.03 g. einer Kar-toffelkultur direkt in die Luftröhre.
„Akuter Rotz in den untern Teilen der Nasenhöhlen, zweinbsp;pneumonische Herde in den Lun-gen”. Rotzbazillen in den subma-xillaren, zervikalen, bronchialennbsp;und periportalen Lymphknoten.nbsp;17 „Akuter Rotz im unteren Teilnbsp;der Nasenhöhlen, pneumonischenbsp;Herde und miliare Knötchen innbsp;den Lungen”. Hautrotz der Backen und des Kehlganges, Rotzbazillen in den submaxillaren, retro-pharyngealen, zervikalen, peri-bronchialen und mediastinalennbsp;Lympknoten.
Rotzfrei.
Rotzfrei (?). Spater zu einem anderen Infektionsversuch mitnbsp;Rotz verwendet.
„Primarer Rotz der Lungen, sekundarer im untersten Teil dernbsp;Nasenhöhle”.
-ocr page 137-10
125
1 Kartoffelkultur mit Wasser als Tranke*
1 Kartoffelkultur mit Kartoffelbrei im Mör-ser zerrieben in einernbsp;Qelatinekapsel per os.
Wie vorher in einer keratinisierten Gelati-nekapsel per os.
0.02 g. Kartoffelkul-lur mit Na Cl.-Lösung verrieben u. in einernbsp;Qelatinekapsel gefüllt,nbsp;welche nocli von einernbsp;zweite umgeben wird.
0.01 g. wie vorher.
Obduktionsbefünd.
20
19
21
12
„Lungenrotz, Rotzknoten in der Haut der Lippen, Schwellung dernbsp;Kehlgangsdrüsen”. Rotzbazillennbsp;in den submaxillaren, submenta-len, retropharyngealen, oberennbsp;und unteren zervikalen, pratho-rakalen, peribronchialen und me-diastinalen Lymphknoten.
„Rotz der Lungen, Milz, Lippen und Kehlgangslymphdrüsen”.nbsp;Rotzbazillen in den submaxillaren,nbsp;retropharyngealen, peribronchialen Lymphknoten; Mesenteria-le Lymphknoten makroskopischnbsp;nicht verandert, jedoch für Meer-schweinschen infektiös.
„Lungenrotz”. Rotzbazillen in den retropharyngealen und peribronchialen Lymphknoten.
„Punktförmige Blutherde und Knötchen in den Lungen”. Rotzbazillen in den retropharyngealen,nbsp;zervikalen, peribronchialen, me-diastinalen und mesenterialennbsp;Lymphknoten.
„Rotzknötchen in den Lungen”. Rotzbazillen in den retropharyngealen und peribronchialennbsp;Lymphknoten.
s: o 3 t/3 Ui OJ gt; |
|
Die zwischen Qansefüsscheii stehenden Worte entsprechen wortgetreu den von HuTYRA angegebenen Diagnosen, die übrigennbsp;Angaben sind den Sektionsberichten und den Kultur-, sowie Infek-tionsversiichen entnommen.
Die Rotzkrankheit lasst sich durch Verfütterung von Rotzvirus leicht erzeugen.
Die intestinale Infektion mit geringen Virusmengen hat unmittelbar eine allgemeine Blutinfektion und im Anschluss an dieselbe einenbsp;Lokalisation des Prozesses auf die Lungen, als das hierzu besondersnbsp;disponierte Organ, bezw. primaren Lungenrotz zur Folge. Das mitnbsp;dem Lymphstrom in den Blutkreislauf der Lungen gelangte Virus regtnbsp;hier zunachst eine kleinzellige Infiltration der Qefasswande und desperi-vaskularen Bindegewebes an, als deren Folge im peribronchialen Bin-degewebe tuberkelahnliche, grau-durchscheinende-Qranulationsknöt-
127
Chen, im alveolaren Lungengewebe aber Hepatisationsknötchen ent^ stehen. Im spateren Verlauf tritt der katarrhalisch- pneumoiiischenbsp;Charakter des Prozesses immer mehr in den Vordergrund, wahrendnbsp;in den Blutgefassen mit zeliig infiitrierten Wandungen gleichzeitignbsp;Thrombenbildung stattfindet.
Inhalation von mit Rotzbazillen geschwangerter Luft hat fiir ge-wöhnlich zunachst nur eine akute Erkrankung der untersten Teile der Nasenliöhlen zur Folge, wozu sich spater im metastatischen Wegenbsp;eine Erkrankung der Lungen hinzugesellen kann. Infektion von dernbsp;Trachea aus erzeugt in den Lungen disseminierte Rotzherde vonnbsp;katarrhalisch-pneumonischen Charakter.
Die natüriiche Infektion erfoigt fiir gewöhnlich von den Verdauungs-wegen aus, wahrend der Ansteckung von den Luftwegen aus, mit-telst Inhalation des Virus, unter natiirlichen Verhaltnissen kaum eine nennenswerte Rolle zukomt.
Der Nasenrotz pflegt sich, ebenso wie der Hautrotz, als sekundarer Prozess der primaren Erkrankung innerer Organe und insbesonderenbsp;der Lungen anzuschliessen.
Allgemeine akute Erkrankung mit re-bzw. intermittierendem Fieber erregt, unter Umstanden, wo die Möglichkeit einer Rotzinfektionnbsp;besteht, begriindeten Verdacht auf eine stattgefundene Ansteckung,nbsp;insbesondere wenn inzwisschen auch temporarer seröser Nasenausfiussnbsp;mit leichter Schwellung der Kehlgangslymphdriisen beobachtet wird.
Deze resultaten hebben Miessner en Trapp aanleiding gegeven in 1909 nogmaals infectieproeven te doen; zijnbsp;gaven de culturen per os in een uitgeholden aardappel,nbsp;die weer dicht gemaakt was; deze werd daarna in eennbsp;gelatinekapsel gehuld en bij een paard door een slokdarm-snede direct in de maag geschoven. Op deze wijze wasnbsp;elke besmetting van mond, keel en neus uitgesloten. Bij 2nbsp;andere paarden werd ook de pillenvorm gebruikt, daar denbsp;slokdarmoperatie minder gunstig verliep. De geinfecteerdenbsp;dieren werden gedood, respectievelijk na 13, 18 en 12nbsp;dagen.
Het resultaat was bij No. 1 : zwelling van het slijmvlies van den dikken darm, kwadedroes van de mesenterialenbsp;lymphklieren, metastatische knobbeltjes in lever, milt ennbsp;longen, parasitaire knobbeltjes in den darm. No. 2: acute
kwadedroes der mesenteriale lymphklieren, wormknobbeltjes in dunne en dikke darm en milb benevens longkwadedroes ennbsp;parasitaire knobbeltjes in de longen. No. 3; acute kwadedroesnbsp;der mesenteriale lymphklieren, wormknobbels in het dunneen dikke darmslijmvlies, twee lange zweren aan den pylorus,nbsp;verder lever-, milt-, nieren- en longkwadedroes.
Na kritiek op de resultaten en conclusies der onderzoekingen van Hutyra, vatten MiesSner en Trapp hunne resultaten als volgt samen;
Ik Die gewöhnlichsten Eingaiigspforte für die Rotzbazillen stellen die Haul und die Schleimhaute der oberen Liift- und Verdauungs-wege dar.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Die Verbreitung der Rotzkrankheit ditrch den Magendarmkana*nbsp;ist unter natUrlichen Verhaltnissen wahrscheinlich ein seltenes Vor-kommnis.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Bei einer kiinstlichen Infecktion mit Rotzbazillen von demnbsp;Magendarmkanal aus ist eine rotzige Erkrankung der Magendarm-schleimhaut einwandfrei bisher nicht nachgewiesen worden; dagegennbsp;erkranken stets primar die Qekröslymphknoten und sekundar dienbsp;Lungen.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Die verminösen Darmveranderungen kennzeichnen sich stetsnbsp;durch das Auftreten grösserer Mengen von eosinophilen Zeilen.”
Lothes deed in 1909 mededeelingen van een malleus-epizoötie te Keulen, die als een voedingsproef op groote schaal kon beschouwd worden, daar in een stal een grootnbsp;aantal paarden dagelijks uit denzelfden emmer gedrenktnbsp;werden, waaruit onmiddelijk tevoren een paard met opennbsp;neuskwadedroes had gedronken. Lothes zegt, dat vooralnbsp;de sectiebevindingen in de practijk meer licht moeten brengennbsp;omtrent de pathogenese der malleus en spreekt als zijnnbsp;meening uit, dat het spijsverteringskanaal als de voornaamstenbsp;plaats is te beschouwen, waarlangs de bacil het organismenbsp;binnendringt. Primaire neusinfecties beschouwt hij als zeernbsp;zeldzaam, hij meent dat de omstandigheden daarvoor nietnbsp;gunstig zijn. De aerogene infectie bestrijdt Lothes opnbsp;grond van de resultaten van verschillende onderzoekers ennbsp;van door hem verrichte inhalatie-experimenten. Daar bij
de door hem verrichte secties in de meeste gevallen het gedeelte van den neus, dat het dichtst bij de keel is gelegen,nbsp;het eerst malleeuze veranderingen bleek te vertoonen, spreektnbsp;Lothes het vermoeden uit, dat het neusslijmvlies bij voorkeurnbsp;langs metastatischen weg geinfecteerd wordt en schrijft dezenbsp;praedilectie toe aan den rijkdom en eigenaardige rangschikking der boedvaten in het neusslijmvlies bij het paard.nbsp;Het zeer zelden aantreffen van malleeuze veranderingen innbsp;de darm en de mesenteriale klieren, alsmede het meermalennbsp;vinden van de oudste processen in trachea en mediastinalenbsp;klieren, doet Lothes besluiten, dat de malleusbacillennbsp;niet langs het darmkanaal worden opgenomen, doch dat denbsp;pharynx en in het bijzonder de tonsillen de organen zijnnbsp;waarlangs de smetstof kan binnendringen. De tonsillen zelfnbsp;zijn zelden kwaaddroezig. De bacillen zouden zich vannbsp;uit de tonsillen langs de lymphbanen naar de mediastinalenbsp;klieren begeven om van daaruit een algemeene infectie tenbsp;veroorzaken.
Ik geloof niet te veel te zeggen, wanneer ik beweer, dat de kwestie aangaande het al of niet primaire van de long-uialleus, alsmede de vraag welke de meest voorkomendenbsp;''^eg bij de natuurlijke infectie is, nog steeds onopgelostnbsp;Wat betreft de juiste histologische kenmerken voornbsp;de longkwadedroesknobbeltjes, meen ik, dat men vrij welnbsp;tot overeenstemming is gekomen. Vooral de laatste onderzoekingen van Angeloff, die aantoonde, dat in de zoöpa-^asitaire knobbeltjes altijd in groote hoeveelheid eosinophilenbsp;cellen aanwezig zijn, welke daarentegen in kwadedroes-knobbeltjes zouden ontbreken, hebben de diagnose aan-uierkelijk vergemakkelijkt. Het moet erkend worden, datnbsp;het aaiitoonen van bacillen in de jongste kwadedroeshaardjesnbsp;stechts zelden gelukt, evenmin is men er zeker van in
-ocr page 142-130
parasitaire knobbeltjes de parasieten of resten ervan, zooals deze door Olt en Künnemann zijn beschreven, te vinden.nbsp;Vandaar dat werkelijk naast de andere histologische kenmerken het vinden van eosinophile cellen een gemakkelijknbsp;onderkenningsmiddel is. Miessner en Trapp vonden innbsp;kwadedroesknobbeltjes eveneens eosinophile cellen, dochnbsp;in veel geringer aantal, zoodat ook zij dit kenmerk als eennbsp;uitstekend differentieel-diagnosticum aanmerken.
In tvVijfelachtige gevallen van longkwadedroes wordt door mij, behalve entproeven bij marmotten van fijngewrevennbsp;materiaal, en het aanieggen van culturen steeds een histo-logisch onderzoek volgens de methode van Anoeloff ingesteld. Bij de hieronder mede te deelen onderzoekingennbsp;is de diagnose der longkwadedroes gebaseerd op de macroscopische en microscopische beschrijving der long-knöbbeltjes, zooals die door Schütz en Anoeloff is gegeven.
De strijdvraag der intestinale longkwadedroes is in zooverre reeds opgelost, dat de mogelijkheid ervan erkend wordt,nbsp;doch alleen nog bij experimenten. Het meeningsverschilnbsp;loopt echter nog over het secundaire of primaire van hetnbsp;proces m. a. w. of de malleusbacillen evenals de tuberkelbacillen de darmen en mesenteriale klieren kunnen passeerennbsp;of dat, zooals uit het meerendeel der experimenten zou blijken,nbsp;eerst een ontsteking der mesenteriale lymphklieren ontstaat,nbsp;alvorens het tot locaiisatie in de longen komt.
Het is een feit, dat men bij sectiën van spontane ziektegevallen geen of hoogstzelden kwadedroes der mesenteriale klieren aantreft, doch het valt ook niet te ontkennen, dat denbsp;malleusbacillen niet in zoo groote hoeveelheid tegelijk wordennbsp;opgenomen als dit bij de meeste experimenten, (uitgezonderd o. a. enkele van Schütz, Miessner en Hutyra) geschiedt.
Het kwam ,mij gewenscht voor ook in de tropen deze kwestie nader onder de oogen te zien en dit vooral naarnbsp;aanleiding van de geheel verschillende omstandigheden,nbsp;waaronder de kwadedroesinfectie in de tropen, speciaal in
131
Ne d.-I n d i ë tot stand komt. De onderzoekingen dienaangaande zijn nog niet geëindigd, doch de voorloopige resultaten ennbsp;enkele daarbij opgedane ervaringen zijn interessant genoegnbsp;om reeds medegedeeld te worden.
Hoe kan men vaststellen, welke infectieweg onder natuurlijke omstandigheden de meest voorkomende is?
1. nbsp;nbsp;nbsp;Door nauwkeurige studie en vergelijking van eennbsp;groot aantal sectie’s van paarden, die op natuurlijke wijzenbsp;geinfecteerd zijn en bij welke de duur der infectie ongeveernbsp;of met juistheid bekend is.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Door experimenteele infectie, waarbij de natuurlijkenbsp;verhoudingen zoo getrouw mogelijk dienen gevolgd te worden.
Bij beide onderzoekingsmethoden doen zich moeilijkheden voor, die tot een onjuiste voorstelling aanleiding kunnennbsp;geven. Ten eerste is meestal, zelfs niet bij benadering, denbsp;duur der infectie bekend, terwijl bij oude gevallen vannbsp;malleus van een primairert haard niets meer is vast tenbsp;stellen. Slechts een enkele maal was ik in de gelegenheidnbsp;een groot aantal paarden van een stal te seceeren, waarvannbsp;met zekerheid bekend was, hoe lang zij aan de infectienbsp;hadden blootgestaan.
Een tweede moeilijkheid is, dat men bij sectie’s in de praktijk onmogelijk een nauwkeurig bacteriologisch onderzoek kan verrichten, zoodat voor een goede statistiek innbsp;hoofdzaak die sectie’s moeten gelden, welke aan een laboratorium zijn uitgevoerd. Met de invoering derconjunc-tivale malleïnatie in de praktijk vanaf einde 1909, zijn eennbsp;groot aantal sectie’s bekend geworden van paarden, dienbsp;aan verborgen malleus leden. Deze echter zullen afzon-rlerlijk in statistiek gebracht worden. Voor de studie vannbsp;het onderwerp in kwestie zullen alleen de sectie’s dienen,nbsp;'velke door mijzelf zijn verricht, en waarbij steeds de aandacht op den primairen infectiehaard was gevestigd.
__Bij 50 sectie’s ') van clinisch en occult kwaaddroezige
h Deze waarnemingen loopen tot einde 1909.
132
paarden was in 38 gevallen met groote waarschijnlijkheid, zoo niet met zekerheid, te zeggen, welk het primaire procesnbsp;was geweest; van deze 38 paarden hadden er 20 alleennbsp;kwadedroes van de longen, 2 uitsluitend neusmalleus; bijnbsp;9 vertoonde de neus, bij 5 de longen de oudste veranderingen.
De hiergenoemde secties zijn bijna alle gedaan in verband met onderzoekingen naar de waarde der ophthalmo-malleï-natie. Het zou te ver voeren op deze plaats alle secties tenbsp;beschrijven; van de meest frappante zal echter een kortenbsp;mededeeling gegeven worden:
No. 1. 8 jaar oud paard, vrij goede voediiigstoestand, geen clinische verschijnselen, onderkend met de oogmal-leïnatie, duur van het lijden onbekend.
Sectie: gierstkonel- tot erwtgroote haarden in de longen, meestal met een etterig centrum, vele pneumonische haardjesnbsp;benevens grootere gehepatiseerde loiiggedeelten, longlymph-klieren gezwollen, alle overige organen en lymphklierennbsp;normaal. Dus een op zichzelf staande longkwadedroes;nbsp;de mesenteriale lymphklieren waren absoluut normaal. Innbsp;neus en keel geen verschijnselen van genezen processen.nbsp;Het is niet mogelijk, dit geval anders te beschouwen dannbsp;als een primaire longkwadedroes, tenzij men met Bonomenbsp;aanneemt, dat vroeger in de mesenteriale klieren of darmennbsp;malleeuze veranderingen hebben bestaan, die genezen zijn.nbsp;Het is een bekend feit, dat men bij zeer chronische gevallennbsp;van longkwadedroes gewooniijk geen acute veranderingennbsp;in de longlymphklieren vindt. De lymphklieren zijn dan nietnbsp;gezwollen, doch bevatten soms wel kazige of zelfs verkalktenbsp;haarden. Dat de mesenteriale klieren primair in ontstekingnbsp;kunnen zijn geraakt, d. w. z. gezwollen zijn geweest ennbsp;later weder in hun normalen toestand zijn teruggekeerd,nbsp;laat zich denken, doch dat indien localisatie in die lymphklieren is opgetreden, dus werkelijk een malleushaard isnbsp;ontstaan met daaruit voortvloeiende necrose van het weefsel.
-ocr page 145-genezing ad integrum zou volgen, zoodat bij de sectie hiervan niets meer is te bespeuren, is minder waarschijnlijk; indiennbsp;genezing tot stand komt, zal dit gewoonlijk door afkapselingnbsp;en verkalking der malleushaarden moeten geschieden. Bovendien zij opgemerkt, dat bij de vele malleussecties vannbsp;acute gevallen, zoowel experimenteele als spontane infectie’s,nbsp;de mesenteriale klieren bij hooge uitzondering door mijnbsp;oedemateus werden aangetroffen, hetgeen doet vermoedennbsp;dat de malleusbacillen de mesenteriale klieren passeeren.nbsp;Geeft men echter groote hoeveelheden cultuur per os in,nbsp;dan is het te begrijpen, dat de genoemde klieren verstoptnbsp;raken en dat acute zwelling en zelfs localisatie kan ontstaannbsp;(gevallen van Schütz, Bonome, Miessner.)
No. 2. Van dit paard is meer bekend omtrent het verloop en den duur der ziekte:
In denzelfden stal bevond zich een paard, dat reeds een jaar lijdende was aan open kwadedroes en oorzaak geweest wasnbsp;van de infectie van het paard in kwestie. De eerste verschijnselen waren 14 dagen voor de sectie opgemerkt, hetnbsp;paard was pas 2 maanden in den stal. De ophthalmomalleïna-tie had een positief resultaat, doch duurde zeer kort, hetgeennbsp;meermalen bij acute ziektegevallen door mij is opgemerkt.
De sectie toonde het bestaan aan van 5 recente zweren aan het onderste gedeelte van het neusmiddenschot, terwijlnbsp;in de longen enkele miliaire acute haardjes aanwezig waren;nbsp;submaxillaire-en broncliiale klieren waren gezwollen. Hiernbsp;treedt dus de neusaandoening als primair proces op dennbsp;voorgrond.
De miliaire haardjes in de longen daarentegen wijzen op een haematogene infectie; keel en trachea waren normaal.nbsp;Het proces geeft den indruk, dat de longen direct van uitnbsp;den neus haematogeen zijn geinfecteerd, of wel, dat denbsp;bacillen door inslikken van het neussecretum per intestinum
de bloedbaan zijn geraakt.
No. 3. Oud paard, duur van het lijden onbekend.
134
Sectie: In den neus vele stervormige litteekens, de neusschelpjes met etter gevuld, bovendien acute zweren.nbsp;In de longen enkele hepatisatieliaardjes (kwadedroes) ennbsp;enkele verkalkte haardjes (Zoöparasieten), submaxillairenbsp;klieren gezwollen, mesenteriale klieren normaal.
Conclusie: primair neuslijden, dat zeer chronisch is, in de longen acute secundaire veranderingen.
No. 4. 8 jarig paard, sectie verricht 2'/2 maand na het bekend worden der ziekte. Neusuitvloeiing nooit vertoond,nbsp;alleen vermagering en hoesten.
Sectie: Submaxillaire klieren en mesenteriale klieren normaal. Longkwadedroeshaarden in verschillende stadia,nbsp;in de longlymphklieren verkaasde haarden. Neus en anderenbsp;organen normaal.
Conclusie; primaire longkwadedroes.
No. 5. Veulen van 6 maanden, had steeds gezoogd bij de moeder, die aan open en clinische malleus leed, toen hetnbsp;geval werd ontdekt.
Sectie: in de longen vele speldeknopgroote, doorschijnende haardjes met haemorrhagischen hof, histologisch moesten deze haardjes voor longkwadedroeshaardjes gehouden worden; overigens geen veranderingen in de organennbsp;of lymphklieren.
Het longproces was ongetwijfeld van haematogeinen aard.
No. 6. Één jaar was het paard in bezit van den eigenaar en sedert 3 maanden ziek. Voedingstoestand zeer slecht;nbsp;4 dagen na de subcutane malleïnatie, waarop het diernbsp;hevig reageerde, gestorven.
Sectie: Neuskwadedroes (zweren, neusschelpjes met etter gevuld), in de longen zeer enkele speldeknopgrootenbsp;haemorrhagisclie haardjes.
Conclusie; In den neus het oudste proces.
No. 7. Duur der ziekte onbekend.
Sectie: Perforatie neusmiddenschot, litteekens, zweren; in de longen slechts kleine doorschijnende haardjes, in
135
de submaxillaire en longlymphklieren verkaasde en etterige haarden. Ook dit proces wijst op een primaire aandoeningnbsp;van den neus.
No. 8. Dit paard was lijdende aan lymphangitis sac-charomycotica der lippen, wangen, voor- en achterbeenen, en was in Januari 1909 in behandeling gekomen, de ophthal-momalleïnatie gaf geen reactie, de agglutinatie bedroegnbsp;200. Den SOsteii Maart werd de ophthalmoreactie herhaaldnbsp;en was positief, zoo ook de subcutane malleïnatie, terwijlnbsp;de agglutinatie 800 bedroeg.
Seetie: '®/4: In de longen vele acute kwadedroesknob-beltjes, het bacteriologisch onderzoek was negatief, doch door histologisch onderzoek volgens Anqeloff is de diagnosenbsp;bevestigd.
Alle andere organen normaal.
Dit geval behoort wederom tot de primaire longkwade-droes; dat de infectie haematogeen tot stand gekomen moet zijn, is zonder twijfel, het is echter de vraag of de bacillennbsp;langs het darmkanaal in de bloedbaan zijn geraakt. Ooknbsp;de huid kan de porte d’entrée geweest zijn. De huid n.1.nbsp;werd wel is waar overal, waar wonden door de absce-deerende lymphangitis ontstaan waren, met jodium behandeld,nbsp;doch voor dien tijd kunnen kleine openingen den toegangnbsp;aan de bacillen verschaft hebben.
No’s 9, 10 en 11. 3 paarden van één eigenaar, 4 maanden vóór het begin van het onderzoek (27-3-’09)nbsp;gekocht.
9 en 10 onderkend door de ophthalmomalleïnatie op 27 Maart; geen der paarden had clinische verschijnselen. Denbsp;agglutinatie kon niet direct verricht worden, doch eerst 25nbsp;April; de titer bedroeg toen resp. 1000 en 2000.
Middelerwijl had No. 9 een geringe kaakklierzwelling en •leusuitvloeiing gekregen; No. 10 alleen kaakklierzwelling.nbsp;Bovendien bleek, dat No. 11, die 27/3 bij het onderzoeknbsp;'liet op stal was, nu ook een positieve oogreactie gaf en
136
een agglutinatie van 1000 vertoonde, terwijl alle drie positief op de subcutane malleïnatie reageerden (27/4).
Sectie 30/4: No. 9 Acute uitgebreide neuskwadedroes, in de longen groote abscessen en haarden in verschillendenbsp;stadia van ontwikkeling; longlymphklieren en submaxillairenbsp;klieren gezwollen.
No. 10. Longmalleus als van No. 9. De longen bezaaid met kleine abscessen, submaxillaire-en longlymphklierennbsp;gezwollen, in den neus één groote zweer; zeer acuut proces.
No. 11. Neus normaal. In de longen vele abscessen en purulente pneumonische haarden, in de milt zeer veelnbsp;groote abscessen (dit miltpreparaat is werkelijk een unicumnbsp;in onze verzameling).
Het lijdt geen twijfel of de longkwadedroes is bij alle drie het primaire geweest. Het neuslijden bij 9 en 10 isnbsp;tusschen 27/3 en 25/4 ontstaan; reeds voor dien tijd haddennbsp;de dieren longkwadedroes.
No. 12. Dit paard was door subcutane malleïnatie 2 jaren geleden als kwaaddroezig onderkend en sedert dien tijdnbsp;geïsoleerd. Daar het dier echter nooit neusuitvloeiing ofnbsp;klierzwelling, noch achteruitgang in den voedingstoestandnbsp;vertoonde, werd niet tot af maken overgegaan. 15/4, 22/4, ennbsp;10/5 was de ophthalmoreactie sterk positief, doch na 7 urennbsp;afgeloopen. Agglutinatietiter 10/5 = 2000. en 27/5 = 1000.
Na het transport van Soerakarta naar Buitenzorg (2 dagen spoorreis) begon het dier te hoesten en te vermageren.
Sectie 27/ Longkwadedroes. Bronchiale en mediasti-nale lymphklieren vuistgroot gezwollen, doch zonder haarden. Verder een vuistgroot geindureerd, hier en daar spekkig,nbsp;pneumonisch gedeelte met abscesvorming, bronchitis puru-lenta; 8 aardappelgroote pneumonische haarden, met etterignbsp;centrum en vasten wand, verder haardjes en knobbeltjes innbsp;alle stadia van ontwikkeling. Bacillen werden uit den etternbsp;der afgekapselde abscessen zeer spaarzaam gekweekt.
-ocr page 149-137
Alle andere organen en lymphklieren normaal.
Conclusie; primaire, chronische longkwadedroes. 2 jaren lang hebben longhaarden bestaan, die van het overige long-weefsel waren afgekapseld; door het transport is een acutenbsp;infectie der longen ontstaan, getuige de jonge haarden ennbsp;sterk oedemateuze lymphklieren.
No. 13. Vóór 9 maanden had dit paard een zweer op het neusmiddenschot, neusuitvloeiing en kaakklierzwelling.
Sectie: Neusmiddenschot vol litteekens, boven in den neus nog een granuleerende zweer. Submaxillaire klierennbsp;gezwollen. In de longen een knikkergroote geïndureerdenbsp;pneumonische haard en vele kleine hepatisatiehaardjes.
Hoewel niet met zekerheid te zeggen, schijnt toch de neusaandoening het oudste proces te zijn geweest, terwijlnbsp;het den indruk gaf van onder uit te zijn begonnen.
No. 14—32. Bij een onderzoek naar verborgen kwade-droes te Soerakarta door middel der oogmalleïnatie, werden 19 paarden geseceerd; alleen paarden met absoluutnbsp;positieve reactie werden afgemaakt. De agglutinatiter bedroegnbsp;van twee slechts 800, van alle andere 1000 en meer..
Onder deze paarden waren er 6 met clinische verschijnselen, 13 vertoonden bij het eerste onderzoek 22/4—’09 absoluut geen verschijnselen, terwijl bij het herhaalde onderzoek, den 8/5—’09 sommige een weinig gezwollen submaxillaire klieren of eenige catarrhale neusuitvloeiing hadden.nbsp;Bij de sectie bleken in den neus echter geen veranderingennbsp;aanwezig; de uitvloeiing was veroorzaakt door de malleïne,nbsp;die langs het traankanaal in den neus was gekomen. Bij allenbsp;paarden was dit symptoom na 2 a 3 dagen verdwenen. Ooknbsp;het tijdelijk zwellen der kaakklieren is bij de conjunctivalenbsp;aialleïnatie geen zeldzaamheid. Bij de 6 clinisch zieke dieren waren er vijf met uitgebreide, chronische processen innbsp;rieus en longen, zoodat van een primairen haard niets tenbsp;ontdekken viel. Bij No. 6 daarentegen bevonden zich innbsp;rle longen uitgebreide hepatisatiehaarden, in de rechter
138
submaxillaire klier kleine verweekte haarden en in den neus een kleine acute zweer. Daar de uitvloeiing en klierzwel-ling was ontstaan nadat het dier reeds positief had gereageerd, ligt het voor de hand, dat de longmalleus het primaire is geweest, waarvan bovendien het sectiebeeld ooknbsp;den indruk gaf.
De overige 13 dieren behoorden tot een stal van 28 paarden. Uit de mededeelingen bleek, dat vóór 5 maandennbsp;een paard door den eigenaar was aangekocht, dat na eenigenbsp;weken neusuitvloeiing kreeg. Bij het clinisch onderzoeknbsp;werd dit paard aangetroffen en vertoonde bij sectie chor-nische uitgebreide long-en neuskwadedroes.
Van de 27 nog aanwezige paarden reageerden er 13 positief. Bij sectie bleken 12 dieren aan longkwadedroes te lijden;nbsp;bij 8 bevatten de broncliiale of de mediastinale lymphklierennbsp;kwadedroeshaarden (ettering, verkazing), de uitgebreidheidnbsp;van deze processen was bij alle ongeveer dezelfde. Innbsp;één geval bevonden zich enkele kleine zweren in de trachea,nbsp;bovendien was een klein gedeelte der longen induratief pneu-inonisch, verder bevatten de longen vele jonge knobbeltjes terwijl in de milt een klein absces aanwezig was. De submaxillaire lymphklieren waren bij enkele iets gezwollen, verkaasdenbsp;of etterige haarden kwamen niet voor. De mesenterialek lieren,nbsp;neus, keel en andere organen waren steeds normaal, behoudens zoöparasitaire knobbeltjes in de lever. In één gevalnbsp;was niets anders te constateeren dan 2 abscessen in de mesen-teriale klieren en eenige in den wand der dikke darmen. Daarnbsp;een bacteriologisch onderzoek wegens de ongunstige omstandigheden, waaronder de secties moesten verricht worden,nbsp;niet kon geschieden, is helaas niet uitgemaakt kunnennbsp;worden of deze abscessen van kwaaddroezigen aard waren.nbsp;In aanmerking genomen echter de positieve ophtbalmore-actie, zelfs 48 uren na de instillatie, en de agglutinatietiternbsp;van 2000, is de diagnose „kwadedroes” mijnsinziens nietnbsp;gewaagd.
-ocr page 151-139
De gevonden longliaardjes werden, wanneer geen ver-kazing of ettering was opgetreden, histologisch op eosino-phiie cellen onderzocht. Steeds waren zij afwezig, of in zoo’n gering aantal voorhanden, dat de kwaaddroezige aardnbsp;der knobbeltjes erkend moest worden.
In deze 13 gevallen, waar de dieren alle onder ongeveer dezelfde omstandigheden hebben verkeerd en, waarbij denbsp;infectie ongeveer een gelijktijdig verloop heeft gehad, doetnbsp;zich de interessante bijzonderheid voor, dat de neus ennbsp;keel absoluut niet in het proces betrokken waren. In hetnbsp;meerendeel der gevallen kon men met absolute zekerheidnbsp;van een primairen longkwadedroes spreken, terwijl bij hetnbsp;laatst beschreven paard, aangenomen, dat de abscessen innbsp;de mesenteriale klieren van malleuzen aard waren, de bacillen in de mesenteriale klieren zijn tegengehouden ennbsp;aldaar een etteringsproces hebben veroorzaakt. Bij denbsp;andere dieren, waarbij geen localisatie, zelfs geen zwellingnbsp;of hyperaemie der mesenteriale klieren viel waar te nemen, hebben deze laatste de bacillen laten passeeren,nbsp;welke daarna in de longen zijn tegengehouden. De zwelling der submaxillaire klieren is te beschouwen als eennbsp;gevolg der malleïnatie.
Resumeerende de bevindingen der secties, valt het niet Ie ontkennen, dat in de gevallen, dat de ziekte kort bestond,nbsp;gewoonlijk de longen als de primaire zetel der infectienbsp;waren aan te wijzen. Toch valt ook niet te twijfelen aannbsp;de juistheid der meening, dat gevallen van primaire ennbsp;ook van op zich zelf staande neusinfectie voorkomen.
In één geval werd localisatie in de mesenteriale klieren aangetroffen, waarbij echter de longen vrij van malleusnbsp;quot;^aren. Had dit proces langer geduurd, dan zouden waarschijnlijk ook de longen en andere organen geinfecteerdnbsp;^'jn geworden en zou van secundaire longmalleus innbsp;den zin van Schütz e. a. kunnen gesproken worden.
Omtrent den duur der infectie geven de spontane ziektegevallen gewoonlijk slechts benaderingscijfers, en voor de beoordeeling van den ouderdom der pathologische processen is juist de kennis omtrent het begin der infectie vannbsp;het meeste belang. Men heeft daarom getracht experimenteel kwadedroes langs verschillende infectiewegen tot standnbsp;te doen komen en het spreekt van zelf, dat de intestinalenbsp;weg voor den experimentator in verband met de hangendenbsp;kwestie het meest aangewezen was.
Door mij zijn ook een reeks infectieproeven begonnen, waarvan hier enkele worden medegedeeld.
Behalve het vervolgen der experimenteele malleus, hadden deze proeven ten doel het verloop der conjunctivale malleïnatie en agglutinatie bij malleusinfectie na te gaan.nbsp;In de eerste plaats is de directe neusinfectie door middelnbsp;van neussecretum onderzocht.
Neusinfectie. Een oude sandelwoodhengst werd 2/6-’09 in het linker neusgat met een scherpen lepel, die met infec-tieus materiaal, afkomstig uit een oud, afgekapseld absces,nbsp;was besmeerd, zacht over het slijmvlies gewreven, zondernbsp;dat echter verwonding optrad.
In het rechter neusgat werd zoo hard gewreven, dat een geringe bloeding ontstond.
Ten einde de infectie te kunnen vervolgen, werd geregeld tweemaal daags de temperatuur opgenomen, om de tweenbsp;dagen de agglutinatietiter van het serum bepaald, terwijlnbsp;met tusschenpoozen van circa één week de conjunctivalenbsp;malleïnatie werd verricht. De malleïnatie geschiedde beur-»nbsp;telings in het rechter en linker oog.
-ocr page 153-
negatief. |
800 | ||
— |
38* | ||
382 |
38^ |
800 | |
40'* |
39' | ||
39quot; |
39« |
1000 | |
39' |
392 | ||
39' |
39® |
1500 | |
39* |
392 |
negatief. |
2000 |
39* |
392 |
constant | |
38' |
39' |
tot 25 Juli. | |
393 |
392 | ||
38' |
39' | ||
39 |
38** | ||
38** |
392 | ||
38^ |
38' | ||
38® |
39' |
negatief. | |
38* |
39 | ||
38' |
38' | ||
38' |
38* | ||
38' |
392 | ||
38** |
38' | ||
382 |
39 | ||
392 |
38* | ||
38 |
39'* | ||
38^ |
38® | ||
38'* |
38' |
dubieus. | |
38'* |
374 | ||
38 |
382 | ||
37*gt; |
38® | ||
379 |
38^ |
142
•o c cc cC S |
|
. I ^ ‘S cc cc cc .r = E S . 5 (D nbsp;nbsp;nbsp;— OC ^ ^ O a |
cc
BIJZONDERHEDEN.
c ^ — o;
bi)
bX)
lt;
JULI. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Afgeniaakt |
143
De temperatuur steeg den 4/6 (2 dagen na de infectie) tot 40.4, daalde daarna op 5/6 tot 39.5 en bleef tusschen 39nbsp;én 39.7 schommelen tot den I2den Juni. Daarna kwamnbsp;nog een enkele verheffing tot 39.1 en 39.4, doch gewoonlijknbsp;was de temperatuur tusschen 38.5 en 39. Eerst den 27dennbsp;Juni daalde de temperatuur tot beneden 38 om daarnanbsp;vrijwel normaal te blijven wat de morgentemperatuur betreft;nbsp;de avondtemperaturen waren zelden beneden 38 doch gewoonlijk daarboven tot 38.8 en 39.
De agglutinatie bedroeg vóór den proef steeds 800, het dier was reeds 3 maanden in observatie en reageerde bijnbsp;herhaling negatief op de opthaimomalleïnatie. Den 5/6nbsp;steeg de agglutinatie tot 1000 en den 9/6 op 2000. Dezenbsp;titer bleef bestaan tot 25 Juli, daalde toen tot 1500 en bleefnbsp;zoo tot 30 Juli, toen het dier werd afgemaakt. De vermageringnbsp;trad vanaf de eerste week na de infectie in. Zeer bijzondernbsp;verliep de ophthalmomalleïnatie. Tot den 16den Juni, dusnbsp;14 dagen na de infectie, bleef het resultaat negatief. Opnbsp;den 26sten Juni ontstond 2 uren na het indruppelen eennbsp;etterpropje en roodheid van de conjunctiva, doch na 4 urennbsp;was alles afgeloopen; den 6den Juli werd de reactie duidelijker, na 4 uren was een duidelijke etterprop aanwezig,nbsp;na 6 uren hield de ettering op, en den 28steii juli ontstondnbsp;een beslist positieve reactie, die echter ook na 12 urennbsp;ophield. De bijzonderheden der reactie traden weinig opnbsp;den voorgrond, hoogstens wat lichtschuwheid, roodheid ennbsp;zwellrng der conjunctiva. De uitvloeiing, die van af dennbsp;3den dag uif de rechter neusopening na de infectie wasnbsp;Opgetreden, terwijl toen reeds een duidelijke zweervormingnbsp;onderscheiden was, was den 30steii Juli geheel opgehouden. Uit het linker neusgat was nooit eenige uitvloeiingnbsp;gezien.
De sectie gaf het volgende beeld: Op de plaats der infectie 'd den rechter neusgang was een groot langgerekt stervormignbsp;litteeken, naar boven op het slijmvlies van het neusmiddenschot
-ocr page 156-3 kleinere stervormige litteekens; zweren waren niet aanwezigen het proces in den neus was macroscopisch als genezen te beschouwen. De linkervlakte van het neusmidden-schot, waarop slechts door zacht krabben de smetstof was ingewreven, was geheel normaal. De smetstof had daarnbsp;geen porte d’entrée gevonden.
De subinaxillaire lymphklieren vertoonden beide abscessen.
De longen: Lymphklieren gezwollen, geen verkaasde of etterige haarden. Longen bezaaid met groote en kleinerenbsp;pneumonische haarden, sommige bevatten etter en haddennbsp;een min of meer fibreuze omgeving, de meesten warennbsp;erwt- tot knikkergroot; zeer weinig kleinere haarden, translucide haarden niet aanwezig. Het geheel geeft den indruknbsp;van een bloedinfectie, die reeds geruimen tijd bestaan heeft.nbsp;In verband met hetgeen bekend is omtrent het verloop dernbsp;infectie, is aan te nemen, dat door de verwonding, die bijnbsp;de infectie heeft plaats gevonden, direct de bacillen in dennbsp;bloedbaan zijn opgenomen en het proces in de longen hebben verwekt.
Deze veronderstelling wordt gesteund door de aanwezigheid van een miltabsces, dat ook reeds een fibreuzen wand had. Innbsp;het miltabsces evenals in de longhaarden werden kwadedroes-bacillen aangetoond. De mesenteriale klieren en darmennbsp;waren evenals de overige organen normaal.
Het verloop der infectie is dus op te vatten als een primaire neusaandoening met directe haematogene verspreiding der bacillen en daaropvolgende localisatie in de prae-dilectieorganen, longen en milt. De submaxillaire klierennbsp;zullen van uit den neus geinfecteerd zijn.
Merkwaardig in de genezing van het neusproces, zonder dat een behandeling werd ingesteld.
Uit de verschillende malleïnaties blijkt, dat een zekeren tijd na de infectie moet verloopen, alvorens de reactienbsp;positief is; in dit geval bijna 2 maanden. Wel ontstondnbsp;reeds na drie weken een zeer geringe etterafscheiding, die
-ocr page 157-145
in verband met den agglutinatietiter 2000 de diagnosë malleus had kunnen doen stellen.
Verder zij opgemerkt, dat drie dagen na de infectie de agglutinatie reeds steeg tot 1000; na 7 dagen tot 2000 ennbsp;met een kleine schommeling van 1500 steeds dezelfde bleef.nbsp;Deze bevinding is in overeenstemming met hetgeen doornbsp;Schütz e.a. wordt aangenomen n.1. dat bij kunstmatignbsp;geinfecteerde paarden de agglutinatietiter na 6 dagen stijgtnbsp;en ongeveer 4 weken hoog blijft om dan langzaam te dalennbsp;tot de normale; op dit principe is de diagnostiek gebaseerd,nbsp;terwijl indien bij verdachte paarden de titer constant hoognbsp;blijft, dit op een niet lijden aan malleus zou wijzen.
In het verdere verloop der experimenten zal gelegenheid bestaan op deze wisselende agglutinatie terug te komen.
Vervolg in de volgende aflevering.
10
-ocr page 158-Bestaan er gegronde redenen om het smal wordert van het been onder het haakbeentje bij denbsp;beoordeeling van paarden als eennbsp;fout te beschouwen?
Bijna algemeen wordt aangenomen, dat het been onder het haakbeentje niet z. g. „ingesnoeid” mag zijn en dat denbsp;pezen overal op gelijken afstand van de pijp moetennbsp;verloopen, daar dan de werking dier pezen als het meestnbsp;gunstig beschouwd wordt. Deze eisch geldt als eeu dernbsp;voornaamste, zoodat het m. i. alleszins de moeite waard isnbsp;de juistheid van die meening na te gaan, welke men nergensnbsp;op bevredigende wijze geargumenteerd vindt, zooals trouwensnbsp;met vele onderdeelen, het exterieur betreffende, het geval is.
Zeer terecht wordt door alle schrijvers verkondigd, dat de paardenkennis geen exacte wetenschap is, die men zich uit denbsp;boeken kan eigen maken, doch dat ze alleen door veel ervaringnbsp;en het zien van veel goede paarden geleerd kan worden.nbsp;Waar echter eenige vaste regels voor de beoordeelingnbsp;gegeven worden, behooren deze op goeden grondslag tenbsp;berusten, welke slechts geleverd kan worden door conclusiesnbsp;in verband met de ligging en werking der spieren en pezen.nbsp;Deze dienen dus hier besproken te worden, waarbij echternbsp;kortheidshalve al datgene achterwege kan blijven, wat totnbsp;goed begrip van het verdere niet onmisbaar is.
Aan de achtervlakte van het voorbeen bevinden zich:
a. nbsp;nbsp;nbsp;de uitwendige opperarmhaakbeenspier (fig. 1), dienbsp;van het opperarmbeen naar het haakbeen verloopt, en zichnbsp;ook nog met een peestak vasthecht aan het hoofdje vannbsp;het buitenste griffelbeen;
b. nbsp;nbsp;nbsp;de inwendige opperarmhaakbeenspier (fig. 2, b), die
-ocr page 159-147
zijn oorsprong neemt gedeeltelijk aan het opperarmbeen éri gedeeltelijk aan den elleboogsknobbel, en zich eveneensnbsp;vasthecht aan het haakbeentje;
c. nbsp;nbsp;nbsp;de opperarmgriffelbeenspier (fig. 2, c), die onmiddellijknbsp;aan de achtervlakte van het spaakbeen verloopt, aan hetnbsp;opperarmbeen ontspringt en zich vasthecht aan het hoofdjenbsp;van het binnenste griffelbeen;
d. nbsp;nbsp;nbsp;de kroonbeenbuiger (fig. 3) ligt tusschen n en ft in;nbsp;ontspringt aan het armbeen en gaat nabij de voorknie innbsp;een breede, platte pees over, waarbij nog een versterkings-pees, aan het spaakbeen ontspringende, wordt opgenomen.nbsp;De pees verloopt met die van e gezamenlijk over denbsp;gladde achtervlakte der sesambeenderen en splitst zichnbsp;vervolgens in twee takken, die zich vasthechten aan hetnbsp;kroonbeen;
e. nbsp;nbsp;nbsp;de hoefbeenbuiger (fig. 4, e) is de diepstgelegennbsp;spier; ontspringt deels aan het opperarmbeen, deels aan dennbsp;elleboogsknobbel, deels aan de achtervlakte van het spaakbeen. Van af de voorknie vormen deze deelen één gemeenschappelijke pees, die onmiddellijk vóór de pees vannbsp;d. verloopt en een versterkingstak ontvangt van de achtervlakte van de voorknie. Aan de achtervlakte van het kootbeennbsp;deedt de pees tusschen de splitsingstakken van d. en hechtnbsp;zich ten slotte vast aan de ondervlakte van het hoefbeen.
ƒ. de kootbeenbuiger (fig. 4, /) ligt onmiddellijk aan achtervlakte van het pijpbeen en bestaat nagenoeg alleennbsp;uit peesweefsel. Hij ontspringt aan de achtervlakte van denbsp;Voorknie en het bovenste deel van het pijpbeen en splitstnbsp;zich in twee takken, die naar de beide sesambeenderennbsp;verloopen. Bovendien verloopt van ieder dezer takken nognbsp;een gedeelte naar de voorvlakte van het kootbeen om zichnbsp;daar met de strekpees te vereenigen.
Met uitzondering van eenige onbeduidende kleine spieren ^']n hiermede de aan den achterkant van het voorbeennbsp;S^legene in het kort aangegeven.
-ocr page 160-148
Het blijkt dus, dat van het haakbeentje uit geen pezen of spieren in benedenwaartsche richting verloopen. Dit haakbeentje heeft den vorm van een langwerpig ronde schijf; hetnbsp;draagt niet rechtstreeks bij tot de ondersteuning van dennbsp;lichaamslast, doch dient als hefboom voor de werking vannbsp;de in- en de uitwendige opperarmhaakbeenspier, die, daarnbsp;het haakbeentje behoort tot de bovenste rij der beenderen innbsp;het voorkniegewricht, alleen de buiging in de bovenstenbsp;geleiding van dat gewricht, welke dan ook de belangrijkstenbsp;excursie toelaat, doen plaats grijpen. Het haakbeentje staatnbsp;niet rechthoekig naar achteren geplaatst, doch wijkt 15“nbsp;binnenwaarts; ook is de buitenvlakte convex en de binnenvlakte concaaf, zoodat het eenigszins gebogen is en, terwijlnbsp;het met de basis aan den buitenachterrand van de voorknienbsp;is verbonden, de vrije rand tot ongeveer '/a der breedte vannbsp;dat gewricht binnenwaarts is gelegen. Voor de werking dernbsp;beide genoemde spieren is het gunstig, wanneer de hefbooms-arm zoo lang mogelijk is, dus wanneer het haakbeentje grootnbsp;is en nagenoeg rechthoekig naar achteren gericht staat.
De geringe buiging, welke in de beide onderste geledingen van het voorkniegewricht mogelijk is, geschiedt door de op-perarmgriffelbeenspier en het peestakje van a, dat zich aannbsp;het hoofdje van het buitenste griffelbeen vasthecht.
Het haakbeentje wordt door verschillende banden in zijn ligging gehouden, waarvan de verst naar onderen verloopen-de, onder een hoek van ongeveer 45“ met de verticaallijn,nbsp;van den achtersten en ondersten hoek van het haakbeentjenbsp;naar zijn aanhechtingspunt, het hoofdje van het buitenstenbsp;griffelbeen, gericht is.
De pezen van d en e liggen aan de achtervlakte van de voorknie onmiddellijk op den gewrichtsbeursband, die daarnbsp;ter plaatse door bindweefsel versterkt is en zich met hunnbsp;peesscheeden verbindt. De pezen worden daar verder innbsp;haar ligging gehouden door den z. g. „boogband” dernbsp;voorknie, (een sterk verdikte voortzetting van de voorarm-
-ocr page 161- -ocr page 162- -ocr page 163-149
fascie), welke strak gespannen over de achtervlakte der pezen verloopt en zich aan den eenen kant vasthecht aannbsp;het haakbeentje en aan den anderen kant (den binnenkant)nbsp;aan het voorkniegewricht, het ondereinde van het spaakbeennbsp;en het binnenste griffelbeen. Deze boogband zet zich,nbsp;zwakker wordende, nog benedenwaarts voort tot op hetnbsp;midden van de pijp en overspant ook daar nog den achterkant der buigpezen, terwijl hij zich rechts en links aan denbsp;griffelbeenderen vasthecht.
Bij het kogelgewricht verloopen de buigpezen d en e over de achtervlakte der sesambeenderen. Het is zeernbsp;gewenscht, dat deze sesambeenderen goed ontwikkeld zijn,nbsp;daar ze dan de werking van den kootbeenbuiger, die hetnbsp;gewricht aan den achterkant moet fixeeren, gunstiger doennbsp;zijn. Zij dienen dus als hefboom en die zal het voordeeligstnbsp;werken, wanneer de doorsnede in richting van voor naarnbsp;achter groot is, wanneer dus het kogelgewricht van ter zijdenbsp;gezien dientengevolge „diep” is. Ook de pezen van d en enbsp;zullen gunstiger functionneeren voor fixatie van het kogelgewricht en voor hun krachtsoverbrenging, wanneer denbsp;sesambeenderen groot zijn.
Het is een algemeene eisch voor de verschillende gewrichten, dat ze in alle richtingen flinke afmetingen zullen hebben, waardoor ze voldoende krachtig kunnen zijn. Een kleinnbsp;gewricht heeft bijna steeds weinig weerstandsvermogen. Bijnbsp;bloedpaarden zijn de beenderen fijner dan bij grove paarden,nbsp;doch stevig en vast als ivoor; de beenderen der platte paardennbsp;zijn veel zwaarder, maar bestaan uit minder vast weefsel.nbsp;De platte paarden hebben in verhouding tot hun zware beenderen meestal kleinere gewrichten dan de bloedpaarden, bijnbsp;welke vergelijkingen natuurlijk alleen sprake is van drogenbsp;beenen zonder ziekelijke gewrichtsverdikkingen. Het flinknbsp;ontwikkelde diepe kogelgewricht, eigen aan krachtige paarden, gaat dus meermalen samen met fijn beenwerk. In normale gevallen heeft een dergelijke kogel meer diepte dan het
-ocr page 164-150
voorkniegewricht zonder haakbeentje, waarvan het gevolg is, dat de afstand van de voorvlakte van den kogel tot de pezennbsp;grooter is dan die van de voorvlakte van de voorknie totnbsp;diezelfde pezen, zoodat de pijp van ter zijde gezien onder hetnbsp;haakbeentje het smalst is en naar den kogel toe geleidelijknbsp;een weinig in breedte toeneemt.
Is het haakbeentje sterk ontwikkeld en zijn de buigpezen fijn (waarbij ze echter toch tevens solide, z. g. „vast als staal”nbsp;kunnen zijn), dan zal het ver voorbij die pezen naar achteren uitsteken. Bij warmbloedige paarden is de huid fijn ennbsp;is het onderhuidsche bindweefsel veel minder ontwikkeld,nbsp;terwijl de peesscheeden minder vocht bevatten dan bij grove.nbsp;Bij dergelijke meer veredelde dieren ziet men dan ook duidelijker de grenzen der verschillende deelen; onder het haakbeentje loopt de profiellijn eerst onder een hoek van 45“nbsp;met de verticaal naar voren (hetgeen overeenkomt met denbsp;ligging van den ondersten band van het haakbeentje), totdatnbsp;de achtergrens der buigpezen ontmoet wordt, op welkenbsp;plaats de zijdelingsche breedte dikwijls het geringst is.
Er zijn verschillende gevallen, waarin de insnoering onder het haakbeentje gering kan zijn, n. 1. wanneer dat beentjenbsp;klein is of zeer schuin naar binnen gericht staat, voortsnbsp;wanneer de pezen grof zijn, de boogband niet strak gespannennbsp;over hun achtervlakte verloopt, wanneer tevens veel onder-huidsch bindweefsel aanwezig is en de peesscheeden nietnbsp;zeer „droog” zijn. Dit kan men echter bezwaarlijk gunstigenbsp;omstandigheden noemen. Vaak komen eenige dier oorzakennbsp;gelijktijdig voor. Heeft de kogel zeer weinig diepte, dannbsp;kan ook dientengevolge de breedte van de pijp overalnbsp;gelijk zijn.
Het geval kan zich echter ook voordoen, dat bij goede ontwikkeling van den kogel het voorkniegewricht (zondernbsp;haakbeentje) zulk een diepte heeft, dat tengevolge daarvannbsp;de pezen over de geheele lengte op denzelfden afstand vannbsp;de voorvlakte van de pijp verloopen. Zulk een groote diepte
-ocr page 165-f,
van het voorkniegewricht biedt echter, zonder nochtans nadeelig te zijn, geen voordeelen aan, daar door die afmetingnbsp;geen hefboomwerking verbeterd wordt. Bij een zeer diepenbsp;voorknie kunnen, wanneer deze gestrekt is, de buigpezen innbsp;gespannen toestand een druk uitoefenen tegen de uitstekendenbsp;achtervlakte daarvan. Een dergelijken druk aan de achter-vlakte heeft dat gewricht echter niet noodig, daar een doorbuigen naar achteren voldoende door de verschillende bandennbsp;wordt voorkomen. Als slijtingsverschijnsel merkte men welnbsp;dikwijls het tegenovergestelde, n. 1. een buiging in de knie naarnbsp;voren, de bokbeenigheid, doch een naar achteren doorbuigennbsp;tengevolge van versletenheid (dus niet als aangeboren gebrek),nbsp;zal wel niemand waargenomen hebben, en vindt men, voornbsp;zoover mij bekend, in de literatuur niet beschreven Ooknbsp;helpen de buigpezen niet van beteekenis bij de buiging vannbsp;de voorknie, daar zij onmiddellijk aan de achtervlakte vannbsp;dat gewricht verloopen —indien tenminste de boogband denbsp;vereischte spanning heeft om ze behoorlijk vast in hun liggingnbsp;te houden — en het daarbij verder hetzelfde blijft of datnbsp;gewricht meer of minder diepte heeft. Alleen wanneer hetnbsp;ondergedeelte van het gewricht ten opzichte van het bovenstenbsp;deel sterk naar achteren uitstak, (hetgeen den harmonischennbsp;bouw zou storen en dan ook niet voorkomt) zou van eennbsp;hefboomwerking voor buiging van de voorknie sprake kunnennbsp;zijn. De werking der buigpezen bepaalt zich dan ook vrijwelnbsp;uitsluitend tot den kogel en de daaronder gelegen gewrichten,nbsp;terwijl nog eenigszins door den van de achtervlakte van denbsp;voorknie naar de pees van den hoefbeenbuiger verloopendennbsp;versterkingstak, de voorknie in achterwaartsche richting wordtnbsp;getrokken, dus een naar voren doorknikken van dat gewrichtnbsp;Wordt tegengegaan. Deze versterkingstak ontspringt aan hetnbsp;onderste deel van het gewricht nabij het pijpbeen, waardenbsp;diepte van het gewricht het geringst is. Die tak moetnbsp;*ius een richting eenigszins schuin achterwaarts en naar beneden hebben om zich met den hoefbeenbuiger te kunnen
152
vereenigen. Liggen de pezen van kroon- en hoefbeenbuiger evenwijdig aan het pijpbeen, dan zal de hoek, waarondernbsp;deze versterkingstak zich vereenigt met de pees van dennbsp;hoefbeenbuiger, grooter zijn, dan wanneer die pezen nabijnbsp;de voorknie dichter bij het pijpbeen gelegen zijn dan ternbsp;hoogte van den kogel.
Een grootere hoek geeft bij sterke spanning van de buigpezen en den versterkingstak (zooals b. v. bij het nêerkomen na een sprong) veel grooter kans van optreden van verscheuringen ter plaatse, dan wanneer die hoek kleiner is.
Een ontsteking juist op die plaats (de peesklap) komt zeer dikwijls voor. Die aandoening wijst niet op onvoldoendenbsp;sterkte van den versterkingsband, want anders zou dezenbsp;over de geheele lengte, of tenminste over een tamelijk grootnbsp;gedeelte daarvan, ontstoken moeten zijn, hetgeen bij denbsp;typische peesklap niet het geval is. Om dezelfde redennbsp;schuilt de oorzaak niet in den hoefbeenbuiger, doch moetnbsp;deze alleen gezocht worden in de rekking, die ter plaatsenbsp;van den hoek op den samenhang tusschen pees en versterkingsband wordt uitgeoefend.
Een smal zijn van de pijp onder het haakbeentje behoeft dus op zichzelf geenszins ongunstig te zijn. Dat zulks ooknbsp;wel voorkomt bij geheel onvoldoende ontwikkeling van voorknie en kogel en wanneer de pezen over de geheele lengtenbsp;zeer dicht bij de achtervlakte van de pijp verloopen, zooalsnbsp;bij de spillebeenen, is geen reden om de z. g. insnoeringnbsp;alleen reeds als een fout te beschouwen.
Men moet veeleer bij de beoordeeling van de pijp alle omstandigheden in aanmerking nemen en zich wel degelijk rekenschap geven van de oorzaken, die aanleiding gevennbsp;tot verloop der profiellijnen. Als vaste regel zal men bijnbsp;de beschouwing van de pijp van ter zijde moeten eischennbsp;droge beenen, zuivere, fijne, doch vaste pezen, diepen kogelnbsp;en sterk ontwikkeld haakbeentje. Wordt aan al deze voor-waarden voldaan, dan kan het voorkomen, dat geen insnoe-
-ocr page 167-ring onder het haakbeentje bestaat; is deze echter wel aanwezig, dan is het paard om die reden geenszins mindernbsp;te achten.
Dit kan men in de praktijk menigmaal bevestigd vinden; bij vele deugdzame paarden vindt men de insnoering. Denbsp;geschiedenis vermeldt, dat een groot aantal der veelgeprezennbsp;afstammelingen van Turcmainatti dit zoogenaamde gebreknbsp;vertoonden. De aan het boveneinde lichte pijp is eigen aannbsp;vele der beste bloedpaarden, getuige het feit, dat de omtreknbsp;daarvan bij die dieren vaak slechts 12 a 13®/o van de schoft-hoogte bedraagt, tengenover 16'7o meermalen bij grove, zwarenbsp;paarden. Uiterste soliditeit van de fijne beenderen en pezennbsp;kunnen dan echter ruimschoots vergoeden wat er aan weinignbsp;compact Weefsel minder aanwezig is.
Door de insnoeringen af te keuren, zal men dus bij aankoop zijn keuze onnoodig beperken en heeft men kans vele deugdzame paarden uit te sluiten.
J. VAN Slooten. mil. paardenarts der Ie klasse.
{Ind. Mil. Tijdschr. Afl. 3. 1911).
-ocr page 168-DOOR
Dr. A. H. NIJLAND.
Gedurende het jaar 1910 meldden zich 762 personen aan het Institnut-Pasteiir ter behandeling aan. Voor 181 personen bleek eene behandeling niet noodig te zijn, zoodatnbsp;581 personen (170 Europeanen en 411 Inlanders) ondernbsp;behandeling werden genomen.
Op 1 Januari 1910 waren nog 44 personen (5 Europeanen en 39 Inlanders) van het vorige jaar onder behandeling,nbsp;terwijl op 1 Januari 1911 nog 28 personen (7 Europeanennbsp;en 21 Inlanders) onder behandeling bleven.
Gedurende 1910 onttrokken zich 11 personen (1 Europeaan en 10 Inlanders) aan de verdere behandeling, terwijl voor 38 personen (23 Europeanen en 15 Inlanders), die denbsp;behandeling geheel of gedeeltelijk doormaakten, het uit denbsp;verrichte entingsproeven na afloop der behandeling bleek,nbsp;dat de dieren, die hen gebeten hadden, niet dol waren geweest. Rekent men deze laatsten niet mede, dan hebben dusnbsp;548 personen eene volledige behandeling ondergaan, en welnbsp;144 Europeanen en 404 lidanders.
Inkomst der patiënten Gegroepeerd naar de maanden naar de maanden, van aanmelding aan het Instituut-Pasteur stelden zich onder behandeling;
Europeanen. |
Inlanders. |
Totaal. | |
Januari |
10 |
35 |
45 |
Februari |
13 |
23 |
36 |
Maart |
4 |
55 |
59 |
April |
4 |
20 |
24 |
155 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
156
Europeanen.
Bandjèrmasin
Flores
Totaal nbsp;nbsp;nbsp;170nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;411nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;581
Uit bovenstaande tabel blijkt, dat in 1910 lyssa weer over geheel Java, en op de meeste grootere eilanden der buitenbezittingen is voorgekomen.
Verdeelt men de personen, die de geheele behandeling doormaakten,
Groepeering der patiënten in de gebruikelijke rubrieken en naarnbsp;de plaats en wijze van infectie.nbsp;in de gebruikelijke rubrieken:
A. nbsp;nbsp;nbsp;Dolheid, bewezen door het aantoonen van Negri’schenbsp;lichaampjes, door overenting, of doordat andere personen ofnbsp;dieren, door hetzelfde dier geïnfecteerd, aan lyssa zijnnbsp;gestorven.
B. nbsp;nbsp;nbsp;Dolheid, geconstateerd uit observatie of sectie doornbsp;een deskundige.
C. nbsp;nbsp;nbsp;Dolheid, te vermoeden uit het verhaal van den patientnbsp;of de omstanders,
en neemt men daarbij tevens in aanmerking de plaats, waarde beet werd toegebracht, dan krijgt men de volgende indeeling.
157 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Door welke dieren de infectie plaats had.
Geïnfecteerd werden:
567 nbsp;nbsp;nbsp;personennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;doornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;351nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;honden
5 nbsp;nbsp;nbsp;personennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;doornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;katten
4 nbsp;nbsp;nbsp;personennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;doornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;apen
3 nbsp;nbsp;nbsp;personennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;doornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;menschen
1 1) persoon werd prophylac-tisch behandeld.
Mortaliteit der geheel of gedeeltelijk behandelden.
Evenals vorige jaren werden om de 4 maanden bij hoofden vannbsp;Gewestelijk of Plaatselijk Bestuurnbsp;inlichtingen ingewonnen omtrent de patiënten, die doornbsp;hun tusschenkomst naar het Instituirt-Pasteur waren opgezonden.
Uit de aldus verkregen gegevens en uit eigen observatie bleek, dat in den loop van 1910 van de 548 behandeldenbsp;personen geen Europeanen en 5 Inlanders aan lyssa stierven, terwijl in één geval (Inlander) de diagnose onzeker bleef.nbsp;Allen zijn gestorven binnen 30 dagen na het begin dernbsp;behandeling, dus nog voordat hiervan succes kon wordennbsp;verwacht. Daar deze sterfgevallen derhalve niet kunnennbsp;worden gerekend als een niet- slagen van de behandeling,nbsp;is er in 1910 geen enkel geval voorgekomen, waarbij denbsp;behandeling heeft gefaald. De mortaliteit op de 542 personen (het totaal aantal behandelden na aftrek van diegenen,nbsp;die gestorven zijn, voordat de behandeling succes konnbsp;hebben) heeft dan ook dit jaar O^/o bedragen.
Overleden binnen 30 nbsp;nbsp;nbsp;1. D., Inlandsch meisje, oud ±
dagen na het begin nbsp;nbsp;nbsp;10 jaar, van de Padangsche
der behandeling. Bovenlanden. Gebeten 21 Februari 1910 door een vermoedelijk dollen hond. Aan rechter bovenooglid een l‘/2 c. M. lange, oppervlakkige wond; aannbsp;rechter wijs- en middenvinger en rechter handrug eenigenbsp;oppervlakkige wondjes. De wonden zijn niet gecauteriseerd.
Werkzaam aan het Instituut-Pasteur.
-ocr page 173-159
Onder behandeling genomen 2 Maart (9 dagëii na den beet). Eerste verschijnselen van lyssa 17 Maart (24 dagen naden beet,
15 nbsp;nbsp;nbsp;dagen na het begin der behandeling). Overleden 17 Maart.
2. nbsp;nbsp;nbsp;M., Inlandsche knaap, oud ± 5 jaar, uit So 1 o. Gebetennbsp;27 Februari 1910 door een vermoedelijk dollen hond. Aannbsp;linker onderarm verschillende wondjes, waarvan enkele vrijnbsp;diep; de wonden zijn niet gecauteriseerd. Onder behandeling genomen 4 Maart (5 dagen na den beet). Eerstenbsp;verschijnselen van lyssa 20 Maart (21 dagen na den beet,
16 nbsp;nbsp;nbsp;dagen na het begin der behandeling). Overleden 21 Maart.
3. nbsp;nbsp;nbsp;M., Inlandsche knaap, oud ± 8 jaar, uit KI a ten. Gebeten 31 Mei 1910 door een hond, waarbij met zekerheidnbsp;rabies is geconstateerd. Aan linker wang verschillendenbsp;vrij diepe wondjes, die 24 uur na den beet zijn gecauteriseerd; niet bekend waarmede. Onder behandeling genomennbsp;3 Juli (3 dagen na den beet). Eerste verschijnselen vannbsp;lyssa 25 Juni (25 dagen na den beet, 22 dagen na het begin der behandeling). Overleden 25 Juni.
4. nbsp;nbsp;nbsp;M., Inlandsch meisje, oud ± 8 jaar, uit Sragen. Gebeten 14 September 1910 door een vermoedelijk dollennbsp;hond. Aan linker mondhoek en bovenlip een krans wondjesnbsp;volgens opgave 2 mM. diep. Of de wondjes gecauteriseerdnbsp;zijn, is niet bekend. Onder behandeling genomen 19 September (5 dagen na den beet). Eerste verschijnselen vannbsp;lyssa 17 October (34 dagen na den beet, 29 dagen na hetnbsp;begin der behandeling). Overleden 18 October.
5. nbsp;nbsp;nbsp;H., Inlandsche knaap, ± 3 jaar oud, van Bandjermasin.nbsp;Gebeten 19 December 1910 door een vermoedelijk dollennbsp;hond. Aan rechter wang een diepe, gescheurde wond ennbsp;aan linker binnenooghoek eene kleine, diepe wond. Onbekend is, of de wonden gecauteriseerd zijn. Onder behandeling gekomen 31 December (12 dagen na den beet).nbsp;Eerste verschijnselen van lyssa 8 Januari 1911 (20 dagennbsp;na den beet, 8 dagen na het begin der behandeling). Overleden 11 Januari 1911.
-ocr page 174-In het volgende geval bleef de doodsoorzaak In het onzekere. K., Inlander, oud 30 jaar, uit Solo; den 27 Februari 1910nbsp;gebeten door denzelfden hond, die pat. No. 2 beet. Aannbsp;recliter hand jeen oppervlakkig schrammetje, dat doornbsp;krabben met den poot zou ontstaan zijn; niet gecauteriseerd.
Onder behandeling gekomen 4 Maart. Volgens bericht van een Inlandsch hoofd zou patient den 26 Maart d. a. v. denbsp;volgende verschijnselen hebben vertoond: sakit panas (koorts),nbsp;sakitnja poenja adat seperti andjing, menggigit-gigit kajoenbsp;baleh-baleh atau lain-lainnja (patient zou gedaan hebbennbsp;als een hond; in het hout van zijn slaapplaats hebbennbsp;gebeten), en den 27 Maart zijn gestorven. Patient werdnbsp;tijdens zijn ziekte niet door een geneesheer gezien.
Alle 5 patiënten, (het onzekere geval niet mede gerekend) die kwamen te sterven binnen den tijd, dat van de behandeling succes kon worden verwacht, waren kinderen. Viernbsp;ervan hadden ernstige gezichtswonden, en één vrij diepenbsp;wondjes aan den onderarm.
Stergevallen aan nbsp;nbsp;nbsp;In het afgeloopennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jaar werd onsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;één
hondsdolheid van nbsp;nbsp;nbsp;gevalnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bekend vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;iemand, dienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;niet
niet behandelde nbsp;nbsp;nbsp;aannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;het Instituut-Pasteur behandeld,
personen. nbsp;nbsp;nbsp;aannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hondsdolheidnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;is gestorven.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dit
betrof een Europeanen, die in het Hospitaal te Tj i mah i aan genoemde ziekte stierf, en bij wien wij door hersenonderzoeknbsp;in staat waren met zekerheid de diagnose te stellen.nbsp;Verrichte secties op In het geheel werden 94 secties ver-van dolheid ver-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;richt, en wel op 90 van dolheid
dachte dieren. nbsp;nbsp;nbsp;verdachte honden, 2 katten en 2
apen. Als bijzondere afwijkingen werden bij de secties gevonden:
In 41 gevallen ankylostomum nbsp;nbsp;nbsp;duodenale
„ 20 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;taeniae
„8 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;filaria imitis
„7 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;spiroptera sanguinolenta
_ nbsp;nbsp;nbsp;7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ascariden.
-ocr page 175-161
In alle gevallen, waar sectie werd gedaan, werd de pes hippocampi microscopisch op de aanwezigheid van Ne-grische lichaampjes onderzocht. Was dit onderzoek positief, dan werden geen entingsproeven ter nadere vaststellingnbsp;der diagnose verricht; was het negatief, dan werden steedsnbsp;met een deel der medulla der verdachte dieren konijnennbsp;intracerebraal geïnfecteerd.
Van de 94 diercadavers, die ons werden toegezonden, kunnen er 20 voor het onderzoek niet worden mede gerekend (bij 12 was sectie door zeer sterke rotting niet mogelijk; in 1nbsp;geval werd wel sectie gedaan, was het hersenmateriaalnbsp;evenwel in zoodanige rotting, dat verder onderzoek onmogelijk was; in 5 gevallen bleek uit de opgegeven klinischenbsp;verschijnselen en uit de sectie met voldoende zekerheid,nbsp;dat dolheid kon worden buitengesloten; in 2 gevallen isnbsp;het onderzoek nog niet afgeloopen). Van de 74 overige, dienbsp;verder geheel zijn onderzocht, kon 63 maal (d.i. in 85%nbsp;der gevallen) de diagnose op „rabies” worden gesteld.
Evenals vroeger werden ook in dit jaar, en wel in 4 gevallen, in de gangliencellen van den pes hippocampi major kleine, zich niet of slecht kleurende (bij kleuring metnbsp;haematoxyline en eosine, of volgens Lentz) lichaampjesnbsp;gevonden, die niet met zekerheid als Negri’s konden herkendnbsp;worden; uit entingsproeven bleek, dat de dieren wel degelijk aan rabies hadden geleden.
* Onderzoek van ons toege- Gedurende 1910 ontvingen
zonden hersenmateriaal. wij 123 zendingen met hersenmateriaal van van dolheid verdachte dieren. Hiervan kunnen er 18 voor het onderzoek niet worden mede gerekend (in 1 geval was het materiaal afkomstig van een hond, waarbijnbsp;op grond van de klinische verschijnselen dolheid konnbsp;worden buiten gesloten; 8 maal waren de hersenen in zoodanige rotting en zoolang aan de werking van glycerinenbsp;blootgesteld geweest, dat het rabiesviru.s hierdoor avirulentnbsp;kon zijn geworden; in 1 geval maakte de zeer sterke rot-
11
-ocr page 176-162
ting ieder onderzoek onmogelijk; in 6 gevallen ontvingen wij slechts materiaal voor microscopisch onderzoek, zoodatnbsp;het biologisch onderzoek niet kon worden verricht; van 2nbsp;gevallen zijti de verrichte entingen nog niet afgeloopen).nbsp;Van de 105 overige, waarbij een afdoend onderzoek konnbsp;worden gedaan, werd 85 maal (dd. in 81“/n der gevallen)nbsp;de diagnose op „rabies” gesteld.
In 7 gevallen was het microscopisch onderzoek negatief (in 5 dezer gevallen was ons geen pes hippocampi, maarnbsp;een ander deel van de hersenen gezonden; 1 geval betrofnbsp;het hersenen van een aan hondsdolheid gestorven mensch),nbsp;terwijl later verrichte entingen toch positief uitvielen.
Alhoewel met voldoening kan worden vermeld, dat het in verdachte gevallen al meer en meer gewoonte wordt,nbsp;om ons materiaal voor onderzoek toe te zenden, en ditnbsp;materiaal in den regel op de juiste wijze is geconserveerd,nbsp;is toch het door ons telken jare herhaald verzoek nog nietnbsp;overbodig, om vooral de aanwijzingen te volgen, die tenbsp;dien opzichte in de circulaire zijn neergelegd, welke hetnbsp;vorige jaar is verspreid en toen in het jaarverslag is afgedrukt. Alleen door toezending van materiaal voor histo-logisch en biologisch onderzoek beide, is het ons mogelijknbsp;om een volledig onderzoek te doen en verder om denbsp;diagnose spoedig te stellen, en onnoodige opoffering vannbsp;proefdieren te voorkomen.
{Geneesk. Tijdschrift voor Ned. Indïé.)
Weltevreden 4 Maart 1911.
Sinds eenige jaren dringt de kwestie van het fok-en slachtvee zich meer en meer naar voren en reeds heel watnbsp;is verricht om Java aan een beteren veestapel te helpen,nbsp;en de degeneratie te stuiten. Thans betrekken Soerabajanbsp;en andere plaatsen het vee meest van Madoera, waar denbsp;veestapel zich echter in een staat van inzinking bevindt.
De Madoerees, hoewel meer voor zijn vee voelend dan de Javaan, is geen ideale veefqkker en daar de veeprijzen,nbsp;in verband met de vermeerderde vraag aanhoudend stijgen,nbsp;maakt hij, hoewel zijn vee degenereert, nog steeds mooienbsp;prijzen voor zijn beesten.
Het ligt voor de hand dat van dat eiland de beste dieren worden uitgevoerd, zoodat het overblijvende vee van steedsnbsp;minder kwaliteit wordt. Deze door de landbouwers afgejakkerde koeien, meest zeer klein van stuk, gewoonlijk veelnbsp;te laat gedekt door minderwaardige stieren, moeten niettegenstaande het zware werk, dat van hen geëischt wordt,nbsp;toch nog kalveren leveren. Het spreekt van zelf dat zoodoende een inferieure progenituur ontstaat, waarop slechtsnbsp;hier en daar uitzonderingen zullen gevonden worden. Innbsp;Sommige streken worden de dieren voor bepaalde doeleinden goed gefokt en verzorgd zooals bijv. de kerapanstierennbsp;en padjangonkoeien, doch over het algemeen is de veehoudingnbsp;op Madoera uiterst slecht te noemen.
Het ongunstig oordeel over den Madoerees als veefokker gt;s niet eenparig; er zijn zelfs menschen die hem als eennbsp;goed fokker prijzen (o. A. Dr. Blink), maar van een goednbsp;Veefokker verwacht men toch niet dat hij, ter wille van eennbsp;tij del ijk winstbejag, zijn geheelen veestapel op ’t spel zet.nbsp;Misschien dat vroeger de Madoereezen goede fokkers geweest
-ocr page 178-164
zijn, maar dan hebben zij hun roem overleefd. De tegenwoordige toestand zal wel van lieverlede ontstaan zijn eensdeels door te groote zorgeloosheid van de vee-eigenaars,nbsp;die het niet noodig achlen voor de voortteling selectie toenbsp;te passen door de beste mannelijke en vrouwelijke exemplaren uit te kiezen, doch de voortplanting aan het toevalnbsp;overlaten, — anderdeels als gevolg van de bekende geldzuchtnbsp;en inhaligheid van den Madoerees, die, nu de slachtvee-prijzen in den laatsten tijd overal op Java gestegen zijn,nbsp;zich op geheel onoordeelkundige en in alle opzichten tenbsp;veroordeelen wijze, voor luttel geld‘van zijn beste veenbsp;ontdoet, zonder zich over de toekomst van zijn veestapel tenbsp;bekommeren.
Het gevaar is zeker niet denkbeeldig, dat in de ongeveer 50 jaren, noodig voor de verbetering van den veestapel door natuurlijke selectie, deze in dien langen tijd in aantal en kwaliteit zoodanig zal zijn achteruitgegaan, dat denbsp;ingrijpendste middelen den veestapel niet meer voor geheelnbsp;verval zullen kunnen behoeden.
Jaarlijks worden van Madoera ongeveer 50000 stuks vee uitgevoerd en met dit getal voor oogen is’t begrijpelijknbsp;dat b. V. in de afdeeling Bang kal an de veestapel elknbsp;jaar met ca. 2000 stuks vermindert. Bij dezen massalennbsp;uitvoer moet nog gevoegd worden de belangrijke slacht vannbsp;koeien op Madoera zelf en het lage geboortecijfer. (Daarnbsp;stieren voor den uitvoer meer waarde hebben dan de koeien,nbsp;wordt op Madoera meest vrouwelijk vee geslacht). Hetnbsp;geboortecijfer bedraagt volgens officieele cijfers niet meer dannbsp;Ib^/o van het aantal volwassen koeien. Laat ons aannemennbsp;dat door het onvolledige der gegevens dit cijfer te laag is,nbsp;hooger dan 20°/o zal het, volgens de becijfering van dennbsp;gouvernementsveearts op Madoera, in geen geval zijn ennbsp;dat is ongetwijfeld veel te weinig.
Hoewel men in ’t algemeen zonder betrouwbare gegevens moeilijk kan bewijzen, dat het rundvee ook kwalitatief ach-
-ocr page 179-teruit gaat, zoo kan men voor het Madoereesche vee veilig aannemen dat dat wel degelijk het geval is. Zoowel de Eu-ropeesche ambtenaren, die vroeger langen tijd op Madoe ranbsp;gediend hebben en er nu weer geplaatst worden, als denbsp;inlandsche ambtenaren verklaren, dat het vee er vroegernbsp;veel mooier en beter uitzag dan tegenwoordig. Ook particulieren, die jarenlang op Madoe ra verkeerd hebben,nbsp;merkten den kwalitatieven achteruitgang duidelijk op, terwijlnbsp;ten slotte de gouv. veearts verklaard heeft dat vele runderen een beslist gedegenereerd type hebben.
Bij zulke gegevens van kwantiteit en kwaliteit wordt de behandeling der vraag urgent of tegen dit verval geen maatregelen genomen moeten worden. Daar, zooals gezegd, denbsp;veeprijzen door de vermeerderde behoefte gestegen zijn, kannbsp;men met zekerheid zeggen^” dat de in vele opzichten zoonbsp;eigenaardige en op wienst beluste Madoereesche bevolkingnbsp;uit eigen beweging nimmer de noodige pogingen zal aanwenden om de veeteelt te bevorderen.
Het gouvernement zal dus moeten ingrijpen en het behoeft noch naar voorlichting, noch naar middelen ter bestrijdingnbsp;om te zien, want hiervoor heeft de heer Wijers, de aftredende resident van Madoe ra, zich tijdig moeite gegeven.
Voor eenigen tijd heeft de heer Wijers zich met een uitvoerige nota tot den directeur van landbouw gewend, waarin hij de'ïen wees op den slechten toestand van den Madoe-reeschen veestapel en middelen ter verbetering aangaf. Dezenbsp;komen samengevat hierop neer.
In de eerste plaats moet den Madoereeschen veefokker worden ingeprent, dat hij voor het verwekken van kalverennbsp;Vooral goede, flinke dekstieren gebruikt en dat hij nietnbsp;langer zijn goede stieren van de hand doet en de minderwaardige als fokmateriaal gebruikt. Dan worden aanbevolennbsp;stierenkeuringen met niet te schrale premies voor bekroondenbsp;stieren en aanhoudingspremies gedurende drie jaren, onder
-ocr page 180-166
voorwaarde dat de stieren steeds ter beschikking van het vee der bevolking moeten blijven, terwijl de slechte stierennbsp;moeten gecastreerd worden.
Er is reeds op alle mogelijke manieren beproefd castratie op Madoera in te voeren, doch zij vindt zeer weinig instemming bij den slechts op onmiddelijk voordeel bedachtennbsp;Madoerees. Ër zal daarom niets anders overblijven dannbsp;castratiedwang in te voeren.
Veider zou het gouvernement, dat zich genegen verklaard heeft rentelooze voorschotten te verstrekken voor veestapel-verbetering, voor Madoera van deze bepaling moetennbsp;afwijken en een som beschikbaar stellen voor den aankoopnbsp;van dekstieren, welke dan aan de desa’s die zoo’n stiernbsp;behoeven, in bruikleen kunnen worden afgestaan. Indiennbsp;men n.1. door tusschenkomst van de afdeelingsbankennbsp;fok- en dekvee door de bevolking liet aankoopen, zou datnbsp;vee bij aankoop onmiddelijk het eigendom der bevolkingnbsp;worden, terwijl bij het verleenen van geldelijke voorschotten,nbsp;direct door het gouvernement, het vee eigendom van dennbsp;staat zou blijven, zoo lang het geheele voorschot niet isnbsp;afbetaald.
' Ten einde verder de belangstelling in de veefokkerij te prikkelen, zouden jaarlijks in de vier afdeelingen van hetnbsp;gewest veetentoonstellingen gehouden kunnen worden ennbsp;de kerapanfeesten (stierenwedrennen) in eere hersteldnbsp;worden.
De Madoereezen zijn groote liefhebbers van deze wed-loopen en zijn er zeer trotsch op als hun stier overwint.
Voor die tentoonstellingen en wedrennen zouden natuurlijk prijzen moeten beschikbaar worden gesteld.
De kosten van een en ander zijn niet zóó hoog dat die een beletsel zouden kunnen vormen.
Wellicht heeft het departement van landbouw andere en betere maatregelen om den veestapel op Madoera te ver-
-ocr page 181-167
beteren, maar ’t is dringend noodig, dat dit departement zijn licht dan niet langer onder de korenmaat houdt ennbsp;althans iets doet om het wassende euvel te bestrijden.
Hier is werkelijk gevaar in uitstel.
W. Kerremans.
Soerabajaasch Handelsblad.
-ocr page 182-DOOR
Dr. J. DEKKER.
VI. Het kalktekort in de veevoeding op Java.
Periculum in mora.
Indien ik nog eens bijzonder de aandacht der lezers van dit tijdschrift ga vragen voor bovengenoemd onderwerp,nbsp;dan bestaan daarvoor verschillende redenen.
Reeds in No. IV dezer inededeelingen over voedermid-delen 1) is met een kort woord gerept van dit beteekenisvolle vraagstuk, maar naar het schijnt was dit korte woordnbsp;onvoldoende, want zelfs in veeartsenijkundige kringen bleeknbsp;men nog niet geheel en al doordrongen van het gevaar,nbsp;dat er in de daar gemelde kalkarmoede schuilt. Ook denbsp;meer uitvoerige behandeling in mijne Indische Voederstoffen-beschrijving 2) schijnt nog wel eens misverstaan te zijn.
Bij de scheikundige onderzoekingen over voederstoffen in Indië is het gebleken, dat het kalkgehalte van bijna allenbsp;onderzochte monsters veel lager was dan dat van Euro-peesche voederstoffen. Het gras, de hoofdbron van calcium-verbindingen voor paard en koe, bevatte ongeveer half zoonbsp;veel kalk als het Europeesche gras, maïs ongeveer eennbsp;derde van het gehalte, dat Europeesche maïs bezit, padinbsp;de helft van het gehalte van haver, om slechts enkelenbsp;voorbeelden te noemen. Nu is op Java een beenderziekte,nbsp;de zoogenaamde osteomalacie of beenverweeking, opgemerkt, eerst onder de troepenpaarden en later eveneens bijnbsp;paarden, niet aan het leger behoorend.
De getallen in den tekst hebben betrekking op de litteratuuropgave aan het slot,
-ocr page 183-169
Er is door mij en ook door anderen verband gelegd tusschen het voorkomen van de genoemde ziekte, waarbijnbsp;het gehalte der beenderen aan phosphorzure kalk sterknbsp;achteruitgaat, en de genoemde kalkarmoede in het voedsel.nbsp;Dat het geen onberaden stap is, een dergelijk verband aannbsp;te nemen, hoop ik met het volgende duidelijk te maken.
Eerstens zij aangehaald, wat de beste kenner der veevoeding in Europa, Prof. O. Kellner 3), daarover in zijn handboek schrijft;
„De beenverweeking treedt enkele malen ook bij de voor landbouw en veeteelt nuttige dieren op. Meestal heeftnbsp;men, indien zulke gevallen nauwkeuriger onderzocht werden,nbsp;bespeurd, dat in de verstrekte voederstoffen een gebreknbsp;aan kalk of aan phosphorzuur of aan beide bestanddeelennbsp;bestond. Zoo vond Karmrodt (Zeitschr. Biol. 10 (1874),nbsp;blz. 413) in het hooi uit streken, waar deze ziekte voorkwam, in 1000 dln. luchtdroge stof slechts 2.25 dln.nbsp;phosphorzuur en 6.77 dln. kalk, terwijl hooi van middelmatige hoedanigheid 4.3°/oo phosphorzunr en y.5°/oo kalk,nbsp;bevat. J. Nessler (Arb. Versuchsstat., Kaïlsiuhe 1870nbsp;blz. 221) vond in 5 monsters hooi, na de voedering waarvan de ziekte opgetreden was, een phosphorzuurgehaltenbsp;van 4.9, 3.5', 2.8, 2.66 en 2.79 per duizend dln. F. Roloffnbsp;(Arch.- pathol. Anatom. 46, blz. 310) berichtte ook overnbsp;zulke ziektegevallen en beschouwde als oorzaak daarvannbsp;een „Rieselwiesenheu”, dat slechts 2 6 700 phosphorzuurnbsp;en 7 °/oo kalk bevatte. W. Dirks' (Forsch. a. d. Gebletenbsp;d. Viehhaltung 1879, blz. 274) onderzocht drie monstersnbsp;Noorsch hooi (uit de bosschen) van streken, waar beenverweeking regelmatig voorkwam en vond daarin slechtsnbsp;1-55, 1.43 en 1.29^/00 phosphorzuur, benevens 1.85, 2.79, ennbsp;2.78*’/qq kalk. A. Morgen (Landw. Versuchsstat. 31, blz. 204)nbsp;vond in twee monsters hooi, de voedering waarmede beenverweeking in hoogen graad ten gevolge had, een gehaltenbsp;van 2.0 en 2.67oo phosphorzuur en 3.7, resp. 6.7 “/oo kulk!”
-ocr page 184-170
Op een andere plaats zegt Kellner:
„Dikwijls treedt osteomalacic alleen in bepaalde jaren op, nl. dan, wanneer droogte de opname van kalk ennbsp;pliosphorzuur door de plantenwortels uit den bodem bemoeilijkt (J. Fittbogen, Landw. Jahrb. 1873; C. VONnbsp;Seelhorst, Journ. f. Landw. 1898)”.
Ook van veterinaire zijde is de laatste opmerking gemaakt; de professoren Klimmer en Schmidt 5) hebben een lange rij van droge jaren opgeteekend, waarin de osteomalacic in Duitschland op groote schaal heerschte.
Als hoofdoorzaak dezer ziekte noemen K. en S. een onvoldoenden toevoer van de voor beendervorming noodigenbsp;anorganische bestanddeelen; zij achten deze uitspraaknbsp;bewezen door een aantal dierproeven, waarvan een zeventalnbsp;in het bijzonder wordt genoemd.
Als kalkarm vermelden zij aardappelen, graanvruchten (speciaal rijst) of ook wel die plantendeelen, die gewoonlijknbsp;een voldoend gehalte bezitten, , maar door kweeken opnbsp;kalkarmen bodem een lager gehalte gekregen hebben.
Dat ook in oudere Nederlandsche litteratuur omtrent dit vraagstuk iets te vinden is, moge blijken uit hetgeennbsp;A. Mayer en F. J von Pesch 5) over dit punt schrijven:
,,Het is bekend, dat juist de streken, waar men veel van dit gras (zoogenoemd blauwgras, hoofdzakelijk bestaandenbsp;uit Carex hirta L. e. a. Cnrex-soorten) voedert, herhaaldelijk beengebreken, verzwakking der beenderen voorkomen, die wanneer zij vroegtijdig worden ontdekt, doornbsp;het geven van veel krachtvoeder (meestal raapkoek) en, opnbsp;raad van den heer Reimers, Rijksveearts te Wageningen,nbsp;door geregeld toedienen van voederbeendermeel — meestalnbsp;overwonnen worden. De heer Reimers vestigde, o. a. opnbsp;het Landbouwcongres, te Zwolle in 1891 gehouden (vergelijk het verslag van dit congres, blz. 116), de aandachtnbsp;herhaaldelijk op deze bijzonderheid (zie ook Maandblad
-ocr page 185-171
v.d. Nederl. Landb. o. a.1890, biz. 59; 1891, blz. 74,189; Nederl. Landb. Weekbl. 1892, 4 Maart)”.
In verband hiermede wees Adolf Mayer op het lage asch- en speciaal liet lage phosphorzuurgehalte van dit voedermiddel.
Mohler 6) schreef in een opstel over osteoporosis bij het paard: „Het voorkomen van osteomalacic op ouden,nbsp;uitgeputten bodem of op- land, te arm aan kalkzouten, ofnbsp;wel als gevolg van het eten van voedsel, waarin gebrek isnbsp;aan de beenvormende beginsels, of een kalktekort in hetnbsp;drinkwater, is in volmaakte overeenstemming met hetgeennbsp;wij van de ziekte weten”.
