-ocr page 1- -ocr page 2-


• '•■'*'ASvi '/?;••■''■' ■


;ygt;^'Vv.


' V'vquot;quot;

â–  . â– /'

\

-t d


V'.

-ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5- -ocr page 6- -ocr page 7-

VEEARTSENIJKUNDIGE BLADEN

VOOR

NEDERLANDSCH = INDIË TEVENS ORGAAN

VOOR DE

VEREENIGSNG TOT BEVORDERING

VAN

VEETEELT

IN


RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT


0835


3560


-ocr page 8- -ocr page 9-

Bladz.

Naamlijst der Vereeniging tot Bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandsch-lndië....... 1

Statuten der Vereeniging tot Bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandsch-lndië....... 12

Huishoudelijk Reglement der Vereeniging tot Bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandsch-lndië. nbsp;nbsp;nbsp;15

Personalia................23

Behandeling van impotentie, door D. B. Wagenaar . nbsp;nbsp;nbsp;25

Over angst en schrikken bij paarden, (Overgedrukt uit

het „Het Paard)”. . nbsp;nbsp;nbsp; 27

Over Poetsmateriaal en over Poetsen, (Overgedrukt

uit id.)................ 33

Welke waarde moet gehecht worden aan het gebruik van Malleïne voor de bestrijding van Malleus innbsp;Nederlandsch-lndië, door W. van der Burg ...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;44

Distomatosis met letaal verloop, door ’t Hoen ... nbsp;nbsp;nbsp;61

Castratie volgens „de klopmethode”, door F. W. Kempen. nbsp;nbsp;nbsp;63

met antwoord van B. Vrijburg.

»-¦V

Referaten................68

Het nut van ren-ijzers, (Overgedrukt uit het Soerab.

Handelsblad)..............80

Paardensport, (Overgedrukt uit het Soerb. Hdbld). nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;82

Hit Hollandsche Bladen...........86

Staat der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederlandsch-lndië gedurende Augustus/October 1907. nbsp;nbsp;nbsp;104

-ocr page 10-

VI

INHOUD.

Veeteelt in Ned.=Indië.

Bladz. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;109


Paspalum dilatatum Poir, door J. H. Heijl.....

De fokkerij als bijbedrijf op ondernemingen van landbouw, door Groeneveld.........

Een praatje over maanblindheid, door Groeneveld. .

Paspalum dilatatum, door Groeneveld.....

123

Medicago sativa (Alfalfa, Luzerne) een veevoederge-was, (overgedrukt uit Teysmannia), door Pit.

Veeartsenijkundige Bladen voor Ned.=Indië.

Afl. III.

Nog iets over verschillende vormen van Septichaemie

bij buffels, door J. C. F. SOHNS.....129

Invloed van de castratie op de ontwikkeling van het skelet door M. SAUSSEAU. Chef de travauxnbsp;aan de Veeartsenijschool te Toulouse. (Vertaaldnbsp;uit de Revue vét. van Febr. en Maart.—,08.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;145

Emprosthotonus bij Tetanus bij een Rund, door Dr.

G. Ad. VAN LIER...........163

Bestrijding van Malleus in Nederlandsch-Indië, door K. VAN DER VEEN, (overgedrukt uit het Tijdschrift voor Veeartsenijkundenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;No.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1908)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;166

Referaten.......¦.........170

Uit Hollandsche Bladen...........177

Staat der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederlandsch-Indië gedurende de maanden Nov.

en December 1907 nbsp;nbsp;nbsp; 201

Personalia................203

Veeteelt in Ned.-lndië.

Het fokken van paarden met handelswaarde, door

’t HOEN..............206

De verpleging van olifanten, door nbsp;nbsp;nbsp;W.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VAN DER BURG.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;209

Referaten................220

-ocr page 11-

VII

INHOUD.

Veeartsenijkundige Bladen voor Ned.=Indië.

Afl. IV en V.

Bladz.

Inaugural-Dissertation von GERRIT LEURINK . . nbsp;nbsp;nbsp;. 225

Eene Cominissiereis naar Britsch-lndië tot den aankoop van Fokstieren door K. VAN DER VEEN 276 Over Bandageeren en „’t Waarom” er van. Bandages innbsp;’t algemeen en de New-Market en Sandown innbsp;’t bizonder, door T. T. (Overgedrukt uit ’t

Paard No. 19—1908).......... 321

Voorschriften uitgevaardigd door de S. S. op Java

aangaande het vervoer van vee in veewagens. nbsp;nbsp;nbsp;331

Voorschriften omtrent het nemen van voorzorgsmaatregelen tegen besmettelijke ziekte met betrekking tot de door Staatsspoorwegen vervoerd

wordende paarden en runderen......333

Analecten.......... 335

Uit Hollandsche Bladen............341

Staat , der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederlandsch-Indië gedurende de maanden

Jan.—April 1908 ........... 358

Personalia.................362

Veeteelt in Ned.=Indië.

Het fokken van paarden met handelswaarde, door

GROENEVELD met naschrift van ’t nbsp;nbsp;nbsp;HOEN.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;366

„Stock-sick” weiden, Muildieren, Een geval van bijzondere vruchtbaarheid..........370

Veeartsenijkundige Bladen voor Ned.-Indië.

Afl. VI.

Verslag over het 24ste vereenigingsjaar der Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde in Ned.-Indië ...............

373

-ocr page 12-

VlII

INHOUD.

Bladz.

De betrekking van Gouvts.-Veearts in Ned.-lndië, door

B. VRIJBURG............380

Dertiende Jaarverslag van het Instituut-Pasteur. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;390

Over „De Kruik gaat Enz.” en het Kluisteren van Merries (Overgedrukt uit „het Paard” 14de j.g.

No. 15)..............412

Bloedlymphklieren, door d. V.........417

Serumtherapie en Serumdiagnostiek.

Voordracht, gehouden in een der vervolgcursussen van de afdeeling Zuid-Holland der Maatschappijnbsp;t. B. der Veeartsenijkunde in Nederland, door

Dr. L. DE BLIECK..........425

Een geval van Varkenspest door nbsp;nbsp;nbsp;Dr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ad.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VANnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;LIERnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;455

Uit Hollandsche Bladen...........458

Staat der gevallen van besmettelijke veeziekten in Ne-derlandsch-lndië gedurende de maanden Mei—

Augustus 1908 ............ 470

Personalia.................474

-ocr page 13- -ocr page 14-

No.

Naam.

Beroep.

Woonplaats.

1

Bergh, J. D. van den . .

Gouvernements-veearts.

Selong, Lombok.

2

Breedveld, J......

Veearts.

Bindjei, Sumatra’s Oostkust.

3

Esser, W. J......

Gouvernements-veearts

Soerabaia.

4

Fischer, D. J......

id.

Semarang.

5

Hellemans, J......

id.

Solo.

6

Hoen, Dr. H. ’t . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

id.

Magelang.

7

Hubenet, D......

id.

Cheribon.

8

Heelsbergen, C. van . .

Militair Paardenarts Ie klas.

Breda.

9

Jeronimus, C. S. . . nbsp;nbsp;nbsp;. .

Gouvernements-veearts

Medan.

10

Kempen, F. W.....

Poerwokerto.

Banjoemas.

11

Lenshoek, J. A.....

id.

Pamakasan.

12

Leurink, Dr. G.....

Leeraar Inl. veeartsenschool.iBuitenzorg.

13

Lier, Dr. G. A. van . nbsp;nbsp;nbsp;. .

Gouvernements-veearts.

Serang.

14

Lim Liang Boe, ....

Handelaar.

Weltevreden.

15

Penning, C. A.....

Insp. veeartsenijk. dienst

m. verlof in Eur.

16

Poel, P. Ph. van der . nbsp;nbsp;nbsp;.

Gouvernements-veearts.

Bandoeng.

17

Rathkamp amp; Co.....

Apothekers.

Weltevreden.

18

Sohns, J. C. F.....

Gouvernements-veearts. nbsp;nbsp;nbsp;iKediri.

1

-ocr page 15-

No.

Naam.

Beroep.

Woonplaats.

19

Stuur, A. E. P. R. . . nbsp;nbsp;nbsp;.

Gouvernements-veearts.

Lahat.

20

Teljer, P.......

id.

Pekalongan.

2l

Tromp de Haas, H. J.

Dirigeerend Militair Paardenarts.

Weltevreden.

22

Tan Wie Siong, ....

Landheer Kedong Gedeh.

Krawang.

' 23

Veen, K. van der . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Gouvernements-veearts.

m. verlof in Europa.

24

Velzen, Dr. P. A. van . nbsp;nbsp;nbsp;.

id.

Padang.

25

Vermast, A. M.....

id.

Bodjonegero,

Rembang.

26

Vermeer, J. H. C. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

id.

Bandoeng.

27

Vletter, A. de.....

id.

Weltevreden.

28

Vollema, J.......

id.

Pasoeroean.

29

Vrijburg, B......

id.

Buitenzorg.

30

Wagenaar, D. B. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

id.

Salatiga. nbsp;nbsp;nbsp;/

31

Wilde, Ch. Th. Q. H. de.

id.

Fort de Kock.

-ocr page 16-

INTEEKENAREN.

No.

Naam.

Beroep.

Woonplaats.

1

Adam, H.......

Kinaland Soekanegara.

Tjibeber. Pre-anger.

2

Albrecht en Co.....

[2 exemplaren].

Boekhandel.

Batavia.

3

Baerveldt, J. F.....

Kapitein Gener. Staf.

Padang.

4,

Bibliotheek,......

Regiment Cavalerie.

Weltevreden.

5

Boreel, Jhr. W. Th. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Onderneming Parakan Salak. Soekaboemi.

6

Boutmij, D. C. ....

Onderneming Grogol.

Tagog Apoe.Pre-anger.

7

Büsing, M.......

Gemeente Veearts.

Naarden.

8

Bervoets, M. E.....

Onderneming Djong-grongan.

Klatèn, Solo.

9

Bogaardt, Th. L.....

Assistent Resident.

Sampang. Ma-doera.

10

Boerma, Dr. L. Th. . . nbsp;nbsp;nbsp;.

Arts.

Rembang.

11

Boers, W. J......

Particulier.

Magelang.

12

Bas, W. de......

Koopman.

Bandoeng.

13

Cock, C. A. ter . . . nbsp;nbsp;nbsp;.

Kapitein Artillerie.

Met verlof in Europa.

14

Couvreur, J. F.....

Koffieland Kalisat.

Halte Pradjekan, S. S. 0,L, Be-soeki.

15

Does, J. K. F. de. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Gouvts. Veearts.

Met verlof in Europa.

16

Dorssen, Dr. J. van . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Militair paardenarts Ie klas.

Amsterdam.

17

Dijk, J. A. G. van . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Boekhandel.

Weltevreden.

18

Dezentjé, Ch. E.....

Suikerfabriek Ponggok.

Klatèn, Solo.

-ocr page 17-

No.

Naam.

Beroep.

Woonplaats.

19

Doeve, J. C......

Controleur B. B.

Keboemen, Ke-

doe.

20

Dalfsen, H. W. van . . .

Particulier.

Bandoeng.

21

Dorssen, A. J. van . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Oud-Kapitein Kon. Paket-

Kota Baroe, Poe-

vaart Maatschappij.

loe Laoet, Z. 0. kust Borneo.

22

Denninghoff Stelling, . nbsp;nbsp;nbsp;.

Onderneming Tjidadap.

Tjibeber, Pre-

23

anger.

Eck, R. van......

Landheer.

Tjibadak, Pre-

24

anger.

Esveld, D. F. van . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Leeraar Rijks Veeartsenij-

Utrecht.

school.

25

Goedhart, 0. M.....

Controleur B. B.

Makassar.

26

Groeneveld, W.....

Majoor Cavalerie, Directeur

Padalarang, Pre-

27

Remontedepot.

anger.

Gent, C. N. J. van . nbsp;nbsp;nbsp;. .

Pamanoekan en Tjiasem-

Soebang, Kra-

28

landen.

wang.

Happé, C. W. F. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Oud luit. kolonel Cavalerie,

Semarang.

29

Harders, J. A. C. ...

Landheer Artana.

Soekaboemi.

30

Heidens, P. A. H. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Majoor Infanterie.

Met verlof in

3l

Europa.

Hummelgens, C. M. N. .

Assistent Resident.

Met verlof in

32

Europa.

Heumen, Dr. A. G. M. van.

Arts.

Bandoeng.

33

Hora Siccama, Jhr. J. F. .

Onderneming Oenengsari.

Klatèn, Solo.

34

Halkema, Th. A. C. . nbsp;nbsp;nbsp;.

Onderneming Gledagan.

Pantjoer,Malang.

35

d’Hollosy, E......

Particulier.

Weltevreden.

36

Jacometti, Th. Azon. . nbsp;nbsp;nbsp;.

Particulier.

Tjibadak, Pre-

anger.

-ocr page 18-

6

No.

: nbsp;nbsp;nbsp;!

Naam. nbsp;nbsp;nbsp;1

Beroep.

Woonplaats.

37

' nbsp;nbsp;nbsp;1

Julius, C. Ft.....!

Lid Algemeene Rekenkamer.

Weltevreden.

38

Janssen, F. J......

Assistent Resident.

Lamongan, Soe-rabaja.

39

Jenne en Co, H.....

Kooplieden

Weltevreden.

40

Krian,.......

Suikerfabriek.

Krian, Sidoardjo.

41

Kok, G. L. J. D. . . .

Controleur B, B.

Soenggal, Deli.

42

Leesgezelschap, ....

Veeartsenijkundig.

Dordrecht.

43

Leesgezelschap, ....

Selokaton.

Soekaredjo, Kendal.

44

Lent, H. J. G. van . . .

Gemeente Veearts.

Tiel.

45

Linde, C. van der . . nbsp;nbsp;nbsp;.

Particulier.

Semarang.

46

Lutter, W. F......

Ass. Resident.

Bangil, Pasoe-roean.

47

Linn, W. ......

Landheer.

Bandoeng.

48

Lucassen, E......

Particulier.

Tanah Sereal, Buitenzorg.

49

Marcks, A. C.....

Apotheker.

Buitenzorg.

50

Masman, jac. Uden . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Particulier.

Djokdja.

51

Motman, P. R. van . . .

Landheer Dramaga.

Buitenzorg.

52

Moore, W. van der . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Landheer Sindangsari.

Soekaboemi.

53

Müller, Joh......

Boekhandel.

Amsterdam.

54

Meihuizen, S......

Ambtenaar Alg.-Secretarie. Buitenzorg.

55

Middelbeek, H. M. . . .

Onderneming Mento.

Wonogiri, SolO'

-ocr page 19-

No.

Naam.

Beroep.

Woonplaats.

56

Maier, H. A. R.....

Oud Kapitein Genie.

Semarang.

57

Müller, G.......

Veehandel.

Soerabaia.

58

Numans, J. C......

Militair paardenarts.

Banjoe biroe.

Ambarawa.

59

Onderlinge Paardenverze-

Buitenzorg.

60

kering „Hippos”, . nbsp;nbsp;nbsp;.

Post, G. C......

Veearts.

Medan.

61

Quast, H. C. E.....

Controleur B. B.

Ngabang, Lan-

dak. Wester

1'

Afd. Borneo.

62

R. M. Toemengoeng Pandji

Regent.

Wonosobo, Ke-

63

Tjokro Adinegoro, . nbsp;nbsp;nbsp;.

doe.

R. M. Adipati Adi Ningrat,

Regent.

Demak.

64

Richter, P.......

Hoofdingenieur S. S.

Bandoeng.

65

Rijks, A.......

Directeur Indische Veem.

Weltevreden.

66

Riemsdijk, A. J. van. . nbsp;nbsp;nbsp;.

lo Luitenant Cavalerie.

Weltevreden.

67

Rens, D.......

Rijtuig Mij. F, J. Fuchs.

Weltevreden.

68

R. Adipati Sosro Diningrat,

Rijksbestierder.

Solo.

69

Radja Proehoeman, . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Int. Gouvts. Veearts.

Padang Sidem-

70

poean.

R. M. Pandji Toemengoeng

Regent.

Semarang.

7l

Ario Poerbo Adiningrat, Ramakers Vermeijs . . .

Suikerfabriek Poerwodadi.

Madioen.

72

R. Toemengoeng Tirto Koe-

Regent.

Karang Anjer,

73

O'

soemo,......

Kedoe.

Rörik, Dr. H. H. . . .

Militair paardenarts.

Salatiga.

-ocr page 20-

No.

Naam.

Beroep.

Woonplaats.

74

R. Adipati Aria Soeria At-madja,......

Regent.

Soemedang,

Preanger.

75

R. Soeria Nata Pamekas, .

Patih.

Soekaboemi.

76

Riemsdijk, Jhr. W. J. E. van.

lo. Luitenant Cavalerie.

Salatiga.

77

Schimmel, W. C. ...

Leeraar Rijks Veeartsenijschool.

Utrecht.

78

Schultz, C......

Controleur B. B.

Soliki, Paja-kombo.

79

Sluijs, D. van der . . nbsp;nbsp;nbsp;.

Hoofdkeurmeester Abattoir.

Amsterdam.

80

Schaik, Mr. S. L. J. M. van

Sub. Officier v. Justitie.

Weltevreden.

81

Soesman, F. J. H. . . .

Particulier.

Bandoeng.

82

Suermondt, C.....

Koffieland Wonokoio.

Malang.

83

Syndicaat Algemeen . . nbsp;nbsp;nbsp;.

Syndicaat van Suikerfabrie-kanten op Java.

Soerabaja.

84

Scherius, H. J.....

Koffieland Kali Tengah.

Halte Tangooi 0/L, Djember.

85

Salm, Dr. A. J. . . . .

Officier van gezondheid.

Palembang.

86

Schönhals,......

Particulier.

Depok, Sema-, rang.

87

Sardemann, F. H. ^. . nbsp;nbsp;nbsp;.

Militair paardenarts.

Weltevreden.

88

Tengnagel Baron G. van .

Particulier.

Lawang.

89

Veenstra, J. A.....

Oud bewaarder Kadaster.

Weltevreden.

90

Velders, A. F.....

?

Controleur B. B.

Tjiandjoer.

91

Vereeniging tot onderlinge

verzekering van paarden.

Semarang.

92

Visser amp; Co.....

Boekhandel.

Weltevreden.

-ocr page 21-

No.

Naam.

Beroep.

Woonplaats.

93

Vloten, 0. van.....

Landheer.

Tjiandjoer.

94

Vogel, H. C. A. Q. de. .

Resident.

Semarang.

95

Vrijburg, A......

Veearts

Bazel, Zwitser-

96

Verburgt, H. A.....

Slachterij.

land.

Weltevreden.

97

Voute Caesar.....

Administrateur Banaran.

Ambarawa.

98

Wegener, W. H.....

Ass. Resident.

Bojolali, Solo.

99

Walien, Baron L. F. H. v. Heeckeren tot ...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Onderneming Sinagar.

Tjibadak, Pre-

loo

Willems, F. F.....

Suikerfabriek Tjokro.

anger.

Klaten, Solo.

loi

Westenenk, L. C. ...

Controleur B. B.

Fort de Koek.

102

Westhoff,......

Landheer Tjileboet.

Buitenzorg.

103

Zehnter, Dr. L.....

Directeur de 1’Institut Agro-

nomique.

Bahia, Brazilië.

-ocr page 22-

ij;


ï.'t


INSTELLINGEN ENZ. WAARMEDE DE VER-EENIGINQ TOT BEVORDERING VAN VEEARTSENIJKUNDE IN NEDER»nbsp;LANDSCH4NDIË IN RUILINGnbsp;VAN EDITA VERKEERT.


¦1.


2.

3.


4.

5.

6.


7.

8.


9.

10.

11.


12.

13.

14.


15.

16.

17.

18.

19.

20.


Wochenschrift für Tierheilkunde und Viehzucht, München.

Schweizer Archiv für Tierheilkunde, Zürich. Tierarztliches Centralblatt, Monatschrift des Vereinesnbsp;der Tierarzte in Oesterreich, Wien.

Revue vétérinaire, Toulouse.

Annales de Médecine vétérinaire, Bruxelles. Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde innbsp;Nederland, Utrecht.

Vétérinaire Sociëteit „Absyrtus”, Utrecht.

Ned.-Ind. Maatschappij van Nijverheid en Landbouw, Weltevreden.

’s Rijks Hoogere Landbouwschool, Wageningen.

Indisch Militair Tijdschrift, Weltevreden.

Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, Weltevreden.

Koninklijke Natuurkundige Vereeniging, Weltevreden, ’s Lands Plantentuin, Buitenzorg.

Vereeniging tot bevordering der Geneeskundige Wetenschappen in Ned.-Indië, Weltevreden.

Pare vaccinogène en Instituut Pasteur, Weltevreden. Geneeskundig Laboratorium, Weltevreden.

Landbouw Journaal der Kaapkolonie, Kaapstad. Tierarztliche Rundschau, Berlin.

Journal d’Agriculture tropicale. Paris.

Redactie „het Paard”, Groningen.


-ocr page 23-

11

Redactie Batav. Nieuwsblad, Batavia. Redactie Java Bode, Batavia.

Redactie Locomotief, Semarang.

Redactie Soerab. Handelsblad, Soerabaja. Redactie Vorstenlanden, Solo.

VERPLICHTE AANBIEDING;

1. nbsp;nbsp;nbsp;Algemeene Secretaris, Buitenzorg.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Officier van Justitie, Batavia.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Resident van Batavia.

PRESENT EXEMPLAREN:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Dr. A. W. H. Wirtz, Directeur van ’s Rijks Veeartsenijschool te Utrecht, Eere-Voorzitter.

2. nbsp;nbsp;nbsp;W. P. Groeneveld, Oud Vice-President van de Raadnbsp;van Ned.-Indië, den Haag, Eere-Lid. ,

3. nbsp;nbsp;nbsp;Mr. H. Kuneman, Oud Directeur van Binnenl. Bestuur,nbsp;Brussel, Eere-Lid.

4. nbsp;nbsp;nbsp;J. W. van Dolder, Oud Ambtenaar, Soekaboemi.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Zijne Excellentie de Legerkoramandant, Weltevreden.

6. nbsp;nbsp;nbsp;’s Rijks Veeartsenijschool te Utrecht.

7. nbsp;nbsp;nbsp;Prasident des Kaiserlichen Gesundheitsambts, Berlin.

8. nbsp;nbsp;nbsp;Bibliotheek van het Koloniaal Museum te Haarlem.

9. nbsp;nbsp;nbsp;Bibliotheek der Gemeente Universiteit te Amsterdam.

10. nbsp;nbsp;nbsp;Bibliotheek der Rijks Universiteit te Utrecht.

11. nbsp;nbsp;nbsp;Bibliotheek der Rijks Universiteit te Leiden.

12. nbsp;nbsp;nbsp;Bibliotheek der Rijks Universiteit te Groningen.

-ocr page 24-

statuten

DER

Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indië.

Goedgekeurd op de bijzondere Algemeene vergadering gehouden te Weltevreden den 23sten Mei 1905 en gearresteerd bij Gouvernementsnbsp;besluit ddo. 8 Juli 1905 No. 16.

Artikel 1.

De Vereeniging draagt den naam van Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indië.

Artikel 2.

De Vereeniging heeft haren zetel te Buitenzorg en is opgericht voor den tijd van 75 jaren.

Artikel 3.

Het doel der Vereeniging is bevordering der Veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indië in haren geheelen omvang.

Artikel 4.

Ter bereiking van dit doel zal de Vereeniging: a. een periodiek uitgeven onder den naam Veeartsenijkun-dige Bladen voor Nederlandsch-Indië.

-ocr page 25-

13

b. jaarlijks één Algemeene en zoo mogelijk maandelijks één bestuurs-vergadering houden.

Artikel 5.

De Vereeniging bestaat uit:

a. nbsp;nbsp;nbsp;eereleden.

b. nbsp;nbsp;nbsp;gewone leden.

c. nbsp;nbsp;nbsp;bestuursleden.

Artikel 6.

Tot eerelid kunnen worden benoemd personen, die zich jegens de Veeartsenijkunde of jegens de Vereeniging verdienstelijk hebben gemaakt.

De benoeming geschiedt bij besluit eener Algemeene Vergadering op voordracht van het bestuur.

Artikel 7.

Tot gewone leden zijn benoembaar allen die als zoodanig wenschen te worden aangemerkt.

De benoeming geschiedt door het bestuur.

Artikel 8.

De bestuursleden moeten het diploma van veearts bezitten.

Het bestuur bestaat uit een president, een secretaris, een penningmeester en een bibliothecaris, van welke functiënnbsp;meerdere op één persoon vereenigd kunnen worden, benevens uit alle andere leden veeartsen op eene bestuurs-vergaderig aanwezig.

Artikel 9.

Het bestuur en namens dit de president met den secretaris vertegenwoordigen de vereeniging in en buiten rechten.

-ocr page 26-

14

Artikel 10.

Verdere bepalingen de Vereeniging betreffende, worden vastgelegd in een huishoudelijk reglement, samen te stellen,nbsp;aan te vullen of te wijzigen door het bestuur.

Artikel 11.

Deze statuten kunnen alleen gewijzigd worden krachtens besluit eener algemeene vergadering.

-ocr page 27-

Huishoudelijk Reglement

DER

Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indië.

Goedgekeurd op de bestuursvergadering gehouden te Buitenzorg den 29sten October 1905 en nadernbsp;gewijzigd op de bestuursvergadering gehoudennbsp;te Buitenzorg den 3den December 1905.

Artikel 1.

Het vereeninigingsjaar. begint telkens den 1 sten Juli en eindigt den 30sten Juni van het volgende jaar.

Artikel 2.

Gewone leden verbinden zich voor den tijd van het loo-pende vereenigingsjaar.

Verkiezende niet meer lid te zijn voor een volgend jaar, moet daarvan vóór den Ibsten Juni schriftelijk kennis gegeven worden aan den secretaris.

Artikel 3.

In Indië wordt eene contributie geheven van / 1,50 (één gulden vijftig cents) ’s maands.

Van de gewone leden buiten Indië wordt eene contributie geheven van / 0,50 (vijftig cents) ’s maands.

Het lidmaatschap en de maandelijksche contributie gaat in met de maand van aanneming.

-ocr page 28-

16

Artikel 4.

Bijaldien gewone leden in Indië, tijdelijk Indië verlaten zonder ontslag te vragen, zal van hen de contributie voornbsp;de leden buiten Indië geheven worden van en met denbsp;maand van vertrek tot en met de maand van terugkomst.

Artikel 5.

De contributie is maandelijks opvorderbaar. Zoo ge-wenscht zal zij echter geind worden bij vooruitbetaling over zooveel maanden als door de leden bekend gesteld zalnbsp;worden.

Wanneer vier maanden na aanbieding der betreffende kwitantie geen betaling gevolgd is, houdt het lidmaatschapnbsp;op, ongeacht de financieële verplichtingen van het betrokken lid.

Artikel 6.

Alle leden zijn bevoegd schriftelijk toegelichte voorstellen bij het bestuur in te dienen ter behandeling in de al-gemeene dan wel in de eerstvolgende bestuursvergadering, ter beoordeeling der functionarissen in het bestuur.

Artikel 7.

Op de bestuursvergadering van de maand Juni kiest het bestuur uit zijn midden de functionarissen in het bestuur.

Zij treden als zoodanig op in de bestuursvergadering voor de maand Juli, die gehouden wordt onmiddelijk na de al-gemeene vergadering in die maand.

De benoemde functionarissen moeten te Buitenzorg gevestigd zijn.

Artikel 8.

De functiën van penningmeester kunnen zoo noodig en

-ocr page 29-

17

ter beoordeeling van het bestuur, aan derden worden opgedragen. In dit geval behoeft de penningmeester niet te Buitenzorg gevestigd te zijn.

Artikel 9.

Iedere functionaris in het bestuur is verantwoordelijk voor de onder zijne berusting zijnde stukken.

Artikel 10.

De president leidt alle vergaderingen en zorgt voor de handhaving van dit reglement.

Bij afwezigheid op eene vergadering wordt hij door het oudste lid vervangen.

Artikel 11.

De Secretaris is belast met het houden der notulen van de vergaderingen en met de briefwisseling, behoudens dienbsp;welke uit den aard der zaak aan andere functionarissennbsp;moet worden overgelaten, zoomede met de bewaring vannbsp;het archief.

Bij tijdelijke afwezigheid wordt zijne betrekking waargenomen door den president.

Artikel 12.

De per.ningmeester heeft het beheer der geldmiddelen.

Hij zorgt voor het innen der gelden en het doen der betalingen.

Betalingen op kwitantie mogen niet geschieden dan na fiatteering door den president, behoudens het geval de president zelf belast is met de functien van penningmeester.nbsp;In dit laatste geval geeft de Secretaris „fiat betalen”.

2

-ocr page 30-

18

Artikel 13.

In elke bestuursvergadering legt de penningmeester het kasboek over.

Het bestuur beslist omtrent de wijze waarop eventueele saldi zullen worden belegd.

Artikel 14.

De bibliothecaris is belast met het beheer der boekerij en met de verzending van het tijdschrift.

Hij houdt doorloopende aanteekening van alle inkomende boekwerken, kaarten, teekeningen enz. onder bekendsteilingnbsp;hoe deze ' in het bezit der Vereeniging zijn gekomen ennbsp;voorziet allen op het titelblad van het zegel der Vereeniging.

Hij doet van een en ander mededeeling in de eerstvolgende bestuursvergadering.

Artikel 15.

Alle gewichtige stukken worden namens het bestuur onderteekend door den president en den secretaris.

Artikel 16.

Het bestuur heeft het recht iemand het lidmaatschap te ontnemen wanneer volgens zijn oordeel de belangen vannbsp;de vereeniging dit vorderen.

Artikel 17.

De jaarlijksche Algemeene vergadering wordt gehouden op of zoo spoedig mogelijk na den Isten Juli.

Artikel 18.

De secretaris geeft van tijd en plaats der te houden Algemeene vergadering drie maanden te voren kenis aan de leden.

-ocr page 31-

19

Artikel 19.

Op de Algemeene vergadering wordt behandeld:

a. nbsp;nbsp;nbsp;de voorstellen ingevolge artikel 6 naar de Algemeenenbsp;vergadering verwezen.

b. nbsp;nbsp;nbsp;andere voorstellen.

c. nbsp;nbsp;nbsp;veeartsenijkundige onderwerpen.

d. nbsp;nbsp;nbsp;het verslag uit te brengen door den president, loopen-de van en met Juli van het eene, tot en met Juni vannbsp;het volgende jaar.

Artikel 20.

De bestuursvergaderingen worden met in achtname van artikel 7 gehouden op door de functionarissen te bepalennbsp;tijd en plaats.

Zij moeten minstens 14 dagen van te voren uitgeschreven worden met mededeeling van de daarop te behandelen punten.

Op deze vergaderingen moeten ook de dagelijksche zaken der vereeniging afgedaan worden.

Artikel 21.

Voor zoover het bestuur dat noodig acht, wordt het verhandelde in de Algemeene en bestuursvergaderingen, in het tijdschrift der vereeniging gepubliceerd.

Artikel 22.

Een buitengewone Algemeene vergadering moet door de functionarissen in het bestuur uitgeschreven worden, wanneer 5 of meer leden zulks wenschen.

Buitengewone bestuursvergaderingen worden gehouden wanneer 3 of meer leden-veeartsen zulks wenschen.

In beide gevallen geven de aanvragende leden collectief hun verlangen schriftelijk te kennen aan den president dernbsp;vereeniging met opgave van de te behandelen zaken.

-ocr page 32-

20

Oep de vergaderingen worden alleen behandeld de voorstellen of zaken die aanleiding gegeven hebben tot de vergadering.

Op de buitengewone Algemeene vergaderingen is toepasselijk artikel 18.

De buitengewone bestuursvergaderingen worden zoo spoedig mogelijk gehouden.

Artikel 23.

Op alle vergaderingen wordt beslist bij meerderheid van stemmen.

Stemmingen over personen geschieden bij ongeteekende billetten.

Een voorstel personen betreffende, dat met algemeene stemmen aangenomen is, wordt vermeld te zijn aangenomennbsp;bij acclamatie.

Bij staking van stemmen beslist de president of zijn plaatsvervanger.

In geen vergadering kan eenig besluit genomen worden wanneer minder dan drie bestuursleden, waarvan minstensnbsp;twee functionarissen, aanwezig zijn.

In eene behoorlijk uitgeschreven bestuursvergadering kan echter ter voorkoming van minder gewenschte stagnatie innbsp;de administratie enz, de afdoening der dagelijksche zakennbsp;voortgang hebben, ook als er slechts twee functionarissennbsp;aanwezig zijn.

Artikel 24.

Alleen inteekenaren op het tijdschrift der Vereeniging kunnen op de in artikel 17 bedoelde Algemeene vergadering geintroduceerd worden. Zij hebben evenwel geen stem.

Artikel 25.

Het in artikel 4 der statuten bedoelde periodiek wordt geredigeerd door de functionarissen in het bestuur.

-ocr page 33-

21

Zij kunnen zich daarin doen bijstaan door de ledenveeartsen indien deze zich daartoe bereid verklaren.

Artikel 26.

Het tijdschrift verschijnt op een door de redactie te bepalen tijdstip.

De afsluiting is mede te harer beoordeeling.

Artikel 27.

Het tijdschrift wordt gezonden ex officio;

a. aan de eerevoorzitters, eereleden en leden.

h. aan de redacties van periodieken, die in ruiling van edita treden.

c. nbsp;nbsp;nbsp;aan de corporaties en personen door het bestuur tenbsp;bepalen.

d. nbsp;nbsp;nbsp;aan de door de wet genoemde autoriteiten.

Artikel 28.

Leden ontvangen die deelen van het tijdschrift waarvan afleveringen verschijnen tijdens hun lidmaatschap.

Bijaldien een lid verkeert in het geval omschreven in artikel 5, wordt de toezending van het tijdschrift gestaaktnbsp;tot tijd en wijle het betrokken lid aan zijne financiëelenbsp;verplichtingen heeft voldaan.

Artikel 29.

Inteekening op het tijdschrift is opengesteld ad zes gulden per deel bij vooruitbetaling.

Inteekenaren, die voor een volgend deel niet als zoodanig in aanmerking wenschen te komen, moeten daarvan bij ontvangst eener eindaflevering kennis geven aan den secretaris.

-ocr page 34-

22

Artikel 30.

Wanneer binnen vier maanden na aanbieding der abon-nementskwitantie nog geen betaling is gevolgd, wordt wanbetaling geacht te bestaan. Het bestuur neemt alsdan die maatregelen die het zal noodig oordeelen.

Artikel 31.

In het tijdschrift kan ter beoordeeling der redactie alles opgenomen worden wat betrekking heeft op veeartsenijkundigenbsp;en aanverwante zaken, onverschillig wie de schrijver is.

Niet voor plaatsing vatbare stukken worden op verzoek aan de schrijvers teruggezonden. Van de niet-plaatsingnbsp;wordt kennisgegeven.

De redenen van niet-plaatsing behoeven niet te worden opgegeven.

Artikel 32.

Schrijvers van hoofdartikelen ontvangen 25 overdrukken. Artikel 33.

In zaken waarin dit reglement niet voorziet, beslist het bestuur.

-ocr page 35-

PERSONALIA.

Gouvernements Veeartsen.

C. A. Penning.

Inspecteur Veeart-

senijk. Dienst.

met buitenl. verlof.

W. J. Esser.

Gouvts. Veearts.

Soerabaia.

D. J. Fischer.

id.

Semarang.

Dr. P. A. van Velzen.

id.

Padang.

A. de Vletter.

id.

Weltevreden.

P. Ph. van der Poel.

id.

Bandoeng.

J. K. F. de Does.

id.

met buitenl. verlof.

D. Hubenet

id.

Cheribon.

Dr. H. ’t Hoen.

id.

Magelang.

J. Vollema.

id.

Pasoeroean.

J. D. van den Bergh.

id.

Selong, (Lombok).

Ch. Th.G.H.de Wilde

id.

Fort de Kock.

B. Vrijburg.

id.

Buitenzorg.

K. van der Veen.

id.

met buitenl. verlof.

J. Hellemans.

id.

Solo.

F. W. Kempen.

id.

Poerwokerto. (Ba-njoemas).

J. Ch. F. Sohns.

id.

Kediri.

Dr. G. A. van Lier.

id.

Serang.

C. S. Jeronimus.

id.

Medan.

I. A. Lenshoek.

id.

Pamakasan.

P. Teljer.

id.

Pekalongan.

A. E. P. R. Stuur.

id.

Lahat.

D. B. Wagenaar,

id.

Salatiga.

A. M. Vermast.

id.

Bodjonegoro.

Dr. G. Leurink.

leeraar a/de in-landsche Veeart-

senschool.

Buitenzorg.

J. H. C. Vermeer.

Gouvts. Veearts.

Bandoeng.

-ocr page 36-

24

Militaire Paardenartsen.

H. J. Tromp de Haas.

dirigeerend

denarts.

paar-

Batavia.’

W. van der Burg.

paardenarts Ie.

klas. nbsp;nbsp;nbsp;met buitenl. verlof.

j. N. A. C. Scheepens

id.

Batavia.

A. E. ten Broeke.

id.

met buitenl. verlof.

j. C. Numans.

paardenarts 2e. klas (v/h. Ned. Leger gedetacheerd). Banjoe Biroe.

J. van Slooten.

paardenarts

klas.

2e.

Makassar.

Dr. J. A. van der Linde

id.

Kotta Radja.

J. van Duim.

id.

Padalarang.

Dr. H. H. Rörik.

id.

Salatiga.

F. H. Sardemann.

id.

Soerabaia.

J. L. van Eek.

id.

Batavia.

J. A. Gunst.

id.

nog uit Nederland verwacht.

Particuliere Veeartsen.

j. Breedveld. G. C. Post.nbsp;P. Schat.

Bindjei (Sumatra’s Oostkust.) Medan.

Soerabaja.

-ocr page 37-

Behandeling van impotentie.

Van de toegezonden Bengaalsche en Australische stieren, welke van Qouvernementswege naar de afdeeling Salatiganbsp;waren gezonden, wilden verscheidene niet dekken.

Hoewel de acclimatisatie een grooten rol in dezen speelde, bleven na een verblijf van enkele maanden nog vele stieren over, welke weigerden om te dekken ondanks verschillende middelen, als het gezamenlijk laten weiden, hetnbsp;opsluiten met eene tochtige koe, de koe in een noodstalle-tje te plaatsen, de penis zelve te dirigeeren, baden ennbsp;afstappen.

Aldus kreeg ik 32 stieren onder behandeling.

Aangezien mijne ervaringen in Nederland met de toepassing van cantharide b. v. om er koeien tochtig mede te maken, als ook in twee gevallen om hengsten aan hetnbsp;dekken te krijgen, negatief waren uitgevallen, werd directnbsp;door mij aan het Departement van Landbouw Yohimbinnbsp;aangevraagd, hetgeen mij welwillend werd verstrekt.

Van dit middel vindt men evenveel voor- als tegenstanders. Soms leest men éclatante staaltjes van succes, doch eveneens gevallen waar het bij mensch en dier niet hetnbsp;minste heeft uitgewerkt.

In den tusschentijd, dat de Yohimbin, welke uit Europa moest komen, nog niet gearriveerd was, werd begonnen,nbsp;teneinde het vertrouwen der inlandsche bevolking te winnen,nbsp;met het toepassen van inlandsche middelen als peper, no-temuskaat en bamboeblaren.

Geen dezer middelen had succes.

Vervolgens werd cantharide gegeven. Eerst 5 gram gedurende 4 dagen als poeder. Later als tinctuur n. 1. 15—25

-ocr page 38-

26

gram per dag gedurende 6 dagen. Soms werd dit eenige malen herhaald; om de 6 dagen werd dan 2 dagen afgebroken.

In enkele gevallen werd zelfs 35 gram pro die toegediend; in geen dier gevallen zag men pijnlijke of bloederigenbsp;urinesecretie optreden.

Aldus herstelden van de 32 behandelde dieren 28.

Was men in den aanvang bang, dat dit herstel zou verdwijnen, zoodra de medicijnen door het lichaam waren afgescheiden, dit bleek gelukkig niet het geval te zijn.

Zoo hadden 4 Australische stieren van Januari tot Juni niet gedekt en dekten sedert behandeling in Juni gezamenlijknbsp;52 keeren. De stier te Njemoh, welke in Februari was ingevoerd en impotent was, dekte na behandeling in Augustusnbsp;36 keer in 5 maanden.

Vier stieren reageerden niet op deze medicijnen en hier werd nu Yohimbin toegediend in de aangegeven verhoudingnbsp;(1 gram op 250 gram water. 5 X daags 1 eetlepel).

Ook werd dit middel gegeven aan een stier, die na can-tharidegebruik gedekt had, doch vrij lusteloos bleef en aan een stier die nog niet behandeld was. Bij deze 6 stieren,nbsp;herhaaldelijk gegeven, heeft Yohimbin niets geholpen.

Daar Yohimbin vrij duur is, kan ik na deze ervaringen dan ook niet anders doen, dan den lezer af te raden Yohimbin voor te schrijven; in allen gevalle het liever eerstnbsp;met cantharide te probeeren.

Salatiga, 15 Januari 1908.

D. B. WAGENAAR.

-ocr page 39-

Over angst en schrikken bij paaiden.

.... een best paard, schrijft mij een getrouw lezer, buitengewoon onder den zadel, uitnemend voor ’t rijtuig, sterk en taai; slechts één gebrek, ’tis angstig en „schuwt”; iknbsp;zie er tegen op het weg te doen, vreezende niet spoedignbsp;een paard terug te krijgen, dat dezelfde goede kwaliteitennbsp;bezit. Bestaat er een middel ’t dier van die ééne lastigenbsp;ondeugd te genezen? Leeftijd 6 jaar, merrie, l‘/2 jaarnbsp;geleden gekocht bij een importeur van Engelsche paarden,nbsp;bouw en temperament verraden veel bloed. Onder hetnbsp;zadel en vóór het rijtuig, vooral het eerste kwartier na hetnbsp;uitrijden uit stal, toont ze schuwheid; ze maakt wel geennbsp;keert, doch door zijsprongen of door harder te loopen ennbsp;dan duchtig mijn hand te nemen toont ze angst voornbsp;dingen, die ze tegen komt; vooral voor voorwerpen dienbsp;dicht bij den grond zijn: honden, kruiwagens, kleine kinderen enz. Eenmaal buiten, gaat ze verder braaf. In dennbsp;beginne heeft ze dit nooit gedaan; eerst na circa 3 maandennbsp;is dit bij mij begonnen,, en heb ik haar bij het op zijnbsp;springen wel eens een tik of een spoor gegeven. Allengsnbsp;is ’t schuwe echter eerder erger dan beter geworden. Zenbsp;krijgt 7 K.G. haver, en in verband met mijn werkzaamhedennbsp;wordt ze twee-, hoogstens driemaal in de week gebruikt,nbsp;gedurende een paar uur. De overige dagen wordt ze drienbsp;kwartier gelongeerd. Op raad heb ik haar oogen door eennbsp;veearts doen onderzoeken; zij bleken normaal te zijn.

Men zegt zoo spoedig, en zulks vooral in ons land, dat een paard angstig en schuw is, zonder zich van denbsp;oorzaak van schuw-doen rekenschap te geven; toch dient

-ocr page 40-

28

de oorzaak vastgesteld en deze te worden behandeld om de gevolgen te genezen.

Wat de oogen betreft, ik voor mij geloof dat er weinig paarden schuw zijn door een gebrekkig gezichtsvermogen,nbsp;en ik meen dit te mogen opmaken uit het feit dat menignbsp;als schuw verklaard paard na doelmatige behandeling innbsp;’t geheel niet schuw bleek; daarmee wordt niet gezegd datnbsp;er geen schuwe paarden met slechte oogen zijn, doch welnbsp;dat ik meen er onder de vele, dikwijls zoogenaamde schuwen, weinige voorkomen die angstig zijn als gevolg vannbsp;slecht zien.

Paarden die werkelijk slecht zien, en zelfs zoo goed als blind zijn, zijn doorgaans mak, en blijven doodstil staannbsp;als zij ergens tegen aanloopen, in een rumoerige omgevingnbsp;komen, of een geluid hooren dat ze wantrouwen.

Zij vertrouwen zich dikwijls geheel toe aan hem, die ze rijdt, vooral als ze tijd gehad hebben hun rijder in zijnnbsp;eigenaardigheden van stembuiging, been- of zweephulp tenbsp;leeren kennen; in vreemde handen toonen zij weifeling ennbsp;terughoudendheid.

Czardas, een van Jenny von Rhaden’s schoolhengsten, was absoluut blind en niettegenstaande dat gebrek maaktenbsp;hij, gereden door zijn adellijke ecuyère nimmer een faux-pas in de dagen dat beiden een der attractie-nummersnbsp;van circus-voorstellingen waren. Toen de ongelukkige baronesse von Rhaden plotseling zelf het gezicht verloor, ennbsp;toch den hengst wilde voorrijden, vielen beiden over denbsp;circus-barrière. Sinds heeft de hengst onder den zadelnbsp;nimmer meer een pas vooruit willen doen, en volgde alléénnbsp;als hij aan den teugel geleid werd.

Is een paard schuw en schrikachtig werkelijk ten gevolge van slecht gezichtsvermogen, en dit organisch gebrek nietnbsp;te verhelpen, dan is er aan de schuwheid zoo goed alsnbsp;niets te doen, en is een groote dosis zachtheid in de behandeling aan te bevelen; geweld of ruwheid met zoo’n

-ocr page 41-

29

dier maakt zijn angst slechts heviger en gelijkt op een poging tot verfijnde zelfmoord van den berijder en als dit niet lukt, meermalen tot de gewetenlooze inschrijving vannbsp;het dier in den catalogus van den publieken verkoop.

Sint George behoedde U er voor dat de hamerslag op het hoogste bod, U eigenaar van zoo’n paard maakt.

Menigeen heeft kunnen opmerken dat de meeste paarden schrikken van een onbekend of onverwacht geluid, indiennbsp;de dieren zich geen rekenschap kunnen geven, vanwaar ofnbsp;waardoor dit tot hun komt. In de manége worden de paarden angstig en schrikken van een geluid daar buiten, terwijlnbsp;zij buiten zijnde van hetzelfde geluid geen notitie zoudennbsp;nemen.

Jonge paarden doen schuw uit domheid, uit onwetendheid. Zoo komt dikwijls een jong dier van den fokker, waar hetnbsp;buiten niet veel meer hoorde en leerde kennen dan krckel-en kikkerwijsjes, de stem van den knecht en ’t leven innbsp;den schuur waarin ’t zijn winters doorbracht, in den han-delaarsstal. Daar verrijkte het zijn wereldkennis met nietnbsp;veel meer dan de wetenschap dat gember prikkelt en denbsp;overtuiging dat de handelaar redenaarstalent bezit; verhuistnbsp;dan naar den kooper om er klaargemaakt te worden voornbsp;dienstdoen. Als nu aan de zijsprongen, het keert maken,nbsp;plotseling halt houden, of ’t wegloopen, die ’t bij zijn eerstenbsp;verschijningen in ’t publiek vertoont, niet spoedig een eindnbsp;komt, dan is de kwalificatie „’t paard is angstig, schrikachtig en schuw” spoedig uitgesproken. Van de honderdnbsp;gevallen zijn er echter negentig dat het dier niet schuwnbsp;was, doch op weg is dit gemaakt te worden. Indien innbsp;stede van zoo kort mogelijke voorbereiding, ingespannen,nbsp;en geprobeerd, die dieren langzamerhand en met wat methode en tact in tegenwoordigheid werden gebracht van hennbsp;absoluut onbekende voorwerpen, zou van schuw en schrikkennbsp;weinig sprake gebleven zijn, en zij zich spoedig kalm ennbsp;rust gedragen te midden van alles wat hen omringt. Doch

-ocr page 42-

30

deze voorbereiding kost moeite, tijd, wat kennis en geduld, wat horsemen ship; helaas wat meer, vooral van dit laatste,nbsp;dan er wel eens bij mijnheer of mijnheer’s koetsier aanwezignbsp;is, en erkend wordt ook bij het makste paard noodig te zijn.

Luie paarden, vooral zij, die ergens in hun bovenkamer een hoeveelheid eigenzinnigheid herbergen, brengen vele middelennbsp;in toepassing om niet te werken of door ongehoorzaamheid zichnbsp;aan werk te onttrekken, ’t Geringste: een opwaaiend papier, eennbsp;aankomend rijtuig, een groentekar, nemen ze als voorwendselnbsp;tot een zijsprong, tot halt en keert maken, en toonen daarmede een soort van verzet dat op rekening van schuwheidnbsp;geschoven wordt en niet anders is dan voorgewende schuwheid.nbsp;Alleen deze soort „angstigen” verdienen een op het juistenbsp;oogenblik toegediende krachtige straf. Krijgen ze die niet,nbsp;dan raken ze baas en maken keert zonder schrikken, dochnbsp;steeds in de richting huis-toe. In die richting schijnt nietsnbsp;hen meer te beangstigen: Jantje’s, die schoolhoofdpijnnbsp;hebben, vindt men in de paardenwereld ook!

Een moeielijke groep vormen de zenuwachtige dieren. Zenuwen niet te verwarren met temperament! Ze zijn gewoonlijk onrustig, ril. In ’t begin der africhting is de minstenbsp;beweging van hun ruiter in den zadel, het ongewone aanvoelen van ’ttuig, voldoende om hen van de wijs te brengen,nbsp;en eenmaal in de war, verliezen ze ’t vermogen te wetennbsp;wat ze doen. Die dieren zijn werkelijk angstig en in dennbsp;toestand van angst verkeerende, gevaarlijk. Onoordeelkundig aangepakt worden ze doorgangers en veroorzaken ongelukken. Daarom dienen zenuwachtige paarden niet in handennbsp;genomen te worden dan door menschen die het eigenaardige,nbsp;onbeschrijfelijke bezitten, waarmee ze zich aan elk paardnbsp;aanpassen en bovendien een onverstoorbare kalmte en eennbsp;wanhopig geduld te hunner beschikking kunnen stellen.nbsp;De africhting van deze zenuwachtige paarden dient zeer vernbsp;doorgevoerd te worden, en de africhter zal vóór alles bijnbsp;zijn leerling een onbegrensd vertrouwen in zijn persoon

-ocr page 43-

31

moeten vestigen, zóó dat de tegenwoordigheid van den man, het dier als ’t ware een moreelen steun wordt. Eerst dannbsp;is er sprake van de mogelijkheid dat de invloed van dennbsp;africhter en die van zijn stem, hand- of beenhulp op hetnbsp;paard grooter wordt dan de invloed die angst placht tenbsp;veroorzaken. Dat zulk een dier voorgoed van angst ennbsp;schuwheid te genezen is en bruikbaar in elks handen, durfnbsp;ik niet beweren; wél, dat angst en de uiting ervan in hoogenbsp;mate zullen afnemen, en een enkel woord, een halsklop,nbsp;het aanleggen van beenen, het ontspannen van teugels ofnbsp;leidsels, menigmaal het schrikken en het „den kop kwijtnbsp;raken” voorkomen kan. Bij behandeling dezer zenuwpatiënten is een speciaal voedermenu van groot nut.

Dan is er een categorie gezonde, krachtige dieren, die zwaar gevoed worden, maar te weinig werk krijgen en dienbsp;dan vooral bij het begin van den arbeid, als ze pas uit stalnbsp;komen, hun overmoed uiten in dartelheid, zijsprongen, ongeregeldheden, kortom die den kwajongen spelen.

Het paard waarover aan ’t hoofd dezes advies gevraagd Werd, lijkt mij er zóó een, althans over zenuwachtigheidnbsp;Wordt door zijn eigenaar niet geklaagd en is die uit denbsp;beschrijving niet op te maken. Bij den handelaar heeft hetnbsp;handelaarsration gehad, voldoende om zich goed voor tenbsp;doen tijdens de monstering en niet veel meer. Op eige-naars-stal gekomen, dik in de haver, best verpleegd, ennbsp;daarmee geen gelijken tred houdenden arbeid, is het stellignbsp;Wat overmoedig geworden. Dien eigenaar raad ik dus zijnnbsp;paard dagelijks eenige uren arbeid te geven, onder ’t zadelnbsp;of in tuig en de dagen dat hiertoe geen gelegenheid bestaatnbsp;het paard niet drie kwartier, maar twéé uur te doen longeeren,nbsp;hem buiten te doen afstappen. Het voeder van 7 K.G.nbsp;haver op 5 brengen, en wat zemelen, wortelen en broodnbsp;hjdens de rustdagen.

Een paardenman dient zich feitelijk boven de kleine «streken” van z’n paard te stellen, ja zelfs tegenover ’t paard

-ocr page 44-

32

den schijn aan te nemen ze niet op te merken. Laat een jong paard uitdartelen als hij frisch uit stal komt, wees nietnbsp;vittig en vooral verdubbel zijn schijnbare angst niet met uwnbsp;werkelijke. Zelfs bij oude onzelieveheer-beestjes komt alsnbsp;zij uit den stal in ’t zonnetje en de frissche lucht gebrachtnbsp;worden, de neiging boven om de muts een oogenblik scheefnbsp;te zetten; misschien uit zich de herinnering aan vroegerenbsp;jeugd en kracht dan door een zijsprong, die met feitelijkenbsp;schuwheid niets te maken heeft; onnoodig hen daarbij innbsp;de teugels te klimmen en „ho —braaf, ho” te roepen. Meegaande zijn in hand en zit en zich verheugen dat een paardnbsp;geen automobiel is, brengt de gewenschte en gewaardeerdenbsp;kalmte. Voor werkelijke schuwheid voor speciale voorwerpen is behandeling met ’t touwtje, ’t neerleggen, ’t tollen innbsp;gebogen houding in tegenwoordigheid van ’t gevreesde voorwerp en zoolang tot de dieren zich hebben kunnen overtuigennbsp;hun van ’t voorwerp geen kwaad te duchten is, aan te bevelen.

(Het Paard 1907 — no. 47).

-ocr page 45-

Over Poetsmateriaal en over Poetsen.

„Sarah houdt je fast, se peginne weer”!— U weet wel, dit zei de kleine Sander tegen z’n zusje, telkens als ... .nbsp;(de hoofdredacteur heeft bezwaar tegen détails in deze).

Na al ’t geen over poetsen reeds gezegd werd, is intusschen de herhaling van Sanders waarschuwingskreet, door den lezer van dit artikel niet onmogelijk en toch .... het rou-tine-hout is soms zóó hard en stug, dat alleen door aanhoudend erop te tikken, de spijker kans heeft te pakken.

Ten opzichte van alles wat den stal betreft behoort den man, die er in arbeidt, het groote belang van regelmaat ennbsp;stiptheid te worden bijgebracht. Zoolang deze het absoluutnbsp;noodzakelijke daarvan niet begrijpt en niet met pijnlijkenbsp;nauwkeurigheid deze ordebeginselen toepast, wordt zijn arbeid in stede van gemakkelijk en aangenaam, rusteloos ennbsp;vervelend en per slot komt hij er toe zijn werkkring te beschouwen, niet als ,,vak” dat aanleg, kunde en geschiktheidnbsp;vereischt en dan nog ,,geleerd” wil worden, doch als min-dersoortige aan-den-kost-komerij I

In Nederland is de betrekking „stalknecht” in discrediet, en nu moge ’t stellig waar zijn, dat daarbuiten ’t ook nietnbsp;de „crème” is, die zich als paardenverplegers aanbiedt, tochnbsp;valt U bij ’t maken van eene vergelijkende studie op, dat innbsp;Frankrijk, België, Duitschland en Engeland, die knechts ietsnbsp;prettig kwieks, kants en handigs hebben, meer dan bij ons,nbsp;en er niet zoo „minwaardig” worden geteld. Een en ander komt omdat de Nederlander in z’n hart geen paardemannbsp;is; bij den knecht is geen liefhebberij voor z’n paarden alsnbsp;zoodanig, en bij ,,meneer” geen liefhebberij (en de kunde?)nbsp;om z’n knecht te controleeren, zoo noodig te onderwijzen,nbsp;ën hem op prijs te stellen.

-ocr page 46-

34

Toch heeft meneer zoo’n goed middel in de hand om z’n man op den goeden weg te brengen en te houden, en ’t isnbsp;zoo eenvoudig; maak Uw man ijdel op de paarden die hijnbsp;verpleegt, op z’n stal; gun hem de eer van verantwoordelijkheid; een op ’t juiste oogenblik geuit; „keurig”, of eennbsp;„in orde”, een tevreden hoofdknik bij ’t bekijken van eennbsp;gepielemeurd bit, is prikkelende appreciatie; strijk metnbsp;Uw gehandschoende vinger eens achter de elleboog vannbsp;een paard,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;of innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;keelgang, en bekijk Uw „dogskin”—

geloof me, nbsp;nbsp;nbsp;Uwnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;weetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wat dat beteekent; en ook, dat

gij weet, of hij Uw paard in details verzorgt of niet, en gij zulks opmerkt.

Als men wat „achter de coulissen” heeft leeren kijken, is het binnenkomen in een stal voldoende tot Uw oordeelnbsp;of „meneer” en ook „Gijs” dilettant is, of de laatste ernbsp;„de kantjes afloopt” en de eerste „den weg weet”. Zelfsnbsp;de meest luxueuse stalinrichting vermag „des pudeis kern”nbsp;niet te verbloemen. Als ge in een stal vraagt een hoef uitnbsp;te krabbennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de vraagnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„Gijs de hoefkrabber”! wordt

beantwoord nbsp;nbsp;nbsp;metnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„dienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;heeftnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Jan!” en Jan van uit de zadel

kamer roept „ik heb ’m Dirk geleend, eergisteren”! dan. . . dan geloof maar, is ook de manenkam in de maling, denbsp;maanborstel ligt ergens in een lekken emmer, de halstersnbsp;zijn grijsvet onder het kopstuk, de paljas lijkt mestmakerij,nbsp;en ’t geheel is niet kant en in flagranten strijd met dennbsp;gulden stalregel;

„Een vaste plaats voor elk ding”.

„En elk ding op z’n vaste plaats!”

Dat laatste kan gemakkelijk! moge ’t steeds zoo zijn!

Poetsmateriaal.

Slechts enkele stalinrichtingen in Nederland bezitten een poetsmachine die electrisch of met handkracht gedrevennbsp;wordt. Ze sparen enorm veel tijd en handarbeid uit, ennbsp;werken perfect en zeer vlug.

-ocr page 47-

35

Ik geloof stellig dat als het Legerbestuur......doch

laat ons voorzichtig zijn, anders wordt met het oog op „bezuiniging”, boven het „blijvend gedeelte” mogelijk nognbsp;meer afgeschaft, en met poetsmachines en contróle-statennbsp;is voor „het oog van de armee” geen Röntgen-kijker tenbsp;fabriceeren; en die zal het noodig hebben sinds de paardennbsp;in de toekomst door 6-maands ruiters worden afgericht, opnbsp;die afgerichte? paarden recruten zullen leeren rijden, zichnbsp;ermee zullen centauriseeren, om op hun beurt met hunnbsp;kennis, weer paarden af te richten, en zoo voort te gaan,nbsp;tot dat ze per slot niet meer kunnen gaan kijken waar denbsp;vijand zich bevindt doch zich zullen moeten beperken totnbsp;staan kijken!

A nos .... pansages! Aan de Dresseerschool is een prachtpoetsmachine met 2 borstels te bekijken, en ’t grondignbsp;zien poetsen van een paard in 12 a 15 minuten is de belangstelling overwaard!

Bij deze poetsmachines wordt de wenteling van een drijfas door een riem-zonder-eind overgebracht op een kamrad, dit kamrad brengt een tweede in draaiing; om de as vannbsp;dit 2e kamrad is een buigzame buis aangebracht, aan de as vannbsp;het kamrad een ketting die door de buis heenvoert en daarinnbsp;vrij draaien kan, het eind van de ketting grijpt met eennbsp;haak in het achtereind van een cylindervormigen borstel;nbsp;wordt de drijfas door electriciteit of handkracht in bewegingnbsp;gebracht, dan draait de borstel zeer snel, en wordt doornbsp;den knecht over het paard bewogen. Het resultaat is schitterend!

Waar geen machine aanwezig, behoort iedere stalknecht voorzien van een roskam, een rosborstel, een harde manenborstel, een manenkam, een spons, een wollen poetslap,nbsp;een poetsvlecht van hooi, een hoefkrabber en een houtennbsp;werk-emmer.

Het handpoetsmateriaal behoort bij elkaar in een linnen zak aan een en dezelfde pin te hangen — de emmers en

-ocr page 48-

36

vorken steeds op hun bepaalde plaats te staan, zóó dat ieder die in den stal bekend is, alles direct en ook in het

donker, zonder zoeken, vinden kan.

*

* *

De roskam: in honderde soorten te krijgen, echter de eenvoudig degelijke blijkt ook hierbij de beste en goedkoopste in gebruik. Welke ook soort en prijs zij, de tandennbsp;ervan dienen klein talrijk en stomp te zijn. Ons lijkt denbsp;platte roskam zonder steel ’t gemakkelijkst om mede tenbsp;werken, die is voorzien van een leeren band, waarondernbsp;de hand gestoken en plat gelegd kan worden; zóó liggennbsp;die roskammen als vanzelf vlak op ’t paard, die mèt steelnbsp;geven vaak aanleiding tot schaven met de hoeken; bovendien rammelen, in gebruik genomen, die steelen (tevensnbsp;voor hoefkrabber dienstdoende) spoedig in hunne oogen,nbsp;verbuigen en raken zoek; dan is de man genoodzaakt denbsp;kam in de volle hand te nemen, kan zóó niet poetsen —nbsp;ergo poetst niet, of ... . laat voor meneer een nieuwenbsp;opschrijven bij den zadelmaker, verhoogt daarmede onnoodignbsp;zijn rekening-provisie en is over korten tijd .... wéérnbsp;zoover!

Met of zonder steel, Gijs bedenke dat dit instrument slechts dient om er den rosborstel tegen te reinigen, ennbsp;bekorste plekken van een grove huid of vuil in een dikkenbsp;vacht mede los te maken — nimmer om er een fijn velnbsp;mede te bekrabben.

De rosborstel, dient van borstels en niet van haar gefabriceerd. Die borstels hebben een lengte van 2 tot 2‘/2 cM., zijn stevig en toch soepel. Borstels noemt men dienbsp;haren welke het zwijn op den kop en over den rug groeien,nbsp;haar zijn de zijdeachtige haren waarmede de buik van eennbsp;varken bezet is.

De rug van den rosborstel is van hout of leder, (leeren ruggen buigen en zijn duur), van metaal, ja er bestaan ernbsp;van hard en zacht caoutchouc, waarbij de haren van dun ijzer-

-ocr page 49-

37

draad vervaardigd zijn — heel mooi! heel duur en .... heel onpractisch! De gewone alom bekende rosborstel is denbsp;beste, mits van borstels; men eische daarbij van z’n leverancier dat de borstels aan het rugplankje bevestigd werdennbsp;niet met koperdraad, doch met touw of garen. Metaaldraadnbsp;knijpt op den duur de haren in hun inplantingsplaats innbsp;tweeën, en de borstel valt uit, wordt kaal en dus onbruikbaar. Borstels kosten geld, haren zijn ’t weinige dat zenbsp;kosten niet waard.

De harde borstel (manen). Hiervan zijn de haren van worteluiteinden gemaakt; die borstel is stevig, duurzaam ennbsp;ietwat hard. Ze dient om er gevoelige paarden mede tenbsp;„rossen”, doch moet in dit geval met voorzichtigheid worden opgelegd; in hoofdzaak is ze bestemd om staart en manennbsp;mede te reinigen. De halfsleetsche dient als waterhoef-borstel. Bij overkittelige dieren met fijne huid is_voor reiniging daarvan de paardeharen poetshandschoen am tehevelen.

De manenkam zij van hoorn, de tanden niet te lang en niet scherp gepunt. Kies die uit, welke in de tanden geennbsp;kloven vertoonen; deze splijten en breken bij gebruik.nbsp;Bedenk dat vele paarden aan het bovenste gedeelte vannbsp;den manenkam zeer gevoelig zijn!

De spons zij zooveel mogelijk ongesnoeid; ik bedoel ’t gedeelte van ’t oppervlak waarmee ze aan de onderzeeschenbsp;rots groeide zij klein; de spons hebbe niet te groote „oogen”nbsp;en op gevoel zij ze niet „wreed”, niet „stug”, wat eennbsp;gevolg is van in sterk zuur te zijn uitgebeten.

Van de „erg voordeelige” spons, die de leverancier U als dusdanig aanbiedt, laat ge anderen profiteeren; ’t is gewoonlijk een gesneden stuk van een spons, dat dan zeernbsp;Spoedig aan flarden hangt. Kort, kies een goedgevulde,nbsp;liever kleine ronde, dan een groote platte spons, anders kannbsp;goedkoop, duurkoop blijken.

De wollen poetslap. Iedere stalknecht heeft als fanatiek verzamelaar van oude spullen,, halfsleet schoenen, broeken.


-ocr page 50-

38

vesten en stukken leer, ook stukken oude deken in z’n goochelkist. Fox of poes bewaakt die schatten gewoonlijk.nbsp;Van die stukken oude deken ziet ge middels een sigaar,nbsp;lappen van 50 X 50 cM. verschijnen, die „de pracht” zijnnbsp;voor het poetsdoek

De hooivlecht vervangt Dr. Mezger’s beruchte masseer-duimen onverbeterlijk, voor zoover de behandeling van het paardelichaam betreft. Men maakt dit wonderwerktuigje,nbsp;door van zacht hooi een vlecht te vervaardigen, 3 vingerbreed, V2 cM. dik, 0,60 cM. lang. Rol die vlecht op, zooalsnbsp;een bandage opgerold wordt, steek een paknaald met touw-garen een paar keer dwars door de opgerolde vlecht, dannbsp;krijgt men een stevig hooiblokje. Hieraan een linnen handvatnbsp;als aan den rosborstel, en ge hebt wat in de koloniënnbsp;bijna iedere paardenjongen er op na houdt, de „tapee”,nbsp;waarmee hij door er het paardelichaam mede te bestrijkennbsp;en te bekloppen, de huid een kunstbewerking doet ondergaan, die op den duur een zichtbaar weldadigen invloednbsp;op het dier uitoefent.

De hoefkrabber: een haaks omgebogen stompe ijzeren bout, vinger lang en V2 P'^k dik, waaraan een houtennbsp;handvatje („oogen” draaien) is zeer voldoende — tenzijnbsp;Gijs geurmaker is en zich de luxe veroorloven kan er eennbsp;nickelen zakdito op na te houden.

De emmer zij van hout! daarbij diep, ruim en breed, voorzien van ijzeren hoepels en een dito beugel.

Koop in St. Georges naam uit misplaatste zuinigheid geen emmers van gegalvaniseerd plaatijzer voor stalgebruik;nbsp;die klinkende, levenmakende en onsterke dingen zijn gevaarlijk en spoedig lek; Gijs wordt er in ’t laatste gevalnbsp;tijdens ’t drenken der paarden een parodie op het strooiendenbsp;klein-Duimpje mede. In een stal, waar ’t op een knechtnbsp;meer of minder niet nauw steekt, zijn geoliede emmersnbsp;met blank geschuurd beslag „sporty”.

*

:ic 4:

-ocr page 51-

39

En nu ’t poetsen!

Bij slecht weer en in de koude jaargetijden wordt binnen gepoetst, ’s zomers zoo mogelijk buiten, en het paard innbsp;’t laatste geval daartoe aan een stevigen ring geketend ofnbsp;gebonden. Het stalhalster en een trens late men hierbijnbsp;binnen, het paard aan een gewoon touwen poetshalster isnbsp;niet alleen voldoende, doch een trens is tijdens het poetsennbsp;altijd gevaarlijk! Voorkom liever insnijdingen in de tongnbsp;en hevige bloedingen, da’s doelmatiger dan ze te moetennbsp;genezen, zelfs bij een onverwachten ruk zijn er de lagennbsp;op zijn minst mede bezeerd, dit alles is volstrekt onnoodig!

Wil het dier niet, zonder zich achteruit te rukken, aan een ring gebonden stilstaan, dan gt;vorde hem dit geleerdnbsp;met de „lus om ’t lichaam”, (zie Het Paard no. 12 1906),nbsp;Is het paard bijterig, dan ’n muilkorf op. Dit is beter dannbsp;Uw man door een „snap”, die Black uit kriebeligheid innbsp;de richting van z’n verpleger deed, uit z’n humeur te brengen en tot ’t geven van een klap op „Black’s toet” te doennbsp;overgaan. Kietelige dieren worden door „vinnige” behandeling, onhandelbaar ril.

Dat de knecht, onverschillig of hij binnen of buiten poetst, hierbij altijd in hemdsmouwen behoort te zijn, heb ik vroeger re'eds gezegd; in de „lange jas”/ran hij zich niet weeren;nbsp;en tegen koude is geen beter middel, dan botten en spierennbsp;in beweging te brengen. En inspanning is bij poetsennbsp;noodig, de man ga dan ook niet te dicht op z’n paardnbsp;staan, doch zóóver er af dat hij in de schermhouding „halvenbsp;uitval”, het strekken van den arm bij elke borstelstreek metnbsp;lenden- en kniestrekken krachtig kan ondersteunen.

Gebeurt dit niet, dan wordt de man „slap” en zijn werk «taai”.

In ’t buitenland doet iedere stalknecht, zoodra en zoolang hij een paard met poetsbedoelingen nadert of aanraakt eennbsp;door de lippen gesist brrr” hooren. 1“. om het paard tenbsp;gewennen rustig te staan zoolang het dit geluid hoort en


-ocr page 52-

40

2'’. om het indringen van stof in eigen longen te verminderen; bovendien belet het luidruchtige oefeningen in oratorischnbsp;vermogen onder de knechts.

In ons land neemt men ’t met dit alles niet zoo krap.

Hoe dan ook, vóór ’t poetsen wordt het paard (deksingel los) de deken van voor naar achter over ’t kruis geschoven,nbsp;en die deken uit de onmiddellijke nabijheid van ’t paardnbsp;gebracht: ’t stof verplaatsen is bij paardenpoetsen niet hetnbsp;doel, ook al hebben wij Hollanders van kindsbeen dennbsp;indruk gehad dit wèl zoo kan wezen, dank zij „kamerdagen”nbsp;en „groote beurten”!

Heeft het paard een zeer dikke vacht, dan wordt de roskam links van het paard staande in de rechter-, en r. staande in de //«/rerhand genomen en gebruikt om de vuile aanel-kaar klevende haren los te strijken op de öev/eescfe gedeeltennbsp;alléén; dus de roskam komt nooit op die plaatsen waarnbsp;’t vel dicht over been ligt, als aan hoofd, schoft, ruggegraat,nbsp;knieën, spronggewrichten en onderbeenen.

Heeft het dier een fijne huid dan geschiedt bovenbedoeld losmaken van vuil met den harden manenborstel.

Daarna neemt de knecht, 1. v. h. paard staande, den rosborstel in de rechter en de roskam in de linkerhandnbsp;(aan de andere zijde v. h. dier omgekeerd), en begint nunbsp;van af den nek tot aan den staart toe (de eamp;nige maniernbsp;om niets te vergeten) met den rosborstel de dubbele streeknbsp;te geven. Dubbel, dit is één streek tegen de haren in, ennbsp;diezelfde streek met de haren mee, zonder afnemen vannbsp;den borstel. Hij „duwt op” en „haalt neer” met arm ennbsp;lichaam.

Af en toe strijkt hij den borstel over de roskamtanden van zich af, anders bevuilt hij zich den arm.

Is de romp aldus behandeld, dan wordt de halster losgegespt, het paard bij den maantop gehouden, of (zonder ruwheid) bij een oor, het hoofd afgeborsteld, en de keel-gang niet vergeten. Even wordt de vochtige spons langs de

-ocr page 53-

41

binnenzijde van het stalhalster gehaald, en het paard daaraan vastgezet.

Het beenwerk onder de knieën komt nu aan de beurt, pijpen, kogels en kootholten met de rosborstel volkomennbsp;gereinigd; daarna met de harde manenborstel de manennbsp;van af hunne inplanting op den halskam uit goed geborsteld,nbsp;van boven naar beneden en achter'de ooren te beginnen,nbsp;daarna de maantop en de staart en deze zoo noodig metnbsp;de manenkam uitgekamd.

Dit afgeloopen wordt van-en-met het hoofd de wollen poets-slap over het paard gewreven in de richting der haren, daarna worden de spierbundels op den hals, achter de schouderbladen, de rug, lenden en kruis strijkend beklopt methethooi-blokje, dat even gevocht werd. Nog éénmaal de wollen lap overnbsp;alles, en daarna wordt het paardendek (na buiten uitgekloptnbsp;te zijn) op het paard gelegd, een eindje met de haren meenbsp;getrokken, opdat alles vlak ligt, en de singels bevestigd.

Met opzet staat er singels—in de meeste stallen waar dekken opgelegd worden gebruikt men één singel, de bekende dekensingel met schoftkussentje, en elk heeft wel eensnbsp;tengevolge van een singel öf drukking, öf een afgegledennbsp;stukgetrapten deken, öf een geraken in de lies en dan geweldig slaan van het paard, bijgewoond.

Die mindergewenschte gevolgen van ’t gebruik van één lossen dekensingel kunnen voorkomen worden, door het gebruik van een deken met 2 vaste singels, .die meteen zeernbsp;eenvoudige practische sluiting den deken zelfs bij de heftigste beweging op en om het paard houden, geen drukkingnbsp;kunnen veroorzaken, en niet aan' de stooten uitscheuren;nbsp;zelfs in donker komt bij ’t gebruik van deze singels alles vannbsp;zelf op zijn plaats, men heeft niet te zoeken naar losse singelsnbsp;en gaten voor de gespdoorn.

Wald, zadelmaker te Groningen, bekend om zijn practischen zin, bracht deze dekensluiting in den handel. Ze voldoetnbsp;uitmuntend.

-ocr page 54-

42

Heeft de knecht het paard wederom den deken opgelegd, dan neemt hij den emmer, waarin de hoefborstel, en plaatstnbsp;zich links van het paard en blijft voor de behandeling vannbsp;alle vier voeten links — tenzij hij „August” bij Schumann,nbsp;die bij voorkeur komt waar hij niet moet zijn, als model neemt.

Het paard wordt de voorhoef opgenomen, niet door met den schouder tegen het bovenbeen te drukken, de pijp metnbsp;de hand te omvatten en zóó den voet van de grond te sleuren. Zóó aangegrepen plant het paard zich juist op ’t beennbsp;dat men vrij wil maken; laat het dier vrij staan, knijp hetnbsp;tusschen duim en vingers vlak onder den handwortel in denbsp;pees, dan beurt het zelf den voet op. Grijp nu niet de kootnbsp;en omklem die (zelfs smeden maken zich aan de laatste foutnbsp;schuldig en zijn dan nog verbaasd, dat het dier niet rustignbsp;wil staan), doch neem den toon van den hoef vast en ondersteun dien.

Krab met den hoefkrabber het aanwezige vuil uit de zool en straalgroeven, zonder hierbij de steunselhoeken door tenbsp;trekken.

Zijn de zolen erg „beklodderd”, dan den voet boven den emmerrand in de eene handpalm laten rusten, en met den nattennbsp;hoefborstel van boven naar beneden uitschrobben—zóó komtnbsp;er geen spatje op de beenen en wordt de hoef schoon. Daarnanbsp;de hoefspons in de zool uitdrukken, en langs den hoornwandnbsp;halen (waarbij tevens naar uitstaande „nieten” gevoeld wordt),nbsp;den zoolwand invetten, den voet neerzetten en den hoef-wand mwrijven met vaseline (den kroonrand daarbij nietnbsp;vergeten).

Zóó behandeld blijven de hoeven van Uw paard goed, worden niet uitgedroogd en steenhard, en voor rotstraal-vorming is geen gelegenheid.

Ook al zijn hoeven volgens wijlen Berend Bosman „maar lappen die er aan hangen”, toch eischt hunne verplegingnbsp;meer tijd en zorg dan men er in Nederland over ’t algemeennbsp;aan besteden wil.

-ocr page 55-

43

Na de vier voeten aldus getoiletteerd te hebben, haalt de knecht een emmer schoon water en sponst alle natuurlijkenbsp;openingen van het paard af; te beginnen met de oogen,

dan neusgaten en vleugels, dan staartwortel, aars en dan kling of koker.

De koker bij ruins bevat, indien niet regelmatig uitgesponst, klonten vuil, die soms ongelooflijk van afmeting zijn-

Is methodisch-poetsen eenmaal routine geworden, dan geloof vrij, staat Black in korter tijd weer rustig en zichnbsp;behagelijk schoon voelend in zijn vak, dan noodig is totnbsp;opschrijven van de poetskunsttheorie.

Is de knecht klaar, dan bergt hij zijn poetsgereedschap, na reiniging ervan, ter bestemde plaatse op. Komt op ditnbsp;oogenblik meneer in stal dan vindt hij er ’t paard propernbsp;in zijn stand en den knecht wellicht in daden omzettendenbsp;het deuntje:

„Als je geld hebt, ga je naar Mariënbad”,

„Heb je ’t niet, maak je onder de pomp de kop nat”.

(Het Paard — 1907 No. 7).

-ocr page 56-

Welke waarde moet gehecht worden aan het gebruik van Wlalleïne voor de bestrijdingnbsp;van Malleus in Nederlandsch-Indië.

Onder dezen titel is van de hand van den Heer C. A. Penning in Deel XIX. afl. 3 en 4 van deze Bladen eennbsp;artikel verschenen, waarin schrijver tot de conclusie komtnbsp;geen vertrouwen te kunnen stellen „in deze stof als diagnosticum”. Dit geldt zoowel voor Europa als voor Ned.-Indië.

Aangezien ik mij met deze zienswijze niet kan vereenigen, integendeel een voorstander ben van het oordeelkundigenbsp;gebruik van dit diagnostisch hulpmiddel, mag ik, in verbandnbsp;met de autoriteit, die P. bezit uithoofde van zijn positienbsp;als Inspecteur van den Burgerlijken Veeartsenijkundigennbsp;Dienst, niet nalaten de lezers van deze Bladen in de gelegenheid te stellen ook van de meening van andersdenkenden kennis te nemen.

Vooral word ik daartoe aangespoord door het feit, dat het schrijven van P. in hoofdzaak een kritiek is op hetnbsp;artikel Bijdrage tot de kennis van de malleïne als diagnosticum voor kwaden droes, afkomstig van de Heeren L. J.nbsp;Hoogkamer en Dr. J. de Haan, hetwelk niet in deze Bladen,nbsp;maar in het Geneeskundig tijdschrift voor Ned.-lndië, Deelnbsp;XLV, afl. 4, is verschenen en dus door het meerendeel dernbsp;lezers, ik vrees zelfs ook door sommige veeartsen, niet gelezen is, zoodat het hun moeilijk zal vallen zich over denbsp;juistheid van P. ’s kritiek een oordeel te vormen. En wijnbsp;weten het allen „les absents ont tort”. Nu ter zake!

Het komt mij beter voor de kwestie in een andere volgorde te behandelen, dan P. zulks heeft gedaan, n. 1. door

-ocr page 57-

45

eerst mede te deelen hoe het in Europa staat met deze aangelegenheid en dan hoe men haar in Indië heeft te beschouwen. Immers de malleïne is ons uit Europa gebrachtnbsp;en daar werd in bijna alle landen door tal van gezaghebbende schrijvers uitvoerig met dit middel geëxperimenteerd.nbsp;De betrekkelijk geringe ervaringen in Indië opgedaan zinken,nbsp;daarbij vergeleken, bijna in het niet.

P. put zijn argumenten uit het Handbuch der Pathogenen Microorganismen, Th. II, (wordt bedoeld Band IV, Th. 2nbsp;van het handboek van Kolle en Wassermann), waarin hetnbsp;onderwerp malleus door Wladimiroff is behandeld.

„Schon die Kardinal-frage, was überhaupt als typische «Reaktion an zu erkennen sei, hat noch keinen einheitlichennbsp;„Beantwortung gefunden” citeert P. Ik citeer: „Unter typi-„scher Reaktion hat man eine Temperatursteigerung vonnbsp;«wenigstens zwei Graden zu verstehen, die über 40® reichtnbsp;,,und die im Laufe des ersten Tages gewöhnlich ein Plateaunbsp;),oder zwei Kulminationen, ferner am zweiten, zuweilennbsp;«selbst noch am dritten Tage eine mehr oder minder hohenbsp;«Ansteigung aufweist und von einer lokalen so wie alge-«meinen Reaktion begleitet wird” en wel uit de Beschlüssenbsp;des VIII Internationalen Tierdrztlichen Kongresses 1905,nbsp;Waaruit blijkt, dat men daar wèl een „einheitlichen Beantwortung” heeft gevonden van de vraag, wat men ondernbsp;typische reactie moet verstaan.

Iets verder vraagt P., waarom de door de malleïne als ziek aangewezen wèl en de klinisch zieke niet genezen.nbsp;Voor den niet deskundigen lezer stelt hij zijn vraag hoogstnbsp;Onduidelijk, want er wordt bedoeld: waarom de schijnbaarnbsp;gezonde, door de malleïne als ziek aangewezen paarden wèlnbsp;^n de klinisch zieke niet genezen. Mij dunkt het antwoordnbsp;IS dan ook eenvoudig. De malleïne wijst n. 1. de paardennbsp;•quot;eeds als ziek aan, wanneer ze nog slechts in geringe matenbsp;aangetast zijn en dan bestaat er volgens vele autoriteitennbsp;groote kans op genezing, terwijl bij een verder voort-

-ocr page 58-

46

geschreden stadium deze kans zoo goed als nihil is. Waar wij dan ook de ziekte op klinische gronden vermoeden ofnbsp;onderkennen, heeft ze zich in den regel in het lichaamnbsp;reeds zoo uitgebreid, dat men van een praktisch standpuntnbsp;zulke patiënten als ongeneeslijk beschouwt, doch dat neemtnbsp;niet weg, dat er ook goed geconstateerde gevallen bekendnbsp;zijn van genezen klinischen malleus. Het is echter de mal-leïne geweest, die de geneeslijkheid van de ziekte in denbsp;lichtere gevallen zoo treffend aan het licht heeft gebracht.

Ook maakt P. bezwaar tegen het volgende: „Die durch das Malleïn als rotzkrank bezeigneten Pferde werden innbsp;Praxi meistens unverzüglich getötet.” Hij noemt dit meistensnbsp;teekenend. Nu, wat teekent het dan wel? Niets anders,nbsp;dan dat het onder sommige omstandigheden, b. v. waar denbsp;regeering er de uitgaven voor over heeft, verstandig is zulkenbsp;dieren te doen afmaken en weer onder andere, ze in hetnbsp;leven te houden tot blijkens de negatieve maleïnereactienbsp;genezing is verkregen of tot er klinische verschijnselen optreden, die het afmaken gebieden.

Welk onoverkomelijk bezwaar er aan is verbonden, èn aan het in observatie nemen èn aan het hermaüeïniseerennbsp;van reageerende dieren, is mij niet recht duidelijk. Is nietnbsp;door Fransche en Engelsche collega's, om deze slechts tenbsp;noemen, met succes bij groote omnibus-maatschappijen opnbsp;deze wijze gehandeld? Mij dunkt, dat dit feit meer bewijskracht heeft dan de theoretische bezwaren van P.

Zeer terecht wordt opgemerkt, dat men ook zonder de malleïne tot zijn doel kan komen. Nu, dat is een onbestreden waarheid, maar het is nog niet gebleken, dat mennbsp;dan „volkomen dezelfde zekerheid” heeft; iets, wat ik hieronder nader hoop aan te toonen.

P. geeft eveneens als een nadeel op, het feit, dat de beoordeeling van de reactie van de persoonlijke zienswijzenbsp;afhangt. Is zulks met de klinische verschijnselen dan nietnbsp;het geval? Heeft een neusuitvloeiing, een klierzwelling, een

-ocr page 59-

47

vermagering altijd dezelfde beteekenis? Het is, dunkt mij, de zienswijze vaji den deskundige, welke bepaalt, watnbsp;voor waarde aan het symptoom gehecht zal worden; ooknbsp;bij de twee eerst genoemde, waarbij het bacteriologischnbsp;diagnostisch experiment immers negatief kan uitvallen.nbsp;Evenzoo moeten de uitkomsten van de malleïnisatie gewiktnbsp;en gewogen worden; dit laatste mag nooit ontaarden in eennbsp;mechanisch inspuiten en temperaturen. De veearts moet innbsp;de eerste plaats een denkend klinicus blijven; hij gebruiktnbsp;de malleïne slechts als één van zijn hulpmiddelen om totnbsp;zijn doel te komen. En nu leiden er in dezen, als overal,nbsp;vele wegen naar Rome. Met verschillende methodes zijnnbsp;zeer goede resultaten verkregen.

De door P. gewraakte en door hem op naam van Wla-DiMiROFF gestelde methode van Babes, wil ik geenszins als de meest geschikte kwalificeeren, hoezeer ze mij bruikbaarnbsp;voorkomt. Zij komt feitelijk hierop neer, dat na 7 inspuitingen de nog positief reageerende paarden, „indien ze nietnbsp;te talrijk of te waardevol zijn”, worden afgemaakt, waarmede binnen 4 maanden de enzoötie is geëindigd. Dat isnbsp;in elk geval vlugger, dan het P. in Semarang is mogen gelukken, en zekerder. P. zou dit misschien ook wel kunnennbsp;toegeven, indien hij maar niet viel over het waardevol ennbsp;talrijk. Zoo vraagt hij; „wie beoordeelt hier het al of nietnbsp;waardevolle of te talrijke ?” Nu, dit komt waarschijnlijk,nbsp;omdat hij vergeet, dat Babes leeft in een land, waar blijkbaar de Regeering er prijs opstelt dat de malleus grondignbsp;Worde bestreden. Kan dan niet bij regeeringsbesluit ofnbsp;verordening worden uitgemaakt, wat onder bepaalde omstandigheden te talrijk en te waardevol moet heeten of welnbsp;de beslissing daarover telkens aan technische adviseursnbsp;Worden opgedragen? Zeer zeker zal de Regeering zich dannbsp;geldelijke opofferingen moeten getroosten om de afgemaaktenbsp;dieren geheel of gedeeltelijk te vergoeden. Maar is het verdwijnen van den kwaden droes zulks dan niet waard ?

-ocr page 60-

48

Is uit het medegedeelde reeds af te leiden, hoe de al-gemeene opinie omtrent het gebruik der malleïne in Europa is, ik wil dit nog aanvullen met gegevens geput uit hetzelfde „Handbuch”, waaruit P. citeert en een groote greep doennbsp;uit de namen der voorstanders aldaar opgegeven, maarnbsp;daarentegen alle tegenstanders daarvermeld opnoemen. Totnbsp;de eersten behooren: Nocard; Leclainche; Preusse; Foth;nbsp;Johne; Kitt; Dieckerhoff; Hutyra; Preisz; Schindelka;nbsp;Babes; Furtuna; Macfadyean; Hunting; Thomassen;nbsp;Degive en BANG;waar ik nog aan toevoeg Schlegel ')•nbsp;De tegenstanders zijn; Leblanc; Schütz; Potapenko;nbsp;Hoogkamer; Prus; Tomilin en Adrianopolit, waarvannbsp;Leblanc en Hoogkamer sedert dien hun toenmalig standpunt verlieten om de groep der voorstanders te versterken.nbsp;Zooals men ziet, zijn deze verre in de meerderheid.

In het pas aangehaalde werk van Hutyra en Marek kan men dan ook op blz. 635 lezen; „Die Berichte über dienbsp;Anwendung des Malleïns in groszerem Maszstabe lauten mitnbsp;wenigen Ausnamen günsiig”. Vreemd daarom de verklaringnbsp;van P., dat het hem een „raadsel” is, hoe personen, dienbsp;ervaring hebben op het gebied van malleusbestrijding metnbsp;en zonder gebruikmaking van malleïne, dit middel nog voornbsp;de praktijk kunnen aanbevelen. Dus al deze bovengenoemde voorgangers in de veeartsenijkunde, die bijna zondernbsp;uitzondering reeds hunne sporen hadden verdiend voor ernbsp;nog van een serieus gebruik van de malleïne sprake wasnbsp;en haar thans blijven aanbevelen, zijn in dit opzicht onopgeloste problemen voor P. Inderdaad zou men niet eerder geneigd zijn te denken, dat men hier te doen heeft metnbsp;een vooropgezette meening van P.!

Hij zou echter op Schütz kunnen wijzen als de voor-“) Die Rotzbekampfung und die Malleinprobe beim Pferde, 1905.

'A Zie Spezielle Pathologie und Therapie der Haustiere 1905, Bd. I; Hutyra und Marek; blz. 636.

-ocr page 61-

49

naamste der tegenstanders. Nu, die heeft in het malleusvraagstuk steeds een bijzonder standpunt ingenomen en......

voor de malleïne gemeend een equivalent te vinden in de agglutinatie-methode. Ook deze heeft dus de behoefte gevoeld de gewone klinische onderkenningsmiddelen aan tenbsp;vullen. Door zijn positie als adviseur van de Regeeringnbsp;was het hem mogelijk de malleïne officieel uit Pruisen tenbsp;verbannen en te vervangen door de agglutinatie, met ditnbsp;onderscheid, dat thans de uitspraak malleus of geen malleus alleen bij hem berust en niet meer bij de veeartsenij-kundige staatsambtenaren. Het te onderzoeken bloed moetnbsp;n.1. naar Berlijn worden opgezonden. De agglutinatie-methode stelt aan den veearts buiten het laboratorium te hoogenbsp;eischen, een bezwaar, dat niet aan de malleïne kleefde. Opnbsp;zich zelf schuilt in het gebruik van deze methode een verdienste, immers elk hulpmiddel om de betrokken ziektenbsp;spoedig te onderkennen verdient onze aandacht en zoonbsp;mogelijk gebruikt te worden, zoo lang zijn overbodigheidnbsp;niet duidelijk is gebleken.

P. nu meent de „volkomen overbodigheid” van de malleïne aan te kunnen toonen door als climax in zijn betoog de aandacht te vestigen op het slot van het citaat uit Babes.nbsp;Dit luidt: „Die Pferde können ohne grosze Ansteckungsge-„fahr um so mehr im Beobachtung bleiben, als die Reagi-„renden und ohne klinische Symptomen aufzuweisen ge-„töteten Pferde in etwa 80“/o kein infectiöses Material mehr^)nbsp;„erkennen lassen”.

Inderdaad, oppervlakkig beschouwd, lijkt deze mededee-ling, dat bij 80“/o dier paarden geen infectieus materiaal is aan te toonen, vernietigend voor de malleïne. Wat is echternbsp;het geval? Deze paarden werden, zooals ik reeds mededeeldenbsp;en wat uit het lange citaat te lezen is, pas gedood in de 4denbsp;maand na aan 7 injecties te zijn onderworpen. Daar wij weten.

9 Ik cursiveer.

-ocr page 62-

50

dat zulke dieren zonder klinische verschijnselen voor een groot gedeelte genezen, zijn ze dus voor het meerendeel reeds opnbsp;weg van genezing, zoodat men zelfs verwachten moet bij eennbsp;groot aantal geen infectieus materiaal meer te kunnen aantoo-nen, aangezien de malleus-bacil bij hen nog slechts zoo spaarzaam voorkomt of zoo weinig levenskrachtig is, dat denbsp;gebruikelijke methoden ons in den steek laten hem aan tenbsp;toonen. Ja, zelfs is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat denbsp;reactie nog intreedt, terwijl de bacillen reeds zijn afgestorven en hun stofwisselingsproducten nog in de bloedbaannbsp;circuleeren. Kan voor de malleïne niet hetzelfde geldennbsp;als voor de tuberculine, waarvan Moussu ') op grond vannbsp;zijn jongste proeven zegt: „la réaction a la tuberculinenbsp;„n’est pas une réaction qui tient a la présence même desnbsp;„bacilles dans l’organisme qui réagit, mais bien a une cer-„taine imprégnation de eet organisme par des produitsnbsp;„toxiques élaborés par Ie bacille de Koch?”

Zeer terecht zegt Babes dan ook slechts geen infectieus materiaat meer te vinden, maar niet dat er geen afwijkingennbsp;meer waren, die als van malleus herkomstig aangemerktnbsp;moesten worden. Zulks zou een gansch anderen indruknbsp;maken. Dit feit juist verdient de aandacht, want men vindtnbsp;mededeelingen in de litteratuur omtrent het niet meer infectieus zijn van typische malleus-knobbels in de longen bijnbsp;paarden vóór hun afmaken aan herhaalde malleïnisatiesnbsp;onderworpen. Het bedoelde citaat is dan ook meer een bevestiging van hetgeen men zich van de werking van de malleïne op zieke paarden voorstelt, dan een bewijs tegen denbsp;deugdelijkheid van dit middel als diagnosticum.

Waar men afmaakt na een eerste injectie zijn de uitkomsten dan ook geheel anders. Volgens Schlegel ^), geeft dezelfdenbsp;Babes aan, dat de malleïne den kwaden droes met een

b Ree. de Med. vet. afl. 21, 1907. 1. c. pag. 54.

-ocr page 63-

51

nauwkeurigheid van 90“/o aanwijst. Inderdaad andere cijfers, dan P. zijn lezers voorlegt en nog wel afkomstig van den-zelfden auteur!

*

# *

Waar ik hierboven heb aangetoond, dat P. omtrent zijn beoordeeling van de malleïne in Europa op het standpuntnbsp;van een zeer kleine minderheid staat, kan ik overgaan totnbsp;de bespreking van de bruikbaarheid van dit middel in Ned.nbsp;Indië en wel in verband met de door P. geleverde kritieknbsp;op het reeds genoemde artikel van Hoogkamer en de Haan.nbsp;Het recht in deze de pen te voeren ontleen ik aan denbsp;laatste zinsnede van dat artikel.

In de eerste plaats een opmerking omtrent de wijze van beoordeeling der malleïne-reactie. De vorengenoemde schrijvers leggen den nadruk op de temperatuurstijging op dennbsp;tweeden dag na de inspuiting. P. noemt dit een nieuw.nbsp;systeem. Dit is in zooverre juist, dat men, naar mij bekend,nbsp;elders nog niet uitsluitend volgens dezen maatstaf heeftnbsp;beoordeeld. Het is echter niet nieuw, daar reeds alle auto-ren van naam er op hebben gewezen, dat bij de typischnbsp;reageerende paarden ook op den tweeden dag een duidelijkenbsp;temperatuursverheffing intreedt, zooals men dan ook in denbsp;boven medegedeelde conclusie van het laatste internationalenbsp;veeartsenijkundig-congres kan lezen. Het nieuwe bestaatnbsp;dus slechts hierin, dat schrijvers in hun methode meernbsp;nadruk hebben gelegd op een alom bekend feit. Ik meendenbsp;dit te moeten opmerken, niet om een minder juist gekozennbsp;Woord van P. te corrigeeren, maar om bij den lezer dennbsp;indruk weg te nemen, dat de malleïne in Indië een andernbsp;temperatuurs-effect zou hebben dan overal elders en dat ernbsp;bij de beoordeeling van haar invloed op de.paarden eennbsp;gansch ander principe zou moeten gelden.

Waarom zal men echter vragen, was dan voor de Indische paarden een andere maatstaf noodig? Ik kan hierop geen

-ocr page 64-

52

ander antwoord geven dan, 6f de Indische paarden zijn gevoeliger voor de malleïne dan hun soortgenooten innbsp;Europa, óf men heeft geëxperimenteerd met relatief hoogerennbsp;dosis van dit bacteriën-product en niet voldoende rekeningnbsp;gehouden met het verschil in lichaamsgewicht. Ik ben geneigd dit laatste aan te nemen, daar men in Europa denbsp;meening is toegedaan, dat het ras geen invloed heeft op denbsp;reactie, terwijl men in de praktijk wel rekening houdt metnbsp;het lichaamsgewicht.

Tot mijn spijt ben ik niet in staat geweest met geringere doses proeven te nemen. Het komt mij echter niet te gewaagd voor de verwachting uit te spreken, dat men doornbsp;vermindering van den dosis der malleïne ook in Indië totnbsp;een ongeveer gelijk systeem van beoordeeling zal kunnennbsp;komen als in Europa gebruikelijk is. Maar ik dwaal vannbsp;mijn onderwerp af, want het verschil van opinie loopt innbsp;hopfdzaak over de uitkomsten verkregen volgens de methode H. en DE H.

P. stelt daar tegenover zijn resultaten verkregen bij een sedert jaren met malleus geinfecteerden stal te Semarang. *)nbsp;Ze waren de volgende; een stal van 64 paarden was na 5nbsp;maanden gezuiverd zonder malleïne te gebruiken. In plaatsnbsp;daarvan waren naast de gebruikelijke intraperitoneale injecties bij caviae en bacteriologische onderzoekingen intrave-neuse injecties van argentum colloidale met geregelde tem-peratuursopnamen noodig. Over het verdere klinische

’¦) Hier even het volgende opgemerkt. P. geeft in zijn verslag een aardige illustratie van den toestand der veeartsenijkundige politienbsp;n. 1. dat onmiddellijk onder zijn eigen oogen bij een stalhouder vannbsp;de 64 paarden er bij een eerste inspectie 12, ongerekend een 8 talnbsp;wegens klinische verschijnselen verdacht, dusdanig ziek bevondennbsp;werden, dat onmiddellijk afmaken noodzakelijk was. Mij dunkt, mennbsp;behoeft naast dit' feit met geen klemmender argumenten bij de Re-geering aan te komen om haar te overtuigen, dat de maatregelennbsp;voor de bestrijding van kwaden droes duchtig herzien moeten worden.

-ocr page 65-

53

onderzoek en de desinfectie spreek ik niet, aangezien die bij elke methode natuurlijk een eerste plaats innemen.

De resultaten bij het leger waren de volgende: een stal van 134 paarden, dus ruim twee maal zooveel als P. tenbsp;Semarang onder handen had; 1ste malleïne-injectie op 5nbsp;Augustus 1904, waarna de gezonde, zoowel als de ziek-re-ageerende paarden, ieder afzonderlijk, van de twijfelachtigenbsp;werden gescheiden; 4de injectie op 15 Nov., dus nog geennbsp;3'/2 maand later, met het gunstige gevolg, dat nog slechtsnbsp;5 paarden in observatie bleven, terwijl na 5 maanden, dezelfde termijn, waar P. van spreekt, dit aantal tot 3 geslonken was. Zeer zeker heeft het nog geruimen tijd geduurd, eernbsp;men met deze 3 in het reine was, maar men heeft niet hetnbsp;gevaar geloopen den stal met gezonde paarden op nieuwnbsp;te besmetten. Neemt men hierbij in aanmerking, dat denbsp;verdachte paarden steeds dienst hebben kunnen doen, dannbsp;is het waarlijk niet te optimistisch, indien men over dezenbsp;uitkomsten zeer tevreden is.

Wat heeft echter P. te Semarang gedaan? Hij heeft in Juni niet onmiddellijk de verdachte c. q. zieke paarden vannbsp;de gezonde kunnen scheiden; immers na zijn eerste zuivering moest hij opnieuw vier paarden afzonderen. Later innbsp;Augustus heeft hij 7 paarden, verdacht wegens ziekte-ver-schijnselen, reeds éen maand nadat deze verschijnselen verdwenen waren, weder bij de gezonde dieren geplaatst. Hetnbsp;was te verwachten, bij zulk een handelwijze, dat de stalnbsp;nog niet gezuiverd kon zijn! Zoowel in September als innbsp;October was hij dan ook genoodzaakt een ziek dier daaruit te verwijderen.

Opvallend is het, dat niet vermeld wordt, of deze twee paarden al of niet behoorden tot de 7 verdachte, die innbsp;Augustus bij de voor gezond verklaarde werden geplaatst.nbsp;Is dit wel het geval, dan bewijst zulks, dat P. ondanks in-traperitoneale injecties bij caviae, bacteriologische onderzoekingen en intraveneuse injecties van argentum colloidale

-ocr page 66-

54

twee malen van de 7 heeft misgetast en dat men nog geen waarborg heeft met een gezond dier te doen te hebben, alsnbsp;een paard gedurende één maand bij gewonen dienst geennbsp;ziekte-verschijnselen meer vertoont. Behoorden deze tweenbsp;evenwel tot de oorspronkelijk voor gezond verklaarde paarden,nbsp;dan toont zulks aan, dat niet alleen één maand arbeid zonder klinische verschijnselen te vertonnen geen waarborgnbsp;geeft, met een gezond dier te doen te hebben maar dat zelfsnbsp;3 en 4 maanden niet voldoende zijn; immers in Septembernbsp;en October werd nog een ziektegeval geconstateerd.

Ondanks de resultaten, die P. bereikte, moet hem verweten worden, dat hij de niet te verdedigen lichtvaardigheid heeftnbsp;gehad, zijn verdachte paarden te vroeg bij de gezonde tenbsp;hebben geplaatst. Bedenkelijk schijnt het mij eveneens, nanbsp;de verwijdering van de in Septenber en October geconstateerde gevallen, zich slechts tot de desinfectie van de betrokken standplaatsen te bepalen en de nevenpaarden tenbsp;laten waar ze waren. Al hebben in dit bijzonder gevalnbsp;de uitkomsten de onvoorzichtigheid ook niet aangetoond,nbsp;toch meen ik, dat P. het gevaar van besmetting veel tenbsp;licht acht. Het is dan zeker ook om vast een beweegredennbsp;voor zijn lichtvaardigheid bij de hand te hebben, dat P.nbsp;op blz. 242 de meening verkondigt, dat paarden metnbsp;chronischen malleus, zoo lang zij geen klinische verschijnselen vertoonen, zeer weinig gevaarlijk zijn voor de stal-genooten. Welnu, ik wil dat voor een oogenblik toegeven,

maar zeer weinig gevaarlijk is nog niet ongevaarlijk en.......

de twee boven bedoelde paarden, evenals de 4 andere, die na de eerste inspectie afgezonderd werden, hadden dan tochnbsp;wèl klinisphe verschijnselen. Dus ook dan meent P. geennbsp;rekening te behoeven te houden met het gevaar van besmetting van het eene paard door het andere. Kortom, innbsp;het bestrijdingssysteem van P. kent men alleen paardennbsp;verdacht op grond van ziekteverschijnselen en geen dierennbsp;verdacht van besmetting. De lezer zal terecht, even als ik.

-ocr page 67-

55

nu vragen: „waarin schuilt dan nog At besmettelijkheid deze besmettelijke ziekte”? Door zulk een opvatting is hetnbsp;systeem van P. bij voorbaat veroordeeld. Zijn resultaten,nbsp;door mij zuiver aan een gelukkig toeval toegeschreven,nbsp;komen dan ook niet in aanmerking voor een verdere vergelijking met die van H. en de H.

Naar aanleiding van de door H. en DE H. gestelde vraag: „Is het toeval, dat onder de paarden, die door de malleïnenbsp;„als gezond werden aangewezen en daarom naar Mr. Cor-„NELis werden overgebracht tot nog toe geen enkel gevalnbsp;„van kwaden-droes is voorgekomen?” zegt P. „mij dunkt,nbsp;„dat de tijd nog te kort was, om er over te oordeelen, toennbsp;„bovenstaande vraag werd gesteld”. Hoe zeer toen, zoo-als uit de mededeelingen van H. en de H. blijkt, hetnbsp;grootste deel dier paarden (67) reeds tien maanden en denbsp;overige respectievelijk negen a vier maanden vrij van denbsp;ziekte waren gebleven, acht P. dezen i\\A nog te kort. Maarnbsp;nu vraag ik, wat eischt P. dan? Hij zelf plaatst zijn verdachte paarden nadat deze slechts één maand van verschijnselen zijn vrij gebleven reeds weder onder de gezonde.

Verder, wat de bovengestelde opmerking van P. betreft, kan ik hem gerust stellen: n. 1. van al die, door de methodenbsp;van H. en de H. gezond verklaarde dieren is ook gedurendenbsp;het geheele jaar 1905 geen enkel ziek geworden, zoodatnbsp;de aantallen maanden, zoo even genoemd, met 7 kunnennbsp;worden vermeerderd. Daar P. volgens zijn bewering, spreektnbsp;op grond van officiëele opgaven van de laatste 6 jaren, dusnbsp;ook die van 1905 en 1906 ter beschikking had, mag ik zelfsnbsp;aannemen, dat hem zulks bekend was. Want in het „Statistisch overzicht van de behandelde zieke paarden ennbsp;muildieren” over 1905 is te lezen, dat de 16 gevallen vannbsp;malleus bij den trein alle betrekking hadden op de innbsp;December 1904 en Mei 1905 aangekochte dieren, waaruitnbsp;volgt, dat in 1905 de paarden bovenbedoeld gezond zijnnbsp;gebleven.

-ocr page 68-

56

Waar P. op blz. 249 een overzicht geeft van het aantal rustdagen, spreekt hij van 6 dagen rust bij elke injectie.nbsp;Dit is volmaakt onjuist, de paarden hebben nimmer langernbsp;dan 4 dagen gerust. Dat geeft een heel ander aanzien!

Natuurlijk zijn aan de injecties bezwaren verbonden. Wie zal zulks ontkennen? Waar echter een stal dusdanig geïnfecteerd is, als bij den stalhouder te Semarang en bij denbsp;treinafdeeling te Batavia het geval was, heeft men buitengewone toestanden en dan zijn buitengewone maatregelen,nbsp;(het bouwen van een tijdelijken stal en het desinfecteerennbsp;van den ouden, op de wijze van P., zijn toch ook geennbsp;gewone middelen) geoorloofd, ja, zelfs geboden, en iknbsp;twijfel er niet aan of de bezwaren verbonden aan de mal-leïnisatie kunnen in Indië in het particuliere even goednbsp;overwonnen worden als dit in Europa het geval is. Wherenbsp;there is a will, there is a way. Bij een eigenaar, dienbsp;genegen is te doen uitvoeren, wat onder de leiding vannbsp;P. is verricht, zie ik kans even goed de malleïnisatienbsp;systematisch te doen toepassen.

Met de thans in Indië geldende voorschriften omtrent de bestrijding van den malleus is men evenwel geheel afhankelijk van den goeden wil van den eigenaar der ziekenbsp;dieren. Het is begrijpelijk, dat onder zulke omstandigheden,nbsp;met welke hulpmiddelen en volgens welke methode ook,nbsp;in den regel tegen deze ziekte bitter weinig is te doen.nbsp;Gelukkig zijn bij het leger de omstandigheden gunstiger.nbsp;En daarom zou ik het niet verantwoord vinden, indiennbsp;men daar de malleïne ongebruikt liet. Immers reeds thansnbsp;heeft ze ons zeer goede diensten bewezen. Indien mochtnbsp;blijken, dat de bezwaren verbonden aan de methode H.nbsp;en DE H. te belemmerend zijn voor den goeden gang vannbsp;den dienst, dan zou dit geen reden zijn het gebruik dernbsp;malleïne geheel te verwerpen, maar om naar verminderingnbsp;dier bezwaren te streven. Wat in deze gedaan kan worden, moet de ondervinding ons leeren. Zoo b. v. wil ik

-ocr page 69-

57

er op wijzen, dat niet alle schrijvers het noodzakelijk vinden, de dieren van te voren twee dagen volkomen rust te geven, een meening waarmede mijn ervaring tot heden nietnbsp;in strijd is. Eveneens verwacht ik voordeelen van het verminderen van den dosis der malleïne, ook al zou dit eennbsp;eenigszins andere wijze van beoordeeling ten gevolge moeten hebben.

Voorts zou men ter bespoediging, na een bepaalden tijd, de weinige nog positief reageerende paarden kunnen afmaken. Dit tijdstip zou voor de dieren van den trein, innbsp;verband met hun geringere waarde, vroeger gesteld kunnennbsp;worden dan bij de Sandelhouts en de Australische paarden.nbsp;Voor de laatste zou ik hiertoe zelfs niet willen overgaan,nbsp;dan na 6 maanden.

*

* *

Op grond van een statistisch overzicht meent P. op weinig gunstige resultaten van de malleïnisatie te moeten wijzen. Zijn statistiek loopt aan de eene zijde over de jaren 1901, 1902 en 1903, en aan de andere over de jaren 1905nbsp;en 1906. Hij is zoo vrij „het buitengewone jaar 1904, waarinnbsp;slechts een gedeelte der paarden gemalleïniseerd werd”,nbsp;uit te schakelen. En wel, omdat toen slechts een gedeeltenbsp;der paarden werd gemalleïniseerd! Welnu, dan moet ooknbsp;1905 uitvallen, want pas met 1 Augustus van dat jaar werdnbsp;de malleïne verplichtend als diagnosticum en niet met 1nbsp;Januari 1905, zooals men het uit de voorstelling van P.nbsp;moet opmaken. Er zou dan slechts overblijven het jaarnbsp;1906, dat een verlies had van 19 paarden, waarvan er 13nbsp;op Celebes waren. En bij deze, P. deelt het zelf mede,nbsp;kon de malleïnisatie niet worden doorgevoerd, omdat dezenbsp;dieren te velde waren. Dus ook dit jaar kan niet medenbsp;rekenen. Dan blijft er ook van de statistiek van P. nietsnbsp;over dan een opgave van de verliezen over 3 jaren voornbsp;dat de malleïne werd gebruikt.

-ocr page 70-

58

Maar, zal men mij vragen, is er uit het artikel van H. en DE H. en uit de officiëele verslagen dan niets te lezennbsp;over de praktische waarde van de malleïne? Zeer zeker,nbsp;als men zich maar de moeite wil geven, de treinpaardennbsp;afzonderlijk te beschouwen en zich op de hoogte te stellen,nbsp;hoe er met de malleïne is gewerkt. Dit laatste schijnt P.,nbsp;hoezeer daartoe in de gelegenheid, niet te hebben gedaan.nbsp;Immers van een verplichtend invoeren van de bestrijdingswijze H. en DE H. „voor alle legerpaarden”, zooals P. opnbsp;blz. 250 mededeelt, is nimmer sprake geweest. Een alge-meene malleïnisatie vond slechts plaats bij de trein-afdeelingnbsp;te Batavia, waarover de publicatie gaat, en de later innbsp;December 1904 en Mei 1905 aangekochte treinpaarden ternbsp;sterkte van 265 stuks. Bij de overige troepenpaarden ennbsp;officierspaarden werd het middel slechts gebruikt als diagnosticum bij wegens klinische verschijnselen verdachtenbsp;dieren en de nevenpaarden ervan, alsmede bij zulke, die uitnbsp;een besmette batterij of eskadron moesten worden overgeplaatst. Het zal thans den lezer duidelijk zijn, dat men voornbsp;de beoordeeling van het succes der malleïnisatie de groepnbsp;der treinpaarden afzonderlijk heeft te beschouwen.

De verliezen aan malleus bij het leger, de treinpaarden niet medegerekend, waren gedurende de laatste 6 jaren:nbsp;Dienstjaren. Aantal.

1901 nbsp;nbsp;nbsp;13

1902 nbsp;nbsp;nbsp;12

1903 nbsp;nbsp;nbsp;15

1904 nbsp;nbsp;nbsp;37

1905* nbsp;nbsp;nbsp;7 *Op 1 Augustus werd de malleïnisatie verplich-

1906 nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tendnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gesteldnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;alsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;diagnosticum.

Mij dunkt, uit deze cijfers zal niemand iets lezen ten nadeele van de malleïne. Het tegendeel is waar!

0 Dit cijfer is verkregen door het totaal der verliezen te verminderen met die op Celebes. Daar de officieele gegevens over 1906 mij ontbreken, kan ik niet geheel voor de juistheid van dit cijfer Instaan.

-ocr page 71-

59

Een nu een overzicht van de verliezen bij de treinafdee-ling te Batavia om den invloed der algemeene malleïnisatie te toetsen.

Januari

Februari

Maart

April

Mei

Juni

Juli

Augustus

September

October

November

December

Totaal....


25


*Aanvang algemeene mallei'nisatie.


16


41


13


Zijn dat geen goede resultaten ? En hetzelfde kan gezegd worden van de uitkomsten verkregen bij de algemeene malleïnisatie van de boven vermelde nieuw aangekochte 265nbsp;treinpaarden. Daarvan zijn afkomstig 16 van de 23 gevallennbsp;van malleus bij het geheele leger in het jaar 1905 en dienbsp;wil P. n. b. in zijn statistiekje laten paradeeren om te bewijzen,nbsp;dat ook na het gebruik van het middel deze ziekte in evennbsp;sterke mate onder de legerpaarden is „blijven heerschen”.nbsp;Zij kunnen alleen bewijzen, hoe sterk de kwade-droes welnbsp;heerscht onder de paarden van de bevolking in en omnbsp;Batavia, want vandaar waren ze aangekocht.

Hoezeer ik reeds met een enkel woord over de geneeslijkheid dezer ziekte heb gesproken, wil ik niet eindigen alvorens nog eens duidelijk aangetoond te hebben, op welknbsp;een geïsoleerd standpunt P. in deze staat. Op blz. 252

-ocr page 72-

60

zegt hij; „een ziekte, die tot heden voor ongeneeslijk gold”. En wat schrijft Wladimiroff, de schrijver door P. zoonbsp;gaarne geciteerd? „Die viel umstrittene Frage, ob beimnbsp;„Rotz überhaupt eine spontane völlige Qenesung vorkommt,nbsp;„ist bereits von den alteren Beobachteren vielfach (Curtis;nbsp;„Haubner; Bouley; Johne; Debrade u. s. w.) bejahendnbsp;„beantwortet worden. Unter gewissen klimatischen Ver-„haltnissen z. B. in Aegypten (Meijrick) und Südrusslandnbsp;„(Semmer) scheint der Ausgang des chronischen Rotzes dernbsp;„Pferde in Heilung sogar ein nicht eben seltenes Vorkom-„nis zu sein”. De kwade-droes heeft dus reeds sedertnbsp;vele en vele jaren, in tegenstelling met de bewering van P.,nbsp;bij tal van mannen van naam voor wel degelijk geneeslijknbsp;gegolden. Een opvatting, die door de moderne wetenschapnbsp;volkomen is bevestigd.

Het zijn dan ook inderdaad geen „ongerijmdheden”, wanneer men een op malleïne reageerend paard, dat geen klinische verschijnselen vertoont, in Indië, waar men „klima-torische Verhaltnissen” heeft als boven bedoeld, in de gelegenheid stelt tot genezing te komen. Overigens ligt het voor de hand het dogma der absolute ongeneeslijkheid tenbsp;verwerpen. Want op Java toch ontbreekt het niet aan denbsp;gelegenheid locale, beslist malleotische processen te ziennbsp;genezen. Wijst dat er niet reeds op, dat de ziekte nietnbsp;altijd behoeft voort te schrijden, maar onder gunstige omstandigheden tot herstel kan komen?

Den Haag, December 1907.

W. VAN DER Burg.

-ocr page 73-

Distomatosis met letaal verloop.

Verleden jaar werden in de maanden Februari en April 52 Bengaalsche stieren geïmporteerd tot verbetering vannbsp;den rundveestapel in de afdeeling Magelang. Alhoewel denbsp;noodige voorzorgsmaatregelen genomen werden, wat betreftnbsp;de voeding en verpleging, kon toch niet voorkomen worden,nbsp;dat verscheidene dezer dieren aangetast werden door bovengenoemde ziekte.

Deze stieren, behoorende tot het Mysore-type en afkomstig uit een warm en droog klimaat, kregen in den beginne geennbsp;nat voer, doch uitsluitend groenvoer, dat eenige uren in denbsp;zon gedroogd was en padistroo. Na ongeveer twee maanden verblijf in deze afdeeling begonnen eenige stieren tenbsp;kwijnen, vertoonden af en toe digestiestoornissen en zagennbsp;er lusteloos uit. Niettegenstaande eene behandeling metnbsp;glauberzout gingen de eenmaal flink aangetaste dierennbsp;steeds meer achteruit, zagen er ten slotte zeer anaemischnbsp;uit om na een ziekteduur van ongeveer twee maanden tenbsp;succombeeren. In enkele gevallen verliep het lijden watnbsp;vlugger. Tot heden zijn er zes stieren aan deze ziekte bezweken. Die, welke in lichten graad waren aangetast, zijnnbsp;door tijdige verplaatsing naar een ander district en krachtige voeding van een wissen dood gered geworden.