Een nieuw gezichtspunt is in 1909 geopend door Inqle 7).
Deze auteur wijdt bijzondere attentie aan de verhouding van phosphorzuur tot kalk in het voedsel, eene zaak. welke men z. i. te weinig Iaat gelden.
In de beenderen is deze verhouding gewoonlijk kleiner dan 1, maar verschilt daarvan weinig, m.a.w. in de beenderen isnbsp;gewoonlijk meer kalk (hoewel weinig meer) dan phosphorzuur. Zijn dus de hoeveelheden kalk en phosphorzuur in hetnbsp;voedsel ongeveer gelijk, dan komt de verhouding overeennbsp;met die in de beenderen; in melk is de verhouding 100nbsp;P2O5 — 89 CaO; zelfs in dit overigens ideale voedingsmiddel is deze verhouding dus weinig gunstig. Verder geeftnbsp;Inqle nog eenige getallen, waarvan ondervolgende denbsp;voornaamste zijn.
P2O5
100
100
100
100
100
100
CaO
77
62
24
16
9
4
Lucerne . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Crimson klaver. Roode ,, .nbsp;Weidehooi .nbsp;Witte klaver .nbsp;Haverstroo .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
: 478 Haverplant (groen). 100 :
: 445 id. nbsp;nbsp;nbsp;(rijp) 100 :
361 Lijnkoek . nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;100
262 Haver .... nbsp;nbsp;nbsp;100
227 Tarwezemelen . nbsp;nbsp;nbsp;100
Voor Indische voederstoffen berekende ik:
Gras van Soemba . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Lucerne (kalkbemesting).
P2 O5 100nbsp;100
CaO : 198nbsp;; 178
172
Gras...........100 nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;93
Bengaalsch nbsp;nbsp;nbsp;gras.......100 nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;76
Katjangboengkil....., . nbsp;nbsp;nbsp;100 :nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;13
Padi...........100 nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6
Dedek..........100 nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5
Hoewel dus ook hier het door Ingle opgemerkte verband tusschen bedoelde verhouding en het optreden van beenderziekten geconstateerd v/ordt, meen ik toch eenige reservenbsp;te moeten maken voor de algemeene toepassing van zijnnbsp;beginsel. Er ligt iets onwezenlijks in, om Bengaalsch grasnbsp;op één lijn' te stellen als kalkvoeder met de haverplant,nbsp;alleen omdat deze verhoudingen gelijk zijn 1).
Bovendien bleek het bij de berekeningen van iNGLE, dat de beenderziekten steeds optraden in de streken, waar denbsp;verhouding vergroot werd, d.w.z. verhoudingsgewijze minder kalk aanwezig was. Het komt mij eenvoudiger ennbsp;juister voor, de verhoudingsberekening te laten vallen ennbsp;alleen de kalkarmoede in dit vraagstuk te betrekken.
Weder een ander, geheel nieuw denkbeeld werd onlangs geopperd door W. van der Burg 8), nl. dat men bij ditnbsp;vraagstuk niet moet uitgaan van de totale hoeveelheid kalknbsp;in het voedsel, maar van het percentage resorbeerbare kalk.nbsp;Schijnbaar is hier alles voor te zeggen; schijnbaar, wantiknbsp;moet er reeds nu op wijzen, dat men daarbij rekening wilnbsp;houden met een factor, die in normale omstandigheden nietnbsp;te bepalen is. Van der Burg heeft uit de door mij indertijd verkregen uitkomsten 2) berekend, dat de hoeveelheid verteerbaar Ca in de voeding onzer legerpaarden voldoende is. Hij heeft nl. vergeleken de getallen, verkregennbsp;bij onze beide proefpaarden te Batavia, met die van Tanglnbsp;9), en kwam daardoor tot de slotsom dat de paarden in
Men zou er dan toe kunnen komen, om bijv. een voederstof met IVi, Pj O5 en 0.25% CaO gelijk te stellen met eene, waarin 0,025nbsp;P3 Os. en 0.006 CaO.
-ocr page 187-Indië gemiddeld meer kalk uit hun voedsel opnemen dan de proefpaarden van Tangl.
De verteerbaarheid van calcium is echter, evenals die van eenige andere anorganische stoffen, iets anders dan de verteerbaarheid van eiwitten, vetten enz. Het kalkgehalte innbsp;de faeces is nl. niet het gehalte aan kalk in de voeding,nbsp;verminderd met hetgeen uit de voeding is geresorbeerd;nbsp;het is hooger, want het bevat ook de kalk, die door dennbsp;darmwand wordt uitgescheiden, na den kringloop in hetnbsp;organisme te hebben volbracht. De darm is zelfs de eigenlijke plaats van uitscheiding voor calcium (in mindere matenbsp;ook voor phosphorzuur en ijzer) 1).
Op blz. 82 van mijne voederstoffenmonographie is hierop gewezen, terwijl Tangl op blz. 374 zijner publicatie nadrukkelijk zegt, dat denbsp;eigenlijke uitscheidingsplaats van kalk de darm is. Dit schijnt vannbsp;DER Burg niet opgevallen te zijn. In het „Lehrbuch der Physiologicnbsp;des Menschen” van Robert TiGerstedt (4e uitg.) vindt men op blz.nbsp;169 dezelfde opmerking, terwijl O. Hammarsten in zijn „Lehrbuchnbsp;der Physiologischen Chemie” (7e uitg. 1910i op blz. 726 ook zegt:nbsp;„de geresorbeerde kalkzouten worden grootendeels weder in dennbsp;darm uitgescheiden ’.
Wat VAN DER Burg dus als onverteerd aanmerkt, omvat twee zaken, met name de hoeveelheid kalk, die niet uit het voedsel Isnbsp;uitgetrokken, en daarenboven de kalk, die na de plichten in het organisme te hebben volbracht, in den darm weder uitgescheiden is.nbsp;Hier moet dus een scherp onderscheid getroffen worden tusschennbsp;„verteerd’’ en „geresorbeerd”; dit onderscheid te maken, is doornbsp;V. D. B. verzuimd. Het 12 blz. lange betoog berust dus op misvatting; hoe aanlokkelijk het nu ook voor een tegenstander is, de uitnbsp;eene begripsverwarring voortvloeiende onjuiste cbnclusiën aan hetnbsp;daglicht te brengen, zoo wil ik er in dit geval van afzien, nu er aangetoond is, dat het geheele stuk van v. D. B. zijn ontstaan heeft tenbsp;danken aan eene vergissing.
Eene weerlegging van van der Burg'S artikel in de Veeartsenij-kundige Bladen voor Nederlandsch-Indië te plaatsen, ligt niet in mijne bedoeling, omdat men mij heeft medegedeeld, dat de redactie van dit tijdschrift (waarvan, naar ik meen, ook de heer V. D. B. deel uitmaakt) eene critiek op zijn artikel heeft geweigerd op te nemen, daarnbsp;dit van een uiet-veearts kwam. Nu bezit ik het diploma veearts nietnbsp;en wil dus niet de kans loopen onnoodig werk te verrichten.
-ocr page 188-Hieruit volgt dus, dat de inderdaad „geresorbeerde” hoeveelheid geheel anders is dan de „verteerde” hoeveelheid. Bovendien is het onjuist, om als maatstaf een paarnbsp;enkele getallen te nemen, verkregen door het experimentnbsp;met een paar proefdieren. Had van der Burg de proevennbsp;van den „Altmeister” Wolff 10) vergeleken met de mijne,nbsp;dan zou men tot een schrikbarend tekort gekomen zijn.nbsp;Het standpunt-VAN der Burg is dus onmogelijk als juistnbsp;te aanvaarden.
Zooals ik reeds op een andere plaats zeide 11), is men aan de hand van nu en vroeger verkregen resultaten tennbsp;volle gerechtigd, te spreken van een samengaan van osteo-malacie met een kalkarm voedsel. De ervaringen, op Javanbsp;opgedaan, zijn hiermede ook in volle overeenstemming. Mennbsp;merke. op, dat ik dus niet zoover ga als de reeds meer genoemde heeren Klimmer en Schmidt 4), die zoowel door eigennbsp;onderzoek als naar aanleiding van 127 door hen genoemdenbsp;geschriften van anderen tot de conclusie komen, dat eennbsp;kalkarmoede de „oorzaak” der ziekte is. Dit zou mijnbsp;trouwens buiten mijn gebied voeren, terwijl voor de veeartsennbsp;(wien een zorgvuldige bestudeering van de goed gedocumenteerde publicatie van K. en S. ten sterkste kan wordennbsp;aangeraden) een schitterend arbeidsveld nog te bewerkennbsp;valt. Ik twijfel trouwens niet, of het speuren naar de oorzaaknbsp;der osteomalacie, sedert 1908 ook in Indië ter hand genomen, (zie Jaarboek D. van Landb. 1908) zal nog totnbsp;schoone resultaten voeren.
Hiervan wensch ik echter af te scheiden de door mij behandelde dieetfouten, die met de genoemde ziekte innbsp;verband staan. De veeartsenijkundige dienst heeft destijdsnbsp;het voorkomen van osteomalacie ontdekt en naar aanleiding daarvan heb ik scheikundige onderzoekingen ingesteld,nbsp;die aan het licht brachten, dat de veevoeding hier op Java,nbsp;in het bijzonder het gras zeer arm is aan balkverbindingen,nbsp;maar geen phosphorzuurgebrek toont.
-ocr page 189-Na afloop der onderzoekingen heb ik aangeraden, het voorbeeld van den heer GroeneveLd te Padalarang tenbsp;volgen en kalkzouten bij te voederen, het liefst phosphor-zure kalk. Hiertegen verzet inen zich nu van veeartsenij-kundige zijde op Java. Ik acht het daarom mijn plicht,nbsp;erop te wijzen, dat men met dat verzet een gevaarlijk padnbsp;bewandelt, dat niet kan voeren tot een goed doel. Watnbsp;toch ziet men de veeartsenijkundigen elders doen? Bijnanbsp;zonder uitzondering het gebruik van calciumverbindingennbsp;aanraden.
Ik wil hier slechts wijzen op eene publicatie van het Amerikaansch Landbouwdepartement 12), waarin Atkinsonnbsp;bij de behandeling van beenderziekten vooral op verbeteringnbsp;der voeding aandringt en eene kunstmatige toevoeging vannbsp;kalkzouten aanbeveelt. Verder kan ik op het reeds gemeldenbsp;gebruik van phosphorzure kalk door den veearts Reimersnbsp;wijzen.
Sturoess 13) verklaart, dat hij op Ceylon de beste resultaten had met de regelmatige toediening van kalkwater in het drinkwater, dat in vele streken van Ceylon „zeer zacht”nbsp;is. Het moet echter doorgezet, en niet na een week gestaaktnbsp;Worden. Calcrumcarbonaat of gesteriliseerd beendermeelnbsp;kunnen eveneens gegeven worden. Ten slotte wijst S. opnbsp;het belang van Engelsche lucerne, klaver en hooi voor denbsp;bestrijding der osteoporose op Ceylon; het is bekend, datnbsp;de leguminosen (klaver, lucerne) zeer rijk aan kalkverbin-dingen zijn.
Dat ook hét volksinstinct naar deze middelen gegrepen heeft, bewijst de volgende zin uit een opstel van Dr. van Andelnbsp;14); „De bedoeling, om het beenderstelsel te versterken,nbsp;is niet vreerr\d aan de voorschiften, om gestampte eierdop-Pen, kalkwater en poeder van beenderen van doode men-schen (cranium hominis pulverisatum) te geven bij rhachi-bsche aandoeningen.”
Watt 15) verklaart, dat in Transvaal weinig kalk in de
-ocr page 190-176
voederstoffen aanwezig is en hij legt verband tiisschen dit feit en het voorkomen van bepaalde beenziekten, metnbsp;name osteoporose, in dat land. Het geneesmiddel zoektnbsp;hij in kalkrijk voedsel bijv. leguminosen (lucerne, cow-pea).
Is blijkens de tot hier genoemde geschriften de belangstelling voor het kalk-phosphorzuur-vraagstuk op het gebied der veevoeding in den laatsten tijd bijzonder groot^ ook bij de menschelijke voeding begint men meer en meernbsp;aandacht te wijden aan de minerale stoffen 16-21); denbsp;doorwrochte studiën van Sherman lokken wel tot eenenbsp;bespreking uit. Deze zou mij echter te ver voeren, ennbsp;ik wil mij daarom beperken tot de eigenaardige ontdekking van Berg en Rose 18), nl. dat de hardheid vannbsp;het water in een bepaalde streek invloed heeft op denbsp;ontwikkeling van de menschen; hoe harder het water,nbsp;hoe gezonder de tanden der bevolking en hoe meer ge-schikten voor de militie. Voor hen, die een dieper gaandenbsp;studie van dit onderwerp willen maken, zij de lezing dernbsp;monographie van Albu en Neuberq 21) aangeraden.
In Amerika, Ceylon, Transvaal, Duitschland en ook in Nederland heeft men bij osteomalacie wel heil gezien innbsp;eene dieetverbetering in de door mij aangegeven richting;nbsp;op Java echter niet. Een der redenen daarvan schijnt tenbsp;zijn, dat men vreest, dat uit phosphorzure kalk niet voldoende kalk en phosphorzuur wordt geresorbeerd. Op ditnbsp;punt zijn zeer geruststellende berichten te geven. Tennbsp;eerste vermeldt Hammersten in zijn leerboek een proefnbsp;van Hart, Mac Callum en Fuller1), waarbij bleek, datnbsp;varkens zich evengoed bij de voeding met anorganischenbsp;als met organische phosphorzuurverbindingen ontwikkelden. Verder vermeldt H. nog, dat ook Wendt (Skand.nbsp;Arch. f. Phys. 17) en anderen aannemen, dat de synthesenbsp;van phosphorhoudende eiwitstoffen uit anorganische ver-
E. B. Hart, E. V. Mac Callum en Z. G. Fuller, Amer. Jourii. Physiol. 23.
-ocr page 191-177
bindingen mogelijk is, terwijl ook de aanmerkelijke stijging van het Ca-gehalte der urine na het verstrekken van voe-derkalk bij onze proefpaarden wijst op een geinakkelijkenbsp;resorbeerbaarheid van deze stof („Voederstoffen”, blz. 96).
Het best zal men echter over dit onderwerp de uitvoerige studie van Schenke 22) raadplegen, waarin de schrijver, na bestudeering van 56 geschriften over „phosphorzurenbsp;kalk als bijvoeder”, tot de overtuiging komt, dat de betee-kenis der beide componenten kalk en phosphorzuur innbsp;geprecipiteerde phosphorzure kalk voor den opbouw vannbsp;het beenderstelsel, als voorbehoed-, resp. geneesmiddel tegennbsp;rhachitische aandoeningen bewezen is. Het zij mij vergund,nbsp;enkele der talrijke voorbeelden van Schenke hier aan tenbsp;halen. Het bekende proefstation Möckern (Sachs. Landw.nbsp;Zeitschr. 1894, blz. 167 en 227; Landw. Versuchsstat. 1902,nbsp;blz. 239) bericht over een verwoestend optreden van been-verweeking op enkele boerderijen in het Saksische ertsgebergte; de aldaar gevoederde hooi- en stroosoorten warennbsp;ten gevolge van den drogen zomer van 1893 bijzonder armnbsp;aan phosphorzuur; daarom werd per dag en per dier 30—50nbsp;gr. phosphorzure kalk verstrekt; de uitslag was uitmuntend.
A. Maier (Tierartzl. Wochenschr. Berlin 15 Nov. 1894, blz. 6) berichtte over een epidemisch optreden van been-verweeking bij varkens, de oorzaak waarvan hij zocht innbsp;een sterke aardappelvoeding (kalkarm!) ten gevolge .vannbsp;voedselgebrek; als geneesmiddel raadde M. aan: voederkalk.
A. Arnstadt (Milchzeitung 1894, blz. 398) verklaart, buitengewoon gunstige resultaten bij opgetreden beenver-weeking waargenomen te hebben, van het verstrekken vannbsp;phosphorzure kalk boven het gebruikelijke ration. Opgrondnbsp;van zijne waarnemingen, die zoowel rundvee als varkensnbsp;golden, houdt hij het gunstig effect van phosphorzure kalknbsp;in deze omstandigheden voor ten volle bewezen.
Ook de schrijver van het Duitsche standaardwerk over
voedermiddelen (E. Pott) wijst op phosphorzure kalk als
12
-ocr page 192-middel, om beenderziekten te bestrijden. In streken met zacht drinkwater raadt hij voor biggen in het eerste halfjaar, voor veulens en kalveren in het eerste jaar een voortdurende bijvoedering van phosphorzure kalk aan. (In aansluiting hiermede zij vermeid, dat het drinkwater, doornbsp;steiler dezes in Indië onderzocht, steeds bijzonder zacht was).
Nu vervolgende op hetgeen boven is opgemerkt over het samengaan van kalkarmoede van het voedsel en het optreden van osteomalacic, moet men door de aangehaaldenbsp;feiten tot de overtuiging komen, dat kalkphosphaat geblekennbsp;is een middel te zijn, waarmede men deze ziekte bestrijdennbsp;kan. Ofschoon men als het ware vanzelf een oorzakelijk,nbsp;verband zou willen zoeken tusschen de genoemde feitennbsp;is het in de gegeven omstandigheden beter, dit na te latennbsp;en eenvoudig te constateeren, dat; 1“ waar men bij hetnbsp;voorkomen van osteomalacic scheikundige onderzoekingennbsp;verrichtte, een tekort of aan kalk öf aan phosphorzuur innbsp;de voeding bleek en 2“ dat phosphorzure kalk een machtignbsp;middel is ter bestrijding van osteomalacic en rhachitis.
Of deze ziekten veroorzaakt worden door een stoornis in de voeding, of door een smetstof dan wel door beidenbsp;of ook wel aan een geheel anderen invloed moeten toegeschreven worden, laat ons „voorloopig” koud; d. w. z.nbsp;wij zijn verplicht, de kennis, waarover wij op het oogen-blik reeds beschikken, te gebruiken voor zoover dat mogelijk is. En dan raad ik aan, bij de voeding niet alleennbsp;te zorgen voor organische bestanddeelen (eiwitten, enz.),nbsp;maar ook, en niet minder, voor voldoende minerale bestanddeelen, in het bijzonder de beenvormende beginsels: kalknbsp;en phosphorzuur.
Nogmaals wil ik er uitdrukkelijk aan herinneren, nooit te hebben beweerd, dat wij het nu weten; integendeel overnbsp;de „oorzaken” der bedoelde ziekten schijnt men nog zeernbsp;in het duister te tasten, en wellicht zal niemand met meernbsp;belangstelling dan ik den uitslag tegemoet zien van de
-ocr page 193-179
studie, die daarvan nu o. a. in het veeartsenijkundig laboratorium te Buitenzorg wordt gemaakt.
Het is echter mogelijk, dat die uitslag lang op zich laat wachten; het is zelfs niet uitgesloten, dat wij er nooitnbsp;achter zullen komen. Laat ons dan niet al dien tijd metnbsp;de handen in den schoot gaan zitten, want, zooals ik hierboven als motto stelde: „wachten is gevaarlijk” in deze.
Men zorge er dus voor, dat het voedsel onzer huisdieren voldoende beenvormende stoffen bevat, en zoo dit niet mogelijk is, dat deze kunstmatig aangevoerd worden in phos-phorzure kalk. Over de hoeveelheden vindt men een ennbsp;ander in mijne voederstoffenmonographie. Ik zou nu nognbsp;verder willen gaan dan in 1909, en de aandacht er op vestigen, dat ook in dit opzicht waarschijnlijk geldt: „voorkomen is beter dan genezen”.
Haarlem, December 1910.
1. nbsp;nbsp;nbsp;J. Dekker: Voedermiddelen, IV, overige voederstoffen: Teys-mannia 1909, biz. 700; Veeartsenijkundige Bladen Nederl.nbsp;Indië 1910.
2. nbsp;nbsp;nbsp;J. Dekker : Voederstoffen. Mededeelingen Departement vannbsp;Landbouw No. 8; Batavia, 1909.
3.
O. KELLNER: Die Ernahrung der landwirtschaftlichen Nutztiere, Berlijn, 1907, blz. 174.
4.
Klimmer und Schmidt : Beitrag zur Aetiologie der Halisteresis ossium nebst therapeutischen Bemerkungen: Monatshefte f.nbsp;Tieheilkunde XVII, blz. 481.
5.
A. Mayer en F. J. VON PESCHi Bijdrage tot de kennis van grassen en andere weideplanten: Landbouwk. Tijdsch. 1893,nbsp;blz. 303.
6. nbsp;nbsp;nbsp;J. R. Mohler: Osteoporosis or highead of the horse: U. S.nbsp;Departm. of Agric. Bureau of Animal Industry, Circular 121,(1909).
7. nbsp;nbsp;nbsp;H. iNGLEr Some neglected points in feeding: Report op thenbsp;12th meeting of the Australian Association for the Advancement of Science, held at Brisbane 1909, blz. 598.
8. nbsp;nbsp;nbsp;W. VAN DER BurQ; De hoeveelheid kalk in het voedsel onzernbsp;legerpaarden: Veearts. Bladen Nederl. Indië XXII (1910), afl. 4.
-ocr page 194-180
9. F. Tangl: Beitrag zur Kenntniss des anorganischen Stoff-wechsels beitn Pferde: Landw. Versuchsstat. 1902, blz. 367.
10. nbsp;nbsp;nbsp;E. WOLFF: Grundlagen für die rationelle Fütterung des Pfer-des, blz. 53.
11. nbsp;nbsp;nbsp;J. Dekker: Over de minerale bestanddeelen van het voedsel:nbsp;Voordracht, gehouden voor het Natuur-, Genees-en Heelkundignbsp;Genootschap (Biologische sectie) te Amsterdam, 12 Nov. 1910.
12. nbsp;nbsp;nbsp;V. T. Atkinson: in het „Special Report on Diseases of Cattlenbsp;of the U. S. Dep. of Agric”. 1909, blz. 964.
13. nbsp;nbsp;nbsp;O. W. StuROESS: Osteoporosis affecting horses in Ceylon:nbsp;Tropical Agriculturist 1910, blz. 225.
14. nbsp;nbsp;nbsp;M. A. VAN Andel: Dutch folk-medicine: Janus, 1910, blz. 698.
15. nbsp;nbsp;nbsp;R. D. Watt: Hints on the feeding of farm animals: Thenbsp;Transvaal Agric. journ. 1909, p. 207.
16. nbsp;nbsp;nbsp;H. C. Sherman: Iron in food and its functions in nutrition:nbsp;U. S. Dep. of Agric. Bullet. 185 (1907).
17. nbsp;nbsp;nbsp;H. C. Sherman, A. J. Mettler en J. E. Sinclair: Calcium,nbsp;magnesium and phoshor in food and nutrition: U. S. Dep. ofnbsp;Agric. Bull. 227;(1910j.
18. nbsp;nbsp;nbsp;R. Berg: Der Einfluss der Trinkwassersalze auf die körperlichenbsp;Entwicklung (nach den Arbeiten von C. Rose : Biochem. Zeit-Sch. 1910, blz. 282.
19. nbsp;nbsp;nbsp;O. WOLTER: Ueber das Hameisen: Biochem. Zeitschr. 1910,nbsp;(24), blz. 108.
20. nbsp;nbsp;nbsp;A. Maonus-Levi: Ueber den gehalt normaler menschlichernbsp;Organe an Chlor, Calcium, Magnesium und Eisen, sowie annbsp;Wasser, Eiweisz und Fett: Biochem. Zeitschr. 24 1910), blz. 363.
21. nbsp;nbsp;nbsp;A. Albu en C. Neuberg: Physiologic und Pathologie desnbsp;Mineralstoffwechsels, Berlin, 1506.
22. nbsp;nbsp;nbsp;V. SCHENKE: Phosphorsaurer Kalk als Futter-beigabe: Landw.nbsp;Versuchsstat 58, (1903), blz. 291.
Naar aanleiding van de noot op blz. 173 van dit tijd-schrijft werd in Teysmannia 22ste Jaargang 6e afl. de volgende rectificatie opgenomen,
In afl. 2-3 van 7den 22sten Jaargang van „Teysmannia” schrijft Dr. J. Dekker in een noot bij zijn artikel, getiteldnbsp;Voeder middelen VI, Het kalktekort in de veevoeding op Javanbsp;(blz. 80) o. a.:
„Een weerlegging van van der Euro’s artikel in de Veeartsenijkundige Bladen voor Nederlandsch-Indië te plaatsen, ligt niet in mijn bedoeling, omdat men mij heeftnbsp;medegedeeld, dat dé redactie van dit tijdschrift {waarvan,nbsp;naar ik meen, ook de heer v. d. B. deel uitmaakt ') eennbsp;critiek op zijn artikel geweigerd heeft op te nemen, daarnbsp;die van een niet-veearts kwam. Nu bezit ik het diplomanbsp;veearts niet en wil dus niet de kans loopen, onnoodignbsp;werkt te verrichten.”
Naar aanleiding van deze zinsneden heb ik het volgende op te merken.
Inderdaad is reeds in Januari 1910 door de redactie der Veeartsenijkundige Bladen besloten, geen artikelen vannbsp;niet-veeartsen over specifiek veeartsenijkundige onderwerpen op te nemen. Echter deelde ik aan den door den heernbsp;Dekker bedoelden teleurgestelden inzender niet-veeartsnbsp;mede, dat in casu vermoedelijk — ik had nog geen overlegnbsp;gepleegd met mijn mederedacteur -een uitzondering zounbsp;gemaakt worden voor den heer Dekki;r, daar het tot eennbsp;onjuiste beoordeeling aanleiding geven zou, een auticri-tiek van dezen zelf in de V. BI. te weigeren.
1) Cursiveering van mij- V. d. B.
-ocr page 196-Achteraf beschouwd, is het jammer, dat, toen mijn mederedacteur het met mij eens bleek te zijn, hiervannbsp;niet uitdrukkelijk bericht werd gezonden aan dèn heer D.nbsp;Echter zond ik hem een afdruk van mijn artikel, in denbsp;stellige verwachting, dat hij hierin een uitnoodiging zounbsp;zien tot een wederwoord in het tijdschrift, waarin ditnbsp;verschenen was. ,
Dat het geenzins in mijn bedoeling heeft gelegen, van mijn positie als redactielid gebruik te maken om een mijnbsp;misschien minder aangename critiek uit de Veeartsenij-kundige Bladen te weren, kan nog hieruit blijken, dat, opnbsp;grond van de aankondiging van Dekker’s artikel in de dagbladen — dus nog eer ik den mij toegezonden afdruk ontvangen had — de secretaris onzer redactie door mij werdnbsp;uitgenoodigd, den heer D. om toestemming te vragen totnbsp;het overnemen van deze publicatie.
Te allen overvloede zij thans uitdrukkelijk verzekerd, dat de redactie van de Veeartsenijkundige Bladen zondernbsp;eenig voorbehoud elk artikel van den heer Dekker over *nbsp;het kalktekort in de veevoeding op Java zal opnemen.
W. VAN DER Burg.
-ocr page 197-Mond- en Klauwzeer.
Onderstaande is ontleend aan een artikel van A. Bastolucci te Forii (Italië) in de Revue Veterinaire 1 Oct. 1910nbsp;No. 10.
Door ervaring opgedaan bij het veelvuldig heerschen van mond- en klauwzeer in Italië is schrijver gekomennbsp;tot de volgende conclusies.
1®. De eenige oorzaak van invoer van mond- en klauwzeer over een grooten afstand is het transport van dieren, die de ziekte kunnen overbrengen.
2®.
Het doorstaan der ziekte geeft eene immuniteit, welke meer of minder sterk en langdurig is. Dieren, dienbsp;binnen een kort tijdsverloop opnieuw worden aangetast, zijn zeldzaam en worden in een zeer lichtennbsp;graad ziek.
3».
Koeien door mond- en klautvzeer aangetast in de laatste periode der dracht geven immune kalveren.nbsp;Kalveren, die kort vóór de besmetting van den stalnbsp;geboren zijn, worden daarentegen ziek. Er bestaat hereditaire immuniteit.
4®.
5®.
6».
Bij werkossen is het klauwzeer vooral van belang. Italiaansche rassen lijden er meer onder dan gein-porteerde (meest Alpenvee, en gekruisten).
De incubatietijd bij natuurlijke infectie is langer dan men gewoonlijk vermoedt en gemiddeld ongeveer 8nbsp;dagen.
7®.
Het speeksel kan reeds virulent zijn voor het dier eenig ziekteverschijnsel vertoont.
Het virus is resistenter tegen drogen en licht dan men vermoedt. Schrijver heeft de ziekte zien optreden na
8®.
-ocr page 198-184
aanwending van voerresten of strooisel, die acht maanden te voren bij vroeger heerschen der ziekte besmet waren.
9°. De dieren zijn dikwijls lang na genezing nog in staat de besmetting over te brengen.
10® De schrijver gelooft niet in een bepaald tusschendier, dat de ziekte zou overbrengen, (waarvoor door Dr.nbsp;Marra de tabanus bovinus aangegeven werd) omdat denbsp;ziekte in Italië speciaal ernstig in den winter optreedt.nbsp;11®. Bij besmetting, korten tijd na enting tegen miltvuur, krijgen de dieren een zeer lichte aanval, terwijl niet geëntenbsp;dieren de ziekte in hevigen graad krijgen. Zoo zal mennbsp;ook de resultaten van Orij door inenting met horse-poxnbsp;moeten verklaren.
12®. Paard, schaap, geit, varken en mensch kunnen door de ziekte worden aangetast en eventueel ook dienennbsp;om de ziekte over te brengen.
P. Zijp.
Longontsteking behandeld met waterstofsuperoxyde.
üt;
Bouchet, paardenarts der 2de klasse bij de gede-barkeerde troepen te Casablanca heeft deze behandeling beproefd bij een paard bij gelegenheid van een epidemie van infectieuse pneumonie en de resultaten warennbsp;van dien aard, dat ze vervolgens op alle zieken toegepastnbsp;werd. Steeds werd bovendien een sinapisme aangewend.
I: :ii
Gebruikt werd waterstofsuperoxyde van 12 volumen procenten zuurstof. Bij analyse zouden nog kunnen wordennbsp;aangetoond barium, chloor, sulfaten, fluorsilikaat, arsenik,nbsp;enz. Dit komt er evenwel niet op aan, het zuurgehalte isnbsp;niet te hoog. Het waterstofsuperoxyde van 12 volumennbsp;procenten wordt met behulp van een Pravaz’sche spuit in dennbsp;jugularis gespoten in doses varieerende van 40 tot 180 c.cm.nbsp;De patiënten toonen zich zeer gevoelig, krijgen direct na
|i
-ocr page 199-185
de inspuiting een soort dyspnoe, een onrustige angstige blik, defaecatie onder lichte koliekverschijnselen, waarbijnbsp;het dier herliaaldelijk gaat liggen en weer opstaat. Na eennbsp;kwartier is echter alles weer normaal, en slechts bij denbsp;eerste twee a drie injecties is deze reactie duidelijk.
Door het sinapisme krijgen de meeste patiënten een tem-peratuursverlaging, die echter spoedig weder plaats maakt voor verhooging. Bij iedere injectie van waterstofsuper-oxyde ziet men evenwel een temperatuursverlaging vannbsp;0. 6 tot 1”. Hoe hooger de temperatuur des te grooter denbsp;dosis moet zijn. Men ziet den toestand der patiëntennbsp;langzamerhand verbeteren en alle aangetaste dieren herstelden.
In één geval begon een paard nadat 30 c.cm. ingespoten was te hoesten en wierp in een tijd van 2 a 3 minutennbsp;± V2 L. bloed uit door den neus, evenwel zonder eenignbsp;verder nadeelig gevolg, niettegenstaande de injecties voortgezet werden. Bij een ander paard werd door tegenstandnbsp;van het dier bij ongeluk een gedeelte van de vloeistofnbsp;onderhuids ingespoten. Daarna werden de injecties in denbsp;vena saphena verricht. Den volgenden dag ontstond eennbsp;pijnlijk oedeem, dat evenwel 9 dagen later weder zondernbsp;behandeling verdwenen was.
Wat de oorzaak is van deze werking kan de schrijver niet zeggen. Het werd aangewend om de longfunctie tenbsp;ondersteunen, echter de resultaten waren van dien aard, dat'nbsp;de waterstofsuperoxyde meer gedaan moet hebben. Misschiennbsp;speelt het in de bloedbaan wel een antiseptische rol.
Door den paardenarts der 1ste klasse Bonnafous is later zelfs 400 c.cm. per dag en zelfs 250 c.cm. per dosis,nbsp;zonder eenig bezwaar ingespoten.
Deze methode schijnt mij toe wel waard te zijn om eens te beproeven.
P. Zijp.
{Revue générale de méd. vet. 1910, No. 182.)
-ocr page 200-186
Dr. Ew. WEBER begint met op te merken, dat tweelingen door den fokker altijd met eenige terughouding worden beoordeeld, omdat het bekend is, dat zij zich niet steeds zoo ontwikkelen, als hij het zou wenschen. Vooral als ze van verschillendnbsp;geslacht zijn, is het koekalf in bijna alle gevallen onvruchtbaar. Omtrent veulens is hiervan weinig bekend, alleennbsp;vindt men voortdurend aangegeven, dat dergelijke veulensnbsp;zoo mogelijk later niet voor de fokkerij moeten wordennbsp;gebruikt.
Bij vele in de litteratuur bekende gevallen, was reeds gebleken, dat abnormale geslachtsorganen in den regelnbsp;aanwezig waren. Veelal zijn de schaamlippen klein, ontbreekt het uier en eindigt de scheede blind. Hiermede isnbsp;soms de geheele ontwikkeling van het genitaalapparaatnbsp;afgeloopen; in andere gevallen is nog een gereduceerdenbsp;uterus aanwezig, waarvan corpus en cornu niet eens altijdnbsp;te onderscheiden zijn. Ovarium en oviduct zijn afwezig ofnbsp;ook onvolkomen ontwikkeld.
De dieren hebben het voorkomen van een os, en worden als arbeids-en vleeschdieren ten zeerste geroemd. PuscHnbsp;heeft kunnen nagaan, dat hun hoofd-en bekkenvorm volkomen overeenkomt met die van een os. Bronst wordtnbsp;zelden of nooit bij hen waargenomen. Strebel, die velenbsp;gevallen heeft kunnen onderzoeken, heeft zijn ervaringennbsp;ten opzichte van tweelingen bij runderen aldus geformuleerd:
I. nbsp;nbsp;nbsp;Tweelingen, beide van het vrouwelijk geslacht zijnnbsp;vruchtbaar.
II. nbsp;nbsp;nbsp;Tweelingen, beide van het mannelijk geslacht zijn innbsp;staat kalveren te verwekken.
111. Van tweelingen van verschillend geslacht is het mannetjenbsp;vruchtbaar.
-ocr page 201-IV. Van tweelingen van verschillend geslacht is het vrouwtje onvruchtbaar.
l
Schrijver is in de gelegenheid geweest twee gevallen van tweelingsgeboorten van verschillend geslacht waar te nemennbsp;in den rassenstal van de Dresdener school. Het eerstenbsp;geval had betrekking op een Wesermarsch-koe, die tweenbsp;kalveren baarde, welke beide op een leeftijd van 24 dagennbsp;werden geslacht. Het stierkalf gaf niets bijzonders te zien; hetnbsp;koekalf het volgende: door de schaamspleet kwam men in eennbsp;ongeveer 6 c.M. lange, blind eindigende, scheede, waarvan denbsp;craniale top met een ongeveer 4 c.M. lange, naar vorennbsp;gerichte, sterke peesachtige streng was vergroeid, die innbsp;het eerste derdedeel de dikte had van een kleinen regenworm en daarna steeds dunner werd (= scheede-einde,nbsp;baarmoedermond en uteruslichaam). Hieraan waren oraalnbsp;verbonden twee ongeveer '/^ c.M. lange, naast elkandernbsp;loopende, vergroeide kanaaltjes, die beide een dunne sondenbsp;lieten passeeren (= fundus uteri). Van hieruit kwam mennbsp;in twee cranio-lateraal gerichte nteruslioornen, die elknbsp;l'/4 c.M. lang waren en waarvan de linker een c.M.nbsp;lange, zeer smalle holte bevatte en dan als een dunne, opnbsp;een zenuw gelijkende, soliede streng verder liep; terwijl denbsp;rechter over zijn geheele lengte een zeer dun kanaaltjenbsp;bevatte. Eierstok en eileider waren niet voorhanden; innbsp;elk geval moeten aanduidingen ervan aanwezig zijnnbsp;geweest.
Het tweede geval betreft een tweelingsgeboorte van verschillend geslacht bij een Jeverlandsche koe. Na 13 dagen werden de diertjes geslacht en ook nu was liet stierkalfnbsp;volkomen normaal; het koekalf gaf de volgende sectie dernbsp;geslachtsorganen; de naar voren kegel vormig toegespitstenbsp;scheede eindigt blind en is ö'/^. cM. lang. Oraal gaat hiervan uit een 11 cM. lange, op een zenuw gelijkende, dunnenbsp;soliede streng, die aansluit aan een '/ï cM. groote, spitsnbsp;beginnende ruimte. Van hier komt men in de aanvangsge-
-ocr page 202-188
deelten der beide uterushoornen, die uitwendig over 2V2 cM. afstand vergroeid zijn, maar een scheiwand bezitten. Linksnbsp;Js hieraan verbonden een 2 cM. lange en rechts een 2'/2 cM.nbsp;lange buis, die blind eindigt. Deze beide laatste deelennbsp;komen overeen met de vrije uiteinden der uterushoornen. Ovarium en oviduct ontbreken; een baarmoedermondnbsp;is ook niet waargenomen.
Schrijver maakt gewag van een dergelijk koekalf, dat, niettegenstaande nooit bevrucht, door zijn arbeidskracht,nbsp;temperament en vleeschproductie, den eigenaar goede rentennbsp;had opgeleverd.
Niettegenstaande vnlva en vagina zeer slecht ontwikkeld zijn, komen bij het dekken zelden verwondingen voor; alleennbsp;Rueff deelt een geval mede, dat na het dekken een sterkenbsp;bloeding optrad, waardoor het dier moest worden afgemaakt.
Bij schapen en geiten, waar toch dikwijls tweelingen van verschillend geslacht worden geboren, treedt dergelijke onvruchtbaarheid niet op. Bij de koe zijn ook enkele gevallen bekend, waarbij het koekalf wel degelijk vruchtbaar bleek te zijn.
Het onvolkomen-zijn der geslachtsorganen zou een gevolg zijn van een terugblijven ervan in de foetale ontwikkeling. Denbsp;Müllersche gangen hebben hunne bestemming niet bereikt, denbsp;voltooiing der cervix uteri is achterwege gebleven en ook denbsp;ovariën zijn niet verder gekomen dan het foetale stadium.nbsp;De scheede heeft nog de grootste ontwikkeling bereikt.
Dat de eigenlijke oorzaak van de stilstand in ontwikkeling het gevolg zou zijn, van het feit dat het stierkalf te veel van de aangevoerde voedingsstoffen zou gebruiken,nbsp;verwerpt schrijver op de volgende gronden:
a. nbsp;nbsp;nbsp;het stierkalf wordt in het algemeen langer gedragen,nbsp;dan het koekalf, dat dus eerder ontwikkeld is.
b. nbsp;nbsp;nbsp;tweelingsstierkalveren zijn gewoonlijk beide vruchtbaar,nbsp;al zal waarschijnlijk-de eene bij de geboorte beter ontwikkeld zijn, dan de andere en dus meer voedselnbsp;hebben genomen.
-ocr page 203-189
c. de natuur heeft meer koe- dan stierkalveren noodigen daarom zal zij de vorming van koekalveren in dennbsp;hand werken.
Conclusie: bij tweelingsgeboorten van verschillend geslacht, is het koekalf onvruchtbaar, doordat de ontwikkeling dernbsp;geslachtsorganen foetaal blijft. Volwassen zijn het goedenbsp;arbeids- en vleeschdieren. Bij schapen en geiten tredennbsp;dergelijke onvruchtbare vrouwelijke dieren niet op. Vannbsp;het paard zijn dergelijke gevallen niet bekend.
Deutsche Tierarztliche Wochenschrift 10 Dec. 1910.
Kr.
Oberleutnant Victor Gersik deelt in de Cavalleristische Monatshefte van October 1910 het volgende mede:
De onbewoonde streek van de Karst, waarin deze stoeterij gelegen is, drukt op de hier gefokte paarden den stempelnbsp;van gehardheid en ausdauer. In dit land, waar behalvenbsp;droge grassen, die evenwel een hoog gehalte aan kalk ennbsp;phosphorzure zouten bevatten, bijna geen andere vegetatienbsp;wordt aangetroffen, daarbij gebrek aan water is en eennbsp;guur klimaat, bekend om zijn alles verzengende hitte gedurende den zomer en zijn onstuimige Bora1 tijdens dennbsp;winter, bezit, zijn de gunstige voorwaarden aanwezig voornbsp;het fokken van een paard, dat uitmunt door volharding.
Deze waardevolle eigenschappen van den Lippizaner zijn een product van bodem en klimaat en blijven dan ooknbsp;alléén behouden bij eventueele overbrenging van dit paardnbsp;naar eene streek met hetzelfde of een dergelijk klimaat ennbsp;bodemgesteldheid.
Wordt hiermede niet nauwkeurig rekening gehouden,
Naam van den wind.
-ocr page 204-dan gaan de bovengenoemde voortreffelijke eigenschappen na eenige generaties onvoorwaardelijk verloren, terwijl denbsp;minder goede eigenschappen van het ras, zooals geringenbsp;taille en gebreken in den lichaamsbouw op den voorgrondnbsp;treden. 1)
Alhoewel Lippiza als hofstoeterij slechts ten doel heeft, school-, rij- en wagenpaarden voor de hofstallen te leveren,nbsp;staat het hier gefokte paard, dank zij de reinteelt (zondernbsp;twijfel met veel Arabisch bloed) zóó hoog, dat de hengsten,nbsp;daar waar het de bedoeling is een paard met kleine taillenbsp;en veel ausdauer te fokken, steeds met veel succes wordennbsp;gebezigd.
Een dergelijk slag van paarden wordt slechts in enkele streken van het Koninkrijk aangetroffen. Naar de afstamming wordt in Lippiza in twee richtingen gefokt n.1. hetnbsp;fokken van den raszuiveren en den gekruisten Lippizaner.nbsp;De raszuivere, die het eigenlijke rastype bezitten, zijn afstammelingen van de allereerste en oudste in Lippizanbsp;bestaan hebbende fokkerij van het Spaansch-ltaliaanschenbsp;paard, De hiervan zuivergefokte stammen zijn: Majestoso,nbsp;Favory, Pluto, Conversano en Naepolitano. De zuiverenbsp;Lippizaner is een paard met een gemiddelde hoogte vannbsp;1,62 M., dat door adel en harmonischen lichaamsbouw,nbsp;droog gespierd-zijn en zeldzaam regelmatige gangen zelfsnbsp;den leek in verrukking brengt. Het goedgedragen hoofdnbsp;met slechts flauw gebogen profiellijn van den neus is volnbsp;uitdrukking. De hals, ofschoon mooi van vorm, is watnbsp;zwaar en lijkt daardoor te kort. De schouder is meestalnbsp;kort en stijl en slecht gespierd.
De rug is lang en eenigszins flauw, lendenen breed en gespierd, evenals het lange goedgevormde kruis.
Het paard staat laag op de beenen en alhoewel de pijp
Dezelfde ervaring werd opgedaan mêt het fokken van Sandel-houtpaarden op Java, waar de natuurlijke voorwaarden zoo geheel verschillen met die op Soemba (Sandelhouteiland).
-ocr page 205-niet zwaar omtwikkeld is, laat toch de onvang niets te wenschen over van wege de zware droge pezen, waaraannbsp;tevens is toe te schrijven, dat bij betrekkelijk lang gekootnbsp;zijn geen doortreden wordt waargenomen. Daarbij zijn denbsp;hoeven klein en de hoorn van uitstekende kwaliteit. Klem-hoeven worden vaak aangetroffen, zoodat op éenjarigennbsp;leeftijd wel eens veeartsenijkundige hulp noodig is Denbsp;stand is voor meestal fransch en achter koehakkig. Zoodranbsp;deze dieren echter in actie zijn, verandert het geheelenbsp;voorkomen, ofschoon de gang meer trippelend dan ruimnbsp;genoemd moet worden.
Men krijgt onmiddellijk den indruk van gehardheid en ausdauer. Deze eigenschappen worden ook algemeen opnbsp;prijs gesteld, zoodat de Lippizaner niettegenstaande zijnnbsp;geringe faille veel aftrek vindt en tegen hooge prijzen wordtnbsp;aangekocht. De prijs van een driejarig gebruikspaard bedraagtnbsp;ongeveer 1600 kronen. Erkend moet echter worden, dat hetnbsp;speciaal liefhebbers zijn, die dergelijke hooge prijzen besteden.
Om bovengenoemde reden worden de Lippizaners niet meer bestemd zooals vroeger tot aanvulling van het lijfgarde-escadron. Jaarlijks gaan 6 a 8 hengsten naar de Spaanschenbsp;school, de rest, die niet voor de stoeterij wordt aangehouden,nbsp;jaarlijks ongeveer een 30 tal schimmelhengsten, is bestemdnbsp;voor de hofstallen in Ween en. De overtollige en mindernbsp;goedgebouwde worden publiek verkocht. Van welke kwaliteit het hier gefokte materiaal is, moge blijken uit het feitnbsp;dat jaarlijks van de driejarige hengsten na aftrek der 35nbsp;gebruikspaarden voor Weenen nog 10 stuks als dekhengstnbsp;voor Gallcië tot verbetering van het landspaard aangekocht kunnen worden.
De zuivere z. g. Orientalers waren afstammelingen deels van gefokte, deels van geïmporteerde Arabieren. Het warennbsp;paarden met zeer veel bloed en adel, doch kleine taille.nbsp;Tegenwoordig vindt men ze niet meer, want na verloopnbsp;van tijd is vermenging ontstaan met Lippizanerbloed.
-ocr page 206-[¦1^ iSi;
¦ 'I '11
liiii
,.l •
liu'
192
De gekruiste Lippizaners zijn ontstaan door herhaalde kruising van Lippizaners met Arabieren. Tot vorming vannbsp;dit paard lieeft het meest bijgedragen de Arabier Siglavy.nbsp;Het Arabische type is dan ook overwegend gebleven, terwijlnbsp;de taille iets grooter is dan van den Arabier. De gemiddelde hoogte is bijna 1.60 M.
Er is ook gekruist met Engelsch volbloed ter verkrijging van meer hoogte en ruimere gangen. Daarvan is men evenwel spoedig teruggekomen, omdat het te voorzien was, datnbsp;het oorspronkelijke type verloren zou gaan. De vertegenwoordigers van dezen stam zijn in de stoeterij bekendnbsp;onder den naam van Sirdars. De thans in de stoeterijnbsp;aanwezige stamboekhengsten zijn:
Conversano Draga IV, vader. Conversano Slatina III, moeder.
Draga IV v. Favory Sesana, een zuivere Karsterschimmel oud 12 jaar, hoog 1.65 M, borstomvang 1.85 M, pijpomvangnbsp;21 cM, bestemd tot het dekken van 22 merries.
Pluto Bona, vader Pluto Fantaska, moeder Bona v. Pluto Basowica, een zuivere Karsterschimmel, oud 6 jaar, hoognbsp;1.58 M, borstomvang 1.82 M, pijpomvang 21V2 cM, bestemdnbsp;tot het dekken van 32 merries.
Majestoso Stornella, vader Majestoso Madera, moeder Stornella v. Pluto Monteaure, een zuivere Karsterschimmel,nbsp;oud 8 jaar, hoog 1.63 M, borstomvang 1.82 M, pijpomvangnbsp;20 cM, bestemd tot het dekken van 23 merries.
Het Stoeterijbedrij'f. De paarden worden zooveel mogelijk in de vrije natuur opgevoed, heelemaal niet verwend, integendeel van de jeugd af gehard tegen alle mogelijke kli-maatsinvloeden, zoodat de Karster eerst op 6 jarigen leeftijd volwassen is en geen bijzondere hoogte bereikt. Hetnbsp;bedrijf is ingericht overeenkomstig de stoeterij te Kladrub,nbsp;de veulens worden echter pas op den leeftijd van vijfnbsp;maanden gespeend.
’s Zomers loopen de koppels paarden van ’s morgens
|l
193 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
totaal 346, |
behalve 3 muildieren, gebruikspaardeii enz. Cavalleristische Monatshefte, Oct. 1910.
H. ’t H.
13
-ocr page 208-194
:i;Pl
' U-!'
il
Prof. Hendrickse deelt liieromtrent het volgende mede. Na een moeilijken partus kreeg een merrie een kolossaalnbsp;oedeem rechts achter; bij exploratie werd een uitgebreidnbsp;oedeem geconstateerd, dat de geheeie rechterhelft van hetnbsp;bekken innam; tevens werd op 10 c. M. voor de vulva innbsp;de vagina een continuïteitstoornis gevonden, waar drienbsp;vingers in konden doordringen. Hierbij vloeide een weinignbsp;bloed af. Na eenige dagen vertoonde zich een fluctueerendenbsp;plek rechts 15 cM. onder de vulva. Incisie deed het bloednbsp;uit het bekkenhaematoom vloeien. Na deze operatie verdween hef oedeem, echter steeg daarna de lichaamstemperatuur en werd de uivloeüng purulent. Deze uitvloeiingnbsp;hield aan. Een vreemd lichaam, b.v. necrotisch been konnbsp;niet worden geconstateerd. Er werd een caoutchoucslangnbsp;als drain, 55 c.M. lang, in gebracht en vervolgens geruimennbsp;tijd met verschillende vloeistoffen geirrigeerd. Niets mochtnbsp;evenwel baten, waarom tenslotte eene behandeling met hetnbsp;volgend recept aangewend werd.
Cera alb.
paraffin, aa. nbsp;nbsp;nbsp;20,
subnitrat. bismuth. 120, vaselin. alb.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;240.
spuiten was een slang aan de spuit bevestigd, zoodat de vloeistof onmiddelijk in het voorste gedeelte van de holtenbsp;terecht kwam. Tegen het uitstroomen werd een gaastampon op de vaginaalwond gehouden. Na 24 uur bleek denbsp;vloeistof in de holte voldoende gestold en vormde zij eennbsp;stevige streng. De merrie ondervond er geen last van.nbsp;Direct werd de uitvloeiing minder; na tien dagen was zij
-ocr page 209-195
geheel opgehoiiden en de uitwendige opening geclcatriseerd, terwijl eveneens de vaginaalwond gesloten was. De merrienbsp;was daarna absoluut genezen.
Wat de eigenlijke werking van deze behandelingsmethode was, is den schrijver niet duidelijk. Waarschijnlijk achtnbsp;hij, dat het voortdurend contact met het bismuthnitraat oorzaak der genezing was.
P. Zijp.
Annales de médecine vétérinaire. Nov. 1910, No. 11.
Door vele onderzoekers zijn op raad van Prof. Dr. O. Kellner proeven genomen op 186 koeien van verschillendenbsp;rassen en slagen; 17000 bepalingen van het vetgehalte dernbsp;melk zijn in verband daarmede uitgevoerd.
Vastgesteld is het volgende:
1. Palmpitkoeken en het daaruit bereide meel kunnen, vergeleken met een mengsel van maïsschroot ennbsp;aardnotenmeel van gelijke voederwaarde, het vetgehalte van de melk verhoogen, zonder merkbarenbsp;invloed uit te oefenen op de hoeveelheid melk.
Deze werking van palmpitkoeken is bij het grootste aantal der koeien duidelijk waar te nemen en vindtnbsp;zeer spoedig plaats, nadat volkomen van voedsel isnbsp;veranderd. Ze bereikt haar hoogste punt na 14—20nbsp;dagen, doordat het voorafgaande voer nog eenigennbsp;tijd invloed uitoefent op hoeveelheid en vetgehaltenbsp;van dé melk, nadat reeds volkomen voedselveran-dering heeft plaats gevonden.
2.
-ocr page 210-196
3. nbsp;nbsp;nbsp;Onder den invloed van voedering met palmpitkoekennbsp;verandert ook de geaardheid van de melk. Er schijnennbsp;veranderingen in het melkvet op te treden, die wijzennbsp;op een overgang van enkele bestanddeelen van hetnbsp;vet van het voedsel in de melk. Deze werking treedtnbsp;slechts langzamerhand op en blijft nog tamelijk langen tijd bestaan, nadat reeds opgehouden is met hetnbsp;voeren van bovengenoemde koeken.
4. nbsp;nbsp;nbsp;De werking van de palmpitkoeken is bij de onderscheidene koeien zeer verschillend. Zij was in hetnbsp;algemeen des te sterker, naarmate de dieren naarnbsp;aanleg en lactatieperiode de meeste melk gaven. Denbsp;grootste verhooging aan melkvet, die verkregen werdnbsp;na het veranderen van voedsel (van maïs en aardno-tenmeel in palmpitkoeken) was per dag en per koenbsp;62—64 gram. De kleinste verhooging was 13—15 gram.
5. nbsp;nbsp;nbsp;Waar koolhydratenhoudend voedsel moet wordennbsp;bijgevoerd, is, de marktprijzen in aanmerking genomen,nbsp;2 K.Q. palmpitkoeken per 500 KQ. lichaamsgewicht het meest aanbevelenswaardig.
Kr.
Deutsche Landwirtscliaftliche Tierzucht No. 17. 1911.
Prof. Dr. H. Baum, die de uitgave heeft beloofd van een werk over zijn onderzoekingen van het lymphvafenstelselnbsp;van het rund, heeft de lymphbanen van de tonsillae vannbsp;het rund kunnen vervolgen. Bij 15—20 onderzoekingen isnbsp;hem gebleken, dat 2—5 lymphvaten de amandelen aan dienbsp;zijde verlaten, die van den mond is afgekeerd, de Mm.pte-
-ocr page 211-197
rygo- en palatopharyngeus doorboren, over den keelwand op genoemde spieren verloopen en naar de lymphoglan-dulae retropharyngeae mediales gaan (d. z. die lyinphklieren,nbsp;die mediaal van de groote tongbeenstakken te midden vannbsp;vet op de pharynxmuscnlatuur en onder de buigers vannbsp;het hoofd zijn gelegen). De tonsillae zelve zijn evenalsnbsp;bij den mensch rijk aan lymphvaten. Zij zijn, zooals uitnbsp;pathologische onderzoekingen en kunstmatige infecties isnbsp;gebleken, als wezenlijke portes d’entrée voor ziektekiemennbsp;te beschouwen.
Baum meent nu aangetoond te hebben, dat de vele lymphvaten van de amandelen in het bezit zijn van opennbsp;en waarschijnlijk zelfs wijde stomata. .Het gelukte hemnbsp;n.1. de lymphvaten der tonsillae te injicieeren na de injec-tiekleurstof op de amandelen te hebben ingewreven metnbsp;behulp van een stomp voorwerp, zoodanig, dat geen be-leedigingen optraden. De geinjicieerde vaten waren totnbsp;de genoemde klieren te vervolgen. Het duidelijkste wasnbsp;de injectie van de vaten door het inwrijven zichtbaar,nbsp;wanneer door een insteekinjectie de geinjicieerde vloeistofnbsp;werd voortgeschoven.
Doordat geen extravasaten in en onder het slijmvlies van de tonsillae waren waar te nemen, meent schrijver de mogelijkheid van stukwrijven van gesloten lymphbanen te kunnen uitsluiten. Histologisch is dit door gebrek aan tijd ennbsp;hulppersoneel niet gecontroleerd.
Kr.
Zeitschrift für Infektionskrantheiten, parasitare Krankhei-ten und Hygiene. 9ter Band Heft.
Het vermoeden, dat lymphvaten, die in den regel één of meer lymphklieren passeeren, voor ze in de melkborstbpis
-ocr page 212-198
uitmonden, bij uitzondering ook direkt in de ductus thora-cicus kunnen uitloopen zonder door een lymphklier te zijn gegaan, berustte op het feit, dat bacteriën 5 tot 10 minutennbsp;na het ontstaan van een wond in borst- of buikholte of innbsp;een gewichtszak, in de bloedbaan konden worden aangetoond.
Op grond van onderzoekingen door Prof. Dr. H. Baum. verricht over het lymphvatenstelsel van het rund, heeft hijnbsp;4 gevallen waargenomen, waarbij een lymphvat direkt in denbsp;ductus thoracicus uitmondde.
Het eerste gevat had betrekking op een lymphvat van het hartezakje, dat door een insteekinjectie in het dorsale deelnbsp;van de linkerhelft van het hartezakje gevuld was geworden.nbsp;Gewoonlijk vulden zich 1—2 lymphvaten op dit gedeeltenbsp;van het pericardium. Zij mondden dan uit in een lympho-glandula pericardiaca. In dit geval ontbrak deze klier ennbsp;liep het vat over het pericardium naar boven om in denbsp;melkborstbuis uit te monden.
Het tweede geval betrof een lymphvat uit de linkerhelft van de linker hartekamer. De lymphbanen van de linkerhelft der hartekamer en die van de linkervoorkamer van hetnbsp;rund vereenigen zich in de sulcus longitudinalis sinisternbsp;en in het linkerdeel van de sulcus coronarius tot één ofnbsp;twee stammetjes, die tusschen de arteria pulmonalis en hetnbsp;linkerharteoor in de diepte gaan en in de lymphoglanduianbsp;bifurcationis sinister uitmonden. In het bedoelde gevalnbsp;waren ook twee van dergelijke lymphvaten aanwezig, éénnbsp;ging naar de genoemde klier, terwijl de andere tusschennbsp;arteria pulmonalis en aorta doorging, de linkerzijde dernbsp;aorta kruiste en op de 6de tot 7de ruggewervel, tusschennbsp;deze en de aorta doorging naar de rechterzijde en in denbsp;melkborstbuis uitmondde.
Zoowel in het derde als in het vierde geval ging een lymphvat van de rechter bijnier over de ventrale zijde vannbsp;de vena cava posterior en mondde direkt uit in de lenden-pysterne.
-ocr page 213-(Zoowel Martin, als Ellenberqer en Baum geven in hunne handboeken aan, dat van het centrum tendineae vannbsp;het middenrif lymphvaten gaan, die zich tot één of tweenbsp;grootere vereenigen, welke direkt in de ductus thoracicusnbsp;uitmonden, daar waar deze het middenrif doorboort. Ref.)
In den laatsten tijd hebben Noetzel en Drüner medegedeeld, dat lymphvaten om de lymphklieren heen kunnen loopen. Dit kan direct geschieden of, doordat in of op denbsp;lymphklierkapsel de aan- en afvoerende vaten met elkandernbsp;anastomoseeren, zonder dat de lyniphe in het inwendigenbsp;van de klier komt. Ook kunnen nog door onderlinge anasto-mosen van lymphvaten lymphklieren vermeden worden.
Drüner meent door een bijzondere techniek aangetoond te hebben, dat deze anastomosen veel meer voorkomen,nbsp;dan tot nu toe bekend was en Noetzel voegt hier nognbsp;aan toe, dat tengevolge van die veelvuldige anastomosennbsp;resorbtie van lymphe van een zeer perifeer gedeelte vannbsp;het lichaam tot in de ductus thoracicus mogelijk is, zondernbsp;dat passage van een lymphklier behoeft plaats te vinden.
Op grond van zeer talrijke injecties gelooft schrijver niet aan deze mededeel ingen. Hem is nog nooit zoo’n uitgebreide anastomose gebleken.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kr.
Zeitscfirift für Infektionskrankheiten, parasitare Krankhei-ten und Hygiene Qter Band Ster Heft.
-ocr page 214-Bij gouvernementsbesluit dd. 14 Maart 1911 No. 44 (Staatsblad No. 223) is bepaald, dat bij eventueele benoeming (tijdelijk of definitief) vannbsp;een Adjunct-inspecteur bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienstnbsp;tot Inspecteur van dienst, de tijd gedurende welken de maximum-bezol-diging als Adjunct-inspecteur is genoten, medetelt voor de toekenningnbsp;der aan de betrekking van Inspecteur verbonden tractementsverhooging.
' Bij gouvernementsbesluit van 12 Mei 1911 No. 42 (Staatsblad No. 327) is bepaald, dat artikel 6 der Instructie voor den Inspecteur en denbsp;Veeartsen van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst vastgesteldnbsp;bij besluit van 11 juni 1901 No. 8 (Staatsblad No. 226) wordt gelezennbsp;als volgt:
»De Hoofden van gewestelijk bestuur zijn bevoegd, voor zoover de „omstandigheden zulks vorderen, de Gouvernementsveeartsen tijdelijknbsp;„te stellen onder de bevelen van de Assistent-residenten, Hoofden vannbsp;„plaatselijk bestuur”.
De ordonnantie van 3 Februari 1911 (Staatsblad No. 134) is bij die van 31 Mei 1911 (Staatsblad No. 351) gewijzigd en aangevuld als volgt;
I. artikel 1 wordt gelezen:
Artikel 1.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;De invoer in Nederlandsch-Indië van runderen afkomstig uitnbsp;Australië is, in afwijking in zoover van het bepaalde bij de ordonnantienbsp;van 20 Januari 1902 (Staatsblad No. 67), zooals die sedert is gewijzigdnbsp;en aangevuld bij de ordonnantiën van 5 Januari en 3 December 1903nbsp;(Staatsblad Nos. 4 en 400) en 3 September 1909 (Staatsblad No. 437),nbsp;tijdelijk verboden.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Het bepaalde bij het vorig lid is mede toepasselijk op runderen:nbsp;a. die in de laatstverloopen 30 dagen in Australië aan land zijn geweest;
’) Zie biz. 91 van dit deel. (Red.)
-ocr page 215-b. die tegelijk met uit Australië afkomstige runderen worden aangevoerd of daarmede gedurende de reis aan boord van hetzelfde schip zijn geweest.
II. nbsp;nbsp;nbsp;tusschen de artikelen 1 en 2 wordt een nieuw artikel la ingelaschtnbsp;luidende :
De Qouverneur-Qeneraai is bevoegd om invoer van runderen uit door Hem aan te wijzen gedeelten van Australië op den voet van hetnbsp;bepaalde bij de ordonnantie van 20 Januari 1902 (Staatsblad No. 67),nbsp;zooals die ordonnantie reeds is of nader zal worden gewijzigd en aangevuld, toe te staan, onder zoodanige verdere beperkingen en bepalingen als Hem geraden voorkomen.
III. nbsp;nbsp;nbsp;de derde alinea van artikel 5 wordt gelezen;
(3) Andere overtredingen van de bepalingen dezer ordonnantie of van de krachtens deze ordonnantie uitgevaardigde voorschriftennbsp;worden gestraft met eene geldboete van ƒ 10 (tien gulden) tot ƒ 100nbsp;(één honderd gulden en verbeurdverklaring van het vee, waarmedenbsp;de overtreding is begaan.
Bij gouvernementsbesluit van 31 Mei 1911 No. 21 (Staatsblad No. 352) is bepaald:
Krachtens artikel la der ordonnantie van 3 Februari 1911 (Staatsblad No. 134), zooals die ordonnantie is gewijzigd en aangevuld bij dienbsp;van heden (Staatsblad No. 351) den invoer in Nederlandsch-Indië vannbsp;runderen, afkomstig van het gedeelte van Australië niet behoorendenbsp;tot de Staten Queensland, New South Wales en Victoria, en bestemdnbsp;om te worden geslacht, toe te staan op den voet van het bepaaldenbsp;bij de ordonnantie van 20 Januari 1902 (Staatsblad No. 67), zooalsnbsp;die ordonnantie reeds iS of nader zal worden gewijzigd en aangevuldnbsp;en verder onder voorwaarde dat:
a. nbsp;nbsp;nbsp;de runderen niet tot het vrije verkeer worden toegelaten, doch innbsp;quarantaine blijven, totdat zij naar de slachtplaats worden vervoerd;
b. nbsp;nbsp;nbsp;het vervoer naar de slachtplaats geschiedt met inachtneming vannbsp;eventueel door den Qouvernementsveearts te geven aanwijzingen;
c. nbsp;nbsp;nbsp;de dieren na aankomst op de slachtplaats onverwijld wordennbsp;geslacht.
Bij gouvernementsbesluit dd. 13 Juli 1911 No. 32 is omtrent djze inrichting het volgende bepaald:
Eerstelijk: Met biiitenwerkingstelling van de besluiten van 27
-ocr page 216-Augustus 1905 No. 7 en 12 en 13 Maart 1906 nos. 2 en 26 (Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië nos. 6329, 6443 en 6444) tenbsp;bepalen als volgt:
1. nbsp;nbsp;nbsp;De ingevolge artikel 1 van het besluit van 27 Augustus 1905nbsp;No. 7 te Padalarang (Preanger-Regentschappen) als aanhangsel vannbsp;het aldaar gevestigd renionte-dépot van het Leger opgerichte tammenbsp;stoeterij wordt verheven tot eene zelfstandige inrichting, ressortee-rende onder het Departement van Landbouw.
Zij is bestemd tot verbetering van het gebruikspaard van de bevolking.
2. nbsp;nbsp;nbsp;De Directeur van stoeterij en remonte-dépót is rechtstreeksnbsp;ondergeschikt aan den Directeur van Landbouw, behoudens watnbsp;aangaat het beheer van het remonte-dépót, ter zake waarvan hij ondergeschikt is aan den Chef van het Wapen der Cavalerie als inspecteur van dat dépot.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Bij afwezen, verhindering of ontstentenis van den Directeurnbsp;treedt, zoolang niet op andere wijze in het beheer wordt voorzien,nbsp;de adjunct-directeur als zoodanig op.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Voordrachten tot benoeming van- of tof het verleenen van ontslagnbsp;of buitenlandsch verlof aan den Directeur van stoeterij en remonte-dépót worden door den Directeur van Landbouw gedaan in overlegnbsp;met den Commandant van het Leger en Chef van het Departementnbsp;van Oorlog in Nederlandsch-Indië.
5 Met de veeartsenijkundige behandeling en het toezicht op de hygiëne van de tol de stoeterij behoorende dieren blijft voorloopignbsp;belast de plaatselijk eerstaanwezend militair paardenarts te Padalarang.
Hij is voor zijne werkzaamheden bij de stoeterij verantwoordelijk aan den Directeur van Landbouw, die voor de uitoefening daarvannbsp;de noodige voorschriften vaststelt.
6. nbsp;nbsp;nbsp;Bij ontstentenis dan wel afwezigheid van den sub 5 bedoeldennbsp;paardenarts worden diens functiën tijdelijk waargenomen door dennbsp;Gouvernementsveearts te Bandoeng of een anderen door den Directeur van Landbouw aan te wijzen veearts.
7. nbsp;nbsp;nbsp;Tot zoolang het niet mogelijk blijkt daarvoor geschikt burgerpersoneel in dienst te nemen wordt het navolgend militair personeelnbsp;bij de stoeterij tewerk gesteld:
Eén adjudant-onderofficier of Europeesch onderofficier van lageren rang der Cavalerie, of Artillerie en
Twee Inlandsche cavaleristen der 1“' of 2 ‘i'klasse, welk personeel alsdan bij het Leger pro memorie wordt gevoerd.
De inkomsten van dit militaire personeel worden geregeld door
-ocr page 217-den Directeur van Landbouw, met dien verstande echter, dat zij in geen geval minder zullen bedragen dan de betrokkenen bij het Legernbsp;zouden genieten met inbegrip van de indemniteiten voor voeding ennbsp;voor kleeding.
8. nbsp;nbsp;nbsp;Harnachements-voorwerpen, gereedschappen enz., benoodigdnbsp;voor de stoeterij, worden voor zooveel mogelijk tegen regularisatienbsp;der waarde verstrekt uit den voorraad van het Departement vannbsp;Oorlog en overigens door den Directeur van stoeterij en remonte-dépót tegen de minst te bedingen prijzen aangekocht.
De voor de behandeling der zieke dieren van de stoeterij benoo-digde genees- en verbandmiddelen, utensiliën en instrumenten worden mede voor zooveel mogelijk verstrekt uit den voorraad van het Departement van Oorlog en zulks tegen vergoeding van ƒ0.15 (vyftien cent)nbsp;’s maands voor elk op den Isten der maand aanwezig dier.
9. nbsp;nbsp;nbsp;Het onderhoud van de tot de stoeterij behoorende gebouwen,nbsp;zoomede eventueele bijbouwingen, geschieden voor rekening van hetnbsp;Departement van Landbouw door den Dienst der Genie.
10. nbsp;nbsp;nbsp;De Directeur van Landbouw is bevoegd om ten behoeve vannbsp;de Stoeterij te beschikken over de bij de begroeting beschikbaar gestelde bedragen.
11. nbsp;nbsp;nbsp;Door den Directeur van Landbouw wordt een reglement vastgesteld voor het beheer der stoeterij, wat het comptabel beheer betreft in overleg met de Algemeene Rekenkamer.
Aanvang van het schooljaar 1911/1912 in de eerste helft van October.
Toegelaten kunnen worden 10 Inlandsche jongelieden, bij voorkeur niet ouder dan 20 jaar, die naast grondige kennis van de Neder-landsche taal, ook overigens een voldoende mate van ontwikkeling bezitten om het onderwijs, dat in de eerste twee jaren grootendeelsnbsp;samenvalt met dat aan de Landbouwschool, met vrucht te kunnennbsp;volgen.
Ingeval de vermogenstoestand van den candidaat of zijn verzorgers er aanleiding toe geeft, een en ander ter beoordeeling van den Directeur van Landbouw, kan aan de leerlingen een toelage aanvankelijknbsp;van ƒ 25.— later stijgende tot ƒ 35.— per maand, worden toegekend.
Bij de aangifte dient vermeld te worden of en op grond waarvan, de candidaat in aanmerking wenscht te komen voor deze toelage.
Aangifte tot niterlijk 1 September a. s. bij den Directeur der Inlandsche Veeartsenschool te Buitenzorg, onder overlegging vannbsp;diploma’s of van andere bescheiden betreffende het genoten onder-
-ocr page 218-wijs en onder opgave van den leeftijd van den candidaat, zoomede van naam en positie van den vader.
Bovendien moet een verklaring van een Europeesch geneesheer worden overgelegd, waaruit blijkt, dat de candidaat lichaamlijk geschikt is voor den burgerlijken dienst in het algemeen, als bedoeldnbsp;bij Staatsblad 1904 No. 206.
Nadere inlichtingen omtrent de eischen van toelating, het onderwijs en de vooruitzichten voor hen, die het diploma van Inlandsch veearts behalen, worden op aanvrage door den Directeur derlnland-sche Veeartsenschool verstrekt.
De Directeur van Landbouw,
(Javasche Courant No. 51 nbsp;nbsp;nbsp;Namens dezen:
dd. 27 Juni I9II). nbsp;nbsp;nbsp;De Secretaris,
QOBIUS.
In deze Indische publicatie zijn alleen opgenomen die voorstellen, waarvan vaststaat, dat de Minister ze tot de zijne maakt. Het isnbsp;dus zeer wel niogelijk, dat in het ministerieël ontwerp, dat zooveelnbsp;later wordt vastgesteld, nog verschillende voorstellen worden opge-nonien.
Wij ontleenen aan deze Indische memorie van toelichting het volgende.
Oiuterafdeeling 80. Door de uitbreiding der werkzaamheden bij het laboratorium voor veeartsenijkundig onderzoek blijken de voornbsp;laboratoriumbehoeften toegestane fondsen niet meer voldoende te zijn.nbsp;Vooral voor de groote hoeveelheden malleïne (entstof ter onderkenning van kwaden droes), die bereid moeten worden, moeten betrekkelijk groote uitgaven worden gedaan. In verband daarmede is denbsp;raming verhoogd met / 1000. . Voorts is de som van ƒ 125. -, uitgetrokken voor kleine uitgaven, verhoogd met ƒ 200.- .
Voor de Inlandsche veeartsenschool is ƒ 11808.— meer uitgetrokken. Het is n.1. gebleken, dat na de belangrijke uitbreiding, die deze inrichting ten vorigen jare heeft ondergaan, nog eenige vertneerdering
-ocr page 219-van de daarvoor toegestane fondsen noodig is, ten deele als gevolg van die uitbreiding en verder voornamelijk in verband met de toename van het aantal patiënten in de stationnaire kliniek.
In verband met die toename en de uitbreiding der gebouwen is het voor den opzichter-amanuensis van het veeartsenijkundig laboratorium, wiens eigen werkzaamheden door de uitbreiding van datnbsp;laboratorium ook beduidend vermeerderd zijn, niet langer mogelijknbsp;om, zooals tot dusver geschiedde, tevens toezicht te houden over bedienden, patiënten en gebouwen van de veeartsenschool. Het isnbsp;daarom noodig voor de school een afzonderlijken opzichter in dienstnbsp;te stellen, aan wien eene bezoldiging zal worden toegekend vannbsp;ƒ 60.— ’s maands met 2 driejaarlijksche verhoogingen van / 25.— ’snbsp;maands en een huishuurindemniteit van f 15.— ’s maands.
Wegens de voortdurende toename van het aantal patiënten kan niet meer met 2 bedienden worden volstaan, doch dient dit aantalnbsp;op 4 te worden gebracht. Bovendien zijn ook nog een drietal bedienden noodig om bij de lessen te helpen en voor het schoonhoudennbsp;van de lokalen en is ten slotte de behoefte gebleken aan een bekwaamnbsp;Inlandsch hoefsmid voor de smederij.
Voorts is het noodig gebleken aan het onderwijs in dierkunde in het eerste jaar eenige uitbreiditig te geven, ten einde het tweedenbsp;leerjaar uitsluitend te kunnen wijden aan speciale zoölogie, in verband met de veeartsenijkunde.
Voor studiereizen van leeraren en leerlingen is een bedrag van ƒ 1500.— uitgetrokken. Het ligt n. 1. in het voornemen den leerlingen af en toe gelegenheid te geven iets van de praktijk te zien,nbsp;waartoe bezoeken zullen zijn te brengen aan groote veetentoonstellingen en centra van paarden- of veefokkerij. Ook voor de leerarennbsp;is het in het belang van het door hen te geven onderwijs ten zeerstenbsp;gewenscht, dat zij af en toe in de gelegenheid worden gesteld omnbsp;hun kennis door eigen aanschouwing op te frisschen en aan te vullen-
Door de uitbreiding van het aantal leeraren is het niogelijk geworden aan de verschillende veeartsenijkundige vakken veel meer aandacht te besteden, dan toen die vakken alle door één persoon moesten Worden onderwezen.
Het is echter gebleken, dat, ten einde het onderwijs, dat bij uitstek aanschouwelijk dient te zijn, zoo volledig en vooral zoo instructief mo-Relijk te kunnen geven, nog een aantal instrumenten en andere hulpmiddelen noodig zijn, waarvan de kosten worden geraamd op ƒ 4600. -
Voor verlichting en gasverbruik voor de toestellen is ƒ 300.— uitgetrokken.
-ocr page 220-Nu de bemoeienis met de keuring van slachtvee en vleesch aan de Locale Raden is overgedragen, is het wenschelijk gebleken omnbsp;van Gouvernementswege de gelegenheid te openen tot opleiding vannbsp;keurmeesters, zoowel omdat anders de voorziening in de behoefte aannbsp;opgeleide keurmeesters bezwaren zou opleveren, als omdat ter verzekering van een behoorlijke werking van den keuringsdienst eennbsp;uniforme opleiding een dringende eisch moet worden geacht.
Naar aanleiding hiervan is voorloopig bij wijze van tijdelijken maatregel aan de Inlandsche veeartsenschool te Buitenzorg, waar innbsp;ruimere mate dan elders over de noodige onderwijskrachten kannbsp;worden beschikt, een cursus voor de opleiding van keurmeestersnbsp;verbonden, die tevens dienstbaar kan worden gemaakt aan de opleiding van mantri's voor den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst,nbsp;welke opleiding tot dusver op bescheiden schaal door den te Soera-karfa geplaatsten veearts geschiedde.
In verband hiermede is de raming verhoogd met een bedrag van ,/'4,’i00.—. In 1912 zullen drie volledige cursussen van 4 maanden,nbsp;elk van 10 leerlingen, worden gehouden. De leerlingen ontvangen,nbsp;desnoodig, eene toelage voor levensonderhoud van /'lO.— ’s maands,nbsp;terwijl voor leermiddelen per leerling kan worden beschikt overnbsp;eene som van / 10.- per cursus; aan de drie leeraren wordt eenenbsp;toelage toegekend van hoogstens ƒ 75. - per maand, terwijl eindelijknbsp;voor reiskosten naar Buitenzorg van de candidaat-mantri’s van dennbsp;burgerlijken veeartsenijkundigen dienst wordt gerekend op ƒ 300.—.
Aangezien de opleidingskosten van de keurmeesters van slachtvee en vleesch binnen het ressort van de locale raden door die radennbsp;worden terugbetaald, is in de raming der middelen de omschrijvingnbsp;van den post, vroeger luidende: „Inkomsten van de Inlandschenbsp;veeartsenschool’’, mede aangevuld.
Onderaf deel ing 90. Door de uitbreiding, die de formatie der Gouvernementsveeartsen in de laatste jaren geleidelijk heeft ondergaan, is het mogelijk geworden om op Java en Madoera een veeartsnbsp;voor elk gewest, voor de Preanger-Regentschappen zelfs twee veeartsen aan te wijzen en om de uit een veeartsenijkundig oogpunt belangrijkste gewesten van de Buitenbezittingen bij een veeartsenijkundignbsp;ambtsressort in te deelen.
Het is echter in de praktijk gebleken, dat in eenige ressorten, hetzij wegens de uitgestrektlieid daarvan, hetzij wegens de belangrijkheidnbsp;van den paarden- en veestapel, door één persoon onmogelijk voldoende toezicht kan worden gehouden. Splitsing dier ressorten isnbsp;daarom in het belang van den dienst dringend noodig, waartoe dg
-ocr page 221-formatie der veeartsen nader zal moeten worden nitgebreid met 7, n.1. één voor elk der residentiën Djambi, Benkoelen en Lampongschenbsp;Districten, één voor de residentie Tapanoeli, behalve de afdeelingnbsp;Bataklanden, één voor de residentie Timor en Onderhoorigheden metnbsp;uitzondering van het eiland Soeinbawa, één voor de afdeeling Sala-tiga der residentie Semarang en één voor de afdeeling Tasiknialajanbsp;der residentie Preanger-Regenschappen.
Behalve deze ambtenaren wordt nog een drietal reserve veeartsen noodig geacht om de volgende redenen.
Tot nog toe is namelijk het organiek aantal veeartsen steeds gelijk geweest aan het getal ambtsressorten, wat tengevolge heeft, dat wanneer een veearts door ziekte als anderszins aan den dienst wordtnbsp;ontrokken, daarin alleen kan worden voorzien door den veearts vannbsp;een naburig ressort daarmede te belasten. Het behoeft geen betoog,nbsp;dat bij de groote uitgestrektheid der ressorten zoodanige voorzieningnbsp;echter niet anders dan zeer gebrekkig kan zijn. Ook bij het heerschennbsp;Van besniettelijke ziekten bij het vee, die in den regel bijzonderenbsp;werkzaamheden vereischen, wordt de behoefte gevoeld over ambtenaren te kunnen beschikken, die onmiddellijk op de bedreigde plaatsen assistentie kunnen verleenen.
Aangezien het niet te verwachten is dat in 1912 een voldoend aantal geschikte candidaten beschikbaar zal zijn, wordt voor deze begroeting op eene vermeerdering met 5 veeartsen gerekend.
Wijders maken de in verschillende streken genomen maatregelen tot vermeerdering en verbetering van den paarden- en veestapel dernbsp;bevolking, alsmede een goed toezicht op de bestrijding van besmettelijke veeziekten, o. a. van malleus onder de paarden, ook vermeerdering van het aantal mantri’s bij den veeartsenijkundigen dienstnbsp;noodig, terwijl eenige thans reeds op eene eenigszins afwijkendenbsp;traktementsregeling tijdelijk in dienst zijnde mantri’s, die, naar bijnbsp;onderzoek gebleken is voorshands niet gemist kunnen worden, voornbsp;Vaste aanstelling op de gebruikelijke inkomsten in aanmerking komen.
In verband met een en ander wordt deze onderafdeeling verhoogd •^et ƒ 16500.— voor de aanstelling van 5 veeartsen en met/13200.—nbsp;Voor 44 mantri's.
De veestapel van het eiland Madoera is al sedert verscheidene jaren 'fnantitatief sterk achteruitgaande. Als de voornaamste oorzaken hiervan zijn te beschouwen onttrekking aan de voortteling van geschiktnbsp;Vrouwelijk fokmateriaal door verkoop voor de slachtbank en onvoldoende zorg voor goed mannelijk fokmateriaal.
Waar de veeteelt het voornaamste middel van bestaan van de be-
-ocr page 222-volking van Madoera uitmaakt, is het voor de volkswelvaart aldaar van het grootste belang niet alleen verderen achteruitgang van dennbsp;veestapel te voorkomen, maar om zoo mogelijk het gehalte daarvannbsp;weder op te voeren.
Met het oog hierop zijn reeds in 1909 twee en twintig Inlandsche mantri’s in dienst gesteld, die, onder toezicht van het bestuur en vannbsp;den betrokken Gouvernementsveearts, tot taak hebben; registratienbsp;van den veestapel, toezicht op de naleving van de verbodsbepalingennbsp;omtrent het slachten van nog voor de voortteling geschikt vrouwelijknbsp;vee (Indisch Staatsblad 1905 Nquot;. 416) en bevordering van de castratienbsp;van minderwaardig mannelijk vee.
Een in het laatst van het vorig jaar ingesteld onderzoek heeft echter aangetoond, dat hiermede niet kan worden volstaan en dat ter bereiking van het beoogde doel nog verschillende andere maatregelennbsp;noodig zijn.
In de eerste plaats moet van Gonvernementswege voorzien worden in de in verschillende streken bestaande groote behoefte aan goedenbsp;dekstieren, verder dient o. a. zoowel door het verleenen van aanliou-dingspremiën als door het houden van tentoonstellingen het aanhouden van geschikt fokvee te worden bevorderd en moeten meer afdoende maatregelen worden genomen tot bevordering van de castratie van minderwaardig vee.
Voor de uitvoering van de verschillende maatregelen wordt voor 1912 een bedrag van ƒ 75000.— noodig geacht.
In verschillende andere gewesten is men thans met de voorbereiding van maatregelen tot verbetering van den paarden- en veestapel zoover gevorderd, dat met de uitvoering daarvan in 1912 een aanvang zal kunnen worden gemaakt.
Volgens door de betrokken Gouvernementsveeartsen in overleg met de bestuursambtenaren verstrekte voorloopige gegevens zullennbsp;de ter zake in 1912 te doene uitgaven naar schatting bedragen voornbsp;de residentiën Cheribon, Kedoe, Madioen, Pasoeroean en Palembangnbsp;respectievelijk ƒ 10,000. -, ƒ 36,000.—, ƒ 32,000.-, ƒ 12,000.—, ennbsp;ƒ 13,000.— en voor het gouvernement Atjeh en Onderhoorighedennbsp;ƒ 30,000. - of in totaal ƒ 133,000.-
In het geheel wordt voor maatregelen tot verbetering van den paarden- en veestapel uitgetrokkeu ƒ 208,000. -, waarbij in aanmerking moet worden genomen, dat een groot gedeelte der gelden geleidelijknbsp;door de bevolking wordt terugbetaald.
De verdere verhoogingen van deze onderafdeeling houden verband met de uitkomsten over 1910.
-ocr page 223-Onderafdeeling 133. De veranlwoordelijkheid en de werkzaam^ heden van den eerstaanwezend paardenarts te Salatiga zijn sedertnbsp;dieiis aanwijzing tot directeur der te genoenider plaatse opgerichtenbsp;hoefsmidschool niet onbelangrijk toegenomen.
Het Wordt daarom billijk geacht hem een toelage tot een bedrag ad ƒ 40.— 's maands toe te kennen, in te gaan op het tijdstip waaropnbsp;de hoefdsmidschool is opgericht d. i. 1 Januari 1909.
In verband hiermede is wat het jaar 1912 betreft aan den voorge-Stelden maatregel eene uitgave van ƒ 1920.— en over volgende jaren eene verhooging van het budget van ƒ 480.- verbonden.
Onderafdeeling 164d. Voor de verbetering van de bezoldigingen der kapiteins, uitgezonderd de officieren van gezondheid dernbsp;tste klasse, wordt ƒ 67,300.— per jaar uitgetrokken. Blijft in hetnbsp;algemeen het aanvangstraktement van ƒ 400.— onveranderd, de ma-ximumtraktementen worden gebracht voor de kapiteins van den gene-^nbsp;ralen staf en die der intendance op ƒ 575,— resp. na 17 en 20 jarennbsp;dienst als officier en voor alle overige kapiteins, met uitzondering dernbsp;magazijnmeesters, na 20 jaren dienst op ƒ 550,— ’s maands.
Dit geeft voor de paardenartsen een verhooging van het maximum, dat thans na 15 jaren ƒ 450,— bedraagt, van ƒ 100,— per maand en.nbsp;Waarop wij meer den nadruk meenen te moeten leggen, ook in dennbsp;kapiteinsrang gelijkstelling met den militairen apotheker, een maatregel, welke, nadat de wetgever reeds vroeger die gelijkstelling hadnbsp;aangenomen (zie bijlage no. 226 van de Handelingen van de 2denbsp;Kamer der Staten Generaal 1908—1909), niet uit kon blijven.
Ondervolgend staatje geeft een overzicht van de vigeerende en de Voorgestelde traktementsregeling voor de militaire apothekers ennbsp;paardenartsen met den rang van kapitein.
Dienst. |
Van kracht z regeling. |
jnde |
Voorgestelde regeling. | |
Militaire apothekers |
1 normaal trak-l tement. |
ƒ400 |
iNormaal. |
ƒ400 |
) na 10 jaren. |
„ 425 |
iNa 10 jaren | ||
der Ie klasse . . . |
f » 14 nbsp;nbsp;nbsp;„ |
„ 475 |
f dienst alsofficier /idem 14, idem. |
„ 425 „ 475 |
Militaire paardenart- |
\ » 18 „ |
„ 500 |
Udeni 18, idem. |
500 |
l normaal. |
„ 400 |
lldem 20, idem. |
„ 550 | |
sen der Ie klasse. |
( na 15 jaren. |
„ 450 |
/ |
Onderafdeeling 164c. Gelden worden aangevraagd om aan officieren, die een dienstrijpaard houden, per maand eene assurantie
14
-ocr page 224-premie van ƒ 1,50 toe Ie kennen, benevens ƒ 6 — per maand wegens waardevermindering van hun dienstrijpaard, waar tegenover staat, dat paarden van 8 jaar en ouder uit den troep verkregen, voortaan niet meer tegen de volle inkoopsom zullen worden teruggenomen, maar deze som voor elke maand, dat het paard boven de 8nbsp;jaar is, met ƒ 6.- zal worden verminderd.
De het vorige jaar goedgekeurde maatregel om bij eerste aanschaffing van een dienstrijpaard een gratificatie van ƒ500.— toe te kennen komt alsdan te vervallen.
V. D. B.
Aan de Javasche Courant dd. 23 Mei 1911, no. 41 ontleenen wij het volgende:
„Ten einde over eenigen tijd te kunnen voorzien in de behoefte „aan behoorlijk onderlegd personeel ter bevordering van den Inland-„schen landbouw is door de Regeeiing ingesteld een examen voornbsp;„Indisch landbouwleeraar. Aan hen, die aan dit examen hebben vol-„daan, zal een diploma worden uitgereikt. Het ligt in de bedoelingnbsp;„het bezit van dit diploma te doen strekken tot aanbeveling o. a.nbsp;„voor benoeming tot de kort geleden ingestelde betrekking van land-„bouwleeraar hier te lande. ’
Het examen omvat twee gedeelten. In het tweede gedeelte vinden wij onder de eischen opgenomen:
„Wetenschappelijke en praktische kennis van de veeteelt, de rassen „der Inlandsche huisdieren, van veefokken en veeveredelen; en van denbsp;„verpleging en de voeding.
„Bekendheid met het gebruik, dat van den veestapel wordt gemaakt; „met de maatregelen, die van Regeeringswege worden genomen ternbsp;„bevordering van de veeteelt; met de organisatie van den veeartsenij-„kundigen dienst.
„Benige kennis van de oorzaken en verschijnselen der besmette-„lijke ziekten der huisdieren in Nederlandsch-Indië en van de maat-„regelen, welke worden getroffen ter bestrijding dier ziekten.’’
De Commissie voor het afnemen van het examen wordt telkens voor drie jaren samengesteld. In die voor 1911 t/m 1913 zijn benoemd;
-ocr page 225-211
a.
h.
tot lid, tevens voorzitter, H.J. Lovink. Directeur van Landbouw; tot lid, tevens Secretaris, J. 0. Hoekman, referendaris bij hetnbsp;Departement van Landbouw;
8 leden, waaronder:
Dr. L. DE Blieck, chef van het veeartsenijkundig laboratorium en Dr. H. ’t Hoen, adjunct-inspecteur van den burgerlijken veeart-senijkuiidigen dienst.
V. D. B.
Bij Gouvernementsbesluit van 8 April 1911 no. I is goedgevonden:
Met afwijking in zoover van de artikelen 26 en 27 van het reglement voor de school tot opleiding van Inlandsche artsen (Staatsblad 1908 no. 443) te bepalen, dat aan de leerlingen der tegenwoordigenbsp;hoogste klasse van de geneeskundige afdeeling dier school, van wienbsp;naar het eenstemmig oordeel van de leeraren van gemelde klasse isnbsp;te verwachten, dat zij het aanstaand eindexamen met goed gevolgnbsp;zouden afleggen, met vrijstelling van het eindexamen, een diplomanbsp;van Inlandsch arts zal worden uitgereikt door den Hoofdinspecteurnbsp;van den burgelijken geneeskundigen dienst, die hun ook den bijnbsp;artikel 27 van voormeld reglement voorgeschreven eed zal afnemen,nbsp;zullende te hunnen aanzien voorts mede van kracht zijn het bepaaldenbsp;bij het vierde lid van voornoemd artikel 26.
V. D. B.
Bij Koninklijk besluit van 18 Mei 1911 no. 30 is benoemd tot buitengewoon hoogleeraar in de faculteit der geneeskunde aan de Rijks universiteit te Leiden tot het geven van onderwijs in de toegepastenbsp;bacteriologie, Dr. J. Poels, directeur der Rijksseruminrichting tenbsp;Rotterdam.
Met Prof. Dr. D. A. de Jong is dit dus de 2de veearts, die een leerstoel aan de Leid’sche hoogeschool bekleedt.
-ocr page 226-212
Bij besluit van den Directeur van landbouw van 4 Maart 1911 no. 2241 is bepaald, dat het ressort voor den gouvernementsveearts tenbsp;Padang.
Port de Koek. zal omvatten;
de afdeelingen Padang en Ommelanden, Painan, Priaman, de Xlll en IX kota's en Batipoe.
de afdeelingen Loeboeksikaping, Agam, de L kota's en Tanah Datar. Tevens is bij besluit van den Directeur van landbouw van 24 julinbsp;1911 no. 6760 bepaald, dat de standplaats van den gouvernementsveearts voor de residentie Rembang zal zijn de gewestelijke hoofdplaats Rembang.
Door de regeering is bepaald dat bij wijze van tijdelijken maatregel te Buitenzorg wordt opgericht een cursus voor de opleiding vannbsp;inlanders, bestemd om te worden werkzaam gesteld als mantri bijnbsp;den burgerl. veeartsenijk. dienst of als keurmeesters van slachtveenbsp;en vleesch, welk onderwijs zal worden gegeven door drie, door dennbsp;Direct, v. landb. aan te wijzen veeartsenijkundige landsdienaren, dienbsp;daarvoor ieder een door dien departementschef te bepalen toelagenbsp;van hoogstens ƒ 75.— ’s maands uit ’s landskas zullen genieten. Denbsp;duur van eiken cursus wordt gesteld op hoogstens 4 maanden.
Naar de Java Bode bericht, heeft de gemeenteraad te Soerabaja het vóórontwerp voor den bouw van een groot runder- en varkens-abattoir goedgekeurd. De kosten worden geraamd op ƒ 300.000.
V. D. B.
-ocr page 227-In en door den dienst.
In de laatst verschenen aflevering der Veeartsenijkundige Bladen komt een ingezonden stuk voor van den heer J. H.nbsp;Zijp, waarin genoemde heer voor verschillende gevallennbsp;vrije geneeskundige behandeling vraagt. Er wordt gesprokennbsp;over infectie met rabies, malleus, etc. en over allerlei ongelukken, die men verder in den dienst kan krijgen.
M. i. had de inzender beter gedaan alleen over de rabies-iiifectie te spreken. De behandeling daarvan loopt toch te zeer uiteen met de andere opgenoemde infecties en ongemakken, dan dat men ze in één schrijven bespreken kan.nbsp;Moet men toch voor de eerste steeds en uitsluitend naarnbsp;Weltevreden, voor de andere is voldoende hulp op denbsp;plaats zelve te krijgen. Jammer is het ook, dat de inzendernbsp;infectie van rabies in particuliere praktijk en in dienstnbsp;opgeloopen door elkaar haalt, waardoor zijn goede bedoelingen niet tot haar recht komen.
Ik ben het met den heer Zijp'volkomen eens, dat wij bij infectie met rabies, in dienst opgeloopen, alle onkosten uitnbsp;de behandeling voortvloeiende, door het Gouvernementnbsp;vergoed moet krijgen. Hieronder dus te verstaan de reisnbsp;heen en weer naar Weltevreden en het declareeren vannbsp;daggelden aldaar. De redactie maakt zich van de zaak welnbsp;wat gemakkelijk af, door op te merken dat „die onkostennbsp;dan ook meermalen terugbetaald zijn, zoodat er geen enkelenbsp;reden is aan te nemen, dat dit in de toekomst niet zal worden gedaan.” Het woord „meermalen” stemt tot nadenken;nbsp;het is ook wel eens niet terugbetaald. (')
(1) Deze conclusie is ongemotiveerd. Ons is geen geval bekend, dat een dergelijk verzoek afgewezen werd. nbsp;nbsp;nbsp;(Red.)
-ocr page 228-214
Dit temgbetalen is dus een gratie, waarom men moet verzoeken en waarbij men de kans loopt van eene weigering. Waar wij tot secties verplicht worden en men ons dus herhaaldelijk aan eene zoo gevaarlijk infectie bloot stelt, daarnbsp;mag het terugbetalen der onkosten ook geen gratie zijn,nbsp;maar moet dit een recht worden.
Het ligt zeer zeker op den weg onzer Vereeniging, der Regeering te verzoeken ons dit recht toe te staan. Tevensnbsp;zou de beperkende bepaling gemaakt moeten worden, datnbsp;de veeartsen der Buitenbezittingen niet verplicht zijn, secties te doen op dolle honden; de bootgelegenheden zijnnbsp;niet altijd zoo, dat men nog op tijd te Weltevreden kannbsp;arriveeren. In het Jaarverslag over 1909 van het Instituutnbsp;Pasteur te Weltevreden kan men lezen dat gebeten personen, die reeds 3 en 5 dagen na den beet in behandelingnbsp;kwamen, toch aan rabies zijn overleden.
Padang, 13 Mei 1911.
A. C. A. Heshusius.
-ocr page 229-ft) m «—• AJ Agt; IT o «—— fv rr^ fvajfDajzr^fDfvnirr'-'Djnj
A?
— A3 (T) —
cr mnbsp;c/5
A ir o
^ nbsp;nbsp;nbsp;3 fl3 A3
Soog-^r
• ngt; gjj A3
. p'
=r Q.,
O r^ 3 O ¦
oS*'
3 O
O- ?r .
(T
CL
fD
3
03 ^ . A3
A3
g “ 'S'crQ (/5 tg . . . . ^
CL'
ft
bJ
00
to UI o co
to
—• CJt
— to
OJ ^
O)
to 03 o
^ co ^ 00
Ut00CD4i»‘-*O)“lt;ia3
2 ^ 03 I ut CP go—' o co
I — co C7t o co
CJt
to I o
.A». CJt co
00 —
CJt
co
üt to
ut
to
co
3
CL
GEWEST. |
C/gt; nbsp;nbsp;nbsp;1 lt;v CT3 . c . CU lt;unbsp;sz ^ 5 ^ C c/gt; lt;u Q. 0) O) gt; |
3 3 gt; • —* § |
5 « CS 3 U CU 'ZZ Og N 'q. c QJ ÜJ 5 «5 S V 2 3 Tï ^ u. o. O) agt; sznbsp;CO |
ui CU lt;D N 3 3 QJ t •O 1 |
(/D OJ O u. *o CU . ’O : 3 ! |
C/5 O unbsp;gt;gt;nbsp;E :nbsp;o U« ; 5 Tj u 03 CO |
3 quot;o C/5 C/5 «U O, o CJ u. CS co |
o3 L. }-¦ CO |
lt;U CU N 05 TZ CU CS •O 03 cö |
c/5 k. O O c/5 CS X 05 H |
CU ! C/5 •2 ' 3 CJ Urn CU Xi 3 H |
Bantam...... |
1 |
2 |
2 | ||||||||
Batavia...... |
— |
72 |
1 |
7 |
1 |
— |
1 |
— |
— |
— | |
Preanger Regentsch. . nbsp;nbsp;nbsp;. |
— |
— |
— |
— |
6 |
— |
— |
— |
— |
— | |
Cheribon...... |
— |
— |
— |
— |
16 |
— |
— |
3 |
— |
— |
— |
Pekalongan ..... |
— |
— |
3 |
— |
— |
2 |
— |
— |
— |
— |
— |
Semarang. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
— |
— |
— |
16 |
6 |
8 |
30 |
— |
— |
— | |
Rembang...... |
— |
— |
— |
12 |
1 |
— |
3 |
— |
— |
— | |
Soerabaia...... |
— |
— |
— |
45 |
16 |
— |
42 |
— |
— |
30 | |
Madoera...... |
— |
— |
— |
165 |
— |
1 |
— |
— |
— |
— |
— |
Passoeroean ..... |
— |
— |
— |
68 |
4 |
2 |
— |
— |
— |
— |
— |
Besoeki ...... |
— |
— |
— |
1770 |
10 |
— |
— |
25 |
— |
— |
— |
Banjoemas..... |
— |
— |
— |
— |
2 |
— |
— |
5 |
— |
— |
— |
Kedoe ....... |
— |
— |
— |
— |
3 |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
Madioen...... |
— |
— |
— |
28 |
1 |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
Kediri . . ’..... |
— |
— |
— |
3 |
3 |
— |
— |
68 |
— |
— |
— |
Djokjakarta..... |
— |
— |
— |
2 |
11 |
— |
— |
18 |
— |
— | |
Soerakarta..... |
— |
— |
— |
. 161 |
6 |
— |
— |
49 |
— |
5 |
— |
Tapanoeli...... |
— |
— |
19 |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
—• |
Sumatra’s Ooskust . nbsp;nbsp;nbsp;. |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
2 |
—; |
— |
4 |
Palembang . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
— |
— |
— |
— |
1 |
— |
— |
— |
— |
— |
¦— |
Pad. Benedenlanden . nbsp;nbsp;nbsp;. |
— |
— |
— |
— |
1 |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
Ball en Lombok . . . |
— |
— |
— |
_ |
3 |
_ |
— |
_ |
— |
— |
-- |
Celebes en Onderh . nbsp;nbsp;nbsp;. |
5 |
ca co nacocpp^Bl^oaca co;::a co nalt;rgt; quot;V ca oa ^ S ^ o •— rb XT rb 03 fb Qi TT lt;D rb ^ rtgt; rr Tt 03 03
O CL
c/O
gt;
gt;
fb 03 fV Pi c/3 c/3
o ^
03 03 03 O^
S: CL
^ ÖJ (T f— c/3
O .
3 OfD cr o 3
o 5a ST
?r ?r 3
. C Q.
. nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tv
rcrq
.
7Q
3 ‘ C^
n • 3*
Oi
00
— I O)
CO I — CO
O I O -- “-J
u\
o
co O)
-^00
p:gt; I -*
to
co
tOÜlÜtCO-OOÜ'CO-^COCO*-*
O)
CJC
to
o
I ut
(7gt;
— ut
3
O.
118
STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederlandsch-lndi‘ gedurende de maand April 1911.
GEWEST |
C/5 lt;V 2 22 OJ ^ __ z gt; to s Q. o; 05 gt; |
U. 1 |
CZ c :0 J- o ^ N gt; ‘c- - (U QJ c:3 C/5 B ^ QJ gt; a :3nbsp;^ r3nbsp;U ^ •rr Urn C/5 |
O) 05 NJ 3 CZ 05 J ’2 o s |
C/5 05 O Ui TD 05 quot;O |
C/5 . O CJ gt;gt; P O u. cz Tj u cZ cn |
Ui 3 JP O C/5 C/5 05 2quot; U u. C3 C/) |
C3 3 C/5 |
oJ 05 'n 05 •O 05 '5 C3 P3 T3 CZ cZ |
c/5 Ui O o -iiS c/5 CZ X 05 |
05 C/5 O ’B o Urn 05 XÏ 3 H |
Bantam...... |
2 |
3 |
_ | ||||||||
Batavia . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
— |
13 |
18 |
10 |
8 |
4 |
— |
— |
— |
_ |
— |
Preanger Regentscli. . nbsp;nbsp;nbsp;. |
— |
— |
13 |
— |
17 |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
Cheribon...... |
— |
— |
— |
— |
13 |
1 |
— |
5 |
_ |
— | |
Pekalongan ..... |
— |
— |
— |
1 |
1 |
— |
— |
— |
— | ||
Semarang...... |
— |
— |
— |
16 |
7 |
2 |
— |
16 |
— |
— |
4 |
Rembang...... |
— |
— |
— |
175 |
30 |
— |
— |
1 |
— |
— |
— |
Soerabaja...... |
— |
_ |
— |
21 |
10 |
— |
— |
18 |
— |
— |
5 |
Madoera...... |
— |
— |
— |
604 |
2 |
4 |
— |
— |
— |
— |
— |
Passoeroean ..... |
— |
— |
— |
235 |
10 |
7 |
— |
— |
— |
— |
— |
Besoeki ...... |
— |
— |
— |
1158 |
7 |
— |
— |
8 |
— |
— |
— |
Banjoemas..... |
1 |
1 |
— | ||||||||
Kedoe ....... |
— |
— |
— |
13 |
4 |
— |
— |
2 |
— |
— |
— |
Madioen...... |
— |
— |
— |
9 |
5 |
— | |||||
Kediri....... |
— |
— |
— |
47 |
2 |
— |
— |
44 |
— |
— |
— |
Djokjakarta..... |
— |
— |
— |
99 |
13 |
— |
— |
1 |
— |
— |
-- |
Soerakarta..... |
— |
— |
— |
19 |
4 |
— |
— |
13 |
— |
— | |
Tapanoeli...... |
— |
— |
3 |
--- |
— |
— |
— |
7 |
— |
— |
— |
Djambi...... |
270 |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
—- | ||
Pad. Benedenlanden . . | |||||||||||
Bali en Lombok . . . |
— |
— |
1 |
— |
6 |
— | |||||
Celebes en Onderh . . |
8 |
5 |
FORMATIE EN STERKTE VAN EN HET VERLOOP ONDER DE MILIT. PAARDENARTSEN
BIJ HET
NEDERLANDSCH-INDISCHE LEGER
GEDURENDE DE
JAREN 1900 TOT EN MET 1910.
-ocr page 234-221
220 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(a) luitenants op kapiteins (6^ waarvan 1 majoor en 2 kapiteins moeten zijn, terwijl de nbsp;nbsp;nbsp;^'^nts of kapiteins kunnen zijn. |
In den loop van het jaar.
Afgeval I en. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
• ¦
Q « -a Sj ^
o 0/32^ lt;D
S o f -g iS quot;5 ^ rë-S-a
= O) gt; c «Ü ^ ^ ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;b/3
V. D. B.
to
tOtOtDtO^DtDtDtOtOtOtOtO
— nbsp;nbsp;nbsp;“OOOOOOOOOO
— nbsp;nbsp;nbsp;otDoo-oa)U'^OJio^o
3 3 3 3.3 lt;a- ta- cj ö Q a a ooooooooooooooooc
tDtD00 00'lt;ltO'~10000~J-O-O
— tOlOtONJI nbsp;nbsp;nbsp;toto
to to to OJ iti
| ||||||||||||||||||||||
Totaa\ aantal g o\\\c.\e.xe.v\. V |
lt;-0 nbsp;nbsp;nbsp;VC»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;C»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VC» / / - / / Bijgekomen door | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
H. D. Senstius,
J. N. A. C. Scheepens
H. J. M. Valois,
J. E. Asbeek
Brosse, A. E. P. R. Stuur,
A. M. Vermast,
J. H. Zijp,
J. D. V. D. Berqh,
H. Chr. de Waal,
E.A.R.F. Baudet,
Dr. H. J. V. D.
Schroeff,
veearts ter beschikking, benoemd totgouv. veearts (G. B. dd. 1 Juni 1911, No. 22).
Overgeplaatst van zijn voorloopige standplaats Soerabaja naar Koeta-Radja.nbsp;tijd. gouv. veearts, overgeplaatst vannbsp;Koeta-Radja naar Passoeroean.nbsp;gouv. veearts overgeplaatst van Serangnbsp;naar Poerwokerto.
gouv. veearts, overgeplaatst van Poerwokerto naar Lahat.
gouv. veearts, overgeplaats van Lahat naar Soekaboerni.
tijd. gouv. veearts, overgeplaatst van Soe-kaboemi naar Djokjakarta. gouv. veearts, overgeplaats van Djokjakarta naar Magelang.nbsp;gouv. veearts, overgeplaats van Magelang naar Bangko {Djambi).nbsp;gouv. veearts, overgeplaatst van Lahatnbsp;naar Buitenzorg en tijdelijk toegevoegdnbsp;aan den Chef van den burgerlijken vee-artsenijkundigen dienst,nbsp;paardenarts der 2de klasse van het Ne-derlandsche leger, ter beschikking gesteldnbsp;van den Gouverneur-Generaal om benoemd te worden tot veearts bij. dennbsp;burgerlijken veeartsenijkundigen dienstnbsp;in Nederlandsch-Indië. (Resolutie vannbsp;den Minister van Koloniën van 12 Aprilnbsp;1911 afd. D. No. 54.)nbsp;laatstelijk gouv. veearts in West-Indië,nbsp;idem. (Resolutie van den Minister van
-ocr page 237-223
F. H. Sardemann, Dr. B. Vrijburg,nbsp;J.H.TrompdeHaasnbsp;C. Bubberman,
Koloniën van 8 Mei 1911, afd. D. No. 17.) mil. paardenarts der 2de klasse, van zijnnbsp;detacheering op Atjeh ieïugnamp;ar Batavia.nbsp;gonv. veearts, nader verlengd met 6nbsp;maanden het buitenlandscli verlof.
, dirigeerend paardenarts, verlengd met 6 maanden het buitenlandsch verlof,nbsp;veearts, ter beschikking gesteld van dennbsp;Gouverneur-Generaal om te worden benoemd tot assistent aan het veeartsenij-kundig laboratorium. (Resolutie van dennbsp;Minister van Koloniën van 6 Juni 1911,nbsp;afd. D. No. 48.)
Dr. H. J. V. D.
SCHROEFF,
J. A. Gunst,
L. E. Hinrichs,
Dr. L.- J. Stadhouder,
veearts ter beschikking, belast met den dienst in het ressort Pekalongan metnbsp;standplaats Pekalongan.nbsp;mil. paardenarts der 2de klasse te Soera-baja, gesteld op zijn verzoek op nonactivi-
teit buiten bezwaar van den Lande, voor
»
den tijd van een jaar of zooveel langer als in verband met de gelegenheid tot herplaatsing in actieven dienst noodigzal zijn.nbsp;mil. paardenarts der 2de klasse, toegevoegd aan de troepen op Timor.nbsp;mil. paardenaarts der 2de klasse,-overgeplaatst van Batavia naar Salatiga.
Gepromoveerd te Bern tot doctor medicinae veterinariae de paardenarts der 2de klasse van het Nederlandsche leger,nbsp;sedert als zoodanig eervol ontslagen als zijnde bestemd voornbsp;den burgerlijken dienst in Nederlandsch-lndië, E. A. R. F.nbsp;Baudet op een proefschrift getitM: Asporogene Milzbrand-bacitlen.
De gouvernementsveearts met verlof, Dr. B. Vrijburg, verwierf aan de Landwirthschafliche Hochschule te Berlijnnbsp;den graad van Tierzuchtinspector.
-ocr page 238-Op bladzijde 112 Vari dit deel staat:
27. nbsp;nbsp;nbsp;Valois, H. J. M.. lO Maart 1910, Serang.
28. nbsp;nbsp;nbsp;Sperna Weiland, P. P. A., 4 Maart 1910. Baligé,
Dit moet volgens de Regeeringsalmanak 1911 zijn:
27. nbsp;nbsp;nbsp;Sperna Weiland, P. P. A. 3 April 1910, Balige.
28. nbsp;nbsp;nbsp;Valois, H. J. M., 25 Februari 1910, Serang.
.-''*^'1'^ if /t
lt;?¦'
Personeéf/’/
;' gt;gt;,
Voor den militairen veterinairen cïi^nst \A^seir;^^Un^n 1910 bescliikbaar 9 militaire paardenaj-tSgt;fcn fae^t-'N^er-landsch-Indische Leger, benevens één'^fraaf.de»a=rts gedetacheerd van dat in Nederland, zoodat de formatie van 10nbsp;paardenartsen, zooals die is vastgesteld bij Koninklijk besluitnbsp;van 22 Februari 1904 No. 59 (Indisch Staatsblad No. 232)nbsp;compleet was.
Einde Februari werd één paardenarts voor memorie gevoerd en werkzaam gesteld bij den burgerlijken veeartsenij-kundigen dienst; daar echter einde April een andere van buitenlandsch verlof terugkeerde, ontbrak praktisch gedurendenbsp;het geheele jaar geen enkele aan deze formatie.
Aangezien Koeta Radja als garnizoen voor een paardenarts kwam te vervallen, daar het peleton cavalerie naar Java werd gedirigeerd, kon een paardenarts gedetacheerdnbsp;Worden aan het Veeartsenijkundig laboratorium te Bu i tenzo rg, ten einde deel te nemen aan het aldaar aangevangennbsp;onderzoek naar de oorzaak van de osteomalacie bij paarden.
Behalve bovengenoemd personeel waren aan het einde van het jaar ingevolge Staatsblad 1905 No. 256 de gouver-nementsveeartsen te Djokjakarta, te Soerakartaennbsp;te Koeta Radja op hun standplaatsen belast met dennbsp;militairen veeartsenijkundigen dienst in zijn geheelen omvang.
Besmettelijke ziekten bedoeld bij Staatsblad 1903 No. 385.
Wat betreft de besmettelijke ziekten bedoeld in opgemeld staatsblad en waarvan ingevolge Staatsblad 1903 No. 384nbsp;kennis moet worden gegeven aan de burgerlijke autoriteiten,nbsp;zij vermeld dat voorkwamen;
6 nbsp;nbsp;nbsp;gevallen van malleus,
3 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ surra en
Ai-
228
229
|
E L 1 i' ^28^ Jil' sPii^r |
ld. |
GESTORVEN. |
AFGEMAAKT. |
Op |
reform gesteld. |
Bli] |
ven |
onder behandeling. | |||||||||||||||||||||
2 Cd o |
U CU gt; Cd CJ |
Ar Ie u cd cd Cl |
til- ie. agt; u. 0/ quot;O 1 |
1 75 U 2 O |
C 2 w u- O Q. c/5 Cd CU 2 1 |
lt;o Q- CU •o O E CU |
Cd 2 o H |
oJ lt;U Cd gt; Cd u |
Ar Ier u •o Cd Cd X |
til- le, d u ü 2 2 |
a3 “O Cd cd Q. c/5 CU 2 O |
2 o o, 75 Cd lt;v u. 2 i |
O a OJ XJ 1 O) o B CU Qi |
Cd Cd O H |
Ó lt;U Cd gt; cd O |
Ar Ier c u •o u, Cd cd 0- |
til- ie. a3 05 2 2 s |
C 05 T3 cd cd O. 75 OJ O O |
c 2 o Q. 75 c cd CU u. 2 i |
lt;o Cl O) XJ CU n o c O) |
Cd Cd O H |
oj U ’cd gt; CC U |
Art Ier c 05 T3 cd Cd CL |
il- e. d lt;u 05 2 2 |
c CU XJ Um cd cd D- 75 CU 2 O |
d 2 iiM k. O CL 75 C Cd u CU Cd i |
lt;o CU 05 TC 1 CU c o B O) Qi |
2 cd o H |
• 8 |
1 |
1 | ||||||||||||||||||||||||||
1355 |
3 |
3 |
6 |
6 |
17 |
17 |
162 |
1 |
163 | |||||||||||||||||||
73 |
1 |
1 |
i |
1 |
4 |
4 | ||||||||||||||||||||||
1080 |
3 |
3 |
1 |
1 |
8 |
5 |
5 |
1 |
11 |
24 |
1 |
1 |
26 |
30 |
29 |
14 |
23 |
96 | ||||||||||
44 |
1 |
1 |
13 |
13 |
2 |
1 |
3 | |||||||||||||||||||||
133 |
3 |
3 |
1 |
1 |
2 |
4 |
6 | |||||||||||||||||||||
^ 1034 |
5 |
5 |
6 |
6 |
12 |
1 |
1 |
4 |
15 |
21 | ||||||||||||||||||
4 |
1 |
1 |
1 | |||||||||||||||||||||||||
1360 |
1 |
2 |
4 |
1 |
1 |
43 |
8 |
51 |
77 |
4 |
10 |
91 | ||||||||||||||||
2 |
1 |
2 |
2 | |||||||||||||||||||||||||
388 |
4 |
1 |
1 |
5 |
13 |
3 |
16 |
48 |
14 |
3 |
65 | |||||||||||||||||
47 |
2 |
2 |
1 |
1 |
1 |
1 | ||||||||||||||||||||||
93 |
2 |
2 |
1 |
1 |
8 |
8 | ||||||||||||||||||||||
1 54411 8 |
9 |
2 |
4 |
5 |
28 |
9 |
6 |
5 |
2 |
22 |
94 |
29 |
7 |
6 |
136 |
158 |
210 |
1 |
35 |
27 |
15 |
446 |
WAPEN. |
Sterkte op 31 Dec. 1910. |
BEHANDELD. | |
Cavalerie .... |
711 |
1953 | |
(paarden... Artillerie ] |
624 |
2260 | |
(muildieren |
30 |
.66 | |
Officierspaarden. (^) |
365'quot;'* |
620“^ | |
Mil. transporttrein .. |
164 |
261 | |
Remonte-depot. |
167 |
913 | |
Totaal...... |
2061“» |
6073“lt; |
offic
54419» |
|
(‘) De exponentcijfers bij de officierspaarden geven aan het aantal paarden nie^| ^''scontróle ingeschreven
fO ÜT
O) o
CO
O
to co lt;1 co 4^
4^
05
— to CO Ü1 -o
lO — — OT
— o 00
rt D3 =• D- C. |
|
CfCt 3 N O 3 O 3 |
to
to
CO
Uit staat I blijkt, dat gevolg is gegeven aan het voornemen het vorige jaar uitgesproken om ook de garnizoenen Djokjakarta en Soerakarta in het „Statistisch overzicht”nbsp;op te nemen.
Koeta Radja is dit jaar nog vermeld, aangezien de dienst aldaar gedurende het geheele jaar door een paardenarts, n. 1. den bovenbedoelden voor memorie gevoerdennbsp;medegerekend, werd waargenomen. In verband echter metnbsp;de verspreide legering van de treinpaarden aldaar en denbsp;drukke werkzaamheden van den gouverneinentsveearts valtnbsp;in de toekomst op eene betrouwbare statistiek weinig tenbsp;rekenen, zoodat de statistische opgaven zich voortaan zullen beperken tot de paarden op Java in garnizoen.
De behandelde zieke paarden van de tamme stoeterij te Padalarang zijn niet meer in dit overzicht opgenomennbsp;in verband, met den overgang van deze inrichting naar hetnbsp;Departement van Landbouw.
In plaats van de gemiddelde sterkte aan paarden, welke in den regel te hoog werd berekend, is vermeld de sterktenbsp;op 31 December van het verslagjaar. Als gevolg van eennbsp;en ander is, ondanks het feit dat de garnizoenen Djokjakarta en Soerakarta zijn opgenomen, de sterkte slechtsnbsp;2061 tegen 2286 in het vorige jaar, dus ongeveer 10 °/onbsp;geringer.
Bij deze sterkte (zie staat II) kwamen 6073 of ruim 294 “/o in behandeling. Van deze:
totaal . nbsp;nbsp;nbsp;. . 6073 of 100 «/o-
De verliezen ten opzichte van de legersterkte, met uitslui-
-ocr page 245-ting dus van de niet in de contróle ingeschreven officiers-paarden, bedroegen aan:
gestorven dieren...... |
. 26 of |
1.33 %, | |
afgemaakte dieren...... |
. 21 „ ± |
1.07 «/o, | |
op |
reform gestelde dieren . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
. 136 „ ± |
6.97' «/o, |
totaal . |
. 183 of ± |
9.37 «/o; | |
voor het Wapen der Cavalerie: | |||
aan |
gestorven paarden .... |
. . nbsp;nbsp;nbsp;8 of |
1.12 «/o, |
w |
afgemaakte paarden .... |
. . nbsp;nbsp;nbsp;9 „ |
1.26 «/ogt; |
n |
op reform gestelde paarden . |
. . 94 „ |
13.22 |
, nbsp;nbsp;nbsp;totaal.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
. nbsp;nbsp;nbsp;. 111 of |
15.6 %; | |
voor het Wapen der Artillerie: | |||
aan |
gestorven dieren..... |
. . nbsp;nbsp;nbsp;9 of |
1.37 «/o, |
yy |
afgemaakte dieren..... |
0.92 «/o. | |
yy |
op reform gestelde dieren |
. . 36 „ |
5.50 o/o, |
totaal. . |
. . 51 of |
7.79 %; | |
voor de officiersdienstrijpaarden: | |||
aan |
gestorven ....... |
. nbsp;nbsp;nbsp;. 0 of |
0 nbsp;nbsp;nbsp;“/o, |
yy |
afgemaakte paarden . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
. nbsp;nbsp;nbsp;. 4 „ ± |
1.56 |
yy |
op reform gestelde paarden , |
. . 0 „ |
0 nbsp;nbsp;nbsp;7o, |
totaal . nbsp;nbsp;nbsp;. |
. 4 of |
1.56 7o; | |
voor den Militairen transporttrein: | |||
aan |
gestorven paarden .... |
. . 4 of |
2.44 «/o, |
yy |
afgemaakte paarden ... |
. . 2 „ ± |
1.22 %, |
yy |
op reform gestelde paarden . |
. 0 „ |
0 nbsp;nbsp;nbsp;«/o, |
totaal . |
. . 6 of |
3.66 «/o; |
232
voor het Remonte-dépót :
aan gestorven paarden .... „ atgemaakte paarden. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
„ op reform gestelde paarden.
totaal . nbsp;nbsp;nbsp;.
5 nbsp;nbsp;nbsp;of 1.71 %,
0 „ nbsp;nbsp;nbsp;0nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7o,
6 nbsp;nbsp;nbsp;„ ± 2.05 »/o,
3.76 «/o. (')
11 of
Hoezeer het totaal aantal behandelde dieren.geringer was dan het vorige jaar, 6073 tegen 6226, was als gevolg vannbsp;de ongeveer 10 7o geringere legersterkte liet percentagenbsp;zieke dieren hooger n. 1. 294 °/o tegen 272 «/o i'i 1909.
Schakelt men voor de jaren 1907 tot en met 1909 ook de tamme stoeterij uit, dat krijgt men voor de 4 laatstenbsp;jaren het volgende vergelijkende overzicht.
Dienstjaar. |
Totale sterkte. |
Behandeld. |
1907 |
2203 |
6415 of 287 7o |
1908 |
1998 |
5219 of 261 „ |
1909 |
2079 |
6074 of 292' „ |
1910 |
2061 |
6073 of 294 „ |
Gemiddeld: |
2085 |
5945 of 285 |
Wij zien hieruit dat de feitelijke stijging van het ziekte-cijfer bij de legerpaarden—de niet in de controle ingeschreven officierspaarden inbegrepen—sedert het vorige jaar van zeernbsp;geringe beteekenis is geweest.
In vergelijking met andere tropische en subtropische landen is dit ziektecijfer buitengewoon hoog. Het bedroegnbsp;voor B r i t s c h -1 n d i ë van 1 April 1908 tot 31 Maart 1909nbsp;± 867o. voor Zuid-Afrika en Egypte voor het dienstjaar van 1 April 1909 tot 31 Maart 1910 respectievelijk nbsp;116 en 1147o- Dit hooge cijfer voor Nederlandsch-Indiënbsp;vindt zijn verklaring in het feit dat alhier alle ter behandeling aangeboden paarden, dus ook die, welke „dienst-
(’) Berekend naar de gemiddelde sterkte van 292 paarden. Eene berekening naar de sterkte op 31 December van 167 dieren zounbsp;n. 1. een minder juist beeld geven.
-ocr page 247-233
doende” worden behandeld, in de ziekenregisters worden ingeboekt, hetgeen in de meeste legers niet geschiedt.
Aangezien de paarden, welke niet aan den dienst worden onttrokken, uit een statistisch en praktisch oogpunt vannbsp;weinig gewicht zijn, bestaat het voornemen deze als regelnbsp;in de toekomst niet meer te vermelden. Alsdan zal mennbsp;betere vergelijkingen met andere legers kunnen maken.
Ook in een ander opzicht wijkt de Nederlandsch-Indische statistiek van die van de meeste legers af, namelijk datnbsp;daarin worden opgenomen alle paarden— om welke redenennbsp;ok —op reform gesteld, terwijl voor bijna alle andere legersnbsp;alleen die paarden worden vermeld, welke wegens eennbsp;bepaalde ziekte uit de sterkte worden afgevoerd (de zoogenaamde veterinary castings).
Voldoende aanleiding bestaat er niet ook hierin wijziging te brengen, daar men bij het hier gevolgde systeem eennbsp;beter overzicht krijgt van het totaal der verliezen bij hetnbsp;leger.
Kan geen behoorlijke vergelijking gemaakt worden met andere legers, wat betreft het ziektecijfer en het percentagenbsp;der op reform gestelde paarden, wel kan dit geschiedennbsp;bij de gestorven en afgemaakte dieren.
Volgens het Èngelsche Statistical and general report of the army veterinary service 1909 waren die verliezen innbsp;ondervermelde legers naar de laatste rapporten als volgt:
2.79 o/o, 1.24 Vo,nbsp;2.00 7o,nbsp;1.93 7o,nbsp;1.81 ö/o,nbsp;5.96 7o,nbsp;2.29 7o.nbsp;1.95 «/o,nbsp;4.49 7o,nbsp;3.11 %.
Algiers en Tunis, gestorven en afgemaakt O o s t e n r ij k-H o n g a r ij e „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
Frankrijk
D u i t s c h 1 a n d nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
Rusland nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
Spanje
Engeland (Vereenigd Koninkrijk),, „ Egyptenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gestorven en afgemaakt
Zuid-Afrika nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
Britsch-lndië
-ocr page 248-t:,.
Vergelijken wij hiermede het percentage van de gestorven en afgemaakte paarden ten opzichte van de eigenlijke leger-sterkte gedurende de laatste 4 jaren, n.1. 4.53°/o in 1907, 4.04'’/onbsp;in 1908, 4.72°/o i” '909 en 2.40“/o 'h 1910, dan zien wij dat ditnbsp;verliescijfer in 1910, zoowel in vergelijking met vorige jarennbsp;bij het Indische leger, als we! met de legers van anderenbsp;tropische en subtropische landen, gunstig is te noemen. (‘)
Het totaal der verliezen in de laatste 4 jaren bij de eigenlijke legerpaarden bedroeg:
Dienstjaar. Gestorven. Afgemaakt. Op reform gesteld. Totaal.
1907 nbsp;nbsp;nbsp;48 (1.75'gt;/o)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;76 (2.787o)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;112 (4.09ö/o)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;236 ( 8.62%)
1908 nbsp;nbsp;nbsp;44(2.34%)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;32(1.70%)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;129(6.86%)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;205(10.9 %)
1909 nbsp;nbsp;nbsp;49(2.49%)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;44(2.23%)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;148 (7.5 %)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;241 (12.22«/o)
1910 nbsp;nbsp;nbsp;26(1.33%)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21 (1.07%)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;136 (6.97%)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;183 ( 9.37%)
In alle rubrieken waren dus de verliezen geringer dan in
het vorige rapportjaar, toen 241 — 183 = 58 paarden meer voor het leger verloren gingen.
Een meer juisten blik op de verliezen bij de Australische f/'oepe«paarden krijgt men door het volgende overzicht voornbsp;het wapen der Cavalerie;
Dientjaar. Gestorven. Afgemaakt. Op reform gesteld. Totaal.
1907 nbsp;nbsp;nbsp;10(1.55%)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14(2.17%)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;42(6.51%)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;66(10.25%)
1908 nbsp;nbsp;nbsp;8(1.28%)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10(7.4l7o)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;46(7.41«/o)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;64(1030%)
1909 nbsp;nbsp;nbsp;12(1.89%)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10(1.57%)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;95(15.-%)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;117(18.46%)
1910 nbsp;nbsp;nbsp;8(1.12%)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9(1.26%)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;94(13.227o)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;111(15.60%)
Het verliescijfer bij dit wapen is dus sedert het vorige jaar met bijna 3% gedaald. Neemt men verder nog innbsp;aanmerking, dat bij het Detachement Lijfwachtdragondersnbsp;te Djokjakarta op een sterkte van 28 paarden op ultimo
(') Bij het Nederlandsche leger bedroeg in 1909 dit verlies 1.65 Vo van de gemiddelde sterkte.
V
-ocr page 249-235
December 13 op reform waren gesteld en dit in hoofdzaak paarden waren einde 1909 als minder gescliikt voor dennbsp;velddienst van het Burgerlijk Bestuur overgenomen, dan isnbsp;dit cijfer van 15.60“/ü verliezen zeker niet geflatteerd. Hetnbsp;wijst op een diensttijd bij het wapen der Cavalerie vannbsp;± O'/z jaar.
Infectieziekten.
Coryza contagiosa eqaorum. Wegens deze ziekte (goedaardige droes) kwamen totaal 45 paarden in behandeling tegen 60 in het vorige rapportjaar. Het meerendeel (36)nbsp;dier paarden behoorde tot die van het Remonte-dépöt.nbsp;Evenals het vorige jaar werden aan deze ziekte geen verliezennbsp;geleden.
Malleus. Aan kwade-droes gingen slechts 6 paarden verloren n. 1. 3 cavaleriepaarden (één te Batavia en 2 tenbsp;Soerakarta), één wagenpaard van een officier, éénnbsp;officiersdienstrijpaard en één treinpaard. De laatste 2 warennbsp;afkomstig van Celebes en werden middels de malleïne-injectie, waaraan veiligheidshalve alle (66 stuks) van Celebesnbsp;teruggekeerde paarden werden onderworpen, opgespoord.nbsp;Blijkt hieruit weer overtuigend het nut van deze inspuiting,nbsp;bovenstaande cijfers laten tevens zien, dat de veterinairenbsp;dienst deze gevreesde ziekte heeft bedwongen.
Wil men een overzicht maken van de verliezen wegens malleus, dan kan voor een goede vergelijking niet verdernbsp;worden teruggegaan dan tot het jaar 1905, want in 1904nbsp;waren de verliezen bij de Treiuafdeeling en de Divisienbsp;Veld-Artillerie te Batavia zoo buitengewoon hoog (o.a.nbsp;43 treinpaarden), dat dit jaar naar een anderen maatstafnbsp;moet worden beoordeeld. Bovendien, pas met ingang vannbsp;1 Augustus 1905 werd aangevangeu met de algemeenenbsp;malleïnisatie.
-ocr page 250-236
Verliezen aan malleus in de jaren 1905 tot en met 1910: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Bovenstaande cijfers behoeven geen nader commentaar. Moeten de gunstige resultaten in de eerste plaats wordennbsp;toegeschreven . aan de stipte uitvoering van de bepalingennbsp;betreffende de malleusbestrijding, en waarbij zeer zeker denbsp;malleïne goede diensten heeft bewezen, niet mag wordennbsp;verzwegen, dat de burgelijke veeartsenijkundige dienst sedertnbsp;korte jaren den strijd tegen den kwade-droes meer ernstignbsp;ter hand heeft genomen en op het voetspoor van het legernbsp;eveneens gebruik maakt van genoemd bacteriënproduct, alnbsp;is het dan ook op een andere wijze, n.1. door indruppelingnbsp;in den conjunctivaalzak. Door het afnemen van den malleus in het algemeen vermindert natuulijk de kans op infectienbsp;voor de legerpaarden.
Dat die infectie van buiten de kazerne moet komen, op welke wijze dan ook, mag als zeker worden aangenomen,nbsp;immers enkele korpsen zijn jaren achter elkaar vrij vannbsp;deze ziekte gebleven. Bovendien, het Australische paardnbsp;brengt den malleus niet mede uit zijn geboorteland. Innbsp;het Remonte-dépöt kwam dan ook tot heden geen enkelnbsp;geval van deze ziekte voor.
-ocr page 251-237
Er zijn ook bij de treinpaarden reeds aanduidingen, dat het leger heeft geprofiteerd van het afnemen van dennbsp;kwade-droes onder de paarden der bevolking. De verliezen aan deze ziekte onder de in 1911 aangekochte 44nbsp;treinpaarden, waren n.1. nihil, terwijl van de 75 paarden innbsp;Mei 1905 eveneens te Batavia en onder geheel dezelfdenbsp;voorwaarden en omstandigheden aangekocht, drie aan dezenbsp;ziekte verloren gingen. In verband met de resultaten vannbsp;een vroegeren aankoop in December 1904, toen van 190nbsp;paarden er niet minder dan 13 moesten worden afgemaakt,nbsp;was men in Mei 1905 reeds tot de conclusie gekomen datnbsp;elk paard, in minder goeden voedingstoestand verkeerende,nbsp;onvoorwaardelijk moest worden geweigerd en handeldenbsp;men dienovereenkomstig; met het gunstige resultaat, datnbsp;van den aankoop in Mei 1905 slechts 4°/o, terwijl van diennbsp;in December 1904 ö.S^o der dieren aan malleus verlorennbsp;gingen.
Malleïne. Behalve de 66 reeds genoemde paarden van Celebes teruggekeerd, werden 44 nieuw aangekochtenbsp;treinpaarden te Batavia door middel van eene onder-huidsche inspuiting van malleïne op kwade-droes onderzocht,nbsp;evenwel met eene geringere dosis dan tot dusverre wasnbsp;geschied. De overtuiging stond n.1. vast, dat de dosisnbsp;verdunde malleïne uit het Geneeskundig laboratorium tenbsp;Weltevreden, welke voor paarden niet hooger dannbsp;1.25 M. 2 ccM., voor die van 1.25—1.35 M. 272 ccM. ennbsp;voor die hooger dan 1.35 M. 3 ccM. bedroeg, voor elk diernbsp;rubrieken zonder nadeel met 72 ccM. kon worden verminderd.nbsp;Het voordeel, dat hiervan werd verwacht, was dat op dezenbsp;wijze het aantal ziek (Z.) en ve/cfuc/zf (V.) reageerende dierennbsp;zou verminderen en dus de paarden vroeger voor den dienstnbsp;beschikbaar zouden zijn.
In verband hiermede werden bij beschikking van den Chef van den Militair Geneeskundigen Dienst dd. 23 Augustusnbsp;1910 de hoeveelheden onderhuidsch aan te wenden verdunde
-ocr page 252-238
malleïne Weltevreden bij genoemde 3 soorten van paarden vastgesteld op respectievelijk IV2, 2 en 2'/2 ccM.
Alvorens de uitkomsten van de inspuitingen bij bedoelde 44 nieuw aangekochte treinpaarden (zie staat V, Va, Vbnbsp;enz.) te vergelijken met die verkregen bij de 75 paardennbsp;in Mei 1905 aangekocht, is het voor een goed begrijpennbsp;van de staten V, Va enz. niet ondienstig de wijze vannbsp;beoordeeling, voor zoover die van de temperaturen afhangt,nbsp;nog eens in herinnering te brengen:
1°. Paarden, bij welke de temperatuur op den 2den dag na de injectie niet stijgt boven 38.4° C., zijn gezondnbsp;(G), ondanks de absolute verheffing op den Isten dag.nbsp;2°. Die, welke op den 2den dag eene verheffing vertoonennbsp;van 1.5° C. of meer boven de gemiddelde vóórtem-peratuur, worden als ziek beschouwd.
3°. Welke niet in deze 2 rubrieken vallen, zijn verdacht. 4°. Een ziek paard wordt pas als gezond beschouwd na 2nbsp;opeenvolgende negatieve reacties. Na ééne negatievenbsp;reactie gaat het in de rubriek verdacht over.
De herhaalde inspuitingen geschiedden bij de in 1911 aangekochte paarden—waar noodig—evenals vroeger, telkensnbsp;na ongeveer 30 dagen. Daar deze paarden geleidelijknbsp;werden aangekocht en bij kleine groepen zijn ingespotennbsp;geworden, zou een vermelden der juiste data aanleidingnbsp;geven tot een groot aantal weinig overzichtelijke staten. Gemakshalve zijn ze derhalve samengevoegd, alle iste injecties,nbsp;alle 2de injecties enz. op afzonderlijke staten. De eerstenbsp;inspuiting geschiedde op 1 November 1910 en de laatstenbsp;(de 6de inspuiting van No. 2) op 5 April 1911, zoodatnbsp;deze 44 paarden, waarvan een gedeelte met de expeditienbsp;naar Timor is geweest, thans (medio September) reeds eennbsp;proeftijd hebben doorstaan van 10 tot 5 maanden. Tot hedennbsp;is van deze dieren geen enkel aan malleus verloren gegaan.
-ocr page 253-
239 | ||
Een overzicht |
van de |
verrichte injecties in 1905 bij de |
72 (van de 75) ten slotte gezond gebleven paarden en bij | ||
de 44 in 1910 |
en 1911 |
aangekochte dieren geeft de vol- |
gende cijfers te |
zien: | |
Aantal |
injecties in 1905. Aantal injecties in 1910—’11. | |
1de injectie |
72 |
44 |
2de |
24 |
9 |
3de nbsp;nbsp;nbsp;„ |
11 |
5 |
4de |
7 |
3 |
5de nbsp;nbsp;nbsp;„ |
5 |
2 |
6de |
3 |
1 |
7de nbsp;nbsp;nbsp;„ |
2 |
— |
8de nbsp;nbsp;nbsp;„ |
1 |
— |
Totaal: |
125 |
64 |
De paarden in 1905 werden derhalve gemiddeld 125/72 = 1.74 maal ingespoten en die van den jongsten aankoopnbsp;64/44 = 1.46 maal, wat een verschil is van 1.74— 1 46 ofnbsp;0.28 maal. Daar de injecties telkens na ± 30 dagen wordennbsp;herhaald, zijn deze 44 paarden dus gemiddeld 0.28 X 30nbsp;= 8'/2 dag korter aan den dienst onttrokken geweest dannbsp;die in 1905 aangekocht. Deze winst moet in de eerstenbsp;plaats worden toegeschreven aan de vermindering van de dosisnbsp;in te spuiten malleïne en in de 2de plaats aan de meernbsp;energieke bestrijding van de kwade-droes door den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, waardoor vermoedelijknbsp;een geringer aantal in lichte mate geïnfecteerde paardennbsp;zijn aangekocht geworden.
Verder blijkt uit deze cijfers, dat nè de 1ste injectie deze paarden gemiddeld 0.46 X 30 dagen = ± 14 dagen aan dennbsp;dienst onttrokken zijn geweest. Voegt men hierbij de 4nbsp;dagen noodig voor de 1ste injectie, dan heeft het onderzoeknbsp;middels malleïne gemiddeld 18 dagen in beslag genomen.
-ocr page 254-240
De directe uitgaven aan fourage bedroegen in dien tijd voor de treinpaarden per stuk ƒ 5.94, zoodat inderdaad omnbsp;de kosten een dergelijk onderzoek niet achterwege magnbsp;blijven. Enkele gevallen van malleus in de stallen en denbsp;verliezen zijn reeds veel aanzienlijker, terwijl men tevens innbsp;aanmerking moet nemen, dat het groote moeite kost voornbsp;ƒ 75.— per stuk treinpaarden aan te koopen. Sedert 1nbsp;November 1910 zijn van het 90 tal, dat benoodigd was,nbsp;niet meer dan de bedoelde 44 aangekocht geworden, terwijlnbsp;ook de sedert enkele maanden in de Preanger-Regentschap-pen aangewende pogingen tot heden geen resultaat hebbennbsp;opgeleverd. Spaarzaamheid met de treinpaarden is derhalvenbsp;voor het leger een gebod, zoodat alles moet worden aangewend om den malleus uit de treinstallen te Meester-Cornelisnbsp;te weren.
Sedert 1905 is de militair veterinaire dienst daarin geslaagd, dank zij de doelmatige quarantaine en de malleïne-inspui-tingen van de nieuw aangekochte of uit besmette strekennbsp;van expeditie terugkeerende dieren.
Naast de onderhuidsche injectie van malleïne werd in den regel ook in een der oogen onverdunde malleïne ingedruppeld. De resultaten daarvan waren niet altijd in overeenstemming met die van de subcutane aanwending. Wel echternbsp;vertoonden de 2 van Celebes afkomstige paarden, welkenbsp;wegens malleus werden afgemaakt, eene duidelijke positievenbsp;oogreactie.
Het gelijktijdig aanwenden van malleïne onder de huid en in den conjunctivaalzak heeft, waar voor een goede beoor-deeling van de oogreactie de dieren opgebonden blijvennbsp;staan, opdat ze het oog niet zullen schuren, aanleidingnbsp;gegeven tot het opmerkelijke verschijnsel, dat de hoogstenbsp;temperaturen op den 2den dag na de inspuiting op eennbsp;later uur vielen, dan dit in het algemeen het geval is. Opnbsp;de staten V, Va enz. blijkt dit minder duidelijk, maar bijnbsp;de paarden van Celebes trad dit sterk te voorschijn.
-ocr page 255-241
Daar liet niet ónmogelijk is, dat de lichte verheffingen boven 38.4° C., welke om 6 en 8 uur ’s avonds werden geconstateerd,nbsp;haar oorzaak vinden in het opgebonden staan der dieren,nbsp;is het dan ook wenschelijk, waar in hoofdzaak op de temperatuur moet worden afgegaan, de paarden niet op te bindennbsp;of in ieder geval uiterlijk 24 uur na de indruppeling van hetnbsp;oog in de gelegenheid te stellen te gaan liggen.
Waren tot heden nimmer nadeelige gevolgen van de inspuiting van de malleïne geconstateerd geworden, in den loop van dit rapportjaar heeft zich in een der garnizoenennbsp;bij een paard een geval voorgedaan, waarbij wel degelijknbsp;aan een schadelijken invloed van de malleïne moet wordennbsp;gedacht. Een Australisch troepenpaard, dat, zooals laternbsp;bleek, aan een abortieven vorm van morbus macitlosus leed,nbsp;werd, nadat de temperatuur weer tot den norm was teruggekeerd, met 2V2 c. c.M. verdunde malleïne ingespoten. Vannbsp;uit de injectieplaats op den linker hals ontwikkelde zichnbsp;een oedemateuse zwelling, welke zich uitstrekte over halsnbsp;en hoofd. In aansluiting hiermede trad bij patiënt een minnbsp;of meer atypische vorm van bovengenoemde ziekte op.nbsp;Het paard herstelde na 2 maanden, maar als gevolg vannbsp;de sterke zwelling aan de linkerzijde van het hoofd gingnbsp;het gelijknamige oog aan panophthalmitis te gronde. Opnbsp;grond van de overgelegde ziektegeschiedenis moet wordennbsp;geconcludeerd, dat de malleïne-injectie de oorzaak isnbsp;geweest van een recidieve van de op weg van genezing zijnde morbus maculosus en dus ook van het verliesnbsp;van een der oogen.
Farcinosis saccharomycotica. Deze ziekte werd 4 malen geconstateerd n. 1. bij een cavaleriepaard en een officiers-paard te Salatiga, bij een officierspaard te Padalarangnbsp;en bij een cavaleriepaard te Djokjakarta. Deze 4paardennbsp;genazen alle. Bij die in eerstgenoemd garnizoen werdnbsp;operatief ingegrepen (zie No. 101 en No. 102 van het Overzichtnbsp;der verrichte heelkundige kunstbewerkingen).
16
-ocr page 256-242
Tetanus. Aan deze ziekte leden 3 paarden, waarvan één herstelde, één werd afgemaakt en één op reform moest wordennbsp;gesteld.
In ruime mate werd evenals vorige jaren gebruik gemaakt van voorbehoedende inspuitingen met antitetanus-sernm.
Surra. Aan deze ziekte gingen drie paarden verloren tegen 19 in het vorige jaar. Twee waren van het 3denbsp;Eskadron cavalerie te Batavia en één van de Divisienbsp;artillerie te B a n j o e-B i r o e.
Omtrent de gevallen te Batavia werd het volgende medegedeeld:
„Omstreeks 5 uur in den namiddag van den 7deii Februari „•werd het paard No. 883 naar den ziekenstal gezondennbsp;„wegens gestoorden eetlust en met geringe oedemateusenbsp;„zwelling van onderborst, buik en ledematen.
„Bij onderzoek bleek de temperatuur 40.8° C. en het „aantal polslagen 60 te zijn. De conjunctivae waren innbsp;„lichte mate icterisch en de gang was waggelend en krachte-„loos. Op grond hiervan werd het vermoeden uitgesprokennbsp;„met surra te doen te hebben. Dit vermoeden werd door hetnbsp;„microscopisch onderzoek van het levende bloed bevestigd.nbsp;„Tal van trypanosomen waren in het praeparaat aanwezig.
„Onmiddellijk werd besloten nog dienzelfden avond aan „te vangen met het 7 daagsch thermometrisch onderzoeknbsp;„van alle paarden van het eskadron, van de garnizoenszie-„kenstallen en van de in de nabijheid van het cavalerie-„kampement gelegen officiersstallen. Hierbij vertoonden denbsp;„paarden No. 299 en No. 268 respectievelijk een temperatuurnbsp;„van 41.2° C. en 38.9° C. Het eerste bleek eveneens aannbsp;„surra te lijden. De twee zieke paarden werden den vol-„genden morgen afgemaakt. Bij de voortgezette temperatuurs-„opnamen gaf alleen nog het paard No. 904 wegens lichtenbsp;„temperatuursverheffing aanleiding om uit den troepenstalnbsp;„te worden verwijderd. De temperatuur van No. 268 wasnbsp;„spoedig weer normaal en een cavia met bloed van dit
243
„dier ingespoten bleef gezond. Het paard No. 904 werd „later (12 April d.a.v.) wegens malleus afgemaakt.
„Na 7 dagen werden de maatregelen bedoeld bij artikel „41 ö, sub B, van het Reglement voor den militair veteri-„nairen dienst weer opgelieven.
„Verdere gevallen van deze ziekte deden zich in het „garnizoen niet voor.
„Op welke wijze deze 2 paarden geïnfecteerd zijn geworden, „is niet bekend, doch daar surra vrij algemeen verbreidnbsp;„onder het hoornvee op Java voorkomt, kan bij de oefe-„ningen op het Koningsplein, waar dagelijks veel magernbsp;„uitziende runderen worden geweid, zeer goed de infectienbsp;„tot stand zijn gekomen.”
Aangezien de 2 zieke paarden geen nevenpaarden waren— zij stonden 7 standplaatsen van elkaar verwijderd—is hetnbsp;niet waarschijnlijk, dat het eene door het andere op stalnbsp;geïnfecteerd is geworden. Meer voor de hand ligt denbsp;veronderstelling, dat zij bij de oefeningen tegelijkertijd besmetnbsp;zijn geraakt. Bovendien, de ondervinding heeft hiernbsp;geleerd, dat het infectiegevaar op stal niet bijzonder grootnbsp;'s. Herhaalde malen toch is geconstateerd, dat onder denbsp;paarden van eén korps of van een groote stalhouderij éénnbsp;op zichzelf staand geval van surra voorkwam. Ook in 1910nbsp;werd dit weer te Banjoe-Biroe waargenomen. Na hetnbsp;op 23 Januari aldaar geconstateerde surrageval kwam geennbsp;onkel meer voor.
Uit de vermelde data blijkt dat in tegenstelling met in 1909, toen alleen surra in het laatste kwartaal voorkwam, thans de 3 paarden in het eerste kwartaal verlorennbsp;Ringen.
Wegens hyphomycosis-destniens werden 6 paarden (zie, aanteekening achter 104 van staat IV) behandeld. Eénnbsp;^ezer dieren, een treinpaard op Atjeh, werd afgemaakt,nbsp;lorwijl de overige herstelden. Bij een drietal werd operatiefnbsp;ingegrepen.
-ocr page 258-244
Chronische constitutioneele ziekten.
Osteomalacie. Wegens deze ziekte werden 73 paarden, waaronder 5 van officieren, behandeld. Van deze genazennbsp;18, werden 12 (troepenpaarden) op reform gesteld en blevennbsp;43 in behandeling. Bovendien was een zeer groot aantalnbsp;als min of meer verdacht van deze ziekte „in observatie”.
Aangezien omtrent de diagnostiek van deze ziekte bij de paardenartsen verschil van meening bestond, werd in denbsp;maand Juli de dirigeerend paardenarts W. van der Burg innbsp;commissie gezonden met de opdracht in de bereden garnizoenen op Java, met uitzondering van Soerabaja, eennbsp;onderzoek in te stellen naar den stand der osteomalacienbsp;onder de troepenpaarden, zoo mogelijk meer uniformiteit innbsp;de wijze van diagnosticeeren te brengen en c. q. na afloopnbsp;de noodige voorstellen te doen.
Omtrent de bevindingen van dezen hoofdofficier zij het volgende medegedeeld:
Van de 1011 onderzochte Australische troepenpaarden bleken er in de maand Juli 45 = 4.4 “/o osteomalacienbsp;te lijden. Slechts een gedeelte van deze dieren verkeerdenbsp;in een toestand, welke ze ongeschikt maakte voor allenbsp;diensten. Het meerendeel kon lichte diensten volgen ennbsp;ettelijke paarden maakten — in weerwil van duidelijke kaakver-schijnselen — alle diensten mede. Bovendien werd een 87-talnbsp;dieren (8.6 °/o) op grond van twijfelachtige kaakveranderingennbsp;beschouwd als verdacht te zijn van aan deze ziekte te lijden.nbsp;Deze dieren volgden alle diensten.
Het percentage zieke paarden liep bij de beide bereden wapens niet van beteekenis uiteen, terwijl geconstateerdnbsp;werd, dat zoowel zieke dieren voorkwamen onder die, welkenbsp;van Australië naar het Remonte-dépöt tePadalarang,nbsp;als wel onder die, welke direct naar Sa 1 ati ga en Banjoenbsp;Bi roe waren gedirigeerd geworden. De ziekte is derhalvenbsp;niet aan één bepaald garnizoen gebonden.
245
Waar omtrent de oorzaak van de osteomalacie de mee-ningen van de deskundigen nog uiteenloopen, werd op verzoek van bet Departement van Oorlog deze aangelegenheid aan het Veeartsenijkundig laboratorium te Buitenzorg in onderzoek genomen. In afwachting echternbsp;tot dienaangaande meer licht is verspreid, werden metnbsp;ingang van 1 December 1910 bij wijze van proefnemingnbsp;voor den tijd van 6 maanden de volgende maatregelennbsp;genomen;
1. nbsp;nbsp;nbsp;Het ration gras werd voor alle uitheemsche troepenpaarden verhoogd'met 5 K.G., dus gebracht op 30 K.G,
2. nbsp;nbsp;nbsp;Voor de zieke en verdachte dieren werd dit verhoogdnbsp;tot 35 K.G.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Aan alle uitheemsche paarden werd gedurende de eerstenbsp;4 werkdagen in de week 40 gram voederkalk (per dag)nbsp;verstrekt.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Tot den volgenden Oostmoesson werden de dienstennbsp;der troepenpaarden zooveel mogelijk beperkt.
Uit de resultaten van deze proefneming mogen nog geen positieve conclusies worden getrokken, aangezien denbsp;legerpaarden, doordat in 1910 geen groote manoeuvresnbsp;werden geliouden, reeds sedert 1 Augustus 1910 tot dennbsp;Oostmoesson 1911 in bijzonder gunstige omstandighedennbsp;hebben verkeerd, wat zeer zeker aanzienlijk heeft medegewerkt tot het verlagen van het ziektecijfer. Ditnbsp;bedroeg n. 1. in Mei 1911 slechts 21 (2‘’/o), terwijl daarentegen dat voor de verdachte dieren was gestegen totnbsp;102 (10%).
Gedurende de 9 maanden van Juli 1910 —April 1911 hadden de volgende mutaties plaats:
Ziek ultimo Juli 1910......... . Ab \
Bijgekomen..............12 nbsp;nbsp;nbsp;j
Hersteld..... 2 nbsp;nbsp;nbsp;J
Verbeterd en in de rubriek „verdacht” overgegaan. 18 nbsp;nbsp;nbsp;}
Gestorven...............1 nbsp;nbsp;nbsp;1
-ocr page 260-246
Afgemaakt............. . nbsp;nbsp;nbsp;1 )
57.
Op reform gesteld...........14 [
Ziek ultimo April 1911..........21 1
Ouder de overige ziekten trekt de aandacht het hooge cijfer achter podotrochlitis (56) en arthritis et periarthritisnbsp;(216), totaal 272.
Dit totaal was in de laatste 9 dienstjaren als volgt:
1910. nbsp;nbsp;nbsp;.......... • nbsp;nbsp;nbsp;. 272
Reeds vroeger (in 1906) is er op gewezen, dat de stijging van dit cijfer verband houdt met het binnentreden van hetnbsp;Australische paard in het leger. Voor 1910 is deze vermeerdering inderdaad bedenkelijk. Dat een gedeelte dezernbsp;aandoeningen van de gewrichten met de osteomalacie innbsp;verband staat, is niet geheel onwaarschijnlijk.
Het hooge cijfer (619) achter in observatie wordt in hoofdzaak verklaard door het groote aantal paarden vermeldnbsp;als verdacht van aan osteomalacie te lijden op grond vannbsp;zeer geringe of twijfelachtige afwijkingen aan de onderkaaknbsp;en door het aanzienlijk aantal paarden, dat in de garnizoenennbsp;aan een malleïne-injectie werd onderworpen. Ten eindenbsp;een beeld te geven hoe men aan dit hooge cijfer komt,nbsp;volge hieronder een gespecificeerde opgave voor het garnizoen Batavia.
Ter malleïnisatie.......... 117
-ocr page 261-247
2
39
2
5
165
Als verdacht van surra. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Als verdacht van osteomalacic .
Wegens vermagering.....
Wegens andere ziekten ....
Totaal. . .
Behalve tal van kleinere operaties werden door de paardenartsen in de verschillende garnizoenen de volgende in staat IV nader omschreven heelkundige kunstbewerkingennbsp;verricht;
Trepanaties...........
Overige operaties aan het hoofd. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Operaties aan de luchtwegen.....
Operaties aan de geslachtswerktuigen . .
Neurectomieën..........
Exstirpaties van tumoren.......
Periosteotomieën.........
Overige operaties aan romp en ledematen
Totaal . nbsp;nbsp;nbsp;.
4
2
2
3
72
13
2
7
105
Het groote aantal neurectomieën trekt hierbij de aandacht en staat natuurlijk in nauw verband met het groot aantalnbsp;gevallen van podotrochlitis en arthritis et peri-arthritis.
Behalve dat éénmaal neurectomie van den nervus me-dianus werd verricht en 4 maal de operatie volgens Bosi, werd bij 38 troepen-en officierspaarden 68 maal de geleidingnbsp;verstoord van den nervus digit, cominun. of van een dernbsp;rami van deze zenuw.
Niet minder dan 14 maal moest op nieuw worden geopereerd, omdat de zenuwgeleiding hersteld was en opnieuw kreupellieid was opgetreden. Éénmaal werd getracht doornbsp;middel van een alcohol-injectie in de blootgelegde zenuwnbsp;verbreking van de geleiding te verkrijgen. Het resultaatnbsp;was echter niet blijvend.
Te Batavia meent men opgemerkt te hebben dat bij paarden, waarbij de wondgenezing p. p. i. is geschied, de
-ocr page 262-248
kans op de vorming van een z.g. nenrofibroom het grootste is. Ten einde een herstel van de geleiding zooveel mogelijknbsp;te voorkomen, wordt naar de methode Schlösser het peri-phere zenuwuiteinde met een Pean’sch pincet aangevat ennbsp;al trekkende getordeerd, zoodat zonder de operatiewond tenbsp;vergrooten een zoo lang mogelijk stuk kan worden verwijderd.
Bij onderzoek aan het Geneeskundig laboratorium te Weltevreden van geëxstirpeerde neurofibromen bleek,nbsp;dat inderdaad de zenuwgeleiding ten volle hersteld was.nbsp;De directeur dier inrichting Dr. J. de Haan vermeldt dienaangaande in het QeneeskundigTijdschrift voor Nederlandsch-Indië Deel LI, aflevering I, bladzijde LXI het volgende:
„Bij paarden, die tengevolge van hoefaandoening kreupel „zijn, verrichten de paardenartsen neurectomie, waarbijnbsp;„meerdere centimeters van de zenuw worden geëxcideerd.nbsp;„De kreupelheid keert dikwijls terug (na 6—8 maanden),nbsp;„zoodat zich nieuwe zenuwelementen moeten ontwikkeldnbsp;„hebben. Onderzoekt men in zoo’n geval een dergelijkenbsp;„zenuw, dan vindt men dat volkomen regeneratie van hetnbsp;„zenuwweefsel heeft plaats gevonden.”
Ten slotte zij nog opgemerkt, dat de aanwezigheid van een neurofibroom en het terugkeeien van de kreupelheidnbsp;nog niet noodwendig tot een herhaalde operatie behoeft tenbsp;leiden. Meermalen is waargenomen, dat na eene driedaag-sche irrigatie met koud water de kreupelheid was verdwenen.nbsp;In zulke gevallen moet worden gedacht aan een kneuzingnbsp;van de zenuwverdikking en niet aan een kreupelheid veroorzaakt door het weder opnemen in het zenuwgeleidings-gebied van de oorspronkelijk zieke plaats. Men doet dusnbsp;verstandig bij dergelijke patiënten niet onmiddellijk naarnbsp;het mes te grijpen.
ï'ii;
III.
VERDEELING
VAN DE
CIJFERS DER BEHANDELDE PAARDEN EN MUILDIEREN
VOLGENS DE ZIEKTEN.
-ocr page 264-Aard der ziekte.
I. Jnfevtie-ziekteii. Pyaemia ......
Septichaemia.....
Coryza contagiosa equorum Morbus maculosus.
Malleus..........
Farcinosis saccharomycotica . .
Influenza.........
Pleuro-pneuinonia contagiosa .
Tetanus..........
Surra...........
Erysipelas.........
Oedema malignum......
Stomatitis pustulosa contagiosa. Aktinomycosis.......
Hyphomycosis destruens .
Anthrax. .......
Andere infectie-ziekten .
II. Vonutitiitioneele ziekten.
Anaemia...........
Leukaemia..........
Diabetes insipidus.
Osteomalacic. . . Haenioglobinaemia.
Sarcomatosjs et carcinomatosis
Melanosarcomatosis......
Andere constitutioneele ziekten. III. Ziekten van het zenimnbsp;stelsel.
Encephalitis et meningitis. . . Hydrocephalus chronicns. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Transporteeren .
250
251
Afgemaakt.
D
'---¦O ••nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 lt;v
1 nbsp;nbsp;nbsp;i
2 nbsp;nbsp;nbsp;l'
Op reform gesteld.
Blijven onder behandeling.
Artil
lerie,
CJ I lt;U
•O
10
12
o I 2 quot;! H ' -5
OjSior! t-
12
17
15
17
Artil
lerie.
(O j Q.'
q;
21
22
250
251
Coryza contagiosa equoruni Morbus maciilostis
Malleus
Farcinosis saccharomycotica .
Influenza........
Pleuro-pneuinonia contagiosa l'etanusnbsp;Surra
Erysipelas. . . .
Oedema malignum Stomatitis pustulosa contagiosa.nbsp;Aktinoniycosis
tiyphomycosis destruens . Anthrax
Andere infectie-ziekten JI. Constitutioneels zieikten.nbsp;Anaemianbsp;Leukaemianbsp;Diabetes insipidus
Osteomalacie Haenioglobinaemia.
Sarcomatosjs et carcinomatosis
Melanosarcomatosis......
Andere constitutioneele ziekten III. ZieJkten van Itetnbsp;stelsel.
Encephalitis et meningitis Hydrocephalus chronicus.
-ocr page 266-•o
o
3^^
500
3 - .
03 ^ D. w* * ^
. . 3
N =: lt; amp; 5; 2
= re 3- = =¦• “ re
;3D
vgt; 5 O'S.
O. rr “•
2.lt;^ CTCD Z‘3''o “quot;^3'T3®3;2: —
W S.’S 'S. £• s
ÜS
.2! ^ Cc gt;??.nbsp;O
2 i
2.3
rt) O)
?r 3
Ë. 2. ^ 'lt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IT *
w o 3
—• /n
quot;0
rti
o- 3*
O C[Q. ‘
3 C/5 ft} -a
“O
o
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
\ ^\\\ T oVe^ïxV. |
AJl
m- -ïia V \-va\ A \^.. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Aanmerhhif/en»
“O
o
_ 3 3 nbsp;nbsp;nbsp;3 fti
S-wS’o S-2.
Ü3
: Q. ZT.
S' N =: lt; E: 5; °
3 rD ~ c 1?; C/3 • ^nbsp;n n
lt;v
^ o 5 cfl
gt;. • C: *
V.
‘
gt; -o -u
s-N) nbsp;nbsp;nbsp;onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;sS
^ nbsp;nbsp;nbsp;TOnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ü.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5-
5 g nbsp;nbsp;nbsp;Mnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fl,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!“
^ nbsp;nbsp;nbsp;9»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;O
S)
, nbsp;nbsp;nbsp;gt;lt;:ra2:g;lt;;gt;
H « = O’S. 2 re'lt;¦3 ¦nj-t-D.-»—.n^^onbsp;,N 2. lt;Tgt; o- ;:’ -• —*0
S; !S) 2_ « O) «¦§ TO -• 2
ïï.3
rD ra ?r =
o»
rD
Cb
«gt;*.
T3
O
lt;??. • | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
/ / / / |
/ |
/ |
/ / / / |
/ |
/ / |
/ / TT |
quot;7“ |
-r |
/ / - / / |
/ / |
// Cavalerie. | |||
co |
/ |
/ / / |
/ |
/ |
/ / / / |
/ |
/ / |
1 1 1 1 |
/ |
/ |
/ / - / / |
1 Paarden. nbsp;nbsp;nbsp;; S 5* |
O ra | |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 |
1 1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 1 1 |
1 |
1 |
M ( M |
1 1 |
Muildieren. ' 2 r | |
1 |
1 1 1 |
¦ 1 |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 — ^ |
11 1 1 |
1 |
1 |
1 11 M |
1. 1 |
Officierspaarden. |
O | |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
MM |
1 |
1 |
Mill |
1 1 |
Mil. transporttrein. |
lt; ra |
co |
1 |
1 1 1 |
^ ¦ |
1 |
1 1 1 |
1 |
MM |
1 |
1 |
11 1 1 1 |
1 -- |
Remonte-depót |
3 | |
00 - |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 1 |
1 |
.—4 — |
MM |
1 |
1 |
1 1 to 1 1 |
— to |
Totaal. | ||
1 |
1 1 1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
11 1 1 |
1 |
1 |
1 1 1 11 |
1 üt |
Cavalerie. | ||
1 |
1 1 1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 1 1 11 |
1 — |
Paarden. nbsp;nbsp;nbsp;n 5quot; |
gt; | ||
1 |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
Mill |
1 |
Muildieren. S'r |
cf? | ||
to — |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 11 |
1 |
1 |
1 11 11 |
1 tOn- |
Officierspaarden. |
3 5 TT |
to |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
MM |
1 |
1 |
11 1 1 1 |
1 to |
Mil. transporttrein. | |
1 |
1 |
1 l 1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 11 1 |
1 |
1 |
1 1 11 1 |
1 1 |
Remonte-depót. |
r*“ |
0 H- |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 11 1 1 |
1 Oh- |
Totaal. | ||
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 i 1 1 |
1 |
1 |
1 1 1 11 |
1 to |
Cavalerie. |
O | ||
to 1 |
1 |
I 1 1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 11 1 |
1 |
1 |
1 1 1 11 |
1 to |
Paarden. ' S ^ | |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 11 1 |
1 |
1 |
1 1 |
Muildieren. ! rT'-f |
0 | ||
1 |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
11 11 |
1 |
1 |
1 11 1 1 |
1 1 |
Officierspaarden. |
3 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
MM |
1 |
1 |
1 1 1 1 1 |
1 1 |
Mil. transporttrein. |
OQ ra |
to |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 1 1 |
1 |
—4 |
1 1 1 1 1 |
1 |
Remonte-depót. |
¦ ?D |
1 |
1 1 |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
11 1 1 |
1 |
1 1 1 11 |
1 cn |
Totaal. |
o. | |||
*0 |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 11 1 |
1 |
1 |
1 1 11 1 |
i ^ |
Cavalerie. |
ro | |
to 4^ |
1 1 1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 1 1 1 |
1 g |
Paarden. nbsp;nbsp;nbsp;g- gt; |
lt; ra | ||
1 nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11 MM 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 11 1 11 1 |
Muildieren.' P T |
S-2 | ||||||||||||
^ H- |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 ,1 |
MM |
1 |
1 1 1 1 |
1 Jli. H- |
Officierspaarden. |
3’ Cl CTQ ^ cr | ||
1 11 11 1 11 11 1 1 11 1 1 11 1 1 1 11 1 1 1 1 |
Mil. transporttrein. | |||||||||||||
to |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
MM |
1 |
1 |
11 1 1 1 |
1 10 |
Remonte-depót. |
3* |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
-Ml |
1 |
1 1 to 1 1 |
1 |
Totaal. |
T | |||
Aaiinierkiiif/eii. |
= s
2: o nbsp;nbsp;nbsp;onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=•
M nbsp;nbsp;nbsp;onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=
orq
gt; 03 CA a;-n m o z
= »wgt;lt;CT3gt;lt;ngt;
D. ET o 0-5 S2.quot;° 2 5. 2 o 2's 3: ?
^ 3?; fi) 2 —*lt;
fD nbsp;nbsp;nbsp;ZT.
7T . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. O c/J .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
00
as aj V) Vi
to 0 |
1 |
co 1 co — 00 O) 1 nbsp;nbsp;nbsp;co |
1 |
1 |
CO 1 |
1 1 |
- |
1 1 |
1 nbsp;nbsp;nbsp;W 1 CO 4i. |
— cn |
Cavalerie. | ||||
to co |
OI 1 to o 1 1 1 |
1 1 |
to |
to I |
1 1 |
1 ¦ |
1 1 |
1 |
43^ — |
cn |
1 ^ 1 05 |
Paarden. | |||
1 |
1 |
1 1 1 1 1 M |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 1 |
1.1 |
1 |
1 1 |
Muildieren. ^ 2 T |
ro ' | |
-J 0 |
-1 1 1 1 |
1 1 ^ |
to |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
I nbsp;nbsp;nbsp;W 1 1—‘ 0 -sO |
1 0 Oi |
05 0-» |
1 cn ^ 1 cn VI |
Officierspaarden. |
3* ¦ | ||
4:^ co |
i |
M --4 1 1 1 |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1 04 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 1 ^ |
1 Oi |
1 |
I to 1 to |
Mil. transporttrein. |
a. j n o. 1 |
co |
— 1 to S 1 1 to |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1 05 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 — 3 |
1 00 |
1 |
1 f:3 |
Remonte-depot. | ||||
“O to 0 |
1 1 |
0 — 43^ to 1 ^ CJt |
1 |
CJt |
CJt 1 |
1 1 |
- |
1 1 |
1 — OO^o |
^ 4^ cn 0 w |
“O ugt; |
CO CJt ^ 1 |
Totaal. | ||
co “O |
co 1 co — 00 co 1 — co |
t |
1 |
CO 1 |
1 1 |
- |
1 1 |
1 1 CO 4^ |
— to |
05 |
-0 — 0 |
Cavalerie. | |||
3 co |
0, 1 toS 1 1 1 |
1 1 ë |
to |
to I |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 0500 |
to 0 |
cn |
1 s |
Paarden. nbsp;nbsp;nbsp;r-gt; ______ nbsp;nbsp;nbsp;2 a. | |||
1 |
1 |
1 1 1 1 1 1 1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 I |
Muildieren. 2 T | ||
0 IVJ |
-1 1 1 1 |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1 -4 |
to |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 -Êê. |
1 COto |
05 ugt; |
1 cn tv) |
Officierspaarden. |
ro 1 V5 | ||
co |
11-c1 LI |
1 1 0: |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 - |
1 O) |
1 |
I 1 0 |
Mil. transporttrein. |
ft s | ||
to 4^ |
\ |
—• \ ^o3 \ \ to |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(35 |
. |
1 1 |
1 1 1 |
1 |
1 |
1 1 |
1 -- To |
1 GO |
1 |
1 05 1 cn |
Remonte-depót. | |
0» |
\ nbsp;nbsp;nbsp;— cc» \nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;\nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-A \ nbsp;nbsp;nbsp;^ 4-- ~A \ —^ %3V \ —^ VA |
CJV |
\ |
\ \ \ |
\ - |
^ nbsp;nbsp;nbsp;\nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-A ^ |
^To\.a.a\. |
1 | |||||||
/ ///////// / |
/ |
¦ '/ quot;/quot;/! n ! |
TTTTTT |
/ 05 |
/ |
/- |
~ff C'.il-.iU i/c- |
/ | |||||||
^ / / / 7 / / / / |
/' / / |
/ |
1 1 |
/ / / |
/ / |
/ |
/ / |
/ / 10 |
/ - |
/ |
/ CO |
II Paarden. , S ^ |
/ 0 / | ||
¦/ |
/ |
! 1 1 1 1 1 1 |
/ / / |
/ |
1 1 |
/ / |
ƒ |
/ |
/ / |
/ / / |
/ / |
/ |
/ l__l |
Muildieren. 1 n -p |
' CD nbsp;nbsp;nbsp;; c/3 |
1 |
1 1 1 1 1 1 1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 1 |
1 |
1 |
1 |
Officierspaarden. | |||
co |
1 |
1 1 1 1 1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1 CO |
1 1 |
1 |
1 1 |
Mil. transporttrein. |
n | |
1 |
1 1 1 1 1 M |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 CO |
Remonte-depót. | |||
00 N3 |
1 1 1 1 1 1 1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1 Cn |
1 cn K- |
1 |
1 OOh- |
Totaal. | |||
Cn |
1 1 1 1 1 1 1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 cn |
Cavalerie. | |||
1 1 M 1 M |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 ^ |
Paarden. nbsp;nbsp;nbsp;S' ^ |
gt; | |||
I- |
1 1 1 1 II 1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Muildieren, p y | |||
to ^ |
1 1 M 1 1 1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 to - |
Officierspaarden. |
B | ||
1 1 1 1 1 1 1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 to |
Mil. transporttrein. |
as | |||
¦l |
1 1 1 1 1 1 1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
I' 1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Remonte-depót. | |||
0- |
1 1 1 1 1 1 1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 1 |
1 1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 Oh- |
Totaal. | |||
1 1 1 1 1 1 1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 1 |
1 1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 3 |
Cavalerie. |
0 | |||
to 1 |
M 1 1 M 1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 1 |
1 1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 to |
Paarden. nbsp;nbsp;nbsp;re ï* | |||
1 1 1 1 1 1 1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 1 |
1 1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Muildieren, rë p |
o' | |||
1 |
1 1 1 1 1 M |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
l-l 1 |
1 1 |
1 1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Officierspaarden. |
i | ||
1 |
1 II 1 1 1 1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 |
1 1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Mil. transporttrein. |
CTQ (Tgt; C/3 a | |||
1 1 1 M 1 1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 to |
Remonte-depót. | ||||
-0 |
M 1 1 1 M |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 1 |
1 1 1 |
1 1 ¦ |
1 |
1 3 |
Totaal. |
Cl | ||
to |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1 l CO 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 |
1 1 - |
1 |
1 1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 3 |
Cavalerie. |
ro | ||
to co |
1 1 1 1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 1 |
1 1 - |
to 1 |
1 |
1 |
Paarden. ^ g-gt; |
lt;* ro | ||
1 |
1 1 1 1 1 1 1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Muildieren.: 2 T |
^2 | ||
1 1 1 1 1 1 1 |
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 1 |
! nbsp;nbsp;nbsp;1 to tv) |
1 1 |
1 |
1 nbsp;nbsp;nbsp;^ h- |
Officierspaarden) |
Cl CfP ^ O* (V 3* as | |||
1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 1 |
111 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Mil. transporttrein, | |||||
1 1 M 1 1 1 |
1 |
1 1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
111 |
1 1 |
1 |
1 1 |
Remonte-depót. | ||||
05 |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 Ot 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 |
1 1 to |
1 |
1 1 |
1 1 1 |
1 1 |
1 |
1 1 |
I 1 CO tv) |
to 1 |
1 |
1 |
Totaal. |
3 i | |
Aaiimeflriuffeii. |
ÏL o c “•
UI
. w TI 5'
s = ngt;
2 • | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Officierspaarden. Mil. transporttrein. |
Remonte-depót.
Totaal.
Cavalerie.
Paarden.
ir gt;
Muildieren. ‘ pgt;' r
Officierspaarden.
Mil. transporttrein.
Remonte-depót.
Totaal.
Cavalerie.
Paarden.
Muildieren. S'^
Officierspaarden.
Mil. transporttrein.
Remonte-depót.
Totaal.
Cavalerie.
Paarden.
Muildieren. P ~
Officierspaarden!
Mil. transporttrein,
Remonte-depót.
Totaal.
Autunerl,iii(/en.
T3T3 O onbsp;Q. o.nbsp;o o
Q. O.
rD rt)
ooo
p lt; 5 =
quot;TDT) o o
Q. O. O Onbsp;O. Q.
O agt;
N quot;15 n P ii. o ngt; - o T3 o D. O O. ^3:gt;crn o n ngt; nbsp;nbsp;nbsp;— ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;T) cr-a nbsp;nbsp;nbsp;*0 onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;s re nbsp;nbsp;nbsp;fijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n quot; “ nbsp;nbsp;nbsp;2. n.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5 O o 3 ® S* - ^ Pquot; 2 P — 2'quot; ¦§ I iI | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
K3 Oi N5 |
Behandeld. Hersteld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pododermatitis superficialis . . Pododerniatitis haeniorrhagica. Pododermatitis parenchymatosa. Pododermatitis rheumatica • . Pododermatitis chronica verrucosa Podotrochlitis....... Ziekten van den hoornschoen . |
|
6^' 227- |
Aard der ziekte.
Per transport. . nbsp;nbsp;nbsp;.
Irido-chorioiditis chronica. . nbsp;nbsp;nbsp;,
Panophthalmia.......
Morbi lentis........
Nenro-retinitis.......
Atropliia nervi optici ....
Vitia refractiüiiis......
Andere ziekten van het gezichtsorgaan ..........
JX. Ziekteu, van hM gehoor orgaan.
Otitis...........
Othaeniatoma.......
Overige ziekten van het gehoororgaan ..........
X. Ziekten van de h uid en den hoef.
Dermatitis erythematosa . . nbsp;nbsp;nbsp;.
Dermatitis contusiformis. . .
Eczema. Urticaria.nbsp;Alopecia.nbsp;Herpes.nbsp;Scabies.
Transporteeren.
Gestor ven. Afgemaakt. Op reform gesteld. Blijven onder behandeling. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
17
-ocr page 272-•a
o
fïgt;
fD
X^'X’V^X a c ¦
= B ^ o
quot; nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V.
(y) aj
^ nbsp;nbsp;nbsp;c/5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;o*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;C
3 nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3
dCTQ nbsp;nbsp;nbsp;z-Snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rD
Ö5 nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ö3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;--nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;“
a
ngt;
o*
Q- o 2 ^
DD
3
Zquot;. nbsp;nbsp;nbsp;c/5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Z.' Z.
c/3 H nnbsp;3 3nbsp;O Q.nbsp;^ O
(V
CA
O O
3
amp;5
ftJ
C«
3
as
• nbsp;nbsp;nbsp;lt;T) o
-'gt;• nbsp;nbsp;nbsp;T-
rtgt;
*o
Crt* 5
* CfQ
Q. O
; o'
^3. O
ta.
Z. c as
as
as
o*
CA
?r
a quot;U 3 *Tgt;
N
n‘
?r
-?*. Oc © © ©-• S 2? S' •«» Cl rt) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
to CJi CD |
MHi
-ocr page 273-Ui
CO
co
(J5 co ^ nbsp;nbsp;nbsp;C?gt; CD
gt;2 W O
HO
K «S-
fD
| |||||||||||||||||||||||||||||
— to^: Officierspaarden. tOtAgt; -J o li .__1__ |
CO
05 Qc s co (O oj 00 Mil. transporttrein. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
to CJl co |
263
263
---------------; ¦---- - ----- - | |||
¦ lt;u B E |
Wapen |
Aard en oorzaak van |
Aard der kunst- |
3 |
het lijden. |
Indicatie. nbsp;nbsp;nbsp;bewerking, lichaamsdeel, | |
' *0 |
en hoefnummer. |
datum van ontstaan. |
1 nbsp;nbsp;nbsp;datum. |
gt; |
1 |
TREPA
Trepanatie van het an-tr.iim Highmori d. en uit' stempelen van de ziekenbsp;kies.
7
Beloop.
vone methode met lo-. -auaesthesie. Extractie ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'Hogelijk, daar de
Van de kies te kort i 's.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I
Gunstig.
quot;aakt op 5 cM. afstand ; | t tusschenliggende stuk inbsp;quot;a^ri quot;'^Kgebetteld, waar-Vrnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;oncha door torsie!
erwijderd. Irrigatie met j
¦'dstringentia. nbsp;nbsp;nbsp;|
Gunstig.
5 dagen uitvloeiing opgehouden.
P't liet staande dier met ¦ Veel pus ontlast. 30—XI (I Vale anaesthesie. Irriga- i afscheiding opgehoudennbsp;V niet lauwwarme phy- en operatiewond latennbsp;oiogische keukenzoiit-vplossing.
Gunstig.
|
lt;U b/) C £ cd • lt; |
J. A. Gunst, Salatiga.
Hersteld.
12—111.
J. V. Slooten, Salatiga.
Hersteld. 2—III.
J. van Duim, Padalarang.
Hersteld. 30—IV.
J.C. Nunians, Batavia-
Hersteld.
5-XII.
J. N. A. C. Scheepens,nbsp;Batavia.
Hersteld.
12-11.
262 nbsp;nbsp;nbsp;263
m ti - |
• | ||
t! 1 |
Wapen |
Aard en oorzaak van |
Aard der kunst- |
het lijden, |
Indicatie. nbsp;nbsp;nbsp;1 bewerking, lichaamsdeel, | ||
|f gt; |
en hoefnummer. |
datum van ontstaan. |
1 ! nbsp;nbsp;nbsp;datum. |
Methode gevolgd. *^ijzondere opmerkingen.nbsp;Verdere behandeling.
Beloop.
Afloop, datum vannbsp;herstelnbsp;of overlijden, doodsoorzaak.
Naam van dennbsp;operateur,nbsp;plaatsnbsp;der ziekeninrichting.
Officierspaard. |
Caries dent., niolarisl. d. |
Indicatie morbi. |
Trepanatie van het an-tr.um Highmori d. en uit-stempelen van de zieke kies. 7 I. |
ewone methode met lo-.'eanaesthesie. Extractie ,mogetijk, daar denbsp;joon van de kies te kortnbsp;Was. |
Langzame genezing. Alveolus geregeld met caoutchouc afgesloten. |
Hersteld. 12-III. |
J. A. Gunst, Salatiga. | |
Idem. |
Empyesis conchae supe-rioris d. |
Idem. |
Trepanatie van het o* nasale en verwijdering vai'nbsp;de concha. (Datum nie'nbsp;vermeld.) |
- |
E^cale anaesthesie. Twee epanatie-openingen ge-.quot;arfkt op 5 cM. afstand ; ' liisschenliggende stuk iia^d quot;'^Sgebeiteld, waar-y de concha door torsienbsp;aj'^wijderd. Irrigatie met ¦'dstringentia. |
Gunstig. |
Hersteld. 2—III. |
J. V. Slooten, Salatiga. |
Remonte-depót. No. 542. |
Fistula na fractuur oss. nas. |
Idem. |
Trepanatie en verwijde' ring sequesters. 15-IV. |
P^Wone methode. Chloro-°’'ni-narcose. |
Gunstig. Na 5 dagen uitvloeiing opgehouden. |
Hersteld. 30—IV. |
J. van Duim, Padalarang. | |
Cav. No. 644. |
Chron. eenzijdige catarrh van het antrum Highmorinbsp;sup. et inf. d. |
Idem. |
Trepanatie op de grens der beide boezems r. 21—XI. |
P'i het staande dier met tig anaesthesie. Irriga-niet lauwwarme phy-,°Sische keukenzout-''Plossing. |
Veel pus ontlast. 30—XI afscheiding opgehoudennbsp;en operatiewond latennbsp;sluiten. |
Hersteld. 5-XlI. |
J.C. Numans, Batavia- |
i'
|i 5 |
|
1^-:
Wapen
en hoefnummer.
Cav. No. 207.
Art. No. 525.
Aard en oorzaak van het lijden,nbsp;datum van ontstaan.
Parotitis chron. prolife-rativa s.
Geleidelijk ontstaan.
Empyema diverticul. tubae auditivae sin. nanbsp;een adenitis van de gland,nbsp;submaxill.
Indicatie.
Aard der kunstbewerking, lichaamsdeeli datum.
Methode gevolgd, *^'jzondere opmerkingen.nbsp;Verdere behandeling.
Beloop.
Afloop, datum vannbsp;herstelnbsp;of overlijden, doodsoorzaak.
Naam van dennbsp;operateur,nbsp;plaatsnbsp;der ziekeninrichting.
Onbruikbaarheid voor den dienst, daar hetnbsp;hoofd niet naarnbsp;links kon worden afgebogen.
Indicatio vitalis.
Exstiipalie van de glaigt;' dula parotis sin.
20-VlIl.
-phloroform-narcose. 25 M. lange huidsnede vannbsp;asis oor tot keeluitsnij-'’’g- Klier deels langsnbsp;^'Ompen en deels langsnbsp;cherpen weg los geprae-hareerd. Haemostasis rnid-
.®'s onderbinding en torsie.