Het was n. 1. opvallend, dat uitsluitend de stieren, die in de hoogere bergdesa’s waren gestationneerd, het slachtoffer zijn geworden.

Aangezien aan het verbod om de stieren te laten grazen behoorlijk de hand werd gehouden, is het vrij zeker, dat de z. g.nbsp;cercariën met het drinkwater zijn binnengekomen, om vervolgens van de maag langs de ductus choledochus naar dennbsp;lever te verhuizen, waar zij zich tot distomen ontwikkelden.

Ik was tweemaal in de gelegenheid sectie te verrichten.

-ocr page 74-

62

waarbij de volgende pathologisch-anatomische veranderingen werden waargenomen.

Het cadaver sterk vermagerd, de huid vast met de onderliggende deelen verbonden en de haren gedeeltelijknbsp;opgericht. Alle zichtbare slijmvliezen en eveneens het spierweefsel bleek van kleur. In de buikholte eene grootenbsp;hoeveelheid sereus vocht, de lever sterk vergroot met eennbsp;vuile grauwgele kleur. Bij insnijding in den lever krijgtnbsp;men het gevoel alsof men over schelpen snijdt; de sterk-verwijde galgangen vertoonen hier en daar groote uitboch-tingen, waarin leverbotten zijn ingekapseld. De verdiktenbsp;wanden der galwegen bezitten tengevolge van de chronischenbsp;ontsteking eene kalkachtige consistentie, terwijl in het lumennbsp;eene massa distomen met eieren zijn opgehoopt. Het eigenlijke leverweefsel sterk geatrophieerd, het interacineusenbsp;bindweefsel daarentegen sterk gehypertrophieerd, waardoornbsp;de oppervlakte van den lever min of meer hobbelig is ennbsp;men een zuiver beeld te zien krijgt van hypertrophischenbsp;levercirrhose. De lympheklieren aan de hilus van den levernbsp;oedemateus gezwollen en de galblaas bovenmatig gevuld.

Het slijmvlies van de pensmaag grootendeels bezaaid met amphystomum conicum, terwijl in de borstholte en innbsp;het pericardium eene vrij groote hoeveelheid transsudaatnbsp;wordt aangetroffen.

Een algemeen bekend verschijnsel is het, dat onder gewone omstandigheden runderen hoogst zelden bezwijken tengevolge van distomatosis. Men krijgt bij slachtrunderennbsp;dikwijls een vrij hevige aandoening van den lever te zien,nbsp;veroorzaakt door distomen, zonder dat bij het levende diernbsp;karakteristieke klinische verschijnselen zijn waargenomen.

Aan een invasie van cercariën op groote schaal met het drinkwater tijdens het acclimatisatie-proces moeten mijnsnbsp;inziens de bovenvermelde sterfgevallen worden toegeschreven.

’t HOEN.

-ocr page 75-

Castratie volgens „de klopmethode,”

Er is in de veeartsenijkundige bladen al meermalen over dit onderwerp gesproken en verschillende modellen en aanwijzingen werden in den loop der tijden verstrekt, die allenbsp;beoogden deze methode meer ingang te doen vinden, nietnbsp;als zijnde iets nieuws, maar als zijnde voor de praktijk ennbsp;vooral voor tropische landen buitengewoon eenvoudig ennbsp;nuttig.

Een ieder die gedurende eenigen tijd de klopmethode heeft toegepast en door een groot aantal gevallen er eennbsp;rijp oordeel over uit kan spreken, is van meening er geennbsp;praktisch betere methode te bedenken kan zijn en moge hijnbsp;ook voor de uitvoering de voorkeur schenken aan een bepaalde vorm van hamer of instrument, het principe zelvenbsp;wordt door ieder erkend als buitengewoon praktisch.

Naar ’t schijnt blijft de toepassing dezer methode echter meer beperkt en schijnt in Europa, met name ook in Holland, weinig of niet te worden toegepast, hetgeen zekernbsp;te betreuren is, daar de empirici castreerders gebruik makende van deze methode veel patiënten zouden behouden,nbsp;die nu door wondinfectie, woekering der zaadstreng en andere oorzaken succombeeren.

Den 25ste September 1.1. verspreidde het Departement van Landbouw te Buitenzorg een circulaire inhoudende methode en aanwijzing omtrent castratie met een eenvoudig model, toegelicht door afbeeldingen, een en ander aangegevennbsp;door den veearts B. Vrijburg.

Daar in de Residentie Banjoemas op grooten schaal castratie plaats had en daartoe steeds gebruik werd gemaakt van het instrument zooals dat door ’t Hoen is aangegeven


-ocr page 76-

64

(zie veeartsenijkundige bladen deel XVll blz. 63) waarmede met veel succes zonder eenig practised nadeel gewerkt werd, is het zeer te verwonderen dat bedoelde circulairenbsp;de zinsnede bevat „voor rekening van den lande zullen geennbsp;andere dan de in de handleiding omschreven instrumentennbsp;meer mogen worden aangeschaft.”

Zoo spoedig ik in het bezit was van het nieuwe stel instrumenten (model Vrijburg) werd hiermede een groot aantal runderen gecastreerd, en kwamen de volgende nadeelen aannbsp;’t licht, die, de instrumenten van ’t Hoen niet aankleven.

Ie. Een groot bezwaar is, dat men noodzakelijk twee castreerders' noodig heeft, d. w. z. 2 menseden, die denbsp;operatie doen terwijl dat bij de andere niet noodig is.

2e. Men is niet zeker dat men de zaadstreng op dezelfde plaats raakt, niet omdat met eenige routine het juiste slaan een bezwaar is, maar omdat bijna altijd de stier zichnbsp;even verzet en daarmee gewoonlijk van ligging verandert,nbsp;zoodat de ballen met de hand gefixeerd, van stand veranderen of veelal geheel worden los gelaten.

3e. Bij een middelmatig lange zaadstreng is het onmogelijk het blokje op den grond te doen rusten en moet men zijn toevlucht nemen het op het onderliggende dijbeennbsp;plat neer te leggen, hetgeen bij een korte zaadstreng beslist noodzakelijk is.

Bij eenige stieren was die zaadstreng zoo kort, dat het buitengewoon lastig werd de bal zoo te fixeeren, datnbsp;de helper die slaat, niet op de vingers van den medeopera-teur hamert. Dit bleek bij een korte zaadstreng niet tenbsp;ontgaan, omdat de houten bijl dan onwillekeurig niet meernbsp;verticaal staat, maar schuin naar de buikwand gericht. Opnbsp;het moment van den slag, valt die bijl nu om en klemt denbsp;vingers van den operateur hevig.

4e. Het toestel is geheel van hout en heeft daardoor het voordeel goedkoop te zijn en overal aangemaakt tenbsp;kunnen worden. Waar met een viertal (ijzeren) instrumen-

-ocr page 77-

65

ten in eenige maanden 5000 stieren werden gecastreerd, mag met reden verondersteld worden, dat men die houtennbsp;instrumenten zeker moet vervangen, omdat tegen het herhaald slaan deze niet bestand zijn.

Dit alles saamgenomen heeft het instrumentarium, voor runderen althans, geen enkel voordeel, doch vele nadeelen.

Mijn ervaring ten opzichte van buffels en hengsten is nog te gering om over beide toestellen een vergelijkendnbsp;oordeel uit te spreken, alleen zij hier reeds gezegd, dat denbsp;kortere zaadstrengen bij beide diersoorten het gebruik dernbsp;instrumenten van ’t Hoen zeker verkieselijk maken.

De operatie hiermede geschiedt zóó vlug en zeker dat het me niet mogelijk voorkomt hierin eenige verbetering ofnbsp;vereenvoudiging te brengen, terwijl de prijs van ƒ 15.—nbsp;geen noemenswaard verschil kan worden genoemd, in aanmerking nemende het groot aantal dieren men er mee kannbsp;opereeren.

Het komt me zeer gewenscht voor dat andere collega’s hunne ervaring met deze castratiemethode opgedaan in deze Bladen publiceeren.

Poerwokerto, 30 December 1907.

F. W. Kempen.

Uit ’t ingezondene van den Veearts Kempen, over castratie volgens de klopmethode blijkt, dat hij niet bijzonder met denbsp;houten instrumenten die door mij zijn aanbevolen, is ingenomen en de voorkeur geeft aan het castreer-instrumentnbsp;van Dr. ’t Hoen. Dit laatste kan ik me voorstellen. Innbsp;Holland en elders gaat het evenzoo, wanneer men zich bij ’tnbsp;castreeren of ook bij andere operaties met een bepaaldnbsp;instrument, dat goed is, heeft vertrouwd gemaakt, geeft

5

-ocr page 78-

66

men daaraan in den regel de voorkeur boven anderen. Ik verwacht dan ook wel dat de Veeartsen Kempen, ’t Hoennbsp;en misschien anderen aan genoemden tang de voorkeurnbsp;blijven geven; zoo zullen mogeüjk de Veearts Penning ennbsp;anderen, die veel met de tang van Penning gewerkt hebbennbsp;deze blijven prefereeren.

Ik heb de verschillende tangen wel geprobeerd, kan echter niet over duizenden gevallen spreken, maar blijf toch, ennbsp;vooral bij runderen, aan de houten instrumenten de voorkeur geven, en vermeen dat met dergelijke eenvoudige ennbsp;goedkoope instrumenten, die overal aan te maken zijn,nbsp;het castreeren spoediger algemeen navolging zal vindennbsp;en populair zal worden, dan bij ’t gebruik van meernbsp;ingewikkelden. Dit vooral acht ik een voordeel en is denbsp;voornaamste reden, waarom ze door mij bijzonder zijnnbsp;aangeprezen. Indien ze in Druikbaarheid noemenswaard bijnbsp;de tangen ten achter stonden zou het een ander geval zijn,nbsp;doch de nadeelen door Veearts Kempen opgenoemd, achtnbsp;ik veel geringer dan ze door hem worden voorgesteld.

Men moet bij ’t gebruik zegt hij, twee personen hebben, die de operatie doen, dat is waar, maar ’t geen van dennbsp;helper gevraagd wordt is zoo eenvoudig dat men dat den eersten den besten Inlander direkt khn bijbrengen. Bovendiennbsp;een inlandsche castreerder zal als hij met een van de tangennbsp;eenige operaties na elkaar heeft gedaan, ook wel assistentienbsp;nemen bij ’t vasthouden of aanleggen van een tang.

Het tweede nadeel zou zijn de onzekerheid, dat wanneer ’t dier zich even verzet, men bij volgende slagen de zaadstreng op de zelfde plek raakt.

De ondervinding met houten instrumenten opgedaan bij eenige honderden runderen heeft me doen zien dat na eenigenbsp;goed aangebrachte slagen steeds het doel, atrophie van denbsp;ballen, wordt verkregen. De heer Kempen heeft in dezennbsp;nog geen ondervinding, al mag hij de operatie met de houten instrumenten dikwijls hebben toegepast, ’t is nog van

-ocr page 79-

67

te recenten datum, dat het succes voldoende beoordeeld kan worden.

Het derde bezwaar is, dat bij een korte zaadstreng de instrumenten moeilijk zijn aan te leggen, dit is eveneensnbsp;waar, maar dezelfde moeilijkheid vindt men volgens mijnenbsp;ondervinding bij al de instrumenten. Wanneer men echternbsp;niet te jong castreert, en bij runderen de leeftijd neemt vannbsp;1 tot IV2 jaar zijn de zaadstrengen lang genoeg.

De enkele dieren, die in ontwikkeling ten achter zijn, laat men dan nog maar een half jaar loopen, dat hindertnbsp;niet.

Als men het blokje plat op het onderliggende dijbeen neerlegt en dan zich zelf of mekaar op de vingers slaat, isnbsp;wel mogelijk; daarvoor heeft men echter in ’t geheel geennbsp;blokje noodig.

Bij zeer korte zaadstrengen is het runderblokje niet te gebruiken en moet men, wanneer de castratie toch moetnbsp;geschieden, het ronde blokje met den beugel nemen.

De Gouvts.-Veearts B. Vrijburg.

-ocr page 80-

REFERATEN.

In het tijdschrift voor Sociale Hygiëne, 9de jaargang afl; 8, wordt geschreven over het gevaar van besmetting dernbsp;oester-bewaarplaatsen door rioolvuil.

Reeds jaren heeft het staatstoezicht op de volksgezondheid aangedrongen op wettelijke bepalingen dienomtrent. Ook in Frankrijk viel de aandacht hierop en werd eenenbsp;commissie met een onderzoek belast, ’tgeen leidde tot eennbsp;rapport aan de Académie de Médecine, waarin wordt bevestigd, dat het optreden van gastro-intestinale aandoeningen en ook van typheuse koortsen dikwijls veroorzaaktnbsp;wordt door het gebruik van oesters, afkomstig uit besmetnbsp;water.

V.

Door verschillende wettelijke bepalingen wil men het daarheen leiden dat den consumenten slechts oesters worden geleverd die gevrijwaard zijn tegen elke mogelijkheid vannbsp;verontreiniging.

In de „Annales de médecine vétérinaire” van Augustus en September 1907, worden door den paardenarts Meulemannbsp;cijfers genoemd, waaruit blijkt, welke enorm hooge prijzennbsp;voor rasechte fokdieren hier en daar worden betaald.

Voor drie Shorthorn (Durham) stieren. Royal Emblem, Collynie Conqueror en Matchon werden ten behoeve vannbsp;de Argentijnsche republiek respectievelijk betaald 80,750nbsp;80725 en 67650 francs. Den 11 en October 1904 werd denbsp;stier Bapton Favourite voor Argentinië aangekocht voornbsp;31.500 francs; tegelijk daarmee 2 koekalveren van 6 en 7nbsp;maanden voor 15750 en 16275 francs.

In 1906 werd een kudde Shorthorns van P. L. Mils te Ruddington verkocht voor 484.245 francs, dus gemiddeldnbsp;per dier 3898 francs.

-ocr page 81-

69

Voor Bapton Viceroy werd op den leeftijd van 20 maanden door M. COBO te Buenos Airos 75000 fr. betaald. Met vrachtnbsp;en al kwam dit dier op ongeveer 100000 fr. Spoedig werd hetnbsp;dier door tuberculine injectie tuberculeus bevonden en geslacht.

Ook in Chili worden enorm hooge prijzen voor superieure Shorthorn stieren betaald.

Als hoogste prijs voor een Hereford stier van 2 jaar (King Pearl) wordt opgegeven 17.500 fr.

De Jerseijs en Galloways worden ook daar hooger betaald dan in Frankrijk. Zoo werd voor de Jersey koe Marseillanbsp;3300 fr. betaald, en werden in de Vereenigde Staten 33nbsp;stuks Galloway runderen verkocht gemiddeld voor 1482 fr.nbsp;waaronder één van 10400 fr.

In de Vereenigde Staten werd voor eene koe van Friesch-Holstein ras bekroond ais melkdier, door Field te Boston 40000 fr. betaald. Voor het nog niet geboren kalf werd,nbsp;wanneer ’t een stierkalf zou zijn, een bod gedaan vannbsp;20000 francs.

Voor prijzen van schapen staat Australië met zijn merino’s boven aan. Een paar jaar geleden werd op publieke vendutie te Sydney de ram President verkocht voor 41.900nbsp;francs. Dit is een record, maar prijzen van 10—20 totnbsp;zelfs 25000 francs behooren niet tot de zeldzaamheden.

In Engeland zijn het de langwollige Lincoln’s die de hoogste prijzen halen. Het record werd geslagen met Ribynbsp;Derby, een jonge ram, die op 12 juli 1906 werd verkochtnbsp;voor 38000 francs.

De prijzen der Belgische paarden zijn de laatste jaren ook zeer gestegen. In 1881 b. v. kon de beroemde jongenbsp;hengst Bayard (later Jupiter) nauwelijks 3000 fr. halen. Innbsp;1901 werd voor den driejarigen hengst Tambour de Basquenbsp;door M. Galmoert 30000 betaald. In 1900 werd voorRèvenbsp;d’ Or een bod van 40000 fr. geweigerd. De merrie Lanbsp;Vallière werd in 1896 op ruim 6 jarigen leeftijd verkochtnbsp;voor 12000 fr.

-ocr page 82-

70

Voor Belgische koeien zijn den laatsten tijd prijzen van 12 tot 1600 fr. en voor stieren prijzen van 1000 francs nietnbsp;zeldzaam.

V.

In het zelfde tijdschrift komt eene verhandeling voor van M. Bordet, over diphtheritis bij vogels, waaruit het volgende is overgenomen. De onderzoekingen zijn van Bordetnbsp;en Fally.

Door de overeenkomst met diphtheritis hij den mensch heeft deze ziekte reeds lang de aandacht getrokkennbsp;van bacteriologen. Alhoewel de ziekte bij den mensch eennbsp;acuut, die bij de vogels een meer chronisch verloop heeft,nbsp;dacht men toch dat ze met elkaar verband hielden.

Ten onrechte, want de bacil die de diphtheric bij den mensch veroorzaakt, vindt men niet bij zieke vogels, ennbsp;volgens de onderzoekingen van Gratia en Liénaux heeftnbsp;het anti-diphtheritis serum bij zieke vogels noch preventieve,nbsp;noch curatieve werking. De specifieke microben zijn dusnbsp;stellig verschillend.

Meerdere microben zijn als oorzaak van de diphtheritis bij kippen en duiven wel aangegeven. Met geen daarvannbsp;is echter de natuurlijke ziekte op te wekken, typisch doornbsp;haar langzaam verloop, grillig en onregelmatig, laesies veroorzakende op een plaats, die dan weer verdwijnen en opnbsp;andere plaatsen terugkomen, met zeer verschillenden duurnbsp;en hevigheid, al naar de individuen. Bij de vogeldiph-theritis ziet men als regel niet dat ze als eene septichaemie,nbsp;het geheele organisme aantast. Wel is de methode vannbsp;enten oorzaak geweest, dat er eene septichaemie optrad.nbsp;Dikwijls werd geënt door bij gezonde dieren een stuk ziekenbsp;membraan onder de huid te brengen. Eene algemeenenbsp;infectie volgde en men cultiveerde uit het bloed van hetnbsp;hart eene microbe, die dan echter niet specifiek was voor

I

-ocr page 83-

71

de ziekte maar toevallig daarmee samen gaande, een associé.

Pogingen om van het mond-slijmvlies membranen te krijgen die eenigszins zuiver waren, d. w. z. niet te veelnbsp;verontreinigd door andere bacteriën, werden spoedig opgegeven en werden de onderzoekingen voortgezet met membranen verkregen van de membranae nictitans, waarop denbsp;ziekte was overgebracht. Ongeveer den 8en dag na denbsp;enting werd een weinig van de membraan genomen en fijnnbsp;gewreven met physiologische solutie. Deze emulsie wordtnbsp;uitgezaaid op een daarvoor bereide voedingsbodem. Ingeëntnbsp;op het gescarificeerde mondslijmvlies van een kip verwekte het de typische diphtheritis. Onder het microscoopnbsp;bekeken na kleuring volgens Giemsa of op andere manier,nbsp;konden echter geen 'microben worden waargenomen vannbsp;bepaalden vorm.

De buisjes, waarop de emulsie was uitgezaaid werden in de broedstoof gezet en na drie a vier dagen kondennbsp;daarop slechts een beperkt aantal kolonies worden waargenomen, die blijkbaar, naar hun schaarschte te oordeelen,nbsp;uit onbelangrijke, bijkomende bacteriën bestonden. Tus-schen deze kolonies scheen het wel alsof de oppervlakte,nbsp;oorspronkelijk glad en glanzend, gelijkmatig dof was, maarnbsp;toch zoo weinig dat het gemakkelijk onopgemerkt zou kunnennbsp;blijven. Zelfs met een loupe zou men daaruit geen cultuurnbsp;herkennen. Wanneer men echter met de platina öse eennbsp;weinig er van in water mengt en na scarrificatie ent op hetnbsp;mondslijmvlies van een kip, wordt de ziekte verwekt. Wanneernbsp;dat vocht op een glaasje uitgestreken en gekleurd wordt,nbsp;ziet men dat het ,een groot aantal kleine granuleuse bestand-deeltjes bevat, ter grootte van ongeveer 1/5000 m.M. dus vannbsp;zeer kleine afmeting, meestal in eene compacte massa bijéén-gevoegd tot een soort colonie. De culture laat zich tot velenbsp;malen overenten.

Nooit is de laag microben die zich ontwikkelt van merkbare dikte, en verraadt zich alleen, doordat de oppervlakte

-ocr page 84-

72

iets dof wordt en haar glans verliest. Soms echter heeft men bij zeer goed groeiende kolonies, kleine eenigszinsnbsp;omschreven kolonies kunnen waarnemen. De beste kleuringnbsp;is de Giemsa.

Deze microbe is wel een van de kleinsten die gecultiveerd is. Ze verwekt bij enting op ’t mondslijmvlies de ziektenbsp;in iets zwakkeren vorm dan bij natuurlijke infectie. Denbsp;witte belegsels komen na een of twee dagen op, genezennbsp;even spoedig, komen soms op dezelfde plaats terug en breiden zich dan uit. Complicaties, ook de goedaardige, hebbennbsp;het gewone typisch beloop. Sommige kippen toonen zichnbsp;refractair.

De reactie op de membrana nictitans is scherp en karakteristiek; oedeem van het oog, zwelling en roodheid van het derde ooglid treden op, en hebben ’t gewone chronischenbsp;karakter, aan de ziekte eigen.

Dat deze reactie typisch is, en niet ’t gevolg van de mechanische prikkel of toevallige andere infectie komt duidelijk uit, wanneer door de eene membrana nictitans eennbsp;steriel draadje, door de andere een draadje wordt gehaald,nbsp;geïnfecteerd met de genoemde culture. De reactie bij denbsp;eerste is nihil, bij de tweede zooals werd aangegeven.

Alleen werden proeven genomen bij kippen. Onderzoekingen van de diphtherie bij duiven en andere vogels wordt in ’t vooruitzicht gesteld.

V.

In de Deutsch'e Landwirtschaftliche Tierzucht van 9 Aug. 1907 komt een opstel voor van den veearts Holterbachnbsp;(Offenburg) over „de Ontaarding van het Engelsche renpaard”nbsp;waarin o. a. het volgende wordt geschreven.

Liefhebberij voor de rensport vindt men in Engeland in alle volksklassen, het wordt als een nationale zaak opgevat.nbsp;Den laatsten tijd gaan echter in Engeland stemmen op, dat

-ocr page 85-

73

het Engelsche renpaard niet meer zijn vroeger hoog standpunt inneemt en nog verder naar beneden zal gaan, wanneer niet ingeslopen misbruiken tijdig worden gekeerd.

Niet slechts van den laatsten tijd dateeren deze waarschuwingen. Reeds in 1843 schreef „Nimrod”: Wij moeten vaak de opmerking hooren dat de Engelsche volbloed ontaardt, en niet meer het krachtige, volhardende paard isnbsp;van een 20 jaar geleden. Vermoedelijk heeft het streven,nbsp;veulens op te jeugdigen leeftijd voor de ren te trainen eennbsp;nadeeligen invloed op de „Ausdauer” en ook op denbsp;nakomelingschap. Vroeger kocht men een paard voor zijnnbsp;geheele leven, thans wordt het in de jeugd gedrild om eennbsp;enkele dag te kunnen presteeren wat er van verlangd wordt.

Dit is, dat moet worden toegegeven, een systeem dat belangrijk afwijkt van ’t oorspronkelijke doel, dat men metnbsp;de rennen beoogde; deze moesten n. 1. een algemeen nutnbsp;stichten en de krachtige constitutie van het paard tot innbsp;hoogste volmaking opvoeren en behouden”.

Een achttal jaren later schreef Yanak in „the horse”: „Wat is thans ons renpaard? In snelheid is het vooruitnbsp;gegaan, dat is zeker. Voor ’t oog is het een fraai dier,

maar.......de meesten zijn op, nog voordat ’t rennen

half teneinde is”.

Verder wijst schrijver er op dat bij de vroegere manier van trainen en rennen het paard nog betrekkelijk „frisch”nbsp;aan den start terugkwam, en jaren achtereen op de baannbsp;kwam. Tegenwoordig is de winner van de Derby in dennbsp;regel voor verdere mededinging in de toekomst ongeschikt,nbsp;niettegenstaande de afstand l'/a en niet 4 mijl is.

Het doel is bereikt, de eigenaar heeft een hoop geld verdiend, laat het paard desnoods met verscheurde pezen de baan verlaten om nooit weer iets van zich te doen hooren.

Vroeger waren de oude, aan ’t rennen gewende paarden vol ijver en gewillig; zweep en sporen waren zoo goed alsnbsp;overbodig. De onderlinge naijver was zoo groot dat van

-ocr page 86-

74

bekende renners verhaald werd dat ze een mededinger, die ze na de grootst mogelijke inspanning, niet konden voorbij komen, gewoon aanvielen. Thans ziet men als blijknbsp;van onwil vaak eenige der mededingers uitbreken.

Gaat men de vroegere tijden eens na van ,,Quibber” die in 1786 in Newmarket de 23 mijl galoppeerde in 57 minuten,nbsp;10 seconden en van Conqueror die in 1853 de 100 mijlnbsp;draafde in 8 uur 56 minuten, dan wordt dat belachelijk gevonden in vergelijk van de tegenwoordige records, en tochnbsp;waren deze dieren waardevoller en nuttiger dan de tegenwoordige, die echter met hun snelheid op de korte baannbsp;voor de weddingschappen onontbeerlijk zijn. Beroemdenbsp;paarden als „Eclipse”, tijdens eene zonsverduistering innbsp;1764 geboren, kwam pas op 5 jarigen leeftijd in de baan,nbsp;werd steeds zonder zweep of sporen gereden en heeft elkenbsp;ren gewonnen waarin hij startte.

Goed beschouwd moet worden erkend, dat het Engelsche renpaard, of in ’t algemeen het renpaard, ontaardt en datnbsp;het tegenwoordige renwezen een paard eischt wat zooalsnbsp;Dr. Fleming het uitdrukt, een nutteloos dier is, vol gebreken.nbsp;Er zijn echter teekenen, die wijzen op een terugkeeren naarnbsp;de vroegere richting. Als we de, „racing kalender” opslaannbsp;zien we dat de prijzen voor volbloed dieren lager worden.

Cijfers, nog slechts enkele jaren oud, als de volgende spreken boekdeelen. Van 885 volbloed dieren werden ernbsp;verkocht voor 40 en 50 gulden, de gemiddelde prijs wasnbsp;nog geen ƒ 300.— De volbloedfokkerij, de basis van hetnbsp;renwezen, is dus in verval.

Het is te hopen, zoo eindigt schrijver, dat de Duitsche eigenaren van renstallen en vooral de fokkers de reeds tenbsp;lang gevolgden weg zullen verlaten en een anderen inslaan,nbsp;die tot duurzamer gevolgen leidt

V.

-ocr page 87-

75

In de „Deutsche Landwirtsch. Tierzucht” van 26 Juli 1907 wordt door Veearts Holterbach een referaat geleverd uit denbsp;„Breeders Gazette” over de vraag, hoe men de melkrijkdomnbsp;der koeien zoo hoog mogelijk op kan drijven.

Deze vraag wordt door verschillende veebezitters lang niet gelijk beantwoord.

Velen zijn van meening dat men het kalf moet laten zuigen; anderen zijn daar tegen. In elk geval kan men,nbsp;wanneer het kalf zuigt niet de juiste hoeveelheid nagaan.nbsp;Het uier wordt door de prikkel die het zuigende kalf ofnbsp;de .melkende hand daarop uitoefent tot secretie aangezet.nbsp;In den natuurstaat geeft het uier zoo lang melk als hetnbsp;kalf dit voor den groei noodig heeft; is het door de tandennbsp;en de krachtiger spijsverteeringsorganen in staat andernbsp;voedsel op te nemen dan weigert de moeder het zuigennbsp;en het opgenomen voedsel wordt niet meer besteed voornbsp;melkproduktie, maar voor opbouwen van eigen weefsel ofnbsp;de vorming van een jonge vrucht.

Als huisdier is de koe van deze natuurlijke gewoonte afgeweken en geeft nog melk als ’t kalf niet meer zuigt, wanneer ze Slechts dóór gemolken wordt. De vraag is nu gaat de melkrijdom later achteruit als ’t kalf eerst wekennbsp;lang gezogen heeft.

Fokkers van melkvee beweren het volgende: Laat men het kalf bij de moeder dan bemerkt deze dat bij meerderenbsp;opname van ander voedsel er minder melk noodig is, ennbsp;daardoor gaat de produktie achteruit. Het feit, dat na'nbsp;’t zuigen nog uitgemolken wordt, verandert daaraan nietnbsp;veel. Neemt men daarentegen het kalf direkt na de geboorte weg en wordt de moeder geregeld en goed in ’tnbsp;begin vijfmaal, later driemaal per dag uitgemolken dannbsp;wordt door deze methodische kunstmatige prikkel de melk-klier tot eene gelijkmatig verhoogde, soms toenemendenbsp;functie aangezet en zal de hoeveelheid afgescheiden melknbsp;toenemen.

-ocr page 88-

76

Het kalf moet dus zoo spoedig mogelijk van de moeder worden weggenomen en deze door een bekwaam melkernbsp;aan eene maximum produktie gewend worden. De hoofdzaak is een flink, bekwaam en ervaren melker, die weetnbsp;uit het uier te halen wat er uit te halen is. Een onhandignbsp;melker is oorzaak dat de melkproduktie achteruit gaat.

V.

In het Nederl. Weekblad voor zuivelbereiding en veetéelt van 13-8-’07 wordt het bewaren van eieren met waterglasnbsp;(natrium silicaat) sterk geprezen en daaraan boven kalk denbsp;voorkeur gegeven. De eieren kunnen maanden bewaardnbsp;blijven, zonder dat de smaak verandert.

Door het verstoppen der poriën van de schaal wordt de lucht verhinderd toe te treden en heeft geen water verdamping uit het ei plaats, ’t Waterglas is goedkoop, denbsp;behandeling is gemakkelijk en de eieren zien er zindelijknbsp;en oogelijk uit.

De muilezelfokkerij bloeit den laatsten tijd in Amerika en geeft den fokkers flinke winsten. De veldtochten innbsp;Zuid-Afrika hebben den Engelschen en Duitschers de grootenbsp;voordeelen geleerd van het gebruik van muilezels bovennbsp;paarden.

De volgende cijfers kunnen misschien leerrijk zijn en aanmoedigend werken op de fokkerij van deze dieren. Vannbsp;Kansas-City werden onlangs 600 muilezels naar Californiënbsp;verscheept en twee weken later nog 260 stuks. Verder werden van Kansas-City eenige wagonladingen naar Cuba gezonden en daar zeer duur betaald.

(Deutsche Landw. Tierziicht 6 September 1907).

V.

-ocr page 89-

77

Wanneer paarden over zee moeten worden verzonden denken velen zich de zaak zeer ingewikkeld en houden boksen vooral bij stormachtig weer, voor noodzakelijk. Dit schijntnbsp;echter niet noodzakelijk maar zelfs schadelijk te zijn. Jamesnbsp;Rutherford, een Australisch paardenfokker, die reeds gedurende een 50 tal jaren paarden verscheept, zegt, dat de dierennbsp;aan boord, zeer spoedig, wat men noemt, zee-beenen hebben,nbsp;en zelfs ook bij vrij hooge zee spoedig op het dek vrijnbsp;vast staan zoodat, hoe ongelooflijk het mag schijnen, ooknbsp;bij storm bijna geen ongelukken plaats hebben, terwijl denbsp;paarden in boksen zich bijna altijd beleedigen. Rutherfordnbsp;laat de dieren allen aan den kop vastbinden. Hij kwamnbsp;daartoe na een reis van Sydney naar Nieuw-Zeeland. Dennbsp;derden dag brak op die reis een storm los, die de boksennbsp;weg sloeg. De storm duurde 8 dagen, de boksen kondennbsp;niet worden gerepareerd, zoodat de dieren eenvoudig werdennbsp;vastgebonden, en tot zijn verbazing bekwam geen dernbsp;paarden verder eenig letsel.

(idem) V.

De melkrijkdom van runderrassen werd onlangs in Buffalo (Vereenigde Staten) van verschillende dieren vastgesteld. Men nam voor de proef van 10 melkrijke rassennbsp;elk 5 dieren, die gezond waren en op een zelfde maniernbsp;werden onderhouden en bepaalde daarvan gedurende 6 maanden de melkhoeveelheid. De rassen waren de volgende:

Drie Amerikaansche n. 1. Polled Yersey, Dutch Belted en French Candian, en zeven buitenlandsche n. 1. Shorthorn,nbsp;Ayrshire, Guernsey, Yersey, Red Poll, Hollandsch en Zwit-sersch (van de beide laatsten de beste melkrassen).

De uitslag was, dat het Hollandsche ras bovenaan stond: 3900 gallons (1 gallon is 4.54 liter) melk, van een prachtignbsp;vetgehalte; dan kwamen:

Ayrshire nbsp;nbsp;nbsp;metnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3300 gallons.

Shorthorn nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3100nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

-ocr page 90-

Zwitsersch Red Pollnbsp;Guernseynbsp;Yersey

met

3080 gallons. 2869

2710 nbsp;nbsp;nbsp;„

2690

De Amerikaansche rassen stonden verre daar beneden, ’t Vetste was de melk van de Guernsey koeien.

(idem) V.

Anglo-Arabieren in Zuid-Frankrijk. — Onder de hippologen in Frankrijk hebben zich twee partijen gevormd, de voorstanders van de Anglo-Normandiër en die van de Anglo-Arabier. De oorzaak schijnt te zijn het chronisch gebrek innbsp;Frankrijk aan zware kurassiers paarden.

’t Is zoo ver, dat vooral onder de bereden'wapens de vraag rijst, om de kurassiers regimenten af te schaffen ennbsp;in plaats van de groote lymphatische paarden, voor 13nbsp;nieuwe chasseur- of dragonder regimenten Anglo-Arabischenbsp;halfbloeds te nemen. Deze Anglo-Arabieren uit Zuid-Frankrijk, die in Duitschland niet bekend zijn, zijn voornbsp;Frankrijks paardenfokkerij van zeer veel belang. In denbsp;militaire renstallen en ook te Saumur vinden we naastnbsp;Engelsche volbloeds, Fransche halfbloeds met dezelfdenbsp;prestatie. Vooral bij de afstandsritten in Frankrijk zijn denbsp;Anglo-Arabieren den laatsten tijd op den voorgrond getreden.nbsp;Wat den dieren ontbreekt is éénheid van vorm en massa.nbsp;Men heeft geprobeerd een zwaarder type te krijgen doornbsp;kruising van Eng. volbloed met Inheemsche paarden, maarnbsp;dit laatste bleek voor de kruising niet geschikt, zoodat mennbsp;tot den Arabier is teruggekeerd. De ondervinding heeftnbsp;geleerd dat dieren met 25 “/o Arabisch bloed de bestennbsp;zijn. Het zijn in ’t algemeen vrij sterk gebouwde dierennbsp;„met Oostersch hoofd, fraaie oogen, goeden hals, langenbsp;schouder, (soms wat recht) sterke lange schoft, correctennbsp;rug, een ietwat kort en schuin kruis, goed gebroekt, sterke

-ocr page 91-

79

ledematen met breede pezen en gewrichten, sierlijk gedragen staart. Kortom een bloedpaard met goede vormen. Denbsp;vroegere hertenhals en zadelrug verdwijnen langzamerhand;nbsp;de mond blijft echter zeer week en de dieren zeer nerveus. Vooral in de jeugd hebben ze een zachten ruiternbsp;noodig. Troepenpaarden worden nog al eens bedorven.nbsp;De hoogte bedraagt 1.52 tot 1.54 M. In streken, zooals bijnbsp;Castelsarragine waar veel en goed gefokt wordt, zijn zenbsp;hooger, wel tot 1.56 en 1.60 M. Voor officierspaard zijndenbsp;laatsten zeer gezien. Behalve deze, worden in Z. Frankrijknbsp;kleine Anglo-Arabieren gefokt.

Deze poney’s zijn zeer goed met veel „ausdauer.” ’t Is moeilijk voor de fokkerij steeds een voldoend aantal geschikte dekhengsten te krijgen.

Men heeft liefst Anglo-Arabieren met 25®/o Arabisch bloed. Ook wel heeft men met succes Norfolk hengsten gebruikt.nbsp;Om echter de hoogte op te drijven met Anglo-Normandiërsnbsp;is niet gelukt. De fokkers in Z. Frankrijk (elke boer heeftnbsp;minsten 2 fokmerries) willen deze kruising niet.

Uit de volgende cijfers blijkt dat de fokkerij eene groote uitbreiding heeft. In een 12 tal provinciën werden ongeveer 20000 halfbloed merries gehouden, daarbij nog 200nbsp;zuivere Anglo-Arabische en 1200 volbloed Engelschenbsp;merries.

Alhoewel het type hier en daar, al naar landstreek en opvoeding, nog al uit één loopt, kent men toch de edelenbsp;Anglo-Arabier uit de verschillende paardeslagen in Frankrijk er dadelijk uit.

(D. L. Tierzucht 30 Aug. ’07).

V.

-ocr page 92-

Het nut van ren-ijzers.

Niemand hier te lande, hetzij eigenaar van renpaarden hetzij vakmantrainer, is blijkbaar nog doordrongen van denbsp;belangrijkheid van het hoefbeslag bij renpaarden. Denbsp;Amerikaan daarentegen is tot in het diepst van zijn nierennbsp;overtuigd dat, met goed paardenmateriaal natuurlijk, voornbsp;een groot deel het succès op de baan daaraan — aan hetnbsp;hoefbeslag, „superior plating”, zooals hij dat pleegt te noemen — moet worden toegeschreven.

Hieronder volgt het een en ander over de ren-ijzers, zooals die in de U. States door de meest bekende trainersnbsp;gebruikt worden.

Ieder sportsman zal zich herinneren, welke enorme resultaten op de Engelsche en Fransche banen bereikt werden bij de eerste proeven met deze ijzers genomen. Het zoogenaamde Amerikaansche ijzer is een'afgerond, zeer dun ennbsp;licht vervaardigd ijzer, van voren voorzien van een soortnbsp;van klamp, van 4 tot 5 c.M. breedte en van 5 tot 6 c.M.nbsp;hoogte. De voordeeleri van het Amerikaansche ijzer zijnnbsp;de volgende;

1. nbsp;nbsp;nbsp;Zij verschaffen vertrouwen en zekerheid aan het paard,nbsp;doordat zij het uitglijden van de voorhand verhinderen ennbsp;het zoo noodzakelijke steunpunt leveren bij het uitstrekkennbsp;van de achterband.

2. nbsp;nbsp;nbsp;De kans op het vernielen van het paard „(broken-down)”nbsp;wordt sterk verminderd, omdat in de bochten het uitglijdennbsp;vermeden wordt, op zoowel te harde als te zachte banennbsp;waarvan zoo vaak forceeren en scheuren van pezen ennbsp;spieren het gevolg is.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Dank zij het steunpunt, dat de klamp het paard ver-

-ocr page 93-

81

schaft, kan dit zijn loop terstond met een grooten galopsprong beginnen, hetgeen een zeer belangrijk voordeel is, vooral nu bijna overal de „startingmachine” wordt toegepast.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Het ijzer is bijzonder „licht”; terwijl het gewoonlijknbsp;gebruikte Engelsche ijzer van 130 tot 150 gram weegt, isnbsp;het Amerikaansche hoogstens 60 gram zwaar.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Het meest belangrijke voordeel zal men leeren kennen,nbsp;door aan het volgende en laatste punt de noodige aandachtnbsp;te schenken.

Wanneer een paard in vrijheid galoppeert, zijn de elkander in een reeks opvolgende sprongen, geheel geëvenredigd aannbsp;kracht en buigzaamheid der organen en den lichaamsbouwnbsp;van het dier; de zool van den voet komt in dat geval opnbsp;geheel normale wijze op den grond. In den ren en vooral innbsp;de spurt is dit echter niet het geval: de galopsprongen zijnnbsp;dan veel meer gestrekt en de voetzool komt op zeer abnormale wijze met den grond in aanraking, en wel „de hiel”nbsp;(het achterste gedeelte) het eerst.

Om dus het paard in snellen gang de noodige vastheid en zekerheid te verschaffen, ligt het voor de hand, dat mennbsp;moet trachten:

1. nbsp;nbsp;nbsp;de hiel zooveel mogelijk te verkorten; en

2. nbsp;nbsp;nbsp;de voorkant van den hoef zooveel mogelijk te verlengen; opdat het paard zijn hoef zoo snel mogelijk parallelnbsp;aan den grond kan plaatsen en zoo spoedig mogelijk zijnnbsp;gewicht kan doen dragen door den geheelen hoef.

Van de juistheid van het bovenstaande kan men zich gemakkelijk overtuigen door photografische opnamen vannbsp;de „finish” van rennen nauwkeurig te beschouwen.

De nadeelen van dit ijzer zijn echter de volgende:

lo. De prijs is hooger dan die van andere ijzers.

2quot;. Men is verplicht het paard op de baan te laten beslaan.

3“. Brengt het dikwijls afnemen van de ijzers en het tgt;eslaan met renbeslag, grooter kosten mede.

6

-ocr page 94-

82

Het renijzer, als boven beschreven, i*s sedert jaren in gébruik in Amerika, terwijl het in verscheidene andere landen ingevoerd is en algemeen met succes gebruikt wordt. Alleennbsp;op banen ondervond het eenigen tegenstand van den kantnbsp;van sommige sportsmen, die al wat op dat gebied uitnbsp;Amerika komt, a tort et a travers willen weren. Men herin-nere zich slechts, welke de tegenstand was, dien in dennbsp;beginne de „startingmachine” en de Amerikaansche methodenbsp;van rijden overal in Europa ontmoetten.

Ten slotte een voorbeeld, om het enorme voordeel van het Amerikaansche ijzer duidelijk te doen inzien, ook aannbsp;wie nu juist geen eigenaar van renpaarden is. Laat tweenbsp;mannen van gelijke krachten, voorzien van schoenen vannbsp;dezelfde soort en hetzelfde gewicht, over 100 meter om hetnbsp;hardst loopen: ze zullen nagenoeg gelijk aankomen. Geeftnbsp;men echter den één flinke spijkers in z’n zolen die hier innbsp;plaats van den klamp van het hoefijzer komen, dan zal dezenbsp;onder normale omstandigheden over denzelfden afstand bijnbsp;aankomst wel 7 of 8 meter voorsprong op zijn tegenstandernbsp;hebben.

Hier op Java ziet men de eigenaars van renpaarden nog al eens met chronometers schermen; wordt er wellicht metnbsp;het gebruik van het Amerikaansche ijzer gewacht tot denbsp;opening van de baan te Soerabaja om dan met allesover-treffende tijden voor den dag te komen?

T.

(Overgedrukt uit het Soerb. Hdbld. van 6 Febr. 1908).

Paardensport.

Nu Februari weder zijn intrede gedaan heeft, wordt’t tijd, dat de renstallen zoo langzamerhand uit hunnen winterslaapnbsp;ontwaken en hunne dieren weder op de oefeningsbanennbsp;doe'n verschijnen, willen zij met de aanstaande campagne

-ocr page 95-

83

klaar zijn. Al waren de resultaten van eenige meetings op bekende, oude banen niet schitterend te noemen, de verwachting voor dit jaar is hoog gespannen, door de Batavianbsp;Buitenzorg-wedloop Sociëteit, die, als ’t ware een soort vannbsp;hegemonie begint te verkrijgen over de rensport beoefenende vereenigingen en steeds met degelijke programma’snbsp;voor den dag komt; verder door Samarang, dat, gewoonlijk’tnbsp;eerst zijn poorten ontsluitende, nu, na ’t aanleggen van denbsp;hindernisbaan, zich speciaal moeite zal geven om de sportnbsp;„tusschen de vlaggen” en over ’t „zware terrein” tot meerdere bloei te brengen, en ten slotte door de animo uit denbsp;richting van het Oosten, uit de buurt van de a. s. Soerabajaschenbsp;renbaan en van den frisschen sportsgeest, die vandaar uit gaat.

Dat Soerabaja in de toekomst een stern in ’t kapittel zal hebben, is boven allen twijfel verheven. We bedoelennbsp;speciaal in de aangelegenheden, die alle tot de Javaschenbsp;Ren- en Harddraverij Vereeniging toegetreden wedloop-sociëteiten betreffen. Immers alles is te Soerabaja voorhanden, om aan de ontwikkeling van de rensport mede tenbsp;werken: de liefhebbers, de geldmannen en wat vooral vannbsp;belang is, een groot publiek om de rennen bij te wonennbsp;en te steunen door zijn belangstelling niet alleen, maar ooknbsp;door bijdragen in geld.

We noemden zooeven ’t woord winterslaap, sprekende over de geforceerde rust der renstallen, maar, helaas is ditnbsp;Woord niet alleen daarop van toepassing; ook, ’t spijt ons,nbsp;dit te moeten constateeren, past het op de Javasche Renen Harddraverijvereeniging zelf, ons scheidsgerecht in hoogstenbsp;ressort — want dit college, welks oprichting wij zoo toegejuicht hebben en waarvan wij zoo veel verwachtten, isnbsp;schijnbaar ook een beetje in den dommel geraakt, — tenminste men merkt niets van zijn bestaan. Komt dit, doordat de leden van ’t bestuur zoo weinig voeling met elkaarnbsp;hebben, of moet ’t renseizoen reeds bijna weer aanvangennbsp;om de liefhebberij voor de sport te doen ontvlammen, en

-ocr page 96-

84

deze niet alleen, want bij dit lichaam is meer noodig Terugblikkende op ’t afgeloopen seizoen, zou, dunkt ons, ’t op den weg van dat bestuur liggen, eens goed na te gaan,nbsp;welke de leemten, onzuiverheden en onjuistheden waren innbsp;de uitvoering van de reglementen en voorschriften van denbsp;Javasche in de praktijk; grieven van eigenaars en trainersnbsp;moeten bestudeerd worden, kortom ’t bestuur kon, als ’tnbsp;als een geheel optrad, veel nuttigs verrichten met ’t oog opnbsp;’t komende seizoen.

Is ’t niet onjuist, alle quaesties, besprekingen en dergelijke op te schorten tot eene vergadering, waar de afgevaardigden van Oost en West samenkomende, slechts zoo weinig tijd hebben om op de agenda voorkomende punten aan een langdurige en diepgaande bespreking te onderwerpen,nbsp;dat die zaken ten slotte om tot een conclusie te komen,nbsp;maar in stemming gebracht worden.

Voor heden willen we nog slechts even een quaestie aanstippen, die van den beroepshandicapper.

Over ’t feit, dat een beroepshandicapper onvermijdelijk is voor een land als dit, met zooveel paarden en rennennbsp;van verschillende soort, behoeft niet meer gesproken tenbsp;worden, ’t Is voornamelijk met ’t oog op de salarieëringnbsp;van dien persoon, welk bedrag maandelijks door contingenten der betrokken sociëteiten wordt bijeengebracht, dat wenbsp;deze zaak willen toelichten; als iemand een hoog salarisnbsp;geniet, wil men gewoonlijk een man van zessen klaar hebben; of dit ’t geval is met den tegenwoordigen handicapper,nbsp;wordt door velen betwijfeld.

lo. is de man hier te lande slechts zeer zelden gelukkig geweest in ’t toededen van zijn gewichten, wat duidelijk aantoont, dat hij niet op de hoogte is van zijn vak, en dat hij zeker met / 350.— of ƒ 300.— per maand duur betaald is.

2o. is ’t altijd zeer gewenscht, dat een handicapper staat „geheel buiten zekere kringen”, als jockeys, trainers enz.

-ocr page 97-

85

3o. wanroin moeten steeds vreemdelingen voor ambten bij de wedrennen, worden gekozen; zijn er geen Hollandersnbsp;te vinden, die hiertoe de bekwaamheden bezitten? — Laatnbsp;jan Salie zich niet een beetje afschrikken door een dosisnbsp;„bluff” van sommigen dier vreemdelingen?

In Europa worden paarden gehandicapt op hun publieken vorm, terwijl de commissarissen der rennen zorgen, dat dienbsp;vorm zoo juist mogelijk is; hier is die opvatting anders-en worden paarden in kalme en snellere oefengalops dagelijks „getimed” en treedt de tegenwoordige handicappernbsp;slechts schijnbaar op als een tipster, doch alleen voor wienbsp;niet beter weet.

T.

(Overgedrukt uit het Soerb. Hdbld. van 11 Febr. 1908).

-ocr page 98-

Uit Hoilandsche bladen.

Verslag R ij ksseru minrichting. — Van wege de directie van den landbouw is uitgegeven het verslag van de werkzaamhedennbsp;der Rijksseruminrichting over 1906.

Er blijkt een gestadige uitbreiding der inrichting uit. Het aantal voor de serumproductie benoodigde paarden b. v., dat bij de oprichting der inrichting op 1 Februari 1904 15 bedroeg, klom reeds tot 65.nbsp;Het aantal afdeelingen werd niet alleen vermeerderd, maar in elkenbsp;afdeeling is een voortdurende toeneming der werkzaamheden te bespeuren. Het geheele bedrijf is thans verdeeld in 20 afzonderlijkenbsp;afdeelingen. Zij zijn de volgende: 1, Bereiding van serum. 2. Bereiding van preventieve entstoffen. 3. Wetenschappelijk onderzoeknbsp;van sera. 4. Ziekteonderzoek. 6. Ziekten der konijnen. 6. Ziekten dernbsp;vogels. 7. Ziekten der visschen. 8. Ziekten der bijen. 9. Onderzoeknbsp;naar onbekende ziekteoorzaken. 10. Scheikundige afdeeling. 11. Lac-tologisch-biologisch onderzoek. 12. Bestrijding van tuberculose ondernbsp;het rundvee, 13. Bereiding van verdelgingsmiddelen tegen muizen ennbsp;ratten. 14. Onderzoek van geheimmiddelen. 15. Bereiding van onder-kenningsmiddelen. 16. Bereiding van voedingsmedia voor het kweekennbsp;van micro-organismen. 17. Microphotographie. 18. Expeditie. 19. Statistische en kartographische werkzaamheden. 20. Administratie.

Weldra zal, vermoedelijk met medewerking van het departement van oorlog, eene afzonderlijke afdeeling tot stand komen voor hetnbsp;onderzoek speciaal van de infectieziekten van paarden. Alsdan zalnbsp;tijdelijk gedetacheerd worden aan de rijksseruminrichting een paardenarts, die inzonderheid bij het onderzoek behulpzaam zal zijn.

Het personeel der inrichting bestaat, behalve uit den directeur dr. J. Poels, uit 2 onderdirecteuren, 1 bacterioloog-scheikundige, 1 bacterioloog, 3 assistenten, 1 statisticus-bibliothecaris, 1 boekhouder, 1nbsp;amanuensis, 1 bacillenzoeker, 5 kantoorbedienden, 6 laboratorium-bedienden en 5 stalknechten.

Aan de inrichting zijn 4 personen, die zich den geheelen dag onledig houden met het spoelen van flesschen, het op flesschen brengen van het serum, het kurken en lakken der flesschen. Eenmaal is het

-ocr page 99-

87

voorgekomen, dat op één dag 5QO kisten naar de verschillende oorden van het land werden verzonden. In 1906 verzond de inrichting 27,000 brieven en stukken.

De sera, die thans aan de inrichting bereid worden, zijn; serum tegen de vlekziekte en tegen de borstziekte der varkens, tegen de sterfte dernbsp;kalveren, (colibacillose en septische pleuropneumonie), tegen het miltvuur, tegen de vogelcholera, tegen de nierziekte en de gewrichtsziektenbsp;der kalveren (die veroorzaakt worden door bacillus pyogenes), tegennbsp;den goedaardigen droes, tegen den infectieusen abortus, en verdernbsp;nog streptococcenserum. Tetanusserum is in voorbereiding.

De waarde der in 1906 afgeleverde sera en entstoffen bedroeg f 72,168, berekend volgens buitenlandsche prijscouranten.

Van de resultaten, met inenting verkregen, vermelden wij alleen die betreffende de inenting tegen de vlekziekte der varkens, die hetnbsp;meest voorkomt en de beste resultaten oplevert. Aan de inentingnbsp;werden onderworpen 177,775 varkens, waarvan 152.307 gezond waren. Van deze laatsten bleef 99.4 pet. van de ziekte verschoond,nbsp;slechts 0.6 pet. werd aangetast. En van deze 0.6 pet. herstelde wedernbsp;69,2 pet. Van al de 152,307 ingeente gezonde varkens stierf slechtsnbsp;0.12 pet. aan de ziekte, terwijl 0.06 pet. onvolkomen herstelde. Voortsnbsp;werden ingeënt 16,689 varkens, die verdacht waren van ziekte of besmetting. Van deze dieren herstelde of bleef gezond 98 pet.; 1.1 pet.nbsp;herstelde onvolkomen; bijna 1 pet. overleed. Eindelijk werden ooknbsp;8779 zieke varkens met serum behandeld. Hiervan herstelde 87.5nbsp;pet.; 1.3 pet. herstelde onvolkomen; 11.2 overleed of werd in noodnbsp;geslacht. In Friesland werden in 1906 88.5, in Noord-Holland 56.3, innbsp;Groningen 36.2 en in Zuid-Holland 33.5 pet. der volgens de statistiek

van 1904 in ingeënt.

Wij zullen geen verderenbsp;bijzonder de

elke provincie aanwezige varkens tegen de vlekziekte

aan den rijken, interessanten inhoud van het verslag bijzonderheden ontleenen. Alleen vestigen wij in ’tnbsp;aandacht op afdeeling XII: Bestrijding der tuberculosenbsp;onder het rundvee. Hetgeen onder deze afdeeling wordt medegedeeldnbsp;beslaat met de tabellen en bijlagen niet minder dan 238 van de 446nbsp;bladzijden, die het verslag inneemt, dus ruim de helft van het geheelenbsp;verslag. In deze afdeeling wordt gehandeld over: de maatregelennbsp;voortvloeiende uit het Kon. besluit van 2 Sept. 1904 (Stbld. no. 219)nbsp;(overneming van tuberculeuse runderen door het rijk); onderzoeknbsp;van ziektestoffen ter onderkenning der tuberculose; gemengde melk;nbsp;ziektestoffen en melk, ingezonden door veehouders; de tuberculinenbsp;(geschiedenis, bereiding der tuberculine, tuberculine van vogel-

-ocr page 100-

88

tuberkelbacillen, herhaling van tuberculine-injecties, waardebepaling der tuberculine); melkerijen onder controle der Rijksseruminrichting;nbsp;verspreiding der tuberculose in Nederland; resultaten van de bestrijding der tuberculose onder het rundvee; eigenaren, die in 1905 runderen, lijdende aan tuberculose, aan het rijk afstonden, maar die innbsp;1906 niets van zich lieten hooren; nieuwe gezichtspunten bij de bestrijding der runder-tuberculose; de tuberculose in verband met de fokkerij; verspreiding der tuberculose door dekstieren; hygiënische voorschriften; eene nieuwe methode ter onderkenning van tuberculose.nbsp;Het omvangrijke gedeelte, dat op de tuberculine betrekking heeft, isnbsp;van de hand van dr. H E. Reeser, bacterioloog aan de Rijksseruminrichting.

Ten slotte ontleenen wij aan het verslag een drietal cursief gedrukte waarschuwingen;

„Koop (met het oog op de borstziekte der varkens) nimmer op fokstations varkens, die hoesten.”

„Wie het lendevuur voorkomen, althans tot een minimum beperken wil, geve den paarden tijdens de rustdagen minder haver, late denbsp;dieren, die een of meer dagen rust hebben gehad, eenigen tijd aannbsp;de hand stappen, alvorens ze in dienst te stellen en brenge elk paardnbsp;onmiddellijk naar den stal, dat onder het stappen verschijnselen vertoont van mat- of loomheid.”

„Het valt niet te ontkennen, dat het vrije gebruik der tuberculine een groot nadeel voor ons land oplevert omdat bepaalde personennbsp;de dieren, die reageeren, heimelijk aan anderen verkoopen, en daardoor het vee van anderen willens en wetens besmetten.

P y o c y a n a s e.—Eenigen tijd geleden, hebben wij reeds iets medegedeeld over het merkwaardige preparaat van prof. Emmerich te München, pyocyanase, dat met zulke schitterende uitkomsten toegepast is bij gemengde infecties met diphtherie-bacillen en etterbacteriën.nbsp;Men weet, dat pyocyanase verkregen wordt uit vloeibare culturesnbsp;van den bacillus pyocyaneus (bacil van den blauwen etter). Op denbsp;oppervlakte van zulke cultures ontstaat na verloop van eenige dagennbsp;een dikke huid van bacteriën, die, bij het omschudden van de vloeistof,nbsp;op den bodem valt en zich ongeveer zes tot acht maal in steedsnbsp;geringere dikte opnieuw vormt, zoodat ten slotte ongeveer 50 gramnbsp;van de vlokkige, taaie massa den bodem van het vat bedekken.nbsp;Emmerich deed de verrassende ontdekking, dat de bacteriënmassa,

-ocr page 101-

89

wanneer men het glas rustig laat staan, na enkele weken, tot op eenige milligrammen na verdwijnt, en wel, naar hij verder vond, ondernbsp;den invloed van een enzym, dat in de cellen van den bacillus pyo-cyaneus in onoplosbaren vorm voorkomt en, bij de ontbinding vannbsp;die cellen, in oplosbaren vorm in de cultuurvloeistof komt. Dat enzymnbsp;noemt hij pyocyanase.

Een nauwkeurig bacteriologisch onderzoek bracht aan het licht’ dat pyocyanase in staat is, niet alleen de cellen van den bacillusnbsp;pyocyaneus te ontbinden, maar ook de kiemen van diphtherie, cholera,nbsp;typhus, pest, miltvuur, hersenvlies-ruggemerg-ontsteking en etterkoortsnbsp;te dooden en te ontbinden, en wel groote hoeveelheden van dezenbsp;bacteriën in zeer korten tijd, terwijl andere, vooral de tubercelbacillennbsp;met hun omhulsel, dat zoo rijk aan vet en celstof is, er in hun levenskracht niet door belemmerd worden.

Nadat Emmerich’s belangrijke ontdekking aan talrijke proeven in het laboratorium getoetst was, hebben een aantal onderzoekers vannbsp;naam de bruikbaarheid van pyocyanase voor de voorkoming en genezing van ziekten op groote schaal beproefd. Bij al deze klinischenbsp;onderzoekingen bleek, dat het middel van Emmerich bij diphtherienbsp;de serumbehandeling werkzaam ondersteunt. Bovendien kunnen ooknbsp;gevaarlijke septische keelontstekingen door toepassing van pyocyanasenbsp;in korten tijd genezen worden. Kinderen, die ten gevolge van eennbsp;gemengde etter-diphtherie-infectie ten doode opgeschreven leken, waren op den tweeden dag van de behandeling al weer opgewekt.

Een van de eerste zieken, die door pyocyanase van een kwaadaardige etterige keelontsteking genezen is, was de oude professor Pet-tenkofer te München, een bijzonder vriend van prof. Emmerich.

Daar het klinische onderzoek van het middel reeds in 1900 begonnen is en het zeven volle jaren bij een groot aantal zieken is toegepast,nbsp;lijkt het uitgesloten, dat men hier met een schijnbaar succes te doennbsp;heeft, dat alleen op de optimistische beoordeeling van den ontdekkernbsp;gegrond en tegen een nader wetenschappelijk onderzoek niet bestandnbsp;is. In Duitschland althans, zal pyocyanase wel spoedig algemeenenbsp;toepassing vinden.

Hans Winterstein heeft in het Physiologisch Instituut te Rostock de 1 ij k V e r s t ij V i n g aan een nieuw onderzoek onderworpen. Terwijl de spieren in de eerste uren na den dood nog zacht en slapnbsp;zijn, en de ledematen, zonder weerstand te bieden, bewogen kunnennbsp;Worden, ontstaat er spoedig een eigenaardige vastheid van het spier-

-ocr page 102-

90

weefsel, die uitwendig voelbaar is en waarbij de vroeger bewegelijke ledematen alle buigzaamheid verloren hebben. De lijkverstijvingnbsp;begint nu eens vroeger, dan weder later, gemiddeld 10—18 uren nanbsp;den dood.

In 1851 nam prof. Brown-Séquard zijne opzienbarende proeven. Hij spoot bij terechtgestelde misdadigers 14 uren na den dood bijnbsp;beginnende lijkverstijving gedefibrineerd bloed in de slagaderen. Nietnbsp;alleen, dat de lijkstijfheid verdween, maar de spieren reageerdennbsp;weder op prikkels, zoodat de lijken onder aanwending van een elek-trischen stroom schijnbaar willekeurige bewegingen maakten.

Naar aanleiding van deze proeven hield hij in de Parijsche Academie van Wetenschappen een verhandeling: „Sur la persistance de lanbsp;vie des membres atteints de la rigidité, qu’on appelle cadaverique”.nbsp;Na hem hebben verschillende physiologen deze verschijnselen onderzocht. Volgens Winterstein is de oorzaak der lijkverstijving eennbsp;zuivere spierverstikking ten gevolge van gebrek aan zuurstof. Hijnbsp;nam de uitgesneden spier van een dier en legde die, wanneer denbsp;eerste teekenen van verstijving zich vertoonden, bij 36“—38“ C. innbsp;zuurstofgas onder druk van 2—4 atmospheren; de stijfheid verdweennbsp;en gedurende 5 uren behield de spier hare prikkelbaarheid; was denbsp;spier daarenboven gelegd in een bepaalde zoutoplossing (Ringer’snbsp;oplossing), dan bleef zij gedurende 27 uren op prikkels reageeren.

Was de lijkstijfheid geheel ingetreden, dan was de zuurstof werkeloos; was bij aanwending van zuurstof de prikkelbaarheid verdwenen, dan trad geene lijkverstijving meer in.

Typhus en melkgebruik. — Van 1 September tot 10 November zijn te Amsterdam 126 gevallen van febris typhoïdea voorgekomen, ongerekend de gevallen, die mogelijkerwijze niet bekend werden aan den gemeentelijken gezondheidsdienst. Statistisch gesprokennbsp;zijn deze cijfers niet onrustbarend, omdat-zij duidelijk wijzen opeennbsp;jaarlijks terugkeerend verschijnsel en zonder dat het totaal thansnbsp;merkbaar hooger is dan anders. Alleen kan worden opgemerkt, datnbsp;de groote stijging in het aantal, de ophooping in het najaar, ditmaalnbsp;wat later is gekomen, hetgeen in verband is'te brengen met denbsp;weersgesteldheid en andere invloeden, nu een zomer met veel regennbsp;gevolgd werd door een langdurigen tijd van droog weder. Ook nunbsp;weer kon voor de groote meerderheid der ziektegevallen, n.1. voornbsp;86 van de 126, met groote waarschijnlijkheid worden aangetoond

-ocr page 103-

91

dat zij te wijten waren aan het gebruik van geïnfecteerde melk, afkomstig uit gemeenten in de omgeving van de hoofdstad. Hetnbsp;kwaad is, als altijd, gelegen in het spoelen van melkvaten met slootwater, gelijk in de jaarverslagen van den gemeentelijken gezondheidsdienst herhaaldelijk als de vermoedelijke oorzaak is aangewezen. Mennbsp;kan zich hierbij voorstellen hoe in den drogen tijd, toen de regenputten geen voldoende water hadden, de melkvaten meer nog dannbsp;anders in de sloot werden gespoeld. De plaats, waar dat spoelennbsp;geschiedt, is dikwijls vlak naast de plek waar het privaat uitloost,nbsp;zoodat de kans groot is, dat ziektekiemen bij het spoelen in de vatennbsp;komen.

In andere gevallen hebben de lijders de besmetting niet in Amsterdam opgedaan, maar daarbuiten. Het komt n.1. voor, dat Amsterdammers, die met vacantie zijn geweest, eenigen tijd na hun te-• rugkomst ziek worden, zoodat zij blijkbaar de kiemen elders hebben opgedaan. In de stad zelf kookten zij de melk altijd, buiten achttennbsp;zij dit onnoodig. Toch blijft dit koken van de melk voor dagelijkschnbsp;gebruik het eenige afdoende middel ter voorkoming.

(N. T.' V. Q.)

*

* %

De chirurg Paul Reynier heeft gisteren in de Parijsche academie van geneeskunde mededeelingen gedaan over proefnemingen en klinische waarnemingen met een nieuw pijnverdoovend middel, novocaïne genaamd. (Zijn scheikundige naam is: para-amino-benzoïl-dimethyl-amino-ethanol-monochloorhydraat). Novocaïne heeftnbsp;ongeveer hetzelfde plaatselijk-pijnstillende vermogen van cocaïne ennbsp;stovaïne, maar is veel minder vergiftig dan deze middelen.

De oplossingen ervan zijn neutraal, prikkelen de weefsels niet en zijn te steriliseeren door warmte, zonder dat er ontleding plaats vindt.nbsp;Dit is een ander voordeel boven cocaïne en stovaïne. Novocaïnenbsp;heeft geen ongunstigen invloed op het hart en haar pijnstillend vermogen is van langer duur dan bij cocaïne. Voegt men adrenaline,nbsp;die op de bloedvaten een vernauwende uitwerking heeft en de absorptie vertraagt, aan novocaïne toe dan krijgt men een zeer betrouwbaar plaatselijk-pijnstillend middel, van geringe vergiftigheid, dat onsnbsp;in staat stelt, een aantal kleine „loopende operaties” en tandheelkundige bewerkingen gemakkelijk uit te voeren.

Reynier heeft dit jaar uitsluitend novocaïne bij dergelijke operaties in het Lariboisière-gasthuis gebruikt. Hij bediende zich van een oplossing van 1 pet. met enkele druppels adrenaline en spoot hoeveel-

-ocr page 104-

92

heden van 6—10 kublieke centimeters (men kan tot 30 en 40 centi-grammen gaan) in. Reynier deed nooit de minste onaangename ervaring met het middel op en verkreeg er een pijnloosheid mee, dienbsp;20 minuten en langer aanhield. .

Nationale en internationale landbouwtentoonstelling.

De expositie loopt prachtig.

lederen dag het heerlijkste weer en een enorm druk bezoek. En een belangstellend bezoek, want de overgroote meerderheid zijnnbsp;landbouwers met hunne vrouwen en dochters.

Wij zagen verschillende leeraars met hun leerlingen, onderwijzers met de cursisten van land- en tuinbouwcursussen; en zeker zijn er velennbsp;geweest, die wij niet gezien hebben, want het groote terrein is nietnbsp;te overzien.

Vandaag waren de visschers er ook. Na afloop van hun vergadering kwamen ze naar de tentoonstelling en regelrecht ging het op de netten af.

Dat het bezoek van H. M. de Koningin-Moeder heel wat drukte op het terrein gaf, spreekt vanzelf. In de regeeringstent leidde ministernbsp;Veegens H. M. rond,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en ook innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;anderenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tenten was het bezoek

tamelijk wel gelijk aan nbsp;nbsp;nbsp;dat van H.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;M.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de Koningin en den Prins op

j.1. Dinsdag.

Voor Vrijdag staat er weer heel wat nieuws op ’t programma.

Allereerst wordt de Kippen- en Kon ij nenten toonstelling geopend. Voor den landbouwer is hier een massa te leeren, bij de kippenafdeeling n. 1.

Zooals te verwachten was, is deze neven-expositie, die met de bijtjes wat achteraf staat, nbsp;nbsp;nbsp;niet reusachtignbsp;nbsp;nbsp;nbsp;groot.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;De gewone pluimvee-

tentoonstellingen in de nbsp;nbsp;nbsp;provinciën,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;winter worden gehou

den, zijn altijd veel, zeer veel uitgebreider; ’t is daar in ieder geval lawaaiiger, maar zoo’n degelijke expositie als hier, al is zij dan nietnbsp;uitgebreid, hebben wij nog niet aangetroffen.

Die degelijkheid is er ingelegd door Friesland.

De Friezen weten wat organisatie is; precies als bij den zuivel slaan zij alles door hun samenwerkend optreden.

Dat is hun geheim, en daardoor ontwikkelen zij kracht.

Alleen het fokstation Oranjewoud stuurde 85 inzendingen kippen Van verschillende kippen zijn de eierlijsten nauwkeurig bijgehoudennbsp;om zoodoende de beste legsters te leeren kennen. Op die wijze,nbsp;leert men de goede dieren uit den toom, en met haar eieren kan mennbsp;voort fokken.

-ocr page 105-

93

Prachtig georganiseerd is de eierhandel der leden van de V. P. N.

Wie kippen houdt voor ’t nut, moet het werken van Friesland komen zien. Daar wordt de pluimveehouderij opgevat als een zaak' niet als een liefhebberij. De verkoop der eieren neemt enorm toe.

Ook al het andere is zeer belangrijk.

Speciaal wijzen wij nog op de e i e r s c h o u w m a c h i n e s van de Nederl. Kistenfabriek v/h. Dubbelman amp; Co., te Rotterdam. Dezenbsp;inrichtingen, op een paar plaatsen slechts in gebruik, zullen zeker denbsp;aandacht trekken, ook van den handel. De eieren worden, 100 tenbsp;gelijk, boven het electrisch licht geplaatst. Het doorvallend licht tee-kent direct alle abnormaliteiten aan, zoodat de afwijkende eieren kunnen verwijderd worden.

Bij regelmatig gebruik van de schouwmachine behoeven geen abnormale eieren meer in handen van ’t publiek te komen. Door het gebruik van deze machines kan men inderdaad volkomen zuiverheidnbsp;der eieren garandeeren.

Er was nog een andere afdeeling, waarbij het ook geregeld storm liep.

Dat was de afdeeling van het veeartsen ij kundig onder-w ij s te Utrecht.

Dr. A. W. H. WiRTZ, die zelf de leiding in handen had en geregeld alle dagen aanwezig was, had het meest interessante uit zijn museanbsp;naar den Haag gebracht, om den landbouwer eens te toonen, dat eennbsp;veearts toch inderdaad een man is, die veel heeft gestudeeerd. Ennbsp;het is goed, dat de landbouwer eens ervaart, dat er door de heerennbsp;veel moet gewerkt worden, voor zij tot veearts worden gepromoveerd.

Uit het anatomisch museum zullen zeker de gebitten van paard, rund en schaap de aandacht hebben getrokken vooralnbsp;van het paard. De magen der huisdieren, speciaal die van de koe,nbsp;wekten ieders verbazing door haar grootte, leder weet wel, dat eennbsp;koe een groote maag heeft, doch dat zij zoo groot is, zullen nietnbsp;allen hebben geweten.

Ook de embryonale ontwikkeling der huisdieren had veel bekijks.

Een direct landbouwersbelang is zoo’n waarneming nu ook niet, maar ’t is toch nuttig, dat de landbouwers eens zien, hoevele zakennbsp;al bekend zijn.

De voorwerpen uit het pathologisch museum genoten de eer van zeer druk bekijk.

Daar waren allereerst de aangeboren m is vormingen, meestal verdubbelingen of tweelingmonsters. Dat was meer „ternbsp;opluistering” en als ze in een afzonderlijk tentje waren geplaatst

-ocr page 106-

94

geweest, zou men zelfs goede zaken hebben gemaakt, indien er

entree was geheven.

Van veel meer belang was het andere deel van het pathologisch museum, de nosologische afdeeling. Allerlei darmsteenen van ’t paard,nbsp;haarballen, parasitaire wormen, insectenlarven enz, dat waren welnbsp;dingen waarnaar gaarne eens gekeken werd.

Uit de verzameling hoef- en hoefbeslagleer waren mooie voorwerpen uit Utrecht medegebracht. Nu de hoefsmeden tegenwoordig voor hun vak worden opgeleid—kunnen opgeleid worden,nbsp;ten minste—is het voor hen van veel belang eens wat meer van ’tnbsp;hoefbeslag te weten. Er was dan ook een ruime inzending uit hetnbsp;museum gehaald.

Normale en abnormale hoeven, beslagen enz. Hoefijzers vervaardigd buiten Nederland in alle deelen der wereld, antieke, in Nederland opgegraven hoefijzers, enz. enz.

Alles bijeen, had de inzending geregeld een zeer druk bezoek.

Dat was gedeeltelijk ook het geval met een andere, nauwverwante afdeeling, die van den veeartsen ij kundigen dienst, meernbsp;speciaal de Rijksseruminrichting te Rotterdam.

Veel wat hier werd geëxposeerd ging over de hoofden der bezoekers heen.

Voedingsbodems voor het kweeken en onderkennen van bacteriën zijn, hoe interessant ook voor den ingewijde, geen materiaal dat men den landbouwer onder de oogennbsp;brengt. Dit geldt trouwens ook van andere zaken en speciaal b. v.nbsp;in de afdeeling proefstations. -

Alles, wat hier vertoond werd, was zeker in hooge mate van belang, doch voor de overgroote meederheid was dit geen materiaal, dat zij verwerken kunnen.

Of het dan maar weg had moeten blijven?

In het geheel niet, want zijn er velen, die er niets aan hebben, daartegenover staan weer anderen, die met de grootste belangstellingnbsp;de voorwerpen en praeparaten hebben aanschouwd.

Er zijn in den landbouwenden stand toch al eenige duizenden personen, die landbouwonderwijs hebben genoten en inzendingen, alsnbsp;die van de seruminrichting, op haar juiste waarde kunnen schatten.

Daarom behoeven zulke etalages voortaan niet weg te blijven, integendeel, zij verhoogen de waarde der tentoonstelling zeer.

Toch moet er iets op worden gevonden, waardoor ook de eenvoudige landbouwer meer van deze inzendingen op de tentoonstelling profiteert.

-ocr page 107-

95

De heer P. van Hoek, inspecteur van ’t landbouwonderwijs, heeft deze leemte direct gevoeld—nog vóór de tentoonstelling wasnbsp;geopend—en heeft hierin trachten te voorzien door het houden vannbsp;z.g. wandelvoordrachten in de regeeringstent. Dat was zekernbsp;al iets en voor sommigen zelfs veel, maar wandelvoordrachten metnbsp;een zoo eigenaardig publiek als hier, hebben toch hare eigenaardigenbsp;bezwaren.

In ieder geval er moet iets op gevonden worden en er zal ook wel wat gevonden worden; het mooie materiaal moet meer ondernbsp;het bereik van de bezoekers worden gebracht.

Wij zullen nog wel eens gelegenheid hebben hierover nader onze meening te zeggen. Trouwens het is voor het eerst, dat de regeeringnbsp;zoo uitpakt en dus ook voor het eerst, dat het publiek tegenovernbsp;zooveel wetenschap komt te staan.

Het is nog een zoeken naar den meest practischen weg.

Maar ook die zal wel worden gevonden.

*

* *

Een nieuwe paardenziekte. In het instituut voor dieren-hygiëne te Freiburg zijn thans, volgens het „Landwirtschaftl. Zen-tralblatt” van 18 September de onderzoekingen over een nieuwe paardenziekte afgesloten. De-ziekte had in Baden reeds tal van slachtoffers gemaakt, terwijl er zich thans ook te Freudenstadt in Wurtembergnbsp;gevallen voordoen. De ziekte openbaart zich het eerst door het verminderen van de gevoeligheid over de geheele achterste lichaamshelftnbsp;van het paard, op welke ongevoeligheid spoedig algeheele verlammingnbsp;volgt. Secties, door prof. dr. Vogel op kadavers van aan deze ziektenbsp;gestorven dieren ingesteld, brachten aan het licht, dat de ziekte hoofdzakelijk in het bloed haren zetel heeft, evenals bij gevallen vannbsp;haemoglobinaemie. Als oorzaak der ziekte werd gevonden een totnogtoenbsp;onbekende diplococcus (splijtzwam). De zwam houdt een razzianbsp;onder de roode bloedcellen, die in een zwart pigment veranderen;nbsp;ook andere lichaamsvochten worden aangetast en ondergaan veranderingen, welke ze ongeschikt maken voor het vervullen van hun functiesnbsp;Het gevolg van het optreden der zwam is een besmettelijke rugge-mergontsteking. Omdat de roode bloedlichaampjes zoo verkleuren,nbsp;heeft men den snooden bedrijver ook wel den naam van Streptococcus melanogenes gegeven. Alle middelen ter bestrijding dernbsp;ziekte hebben totnogtoe gefaald.

*

* *

In de Academie van wetenschappen te Parijs heeft Edmond Perriej-

-ocr page 108-

96

eergisteren de aandacht gevestigd op het’ gebruik dat men van Röntgen-stralen kan maken, om den dood vasttenbsp;stellen.

Vaillant, de leider van den radiografischen dienst aan het hópital Lariboisière, heeft dit het eerst ontdekt. Op radiographieën van levende menschen kan men de ingewanden slechts onduidelijk onderkennen, o.a. omdat die organen in beweging zijn en zij de stralennbsp;gemakkelijk doorlaten. Na den dood wordt dit anders. Op radiografieënnbsp;die van lijken genomen worden, kan men duidelijk de ingewanden,nbsp;maag, darmkronkelingen enz. onderscheiden.

Typhus-bacillen in de luizen van typhus-patiën-t e n. Het is een reeds lang bekend feit, dat de mug de bemiddelaar is der malaria, en dat vliegen de ziektekiemen uit de faeces vannbsp;cholera- en dysenterie-patiënten naar voedingsmiddelen overdragennbsp;en daardoor de ziekte verder verbreiden.

De typhus-bacillen zijn niet alleen in de darmen, maar ook in het bloed, vooral roseola-bloed (circa 93 pet.) aan te toonen. Men kannbsp;zich dus gemakkelijk voorstellen, dat alle ziektekiemen in het men-schelijk bloed in het lichaam van huidparaSieten (luizen en vlooien)nbsp;overgaan, als deze bloed zuigen. Tot dusver is het evenwel nognbsp;niet gelukt in menschelijk ongedierte verwekkers van infectieziektennbsp;aan te toonen. In het hygiënisch instituut te Kyoto heeft zich dr.nbsp;Nakao Abe met dit vraagstuk beziggehouden en beproefd in vlooiennbsp;en luizen, die op typhus-lijders parasiteeren, typhus-bacillen aan tenbsp;toonen. Uit zijn onderzoekingen, die hij in de Münchener Med.nbsp;Wochenschrift publiceert, blijkt, dat de kleeren- en hoofdluizen, dienbsp;op typhus-lijders leven, in 75 pet. der gevallen typhus-bacillen herbergen, en dat dus het ongedierte van den mensch bij de verbreidingnbsp;der contagieuse ziekten, met name van typhus, waarschynlijk eennbsp;gewichtige rol speelt.

(Med. Weekblad).

In de buitengewone middagvergadering der Ned. Melkhygiënische Vereeniging, hield de heer C. J. Koning uit Bussum een lezing overnbsp;de biologische enzymmethode en de sedimenten bij de leucocyten-proef.

In zijn inleiding behandelde spr. de taak van den veearts, daarbij wijzend op de moeilijkheden, die zich voor hem voordoen in verband


-ocr page 109-

97

met niet dadelijk waarneembare ziekteverschijnselen tijdens het z.g. incubatie-tijdperk.

Daarna sprak de heer Koning over de taak van den scheikundige, nagaande wat het bio-chemisch onderzoek omvat.

Hij leverde een beschouwing over de verschillende melksoorten, handelsmelk en melk van fabrieken in verband met hunne zuiverheid.

Spr. heeft, naar verhouding van het bacteriën-aantal, de melk ingedeeld.

Melk met minder den 25,000 bacteriën per kub. c.M. heeft een zeer laag bacteriëngehalte; melk met 25—50,000 bacteriën per kub. c.M.nbsp;een laag bacteriëngehalte: melk van 50—75,000 bacteriën per kub.nbsp;c.M. een voldoend laag: melk van 75—100,000 bacteriën per kub.nbsp;cM. een hoog, en melk van meer dan 100,000 bacteriën perkub.c.m.nbsp;een zeer hoog bacteriëngehalte.

Na een vergelijking van de handelsmelk, afkomstig van veehouders met die van fabrieken, kwam spr. tot de volgende conclusies:

1“. dat de gewone handelsmelk door de gebruikelijke handelingen der veehouders zeer dikwijls met melk van zieke of uierzieke dierennbsp;besmet is.

2“. dat de fabrieken en inrichtingen een dergelijke melk, die in rauwen staat gebruikt wordt, slechts bij uitzondering kunnen onderscheiden, terwijl zij niet in staat zijn om die melk van de schadelijkenbsp;bestanddeelen te ontdoen of haar voldoende te reinigen.

3“. dat het niet geoorloofd is om het publiek te wijzen op een ' niet-vervuiling der gewone rauwe melk, tusschen fabriek en consument als die melk in gesloten flesschen wordt verkocht daar denbsp;schadelijke niet te reinigen rauwe melk reeds door den veehoudernbsp;geleverd wordt;

4quot;. dat de algemeen gebruikelijke etiquetteering van „vee onder toezicht van den Vee-arts. ...” en „scheikundig onderzocht”, ofnbsp;„onder scheikundig toezicht van .... ”, meestal geen waarde heeftnbsp;om de gewone handelsmelk in rauwen staat te doen gebruiken;

5“. dat er door vele veehouders reeds een handel in vee en in melk gedreven wordt waardoor elke controle ontbreekt;

6quot;. dat het dringend noodig is om krachtig en diep in te te grijpen in het veehoudersbedrijf, dat de regeering voorschriften geeft omtrentnbsp;de inrichting der stallen, de behandeling van het vee, de behandelingnbsp;der melk en haar verwerking.

Ten slotte werd door spr. de wijze aangegeven waarop men eeni-ge verbetering in den beschreven toestand kan brengen. Besproken werd de biologische enzymmethode waarbij het onderzoek van

7

-ocr page 110-

98

het sediment, bij de leucocytenproef een belangrijke plaats inneemt. Terloops wees spr. er nog op, dat melk met een hoog vetgehaltenbsp;en een normaal soortelijk gewicht, doch afkomstig van ziek vee, nietnbsp;met den naara van goede melk bestempeld mag worden.

De heer A. H. Haentjens, arts te Putten, vervolgt in hetNed. Tijds. V. Gen. zijne studiën over tuberkeltoxine met de beschrijving vannbsp;een middel tot behandeling van tuberculose, dat hij f i 11 r a s e noemt.nbsp;Tuberkelbacillen-culturen, in een vroeger door hem beschreven toestelletje geplaatst, verschaften hem door hun veertien- tot dertigdaagschnbsp;verblijf bij lichaamstemperatuur in den broedoven de tuberkeltoxinen,nbsp;die schr. volgens theoretische overwegingen èn naar de uitkomstennbsp;zijner proeven als de ware toxinen van den tuberkelbacil moetnbsp;beschouwen. Het difusaat dat na 14—30 dagen rondom den filternbsp;in het praeparaatglaasje is opgetreden, en waarin zich dus deze warenbsp;tuberkelbacillen bevinden, heeft de heer Haentjens filtrase genoemd.nbsp;Inspuitingen met dit middel zijn bij teringlijders in het eerste stadiumnbsp;van groot voordeel gebleken. Meer ziektegeschiedenissen zullen nader gepubliceerd worden, wanneer het door hem bereikte blijvendenbsp;resultaat bekend is.

*

* *

Men meldt ons uit Leiden;

De alhier bestaande vereeniging tot bestrijding der tuberculose heeft een aardig boekje uitgegeven, bevattendenbsp;schetsen uit het leven van tuberculoselijders en hunne gezinnen, doornbsp;de enquêtrice der vereeniging mej. Sparnaay uit ervaringen die zijnbsp;bij huisbezoeken opdeed, samengesteld.

Bijna alle longlijders die zij bezocht, hadden korter of langer tijd in nauwe aanraking met tuberculose-patiënten geleefd, waaruit zij totnbsp;de groote bemettelijkheid der ziekte besluit. Na het consultatiebureaunbsp;der vereeniging, waar gedurende het twee-jarig bestaan reeds 500nbsp;personen zijn onderzocht, te hebben besproken en een en ander overnbsp;het huisbezoek te hebben medegedeeld, geeft de schrijfster een overzicht betreffende beroep, inkomsten, uitgaven, ligging, voeding, enz.nbsp;van tuberculose-lijders en hunne gezinnen.

*

* *

Vliegenzwam (Agaricus rauscarius) bijdeKorja-ken als genotmidde 1.—In de Aertzliche Vierteljahrs-Rundschau

-ocr page 111-

99

van 1 Juli 1907 vindt men eene mededeeling van de wijze, waarop de Korjaken (Noord-Rusland) zich het leven tijdelijk trachten aangenaam te maken door het slikken van deeg van vliegenzwam, die innbsp;lederen zakken bewaard worden..

De vrouwen kauwen genoemde champignons tot deeg, en maken er worstjes van, die de mannen achter in de keel schuiven en doorslikken.

Kort, nadat de worstjes in de maag zijn gekomen, vertoonen de gebruikers vergiftigingsverschijnselen; de oogen krijgen een woestenbsp;uitdrukking, de handen beginnen zenuwachtig te beven; de vergiftigden verliezen de macht over hun ledematen, terwijl zij ook nognbsp;volledig bij bewustzijn zijn. Benige minuten later geraken zij innbsp;diepe bedwelming en zingen eentonige geimproviseerde liederen; ditnbsp;gezang wordt langzamerhand levendiger, luider en onderbroken doornbsp;zeer snel geuite woorden. De verdierlijkte uitdrukking der oogen, hetnbsp;sidderen der handen, de bewegingen van het bovenlijf nemen voortdurend toe; deze toestand houdt 10 a 15 minuten aan, waarna aanvallen van krankzinnigheid optreden; de vrouwen reiken aan de vergiftigden schijfvormige trommels van rendlerleder gemaakt en denbsp;mannen beginnen een onbeschrijflijk wilden dans met gezang, ondernbsp;oorverdoovend trommelen en razend rondspringen, totdat plotselingnbsp;de feestvierenden vermoeid zijn en in een diepen slaap vallen; hetnbsp;speeksel loopt nu uit den mond en de pols is opvallend verlangzaamd.nbsp;Om dezen slaap is het hoofdzakelijk te doen; de slapende geniet vannbsp;de meest phantastische, erotische droomen en ziet in dien toestandnbsp;alles wat hem aangenaam is en wat hij wenscht. Na ongeveer eennbsp;half uur wordt hij wakker; de gang is onzeker, trekkingen doorvliegennbsp;het lichaam en spoedig keeren bovengenoemde verschijnselen, hoewelnbsp;minder sterk, in dezelfde volgorde terug; nog eens en nog eens herhaalt zich de scène maar telkens zwakker, totdat het gift geheel heeftnbsp;uitgewerkt.

De Korjak is echter nog niet tevreden, hij verlangt weer naar dien aangenamen, pas doorleefden toestand; de hoeveelheid worstjes isnbsp;echter zeer beperkt, men moet er zuinig tnee zijn.'

De Korjak weet echter raad.

Het is gebleken, dat de urine waarin het gif spoedig wordt uitgescheiden, denzelfden invloed op het menschelijk lichaam heeft als de worstjes zelf.

Door de vrouwen 'nu zijn op den geschikten tijd, aan de mannen blikken „pots” gegeven, waarin deze hun urine, in tegenwoordigheidnbsp;der feestvierenden, loozen en warm opdrinken, als het oorspronkelijknbsp;ingevoerde gift niet meer voldoende werkt.

-ocr page 112-

100

Spoedig komt de roes van excitatie, depressie, schoone droomen met botertje tot den boom terug; dit loozen van urine en opdrinkennbsp;met opvolgende vergiftigingsverschijnselen duurt den geheelen nachtnbsp;door en den volgenden avond pas komen de feestvierenden op hunnbsp;verhaal.

Er wordt niet vermeld of de Korjaken, die bij herhaling en jaren lang aan deze feesten aanzitten, ook blijvenden invloed op zenuwstelsel, hart, nieren of andere organen ondervinden.

(Tijds. V. Gen.)

*

Hc *

Visschen tegen de malaria. De Italiaansche regeering 'heeft het voornemen een proef te nemen om de moerassige door denbsp;malaria geteisterde landstreken gezond te maken door de hulp vannbsp;zoetwatervisschen, die uitgezet zullen worden nabij de broedplaatsennbsp;der muskieten, die als overbrengers der malaria worden aangemerkt.

Deze visschen toch worden geacht in staat te zijn de larven der muskieten op te ruimen.

In Italië echter gelukte het tot heden niet in de bedoelde ondiepe moerassige waterplassen visschen te doen tieren.

Thans heeft echter de Italiaansche consul te Sydney zoodanige vischsoort ontdekt en is dientengevolge besloten 600 dezer visschennbsp;uit Nieuw Zuid-Wales onder de noodige voorzorgen naar Italië overnbsp;te brengen, waar ze als proef tot bovenbedoeld doel zullen wordennbsp;aangewend.

(Tijds. V. Sociale Hygiëne.)

*

* *

Onlangs ontleenden wij aan een medisch vaktijdschrift een bericht over proeven, door de Italiaansche regeering te nemen, met visschen,nbsp;die zouden worden uitgezet in moerassen om daar de larven van ma-laria-muskieten op te ruimen. De voor dat doel bestemde vischsoortnbsp;komt uit Australië, waar ^ij zoowel in zee als in rivieren voorkomt.nbsp;Het is een kleine, 2 Eng. duim lange visch, welke tot de vleesch-etersnbsp;moet worden gerekend.

Zij leeft bijna uitsluitend in ondiep water (vandaar de hoop dat zij in Italië ook wel in moerassen zal tieren). Haar wetenschappelijkenbsp;naam is domugil signifer, fam. anthorïnides. De volksnaam is „blauwoog”, wijl bij deze visschen de iris van het oog schitterend blauwnbsp;gekleurd is.

-ocr page 113-

101

P 1 u i m V e e t e e 11.—In De Veldbode schrijlt J. N. een reeks artikelen over uitbreiding der pluimveeteelt. In hetnbsp;jongstverschenen nr. deelt hij enkele bijzonderheden mee over denbsp;wijze, waarop men hierbij in de Vereenigde Staten te werk gaat.nbsp;Wij citeeren:

„In de Vereenigde Staten van Noord-Amerika is de pluimveeteelt zeker op de meest practische wijze aangepakt. Geen wonder dannbsp;ook, dat, waar de Amerikanen als „zakenmenschen” hoog genoegnbsp;staan, om voor de vraagstukken der practijk de beste oplossing tenbsp;vinden, zij toch behoefte gevoelden aan een meer wetenschappelijknbsp;en grondig onderwijs voor het opkomende geslacht, waardoor zij ernbsp;als vanzelf toe kwamen verschillende vakscholen voor de pluimveehouderij te stichten, welke tevens proefstations werden. De resultaten van proeven van prof. Qowell, aan zoo’n proefstation genomen, hebben een helder licht geworpen op de van teeltkeus tenbsp;verwachten resultaten.

Wat wordt er onderwezen? Al wat op de pluimveehouderij betrekking heeft, in den meest uitgebreiden zin van het woord, en zoowel practisch als theoretisch. De jongens leeren er zelf de verschillende soorten hokken en kunstmoeders timmeren, plannen ennbsp;begroetingen van „kippenboerderijen” maken, de verschillende wijzennbsp;van slachten, plukken en opmaken voor de markt van slachthoenders,nbsp;het mesten, kapoenen enz. enz. Zij bezoeken met hun leeraren verschillende groote inrichtingen, worden in één woord voortreffelijknbsp;toegerust met al de kennis en de ervaring, welke in hun vak door-kneede leeraren hun kunnen geven. Dergelijke leerlingen brengen,nbsp;weer thuisgekomen, eerst op eigen erf, en van daar in de geheelenbsp;omgeving, vanzelf de practische verbeteringen aan, die er de oorzaaknbsp;van zijn, dat van de pluimveehouderij in Amerika kan getuigd worden, dat zij nooit stilstaat, en niet alleen rusteloos naar verbeteringnbsp;streeft, doch doorslaande bewijzen geeft van vooruitgang. Datnbsp;dergelijke scholen de aangewezen plaatsen zijn om ook wetenschappelijke onderzoekingen te doen en proeven te nemen, spreekt welhaastnbsp;vanzelf.

In Amerika bestaan „kippenboerderijen”, waar men zg. „colony-houses” houdt, als middel om de pluimveehouderij op de boerderij uit te breiden. Zoo heeft de heer Tillinghast te Vernon in Connecticut een uit twee gescheiden perceelen bestaande „eierenboerderij”nbsp;op het eene deel waarvan witte en op het andere deel waarvannbsp;patrijs-Leghorns gehouden worden (totaal 4 a 5000 stuks), terwijlnbsp;ook veel aan vruchtenteelt gedaan wordt. Verspreid over de boer-

-ocr page 114-

102

derij, die ruim 40 H. A. groot is, liggen nu reeds ruim 100 colony-houses, elk ingericht voor 40 a 50 kippen, en groot 10 bij 20 voet, terwijl nog meer dezer buitenverblijven in aanbouw zijn. De kippennbsp;loopen geheel vrij. De witte Leghorns komen dan ook alle drinkennbsp;aan een bron- en beek, die zich op het hun aangewezen grondstuknbsp;bevinden. Den patrijs-Leghorns wordt water verstrekt door buizen,nbsp;die alle uitgaan van één pomp. In den winter wordt het waternbsp;gepompt in groote bakken, waaraan de dieren komen drinken. Ligtnbsp;er sneeuw, dan moeten de kippen het daarmede doen. De kuikens,nbsp;welke hier alle met de machine worden uitgebroed, worden reedsnbsp;vroegtijdig gewend aan het leven buiten, en wel typisch is het, hoenbsp;goed de dieren steeds hun eigen huis weer opzoeken, hoewel allenbsp;verblijven precies op elkaar gelijken. Het gemiddelde legcijfer vannbsp;deze eierboefderij moet zeer bevredigend zijn. De kosten van onderhoud, alsmede de gevorderde arbeidskrachten zijn zeer gering. Denbsp;eigenaar beweert, dat één actief persoon voldoende is om te zorgennbsp;voor 5000 leghoenders, op deze wijze gehouden. We zullen dan innbsp;’t midden laten, of die persoon al of niet vleugelen dient te hebben,nbsp;maar het feit, dat de reputatie dezer inrichting in de V. S. groot is,nbsp;en zij zich steeds uitbreidt, hetgeen wijst op goede financieele resultaten, deed ons besluiten, er hier de aandacht op te vestigen.”

*

* *

Schrijvende over den invloed van oneindig kleine grootheden, zegt de Lancet:

Wij weten dat oneindig kleine hoeveelheden van zekere stoffen een einde kunnen maken aan de groote levensverrichtingen, en wij wetennbsp;ook, hoe eindeloos de werking schijnt te zijn van enzymen (of fermenten) die voedsel geschikt maken, om diezelfde levensverrichtingnbsp;te ondersteunen. Een dertigste deel van een grein (een Eng. greinnbsp;is 0.065 gram) aconitine zal het menschelijke organisme dooden, eennbsp;deel van een enzym zal 100,000 deelen rietsuiker in invertsuiker veranderen, het enzym van mout zal duizendmaal zijn gewicht aan zetmeel in suiker veranderen enz. De ontzaglijke werking van oneindignbsp;kleine hoeveelheden is geenszins beperkt tot de organische of georganiseerde wereld. Ook sommige levenlooze stoffen kunnen eennbsp;dergelijke werking uitoefenen. Platinum bv. kan in colloïdalen staatnbsp;1 millioen maal zijn gewicht aan waterstof-peroxyde in water ennbsp;zuurstof ontleden en daarna zoo sterk en werkzaam blijven als ooit.nbsp;Het opmerkelijkste feit in verband met de buitengewone „vitaliteit”

-ocr page 115-

103

van colloïdaal platinum is dat zijne energie onmiddellijk verlamd wordt door gewone dierlijke vergiften als blauwzuur, sublimaat ennbsp;zwavelwaterstof. Het platinum is dan als vergiftigd, en zelfs eennbsp;millioenste deel van een grein blauwzuur is voldoende, om de grootenbsp;omzettende kracht van het metaal te stuiten. Een ander voorbeeld:nbsp;men heeft gevonden dat zekere in water levende organismen vernietigd worden in water dat in een koperen vat staat. En toch isnbsp;er in dat water maar een duizend millioenste deel koper. De grootenbsp;oxydatie-processen zijn van kleinigheden afhankelijk: de kleine hoeveelheid ijzer in haemoglobine bewerkt vermoedelijk de groote opneming van zuurstof. Het uiterst kleine beetje arsenicum en iodiumnbsp;in de schildklier speelt waarschijnlijk een rol van groot gewicht: denbsp;enzymen zijn machtig, en de atomen ook.

-ocr page 116-

104

STAAT

der gevallen van besmettelijke veeziekten in Ne-derlandsch=Indië gedurende de maand Augustus

1907.

GEWEST.

1

3

5 ^

Ui

gt;

C

O)

t/i

co

p. ^

o ^

3

gt;

i

lo co a nnbsp;o agt;

o g

N gt;

'Hh 3

g o lt;D gt;nbsp;a 3nbsp;^ Cd

o ^

CO

QJ

N

3

iS

s

c

o

1

•o

3

O

S

QJ

O

*0

o

*0

.22

*C0

o

u

gt;,

E

o

u

3

s:

lt;j

3

C/3

y—

Urn

3

U

CO

co

lt;u

o.

O

CJ

u

3

CA)

cd

Ui

U

3

CA)

*N

CU

T3

1)

’B

u

3

3

Td

3

3

co’

~u

u

O

O

co

3

X

CU

H

lt;u

co

*3

u

u

•v

X)

3

H

Bantam.........

Batavia.........

147

18

3

Preanger-Regentschap-' pen..........

Cheribon........

612

5

_

Pekalongan . ......

_

_

51

4

_

43

Semarang........

—-

__

487

1

50

~

Rembang ........

_

191

__

~

_

_

Soerabaia........

695

7

11

1

Madoera........

_

365

3

_

Pasoeroean.......

_

_

233

_

_

Besoeki.........

_

_

302

7

32

Banjoemas.......

__

__

Kedoe .........

1

352

O

Madioen........

18

4

_

Kediri.........

607

6

Djogjakarta.......

Soerakarta.......

5

Sumatra’s Oostkust . . .

3

6

/

Palembang.......

5

1

. —

Tapanoeli........

14

_

Celebes en 0......

86

-ocr page 117-

2 « re ngt; ^ s m 3nbsp;a- 3 O’ 3 SU

re 5 D- X. öquot;

“ S ? P 3

rö jin 3 c/5

3 • • crq

O’ • • P

o- * * ' ?^

fD • nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

3* • nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

c^a^^^cacvrf^c/^xfc/^'vn rfcvco

fDOci^Q.3C«CO^fD33?rrD^lt;^'-»'3

1 p P'^Orq'S'^ ¦¦

...............O) nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

OQ

...............fD nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

3

C/5

...............O nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

3*

...............P nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

T3

................ .

1

O

m

m

.

H

1 1 1 1 '1

1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 II

Veepest bij herkauwers en varkens.

1 1 1 1 1

II 1 1 1 M 1 1 1 1 1 1 1 1 II

Miltvuur.

M 1 1 M

1 1 1 1 II 1 1 1 1 1 1 1 1 : nbsp;nbsp;nbsp;»1

Septichaemia epizoötica

CO

bij herkauwers en varkens.

1 1 1 1 ^

cn| nbsp;nbsp;nbsp;0-lt;ia504i*- — “000501—*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«^1

•«a nbsp;nbsp;nbsp;-lt;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;OtOOO»—‘ — O'OOOtwOOCOnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4^

Mond- en klauwzeer.

1 , 1 ¦-* to

II nbsp;nbsp;nbsp;IInbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IInbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

to DO nbsp;nbsp;nbsp;05 “nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Oinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.gt;—* co conbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—

Kwade-droes.

1 1 1 1 1

1 1 1 1 MM Mill 11

CO nbsp;nbsp;nbsp;o

Saccharomycosis.

MIN

11 11 M 11 11 11 1 11 M

Sarcoptesschurft.

1 1 1

CO nbsp;nbsp;nbsp;4^

1 1 1 1 1 i nbsp;nbsp;nbsp;II - 1 co bO 1 inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!

•lt;] nbsp;nbsp;nbsp;f—inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;iJ;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;w

Surra.

1 1 1 1 1

M M 11 11 M M 11 1 nbsp;nbsp;nbsp;11

Kwaadaardige dekziekte.

1 1 1 1 1

M ^ M 11 11 11 11 11 nbsp;nbsp;nbsp;11

Texaskoorts.

Mill

11 11 11 1 11 11 11 11 11

Tuberculose.

fD

quot;n

rt-

fD

3

o*

m

n

h-*.

vo

O

-ocr page 118-

GEWEST.


QJ C/5


106

October 1907.


03 ^ U C :

•— o '

2

a. c ¦

(L» (15

ÏÏ:

Ê

«I

r-

’¦§ agt; ^x:

05


lt;u

O


QJ

t:

o3


03


03

cd

cd


o

o

(fi

cd

X


Bantam........

Batavia........

Preanger Regentschappen.........

Cheribon.......

Pekalongan......

Semarang.......

Rembang .......

Soerabaija,......

Madoera.......

Pasoeroean ......

Besoeki.........

Banjoemas......

Kedoe ........

Madioen.......

Kediri.........

Djogjakarta......

Soerakarta......


Sumatra’s Ooskust. Palembang ....nbsp;Wester afd. Borneonbsp;Djambi......


139


4

99

25

35

68

14

33

21

424

459


298

4


8

25


4

10


to


27

24


-ocr page 119- -ocr page 120- -ocr page 121-

Paspalum dilatatum Poir.

Op verzoek van de Redactie van dit Tijdschrift zal ik trachten in onderstaande regelen een kort overzicht tenbsp;geven van de practische ervaringen, welke op Java zijnnbsp;opgedaan omtrent de cultuur van Paspalum dilatatum.

Deze grassoort is afkomstig van Zuid-Amerika en van daaruit verspreid geworden over de Ver-Staten van Noord-Amerika en een deel van Australië. In evengenoemde landennbsp;behoort Paspalum dilatatum thans tot de meest gewaardeerde voedergrassen. Zoowel in dit tijdschrift als elders, verschenen meedere referaten uit Amerikaansche en Australischenbsp;vakbladen, zoodat het overbodig geacht mag worden denbsp;daar te lande verkregen resultaten nader te bespreken.nbsp;Ook in verschillende deelen van Britsch-Indië werdennbsp;proeven genomen met de cultures van Paspalum; de resultaten beantwoordden echter niet aan de hoog gespannennbsp;verwachtingen.

Voor zoover mij bekend is, werden de eerste zaden van dit voedergras op Java ingevoerd door den heer de Jon-QuiÈRE destijds Controleur van Cheribon. Genoemde heernbsp;stond een gedeelte van het door hem uit Europa medegebrachte zaad aan den Cultuurtuin van het Departementnbsp;van Landbouw af (Augustus 1906). Het zaad werd tennbsp;deele op een overdekt kweekbed uitgezaaid, terwijl eennbsp;ander deel op een onbeschermd vakje werd uigestrooid.

Op het overdekte vakje kiemden de zaden zeer regelmatig, terwijl van de overige zaden op het onbeschermde vakje niets terecht kwam.

De jonge grasplantjes werden gedurende korten tijd onder bedekking gelaten om ze vervolgens onbeschermd verder

-ocr page 122-

no

te laten groeien. Bij latere zaaiingen herhaalde zich steeds hetzelfde verschijnsel, dat namelijk het direct ter plaatsenbsp;uitgestrooide zaad niet of zeer sporadisch kiemde. Mijnenbsp;meening dat zulks het gevolg zoude zijn van een mindernbsp;gunstige structuur van den bodem in verband met de veelvuldig voorkomende zware regenbuien, werd door dennbsp;uitslag van hier, zoowel als elders genomen proeven meermalen bevestigd.

Fijn verdeelde zandige aarde zal bij zware regenbuien spoedig dichtslaan, waardoor het fijne graszaad gemakkelijk verstikt zal worden.

Graszaden, welke bij uitstrooiing slechts lichtelijk ingeëgd of geharkt, ja zelfs in vele gevallen niet bedekt doch eenvoudig door aandrukken of rollen in contact met den bodemnbsp;gebracht worden, zulten uiteraard ook veel meer van sterkenbsp;atmosferische wisselingen te lijden hebben, dan groverenbsp;zaden welke dieper in den bodem gebracht en dientengevolge door de bedekkende aardlaag meer beschermd worden.

De beste resultaten kreeg men dan ook door den bodem in grove kluiten te leggen, waardoor het dichtslaan vannbsp;den grond werd voorkomen.

Doch ook hier waren de resultaten niet van dien aard om deze werkwijze voor de praktijk te kunnen aanbevelen.

Het vormen van een behoorlijke weide middels directe uitzaaiing is m. i. in de laaglanden waar Paspalum geennbsp;kiemkrachtig zaad voortbrengt, niet mogelijk.

In de bergstreken is het een geheel ander geval, hetgeen ik later zal aantoonen! Alvorens hierop verder in te gaan,nbsp;zij nog opgemerkt dat Paspalum dllatatum niet gemakkelijknbsp;zoden vormt, hetgeen ik ook in meerdere beschrijvingen,nbsp;voorkomende in Australische vakbladen vond vermeld. Evenals Bengaalsch gras schijnt ook Paspalum meer neiging tenbsp;bezitten tot de vorming van stoelen of pollen. Het laatnbsp;zich dan ook gemakkelijk als snij gras behandelen.

Bij gelijke voedingswaarde (voor zoover mij bekend, is

-ocr page 123-

Ill

er hier te lande nog geen voedingsanalyse van Paspalum gemaakt) is echter het Bengaalsch gras als snij gras te prefe-reeren boven Paspalum, daar de productie van eerst genoemd gras volgens alle waarschijnlijkheid aanmerkelijknbsp;hooger is dan van laatstgenoemd.

Nu is het uit den aard der zaak gemakkelijker een weide te vormen van grassoorten, welke door middel van wortelsnbsp;en wortelstokken gemakkelijk spreiden dan van dezulkenbsp;welke meer neiging tot het vormen van pollen toonen.nbsp;Hiermede dient men bij den aanleg van weiden van Paspalum dilatatum wel degelijk rekening te houden.

Men zal in den regel het Paspalum zaad onder een lichte bedekking dienen uit te zaaien; varenloof, klapper-bladeren enz. leenen zich hiervoor uitstekend.

De 4 a 5 weken oude plantjes kunnen vervolgens evenals padi-bibit worden uitgeplant op een onderlingen afstand van 20 a 25 cM. Na korten tijd zullen de jonge planten eennbsp;gesloten veld vormen. Zoodra de overgeplante bibit goednbsp;beworteld is en er reeds eenige uitstoeling heeft plaats gehad dient men den aanplant gedurende eenigen tijd geregeldnbsp;kort te houden.

Dit korthouden voorkomt het afsterven van een deel der jonge plantjes en bevordert tevens de uitstoeling vannbsp;wortels en stengels. Na 4 a 5 maanden kan men het veenbsp;laten weiden. Tengevolge van het geregeld afweiden krijgen de planten spoedig een meer zodeachtig voorkomen;nbsp;ook wordt hierdoor de vorming van harde stengels, gewoonlijknbsp;met een bladerrozet aan hun uiteinde, krachtig tegengegaan.nbsp;Dusdanig gevormde bladerrozetten kan men als voortplan-tingsmateriaal gebruiken.

Ik behoef wel niet nader te betoogen dat Paspalum hoe cosmopolitisch en hoe weinig eischend ook, zich toch tennbsp;allen tijde dankbaar toont voor eene intensieve behandeling.nbsp;De aan te leggen Paspalumweide dient dan ook van te voren behoorlijk bewerkt en indien noodig ook bemestte worden.

-ocr page 124-

112

Drainage zal in den regel wel niet noodzakelijk zijii. In vele streken waar langdurige droogteperioden heerschen zalnbsp;het raadzaam zijn, den aanplant zoo mogelijk te irrigeeren.nbsp;Door rationeele irrigatie zal men de productie gedurendenbsp;den Oost-moesson belangrijk kunnen vermeerderen. Zoonbsp;mogelijk stroqie men in het begin van den Oost-moessonnbsp;een dun laagje goed verteerde stalmest over de weide; hierdoor beschermt men de jonge stengels tegen verbranding,nbsp;terwijl de voedende bestanddeelen van den mest bij het invallen der regens, gelijkmatig door den bodem geabsorbeerdnbsp;kunnen worden.

In de hooger gelegen streken zal de weidevorming direct van uit zaad, vermoedelijk wel kunnen geschieden. Weliswaar zal zulks vrij lang duren, doch de aanleg en onderhoudskosten zullen ook aanmerkelijk minder zijn dan innbsp;lagere streken. In onze bergstreken geeft Paspalum, normaalnbsp;kiemkrachtig zaad, in de laaglanden daarentegen zelden ofnbsp;nooit.

Op Buitenzorg heb ik ten minste nooit kiemkrachtig zaad kunnen oogsten.

Zaait men nu in de bovenlanden direct ter plaatse dan zullen de uit dit zaaisel ontstane planten, na eenigen tijdnbsp;hun rijpe zaden op den bodem laten vallen. De omstandigheden zijn voor de kieming van dat zaad zeer gunstignbsp;te achten, daar de bodem gedeeltelijk bedekt en het zaadnbsp;dientengevolge in meerdere of mindere mate beschermdnbsp;wordt. Voor zich een behoorlijk gesloten weide heeftnbsp;gevormd, dient men maatregelen te nemen om het vee uitnbsp;de aanplant te houden.

Behandelt men Paspalum als snijgras dan kan men het evenals Bengaalsch gras op rijen uitplanten. Een onderlinge afstand der planten van 50 c.M. zal in dennbsp;regel wel voldoende zijn. Zoodra de planten beginnen tenbsp;bloeien is het tijdstip van snijding aangebroken, de voedingswaarde is dan het hoogst.

-ocr page 125-

113

Eigenaardig is het, dat er tusschen den duur der groeiperiode (de tijd tusschen twee op eenvolgende snitten) en den bloei een zeker verband bestaat. Indien men b. v.nbsp;maandelijks snijdt zullen de bloeiwijzen zich ook vrij geregeld na verloop van dien termijn beginnen te vertoonen.

Wordt daarentegen om de twee maanden gesneden dan zal de bloei na eenigen tijd ook eerst na 2 maanden intreden. Dit verband bestaat natuurlijk alleen tot op zekerenbsp;hoogte. Snijdt men eerst na 5 of 6 maanden dan heeft denbsp;bloei reeds lang plaats gehad.

De duur der groeiperiode wordt overigens geheel bepaald door klimaat en bodemgesteldheid. In drooge, schralenbsp;gronden zullen de planten eerder bloeien dus een korternbsp;groeiperiode hebben dan in voedzamen, waterrijken bodem.

In den Cultuurtuin wordt het Bengaalsch gras om de maand gesneden; de ondervinding heeft mij geleerd datnbsp;het niet voordeelig is de planten langer te laten doorgroeien. Langere groeiperioden produceeren in verhoudingnbsp;niet meer, terwijl tengevolge hiervan een gedeelte dernbsp;stengels hard en stokkerig wordt en minder voedingswaardenbsp;heeft dan jongere malsche stengels.

J. H. HEIJL.

Buitenzorg, Febr. 1908.

-ocr page 126-

De fokkerij als bijbedrijf op ondernemingen van landbouw.

Eenige jaren geleden — in de goede dagen van het ontijdig gestorven Sandelhout-stamboek—werd er in dit gewest door tal van landheeren en beheerders van ondernemingen met veel liefhebberij en dikwijls niet zonder succès gefokt. Als reden dat het toen niet algemeener werd, hoorde men opgeven dat er geen geld mee was te verdienen.nbsp;Die reden is alleszins afdoende en was ook volkomen juist.nbsp;Voor een' driejarigen Sandelhout werd in den regel nietnbsp;meer betaald dan ongeveer ƒ 250.— Wel mocht een enkele fokker eens hoogere prijzen behalen, doch als gemiddelde prijs mocht men ongeveer ƒ 250.— stellen.

De toestand is echter op ’t gebied van de paarden in de laatste jaren belangrijk veranderd. Als gebruikspaard heeftnbsp;de Sandelhout vrij wel afgedaan. Niét alleen dat het Leger geenen Sandelhout meer koopt, doch ook bij de particulieren openbaart zich zoowel voor rij- als voor rijtuigge-bruik een streven naar grootere paarden.

Onder die omstandigheden particulieren op te wekken weer Sandelhouts te gaan fokken zou dwaasheid zijn. Nognbsp;minder dan vroeger zou het thans met winst kunnen worden gedreven.

Iets anders is het fokken van groote paarden.

Zooals bekend is betaalt het Leger thans in Australië / 500 voor de 4 jarige rijpaarden en ƒ 560 voor de Artil-lerie-paarden van dien leeftijd, evenwel geleverd Java-wal.

-ocr page 127-

115

De koopprijs wordt dus nog vermeerderd met de verliezen gedurende de reis en met de onkosten van de commissie,nbsp;welke de paarden is Australië keurt. Een en ander matignbsp;berekend kan men zeggen dat een paard aan het rijk komtnbsp;te staan op ± ƒ 600.—

Uit den aard der zaak regelt de marktwaarde van soortgelijke paarden zich min of meer naar dezen prijs, zoodat tegenwoordig voor een goed Australisch paard al spoedignbsp;/ 600 moet worden betaald en niet zelden meer.

De opvoedingskosten van een grooter paard zijn weinig meer dan van een Sandelhout, zoodat zonder in naderenbsp;details te treden wel kan worden gezegd, dat onder denbsp;bestaande omstandigheden zonder eenigen twijfel met winstnbsp;groote paarden kunnen worden gefokt.

Op tal van ondernemingen, vooral in dit gewest, zou eene dergelijke fokkerij als bij-bedrijf niet alleen eene aangename bezigheid zijn, doch ook eene niet geheel te versmadennbsp;bijverdienste opleveren.

De zekerste weg om te slagen lijkt mij eene kruising van Sandelhout-merries van niet te geringe taille met superieurenbsp;Australische hengsten van eene taille van b. v. 1.50 M.nbsp;Uit eene dergelijke kruising fokt men zeker paarden vannbsp;ongeveer 1.45 M. en juist naar dergelijke dieren is thansnbsp;veel vraag.

Het ligt natuurlijk geheel op den weg van onze vereeni-ging om eene dergelijke fokkerij tc bevorderen, doch om dat te kunnen doen, moeten we niet alleen over geld kunnennbsp;beschikken, wat nog niet het geval is, doch ook moet bijnbsp;de fokkers het streven zichquot; openbaren in die richting tenbsp;willen werkzaam zijn.

En ook dat laatste is niet het geval.

Het heet nog maar altijd dat met het fokken van paarden niets is te verdienen en op de onjuistheid daarvan met eennbsp;enkel woord te wijzen Was het doel van dit schrijven.

Ik hoop dat door het vorenstaande een enkele er over

-ocr page 128-

116

zal gaan nadenken of hij niet op aangename wijze zijne inkomsten zou kunnen vermeerderen en ik twijfel niet ofnbsp;meerderen zullen dan volgen. Door de handen in elkaarnbsp;te slaan is er op die wijze iets tot stand te brengen, doch denbsp;eerste stoot moet worden gegeven door de paardenliefhebbers in de binnenlanden.

GROENEVELD.

Padalarang, Februari 1908.

-ocr page 129-

Een praatje over maanbiindheid.

Zooals bekend is komt nagenoeg in alle landen onder de paarden een ooglijden voor, dat zich kenmerkt door eennbsp;periodiek optreden. Het aangetast oog wordt troebel, innbsp;de voorste oogkamer neemt men een etterachtig exsudaatnbsp;waar, traanafscheiding is overvloedig en aan de houdingnbsp;van den lijder is te zien dat het dier pijn heeft.

Na verloop van eenige dagen (6 tot 10 dagen veelal) gaat de troebeling afnemen en wordt het oog weer heldernbsp;en ziet men oppervlakkig geene verandering.

Na eenigen tijd hèrhaalt zich een dergelijke aanval, hetzij op hetzelfde oog, hetzij op het andere, doch bijna nooit opnbsp;beide oogen tegelijk. Dit periodiek optreden der aanvallennbsp;heeft waarschijnlijk aanleiding gegeven tot den naam „maanbiindheid”, waaronder dit lijden algemeen bekend staat.nbsp;Daar als regel geheel verlies van het gezichtsvermogen hetnbsp;eind is, hetzij na twee of soms na meerdere aanvallen,nbsp;wordt deze ziekte terecht gevreesd.

De oorzaak van dit lijden is nog niet met zekerheid vastgesteld kunnen worden, niettegenstaande niet alleen de co-rypheën, op veterinair gebied, doch ook meerdere bekende oogartsen tal van onderzoekingen hebben verricht.

Vrij algemeen echter wordt de ziekte voor erfelijk gehouden, tenminste aangenomen, dat veulens afstammende van ouders, welke dit lijden hebben, voorbeschikt zijn voornbsp;deze ziekte.

Overal dan ook waar eene wet bestaat, welke bepaalde eischen stelt aan het mannelijk fokmaterïaal, dat men voornbsp;de voortteling wil gebruiken, verbiedt dan ook het gebruiknbsp;van hengsten, welke maanblind zijn.

-ocr page 130-

118

Zoo kent ook de Nederlandsche Wet op de Paardenfokkerij maanblindheid als een erfelijk gebrek. Waar de oorzaak der ziekte onbekend is en de ondervinding in die richtingnbsp;aanwijzingen heeft gegeven, is het zeker voorzichtig en verstandig zoo te handelen.

Uit den aard der zaak is het zeer moeilijk en duurt het jaren alvorens in eene dergelijke zaak volkomen klaarheidnbsp;kan worden gebracht.

Waar ik gedurende tal van jaren gelegenheid had die ziekte op te merken, kan het misschien voor enkelen nut hebbennbsp;te vernemen, wat de ondervinding mij heeft geleerd.

In de jaren 1897 t/m 1901, toen het Remonte- Depot te Poerabaja (bij Soekaboemi) was gevestigd, maakte de ziektenbsp;geregeld onder de jonge paarden (Sandelhouts) hare slachtoffers. Gemiddeld bedroeg het aantal lijders 3 a 4 “/onbsp;der uit Soemba aangevoerde dieren. Opmerkelijk was het,nbsp;dat steeds de eerste aanval zich openbaarde nadat de paarden reeds geruimen tijd bij het depot waren.

Daar er in die jaren geen paardenarts aan de inrichting verbonden was, rees twijfel of de oorzaak van dit lijden nietnbsp;geheel of ten deele op rekening moest worden gesteld vannbsp;het feit, dat gevallen van trauma door nietrdeskundigennbsp;werden behandeld.

In 1902 ging het depot over naar Padalarang en werd een paardenarts aan de inrichting verbonden.

Met de maanblindheid ging het als vroeger. In 1903 werden de eerste veulens uit de Sandelhout-merries bij denbsp;in dat jaar opgerichte stoeterij geboren.

Van de 25 veulens, welke geboren werden uit bezet aangekochte merries, dus waarvan de vaders onbekend waren, kregen niet minder dan 7 of 28 % deze ziekte.

Van bekende vaders werden later geboren 72 veulens (de veulens thans jonger dan een jaar laat ik buiten beschouwing,nbsp;omdat de eerste aanval zich nog nimmer voordeed bij eennbsp;veulen van dien leeftijd); van deze werden aangetast 8 of 11 %gt;

-ocr page 131-

119

Dit verschil is zeer zeker opvallend en zou veroorzaakt kunnen zijn door de omstandigheid, dat onder de hengstennbsp;op Soemba meerdere zijn, welke maanblind zijn.

Onder de 59 uit Soemba aangevoerde merries, later nog vermeerderd met 5, gingen 6 aan de onderwerpelijke ziektenbsp;lijden of ruim 9 “/o-

Van de zieke moeders werden verkregen 11 veulens, van welke 3 ziek zijn, d.i. 29 %, terwijl van de 85 veulens,nbsp;welke geboren werden uit niet aangetaste moeders er 11 aannbsp;deze ziekte zijn gaan lijden of ongeveer 13 “/o tenslottenbsp;van de 70 veulens géboren uit gezonde moeders en eigennbsp;hengsten er 6-ziek werden of ruim 8 quot;/o-

De 4 hengsten, welke hier voor de fokkerij zijn gebruikt, zijn gezond, terwijl de veulens, welke ziek zijn geworden,nbsp;afstammen als volgt: 2 van No. 1nbsp;2 2

2 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3, welke verhouding onge

veer overeenkomt met het aantal door die hengsten verwekte veulens.

Aan den' invloed van het vaderdier behoeft dus hier niet te worden gedacht, ofschoon hengst No. 4, die nagenoegnbsp;evenveel veulens heeft als hengst No. 3, geene zieken ondernbsp;zijne nakomelingen telt.

Hiervoren wees ik er op, dat van 11 uit zieke moeders geboren veulens, 3 ook waren gaan lijden. Hieraan kan iknbsp;nog het volgende toevoegen.

De zieke merrie No. 12 heeft één veulen, dat gezond is, „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„17nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;éénnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zieknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gezonde

veulens,

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;25nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;éénnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zieknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gezonde

veulens,

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;éénnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gezond veulen en

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;62nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;éénnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zieknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;veulen.

Opmerking verdient nog dat het eerste veulen ziek is en de later geborenen gezond zijn, althans nu nog, want we

-ocr page 132-

120

mogen niet uit het oog verliezen, dat bij de jongere zich nog een aanval zal kunnen voordoen.

Wat leert ons bovenstaand overzicht? nbsp;nbsp;nbsp;'

In de eerste plaats zou men geneigd zijn te veronderstellen, dat onder de hengsten, welke op Soemba het ras in standnbsp;houden, zich meerdere moeten bevinden welke lijden aannbsp;maanblindheid. Ten minste op die wijze zou zich hetnbsp;verschil laten verklaren tusschen 28% zieken onder de veulens van onbekende en van 11% onder de veulens vannbsp;bekende vaders.

Dat het ziek zijn van de moeder invloed uitoefent op het gevaar, dat ook het veulen zal gaan lijden, wordt eenigs-zins gedemonstreerd door het verschil tusschen 29% ennbsp;ll°/o resp. waargenomen bij veulens uit zieke en uit niet-zieke moeders.

Verder leeren bovenstaande cijfers, dat de ziekte zich alhier meer bij veulens openbaart dan bij oudere paarden,nbsp;hetgeen trouwens voor de hand ligt, daar op Soemba reedsnbsp;nagenoeg blind geworden dieren wel niet zullen wordennbsp;uitgevoerd.

Nog moet de aandacht worden gevestigd op de volgende omstandigheid. Alle merries, welke ziek werden, werden datnbsp;in de eerste twee jaren van hun verblijf alhier, later werdnbsp;nog geene enkele aangetast.

Ook valt het grootste percentage zieke veulens in de eerste jaren. Nu liet het drinkwater de eerste jaren in zuiverheid veel te wenschen over, terwijl later uitsluitend hetnbsp;prachtigste drinkwater kon worden gegeven. Van dat tijdstipnbsp;af nam het aantal gevallen duidelijk af, terwijl bij het Remontenbsp;Depot het procent-cijfer daalde van ± 57o tot ongeveer 0.5'’/o.

Is dat toeval?

Voorloopig is zulks niet uit te maken.

Geeft verontreinigd water misschien aanleiding tot het ontstaan van dit lijden? De feiten wekken bij mij soms dat

-ocr page 133-

121

vermoeden en dat er zich onder de veulens nog van tijd tot tijd enkele gevallen voordoen is daarmede niet in strijd,nbsp;omdat ik nog geen kans heb gezien te voorkomen, dat denbsp;grassnijders het gesneden gras verontreinigen met vuil slootwater.

Ondanks dat leert het vorenstaande, dat vooralsnog wel degelijk waarde moet worden toegekend aan eene zekerenbsp;voorbeschikking door overerving, doch dat het zeker is, datnbsp;ook nog andere oorzaken op het ontstaan van het lijdennbsp;inwerken.

GROENEVELD.

Padalarang, Januari 1908.

-ocr page 134-

Paspalum dilatatum.

Over dit gras is in den laatsten tijd zooveel geschreven, dat men haast gouden bergen van de cultuur van dit voedergrasnbsp;zou verwachten.

Tijdens mijn verblijf in Australië hoorde ik daar dikwijls zijn lof bezingen en zag het ook op sommige plaatsen zeernbsp;weelderig groeien. Het spreekt wel van zelf, dat ik niet verzuimde zaad mede te brengen om ook Indië de zegeningennbsp;deelachtig te doen worden van dit gras.

Het succes met het door mij meegebrachte zaad was echter nihil. Later werd mij er op gewezen dat het zaad gedurendenbsp;het ontkiemen tegen de zonnestralen had moeten wordennbsp;beschut.

Bij eene op die wijze herhaalde proef ontkiemde al het zaad; vrij spoedig, had ik aardige plantjes, welke zich gemakkelijknbsp;laten overplanten en door splitsing laten vermeerderen. Iknbsp;beproef het nu als snijgras en als weidegras.

Als snijgras schijnt mij de productie belangrijk minder dan die van het Bengaalsch gras, zoodat ik niet geloof dat hetnbsp;Paspalum als zoodanig het Bengaalsch gras zal verdringen;nbsp;Als weidegras zijn de voorloopige resultaten belangrijk beter,nbsp;doch eerst voortgezette proefnemingen kunnen hierin ietsnbsp;bepaalds uitwijzen.

Ik hoop later gelegenheid te hebben van mijne verdere ondervinding het een en ander te kunnen mededeelen.

Padalarang, Februari 1908.

GROENEVELD.

-ocr page 135-

Medicago Saliva. (Alfalfa, Luzerne) een Veevoedergewas.

{Overgedrukt uit Teysmannia No. 1 jg. 1906).

t

Waar ik in de tiende aflevering van het vorige jaar, van dit tijdschrift, reeds met een enkel woord gewaagde vannbsp;Alfalfa, ook genaarnd Luzerne, als veevoedergewas, was iknbsp;sedert in de gelegenheid aan het remonte-dépot en denbsp;stoeterij te Padalarang meer van dit gewas te zien, en kreegnbsp;daardoor den indruk, dat het wel der moeite waard is, ditnbsp;in Europa en Britsch-lndië, en vooral in N.-Amerika algemeen verbouwde veevoeder ook in Java meerdere bekendheid te geven.

Alfalfa is een klaversoort, en behoort dus tot de Legu-minosen. De plant is overjarig, wordt niet hooger dan ongeveer drie voet, en heeft een sterk ontwikkeld wortelstelsel; vooral de penwortel kan zeer lang worden, en dringtnbsp;in losse gronden tot een diepte van 10 of 12 voet in dennbsp;bodem. De bladeren zijn handvormig met drie blaadjes!nbsp;de kleine blauw-paarsche vlinderbloemen zijn in korte arennbsp;geplaatst, die over de geheele plant verspreid zijn; de rijpenbsp;peulen zijn spiraalvormig, en bevatten helder geelbruine,nbsp;niervormige, ongeveer 2,5 mM. lange zaden.

Met betrekking tot de cultuur van Alfalfa is het volgende ontleend aan een publicatie van het Departement van Landbouw te Washington.

Alfalfa groeit van zeehoogte tot op 7000 voet; de hoogte heeft minder invloed op den groei dan de grondgesteldheid;nbsp;het best is een lichte zandige leem met een lossen, goednbsp;doorlatenden ondergrond; goede afwatering is noodzakelijb

-ocr page 136-

124

daar stilstaand of ondergrondsch water de planten spoedig doodt. Met een stijven, slecht doorlatenden ondergrond zalnbsp;Alfalfa nimmer goed groeien, en heeft men weinig kans»nbsp;dat de plant ouder dan twee jaar zal worden. Het gunstigstenbsp;klimaat is er een met een lichten regenval, waar irrigatienbsp;toegepast kan worden, zoodat men de vochtigheid van dennbsp;bodem regelen kan. Bij irrigatie moet men het water nimmer langer dan 48 uur op het veld laten staan.

Vóór Tiet uitzaaien moet de bodem goed diep omgewerkt worden; wanneer men niet over een ondergrondsch ploegnbsp;beschikt, is het best twee ploegen achter elkaar in dezelfdenbsp;voor te laten loopen; na het ploegen moet herhaaldelijknbsp;geëgd worden, tot de oppervlakte geheel gelijk en mul is.nbsp;In de Vereenigde Staten wordt in het voorjaar uitgezaaid;nbsp;bij verspreid uitzaaien behoeft men van 18 tot 22 K. G.nbsp;zaad per bouw; wanneer in rijen gezaaid wordt slechts vannbsp;15 tot 18 K. G. Wanneer het veld voor zaadwinning bestemd is, is het het best de kleinere hoeveelheden, voornbsp;groenvoeder of hooi, de grootere hoeveelheden voor zaad tenbsp;gebruiken, daar bij wijden stand de stengels licht houtachtignbsp;worden. Het is raadzaam licht te eggen, tenzij onmiddellijknbsp;na het zaaien regen valt, wanneer eggen niet noodig is;nbsp;inplaats van eggen kan men na het uitzaaien de grond ooknbsp;rollen, dit heeft gewoonlijk een goede stand van het gewasnbsp;tengevolge. In een droog klimaat moet onmiddellijk voornbsp;het uitzaaien geïrrigeerd worden, en mag dit in geen gevalnbsp;na het uitzaaien geschieden, alvorens de planten zes wekennbsp;oud zijn.

De grond moet vooral goed schoon van onkruid zijn, daar jonge Alfalfaplanten hierdoor spoedig verstikt worden;nbsp;ook later, wanneer de planten reeds ouder zijn, is het noodzakelijk het onkruid voortdurend te bestrijden, daar hetnbsp;anders de overhand zal krijgen, en de opbrengst van hetnbsp;veld spoedig achteruit zal gaan.

Zoodra Alfalfa 30 tot 40 c.M. hoog is, kan voor het eerst

-ocr page 137-

125

gesneden worden, en daarna zoo dikwijls als de planten een voldoende hoogte bereikt hebben.

De voornaamste bestanddeelen, die Luzerne aan den grond onttrekt, zijn kalk, kali, magnesium, phosphorzuur ennbsp;stikstof; dit laatste kan het, een leguminose zijnde, waar denbsp;geschikte bacteriën voorkomen, echter ook aan den dampkring ontleenen. Sommige kunstmeststoffen, compost ennbsp;katoen-boengkil, hebben een gunstigen invloed op de opbrengst. Pas na het tweede jaar is de plant in volle productie; op goede gronden en met een goede behandelingnbsp;kan een veld tot twintig jaren productief blijven.

Alfalfa kan zoowel in den vorm van hooi als groen gevoerd worden; paarden kan men er ook op laten weiden; bij vee is dit laatste minder raadzaam, aangezien daarbijnbsp;soms sterke gasontwikkeling in de maag plaats heeft, waardoor de dieren opzwellen en dikwijls sterven. Om dezelfdenbsp;reden verdient het aanbeveling, wanneer Luzerne als groennbsp;voer aan hoornvee gegeven wordt, het vooraf een paar uurnbsp;in de zon uit te spreiden. Daar de plant veel eiwitstoffennbsp;en phosphorus bevat, is zij vooral geschikt voor jong vee,nbsp;waarvan het spierweefsel en het skelet nog ontwikkeldnbsp;moeten worden. De samenstelling varieert eenigszins metnbsp;de plaatselijke gesteldheid; in Kentucky vond men bij analysenbsp;van versch gesneden Alfalfa: 4,22 pCt. ruw eiwit, 0,81 pCt.nbsp;ruw vet, 10,9 pCt. koolhydraten en 2,14 pCt. asch.

Op Java wordt Alfalfa op noemenswaardige schaal alleen aan het remontedépot en de stoeterij te Padalarang geteeld.nbsp;De Directeur dier inrichting, de ritmeester Groeneveld, verstrekte mij met de grootste bereidwilligheid onderstaandenbsp;gegevens daaromtrent, terwijl ZEDG. tevens er in toestemdenbsp;deze publiek te maken, overtuigd dat zij voor hen, die zichnbsp;met paarden- of vee-teelt bezig houden, van veel belangnbsp;kunnen zijn, en er toe leiden kunnen de cultuur van Alfalfanbsp;op Java meer ingang te doen vinden.

Het remontedépot te Padalarang is gelegen op een hoogte

-ocr page 138-

126

van ongeveer 1800 voet. De grond waarop de Alfalfavelden aangelegd zijn bestaat uit vrij stijve, donker grijze klei metnbsp;lichte, mergelachtige ondergrond. Er wordt uitgezaaid opnbsp;akkers ter breedte van 5 tot 6 meters; de kruin der akkersnbsp;is in het midden iets hooger dan aan de kanten, zoodat ernbsp;geen gevaar is voor stilstaand water. De grond is diepnbsp;omgewerkt, en de akkers zijn onderling gescheiden doornbsp;draineergoten, die allen weder in een hoofdgoot uitkomen,nbsp;waardoor in den Westmoesson het regenwater afgevoerdnbsp;wordt, terwijl in den Oostmoesson het irrigatiewater hierinnbsp;toegelaten kan worden. De lengte der akkers is afhankelijknbsp;van de terreingesteldheid.

De eerste uitzaaiing had plaats in Mei 1904. Uitgezaaid wordt op rijen met een onderlingen afstand van 35 tot 40nbsp;cM.; men gebruikt een kilogram zaad per 400 of 500 vierkante meter; het zaad wordt tevoren met een ruime hoeveelheid houtasch vermengd. De zaden kiemen na enkele dagen,nbsp;zware slagregens doen de jonge kiemplanten zeer veelnbsp;kwaad. Er werd zaad gebruikt, zoowel uit Noord-Amerikanbsp;als uit Britsch-lndië afkomstig; het eerste gaf de bestenbsp;resultaten. Onder gunstige omstandigheden kan voor denbsp;eerste maal ongeveer een maand na het uitzaaien gesnedennbsp;worden, en daarna eenmaal per maand. Bij de eerste snitnbsp;is de opbrengst slechts gering, doch de planten spreidennbsp;beter als men niet te lang met snijden wacht. Bij de laterenbsp;snitten hebben de planten ongeveer een hoogte van 60 cM.,nbsp;en na eenige maanden is de opbrengst ongeveer 1 K. G.nbsp;groen voer per vierkante meter per snit. Bij aanhoudendenbsp;droogte of langdurige zware regens is de groei iets mindernbsp;snel, zoodat de Heer Groeneveld rekent op een opbrengstnbsp;van ongeveer 10 K. G. per vierkante meter, of 70 ton groennbsp;voer per bouw per jaar. Of deze productie gedurende eennbsp;aantal jaren volgehouden zal worden, is iets dat de toekomstnbsp;zal moeten leeren.

Bij droogte is irrigatie bepaald noodzakelijk, terwijl de

-ocr page 139-

127

planten zeer duidelijk op stalmest reageeren. Ook het behoorlijk schoonhouden van onkruid is een vereischte, wil men een regelmatige stand van het gewas verkrijgen ennbsp;behouden.

Tot nu toe konden geen bacteriënknolletjes aan de wortels waargenomen worden. Enkelen der laatste zaaisels werdennbsp;ingeënt met een uit Washington ontvangen cultuur vannbsp;stikstof-vormende bacteriën, die speciaal op Alfalfa voorkomen; deze inenting had echter pas te kort geleden plaatsnbsp;gehad, om reeds eenig resultaat te kunnen zien.

Te Padalarang wordt Alfalfa aan de veulens gevoerd, die het zeer gaarne eten; waar deze vroeger ongeveer 15 K.G.nbsp;Bengaalsch gras per dag kregen, gebruikten zij, toen ditnbsp;rantsoen veranderd werd in Alfalfa, na eenige dagen hiervannbsp;niet meer dan 6 of 7 K. G. zonder bijmenging van andernbsp;groen voer, wel een bewijs hoe voedzaam Alfalfa is. Ooknbsp;de volwassen paarden eten Luzerne zeer gaarne; er is echternbsp;nog niet voldoende, om het aan deze te kunnen voeren.

Uit het bovenstaande blijkt, dat het mislukken der met dit gewas in den Cultuurtuin te Buitenzorg genomen proevennbsp;volstrekt geen bewijs is, dat het op andere deelen van Java,nbsp;onder gunstiger omstandigheden, geen bevredigende resultaten kan geven. Padalarang is hier een bewijs van, ennbsp;wanneer men bedenkt, dat de vrij stijve kleigronden aldaarnbsp;volstrekt niet tot de meest gunstige voor Luzerne behooren,nbsp;is er geen reden om te twijfelen, dat elders, op meer lossennbsp;grond, minstens even goede resultaten verkregen kunnennbsp;worden, mits men de noodige zorgen aan den aanplantnbsp;besteedt.

Zaadwinning is op Padalarang nog niet beproefd; slaagt men hier echter in, dan zal het er ongetwijfeld veel toenbsp;bijdragen de cultuur op Java uit te breiden, daar het betrekken van zaad uit den vreemde vrij kostbaar is, en ernbsp;bovendien in den handel nog wel eens vervalsching metnbsp;zaad van minwaardige Medicago-soorten plaats heeft.

-ocr page 140-

128

Behalve Alfalfa wordt op Padalarang niet anders verbouwd dan Bengaalsch gras; de meest voordeelige plant-wijdte hiervoor is gebleken te zijn 75 c.M. in het vierkant. De Directeur van het remontedépot is met dit gras zeernbsp;ingenomen, en beschouwt het als het meest rendabele voedergras, tenzij zijn plaats later door Luzerne mocht worden ingenomen. Het wel eens genoemde nadeel, dat Bengaalschnbsp;gras diarrhée en koliek zou verwekken, acht de Heernbsp;Groeneveld zeer overdreven; koliek werd ten gevolge vannbsp;dit gras door hem nimmer waargenomen, en diarrhée slechtsnbsp;enkele malen, bij een plotselingen overgang van inheemschenbsp;grassen of droog voer op Bengaalsch gras. Al de paardennbsp;van het remontedépot worden gevoerd met uitsluitendnbsp;Bengaalsch gras, en bevinden zich daarbij uitstekend.

Pit.

-ocr page 141-

PERSONALIA.


QOUVERNEMENTS VEEARTSEN.


.C- A. Penning,


Dr. L. DE Blieck,


W. OoSTINGH,


J. H. C. Vermeer,


Inspecteur Chef van den Veeartsenijkun-digen Dienst, einde Maart van buiten-landsch verlof terug verwacht, ter beschikking gesteld van de Regee-ring van N. 1. om benoemd te wordennbsp;tot Chef van het Veeartsenijkundig Laboratorium te Buitenzorg,nbsp;idem om benoemd te worden tot Gou-vernements Veearts.

tijdelijk toegevoegd aan den Gouv. Veearts Vollema, in het belang der bestrijding van eene in het gewest Ba-njoewangi heerschende veeziekte.


MILITAIRE PAARDENARTSEN.


J. N. A. C. Scheepens, J. VAN Slooten,

E. H. Sardeman,

J. A. Gunst,

J. L. VAN Eck,


Batavia.

Salatiga.

Soerabaia.

Batavia.

Salatiga.


-ocr page 142- -ocr page 143-

Nog nauwelijks is de rouw afgelegd, waarin de Veeartsenijkunde in Nederland door het overlijden van Thomassen was gedompeld, of, helaas, thans wordt ze weer zwaar getroffen door het overlijden van de Bruin, als veeartsnbsp;bekend en geëerd in en buiten Nederland, als leeraar geliefd door allen die het voorrecht hadden van zijne lessennbsp;te profiteeren.

Eene ziekte van nauwelijks 18 dagen sleepte hem, pas 49 jaar oud, ten grave en met recht zegt de Redactie vannbsp;het Tijdschrift voor Veeartsenijkunde in Nederland, het isnbsp;niet mogelijk nu reeds te overzien welk verlies daardoornbsp;aan de veeartsenijschool, de veeartsenijkunde in het algemeen, maar ook aan zijn huisgezin en zijn talrijke vriendennbsp;wordt berokkend.

Als practisch veearts reeds bekend, deed de Bruin vooral na zijne benoeming tot leeraar aan de Veeartsenijschoolnbsp;van zich spreken. Zijn Qeburtshilfe beim Rind en zijnenbsp;vele artikelen in het Tijdschrift voor veeartsenijkunde, innbsp;de Berliner tierarztliche Wochenschrift, in de Jahresberichtenbsp;van Schütz-Ellenberger e. a. bezorgden hem naam. Dienbsp;naam zal blijvend zijn in de veeartsenijkunde, zal droevenbsp;maar dankbare herinneringen opwekken in de harten vannbsp;de collega’s, die de Bruin kenden om zijn collegialiteit,nbsp;zijn minzaamheid en zijne hulpvaardigheid, waarop nooitnbsp;te vergeefs een beroep werd gedaan.

Hij ruste zacht.

DE REDACTIE.

-ocr page 144-

M

Ü:

hii


-ocr page 145-

¦;Via-s*:v:x

Mi

Nog iets over

Septichaetjfii^

(Zie deel 18, afleveri\^^4,

en Mn

verswfle

Op 11 December 1902 werd nbsp;nbsp;nbsp;dat een

der Gouvernements-buffels in de desa Ngrandah der af-deeling Grobogan, residentie Semarang, gestorven was aan eene onbekende ziekte. Bij de sectie vond ik in hoofdzaaknbsp;haemorrhagische enteritis en serofibrineuze pleuropneumonie,nbsp;benevens overal haeniorrhagiën, vooral in de keelstreek.nbsp;Daar deze verschijnselen slechts overeen te brengen zijnnbsp;met den pectoraal-intestinalen vorm van Wild- und Rin-derseuche (omtrent het voorkomen waarvan in Nederlandschnbsp;Oost-Indië mij nog niets bekend was) onderzocht ik verschillende praeparaatjes na kleuring met methyleenblauw en vondnbsp;inderdaad ovoïde, bipolair kleurbare bacteriën.

Den 14den d. a. v. constateerde ik bij twee secties, eveneens op buffels, dezelfde verschijnselen, waarna ik een konijn intraperitoneaal entte met ongeveer '/2 c.c. vocht,nbsp;verkregen door uitpersing van een stukje fibrineus pleura-exsudaat. De dood trad reeds 3'/2 uur na de enting in,nbsp;zoodat de bacterie voor het konijn klaarblijkelijk zeer pa-thogeen was; een tweede konijn, op dezelfde wijze geëntnbsp;doch met bloed van het eerste, stierf reeds na 2^/4 uur.nbsp;Bij beide dieren trad slechts één verschijnsel duidelijk op,nbsp;n.1. haemorrhagische tracheitis.

Toen ik in praeparaatjes van beide proefdieren uitsluitend dezelfde bipolair kleurbare bacteriën vond, achtte ik de diagnose voldoende bevestigd en deelde haar telegrafisch medenbsp;aan den Gouvernements-Veearts C. A. Penning te Semarang,nbsp;aan wien ik destijds toegevoegd was.

9

-ocr page 146-

130

Later had ik verscheidene malen gelegenheid de ziekte waar te nemen bij levende buffels, meestal in Grobogan,nbsp;doch ook enkele malen in de aangrenzende afdeelingnbsp;Demak.

De anamnese luidde meestal, dat het dier gedurende eenige etmalen niet had gedefaeceerd en dat de eetlustnbsp;verminderd was.

Symptomen: In de meeste gevallen trof ik de ziek gemelde dieren aan in goeden voedingstoestand, met gezwollen buik, soms tympanitis. De ellebogen waren buitenwaarts gekeerd, de ademhaling was kort en moeilijk, snorkend,nbsp;terwijl bij navraag bleek, dat de patiënten gehoest hadden.nbsp;Uit den mond hing gewoonlijk een lange streng glazig slijm,nbsp;terwijl de houding, met den kop naar beneden, sufheid tenbsp;kennen gaf.

De conjunctivae waren soms pleksgewijs, soms diffuus vuilrood gekleurd. De temperatuur was hoog, tot bovennbsp;de 410.

Het drukken tusschen twee ribben was steeds zeer pijnlijk voor den patient en veroorzaakte soms hevig verzet.

Bij percussie vond ik gewoonlijk bijna totale demping, terwijl auscultatie niets te hooren gaf, dan versterkt vesicu-lair geruisch bovenaan. Dit geringe resultaat schreef ik toenbsp;aan de groote dikte der huid bij buffels, doch het was misschien ook voor een deel te wijten aan de uitgebreidheidnbsp;der verschijnselen.

Bij drachtige koeien veroorzaakte de ziekte geregeld abortus. De enkele uitzonderingen waren vermoedelijk slechts schijnbaar; ik denk dat in die gevallen de dood intrad voordatnbsp;de abortus afgeloopen was, en dit wordt waarschijnlijkernbsp;omdat ik eenige malen constateerde dat dieren onder hetnbsp;verloop van de misgeboorte bezweken waren.

Oedeem zag ik zelden; het kwam dan voor aan een der ledematen en was soms den volgenden dag reedsnbsp;verdwenen.


-ocr page 147-

131

Als karakteristiek kan het niet beschouwd worden, daar het ook voorkomt o.a. bij chronische bloedziekten als surranbsp;en piroplasmose.

Het verloop der ziekte was meestal vrij snel, nd. drie tot vijf dagen nadat de constipatie was opgemerkt. Wel werd somsnbsp;een ziekteduur van slechts enkele uren gerapporteerd, dochnbsp;de overvloedige exsudatie wees erop, dat het rapport eerstnbsp;laat was uitgebracht; of men de eerste symptomen nietnbsp;had opgemerkt of dat men lang gewacht had, laat ik hiernbsp;in het midden.

Pathologisch-anatomische verschijnselen. Haemorrhagi-sche enteritis in verschillende graden, die zich meestal beperkte tot de dunne darmen. Eens slechts vond ik se-reuze peritonitis met lichte adhaesies, die echter meermalennbsp;bij slachtvee voorkomt en dus misschien niets met de ziektenbsp;te maken heeft.

De sero-fibrineuze pleuro-pericarditis was een zeker kenmerk dat nooit gemist werd. Het pleura-exsudaat wasnbsp;eenige millimeters tot zelfs eenige centimeters dik (in eennbsp;geval constateerde ik eene dikte van 9 c.M.) en geleeknbsp;een lichtgeel sponsachtig weefsel dat zeer veel helder,nbsp;lichtgeel sereus vocht bevatte.

De meeste longen die ik zag, waren zoo goed als geheel gehepatiseerd, en wel rood of grijs, terwijl het interstitieelenbsp;bindweefsel geleiachtig geïnfiltreerd was en aldus breedenbsp;banden vormde. Deze afwisseling van rood en grijs weefsel met die lichtere banden deed mij meermalen levendignbsp;denken aan de karakteristieke longziekte-praeparaten in hetnbsp;museum van ’s Rijks Veeartsenijschool te Utrecht. Uit denbsp;sneevlakte der longen liep steeds overvloedig helder, geelachtig sereus vocht.

Twee malen slechts vond ik in de tongen vrij groote hae-morrhagiën of juister gezegd, haemorrhagische infiltraties.

De trachea-mucosa was steeds blauwrood van kleur door haemorrhagische infiltratie der submucosa en bedekt met


-ocr page 148-

132

kleverige grijze epitheliummassa ’s, die soms door uitgetre

den bloed geelachtig gekleurd waren.

Lever, hartspier en nieren Waren steeds zeer sterk gedegenereerd. Haemorrhagiën in de nieren vond ik slechts in het door den Gouvernements-Veearts Penning beschreven geval.

Volgens Friedberger en Fröhner is het bloed steeds normaal, evenals de milt. Bij deze epizootic echter wasnbsp;het bloed nooit normaal, meestal zeer vast gestold, denbsp;milt min of meer gezwollen. In één geval was die zwelling zeer groot, hetgeen misschien in verband staat metnbsp;de in dat geval bijzonder rijkelijke fibrine-afzetting. Ooknbsp;Hutyra en Marek vermelden dat de milt niet gezwollen is,nbsp;doch dat het bloed minder goed stolt; deze epizoötie wijktnbsp;dus niet onbelangrijk af.

Haemorrhagiën waren zoo goed als overal te vinden, doch vooral in de keelstreek. In enkele gevallen zag iknbsp;zoo weinig bloedingen dat de naam septichaemia haemor-rhagica slecht gekozen scheen; vermoedelijk waren denbsp;haemorrhagiën wel aanwezig, maar slechts met het microscoop waar te nemen.

Entingen. Behalve de bovengenoemde, waaruit de groote virulentie voor konijnen bleek, verrichtte ik eene proefen-ting op eene Bengaalsche geit; ik bracht het 1 c. c.nbsp;sereus vocht onder de huid, doch het is geen oogenbliknbsp;ziek geweest, terwijl het controle-konijn wel bezweek.

Nergens in het lichaam der door mij geseceerde dieren vond ik de bacteriën in groot aantal; het is echter mogelijknbsp;dat ik ze niet alle zag, daar ik slechts beschikte over eenenbsp;waterige methyleenblauw-oplossing.

De Gouvernements-Veearts Penning nam het verdere bacteriologische en experimenteele onderzoek op zich, omtrent den uitslag waarvan ik slechts vernam dat mijne diagnose bevestigd was. Uitvoeriger zijn de resultaten beschreven in denbsp;4de aflevering van deel 18 dezer Bladen; aan het zeernbsp;lange tijdperk — vier jaren — dat tusschen proeven en

-ocr page 149-

133

publicatie verliep, zal wel toegeschreven moeten worden het weglaten van enkele bijzonderheden, die m. i. niet achterwege hadden mogen blijven. Reeds op 15nbsp;December 1902 n.1. rapporteerde ik het uitbreken der ziektenbsp;telegrafisch aan den heer Penning, die den 28sten d.a.v. tenbsp;Poerwodadi aankwam. Den volgenden morgen onderzochtennbsp;wij samen een den vorigen dag ziekgemelden buffel in de desanbsp;Bopong, die in ons beider bijzijn werd afgemaakt ten behoeve van het onderzoek. Hieruit blijkt in de eerste plaatsnbsp;dat het door den heer Penning beschreven beeld een nietnbsp;geheel volgroeid geval weergeeft, in de tweede plaats datnbsp;de ziekte het eerst geconstateerd werd door den speciaalnbsp;voor de afdeeling Grobogan aangewezen deskundige (zienbsp;bldz. 299); deze bijzonderheden worden in het aangehaaldenbsp;artikel niet vermeld.

Einde Januari 1903 weder te Rembang geplaatst zijnde constateerde ik korten tijd daarna dezelfde ziekte bij buffelsnbsp;in eene desa van het district Ngawen, gelegen nabij denbsp;grens van Grobogan, vanwaar zij vrij zeker overgebrachtnbsp;was met aangevoerd vee. Door spoedig getroffen maatregelen bleef het aantal slachtoffers zeer beperkt. De verschijnselen waren dezelfde als in Grobogan, doch hier zagnbsp;ik de lichtere huidgedeelten meestal blauwrood gekleurd;nbsp;dit had ik reeds vroeger opgemerkt, maar bij vrij oude cadavers en dus beschouwd als gevolg van beginnende ontbinding. Verdere bijzonderheden kan ik niet vermeldennbsp;daar ik niet meer kan beschikken over de destijds gemaaktenbsp;aanteekeningen.

In December 1906 brak dezelfde ziekte uit onder de buffels in het noordelijk deel van het district Ngandjoek dernbsp;afdeeling Eerbek, residentie Kediri, doch onder zulke eigenaardige verschijnselen dat ik haar niet terstond onderkende.

Op den 18den December ontving ik n. 1. rapport van het onderdistrictshoofd van Soekomoro, dat in de desa

-ocr page 150-

134

Kedoengdowo plotseling 12 buffels ziek geworden waren en in de desa Baloengpatjol 3, alle aan constipatie. In denbsp;eerstgenoemde desa onderzocht ik 9 buffels, daar de 3nbsp;overige reeds bezweken waren. Bij 8 vond ik geen enkelnbsp;verschijnsel van ziekte, hetgeen eerst verklaarbaar werdnbsp;na de ontdekking, dat de dieren reeds ruim een weeknbsp;tevoren ziek geworden en dat men eerst gerapporteerdnbsp;had nadat er plotseling 3 bezweken waren. Omtrent denbsp;verschijnselen vernam ik niets dan wat in het rapport vermeld was.

Ten slotte kon ik slechts bij 3 buffels iets waarnemen:

A. nbsp;nbsp;nbsp;De negende buffel uit de desa Kedoengdowo wasnbsp;hevig kreupel door twee klaarblijkelijk zeer pijnlijke, vuist-groote abscessen juist onder den rechter elleboog. Doornbsp;de excitatie van het onderzoek hoestte het dier nu en dan,nbsp;vooral bij betasting der abscessen; ten slotte was aanrakingnbsp;van de huid, onverschillig waar, voldoende om dien hoestnbsp;op te wekken. Na opening der abscessen ontlastte zichnbsp;etter in aanmerkelijk grooter hoeveelheid dan ik verwachttenbsp;en van eene eigenaardige, mij onbekende consistentie, n. 1.nbsp;zuiver wit, taai, kleverig, en in groote stukken samenhangend,nbsp;ongeveer als dikke stijfsel. Een bepaalde reuk was nietnbsp;waar te nemen. De onverwacht groote hoeveelheid weesnbsp;op het bestaan van recessen, doch de onhandelbaarheidnbsp;van het dier maakte sondeeren onmogelijk. De hoestprikkelnbsp;scheen na het ledigen der abscessen verdwenen te zijn,nbsp;want daarna heeft het dier niet meer gehoest. Bij navraagnbsp;bleek eindelijk, dat de andere buffels ook nu en dan gehoest hadden. Het bloedonderzoek leverde bij geen dernbsp;dieren iets op.

B. nbsp;nbsp;nbsp;Eene buffelkoe in de desa Baloengpatjol kon nietnbsp;opstaan door een kolossaal absces aan de voorbinnenzijdenbsp;van het rechter tarsaalgewricht, waaruit zich na openingnbsp;weder eene onverwacht groote hoeveelheid etter ontlasttenbsp;van dezelfde eigenaardige hoedanigheid als bij A. Verder

-ocr page 151-

135

vernam ik dat det dier eenige dagen tevoren geaborteerd had, terwijl de eigenaar pertinent verklaarde dat het nietnbsp;gehoest had. Ook hier was het bloedonderzoek negatief.nbsp;Temperatuur 39.6.

C. nbsp;nbsp;nbsp;Een buffelstier in dezelfde desa was juist den vorigennbsp;dag ziek geworden, doch vertoonde niets dan eene temperatuur van 40.3®, 80 ademtochten per minuut, gebrek aannbsp;eetlust en hoestte nu en dan; verder kon ik niets bijzonders waarnemen. De anamnese gaf geen opheldering, hetnbsp;bloedonderzoek evenmin.

Een derde buffel in deze desa hoestte enkele malen en werd daarom voorgebracht, doch door de onhandelbaarheidnbsp;van het dier moest ik van het onderzoek afzien.

Als voorloopige diagnose stelde ik osteomyelitis, hoewel de plaats der abscessen afweek van die welke de Doesnbsp;beschreven heeft.

Met etter van elk der buffels A en B entte ik eene cavia subcutaan op 19 December; op den 21sten vond ik in hetnbsp;bloedig vocht der gezwollen entplaatsen enkele van eenenbsp;kapsel voorziene, bipolair kleurbare bacteriën, die mij, innbsp;verband met het hoesten, deden denken aan septichaemianbsp;haemorrhagica.

D. nbsp;nbsp;nbsp;Een buffelkalf in de desa Kedoengdowo, dat ik opnbsp;den 22sten onderzocht, vertoonde niets dan constipatie ennbsp;koude, pijnlooze oedemen aan keel en borst; het hoesttenbsp;niet en had eene temperatuur van 38.3®. In het doornbsp;punctie uit de zwellingen verkregen vocht, dat helder lichtgeel en sereus was, vond ik geen bacteriën.

De andere aangetaste buffels vertoonden geen verdere verschijnselen, zoodat de aard der ziekte mij niet duidelijkernbsp;werd.

Op den 24sten December verrichtte ik de lijkopening van de den vorigen dag gestorven buffelkoe B. Het rechternbsp;tarsaalgewricht bleek geheel gevuld met etter, waardoornbsp;enkele plekjes kraakbeen geërodeerd waren, en stond door

-ocr page 152-

136

de abscesopening in verbinding met de buitenlucht; de omgeving van het gewricht was gezwollen en doorboordnbsp;door eenige kronkelende gangen. De pus was dunner dannbsp;bij de opening van het absces. Verder vond ik sero-fibri-neuze peritonitis, degeneratie van lever, nieren, hart ennbsp;skeletspieren, de milt een weinig verweekt, niet vergroot.nbsp;Er bestond een lichte pleuritis en pericarditis, maar hetnbsp;bijna geheel rood-gehepatiseerde longweefsel was dichtnbsp;doorzaaid met etterhaardjes zoo groot als maïskorrels. (Denbsp;bewering van den eigenaar, dat de buffel niet gehoest had,nbsp;kwam al heel slecht overeen met deze bevinding). Dezenbsp;kleine abscessen hadden volkomen gladde wanden; de in-houd was bij de meeste vrij hard, doch die harde korrelsnbsp;losten zich bij schudden met gedestilleerd water geheel op,nbsp;zoodat ik hier waarschijnlijk te doen had met een beginnbsp;van verkazing. De trachea-mucosa was bloedrijk, alle lymph-klieren waren haemorrhagisch gezwollen. In geen der exsu-daten kon ik bacteriën aantoonen, wel later in het zwellings-vocht van een subcutaan met pus geënte cavia.

Hoewel ik dus genoeg aanwijzingen had om het vermoeden van osteomyelitis geheel terzijde te stellen, geleek het sec-tiebeeld te weinig op het mij zoo goed bekende van sep-tichaemie dan dat deze diagnose mij zonder meer gewettigdnbsp;toescheen.

Op den 25sten seceerde ik het onder D genoemde buffelkalf, waarbij bleek dat de oedemen zich verder uitstrekten dannbsp;den 22sten. Verder vond ik weer serofibrineuze peritonitis,nbsp;doch ook voor het eerst eene lichte enteritis van de dunnenbsp;darmen. De pleura was heviger ontstoken dan in de anderenbsp;gevallen, evenzoo peri- en epicardium, zoodat het beeldnbsp;veel geleek op dat van traumatische pericarditis; het exsudaatnbsp;was echter niet foetide en bestond uit eene suspensie vannbsp;kaasachtige vlokken in sereus vocht. De serosae warennbsp;door neergeslagen fibrine verdikt tot ongeveer 1 cM. Ooknbsp;hier vond ik in de bijna geheel rood-gehepatiseerde longen

-ocr page 153-

137

vele verkazende etterhaardjes, ongeveer van erwtgrootte. Lever, nieren en hartspier waren sterk gedegenereerd, denbsp;skeletspieren minder, terwijl de milt niet veranderd was.nbsp;De trachea-mucosa was bloedrijk en de lymphklieren overnbsp;het geheele lichaam haemorrhagisch gezwollen. Met pusnbsp;uit een der haardjes werd eene cavia geënt; weer kon iknbsp;in het zwellingsvocht dezelfde bipolair kleurbare bacteriënnbsp;aantoonen, en ook in vocht uit een der longen, doch innbsp;geen der andere exsudaten. Wegens het ontbreken vannbsp;multipele haemorrhagiën en ophoopingen van gele, vochtrijkenbsp;fibrine meende ik nog niet voldoende zekerheid te hebbennbsp;voor de diagnose septichaemie.

E. nbsp;nbsp;nbsp;Op den 29sten December seceerde ik een buffel vannbsp;denzelfden eigenaar als kalf D. De bevinding was: serofibri-neuze peritonitis, pleuritis, peri- en epicarditis, op pleura ennbsp;pericardium uitgebreide lagen gele, zeer vochtrijke fibrinenbsp;tot 16 inM. dik, de trachea-mucosa donkerrood, de longennbsp;pleksgewijs rood gehepatiseerd met slechts 3 verkazendenbsp;abscessen als B en D, lichte enteritis, haemorrhagisch gezwollen lymphklieren. Weer kon ik bipolair kleurbarenbsp;bacteriën aantoonen in het vocht uit de gehepatiseerdenbsp;longgedeelten, doch niet in de andere exsudaten. Eindelijknbsp;vond ik dus mijn vermoeden van septichaemie bevestigd.nbsp;Met vocht uit de dikke fibrinelagen entte ik eene cavianbsp;subcutaan, een andere per os.

F. nbsp;nbsp;nbsp;In de desa Nangkatan van het aangrenzende onder-district Redjoso had een buffel, naar luid van het rapport,nbsp;een gezwel aan een der voorbeenen. Bij onderzoek vondnbsp;ik een vuistgroot absces aan de achterzijde van de rechternbsp;voorpijp, iets mediaal, vlak boven den kogel; het lag zeernbsp;oppervlakkig (er was geen spoor van kreupelheid te zien)nbsp;en ontlastte na opening weder ongedacht veel pus vannbsp;dezelfde soort als bij A en B beschreven. Ook dit dier hadnbsp;tevoren gehoest en aan verstopping geleden, doch was geheel hersteld.


-ocr page 154-

138

Verder constateerde ik de ziekte bij eenige buffels in andere desa’s van het laatstgenoemde onderdistrict, waarbij ik waarnam hoesten, versnelde ademhaling, constipatie, geennbsp;eetlust en geen herkauwen. Een buffel uit de desa Banjoe-oerip vertoonde behalve deze verschijnselen nog zwellingennbsp;aan keel en borst. Bij geen van alle was de temperatuurnbsp;zeer hoog.

Van auscultatie en percussie bij buffels heb ik nooit veel resultaat gehad; in de zeldzame gevallen dat deze bangenbsp;dieren behoorlijk stil wilden staan, kon ik nog maar zeernbsp;weinig hooren.

In den eersten tijd beschikte ik slechts over cavia’s als proefdieren, die ik alle subcutaan entte behalve een, dienbsp;per os eenige c. c. fibrine-vocht kreeg. Deze laatstenbsp;is drie dagen hevig ziek geweest, begon den vierden dagnbsp;weer te eten en is geheel hersteld. Ook de andere caviaenbsp;waren ziek, doch veel minder en aten reeds den tweedennbsp;dag weer; het weefsel in de omgeving der entplaats werdnbsp;spekachtig, doch er trad geen necrose op. Is de cavia dusnbsp;betrekkelijk weinig vatbaar voor de ziekte, het konijn isnbsp;zeer gevoelig. Op 3 Januari 1907 werd ik eenige konijnennbsp;machtig, waarvan ik er een het gescarificeerde oor bestreeknbsp;met een weinig vocht uit de entzwelling van eene cavia,nbsp;die op 29 December tevoren geënt was met fibrine-vochtnbsp;van buffel E. Het konijn is na 16 uren gestorven; bij denbsp;sectie vond ik alle parenchymateuze organen gedegenereerd,nbsp;vooral de lever. Het rechter hart was zeer sterk gevuld,nbsp;het bloed teerachtig, terwijl er eene lichte haemorrhagischenbsp;tracheïtis bestond. In den darminhoud vond ik geen, innbsp;het trachea-slijm en longsap bijna geen, in het bloed daarentegen zeer veel bacteriën, die evenwel meer geleken opnbsp;diplococcen dan op bipolair gekleurde. Aan het oor vondnbsp;ik eene vanaf de entplaats centripetaal toenemende verdikking van huid en subcutis, in het vocht waarvan enormnbsp;veel bacteriën, die eveneens meer het uiterlijk van diplo-

-ocr page 155-

139

coccen hadden. Met hartbloed entte ik een ander konijn op dezelfde wijze; daar dit stierf terwijl ik eene dienstreisnbsp;maakte, kan ik den tusschen enting en dood verloopen tijdnbsp;niet nauwkeurig opgeven; vermoedelijk was die niet meernbsp;dan 15 uren. De sectie leverde hetzelfde op als bij hetnbsp;eerste konijn, behalve dat de haemorrhagische tracheitisnbsp;duidelijker en het ooroedeem grooter was.

Op 10 Januari 1907 entte ik een konijn van dezelfde cavia als het eerste, weder door een weinig vocht uit denbsp;reeds verminderde entzwelling op het gescarificeerde oornbsp;te strijken. Dit konijn bezweek eerst na 20 '/2 uur, waaruitnbsp;dus bleek dat het virus na een verblijf van 10 V2 etmaalnbsp;in het lichaam eener cavia wel verzwakt doch niet gedoodnbsp;was. De doodstrijd verliep onder hevige convulsies, terwijl nu en dan een formeel gekerm hoorbaar was; denbsp;toxinen schenen tetanisch te werken, want tusschen denbsp;convulsies bestond tonische kramp van nekspieren ennbsp;extremiteiten. De degeneratie, vooral van de lever, wasnbsp;duidelijker, evenals de tracheitis; overigens week hetnbsp;sectiebeeld niet af van de andere.

Van hartbloed van dit laatste konijn entte ik eenige schuingestolde agarbuisjes, mij welwillend gezonden doornbsp;Dr. de Haan. Een ervan bleek later verontreinigd te zijnnbsp;door helderroode kolonies, een van de twee andere wasnbsp;eene reincultuur van colibacteriën; slechts in het derdenbsp;vond ik de korte, plompe bipolair kleurbare staafjes. Ditnbsp;zonderlinge resultaat is misschien wel te verklaren. Volgensnbsp;Hutyra en Marek toch komt meermalen, vooral bij dergelijke niet peracuut verloopende vormen, gemengde infectie voor, vooral met bacterium coli commune. Nu stel iknbsp;mij voor, dat ook deze epizootic toegeschreven moet wordennbsp;aan eene primaire infectie met pasteurella en eene secundaire met bacterium coli, waarbij de laatste de ettervormingnbsp;en misschien in hoofdzaak de peritonitis veroorzaakte. Denbsp;stam was waarschijnlijk niet zeer virulent, want niet alleen


-ocr page 156-

140

vertoonden alle abscessen neiging tot afkapseling en waren in den etter geen bacteriën te vinden, maar ook kreeg bijnbsp;de enting op caviae en konijnen de pasteurella de overhand.nbsp;De geënte buisjes waren, daar ik niet over eene broedstoofnbsp;beschik, blootgesteld aan de temperatuur in een kast, ennbsp;daaraan is misschien te wijten dat in het eene buisje slechtsnbsp;colibacillen opkwamen. Verdere entingen deed ik niet bijnbsp;gebrek aan konijnen.

Bij vergelijking blijkt, det de milt in nbsp;nbsp;nbsp;steeds min

of meer gezwollen was en de dunne darmen ontstoken, terwijl peritonitis zoo goed als niet voorkwam. In Ngan-djoek echter was de milt hoogstens ietwat verweekt en denbsp;darmontsteking zeer gering, terwijl peritonitis daarentegennbsp;geregeld voorkwam. Een verder verschil is de vorming vannbsp;etter met een neiging tot verkazen; dat deze echter meernbsp;voorkomt, blijkt uit het door den heer Penning op bladzijdenbsp;293 beschreven geval. Juist omdat deze afwijkingen mijnbsp;van het spoor brachten ben ik een weinig uitvoerig geweest.

Zwellingen van de subcutis kwamen bij beide epizoötiën voor; misschien zijn zij te beschouwen als overgangen naarnbsp;den cutanen vorm.

In beide genoemde afdeelingen tastte de ziekte uitsluitend buffels aan. Wel werd indertijd gerapporteerd, dat in denbsp;oostelijke helft van de afdeeling Grobogan, waar meer runderen voorkwamen, eenige dezer dieren aan septichaemienbsp;gestorven waren, maar deze waren toevallig noch tijdensnbsp;het leven noch na den dood onderzocht, terwijl ook hetnbsp;feit, dat in die streek alle andere slachtoffers buffels waren,nbsp;tegen de waarschijnlijkheid van het rapport pleitte. Ook innbsp;de afdeeling Ngandjoelc heette een rund aan de ziekte tenbsp;lijden; toen ik wilde onderzoeken bleek het reeds drie dagennbsp;dood en begraven te zijn. De virulentie der bacteriën zounbsp;natuurlijk wel zoodanig kunnen stijgen dat zij ten slotte ooknbsp;voor runderen pathogeen zijn, doch ik meen juist waarge-

-ocr page 157-

141

nomen te hebben dat de virulentie langzamerhand afnam.

De hier beschreven buffel-pasteurellose wijkt niet alleen, zooals de heer Penning opmerkt, af van de Bollinger’nbsp;Wild- und Rinderseiiche, doch ook van de door Oreste ennbsp;Armanni beschreven barbone. De cornstalk-disease van Billings schijnt zich te kenmerken door een zeer acuut verloop,nbsp;en daarom misschien neemt men daarbij niet die fibrine-neerslagen waar. Is de bewering van Moore, dat de genoemde ziekte niets dan kalium-vergiftiging is, juist, dannbsp;kan van overeenkomst met de besproken septichaemie geennbsp;sprake zijn. Daar ik vergeefs getracht heb mij de origi-neele artikelen te verschaffen, kan ik mij geen meeningnbsp;vormen over de betrekkelijke waarde van hetgeen zoowelnbsp;Billings als Moore mededeelen. Misschien echter heb iknbsp;een analogon gevonden; in de afdeeling Kediri nam iknbsp;eenige malen bij runderen een overgroot aantal kleinenbsp;bloedingen waar op alle serosae en op de mucosa van leb-maag, darmen en blaas, en wel na een peracuut ziekteverloop. Alle andere symptomen ontbraken, entingen op caviaenbsp;en konijnen gaven geen resultaat, evenmin als het onderzoeknbsp;van strijkpraeparaten uit alle mogelijke organen. De slachtoffers waren ook grootendeels met maisstengels gevoed, dusnbsp;de overeenkomst met cornstalk-disease is inderdaad groot.

In de afdeeling Grobogan en het district Ngawen stond tijdens het begin der epizoötie vrij veel djagoeng te velde,nbsp;in de afdeeling Ngandjoek echter niet; ik acht het dan ooknbsp;waarschijnlijker dat de eerste regens invloed uitoefenen opnbsp;het uitbreken der ziekte.

Hoe de natuurlijke infectie plaats grijpt schijnt nog niet met absolute zekerheid bekend te zijn. In Grobogan wasnbsp;de heer Penning van meening, dat bloedzuigende vliegennbsp;eene belangrijke rol speelden, evenals bij surra, en dat kwamnbsp;mij wel plausibel voor. Het aantal tabaniden was echternbsp;gering en het aantal ziektegevallen vrij groot, en zoo kwamnbsp;ik op de gedachte dat infectie per os mogelijk het meeste


-ocr page 158-

142

voorkwam. Juist in dien tijd werd ik teruggeplaatst naar Rembang, doch vernam bij toeval van mijnen vervanger, datnbsp;in Wesf-Java bij den daar voorkomenden cutanen vorm vannbsp;septichaemia haemorrhagica het ploegvee gemuilkorfd werd,nbsp;zoodat de collega’s aldaar klaarblijkelijk ook infectie ab in-gestis aannamen. Zoo werd later in eene desa van het Rem-bangsche district Ngawen geen andere maatregel genomen dannbsp;het afsluiten van het waarschijnlijk besmette sawah-complex.nbsp;Het resultaat was uitmuntend, er kwam geen enkel geval bij, ennbsp;dit mag m. i. als bewijs gelden dat infectie per os tenminstenbsp;niet zeldzaam is.

Wat kan tegen de ziekte gedaan worden? Zooals bij alle besmettelijke veeziekten hier in Indië kunnen wij voor-loopig niet anders doen dan de prophylaxis bevorderen.

Uitgaande van de theorie der bloedzuigende vliegen was indertijd in Grobogan gedwongen stalling in donkere ruimten aangewezen; daar het echter juist de tijd was voor denbsp;bewerking der sawahs stelde ik voor, het gebruik vannbsp;ploegvee toe te staan mits het dik met modder besmeerdnbsp;werd. Hiertegen was natuurlijk geen bezwaar.

In het district Ngawen (Rembang) trok het mijne aandacht, dat alle zieke dieren gegraasd hadden op een bepaaldnbsp;sawahcomplex; dit werd afgesloten en daarmede was denbsp;ziekte bedwongen.

In de afdeeling Ngandjoek was dit niet mogelijk, omdat de ziekte uitbrak in twee desa’s tegelijk, bezuiden en benoorden een riviertje, terwijl kort daarop reeds verschillendenbsp;andere desa’s aangetast waren. Hier werd dus in de besmette onderdistricten het weiden van vee verboden, terwijlnbsp;ploegen slechts mocht geschieden met gemuilkorfd vee.

In de tweede plaats werden de cadavers der slachtoffers zooveel mogelijk verbrand om de smetstof te vernietigennbsp;en om het ontvreemden van huid en vleesch te voorkomen.nbsp;De bodem van den gegraven kuil werd daartoe dik belegd


-ocr page 159-

143

met allerlei brandbaar materiaal, waarna het cadaver kwam te liggen op eenige kruislings in den kuil gezette groenenbsp;bamboes. Zoodoende kon men onder en boven vuur aansteken en ging de verkoling snel. Ook is het verbrandennbsp;van den mest der aangetaste of verdachte dieren van belang.

Ten slotte dient de uitvoer van vee, vleesch, huiden, horens, klauwen, ongekookt bloed verboden te worden uitnbsp;de besmette desa’s.

De epizoötie eindigde binnen vijf weken. Over dé maatregelen werd slechts geklaagd in zooverre als hetnbsp;grassnijden den eigenaars wel wat lastig was. Tegen hetnbsp;muilkorven der dieren opperden slechts eenige hoofdennbsp;bezwaren, niet het volk; integendeel verklaarden verscheidene desalieden mij, dat gemuilkorfd vee regelmatigernbsp;ploegde omdat het niet telkens ophield om te grazen.

Gewoonlijk vragen bij eene besmettelijke veeziekte verscheidene eigenaars dringend om medicamenten; in de meeste gevallen kan de Gouvernements-Veearts daaraannbsp;niet voldoen omdat hij te laat gewaarschuwd wordt ofnbsp;omdat hij slechts prophylactisch kan optreden. Dat er opnbsp;deze wijze geen vertrouwen gekweekt wordt spreekt vannbsp;zelf, vooral omdat de inlanders zelfs meer waarde hechtennbsp;aan het geschreven recept dan aan het daarop vermeldenbsp;geneesmiddel. In dit speciale geval meende ik dat calomelnbsp;nog^ wel uitwerking ten goede zou kunnen hebben en zoonbsp;werden calomel-poeders verstrekt van 5 gram, met voorschrift,nbsp;tusschen de toediening van 2 poeders 10 tot 12 uren tenbsp;laten verloopen. Van deze medicatie vertelde een Assistent-Wedono mij wonderen; jammer dat het door mij persoonlijknbsp;in de desa ’s ingestelde onderzoek genoemden ambtenaarnbsp;meestal logenstrafte. Hij heeft ruim 30 poeders uitgereikt.nbsp;Waarvan hoogstens 10 aan eigenaars van septichaemischenbsp;buffels. Waar de overige beland zijn is mij een raadsel,nbsp;doch mij werd verzekerd, dat de uitwerking uitmuntendnbsp;Was geweest. Ook de Wedono had 12 poeders ontvangen

-ocr page 160-

144

en binnen eenige weken uitgereikt, hoewel in zijn onder-district geen enkel geval was voorgekomen; weder hadden de poeders uitstekend gewerkt, naar men mij verzekerde.nbsp;Hef staat echter vast, dat het middel in enkele gevallen,nbsp;door mij zelf waargenomen, succes heeft gehad, en daaromnbsp;kan ik mij wel voorstellen dat tenminste de moreele uitwerking goed is geweest.

Het verdient m. i. aanbeveling, bij eene volgende epizoötie de calomel-therapie te beproeven; voor de vermelding vannbsp;eventueele resultaten houd ik mij gaarne aanbevolen. Omnbsp;zeker te zijn van de toediening der uitgereikte medicamentennbsp;dient men zelf tegenwoordig te zijn, want de Javanen bewaren liefst de verstrekte recepten, poeders of fleschjes alsnbsp;amuletten en vertrouwen dan vast op de uitwerking. Zoonbsp;vond ik in de residentie Madioen hier en daar kleine fleschjes chroomzuur, die minstens 3 jaren tevoren op adviesnbsp;van mijnen voorganger tegen mond-en klauwzeer uitgereiktnbsp;waren.

De mortaliteit der ziekte schijnt sterk uiteen te loopen. Volgens Freidberger amp; Fröhner bedraagt zij gemiddeld 90“/o,nbsp;volgens Hutyra amp; Marek 94‘’/o, in Qrobogan (1902—3)nbsp;81V2 7ü, op Java (1904) 98'/2 %, in Ngandjoek (1906—7)nbsp;slechts 32“/o, n. 1. 20 van de 62 aangetaste dieren.

j. C. F. SOHNS.

Kediri, 22 Maart 1908.

-ocr page 161-

Invloed van de castratie op de ontwikkeling van het skelet.

Door M. Sausseau, Chef de travaux aan de Veeartsenijschool te Toulouse.

[Vertaald uit de Revue vét. van Febr. en Maart.'08.)

De castratie heeft belangrijke en wel bekende wijzigingen ten gevolge in de stofwisseling, de werking van het zenuwstelsel en de melkafscheiding, waarvan men dagelijks bij denbsp;exploitatie der huisdieren voordeel trekt. Naast deze phy-siologische veranderingen komen andere, even bestendigenbsp;voor, welke zich uiten in de lichaamsvormen, doch waaraannbsp;men weinig aandacht schijnt te schenken. Hoewel van eennbsp;minder dadelijk belang, verdienen deze niettemin telkenmalenbsp;dat de uitwendige lichaamsbouw der dieren van invloed isnbsp;op hunne waarde en hun gebruik eene ernstige overdenking.nbsp;Het geldt hier eene, zoo niet sterk in het oog springende,nbsp;dan toch zeer algemeene werking, waarin alle deelen vannbsp;het lichaam betrokken worden en welke de uiterlijke vormnbsp;van het individu eene algeheele verandering doet ondergaan.nbsp;Deze gedaanteverandering, meestal eene bijkomende omstandigheid der operatie en niet met opzet beoogd, zou,nbsp;indien men haar meer in bijzonderheden kende en meer vannbsp;hare ontwikkeling afwist, in bepaalde gevallen het verlangdenbsp;doel kunnen worden; dan wel de castratie zou, met het oognbsp;op de gedaanteverandering der dieren, ophouden in het wilde toegepast te worden.

Laten we dadelijk zeggen dat deze morphologische invloed der castratie bijna uitsluitend bij het mannelijk geslacht wordtnbsp;waargenomen; het vrouwelijke ondergaat door de ovariotomie

10

-ocr page 162-

146

weinig verandering in de lichamelijke vormen. Zij is bij het eerste voldoende duidelijk om zelfs bij oppervlakkigenbsp;waarneming opgemerkt te worden; van oudsher werd ernbsp;dan ook, al was het op een minder nauwkeurige wijze,nbsp;melding van gemaakt. Slechts enkele algemeene, meestnbsp;opvallende gevolgen der operatie waren algemeen bekend,nbsp;zooals de mindere ontwikkeling van de voorhand, de gewijzigde hoorngroei bij de herkauwers, de veranderingen innbsp;de kleur van het haar. De overige wijzigingen werdennbsp;met stilzwijgen voorbijgegaan dan wel ter nauwernood aangestipt, zelfs door schrijvers welke de castratie uitgebreidnbsp;behandelden. Maar in de laatste jaren hebben waarnemingen bij den mensch gedaan, opgewekt tot onderzoekingen bij de huisdieren. Men heeft zich namelijk tot taaknbsp;gesteld de verschillende skeletdeelen nauwkeurig te meten,nbsp;waardoor enkele eigenaardigheden als gevolg der castratienbsp;verklaard konden worden. Hoewel de veranderingen, welke deze operatie ten gevolge heeft, zoowel het beender- alsnbsp;het spierstelsel, de huid als haren en hoorns en waarschijnlijk ook de inwendige organen betreffen, zijn zij meer in hetnbsp;bijzonder bestudeerd bij het beenderstelsel, hetwelk innbsp;getrouwer mate dan de weeke weefsels de ondergane wijzigingen bewaart en zich beter leent tot meer nauwkeurigenbsp;waarnemingen.

Deze nieuwe studie vond bijna uitsluitend plaats bij den mensch en de kleinere dieren; zij kwamen niettemin onzenbsp;kennis bevestigen, vroeger reeds verkregen door de oppervlakkige waarneming der grootere diersoorten en brachtennbsp;enkele gegevens aan, welke ’t van belang is bij deze aannbsp;een nader onderzoek te onderwerpen.

I. Castratie van mannelijke dieren.

Het is bekend dat de castratie uitgevoerd bij mannelijke dieren op een leeftijd, waarop de beenderen nog niet volkomen ontwikkeld zijn, hun verderen groei wijzigt. Om-

-ocr page 163-

147

trent den kop en de ledematen vooral zijn ten dien opzichte belangrijke waarnemingen gedaan, waaruit blijkt dat nietnbsp;het geheele beenderstelsel in gelijke mate dien invloed ondervindt.

Kop. — Het meerendeel der schrijvers, welke in de gelegenheid waren eunuchen of natuurlijke castraten waar te nemen, spreken van dolichocephalie. Is bij de dieren denbsp;verlenging van den kop een onvermijdelijk gevolg der castratie? Voor de dieren van het rundergeslacht is zulks nietnbsp;twijfelachtig, de kop van den os is naar verhouding langernbsp;dan dien van den stier. De dagelijksche waarneming dezernbsp;dieren wijst dit reeds uit en metingen hebben zulks bevestigd.nbsp;Zoo vond Cornevin bij vergelijking der schedels van tweenbsp;dieren van hetzelfde ras voor de verhouding tusschen denbsp;grootste breedte en de grootste lengte bij den stier een grooternbsp;getal dan bij den os, d. w. z. bij den laatsten is de kopnbsp;smaller ten opzichte van de lengte. Een dergelijke uitkomstnbsp;verkregen wij voor het ras van Gascogne, waarbij rekeningnbsp;gehouden werd met de kans op vergissingen tengevolge vannbsp;de individualiteit en den leeftijd. Het onderzoek werd verricht bij 8 dieren, 3 ossen en 5 stieren,en alleen de gemiddelden werden voor vergelijking gebezigd. Zoo doet dé leeftijdnbsp;de verhouding tusschen de beide afmetingen van den kopnbsp;binnen ruime grenzen schommelen; bij de jonge dieren isnbsp;deze naar verhouding kort, waardoor hun verhoudingsgetalnbsp;wordt verhoogd en ware men daarmede niet bekend, zulksnbsp;zou ten gevolge hebben dat aan de castratie werd toegeschreven hetgeen alleenlijk op rekening van den leeftijd te stellennbsp;is. Daarom hebben onze vergelijkingen alleen betrekkingnbsp;op schedels van stieren en ossen van gelijken leeftijd n. 1.nbsp;4 en 5 jaar oud, dus van ongeveer volwassen dieren. Denbsp;verhouding tusschen de breedte en lengte bleek voor denbsp;mannelijke!! 47,72 en voor de castraten 45,23 te bedragennbsp;(na herleiding tot 100).

Aan deze lengtevermeerdering nemen niet alle beenderen

-ocr page 164-

148

gelijkelijk deel. De hersenpan ondergaat weinig veranderingen, hetgeen gelet op de betrekkelijk geringe vervorm-baarheid, niet behoeft te verwonderen. De meest duidelijke veranderingen ten dien opzichte vertoont de beenkam, waarop de hoorns geplant zijn, welker ontwikkeling sterknbsp;toeneemt. De hoorns van den os, langer maar naar verhouding fijner dan die van den stier en ook van gewijzigdenbsp;richting, duiden bij het levende dier op veranderingen ondergaan door de beide voorhoofdsbeenderen.

Een nog onverklaarde eigenaardigheid bij de herkauwers als gevolg der castratie, vormt de hoorngroei, welke, al naarnbsp;de soort, op verschillende wijze verandering ondergaat. Denbsp;hoorngroei wordt bij de runderen versterkt, terwijl zij bij denbsp;schapen en geiten plotseling stil staat; bij de andere soortennbsp;zooals de herten valt een min of meer duidelijke stooringnbsp;waar te nemen.

Ondergaat de hersenpan geringe veranderingen, zulks is niet het geval met het aangezicht, hetwelk bij den os opnbsp;duidelijk waarneembare wijze, langer is. Alle beenderennbsp;van die streek zijn daarin betrokken, meer in het bijzondernbsp;echter de neusbeenderen, welke zeer lang, smal en mindernbsp;plat zijn dan anders.

De metingen verricht bij de bovengenoemde Gascognische dieren gaven ons de volgende resultaten;

Stieren nbsp;nbsp;nbsp;Ossen

Faciale index..... 71.8 nbsp;nbsp;nbsp;67.6

Nasale index..... 37.6 nbsp;nbsp;nbsp;32.2

De onderkaak schijnt bij den os betrekkelijk meer ontwikkeld te zijn; zoo bedroeg in de aangehaalde gevallen het gewicht der onderkaak ten opzichte van dat van dennbsp;schedel (na herleiding tot 100):

Voor de stieren...... 36, 35, 37 en 34.

Voor de ossen.......41, 42 en 41.

Bij het gecastreerde konijn zijn enkele dergelijke veranderingen waargenomen. In 1877 wees Poncet op de meer-


-ocr page 165-

149

dere lengte van den schedel bij zijne proefdieren. Onlangs wezen Richon en Jeandelize bij gelegenheid van een vergelijkend onderzoek omtrent de gevolgen van de thyroïdec-tomie en de castratie bij het konijn en de kat er op, dat dezenbsp;laatste kunstbewerking meerdere lengte van den kop tengevolge heeft, maar meer in het bijzonder van de aange-zichtsstreek. Bij hunne proefdieren was de hersenpan kleinernbsp;en het aangezicht in al zijn afmetingen grooter, hoofdzakelijknbsp;echter in zijn lengte.

Worden deze veranderingen bij de andere soorten even-zoo aangetroffen? Waarschijnlijk wel, doch men heeft er nimmer de aandacht op gevestigd. Nauwkeurige metingennbsp;werden tot dusver niet verricht of wel de veranderingennbsp;zijn te weinig in het oog vallend om de opmerkzaamheid tenbsp;trekken. In werkelijkheid reageeren niet alle dieren in dezelfdenbsp;mate op eene castratie; verwacht mag worden dat wel allenbsp;in denzelfden zin beinvloed worden. Tot heden werden tenminste geen gevolgen vermeld in anderen zin dan zooals bijnbsp;mensch, os en konijn waargenomen. Al is een generalisatienbsp;nog niet gewettigd, zoo kan men niettemin vaststellen datnbsp;het meest gewone gevolg der castratie bestaat in eene neigingnbsp;tot verlenging van den kop, bovenal zich uitende in hetnbsp;aangezicht.

Ledematen. — Het skelet der ledematen ondergaat geen minder belangrijke wijzigingen. Talrijke waarnemingen ennbsp;reeds van ouden datum maken melding van buitengewoonnbsp;lange afmetingen der beenen bij de eunuchen; een nauwkeurig onderzoek van den laatsten tijd stelde overeenkomstige veranderingen vast voor het meerendeel der huis-diersoorten.

Lortet (1896) vermeldt de lange gestalte der eunuchen te Cairo waargenomen; maar, zegt hij, „beschouwt mennbsp;hen oplettend, dan bemerkt men dat de thorax altijd kortnbsp;blijft vergeleken bij de lengte van het individu en dat denbsp;buitengewone lengte geheel en al is toe te schrijven aan de

-ocr page 166-

150

lange ledematen”. Pittard (1903—1904) maakt naar aanleiding van een onderzoek ingesteld bij een groot aantal vrijwillige castraten, behoorende tot de Russische secte der Skoptzy, de gevolgtrekking dat de castratie den groei bevordert van de onderste en bovenste ledematen; de beenennbsp;nemen echter buitensporig in lengte toe.

Na de beenderen aan een nauwkeurig onderzoek te hebben onderworpen en na metingen verricht te hebben, werden de tijdens het leven gemaakte opmerkingen volkomen bevestigd. Dienaangaande zijn te vermelden de onderzoekingen verricht door Lortet op het skelet van een Egyptischennbsp;neger en die van Dr. Pirsche (1902), welke het skeletnbsp;van een eunuch vergeleek met dat van twee negers tot hetzelfde ras behoorende. Lortet vindt eene lengtevermeer-dering van alle deelen der ledematen, zelfs der middelhands-en middelvoetsbeenderen en der vingerleden, vooral merkbaar bij de beenderen der onderste ledematen en het minstnbsp;bij de humerus. Pirsche mat slechts de voornaamste beenderen: humerus, cubitus, femur en tibia, en stelt vast, datnbsp;alle langer zijn, vooral de tibia, vervolgens de femur, ennbsp;verder dat het geheele skelet den invloed der castratienbsp;ondergaat.

Bovenstaande feiten heeft men in verband gebracht met waarnemingen verricht bij kinder-reuzen en natuurlijke castraten. Deze zijn uit een sexueel oogpunt verwant aan hetnbsp;geopereerde individu en bij hen behoort men derhalvenbsp;analoge afwijkingen aan te treffen. De atrophie der testikelsnbsp;gaat inderdaad gepaard met de navolgende bijzonderheden:nbsp;lange gestalte en buitengewone ontwikkeling der ledematen.nbsp;Ten minste zulks volgt uit de waarnemingen van Laiinoisnbsp;en Roy, Dr. Pirsche, Richon en Jeandelize, Gross en Sencert.nbsp;In al deze gevallen ondergingen de tibia, femur, cubitus,nbsp;radius en humerus een buitengewone vergrooting; van dezenbsp;de humerus het minst.

Bij den mensch beinvloedt derhalve de min of meer al-

-ocr page 167-

151

geheele stoornis in de ontwikkeling, der geslachtsklieren, dan wel hunne totale vernietiging, rechtstreeks den skelet-groei der ledematen en wet meer in het bijzonder diennbsp;der onderste.

Overeenkomstige resultaten worden bij de huisdieren waargenomen en wel bij bijna de meeste soorten met zoo’n volmaakte overeenstemming, dat het geoorloofd is, de bij dennbsp;mensch verzamelde feiten te generaliseeren.

Alleen schijnt het paardengeslacht na castratie geen merkbare veranderingen der ledematen aan te wijzen. Dit punt is echter nog onvoldoende onderzocht. Nathusius besluitnbsp;wel na een onderzoek loopende over 260 Belgische paarden, tot een vermeerderde lengte der achterste ledematennbsp;bij de castraten, maar deze moet wel erg gering zijn omnbsp;tot dusverre aan den aandacht te hebben kunnen ontsnappen.nbsp;Mogelijk dat den invloed nihil dan wel zeer gering is, innbsp;allen gevalle is zij niet tegenovergesteld aan die, welkenbsp;wij bij de overige diersoorten waarnemen. Dat die invloednbsp;van geringen aard is, behoeft overigens geen groote verwondering te wekken, want doet bij het paardengeslachtnbsp;niet evenzoo de precositeit zich het minste gelden en isnbsp;deze niet veelvuldig betwist?—, hetgeen er op zou wijzennbsp;dat bij dit geslacht de ontwikkeling van het skelet een meernbsp;geregelden gang gaat en minder beinvloed wordt door denbsp;gewone wijziging teweegbrengende oorzaken, zooals: voeding, castratie enz.

Voor het rundergeslacht bestaat geen plaats voor twijfel meer; de stier staat veel lager op de pooten dan de os ennbsp;metingen door Koudelka verricht in het museum te Weenennbsp;bij skeletten van stieren en ossen hebben duidelijk bij dezenbsp;laatsten een opvallende lengtevermeerdering der femur ennbsp;tibia aangetoond.

Aan Briau danken we de resultaten eener proefcastratie bij den hond. De proef liep tegelijkertijd over één mannetje en twee wijfjes; de dieren werden 15 dagen oud ge-

-ocr page 168-

152

castreerd en 6 maanden later gedood, tegelijk met de controle dieren. Bij de gecastreerde mannetjes maten de voornaamste beenderen ten opzichte van die der controle dieren (na herleiding tot 1);

Femur........1,25

Tibia........1,20

Radius en nbsp;nbsp;nbsp;ulna ....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1,21

Humerus.......1,13

Hierbij valt nog op te merken de meerdere ontwikkeling der beenderen van de achterste ledematen boven die dernbsp;voorste en de betrekkelijk geringe lengtetoename van dennbsp;humerus.

Voor het konijn gaven nbsp;nbsp;nbsp;de reedsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oudere proeven van

Poncet dezelfde bevinding. Die van meer recenten datum door Dr. Pirsche op de cavia, door Richon enjEANDELizEnbsp;op het konijn verricht, leverden dezelfde resultaten op.nbsp;Deze laatste schrijvers vestigen bij hunne proeven op eénnbsp;nieuwe factor den aandacht, waarop hunne voorgangers nietnbsp;gelet schijnen te hebben en wel op het verschil in leeftijdnbsp;waarop bij de verschillende dieren de operatie werd toegepast. In hun conclusies merken zij op, dat „de verschillende beenderen een vermeerderden groei ondergaan, waarvan de regelmaat voor elk dier geheel wisselt;” het isnbsp;waarschijnlijk dat de leeftijd waarop de castratie geschiedtnbsp;een der voornaamste factoren is, waaraan deze schijnbarenbsp;tegenstrijdigheden toegeschreven behooren te worden.

Om volledig te zijn, dient vermeld dat het pluimgedierte evenmin deze algemeene werking der castratie ontgaat. Denbsp;vleugels van den kapoen schijnen niet meer ontwikkeld dannbsp;die van den haan, zijn langere pooten geven hem echter eennbsp;zeer eigenaardig voorkomen. De proeven van Dr. Pirschenbsp;bij den haan bewezen bij de geopereerde dieren duidelijknbsp;een meerdere lengte van femur en tibia.

Deze algemeene invloed der castratie op de voornaamste beenderen der ledematen is dus duidelijk; zij wordt boven-

-ocr page 169-

153

dien op voldoende wijze verklaard door de ontdekking van haar mecanisme.

Om de lengtetoename der beenderen te kunnen verklaren is het geenzins noodig een meer levendigen groei te veronderstellen; men behoeft slechts aan te nemen dat denbsp;groei langer duurt dan onder normale omstandigheden. Ditnbsp;geschiedt dan ook: de ontwikkeling van het skelet Wordtnbsp;eenvoudig vertraagd. Sellheim (1899) merkt bij door hemnbsp;in de abattoirs verzameld materiaal op, dat bij den os omstreeks heti4de jaar de verbeening van het epiphyse kraakbeennbsp;duidelijk vertraagd is, maar dit feit vindt hij bij de vogelsnbsp;niet terug, waar mogelijk de verbeening sneller geschiedt.nbsp;Pirsche (1902) vermeldt duidelijk dit ongewoon lang blijvennbsp;bestaan van het kraakbeen bij alle diersoorten. Uit hetnbsp;onderzoek van skeletten van eunuchen, natuurlijke castratennbsp;of proefdieren (cavia’s) bleek hem dit afdoende en hij vestigtnbsp;tevens de aandacht op vroegere waarnemingen bij slachtdieren. Daar de lengtegroei der lange beenderen van denbsp;ledematen geschiedt ter plaatse waar het kraakbeen gelegennbsp;is, hetwelk de epiphyse met de diaphyse verbindt, is hetnbsp;duidelijk dat bij het langer voortbestaan van dit kraakbeennbsp;de lengtetoename der beenderen langer zal duren.

Sedert heeft het onderzoek van meerdere natuurlijke castraten deze verklaring bevestigd en is het gewettigd om met Launois en Roy aan te nemen, dat „ingeval eener stoornisnbsp;in de geslachtelijke ontwikkeling, zooals bij de castratie,nbsp;de sterke en onevenredige groei der ledematen toe te schrijvennbsp;is aan een abnormaal langzame verbeening van het epiphyse-kraakbeen; er heeft dan verhoogden groei plaats, niet vannbsp;wege hyperactiviteit, maar omdat de periode der normalenbsp;beenvorming langer aanhoudt”. Ten dien opzichte wordtnbsp;een belangwekkend geval medegedeeld door de H. H.nbsp;Gross en Sencert. Het betreft een man van 56 jaar, met allenbsp;uiterlijke kenteekenen van een natuurlijken castraat, bij wiennbsp;het radiographisch onderzoek bij een bepaald aantal been-

-ocr page 170-

154

deren het bestaan van het normale epiphyse-kraakbeen aan het licht bracht. Men moet erkennen dat een dergelijk langnbsp;bestaan, om zoo te zeggen onbepaald, van het kraakbeen-weefsel, tot de uitzonderingen behoort; gewoonlijk loopt allesnbsp;af met een eenigzins verlate vergroeiing der epiphysen.

De invloed der castratie op de lengte van eenige lange beenderen is dus behoorlijk vastgesteld; er moet nu nognbsp;onderzocht worden of hun dikte en samenstelling evenzoonbsp;waarneembare veranderingen ondergaan. Ten dien opzichtenbsp;zijn de uitkomsten weinig bevredigend, men is het daar nietnbsp;over eens. Uit het meerendeel der mededeelingen valt echternbsp;af te leiden, dat: de beenderen dun zijn, niet in absoluten zin,nbsp;maar vergeleken met hun lengte; hun dikte-aanwas houdt geennbsp;gelijken tred met hunne lengte-toename en dit is zelfs hetnbsp;meest in het oog springende feit, dat we bij meerdere skeletten van gecastreerde konijnen waargenomen hebben. Denbsp;buigingen en krommingen zijn minder duidelijk en eveneensnbsp;de beenkammen, waaraan de spieren zich vasthechten; dezenbsp;zijn somwijlen bijna niet aanwezig. Het gewicht der beenderen is grooter als gevolg van hun meerdere lengte, maarnbsp;hun dichtheid is niet altijd toegenomen; bij meerdere gecastreerde konijnen hebben we bevonden dat de voornaamstenbsp;beenderen der ledematen een mindere dichtheid aanwezennbsp;en een weinig armer waren aan minerale bestanddeelen dannbsp;die der contróledieren.

Romp. — Het bekken, een der-deelen van het skelet zijnde waar het sexueele onderscheid het sterkst aan den dag treedt,nbsp;lag het voor de hand om na te gaan, welke eigenschappennbsp;dit bij den castraat vertoont. Meermalen strekten bovengenoemde onderzoekingen zich uit tot de beenderen van dezenbsp;streek, maar de verkregen resultaten zijn dikwijls met elkaarnbsp;in tegenspraak, zelfs die betreffende de eunuchen.

Het schijnt dat bij het paard het bekken der hengsten een weinig nauwer is dan dat der ruinen; „bij een onderzoeknbsp;in de paardenslachthuizen kan men constateeren dat de


-ocr page 171-

155

symphysis pelvis bij den hengst veel dikker is, vooral in het voorste gedeelte, dan bij den ruin” (Pagès). Bij proeven opnbsp;kleine dieren was de aandacht in hoofdzaak gevestigd op denbsp;beenderen van den kop en der ledematen; Poncet zegt echternbsp;bij het gecastreerde konijn een meerdere lengte van hetnbsp;ilium gevonden te hebben.

Het is moeilijk uit deze schaarsche mededeelingen voor alle huisdieren den werkelijken invloed der castratie op denbsp;bekkenbeenderen af te leiden.

Omtrent den invloed dezer kunstbewerki-ng op de overige beenderen van den romp weet men zoo goed als niets af;nbsp;juiste metingen zijn niet verricht en uit de verandering, welkenbsp;de uiterlijke gedaante heeft ondergaan is men niet gerechtigdnbsp;eenige gevolgtrekking te maken, daar deze wel meer aannbsp;wijzigingen in de andere oppervlakkige weefsels toe tenbsp;schrijven is, dan aan die van het dieper gelegen skelet.nbsp;Evenwel hebben we bij het konijn voor het heupbeen, denbsp;ribben en de wervelkolom hetzelfde aangetroffen als voor denbsp;beenderen der ledematen, d. w. z. dat de langere duur dernbsp;verbeeningsperiode deze beenderen de gelegenheid verschaftnbsp;heeft om langer dan normaal uit te groeien en aldus bij tenbsp;dragen tot de meerdere ontwikkeling van het lichaam.

Resumeerende brengt de wegname der geslachtsklieren bij het mannelijk individu, hetwelk nog in de groeiperiode verkeert, veranderingen in het skelet teweeg, waarvan de meestnbsp;duidelijke is een lengtevermeerdering van het aangezicht,nbsp;der lange beenderen van de ledematen en vermoedelijk ooknbsp;van alle met een epiphyse voorziene beenderen, terwijlnbsp;hiermede gepaard gaan geringe wijzigingen in den vorm ennbsp;in den bouw en als gevolg een gewichtsvermeerdering diernbsp;beenderen.

Al kent men nu het mecanisme, waardoor de meerdere lengte der beenderen ontstaat, zoo weet men omtrent denbsp;dieper gelegen oorzaak, waarop dezen algemeen versterktennbsp;wasdom van het skelet berust, niets af; enkelen opperden

-ocr page 172-

156

een flauw vermoeden, dat deze gezocht moet worden in eene mindere uitscheiding met de urine van phosphaten.nbsp;Deze zouden bij castraten in geringer hoeveelheid uitgescheiden worden en hunne vastlegging in het organisme zou dannbsp;het meerdere gewicht en lengte der beenderen bij die individuen verklaren. In werkelijkheid behoort deze stoornis in denbsp;ontwikkeling evenals de overige gevolgen der castratie, waartoenbsp;in ’t bijzonder te rekenen de neiging tot vetafzetting, toegeschreven te worden aan een meer algemeen verschijnsel, n.1.nbsp;aan eene vertraging in de stofwisseling. Deze vertragingnbsp;bevordert aan den eenen kant de vetafzetting, aan den anderen kant vermindert doch verlengt zij den algemeenennbsp;groei der dieren en is oorzaak van de langzamer evolutienbsp;van het beenstelsel. Dit laatste veroorzaakt weder eennbsp;langer worden der beenderen, aldus in tegenovergesteldennbsp;zin handelende als de precositeit, welke hen korter doetnbsp;worden. Alle beenderen ondergaan niet in dezelfde matenbsp;deze verlenging; daar hun normale groei niet identiek is,nbsp;ondervinden zij niet op gelijke wijze den terugslag der innbsp;de stofwisseling wijziging aanbrengende invloeden.

Die invloed der castratie op de beenderen der ledematen uit zich bij het levende individu, bij zoo goed als allenbsp;soorten, door een hoogere gestalte. Dit is een der meestnbsp;karakteristieke eigenschappen van den eunuch; bij de dierennbsp;treft men deze ook aan bij den os, hond en kleinere soorten.nbsp;Uitzondering maken slechts de bok en de ram, welke grooternbsp;schijnen dan de castraten, maar de hamel en de gesnedennbsp;bok worden immer op jeugdigen leeftijd geslacht, voordatnbsp;zij hun vollen wasdom bereikt hebben, zoodat het aangewezen is de vergelijking te maken tusschen dieren van gelijken ouderdom. Het paard verkrijgt na de operatie ongeveer dezelfde taille en bestaat er onderscheid dan is ditnbsp;eer in het meerdere dan in het mindere te zoeken.

De uitwendige gedaante der dieren ondergaat eveneens eene verandering, waaraan, behalve de wijzigingen in het

-ocr page 173-

157

beenderstelsel, vooral die in het spierstelsel en het vet-weefsel ten grondslag liggen. Bij de runderen zijn deze afwijkingen het duidelijkst; bij hen verfijnt de castratienbsp;de voorhand en brengt de achterband tot meerdere ontwikkeling; de kop der castraten is langer en bezit mindernbsp;ontwikkelde spieren, waardoor deze vermagerd schijnt.nbsp;De nek is minder forsch; de hals schraler, zelfs in geval denbsp;operatie laat geschiedt en vertoont aan zijn bovenrand nietnbsp;de vetophooping, welke soms bij het mannelijk dier wordtnbsp;waargenomen. De schoft is smaller, de lenden langer, hetnbsp;bekken breeder dan bij den stier. De ledematen zijn innbsp;hunne bovenste geledingen langer geworden; de dieren staannbsp;hoog op de pooien.

Uit hetgeen medegedeeld werd omtrent de in de laatste jaren verkregen kennis blijkt, dat er nog meerdere leemtennbsp;zijn aan te vullen alvorens de invloed der castratie op denbsp;evolutie van het skelet op een bevredigende wijze bekendnbsp;zal zijn. Meerdere belangrijke gevolgen zijn alleen vastgesteld voor den mensch, de runderen en de kleinere dieren;nbsp;het zou van belang zijn om na te gaan of deze in minderenbsp;mate ook bij andere soorten optreden en meer in het bijzonder bij het paard. Eveneens zou het nuttig zijn het onderzoek uit te strekken tot alle deelen van het skelet, waarnbsp;dit tot dusverre zich bepaalde tot enkele onderdeelen, hetnbsp;hoofd en de ledematen. Dan zou men de beschikking hebben over een groot aantal feiten, waaruit met zekerheid af tenbsp;leiden zou zijn of alle soorten in denzelfden zin beinvloednbsp;worden en of er slechts graadverschil bestaat. Tot nu toenbsp;schijnen de ter beschikking staande gegevens zulks aan tenbsp;duiden, omdat het meerendeel voor alle soorten, welke hetnbsp;onderwerp van een onderzoek uitmaakten, volmaakt metnbsp;elkaar overeenstemmen.

-ocr page 174-

158

Uit hetgeen we nu weten omtrent de gevolgen der castratie kunnen we vaststellen dat het gecastreerde mannetje niet nader bij het wijfje komt te staan. A priori schijnt hetnbsp;natuurlijk dat de wegname der mannelijke organen de verschillen met de tegenovergestelde sexe vervaagt; en werkelijk, de mindere ontwikkeling van het voorstel en enkelenbsp;andere eigenaardigheden van den castraat deden nu en dannbsp;gelooven, dat men met een algemeene daarheen wijzende invloed te doen had. Maar deze slechts kleinigheden betreffendenbsp;gelijkenis, vormt niet het afdoende bewijs van een parallel-gaande ontwikkeling bij castraten en wijfjes, want er staatnbsp;tegenover dat de verschillen, welke bestaan in de ontwikkeling van het beenstelsel bij de twee sexen, door de castratie nog scherper gemaakt worden. We zien dat dezenbsp;operatie oorzaak is eener vertraging in de verbeening vannbsp;het epiphyse kraakbeen, d. w. z. dat de volgroeiing van hetnbsp;beenstelsel verlaat wordt, terwijl het wijfje ten dien opzichtenbsp;meer precoos is dan het mannetje. Verder staat de meerdere ontwikkeling van het skelet bij den castraat tegenovernbsp;de betrekkelijke fijnheid van het beenstelsel bij het wijfje.

Een belangrijk punt waaromtrent nog opheldering verkregen dient te worden is, welke invloed de leeftijd, waarop gecastreerd wordt, uitoefent op de wijzigingen in het beenstelsel.

Zijn de gevolgen der operatie volkomen gelijk voor zeer jonge dieren en voor die, welke bijna volwassen zijn ?nbsp;Vele fokkers hebben den invloed van den leeftijd vermoed,nbsp;maar door het ontbreken van juiste indicaties, gaan ze voortnbsp;met zich geheel te laten leiden door overwegingen als, dennbsp;aanfok, het tijdstip van verkoop der dieren of ook wel doornbsp;de gewoonte, alsof de leeftijd waarop men ingrijpt denbsp;morphologische gevolgen der castratie in niets wijzigt. Uitnbsp;de talrijke discussies tusschen practici gehouden, zondernbsp;evenwel tot overeenstemming te kunnen geraken, verkrijgtnbsp;men den indruk, dat, de operatie te vroeg toegepast, schade


-ocr page 175-

159

schijnt te doen aan de ontwikkeling van het dier, vooral aan de ontwikkeling van het spierstelsel en bovendien denbsp;neiging tot vetafzetting zeer wordt versterkt. Hieruit volgtnbsp;de indicatie om dieren alleenlijk bestemd voor den slachtbanknbsp;vroeger te castreeren, dan die bestemd voor den arbeid,nbsp;zonder evenwel voor deze laatsten te wachten tot zij volwassen zijn.

De theorie neemt slechts onder reserve bovenstaande feiten aan en onderstelt slechts, a priori, dat de gevolgennbsp;der operatie dezelfde moeten zijn, echter meer duidelijknbsp;als zij op een jong individu verricht wordt.

Zeker is dit niet en als wij ons onderzoek bepalen tot het skelet, is het duidelijk dat de wegname der testikels op laterennbsp;leeftijd niet dezelfde gevolgen kan hebben als verricht op eennbsp;vroeger tijdstip, daar zij in het eerste geval geen wijzigingnbsp;meer in den vorm der verschillende beenderen ten gevolge heeft;nbsp;de operatie kan inderdaad slechts dan resultaten opleverennbsp;als het beenstelsel nog in de ontwikkelingsperiode verkeert.nbsp;We kunnen buitendien nog een bijzonderheid voorzien,nbsp;die men naar het schijnt bij vroegere waarnemingen nietnbsp;opgemerkt heeft en welke in een natuurlijk verband staatnbsp;met de groeiwijze der beenderen. De groei van alle skelet-deelen geschiedt onder normale omstandigheden niet parallel;nbsp;er zijn er waar de groei snel is en spoedig afgeloopen,nbsp;terwijl bij andere deze langzamer geschiedt en duurt totnbsp;den volwassen leeftijd. Men kan dus inzien, dat de castratienbsp;bij zeer jonge dieren min of meer duidelijk invloed uitoefentnbsp;op alle beenderen, terwijl bij andere zulks slechts bij enkelenbsp;het geval is en wel bij die waarbij de groei nog niet isnbsp;afgesloten; de overige hadden dan reeds hun normalennbsp;groei doorgemaakt. Verder reageeren de beenderen metnbsp;langzamen groei in den regel weinig op stoorende invloedennbsp;en zullen minder beinvloed worden dan die met snellennbsp;wasdom, zoodat men hieruit kan afleiden dat de castratienbsp;bijv. verricht op drie maanden en op één jaar in hare

-ocr page 176-

160

gevolgen niet gelijk zal zijn, want de beenderen welke op die twee tijdstippen in ontwikkeling verkeeren, zijn nietnbsp;dezelfde. Aldus verklaart men dat enkele schrijvers bijnbsp;hunne proefdieren, welke zij op verschillenden leeftijd opereerden, niet steeds gelijke resultaten verkregen.

Een andere vraag doet zich voor naar aanleiding der onderzoekingen van Ancel en Bouin, en wel aangaande denbsp;interstitieele klier van den testikel. Deze schrijvers verklarennbsp;dat de secundaire sexueele karaktereigenschappen geheel ennbsp;al afhangen van de functie der interstitieele cellen, waaraannbsp;zij de functie eener klier toekennen. Na de bistournagenbsp;worden langs osmotischen weg deze cellen voedingssappennbsp;in voldoende hoeveelheid toegevoerd om een zekere vitaliteitnbsp;te kunnen behouden en ze zouden alsdan voortgaan metnbsp;hun invloed op het organisme te laten gelden. Hieruitnbsp;volgt dat de wegname der testikels een duidelijker effectnbsp;heeft dan de obliteratie der vaten, als gevolg van de torsienbsp;van den zaadstreng; wat de skeletveranderingen aangaat,nbsp;deze zouden bij toepassing der bistournage geheel ofnbsp;bijna achterwege blijven. En werkelijk vonden Ancel ennbsp;Bouin dat onderhuidsche inspuitingen bij gecastreerdenbsp;cavia’s van het extract der interstitieele klier van den testikel, den invloed der castratie op het skelet geringernbsp;deden worden. Aldus valt de voorkeur der fokkers voornbsp;deze of gene castratiemethode te verklaren, met name bij denbsp;runderen, waar de wegname der testikels de vetafzettingennbsp;in de hand schijnt te werken en waar dê bistournage beschouwd moet worden als een onvolledige castratie ennbsp;hieraan voor werkossen de voorkeur wordt gegeven. Hetnbsp;is waarschijnlijk dat de invloed van dat laatste procedeenbsp;op de skeletontwikkeling niet even groot is als bij de verwijdering der testikels.

II. Castratie der vrouwelijke dieren.

De ovariotomie bij de zeug een eenvoudige, heilzame en

-ocr page 177-

161

veel toegepaste operatie, wordt bij de overige diersoorten weinig veerriclit Bij de iaatsten wordt zij bijna uitsluitendnbsp;toegepast op volwassen leeftijd, dus op een tijdslip datnbsp;de skeletgroei is afgeloopen; er valt derhalve weinig tenbsp;verwachten van waarnemingen betreffende skeletverande-ringen bij die dieren verricht. Bij de zeug daarentegennbsp;wordt de operatie zoo veelvuldig toegepast en op zulkenbsp;jonge dieren, dat hare morphologische gevolgen, waren zijnbsp;in het oog springend, reeds lang opgemerkt zouden zijn.nbsp;Voor het heden blijven zij onbekend en worden door hetnbsp;meerendeel der schrijvers ontkend. Men moet daaruit denbsp;gevolgtrekking maken, dat al is de castratie in staat bij denbsp;vrouwelijke huisdieren skeletwijzigingen te veroorzaken, dezenbsp;in allen gevalle zeer gering zijn; maar zoo lang men geennbsp;metingen verricht heeft bij geopereerde wijfjes en contröle-dieren, blijft het gewaagd van te beweren dat zij niet bestaan. De in dezen zin verrichte onderzoekingen zijn gering in getal en we kennen slechts die van Sellheim, Briannbsp;en Richon en Jeandelize.

Het door Sellheim geobserveerde dier was een groote teef die op den leeftijd van 15V2 maand tegelijkertijd metnbsp;een contröle-dier werd gedood. Neven talrijke kleinere afwijkingen merkte hij vooral op de zeer duidelijk verlatenbsp;verbeening en de lengtevermeerdering der beenderen vannbsp;de ledematen, vooral der achterpooten.

Brian heeft proeven genomen op honden van hetzelfde nest: twee werden 15 dagen oud gecastreerd en zes maanden later gedood tegelijk met een contröle-dier. Bij denbsp;twee geopereerden bleek de gestalte grooter te zijn, vooralnbsp;duidelijk aan het achterstel en ook waren de voornaamstenbsp;beenderen der ledematen langer.

Deze onderzoekingen gaven dus voor den hond positieve resultaten en schijnen er op te wijzen, dat de verwijderingnbsp;der geslachtsklieren voor beide sexen gelijke gevolgen heeftnbsp;ten opzichte van het beenstelsel en slechts in intensiteit

11

-ocr page 178-

162

Verschillen. Maar hier tegenover staat, dat de ovariotomie door Richon en Jeandelize verricht bij 5 konijnen zondernbsp;eenig waarneembaar effekt op het beenstelsel bleef, zoodatnbsp;het zaak is dergelijke experimenten te herhalen, alvorens denbsp;de resultaten te generaliseeren. Daar de stofwisseling dernbsp;geopereerde wijfjes min of meer gewijzigd is — men erkentnbsp;dat zij iets gemakkelijker vet te maken zijn dan de anderen—nbsp;is het niet meer dan natuurlijk dat hun skelet, evenals zulksnbsp;bij de mannetjes het geval is, den terugslag daarvan ondervindt en door eene vroegtijdige castratie in zijn ontwikkelingnbsp;min of meer beinvloed wordt.

d. V.

-ocr page 179-

Emprosthotoniis bij Tetanus bij een Rund.

Tetanus bij onze huisdieren hebben de collega’s waarschijnlijk meer dan eens gezien en in hoofdzaak wel bij het paard.

Ik zou mij er dan ook niet toe zetten een tetanusgeval te beschrijven, daar de symptomen te goed bekend zijn, doch,nbsp;waar het hier geldt een speciaal iets, meende ik goed te doennbsp;het door mij waargenomen ziektegeval kortelijk mede te deelen.

Den 7en September 1907 werd mijn hulp ingeroepen door den Heer B. te Pamakasan voor één zijner koeien.

Door omstandigheden, ik was n. 1. op tourneé, kreeg ik patiënte pas ’s middags om en bij half vijf te zien. Bijnbsp;mijn komst vond ik een zwarte koe van gekruist Europeeschnbsp;ras, oud 4 jaar en bij zich een kalf van acht dagen. Verteldnbsp;werd het dier al een paar dagen niet eten wilde en geennbsp;ontlasting had. Bij oppervlakkig onderzoek nam ik hetnbsp;volgende waar.

Iste stond het doodstil, achter en voor een weinig wijdbeens, in de houding ongeveer of het wilde urineeren, met naar boven gekromde wervelkolom en neerhangende staart.

2de een geweldige tympanitis; beide flanken waren hoog opgezet en vormden als het ware boven een paar luchtkussens.

3de sterke speekselvloed; het speeksel kwam in taaie draden uit den bek.

4de herhaaldelijk oprispen.

5de halfgesloten diepliggende oogen.

Overgaande tot een nader onderzoek en denkende aan het niet willen eten, wilde ik beginnen met een inspectienbsp;van mond en slokdarm; maar wat bleek nu? dat


-ocr page 180-

164

ten 1ste dat de kop met moeite een weinig was op te heffen;

ten 2de dat de lippen stijf op elkaar zaten en „trismus” bestond in hoogen graad. Het was niet mogelijk de mondnbsp;open te breken;

ten 3de dat de hals als verstijfd was;

ten 4de dat het dier met moeite te bewegen was een paar stappen te doen en nog moeilijker het te doen draaien;nbsp;alles leek gespannen en stijf;

ten 5de het speeksel had een onaangenamen reuk en de mest, een weinig met de hand te voorschijn gebracht, bleeknbsp;dun en stinkend in erge mate:

ten 6de dat de lichaamstemperatuur 39.7 was.

Men ziet dus een zuiver beeld van „Tetanus.”

Zóoals reeds gezegd, het dier stond er doodstil bij en reageerde zoo goed als niet op uitwendige prikkels. Bij dit alles echter trof en verbaasde het meest de sterke opwaartschenbsp;kromming van den wervelkolom (emprosthotonus) en dezenbsp;kromming kwam nog veel sterker uit, toen ik om het diernbsp;een weinig te helpen de penssteek volbracht en de flankennbsp;ongeveer tot het normale waren teruggevallen.

Nog kan meegedeeld worden, dat patiënte stierf in den nacht van den 7en September.

Toen ik eenigen tijd later nog eens met den eigenaar over het geval sprak, kreeg ik nog te hooren, dat reedsnbsp;eenige dagen vóór mijn komst de hals al stijf was en datnbsp;ook was opgemerkt geworden een bloederige en stinkendenbsp;uitvloeiing uit de vulva.

Deze laatste mededeeling was m. i. belangrijk en wel daarom, dat nu veilig kan worden aangenomen dat ook innbsp;dit geval, zooals bijna bij de meeste tetanusgevallen bij hetnbsp;rund, de infectie plaats had gehad langs den geboorteweg.

Over een uitgebreide litteratuur heb ik niet te beschikken en is het mij niet bekend óf reeds over „emprosthotonus” bij tetanus der huisdieren is geschreven geworden.

-ocr page 181-

165

Wel vond ik dat „emprosthotonus” bij den mensch kan voorkomen, doch nog niet bij onze huisdieren was waargenomen. Hoe het ook zij, ik vond dit geval belangrijk genoegnbsp;om te meenen dat ik de beschrijving ervan den lezersnbsp;niet mocht onthouden.

Dr. G. Ad. VAN LIER, Veearts.

Serang, 4 Maart 3 1908.

-ocr page 182-

Bestrijding van Malleus in Nederlandsch-Indië,

DOOR

K. VAN DER VEEN.

(overgedrukt uit het Tijdschrift voor Veeartsenijkunde No. 6-1908.)

In de December-aflevering houdt de heer W. van der Burg zich een oogenblik bezig met de bestrijding van malleus in Nederlandsch-Indië. Aan het slot van zijn artikelnbsp;geeft Z.Ed.gestr. vrij wel de schuld aan den burgerlijkennbsp;veeartsenijkundigen dienst dat het H.H. paardenartsen „totnbsp;„heden niet is mogen gelukken de legerpaarden gedurendenbsp;„langeren tijd van deze ziekte te vrijwaren.”

Immers „de onvermijdelijke grasvoedering en de toestan-„den orh Batavia” krijgen hiervan de schuld en nu spreekt het wel van zelf, dat een goed georganiseerde veterinairenbsp;politie er voor heeft te zorgen, dat geen gras kans heeftnbsp;door malleus van de paarden der bevolking te worden besmet.

Wanneer dat nu blijkbaar niet het geval is, het zij dan, dat de dienst niet deugt of dat alle inlanders er nog nietnbsp;geheel van overtuigd zijn, dat hun medewerking voor eennbsp;klein corps veeartsen noodzakelijk is door spoedige aangiftenbsp;van verdachte gevallen, dan zou toch de militaire veterinairenbsp;dienst zelf nog wel iets hebben kunnen doen om het gevaarnbsp;van besmetting door gras op te heffen. Is er dan niets bepaald in de voorwaarden van aanbesteding van grasleverantie?

Zoo kolossaal is toch het aantal troepenpaarden niet of het moet mogelijk zijn gras te betrekken van bepaalde terreinen, desnoods door eigen manschappen bewaakt.

Op den Hollandschen collega moet het artikel wel den

-ocr page 183-

167

indruk maken, dat het met onzen dienst in Indië bedroevend gesteld is. Het is immers in Holland ook reeds door hen bewezen, jaren geleden, dan men „zonder malleïne”,nbsp;etc. te gebruiken tot goede resultaten kan komen.”

Het is zoo moeilijk om in het vaderland de toestanden, op welk gebied ook, in Indië te beoordeelen, maar ik wilnbsp;trachten door een paar vergelijkingen voor de Hollandschenbsp;collega’s duidelijk te zijn.

Java is viermaal zoo groot als Nederland en beschikt voor het voorkomen en de bestrijding van veeziekten over zeventien Europeesche veeartsen. Iedere gouvernementsveeartsnbsp;heeft dus een ambtsressort gelijk aan dat van bijna drienbsp;districtsveeartsen in Nederland.

De inlandsche veehouders op Java staan wat ontwikkeling betreft allen beneden de meeste Hollandsche boeren, hetgeennbsp;de opsporing van ziektegevallen uiterst moeilijk maakt.

Het inlandsch bestuur, dat ten slotte toch de maatregelen moet helpen toepassen, kan niet op één lijn worden gesteldnbsp;met de burgemeesters in Nederland en hun politiepersoneel.

Zou nu in Holland de malleus reeds zoo goed als verdwenen zijn, wanneer men voor het geheele land slechts over vier deskundigen had kunnen beschikken?

Nu staan de paardenartsen in Indië er nog veel gunstiger voor. Immers ze hebben de ziekte maar te bestrijden innbsp;enkele stallen waar al het paardenmateriaal bijeen is. Verplaatsing naar ziekenstallen, malleïnisatie, enz. zijn daardoornbsp;zeer vergemakkelijkt, welke laatste in de dessa voor hetnbsp;meerendeel der gévallen practisch onmogelijk is. De grootstenbsp;factor in hun voordeel en eveneens de grootste factor bij denbsp;bestrijding in Nederland is de afmaking van het zieke dier.

Wij in Indië hebben niet het recht paarden wegens malleus te doen onteigenen en daarna te laten afmaken. Het eenigenbsp;wat we soms bereiken, is dat de eigenaar het dier vrijwillignbsp;afmaakt, nadat hem op het ongeneeslijke der ziekte is gewezen.nbsp;Meestal gelooft Kromo dit niet en blijft ons slechts over,

-ocr page 184-

168

zieke en van ziekte verdachte dieren aan het verkeer te onttrekken. Dit wordt dan ook geregeld gedaan en is nu ennbsp;dan de aanleiding dat de eigenaar tot de afmaking besluit.nbsp;Iets anders is het met de van besmetting verdachte dieren.nbsp;Wanneer na zekeren tijd, zeg maar een of enkele maanden,nbsp;hetzij door malleïne of op andere wijze niet is aan te toonen,nbsp;dat verdachte symptomen aanwezig zijn, dan gaat het tochnbsp;niet aan, dergelijke dieren voor goed af te zonderen. Mennbsp;heeft hierbij niet te vergeten, dat zulk een paard voor eennbsp;armen inlander zijn broodwinning beteekent.

Gelukkig kunnen wij volgens de wet geheele of gedeelten van stallen doen onteigenen, ziekenkralen laten oprichten ennbsp;voor een goede ontsmetting zorg dragen, natuurlijk alles alsnbsp;adviseurs van de betrokken hoofden van gewestelijk bestuur.nbsp;Maar zulk een advies voert wel tegenwoordig zonder uitzondering onmiddelijk tot toepassing der bepalingen.

Wanneer in de Indische wetgeving bepalingen voorkwamen als in de Hollandsche met betrekking tot de onteigening ennbsp;dus vergoeding van zieke dieren, dan zouden wij zekernbsp;reeds veel verder zijn. Maar wat dat zou kosten, durf iknbsp;niet te schatten.

Ik geloof ook niet, dat wij met den besten wil ter wereld spoedig een zoodanig besluit zullen kunnen krijgen.

De heer van der Burg houde zich er van verzekerd, dat de civiel veterinaire dienst doet, wat met de bestaandenbsp;bepalingen mogelijk is. Waar afmaking in het staatsbladnbsp;voorkomt, en dit is alleen het geval voor runderpest indiennbsp;deze uit het buitenland is ingevoerd, is zé vaak met succesnbsp;toegepast. Zelf was ik hiertoe in Deli driemaal in de gelegenheid en had ik het genoegen de ziekte binnen korten tijdnbsp;te bestrijden. En ook deze afmaking moet worden gestaaktnbsp;als blijkt, dat niettegenstaande dien maatregel de ziekte zichnbsp;toch onder inheemsche kudden verspreidt.

Tegenwoordig is bezuiniging het parool. Met de vroegere Indische millioenen, welke Holland leukweg voor zichzelf

-ocr page 185-

169

heeft besteed, ware heel wat te verrichten. Nu vrees ik evenwel, dat ook onze nieuwe inspecteur, de heer Penning,nbsp;niet in staat zal zijn bepalingen te doen geboren worden,nbsp;waar voor malleus afmaking van het zieke dier op hetnbsp;programma staat.

Wij moeten roeien met de riemen, die we hebben, maar dan ook zoo goed mogelijk roeien. Ik heb de overtuigingnbsp;dat dit geschiedt en het heeft me leed gedaan te moetennbsp;zien, dat de heer van der Burg, naar ik verwacht nietnbsp;opzettelijk, onzen dienst in discrediet brengt bij de Hol-landsche collega’s.

Charlottenburg, Januari 1908.

-ocr page 186-

REFERATEN.

In het Centralblatt für Bakt. etc. komt in Bd. XLIV heft 5 eene verhandeling voor over „malaria der paarden,”nbsp;(piroplasmose), oorspronkelijk van Dr. Pietro Perrucci,nbsp;vertaald door Dr. Kurt Tanty (Berlin).

Nadat de onderzoeker de studies van Baruchello en Mori over dit onderwerp heeft gereleveerd, zegt hij verschillendenbsp;dingen opgemerkt te hebben, die nog niet waren vastgesteld.nbsp;Hij deelt zijn onderzoek in als volgt:

a. Klinisch gedeelte, b. haematologische onderzoekingen c. experimenten omtrent overbrengen der ziekte door bloed-enting.

a. Klinisch gedeelte:

’t Klinisch beeld wijkt in sommige opzichten van ’t algemeen bekende af. Wel werden koorts, icterus, petechiën en haemoglobinurie opgemerkt, doch eene intermitteerendenbsp;koorts werd minder, in den regel eene continueerendenbsp;opgemerkt. De icterus was steeds duidelijk, ook bij denbsp;lichte vormen, doch petechiën ontbraken dikwijls en werdennbsp;soms niet alleen op de conjunctiva, maar ook op ’t monden neusslijmvlies aangetroffen. Hamoglobinurie werd meermalen in dubbelen aanval opgemerkt.

Vermelding verdient verder dat de darmfunktie niet gestoord was, dat vaak eene blaasjesvormige herpes labialis optrad, beginnende 3 a 4 dagen na de koorts, en genezendenbsp;in het reconvalecente stadium.

In ’t laatste stadium eveneens sterke polyurie, licht gele, heldere urine gedurende 3 a 4 dagen; daarna normalenbsp;nierfunktie.


-ocr page 187-

171

Omtrent de therapie wordt opgemerkt dat chinine, in welken vorm ook toegediend, geen merkbaren invloed heeftnbsp;op de piroplasma equi. Noch vormverandering, noch vermindering in aantal werd waargenomen; ook op het ziektebeeld en de koorts had het geen invloed.

b. Haematologische onderzoekingen.

In versche praeparaten was de piroplasma aan te toonen, duidelijker in gekleurde.

Parasitologie. In ’t begin van de koorts zijn de parasieten in ’tperiphere bloed altijd, en in groot aantal te vinden,nbsp;daarna verminderen ze, verdwijnen geheel en komen weernbsp;terug, 'onafhankelijk van de koorts. De gunstige gelegenheidnbsp;om de parasieten te vinden is dus ’t begin van de ziekte.nbsp;Later is ’t niet-vinden der parasieten geen bewijs, dat denbsp;dieren gezond zijn.

Schrijver bevestigt omtrent de morphologie der parasieten, wat Baruchello en Mori reeds mee deelden. Ronde, langwerpige, in splijting verkeerende vormen, ook van een geeselnbsp;voorzien, werden aangetroffen. In een zelfde bloedpraeparaatnbsp;vindt men deze verschillende vormen, zoodat niet van eennbsp;geregelde ontwikkelingscyclus kan worden gesproken. 'Vannbsp;de normale vormen afwijkende werden soms parasietennbsp;gevonden in den vorm van een 8, ook wel 6 tot 7 peervormig in één bloedcel. Vrij in ’t bloed worden ze ooknbsp;gevonden, eveneens in verschillende gedaanten als rond,nbsp;peervormig, rhombisch enz.

Ze kunnen geheel vrij tusschen de bloedcellen liggen, soms hier tegen aan, soms gedeeltelijk op de bloedlichaamjes.nbsp;Ook onder deze vrij liggende parasieten komen bijzonderenbsp;vormen voor, die nader omschreven worden. Over denbsp;veranderingen van de roode bloedcellen wordt opgemerkt,nbsp;dat ze in ’t praeparaat, heel veel in den z.g. geldrolvormnbsp;quot;Worden aangetroffen, ’t zelfde wat mén vindt bij malaria-bloed bij den mensch, en op agglutinatie teruggebrachtnbsp;schijnt te moeten worden.


-ocr page 188-

172

De bekende „getüpfelte” sterk vergrootte erythrocyten worden ook aangetroffen, vooral in ’t koortsvrije stadium; bijnbsp;’t terugkeeren van de koorts verdwijnen ze, later bij’t afgaannbsp;van de koorts, ziet men ze weer.

c. Experimenten „omtrent overbrenging der ziekte door bloedenten.

De proeven, dienomtrent door verschillende onderzoekers genomen, wijzen op zeer uitéénloopende resultaten; sommigen gelukte het de ziekte met bloed over te enten, anderennbsp;kregen steeds negatief resultaat.

Schrijver heeft, wegens de belangrijkheid van het vraagstuk zeer veel geëxperimenteerd, en gebruikte 3 proefpaarden,nbsp;welke op de gewone wijze n.1. met bloed dat pas uit denbsp;vena van een ziek paard was genomen, intrajugulairnbsp;werden ingespoten.

’t Eerste paard werd op 13 Juli ’s avonds ingespoten met 20 cc bloed van een paard, dat genezen was en geennbsp;parasieten meer in ’t bloed had, het tweede paard met 20nbsp;cc bloed van een paard dat pas ziek was.

’t Eerste paard bleef steeds gezond, vertoonde geen tem-peratuursschommelingen, geen parasieten in ’t bloed; het tweede paard kreeg na 5V2 dag verhoogde temperatuur ennbsp;vervolgens de typische ziekteverschijnselen met talrijke karakteristieke piroplasmavormen in ’t bloed.

Op 21 Juli werd een derde paard met bloed van het tweede paard ingespoten; 6V2 dag later kreeg het tempe-ratuursverhooging en ontwikkelde zich de ziekte op denbsp;bekende typische wijze.

De volgende conclusie wordt hieruit getrokken.