^ Het caudo-ventrale ge-kon wegens in-. ge vergroeiing met V. ^.gularis en A. carotisnbsp;well geheel worden ver-, 'Iderd. Knoophechting.
IiiW
endig jodet. kalic.
Hyovertebrotomie. 25-V.
\,?Jgeus de methode van
met f/o lauw-tani'”^ cieoline en later for'Pg^nade met jodo-
Eerste dagen gunstig, 26 —VllI de onderste 6nbsp;hechtingen uitgescheurd.
Daar het resteerende gedeelte sterk woekert ennbsp;secerneert moet ondanksnbsp;de aanwending van nitrasnbsp;argenticus en formaline 2nbsp;malen tot verwijderingnbsp;van de woekering wordennbsp;overgegaan. De laatstenbsp;maal op 29 VIII.
Op 2—IX verwijdering van de ligaturen om V.nbsp;facial, post. en A. occipitalis. Speekselafscheidingnbsp;opgehouden. Massage verdikte wondranden, welkenbsp;op 1—XI op niveau zijn.nbsp;Het dier wordt verder geregeld op de linkerhandnbsp;gelongeerd. Geen vicariee-rende hypertrophie van denbsp;gland, parotis dext. merkbaar.
Gunslig.
Hersteld.
6-XI.
J. V. Slooten eii
L.E. Hinrichs, Salatiga.
Hersteld.
24-VI.
A E. ten Broeke,nbsp;BanjoeBiroe.
E
S
3
_amp;
O
gt;
Wapen
en hoefnummer.
Aard en oorzaak van het lijden,nbsp;datum van ontstaan.
Indicatie.
Aard der kunstbewerking, lichaamsdeel datum.
Methode gevolgd, bijzondere opmerkingen.nbsp;Verdere behandeling.
Beloop.
Afloop, datum vannbsp;herstelnbsp;of overlijden, doodsoorzaak.
Naam van dennbsp;operateur,nbsp;plaatsnbsp;der ziekeninrichting.
Cav. No. 207.
Art. No. 525.
Parotitis chron. prolife-rativa s.
Geleidelijk ontstaan.
Empyema diverticul. tubae auditivae sin. nanbsp;een adenitis van de gland,nbsp;submaxill.
Onbruikbaarheid voor den dienst, daar hetnbsp;hoofd niet naarnbsp;links kon worden afgebogen.
Indicatio vitalis.
Exstirpatie van de glaii-dula parotis sin.
20-VIII.
l^hloroform-narcose. 25 M. lange hnidsnede vannbsp;asis oor lot keeluitsnij-,quot;’g- Klier deels langsnbsp;tornpen en deels langsnbsp;^herpen weg los geprae-hareerd. Haemostasis niid-onderbinding en tor-
^ Het caudo-ventrale ge-. kon wegens in-i'Ss vergroeiing met V. [li^Maris en A. carotisnbsp;geheel worden ver-1,'iberd. Knoophechting.nbsp;'vendig jodet. kalic.
Hyovertebrotomie. 25-V.
Vol
het
staande dier
^gt;borquot;* de methode van
¦¦g-
'Var'''^®Hes metD/o lauw-tan-jy® creoline en later for;Pg^^ade met jodo-
Eerste dagen gunstig, 26 —Vlll de onderste 6nbsp;hechtingen uitgescheurd.
Daar het resteerende gedeelte sterk woekert ennbsp;secerneert moet ondanksnbsp;de aanwending van nitrasnbsp;argenticiis en formaline 2nbsp;malen tot verwijderingnbsp;van de woekering wordennbsp;overgegaan. De laatstenbsp;maal op 29 VIII.
Op 2-IX verwijdering van de ligaturen om V.nbsp;facial, post. en A. occipitalis. Speekselafscheidingnbsp;opgehouden. Massage verdikte wondranden, welkenbsp;op 1—XI op niveau zijn.nbsp;Het dier wordt verder geregeld op de linkerhandnbsp;gelongeerd. Geen vicariee-rende hypertrophie van denbsp;gland, parotis dext. merkbaar.
Gunstig.
Hersteld.
6-XI.
Hersteld.
24-VI.
J. V. Slooten en
L.E. Hinrichs, Salatiga.
A E. ten Broeke,nbsp;Banjoe Biroe.
E
B
3
C
_b/i
quot;S
gt;
Wapen
en hoefnummer.
Aard en oorzaak van het lijden,nbsp;datum van ontstaan.
Aard der kiinst-
Indicatie. bewerking, lichaamsdeel’ datum.
Methode gevolgd, '’yzondere opmerkingen,nbsp;''Êfdere behandeling.
Beloop.
Afloop, datum vannbsp;herstelnbsp;of overlijden, doodsoorzaak.
Naam van dennbsp;operateur,nbsp;plaats
der ziekeninrichting.
c
lt;u
tuo
8 Off icierspaard.
Hemiplegia laryngialis sin. na coryza cont. equor.nbsp;1 IVs jaar geleden.
Indicatio morbi.
n fugliggingennarcose. ^Uidsnede in de medi-„ pbjn en onderliggendenbsp;¦¦en gekliefd en daar-
Ha U i S'-rriiciu til utiai-de t ‘ ''§• crico-tracheale, . fWeebovenste tracheaalnbsp;het lig. crico-1^ yreoideum medium ennbsp;o ' ringkraakbeennbsp;tg^eden. Trachea ge-g^'hponneerd en verderenbsp;door een lagernbsp;j^sgetide tracheo-tubus.nbsp;Vq ' scherpen haak denbsp;kra^'^b'® punt van hetary-fiiinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'laar achteren
binnen getrokken en tof gebogen fistelmesnbsp;nig °P de helft weggeno-ais Hnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aan de zieke
.pbe gezonde zijde.
2 ^biponnade gedurende daarna opennbsp;quot;bb2handeling.
Verloop van de wond-genezing normaal. Na 3 dagen wordt zonder bezwaren gras gegeten ennbsp;na 12 dagen gaba. Toennbsp;tracheo-tubus weggenomen, terwijl de operatie-wond geen lucht meernbsp;door laat. 9—XI is denbsp;wond van de tracheotomie ook gesloten.
19 XI operatiewond genezen. Het dier laat nanbsp;beweging bij inspiratieeennbsp;vlaggegeluid hooren, datnbsp;verdwijnt bij druk naarnbsp;boven tegen den larynx.
2-XII een fibrolisine-injectie.
Het verdere verloop is ongunstig. Door litteeken-confractie ontstaat vernauwing en treedt ademnood op, zoodatop 16 XIInbsp;tracheotomie moet wordennbsp;verricht.
Op 1 Jan. 1911 zijn verschijnselen van een gang-raeneuze pneumonie aanwezig, zoodat op 4 Jan. tot afmaken wordt besloten.
Afgemaakt. 4-1 1911,nbsp;wegensnbsp;pneumonianbsp;gangraenosa.
J.C. Nuinans, Batavia.
Bij sectie larynx bleken denbsp;wondennbsp;van de ary-tenoidecto-mie goednbsp;genezen, alleen rechtsnbsp;een erwt-groot
granulatie-
gezwelle-
tje.
De operatie wond larynx ennbsp;trachea metnbsp;veel littee-kenweefselnbsp;genezen,nbsp;waardoornbsp;het strottenhoofdnbsp;was vernauwd ennbsp;afgeplat,nbsp;als gevolgnbsp;waarvan denbsp;beide stem-zakjes dichtnbsp;tegen elkaar kwamen te liggen en bijnbsp;inspiratienbsp;de stemspleet nagenoeg geheel werdnbsp;afgesloten.
Wapen
en hoefiiunimer.
Aard en oorzaak van het lijden,nbsp;datum van ontstaan.
I Aard der kunst-Indicatie. j bewerking, lichaamsdeel’ datum.
Methode gevolgd, ’bijzondere opmerkingen,nbsp;''erdere behandeling.
Beloop.
Afloop, datum vannbsp;herstelnbsp;of overlijden, doodsoorzaak.
Naam van dennbsp;operateur,nbsp;plaats
der ziekeninrichting.
Off icierspaard.
Hemiplegia laryngialis sin. na coryza cont. eqiior.nbsp;± IVj jaar geleden.
Indicatio morbi.
Partieele arythenoidec-
tomie bilat.
19-X.
u P fugligging en narcose. g^Msnede in de medi-“Ulijn en onderliggendenbsp;|P'®''en gekliefd en daar-de f ’ ”8- crico-tracheale,nbsp;twee bovenste tracheaalnbsp;th'S®''; het lig. crico-l^^b^^oideurn medium ennbsp;o ‘ ringkraakbeen in-tg^eden. Trachea ge-1,3 Ponneerd en verderenbsp;lip'^'bose door een lagernbsp;IV^gende tracheo-tubus.
' scherpen haak de kra^'^f’® P“'’* hetary-e,, ®kbeen naar achterennbsp;binnen getrokken ennbsp;toj gebogen fistelmesnbsp;tng °P de helft weggeno-31s rinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aan de zieke
-pde gezonde zijde.
2 ®biponnade gedurende Wr, j8en, daarna opennbsp;“quot;db^handeling.
Verloop van de wond-genezing normaal. Na 3 dagen wordt zonder bezwaren gras gegeten ennbsp;na 12 dagen gaba. Toennbsp;tracheo-tubus weggenomen, terwijl de operatie-wond geen lucht meernbsp;door laat. 9—XI is denbsp;wond van de tracheotomie ook gesloten.
19 XI operatiewond genezen. Het dier laat nanbsp;beweging bij inspiratieeennbsp;vlaggegeluid hooren, datnbsp;verdwijnt bij druk naarnbsp;boven tegen den larynx.
2-XII een fibrolisine-injectie.
Het verdere verloop is ongunstig. Door litteeken-contractie ontstaat vernauwing en treedt ademnood op,zoodatop 16 XIInbsp;tracheotomie moet wordennbsp;verricht.
Op 1 Jan. 1911 zijn verschijnselen van een gang-raeneuze pneumonie aanwezig, zoodat op 4 Jan. tot afmaken wordt besloten.
Afgemaakt. 4 1 1911,nbsp;wegensnbsp;pneumonianbsp;gangraenosa.
J.C. Nunians, Batavia.
Bij sectie larynx bleken denbsp;wondennbsp;van de ary-tenoidecto-mie goednbsp;genezen.alleen rechtsnbsp;een erwt-groot
granulatie-
gezwelle-
tje.
De operatie wond larynx ennbsp;trachea metnbsp;veel littee-kenweefselnbsp;genezen,nbsp;waardoornbsp;het strottenhoofdnbsp;was vernauwd ennbsp;afgeplat,nbsp;als gevolgnbsp;waarvan denbsp;beide stem-zakjes dichtnbsp;tegen elkaar kwamen te liggen en bijnbsp;inspiratienbsp;de stemspleet nagenoeg geheel werdnbsp;afgesloten.
269
¦HI | ||||||||||
gt; nbsp;nbsp;nbsp;Ui |
lt; |
Afloop, |
Naam |
d | ||||||
:i 1 H 1 O |
Wapen en hoefnunimer. |
Aard eii oorzaak van het lijden, datum van ontstaan. |
Indicatie. |
Aard der kunstbewerking, lichaamsdee'’ datum. |
Methode gevolgd, ^•izondere opmerkingen,nbsp;''erdere behandeling. |
Beloop. |
datum van herstelnbsp;of overlijden, doods- |
van den operateur,nbsp;plaatsnbsp;der zieken |
bto .5 •D £ c | |
. ¦ gt; |
_ |
oorzaak. |
inrichting. |
lt; | ||||||
OPERATIES AAN nbsp;nbsp;nbsp;^ESLACHTSWERKTUIGEN. | ||||||||||
9 |
Remonfe-depót. Stier. |
— |
Oeconomisch doel. |
Castratio bilateralis. 2 -III. |
Onderbinding der funiculi. |
Gunstig. |
Genezing p. p. i.nbsp;12-III. |
J. van Duim, Padalarang. | ||
!: 10 |
Idem. |
— |
Idem. |
Idem. |
Idem. |
Idem. |
Idem. |
Idem. | ||
^ 11 |
Idem. |
— |
idem. |
Idem. 25-VI. |
Idem. |
Idem. |
Idem. 5-VII. |
Idem. | ||
neuRE^ quot;^omieën. | ||||||||||
12 |
Officierspaard. |
Arthritis et periarthritis art. metacarp.—phal. 1. d. |
Blijvende kreupelheid. |
Neurectoniie N. nied'^ nus et N. ulnaris d.nbsp;18-IV. |
Ohloroform-narcose. niarch’sche lis; hechting. |
j Wondgenezing ongestoord. |
21—IV onder verschijnselen van grasvergiftigingnbsp;gestorven. |
J. V. Slooten, Salatiga. | ||
¦ 13 |
Cav. No. 134. |
Arthritis deformans tarsi. |
Blijvende kreupelheid. |
Neurectomie van N. tibialis en N. perone profund. sin. 14-IX. |
fol^^Ihode Bosi. Chloro-Vgj.'J^narcose; hechting en |
Mediale wond genezing p. p. i. Laterale wond vertoont caro luxurians. Verwijdering hiervan 20^IX. |
Kreupelheid opgeheven.nbsp;24—IX. |
L. E. Hinrichs, Salatiga. | ||
r, 14 |
Cav. No. 445. |
Idem. |
Idem. |
Idem. 21-X. |
Idem. |
Idem. 29-X, |
Hersteld. 4-XI. |
Idem. | ||
15 |
Cav. No. 589. |
Idem. |
Idem. |
Idem. 24-X. |
Idem. |
Idem. 3-X. |
Hersteld. 22-Xl. |
J. V. Slooten, Salatiga. | ||
16 |
Cav. No. 903. |
Idem. |
Idem. |
Idem. 8-VIII. |
Idem. |
Genezing per secun-dam. 1 |
Hersteld. 5-XIl. |
L.E. Hinrichs, Batavia. |
i |
268
269
Ë
Ë
3
3
O
gt;
Wapen
en hoefnummer.
Aard en oorzaak van het lijden,nbsp;datum van ontstaan.
Indicatie.
Aard der kunstbewerking, lichaamsdeel’ datum.
Methode gevolgd, •jzondere opmerkingen,nbsp;Verdere behandeling.
bi
|
ÖjO c s lt;v B c cc lt; |
OPERATIES AAN ^ESLACHTSWERKTUIGEN.
9 |
Remonte-depót. |
Oeconomisch |
Castratio bilateralis. |
Onderbinding der funi |
Gunstig. |
Genezing |
J. van Duim, | ||
Stier. |
doel. |
2 ~III. |
culi. |
p. p. i. 12-III. |
Padalarang. | ||||
10 |
Idem. |
— |
Idem. |
Idem. |
Idem. |
Idem. |
Idem. |
Idem. | |
11 |
Idem. |
_ |
idem. |
Idem. |
Idem. |
Idem. |
Idem. |
Idem. | |
25—VI. |
5-Vll. |
12 13 14 15 |
|
16
-ocr page 284-
| |||||||||||||||||||||||||||
Idem. Neurectomie van dequot; Geleidingsanaesthesie en t enkele gevallen chloro-lj-!'’”'gt;'arcose. Gedeelte-gehecht met agrafes. |
Beloop.
Afloop, datum vannbsp;herstelnbsp;of overlijden, doodsoorzaak.
Naam van dennbsp;operateur,nbsp;plaatsnbsp;der ziekennbsp;inrichting.
17-
t/m
83
bij 38 troepen-I paarden en I 5 officiers-paarden.
Chronische arthritiden, periarthritiden en chondritis ossificans van denbsp;phalangae.
nerv. dig. commnn. of vquot;' een der rami van de*nbsp;zenuw.
tumoren.
Gunstig.
Voor het groote meeren-deel genezing p. p. i. van de operatiewonden.
Met uitzondering van één paard,datnbsp;op reformnbsp;werd gesteld,nbsp;zijn alle hersteld of inbe-handelingge-bleven.
37 te Batavia. 21 te Salatiganbsp;5 te Banjoenbsp;Biroe, 2 tenbsp;Soerabaja ennbsp;2 te Padala-rang.
14maal bestond de operatie innbsp;de verwijdering vannbsp;een z. g.nbsp;neurofi-broom ennbsp;éénmaal innbsp;eenalco-hol-injectienbsp;van denbsp;blootgelegde zenuw,nbsp;welke echter geennbsp;blijvend resultaat opleverde.
84 85 86 |
|
Het lijden recidiveerde spoedig. |
87
-ocr page 285-
| |||||||||||||||||||||||||||||||
idem. |
17-
t/ni
83
bij 38 troepeii-I paarden en 5 officiers-paarden.
Chronische arthritiden, periarthritiden en chondritis ossificans van denbsp;phalangae.
Neurectomie van nerv. dig. comninn. ofnbsp;een der ranii vannbsp;zenuw.
Geleidingsanaesthesie en f ®fkele gevallen chloro-. I'ni-narcose. Gedeelte-
Ujk
gehecht met agrafes.
Gunstig.
Voor het groote meeren-deel genezing p. p. i.van de operatiewonden.
Afloop, datum vannbsp;herstelnbsp;of overlijden, doodsoorzaak.
Naam van dennbsp;operateur,nbsp;plaatsnbsp;der ziekennbsp;inrichting.
Met uitzondering van één paard, datnbsp;op reformnbsp;werd gesteld,nbsp;zijn alle hersteld of in be-handelingge-bleven.
37 te Batavia. 21 te Salatiganbsp;5 te Banjoenbsp;Biroe, 2 tenbsp;Soerabaja ennbsp;2 te Padala-rang.
14maal bestond de operatie innbsp;de verwijdering vannbsp;een z. g.nbsp;neurofi-broom ennbsp;éénmaal innbsp;een alco-hol-injectienbsp;van denbsp;blootgelegde zenuw,nbsp;welke echter geennbsp;blijvend resultaat opleverde.
tumoren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Het lijden recidiveerde spoedig. |
273
272
|
Methode gevolgd, *^'jzüiidere opmerkingen,nbsp;''erdere behandeling. Gew cale 'ng. Cal nbsp;nbsp;nbsp;paard met lo- ® anaesthesie. Open behandeling. Ge' QlÜtii. caie®^°'’s methode. Lo- ^¦'aesthesie p caip®^°quot;® methode. Lo- |
One methode. Lo-anaeslhesie. Hech-
Idem.
sj ¦®'''one methode. Mas-aanwending van sb c. bijodet. hydrarg.
anaesthesie. Ge-methode. Hech-braom quot;ggend aange-diertj.” bij het staande b'chtgeknoopt.
anaesthesie.
Jodoformcollo-
Idem.
Beloop.
Afloop, datum vannbsp;herstelnbsp;of overlijden, doodsoorzaak.
Naam van dennbsp;operateur,nbsp;plaatsnbsp;der ziekennbsp;inrichting.
bJO
_c
agt;
Ë
c
Genezing p. p. i.
(dein.
Gunstig.
Gunstig.
Hechtingen na enkele dagen uitgescheurd. Overigens gunstig verloop.
Gunstig.
Gunstig.
Gedeeltelijke genezing p. p. i.
Gunstig.
Gunstig.
Gedeeltelijke genezing p. p. i.
Hersteld.
30-111.
Hersteld. 2—VI.
Hersteld.
20-VIll.
Hersteld.
5-Vlll.
Hersteld. 20-X.
Hersteld.
27—11.
Hersteld.
3-IV.
Hersteld. 7-IX.
Hersteld.
12-XI.
Idem.
Idem.
A. E. ten Broeke,nbsp;BanjoeBiroe.
J. A. Gunst, Soerabaja.
J. A Gunst, Soerabaja.
j. N. A. C.
Scheepens,
Batavia.
J.C. Numans, Batavia.
Idem.
Idem,
18
-ocr page 287-273
272
88-
89
90
91
92
93
94
95
96
Wapen
en hoefnumnier.
Cav. No. 315.
Officiérspaard.
Art. No. 914.
Art. No. 840.
Cav. No. 829.
Officiérspaard.
Idem.
Art. No. 646.
Officiérspaard.
Aard en oorzaak van het lijden,
datum van ontstaan.
Dermatitis nodosa.
Dermatitis contusiformis chron. proliferativa.
Tumoren reg. ariicul. sca-pulo-humoralis.
Bursitis olecrani dext. 24-VI.
Tumor.
Fibromata in cutis en sub-cutis reg dorsalis.
Idem.
Papillooni.
Fibromata subcutis.
Indicatie.
Voortdurend optreden vannbsp;drukkiugen.
Indicatio
morbi.
Indicatio
morbi.
Idem.
Indicatio
morbi.
Voortdurend optreden vannbsp;drukkingen.
Idem.
Indicatio
morbi.
Voortdurend optreden vannbsp;drukkingen.
Aard der kunstbewerking, lichaamsdeel, datnni.
Exstirpatie van 12harde bindweefselachtige woê'nbsp;keringen in cjitisen sub'nbsp;cutis regio dorsalis.
2-1II.
Excisie van een ovaal huidgedeelte en de f''nbsp;broniateuze woekeringequot;nbsp;van de subcutis reggt;®nbsp;dorsalis.
22-V.
Exstirpatie der turnO' ren 1. v. b.
7-VI.
Incisie van den tuiopb exstirpatie van den i”'nbsp;houd.
20-VI.
Excisie tumor binnequot; vlakte rechter dij.
6-X.
Exstirpatie der fibrO' mata reg. dorsalis.
29—1.
Idem.
16-III.
Exstirpatie van tumor reg. sternalis.
20—VIII.
Exstirpatie fibroiiia*^ reg. dorsalis.
25-XI.
Methode gevolgd, dizondere opmerkiïigeu,nbsp;Verdere behandeling.
Beloop.
Afloop, datum vannbsp;herstelnbsp;of overlijden, doodsoorzaak.
Naam van dennbsp;operateur,nbsp;plaatsnbsp;der ziekennbsp;inrichting.
Gew
ca Ie 'ing.
One methode. Lo-aiiaesthesie. Hech-
Ideni.
Staande paard met lo-ji'iaesthesie. Open ^cibehandeling.
Sj^^'vone methode. Mas-hnpt aanwending van c. bijodet. hydrarg.
Wq anaesthesie. Ge-
quot;gen racht
‘dichtgeknoopt.
br,
liggend aange-
anaesthesie.
Jodoformcollo-
Idem.
Genezing p. p. i.
Idem.
Gunstig.
Gunstig.
Hechtingen na enkele dagen uitgescheurd. Overigens gunstig verloop.
Gunstig.
Gunstig.
Gedeeltelijke genezing p. p. i.
Gunstig.
Gunstig.
Gedeeltelijke genezing p. p. i.
Hersteld. 30- III.
Hersteld. 2—VI.
Hersteld.
20-VIII.
Hersteld.
5-VlII.
Hersteld.
20-X.
Hersteld.
27—11.
Hersteld.
3~IV.
Hersteld. 7-IX.
Hersteld.
12-XI.
Idem.
Idem.
A. E. ten Broeke,nbsp;BanjoeBiroe.
J. A. Gunst, Soerabaja.
J. A Gunst, Soerabaja.
J. N. A. C. Scheepens,nbsp;Batavia.
J.C. Numans, Batavia.
Idem.
Idem.
18
-ocr page 288-E
E
3
quot;Ö
gt;
Wapen
en hoefnummer.
Aard en oorzaak van het lijden,
datum van ontstaan.
Indicatie.
Aard der kunstbewerking, lichaamsdeel' datum.
Methode gevolgd, l^iizoiidere opmerkingen.nbsp;Verdere behandeling. |
|
PERIOST^ OTomieËN.
97 98 |
|
Zie onder 16. |
101
99 Art. No. 25. 100' Cav. NO. 344. Cav. No. 389. |
|
275
u.‘ |
t | |||||
E |
Wapen |
Aard en oorzaak van |
Aard der kunst- |
Methode gevolgd, | ||
B 3 |
het lijden, |
Indicatie. |
bewerking, lichaamsdeel' |
'bijzondere opmerkinge | ||
amp; |
en hoefnummer. |
datum van ontstaan. |
datum. |
Verdere behandeling. | ||
gt; |
1 = |
• |
97
Art. No. 152. nbsp;nbsp;nbsp;| Osteo-artliritis tarsi se
dert 23—1.
98 Cav. No. 903
Idem.
Chronische
kreupelheid.
Idem.
I Periosteotomie medial^ I zijde tarsus sin.
30-III.
i Idem. fars. dext.
' nbsp;nbsp;nbsp;18-IV.
Methode Wester. Aan-; ®,quot;ding van iingt. c. bi-hydrarg. Methode Wester. |
|
c agt; tuO lt; Zie onder 16. |
100
101
99 Art. No. 25. Cav. NO. 344. Cav. No. 389. |
|
|
|
u
S
£
3
n
SP
o
gt;
Wapen
en hoefnummer.
Aard en oorzaak van het lijden,nbsp;datum van ontstaan.
Indicatie.
Aard der kunstbewerking, lichaamsdeel, datum.
102
Officierspaard.
103
Art. No. 972.
Farcinosis saccharomi-cotica.
Ontstaan na verwonding.
Hyphoniycosis destruens.
Indicatio
morbi.
Idem.
Exstirpatie van een reeks abscessen reg. sternalis-
4-XI.
Excisie aangetaste cU-tis en subcutis reg. feniO' ralis.
3-IX.
104
Art. No. 798.
105
Officierspaard.
Idem.
Ontstaan na een verwonding.
Necrose van de pees musc. extensor digit,nbsp;comm, bij aanhechtingnbsp;hoefbeen, na nageltred.
Idem.
Idem.
Idem. reg. sternalis. 14-X
Verwijdering van de necrotische deelen d.nbsp;5-XI.
Methode gevolgd, bijzondere opmerkingen,nbsp;Verdere behandeling. |
Beloop. |
Afloop, datum vannbsp;herstelnbsp;of overlijden, doodsoorzaak. |
Naam van dennbsp;operateur,nbsp;plaats der ziekeninrichting. |
c 0) biD c lt;v B a cS lt; |
Gewone methode. Chloroform-narcose.nbsp;Hechting. Jodet. kalic. Gewone methode. Locale anaesthesie. Wegens substantiever-'es van de huid, hechtingnbsp;”'61 mogelijk. |
Genezing p. p. i. Genezing p. s. |
Hersteld. 22-XI. Hersteld. 1 -XI. |
j. V. Slooten, Salatiga. j. van Duim, Batavia. | |
Idem. Idem. Hechting. |
Hechtdraden ingescheurd. Genezing p. s. |
Hersteld. 1-XI. |
Idem. |
In staat 111. abusievelijk ondernbsp;de „vul- |
Gewone methode. |
Open wondbehandeling. |
Hersteld. |
|.C. Numans, |
nera” ver- |
1 .Lsniarch'sche lis en ge-idingsanaesthesie bij het '®agt;'de dier. Lysolverband. |
21—XII beslag met plaatijzer. |
30-XII. |
Batavia. |
meld. |
278
|
|
279
278
|
|
280
281
2 3 lt;u 3
o I Vóór-opna-me tempera-fuiir één dag voor de injectie. Vóór-opna-me temperatuur dag der injectie. a-o s: O 53 Temperatuur op den \^ten dag na de injectie j| OP DE UREN: ’s ochtends. nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;s avonds* | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Gezond . . Verdacht. .nbsp;Ziek ....
. . 35 . . 8nbsp;. . 1
37.4
37.4 37.8nbsp;37.
37.5 37.8nbsp;37.3nbsp;37.3nbsp;37.8nbsp;37.3
37.5 37.1
37.6 37.6nbsp;37.5
Temperatuur op den 2dlt;in dag na de injectie. OP DE UREN: s’ ochtends. nbsp;nbsp;nbsp;s' avonds. I c ® o 2 ^ 05 b£ C3 Aanmerkingen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Totaal. ,
44
Gezond: Nos. 1—3—4—5—6—7—10—11-12—13—14 16—17—19—21 —22—24—25—26—27—nbsp;28—29—30—31—32—33—34—36—37—nbsp;38—39—40—41—43—44;
Verdacht: Nos. 2—8—9—15—18—23—35—42;
Ziek: nbsp;nbsp;nbsp;No. 20.
283
282
Vj. TEMPERATUURSTAAT van de 2^ injectie van 9 treinpaarden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Ziek.....
Verdacht . . Gezond . . .
Totaal . .
Gezond; Nos. 9_i5_i8-23; Verdacht: Nos. 8—42;
Ziek: nbsp;nbsp;nbsp;Nos.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2—23-35;
Totaal . . 9 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Gezond: Nos. 8—42; Verdacht; Nos. 2—20;nbsp;Ziek:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;No- 35.
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V. en Z.
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V.enV.
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Z. en Z.
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V. enZ.
» V.enV.
(9 In verband met de geringenbsp;femperatuurs-verheffingen opnbsp;den 2^^quot; dag bij denbsp;beide vorige reacties voor gezond verklaard.
-ocr page 297-283
282
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gezond: Nos. 9_]5_i8-23; Verdacht: Nos. 8—42; Ziek: nbsp;nbsp;nbsp;Nos. 2-23-35; |
Gezond . Verdachtnbsp;Ziek . . .
Totaal ... nbsp;nbsp;nbsp;9
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gezond: Nos. 8—42; Verdacht: Nos. 2—20;nbsp;Ziek:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;No 35. met de geringe temperatuurs-verheffingen opnbsp;den 2^quot;:quot; dag bij denbsp;beide vorige reacties voor gezond verklaard. |
Ziek.....
Verdaclit . . Gezond. . .
Totaal . .
-ocr page 298-284
285
Vc. TEMPERATUURSTAAT van de injectie van 3 trelnpaarden
|
38.9 I 38.4; | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ve. TEMPERATUURSTAAT van de 39. nbsp;nbsp;nbsp;39.1 i 38.4 i 38.9 I |
Temperatuur op den 2^quot; dag na de injectie. OP DE UREN:
s’ ochtends. nbsp;nbsp;nbsp;s’ avonds.
10.
2.
2.
4.
6.
8.
o
c
tc
B
Aanmerkingen.
39.3
37.4
37.5
39.2
37.4
37.6
39.3
37.8
37.7
38.9
38.1
37.7
38.9
37.8
37.9
38 8
38.1
38.2
38.5
37.7
37.7
Vorige reacties: V. Z. en V. Hoestnbsp;enkele malen.
Vorige reacties: Z. Z. enV.
Vorige reacties: V. Z. en Z.
37.8 38.1
37.1 38.1
37.9
38.4 I 39.
39.5
injectie van 2 treinpaarden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Vorige reacties: V. Z V. en Z. Hoesten opgehouden. Vorige reacties: V. Z. Z. en V. |
Vorige reacties: V. Z. V. Z. en V.
284
lt;u a s 3 C M— (L) O |
Vóór-opna-me temperatuur één dag voor de injectie. |
Vóór-opna-me temperatuur op den dag der injectie. |
0) ui 2 5 T3 TO 2 ï; e ^ d) E O 2 |
Temperatuur op den nbsp;nbsp;nbsp;dag na de injectie OP DE UREN: ’s ochtends. nbsp;nbsp;nbsp;’s avond | ||||||||
V. M. |
N. M. |
V. M. |
N.M. |
6. |
8. |
10. |
12. |
2. |
4. |
6. | ||
2 |
37.7 |
37.9 |
37.5 |
38.1 |
37.8 |
39. |
40.1 |
40. |
40.1 |
40.2 |
39.8 |
39.5 39.1 |
20 |
37.6 |
37.7 |
37.6 |
37.8 |
37.7 |
38.2 |
38.6 |
39.2 |
39.2 |
39.2 |
39. | |
35 |
37.7 |
38. |
37.7 |
38. |
37.8 |
38.5 |
39.2 |
39.3 |
38.7 |
38.7 |
38.2 |
38.2 |
Temperatuur op den 2en dag na de injectie. OP DE UREN;
s’ ochtends. nbsp;nbsp;nbsp;s’ avonds.
6.
8.
10.
i2.
2.
4.
8.
QJ
2-0 M n TOnbsp;O) a,T3
c
agt; c
o
c:
tJD
TO
Aanmerkingen.
39.3
37.4
37.5
39.2
37.4
37.6
39.3
37.8
37.7
|
39.2 38.7 |
38.9
38.5
37.7
38.9
37.8
37.9
38.5
37.7
37.7
Vorige reacties: V. Z. en V. Hoestnbsp;enkele malen.
Vorige reacties: Z. Z. en V.
Vorige reacties: V. Z. en Z.
|
Vorige reacties: V. Z. V. Z. en V. |
Vorige reacties: V. Z. V. en Z.
Hoesten opgehouden.
Vorige reacties: V. Z. Z. en V.
Jodipine bij Farcinosis saccharomycotica.
In den loop van, dit jaar is door mij bij een tweetal paarden lijdende aan farcinosis saccharomycotica met gunstignbsp;resultaat jodipine aangewend.
Het eerste geval betrof het paard no. 137 van het detachement lijfwachtcavalerie alhier. Dit werd, terwijl *het lijden aan de voorborst nog gering was, behandeld metnbsp;ungt. c. jodii et jod. kal., terwijl inwendig jodetum kali-cum werd gegeven in eene hoeveelheid van 6 a 8 gramnbsp;per dag. Wel trad een licht jodismus op, maar het lijdennbsp;breidde zich uit van de voorborst naar de mediale- en achternbsp;den elleboog om naar de laterale zijde van het linkernbsp;voorbeen.
Toen de klinische diagnose door de aanwezigheid van saccharomycescellen was bevestigd, werd radicaal ingegrepen. Na locaal eene cocaïne-oplossing te hebben ingespoten, werd bij het staande paard met scalpel en.schaarnbsp;het aangedane weefsel van cutis en subcutis ruim weggenomen,nbsp;hetgeen twee uren opereeren vereischte. Het totaal gewichtnbsp;van het verwijderde zieke weefsel bedroeg naar schattingnbsp;1 K.Q. Open wondbehandeling werd toegepast, bestaandenbsp;in penseelen met tinctura jodii en afwisselende massage metnbsp;een 5“/o sterke zalf van jodoform of creoline. Tevens werdnbsp;nog 2 maal een drank van 40 gram jodetum kalicumnbsp;verstrekt.
Na ruim drie weken waren de granulaties op het niveau van de huid gekomen. In de omgeving van de wondrandennbsp;traden echter weer strengen op en vormden zich opnieuwnbsp;abscessen en ulcera. Aan het meest oraal gelegen einde
-ocr page 301-287
vormde zich een borstbuil, tusschen de spieren in de diepte dringend.
Ondertusschen was door mij jodipine Merck besteld. Toen deze was aangekomen werd hiervan 40 gram in denbsp;omgeving van de zieke plaatsen ingespoten. Er ontstond innbsp;de eerste dagen een geringe pijnlijke zwelling, terwijl denbsp;eetlust van patiënt verminderde; echter slechts gedurendenbsp;een paar dagen. Geregeld werd nu tweemaal per dag langdurig gemasseerd met jodium-joodkaliumzalf. Na een maand,nbsp;toen nog slechts een iets verdikt litteeken bestond, werdnbsp;het paard geregeld in een weide losgelaten. Weldra konnbsp;het uit den ziekenstal worden ontslagen en doet sedertnbsp;weer alle diensten mede.
Het tweede geval was vrijwel analoog met het eerste. Hier omvatte het lijden den binnenkant van een voorbeen vannbsp;den carpus tot den elleboog en ontwikkelde zich uit denbsp;onderste halsklieren de bekende borstbuil. In den loopnbsp;van de behandeling werd deze weggenomen, maar na wond-genezing trad recidive op, terwijl het aantal abscessen aannbsp;het been toenam. Patiënt, een Australische ruin, vermagerde sterk. Ook hier werd op tal van plaatsen — tot eennbsp;totale hoeveelheid van 40 gram — jodipine ingespoten, terwijl inwendig jodetum kalicum werd verstrekt en uitwendige met jodium-joodkaliumzalf werd gemasseerd. Binnennbsp;een maand was totale genezing verkregen.
Djojakarta, Augustus 1911.
J. H. ZIJP.
Taenia perfoliata.
Gedurende de l'/2 dat ondergeteekende te Djojakarta werkzaam was, werd het volgende waargenomen.
Tijdens den Oostmoesson 1910 zag men bij de wegens malleus afgemaakte paarden nimmer taeniae in het darmkanaal. Begin November werd echter de aandacht getrokken door het vinden van éénen lintworm bij een paard.
-ocr page 302-288
terwijl bij een ander afgemaakt dier honderden dier parasieten in het coecum aanwezig waren. Het bleken te zijn taeniae perfoliata en in zoo grooten getale, dat hetgeheelenbsp;darmslijmvlies aan het oog onttrokken was.
Bij 60 opvolgende lijkopeningen kwam bij ongeveer de helft genoemde taenia voor. Nu eens enkele, dan weernbsp;een groot aantal, meestal voorkomend in het coecum, maarnbsp;ook meermallen in het colon crassum. Tegen Maart 1911nbsp;werden de gevallen meer zeldzaam, kwamen ten slotte nietnbsp;meer voor en zijn tot 1 September niet meer aangetroffen.nbsp;Blijkbaar is dus het voorkomen van deze parasieten beperktnbsp;tot het natte jaargetijde, den Westmoesson, terwijl zij vóórnbsp;of tijdens de kentering het paardenlichaam verlaten.
In vloed van deze taeniasis op het algemeen welzijn der paarden is door mij niet waargenomen.
J. H. ZIJP.
Djokjakarta, 1 September 1911.
Sectio caesaria en ampiitatio uteri bij een hond.
Den SOsten juli werd des middags om 5 uur mijn hulp ingeroepen bij de baring van een 8 jarige gekruiste foxter-rier. Volgens de anamnesis was het diertje indertijd gedektnbsp;door een zeer grooten hond, was zwaar gevoed gewordennbsp;en had sedert 24 uren weeën getoond. Nadat ééne vruchtnbsp;gedeeltelijk was geboren, had het moederdier het buitennbsp;de vulva hangende deel afgebeten. De eigenaar had metnbsp;veel moeite de rest in stukken en brokken tevoorschijnnbsp;gebracht.
Bij exploratie bleek het vaginaalslijmvlies zoo sterk gezwollen te zijn, dat ook na rijkelijk ingeolied te zijn, slechts één vinger kon passeeren. Een foetus, waarvan alleen denbsp;rug voelbaar was, lag voor den bekkeningang. Naar dennbsp;omvang van het palpabele gedeelte te oordeelen was dezenbsp;vrucht absoluut te groot. Teekenen van leven konden
-ocr page 303-289
hieraan niet worden waargenomen. De reuk van het secre-tum uit de sclieede was normaal.
Om het moederdier te redden werd tot sectio caesaria besloten. Terwijl instrumenten, watten en katoenen lappennbsp;werden gesteriliseerd, werd de rechter buikwand van patiënte geschoren en voor de operatie in gereedheid gebracht.nbsp;In de nabijheid van de te maken huidsnede werd op meerdere plaatsen een 5 procents oplossing van alipine ingespoten.nbsp;Eveneens werden tijdens de operatie de buikspieren doornbsp;multipele inspuitingen ongevoelig gemaakt. De huidsnede hadnbsp;eene lengte van 12 cM. Zoodra tot het peritoneum wasnbsp;door gedrongen, werd het geheele operatieveld bedekt metnbsp;een gesteriliseerden katoenen lap, waarin eene ovale opening was geknipt. Tijdens de verdere operatie werden nognbsp;achtereenvolgens drie zulke lappen opgelegd.
Uit den uterus werden 4 zeer groote vruchten verwijderd, waarvan nog 2 in leven waren. Aan het voor het bekkennbsp;iggend foetus kon lichte ontbinding worden waargenomen.nbsp;In verband hiermede en daar mijn minder handige helpernbsp;(een veemantri), die de vruchten uit de ampullen naarnbsp;buiten haaide, daarbij het baarmoederslijmvlies sterk lae-deerde, werd tot amputatie van den uterus besloten.
De twee oviductuiteinden werden na afbinding en doorsnijden vrij in de buikholte gelaten. Even voor dennbsp;cervix werd een sterke ligatuur van zijde aangelegd; éénnbsp;cM. oraalwaarts de uterus afgesneden en daarna verwijderd. De stomp werd met absolute alcohol gereinigdnbsp;en aan den buikwand gehecht met dezelfde draden, waarmede de spieren weer werden vereenigd. Dit geschieddenbsp;met een tiental dubbele draden van zijde. De huidwondnbsp;werd afzonderlijk gehecht en de gesloten wond bepoederdnbsp;met jodoform en aluin aa 1 en amylum 10. De jongennbsp;Werden bij de moeder gelaten.
De eerste twee dagen was de lichaamstemperatuur 40°C. en alle eetlust afwezig. Toen echter daalde de temperatuur
19
-ocr page 304-tot 39°C. en begon patiënte weer voedsel tot zich te nemen. Aangezien de vergroeiing van de wondranden nanbsp;4 dagen volkomen was, konden de hechtingen wordennbsp;verwijderd. De huidwond werd echter opengelikt, waardoor eenige vertraging in de genezing ontstond. Na 14nbsp;dagen was de wond nog slechts 3 cM. lang en patiëntenbsp;liep en sprong alsof haar niets was overkomen, terwijl denbsp;twee jongen zich normaal ontwikkelden.
1
2
3
4
5
6 gt;7
J. H. ZIJR
Djokjakarta, September WIL
remperatiiiir, pols- en ademhalingsfrequentie bij 8 Australische paarden vóór en na den arbeid.
De Militaire hippische sportvereeniging \e Batavia had voor 29 juni j. 1. een cross-country uitgesciireven, waaraannbsp;8 Australische paarden, bereden door officieren, deelnamen.
De paarden werden ’s morgens om 6 uur 17 min. van halte Doeri per spoor naar Tangerang vervoerd, waarna zoonbsp;spoedig mogelijk de eerste ruiter afreed. Plaats van afritnbsp;en aankomst was de sociëteit te Tangerang; het af tenbsp;leggen parcours ±35 K.M. lang
Er werd op de kaart gereden; twee contröleposten, kenbaar aan roode vlaggen, moesten worden aangedaan;nbsp;bij post 1 was 15 minuten rust verplichtend en aldaarnbsp;bestond gelegenheid tot het drenken der paarden en hetnbsp;nagaan van het hoefbeslag.
Winner werd hij, die beide contröleposten had aangedaan en het parcours in den kortsten tijd had afgelegd en wiensnbsp;paard '/4 uur na aankomst geen hooger temperatuur dannbsp;41°C. en den volgenden dag geen stijve gangen vertoonde.
De deelnemers reden met een tijdsverschil van ± 10 minuten af, in volgorde door loting bepaald.
De volgende opnamen hadden plaats;
-ocr page 305-291
Tijden. |
Temperaturen. |
Aantal polsslagen. |
Aantal ademhalingen. |
^ . CS c | ||||||||
-4— |
Ê 0 |
£ |
£ 0 |
O) | ||||||||
(U u. lt;D |
0 rc C |
03 s |
lt;U u gt; ‘O |
co 0 c 03 CS |
c 03 03 C a |
agt; S ïgt; b- ‘O |
(Ji B 0 03 |
£ cc3 03 c 33 |
CJ lt;v gt; 'O |
quot;co H 0 £ 03 |
n CS CS cS c ult; 3 3 |
s s 3 C3 bJO £ 1 So |
gt; |
bc |
gt; |
S' |
gt; |
jd |
gt; |
S’ | |||||
7.45 |
.... |
3.24 |
37.9 |
40.2 |
39.2 |
40 |
64 |
64 |
24 |
64 |
40 |
V. |
7.55 |
55 11.20 |
55 3.25 |
37.3 |
41.2 |
40.9 |
38 |
100 |
84 |
24 |
116 |
84 |
VI. |
8.05 |
10.41 |
2.36 |
37.4 |
41.7 |
40.8 ' |
42 |
108 |
84 |
44 |
120 |
76 |
11. |
8.15 |
11.9 |
2.54 |
37.6 |
1 40.8 40.1 |
40 |
88 |
70 |
40 |
92 |
76 |
III. | |
8.25 |
40 11.54 |
40 3.29 |
37.7 |
40.7 |
39.3 |
40 |
88 |
82 |
30 |
120 |
90 |
vil. |
8.35 |
11.57 |
3.22 |
37.8 |
41.6 |
40. |
38 |
108 |
80 |
32 |
128 |
64 |
IV. |
8.45 |
30 11.17 |
30 2-32 |
37.9 |
40.5 '40. |
40 |
84 |
72 |
32 |
90 |
80 |
I. | |
8.55 |
20 12.36 |
20 3.41 |
37.7 |
40.3 |
39.7 |
38 |
76 |
56 |
32 |
132 |
44 |
VIII. |
Hierover valt het volgende op te merken:
De gemaakte tijden waren over ’t geheel mooi, daar de de 35 K.M. door onbekend terrein werd gereden; slechtsnbsp;één deelnemer ontving geen medaille, daar hij het trajectnbsp;niet binnen 3V2 i'ur had afgelegd, hetgeen voor het verkrijgen van dit herinneringsteeken verplichtend was gesteld.
De temperatuur, bij enkele paarden direkt na aankomst boven 41 °C., was na '/r uur bij de meeste ongeveer 1°C. gedaald, waartoe het drenken der dieren en begietennbsp;met rivierwater, hetgeen bij alle paarden direkt na hetnbsp;afzadelen geschiedde, zeker gunstig zal hebben meegewerkt.
Het aantal polsslagen was van slechts 2 paarden bij aankomst boven de 100, hetgeen zeer gunstig mag wordennbsp;genoemd; ook hier viel na 'U uur eene aanmerkelijkenbsp;vermindering van het aantal slagen te constateeren.
-ocr page 306-292
Paard No. 8 had bij aankomst het hoogst aantal ademhalingen, n. 1. 132, hetwelk na V4 uur echter reeds tot 44 was verminderd.
Deze hooge ademhalingsfrequentie was bij dit dier ook niet in evenredigheid met het betrekkelijk geringe aantalnbsp;polslagen (76) en de vrij lage temperatuur (40,3°) directnbsp;na den arbeid. Het laatste gedeelte van den weg hadnbsp;de ruiter te voet afgelegd, daar hij in verband met de snellenbsp;ademhaling van zijn paard bevreesd was voor oververmoeidheid en deriialve liever de medaille prijs gaf.
Het sterke afnemen van het aantal ademtochten na V4 uur rust valt ook bij de volgnummers 6, 3 en 2 te con-stateeren en is zeer zeker een gevolg van de water-begietingeu.
De prijswinner No. 7, een paard dat tevoren goed getraind was, toonde waarschijnlijk juist daarom in geen enkel opzicht groote afwijkingen.
Batavia, October 1911. nbsp;nbsp;nbsp;J. C. NUMANS,
Mil. paardenarts.
-ocr page 307-DOOR
S. S. Cameron.
Cameron, chef van den \’erterinairen dienst bij het land-bouwdepartenient te Melbourne, Victoria, Australië, heeft gegevens verzameld betreffende erfelijke gebreken (voornamelijk de verbeening der hoefkraakbeenderen) bij 2636 doornbsp;hem onderzochte paarden. Wij ontleenen hieraan het volgende.
Omtrent het erfelijk zijn van de verbeening van de hoefkraakbeenderen bij paarden, ook wel zijbeen (sidebone) genoemd, hebben de verschillende schrijvers in de laatstenbsp;eeuw zich weinig eensteming uitgelaten. Positieve bewijzennbsp;voor deze erfelijkheid of van het tegendeel zijn tot hedennbsp;niet gepubliceerd.
Toen twintig jaren geleden in Engeland deze kwestie werd onderworpen aan eene commissie van „the Councilnbsp;of the Royal College of Veterinary Surgeons” sprak dezenbsp;zich op de voorzichtige wijze uit, dat dit gebrek moestnbsp;worden „beschouwd” als erfelijk. Veel verder is men sedertnbsp;niet gekomen, zooals uit de meeningen van onderstaandenbsp;schrijvers moge blijken.
Williams (Principles and Practise of Veterinary Surgery, Seventh Edition p. 330): „It is generally admitted that thenbsp;predisposition to sidebone is hereditary, and many breedersnbsp;of the best class of carthorses, being aware of the fact,nbsp;are careful not to breed from an animal with them.”
Hayes {Veterinary Notes 1906, p. 280): „Heriditary predisposition is well marked in this disaese.”
Reeks (Disaeses of the Foot of the Horse 1906, pp. 365, 369, 370): „Sidebones constitutes one of the recognised heriditarynbsp;diseases. Is sidebone hereditary? We can best answernbsp;that by saying, that some several years ago the Council
-ocr page 308-294
of the Royal Veterinary College of Veterinary Surgeons, at the request of the Royal Commission on Horsebreeding,nbsp;drew up a list of those disaeses, whicli by heredity renderednbsp;stallions unfit as breeding sires, and that in that last listnbsp;was sidebone. Sidebones therefore are hereditary.”
Axe (The Horse in Healht and Disaese, First Edition Vol. VI, p. 387); „Sidebone is one of the most pronounced of hereditarynbsp;diseases. Its tendency to arise in de progeny of affectednbsp;animals is now known to every horsebreeder of experience.”
Möller and Dollar {The Practise of Veterinary Surgery^ p. 630); „The causes are congenital predisposition innbsp;haevy coarsebred horses.”
De andere gebreken gewoonlijk als erfelijk beschouwd zijn; overhoef, spat, hazehak en coinage, terwijl bolspat,nbsp;vlotgal, podotrochilitis, osteoporosis (? v.d.B) en chorea innbsp;mindere mate als zoodanig worden aangemerkt.
Behalve wat betreft cornage, zijn omtrent deze aandoeningen al even weinig positieve bewijzen van de erfelijkheid bijgebracht als voor het zijbeen, zooals moge blijken uitnbsp;de volgende aanhalingen van verschillende schrijvers.
Overhoef {Ringbone).
Williams l.c. „Hereditary predisposition is sufficiently proved and acknowledged. I therefore simply advise breedersnbsp;of horses never to breed from a sire or a dam having ringbones.
Goubaux and Barrier {The Exterior of the Horse)-. „The influence of heredity has been recognised for a longnbsp;time. Certain families of horses invariably transmit them tonbsp;their descendants.”
Axe (l.c. vol V. p. 205); „Horses with upricht pasterns and animals with pasterns of undue length are speciallynbsp;predisposed to it.”
Möller and Dollar (l.c. p. 607); „The existence of the disease in two or more feet suggests hereditary predisposition, and may often be traced to small, badiy-strapednbsp;joints or defects in the formation of tlie limbs... Suchnbsp;conformation, being perpetuated in the progeny, rendersnbsp;it easy to understand why the disease is often inherited.”
295
Spat {Bone spavin).
Hayes (l.c. p. 254): Hereditary predisposition plays a large part in its production. . . Bad conformation of thenbsp;hocks has undoubtedly a predisposing influence.”
Möller and Dollar (l.c. p. 721): The intimate structure of the bones and ligaments may predispose to disease,nbsp;as shown by the inheritance of spavin, and its occurrencenbsp;in entire strains whose hock joints appeal perfectly formed.”
Hazehak {Curb).
Axe (l.c. Vol. V. p. 300): „The causes . . . must be considered under two heads, viz., predisposing and exciting; of the former, heredity is a market factor quite apartnbsp;from conformation, for it is noticeable that tlie producenbsp;of some horses and mares. . . sliow a special liability tonbsp;the disease.”
Hayes (l.c. p. 56): „Animals which have suffered from curb ouglit not as a rule, to be used for stud purposes,nbsp;for the conformation that renders a horse liable to thisnbsp;injury is often transmitted to the offspring.”
Eigen onderzoekingen.
Het door mij als chef van den veterinairen dienst georganiseerde stelselmatig onderzoek der dekliengsten,nbsp;hetwelk gedurende 3 jaren onder mijne leiding werd verricht,nbsp;heeft de gelegenheid geopend een inzicht te vei krijgen innbsp;de veelvuldigheid van voorkomen van de meeste van dezenbsp;gebreken bij de verschillende fokkerijen en de verschillendenbsp;klassen van paarden. Tevens zijn cijfers verzameld aangaande den leeftijd der paarden en op zekere hoogte ooknbsp;omtrent de frequentie der aandoeningen in sommige families,
In ieder geval leveren de gedane waarnemingen een positieve bijdrage tot de vaststelling van de erfelijkhéid vannbsp;het zijbeen. Jammer, dat de meeste gevallen de erfelijkheidnbsp;van vaderszijde betreffen; er is ecliter geen enkele goedenbsp;reden om niet aan te nemen, dat ook van moederszijdenbsp;dezelfde erfelijke invloed bestaat. Bij sommige families zou hetnbsp;aantal gevallen dan ook zeer zeker grooter geweest zijn,
-ocr page 310-296
indien de gunstige invloed van de gezonde moeders zich niet had doen gelden.
Tot heden zijn in Victoria 2636 dekhengsten op deze gebreken onderzocht, waaronder 779 lichte paarden, 558nbsp;ponies en 1299 trekpaarden. Van 1954 paarden (74.5 “/o)nbsp;zijn certificaten afgegeven als zijnde „sound” en voor 417nbsp;(15.75 “/o) is een dergelijk certificaat geweigerd als zijndenbsp;„unsound”. Het onderzoek heeft zich niet uitgestrekt tot denbsp;paarden van de hoogste klasse, terwijl aan 265 ( 10 %)nbsp;een certificaat werd geweigerd, omdat zij, wat betreft bloed,nbsp;type en bouw, beneden de middelmatige eischen stonden,nbsp;welke het gouvernement aan een fokdier stelt.
Algemeen overzicht van de erfelijke gebreken bij de dekhengsten' de jaren 1907 — 8 en 9.
Totaal.
Soorten der paarden. Aantal onderzochtenbsp;hengsten.
Trekpaar
den.
1299.
Lichte paarden.
779.
Ponies.
558.
2636:^ oj \
CC
ö/)
CS
s
CJ
V-
lt;v
Oh
OJ
ÖC
S
3
O)
CJ
tu
CL
OJ
tJD
3
CQ f:
i
(3-
3
OJ
QJ
b/3
3
lt;U
(D
tlt
3
lt;U
3
U
O)
O)
CJ
CU
CL
Zijbeen .... Overhoef . , .nbsp;Spat ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Hazehak. . . nbsp;nbsp;nbsp;,
Bolspat en vlotgal. Cataract (oog). .nbsp;Cornage ....
262 (9 [20.17 40nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;: 3.08
7 nbsp;nbsp;nbsp;0.54
4
14
25
19
8
266
60
34
29
25
1
2
0.51
1.79
3.21
2.44
1.03
0.26
1.08
0.36
1.79
0.18
6
2
10
17
1.31
15.82 ï
Totaal .
326 nbsp;nbsp;nbsp;25.10
72 I 9 24
3.41
417
(9 Dertien paarden, om andere redenen afgekeurd, hadden eveneens een zijbeen, dus bij totaal 275 trekpaarden was dit gebrek aanwezig.
-ocr page 311-Onder de hieruit te trekken conclusies zijn de volgende van het meeste gewicht.
A. Betreffende de soort der paarden.
1. Erfeiijke gebreken komen bij trekpaarden 2'/2 niaalnbsp;zooveel voor als bij lichte paarden en 8 maal zooveelnbsp;als bij ponies.
2. nbsp;nbsp;nbsp;De lichte paarden hebben minder erfelijke gebrekennbsp;dan de zware trekpaarden en meer dan de ponies.
3. nbsp;nbsp;nbsp;De ponies lijden van alle soorten van paarden hetnbsp;minst aan erfelijke gebreken.
B. Betreffende de verschillende erfelijke gebreken.
1. Zijbeen {verbeening der hoef kraakbeenderen):
(a) . Bijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;poniesnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;komt het zijbeen nietnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;als erfelijk gebrek voor.
(b) . Bijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lichtenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;paardennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zoo zelden,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dat er geen rekening
mee behoeft te worden gehouden.
(c) . Praktischnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;komt hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;alleen bij trekpaarden voor en wel
6'/2 nbsp;nbsp;nbsp;maalnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;meer dannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ieder andernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gebrek, bij welk soort
paarden ook.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Over hoef:
(a). Bij ponies en lichte paarden is deze aandoening zeldzaam. {b). Na zijbeen is bij trekpaarden de overhoef het meestnbsp;voorkomende erfelijk gebrek.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Spat:
(rt). Komt in hoofdzaak voor bij lichte paarden.
{b). Is het meest voorkomende erfelijk gebrek bij deze paarden, (c). Komt bij ponies en trekpaarden zoo zelden voor, datnbsp;er geen rekening mee behoeft te worden gehouden.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Hazehak:
(a) . Moet alleen bij lichte paarden en ponies als een erfelijk
gebrek worden beschouwd.
(b) . Is het meest voorkomende erfelijk gebrek bij ponies.
(c) . Is zoo zelden bij trekpaarden, dat er geen rekening
mee behoeft te worden gehouden.
5. nbsp;nbsp;nbsp;Wat betreft de andere gebreken, zijn de cijfers te laagnbsp;om daaruit conclusiën te mogen trekken.
-ocr page 312-
|
Vj |
|
r- m ra ra H |
to
to
00
/ ' nbsp;nbsp;nbsp;04 |
1 nbsp;nbsp;nbsp;I OJ ^ |
r 'i 1 w |
/ Afgekeurd. |
' (7Q nbsp;nbsp;nbsp;/ 1 |
to to |
^ 1 to 00 |
1 Percent |
i | |
b C4 |
b ' 4:gt;- b ¦-J nbsp;nbsp;nbsp;04 04 |
1 ^ 1 ïo |
afgekeurd. | |
s CJl |
11 11 |
co cn |
Onderzocht. | |
1 |
1 1 1 i |
1 00 |
Goedge- |
cn |
1 1 1 1 |
1 |
keurd. |
*ftj' | |
co |
to — 04 4^ -o |
4i. |
Afgekeurd. |
CR O) |
to cn |
to O to to O |
04 CD |
Percent | |
b 04 |
b to b b 4;». to “O o |
to CO |
af gekeurd. | |
4^ |
11 11 |
4i. 4:^ |
Otiderzocht. | |
CO |
CD |
GD | ||
j |
3 i | |||
1 |
11 11 |
i' |
Goedge- | |
1 OX |
keurd. |
rtgt; 1 | ||
Afgekeurd | ||||
-O 00 |
to 4)gt;. GT) to -0 04 |
o 4iA |
D 3 Q. agt; rt | |
co CD |
04 — O GD — |
cn |
Percent | |
b 4^ |
CO 4)». Ö ÖO 04 4)A CO 4)a |
04 |
afgekeurd. | |
—* | ||||
to co |
11 11 |
to |
Onderzocht. | |
CD |
CD | |||
1 |
1 1 1 1 |
00 |
Goedge- | |
OX |
keurd. | |||
O | ||||
3 | ||||
04 to 0^4 |
to ^ nbsp;nbsp;nbsp;4)» CD -0 -4 O to |
4)» to 4)^ |
Afgekeurd. | |
to CJx |
to ‘ — o co o |
04 to |
Percent | |
b CD |
b b b to CD 04 cn to |
b co . |
afgekeurd. |
bo
to
to
H o ST ft3 |
OICOC/^ON- O amp;5 O “O lt; ^: -t N “ w o) a* = nbsp;nbsp;nbsp;ü-nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;re crq nbsp;nbsp;nbsp;ajnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3 rD nbsp;nbsp;nbsp;?rnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ngt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ro.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. 5 N nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
1 i O nbsp;nbsp;nbsp;! m 03 30 m m z i ! |
H o aT SL |
C0C/5ON O’S lt;*=: ST Si. ^ ^ Si. . 0 3 '• nbsp;nbsp;nbsp;ra . ra . . • 3 N . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
o m 03 XI m X m z | |||||
to to |
MIMI |
to to |
Onderzocht. |
CJT X |
11 1 1 |
CJT 00 , |
Onderzocht | |||
1 |
MIMI |
1 |
Goedge keurd. |
to ‘3’ |
1 |
11 11 |
è |
Goedge keurd. |
to *3' | |
1 ^ 11 11 |
1 ^ |
Afgekeurd. |
OQ* P |
X |
11 1 w |
00 |
Afgekeurd. |
ctq’ P | ||
s 00 |
1 S 11 M 00 |
i 1 ^ i ^ |
Percent afgekeurd. |
UI -4 |
IMS |
X i |
Percent afgekeurd. | |||
w o |
11 11 M |
i CO o |
Onderzocht. |
= |
C41 |
MM |
4i- CJT 41- |
Onderzocht | ||
1 |
1 11 11 1 |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1— li nbsp;nbsp;nbsp;2 |
Goedge keurd. |
w '3‘ |
r- m m |
1 |
11 1 1 |
CJT |
Goedge keurd. |
X ’w* |
- |
1 m — CO — — |
1 ! ^ |
Afgekeurd. |
¦t oq’ p |
'Ti H O ¦ |
05 4^ |
CJT O) to 4ï^ to |
X co |
Afgekeurd. |
crq' P |
00 4^ |
1 CO o lo o o 1 Ö0 -o OJ -o -4 05 05 O 05 05 |
to to CO |
Percent afgekeurd. |
m z |
45^ S |
— O O ^ X ^ X 45^ to 4^ X CJT |
CO b o |
Percent afgekeurd. | ||
O to |
11 1 11 1 |
1 ^ |
Onderzocht. |
o m D3 ^ • |
to o w |
MM |
ro O X |
Onderzocht | ||
V |
y \ \ \ \ \ \ |
\ Goedge-\ keutd. |
m Vt // |
V |
^ M M |
Goedge-, keutd. |
41- | |||
/ |
/ |
/ |
// |
/ | ||||||
A |
1 / CÜ ^ fO — / |
/ Af gekeurd. |
/- P |
/ ^ ƒ ra 30 |
/ ^ |
1 nbsp;nbsp;nbsp;^ / CJT -Sj |
1 “ |
j Afgekeurd. |
/ tq' p | |
05 00 05 |
1 N P r P 1 1 '0 CO CO to 1 4- 00 05 00 |
' p 05 |
Percent afgekeurd. |
n X |
to to b 05 |
— nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tonbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Xnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 b nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ia-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ionbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 -4 nbsp;nbsp;nbsp;C75nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Xnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;! |
. ... . b to |
Percent afgekeurd. | ||
00 o |
11 M 11 |
X o |
Onderzocht. |
l-n ra gt; |
w CJX |
11 1 1 |
X CJT |
Onderzocht. | ||
1 |
11 11 M |
05 X |
Goedge keurd. |
ÜT *3’ |
gt; ra O rn z |
1 |
11 11 1 |
X 05 |
Goedge keurd. |
CJT *3' |
Cn |
1 — K3 to 1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j |
to |
Afgekeurd. |
c^* P |
w |
to — X nbsp;nbsp;nbsp;-4 |
4i- CO |
Afgekeurd. |
cfq’ P | |
05 to |
1 r nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1 lo CJ1 m 1 1 o o |
U\ 8 |
Percent afgekeurd. |
to UT b X |
to o to to o ^4 b b b 41- to -4 o |
X CJ5 to X |
Percent afgekeurd. | |||
Cn |
11 11 M |
¦U CJl |
Onderzocht. |
05 |
4^» 4^ CO |
1 MM |
4:- 4- CO |
Onderzoclit |
05 | |
1 |
11 11 11 |
X 05 to |
Goedge keurd. |
ctq' O) p o c Q- O) P |
1 |
11 11 |
to 4- CJT |
Goedge keurd. |
as crq' ngt; | |
CJ\ |
to 05 nbsp;nbsp;nbsp;.00 to CO |
X |
Afgekeurd. |
-4 X |
to 41-O) to *4 X |
to o 41- |
Afgekeurd |
o- 3 Q. ra P | ||
o b 00 |
p P ^ W O Lo b b b b Cji 05 O to 00 -o |
X b CJi |
Percent afgekeurd. |
X co b 4ï^ |
X — O O) — X ia- b X X 41- X 4^ |
41- CJT ia- X |
Percent afgekeurd. | |||
-o -J lt;o |
11 1 M 1 1 i |
-J -4 CO |
Onderzocht. |
to co CO |
11 11 |
to co CO |
Onderzocht. | |||
1 |
11 11 11 |
05 X |
Goedge keurd. |
H q |
1 |
11 1 1 |
X -4 UT |
Goedge keurd. |
H o | |
-J to |
! — to — to CO X Ji. |
X |
Afgekeurd. |
3 a; 1 |
X to lt;05 |
to — nbsp;nbsp;nbsp;41-05 “4 -4 o to |
4i- to 41- |
Afgekeurd. |
a5 ai | |
CO |
P W — W — O 1 to ^ b to ^ b 1 4i. CO — CO — |
X b CO |
Percent afgekeurd. |
to CJT b co |
to — O X O to UT b bnbsp;co X CJT to |
X to b X |
Percent afgekeurd. |
to
to
00
H o aT BL |
oco^ïo as o ^ amp;3 lt; s c? p-K nbsp;nbsp;nbsp;?r rtgt; quot;4» |
o m co w rn m z | ||
00 |
1 1 1 1 1 |
00 |
Onderzocht. | |
1 |
1 1 1 1 1 |
O |
Goedge keurd. |
to ‘S* |
“4 | ||||
1 |
MIN |
00 |
Afgekeurd. |
ft) |
1 |
1 M M |
4^ 4:^ |
Percent afgekeurd. | |
o to |
MIN |
O to |
Onderzocht. | |
1 |
1 1 1 1 1 |
-o co |
Goedge keurd. |
CO |
co |
- i 1 -- |
to co |
Afgekeurd. |
cfq' ngt; |
to lo |
PI 1 P O (O ' nbsp;nbsp;nbsp;' CD CO 00 00 00 |
ro 00 4». CO |
Percent- aifgekeurd. | |
co |
MIN |
lt;1 co |
Onderzocht. | |
V / |
1 \ M M 1 /_________ |
// ¦ |
Goedge-^ keutd. / |
vï / |
r |
/ / / / 00 / |
j s |
/ Afgekeiird. |
/ w’ r |
co co |
1 1 1 ^1 co |
to to 00 |
Percent afgekeiird. |
1 |
o |
1 1 1 1 1 |
-o o |
Onderzocht. | |
1 |
MIN |
agt; o |
Goedge keurd. |
ÜX |
1 1 1 oo- |
o |
Afgekeurd. |
ctq’ | |
ux |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 to GC CO |
4* to co |
Percent afgekeiird. | |
to 00 co |
Mill |
to 00 co |
Onderzocht. |
O) |
1 |
Mill |
to 4^ 4^ |
Goedge keurd. |
agt; -n crq' a fCi 3 O Q. a P |
co |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1 to CO 4^ |
4^ C_n |
Afgekeurd. | |
OJ CJx |
1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;PPP 1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-O O ^ 4^* O |
Ox ÜX -«4 |
Percent afgekeurd. | |
CJT C7X 00 |
Mill |
. Ox ÜX 00 |
Onderzocht. | |
1 |
Mill |
4^ 4gt;i 00 |
Goedge keurd. |
H o |
co |
«— 1 to O OJ |
O |
Afgekeurd. |
a: — |
co 4^ |
0,0^ — 1 co ^ o 00 o co 00 |
s |
Percent afgekeurd. |
302
Leeftijd, waarop de gebreken zich ontwikkelen.
Dieren beneden de twee jaar werden niet onderzoclit. Na de aftandsche paarden (6 jaar en ouder kwam hetnbsp;grootst aantal gebreken voor bij 3-jarige dieren. Ditnbsp;wordt verklaard door het feit, dat in 1908 en 1909 eennbsp;extra groot aantal 3-jarige paarden (an additional crop ofnbsp;colts) werd aangeboden om op de geschiktheid voor dekhengst te worden onderzocht.
Wat betreft de meer algemeen voorkomende erfelijke gebreken, blijkt uit vorenstaande tabellen, dat het percentage het kleinst is bij de 2- en 3-jarige dieren en toeneemtnbsp;tot deze volwassen zijn (6 jaar of ouder). Dit geldtnbsp;voor alle soorten. Naar alle waarschijnlijkheid is het percentage bij de aftandsche paarden dan ook grooter, dannbsp;dit overzicht aangeeft, omdat een groot deel daarvan, dennbsp;keuringsleeftijd gepasseerd en als „unsomd” bij de eigenaarsnbsp;bekend zijnde, niet ter onderzoek wordt aangeboden.
Bewijs van de erfelijkheid van het zijbeen.
Daar bij de lichte paarden slechts 4 gevallen en bij de ponies geen enkel geval werd waargenomen, kan hieruitnbsp;natuurlijk voor die twee soorten van paarden geen enkelenbsp;conclusie worden getrokken. Wel is deze bijna negatievenbsp;bevinding van beteekenis, als men bedenkt, dat bij dezenbsp;paarden, als natuurlijk gevolg van hun dienstverrichtingen,nbsp;de hoeven zooveel meer aan de vermeende oorzaak vannbsp;deze verbeening — den schok op harden bodem — zijnnbsp;blootgesteld dan die van de trekpaarden.
Zelfs was feitelijk geen enkel edelgefokt dier ziek, want de boven bedoelde 4 lichte paarden toonden in hun bouwnbsp;kenmerken van het type van het trekpaard.
Bij het onderzoek van de eerste honderd trekpaarden konden bij de dekhengsten duidelijke blijken worden aangetoond van de erfelijkheid van de predispositie van ditnbsp;gebrek. Toen werd gelast in den vervolge bij de keuring
-ocr page 317-303
Oe stamboomen over te leggen en ‘toen bleek, dat in sommige families van zieke hengsten overwegend veel zij*nbsp;beenen onder de afstammelingen voorkwamen, n.1. eennbsp;veel hooger percentage dan het gemiddelde (20. 20 7o)nbsp;van alle onderzochte trekpaarden. Zoo vond men eveneensnbsp;het aantal gezonde dieren in gezonde families relatiefnbsp;veel grooter.
Zooals reeds werd opgemerkt, is ook het al of niet gezond zijn der fokmerrie van beteeke.nis, zoodat de conclusiesnbsp;natuurlijk niet zoo zuiver zijn, als men wel zou wenschen.nbsp;Eéne familie wordt vermeld, waarbij die invloed der merrienbsp;duidelijk blijkt. Van zeven zoons van een niet onderzochte dekhengst, werden 4 ziek en 3 gezond bevonden.nbsp;De laatste stamden af van merries afkomstig van eennbsp;dekhengst vrij van zijbeenen.
Als voorbeeld van een zieke (unsound) familie het volgende: Stamvader niet onderzocht; van 39 mannelijke afstammelingen 24 (61.5 “/o) unsound en 15 (38.5 °/o) sound;nbsp;81.8 “/o tier zoons met zijbeenen en 18.2 q zonder ditnbsp;gebrek, terwijl voor de tweede generatie deze laatste cijfersnbsp;resp. 53.5 en 46.5 bedroegen. De invloed van de merriesnbsp;heeft blijkbaar gunstig op de kleinzoons ingewerkt. Innbsp;het algemeen is dan ook gebleken, dat in beide richtingennbsp;de invloed van den stamvader in de elkaar opvolgendenbsp;generaties afneemt.
Als voorbeeld vau een gezonde familie een ander; Stamvader niet onderzocht; van 32 zoons, kleinzoons ennbsp;achterkleinzoons slechts één met verbeening der hoefkraak-beenderen. Hier moet de invloed van den stamvader welnbsp;domineerend zijn geweest, want het is moeilijk aan te nemen, dat 31 van de 32 fokmerries in haar mannelijken stamnbsp;boom geen dieren met dit gebrek hebben gehad.
De arbeid ten opzichte van de erfelijkheid bij zijbeenen.
Om den invloed van den arbeid op het verbeenen der
304
hoefkraakbeénderèn te demonstreeren is in Möllèr eri Dollar’s Veterinary Surgery de volgende tabel van Lunq-wiTZ opgenomen.
Soort der paarden. |
Aantal onder zocht. |
Aantal met zijbeenen. |
Percen tage. |
Bodem, waarop wordt gewerkt. |
Belgische karrepaarden. |
98 |
68 |
69.5 |
Uitsluitend hard plaveisel. |
Deensche rijtuigpaardeii. |
120 |
25 |
21 |
Idem. |
Zware rijpaarden . . nbsp;nbsp;nbsp;. |
388 |
36 |
9 |
Zware bodem en hard plaveisel. |
id. nbsp;nbsp;nbsp;id. |
132 |
— |
— |
Lichte zandbodem. |
Rijpaarden van uiteen-loopend gewicht. . . |
140 |
3 |
2 |
Lichte bodem. |
Lichte rijpaarden . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
133 |
8 |
4 |
Idem. |
Militaire paarden . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
200 |
1 |
0.5 |
Middelmatig zware bodem. |
Zware officierspaarden. |
40 |
3 |
7.5 | |
Totaal .... |
1251 |
144 |
11.6 |
Aangezien bovenstaande tabel slaat op werkpaarden en niet op fokpaarden werpt zij geen licht op de kwestie vannbsp;de erfelijkheid van de verbeening der hoefkraakbeenderen.nbsp;Wel bevestigt zij de conclusie, dat het bijna uitsluidend bijnbsp;trekpaarden voorkomt. Onjuist echter zou de conclusienbsp;zijn, dat dit in verband staat met den te verrichten arbeid,nbsp;want, en dit nognaals in herinnering gebracht, de innbsp;Victoria onderzochte paarden waren alle voor de fokkerijnbsp;bestemd en werken praktisch nooit op plaveisel.
Een ander interessant feit is, dat de onjuistheid is aangetoond van de meening, dat hooge kalkoenen aan de hoefijzers deze ziekte zouden kunnen veroorzaken, wantnbsp;bijna alle trekpaarden en alle dekhengsten hadden ijzersnbsp;zonder kalkoenen.
Zetel van het zijbeen in verband met erfelijkheid.
De frequentie van deze aandoening, wat betreft de bui-
-ocr page 319-ten-en binnenzijde van den hoef en het voorkomen aaii één of meer lioeven tegelijk blijke uit het volgende.
Bij de 275 paarden met verbeening van het hoefkraak-been werden de volgende cijfers vastgesteld.
1°, nbsp;nbsp;nbsp;40 paarden met zijbeen aan één hoef.
214 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tweenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hoeven.
^ nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;drienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
13 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vier
Totaal 275.
2°, nbsp;nbsp;nbsp;254 paarden met zijbeen aan de voorhoeven alleen.
2 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ achterhoeven „
19 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ voor-en achterhoef.
Totaal dus 13nbsp;3°
275, waarvan 273 aan vóór-en 21 aan achterhoeven,
1.
van
de 254 met zijbeen aan de voorhoeven hadden 197 paarden de ziekte aan beide voorhoeven = 394.nbsp;16nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ links voornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16.
41 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ rechts voornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;41.
Totaal 254. nbsp;nbsp;nbsp;Totaal 451.
Van deze 451 zieke voorhoeven waren dus 197 16 = 213 linker- en 197 41=238 rechterhoeven.
4°, van bovengenoemde 254 paarden met de aandoening alleen aan de voorhoeven hadden
147 paarden 4 zijbeenen=588, 294 mediaal en 294 lateraal.
32 |
3 nbsp;nbsp;nbsp;„ |
= 96, 36 |
gt;1 |
60 |
46 |
» 2 „ |
= 92, 24 |
» |
68 |
29 |
M nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» |
= 29, nbsp;nbsp;nbsp;9 |
» |
20 |
Bij 254 |
„ dus |
805, 363 |
» |
422 |
Van de 805 verbeende hoefkraakbeenderen aan de voorhoeven kwamen 45.1 % aan de binnen- en 54 9 aan de buitenzijde voor. Dit is een verhouding van 9:11.
Van de 46 paarden hierboven met 2 zijbeenen aan de voorhoeven hadden 28 slechts één zieken hoef, bij de overige
20
-ocr page 320-306
18 was aan eiken voorhoef één zijbeen aanwezig. Het totaal van de paarden met één of meer zijbeenen aannbsp;beide voorhoeven bedroeg dus 147 32 18 = 197, metnbsp;588 96 36 = 720 verbeende hoefkraakbeenderen, waarvannbsp;384 of 53.3 % lateraal en 336 of 46.7 % mediaal. Eennbsp;verhouding dus van 8:7.
Uit deze cijfers blijkt:
b.
c.
a. De verbeening van het hoefkraakbeen kwam 13 maal meer voor aan de voorhoeven dan aan de achterhoeven.nbsp;Dat beide voorhoeven ziek waren, werd 10 maal geconstateerd tegen 3 maal, dat één voorhoef aangedaan was.nbsp;Het onderscheid tusschen rechts en links was gering,nbsp;n.1. 10: 9.
d. De verhouding tusschen mediaal en lateraal — de paarden met één zieken hoef inbegrepen — was als 9 : 11 en voor de paarden met 2 zieke voorhoeven als 7: 8.
Ad o. Het ligt voor de hand het veelvuldiger voorkomen van deze aandoening aan de voorhoeven in verband tenbsp;brengen met het zwaardere gewicht, dat deze zoowel innbsp;rust als in beweging hebben te dragen, waardoor dus ooknbsp;de schokken op den bodem sterker zijn dan bij denbsp;achterhoeven. Bovendien is de van af den elleboog practischnbsp;loodrecht staande beenderkolom stijver, minder veerkrachtig,nbsp;dan die van het achterbeen, welke in den tarsus gebogen is.
De invloed van het schokken op den bodem op het ontstaan van schuifels is hiermede geheel in overeenstemming. Vast staat, dat dit de voornaamste oorzaak is van het ontstaan van die ziekelijke afwijking bij lichte paarden. Ook denbsp;verhouding tusschen het voorkomen aan voor- en achter-beenen is ongeveer dezelfde als bij het zijbeen.
Nog zij opgemerkt, dat zijbeenen het meest voorkomen bij nauwe, steile en zelden bij wijde en platte hoeven.
Ad b. Het feit, dat de aandoening meer dan 3 maal zoo dikwijls bij beide voorhoeven voorkomt dan bij één voorhoef, wijst meer op een inwendige oorzaak dan op een
-ocr page 321-307
uitwendige door beleediging, waarvan moeilijk is aan te nemen, dat zij zoo veelvuldig beide hoeven treft.
Ad c. Het verschil in frequentie van het zijbeen aan rechter- en linkerbeen (10 tegen 9) is te gering om hieraannbsp;een bijzondere beteekenis te hechten. Deze bevinding isnbsp;echter in strijd met de mededeeling van Möller en Dollarnbsp;in hun Veterinary Surgery, dat „the cartilage of the leftnbsp;foot suffers more frequently than that of the right.”
Ad d. Waar zoo weinig verschil bestaat tusschen het voorkomen van deze aandoening aan de mediale en lateralenbsp;zijde (7: 8) kan moeilijk de veelal verkondigde meeningnbsp;juist zijn, dat het vallen van de boomen (bij het uitspannen)nbsp;of het optrappen bij paarden in het span gebruikt de oorzaak zou zijn. In het eerste geval zou voornamelijk denbsp;laterale zijde ziek moeten wezen. In ieder geval kan ditnbsp;bij de onderhavige paarden niet juist zijn, want geen tiendenbsp;deel dezer fokdieren, waaronder van groote waarde, is ooitnbsp;ingespannen of in het span gebruikt geweest.
De invloed van uitwendig trauma als oorzaak van het zijbeen kan derhalve praktisch uitgeschakeld worden. Menig paardnbsp;vertoont dan ook ter plaatse litteekens zonder een zijbeennbsp;te hebben. Ik betwijfel dan ook ten zeerste, dat uitwendignbsp;geweld op den kroon verbeening van het hoefkraakbeennbsp;kan veroorzaken. Bij de honderden gevallen van deze aandoening heb ik dan ook nooit waargenomen, dat de verbeening aan den bovenrand van het kraakbeen begon.nbsp;Steeds begint die daar, waar het kraakbeen aan den taknbsp;van het hoefbeen is verbonden en schrijdt dan langzaamnbsp;naar achteren voort. Waar verbeening aanwezig is en sporennbsp;van beleediging te zien zijn, heeft de eerste zich onafhankelijk van de laatste ontwikkeld.
Sedert hierop de aandacht is gevestigd, heb ik tal van mededeelingen van fokkers ontvangen, dat van de paarden,nbsp;welke alle onder dezelfde omstandigheden verkeerden slechtsnbsp;bepaalde dieren ziek werden. Zoo deelde een mij mede,
-ocr page 322-308
dat de 5 afstammelingen van ééne merrie alle een zijbeen hadden en 7 andere door hem gefokte en op dezelfde wijzenbsp;opgevoede en behandelde dieren vrij waren gebleven vannbsp;deze aandoening.
Erfelijkheid van de andere gebreken.
De andere gebreken (zie tabel IV) kwamen vergeleken met het zijbeen betrekkelijk zoo weinig voor, dat daaruitnbsp;geen al te positieve conclusies mogen worden getrokken.nbsp;Toch werden eenige feiten geconstateerd, welke vermelding verdienen.
Van 40 paarden afgekeurd wegens overhoef behoorden resp.. 5 en 4 tot ééne familie.
Omtrent spat werden geen bewijzen van de erfelijkheid geconstateerd.
Hazehak werd 7 malen geconstateerd bij dieren, die in familierelatie tot elkander stonden.
In één opzicht bleek de erfelijkheid van de boispat {vlotgal inbegrepen) duidelijker dan die van het zijbeen.nbsp;In niet minder dan 9 families n.l. werd een varieerendnbsp;aantal dieren met deze aandoening gevonden. Nog zijnbsp;opgemerkt, dat paarden met dit gebrek niet noodwendignbsp;behoeven te worden afgekeurd..
V. D. B.
{Journ. of conjp. path, and therap., Juni 1910.)
Kumree, een verinineuze aandoening van het ruggemerg.
Omtrent , de in Engelsch—Indië en Burma als „Kumree” bekende ziekte deelt Fras. Evelijn Place hetnbsp;volgende mede.
De kumree komt vooral veelvuldig voor in Burma. Het voornaamste verschijnsel is een paralyse van een of
-ocr page 323-309
beide achterste ledematen, minder veelvuldig van de voor-beenen of den hals.
Door leeken worden de verschijnselen beschreven als volgt: De paarden vertoonen een lichte stijfheid van denbsp;achterhand en het is moeilijk te zeggen of daarin beidenbsp;of sleclits een been betrokken is. Bij bestijgen zakken zenbsp;steeds min of meer onder het gewicht van den ruiter door,nbsp;maar dikwijls slechts zoo weinig, dat het moeilijk is uitnbsp;te maken of gèen verbeelding van den waarnemer in hetnbsp;spel is. Zoo wordt een geval vermeld van een ponie,nbsp;welke drie achtereenvolgende dagen bij een lichten ruiternbsp;niets vertoonde, maar den daarop volgenden dag, bestegen doornbsp;een anderen met zwaar gewicht, in lichte mate doorboog, toennbsp;deze zich in het zadel zette.
De stoornissen in de beweging van de achterhand kunnen soms zoo snel toenemen, dat reeds na enkele dagen het dier niet meer in staat is op te staan, maar de meestenbsp;gevallen ontwikkelen zich zeer langzaam en soms met intermissies. Het slot is echter steeds een paralyse, welkenbsp;het dier absoluut onbruikbaar maakt.
Voor den ervaren waarnemer is het eerste verschijnsel een lichte anaemie, welke weldra gepaard gaat met een an-aemische troebeling van de cornea en vermagering vannbsp;het dier. Bij 5 waargenomen gevallen was de morgen-temperatuur 1 tot 2 graden Fahrenlieit beneden den norm.nbsp;Bij de ernstige gevallen bleef die subnormale temperatuurnbsp;gedurende den geheelen dag bestaan, maar bij de lichtenbsp;steeg zij gewoonlijk weer tot het normale. Waar hoogenbsp;temperaturen worden geconstateerd moet aan een ontsteking van de meningae spinalis worden gedacht.
Een opmerking op blz. 633 van Neummas ’s Parasites, second Edition gaf Place aanleiding naar een specialenbsp;oorzaak van deze ziekte te zoeken.
Die opmerking luidt: de aard van de speciale lendenzwakte ,,kumree” genoemd is onbekend en tal van veeart-
-ocr page 324-310
sen zien in het feit, dat zij dikwijls gevolgd wordt door filariose van het oog een bloote coïncidentie. Hij brachtnbsp;haar in verband met een mededeeling van een collega,nbsp;die dikwijls nadeelige gevolgen voor de lendenen had gezien van het neerwerpen van paarden voor de operatie ternbsp;verwijdering van filariae uit de voorste oogkamer.
Hoezeer Place in het westen en noord-westen van Indië tal van gevallen van filariose in het oog had waargenomennbsp;en geopereerd, verloor hij na de operatie alle patiënten uitnbsp;het oog, terwijl de gevallen van „kumree” aldaar zeldzaamnbsp;waren en dergelijke paarden, die in den regel op vendutienbsp;gebracht werden, eveneens niet verder konden worden geobserveerd.
In Burma echter had hij de gelegenheid de ziekte bij drie van zijn eigen ponies en bij tal van zijn particuliere patiënten waar te nemen. Waar vele behandelingsmeflioden zijnnbsp;aangegeven, werd de geheele medicijnkast doorloopen,nbsp;maar het einde was steeds, dat de dieren moesten wordennbsp;afgemaakt. Tegen deze „creeping paralisis” schijnt geennbsp;geneesmiddel te zijn. Wel verkrijgt men af en toe eenigenbsp;beterschap, van welke de eigenaren veelal gebruik makennbsp;om op venduties een argeloozen kooper te vinden. Hetnbsp;lot van zulke paarden is dan om—na weer voor den arbeidnbsp;gebruikt te zijn—te verergeren en te eindigen als pièce denbsp;résistance op een Burmeesch feest.
Place heeft arsenicum en strychnine toegediend in hoeveelheden, die de toxische dosis naderen, terwijl op de lendenen epispastica en zelfs het ferrum candens penetree-rend werd aangewend. Geen enkel geval van genezingnbsp;heeft hij echter kunnen constateeren, zoodat practisch totnbsp;afmaking moet worden geadviseerd.
Alleen van santonine per os, subcutaan of intraveneus kreeg hij bij niet ver voortgeschredeu gevallen verbetering.nbsp;Zonder dit middel een specificum te willen noemen meentnbsp;hij het te mogen aanbevelen in verband met de parasitaire
-ocr page 325-oorzaak van deze ziekte, welke hij op grond van zijn waarnemingen bi] paarden en andere zieke dieren en van een driehonderdtal lijkopeningen meent te mogen aannemen.
P. meent de geheimzinnigheid, waarmede de „kumree” is omgeveii, te moeten toeschrijven aan het feit, dat mennbsp;niet altijd in de gelegenheid is het ruggemerg bloot te leggen.nbsp;Hij zegt zelf een groot aantal strijkpraeparaten van hetnbsp;bloed op microben te hebben onderzocht, maar gelooft, datnbsp;hij bij zijn onderzoek meer succes zou hebben gehad indien hij in plaats van een lens een zaag hadde gebruikt.
De voornaamste lijkverschijnselen bij een paard zijn: Congestie van de nieren en de meningae van het ruggemerg—het laatste in den regel gelocaliseerd—en verweekte ennbsp;congestieve plaatsen in het ruggemerg, zeer dikwijls gepaardnbsp;gaande met de aanwezigheid van volwassen wormen ennbsp;altijd met die van eieren van de filaria papillosa, de nematode, welke veelvuldig- in het oog wordt aangetroffen.
In Burma komt dit parasitaire ooglijden zeer veel voor bij runderen en dan is lendenzwakte een gewoon verschijnsel, zoodat dergelijke dieren als regel weldra ternbsp;slachtbank worden gevoerd.
In tweehonderd van dergelijke gevallen van oculaire fi-lariose, al of niet gepaard met lendenzwakte, bij runderen vond hij de wormen in het ruggemerg, terwijl ze afwezignbsp;waren bij andere terzelfder tijd geslachte dieren, en nimmernbsp;werd de worm gevonden of intra vitam was lendenzwaktenbsp;geconstateerd geworden.
Twintig malen vond hij den worm bij buffelstieren, welke te zwak waren voor trekdiensten. Bij microscopisch onderzoek vindt men in den regel ook de eieren.
De ziekte is algemeen verbreid, maar komt het meest voor in lage, vochtige streken.
Ofschoon P. de mogelijkheid niet geheel wil uitsluiten, dat vliegen de ziekte over kunnen brengen, is hij van meeningnbsp;dat in den regel de infectie per os geschiedt, n. 1. doordat
-ocr page 326-de met mest naar buiten gekomen eieren met het voedsel worden opgenomen en bij de ontwikkeling tot wormen denbsp;bekende locale stoornissen veroorzaken.
Als voorbehoedmiddel beveelt hij aan in de geïnfecteerde districten het gras te doen drogen, het goed uit te schudden en te zouten alvorens het te verstrekken. Hij zegtnbsp;redenen te hebben te gelooVen aan het preventief effect vannbsp;deze maatregelen.
De onderzochte wormen waren 20—40 mM. lang. Het is mogeiijk, dat er meer dan ééne soort parasiet is, maarnbsp;'ongetwijfeld is in den regel de filaria papillosa gewoonlijknbsp;de oorzaak van de „kumree”.
Journal of Trop. Vet. Science 1911, No. 1.
V. D. B.
De werkkring van den paardenarts, lid der commissie tot aankoop vannbsp;troepenpaarden.
In de Juli-aflevering van dit tijdschrift (') worden door den Isten Luitenant der Cavalerie A. P. Erzey in het artikel getiteld „De Australiër” eenige beschouwingen gegevennbsp;betreffende den aankoop onzer legerpaarden en de samenstelling van de daarmede belaste commissie. Schrijver zounbsp;als commisieleden wenschen twee oud-remontenofficierennbsp;(c. q. remontenofficieren), terwijl aan die commissie eennbsp;paardenarts met adviseeerende stem zou moeten toegevoegdnbsp;worden. De Heer Erzey grondt deze meening op de overweging, dat de paardenarts niet bevoegd zou zijn de paardennbsp;op exterieur te keuren, omdat hij daartoe te kort schiet innbsp;rijkunstige kennis.