1— nbsp;nbsp;nbsp;Het is mogelijk de piroplasmose direkt van paard opnbsp;paard over te enten, door intraveneuze injectie van bloednbsp;waarin de parasieten voorkomen.

2— nbsp;nbsp;nbsp;Het overbrengen gelukt niet met bloed van een paardnbsp;dat van de ziekte genezen is en waarbij men in ’t bloednbsp;geen typische piroplasmavormen meer kan aantoonen.


-ocr page 189-

173

3— De incubatie bedraagt, bij deze kunstmatige infectie, 5V2 tot 6V2 dag.

4.— De kunstmatig verwekte ziekte verloopt als de natuurlijke.

V.

* *

In de „D. L. Tierzucht” No. 46, 1907 lezen we onder „een nieuwe proef omtrent drachtigheid van koeienquot;, ’t volgende, genomen uit de Live Stock Journal. Men melktnbsp;een weinig in een droge, zindelijke emmer, neemt met eennbsp;schoone stroohalm een droppel er uit en laat die vallen innbsp;in een glas helder water. Is de koe niet drachtig dannbsp;mengt zich de melk met het water en veroorzaakt eennbsp;wolkachtige troebeling. Is de koe drachtig dan zinkt denbsp;de droppel melk, voor hij zich met het water vermengt,nbsp;naar den bodem van het glas; want de melk van eenenbsp;drachtige koe is rijker aan slijm, blijft daardoor bijéénnbsp;en vermengt zich niet dadelijk met het water.

V.

*

* *

In ’t zelfde tijdschrift komt van Veearts Holterbach een uittreksel voor uit het verslag van de Fransche Stoeterij,nbsp;inspectie over 1906. De Regeering houdt 3329 dekhengsten,nbsp;waarvan 553 type zwaar trekpaard, 3208 half bloed, typenbsp;kurassierspaard, en 568 Arabieren of volbloeds. 3268nbsp;hengsten stonden op 740 dekstations en dekten 170432nbsp;merries. De zware hengsten zijn steeds meer in trek; éénnbsp;er van dekte 76 merries, terwijl de Arabieren en volbloedsnbsp;gemiddeld 38 merries dekten. Het aantal merries door denbsp;Rijks-hengsten gedekt wordt steeds minder, daar de vraagnbsp;naar zware hengsten grooter wordt. Door de Regeeringnbsp;werd voor de paardenfokkerij 2 mlllioen frs. besteed voornbsp;prijzen op de baan, voor tentoonstellingen, onderhouds-premies voor merries enz.


V.

-ocr page 190-

174

In de „D. L. Tierzucht No. 45, 1907 wordt iets meegedeeld omtrent „nieuwe ondervinding met Yohimbin (Spiegel) in de Veeteelt”.

In de eerste plaats worden verschillende gevallen aangehaald van genezing van impotentie bij hengsten, stieren en beeren o. a. bij een stier, die van eene oplossing vannbsp;1 gram Yobimbine in 250 water dagelijks 5 eetlepels kreeg,nbsp;waardoor na 10 dagen genezing werd verkregen; bij eennbsp;ander trad na ’t gebruik van 1 gram Yobimbine na 8 dagennbsp;genezing in. Gevallen worden beschreven bij beeren dienbsp;niet wilden dekken, doch door Yohimbine na 3 dagen voortdurend bruikbaar waren.

Ook bij vrouwelijke dieren, koeien, zeugen, teven, kan de gunstige werking van de Yohimbine worden vastgesteld.nbsp;Frappante gevallen worden meegedeeld door Veearts Holter-bach o.a. bij eene koe waarbij na ’t eerste kalf de secun-dinae waren blijven zitten waardoor ’t dier gedurende eennbsp;jaar aan fluor albus had geleden en de verdere 3 opvolgendenbsp;jaren gust was gebleven. In 6 dagen werd 1,8 gram Yobimbinenbsp;gegeven in de slobber; den lOden dag traden duidelijkenbsp;bronstverschijnselen op; de koe werd gedekt en was nanbsp;den eersten sprong bevrucht. Daar men door Yobimbine innbsp;staat is kunstmatig eene bronstperiode in ’t leven te roepennbsp;heeft het voor de fokkerij veel waarde.

Centralblatt für Bakteriologie etc. Referate. XI Bd. No. 5/6. Van „Action pathogène des parasites de t’intestin” door J.nbsp;Guiart werd een referaat opgenomen van den volgendennbsp;inhoud. Ingewandsparasieten, vooral de helminthen, spelennbsp;vermoedelijk een gelijke rol in de aetiologie van vele darmen leverziekten als de insecten in de aetiologie van denbsp;bloedziekten. Als bewijs wordt aangehaald de manier waarop ascariden en trichocephales zich in het darmslijmvliesnbsp;vasthechten en de rol van deze wormen bij de pathogenesenbsp;van de appendicitis en de typheuze koortsen, evenzoo de

-ocr page 191-

175

ent-amoeba dysenteriae bij de tropische dysenterie en de strongyloides intestinalis bij de diarrhae van Cochin-China.nbsp;In de verschillende gevallen gaf alleen een wormkuur vpl-komen en -spoedig herstel. Vooral in de tropen is dit vannbsp;belang en kan een onderzoek van de faeces op eieren vannbsp;wormen eene aanwijzing geven voor de behandeling.

Behandeling van Dourine. Therapeutische proeven met trypaanrood op laboratorium dieren door W. L. Yakimoff.nbsp;Voor proefdieren worden genomen witte muizen, grijzenbsp;ratten, cavia’s, konijnen en een hond. Het trypaanrood werdnbsp;subcutaan geappliceerd in 1, 2 en 4% oplossing. De ingespoten kleurstof heeft zich spoedig door ’t lichaam verspreid.nbsp;Als b. V. van een P/o oplossing V2 cc. aan de buikwandnbsp;bij een muis wordt ingespoten, bemerkt men reeds binnennbsp;een half uur het rood worden der haarlooze plekken aannbsp;pooten en buik; binnen het tweede half uur aan de huidnbsp;van den staart, en spoedig ook aan de ooren en oogen.nbsp;De verkleuring van de geheele huid blijft van 5 —8 weken,nbsp;verdwijnt dan langzaam.

Het ziektebeloop van de experimenteel opgewekte dourine bij de witte muis wordt beschreven, en verder bij de andere proefdieren, waarna de proeven met trypaanroodnbsp;en de resultaten daarvan worden uitééngezet. Schrijvernbsp;komt aan het slot tot de volgende conclusie;

1. nbsp;nbsp;nbsp;Het trypaanrood is een specifiek middel tegen denbsp;door trypanosoma Rouget experimenteel opgewekte dourine.

2. nbsp;nbsp;nbsp;De toediening van 0,5 cc. van, een l°/o oplossingnbsp;trypaanrood doet bij muizen de trypanosomen uit het bloednbsp;verdwijnen, zelfs wanneer de injectie van de kleurstof plaatsnbsp;heeft als de parasieten al 5 dagen in het bloed zijn waargenomen.

Hoe spoediger de kleurstof wordt ingespoten des te sneller verdwijnen de parasieten. Op zijn laatst zijn ze na 3 dagen


-ocr page 192-

176

verdwenen. Kleinere dosen doen de parasieten ook verdwijnen, doch ze keeren later terug.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Om mogelijke recidieven te voorkomen spuit men nanbsp;de eerste keer nog een paar maal kleinere hoeveelheden innbsp;b. V. Ie injectie 0,5 cc. van eene i“/o oplossing, 2 dagennbsp;later 0,1 tot 0,2 cc., 3e injectie, weer 3 dagen later, 0,2nbsp;tot 0,3 cc.

4. nbsp;nbsp;nbsp;De profylactische werking van trypaanrood is uiterstnbsp;gering.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Wanneer 5 tot 9 dagen na de infectie trypaanroodnbsp;wordt ingespoten kan de ziekte worden voorkomen, laternbsp;ingespoten wordt het uitbreken der ziekte niet gekeerd.

6. nbsp;nbsp;nbsp;De met trypaanrood genezen dieren zijn voor volgende infecties niet immuun.

7. nbsp;nbsp;nbsp;Door herhaalde inspuiting van trypaanrood in therapeutische dosen kunnen muizen en ratten van dourinenbsp;genezen.

8. nbsp;nbsp;nbsp;Trypaanrood werkt toxisch bij cavia’s.

9. nbsp;nbsp;nbsp;Bij muizen en grijze ratten wordt een subcutanenbsp;injectie goed verdragen; bij cavia’s, konijnen en hondennbsp;verwekt het eene ontsteking van ’t onderhuidsche celweefsel.nbsp;Beter is bij die dieren eene intramusculaire injectie.

10. nbsp;nbsp;nbsp;De genezende werking van trypaanrood moet wordennbsp;verklaard door de biochemische theorie van Ehrlich-Schigas.

(Centralbl. f.bakt. etc. Bd. XLV heft 5.)

V.


-ocr page 193-

Uit Hoilandsche Bladen.

Dr. J. Poels, directeur der Rijksseruminrichting, hield een lezing voor de leden van het Rotterdamsch Natuurkundig Genootschap overnbsp;het onderwerp; smetstoffen, serum bereiding en immuniteit.

Vooraf gaf spreker een korte verklaring van de verschillende teeke-ningen, die ter opheldering moesten dienen.

¦ Allereerst eenige teekeningen over de verspreiding van de tuberculose, het miltvuur en de vlekziekte in Nederland.

Voor de vlekziekte was ook een kaart gemaakt, aangevende hoe krachtig deze ziekte hier te lande wordt bestreden.

Op andere teekeningen kwamen o. a. voor talrijke zeer fraai gekleurde bacteriën en witte bloedlichaampjes, voorzien van pseudopo-diën, bezig den wand van een capillair bloedvat te doorboren of bacteriën in zich op te nemen en te verteren. Dezelfde lichaampjesnbsp;zonder en onder den invloed der „opsonische kracht” van het bloed-serum. Bovendien een teekening, waardoor werd voorgesteld denbsp;overproductie van receptoren in de cellen van het paard, dat voor denbsp;serumproductie gereed is.

Een teekening van de darmvlokken en eene om duidelijk te maken hoe gemakkelijk de tuberkelbacillen door de darmvlokken in dennbsp;lymphstroom en vervolgens door den bloedstroom in het rechter hartnbsp;en in de bloedcapillairen van de longen kunnen treden, ten einde hetnbsp;ontstaan der longtuberculose van uit de darmen aan te toonen.

Verder waren talrijke culturen van bacteriën en sera aanwezig, zooals die in de Rijksseruminrichting gekweekt, resp. geprepareerdnbsp;worden.

Spreker gaf een geschiedkundig overzicht van de leer der infectieziekten; toonde aan, dat het woord smetstof in zijn beteekenis als de oorzaak van besmettelijke ziekte gedurende een lange reeks vannbsp;eeuwen verschillende geschiedkundige perioden doorworsteld heeft,nbsp;voordat de phantasie, het bijgeloof, de list en de onkunde plaatsnbsp;maakten voor het positieve weten der laatste jaren. Voor de geneeskundigen in vroegere eeuwen bleef het wezen der smetstof eennbsp;gesloten boek. Booze geesten en bepaalde straffen werden innbsp;Vroegere eeuwen beschuldigd. Celsus en Plinius verkondigden de

12

-ocr page 194-

1^8

II


meening, dat de epidemische ziekten slechts de uiting waren van den toorn Gods. Volgens Hippokrates en Galenus bestond de besmettingnbsp;in een ontbindings- of in een rottingsproces der weefsels tengevolgenbsp;van een ziekmakend vermogen, dat in de bedorven lucht aanwezig was.

Uitvoerig staat spr. stil bij de zonderlinge opvatting, dat „de lichamelijke gesteldheid” bij een persoon oorzaak eener ziekte kon zijn. Tot in 1830 bleef die opvatting van kracht. Ook verwarde begrippennbsp;over een mogelijke spontane generatie van micro-organismen hieldennbsp;het doorbreken der juiste opvattingen tegen.

De verdeeling der epidemische ziekten in miasmatische, besmettelijke en miasmatisch-contagieuse ziekten werd uitvoerig besproken. Spr. toonde aan, dat bij de nieuwe leer die benamingen in onbruiknbsp;zijn geraakt, omdat men thans slechts de eigenschappen van hetnbsp;microorganisme bestudeert.

Spreker vermeldde den strijd, die omstreeks het jaar 1850 tusschen de geneeskundigen woedde. Zij, die de miasmatische leer voorstonden,nbsp;geloofden niet, dat de epidemische ziekten rechtstreeks besmettelijknbsp;waren; de contagionisten daarentegen stelden de besmettelijkheid veelnbsp;te eenzijdig op den voorgrond.

Verklaarbaar vindt spreker het evenwel, dat reeds in de vorige eeuw niet aan de besmettelijkheid van bepaalde ziekten getwijfeld werd,nbsp;want zelfs de oude Perzen wisten, dat de melaatschheid — en zelfsnbsp;Isokrates wist, dat de ziekte, die bij ons thans onder den naam vannbsp;tuberculose bekend is, besmettelijk was.

Ook Aristoteles twijfelde niet aan de besmettelijkheid der pest.

Spreker toont aan, dat de strijd tusschen de geneeskundigen uit een wetenschappelijk oogpunt zijn nuttige zijde kan hebben, maarnbsp;dat deze uit een hygiënisch oogpunt dikwijls zeer schadelijk is, omdat de regeeringen bij het nemen van maatregelen niet weten aannbsp;welke partij zij zich te houden hebben.

Wij mogen echter niet met minachting neerzien op onze voorgangers, omdat wij thans nog met betrekking tot de tuberculose van dennbsp;mensch in hetzelfde geval verkeeren als onze voorgangers omstreeksnbsp;het midden der vorige eeuw ten opzichte van andere ziekten.

Op de algemeene vergadering van de Maatschappij tot bevordering der Geneeskunde, in 1906 te Groningen gehouden, werd de besmettelijkheid der tuberculose van den mensch bestreden, niettegenstaandenbsp;door bekwame woordvoerders ook uit onze stad afkomstig, de besmettelijkheid uitdrukkelijk op den voorgrond werd gesteld.

Dat er van staatswege tegen de tuberculose van het rund in vele landen krachtig wordt opgetreden en dat er aan de tuberculose vannbsp;den mensch nog betrekkelijk zoo weinig wordt gedaan, ligt uitsluitend


-ocr page 195-

179

aan het geschiedkundige standpunt, waarop wij ons bevinden.

Men zegt wel eens spottend, dat men hier te doen heeft met de opvatting: een koe heeft een bepaalde, in geld uit te drukken marktwaarde, en een mensch niet. Maar dat is natuurlijk niet de zaak.nbsp;De deskundigen zijn het nog niet eens, daarin ligt uitsluitend denbsp;verklaring.

In veeartsenijkundige kringen bestaat over de besmettelijkheid der rundertuberculose geen verschil van meening. Spr. geeft een overzichtnbsp;van de maatregelen, die thans van staatswege tegen de rundertuberculose in Nederland in toepassing zijn. In drie jaren tijds hebbennbsp;de Nederlandsche veehouders ongeveer 21.000 runderen tor overneming aangeboden en ongeveer 12.000 stuks zijn onteigend en afgemaakt. De regeering stelt utensiliën voor de veeartsen beschikbaarnbsp;en doet van staatswege de ziektestoffen op tuberkelbacillen onderzoeken in de laboratoria der Rijksseruminrichting.

Het belangrijkste jaar voor de ontwikkeling der nieuwere denkbeelden op het gebied der bacteriologie is 1876. In dat jaar gelukte het Koch, de miltvuur-bacil te vinden en te isoleeren. Voor het eerstnbsp;was hier een micro-organisme aangetdond, dat een bepaalde ziektenbsp;voortbracht. Maar Koch’s ontdekking kon tegenstanders als Vonnbsp;Pettenkofer en vele andere mannen van de oude school niet overtuigen. Pettenkofer’s ongeloof aan de mogelijkheid dat ziekten doornbsp;microorganismen konden worden teweeggebracht ging zoover, datnbsp;toen in 1883 of ’84 een Duitsche commissie, die, onder leiding vannbsp;Koch en Hafkin in Egypte en Britsch-lndië de cholera had bestudeerdnbsp;en de cholera-bacil ook werkel’jk had gevonden, naar Pettenkofernbsp;ging en hem de cultures liet zie.i, laatstgenoemde uit puur ongeloofnbsp;de bacillen . . . opat. Hij ging niet dood; maar wel is hij ernstignbsp;ziek geweest. Behalve de bacillen van miltvuur en cholera, vondnbsp;Koch ook die, welke de tuberculose veroorzaakt. De laatste in 1882.nbsp;Ook op ander gebied, o. a. door het invoeren van vaste voedingsbodems voor cultures, is Koch als baanbreker opgetreden.

Sedert dien is het niet meer aan twijfel onderhevig, dat de heer-schende ziekten veroorzaakt worden door micro-organismen en heeft het geheimzinnige uit vroegere eeuwen zich opgelost in zeer bevattelijke verschijnselen. De ziekteverwekkende micro-organismen ontwikkelen zich op de slijmvliezen, in de huid of in de organen, in denbsp;weefsels, in den bloed- of lymphstroom en vormen daarbij bepaaldenbsp;vergiften. Deze vergiften zijn de oorzaak van de koorts en de verderenbsp;ziekteverschijnselen bij de aangetaste personen of dieren. Er zijnnbsp;nog zoogenaamde onzichtbare of filtreerbare smetstoffen, die den z.g.nbsp;filter van Chamberland passeeren en die in den regel niet kunstmatig

-ocr page 196-

180

kunnen gekweekt worden. Tot deze tnicro-organismen, die blijkbaar uiterst klein zijn, behoort o. a. de smetstof van het mond- en klauwzeer.

Niemand heeft b.v. de bacil van de hondsdolheid ooit gezien. Wel kent men de z.g. lichaampjes van Negri.

Toch zijn deze niet de oorzaak, hoewel zij bij hondsdolheid vrijwel altijd optreden. Men vindt die lichamen in de hersenen van honden,nbsp;die aan hondsdolheid hebben geleden.

De wijze van ontstaan der longtuberculose wordt door middel van teekeningen duidelijk gemaakt en de aandacht gevestigd op het ontstaan van deze ziekte langs de ademhalingswerktuigen en langs denbsp;darmen, welks laatste wijze van ontstaan het noodig maakt te zorgen,nbsp;dat tuberkelbacillen niet met ongekookt voedsel of drank in het lichaamnbsp;kunnen treden.

Spreker komt nu tot de serumbereiding, die hij in het kort omschreef. Bij de bereiding van het miltvuur-serum kan men op het laatst Vs kilo miltvuurcultuur inspuiten bij het paard, dat voor de serum-productie bestemd is. En reageert het dier aanvankelijk nog op denbsp;inspuiting, op het laatst treedt geen reactie meer op, ofschoon denbsp;genoemde hoeveelheid miltvuurbaciilen voldoende is om 2000 normalenbsp;paarden te dooden. Toch hebben zich bij het aldus behandelde paardnbsp;geen stoffen gevormd, die oorspronkelijk niet in het lichaam aanwezig waren.

Voor het zuiver begrip der serumbereiding wijst spr. erop, dat de cellen van het lichaam uit protoplasma, een eiwitachtige stof, bestaannbsp;en dat dit protoplasma is opgebouwd uit moleculen 1) van zeer gecompliceerde structuur. Deze moleculen hebben zijketens of receptoren.

Spreker vindt het woord receptoren beter dan het woord zijketens, omdat dit laatste woord te veel doet denken aan de zijketens vafi denbsp;benzolkern naar de bekende theorie van Kekulé. De zijketens vannbsp;het protoplasmamolecuul, die men ook vangarmen kan noemen, bezitten het vermogen aan zich te binden de verschillende voedendenbsp;bestanddeelen en deze bestanddeelen ten bate der cel, waarvan denbsp;vangarmen een deel uitmaken, aan te wenden, terwijl het verbruiktenbsp;weder door de cel aan de omgeving wordt afgegeven.

Hieruit volgt, dat de functie dezer vangarmen van zeer gecompli-ceerden aard is en dat de verschillende vangarmen op verschillende wijze en krachtens verschillende atoomgroepeeringen bij de voedingnbsp;werkzaam zullen zijn.

0 Niet te verwarren met de moleculen, zooals de scheikunde die kent.


-ocr page 197-

181

Bij deze geheel normale voedingsfunctie ondergaat de cel geen stoornis en men mag aannamen, dat de vangarmen van het proto-plasma-molecuul daarbij voortdurend ten dienste der cel normaalnbsp;functioneeren.

Wordt het dier ingespoten met de culturen der miltvuurbacillen, dan worden de vergiften en de tot resorptie gekomen bacillen dezernbsp;culturen door de vangarmen der cellen aangegrepen en gebondennbsp;alsof het voedsel was. Dit nu bekomt den cellen zeer slecht; en denbsp;vergiftmoleculen, die zich met de vangarmen verbinden, zijn de oorzaak, dat er een defect in de vangarmen ontstaat, welk defect de celnbsp;krachtens hare physiologische functie weder tracht te herstellen, maarnbsp;waarbij meer vangarmen gevormd worden dan er door de inwerkingnbsp;van het vergift verloren gingen. Wanneer het paard nu elke weeknbsp;met eene steeds toenemende hoeveelheid van miltvuurculturen wordtnbsp;ingespoten, dan treedt telkens een defect in de cellen op en voortdurend produceert de cel na elk defect een grooter aantal vangarmen.

Op het laatst kan de cel den voorraad van vangarmen niet meer dragen en nu laat zij deze los, waarvan het gevolg is, dat de vangarmen in het bloed gaan circuleeren. Wanneer men een dusdanignbsp;paard andermaal inspuit, reageert het niet meer, omdat de vangarmen in het bloed dadelijk de vergiften binden, zoodat deze vergiftennbsp;de cellen niet meer kunnen bereiken waardoor een reactie van dennbsp;kant van het dier onmogelijk is geworden.

Alsdan heeft het dier volkomen immuniteit verkregen, welken toestand men noemt actieve immuniteit.

Deze toestand ontstaat ook in zekere mate bij menschen of dieren, die een besmettelijke ziekte doorstaan hebben.

Eene passieve immuniteit veroorzaakt men bij een gezond dier door het inspuiten van vangarmen-houdend serum. Hierdoor wordtnbsp;een dier slechts tijdelijk onvatbaar voor een bepaalde infectieziekte.

Spreker wijst er vervolgens op hoe sommige dezer vangarmen de vergiften der bacteriën binden, terwijl andere vangarmen dienen om denbsp;allexine, die het vermogen bezit de bacteriën op te lossen te binden aannbsp;de bacteriën. De alexine . is aanwezig in het bloed van elk gezondnbsp;dier. De werking der alexine op de bacteriën werd in culturen gedemonstreerd. Wanneer men het serum van een aldus behandeldnbsp;paard inspuit bij een rund, dat zwaar ziek is wegens miltvuur, dannbsp;Verdwijnt meestal de koorts spoedig en het dier geneest niet zeldennbsp;volkomen, hetgeen tot stand komt omdat de met het serum ingespotennbsp;Vangarmen het miltvuurvergift binden en onschadelijk maken en denbsp;miltvuurbacillen tot oplossing brengen, doordat de alexine van hetnbsp;aangetaste dier door een bepaalde soort van vangarmen, ambocepto-


-ocr page 198-

182

ren genaamd en eveneens aanwezig in het ingespoten serum, gebonden wordt aan de miltvuurbacillen zelf.

Vervolgens werd de phagocytose (het vermogen der witte bloedlichaampjes om de bacteriën op te eten en te verteren) besproken en werden teekeningen vertoond, die duidelijk maakten hoe de wittenbsp;bloedlichaampjes de bacteriën verslinden onder de inwerking van denbsp;door den Engelschman Whright benoemde opsonie.

Spreker meent, dat het op grond van de groote vorderingen op het gebied der immuniteitsleer in den laatsten tijd, te verwachten is,nbsp;dat eerlang zeer gewichtige en voor de practijk bruikbaar nieuwenbsp;gegevens zullen verkregen worden bij het genezen van sommige infectieziekten.

Men kan thans reeds de phagocytose bij bepaalde ziekten bevorderen door het inspuiten van gedoode bacteriën.

In elk geval heeft de toegepaste bacteriologie ons reeds zoover gebracht dat wij in staat zijn, met zekerheid te beweren, dat epide-miën van cholera en builenpest hier in Europa kunnen worden voorkomen en in ons werelddeel nooit meer zullen woeden.

De boeiende voordracht werd door een oplettend publiek met groote aandacht gevolgd.

i;

!

M a 1 a r i a e n o n t a a r d i n g. W. H. S. Jones, R. Ross (de ontdekker van de Anopheles als de oorzaak der malaria) en G. Ellett hebben, naar het tijdschrift Janus mededeelt, bij de Grieksche ennbsp;Romeinsche schrijvers nasporingen gedaan naar het voorkomen vannbsp;malaria in de oude tijden en hunne uitkomsten openbaar gemaaktnbsp;onder den titel „Malaria, a neglected factor in the history of Greecenbsp;and Rome”.

Zij hebben met het oog op die ziekte niet alleen medische werken als van Hippocrates, Oribasius, Celsus en Galenus, maar ook denbsp;werken van Theognis, Aristophanes, Plato, Thucydides, Aristoteles,nbsp;Cicero e. a. nagegaan en zijn tot het besluit gekomen, dat in Griekenland de laatste eeuwen en in Rome bij het begin van onze tijdrekening de malaria hevig heeft geheerscht en de ontaarding van hetnbsp;volkskarakter met deze, op de lichamelijke, intellectueele en moreelenbsp;functiën zoo ontzenuwend werkende, ziekte moet worden in verbandnbsp;gebracht. „Malaria made the Greek week and inefficient; it turnednbsp;the sterner Roman into a bloodthirsty brute”.

Dit resultaat is inderdaad van groot gewicht. Het onderzoek is de

-ocr page 199-

183

eerste schrede in het uitgestrekte gebied, dat niet alleen de malaria, maar ook alle andere ziekten omvat; het geeft een beter inzicht in denbsp;oorzaken, die den loop der geschiedenis beheerschen en werpt eennbsp;helder licht op de groote beteekenis van de hygiënische maatregelennbsp;in onze tegenwoordige maatschappij voor het welzijn en de ontwikkeling van het volk.

Melkvervalschingen. De rechtbank te Leeuwarden heeft de 41-jarige Grietje K. vrouw van M. de J., te Drielum, die de melknbsp;welke zij aan de zuivelfabriek te Akkerwoude hadden geleverd metnbsp;18 pet. water had vervalscht — zij had, volgens haar verklaring, alleennbsp;maar wat „spoelwater” er bij gedaan — voor die vervalsching veroordeeld tot 14 dagen gevangenisstraf, met last tot openbaarmakingnbsp;van het vonnis in de Leeuw, Courant.— Voor genoemde daad is denbsp;J. door het bestuur der fabriek beboet met / 50.

Voor een gelijk misdrijf is de 36-jarige veehouder Treke P., te Wouterswoude, door diezelfde rechtbank veroordeeld tot 1 maandnbsp;gevangenisstraf, met openbaarmaking van het vonnis in datzelfdenbsp;nieuwsblad. — Ook hij heeft rouwgeld aan de fabriek moeten betalen.

Mond- en klauwzeer. De directeur-generaal van den landbouw brengt ter kennis van belanghebbenden dat aan de Rijksserum-inrichting thans serum tegen mond- en klauwzeer bereid en in voorraad gehouden wordt.

De resultaten, met eenige proeven verkregen, doen vermoeden, dat dit serum een doelmatig hulpmiddel kan zijn bij de bestrijding dernbsp;ziekte, wanneer het kan aangewend worden bij runderen, die, ofschoonnbsp;blootstaande aan de besmetting, de ziekte nog niet onder de ledennbsp;hebben.

Met de seruminspuiting zal slechts dan een gunstig resultaat te verkrijgen zijn, wanneer de veehouder, bij het optreden der eerstenbsp;ziekteverschijnselen, de aangetaste dieren d a d e 1 ij k afzondert ennbsp;onverwijld aangifte doet bij den burgemeester.

Als maatregel van voorzorg kan de veehouder de plaatsen, waar de aangetaste dieren gestaan hebben, met kalkmelk (1 deel gebrandenbsp;kalk op 10 deelen water) reinigen.

Zoodra het bestaan der ziekte door den districtsveearts of door den

-ocr page 200-

184

veearts, die hem vervangt, geconstateerd is, worden de gezonde dieren, indien de eigenaar het verlangt, kosteloos met serum ingespoten.

Deze operatie kan ook geschieden bij het vee, dat zich op aangrenzende erven bevindt.

Men bericht ons dat het bij de regeering een punt van overweging uitmaakt, gelden aan te vragen ten behoeve van een in 1909 te houden telling van het grondgebruik en den veestapel, en dat, naar aanleiding hiervan, door den nu afgetreden minister van landbouw»nbsp;nijverheid en handel een schrijven is gezonden aan de Gedep. Statennbsp;der onderscheidene provinciën om door hun tusschenkomst, hierovernbsp;het gevoelen te vernemen van eenige burgemeesters in hun provincie,nbsp;die, naar hun meening, het meest tot oordeelen bevoegd zijn.

Een viertal punten is hiertoe aangegeven.

Later zou dan over de zaak een vergadering worden gehouden van den directeur-generaal van den landbouw met de bedoelde burgemeesters.

*

* *

Het dagelijksch bestuur van het Nederlandsch Landbouw-Comité heeft aan de afdeeling voor veeteelt en zuivelindustrie van dat comiténbsp;de vraag gesteld:

„Welke maatregelen worden dienstig geacht om te bevorderen, dat gedurende den staltijd het mond- en klauwzeer worde onderdrukt”.

De afdeeling meende, dat aan de regeering behoorde te worden geadviseerd, het vee gedurende den staltijd geregeld te doen inspec-teeren. Zij overwoog daarbij, dat naast het directe voordeel, dat zulkenbsp;inspectiën zullen opleveren — nl. dat de overheid er door volkomennbsp;op de hoogte komt van den toestand — er het niet te onderschattennbsp;indirecte voordeel van mag worden verwacht, dat zij de v e r p 1 i c h-te aangifte zeer zullen bevorderen.

In verband met dit advies heeft de regeering een aanvang gemaakt met het doen houden van stal-inspectiën door de districts-veeartsen.

Alle stallen in een groot aantal gemeenten in Groningen, Utrecht, Noord- en Zuid-Holland moéten reeds onder toezicht zijn en daarbijnbsp;zou geen enkele veehouder betrapt geworden zijn op het verzwijgennbsp;van de ziekte en zou voorts gebleken zijn, dat de ziekte in velenbsp;streken geheel geweken is en dat In slechts één stal runderen lijdende


-ocr page 201-

185

aan mond- en klauwzeer werden aangetroffen, doch ook in dat geval bleek de aangifte aan den burgemeester tijdig te zijn gedaan.

De veehouders juichen over het algemeen dit onderzoek toe. Op deze wijze zal het mond- en klauwzeer ongetwijfeld geheel onderdrukt zijn tegen het a. s. voorjaar.

Aan het ministerie van Landbouw, handel en nijverheid wordt in den laatsten tijd krachtig gewerkt aan een wetsontwerp tot wijzigingnbsp;van de wet op het veeartsenijkundig staatstoezicht en de veeartsenij-kundige politie.

*

* nbsp;nbsp;nbsp;H=

Naar wij vernemen, is het in de Troonrede van het vorige jaar aangekondigde wetsontwerp betreffende de keuring van vee en vleeschnbsp;voor het binnenland zoo goed als gereed. Gelijk bij de openbarenbsp;behandeling van het wetsontwerp op de keuring van ten uitvoer bestemd vleesch door den minister van landbouw reeds werd medegedeeld, zal de keuring een gemeentezaak blijven, nochtans ondernbsp;verplichting om voor de keuring te handelen volgens de van rijkswegenbsp;te geven voorschriften.

Een verplichting voor de gemeenten om openbare slachtplaatsen op te richten zal het wetsontwerp niet bevatten.

Of het ontwerp nog door den demissionairen minister zal worden ingediend, staat te bezien.

*

* nbsp;nbsp;nbsp;*

Sinds jaren heeft België den invoer van levende varkens uit Nederland verboden; terwijl ook ons land den invoer uit België niet toelaat. Ondanks dit verbod wordt er tusschen beide landen eennbsp;levendige handel in varkens gedreven. De Vlaamsche landbouwersnbsp;koopen namelijk in onze grensplaatsen groote hoeveelheden varkens;nbsp;doch voornamelijk biggen op, die ’s avonds en ’s nachts met karre-vrachten over de grenzen worden gevoerd.

In het afgeloopen jaar was er in België groote behoefte aan varkens en was de prijs daardoor langen tijd buitengewoon hoog. Meermalennbsp;werd op de Belgische markten fr. 1.25 tot fr. 1.35 per kilogramnbsp;levend betaald. Daardoor nam de vraag naar Nederlandsche varkensnbsp;in België meer en meer toe en bleef het niet alleen bij het frauduleus

-ocr page 202-

186

invoeren van biggen, ook geslachte varkens werden in groote hoeveelheden langs de grenskantoren in België gevoerd.

Geslacht vleesch mag nl. tegen een invoerrecht van 15 centimes per kilogram vrij ingevoerd worden. Alleen is het aan strenge keuring onderworpen; want in België bestaat de verplichte vleeschkeu-ring. Er mag geen vleesch verhandeld worden of het moet eerstnbsp;door een veearts onderzocht zijn, die bij goedkeuring er een merknbsp;op plaats.

In het afgeloopen jaar werden volgens de door onzen minister van financiën verstrekte inlichtingen uit ons land naar België gezondennbsp;401,292 geslachte varkens terwijl de invoer in 1906 nog geen 2000nbsp;bedroeg. In de maand Januari bedroeg de invoer reeds 14,790 stuksnbsp;en steeg van lieverlede tot zij in de maand September al 46,795 stuksnbsp;bedroeg, waarna de invoer weer eenigszins begon te dalen.

In de laatste dagen is de vraag naar vette varkens zeer verminderd en is de prijs aanmerkelijk gedaald. Op de laatste-varkensmarkt tenbsp;Anderslecht (bij Brussel) op 14 januari 1.1, waren er niet mindernbsp;dan 5333 varkens aangevoerd en was de prijs maar fr. 0.83 tot fr.nbsp;0.97 per kilo levend, terwijl op de markt van 7 januari de aanvoernbsp;slechts 2833 bedroeg en de prijs was fr. 0.95 tot fr. 1.10.

De opthalmo-reactie van Calmette. In de Parijsche Academie van Geneeskunde is gisteren Calmette weer aan het woordnbsp;geweest over ¦ de door hem aanbevolen herkenningswijze van tuberculose, door indruppeling van een uiterst geringe hoeveelheid tuber-culine-oplossing in het oog, welke, bij het bestaan van tuberculose,nbsp;in de meeste gevallen een positieve reactie schijnt op te leveren.nbsp;Calmette blijkt zooveel vertrouwen in zijne vinding te hebben, datnbsp;hij er reeds een heel veldtochtplan voor den maatschappelijken strijdnbsp;tegen de tering op opgebouwd heeft. Volgens hem, reageeren pasgeboren kinderen van tuberculeuze moeders nog niet positief, terwijlnbsp;de moeder dit wel doet. Maar de tuberculose vertoont zich hoenbsp;langer hoe meer naarmate de kinderen ouder worden. Tusschen hetnbsp;1ste en 2de jaar zijn reeds 3.42 pet. besmet, en deze verhouding stijgtnbsp;tot 5.26 pet. van 2—5, tot 13.54 pet. van 5—10 en tot 14.96 pet. vannbsp;11—15 jaar.

Hieruit zou blijken wat ook voor runderen bewezen is, dat het kind niet tuberculeus wordt geboren, maar het de tuberculose meestalnbsp;opdoet door gezinsbesmetting en door het spijsverteringskanaal waar-

-ocr page 203-

187

in voedsel komt, dat bacillen van tuberculeuze menschen of dieren bevat.

Wanneer men, zoo redeneert Calmette, bijvoorbeeld alle drie maanden de kinderen uit een zelfde gezin, waarvan een der leden tuberculose heeft, aan de proef met de ophthalmo-reactie onderwierp, zou men het oogenblik kunnen „verrassen”, waarop de kiemen van denbsp;ziekte het lichaam van het kind beginnen binnen te dringen. Datnbsp;oogenblik, het allereerste begin van de ziekte, zou dan het gunstigste zijn, om de behandeling in sanatoria aan zee, op het plattelandnbsp;enz. te beginnen.

Calmette stelt daarom voor, de ophthalmo-reactie in te voeren bij het gewone en loopende onderzoek in de anti-tuberculeuze dispen-saires, tot onderkenning van tuberculose bij schoolkinderen, soldaten,nbsp;matrozen enz.

Chantemesse vroeg aan Calmette (Nederlandsche onderzoekers hebben in den laatsten tijd hetzelfde bezwaar geopperd. — Red.), ofnbsp;hij wel zeker was van de volstrekte onschadelijkheid van zijne me-.thode. Hij vroeg ook verschillende inlichtingen over de technischenbsp;uitvoering.

Prof. Delorme, directeur van het gasthuis Val-de-Grdce, meende ook, dat de onschadelijkheid geenszins bewezen was. Men heeft innbsp;den laatsten tijd in de oogklinieken en de gasthuizen tal van gevallen van conjunctivitis (hindvliesontsteking) en andere ernstige oogaan-doeningen na de ophthalmo-reactie waargenomen. Prof. Delormenbsp;drong aan op een nader onderzoek.

Komende week zal de gedachtenwisseling over dit onderwerp worden voor gezet.

Het Engelsche ministerie van plaatselijk bestuur heeft een verslag uitgegeven over de tering als volksziekte, dat een bemoedigendnbsp;beeld van den vooruitgaanden toestand geeft. Men is nu in Engelandnbsp;en Wales v m 50.442 sterfgevallen aan tering (25.9 op 10.000 inwoners) in 1858 op 39.746 (11.5 op 10.000 inwoners) in 1906 gekomen.nbsp;Dr. Bulstrode ziet in verder verschiet de ziekte zoo goed als verdwijnen, evenals melaatschheid, tusschenpoozende koorts, typhus, moeraskoorts enz. in zijn land zoo goed als uitgeroeid zijn.

Vroeger, zoo vernemen wij nog, was de sterfte van beide geslachten aan de ziekte vrij wel gelijk. Nu is zij grooter onder de mannen,nbsp;vermoedelijk omdat de vrouwen meer baat hebben bij de gezonderenbsp;inrichting der huizen.

-ocr page 204-

188

Armoede blijft de vruchtbaarste bodem voor de ontwikkeling van deze ziekte, „waarvan de kiem alomtegenwoordig is; aan welkernbsp;besmetting weinigen, bij het opklimmen tot rijper leeftijd, ontkomen;nbsp;en van welke ieder, die oud wordt, ergens een haard heeft.”

*

* *

De Daily Express heeft een veldtocht op touw gezet tegen de slechte melk, waaraan in de arme wijken van het groote Londennbsp;zoovele jonge kinderen ten gronde gaan. Gezaghebbende mannennbsp;steunen de beweging. Walter Reynolds, lid van den Londenschennbsp;graafschapsraad, heeft gisteren in een brief zijne instemming ermeenbsp;uitgesproken. Hij is eene warm voorstander van uitroeiing van parel-ziek vee. De zoogenaamde pasteurisatie (voor welk begrip overigensnbsp;de naam van Pasteur ijdellijk gebruikt wordt) voorkomt misschiennbsp;de eene ziekte, om de andere in de hand te werken. Er is echternbsp;eene waarheid, zegt Reynolds, namelijk, dat de natuur het nietnbsp;mis kan hebben. Het ideaal moet daarom melk in haren natuurlijkennbsp;vorm zijn. Om die te krijgen, dient het tuberculeuze vee uitgeroeid.nbsp;Er moet een algemeene wet komen want melk is leven of dood,nbsp;vooral voor een zuigeling.

In het Hoogerhuis is de melkkwestie ook eergisteren ter sprake gekomen. Lord Carrington kon toen namens de regeering antwoorden, dat het in hare bedoeling lag, nog in deze zitting een wetsontwerp op levering van melk in te dienen.

*

* *

In het Med. weekblad vervolgt de Haagsche arts dr. J. de Groot zijne beschouwingen overvoeding envoedingstherapienbsp;aldus:

Wanneer de collega’s, die hun patiënten het melkdrinken voorschrijven, eens ernstig en nauwlettend nagaan, wat daarvan de gevolgen zijn, dan zullen zij een treurige ervaring opdoen. Tien jaar geleden is er in Frankrijk een merkwaardig boekje verschenen vannbsp;Meunier, waarin deze zijn ervaring meedeelt aangaande een grootnbsp;aantal patiënten, die het slachtoffer waren geworden van een irrationeel gebruik van melk, zoowel in gezonde dagen als bij verschillende ziektegevallen. Het meerendeel dier patiënten leed aannbsp;chronische constipatie met de nadeelige gevolgen daarvan, die overwonnen werd wanneer het melk-drinken werd nagelaten; maar ooknbsp;verscheidene voorbeelden worden aangehaald, waaruit de schadelijkenbsp;invloed van het melk-drlnken op de voeding blijkt of waar de nuttige

-ocr page 205-

189

werking van een specifiek geneesmiddel verloren ging omdat gelijktijdig melk werd toegediend.

Uit mijn eigen ervaring kan ik er aan toevoegen, dat bij tallooze patiënten een bestaande atonie van de maag aan het ondoelmatige melk-drinken is toe te schrijven. Dat zij er toe komen, is licht te begrijpen;nbsp;wanneer de eetlust gering is, gaat het gemakkelijker een glas melk naarnbsp;binnen te slaan dan te eten, en het eene glas melk volgt op hetnbsp;andere, maar het gevolg is dat de patiënt van den wal in de slootnbsp;raakt; het eten valt hoe langer hoe moeielijker, de bezwaren nemennbsp;toe en de algemeene toestand wordt hoe langer hoe slechter.

Bij kinderen, waarover de ouders klagen, dat zij zoo slecht eten, is het menigmaal voldoende den raad te geven: laat de melk staannbsp;om na korten tijd te vernemen, dat zij met graagte eten, waar vóórnbsp;dien tijd de maaltijden een straf voor hen waren.

Het is merkwaardig, hoe weinig men er zich gewoonlijk rekenschap van geeft, wat melk is en wat er eigenlijk bij het melkdrinken gebeurt.nbsp;Is in de eerste plaats melk een ongewenscht voedingsmiddel, omdatnbsp;een betrekkelijk geringe hoeveelheid voedingsstoffen, tegelijk met eennbsp;groote hoeveelheid water in de- maag wordt gebracht, een tweedenbsp;nadeel is, dat de melk wordt gedronken. Van den zuigeling, zegtnbsp;Meunier terecht, kunnen wij leeren hoe melk moet gebruikt worden;nbsp;melk moet worden gezogen, maar niet gedronken. Een zuigeling,nbsp;dien men de moedermelk laat drinken, of die zuigt aan een speen,nbsp;waarin te groote gaten zijn, zoodat de melk naar binnen stroomt,nbsp;haalt zich een digestie-stoornis op den hals, al liet de samenstellingnbsp;van het voedsel niets te wenschen.

Bij het zuigen vermengt zich de melk met speeksel; hierdoor wordt niet alleen de inversie van de melksuiker ingeleid, maar doordat het speeksel luchtblaasjes bevat, wordt de melk, die zich bijnbsp;kleine hoeveelheden er mee vermengt, meer verdeeld en daardoornbsp;gemakkelijker verteerbaar. Bij het drinken van melk heeft dezenbsp;innige vermenging met het speeksel niet plaats en komt een grootenbsp;hoeveelheid melk plotseling in de maag.

Van de kunstmatige voedingspreparaten zegt dr. de Groot:

Eiwit-praeparaten, zelfs de beste, hebben (wat men er ook van moge verkondigen) geen andere en geen grootere waarde dan eennbsp;overeenkomstige hoeveelheid eiwit voor de voeding altijd heeft. Innbsp;het gunstigste geval zal men er hoogstens de helft van de dagelijksnbsp;benoodigde hoeveelheid eiwit mee aan het lichaam kunnen toevoeren,nbsp;en zal het altijd noodig blijven, bovendien de'benoodigde hoeveelheidnbsp;stikstofvrije voedingsstoffen daaraan toe te voegen. Bij groote uitputting, en vooral wanneer den zieke of herstellende het kaïtwen en


-ocr page 206-

190

eten nog zwaar valt, kan toevoeging van kunstmatige eiwitpraeparaten van nut zijn. Kan de patient echter voldoende eiwitstoffen in anderennbsp;vorm fals vleesch, visch, eieren, melk, hangop, erwten- op boonen-puree, linzenmeel enz.) gebruiken, dan zijn al deze kostbare kunstproducten ten eenenmale overbodig.

Geen enkel kunstmatig voedingspraeparaat, zegt Sternberg terecht, is in staat den eetlust op te wekken; geen enkel kunstmatig voedingspraeparaat heeft een aangenamen smaak, en er is er geen een,nbsp;dat niet den smaak van de spijzen zou bederven, zelfs al was hetnbsp;op zich zelf al geheel smakeloos.

Ewald zegt: „Alle die Nutrosen, Sanosen und andere osen, -ine, -ole, -one etc. haben eine dreifache Skala des Geschmacks, nach dernbsp;sie beurteilt werden. Erst komt der Erfinder, dem sie stets und unternbsp;allen Umstanden „vortrefflich” schmecken, zweitens der Gesunde, dernbsp;schon zufrieden ist, wenn das Ding leidlich oder gar nicht schmecktnbsp;und nicht wie Sand auf der Zunge liegt, drittens der Kranke, demnbsp;bald jedes Nahrpraparat widerwartig ist, so dass man möglichst vielnbsp;verschiedene Praparate zur Hand haben muss.”

Evenals twee jaar geleden te Bazel, doet zich nu te St. Gallen een haarziekte onder de schoolkinderen voor, die door schurftigenbsp;katten overgebracht schijnt te zijn. Men heeft denzelfden bacil,nbsp;die in het haar van de kinderen zit, ook bij die dieren aangetroffen.

Al of niet besmettel ij kheid van tuberculose. Dr. A. SCHUCKINK Kool te Kollum deelt in het Ned. Tijds. v. Gen.nbsp;de uitkomsten mede van een statistisch onderzoek naar de al of nietnbsp;besmettelijkheid van tuberculose. Wij nemen uit zijn opstel dezenbsp;gevolgtrekking over:

„Wanneer wij van de cijfers op speculatieve theorieën overgaan, dan zou het toch best kunnen zijn, dat zoowel de aanhangers van denbsp;besmettelijkheidsleer als degenen, die met wijlen prof. Fokker meenen,nbsp;dat omgang met tuberculeuze personen immuniseerend werkt, gedeeltelijk gelijk hebben. Een morphinist kan ook langzamerhand meernbsp;morphine zonder directe schade in zich opnemen, maar steeds blijftnbsp;er bij ieder stadium een grens, waarboven hij niet straffeloos gaannbsp;kan. Zóó kan het ook zijn, dat voortdurende geringe, als het ware

-ocr page 207-

191

systematische inhalatie van tuberkelbacillen immuniseerend werkt, mits de omstandigheden zóó zijn, dat de juiste maat nooit overschreden wordt — en dezen toestand vinden wij dan misschien bij mannen,nbsp;die met een tuberculeuse-wederhelft tezamen leven en bij ouderen —nbsp;terwijl wij infectie zullen verkrijgen met de gevolgen van dien, wanneer de maat wèl overschreden wordt, wat misschien bij vrouwennbsp;en jongeren vaker voorkomt.

„Een tuberculeuze wederhelft zou dus zijn te vergelijken met een sterk werkend geneesmiddel, dat, mits met mate gebruikt, goed werken kan, maar waarbij men steeds waken moet, dat niet te veelnbsp;wordt genomen.

„Uit het geheele hier verkregen resultaat, blijkt voorts, dat ingrijpen van staatswege voor volwassenen wel volkomen overbodig is maarnbsp;.... dat het voor kinderen misschien hoogst gewenscht zou kunnennbsp;zijn”.

ii;

* *

Invloed van alkoholgebruik op technische vergiftigingen. Reeds lang is door geneeskundigen opgemerkt, dat arbeiders, die alkohol gebruiken, meer vatbaar zijn voor loodvergif-tiging dan anderen, die geen alkohol drinken; vooral verlammingnbsp;door loodvergiftiging, is bij alkoholisten veel heviger dan bij niet-alkoholisten. Overeenkomstige opmerkingen zijn gemaakt bij hen,nbsp;die in fabrieken zijn blootgesteld aan vergiftiging door arsenik ofnbsp;aniline. Van alkohol wordt gezegd, dat het de doodvijand van ani-linearbeiders is. Biondi te Cagliari heeft omgekeerd opgemerkt, datnbsp;arbeiders die in de lood-, antimoon- of kwikmijnen van Sicilië werken, veel 'gemakkelijker onder den invloed van alkohol geraken, b. v.nbsp;door wijn spoediger dronken worden, dan arbeiders die niet in dergelijke mijnen werkzaam zijn.

Biondi heeft proeven genomen op konijnen, en bevonden, dat wanneer aan deze gedurende 3 maanden kleine hoeveelheden van een loodzout worden toegediend, een zekere hoeveelheid alkohol zwarenbsp;bedwelming veroorzaakte, terwijl een zelfde hoeveelheid op loodvrijenbsp;dieren geen merkbaren invloed uitoefende. Is dus in het algemeennbsp;reeds het drinken van alkoholhoudende vloeistoffen schadelijk, zeernbsp;nadeelig is het voor hen, die in hun beroep aan den invloed vannbsp;vergiftige stoffen zijn blootgesteld.

(Pharni. Weekblad)


-ocr page 208-

192

Minder zitten en meer liggen! Aldus luidt het hygiënisch advies, dat ons Qelpke verstrekt in een artikel, geplaatst in de Med. Kiinik. Naar aanleiding der haemorrhoïden-ziekte geeft hij eennbsp;cultuur-historisch overzicht van het zitten, waarbij hij doet uitkomen,nbsp;dat het veelvuldig en langdurig zitten, zooals dit door den modernennbsp;mensch geschiedt, in zekeren zin eene uitvinding is der middeleeuwen en een gevolg van het leven in nauwe ruimten. Weliswaarnbsp;kenden ook de oude cultuur-volken den stoel, maar dit meubel werdnbsp;slechts bij uitzondering gebruikt, terwijl men gewoonlijk thuis denbsp;liggende houding aannam zoowel bij den maaltijd als bij de rust.nbsp;Ook de barbaarsche volkeren lagen, als zij lichamelijk niet werkzaamnbsp;waren; zoo lagen volgens Tacitus de Germanen op dierhuiden. Nognbsp;in het begin der middeleeuwen komen stoelen voor het zitten slechtsnbsp;zelden voor, en dan slechts als troon-zetels voor het familie-hoofdnbsp;en bij hooge bezoeken; de overige gezinsleden lagen of hurkten opnbsp;tapijten, vellen en dergel.

Op den nadeeligen invloed van het habitueele zitten (en staan) op verschillende organen; bijv. op de hersenen, tot het doen ontstaannbsp;van neurasthenie bij stilzittende hoofd-arbeiders, is tot dusver nietnbsp;genoeg de nadruk gelegd. De schitterende resultaten der bed- ennbsp;ligkuren hadden anders wel tot verder gaande consequentiën moetennbsp;leiden. Inzonderheid moet verlangd worden, dat de koopman, denbsp;geleerde, nadat hij den heelen dag op zijn stoel heeft doorgebracht,nbsp;nu niet den ganschen aan zijn ontspanning gewijden avond „verzit”,nbsp;maar dat hij integendeel lichaamsbeweging make of liggen ga. Hetnbsp;schijnt, zegt schrijver, dat ook op dit gebied der gezondheidsleer denbsp;Amerikanen met hunne lig- en schommelstoelen ons ver vooruit zijn.

(Med. Weekblad.)

*

* H= nbsp;nbsp;nbsp;'

Malaria in Klein-Azië. Te Smyrna en Konieh heerscht de malaria in hevige mate, en een dringende bede om uitzendingnbsp;van een arts naar Konieh heeft het bestuur der geneeskundige schoolnbsp;te Konstantinopel bereikt. De arts zal worden gezonden, maar tevensnbsp;is een plan ontworpen, en door den Sultan goedgekeurd, tot drooglegging van de moerassen, die Konieh omringen en tot bevloeiingnbsp;der droge vlakten. Het water zal van een meer op 100 K. M. afstandnbsp;worden toegevoerd door twee gekanaliseerde rivieren. Rondom denbsp;moerassen zal een kanaal van 30 K. M. worden gegraven. Hierdoornbsp;zal een oppervlakte van ruim 53,000 H. A. voor den landbouw worden geschikt gemaakt, waarvan men een jaarlijksch spoorwegvervoernbsp;van 20,000 wagonladingen verwacht.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(N. T. v. S.)

-ocr page 209-

193

Desidder-ziekte. De eigenaardige ziekte, die verleden jaar te Meissen onder de schoolkinderen epidemisch was opgetreden,nbsp;waar zij met hysterisch beven heele klassen, en zelfs onderwijzers,nbsp;aantastte, heeft zich thans ook te Leipzig vertoond. Van de 37 leerlingen eener meisjesklasse werden 16 erdoor getroffen. Nadat denbsp;klasse ongeveer 8 dagen gesloten was, had deze psychische epidemie,nbsp;afgezien van enkele alleen staande gevallen, haar aanvankelijk dreigend aanzien verloren.

*

* *

Uit een beschouwing over voeding en voedingstherapie van dr. J. de Groot in het Med. Weekblad nemen wij het volgende over;

Kinderen, die „versterking” noodig hebben, laat men graag melk en eieren gebruiken. In theorie pleit er inderdaad iets voor, hetnbsp;groeiende kind deze voedingsmiddelen toe te dienen, omdat melk ennbsp;eidooier naar verhouding meer kalk bevatten dan alle andere voedingsmiddelen. Er is dan ook niets tegen om een kind een ei tenbsp;laten eten en het voor drank melk te geven; het heeft daar meernbsp;aan dan aan water of limonade. Maar men moet zich wel wachten,nbsp;een kind te veel melk te geven.

Er is wellicht geen voedingsmiddel, waarvan zooveel misbruik wordt gemaakt als van melk; een misbruik, dat door verscheidenenbsp;artsen wordt in de hand gewerkt. Maar al te vaak wordt van medische zijde de raad gegeven maar „flink” melk te drinken; U/s h 2nbsp;liter per dag wordt als een matig melkgebruik beschouwd; ik hebnbsp;meer dan een patiënt onder behandeling gekregen, die op raad vannbsp;zijn dokter, 3 a 4, zelfs 5 liters melk per dag dronk.

Menigmaal wordt mij gevraagd, of ik vóór melk-drinken ben. Ik antwoord daarop; in sommige bepaalde gevallen kan het gebruik vannbsp;melk tijdelijk noodig en nuttig zijn, maar als voeding voor een volwassen mensch is het gebruik van melk beslist af te keuren. Melknbsp;is het voedsel voor zuigelingen en voor kalveren, maar niet voornbsp;menschen.

Léopold Levi en Henri de Rothschild hebben gevallen van chronisch rheumatisme met sap van de schildklier van sommige dieren behandeld. Hun waarnemingen -betreffen 35 gevallen bij de twee geslachten en menschen van 12—75 jaar. Van deze 35 gevallen waren er 19 ernstig, waarvan 14 onder de behandeling verbe-

13

-ocr page 210-

194

terden. Twee zieken kunnen als genezen beschouwd worden. Van de 20 gemiddelde of lichtere gevallen zijn er 18 verbeterd of genezen.nbsp;De behandeling bestaat in het innemen van 1 tot 3 capsules met 10nbsp;centigrammen schapeschildklierextract per dag. Zooals in alle anderenbsp;gevallen, waarin schildklier wordt toegediend, moet de geneesheernbsp;een scherp toezicht houden op de gevolgen, die het middel voor dennbsp;bloedsomloop, de warmtevoortbrenging, het zenuwstelsel enz. heeft.

De voorstanders van de nieuwe behandeling (die hun uitkomsten medegedeeld hebben aan de Parijsche Academie van Geneeskunde)nbsp;stellen, ten slotte, de vraag, of sommige klassieke middelen tegennbsp;chronisch rheumatisme niet eveneens op een indirecte inwerking vannbsp;schildklier berusten. Het zou best kunnen, want de geneeskunde keertnbsp;dikwijls, langs grillige omwegen, tot de oude beproefde middelennbsp;terug.

Kanker bij visschen. Een nauwgezet waarnemer en bevoegd beoordeelaar Crettiez, adjunct-inspecteur der wateren en wouden te Themon (Haute-Savoie) heeft, volgens de Sem. Médicale, voor 3 jaar het eerst opgemerkt, dat rivier-zalmen, afkomstig van uitnbsp;Duitschland ontvangen eieren en te Themon geteeld, aangetast warennbsp;door kwaadaardige gezwellen der schildklier, die bij microscopischnbsp;onderzoek adeno-carcinomen bleken te zijn. Dezelfde ziekte heeftnbsp;zich thans ook bij zeezaimen, ombers en een soort forellen voorgedaan, zoodat Crettiez deze ziekte voor erfelijk en tegelijkertijd besmettelijk houdt.

In elk geval is zij altijd doodelijk.

Prof. De Vries ontleent voor het Album der Natuur het onderstaande aan de Botanical Gazette:

Kweekt men planten in voedingsoplossingen, dan zijn deze zóó verdund, dat de afzonderlijke bestanddeelen geheel onschadelijk zijnnbsp;en dit ook zouden blijven, als zij elk afzonderlijk aan de plant worden aangeboden. Zoo men echter dezelfde zouten in eenigszinsnbsp;sterkere oplossingen onderzoekt, dan werken deze als vergiften, alsnbsp;zij in scheikundig zuiveren toestand worden gegeven, doch in mengsels zijn zij onschadelijk.

Zoo is b. V. zeewater voor zeewieren natuurlijk onschadelijk. maar de zouten, daarin opgelost, zijn, elk afzonderlijk onderzocht in de

-ocr page 211-

195

concentratie waarin zij in zeewater voorkomen, vergiftig. Chloornatrium, chloorkalium en chloorcalcium zijn in zuivere oplossingen alle drie vergiftig, doch in mengsels onschadelijk. Men kan dus een vergiftige oplossing door toevoeging van een ander vergif weer goednbsp;maken.

Sommige zee- of brakwaterplanten, b. v. Enteromorpha Hopkirkii en Ruppia maritima kunnen even goed in gedestilleerd water leven,nbsp;maar niet in 3 pet. zuiver keukenzout. De meeste zeeplanten stervennbsp;snel in gedestilleerd water, maar evenzeer in 3 pet. keukenzoutnbsp;Voegt men aan die keukenzoutoplossing echter een weinig chloorcalcium toe, dan verdragen zij haar veel beter; nog beter als men ernbsp;ook K.Cl. bij doet. Een weinig chloormagnesium maakt dan de kunst,nbsp;matige oplossing even goed als zeewater-, ook al zijn de quantitatievenbsp;verhoudingen der zouten anders.

Voor zoetwater- en landplanten geldt deze merkwaardige regel eveneens.

In overeenstemming met Loeb’s voorstelling voor de overeenkomstige verschijnselen bij dieren, neemt Osterhout, die deze merkwaardige feiten ontdekte, aan, dat zuivere zouten aanleiding geven tot dissociatie en substitutie van de metaalionen der proteïden, terwijlnbsp;mengsels deze veranderingen tegengaan. Dit zou dan de schadelijkenbsp;werking verklaren.

Iti het Pharm. Weekblad van 19 October 11. is sprake geweest van Bidara Oepas (Ipomoea mammosa), een „nieuw Javaanschnbsp;geneesmiddel bij suikerziekte.”

De heer F. A. Erkelens te Semarang schrijft nu aan datzelfde weekblad;

Ik deel ii hierbij mede, dat die Bidara Oepas niet alleen bij suikerziekte als geneesmiddel goede diensten bewijst, doch ook in gevallen van keelaandoeningen, bloedspuwing, hoesten, buikziekte, dysenterie.nbsp;Ja zelfs voor koorts wordt ze door Javanen en Europeanen met succes gebruikt.

De Bidara Oepas, tot die doeleinden gebruikt, wordt eerst van alle onreinheden ontdaan; daarna in stukken van een paar millimetersnbsp;dikte gesneden, waarna zoo’n stukje geraspt en uitgeperst wordt.nbsp;Het vocht, dat zich afscheidt van het bezinksel, laat men staan totnbsp;het helder geworden is, waarna men ’t driemaal daags na eikennbsp;maaltijd moet drinken. De behandeling op boven beschreven wijze


-ocr page 212-

196

is eveneens van toepassing bij bloedspuwing, hoesten, buikziekte, dysenterie en koorts. De faeces dienen bij suikerziekte om wondjesnbsp;te bedekken terwijl daarmee bij hoest op de borst wordt gewreven.

Bij keelaandoeningen neemt men een schijfje van den knolvormigen wortel en snijdt dat in stukken. Hierop kauwt men af en toe en sliktnbsp;het sap in, terwijl de faeces worden weggeworpen.

Nader verneem ik, dat de Javaan de Bidara Oepas ook aanwendt bij steenen in de blaas. Bij de bewerking wordt op dezelfde wijzenbsp;als bovenomschreven te werk gegaan; men voegt er slechts nognbsp;venkelzaad, gekneusde uien en een klontje suiker aan toe.

Een wetsontwerp tot beperking der vivisectie. Aan de wetgevende macht van den staat New-York is, naar hetnbsp;Ned. Tijds. v. Gen. meldt, een voorstel aangeboden om het nemennbsp;van dierproeven slechts toe te staan in inrichtingen, die zich verbinden tot het inleveren van een half-jaarlijksch rapport over denbsp;verrichte proeven, en verder om de dierproeven aan een aantal beperkingen te onderwerpen. Er wordt groote moeite gedaan om ha'nd-teekeningen te verzamelen onder een verzoekschrift tot steun van hetnbsp;ontwerp. Ook geneeskundigen hebben aanvankelijk het zeer matignbsp;gestelde verzoekschrift onderteekend, en een geneeskundig blad heeftnbsp;het aanbevolen, doch de steun van medische zijde werd ingetrokkennbsp;toen het besef zich vestigde, dat men hier te doen had met eennbsp;eersten stap naar het verbod van vivisectie. De Medical Record komtnbsp;heftig tegen het ontwerp op, en waarschuwt de lezers voor de meenirrg,nbsp;dat een gematigde beperking den weg zou afsluiten voor meernbsp;ingprijende maatregelen. Integendeel, zij zou voor deze het pad effenen.

Het comité tot beperking der vivisectie verspreidt, om belangstelling voor de zaak, die het ter harte gaat, te wekken,nbsp;kleine vlugschriftjes, waarin mannen van naam antwoord geven opnbsp;de vraag, wat hun meening over vivisectie is.

No. 2 van de uitgaaf behelst het antwoord van Marcellus Emants. Wij nemen er dit stukje uit over:

Dokters en geleerden genoeg zijn er, die beweren, dat vivisectie nooit noodzakelijk is, dat door vivisectie niet één nuttige ontdekkingnbsp;is gedaan, dat vivisectie zelfs uitsluitend tot dwaalbegrippen voertnbsp;aangaande de functies der organen.

-ocr page 213-

197

Laat ons aannemen, dat zij overdrijven en het goede van de vivisectie voorbijzien, laat ons luisteren naar een professor Van Calcar, die beweert, dat proeven op dieren onvermijdelijk zijn, al ware ’tnbsp;maar alleen voor den aanstaanden chirurg, wiens handen andersnbsp;immers verkeerd zouden staan -bij zijn eerste operatie van eennbsp;mensch.

Maar volgt daar nu uit, dat vivisectie vrijelijk door iedereen mag worden verricht, dus ook door studenten en hoogere burgerscholierennbsp;op hunne kamers, dus ook door leeraren, die niet weten op welkenbsp;wijze het lijden der dieren tot een minimum kan worden beperkt?

En volgt daar nu uit, dat eens genomen proeven eindeloos mogen worden herhaald om al maar weer te bewijzen, wat reeds lang ennbsp;afdoende bewezen is, om te demonstreeren wat zonder die proevennbsp;even goed kan worden aangetoond en verklaard.

Is de vivisectie een noodzakelijk kwaad, dat de uitoefening van dit kwaad dan uitsluitend gesteld worde in handen van hen, die ernbsp;het begeerde goede mede weten te bereiken. Misschien is ’t nietnbsp;gemakkelijk, in een wet duidelijk aan te geven hoe, waar, wanneernbsp;en door wien de vivisectie-mag worden verricht.

Maar de slechtste wet kan verbeterd worden en zelfs die slechtste wet zou al dadelijk tal van gruwelen kunnen voorkomen.

In het afgeloopen jaar werden langs al de 13 grenskantoren van de Nederlandsch-Belgische grens na quarantaine en inspuiting metnbsp;tuberculine in België toegelaten 18,730 Nederlandsche melk- en kalikoeien tegen 19.418 in 1906 en 18.969 in 1905. Deze verminderingnbsp;moet worden toegeschreven aan het feit, dat wegens het voorkomennbsp;van mond- en klauwzeer in de quarantainestallen te Roozendaal ennbsp;te Clinge bij melkkoeien, uit ons land afkomstig, deze twee grootenbsp;kantoren twee maanden voor den invoer van Nederlandsch fokveenbsp;werden gesloten.

Het aantal Nederlandsche runderen, die dit jaar naar ons land werden teruggezonden, als verdacht van tuberculose, was aanmerkelijk minder dan in vorige jaren. Dit komt door de maatregelen,nbsp;welke van regeeringswege in ons land genomen zijn ter bestrijdingnbsp;dezer ziekte. De minste runderen werden verzonden in de maandnbsp;juli, namelijk 1108, de meeste in April namelijk 2355.

Den grootsten uitvoer had Roosteren, 7812, daarop volgen de kantoren van Roozendaal (station en Nispen) met 4219. De minste uitvoer geschiedde langs de kantoren Eysden en Hoogcruts in Limburg

-ocr page 214-

198

en Hulst in Zeeland. Langs de twee eerste gingen 212, langs de laatste slechts 108.

Lord Marcus Beresford deelt aan de Engelsche pers mede, dat hij zijn hengst Cyllene voor driehonderdduizend gulden aan Argentiniënbsp;heeft verkocht.

* '

* *

In een schrijven aan Burgemeester en Wethouders is de aandacht van dit College gevestigd op de wijze, waarop het vleesch hier ternbsp;stede vervoerd wordt.

De vleeschhal gaat ’s ochtends 6 uur open en reeds geruimen tijd staan tal van wagens in weer en wind daarvoor te wachten, hetnbsp;vleesch zelden door zeilen afgedekt, opdat het zoo spoedig mogelijk kannbsp;worden binnengedragen. In de hal wordt het vleesch naar de weegschaal gebracht op den bezweeten nek der dragers, die soms geruimen tijd moeten wachten, vóórdat zij aan de beurt zijn.

Deze geheele toestand is onhygiënisch. In de eerste plaats behoort het lange blootstellen van het vleesch aan stof, enz. voor de hal tenbsp;vervallen. Dit zou kunnen geschieden door de hal van ’s nachts 3nbsp;tot 5V4 voor het binnenbrengen van het vleesch open te stellen, ennbsp;dan weer van 6 uur af voor den handel. Het bezwaar van het instellen van een nachtdienst weegt niet op tegen de bezwaren verbonden aan den tegenwoordigen toestand.

I:i

I!

Verder moest het vleesch aan haken gehangen langs rails naar de weegschaal worden vervoerd in plaats van geruimen tijd te rustennbsp;op den bezweeten nek van een drager.

Na verschillende conferenties met den directeur van het abattoir, met afgevaardigden der slagersvereeniging en met enkele vleesch-vervoerders, werd daarna door de Gezondheidscommissie aan Burgemeester en Wethouders verzocht het daarheen te leiden, dat

1quot;. een nachtdienst aan de vleeschhal worde ingesteld, waardoor deze vroeger voor het inbrengen van vleesch kan worden geopend;

2quot;. eene verbetering wordt aan aangebracht in de weeginrichting als boven aangegeven.

*

* *

Uit het jaarverslag der afdeeling Groningen van het Nederl. Rund-veestamboek, uitgebracht in de heden onder voorzitterschap van het


-ocr page 215-

199

Eerste Kamerlid, den heer R. P. Dojes, gehouden jaarvergadering, bleek, dat in 1907 ter inschrijving zijn aangeboden 600 dieren, waarvan 265 koeien en 78 stieren, totaal 343 stuks. Hiervan zijn 83 innbsp;het stamboek geschreven en 260 in het register.

Het aantal leden, voor ’t eerst in een tiental jaren achteruitgegaan bedraagt 550 plus 25 leden der fokvereeniging.

De secretaris betwijfelt in zijn jaarverslag of het stamboek door de werkwijze, zooals die door het hoofdbestuur wordt opgevat ennbsp;door de genomen maatregelen populair zal worden.

Hij noemt het een ongelukkige bepaling, dat de stamboom dan alleen bij de ingeschreven dieren komt te staan, wanneer de eigenaarnbsp;voor elk dier f 10 wil betalen, zoodat het stamboek der dieren nietnbsp;onder de oogen komt van de leden, die de afstamming der dierennbsp;bezitten.

Door het besluit van het hoofdbestuur, om geen separaat meer af te drukken van de ingeschreven runderen, kan de afdeeling bovendien niet meer aan de leden kosteloos verstrekken het boek, waarinnbsp;de ingeschreven runderen voorkomen. Eveneens heeft het teleurstelling gewekt bij velen dat de afdeelingen niet den minsten invloednbsp;hebben gehad op de vaststelling der puntenschaal, waarnaar de dierennbsp;worden opgenomen.

Bij de rondvraag opperde de secretaris, de heer S. Rooda, het denkbeeld, dat de afdeeling zich zou afscheiden van het stamboek, welk denkbeeld o. m. door den voorzitter werd bestreden.

Tot een voorstel kwam het niet.

De begroeting werd vastgesteld op een bedrag van f 1618.32. Voor het bijhouden der melklijsten is f 460 uitgetrokken.

Paarden-Fokkerij. In de Veldbode komt een vertaling voor van een artikel van den heer Meuleman, veearts en leeraar aan de krijgsschoolnbsp;te Brussel, over de koninklijke stoeterijen in Hongarije. Ter gelegenheid van het achtste internationaal veeartsenijkundig congres te Boedapest maakten de deelnemers excursies naar de groote Hongaarschenbsp;staatsstoeterijen. Ook de heer Meuleman nam daaraan deel.

„Tusschen de Engelsche en Hongaarsche paardenfokkerij bestaat zegt hij een enorm verschil. De eerste dankt haar vooruitgang geheelnbsp;aan den particulieren ondernemingsgeest; de staat geeft slechts eennbsp;subsidie van 60.000 gulden, maar daarentegen hebben de aanzienlijkstenbsp;en rijkste personen des lands zich steeds bezig gehouden met en hun

-ocr page 216-

200

steun verleend aan de fokkerij in ’t algemeen, en aan de paardenfokkerij in ’t bizonder. In Hongarije staan de zaken geheel anders., Ook daar zijn vele fokkerijen in handen van groot-grondbezitters, maarnbsp;hun invloed is gering in vergelijking met dien, welken de staatsstoe-terijen bezitten. De Hongaarsche staat wijdt groote zorg aan hetnbsp;onderhoud en de verbetering van stoeterijen en kudden, bestemd omnbsp;fokmateriaal te leveren aan de boeren en fokkers, en dit zoowel watnbsp;betreft de paarden, als de koeien, schapen en varkens.

De staat koopt geregeld Engelsche en Arabische volbloedpaarden, en wanneer ’t er op aankomt, de hand te leggen op iets puiks, zietnbsp;de Hongaarsche staat niet op honderdduizenden guldens. Voor Bonanbsp;Vista, een afstammeling van Bend d’Or, geboren in 1889 bij Lordnbsp;Roseberry, werd ƒ 200.000 betaald; voor Gouvernant een zoon vannbsp;Flying Fox, werd in October 1905 ƒ 250.000 gegeven, terwijl de invoernbsp;van zeer kostbare Syrische en Arabische hengsten regel is.

Doel is het fokken van hengsten, bestemd voor de henstendepöts der verschillende streken. Een deel der enterveulens wordt publieknbsp;verkocht met verbod van uitvoer zonder goedkeuring der regeering,nbsp;de overige blijven in de stoeterij, totdat ze 3'/; jaar zijn en worden,nbsp;korten tijd, voor hun vertrek, geoefend op 3000 Meter. Al wat nietnbsp;aan hooge eischen voldoet, wordt gecastreerd en verkocht, behalve denbsp;exemplaren, die als dienstpaarden op de stoeterijen blijven. De mer-riën verlaten de stoeterijen, als ze 4 jaar zijn en worden op den-zelfden afstand geoefend en jaarlijks iegen de maand November te'nbsp;Boedapest verkocht, met uitzondering van de exemplaren, die voor'nbsp;de stoeterij worden aangehouden”.

De snelheid der 3-j. dravers in Amerika is sinds 1860 buitengewoon toegenomen. De statistiek leert jaarlijks de tijden met enkele seconden over de mijl beter worden. In 1860 liep Elvira Whitetidenbsp;de 1609. M in 2.39, in 1907 General Watts 2.O6V4 en behaalde daarmede het wereldrecord.

(„La Fr. Chev”.)

-ocr page 217-

201

STAAT DER GEVALLEN VAN BESMETTELIJKE VEEZIEKTEN IN NEDERLANDSCH-INDIË GEDURENDE DE MAANDnbsp;NOVEMBER 1907.

GEWEST.

1

t: o

O) ^ JZ J-—. gt;nbsp;S c

-4-* ^ ^ -o ^nbsp;o. 5:3nbsp;5^ gt;nbsp;agt; gt;nbsp;gt;

3

3

gt;

S

O 3 N gt;

'o. c

Qj agt; Cd ^

H %

OJ gt;

^ 5

sz cd

D.^

O

O

O

N

3

iS

s

3

tU

•O

3

O

s

C/5

0)

o

•o

lt;u

*0

cd

'co

O

CJ

gt;gt;

£

o

3

-3

O

CJ

3

C/5

U.

3

ZZ

lt;J

00

c/5

lt;L)

a

o

CJ

3

C/5

cd

u

c/5

oi

O)

*N

lt;D

•a

lt;U

''B

u.

cd

3

•O

cd

3

Is;

C/5

u

o

O

CO

cd

CU

u

co

o

3

CJ

Ui

OJ

X5

3

H

Bantam.......

4

10

Batavia.......

Preanger-Regentschap-

G1

2

5

—¦

pen.........

Cheribon.......

4

--

Pekalongan.....

_

52

7

1

Semarang......

_

1

2

14

Rembang ......

_

386

__

__

Soerabaja......

-

35

11

16

5

Madoera.......

--

25

Pasoeroean .....

-

11

2

~

Besoeki.......

1

4)

18

6

2

_

_

Banjoemas......

Kedoe........

125

Madioen.......

_

3

! —

Kediri........

5

1

_

.—

Dokjakarta......

_

_

84

1

-

Soerakarta......

6

Tapanoeli......

4

} O

Sumatra’s 0. K. ¦ .

1

Palembang......

_

491

__

_

Celebes en Onderh . .

103

-ocr page 218-

202

DECEMBER 1907.



Bantam.......

Batavia.......

Preanger-Regentschap-

pen.........

Cheribon.......

Pekalongan.....

Semarang......

Rembang ......

Soerabaja......

Madoera • ......

Pasoeroean......

Besoeki.......

Banjoemas......

Kedoe........

Madioen.......

Kediri........

Djokjakarta.....

Soerakarta......

Menado .......

Lampongsche Districten .........

Bali en Lombok . . . Sumatra’s O. K. . . •

Tapanoeli......

Z. en O. Afd: v. Borneo Wester Afd; v. Borneonbsp;Padangsche Benedl. .nbsp;Celebes en Onderh. .


10

53

I(I6

1641

68

9


1

34


550


18

128

40

19


41


12


1

.372


22


3

8

2.3


156


-ocr page 219-

PERSONALIA.

GOUVERNEMENTS VEEARTSEN.

W. OosTiNGH toegevoegd aan den Gouvernements Veearts te Bandoeng.

P. Zijp, ter beschikking gesteld van de Regeering van N. I. om benoemd te worden tot Gouv. Veearts.nbsp;A. C. A. Heshusius, ter beschikking gesteld van de Regeering van N. I. om benoemd tenbsp;worden tot Gouv. Veearts.

D. B. Wagenaar, tijdelijk gedetacheerd in de afdeeling Demak der residentie Seinarang.

INLANDSCHE VEEARTSEN.

Overleden Mas Prawiro Ardjo te Batavia.

Overgeplaatst van de Residentie Preanger-Regentschappen naar de Residentie W. Afd. van Borneo met standplaatsnbsp;Pontianak Mas Hardjo Soekarto.


-ocr page 220- -ocr page 221- -ocr page 222-

Het fokken van paarden met handelswaarde.

Door den Directeur van het remontedepot te Padalarang wordt een opwekkend woord gericht aan paardenliefhebbersnbsp;in de binnenlanden om als bijbedrijf op ondernemingen vannbsp;Landbouw een paard te fokken van een hoogte van ± 1.45nbsp;M. waarnaar tegenwoordig algemeen vraag bestaat en dusnbsp;de meeste handelswaarde vertegenwoordigt. Ik geloof, datnbsp;iedereen het er mede eens is, dat deze fokkerij op rationeelenbsp;wijze gedreven, werkelijk loonend moet zijn.

Naar aanleiding van de aangegeven fokrichting wensch ik echter een vraag te stellen. De heer Groeneveld beveelt aan sandelhoutmerries van niet te geringe taille tenbsp;kruisen met superieure Australische hengsten. Aan hetnbsp;remonte-depot is eene tamme stoeterij verbonden, waarnbsp;Australische merries gekruist worden met sandelhoutheng-sten. Gaarne zou ik willen weten waarom voor de landbouwondernemingen eene andere fokrichting wordt aanbevolen, als onder leiding van Z.H.E.G. te Padalarang totnbsp;bereiking van hetzelfde doel wordt voorgestaan en die mijnsnbsp;inziens de meeste kans van slagen heeft.

„Zooals algemeen bekend, is de sandelhouthengst een volbloedpaard, dat aan een aangenaam temperament grootenbsp;soberheid paart” daarbij een beenderstelsel bezit, zooalsnbsp;geen der paardenrassen van het westen, waarvan toch ooknbsp;de Australiërs afstammen. Erkend moet worden, dat op zijnnbsp;exterieur dikwijls veel valt aan te merken. Als men evenwel goed betalen wil, zijn er nog voldoende supérieurenbsp;dekhengsten te verkrijgen, vooral wanneer niet alleen opnbsp;exterieur, doch in hoofdzaak op „leistung” wordt gekeurd.

-ocr page 223-

207

Onder de kruisingsproducten van Australische merries met sandelhoLithengsten worden uitstekende dienstpaarden aangetroffen. Uit eigen ervaring kan ik meedeelen, in bergterreinnbsp;liever op een dergelijk paard te zitten met temperamentnbsp;dan op vele Australiërs met onvoldoende temperament dienbsp;zich daar minder thuis gevoelen en bij zware tochten af ennbsp;toe over hun eigen beenen dreigen te vallen. Bij den aankoop van een Australischen hengst bestaat nimmer dienbsp;zekerheid van raszuiverheid, tenzij men in énorme hoogenbsp;prijzen vervalt, waarvoor de meeste liefhebbers niet te vinden zullen zijn. Men behoort niet alleen met de beste dochnbsp;ook met de goedkoopste methode rekening te houden. Voornbsp;de toekomst is er evenwel nog een gevaar verbonden aannbsp;kruisen van sandelhoutmerries met Australische hengsten.nbsp;Om in de behoefte aan vrouwelijk fokmateriaal te kunnennbsp;voorzien, zouden geregeld sandelhoutmerries van uit Soembanbsp;aangevoerd moeten worden. Hiermede zou aan het voortbestaan van het sandelhoutpaard de genadeslag gegevennbsp;zijn. En dit zou zeer zeker te betreuren zijn, al was hetnbsp;alleen maar om op dit eiland steeds een voldoende hoeveelheid supérieure hengsten te kunnen aankoopen voornbsp;de fokkerij, waar het toch gebleken is dat nergens in Indiënbsp;zulke sandelhouts gefokt kunnen worden als op Soemba zelf.nbsp;De resultaten van het gewezen sandelhoutstamboek zijnnbsp;daar om dit te bewijzen. De reden hiervan moet gezochtnbsp;, worden in het leven in de vrije natuur der veulens, het zichnbsp;geregeld bewegen op geaccidenteerde terreinen, doch hoofdzakelijk in de kwaltieit van den bodem en het gras dat ernbsp;op groeit. Van het gras toch is bekend, dat het grootenbsp;voedingswaarde bezit en opvallend meer kalkzouten bevat,nbsp;dan het gras op Java.

Het afkondigen door de regeering van stbl; 1908 No. 127, waarbij de uitvoer van sandelhoutmerries wordt verbodennbsp;en die van hengsten onder betere controle wordt gesteldnbsp;kan dan ook niet anders dan toegejuicht worden.

-ocr page 224-

208

Al betwijfel ik ook niet dat door kruising van sandelhout-merries met Australische hengsten uitstekende paarden van de gewenschte taille gefokt kunnen worden, is mijns inziensnbsp;de fokrichting die thans gevolgd wordt van Qouvernements-wege de aangewezene ook voor particulieren als zijnde, denbsp;zekerste en goedkoopste, die er tevens toe zal bijdragennbsp;het sandelhoutpaard te releveeren.

’t HOEN.

Maqelanq April 1908.

-ocr page 225-

De verpleging van olifanten.

Over dit onderwerp deelt G. H. Evans in „The Journal of Tropical Veterinary Science, 1907”, ongeveer het volgende mede:

De uitbreiding van de houtindustrie heeft in de laatste jaren de vraag naar olifanten belangrijk doen toenemen.nbsp;Dit, gevoegd bij zware verliezen door ziekten onder dezenbsp;dieren, heeft de prijzen dusdanig doen stijgen, dat denbsp;eigenaar en huurders wel verplicht zijn meer zorg aan denbsp;gezondheid dezer werkdieren te besteden. Aangezien denbsp;verpleging gewoonlijk door inlanders geschiedt, hebben, enkele uitzonderingen daargelaten, de Europeanen daarvannbsp;niet het minste verstand. Er is geen enkele goede reden,nbsp;waarom de olifanten bij behoorlijke verzorging en toezichtnbsp;en bij matige arbeidsprestatie niet hun gezondheid zoudennbsp;kunnen behouden. Ongetwijfeld heeft men door zijn kolos-salen bouw de kracht van dit dier zeer overschat en isnbsp;gebrek aan belangstelling voor of kennis van zijn aard ennbsp;gewoonten de reden van ziekten, die anders hadden kunnennbsp;worden voorkomen. Naar mijn meening zijn ze teer vannbsp;constitutie en zware arbeid en onvoldoend voedsel zal bijnbsp;hen spoediger nadeelig inwerken, dan bij sommige anderenbsp;huisdieren.

Om goed te kunnen beoordeelen welke verzorging en behandeling de beste is, dient men kennis te nemen van denbsp;gewoonten van het dier in den natuurstaat en te trachtennbsp;bij den tot huisdier geworden slurfdrager daarmede zooveel mogelijk rekenschap te houden. On te beginnen denbsp;olifanten zijn van nature min of meer „nocturnal”, dat is

14

-ocr page 226-

210

een groot deel van den nacht brengen ze al etende door, terwijl zij gedurende de heete uren van den dag op schaduwrijke plaatsen neerliggen.

In ieder geval ontmoet men ze dan nooit loopende in de meer open wildernis. Bij regen ziet men ze rondloopen,nbsp;maar dan is het ook minder heet. Zonnehitte is hun na-deelig; hen er lang aan bloot te stellen kan niet anders dannbsp;schadelijk zijn. Als regel grazen zij van den laten avond totnbsp;den vroegen morgen, waarna ze rust nemen en opnieuwnbsp;weer voedsel zoeken vóór zij tegen den middag hun siestanbsp;gaan nemen. Bij voorkeur schijnen zij te rusten op drogenbsp;steenachtige oevers, wat zonder twijfel bij nacht denbsp;koelste plaatsen zijn. Aangezien ze dus slechts kortenbsp;uren slapen, is het van gewicht hun die ten volle te gunnen. Ten einde dit te bereiken, moet het nachtvoedselnbsp;vroeg verstrekt worden, anders eten ze den geheelen nachtnbsp;of wel men moet ze vroeg loslaten om te grazen.

In den regel baden ze twee maal per dag, in den vroegen morgen en tegen den avond, en in het heete jaargetijde ook nog wel eens in de middaguren. Bij voorkeur doen ze dit in het uit overschaduwde ravijnen, stroomendenbsp;koele water of wel in de nabijheid van bronnen. In dennbsp;regentijd drinken ze bij gebrek aan ander ook troebel waternbsp;en drinkende uit de groote rivieren, zoeken ze in den regelnbsp;plaatsen waar het „kaing” gras overvloedig voorkomt. Bijnbsp;het baden drinken ze gewoonlijk eenige gallons (') water.

Zij zijn verzot op zout en bezoeken geregeld zoute bronnen; de Birmaneezen zeggen zelfs, dat zij het daar opkwellende water drinken. Ook eten ze tamelijke hoeveelheden aarde. Ik zag ze deze bronnen drie of viermaal bezoeken,nbsp;altijd laat in den nacht. Steeds kwamen zij zoo stilletjesnbsp;aangeslopen, dat, men ze pas bemerkte, als ze er waren.nbsp;Zij wierpen stukken aarde omhoog en aten daarvan om

(') Gallon = 8 Liter,

-ocr page 227-

211

zout binnen te krijgen. Het lijdt geen twijfel of in groo-tere hoeveelheid moet dit purgatief werken.

Boven alles behoeven vastgelegde olifanten een ruime hoeveelheid goed en zindelijk voedsel. Geeft men hun ditnbsp;niet, dan zijn alle andere zorgen nutteloos. Zij zijn kieskeurig op hun eten en nemen alleen in uitgehongerdennbsp;toestand onrein voedsel. Verder zijn ze spilziek en vermorsen veel. Mijn ondervinding is, dat de olifanten doornbsp;onwetendheid in den regel onvoldoende gevoed worden.nbsp;Het dag-ration wegende, ziet men dat dit in den regel innbsp;plaats van 600—800 Ibs. (‘) slechts 200—300 Ibs. bedraagt,nbsp;een hoeveelheid, die geen morsen toelaat. Naar mijn mee-ning heeft elke werkende olifant recht op niet minder dannbsp;600 Ibs. voedsel, zoo frisch mogelijk verstrekt. Het oudenbsp;gezegde omtrent deze dieren is juist: „Als men ze laatnbsp;werken, moet men ze voeden, en als men ze voedt, moetennbsp;ze werken.”

In de meeste groote steden is de kwestie van de voeding een zeer moeilijke, vooral om daarin wisseling te brengen.nbsp;Behalve tijdens een uitstapje naar de wildernis, bekomennbsp;ze jaar in jaar uit hetzelfde voedsel. Het mag ons verwonderen, dat zij zich nog zoo goed houden, als wij in aanmerking nemen, hoeveel variatie in voedsel de in het wildnbsp;levende olifanten hebben, die daarbij slechts wandelendenbsp;beweging nemen. Het is dan ook niet voldoende ze los tenbsp;laten om te grazen, met moet zich persoonlijk in gezelschapnbsp;van een bevoegd Biniianees of Karen, overtuigen, dat ernbsp;overvloedig en passend voedsel is. Indische mahouts zijnnbsp;meer zorgeloos en onachtzaam in dit opzicht, dan de Bir-manees en de Karen. De sporen van zijn dieren volgendenbsp;overtuigt de Birmanees zich waar en öf zijn dier gegetennbsp;en gedronken en aarde tot zich genomen heeft, hoe of denbsp;mest was enz. Heeft een olifant aarde gegeten, dan laat

(') Engelsch pond 445 gram.

-ocr page 228-

212

hij hem veelal dien dag niet werken, met het oog op de mogelijkheid van purgatie. Wanneer men de dieren laatnbsp;grazen moet men nog op twee andere zaken letten n. 1. ofnbsp;er water te verkrijgen en er schaduw te vinden is. Vastgelegde olifanten moeten altijd voedsel onder hun bereiknbsp;hebben, want het geldt zoowel voor tamme als wilde, zenbsp;eten ongeveer 18 van de 24 uren, wat ons ook nauwelijksnbsp;kan verbazen met het oog op de enorme hoeveelheid volumineus voedsel, die zij noodig hebben om hun ingewandennbsp;te vullen. In het wild eet hij in verband met de localenbsp;toestanden en het jaargetijde allerhande zaken. De meestenbsp;ficus en bamboe soorten, in het bijzonder de jonge loten,nbsp;wilde en gekweekte pisang boomen, knollen, die opgegravennbsp;worden, wortelsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en bastnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;verschillende boomen en

vruchten. Hij is verzot op „Yingan” (Zalacca wallichiana) en „Banbwe” (Carega arborea).

Ook eet hij „Sindonmanwe” (Tlnospora nudifloia), „Ka-dat” (Gratae roxburghii), „Taungz’mpet” (MemecyIon oleaefo-liiim, „Salu” (Liciila peltata). „Gonmin” (Amomiim coryno-stachum), wilde gember, „Ka\ng grass” (Kussullutsaccharum, Sp.) „Tamaraing” (Panicum acariferiim), „Sinngomyet”nbsp;(Eleiisine indica)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„Kyu” (eennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;soort Arundo),nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„Wet-la”

(Cypents compressiis) (‘) en andere soorten. Vooral het jonge „kaing” gras is zeer gewild; dit vooral moet men aan denbsp;vatgelegde dieren geven.

In Neder-Birma worden de dieren in hoofdzaak, zoo niet geheel, gevoed met „wet-la”, wat ik als minderwaardignbsp;voedsel beschouw. Ik kannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;niet voorstellen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dat de in

het wild levende nbsp;nbsp;nbsp;olifantennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;veel van eten,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;want het

groeit op de lage velden langs aan het getij onderhevige kreeken, die ze dan wel bij nacht zouden bezoeken.

Waar zij in den natuurstaat weinig energie ontwikkelen en reeds een groot deel van den dag noodig hebben om

(b Voor zoover het mij mogelijk was, heb ik nagegaan in hoever deze planten in Ned. Indie voorkomen. Zie blz. . 217 . . v. d. B.

-ocr page 229-

213

te eten, zullen zij als huisdier, wanneer meer arbeid gepresteerd wordt en dus minder uren voor hun maaltijden beschikbaar zijn, meer intensief voedsel moeten hebben.nbsp;Het is gewoonte de arbeidende dieren een ration te gevennbsp;bestaande uit ongepelde rijst of tot cakes gemaakt grofmeel.

Dertig tot 46 Ibs. gaba zijn voldoende. Na eerst gebroken te zijn, wordt het gemakkelijker verteerd. Een flinke dage-lijksche toeslag van zout is noodzakelijk. Men kan het overnbsp;de rijst doen, die zwak gestoomd mag zijn. Het is vannbsp;gewicht er op te letten, dat dit werkelijk wordt verstrekt.nbsp;Ook mag het met tamarinde samen gegeven worden.

Waar men in Indië van tarwe-meel gemaakt inlandsch brood geeft, doet men dat in Birma zelden. Deze cakesnbsp;kunnen zoet gemaakt worden met inlandsche suiker of honig, terwijl men tevens gekookte uien en „dhalls” kan geven.nbsp;Tijdens het warme seizoen kan een dosis laxeerende tamarinde worden toeges'taan. Pisangstammen, millet en mais-stengels enz., suikerriet, groene rijst, vruchten, als van dennbsp;gekweekten broodboom, ananas, enz. kunnen gerust wordennbsp;gegeven. „Brokken” van aromatische stoffen „mussauls”,nbsp;worden in het warme jaargetijde door de Indische mahoutsnbsp;veelvuldig gegeven met het doel de digestie te bevorderen.nbsp;Het is zaak hiermede spaarzaam te zijn en ze alleen te geven, als het noodzakelijk is. Zij bestaan uit aromatischenbsp;stoffen als gember, asa foetida, anijszaad, coreander, carda-mum, knoflook, kruidnagel, notemuskaat, peper, turmeric,nbsp;(') enz.

Wanneer de toediening van zulke „mussauls” noodig is, verdient het aanbeveling zich te overtuigen, dat de dierennbsp;deze werkelijk krijgen, want de verplegers gebruiken dezenbsp;ingrediënten maar al te gaarne voor zich zelf. Gewoonlijknbsp;worden de brokken met honig, ruwe suiker en boter klaargemaakt.

(' Gele kleurstof in poedervorm, bereid uit den wortel van den curcuma longa. v. d. B.

-ocr page 230-

214

Een gouden regel is het voor olifanten, dat na afloop van de dagtaak, de dieren gedrenkt en gebaad zijnde, bijnbsp;hun komst in de loodsen het voedsel gereed vinden.

Om ze gezond te houden is het niet alleen voldoende hun omgeving zindelijk te houden, ook aan de huid moetnbsp;dezelfde zorg worden besteed. De dieren zorgen hier zelfnbsp;voor door ’s morgens en ’s avonds een bad te nemen.

Bij het zoeken van een bivak, zal men er dan ook rekening mee moeten houden, dat er een geschikte plaatsnbsp;is, waar zij dit kunnen doen. Terwijl het dier een badnbsp;neemt, wordt de huid gewreven met een stuk cocosbastnbsp;of met een zachten steen. Is er geen gelegenheid om denbsp;dieren te water te laten, dan zal men ze moeten overgieten.nbsp;Waar ze erg door vliegen geplaagd worden, kan men zenbsp;na het baden toestaan een modderbad te nemen, evenalsnbsp;karbouwen dat plegen te doen. Veronachtzaamt men hetnbsp;baden, dan vervuilen ze spoedig, de huid wordt geïrriteerdnbsp;en weldra ziek. Zijn ze verhit, dan is diep water te vermijden, want ze schijnen spoedig „kramp” te krijgen ennbsp;verdrinken dan gemakkelijk. In Indië pleegt men ze nanbsp;het bad, met olie in te wrijven, met de idee verzachtendnbsp;en verkoelend in te werken. Dit is echter volkomen overbodig en wordt in Burma dan ook niet gedaan.

Zooals reeds gezegd is, zijn de olifanten zeer gevoelig voor directe zonnehitte, ffet is niet verantwoord ze te latennbsp;werken en vast te leggen op plaatsen waar geen schaduwnbsp;is. Wanneer een olifant het warm heeft, toont hij dit innbsp;den regel door met den slurf vloeistof uit zijn mond tenbsp;zuigen en dit over zijn lichaam te spuiten of wet doornbsp;zand op te wippen en over hoofd en rug te strooien.nbsp;Zulke aanduidingen moeten door een zorgzaam eigenaarnbsp;opgemerkt worden.

Regen .op plaatsen buiten den wind schijnt hun minder te hinderen, maar koude winden en regenvlagen terwijl zenbsp;vastliggen op onbeschutte plaatsen worden slecht verdra-

-ocr page 231-

215

gen. Een groep hoornen op een zachte helling (voor de afwatering) is wel het beste bivak.

Natuurlijk moeten ze dan worden vastgebonden met het hoofd naar boven, om uit de liggende houding gemakkelijker te kunnen opstaan. Ze moeten dikwijls van standplaatsnbsp;wisselen en alle afval moet verwijderd en liefst begravennbsp;worden, want ophooping van vuil lokt vliegen, die hetnbsp;de vastgelegde olifanten zeer lastig kunnen maken.

In tuinen enz. moet voor loodsen gezorgd worden en het behoorlijk gedraineerde terrein moet beschut zijn voornbsp;de heerschende winden. De vloer moet verhoogd en lichtnbsp;hellend wezen. Worden planken gebruikt dan moeten ernbsp;reeten open blijven en de vloer daaronder van cement zijn,nbsp;evenals de goten, om de urine enz. af te voeren, zoodatnbsp;men alles met een desinfectans kan doorspoelen. Mennbsp;dient er op te letten dat de mest en het vuile stroo nauwkeurig worden verwijderd en zich niet in den omtrek vannbsp;den stal ophoopen, zooals men dikwijls ziet. De stank isnbsp;dan onuitstaanbaar en men kan zich voorstellen, hoe dezenbsp;van nature zoo zindelijke dieren moeten lijden.

Het dak van den stal is van gewicht. Het moet hoog liggen en mag alleen dan van gegolfd ijzer zijn, wanneernbsp;zich daaronder een plafond bevindt.

Een gezonde olifant heeft dagelijks beweging noodig. Werkt hij niet, dan moeten er maatregelen worden getroffennbsp;om hem ’s morgens en ’s avonds een uur af te stappen.nbsp;Een dier dat goed verzorgd wordt, kan 6 a 7 uren per dagnbsp;werken, maar heeft dan recht op één rustdag per week.

Bij arbeidende dferen heeft men enkele algemeene regels in acht te nemen. Men moet niet uit het oog verliezen,nbsp;dat hun uithoudingsvermogen begrensd is.

In afwijking met de meeste huisdieren zijn ze in den regel niet in gevangenschap geboren en niet opgevoed voornbsp;een min of meer kunstmatige levenswijze. Wij hebben tenbsp;doen met dieren, die na in volkomen vrijheid te zijn opge-

-ocr page 232-

216

gröeid, gevangen en plotseling aan een geheel ander régime worden onderworpen, dan meestal te veel arbeid moeten verrichten; kortom met dieren gehouden ondernbsp;condities geheel in strijd met hun natuurstaat. Streng toezicht is dan ook noodzakelijk om er voor te waken dat zenbsp;met verstand en zorg worden behandeld. Aandacht moetnbsp;geschonken worden aan het uur van den dag, het seizoen,nbsp;de^ kwestie van schaduw en den toestand en gesteldheidnbsp;van het terrein van den arbeid of van de af te leggennbsp;route. In het warme jaargetijde kan men ze laten werkennbsp;van zonsopgang tot 9.30 -uur en van 4 uur tot den donker. In den regentijd kunnen ze ’s morgens wat later aannbsp;het werk blijven en in den namiddag wat vroeger beginnen.nbsp;In elk geval moet men ze den noodigen rusttijd geven omnbsp;te eten. In zwaar terrein (bergachtig of moerassig) isnbsp;herhaalde rust noodzakelijk.

Bij zeer zwaren arbeid zal men twee of drie dieren in reserve moeten houden en ze om de beurt moeten latennbsp;werken. Natuurlijk heeft men dan meer dieren noodig,nbsp;maar dit wordt beloond door het geringere aantal zieken,nbsp;dat men krijgt. Bij het dragen van bagage, zal men ernbsp;vooral acht op moeten geven, dat ze niet overladen worden.nbsp;Aanhoudend marcheeren met een te zwaren last doet zenbsp;spoedig opraken. Ze krijgen open voeten en gaan achteruitnbsp;in voedingstoestand.

Gezond verstand en vertrouwdheid met het vermogen van elk dier afzonderlijk is het beste middel om er achter te komen,nbsp;hoeveel arbeid men met een minimum van gevaar kan latennbsp;verrichten, want het uithoudingsvermogen van deze dieren,nbsp;loopt al evenzeer uiteen als dat van de menschen. Het isnbsp;wenschelijk vóór en na den arbeid elk dier te inspecteerennbsp;en dagelijksche rapporten omtrent hen in te winnen.

Waar ze in open terrein moeten werken, moeten hoofd en hals door bedekking voor de zon beschut worden.

De gewone verplegers van olifanten zijn een eigenaardig

-ocr page 233-

217

soort menschen om mee om te gaan, maar met tact en vriendelijkheid kan men veel van hen gedaan krijgen. Eennbsp;geleider, die een dier eenigen tijd heeft verpleegd en zijnnbsp;eigenaardigheden kent is geld waard, want die kennis kannbsp;hij alleen verkrijgen door ondervinding en waarneming;nbsp;geringe vergrijpen van zijn zijde zal men dan ook door denbsp;vingers moeten zien. Niets brengt een olifant zoo zeernbsp;van streek en is zoo nadeelig voor zijn gezondheid en humeur als een voortdurende wisseling van verpleger. Hetnbsp;drijven van deze dieren is een kunst op zich zelf en denbsp;bruikbaarheid van een dier hangt soms af van een bepaalden drijver. (Herinnert dat niet aan onze muildieren?nbsp;V. d. B.) Zonder twijfel zijn velen hunner trotsch op hunnbsp;dieren en hebben er zorg voor.

Op marsch moet men ook voor de geleiders zorg dragen en deze niet aan hun lot overlaten. Goede ligging, voeding en kleeding stemt hen prettig en men kan premiesnbsp;uitloven voor wie zijn dier ,,arbeitsfahig” houdt. Er zijnnbsp;bepaalde tekortkomingen, waarvoor de drijvers streng gestraft of ontslagen moeten worden, b. v. wanneer de behoeften van hun dieren achtergaat! bij hun eigen, wanneer ernbsp;niet gewaakt wordt tegen overwerken of te zwaar belastennbsp;der dieren, wanneer verschijnselen van vermoeienis of ziektenbsp;niet gerapporteerd worden en zonder voorkennis medicijnennbsp;worden toegediend. Ook zal men drijvers moeten ontslaan,nbsp;die blijken geven een slecht humeur te bezitten.

De plicht van den oppasser bestaat in een voortdurende zorg voor zijn dier, zoowel tijdens als na het werk; zichnbsp;te overtuigen dat niet te veel arbeid gëeischt wordt, elknbsp;verschijnsel van vermoeidheid, ziekte of beleediging te melden; er op te letten, dat het dier gebaad, gedrenkt en gevoednbsp;wordt; voeten, rug enz. te onderzoeken en acht te slaannbsp;op eetlust, defaecatie enz. Hij moet er zich van overtuigen,nbsp;pat als zijn dier losgelaten wordt om te grazen, dit ge-sohiedt op een plaats waar geschikt voedsel is en dat het

-ocr page 234-

218

dier werkélijk eet. Hij moet alles weten omtrent de voeding, het vangen en de behandeling van lastige dieren en is verantwoordelijk voor de verzorging van het tuig. Ondernbsp;toezicht zal hij de voorgeschreven medicijnen geven, ledernbsp;drijver heeft een koelie of leerling die hem met alles helpt,nbsp;den stal schoon houdt, zich van den toestand van den wegnbsp;overtuigt en (op de houtaankapterreinen) de blokken aanhaakt. Op sommige ondernemingen heeft men een „jemador”nbsp;(mandoer) voor het toezicht over een aantal dieren.

Dit is meestal een ervaren drijver, min of meer op de hoogte met minder ernstige ziekten en hare behandeling.

Voor den omgang met olifanten moet men een kalm temperament hebben en flink en vriendelijk zijn.

W. VAN DER Burg.

Voorgelicht door den Heer Dr. S. H. Koorders, dien ik voor zijn welwillende hulp ook hier mijn dank betuig, kan ik omtrent de opnbsp;blz. 211 genoemde planten het volgende mededeelen:

Y i n ga n (Zalacca wallichiana) groeit op Sum. W. K. en is bekend onder den naam van K o w e h, lage palmsoort waarvan de vruchtennbsp;worden gegeten.

Banbwe (Carega ARBOREA ROXB.) Nat. fam. der L e cy tidaceae. Deze boom, die in Vóór- en Achter-Indië in sommige plaatsen zeernbsp;algemeen is, werd tot dusver nog niet in den Maleischen Archipelnbsp;ontdekt. Wel komen soorten der aan Carega verwante geslachtennbsp;Barringtonia en Planchonia wildgroeiend in N. O. Indië voor o. a.nbsp;op Java.

S i 11 d o m a n w e (Tinospora nudifloru Kurz), wildgroeiend in Burma, niet in den Maleischen Archipel ontdekt. Wel komt daar eennbsp;andere soort van hetzelfde geslacht voor n. 1.

Tinospora crispa Miers. Inlandsche naam:

A k m a r-m a t a-a 1 i e. Sum. W. K. of A n d i w a I i e Java. Nat. fam. der Menispermaceae Gr. Door geheel Indië, slingerplant.nbsp;De bittere stengels worden wel met succes als koortsmiddel gebruikt,nbsp;maar kunnen de Chinine niet vervangen. Ze verwekken af en toenbsp;licht braken.

-ocr page 235-

219

Ka dat (Gratae v. Roxb). Van de soorten van Gratae in Ned. Indië voorkomende en door KoORDERS en Valenton opgegeven, gelijkt de Gratae Narvala het meest op de hier bedoelde. Het is eennbsp;lage boom (13—16 M.) met ijle, onregelmatige, laag aangezette kroon,nbsp;bittere bladeren, aan de bovenkant glimmend en beneden blauwgrijsachtig bleekgroen. Inl. naam in de Zuid-Preanger; Buroendai.

T a u n g r i n p r e t (Mijmecijlon oleaefolium of Mijm. ambigum). In Indië komen 27 Mymecylon soorten voor, waarvan 10 op Java,nbsp;bijna alle heesters. Van de hier bedoelde is de inlandsche naam ennbsp;het gebruik onbekend.

S a 1 u (Licula pelt ATA), fam. der Palmen, op Java en Sumatra S a d a n g genaamd.

Kaing-grass (Kossulut saccharum Sp. of Saccharum spon-TANEUM L i n n), is over geheel N. Indië in veel streken zeer algemeen. Op Sumatra Euri-gedeh genaamd. Nat. fam. der grassen; hoog gras, geliefkoosde verblijfplaats voor wilde dieren. Men gebruiktnbsp;het wel voor dakbedekking; de jonge spruiten kunnen worden gegeten,nbsp;terwijl het sap soms als oogwater wordt aangewend.

G o n m i n (Amonum corijnostachum. Wall) behoort thuis op het vaste land van Indië en tot dusver nog niet in Ned. Indië ontdekt.nbsp;Hier worden echter verschillende soorten en aanverwante geslachtennbsp;in het wild groeiend gevonden. M i q u e I geeft 9 soorten van dezenbsp;kruidachtige gewassen, waaronder de Amon Gardamonum: Kapoe-1 a of K a p o I de meest bekende is.

Tamazaing (Panicum acariferum F r i n.) tegenwoordig Thy-sanolaena Agrostis N e e s en is vroeger reeds door Zollinger onder den naam van MyRIOCHAETE ARUNDINACEA Z. en M. beschreven. Dit overblijvende gras heet op ,Sumatra T a n t a n g - A n g i n.

S i n n g o m y e t: (Eleusina indica): Djampang koeda, het mannetje van het koeiengras (R u ni p h i u s). Wordt door paardennbsp;en runderen zeer gaarne gegeten.

Kya (Arundo-; Bamboe tj i n a, boomachtige grassoort.

Wet la (Gyperus cumpressusi: M o e n t o h, schijngras groeit alleen op moerassigen bodem.

V. d. B.

-ocr page 236-

REFERATEN.

Uit het „Zeitsch f. Veterinarkunde neemt W. Müller een overzicht van den paardenstapel over der geheele wereldnbsp;(Deutsche Landw. Tierzucht No. 42. 1907),nbsp;en noemt daarin de volgende cijfers.

Europa nbsp;nbsp;nbsp;bezit

Azië nbsp;nbsp;nbsp;,,

Afrika nbsp;nbsp;nbsp;„

Amerika nbsp;nbsp;nbsp;„

Australië nbsp;nbsp;nbsp;„

Vooral met het oog op aangegeven. Rusland staat

40 000 000 paarden.

11 000 000

1 nbsp;nbsp;nbsp;250 000

25 000 000 nbsp;nbsp;nbsp;„ en

2 nbsp;nbsp;nbsp;000 000

de remontering zijn de cijfers in Europa verre boven aannbsp;met een aantal paarden van 22096000 en heeft voor eigennbsp;behoefte ruim voldoende. Er zijn 5 keizerlijke, 7 militairenbsp;en vele particuliere stoeterijen; aan de eerste twee zijn 27nbsp;hengsten-depots verbonden met een aantal dekhengstennbsp;van 22000. De Kirgiezen-pony schijnt voor lichte cavalerienbsp;en bereden infanterie de beste te zijn.

Duitschland telde in 1900—4184099 paarden, waarvan bijna 3/4 in Pruissen. Voor eigen gebruik is de paardenstapel nog niet toereikende, er- moet jaarlijks worden ingevoerd. In de Rijksstoeterijen en depots zijn 2600 dekhengsten van zeer verschillend ras werkzaam. Om de 18nbsp;maanden wordt de paardenstapel met ’t oog op de bruikbaarheid voor het leger nagegaan.

Frankrijk heeft 2900000 paarden die voor ’t gebruik in ’t land zelf noodig zijn. In Algiers zijn 205000 paarden, tweenbsp;militaire stoeterijen leveren Arabische- en Berber hengsten-In Tunis zijn 35000 paarden, welke echter voor oorlogsdoeleinden licht zijn.

-ocr page 237-

221

Oostenrijk-Hongarye heeft 4020000 paarden.

De Hongaarsche paarden bevielen niet in den Trans-vaalschen oorlog.

Italië 742000. Jaarlijks worden ± 38000 stuks, in hoofdzaak uit Hongarye ingevoerd.

Met moeite wordt de laatste jaren in eigen remonte voorzien.

Zweden bezit 525000. Noorwegen 151000 paarden. Den laatsten tijd wordt door Engelsch bloed in Zweden verbetering aangebracht.

Denemarken heeft 449000. jaarlijks worden uit Duitsch-land ingevoerd.

Nederland 285000.— Remontering in hoofdzaak uit Ierland.

België 241000. Artillerie en trein wordt uit het binnenland, cavalerie van uit het buitenland voorzien.

Spanje heeft 397000, meest kleine, niet sterke paarden.

Portugal 220000, die nog slechter zijn, zoodat de meeste remonten uit Spanje komen.

Zwitserland heeft 109000 paarden, onvoldoende voor de remonte, jaarlijks worden 800 stuks voor dat doel eldersnbsp;gekocht.

Perzië. ’t Inheemsche paard heeft veel van den Arabier, is grooter, doch lichter. De beste provincie is Khorassan,nbsp;Merries worden weinig uitgevoerd en zelden bereden.

China. De Mongoolsche poney is leelijk, maar sterk en taai.

Japan bezat in 1898—1587891 paarden. Het inheemsche dier ziet er onooglijk uit; steile schouder, smalle borst,nbsp;afhangend kruis, echter wel volhardend en sober. Dennbsp;laatsten tijd wordt de paardenfokkerij zeer aangemoedigd.

Noord-Amerika. De Vereenigde Staten hebben ± 17000000 paarden, afkomstig van vroeger uit Spanje, Engeland ennbsp;Nederland geïmporteerde dieren.

De draver, die de bekende Engelsche volbloed Messenger tot stamvader heeft, is bekend.

-ocr page 238-

él

%


222

’t Meest fokken de staten: Illinois, Minosota, Wisconsin, Michigan en Indiana.

De prairie poney die voor militaire doeleinden zeer goed is, en goedkoop, wordt op de markt te Omaha ’t meestnbsp;verhandeld.

Er zijn 2750000 muildieren, vooral in Missouri en aangrenzende staten; ze zijn daar hooger in waarde dan de paarden.

Argentinië heeft 4500000 paarden. In de Z. Afrikaansche Oorlog hielden ze zich slecht. De besten zijn in Buenosnbsp;Aires en Santa Fé, hebben daar een gemiddelde waardenbsp;van 100 tot 160 mark.

Het Britsche Keizerrijk bezit in ’t geheel 8000000 paarden. Groot Brittanië en Ierland samen 3000000. Vooral voor de Cavalerie is men op remonten uit het buitenland aangenbsp;wezen.

In de Z. Afrikaansche oorlog werden uit Z. Afrika zelf betrokken 47000 paarden, uit Engeland 76380, uit de koloniën 38147 en uit andere landen nog 196807.

Engeland heeft ’t beste paardenmateriaal, heeft echter geen staatsstoeterijen.

Canada met ± 1500000 paarden, wordt nog steeds uit Amerika ingevoerd.

Australië met 1625000 gaat wat kwaliteit aangaat de laatste jaren niet vooruit.

Indië 1.343000. Reeds lang tracht men de fokkerij daar op te drijven om in eigen behoefte te kunnen voorzien, ennbsp;worden Arabieren, Engelsche en Australische volbloed, Norfolk’s en Hackney’s ingevoerd.

Voor de Artillerie bedient men zich nog van Australiërs. De meeste regimenten hebben eigen fokkerij, meest poney’s.nbsp;In vredestijd heeft Britsch-lndië jaarlijks 3000 paardennbsp;noodig.

Zuid-Afrika.


-ocr page 239-

223

Vóór den oorlog waren in de Kaap Kolonie 387000 paarden, in Natal 54000 en een groot aantal in Transvaal en de Oranje Vrijstaat. Tijdens den oorlog stierven 340000.nbsp;Thans zijn in al de staten nog ± 250000. Bodem en klimaat zijn daar echter zeer gunstig voor de paardenfokkerij.

V.

-ocr page 240- -ocr page 241-

Ueber aktive Immunisation gegen Schweinepest durch Bazillen der Hogcholeragp^^»^^.^

(Untersuchungen aus dem bakteriol^^^hen Lahprqtóf}upï4es Staatsseruminstiiiites zu Rotterdqmtnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Poels^,

Inaugural'Dissertatioi^

VON

GERRIT LEUklJ^K. 1^'

Geschi chtli ch es.

Die Schweinepest scheint zueist in Nord-Amerika vorgekommen zii sein. Wir finden wenigstens erwahnt, dass im Jahre 1833 im Staatenbsp;Ohio eine Senche nnter den Schweinen vorgekommen sei, deren Symptomenbsp;mit denen der Schweinepest grosse Aehnlichkeit hatten. Erst im .lahrenbsp;1845 scheint sie sich fiber ganz Nord-Amerika ausgebreitet zii haben. Urnsnbsp;Jiihr 1862 ist die Schweinepest von Amerika naoh England und vonnbsp;dort aus nach Sohweden und Danemark im Jahre 1887 hinfibergebracbtnbsp;worden.

In demselben Jahre trat auch eine ansfeckende Krankheit unter den Schweinen, welche ohne Zweifel Pest war, im Sfiden von Prankreichnbsp;in der Umgegend von Marseille auf und von dort aus verbreitete sienbsp;sich fiber Italien, Spanien und einen Teil Nord-Alrikas. Dies warnbsp;vielleicht nicht das erste Mai, dass sie in Frankreich auftrat, dennnbsp;Hamon 1) beschrieb schon im Jahre 1846 eine Krankheit unter dennbsp;Schweinen, deren Symptome mit denen der Schweinepest übereinkaraen.

In Deutschland zeigte sich die Krankheit erst spat und zwar im Jahre 1890, aber nach Preisz, soil sie dort auch frilher geherrschtnbsp;haben, denn Roloff beschreibt schon im Jahre 1875 eine Darment-

1) Hamon. Peeisz.

Gastro-entérite du pore. Recueil de médec. vétérin. 1846. Aetiologisohe Studiën fiber Schweinepest und Schweinenbsp;septicaemie. Budapest 1897.

•¦*) Roloff. Die Schwindsuoht, fettige Degeneration, Scrofulose und Tuberculose bei Schweinen. Berlin 1875.

15

-ocr page 242-

226

zündung bei den Schweinen, die ansteckend und höolist wahrscbein-lich die Schweinepest war.

lm Jahre 1895 trat die Schweinepest in heftigem Grade in Oesterreicli-Ungarn auf.

In den Niederlanden haben wir erst die Schweinepest dnrch Poels’ ’) Untersuchungen über die Scbweinekrankheiten kennen lemen. Da zeigtenbsp;es sich namlich, dass die grosse Sterblicbkeit nnter den Perkeln grös-senteils dnrch diese Krankheit vernrsacht wnrde. in) J.ahre 1899 tratnbsp;hier die Schweinepest zum ersten Male anf und in den Jahren 1900 undnbsp;1901 grassierte dieselbe in den Proviuzen Süd-Holland, Nord-Hollandnbsp;und Utrecht und richtete grosse V'erheerungen unter den Schweinen.nbsp;an. lm folgenden Jahre aber herrschte die Kr.ankheit mehr sporadisch, batte sich aber über die Provinzen Zeeland, Nord-Brabant,nbsp;Gelderland und Friesland verbreitet, in welchen Provinzen sich nochnbsp;heutzutage Falie von Schweinepest zeigen.

Wir sind aber der Gefahr ausgesetzt, dass die Schweinepest einen mehr epizöotischen Charakter annimmt und deshalb ist es wünschenswert dienbsp;Krankheit energisch zu bokampfen. Zn diesem Zwecke muss in ersternbsp;Linie festgestellt werden, dnrch welches Contagium die Krankheitnbsp;hervorgerufen wird. Da diese Streitfrage heute an der Tagesordnungnbsp;ist, wollen wir, bevor wir zu den verschiedenen Immunisationen undnbsp;mehr speziell zu der neuen Methode mittels verwandter Bazillen über-gehen, zunacbst die Ursache der Schweinepest behandeln.

Ursache der Schweinepest.

Die ersten Untersuchungen über die Ursache der Schweinepest in Amerika wurden im Jahre 1878 von Deimers angestellt. AlsBrregernbsp;fand er einen niederen Organismus und zwar einen Bazillus und spiiternbsp;einen Micrococcus, aber die gründlioheren Untersuchungen der Forschernbsp;Salmon und Smith *) wiesen eine sehr spezifische Baktene als Krank-heitserreger an, ein kurzes, abgerundetes Stabchen, das vermöge seiner

1) Poels. De varkensziekten in Nederland.

Detmers. Report of the U. S. Department of Agriculture. Washington 1878.

Salmon and Smith. The bacterium of Swineplague. The American monthly microscopial Journal 1886.

-ocr page 243-

227

peritrich gestelllen Cilien sohuell beweglich ist. Die Bakterie farbt sioh mit allen gebrauoblichen Parbstoffen, aber ist Gram-negativ. Dienbsp;Krankheit nannten sie „Hogcbolera”.

Daneben steilte Salmon spater seine „Swineplague” deren Erreger er gleichfalls isolierte, die sowohl in Bezag auf die morphologischennbsp;und biologiscben Merkmale als auf die Patbogenitat, sick von demnbsp;Bazillus suipestifer, dem Erreger der Hogcbolera unterscbeidet. Diesenbsp;Bakterie ist ja ein sehr kurzes, langlicbes Slabeken, das nnbeweglichnbsp;ist und sick mit vérdünnten Farbstoffen bipolair farbt; nack Gram’snbsp;Methode lasst sie sick aber nicht farben. Sie bildet ebensowenig wienbsp;der Bazillus suipestifer Sporen.

So nntersekied also Salmon die Hogcbolera, die Krankheit der Ver-dauungsorgane, von der Swineplague, der Krankheit der Atmungs-werkzeuge.

Beide Krankheiten könnten auck seiner Meinung nack mit einander verbunden vorkommen.

Billings gt;) aber behauptete, dass die Hogcbolera und Salmon’s Swineplague nicht zwei verschiedene Krankheiten seien, sondern nurnbsp;eine und zwar eine Septicaemie, bei welcher bald die Darmsymptome,nbsp;bald die Lungensymptome mehr in den Vordergrund treten, und dienbsp;von einem Bazillus, dem spater identifizierten Salmon’schen Baz.nbsp;suipestifer verursacht würde.

Löppler fanij als Erreger der in Dentsohland unter den Sekweinen kerrschenden Sckweineseucke denaelben Bazillus als Salmon für seinenbsp;Swineplague gefunden katte. Mekrere Untersucker nack Billingsnbsp;waren nicht einig darüber, ob sie mit einer Krankheit oder mit ver-sekiedenen zu tun katten, bis Pkeisz im Jakre 1897 nack gründ-iieken Untersuckungen bewies, dass es zwei verschiedene Krankheitennbsp;sind, weicke von einem spezifiachen niederen Organismus erzeugtnbsp;werden, aber dasa sie kilulig gleichzeitig vorkommen, (also genaunbsp;die Ansicht Salmon’s).

Auck PoELS kat in Holland nack gründlicken Untersuckungen darauf kingewieaen, daas Sekweinepest und Sckweineseucke zweinbsp;verschiedene Krankheiten sind, aber dass, wenn ein Sekwein, das annbsp;ckroniseker Pest leidet auck zugleich die Brustkrankkeit kat, die

') Billings. Dr. Salmon’s latest Hogcbolera and Swineplague two distinct diseases 1887.

Löffler. Experimentelle Untersuckungen über Sckweinerotlauf. Arbeiten a/d. Kais. Gesundkeitsamt 1885.

’) Preisz. Aetiologische Studiën über Sekweinepest und Sekweine-septicaemie 1897.

-ocr page 244-

228

bakteriologische Untersuobung, besonders wenn sie nicht gründlich angestellt wird, keine Peatbazillen mebr aufweiat, wohl aber die dernbsp;Scbweineaeuche und dieaea aei vielleicht die üraache der unrichtigennbsp;Reaultate mehrerer Poracher geweaen.

Mebrere Unteraucher in Amerika baben vor einiger Zeit, wie de ScHWEiNiTZ und Dorset ') darauf autmerkaain gemacht, daas dienbsp;Sobweinepest wie aua ihren Versuchen bervorging, nicht von dem bac.nbsp;auipeatifer, aondern von einem filtrierbaren Virus erregt wurde. Es iatnbsp;ihnen na.mlich gelungen mit tiltriertem Virus von einigen an peracuternbsp;Pest leidenden Tieren Schweinepeat zu verursachen. Sie impften subcutannbsp;ihre Versuchssohweine mit dem Filtrat ein, naohdem sie es zuerst aufnbsp;sterilitat unterauoht hatteiij aowohl duroh die Züchtung von Kuiturennbsp;aua demselben als auch durch die Impfung damit von kleinerennbsp;Verauchatieren. Die injizierten Schweine starben binnen 14 Tagen annbsp;der Pest. Merkwürdigerweise wurden bei allen verendeten Tierennbsp;virulente Pestbazillen gefunden und sie kommen nun zu der foigendennbsp;Schlüssen:

„Die Schweinepest in Amerika wird durch eine Misohintektion und zwar duroh das filtrierbare Virus als Haupt- und den bac. suipestiternbsp;als Nebeninfektion erregt”.

Infolge dieser Mitteilung hat Poels 1 2) schon im Jahre 1903 Verauche angestellt über die Piltrierbarkeit des Virus der Schweinepeat. Ernbsp;konnfce mit filtriertem Material von Sobweineu, die an akuter Pestnbsp;gestorben waren, durch subcutane Injektion wieder Schweinepeat her-vorrufen. Er ist der Ansicht dasa dies allein gelingen wird mit Material von Schweinen, die an akuter Pest gestorben sind und nichtnbsp;mit dem von Schweinen, die an chronischer Pest leiden.

Im Jahre 1905 veröffentlichten Dorset, Bolton und Mc Bryde ihre ausführlichen Untersuchungen über die Aetiologie der Schweinepest; sie kamen zü der Erkentniss, daas diese Krankheit durch einnbsp;filtrierbares Virus verursacht wird, und der bac. suipestiter nur innbsp;zweiter Reihe in Betracht kommt. Er kann in Pallen wo ein Tiernbsp;mit dieaem Virus inficiert ist die Krankheit verschlimmern. Weiternbsp;nehmen sie an, dass es noch eine derartige Krankheit giebt, aber dass

1

1) DB ScHWEiNiTZ and Dorset. A Form of Hogcholera not caused by the Hogcholerabacillus. Circular No. 41.

Bureau of animal Industry. Oct. 1903.

PoBLS. Jaarverslag der Rijksseruminrichting 1905—1906.

2

M. Dorset, B. M. Bolton, Me Bryde. The etiology of Hogcholera. Biochemie division. Bureau of animal Industry. IT. S. Departm. ofnbsp;Agriculture. Bulletin No. 2. 1905.

-ocr page 245-

229

diese blosa von dein bac. suipeatifer veruraacht werde und ihrer Meinung nach viel weniger anafeckend sei.

Auch Hottinamp;be ') ist der Meinung, daas der bac. suipeatifer nicht der Erreger der Schweinepest sei, dass dieser Bazillus aber ein koli-ahnliches Stabchen mit erworbener, oft sehr verschiedener, Pathogenitatnbsp;ist, ohne daas man die ürsache der Virulenzunterachiede angeben könne.

Er gründet seine Schlusstolgerungen aut folgende Verauohe: Durch die Fütterung grosser Qua.ntitaten von Schweinepestkulturen, gelang esnbsp;ihra nach 4 Monaten ein Sohwein zu toten. Andere Schweine in Stallen, in welche der Mist und der Urin des betreffenden Schweinesnbsp;gelangeii konnten, blieben völlig geeund und die Sektionen ergabennbsp;keinerlei Abweichungen. Intolge dessen aussert er auch seinen Zweifelnbsp;au der Kontagiositat nach künatlicher Infektion.

Ein mit Schweinepest infiziertes Kaninchen ging ein. Ohne vor-hergegangene Deainfektion des Stalles setzte man ein zweites Kanin-chen in diesen Raum. Das Tietchen verendete am folgenden Tag und aus dessen Leber wurue der bac. suipeatifer gezüchtet.

Aus den Untersuchungen im Board’s Laboratorium steilte es sich beraus, daas das durch ein Chamberlandfiiter filtrierte Blut pestkrankernbsp;Schweine virulent ist und in diesem Laboratorium wird dieses Piltratnbsp;als diagnostichea Hülfsmittel in Pallen angewendet, in denen die ïierenbsp;pathologiach-anatomisch nicht deutlich die Pestsymptome autweisen.

Infolge der Amerikanischen Litterator wurden im Mai des Jahrea 1904 von OSTERTAG Versuche angeatellt, um zu erfahren ob dienbsp;Schweinepest in Deutschland vielleicht auch durch ein filtrierbaresnbsp;Virus verursacht würde. Er gebrunchte dazu Piltrate sowohl vonnbsp;Blutserum als von den Organen an Peat gestorbener Tiere. Das Pil-irat wurde vorher aut Sterilitat untersucht und Perkeln subkutannbsp;injiziert. Die Tiere reagierten an den ersten Tage mit Temperaturs-erhöhung, doch blieben aie übrigens gesund. Bei der vorgenommenennbsp;Schlachtung konnten keine Organsveranderungen konstatiert werdennbsp;und dadurch kam Osiertag zu dem Schlusse, dass die Schweinepestnbsp;in Deutschland nicht durch ein filtrierbares Virus erregt wird.

Zwei Jahre spater im Juli 1906 experimentierte er mit Material von aiiierikanischer Schweinepest, das Dorset ihm geschickt hatte. Mit

') Hottinger. Ueber das Verhaltnis des bac. suipeatifer zur Schweinepest. Schweizer Archiv für Tierheilkunde 47e Bd 5e Heft 1905.

quot;) Board of Agriculture and Fisheries. Annual reports of proceedings under the diseases of animal acts, etc. for the year 1905.

Ostertag. 1st das Virus der Schweineseuche und der Schweinepest filtrierbar? Berl. Tierarztl. Wochenschrift 1906 No. 34.

-ocr page 246-

230

filtrierteiu Sernra geimpfte Ferkel starbeii an akuter Scliweinepeat, und andere niclit injizierten Tiere, welche sich aber bei den ersterennbsp;anfhielten, warden heftig krank. Nach Ostertag’s Meinnng sind dienbsp;Versuche über die Filfrierbarkeit der amerikanischen Schweinepest.nbsp;richtig und sie würde also nicht von dem bac. snipestifer sondernnbsp;dnrch ein filtrierbares Virus erregt werden.

Theiler 1) teilt rait, dass in Süd-Afrika, die dort heiTSchende Scbweine-peat, welche pathologisch-anatomisch derselben in Amerika und Europa gleich ist, nicht von dem bac. suipestifer verursacbt wird, weil er ihnnbsp;nie bat finden können. Wohl hat er mit Blut pestkranker Tiere dienbsp;Krankheit erzeugen können.

In diesem Blute waren mikroskopiscb keine Bazillen anwesend.

Auch Koske 1 2) hat infolge der Untersuchungen von Dorset, Bolton und Mc Bryde Versuche über die Filtrierbarkeit der ürsache dernbsp;Schweinepest angestellt. Er erhielt mit den Injektionen van filtrier-tem Blut eines an akuter Pest verendeten Schweines negative Er-gebnisse und er nimmt denn auch an, dass die Schweinepest innbsp;Deutschland von dem bac. suipestifer verursaoht wird und dass dienbsp;von den Amerikanern beschriebene Krankheit vielleicht eine Krankheitnbsp;mi generis sei, welche sich mit der Schweinepest kombinieren kaïin.

Hutyra steilte seine Versuche bei einem 2 jahrigen Scbweine aus einer mit Schweinepest verseuchten Gegend an. Dieses Tiernbsp;zeigte bei der Nofschlachtung keine patbologisch-anatomischen Pest-symptome aber wohl die von Schweineseuche und aus den Langennbsp;warden auch bipolar sich farbende langlich-runde Bazillen gezuchte!.nbsp;Mit Filtrat von Blut und Lungensaft von diesem Schwein warden 5nbsp;Ferkel geimpft. Auf Grund seiner Versuche spricht Hutyra die Hypothese aus, dass die Lungenseuche vielleicht auch durch ein filtrierbares Virus hervorgerufen wird. Das Faktum aber, dass sein Schweinnbsp;aus einer Pesturagebung kam, und der Umstand, dass er bei einemnbsp;seiner Versuchsferkel aus den geschwollenen Mesenterialdrüsen bac.nbsp;suipestiferahnliche Bazillen züchtete, rufen der Ansicht hervor dassnbsp;Hutyra vielleicht mit Schweinepest experimentiert habe.

In der letzten Zeit haben Ostbrtag und Stadie weitere Untersuchungen über die Filtrierbarkeit der Schweineseuche und Sohweine-

1

1) Theiler. Die Schweinepest und die Schweineseuche in Süd-Afrika. Fortschr. der vet. Hyg. 1906. Heft 6.

Koske. Untersuchungen über Schweinepest. Arbeiten a/d Kaiserl. Gesundheitsamt. Bd 24. 1906.

2

Hutyra. Zur Aetiologie der Schweinepest und Schweineseuche. Berl. Tierarztl. Wochenschrift 1906 No. 42.

-ocr page 247-

231

pest fingeste)!t. A?i] Sten September des Jahres 1906 erhielt das Hygiensclie Institut aiis Würteraberg ein Sohwein, das naoh ein paarnbsp;Tager. geacblachtet wurde. Pathologisch-anatomisoh batte das Tiernbsp;in den Lungen Abweichungcn, die auf Schweineseuche deuteten. Kuituren,nbsp;die aua den entzündeten Teilen angelegt wurden, ergaben sich alsnbsp;die von ovoiden Bakterien und koli-ahnliohen. Naob Passage durohnbsp;Ma\ise erhielten sie eine Reinkultur vom bac. suisepticus. Die krankennbsp;Teile der Lungen wurden steril verrieden und mit einer Kochaalzlösungnbsp;geinischt. Der eine Teil dieser Miscbung wurde durcb ein Reichel’scliesnbsp;Filter filtriert, der andere Teil aber nicht. Durcb das Aniegen vonnbsp;Kuituren wurde das Filtrat auf seine Sterilitat untersucht. Daraufnbsp;wurden 4 Versuchsferkel mit dieser Fiüssigkeit eingespritzt, und zwarnbsp;2 mit filtriertem und 2 mit unfiltriertem Material.

Ferkel No. 1 wurde intrapleural und intrapulmonal mit 3 c. c. von der unfiltrierten Fiüssigkeit injiziert.

Ferkel No. 2 erhielt 6 c. c. von derselben Fiüssigkeit subkutan.

Ferkel No. 3 wurde intrapleural und intrapulmonal mit 6 c. c. von' dem filtrierten Material eingespritzt.

Ferkel No. 4 erhielt 12 c. e. von dem filtrierten Material subkutan.

Am Isten Oktober wurden diese Tiere geschlachtet und es steilte sich herans, dass No. 2 und No. 4 keine pathologisch anatomischennbsp;Abweichnngen zeigten. Ferkel No. 3 hatte nur an der Inlektionsstellenbsp;eine Verdickung des Brustfelles und die verwundete Lunge war annbsp;dieser Stelle fest und luftleer. Andere Abweiohungen waren nichtnbsp;verhanden. Ferkel No. 1 dagegen hatte eine serofibrinöse Pleuritis undnbsp;Pericarditis und an mehreren Stellen waren die Lungen graulioh-rot,nbsp;fest und luftleer. Mause, die mit Stückchen von diesen entzündetennbsp;Lungen geimpft wurden, gingen binnen 30 Tagen ein und aus demnbsp;Herzen wurden Schweineseuchobazillen gezüchtet. Bs gelang ihnen alsonbsp;nicht, selbst nicht bei intrapleuraler und intrapulmonaler Infektion mitnbsp;filtriertem Schweineseuchematerial wieder Sohweineseuche zu erregen.

Dies war indessen bei derselben Intektionsweise mit unfiltriertem Material wobl möglich. Mit mehreren Versuohen erzielten sie immernbsp;dasselbe Ergebnis. Es gelang ihnen aber nie durch filtriertes Sebwei-neseucliematerial wieder Sohweineseuche liervorzurufen und dies wi-derspricht also HuTYKi’s Annahme, dass die Sohweineseuche auch wohlnbsp;durch ein filtrierbares Virus verursacht werde.

') OsTBRTAG und Stadie. Weitere Untersuchungen über die Filtrier-barkeit des Virus der Schweineseuche und der Schweinepest. Zeitschr. f. Hyg. und Inf. Krankh. 1907 2ter Band. 2tes Heft.

-ocr page 248-

232

Ihre Uutersuchungen über die Filtrierbarkeit und Unlïltrierbarkeit des Virus der Schweinepest waren folgende:

Die Untersuchungen gingen von einein Schweine aus, das pathologisch-anatomisoh an akuter Pest lilt. fBlutungen unter Pleura, Epicardium, Endocardium, in der gescbwollenen Sohleimhaut der Rachenhöhle und desnbsp;Magens. Die Sc'nleimhaut des Dickdarms war diffus rot, gescbwollen undnbsp;luit einer Anzahl grauer, trockener, undurchsiclitiger Herde besetzt).

Der Darm und Mucosa des Magens wurden von ihnen feingemahlen und mit 200 o. o. steriler Kochsalzlösung gemisoht, dann duroh einnbsp;Reichel’sches Filter filtriert und die Misohung auf ihre Sterilitatnbsp;nntersucht.

Zwei Schweine erhielten am 9ten Oktober suhkutan 10 resp. 25 Gr. Filtrat. Zwei Kontrollschweine wurden von den beiden eisten ab-gesondert in demselben Raume gehalten. Am 29ten Oktober wurdennbsp;alle Versuchstiere geschlachtet. Die Kontrollschweine zeigten keinenbsp;Abweichungen. Die beiden geimpften Tiere aber batten iin Colon einigenbsp;Gescliwüre; Milz und Mesenterialdrüsen waren gescbwollen. Kuituren,nbsp;die aus Milz, Nieren und Blut aus dem Herzen angelegt wurden, bliebennbsp;steril. Weisse Mause, welohe mit Material aus Milz, Mesenterialdrüsennbsp;und Darmgeschwüren geimptt waren, verendeten nach 1 — 3 Tagen undnbsp;aus ihnen züchtete man Reinkuituren vom bac. snipestifer.

Sie haben diese Versuche noch siebenmal wiederholt, im Ganzen also acht Mal gemacht. In lünf Fallen gelang es mit filtriertem Material pestkranker Tiere wieder Schweinepest zu erregen. Sie kommennbsp;zii dem folgenden Schlüsse;

„Die Schweinepest wird in Deutschland ebenso wie die in Amerika durcli ein filtrierbares Virus verursacht und der bac. snipestifer dringtnbsp;sekundar in das pestkranke Tier ein”.

Für ihre drei negativen Falie kommen sie zu der Annahme dass in diesen Fallen das Virus nicht mehr oder in nicht hinreichendein Quantum anwesend gewesen sei um ihre Versuchstiere, in der Zeit, in dernbsp;sie ihre üntersuohungen anstellten, krank zu machen.

Die ongunstige Wirkung des Pestserums zur Bekamplung der Schwei-nepest schreiben sie dem Umstand zu, dass der bac. snipestifer nicht der Brreger sei nnd dass man zu einer gründlichen Bekainpfung dernbsp;Schweinepest einen ganz anderen Weg zu gehen hal.

Dass das Pestserum zur Bekampfung der Schweinepest solche schlechte Resultate ergiebt, ist aber noch durchaus kein Beweis dafür, dassnbsp;diese Krankheit nicht von dem bac. snipestifer sondern von einemnbsp;filtrierbaren Virus hervorgerufen wird. Denn wenn man kleinere Versuchstiere mit dem bac. snipestifer inficiert und also das filtrierbare

-ocr page 249-

233

Virus ganz ausser Spiei laaat, dann erzielt man auch hier mil dera Pestseniin durchaus keine günatigen Resultate.

Der heiitige Standpiinkt der deutsclien niid amerikanisclien Litteratur ist im Allgemeitien f'olgender:

Der bac. siiipesliter ist nicht der Erreger der Schweinepeat; diese Krankheit wird diirch ein filtrierbarea Virus erzeugt.

Die üiitersuchungen Poels’, Koske’s und Loureiia’ atehen aber ira Widerapruch zu dieaer Annahme.

In der bentigen Wissenschaft gilt noch iniiner als Erreger einer Krankheit derjenige Bazillus, den man aus einem an dieser Krankheitnbsp;gestorbenen Tier regelmassig isolieren, weiter fortzüchten und mitnbsp;demselben scliliesslich dieaelbe Krankheit wieder iiervorrufen kann.

Mehrere Forscher haben, waa die Naehweisung dea bac. auipestifer betrifft, negative Resultate erzielt und wahrscheinlich ana folgendennbsp;Griinden:

lo. War ihre Untersnchung vielleicht nicht erschöpfend genug, be-aonders wenn es gait aie in Tieren nachzuweisen, die an chroniacher Pest gelitten batten und vielleicht noch obendrein an Scliweineseuchenbsp;litten.

2o. Weil viele Untersucher bei ihren Versuchen die Tiere sohbichteten, wodurch die Moglichkeit der Naehweisung des Bazillus geringer warde.

Auch im Bezug auf die Erregung der Schweinepeat mit dem Ba,-zillus auipestifer haben viele Untersucher ungünstige Ergebniase er-halten, doch hier ist die Weise der Infizierung von grosser Wichtigkeit.

Aus PoBLS 1) Unterauebungen geht hervor, dasa man Schweine ohne eine einzige Ausnahme pestkrank machen kann, wenn man aie an dernbsp;inneren Seite des Ohres impft mit einem Stiiekehen Watte, das mitnbsp;einer Kultur virulenter Peatbazillen getrankt ist. Auch aus Loüeensnbsp;Versuchen erbellt, dass man den Schweinen die Schweinepeat beibrin-gen kann, wenn man aie per oa Oder aubkutan infiziert und zwar jenbsp;nachdem die Dosis melir die akute oder die chronische Form erzeugennbsp;kann.

Ein Faktum ist es, dass die subkutane Infektion die unzuverlassigste ist. Wahrscheinlich kommt es daher, dass wenn man einem Schweinenbsp;subkutan Pestbazillen einspriizt, dieselben allem Anscheine nach nurnbsp;mit grosser Schwierigkeit in den Körper aufgenominen werden, mannbsp;kann wenigstena den bac. auipestifer noch nach Wochen an der Impf-atelle nachweisen.

PoEi.s. De varkensziekten in Nederland.

*) Loukbns. Untersuchungen fiber die Filtrierbarkeit der Sohwei-nepeatbazillen (bac. auipestifer) Inaug. Dias. 1907.

-ocr page 250-

234

Weiter spricht Poels’ Immunisations-Methode, welche die auslan-diachen Porscher ieider zu wenig beaohteii, aiich dafür, dasa die Schweinepest von dem bac. suipestifer erzeugt wird.

Bei dieser activen Immunisation werden die Perkel an der Innen-seite des Ohres geimpft mit vier Stückohen Watte, welche mit ge-schwachter Pestkultur getrankt werden. Die hiermit genommenen Mas-senversuohe haben befriedigende Resnitate gehabt. So wurden von 1901 bis inclusive 1903, also in der Zeit als die Schweinepest graasier-te, auf Gehöften, wo die Krankheit vorkam, 8364 Perkel auf diesenbsp;Weise geimpft. Davon starben 141 an den Polgen der Impfung undnbsp;845 an den Polgen anderer Ursachen, sodass von den 8364 Perkelnnbsp;7378 gut heranwuchsen.

Loukens nun hat Versuche angestellt, ans denen hervorgeht, dass der Bazillus suipestifer der Erreger der Schweinepest ist und dassnbsp;dieser Bazillus das Bakterienfilter passiert.

Er schreibt die negativen Resnitate der verschiedenen Porscher vor ihm der verkehrten Methode zu, wie sie das Material auf Sterilitat unter-suchten. Vor ihm wurden die Piltrate auf Sterilitat bloss untersuchtnbsp;lo. itidem man Kuituren aus denselben züchtete und 2o. indem mannbsp;kleinere Versuchstiere damit impfte. Seiner Meinung nach sind diesenbsp;Methoden ungenügend, weil dabei eine zu geringe Quantitat von Material, in dem nur sehr wenig Bazillen sind, gebraucht wird.

Seine Untersuchung auf Sterilitat bestand darin, dass er die ganze Masse von filtriertem Material in den Brutschrank bei 37'’C steiltenbsp;und dann selbst sah er erst zuweilen nach Tagen Wachstum auftreten.

Obendrein erklart er das Nioht-Auffinden des bac. suipestifer in dem Piltrat aus dem Paktum, dass die verschiedenen Porscher aus dem Material, das zuerst durch das Pilter gegangen ist, ihre Kuituren anlegtennbsp;oder ihre Versuchstiere damit injizierten und gerade das enthalt, wienbsp;aus seinen Versuchen hervorgeht, keine oder nur sehr wenig Bazillen.

Er kommt nun u. a. zu den folgenden Sohluszfolgen :

lo. Der bac, suipestifer ist der Erreger der Schweinepest.

2o. Der bac. suipestifer passiert das Bakterienfilter.

Genau aut denselben Standpunkt habe ich mich gestellt bei meinen üntersuchungen fiber eine Immunisation gegen Schweinepest, welchenbsp;zuerst von Wasseemann, Osteetab und Citkon ') erwahnt wurde.

t) Wassermann, Osteetab und Citron. TJeber das gegenseitige im-munisatorische Verhalten des Löfflersohen Mausetyphusbazillus und des Schweinepestbazillus.

Zeitschr. für Hyg. und Infekt. Krankh. Bd. 52. S. 282.

-ocr page 251-

235

Es ist ihnen gelungen, diirch Einspritzungen von Mansetyphnaba-zillen, Kanincheii, die ao empfindlich für Scbweinepeat sind, gegen dieae Krankbeit zu iimnunisieren.

Infolge dieaer Mitteilung babe icb meine Untersuclningen angefangen dieae Methode aucb bei Scbweinen anzuwenden in der Hoffnung, dasanbsp;sie eine braucbbare Methode in der Praxis sein würde.

Meine Untersuchiingen beschrankten sioh aber nicht nnr auf den Mansetyphuabazillus, sondern eratreckten aich auoh über den Bazilluanbsp;paratyphus B und A, von denen ersterer ebenso groaae Aehnlichkeitnbsp;mit dem bac. suipestifer bat als der bac. typbiniuriiun.

Bevor ich aber dazn übergehe, will icb erst eine Uebersicht über die verschiedenen gegen die Scbweinepest versucbten Immuniaations-Me-thoden geben.

Uebersicht über die Immunisationsmethoden gegen die Scbweinepest.

Schon Salmon und Smith i) haben Versnche angestellt gegen die Scbweinepest zu immiinisieren. Sie versucbten zuerst den Scbweinennbsp;einen gewissen Grad der Iininunitat zu geben, indem sie den Tierennbsp;eine geringe Quantitat von Pestkultur subkutan einspritzten. Sienbsp;saben aber, daas dieses nicht genügend war, denn bei der Nacbiinpfungnbsp;bekamen diese Tiere ebenso gut die Scbweinepest wie die nicht vor-behandelten. Darauf haben sie versucbt Immunitat zu erregen durohnbsp;die Eütterung von kleinen Quantitaten von Peatbazillen. Sie nieintennbsp;auf diese Weise die Tiere eine mildere Form der Scbweinepest durch-niacben zu lassen, wodurcb sie iimnuiu sein würden. Aucb diese Methode bat keinen Erfolg. Smith versuchte es darauf noch durcb dienbsp;intravenöse Einspritzung kleiner Quantitaten von Pestbazillen.

Es gelang ihm wirkliob auf diese Weise die Tiere widerstands-fahiger zu macben, allein die Störungen an Wachstum und Ernahrung, die daraus erfolgten, zwangen ihn auoh diesen Weg zu verlassen.

Ebenso wenig sind die subkutanen Einspritzungen getöteter oder geschwacbter Pestkulturen nach Salmon’s und Smith’s Meinung imnbsp;Stande die Schweine genügend zu immiinisieren.

*) Salmon and Smith. Hogcliolera, its history, nature and treatment, as determined by the inquires and investigations of the Bureau ofnbsp;animal Industry. Washington 1889.

-ocr page 252-

236

Detmers 1) schwachte seine einzuspritzenden Kuituren, indein er fbrtwahrend auf künstlichen Nahrboden weiter züchtete. Auf diesenbsp;Weise soil er zuweilen gunstige Eesultate erzielt haben.

Iin Jahre 1890 versuchte de Sohwemitz 2) gegen Schweinepest zu immunisieren indem er seine Versucbstiere tuit Aibumoiden (Stoff-wecbselsprodukte des bao. suipestifer) die er erst aus Scbweine-pestkulturen isolieite, einspritzte. Oiese Stoffweohselprodukte warennbsp;seiner Meinung nach im Stande einigo Scbweinepestsymptonie bervor-zarufen. Duroh diese Injektionen bat er bisweilen gunstige Resultatenbsp;erhalten.

Darauf bat de Schweinitz ein Serum gegen Sébweinepest bereitet, indem er grosseren Tieren lebende Pestkulturen injizierte. Sein Serumnbsp;batte nacb seiner Bebauptung niobt nur bei Meerscbweincben sondernnbsp;aucb bei Scbweinen sowobl eine scbützende wie auch eine kurativenbsp;Wirkung. Im Staate Jowa, wo er Scbweine damit impfte, starbennbsp;von den geimpften ‘237o und von den nicht behandelten 80“/|,.

Im Jahre 1893 steilte er Versuche mit Scbweinen an, denen er eine Flüssigkeit einspritzte, welcbe die Stoffwechselsprodukte von bac. suipestifer und die Produkte vom Körper selber jener Bakterie enthielt.nbsp;Die Einspritzungen erzeugten grosse lokale Reaktionen; 50% der geimpften Tiere blieben am Leben.

Noch spater experimentierte er mit Milchkulturen vom bao. suipestifer. Er isolierte aus denselben gewisse Enzymen, welcbe er zu der Immunisation gebrauobte. Hiermit konnte er ein Meerscbweincbennbsp;gegen eine letale Dosis Pestkultur durch eine sehr geringe Quantitatnbsp;(0.04 mgr.) scbützen.

Das Serum von derartigen Meerscbweincben bat weiter für andere Tiere derselben Art preventive und kurative Wirkung.

Eine kurative Wirkung bat es nacb ibm Rtr Scbweine nicht. Viel-leicht sind die de ScHwElNllz’sohen Enzymen dasselbe wie die Agres-sine oder doch mit denselben eng verwandt.

1) Detmers. Protective inoculation against Swineplague or so called Hogcholera. Ref Berl. Tierarztl. Wocbensohr. 1903.

*) DE Schweinitz. Medical News of Philadelphia. Sept. a. Oct. 1890 Annual reports of U. S. Department ot Agriculture Bureau of animalnbsp;Industry 1890/1891.

®) DE Schweinitz. The serumtreatment of Swineplague and Hogcholera. Washington 1899. U. S. Department of Agriculture. Bureau ot animal Industry. Bulletin No. 23. Medical News of Philadelphia.nbsp;Oct. 1892.

-ocr page 253-

237

Auoh VoGES 1) bereitete ein Serum, von dem 1/100 c. c. bei gleicb-zeitiger intraperitonealer Einspritzung von 1 Ose Pestkultur ein Meer-sohweincben gegen den Tod schützte.

Gkabert konnte durch sein polyvalentes Pestsernni graue Mause gegen eine letale Dosis Pestbazillen scbützen.

Perroncito iind Brucuettini bereiteten ans der Knltur vom bac. suisepticus einen IinpfstoflF, der sowobl gegen Scbweinepest als Schwei-nesenche scbützen sollte. Von ihren Versuchen iin Grossen meldennbsp;sie uns, dass sie grosse Erfolge damit erzielt batten. Andere For-scber dagegen erklaren ihren Inipfstoff für unwirksam.

ScHREiBER ¦•) bereitete ein Serum gegen Scbweinepest, Schweineseucbe und Vogelcholera, das zugleicherzeit ein Diagnostikum lür die beidennbsp;ersten Krankbeiten sein würde. Tiere, die an Scbweinepest oder annbsp;Schweineseucbe litten, batten nach einer Einspritzung dieses Serums,nbsp;eine erhöhte Temperatur. Er bebanptet zwar, dass dieses, von ihmnbsp;Septicidin benannte. Serum gegen die Scbweinepest scbützt, alleinnbsp;andere üutersuoher, die dieses Serum bei ihren Versuchen verwendeten,nbsp;sind einer entgegengesetzten Meinung. (Ostertag, Breidert, Joestnbsp;Höflicb u. a.).

Peters folgte der Lorenz’schen Immunisationsmetbode gegen Rot-lauf; er injizierte den Tieren Pestserum und virulente Pestbazillen. Er nahm damit Versuche im Grossen vor. In einer Gegend, wo fastnbsp;alle Sobweine an Pest zu Grunde gingen, behandelte er 1176 Scbweinenbsp;nacb seiner Methode und es blieben davon ungefahr 507o am Leben.

Koske 7 steilte weitlaufige Versuche an zur Immunisation gegen Scbweinepest. Zur passiven Immunisation verwendete er monovalen-tes Serum von einem Esel, der mit Pestbazillen vorbebandelt worden war.

*) VoGES. Die diff. diagn. der verschiedenen in die Gruppe der bact. der haem. septic, gebörigen Microörg. mit Hilfe der specif.nbsp;Serumreaction. Centralbl. lür Bact. Abt. 1. 1902.

Grabert. Beitrag zur Biologie des Erregers der Scbweinepest. Inaug. diss. 1904.

7 Perroncito und Bruchettini. Die Vaccination gegen die Cholera der Scbweine. Centralbl. für Bact. 1 Abt 1898 Bd. 23.

7 ScHRBiBER. Zum Schutzimpfung gegen die Schweineseucbe und Heilung derselben durcb Serum und Neues über Serumimpfungen.nbsp;Berl. Tieriirztl. Wochenschr. 1899 Neues aus dem Geblete der Be-kilmpfung der Schweineseucbe. Berl. Tierarztl. Wochenschr. 1902.

7 Peters. Annual report of the Bur. of animal industry 1898.

*) Koske. Untersucbungen über Scbweinepest. Arbeiten a/d kaïser-licben Gesundbeitsamt. 24e Bd. 2e Heft. 1906.

4»

I

-ocr page 254-

238

sowie die in der Praxis gebrauchlichsten und bekanntesten Sera.

Er nabm dazu Mause, die er luit dieseii Sera uiid zwar mit Quanti-taten von 0.5 — 0.001 gr. einspntzte.

Diese Mause infizierte er 24 Stuuden spater mit 1/100.000 c. c. einer 24 Stunden alten Bouillonkultur von bac. suipestifer.

Seine Ergebnisse waren, dass die Dosis 0.5 und 0.2.5 gr. von seineiu niouovalenten Pestserum die Mause gegeii den Tod schiitzte. Dieje-nigen, denen eine geringere Dose dieses Serums eingespritzt war,nbsp;blieben zwar langer am Leben als das Kontrolltier, aber die Dosis warnbsp;doch zu klein um sie gegen den Tod zu schützeu. Sowohl das Suiierinnbsp;als das Septicidin in einer Dosis von 0.5 gr. schiitzten Mause gegen die-selbe Infektion. Kleinere Gaben verlangerten auch bier nur das Leben.

Gans’ Pestserum und das der Deutscheu Schütz- und Heilserum-gesellachaft konnten sogar in der Dosis von 0.5 gr. die Mause nicht gegen die Intektion schützen.

Dieselben Sera gebrauchte er fiir das Pfeifer’sche Phanomen bei Meerschweinchen und sah, dass ausser den beiden zuletzt genannten,nbsp;die Sera zwar bakterizide Eigenschaften hatten, und den Tod der Ca-viae verzögerten, doch sie nicht am Leben zu erhalten vermochten.

Auch Caviae, welche mit 1/10.000 c. c. einer 24 Stunden alter, Schwei-neneatkultur und 3 Stunden darauf mit seinem monovalenten Esel-serum eingespritzt wurden, blieben bei Dosen von 1.5gr. von diesem Serum am Leben. Kleinere Gaben verzögerten bloss den Tod.

Seine Versuche mit kiinstlich infizierten Ferkeln fielen aber ganz anders aus. Er impfte 8 Perkel mit seinem monovalenten Pestserum,nbsp;Suiferin, Septicidin und dem Gans’schen Pestserum und zwar in Quan-titaten von 7.5 und 10 gr. Nach 24 Stunden wurden diese Tiere intra-venös mit 2 c. c. einer 24 Stunden alten Bouillonkultur von bac. suipestifer injiziert. Das Kontrollschwein starb nach 8 Tagen an Septicaemienbsp;und Enteritis; die anderen wurden nach S'/z Monat geschlachtet; sie zeig-ten keine pathologisch-anatomisohen Abweichungen aber sie waren innbsp;der körperlichen Entwicklung sehr zurück.

Seine Versuche mit der Immunisation mit Serum und getöteter Kul-tur ergahen keine besseren Eesultate. Er spritzte 4 Ferkeln 0,5 gr. getötete Pestkultur intraperitoneal ein (20 Minuten bei 60quot;C). Achtnbsp;Tage spater erhielten sie subkutan 5 gr. Serum (monovalentserum,nbsp;Suifiriu, Septicidin und Serum Gans) und dann nach 48 Stunden wurden sie auf obengenannte Weise infiziert. Das Kontrollschwein undnbsp;das mit Septicidin vorbehandelte Schwein starhen an Septicaemie undnbsp;Enteritis. Die anderen, die nach 3 Monaten getotet wurden, warennbsp;ebenfalls an Wachstum sehr zurückgeblieben.


-ocr page 255-

239

Mit der gleichzeitigen Einspritzung von lebendiger Kultnr und Serum, sowohl geniisclit als einzeln, erhielt er günstigere Resultate. Lebendenbsp;PeBtkultur 0.5 gr. (24 Stunden alte Rouillonkultur) wurde mit 10nbsp;gr. Serum (monovalentpestsenim, Suiferin, Septicidin, Pestserum Gans)nbsp;intravenös eingespritzt. Nacb 14 Tagen wurden die Tiere auf dienbsp;bekannte Weise infiziert. Das Kontrollscbwein erkrankte und starbnbsp;an Septicaemie und Enteritis. Die anderen blieben gesund und zeigtennbsp;4 Monate spater, als sie gesoblachtet wurden, keiiie Abweichungen.nbsp;Ihr Wachstum war kraftigor als das der Schweine der vorigen Versuche.

Auf dieselbe Weise vorbebandelte Perkel wurden nach 12 stündigem Fasten infiziert durcb die Fiitterung von 300 gr. Pestbouillonkultur;nbsp;sie erkrankten aber genasen wieder obne sieh je wieder ganzlich er-holen zu können.

Zwei auf die bekannte Weise infizierte Scbweine, wurden 3 Stunden nacb der Infektion mit 20 und 80 gr. von seinem Monovalentserumnbsp;eingespritzt. Beide Tiere wurden bocbgradig krank, batten bobe Tem-peratur, erscbwerte Respiration und nabmen keine Nabrung auf. Allmilblignbsp;trat Besserung ein, aber sie erbolten sicb docb nicht ganzlicb.

Koske versuohte aucb Schweine activ zu immunisieren durcb intra-peritoneale Injektion von 0.5 gr. getötete Pestkultur und 7 Tage dar-auf durcb eine intramuskulare Einspritzung von 1 gr. lebende Kultur. Nacb 18 Tagen wurden diese Tiere durcb eine intravenöse Einspritzung von virulenter Pestkultur in einer Dosis von 2 gr. infiziert. Dasnbsp;Kontrollscbwein verendete, die anderen wurden geringgradig krank,nbsp;erbolten sicb aber und entwiokelten sicb darauf normal.

Nacb Koske ist es möglich ein wirksames Schutzpestserum zu be-reiten, und aucb Scbweine zu immunisieren durcb Injektionen zuerst von toter und darauf von lebender Pestkultur, obne dass ihre Ent-wicklung gehemmt wird. Er betracbtet die Scbwierigkeiten, die mannbsp;in der Praxis hat, als die Folgen der Verbindung der Schweinepestnbsp;mit der Scbweineseuche, fur welcbe letztere Krankbeit nacb ihm keinnbsp;Serum zu bereiten sei.

Peetiner hat versucht mit Agressinen gegen die Schweinepest zu immunisieren, nach dem Vorbilde dieser Methode bei Schweineseucbe.nbsp;Er verwendete für seine Dntersuchungen allein natürliche Agressinen,nbsp;welcbe er durcb intraperitoneale Injektionen van Pestbazillen beinbsp;Scbweinen erbalten batte. Die Exsudate wurden zentrifugiert undnbsp;darauf sterilisiert.

Pretiner. Active Immunisation gegen Schweinepest. Berl. Tier-arztl. Wocbenscbr. 1906 No. 10.

i

-ocr page 256-

240

Er impfte nun zwei Schweine intraperitoneal, jedes mit 10 gr. von diesem Exsndat und wiederholte nach einer Woche diese Impfung.nbsp;2^/2 Monat spater wurde diese Tiere und ein Kontrollschwein einer,nbsp;intraperitonealen liifektion niit Pestbazillen ausgesetzt. Das Kontrollschwein starb und aus ihn wurde der Bazillus suipestifer isoliert.nbsp;Die vorbehandelten Tiere wurden nach 6 Wochen gcsohlachtet undnbsp;zeigten keine pathologisch-anatoiuischen Abweichungen.

Auch hat er mehrere weiteren Versuche angestellt, u. a. auch die Tiere inflziert indem er ihnen, nach vorhergegangener Laparotomie,nbsp;Schweinepestbazillen in den Dickdarni einspritzte, ohne dass die vor-behandelteu Tiere starben. Nach ihni ware also durch die Behand-lung mit Agressinen bei Schweinen eine hinreichende Immunitat gegennbsp;Schweinepest zu erzielen.

Auch Citron hatte diese Methode ausführlich angewendet nach den günstigen Resultaten, die er bei der Schweineseuohe mit dersel-ben bekommen hatte. Er hat aber ausser mit den natürliohen auchnbsp;mit den künstlichen Agressinen experimentiert.

Er untersuchte die Agressinen zuerst auf ihre Wirksamkeit bei Meersohweinchen und tand, dass sie bei gleichzeitiger Festkuiturein-spritzung, den Tod dieser Tierchen beschleunigten.

Aktive Immnnisationsversuche steilte er bei Meersohweinchen und Kaninohen an. Durch eine oder zwei subkutane Einspritzungen von na-liirlichen oder künstlichen Agressinen konnte er Meerschweinchen gegen eine letale subkutan eingespritzte Dosis Pestkultur sohützen. Dienbsp;Kontrolltiere erlagen aber dieser Infektion.

Aber auch gegen darauffolgende intraperitoneale Infektion schützt dieselbe Immunisationsmethode, wiewohl Meersohweinchen dagegennbsp;viel empfindlioher sind.

Kaninohen konnte er durch subkutane Injektion von seinen Agressinen (1.5 c. c.) bei intravenöser Infektion von 1/10 Óse Schweinepest-kultur gegen den Tod schützen. Diese Immunitat dauerte indessen nicht lange, denn durch eine 2te Infektion derselben Tiere 27» Monatnbsp;spater, gingen sie alle an der Schweinepest zu Grunde.

Bei intravenöser Vorbehandlung mit Agressinen erhielten Kaninchen keine Immunitat gegen Schweinepest.

Weiter ging aus seinen Untersuchungen hervor, dass die wasserigen Pestextrakte wirksamer waren, als die Serumextrakte.

1) Citron. Die Immunisierung gegen die Bact. der Hogcholera (Schweinepest) mit Hilfe von Bacterienextracten. Zeitschr. lör Hyg.nbsp;und Infectionskrank. Bd. 53. S. 875.

-ocr page 257-

241

Seine Verauche über paaaive Immnniaation waren die folgenden:

Er gewann aein Serum von einem mit waaserigem Peatextrakte vorbebandelteii Kaninchen und von einer mit natürlichen Agresainennbsp;vorbeliandelten Ziege. Er fand, daaa genanntea Kaninchenaerum innbsp;hohem Maaae sclmtzend bei Meerscliweincben, in geringerem Grade beinbsp;Mauae und gar niclit bei Kaninchen wirkte.

Auch Kaninchen, welche intravenöa mit dieaem Anti-agreasin einge-apiitzt und darauf subkutan Oder intravenöa mit Schweinepeat inflziert wnrden gingen fa,at ebenao schnell wie die Kontrolltiere an dieaer ]n-fektion zu Grunde Sein Ziegenanti-agressin hatte dieaelbe Wirkung alanbsp;das des Kaninchena.

Sehr wichtig und interessant ist das, was aua seinen Yerauchen her-vorging, und zwar, dasa ein Tier, von dem das Serum paasiv immuni-sierend wirkt auf andere Tiere, aelbat nicht aktiv immun zu aein braucht.

Citron aelbat aber stellt die Immunitat duroh Mausetyphua bazillen holier ala seine Agresaineniramunitiit.

Was nun die verschiedenen Sera gegen die Scheinepest angeht, so ist es bis Jetzt noch nicht gelungen, eins zu gewinnen, das wirklichnbsp;die nötigen bakteriziden Eigenschaften hat, um damit in der Praxisnbsp;bei Schweinen giinstige Resultate zu erzielen.

Merkwilrdig ist es, daas diese Sera ein hohes agglutinierendes Vermogen haben, ein Beweis, dasa das immuniaierende und agglutinierende Vermogen nicht gleichen Schritt mit einander halten, eine Tatsche,nbsp;woraut PoELs schon in aeinem Bericht über die Schweinekrankheitennbsp;in den Niederlanden hingewieeen hat, Auch Osteetag, Joest und Gra-BERT haben dieses Faktum erwiihnt.

OsTERTAG hat noch ein polyvalentes Pestserum bereitet, indera er Kühe lange Zeit hindurch intravenös mit Pestbazillen verschiedenennbsp;Ursprungs injizierte. Er konnte mit diesem Serum Mauae gegen einenbsp;letale Dosis Schweinepeatbazillen schützen.

Auch Wasserman hat darauf noch ein polyvalentes Serum bereitet

Kleit und Braun bereiteten ihr Serum, indem sie erst Toxinen und darauf abwechselnd virulente Kultur und Toxinen einspritzten und sienbsp;sollen bei kleineren Versuchstieren damit giinatigen Resultate erzieltnbsp;haben.

PoBLs’ Verauche mit Pestserum von einem Pferde, das duroh intra-venöse Iiijektionen virulenter Pestbazillen immunisiert war, batten . sowohl bei Schweinen wie auch bei Kaninchen und Meerschweinchennbsp;ganz negative Ergebnisse, trotzdem das Pferd in hohem Grade immunisiert war.

16

-ocr page 258-

242

Die Schutzwirkung des Pestsemins in der Praxis, -wie auch bei Ver-suchstieren ist, trotzdem mehrere Porscher gunstige Resultate init demselben erzielt zu haben meinen, durchaus negativ, wie ans niei-nen Untersuchungen hervorgegangen ist. Und in Wahrheit boren wirnbsp;von denen, die es in der Praxis angewendet baben (mit Ausnahine vonnbsp;sehr wenigen) nichts als ungünstige Berichte.

Nach den tiefgehenden und ansführlichen Untersuchungen von PoELS über das Vorkommen und das Wesen der Schweinepest in dennbsp;Niederlanden bat er eine luimnnisationsmethode versucht, die in Mas-senanwendung günstige Erfoige aufzuweisen bat, wie aus den frühernbsp;angegebenen statistiscben Angaben hervoigeht. Noch immer wird dannnbsp;auch noch dieser luipfstoff den Tierarzten in Holland unentgeltlichnbsp;verabreicht und die grosse Nachtrage beweist wohl, dass sie gute Re-sultate mit demselben gewinnen.

-ocr page 259-

Eigene Untersuchungen.

Bevor ich meiiie Untersuchungen anting in Bezug auf die Immunisation gegen die Schweinepest, habe ich erstnbsp;die verschiedenen Bakteriënarten, die in die Gruppe desnbsp;Bazillus suipestifer gehoren, eingehend studiert, weil dienbsp;Immunisation auf ihre grosse Verwandtschaft beruht.

MorphoIogiSch sind der Bac. suipestifer, typhi murium, paratyphus B., paratyphus A. und enteritides des Typusnbsp;Airtryck, wie auch des Typus Gartner nicht von einandernbsp;zu unterscheiden.

Es sind alle schnell bewegliche, mehr oder weniger schlanke Stabchen von ungleicher Grosse. Bald tritt mehrnbsp;die lange, schlanke, bald mehr die kurze, plumpe Formnbsp;auf. Sie farben sich alle sehr leicht mit den gebrauchlichennbsp;Farbstoffen, doch sind sie Gram-negativ.

Was ihr Verhalten in Bezug auf die verschiedenen Nahr-boden betrifft, so sind alle Forscher dariiber einig dass es unmoglich ist, auf diese Weise die Bazillen von einandernbsp;zu unterscheiden, mit Ausnahme des Bazillus paratyphus Anbsp;einerseits und der anderen Sorten andererseits. Diesesnbsp;gelang uns aber nur mit zwei Nahrboden und zwar mitnbsp;Milch und Lakmusmolke von Petruschky. Der Bazillusnbsp;paratyphus A in Milch geimpft, lasst dieselbe nicht gerinnennbsp;und selbst nach sehr langer Zeit gibt die Milch eine sehrnbsp;deutliche saure Reaktion.

Die anderen lassen die Milch ebenso wenig gerinnen, aber nach ein paar Wochen sieht man sie gelblich werdennbsp;und eine alkalische Reaktion zeigen.

ScHOTTMüLLER hat hierauf beim Bazillus paratyphus B die Aufmerksamkeit gelenkt, aber spater steilte es sich

-ocr page 260-

244

heraus, dass auch der Mausetyphusbazilliis, der Bazillus enteritides u. s. w. sich so in Hinsicht auf die Milch ver-hielten.

Einen zweiten Unterschied sehen wir, wenn wir die Lak-musmolke von Petruschky gebrauchen.

Der Bazillus paratyphus A gibt namentlich diesem Nahrbo-den eine hellrote bleibende Farbe; die anderen aber verandern dieselbe nach ein paar Tagen in violett um den Nahrbodennbsp;schliesslich ganz blau zu farben.

Driqalsky gibt weiter noch an, dass man durch Lak-muslactose-Agar auch den Bazillus paratyphus B vom Bazillus enteritides unterscheiden könne, aber die meisten Forscher erklaren dieses für unzuverlassig.

lm Allgemeinen nimmt man denn auch an, dass der Bac. suipestifer, typhi murium und paratyphus B auf Grundnbsp;ihrer kulturellen Eigenschaften nicht von einander zu unterscheiden sind.

Als drittes Unterscheidungsmittel steht uns die Agglutination zu Diensten. Man hat in der letzten Zeit ausführ-liche Versuche angestellt um zu untersuchen, ob man mit dieser Methode die Bazillen der Hogcholeragruppe vonnbsp;einander unterscheiden konnte (Kutscher u. Meinicke, Zup-nick. Citron, Kolle, Bock, Böhme).

Die meisten Forscher kommen nach ihren Untersuchungen zu dem Schlusse, dass auch diese Methode unzuverlassig ist.nbsp;Mausetyphusserum z. B. agglutiniert in denselben, oder fastnbsp;denselben Verdünnungen sowohl den Bac. typhi murium alsnbsp;den Bac. suipestifer, paratyphus B und enteritides Typusnbsp;Airtryck. So wirkt auch Paratyphus B serum, Pestserumnbsp;und Enteritidesserum. Die Unterschiede, die zuweilen auf-treten sind so gering und so inkonstant, dass man aufnbsp;dieselben hin die Diagnose nicht stellen kann.

Bock und Citron haben noch versucht diese Differenzen deutlicher hervortreten zu lassen, indem sie ihr Serum fürnbsp;einen bestimmten Bazillus erschöpften um zu untersuchen,

-ocr page 261-

245

ob dadurch das Agglutinationsvermögen für die ganze Grup-pe erschöpft oder verringert sei.

Bock kommt infolge seiner Versuche zu dem Resultate, dass der Bazillus paratyphus B vom Bac. typhimurium, Bac.nbsp;suipestifer und enteritides Typus Airtryck weiter absteht, alsnbsp;diese drei wechselseitig von einander abstehen; Citronnbsp;kommt zu dem Schlusse, dass der Bac. suipestifer und typhinbsp;murium naher verwandt sind als der Bazillus paratyphus Bnbsp;mit einem von ihnen. lm Allgemeinen glaube ich nicht,nbsp;dass es richtig sei, die Bazillen einer selben Gruppe vonnbsp;einander unterscheiden zu wollen durch die Uebertreibungnbsp;der Agglutination in sehr hohen Verdünnungen, ebenso we-nig dadurch, dass man die kleinen Differenzen für diagnostisch wichtig halt.

Meine eigenen Versuche in Bezug auf die Agglutination beweisen, dass es unmöglich ist, auf diese Weise die Bazillen der Hogcholeragruppe von einander zu unterscheiden.

Für die folgenden Untersuchungen standen mir zu Diensten: 3 Paratyphus B-stamme, 3 Paratyphus A, 1 Maüsety-phus, 3 Peststamme, 3 Stamme enteritides Typus Gartner und 3 Stamme enteritides Typus Airtryck. Diese Stammenbsp;waren im Laboratorium vorratig und seit einiger Zeit regel-massig übergeimpft.

Die von mir verwendeten Sera waren teils vorratig oder wurden teils von mir gewonnen.

Vorratig fand ich das Serum enteritides Airtryck und Gartner. Das erstere war gewonnen worden durch eine sechs-malige wiederholte subkutane Injektion von 3 gram Bouillon-kultur bei einem Hunde; das zweite durch mehrere subkutane Einspritzungen von Bouillonkultur vom Bac. enteritides Typus Gartner bei einem Kaninchen.

Das Paratyphus B-, Paratyphus A-, und Mausetyphusse-rum wurden von mir folgendermassen auf dieselbe Weise bereitet.

Einem Kaninchen wurde subkutan'/looo Bouillonkul-

-ocr page 262-

246

tur vom Stamme paratyphus injiziert. Jedesmal mit einem Zwischenraum von einer Woche wurde diesem Tier hinter-einander '/loo—Vio—'I2—1 — 2 — 4 — 6 Gramm Bouil-lonkultur desselben Stammes eingespritzt.

Etwa 10 Tage nach der letzten Impfung wurde diesem Kaninchen steril das Blut abgezapft. Zwei Tage daraufnbsp;wurde das Serum abgegossen und mit gleichen Teilen einernbsp;3°/q wasserigen Fluornatriumlösung gemischt zur Kon-servierung.

Auf ganz gleiche Weise wurde das Paratyphus A serum gewonnen mit Stamm paratyphus A’ und das Mausety-phusserum mit Stamm mausetyphusb

Für die Agglutination wurden stets Kuituren verwendet die 18 Stunden bei 37°C gewachsen waren. Die Bouillonnbsp;war immer von derselben Alkalizitat. Von jedem Stammnbsp;wurde auch ein Kontrollröhrchen angelegt. In den fol-genden Tafeln giebt das Zeichen ein positives Resultatnbsp;an, das Zeichen — ein negatives, indem das Zeichen ± be-deutet, dass die Agglutination der Bazillen in diesen Fallennbsp;zweifelhaft war.

Alle Agglutinationsversuche wurden, nachdem die Röhr-chen 2 Stunden lang bei 37°C. gestanden hatten, makros-kopisch kontrolliert.

Tabelle I. Agglutinationsversuch mit Paratyphus B' serum.

Kuituren.

Verdüti

n u n ge n.

Paratyphus B‘.

1:100

1:500

1:1000

1:5000

Paratyphus B.

¦f-

(Schottmüller).

Paratyphus B.

(Longecope).

Paratyphus A’.

_

Paratyphus A.

(Brion-Kayser).

-ocr page 263-

247

Kuituren.

Verdünnunge

n.

Paratyphus A.

1:100

1:500

1:1000

1:5000

(Buxton).

Mausetyphus'.

Enteritides typus Airtryck'.

±

Enteritides typus Airtryckquot;.

Enteritides typus Airtryckquot;'.

±

Schweinepest'.

±

Schweinepestquot;.

Schweinepest'quot;.

Enteritides typus Gartner'.

Enteritides typus Gartnerquot;.

Enteritides typus Gartner'quot;.

Aus dieser Tabelle geht also hervor, dass durch Para-typhus B' serum, sowohl, die 2 anderen Paratyphus B stamme wie Stamm paratyphus B‘ selbst sogar in einernbsp;Verdünnung von 1:5000 agglutiniert werden. Von dennbsp;3 Paratyphus A stammen bleibt die Agglutination selbstnbsp;in einer Verdünnung von 1: 100 aus, wie bei den 3 Stammennbsp;enteritides Typus Gartner. Die Schweinepest- und Mause-typhusstamme und die Stamme enteritides Typus Airtrycknbsp;werden alle in einer Verdünnung von 1:1000 agglutiniert;nbsp;aber in einer Verdünnung 1:5000 allein Stamm schweinepestquot;, indem die anderen nicht oder zweifelhaft agglutiniertnbsp;werden. Daraus ersehen wir also, dass weder der Paratyphus A bazillus, noch der Bac. enteritides Typus Gartnernbsp;zur eigentlichen Hogcholeragruppe gehören.

Tabelle II. Agglutinationsversuch mit Paratyphus A serum.

Kuituren.

Verdünnunge

n.

i

1:100

1:500

1:1000

1:5000

Paratyphus B'.

-1-

-ocr page 264-

248

Kuituren.

Verdünnungen.

Paratyphus B.

1:100

1:500

1:1000

1:5000

(Schottmüller).

Paratyphus B.

(Longecope).

Paratyphus A’.

Paratyphus A.

(Brion-Kayser).

Paratyphus A.

(Buxton).

Mausetyphus’.

±

Enteritides typus Airtryck'.

Enteritides typus Airtryckquot;.

Enteritides tvpus Airtryck'quot;.

Schweinepest'.

Schweinepest”.

SchweinepesE”.

Enteritides Gartner'.

Enteritides Gartnerquot;.

_

Enteritides Gartnerquot;'.

_

Durch Paratyphus A’ serum werden also die 3 Paratyphus A stamme agglutiniert in einer Verdünnung von 1:5000. Dienbsp;3 Paratyphus B stamme werden nur, wie auch die dreinbsp;Stamme enteritides Typus Airtryck in der Verdünnung 1:100nbsp;agglutiniert. Dieses ist für den Mausetyphusstamm nochnbsp;zweifelhaft, indem die 3 Schweinepeststamme und die dreinbsp;Enteritidesstamme Typus Gartner gar nicht beeinflusst werden. Aus dieser Tabelle geht auch wieder hervor, dassnbsp;man mittels des Paratyphus A serums, den Paratyphus Anbsp;bazillus von den anderen unterscheiden kann; der Bac.nbsp;enteritides Typus Gartner steht aber, wiewohl er auchnbsp;nicht zur Hogcholeragruppe gehort, nicht naher bei demnbsp;Bac. paratyphus A, als einer vop den anderen.

-ocr page 265-

249

Tabelle III. Agglutinationsversuch mit Mausetyphusserum.

Kuituren.

Verdünnunge

n.

Paratyphus Bk

1:100

1:500

1:1000

1:5000

Paratyphus B.

(Schottmüller).

Paratyphus B.

±

(Longecope).

Partyphus Ak

Paratyphus A.

(Brion-Kayser).

Paratyphus A.

(Buxton).

Mausetyphus'.

Enteritides typus Airtryck'.

Enteritides typus Airtryckquot;.

Enteritides typus Airtryck'quot;.

Schweinepest'.

Schweinepestquot;.

Schweinepestquot;'.

Enteritides typus Gartner'.

Enteritides typus Gartnerquot;.

Enteritides typus Gartner'quot;.

Aus Tabelle III geht also hervor, dass Mausetyphus' serum seinen eigenen Stamm 1:5000 agglutiniert und 2 von dennbsp;drie Peststammen, 2 von den Paratyphus B stammen undnbsp;einen von den drei Stammen enteritides Typus Airtryck.nbsp;Die drei Paratyphus A. stamme werden gar nicht beeinflusstnbsp;und die drei Stamme enteritides Typus Gartner nur 1:100nbsp;agglutiniert. Auch hier stehen also wieder der Bazillusnbsp;paratyphus A und der Bazillus enteritides Typus Gartnernbsp;allein.

-ocr page 266-

250

Tabelle IV. Agglutinationsversuch mit Enteritides Airtryck-serum.

Kuituren.

Ve rd ü

n n u n ge n.

Paratyphus B'

1:100

1:500

' 1:1000

'

1:5000

Paratyphus B.

i

¦

(Schottmüller).

Paratyphus B.

;

(Longecope).

i

Paratyphus A'.

i

Paratyphus A.

(Brion-Kayser).

Paratyphus A.

(Buxton).

Mausetyphus'.

±

Enteritides Typus Airtryck'.

Enteritides Typus Airtryck''.

:

Enteritides Typus Airtryck'quot;.

-

Schweinepest'.

“1quot;

^

Schweinepestquot;.

Schweinepest'quot;.

Enteritides Typus Gartner'.

¦ —

Enteritides Typus Gartnerquot;.

Enteritides Typus Gartner'quot;.

Auch aus dieser Tabelle ersehen wir wieder, dass weder die 3 Paratyphus A stamme noch die drie Stamme enteritides Gartner beeinflusst werden. Die anderen Stammenbsp;werden fast immer durch Serum enteritides Typus Airtrycknbsp;1:5000 agglutiniert.

-ocr page 267-

251

Tabelle V. Agglutinationsversuch mit Enteritides Gartner-serum.

Kuituren.

Verdünnungen.

Paratyphus B’.

1:100

1:500

1:1000

1:5000

Paratyphus B.

(Schottmüller).

Paratyphus B.

(Longecope).

Paratyphus A'.

Paratyphus A.

Brion-Kayser.

Paratyphus A.

(Buxton.).

Mausetyphus'.

Enteritides Typus Airtryck'.

Enteritides Typus Airtryckquot;.

¦ —

Enteritides Typus Airtryck'quot;.

Schweinepest'.

Schweinepestquot;.

Schweinepestquot;'

Enteritides Typus Gartner'.

-h

Enteritides Typus Gartnerquot;.

Enteritides Typus Gartnerquot;'.

Aus dieser Tabelle, in welcher durch Enteritides Gartner-serum allein die drei Stamme enteritides Typus Gartner 1:5000 agglutiniert werden, wahrend kein anderer Stammnbsp;irgendwie beeinflusst wird, geht am deutlichsten die Sonder-stellung des Bazillus enteritides Typus Gartner hervor.

Als Resümee dieser Agglutinationsversuche können wir also sagen, dass weder der Bazillus paratyphus A noch dernbsp;Bazillus enteritides Typus Gartner zur Hogcholeragruppenbsp;gehören und weiter, dafs die Agglutinationsdifferenzen zwi-schen dem Bazillus paratyhus B, typhi murium, suipestifer

-ocr page 268-

252

und dem Bazillus enteritides Typus Airtryck so winzig klein und inkonstant sind, dass es unmöglich istdurch Agglutinationnbsp;auszumachen, mit welchem von ihnen wir zu thun haben.

Nach diesen Untersuchungen über die Hogcholeragruppe kam ich zu der Überzeugung, dass kein wirklicher Un-terschied zwischen den Representanten der Gruppe bestehtnbsp;insoweit dieses im Laboratorium durch chemische undnbsp;biologische Methoden, bei denen die Pathogenitat ausnbsp;verschiedenen Gründen ausser Betracht gelassen wurde,nbsp;festgestellt werden konnte. Man kann ja, wie es aus un-tenstehenden Versuchen hervorgeht, beliebig die Agglutina-tionseigenschaften eines bestimmten Bazillus, in casu desnbsp;Bazillus paratyphus B, durch Tierpassage nach allen Rich-tungen verandern, d. h. für einige Serumarten kann mannbsp;dieses Vermogen schwachen, für andere konstant behaltennbsp;und in einigen Fallen die Agglutination voii negativ positivnbsp;machen.

Will man zwischen den verschiedenen Bazillen, von denen bei diesen Untersuchungen die Rede ist, einen spezifischennbsp;Unterschied statuieren dann ware meiner Meinung nachnbsp;massgebend, dass man vor allem das Tier aus dem dienbsp;Bazillen isoliert wurden, so wie die Krankheitssymptome,nbsp;die sie erregen, berücksichtigte und nicht bloss ihre Labo-ratoriumeigenschaften in Betracht zöge.

Ich habe namentlich gefunden, dass durch wiederholte Tierpassagen die Agglutinationseigenschaften des Stammesnbsp;paratyphus B' für verschiedene Serumarten sich andern.nbsp;Dieser Stamm wurde immer und noch sehr deutlich durchnbsp;sein eigenes Immunsefum 1:5000 agglutiniert.

Ich injizierte nun Kaninchen 1 subkutan 3 gr. Bouil-lonkultur vom Bazillus paratyphus B'. Nach 3 Tagen erkrankte das Tier, sass in einander geduckt in seinem Stall und ver-schmahte das Putter. Nach 5 Tagen verendete es; der Bazillusnbsp;paratyphus B in Reinkultur wurde aus seiner Leber gezüchtet.

Mit dieser aus Kaninchen I gewonnenen Kultur wurde

-ocr page 269-

253

ein zweites Kaninchen auf nbsp;nbsp;nbsp;dieselbe Weisenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;infiziert. Dieses

Kaninchen II starb nbsp;nbsp;nbsp;nachnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4 Tagen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mitnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;der Kultur aus

Kaninchen II wurde ein drittes Kaninchen geimpft u.s.w. So habe ich hintereinander die urspriingliche Paratyphiisnbsp;B‘ kultur durch 8 Kaninchen passieren lassen. Die Krankheitnbsp;jener Tiere wurde immer kürzer. Kaninchen VII und Vlllnbsp;starben binnen 24 Stunden. Die Virulenz nahm also, we-nigstens für Kaninchen, mit dieser Tierpassage zu.

Fiir Mause war dies nicht der Fall, wie foigender Versuch beweist.

Zwei weisse Mause wurden mit Kultur vom Kaninchen II gefiittert und zwelnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;anderenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mit Kulturnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vomnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kaninchen VIII.

Nach 9 Tagen nbsp;nbsp;nbsp;starbnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;eine vonnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ersten Mausen

und nach 10 Tagen die 2“. An diesem Tage starb auch eine von den 2 letztgenannten Mausen. Die anderenbsp;ging erst nach 20 Tagen ein. Aus den gestorbenennbsp;Tieren wurde der Bazillus paratyphus B in Reinkulturnbsp;gewonnen. Die Virulenz fiir Mause hatte also eher ab-als zugenommen.

Vorlaufig habe ich zuerst agglutiniert mit der aus Kaninchen II erhaltenen Kultur. Ich verwendete dazu mein Paratyphus B’ serum. Wahrend nun Stamm paratyphus B‘nbsp;durch dieses Serum 1: 5000 aglutiniert wird, bewirkte die ausnbsp;Kaninchen II erhaltene Kultur wohl 1; 100 aber nicht mehrnbsp;in der Verdiinnung 1:500 dasselbe. Nur durch die Passagenbsp;durch zwei Kaninchen war also das Agglutinationsvermögennbsp;meines Stammes paratyphus B fiir sein eigenes Immunserumnbsp;kolossal geschwacht.

ft

In Bezug auf die Möglichkeit, dass vielleicht das Agglutinationsvermögen fiir ein anderes Serum zu oder abgenommen, hatte, habe ich vollstandigkeitshalber meinen urspriinglichennbsp;Stamm paratyphus B’ und meine aus den 8 Kaninchennbsp;gewonnenen Kuituren hintereinander agglutiniert mit meinemnbsp;Paratyphus B' serum, Paratyphus A' serum, Mausetyphus'-serum. Serum enteritides Typus Airtryck und Typus Gartner,

-ocr page 270-

254

von dem die Uebersichtlichkeit der Resultate durch die folgen-den Tabelle erleichtert wird.

Fiir die folgenden Agglutinationsversuche sei ausdriicklich hervorgehoben, dass sie niit denselben Sera, die fiir dienbsp;vorigen Versuche gebraucht wurden, angestellt wordennbsp;sind, und dass was die Agglutination mit Paratyphus B'nbsp;serum betrifft, dasselbe mit Stamm paratyphus B' bereitetnbsp;wurde, also mit demselben Stamm als der, mit dem Kaninchennbsp;I eingespritzt wurde.

Weifer geben die Anzahl der Kreuzchen den Grad der Agglutination an; je mehr Kreuzchen desto starker die Agglutination. Die Agglutination wurde auf eben dieselbe Weisenbsp;verrichtet, wie bei meinen vorigen Versuchen.

Tabelle VI. Serum paratyphus Bl

Kuituren.

Verdiinnungen.

Paratyphus B'.

1:100

1:500

1:1000

1:5000

_1--j--1_

Kultur Kaninchen

1.

H—1—h

“1—1—h

-h -1-

fy

II.

yy

III.

»

yy

IV.

J)

yy

V.

JJ

yy

VI.

))

VII.

»

yy

VIII.

Nach Passage durch Kaninchen I war also die Agglutination 1:5000 noch sehr deutlich. Die Kultur aus dem 2quot;=quot; Kaninchennbsp;aber wurde nur PlOOdurch Serum paratyphus B‘agglutiniert,nbsp;wahrend die Kuituren aus den folgenden Kaninchen gar nichtnbsp;mehr beeinflusst wurden. Durch wiederholte Kaninchen-passage war also das Agglutinationsvermögen des Stammesnbsp;paratyphus B‘ fiir sein eignes Immunserum völlig ver-schwunden.

-ocr page 271-

255

Tabelle VII. Serum enteritides Typus Airtryck.

Kuituren.

Verdünnungen.

1:100

1:500! 1:1000

1:5000

Paratyphus B'.

!

Kultur Kaninchen

I.

II.

— —

» »

III.

— —

yy nbsp;nbsp;nbsp;yy

IV.

— —

yy nbsp;nbsp;nbsp;yy

V.

— —

yy nbsp;nbsp;nbsp;yy

Vl.

— —

yy nbsp;nbsp;nbsp;yy

VII.

— —

yy nbsp;nbsp;nbsp;yy

VlII.

- . -

Für Serum enteritides Typus Airtryck hat also gleichfalls die Agglutination stark abgenommen ohne völlig negativnbsp;zu werden, denn seibst die Kultur aus dem Kaninchen VIllnbsp;wird noch in der Verdünnung 1: 100 agglutiniert.

Tabelle Vlll. Serum Paratyphus Ak

Kuituren.

Ve rd ü n

nungen.

1:

100

1:500

1:1000

1:5000

Paratyphus Bk

Kultur kaninchen

I.

yy nbsp;nbsp;nbsp;yy

11.

yy nbsp;nbsp;nbsp;yy

III.

yy nbsp;nbsp;nbsp;yy

IV.

±

yy nbsp;nbsp;nbsp;yy

V.

±

yy nbsp;nbsp;nbsp;yy

VI.

±

yy nbsp;nbsp;nbsp;yy

VII.

yy nbsp;nbsp;nbsp;yy

VIIl.

±

¦ '

Für Serum paratyphus A^ hatte das Agglutinationsver-mögen gering abgenommen.

-ocr page 272-

256

Tabelle IX. Mausetyphus' serum.

Kuituren.

Verdünnungen.

Paratyphus B'.

1: 100

1:500

1;1000

1:5000

Kultur Kaninchen. nbsp;nbsp;nbsp;I.

11-

in.

IV.

“1—1—h

V.

VI.

vil.

VIII.

_|----[_

Aus Tabelle IX geht hervor, dass also merkwürdigerweise das Agglutinationsvermögen für mein Mausetyphus’ serumnbsp;nicht im geringsten abgenommen hat.

Tabelle X. Enteritides Gartner serum.

Kuituren.

Verdünnugen.

Paratyphus B'.

1:100

1:500

1:1000

1:5000

Kultur Kaninchen

1.

ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

II.

ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

III.

ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

IV.

ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

V.

ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

VI.

ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

vil.

ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

VIII.

Für Enteritides Gartner serum ist also die Agglutination von negativ — positiv geworden.

-ocr page 273-

257

Aus diesen 5 Tabellen geht am deutlichsten hervor, dass das agglutinierende Vermogen des Stammes paratyphus schonnbsp;nach der Passage durcli zwei Kaninchen für sein eignes Im-miinserum bis auf Null reduziert ist; dass es durch wiederholte Passage durch Kaninchen für Enteritides Airtryckserumnbsp;sehr abgenommen hat, ohne jedoch negativ zu werden; fürnbsp;Paratyphus A' serum hat es wenig abgenommen, für Maüse-typhus serum ist es unverandert geblieben und für Enteritidesnbsp;Gartnerserum von negativ positiv, geworden.-

Es sind somit alle theoretisch möglichen Falie der Ver-anderung hier vertreten.

Die Kuituren aus den verschiedenen Kaninchen wurden jedesmal auf den verschiedenen Nahrboden kontroliert undnbsp;entsprachen immer den Kultureigenschaften des Bazillusnbsp;paratyphus B.

Da nun aus den Versuchen hervorgegangen ist, dass durch eine einfache Tierpassage die Agglutination sehr verandertnbsp;werden kann, wahrend die Kultureigenschaften vollstandignbsp;dieselben bleiben, so folgt daraus, dass man mit dem dia-gnostischen Wert von Agglutinationsversuchen zur Unter-scheidung verschiedener Arten von Bazillen sehr vorsichtignbsp;sein muss, um so mehr wenn diese Differenzen nur sehrnbsp;gering sind. Um nicht zu weit von meinem ursprünglichennbsp;Gegenstand abzuschweifen, habe ich diese Versuche nichtnbsp;weiter verfolgt, aber ich werde sie spater über mehrerenbsp;Arten von Bazillen in dem bakteriologischen Laboratoriumnbsp;des Staatsseruminstitutes verfolgen.

Versuche über die Immunisation gegen Schweinepest.

Bevor ich zu meinen Untersuchungen über die Immuriisa-tionsmethode gegen die Schweinepest durch Bazillen der Hogcholeragruppe übergieng, habe ich erst selbst Versuchenbsp;angestellt um zu untersuchen in wie weit Pestserum schüt-zend wirkt. Diese hatten alle, wie wir unten sehen, ein

17

-ocr page 274-

258

negatives Ergebnis, ja in vielen Fallen starben die mit Pestserum vorbehandelten Tiere sogar noch eher als dienbsp;Kontrolltiere. Bei meinen Versuchen verwendete ich dasnbsp;Gans’sche polyvalente Pestserum und das Serum von einemnbsp;Kalb, das durch Einspritzungen von grossen Mengen vonnbsp;Pestbazillen, sehr hoch immunisiert war.

Mit diesem Kalberserum wurden folgende Versuche an-gestellt;

Kaninchen 1

wurde subkutan 40 c.c. von diesem Serum eingespritzt und 6 Stunden spater mit '/looo c.c. Pestbouillonkultur infiziert.nbsp;Kaninchen 2

wurde subkutan 10 c.c. Serum injiziert und 24 Stunden darauf derselben Infektion ausgesetzt.

Kaninchen 3

erhielt gleichfalls 10 c.c. Serum subkutan und wurde nach 48 Stunden auf dieselbe Weise infiziert.

Kaninchen 4

diente als Kontrolltier und wurde zugleicherzeit als Kaninchen 1 mit Viooo c.c. Bouillonkultur vom Bazillus suipestifernbsp;subkutan eingespritzt.

Kaninchen 2 starb 9 Tage nach der Infektion und aus seiner Leber wurde der Bazillus suipestifer in Reinkulturnbsp;gezüchtet.

Kaninchen 1 starb nach 10 Tagen an der Pest und Kaninchen 3 nach 16 Tagen, wahrend das Kontrolltier erst nach 26 Tagen der Pest erlag.

Dieser Versuch beweist, dass das Pestserum durchaus keine Schutzwirkung hat, dass es im Gegenteil den Todnbsp;dieser Tiere beschleunigte.

Bei einem 2‘®quot; Versuch starb ein Kaninchen, das mit 1 c.c. desselben Serums vorbehandelt und 6 Stunden spater mitnbsp;Viooo c.c. Bouillonkultur vom Bac. suipestifer infiziert war,nbsp;nach 7 Tagen, wahrend das Kontrolltier, das auf dieselbenbsp;Weise infiziert wurde, denselben Tag sehr krank wurde.

-ocr page 275-

259

aber sich allmahlig erholte. Auch aus diesem Versuch ergab sich die ungünstige Wirkung des Pestserums.

Ein mit dem Gans’schen polyvalenten Pestserum ange-stellter Versuch hatte keinen besseren Erfolg.

Zwei Kaninchen, die mit 5 resp 10 c.c. von diesem Serum und 6 Stunden spater zugleich mit einem Kontrollkaninchennbsp;mit Viooo c.c. Bouillonkultur vom Bac. suifestifer infiziertnbsp;waren, starben nach 6 und 13 Tagen, wahrend das Kon-trolltier nach 11 Tagen verendete. Aus den drei Tierennbsp;wurde der Bac. suipestifer in Reinkultur gewonnen. Ebensonbsp;wie soviele Forscher bin auch ich zu dem Resultat gekom-men, dass das Pestserum gar keine Schutzwirkung hat.

Angeregt durch die Mitteilungen von Ostertag, Was-SERMANN und CiTRON über eine neue active Immunisation gegen Schweinepest bei Kaninchen, entschloss ich mich zunbsp;Versuchen über diese Methode.

Zu meinen ersten Versuche nahm ich 4 Kaninchen.

Kaninchen 1

wurde am Oktober 1906 subkutan '/looo c.c. Bouillonkultur vom Bazillus paratyphus A injiziert. Das Tier wog 4010 Gr. Am 29*^'=quot; Oktober erhielt das Kaninchen '/loo c.c. vonnbsp;derselben Kultur, damals wog es 3890 Gr. Dieser grossenbsp;Gewichtsverlust war ganz bestimmt die Folge der Einsprit-zung, denn das Tier enkrankte ,ein paar Tagen nach dernbsp;Infektion.

Am 7‘“ November bekam das Kaninchen eine subkutane Injektion von '/loo c.c. Bouillonkultur vom Bac. suipestifer. Es verendete am 29“quot; November und aus seiner Lebernbsp;wurde ein Representant der Hogcholeragruppe isoliert.nbsp;Dieser Bazillus wurde durch Paratyphus A serum nicht ag-glutiniert, wohl aber durch die Sera der Representanten dernbsp;Hogcholeragruppe in einer Verdünnung 1:5000, sodass dieses Tier an Pest gestorben ist.

Kaninchen 2

wurde am 9‘“ October subkutan '/looo c.c. Bouillonkultur

-ocr page 276-

260

vom Bac. paratyphus B eingespritzt. Es wog damals 3010 Gramm; am 29“quot; Oktober wurde diesem Tiere noch einmalnbsp;Vioo c.c. von derselben Kultur injiziert; es wog nun 3065nbsp;Gramm. Das Gewicht dieses Kaninchens hatte also zuge-nommen. Es war auch nicht, wie Kaninchen 1, die erstennbsp;Tagen nach der Impfung krank gewesen.

Am 7“quot; November wurde dieses Tier derselben Infektion wie Kaninchen 1 ausgesetzt. Dieses Tier blieb völlig gesundnbsp;und es wurde am 29“quot; Januar 1907 noch einmal mit '/loo c.c.nbsp;Bouillonkultur des Bac. suipestifer infiziert, aber auch diesenbsp;Infektion überstand es, wahrend ein an demselben Tagenbsp;eingespritztes Kontrolltier nach 9 Tagen zu Grunde ging.nbsp;Zum dritten Male wurde dieses Tier, zugleich mit einemnbsp;Kontrollkaninchen, am 19“quot; Eebruar 1907 mit '/loo c.c.nbsp;Schweinepestbouillonkultur infiziert. Es verendete am 23’“quot;nbsp;Eebruar, wahrend das Kontrolltier schon am 20’“quot; Eebruarnbsp;gestorben war. Diese Scheinepestkultur scheint ausserstnbsp;virulent gewesen zu sein, da das Kontrollkaninchen schonnbsp;nach einem Tage zu Grunde ging.

Kaninchen 3

wurde am 9“quot; Oktober 1906 subkutan ‘/looo c.c. Bouillonkultur vom Bac. typhi murium eingespritzt; es wog damals 2910 Gramm. Am 29’“quot; Oktober erhielt das Tier subkutan '/loo c.c. von derselben Kultur und es wog nunnbsp;2845 Gramm. Wiewohl das Gewicht abgenommen hatte,nbsp;war das Tier doch nicht krank gewesen.

Am 7“quot; November wurde dieses Kaninchen derselben Infektion wie Kaninchen 2 ausgesetzt; es verhielt sich wei-ter geradeso wie jenes, es starb ebenfalls nach der 3“quot; Infektion an demselben Tage.

Kaninchen 4

war das Kontrolltier; es wurde am 7“quot; November 1906 zu-gleicherzeit also, als die anderen 3 Kaninchen geimpft mit Vioo c.c. Schweinepestbouillonkultur. Es starb am 21nbsp;November an der Pest.

-ocr page 277-

261

Der erste Versuch bestatigte also die Mitteilungen von Wassermann, Ostertaq und Citron, dass man durch Vor-behandlung, mit dem BaC'. typhi murium, Kaninchen gegennbsp;Schweinepest immunisieren könne. Weiter geht aus dem-selben hervor, dass dasselbe Resultat mit dem Bac. paraty-phus B werden kann, dass der Bac. paratypus A dazunbsp;aber nicht geeignet ist.

Ein zweiter bei Kaninchen angestellter Versuch hatte die-selben gunstige Resultate.

Kaninchen 1

wurde am 4‘=‘' Januari 1907 mit '/looo c.c. Bouillonkultur vom Bac. paratyphus B und am 11'^quot; Januar mit '/loo c.c.nbsp;derselben Kultur eingespritzt.

Am 25'“™ Januar wurde diesem Kaninchen '/loo c.c. Schwei-nepestbouillonkultur eingespritzt.

Am 6‘“ Februar starb das Tier. Die Sektion dieses sehr magern Tieres ergab, dass es an Pseudotuberkulose gelittennbsp;hatte. Wiewohl aus der Leber ein Representant der Hog-choleragruppe isoliert wurde, muss man dieses Kaninchennbsp;aus der Reihe der Versuche ausscheiden, weil es durch seinnbsp;altes Leiden sehr geschwacht war und die Pestinfektionnbsp;nicht so gut überstehen konnte, wie die anderen Tiere.

Kaninchen 2

erhielt am T™ Januar subkutan Vio-ooo c.c. Paratyphus B bouillonkultur und am IP™ Januar ‘/looo c.c. Gerade sonbsp;wie Kaninchen 1 wurde dieses Tier am 25'™ Januar einernbsp;Infektion mit '/loo c.c. Schweinepestbouillonkultur ausgesetzt;nbsp;es blieb aber völlig gesund und wurde am 25“™ Februarnbsp;wieder infiziert mit ‘/lo c.c. Bouillonkultur vom Bac. sui-pestifer. Auch diese sehr starke Infektion hat es gut über-bestanden.

Kaninchen 3

erhielt am 4‘™ Januar 1907 subkutan '/looü c.c. Mause-typhusbouillonkultur und am IP™ desselben Monates '/loo c.c.

Am 25“™ Januar wurde es auf dieselbe Weise als die

-ocr page 278-

262

übrigen Kaninchen infiziert, es blieb aber völlig gesund. Dies war auch der Fall nach der 2‘'quot; Infektion mit '/lo c.c.nbsp;Schweinepestbouillonkultur am 25®‘'quot; Februar.

Kaninchen 4

wurde am 4‘=quot; [anuar mit '/lo-ooo c.c. Mausetyphusbouillon-kultur infiziert und am 11quot;quot; Januar wieder mit ‘/looo c.c. derselben Kultur. Des Kaninchen verhielt sich gerade sonbsp;wie Kaninchen 3.

Kaninchen 5

erhielt am 4quot;quot; Januar ‘/looo c.c. Paratyphus A bouillon kultur subkutan und am 11quot;quot; Januar wieder ‘/loo c.c.

Am 25quot;“ Januar wurde es auf dieselbe Weise wie die anderen Kaninchen infiziert und verendete am 4quot;quot; Februar.nbsp;Ein Vertreter der Hogcholeragruppe wurde aus der Lebernbsp;gezüchtet. Dies war der Bac. suipestifer, da er durchnbsp;Paratyphus A serum nicht agglutiniert wurde, aber durchnbsp;die Sera der Vertreter der Hogcholeragruppe sogar nochnbsp;in einer Verdünnung von 1:5000.

Kaninchen 6

erhielt subkutan am 4““ Januar '/lo-ooü c.c. Paratyphus A bouillonkultur und am 11quot;quot; Januar '/looo c.c.

Nachdem es den 25quot;quot;quot; Januar auf dieselbe Weise wie die anderen Kaninchen infiziert war, verendete es am 5quot;quot;nbsp;Februar. Die aus dem Kaninchen isolierte Kultur verhieltnbsp;sich wie die Kultur aus Kaninchen 5.

Kaninchen? und 8.

waren Kontrolltiere. Sie wurden am 25quot;quot;quot; Januar auf dieselbe Weise wie die anderen 6 Kaninchen infiziert und gingennbsp;am 5quot;quot; Ferbruar zu Grunde. Die aus diesen Tieren ge-züchteten Kuituren verhielten sich wie die aus Kaninchennbsp;5 und 6.

Aus diesem zweiten Versuch mit Kaninchen geht somit hervor, das selbst die Vorbehandlung mit '/lo-ooo Viooonbsp;c.c. Paratyphus B oder Mausetyphusbouillonkultur im Stande

-ocr page 279-

263

ist, 2 Monate spater ein Kaninchen gegen eine Infektion, mit '/lo c.c. Bouillonkultur von Bac. suipestifer zu schützen.

Die giinstigen Ergebnisse meiner Versuche bei Kaninchen berechtigten mich zu einem Versuche bei Ferkeln, umnbsp;zu untersuchen ob diese Methode aktiver Immunisationnbsp;auch bei Ferkeln gute Resultate zu erzielen im Stande ist.

Dazu nahm ich drei 5 Wochen alte Ferkel. Sie waren gleich gross, gleich schwer und völlig gesund.

Ferkel 1.

wurde an der inneren Seite des linken Hinterschenkels subkutan mit 5 c.c. Paratyphus A bouillonkultur infiziert.

Ferkel 2.

wurde auf dieselbe Weise mit 10 c.c. Bouillonkultur vom Bac. paratyphus B behandelt.

Ferkel 3.

erhielt auf gleiche Weise 5 c.c. Mausetyphus bouillonkultur.

Die Ferkel wurden in denselben Stall gebracht. Am Tag nach der Infektion war das Befinden der Ferkel 1 und 2nbsp;nicht zo gut wie vor der Einspritzung, sie hatten abernbsp;keine Temperaturserhöhung und waren am darauffolgendennbsp;Tag wieder ganz normal. Zwei Wochen nach diesen Im-pfungen wurden die drei Ferkel nach dem Bauernhof desnbsp;Herrn P. Donkers zu Schellinkhout gebracht. Auf diesemnbsp;Hofe kamen wahrend den letzten zwei Jahre regelmassignbsp;Falie von Schweinepest vor, deren Diagnose pathologisch-anatomisch und bakteriologisch im Staatsseruminstitute fest-gestellt wurde.

Es wurden diese drei Ferkel, die man vorher gezeichnet hatte, zu dem Schweinebestand des genannten Viehziichtersnbsp;gebracht um sie auf diese Weise der natiirlichen Pestinfek-tion auszusetzen. Nach einem Monat wurde Ferkel 1, also dasnbsp;mit Paratyphus A. kultur vorbehandelte krank, starb und wurde nach dem Staatsseruminstitut geschickt, wo ich die Sektionnbsp;vornahm und chronische Pest und Schweineseuche nachwies.nbsp;Den zwei anderen Ferkeln Injizierte ich am folgenden Tag

-ocr page 280-

264

20 gr. Schweineseucheserum aus dem Staatsseruminstitute. Aus den Lungen des verendeten Tieres wurde der Bac.nbsp;suisepticus in Reinkultur gezüchtet und aus der Leber einnbsp;Bazillus aus der Hogcholeragruppe. Die Möglichkeit warnbsp;aber noch, dass dieser der Bac. paratyphus A war.

Mit Pestserum wurde dieser Bazillus in einer Verdünnung 1: 400 bei Zimmertemperatur nach 5 Minuten aggl utiniert,nbsp;wahrend die Paratyphus A kultur, mit welcher dieses Tiernbsp;vorbehandelt worden war, gar nicht beeinflusst wurde. Dar-aus ging mit grosser Wahrscheinlichkeit hervor, dass dernbsp;betreffende Bazillus der Bac. suipestifer war.

Die mit Mausetyphus- und Paratyphus B kultur vorbe-handelten Ferkel sind gesund geblieben und haben sich gut entwickelt, wiewohl spater unter dem Bestande nochnbsp;mehrere Falie von Schweinepest konstatiert wurden.

Aus diesem Versuch geht also hervor, dass auch subkutane Einspritzung von Paratyphus B. oder Mausetyphuskulturnbsp;ein Schwein gegen Pest schützen kann, doch dass der Paratyphus A bazillus dieses nicht vermag.

Am Tag nach der Einspritzung habe ich von den Impf-stellen dieser drei Ferkel Strichpraparate gemacht. In den Praparaten von den Impfstellen der mit Bazillus paratyphusnbsp;B und mausetyphus vorbehandelten Ferkel konnten mikros-kopisch keine Bazillen nachgewiesen werden, wohl aber innbsp;denen des mit Bazillus paratyphus A vorbehandelten Tieres-Noch Wochen nach einer subkutanen Einspritzung einernbsp;Pestkultur bei einem Schweine, sind mikroskopisch dienbsp;Schweinepestbazillen in der Impfstelle nachweisbar. Esnbsp;scheint also, dass der Mausetyphus und Paratyphus B bazilnbsp;besser in den Körper aufgenommen werden als der Bac. suipestifer und der Bac. paratyphus A und vielleicht ware es nichtnbsp;unmöglich einer Zusammenhang dieser Tatsachen mit dennbsp;übrigen Eigenschaften nachzuweisen, besonders, weil dernbsp;Paratyphus A bazil eben so wenig wie der Bac. suipestifernbsp;immunisierend wirkt.

-ocr page 281-

265

Einen zweiten Versuch steilte ich init 4 ungefahr gleich grossen, 5 Wochen alten, völlig gesunden Ferkeln an.

Ferkel 1

wurde am F‘“ Februar subkutan mit 5 c.c. Paratyphus B bouillonkultur und gleichzeitig am anderen Bein mit 10 c.c.nbsp;Schweineseucheserum eingespritzt. Dieses Tier aussertenbsp;nach der Injektion keine Krankheitssymptome. Am 15'^quot;nbsp;Februar, nachdem es einen Tag gefastet batte, setzte mannbsp;seiner Futtermilch 25 c.c. einer virulenten Bouillonkulturnbsp;vom Bac. suipestifer zu. Am folgenden Tag war es heftignbsp;erkrankt, wollte nichts essen und lag ganz still in seinemnbsp;Stall. Am Morgen war die Temperatur 40.4°C und warnbsp;am Abend noch bis auf 41.2°C gestiegen. Am Morgen desnbsp;folgenden Tages war der Zustand noch schlimmer; die Temperatur stieg aufnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;und am denselben Tag verendete

das Tier.

Die sofort nach dem Tode vorgenommene Sektion ergab folgendes; geschwollene Leber und Milz, Lymphdrüsennbsp;haemorrhagisch und geschwollen, krupöse haemorrhagischenbsp;Darmentzündung mit stark geschwollenen haemorrhagischennbsp;Mesenterialdrüsen. Die übrigen Organe waren normal. Ausnbsp;Leber, Milz und jyiesenterialdrüsen wurde ein Vertreter dernbsp;Hogcholeragruppe isoliert.

Ferkel 2

erhielt am Februar 1907 subkutan 10 c.c. Paratyphus A bouillonkultur und 10c.c. Schweineseucheserum am anderen Bein, ohne dass es auf diese Infektion reagierte. Amnbsp;15quot;=quot; Februar wurde es auf dieselbe Weise wie Ferkel 1 in-fiziert. Auch dieses Tier war am folgenden Morgen sehrnbsp;krank und hatte am Morgen und am Abend eine Temperaturnbsp;von 40.1® resp. 40.6®. Am zweiten Tag war der Zustandnbsp;unverandert geblieben und die Morgen-und Abendtempera-turen betrugen 41® resp. 41.2®. Am folgenden Tag konntenbsp;das Tier nicht mehr aufstehen und starb am Abend. Dernbsp;Befund am Cadaver war dem des Ferkels 1. völlig gleich

-ocr page 282-

266

und es wurde auch aus den Organen und Mesenterialdrüsen dieses Tieres der Bac. suipestifer isoliert.

Ferkel 3

wurde am 1*quot;'' Februar subkutan 5 c.c. Mausetyphusbouil-lonkultur und 10 c.c. Schweineseucheserum eingespritzt. Am 15quot;“ Februar bekam das Tier ferner 25 Gramm virulentenbsp;Bouillonkultur vom Bac. suipestifer im Getrank. Es warnbsp;vom 16quot;quot; bis zum 19quot;quot; Februar krank und batte eine Tem-peratur, welche zwischen 40° und 41.5° schwankte. Nachnbsp;dem 19quot;quot; Februar wurde die Temperatur schnell niedrigernbsp;und das Tier fing wieder an zu fressen.

Am 7quot;quot; Tage nach der Infektion war es wieder ganz gesund, und einen Monat nach der Einspritzung war esnbsp;stark gewachsen und gut genahrt. Nun wurde es geschlach-tet und die Sektion ergab keine pathologischen Abwei-chungen. Weder im Dickdarm noch im Dünndarm wurdennbsp;Narben von Pestgeschwüren vorgefunden. Aus den Organennbsp;und Mesenterialdrüsen angelegte Kuituren blieben steril.

Ferkel 4

diente als Kontrolltier und wurde gleichfalls am 15quot;quot; Februar infiziert, indem man dem flüssigen Futter 25 c.c. virulentenbsp;Schweinepestbouillonkultur zusetzte. Das Tier verhielt sichnbsp;gerade so wie Ferkel 1 und 2. Der Cadaverbefund gabnbsp;dasselbe Resultat und aus der Leber, der Milz und Mesenterialdrüsen wurde der Bac. suipestifer in Reinkultur gewonnen.

Das Resüme dieses Versuches ist somit folgendes:

Das Kontrolltier und das mit Paratyphus A kultur vorbe-handelte Ferkel starben nach der sehr starken Infektion an Schweinepest. Das mit Maüsetyphuskultur vorbehandeltenbsp;Ferkel erholte sich wieder völlig von der durch die Infektionnbsp;erzeugten Krankheit und zeigte einen Monat spater keinenbsp;einzige pathologische Abweichung. Das mit Paratyphusnbsp;B kultur vorbehandelte Tier starb auch an Pest.

Wahrscheinlich hatte diese Vorbehandlung die Immunisa-

-ocr page 283-

267

tion nicht stark genug gemacht um die Infektion iiberstehen zu können.

Infolge der Resultate meiner Versuche bin ich dazu über-gegangen Massenversuche mit dieser aktiven Immunisa-tionsmethode gegen Schweinepest anzustellen. Vorher aber wurde von mir, insoweit es möglich war die Virulenz dernbsp;Stamme Paratyphus B' und Mausetyphus', die ich zu aliennbsp;meinen Versuchen verwendete, bestimmt, um spater wenig-stens irgend einen Anhaltspunkt zu haben. Mit beiden Stammen habe ich 6 Mause auf folgende Weise geimpft;

23 Januar.

Mans 1 wurde '/lo c.c. Mausetyphusi bouillonkultur subkutan eingespritzt. Gestorben am 2quot;=quot; Februar.

Mans 2 erhielt '/so c-c. und ist im Leben geblieben.

Mans 3 nbsp;nbsp;nbsp;erhielt '/monbsp;nbsp;nbsp;nbsp;c.c.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;undnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;starbnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;amnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3'=quot; Februar.

Maus 4 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'/soonbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4'quot;“

Maus 5 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘/looonbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Maus 6 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'/loooonbsp;nbsp;nbsp;nbsp;..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;.

Also totete meine Mausetyphus' kultur selbst in eine Dosis von '/lo-ooo c.c. eine weisse Maus in 16 Tage.

Maus 7 wurde am 23quot;quot;=quot; Januar '/m c.c. Paratyphus bouillonkultur subkutan eingespritzt. Gestorben am 25quot;‘°quot;nbsp;januar.

Maus 8 erhielt Maus 9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Maus 10Maus 11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Maus 12

'/go c.c. Kultur und ist im Leben geblieben. '/loo c.c. und starb am 25quot;'®quot; januar.nbsp;'/soonbsp;nbsp;nbsp;nbsp;c.c. „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P‘®quot; Februar.

'/looo nbsp;nbsp;nbsp;c.c. bleibt leben.

loooo

c.c.

Meine Paratyphus B' kultur tötet also eine Maus bis in eine Dosis von '/goo c.c.

-ocr page 284-

268

Geimpft wurden von mir etwa 200 Ferkel mit Bouillon-kultur vom Stamm Mausetyphus' und Paratyphus B’ in Ver-bindung mit Scheineseucheserum aus dem Staatsseruminsti-tut; einige Ferkel wurden mit Pestwatte aus derselben Anstalt geimpft. Die Dosis genannter Kuituren variierten je nach demnbsp;Alter der Tiere von 2V2 — 5 c.c. Die Kuituren hatten allenbsp;bei 37°C. 24 Stunden gewachsen. Für diese Impfungen wurden Bauernliöfe gewahlt wo ein Tierarzt oder das Staats-seruminstitut mehrere Male Falie von Schweinepest konsta-tiert hatte.

I. Bei Herrn Koole im Prina Alexanderpolder, der iiii vorigen Jahre fortwahrend Palle von Schweinepeat aiif seinem Geliöfte hatte, was vomnbsp;Kreiatierarzt und einige Male vom Staatsaernminatitut konatatiert wurde.nbsp;habe icii am 15ten Februar 1907 acht Ferkel von etwa 5 Wocben altnbsp;subkutM,n mit 4 c.c. Paratyohus B bonillonkultur an der inneren Seitenbsp;des linken Hinterschenkels und mit 5 c.c. Scbweineseucbeserum an dernbsp;rechten Hinterschenkel eingespritzt.

Ein Ferkel desselben Bestandes war in der Entwickelung sehr znrüokgeblieben und in den Hüften schwach, weshalb ich es, weilnbsp;ich Pestinfektion bei ihm vermutete, nicht mit Paratyphus B knlturnbsp;sondern bloss' mit Sohweineseacheserum, behandelt habe. Dieses Tiernbsp;ist schwach und körperlich immer zurück geblieben.

Eigentümlich' ist es, dass bei diesem Eigentümer alle infizierten Tiere den Tag nach der Einspritznng ein wenig hinkten mit dem Beingt;nbsp;in das die Paratyphus B kultur eingespritzt war. Sie waren trotzdemnbsp;völlig gesimd, hatten normale Fresslust und waren munter. Amnbsp;Tag hinkten sie nicht mehr. Auf anderen Bauernhöfen, aufdenennbsp;ich gleichfalls mit Paratyphus B kultur geimpft habe, nahni ich dienbsp;Lahmheit nicht wahr.

Die Ferkel entwickelten sich normal und als ich sie Anfang August zuletzt sah, war ihr Allgemeinbefinden ausgezeiohnet.

Am 8'™ Marz wurden aut demselben Hof wieder sieben Wochen alte Ferkel auf dieselbe Weise mit 3 c.c. Paratyphus B kultur und 5 c.c.nbsp;Schweineseucbeserum geimpft, wahrend 4 Ferkel mit Pestwattenbsp;aus dem Staatssernminstitute geimpft wurden. Am ISj^n Marz ver-endete eins der sieben obengenannten Ferkel. Bei der von mir vorge-nommenen Sektion fand ich keine pathologischen Abweichungen. Bei

-ocr page 285-

269

der bakteriologischen Untersuchnng wurde ein V^rtreter der Hogcliole-ragruppe nachgewiesen. Es musste festgestellt werden, welcher Bazillus dies war. Es konnte natüriich entweder den Bao. snipestifer odernbsp;den Bac. paralyphus B sein. Sclion iiu, Voraus konnte man vermnten,nbsp;dass es höchst wahrsclieinlicb. den Bazilins paratyphus B sein würde, da esnbsp;doch kaum glaublich war, dass dies Tier gerade in den 5 Tagen nachnbsp;der Tmpfung mit Pest infizisrt und daran zu Grunde gegangen seinnbsp;sollte. Möglich war dies allerdings und das musste entscliieden werden.

Zu diesem Zwecke wurde ein Kaniohen mit 1/1000 c. c. Bouillonkul-tur TOn diesem Perkel und 7 Tage spater wieder mit 1/100 c. c. ein-gespritzt. 10 Tage nach dieser Injektion wurde das Kaninchen mit 1/100 c. c. Bouillonkultur vom Bazillus snipestifer geimpft.

Das Tier blieb am Leben und war also durch die Einspritzung der Kultur aus diesem Eerkel gegen die Schweinepest immunisiert. Darausnbsp;folgt also, dass der aus diesem Ferkel gewonnene Bazillus der Bac.nbsp;paratyphus ¦ B war. Denn ware es der Bao. snipestifer gewesen, sonbsp;ware das Kaninchen bei der Isten oder der 2ten Injektion höchstnbsp;wahrscheinlich verendet, denn man kann doch annehmen, dass einenbsp;Kultur vom Bac. snipestifer aus einem an Schweinepest gestorbenennbsp;Schwein, den nötigen Grad von Virulenz habe, um in genannter Dosisnbsp;ein Kaninchen zu toten. Die übrigen Eerkel wuchsen prachtig undnbsp;ihr Allgemeinbefinden war Anfang August ausgezeichnet.

II. Aut dem Gebofte der Wittwe Koene im Alexanderpolder kamen im vorigen Jahre mehrere Falie von Schweinepest vor, die vom Kreis-tierarzt Fillekes konstatiert worden waren. Nur sehr selten war dienbsp;Krankheit mit Schweineseuche kombiniert und aul diesem Gehotte warnbsp;Rotlauf unbekannt.

Am IS'en Februar inipfte ich daselbst sieben 27a Wochen alte Ferkel auf die bekannte Weise mit 2 c.c. Paratyphus B kultur und mit 5 c.c.nbsp;Schweineseucheserum. Diese Tiere rengierten gar nicht auf die Infek-tion und wuchsen schnell heran. Spater daselbst geborene Ferkel habenbsp;ich nicht geimpft, weil man die nicht lange genug behielt um die Resul-tate der Impfung feststellen zu können.

III. W. Vente in Capelle a/d Ysel batte zwei Jahre lang viel Schweinepest in seinem Bestande, meistens mit Schweineseuche kombiniert gehabt. Sein Gebofte ist eines von wenigen bei Rotterdam, innbsp;denen gegen Rotlauf regelmassig geimpft wird, weil er öftere Falienbsp;von dieser Krankheit mit tödiichem Ausgang gehabt bat. Die Sohwei-nepestfalle wurden vom Kreisttierarzt Fillekes konstatiert, und biswei-

I

-ocr page 286-

270

leh batte man liie pestkranken Tieren nach dem Staatsseruminstitut geschickt. Noch im Januar dieaea Jabres wurde bei zwei dieser Tierenbsp;von mir sowohl pathologiscb-anatomiacb als bacteriologisch Schweine-pest festgestellt.

Am 18'“ Februar 1907 wurden von mir 14 Ferkel, welcbe 2 Wochen alt waren, mit 2Yj c.c. Mausetyphuskultur und 5 c.c. Schweiueseucbe-serum eingespritzt, wahrend 4 Ferkel aus demselben Bestande mitnbsp;Pestwatte geimpft wurden.

Von den eisten Ferkeln ist am Mai 1907 eins gestorben. Im Staatsseruminstitut, wohin man den Cadaver geschickt batte, wurdenbsp;von mir die Sektion vorgenommen, aus der bervorging, dass das Tiernbsp;an Scbweineseuche gestorben war. Weitere pathologische Abweicbungennbsp;wurden nicht vorgefnnden, Aus den kranken Teilen der Lungennbsp;wurde von mir der Bazillus suiseptious in Eeinkultur gezüchtet.

Am 28st'n Februar wurde bei dem selben Viebezitzer noch 17 Ferkel von 21/3 Woche alt, mit 3 c.c. Mausetyphuskultur und 5 c.c. Schweine-seucheserum geimpft.

Alle Ferkel entwickelten sich normal. Von den 31 mit Mausetyphuskultur Yorbehandelten Ferkeln starb kein einziges an Pest, wahrend doch sehr kürz vor der Einspritzung nog zwei nicht vorbehandelte annbsp;Pest verendeten.

IV nbsp;nbsp;nbsp;Bei Herrn Greve zu Berkel wurden yon mir am 18en Marz 1907nbsp;fünfundzwanzig ungefahr 10 Wochen alte Schweine mit 5 c.c. Mause-typhusbouillonkultur und 10 c.c. Schweineseucheserum eingespritzt.nbsp;Im algemeiner. ist dieses Alter schon zu weit vorgerückt, deun es istnbsp;natürlich sehr wohl möglich, dass diese Tiere schon mit Schweinepestnbsp;iiifiziert sind und dass dann von der Einspritzung mit Mausetyphuskultur keine Resultate zu erwarten sind. Da der Besitzer der Tiere,nbsp;wegen der groszen Verliiste, die er im vorigen Jahre durch die Schweinepest gehabt hatte, aut den Versuch bestand, habe ich die Impfungnbsp;vorgenommen. Die Schweinepest hatte der Kreistierarzt Fillekes, dasnbsp;vorige Jahr hier in dem Bestande konstatiert. Nicht alle Tiere habenbsp;ich bis August verfolgen können, weil eine Anzahl derselben vorhernbsp;verkauft wurden. Die Uebrigen wurden im Alter von drei Monaten ge-gen Rotlauf geimpft und blieben gesimd.

V nbsp;nbsp;nbsp;Als ich zum ersten Male zu A. Krygsman Sr. Zevenhuizen a/dnbsp;Rotte kam hatte dieser Züchter acht 2 Wochen alte Ferkel, die gesundnbsp;aussahen. Eben an dem Tage waren die letzteu zwei Ferkel, die ernbsp;von den 70 in diesem Jahre geborenen Schweinen übrigbehalten hatte,

-ocr page 287-

271

gestorben. Aus der Anamnese folgte, dass sie höchstwarscheinlich der Sch-weinepest erlegen waren. Die zwei Kadaver warden nochnbsp;an denselben Tag in das Slaatsseruminstitut geschiokt, wo ich dienbsp;Sektion vornahm. Beide wiesen die pathologisoh-anatomisoben Ver-anderungen der chronischen Schweinepest an und bei der bakteriolo-gisohen ünteisuchung wurde der Bac. suipestifer aus den Mesenterial-drüsen der beiden Ferkel in Keinkullur gewonnen. Schweineseuchenbsp;wurde nicht nachgewiesen. Alle Ferkel auf diesem Gehöfte starbennbsp;schon im Alter von 6 Wochen. Obengenannte 8 Ferkel würden nunnbsp;von mir am 8sten Mai 1907 mit 3 c.c. Mausetyphuskultur und 5 c.o.nbsp;Scheineseuchesei'um geimpft. Diese Ferkel waren in demselben Stallnbsp;und weideten auf derselben Wiese, wo alle gestorbenen sioh aufgehal-ten halten. Absichtlich habe ich den Stall nicht reinigen und desin-fizieren lassen, um diese 8 Tiere möglichst der Infektion auszusetzen.nbsp;Sie sind, trotzdem am Tag vor der Inipfung zwei Ferkel an chronischernbsp;Schweinepest noch zu Grunden gegangen waren, völlig gesund geblie-ben. Anlang August, somit als die Ferkel schon zwei Monate über dasnbsp;Alter hinaus waren, indem die anderen immer starben, war ihr Alge-meinbefinden ganz gut.

Durch die Vermittelung des Herrn Krijgsman kam ich noch auf drei Bauernhöfe, wo die Schweinepest oft vorkommt, um auch hier meinenbsp;Versuche anstellen zu können.

VI Bei seinem Sohn, Herrn A. Krijgsman Jr. dessen Hof ein paar Minuten von dem vorigen entfernt liegt, habe ich am 9ten Mai 1907nbsp;elf 12 Tage alte Ferkel mit 2^2 c.c. Paratyphus B kultur und 5 c.c.nbsp;Schweineseucheserum eingespritzt. Dieser Mann hatte im FrülijahrtOnbsp;Ferkel besessen, die aber alle gestorben waren. Als ich dorthin kam,nbsp;war das letzte schon vor einer Woche gestorben, sodass ich die Sektionnbsp;vorzunehmen nicht die Gelegenheit hatte. Aus der angegebenen Anamnese sprach alles datür, dass sie an Schweinepest gestorben waren.nbsp;Diese Krankheit ist auch die einzige, die in dem Alter, in dem dienbsp;Ferkel starben, soviel Tiere dahinrafft.

Zwei von diesen 11 Ferkeln starben am llten Mai; sie hatten eine Schwellung an der Imptstelle und sie sind ohne Zweifel an dennbsp;Folgen der Injektion gestorben. Auch die anderen zeigten in dennbsp;ersten paar Tage eine Trübung der Gesundheid, Vielleicht warennbsp;diese Feikel ein bissclien jung, denn meiner Ansicht nach istesbesser,nbsp;sie erst einzuspritzen, wenn sie 2^2 Wochen alt sind. Die übriggeblie-benen erholten sich aber und entwickelten sich normal. Anlang Au^nbsp;gust befandeu sie sich in ausgezeichentem Ernahrungszustande.

-ocr page 288-

272

Ich muss ausdrüoklich bervorheben, dass die gestorbenen Ferkel mit Paratypbus B kultur injiziert waren, ebenso wie daa beim Herrn Koolenbsp;gestorbene Ferkel und die beim Herin Stam verendeten Tiere. Auu-serdem starb auch eins von den Ferkein, die ich mit Paratypbns Bnbsp;kultur vorbebandelt und spater künstlicb per os iniiziert batte, annbsp;Schweiuepest. Es scbeint also dass der Bac. paratypbns B bei dernbsp;subkutanen Einspritzung bei Schweinen weniger gut riertragen wirdnbsp;als der Bac. typhi murium.

VIL Arendsen in Zevenhuizen a/d Rotte batte voriges Jahr zum ersten Male Schweinepest unter seinen Ferkein gehabt. Dieses Jahr war nochnbsp;kein Scbwein daran gestorben, aber als in der Kahe (Krijgsman, Paul.)nbsp;die Krankheit wieder auftrat, wunschte er sie eingespritzt zu haben.

Am 12tsn Mai babe ich bei ibm 24 zebn Wocben alte Schweine mit 5 c.c. Mauselyphuskultur und 10 c.c. Schweineseiiobeserum injiziert.nbsp;Die Tiere reagierten nicht auf die Infektion und entwickelten sicb gut.

VIII. nbsp;nbsp;nbsp;Bei Paul zu Zevenhuizen wurden am 12ten Mai von mir 17nbsp;fünf Wocben alte Ferkel mit 4 c.c. Mausetyphuskultur und 10 c.c.nbsp;Scliweineseucheserum geimpft. Das vorige Jahr war die Schweinepestnbsp;früh aufgetreten und im Frühjabr waren ibm schon 12 Ferkel zunbsp;Grunde gegangen. Bei einem in das Staatssernminstitut eingescbicktennbsp;Tiere wurde bei der Sektion eine diphtheritische Enteritis mit Boutonsnbsp;nachgewiesen.

Bei der bakteriologischen Dntersuchung wurde der Bac. suipestifer in Reinkultur aus den Meseuterialdrüsen gezüohtet. Nachdem diesenbsp;Untersucbung abgelaufen war, impfte ich die 17 Schweine, 3 injiziertenbsp;ich nicht; sie dienten mir als Kontrolltiere. Bis auf beute ist nurnbsp;eins von leizteren an Schweinepest gestorben Die nbrigen Ferkelnbsp;waren Anfang Augixst noch alle gesund.

IX. nbsp;nbsp;nbsp;Am 14'“ Mai wurden bei R. Stam Prins Alexanderpolder 19nbsp;Ferkel, die drei Wochen alt waren, mit 2V3 c.c. Paratypbus B kulturnbsp;und 5 c.c. Scliweineseucheserum und 3 Ferkel aus demselben Bestandenbsp;mit 3 c.c. Mausetyphuskultur und 5 c.c. Schweineseucheserum injiziert.

Auf diesem Bauernhof herrscht schon wabrend zwei Jabren die Schweinepest mit der Schweineseuche verhuilden, wovoii viele Falie innbsp;dem Staatsseruminstitute untersucbt wurden, bei denen immer sowohlnbsp;der Bac. suipestifer wie auch der Bac. suisepticus isoliert wurde. Auchnbsp;in diesem Frühling waren schon mehrere Tiere an der Pest verendet.

Von den 19 mit Paratypbus B kultur geimpften Ferkel starben zwei

-ocr page 289-

273

am folgenden Tag, welohe gerade so wie die bei Herrn Krijgsman Jr. zu Grunde gegangenen Ferkel eine Anschwelhing an der Impfstellenbsp;autwiesen; sie siiid soinit sehr wahrscheinlich infolge der Einspritzungnbsp;gestorbeii. Die anderen blieben gesund und entwickelten sioh gut.

X. Bei D. Scbuurman zn Bieiswijk grassierte scbon zwei Jabre lang die Schweinepest in einem solcben Grade, dass der Betreffende ansnbsp;finanziellen Griinden mit dem Gedanken umging die Sobweinezuchtnbsp;ant seinem Hole aufzugeben. Aus der IJntersucbung, die iin Staatsse-ruminatitut angestellt wnrde, ging bervor, dasa die Tiere an Scbwei-nepest verendet waren.

Gerne gab er mir die Brlaubnis einen Versucb mit seinen Eerkeln anzustellen. Amnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mai 1907 nabm icb folgende Impfungen vor:

18 Ferkel von 2’/a Wocben mit 21/3 c.c. Paratypbus B kultur und mit 5 c.c. Scbweineseucbeserum eingespritzt.

7 Ferkel von 2 Wocben mit 2'/2 c.c. Mausetypbusknltur und 5 c.c. Scbweineseucbeserum injiziert.

4 Ferkel von 2Ya Wocben mit Pestwatte aus dem Staatsserumin-stitute.

All diese Ferkel baben aicb normal entwickelt und befanden sicb Anfang August in gutem Brnabrungzustande.