Hierbij wordt de paardenarts gesteld tegenover den re-montenofficier en aangetoond, dat deze laatste van de klasse jonge paarden, welke hem in dressuur worden gegeven, zijnnbsp;ondervindingen opdoet, die hem langzamerhand in staat
(b Indisch Militair Tijdschrijft 1911. (Red. V. A. Bladen.)
-ocr page 327-stellen een steeds zuiverder beginoordeel omtrent jonge paarden uit te spreken. De vergelijking is echter niet volledig, omdat geen rekening is gehouden met de ervaringen,nbsp;welke ook de paardenarts door zijn werkkring opdoet, alnbsp;zijn die ook van eenigszins anderen aard.
Een meer uitvoerige vergelijking tusschen den remonten-officier en den paardenarts, in dit opzicht, doet het volgende zien.
De troepenofficier heeft tijdens zijn opleiding slechts oppervlakkig onderricht in de paardenkennis ontvangen;nbsp;later bestaat dan bij den dienst als remontenofficier de ge-legenheid om die kennis te vermeerderen. Als regel wordennbsp;echter slechts officieren, die reeds een anciënniteit van eeni-ge jaren bezitten, bij de remonten geplaatst, terwijl zij alleennbsp;in den luitenantsrang in dien werkkring gehandhaafd kunnennbsp;blijven. Daar de geschiktheid voor den hoogeren rangnbsp;bij den troep verkregen moet worden, hetgeen weer totnbsp;terugplaatsing daarbij aanleiding geeft, ligt het voor denbsp;hand, dat de troepenofficier gewoonlijk een betrekkelijk kleinnbsp;gedeelte van de jaren in den luitenantsrang bij de remontenbsp;werkzaam kan zijn.
Een rationeele beoefening van het exterieur is slechts mogelijk, wanneer men op de hoogte is van den anatomischennbsp;bouw, daar men dan juist kan leeren beoordeelen in hoeverre ontwikkeling van bijzondere spieren voor het eennbsp;of ander doel gunstig zal zijn, op welke wijze de ontwikkeling dier spieren zich aan het uitwendig voorkomen vannbsp;het dier doet kennen, en vooral, welke de gunstigste liggingnbsp;van de aangrijpingspunten dier spieren en pezen zal zijn.nbsp;Daaruit blijkt, hoe een bijzondere bouw van skeletdeelennbsp;gunstige of ongunstige hefboomwerking voor de spierennbsp;opleveri; hoe dus dat aanwezige arbeidsmateriaal tot nuttigste aanwending kan worden gebracht. Ook voor beoor-deeling van goede ontwikkeling van verschillende organennbsp;is kennis van de anatomie noodig.
-ocr page 328-314
Wel kan iemand, die niet over deze wetenschap beschikt leeren, hoe verschillende vormen moeten zijn, het „waarom”nbsp;echter blijft voor hem onopgelost. Hij kan dus wel idealenbsp;vormen leeren kennen, doch in de natuur heeft men steedsnbsp;met afwijkingen daarvan te doen, en het komt er op aannbsp;te kunnen nagaan, hoe die vormafwijkingen samenhangennbsp;met den inwendingen bouw, en hoedanig dus de invloednbsp;daarvan moet zijn op de te verwachten diensten.
Dat dit juist is, bewijzen de reinontenofficieren, die in de kennis van het exterieur veel belangstellen en daarin wen-schen vooruit te komen, zelf. Zij gaan n. 1. den anatomischennbsp;bouw bestudeereu, zelf gevoelende dus, dat zij die kennisnbsp;daartoe noodig hebben.
Door eigen studie, gepaard aan zijn ervaring, kan de re-inontenofficier, bij veel aanleg, het dus ver brengen in de paardenkennis. De aanleg is hierbij ontegenzeggelijk eennbsp;hoofdfactor, doch bij een vergelijkende beschouwing bestaatnbsp;en geen reden dien aanleg ongelijk verdeeld te achtennbsp;tusschen officieren der bereden wapens eii paardenartsen.nbsp;De Heer Erzey stelt zich m. i. hier te veel op een individueel standpunt; niet altijd zal het gouvernement kunnennbsp;beschikken over iemand met buitengewonen aanleg, en ooknbsp;de eigen studie is een mooie toegift, waarop ecliter nietnbsp;altijd gerekend zal mogen worden.
In algemeenen zin redeneerende, blijft dus bij den remon-teuofficier slechts de practische ervaring over, waarop voor vast te rekenen valt.
De paardenarts ontvangt tijdens zijn opleiding een veel uitgebreider onderricht in het exterieur, hetgeen, in verbandnbsp;met de anatomie behandeld, een afgewerkt geheel vormt.
Voorts staat den paardenarts in zijn diensttijd een niet gering te schatten gelegenheid ten dienste tot het opdoennbsp;van ervaring in de paardenkennis.
Hij ziet niet alleen alle ziektegevallen, doch ook alle gebreken van de beenen als anderszins bij de paarden van
-ocr page 329-liet geheele garnizoen. Hij neemt waar, welke fouten en gebreken langzamerhand verbeteren, welke steeds op dezelfde hoogte blijven, en welke meer of minder spoedignbsp;verergeren, en hoe ze tot vermindering der bruikbaarheidnbsp;en tenslotte tot afkeuring aanleiding geven.
Bij de geregelde paardeninspectiën ziet hij alle paarden van het garnizoen; de types der zeer bruikbare, middelmatige en minder bruikbare neemt hij in zich op; hij ziet zenbsp;geregeld en ervaart dus, hoe de verschillende dieren snellernbsp;of langzamer zich ontwikkelen, da-n wel achteruitgaan. Innbsp;verband met het voorschrijven der extra-voeding ziet hijnbsp;bij ondervinding welke types het soberst, welke van zwakkenbsp;constitutie zijn, enz.
De troepenofficier is slechts gedurende enkele jaren bij de remonten werkzaam; hij kent alleen de paarden van zijnnbsp;eigen peloton; de ervaring van den paardenarts daarentegennbsp;strekt zich uit over diens geheelen diensttijd en betreft allenbsp;paarden van zijn garnizoen, zoodat hij, indien hij in zijnnbsp;vak levendig belang stelt, zich uitstekend in die richtingnbsp;kan bekwamen.
De paardenkennis, waarover de paardenarts beschikt, is van eenigszins anderen aard dan die van den remontenof-ficier, die de dieren beoordeelt uit een rijkunstig oogpunt.nbsp;Hunne ervaringen samengevoegd, kunnen tot de gewenschtenbsp;volledige beoordeelingen der aan te koopen paarden leiden.
De Heer Erzey is van meening, dat de remontenoffi-cieren ook voldoende bevoegd zouden zijn om alle beengebreken enz. te onderkennen en naar hunne beteekenis te beoordeelen. Hoe zouden zij die kennis dan moetennbsp;verkregen hebben? Slechts door de voorlichting van dennbsp;paardenarts bij enkele gelegenheden, daar men door boekenstudie alleen zulks niet bereikt. Een jong officier kannbsp;men in dit opzicht vrijwel een leek noemen; hoe zal hijnbsp;dan, daar zijn werkzaamheden zulks niet medebrengen, hetnbsp;beoordeelen dier gebreken, hetgeen voor ervaren practici
-ocr page 330-soms nog moeilijkheden oplevert, grondig leeren? Het zal inderdaad een uitzondering zijn, wanneer een remontenof-ficier die kennis verkrijgt; en de paardenarts zal dan tochnbsp;in dat opzicht zijn meerdere blijven.
Evenzoo zal de remontenofficier op zijn beurt op rijknn-stig gebied de meerdere blijven van den paardenarts. De Heer Erzey meent den paardenarts zijn mindere rijkunstigenbsp;kennis te moeten verwijten. Wilde de paardenarts zich innbsp;die richting tot het allerhoogste standpunt opwerken, dannbsp;zou liij daarvoor denzelfden tijd beschikbaar moeten stellennbsp;als de remontenofficier, wiens werk uit niets anders bestaat.nbsp;Indieu de paardenarts zich echter zoover buiten zijn terreinnbsp;zou begeven, zou zulks meer nadeel dan voordeel opleveren.nbsp;Zijn eigenlijke werkzaamheden en zijn vakstudie zou hij daarvoor moeten verwaarloozen, en een klasse jonge paarden zalnbsp;men hem toch niet ter africliting geven. En bovendien, dienbsp;rijkunstige bekwaamheid komt immers toch bij deze soortnbsp;van aankoop niet rechtstreeks te pas. Anders zou het gesteldnbsp;zijn bij de beoordeeling van volwassen paarden, doch bijnbsp;den aankoop van 3a4 jarige, in het wild opgegroeide paarden, gaat immers ook de remontenofficier er niet bovenopnbsp;zitten. Hij moet zich eenvoudig tevreden stellen met de dieren tenbsp;bekijken en te beoordeelen, welke bijzonderheden in den bouwnbsp;voor africhting en rijknnstig gebruik al of niet gunstig zijn.
Deze eisclien zijn ook in hoofdzaak den paardenarts bekend en het is ook m igelijk, dat deze, zich hierop bijzonder toeleggende, het in die richting ver brengt. De voordeelennbsp;van rijkunstige bekwaamheid nemen derhalve veel bescheidener verhoudingen aan.
Kon de paardenarts in deze opzichten den remontenofficier geheel evenaren, wel, dan zou hij alleen paarden kunnen gaan aankoopen. Waartoe zou dan de remontenofficier nog moeten medegaan?
De Heer Erzey vermeldt nog, dat net niet zoo heel lang is geleden, dat er een commissie naar Australië ging en
-ocr page 331-op advies van den paardenarts paarden met korte kooten werden aangekocht. Hieruit blijkt m. i. alleen, dat, mogenbsp;die paardenarts ook gedwaald hebben, zijn beide medecom-missieleden het in elk geval niet beter wisten dan hij, daar zijnbsp;anders hadden tegengestemd en dus den aankoop verhinderd.
De commissieleden zullen, indien zij hun taak goed begrijpen, de meerdere bevoegdheid tot oordeelen van elk hunner op zijn speciaal gebied moeten erkennen, en bijnbsp;het plegen van gezamenlijk overleg omtrent de aan te koo-pen dieren daarmee rekening houden. De stem van dennbsp;paardenarts zal dan m. i. onmogelijk nadeeligen invloednbsp;kunnen hebben, doch integendeel van veel waarde kunnennbsp;zijn, ook waar het geen bepaalde ziekten geldt.
Hij zal in de commissie niet alwetend kunnen zijn. Zijn mede-commissieleden zijn dat echter ook niet, zelfs niet,nbsp;waar het alleen maar de rijkunstige bijzonderlieden of denbsp;africhting betreft; in dat opzicht kan elk alleen maar volledig voor zijn eigen wapen oordeelen. De meest voortref-elijke remontenofficier der cavalerie zal zich immers incompetent moeten verklaren, waar het b. v. geldt uit te maken,nbsp;welke bouw het gunstigst is voor draagpaard der artillerienbsp;en bij welken vorm van rug de draagbok het minst druk-kingen veroorzaakt of aan verplaatsing onderhevig is.nbsp;Consequent blijvende zou de Heer Erzey dus ook moetennbsp;weiischen, dat den cavalerie-officier-commissielid geennbsp;medezeggingschap werd toegekend bij den aankoop dernbsp;paaiden voor de artillerie, en omgekeerd. Doch terechtnbsp;heeft men ingezien, dat het oordeel van een bekwaam paardenkenner van een der bereden wapens altijd ook waardenbsp;heeft bij den aankoop voor het andere bereden wapen.nbsp;En in nog sterkere mate geldt, blijkens het bovenstaande,nbsp;de wenschelijkheid ook den paardenarts daarbij mede tenbsp;doen beslissen.
J. VAN Slooten.
Militair paardenarts der 1ste klasse.
-ocr page 332-318
De bevoegdheid tot het onderkennen van hondsdolheid.
Onderstaand ingezonden artikel is ontleend aan de fava Bode van 11 September 1911.
Mijnheer de Redacteur!
In uw blad van 8 September 1911 No. 207, vond ik onder de rubriek: „Nieuws van elders, uit Buitenzorg,” naarnbsp;aanleiding van het verplichte muilkorven van honden innbsp;deze gemeente, o. m. de volgende tirade: „Geen enkelnbsp;geval van hondsdolheid is hier door deskundigen (gecursiveerd) geconstateerd; de eenige deskundige (gecursiveerd)nbsp;op dat punt is toch de directeur van het Instituut Pasteur.nbsp;Wel meenen (gecursiveerd) de veeartsen ook die gevreesdenbsp;ziekte te kunnen constateeren, doch veel waarde mag aannbsp;die constateering wel niet worden toegekend.”
Nu zullen wel zeer weinigen van hen die uw buitenzorg-schen correspondent kennen dezen aux sérieux nemen, maar dat ü als redacteur van een ernstig blad als de Java-bode een dergelijk gebazel, dbor het op te nemen, onderschrijft, en nog wel dubbel onderschrijft door te cursiveeren,nbsp;zal het publiek zeer verkeerde conclusies doen trekken.
U wrijft hier toch de N. I. regeering aan, de diagnostiek en de bestrijding van de hondsdolheid in niet deskundigenbsp;(cursiveering is van mij) handen te hebben gelegd, zoodatnbsp;het voorschrift van het muilkorven ten onrechte zou geschieden, waardoor het publiek zich nog meer dan tot nog toenbsp;tegen dezen noodzakelijken maatregel zal verzetten.
In alle beschaafde landen is de veearts de deskundige in zake hondsdolheid—onderkenning en bestrijding daarvan—nbsp;bij de dieren. Dit is hij krachtens zijn opleiding, zoowelnbsp;voor de klinische diagnostiek, als wat betreft de beoordee-ling na den dood. Dit onderzoek dient dan nog te wordennbsp;aangevuld door het microscopisch onderzoek van de hersenen en eventueel noodige contröle-entingen. Dit laatstenbsp;onderzoek nu geschiedt óók door veeartsen en alleen bij
-ocr page 333-319
uitzondering door een medicus (hier in Indië door den directeur van het Inst. Pasteur), indien door den hond in kwestie menschen zijn geïnfecteerd.
Dit principe is dan ook vastgelegd in de circulaire van den Directeur van Landbouw van 24 April 1909 no. 3124.
Hier zien we nl. in al. 4: „van elk voorkomend geval van hondsdolheid of vermoedelijke hondsdolheid zal onmiddellijk, zoo noodig en mogelijk telegraphisch, kennis dienennbsp;te worden gegeven aan den betrokken gouv. veearts, dienbsp;na ontvangst van het bericht onverwijld ter plaatse eennbsp;onderzoek gaat Instellen. De dieren of hun cadavers moetennbsp;intusschen enz.
Al. 5. Alleen wanneer, ingeval er menschen gebeten zijn door een vermoedelijk dol dier, door opzending van hetnbsp;dier of het cadaver tegelijk met de gebeten personen naarnbsp;den veearts een eventueel noodig vertrek naar het Inst.nbsp;Pasteur kan worden bespoedigd, dient zulks enz.
AI. 6. Ingeval menschen door aan dolheid lijdende of daarvan verdachte dieren zijn gebeten en zij zich naar hetnbsp;Inst. Pasteur begeven, moet zoo mogelijk door den gouv.nbsp;veearts z-oowel voor het histologisch onderzoek als voornbsp;proefentingen de noodige hersensubstantie behoorlijk geconserveerd aan genoemde inrichting worden opgezonden.
Al. 7. Indien geen menschen gebeten zijn, zullen de veeartsen hetzelfde materiaal, voorzoover zij er de beschikking over kunnen verkrijgen, hebben op te zenden aan hetnbsp;vaartsenijkundig laboratorium te Buitenzorg.
Hieruit blijkt dus voldoende, dat de veearts de deskundige is. De hulp van een der genoemde laboratoria wordt ingeroepen om meerdere zekerheid te verkrijgen, en omdatnbsp;er de gelegenheid bestaat, er menschen werkzaam zijn, dienbsp;er voor aangewezen zijn, zoodat daar beter onderzocht kannbsp;worden, dan de veearts dat in de praktijk kan doen.
Alleen dan wordt materiaal opgezonden aan het Inst. Pasteur als er kwestie is van gebeten personen, terwijl
-ocr page 334-waar daar geen sprake van is, het veeartsenijkundig laboratorium de aangewezene is. Aan dat V. L. nu geschiedt liet onderzoek uitsluitend door veeartsen!
Ten slotte kan ik U meedeelen, dat van uit Buitenzorg reeds 10 menschen naar het lust. Pasteur ter behandelingnbsp;zijn opgezonden, omdat zij in aanraking zijn geweest metnbsp;3 honden, waarvan de diagnose dolheid, door den plaatse-lijken veearts gesteld, aan het Inst. Pasteur was bevestigd. Dat voorts nog 2 maal dolheid is vastgesteld aan hetnbsp;V. L. alhier (in die gevallen waren geen menschen gebeten) ennbsp;ten laatste, dat er een gebeten persoon in het inlandsch hospitaal alhier aan Lyssa overleed, omdat hij zich niet had willennbsp;laten immuniseeren aan het Inst. Pasteur.
Waar dit alles in 4 maanden tijd is gebeurd, is het muilkorven van de honden in Buitenzorg dunkt me niet overbodig, en is het te betreuren dat het publiek zich steeds aan dezen maatregel tracht te onttrekken en de ontevredenheid door uw blad nog wordt aangewakkerd.
U dankend voor de genoten plaatsruimte, verblijf ik gaarne.
Uw. Dw.
Buitenzorg, 10 Sept. 1911. nbsp;nbsp;nbsp;Dr. H. J. Smit.
De cursiveering, waarvan sprake is in de tweede alinea van di stuk was niet van de redactie maar van den correspondent, voonbsp;wiens rekening wij trouwens de geheele beschouwing laten. Wanneer het waar is, dat zoovelen dien correspondent niet au serleuxnbsp;nemen, zal wel hiermede in verband staan, dat hij zoo vaak dennbsp;spijker op de kop slaat—wat weinigen kunnen velen.
Red. (Java Bode.)
Zijn wij het met den heer Smits eens, dat het noodzakelijk was de beschouwingen van dien correspondent in het juiste daglicht te stellen, beter ware echter geweest diens persoonlijkheid buiten dezenbsp;aangelegenheid te laten, te meer, daar het niet de correspondent maarnbsp;de redactie van de Java Bode is, welke aansprakelijk moet wordennbsp;gesteld voor de verspreiding van averechtsche begrippen in zake denbsp;bevoegdheid tot het onderkennen van hondsdolheid.
Sept. 1911. nbsp;nbsp;nbsp;Red. V. A. Bladen.
-ocr page 335-321
Verslag over het 27ste vereenigingsjaar der Vereen!» ging tot bevordering van Veeartsenijkundenbsp;in Nederlandsch-Indië.
In voldoening aan artikel 19 van het Huishoudelijk reglement onzer vereeniging, heb ik de eer op deze Algemeene vergadering verslag uit te brengen over het 27ste vereenigingsjaar.
Van verschillende zijden werd in het verslagjaar weder steun ondervonden voor de bereiking van het hoofddoelnbsp;onzer vereeniging, namelijk de uitgave van een vaktijdschrift.
Evenals in vorige jaren verleende de Regeering hare zeer op prijs gestelde medewerking door hare archieven in zakenbsp;veeartsenijkunde zooveel mogelijk ter beschikking der redactie van ons orgaan te stellen, die mits deze, door mijnenbsp;tusschenkomst der Regeering daarvoor haren eerbiedigennbsp;dank betuigt.
De mededeelingen van het Veeartsenijkundig laboratorium zullen voortaan in ons tijdschrift verschijnen evenals ditnbsp;reeds het geval is met het Statistisch overzicht van de geneeskundig behandelde paarden en muildieren van het Neder-landsch-Indische leger.
Op het einde van het verslagjaar telde de vereeniging 50 leden en 102 inteekenaren op het tijdschrift, tegen 49nbsp;leden en 101 inteekenaren op het einde van het vorige vereenigingsjaar.
Dankbaar wordt hier gewag gemaakt van de ondervonden welwillende medewerking van eenige leden om de vereeniging te steunen in hare pogingen om meerdere belangstelling op te wekken voor haar orgaan.
Helaas zijn nog weinig veeartsen in Nederland op ons tijdschrift geabonneerd. Teneinde hierin verbetering te brengen is aan alle afdeelingen der Maatschappij tot bevorderingnbsp;der veeartsenijkunde in Nederland een exemplaar van aflev.nbsp;1 en 2 van deel XXlll toegezonden met verzoek dit aannbsp;de leden in rondlezing willen te geven. In een ingezonden
21
-ocr page 336-322
Stuk in het Hollandsche tijdschrift is de bedoeling van deze zending nader uiteengezet. Laten wij hopen dat deze pogingen met succes bekroond worden!
Met de redactie van het tijdschrift wordt voortgegaan op den ingeslagen weg, te weten; behandeling der veeteelkun-dige onderwerpen in meer populairen vorm. Wat echter betreftnbsp;de veeartsenijkundige onderwerpen in eigenlijken zin, zullennbsp;geen bijdragen meer van niet-veeartsen worden opgenomen.(')nbsp;De stand der geldmiddelen blijkt uit het hier achternbsp;opgenomen kasoveizicht loopende over het verslagjaar, zoo-als voorkomende op folio 180 van ons kasboek No. 5.
Het vermogen der vereeniging bij het sluiten van het 27ste vereenigingsjaar op ultimo Juni 1911, bestond uit:
a.
b.
c.
contanten in kas..........
deposito bij de Ned. Ind. Escompto M*’. saldo kassiersrekening bij de Ned. Ind Escompto Maatschappij.......
ƒ 210.72 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;500.—
„ 2.232.27 ƒ 2.942.99
Eene vergelijking met het in het vorig verslag vermeld bedrag van ƒ 2.563.88 toont aan dat het vermogen dernbsp;vereeniging met ƒ 379.11 is toegenomen, wat hoofdzakelijknbsp;toegeschreven moet worden aan in het laatste tijdvak meernbsp;ontvangen abonnementsgelden dan in het vorige, waarovernbsp;zoo dadelijk uitvoeriger toelichting zal volgen.
Uit het kasoverzicht valt op te merken dat de geïnde abonnementsgelden nu bedragen ƒ 1.025. 63^ tegen/575.34®nbsp;in het 26ste verslagjaar, wat toe te schrijven is aan het feit,nbsp;dat in het laatstgenoemd verslagjaar in hoofdzaak slechtsnbsp;een klein deel van de abonnementsgelden der deelen 21 ennbsp;22 van het tijdschrift binnenkwam tegen nu een grooternbsp;gedeelte van deelen 22 en 23.
(') Hiertoe was bij het optreden der tegenwoordige redactie in Januari 1910 reeds besloten, daar slechts onder deze uitdrukkelijke voorwaarde een der leden tot de redactie was toegetreden, jammer genoeg, werd hiervan niet onmiddellijk publiciteit gegeven.
(Red).
-ocr page 337-
lt;rgt; CN co |
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
S. E. lt;S 0. |
Gezien:
Weltevreden ultimo Juni 1911.
L. Tollens,
Adj. thesaurier.
Het Bestuur der Vereeniging tot bevordering van veeartsenijkunde in N. Indië;
(w.g.) DE Blieck, President.
(w.g.) G. Leurink, Secretaris-Thesaurier.
De Commissie van verificateurs:
(w.g.) SOHNS.
(w.g.) G. Krediet.
324
De nu ontvangen mindere contributiën ad ƒ 689.30 tegen ƒ 749.50 in het vorig verslagjaar is toe te schrijven aan innbsp;het vorig tijdvak binnengekoinen oude posten en aan hetnbsp;nog verschuldigd zijn van contributiën over dit verslagjaarnbsp;door leden, die met buitenlandsch verlof zijn.
Het bestuur heeft gemeend niet achter te moeten blijven in deelname aan de inteekening ten behoeve derTREUBhuldigingnbsp;en daarvoor eene som van één honderd gulden geschonken.
Zooals reeds opgemerkt is in het vorige verslag zijn de drukkosten, honoraria voor bijdragen en correctieloon tennbsp;behoeve van de nog in het vorig verslagjaar (laatst vannbsp;1910) verschenen derde aflevering van deel 22 van het tijdschrift eerst in het begin van Juli 1910 verrekend en dusnbsp;begrepen in de cijfers opgegeven voor het 27ste verslagjaar.
De overige in het kasoverzicht voorkomende posten eischen geen nadere toelichting, alleen wordt hierbij nog aangestiptnbsp;dat van de abonnementsgelden voor deel 23 nog maar eennbsp;klein gedeelte, / 150.—, uitstaande is. Van de contributiënnbsp;zijn hoofdzakelijk die verschuldigd tot en met het eerstenbsp;kwartaal 1911 pas geboekt.
Eenige leden, zooals te voren reeds opgemerkt, zijn nog contributie achterstallig, evenzoo zijn er verscheidene intee-kenaren op het tijdschrift nog abonnementsgelden voornbsp;vorige deelen schuldig. Voor de incasseering van deze nognbsp;uitstaande posten wordt het noodige verricht.
In het verslagjaar steunde de Regeering onze vereeni-ging wederom met ƒ 800.— waarvoor wij Haar hierbij onzen eerbiedigen dank betuigen.
De heeren Dr. G. Leurink en W. van der Burg bleven in het 27ste verslagjaar als redacteuren van het tijdschriftnbsp;fungeeren, terwijl het bestuur bestond uit de heeren Dr.nbsp;L. DE Blieck als president, Dr. G. Leurink als secretarisnbsp;tevens thesaurier en L. C. A. Tollens als adjunct-thesaurier,nbsp;in welke formatie ook nu geen verandering komt.
In het afgeloopen jaar verwierf het lid der vereeniging
-ocr page 339-325
Dr. B. Vrijburg den graad van Tierzuchtinspector aan de Berlijnsclie Landbouw-hoogeschool. Met deze promotie zijnbsp;onze collega geluk gewenscht!
Ten slotte dient nog melding te worden gemaakt van pogingen door het bestuur gedaan om tot een congresdagnbsp;op Java te komen; door gebrek aan deelname zijn zij echternbsp;zonder resultaat gebleven. Ook is getracht de Algemeenenbsp;vergadering te Bandoeng te doen plaats vinden; na rondvraag bleek echter, dat te B a n d o e n g minder leden aanwezignbsp;zouden zijn, dan waarop te B u i t e n z o rg kon gerekend worden, zoodat de vergadering ter laatstgenoemde plaats isnbsp;gehouden. Het bestuur stelt zich echter voor nogmaals opnbsp;deze zaak terug te komen, ten einde het vereenigingslevennbsp;te bevorderen en zoodoende zoowel vak-als standsaange-legenheden in ruimen kring te kunnen bespreken.
Een woord van dank in de eerste plaats aan allen, die ons hunne medewerking en steun verleenden in de samenstelling en verbreiding van het tijdschrift en verder ooknbsp;aan hen, die op andere wijze van hunne belangstelling innbsp;ons streven blijken gaven.
De President van de Vereeniging tot bevordering van veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indië,
(w.g.) DE BLIECK.
Buitenzorg, 29 Juli Wil.
Bij koninklijk besluit van 31 Juli 1911 No. 74 (Staatblad No. 467) is de werkkring van enkele departementen van algemeen bestuurnbsp;gewijzigd. In verband hiermede zullen de naam van het Departementnbsp;van Landbouw en de ambtstitel van den chef van dit departementnbsp;voortaan luiden: „Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel” en „Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel.’’
Bij gouvernementsbesluit van 30 Augustus 1911 No. 54 (Staatsblad No. 496) is goedgevonden en verstaan:
Het getal mantri’s van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, ingevolge het besluit van 3 januari 1911 No. 55 (Staatsblad No. 26)nbsp;vastgesleld op eenentwintig, (i) te vermeerderen met negen op denbsp;bij artikel 1 van het besluit van 14 December 1907 No. 48 (Staatsblad No. 512) vastgestelde bezoldiging.
Bij gouvernementsbesluit van 9 September 1911 No. 24 (Staatsblad No. 508) is goedgevonden en verstaan:
Ten vervolge van artikel 2 van het besluit van 31 Mei 1911 No. 21 (Staatsblad No. 352), krachtens artikel la der ordonnantie van 3 Februarinbsp;1911 (Staatsblad No. 134), zooals die ordonnantie is gewijzigd en aangevuld bij die van 31 Mei 1911 (Staatsblad No. 351), den invoer innbsp;Nederlandsch-Indië van door het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel aan te wijzen runderen, afkomstig van het gedeeltenbsp;van Australië niet behoorende tot de Staten Queensland, New Southnbsp;Wales en Victoria, en bestemd om als fokdieren te worden gebezigdnbsp;tot verbetering van den inheemschen veestapel, toe te staan op dennbsp;voet van het bepaalde bij de ordonnantie van 20 Januari 1902
(') Zie bladz. 88 van dit deel. (Red.)
(*) 1, 1, 200 ,, ,, „ ,,
-ocr page 341-(Staatsblad No. 671, zooals die ordonnatie reeds is of nader zal worden gewijzigd en aangevuld, en verder onder voorwaarde dat denbsp;runderen niet tot het vrije verkeer worden toegelaten, dan nadat zijnbsp;door den betrokken gouvernementsveearts zijn onderzocht op besmettelijke longziekte en op tuberculose (middels tuberculine) en vrijnbsp;van die ziekten bevonden zijn.
Bij koninklijk besluit van 3 Augustus 1911 No. 128 zijn de uniformen van het Indische leger op nieuw gewijzigd. Uit dit besluit is het volgende geciteert:
Artikel 1.
a. nbsp;nbsp;nbsp;Overeenkomstig de ter zake door den Commandant van het legernbsp;en Chef van het Departement van Oorlog in Nederlandsch-lndiënbsp;gegeven voorschriften wordt daar te lande door de militairennbsp;instede van de kwartiermuts van Schotsch model, bedoeld innbsp;§ 2 van artikel 7 van het Koninklijk besluit van 17 Februarinbsp;1894 No. 21, de eenvoudige jas van blauw serge (c. q. metnbsp;rangdistinctieven) en de blauw katoenen pantalon bedoeld in denbsp;§§ 1 en 2 van art. 2 van Ons besluit van 22 December 1904 No. 25,nbsp;eene veldkleeding gedragen van katoen, linnen of soortgelijkenbsp;stof, samengesteld uit een hoofddeksel, een eenvoudige jas (c. q.nbsp;met onderscheidingsteekeiien) en een pantalon, een en ander volgens de daarvoor door den Commandant van het leger vast tenbsp;stellen modellen, met dien verstande nochtans, dat tot het uitvaardigen van regelingen, waaraan een verhooging van uitgavennbsp;is verbonden, eerst zal mogen worden overgegaan, nadat denbsp;vereischte machtiging tot die hoogere uitgave zal zijn verkregen.
b. nbsp;nbsp;nbsp;De in punt a bedoelde veldkleeding wordt niet gedragen innbsp;Europa.
Artikel 2.
De blauwe at.ila ondergaat de navolgende veranderingen; a. voor de hoofdofficiereu bestaat de buitenzijde van den kraag uitnbsp;laken in de uitmonsteringskleur; de kraag is gemiddeld hoognbsp;tVa c.M. en belegd met een gouden of zilveren galon van hetnbsp;model voor de hoofdofficieren vastgesteld, breed 4 c.M., zoodanig, dat het laken van den kraag van boven en van ondereqnbsp;zichtbaar is;
-ocr page 342-d. voor de subalterne officieren van den generalen staf, van de intendance en van den veterinairen dienst is de kraag omzet met fijn zwart kemelsharen tres, breed 2,5 millimeter.
Artikel 4. ,
De invoering van de hiervoren in de artikelen een en drie bedoelde-veranderingen in de kleeding zal geleidelijk plaats hebben, met dien verstande, dat voor wat de in art. een bedoelde veranderingen betreft,nbsp;uüerlijk tot 1 Januari 1912 gelegenheid wordt gegeven om de kleeding in overeenstemming te brengen met de door den Commandantnbsp;van het leger Chef van het Departement van Oorlog in Nederlandsch-Indië terzake te geven voorschriften, terwijl voor zooveel de militairen beneden den rang van onderofficier aangaat, de uitreiking van denbsp;nieuwmodel uitrustingstukken zich regelt naar den in de magazijnennbsp;opgelegden voorraad.
De in art. twee bedoelde veranderingen in de kleeding van de hoofd- en subalterne officieren, de onderluitenants en de adjudant-onderofficieren, zullen met ingang van 1 Januari 1912 bindend zijn.
Artikel 5.
De datum van ingang van het in punt b van art. 4 van het Koninklijk besluit van 1 April 1909 No. 31. vastgestelde model der blauwe attilla wordt voor wat betreft het in overeenstemming brengennbsp;van het aantal tressen op de borst met het voor dat kleedingstuknbsp;gewijzigde model, nader vastgesteld op 1 Januari 1915.
Door den Commandant van het leger en chef van het departement tlT oorlog is bepaald, dat de militaire paardenartsen voortaan ooknbsp;'te voet sporen zullen dragen.
Bij koninklijk besluit van 15 Augustus 1911 No. 30 is bepaald, dat de bij besluit van 8 September 1910 No. 39 vastgestelde Regelingnbsp;van de bevordering, het ontslag en het op nonactivileit stellen vannbsp;de Europeesche officieren, behoorende tot de Nederlandsch-lndischenbsp;landmacht (i) (Nederlandsch Staatsblad 1910 No. 278, Indisch Staatsblad 1910 No. 592) in werking treedt op 1 October 1911.
{’) Zie bladz. 100 van dit deel. (Red.)
-ocr page 343-329
„ Het bij de behandeling der loopende begrooting toegezegde over-.,leg nopens openbaarmaking van de ontwerpbegrooting in Indië, „heeft er toe geleid dat door den Qouverneur-Generaal met instem-,.ming van den ondergeteekende, in het laatst van Juni het Indischnbsp;„ontwerp der begrooting voor 1912 is openbaar gemaakt. Door denbsp;„Indische Regeering is daaraan eene uitvoerige toelichting toegevoegd.
„Bij den iiihoud van dat stuk, hetwelk na de ontvangst uit Indië „reeds ter kennis van de Staten-Generaal is gebracht, sluit zich de on-„derwerpelijke memorie, behoudens hetgeen daarin nog is opgeno-„men ter toelichting van de maatregelen, welke nog niet bij hetnbsp;„Indisch ontwerp konden worden voorgesteld, zooveel mogelijk aan.”
Van de Indische memorie van toelichting namen wij op blz. 204e.v. van dit deel over wat betrekking had op specifiek veeartsenijkundigenbsp;aangelegenheden. Hieraan is niets toegevoegd, dat vermelding verdient, alleen zijn de nummers der onderafdeelingen gewijzigd, No.nbsp;80 is No. 115 en No. 90 is No. 125 geworden.
Uit afdeeling IX, Oorlog. Hoofdstuk I. (Uitgaven in Nederland) citeeren wij nog het volgende;
Onderafdeeling 68. Het overleg met de Indische regeering omtrent de herziening van de verlofstraktementen van de officierennbsp;(zie Gedrukte stukken, zitting 19I0-’11 4 No. 47) heeft geleid totnbsp;het voorstel om deze herziening — evenals ten aanzien van denbsp;burgelijke landsdienaren is geschied — in hoofdzaak ten goede te doennbsp;komen aan de laagst bezoldigde, d. z. de subalterne officieren.
Met inachtneming van dit beginsel is men — als leidraad bezigend de voor burgerlijke landsdienaren geldende regelen betreffende denbsp;berekening van hunné verlofstraktementen—en rekening houdende metnbsp;het stelsel van periodieke traktementsverhoogingen — waardoor denbsp;inkomsten minder afhankelijk worden gemaakt van de wisselvalligenbsp;bevorderingskansen — gekomen tot de volgende regeling;
Rangen. |
Verlofstrakenient, | |
Per maand, |
Per jaar. | |
Luitenant-generaal |
/¦ 660.67 |
ƒ8000.— |
Generaal-majoor |
„ 458.33 |
„ 5400.— |
Kolonel |
„ 375.- |
„ 4500.— |
Luitenant-kolonel |
„ 285.— |
„ 3420.— |
Majoor |
255.~ |
„ 3060.— |
330
Verlofstraktement.
Rangen.
ƒ 240.-„ 220.-
na 20 jaar dienst als officier Ina 17 „
I met minder dan 17 jaar dienst als officier.
Kapitein
}•
m
Per jaar.
ƒ 2880.-„ 2640.-
„ 195.— nbsp;nbsp;nbsp;„ 2340.-
180.—
165.—
145.—
„ 2160 — „ 1980.—nbsp;,. 1740.—
(‘I
„ 1620.— „ 1380.—
!na 12 jaar dienst als officier na 9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
na 6 „ nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
met minder dan 6 jaar dienst als officier.
2d= Luitenant
Dientengevolge is deze onderafdeeling met ƒ 50.000 verhoogd. Hoofdstuk II. Uitgaven in Nederlandsch-Indië.nbsp;Afdeeling VI. Landbouw, N ij ver beid en Handel.nbsp;Uitgewerkte en toelichtende staat.nbsp;Onderafdeeling 115. Veeartsen ij kundig onderzoeknbsp;en onderwijs.
25.617
a. Laboratorium voor veeartsenijkundig onderzoek
1 afdeelingschef .....ƒ nbsp;nbsp;nbsp;6000
1 nbsp;nbsp;nbsp;assistent........... 4200
1 nbsp;nbsp;nbsp;opzichter-amanuensis...... 720
1 nbsp;nbsp;nbsp;laborant........... 600
laboratoriumbedienden.......f nbsp;nbsp;nbsp;684
bedienden en wakers voor stallen en
1 nbsp;nbsp;nbsp;schrijver........... 360
laboratorium-uitgaven....... 3500
aankoop en onderhond van nbsp;nbsp;nbsp;proefdierennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6000
reis- en verblijfkosten....... 1200
periodieke traktementsverhoogingen. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1200
f 25.617
(b Deze verlofstraktenienten zijn aanzienlijk lager dan die van gonvernementsveeartsen met dezelfde anciënniteit. Voor deze ambtenaren bedragen ze na 3 jaar dienst ƒ2160, na 6 jaar dienst / 2430,nbsp;na 9 jaar dienst ƒ 2700 na 12 jaar dienst ƒ 2970, na 15 jaar dienstnbsp;J 3240 en na 18 jaar dienst ƒ 3510. De verwachting, dat voor denbsp;officieren de woningindemniteit voor de berekening van het ver-lüfstraktemenf mede in rekening zou worden gebracht (zie hlz- 536nbsp;van deel XXll), is niet verwezenlijkt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V. d. B,
-ocr page 345-Voor periodieke traktementsverhooging is ƒ 625 meer noodig dan ten vorigen jare.
Zie verder de Memorie van toelichting. b. Inlandsche veeartsenschool en cursus tot opleidingnbsp;van mantri’s bij den burgerlijken veeartsenijkun-digen dienst en van keurmeesters van slachtvee
en vleesch................f 52.814
Inlandsche veeartsenijschool:
1 directeur............ƒ 1.200
3 leeraren............12.600
1 inlandsch assistent-leeraar..... 1.200
1 inlandsch apotheek-bediende .... nbsp;nbsp;nbsp;180
toelagen aan leerlingen....... 9.585
genees- en verbandmiddelen..... 1.000
reis- en verblijfkosten........ 2.5C0
meubilair, instrumenten, verlichting enz . nbsp;nbsp;nbsp;4.900
voedings- en verplegingskosten der patiënten.............. 2.400
periodieke traktementsverhoogingen. . . nbsp;nbsp;nbsp;1.940
Cursus tot opleiding van mantri’s en keurmeesters:
toelagen voor het geven van onderwijs 2.700
toelagen aan leerlingen....... 1.200
reis- en verblijfkosten. ....... nbsp;nbsp;nbsp;300
/ 58.814
Voor periodieke traktementsverhoogingen is f 1000 meer noodig dan ten vorigen jare.
Zie verder de Memorie van toelichting.
/ nbsp;nbsp;nbsp;77.801
Onderafdeeling 125. Veeartsen ij kundige dienst, a. Traktementen en toelagen van den inspecteur en lietnbsp;verder personeel voor den burgerlijken veeartsenij-kundigen dienst, alsmede schrijfloonen en beloo-ningen voor buitengewone werkzaamheden , , , ƒ 264.144
-ocr page 346-1 nbsp;nbsp;nbsp;inspecteur...........ƒ 9.600
2 nbsp;nbsp;nbsp;adjunct-inspectcurs. k f 7800. . . . 15.600nbsp;35 Europeesche veeartsen, a f 3300 . . 115.500nbsp;13 inlandsche véeartsen, waarvan 3 a f 900
gedurende een geheel jaar, laf 900 gedurende 4 maanden, en 9 a f 420.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6.780
129 mantri's, waarvan 9 a f 480 en 120
a f 300 ............ 40.320
periodieke en buitengewone traktemetits-verhoogingen........... 73.680
264.144
In 1911 zullen vermoedelijk 3 leerlingen en in 1912 één leerling van de inlandsche veeartsenschoolnbsp;tot inlandsch veearts worden benoemd.
Voor periodieke en buitengewone traktenients-verhoogingen is f 3.765 minder noodig dan ten vorigen jare.
Zie verder de Memorie van toelichting.
b.
Kantoor- en lokaalbehoeften; boekwerken en tijdschriften; instrumenten, utensiliën en chemicaliën; kosten van aankoop en onderhoud van proefdierennbsp;en van de noodige hokken daarvoor; kosten vannbsp;verpakking en verzending aan het veeartsenijkundignbsp;laboratorium te Buitenzorg van onderzoekings-
5.000
materiaal................ƒ
De omschrijving van dezen post is aangevuid om ten laste daarvan te kunnen brengen de uitgaven voor de door de veeartsen voor de uitoefening van hun dienst benoodigde instrumenten,nbsp;utensiliën en chemicaliën, welke uitgaven tot dusvernbsp;werden bestreden uit onderdeel l.
In verband hiermede en ten behoeve van tele-phonische aansluiting van de veeartsen, die daaraan behoefte hebben, is de raming verhoogd met ƒ300.nbsp;Subsidie aan de vereeniging tot bevordering van
800
65.000
. veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indië...../
Aanmoediging van de paarden en veeteelt . ... f Geraamd naar het gemiddelde der uitkomsten
-ocr page 347-over 1907—1909 ad ƒ90.000, verminderd met ƒ25.000 in verband met de omstandigheid, dat ondernbsp;eerstbedoeld cijfer ook zijn begrepen de uitgavennbsp;voor de tamme stoeterij te Padalarang (onderdeel f).
208.000
41.169
Zie de Memorie van toelichting.
Tamme stoeterij te Padalarang.........ƒ
1 directeur. . .........ƒ 7.200
ondergeschikt personeel...... 7.405
voeding der paarden, verlichting, stal-behoeften en ander uitgaven .... nbsp;nbsp;nbsp;21.914
aanschaffing fokmateriaal..... 2.000
reis- en verblijfkosten...... 250
periodieke traktementsverhooging . . nbsp;nbsp;nbsp;2.400
f 41.169
De hoogere raming houdt voornamelijk verband met de voorgenomen vermeerdering van het aantalnbsp;fokmerries.
Verder zijn enkele uitgaven, die vroeger ten laste van het departement van oorlog werden gebracht, .nbsp;regelmatigheidshalve thans in deze raming begrepen.
g-
h.
Cursus voor hoefbeslag te Bandoeng......f 840
Reis- en verblijfkosten; kosten van vervoer der door de gouvernementsveeartsen bij reizen in commissienbsp;in het belang van den dienst medegenomen instrumenten, utensiliën en proefdieren.....f 140.000
Hooger geraamd in verband met de uitkomsten over 1910 en met de uitbreiding van het personeel.
Fokstation voor pluimvee (maatregelen in het belang
van de economische ontwikkeling)......f nbsp;nbsp;nbsp;2.200
]¦
Uitgaven in verband met de keuring van vee en
vleesch en de inning der keurloonen...... Memorie.
In verband met de overdracht van de regelingen en bemoeienissen in zake de keuring van slachtveenbsp;en vleesch aan de locale raden, waar deze aanwezig zijn, [kan niet over gegevens worden beschikt,nbsp;waarnaar zou kunnen worden geraamd en is daarom de post voor „memorie” uitgetrokken
-ocr page 348-k. Üitgaven in verband met de belasting op honden;
¦ maatregelen tegen hondsdolheid........ 8100
Geraamd naar de uitkomsten over 1908—1909.
L Maatregelen ter voorkoming of beteugeling van besmettelijke ziekten onder het vee en de paarden . „ nbsp;nbsp;nbsp;49.500
Geraamd naar de uitkomsten over 1910.
ƒ 784.753
Zooals men ziet, zijn in de onderafdeeling 90, Veeartsenijkun-dige dienst van het vorige jaar, thans onderafdeeling 125 veranderingen gebracht.
In de eersle plaats zijn het veeartsenijkundig onderzoek en onderwijs daarvan gescheiden en samen als afzonderlijke onderafdeeling 115 vermeld, terwijl in de tweede plaats de sub d. e, f en gnbsp;bedoelde posten van de onderafdeeling 123, landbouwbelangennbsp;in het algemeen zijn overgebracht voor den veeartsenijkundig en d i e n s t. Ook de sub c bedoelde post was vroeger elders vermeld.
Onderafdeeling 190. Geneeskundige dienst.
1 nbsp;nbsp;nbsp;majoor (dirigeerend paardenarts)......./ nbsp;nbsp;nbsp;7.800
3 nbsp;nbsp;nbsp;kapiteins (paardenartsennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;der 1ste klasse)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;a / 48.00nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14.400
1 nbsp;nbsp;nbsp;eerste* luitenant (idemnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2de klasse)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;......nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3.9(X)
1 nbsp;nbsp;nbsp;idemnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(idem)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3.600
2 nbsp;nbsp;nbsp;idemnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(idem)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J 33.00 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6.600
1 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(idem)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3.000
ƒ 44.700 V. d. B.
Bij gouvernementsbesluit van 23 Maart 1911 No. 4 is goed gevonden en verstaan;
Eerstelijk: Bij wijze van tijdelijken maatregel te bepalen als volgt:
(') Van dezen' cursus is reeds met een enkel woord melding gemaakt op blz. 212 van dit deel. (Red.)
I. nbsp;nbsp;nbsp;Te Buitenzorg Wordt opgericht een cursus voor dê opleidingnbsp;van Inlanders, bestemd om te worden werkzaam gesteld alsnbsp;mantri bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst of alsnbsp;keurmeester van slachtvee en vleesch.
II. nbsp;nbsp;nbsp;Het onderwijs aan dien cursus zal worden gegeven door drienbsp;door den Directeur van Landbouw aan te wijzen veeartsenij*nbsp;kundige landsdienaren, die daarvoor ieder een door dien depar-tements-chef te bepalen toelage van hoogstens ƒ75.—'s maandsnbsp;uit ’s landskas zullen genieten.
III. nbsp;nbsp;nbsp;Een reglement en een leerplan voor den cursus zullen wordennbsp;vastgesteld door den Directeur van Landbouw.
IV. nbsp;nbsp;nbsp;De duur van eenen cursus wordt gesteld op hoogstens 4 maanden.
V. Aan den leerlingen van den cursus kan zoo noodig, ter be-
oordeeling van den Directeur van Landbouw, gedurende den tijd dat zij de lessen volgen, eene toelage voor levensonderhoud worden toegekend van / 10.— 's maands.
VI.
Voor leermiddelen enz. kan worden beschikt over eene som van ƒ 10.— per leerling.
VII.
Personen, bestemd om te worden aangesteld als keurmeester van slachtvee en vleesch binnen het ressort van een localennbsp;raad worden niet toegelaten, dan nadat door den betrokken raaddenbsp;kosten hunner opleiding tot een door den Directeur van Landbouw vast te stellen bedrag in ’s Landskas zijn gestort, zullende voor het geval de betrokkene den cursus voor den afloopnbsp;daarvan verlaat, door den genoemden departements-chef eennbsp;door hem te bepalen evenredig gedeelte der gestorte kostennbsp;kunnen worden gerestitueerd.
VUL Aan personen, bestemd om te worden werkzaam gesteld als mantri bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, wordtnbsp;toegekend het recht om voor de reis naar Buitenzorg te de-clareeren op den voet van de voor de mantri’s bij dien dienstnbsp;bestaande bepalingen.
XI. De uit deze beschikking voortvloeiende uitgaven komen voor zooveel het jaar 1911 betreft ten laste van artikel 399 (onvoorziene uitgaven) der begrooting van dat jaar.
Ten tweede; Buiten werking te stellen het besluit van 28 Juli 1908 No. 25, betreffende de opleiding van mantri’s tennbsp;behoeve van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst doornbsp;den gouvernementsveearts te Soerakarta en zulks met ingangnbsp;van een nader door den Directeur van Landbouw vast te stellen datum.
-ocr page 350-Bij besluit van den Directeur van Landbouw van 27 Mei 1911 No. 4961 werden ondervolgend reglement en leerplannbsp;voor dezen cursus vastgesteld.
Artikel 1.
Aan den cursus wordt onderwijs gegeven in de volgende vakken:
a. nbsp;nbsp;nbsp;bouw en verrichtingen van het normale dier;
b. nbsp;nbsp;nbsp;veeteelt;
c. nbsp;nbsp;nbsp;ziekteleer van het vee;
d. nbsp;nbsp;nbsp;vee- en vleeschkeuring;
e. nbsp;nbsp;nbsp;veeartsenijkundig staatstoezicht en veeartsenijkundige politie.
Artikel 2.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Leider van den cursus is de Directeur der Inlandsche veeartsenschool.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;De leider zorgt voor de uitvoering van het door den Directeurnbsp;van Landbouw vastgestelde leerplan.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;Hij stelt een rooster van lesuren vast, die echter vooraf doornbsp;hem aan de goedkeuring van den Directeur van Landbouw moetnbsp;worden onderworpen.
(4) nbsp;nbsp;nbsp;Hij zorgt voor de aanschaffing van de benoodigde leermiddelen,nbsp;dient maandelijks een staat in van de toelagen, toekomende aan denbsp;met het geven van onderwijs aan den cursus belaste veeartsenijkundigenbsp;landsdienaren, en van de aan de daarvoor in aanmerking komendenbsp;leerlingen uit te betalen toelagen voor levensonderhoud, en neemtnbsp;verder de maatregelen, dan wel doet de voorstellen, die hij in hetnbsp;belang van den goeden gang van zaken bij den cursus noodig acht.
Artikel 3.
De met het geven van onderwijs aan den cursus belaste veeartsenijkundige landsdienaren gedragen zich daarbij naar de ter zake vastgestelde voorschriften en de hun door den leider gegeven wordende aanwijzingen.
Artikel 4.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Tot den cursus kunnen alleen worden toegelaten Inlanders,nbsp;die den leeftijd hebben bereikt van omstreeks 20 jaren, lichamelijknbsp;goed ontwikkeld zijn, van goed zedelijk gedrag zijn en voldoendenbsp;kennis hebben van de Hollandsche taal om het onderwijs te kunnennbsp;volgen.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Omtrent de toelating beslist de Directeur van Landbouw.
-ocr page 351-•J
Artikel 5.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Na afloop van eiken cursus wordt van de leerlingen een openbaar examen afgenomen.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Aan hen, die dat examen met voldoenden uitslag hebben afgelegd, wordt tegen betaling van het verschuldigd zegelgeld ad / 1.50nbsp;(een gulden vijftig cent), een diploma uitgereikt volgens het aan ditnbsp;reglement gehecht model.
Artikel 6.
(i) Het in artikel 5 bedoelde examen wordt afgenomen door eene Commissie bestaande uit:nbsp;a- den leider van den cursus,
de met het geven van onderwijs aan den cursus belaste vee-artsenijkundige landsdienaren,
den Inspecteur, chef van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst of een door dezen aan te wijzen Adjunct-inspecteur vannbsp;dien dienst.
De voorzitter van de in de vorige alinea bedoelde commissie is de leider van den cursus, terwijl een secretaris door de commissienbsp;uit haar midden wordt aangewezen.
b.
c.
(2'
Artikel 7.
Tot het afleggen' van het in artikel 5 bedoelde examen kunnen ook worden toegelaten personen, die den cursus niet of niet geheel hebbennbsp;gevolgd, indien zij overigens, ter beoordeeling van den Directeur vannbsp;Landbouw, aan de gestelde eischen voldoen.
Artikel 8.
Dit reglement wordt geacht in werking te zijn getreden op 15 Mei 1911.
Bouw en verrichtingen van het normale dier.
a. nbsp;nbsp;nbsp;Beender- en gewrichtsleer.
b. nbsp;nbsp;nbsp;Spierleer en werking der spieren, wat betreft de groote spier
groepen.
c.
Ingewandsleer, spijsverteering en ademhaling.
d. nbsp;nbsp;nbsp;Bloed, bloedsomloop, hart en de groote vaten.
e. nbsp;nbsp;nbsp;Lymphklieren en lymphvatenstelsel.
22
-ocr page 352-ƒ. Éenige kennis van hersenen, ruggemerg, zenuwen en zintuigen.
g. nbsp;nbsp;nbsp;Urine- en geslachtsorganen.
h. nbsp;nbsp;nbsp;Huid en slijmvliezen.
Veeteelt.
a. nbsp;nbsp;nbsp;Uitwendige bouw der dieren vooral in verband met de diensten,
die gevergd worden.
b. nbsp;nbsp;nbsp;Signalement der dieren omvattende:
1. nbsp;nbsp;nbsp;Geslacht en geslachtskenmerken.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Metingen.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Rassenkennis.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Ouderdomskennis.
5. nbsp;nbsp;nbsp;Kleuren en afteekeningen.
c. nbsp;nbsp;nbsp;Grondslagen der fokkerij, erfelijkheid, overerving, reine teelt,
kruising enz.
d. nbsp;nbsp;nbsp;Overzicht der gebreken, die dieren voor de fokkerij minder
waardig maken of uitsluiten.
e. nbsp;nbsp;nbsp;Castratie der mannelijke dieren voor de fokkerij.
ƒ. Bronst, paring, zwangerschap, baring, verpleging van moeder en kind (het laatste tot den tijd van dienstdoen).
g. nbsp;nbsp;nbsp;Gezondheidsleer en voederkennis ih het algemeen (en in het
bijzonder van de fokdieren).
h. nbsp;nbsp;nbsp;Runder- en karbouwenfokkerij.
i. nbsp;nbsp;nbsp;Paardenfokkerij.
j. nbsp;nbsp;nbsp;Kleine huisdieren (geiten, schapen, varkens, kippen en eenden).
k. nbsp;nbsp;nbsp;Maatregelen van regeeringswege genomen om de veeteelt te
bevorderen.
Ziekteleer van het vee.
a. nbsp;nbsp;nbsp;Algemeen begrip omtrent aard, oorzaken en verschijnselen van
ziekten.
b. nbsp;nbsp;nbsp;Begrip omtrent parasitaire, besmettelijke en infectie-ziekten.
c. nbsp;nbsp;nbsp;Onvatbaarheid en entingen.
d. nbsp;nbsp;nbsp;Ontsmetting en ontsmettingsmiddelen.
e. nbsp;nbsp;nbsp;Oorzaken en verschijnselen der volgende besmettelijke ziekten:
l. nbsp;nbsp;nbsp;Kwade droes.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Goedaardige droes.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Septichaemie.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Miltvuur.
5. nbsp;nbsp;nbsp;Tuberculose.
6. nbsp;nbsp;nbsp;Runderpest.
-ocr page 353-7. nbsp;nbsp;nbsp;Longziekte.
8. nbsp;nbsp;nbsp;Mond- en klauwzeer.
9. nbsp;nbsp;nbsp;Hondsdolheid.
10. nbsp;nbsp;nbsp;Besmettelijke vaginitis en abortus.
11. nbsp;nbsp;nbsp;Besmettelijke lymphangitis en lymphadenitis der runderen.
12. nbsp;nbsp;nbsp;Surra.
13. nbsp;nbsp;nbsp;Kwaadaardige dekziekte.
14. nbsp;nbsp;nbsp;Piroplasmose.
15. nbsp;nbsp;nbsp;Schurft.
16. nbsp;nbsp;nbsp;Saccharomycosis.
a.
b.
a.
b.
Vee-en vleeschkeuring.
Gezondheidskenmerken en wijze van onderzoek van het levende dier.
Slachtmethoden
Stelselmatig onderzoek van het geslachte dier.
De .voornaamste ziekelijke veranderingen voor de beoordeeling bij de vleeschkeuring:
Parasitaire en besmettelijke ziekten.
Bijzondere voor de vleeschkeuring belangrijke ziekten.
Vergiftigingen.
Noodslachtingen en vleeschvergiftigingen.
Andere oorzaken van afkeuring van geheele slachtdieren of gedeelten daarvan.
Veeartsenij kundig staatstoezicht en veeartsenij kundige politie.
Voornaamste wettelijke bepalingen betreffende het veeartsenij-kundig staatstoezicht en de veeartsenijkundige politie.
Ontsmetting van personen, stallen, slachtplaatsen en middelen van vervoer.
De Commissie belast met het afnemen van het eindexamen van den Cursus tot
opleiding van Inlanders, bestemd om te worden werkzaam gesteld als mantri bij den
burgerlijken veeartsenijkundigen dienst of als keurmeester van vee en vleesch verklaart
dat .................................................................................. ......................................................................................................... 5^
o
wonende te......................................................................................................................................................bedoeld examen met goed
gevolg heeft afgelegd.
Buitenzorg, den...................................................................................
De Commissie vd.
Voorzitter.^
Secretaris.-
-ocr page 355-Deze commissie bestaat evenals de vorige uit:
a. nbsp;nbsp;nbsp;den kapitein der artillerie J. SCHULTZ, president;
b. nbsp;nbsp;nbsp;den militairen paardenarts der 2de klasse J. VAH DULM lid;
c. nbsp;nbsp;nbsp;den Isten luitenant der cavalerie Jlir. W. J. E. VAN Riemsdijk, lidnbsp;tevens secretaris.
Zij heeft in opdracht aan te koopen 249 rijpaarden (200 voor de cavalerie, 10 voor de artillerie, 39 voor de officiersremonteering),nbsp;90 trekpaarden en 25 draagpaarden, totaal 364 paarden, alle 4-tot 5-jarige en bestemd voor het Remonte-depót te Padalarang (ontscheping te Tandjong-Priok).
De te besteden prijzen (volgens contract met den leverancier, den heer KiSS) zijn franco aan boord op de inschepingsplaats / 380.—nbsp;voor een cavaleriepaard en ƒ 440.— voor een artilleriepaard. Hetnbsp;vervoer per stoomboot en de voeding en verpleging aan boord komen ten laste van het Departement van Oorlog. Voor de verplegingnbsp;worden evenals het vorige jaar weer Inlandsche cavaleristen aangewezen (per 20 paarden één mant, welke bij de 1ste bezending ondernbsp;toezicht staan van een Europeeschen wachtmeester.
De commissie vertrekt met het stoomschip „Mindoro” van de Western-Australia-Iine op den SOsten October van Soerabaja naarnbsp;Freemantle en van daar naar Adelaide, teneinde te Kapundanbsp;de keuring aan te vangen.
De paarden worden verscheept met de Currie-line; de vermoedelijke duur van de overtocht is slechts 16 dagen. Elke verscheping is vergezeld van minstens één commissielid.
V. d. B.
Tot den eersten cursus tot opleiding van Inlanders bestemd om te worden werkzaam gesteld als mantri bij den burgerlijken veeartsenij-kundigen dienst of als keurmeester van slachtvee, welke gehoudennbsp;werd van 14 Mei — 15 September 1911 waren 12 leerlingen toegelaten,nbsp;In den loop van dezen leergang staakten 4 leerlingen wegens ziektenbsp;of om andere redenen de studie. Aan de andere 8 kon na afgelegdnbsp;examen het diploma worden uitgereikt.
Tot den 2den cursus, loopende van 1 October 1911 tot 1 Februari 1912 werden 15 leerlingen toegelaten.
Deelde het vorige jaar bij de behandeling van de Nederlandsche staatsbegrooting de Minister van Landbouw, Nijverheid en Handelnbsp;mede, dat de verheffing van de veeartsenijschool tot hoogeschoolnbsp;door hem werd overwogen, op 29 September j.1. werd bij mondenbsp;van den Minister van Binnenlandsche Zaken in de openingszittingnbsp;van de Staten-Generaal o. m. bekend gemaakt, dat een wetsontwerpnbsp;tot herziennig van het landbouw- en veeartsen ij kundignbsp;onderwijs in bewerking is.
Zeer zeker zullen de Nederlandsche veeartsen met genoegdoening hiervan nota hebben genomen. Dat een dergerlijke wet spoedig haarnbsp;weg moge vinden naar het staatsblad, is onze oprechte wensch.
V. d. B.
Door den Minister van Oorlog zijn voorstellen ingediend tot verbetering van de financieele positie van de officieren.
Voor de militaire apothekers en paardenartsen geven wij hieronder de voorgestelde en de bestaande traktementsregeling op. Tweede klasse bij aanstelling.......ƒ 1600 en ƒ 1400
1900 en 2500 ennbsp;2600 ennbsp;2800 ennbsp;3000 ennbsp;3200 ennbsp;3600 en
1600
2000-
2200
2400
2600
3000
3400
„ nbsp;nbsp;nbsp;„ na 5 jaar dienst als officier
Eerste klasse bij aanstelling Oia 10 jaar) .
.. nbsp;nbsp;nbsp;,, na 15 jaar dienst als officier
90
gt;* nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;}inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;iinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fi
gt;» nbsp;nbsp;nbsp;»•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;iynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;iinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;yynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»
Dirigeerend (majoor)........
„ nbsp;nbsp;nbsp;(luitenant-kolonel).....
Gedurende de 30 jaren in de subalterne rangen lals bekend wordt de Nederlandsche paardenarts na 30 jaar tot majoor bevorderd) isnbsp;dit een gemiddelde verbetering van i 18 quot;/o of / 366.66 per jaar, ennbsp;in de hoofdofficiers rangen van ƒ 200 per jaar.
De voorgestelde pensioenen zijn:
Tweede klasse (eerste luitenant) .....ƒ 1000 a ƒ 1200
Eerste •, (kapitein)........... 1500 a „ 2000
Dirigeerend (majoor) . . , .......„ 2100
„ nbsp;nbsp;nbsp;(luitenant-kolonel) ......... 2300
gevende een maximum verhooging van ƒ 300 voor 'de eerste-luitenants, ƒ 440 voor de kapiteins, f 500 voor de majoors en ƒ500 voor de luitenant-kolonels.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;v. d. B.
-ocr page 357-Een jaar of twee geleden werd door den (gemeente) raad besloten tot den bouw van een abattoir. Een teekening van het op te richtennbsp;gebouw werd vervaardigd en de bouw begroot op ƒ 15000.
Tot zoover was meu gevorderd. Afgaande op de begroeting werd een leening gesloten tot het zooeven genoemd bedrag. In dien tus-schentijd had Magelang een anderen directeur van gemeentewerkennbsp;gekregen, aan wien de uitvoering zou worden opgedragen. Deze nunbsp;vond 15000 gulden veel te laag en vertelde dat er ongeveer 10000nbsp;gulden bij moest, wilde men een abattoir hebben dat aan billijkenbsp;eischen voldeed. De gemeenteraad had eenmaal a gezegd en moestnbsp;ook b zeggen. Een tweede leening groot ƒ' 9600 werd gesloten. Nunbsp;geloofde de raad er te zijn. Maar jawel, Magelang kreeg weer eennbsp;nieuwen directeur vau gemeentewerken en onder diens beheer werdnbsp;het gebouw voltooid, tenminste aan den raad werd bericht dat hetnbsp;abattoir gereed was gekomen.
Alleen ontbrak er nog verlichting en meubilair en voor aanschaffing daarvan werd noodig geacht /’2000. Over dit voorstel, de derde leening dus voor het gemeentelijk abattoir, zou de raad gisteren hebbennbsp;te beslissen. Door een der leden werd met verwondering gewezen opnbsp;het feit dat nogmaals geleend moest worden. Hij dacht dat de boel in ’nbsp;reine was. Uit de aanvraag bleek echter van niet en om nu niet voornbsp;het bespottelijke feit te komen te' staan, dat een vierde leeningnbsp;noodzakelijk kon zijn, vroeg dat lid den aanwezigen directeur van G. W.nbsp;op den man af of hij nu pertinent verklaren kon met die 2000 guldennbsp;alles te kunnen klaarspelen. En toen kwam de aap uit den mouw.nbsp;Voor hetgeen directeur van G. W. noodig achtte waren die tweenbsp;duizend gulden wel voldoende, maar de gouvernements-veearts, ooknbsp;pas ter plaatse, die het abattoir had gezien, vond nog eenige aanvullingen en verbeteringen dringend noodig. In een schrijven aan’snbsp;raads voorzitter had hij zijn meening blootgelegd. Over dezen brief,nbsp;wel niet op de agenda vermeld, maap zeer zeker actueel, ontsponnbsp;zich een tiifgebreide discussie, waaruit we meenden op te maken datnbsp;nogmaals f 2000 noodig zal zijn. dus totaal vier mille. Besloten werdnbsp;Jen slotte om het voorstel f 2000 te leenen aan te houden tot eennbsp;volgende vergadering en vooraf den brief van den veearts in rondnbsp;lezing te zenden bij de leden. Blijkt daaruit dat de gewenschte verbeteringen noodig zijn, dan kan in eens èn daarvoor èn voornbsp;verlichting en meubilair worden geleend, ’t Zou ook al te mal zijnnbsp;na een derde nog een vierde leening te moeten aangaan.
-ocr page 358-Wij hebben dit punt daarom zoo uitvoerig behandeld, wijl andere locale raden in de toekomst misschien ook tot den bouw van abattoirs besluiten. Laat men zich dan aan Magelang spiegelen en eennbsp;ontwerp doen vervaardigen en een raming opmaken, welke niet zoonbsp;veel verrassingen zullen geven, als bij den bouw van het abattoirnbsp;in ons stedeke het geval is.
(Soerabajasch Handelsblad)
Aan het einde van den cursus 1910—1911 werd het examen voor Inlandsch veearts met goed gevolg afgelegd door Raden No tosoed ironbsp;en Raden Soetedjo.
De uitslag der overgangsexamens aan het einde van bovengenoemden cursus was:
Bevorderd van het 3de naar het 4e studiejaar;
1. Sorip.
Van het 2de naar het 3de studiejaar:
M. Soenodo (met lof);
W. H. Meray;
R. Abdoelmanap;
F. K. Wawo Roentoe;
M. Soetomo;
Lowy;
Twee leerlingen konden niet worden bevorderd, waarvan één sedert zijn studiën heeft gestaakt.
Van het 1ste naar het 2de studiejaar:
1. Tarip (met tof);
M. Moetalib;
Alwi;
Samil;
Roesli;
Akil;
Soedibja Hadikoesoema;
Twee leerlingen konden niet worden bevorderd; één daarvan-staakte sedert zijn studie.
Tot het 1ste studiejaar \verden toegelaten;
1. nbsp;nbsp;nbsp;Abdoel Azis;
2. nbsp;nbsp;nbsp;Marsidi;
3. nbsp;nbsp;nbsp;Loekmanoel Hakim;
-ocr page 359-4. nbsp;nbsp;nbsp;Abdoel Azis Nasoetion;
5. nbsp;nbsp;nbsp;Ibrahim gelar Saidi;
6. nbsp;nbsp;nbsp;Mas Ali;
7. nbsp;nbsp;nbsp;Raden Mohamadsinggih;
8. nbsp;nbsp;nbsp;M. Soenardjo;
9. nbsp;nbsp;nbsp;M. Soeparwi;
10. nbsp;nbsp;nbsp;M. Soetjitro;
11. nbsp;nbsp;nbsp;K a r i m o e n ;
12. nbsp;nbsp;nbsp;M. Moe.in Wiradinata;
13. nbsp;nbsp;nbsp;Izai.
De nieuwe cursus is dus aangevangen met 29 leerlingen, waarvan één in het 4de, 6 in het 3de, 8 in het 2de en 14 in het 1ste studiejaar.
U
-ocr page 360- -ocr page 361- -ocr page 362-348
STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederlaiidsch-lgt;i^'^ gedurende de. maand Juli 1911.
GEWEST. |
C/D Ult; 0) -S ^ lt;V (V sz ^ V-. 5 gt; CL agt; CU gt; |
3 :2 gt; § |
5 03 — O lt;U •c: o 5 *a, c (U tu 5 C/D s s 2 3 7j ^ CL U OJ -C C/D |
U OJ N =5 n OJ 1 •o n o § |
C/3 «U O Ui *0 lt;D ¦O 03 |
C/3 O CJ s o u 03 *o O o3 C/^ |
u 3 x: CJ c/3 c/3 Q- O CJ 03 C/5 |
03 u u 3 C/5 |
oJ OJ N -id OJ •CS OJ 3P u 3 03 *0 CCS 3 |
C/D* u O O -id c/3 03 X CU H |
CU c/3 O quot;5 CJ u cU 3 |
Bantam...... |
3 | ||||||||||
Batavia...... |
— |
— |
— |
— |
3 |
— |
— |
2 |
— |
_ | |
Preanger Regentscli. . nbsp;nbsp;nbsp;. |
— |
— |
— |
— |
2 |
— |
--- | ||||
Cheribon...... |
— |
— |
1 |
— |
14 |
— |
— |
3 |
— |
— | |
Pekalongan..... |
— |
.— |
— |
— |
8 |
1 |
— |
— |
— |
— | |
Semarang...... |
• — |
— |
— |
369 |
6 |
9 |
— |
1 |
— |
— | |
Rembang...... |
— |
— |
15 |
21 |
— |
— |
— |
— |
— | ||
Soerabaia...... |
. — |
— |
— |
l30 |
19 |
3 |
— |
10 |
— |
— | |
Madoera...... |
— |
— |
— |
264 |
2 |
22 |
— |
— |
— | ||
Pasoeroean ..... |
— |
— |
— |
14 |
— |
— |
— |
— |
_ |
— | |
Besoeki ...... |
— |
.— |
- ' |
2 |
10 |
— |
— |
— |
_ |
— | |
Banjoemas..... |
— |
,— |
— |
30 |
6 |
— |
— |
2 |
— |
— | |
Kedoe....... |
— |
— |
— |
— |
3 |
— |
— |
— |
_ |
— | |
Madioen . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
— |
— |
— |
28 |
1 |
— |
— |
— |
— |
— | |
Kediri....... |
— |
— |
— |
43 |
4 |
— |
— |
9 |
— |
— | |
Djokjakarta..... |
— |
— |
— |
146 |
11 |
1 |
— |
_ |
— |
— | |
Soerakarta..... |
— |
— |
— |
107 |
— |
— |
— |
— |
— |
— | |
Djambi...... |
164 |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
337 |
— |
— | |
Tapanoeli...... |
— |
— |
8 |
— |
-- |
— |
3 |
— |
— | ||
Sumatra’s Ooskust . nbsp;nbsp;nbsp;. |
15 |
— |
6 | ||||||||
Pad. Bovenlanden. . nbsp;nbsp;nbsp;. |
— |
— |
— |
— |
3 |
1 |
— |
5 |
— |
— | |
Atjeh en Onderli. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
3 |
— |
— | |
Celebes en Onderh. . nbsp;nbsp;nbsp;. |
¦- |
— |
— |
— |
4 |
10 |
— |
— |
— |
— | |
Bali en Lombok . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
quot; |
quot; |
4 |
— |
quot; |
¦ |
F. W. Kempen,
Dr. H. J. V. D.
SCHROEFF,
L. E. Hinrichs, J. Stapenséa,
J. V. Slooten,
gouv. veearts, verleend wegens langduri-gen dienst één jaar verlof naar Europa, veearts ter beschikking, benoemd met ingang van 2 September 1911 tot veearts bijnbsp;den burgerlijken dienst te Pakalongan.nbsp;mil. paardenarts der 2de klasse, overgeplaatst van Salatiga naar Soerabaja.nbsp;veearts aan het abattoir te Nijmegen,nbsp;benoemd tot gemeente-veearts te Sema-
mil. paardenarts der 1ste klasse, verleend wegens negenjarigen onafgebroken dienstnbsp;in Ned.-Indië elf maanden verlof naarnbsp;Europa.
]. L. V. Eck,
C. Bubberman,
Dr. G. A. V. Lier,
A. E. TEN. Broeke, mil. paardenarts der 1ste klasse, overgeplaatst van Banjoe Biroe .naar Salatiga. mil. paardenarts der 2de klasse overgeplaatst van Buitenzorg (gedetacheerd aannbsp;het veeartsenijkundig laboratorium) naarnbsp;Banjoe Biroe.
benoemd tot assistent aan het veeartsenijkundig laboratorium te Buitenzorg {Q. B. dd. 28 Aug. 1911).nbsp;gouv. veearts te Weltevreden, tijdelijknbsp;belast met den burgerlijken veeartsenijkun-digen dienst in de residentie Bantam, ennbsp;zulks met gelijktijdige uitoefening zijnernbsp;eigen functiën.
H. Chr. de Waal, gouv. veearts, tijdelijk toegevoegd aan den chef van het veeartsenijkundig laboratorium te Buitenzorg.
-ocr page 364-350
A. DE Vletter, veearts ter beschikking, teruggekeerd van buitenlandsch verlof en tijdelijk belastnbsp;met den dienst in de onderafdeeling Bima,nbsp;afd. Soembawa der residentie Timor ennbsp;Onderhoorigheden, met standplaats Bima.
C. J. V. Temmen, tijdelijk toegevoegd aan den inspecteur van den burg. veeartsenijkundigen dienstnbsp;met standplaats Buitenzorg.
R. Notosoedira, Inlandsch veearts, toegevoegd aan den gouv. veearts te Soerabaja.
R. SoETEDjo, nbsp;nbsp;nbsp;Inlandsch veearts, toegevoegd aan den
gouv. veearts te Pamekasan.
Aan de Rijksveeartsenijschool te Utrecht zijn benoemd: tot leeraar Dr. H. Jacob te München en tot buitengewoonnbsp;leeraar J. H. Hartoq te C u 1 e m b o r g.
Benoemd bij Koninklijk besluit van 30 Augustus 1911 tot officier in de orde van Oranje-Nassau: J. N. Ballangée,nbsp;dirigeerend paardenarts met den rang van luitenant-kolonel,nbsp;toegevoegd aan den inspecteur van den geneeskundigennbsp;dienst der landmacht; D. F. van Esveld, leeraar aan denbsp;Rijksveeartsenijschool te Utrecht (bij bevordering).
-ocr page 365- -ocr page 366- -ocr page 367-DOOR nbsp;nbsp;nbsp;\; Jf '
J. C. F. SOHNS, nbsp;nbsp;nbsp;^
gouvernementsveearts.
De van October 1906 tot April 1907 door den gouver-nementsveearts van der Poel geleide registratie van het vee in de afdeeling Bataklanden der residentie Tapian nanbsp;Oeli had succes, doch slechts tijdelijk; de veearts tochnbsp;vertrok na afloop en er bleef te weinig personeel beschikbaar,nbsp;terwijl de invoer van vee uit de nog niet onder direct bestuurnbsp;gebrachte streken niet belet kon worden. Zoo constateerdenbsp;Dr. VAN Velzen in Mei 1908, dat de registratie niet bijgehouden was en de veepest weder (of nog steeds) velenbsp;slachtoffers maakte. De toenmalige Directeur van Landbouw,nbsp;Prof. Treub, besloot een einde te maken aan het gevaarnbsp;dat bij voortduring den geheelen veestapel van Sumatranbsp;bedreigde, en zoo kwam ik, in het gewest Tapian na Oelinbsp;belast met de bestrijding der veepest, den 29sten Augustusnbsp;1908 te Taroetoeng, de hoofdplaats van de afdeelingnbsp;Bataklanden.
Mijne opdracht luidde: den stand der registratie nagaan, de veepest bestrijden en zoo mogelijk een voorstel indienennbsp;tot de oprichting van een serum-station; ik trachtte dus opnbsp;de hoogte komen van den stand van zaken, doch dit gingnbsp;niet gemakkelijk: Primo waren alle ten tijde der registratienbsp;aanwezige besturende ambtenaren sedert overgeplaatst, metnbsp;uitzondering van den controleur van Toba; deze laatstenbsp;had echter tijdens het merken en inschrijven van het vee
in zijne onderafdeeling de handen vol met politieke ver-
23
-ocr page 368-wikkelingen inliet kort tevoren ingelijfde landschap Oeloearl en kon mij dus geen inlichtingen geven. Secundo schijntnbsp;bij de eerste registratie alles mondeling geregeld te zijn,nbsp;want ik vond geen enkel daarop betrekking hebbend stuk;nbsp;wel ontving ik de dagboeken van mijn voorganger VAN DERnbsp;Poel over dat tijdperk, doch daarin werd alleen vermeldnbsp;dat de registratie plaats had, en de oorspronkelijk waarschijnlijk bijgevoegde modellen waren niet meer aanwezig,nbsp;Tertio had ik, mij op mijne doorreis ingevolge ontvangennbsp;opdracht aan het Departement vervoegende, den inspecteurnbsp;afwezig gevonden, zoodat ik mij omtrent de zienswijze vannbsp;Z. Ed. Gestr. geen denkbeeld kon vormen; dit heeft helaasnbsp;geleid tot herhaald verschil van meening.
Daarbij kwam dat vervoermiddelen in dien tijd hier ten eenen male ontbraken en de door mij bestelde bendy eerstnbsp;in December geleverd werd. Een rijpaard voor mijn gewicht is in de Bataklanden sedert lang niet meer te vinden,nbsp;terwijl het terrein zich ook weinig leent voor paarden ondernbsp;zware ruiters. De eerste 3V2 maand heb ik dan ook steedsnbsp;mij te voet moeten verplaatsen; behalve dat deze voorhistorische wijze van voortbewegen veel tijd kost, waren mijnenbsp;niet meer daaraan gewende voeten in korten tijd zoo verwond,nbsp;dat herstel telkens ettelijke dagen vorderde.
Uit hetgeen ik waarnam kwam ik tot de slotsom, dat elk kamponghoofd een gedrukt register ontvangen had, waarinnbsp;al het vee zijner hoeta was ingeschreven; dit register haddennbsp;allen, daar het van Bestuurswege uitgereikt en dus tevensnbsp;als een certificaat van aanstelling beschouwd werd, zuinignbsp;bewaard. Tot voorloopige aanteekening der mutaties moestnbsp;een klein boekje dienen, dat echter in hoofdzaak gebezigdnbsp;schijnt te zijn voor schrijfoefeningen der kinderen. Ook innbsp;de groote registers was meestal na het vertrek van den heernbsp;VAN DER Poel niets meer opgenomen, zoodat eene registratienbsp;feitelijk niet meer bestond.
Tegelijk met het onderzoek naar den stand der registratie
-ocr page 369-353
ovefwoog ik de mogelijkheid éenér sérüm-behandeling. De bezwaren, welke zich voordeden, waren vele:
1®. is het opzettelijk onderhouden van een veepesthaard bedenkelijk.
2®. bestond gevaar voor ernstig verzet, wanneer de serum-injectie ook maar in enkele gevallen, zelfs schijnbaar, geen resultaat had.
3®. is de immuniteit slechts met groote kosten op te voeren tot een maximum van 4 maanden, welke tijd met hetnbsp;oog op de tenaciteit van het virus in vochtige aardenbsp;(tot een jaar) veel te kort is.
4®. zouden benoodigd zijn minstens 3 Europeesche veeartsen, n. 1. minstens 1 voor het laboratorium en minstens 2nbsp;voor het verrichten der injecties; bij het bestaandenbsp;tekort kon op bezetting dier posten niet gerekend worden.nbsp;5®. zou een talrijk personeel aangesteld moeten worden omnbsp;de veepestgevallen met behulp eener nauwkeurige registratie op te sporen en toezicht te houden op denbsp;uitvoering der isolatiemaatregelen en de reiniging dernbsp;besmette stallingen.
Hierbij springt duidelijk in het oog, dat het zeer goed mogelijk is met een personeel, talrijk genoeg om de maatregelen streng toe te passen, ook zonder serum de gevallennbsp;van veepest tot een minimum te beperken en de ziekte tennbsp;slotte uit te roeien.
Welke maatregelen moesten nu in dit land genomen worden? Men dient rekening te houden met de omstandigheid, dat door de veepest steeds allereerst aangetastnbsp;worden de in grooten getale losloopende varkens, daarnanbsp;de buffels, en ten slotte ook runderen, die echter meernbsp;weerstandsvermogen schijnen te bezitten. Kunnen de tweenbsp;laatste diersoorten, zoodra zij goed zichtbaar ziek zijn, nietnbsp;meer over groote afstanden weggedreven worden, ziekenbsp;varkens blijven door hun veel geringer gewicht gemakkelijknbsp;vervoerbaar, terwijl ook het vleesch van aan de ziekte be-
-ocr page 370-354
zweken of in de agonie geslachte dieren geregeld op dè zeer talijke markten gebracht werd en wegens den lagerennbsp;prijs gereeden aftrek vond bij de heidensche en christelijkenbsp;Bataks. Ook de gewoonte, de varkens onder huizen tenbsp;kralen, deed veel kwaad, aangezien die stallingen zoo goednbsp;als niet te desinfecteeren waren. Behalve eene nieuwe registratie was dus noodig de verplichte kraling van alle varkens,nbsp;het verbod deze dieren onder huizen te stallen, strenge bewaking van de wegens besmetting gesloten gebieden, en toezicht op de slacht; dit laatste zou alleen goed inogelijk zijnnbsp;door eene beperking van de vergunning tot slachten totnbsp;zoo weinig mogelijk, met name genoemde, markten, wiernbsp;overgroot aantal het Bestuur trouwens een doorn in hetnbsp;oog was.
Dit alles meende ik met het in elk geval benoodigde meerdere personeel te kunnen uitvoeren, en zoo ontstondnbsp;een voorloopig voorstel dat eerst met alle besturende ambtenaren ampel besproken werd, hetgeen door de grootenbsp;onderlinge afstanden veel tijd kostte. Ten slotte werd, nanbsp;eene laatste bespreking met de voor dienstzaken te Tar oe-toeng aanwezige ambtenaren, een voorstel ingediend totnbsp;volledige reorganisatie der veepestbestrijding indeBatak-landen. De indiening had plaats op 9 December 1908.
In dien tusschentijd werd niet stilgezeten, met gevolg, dat ondanks het onvoldoende personeel op het einde van 1908nbsp;de veepest onderdrukt was in de onderafdeelingen Si Lin-doeng en Hoogvlakte van Toba.
Verder werd de ziekte begin Februari 1909 plotseling gerapporteerd uit het noordelijk deel der onderafdeeling Habinsaran, waar zij, zooals mij bij een terstond ingesteldnbsp;onderzoek bleek, reeds in December 1908 was ingevoerdnbsp;door lieden, die van de bekende markt Onan Dalan tenbsp;Naroemonda (Toba) vleesch van zieke varkens medegebracht hadden. In het besmette gebied stierf het veenbsp;ongeveer uit, doch door de krachtige medewerking van den
-ocr page 371-355
civiel-gezaghebber gelukte het de ziekte te beperken tot bovengenoemd N o o rd-Hab i nsa ra n, dat trouwens doornbsp;zeer zwaar terrein van de aangrenzende streken gescheidennbsp;is. Een tijdelijke veemantri werd aangevraagd en verkregen,nbsp;en terstond belast met de registratie in de besmette landschappen, later in de geheele onderafdeeling. Zoo kwamnbsp;begin April het laatste geval voor en bleef de onderafdeelingnbsp;verder vrij.
De onderafdeeling Tob a scheen gedurende 1908 niet besmet te zijn, er was tenminste niets aan den controleurnbsp;gemeld. Juist voor mijn vertrek naar Habinsaran ontving ik het rapport over Januari 1909 waaruit mij bleeknbsp;dat de ziekte ook in To ba voorkwam. Op mijne doorreisnbsp;deed ik een voorloopig onderzoek en constateerde verscheidene gevallen, terwijl volgens de registers gedurende hetnbsp;jaar 1908 alleen in de vallei van Toba reeds 307 varkens, buffels, en runderen aan de ziekte ten offer gevallennbsp;waren. Dit laatste had men grootendeels, op de marenbsp;mijner komst, in der haast uit de herinnering bijgeschreven,nbsp;en ik ben dan ook ervan overtuigd dat het aantal slachtoffers in den tijd van een jaar op minstens het dubbelenbsp;gesteld dient te worden. Dat men dit alles had kunnennbsp;verzwijgen lag aan den mantri, die, niet gecontröleerd, ooknbsp;zijn plicht niet gedaan had; wegens zijne plaatselijke ennbsp;technische kennis kon ik hem echter niet missen, en zijnenbsp;fout heeft hij verder door buitengewonen ijver en plichtsbetrachting goedgemaakt. De ontoereikendheid van hetnbsp;personeel overigens duidelijk gebleken zijnde, werd hiernbsp;ook werkzaam gesteld de mantri uit Si Lindoeng, voornbsp;wien een ander werd aangevraagd en met de meeste voortvarendheid toegestaan.
Daar de controle nu scherper kon zijn en ook was, kwamen natuurlijk ook meer ziektegevallen aan het licht,nbsp;waarop ik in mijne dagboeken eenige malen de aandachtnbsp;vestigde.
-ocr page 372-356
De behandeling van het door mij ingediende voorstel moest inmiddels wachten tot de aanstelling van een adjunct-inspecteur, i. c. Dr. H. ’t Hoen, die in de eerste dagennbsp;van Juni 1909 te Si Bolga landde en eene reis door denbsp;Bataklanden maakte, ten einde te onderzoeken hoe denbsp;stand der veeziekte was en of zij met de voorgestelde maatregelen bestreden zou kunnen worden. Den 7den Juni werdnbsp;te Balige geconfereerd met de daar aanwezige ambtenaren,nbsp;n.1. resident, assistent-resident en de controleurs vannbsp;Toba en Samosir. Daar de ziekte in de onderafdeelingennbsp;Si Lindoeng, Hoogvlakte en Habinsaran reeds uitgeroeid was, zou de bestrijding zich vooral moeten richtennbsp;op Toba en Samosir, in welk laatste gebied ook veepestnbsp;bleek te heerschen. Op den terugweg maakte Dr. ’t Hoennbsp;in overleg met den intusschen te Si Bolga teruggekeerdennbsp;resident het volgende voorstel op;
1. In de onderafdeelingen Toba en Samosir zal al het vee geregistreerd worden, in de andere onderafdeelingennbsp;slechts ingeval zich daar opnieuw veepest mocht voordoen. De registratie zal geschieden in kleine boekjes,nbsp;waarvan er in elke hoeta 1 dient voor buffels (voorzijde)nbsp;en runderen (achterzijde), 1 alleen voor varkens, ennbsp;1 voor paarden (voorzijde) en geiten en schapen (achterzijde). Elke eigenaar of houder heeft een bladzijde.nbsp;De mutaties moeten minstens één-, doch zoo mogelijknbsp;meermalen per maand worden bijgeschreven. Dennbsp;25sten van elke maand moeten alle boekjes gebrachtnbsp;worden bij de Djaihoetans of Radja’s Padoea, opdatnbsp;de schrijvers dier hoofden de mutaties kunnen overnemen in een maandregister, waarvan een afschrift aannbsp;den controleur gezonden wordt.
2.
Alle vee zal gemerkt worden aan een der ooren, en wel in Samosir met een vierkant, in Toba met eennbsp;rond gat. De bij deze laatste onderafdeeling behooren-de, gewoonlijk onder den naam Oeloean samengevatte.
-ocr page 373-357
landschappen vormen een door natuurlijke grenzen afgesloten geheel, dat in het belang der coiitróle ooknbsp;als zoodanig beschouwd wordt en dus een eigen oormerk krijgt, n.1. een driehoekig.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Binnen 3 maanden moeten alle varkens gekraald zijn,nbsp;in of buiten de kampongs, doch niet onder de huizen.nbsp;Elke eigenaar mag eene afzonderlijke kraal maken ofnbsp;allen samen één met afdeelingen.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Het personeel wordt aangevuld met 18 hulpmantrl ’snbsp;op ƒ. 20.— en 40 oppassers op ƒ. 12.— bezoldigingnbsp;per maand.
Dit alles onverminderd de gewone, bij staatsblad voorgeschreven maatregelen, n.1. het verplicht rapporteeren van elk ziektegeval, het sluiten van de besmette hoeta ’s, hetnbsp;afzonderen der zieke dieren, het zoo mogelijk verbrandennbsp;der cadavers, de regeling van het verkeer. Ook zou denbsp;resident van het gewest Sumatra’s Oostkust eene kennisgeving ontvangen, opdat gewaakt zou kunnen wordennbsp;tegen invoer uit Samosir.
Deze regeling werd verder met zeer bekwamen spoed behandeld en toegestaan, zoodat ik op 12 Juli 1909, d.i.nbsp;ruim 7 maanden na de indiening van mijn voorstel, eennbsp;begin kon maken met de registratie, die zoo spoedig verliep dat op ultimo dier. maand al het vee in de Valleinbsp;van To ba, ten getale van ruim 31000, gemerkt en ingeschreven was. Natuurlijk werd het gedurende Juli geconstateerde aantal gevallen van veepest weder grooter, omdatnbsp;door de talrijkheid van het personeel verzwijgen niet meernbsp;mogelijk was.
Daarna, kwamen de Moeara-Districten aan de beurt; het registreeren en merken duurde hier door de grootenbsp;afstanden, den onwil en de lijdelijke tegenwerking dernbsp;bevolking 14 dagen. Hadden enkele hoofden mij de vorigenbsp;maand verklaard dat de veepest sedert lang geen slachtoffers meer gemaakt had, door de registratie kwamen ver-
-ocr page 374-358
scheidene gevallen aan het licht en bleek dat de ziekte al sinds jaren niet opgehouden had daar te heerschen.