Als Resiimee dieser Versuche können wir also folgendes mitteilen:

Auf Bauernhofen, wo sowohl das vorige Jahr als dieses Jahr in grösserem oder geringerem Grade die Schweinepestnbsp;herrschte, ist von den 115 von mir mit Mausetyphuskulturnbsp;geimpften Ferkeln, kein einziges weder an der Schweinepestnbsp;noch an den Folgen der Injektion gestorben. Von den 68nbsp;mit Paratyphus B kultur vorbehandelten Tieren starb auchnbsp;keins an der Schweinepest, wahrend 5 derselben infolge dernbsp;Impfung zu Grunde gingen. Von den 8 mit Pestwatte ausnbsp;dem Staatsseruminstitute infizierten Ferkeln verendete keinnbsp;einziges. Von den 3 Kontrollschweinen des Herrn Paulnbsp;1st bis jetzt nur eins an der Pest zu Grunde gegangen.nbsp;Wir können also ruhig behaupten, dass die Resultate sehrnbsp;befriedigend sind und dass diese uns zu einer Fortsetzungnbsp;jener Versuche berechtigen.

18

-ocr page 290-

274

Schussfolgerungen;

/. Serum von Tieren, welche geraume Zeit mit grossen Quantitaten von Bouillonkultur des Bac. suipestifer vorbe-handelt sind, hat bei Kaninchen keine Schutzwirkimg gegennbsp;eine letale Infeküon mit dem Bac. suipestifer.

II. nbsp;nbsp;nbsp;Es ist möglich diirch wiederholte Passage durch Kaninchen das Agglutinationsvermögen des Bac. paratyphus Bnbsp;gegenüber den verschiedenen Sera der Hogcholeragruppenbsp;nach allen Richtungen zu verandern.

y

III. nbsp;nbsp;nbsp;Durch die grosse Veranderlichkeit des Agglutinations-vermögens est es nicht möglich die Vertreter der Hogcholeragruppe im Laboratorium auf biologischem IVege zu unter-scheiden, wenn nicht die Vorgeschichte der zu untersuchen-den Reinkultur genau bekannt ist.

IV. nbsp;nbsp;nbsp;Durch subkutane Injektionen geringer Quantitatennbsp;vom Bac. typhi murium, so wie durch die vom Bac. paratyphus B ist es möglich Kaninchen gegen eine letale Dosisnbsp;vom Bac. suipestifer zu schützen.

V. nbsp;nbsp;nbsp;Subkutane Einspritzungen vom Bac. paratyphus Anbsp;schützen ein Kaninchen nicht gegen eine tödliche Infektionnbsp;mit dem Bac. suipestifer.

VI. nbsp;nbsp;nbsp;Es ist möglich durch subkutane Injektion vom Bac.nbsp;typhi murium Schweine gegen eine tödliche Infektion pernbsp;os vom Bac. suipestifer zu schützen. Der Bac. paratyphusnbsp;A. hat diese Wirkung nicht.

VII. nbsp;nbsp;nbsp;Der Bac. typhi murium und der Bac. paratyphusnbsp;B wenn sie subkutan injiziert werden, schützen, in so weitnbsp;wir aus den Versuchen folgern können, Ferkel gegen dienbsp;natürliche Infektion mit Schweinepest.

-ocr page 291-

276

VIII. Die subkutane Injektion vom Bac. typhi murium kann bei Schweinen ohne Gefahr geschehen. Der Bac.nbsp;paratyphus B dagegen ist fiir diese virulenter.

Es ist mir eine angenehme Pflicht dem Direktor des Staatsseruminstitutes zu Rotterdam, Herrn Dr. Poets meinennbsp;verbindlichsten Dank auszusprechen fiir die Ueberlassungnbsp;des Tliemas und fiir das rege Interesse mit dem er meinenbsp;Versuche verfolgte.

Auch Herrn Boddaert, Chemiker-Bakteriolog des Institutes meinen herzUchen Dank fiir die stets gleiche Bereitwilligkeitnbsp;und fiir die vielen guten mir gegebenen Winke.

-ocr page 292-

Eene Commissiereis naar Britsch=lndië tot den aankoop

VAN

FOKSTIEREN.

Den 18en April 1906 vertrok ik van Buitenzorg naar Britsch-lndië om te voldoen aan de vereerende opdrachtnbsp;van den Direkteur van Landbouw, die bij Gouv. Besluitnbsp;van den 14en April 1906 No. 1 geheim door zijne Excellentienbsp;den Gouverneur Generaal was gemachtigd een der gouver-nements veeartsen uit te zenden voor den aankoop van dekstieren van Bengaalsch ras.

Het aantal te koopen dieren, voorloopig bepaald op 339, werd later vermeerderd tot 390, waarvan 46 voor de Westkust van Sumatra. De overige dieren waren allen bestemd omnbsp;mede te werken tot de verbetering van den inlandschennbsp;veestapel in Midden-Java.

De bedoeling was een goed, sterk slag van trekvee te fokken. Bovendien was mij opgedragen eenige koeien ennbsp;een twintigtal geiten aan te koopen. Ook de koeien moesten behooren tot de groep trekvee. Het was dus eennbsp;goed omschreven doel, waarvoor ik werd uitgezonden, iets,nbsp;wat mijn taak, hoewel zeer moeilijk, eenigszins vergemakkelijkte.

Per S.S. „La Seyne”, scheepte ik mij met mijne echtge-noote in op den 20sten April en na eene kalme zeereis arriveerden wij Zondag 22 April ’s morgens 7 uur tenbsp;Singapore. Den volgenden morgen meldde ik mij bij dennbsp;Consul-Generaal der Nederlanden te Singapore, den heernbsp;Spakler, die mij hoogst vriendelijk ontving en zich voor

-ocr page 293-

277

alle mogelijke inlichtingen welwillend disponibel stelde. Door bemiddeling van Z. H. Ed. Gestr. werd ik in de gelegenheid gesteld een 9 tal jonge Bengaalsche stieren te ziennbsp;op de stal van den Voor-Indiër Mohamed Ghouse Merican,nbsp;deelgenoot in de Straits Cattle Trading Company. Mohamed Ghouse bood aan dergelijke dieren franco Samarangnbsp;te leveren voor ƒ 350.— per stuk. Dit was veel te duur, terwijlnbsp;bovendien geen der stieren aan de te stellen eischen voldeed.

Na een paar dagen wachten op bootgelegenheid naar Penang, vertrokken wij den 26'’^'quot; April per S.S. „Teesta”. Dezenbsp;groote steamer der British India Steam Navigation Cy. Ltd.nbsp;is bijzonder goed ingericht voor ’t vervoer van vee en wordtnbsp;dan ook evenals het zusterschip „Thongwa”, geregeldnbsp;elke reis van Negapatam naar Penang gebruikt voor hetnbsp;vervoer van trekossen. Meestal zijn 300 a 400 ossen aannbsp;boord. Deze gaan hoofdzakelijk naar Deli. Een klein aantal, maar de besten en duursten zijn bestemd voor Penang,nbsp;de tinmijnen te Taiping en de industrieele ondernemingennbsp;in de Federated Malay States.

Den 28quot;“=quot; kwamen wij te Penang en nadat de dokter aan boord was geweest, konden wij landen. Ik had echternbsp;nog een reisje te maken naar Deli om aldaar een mij bekendnbsp;Klingalees te engageeren als bediende. Zelf kende ik natuurlijk de inlandsche talen van Zuid-Indië niet, zoodat het ergnbsp;goed gelegen kwam een man mede te nemen die maleischnbsp;en tamil kon spreken. Wel bleek mij later, dat tamil alleennbsp;niet voldoende was, maar voorloopig had ik er toch genoegnbsp;aan. In Zuid-Indië worden vijf talen gesproken door denbsp;verschillende inlanders, n. 1. tamil, telegu, canarese, maya-layam en hindustani. Aan de zijde van Nellore 120 Eng.nbsp;mijlen ten noorden van Madras bovendien nog kistna.

Nadat ik in Deli geslaagd was, keerde ik naar Penang terug en besteedde den tijd die nog verloopen moest voornbsp;er gelegenheid was rechtstreeks naar Britsch-Indië te vertrekken met het inwinnen van zooveel mogelijk inlichtingen

-ocr page 294-

278

in verband met mijne opdracht. Onze waarnemend consul aldaar was zeer behulpzaam. Den heer Borger te Penangnbsp;kan ik denzelfden lof geven als den heer Spakler te Singapore. Beide heeren behartigden mijne belangen op uitstekende wijze.

’t Resultaat van mijne informaties was, dat in Zuid-Indië het geheele binnenland vee bezit, waarvan het beste trekveenbsp;in Mysore. Van deze inlandsche staat is Bangalore denbsp;zetel van het Britsch bestuur. Goed melkvee, meldde mennbsp;mij, komt voor in Nellore en verder vrij goed vee in Coimbatore. Dit was dus alles! Ik zou verder zelf hebben tenbsp;zoeken in een geheel vreemd land, onder vreemde menschennbsp;en toestanden! Onze boot, nu de „Thongwa”, vertrok vannbsp;Penang Zaterdag 12 Mei en arriveerde den 17'’'’' daarna tenbsp;Negapatam. Eene vroegere nederzetting van onze Oost-Indische Compagnie, vindt men daar nog eene hollandschenbsp;kerk. En precies zoo ingericht, als men ze nu nog zietnbsp;op het platteland in ’t vaderland. De reede is ver van hetnbsp;strand en alleen door eene vreeselijke branding is hetnbsp;mogelijk per boot den vasten wal te bereiken. Ik had eenigenbsp;belangstelling voor de plaats als grootste uitvoerhaven vannbsp;Bengaalsche trekossen en getroostte mij dus gaarne denbsp;moeite me door de branding te laten roeien. Nooit hebnbsp;ik zoo’n warme bodem onder mijne voeten gehad. Na eenenbsp;wandeling van misschien tien minuten brandde de hitte mijnbsp;door de zolen van m’n schoenen heen. En hoe leeg! Eennbsp;groot station met spoorwegwerkplaatsen. Ziedaar alles!nbsp;Geen enkel hotel! Men kon zoo noodig (en ik heb datnbsp;later moeten doen) logeeren in de wachtkamer of liever logeerkamer van het station. Bij mijn komst te Negapatamnbsp;zag ik geen enkel groen blaadje. Alles was zwart of rood.nbsp;Door de zon verbrande planten en roode grond. Een triestenbsp;boel. En dat is daar zoo gewoon. Ook later in Madras ennbsp;overal elders, is den Zuid-Indischen zomer hetzelfde droevige schouwspel. En ’t was maar 94“ F. Ik zeg maar

-ocr page 295-

279

94quot; F, want het zou nog wel een beetje warmer worden! Wij gingen ’s namiddags weer onder stoom en na eerstnbsp;Karikal (Fr.) te hebben aangedaan, arriveerden wij den 18'’'quot;'nbsp;Mei ’s morgens te Madras.

Het was in een dikke nevel dat de groote stad voor ons lag. Na eene korte wijle doemden uit die nevel de omtrekken der gebouwen op en het is dan zeker, dat Madrasnbsp;de meest gunstige indruk maakt. Prachtige gebouwen, eerstnbsp;flauw verlicht door de opgaande zon, daarna schitterendenbsp;van Oostersche pracht met hunne koepels en vreemdenbsp;bouwvormen.

Ik had Madras op z’n mooist gezien en nog peinzende over alles wat misschien het mystieke Indië mij te aanschouwen zou geven, kwam de nuchtere werkelijkheid innbsp;den vorm van een engelschen politie-inspecteur, die mijnbsp;zachtkens op den schouder klopte en daarna vroeg of iknbsp;vergunning had bekomen in Britsch-Indië te landen en watnbsp;mijne plannen waren. Zie, dit is in’t eerst onaangenaam,nbsp;maar ik vind het veel beter dan ons stelsel in Nederlandsch-Indië. Men kan nu aan boord naam etc. opgeven en is vannbsp;allés af. Daar komt de politie U de formaliteiten helpennbsp;afwikkelen, bij ons moet elke vreemdeling, zich melden.nbsp;Onze ambtenaren zijn behulpzaam genoeg, zooals doornbsp;iedere vreemdeling wordt erkend, maar het stelsel kon meernbsp;praktisch zijn. Ik schrijf hier echter over eene reis en ganbsp;dus niet critiseeren.

Als in elke havenstad komen tientallen booten naar een pas-gearriveerde stoomer. In Java kennen we dat ook ennbsp;weten dat het nu juist geen menschlievendheid is, dat denbsp;zwarte broeders ons komen afhalen. Betalen, en goed betalen is de boodschap. Nu moet men in Madras bovendiennbsp;nog storten om te kunnen landen. Men noemt dat „landing charges”, eene kleine som van ± drie rupees, waarschijnlijk noodig voor de dekking van de kosten van oprichting en onderhoud van de pier.

-ocr page 296-

280

De douane is niet streng. Wanneer ge eerlijk opgeeft wat ge hebt aan belastingschuldig bezit dan komt ge er metnbsp;zeer weinig moeite af.

Nu moesten wij naar ons hotel, ’t Eenige goede hotel (ook al niet best) te Madras is het Connemara Hotel. Ditnbsp;ligt evenals alle andere hotels en ook de europeesche kolonienbsp;± 3 a 4 engelsche mijlen van de haven. De handelskantoren zijn alle dicht bij de haven in de z. gn. black town.nbsp;Dit is de Kali besar van Madras. Wel een groote afstandnbsp;dus wanneer men voor zaken te Madras moet zijn. De stadnbsp;is mooi, maar zonder eenig amusement. Behalve de engelschenbsp;clubs vindt ge er een klein restaurant, waar tweemaalnbsp;s’weeks een orkest van 1 viool, 1 bas, 1 clarinet en eenenbsp;ontstemde oude piano tracht eenige mopjes ten gehoore tenbsp;brengen. Absoluut geene vergelijking met Batavia. En ditnbsp;kan ik nu reeds zeggen, dat Java duizend maal beter isnbsp;is dan Zuid-lndië. Over Noord-lndië kan ik niet oordeelen,nbsp;omdat ik er niet geweest ben.

Na dus de noodige dcuaneformaliteiten te hebben vervuld konden we rustig naar onze kamers gaan en van eene hitte van 110° F gaan genieten.

Wij zijn 5 dagen te Madras gebleven. Eerstens om kennis te maken met den hollandschen consul den heer D. M. Stuart, een Engelschman, die mij van onbetaalbaar nut isnbsp;geweest. ZEd. heeft altoos de meest mogelijke moeite gedaan om mijne zending te doen slagen, mij met raad ennbsp;daad terzijde gestaan en immer getoond dat zijn eerebaantjenbsp;als handelsconsul voor hem geen sinecure was. Ik komnbsp;hier wel op terug.

Onderzoek naar den bestaanden veestapel te Madras en omstreken was mijn geregeld werk gedurende ons vijf-daagsch verblijf aldaar. Er was niet veel te zien en voeldenbsp;ik al zoo’n rikketik van binnen, dat de opdracht mogelijknbsp;wel eens boven mijne krachten zou kunnen gaan. Niet watnbsp;aangaat het aantal stuks stieren, maar het aantal eerste

-ocr page 297-

281

klasse beesten. Het was immers de bedoeling niet waar, dat elk dier op zich zelf beschouwd een goede dekstiernbsp;moest zijn voor „draft purposesquot;, Behalve eenige goedenbsp;krachtige Nellore ossen, gebruikt voor vrachtwagens, zagnbsp;ik te Madras niets anders dan gedegenereerd vee.

Onder eene temperatuur van 112“ F. verliet ik den 23quot;“=quot; Mei Madras om mijne opwachting te gaan maken bij dennbsp;gouverneur van Madras, die reeds sedert April resideerdenbsp;te Ootacamund, een bergstation op de Nilgirihills, 7500nbsp;voet boven zee. De reis gaat per spoor; ’s avonds 6 uurnbsp;van Madras gaande is men den volgenden morgen 10 uurnbsp;te Mettapulayam. Men doet wel, om voor de nachttrein,nbsp;reeds ’s morgens plaats te nemen en te trachten een „lowernbsp;berth”, te bespreken. In elke Ie klas coupé zijn n. 1. 2nbsp;beneden en 2 boven couchettes. De laatsten zijn erg onaangenaam. Te Arkonam kon men dineeren en te Mettapulayam wordt gelegenheid gegeven om te ontbijten. Mennbsp;kan reeds te Madras tickets koopen voor ontbijt, tiffin ennbsp;diner. Op bepaalde plaatsen, alwaar in de stations refresh-mentrooms zijn, stopt de trein meestal een half uur en kannbsp;men kalm de maaltijden gebruiken, ’t Eten is er vrij goednbsp;en niet te duur. Van Mettapulayam gaat een tandradbaannbsp;tot Coonoor en arriveert men ’s namiddags ongeveer halfnbsp;drie. De stad is 6500 voet hoog gelegen en gedurendenbsp;den zomer druk bezocht, evenals Ootacamund, ’t welk nognbsp;15 mijl verder is. Dit laatste traject wordt afgelegd pernbsp;tonga, het best te vergelijken met een groote zware dogcart,nbsp;getrokken door twee australische paarden. Het zijn sterkenbsp;flinke voertuigen. Somtijds treft men kleine tonga’s aan,nbsp;die door een of twee ossen zijn bespannen.

Op ons reisje naar Ooty, zooals de verkorte naam luidt, werd driemaal omgespannen. Een werkelijk mooie om-geving,eenigszins herinnerende aan de Preanger. En koel!nbsp;Gaande met de tandradspoor voelt men de koude tegemoetnbsp;te gaan. ’t Was dan ook bepaald frisch in Ooty. Den

-ocr page 298-

282

yorigen dag had ik in Madras 112® F en nu werd om half zes in mijne hotelkamer (Sylk’s Hotel) een houtvuur aangelegd en onderhouden tot 11 uur. ’kWist eerst niet watnbsp;ik zag; een kamer met een haard, ’t Was zoo’n hollandschnbsp;idee, een sigaar te rooken bij het haardvuur. Omdat hetnbsp;nu juist „empire day” was (24 Mei) en den volgendennbsp;dag races te Ooty, kon ik Z. Exc. den gouverneur nietnbsp;eerder bezoeken dan Maandag. Zeer welwillend ontvangen,nbsp;gaf Z. Exc. mij het adres van den British Resident vannbsp;Mysore den HoNquot;'-'' Mr. Fraser en van dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mr.

Castlestuart Stuart, direkteiir van landbouw te Madras. Van den eersten bekwam ik weer eene introductie voor dennbsp;Lt. Kol. R. G. Jones, military assistant voor het gouvernement van Mysore, die mij van verbazend veel dienst isnbsp;geweest.

Ook hier te Ootacamund zag ik slechts weinig goede trekossen; de meeste dieren waren platribbig en hoog opnbsp;de beenen.

Den nbsp;nbsp;nbsp;Mei vertrok ik weer per tonga naar Coonoor

en vandaar via Mettapulayam en jalarpet junction per spoor naar Bangalore, alwaar ik den SOquot;quot;quot;quot; ’s morgens om 6 uurnbsp;arriveerde.

Bangalore is de nieuwe hoofdstad van de staat Mysore tevens standplaats van den britschen politieken agent, dennbsp;British Resident. De stad ligt 3000 voet hoog op het grootenbsp;plateau van Zuid-Indië, heeft 159.000 inwoners en heeftnbsp;een van de grootste garnizoenen. Er liggen 8 regimentennbsp;van verschillende wapens. De kantoren van het Inlandschnbsp;Zelfbestuur zijn indertijd verplaatst van de oude hoofdstadnbsp;Mysore naar Bangalore. De Maharajah wordt bijgestaannbsp;door zijn eersten minister, den dewana. De Engelsche re-geering heeft den Maharajah een militair toegevoegd. Tegenwoordig fungeert als military assistant de boven reedsnbsp;genoemde Lt. Kol. R. G. Jones. Deze heer is tevens chefnbsp;van het Amrut Mahal Departement. Dit departement beheert

-ocr page 299-

283

de half wilde fokkerij van het beroemde Amrut Mahal vee, waarover later uitvoerig. Van Bangalore uit wou ik nunbsp;probeeren de voor ons gouvernement benoodigde dekstierennbsp;te krijgen, omdat het Ie kl. Mysore vee verreweg het bestenbsp;trekvee is van Zuid-Indië, niet alleen oin z’n kracht maarnbsp;ook om z’n uithoudingsvermogen.

Er zijn in Bangalore een paar zeer goede hotels waarvan het (Bronson’s) West-End Hotel de kroon spant. Het isnbsp;gelegen aan de Racebaan en zeer modern ingericht. Hetnbsp;andere goede hotel is het „Curzon Hotel”.

Iemand, die te Bangalore komt van de richting Madras doet het best uit te stappen aan het „Cantonment Station”.nbsp;De trein rijdt wel door naar het andere station „het City-station”, doch pas na ± 20 minuten oponthoud, zoodat mennbsp;een der beide hotels, die feitelijk tot de City behooren, eernbsp;bereikt door aan ’t eerste station uit te stappen. Er staannbsp;’s morgens reeds rijtuigen in overvloed, allemaal mylords.

Men doet echter beter den dag tevoren een briefkaart te schrijven aan den Hotel manager, die dan zelf een rijtuignbsp;zendt, ’t welk tegen het gewone tarief wordt berekend. Nognbsp;beter is het zenden van een visitekaartje in een brief, omdat dan de hotelboy dit als herkenningsteeken mee naarnbsp;den trein neemt. In Britsch-lndië is ’t gebruik van visitekaartjes algemeen. Men houdt zich niet op met leitjes, zoo-als op Java.

Het was mijn plan onmiddelijk kennis te gaan maken met den overste Jones, doch ZEdGestr. was te Mysore, alwaar de Maharajah groote feesten gaf. Na afloop hiervannbsp;had ik het genoegen den colonel te ontmoeten en hoordenbsp;veel van de goede eigenschappen van het Amrut Mahalvee.nbsp;Omdat ik hierachter dit vee toch ga beschrijven deel ik nunbsp;alleen mede, dat ZEdGestr. bereid bevonden werd om tenbsp;trachten een klein aantal jonge stierkalveren voor mij ongecastreerd te laten.

’t Was n.1. juist de tijd, dat de castratie van de 2 jarige dieren

-ocr page 300-

284

zou plaats hebben. In de maand October verzamelt men de 4 jarige ossen en komt eene commissie v/h Engelsch Indischenbsp;leger eene keuze doen uit deze dieren, die na een jaar goedenbsp;voeding in het remonte depot en nog een tweede jaarnbsp;oefening, als zesjarige bij artillerie en trein worden innbsp;dienst gesteld.

Door de bemoeiingen van colonel Jones zijn wij in het bezit gekomen van een 30 tal kalveren, die naar ik vertrouw,nbsp;over eenige jaren, na goede opvoeding, wel zullen opgroeien tot uitstekende krachtige dieren.

Inmiddels had ik een viertal mannen aangenomen om in de dessa’s rondom Bangalore te zoeken naar goede jongenbsp;stieren en was zelf naar verschillende veemarkten geweest. Ditnbsp;zijn in dezen tijd van het jaar kleine weekmarkten, zooals tenbsp;Hoskote, Dodballapur, Yelehanka, Mageri, Whitefield en Malurgt;nbsp;respectievelijk 17, 30, 10, 28, 12 en 24 paal van Bangalore’nbsp;langs goede wegen te bereiken. Met een jutka dient men te reizen en gewent men eindelijk wel aan dit ongelukkige voertuig.nbsp;De eerste keeren en ookals’t wat lang duurt wordt men vree-selijk stijf in de beenen. De karretjes worden getrokken doornbsp;een pony en zijn ’t best te vergelijken met een breede planknbsp;op 2 wielen. Ze zijn berekend voor 4 inlanders, die er gehurkt precies in kunnen zitten. De kap is erg laag en hadnbsp;m’n pet altijd ruzie met het dak. Zoo op een matje en dannbsp;niet rechtop kunnen zitten is een bijzonder soort van ge-noegelijk toeren. Maar’t andere vervoermiddel is een ossenkar en dat vindt men gauw te langzaam, vooral als ernbsp;jutka’s te krijgen zijn.

Op deze weekmarkten heb ik bijna geen stieren gezien, telkens weer werd mij beloofd een volgende week 'stierennbsp;te zullen brengen, maar steeds werd ik teleurgesteld. Ennbsp;zoo is het den geheelen zomer gegaan. Overal ontmoettenbsp;ik menschen, die beweerden mij te kunnen helpen, mijnbsp;plaatsen noemden, ’t ook zelf wel geloofden naar ik vermoed, maar elke keer dezelfde tegenvaller.

-ocr page 301-

285

Deze maand Juni en ook Juli heb ik heel wat gekruist in de „villages” rondom Bangalore en alleen eenige veelnbsp;te kleine dieren gezien. Het vee is over ’t algemeen innbsp;geheel Zuid-lndië zeer gedegenereerd, vandaar de moeilijkheid veel goede exemplaren te bemachtigen. En nu hadnbsp;de consul te Madras mij al voorspeld dat het zeer, zeernbsp;lastig zou zijn zoo’n groot aantal Ie klasse stieren te krijgen, maar mij toch niet geheel den moed benomen. De ervaringen die ik gehad heb in den indischen zomer, tot December toe, zijn voldoende om te zeggen, dat het onmogelijknbsp;is, voor wie ook, om dan eene zending als de mijne totnbsp;een goed einde te brengen. Waar echter mijne opdrachtnbsp;de eerste was op dit gebied, meende ik niets onbeproefdnbsp;te mogen laten, daar ik immers niet de zekerheid had ofnbsp;de kans niet ieder oogenblik zou kunnen keeren.

Einde Juni ging ik voor een paar dagen naar Madras om den directeur van Landbouw den Hon®'-'quot; Mr. A. E. Cast-LESTUART Stuart te ontmoeten en met de agenten van denbsp;British-lndia Steam Navigation Cy. Ltd. de H. H. Binny amp; Co.nbsp;en die van de Asiatic Steam Navigation Company Ltd. denbsp;H. H. Wilson amp; Co. besprekingen te houden over transportnbsp;van vee naar Ned. Indie. Ik vond deze gelegenheid juistnbsp;geschikt om beide firma’s vertrouwelijke mededeelingen tenbsp;doen omtrent het doel van mijn verblijf in India en tenbsp;trachten zoo gunstig mogelijke voorwaarden te bedingen. Definitieve opgaven kon ik niet dadelijk krijgen, omdat de agentennbsp;daarvoor eerst met de direktie moesten correspondeeren.

De heer Castlestuart Stuart verstrekte mij vele inlichtingen en roemde zeer het Mysore trekvee. Z. H. Ed. Gestr. gaf mij eene introductie voor alle Engelsche ambtenaren innbsp;de Madras Presidency met verzoek mij met alle wettigenbsp;middelen van dienst te zijn; toen ik later gelegenheid hadnbsp;eene audiëntie te krijgen bij den Dewan van Mysore heb iknbsp;van dezen minister gelijke introductie gekregen voor allenbsp;ambtenaren in Mysore.

-ocr page 302-

286

Wat mij ook nog gesterkt had in mijne goede opinie omtrent het Mysore vee was een verslag van de landbouwtentoonstelling te Pittapur, opgenomen in de „Madras Mail”,nbsp;van 6 Juni. De civil veterinary inspector, Major Gunn tenbsp;Madras, sedert met verlof naar Engeland, had aldaar eenenbsp;lezing gehouden over veeteelt en voor opheffing van dennbsp;veestapel in de Madras Presidency uit zijn verval, dringendnbsp;aangeraden voor kruising gebruik te maken van stieren uitnbsp;Mysore of Coimbatore.

In het distrikt Coimbatore ben ik later geweest, doch heb er geen vee kunnen koopen.

Door mijne reizen in den omtrek en ’t steeds informeeren naar goede dekstieren, werd in kleinen kring reeds bekendnbsp;dat ik eenige dieren wenschte te koopen. Begin Juli nunbsp;bood zich bij mij aan een Europeaan, de heer Devereux,nbsp;een boertje uit Yelehanka, die beweerde over eenige wekennbsp;in staat te zullen zijn mij op een tocht te vergezellennbsp;door een gedeelte van Mysore en dan elk gewenschtnbsp;aantal goede stieren met mij te koopen. Dat gaf natuur-lijk nieuwe moed en in afwachting ging ik maar doornbsp;met de weekmarkten te bezoeken en mij inmiddels voornbsp;te bereiden voor die reis. ’t Resultaat bleef steeds hetzelfde;nbsp;niets dan teleurstelling.

Een paar maal liet de heer Devereux mij eenige stieren zien die mij echter niet konden bekoren. „Dat was nieman-dal.” Z. Ed. „wist nu precies wat ik noodig had,” en langsnbsp;den Mysoreweg en zuid-oostelijke distrikten zouden we zenbsp;heel gemakkelijk kunnen krijgen.

Het veldwerk op de boerderij was eindelijk gereed en den 3den Augustus ’s morgens 7 uur togen wij op wegnbsp;naar Kengeri. Alle dessa’s, aan beide zijden van den grootennbsp;weg en op eenigen afstand daarvan werden bezocht, maarnbsp;zonder resultaat.

De stoet bestond uit een reiswagen en twee vrachtkarren, alle drie bespannen met een paar ossen, een dogcart met

-ocr page 303-

287

een paard en verder een rijpaard. Zoo konden we overal de verschillende fokkers bezoeken.

De huizen en de dorpen zijn bijna zonder uitzondering van leem gebouwd. Het dak rust op palen, die ook innbsp;de leem zitten; de bedekking bestaat uit bladeren of droognbsp;gras. ’t Heeft alles een armoedig aanzien. De schamelenbsp;kleeding der bewoners, een zwierig, om de lenden gedragennbsp;lap, ziet er zelden frisch uit. Hoe Maurits Wagenvoort innbsp;een zijner brieven aan het Bataviaasch Nieuwsblad dergelijkenbsp;reizen in India het hoogste genot kan noemen, wat eennbsp;mensch kan begeeren, is misschien aan zijne dichterlijkenbsp;opvatting te wijten.

Bij onze komst te Bidadi vonden we een vrij goede gouvernements pasanggrahan. Volgens mijne ervaring zijnnbsp;de resthouses in Mysore veel beter, netter en geriefelijkernbsp;dan in de Madras Presidency. Men krijgt voor weinignbsp;geld een dak boven z’n hoofd. Maar er is een vrij goedenbsp;badkamer en gelegenheid om te koken. Het ameublementnbsp;bestaat uit een tafel, eenige stoelen en eene bank die alsnbsp;slaapplaats moet dienen. De 1ste klasse resthouses hebbennbsp;veelal 3 logeerkamers. Maar in ieder geval moet men zelfnbsp;zorgen voor lampen of kaarsen, consumtie en beddegoed.nbsp;Hoogst zelden is er sodawater te krijgen. De weg vannbsp;Kengeri over Bidadi naar Channapatna is de groote wegnbsp;Van Bangalore naar Mysore. Den 5den ’s avonds kwamennbsp;wij te Channapatna aan en kregen informaties, dat er rhooinbsp;vee was te krijgen in Mogenhalli en Titmanhalli. Zoo wasnbsp;het trouwens telkens, hoe verder wij kwamen. Altoos wasnbsp;verderop succes te verwachten. Een bezoek den volgendennbsp;dag aan beide genoemde dessa’s gebracht, gaf wel een paarnbsp;goede jonge stieren te zien, maar ze waren te licht gebouwd.nbsp;Dus maar weer verder en langs den grooten weg telkens afdwalen naar naburige dorpen. Overal een nieuwsgierige groepnbsp;kinderen en ook wel grooteren, achter ons aan bij onsnbsp;bezoek aan het dorpshoofd. En ook altijd een vriendelijke

-ocr page 304-

288

ontvangst. Maar er zijn zooveel duizenden dorpen en gehuchten en zoo betrekkelijk weinig eerste klasse dekstieren,nbsp;dat het waarlijk een toeval genoemd moet worden als mennbsp;op deze manier tot zijn doel komt. Ik weet dit nu achteraf,nbsp;zeker, en zal ook daarom iedereen afraden om te trachtennbsp;op deze manier fokstieren machtig te worden. Voor mijnbsp;was echter noodzaak om vol te houden; de ervaring moetnbsp;worden doorworsteld om tot zeker weten te komen. Zoonbsp;werd dan Satanur bereikt den avond van den 7'^'=“. We waren nu 27 mijl ten zuiden van den grooten weg en middennbsp;in het Cauvery district.

Deze landstreek is bekend om hare goede veestapel. Gedeeltelijk Mysore en gedeeltelijk de Madras Presidencynbsp;vormen dit centrum van veefokkerij. Het is hier, dat hetnbsp;„Cauverybreed” of „Mahadeswara Betta” vee wordt gevonden. Maar hoewel ik enkele dieren uit den omtrek te ziennbsp;kreeg, zoo waren toch alle te klein.

Den 8'quot;'^'' bereikten wij Hallagur en konden niet verder komen dan deze 17 mijlen, omdat we een bandjirende riviernbsp;zouden moeten overtrekken. Er zijn hier in dit gedeeltenbsp;van Mysore geene bruggen. Den volgenden morgen wasnbsp;het water gevallen en bereikten wij ’s avonds Malvalli. Opnbsp;deze route troffen wij ook nergens geschikt vee aan.

Den volgenden dag moest ik even terug naar Bangalore om met den overste Jones en den Britschen Resident besprekingen te houden voor de mogelijke leverantie van denbsp;Amrut Mahal kalveren. Bovendien had ik nieuwe voorraadnbsp;veevoeder aan te schaffen voor de verdere reis en wildenbsp;een bezoek brengen aan Mysore, op raad van genoemdennbsp;overste. Mijn transport zond ik dus naar Mandya vooruit.nbsp;Mijn metgezel wenschte eveneens naar huis te gaan om tenbsp;zien hoe daar de zaken marcheerden.

Den trof ik te Mandya mijn transport en m’n reisgenoot aan, terwijl mijn echtgenoote mij nu vergezelde, ’s Nachts ging ik naar Mysore per trein en had gelegenheid

-ocr page 305-

289

den Palace-Officer van Z. H. den Maharajah ^ te ontmoeten. Tot mijn leedwezen kon ik mijn doel niet bereiken. Ditnbsp;was om van de verschillende estates van Z. H. eenige stierennbsp;te mogen koopen. Daar werden echter geene stieren verkocht, zooals de intendant mij meedeelde. Z. Ed. Gestr.nbsp;vertelde mij nog wonderen van het Amrut Mahal vee. Toennbsp;Tippa Sultan meer dan een eeuw geleden in oorlog wasnbsp;met de Engelschen gebruikte hij voor zijne transporten hetnbsp;Amrut Mahal vee en legde daarmede verbazende afstanden af,nbsp;vaak 60 K.M. per dag. In verschillende dorpen had hij geheimenbsp;bergplaatsen met veevoeder, zoodat hij dit op zijne tochtennbsp;niet had mee te nemen. Het voedsel was begraven. Denbsp;Engelsche troepen waren niet in staat dezelfde afstanden af tenbsp;leggen. De afstand krijgt nog meer beteekenis, als men weet,nbsp;dat alles cross country ging, dus langs ongebaande wegen.

Ik keerde teleurgesteld naar Mandya terug en brak mijn kamp op om in eens door te gaan naar Bannur en omstreken. Den 16'” doorkruisten wij verschillende dorpen ennbsp;ik kan moeilijk mijne blijdschap weergeven, toen ik dien dagnbsp;een span mooie jonge stieren kon koopen. En den volgendennbsp;dag een tweede span. Er scheen dus eindelijk succes tenbsp;zullen komen. Maar ’t was spoedig uit. De voorraad daarnbsp;was nu al uitgeput en trokken wij langs een andere routenbsp;weer naar Malvalli om vandaar uit een tocht te ondernemennbsp;naar het district Coimbatore in de Madras Presidency. Eerstnbsp;echter moest ik nog even naar Maddur en omstreken om tenbsp;onderzoeken of daar nog wat te vinden was en tevens mijnnbsp;veevoeder van den trein te halen. Maar het was alweer hetnbsp;zelfde liedje.

Den 22*quot;quot; werd nogmaals de omtrek van Malvalli doorzocht zonder succes en verder getrokken tot Sivasamudram. Hier bevindt zich een groote electrische centrale, die gedreven wordt door de beroemde Couvery Falls. Deze dubbele, door een eilandje gescheiden waterval is in den regentijd ongeveer een K.M. breed. Het water stort van eene

19

-ocr page 306-

290

hoogte van 800 voet in den afgrond. Boven de vallen wordt water door kanalen afgeleid en ongeveer- 3 K.M.nbsp;verder benedenstrooms stort het door buizen op de waterraderen, die de beweegkracht leveren. De Rolar goudvelden,nbsp;Bangalore en ook Mysore weldra, ontvangen de benoodigdenbsp;electriciteit voor drijfkracht en licht van dit groote etablissement. Er is een inspectors bungalow waar men metnbsp;goedvinden der directie kan logeeren. Men dient zichnbsp;echter vooraf aan de directie bekend te maken en wordtnbsp;eene vergunning dan welwillend verleend.

Het Mysore gouvernement onderhoudt een tonga dienst tusschen Maddur en Sivasamudram. Er zijn drie wisselplaatsen waar de benoodigde paarden gestald zijn, die vannbsp;de lancierregimenten afkomstig zijn en op deze dienst worden ingereden. De tonga’s zelf zijn niet groot maar geriefelijke tweewielige karren. De weg die bereden wordtnbsp;is uitstekend.

In den omtrek der plaats vond ik weinig vee en geen enkelen fokstier en zoo trokken wij den 24sten verder. Overnbsp;een zeer groote steenen brug kwamen we nu in de Madrasnbsp;Presidency en wel in het district Coimbatore. Mijn geleidernbsp;had het intusschen opgegeven en wenschte niet verder tenbsp;gaan, zoodat hij ons na Malvalli in den steek liet. Wijnbsp;bereikten ’s avonds Kollegal, nadat onze reiswagen eens innbsp;een kleine kali was blijven steken; met behulp van 6 inlanders kwamen wij echter behouden aan den overkant.nbsp;In dit district vindt men bijna geen bruggen, zoodat mennbsp;nu en dan dergelijk ongerief kan ondervinden. Dit bleeknbsp;reeds den volgenden dag toen ik een weekmarkt in dennbsp;omtrek wou bezoeken. Halfweg kwamen we voor eennbsp;bandjirende rivier en konden daar niet over. Enkele dierennbsp;die men mij ter beoordeeling toezond voldeden heelemaal niet.

Den 26sten deed ik nog een tocht naar een dorp op 8V2 mijl afstand. De Police-Inspector van Kollegal had mijnbsp;verteld, dat aldaar twee mooie stieren te koop waren, en

-ocr page 307-

^91

was zoo vriend’lijk mêe te gaan. Geen der beide dieren beantwoordde ook maar eenigszins aan de verwachting.nbsp;Intusschen had mijn Klingaleesche bediende, die ik vannbsp;Deli had medegenomen te Kollegal een vrind ontmoet, dienbsp;maleisch sprak. Deze man kwam mij een beetje verdachtnbsp;voor daar hij zeide te Singapore gewoond te hebben. Hoenbsp;’t ook zij, ik vertrouwde het niet te best. Hulp heb iknbsp;van hem niet gehad; of er tegenwerking is geweest durf iknbsp;niet te beslissen.

De bungalow te Kollegal was wel klein maar toch was ik blij niet buiten behoeven te kampeeren, omdat ik dennbsp;27sten met malaria het bed moest houden. En tot dennbsp;Sisten was ik niet in staat zelf de verschillende dessa’s tenbsp;bezoeken maar moest dit overlaten aan mijn bediende metnbsp;zijn vrind. Ze hadden dan wel een mooi span stieren gezien,nbsp;die ik zeker zou hebben gekocht, doch die toevallig dennbsp;dag voor hunne komst gecastreerd waren geworden. Denbsp;bevolking zou bang zijn geweest, dat ik een Engelschnbsp;ambtenaar was, die kwam controleeren of de driejarigenbsp;stieren reeds gecastreerd waren. Eenigen tijd geleden warennbsp;n.1. eenige boeren beboet geworden.

Den len September probeerde ik nog eens de omstreken van Kollegal doch zonder resultaat. De dieren, die misschien in aanmerking zouden komen, waren allen naar denbsp;bergen en voor mij onbereikbaar. De besturende ambtenaarnbsp;te Kollegal beloofde mij last te zullen geven aan de dorpshoofden te Anur en Ramapuram om te trachten de bevolking te bewegen goede stieren ten verkoop aan te biedennbsp;in beide districtshoofdplaatsen. Intusschen ging ik nognbsp;even naar Bangalore om verdere besprekingen te houdennbsp;omtrent het Amrutmahal vee, waarover later meer. Dennbsp;8*“'' gingen wij op weg naar Anur en vonden het dorpshoofd zeer behulpzaam met een paar vruchten en wat rijst.nbsp;De kleine houtvestersbungalow is allerellendigst. Er wasnbsp;geen bad en geen bank, zoodat we ons matrasje op een

-ocr page 308-

292

laag stroo moesten spreiden op den vloer. Maar erger was, dat er geen vee was te zien. Er werd echter beloofd, datnbsp;er morgen wel vee zou komen. Dus maar geduldig afwachten. Den volgenden dag nog een tocht in den omtreknbsp;en amuseerden we ons verder met eene groote apenkolonienbsp;op het erf. Zelden heb ik ze zoo brutaal gezien. Eindelijk tegen den avond een paar zeldzaam ongeschikte stieren.

Nu was nog Ramapuram aan de beurt, maar met even droevig resultaat. Een enkel beestje, dit was alles.

Er is hier een kleine bungalow op 2 mijl afstand van het dorp. De burgemeester kwam mij meededen, dat hetnbsp;hoogst gevaarlijk zou zijn om mijn kamp onbewaakt op hetnbsp;erf te betrekken. Op zijn raad hebben we dus den ganschennbsp;nacht vuren onderhouden met de koelies om beurten opnbsp;wacht. Het wemelt daar n.1. van tijgers en panters. Gelukkig ging de nacht ongestoord voorbij. Wat rundveenbsp;betreft, een enkel beestje, dat was alles wat ik te ziennbsp;kreeg. Er was dus voor mij na deze ervaringen klaarheidnbsp;genoeg, dat de tijd van het jaar absoluut ongeschikt was.nbsp;Toen ik later onzen consul te Madras deze ontmoedigendenbsp;tocht beschreef en mijn spijt te kennen gaf over dezenbsp;mislukte pogingen, antwoordde ZEd mij „dit wel te hebbennbsp;gedacht, ,,but 1 would n’t discourage You too much”.

Op onze terugreis van Ramapuram hadden we nog een klein ongelukje met de reiswagen. Midden tusschen denbsp;steenen van een kali brak de boom in tweeën. Met heelnbsp;veel moeite hebben we met alle man en ossen de kar aannbsp;den overkant gekregen, alwaar we met behulp van eenigenbsp;takken een spalkverband konden aanleggen, ’s Avonds kwamen wij te Kollegal terug, reisden den volgenden dag doornbsp;naar Malvalli, deden den 13^''”' nog eens pogingen in dennbsp;omtrek, maar weer met nihil op ’t rapport en keerden’snbsp;avonds naar Bangalore terug. Het transport ging via Kan-kanhalli, doch kwam ook zonder eenige gunstige berichtennbsp;na een paar dagen thuis.

-ocr page 309-

293

De geheele tocht had dus slechts vier stieren opgeleverd. Inmiddels had mijn pogen om eenige jonge AmrutMahal stierennbsp;te krijgen in zooverre succes, dat overste Jones mij hadnbsp;medegedeeld dat het noodig was door middel van dennbsp;Britschen Resident het verlangen van het gouvernement aannbsp;de regeering van Mysore kenbaar te maken tot het sluitennbsp;van een contrakt gedurende drie jaren voor den aankoopnbsp;van 30 tweejarige stieren per jaar. Dit laatste bleek evenwel niet mogelijk te zijn.

Verlangt het gouvernement van Nederlandsch-Indië AmrutMahal vee, dan kan dit slechts geschieden wanneer eene dergelijke aanvrage jaarlijks door tusschenkomst van hetnbsp;Engelsche Bestuur plaats heeft. Dit brengt de zaak dannbsp;voor den Durbar en wordt na vaststelling het contrakt doornbsp;den Britschen Resident gesanctioneerd. Na mijne thuiskomstnbsp;zond ik onmiddellijk weer mannen het veld in om geschiktenbsp;dieren te zoeken. Na een paar dagen reeds kon ik drienbsp;dieren koopen, zoodat ik nu zeven stuks had. De verzorging te Yelehanke, alwaar de eerste 4 heen waren gezonden, bleek mij veel te lastig en slaagde ik er gelukkignbsp;in te Bangalore een geschikt terrein te huren. Ik had nunbsp;nog minstens één dier noodig om een waggon te kunnennbsp;laden. Hoewel bijna dagelijks stieren ten verkoop werdennbsp;aangeboden, duurde het nog eenige weken voor ik hierinnbsp;slaagde.

Inmiddels was ik den 24sten September naar Madras getogen en had een onderhoud met den mij door den di-rekteur van Landbouw den HON'”''. Mr. A. E. Castle-Stuart Stuart aanbevolen chef van de firma Takes amp; Co.nbsp;Een der employé’s koopt nu en dan trekvee voor zwarenbsp;transporten in Madras. Het vorige jaar had deze voornbsp;Brazilië een 50 tal Nellore-stieren gekocht tegen zeer hoogenbsp;prijzen. In sommige streken van Brazilië gebruikt mennbsp;deze om meer massa bij het vee krijgen. Dit jaar wasnbsp;een zekere heer Parton nu zelf in Britsch Indië om 77

-ocr page 310-

294

Nellore stieren te koopen. Reeds vroeger had men gekruist met Durham vee doch bleken deze tegen de klimatologischenbsp;invloeden niet bestand te zijn. Men laat daar groote kuddennbsp;in de wildernis grazen en vangt ze nu en dan op om denbsp;jonge dieren een brandmerk te geven en de ouderen voornbsp;de slachtbank te verkoopen.

De vertegenwoordiger van de firma kwam naar Bangalore om mijne dieren te bezichtigen en was van oordeel, datnbsp;het zeer lastig zou zijn een groot aantal van deze qualiteitnbsp;aan te schaffen. Inmiddels was ik in het bezit gekomennbsp;van een lijst van groote veemarkten en ried hij mij aannbsp;om 12 October de Cattle fair te Tinnevelly eens te bezoeken.

Den 2den October was bepaald door de Commissie van het Engelsche leger om 4 jarige Amrut Mahal ossen uit tenbsp;zoeken. Tevens zou er dan gelegenheid zijn de 5 a6 jarigenbsp;dieren te zien, omdat ook deze kudden in het remonte depotnbsp;te Hunsur zouden worden voorgebracht.

De reis moet eigenlijk per spoor gaan tot Mysore, maar door verkeerde inlichtingen stapte ik reeds te Seringapatamnbsp;uit, zoodat ik per ossenkar nog 9 mijl moest afleggen. Dennbsp;len October ’s avonds 11 uur vertrok ik van Bangalorenbsp;en was tegen 6 uur den volgenden morgen te Seringapatam.nbsp;Per ossenkar tot Mysore kon ik vandaar een tonga krijgennbsp;met 2 paarden tot aan het kamp 6 mijlen verder dan Hunsur. Er was hier een groote collectie ossen, waarvan denbsp;commissie 150 stuks aankocht. De 6 jarige dieren warennbsp;verbazend veel grooter dan de 4 jarigen, dus is ’t wel eennbsp;zeer laat rijp ras. Gelukkig was alles vlak bij elkaar, zoodatnbsp;ik kans zag de 36 mijl tot Mysore terug te rijden en haaldenbsp;ik om 9.40 den nachttrein naar Bangalore, alwaar ik dennbsp;3den October weer om zes uur ’s morgens arriveerde. Zoonbsp;te reizen is wel wat vermoeiend, maar de nachttrein is innbsp;Britsch-Indië altijd te prefereeren boven het warme reizennbsp;overdag. Na een paar dagen kocht ik thuis 2 stieren, nanbsp;verscheidene aangebodene te hebben afgekeurd.

-ocr page 311-

295

Den IQden ’s avonds vertrok ik per nachttrein via Jalaxpet en Erode naar Trichinopoly, alwaar ik om 12 uurnbsp;aankwam. Ik had nu de keuze hier te blijven tot ’s avondsnbsp;8 uur of onmiddelijk door te gaan en in het station tenbsp;Madura te overnachten. Ik koos het eerste omdat Trichinopoly boogt op het bezit van den grootsten Hindoetempel.nbsp;Nu, deze is dan ook zeer groot en heeft 7 groote poorten,nbsp;’t Is eigenlijk een heele stad, want binnen de buitenstenbsp;muren wonen meer dan 20.000 menschen. In de binnenstenbsp;afdeeling wonen de Brahmins, de hoogste kaste der Hindoes.nbsp;De boog van de eerste poort rust op 2 granietzuilen, dienbsp;80 voet hoog zijn en uit één stuk. Deze poort is nietnbsp;afgewerkt, daar het werk na de verovering door de Engel-schen niet is voortgezet. Het is wel de moeite waard zoo’nnbsp;oud bouwwerk te bezichtigen, doch stelt men zich er veelnbsp;te veel van voor als men zich op de photo’s afgaande reedsnbsp;een hoog genot heeft voorspeld. Ik bezocht alleen dezenbsp;groote tempel te Steerungum. Voor de groote rotstempelnbsp;had ik geen tijd. ’s Avonds dus verder reizende kwam iknbsp;den 12den ’s morgens 7 uur te Tinnevelly Bridge. Denbsp;veemarkt was eenige mijlen ’t binnenland in, maar wat iknbsp;daar zag was beneden alle kritiek. Niet alleen geen enkelnbsp;goed exemplaar maar de heele collectie maakte den indruknbsp;van gedegenereerd vee, wat mij aanleiding gaf om s’avondsnbsp;maar weer moedeloos terug te stoomen. Twee nachtennbsp;en een dag in een warmen spoortrein.

Den Mquot;*quot;' ’s morgens 6 uur stond ik weer te Bangalore, alwaar ’s middags een mooi dier gekocht werd. Inmiddelsnbsp;was het tijdstip nabij, dat de groote markt in het Coimbatorenbsp;distrcit gehouden zou worden en wel die te Mahadeswaranbsp;Betta.

Den 16’’'quot; ’s avonds per spoor naar Maddur en na aldaar in het station wat te hebben geslapen, reisde ik per karretjenbsp;verder naar Kollegal. Het was mij ’s nachts niet mogelijknbsp;geweest in eens door te gaan, omdat de gouverneur der


-ocr page 312-

296

Madras Presidency naar Liasanuedram ging en de weg vrij gehouden moest worden tot dat Z Exc. gepasseerd was.nbsp;Den 17'*“ kon ik eerst geen karretje krijgen naar Anur,nbsp;maar tegen den avond gelukte dit en kwam ik ’s nachtsnbsp;daar aan. Zeer vroeg ging het nu den meest loopende,nbsp;naar de markt. Nu was er nog al veel pest en cholera innbsp;die streek en zoo had de controleur het publiek verbodennbsp;naar de markt te gaan. ’t Gevolg hiervan was geweest, datnbsp;de aanvoer bijzonder gering en van onvoldoende qualiteitnbsp;was. Weer 8 mijl terug geloopen tot Anur en per „kar”,nbsp;naar Kollegal en Maddur, kon ik ’s nachts de trein naarnbsp;Bangalore halen.

Den 19'*“ was ik nu weer thuis om de eerste zending van 8 stieren in te laden. Deze zouden te Madras aannbsp;boord gaan en dan via Negapatam en Singapore naar Javanbsp;worden verzonden. Nu gaat de boot een week later vannbsp;Negapatnam, maar de dieren zijn dan maar 14 uren innbsp;den trein. Verzendt men ze via Erode naar Negapatam,nbsp;dan duurt de spoorreis 5 dagen en moet het vee te Erodenbsp;weer worden overgeladen in andere waggons, omdat vandaar naar Negapatam smal spoor ligt. Praktisch dus nietnbsp;zoo goed als de eerste weg. Zelf ging ik ’s avonds medenbsp;om toezicht te houden op de verscheping. Het in ordenbsp;brengen van de papieren bezorgde ik zelf. Er is hier zooveel moeite aan verbonden, dat ik dit later door de agentennbsp;der stoomvaartmaatschappij liet doen. Te Madras wasnbsp;gelegenheid om de dieren te drenken. De verscheping gaatnbsp;wat ruw. Het is niet mogelijk een groot stoomschipnbsp;voor 8 stuks vee aan het havenhoofd (groyne) te doennbsp;aanleggen, zoodat elk afzonderlijk met een groote prauwnbsp;naar boord wordt gebracht. De prauwen liggen op hetnbsp;strand. Men werkt nu zoo’n prauw op z’n eene zijde ennbsp;laat een dier daar zoo kalm als’t gaat inwandelen. Doornbsp;de spoorreis zijn ze al niet meer zoo wild, dus dat gaatnbsp;vrij wel. Is het dier nu goed en wel binnengewandeld,

-ocr page 313-

297

dan zet men de prauw weer overeind. Een koelie bindt het dier vast en blijft bij den kop. De prauw wordt in denbsp;branding geschoven en naar boord geroeid. Een van denbsp;acht sprong halverwege over boord, zwom naar land ennbsp;deed de reis voor de 2de maal. Het ophijschen aan boordnbsp;van de stoomboot ging voorbeeldig. Met deze 8 stierennbsp;zond ik twee koelies mede tot Java. Voor voldoende voedsel was ten deele reeds gezorgd. Te Negapatam werd nognbsp;stroo aan boord gezonden. Toch moest te Singapore nognbsp;stroo worden verstrekt, omdat er geen aansluiting was. Bijnbsp;de volgende zending van 8 stieren ging voedsel mee voornbsp;26 dagen. Twee andere koelies werden meegezonden; dezen kwamen te Singapore met een klein restantje aan. Iknbsp;vermoed sterk, dat ze mijn veevoeder tusschen Negapatamnbsp;en Penang aan hunne landslieden hebben overgedaan. Tenbsp;Negapatam gaan geregeld een 300 stuks vee aan boordnbsp;met bestemming Penang. Gelukkig zorgde onze Consul-generaal te Singapore voor nieuwe voorraad, waarvoor iknbsp;zeer dankbaar was.

Den 2Pquot;=quot; keerde ik naar Bangalore terug en moest na ’s nachts in den trein te hebben geslapen, den volgendennbsp;avond alweer in den nachttrein naar Biner. Den 23quot;^'quot; kwamnbsp;ik daar aan en zocht 30 jonge Amrut-mahal stierkalverennbsp;uit. De superintendent van het Amrut-mahal departementnbsp;was zelf daar gekomen om mij bij te staan.

Dit uitzoeken is niet gemakkelijk, omdat men nu niet zoo heel dicht bij deze wildemannen kan komen. Ze staannbsp;onder toezicht van speciaal personeel, dat altijd met hennbsp;buiten is. Een touw hebben ze nog nooit aangehad. Zijnbsp;zijn in de wildernis opgevoed en zien er schraal uit. Maarnbsp;ze zijn zeer gehard, als ze de eerste jeugd voorbij zijn.nbsp;De zwakkeren leggen het natuurlijk af en bovendien rekentnbsp;men op 30®/o verlies door de tijgers.

Denzelfden middag ging ik weer terug naar Bangalore en had den 24quot;quot;quot; eenige rust. Den 25quot;quot;quot; 's avonds weer op

-ocr page 314-

PF


298

reis naar Negapatam om daar de 'veeverscheping te gaan zien en tevens mijne eerste zending stieren aan boord tenbsp;inspecteeren. Ik vond alles in orde. Hoewel nu daar hetnbsp;vee in groote prauwen met een broek (sling) wordt neergelaten en zoo naar het schip gebracht, is de branding daarnbsp;zoo hevig, dat ik liever te Madras verscheep. Bovendiennbsp;liggen de booten een paar mijlen uit den wal. Na weernbsp;een paar nachten in den trein terug naar huis, ariveerdenbsp;ik den SOsten Ootober met hooge koorts. In de laatste 21nbsp;dagen had ik 17 nachten in den trein geslapen en wasnbsp;gereisd van de hoogvlakte van Deccan (Bangalore ligt 3000nbsp;voet hoog) telkens naar de vlakte en terug, zoo had iknbsp;daags soms 100® F. en meer, ’s nachts vaak 50“ F.

Mijn koorts bleek niet terug te gaan en na een paar dagen constateerde de dokter longontsteking. Totden21stennbsp;November moest ik het bed houden. Den 24sten evenwelnbsp;moest ik, hoewel nog zwak, toch weer op reis, omdat dennbsp;25sten de groote markt te Tiruvannumalai gehouden zounbsp;worden. Hier wordt in hoofdzaak Mysore vee aangevoerd.

Inmiddels had ik toch thuis nog verscheidene stieren in October (en zelfs enkele in November) aangekocht. Mijnenbsp;vrouw zorgde nu voor de verscheping van een 2de achttalnbsp;stieren midden November. Tevens hield zij toezicht op denbsp;koelies en zorgde voor de geregelde voeding en verplegingnbsp;der dieren. Nauwelijks hersteld van mijne ziekte, was ’tnbsp;wel een wat gewaagde reis naar Tiruvannumalai. Hiernbsp;komen elk jaar een paar honderd duizend hindoes bij elkaarnbsp;voor het feest van een heilige. Ieder geeft dan naar vermogen om een groot vuuroffer fe brengen. Zooals overalnbsp;in Indië neemt men deze gelegenheid waar om een grootenbsp;veemarkt te houden. Na een nacht sporens kwam ik dennbsp;25sten ’s morgens ter plaatse, maar vond geen veemarkt.nbsp;Deze laatste was verboden, juist omdat er zooveel vee uitnbsp;Mysore pleegt te komen. Het vorige jaar nu waren pest-gevallen voorgekomen en had men verdenking dat de be-

-ocr page 315-

299

smetting uit Mysore was aangebracht. Daar nu dit jaar de pest weer bijzonder erg in Mysore woedde (in Poonanbsp;stierven dagelijks bijna 200 menschen) had men de marktnbsp;niet willen laten doorgaan, ’t Was voor mij wel jammernbsp;dit niet te hebben geweten. Denzelfden avond keerde iknbsp;terug en was blij den 26sten weer thuis te zijn. Ik hieldnbsp;nu eenige dagen nog mijn kamer en voelde mij den Istennbsp;December sterk genoeg om nog eens naar Madras tenbsp;reizen en zelf voor de verscheping van het 3de achttalnbsp;stieren te zorgen. Spoedig bleken mij de onkosten vannbsp;deze manier van verzending veel te hoog te loopen;nbsp;wanneer een groote collectie vee aansluiting heeft te Singapore, dan gaat het wel, bij kleine partijen wordt het veelnbsp;te duur. Ik heb van deze bootgelegenheid dan ook geennbsp;gebruik meer behoeven te maken en later in plaats vannbsp;B. I. S. N. Cy. en Paketvaart, mijn vee rechtstreeks verzondennbsp;van Madras naar Samarang en Padang met de booten dernbsp;Asiatic Steam Navigation Cy. Ltd.

Een der firmanten van Wilson amp; Co. te Madras, agenten van deze Maatschappij, is de reeds vroeger genoemde heernbsp;D. M. Stuart, consul der Nederlanden aldaar. Behalve alsnbsp;business man heeft de heer Stuart mij ook als consul steedsnbsp;zeer veel dienst bewezen.

Intusschen had ik bericht ontvangen van Java, dat de eerste zending stieren in goede gezondheid te Samarang was gearriveerd. Op een mijnerzijds gedaan dringend verzoek mijnbsp;nog wat tijd te geven om te trachten op de wintermarktennbsp;het verlangde aantal dieren te koopen werd gunstig beschikt.

Gedurende de maand December had ik nog gelegenheid thuis eenige stieren machtig te worden en maakte verdernbsp;toebereidselen voor de reizen naar de verschillende markten, die in de wintermaanden van December tot April innbsp;groot aantal worden gehouden.

De meest bekende markt is die van Dodballapur, welke dit jaar gehouden zou worden in de kerstweek. Den 19'’=quot;

-ocr page 316-

300

zond ik reeds mijn karren vooruit met een kleine tent van 7x7 voet, een dunne matras en deken, lampen, keukengerij,nbsp;2 kisten sodawater en provisiën. Ook zond ik eenige koeliesnbsp;mede om eventueel te koopen vee te verzorgen. Zelf zou iknbsp;den 21^quot;quot; gaan, den eersten dag der markt. Dit werd mijnbsp;echter door vele personen afgeraden, omdat de handel denbsp;eerste paar dagen nog niet begint. Dan viert men een godsdienstig feest en pas later wordt het vee aangevoerd. Bovendien zijn de gevraagde prijzen in den aanvang ooknbsp;enorm hoog. Het is mij toen en ook later gebleken, dat hetnbsp;werkelijk aanbeveling verdient pas de laatste dagen inkoopennbsp;te doen. Zoo ging ik zelf den 24*“'quot; vol verwachting opnbsp;reis. De markt werd gehouden op een groot heuvelachtignbsp;terrein, niet ver van het gehucht Subrayankanoe. De grondnbsp;is daar zeer geschikt om pennen in te drijven, wat langnbsp;niet overal het geval is in het rotsachtige Mysore. Bovendien is er veel voor brandhout geschikt struikgewas ennbsp;voldoende drinkwater uit een beekje. Mijlen in den omtreknbsp;zijn geene dorpen. In een paar dagen tijds is de eenzamenbsp;plek veranderd in een groot wagenkamp, ’twelk een ruimtenbsp;beslaat van eenige vierkante mijlen. Er komen meer dannbsp;10.000 ossenkarren. Gcheele families reizen naar dezenbsp;kermis en natuurlijk lang niet allen om in vee handel tenbsp;drijven. Het godsdienstig feest is de aanleiding om innbsp;groote getale bij elkaar te komen en pret te maken. Veehandelaren, makelaars (Dallals), kermisgasten en ook velenbsp;veedieven verzamelen zich op deze Cattlefairs, die regelmatig op elkaar volgen, zoodat onverkochte dieren naarnbsp;eene volgende markt worden gedreven. Er waren dit jaarnbsp;meer dan 40.000 runderen, waarvan misschien 5000 stierennbsp;en de anderen allemaal ossen, ’tis vreemd, maar er komtnbsp;nooit een koe ter markt. Vele ossen worden voor de slachtbank verkocht, veel meer dan vroeger, toen de Hindoesnbsp;nog een beetje rechtzinniger waren dan tegenwoordig.nbsp;Maar het vleesch eten ze toch niet; dat is voor Europeanen

-ocr page 317-

301

en Mohammedanen. Dag en nacht door hoort men inland-sche muziek, niet alleen hier, maar op alle grootere markten. Overdag zijn er meestal een of twee zendelingen die opnbsp;verschillende punten voor de christen-inlanders preeken.nbsp;’s Avonds gaan de heeren echter naar hunne tent op eennbsp;paar mijl afstands van het kamp. En zoo was ik dannbsp;’s nachts de eenige Europeaan tusschen één a tweemaalnbsp;honderdduizend inlanders. In mijn tentje strooide ik watnbsp;stroo op mijne kisten met zilvergeld, daaroverheen mijnnbsp;matras en met geladen revolver onder mijn kussen brachtnbsp;ik niet zeer rustige nachten door. Bij ’t minste geluid wasnbsp;ik wakker; maar de politie hield wel nu en dan bij mijnenbsp;tent de ronde en ’t volk daar is zeer goedaardig. Men isnbsp;er veel veiliger dan in Europa. Laat men ’t maar eens innbsp;Europa probeeren, zoo alleen te reizen met veel geld. Denbsp;uitgestrektheid der markten is ook oorzaak dat men onmogelijk overal zelf de dieren kan gaan uitzoeken. Nunbsp;zijn er door mij steeds eenige dallals (brokers) meêgeno-men die in verschillende richtingen naar stieren gingennbsp;zoeken en de naar hun oordeel geschikte exemplaren bijnbsp;mijn tent brachten.

Omringd door honderden nieuwsgierigen was het be-oordeelen een zeer lastig werkje. Telkens en telkens moest het publiek uiteen worden gedreven om plaats tenbsp;krijgen. Meestal worden ze per span ten verkoop aangeboden en wil de eigenaar geen afstand doen van een enkelnbsp;dier, tenzjj tegen te hooge prijs, waardoor de handel lastignbsp;wordt en vaak zeer lang duurt. Trouwens de inlandernbsp;houdt er van om de zaak te rekken. Hij denkt bij eennbsp;vlotten verkoop te weinig te ontvangen. Ook willen denbsp;meesten geen papier of goud ontvangen, waardoor mennbsp;genoodzaakt is veel zilvergeld in voorraad te hebben. Datnbsp;ook dit weer zijne eigenaardige bezwaren heeft behoeftnbsp;geen nader betoog.

Bij mijn gaan naar Dodballapur had ik niet genoeg mee-

-ocr page 318-

TT


302

gebracht zoodat ik even wat ging halen. Op de terugreis, van het station Maklidrug per ossenkar verder gaande, hadnbsp;ik bijna een ongeluk. De eerste maal was ik de gewonenbsp;groote weg gevolgd en had een inlander, mij niet begrijpende waar ik heen wilde, een verkeerden weg ingeslagennbsp;en zoodoende 30 mijlen omgereden. Thans wou ik zekerdernbsp;zijn en spoorde ik naar Maklidrug, ongeveer 5 mijlen voorbijnbsp;de markt te Dodballapur. Vlak bij het station gaat de wegnbsp;langs een zeer diep ravijn en heeft men terzijde, van steenennbsp;eene wal gemaakt van ongeveer 70 c.m. hoogte. Doornbsp;onhandigheid van den bestuurder der tweewielige ossenkarnbsp;zaten we plotseling met ons linkerwiel op die wal en even vlugnbsp;hing dit wiel aan den ravijnkant. De as der kar was netnbsp;zoo hoog als die wal waardoor het voertuig niet kantelde.nbsp;Er ware anders niet veel van mij terechtgekomen.

Te Dodballapur had ik gedacht meer stieren te kunnen koopen dan het 34 tal dat ik daar aanschafte. Bij hetnbsp;vervoer naar Bangalore brak een der dieren los, doch werdnbsp;door de bevolking weer aan mijne koelies afgestaan, nadatnbsp;de mandoer eenmaal uit de revolver in de lucht had geschoten. Gelukkig kwamen ze verder zonder ongeval thuis.nbsp;Hier deed mijne vrouw mij een verhaal van een aanbod,nbsp;door een netgekleeden inlander gedaan, om een groot aantalnbsp;stieren mee aan te koopen in liet Salemdistrict van denbsp;Madras presidency, waar veel Mahadeswara Betta vee gefoktnbsp;wordt. De man had het vee op mijn terrein gezien ennbsp;stond er voor in binnen zeer korten tijd vele goede dierennbsp;machtig te worden. Hoewel de zaak niet heelemaal vertrouwende, meende ik toch ook deze kans nog te moetennbsp;wagen, aangezien het aantal te Dodballapur gekochte dierennbsp;betrekkelijk zoo gering was. Den 29sten gingen we daaromnbsp;via Jalarpet naar Dharmapuri en onderzocht ik daar hetnbsp;vee in den omtrek. Maar ’t was alweer zooals ’t vroegernbsp;steeds geweest was, eene groote teleurstelling. Geen enkelnbsp;geschikt exemplaar te krijgen. Den oudejaarsnacht reisden

-ocr page 319-

303

we dan ook naar huis toe met het vaste voornemen om voortaan van de inlanders niemand meer vertrouwen tenbsp;schenken. En zonder dat zijn we er ook gekomen. December en volgende maanden kocht ik behalve op de marktennbsp;nog veel vee op mijn erf.

Een markt, die vrij geregeld midden Januari plaats heeft is die te Chunchunakottè, 32 mijl ten westen van Mysore.nbsp;De reis gaat tot Mysore per spoor en vandaar bestaat gelegenheid om via Yelwal tot Yedatore een gouvernementsnbsp;tonga te huren. De dan nog af te leggen 7 mijl behoeftnbsp;men ook niet per ossenkar te doen, omdat te Yedatorenbsp;enkele jutka’s verhuurd worden.

Hoewel slechts 7000 dieren op deze markt kwamen, heb ik er toch 49 stieren kunnen koopen. Ook dit kleine plaatsjenbsp;is ’t geheele jaar erg stil en leeg. Nu plotseling de grootenbsp;kermis. Het gouvernement bezit er eene derde klasse bungalow voor de reizende ambtenaren. Van de deputy-commissioner, - die zelf aanwezig was, kreeg ik vergunning innbsp;de bungalow eene kamer te betrekken. Mijne tent behoefdenbsp;ik dus niet op te slaan. Deze was met het overige transportnbsp;per spoor naar Mysore verzonden, reeds eenige dagen voornbsp;mijn eigen vertrek, en beiden per ossenkar naar de markt.nbsp;De Deputy commissioner werd door de bevolking met veelnbsp;eerbied behandeld, ’s Avonds werd met muziek en fakkellicht eene serenade gebracht. Beschouwd als gast van dezennbsp;hoogen Brahmin kreeg ik hiervan ook mijn deel in dennbsp;vorm van eene uitnoodiging om de tooneelvoorstelling dennbsp;volgenden avond te komen bijwonen. Met muziek afgehaald,nbsp;waren we om half negen present en kregen zoo iets als eennbsp;Bangsawan te zien, waarvan ik natuurlijk geen woord verstaan kon. De kwelling duurde tot ’s nachts drie uur ennbsp;hoewel het verhaal toen nog niet uit was, gingen we gelukkignbsp;toch maar naar huis. ’s Namiddags werd mij eene quitantienbsp;ad Rs. 2- gepresenteerd voor het ondervonden genot.

Aan deze markt was evenals aan die te Dodballapur dit

-ocr page 320-

304

jaar voor het eerst eene veetentoonstelling verbonden. Enkele kleine prijzen waren uitgeloofd. Wanneer men nu hiermeenbsp;doorgaat zal na enkele jaren wel meer eerste klasse vee ternbsp;markt komen, wat nu nog thuis wordt gehouden. De organisatie en het keuren der dieren was nog hoogst primitief.nbsp;Men had op een afgezonderd terrein alle mededingers bijnbsp;elkaar gebracht. De keuringscommissie, bestaande uit dennbsp;deputy commissioner en den controleur, wandelde nu eenmaal tusschen al deze dieren rond en bepaalde zonder nadernbsp;onderzoek, welke de prijswinners waren. Nu geef ik toe,nbsp;dat dit hier niet zoo bijzonder moeilijk was, maar bij trekveenbsp;had men toch de adspirant-bekroonden wel eens op standnbsp;en gang kunnen beoordeelen.

Van de stieren kocht ik de 1® en 2= prijs samen voor R® 800, vermeerderd met R® 2 commissie en Rquot; 1 voor worshipping,nbsp;’t Was de laatste dag der markt. Om 6 uur, nadat vele volksspelen waren gehouden, kwam het groote moment, het losnbsp;laten van een konijn door de priesters. Er weed een wegnbsp;vrijgehouden om het diertje gelegenheid te geven te ontkomen.nbsp;Toen de opperpriester eenige ceremonieën had verricht werdnbsp;het kooitje geopend. Het schuwe beest, bang ook voor denbsp;onwelluidende muziek, werd langzaam weggedreven. Toennbsp;het eenmaal goed op gang was, joegen de hindoes erachteraan totdat het in vrijheid was. Daarna^ trok alles naar denbsp;bungalow om het mooie paar stieren te bezichtigen. Denbsp;oude eigenaar, een grijsaard, die de dieren nu en dan schreiend omhelsde, wilde „the evil eye”, verdrijven en mennbsp;bracht bloemen en omkranste de hals der beiden. Rijst,nbsp;stukjes kokosnoot en andere zaken werden op een schotelnbsp;voorgediend. Brandende kruiden vervulden verder een hoofdrol bij deze handeling en ten slotte verklaarde mij de ver-kooper, dat de dieren nu niet ziek zouden worden. De oudenbsp;man was erg gelukkig met mijne verklaring, dat er op Javanbsp;goed voor zijne lievelingen gezorgd zou worden en wij zenbsp;niet zouden slachten. Den volgenden morgen reisde ik zoo

-ocr page 321-

305

spoedig mogelijk af om in Mysore alles voor de ontvangst van het transport in gereedheid te brengen. Ook moest gezorgd worden voor een zevental waggons voor het vervoernbsp;tot Bangalore. De aanschaffing van voedsel ondervindtnbsp;meestal geene andere bezwaren, dan dat het onderweg ennbsp;op de markten op zeer hoogen prijs wordt gehouden. Metnbsp;het bestellen der waggons had ik geene moeite en verwachttenbsp;de stieren den 21quot;=quot; te Bangalore te zullen ontvangen. Maarnbsp;de stationschef te Mysore moest op reis en zoo liep’t zaakjenbsp;verkeerd. Gelukkig kon ik te Bangalore aan het hoofdbureau alles bespreken en ging naar aanleiding daarvannbsp;zelf nog even naar Mysore terug. Het transport was aangekomen en op het terrein van de spoorwegmaatschappij ondergebracht. Mijne koelies hadden hier nog een klein buitenkansje. Er kwam zeer veel publiek om het mooie spannbsp;stieren te zien en nu hieven de heeren eene entrée vannbsp;een stuiver.

Nu had ik den 5'^=quot; Januari nog op eene kleine markt te Malur 4 dieren aangekocht en ook de dagen dat ik thuisnbsp;was vele exemplaren. Ook waren op oudejaarsdag denbsp;Amrut-Mahal kalveren gearriveerd, na eene wandeling vannbsp;16 dagen. Ik had bij deze sinjeurs zes oude koeien moetennbsp;aankoopen om ze te kunnen vervoeren. Onderweg raaktennbsp;eene koe en twee kalveren zoek en deze zijn ook nietnbsp;meer teruggevonden. Van de geleiders mocht ik er tweenbsp;voorloopig in dienst houden, wat wel noodig was. Met heelnbsp;veel moeite hebben we allen een neusring kunnen aanbrengen;nbsp;en toch gaven ze ons daarna meer moeite dan de grooterenbsp;dieren. Ze zagen er erg verwaarloosd uit als gevolg van hunnbsp;vrije opvoeding in de jungle waar zoo weinig voedsel te vinden is. We hadden nu al een heele veekolonie te onderhouden. Bij elk achttal stieren stelde ik een koelie aan; dit nu welnbsp;niet mathematisch juist, maar toch bij benadering. De prijzennbsp;voor het stroo waren eerst nog al verschillend. Spoedig evenwel gingen vrij geregeld lOOpondstroo vooreen rupee (/0.80).

20

-ocr page 322-

306

Ómdat de meeste dieren ook ’s nachts in de buitenlucht moesten verblijven en intusschen de regentijd was ingetreden had ik verbazend veel ligstroo noodig. Behalve den aankoop van vele wagenladingen en zelfs een paar maalnbsp;van bijna de geheele voorraad van een naburig dorp, kwamennbsp;dagelijks een groot aantal vrouwen met bundeltjes stroonbsp;aandragen. Het wegen van deze kleine hoeveelheden, vannbsp;5 — 90 pond en meer en daarna de uitbetaling nam zeernbsp;veel tijd in beslag. Maar ik had het stroo hoog noodig.nbsp;Later, toen er meer stroo per karren werd aangevoerd, weigerde ik om nog kleine bundeltjes te ontvangen. Bij eene ver-deeling van de rupee in 192 pies is de berekening telkens veelnbsp;te omslachtig. De vrouwen deden nu deze arbeid zelf, wantnbsp;ze huurden tezamen een of meer karren en kocht ik hunnbsp;het stroo per kar af. ’s Morgens om 6 uur kwamen denbsp;koelies, die buiten woonden, ’s Nachts waren altijd 4 koeliesnbsp;op het terrein. Eenig versch stroo was steeds bij de handnbsp;om lastige dieren rustig te houden. Met sterke touwennbsp;waren ze bevestigd aan houten pinnen, die op zes voetnbsp;afstand van elkaar in den grond waren geslagen. Bij denbsp;soms harde grond gingen vrij veel pinnen kapot. Tusschennbsp;elke 2 pinnen stond een stier met touwen aan weerszijdennbsp;Ze konden elkaar dus niet stooten. Om 8 uur, als het poetsen (met borstel en lap) was afgeloopen kregen ze eene wandeling over het terrein en konden drinken uit de gereedstaande tobben met water. Voor het telkens vullen hiervannbsp;waren eenige waterdragers aangesteld. Na de korte wandeling kregen ze hun krachtvöer in daarvoor aangemaaktenbsp;voederblikken en wel katoenpitkoek geweekt en gemengdnbsp;met zemelen. De goede katoenpitkoek moet ongeveer 4 uurnbsp;geweekt worden; maar ik heb ook wel eens slechte quali-teit gehad, die in 24 uur nog niet klaar was. Toen denbsp;koeken nog niet in voldoende hoeveelheid te koop waren,nbsp;gaf ik Bengaalsche gram; de koeken bevielen mij beter. Alsnbsp;versnapering kregen ze nu en dan wat maisstengels, doch

-ocr page 323-

307

niet zoo vaak, want ze waren zeer lastig te krijgen, ’s Namiddags om 12 uur werd weer water gepresenteerd en 5 uur ’s avonds eveneens. Dan kregen de dieren ook hunnbsp;avondrantsoen, koek met zemelen (bran). De berekeningnbsp;was ongeveer 4 pond koek en 2 pond zemelen per dag.nbsp;Stroo werd ad libitum verstrekt en ook voor ligstroo ruimnbsp;gezorgd. Behalve eene latere eruptie van mond- en klauwzeer had ik dan ook bijna geen last van ziekten onder denbsp;kudde. Eens bij mooi maanlicht raakten eenige stieren los,nbsp;niettegenstaande de sterke touwen, die zeer vaak vernieuwdnbsp;werden. Gelukkig hadden we ze gauw te pakken anders hadnbsp;er een ramp kunnen ontstaan. Een paar lichte verwondingennbsp;eischten nu gewone zorgvuldige behandeling.

Toen er zoo veel personeel noodig was, nam ik een Europeaan als opziener. En dit was nog niet voldoendenbsp;geweest, wanneer niet mijne echtgenoote gedurende mijnenbsp;reizen naar de markten voor den goeden gang van zakennbsp;had zorg gedragen.

Met de Asiatic Steam Navigation Cy. Ltd. had ik geregeld gecorrespondeerd en werd bepaald, dat een der stoomers,nbsp;de „Rajput”, den 2'’='' Februari bij daglicht Madras zounbsp;aanloopen om vee voor Java te laden. De groote schepennbsp;dezer maatschappij waren indertijd ingericht voor het vervoer van troepen en krijgsgevangenen tusschen Britsch-Indië en Zuid-Afrika, dus tusschendeks uitstekend geventileerd. De vracht tot Samarang of Padang bedroeg Rs 50nbsp;per dier. Hierbij had ik bedongen dat de ijzeren dekken ’nbsp;geheel zouden worden belegd met cocosmatten om hetnbsp;uitglijden aan boord te verhinderen.' Voor drinkwater warennbsp;voldoende tanks aanwezig. Den Februari had ik dusnbsp;te zorgen voor een extra veetrein, omdat de boot niet konnbsp;wachten. De Madras Railway vroeg echter voor een extranbsp;trein het volle bedrag- van Rs 6718 per waggon en dannbsp;nog ± Rs 1200 voor de locomotief. Dit leek mij zeer onbillijknbsp;omdat de gewone trein niet zoo veel wagens kon aanhaken

-ocr page 324-

308

als ik noodig had. Mijn transport vee uit Mysore was nog niet gearriveerd en moest ik noodzakelijk nog aankoopennbsp;doen op de markt te Devanahalli, waardoor het mij onmogelijk was om persoonlijk den traffic manager, den heernbsp;Greenal, te Madras te bezoeken om andere voorwaardennbsp;te bedingen. Mijne vrouw is toen naar Madras gereisd ennbsp;slaagde er in eene veel voordeeliger regeling te treffen.nbsp;Voor een extratrein met een verplicht minimum van 30nbsp;waggons zou slechts 38,15 (38 Rupees en 15 Annas) wordennbsp;berekend, dus een totaal van Rs 1168,2 of minder dannbsp;eerst voor de locomotief alleen werd gevraagd. Dit resultaat werd bereikt omdat we eenvoudig afzagen van eennbsp;extratrein en slechts vroegen om 240 dieren naar Madrasnbsp;te vervoeren. Het tarief per waggon was verminderd vannbsp;67,8 tot 38.15. Voor vervoer van slachtvee wordt nognbsp;minder berekend.

Den 23*'^quot; ’s morgens reisde ik per spoor naar Tumkur doch kon geen ossenkarren krijgen om verder te gaan. Aangeboden werd evenwel om mij ’s nachts gelegenheid te geven naar Devanahalli te gaan. Hierdoor had ik tijd nognbsp;naar Bangalore terug te gaan en zelf toezicht te houden bijnbsp;het lossen van de 49 stieren, die inmiddels van Mysorenbsp;waren verzonden. Ze kwamen allen in goeden welstand aannbsp;en keerde ik nu naar Tumkur terug, waar ik ’s nachtsnbsp;arriveerde en 3 karren gereed vond. We reisden dennbsp;geheelen nacht en bereikten de markt te Devanahallinbsp;’s namiddags 12 uur. Ook hier evenals elders veel last vannbsp;het nieuwsgierige publiek en ook weer de omslachtigenbsp;handel. De koopsom wordt wel vijfmaal nageteld en elkenbsp;rupee nauwgezet onderzocht, wat zeer veel tijd neemt.nbsp;Sommigen willen wel eens papiergeld aannemen, maar alleennbsp;dat van de Madras-presidency, omdat wisselen van papiernbsp;van Bombay of Calcutta met eenig verlies gepaard gaat.nbsp;Vaak moet er dan een schoolmeester komen om te ziennbsp;of werkelijk Madras papier wordt gegeven, fn de naaste

-ocr page 325-

309

omgeving van Bangalore is het wat beter; daar is papier meer gangbaar.

Ik slaagde in ’t verkrijgen van een goede dertig dieren en keerde den 25quot;'=quot; naar Tumkur terug om daar weer metnbsp;den nachttrein naar huis te stoomen. Onderweg had iknbsp;de gevaarlijkste streek van Mysore te passeeren en is hetnbsp;toeval geweest, dat ik niet ben aangevallen. Een viertalnbsp;kerels zijn ons voorbijgereden en wilden blijkbaar’s avondsnbsp;hun slag slaan. Mijn revolver had ik aan den veemandoernbsp;gegeven en was dus achtergebleven te Devanahalli. Opnbsp;ongeveer 8 mijl afstand van Tumkur kwamen 2 van de 4nbsp;kerels plotseling onder een brug vandaan, doch werdennbsp;verschrikt door ’t roepen van mijn bediende, wiens kostuumnbsp;veel geleek op een politieuniform. Ze verdwenen spoedignbsp;in het bosch. Maar een paar mijl verder kwam een ossenkarnbsp;in vollen draf ons achterop en werden we uit de vertenbsp;aangeroepen om halt te houden. Ik was alleen met mijnnbsp;inlandsche bediende en had slechts een stok ter verdediging.nbsp;Mijn karrevoerders porde ik echter aan om ook flink tenbsp;laten draven. De race duurde tot vlak bij Tumkur; toennbsp;de vervolgers ons nu niet meer konden inhalen keerdennbsp;ze terug. Het was helder maanlicht, zoodat we alles goednbsp;konden waarnemen. Misschien heb ik mij vergist, maarnbsp;bezit de volle overtuiging dat de heeren tot het roovers-gilde behoorden.

In Britsch-Indië wordt runderpestserum bereid; de ziekte eischt daar duizenden slachtoffers. Bestrijding met het af-maaksysteem is praktisch onmogelijk, daar een opstandnbsp;der Hindoes dan niet lang zou uitblijven. Er worden daarom jaarlijks duizenden runderen geënt door de inlandschenbsp;veeartsen, die op enkele „colleges”, worden opgeleid.

De burgerlijke veeartsenijkundige dienst heeft een ruim veld van werkzaamheid. Op vele plaatsen nu heerschte runderpest, zoodat ik het veilig vond ook mijne dieren te doennbsp;inoculeeren. De heer Trydell, civil veterinary inspector was


-ocr page 326-

310

zoo vriendelijk een der veeartsen van Madras met serum voor 280 dieren te zenden. Dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en 28quot;‘'quot;' zijn ze

alle geënt.

Onder het te verzenden aantal bevonden zich ook twintig koeien, die ik zoo langzamerhand thuis had kunnen aan-koopen. Op de markten, zooals reeds gezegd, verschijnennbsp;nooit koeien; er was mij in het laatst van 1906 opgedragennbsp;te trachten een aantal koeien te krijgen. Deze dieren zijnnbsp;veel kleiner dan de stieren en geven zeer weinig melk. Zenbsp;behooren trouwens tot een arbeidras.

Den SPquot;quot; Januari vertrok ik ’s avonds naar Madras ten einde den P‘“* Februari nog de laatste toebereidselen tenbsp;treffen voor het groote transport vee naar Samarang. Ernbsp;is altoos nog zooveel te doen. Alles moet op tijd gereednbsp;zijn om aan boord te worden gebracht en zoo had ik gerekend op ongeveer 600 pakken stroo voor de reis. Denbsp;andere voeding werd geleverd door de agenten der stoomvaartmaatschappij zoodat ik hiermee niet zooveel druktenbsp;had. ’s Avonds van den P‘'=quot; Februari vertrok van Bangalorenbsp;de extratrein met 192 stieren, 28 Amrut-Mahal kalveren ennbsp;20 koeien, ’s Morgens om 6 uur waren de koelies ondernbsp;leiding van mijne echtgenoote met het werk begonnen. Eennbsp;achttal koelies bracht de dieren van ons terrein naar denbsp;ladingplaats voor het spoorstation, ongeveer 10 minutennbsp;gaans verwijderd. Met karretjes, daarvoor den geheelennbsp;dag gehuurd, werden de koelies telkens zoo snel mogelijknbsp;teruggebracht om andere dieren te halen. Acht anderenbsp;koelies hadden de dieren in de gereedstaande waggonsnbsp;te laden, waarvan we de deuren aan eene zijde openlieten.nbsp;De rest der koelies hield toezicht op de nog niet getransporteerde dieren. De meeste moeite gaven de Amrut-Mahalnbsp;kalveren; men gebruikte voor die wildemannen bijna net zoonbsp;veel tijd als voor de grooteren samen.

Den volgenden morgen kwam de trein in plaats van 8 uur eerst om 11 uur aan de groyne (hoofd) van de haven.

-ocr page 327-

311

De boot was reeds om 6 uur binnengekomen en lag aan den wal gemeerd. Er was eene brug gebouwd, zóó, dat denbsp;dieren uit de waggons onmiddellijk aan boord kondennbsp;wandelen, alwaar ze met de „sling”, in de ruimen werdennbsp;neergelaten. Toen de trein nu om 11 uur arriveerde moesten de koelies eerst alle naar den havendokter om op pestnbsp;te worden onderzocht.

We hebben daarna de dieren zoo snel mogelijk geladen, maar door het telkens moeten rangeeren duurde het zeer lang.nbsp;En ook nu weer waren het de Amrut Mahals die ons doornbsp;hunne wilheid zoo veel oponthoud bezorgden. Ze gingennbsp;op de vloer der waggons liggen en waren niet tot opstaannbsp;te bewegen. En stuk voor stuk heb ik ze de beenen bijnbsp;elkaar laten binden en door 4 a 6 man aan boord latennbsp;dragen. Hierbij gebruikten we als draagstok een bamboe,nbsp;die tusschen de gebonden beenen door werd gestoken. Aannbsp;boord raakte een dezer dieren los en verwondde met zijnnbsp;korte scherpe hoorns een koelie van het schip in die mate,nbsp;dat hij onmiddelijk naar het hospitaal gebracht moest worden.nbsp;Eindelijk dan waren we om 7 uur ’s avonds gereed, maarnbsp;dit was te laat voor de boot om nog uit te loopen, zoodatnbsp;deze den volgenden morgen vertrok.

Wij gingen nu ’s avonds terug naar Bangalore en ontving ik daar den volgenden morgen bericht, dat een stier te Kup-pam uit den trein was gesprongen en met gebroken beennbsp;aan den kant van de spoorbaan lag en wel no. 202. Ik hadnbsp;alle stieren op de hoorns van een brandmerk doen voorzien;nbsp;op de linkerhoorn eene S (stamboek) en op de rechterhoornnbsp;een volgnummer. Zoo was het dure paar van Chunchuna-kottè gemerkt met nos 107 en 108. Maar om terug tenbsp;komen op no. 202. Het bleek, dat te Jalarpet een koelienbsp;was verdwenen. De Europeesche opziener, die met de koeliesnbsp;naar Java was ter begeleiding der verzonden dieren hadnbsp;vergeten mij dit te melden. Nu hoorde ik het van de koelies, die mee terug waren gekomen van Madras. Want

-ocr page 328-

312

ik had in elke waggon van 8 dieren een koelie meegenomen, terwijl ik aan boord voor elke 10 stieren een koelie beschikbaar stelde. Jalarpet was het eerste station waar denbsp;trein stopte na Kuppam. De koelie is dus uit angst voornbsp;straf weggeloopen. De traffic manager van de Madras Railway wou het dier afmaken, maar ik zond onmiddellijk iemandnbsp;om te zien of het waar was. Deze persoon berichtte mij,nbsp;dat de stier no. 202 werkelijk daar was, doch niet met gebroken voorbeen, maar met verstuiking van het linker ach-terkogelgewricht. Zelf heb ik toen de reis gemaakt en eenenbsp;regeling getroffen met een inlander, die het dier oppaste,nbsp;na het naar zijn erf te hebben vervoerd; hij had reeds eennbsp;spalkverband aangelegd. Later is het dier naar Bangalorenbsp;vervoerd.

Toen ik naar Java telegrapheerde, eenigen tijd geleden, dat de nu vertrokken dieren zouden worden verzonden, hadnbsp;ik tevens verzocht nog de maand Februari te mogen blijven,nbsp;want nog altijd had ik niet het verlangde aantal kunnennbsp;krijgen. En er kwamen nog zoovele markten. Een dernbsp;grootste markten wordt gehouden te Nandi. Dit ligt hemelsbreed niet zoo heel ver van Dodballapur, maar de wegnbsp;er heen is anders. Het beste is over Devanhalli (niet hetnbsp;vroeger genoemde Devanahalli) te gaan met een jutka vannbsp;Bangalore. De transportkarren met de tent etc. moetennbsp;natuurlijk weer vooruit gezonden worden. Nandi ligt ongeveer 46 Engelsche mijlen ten n. n. o. van Bangalore. Denbsp;markt wordt gehouden aan den voet van een hooge rots.nbsp;Men ziet een rotspartij met in de midden een afgrondnbsp;van eenige honderden voeten diep. Hier werden door denbsp;vroegere Mahratta’s (roofridders) de gevangenen van dennbsp;berg in de diepte gestort. Ook de Engelsche soldaten, dienbsp;voor ongeveer 120 jaren gevangen genomen werden, ondergingen allen hetzelfde lot. En het volksverhaal wil, datnbsp;nog alle nachten de geesten der wreede Mahratta’s op dennbsp;berg ronddwalen omdat ze geen rust kunnen vinden. Ik

-ocr page 329-

313

heb er op gelet, maar niet veel van bespeurd. Ter halver hoogte is een grot waar een oude kluizenaar woont, ’s Avondsnbsp;brandt zijn lampje en zien de inlanders met eerbied naarnbsp;zijn verblijf op. De markt is niet zoo uitgebreid als dienbsp;te Dodballapur, maar ik vond er betere keuze en kochtnbsp;48 dieren. Tweemaal kwam een zendeling mij een uurtjenbsp;gezelschap houden. Ze woonden op een paar mijl afstandsnbsp;van het kamp, evenals altijd. Het koopen ging natuurlijknbsp;weer met dezelfde bijzondere bezwaren gepaard als overalnbsp;elders. Alleen kon ik hier wat meer papiergeld kwijt raken.nbsp;Er was wederom eene tentoonstelling van vee aan de marktnbsp;verbonden. De prijswinnaars der stieren waren zeer mooinbsp;en kocht ik verschillende van hen. Alleen de Ie en 2enbsp;prijs kon ik niet bemachtigen. Later heb ik deze bij mijnbsp;thuis gekocht. De afdeeling trekossen was wel mooi, maarnbsp;de dieren waren veel te vet. Jammer dat het voedsel opnbsp;deze manier door de boeren verknoeid wordt, daar, zoowelnbsp;als op vele plaatsen in Europa. De keuring der dierennbsp;liet weer evenveel te wenschen over als te Dodballapur ennbsp;Chunchunakottè.

Den nbsp;nbsp;nbsp;Februari deed ik wederom een vergeefsche

reis, ditmaal per spoor naar Gubbi. Er was geen vee op de markt verschenen. De pest woedde hier vrees’lijk ennbsp;ook vele cholera gevallen kwamen voor, wat der bevolkingnbsp;aanleiding heeft gegeven thuis te blijven. Een paar dagennbsp;later liet ik mij verleiden naar Bidadi te gaan per spoor.nbsp;Een commissionair beloofde daar een twintigtal mooie stierennbsp;bijeen te zullen brengen. Toen ik daar aankwam verteldenbsp;hij mij, dat de eigenaars niet wilden komen wanneer nietnbsp;eerst per dier tien rupees voorschot werd verstrekt; ik gingnbsp;hierop niet in, daar het klaarblijkelijk te doen was om opnbsp;een gemakkelijke manier aan Rquot; 2C0 te komen.

Den 2en Maart naar Nidvanda per spoor en verder per ossenkar naar de markt te Soganhalli kwam ik om 12 uurnbsp;aan en kon reeds een aardig aantal stieren machtig worden.

-ocr page 330-

314

Den ¦ volgenden avond had ik 33 bij elkaar en omdat er geen goede exemplaren meer te krijgen waren keerde iknbsp;naar Bangalore terug.

Het was ’s nachts bitter koud geweest en had ik tegen de felle koude wind in mijn tentje weinig beschutting gehad. Den 4'*''' gelukke het mij, vlak bij Bangalore op denbsp;markt te Agra nogmaals 6 dieren te koopen. Thuis hadnbsp;ik ook geregeld aankoopen gedaan en zou de handel hiermee afgeloopen zijn geweest, daar het stoomschip „Rajah”,nbsp;den 8'*quot;=quot; Maart te Madras werd verwacht om mijne dierennbsp;en ons naar Java te brengen. Einde Februari had ik echternbsp;onder mijn vee mond- en klauwzeer geconstateerd en ditnbsp;ook den len Maart onzen consul te Madras doen wetennbsp;met verzoek het ambtelijk te doen vaststellen. Den Majoor-Paardenarts Sawyer te Bangalore werd opgedragen eennbsp;onderzoek in te stellen en door zijne bemoeiingen werdnbsp;voorkomen dat al mijn vee op 10 mijl afstand van Bangalore werd gezonden. De Health-Officer had hiertoe ordernbsp;gegeven, maar de heer Sawyer besliste anders. Ik gaf dennbsp;Health-Officer de verzekering alles te zullen doen watnbsp;mogelijk was om besmetting van ander vee te verhinderen.nbsp;Maar in Bangalore zag ik vele dieren met de ziekte en daarnbsp;werd door het gouvernement niets tegen gedaan. De inlanders geven er niet veel om. We hadden eene conferentienbsp;met het resultaat, dat de Health-Officer nu en dan zounbsp;komen inspecteeren; ZEd deed dit en vond steeds alles innbsp;orde. Maar het, heeft me veel van mijn mooie voorraadnbsp;stroo gekost. Het ligstroo en de mest werden elke morgennbsp;verbrand. De zieke dieren werden drie maal daags gedurendenbsp;een paar minuten in bakken met 2 7o creoline geleid; denbsp;klauwen werden voortdurend gereinigd en de mond ingespotennbsp;met 'I2 °/o oplossing van lysol. Toch kregen verschillendenbsp;beesten maden in d.e wonden aan de tusschenklauwspleet.nbsp;Eenige koelies hadden den ganschen dag niets anders tenbsp;doen dan het zieke vee verzorgen. De grond werd op de

-ocr page 331-

315

plaatsen waar zieke dieren hadden gestaan een halve dM. diep afgegraven en verbrand. Op de plaatsen waar mestnbsp;had gelegen werd geregeld ongebluschte kalk gestrooid.nbsp;Voor de genezen dieren werd een ander gedeelte van hetnbsp;terrein gereed gemaakt met nieuwe pinnen. Van dezenbsp;dieren werden de oude touwen en neustouwen verbrandnbsp;en door nieuwe vervangen. De kleeren der koelies werdennbsp;uitgekookt en beide afdeelingen ziek en gezond vee, afzonderlijk streng bewaakt. Dit alles gaf zeer veel bezigheidnbsp;voor ons allen, maar we hadden succes. Toen in het beginnbsp;de ziekte zich spoedig onder de kudde uitbreidde heb iknbsp;alle dieren opzettelijk met smetstof in kleine scarificatiesnbsp;in het mondslijmvlies ingewreven. Een negental dieren hadnbsp;ondertusschen zoo geleden, dat ze niet vervoerbaar warennbsp;naar Java. Ze konden zeer slecht loopen en waren ergnbsp;vermagerd. Om niet nog langer te moeten blijven dan denbsp;volgende boot van Madras, heb ik deze dieren aan slagersnbsp;verkocht, den morgen van ons vertrek van Bangalore, dennbsp;7‘quot;' April. Door deze overigens treurige eruptie van monden klauwzeer heb ik de gelegenheid gekregen het geheelenbsp;benoodigde aantal stieren, 30 koeien en 23 bokken en geitennbsp;aan te koopen.

Zoo was er den 10'quot; en 11quot;’ Maart eene kans op de markt te Hussur 16 mijl van Bangalore en den 26'quot; eveneens te Golhalli, niet ver van mijne verblijfplaats aan denbsp;spoor gelegen. Op de eerste markt kocht ik acht en opnbsp;de 2'*' vijf dieren. Bovendien had ik geregeld aan huisnbsp;kunnen koopen, zelfs nog den 4quot;’ April het laatste span.nbsp;Voor geiten had ik veel moeite gedaan, maar wou telkensnbsp;betere hebben dan die mij te Bangalore werden aangeboden.nbsp;Als goede markt was mij Bombay aangeraden maar eennbsp;reisje daarheen had geen resultaat. Ik heb ze daarna nognbsp;te Bangalore aangeschaft. Het soort is niet van het allergrootste, maar ze geven 2 a 3 jongen in één worp.

Zoo kon ik den 31'quot; Maart naar Madras gaan om totbe-

-ocr page 332-

316

reidselen te treffen voor ons vertrek. Evenals de vorige maal voor het groote transport per stoomschip „Rajput”,nbsp;was ook nu weer zeer veel te beredderen. Havenformaliteitennbsp;nam de firma Wilson en Co. op zich. Een zeer lastigenbsp;kwestie is altoos, dat agenten van eene stoomvaartschappijnbsp;bijna nimmer zeker kunnen opgeven wanneer een boot binnen zal loopen. ¦ En de Madras-Railway moest door mij eenigenbsp;dagen vooraf gewaarschuwd worden voor de extra veetrein.

Ditmaal behoefde ik slechts 28 waggons te betalen omdat 30 te veel was voor de locomotief. Ook de regeling voornbsp;meêtenemen voedsel en andere zaken eischt werkzaamheden,nbsp;die men niet gering moet achten. De veetrein nu zou dennbsp;7'=quot; April vertrekken, nadat eerst den 5'quot; en later den 6'quot; bepaald was geworden. Gelukkig maakte de Health Officernbsp;thans geene bezwaren. Mijn terrein zag er hollandsch-zindelijk uit, alle dieren waren gezond en had ik ook weernbsp;tegen runderpest doen inoculeeren. De inlading werd doornbsp;mij zelf geleid en ’s avonds half negen zeiden wij Bangalorenbsp;vaarwel. De veetrein was om 5 uur vertrokken, ’s Nachtsnbsp;te jalarpet passeerden wij onze dieren, die een paar uur nanbsp;ons te Madras arriveerden.

Ik nam dezelfde Europeaan van het eerste transport, die inmiddels met de koelies van Java was teruggekomen, weernbsp;mee als opziener. Hij sprak zeer vloeiend de inlandschenbsp;taal en was daarom onmisbaar. Enkele van de oude koeliesnbsp;wilden ook nogmaals de reis aanvaarden. Anderen staaktennbsp;op het laatste moment; gelukkig kreeg ik genoeg mannennbsp;mee. Te Madras moesten ze allen eerst weer naar hetnbsp;gezondheidsbureau en werd een koelie achtergehouden. Denbsp;inscheping ging zonder bezwaren; ’s avonds waren we opnbsp;tijd gereed, konden zee kiezen, en na eene voorspoedigenbsp;reis via Padang, alwaar wij 46 stieren, 5 koeien en 23 geitennbsp;losten, bereikten wij den 19'=quot; April ’s morgens 6 uurnbsp;Samarang, Hier werd het transport namens den Residentnbsp;overgenomen en was mijne zending teneinde. Den 20=quot;

-ocr page 333-

317

verlieten wij Samarang en arriveerden den 22=quot; te Buitenzorg. Een paar dagen later verscheepte ik een deel der koelies via Singapore. De consul te Madras zorgde voornbsp;de uitbetaling van het nog te vorderen loon.

Hier aan ’t slot van mijn reisbeschrijving wil ik nog de opmerking wagen, dat voor het vervolg, wanneer weer eensnbsp;iemand naar Britsch Indië wordt gezonden, het aanbevelingnbsp;verdient de reis te beginnen midden November en tot beginnbsp;April in Indië te blijven. Een aantal van 400 stieren zalnbsp;dan zeer moeilijk te krijgen zijn. Beter is, niet meer tenbsp;vorderen dan 200 a 250 goede stieren. Zijn ze dan overvloediger te krijgen, des te beter en kan naar gelang daarvan het te koopen aantal worden vergroot. Zonder mijnenbsp;aankoopen thuis, op mijn erf, zou het mij onmogelijk zijnnbsp;geweest 400 dieren aan te schaffen. Door mijn langdurignbsp;verblijf te Bangalore kende mij iedereen en wist men waarvoor ik daar was. Het is nog zoo slecht niet geweest, datnbsp;ik ditmaal te vroeg kwam. De ellende evenwel, die ik innbsp;Britsch Indië doorgemaakt heb, wensch ik geen opvolgernbsp;toe. De door mij aangekochte stieren behooren tot drienbsp;verwante rassen en wel tot het Amrut Mahal, Hallikar ennbsp;Mahadeswara Betta of Alambadi ras. Het laatste heet ooknbsp;wel Couwerybreed. Van deze drie rassen wilde ik nog ietsnbsp;melden, waarbij ik gebruik maak van een boekje „Notes onnbsp;Mysore Cattle,” geschreven door Kristnasamiengar in 1895.nbsp;Ze behooren alle drie tot de „Doddadana,” of groot veenbsp;en zijn niet zoo talrijk als het gewone kleine slag, rasloozenbsp;dieren, die te zamen worden aangeduid als „Nadudana,” ofnbsp;klein vee.

Amrut Mahal.

De naam is afgeleid van amruta (nectar).

Men fokt dit vee vooral in het centrum van de Mysore province. Het gouvernement heeft verschillende groote kudden en oefent eene halfwilde fokkerij uit. Aan de boeren

-ocr page 334-

318

worden jaarlijks eenige stierkalveren verkocht, die bestemd zijn voor springstier. Vele meergegoede inlanders makennbsp;hun werk meer van opvoeding dan van het fokken. Denbsp;eigenschappen van het Amrut Mahal ras zijn die vannbsp;kracht en uithoudingsvermogen. Het hoofd is mooinbsp;gevormd en bezit een paar intelligente oogen. De oorennbsp;zijn vrij klein en aan de binnenzijde geel getint. Vooral de hoorns vallen op. Ze zijn zeer lang, staan aannbsp;de basis vrij dicht bij elkaar, richten zich naar achteren ennbsp;boven, of ook wel naar buiten en boven om na een flauwenbsp;bocht weer wat naar elkaar toe te komen en in zeer scherpenbsp;punten te eindigen. De neusspiegel is zwart, soms gevlekt.nbsp;De nek is lang, betrekkelijk dunner dan van de beidenbsp;andere rassen, maar zeer sterk. Het kossum is dun ennbsp;kort, wat de inlander zeer gaarne ziet. De bult, die altoosnbsp;goed ontwikkeld is, kan bij sommige stieren eene hoo’gtenbsp;van 20 c.M. hebben. Mooie schuinliggende schouders,nbsp;goed aangesloten aan een diepe borstkas, die flink gewelfdnbsp;is, onderscheiden dit ras, evenals de beide anderen, vannbsp;het platribbige, spichtige Nadudana. Rug en lenden zijnnbsp;recht, breed en sterk. Ook het kruis is breed, soms welnbsp;eens wat afvallend. De staart is dun, fijn behaard en eindigt meestal in een zwarte pluim. De beenen zijn kort ennbsp;zeer droog met sterke pezen. De pijpen zeer fijn maarnbsp;breed. De klauwen zijn zeer hard en mooi gesloten. Denbsp;geliefkoosde kleur is grijs of grijsbont. Ook ziet mennbsp;gaarne de donkere ijzerkleur met zwarte schouders ennbsp;achterband. De twee volgende uitspraken worden in bovengenoemd boekje aangehaald. In 1818 zeide de commissioner of Mysore: „They are active, fiery, and walk fasternbsp;than the troops' in a word, they seem to constitute a distinctnbsp;species, and to possess the same superiority over othernbsp;bullocks in every valuable quality that Arabs do over othernbsp;horses”. Professor Wallace zei in 1889: „The breed as anbsp;whole occupies amongst cattle a position for form, temper.

-ocr page 335-

319

and endurance strongly analogous to that of the thorough bred horse amongst horses”.

Hallikar,

Evenals het Amrut Mahal vee hoogstwaarschijnlijk in vroegere eeuwen door de onderstam Hallikar, behooren-de tot de Gollah’s, in Mysore aangebracht. Ze hebbennbsp;de naam behouden. Meestal vond ik ze wat grooter dannbsp;het vorige ras. De beschrijving past er bijna volkomen op.nbsp;De hoorns worden evenwel niet zoo lang en de kleur isnbsp;meestal donkerder. Daar ze meer bij de boeren thuis opgebracht worden en niet als het andere vee in kudden naarnbsp;de bergen worden gedreven, is het nog wel eens mogelijknbsp;.een enkel exemplaar in de dorpen te koopen. Het fok-centrum is klein en ligt ongeveer midden in Mysore.nbsp;De dieren zijn zeer sterk en mooi gebouwd.

Mahadeswara Betta.

De naam is gegeven naar de plaats, waar in de Kollegal taluk (onderdistrict) van het Coïmbatore district der Madrasnbsp;presidency jaarlijks eene groote markt wordt gehouden. Hetnbsp;fokcentrum ligt aan beide zijden van de Cauwery rivier,nbsp;dus ook nog gedeeltelijk in de Mysore provincie en welnbsp;de districten Bangalore, Kankanhalli en Malvalli. Ze bezitten een massief beenwerk; de bouw laat echter welnbsp;eens te wenschen. Het hoofd is kort met breed voorhoofd.nbsp;De neusspiegel is breed. De gewoonlijk zwarte of ooknbsp;wel licht roodbruine of witte hoorns zijn veel korter dan bijnbsp;het Amrut Mahal vee. Meestal buigen ze zich ook meer naarnbsp;voren. De oogen zijn niet groot, terwijl de blik goedig is.nbsp;De dieren zijn ook veel makker dan de vorigen. De oorennbsp;zijn lang en worden meestal goed gedragen. De nek isnbsp;kort en dik. Een meestal lang kossum strekt zich vaaknbsp;tusschen de voorbeenen door tot aan den koker uit. De

-ocr page 336-

V

320

bult is zwaar ontwikkeld. Goed gewelfde borstkas met mooi aanliggende schouders zijn ook hier weer teekenend.nbsp;De rug en lenden zijn breed, maar niet zoo recht als bijnbsp;de . andere genoemde rassen. Meestal is een geringe dalingnbsp;in de lijn tot aan de lenden om dan weer naar het kruis toenbsp;iets te stijgen. Het kruis is recht. De staatwortel is recht,nbsp;de staart zelf lang met ontwikkelde pluim. De huid, diknbsp;en los, is meestal bruin of bijna zwart gepigmenteerd, ooknbsp;bij de witte exemplaren. De kleur is meestal wit of grijswit of donkergrijs. De dieren worden grooter dan de tweenbsp;andere rassen, hebben ook harder klauwen die goed gesloten zijn.

Voor het fokken van trekvee zijn de drie genoemde rassen zeer aan te bevelen.

K. VAN DER Veen.

-ocr page 337-

Over Bandageeren en „’t Waarom” er van. Bandages in ’t algemeen en de New=Market ennbsp;Sandown in ’t bizonder.

’k Stond aan een spoorwegovergang, de boomen waren neer en naast me stond een oude jongejuffrouw. De seinwachter kwam uit zijn huisje, liep naar een wissel vlak bijnbsp;ons en haalde den hefboom er van over. „Man”, riep denbsp;juffrouw, die blijkbaar weetgierig was, en niet kon wachtennbsp;zonder babbelen, „waarom doe je dat?” — Even omkijken,nbsp;en toen klonk het knorrig uit ’s mans mond „omdat ik mót”.

Of dit bondige antwoord verband hield met den indruk die de vraagster maakte, durf ik niet beweren, en ik zounbsp;zijne woorden wellicht niet onthouden hebben, indien nietnbsp;kort daarop achter een paard staande en een nieuweling-knecht bezig ziende een bandage om een paardebeen tenbsp;wikkelen alsof hij een stuk courant om een leverworstnbsp;draaide, mijn vraag „waarom doe je dat” eveneens beantwoord was geworden met een „omdat ik mot.”

„Waarom mot je dat?” — Omdat...... omdat meneer

’t gezegd heeft. — Heeft meneer je ook gezegd „waarom die zwachtels aangelegd moeten worden?” — „Ja — meneernbsp;zei — dat, dat ie dat in de renstallen had zien doen, ennbsp;dat wij „daarom” ’t ook maar mosten doen.”

Die man, ik bedoel de knecht, was dus een machine, en meneer? — aangenomen dat die geen machine was ennbsp;’t „waarom” wel wist, dan verdient hij in ieder geval ’t verwijt, dat hij zijn knecht niet voorgedaan had hoe dezenbsp;bandageeren moest en daardoor voorkomen de kans opnbsp;onnuttig geplaag, dat bovendien gevaarlijk kon worden voornbsp;zijn paard.

21

-ocr page 338-

322

Of er velen zijn, die als genoemde knecht in de paljas neerhurken en maar raak de bandage om een pijp draaien?....nbsp;in elk geval, weinigen is al te veel en in verband met hetnbsp;feit, dat een knecht beter werk levert als hij weet waaromnbsp;en hoe hij ’t doen moet, kunnen volgende regelen wellichtnbsp;nut afwerpen.

Om ’t doelmatige en meermalen noodige van bandageeren aan te toonen, meenen we even den gang van den bloedsomloop in herinnering te mogen brengen.

Bloedsomloop: ’t Hart stuwt het, bij een normaal gezond paard, helder, rood en aan zuurstof rijke bloednbsp;door ’t lichaam; dit bloed voedt alle deelen van hetnbsp;organismus. Om dit bloed te kunnen wegstuwen, trektnbsp;het hart zich telkens samen; dat regelmatig zich samentrekken van het hart heet de hartslag.

Als het bloed door den hartslag langs een zeer fijn vertakt kanalenstelsel (de aderen) door ’t lichaam wordt gestuwd, staat het bloed onderweg zijn voedende bestand-deelen af en keert verarmd en vermengd met verbruikte bestanddeelen, in het hart terug. Het bloed, dat in het hartnbsp;terugkeert en vooral zuurstof afstond, is donker gekleurd.

Alvorens dit donkere bloed opnieuw door ’t lichaam te stuwen, zendt ’t hart het, om het weer te zuiveren en tenbsp;herstellen, in de longen. Daar komt het bloed in aanrakingnbsp;met de dampkringslucht en neemt uit die dampkringsluchtnbsp;de voor onderhoud van ’t organisme noodige bestanddeelennbsp;op, — d. w. z., o.a. staat de dampkringslucht haar zuurstofnbsp;af aan ’t bloed, en ’t bloed ontlast zich van de op zijn reisnbsp;door ’t organisme opgenomen schadelijke stoffen; de luchtnbsp;neemt die stoffen op en verspreidt die in den dampkring.

Dit uit- en inwisselen van verbruikte en tpenoodigde

-ocr page 339-

323

stoffen is o. m. de taak, de hoofdtaak van den bloedsomloop.

Hoe inspannender de arbeid van een paard, hoe sneller het hart werkt, d.i. hoe sneller de hartslagen elkaar opvolgen om aan de behoefte van toevoer van voedingstofhoudendnbsp;bloed naar de verschillende organen, dus ook naar de be-wegingsorganen te kunnen voldoen, omdat bij arbeid meernbsp;voedingstoffen uit het bloed worden verbruikt dan in rusttoestand van het dier.

Maar ook — hoe sneller ’t hart werkt hoe korter de tijd, dat ’t bloed in de longen het zuiveringsproces kan ondergaan en hoe armer ’t bloed wordt aan voedingsmiddelen,nbsp;ook voor de verst gelegen uiteinden: de beenen, de pijpen,nbsp;de voetgewrichten en hoeven, en hoe onvolkomener denbsp;omloop wordt.

Des te onvolkomener de bloedsomloop in die ver van ’t hart verwijderde gedeelten plaats heeft, des te gemakkelijkernbsp;zullen zich de, in de daargelegen weefsels, kapsels ennbsp;peesscheeden, plaats hebbende afscheidingen van verbruiktenbsp;stoffen, er verblijven, en voor dat verblijf ruimte vragen.nbsp;Die vochten zullen de ruimte, die zij innemen, uitzettenennbsp;daarbij ontstaat de kans dat de veerkracht van de wanden,nbsp;waartusschen ze besloten zijn, overschreden wordt; dan verwijden zich die wanden en werken niet meer mede om dennbsp;onvoldoend krachtigen bloedsomloop te helpen in het opnemen en meevoeren van die afgescheiden vochten, d. i.nbsp;om ze in omloop te brengen en door stofwisseling uit hetnbsp;lichaam te doen voeren.

Is dus door inspanning of door andere oorzaak de geregelde bloedsomloop gestoord, dan moet ingegrepen worden om dat achterblijven van nadeelige stoffen in de beenen tenbsp;voorkomen, of juister gezegd, om daar den bloedsomloopnbsp;weder te regelen en normaal te maken.

-ocr page 340-

324

Dit helpen” van den bloedsomloop in de onderbeenen geschiedt o.m. door bandageeren en masseeren, althans beidenbsp;hebben die bedoeling, en goed uitgevoerd, ook gewoonlijknbsp;het gewenschte resultaat.

*

* *

Bandages. Het hoofddoel voor dagelijksch, practisch gebruik van bandages is warmte veroorzaken en zachten,nbsp;veerkrachtigen druk veroorzaken; — verwarming van eennbsp;bepaald lichaamsdeel trekt het bloed naar die verwarmdenbsp;plaats, het wekt den bloedsomloop in het verwarmde deel op.

De gevallen, waar bandages dA?, geneesmiddel oi heelmiddel worden aangewend, behooren in dit opstel niet thuis; zenbsp;behooren tot de veeartsenijkunde. — Op dagelijksch paarden-mangebied gebruiken wij bandages in de volgende gevallen.

Ie. Om herstel van bloedsomloop in de uiteinden der ledematen te geven. Na arbeid gedurende 2 a 3 urennbsp;aangelegd, geven zij dan het gewilde gevolg; onder arbeid,nbsp;flinke inspanning te verstaan.

2e. Om het zich vormen van gallen of zuchtige beenen te voorkomen. Bij dieren, bij welke de voor geregeldenbsp;bloedsomloop zoo noodige dagelijksche beweging wordtnbsp;vervangen door het in een nauw hok aanhoudend stilstaannbsp;bij mestvoer, vormt zich „zucht” in de beenen. Bij dierennbsp;met slappe, weinig veerkrachtige weefsels en lymphatischenbsp;gestellen, pap-diereii, worden bandages aangelegd op stal;nbsp;in den arbeid worden ze afgenomen. Om ontstane gallen,nbsp;indien nog mogelijk, te doen verdwijnen, worden de bandages in koud of warm water, of in eene bepaalde oplossingnbsp;gedrenkt (vochtige warmte).

3e. Om in den arbeid pezen, die niet betrouwbaar zijn te steunen of strijken en stooten te voorkomen (springpaarden, paarden in africhting).

Onnuttig en noodeloos is het bandageeren tijdens of na een sukkeldienstje voor paarden, waarvan bekend is dat ze

-ocr page 341-

325

stug dienst hebben gedaan zonder ooit een zwachtel aan gehad te hebben.

Onnoodig te zeggen dat bandages steeds met de meeste zorg dienen te worden aangelegd. — Voor degeen, die nietnbsp;weet waarom een bandage zeer gelijkmatig en in normalenbsp;gevallen niet te vast moet worden aangelegd, is het zichnbsp;zelf omleggen van een bandage aan een been of arm en hetnbsp;aanhouden ervan gedurende een paar uren, een zeer leerrijkenbsp;en aan te bevelen practische proef!

Beter geen dan slecht aangelegde bandages!

Liggen ze te los, dan hebben ze geen nut, te vast en ongelijkmatig dan beletten ze den bloedsomloop en knellennbsp;de pees in de richting van het pijpbeen (de zijdelingschenbsp;vlakten van de pezen en pijpen ondervinden dan veel minder druk en steun dan de achtervlakten).

Goed aanleggen van een bandage is een zeer delicaat werk, doch ook al zijn ze meesterlijk aangelegd, dan nognbsp;kan hun nut = 0'worden, indien het bevestigen, het vaststrikken, niet goed gebeurt. In ieder geval als dit vastleggennbsp;niet juist geschiedt, is bandageeren gedurende den nacht ofnbsp;tijdens den arbeid zelfs gevaarlijk en kan aanleiding totnbsp;ongelukken geven. Men zij dus voorzichtig!

Bandages bestaan er in afschuwelijk veel soorten; welk fabrikaat men ook kiest, om bruikbaar te wezen moet hetnbsp;voldoen aan de eisch: elastisch en zacht zijn, handbreedtenbsp;hebben en voldoende lengte om als de slagen half op halfnbsp;worden gelegd, er de pijp met of zonder kogel mede tenbsp;kunnen omwoelen.

Practisch voldoen op den duur twee soorten goed: de New-Market en de Sandown.

De New-Market is een soort van dun wollig tricot, rondgeweven, soepel, zacht en veerkrachtig, d. i. min of meer

-ocr page 342-

326

rekbaar. — De Sandovvn-bandage is van hetzelfde t ricot-materiaal, alleen de onderste helft, de helft dus die in onmiddellijke aanraking met het paard komt, is doorwevennbsp;van een ± 1 c.M. dikke laag zachte wol. De Sandownnbsp;achten we de beste bandage die ooit gefabriceerd werd.

Waarom?

Niet iedereen, of liever laat ik scherper definieeren en zeggen dat een groot deel onzer paardenverplegers niet denbsp;kunde bezit om een bandage oordeelkundig aan te leggen.

De Sandown bandage nu is door de stof, waaruit zij samengesteld is en door de wijze van fabricage zóódanig,nbsp;dat, indien zij door een niet volkomen geoefende handnbsp;aangelegd wordt, de nadeelige gevolgen daarvan mechanisch,nbsp;dus door de bandage zelf, worden voorkomen. De grootenbsp;veerkracht en het zachte wollige van de stof fte/ef insnoerennbsp;en verwonden door de kanten der bandage; het wolligenbsp;tempert en verdeelt gelijkmatig den druk van de bandagenbsp;over het beengedeelte dat zij bedekt, en een sterk aangehaalde knoop van de sluitbandjes snijdt niet door tot opnbsp;de huid en de pijp kan er niet door afgebonden worden.

Kringen en gekrulde haren aan de pijp en kogels komen bij gebruik van Sandowns niet voor, omdat ze hun druknbsp;gelijkmatig op de pijp verdeelen, en niet wringen.

Kneuzingen en strijken der pijpen door aanrakingen met den anderen hoef of tegen een hindernis, worden door denbsp;wollaag zeer verminderd, meer dan met elk ander veilig-heidsomwindsel te bereiken is.

Ze zijn warm, of liever slechte warmtegeleiders, d.i. ze behouden de warmte in het omwoelde been langer ennbsp;beter dan elke andere bandage.

Waar het gebruik van vochtige warmte onder de gewone bandage wenschelijk is, moest men vroeger zijn toevluchtnbsp;nemen tot natgemaakte linnen bandages; die werden alsnbsp;vochthouders, dus niet als eigenlijke zwachtel omgelegd,nbsp;daarover heen werd een stuk gutta-percha papier gelegd

-ocr page 343-

327

en daarover een gewone bandage.

Bij gebruik van de Sandown-bandage zijn linnen bandages overbodig geworden, — men doopt het wollen ondereindnbsp;in de te gebruiken vloeistof, wikkelt dat natgemaakte eindenbsp;om het been en overwikkelt met de rest van de bandagenbsp;dit vochtige stuk.

Mooier, eenvoudiger en practischer „Priesnietzomslag” is niet te bedenken.

*

* *

Maar .... in één enkel opzicht kwamen voor speciale gevallen de Sandown’s tekort; wel waren alle nadeelen aannbsp;ander soort bandages noodzakelijk verbonden, bij de Sandown’s door hun eigenaardige samenstelling opgeheven, dochnbsp;bij paarden met zeer breede zijdelingsche pijpvlakten (iknbsp;bedoel hier paarden waarvan de afstand van pees tot pijp,nbsp;zeer groot is) aangelegd, was de druk tegen de achtervlaktenbsp;van de pees sterker dan tegen de zijvlakten, en zelfs bijnbsp;vaster aanleggen der bandage werd die druk tegen denbsp;zijvlakten der pijpen niet evenredig aan de druk tegen denbsp;achtervlakte ervan.

Nu was hierin te voorzien, zooals bij andere bandages hierin voorzien werd, zegge door het tusschenvoegen vannbsp;watten tusschen pijpzijvlakten en bandages, doch dit tusschenvoegen van watten is altijd een getob en lastig, ennbsp;tijdens arbeid van het paard was men van correct zittenblijven dier watten niet altijd zeker.

Hierop attent gemaakt, heeft de Sandown-fabrikant onlangs een soort in den handel gebracht, de z.g. „split-end Sandown”nbsp;welke voor ’t gebruik van paarden met breede pijpvlaktennbsp;zonder bijvoeging van watten geschikt zijn, en rondom opnbsp;het paardenbeen denzelfden druk uitoefenen.

Die „split-end Sandown” is aan het wollige ondereinde gespleten en dit gespleten einde is schuin aangezet, overigensnbsp;geheel gelijk aan de gewone Sandown.

-ocr page 344-

328

Het aanleggen der bandages. De bandages worden een paar maal per week uitgeklopt en geborsteld; zijn zenbsp;erg vuil en vet, dan gewasschen in Sunlight zeepsopwater,nbsp;zorgvuldig gedroogd en opgerold.

Dit oprollen heeft plaats te beginnen bij den kop van de bandage, dat is bij het einde, waar de lintjes aan bevestigdnbsp;zijn (die lintjes worden steeds vlak gehouden, dus geennbsp;gelegenheid geven dat ze zich als koordjes in elkaar rollen).

Aan het voorbeen worden ze gelegd onder den handwortel te beginnen dan omrollen, elke slag den voorgaande gedeeltelijk bedekkend, van boven naar beneden.

Aan den kogel gekomen, wordt deze al dan niet mede ingewikkeld.

Niet als de bandage tijdens arbeid aan het paard blijft, en ook niet op reis of transport, dit om de vrije bewegingnbsp;in den kogel en kootgewricht niet te belemmeren. (Aan denbsp;achterbeenen geschiedt het bandageeren op dezelfde wijze;nbsp;men begint op de plaats waar de hazenhak gewoonlijk zit).

Van af den kogel gaat men weer naar boven en de bandage wordt, eenmaal afgerold, met de bandjes bevestigd; de uiteinden dier bandjes na ’t strikken, onder de bandnbsp;zelf schuiven, om losgaan van den strik te voorkomen.

Bij bandageeren goed onthouden;

Ie. dat paarden die nimmer te voren bandages aan hadden, wel eens „ketsen” als ze die voor ’t eerst aankrijgen; met zulke dieren bedaard aan de hand even rondstappennbsp;is in de meeste gevallen voldoende om ze tot de overtuigingnbsp;te brengen er geen kwaad in een bandage schuilt;

2“. dat er enkele paarden zijn, die weigeren te gaan liggen om te slapen, zoolang ze bandages aan hebben;

3°. dat bij paarden met zuchtige beenen, bandageeren na rustig afstappen beter is, dan de bandage om het zuchtigenbsp;been leggen en het dier stil in zijn stal te laten;

4®. dat het been schoon moet zijn als de bandage er

-ocr page 345-

329

om komt, modder en stukjes steen kunnen ontsteking veroorzaken, en dat een even vochtig afsponzen, juist voor het aanleggen der bandage, nuttig is vanwege vochtigenbsp;warmte;

5®. dat masseeren vóór en na ’t bandageeren niet bestaat in ’t met geweld in de peezen knijpen van onder naar boven.nbsp;Ais ge uw man wilt leeren een pees of een spier te masseeren doe ’t hem dan voor, en laat hem aan zijn armnbsp;gevoelen welken druk ge geeft — doet ge dit niet dan hebtnbsp;ge kans dat de man maar raak wrijft en knijpt, zulks veelnbsp;te hard doet en daardoor dikke beenen maakt inplaats vannbsp;ze te voorkomen of te genezen;

6“. dat fijne sproeidouches gedurende een paar minuten een beste massage zijn — ook hieraan moet het paard echternbsp;gewend worden;

7quot;. dat het gebruik van fluid’s, embrocations en andere „watertjes” om mede te masseeren, mits oordeelkundignbsp;aangebracht, door hun samenstelling de huid prikkelen ennbsp;dus de bloedcirculatie ter plaatse bevorderen;

8e. dat het wel eens gebeurt, vooral bij paarden, waarvan de onderbeenen pas geschoren zijn (waarom dit glad-scheeren der onderbeenen plaats heeft is ons nooit recht duidelijk geweest) dat ’t bandageeren ervan een heel lichtenbsp;huidontsteking veroorzaakt, (jeukerige puistjes en wittenbsp;schilfers, warmte en soms wat zwelling); verontrust U hierover niet, afwasschen met koud water, een lichte creolin-oplossing of besmeeren met wat boorzalf, en de bandage,nbsp;zoolang de ontsteking bestaat slechts gedurende één uurnbsp;na den arbeid aanwenden, dit alles brengt de zaak weernbsp;in orde.

Hoe men in handelsstallen met behulp van bandages, warm water, zemelen, adstringeerende vloeistof, douches en

-ocr page 346-

330

massages tijdelijk oude galletjes kan doen verdwijnen of een zuchtig been in een paar uren „droog” heeft, nu datnbsp;vertel ik U — privé — voor ’t geval gij een paard metnbsp;zachte gallen hebt en bij ’t uitrijden die dingen liever nietnbsp;ziet; als ge de behandeling weten wilt om een paard voornbsp;den handel schijnbaar op te knappen dan vertel ik U dergelijke stalverpleging-geheimpjes niet,

Jelkman’s dauerbandage, gipsen permanente bandages, gutta percha zwachtels en dergelijke hebben we gemeendnbsp;niet in het vorenstaande te moeten behandelen. Zij eischennbsp;voor toepassing óf veearts-, óf een door praktijk zeer ervaren en deskundig advies, en een zeer geroutineerde hand.

Aan mijn „waarde vriend” die me laatst vroeg of ik aandeelhouder ben van de Sandownbandagefabriek, dat iknbsp;ze zoo warm aanprijs, zou ik hier gaarne openlijk opmerken, die vraag hem niet over de lippen zou zijn gekomennbsp;als hij zich de moeite getroost had op te merken dat innbsp;„Het Paard” elk artikel op paardengebied dat goed is ennbsp;dat „Het Paard” door eigen gebruik heeft leeren kennen,nbsp;dan wel van nabij heeft zien gebruiken en voldoen, steedsnbsp;aanbevolen wordt, zulks in ’t belang van paard en paarde-man en in de prettige overtuiging te hebben gehandeld innbsp;de goede richting en trouw aan het beginsel „vóóruit”.

T. T.

('t Paard No. 19—1908).

-ocr page 347-

Voorschriften uitgevaardigd door de S.S. op Java aangaande het vervoer van vee in veewagens.

Ie. De koeien moeten zoodanig worden geladen, dat zij in de lengterichting van den wagen en met de koppennbsp;naar elkander toe komen te staan. De aan eenige veewagens aangebrachte waterbakken worden dus niet benut ennbsp;moeten gedurende het vervoer naar buiten zijn gekeerd.

2e. In den middengang mag geen vee worden geladen; deze ruimte is bestemd voor den geleider, die verplicht isnbsp;in den veewagen plaats te nemen.

3e. Elk koebeest behoort te worden vastgebonden door een touw, dat om den nek gaat; het touwtje door dennbsp;neus mag niet voor het vastbinden worden gebruikt.

4e. Voor het vastbinden moet vóór de koeien door afzenders een flinke bamboe dwars door den wagen heen, bij wijze van lantierboom, op de gewenschte hoogte stevignbsp;aan de planken der langszijwanden van den wagen worden vastgesjord.

5e. Het voeder kan op een daartoe door afzenders boven de koeien aan te brengen zoldering worden bewaard.

6e. Het maximum aantal koeien, dat in één veewagen mag worden geladen bedraagt;

10 stuks (rechts en links telkens 5) indien de schoft-hoogte niet meer dan 1.15 meter en 8 stuks (rechts en links telkens 4) indien de schofthoogte meer dan 1.15 meternbsp;bedraagt.

7e. Daar op deze wijze per wagen minder vervoerd wordt dan op de tot dusverre gevolgde manier, moeten

-ocr page 348-

332

voor dergelijk veevervoer de ondervolgende coëfficiënten worden toegepast;

Geheele wagenlading 0.18 (8 of 10 koeien), halve wagen-lading 0.15 (4 of 5 koeien). Kwart wagenlading 0.10 (2 koeien).

Bovendien wordt op daarvoor in aanmerking komende zendingen nog de reductie verleend, bedoeld bij tariefnbsp;XXXII S.S.

-ocr page 349-

Voorschriften omtrent het nemen van voorzorgsmaat= regelen tegen besmettelijke ziekte met betrekkingnbsp;tot de door Staatsspoorwegen vervoerdnbsp;wordende paarden en runderen.

1. nbsp;nbsp;nbsp;De plaatsen waar vee op de emplacementen heeftnbsp;vertoefd, hetzij vóór de lading of na de lossing, wordennbsp;onmiddellijk schoongemaakt; achtergelaten gras, bladeren,nbsp;uitwerpselen enz. worden bijeen geveegd en verbrand.

2. nbsp;nbsp;nbsp;De voor het vervoer gebezigde wagens worden onmiddellijk na lossing van het vee goed uitgeveegd en metnbsp;groene zeep en water flink uitgewasschen.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Telkenmale vóór de belading met paarden of veenbsp;moeten de daarvoor bestemde wagens gereinigd en uitgewasschen worden op de wijze als sub 2 is aangegeven.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Is tijdens het vervoer of wordt bij aankomst dernbsp;zending op het station van bestemming eene besmettelijkenbsp;ziekte onder het in den wagen vervoerde vee geconstateerd,nbsp;waardoor de wagen door zieke dieren geïnfecteerd is, dannbsp;wordt het voertuig na zorgvuldige reiniging, als bedoeldnbsp;sub 2, onverwijld naar de naastbij gelegen werkplaats opgezonden, om daar te worden gedesinfecteerd.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Het opzenden van geïnfecteerde wagens naar de werkplaatsen moet steeds met den meesten spoed geschiedennbsp;en mogen die wagens niet langer dan strikt noodig op denbsp;verschillende stations en halten worden aangehouden.

6. nbsp;nbsp;nbsp;Na aankomst der wagens in de werkplaatsen wordtnbsp;het voertuig onverwijld op de volgende wijze ontsmet.

Wijze van ontsmetting:

a. indien de wagen door zieke runderen besmet is:

Nadat vloer en wanden van nog aanklevend vuil ontdaan

-ocr page 350-

334

zijn, worden bodem, zijwanden, zolder, lantierboomen c. q. drinkbakken met groene zeep en heet water gereinigd;nbsp;voor dit doel kan ook van een 3^/^ soda-oplossing of vannbsp;eene l'/2 “/o kaliloog-oplossing gebruik gemaakt worden.

Eerst daarna worden dezelfde plaatsen en voorwerpen geschrobd met een 3‘Vo creoline-oplossing of 2‘/2'Vo bacillol-oplossing.

b. indien de wagen tengevolge van het vervoer van zieke paarden besmet is:

Nadat de wagen op de wijze als sub a. aangegeven met groene zeep, soda of kaliloogoplossing gereinigd is, moetnbsp;al het houtwerk bestreken worden met hulp van witkwastnbsp;of lap met eene sublimaatoplossing van 1: 1000, waarbij dannbsp;moet worden gezorgd, dat die oplossing in houten emmersnbsp;of vaten bewaard wordt.

Aan de sublimaatoplossing wordt keukenzout toegevoegd, om een overmaat van chloor in de oplossing te behouden;nbsp;de verhoudingen zijn 2 deelen keukenzout op 1 deel sublimaat.

Na een uur moet al het houtwerk opnieuw met deze oplossing worden bestreken.

Daar sublimaat in die oplossing een hevig werkend vergift is, moet het daarmede bestreken houtwerk één dagnbsp;na de bestrijking met heet water flink worden afgespoeldnbsp;en moet deze afspoeling wat betreft vloer en zijwandennbsp;der wagen na 24 uren nog eens worden herhaald.

Aan het reinigen der drinkbakken dient gedurende en na de desinfectie en vooral waar deze middels sublimaatoplossing heeft paats gehad, bijzondere zorg te wordennbsp;besteed en moet er voor gezorgd worden dat alle ont-smettingsstoffen aan de binnen- en buitenkant der bakkennbsp;verwijderd worden.

-ocr page 351-

ANALECTEN,

Auripigment tegen wratten. — Met dit middel had heger zeer gunstige resultaten verkregen. Na de wratten aan hunnbsp;oppervlakte wond gemaakt te hebben, worden zij zoo langnbsp;met auripigment ingewreven tot zij oranjegeel gekleurd zijn.nbsp;De afgestorven bovenste laag wordt na 8 dagen verwijderdnbsp;en de rest wordt nogmaals ingewreven, waarna de wrattennbsp;verdwijnen.

(Mitteilungen d. V. bad. Tieriirzte No. 12—’08).

Het drenken van liggende zieke paarden. — Dieren lijdende aan tetanus of haemoglobinaemie voert men het einde van een met een trechter verbonden gummi buis in denbsp;ruimte tusschen wangen en kiezen. Na korten tijd beginnennbsp;de paarden flink te zuigen.

(Ibid.)

Locale Anaesthesie. — Hieromtrent deelt de distriktsveearts Dorn in de „Wochenschrift f. Tierh. u. Viehzucht” hetnbsp;volgende mede.

Totale narcose per inhalationem zonder deskundige assistentie toe te passen is bij het paard dikwijls gewaagd;nbsp;bij het rund is zulks ten eenen male uitgesloten. Tot nunbsp;toe gebruikte ik meestal de Fröhnersche Chloralhydraatme-thode per rectum. Ook intraveneus beproefde ik deze enkele

-ocr page 352-

336

malen zonder nadeel. Vooral moet dan gelet worden op: voldoende verdunning (20: 300), verwarming (37”), infun-deeren door middel van een infusie-apparaat.

Sedert eenigen tijd gebruik ik ter bereiking van locale ongevoeligheid novokaïn te samen met suprarenan, een synthetisch bijnierenpreparaat. Beide betrek ik in sterielenbsp;oplossing in toegesmolten glazen buisjes van de volgendenbsp;formule;

Novokaïn I.

Suprarenan gutt. X.

Aq. destill. 10.

Al naar behoefte verdun ik het middel bij de operatie met 50 — 100 gr. water.

Daarmede heb ik tal van operaties gedaan en mij zoodoende van de bijzonder goede werking overtuigd. Een paard met een botriomycoom van den zaadstreng ternbsp;grootte van een hoofd, werd in 3/4 uur geopereerd zondernbsp;uitingen van pijn en zonder bloeding, als gevolg dernbsp;suprarenanwerking. In dit geval werden drie buisjes vannbsp;bovenstaande oplossing, verdund met 150 gr. water verbruikt. Straalkanker der beide achterbeenen kon ik opereeren,nbsp;zonder dat de beenen op bijzondere wijze bevestigd moestennbsp;worden. De oplossing werd bij dit geval ingespoten in denbsp;nabijheid der zenuwen boven den kogel.

Ook bij runderen beproefde ik bovengenoemde oplossing in talrijke gevallen. Kleine actinomycomen konden staandenbsp;totaal verwijderd worden, zonder pijnuiting. Volledige ongevoeligheid verkreeg ik daarmede eveneens bij de operatienbsp;van een nieuwvorming der sclera bij een os, ter groottenbsp;van een hazelnoot en zonder verzet van het dier.

Ter verkrijging van een volledige ongevoeligheid bij gezwellen is het onvoorwaardelijk noodig, dat men middelsnbsp;een lange naald (10 cm.) rondom in de diepte inspuit. Maaktnbsp;men door onderhuidsche injektie alleen de huid gevoelloosnbsp;dan veroorzaakt het uitpeilen heftige uitingen van pijn. Wor-

-ocr page 353-

337

den daarentegen door injecties in de diepte de daar loopende zenuwen beinvloed, dan worden de meer oppervlakkignbsp;gelegen deelen van zelve gevoelloos. Zoo als van zelf spreekt,nbsp;behoort men rondom het operatieveld in te spuiten. Telkens na de naald ingestoken te hebben, wacht men eennbsp;oogenblik; komt uit de naald bloed, dan trekt men haarnbsp;terug ten einde intravasale injektie te vermijden.

De door mij bereikte resultaten geven het recht om te beweren, dat men elke operatie in de veeartsenijkunde middels deze methode, zonder zijn toevlucht te nemen tot denbsp;algeheele narcose, kan verrichten.

(Ibid.)

Over de werking en hei therapeutische gebruik der witte bolus. — Wijzende op eene publicatie in de „Münch. me-diz. Wochenschrift” van 26 Nov. 1907, waarin de zeernbsp;goede werking van witte bolus bij verschillende vormennbsp;van gastro-enteritis, acute darmcatarrhen, typheuse diarrhee,nbsp;diarrhee gepaard met braken, darm-tuberculose en derg.nbsp;geroemd wordt, geeft men tevens de raad dit middel in denbsp;veeartsenijkunde te beproeven bij gevallen van doorloop bijnbsp;kalveren, diarrhee bij volwassen runderen, chronische diar-rheën etc. — De witte bolus (kiezelzure aluminium met meerdere bijmengsels) is een uiterst goedkoop en volkomennbsp;onschadelijk middel, dat men in willekeurige hoeveelhedennbsp;— tot 500 gr. en meer — met 'j^ tot ‘/2 Liter water omgeroerd, toedienen kan. Volgens Stumpf is de werking nietnbsp;een chemische doch alleen een mechanische, daar de bolusnbsp;de bakteriën geheel inhult en daardoor doodt.

(Ref. d. D. TierarztI. Wochenschrift No. 2—08)

22

-ocr page 354-

338

Gevaarlijke nevenwerking bij Yohimbin. — Weder maakt men nadeelige werkingen bij toediening van Yohimbin bekend.

Daels vond bij het experimenteeren met dieren, dat in den darmwand bloedingen konden ontstaan. Een bronstverwek-kende werking kon de schrijver niet aantoonen, wel is hetnbsp;middel in staat de bronst te versterken en langer te doennbsp;aanhouden.

In de menschelijke geneeskunde heeft het Yohimbin bij menstruatiestoornissen een gunstigen invloed.

(Berl. Tiërarztl. Wochenschr. No. 17—08.)

Gevaar bij het werken niet Carcinomen. — Te Brussel stierf de onderzoeker van kankergezwellen Roguette tengevolge van een Carcinoominfectie; eenigen tijd geleden gebeurde hetzelfde met een medewerker van Roguette.

(Ibid.)

Behandeling van het vleesch in koelruimten. — Om vleesch frisch te houden, is het noodig dat nevens eene lage temperatuur, de vochtigheid der lucht een bepaalde graad nietnbsp;overschrijdt. Bij eene temperatuur van 3—5 graden, zooalsnbsp;deze in de koelruimten behoort te bestaan, is het vermeer-deringsvermogen der microörganismen en hunne ontledendenbsp;werking op het vleesch aanzienlijk minder, echter niet volledignbsp;opgeheven. Een geheele reeks bacteriën bestaat, die zelfsnbsp;bij 0quot; zich vermeerderen en in staat zijn die veranderingennbsp;in het eiwit teweeg te brengen, welke men met den naamnbsp;van rottingsverschijnselen bestempelt. Vleesch hetwelknbsp;gedurende langen tijd in de koelkamer bewaardt, wordt, looptnbsp;aldus gevaar langs bacterieelen weg ontleed te worden en

-ocr page 355-

339

is, ook wanneer het na het verlaten der koelkamer uiterlijk nog onberispelijk versch schijnt, veel sneller dan verschnbsp;vleesch aan rotting onderhevig, daar het aantal bacteriënnbsp;in dien tusschentijd zich reeds buitenmate vermeerderdnbsp;heeft, ’t Is een algemeen bekend feit, dat het in ijskast ofnbsp;op ijs bewaarde vleesch, niettegenstaande lage temperatuurnbsp;snel aan bederf onderhevig is. Om in de koelkamers hetnbsp;vleesch in goeden staat te behouden, moet nevens de lagenbsp;temperatuur nog aan een tweede voorwaarde voldaan worden; een zekere droogtegraad der aanwezige lucht. De luchtnbsp;mag niet met vocht verzadigd zijn. Is de lucht nog innbsp;staat vocht op te nemen, dan droogt de oppervlakte vannbsp;het vleesch uit en wordt aldus ongeschikt voor vermeerderingnbsp;van lage organismen. Lage temperatuur gepaard met drogenbsp;lucht geven eerst waarborgen voor de houdbaarheid vannbsp;het vleesch. De ondervinding heeft aangetoond, dat reedsnbsp;goede resultaten bereikt worden, als de lucht in de koelkamers een relatieve vochtigheid van 60—(in iedernbsp;geval niet boven 75%) bezit. Evenals de opname dernbsp;temperatuur, behoort ook het bepalen der graad van vochtigheid met behulp van een instrument te geschieden ennbsp;hiervoor zijn het meest aan te bevelen de zelfregistreerendenbsp;haarhygrometers, die in de praktijk goed voldaan hebben.nbsp;Aan een zelf-registreerend instrument is de voorkeur tenbsp;geven, wijl het de wisselende vochtigheidsgraden door-loopend noteert en daardoor een nauwkeurige controlenbsp;mogelijk maakt.

Uitbloeden bij verschillende slachtmethoden. — Aan het openbaar slachthuis te Berlijn werd, volgens het verslagnbsp;omtrent de stedelijke vleeschkeur over het jaar 1906, hetnbsp;bloedgehalte van het vleesch van runderen vergelijkender-

-ocr page 356-

34Ü

wijs onderzocht, welke op verschillende manieren gedood waren en wel 1. zonder voorafgegane verdooving (doodnbsp;door het afsnijden der hals), 2. na voorafgegane verdoovingnbsp;a) door een slag op den kop, b) door middel van eennbsp;schietapparaat (Systeem Behr). Het bleek dat er geen wezenlijk onderscheid bestond in het bloedgehalte der op een dernbsp;drie genoemde wijzen gedoode runderen, dat echter denbsp;neergeschoten en dadelijk daarop geslachte dieren in hetnbsp;algemeen het best, de onbedwelmde dieren het minstnbsp;volkomen uitbloeden.

-ocr page 357-

Uit Hollandsche Bladen.

Inaugureele rede van prof. dr. D. A. deJONO. — Hedennamiddag aanvaardde dr. D. A. de JONG het ambt van buitenge-gewoon hoogleeraar in de vergelijkende pathologie aan de Rijksuniversiteit te Leiden met een rede over „het verband tusschen geneeskunde van den mensch en van de diere n.”

Als men afgaat op de zeer vage geschiedenis der oudste tijden — aldus begon spreker - dan waren toen de beoefening der geneeskundenbsp;van mensch en dier aan dezelfde personen toevertrouwd. V e g e t i u snbsp;spreekt b.v. van recepten, door Chiron den leermeester van dennbsp;beroemden doktor A s k 1 e p i u s voor dieren gemaakt, en zeernbsp;zeker hebben zich Democritus, Hippocrates en bovenalnbsp;Aristoteles met de ziekten van dieren bezig gehouden. De laatstenbsp;toonde aan, dat vergelijkende geneeskundige studiën van menschnbsp;en dier noodzakelijk zijn. Wonderlijk, dat sinds dien tijd een scheidingnbsp;tot stand kwam, die nog heden voortduurt. Wel trekt de onjuistnbsp;benoemde „veeartsenijkunde” van de geneeskundige onderzoekingennbsp;voor haar gebied partij en omgekeerd; van een innig verband dernbsp;2 wetenschappen is geen sprake. De reden van het uiteengaan is, datnbsp;de beoefening der geneeskunde spoedig beroep wordt en brengtnbsp;de praktijk (b. v. ’t geheel verschillend ziekenniateriaal) verwijdering.nbsp;Toch is dit wonderlijk, als men bedenkt, hoe sommige gemeenschappelijkenbsp;ziekten reeds van ouds bekend waren (miltvuur was de 6e Ae-gyptische plaag; de talmud bevat reeds voorschriften tegen tuberculeuze koeien). De reden kan zijn; uitgebreidheid dernbsp;studie; dan blijft ’t vreemd, dat ’t verband niet voor de zuiverenbsp;wetenschap gespaard is. Dr. de jong meent, dat de voornaamstenbsp;reden is: onkunde omtrent de a e t i o 1 o g i e, de leer der ziekte-oor-zaken. Men sprak van besmetting, doch wist niet, wat’t was. ’t Doel,nbsp;dat Claude B o u r g e 1 a t zich voor oogen stelde: ’t stichten vannbsp;veeartsenijscholen in Frankrijk (1762) om daardoor ook de geneeskundenbsp;te bevorderen, scheen niet bereikt te worden De z.g. practici voeldennbsp;weinig voor zijn ideaal. Toch stelde Vicq d’A z y r , geïnfluenceerdnbsp;door zijn denkbeelden aan de Nationale Vergadering voor, dat steedsnbsp;een veeartsenijkundig onderwijs aan het eigenlijk onderwijs in de

-ocr page 358-

342

geneeskunde zou voorafgaan, doch de Nationale Vergadering had geen tijd, dit plan te overdenken.

Zoo bleven de 2 wetenschappen gescheiden! Doch men creëerde later voor Henri Bon ley een leerstoel in de vergelijkende pathologie, met ’t doel, de pathologie der dieren, dienstbaar te maken aannbsp;de geneeskunde. Dit achtte men noodig Waarom? Omdat de aetio-1 o g i e een nieuwe phase was ingetreden, vooral door de uitgebreidenbsp;onderzoekingen van Pasteur. Men kan verwachten, dat de zichnbsp;snel ontwikkelende bacteriologie allerwege de geleerden zou aansporen,nbsp;de kennis van dierziekten meer stelselmatig dienstbaar te maken aannbsp;het onderwijs in de geneeskunde! Dit geschiedde echter, lang nietnbsp;overal; wel hebben de scholen van Pasteur en Koch aan dezenbsp;taak gearbeid, echter alleen voorzooverre verschillende dierziekten vannbsp;algemeen pathologisch belang zijn. Hiermede is de mensch niet voldoende gediend; ziekten van dieren bedreigen nl. vaak de men-schelijke gezondheid en deze dingen moet de aanstaande dokter weten.nbsp;Een onderwijs in; „dierziekten, als aetiologisch moment ten opzichtenbsp;van ziekten van den menschquot; kan dus een dankbaar onderwerp zijnnbsp;voor de vergel ij kende pathologie. Vele ziekten zijn er vannbsp;dieren en menschen, tusschen wier oorzaken verband bestaat; zij zijnnbsp;dus voor de aetiologie van belang en andere ziekten zijn zeernbsp;gewichtig uit ’t oogpunt der analogie. Deze tak van wetenschapnbsp;eischt laboratorium-werk en demonstratie-materiaal. De opvatting,nbsp;dat veeartsenijscholen zich alleen met het wel en wee der dierennbsp;zouden bemoeien en dus met name een landbouw- of wel een nationaal-economisch belang verzorgen, geldt sinds lang niet meer. Er zijnnbsp;onderdeelen der veeartsenijkunde, welke zich alleen bezighouden metnbsp;de gezondheid van den mensch. En zoo is een deel van de hygiënenbsp;van den mensch toevertrouwd aan den veearts. De dierlijke voedings-middelen-contróle valt immers op ’t terrein van den veearts; zij dienbsp;de veeartsenijkundige studiën b e g r ij p e n, zien ook wel in, dat denbsp;veearts een deel van de hygiëne van den mensch voor zijn rekeningnbsp;moest nemen.

Als miltvuur bestreden wordt, geschiedt dit evenzeer uit liefde voor de koeien als uit liefde voor de menschen. Gelden maatregelennbsp;tegen malleus alleen voor de paarden, tegen tuberculose van de koeiennbsp;alleen voor ’t rund? Neen, immers. Het gemis aan verband heeft dusnbsp;niet geheel en al verwaarloosd de zorg voor den mensch, maar denbsp;veeartsenijkunde nam die zorg op zich - en zorgde goed, maar nognbsp;beter zou er gezorgd zijn, als er verband was blijven bestaan. Daarnbsp;aan spreker is opgedragen, aan deze al-oude en beroemde universiteit

éL


-ocr page 359-

343

onderwijs te geven in de vergelijkende pathologie, hoopt hij dit verband weder tot stand te brengen Spreker stelt zich voor zichnbsp;vooral te bewegen op ’t gebied der parasitaire en besmettelijkenbsp;ziekten. Hij noemt nu als voorbeeld: ’t Miltvuur. Men heeft innbsp;den laatsten tijd een serum gevonden, dat ook actief werkt na plaatsnbsp;gevonden infectie. Dit serum werkt ook bij den mensch en i nnbsp;Argentinië en Italië zijn hiervan reeds tallooze resultaten.

Spreker wijst op de door piroplasmen en trypanosomen veroorzaakte dierziekten en op malaria. Hier is ’t de analogie,nbsp;welke de dierziekten van belang doet zijn. De piroplasmose komtnbsp;bij ’t rund voor en is door spreker ook hier te lande ontdekt.nbsp;Ze doet denken aan malaria bij den mensch (parasieten in de roodenbsp;bloedlichaampjes bij beide ziekten). Ross toonde aan, dat denbsp;parasiet van de vogel-malaria door muggen werd aangebracht; dusnbsp;moest ’t bij menschen ook zoo wezen. Trypanosomen bij denbsp;dieren zijn door Robert Koch onderzocht, vóór hij zijn studienbsp;begon over de slaapziekte (een t r y p a n o s o m o s e) bij denbsp;menschen.

Een onderwerp in de pathologie van den mensch, in den laatsten tijd zeker niet verwaarloosd, wordt gevormd door de zoogenaamdenbsp;„vleeschvergiftigingen”, waaronder men verstaat; infecties door micro-organismen, welke men bacillus enteritidis Gaertnernbsp;noemt. Het vraagstuk omtrent de aetiologie van deze processen isnbsp;nog lang niet opgelost. In den regel acht men de infectie veroorzaakt door vleesch van niet-gezonde dieren. Nu is ’t eigenaardig, dat in bijna alle gevallen van vleeschvergiftiging met eennbsp;Gaertner-bacil als oorzaak, van een Gaertner-infectie van het diernbsp;tijdens het leven nagenoeg niets was te ervaren, terwijl b.v. ’t vleeschnbsp;van jonge kalveren, waarin vaak een soort Gaertner bacillen (dannbsp;lijden ze aan bacteriaemie) gevonden wordt, in die vergifti-gingsprocessen een twijfelachtige rol speelt. Waar de vergiftigingnbsp;bij den mensch optreedt, beduidt dit niet, dat ’t dier primair zieknbsp;was. De bedoelde bacillus werd door spreker vaak in de groentenbsp;en niet in ’t vleesch aangetroffen en zoo komt ’t vermoeden bijnbsp;spreker op, dat de bacillus altijd als een toevallige, doch zeer gevaarlijke verontreiniger van voedingsmiddelen op kan treden ennbsp;vleesch besmetten, ’t welk originair gezond was. Dit denkbeeld dernbsp;secundaire infectie wordt geïllustreerd door de varkenspest. Denbsp;cholera-bacillus van Salmon is niet de oorzaak der varkenspest.nbsp;Men weet, dat het gefiltreerde bloed van pestzieke varkens soms dennbsp;pestbacillus niet bevat en toch bij inenting van een ander dier de

-ocr page 360-

344

ziekte geeft. De eigenlijke oorzaak is dus een filtreerbaar virus en de tot heden met den naam van varkenspest-bacillus aangeduide schijntnbsp;primair met de ziekte niets te maken te hebben en is slechts als eennbsp;secundaire begeleider van de oorspronkelijke srrietstof op te vatten.

Wat de pseudo-colibacillosis der kalveren betreft, de wijze, waarop de dieren geïnfecteerd worden, ligt vrijwel in ’t duister,nbsp;maar er schijnt geen aanleiding te zijn ingeval van vleeschvergifti-ging juist aan deze ziekte te denken.

De litteratuur vermeldt in den laatsten tijd telkens den zgn. p a-ratyphus; nu komt de paratyphus-bacillus B overeen met een type der enteritidis-groep, het type Aertrijck. Men meent dus, datnbsp;er innig verband is tusschen vleeschvergiftiging en enteritidis-infectiesnbsp;bij dieren. Dit betwijfelt spreker: als er verband is, komt de paratyphus-bacillus secundair bij ’t vleesch. Spreker vat dus ’t verbandnbsp;tusschen vleeschvergiftiging, paratyphus en dierziekten anders opnbsp;dan in den laatsten tijd geschied is.

De dier-tuberculose in verband met die van den mensch blijft een belangrijk vraagstuk. Men onderzocht het verband tusschen tuberculose der zoogdieren en der vogels en vond geheel verschillendenbsp;bacillen. Nu verdeelden zich de geleerden: sommigen meenden, datnbsp;de vogeltuberkel-bacil een aan de vogels aangepaste variëteit vannbsp;den tuberkel-bacillus in het algemeen was — doch deze bacillus bepaaltnbsp;zich niet tot de vogels. Bij papegaaien, die tuberculose vertonnen,nbsp;wordt deze soms door een zoogdieren-bacil, soms door een vogel-bacil veroorzaakt en ook bij sommige zoogdieren is dit het geval, ooknbsp;bij den mensch.

Rabinowitsch bewees, dat de mensch vogeltuberculose kan hebben, ook de witte muis, de rat en het konijn. Of vogeltuberculosenbsp;bij paarden en runderen kan voorkomen is nog dubieus. Sprekernbsp;nam in ’t Leidsche abattoir kort geleden een geval van vogeltuberculose bij een varken waar. De mensch kan dus twee tuberculosennbsp;hebben en t uberculeuze vogels zijn voor den menschnbsp;g e V a a r 1 ij k

Misschien zijn toch de twee bacillen (vogel- en zoogdier) één, want soms verandert de zoogdierbacil in een van het vogeltype, wat sprekernbsp;ook uit eigen ervaring kan bewijzen.

De tuberculose leent zich tot allerlei studie op vergelijkend gebied; spreker wijst op de conclusies voorden mensch, uit’t dier-experimentnbsp;getrokken, op de immuniseering tegen de tuberculose door Vonnbsp;Behring; of zijn inenting resultaten heeft, moei de toekomst nog leeren.

Zoo zijn er een groot aantal infectieziekten van belang op het

d,


-ocr page 361-

345

gebied der vergelijkende pathologie: dolheid, tetanus, acti-n o m y c o s e, c o 1 i b a c i 1 [ o s i s en andere. Ook is van belang de studie der kwaadaardige gezwellen bij dieren. Op ditnbsp;gebied is een vergelijkend onderzoek noodzakelijk, wil men succesnbsp;hebben.

Hetzelfde verband treft ons, wanneer we ons wenden toe de hooger georganiseerde parasieten. De leverbot van rund en schaap kan ooknbsp;bij den mensch parasiteeren — een darmparasiet bij onze hondennbsp;(taenia cucumerina) komt ook bij den mensch voor, enz.

Spreker deed slechts eenige grepen, om te wijzen op het belang, hetwelk de studie van de dierziekten met het oog op de geneeskundenbsp;van den mensch heeft en meent het hem toevertrouwde onderwijs innbsp;de vergelijkende pathologie vooral te moeten berekenen op het dadelijknbsp;dienstbaar maken van onze kennis der dierziekten aan vraagstukkennbsp;op het gebied der pathologie van den mensch.

Hierop volgden toespaken tot curatoren, hoogleeraren, Utrechtsche leermeesters, burgemeester en wethouders en studenten.

*

* *

E X p e r i m e n t e e I e kinkhoest. M. H. Macewen heeft een volkomen gezonde, volwassen kat gedurende 7 dagen gevoed metnbsp;een mengsel van melk en hetgeen door patiëntjes aan kinkhoest, nietnbsp;gecompliceerd met bronchopneumonie, opgehoest en gebraakt werd;nbsp;vervolgens werd het dier met gewone melk gevoed. Tegen den 14dennbsp;dag werd het apathisch en verloor den eetlust en na een maandnbsp;traden hoestaanvallen op, welke spoedig het karakter van typischennbsp;kinkhoest aannamen.

Uit dit experiment trekt de auteur de conclusie, dat kinkhoest een infectie-ziekte is, waarvan het specifieke agens in de geëxpectoreerdenbsp;óf gebraakte stoffen zich bevindt, en dat de katten tot verbreidingnbsp;van den kinkhoest kunnen bijdragen.

*

Jjc *

Dr. L. de jager, te Stiens, schreef voor het Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde een uitvoerig opstel over mutatie b ij bacteriën.

„Het mag—zoo schrijft hij—verwondering wekken, dat de mutatietheorie van Hugo de Vries nog zoo weinig toepassing heeft gevonden in de bacteriologie. Terwijl het bij hoogere planten een toeval is, als men een nieuwe soort ziet ontstaan, moet de kans op het ontstaan van nieuwe soorten van schizomyceten, waarbij de generatiesnbsp;zooveel sneller op elkaar volgen, veel grooter zijn.”

-ocr page 362-

346

Dr. de Jager heeft langdurige proefnemingen uitgevoerd om de juistheid zijner hypothese te toetsen. Hij. vertelt daarvan o. m.:

„De eenige manier, om met zekerheid mutatie bij bacteriën waar te nemen, is in het klein na te doen, wat Hugo de Vries in het grootnbsp;deed, d.w.z. sporen uitzaaien en nagaan, of er koloniën voor den dagnbsp;komen met afwijkende eigenschappen, die dan blijvend moeten zijn.nbsp;Dezen weg heb ik gevolgd.

Ik heb daarvoor gebruikt de b. fimbriatus. Heel geschikt is deze bacil niet voor het doel, omdat de koloniën op gelatineplaten zooveelnbsp;verschillende vormen vertoonen. Nadat ik vruchteloos getracht had,nbsp;den bacil tot een meer standvastige groeiwijze te dwingen, was iknbsp;eerst van plan naar een meer geschikt proefvoorwerp om te zien,nbsp;maar heb mij toch aan dezen bacil gehouden, omdat hij verschillendenbsp;voordeelen aanbiedt. Hij groeit vlug, vormt op agar zeer karakteristieke koloniën, groeit in bouillon zeer karakteristiek, vormt gemakkelijk sporen en ten slotte, ik was er zoo goed mee vertrouwd, datnbsp;ik ook de afwijkende vormen vrij zeker kan herkennen.

Mijn eerste plan was, om sporen uit te zaaien op gelatineplaten (mengculturen), hiervan één kolonie te nemen, over te enten in bouillon, van de gevormde sporen opnieuw platen aan te leggen enz. Iknbsp;zou dan voortdurend doorkweeken met de afstammelingen van éénnbsp;bacil. Bij den eersten uitzaai echter kreeg ik reeds 6 min of meernbsp;verschillende vormen van koloniën en ik voorzag, dat dit aantalnbsp;zoozeer zou toenemen, om ten slotte te blijken, dat er geen verschilnbsp;was, dat ik dit plan heb moeten opgeven.

Ik. vereenvoudigde dus de zaak en kweekte steeds van bouillon in bouillon. Zoodra sporen gevormd waren, werd de bouillon opgekookt,nbsp;platen aangelegd en nieuwe bouillon geënt. Eenigszins afwijkendenbsp;koloniën werden aan een nader onderzoek onderworpen.

Om na te gaan, of de bacil ook zonder sporenvorming wijzigingen aannam, werd gelijktijdig bij kamertempGratuur doorgekweekt in bouillon, die om den anderen dag werd overgeënt, waarbij dan plagennbsp;werden aangelegd.

Behalve de beschreven vormen van koloniën op gelatineplaten, blijft de bacil op de gewone wijze voortgekweekt nu bijna anderhalfnbsp;jaar standvastig.

Uit de platen met sporen aangelegd, vond ik een bacil, dien ik voor een mutatie houd. Ik vond dezen zelfden bacil driemaal”.

Ten slotte meent dr. de jager.

„Dat door mutatie nieuwe soorten bacteriën kunnen ontstaan is a priori waarschijnlijk.' Naast de aanpassing van de bacterie aan de

-ocr page 363-

1

347

omgeving, die langzamerhand zóó groot blijkt te zijn, dat Naegeli tot op zekere hoogte gelijk had (men zie daarovoor een artikel van Eisenberg), zal men te rekenen hebben met het ontstaan van nieuwenbsp;soorten met blijvende hoofdkenmerken, waarmee ook de epidemiologie rekening zal moeten houden”.

De Dordrechtsche Openbare Leeszaal heeft een proef doen nemen met de desinfecteerstoof, volgens het stelsel van dr. Fernand Berlioz,nbsp;van de Société des désinfection économiques te Parijs.

In een paar oude boeken werden strookjes gelegd met de bacterium prodigio^um. Hierop werden de boeken in de stoof gebracht, die tot op ongeveer 90” verwarmd was; zij werden gedesinfecteerdnbsp;door dampen van aldeol, een middel van dr. Berlioz.

Na de desinfectie bleek de bacterium prodigiosum volkomen vernietigd. Zelfs toen een der strooken in een buisje met gelatine was gebracht, was deze stof na acht dagen geheel steriel gebleven.

Het bestuur der O. L. heeft na deze .schitterend geslaagde proef, de stoof in gebruik genomen. De proefnemingen zijn gedaan doornbsp;dr. W. van Ijzeren, directeur van het Ziekenhuis, en dr. A. vannbsp;Raalte, directeur van den gemeentelijken keuringsdienst. Deze proefnemingen zijn van niet weinig belang voor het openbare bibliotheekwezen in ons land, dat bij een overbrengen van ziekte door boekennbsp;uit leeszalen, een belangrijken achteruitgang in zijn stage uitbreidingnbsp;zou ondervinden.

Voor het Album der Natuur ontleent P. F. Abbink Spaink het onderstaande over „sterven” aan „Das S t e r b e n”, door prof. H. Nothnagel;

,,Natuurwetenschappelijk is de dood ten slotte het stikken van cellen en weefsels, het ophouden der vitale verschijnselen in de cellen tengevolge van gebrek aan zuurstof. Zeer weinige menschen stervennbsp;eenen natuurlijken dood, aan een ouderdomsuitputting der organennbsp;zonder pathologische veranderingen; en wie een eeuw geleefd heeft,nbsp;verlangt dan naar den verkwikkenden dood als een vermoeide naarnbsp;den slaap. Het meerendeel der menschen gaat te gronde door gewelddadige inwerking van buiten af of door ziekte. Het sterven-zelf

-ocr page 364-

348

is meestal zonder pijnen. De soldaat, wien in den oorlog de schedel doorschoten is, sterft zonder pijn omdat de kogelsnelheid sneller isnbsp;dan de zenuwgeleiding; onthoofding, door den bliksem getroffennbsp;worden, verbloeding voeren tot pijnloozen dood, gedeeltelijk doornbsp;de momentane opheffing der functie van de mechanisch getroffennbsp;zenuwelementen, gedeeltelijk door gebrek aan zuurstof en de daarmede gepaard gaande onprikkelbaarheid van het zenuwstelsel, innbsp;casu bewusteloosheid. Ook op het ziekbed is het sterven meestalnbsp;pijnloos. De pijn behoort bij het ziekteproces, niet bij het sterven;nbsp;de natuur komt hier verzachtend ter hulpe. Het centrale orgaan,nbsp;door bloeding (beroerte) getroffen, neemt pijn meestal niet waar; bijnbsp;ademnood worden de zintuigen beneveld door koolzuurophooping,nbsp;zoodat het sterven bewusteloos en pijnloos geschiedt. Ook bij denbsp;infectieziekten veroorzaakt de van de bakteriën afkomstige toxine-vverking een zoo diepe depressie van het zenuwstelsel, dat, zelfsnbsp;wanneer het bewustzijn helder blijft, de zieke apathisch en zondernbsp;pijnen voor goed insluimert. Het physieke sterven is werkelijk verschrikkelijk in gevallen waar niet de natuur, maar waar de menschnbsp;dat veroorzaakt, bijvoorbeeld bij verbranden en bij den folterdood.nbsp;Het physieke sterven is zonder pijn, pijnlijk is psychisch de opnbsp;kleinheid en zedelijke zwakte berustende angst voor den dood. Denbsp;groüte geesten van alle tijden zijn in vredige zielerust heengegaan.”

Lezing van geheimraad Ehrlich over kanker.— De hoeveelheid menschelijk leed, die elk jaar in de wereld ontstaatnbsp;door kanker, is zoo overweldigend, dat een steeds grooter aantalnbsp;beroemde geleerden pogingen in het werk stelt, eindelijk klaarheid tenbsp;brengen in de vraag, wat kanker eigenlijk is, hoe men die ziektenbsp;voorkomen en bestrijden kan. Het vraagstuk is zoo ontzaglijk ingewikkeld, dat de werkkracht van een enkel mensch in zijn korte levennbsp;er machteloos tegenover staat. Vandaar dat regeeringen en rijkenbsp;particulieren op vele plaatsen in het buitenland — Nederland is ooknbsp;in dit opzicht weer achterlijk — instellingen opgericht hebben, dienbsp;zich ten doel stellen door onderzoekingen op zeer groote schaal,nbsp;verricht door bezoldigde assistenten onder leiding van een uitnemendnbsp;geleerde, licht in dit zoo geheimzinnige vraagstuk te brengen. Ennbsp;pas als er licht is, kan men op grond der verkregen kennis, denbsp;ziekte ook bij den mensch beter bestrijden gaan. Dergelijke onderzoekingen zijn reusachtig kostbaar, verslinden tienduizenden guldens

-ocr page 365-

349

tot tonnen gouds per jaar, en toch komt men slechts stap voor stap verder. Honderden proefnemingen moeten vruchteloos gedaan worden om de kans te hebben, één ding te vinden dat een werkelijkenbsp;vooruitgang is.

Zulke instituten zijn in den waren zin van het woord „fabrieken van wetenschap”, waar nieuwe methodes stap voor stap gefabriceerdnbsp;worden om ziekten te voorkomen en te genezen.

Van een der bekendste instituten van dezen aard is nu geheimraad Ehrlich directeur. Als man van groote genialiteit, die reeds op velenbsp;andere gebieden der geneeskunde zijn sporen verdiend had, was hijnbsp;wel een der geschiktsten die de Pruisische regeering kon plaatsennbsp;aan het hoofd van het door liaar gestichte „Institut für experimentellenbsp;Therapie” te Frankfort. En het was opmerkelijk gisterenavond tenbsp;hooren, hoe groot de vooruitgang in onze kennis al geworden is,nbsp;als men bedenkt dat de onderzoekingen nog slechts enkele jarennbsp;aan den gang zijn. Het op deze wijze door de Pruisische regeeringnbsp;met kwistige hand uitgegeven geld begint reeds rijke vruchten tenbsp;dragen voor ’t nut der geheele menschheid en hoeveel meer kannbsp;nog verwacht worden, waar een zóó geniaal man de onderzoekingennbsp;leidt!

Welke waren de voornaamste uitkomsten? Wij willen ze thans in 't kort vermelden, al moeten wij ons hier tot enkele hoofdzakennbsp;beperken. Bij kanker der muizen kan men op andere muizen ziektestof overenten en door telkens voor overenting de meest kwaadaardige gezwellen uit te zoeken, werd de kanker, welken die dierennbsp;kregen, hoe langer hoe kwaadaardiger. Teir slotte leverde die selectienbsp;een kankervorm, zóó kwaadaardig, dat 100% der geënte dieren zieknbsp;werd, en dat ’t gezwel reeds na enkele weken zoo groot was tdsnbsp;een heele muis — dan stierf het dier er aan.

Men krijgt nu door die selectie een reeks gezwellen van stijgende kwaadaardigheid. De minst kwaadaardige zijn niet gevaarlijk voornbsp;’t leven, de meest virulente dooden zeker. Door nu een diernbsp;eerst met een zwak vir uienten — ongevaarlijken —nbsp;tumor te enten kan men het met volkomen zekerheid tegen denmeestgevaarlijkenkankervormim-ni u n i s e e r e n. Dan is ’t dier echter niet alleen tegen kanker,nbsp;maar ook tegen andere kwaadaardige gezwellen — gelijk het sar-koom — bestand geworden.

Zelfs kan men een muis tegen kanker immuun maken door haar met f ij n g e s t a m p t e organen vannbsp;gezonde 'muizen te enten. Dit is vooral daarom zoo hoogst

.L


-ocr page 366-

350

belangrijk, omdat het wellicht het uitgangspunt eener methode zal worden, om ook den mensch door inenting tegen kanker te beveiligen — gelijk thans reeds de pokken, die vroeger zoo algemeen waren,nbsp;door inenting bijna uitgeroeid zijn. Zoo iets kan echter alleen doornbsp;voorafgaande dierproeven verkregen worden; zonder vivisectienbsp;zijn al zulke onderzoekingen onmogelijk.

Voorts bleek uit tallooze proeven, dat kanker van een bepaalde diersoort alleen op een dier van dezelfde soort overgeënt kan worden;nbsp;muizekanker is voor den hond volstrekt onschadelijk en omgekeerd.nbsp;Bij zeer verwante diersoorten, b.v. muis en rat lukt het wel denbsp;eerste maal kanker op de andere diersoort over te enten, maar trachtnbsp;men dat gezwel dan weer op andere dieren derzelfde soorten overnbsp;te brengen, dan lukt dat al niet meer. Hoogst merkwaardig is ooknbsp;het volgende feit. Ent men een muis met kanker en ent men haar,nbsp;nadat de eerste tumor zich al een eindweegs ontwikkeld heeft, nogmaals op een andere plaats in ’t lichaam, dan komt de kanker daarnbsp;niet op, of de tweede tumor blijft in ontwikkeling achter.

Ook werd gevonden, dat sarkoom in veel virulenter vorm verkregen kan worden dan kanker en dat sommige kankervormen bij herhaaldenbsp;overentingen tenslotte in sarkoom kunnen overgaan.

Aan de hand dezer — hier slechts heel kort gerefereerde feiten — ontwikkelde spreker nu zijn inzichten over het wezen van kanker.nbsp;Hij verdedigde met beslistheid de opvatting, dat kanker niet doornbsp;een parasiet veroorzaakt kan worden.

Uit de medische wereld van Engeland. De Engelsche briefschrijver van de Münchener Med. Wochenschrift zegt, dat Engelschenbsp;artsen dikwijls kwakzalversmiddelen voorschrijven. De verklaringnbsp;hiervan is, dat de praktiseerende artsen aldaar vaak ongelooflijknbsp;weinig van de Britsche pharmacopoe afweten. Velen hunner kunnennbsp;geen recept schrijven, maar verlaten zich op tabletten en mixturen, die door ondernemende chemische fabrieken in den handelnbsp;gebracht worden. Voorts is het in Qroot-Brittanje algemeen gebruikelijk om artsenijen mondeling den patiënten te verordenen. Op dezenbsp;wijs leert het publiek de namen der geneesmiddelen kennen en gebruikt deze op eigen houtje, dikwijls met ongelukkig gevolg. Niétnbsp;zelden treft men leeken aan, die zich zelven veronal, thyreoidextract,nbsp;broomzouten en phenacetine voorschrijven zonder geneeskundig advies.

-ocr page 367-

351

In geen land ter wereld, zegt bovenbedoelde schrijver op een andere plaats in zijn brief, heeft het pleegzusterdom in de ziekenhuizen zoo’nnbsp;hoogen trap bereikt als in Engeland. De pleegzusters worden daarnbsp;dikwijls op één lijn gesteld met geneeskundig personeel. Zij krijgennbsp;onderwijs in geneeskunde, chirurgie, urine-onderzoek en dergel. Zijnbsp;spreken van „mijn geval”, „de operatie volgens zuster Zoo-en-zoo”,nbsp;„mijne geslaagde behandeling” enz. Dat zij zich, zoodra zij directricenbsp;van een ziekenhuis zijn geworden, boven de geneesheeren plaatsen,nbsp;en het dan dikwijls tot conflicten komt, laat zich gemakkelijk denken.

De veearts J. C. van der Slooten te ’s-Gravenhage is onlangs op een dissertatie over bacteriologisch worstonderzoek tenbsp;Bern tot doctor in de veeartsenijkunde bevorderd. Hij had voor datnbsp;proefschrift onderzoekingen in het rijksseruminstituut te Rotterdamnbsp;gedaan.

Het Ned. Tijds v. Gen. deelt uit zijne dissertatie het volgende mede:

Van der Slooten stelde zich in de eerste plaats ten doel de beantwoording dezer twee vragen: 1quot;. Wanneer mag men een worstsoort op grond van bacteriologisch onderzoek als schadelijk voor de consumptie beschouwen? en 2quot;. Wat moet het bacteriologisch resultaat zijn, opdat men een worstsoort welke volgens klinische waarneming bij menschen ziekteverschijnselen heeft teweeggebracht, alsnbsp;de oorzaak daarvan mag aanmerken?

Daartoe werden vele normale worstsoorten, ingedeeld onder de rubrieken: ongekookte, gekookte, gekookte-gerookte en gerookte-niet-gekookte worst, onderzocht op: 1quot;. het aantal voorkomende bacteriënnbsp;per gram worst; soms werden zij afzonderlijk berekend voor hetnbsp;vleesch uit het centrum der worst en voor de substantie onmiddelijknbsp;onder het vel daarvan; 2quot;. de soorten der aangetroffen bacteriënnbsp;(morphologische en biologische kenmerken); 3quot;. de pathogene werking, door experimenten bij kleine proefdieren.

Gevonden werden, behalve de reeds bekende bac. mesentericus vulgatus, bac. subtilis, bac. proteus, bac. pseudocoli en staphylococcusnbsp;albus en aureus, tal van micro-organismen, door van der Slootennbsp;nieuw zijn benoemd met de bijvoeging farcimenti, namelijk vannbsp;streptococcen drie soorten, als streptococcus farcimenti 1, 11 en 111nbsp;aangeduid; van micrococcen: micrococcus albus farcimenti 1 en 11,nbsp;micrococcus luteus farcimenti, micrococcus viridis farcimenti en micrococcus coliformis farcimenti; voorts sporenvormende en niet-sporeu-

-ocr page 368-

352

vormende bacillen, als: bacillus immobilis farcimenti, bac. luteus farcimenti, bac. ruber farcimenti en bac. sporogenes farcimenti. (Lat.nbsp;farcimen worst.)

Verder-werden worsten met besmet materiaal gemaakt; substanties met coli-, miltvuur, boutvunr- en vlekziektebacillen werden tot worstnbsp;verwerkt. Bij het onderzoek dezer worsten bleek, dat coli-baciUennbsp;niet waren te isoleeren uit gekookte, gerookte en zelfs niet uit rauwenbsp;worst. Miltvuurbacillen konden alleen in rauwe en gerookte worstnbsp;worden aangetoond; boutvuurbacillen kwamen in de drie genoemdenbsp;worstsoorten voor, terwijl vlekziektebacillen in rauwe en in gerooktenbsp;worst werden aangetroffen.

Met betrekking tot de vooropgestelde vragen komt de onderzoeker tot de volgende conclusiën. Het aantal bacteriën in normale worstennbsp;verschilt zeer; rauwe worst heeft het grootste aantal micro-organismen.nbsp;Dan volgen naar het aantal bacteriën; gekookte worst, gerookte-ongekookte worst en gerookte-gekookte worst. Steriel was één gerookte en één gekookte worst.

Gerookte worsten met buitengewoon veel microben, bijv. 2 miliioen per gram worst, moeten als ondeugdelijk of minstens als verdachtnbsp;worden beschouwd. Worst met voor kleine proefdieren pathogenenbsp;bacteriën is ondeugdeiijk. Goede worst mag geen colibacillen bevatten,nbsp;daar deze op onreinheid bij de bereiding wijzen. Een bijzonder grootnbsp;aantal streptococcen zonder andere bijmenging maakt worst verdacht,nbsp;dit is ook het geval wanneer staphylococcen in overgroote meerderheid aanwezig zijn.

In de beide gerookte soorten en in gekookte worst mogen geen andere dan sporenvormende bacteriën voorkomen; aanwezigheid vannbsp;andere bacillen in gekookte worst bewijst dat zij niet frisch is. Rauwenbsp;worst is verdacht, indien daarin vele niet-sporogene bacillen-soortennbsp;worden aangetroffen.

Belangwekkend was ook de beraadslaging over lues.

Neisser uit Breslau opende de rij van spekers met een rede over den tegenwoordigen stand van de pathologie en de therapie vannbsp;lues. Daarmee is men een heel eind verder gekomen. Schaudinnnbsp;heeft den verwekker van de syphilis gevonden, de spirochaete pallida, — Neisser twijfelt er ten minste niet aan —, Metsjnikof de mogelijkheid van proeven bij apen aangetoond en Wassermann heeftnbsp;ons de serumproef voor de diagnose leeren kennen. Bij het dier.

-ocr page 369-

353

dat gedood kan worden, welks organen daarna nauwkeurig onderzocht kunnen worden, bestaat de mogelijkheid, om verschillende geneesmiddelen te beproeven. Dan blijkt bij apen in de eerste plaats, dat mosyl een middel is, waarmede niet alleen de syphilitische verschijnselen ter zijde gesteld worden, maar dat ook de spirochaetennbsp;doodt. Bij apen is atoxyl veel werkzamer dan kwik. Maar mennbsp;kan een dier dan ook veel grootere hoeveelheden atoxyl toedienennbsp;dan een mensch. Arsenicum schijnt in atoxyl niet het eenige werkzame bestanddeel te zijn. Neisser neemt op het oogenblik proevennbsp;op groote schaal met atoxyl en wel met door Ehrlich bereid azijnzuur atoxyl, verder met andere arsenicumverbindingen, die nog uitwerking hebben op trypanosamen, welke tegen atoxyl bestand zijn.nbsp;Dat wij in de therapie vooruitgaan, bewijst ook, dat wij dieren doornbsp;voorbehoedende behandeling met atoxyl tegen besmetting kunnen vrijwaren. Door atoxyl-behandeling, die enkele dagen na de besmetting begint, kan men het optreden van syphilis bij apen voorgoed verhinderen.

Ook van kwik heeft men kunnen aantoonen, dat het de spirochaeten doodt. Voor den mensch blijft kwik voorshands het voornaamstenbsp;antiluetische middel, maar men kan het werkzamer toepassen dannbsp;vroeger. Gaat het zoo voort, dan zal een volgend congres zich nietnbsp;meer behoeven bezig te houden met het vraagstuk van de syphilis,nbsp;want dan zullen er waarschijnlijk alleen eerste stadia zijn.

Wassermann uit Berlijn vond ook een aandachtig gehoor, toen hij mededeelingen over zijne serumproeven deed. Met die methode isnbsp;het mogelijk, geheel onafhankelijk van de verklaringen van dennbsp;patiënt, na te gaan, of er nog syphilitisch vergif in zijn lichaam is;nbsp;kan men uit de melk van de voedster opmaken, of zij syphilitischnbsp;is, en zoo meer. De methode is reeds voldoende beproefd, om innbsp;de gewone dokterspraktijk toepassing te kunnen vinden.

Citron uit Berlijn merkte op, dat de serumproef ook groote be-teekenis voor de prognose heeft en dat met behulp ervan een aantal gevallen van syphilis ontdekt kunnen worden, die zonder de minstenbsp;verschijnselen verloopen.

Lenzmann uit Duisburg heeft kinine tegen syphilis gebruikt. Hij gin^ van de stelling uit, dat de verwekker van syphilis dicht bij diennbsp;van malaria staat. Hij kreeg inderdaad met inspuitingen van eennbsp;kinine-oplossing goede uitkomsten.

Von Niessen uit Wiesbaden bleef erbij, dat syphilis niet door de spirochaete verwekt wordt, maar door een bacil, dien hij gevondennbsp;meent te hebben.

23

-ocr page 370-

354

In Engeland heeft de „Board of Agriculture” (ministerie van landbouw) den raad gegeven, de ratten uit te roeien met het oog op de schade die ze veroorzaken. Deze raad schijnt te zullen worden opgevolgd. We lezen althans in de „Amateur Gardening”, dat de Rev.nbsp;Canon. R. Abbay, rector of Earl Soham, Framlingham, onlangs denbsp;autoriteiten in dat district heeft weten te bewegen, verscheidenenbsp;honderden buisjes met „virus Danysz” te bestellen bij het „Institutenbsp;Pasteur” te Parijs, en die over de streek te verspreiden.

Onder toezicht van een wetenschappelijken staf uit Londen is deze smetstof over een oppervlakte van 2000 acres in de gangen der ratten gebracht.

Het comité dat zich verleden jaar heeft geconstitueerd voor de stichting van een gedenkteeken voor wijlen Dr. M. W. J. E.nbsp;Thomassen, leeraar aan ’s rijksveeartsenijschool, heeft daartoenbsp;in staat gesteld door de talrijke bijdragen uit binnen- en buitenland,nbsp;besloten, dat het gedenkteeken zal bestaan uit een marmeren borstbeeld, en de vervaardiging daarvan opgedragen aan prof. Bart vannbsp;Hove te Amsterdam.

Het ligt in het voornemen,, dit borstbeeld tijdens het 7e Internationaal Veeartsenijkundig Congres, in September 1909 te ’s-Graven-hage te houden, aan de Rijksveeartsenijschool te utrecht te onthullen.

Naar wij vernemen, zal de Rijks-veeartsenijschool, wanneer men overgegaan is tot den maatregel, om van den nu vigeerenden vierjarigen een zesjarigen cursus te maken, aan de Rijks-universiteit tenbsp;Utrecht worden ondergebracht als zesde faculteit, naast die der rechten, letteren, godgeleerdheid, wijsbegeerte en geneeskunde. Laatstgenoemde faculteit zal van die verandering, door het alsdan beschikbaar komen van allerlei nu aan de Rijks-veeartsenijschool verbondennbsp;praeparaten, wellicht eenig practisch voordeel trekken.

*

Hc *

In Engeland zijn tegenwoordig fokkers, die jaarlijks 10,000 d 20,000 machinaal uitgebroede eendaagsche kuikens verkoopen. De diertjesnbsp;worden verzonden, als ze goed droog, dus 24 d 36 uren oud zijn.

[!

f

fp

-ocr page 371-

355

De kist moet met baai bekleed en de bodem met hooi bedekt zijn. De zwaardere rassen verdragen de reis het best.

Dat reizen lijkt ons een bezwaar, hoe mooi of ’t ook voorgesteld wordt. Vooral voor vroeg geboren diertjes — en men wil die tochnbsp;met het oog op den winterleg — lijkt ons het gevaar voor verkleumennbsp;nog al groot.

Wij weten ’t beter. Meermalen kochten wij bij iemand, niet ver uit de buurt, eendaagsche kiekens. Deze brachten wij ’s avondsnbsp;onder bij broedsche kippen, die een paar dagen op één ei gezetennbsp;hadden. Zonder uitzondering namen zij de pleegkindertjes in liefde aan.

Wanneer meerdere personen in een dorp ieder een eenvoudige kunstmoeder aanschaffen of doen vervaardigen, kunnen ze alle hunnbsp;kuikens betrekken van een, wat we zouden willen noemen, centralenbsp;broederij. Deze kan coöneratief opgericht worden. Veel geld isnbsp;daarvoor niet noodig. Men levert zelf de eieren en betaalt den daarvoor aangestelden „broeder” ¦ een zeker bedrag voor elk levend geboren kuiken en ook iets voor elk onbevrucht ei. Voor de eierennbsp;met gedeeltelijk volwassen kuikens, die niet uitkomen, ontvangtnbsp;hij niets.

Als het getal deelnemers niet te klein is, kan zoo’n broeder gedurende het broedseizoen zeer goed den kost verdienen, temeer daar hij er eenige andere bezigheid bij verrichten kan. Stel dat hij 3nbsp;machines kan bedienen, elk van 200 eieren, dan wordt dat per weeknbsp;200 eieren. Stel, dat 15 pet. onbevrucht is en dat 15 pet. der bevruchte niet uitkomen, dan heeft hij recht op vergoeding voor 140nbsp;kuikens en 30 onbevruchte eieren.

In de Nation, het Engelsche weekblad, tracht een schrijver aan te toonen, dat de jongen van dieren, die in ’t wild leven, de vrees voornbsp;den mensch niet als een natuurlijke ingeving hebben. Hij vertelt vannbsp;proeven, genomen met hazen, wilde konijnen en allerlei soort vogels,nbsp;die spoedig na de geboorte met menschen in aanraking gebracht, niet denbsp;minste vrees toonden. Ze waren wel, naar hun aard, schuw voornbsp;plotselinge geluiden en onbekende dingen die ze zagen, maar zenbsp;waren voor het genus homo niet bang. De jonge wilde konijnen toonden zelfs geen vrees voor honden.

De slotsom van den schrijver is, dat de jongen door het oude geslacht in de vreeze des menschen opgevoed worden. Lange ervaring

-ocr page 372-

356

heeft de dierenwereld geleerd, dat de mensch gevaarlijk is, en die kennis wordt de jeugd ingeprent. Let op jonge musschen, besluitnbsp;de schrijver; wanneer ze pas uit het nest zijn, kunt gij ze tot dichtbijnbsp;naderen; zij zijn niet bang voor u. Maar dan klinkt het waarschuwendnbsp;sein van de oude musschen, en het jong vliegt weg. Naeenige dagennbsp;dus geleerd te zijn, weet het musscliejong, dat het van den menschnbsp;op veiligen afstand moet blijven.

*

ÜC !|!

Een Californische dame, mevrouw C. E. Calhoun, maakt bekend dat zij er in is geslaagd, het middel te ontdekken om naar keuzenbsp;teweeg te brengen dat kinderen worden geboren van een b e-paald geslacht. De dame die zich reeds 36 jaar bezig houdtnbsp;met de bestudeering van dit vraagstuk, beweert eenvoudig, de fun-damenteele wet te hebben ontdekt, welke de sekse bepaalt. Proevennbsp;met vruchten en planten gaven haar den sleutel van het raadsel innbsp;handen. Latere proeven bij ’t fokken van vee bevestigden harenbsp;opvattingen. Op het oogenblik worden proeven genomen met . . .nbsp;menschen. D. w. z. mevr. Calhoun heeft eenige gezinnen (de namen worden geheim gehouden) bereid gevonden, tot het nemen vannbsp;proeven betreffende de seksebepaling van hun eventueele kinderen.

Er is hier enkel sprake van een eenvoudige natuurwet, welke echter tot dusver aan de waarneming van de mannen der wetenschapnbsp;is ontsnapt.

Wij deelen het bovenstaande voorloopig enkel curiositeitshalve mee. Het bericht is door ons ontleend aan de Londensche Daily Mail,nbsp;hetgeen de betrouwbaarheid ervan niet bepaald verhoogt.

Rodin, een nieuw middel om dieren op de huid blijvend te merken. — In Duitschland trekt algemeene aandacht het middelnbsp;„Rodin” ter vervanging van branden, kleuren of verven van merkennbsp;op dieren. Rodin is eén zwarte, dik vloeibare stof, dat met eennbsp;stempel op de dierenhuid wordt aangebracht, nadat de haren ternbsp;plaatse zeer kort afgeschoren zijn; dan heeft er een geringe ontsteking plaats, die 5 a 6 dagen duurt; daar vallen de haren uit en denbsp;afdruk van het gebruikte stempel wordt en blijft zeer duidelijk zichtbaar. Afgescheiden van het voordeel Rodin den dieren minder pijnnbsp;veroorzaakt dan ’t brandijzer, schuw worden dus voorkomen wordt.

-ocr page 373-

357

is de bewerking met Rodin gemakkelijker dan met een heet ijzer, — de Rodinstempels zijn goedkooper dan ijzer en hebben niet als Ijzersnbsp;een „vuurtje” noodig. Rodin is goedkooper dan branden, want 100nbsp;Gr. van deze vloeistof is genoeg voor meer dan 100 dieren. — Rodinnbsp;is vooral voor koeien en paarden aan te bevelen.

Om geel geworden staart- en huidharen van schimmels weder wit te maken, beveelt het Zeitschr. fiir Pferdekunde aan de plaatsennbsp;In te wrijven met vochtige klei of pijpaarde, dit laten drogen en daarna afspoelen met water.

Drinkwateronderzoek. Naar aan het Tijds. v. Sociale Hygiëne wordt medegedeeld, heeft men in den laatsten tijd aan denbsp;rijksserum-inrichting herhaaldelijk de ervaring opgedaan, dat de wa-terverzorging op tal van boerderijen veel te wenschen overlaat ennbsp;dat aan het vee niet zelden water wordt verstrekt, hetwelk zeernbsp;verontreinigd is en de oorzaak kan zijn van verschillende ziekten,nbsp;terwijl door zulk water ook kiemen in de melk gebracht kunnennbsp;worden, die mede voor den mensch gevaarlijk zijn.

De directeur-generaal van den landbouw heeft nu, teneinde de waterhygiëne ten plattelande te bevorderen en ziekten van het veenbsp;op te sporen of te voorkomen, besloten, ter voorlichting van denbsp;veehouders, aan de rijksserum-inrichting de gelegenheid open tenbsp;stellen, gratis onderzoekingen te laten doen van water, hetwelk voornbsp;drinkwater van vee als anderszins bestemd is. Vanwege de rijksserum-inrichting worden daarvoor gedrukte aanwijzingen gegeven met betrekking tot het verzamelen en opzenden van het voor onderzoeknbsp;bestemde water en voorts gedrukte formulieren verkrijgbaar gesteld,nbsp;welke door de belanghebbenden behoorlijk ingevuld bij de inzendingennbsp;moeten worden overgelegd. Ook zal, zoo noodig, vanwege de rijksserum-inrichting een plaatselijk onderzoek worden ingesteld en zullennbsp;op de betrokken erven inlichtingen verstrekt en aanwijzingen gedaannbsp;worden omtrent de wijze, waarop overeenkomstig de gesteldheidnbsp;van den bodem in goed drinkwater ware te voorzien.

Na afloop van het onderzoek ontvangt de aanvrager een schriftelijk rapport.

(

-ocr page 374-

358

STAAT DER GEVALLEN VAN BESMETTELIJKE VEEZIEKTEN IN NEDERLANDSCH-INDIË GEDURENDE DE MAANDnbsp;JANUARI 1908.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

GEWEST.

•tS s

u ^

cd

gt;

^ c

H)

a ^ 0) ^nbsp;O) ?nbsp;gt;

u

=s

gt;

i

.y S

•O

O «d gt;

'I'S .S ïïnbsp;e ï

OJ gt;

o..ë

X)

lt;v

lt;u

N

s

c

lt;V

1

*0

c

o

s

C/7

OJ

O

*a

1

O)

T3

cd

is;

C/5

*Crt

O

CJ

£

o

cd

x:

o

CJ

Cd

CA)

«4—

3

x:

CJ

c/5

0)

'o-

o

o

Ui

Cd

c/:

cd*

u

3

C/5

CU

S \ 0)

’n

lt;u

•o

lt;D

•B

Cd

cd

*o

cd

Cd

c/5

O

o

c/5

cd

X

0)

H

OJ

c/5

O

3

CJ

u

CJ

X2

3

Bantam.......

1

4

4

Batavia.......

66

6

3

4

_

Preanger-Regentschap-pen.........

Cheribon.......

4

5

_

_

Pekalongan.....

Semarang......

_

165

59

Rembang ......

278

2

Soerabaja......

-

104

15

8

Madoera.......

1

Pasoeroean.....

-

7

_

_

Besoeki.......

Banjoemas......

_

15

9

9030

¦—

Kedoe........

15

1

~

Madioen.......

69

__

_

_

Kediri........

3

10

1

_

_

Dokjakarta......

1

-

Soerakarta......

23

2

Tapanoeli......

2

15

Palembang......

12

-

Celebes en Onderh . .

111

2

-

Lampongsche districten..........

2

2

0 Gedeeltetijk Piroplasmose.

-ocr page 375-

359

FEBRUARI 1908.

GEWEST.

Ég

t: agt; agt; ^

U-

gt;

c

^ O) C/D

«U CO

o ^

3

_gt;

1

a co cj nnbsp;OJ

:o ^ o bnbsp;.ü gt;

s-g

.2 S2

E O

i ^

c« 3

CJ ^

• gt;« Ui

1gt;

0

lt;v

3

js:

n

u

1

’O

E

0

§

co'

0

•O

i

0)

¦0

CCJ

CO

‘Ui

0

0

gt;gt;

S

0

(-•

SZ

(J

CJ

O)

3

CJ

CO

co

agt;

quot;q.

0

0

lt;n

(/)

r3

u

3

ai

0)

‘n

lt;u

*0

(D

u

cS

CS

’O

CS

cS

co

u

0

0

co

cS

X

0)

H

ai

co

’s

CJ

u

OJ

X)

3

H

Bantam.......

2

3

Batavia.......

29

19

8

4

1

_

Preanger-Regentschap-

Cheribon.......

9

Pekalongan.....

-

Semarang......

21

-

~

47

_

Rembang......

2

~

3

Soerabaja......

--

41

11

5

__

¦ —

Madoera.......

-

1

_

Pasoeroean......

~

70

_

_

__

Besoeki.......

~

3

_

966 b

Banjoemas......

_

__

Kedoe........

2

Madioen.......

157

6

_

_

Kediri........

__

7: -

_

--

_

Djokjakarta.....

1

__

Soerakarta......

13

Tapanoeli......

4

42

Lampongsche Distric-

ten .......

3

6

Celebes en Onderh .

29

_

Padangsche Benedl. ¦

') Gedeeltelijk Piroplasmose.

-ocr page 376- -ocr page 377-

361

APRIL 1908.

GEWEST.

1

3 nbsp;nbsp;nbsp;•

3 quot;2

•3* gt; C

4-* O) c/5

0)

Cu ^

CD lt; gt;

C

3

3

§

«i

s

.¦ÏÏ

•O

O as N gt;

'g-g

as

(D

o

CD

a. j:

(D

C/5 ^

c

CD

CJ

N

3

iS

c

CD

gt;

aj

3

O

C/5

CD

O

•o

05

•o

ai

.52

‘Us

o

u

gt;.

E

o

u

as

-3

CD

CD

a

c/5

-4-!

u

3

JC

CD

C/5

Crt

05

Q.

O

CD

U

as

CO

as

w

w.

3

CO

05

05

*N

CD

•o

05

.22

w

ct3

•a

as

as

lid

c/5

u,

0

0

J3Ï

C/5

«3

X

CD

H

CD

CO

*3

CD

u.

05

X3

3

H

Bantam.......

3

Batavia.......

1

1

2

_

Prean ger-Regentschap-

pen.........

21

Cheribon.......

_

25

Pekalongan.....

7

Semarang......

_

66

Rembang ......

__

Soerabaja......

_

15

1/2

Madoera.......

Pasoeioean......

15

_

Besoeki.......

II951J

Banjoemas......

__

Kedoe........

4

Madioen.......

126

1

Kediri........

_

3

_

_

Djokjakarta.....

__

_

1

_

Soerakarta. . . . » .

149

/

¦

¦

Sumatra’s 0. K. ¦ . .

430

Tapanoeli......

120

’) Gedeeltelijk Piroplasmose.

-ocr page 378-

PERSONALIA.

BESTUUR DER VEPEENIGING TOT BEVORDERING VAN VEEARTSENIJKUNDE IN NED.-INDIËnbsp;GEVESTIGD TE BUITENZORG.

B. Vrijburg, nbsp;nbsp;nbsp;President te Buitenzorg.

Dr. G. Leurink, Secretaris-Thesaurier te Buitenzorg. L. Tollens,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Adjunct-Thesaurier te Tj'.kini, Welte

vreden.

GOUVERNEMENTS VEEARTSEN.

j. C. F. SoHNS, nbsp;nbsp;nbsp;Taroetoeng, Tapanoeli.

P. Teljer, nbsp;nbsp;nbsp;Kedtri.

F. nbsp;nbsp;nbsp;W.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kempen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Pekalongan,

A. nbsp;nbsp;nbsp;W.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vermast,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bondowoso, Besoeki.

D. nbsp;nbsp;nbsp;W.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Wagenaar,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bodjonegoro, Rembang.

P. nbsp;nbsp;nbsp;Zijp,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;toegevoegd aan dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Gouvernements

Veearts te Magelang.

A. C. A. Heshusius, toegevoegd aan den Gouvernements Veearts te Semarang.

A. J. E. DE Voogd, ter beschikking der N. I. Regeering gesteld om benoemd te worden totnbsp;Gouvernements Veearts.

J. A. R. Avis, nbsp;nbsp;nbsp;idem.

H. J. Smit, nbsp;nbsp;nbsp;idem.

MILITAIRE PAARDENARTSEN.

J. N. A. C. Scheepens, tijd. naar Australië. J. C. Numans,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Batavia.

Dr. H. H. Rörik, nbsp;nbsp;nbsp;Banjoebiroe.

-ocr page 379-

363

Ontvangen Boekwerken:

Verslag van de Werkzaamheden der Rijks-serumin-richting (1906).

Bulletin van het Koloniaal museum te Haarlem (April 1908 No. 39)

(Inhoud: de Looistoffen.)

Idem Juli 1908 No. 40.

(Inhoud: Verslag over het jaar 1907 met bijlagen).

Natuurkundig tijdschrift van Ned.-lndië Dl. LXVlll leafl.

-ocr page 380- -ocr page 381-

Vereenigfing: tot Bevordering


VAN

VEETEELT

IN

ederlïiindsch-Indië.

li


i

-ocr page 382-

liet fokken van paarden met handelswaarde.

Het artikeltje van mijnen hand, voorkomende in de afleveringen 1 en 2 deel XX der Veeartsenijkundige Bladen en getiteld: „De fokkerij als bijbedrijf op ondernemingennbsp;van landbouw” heeft den heer Dr. t’ Hoen aanleiding gegeven die zaak eens nader te behandelen in een artikelnbsp;voorkomende in aflevering 3 van hetzelfde deel van genoemde bladen.

Het deed mij bijzonder veel genoegen dat ook de heer t Hoen constateert, dat een dergelijk bedrijf op rationeelenbsp;wijze gedreven, werkelijk looiiend moet zijn.

Wij verschillen echter in zooverre van meening, dat door mij werd aanbevolen eene kruising van Sandelhout-merriesnbsp;van niet te geringe taille met superieure Australischenbsp;hengsten van een taille van b.v. 1.50 M., terwijl de heernbsp;t’ Hoen de voorkeur meent te moeten geven aan eenenbsp;omgekeerde kruising d. w. z. Australische merries met San-delhouthengsten.

De door mij voorgestane kruising heeft het outegenzeggelijk groot voordeel, dat als moederdier wordt gebruikt eennbsp;paard dat hier thuis is, dus niet behoeft te acclimatiseeren,nbsp;althans niet in die mate als het Australisch paard dat moetnbsp;doen. Ook stelt de Sandelhout-merrie veel minder hoogenbsp;eischen aan voeding en verpleging dan de Australischenbsp;merrie, terwijl ten slotte niet moet worden vergeten dat hetnbsp;voor een particulier niet gemakkelijk is eene goede Australische merrie te krijgen. Voor het gouvernement geldennbsp;de laatste bezwaren veel minder dan voor de meeste fokkers, zoodat op eene gouvernementstoeterij zeer goed re-

-ocr page 383-

367

sultaten zijn te bereiken langs den weg, welken men voor particuliere fokkers in het algemeen zou moeten ontraden.

De Heer ’t Hoen heeft mij echter op een bezwaar gewezen waaraan door mij onvoldoende aandacht is geschonken, nl. het verkrijgen nu en in de toekomst van een voldoendnbsp;aantal goede Sandelhout-merries. Met hem juich ik vannbsp;ganscher harte toe, dat door de regeering de uitvoer vannbsp;Sandelhout-merries is verboden, doch dat verbod zal zeernbsp;zeker het aan particulieren moeilijk maken zich eene goedenbsp;Sandelhout-merrie aan te schaffen, terwijl een Sandelhout-dekhengst nog wel te krijgen zal zijn.

Een en ander werpt een eenigszins ander licht op de zaak. Toch blijf ik er bij, dat eene kruising van Australischenbsp;merries met Sandelhout hengsten—in de eerste plaats voornbsp;particulieren—aanleiding kan geven tot groote teleurstellingen,nbsp;omdat:

Ie. Het gehalte der merrie waarmede de particulier in Indië gaat fokken dikwijls zeer veel te wenschen zal overlaten;

2e. De aangekochte Australische merrie veelal ontstaan is door de onzinnigste kruisingen, terwijl door het bestedennbsp;van genoeg geld voor enkele hengsten een raszuiver diernbsp;kan worden verkregen;

3e. Het acclimatisatie-proces en het brengen onder geheel andere levensvoorwaarden op eene voor de fokkerij bestemdenbsp;merrie veel sterker inwerkt dan op een hengst;

4e. De Australische fokmerrie veel hoogere eischen aan de voeding stelt dan eene Sandelhout-merrie.

Weet men echter deze klippen te ontzeilen dan zal ook de door den heer ’t Hoen aangegeven weg leiden tot hetnbsp;fokken van een goed gebruikspaard met handelswaarde.

Nog eene enkele opmerking.

In mijn artikeltje had ik het uitsluitend over het fokken van gebruikspaarden door particulieren. De stoeterij tenbsp;Padalarang heeft niet tot doel gebruikspaarden te fokken,nbsp;doch dient uitsluitend om te voorzien in de behoefte aan

-ocr page 384-

368

dekhengsten, welke geleidelijk het landspaard zullen moeten verbeteren.

- Dit veel breedere doel eischf een geheel anderen weg dan het meer eenvoudige fokken van een gebniikspaard.

Wat de hoofdzaak betreft zijn de heer ’t Hoen en ik het echter volkomen eens en dat is dat in de bestaande tijdsomstandigheden het zeer goed mogelijk is met voordeelnbsp;een gebruikspaard te fokken.

Dat men het eens probeere!

GROENEVELD.

Padalarang Juni 1908,

*

* *

Naschrift. — Omtrent de mogelijkheid van het onder de tegenwoordige tijdsomstandigheden met voordeel fokken van een gebruikspaard zijn de heer Groeneveld en ik het volkomennbsp;eens. Het groote voordeel van de kruising van Sandelhout-merries met Australische hengsten kan ik evenwel nietnbsp;inzien. Ik zal geenszins een plaatseiijke kruising met eennbsp;Australischen volbloedhengst tot verkrijging van een goednbsp;gebruikspaard en vrouwelijk fokmateriaal van de gewenschtenbsp;taille veroordeelen. Integendeel voor landhuurders, dienbsp;toevallig in het bezit zijn van uitsluitend Sandelhoutmerries,nbsp;kan deze kruising op het oogenblik voldoende voordeelnbsp;afwerpen, indien de vrouwelijke nakomelingen maar weernbsp;gedekt worden door Sandelhouthengsten. Ik wenschte echternbsp;te waarschuwen tegen kruisen van Sandelhoutmerries metnbsp;Australische hengsten als fokrichting. Het streven is tegenwoordig gericht op fokken met grootere hengsten, de Sandelhout wordt ten onrechte langzamerhand als minderwaardig beschouwd. Waarom dan niet gestreefd naar hetnbsp;verkrijgen van Sandelhouthengsten van ± 1,45 M hoogte,nbsp;welke hoogte na verloop van eenige jaren bereikt kan worden, zonder dat de kwaliteit er onder behoeft te lijden,nbsp;indien op Soemba bijv: vijf aan den Sandelhout zoo na

-ocr page 385-

369

verwante raszuivere Arabische hengsten worden geimpor-teerd. Als de Regeering tot dit doeleinde f 100.000 beschikbaar stelt, dan zal in de toekomst blijken, dat dit geld goed besteed is. Men zoeke toch niet in het buitenlandnbsp;naar mannelijk fokmateriaal, zoolang nog het beste in eigennbsp;land gefokt kan worden. Waar, zooals de heer Qroeneveldnbsp;zegt, de Australische merrie ontstaan is uit de onzinnigstenbsp;kruisingen, zal het een groote moeielijkheid blijven, raszuivere hengten uit Australië te krijgen, tenzij voor énormenbsp;sommen. Dat het acclimatisatie-proces de fokmerries zooveel sterker aangrijpt dan de hengsten, heb ik nimmernbsp;kunnen waarnemen. Om daaromtrent waardevolle gegevensnbsp;te kunnen verkrijgen, zou men evenveel hengsten als merries moeten importeeren onder dezelfde voorwaarden. Denbsp;enkele hengst, die thans wordt aangevoerd, verkeertnbsp;aan boord onder veel gunstiger condities dan de merries, die dikwijls als haring op elkaar gepakt staan.nbsp;Merries die in goede conditie zijn overgekomen, houdennbsp;zich bij doelmatige verpleging uitstekend en lijden weinignbsp;of niet van het acclimatisatie-proces. De eischen die de Australische merries aan de voeding stellen, vallen bijzondernbsp;mee. Het spreekt van zelf, dat een groot paard meer voedsel noodig heeft dan een klein, doch waar ook Australischenbsp;merries met grasvoeding en zemelen in goeden voedings-toestand kunnen verkeeren, zooals aan een fokmerrienbsp;gesteld mag worden, kan zelfs door de bevolking aannbsp;die eischen voldaan worden. Om redenen van acclimatisatienbsp;en voeding behoeft men dus van het fokken met Austratischenbsp;merries niet af te zien.

Ons beider standpunt is nu voldoende uiteengezet. Ook ik hoop, dat nu eens spoedig van particuliere zijde de handnbsp;aan het werk geslagen wordt; het tijdstip is thans gunstig.

t’ HOEN.

Magelang Juni 1908.

24

-ocr page 386-

„Stock=sick” weiden.

Tal van ziekten bij paarden en vee vloeien voort uit het verstrekken van voedsel dat onvoldoende rijk is aan voedende bestanddeelen, en door de omstandigheid dat veehouders veelal verwaarloozen goede maatregelen te treffennbsp;ten opzichte van de voeding hunner dieren. Kreupelhedennbsp;en gebrekkig gaan, zijn de gevolgen van ernstige fouten innbsp;de wijze van voeding. Gevoed met voedingsmiddelen,nbsp;welke alle benoodigde stoffen in de gewenschte verhoudingnbsp;bevatten, zal het dier gezond doen blijven.

Landerijen welke voortdurend worden afgegraasd — dat is er steeds wat uithalen en er niets inbrengen — wordennbsp;ten lange leste uitgeput en bevatten niet meer die stoffennbsp;welke noodig zijn om het dier gezond te doen blijven.

De boer zegt dat het land „sheep-sick” of „cattle-sick” is en die uitdrukking geeft het feit duidelijk weer.

Zekere minerale stoffen zijn noodig voor de planten welke moeten dienen om door de dieren te worden afgegraasd en wanneer die stoffen gaan ontbreken brengt hetnbsp;de gezondheid van de dieren achteruit.

Weilanden waarop voortdurend vee loopt, moeten op een hoogen trap van kracht worden gehouden en dat is te verkrijgen door gebruik te maken van kunstmeststoffen.

Graslanden vereischen eene behandeling met beenderen-meel en superphosphaten en als dat niet gedaan wordt moet aan de dieren beenderenmeel verstrekt worden.

(The Australasian.)

Gr.

*

* Hc

-ocr page 387-

371

Muildieren.

Sedert verscheidene jaren is het gebruik van muildieren in de groote steden van liet Noorden en Westen meernbsp;en meer algemeen geworden en tal van personen, dienbsp;vroeger alleen paarden gebruikten, verklaren nu dat zij denbsp;voorkeur geven aan muildieren. De aangevoerde redenennbsp;zijn dat het muildier zeer zelden door de een of anderenbsp;oorzaak niet zijn werk kan doen, beter bestand is tegennbsp;ruw werk, een veel grooter aantal jaren dienst doet ennbsp;minder voedsel noodig heeft.

(Breeders Gazette.) nbsp;nbsp;nbsp;Gr.

*

* *

Een geval van bijzondere vruchtbaarheid.

Onze vrouwelijke huisdieren brengen in den regel maar één jong ter wereld. Dat is het geval bij het schaap, hetnbsp;rund en het paard. Niettegenstaande dat zijn tweelingennbsp;geene zeldzaamheden. Uit een door Cornevin zoowelnbsp;in Frankrijk als in ’t buitenland ingesteld onderzoeknbsp;is gebleken, dat men bij eene koe bij 80 geboortennbsp;één dubbelgeboorte vindt, bij de ezelin één op lOO. Bij denbsp;merrie doen zich deze gevallen het zeldzaamst voor ennbsp;rekent men op één geval per duizend. ')

Men meende opgemerkt te hebben, dat hef aantal geboorten van tweelingen zich minder zeldzaam zou voordoen bij die paardenrassen, welke men gewoonlijk in training neemt.nbsp;De statistische uitkomsten hebben dit bevestigd.

Op 15000 geboorten in de jaren 1902-1905 bij volbloed-

(* Bij ± 200 geboorten alhier deden zich twee gevallen voor. Hierbij werden 3 veulens dood geboren, terwijl het vierde, alhoewelnbsp;gezond, abnormaal klein was.

-ocr page 388-

372

merries telde men 36 gevallen van tweelingen. In de meeste gevallen verliep de drachttijd niet tot het einde.

In 21 gevallen aborteerde de merrie. In de andere gevallen kwamen de veulens dood ter wereld of stierven kort na de geboorte. In het geheel bleef slechts één veulen leven.

Het is een merrieveulen van Vélasquez uit Mile de Mahéru. Het aborteeren van de merrie bij gevallen van dubbel-bevruchting wordt in den regel veroorzaakt door het afsterven van een der vruchten.

In verband met het bovenstaande moet de aandacht worden gevestigd op eene dwaling, welke door meerdere zoö-technici wordt verspreid. Men heeft n. 1. beweerd dat tweelingengeboorte aanleiding zou geven tot onvruchtbaarheid, n. 1. dat de vrouwelijke exemplaren afkomstig vannbsp;tweelingen onvruchtbaar zouden zijn. Deze regel, opgesteldnbsp;door Saint-Cyr. schijnt bij het rund op te gaan; wanneernbsp;n. 1. uit eene koe een mannelijk en een vrouwelijk kalf wordennbsp;geboren is het laatste in den regel onvruchtbaar.

Bij paarden zijn meerdere gevallen bekend, welke in strijd zijn met dezen regel.

Het bovenstaande werd ons in de pen gegeven toen het volgend geval ons ter oore kwam.

Den 21 Maart wierp eene merrie, welke in het voorjaar van 1907 werd gedekt, drie veulens. Een van deze kwamnbsp;dood ter wereld; de beide andere waren frisch en gezond.

Dit geval van geboorte van drielingen staat niet geheel op zich zelf. In het laatste werk van Ed. Curot lezen we, datnbsp;reeds meerdere gevallen van dezen aard zijn opgeteekendnbsp;geworden, zelfs dat men gevallen heeft gezien waarbij viernbsp;jongen het levenslicht zagen. Het laatste echter alleen bijnbsp;het rund.

Het merkwaardigste geval van bijzondere vruchtbaarheid zal wel zijn dat eene koe in drie drachten het leven schonknbsp;aan 9 kalveren.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Gr.

-ocr page 389-

Verslag over het 24**^ vereenigingsjaa^^befjj{e|:èenigihg-A^-tot bevordering van Veeartsenijkunde nw^N^jrlttdiê.

In voldoening aan artikel 19 van het Huishoudelijk Reglement onzer Vereeniging, heb ik de eer op deze Alge-meene Vergadering verslag uit te brengen over het 24ste vereenigingsjaar.

Van verschillende zijden werd gedurende het verslagjaar weder steun ondervonden in ons streven om door de uitgave van ons tijdschrift te trachten te beantwoorden aannbsp;het doel onzer Vereeniging, namelijk: voorlichting van hetnbsp;landhuishoudkundig publiek dezer gewesten op veeartsenij kundig en daaraan verwant gebied.

Evenals in vorige jaren verleende de Regeering hare zeer op prijs gestelde medewerking door hare archieven inzakenbsp;Veeartsenijkunde en Veeteelt steeds ter beschikking der Redactie van ons orgaan te stellen, die mits deze, door mijnenbsp;tusschenkomst der Regeering daarvoor haren eerbiedigennbsp;dank aanbiedt.

Op het einde van het verslagjaar telde de Vereeniging 32 leden en 108 inteekenaren op het tijdschrift, tegen 28nbsp;leden en 124 inteekenaren op het einde van het vorigenbsp;vereenigingsjaar.

Dankbaar wordt hier gewag gemaakt van de ondervonden welwillende medewerking van eenige leden om de vereeniging te steunen in hare pogingen om meerderenbsp;belangstelling op te wekken voor haar tijdschrift. Desniettegenstaande doet het ons leed alweer te moeten wijzen opnbsp;een steeds minder wordend aantal inteekenaren en roepennbsp;wij daarom bij deze nogmaals beleefd doch dringend den

-ocr page 390-

374

steun onzer medeleden en verdere belangstellenden in om het voortbestaan van ons orgaan op denzelfden voet alsnbsp;tegenwoordig geschiedt, mogelijk te maken.

Tijdens het verslagjaar verschenen de vier laatste afleveringen van deel 19 alsmede de drie eerste afleveringen van deel 20 van het tijdschrift.

Met de redactie van het tijdschrift wordt trouw voortgegaan op den tot dusver ingeslagen weg, te weten; behandelingnbsp;der onderwerpen in meer populairen vorm, waarmede verwacht wordt dat het periodiek bij het publiek meer ingangnbsp;zal vinden.

De in den loop van het vorige verslagjaar met de vereeni-ging tot bevordering van veeteelt in Nederl.-Indië gesloten overeenkomst, waarvan uitvoeriger bericht voorkomt in aflevering 1 van deel 19 van het tijdschrift, werd voor dennbsp;duur van den loopenden jaargang van ons periodiek — deelnbsp;20 — stilzwijgend verlengd.

In de op 13 Juli a. p. gehouden algemeene vergadering werd besloten aan het in 1909 te ’s Hage te houden 9enbsp;Internationale Veeartsenijkundig Congres al dadelijk eenenbsp;subsidie van ƒ 250.— te verleenen onder bekendstelling datnbsp;bij gunstiger stand onzer geldmiddelen in den loop vannbsp;1908 nogmaals ƒ 250.— geschonken zal worden, wat alsdannbsp;toch nog tijdig ten bate van het beoogde doel aangewendnbsp;zal kunnen worden. Daar echter de stand onzer kas in hetnbsp;begin van dit kalenderjaar de uitkeering der in uitzichtnbsp;gestelde extra subsidie ad ƒ 250.— niet toeliet, werd in denbsp;Bestuursvergadering van 15 Februari j. 1. besloten hiervannbsp;maar dadelijk mededeeiing te doen aan het uitvoerend comiténbsp;van voornoemd congres.

De stand der geldmiddelen blijkt uit het hierachter opgenomen kasoverzicht loopende over het verslagjaar, zooals voorkomende op folio 95 van ons Kasboek No. 5.

Het vermogen der vereeniging bij het sluiten van het 24ste vereenigingsjaar op ultimo juni 1908, bestond uit;

-ocr page 391-

375

a. nbsp;nbsp;nbsp;Contanten in kas.........ƒ nbsp;nbsp;nbsp;59.75

b. nbsp;nbsp;nbsp;Deposito bij de Ned.-Ind. Escompto Maatschappij ............„ nbsp;nbsp;nbsp;500.—

c. nbsp;nbsp;nbsp;Saldo kassiersrekeningnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bij idem .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;602.03

Totaal.

ƒ 1.161.78

Eene vergelijking met het in het vorig verslag vermeld bedrag van ƒ 1.200.0D toont aan dat het vermogen dernbsp;vereeniging met ƒ 38.23® is achteruitgegaan.

Uit het kasoverzicht valt op te merken; dat de geinde abonnementsgelden nu bedragen ƒ 954.83nbsp;tegen ƒ 1.028 25 in het 23ste verslagjaar, wat in hoofdzaaknbsp;moet worden toegeschreven aan het aldoor afnemen van hetnbsp;aantal inteekenaren op het tijdschrift, terwijl de meerderenbsp;contributie nu ƒ 490.50 tegen toen ƒ 455.50, te danken isnbsp;aan het stijgend aantal leden onzer vereeniging.

Op rekening onzer vordering ad. ƒ 390.^ op de vereeniging tot bevordering van veeteelt in Nederl.-Indië voor geleverde 65 ex. van deel 19 van ons tijdschrift, is tot nu toenbsp;slechts ƒ 212.— ontvangen. Daar de kwitantiën over de doornbsp;de leden dier vereeniging verschuldigde contributie overnbsp;het eerste semester van dit jaar aan ons ter incasseeringnbsp;zijn gegeven, mag verwacht worden dat uit dezen hoofdenbsp;spoedig meerdere gelden zullen binnenkomen.

In het vorig verslagjaar werd aan kosten voor de uitgave van het tijdschrift besteed:nbsp;aan drukloon f 1.301,75 tegen ƒ 1114,75 nu,nbsp;aan platen ƒ 111.— tegen ƒ 57,50 nu,nbsp;aan honoraria voor bijdragen ƒ 458,94® tegen ƒ 318,76® nu,nbsp;aan correctieloon ƒ 405,37® tegen ƒ 219.— nu.

Aan porti, incasso en verdere kleine kosten werden in het vorige verslagjaar ƒ 187,12® en nu slechts ƒ 178,19 uitgegeven.

Voor het fraiikeeren der aan de post ter incasseering gegeven kwitantiën van door de leden der vereeniging tot

-ocr page 392-

376

bevordering van veeteelt in Nederl. Indië verschuldigde contributie over het eerste halfjaar 1908 werd betaald ƒ 6.80,nbsp;welk bedrag verrekend zal worden met genoemde vereeni-ging.

Aan abonnement op „Teijsmannia” over 1907 werd betaald ƒ 12,30. Deze post zal nu niet meer in de boeken voorkomen, daar sedert voor verder abonnement op ditnbsp;tijdschrift, wegens financiëele overwegingen, bedankt werd.

De overige in het kasoverzicht voorkomende posten eischen geen nadere toelichting, alleen wordt hierbij nognbsp;aangestipt dat van de over April lot en met Juni 1908 verschuldigde contributiën pas ƒ 4,50 geboekt is, zoodat uitnbsp;dezen hoofde nog circa ƒ 140.— te incasseeren valt. Vannbsp;de abonnementsgelden op deel 20 van het tijdschrift moeten nog ongeveer ƒ 120.—binnenkomen. Behalve de ƒ 178.-door de vereeniging tot bevordering van veeteelt in Nederl.nbsp;Indië voor deel 19 aan ons verschuldigd, hebben wij vannbsp;haar nog zeker / 400.— te vorderen voor deel 20 van hetnbsp;tijdschrift.

Benige met buitenlandsch verlof zijnde leden zijn nog contributie achterstallig, eveneens zijn er nog verscheidenenbsp;inteekenaren op het tijdschrift abonnementsgelden scluildignbsp;voor de vorige deelen 18 en 19.

Voor de incasseering dezer nog uitstaande posten wordt het noodige verricht.

In het verslagjaar steunde de Regeering ons wederom met ƒ 800.—, waarvoor wij haar hierbij onzen eerbiedigennbsp;dank betuigen.

Ingevolge artikel 7 van ons Huishoudelijk Reglement werden in de op 27 Juni 1908 te Weltevreden gehoudennbsp;bestuursvergadering de nieuwe functionnarissen in het bestuur gekozen. Als President werd bij acclamatie herkozennbsp;de heer B. Vrijburg te Buitenzorg, terwijl als Secretarisnbsp;tevens Thesaurier in de plaats van den heer A. de Vletter,nbsp;die uit hoofde zijner standplaats te Weltevreden moest af-

-ocr page 393-

377

treden, gekozen werd de heer Dr. G. Leurink te Buitenzorg. Beide heeren namen de functiën, waartoe zij geroepen werden, aan. De heer L. C. A. Tollens te Tjikini, Weltevreden zal ook verder als adjunct thesaurier de administratienbsp;onzer vereeniging blijven voeren.

Een afzonderlijk woord van dank aan onzen afgetreden Secretaris-Thesaurier, den heer A. de Vletter, die ongeveernbsp;twee jaren zijne goede zorgen gewijd heeft aan het tijdschriftnbsp;en ons ook nu verder wil behulpzaam zijn met het toezichtnbsp;op de uitgifte onzer bladen, vinde hier zijn plaats.

In de hoop dat onze vereeniging immmer in bloei moge toenemen, eindig ik dit verslag onder dankbetuiging aannbsp;allen, die ons hunne welwillende medewerking en steunnbsp;verleenden in de samenstelling en verbreiding van ons tijdschrift en ook aan hen, die op andere wijze van hunnenbsp;belangstelling in ons streven blijken gaven.

De President van de vereeniging tot bevordering van veeartsenijkunde in Nederl. Indië.

B. VRIJBURG.

Uitgebracht ter Algenieene Vergadering, gehouden tenbsp;Weltevreden op 11 Juli 1908.

-ocr page 394-

378


KASOVERZICHT van het 24ste vereenigingsjaar

Vereeniging tot bevordering van Vee


loo' 3


379

'Ende van 1 Juli 1907 tot en met 30 Juni 1908 der artsenijkunde in Nederl. Indië.


Aan saldo in kas op ult“. Juni 1907 . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

„ geinde abonnementsgelden......

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ contributiën.........

„ op rekening abonnementsgelden 1907 (deel 19) ontvangen van de Vereeniging tot bevordering van Veeteelt in Ned. Indië .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

„ Regeerings subsidie 1908 nbsp;nbsp;nbsp;......

„ gedisponeerd op kassiersrekening bij de Ned. Ind. Escompto Maatschappij . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.


'f 221,49^ ^er kosten uitgaven tijdschrift;

drukloon........ƒ 1114.75

platen........... 57.50

honoraria bijdragen . nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;318.76®

correctieloon........ 219.—

administratiekosten........

porti, incasso- en diverse kleine kosten onkosten voor rekening der Vereeniging tonbsp;bevordering van veeteelt in Ned. Indië .nbsp;abonnement „Teijsmannia” 1907 .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

subsidie 9e veeartsenijk. congres te ’s Hage in 1909, Ned. ƒ 250.— a 100 3/8. . .nbsp;gedeponeerd op kassiersrekening bij de Ned

Ind. Escompto Maatschappij.....

saldo in kas uitquot;. Juni 1908.....


954'83 490^50


212 — 800 —

1147 30


/ 38264 2'^


ƒ 171001® 360 —nbsp;17819

oio

1230


249

1250

59


07


75


ƒ 3826


12®


Gezi


en;


Het Bestuur der Vereeniging tot bevordering van veeartsc' nijkunde in Ned. Indië,

B. VRIJBURG, President.

G. LEURINK, Secretaris-Tliesauricr.


S. E. amp; O.

WELTEVREDEN uitquot;. Juni 1908.


L. TOLLENS, Adj. Thesaurier. De Commissie van Verificateurs,nbsp;C. A. PENNING,

L. DE BLIECK.


-ocr page 395-

378


KASOVERZICHT van het 24ste vereenigingsjaar

Vereeniging tot bevordering van Vee


loo' 3


379

'Ende van 1 Juli 1907 tot en met 30 Juni 1908 der artsenijkunde in Nederl. Indië.


Aan saldo in kas op ult“. Juni 1907 . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

„ geinde abonnementsgelden......

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ contributiën.........

„ op rekening abonnementsgelden 1907 (deel 19) ontvangen van de Vereeniging tot bevordering van Veeteelt in Ned. Indië .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

„ Regeerings subsidie 1908 nbsp;nbsp;nbsp;......

„ gedisponeerd op kassiersrekening bij de Ned. Ind. Escompto Maatschappij . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.


'f 221,49^ ^er kosten uitgaven tijdschrift;

drukloon........ƒ 1114.75

platen........... 57.50

honoraria bijdragen . nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;318.76®

correctieloon........ 219.—

administratiekosten........

porti, incasso- en diverse kleine kosten onkosten voor rekening der Vereeniging tonbsp;bevordering van veeteelt in Ned. Indië .nbsp;abonnement „Teijsmannia” 1907 .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

subsidie 9e veeartsenijk. congres te ’s Hage in 1909, Ned. ƒ 250.— a 100 3/8. . .nbsp;gedeponeerd op kassiersrekening bij de Ned

Ind. Escompto Maatschappij.....

saldo in kas uitquot;. Juni 1908.....


954'83 490^50


212 — 800 —

1147 30


/ 38264 2'^


ƒ 171001® 360 —nbsp;17819

oio

1230


249

1250

59


07


75


ƒ 3826


12®


Gezi


en;


Het Bestuur der Vereeniging tot bevordering van veeartsc' nijkunde in Ned. Indië,

B. VRIJBURG, President.

G. LEURINK, Secretaris-Tliesauricr.


S. E. amp; O.

WELTEVREDEN uitquot;. Juni 1908.


L. TOLLENS, Adj. Thesaurier. De Commissie van Verificateurs,nbsp;C. A. PENNING,

L. DE BLIECK.


-ocr page 396-

De betrekking van Gouvts.=Veearts in Ned.=lndië.

Wanneer men in Indië voet aan wal zet en bovengenoemde betrekking moet aanvaarden, heeft men in den regel niet het minste begrip van den werkkring die daaraannbsp;is verbonden

In Holland wordt men niet of onjuist ingelicht. Men kan daar alleen enkele gegevens krijgen, meer op Indische ambtenaren in ’t algemeen betrekking hebbende. Over ’t finan-tieele gedeelte kan men inlichting bekomen en, als daartoenbsp;gelegenheid bestaat, eens bij een Indisch collega informatiesnbsp;inwinnen omtrent den werkelijken dienst, doch veel wijzernbsp;wordt men daardoor niet, omdat men als regel geen begripnbsp;heeft van Indië, nog veel minder van den werkkring van eennbsp;veearts voor den Indischen dienst, de civiele n. 1.

Vroeger, enkele tientallen jaren geleden, toen het corps Gouvts.-Veeartsen nog erg klein was en bij uitbreiding denbsp;ressorten als ’t ware al lang wachten op veeartsenijkundigenbsp;hulp, werd men direkt bij aankomst de wildernis maarnbsp;ingestuurd, onbekend met de taal, met het land, met denbsp;ziekten, ja met alles; dat men dan soms onbewust meernbsp;kwaad dan goed deed, is niet te verwonderen. Daarbijnbsp;kwam nog, dat de veearts absoluut geen vrijheid van handelen had en alleen iets kon doen, wanneer hem door hetnbsp;Hoofd van ’t Gewest of van Plaatselijk Bestuur iets werdnbsp;opgedragen. Wanneer deze het optreden van den veeartsnbsp;niet noodig achtte, mocht hij thuis blijven. Alleen bij voorkomende besmettelijke ziekten werd zijn optreden nuttignbsp;geacht, op veeteeltkundig gebied werd niets aangeroerd.

Geleidelijk is die toestand verbeterd. Onder den Inspecteur Driessen werd langzamerhand veel meer vrijheid van handelen verkregen, zoodat ook, ongevraagd de veearts zich

-ocr page 397-

381

met aangelegenheden, den veestapel betreffende, kon inlaten. Men leze hierover de instructie voor Inspecteur en Gouvts.nbsp;Veeartsen, vastgesteld bij besluit van 5 Juni 1901 No. 226.

Van ’t Departement van Binnenlandsch Bestuur werd onze tak van dienst ondergebracht bij het Departement van Landbouw en kwam beter tot haar recht. Het eerste Departement was reeds overladen met werk en kon niet voldoende aandacht aan den Veeartsenijkundigen Dienst schenken.nbsp;Thans geschiedt dit ten volle, ’t geen voor een groot deelnbsp;te danken is aan de warme belangstelling welke onzen taknbsp;van dienst van den tegenwoordigen Directeur van Landbouw mag ondervinden.

Het streven bestaat nu, de jonge veeartsen niet direkt een eigen ressort te geven, doch hun te Buitenzorg aan het pasnbsp;opgerichte Veeartsenijkundig Laboratorium een leerschoolnbsp;te laten doorloopen voor hunnen aanstaanden diensttijd.nbsp;Door gebrek aan veeartsen kan dat plan nog niet geheelnbsp;worden verwezenlijkt, doch worden voor zoover dit uitvoerbaar is, de jonge veeartsen te werk gesteld onder een ouderen collega, ten einde op die manier in de geheimen vannbsp;den dienst te worden ingewijd.

Nu nogmaals de vraag, „waaruit bestaat de dienst van den Gouvts.-Veearts”?

De werkzaamheden zijn nog al uitéénloopend.

In de eerste plaats is het zijn werk bij voorkomende ziektegevallen den aard van de ziekte vast te stellen en aan te geven welke maatregelen daartegen genomen moeten worden. Art. 7 van de instructie luidt: „Wanneer den Gouvts.-Veeartsen gevallen worden meegedeeld door Europeeschenbsp;of Inlandsche bestuurs-ambtenaren van veeziekte met eennbsp;snel doodelijk verloop of bij vermoeden dat zij van eennbsp;besmettelijken aard is, moeten zij terstond zonder een opdracht daartoe af te wachten een onderzoek instellen.

De Hoofden van gewestelijk Bestuur voorzien de Europeesche en Inlandsche bestuurs-ambtenaren van instructies

.L


-ocr page 398-

382

om die ziektegevallen onverwijld aan den Qouvts.-Veearts te rapporteeren.

Na afloop van zijn onderzoek dient de Gouvts.-Veearts met den meesten spoed, door tusschenkomst van het betrokken Hoofd van Plaatselijk Bestuur aan het Hoofd vannbsp;Gewestelijk Bestuur een rapport in van zijne bevindingennbsp;vergezeld van zijn advies omtrent de te nemen maatregelen.”

De Gouvts.-Veearts treedt hier dus op als de districts-veearts in Holland.

In het ressort van eiken veearts, in ’t eene meer, in ’t andere minder, komen geregeld gevallen voor van eenenbsp;besmettelijke ziekte of daarvan verdacht. Volgens voorschrift moet het Bestuur, Inlandsch zoowel als Europeesch,nbsp;dan onmiddelijk den veearts daarmede in kennis stellen.

Tegen dit voorschrift wordt in Indië echter zeer veel gezondigd. De Inlander, wantrouwend tegenover maatregelen die hij vaak niet begrijpt, en bang om „soesah” tenbsp;krijgen, zal zoo lang hem dit maar eenigzins mogelijk is,nbsp;ziektegevallen verzwijgen door het zieke dier te verbergennbsp;of door slacht op te ruimen, en dank zij de slechte en omkoopbare politie gelukt dit maar a! te gemakkelijk. Wanneernbsp;de veearts slechts afwacht tot hij in dergelijke gevallennbsp;geroepen wordt, zal hij van vele kleine enzöotiën onkundignbsp;blijven en bij verder om zich heen tastende veeziekten zijnnbsp;optreden gevraagd worden, wanneer de ziekte veelal eennbsp;vrij aanzienlijke uitbreiding heeft gekregen.