Na Moe a ra moest de registratie voorloopig gestaakt worden, want de vervaardiger der merktangen was, na aflevering der eerste 7 voor de onderafdeeling To ba bestemdenbsp;instrumenten, voor geruimen tijd op reis gegaan. De voornbsp;Sa m o sir toegestane mantri’s en oppassers vertrokken reedsnbsp;in Augustus naar dat eiland.
Inmiddels was de Hoogvlakte weder besmet, en wel, zooals bij onderzoek bleek, op de volgende wijze; In Juninbsp;was in de bovenstreken van de onderafdeeling Baros eene,nbsp;waarschijnlijk door Mohamedanen in gang gebrachte, beweging ontstaan om zich te ontdoen van varkens (en honden). Het bevel daartoe, dat afkomstig heette van Si Sinqanbsp;Manoaradja (een afgodisch vereerde priestervorst, dienbsp;overigens reeds in 1907 sneuvelde) vond om die redennbsp;terstond veel navolging, ook in het Westelijk deel dernbsp;Hoogvlakte, waar men bijna alle varkens tegen spotprijzennbsp;verkocht; het is zelfs voorgekomen dat varkens door denbsp;eigenaars in de rivier verdronken werden. Veepest kwamnbsp;in die streken niet voor en werd dus ook niet vandaarnbsp;ingevoerd. Kort daarna, zeker reeds in begin Juli, kwamen,nbsp;de zoogenaamde zendboden ook in de M o e a r a-D i s t r i c t e nnbsp;en bewerkten ook daar een uitvoer op groote schaal vannbsp;varkens, in hoofdzaak naar de Hoog.vlakte, waar zichnbsp;reeds een tekort deed gevoelen. Daar de hoofden vannbsp;Mo ear a niets van dit alles gerapporteerd hadden, werd denbsp;toedracht eerst in begin Augustus door de registratie ontdekt, doch toen was met de varkens de veepest reeds overnbsp;een groot deel van de onderafdeelingen Hoogvlakte ennbsp;Si Lindoeng verspreid. Daar de voor Oeloean bestemde mantri’s nog beschikbaar waren konden zij, met eennbsp;groot aantal oppassers, naar de besmette landschappennbsp;gedirigeerd worden, zoodat het gelukte de ziekte reeds innbsp;October, dus na slechts 2 maanden, in de genoemde onder-
-ocr page 375-359
afdeelingen geheel te onderdrukken. Is dit prachtige resultaat voor een groot deel te danken aan de talrijkheid van het personeel, de daardoor niogelijk geworden registratienbsp;en de met den meesten spoed doorgevoerde kraling dernbsp;varkens, ook de krachtige medewerking van den controleurnbsp;der Hoogvlakte A. A. Lysten mag niet onvermeld blijven.
Eindelijk werden in October de merktangen voor Samosir afgeleverd, zoodat ook hier de registratie aangevangen konnbsp;worden. De 6 hulpmantri’s werkten onder leiding van eennbsp;ervaren mantri zoo vlug, dat alles in slechts 19 dagennbsp;afgeloopen was. Op het hooge midden van het eilandnbsp;loopen de paarden dag en nacht los en konden dus metnbsp;moeite of in ’t geheel niet opgevangen worden; ook wetennbsp;verscheidene eigenaren om die reden niet nauwkeurig hoeveel paarden zij bezitten. Het is dus geen wonder datnbsp;eenige dezer dieren niet gemerkt of ingeschreven zijn.nbsp;Feitelijk zou overigens ook de registratie dezer niet voornbsp;veepest vatbare diersoort achterwege hebben kunnen blijven.
Een maand na het laatste ziektegeval op de Hoogvlakte kwamen de voor Oeloean bestemde manti’s weder vrij,nbsp;terwijl inmiddels ook de merktangen gereed waren, zoodatnbsp;op 23 November ook in deze landschappen de registratienbsp;van het vee ingevoerd kon worden. Het verloop was snelnbsp;genoeg, doch van een der hulpmantri’s, die overgeplaatstnbsp;was, kon de vervanger eerst vrij laat komen, zoodat denbsp;geheele registratie 16 dagen kostte. De inrichting moestnbsp;in dit land eenigszins gewijzigd worden, omdat hier nognbsp;geen eerste, tweede of kampong-hoofden aangesteld waren;nbsp;de mantri’s moesten dus alle registers bewaren, en om ditnbsp;niet te bezwarend te maken werd besloten voor elke hoetanbsp;slechts 1 boekje aan te leggen. Tijdens de komst van dennbsp;adjunct-inspecteur van der Poel, einde Juni 1910, warennbsp;de meeste radja’s aangesteld en kon de registratie dusnbsp;evenals elders ingericht worden.
Zoo was dan de registratie in To ba, Moe ara, Samosir
-ocr page 376-360
en Oeloean afgeloopen in resp. 20, 14, 19 en 16 dagen, terwijl het geheel, niettegenstaande de met de aflevering dernbsp;merktangen ondervonden teleurstellingen, juist 5 maandennbsp;duurde.
Het neerschrijven van dit verslag is echter aanmerkelijk gemakkelijker dan het invoeren en bijhouden der registratie.nbsp;Vooral het laatste ging met vele en velerlei moeilijkhedennbsp;gepaard door de merkwaardige karaktereigenschappen dernbsp;bevolking, waarvan de opsomming mij te ver zou voeren;nbsp;bovendien zouden sommige staaltjes iemand, die slechtsnbsp;met Java bekend is, rondweg ongeloofelijk voorkomen. Iknbsp;zal dus volstaan met aan te stippen, dat dikwijls getwistnbsp;en geïntrigeerd werd om het bezit der boekjes, die mennbsp;beschouwde als certificaten van aanstelling als kamponghoofd; dat bovendien meermalen een bezitter van vee, alnbsp;was het maar 1 varken, een eigen steT boekjes niet verzocht, doch op hoogen toon eischte; dat vele in de registratie eene gunstige gelegenheid zagen om te demonstreeren,nbsp;dat zij de van Regeeringswege aangestelde hoofden nietnbsp;erkenden. Kortom, de Batak zag de kans schoon om zijnenbsp;tuchteloosheid bot te vieren en heeft daarvan een ruim gebruik gemaakt.
In de door Dr. ’t Hoen voorgestelde maatregelen was opgenomen dat de schrijvers der hoofden de maandstatennbsp;zouden opmaken. Het ongeluk wilde echter dat slechts denbsp;Djaihoetans beschikten over zulke nuttige personen, dienbsp;toen evenwel pas aangesteld en dus letterlijk van niets opnbsp;de hoogte waren, terwijl de Radja’a Padoea ook nu nognbsp;geen hulppersoneel hebben. De maandstaten waren niet,nbsp;zooals vroeger de registers, ingedeeld in het Ankola-Bataksch, dat door den Tobanees zoo goed als niet begrepennbsp;wordt, doch in zijn eigen taal en waarlijk zoo eenvoudignbsp;mogelijk ingericht; desalniettemin schijnen de voor de opmaking benoodigde rekensommetjes den op talrijke scholennbsp;onderwezen Ba taks onoverkomelijke moeilijkheden te baren,
-ocr page 377-361
De zoo bereidwillig mogelijk door de mantri’s verleende hulp werkte niet veel uit, omdat het door die ambtenarennbsp;genoten onderwijs, speciaal wat de rekenkunde aangaat,nbsp;op een zeer laag peil bleek te staan. De door de mantri’snbsp;geverifieerde mutaties waren wel betrouwbaar, doch in denbsp;eindcijfers wemelde het van fouten; vele staten van Radja’snbsp;heb ik reeds verbeterd, doch tegenover het reusachtigenbsp;aantal, 238 per maand, stond ik machteloos, zoodat ik alleennbsp;afging op de door mijzelven verkregen totalen.
Ve-rscheidene kamponghoofden weigerden hunne boekjes eenmaal per maand bij den districts-schrijver te brengen;nbsp;kwamen daardoor vele staten te laat binnen, verschillendenbsp;Radja’s beproefden ook nog hoe lang zij die registers ongestraft geheel achterwege konden laten. Dit is veel verbeterd,nbsp;maar toch zijn nog elke maand eenige kamponghoofdennbsp;weigerachtig en dienen sommige Radja’s, en wel steedsnbsp;dezelfde, hunne staten als het ware stelselmatig te laat in.
Ook van het speciaal voor de veepestbestrijding aangestelde personeel liet het gehalte te wenschen over: de 40 oppassers zijn in den tijd van een jaar zeker 2 malen geheelnbsp;verwisseld, van de 24 mantri’s en hulp-dito’s werden ernbsp;niet minder dan 7 ontslagen, terwijl nog 2 na eene nadrukkelijke terechtwijzing in dienst moesten blijven, omdat iknbsp;geen geschikte vervangers kon vinden.
Zooals ik eiders vermeldde, is het veebezit dikwijls sterk verdeeld en zelfs versnipperd tot aandeelen van 1 /32; natuurlijknbsp;wil elke deelhebber eenigen tijd over zijn vee beschikkennbsp;voor het bewerken van zijne sawah of het verzamelen vannbsp;mest. Zooals vanzelf spreekt wordt het bijhouden der registers buitengewoon bemoeilijkt door die lierhaalde verplaatsing van vee, die men echter niet kan beletten zondernbsp;der bevolking schade te berokkenen.
De uitgestrektlieid van het bovendien lastig te bereizen geregistreerde gebied belette mij, alle gerapporteerde ziektegevallen persoonlijk te onderzoeken. Wel is er een stoom-
-ocr page 378-barkas op het meer, doch hiervan wordt ook door het Bestuur een druk gebruik gemaakt, en bovendien beschikken de rapportgangers slechts over soloe’s (uitgeholde boomstammen). Het onderzoeken van alle gerapporteerde ziektegevallen zou alleen, en dan nog slechts onder gunstigenbsp;omstandigheden, mogelijk zijn, wanneer in elk der landschappen Oeloean, To ba. Noord- en Zuid-Samosir eennbsp;Europeesche veearts geplaatst werd, waarvan de 3 laatstennbsp;elk de uitsluitende beschikking had over een snelvarendnbsp;motorvaartuig van 12—16 M. lengte. Wat het constateerennbsp;der doodsoorzaken betreft, moest ik dus wel voor een grootnbsp;deel vertrouwen op de inantri’s. Tot hunne eer dient gezegd, dat ik nooit iets heb kunnen bemerken van pogingennbsp;om het bestaan van veepest te verzwijgen; integendeelnbsp;werd de ziekte meermalen gerapporteerd, wanneer men innbsp;twijfel verkeerde.
De slacht was na rijpelijke overweging niet verboden, doch beperkt tot de belangrijke pasars, opdat de mantri’snbsp;zouden kunnen nagaan of de aangebrachte dieren gezondnbsp;waren en tevens terstond de daardoor ontstane mutatiesnbsp;boeken. Ook tegen deze voor hen zoo gunstige bepalingnbsp;trachtten de Bataks herhaalde malen te zondigen.
De gedwongen kraling van alle varkens beviel den Bataks natuurlijk niet en gaf aanleiding tot een zeer groot aantalnbsp;overtredingen, waartegen helaas niet alle besturende ambtenaren met dezelfde gestrengheid optraden. In het algemeen gaf men wel gevolg aan het bevel tot kralen ennbsp;slechts in Oeloean was de komst van soldaten noodig,nbsp;doch men liet de opgesloten dieren bij duizenden verhongeren; volgens mijne overtuiging gebeurde dit voor een deelnbsp;uit verregaande domheid, omdat men niet eraan gedachtnbsp;had dat gekraalde dieren niet zelf hun voedsel kunnennbsp;zoeken. Ook liet men de eveneens opgesloten beren nietnbsp;rondgaan, zoodat het gebrek aan geboorten veel bijdroegnbsp;tot de enorme vermindering van het aantal. De meeste
-ocr page 379-363
'ambtenaren, bevreesd voor aigeheei uitsterven dezer nuttige dieren, trachtten dit te voorkomen door de slacht aanzienlijk te beperken. Tegen dezen maatregel heb ik geprotesteerd op grond van de overweging dat de bevolking dannbsp;bijna geen voordeel zou kunnen trekken uit den verkoopnbsp;van dieren, waarvan de kraling hun in elk geval eenigennbsp;last veroorzaakte. De loop der gebeurtenissen heeft mijnbsp;trouwens in het gelijk gesteld; op de Hoogvlakte wasnbsp;de slacht niet beperkt en is de varkensstapel sterk toe-genoinen, niettegenstaande (misschien wel juist omdat) denbsp;controleur steeds strenge straffen uitdeelde.
Behalve dit lijdelijk verzet dient vermeld, dat de aan het ongeloofelijke grenzende onwaarheidsliefde der bevolkingnbsp;mij veel last bezorgd heeft.
Van de zendelingen heb ik over het algemeen geen hulp, van verscheidene zelfs regelrechte tegenwerking ondervonden.nbsp;Wel werden zij hierover door de besturende ambtenarennbsp;mondeling of schriftelijk onderhouden, doch daarvan kwamnbsp;de bevolking niets te weten, en zoo volgden inlaiidschenbsp;predikers, goeroes en sitoea’s (ouderlingen) vlijtig de innbsp;hun oog ongestraft gebleven voorbeelden na.
Al deze moeilijkheden in aanmerking genomen, zal men gereedelijk inzien dat een onverzwakt streng en doortastendnbsp;optreden mijnerzijds noodig was om tegen het steeds voortdurend lijdelijk verzet opgewassen te blijven, vooral omdatnbsp;de opgelegde straffen meermalen niet opwogen tegen dennbsp;ernst der overtredingen; wat dit laatste aangaat dient echternbsp;erkend dat de besturende ambtenaren dikwerf rekeningnbsp;moeten houden met andere belangen dan die der vee-artsenijkundige politie.
Toch zou het, niettegenstaande den krachtigen steun van den assistent-resident, misschien niet gelukt zijn zoo spoedignbsp;de registratie geheel door te voeren en de ziekte te bestrijden, wanneer niet beschikt had kunnen worden over 3 groepen soldaten. Twee hiervan patrouilleerden sedert einde
-ocr page 380-364
September 1909 in de Moeara-Districten, de derde op den rand der Hoogvlakte, met het doel, zoowel de naleving der bepalingen te verzekeren, als den invoer vanuitnbsp;Samosir te beletten. Met deze krachtige hulp was aannbsp;het heerschen der ziekte in korten tijd een einde gemaakt,nbsp;want in October 1909 deed zich in de M o e a ra-D i s tr i c t e nnbsp;het laatste geval van veepest voor.
Zoodoende was het mogelijk een maand daarna, dus in November, een groep te zenden naar Oeloean, waar denbsp;bevolking klaarblijkelijk niet van plan was ook maar denbsp;minste medewerking te verleenen bij de invoering der registratie, terwijl het reeds lang gegeven bevel tot kraling dernbsp;varkens nergens opgevolgd was. De komst der soldatennbsp;maakte aan deze houding zeer spoedig een einde; binnennbsp;3 dagen waren alle kralen in orde en het merken en inschrijven van het vee verliep zonder moeilijkheden.
In Januari 1910 kwamen de laatste gevallen voor, zoodat de ziekte ook hier in zeer korten tijd onderdrukt was.nbsp;Bovendien had de registratie in Oeloean (waar het detachement tot begin Juli d.a.v. bleef patrouilleeren) het doornbsp;mij voorspelde goede gevolg, dat de onverklaarbare gevallennbsp;in Tob a sedert dien ook ophielden; de laatste slachtoffersnbsp;vielen daar in November 1909.
Binnen IV2 jaar na mijn optreden waren dus de onderaf-deelingen Si Lindoeng, Hoogvlakte en Toba geheel van de ziekte bevrijd.
In Maart 1910 was ook de tweede groep van Moeara vertrokken en wel naar Noord-Samosir om daar vooralnbsp;te waken tegen uitvoer naar het gewest Sumatra’s Oostkust; begin Juli werd dit detachement verplaatst naarnbsp;Zuid-Samosir, waar het de naleving der bepalingennbsp;bleef controleeren tot half Januari 1911. In het Zuidennbsp;van deze onderafdeeling, die ik wegens gebrek aan vervoermiddelen niet zoo dikwijls heb kunnen bezoeken, als iknbsp;wel wenschte, was ik met de uitroeiing der ziekte niet zoo
-ocr page 381-365
gelukkig als elders; gedurende liet jaar 191Ö bezweken nog enkele buffels, t.w. in Juli, October en November resp. 2, 2nbsp;en 1. Bij 2 van deze werd de ziekte door mijzelven geconstateerd, terwijl de 3 andere slechts veiligheidshalve aannbsp;veepest geweten werden. Inderdaad waren er, vooral bijnbsp;het laatste, aanwijzingen dat de dieren waarschijnlijknbsp;bezweken zijn aan haemorrhagische septichaemie, welkenbsp;ziekte reeds meermalen aanleiding gaf tot vergissingen.nbsp;Zonder twijfel was ook de laatstgenoemde ziekte in hetnbsp;spel bij het in November 1910 nabij Bal i ge voorgekomennbsp;verdachte geval, waarbij het instellen van een beslissendnbsp;onderzoek mij door toevallige omstandigheden onmogelijk was.
Hoe dit ook zij, het resultaat mag, in aanmerking genomen dat de ziekte hier reeds ruim 30 jaren heerschte en denbsp;bestrijding in de bijzondere eigenschappen van land ennbsp;volk vele belemmerende factoren vond, uitmuntend heeten.
Nu zou men nog kunnen denken aan smetstof dragers, doch de duurzame bevrijding van verschillende landstrekennbsp;wijst er duidelijk op, dat men voor het bestaan van dergelijke blijvende veepesthaarden niet behoeft te vreezen.nbsp;Wel kan volgens sommigen het virus zelfs tot 12 maandennbsp;in leven blijven, en de na vrij langen tijd voorgekomennbsp;sporadische gevallen kunnen soms alleen daardoor verklaardnbsp;worden. Het doorvoeren der sluitingsmaatregelen tot eennbsp;jaar na de laatste gevallen is dan ook gerechtvaardigd,nbsp;wanneer bovengenoemde enorme tenaciteit aangenomennbsp;wordt; ter wille van de consequentie dient dan echter tevensnbsp;de termijn in het bekende staatsblad verlengd.
Geschiedkundige bijzonderheden.
In enkele officieele stukken wordt 1879 aangeduid als het veepestjaar; ook uit de mededeelingen van den zendeling Nommensen en van verschillende inboorlingen blijkt, datnbsp;de ziekte in genoemd jaar ingevoerd moet zijn, en wel
-ocr page 382-ongeveef gelijktijdig in de tegenwoordige onderafdeelingert Hoogvlakte, Toba en Si Lindoeng. Zoowel hetnbsp;afdeelings-archief te Taroetoeng als het gewestelijke tenbsp;Padang Sidimpoean zijn ongelukkigerwijze in 1883nbsp;door brand vernield. Daar in dien tijd Tapian na Oelinbsp;behoorde bij het gouvernement van S u m a t r a’s Westkust,nbsp;meende ik uit het archief te Padang de gewenschte bijzonderheden te kunnen putten; mijn ambtgenoot Heshusius,nbsp;die zoo welwillend mogelijk zijne hulp aanbood, kon echternbsp;geene vergunning daartoe bekomen. Noch het veeartsenij-kundig archief aldaar, dat collega Heshusius vanaf hetnbsp;begin (1896) voor mij deed overschrijven, noch dat te Fortnbsp;de Cock, waaruit ik de op Tapian na Oeli betrekkingnbsp;hebbende stukken ter inzage ontving, gaf veel aanvulling,nbsp;zoodat ik mij moest vergenoegen met het archief te Ta-roetoeng, waaruit ik met veel moeite en tijdverlies hetnbsp;volgende, helaas zeer onvolledige, lijstje samenstelde:
1 885, November. In Si LI nd oe n g eenige buffels bezweken aan dezelfde veeziekte, die in 1879 den veestapelnbsp;zoo goed als vernietigde en sedert was blijven heer-schen; naar de opgegeven verschijnselen kan deze nietnbsp;anders zijn geweest dan veepest. Terloops werdnbsp;aangeduid dat ook in Toba slachtoffers vielen. Hetnbsp;heette, dat alleen buffels aangetast werden.
1 887, October. Veepest heerschende verklaard in hoeta’s van de koeria’s Si Bolga, SaroedoekenToekanbsp;(afdeeling Si Bol ga).
1888,Januari. De koeria’s Toeka en Si Boeloean gesloten.
Februari. De koeria Si Bolga geopend.
April. De koeria’s Saroedoek en Toeka geopend. September. De koeria Si Boeloean geopend.
1 893. Augustus. Veepest in de koeria’s Saroedoek en Si Bolga; in deze laatste worden voor het eerstnbsp;varkens als aangetast vermeld.
-ocr page 383-1 896. Januari. In de vallei van Pahaë (Zuid-Si Lindoeng) bezweken in 5 lioeta’s 99 varkens.
Maart. Door den inlandschen veearts Raden Soekarto veepest geconstateerd in ongeveer alle hoendoelans vannbsp;Pahaë en in Si Ma som, ongeveer halverwegenbsp;tusschen Pahaë en Si Lindoeng. De assistent-resident vond nog geen reden om te denken aannbsp;eene algemeene epizoötie, omdat de gevallen (N. B.nbsp;reeds ettelijke honderden) aangemerkt konden worden als sporadische (sic!) van de ziekte, die sedertnbsp;het veepestjaar 1879 bijna elk jaar voorkwam ennbsp;vanzelve (sic!) weder verdween. Toch waren ernbsp;meer dan gewoonlijk en werd dus eenige voorzorgnbsp;noodig geacht, vooral omdat ook reeds in de valleinbsp;van Si Lindoeng gevallen gerapporteerd waren.nbsp;Weder heette het dat varkens niet aangetast werden.nbsp;September. De ziekte geweken verklaard.
1 897.Januari. Weder (of nog?) veepest in Pahaë.
Eveneens in de koeria’s S' BolgaenSaroedoek. Maart. De beide laatste koeria’s vrij verklaard.
1 898. October. Door den gouvernementsveearts van der Poel in Pahaë een onderzoek ingesteld doch nietsnbsp;meer gevonden.
1 902. December. De controleur van An kol a (Padang Sidimpoean) sluit zijn onderafdeeling wegens denbsp;toename van het aantal acuut verloopende gevallen,nbsp;die aan veepest doen denken.
1 903. Januari. De veeziekte, die behalve in An kol a ook reeds heerschte in Si Bol ga en Ommelandennbsp;en de Batang To roe-di stri c ten, werd septi-chaemia haemorrhagica genoemd.
Februari. Deze ziekte onderkend als veepest.
Maart. De afdeeling Si B o 1 ga en O m m e 1 an d e n vrij verklaard.
Augustus. De afdeeling Padang Sidimpoean
24
-ocr page 384-368
vrij verklaard, nadat ruim 7200 buffels en riinderetl bezweken waren. Intusschen was gebleken dat denbsp;ziekte vanuit Si Bolga ingevoerd was.
1 904. November. Veepest gerapporteerd in de hoendoelans Goeltom, Pakpahan en Aek na Oeli in hetnbsp;Z. O. der Hoogvlakte.
December. De assistent-resident ontvangt bericht van eene groote buffelsterfte op de Hoogvlakte.nbsp;HelleMANS geeft aan dat eene onbewoonde landstreeknbsp;Veeloos gemaakt zou kunnen worden als natuurlijkenbsp;grens.
19Ó5. Het antwoord luidt, dat een dergelijke streek niet bestaat. Tevens komt er bericht, dat Oeloea-nnbsp;sterk, de Noordkust van het Tobameer minder besmet is.
Daarop wordt door Hellemans de serumbehandeling aanbevolen, en voorgesteld, omtrent de oprichtingnbsp;van een serumstation, waarvan hij de jaarlijkschenbsp;kosten raamt op ƒ 12000—15000, advies te vragennbsp;aan den directeur van het Geneeskundig laboratoriumnbsp;te Weltevreden. Volgens dit laatste, dat welnbsp;gekomen doch niet in het archief te Taroetoengnbsp;aanwezig isj zou de inrichting tonnen gouds kosten,nbsp;zoodat men afzag van het voorstel—Hellemans ennbsp;de voorkeur gaf aan dat van DE Does, waarvannbsp;evenmin een spoor te vinden was. Ook de controleur Ypes is hiervoor; hij vermeldt, dat de bevolkingnbsp;den invoer der ziekte wijt aan het Australischenbsp;blikkeiivleescli, docii 2 dollars, zelfs wel ƒ 5.— zounbsp;willen betalen per dier, mits van de entingen—dienbsp;. men zich zoo ongeveer als de vaccinatie voorstelt—nbsp;geen enkele mislukt.
In de eerste 4 maanden van dit jaar was de veepest enzoötisch onder buffels en varkens in de afdeelingnbsp;To ba en Si Lindoeng.
-ocr page 385-i906.April. Veepest in de afdeeling Si Bo I ga, die, zooals bij onderzoek bleek, met varkens uit de afdeelingnbsp;Toba en Si Lindoeng ingevoerd was.
Juni. Dezelfde ziekte door de Does geconstateerd in de aan den Noord-Westelijken meeroever gelegen hoeta-complexen Silalahi en Paropo (Dairilanden).nbsp;Deze uitbraak, die men eerst wegens het sterven vannbsp;ongeveer alle varkens voor surra gehouden had, isnbsp;met behulp van militairen zeer spoedig onderdrukt.nbsp;Augustus. De ziekte in de afdeeling S i Bo I ga geweken.nbsp;September. Veepest in hoeta Batoe Pegagangnbsp;(Dairilanden), waarheen zij overgebracht bleeknbsp;te zijn met varkensvleesch uit Bon an Do lok nabij Pan goeroe ran (Samos ir).nbsp;November-December. Registratie ingeleid door dennbsp;gouvernementsveearts Van der Poel, waarbij doornbsp;hem op verschillende plaatsen in Si Lindoeng ennbsp;Toba. veepest geconstateerd werd.
1 907.Januari. De veepest heerschende verklaard in Si Lindoeng.
Februari. De registratie beëindigd in Toba (zonder Oeloean).
Juni. Veepest in Si Lindoeng.
Juli. Behalve daar ook in Toba.
November. Veepest in Si Lindoeng en Pahaë December. Ook in Toba.
1908. April. Veepest weder heerschende in Si Lindoeng. Mei. Onderzoekingsreis van Dr. van Velzen innbsp;Si Lindoeng en de Hoogvlakte, waarbij bleeknbsp;dat de ziekte overal nog voorkwam, de maatregelennbsp;slecht of niet opgevolgd werden en de registratienbsp;geheel verloopen was.
Juli. Voor de eerste maal een Europeesche gouvernementsveearts geplaatst in de Bataklanden, speciaal voor het bestrijden van de veepest.
-ocr page 386-370
Door de onvolledigheid van het archief was ik wel gedwongen, mij om inlichtingen te wenden tot de oudsten onder de bevolking, hetgeen bij de beruchte onwaarheids-liefde der Bataks en de algeheele afwezigheid van oorkondennbsp;of kronieken, waaruit de waarheid der verhalen gecontroleerd zou kunnen worden, aanleiding gaf tot herhaaldenbsp;lastige verwarringen. Ten slotte kende ik slechts aan dienbsp;mededeelingen geloofwaardigheid toe, welke overal gelijknbsp;luidden, en verkreeg op die wijze eene opeenvolging vannbsp;gebeurtenissen, die tenminste als waarschijnlijk aangenomennbsp;kunnen worden.
Van de zendelingen kwamen de meesten eerst na de eerste uitbraak der ziekte in het land. Allen waren echternbsp;zeer goed bekend met het heerschen der veepest, want hetnbsp;gebeurde herhaaldelijk dat een melkleveraucier niet aan zijnenbsp;verplichtingen kou voldoen, ouïdat zijne buffelkoe aan veepest bezweken was. Het Bestuur hiermede in kennis stellennbsp;deden zij nooit, waarschijnlijk omdat zij zich langzamerhandnbsp;de onder de bevolking omtrent veepest geldende begrippennbsp;hadden eigengemaakt; enkelen zijn zelfs nu nog niet ervannbsp;overtuigd dat het Bataksche varken zeer vatbaar is voor denbsp;ziekte. Dit heeft in het bijzonder betrekking op den Ephorusnbsp;Nommensen, die mij overigens den juisten tijd kon opgeven,nbsp;waarop de ziekte in Toba ingevoerd is. Den heer JUNQnbsp;ben ik dank verschuldigd voor belangrijke inlichtingennbsp;aangaande het door verslapping der waakzaamheid mogelijknbsp;geworden invoeren in No o r d-0 e I o e an en Noord-West-H a b i n s a r a n.
In de afdeeling Padang Sidimpoean was de veepest in 1903 dus ingevoerd vanuit Si Bol ga.
In Si Bol ga en Pahaë bleek men zeer goed te weten, dat de besmetting zonder uitzondering steeds had plaatsnbsp;gehad vanuit Si Lindoeng.
In Si Lindoeng beweerde men algemeen, dat de ziekte ruim 30 jaar geleden ingevoerd moet zijn. De bejaarde
-ocr page 387-371
(nu reeds overleden) mantri Paulus gaf, uitgaande van het tijdstip, waarop hij in dienst trad, met de meeste beslistlieidnbsp;1879 aan, hetgeen dus overeenstemt met het in de officieelenbsp;stukken genoemde jaar; merkwaardigerwijze werd doornbsp;dezen ambtenaar de besmetting geweten aan den invoernbsp;van Australisch vleesch ten belioeve van het garnizoen.nbsp;De ziekte vernietigde den veestapel zoo goed als geheelnbsp;en bleef sedert voortdurend heerschen; op den duur vielennbsp;er natuurlijk niet meer zoo heel veel slachtoffers, doch vrijnbsp;was de vallei geen enkel jaar.
Algemeen werd ook als oord van herkomst opgegeven Boetar, hetgeen ik mij niet terstond verklaren kon, daarnbsp;toch de ziekte op de geheele Hoogvlakte enzoötischnbsp;was. De veemantri Julius bevestigde dat de ziekte inderdaad, .vanuit Si Lindoeng gezien, steeds van Boetarnbsp;moest schijnen te komen, omdat de groote verkeerswegnbsp;oudtijds liep van de belangrijke markt Li n tong ni Hoetanbsp;over Boetar naar het Zuiden, terwijl een 2de over Parang! na n, Si Land o, Pintoepintoe en Si An dj oernbsp;in zuid-oostelijke richting naar Si Pahoetar en Panga-riboean voerde; deze laatste bestaat grootendeels nog,nbsp;de eerste is bijna geheel in onbruik geraakt. Eraan herinnerende, dat een der radja’s van Li n tong ni Hoeta,nbsp;Ompoe Tembal met name, nog steeds een groot veehandelaarnbsp;is en o.a. veel vee betrok uit Samosir, dat hem bereiktenbsp;via de M o e a r a-D i s t r i c t e n, gaf de mantri als zijnenbsp;meening te kennen, dat ook de veepest ingevoerd wasnbsp;vanuit Samosir, waar zij volgens de berichten heersclite.nbsp;De juistheid hiervan werd door de betrokken besturendenbsp;ambtenaren aanvankelijk betwijfeld, doch door ujtgebreidnbsp;onderzoek volkomen bevestigd.
In To ba is, volgens de besliste mededeelingen van den heer Nommensen, die de expeditie medemaakte, de ziektenbsp;in het begin van 1879 ingesleept met slachtvee van denbsp;militaire macht, welke, immers misleid door kwaadwillige
-ocr page 388-372
gidsen, over Lin tong ni Hoeta, Paranginan en Hoeta Gindjang marcheerde en over Meat ten slotte Tobanbsp;bereikte. In deze vallei bleef van den veestapel niet meernbsp;dan hoogstens 107o over. Wegens het drukke verkeer ennbsp;de vele belangrijke markten in dit dichtbevolkte gebiednbsp;drong de ziekte snel door tot in Oeloean, waar de veestapel eveneens zoo goed als vernietigd werd. De radja’snbsp;der Noordelijke landschappen hadden, door de ondervindingnbsp;geleerd, bevolkingswachtposten opgesteld (morroboe) in hetnbsp;landschap Djangga en wisten hun gebied vrij te houden.nbsp;Na verloop van ongeveer een jaar was de ziekte in hetnbsp;eigenlijke Oeloean heerschend geworden en maakte dusnbsp;niet zooveel slachtoffers meer; de waakzaamheid der postennbsp;verslapte en zoo kon een zekere Ompoe Boental vleeschnbsp;en daarmede veepest uit Oeloean brengen naar de Noordelijke landschappen, waar nu ook de groote kuddennbsp;uitstierven en de ziekte inheemsch werd.
In de tegenwoordige onderafdeeling Habinsaran was de ziekte de eerste maal onverhoeds binnengebracht ennbsp;dientengevolge weder bijna al het vee bezweken. Men zettenbsp;dus ook hier wachtposten uit, gelijk reeds vroeger tegennbsp;de pokken geschied was en door de natuurlijke grenzennbsp;(steile bergen van 500 M. en hooger) zeer vergemakkelijktnbsp;werd. Eindelijk slachtte men ongeveer half 1908 op eennbsp;doodenfeest in Hi te Tan o (juist bezuiden den hoogennbsp;bergrand gelegen) een buffel, die wegens ziekte zeer goedkoop aangekocht was in Om boer (Toba). Zoo kwam denbsp;veepest met het door de gasten huiswaarts gebrachte vleeschnbsp;in de hoela’s Pagaran Poestak, Ram ba Toras,nbsp;Taloen, Padoerara en Loemban Roehap, waar denbsp;veestapel geheel uitstierf; sommige in die omgeving lig-gencje hoela’s bleven verschoond, waarschijnlijk omdat denbsp;bewoners, als zijnde niet stamverwant, niet op bovenbennbsp;doeld doodenfeest genoodigd waren geweest. De derdenbsp;maal werd de ziekte ingevoerd in December 1908, nu in
-ocr page 389-373
het landscliap Si Bide in Noord-Habinsaran, en wel met vleesch van de belangrijke markt Onan Daian te Naroe-monda, in de omgeving waarvan het heersclien der veepestnbsp;verzwegen was. Gelukkig kon door krachtig optreden aannbsp;deze calamiteit spoedig en duurzaam een einde gemaaktnbsp;worden. Reeds lang wist men, dat uit Habinsaran uitgevoerd vee na aankomst op de Hoogvlakte binnen 4nbsp;dagen geslacht diende, daar het anders door veepest aangetast werd; deze hooge vatbaarheid is het beste bewijs,nbsp;dat de veestapel in Habinsaran vrij was van de ziekte.
Het veeverkeer over het meer was vrij lastig wegens de kleine broze vaartuigen. Paarden en runderen bond mennbsp;stevig vast en legde ze op den rug, docli bij buffels wasnbsp;dit niet mogelijk, zoodat men ze achter de soloe’s moestnbsp;laten zwemmen met een touw om de horens. Hieruit volgtnbsp;vanzelf dat men daarvoor aangewezen was op de smallenbsp;deelen van het meer, waarvan de oevers tevens bewoondnbsp;waren. De uitvoer van Samosir, dat steeds een bijzondernbsp;rijken veestapel gehad schijnt te hebben, geschiedde dannbsp;ook in hoofdzaak in de richting der M oe a r a-D i s t r i c te n;nbsp;Tob a was te ver, de dichterbij gelegen kust van O e 1 oe a nnbsp;onbeklimbaar steil en bijna onbewoond, de veemarkt vernbsp;van den oever en het transport door vijandelijk gebied zeernbsp;onveilig, terwijl de goedbevolkte landtong Si Gaol beruchtnbsp;was wegens zeeroof. Was dit laatste aangaat had ook denbsp;radja van het voor Moeara liggende eiland Pardopoernbsp;een zeer slechten naam, doch het meer was wegens denbsp;nabijheid van 4 belangrijke markten, n.1. Nainggolanennbsp;Si Ra it op Sa m o s.i r, M o e a ra en Ba n gka ra op dennbsp;vasten wal, druk bevaren en het verkeer dus betrekkelijknbsp;veilig. Nu nog hebben verschillende radja’s van Moearanbsp;een zekeren naam als veehandelaars.
Dat de veepest met het talrijke uitgevoerde vee mede van Samosir gekomen was, kan dus wel aangenomen worden;nbsp;thans viel nog op te helderen vanwaar zij op het schier-
-ocr page 390-374
eiland gebracht was en hoe zij zich daar verspreid had. Door de hulp van den controleur Klatt, die de landstaalnbsp;vloeiend sprak, vernam ik reeds vrij spoedig, dat volgensnbsp;de verklaringen der oudste Satnosireezen de besmetting vannbsp;het Noorden gekomen was en langs Oost en West naar hetnbsp;Zuiden doorgedrongen. Hierop maakten de inwoners van'nbsp;de hoendoelans Si Rait, Oerat en Palipi eene uitzondering met de mededeeling, dat zij de ziekte van Naing-golan, dus van het Zuiden, gekregen hadden. Aanvankelijknbsp;scheen deze tegenspraak de geheele reeds in groote trekkennbsp;opgestelde theorie te zullen omverwerpen, doch ijverig onderzoek bracht de oplossing; de ziekte was van Sim bol onnbsp;overgebracht naar Tam ba en Saboelan (op den vastennbsp;wal), vanwaar zij via den pasar Nainggolan de 3 genoemde hoendoelans bereikt had.
Hoe de veepest op N o o r d-Sam osi r kwam is mij door verschillende oude Bataks verteld: In 1877 of begin 1878nbsp;werd een kennelijk zieke buffel, afkomstig van Poerbanbsp;(K a r o 1 a 11 d e n), aangebracht op de toenmaals zeer belangrijkenbsp;markt Langgioeng, gelegen naast de hoeta Ha rangnbsp;Gaol, Iemand van Sang kal (heden een radjapadoea-schap van de tegenwoordige hoendoelan Si Manindo)nbsp;werd kooper voor den zelfs in die goedkoope tijden verdacht lagen prijs van ƒ 4,— en bracht het dier terstond innbsp;een soloe naar huis. Daar aangekomen was de buffel bezweken en werd terstond afgeslacht en verkocht. Radjanbsp;O Hl poe Soa n gin nam vleesch en dus de ziekte meenbsp;naar Ambarita, To mok, L o n t o e n g, G o e 11 o m, enz.)nbsp;terwijl anderen zorgden voor de besmetting van de westelijke hoendoelans. Dit verhaal komt mij bijzonder geloofwaardig voor wegens den nauwkeurig vermelden prijs ennbsp;het met nadruk bijgevoegde feit, dat de buffel iii een soloenbsp;overgebracht kon worden en. dus ziek had moeten zijn.
Weder stond ik voor een lastig vraagstuk, hoe nl. de veepest in de Karol au den gekomen is. Evenals uit d^
-ocr page 391-375
Tobalanden wel vee ging en gaat naar de Westkust, heeft uit de Ka ro I a n d en wel uitvoer plaats naar denbsp;Oostkust, docli niet vandaar naar boven, zoodat de ziektenbsp;niet van de kust af binnengesleept zal zijn. Een mijnernbsp;beste mantri’s, in Januari j.1. ter bevordering der samenwerking naar de Karolanden gezonden, deelde mede, datnbsp;volgens de verklaringen der hoofden, de ziekte steeds vannbsp;de Alaslanden binnengebracht was; dit is volstrekt nietnbsp;onwaarschijnlijk, wanneer men bedenkt dat jarenlang velenbsp;Atjehers de beide Bataklanden bezochten, hetzij omnbsp;te rooven, hetzij om zich op te weipen als bendehoofden.
Nu bleef nog de vraag over, of het binnenste hoogland van Atjeh zich misschien evenzoo verhield tegenovernbsp;de kust als de Toba-en Karolanden. Eerst kort voornbsp;mijn vertrek ontving ik hierop toevallig een antwoord; eennbsp;officier, die lang in Atjeh gediend heeft, verklaarde mijnbsp;nl. dat de berg-Atjehers hunne buffels verkoopen in denbsp;kuststreken, vanwaar zij runderen als slachtvee medenemen.nbsp;Deze gewoonte schijnt reeds lang bestaan te hebben, ennbsp;zoo is het zeer goed mogelijk dat de ziekte, eenmaal innbsp;het kustgebied ingevoerd, ook de bovenstreken bereikte
Atjeh werd reeds kort na het uitbreken van den oorlog, waarschijnlijk zelfs reeds in 1874, besmet door uit M a 1 a k kanbsp;aangevoerd slachtvee; ook hier bezweek QO^/o van dennbsp;veestapel. Het vermoeden van verband met de veepest in denbsp;Karolanden ligt, de bovenbedoelde mogelijklieid, janbsp;waarschijnlijkheid, in ’t oog gehouden, m.i. voor de hand.
Tracht men nu uit deze gegevens den door de ziekte gevolgden weg te reconstrneeren, dan krijgt men de volgende geschiedenis, waarvan sommige onderdeelen, zooalnbsp;niet op feiten, dan toch op groote waarscliijnlijkheid berusten.
In Atjeh met slachtvee voor het leger ingevoerd uit Malakka omstreeks 1874, doodde de veepest aldaar minstens 90 ®/o van den veestapel, werd door vee naar lietnbsp;binnenland gebracht, en bereikte ongeveer in 1876 d?
-ocr page 392-376
Karolanden, vanwaar een zieke buffel, waarschijnlijk in 1877, Samosir besmette. Langzamerhand doorgedrongennbsp;naar het Zuiden van dit schiereiland, werd de ziekte ongeveer in 1878 versleept naar de Moeara-Districten ennbsp;verder naar de op de Hoogvlakte liggende belangrijkenbsp;markt Lintong ni Hoeta. Van hieruit werd het virusnbsp;verspreid in 3 richtingen, n.l. in Zuid-Oostelijke naar Sinbsp;Pahoetar en Pangariboean, in Zuidelijke naar Si Lin-doeng, waar de veestapel in 1879 zoo goed als vernietigdnbsp;werd, en ten derde in Noord-Oostelijke naar Toba, eveneens in 1879, waar van het vee geen 10 quot;/p overbleef. Innbsp;dit dichtbevolkte land verspreidde de besmetting zich zoonbsp;snel, dat nog in hetzelfde jaar Habinsaran en Oeloeannbsp;aangetast werden, met iietzelfde noodlottige gevolg. Noord-Oeloean werd eerst ongeveer een jaar later besmet metnbsp;vleesch uit het Zuiden.
Sedert dien invoer bleef de'veepest heerschen in Samosir, Moeara, Toba, Oeloean, de Hoogvlakte en Si Lin-doeng. Door de gewoonte, het vleesch der gestorven dierennbsp;op de pasars te verkoopen, werd de ziekte natuurlijk herhaalde malen . versleept, zoodat Samosir wederkeerig denbsp;Karolanden en Simeloengoen besmette. De invoerennbsp;in de Dairilanden (1906) en Habinsaran (1908) haddennbsp;slechts epizootieën van betrekkelijk geringen omvang ennbsp;korten duur tot gevolg.
Si Lindoeng bleef voortdurend gevaar opleveren voor de meer zuidelijk liggende landstreken, zooals Pahaë hetnbsp;eerst in 1879, doch later herhaaldelijk ondervond. Ooknbsp;Si Bolga werd geregeld besmet, en in 1903 drong de ziektenbsp;zelfs door tot nabij de zuidelijke grens van de afdeelingnbsp;Padang Sidimpoean. Dit bracht mij op het denkbeeld, dat denbsp;nog niet opgehelderde uitbraak inde Padangsche Bovenland en in het jaar 1883 misschien te wijten is aan het feit, datnbsp;de veepest, niet als zoodanig onderkend, gedurende de jarennbsp;1880—83 van Si Lindoeng uit daarheen is voortgedrongen,
-ocr page 393-377
Bij het beoordeelen dezer hypothese zou men erop kunnen wijzen, dat de voortgang der ziekte in Atjeh, Padangnbsp;Sidimpoean en Bovenlanden aanmerkelijk minder snelnbsp;geweest moet zijn dan in de eigenlijke Bataklanden, dochnbsp;de verklaring hiervan is gemakkelijk te geven. De heidenschenbsp;en christelijke Bataks zijn groote liefhebbers van vleeschnbsp;en versmaden ook dat van gestorven dieren niet, dat geregeld op de pasars verkocht wordt; hierdoor werd de ziektenbsp;uitermate snel verspreid. In de andere genoemde landen,nbsp;waar de Islam het eten van krengenvleesch verbiedt, zalnbsp;de ziekte niet zoo snel verspreid worden, vooral ook omdatnbsp;daar geen vaikens vrij rondloopen.
De bestrijding is dus op de meest rationeele wijze geschied nl. van Zuid naar Noord, zoodat de ziekte formeel teruggedrongen is; m. i. ligt hierin de beste waarborg voornbsp;algeheele. uitroeiing. Waakzaamheid blijft inmiddels nognbsp;steeds geboden, zoolang nog in een aangrenzend gewestnbsp;(Sumatra’s Oostkust) 176 gevallen van veepest kunnennbsp;voorkomen. (Maart 1911).
Buitenzorg, 25 September 1911.
-ocr page 394-DOOR
Dr‘J. de HAAN en W. van der BURG.
De onderzoekingsmethoden over welke wij beschikken om, bij afwezigheid van voldoende klinische gegevens, overnbsp;het al of niet bestaan van kwaden droes een oordeel uitnbsp;te spreken, zijn in verlerlei opzichten nog niet van dien aard,nbsp;dat wij daarin geen verbetering meer zouden wenschen.nbsp;Hoe voortreffelijk de resultaten zijn, verkregen bij de methodisch toegepaste malleïne-inspuitingen, hoe zeker ook denbsp;methode der complementbinding in staat is de aanwezigheidnbsp;van antistoffen in het bloed van aan kwaden droes lijdendenbsp;paarden aan te toonen, aan beide methoden kleven bezwaren,nbsp;wier uiteenzetting hier niet kan geschieden. Aan de agglu-tinatie-methode, door sommigen zeer hoog geschat, wordtnbsp;door anderen weinig waarde toegekend. Vanney') spreektnbsp;zelfs van „la non-spécificité absolue de ragglutination dansnbsp;Ie diagnostic de la morve”. De cutano-en ophthalmo-reactienbsp;met malleïne genieten eveneens van de eene zijde waardeering,nbsp;van de andere niet.
Kraus vestigde er het eerst de aandacht op, dat, door inspuiting van cholera-, typhus-en pestbacillen, in het bloednbsp;van met deze mikro-organismen behandelde dieren stoffennbsp;optreden, waaraan dat serum de eigenschap ontleent, in de
b Vanney. I)ii précipito-diagnostic de la morve. Compt. rend, de Ia Société de biotogie 1910. deel I, blz. 700.
Kraus. Ueber spezifisclie Reaktioneii in keimfreien Filtraten aus Cholera-, Typhns-, Pestbazitlenkulturen erzeiigt dtirch homologesnbsp;Serum, Wiener Klin. Wochenschr. 1897, No. 52.
-ocr page 395-379
homologe filtratei'i vkh deze bacteriën een troebeling met opvolgende vormmg van een neerslag te doen optreden. Dezenbsp;hypothetische stoffen kregen van Kraus den naam vannbsp;p r a e c i p i t i n e n. Ditzelfde verschijnsel werd later ooknbsp;voor een reeks van andere bacteriën vastgesteld en de reedsnbsp;door Kraus gevonden specifiteit der reactie werd van verschillende zijden bevestigd. PaLtauf ') stelde den aardnbsp;van het verschijnsel op ééne lijn met dien der agglutinatie.nbsp;Het ‘onderscheid tiisschen beide verscliijnselen zou slechtsnbsp;hierin bestaan, dat de agglutinatie het gevolg is van denbsp;inwerking der praecipitinen op de bacterielichamen als zoodanig, terwijl bij de echte praecipitine-reactie deze stoffennbsp;inwerken op de in oplossing gekomen deelen van het bac-terielichaam.
Miessner paste de methode der praecipitine-reactie toe bij kwaden droes. Hij bereidde eerst daarvoor eennbsp;suspensie van doode kwade droes-bacillen (1 agar-cultuurnbsp;op 100 c.c.m. 0.9 °/o NaCl-oplossing); later een, die dagennbsp;lang in het schudapparaat werd geschud en daarna gecentrifugeerd. Ten slotte bleek hem een oplossing vannbsp;Foth’s malleinum siccum in physiologische keukenzoutop-lossing (1:10) het meest eenvoudige reagens om daarmedenbsp;sera van verdachte paarden op de aanwezigheid van kwade-droes-praecipitinen te onderzoeken. De reactie werd opnbsp;de volgende wijze verricht. In kleine reageerbuisjes werdnbsp;eerst ‘/2 c.c.m. van het te onderzoeken serum gebrachtnbsp;en dan voorzichtig met een capillair uitgetrokken pipet denbsp;malle’ine-oplossing toegevoegd. De buisjes bleven gedurende twee uren in de broedstof en werden daarna op hetnbsp;al of niet aanwezig zijn van een zoogenaamden praeci-
0 Paltauf. Ueber Agglutination und Prazipitation. Deutsche medic. Wochenschr. 1903, No. 50.
*) Miessner. Die Verwendung der Prazipitation in Form der Schichtungs-methode zur Diagnostik der Rotzkrankheit. Centralbl.nbsp;für Bakteriologie 1909, Bd.. 51.
-ocr page 396-380
pitafre-ri'iig onuerzoclif. Deze ring trad bij het onderzoek van serum van kwaaddroezige paarden steeds duidelijknbsp;op en bleef gedurende minstens 20 uren goed waarneembaar. Bij een verdunning der malleïne 1:5 gaven ooknbsp;normale sera een ring, en bij een verdunning van 1:20nbsp;bleef die zelfs met het serum van aan kwaden droesnbsp;lijdende paarden uit, zoodat een verdunning der malleïnenbsp;van 1 op 10 de beste schijnt te zijn. De oplossing moetnbsp;versch worden bereid voor ieder onderzoek, omdat oplossingen, die 1 a 2 dagen oud zijn, reeds van zelf troebelnbsp;worden. Ofschoon het onverdunde serum de beste reactienbsp;geeft, kan men ook wel het serum verdunnen, maar nooitnbsp;sterker dan 1:4, daar meer verdunde onduidelijke reactiesnbsp;geven. Een voordeel van deze reactie is nog volgensnbsp;Miessner, dat toevoeging van carbolzuur aan het serum,nbsp;noch de ouderdom van het serum van invloed bleken te zijnnbsp;op haar verloop.
Met het serum van paarden, die aan acuten kwaden droes leden, werden in het algemeen goede reacties verkregen, met dat van aan den chronischen vorm dezer ziektenbsp;lijdende dieren minder goede, terwijl het serum van gezondenbsp;paarden in het geheel geen reactie vertoonde. Evenwelnbsp;bleek soms met het serum van gezonde paarden op denbsp;grensvlakte der beide vloeistofzuiltjes een troebele zonenbsp;(mengzone) te onstaan, die toch in vele gevallen het oordeelnbsp;moet bemoeielijken. De conclusie van Miessner luidt zeernbsp;beslist; „Durch Aufschichten von Rotzbacillen-Extrakt odernbsp;„voii Malleinum siccum FoTH (1:10) auf das Serum einesnbsp;„rotzigen Pferdes ensteht ein Prazipitationsring, welchernbsp;„ausbleibt bei Verwendung von Seren rotzfreier Pferde.”
Panisset ') kwam eveneens tot de conclusie, dat het serum van het aan kwaden droes lijdende paard met mal-
0 Panisset. Action précipitante du sérum des animaux morveux sur la malléine. Comptes rendus de la Société de biologie 1910,nbsp;deel I, blz. 132.
-ocr page 397-381
leine een praecipitaat geeft. Hij gebruikte, voor zijne Onderzoekingen steeds malleïne van het Instituut Pasteur te Parijs, verdund in de verhouding van 1 op 10 met physiologischenbsp;keukenzoutoplossing of met V2 “/o plienoloplossing. De prae-cipitine-reactie trad op wanneer hij serum en verdundenbsp;malleïne bij elkaar -voegde in verhoudingen wisselendenbsp;van 1:10 tot 1:20, zelfs tot 1:40. De praecipitatie wasnbsp;bij de verhouding 1:1 tot 1:4 overvloedig en vlokkig,nbsp;bij 1:20 tot 1:40 trad slechts opalescentie op. Verdunningnbsp;van het serum 1:2 tot 1:4 had geen invloed op het verloop der reactie Behalve door vermenging der vloeistoffennbsp;in de genoemde verhoudingen, kan men ze ook in tweenbsp;kolommen boven elkander brengen, in welk geval dannbsp;weder een ring optreedt wanneer de reactie positief is.nbsp;Het serum van gezonde paarden gaf de reactie niet. Zijnbsp;was het duidelijkst na een verblijf der buisjes van 30 a 40nbsp;minuten in de broedstoof.
PFEILER ') gebruikte een door schudden in karbolkeuken-zoutoplossing verkregen extrakt van kwade droes-baccillen, die op glycerine-agar waren gekweekt. Vermengde hij ditnbsp;uittreksel met serum van een aan kwaden droes lijdendnbsp;paard, dan ontstond eerst een geringe troebeling, die langzamerhand toenam; eindelijk vormden zich fijne vlokjes,nbsp;die bezonken. Bij het boven elkander brengen van serumnbsp;en extrakt ontstond een ring in het raakvlak. Pfeiler deeltnbsp;mede, dat bij het serum van paarden, die niet aan kwaden-droes leden, de reactie niet of in veel mindere matenbsp;optrad. Het laatste feit doet natuurlijk alweer twijfel rijzennbsp;aan de bruikbaarheid der reactie.
Wladimiroff ^), die filtraten gebruikte van 46 dagen oude, glycerine-vrije culturen van kwade droes-bacillen,
')• Pfeiler. Die Ermittelung der Rotzkrankheit durch die Prazi-pitations-methode. Archiv für wisseiischaftliche imd praktische Tier-heilkunde 1909, Bd. 35, Heft 4 en 5.
*). Wladimiroff geciteerd naar Pfeiler, loco cit.
-ocr page 398-382
verkreeg daarmede in het bloedserum van aan kwaden droes lijdende paarden neerslagen, maar met filtraten vannbsp;verschillende culturen verkreeg hij zulke uiteenloopendenbsp;resultaten, dat hij afzag van een verder voortzetten zijnernbsp;onderzoekingen.
CosTA en Fayet ') wezen er op, dat de methode van Miessner en Panisset evengoed de praecipitinen aantoonen,nbsp;die een gevolg zijn van de malleïnisatie, als die welkenbsp;optreden tengevolge eener besmetting met kwaden droes.nbsp;Het serum van volkomen gezonde paarden, die met malleïnenbsp;waren ingespoten, gaf reeds na 24 uren een duidelijkenbsp;praecipitine-reactie, wanneer althans het serum in onverdun-den toestand werd gebruikt. Later werden de reactiesnbsp;duidelijker en bestonden een maand na de inspuiting nog.nbsp;Bij paarden, die meer dan ééne malleïne-inspuiting haddennbsp;gehad, bleef de reactie nog veel langer bestaan. Bij hetnbsp;nemen van vergelijkende proeven tusschen praecipitine- ennbsp;malleïne-reacties behoort er dus te allen tijde zorg te wordennbsp;gedragen, dat de inspuiting met malleïne eerst ges’chiedenbsp;nadat bloed voor de praecipitine-reactie is ontnomen.
Andere onderzoekers vermelden bepaaldelijk zeer ongunstige resultaten. Zoo bericht Vanney ^), dat hij met het serum van een paard, dat verdacht werd aan kwaden droesnbsp;te lijden, een zeer duidelijke praecipitine-reactie verkreeg,nbsp;terwijl bij de sectie geen spoor van kwaden droes werdnbsp;gevonden. Een zelfde onderzoek, verricht bij nog 12 paarden,nbsp;gaf als resultaat dat het serum van vier dezer een fraaienbsp;reactie gaf. Deze paarden reageerden later negatief op denbsp;malleïne-inspuiting. Op grond zijner eigen ervaring kentnbsp;Vanney dan ook aan de praecipitine-reactie niet veelnbsp;waarde toe.
b CosTA et Fayet. Sur Ie précipito-diagnostic de la niorve. Action précipitante du sérum des chevaux malléinés. Conipt, rend, de lanbsp;Société de biologie 1911, deel 1, blz 147.nbsp;b Vanney. loc. cit.
383
Müller, Gaehtqens en Aoki ‘), die de waarde der verschillende methoden van onderzoek bij vermoeden op het bestaan van kwaden droes met elkander vergeleken, komennbsp;tot het volgende besluit: „Die Agglutination uiid Prazipitationnbsp;„vermogen einen Teil der rotzig infizirten Tiere zu ermit-„teln; der negative Befund mit beiden Methoden bietetnbsp;„jedoch keine sichere Gewahr hinsichtlich der Seuchenfreiheitnbsp;„der Tiere. Der negative Befund der Agglutination undnbsp;„Praezipitation ist daher nur dann als sicher zutreffend zunbsp;„erachten, falls der Befund in Uebereinstimmung steht mitnbsp;„einer negativen Malleïnraktion uiid Komplementbindung”.nbsp;Nu, wanneer de zaken zoo staan kan men de agglutinatie-en praecipitine-reactie veilig achterwege laten.
Konew is van meening, dat de praecipitinen zich in het besmette organisme eerder vormen dan andere antistoffennbsp;en ziet hierin een der redenen, die hem nopen de praecipitine-reactie te verkiezen boven de andere onderzoekingsmethoden. Verdere aanbeveling voor deze reactie vindt hijnbsp;in de eenvoudigheid harer techniek en in het voor dennbsp;onderzoeker niet gevaarlijk zijn der voor haar gebruiktenbsp;stoffen. De laatste argumenten kunnen geredelijk wordennbsp;toegegeven; de juistheid van het eerste meenen wij innbsp;twijfel te mogen trekken. Bij een vrij groot aantal onderzoekingen, bij een andere gelegenheid door een onzer opzettelijk daarnaar ingesteld, is steeds gebleken, dat antistoffennbsp;eerder kunnen worden aangetoond dan praecipitinen. Hijnbsp;gebruikte bij zijn onderzoek eerst malleïne uit den handel,nbsp;ook glycerine-vrije malleïne door hem zelf bereid. Denbsp;resultaten, die hij hiermede verkreeg, konden hem echter
b Müller, Gaehtgens undAOKi. Vergleichende Untersuchungen zur Aiiswertuiig der diagnostischeii Methoden bei Rotz. Zeitschr. fürnbsp;Immunitatsforschung 1911, Bd Vlll. en Berl. tierarztliche Wochenschr.nbsp;1911, no. 23.
Konew. PrSzipitationsreaktion als diagnostische-Methode beim Rotze. Centralbl. für Bakteriologie 1910, Bd. 55.
25
-ocr page 400-384
niet bevredigen: de reactie was weinig gevoelig en werd door allerlei toevallige invloeden beheerscht, naar zijne mee-ning een gevolg hiervan, dat in de gebruikte malleïne denbsp;hoeveelheid in oplossing aanwezige bacterie-proteïnen tenbsp;gering was. Hij trachtte daarom een oplossing te makennbsp;van kwade droes-bacillen, die zelfs sporen van praecipitinennbsp;in het bloedserum van aan kwaden droes lijdende paardennbsp;zou kunnen aantoonen. Die oplossing werd bereid op denbsp;volgende wijze. Culturen van kwade droes-bacillen, dienbsp;2—3 dagennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oud zijn, wordennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7—8 °/o antiforminop-
lossing verdeeld (1 agarcultuur op 10 c.c.m. antiformin). In twee uren tijd is bij kamertemperatuur de cultuurmassanbsp;opgelost, waarna aan dezelfde antiformin-oplossing eennbsp;nieuwe portie cultuur wordt toegevoegd, om zoodoendenbsp;ten slotte een verzadigde oplossing van kwade droes-bacillen in antiformin te verkrijgen. De oplossing, die sterknbsp;alkalisch reageert, wordt met 5 % zwavelzuur geneutraliseerd; als indicator wordt lakmoes gebruikt. Eindelijknbsp;wordt de vloeistof nog eens door een Berkefeldfilter gefiltreerd. Hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;filtraatnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;is helder,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;eennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;weinig geel en riekt
eenigszins naar chloor. Konew gaf aan deze vloeistof den naam van mal lease.
Met deze mallease verrichtte hij nu de praecipitine-reacties op de volgende wijze: 1 c.c.m. mallease werd gebracht innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;glazennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;buisjes vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3-4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;m.m. doorsnede en 15
c.m. lengte, nbsp;nbsp;nbsp;zoodatnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zich daarinnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;eennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vloeistofkolom vormde
van ongeveer 3 c.m. hoog. Daarna werd een Pasteursche pipet, waarin een even groote hoeveelheid van het tenbsp;onderzoeken serum was opgezogen, gesloten tot op dennbsp;bodem van het buisje met mallease ingebracht en liet hijnbsp;het serum voorzichtig uitvloeien. Door het grooter soortelijk gewicht blijft het serum in het onderste gedeelte vannbsp;de buis en wordt de malleasekolom opgelicht. De pipetnbsp;werd weer gesloten teruggetrokken. Bij positieve gevallennbsp;van kwaden droes ontstond op de grens tusschen de beide
-ocr page 401-385
vloeistofkolommen een troebele ring, die bij goede verlichting duidelijk te zien is. Al naar gelang van den duur der ziekte treedt de ring min of meer spoedig en krachtignbsp;op: bij zware en langdurige ziektegevallen onmiddellijk,nbsp;bij lichte gevallen eerst na 5 tot 15 minuten.
Volgens de beschreven methode onderzocht Konew het bloedserum van 150 paarden, bij welke tegelijkertijd denbsp;agglutinatie-reactie en de malleïnisatie werden verricht.nbsp;Met het oog op de door Vanney gemaakte opmerking isnbsp;het niet onnoodig hier te vermelden, dat het voor het onderzoek noodige bloed werd afgenomen vóór dat de malleïnenbsp;werd ingespoten. Het resultaat van de vergelijkende onderzoekingen was, dat „fast in allen Fallen” de reacties metnbsp;elkander overeenkwamen. Zelfs het bloedserum van eennbsp;paard, waarbij na de sectie in de longen en mediastinalenbsp;lymphklieren slechts 2—3 kwade-droesknobbeltjes gevonden werden, gaf een duidelijke praecipitine-reactie. Serum,nbsp;dat bij een verdunning van 1 -.400 tot 1:500 kwade droes-bacillen nog agglutineerde gaf geen praecipitine-reactie meer.
Mohler ') heeft volgens een kortelings gedane mede-deeling in een beperkt aantal gevallen zeer bevredigende resultaten met mallease verkregen.
Konew’s methode van malleasebereiding kwam ons aanlokkelijk genoeg voor om daarmede hier eens een proef te nemen. Geheel volgens het gegeven voorschrift werd dannbsp;ook een hoeveelheid dezer stof vervaardigd, die voor denbsp;hierna te vermelden proefnemingen diende. Alleen werd phe-nolphthaleïne in plaats van lakmoes als indicator gebruikt.nbsp;Het kaliber der reageerbuisjes, waarin telkens 1 ccM. mallease en 1 ccM. serum werden saniengebracht, was 7 mM.nbsp;De reacties werden bij kamertemperatuur (± 28“C.) verricht;
b Mohler. The diagnosis of glanders by the precipitationreaction of Konew. American veterinary review 1911. Bd. 38. Geciteerd uitnbsp;de Berl. tierarztliche Wochenschr 1911, No. 23.
-ocr page 402-386
serum en mallease werden in de ijskist bewaard en waar het eerste was gewonnen van paarden, welke aan eennbsp;subcutane injectie met malleïne werden onderworpen, werdnbsp;het bloed uit de vena jugularis steeds genomen op dennbsp;morgen vóór de injectie.
Eigen proefnemingen.
Op 15 September 1910 werd het serum onderzocht van 5 Australische paarden van het 3de eskadron cavalerie tenbsp;Batavia, van welke dieren in verband met malleus nietsnbsp;bekend was (sedert 4 April 1910 is bij dat korps geen enkelnbsp;geval van malleus meer voorgekomen). De reactie was metnbsp;alle 5 sera negatief. Geen ring was merkbaar, maar nanbsp;twee uren was de bovenste kolom in alle buisjes gelijkmatig troebel.
Op 21 September werd het serum onderzocht van 6 andere paarden van ditzelfde korps. Aangezien drie maanden van te voren aan het Veeartsenijkundig laboratoriumnbsp;te Buitenzorg van een 80 tal dieren van dit escadron éénenbsp;bepaling van het agglutinatievermogen van het bloedserumnbsp;had plaats gevonden, werden opzettelijk dieren genomen metnbsp;een hoog agglutinatiecijfer. De uitkomsten waren als volgt;nbsp;No. 952 met een agglutinatiecijfer van 2000: geen ring;
1500: flauwe ring; 1500: duidelijke ring;nbsp;2000: flauwe ring;nbsp;2000: duidelijke ring;nbsp;2000: geen ring.
No. 442 „ nbsp;nbsp;nbsp;„
No. 293 „
No. 793 „
No. 957 „
No. 345 „
Thans bleek duidelijk, dat de beoordeeiing uiterlijk na een half uur moet geschieden, want bij langer staan werdnbsp;weer in alle buisjes de bovenste kolom troebel.
Daar een andere indicator was gebruikt, dan Konew aangeeft, werd het serum van alle 11 paarden samengebracht met phenolphthaleïne om uit te maken of bij dezenbsp;vloeistof alleen ook de troebeling optrad. Dit was niet hetnbsp;geval.
387
Op 26 September werd het serum onderzocht van een tweetal aan malleus lijdende paarden te Tangerang. Doornbsp;de welwillendheid van den gouvernementsveearts alhier,nbsp;Dr. G. A. VAN Lier, waren wij in staat ons dit te verschaffen.
Tangerang I, een aftandsche Australiër, was reeds sedert l'/2 jaar als lijdende aan klinischen kwaden droesnbsp;onder toezicht van dezen ambtenaar '). Op 25 September,nbsp;toen het bloed werd verkregen, vertoonde dit paard, dat innbsp;matig goeden voedingstoestand verkeerde, dubbelzijdige neus-uitvloeiing en zwelling van de glandulae submaxiliares ennbsp;had een lichaamstemperatuur van 39.PC. In het reageerbuisje trad pas na een uur een spoor van een ring op,nbsp;zoodat de reactie als negatief moest worden aangemerkt.
Tangerang II, een aftandsch Javaansch paardje, was lijdende aan acuten neuskwadendroes (trachea en longennbsp;bleken bij sectie normaal). Het serum van dit dier vertoonde na een half uur een spoor van een ring.
In verband met de weinig bevredigende uitkomsten, bij deze 2 paarden verkregen, werd nieuwe mallease bereid.
Op 5 October werd met deze mallease het serum onderzocht van 17 paarden van den militairen transporttrein en van een Australisch officierspaard, welke dieren, als teruggekeerd zijnde van Celebes, op de verdachte en quarantaine-stallen van het garnizoen in observatie stonden, aangeziennbsp;het niet verantwoord werd geacht deze dieren hunne bestemming naar de troepensiallen te Mr. Cornelis te doen volgen,nbsp;alvorens door middel van onderliuidsche inspuitingen vannbsp;malleïne op verborgen kwaden droes te zijn onderzocht. Vannbsp;deze dieren had het paard No. 125 reeds tweemalen (op 17nbsp;Augustus en 5 September) positief op malleïne gereageerd.nbsp;Bij de overige dieren had de inspuiting nog slechts éénmaalnbsp;plaats gevonden en wel op laatstgenoemden datum. Hetnbsp;officierspaard had toen „ziek”(Z) gereageerd en vqn de 16
b Onze Indische wetgeving kent helaas nog geen verplichting tpt het doen afmaken yan paarden met malleus.
-ocr page 404-388
treinpaarden, welke belioorden tot een transport van 35 dieren, 14 verdacht (V), en twee, de Nos. 551 en 908,nbsp;ziek (Z).
Het resultaat van de precipitine-reactie was, dat alleen bij het paard No. 125 (reeds na 15 minuten) een positievenbsp;uitkomst werd verkregen.
Op de ondethuidsche inspuiting op 4 October reageerden het paard No. 125 en het officierspaard opnieuw duidelijk positief en alle andere paarden negatief. De twee den vorigen keer „ziek” reageerende treinpaarden (No. 551nbsp;en No. 908) gingen derhalve in de rubriek verdachte over ').
Het serum van No. 125, van het officierspaard en de twee paarden uit Tangerang werd op den volgenden dagnbsp;opnieuw onderzocht en thans bleek bij alle 4 de reactienbsp;positief te zijn, bij No. 125 en Tangerang 11 zeer duidelijknbsp;en bij de 2 andere dieren duidelijk.
No. 125, dat 3 maal positief op de onderhuidsche inspuiting had gereageerd, de laatste maal ook een duidelijke locale en algemeene reactie had vertoond, bovendien magerder was geworden, af en toe hoestte en temperatuurs-verheffingen vertoonde, werd op 8 October aan het Geneeskundig laboratorium afgemaakt. De sectie leverde het volgende op:
Voorste luchtwegen geen afwijkingen. Longen doorzaaid met erwt- tot kastanjegroote haarden met verweekt centrum.nbsp;De bronchiaalklieren, welke vergroot en vochtig waren,nbsp;vertoonden enkele speldeknopgroote pushaardjes.
Milt een drietal grauwe-erwtgroote veretterde haarden aan de oppervlakte en een tweetal kleinere in de diepte.nbsp;Overige organen normaal. Pathologisch-anatomische diagnose: Chronische long- en miltkwadedroes.
*) Zie voor de wijze van beoordeeling van de thermische reactie L. J. Hoogkamer en J. de Haan; Bijdrage tot de kennis vannbsp;de malleïne als diagnosticum voor kwaden droes, Geneeskundig tijdschrift voor Nederlandsch-Indië deel XLV, afl. 4.
-ocr page 405-389
Het officierspaard, dat ook na de tweede injectie alge-meene en locale verschijnselen had vertoond, af en toe hoestte, in den laatsten tijd vermagerd was, en waarbijnbsp;vroeger op Celebes lichte temperatnnrsverheffingen warennbsp;waargenomen, werd op den 12den October d.a.v. eveneensnbsp;afgemaakt. De lijkopening leerde hier het volgende.
Voorste luchtwegen normaal. Longen doorzaaid met knobbels tot de grootte van een kleinen knikker, met centrale (bij sommige multipele) etterhaarden. Translucide knobbeltjes innbsp;vrij groote hoeveelheid aanwezig. In bronchiaalklieren ennbsp;milt geene met het bloote oog waarneembare veranderingen.nbsp;Lever doorzaaid met hennepkorrel-tot erwtgroote veretterdenbsp;haarden. Overige organen normaal. Pathologisch-anatomischenbsp;diagnose: Chronische kwade droes van longen en lever.
Het versche serum van deze twee paarden, gewonnen op den dag der afmaking, vertoonde een positieve mallease-reactie. De inspuiting, resp. 4 en 8 dagen van te vorennbsp;verricht, had dus geen wijziging gebracht in de precipitine-reactie.
Het bewaarde serum van No. 551 en No. 809 werd op 8 October eveneens opnieuw onderzocht. Thans bleek datnbsp;van No. 551 een positieve reactie te vertoonen.
Op 1 November werd versch serum gewonnen van No. 551, No. 809 en van 12 te Batavia nieuw aangekochte trein-paarden. Van No. 551 was de reactie opnieuw positief, terwijlnbsp;ook het serum van No. 9 een duidelijken ring vertoonde.nbsp;Voor de andere paarden was zij negatief.
Op de malleïne-inspuiting reageerden thans de paarden No, 551 en No. 809 negatief, zoodat deze hunne bestemming konden volgen. Van de 12 aangekochte paardennbsp;reageerden de Nos. 2, 8 en 9 verdacht, de overige gezond
De mallease, welke op 15 October bereid was geworden, moest wegens opgetreden troebeling vóór het gebruiknbsp;gefilfreerd worden.
Op 4 November werd de reactie met het bewaarde
-ocr page 406-serum van deze 14 paarden herhaald. Thans was die bij alle negatief.
Ten slotte werd op 17 November opnieuw bloed gewonnen van de paarden Nos. 2, 8 en 9 eii van een tweede 12 tal pas aangekochte treiiipaarden. Terwijl het serum vannbsp;No. 125 (ons standaanlserum) opnieuw een positievenbsp;reactie vertoonde, was die voor alle andere sera negatief,nbsp;met uitzondering van dat van No. 21, hetwelk een dui-delijken ring te zien gaf, terwijl No. 2 en No. 20 op denbsp;malleïne-inspuitingen ziek en Nos. 8, 15, 18, en 23 verdachtnbsp;reageerden.
Nog zij aangeteekend, dat het paard No. 2, hetwelk pas na 6 injecties vrijgelaten kon worden, af en toe heeftnbsp;gehoest, terwijl No. 15, dat reeds na de 2de injectie naarnbsp;Mr. Cornelis kon worden overgebracht, enkele malen tem-peratuursverheffingen heeft vertoond. Overigens kondennbsp;al deze treinpaarden, waarvan verder geen enkel aan malleus verloren ging, als klinisch gezond worden aangemerkt.nbsp;Daar de eerste dezer dieren op 7 October en het laatstenbsp;(No. 2) op 8 April 1911 hun bestemming volgden, hebbennbsp;zij reeds een proeftijd bij de treincompagnie medegemaaktnbsp;van resp. ruim 6 tot 12 maanden. Waar de diensten,nbsp;brigade-oefeningen, manoeuvres en expeditie naar Timor,nbsp;voor dit korps zwaar zijn geweest, is dit een niet geringenbsp;steun voor de betrouwbaarheid van de onderhuidschenbsp;malleïneproef.
Uit dit betrekkelijk klein aantal proefnemingen met mal-lease reeds gevolgtrekkingen te maken, zou zeer zeker voorbarig zijn. Het volgende kan echter worden opgemerkt.
Wanneer men de eerste proefnemingen met de mallease, die misschien nog te zwak was, buiten beschouwing iaat,nbsp;dan heeft het serum van de 4 paarden, wegens malleusnbsp;afgemaakt of aan klinischen kwaden droes lijdende, metnbsp;uitzondering van dat van het officierspaard op 5 October,nbsp;steeds een positieve reactie vertoond, terwijl dat van N®^
-ocr page 407-391
125 in dit opzicht nog werkzaam bleek te zijn na gedurende 50 dagen te zijn bewaard.
Bij de 24 bij aankoop klinisch gezonde treinpaarden werd bij een eerste onderzoek slechts bij twee paardennbsp;(No. 9 en No. 21) een positieve reactie verkregen, terwijlnbsp;slechts één paard (No. 20) positief op de eerste onder-huidsche inspuiting reageerde. Aangezien 6 van deze 24nbsp;paarden verdacht op de injectie reageerden (waaronder No.nbsp;9), waren bij 16 dieren beide reacties negatief.
Van praktisch standpunt kan aan de waarde van de mallease-reactie geen hoogere beteekenis worden toegekendnbsp;dan aan die der onderhuidsche inspuiting; immers ooknbsp;hier werd, o.a. tweemalen bij No. 551, een positieve reactienbsp;verkregen, zonder dat dit dier klinisch ziek is geworden.nbsp;Waar dit paard ook éénmaal positief op de subcutane injectie heeft gereageerd en wij ons op het standpunt stellen,nbsp;dat een dergelijk dier in zeer lichten graad aan malleus lijdt,nbsp;welke tot genezing komt, moet dus worden aangenomen,nbsp;dat ook de mallease in staat is af en toe paarden aan tenbsp;wijzen welke, hoewel klinisch gezond, met malleus geïnfecteerd zijn. Als aanvullingsmiddel bij de diagnostiek vannbsp;verborgen kwaden droes verdient de mallease derhalvenbsp;de aandacht, al is zij naar onze meening alleen daar tenbsp;gebruiken, waar men over een laboratorium kan beschikken.
In de bijlage vindt men een volledig overzicht van de uitkomsten der subcutane malleïne-inspuitingen bijnbsp;de betrokken paarden, zoowel van vroegeren als van la-teren datum dan waarop het bloed werd genomen tennbsp;behoeve van de mallease-reacties. Deze volledige vermelding geschiedde in verband met het feit, dat sedertnbsp;23 Augustus 1910 de dosis in te spuiten verdunde mal-leïne voor de legerpaarden werd verlaagd en in casu voornbsp;de Australische paarden was gebracht van 3 op 2’/2 c.c.M.nbsp;en voor de treinpaarden van 2 op l'/j c.c.M. Alleen bij
-ocr page 408-392
de eerste injectie van No. 125 is dus nog de vroegere dosis aangewend.
Uit deze temperatuurslijst nu moge blijken in hoeverre de geringere dosis malleï le nog in staat is een positievenbsp;thermische reactie in het leven te roepen, terwijl uit hetnbsp;boven medegedeelde omtrent het tot heden gezond blijvennbsp;van de uitgeschreven paarden (met andere daaraan toegevoegde 60 in aantal), mag worden afgeleid, dat bij dezenbsp;vermindering van de hoeveelheid malleïne geen gewaagdnbsp;spel is gespeeld.
De uitkomsten der mallease-reacties, voorzoover die werden verricht met serum, genomen op den dag vóór de injecties, zijn achter de data der inspuitingen vermeld.
{Mededeelingen uit het Geneeskundig laboratorium, 2de Seri B. No. 10.)
-ocr page 409-
DATUM |
vJ lt;U |
Vóór-opna-nie tempera- |
Vóór opname tempera- |
D »-* •O 2 |
Temperatuur op den |
Isteii dag na |
de injectie |
Temperatuur op den 2den dag na |
de injectie |
1 D — S’^ “ |
1) (/} |
DATUM EN UITKOMST DER | |||||||||||||
DER |
X |
tuur deu dag voor de iii- |
tuur op den dag der in- |
0) ~ quot;O P o. |
OP DE UREN: |
OP DE |
UREN: |
^ a.i5 1 ® — w |
bjo |
M A LLEASE-RE ACTIES. | |||||||||||||||
INJECTIES, |
1gt; O X |
jectie. |
jectie. |
E o ü |
s' ochtends. |
s’ avonds. |
s' ochtends. |
S |
’ avonds. |
biD 3 |
Q |
AANMERKINGEN. | |||||||||||||
V. M. |
V. M. |
V. M, |
V. M. |
6. |
8. |
10. |
12. |
2. |
4. |
6. |
i |
6. |
8. |
10. |
12. |
2. |
4 ___ |
6. |
8. |
s ^ | |||||
17- 8-’10 |
125 |
37.6 |
38. |
37.8 |
38. |
37.9 |
40. |
40.3 |
41. |
41.1 |
41. |
40.8 |
40.8 |
40.2 |
quot; —! 39.2 39 2 |
39.1 |
39.2 |
39.6 |
38.2 |
38.8 |
38.4 |
37.5 |
z. | ||
5- 9-’10 |
37.5 |
37.7 |
37.7 |
37.8 |
37.7 |
38 8 |
39.2 |
40. |
40.4 |
40.3 |
39 6 |
39.1 |
38.8 |
38.1 |
37.9 |
38.3 |
38.6 |
38. |
38.6 |
38.2 |
37.2 |
z. | |||
4-10-’10 |
37.6 |
38 2 |
38. |
38. |
38. |
39.4 |
40. |
40.4 |
40.4 |
40.3 |
40. |
39.8 |
39.2 |
38 1 |
38.4 |
39 4 |
39.4 |
39.4 |
38 9 |
388 |
39. |
37.6 |
z. |
5/10 -h 6/10 4- 8/10 (versch serum). | |
5- 9-’10 |
Off. |
37.9 |
38.3 |
38.1 |
38.1 |
,'8.1 |
40.1 |
40 6 |
41. |
40.9 |
40.3 |
40.2 |
40. |
40 1 |
39.9 |
39.9 |
40.1 |
40.2 403 |
40.3 |
40.1 |
40.2 |
39.8 |
39.1 |
z. | |
4-10-’10 |
paard. |
38. |
37.6 |
37.8 |
38.2 |
37.9 |
41. |
41. |
40.9 |
40,9 |
40.1 |
40. |
40.1 |
39.9 |
39.9 |
40. |
40.2 |
39 8 |
40. |
39.9 |
395 |
38.7 |
z |
5/10—6/10-4-1 12/104- (verschserum). | |
5- 9-’10 |
178 |
37.4 |
38.1 |
37 2 |
38,1 |
37.5 |
38.1 |
38.6 |
39.6 |
40, |
396 |
38 5 |
38.6 |
j 38 6 |
37.5 |
37.6 |
37.9 |
38.4 |
384 |
38 1 |
38.6 |
38 3 |
37.5 |
V. | |
4-10-’10 |
36.8 |
37.6 |
37. |
37 4 |
37.2 |
38.4 |
38.7 |
39.3 |
39.4 |
39.3 |
38.3 |
38.9 |
38.6 |
37.7 |
37.6 |
38.2 |
37.9 |
38. |
38. |
38.2 |
38 1 |
37 6 |
Q. |
5/10 — | |
5- 9-’10 |
723 |
37.7 |
38. |
37.4 |
38 2 |
37 8 |
38.3 |
386 |
39.4 |
39.6 |
39 6 |
38.6 |
38.3 |
37.9 |
37.4 |
37.3 |
38.3 |
38.4 |
38 6 |
38.2 |
38.5 |
38.5 |
37.3 |
V. | |
4-10-’10 |
36.9 |
37.1 |
36,9 |
37.1 |
37. |
38. |
38.6 |
39.4 |
38.9 |
386 |
38 2 |
38.3 |
37.9 |
37.5 |
37.5 |
37 8 |
37.8 |
37.9 |
37.9 |
38 1 |
37.9 |
37.4 |
G. |
5/10— | |
5- 9-’10 |
78 |
37.5 |
37.8 |
37.6 |
37.8 |
37.7 |
38.5 |
39.1 |
39.7 |
40.1 |
39.5 |
39.1 |
39. |
39.2 |
38 6 |
38.3 |
38.3 |
38.3 |
38.2 |
37.7 |
38.3 |
37,7 |
37 6 |
V. | |
4-10-’10 |
36.8 |
37.5 |
37. |
37.4 |
37.2 |
38 8 |
39.6 |
39.7 |
39.6 |
39 5 |
39. |
39.1 |
39.1 |
37 5 |
37.6 |
38.4 |
38 3 |
38.4 |
38. |
38.3 |
38. |
37.8 |
G. |
5/10 — | |
5- 9-’10 |
68 |
37.6 |
38. |
37.8 |
38. |
37.8 |
38.2 |
38.5 |
39.3 |
39.6 |
39.1 |
38.3 |
38. |
38.3 |
37 8 |
37,8 |
38 6 |
38.9 |
38.5 |
38.7 |
38.1 |
38 |
37.6 |
V. | |
4-10-’I0 |
36.9 |
37.7 |
37.1 |
37.6 |
37.4 |
39.2 |
39.7 |
40.1 |
39.4 |
388 |
38 7 |
38.7 |
38.4 |
37.7 |
37.8 |
38 2 |
38.2 |
38.2 |
37.9 |
37.9 |
38.1 |
376 |
G. |
5/10 — | |
5- 9-’10 |
584 |
37.7 |
38.2 |
38. |
38.2 |
38. |
38.8 |
389 |
38.9 |
38.5 |
38.7 |
38, |
38.5 |
38.3 |
38.1 |
38.3 |
39. |
39.3 |
39 2 |
38.7 |
38.7 |
38.7 |
37.8 |
V. | |
4-10-’10 |
» |
37. |
37,5 |
37. |
37.6 |
37.3 |
39.5 |
39.5 |
39.9 |
39,2 |
39.1 |
38.4 |
38.4 |
38.4 |
37.7 |
37.7 |
37.9 |
37 9 39.1 |
37.9 |
37.9 |
38.3 |
38.2 |
37.9 |
G. |
5/10 — |
5- 9-’10 |
84 |
37.4 |
37.9 |
37.9 |
38.1 |
37.8 |
39.5 |
39,9 |
40.2 |
40,2 |
39.9 |
39.7 |
39 3 |
39.3 |
38.2 |
384 |
38 7 |
38.8 |
38.4 |
38.4 |
38.3 |
37,9 |
V. | ||
4-10-’10 |
37. |
37.6 |
37.1 |
37.1 |
37.2 |
39. |
39 2 |
39.4 |
39,3 |
39.4 |
39.1 |
38 8 |
38.7 |
37.8 |
37.9 |
37.9 |
38 4 |
38.3 |
37.9 |
38.2 |
38.3 |
37.8 |
G. |
5/10 — | |
5- 9-’10 |
176 |
37.4 |
38.1 |
37.6 |
38.1 |
37.8 |
38 5 |
39. |
39.8 |
40. |
39.8 |
39. |
39. |
38.9 |
38. |
38 1 |
38.5 |
38-, 7 |
38.6 |
38.3 |
38.6 |
38.4 |
37.7 |
V. | |
4-10-’10 |
JJ |
36.9 |
37.7 |
37. |
37.1 |
37.2 |
38.3 |
386 |
39.1 |
39.1 |
39.2 |
38.8 1 38 8 |
38 5 |
37.5 |
37.6 |
37.9 |
37.8 |
38 2 |
38. |
38.1 |
38. |
37.7 |
G. |
5/10— | |
5- 9-’10 |
442 |
37.6 |
38 1 |
37.7 |
37.9 |
37.8 |
38. |
38. |
40. |
40,2 |
39,9 |
39. |
39.4 |
39.1 |
37.5 |
37.8 |
38.3 |
38.7 |
38.1 |
37.8 |
38.5 |
38.2 |
37.6 |
Y. | |
4-10-’10 |
)» |
37.2 |
37,3 |
37.4 |
37.4 |
37.3 |
38.1 |
39.3 |
39.7 |
'39.8 |
40. |
39.5 |
39.3 |
38.9 |
37.5 |
37.8 |
38.3 |
37.9 |
384 |
38.1 |
38.1 |
38.1 |
37.8 |
G. |
5/10 — |
5- 9-’10 |
173 |
37. |
38. |
37.6 |
37.6 |
37 5 |
37.6 |
38.2 |
38.9 |
39 6 |
39.3 |
38 8 |
38.8 |
393 |
38. |
38. |
38.5 |
38.7 |
38.6 |
37.9 |
383 |
38. |
37. |
V. | |
4-10-’10 |
36.3 |
37.4 |
36.9 |
37.2 |
37. |
38.5 |
39.1 |
396 |
39 5 |
38.7 |
38.7 |
38.9 |
38.9 |
37.2 |
37.6 |
37.8 |
38. |
38.1 |
38. |
38.1 |
37.9 |
37,4 |
G. |
5/10— | |
5- 9-’10 |
551 |
37.3 |
37.9 |
37.8 |
37.8 |
37.7 |
38.4 |
38.9 |
39.9 |
40 1 |
39,7 |
39,2 |
39.1 |
388 |
38.2 |
38.2 |
38.9 |
39.2 |
39. |
38.5 |
39.1 |
38.6 |
37.7 |
Z. |
• |
4-10-’10 |
37.4 |
37.4 |
37.4 |
37.6 |
37.5 |
37.9 |
38.4 |
393 |
39.9 |
39.9 |
392 |
39.1 |
38 8 |
37.6 |
37.6 |
37.8 |
37.6 |
37.8 |
37.9 |
37.9 |
38 1 |
37.5 |
V. |
5/10 — 8/104- | |
l-ll-’lO |
» |
38.2 |
37.9 |
37.6 |
38. |
37.9 |
38.3 |
389 |
39.5 |
39.4 |
39. |
38 6 |
38,5 |
38. |
37.6 |
37.8 |
37.8 |
37.7 |
38.2 |
3/.9 |
38. |
48.1 |
37.6 |
G. |
1/11 4-4/11 — |
5- 9-’10 |
809 |
37.4 |
38. |
38.1 |
38. |
37.9 |
37.9 |
39 7 |
40.4 |
40.7 |
40.6 |
40.1 |
39.4 |
39.5 |
39.1 |
39, |
39.5 |
39.1 |
38.8 |
38.5 |
39.2 |
38.7 |
38.1 |
Z. | |
4-10-’10 |
37.7 |
37.8 |
37.8 |
37.6 |
37.7 |
39.2 |
39.7 |
40. |
40. |
39.8 |
392 |
39.3 |
38.9 |
37.7 |
37 6 |
38 2 |
37.9 |
37 8 |
37.9 |
38.1 |
37.8 |
37.8 |
V. |
5/10-8/10- | |
l-ll-’lO |
38. |
38.2 |
37.7 |
37.7 |
37.9 |
38. |
38.4 |
39.5 |
39.5 |
39.1 |
38.7 |
38.5 |
38.2 |
37.6 |
37.7 |
37.6 |
37.4 |
37.8 |
37.7 |
37.9 |
37.9 |
37.7 |
G. |
1/10—4/11 — | |
5- 9-’10 |
522 |
37.6 |
37.8 |
37.6 |
38.1 |
37 8 |
37.7 |
386 |
39.5 |
40.2 |
40.3 |
397 |
39.5 |
38.8 |
38.1 |
38 3 |
39.1 |
39.1 |
387 |
38.4 |
384 |
38.2 |
37.6 |
V. | |
4-10-’I0 |
„ |
37. |
37.2 |
36.9 |
37.2 |
37.1 |
38.8 |
39 8 |
40 3 |
39.8 |
39.7 |
39. |
39.2 |
38.9 |
37 5 |
37.5 |
38.2 |
38.3 |
38.4 |
38.2 |
37.8 |
38 1 |
37.8 |
G. |
5/10 — |
5- 9-’10 |
425 |
37.5 |
38. |
37.5 |
37.6 |
37.6 |
38 8 |
39. |
39.6 |
39.4 |
39.1 |
38.3 |
38.4 |
38.2 |
37.3 |
37.4 |
38.2 |
38.1 |
38.2 |
38.2 |
38.6 |
38.4 |
37.1 |
V. | |
4-10-’10 |
ygt; |
37,3 |
37.2 |
37.6 |
37 5 |
37.3 |
38.4 |
39.2 |
39.5 |
39.2 |
39 2 |
38.5 |
38.6 |
38.6 |
37 3 |
37.5 |
38 3 |
38.1 |
38. |
37.6 |
38. |
38. |
37.6 |
G. |
5/10 — |
5- 9-’10 |
615 |
37.2 |
37.9 |
37.6 |
37.7 |
37 6 |
38,6 |
39 |
399 |
40.2 |
40.1 |
39.1 |
39.2 |
39,4 |
38.4 |
38.4 |
38 9 |
38.9 |
38.8 |
38 1 |
38.8 |
38.3 |
37.6 |
V. | |
4-10-’10 |
37.5 |
37.6 |
37.5 |
37.6 |
37.6 |
39.1 |
39.7 |
40. |
39.8 |
40. |
39.1 |
39.4 |
39.2 |
37 6 |
378 |
38.2 |
37.8 |
38.2 |
37.7 |
38. |
37.9 |
37.6 |
G. |
5/10 — | |
1 nbsp;nbsp;nbsp;5- 9-’10 |
689 |
37.5 |
37.9 |
37 8 |
38. |
37.8 |
38 6 |
395 |
40 2 |
40.5 |
40.6 |
40.3 |
39.4 |
39.3 |
38.2 |
38. |
38.6 |
38.4 |
38.4 |
37.9 |
38.3 |
38.2 |
37.9 |
V. | |
4-10-’10 |
» |
37.8 |
37 8 |
38.2 |
38.3 |
38. |
38.8 |
39.4 |
39.7 |
39.6 |
39.6 |
39.5 |
39.4 |
39 2 |
38.1 |
38.1 |
38.4 |
38.3 |
38 4 |
38. |
38. |
38.2 |
37.8 |
G. |
5/10 — |
5- 9-’10 |
765 |
37.6 |
38.1 |
37.8 |
37.9 |
37.8 |
38.1 |
38 9 |
389 |
40.3 |
40.2 |
39 5 |
39.6 |
39. |
38 3 |
38.3 |
38.7 |
38.5 |
38.4 |
38.1 |
38.6 |
38.2 |
37.7 |
V. | |
4-10-’l0 |
„ |
36.6 |
37 2 |
37. |
37.1 |
37. |
38.3 |
38.9 |
39.4 |
39 6 |
39 5 |
39. |
38.8 |
38 4 |
37.5 |
37.4 |
37.6 |
37.7 |
37.8 |
37.5 |
37.5 |
37.8 |
37.5 |
G. |
5/10 — |
l-ll-’lO |
1 |
37. |
37.5 |
37.5 |
37,8 |
37 5 |
37.6 |
38.3 |
39 2 |
38.9 |
38.9 |
38.5 |
38.5 |
38,1 |
37.5 |
37.2 |
37.4 |
37.4 |
37.7 |
.37.5 |
37.6 |
37.6 |
37.2 |
G. |
1/11- |
l-ll-’lO |
2 |
37.3 |
38.3 |
37.7 |
38.3 |
37.7 |
38.1 |
39. |
399 |
40.3 |
40.4 |
40.1 |
39,8 |
39.3 |
37.9 |
38 2 |
38.1 |
383 |
38.6 |
38 3 |
38.5 |
38 3 |
37.8 |
V. |
lyii— 4/11 — |
27-ll-’10 |
„ |
37.2‘ |
37.9 |
37.4 |
37,8 |
37.6 |
37.8 |
38.2 |
39.1 |
39.5 |
39.9 |
39 9 |
39.7 |
39.5 |
387 |
39. |
39 2 |
39.3 |
39.4 |
38 8 |
38.6 |
38.6 |
37.8 |
Z. |
27/11 — |
2- l-’ll |
11 |
37.3 |
37.7 |
37.3 |
38.1 |
37.6 |
38.1 |
38.5 |
382 |
38.4 |
382 |
38.2 |
38.6 |
38.7 |
38. |
37.9 |
38.1 |
38 2 |
38 1 |
38.2 |
38.1 |
38.1 |
37.7 |
V. | |
2- 2-’ll |
11 |
37.7 |
37.9 |
37.5 |
38.1 |
37 8 |
39. |
40.1 |
40. |
40,1 |
40.2 |
39.8 |
39.5 |
39.4 |
39 1 |
39.2 |
39.3 |
39.2 |
39.3 |
38.9 |
38.9 |
38.8 |
38.5 |
z. | |
1 nbsp;nbsp;nbsp;2- 3-’ll |
11 |
37.9 |
379 |
37.7 |
38.1 |
37.9 |
39. |
39.4 |
39.7 |
39,6 |
39.2 |
38.9 |
38.9 |
39. |
37,7 |
37.7 |
37.9 |
37.9 |
38.1 |
37.7 |
37.8 |
38.2 |
37.2 |
V. | |
1 nbsp;nbsp;nbsp;5- 4-’ll |
11 |
37.8 |
38.1 |
37.7 |
38.1 |
37.9 |
38.4 |
39. |
39.5 |
39. |
39,1 |
38.4 |
38.9 |
38.7 |
38. |
38.1 |
38.1 |
38.1 |
38.1 |
37 8 |
38.1 |
38.3 |
37.8 |
G. | |
1 l-ll-’lO |
3 |
37.2 |
38.1 |
37.5 |
38 3 |
37.7 |
37.6 |
38.4 |
39.5 |
40.1 |
39.9 |
39.1 |
38.8 |
38.5 |
38.1 |
37.2 |
37.3 |
37,4 |
37.4 |
37.7 |
37.8 |
37 8 |
37. |
G. |
1/11— 4/11 — |
1 l-ll-’lO |
4 |
37.2 |
38.3 |
37.4 |
38.1 |
37.7 |
37.2 |
37.4 |
38.3 |
38 6 |
38.4 |
38.2 |
38.3 |
38,1 |
37.6 |
37.3 |
37,5 |
37,6 |
37.8 |
37,9 |
37.7 |
38. |
37.7 |
G. |
1/11— 4/11 — |
1 nbsp;nbsp;nbsp;l-ll-’!0 |
5 |
37.4 |
382 |
37.5 |
37.9 |
37.8 |
37.9 |
38.4 |
39.6 |
40.4 |
39.9 |
39.4 |
389 |
38.6 |
37.7 |
37.5 |
37.7 |
37.9 |
38.1 |
37.9 |
38.1 |
38.4 |
37.6 |
G. |
1/11— 4/11 — |
1 l-ll-’lO |
6 |
37.9 |
38.1 |
37.6 |
38.2 |
38. |
38.1 |
38.9 |
39.7 |
39.6 |
39. |
38.4 |
38.6 |
38.6 |
37,7 |
37.8 |
37.3 |
38.2 |
38.3 |
38.1 |
38.2 |
38.2 |
37.7 |
G. |
1/11— 4/11 — |
1 l-ll-’lO |
7 |
37.3 |
38.1 |
37.6 |
37.9 |
37.7 |
38 3 |
38.7 |
39.2 |
39. |
38.5 |
38.1 |
38.2 |
38 2 |
38 3 |
37.4 |
37.2 |
37.3 |
37.5 |
37.4 |
37.5 |
37.6 |
37.2 |
G. |
1/11— 4/11 — |
1 nbsp;nbsp;nbsp;l-ll-’lO |
8 |
37.6 |
382 |
37.8 |
38.3 |
38. |
38.8 |
39.4 |
40.6 |
40.3 |
39.7 |
39.6 |
39.4 |
39.3 |
38.3 |
38. |
38.4 |
38.7 |
39. |
38.8 |
38.5 |
38.5 |
37.7 |
V. |
1/11— 4/11 — |
1 nbsp;nbsp;nbsp;27-ll-’10 |
11 |
37.3 |
38.1 |
37.7 |
382 |
37.8 |
37.7 |
38.2 |
39.2 |
40 2 |
41.2 |
40. |
39.4 |
39.5 |
37.3 |
37.3 |
37.9 |
38.2 |
38.6 |
38.5 |
38.1 |
38.6 |
37.6 |
V. |
27/11 — |
1 nbsp;nbsp;nbsp;2- l-’ll |
11 |
37.4 |
37.6 |
37.4 |
38, |
37.6 |
38.5 |
39.1 |
39.5 |
39,4 |
39. |
38.5 |
38.6 |
39. |
37.8 |
37.8 |
38.3 |
38.3 |
38.4 |
38. |
38.1 |
38.4 |
37.5 |
G. | |
1 l-ll-’lO |
9 |
37.3 |
38.2 |
37.3 |
23.2 |
37.8 |
38 5 |
39 1 |
39.7 |
40. |
39.6 |
38.7 |
39.1 |
39. |
37.8 |
38. |
38,2 |
38.4 |
38 8 |
38.6 |
38.7 |
38.8 |
37.7 |
V. |
1/11 4-4/11 — |
1 27-ll-’10 |
gt;1 |
373 |
37.7 |
37. |
38.1 |
37.5 |
37.1 |
37.2 |
37.8 |
38.1 |
38.2 |
38.1 |
38. |
38. |
37.2 |
37.3 |
37 7 |
37.8 |
37.7 |
37.7 |
37.7 |
38.3 |
37.5 |
G. |
27/11 — |
1 l-ll-’lO |
10 |
37.1 |
38.1 |
37.6 |
38.3 |
37.8 |
37.6 |
38.5 |
39.6 |
39.9 |
39 2 |
38.8 |
38.7 |
38.4 |
37.4 |
37.4 |
37.5 |
37.8 |
38. |
37.9 |
37.9 |
37.8 |
37.5 |
G. |
1/11— 4/11 — |
1 l-ll-’lO |
11 |
37. |
38 2 |
37.4 |
38.4 |
37.8 |
38.1 |
38.5 |
39.5 |
39.8 |
39.3 |
384 |
39. |
388 |
37.6 |
37.3 |
37.5 |
37.5 |
37.7 |
37.7 |
37.9 |
37.8 |
37.4 |
G. |
1/11— 4/11 — |
1 l-ll-’lO |
12 |
37.1 |
38.1 |
37.7 |
382 |
37.8 |
39.2 |
39.4 |
40.1 |
40. |
39.5 |
38.8 |
39.3 |
39 1 |
37.7 |
37.4 |
37.5 |
37.7 |
38.1 |
38. |
38. |
38.2 |
37.6 |
G. |
1/11— 4/11 — |
1 27-ll-’10 |
13 |
37.6 |
38. |
37.6 |
37.9 |
37 8 |
38.5 |
39.1 |
40. |
40.1 |
40. |
39.1 |
39.1 |
38.9 |
37 7 |
37.7 |
37.7 |
37.7 |
38. |
38. |
38. |
38.4 |
38. |
G. |
27/11 — |
1 27-ll-’10 |
14 |
37.6 |
38.3 |
37.6 |
38.4 |
38. |
37.6 |
38 6 |
39.6 |
40.6 |
41. |
40,4 |
40. |
39 9 |
37.5 |
37.4 |
37.7 |
37.6 |
37.9 |
37.6 |
37.8 |
38.3 |
37.6 |
G. |
27/11 — |
1 27-ll-’10 |
15 |
37.2 |
37.9 |
37.4 |
38. |
37.6 |
37.5 |
38. |
39.5 |
40.2 |
40.9. |
40 3 |
38.9 |
39. |
37.2 |
37. |
37.4 |
37.6 |
38.2 |
38. |
38.1 |
388 |
37.4 |
V. |
27/11 — |
1 nbsp;nbsp;nbsp;2- I-’IO |
11 |
37.3 |
37.6 |
37.4 |
37.8 |
37.5 |
37.8 |
38 5 |
38 6 |
38.1 |
37.9 |
38. |
38.3 |
38.6 |
37.2 |
37.4 |
37.6 |
37,6 |
37.7 |
37.5 |
38.2 |
38.1 |
37.3 |
G. | |
1 27-ll-’10 |
16 |
37.3 |
38.1 |
37.4 |
38. |
37.7 |
38. |
38.2 |
39.2 |
39 5 |
39.4 |
38 8 |
38.3 |
385 |
37.6 |
37.6 |
37.7 |
37.6 |
37.9 |
37.9 |
38. |
38.4 |
37.7 |
G. |
27/11 — |
1 27-11-10 |
17 |
37.4 |
37.9 |
37.3 |
38. |
37.7 |
37.7 |
38.2 |
39.5 |
40. |
403 |
39.4 |
38.8 |
38.7 |
37.2 |
37.3 |
37.6 |
37.5 |
37.7 |
37,6 |
37.7 |
38. |
37.6 |
G. |
27/11 — |
1 27-ll-’10 |
18 |
37.5 |
38.2 |
37.7 |
38.3 |
37.9 |
38 7 |
39.5 |
40.2 |
40.4 |
40 8 |
40.2 |
39.9 |
38.9 |
38.2 |
38.5 |
38.7 |
38.7 |
38.9 |
38.5 |
38.4 |
37.6 |
37.6 |
V. |
27/11 — |
1 nbsp;nbsp;nbsp;2- l-’ll |
11 |
.37.3 |
37.7 |
37.4 |
38.2 |
37.7 |
38 |
38.1 |
38.3 |
38. |
38.2 |
38. |
38.1 |
38.2 |
37.4 |
37.6 |
38. |
38. |
38.3 |
38.1 |
38.1 |
37.9 |
37.5 |
G. | |
1 27-ll-’10 |
19 |
37.4 |
38.1 |
37.2 |
38. |
37.7 |
37.7 |
38 1 |
39.2 |
39 8 |
40. |
395 |
389 |
38.9 |
37.5 |
37.5 |
37.7 |
37.6 |
38. |
37.7 |
37.7 |
38.3 |
37.3 |
G. |
27/11 — |
1 27-ll-’10 |
20 |
3.73 |
37.9 |
37.3 |
37.9 |
37.6 |
37.4 |
37.7 |
39. |
39.9 |
40,3 |
40.1 |
39.6 |
39.7 |
37.6 |
37.9 |
38.5 |
38.5 |
39.1 |
38 6 |
38.5 |
38.1 |
37.3 |
Z. |
27/11 — |
1 nbsp;nbsp;nbsp;2- l-’ll |
11 |
37.2 |
37.7 |
37.3 |
37.8 |
37.5 |
38.3 |
38.6 |
38.6 |
38.8 |
38.7 |
38.2 |
38.5 |
38.4 |
37.5 |
38. |
38. |
38. |
38.6 |
38.3 |
38.2 |
38.2 |
37.5 |
Z. | |
1 2- 2-’11 |
11 |
37.7 |
38. |
37 6 |
37.9 |
37.8 |
38.8 |
39.4 |
40.1 |
40. |
39.1 |
38.8 |
38.6 |
38.9 |
37.7 |
37 5 |
37.7 |
37,6 |
37.9 |
38. |
37.7 |
38.3 |
37.7 |
V. | |
1 nbsp;nbsp;nbsp;2- 3-’ll |
11 |
37.6 |
37.7 |
37.6 |
37.8 |
37.7 |
38.2 |
38.6 |
39.2 |
39.2 |
39.2 |
39. |
39.1 |
39.3 |
37.8 |
37.7 |
37.4 |
37.8 |
38 1 |
37.8 |
37.8 |
38.1 |
37.7 |
G. | |
1 27-ll-’10 |
21 |
37.5 |
38. |
37.2 |
38.1 |
37.7 |
37 6 |
38. |
38,9 |
39. |
39. |
38.7 |
38.1 |
38. |
37.3 |
37.4 |
37.4 |
37.5 |
37.9 |
37,7 |
37.7 |
38 1 |
37.4 |
G. |
27/11 4- |
1 27-ll-’10 |
22 |
37,6 |
38.3 |
38. |
38 4 |
38.1 |
37.9 |
38.4 |
39.2 |
39. |
39.1 |
38.4 |
38 1 |
38.4 |
37.7 |
37 8 |
37.7 |
37,5 |
37.6 |
37.5 |
37.7 |
37.8 |
37.7 |
G. |
27/11 — |
1 27-ll-’10 |
23 |
37.6 |
38.4 |
37.8 |
38.4 |
38.1 |
38.1 |
38.6 |
39.5 |
40. |
39.9 |
39.1 |
389 |
38.7 |
37.6 |
38. |
38.2 |
38.2 |
38.3 |
38.2 |
38.3 |
38.5 |
37.6 |
V. |
27/11 — |
1 nbsp;nbsp;nbsp;2- l-’ll |
11 |
37.4 |
382 |
37.6 |
38.3 |
37.9 |
37.7 |
38. |
38. |
38.5 |
38.3 |
38.1 |
38.5 |
38.8 |
37,4 |
37,8 |
38. |
38.1 |
38.4 |
38.2, |
38.3 |
38.4 |
37.6 |
G. | |
1 27-ll-’10 |
24 |
37. |
37.8 |
37.1 |
38. |
37.5 |
37.4 |
37.8 |
39,2 |
40.2 |
40.6 |
39.7 |
38.7 |
38.8 |
37.3 |
37.5 |
37.6 |
37.8 |
37.7 |
37.7 |
37.6 |
37.9 |
37.1 |
G. |
27/11 — |
{Uit het veeartsenijkiindig Laboratorium te Buitenzorg.)
DOOR
Dr. L. DE BLIECK.
(Vervolg.)
Paard No. 2.
Neusinfectie. Een oud Preanger paard werd 2 Januari met een wattenprop, gedrenkt in 24 uren oude glyceriiie-bouilloncultuur van malleusbacillen, in bet linker neusgatnbsp;gewreven; er ontstond geen bloeding.
Voor het begin der proef was de ophthalmoreactie negatief, de agglutinatie constant 400.
4 Januari: Flinke etterige neusuitvloeiing, welke blijft aanhouden.
De temperatuur blijft vrijwel normaal tot 18 Januari, toen plotseling een stijging kwam tot 40.1°, terwijl het dier nanbsp;eenige uren succombeerde. De agglutinatie steeg in hetnbsp;verloop der infectie na 5 dagen tot 1000 en bleef daarnanbsp;constant 2000. De mallëinereactie was 5 dagen na denbsp;infectie dubieus, na 7 dagen en later positief ( ) 3 totnbsp;6 uren na de indruppeling, daarna was de reactie afgeloopen.
-ocr page 412-394
Temperatuurlijst paard No. 2. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Sectie. De linker vlakte van het neusmiddenschot bevat enkele ulcera, de conchae inferior en superior zijn bezet metnbsp;ulcera; keel en trachea normaal. Submaxillaire-en longlymph-klieren een weinig gezwollen. In de longen puntvormigenbsp;pneumonische haardjes zonder necrose (zeer acuut pioces).
Conclusie. Primaire neusmalleus, van uit den neus haema-togene longinfectie, hetzij direct of hetgeen waarschijnlijker is, langs den digestietractus, doordat het ueussecretum werdnbsp;ingeslikt. De laetale uitgang moet voor een deel wordennbsp;toegeschreven aan de mindere resistentie van het dier,
-ocr page 413-395
Paard Nö. 3.
Neusinfectiè. Vóór het begin van de piroeï was de oplithalmoreactie negatief en de agglutinatie 200.
31 Januari: In het rechter neusgat geïnfecteerd op dezelfde wijze als No. 2.
2 Februari: Neusuitvloeiing, geen zichtbare ulcera, sub-maxillaire klieren niet gezwollen.
Temperatuurlijst paard No. 3.
£ 3 lt;rs Q |
Tempe E gt; 3 |
ratuur. r- c 3 CO |
03 nbsp;nbsp;nbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ o: ^ — nbsp;nbsp;nbsp;Onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3 3 nbsp;nbsp;nbsp;Cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘o; c/5 nbsp;nbsp;nbsp;3 Cr: nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ o P u |
1 O) 3 nbsp;nbsp;nbsp;^ 3: nbsp;nbsp;nbsp;^ 2. ^ lt; |
BIJZONDERHEDEN. |
JA |
N U ARl. | ||||
28 |
37.5 |
37.6 |
negatief. |
200 | |
29 |
37.8 |
37.7 | |||
30 |
36.6 |
37.6 | |||
31 |
37.2 |
37.3 |
In den neus geïnfecteerd. | ||
FE |
BRU ARl. | ||||
1 |
37.5 |
40.3 | |||
2 |
39.9 |
40.4 | |||
3 |
39.3 |
40.2 |
500 | ||
4 |
39.1 |
40.1 | |||
5 |
39.8 |
40.2 | |||
6 |
39.3 |
399 |
sterk |
1000 | |
7 |
38.8 |
40.7 |
positief. | ||
8 |
38.1 |
39.4 | |||
9 |
38.5 |
39.8 |
sterk |
8000 |
Herhaalde reactie 10/2 |
10 |
37.2 |
37.5 |
positief. |
in hetzelfde oog eveneens | |
11 |
38 |
39.3 |
sterk positief. | ||
12 |
37.5 |
38 5 | |||
13 |
37.2 |
38.7 |
8000 | ||
14 |
37.4 |
37.9 | |||
15 |
— |
— |
Afgemaakt. | ||
396
Öe temperatuur stijgt reeds den dag na de infectie tof 40.3° en blijft om en bij de 40° tot 7 Februari, waarna zijnbsp;iets daalt, doch ’s avonds toch nog verhoogd is. Vanafnbsp;12 Februari blijft de temperatuur meer constant, den 15dennbsp;Februari is het dier afgemaakt.
De agglutinatietiter stee.g vanaf het begin der infectie langzamerhand tot 1000 en was op 8 Februari plotselingnbsp;8000, op welke hoogte zij bleef tot den dood. De ophthal-moreactie was bij het eerste onderzoek na de infectie opnbsp;6 Februari, dus na 6 dagen, reeds sterk positief 6 en 12nbsp;uren na de indruppeling; na 24 uren negatief; de reactienbsp;is aldus tot het einde gebleven.
Sectie. Op het neusmiddenschot rechts, op de plaats der inwrijvlng, een zeer groote malleuszweer, op het slijmvliesnbsp;der conchae talrijke zweren. Op het linker neusmiddenschotnbsp;2 kleine malleusulcera, submaxillaire klieren sterk gezwollen,nbsp;keel en trachea normaal. Longlymphklieren iets vergroot,nbsp;geen kwade-droeshaarden. In de longen een groot aantalnbsp;erwt- tot knikkergroote pneumonische haarden, waarin nognbsp;geen necrose of ettering is opgetreden. In de milt2boon-groote spekachtige malleushaarden zonder necrose. Overigenbsp;organen en mesenteriale klieren normaal.
Conclusie. Van uit de localisatie in den neus is een directe bloedinfectie ontstaan, getuige de langdurige hooge temperatuur, die reeds 1 dag na de infectie optrad, en de haarden innbsp;de milt, die den indruk gaven van ouderen datum te zijnnbsp;dan de longhaarden. Verder valt op te merken de sterknbsp;positieve oogreactie reeds 6 dagen na de infectie, tegelijknbsp;met de stijging der agglutinatie, terwijl bij paard No. 1nbsp;deze beide reacties niet gelijk verliepen. Ook bij paardnbsp;No. 2 is van een samengaan der reacties te spreken.
Paard No. 4.
Alimentaire infectie. Een 7 jarige Sandelwood merrie kreeg van af 7 Juli tot 10 Augustus dagelijks 1/100 c.cM.24uren oude
-ocr page 415-397
giyceriiiebouiiloncultüür van den meest virulenten stam, die irl het laboratorium aanwezig was, door het drinkwater.
Dit werd ’s morgens vroeg bij leege maag toegediend, baar dit paard bijzonder zennwachtig was en zich bij elkenbsp;manipulatie (temperatuur opnemen, bloed tappen, mal-leïneeren) sterk opwond, is aan de temperaturen niet allenbsp;waarde toe te kennen. Reeds voordat de infectie begonnennbsp;was, kwamen enkele malen temperaturen voor boven 38 5°nbsp;tot 39°. Het dier was reeds vanaf Januari op het laboratoriumnbsp;en is vanaf 14 juni elke week gemalleïneerd, terwijl omnbsp;de 2 dagen de agglutinatietiter bepaald werd. De mallëinatienbsp;verliep steeds negatief, de agglutinatietiter bedroeg 200-300.
De temperatuur is, voor zoover te beoordeelen viel, normaal gebleven; ziekteverschijnselen vertoonde het diernbsp;niet, totdat den Isten Augustus zwelling van de subma-xillaire klieren werd waargenomen. De ophthalmoreactie bleefnbsp;steeds negatief. Den lOden Aug. is het paard afgemaakt.
Sectie. Zwelling van de bronchiale en submaxillaire lymphklieren. In de longen een erwtgroote haard, grauwnbsp;grijs van kleur; bij doorsnijden blijkt zij verdeeld te zijnnbsp;in segmenten, waarin een korrelige detritusmassa; verdernbsp;een enkele erwtgroote haard met slijm gevuld en enkelenbsp;doorschijnende knobbeltjes. In de lever enkele puntvormigenbsp;parasitaire haardjes. Culturen en dierproeven met materiaalnbsp;uit de longhaardjes gaven een negatief resultaat. Histologischnbsp;werden zij als parasitaire knobbeltjes onderkend. Een cavia, met bronchiaalklierweefsel geënt, bleef gezond, daarentegen kreeg een cavia, met weefsel der submaxillairenbsp;klier geënt, een malleuze periorchitis.
Een mesenteriale klier bevatte een sclerostomumhaard, geen malleusbacillen; andere lymphklieren, darmen, neus,nbsp;keel en overige organen normaal. Hier is dus uitsluitendnbsp;localisatie ontstaan in de submaxillaire klier en wel vannbsp;uit den mond, het keelslijmvlies of de tonsillen, die zelfnbsp;normaal waren. Een bloedinfectie heeft niet plaatsgehad;
-ocr page 416-398
hooge tertlperatufen, die hierop zouden wijzen, zijn niet waargenomen. De constante agglutinatie is hiermede innbsp;overeenstemming. Verder blijkt, dat bij dit locaal procesnbsp;de conjunctivale mallëinatie en agglutinatie geen aanwijzingnbsp;gaven. Een bloedinfectie per intestinum is niet ontstaan,nbsp;waarschijniijk zijn de bacillen reeds in de maag vernietigd,nbsp;te meer daar de culturen bij leege maag werden toegediend,nbsp;dus aan de directe inwerking van het maagsap werdennbsp;blootgesteld.
Paard No, 5.
AUmentaire infectie. Een Sandelwood veulen, 2 jaar oud, ontving eiken dag des morgens om 8 a 9 nur van af 7 Julinbsp;tot 20 Augustus, over het gras gestrooid, 1/100 c.cM. derzelfdenbsp;cultuur als paard No. 2.
De temperatuur en agglutinatie bleven steeds normaal tot 29 Juli; de temperatuur kwam niet boven 38.5°, terwijlnbsp;daarna een hoogst enkele maal een hoogere avondtempe-ratuur werd opgemerkt.
Men houde hierbij in het oog, dat ook dit dier een Sandelwood was, dat door zijn temperament zich bij het opnemen der temperatuur sterk opwond.
Van af 29 Juli begon de agglutinatietiter te stijgen van 200 tot 300. De oogreactie verliep steeds negatief, totdat 3 dagen, voordat de sectie werd verricht, na mallëine-instillatie een geringe catarrhale afscheiding ontstond, dienbsp;na 6 uren verdwenen was, terwijl het oog nog geruimennbsp;tijd bleef tranen; deze reactie is als een traumatische tenbsp;beschouwen.
Sectie. De submaxillaire en bronchiale lymphklieren een weinig gezwollen, de mesenteriale klieren normaal. Bacteriologisch onderzoek op cavia’s van alle deze lymphklierennbsp;negatief. In de longen 2 doorschijnende haardjes, die bijnbsp;histologisch onderzoek geen eosinophile leucocyten blekennbsp;te bevatten, doch ook niet duidelijk het beeld der lymph-klobbeltjes te zien gaven. Daar de knobbeltjes zeer klein
-ocr page 417-399
waren, konden zij niet gedeeltelijk op marmotten verent worden. Men zou deze knobbeltjes voor malleushaardjesnbsp;kunnen houden, doch het kwam mij voor, dat in dezenbsp;geen definitieve beslissing was te nemen.
De agglutinatie en maliëinereactie geven voor de opvatting, dat het malleusknoibeltjes waren, zeker geen steun. Het kwamnbsp;mij gewenscht voor experimenten met grootere hoeveelhedennbsp;te herhalen. Zeker is, dat het per os toedienen van 1/100 c.cM.nbsp;cultuur per dag gedurende 2 maanden niet in staat is duidelijknbsp;malleuze veranderingen in de longen tot stand te doen komen.
Paard No. 6.
AUmentaire infectie. Een 5 jaar oude Sandelwood merrie kreeg vanaf 26 Januari 1911 6 dagen achtereen 1 c.cM. eener 24 urennbsp;oude glycerinebouilloncultuur van malleusbacillen door hetnbsp;drinkwater. Evenals bij de vorige paarden is geruimen tijd voornbsp;het begin der proef de temperatuur opgenomen en mallëinatienbsp;en agglutinatie verricht. In dit geval vanaf 2 Januari. Denbsp;conjunctivale maliëinereactie was steeds negatief, de agglutinatie bedroeg 200.
Temperatuiirlijst paard No. 6.
Temperatuur.
O)
CS
gt; ^ '.zz ^
CJ
BIJZONDERHEDEN.
gt; 3 O) ^ 03 5 B ^ 3 .;3 bJ) lt; | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
26
-ocr page 418-400
Temperatuurlijst paard No. 6. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
401
T mp ratuurlijst paard No. 6.
Temperatuur. | |
E |
E |
gt; |
d |
3 |
d |
|
BIJZONDERHEDEN. |
MAART. | |||||||||||||||||
27 |
|
Reactie na 6, 12, 24 uren
±, ±. Reactie na 6, 12, 24 urennbsp; , ± ,—.nbsp;Reactie na 6, 12, 24 uren
Herlialing in hetzelfde oog op 21/3 geeft hetzelfde resultaat.
29/3 afgeniaakt.
Uit bovenstaande temperatuurlijst blijkt, dat den 5den dag de temperatuur begon te stijgen tot 39.4° en daarop 2nbsp;dagen bleef; daarna daalde de temperatuur tot het normalenbsp;en bleef zulks behoudens enkele malen (niet geregeld)nbsp;in den avond een kleine stijging aan te wijzen. Elke weeknbsp;werd het paard conjunctivaal gemallëineerd, terwijl denbsp;agglutinatietiter in den beginne om de 2 dagen, later eenmaal’s weeks werd bepaald. De agglutinatietiter is slechtsnbsp;tot 800 gestegen en varieerde hoofdzakelijk tusschen 300 ennbsp;500. De mallëinereactie was 14 dagen na het begin der proefnbsp;dubieus (±) na 6 uren, na 12 uren was alles afgeloopennbsp;Een onmiddelijk herhaalde indruppeling in hetzelfde oog.
-ocr page 420-gaf den volgenden dag een sterk positief resultaat. Later is alleen de enkelvoudige mallëinatie, zonder herhaling, innbsp;hetzelfde oog toegepast en was de reactie afwisselend ennbsp;±; na 24 uren echter steeds negatief. Den Oden Maart,nbsp;dus 37 dagen na de eerste infectie, werd de reactie minder,nbsp;was na 6 en 12 uren dubieus, terwijl den 20sten Maartnbsp;alleen na 6 uren een geringe etterafscheiding viel waar tenbsp;nemen; een herhaalde reactie in hetzelfde oog op 21nbsp;Maart gaf hetzelfde resultaat. Zonder twijfel was duidelijknbsp;een afnemen der reactie te const.;,teeren. Den 29steii Maartnbsp;is het paard afgemaakt en geseceerd.
Sectiebeeld: In de longen een kastanjegroote spekachtige malleushaard, waarin en waaromheen bindweefselinduratie,nbsp;enkele kleinere afgekapselde haarden met gemortificeerdennbsp;inhoud. Mesenteriaalklieren een weinig gezwollen. Bij cavia’s intraperitonéaal geënt: a. weefsel uit den longhaard, ö.nbsp;uit de submaxillaire klieren, c. uit een mesenteriaalklier. Allenbsp;cavia’s bleven gezond; aardappelculturen, uit den longhaardnbsp;aangelegd, gaven slechts een enkele kolonie van malleusbacillen. Ook hier blijkt wederom de preferentie van hetnbsp;cultuuronderzoek boven het dierexperiment van oude, weinignbsp;bacillen bevattende, malleushaarden.
'Conclusie: Van een floride malleusinfectie is hier wederom geen sprake. Opmerking verdient de geringe stijging der agglutinatietiter, hetgeen waarschijnlijk in verband staatnbsp;met den aard van het longproces, dat van den beginne af aannbsp;neiging tot genezing vertoonde, hetgeen door de sectie, hetnbsp;bacteriologisch onderzoek en de achteruitgaande ophthal-moreactie wordt bei/estigd.
In de submaxillaire en mesenteriale lymphklieren werden geen malleusbacillen aangetoond. Hoogstwaarschijnlijk heeftnbsp;den 21steti Januari de bloedinfectie plaats gehad (getuigenbsp;de hooge temperatuur); het proces in de longen geeft dennbsp;indruk, dat die infectie niet hevig is geweest; er warennbsp;slechts enkele localisatie’s.
-ocr page 421-403
De beschreven ingestieproeven geven den indriik, dat een vrij groote hoeveelheid bacillen moet opgenomen wordennbsp;om een progressieve infectie te bewerkstelligen. Wel isnbsp;waar is bij de laatste proef slechts 6 dagen cultuur verstrekt, terwijl in de practijk in geïnfecteerde stallen de infectie geruimen tijd achter elkander en gedurende den geheelennbsp;dag kan plaats vinden. Bovendien werden bij genoemdenbsp;experimenten de bacillen in water of over voedsel verdeeldnbsp;gegeven, zoodat deze zeer geïsoleerd op het slijmvliesnbsp;der intestinaaltractus aankwamen en aan de volle bactericide werking van het maagsap blootstonden. Ook is eennbsp;voorname factor, dat de proefdieren rust genoten; het is nietnbsp;onwaarschijnlijk, dat bij paard No. 6 aan deze omstandigheidnbsp;de neiging tot genezing en afkapseling van het longprocesnbsp;is toe te schrijven. Het zou aanbeveling verdienen deze experimenten te herhalen en de geïnfecteerde paarden in eennbsp;tredmolen te doen arbeiden. Hutyra en andere onderzoekers gaven de bacillen, 100—200 m. gr. cultuur (dat isnbsp;2-4 agarculturen) in gelatinekapsels of op een andere wijzenbsp;ingehuld, zoodat een' vrij intensieve infectie van het darm-slijmvlies werd bewerkstelligd. Waarschijnlijk komt denbsp;laatste infectiemodus het meest overeen met wat spontaannbsp;gebeurt. De spontane infectie zal bijna altijd tot standnbsp;komen door neus-en longsecreta, waarbij de malleusbacil-ien door slijm en etter omgeven zijn, waardoor zij ooknbsp;gedeeltelijk voor de inwerking van de digestiesappen beschutnbsp;zijn en met het slijm tot in het dunne darmkanaal komen.
Het ligt in de bedoeling de experimenten nog te herhalen met infectieuze secreta.
Behalve na infectie in den neus en per os is ook bij de huidinfectie en directe bloedinfectie de mallëinatie ennbsp;agglutinatie vervolgd.
Paard No. 7.
Huidinfectie. Een oud Preanger paard werd 2 Februari
-ocr page 422-404
'I2 c.cM. 24 uren oude glycerinebouilloncultuur van nialleiis-bacillen in de liuid aaii de lialsviakte gespoten. Den volgenden dag ontstond een zwelling van 4 X 4 cM., die zeernbsp;pijnlijk was.
De agglutinatie, die te voren 100 was geweest steeg na 4 dagen tot 300, was na 6 dagen 1000, na 7 dagennbsp;2000 en na 11 dagen 8000, daalde daarna tot 4000,nbsp;was op 27 Februari weer 1500 en is dit gebleven tot 9nbsp;Maart, toen het dier is afgeinaakt.
De ophttialmoreactie, die voor de infectie steeds een negatief resultaat had gegeven, verliep den 6den Februari,nbsp;dus reeds 4 dagen na de infectie dubieus, (6 uren na denbsp;indruppeling) na 12 en 24 uren negatief; bij herhaling innbsp;hetzelfde oog op den volgenden dag was de reactie toegenomen en wees na 6 uren, ± na 12 uren en - na 24nbsp;uren. 7 Februari brak de zwelling door en ontstond eennbsp;rijksdaaldergroote zweer. Flet dier bleef goed eten niettegenstaande de hooge temperatuur. 9 Februari is denbsp;oogreactie wederom toegenomen n.1. na 6, 12 en 24 urennbsp;respectievelijk ±, -1- en -, terwijl 27/2 en 6/3 de reactienbsp;formeel positief is, -f na 6 en 12 uren doch na 24 urennbsp;negatief. Er was dus een duidelijke toename der reactienbsp;in het verdere verloop der infectie.
Temperatuurlijst paard No. 7.
|
_ (11 negatief. |
FEBRUARI.
100
BIJZONDERHEDEN.
In de huid geïnfecteerd. Pijidijke zwelling, 4X4cM.
405
Temperatiiurliist paard No. 7. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
406
De temperatuur schommelde van af den Sden tot den 14den dag na de infectie den gelieelen dag tusschen 39° ennbsp;40° tot 41°, daarna daalden de morgentemperaturen doch denbsp;avondtemperaturen waren bijna zonder uitzondering bovennbsp;39° tot 40.5°.
Het ziektebeeld nam in intensiteit toe. In het verloop der lymphbanen naar de voorborst ontstonden abscessen,nbsp;die doorbraken, zoodat op 1 Maart een 4 tal zweren bestonden, terwijl de tusschenliggende lymphbanen strengvormig gezwollen waren; het was het typische beeld vannbsp;huidmalleus. Vanaf 13/2 kwam uit de beide neusgaten eennbsp;mucopurulent vocht, bij nauwkeurige observatie waren geennbsp;malleuze veranderingen op het neiisslijmvlies te bespeuren,
De uitvloeiing nam in den loop der dagen toe, de voe-dingstoestand ging snel achteruit en op den Isten Maart waren op het neusslijmvlies ulcera te zien. Den 9den Maartnbsp;is het dier, dat stervende was, afgemaakt.
Sectie. Het neusmiddenscliot rechts en links vol zweren, de neusschelpjes beide eveneens bezet met zweren en gevuldnbsp;met etter. Keel en trachea normaal. De longlymphklierennbsp;waren zeer oedemateus en vergroot; in de longen bevondnbsp;zich een hazelnootgroote, kazige malleushaard; overigenbsp;organen en lymphklieren normaal, behoudens de veranderingen in de huid en zwelling der achterste halsklieren ennbsp;boegklier,
De infectie schijnt den volgenden weg gemaakt te hebben: van uit de huid langs de lymphbanen en achterste halsklieren en boegklier, of direct zijn de bacillen in de bloedbaan gekomen en hebben zich daarna gelocaliseerd innbsp;den neus.
Het beginnen van het proces boven in den neus pleit voor het haematogeen ontstaan (Lothes), hoewel een directenbsp;infectie door bezoedeling met secreta der huidzweren nietnbsp;uitgesloten is. De zwelling der longlymphklieren is waarschijnlijk niet alleen veroorzaakt van uit den longhaard,
-ocr page 425-407
doch de malieusbacilien kunnen van uit de grootere broncliiën door de lymphspleten direct naar de bronchiale klierennbsp;gevoerd zijn.
Het proces in de longen, gaf niet den indruk haematogeen te zijn ontstaan; van uit den neus kan secretum langs denbsp;broncliiën in de aiveolen zijn geraakt en aanleiding hebbennbsp;gegeven tot een omsclireven necrotiseerende malleushaaid.
Paard No. 8.
Intraveneuze infectie. Een Sandelwood merrie, 8 jaar, werd 12/8 ’09 1/1003 c.cM. 24 uren oude glycerinebouillon-cultuur in de vena jugularis geïnjicieerd. De oplithalmoreactienbsp;was vóór het experiment negatief, de agglutinatie 300.
Onmiddellijk begon de temperatuur te stijgen, dpch vertoonde eerst na 5 dagen een verheffing boven 39“ C.
Ruim 14 dagen varieerde de temperatuur tusschen 39“ en 40“ om daarna te dalen en meer gelijkmatig te worden,nbsp;behoudens verheffingen tusschen 38“ en 39“ in den avond.nbsp;Slechts een enkele maal werden nog temperaturen bovennbsp;39“ waargenomen.
Het proces kwam later in het chronisclie stadium, zoodat 2V2 niaand na de infectie de temperatuur den geheelen dagnbsp;door normaal, zelfs beneden 38“ bleef; avondschommelin-gen kwamen niet voor. Waar in den beginne het dier watnbsp;vermagerde, werd later de voedingstoestand beter en wasnbsp;het frequente hoesten het eenige verschijnsel van ziek zijn.nbsp;Dat hoesten werd eerst den lOden Jan. 1910 zoo veelvuldig opgenierkt, dat de aandacht er op viel; ook kwamnbsp;van tijd tot tijd secretum langs den neus te voorschijn.
Vanaf einde Februari werd de temperatuur wederom onregelmatig, docli bleef altijd beneden 39“ en kwam zeldennbsp;boven 38.5°. In dezen stationnairen toestand is het paardnbsp;geobserveerd tot 8 juli en is toen afgemaakt. In verbandnbsp;echter met den voedingstoestand was hiervoor geen aanleiding.
-ocr page 426-408
het dier zag er uitstekend uit, hoestte alleen frequent, doch had nimmer duidelijke neusuitvloeiing of kaakklierzwelling.
De agglutinatietiler was reeds 4 dagen na de infectie 500, na 6 dagen 800, na 9 dagen 1500 en daarna 2000nbsp;of liooger; nimmer kwam de titer beneden 2000.
Tot 5/10 werd de agglutinatie om de 3 dagen herhaald, later ééns per maand.
De ophthalmoreactie verliep 4 dagen na de infectie reeds duidelijk positief, n.1. 6 uren na de indruppeling; na 12nbsp;uren was zij negatief, doch het slijmvlies was nog sterknbsp;gezwollen, terwijl overvloedige traanafscheiding bestond.nbsp;Vooral de zwelling der conjunctiva is een waardevol criteriumnbsp;voor de beoordeeling der reactie. Meermalen zijn gevailennbsp;voorgekomen, waarbij de etterafscheiding dubieus was,nbsp;doch dat het dier op grond van frappante zwelling dernbsp;conjunctiva kwaaddroezig werd verklaard, hetgeen door denbsp;sectie bevestigd werd.
Op 23/8 dus 11 dagen na de infectie was de reactie toegenomen n.1. na 6 en 12 uren positief; later was ooknbsp;na 24 uren het resultaat positief, ja, zelfs reacties met eennbsp;duur van 2 en 3 dagen kwamen voor. De reactie is steedsnbsp;duidelijk positief gebleven, totdat het dier is afgemaakt.
De etterafscheiding was altijd tot 12 uren na de indruppeling of , zoodat het paard een waardevol object was voor de geregelde contróle der nieuw bereide malleïne.nbsp;Meermalen werd eenige dagen achter elkander beurtelingsnbsp;in het rechter- en linkeroog ingedruppeld, zonder dat eennbsp;afnemen der reactie viel te constateeien Herhaling dernbsp;reactie in hetzelfde oog op den volgenden dag gaf ook ¦nbsp;hetzelfde resultaat.
Sectie. 8 Juli 1910. Een malleuze bronchopneumonie, veel etter in de bronchiën, bovendien multiple haarden in de longennbsp;in verschillende stadia van ontwikkeling. De longlymph-klieren waren gezwollen en bevatten abscessen; de overigenbsp;organen en lymphklieren normaal.
-ocr page 427-409
Conclusie. De malleusbacillen zijn door de vena jugularis direct in de longcirculatie gekomen en zijn daar geheel tegengehouden; een miliair proces over de geheele longen is niet totnbsp;stand gekomen, hetgeen waarschijnlijk is toe te schrijven aan denbsp;geringe hoeveelheid bacillen, die tegelijk in het longweefselnbsp;zijn aangekomen. De bacillen hebben enkele malleusknobbeltjes veroorzaakt in het perialveolaire en peribron-chiale bindweefsel, deze zijn grooter geworden, hebbennbsp;de bronchus doorboord en een bronchopneumonie isnbsp;ontstaan.
De verschillende ouderdom der in de longen aanwezige malleushaarden wijst meer op een langzame lymphogenenbsp;dan op een haematogene uitbreiding van het proces.
Uit de temperatuurcurve blijkt dan ook, dat hoogstwaarschijnlijk na 17 dagen geen nieuwe bloedinfectie heeft plaats gehad.
Niettegenstaande iufectieuze secreta geregeld werden opgehoest, zijn de slijmvliezen van neus, keel en trachea normaal gebleven, hetgeen een steun te meer is voor denbsp;meening, dat deze slijmvliezen meestal haematogeen geïnfecteerd worden.
Merkwaardig is het zeer chronische verloop van het lijden bij dit paard, dat door de rust, die het dier genoot, zekernbsp;bevorderd is. De agglutinatie vertoonde wel schommelingen,nbsp;doch wees nimmer minder dan 2000; ook de oplithal-moreactie wijst op een zeer hevige infectie en voortdurendenbsp;vorming van anaphylactische stoffen, zoodat steeds weernbsp;bij applicatie van malleïne op de conjunctiva de localenbsp;anaphylactische reactie duidelijk optrad.
Behalve de beschreven experimenteele infecties leveren enkele waarnemingen omtrent spontane infecties nog eennbsp;bijdrage tot het onderwerp in kwestie.
Spontane infecties. Het gebeuit enkele malen, dat onderde paarden, die voor de ontleedkunde en experimenten op de marktnbsp;worden aangekocht, gevallen van occulte kwadedroes voorko-
-ocr page 428-men, die na eenigen tijd open worden. In Juni 1909 was ook een dergelijk paard aangekocht, waarbij na eenige dagennbsp;plotseling neusuitvloeiing ontstond. Direct werden de 2nbsp;nevenpaarden en de 2 daarnaast staande paarden geïsoleerd,nbsp;terwijl liet zieke paard werd afgemaakt. Daar het toezichtnbsp;op de paarden uitstekend is, kan de neusuitvloeing nietnbsp;langer zichtbaar bestaan hebben dan V2 dag; het is echternbsp;mogelijk, dat reeds te voren smetstof werd verspreid ennbsp;dus het contact der gezonde dieren met het zieke paardnbsp;reeds eenigen tijd had geduurd.
De beide nevenpaarden waren Australiërs, waarvan één in zeer goeden voedingstoestand verkeerde, de andere wasnbsp;lijdende aan chronische vermagering. Deze dieren, evenalsnbsp;de daarnaast staande paarden, waren reeds een half jaarnbsp;op het laboratorium en eenige malen met malleïne onderzocht,nbsp;terwijl de agglutinatietiter van hun bloedserum was bepaald.
Paard A, Australiër, 9 jaar oud, goede voedingstoestand.
Omstreeks 1 Juni heeft de besmetting plaats gehad; de ophthalinoreactie was toen negatief, de agglutinatie 500.
De temperatuur bleef normaal tot lOJuni, toen de avond-temperatuur 38.5° en den quot;/e 39.5° aanwees, daarna kwamen tot 18 Juni geen verhoogingen voor, doch van af dien datumnbsp;tot 7 Juli bleef de temperatuur constant boven 38°, maarnbsp;overschreed 38.6° niet.
Den 6den Juli werden alle paarden van het laboratorium gemalleïneerd en bleek dit paard te reageeren; de reactienbsp;was steik positief na 6 en 12 uren, negatief na 24 uren.nbsp;De agglutinatietiter bedroeg 1000. Clinische verschijnselennbsp;waren niet aanwezig. Den Tden Juli is het paard afgemaakt.
Sectie: De longen bezaaid met pneumonisclie haardjes, alle van dezelfde grootte en hetzelfde aspect, met eennbsp;geïnfiltreerd vast centrum, omgeven door een haemorrha-gischen hof. Trachea, keel, neus en alle overige organennbsp;en lymphklieren normaal. Het proces wijst op een acutenbsp;haematogene infectie van het geheele longweefsel; waarde
-ocr page 429-neus en de submaxillaire klieren absoluut normaal waren, is het moeilijk een anderen infectieweg aan te nemen dannbsp;die der ingestie. Het is mogelijk, dat de bacillen van uitnbsp;de keel na passage der keel- en lialslympliklieren in denbsp;bloedbaan zijn gekomen of den langeren weg langs dunne darmen en mesenteriale klieren gevolgd hebben.
Paard B, Australiër, het andere nevenpaard van het cli-nisch kwaaddroezige, was een vermagerd exemplaar.
De temperatuur steeg den 4den Juni tot 38.7°, bereikte na eenige dagen 38.9° en was zelden, zoowel ’s morgens alsnbsp;’s avonds beneden 38®; tot 3 Juli kwamen geen stijgingennbsp;boven 38,5° voor. Op dien dag wees de thermometer plotseling 39°, en ’s nachts overleed het dier. .
Sectie-, hetzelfde beeld als bij paard A, verschillen waren niet waar te nemen; de infectie heeft op denzelfden tijdnbsp;plaats gevonden en een gelijksoortig verloop gehad Vannbsp;1 Juni tot 3 Juli is dit paard tweemaal conjunctivaal gemal-leïneerd; op 1 Juni was de reactie negatief, op 18 Juninbsp;eveneens, doch op 3 Juli sterk positief 6 en 12 uren nanbsp;de indruppeling. De aggiutinatie, die voor de infectie steedsnbsp;300 had bedragen, was 3 Juli 2000.
Paarden C en D. De beide nevenpaarden van A en B reageerden bij de algemeene malleïnatie op 6Juli eveneensnbsp;positief; van paard C bedroeg de agglutinatietiter 1000, vannbsp;paard D was de titer 1500.
Ook deze paarden zijn direct afgemaakt en bij paard C was de sectiebevinding als bij de vorige, bij paard Dnbsp;was in enkele knobbeltjes reeds pus gevormd.
Ook deze dieren waren Australiërs en het komt mij niet gewaagd voor de meening uit te spreken, dat het verloopnbsp;dezer spontane infecties wijst op een groote mate vannbsp;vatbaarheid voor malleus.
Van de overige 12 paarden reageerden nog 2 paarden (Australiërs) dubieus; deze zijn daarom van toen af innbsp;observatie genomen.
-ocr page 430-412
De agglutinatietiter bij beide dieren bedroeg van 7 Juli tot 13 September constant 500 tot 800, terwijl de ophthalmo-reactie altijd na 6 uren of ,na 12 en 24 uren negatief was.nbsp;Herhaalde indruppeling den volgenden dag in hetzelfde oog,nbsp;had nimmer een toename der reactie ten gevolge. Voornbsp;controle zijn deze dieren afgemaakt en bleken volkomennbsp;gezond te zijn.
Hieruit blijkt, welk een waardevol hulpmiddel de agglutinatie is, om in twijfelachtige gevallen een beslissing te kunnen nemen.
Resumeerende de resultaten der spontane infecties, is met zekerheid te zeggen, dat na 3—4 weken de geïnfecteerdenbsp;paarden door de conjunctivale malleïnatie en de agglutinatienbsp;reeds zijn te onderkennen. Bij de experimenteele infectiesnbsp;werden verschillende resultaten verkregen, welke afhankelijknbsp;waren van het meer of minder snel optreden eener bloed-infectie. Men dient echter voor de juiste beoordeeling dernbsp;bevindingen rekening te houden met de vatbaarheid dernbsp;paarden, weike waarschijnlijk voor Inlandsche paardennbsp;minder is dan voor Australische paarden. Nadere onderzoekingen, die in gang zijn, zullen meer licht in deze kunnennbsp;ontsteken.
In een volgend artikel, waarin de resultaten der malleïnatie in de praktijk zullen behandeld worden, zal gelegenheid bestaan nader op het verloop der reactie bij spontanenbsp;infecties terug te komen.
Buitenzorg 17 Dec. 1911.
-ocr page 431-Opmerkingen betreffende het optreden der osteomalacie bij onze huisdieren.
(Ontleend aan een artikel van den paardenarts Walther te Leipzig in liet Zeitschrift für Veterinarkiinde 1911,nbsp;aflevering -5.)
Onder de vrij vaak voorkomende beenziekten wordt zeker geen enkele zoo dikwijls onderscliat, niet herkend of onjuistnbsp;beoordeeld, als de osteomalacie. Daarom zullen misschiennbsp;de vólgende opmerkingen voor de lezers van dit tijdschriftnbsp;van eenig belang zijn, vooral, daar er uit blijkt dat er middelen bestaan, deze ernstige ziekte onzer huisdieren tenbsp;genezen en te voorkomen.
De osteomalacie is een beslist slepende ziekte, welke zich door stofwisselingsstoornissen van het beenweefsel kenmerkt,nbsp;als gevolg waarvan dit ziekelijke afwijkingen gaat vertoonen.
In hoeverre de ziekte over de aarde verbreid is, is nog lang niet voldoende bekend. Wel komt zij in Europa vaaknbsp;in gelijke mate voor als rhachitis, doch volstrekt niet altijd,nbsp;want in vele streken constateert men zeer veel rhachitis ennbsp;bijna geen osteomalacie. Ik heb de ziekte zoowel in hygiënisch zeer goede, als in vochtige dompige stallen procents-gewijze op dezelfde wijze en in gelijke hevigheid ziennbsp;optreden. Uitdrukkelijk moet echter toegegeven worden, datnbsp;zij eèrder optreedt bij dieren, die verblijf houden in slechtnbsp;geventileerde, kille ruimten, en dan naar omstandighedennbsp;soms in heviger graad. Verreweg het meest worden vrouwelijke dieren door de ziekte aangetast, wanneer zij drachtignbsp;zijn of in de melkperiode verkeeren.
-ocr page 432-De osteomatacie draagt in verschillende streken ook andere namen, zooals: beenbreekziekte, beenverweeking, stalziekte,nbsp;Krüscli enz. Zij kan bij al onze huisdieren voorkomennbsp;doch voornamelijk bij runderen en varkens, zeldzamer bijnbsp;paarden en geiten en bijna nooit bij schapen.
Patliologisch-anatomisch bestaat de osteomalacie in een langzaam voortschrijdende verweeking van het geraamte,nbsp;welke in den grond berust op het verdwijnen der kalkzoutennbsp;uit de beensubstantie. Hoofdzakelijk volgt deze ontkalkingnbsp;den weg der zoogenaamde halisteresis, d. w. z; in tegenstelling met de lacunaire arrosie, waarbij kalkzouten ennbsp;beenweefsel gelijktijdig worden opgelost, worden nu aannbsp;het been eerst de kalkzouten onttrokken, terwijl daarnevensnbsp;kalkvrije beenstof, ook wel osteoid genoemd, beslaan blijft.nbsp;De ontkalking voert tevens tot de vorming der zoogenaamdenbsp;osteomalacische zoomen, d. w. z; kalkvrij geworden deelen,nbsp;welke het nog kalkhoudend beenweefsel omgeven, daarnbsp;de ontkalking begint met een oplossing der kitmassa tusschennbsp;het beenweefsel.
Zoo ontstaan er holten en spleten in de beensubstantie, waardoor zich eigenaardige onregelmatig gevormde veer-of stervormige figuren, zoogenaamde traliefiguren, gaannbsp;vertoonen.
Zij kunnen plaatselijke verwijdingen van de beenkanaaltjes veroorzaken. De substantie dier osteomalacische zoomennbsp;is aanvankelijk lamellens; ten slotte wordt zij meer ennbsp;meer homogeen, de beenholten verdwijnen voor een deelnbsp;en deels blijven zij bestaan in den vorm van kleine ovalenbsp;holten. Waarschijnlijk is die ontkalking te wijten aan eennbsp;oplossing der beensubstantie door de vloeistoffen, welkenbsp;in de spleten van het weefsel dringen. In dit ziektestadium breken de beenderen verbazend gemakkelijk, vandaarnbsp;de naam beenbreekziekte. Maar de ziekte schrijdt zondernbsp;ophouden verder. De beenstof wordt opgelost en vervangennbsp;door een draderige substantie, door het merg gevormd, en
-ocr page 433-waarin nog resten van kalkhoudend been kunnen liggen. Op deze wijze wordt liet been ten slotte zoo week, dat mennbsp;het als bordpapier van gelijke dikte kan drukken en snijden.
Dan kan men spreken van beenverweeking. Wij weten, dat het beenweefsel tijdens het leven niet een zoowat on-verandelijk, eenmaal voltooid en gevormd orgaan is, maar datnbsp;bij gezond been slijtage en weder opbouwing ononderbroken plaats hebben. Ook het merg wordt bij de ziektenbsp;betrokken. Bij pas ingetreden en snel verloopende gevallennbsp;van osteomalacic is het meestal vuil van kleur en bloedrijk.nbsp;In verouderde gevallen is het merg vettig-olieachtig ennbsp;geleiachtig.
Bij gestorven dieren blijkt bij sectie, dat de ziekte bestaat in een voortschrijdende verweeking van het skelet. Denbsp;ontkalking voert ook tot ongelijke kleuring van het been.nbsp;De ontkalkte deelen zien er vuil en blauwrood uit, zoodatnbsp;het been dikwijls op een landkaart gelijkt. De breukeindennbsp;van zieke beenderen zijn puimsteenachtig en vuilroodnbsp;gekleurd.
De ziekteverschijnselen der hier besproken kwaal zijn den practici voldoende bekend; daarom wordt hier slechts plaatsnbsp;Ingeruimd voor een korte beschrijving.
Bij overigens goed voer bemerkt men geen recht gedijen, De dieren hebben geen normalen honger, worden steedsnbsp;magerder en vertoonen een droog, slecht baarkleed. Dezenbsp;verschijnselen worden vergezeld door bleekzucht, algemeenenbsp;zwakte, spoedige uitputting, afname van krachten. Vooralnbsp;rijpaarden vertoonen tijdelijke verlammingen, een stijven,nbsp;moeilijken, slependen, gespannen gang. Er onstaan meernbsp;of minder ernstige strijkwonden, ofschoon de dieren normaalnbsp;van stand en behoorlijk beslagen zijn. Meestal wordtnbsp;de toestand als rheumatisch aangeduid en diensvolgensnbsp;behandeld. Maar de ziekte wordt steeds erger. Tennbsp;laatste treedt de zoogenaamde kachectische koorts opnbsp;en de dieren gaan onder deerniswekkende verschijnselen
27
-ocr page 434-416
aan algeheele uitputting te gronde. Vóór en tijdens de ziekte vertoonen de patiënten ook de verschijnselen vannbsp;lekzucht. Zij hebben behoefte aan zoutachtige stoffen ennbsp;begeerte naar vreemdsoortige en onverteerbare stoffen vannbsp;allerlei aard, zooals: haar, oud leer, lappen, hout, kalk enz.nbsp;Het likken en knagen geschiedt voortdurend en wij ziennbsp;dan gaten ontstaan in houten emmers, stalboomen, muren,nbsp;enz. Zelfs de weerzinwekkenste zaken, zooals uitwerpselennbsp;en gier worden door de patiënten tot zich genomen.nbsp;Dit is dan geen ondeugd, zooals men dikwijls aanneemtnbsp;en die men door het bestrijken met teer, petroleum enz. kannbsp;tegengaan, maar het zijn juist de typische ziekteverschijnselennbsp;van osteomalacie.
Als oorzaak der ziekte is het ontbreken van kalkzouten te beschouwen, hetwelk onder gewone toestanden de ziektenbsp;te voorschijn roept. De practische ervaring leert ons, dat dezenbsp;niet alleen grooten invloed hebben op voeding en algemeenennbsp;gezondheidstoestand, maar ook op de werkkracht der dierennbsp;en dat vooral bij paarden. Het is bewezen, dat men eerstnbsp;dan het volle nut van het voeder trekt, wanneer het alle be-standdeelen bevat, waaruit het organisme opgebouwd is.nbsp;Geeft men dieren b.v. het allerbeste voedsel, dat echternbsp;geen keukenzout bevat, dan gaan ze te gronde. Voer, datnbsp;geen, of te weinig, beenzouten bevat, kweekt beenverweeking.nbsp;Is slechts één dezer bestanddeelen, als kool- of phosphor-zure kalllt;, magnesia, kiezelaarde enz., onverschillig welk,nbsp;in onvoldoende hoeveelheid voorhanden, of ontbreekt hetnbsp;geheel, dan wordt het geheele organisme ziek, ja, het kan ernbsp;zelfs aan te gronde gaan. Men heeft zich vroeger, en ooknbsp;thans nog, op het standpunt gesteld, dat alleen phosphor-zure kalk een beduidende rol in de stofwisseling speelt,nbsp;omdat het beenderenstelsel voor het grootste gedeeltenbsp;daaruit bestaat. Men laat daarbij echter buiten beschouwing,nbsp;dat daarnevens, zoowel in het been zelf, als in de overigenbsp;weefsels (bloed, zenuwen, spieren, enz.), ook nog andere
-ocr page 435-417
zouten voorkomen, die van evenveel gewicht zijn, al komen zij ook in geringere hoeveelheid in het organisme voor.nbsp;Zeer gewichtig zijn ook de ijzer-en mangaanzouten; zijnbsp;worden beschouwd als de zuurstofdragers in het organismenbsp;en oefenen tegelijkertijd een bijzonderen invloed op hetnbsp;bloed uit.
Het gehalte der verschillende bodemsoorten aan minerale bestanddeelen is geheel uiteenloopend. De eene bodem is armnbsp;aan kalk, aan den anderen ontbreken sommige zouten, enz.nbsp;Het spreekt vanzelf, dat op dergelijke grondsoorten ook slechtsnbsp;voedsel groeien kan, dat arm is aan de betreffende voe-dingszouten. Na aanhoudende droogte tijdens de groeipe--riode van het voer treden de slechte gevolgen al heelnbsp;duidelijk aan het licht, terwijl daarentegen na rijkelijkennbsp;neerslag in den ontwikkelingstijd der voedingsplanten ennbsp;'granen de ziekte niet zoo sterk te voorschijn treedt. Hetnbsp;s licht te begrijpen, dat de wortels der planten gemakkelijker zouten kunnen opnemen uit vochtigen en losgewoel-den grond. Verklaarbaar is ook, dat de meer intensievenbsp;bebouwing en de opgevoerde exploitatie van den bodemnbsp;door kunstmatige bemesting een vermindering van kalkzou-ten in de voederstoffen met zich brengt. Want elke kunstmest werkt steeds meer of minder eenzijdig op den bodem.nbsp;Om nu in het voer de ontbrekende stoffen te brengen,nbsp;welke tot instandhouding van het dierlijk lichaam noodignbsp;zijn, zal de boer steeds meer gedwongen worden, voornbsp;de instandhouding van zijn veestapel zijn toevlucht tenbsp;nemen tot zout, kalkaarde enz. Maar men moet nietnbsp;eenzijdig daarbij te werk gaan, zooals tot nu toe, en alleennbsp;phosphorzure kalk verschaffen. Niet genoeg kan dan ooknbsp;gezegd worden, dat andere stoffen, zooals koolzure kalk,nbsp;kali, natronzouten, ijzerverbindingen enz. even gewichtignbsp;zijn en niet ontbreken mogen. Wij moeten immers steedsnbsp;de volgende klacht der boeren hooren; „De phosphorzurenbsp;kalk heeft niets geholpen, de dieren zijn even ziek, als ze
-ocr page 436-418
voor de voedering met phosphorzure kalk waren”. Theoretisch zou het doeltreffender zijn,, wanneer de boer voor zijn akkers, weiden en tuinen naast de natuurlijkenbsp;mest slechts gebluschte katk en geen dure kunstmest aanwendde. Want de kalk, uit gebranden kalksteen verkregen,nbsp;bevat alle bestanddeelen, welke den uitgeputten bodemnbsp;ontbreken. Dan zouden meteen aan de planten alle stoffennbsp;in de juiste verhouding geboden worden. Het gekweektenbsp;voer zou dan alle voedingszouten in zich bevatten, die hetnbsp;dierlijk lichaam als levensvoorwaarde noodig heeft en zoonbsp;zou de osteomalacie op een natuurlijke en goedkoope wijzenbsp;voorkomen worden. Men moet bedenken, dat kalk voor eennbsp;regelmatige voeding onzer cultuurplanten onontbeerlijknbsp;is. Alle plantkundigen zeggen, dat het onmogelijk isnbsp;in kunstmatige cultuur bij uitsluiting van kalk de plantennbsp;ook slechts eenigermate tot ontwikkeling te brengen. Proefnemingen hebben onweerlegbaar bewezen, dat gebrek aannbsp;kalk ook gebrekkige wortel-, halm- en vruchtvorming tennbsp;gevolge heeft. Legt men bijv. tarwe-, boonen- of maïs-zaad in kalkvrijen grond, zoo treedt dadelijk een verslappennbsp;en afsterven der wortels in, waarna heel gauw de dood vannbsp;het plantje volgt. Daaruit kan men de gevolgtrekking maken,nbsp;dat rijkelijke kalkbemesting de vorming en den geheelennbsp;wasdom der planten bevordert en men kan ook licht inzien,nbsp;dat men na kalkbemesting voer van rijk gehalte en dan ooknbsp;een gezonden, krachtigen veestapel kan bekomen, ja eennbsp;slechte er mee verbeteren kan. Men krijgt ook beduidendnbsp;betere resultaten, want men trekt meer nut van de dieren;nbsp;ze zijn krachtiger, kunnen meer weerstand bieden aan slechtenbsp;invloeden en komen ziekten ook gemakkelijker te boven.
De veeartsenijkunde bezit de uitkomsten van tallooze onderzoekingen omtrent het berekenen der hoeveelhedennbsp;materialen noodig voor den opbouw van het lichaam en denbsp;vervanging der door de levensverrichtingen verloren geganenbsp;stoffen, evenals als voor het verkrijgen der dierlijke warmte
-ocr page 437-419
en verdere zaken, welke het leven onderhouden. Van ethi-ologisch en therapeutisch standpunt is de osteomalacie echter verre van volkomen onderzocht. Door vele schrijversnbsp;wordt aangegeven, dat het drinkwater de eenige, althansnbsp;een mede-oorzaak der ziekte is. In zooverre het mineraal-gehalte van het water hierbij in aanmerking komt, kan datnbsp;onmogelijk juist zijn. Want we weten, dat in normalenbsp;omstandigheden op de honderdduizend deelen drinkwaternbsp;nauwelijks 1 deel zouten voorkomt. Het volwassen paardnbsp;en rund heeft echter, om gezond te blijven, dagelijks 168nbsp;gr. kalkzouten noodig. Om aan die behoefte te voldoen,nbsp;zouden zij dagelijks eventjes ongeveer 168 centenaren waternbsp;moeten drinken!
Voor de behandeling en het voorkomen der osteomalacie onder de huisdieren moeten wij dus het volgende samenvatten:
Afgezien van de organische grondstoffen, zooals: eiwit, vetten enz. kan het organisme der dieren anorganischenbsp;voedingsstoffen als: kali-, natrium-, kalk-, phosphor- ennbsp;ijzerverbindingen en dergelijke meer, niet ontberen. Dezenbsp;stoffen moeten in het voedsel voorhanden zijn. Voor allenbsp;levensverrichtingen is het keukenzout bijzonder belangrijk;nbsp;het komt in alle vloeibare en vaste bestanddeelen van hetnbsp;lichaam voor, vergemakkelijkt het oplossen der voedingsstoffen en bevordert vooral de spijsvertering. Men behoeftnbsp;slechts toe te zien, met hoeveel hartstocht de planteneters,nbsp;vooral de runderen, zout tot zich nemen; dat wijst er altijdnbsp;op, dat zij -voedsel gekregen hebben, dat arm aan zout was.nbsp;Het is nu verklaarbaar, dat bij de behandeling van osteomalacie zonder zouten elke verandering ten goede uitgesloten is.
Tot beter begrip van de prophylaxis en de behandeling der ziekte moge hier het volgende een plaatsje vinden:
Toen in het voorjaar van 1909 de osteomalacie als epidemisch onder de paarden van een Ulanen-regiment optrad, werd het volgende opgemerkt: De eerste ziekteverschijnselennbsp;vielen in Januari op bij 23 paarden. De patiënten waren
-ocr page 438-420
vrij gelijkmatig over de 5 eskadrons verdeeld. De ouderdom der paarden had oogenschijnlijk geen invloed op het ziek-worden, evenmin geslacht en herkomst der dieren. Vooreerst toonden alle patiënten de typische verschijnselen dernbsp;lekzucht, als begeerte naar kalk en zouten, daar ze kribben, stalboomen en muren beknaagden en den vloernbsp;aflikten. De zieke paarden waren bovendien mat en moe innbsp;hunne bewegingen; snel toenemende vermagering en slechtnbsp;haar traden op. De huid werd droog, strak, hard, het haarnbsp;dof, stug, alsof het opgeborsteld was. Het verharen werdnbsp;vertraagd en had onvoldoende plaats. De zieke ledennbsp;aan storingen in eetlust en spijsvertering, waren kieskeurignbsp;bij het opnemen van voedsel, en hun uitwerpselen, dienbsp;kwalijk riekten, reageerden zwak zuur. Dat ging vergezeldnbsp;van bleekzucht en zichtbare afname van krachten. Denbsp;gelaatsuitdrukking was ziekelijk moe en de oogappels schenennbsp;als weggezonken in hunne kassen. Ook werd bij bewegingennbsp;vaak een kraken en knarsen in de gewrichten waargenomen.nbsp;Eenige patiënten hadden gezwollen gewrichten, ook been-opzettingen aan het hoofd, en daarbij traden zwakte ennbsp;verlammingsverschijnselen in de achterband op. Toennbsp;hadden er ook eenige beenbreuken plaats, en dat nog welnbsp;zonder voldoende uiterlijke oorzaken, zelfs als de dierennbsp;gingen liggen of even misstapten enz.
Op de volgende manier is ongeveer het ontstaan der osteomalacie te verklaren. Krijgt een dier minder voedsel,nbsp;dan voor zijn instandhouding noodig is, dan vertoont hetnbsp;honger en vermagert; vet, spieren en zenuwen worden aangetast. Worden nu, in vergelijking hiermede, het dier slechtsnbsp;minder beenbestanddeelen toegevoerd dan het geraamtenbsp;noodig heeft, dan ontstaat de zoogenaamde zouthonger, denbsp;osteomalacie. Door het vermageren valt een tekort aan voedselnbsp;weldra op, maar het laatste, de zouthonger, eerst dan, wanneernbsp;zich ziekteverschijnselen voordoen, en dan is het dier al in eennbsp;stadium van ver voortgeschreden osteomalacie. Onder nor-
421
male omstandigheden kan een vermagerd dier bij rijkelijker voeding en goede verzorging geheel op krachten komen;nbsp;zoo kan eveneens het gebrek aan kalkzouten in de osteo-malacische beenderen door een doelmatige voeding dernbsp;patiënten geheel verholpen worden.
Ook de zwellingen en opzettingen der beenderen nemen dan af, langzamerhand herneemt het zieke been zijn gezonden vorm en de patiënt wordt weer evenals vroeger geschiktnbsp;tot werken. Men kan de dieren in alle stadiën der ziektenbsp;genezen, wanneer er niet een andere ziekte, tuberculosenbsp;bijv., bijkomt. Een geval ter illustratie:
Een zesjarig paard vertoonde in hooge mate verschijnselen der typische osteomalacie. De beenderen van den kop waren vormloos opgezet, vooral in de omgeving dernbsp;tanden, zoodat zij de neusopeningen vernauwden en denbsp;ademhaling bemoeilijkten. Hoezeer men wanhoopte aan herstel, werd het paard een mengsel van 1 deel gebluschte kalk ennbsp;2 deelen keukenzout in zijn krib gegeven, eiken keer 'UL.nbsp;De patiënt toonde nu een zoo grooten kalk- en zouthonger,nbsp;dat hij in korten tijd het mengsel begeerig verorberd had.nbsp;Daarbij had hij steeds gelegenheid, rijkelijk water te kunnennbsp;opnemën. In opvallend korten tijd namen alle ziekteverschijnselen in hevigheid af en het paard is weer gezond,nbsp;krachtig en geschikt tot werken geworden.
Zooals reeds gezegd is, speelt het keukenzout een opvallende rol in de huishouding der natuur. Het wekt in het organisme der dieren de werkzaamheid der klieren van hetnbsp;spijsverteringskanaal op, waardoor het den eetlust verhoogtnbsp;en het verteren zelf bevordert. Evenzoo werkt het oplossend op de stoffen, die bij de voeding in het lichaamnbsp;opgenomen zijn. Zonder chloornatrium zou het oplossennbsp;onvolledig geschieden en het voedsel dus te weinig benutnbsp;worden. Er blijven echter ook producten der onvolkomennbsp;omzetting langer dan noodwendig is in het spijsverteringskanaal achter, welke dan niet alleen onnutte ballast vormen.
-ocr page 440-422
maar abnormale gistingen en spijsverteringsziekten veroorzaken. Keukenzout vi^erkt ook in den kringloop op andere slijmvliezen, met name op die der ademhalingsorganennbsp;in. In het algemeen wordt een bespoediging der stofwisselingnbsp;en betrekkelijk gunstigen voedingstoestand verkregen doornbsp;het verstrekken van zout.
Het is bekend, dat chloornatrium in ongelooflijke verbreiding in de natuur voorkomt. Hier kunnen wij ons echter slechts met het steenzout bezig houden, daar dat voor hetnbsp;genezen en voorkomen van osteomalacie van bijzóndernbsp;gewicht is. Het steenzout bestaat grootendeels uit chloornatrium, maar is verontreinigd door kalcium, magnesium ennbsp;zwavelzouten, terwijl ook ijzer, mangaan, jodiumzouten enz.nbsp;er in voorkomen. Het natuurlijke bergzout vormt dikwijlsnbsp;uitgestrekte lagen, bedden enz. in de verschillende aardfor-maties. We zien uit de samenstelling, dat het bergzoutnbsp;alle minerale bestanddeelen bevat, waar het organisme dernbsp;dieren voor zijn levensonderhoud behoefte aan heeft. Voor hetnbsp;genezen en voorkomen van osteomalacie zijn de zout-ofnbsp;liksteenen, zooals de firma Haberhanf teQüsten (Anhalt)nbsp;in den handel brengt, vooral bijzonder aan te bevelen.nbsp;Deze liksteenen zien er melkwit uit en worden vervaardigdnbsp;uit hetgeen bij het zoutzieden achterblijft. Zij hebben eennbsp;hoog gehalte aan keukenzout en bevatten de overige bijmengsels in rijke hoeveelheid. Liksteen wordt aan allenbsp;veebezitters vrij van belasting geleverd, als men bewijzennbsp;kan, dat het als veevoeder gebruikt wordt. Kan men datnbsp;niet bewijzen, dan kosten 100 K.G. 12 Mrk. Het wordtnbsp;geleverd in blokken van 3 tot 10 K.G. gewicht. Naar denbsp;belastingvoorschriften kan iedere veebezitter voor 1 stuknbsp;groot vee 12'/2 K.G. en voor 1 stuk klein vee IV2 K-G.nbsp;bergzout per jaar bekomen. Hooger rnag men deze voornbsp;de belasting opgegeven getallen niet nemen, wel staat hetnbsp;lederen besteller vrij, minder te betrekken. Het is gemakkelijk verklaarbaar, dat deze liksteen het beste en natuurlijkste
-ocr page 441-423
likmiddel is, dat tevens liet beste bekomt, want het bestaat alleen uit keukenzout en alle andere zouten, welke het organisme der dieren noodig heeft voor zijn instandhouding.nbsp;Ten gevolge zijner natuurlijke vorming kan deze soortnbsp;zoutsteen zoo voordeelig aangewend worden, als men maarnbsp;denken kan. Treden nu verschijnselen op, welke het beginnbsp;van osteomalacie doen vermoeden, dan moet tijdig het bergzoutnbsp;verstrekt worden. Dan genezen de patiënten opvallendnbsp;vlug. Praktisch is het, de stukken bergzout in de kribnbsp;te leggen of in houten kistjes of iets dergelijks, zóó vast tenbsp;maken, dat het dier er gemakkelijk aan knagen en likkennbsp;kan. Wanneer de omstandigheden het ergens veroorloven,nbsp;dan is het aanbevelenswaardig, den patiënten groenvoer tenbsp;verstrekken. Zoo geneest bijv. osteomalacie bijzonder vlugnbsp;bij onze huisdieren, zoodra weidegang kan worden gegeven.nbsp;In zekeren zin komen de dieren dan in natuurlijke verhoudingen terug. Al neemt men in het algemeen aan, dat denbsp;voedingswaarde van het voedsel door het drogen geennbsp;schadelijken invloed ondervindt, zoo leert toch de ervaringnbsp;bij de hier besproken ziekte, dat waarschijnlijk de groenenbsp;plant beter bekomt dan de gedroogde. De eerste ziekteverschijnselen plegen in Europa in December op te tredennbsp;en zij bereiken hun hoogtepunt in April, dus in een tijd,nbsp;waarin men den patiënten reeds een weinig groenvoer,nbsp;als: distels, groene rogge enz. kan geven; daarna volgtnbsp;genezing. De osteomalacie onder de bovengenoemde ula-nenpaarden werd als volgt behandeld.
Alle dieren, die zóó ziek waren, dat men ze moest opheffen of ondersteunen bij het opstaan, werden gezamenlijk in een aparte stalafdeeling ondergebracht. Zij kregen een hooge,nbsp;zachte, warme standplaats met goed ligstroo. Dadelijk werdnbsp;voor de zware zieke het voedsel veranderd; men liet nl. haver,nbsp;hooi en stroo uit een streek komen, waar de ziekte onbekend is. Ieder paard kreeg een stuk zoutsteen in de kribnbsp;om er aan te likken, wat dan ook gretig geschiedde. Toen
-ocr page 442-424
trad er een verrassend snelle beterschap in. Binnen de volgende 8 weken hadden de patiënten normaal gevuldenbsp;spieren en hun gezond baarkleed terug. Ook de verderenbsp;ziekteverschijnselen waren geheel verdwenen. Zoo genazennbsp;alle paarden en zijn in den vervolge gezond en geschiktnbsp;voor den dienst gebleven.
Op deze plaats kan nu nog even melding gemaakt worden van het kreupelen van jonge paarden, waarvan de oorzaak verborgen ligt en in verhouding tot de sterke kreupelheidnbsp;slechts onvoldoende vastgesteld kan worden. Deze kreupeldeidnbsp;wordt in vele streken met den naam „Remontelahmheit’nbsp;aangeduid. Zij kan door haar verborgenheid zelfs den ervarennbsp;en omzichtigen veearts zorg bereiden. De dieren schijnennbsp;gewoonlijk gezond, zijn weldoorvoed, goed gebouwd ennbsp;hebben een gang, waar niets op aan te merken valt. Zoodranbsp;zij echter een ruiter moeten dragen, springt de karakteristieke stijve gang, zoowel als het kreupel loopen in het oog.nbsp;Deze verschijnselen zijn in cavalerie-garnizoenen, in welker omgeving osteomalacie veelvuldig voorkomt, bijzondernbsp;goed bekend. In zulke garnizoenen komen ook schui-fels van beduidend grooteren omvang voor dan elders. Innbsp;een vruchtbare streek, waar osteomalacie onbekend is, isnbsp;deze Remontelahmheit minder bekend en treedt zij ooknbsp;niet zoo sterk op. En ten slotte worden daar ook nietnbsp;zooveel en niet zulke gecompliceerde gevallen van schuifelsnbsp;geconstateerd.
Al deze ziekelijke afwijkingen staan in oorzakelijk verband met de kalkarmoede van het beenderenstelsel. Men kannbsp;gemakkelijk begrijpen, dat die kwalen niet door een uitwendige behandeling met scherpe zalf enz. alleen verholpennbsp;kunnen worden, maar dat het de voorkeur verdient, eennbsp;innerlijke ommekeer in het organisme te verwekken, door dennbsp;reeds genoemden liksteen te doen verstrekken. Dikwijls hebnbsp;ik schuifels van beduidende grootte zien ontstaan; langzamerhand verdwenen ze weer geheel door het geven van
-ocr page 443-425
zoutsteenen. Maar ik bedoel hier steeds de natuurlijke, nie de kunstmatige liksteenen, zoo als zij in den vorm vannbsp;zoutrollen enz. in deii handel zijn.
Volkomen gunstige gevolgen kan men van den kunstma-tigen liksteen evenmin verwachten als van de phosphorzure kalk. Er ontbreken hier juist de andere beenzouten, welkenbsp;voor het geraamte evenzeer noodig zijn.
Ter slotte worde hier nog een vraag te berde gebracht, welke de collega’s met landpraktijk dikwijls beantwoorden moeten.nbsp;Het betreft het afschillen der boomen door het groote wild.nbsp;Op den kam van het Ertsgebergte, waar osteomalacie ennbsp;rhachitis zeer veel voorkomen, ontdekt men wel eens tegennbsp;Pinksteren, dat het groote wild de boomen afgeknaagd heeft.nbsp;En dat, terwijl er al genoeg voorjaarsvegetatie en dus voldoende groenvoer aanwezig is. Men kan dus niet aannemennbsp;dat honger de drijfveer is; men gelooft eerder, dat denbsp;innerlijke drang, de zouthonger, de herten aanzet tot knagen,nbsp;om op die wijze aan de behoefte aan beenzouten te voldoen-Daar het met de plantenetende wilde dieren weinig beternbsp;gesteld is dan met onze huisdieren, zoo heeft dat afknagennbsp;der boomen dezelfde oorzaak als de lekzucht. Het wildnbsp;knaagt in het Ertsgebergte hoofdzakelijk aan de naald-boomen; het bijt de schors van de jongere boomen en denbsp;uitstekende wortels af en eet ze. ’t Is bekend, dat denneschorsnbsp;meer mangaan- en ijzerzouten 'bevat dan de schors vannbsp;loofboomen. De mangaan- en ijzerzouten zijn werkzamenbsp;zuurstofdragers, waarop als gelijk werkende stoffen kobaltnbsp;en magnesium volgen. In den asch van zilverdennenschorsnbsp;vindt men tot 40 procent mangaan, en juist de zilverdennennbsp;worden afgeknaagd. Mangaan- en ijzerzouten heeft hetnbsp;dierlijk organisme noodig, anders kan het niet bestaan-Evenals de velden, akkers en weiden van genoemde streeknbsp;liggen ook de omrasterde gedeelten voor het wild op den-zelfden bodem, op porpliyr-, graniet- en bazaltformatie.nbsp;Het voer en het drinkwater zijn dus arm aan kalk en
-ocr page 444-zouten. Het daar ingesloten wild heeft dus een zeer eenzijdige voeding, zoodat het voor de hand ligt, dat ook voor de wildparken het bergzout zeer aan te bevelen is.nbsp;Het kan nogal goed tegen de buitenlucht en zou in kistennbsp;of manden op geschikte plekken, voederplaatsen enz. opnbsp;doelmatige wijze gedeponeerd kunnen worden. Dan zou mennbsp;een gezonder en krachtiger wildstand fokken, die ook steedsnbsp;naar die plaatsen zou terugkeeren. Het groote wild heeftnbsp;wegens het afwerpen van het gewei meer kalkzouten noodignbsp;dan onze huisdieren.
Al biedt het bovenstaande geen onweerlegbaar bewijs, zoo bevestigen langjarige ervaringen toch onomstootelijk, datnbsp;men de zoo gevreesde beenziekten onzer huisdieren voorkomen en in alle stadiën met goed gevolg bestrijden kan.nbsp;De enorme schade, in het landbouwbedrijf door deze ziektenbsp;geleden, kan derhalve zonder noemenswaarde kosten vermeden worden.
V. d. B.
DOOR
{Verkorte vertaling.)
De auteur zegt dat de meeste van de theorieën omtrent het ontstaan der kalfziekte thans slechts van historischnbsp;belang zijn en dat geen van alle een voldoende verklaringnbsp;geven. Ook heeft men geen experimenten kunnen nemen,nbsp;die één dier theorieën waarschijnlijk maakt. Dat is wel hetnbsp;geval met die van de anaphylaxie. Al geven de onderzoekingen nog niet het recht tot een absoluut positievenbsp;conclusie, toch acht de schrijver zich gerechtigd de kwestienbsp;nu reeds in het algemeen te ontwernen. op welk ontwerpnbsp;zich dan latere onderzoekingen kunnen baseeren. Eerst wordt-de tegenwoordige kennis van de anaphylaxie beschreven ennbsp;vervolgens het verband tusschen deze en de kalfziekte.
-ocr page 445-427
ƒ. Anaphylaxie.
In 1902-03 werden de proeven van Richet bij den hond en die van vON Pirquet en Schick bij den mensch over de z.g.nbsp;serumziekte bekend en kreeg het verschijnsel den naam vannbsp;anaphylaxie; hierna werden velerlei onderzoekingen gedaan,nbsp;die tot zeer verschillende en dikwijls tegenstrijdige conclusiesnbsp;aanleiding gaven. Tot 1909 werd algemeen aangenomennbsp;de beschouwing van Besredka; toen kwam Friedbergernbsp;met zijn critische studie over de theorieën van de anaphylaxie en werd zijn verklaring als de juiste beschouwd.nbsp;Het principe is het volgende.
Een vreemd albumine, langs parenteralen weg in het organisme gebracht, veroorzaakt na een bepaalden tijd eennbsp;specifieke hypersensibiliteit, hierdoor gekarakteriseerd, datnbsp;een hernieuwde opname van datzelfde albumine bij datnbsp;organisme zeer karakteristieke ziekteverschijnselen verwekt,nbsp;die dikwijls zoo ernstig zijn, dat zij in enkele minuten dennbsp;dood ten gevolge kunnen hebben.
De voorwaarden voor het anaphylactisch maken van een dier zijn volgens bovenstaand principe de volgende:nbsp;a. Het brengen in het organisme van een vreemd albumine.nbsp;Tot nog toe zijn alleen albuminen, dat zijn alle organischenbsp;stikstofverbindingen, die de basis van het normale levennbsp;vormen, anaphylactogeen gebleken. Ook toxinen hebbennbsp;deze eigenschap niet. Men beschouwt wel als anaphylaxienbsp;de reactie op tuberculine en malleïne, echter vooral denbsp;temperatuursverhooging past niet bij de symptomen vannbsp;anaphylaxie, die juist geregeld hypothermie veroorzaakt.
De albuminen moeten voldoen aan één van de volgende voorwaarden:
Ten fste, vreemd zijn aan het organisme, d.w.z. afkomstig van een andere diersoort. Iedere diersoortnbsp;heeft in zijn bloed specifieke albuminen. Toxische ennbsp;anaphylactogene kracht zijn bij die vreemde albuminen
-ocr page 446-gesciieiden, wat daaruit blijkt, dat verhitting het toxisch vermogen eerder doodt dan de anaphylactogene eigenschap, en dat zoo goed als niet toxisch serum tochnbsp;anaphylactogeen kan zijn. Ten 2de, afkomstig zijn vannbsp;zekere weefsels of organen, die een zeer specialenbsp;werking hebben. Deze organospecifieke albuminennbsp;verschillen van het typisch circuleerend albumine ennbsp;zij worden anaphylactogeen voor dezelfde soort, rasnbsp;en zelfs voor hetzelfde individu. Hiertoe behoorennbsp;het albumine uit het kristalvocht van het oog, uitnbsp;het testiculaire weefsel, het haemoglobine, de melk-caseïne en dat van de placenta. Men onderscheidtnbsp;hierbij albuminen, die een zoodanig specifieke functienbsp;hebben dat ze zelfs voor verschillende soorten nietnbsp;karakteristiek zijn, zooals het kristalvocht, en albuminen die nog specifiek zijn voor de soort. Dezenbsp;verschillen voldoende van het specifiek albumine, maarnbsp;hebben chemische en biologische eigenschappen, verschillende naar de soort. Het haemoglobine is hiervan hetnbsp;beste voorbeeld.
b. nbsp;nbsp;nbsp;Het inbrengen van het vreemde albumine moet langs paren-teralen weg geschieden, dus niet door middel van hetnbsp;digestiekanaal, maar subcutaan, waarbij echter een tenbsp;langzame en te ongelijke resorptie ontstaat, intraperito-neaal, intraveneus, intracerebraal (trepanatie en injectienbsp;onder de dura mater), welke methode zeer gevoelig is,nbsp;maar lastig uit te voeren, en intracardiaal (ook vrij lastig).
c. nbsp;nbsp;nbsp;Eenige tijd moet verhopen, daar er een incubatiestadiumnbsp;of een zoogenaamd praeanaphylactisch stadium is. Denbsp;duur hangt af van het gebruikte dier, van de dosis albumine, de wijze van aanwending enz. Bij de cavia isnbsp;7 dagen voldoende, maar men rekent gewoonlijk op 12nbsp;tot 18 dagen; door Doerr wordt aangeraden steeds 3nbsp;weken te wachten. De toestand van sensibiliteit kannbsp;maanden blijven bestaan.
-ocr page 447-429
d.
Een opnieuw parenteraal inbrengen van hetzelfde albumine. Bij haemoglobine kan men bij de eerste injectie iedernbsp;willekeurig haemoglobine nemen, echter de tweede injectie moet met hetzelfde haemoglobine geschieden. Metnbsp;kristalvocht is dit laatste niet noodig.
Techniek van de anaphylaxie.
Volgens Doerr zijn respectievelijk het meest gevoelig: 1ste. de cavia;
2de. de mensch, blijkens het herhaaldelijk pptreden van serumziekte;
3de.
4de.
5de.
konijn, i3aard, geit, schaap, kip, duif, eend en gans, waarbij dikwijls herhaalde injecties van groote hoeveelheden noodig zijn;nbsp;de hónd;
de witte muis, die tot voor kort als refractair beschouwd werd.
Geen zoogdier of vogel is volkomen refractair.
De eerste injectie is de sensibilisatie en na het stadium praeanaphylacticum past men de reïnjectie toe.
De sensibilisatie geschiedt vooral intraperitoneaal of intraveneus; gewoonlijk gebruikt men bij de cavia 0,001 a 0,1 c.cM. hoewel 0,000001 c.cM. van het vreemde serum reedsnbsp;voldoende moet zijn. Grootere dosis vergroot het praeana-phylactisch stadium.
In het praeanaphylactisch stadium verbruikt het organisme het ingebrachte albumine; als dit geheel uit de circulatienbsp;is verdwenen, is het dier hypersensibel of anaphylactischnbsp;geworden.
De reïnjectie eischt veel grootere dosis, n. 1. intraperitoneaal bij de cavia 1 a 5 c.cM; intraveneus slaagt men soms met 0,01 a 0,1 c.cM., maar dikwijls is ook 1 a 2 c.cM. noodig.
De reïnjectiedosis is 100 a 1000 maal hooger dan die van de eerste injectie. Echter geven de reïnjectiedoses bijnbsp;normale individuen nooit de verschijnselen, die ze bij sensibele dieren verwekken, hetgeen bewijst dat de sensibili-
-ocr page 448-430
satie werkelijk een overgevoeligheid en wel een specifieke overgevoeligheid veroorzaakt.
Symptomen der anaphylaxie.
De locale symptomen krijgt men bij subcutane reïnjectie en zij bestaan uit het optreden van oedeem, ontsteking ennbsp;necrose. De algemeene symptomen komen plotseling ennbsp;uiten zich gewoonlijk in een min of meer sterke aandoeningnbsp;van het centrale zenuwstelsel, vandaar de naam „anaphy-lactische choc.” Voor iedere soort heeft deze choc zijnnbsp;eigen beeld, echter enkele symptomen zijn- constant ennbsp;kunnen dienen als criterium voor de diagnose „anaphylaxie”.nbsp;De moeilijkheid zit in de onmogelijkheid te onderkennen, welknbsp;weefsel of orgaan bij de anaphylaxie speciaal getroffennbsp;wordt. Bij de locale aandoening ten gevolge van subcutane injectie en reïnjectie bestaat die moeilijkheid niet, maarnbsp;bij de algemeene verschijnselen, zooals die soms op subcutane, dikwijls op intraperitoneale en geregeld op intraveneuze reïnjectie volgen, is het wat anders. De kwestienbsp;is of de nerveuze symptomen primair of secundair zijn.nbsp;Besredka gelooft in primaire vergiftiging van het centralenbsp;zenuwstelsel. Tot bewijs hiervoor dient de sterke anaphylaxienbsp;bij intracerebrale reïnjectie en het niet reageeren van gesensibiliseerde cavia’s na narcotiseering. Roseman en Andersonnbsp;daarentegen toonen het secundaire der zenuwstoornissen aan.nbsp;Zij deden hunne proeven bij honden en namen als hoofdsymptoom een sterke daling van den bloedsdruk waar, tennbsp;gevolge van paralyse der vasomotorische zenuwuiteinden.nbsp;Bij deze gestoorde circulatie hoopt het bloed zich op in denbsp;abdominale vaten; in de overige organen ontstaat dannbsp;anaemie en in de eerste plaats in het centrale zenuwstelsel;nbsp;alles toont aan, dat er niet zoozeer een werkelijke verandering in de nerveuze centra plaats heeft, als wel eennbsp;storing in de functie. Zoo is de pols verzwakt, maarnbsp;regelmatig; er is geen dyspnoe en alle reflexen zijn aanwe-
-ocr page 449-zig, hetgeen alles wijst op een volkomen integriteit der nerveuze centra. Verder hebben Roseman en Andersonnbsp;geconstateerd dat de narcose alleen het phenomeen maskeert; de verlaagde bloedsdruk handhaaft zich met allenbsp;gevolgen, maar de ongevoelige nerveuze centra reageerennbsp;niet meer secundair. Ook is een bewijs voor deze theorie,nbsp;dat alleen chloorbarium, dat op de spiervezelen der bloedvaten werkt, de bloedsdruk kan opheffen en de circulatienbsp;regulariseeren.
De genoemde verklaringen zijn volkomen gewettigd, waar het aan den eenen kant de cavia, aan den anderen den hondnbsp;betreft, maar men kan ze weer niet tot de andere diersoortennbsp;uitstrekken. In ieder geval zijn de vasomotorische stoornissennbsp;van groot gewicht voor het ontstaan der zenuwverschijnselen,nbsp;die in hoofdzaak bestaan uit de beide in de neuropathienbsp;klassieke phasen;
a. nbsp;nbsp;nbsp;de excitatie, bestaande in onrust, clonische, spasmischenbsp;of convulsieve spiercontracties, hyperaesthesie en pruritisnbsp;cutaneus, braken, urineloozing, faecesontlasting (tot diarr-hee toe), versnelde ademhaling (hoest, expiratoire kramp).
b. nbsp;nbsp;nbsp;de depressie, sufheid, wankelen en vallen ten gevolgenbsp;van spierzwakte, verminderd bewustzijn, coma, zwakkenbsp;pols, soms versneld, maar gewoonlijk regelmatig, zwakke,nbsp;langzame ademhaling, anurie en constipatie. De reflexennbsp;zijn bewaard, echter verminderd. Er is nooit koorts, maarnbsp;dikwijls hypothermic. Volgens Pfeiffer is de temperatuurs-daling bij de cavia een constant symptoom. De verschijnselen zijn zuiver in de gevallen van zuivere anaphylaxie,nbsp;dus als de albuminen niet tegelijk toxisch zijn. Dit isnbsp;echter niet het geval bij bacterieele anaphylaxie, daarnbsp;hel bacterieel albumine altijd vergiftige eigenschappennbsp;heeft. Het bestaan van een anaphylaxie tegenover microbennbsp;blijft toch onbetwistbaar en toont zich duidelijk bij hetnbsp;gebruik van bacillenextracten, waarvan de toxiciteitnbsp;zwak of nul is.
28
-ocr page 450-Laesies treden volgens Gag en Southard constant op en zouden bestaan in injectie van de vaten en subsereuzenbsp;haemorrhagieën op de oppervlakte van maag, darmen,nbsp;milt, long en hart. Verder is te veel bloed in de buik-vaten aanwezig. Biedl en Kraus constateeren bij dennbsp;hond geregeld niet coaguleeren van het bloed en leucopenienbsp;(geen polynucleaire en veel mononucleaire leucocyten).nbsp;Dezelfde veranderingen zouden ook voorkomen bij denbsp;cavia en het konijn en bij de eerste bovendien hae-molyse.
Het begin zoowel als de evolutie zijn plotseling en snel. De dood volgt na eenige uren (1 a 8 bij de cavia)nbsp;en soms in weinige minuten; ook de genezing is plotseling, het machteloos liggende dier ontwaakt ineens,nbsp;richt zich op, verplaatst zich en neemt zelfs graagnbsp;voedsel tot zich. Er is dus geen reconvalescentiestadium.
Aard van, en theorieën over de anaphylaxie.
Dat anaphylaxie geen vergiftiging door accumulatie is, toont Pfeiffer aan door te wijzen op:
1 ste. de zeer kleine dosis, die voldoende is voor de sen-sibilisatie en den betrekkelijk langen tijd, waarna de reïnjectie plaats heeft;
2de. het vereischte stadium preanaphylacticum; vóór dit verloopen is, heeft zelfs herhaalde injectie geen effect;nbsp;3de. het gebruik van anaphylactogeen zonder eenigenbsp;toxiciteit.
Verschillende bewijzen zijn er echter om de anaphylaxie als een phenomeen van immuniteit te beschouwen, nl. 1 ste. het zuiver specifieke van de reactie;
2de. de noodzakelijkheid van een incubatiestadium;
3de. het gedurende maanden blijven bestaan der sensibiliteit;
4de. de erfelijkheid (overbrenging van de moeder op den foetus in den uterus) en de mogelijkheid de anaphy-
-ocr page 451-laxie te kunnen overbrengen op een ander individu (b.v. inspuiting van serum van een gesensibiliseerde cavia bij eennbsp;andere cavia), dus liet voorkomen van passieve anaphylaxienbsp;in tegenstelling met de actieve.
Schijnbaar is dus het beschouwen van de anaphylaxie, waarbij men verhoogde gevoeligheid krijgt, ais verschijnselnbsp;van immuniteit een tegenstrijdigheid. Echter volgens Doerrnbsp;is immuniteit iedere in het organisme piaats hebbende weder-keerige reactie tusschen antigeen en antitichaam. De anaphylaxie is dus de immuniteit tegen een vreemd albumine.
Het anaphylactisch antigeen of anaphylactogeen is ieder voor het organisme vreemd albumine. Het anaphylactischnbsp;antilichaam komt voor in ieder gesensibiliseerd organismenbsp;en plant zich door het serum daarvan over op een normaalnbsp;individu (passieve anaphylaxie), en dan is door enkelenbsp;verbinding met zijn antigeen de reactie tot stand gekomen.nbsp;Dit anticorps kan men echter niet identificeeren met eennbsp;der bestaande, als lysine, agglutinine, precipitine, etc;nbsp;daarvoor is de anaphylaxie te eigenaardig, zoodat het een zeernbsp;speciaal antilichaam is.
Er bestaan twee meeningen over den aard van het antilichaam en wel:
lste.de unitarische, die zegt dat het sensibiliseerend agens hetzelfde is als dat, hetwelk de gevolgen van de reïn-jectie veroorzaakt. Volgens Richet wordt na de eerstenbsp;injectie van anaphylactogeen als anticorps het toxigeninenbsp;gevormd, hetwelk bij de volgende injectie zich metnbsp;het anaphylactogeen verbindt tot het apotoxine.
Volgens anderen wordt bij de eerste injectie een soort ferment gevormd, dat na de tweede injectie hetnbsp;anaphylactogeen zou destrueeren.
2de. de dualistische, die in het anaphylactogeen twee verschillende substanties aanneemt, waarvan het eene zou werken bij de sensibilisatie, het tweede bij de reïnjectie.nbsp;Volgens IBesredka is het eerste het sensibilisinogeen,
-ocr page 452-434
dat slechts werkt bij de sensibilisatie en aanleiding geeft tot vorming van het sensibilisine, dat zich langzamerhand met de. cellen, speciaal met de zenuwelementennbsp;verbindt. Dan komt bij de reïnjectie de tweede substantie van anaphylactogeen, de antisensibilisine, in werking, hetwelk zich snel verbindt met het sensibilisine ennbsp;zoo een vergif vormt, dat direct werkt op de zenuwcentra. Hiervoor pleit de hevige werking bij intracerebralenbsp;reïnjectie en het niet werken bij een cavia in narcose;nbsp;ook dat bij de passieve anaphylaxie een zekeren tijdnbsp;(bij de cavia 4 uur) noodig is voor de reïnjectie werkt.nbsp;Serum van een paard verhit gedurende 15 minuten totnbsp;100 a 120'’C is nog in staat te sensibiliseeren, maar isnbsp;niet geschikt voor reïnjectie. Het sensibilisinogeennbsp;zou thermostabiel en het antisensibilisine zou thermo-labiel zijn. Echter het kan ook berusten op incompletenbsp;destructie door die temperatuur, aangezien bij de sensibilisatienbsp;slechts een spoor van het anaphylactogeen voldoende is.
Friedberger identificeert het anticorps met de precipitinen.
Bloedserum van een konijn, dat herhaalde albumine-injecties gehad heeft, precipiteert dat albumine. Dat serum bevat 'dus precipitine; volgens de overproductie-wet vannbsp;Weichert vormen de cellen meer precipitine dan noodignbsp;is en er blijft een enorme hoeveelheid over, die in contactnbsp;met haar antigeen gebracht, een voor het gebruikt antigeennbsp;specifieke precipitatie zoude geven. Bij een geringe injectienbsp;komt een weinig precipitine vrij, echter een groote hoeveelheidnbsp;blijft verbonden met de vormende cellen; dit zijn de sessilenbsp;precipitinen. Indien het anaphylactogeen na het praeanaphy-lactisch stadium wordt ingespoten, verbindt dit zich metnbsp;de sessile precipitinen, waaruit een vergif gevormd wordt,nbsp;dat de anaphylactische choc veroorzaakt.
Bij de onderzoekingen van Friedeman over de cellulaire anaphylaxie (tegen de roode bloedlichaampjes) bij hetnbsp;konijn, bleek dat deze soort anaphylaxie niet de hulp van
-ocr page 453-435
cellen noodig had; zoo kon b.v. passieve anaphylaxie verkregen worden door gelijktijdig inbrengen van anaphy-lactisch (sensibel) en correspondeerend anaphylactogeen (de roode bloed cellen) serum. Zij wordt zelfs bij de cavianbsp;veel zwakker, als men 4 uur wacht. Friedeman volgt wel denbsp;conclusies van Friedberqer voor oplosbare amorphe al-buminen, maar hij stelt tegenover die histogene anaphylaxienbsp;de cellulaire ten opzichte van de georganiseerde albuminen.nbsp;Die laatste hangt af van een zich uitsluitend in het bloednbsp;afspelende reactie. Het anticorps zou niet anders kunnennbsp;zijn dan een lysine.
Volgens Wolff-Eisner, Weichardt en Nicolle voert de injectie van albumine tot vorming van precipitinen ennbsp;lysinen. De precipitine zou het albumine onschadelijknbsp;maken, echter de lysine zou dat onschadelijk product oplossennbsp;en er een zoogenaamd endotoxine van maken en daardoornbsp;de anaphylaxie veroorzaken. Zoo zou dus een soort strijdnbsp;bestaan tusschen immuniteit en anaphylaxie en de suprematienbsp;afhangen van de kwalitatieve en kwantitatieve macht.
Intusschen was opgemerkt dat bij iedere anaphylactische choc een vermindering van alexinen in het bloed optrad,nbsp;(Friedberqer en Hartoch) en Gengon had aangetoondnbsp;dat bij de seroprecipitatie het albumineprecipitaat antial-bumine het alexine als het ware binden. Het anaphylactischnbsp;anticorps speelt dus ook de rol van amboceptor, die zichnbsp;bindende aan het anaphylactogeen van de reïnjectie hetnbsp;in staat stelt de werking van het alexine te ondergaan.nbsp;Het alexine, volgens Ehrlich een proteolytisch ferment,nbsp;zou het anaphylactogeen vernietigen. Daaruit komen voortnbsp;onoplosbare, voor het lichaam toxische, albumineuze derivaten, die de anaphylactische choc zouden veroorzaken.nbsp;Tengevolge van een en ander hecht Friedberqer niet meernbsp;zooveel waarde aan de sessiele precipitinen, die hij nooitnbsp;heeft hunnen aantoonen. Hij geeft dus toe, dat de anaphylactische choc niet noodzakelijk maakt de medewerking der
-ocr page 454-436
cellen, maar dat zij berust op vorming van een gif door vereeniging van anaphylactogeen, anapliylactisch anticorpsnbsp;en alexine ontstaan. Dus zou liet ook in vitro hunnen ontstaan.
Inderdaad is het Friedberqer gelukt door samenbrengen van deze drie substanties een gif, anaphylatoxine, te maken,nbsp;welks intraveneuze injectie duidelijk anaphylaxie geeft.
De anaphylaxie en de overige uitingen van immuniteit zijn verschillende vormen van de reactie: albumine—antial-bumine. De albumine antigene substantie, veroorzaakt innbsp;een organisme een anticorps of antialbumine, dat al naar denbsp;conditie, waarin het zich bevindt, verschillend kan werken:
a. nbsp;nbsp;nbsp;in contact met zijn amorph oplosbaar antigeen veroorzaaktnbsp;het in vitro precipitatie. Dan is het dus precipitine.
b. nbsp;nbsp;nbsp;vereenigd met zijn georganiseerd antigeen (roode bloedcel,nbsp;bacterie) veroorzaakt het de destructie door oplossingnbsp;daarvan en is lysine.
c. nbsp;nbsp;nbsp;zijn antigeen, hetzij amorph of georganiseerd, ontmoetend, veroorzaakt het anaphylaxie en heet dan anaphy-lactisch antilichaam.
Het tegen een albumine immuniseerend serum zal naar de omstandigheden nu eens precipiteerend, dan weer ly-tisch, dan weer anaphylactiseerend werken. Bovendien zijnnbsp;er agglutineerende sera en vermoedelijk zal zoo’n serumnbsp;ook wel anapliylactisch kunnen werken.
De theorie van Friedberqer vindt veel aanhangers, echter Biede en Krans erkennen, dat anaphylatoxine een gif is,nbsp;maar denken, dat het niet het echte anapliylactisch gif is^nbsp;omdat bij intracerebrale injectie nog geen werking is verkregen.
Zeker is de anaphylaxie een echte autointoxicatie; het is een toxinaemie-
Passieve anaphylaxie is homoloog, als ze overgebracht wordt op een dier van dezelfde soort, heteroloog bij overbrenging op een vreemde soort. Liefst gebruikt men de eerste methode b.v. door 1 a 4 c.cM anapliylactisch serum bij een cavianbsp;intraveneus of intraperitoneaal in te spuiten en na 4 tot 14 uur
-ocr page 455-437
het anaphylactogeen. De passiei^e anaphylaxie is geheel identiek met de actieve, alleen komt zij sneller, maar verdwijntnbsp;ook veel gauwer. De hereditaire en congenitale anaphylaxienbsp;zijn in den grond een homologe passieve anaphylaxie.
Antianaphylaxie is vooral bij de cavia bestudeerd. Een dier, dat hersteld is van anaphylaxie, is ongevoelig zelfs voornbsp;groote hoeveelheden van het anaphylactogeen. Deze toestand treedt snel op nl. binnen de 24 uur en duurt 1 totnbsp;3 maanden. Het kan echter geen immuniteit zijn, want:nbsp;1ste. de antianaphylaxie is direct volkomen, er is geennbsp;incubatietijd, die het organisme noodig zou hebbennbsp;om een antitoxine te vormen;
2de. serum van een antianaphylactisch dier ingespoten bij een gesetisibiliseerd dier verhindert het optreden dernbsp;anaphylaxie niet;
3de. de antianaphylaxie wordtnooitgevolgddooreennormalen toestand, maar integendeel door verhoogde gevoeligheid.
Het maken van een antitoxine tegen anaphylaxie, hetgeen Friedbeqer beproefd heeft, is daarom steeds mislukt. Denbsp;antianaphylaxie is dus slechts het momenteel niet aanwezig zijn in het organisme van het anaphylactisch autilichaam,nbsp;dat geheel gebruikt is door het anaphylactogeen van denbsp;reïnjectie; het komt evenwel vermeerderd terug, want zijnnbsp;productie, tijdens de sensibilisatie in de cellen opgewekt,nbsp;gaat door. Dit slaat op de gevallen van actieve anaphylaxie. Bij passieve anaphylaxie krijgt het organisme het doornbsp;een ander individu bewerkt autilichaam en iiidien zijn cellennbsp;dit niet verhinderen, veroorzaakt een volgende vermeerderingnbsp;de anaphylaxie en eventueel antianaphylaxie, maar dezenbsp;laatste is in dit geval blijvend, daar het door de vereenigingnbsp;met het anaphylactogeen verbruikte autilichaam zich daarnanbsp;niet meer vormen kan.
De antianaphylaxie, die dus tijdelijk anaphylaxie verhindert en daardoor van veel waarde is, kan men bij de cavia *als volgt opwekken:
-ocr page 456-438
1ste. door verwekking van een duidelijken aanval van anaphy-laxie, echter onvoldoende om den dood te veroorzaken. De sterfte door deze methode is ecliter 25 a 50%.
2de. door bij een gesensibiliseerde cavia op het einde van zijn praeanaphylactische periode zeer kleine hoeveelhedennbsp;van het anaphylactogeen toe te dienen, b.v. ‘/40 a V400 c.c.M.nbsp;intracerebraal of in grooter dosis intraperitoneaal. Hierdoornbsp;wordt voldoende van het anaphylactisch antilichaam gebonden,nbsp;opdat, bij een klassieke reïnjectie, een half uur daarna gedaan, geen klinisch zichtbare anaphylactische aanval ontstaat. Hierbij heeft men dus geen ongevoeligheid maarnbsp;slechts een hyposensibiliteit.
3de. door injectie tegen het einde van het stadium praeanaphy-lacticum van een of meer groote hoeveelheden van het anaphylactogeen. Bij te vroege injectie heeft men geen effect, bij te late heeft men de kans van een waarschijnlijk doodelijkenbsp;aanval van anaphylaxie, Volgens Pfkiffer is dit geennbsp;antianaphylaxie, omdat er geen anaphylaxie aan is voorafgegaan, maar veeleer een verlenging van het praeana-phylactisch stadium.
De beteekenls van de anaphylaxie.
De anaphylaxie schijnt een zeer schadelijk phenomeen, vooral omdat het lichaam in plaats van zich te verdedigennbsp;toxische stoffen vormt ten koste van onschadelijke. Men zounbsp;moeten onderzoeken of de anaphylaxie niet een buitensporigenbsp;en abnormale uiting is van een werkelijk nuttig proces.
Ieder organisme heeft zijn voor zijn soort karakterestiek albumine; geen ander albumine kan het als zoodanig gebruiken; in het darmkanaal worden de voedingsalbuminennbsp;gesplitst tot minder samengestelde en niet specifieke stoffen, waaruit het organisme zijn eigen albumine opbouwt.nbsp;Normaal dringt geen vreemd albumine door, alleen in
-ocr page 457-439
sommige gevallen, b.v. bij copieuze maaltijden en dan nog zeer weinig. Dan tracht het lichaam zich daarvan te ontdoennbsp;door parenterale digestie; de sporen vreemd albumine ver-eenigen zich met een normaal bestaand antilichaam.
Bij de anaphylaxie ondergaat het albumine van de eerste injectie hetzelfde lot, maar door zijn groote hoeveelheidnbsp;wordt bovendien als reactie een specifiek antilichaam gevormd, dat zich vermeerdert. Na eenigen tijd (praeanaphylacti-sch stadium) wordt hetzelfde albumine ingespoten en dan isnbsp;het organisme in staat dat in eens aan een sterke parenteralenbsp;digestie te onderwerpen, waardoor een sterke proteolysenbsp;ontstaat, waarbij o.a. toxische albuminen vrijkomen, watnbsp;in hevige mate het geval is bij een anaphylactische choc.
De anaphylaxie is een hindernis voor de generalisatie van de serumtherapie, waarbij geregeld aanzienlijke hoeveelheden vreemd albumine worden ingespoten, vooralnbsp;doordat bij den mensch homologe sera nooit gebruiktnbsp;kunnen worden. Verscheidene methoden zijn beproefd omnbsp;het anaphylactogeen aan het serum te onttrekken, o. a.nbsp;verwarming (Besredka), directe eleminatie van het anaphylactogeen door absorptie door roode bloedlichaampjesnbsp;van de cavia of door bariumsulfaat (Sleeswijck) of doornbsp;dialyse, door antianaphylaxie en door vorming vannbsp;een antitoxine, welke laatste methode niet geslaagd isnbsp;(Friedberqer).
Aanwending van de anaphylaxie.
De anaphylaxie is een zeer gevoelig hulpmiddel voor de diagnostiek en zij is gebruikt voor de determinatie van albuminen van verschillende diersoorten (bloedvlekken, verdachtnbsp;vleesch enz). Ook voor de diagnose van ziekten als tuberculose, kanker, actino.mycose enz, waarbij het serum een ana-phylactisch antilichaam zou moeten hebben.
-ocr page 458-440
Natuurlijke anaphylaxie.
Deze moet voorkomen, daar er sera zijn die normaal immuniseerende kracht hebben en de anaphylaxie is slechtsnbsp;een manifestatie van de immuniteit. De zoogenaamde idiosyncrasie voor bepaalde stoffen (kreeften, aardbeien, varkens-vleesch enz.) bij bepaalde personen kan men er toe rekenen.nbsp;Hierbij krijgt men gewoonlijk urticaria, koorts, algemeennbsp;onwel zijn en dikwijls sterke koliek. Ook rekent men ernbsp;toe de hevige reactie bij menschen na een enkele inspuitingnbsp;met antidiplitherieserum, welke volgens Sobernhein ook zounbsp;voorkomen bij runderen na een enkele inspuiting met milt-vuurserum.
11. Het verband tusschen de anaphylaxie en de kalfziekte.
De voor het ontstaan van kalfziekte opgeworpen theorieën zijn de volgende;
1ste. die van circulatiestoornissen in de hersenen, waarbij sommigen spreken van hyperaemie en hersenoedeemnbsp;en anderen juist van het tegengestelde, namelijk her^nbsp;senanaemie; het eerste wordt verklaard uit het verdwijnennbsp;van het bloed uit het groote vaatstelsel, dat in dennbsp;drachtigen uterus aanwezig is en het tweede uit het velenbsp;bloed, dat naar den uier getrokken wordt.
2de. de infectietheorie, waarbij de infectie zou uitgaan van van den uterus of den uier.
3de. die van de autointoxicatie, waarbij de toxinen gevormd zouden worden in den uterus of in het geheele organisme of in het darmkanaal of in den uier.
De laatste is de meest waarschijnlijke, naar bevredigt toch niet en de behandeling door luchtinsufflatie heeftnbsp;deze theorie ook absoluut niet bevestigd.
De theorie van de anaphylaxie echter geeft ons direct aanwijzing over den aard van het gif, over de plaats en de
-ocr page 459-441
wijze van vorming. Bovendien geeft zij eene verklaring van de praedisponeerende oorzaken. De schrijver trachtnbsp;door het volgende aan te toonen, dat de kalfziekte alsnbsp;uiting van anaphylaxie overeenkomt met het beschrevennbsp;experimenteele phenomeen.
A. Kan het rund anaphytactisch worden?
Bij de serovaccinatie tegen miltvuur in Roemenië, waarbij 5 c.cM. serum van paard, rund of geiten 1 c.cM. cultuurnbsp;volgens Pasteur worden ingespoten om de 12 a 13 maanden,nbsp;vertoonden van de 70.000 zoo behandelde dieren ongeveernbsp;10“/o anaphylactische verschijnselen, bestaande in oedemen,nbsp;lichte koliek en vermindering der melksecretie. Toen doornbsp;een ernstige epizoöie na zestig dagen reeds werd gerevac-cineerd, werd het aantal grooter en de gevallen soms ernstiger. Zelfs kwam er een sterfgeval voor 5 minuten nanbsp;de injectie, waarbij de sectie algemeene hyperaemie dernbsp;interne organen en longoedeem aantoonde. Bij de anderenbsp;trad oedeem en urticaria in de lichte gevallen en in denbsp;ernstige bovendien excitatie en dyspnoe op, gevolgd doornbsp;algemeene verstomping gedurende een klein uur. Of ditnbsp;kwam door de korte tusschenperiode is moeilijk uit tenbsp;maken, daar in deze omstandigheid in alle haast eennbsp;mengsel van paarden- runder- en geitenserum werd gebruikt, hetwelk slechts drie dagen voor de injectie wasnbsp;verzameld en niet verwarmd. In ieder geval bewijst het,nbsp;dat het rund anaphylaxie kan krijgen.
B. Wat is het anaphylactogeen bij kalfziekte?
De kalfziekte is in hoofdzaak een complicatie van den partus, hoewel deze niet absoluut noodzakelijk is. Er zijnnbsp;gevallen geconstateerd vóór en tot zelfs twee maanden nanbsp;den partus, maar steeds bij goede melkgeefsters. Daarentegen
-ocr page 460-442
is de lactatie beslist onmisbaar voor het optreden. Dit is wel het sterkste argument voor den mammairen oorsprongnbsp;van de kalfziekte. Echter bij de autointoxicatie-theorienbsp;moet men de vorming van een vergif aannemen op hetnbsp;tijdstip van den partus, hetwelk nooit aangetoond is kunnen worden. Daarentegen bezit normale melk een samenstelling, die anaphylactogene kracht heeft. De melk bevatnbsp;namelijk drie proteïnen, lactalbumine, lactoglobuline ennbsp;caseïne, waarvan de beide eerste, welke zeer naverwantnbsp;zijn aan dergelijke stoffen in het bloedserum, samengaannbsp;in anaphylactisch vermogen met het voor het organismenbsp;typisch albumine.
Zij zijn dus specifiek voor de soort, kunnen bij dieren van een andere soort een overgevoeligheid verwekken, maarnbsp;zijn absoluut niet instaat dezelfde soort of het dier zelfnbsp;anaphylactisch te maken. Met de caseïne is het evenwelnbsp;anders gesteld; deze wordt door de uiercellen opgebouwd,nbsp;en komt noch in het bloed noch in eenig ander deel vannbsp;het organisme behalve in den uier voor. Zij kan zich dusnbsp;gedragen als een vreemd albumine tegen over het individu,nbsp;dat haar vormt. Zelfs is het Bauereisen door de precipitatie-methode gelukt bij de vrouw bloedalbumine en caseïne tenbsp;differentieeren.
C. Wanneer en hoe ontstaat de sensibilisatie ?
Zij ontstaat tijdens de lactatie ten gevolge van de resorptie door den uier van een aanzienlijke hoeveelheid melk, dusnbsp;door autosensibilisatie. Spuit men bij een droge koe melknbsp;met b.v. ferrocyaankalium in het uier, dan kan men eennbsp;half uur later in de urine het bloedloogzout aantoonen.
Bij vrouwen is het voldoende de eliminatie der melk te doen ophouden om lactose in de urine te doen verschijnen.nbsp;Het aantoonen van caseïne is veel moeilijker; echter isnbsp;het ons gelukt na inspuiting van een liter melk, reducee-
-ocr page 461-443
rende kracht in de urine aan te toonen en ook progressieve vermeerdering van albumine. Maar zelfs al was er geennbsp;caseïne in de urine, dan nog zou men de resorptie niet kunnen ontkennen. Immers de caseïne als organospecifieknbsp;albumine is een antigeen en dus gebruikt voor de vorming vannbsp;een specifiek antilichaam, zoodat alleen overmaat er van in denbsp;urine kan overgaan. Dit is niet het geval met lactose. Wenbsp;kunnen dus gerust resorptie en parenterale opname van eennbsp;anaphylactogeen aannemen, alzoo sensibilisatie.
Michaelis en Rana hebben aangetoond, dat vrouwelijke honden, eenigen tijd na de lactatie met 3 gram caseïne subcutaannbsp;ingespoten, oedeem van de uierstreek, depressie, brakennbsp;en diarrhee krijgen, terwijl mannelijke honden daar absoluutnbsp;geen last van hadden. Caseïne is dus werkelijk een anaphylactogeen.
Dat niet iedere koe sensibel wordt voor zijn eigen caseïne, komt doordat een voldoende hoeveelheid moet wordennbsp;geresorbeerd, en dit zal het gemakkelijkst gebeuren bij eennbsp;veel melk gevende koe. Bovendien is het moeilijk zoo ’nnbsp;koe tusschen twee haringen droog te krijgen. Dit moetnbsp;dan kunstmatig gebeuren, waarbij stagnatie van melk in dennbsp;uier ontstaat en dus een gunstige voorwaarde voor resorptie.
D. Wanneer en hoe ontstaat de reïnjectie?
Men heeft eerst bij de vrouw en later ook bij de vrouwelijke huisdieren aangetoond, dat aan het einde der zwangerschap lactose in de urine voorkomt, welke lactosurie zijn maximum bereikt op den dag van den partus. Waarschijnlijknbsp;zal er dan ook caseïne worden geresorbeerd. Deze wordt,nbsp;ten minste gedeeltelijk, verbruikt door het als reactie gevormdnbsp;specifiek antilichaam. Van af het tijdstip van de eerstenbsp;resorptie heeft dit antilichaam zich in het bloed kunnennbsp;vermeerderen (overproductie volgens Weichert) en denbsp;nieuwe hoeveelheid caseïne bij den partus ontmoet een
-ocr page 462-444
aanzienlijke hoeveelheid van het antilichaam. Hieruit volgt wel dat geen caseïniirie behoeft te ontstaan. Men heeftnbsp;dus te doen met aiitosensihilisatie en autoreïnjectie.
Dat niet ieder vrouwelijk dier bij den partus anaphylaxie krijgt, komt omdat niet alleen noodig zijn de beide opvolgende melkresorpties, maar bovendien moeten beide keerennbsp;de geresorbeerde hoeveelheden voldoende zijn; vooral bijnbsp;de reïnjectie is de hoeveelheid van groot gewicht. Zelfsnbsp;is berekend dat bij de cavia de hoeveelheid voor de reïnjectienbsp;duizend maal die van de sensibilisatie moet zijn. Om dezenbsp;redenen komt de kalfziekte slechts bij goede melkgeefstersnbsp;en zoo goed als uitsluitend alleen bij het rund voor. Daarnbsp;de melk ook reeds voor den partus geresorbeerd wordt,nbsp;kan men aannemen, dat deze resorpties ante partum hetnbsp;dier een min of meer sterke antianaphylaxie geven en hetnbsp;bijgevolg ongevoelig maken voor reïnjectie van groöte hoeveelheden. Echter de resorptie voor den partus is gering,nbsp;maar toch zal hyposensibiliteit gevormd worden, maar dezenbsp;valt in het niet bij de intense hypersensibiliteit, die bestaannbsp;heeft als er kalfziekte op volgt.
Bestaat er een praeanaphylactisch stadium?
Kalfziekte komt niet voor bij dieren, die men tot het kalven geregeld blijft melken; ze moeten eenigen tijd droognbsp;gestaan hebben. Die tijd stelt dan het praeanaphylactischnbsp;stadium voor en duurt dus 3 weken tot een maand. Eennbsp;tijd van drie weken zou volgens Doerr de grootste hypersensibiliteit geven.
Deze theorie bevestigt dus de autointoxicatie-theorie, maar completeert haar tevens. Als anaphylaxie is de kalfziekte een zeer speciale vorm van autointoxicatie; zij begintnbsp;met een caseïneresorptie in den uier, vervolgens wordtnbsp;daarvoor in het organisme een specifiek antilichaam gevormdnbsp;en progressief vermeerderd en zij komt tot ontwikkeling
-ocr page 463-445
door een nieuwe intramammaire resorptie van caseïne, die tengevolge heeft een vereeniging van deze substantie metnbsp;het correspondeerend anticorps. Door deze vereeniging isnbsp;het alexine instaat de caseïne te vernietigen door parenteralenbsp;digestie en deze destructie maakt verbindingen vrij, waarvannbsp;sommige toxisch zijn. Ook bevestigt de anaphylaxietheorienbsp;het belang van de bekende predisponeerende oorzaken,nbsp;zooals het ras (melkras), het individueele melkgevende vermogen, de leeftijd (tusschen 3e en 5e kalf) de gemakkelijkenbsp;en snelle partus, (die dus weinig invloed op de algemeenenbsp;toestand van de patient heeft) de rijkelijke en intensievenbsp;voeding en de wijze van onderhoud (stalverpleging). Hetnbsp;zeer zeldzaam voorkomen van kalfziekte bij primiparaenbsp;komt door de zware verlossing en minder ontwikkeldenbsp;melkfunctie, maar de theorie van de anaphylaxie geeft eennbsp;absolute verklaring n.1. het niet bestaan van uierfunctie vóórnbsp;den eersten partus en dus geen autosensibiliteit. Echternbsp;de mogelijkheid bestaat, daar de voorbereiding voor denbsp;melkfunctie van primiparae tot twee maanden vóór dennbsp;partus kan beginnen. Kalfziekte vóór den partus berustnbsp;op vroegtijdige autoreïnjectie en komt volgens Hess vooralnbsp;voor bij koeien die 5 a 15 dagen over den tijd kalven.nbsp;Ook brengt de anaphylaxie licht in de beteekenis van anderenbsp;invloeden, zooals het droog worden voor den partus,nbsp;waarvan het belang als praeanaphylactisch stadium is aangetoond, terwijl de regelmatige recidive van kaifziekte bijnbsp;sommige koeien, zeer goed te verklaren is uit het persis-teeren van den toestand van anaphylaxie. Ook verklaartnbsp;de anaphylaxie de kalfziekte buiten den partus, zooals volgens Gratia door genitale excitatie of volgens Chonteux,nbsp;Heuze, Rasquinet door intensieve meelvoeding of de spoor-wegziekte. In ai deze gevallen bestaat de voorwaarde intensenbsp;lactatie. Door de genoemde oorzaken ontstaat een storingnbsp;in de melkfunctie, een verbreking van het evenwicht innbsp;productie en eliminatie der melk en dientengevolge resorptie
-ocr page 464-en anaphylaxie, maar alléén als de dieren hypersensibel zijn tegenover hun caseïne.
De symptomen gaan ook geheel parallel met die van anaphylaxie, beginnend met korte excitatie en vervolgensnbsp;een zeer sterke depressie met progressieve paraese en vermindering der reflexen. Alle symptomen wijzen op storingnbsp;in de centrale zenuwfunctie en speciaal van het vasomo-torisch centrum. De urine kan albumine en suiker bevatten.
De pathologisch-anatomische afwijkingen zijn gering even als bij anaphylaxie, nl. injectie, puntvormige haemorrhagieën,nbsp;infiltratie van sommige organen (hersenen, longen), ennbsp;sterke bloedvulling van de buikingewanden.
De behandeling door joodkalium-inspuiting en vooral door luchtinsufflatie heeft een snel genezend effect; volgens sommigen zou hierbij direct de oorzaak bestreden worden. Hetnbsp;zou dus een aetiologische behandeling zijn, die evenwelnbsp;nooit te verklaren was; volgens de autointoxicatie-theorienbsp;zet zij de vorming van toxinen in den uier stop en zounbsp;zelfs de eenmaal opgenomen hoeveelheid onschadelijk maken;nbsp;de voorstanders van de theorie der circulatiestoorivissennbsp;zien er slechts een mechanische werking in (uitdrijven vannbsp;bloed uit den uier).
Hutijra en mareck vragen zich af of de werking niet louter berust op intense excitatie.
Seitter heeft onderzoekingen gedaan overde physiologische wijzigingen, die de bloedsdruk ondergaat door verschillendenbsp;excitantia. De mechanische als slagen, schrik, geven eennbsp;geringe vluchtige verhooging van den arterieelen druk, terwijlnbsp;de thermische (inwikkelen in sneeuw) en electrische eennbsp;duidelijker werking hebben, maar die niettemin ook voorbijgaand is (in een half uur is de druk normaal).
De luchtinsufflatie in den uier geeft ook een snelle verhooging van den bloedsdruk en vooral een van langeren duur, die zijn maximum na een half uur bereikt omnbsp;in ± 8 uur weer tot de norm te dalen. Ook seitter
-ocr page 465-beschouwt de kalfziekte als een vasomotorische collaps. Door chloral breng hij geiten en koeien in geheel metnbsp;kalfziekte overeenkomenden toestand, waarbij spiertrekkingen,nbsp;lichte excitatie, stijgende depressie, paraesis van het achterstel, op de zij gaan liggen, ongevoeligheid, verdwijningnbsp;der reflexen, diepe ademhaling, zwakke, regelmatige pols,nbsp;zeer lage bloedsdruk en geringe verlaging van temperatuurnbsp;de verschijnselen zijn. Sommige dieren werden behandeldnbsp;met luclitinsufflatie, andere niet. Bij de niet behandeldenbsp;stijgt de bloedsdruk langzaam om na 6 a 7 uur normaal tenbsp;worden, eveneens temperatuur en pols; intusschen ontwakennbsp;de dieren reeds voor de bloedsdruk normaal is. Is eennbsp;half uur na de aanwending van chloral lucht in den uiernbsp;gespoten, dan krijgt men het eerste half uur snelle stijgingnbsp;van den bloedsdruk, daarna een periode van geringe progressieve stijging om in 3 a 4 uur normaal te worden. Ooknbsp;het ontwaken geschiedt vlugger. De kwestie is nu of ditnbsp;komt door directe nerveuze excitatie of door het brengennbsp;van vasoconstrictive substantie in het bloed. Bij twee geitennbsp;in chloralnarcose had injectie van 2 c.cM. 1 “/o,, adrenalinenbsp;hetzelfde effect, seitter heeft aangetoond dat de werkingnbsp;werkelijk berust op het inbrengen van vasoconstrictivenbsp;substantie.
Een en ander bewijst wel, dat de luclitinsufflatie geen directe aetiologische behandeling is, wat ook niet met denbsp;anaphylaxie-theorie is overeen te brengen. Wel natuurlijknbsp;indirect, doordat de uierspanning de klierfunctie onderdrukt en de resorptie van caseïne doet ophouden; hetnbsp;is overigens echter een symptomatische behandeling, nl.nbsp;tegen de vasomotorische storingen.
Adrenaline zou dus ook aan te bevelen zijn, mede omdat de werking sneller is, vooral bij laat in behandeling gekomennbsp;dieren.
De anaphylaxie geeft verder de prophylaxis tegen kalfziekte aan, nl. lichte beweging en vermindering van voeding
29
-ocr page 466-448
gedurende eenige dagen voor den partus. Haastige en frequente voeding oniniddelijk na de verlossing is te ver-oordeelen, daar zij de melksecretie aanzet. Ook het nuttignbsp;effect van de aderlating wordt er door verklaard, daarnbsp;dan een belangrijke hoeveelheid van het anaphylactischnbsp;anticorps wordt verwijderd.
Kalfziekte is dus het resultaat van caseïneresorptie bij een hypersensibele koe. De ziekte kan dus voorkomen worden door den toestand van hypersensibiliteit te doen ophouden of wel door het dier te desensibilisee'ren. Dit kannbsp;verwezenlijkt worden door den toestand van antianaphylaxie.nbsp;Deze treedt natuurlijk in door een anaphylactischen aanval,nbsp;maar men kan haar ook kunstmatig te weeg brengen zonder klinische verschijnselen en wel:
fste. door injectie bij een hypersensibele koe tegen het einde van het stadium praeanaphylacticum met grootenbsp;hoeveelheden van het anaphylactogeen, d.w z. caseïne (volgens Pfeiffer verlenging van het preanaphylactisch stadium).
Daar men echter moeilijk bepalen kan, wanneer het dier sensibel is geworden, heeft men bij inspuiting aan het eind van het praeanaphylactisch stadium de kans op een anaphylactischennbsp;aanval; ook kan het dier vroeger kalfziekte gehad hebben en nanbsp;een periode van antianaphylaxie weer sensibel geworden zijn.
2de. door injectie van kleine hoeveelheden melk bij een hypersensibele koe aan het einde van het praeanaphylactischenbsp;stadium. Deze „vaccinatie” is reeds bij het rund bruikbaarnbsp;gebleken, n. 1. toen Alexandresen en Cinca na het optredennbsp;van anaphylaxie bij de serovaccinatie tegen miltvuur bijnbsp;een herenting de dieren in twee groepen verdeelden. Denbsp;eerste kreeg 5 uur ’s morgens een preventieve subcutanenbsp;injectie van 1 c.cM. serum, de tweede niet. Vijf uur laternbsp;had de beoogde revaccinatie plaats. Alle dieren van denbsp;eerste groep bleven vrij (zij waren dus antianaphylactisch),nbsp;terwijl bij dieren van de tweede groep anaphylactische verschijnselen optraden.
-ocr page 467-449
Echter bij een intense anaphylaxie als de kalfziekte zal een enkele kleine injectie niet voldoende zijn. Daarom zalnbsp;het beter zijn de methode der herhaalde kleine injecties van ¦nbsp;Besredka te gebruiken. Veronderstelt men dus hypersen-sibilitet bij een hoogdrachtige melkkoe (groot melkvermo-gen, kunstmatig droogmaken, vroegere aanval van kalfziekte),nbsp;dan is het aangewezen eenige dagen voor het kalvennbsp;herhaaldelijk kleine hoeveelheden melk in te spuiten. Zoonbsp;krijgt men een progressieve saturatie van de hoeveelheidnbsp;anticorps en de autoreïnjectie blijft zonder effect.
De toestand van hypersensibiliteit zou men kunnen aantonnen door de proef van passieve anaphylaxie op b. v. een cavia, maar dat zou toch voor de praktijk niet vannbsp;belang zijn. De mogelijklieid zou dus blijven bestaan, dat mennbsp;niet sensibele dieren door deze methode sensibel zou maken.
Aangetoond is hier dus de frappante analogie tusschen kalfziekte en anaphylaxie, uit welke overeenkomst verschillende conclusies zijn getrokken. Ook hebben we iets vannbsp;den experimenteelen kant der kwestie laten zien, welkenbsp;nog nader een theorie, die hier slechts opgeworpen is, zalnbsp;kunnen tegenspreken, wijzigen of bevestigen. Verder zegtnbsp;de schrijver nog dat, nadat zijn artikel beëindigd wasnbsp;Alphen zijn onderzoekingen over hypersensibiliteit bij hetnbsp;rund publiceerde. Deze kwam steunende op waarnemingennbsp;in de praktijk (serovaccinatie tegen miltvuur) en op persoonlijke proeven (injectie van paardenserum bij runderen)nbsp;tot de volgende conclusies:
a. nbsp;nbsp;nbsp;Een rund, dat vóór meer dan een maand een injectienbsp;van vreemd serum heeft gehad, heeft bij een nieuwe injectienbsp;kans op anaphylactische verschijnselen.
b. nbsp;nbsp;nbsp;Subcutane injecties van 25 c.cM. paardenserum in tus-schenperioden van hoogstens een maand hebben nooitnbsp;verschijnselen van hypersensibiliteit veroorzaakt.
c. nbsp;nbsp;nbsp;De wijze van aanwending van een anaphylactogeen isnbsp;van grooten invloed.
-ocr page 468-d. Intraveneuze reïnjectie bij een sensibel individu werkt reeds op een tijdstip waarop subcutane reïnjectie nog on*nbsp;werkzaam is.
In den derden druk van liet leerboek van Hutyra en Mareck wordt de eclampsia puerperalis een anapliylaxie genoemdnbsp;voor het organospecifiek albumine der placenta (deze proeven zijn genomen door Rosevan en Anderson, Gozonqnbsp;en Wiesinger). Vervolgens op de kalfziekte komend, zeggennbsp;zij dat de proeven op het gebied der anapliylaxie genomennbsp;veroorloven te veronderstellen, dat de kalfziekte slechts eennbsp;vorm van anapliylaxie is, veroorzaakt door het organospe*nbsp;cifiek albumine van de placenta of misschien der kliercellennbsp;van den uier. Zij halen echter geen enkel argument voornbsp;deze beschouwing aan.
Dan heeft M. Delmer nog in een recent artikel de kalfziekte toegeschreven aan een resorptie van toxische stoffen, ontstaan uit verandering van normaal in het bloed voorkomende albuminoide stoffen en vooral van albuminen, die doornbsp;hun aard doen denken aan syntoninen en de in azijnzuurnbsp;oplosbare proteosen.
Deze toxalbuminen zouden voortkomen uit een proteo-lytische diastatische werking van den uier op de proteïnen van het bloed, die door het epithelium van die klier fil-treeren. De nerveuze symptomen staan zeer waarschijnlijknbsp;in verband met de van deze toxische producten geresorbeerdenbsp;hoeveelheid en ook met den anaphylactischen toestand doornbsp;vroegere resorptie ontstaan. Verder geeft Delmer aan pro-pylactisch te beproeven de prophylaxie tegen anapliylaxie.
{Annales de médecine vétérinaire 1911, No. 3, 4 en 5).
P. Zijp.
-ocr page 469-451
DOOR
In aansluiting met het referaat over „Anaphylaxie en kalfziekte, door van Ooidsenhoven” geef ik hier de feitelijknbsp;veel meer voor de hand liggende en ook alle verschijnselennbsp;verklarende theorie, opgesteld door bovengenoemden schrijvernbsp;en berustende op waarnemingen uit de praktijk en po enkelenbsp;laboratoriumproeven. Otte geeft eerst een resumé vannbsp;de verschillende bestaande theorieën (zonder echter die vannbsp;de anaphylaxie te noemen) en acht het alleen nog noodignbsp;te bestrijden:
1 ste. de autointoxicatie-theorie, nl. door te zeggen, dat het nog nooit iemand gelukt is het gif chemisch of experimenteel aan te toonen;
2de. de theorie, die baseerende op het gunstig effect van lucht-en de nog betere werking van zuurstofinfusie de oorzaaknbsp;van de kalfziekte toeschrijft aan anaërobe bacteriën, doornbsp;te wijzen op het feit dat de bedoelde bacteriën nooit gevonden zijn en het eigenaardige, dat ze speciaal goedenbsp;melkkoeien zouden aantasten;
3de. de theorie van de progressieve anaemie met vermindering van de hoeveelheid bloedserum door het feit, dat die serumvermindering bij het uitbreken der kalfziektenbsp;nog niet kan zijn ingetreden, omdat nog zoo goed als geennbsp;melk is gevormd.
Door observatie van goede melkkoeien onderscheidt Otte twee vormen van kalfziekte. Deze zijn:
1ste. een lichte vorm, zich uitende bij het begin der lactatie in gebrek aan eetlust, dikwijls oprispen, versnelde ademhaling, verhoogde temperatuur (39—39,5°C.), versnelde pols,nbsp;eerst wat onrustig zijn en vervolgens slaperig worden;
-ocr page 470-452
na 5 a 6 ,uur verdwijnen die verschijnselen en de eigenaar, schrijft ze toe aan den partus, al is die ook zeer gemakkelijk verloopen;
2de. een zware vorm, die vooral optreedt als nog verschillende predisponeerende momenten bestaan, zooals voorafgegane sterke voeding, hartzwakte, vetheid, ademhalings-stoornissen, slechte stallucht of groote hitte in den zomer en pogingen om de dieren uit te melken. Deze, de eigenlijke kalfziekte, heeft de volgende verschijnselen: ve.’-sneldnbsp;ademhalen, waarbij de mond min of meer geopend wordt,nbsp;steunen en oprispen, daling van de eerst verhoogde temperatuur, spiertrillingen, wankelen, gaan liggen en overgaannbsp;in de bekende toestand van bewusteloosheid, of een plotseling neervallen. Verder de gewone verschijnselen, waarbijnbsp;ook opvalt de slappe uier en het weinig zichtbaar zijnnbsp;van de melkaderen. Ook wordt door schrijver gewezennbsp;op het feit dat bij aderlating slechts een zwakke straatnbsp;zwart bloed te voorschijn komt en dat de tonus van denbsp;vena geheel verdwenen is, omdat bij het wegnemen van dennbsp;de jugularis samendrukkenden vinger het verwijde gedeeltenbsp;van de vena in dien toestand blijft. In de urine wordtnbsp;eiwit, soms ook suiker aangetroffen. Bij het opstaan isnbsp;het onderliggende been dikwijls als dood. Soms blijft dienbsp;toestand ten gevolge van thrombose. Volgens schrijvernbsp;vindt men bij sectie bloedleegheid van de huid door contractie der huidvaten, injectie der pia, tusschen pia ennbsp;arachnoidea een roodachtig vocht, in de hersenen kleinenbsp;haemorrhagieën, de adervlechten met donker bloed geïnji-cieerd, in slokdarm en luchtpijp nietzelden kleine hoeveelhedennbsp;voedsel, in luchtpijp en bronchiën roodachtig schuim, terwijlnbsp;de longen iets emphysemateus zijn, echter overvuld metnbsp;bloed; de hartvaten en de rechter harthelft zijn gevuld metnbsp;donker niet gestold bloed en in de borstholte vinden wenbsp;100 a 300 gram van eene roodachtige vloeistof, evenalsnbsp;in de buikholte, waarin ook de organen hyperaemisch zijn.
-ocr page 471-453
terwijl onder de miltkapsel en onder de serosae dikwijls haemorrhagieën voorkomen.
Ook de aderen zijn gevuld met donker bloed. De mus-culatiiur is anaemiscli door contractie der vaten, evenals de uier.
In de genoemde transudaten werd door Otte vrij C O2 aangetroffen. Hij schrijft de ziekte toe aan gebrek aan zuurstof en vergitiging door C O2, dus asphyxie. Otte toonde ditnbsp;aan door het laten inademen van zuurstof, waarna denbsp;patiënt spoedig haar bewustzijn terugkreeg. Hiermedenbsp;acht hij het bewijs geleverd Het zuurstofgebrek ontstaat,nbsp;doordat bij de colostrum-vorming (de colostrum bevat 2.65®/onbsp;caseïne, 16 tot 20 “/o albumine en 3,5 tot 4,5% vet) eeiinbsp;geweldige stofwisseling noodig is, waaraan het organisme,nbsp;nadat het dier een tijd droog gestaan heeft, niet gewend is.nbsp;In de weefsels is slechts weinig vrije zuurstof en deze wordtnbsp;bij verhoogde stofwisseling snel verbruikt. Bij het beginnbsp;der lactatie wordt voor de colostrum overal het materiaalnbsp;vandaan gehaald; eerst uit den maag-darminhoud en vervolgens van het reservemateriaal in het organisme. Hierdoornbsp;ontstaat gauw zuurstofgebrek. Kan het organisme doornbsp;snel ademhalen en vermeerderde zuurstofopname hieraannbsp;niet voldoen, dan ontstaat een tijdelijke verstikking en verlamming van de physiologische functies, het eerst merkbaarnbsp;aan het vasomotorisch centrum. Dastre en MoRaT hebbennbsp;reeds aangetoond, dat asphyctisch bloed huid-en spiervatennbsp;doet contralieeren, terwijl de vaten der inwendige organennbsp;worden verwijd. Ten slotte raakt ook de weerstand vannbsp;het ademhalingscentrum uitgeput, waardoor de langzamenbsp;oppervlakkige ademhaling ontstaat.
De ziekte berust dus op zuurstofgebrek, waarbij van belang zijn de hoeveelheid colostrum en de circulatie-en ademhalings-stoornissen. Otte schrijft de eclampsie der zoogende honden en van het varken aan dezelfde oorzaken toe.
Als prophylaxis geeft schrijver aan om droogstaande koeien
-ocr page 472-454
weinig krachtvoer te geven, verder goede ventilatie van den stal, goede melkkoeien vóór het kalven liefst in een afzonderlijke ruimte te brengen en dageiijksche beweging te geven.
Als gevolg van zuurstofgebrek moet men dus bij kalf-ziekte zuurstof toevoeren. De uier neemt zuurstof op, want, als men zuivere zuurstof inspuit en na ± 15 minuten dennbsp;uier onderzoekt, dan is de zuurstof bijna geheel verdwenen,nbsp;wat niet het geval is met waterstof. Verder doet ook denbsp;druk in den uier reflectorisch de colostrumvorming ophouden; men kan echter ook vrije zuurstof laten inademen, ennbsp;in de jugularis of op verscheidene plaatsen onder de huidnbsp;inspuiten. De laatste methode zou bij varkens gebruikt moetennbsp;worden. Injectie van coffeïne-natrosalicylicum heeft doornbsp;de werking op het vasomotisch centrum een gunstig effect.
Aan het slot stelt Otte voor de ziekte te noemen „asphyxia puerperalis.”
Berl. Tierarztlich. Wochenschrift No. 24 1911.
P. Zijp.
DOOR
JOS. HAMOIR.
Totale prolapsus van het rectum, waarbij de lengte van het geprolabeerde gedeelte meer dan 30 cM. bedraagt (zoo-dat dus feitelijk reeds 60 cM. uitgezakt zijn) is bijna altijdnbsp;doodelijk, ondanks onmiddéllijke en gemakkelijke repositienbsp;en het intact zijn van het slijmvlies van het rectum.nbsp;Schrijver noemt vijftien gevallen, waarvan slechts één genas.nbsp;De oorzaak hiervan is de verscheuring van het perirectalenbsp;peritoneum, het mesorectum en het mesocolon, waardoornbsp;de circulatie en innervatie voor dat gedeelte van het rectum
-ocr page 473-455
en het vlottende colon worden opgeheven. Hierdoor wordt de spierwand geparalyseerd en het geheele correspondee-rende gedeelte necrotisch. De coprostasis en peritonitisnbsp;doen het dier in een paar dagen sterven.
Als na de repositie geen defaecatie volgt, is na een dag door exploratie de toestand reeds te onderkennen. Denbsp;rectaalwand is slap en de mucosa voelt droog aan.
De prognose na zoo’n repositie is dus hoogst ongunstig. Purgeermiddelen en verzachtende lavementen kunnen hetnbsp;leven van de patiënten slechts verlengen, maar het eindenbsp;is toch de dood. De eenige rationeele therapie is de totalenbsp;resectie van het betreffende darmgedeelte en hechting. Isnbsp;de prolapsus eenmaal gereponeerd, dan moet men dezenbsp;weder herstellen, wat gemakkelijk gaat. Echter in dat gevalnbsp;is het gewoonlijk al te laat. Beter is de operatie bij eennbsp;prolapsus van genoemde lengte onmiddellijk te ondernemen.
An nales de niédecine vétérinaire 1911 No. 1.
P. Zijp.
-ocr page 474-Bepalingen op den invoer, het bezit, het in eigendom of in voorraad hebben, het vervoer en den verkoop van opium en eenigenbsp;andere stoffen en gereedschappen voor geneeskundig gebruik innbsp;Nederlandsch-Indië.
Artikel 1.
Onverminderd de terzake bestaande of nader uit te vaardigen verbodsbepalingen is de invoer van:
a. nbsp;nbsp;nbsp;ruw of bereid opium, morphine, praeparaten van opium, opiumnbsp;of morphinehoudende of met opium of met morphine vermengdenbsp;vaste stoffen en vochten;
b. nbsp;nbsp;nbsp;cocaine en a en /3 eucaine en alle andere stoffen, welke als surrogaat van morphine kunnen worden aangewend;
c. nbsp;nbsp;nbsp;spuitjes of andere gereedschaopen, bestemd voor het toedienennbsp;van onderhuidsche inspuitingen met morphine en dergelijke ver-doovende middelen,
indien zij bestemd zijn voor geneeskundig gebruik en, voor zooveel de sub a bedoelde stoffen betreffen, niet behooren totnbsp;de zoogenaamde opiumpillen, opiumppeders, anti opinmpillen ennbsp;anti-opiumpoeders of andere middelen, die gezegd worden tenbsp;dienen om het opiumgebruik af te wennen,nbsp;toegestaan aan apothekers en aan geneeskundigen als bedoeldnbsp;respectievelijk in de artikelen 56 en 49 van het Reglement opnbsp;den burgerlijken geneeskundigen dienst in Nederlandsch-Indië,nbsp;zoomede aan veeartsen op plaatsen, waar geen apotheek gevestigdnbsp;is, ') met dien verstande dat dezen die bevoegheid behouden zoo-
1) De cursiveerinéen zijn van de redactie.
-ocr page 475-lang zij daar gevestigd blijven, ook nadat ter plaatse eene apotheek is geopend. nbsp;nbsp;nbsp;.
Artikel 2.
Ten behoeve van ééne apotheek of door één geneeskundige of door één veearts, als in het vorige artikel bedoeld, mag aan een of meernbsp;van de sub a van dat artikel genoemde stoffen onder de daargesteldenbsp;restrictie of van de sub ö en c vermelde stoffen en gereedschappen,nbsp;telkenmale niet meer worden ingevoerd dan de hoeveelheid of hetnbsp;aantal, waaraan behoefte bestaat, welke behoefte bij eiken voorgenomen invoer geconstateerd wordt door eene schriftelijke verklaring,nbsp;voor zooveel betreft apothekers en geneeskundigen, van een Inspecteur van den burgerlijken geneeskundigen dienst of van den Diri-geerenden of Eerstaanwezenden officier van gezondheid van denbsp;afdeeling of het gewest, waarin de plaats van bestemming gelegennbsp;is, en voor zooveel veeartsen betreft, van den Inspecteur van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst.
Artikel 3.
(.1) Van eiken voorgenomen invoer van een of meer van de in artikel 2 bedoelde stoffen of gereedschappen door de daartoe bevoegdnbsp;verklaarde personen, wordt door hen schriftelijk mededeeling gedaannbsp;aan het tolkantoor van invoer, of waar zoodanig kantoor niet bestaat,nbsp;aan het Hoofd van plaatselijk bestuur.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Die mededeeling bevat eene onder aanbod van eede afgelegdenbsp;verklaring dat de stoffen of gereedschappen uitsluitend voorgenêes-kundig gebruik bestemd zijn, zoomede eene opgave van den aard ennbsp;het gewicht van de in te voeren stof of van den aard en het aantalnbsp;der in te voeren gereedschappen, en gaat vergezeld van de in artikelnbsp;2 voorgeschreven verklaring, welke na gemaakt gebruik wordt teruggezonden.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;Van den aard en het gewicht of het aantal der ingevoerdenbsp;stoffen of gereedschappen wordt bij het tolkantoor van invoer of doornbsp;het Hoofd van plaatselijk bestuur aanteekening gehouden.
Artikel 4.
(1) Mede onverminderd de tér zake bestaande of nader uit te' vaardigen verbodsbepalingen is aan de in artikel 1 genoemde per- :nbsp;sonen ook toegestaan het bezit, het in eigendom of in voorraad hebben.
-ocr page 476-het vervoer, de bereiding of fabricatie en de verkoop van alle in dat artikel vermelde stoffen en gereedschappen, bestemd voor geneeskundig gebruik, evenwel met dien verstande dat, voor zoover vcearfsennbsp;betreft, hiervan zijn uitgesloten de in dat artikel bedoelde middelennbsp;om het opiumgebruik af te wennen.
(2) Het bezit, het in eigendom of in voorraad hebben en het vervoer van alle in artikel 1 genoemde stoffen en gereedschappen,nbsp;met uitsluiting van opium en van de in dat artikel bedoelde middelennbsp;om het opiumgebruik af te wennen, is bovendien toegestaan aannbsp;beheerders van particuliere ziekeninrichtihgen als vermeld sub cvannbsp;het volgende artikel.
Artikel 5.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;De in artikel 1 bedoelde personen mogen opium alleen aannbsp;elkander verkoopen en de overige in dat artikel genoemde stoffennbsp;en gereedschappen bestemd voor geneeskundig gebruik aan niemandnbsp;anders verkoopen dan aan:
a. nbsp;nbsp;nbsp;elkander, met dien verstande dat de in artikel 1 bedoelde middelen om het opiumgebruik af te wennen niet aan veeartsennbsp;mogen worden verkocht,
b. nbsp;nbsp;nbsp;anderen, aan wie die zaken op de gebruikelijke wijze door eennbsp;bevoegd geneesheer zijn voorgeschreven,
c. nbsp;nbsp;nbsp;beheerders van particuliere ziekeninrichtingen, welke daarvoornbsp;naar het oordeel van den Chef van den burgerlijken geneeskundigen dienst in aanmerking komen, met uitsluitting evenwel vannbsp;de in artikel 1 bedoelde middelen om het opiumgebruik af tenbsp;wennen.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Het bezit van de in de eerste alinea van dit artikel bedoeldenbsp;stoffen en gereedschappen door de aldaar sub b bedoeld personen isnbsp;alleen dan wettig, wanneer dezen het bewijs leveren dat die zakennbsp;hun op de daar aangegeven wijze geleverd en voorgeschreven zijn.
Artikel 6.
Bij openbaren verkoop van eene apotheek mogen de daarin aanwezige, voor geneeskundig gebruik ingevoerde of aaiigemaakte stoffen en gereedschappen als bedoeld in artikel 1, eveneens verkocht worden. Voor dat geval wordt een en ander behandeld als vergiftigenbsp;zelfstandigheden en is de verkoop daarvan onderworpen aan de voorschriften in artikel 82 van het Reglement op den burgerlijken geneeskundigen dienst in Nederlandsch-lndië, met dien verstande dat
-ocr page 477-de in artikel 1 bedoelde middelen om het opiumgebruik af te wennen niet aan veeartsen mogen worden verkocht.
Artikel 7.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;De apothekers, geneeskundigen en Veeartsen, bedoeld in arti^nbsp;kei 1, houden een afzonderlijk register aan, waaruit te allen tijde kannbsp;blijken hoe groot de restant voorraad is Vati elk der in dat artikelnbsp;genoemde stoffen en gereedschappen. In dat register, waarvan hetnbsp;model voor apothekers en geneeskundigen door den Directeur vannbsp;Onderwijs, Èeredienst en Nijverheid en voor veeartsen door den Directeur van Landbouw wordt vastgesteld, moet voor elke stof of voornbsp;elk soort spuitje of ander gereedschap, bestemd voor het toedienennbsp;Van onderhuidsche inspuitingen met morphine en dergelijke verdoo-vende middelen, onder afzonderlijke hoofden worden vermeld:
1. de hoeveelheid stof of het aantal gereedschappen in bezit, ingevoerd en door koop verkregen en de hoeveelheid stof door omzetting verkregen;
2. nbsp;nbsp;nbsp;de datum van invoer of verkrijging;
3. nbsp;nbsp;nbsp;van wien de stof of het gereedschap afkomstig is;
4. nbsp;nbsp;nbsp;van waar de stof of het gereedschap afkomstig is;
5. nbsp;nbsp;nbsp;door wien en op welken datum de verklaring bedoeld in artikelnbsp;2 werd afgegeven;
6. nbsp;nbsp;nbsp;de hoeveelheid met welke de voorraad stof is verminderd doornbsp;omzetting ten gevolge van een bereidingsproces en de hoeveelheid met welke de voorraad stof of het aantal, waarmede denbsp;voorraad gereedschappen is verminderd ten gevolge van verkoop;
7. nbsp;nbsp;nbsp;welke omzetting ten aanzien van de stof is bewerkstelligd;
8. nbsp;nbsp;nbsp;de datum van omzetting of verkoop;
9. nbsp;nbsp;nbsp;de naam en de woonplaats van den kooper;
10. nbsp;nbsp;nbsp;op wiens last de verstrekking heeft plaats gehad;
11. nbsp;nbsp;nbsp;de restant-voorraad (na afloop van elke maand in te vullen).
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Het niet aanhouden of het niet overeenkomstig de betrekkelijke voorschriften bijhouden van het register, bedoeld in de eerstenbsp;alinea van dit artikel, wordt gestraft, voor de eerste maal met eenenbsp;geldboete van twee tot honderd gulden en bij herhaling binnen tweenbsp;jaren met eene geldboete van tien tot vijf honderd gulden.
Artikel 8-
(1) Ten aanzien van invoer, bezit, in eigendom of in voorraad hebben, vervoer en verkoop van een van de in artikel 1 sub a ge-
-ocr page 478-noemde stoffen, bestemd voor geneeskundig gebruik, anders dan overeenkomstig de voorschriften van deze ordonnantie, gelden dezelfde bepalingen als ten aanzien van onwettig opium.
(2i Ten aanzien van invoer, bezit, in eigendom of in voorraad hebben, vervoer en verkoop van een van de in artikel 1 sub b genoemde stoffen, bestemd voor geneeskundig gebruik, anders dan overeenkomstig de voorschriften van deze ordonnantie, gelden dezelfde bepalingen als ten aanzien van den verboden invoer van die stoffen.
(3) Ten aanzien van invoer, bezit, in eigendom of in voorraad hebben, vervoer en verkoop van de in artikel 1 sub c genoemde gereedschappen, bestemd voor geneeskundig gebruik, anders dan overeenkomstig de voorschriften van deze ordonnantie, gelden dezelfde bepalingen als ten aanzien van den verboden invoer van die gereedschappen.
Artikel 9.
Herhaling der aflevering van geneesmiddelen, die een of meer der in artikel 1 sub a en b bedoelde stoffen bevatten, dan wel van gereedschappen als bedoeld in artikel 1 sub c, op een zelfde recept isnbsp;verboden. Overtreding wordt gestraft voor de eerste maal met eenenbsp;geldboete van tien tot honderd gulden en bij herhaling binnen tweenbsp;jaren met eene geldboete van ten hoogste vijf honderd gulden, zoomede eene gevangenisstraf van drie dagen tot één jaar.
Artikel 10.
De voorschriften van deze ordonnantie gelden niet ten aanzien van den invoer, het bezit, het in eigendom of in vooraad hebben,nbsp;het vervoer, de bereiding of fabricatie en den verkoop van opiumnbsp;en andere stoffen en gereedschappen bestemd voor geneeskundignbsp;gebruik door, ten behoeve van of van wege het Gouvernement, ennbsp;zijn mede niet van toepassing op dienaren van het Gouvernementnbsp;van ambtswege handelende.
Artikel 11.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Deze ordonnantie kan worden aangehaald onder den naam vannbsp;morphine-ordonnantie.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Zij treedt in werking op 1 December 1911.
Bij besluit van den Directeur van Landbouw, Handel en Nijverheid dd. 12 December 1911 No. 11275 werd ter uitvoering van artikel 7nbsp;alinea 1 van deze ordonnantie voor de veeartsen nevenstaand model vastgesteld.
-ocr page 479-(0
bjOlt;N
C
Hoeveelheid met welke de voorraad isnbsp;verminderd
lt;U . n ÖX) -lt;u
¦S bi) (11 c
S
o
c d.
C3 O
gt; o
(U
Q--
o « o
^ «* a, c
0..=
•a
lt;1gt;
(1) In te vullen den naam van het artikel. Voor elk artikel behoort een afzonderlijk vel te worden genomen.
(quot;) In te vullen maand en jaar.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;Deze hoeveelheden met vermelding der letters a, b en c onder elkander op te nemen.
(4) nbsp;nbsp;nbsp;Bij invoer moet-hier worden inéevuld naam en woonplaats van den afzender; bij verkrijging door koop de naam en woonplaats van den apothekernbsp;of apotheckhoudend geneesheer, die de artikelen verkocht heeft.
(5) nbsp;nbsp;nbsp;De Morphine*ordonnantie is opgenomen in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië van 1911 no. 485 (Javasche Courant van 8 September 1911 no. 72).
(6) nbsp;nbsp;nbsp;Hieronder rekent ook de verkoop van artikelen voorkomende op een door een geneesheer voorgeschreven recept.
(7) nbsp;nbsp;nbsp;Ook van dengene, voor wien een recept is voorgeschreven, waarop bedoelde artikelen voorkomen.
(s) Op het eind van elke maand moet de staat worden afgesloten.
-ocr page 480-De ordonnantie van 21 Maart 1906 (Staatsblad No. 189) betreffende de keuring en registratie van paarden, gewijzigd bij die van 11 Januari 1910 (Staatsblad No. 23), (D is bij ordonnantie van 9 Novembernbsp;1911 (Staatsblad No. 598) nader gewijzigd als volgt;
I. nbsp;nbsp;nbsp;De vierde alinea van artikel 2 wordt gelezen :
„Van de hierbedoelde keuring zijn vrijgesteld: de dienstrijpaarden Van in oorlogstijd bereden officieren, van ambtenaren van het Bin-nenlandsch Bestuur en van ambtenaren en beambten van de politie,nbsp;benevens de paarden van ingezetenen, die meer dan twintig paalnbsp;van de naaste keuringsplaats verwijderd wonen’’.
II. nbsp;nbsp;nbsp;De laatste alinea van artikel 3 wordt gelezen :
„Dit bewijs moet bij eene volgende keuring van hetzelfde paard worden medegebracht, zullende, bij niet-voldoening aan deze verplichting, de eigenaar, houder of bewaarder, worden gestraft metnbsp;eene geldboete van ƒ l.— (één gulden) tot ƒ 10.— (tien gulden).nbsp;Nieuwe witte jas voor de officieren van de landmacht.
Bij koninklijk besluit van 5 October 1911 No. 65 is een nieuwe witte jas voor de officieren van de landmacht in Nederlandsch-Indiënbsp;vastgesteld. Uit dit besluit in het volgende geciteerd:
De witte jas en de losse schouderbedekkingen met daarop aangebrachte rangdistinctieven, bedoeld in de artikelen 2 en 3 van Ons besluit van 5 September 1908 No. 39, worden vervangen door eennbsp;witte jas met daarop aan te brengen rangdistinctieven en losse schouderbedekkingen, van de hierna te omschrijven modellen.
a. nbsp;nbsp;nbsp;witte jas van Engelsch leder, Russisch linnen of dril, [vannbsp;het model, als is afgebeeld in figuur 1 van plaat No. 1].
De staande kraag, hoog 4 è 5V2 cM., waarvan de uiteinden over elkaar grijpen, wordt gesloten door twee losse bolvormige knoopjesnbsp;van 6 mM. middellijn van hetzelfde metaal als de overige knoopen.
Aan de voorzijde vier zakken met kleppen [van het op de plaat aangegeven model] ; en gesloten met zes losse z.g. halfballon knoopen van verguld of verzilverd metaal, naarmate de metalen onderdeelennbsp;van de pet verguld of verzilverd zijn en overigens van het model,nbsp;als voor de verschillende wapens en diensten is voorgeschreven. Voornbsp;de officieren de mouwen versierd met plat wit katoenen treswerk.
b. nbsp;nbsp;nbsp;Als rangdistinctieven worden gedragen:
door de officieren, aan elk der voorzijden van den kraag, losse metalen sterren als voorgeschreven voor de blauwe attila, met
0) Opgenomen op blz. 95 van deel XXII.
-ocr page 481-dien verstande evenwel, dat voor de opper- en hoofdofficieren, die sterren zullen worden aangebracht op belegsels van hetzelfde goudennbsp;of zilveren galon, als door die officieren op den kraag der blauwenbsp;attilla wordt gedragen.
c. nbsp;nbsp;nbsp;Als distinctief voor het wapen of dienstvaknbsp;worden de hierna te beschrijven losse schouderbedekkingen gedragen;
2e. voor hoofd- en subalterne officieren.
Voor de officieren der Infanterie, Artillerie, Genie en Cavalerie zijn de schouderbedekkingen bekleed met laken van zwarte kleur; voornbsp;de officieren van den Qeneralen staf, der Militaire administratie, vannbsp;den Geneeskundigen dienst en der Stafmuziek met laken in de uit-monsteringskleur.
Het blad der schouderbedekkingen zoodanig belegd met gouden of zilveren galon — naarmate de metalen onderdeden der pet verguldnbsp;of verzilverd zijn — dat langs den geheelen omtrek het laken overnbsp;een breedte van 2.5 mM. zichtbaar blijft;
voor de hoofdofficieren met galon, als op den kraag der blauwe attila wordt gedragen, breed 4.5 cM.;
voor de subalterne officieren met geblokt galon, breed 4.5 cM. Op dit galon twee 4 mM. breede biezen van zilverdraad,nbsp;voor wat het gouden galon en van gouddraad, voor wet het zilverennbsp;galon betreft. De biezen op 2.5 m.M. van en evenwijdig aan denbsp;zijkanten.
De schouderbedekkingen zijn voorzien van emblemen, vervaardigd van hoog gebombeerd metaal, verguld of verzilverd, naar mate denbsp;schouderbedekking, waarop zij moeten worden gedragen, met zilveren of gouden galon zijn belegd en bestaande uit;
d. nbsp;nbsp;nbsp;voor den Geneeskundigen dienst, een met lauwerbladennbsp;omvlochten esculaapstaf, met dien verstande dat het onderscheidings-teeken op de schouderbedekkingen wordt gedragen door;
de militaire paardenartsen, op een grond van ponceau-rood laken;
de militaire apothekers, op een grond van zwart laken.
Alle schouderbedekkingen zijn aan de halszijde voorzien van een kleinen gebombeerden uniformknoop van het model als voor hetnbsp;wapen of dienstvak is voorgeschreven.
Het dragen van deze witte jas is bindend met 1 Januari 1915.
[Blijkens gouvernements besluit van 23 December 1911 No. 15 mag de witte attila nog tot 1 Januari 1913 worden gedragen, zoodatnbsp;men tot dat tijdstip drieërlei witte uniformen heeft. Red.]
30
-ocr page 482-464
Door den Directeur van Landbouw is bij schrijven van 2 Decembet aan de hoofden van de tot een veeartsenijkundig ambtsressort be-hoorende gewesten (behalve Menado) de mededeeling gedaan, datnbsp;met 1 Februari van het volgend jaar te Buitenzorg opnieuw eennbsp;cursus tot opleiding van veemantri’s en keurmeesters van slachtvee ennbsp;vleesch zal aanvangen en hun verzocht ten aanzien van het aanwijzen van candidate!! voor dien cursus dezelfde maatregelen te willennbsp;treffen als dit jaar.
Voorts zegt genoemde departementschef, dat aan de(n) betrokken gouvernementsveearts(en) ware op te dragen tijdig aan hem eennbsp;opgave in te zenden van de geschikt geoordeelde candidaten, waarbijnbsp;de aandacht er op ware te vestigen, dat niet alleen dient te wordennbsp;gelet op voldoende kennis van de Hollandsche taal, maar vooral ooknbsp;op practische geschiktheid en op voldoende verstandelijke vermogensnbsp;om het onderwijs te kunnen volgen.
Voor mededeeling aan de locale raden in het gewest wordt verder de tusschenkomst ingeroepen dat er opnieuw gelegenheid zal bestaannbsp;tot opleiding van keurmeesters waarbij kan worden aangeteekend, datnbsp;ook de van wege die raden aan te wijzen candidaten voorloopignbsp;door den gouvernementsveearts kunnen worden onderzocht, waardoor zal kunnen worden voorkomen, wat bij den thans loopendennbsp;cursus is moeten geschieden, n.1., dat verscheidene candidaten wegensnbsp;algeheele onbekwaamheid om het onderwijs te volgen al spoedignbsp;van den cursus moesten worden verwijderd.
(Soerabajasch Handelsblad.)
V. D. B.
Blijkens de dagbladen bestaan ook te Bandoeng ernstige plannen tot het oprichten van een abattoir en is de gemeenteraad voornemensnbsp;ten behoeve van dit doel eene leening aan te gaan van ƒ 50.000.—
V. D. B.
De Minister van Binnenlandsche zaken heeft, zoo meldt de Telegraaf, aan de Gedeputeerde Staten der onderscheidene provinciën advies
-ocr page 483-gevraagd over een wetsontwerp, houdende bepalingen tot wering van vleesch en vleeschwaren, die voor de volksgezondheid schadelijk zijn, met verzoek doorover ook het gevoelen in te winnen vannbsp;de beduren vap een groote en van een kleine gemeente in iederenbsp;provincie.
(Tijdschrift voor veeartsenijkunde.)
V. D. B.
'^Op bladzijde 342 van dit deel werd met een enkel woord melding gemaakt van de door den Minister van Oorlog COLIJN bij suppletoirenbsp;begrooting voor 1911 voorgestelde traktementsverhooging voor denbsp;officieren van het Nederlandsche leger,
Daar de thans voorgestelde bezoldigingen van de paardenartsen en de militaire apothekers door de betrokkenen onvoldoende werdennbsp;geoordeeld—ze waren dan ook aanzienlijk lager dan de indertijd doornbsp;minister COOL voorgestelde — zijn zoowel door de Nederlandschenbsp;maatschappij ter bevordering derpharmacie (zie Pharmaceutisch Weekblad van 21 October 191 li als door de Militair veterinaire vereenigingnbsp;stappen gedaan om dit onder de aandacht van de regeering brengen ^).nbsp;Genoemde maatschappij zond een verzoekschrift 'aan den Ministernbsp;van Oorlog, waarvan afschrift werd gezonden aan de Tweede Kamernbsp;der Staten Generaal.
Waar alles wat voor den militairen apotheker geldt ook voor den paardenarts van toepassing is, citeeren wij uit dat verzoekschriftnbsp;dd. 1 October 1911 het volgende:
„1. Eene bezoldiging vooreen militair apotheker der tweede klasse, „gedurende de eerste 10 jaren, van 1600 tot 1900 gulden is te laagnbsp;„voor personen, die een zoo langdurige en kostbare studie achternbsp;„den rug hebben;
„2. Het maximum kapiteinstraktement van 3000 gulden, dat slechts „bij hooge uitzondering binnen een tijdperk van 30 jaren wordt bereikt,nbsp;„schept onbillijkheid, wanneer men dit vergelijkt met de bezoldiging,nbsp;„die andere officieren na 30 jaren dienst zullen hebben. Bij hetnbsp;„voorbeeld door Uwe Excellentie aangehaald van een officier dernbsp;„Infanterie, die op 45-jarigen leeftijd majoor en op 50-jarigen leeftijdnbsp;„luitenant-kolonel wordt, heeft bedoelde iiifanterie-officier op 45-jarigennbsp;„leeftijd eene bezoldiging van 3500 gulden en op 50-jarigen leeftijd van
1) Van eenige actie van de zijde van de Maatschappij tot bevordering van veeartsenijkunde in Nederland is mij niet gebleken. v.d.B.
-ocr page 484-«4000 gulden. De militaire apotheker, die op gemiddeld 24-jarigen „leeftijd in dienst treedt, kan tot zijn 54-jarigen leeftijd niet meernbsp;„den 3000 gulden jaarlijksche bezoldiging genieten.
„3. Bepaald grievend is de regeling van de bezoldiging der mi-„litaire apothekers in de hoofdofficiersrangen, wegens de achterstelling „bij alle hoofdofficieren, die van den provincialen en plaatselijkennbsp;„staf en het korps magazijnmeester der artillerie inbegrepen”.
Voorzitter en secretaris van de Militair veterinaire vereeniging brachten de belangen van de paardenartsen op 19 November j.l.nbsp;mondeling bij den minister voor. Zijne Excellentie giste reeds dadelijk het doel van de audiëntie en erkende, toen de voorzitter ditnbsp;nader uiteen had gezet, dat de traktementsregeling van de hoofdofficieren zoowel voor de apothekers als de paardenartsen niet juist wasnbsp;en zegde toe, direct na ontvangst van het Voorloopig verslag, hierinnbsp;wijziging te zullen brengen.
De resultaten van een en ander zijn, dat thans de volgende traktementen voor de paardenartsen en militaire apothekers zijn voorgesteld:
Die nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dus na 10 jaarnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dienstnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2500
Majoor nbsp;nbsp;nbsp;„ 3500
Luitenant-kolonel nbsp;nbsp;nbsp;„ 4000
Dit beteekent in den kapiteinsrang een gemiddelde verhooging van ruim ƒ 500 of 22.8% van het tegenwoordige traktement; voornbsp;een majoor eene van ƒ 500 en voor en luitenant-kolonel van / 600nbsp;per jaar.
Bij de jongste verbetering van de kapiteinstraktementen voor het Indische leger was voor de paardenartsen, berekend over 12 jarennbsp;dienst in dien rang, de gemiddelde verhooging ƒ 550 per jaar of 10. TVo-
V. D. B.
Tijdens de hierboven genoemde audiëntie heeft zijne Excellentie de Minister van Oorlog aan het bestuur van de Militair veterinairenbsp;vereeniging te kennen gegeven, evenmin als zijn ambtgenoot voor
-ocr page 485-Landbouw, bezwaren te hebben tegen de opheffing van het koninklijk besluit van 21 September 1841 No. 85, waarbij aan de paardenartsen de uitoefening van particuliere praktijk werd verboden.
Ondergeteekende, die in 1908 een lans heeft gebroken voor de intrekking van dit besluit (i), nam hiervan met bijzonder genoegennbsp;kennis en verheugt zich met zijn Nederlandsche collega’s over hetnbsp;merkwaardige feit dat de betrokken ministers in deze aangelegenheid eennbsp;ander inzicht hebben dan de speciale commissie indertijd ingesteldnbsp;om de beroepsbelangen van de veeartsen in Nederland te behartigen.
W. VAN DER BURQ.
(ï) Tijdschrift van veearis€»ijkundf, deel XXV, Wa. 7(15.
-ocr page 486-468
STAAT der gevallen van besniettelijke veeziekten in Nederlandsch-Indië
gedurende de maand Augustus 1911. nbsp;nbsp;nbsp;t
GEWEST.
Bantam .
Batavia .
Preanger Regent Cheribon .nbsp;Pekalongannbsp;Semarang.
Rembang . Soerabaja.
Madoera . Pasoeroeannbsp;Besoeki .nbsp;Banjoemasnbsp;Kedoe . .
Madioen .
Kediri . nbsp;nbsp;nbsp;.
Djokjakarta Soerakartanbsp;Djambi. .nbsp;Tapanoeli.
Sumatra’s Oostkust Pad. Bovenlanden.nbsp;Celebes en Onderh.nbsp;Atjeh en Onderh
1---1
itsch.
83
21
12
5---
48
*) Het aantal gevallen van veepest in de staten van Mei, Juni en Juli resp. op bladz-764, 291 en 164 behooren te staan onder de rubriek „surra”.
-ocr page 487-469.
1 STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederlandsch-Indië Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gedurende de maand September 1911.
GEWEST. |
C/3 U. O) . C lt;D CL3 x: ^ u. 5 ^ 03 O. 03 0) gt; |
X X gt; i |
5 c/5 03 X O o; ;0 b O 5 N ^ ‘q, C 03 03 s ö o -*-gt; V-I Q. 03 03 C/5 |
03 03 N 3 oS 03 1 TD C O § |
C/J 03 O ult; T3 03 *0 ra |
Bantam...... | |||||
Batavia...... |
— |
— |
4 |
34 |
16 |
Preanger Regentscli. . nbsp;nbsp;nbsp;. |
— |
— |
— |
— |
2 |
Cheribon...... |
— |
— |
— |
— |
7 |
Pekalongan..... |
11 | ||||
Semarang...... |
— |
— |
— |
21 |
4 |
Rembang...... |
— |
— |
— |
28 |
5 |
Soerabaia...... |
— |
— |
— |
25 |
15 |
Madoera...... |
— |
— |
— |
82 |
— |
Pasoeroean.....¦ |
— |
—¦ |
— |
155 |
8 |
Besoeki ...... |
— |
— |
— |
2 |
2 |
Banjoemas..... |
— |
— |
— |
56 |
2 |
Kedoe ....... |
— |
— |
— |
69 |
3 |
Madioen...... |
— |
— |
— |
81 |
2 |
Kediri....... |
— |
— |
— |
6 |
4 |
Djokjakarta..... |
— |
— |
— |
81 |
3 |
Soerakarta..... |
— |
— |
— |
62 |
1 |
Djambi...... |
— |
— |
.— |
— |
— |
Tapanoeli...... |
— |
— |
1 |
— |
— |
Sumatra’s Ooskust . . |
— |
— |
— |
— |
— |
Atjeh en Onderh. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. | |||||
Pad. Bovenlanden. . nbsp;nbsp;nbsp;. |
— |
— |
-- |
— |
1 |
Bali en Lombok . . . |
— |
— |
— |
— |
6 |
Celebes en Onderh. . nbsp;nbsp;nbsp;. |
— |
— |
— |
1 |
C/3
OJ
quot;q,
O
lt;J
Ui
cö
C/5
55
2
5
1
OJ
'n
o;
quot;O
D
bX)
o»
:5
*0
•o
c/3
*o
C
O
X
470
STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederlandsch-lndië gedurende de maand October 1911.
GEWEST
3
5 oó •£ c
iD lt;D
5 ^
^ c:
c/2 lt;v
a
lt;v
O)
gt;
Cö .
o ,
io ’
O- '
d) I CS I
6 :
CU :
:
x: I u j
OJ -
c/3
O)
O)
3
re
I
-a
3
o
o;
CU
T3
lt;u
bJD
o
c/3
quot;Ö
c
o
X
Bantam .
Batavia .
Preanger Regentscli. Cheribon .nbsp;Pekalongannbsp;Semarang.
Rembang . Soerabaja.
Madoera . Pasoeroeannbsp;Besoeki .nbsp;Banjoemasnbsp;Kedoe . .
Madioen .
Kediri . nbsp;nbsp;nbsp;.
Djokjakarta Soerakartanbsp;Sumatra’s Oostkust.nbsp;Padang ....nbsp;Atjeh en Onderli .nbsp;Bali en Lombok .
11
6
12
43
81
68
23
37
19
21
15
51
20
4
8
9
2
1
18
1
6
1
10
A. C. A. Heshusius, goiiv. veearts, belast met den dienst in de afdeelingen Siboga en Batang-Toroe-districten, Natal en Bantang Natal, Pa-dang Sidempoean en Nias der residentienbsp;Tapanoeli met standplaats Padang Sidempoean.
J.D. VAN DEN Bergh, gouv. veearts, overgeplaatst naar het ressort afdeelingen Padang en Ommelanden, Painan, Priaman, de XllI en IXnbsp;Kota’s en Batipoe en de X Kota’s, gou-verment Sumatra’s Westkust met standplaats Padang.
J. H. C. Vermeer, gouv. veearts, overgeplaatst van Ma-kasser naar het ressort residentiën Bantam en Lampongsche districten met standplaats Serang.
C. J. VAN Temmen, gouv. veearts, belast met den dienst in het ressort gouvernement Celebes ennbsp;Onderhoorigheden met standplaats Ma-kasser.
F. H. Sardemann, mil. paardenarts der 2de klasse, gesteld met ingang van 7 Februari 1912 opnbsp;verzoek op nonactiviteit buiten bezwaarnbsp;van den lande voor den tijd van eennbsp;jaar of zooveel langer, als in verbandnbsp;met de gelegenheid tot herplaatsing innbsp;den actieven dienst noodig zal zijn.
C. S. Jeronimus, gouv. veearts, overgeplaatst van Medan naar Weltevreden.
-ocr page 490-472
Dr. C. Kunst,
Dr. G. a. van Lier, gouv. veearts, overgeplaatst van Weltevreden, residentie Batavia naar de residentie Oostkust van Sumatra metnbsp;standplaats Kebon Djahe.nbsp;ter beschikking gesteld van den Gouverneur Generaal om benoemd te worden tot veearts bij den burgerlijken
Iveeartsenijkundige dienst (resolutie van den Minister van Koloniën van 21 Nov.nbsp;1911, Afdeeling D, No. 7).
-ocr page 491-_^- -.' i.lt; ^5.vwlt;”gt;y'
' :¦ '
1^'
..i-' ¦.
i
'i;
4--
y
(
(i