Zorgt de veearts daarentegen dat hij geregeld voeling houdt met den veestapel door tusschenkomst van het Bestuur, dan zullen ingrijpende invloeden op den veestapelnbsp;moeilijk voor hem verborgen kunnen blijven en kan zijnnbsp;optreden in geval van ziekte spoediger en derhalve metnbsp;meer succes geschieden. Het geregeld maandelijks ontvangen van z. g. mutatiestaten, waarvan een eenvoudig modelnbsp;hier is aangegeven, (zie hierachter) geeft den veearts eennbsp;overzicht van de vermeerdering of vermindering van vee

-ocr page 399-

383

in een bepaalde streek en kan hem er toe nopen in sommige gevallen, b. v. bij sterke toename van sterfte, van den slacht als anderszins, een plaatselijk onderzoek in te stellennbsp;om de oorzaak van een en ander op te sporen.

Verder zal de wetenschap, dat de veearts geregeld op de hoogte wordt gehouden van den veestapel, het Bestuur eennbsp;prikkel zijn tot meerdere activiteit in deze zaken. Hierovernbsp;en over ’t nut van de mutatiestaten later meer.

De onderkenning van tropische ziekten zal voor den jongen veearts in ’t begin moeilijkheid geven, daar ze aan de Veeartsenijschool in Utrecht bijna niet behandeld worden; zenbsp;zullen een veelvuldig gebruik van den mikroscoop eischen.nbsp;Voor zoover hij te Buitenzorg of onder leiding van eennbsp;anderen veearts met sommige ziekten nog geen kennisnbsp;maakte, zal in gevallen van onzekerheid het Veeartsenijk.nbsp;Laboratorium zijn vraagbaak moeten zijn en moet hij hetnbsp;zich voor gewoonte nemen, in al dergelijke gevallen doornbsp;opzending van materiaal, door correspondentie enz. raadnbsp;te vragen. Nooit geschiedt dat zonder vrucht.

Waar de veearts, na de onderkenning van gevallen van een besmettelijke ziekte tot maatregelen moet adviseerennbsp;zal hij zooveel mogelijk praktisch moeten zijn in zijn raadgeving, trachtende op die manier de schade zoo geringnbsp;mogelijk te doen zijn; dan ook zuilen de maatregelen vertrouwen wekken, iets wat van veel belang is voor eenenbsp;behoorlijke naleving. Nimmer mag de veearts zich tevredenbsp;stellen met het geven van advies alleen en de uitvoeringnbsp;geheel aan het Bestuur overlaten.

Het persoonlijk controleeren der maatregelen, het zelf nagaan of zij goed begrepen zijn en worden uitgevoerdnbsp;zooals het in de bedoeling lag, is van het meeste belang.nbsp;Te veel vertrouwen in de Inlandsche politie is uit dennbsp;booze.

In het constateeren van veeziekten, het voorschrijven van maatregelen daartegen, en de controle daarvan, vindt de

-ocr page 400-

384

Goiivts. Veearts een deel van zijn arbeidsveld, een ander, niet minder belangrijk deel, ligt op zoötechnisch gebied,nbsp;de veeteelt, en dit arbeidsveld is zeer ruim en nog weinignbsp;ontgonnen. In bijna elk ressort is op veeteeltkundig gebiednbsp;iets voor den Veearts te doen, doch hierin is hij zelf denbsp;persoon, die het initiatief moet nemen. Eene nauwkeurigenbsp;kennis van den veestapel en ook van de landstreek is daarvoor vereischte. De bovengenoemde mutatiestaten kunnennbsp;hierin zijn basis, zijn uitgangspunt zijn. Deze staten gevennbsp;hun cijfers omtrent de sterkte van den veestapel in eennbsp;streek, zeggen hem of en waardoor vermindering plaatsnbsp;vindt; omtrent den aard, de gesteldheid van het vee is eennbsp;locaal onderzoek noodig.

Men zij echter voorzichtig en bedenke dat waar ergens, dan vooral in deze aangelegenheid overijling schaadt. Eenenbsp;ernstige studie van den bestaanden toestand, een rijpe overweging van de voor te stellen maatregelen en overleg metnbsp;het Bestuur zijn noodzakelijk. Vooral aan het laatste hechtnbsp;ik veel gewicht. Met de besturende ambtenaren moet denbsp;veearts overleggen of de verbeteringen, in’t algemeen alles,nbsp;wat hij voor den veestapel noodig acht, voor uitvoeringnbsp;vatbaar is. Mocht hij, zooals wel eens gebeurt, weinig ambitie, weinig medewerking van dien kant ondervinden, dannbsp;is het in de eerste plaats aan hem, te trachten die ambitienbsp;op te wekken. De meerdere kennis van land en volk ennbsp;de invloed op de bevolking, die bij de bestuurs-ambtenarennbsp;met recht kunnen worden verwacht, moeten de vakkennisnbsp;van den veearts aanvullen in de uitvoering der gemaaktenbsp;plannen.

Ik sprak van 'te weinig ambitie bij het bestuur in zake veeartsenijkunde en veeteelt. Zeker, dit ziet men, dochnbsp;evenzoo het omgekeerde, men zou kunnen zeggen, te veelnbsp;ijver. Bij jonge ambtenaren treft men vaak eene prijzenswaardige dienstijver aan, die zich uit in het doen van allerlei voorstellen op verschillend gebied, zoo ook op het

-ocr page 401-

385

onze. De controleur wil in zijne controle-afdeeling dekhengsten, stieren, ras-kippen en zoo meer. Of de streek zich leent voor veeteelt en in welke richting en of de bevolkingnbsp;er mede gebaat zal zijn wordt niet altijd voldoende overwogen. Ook in zulke gevallen is gemeenschappelijk overlegnbsp;noodig en moet door tactvol optreden de veearts zorgennbsp;dat niet die prijzenswaardige ambtitie gedood maar alleennbsp;in ’t goede spoor geleid wordt.

In het overzicht van de uitkomsten der gewestelijke onderzoekingen naar de Veeteelt en daaruit gemaakte gevolgtrekkingen 2e deel lllö pag 49 werden door mij verschillende middelen aangegeven, die tot verbetering van den veestapel kunnen leiden.

Waar in zaken van pathologischen aard het Veeartsenij-kundig Laboratorium de vraagbaak is voor den beginnenden veearts, daar heeft hij zich in zaken op zoötechnisch gebiednbsp;te wenden tot den Inspecteur, die door meerdere kennis ennbsp;ondervinding, zoo noodig na plaatselijk onderzoek, hem dennbsp;juisten weg kan wijzen.

De veearts zal verplicht zijn, ’t zij voor onderkenning van veeziekte, ’t zij voor informaties omtrent vee-toestan-den dikwijls de dessa in te gaan. Niet uit mededeelingennbsp;die hij op de bureau’s van besturende ambtenaren kan bekomen, maar plaatselijk, door eigen aanschouwing moetnbsp;hij zijn wijsheid opdoen. Laat men zich alleen inlichtennbsp;door Inlandsche hoofden, dan komt men vaak bedrogennbsp;uit; later ziet men in, hoe gering bij deze ambtenaren denbsp;kennis op ’t gebied van vee en veeteelt in den regel is,nbsp;en hoe slecht ze vaak van vee-toestanden in hun eigennbsp;ressort op de hoogte zijn. Ze zijn ook niet uit de veefok-kende en landbouwende klasse der bevolking. Laten wenbsp;hopen dat hierin langzamerhand verbetering komt, door denbsp;vele ambtenaren die de Landbouwschool te Buitenzorgnbsp;hebben gevolgd.

Al heel spoedig zal de veearts nu ondervinden van hoe

25

-ocr page 402-

386

groot belang de kennis der Inlandsche talen voor hem is. Wel is waar zal hij op zijn reizen veelal vergezeld zijn vannbsp;ambtenaren, die Hollandsch verstaan of het gebrekkige ma-leisch begrijpen en hem dus als tolk kunnen dienen, dochnbsp;maar al te veel zal er wat men noemt „een loopje” met hemnbsp;genomen worden en zullen de dingen hem onjuist wordennbsp;voorgesteld.

Dit wordt voorkomen, wanneer men de taal in zoo verre machtig is, dat men ook al kan men geen vloeiend gespreknbsp;voeren, dan toch het gesprek kan volgen, dat met de dessa-man over het vee wordt gevoerd.

Behalve het werk buiten, zijn er op de hoofdplaatsen verschillende bezigheden, die de bemoeienis van den veeartsnbsp;vereischen.

De keuring van vee en vleesch is hem ambtshalve opgedragen; waar geen keur bestaat kan er een in ’t leven worden geroepen. Ook de melkerijen en de verkoop vannbsp;melk dienen onder controle te staan, evenzoo de wagen-verhuurderijen, alle zaken, waarmee de veearts te makennbsp;heeft. Gaat men daarbij nog na dat vele partikuliere ondernemingen zijn voorlichting zullen vragen, dan behoeft hetnbsp;geen verder betoog dat overal in elk ressort de Gouvts-Veearts een nuttigen werkkring kan vinden en wanneer mennbsp;voldoende ijver en liefde voor ’t vak bezit een aangenamenbsp;en dankbare tevens.

B. Vrijburg, Goiiv.- Veearts.

Buitenzorg, October 1908.


-ocr page 403-

1VIUTAT1E = STAAT.

-ocr page 404-

District.


Onder

district.

(tanah)

2


388


389


Adanja

chewan Koeda Sampi dan Kerbonbsp;jang di rapportken.

nioelainja boelan. 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5


BANJAKNIA KOEDA. BANjAK^jA SAMPI. II BANJAKNJA KERBO. 'i

Tanibah.l Koerang. Tambah.lj Koerang. !Tambah.| Koerang. I


bjo

— o


c

btO

9


biDcoi- ^ ^ ct3 O ; c .=

10 i| 11


12


¦O b£

04' Q

ti

13


b/D

14


j- quot;O

b4) a .

= oj . .tuD re O quot; r-


biO

o


•Ë =


15 nbsp;nbsp;nbsp;16


^ bi) bJD 5


.5.g.


17 nbsp;nbsp;nbsp;18


.rö

19


Adanja

chewan Koeda Sampi dan Kerbonbsp;Sfgl jangdi rapportken.

¦”3!' pengabis boelan. 20 ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;20nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;22nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;23


Katrangan.


24


-ocr page 405-

District.


Onder

district.

(tanah)

2


388


389


Adanja

chewan Koeda Sampi dan Kerbonbsp;jang di rapportken.

nioelainja boelan. 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5


BANJAKNIA KOEDA. BANjAK^jA SAMPI. II BANJAKNJA KERBO. 'i

Tanibah.l Koerang. Tambah.lj Koerang. !Tambah.| Koerang. I


bjo

— o


c

btO

9


biDcoi- ^ ^ ct3 O ; c .=

10 i| 11


12


¦O b£

04' Q

ti

13


b/D

14


j- quot;O

b4) a .

= oj . .tuD re O quot; r-


biO

o


•Ë =


15 nbsp;nbsp;nbsp;16


^ bi) bJD 5


.5.g.


17 nbsp;nbsp;nbsp;18


.rö

19


Adanja

chewan Koeda Sampi dan Kerbonbsp;Sfgl jangdi rapportken.

¦”3!' pengabis boelan. 20 ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;20nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;22nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;23


Katrangan.


24


-ocr page 406-

Dertiende Jaarverslag

VAN HET

Instituut=Pasteur.

Gedurende het jaar 1907 kwamen onder behandeling 407 personen (132 Europeanen en 275 Inlanders) terwijl opnbsp;1 Januari 1907 nog van het vorige jaar 51 personen (7nbsp;Europeanen en 44 Inlanders) onder behandeling waren, ennbsp;op 1 januari 1908 nog 13 personen (7 Europeanen en 6nbsp;Inlanders) onder behandeling bleven.

Gedurende 1907 onttrokken zich 4 personen aan de verdere behandeling, terwijl voor 8 personen, die de behandeling,nbsp;geheel of gedeeltelijk doormaakten, het uit de verrichtenbsp;entingsproeven na afloop der behandeling bleek, dat denbsp;dieren, welke hen gebeten hadden, niet dol waren geweest.

In het geheel hebben dus 433 personen een volledige behandeling ondergaan, en wel 128 Europeanen en 305nbsp;Inlanders.

Inkomst der patiënten naar de maanden. Gegroepeerd naar de maanden van aanmelding aan het Instituut-Pasteur stelden zich onder behandeling;

Europeanen.

Inlanders.

Totaal

Januari

10

18

28

Februari

6

27

33

Maart

5

16

21

April

8

15

23

Mei

20

24

44

Juni

19

30

49

Juli

12

18

30

Augustus

13

37

50

Transporteere,

. ... 93

185

278

-ocr page 407-

391

Europeanen.

Inlanders.

Totaal

Per transport.

. ... 93

185

278

September

14

23

37

October

5

22

27

November

10

31

41

December

10

14

24

Totaal. .

. . . 132

275

407

Groepeering der patiënten volgens de Gewesten van herkomst: Gerangschikt volgens de Gewesten van herkomst stelden zich onder behandeling uit:

Europeanen.

Inlanders.

Totaal.

Bantam

1

1

Batavia

15

20

35

Preanger-Regentschappen 34

25

59

Banjoemas

2

11

13

Cheribon

1

1

Kedoe

11

24

35

Pekalongan

1

1

Semarang

8

2

10

Rembang

1

3

- 4

Djokjakarta

3

20

23

Soerakarta

2

50

52

Madioen

3

7

10

Kediri

13

26

39

Soerabaja

5

6

11

Pasoeroean

17

16

33

Besoeki

8

8

16

Atjeh

1

4

5

Sumatra’s Westkust

1

16

17

Sumatra’s Oostkust

2

2

Banka en Billiton

1

5

6

Celebes

4

15

19

Menado

4

4

Transporteere. .

... 129

267

396

-ocr page 408-

392

129

1

1

1

267

3

3

2

275

396

4

4

3

Per transport. Ambonnbsp;Ternatenbsp;Pontianak

407

Totaal.....132

Uit bovenstaande tabel blijkt, dat in 1907 lyssa weer over geheel Java is voorgekomen, terwijl zich ook op Sumatra,nbsp;Celebes en Borneo evenals het vorige jaar weer verschillende gevallen hebben voorgedaan. Ook in de Molukkennbsp;kwamen weer gevallen van rabies 'voor.

Maatregelen tegen hondsdolheid: Herhaaldelijk konden wij de opmerking maken, en van verscheidene patiëntennbsp;werd het ons medegedeeld, dat aan de goed bedoeldenbsp;maatregelen tegen hondsdolheid zóó slecht de hand werdnbsp;gehouden, dat ze tot een sinecure werden. Zoo werd hetnbsp;vervoer van honden, katten en apen met de schepen dernbsp;Koninklijke Paketvaart-Maatschappij verboden, doch volgensnbsp;mededeelingen werd de lyssa in Ceram, dat reeds tal vannbsp;jaren, voor zoover ons bekend, vrij was van rabies, geirn-porteerd door honden van militairen, die met een Gouver-nements Stoomer waren vervoerd.

Qroepeering der patiënten in de gebruiklijke rubrieken en naar de plaats en wijze van infectie:, Verdeelt men de personen, welke de geheele behandeling doormaakten, in de gebruikelijke rubrieken;

Rubriek A. (dolheid bewezen door het aantoonen van Negri’sche lichaampjes in de pes hippocampi major, doornbsp;overenting of doordat andere dieren of menschen door dennbsp;zelfden hond gebeten, aan lyssa zijn gestorven):

Rubriek B. (dolheid geconstateerd uit observatie of sectie door een deskundige).

Rubriek C. (dolheid te vermoeden uit het verhaal van den patiënt of de omstanders);

en neemt men daarbij tevens in aanmerking de plaats, waar de beet werd toegebracht, dan krijgt men de volgende indeeling:

-ocr page 409-

393

Europeanen;

Plaats der toegebrachte wonden.

Rubriek A.

Rubriek B.

Rubriek C.

Totaal.

-2

5 (D *0

(Tl

T.

OJ gt;gt;

oi

^ lt;Lgt; -a lt; jo

Ct3

_: c/D

’ll c/5

(ü gt;gt;

gt; —

i3 C T3

— cd —•

^ OJ T3 lt; ^

Cd • co

C) gt;gt;

gt; — o 5

cd

Cd

Cd C -J ¦^«5 2

^ OJ *o lt; .o

cd

• CO

Tl co agt; gt;*

gt; ^ cc 5

cd

cd

Aangezicht.

1

1

1

3

Bovenste extremiteiten en romp.

13

2

24

39

Benedenste extremiteiten.

13

7

20

Op andere wijze geinfecteerd, alsnbsp;door likken enz.

33')

13^)

20^)

66

Totaal . . .

60

16

52

128

') 7 personen stelden zich aan infectie bloot door met wondjes aan de handen in den bek van een lyssa verdacht dier te komen,nbsp;of door zich daarbij te verwonden;

1 persoon had een krabwond, de andere waren op open wondjes gelikt.

quot;) 1 met een krabwond, de anderen op wondjes gelikt.

3 personen infecteerden zich door zich te verwonden bij het openmaken van den bek van een van lysêa verdacht dier, de overigenbsp;waren op wondjes gelikt.

-ocr page 410-

394

Inlanders.

Plaats der toegebrachte wonden.

Rubriek A.

Rubriek B.

Rubriek C.

Totaal.

tS g-d ro lt;u «o

lt; X}

a

X c/3 u co

gt; ^ O cnbsp;lt;c

-2 ~ T3 ^ J=

5 lt;ü *0 lt; X

as

—* co w co

CU gt;.

gt; —

O c

tc

-2 É-d

5 CU T3 lt; X)

as

—• co

co

o c

-S £ quot;O

C nbsp;nbsp;nbsp;(U

lt; X

— CO w. CO

o n

lt;rs

Aangezicht.

10

2

2

1

20

5 of 6

32

8 of 9

Bovenste extremiteiten en romp.

34

18

72

2 of 3

124

2 of 3

Benedenste extremiteiten.

37

7

-

60

104

Op andere wijze geïnfecteerd, alsnbsp;door likken enz.

3‘)

2gt;)

— ¦

5')

10

Totaal . . .

84

2

29

1

,57

7 of 9

270

lOof 12

Door welke dieren de infectie plaats had; Geïnfecteerd werden:

396 personen door 244 nbsp;nbsp;nbsp;honden,

8 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;katten,

2 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kalf,

1 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;paard.

Mortaliteit der geheel of Evenals vorige jaren werden gedeeltelijk behandelden: om de 4 maanden bij denbsp;hoofden van Gewestelijk en Plaatselijk Bestuur inlichtingennbsp;ingewonnen omtrent de patiënten, welke door hunne tusschen-komst naar hetjnstituut Pasteur waren opgezonden.

’) Op open wondjes gelikt-

-ocr page 411-

395

Uit de aldus verkregen gegevens uit eigen observatie bleek, dat in den loop van 1907 van de 433 Europeanennbsp;en Inlanders geen Europeanen en 10 Inlanders aan lyssanbsp;stierven, terwijls ons verder 2 sterfgevallen werden opgegeven, waarbij de doodsoorzaak twijfelachtig bleef.

der behandeling. 0nbsp;1nbsp;0nbsp;1nbsp;0

4 of 5.

Overleden binnen 30 Overleden meer dan 30 dagen na het begin dagen na het beginnbsp;der behandeling.

Rubriek nbsp;nbsp;nbsp;Anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Eur;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0

Inl; nbsp;nbsp;nbsp;1

Rubriek nbsp;nbsp;nbsp;Bnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Eur;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0

Inl: nbsp;nbsp;nbsp;1

Rubriek nbsp;nbsp;nbsp;Cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Eur:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0

Inl: nbsp;nbsp;nbsp;3 ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4

Totaal ... 5 of 6 nbsp;nbsp;nbsp;5 of 6.

Evenals in vorige jaren bestond er ook nu weder een groot verschil tusschen de mortaliteit aan lyssa van Europeanen en Inlanders. Terwijl van de 128 behandeldenbsp;Europeanen er geen aan lyssa stierf, overleden van de 305nbsp;behandelde Inlanders er 10, of indien de beide twijfelachtigenbsp;sterfgevallen mede worden gerekend, 12. Van de overledenennbsp;stierven er 5 (het eene dubieuze geval medegerekend 6)nbsp;binnen den tijd, dat van de ingestelde behandeling succesnbsp;kon worden verwacht, zoodat 5 (of bij mederekening vannbsp;het twijfelachtige geval 6) gevallen als een niet slagen vannbsp;de behandeling móeten worden aangemerkt, d. i. dus 1.64''/onbsp;(of 1.96%) der behandelde Inlanders en 1.15“/o (of 1.38°/o)nbsp;van het totaal aantal behandelde personen.

De volgende staat geeft een uitvoerig overzicht omtrent den aard der verwondingen, tijd van onder behandelingnbsp;komen enz. van de gedurende en na de behandeling overleden personen;

STAAT.

-ocr page 412-

396

397

NAMEN EN

WOONPLAATS.

D A T ö M

WAAR GEBETEN EN

TOESTAND DER WONDEN.

AL OF NIET GECAU-

TERISEERD.

Ekrste verschijnselen

VAN LYSSA.

Datum

1

van beet.

van het onder behandelingnbsp;komen.

Datum.

Hoeveel dagen nanbsp;beet.

Hoeveel dagen nanbsp;begin behandeling.

van overleden.

1

s: nbsp;nbsp;nbsp;1.

3 nbsp;nbsp;nbsp;i

¦ nbsp;nbsp;nbsp;li

f

1. S. Jav. knaap 5 jaar, Djok-ja.

12 December 1906.

16 December 1906. 4 Jagennbsp;na den beet.

Een zeer diepe wond in de rechter wang en een diep wondje in hetnbsp;linker bovenste ooglid.

± nbsp;nbsp;nbsp;12 uur na den beet

behandeld, niet vermeld waarmede.

15 Jan. 1907.

34 dagen.

30 dagen.

16 Jan. 1907.

i

!

r

1. A. Jav. knaap ± 5 jaar, Malang.

23 December 1906.

25 December 1906,2 dagennbsp;na den beet.

Eén ± 4 cM. lange, 1 cM. gapende, tot in de spieren doordringende wond iets onder de rechter clavicula, een diep wondje op het onderste deel van het sternum;nbsp;een oppervlakkig wondje binnenvlakte linker kuit.

Niet gecauteriseerd.

16 Jan. 1907.

24 dagen.

22 dagen.

16 Jan. 1907.

c.

3. T- Lil. meisje i; 10 jaar, Pon-tianak.

5 December 1906.

15 December 1906, 10 dagen na dennbsp;beet.

Eén diepe wond vlak onder het rechter oog.

4 uur na den beet gecauteriseerd met ammonia liquida.

6 Pebr. 1907.

63 dagen.

53 dagen.

6 Febr. 1907.

c.

4. T. Jav. knaap 3 jaar, Pana-roekaii.

23 Januari 1907.

21 Januari 1907, 5 dagennbsp;na den beet.

Verschillende 10) oppervlakkige wondjes en schrammen rechter okselholte

48 uur na den beet behandeld met tinct. jodii.

12 Maart 1907.

49 dagen.

44 dagen.

15 Maart 1901.

c.

5. K. Jav. knaap 8 jaar, Kecliri.

20 Ma.art 1907.

23 Maart 1907, 3 dagennbsp;na den beet.

Een diepe wond linker onder ooglid (dit geheel doorgesclieurd);nbsp;een oppervlakkig wondje linkernbsp;boven ooglid; een groep van oppervlakkige wondjes bovenlip ennbsp;neus; enkele oppervlakkige schrammen linker borst en oksel.

Onbekend.

16 April 1907.

27 dagen

24 dagen.

17 April 1907.

-c.

6. N. Jav. knaap 7 jaar, Tji-latjap.

9 Mei 1907.

11 Mei 1907

2 dagen na den beet.

Een zeer diepe gescheurde wond dwars door de .onderlip en kin;

2 diepe ± 2 cM. lange wonden linkerzij hals en rand linker ondej -kaak; een diepe wond voor hetnbsp;linker oor, waaromheen verschillende schrammen.

i 1 uur na den beet be-1 handeld met ammonia li-fpiida.

28 Mei. 1907.

19 dagen.

17 dagen.

81 Mei 1907.

c.

!

-ocr page 413-

396

397

NAMEN EN

WOONPLAATS.

D A T ö M

WAAR GEBETEN EN

TOESTAND DER WONDEN.

AL OF NIET GECAU-

TERISEERD.

Ekrste verschijnselen

VAN LYSSA.

Datum

1

van beet.

van het onder behandelingnbsp;komen.

Datum.

Hoeveel dagen nanbsp;beet.

Hoeveel dagen nanbsp;begin behandeling.

van overleden.

1

s: nbsp;nbsp;nbsp;1.

3 nbsp;nbsp;nbsp;i

¦ nbsp;nbsp;nbsp;li

f

1. S. Jav. knaap 5 jaar, Djok-ja.

12 December 1906.

16 December 1906. 4 Jagennbsp;na den beet.

Een zeer diepe wond in de rechter wang en een diep wondje in hetnbsp;linker bovenste ooglid.

± nbsp;nbsp;nbsp;12 uur na den beet

behandeld, niet vermeld waarmede.

15 Jan. 1907.

34 dagen.

30 dagen.

16 Jan. 1907.

i

!

r

1. A. Jav. knaap ± 5 jaar, Malang.

23 December 1906.

25 December 1906,2 dagennbsp;na den beet.

Eén ± 4 cM. lange, 1 cM. gapende, tot in de spieren doordringende wond iets onder de rechter clavicula, een diep wondje op het onderste deel van het sternum;nbsp;een oppervlakkig wondje binnenvlakte linker kuit.

Niet gecauteriseerd.

16 Jan. 1907.

24 dagen.

22 dagen.

16 Jan. 1907.

c.

3. T- Lil. meisje i; 10 jaar, Pon-tianak.

5 December 1906.

15 December 1906, 10 dagen na dennbsp;beet.

Eén diepe wond vlak onder het rechter oog.

4 uur na den beet gecauteriseerd met ammonia liquida.

6 Pebr. 1907.

63 dagen.

53 dagen.

6 Febr. 1907.

c.

4. T. Jav. knaap 3 jaar, Pana-roekaii.

23 Januari 1907.

21 Januari 1907, 5 dagennbsp;na den beet.

Verschillende 10) oppervlakkige wondjes en schrammen rechter okselholte

48 uur na den beet behandeld met tinct. jodii.

12 Maart 1907.

49 dagen.

44 dagen.

15 Maart 1901.

c.

5. K. Jav. knaap 8 jaar, Kecliri.

20 Ma.art 1907.

23 Maart 1907, 3 dagennbsp;na den beet.

Een diepe wond linker onder ooglid (dit geheel doorgesclieurd);nbsp;een oppervlakkig wondje linkernbsp;boven ooglid; een groep van oppervlakkige wondjes bovenlip ennbsp;neus; enkele oppervlakkige schrammen linker borst en oksel.

Onbekend.

16 April 1907.

27 dagen

24 dagen.

17 April 1907.

-c.

6. N. Jav. knaap 7 jaar, Tji-latjap.

9 Mei 1907.

11 Mei 1907

2 dagen na den beet.

Een zeer diepe gescheurde wond dwars door de .onderlip en kin;

2 diepe ± 2 cM. lange wonden linkerzij hals en rand linker ondej -kaak; een diepe wond voor hetnbsp;linker oor, waaromheen verschillende schrammen.

i 1 uur na den beet be-1 handeld met ammonia li-fpiida.

28 Mei. 1907.

19 dagen.

17 dagen.

81 Mei 1907.

c.

!

-ocr page 414-

398


399


D A T U M.


NAMEN EN

WOONPLAATS.


beet.


van het onder behandelingnbsp;komen.


WAAR GEBETEN EN TOESTAND DER WONDEN.


AL OF NIET GECAU-TERISEERD.


Eerste verschijnselen

VAN LÏ8SA.


Datum


Datum.


Hoeveel dagen nanbsp;beet.


Hoeveel dagen nanbsp;begin behandeling.


van overlijden.


7. P. Atjeher±22 jaar Seulimoeu.


6 Januari 1907.


25 Januari 1907, 19 dagen na dennbsp;beet.


Een diep wondje bovenste rechter ooglid.


10 uur na den beet ammonia liquida.


7 Maart 1907.


60 dagen.


41 dagen.


7 Maart 1907.


J. Chin, meisje ± 8 jaar, Batavia.


1 Jnni 1907.


1 Juni 1907.


Een groote diepe gescheurde wond van den voorrand linkernbsp;masseter langs den rand van denbsp;onderkaak tot aan de mediaanlijnnbsp;Een 1 cM. groote diepe wond naastnbsp;hoek linker onderkaak; een 3nbsp;cM. lange diepe wond rechter onderkaak doordringende tot op hetnbsp;been.


Niet gecauteriseerd.


24 Juni 1907.


23 dagen.


23 dagen.


25 Juni 1907.


9.


P. Jav. knaap “Iquot; 8 jaar, Te-mangaoeng.


10. S. Ja,v. knaap ± 10 jaar, Te-manggoeng.


4 Mei 1907.


4 Mei 1907.


10 Mei 1907 6 dagen nanbsp;den beet.


10 Mei 1907 6 dagen nanbsp;den beet.


Drie wonden door rechter bovenlip en wang tot in de bovenkaak, waardoor incisivi 1 en II rechtsnbsp;; boven zijn uitgevallen.


24 uur na den beet met m lapis infernalis.


20 Juni 1907.


47 dagen.


41 dagen.


20 Juni 1907.


Een diepe wond aan buigvlakte linker wijsvinger; eenige oppervlakkige wondjes rugvlakte 2= 3=nbsp;en 4= vinger linker hand, en tweenbsp;oppervlakkige wondjes behaardenbsp;hoofd.


± 48 uur na den beet met lapis infernalis.


30 Sept. 150 1907.


dagen


144 dagen.


2 October 1907.


A.


-ocr page 415-

398


399


D A T U M.


NAMEN EN

WOONPLAATS.


beet.


van het onder behandelingnbsp;komen.


WAAR GEBETEN EN TOESTAND DER WONDEN.


AL OF NIET GECAU-TERISEERD.


Eerste verschijnselen

VAN LÏ8SA.


Datum


Datum.


Hoeveel dagen nanbsp;beet.


Hoeveel dagen nanbsp;begin behandeling.


van overlijden.


7. P. Atjeher±22 jaar Seulimoeu.


6 Januari 1907.


25 Januari 1907, 19 dagen na dennbsp;beet.


Een diep wondje bovenste rechter ooglid.


10 uur na den beet ammonia liquida.


7 Maart 1907.


60 dagen.


41 dagen.


7 Maart 1907.


J. Chin, meisje ± 8 jaar, Batavia.


1 Jnni 1907.


1 Juni 1907.


Een groote diepe gescheurde wond van den voorrand linkernbsp;masseter langs den rand van denbsp;onderkaak tot aan de mediaanlijnnbsp;Een 1 cM. groote diepe wond naastnbsp;hoek linker onderkaak; een 3nbsp;cM. lange diepe wond rechter onderkaak doordringende tot op hetnbsp;been.


Niet gecauteriseerd.


24 Juni 1907.


23 dagen.


23 dagen.


25 Juni 1907.


9.


P. Jav. knaap “Iquot; 8 jaar, Te-mangaoeng.


10. S. Ja,v. knaap ± 10 jaar, Te-manggoeng.


4 Mei 1907.


4 Mei 1907.


10 Mei 1907 6 dagen nanbsp;den beet.


10 Mei 1907 6 dagen nanbsp;den beet.


Drie wonden door rechter bovenlip en wang tot in de bovenkaak, waardoor incisivi 1 en II rechtsnbsp;; boven zijn uitgevallen.


24 uur na den beet met m lapis infernalis.


20 Juni 1907.


47 dagen.


41 dagen.


20 Juni 1907.


Een diepe wond aan buigvlakte linker wijsvinger; eenige oppervlakkige wondjes rugvlakte 2= 3=nbsp;en 4= vinger linker hand, en tweenbsp;oppervlakkige wondjes behaardenbsp;hoofd.


± 48 uur na den beet met lapis infernalis.


30 Sept. 150 1907.


dagen


144 dagen.


2 October 1907.


A.


-ocr page 416-

400


NAMEN EN WOONPLAATS.

D A T

D M.

WAAR GEBETEN EN TOE-

van beet.

van het onder beh.ande-ling komen.

STAND DER WONDEN.

1

-—

AL OF NIET GECAÜ-TERISEERD


401


Eeiiste VERSCBIJNSELEN VAN lïSSA.


Datum.


Hoeveel dagen iianbsp;beet.


Hoeveel dagen nanbsp;begin behandeling.


Datum van overlijden.


Van de beide volgende gevallen bleef de doodsoorzaak in het onzekere:

a. L. Inlander

20 December

20 December

Buitenzorg.

± 25 jaar

1906.

1906.

b. S. tlav. knaap

15 December

27 December

± 8 jiuir.

1906.

1906, 12

Sum. Westkust.

dagen na den beet.

Twee oppervlakkige wonden linker handrug.


Verschillende diepe gescheurde wonden linker hand en onderarm, een groote, diepe gescheurde wond dwars over den neus; eennbsp;groote zeer diepe wond naastnbsp;linker mondhoek; rechter bovenlip door een diepe wond inge-scheurd; verschillende oppervlakkige wonden linker wang; eennbsp;oppervlakkige wond dorsaalzpdenbsp;rechter hand.


Niet behandeld.


-h 24 uur na den beet met ammonia liquida.


Volgens schrijven van den Assistent Resident is patiënt, den 19den Janunari 1907 ziek geworden ennbsp;den 22en d. a. v. waarschijnlpk aan lyssa overleden.


Volgens een ontvangen schrijven is patiënt den 7den Februari 1907 overleden, na T 24 uur ziektenbsp;zijn geweest. De ziekte begon met hevige koorts;nbsp;spoedig trad benauwdheid en belemmerde ademhaling in. Watervrees is niet opgemerkt, patiënt heeftnbsp;in den loop van den dag nog gedronken, vroeg evennbsp;voor den dood nog om water, doch dronk toen nietnbsp;meer. Het kind spuwde veel.


De grootste mortaliteit heeft ook nu weder plaats gehad onder de Inlandsche kinderen, en wel voornamelijk ondernbsp;de ernstig in het gezicht gebetene. Van de 12 overledenennbsp;waren 10 kinderen met een leeftijd tot 10 jaar, waarvan 7nbsp;ernstig in het gezicht of op het hoofd gebeten.

De twee overleden volwassenen waren beide in het gezicht gebeten, terwijl één er van eerst 19 dagen na den beetnbsp;onder behandeling is gekomen.

Sterfgevallen aan hondsdolheid van niet behandelde personen. Uit ons verstrekte gegevens werden ons 2 gevallen bekend van personen die, niet aan het Instituut

Pasteur behandeld, aan lyssa zijn overleden, en wel één Europeaan van Ternate met een beet in den bovenarm, ennbsp;een Inlander te Bojolali met een oppervlakkige verwondingnbsp;in een der voeten.

Verlammings-verschijnselen, zooals die vroeger door ons gedurende de behandeling zijn waargenomen en ooknbsp;aan andere Instituten-Pasteur als complicaties gedurende denbsp;behandeling herhaaldelijk zijn geconstateerd, kwamen in hetnbsp;afgeloopen jaar niet voor.

Verrichte secties op van dolheid verdachte dieren. In het geheel werden 39 secties verricht en wel op 37 vannbsp;dolheid verdachte honden, op 1 kat en 1 kalf.


26

-ocr page 417-

400


NAMEN EN WOONPLAATS.

D A T

D M.

WAAR GEBETEN EN TOE-

van beet.

van het onder beh.ande-ling komen.

STAND DER WONDEN.

1

-—

AL OF NIET GECAÜ-TERISEERD


401


Eeiiste VERSCBIJNSELEN VAN lïSSA.


Datum.


Hoeveel dagen iianbsp;beet.


Hoeveel dagen nanbsp;begin behandeling.


Datum van overlijden.


Van de beide volgende gevallen bleef de doodsoorzaak in het onzekere:

a. L. Inlander

20 December

20 December

Buitenzorg.

± 25 jaar

1906.

1906.

b. S. tlav. knaap

15 December

27 December

± 8 jiuir.

1906.

1906, 12

Sum. Westkust.

dagen na den beet.

Twee oppervlakkige wonden linker handrug.


Verschillende diepe gescheurde wonden linker hand en onderarm, een groote, diepe gescheurde wond dwars over den neus; eennbsp;groote zeer diepe wond naastnbsp;linker mondhoek; rechter bovenlip door een diepe wond inge-scheurd; verschillende oppervlakkige wonden linker wang; eennbsp;oppervlakkige wond dorsaalzpdenbsp;rechter hand.


Niet behandeld.


-h 24 uur na den beet met ammonia liquida.


Volgens schrijven van den Assistent Resident is patiënt, den 19den Janunari 1907 ziek geworden ennbsp;den 22en d. a. v. waarschijnlpk aan lyssa overleden.


Volgens een ontvangen schrijven is patiënt den 7den Februari 1907 overleden, na T 24 uur ziektenbsp;zijn geweest. De ziekte begon met hevige koorts;nbsp;spoedig trad benauwdheid en belemmerde ademhaling in. Watervrees is niet opgemerkt, patiënt heeftnbsp;in den loop van den dag nog gedronken, vroeg evennbsp;voor den dood nog om water, doch dronk toen nietnbsp;meer. Het kind spuwde veel.


De grootste mortaliteit heeft ook nu weder plaats gehad onder de Inlandsche kinderen, en wel voornamelijk ondernbsp;de ernstig in het gezicht gebetene. Van de 12 overledenennbsp;waren 10 kinderen met een leeftijd tot 10 jaar, waarvan 7nbsp;ernstig in het gezicht of op het hoofd gebeten.

De twee overleden volwassenen waren beide in het gezicht gebeten, terwijl één er van eerst 19 dagen na den beetnbsp;onder behandeling is gekomen.

Sterfgevallen aan hondsdolheid van niet behandelde personen. Uit ons verstrekte gegevens werden ons 2 gevallen bekend van personen die, niet aan het Instituut

Pasteur behandeld, aan lyssa zijn overleden, en wel één Europeaan van Ternate met een beet in den bovenarm, ennbsp;een Inlander te Bojolali met een oppervlakkige verwondingnbsp;in een der voeten.

Verlammings-verschijnselen, zooals die vroeger door ons gedurende de behandeling zijn waargenomen en ooknbsp;aan andere Instituten-Pasteur als complicaties gedurende denbsp;behandeling herhaaldelijk zijn geconstateerd, kwamen in hetnbsp;afgeloopen jaar niet voor.

Verrichte secties op van dolheid verdachte dieren. In het geheel werden 39 secties verricht en wel op 37 vannbsp;dolheid verdachte honden, op 1 kat en 1 kalf.


26

-ocr page 418-

402

Als bijzondere afwijkingen werden bij de secties gevonden:

In 20 gevallen ankylost. duodenale.

„ nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;taenia.

„ nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ascariden.

„ nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;filaria immitis.

„ nbsp;nbsp;nbsp;8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;spiropteranbsp;nbsp;nbsp;nbsp;sanguinolenta.

In 2 gevallen was de doodsoorzaak een pneumonie, in 1 geval emphysema pulmonum met hypertrophia en dilata-tio cordis, in 1 geval sarcomatose.

In alle gevallen, waar sectie op van de dolheid verdachte dieren werd verricht, werd de pes hippocampi microscopischnbsp;op de aanwezigheid van Negri’sche lichaampjes onderzocht.nbsp;Was dit onderzoek positief, hetgeen in vele gevallen reedsnbsp;binnen '/2 uur tijds door het maken van uitstrijkpraeparatennbsp;en kleuring volgens van Gieson’s methode was gebleken,nbsp;dan werden in den regel verder geen entingsproeven totnbsp;nadere vaststelling der diagnose verricht. In gevallen, waarnbsp;het microscopisch onderzoek negatief uitviel, werden steedsnbsp;met een deel der medulla der verdachte dieren, konijnennbsp;intracerebraal geïnfecteerd.

De volgende staat geeft een overzicht over de resultaten van het microsopischc onderzoek en van de verrichte entingen van de dieren, waarop sectie werd gedaan:

d

:2:

lt;v

'tj

lt;L»

in

Hersenen van dieren afkomstig uit:

C

b/D

agt;

:2i

.S

quot;c

Aanmerkingen.

1

Bandoeng (kalf.)

2

Buitenzorg. nbsp;nbsp;nbsp;/

3

Bandoeng.

4

Bandoeng (Tjioem-

boelo'eit.

-ocr page 419-

403

6

.S

c

Ci-1

quot;cj

Hersenen van dieren afkomstig uit:

Ö/D

o;

Aanmerkingen.

co

5

Poerwakarta;

I

6

Meester-Cornelis.

7

Batavia.

8

Nagrek.

9

Batavia.

10

Tjitjalengka.

11

Bandoeng.

12

Batavia^

13

Bandoeng, Padala-

rang.

14

Tjitjalengka.

15

Batavia.

16

Rangkas betoeng.

17

Soekanegara.

18

Soekanegara Tjibe-

Wegens sterke rotting niet te onderzoeken.

ber.

19

Semarang.

20

Buitenzorg.

21

Bandoeng.

22

Tjimahi.

23

Bodjong Gedeh.

24

Tjimahi.

25

Tjimahi.

26

Bandoeng.

27

Bangil.

Wegens sterke rotting niet te onderzoeken.

28

Meester-Cornelis.

29

Buitenzorg.

30

Batavia.

31

Tjimahi.

32

, Batavia.

Geen entingsproeven verricht; hond gestorvennbsp;aan dubbelzijdige pneu-

monie.

X

-ocr page 420-

404


405


ö

C

lt;v

Hersenen van dieren

Sb

o

afkomstig uit.

z

[ij

c/3

33

Pangledjar, Ban-

doeng (kat.)

34

Bandoeng.

35

Batavia.

36

Batavia.

37

Batavia.

38

Batavia.

39

Tjimahi.

f

40

Batavia.

41

Bandoeng.

Bij sectie dilatatio e. hypertrophia cordis ennbsp;emphysema pulmonum.

Bij sectie linker boven-en onderkwab pneumonie.

Aanmerkingen.

Van de 39 maal, dat door ons sectie op van dolheid verdachte dieren werd verricht, kon 26 maal de diagnosenbsp;op rabies worden gesteld. Twee maal viel het microscopisch onderzoek van den pes hippocampi negatief uit, terwijlnbsp;de entingsproeven een positief resultaat opleverden.

In het afgeloopen jaar werd ons 72 maal materiaal van van lyssa verdachte dieren ter onderzoek toegezonden, ennbsp;wel van 67 honden, van 2 katten, van 1 aap, van 1 veulennbsp;en van 1 stier. 17 Maal was het materiaal in meerdere ofnbsp;mindere mate in rotting, waardoor het in 11 gevallen nietnbsp;te onderzoeken was; 6 maal kon het na van 3—7 dagennbsp;dagelijks in versche glycerine te zijn overgezet nog voornbsp;entingsproeven worden gebruikt.

De volgende staat geeft een overzicht van de resultaten vai' van het ons toegezonden materiaal.

het microscopisch onderzoek en van de verrichte entingen


Ontvangen

materiaal

No.

TOEGEZONDEN DOOR

bx;

Z

1

Civiel Geneesheer Madioen.

2

Gouvern: Veearts Kediri.

-

3

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Magelang.

4

Civiel Geneesheer Madioen.

-b

5

E.a.w. Off. V. Gezondh; Pare-Pare.

6

Gouv; Veearts Kediri.

7

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kediri.

8

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Magelang.

9

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kediri.

10

Gew. E.a.w. Off. v. Gez. Kota-Radja.


tgt;/)


A yl NMERKINGEN.


UJ


Hersenen in glycerine in rotting ontvangen; een deel ervan in water afgespoeld en daarna gehard.


(Kat).

(Aap).


-ocr page 421-

404


405


ö

C

lt;v

Hersenen van dieren

Sb

o

afkomstig uit.

z

[ij

c/3

33

Pangledjar, Ban-

doeng (kat.)

34

Bandoeng.

35

Batavia.

36

Batavia.

37

Batavia.

38

Batavia.

39

Tjimahi.

f

40

Batavia.

41

Bandoeng.

Bij sectie dilatatio e. hypertrophia cordis ennbsp;emphysema pulmonum.

Bij sectie linker boven-en onderkwab pneumonie.

Aanmerkingen.

Van de 39 maal, dat door ons sectie op van dolheid verdachte dieren werd verricht, kon 26 maal de diagnosenbsp;op rabies worden gesteld. Twee maal viel het microscopisch onderzoek van den pes hippocampi negatief uit, terwijlnbsp;de entingsproeven een positief resultaat opleverden.

In het afgeloopen jaar werd ons 72 maal materiaal van van lyssa verdachte dieren ter onderzoek toegezonden, ennbsp;wel van 67 honden, van 2 katten, van 1 aap, van 1 veulennbsp;en van 1 stier. 17 Maal was het materiaal in meerdere ofnbsp;mindere mate in rotting, waardoor het in 11 gevallen nietnbsp;te onderzoeken was; 6 maal kon het na van 3—7 dagennbsp;dagelijks in versche glycerine te zijn overgezet nog voornbsp;entingsproeven worden gebruikt.

De volgende staat geeft een overzicht van de resultaten vai' van het ons toegezonden materiaal.

het microscopisch onderzoek en van de verrichte entingen


Ontvangen

materiaal

No.

TOEGEZONDEN DOOR

bx;

Z

1

Civiel Geneesheer Madioen.

2

Gouvern: Veearts Kediri.

-

3

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Magelang.

4

Civiel Geneesheer Madioen.

-b

5

E.a.w. Off. V. Gezondh; Pare-Pare.

6

Gouv; Veearts Kediri.

7

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kediri.

8

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Magelang.

9

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kediri.

10

Gew. E.a.w. Off. v. Gez. Kota-Radja.


tgt;/)


A yl NMERKINGEN.


UJ


Hersenen in glycerine in rotting ontvangen; een deel ervan in water afgespoeld en daarna gehard.


(Kat).

(Aap).


-ocr page 422-

406

Ontvangen

materiaal

No.

TOEQEZONDEN DOOR.

biD

i

bb

c

c

11

E.a.w. Off. V. Gez. Singkawang.

7

12

Gouv: Veearts Kediri.

13

E.a.w. Off. V. Gez: Pontianak.

14

Gouv. Veearts Kediri.

15

Assistent-Resident Bojolali.

16

E.a.w. Paardenarts Padalarang.

17

Gew. E.a.w. Off. v. Gez; Pontianak.

18

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Pontianak.

19

Gouv. Veearts Solo.

20

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Magelang.

21

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kediri.

22

Inl; Veearts Djokja.

23

Gouv: Veearts Solo.

'

24

E.a.w. Off. V. Gez: Singkawang.

25

Gew. E.a. w. Off. v. Gez; Amboina.

26

Gouv; Veearts Kediri.

27

Assistent-Resident Limbangan.

28

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Billiton.

29

Stadsgeneesheer Semarang.

30

Gew. E.a.w. Off. v. Gez. Pontianak.

31

Gouv: Veearts Kediri.

32

Civiel Geneesheer Grisee.

33

Inl: Veearts Karanganjar.

34

Mil. Paardenarts Makassar.

35

Gouv: Veearts Kediri.

36

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kediri.

37

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kediri.

38

M nbsp;nbsp;nbsp;jynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Solo.

39

Civiel Geneesheer Loemadjang.

40

Mil: Paardenarts Padalarang.

41

Gew. E.a.w. Off. v. Gez. Kota Radja,

407

AANMERKINGEN.

Wegens sterken graad van rotting der ontvangen hersenen stierven de beide proefdieren binnennbsp;24 uur aan septichaemie.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*

(Veulen).

Niet nader te onderzoeken. Niet nader te onderzoeken.

Door sterke rotting niet te onderzoeken, herhaaldelijk overgezet, nog altijd sterke rotting; onbruikbaar.nbsp;Door een fout werd het stukje medulla in glycerinenbsp;weggedaan, waardoor enting niet mogelijk.

Door sterke rotting niet te onderzoeken.

Door sterke rotting niet te onderzoeken.

Door sterke rotting niet te onderzoeken.

-ocr page 423-

406

Ontvangen

materiaal

No.

TOEQEZONDEN DOOR.

biD

i

bb

c

c

11

E.a.w. Off. V. Gez. Singkawang.

7

12

Gouv: Veearts Kediri.

13

E.a.w. Off. V. Gez: Pontianak.

14

Gouv. Veearts Kediri.

15

Assistent-Resident Bojolali.

16

E.a.w. Paardenarts Padalarang.

17

Gew. E.a.w. Off. v. Gez; Pontianak.

18

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Pontianak.

19

Gouv. Veearts Solo.

20

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Magelang.

21

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kediri.

22

Inl; Veearts Djokja.

23

Gouv: Veearts Solo.

'

24

E.a.w. Off. V. Gez: Singkawang.

25

Gew. E.a. w. Off. v. Gez; Amboina.

26

Gouv; Veearts Kediri.

27

Assistent-Resident Limbangan.

28

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Billiton.

29

Stadsgeneesheer Semarang.

30

Gew. E.a.w. Off. v. Gez. Pontianak.

31

Gouv: Veearts Kediri.

32

Civiel Geneesheer Grisee.

33

Inl: Veearts Karanganjar.

34

Mil. Paardenarts Makassar.

35

Gouv: Veearts Kediri.

36

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kediri.

37

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kediri.

38

M nbsp;nbsp;nbsp;jynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Solo.

39

Civiel Geneesheer Loemadjang.

40

Mil: Paardenarts Padalarang.

41

Gew. E.a.w. Off. v. Gez. Kota Radja,

407

AANMERKINGEN.

Wegens sterken graad van rotting der ontvangen hersenen stierven de beide proefdieren binnennbsp;24 uur aan septichaemie.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*

(Veulen).

Niet nader te onderzoeken. Niet nader te onderzoeken.

Door sterke rotting niet te onderzoeken, herhaaldelijk overgezet, nog altijd sterke rotting; onbruikbaar.nbsp;Door een fout werd het stukje medulla in glycerinenbsp;weggedaan, waardoor enting niet mogelijk.

Door sterke rotting niet te onderzoeken.

Door sterke rotting niet te onderzoeken.

Door sterke rotting niet te onderzoeken.

-ocr page 424-

408


409


Ontvangen

materiaal

No.


TOEGEZONDEN DOOR


Controleur Soekanegara.

Veearts Soerabaija.

Qouv. Veearts Soerabaija.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Magelang.

„ nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Semarang.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kediri.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kediri.

Civiel Geneesheer Paree.

„ nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Sidhoardjo.

Gouv. nbsp;nbsp;nbsp;Veeartsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Pasoeroean.

Inl: Veearts Karanganjar. Assistent-Resident Djokja.nbsp;Gouv: Veerarts Kediri.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Semarang.

„ nbsp;nbsp;nbsp;•„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kediri.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kediri.

E. a. w. Apotheker Semarang. Gouv; Veearts Solo.

„ nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Pasoeroean.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Magelang.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Magelang.

Civiel Geneesheer Banjoemas. Gouv: Veearts Magelang.

Mil: Paardenarts Banjoe Biroe. Gouv: Veearts Magelang.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Pasoeroean.

Civiel Geneesheer Loemadjang. Gouv; Veearts Kediri.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Magelang.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kediri.

Civiel Geneesheer Sidhoardjo.


AANMERKINGEN.


UJ


Door sterke rotting niet te onderzoeken. Door sterke rotting niet 'te onderzoeken.


Door sterke rotting niet te onderzoeken.


Door sterke rotting niet te onderzoeken. Entingen nog niet afgeloopen.


Entingen nog niet afgeloopen.

(Stier) Entingen nog niet afgeloopen.


-ocr page 425-

408


409


Ontvangen

materiaal

No.


TOEGEZONDEN DOOR


Controleur Soekanegara.

Veearts Soerabaija.

Qouv. Veearts Soerabaija.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Magelang.

„ nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Semarang.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kediri.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kediri.

Civiel Geneesheer Paree.

„ nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Sidhoardjo.

Gouv. nbsp;nbsp;nbsp;Veeartsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Pasoeroean.

Inl: Veearts Karanganjar. Assistent-Resident Djokja.nbsp;Gouv: Veerarts Kediri.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Semarang.

„ nbsp;nbsp;nbsp;•„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kediri.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kediri.

E. a. w. Apotheker Semarang. Gouv; Veearts Solo.

„ nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Pasoeroean.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Magelang.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Magelang.

Civiel Geneesheer Banjoemas. Gouv: Veearts Magelang.

Mil: Paardenarts Banjoe Biroe. Gouv: Veearts Magelang.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Pasoeroean.

Civiel Geneesheer Loemadjang. Gouv; Veearts Kediri.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Magelang.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kediri.

Civiel Geneesheer Sidhoardjo.


AANMERKINGEN.


UJ


Door sterke rotting niet te onderzoeken. Door sterke rotting niet 'te onderzoeken.


Door sterke rotting niet te onderzoeken.


Door sterke rotting niet te onderzoeken. Entingen nog niet afgeloopen.


Entingen nog niet afgeloopen.

(Stier) Entingen nog niet afgeloopen.


-ocr page 426-

410

Rekent men de 11 gevallen, waarin door rotting elk onderzoek onmogelijk was, en de 3 gevallen, waarvan het resultaat nog niet bekend is doordat de entingsproeven nognbsp;niet afgeloopen zijn, niet mede, dan was het ons van denbsp;58 zendingen, 39 maal mogelijk om de diagnose op rabiesnbsp;te stellen. In 4 gevallen, waarin het microscopisch onderzoek negatief uitviel, was ons geen entingsmateriaal gezonden,nbsp;zoodat rabies niet met zekerheid kon worden buitengesloten.nbsp;In 26 gevallen werd ons alleen materiaal voor entingsproevennbsp;gezonden.

Aangezien het van groot belang is, zoowel voor onze patiënten als om een overzicht te krijgen over de verspreiding van hondsdolheid in Nederlandsch-Indië, dat alle verdachtenbsp;gevallen nader worden onderzocht, houden wij ons voor toezending van materiaal ter onderzoek ten sterkste aanbevolen.nbsp;Ter bevordering van dit onderzoek zou het in hooge matenbsp;gewenscht zijn, dat dergelijk materiaal in dienst, dus portvrij naar het Instituut-Pasteur kon worden toegestuurd. Voornbsp;een volledig onderzoek is toezending noodig zoowel vannbsp;materiaal voor microscopisch onderzoek als van dat voornbsp;het nemen van entingsproeven.

Door het microscopisch onderzoek zijn wij in staat om in vele gevallen in korten tijd, soms reeds binnen 24 uur,nbsp;de diagnose te stellen, eene groot voordeel dus boven denbsp;entingsproeven die minstens 14 dagen duren. Valt hetnbsp;microscopisch onderzoek negatief uit, dan moeten om rabiesnbsp;met zekerheid te kunnen buitensluiten, nog entingsproevennbsp;worden genomen, zoodat dus toezending van materiaalnbsp;zoowel voor microscopisch onderzoek als voor entingennbsp;zeer gewenscht is. Het verdient daarbij overweging omnbsp;een gepraepareerde pes hippocampi of gemakshalve één ofnbsp;beide ongeopende hersenhemispheren in Zenker’ sche vloeistof (sublimaat 5 gram, bichromas kalicus 2.5 gram. sulfasnbsp;natricus 1 gram. aq. dest. 100 gram, acid. acetic, glac. 5nbsp;gram) of in 60% alcohol, en een klein deel der resteerende

-ocr page 427-

411

hersenen, steriel uit het cadaver uitgenomen, in glycerine te sturen.

Evenals in vorige jaren werd ook in 1907 voor iedere groep van Geneesheeren, die den cursus voor tropischenbsp;ziekten alhier volgden, een cursus gegeven, waarin alles,nbsp;wat voor een medicus hier te lande met betrekking totnbsp;hondsdolheid en vaccine van belang te achten is, werdnbsp;behandeld. Ook de leerlingen van het laatste studiejaarnbsp;van de School tot opleiding van Inlandsche Artsen werdennbsp;in de gelegenheid gesteld om zich bij ons zoowel theoretischnbsp;als praktisch van het vaccine- en rabiesvraagstuk op denbsp;hoogte te stellen.

Weltevreden, 15 Maart 1908.

-ocr page 428-

Over „De Kruik Gaat Enz.” en het Kluisteren van Merries.

(Overgedriikt uit „het Paard” 14de j.g. No. 15)

De Kruik gaat zoo vaak te water tot ze breekt — gek ding, dat we zelfs in paardenstallen op de boerderij meermalen de „scherven” vinden.

Kleine Elly, met een paar dikke droppels in de oogen, houdt de stukken van haar speelgoed tegen elkaar en zegt:nbsp;„zóó heeft ’t gezeten” . . . .; in den stal krabt men zichnbsp;na het ongeluk achter ’t oor, al is goddank ’t paard verzekerd! Ei , goddank? — doch daarover straks.

*

* ïk

Laat ik u eerst zeggen dat de fokker als zijne merrie „knipoogt” en dit op de eigenaardige, welbekende maniernbsp;doet, hij die merrie naar den hengst „op visite” stuurt.

De hengst als ,,galant cavalier” en hoffelijk gastheer, presenteert zich dan gewoonlijk in gala, vergeet Napoleonsnbsp;theorie: „de eenig mogelijk overwinning in liefde, is denbsp;vlucht”, en tracht de merrie te naderen.

Zeer dikwijls blijkt ’t dan daarbij, dat de merrie ook op ’t gebied ,,gemeenschap” vegetarisch is aangelegd, en . . .nbsp;hevig naar den hengst slaat.

Het vermogen deze coquetterie op zoo gevaarlijke wijze te uiten, heeft den fokker er toe gebracht de merrie tenbsp;kluisteren en de schoone geboeid voor den Sultan te voeren.

*

H: *

Dat kluisteren of spannen nu geschiedt in ons land soms heelemaal niet, en zeer dikwijls absoluut onvoldoende, ondoelmatig en gevaarlijk, zoowel voor de merrie als

-ocr page 429-

413

voor den hengst; toch wordt volgehouden totdat . . . „de kruik breekt”.

Wijst men op ’t gevaarlijke dan wordt u 10 tegen 1 geantwoord: „och wat, ik heb ’t 20 jaar zóó gedaan metnbsp;één touw aan de koot van het achterbeen van de merrienbsp;en nog nooit is er wat gebeurd”.

Zeker, onze inlandsche merrie is mak en niet zenuwachtig overprikkeld, zelfs niet als ze onder den invloed van haarnbsp;geslacht komt; ’t brengen onder den hengst gaat dan ooknbsp;gewoonlijk zoo gedwee, dat de voorzichtigheid van dennbsp;hengsthouder afneemt, het vasthouden van de merrie aannbsp;een kwajongen toevertrouwd wordt — zóólang, tot op zekeren dag de eerste wakker schrikt, omdat de tweede losliet,nbsp;en de merrie klappen uitgedeeld heeft.

Dan eerst wordt „goede raad ernstig duur”:

De hengst geblesseerd — maar die is verzekerd. Kijk de polis eens na — ook tegen ongevallen, die op roekeloosheidnbsp;of onachtzaamheid berusten? Doch ook aan de fokkerij isnbsp;wellicht een belangrijk verlies toegebracht door ’t onbruikbaar worden van een vaderpaard.

Voorbeelden?

In Zeeland is kort geleden van een hengst het schenkel-been stukgeslagen door de bij hem gebrachte merrie; de hengst moest worden afgemaakt.

We weten niet hoe de merrie gekluisterd werd, doch indien ze goed gekluisterd was geweest, had er geen ongeluk kunnen plaats hebben.

In Groningen is aan een der Nederlandsche kampioen-hengsten de vorige week een klap toegebracht door een merrie, die wel gekluisterd was, maar slecht gekluisterd,nbsp;zóó, dat toen de geleider van de merrie door ’t steigerennbsp;van den hengst geschrokken, de merrie losliet, deze konnbsp;slaan; 2 dagen daarna zagen we den hengst met belangrijknbsp;gezwollen roede en voorloopig ongeschikt voor zijn functie.nbsp;Dit had niet behoeven te zijn!

-ocr page 430-

414

Vent d’ Ouest is ongeschikt als vaderpaard; niet dat hem lichamelijk iets ontbreekt, waardoor een merrie hemnbsp;niet „liebenswürdig” achten zou, maar men verzekerde ons,nbsp;dat de ontvangst die hem ten deel viel bij een zijner eerstenbsp;merriën zoo „hardbeenig” was, dat de prachthengst sindsnbsp;dat oogenblik niets meer van de liefde weten wil.

En zoo zijn er nog veel meer voorbeelden, als bewijzen van lamme nonchalance, van sleur en van nadeel. Nonchalance, want

een goed gekluisterde merrie kan niet slaan!

Hoe geschiedt ’t kluisteren gewoonlijk, d. w. z. foutief!

1. nbsp;nbsp;nbsp;(meest primitieve manier). Er wordt een lus aan’t eindnbsp;van een touw gemaakt en die lus wijd geopend op dennbsp;grond gelegd. De merrie stapt door die lus en op ’t oogenblik dat één achterbeen er in staat, wordt aan het touwnbsp;getrokken en de lus om de koot aangehaald, dan het touwnbsp;tusschen de voorbeenen door om den hals geslagen en denbsp;geleider van de merrie houdt dat uiteinde vast.

De hengst kan zijn gang gaan! en.....een vinnigen

klap krijgen, de merrie zich de koot ontwrichten of met het vrije been zich over het touw verstappen.

2. nbsp;nbsp;nbsp;(Primitieve manier). De merrie krijgt om iedere ach-terkoot een lus, en beide touwen loopen tusschen de voorbeenen door en worden om den hals geslagen, daar vastgeknoopt of de uiteinden vastgehouden.

De hengst, „vroolijk opkomend”, krijgt een klap, indien bij ’t slaan van de merrie de halsknoop van de kluister-touwen losschiet, of als de merriegeleider haar loslaat, —nbsp;en al gebeurt dit niet, dan blijft wél de kans groot dat denbsp;merrie bij een poging tot slaan zich de kooten verwondtnbsp;of verrekt; stapt ze daarbij met een achterbeen over eennbsp;der touwen, dan is vallen niet uitgesloten.

-ocr page 431- -ocr page 432- -ocr page 433-

415

Al dit getob en eventueel ongeluk is onnoodig en kan beslist worden voorkomen.

Hoe?

Door ’t gebruik van de volgende kluister.

Deze kluister is samengesteld uit een breed, plat, lederen collier a, op de schoft met vilt bekleed en die met eennbsp;gesp voor iedere halswijdte passend kan worden gemaakt.

Aan dit collier bevindt zich vóór de borst een ijzeren ring b. Aan dien ring wordt een sterke riem c gegespt.nbsp;Het uiteinde van dien, tusschen de voorbeenen loopenden,nbsp;riem c is verbreed. Op dat verbreede stuk d is een metalen plaat met ronsel r en een metalen ring s aangebracht.nbsp;Om dat ronsel r en door den ring s loopt een touw ee.nbsp;De uiteinden van dit touw hebben een veerhaak h.

Die veerhaken grijpen in de ringen ƒ.

Door elke ring ƒ loopen 2 riemen m'tn, waarvan de bovensten m', boven-, de onderste m onder de hak van het paard wordt gegespt; beide riemen m'tn zijn met vilt gevoerd.

Wordt het paard met dit tuig zóó gespannen, als in tee-kening aangegeven is, dan is;

1quot;. slaan ónmogelijk.

2quot;. het verrekken van het kootgewricht onmogelijk.

3®. het over de touwen ee stappen en er in verward raken onmogelijk.

4®. de merrie kan gekluisterd, gemakkelijk loopen, omdat het touw ee over het ronsel r meedraait.

'5®. Als de geleider de merrie loslaat, kan er geen ongeluk gebeuren.

6®. Om de merrie te ontkluisteren is het loshaken van de haken h voldoende.

(Men kan een der haken h weglaten en een touweinde in den ring bevestigen met een gewonen lusknoop).

7®. De lengte van de touwen is te regelen met de gesp aan den riem c, dus vóór het paard staande.

-ocr page 434-

416

8quot;. De ringen ff zijn met een haak aan elkaar te koppelen, — de merrie is dan absoluut machteloos en kan de achterbeenen niet van elkaar verwijderen.

Een en ander maakt van bovenbeschreven tuig de beste en doelmatigste kluisterinrichting die er bestaat, waarvan ’tnbsp;gebruik geen hengsthouder zonder gevaar voor zijn hengst,nbsp;geen fokker zonder gevaar voor zijn veulenmerriën ontberen kan, en die zoowel in hoefsmederijen, ter vervangingnbsp;van den beruchten noodstal, als voor veeartsenijkundigenbsp;behandeling en operatie in ziekenstallen, afdoende prac-tische waarde bezit.

Wij hebben ’t werktuig bij ervaring leeren waardeeren — en, wat meer zegt, er menige „kruik” mede zien besparen.

Of de paardenverzekeringmaatschappijen nog langer zullen toestaan dat er met de hunne gejongleerd wordt? . .

Dit toestel is in Nederland nog weinig in gebruik — in ’t buitenland veel.

Het is te verkrijgen bij J. Wald, zadelmaker, Groningen, voor den prijs van ƒ 27.50.

Max.

-ocr page 435-

Bloedlymplikliereii.

In de „Berl. Tieraerztl. Wochenschrift” van 4 Juli 1907 No. 27 verscheen over bovenstaand onderwerp een artikelnbsp;van Hermann Piltz, Assistent aan het anatomisch Instituutnbsp;der veeartsenijkundige Hoogeschool te Berlijn. Bovendiennbsp;komt in de aflevering van 21 Nov. No. 47 derzelfde Jaargang nog een referaat over hetzelfde onderwerp voor.

Zooals in die artikels wordt opgemerkt, hebben deze organen eerst in den laatsten tijd de opmerkzaamheid totnbsp;zich getrokken. In de Veeartsenijkundige literatuur is omtrent dit onderwerp zoo goed als niets bekend.

Hier te lande treft men deze bloedlymphklieren bij slacht-runderen dikwerf aan. Of andere dieren dergelijke organen bezitten, is — meen ik — voor zoover Ned. Indië betreft nognbsp;een open vraag.

Van belang schijnt het te trachten omtrent deze klieren iets naders te weten te komen en wel of:

deze op lederen leeftijd in het organisme aangetroffen, dan wel eerst later gevormd worden;

deze bij alle diersoorten voorkomen;

men iets naders weet of vermoedt omtrent de functie, welke zij vervullen.

Daarom wordt hieronder een vertaling gegeven der genoemde artikels en belangstellenden opgewekt om van hunne waarnemingen omtrent deze klieren in dit tijdschriftnbsp;mededeeling te doen.

In een door mij waargenomen geval te Rembang vertoonde een gekruist javaansche melkkoe talrijke onder de huid gelegen, kleine, scherp omschreven gezwellen, welkenbsp;zoo goed als zeker genoemde bloedlymphklieren waren.nbsp;Deze hadden zich langzamerhand gevormd. .

27.

-ocr page 436-

I

418

De frequentie dezer organen schijnt over den Archipel evenzoo ongelijkmatig verdeeld te zijn. Te Padang zijnde,nbsp;werden zij bij slachtrunderen veelvuldig en in grooten getale aangetroffen, terwijl zij bij Madoereesch vee mindernbsp;en in geringer aantal schijnen voor te komen.

Het artikel van Hermann Piltz luidt als volgt:

De veearts belast met vleeschkeuring vindt bij alle slacht-bare huisdieren in het vervette bindweefsel ingebed, helder dan wel donkerroode, van de omgeving scherp afgescheiden,nbsp;kogelronde of platte vormsels, die bij vluchtige beschouwingnbsp;wel gehouden kunnen worden voor begrensde bloeduitstortingen. Op doorsnede maken de kleineren den indruknbsp;van een door een kapsel omgeven bloedcoagulum; bij denbsp;grooteren ziet men in de roode sneevlakte een meer heldernbsp;gekleurd stroma, in welks mazen het donkerroode bloednbsp;schijnt te liggen. Hun aanwezigheid is het meest opvallend in de buik- en borstholte langs de aorta en harenbsp;groote vertakkingen, ook aan den hals in de. nabijheid dernbsp;carotis. Bij jonge schapen vindt men ze in de omgevingnbsp;der art. renales zoo dicht opgehoopt, dat de uiterlijke vormnbsp;zeer veel gelijkt op de eierstok van een hoen. Hierondernbsp;wil ik slechts een vluchtig overzicht geven omtrent hetnbsp;voorkomen er van bij het rund; een meer uitvoerige arbeidnbsp;omtrent het voorkomen en wezen dezer organen bij denbsp;huisdieren zal later verschijnen.

De grootte der organen wisselt tusschen die van een grooten speldekop en een okkernoot. Het meerendeel isnbsp;echter niet grooter dan een erwt. De kleur varieerendenbsp;tusschen roodachtig grauw en donkerrood, hangt af van hetnbsp;bloedgehalte. Ook een roodbruine kleur is niet zelden. Innbsp;dat geval vindt men bij microscopisch onderzoek grootenbsp;hoeveelheden goudgeel pigment.

In de veeartsenijkundige literatuur zocht ik tevergeefs naar mededeelingen omtrent deze vormsels; daarentegen vond

1.


-ocr page 437-

419

ik uitvoerige verhandelingen over dit thema van medici. Zij worden daarin deels als bijmilten beschouwd, in den laatstennbsp;tijd echter algemeen als haemolymphklieren beschreven. Zijnbsp;werden aangetroffen bij menschen, oude huiszoogdieren, velenbsp;vrij levende zoogdieren en bij eenige vogels.

Het microscopisch beeld, voor zoover dit algemeen als vaststaande erkend is, wil ik in het kort aangeven. Hetnbsp;zijn lymphkiieren wier sinus met bloed gevuld is. Eennbsp;kapsel, welks dikte wisselt, bestaande uit bindweefsel, elastische vezelen en gladde spiervezels, omgeeft de lymphklier.

Van deze kapsel gaan trabekels van denzelfden bouw als deze naar het inwendige en vormen aldus een netwerknbsp;van bindweefsel in den centralen sinus. Dicht onder denbsp;kapsel bevindt zich menigmaal, dikwijls reeds macroscopisch op de doorsnede als roode ring in het oog vallende, een periphere sinus, welke talrijke verbindingen metnbsp;de centrale sinus bezit. De ruimte vrijgelaten door sinusnbsp;en trabekels wordt ingenomen door min of meer scherpnbsp;begrensde follikels, die bij het rund duidelijke kiemcentranbsp;vertoonen. De met endothelium bekleede sinus (doornbsp;Weidenreich wordt bestreden dat deze bekleeding eenenbsp;volledige zou zijn) is propvol gevuld met bloed, waarvannbsp;de roode bloedlichaampjes in de meest verschillende stadianbsp;van degeneratie verkeeren. Ook in het lymphoide weefselnbsp;zijn roode bloedcellen en goudgeel pigment in grootere ennbsp;kleinere hoopjes bijeenliggend, aan te toonen. Witte bloedcellen zijn in allerlei vormen in het lymphoide deel dernbsp;roode klieren te vinden. De arteriën treden, als een hilusnbsp;bestaat (hetgeen niet altijd het geval is) bij deze tegelijknbsp;met het stroma in de lymphklier en lossen zich dadelijk innbsp;uiterst fijne vertakkingen op, welke slechts uit een endothelium buis bestaan. Deze zouden volgens Helly ’s meeningnbsp;in vaten met capillaire constructie overgaan, daarna zichnbsp;verzamelen tot aderen om ten slotte aan de hilus de kliernbsp;te verlaten.

-ocr page 438-

420

Andere onderzoekers meenen echter op grond van serie-coupes en injecties eene open verbinding tusschen capillairen en lymphsinus aangetoond te hebben. Is dit standpunt juist,nbsp;dan zouden we voor ons hebben in de bloedbaan geschakelde lymphklieren. Deze opvatting wordt gesteund doornbsp;een eigenaardigheid der lymphvaten ten opzichte dezer klieren. Er zijn naml. niet altijd toe- en afvoerende lymphvatennbsp;aan te toonen; dikwijls eindigen zij blind in de kapsel.

Op welke wijze verklaart nu Helly, die de uitmonding van bloedvaten in de sinus der klier ontkent, de aanwezigheid van bloed in deze? Hij beweert in dit gevalnbsp;met physiologische bloedingen te doen te hebben. In denbsp;plaats van de ontbrekende afvoerende lymphvaten zoudennbsp;de aderen treden en deze de in de kiemcentra nieuw gevormde leucocyten opnemen. Beschouwde men vroeger alsnbsp;taak der haemolymphklieren een nieuwvorming van roodenbsp;bloedlichaampjes, tegenwoordig is men het er over eensnbsp;dat in deze organen roode bloedcellen vernietigd en wittenbsp;bloedcellen nieuw gevormd worden.

Mijne histologische onderzoekingen zijn nog niet in een stadium gekomen, dat ik in de strijdvraag betreffende denbsp;circulatieverhoudingen in deze klieren een eigen oordeelnbsp;kan doen gelden.

Nu een en ander omtrent het macroscopisch beeld bij het rund!

Behoudens twee later te noemen uitzonderingen is men algemeen van gevoelen dat haemolymphklieren slechts voorkomen nabij de wervelkolom in buik- en borstholte ennbsp;aan den hals. Ik moet toegeven dat deze streken een pre-dilectieplaats voor deze organen vormen; zij zijn echternbsp;niet uitsluitend hiertoe beperkt. Evenals Drummond vondnbsp;ik haemolymphklieren het talrijkst in de buikholte. Is hetnbsp;dier goed gevoed en reeds eenigen tijd dood, zoodat hetnbsp;vet gestold en volmaakt ondoorzichtig geworden is, dannbsp;moet om deze klieren te vinden, eerst de aorta bloot ge-

-ocr page 439-

421

legd worden. Langs dit vet, retroperitoneaal liggend, zijn zij zelden grooter dan een erwt en vormen twee rechts ennbsp;links van de aorta liggende ketens, die naar het bekkennbsp;verloopen. Dikwijls liggen ook ventraal en dorsaal en dannbsp;iets links van de aorta nog talrijke roode lymphklieren,nbsp;zoodat in dit geval het beeld van twee ketens minder duidelijk is.

In het bekken treft men langs de vaten eveneens talrijke kleine exemplaren aan, doch kan men hier niet meer spreken van een regelmatig begeleiden der bloedvaten. Denbsp;afstand tusschen de verschillende leden der keten is nietnbsp;meer gelijk. Dikwijls zag ik hen meer dan 1 c.M. vannbsp;elkaar verwijderd, terwijl zij als regel dichter bijeen liggen.

In de buikholte vertoont het bloedgehalte van naburige bloedlymphklieren groote verschillen; ook liggen talrijkenbsp;grauwe lymphklieren dusschen de, in aantal overwegende,nbsp;roode verspreid.

In de borstholte vindt men langs de aorta in het mediastinum geregeld haemolymphklieren. In beperkt getal gaan zij hier van de bij het rund bijzonder sterk ontwikkeldenbsp;lymphklier, welke gelegen is boven den slokdarm, dichtnbsp;bij de plaats waar deze het diaphragma doorboort, en totnbsp;de groep der caudale mediastinaal klieren behoort, naar denbsp;bifurcatio tracheae, alwaar men nabij de tracheale lymphklieren steeds een grooter aantal bloedlymphklieren aantreft. In het praecardiale mediastinum werden zij meernbsp;rechts dan links van de trachea door mij aangetroffen.nbsp;Nabij de onderste halslymphklieren bereiken zij niet zeldennbsp;de grootte van een hazelnoot; aan den hals liggen zijnbsp;rechts en links van de trachea in den regel niet talrijkernbsp;dan in de borstholte.

In de literatuur door mij tot nu toe doorgezien, vermeldt nevens Morandie Sisto nog WARTHiN,.dat behalve op bovengenoemde plaatsen bloedlymphklieren ook elders in hetnbsp;lichaam worden aangetroffen. Warthin, die zijne onderzoe-

-ocr page 440-

422

kingen op menschenlijken verrichtte, geeft aan dat zulks slechts het geval was bij sterk anaemische individuen.

Ook mij vielen de bloedlymphklieren het eerst op bij magere runderen; later merkte ik op dat bij goed doorvoede dieren het vetweefsel de kleine roode kliertjes welnbsp;bedekt, doch dat hun aantal niet minder is dan bij magerenbsp;individuen. Wel schijnt het me toe, dat bedoelde organennbsp;bij de laatsten grooter omvang bezitten.

Aan het slachthuis te Berlijn was ik in de gelegenheid behalve de tot de ingewanden behoorende lymphklieren,nbsp;dikwijls de elders in het lichaam voorkomende z. g. vleesch-lymphklieren te kunnen onderzoeken. Aan een nauwkeurigenbsp;waarneming werden alle lymphklieren onderworpen, wiernbsp;onderzoek bij het vermoeden eener tuberculose wettelijk isnbsp;voorgeschreven. In de nabuurschap van al deze klierennbsp;konden door mij bloedlymphklieren opgespoord worden.nbsp;Hierbij dient opgemerkt, dat het wegnemen der lymphklierennbsp;behoorde te geschieden zonder de omgeving te beschadigen,nbsp;waardoor het niet mogelijk was deze nauwkeurig te onderzoeken. De door mij gezochte organen liggen nevens denbsp;naar de lymphklieren verloopende vaten, zijn dikwijls meerdere c.M. ja zelfs een handbreedte van die klieren verwijderd. Zij komen afzonderlijk, meestal meerdere bijéén, innbsp;Liiteenloopeiicie grootte voor, vormen dikwijls ketens, wiernbsp;laatste schakels dicht tegen de grauwe lymphklieren aanliggen.

De lymphklieren van het rund hebben, zooals bekend,'al naar hun ligging een verschillende gedaante, zóó dat mennbsp;uit den vorm, het al of niet aanwezig zijn eener hilus ennbsp;de rangschikking van het bindweefsel in het inwendige, totnbsp;de plaats van herkomst kan besluiten, De lymphklier dernbsp;knieholte is een langgerekte cilinder met twee afgerondenbsp;einden. Een tamelijk breede bindweefselstrook, waaromnbsp;zich het lymphatische weefsel groepeert, dringt de kliernbsp;binnen en zet zich in de geheele lengte daarvan voort. Snijdt

-ocr page 441-

423

men nu deze klier overlangs zoo open, dat deze strook in twee helften verdeeld wordt, dan ziet men dikwijls innbsp;het witte bindweefsel een rij van bloedlymphklieren, dichtnbsp;opéén liggend, donkerrood te voorschijn komen. In éénnbsp;knieholtelymphklier telde ik negen dezer roode klieren. Hunnbsp;aantal en grootte is zeer wisselend. Het geval doet zichnbsp;voor, dat in de eene knieholtelymphklier een gesloten ketennbsp;der genoemde organen wordt aangetroffen en in die dernbsp;andere zijde geen enkel exemplaar valt aan te wijzen.nbsp;Ook andere lymphklieren met een sterke bindweefselstrook,nbsp;b. V. de lymphoglandulae subparotideales, bevatten dikwijlsnbsp;meerdere haemolymphklieren, alhoewel in minder aantal.nbsp;Naar het schijnt zijn de roode lymphklieren absoluut nietnbsp;gebonden aan de typische ligplaatsen der grauwe, wantnbsp;ik nam hen evenzoo waar aan den achterrand der m. sub-scapularis. Bij runderen, waar het schouderblad was weggenomen, trof ik ook acht tot tien c.M. caudaal van denbsp;lympho-glandulae axillares, nabij de vena thoracalis lateralis. ongeveer okkernootgroote, afgeplatte lymphklieren vannbsp;roode kleur aan.

In het onderhuidsche bindweefsel, deels ook Onder de huidspier, liggen eveneens lymphklieren, rood gekleurd ennbsp;scherp gecontoureerd. Een deel van deze wordt door Martinnbsp;beschreven als lymphklieren der hongergroeve en hunnenbsp;bruinroode kleur vermeld. Zij zijn echter niet beperkt totnbsp;deze door Martin aangewezen streek, doch worden bovendien aangetroffen nabij de zitbeenknobbels, aan de rib-wanden, de achterrand van het schouderblad en aan dennbsp;hals. Het getal der bloedlymphklieren is voor het geheelenbsp;lichaam derhalve aanzienlijk; ik hoop weldra getallen dienaangaande te kunnen publiceeren.

Het is zeer goed denkbaar, dat deze organen, na wegname der milt langs operatieven weg, hare functie voor een deelnbsp;overnemen. De ter oplossing van dit vraagstuk genomennbsp;proeven hadden een negatief resultaat; enkele waarnemin-

-ocr page 442-

424

gen staan daar tegenover, waarbij na miltextirpatie talrijke roode lymphklieren gevonden werden.

Het bovenvermeld referaat omtrent dit onderwerp luidt als volgt:

In een uitvoerig artikel met vermelding der er op betrekking hebbende literatuur bespreekt Baum in de D. Tier-aerztl. Wochenschrift 1907 No. 34 het voorkomen der roode lymphklieren bij de huiszoogdieren en komt tot het volgendnbsp;resumé:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Bij de meeste huiszoogdieren komen lymphklierennbsp;voor, welke door hunne roode kleur de aandacht trekkennbsp;en daarom roode lymphklieren heeten. Zij worden verdeeldnbsp;in dezulke zonder lymphvaten (lymphoidebloedklieren) ennbsp;met toe- en afvoerende lymphvaten (lymph-bloedklieren.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Omtrent hun voorkomen zijn geen vaste regels aannbsp;te geven. Het regelmatigst en het talrijkst treft men hennbsp;bij rund en schaap aan, slechts nu en dan bij den hondnbsp;en waarschijnlijk in het geheel niet bij het paard.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Zij kunnen op bijna alle plaatsen van het lichaamnbsp;voorkomen; predilectieplaatsen vormen echter borst- ennbsp;buikholte en de nabijheid van echte lymphklieren.

4.. Hun grootte wisselt van die eener lins tot die eener okkernoot, meest hebben ze de grootte eener speld tot dienbsp;eener erwt; hun aantal beweegt zich tusschen zeer ruimenbsp;grenzen.

5. Hun microscopischen bouw verschilt met die der echte lymphklieren in de eerste plaats doordat de lymphsinusnbsp;en wel voornl. de subcapsulaire, zeer sterk ontwikkeld zijnnbsp;en groote hoeveelheden roode bloedlichaampjes bevatten ennbsp;het parenchym een gelijkmatig lymphoide massa vormt,nbsp;welke wel kiemcentra bevat, doch waarin geen scheidingnbsp;tusschen schors en mergsubstantie te onderkennen is.

d. V.

-ocr page 443-

Serumtherapie en Serumdiagnostiek.

Voordracht, gehouden in een der vervolgcursussen van de afdeeling Zuid-Holland der Maatschappij t. B. dernbsp;Veeartsenijkunde in Nederland.

DOOR

l)r. L. I)R BIJRCK.

De Serumtherapie en Serumdiagnostiek spelen in de moderne medische wetenschap een gewichtige rol. De eerste heeft, vooral ook op veeartsenijkundig gebied een grootenbsp;beteekenis gekregen, terwijl de laatste zelfs buiten de grensnbsp;der zuiver medische vakken haar toepassing heeft gevonden.nbsp;Tot het gebied der serodiagnostiek behooren o. a. het dia-gnostiseeren van infectie-ziekten in stadia en in gevallen,nbsp;dat de oorzaak niet is aan te toonen, het differencieerennbsp;en onderkennen langs biologischen weg van eiwitten vannbsp;verschillende diersoorten afkomstig, het identificeeren vannbsp;verwante bacteriesoorten. De serumtherapie heeft ons innbsp;staat gesteld infectieziekten te genezen en te voorkomennbsp;door specifieke sera. Al deze zaken vormen de voornaamste resultaten, de practische toepassing der studie van denbsp;immuniteit. Alvorens de theoretische gronden, waarop zijnbsp;gebaseerd zijn, te ontwikkelen, komt het mij noodzakelijknbsp;voor, een blik te slaan in het wezen der immuniteit zelve.nbsp;Ik zal trachten een kort overzicht te geven van het heden-daagsch standpunt van het vraagstuk der natuurlijke

Het voornemen bestond deze voordracht in een der vergaderingen der M. t. B. d. Veeartsenijkunde in Ned.-Indië te houden. Wegensnbsp;de uitgebreidheid geschiedt echter de publicatie ten einde als vervolgnbsp;hierop de immuniteitsreacties te behandelen.

ik


-ocr page 444-

426

immuniteit om daarna te komen tot de leer der verkregen immuniteit, tot welks speciaal gebied de se-rumdiagnostiek en therapie behoort. Ten slotte zal op de toepassing van beide in de veterinaire praktijk in het bijzonder gewezen worden.

Onder immuniteit verstaat men het complex van verschijnselen, die oorzaak zijn, dat mensch en dier voor deze of gene infectie beschut blijft. Men kan haar onderscheidennbsp;in natuurlijke of aangeboren en in verkregennbsp;immuniteit.

De natuurlijke immuniteit is derhalve die, welke aan een individu van nature, van af zijn geboorte en zelfs reedsnbsp;intra-uterine eigen is; zij staat tegenover die, welke eennbsp;indivudu verkrijgt na het doorstaan eener ziekte, hetzij denbsp;ziekte natuurlijk is opgetreden of kunstmatig is verwekt.

De natuurlijke immuniteit of resistentie kan men nog verdeelen in natuurlijke resistentie tegen bacteriën en natuurlijke resistentie tegen giften. Totnbsp;de giften hier bedoeld, belmoren plantaardige vergiften alsnbsp;abrin, crotin, ricin, slangengift en verder bacterie-giften.nbsp;Het spreekt van zelf, dat wat de laatste betreft, het nietnbsp;altijd mogelijk is de genoemde onderscheiding te maken,nbsp;daar immers de bacteriën juist door hunne vergiften het individu ziek maken. Waar echter niet altijd de giften, dienbsp;een bacterie produceert bekend zijn, is het niet uit te makennbsp;waarop de resistentie van het lichaam tegen een bepaaldenbsp;ziekte is gebaseerd.

De natuurlijke resistentie openbaart zich bij bepaalde diersoorten, bij bepaalde rassen en zelfs bij bepaaldenbsp;individuen. Absoluut is de immuniteit zelden, het hangtnbsp;er namelijk veel van af op welke wijze de infectie tot standnbsp;komt, doch het is wenschelijk in dezen alleen met de natuurlijke, spontane infectie rekening te houden. Aldus opgevat, is de mensch absoluut onvatbaar voor runderpest,nbsp;onze huisdieren voor syphilis, het rund voor malleus. Van

-ocr page 445-

427

onze huisdieren is alleen het varken vatbaar voor spontane vlekziekte; brengt men echter de vlekziektebacillen in hetnbsp;bloed van andere dieren bv. het paard, dan kan dit diernbsp;eveneens ziekteverschijnselen vertonnen, ja kan zelfs op dennbsp;duur aan chronische vlekziekte (endocarditis verrucosa)nbsp;gaan lijden. Men ziet dit herhaaldelijk hij paarden, die langnbsp;voor de bereiding van het vlekziekteserum zijn gebruikt;nbsp;reeds tijdens het leven kon ik het hartsgebrek bij enkelenbsp;serumpaarden constateeren.

Veel meer dan bij de verschillende diersoorten openbaart zich het relatieve der immuniteit bij de rasverschillen ennbsp;bij de indivudueele resistentie. Het Yorkshire varken is,nbsp;naar men zegt minder gevoelig voor vlekziekte, doch vermoedelijk zijn betere hygiënische verhoudingen oorzaak vannbsp;het minder voorkomen der ziekte bij genoemd varkensras.nbsp;Het minder vatbaar zijn der Algerijnsche schapen voornbsp;miltvuur zal ook vermoedelijk op bijkomende omstandigheden berusten. Ongetwijfeld zijn vele momenten, buitennbsp;den aard van het individu gelegen, van invloed op denbsp;resistentie tegen bepaalde ziekten; dit komt in het bijzondernbsp;duidelijk uit bij de individueele resistentie, die men willekeurig kan vermeerderen en verminderen.

Tot deze momenten behooren jeugd, lijden van honger en dorst, vermoeidheid, akoholgebruik, diabetes, psychischenbsp;invloeden. Een voorbeeld hiervan ziet men bij duiven, dienbsp;ongevoelig zijn voor miltvuur, doch laat men ze hongeren,nbsp;dan worden zij vatbaar voor een miltvuurinfectie. Varkens,nbsp;die warm worden gehouden, worden gemakkelijker door denbsp;vlekziekte aangetast, dan wanneer zij aan lage temperatuurnbsp;zijn blootgesteld. Alkoholiker en diabetiker worden dikwijls bij epidemieën het eerst aangetast; de diabeteslijdernbsp;is gepraedisponeerd voor tuberculose. Hierbij zien wij dusnbsp;een duidelijke vermindering der resistentie. Toch komt hetnbsp;voor, dat bepaalde individuen onvatbaar zijn voor een infectie, die gelijksoortige wezens aantast, zoodat deze resis-

-ocr page 446-

428

tentie berust op eigenschappen, die aan het organisme zelf zijn toe te schrijven. Hoe verklaart men anders datnbsp;sommige menschen en dieren onder dezelfde omstandigheden verkeerend, tijdens een epidemie gezond blijven?nbsp;In stallen, waar mond- en klauwzeer heêrscht, blijft somsnbsp;een enkel dier gespaard; in tijden van runderpest sneuvelennbsp;gelukkig niet alle runderen. Een duidelijk voorbeeld zietnbsp;men ook in het feit, dat bij vele gezonde menschen en dierennbsp;pathogene microben in luchtwegen en spijsverteringsapparaatnbsp;voorkomen, zonder dat deze het organisme ziek maken.nbsp;Dit kan berusten op mindere virulentie der microörganismen,nbsp;doch bovendien op de natuurlijke resistentie van het individu.

Het organisme beschikt over beschuttingsmiddelen, die te zamen zijn individueele resisentie vormen. Men verliezenbsp;echter niet uit het oog, dat vele dezer voorkomende gevallennbsp;van individueele natuurlijke resistentie berusten op eennbsp;geringe verkregen immuniteit ten gevolge van het eenmaalnbsp;doorstaan hebben eener lichte infectie. Heeft een individunbsp;een ziekte doorstaan, dan spreekt men eveneens van natuurlijke immuniteit, doch deze immuniteit is eigenlijk eennbsp;langs natuurlijken weg verkregene.

Zooals reeds gezegd, dient men voor de beoordeeling der onvatbaarheid rekening te houden met den modusnbsp;infectiones, of deze spontaan dan wel kunstmatig is. Experimenteel kan men de vatbaarheid wijzigen, vermeerderennbsp;of verminderen. Spuit men een kip een cultuur van teta-nusbacillen intraveneus in, dan reageert het dier niet, dochnbsp;intracerebraal krijgt het wel degelijk tetanische verschijnselen. Muizen zijn ongevoelig voor tuberkelbacillen; spuitnbsp;men ze echter groote hoeveelheden dezer smetstof in, dannbsp;worden ze eveneens tuberculeus.

De oorzaken der natuurlijke resistentie bestaan:

1ste in de uitwendige beschuttingsmiddelen, waardoor bacteriën worden tegengehouden, geëlimineerd ennbsp;vernietigd. Deze beschuttingsmiddelen zijn de huid, de slijm-

-ocr page 447-

429

vliezen van mond, neus, keel, maag en darmen. De huid verricht zijn functie door de zure reactie van het huid-secreet en de ondoordringbaarheid der epidermis voor velenbsp;smetstoffen. De haren en slijmvlies van mond en neusnbsp;houden mechanisch vele bacteriën tegen. Het zijn echternbsp;vooral de slijmvliezen van maag en darmen, die een beschuttende wal door hun slijmlaag vormen. Bij pasgeboren dieren, waar die slijmlaag ontbreekt, komen daaromnbsp;infecties langs het darmkanaal gemakkelijker tot stand. Verder werkt het slijmvlies van de maag beschuttend door zijnnbsp;zure reactie, door fermenten en door de bactericide eigenschappen der cellen zelf. De bacteriën worden op die wijzenbsp;vernietigd of zoodanig verzwakt, dat hunne toxine-productienbsp;gering is, hun virulentie dusdanig verminderd, dat ze hetnbsp;organisme niet kunnen binnendringen. Ook de gevormdenbsp;toxinen worden door de slijmvliescellen gedestrueerd.

2de Ook is het mogelijk, dat een slijmvlies of eenig orgaan geen geschikte voedingsbodem vormt voor de ontwikkeling der bacteriën. Dit hangt natuurlijk deels af van de hierboven genoemde beschuttende middelen, maar ook vannbsp;onbekende eigenschappen der levende cellen van het slijmvlies. Waarom kunnen de gonococcen in het digestieap-paraat van den mensch zich niet ontwikkelen en waaromnbsp;veroorzaakt de streptococcus vaginitides bij het rund alleennbsp;de bekende ontsteking in de vagina, terwijl er toch gelegenheid genoeg is om andere slijmvliezen te besmetten?

Dat het slijmvlies een groote rol bij de bacteriën vernietiging speelt, bewijst het feit, dat in de blaas bij normale functie geen bacteriën voorkomen; ontstaat echter retensionbsp;urinae, zoodatde bacteriën, die secundair in de urine optredennbsp;niet met het slijmvlies in aanraking kunnen komen, dannbsp;bestaat gelegenheid voor een groote vermeerdering dernbsp;microben en cystitis kan daarvan het gevolg zijn.”

3de Bactericide stoffen in bloed en lymphe.

Indien nu de bacteriën deze plaatselijke verweermiddelen

-ocr page 448-

430

overwonnen hebben, hetzij doordat het slijmvlies ziek is, hetzij dat de functie op eenige andere wijze is verminderdnbsp;of de bacteriën-invasie verbazend groot is, dan blijven nognbsp;over als laatste redmiddel van het organisme de beschuttende krachten der weefsels en weefselvoditLui, waarondernbsp;de lymphe en het bloed een eerste plaats bekleeden.

De kennis van deze verweermiddelen is met betrekking tot ons onderwerp van het grootste belang, daar hierop innbsp;hoofdzaak de leer der verkregen immuniteit berust. Mennbsp;is namelijk in staat sommige dezer verweermiddelen kunstmatig te vermeerderen en hoog op te voeren, waardoor hetnbsp;organisme de ruime beschikking krijgt over stoffen, dienbsp;de bacteriën of hunne toxinen onschadelijk maken.

Over den aard der bacteriëndoodende krachten van het organisme verschillen de meeningen; hoofdzakelijk zijn zijnbsp;terug te brengen tot twee theorien n. 1. Ie die, welke denbsp;bactericide werking van het lichaam toeschrijft aan celligenbsp;elementen (phagocyten), (deze meening is door Metsch-nikoff op den voorgrond geplaatst) en 2e de leer vannbsp;Buchner, die de celvrije lichaamsvochten, speciaal hetnbsp;bloedserum het leeuwenaandeel in de vernietiging der bacteriën opdraagt. De laatste theorie vindt een krachtigennbsp;steun en aanhanger in Ehrlich. Beide meeningen vindennbsp;wij in alle onderdeelen der immiiniteitsleer terug en voornbsp;beide worden veelzijdige en grondige argumenten aangevoerd, die echter kortheidshalve niet zullen worden gereleveerd.

Volgens de leer der phagocytose zijn het de amoeboide cellen, speciaal de witte bloedcellen, die door middel vannbsp;hun protoplasma-uitloopers, de bacteriën in zich opnemennbsp;en daarna door fermenten intracellulair digereeren. Dezenbsp;digestie geschiedt door de leucocyten, in het bijzondernbsp;phagocyten genaamd, en welke onderscheiden worden innbsp;micro- en macrophagen. Tot de eerste behooren denbsp;mononucleaire leucocyten, milt-, lymphklier-, beenmerg- en

-ocr page 449-

431

endotheliumcellen; tot de laatste de polyiiucleaire leucocy-ten. Het zijn vooral deze, die door liun beweeglijkheid de hoofdrol spelen; zij komen gemakkelijker met de bacteriënnbsp;in aanraking, begeven zich zelfs naar de plaats, waar denbsp;bacterie-invasie plaats vindt en waarheen zij door de stof-wisselingsproducten der bacteriën worden aangetrokken. Ditnbsp;verschijnsel noemt men positieve chemotaxis. Nadatnbsp;de bacteriën zijn opgenomen, worden ze door fermenten,nbsp;een product der leucocyten, verteerd. Metschnikoff noemtnbsp;dit ferment cytase; het wordt al naar de herkomst alsnbsp;micro- en macrocytase aangeduid. De macrocytase zounbsp;tegen animale cellen werken, de microcytase tegen bacteriën.

Deze oplosbare fermenten, (cytasen) worden ook extra-cellulair afgescheiden en kunnen dus in het bloedvocht de bacteriën dooden, waarna zij door de phagocyten wordennbsp;opgenomen. Dit is vooral het geval bij de kunstmatig verkregen immuniteit, waarbij door steeds inbrengen vannbsp;smetstof zich een overmaat van cytasen vormen, die hetnbsp;bloedserum zijn bactericid vermogen geven.

Hier is het aanrakingspunt tusschen de leer van Metschnikoff en die van Buchner, volgens wien de geheele bactericide werking berust op de oplosbare stoffen van het bloed, alexinen genaamd. Deze zouden de bacteriën eerst dooden,nbsp;en eerst daarna zouden de doode bacteriën de phagocytennbsp;lokken, waardoor ze worden opgenomen.

De alexinen van Buchner zijn derhalve de cytasen van Metschnikoff. Er bestaat echter nog verschil omtrent denbsp;vorming dezer stoffen, doch hierop zal bij de kunstmatigenbsp;immuniteit worden teruggekomen. Het is echter noodignbsp;voor het juiste begrip der immuniteit deze meeningen innbsp;het oog te houden en het zal niet overbodig zijn met eennbsp;enkel experiment, dat vóór of tegen één der beide theoriennbsp;pleit, het geheel nader toe te lichten.

Tegen de alexinewerking wordt o. a. aangevoerd, dat in de buikholte van immune konijnen anthrax bacillen zich

-ocr page 450-

432

ontwikkelen, indien zij voor de leucocyten beschut zijn b.v. door ze in een collodiumzakje te doen De alexinen, dienbsp;de bacteriën dus wel kunnen bereiken, dooden ze niet.nbsp;Van Calcar merkt terecht op, dat het zeer goed mogelijknbsp;is, dat het collodiumzakje de alexinen ook tegenhoudt, zoo-dat, neemt men een ander meer permeabel vlies, de bacillennbsp;daarbinnen wel vernietigd worden. Vóór het bestaan dernbsp;alexinen pleit, dat het celvrije bloedserum ook buiten hetnbsp;lichaam bactericide eigenschappen bezit. Men toont dit innbsp;vitro met culturen aan. Met typhusimmuunserum is ditnbsp;verschijnsel zeer duidelijk, de groei der typhus-bacillen innbsp;een voedingsbodem met serum vermengd, is veel geringernbsp;dan wanneer het serum niet is toegevoegd. Wordt eennbsp;voedingsbodem met vlekziekte immuunserum vermengd, dannbsp;is de groei der vlekziektebacillen niet zoo welig als wanneer het serum niet aanwezig is.

Dit laatste voorbeeld is echter minder gelukkig, want men ziet zelfs vlekziektebacillen in vlekziekteserum groeien, alnbsp;is het minder dan in normaal serum; toch is het vlekziekteserum een serum „par excellence”. Onderzoekingen vannbsp;den laatsten tijd hebben dan ook aangetoond, dat de werking van dit serum op phagocytosebevordering berust. Uitnbsp;deze beide voorbeelden blijkt wel hoe de bovengenoemdenbsp;theoriën beide waar zijn.

Men stuit echter op onverklaarbare zaken; o.a. konijnenserum doodt in vitro anthraxbacillen en toch is het konijn gevoelig voor miltvuur; bij den hond is het juist omgekeerd.

Het spreekt van zelf, dat noch de phagocytose, die men zelfs onder het microscoop vervolgen kan, noch de ale-xinenwerking, die men in vitro kan constateeren, te loochenen valt; het gaat er echter om wat het hoofdmomentnbsp;vormt bij de natuurlijke immuniteit en het is vrij zeker, datnbsp;dan de phagocytose de gewichtigste factor is, terwijl bij denbsp;kunstmatig verkregen immuniteit, waarbij door herhaaldenbsp;bacteriëninjecties antistoffen in het bloed in groote hoeveel-

-ocr page 451-

433

heid worden gevormd, aan deze stoffen in de voornaamste plaats het dooden der bacteriën moet worden toegeschreven.

Door de nieuwere onderzoekingen van Wright e.a. is aangetoond, dat behalve de bacteriolytische werking vannbsp;normaal bloedserum en immuunserum een werking bestaatnbsp;de z.g. opsonische kracht van het serum, waardoor denbsp;bacteriën worden geprepareerd om door de phagocyten snellernbsp;en menigvuldiger opgenomen te kunnen worden.

Bij de beschouwing der werking van de verschillende antistoffen, dringen echter steeds deze beide theoriën opnbsp;den voorgrond. Het is dus zaak ze de volle aandacht tenbsp;schenken.

Behalve de natuurlijke resistentie tegen bacteriën onderscheiden we ook een natuurlijke immuniteit tegen giften. Deze immuniteit, die ook kunstmatig kan verhoogdnbsp;worden, bestaat slechts tegen hoogmoleculaire chemischenbsp;giften, waartoe plantaardige giften als crotin, ricin, bacterie-giften en animale vergiften als slangengif behooren. Tegennbsp;alkohol, morphine en andere laagmoleculaire verbindingennbsp;bestaat geen immuniteit; het gelukt daarom ook niet eennbsp;immuunserum er tegen te maken, omdat het individu doornbsp;het meerdere gebruik er van hoogstens leert de stoffennbsp;sneller uit te scheiden, terwijl de organen, die op de vergiften reageeren, minder gevoelig worden.

De resistentie tegen giften is zeer relatief, hetwelk zich uit bij verschik in applicatie. Zij zijn dikwijls per os onschadelijk, doch intraveneus niet; dit is b. v. met het slangengif het geval. De oorzaak der giftresistentie kan bestaannbsp;in een-resistentie der slijmvliezen, verzwakking en destructienbsp;door de digestiesappen, waardoor ze uitgescheiden worden;nbsp;doch het voornaamste is, dat een gift, hetwelk zijn werkzaamheid zal ontvouwen, affiniteit tot een bepaaldnbsp;weefsel moet bezitten. Bestaat dus die chemische affiniteit niet, dan ondervindt het organisme geen schade ernbsp;van en het is derhalve van nature resistent. In het alge-

28

-ocr page 452-

434

meen is de giftimmuniteit gering en het hangt er maar van af, hoe men het gift met het organisme in aanraking brengt.nbsp;Een voorbeeld zal dit ophelderen. De kip is ongevoelignbsp;voor tetanustoxine, doch spuit men het intracerebraal innbsp;dan niet. Ook de temperatuur is van invloed; een kikvorschnbsp;bezwijkt bij hooge temperatuur niet aan tetanus, bij lagenbsp;temperatuur wel.

De werking van een gift berust op de chemische verbinding met het weefsel. Is deze binding tot stand gekomen, dan is hetnbsp;gift niet meer aan te toonen. Vindt de binding niet plaats, dannbsp;blijft het gift soms zeer lang in het organisme circuleeren, zonder te worden uitgescheiden. Hierdoor wordt verklaard, datnbsp;het bloed van een kip, die met tetanustoxine intraveneus isnbsp;behandeld en zelf volkomen gezond blijft, voor andere dierennbsp;giftig is. De immuniteit bij de kip berust dus niet op eennbsp;dooden van het toxine, maar op het gemis aan affiniteit dernbsp;weefsels. Ook volgt hieruit, dat bij een dier, hetwelk ongevoelig voor een bepaald gift (toxine) is, zich geen antitoxinennbsp;vormen. Om antistoffen tegen bacteriën of tegen toxinennbsp;te vormen, is noodig, dat het dier affiniteit tot die bacteriënnbsp;of toxinen bezit, derhalve op de inspuiting ervan reageert.

Een individu, dat natuurlijk of kunstmatig geinfecteerd wordt en voor de infectie gevoelig is, verkrijgt stoffen in hetnbsp;bloed, welke tegen de infectie strijden: men spreekt dannbsp;van verkregen immuniteit.

De verkregen immuniteit is te onderscheiden in actieve en passieve immuniteit. Dit verschil berust op de manier,nbsp;waarop het individu de immuniteit verkrijgt, n.1. bij denbsp;actieve ontstaan beschuttende stoffen in het individunbsp;zelf, doordat men de smetstof heeft ingebracht of doordatnbsp;het organisme natuurlijk is geinfecteerd; bij de passievenbsp;brengt men de beschuttende stoffen als zoodanig in hetnbsp;lichaam. De immuniteit berust dus bij beide op dezelfdenbsp;stoffen, die zich in het bloedplasma bevinden, doch de wijze,nbsp;waarop het organisme ze verkrijgt is verschillend; bovendien

-ocr page 453-

435

heeft het organisme, dat ze zelf heeft gevormd (actieve immunisatie) geleerd ze wederom te vormen, waardoor denbsp;productie nog geruimen tijd blijft doorgaan, ook al is denbsp;infectie reeds voorbij. Vandaar dat bij de actieve immunisatie de onvatbaarheid langer duurt, terwijl bij de passievenbsp;immunisatie de eenmaal ingebrachte beschuttende stoffennbsp;spoedig zijn verbruikt of uitgescheiden; nieuwe worden nietnbsp;gevormd. Elke cultuurinjectie vormt dus de actieve, elkenbsp;seruminjectie de passieve immunisatie.

De actieve immuniteit, is zooals reeds even is aangestipt, nog te verdeelen, al naar zij natuurlijk of kunstmatignbsp;verkregen is. Bij de eerste heeft dus het individu de natuurlijkenbsp;ziekte doorstaan; niet altijd geeft dit onvatbaarheid en ooknbsp;is die onvatbaarheid bij de verschillende ziekten verschillendnbsp;lang; bij runderpest en hondenziekte zeer lang. Somsnbsp;ontstaat integendeel praedispositie b. v. bij den mensch nanbsp;gonorrhoe. Abortief verloopende ziekten geven eveneensnbsp;onvatbaarheid. Gesteund door deze ervaring heeft mennbsp;getracht mensch en dier in lichten graad deze of genenbsp;infectieziekte te laten doormaken, bestaande in het inbrengen van de smetstof, hetzij virulent of verzwakt; dit isnbsp;dus de kunstmatige actieve immunisatie.

Een individu, aldus geïmmuniseerd, bezit bloedplasma, waarin opgeloste stoffen voorkomen, welke in staat zijnnbsp;ook buiten het lichaam van het geïmmuniseerde dier bacteriën of de producten ervan onwerkzaam te maken, zoodatnbsp;het serum van zulk een individu bij een ander ingebracht,nbsp;ook dat organisme immuniteit verleent (passieve immunisatie).nbsp;Deze immunisatie is derhalve veel minder gevaarlijk, dochnbsp;is, om vroeger genoemde redenen, korter van duur.

Het is mogelijk de kunstmatige immuniteit te verhoogen, door systematisch inspuiten van groote hoeveelheid infec-tieus materiaal; het serum van zulke dieren zal dan ook meernbsp;immuniseerende stoffen bevatten dan van dieren, die spontaan de ziekte hebben doorgemaakt of éénmaal geënt zijn.

-ocr page 454-

436

Het wezen der verkregen immuniteit berust voor een deel op een vermeerdering derzelfde hulpmiddelen, welkenbsp;de natuurlijke resistentie veroorzaken, dus in een vermeerdering der alexinen of verhoogde leucocytose; doch hetnbsp;is onmogelijk, door welk procédé ook, aan een individunbsp;dezelfde onvatbaarheid te geven, die een andere diersoortnbsp;van nature heeft. Een cavia is ongevoelig voor vlekziektenbsp;bacillen, de duif daarentegen zeer vatbaar. Het is nu welnbsp;mogelijk de duif door serum en kleine hoeveelheden cultuur immuun te maken, doch om hem de immuniteit tenbsp;verschaffen, die aan de cavia eigen is, en welke bepaaldnbsp;wordt door specifieke, onbekende eigenschappen zijnernbsp;cellige elementen, is even onmogelijk als dat men van eennbsp;duif een cavia kan maken. De verkregen immuniteit isnbsp;daarentegen in hoofdzaak een immuniteit der lichaamsvochten, speciaal van het bloedplasma.

Indien men een dier bacteriën inspuit, zal het resultaat, wat betreft de vorming van beschuttende stoffen (antistoffen)nbsp;verschillend zijn van dat, welk door injectie van bacterie-giften ontstaat. In het 2de geval ontstaan slechts stoffen,nbsp;die het individu tegen de giften (toxinen) beschutten ennbsp;daarom antitoxinen genoemd worden. In het eerste gevalnbsp;kunnen zich ook antitoxinen vormen, n.1. indien de ingespoten bacteriëncultuur giftig is, doch bovendien treden ernbsp;stoffen op, die den strijd tegen de bacteriën voeren ennbsp;deze vernietigen; men noemt ze bacteriolysinenennbsp;agglutininen. Het serum, dat men verkrijgt door eennbsp;dier slechts met giften te behandelen, heet een antito-xisch serum; indien het dier ook met de bacteriën zelve is voorbehandeld, dan levert het een bactericidnbsp;serum. Het spreekt van zelf, dat het laatste ook anti-toxisch zal zijn, indien n.1. de aangewende culturen ooknbsp;toxinen bevatten. Behalve deze 3 genoemde antistoffennbsp;kent men nog vele andere, die afhankelijk zijn van de stoffennbsp;welke men bij een dier inspuit. Men kan in het algemeen

-ocr page 455-

437

zeggen, dat tegen elke vreemde eiwitstof, die bij een individu wordt ingebracht, het organisme zich verweert door de vorming van een antistof. De meesten zijn voor onsnbsp;onderwerp van weinig belang en zullen slechts wordennbsp;aangestipt voorzoover zij tot het juiste begrip kunnen bijdragen.

Er bestaan vele meeningen over de plaats waar de antistoffen worden gevormd en hoe zij op de giften, respectievelijk bacteriën, in het algemeen de stof, waarmedenbsp;geïmmuniseerd is geworden (de immuniseerende stof)nbsp;inwerken. In hoofdzaak berusten deze meeningen op denbsp;voorstelling, die men zich maakt van de natuurlijke verweermiddelen van het organisme. Wel is men hetalgemeennbsp;eens over het bestaan dezer stolfen, die nu achtereenvolgensnbsp;zullen besproken worden.

Antitoxinen.

De pathogene bacteriën vormen toxinen, hetzij in vitro of in het dierlijk organisme. Van sommige bacteriën zijnnbsp;ze zeer gemakkelijk aan te toonen b. v. van diphtherie ennbsp;tetanus bacillen, welke immers ook het lichaam bij uitsteknbsp;door hunne toxinen ziek maken, terwijl zij zich niet innbsp;het organisme verspreiden. Van vlekziekte daarentegennbsp;kent men geen vergiften, doch ongetwijfeld moeten zenbsp;aanwezig zijn, want spuit men een paard intraveneusnbsp;een cultuur van vlekziekte-bacillen in, dan reageert het diernbsp;daarop door hooge temperatuur en stoornis in het algemeennbsp;welzijn. Ook bij het varken, dat aan vlekziekte lijdt, kannbsp;het gebeuren, dat weinig of geen bacteriën zich in hetnbsp;bloed bevinden, terwijl toch het dier hevig ziek is. In denbsp;culturen echter kan men geen toxinen van vlekziekte aan-toonen; men heeft zich daarom tevreden gesteld met de verklaring, dat het individu bij vlekziekte ziek wordt, doordatnbsp;de vlekziekte-bacteriën uiteen vallen, waarbij giftige stoffen

-ocr page 456-

438

vrijkomen of ontstaan; men noemt dergelijke toxinen endogene toxinen in tegenstelling van de exogenenbsp;toxinen, die dus door de levende bacteriën worden gevormd,nbsp;hetzij in het dierlijk lichaam of in onze cultuurmedia. Ik hebnbsp;met opzet vlekziekte als voorbeeld gekozen, daar dit onderwerp voor de veeartsenijkundige praktijk in ons landnbsp;het belangrijkst is en het vlekziekteserum een onzer bestenbsp;sera is, zeer zeker het meest aangewende. Inmiddels zijnbsp;erop gewezen, dat de studie der toxinen van de verschillende pathogene bacteriën een zeer uitvoerige is.

De toxinen van diphtheric en tetanus, die zich gemakkelijk in vitro vormen, zijn voor de bestudeering van het toxine-antitoxinevraagstuk geliefkoosde objecten geweest.nbsp;Indien men een dier een dezer giften inspuit, reageert hetnbsp;door vorming van een antitoxine. Men kent de chemischenbsp;natuur der antitoxinen niet, doch weet, dat ze aan eiwitten in het bloedserum gebonden zijn; bovendien zijn zenbsp;specifiek, d. w. z. het tetanusantitoxine werkt alleen des-trueerend op het tetanustoxine, het diphtherieantitoxinenbsp;neutraliseert slechts het diphtheriegift. Verder weet men,nbsp;dat de antitoxinen stabieler zijn dan de normaal in hetnbsp;bloed voorkomende alexinen, zij verdragen 70“ tot 80“C ennbsp;worden door rotting niet vernietigd; de alexinen wordennbsp;bij 55“ tot 60“C reeds onwerkzaam. De antitoxinen zijnnbsp;minder stabiel dan de toxinen, de laatste verdragen eennbsp;hoogere temperatuur. Zooals reeds is gezegd, worden ooknbsp;tegen andere plantaardige en dierlijke hoogmoleculaire vergiften antitoxinen gevormd; vooral door de studie van dezenbsp;giften als crotine, abrine, ricine hebben Ehrlich e. a. onzenbsp;kennis omtrent het ontstaan en de werking der antitoxinennbsp;vermeerderd.

De hoeveelheid antitoxinen, die zich vormt, is niet afhankelijk van de hoeveelheid toxinen, die op eenmaal ingespoten is, integendeel om vele antitoxinen dus een hoogwaardig antitoxisch serum te krijgen, is hetgewenscht

-ocr page 457-

439

meermalen kleine hoeveelheden toxine in te spuiten en langzaam de hoeveelheid te doen stijgen. Men kan aan-toonen, en dit is met alle antistoffen het geval, dat denbsp;hoeveelheid antitoxine die zich na een éénmalige inspuiting van een bepaalde hoeveelheid toxine vormt, in staatnbsp;is in vitro meer dan dp duizendvoudige hoeveelheid toxinenbsp;te neutraliseeren. Dit geeft dus een aanwijzing hoe mennbsp;een dier moet voorbehandelen om een goed werkend anti-toxisch serum te verkrijgen.

Hoe ontstaan de antitoxinen?

De theorie, die de meeste feiten verklaart en ook bij de werking der bacteriolysinen en andere antistoffen haar toepassing vindt, is die van Ehrlich; het is de z.g. zijketentheo-rie, waarvan hier het principe zal worden besproken omnbsp;er later bij de werking der bacteriolysinen op terug te komen. Ehrlich verklaart zich de werking der toxinen, doordat zij tot bepaalde cellen in het lichaam affiniteit bezitten.nbsp;Hij kon dit aantoonen door b.v. tetanusgift in vitro te vermengen met hersenweefsel van een voor tetanus gevoelignbsp;dier b.v. de cavia; er ontstond dan een mengsel, dat nietnbsp;meer in staat was bij cavia’s of andere voor tetanus gevoelige dieren tetanusverschijnselen te verwekken. Daarentegen had hersenweefsel van de kip, die niet gevoelig voornbsp;tetanus is, niet dezen neutraliseerenden invloed. Wanneernbsp;dus een bepaalde cel affiniteit tot een gift heeft, dan wordtnbsp;het gift gebonden en kan de cel vernietigen of alleen beschadigen. Ehrlich neemt verder aan dat het toxine molecuul uit 2 atoomgroepen bestaat; de eene noemt hij denbsp;haptophore, de 2de de toxophore groep. Door middel van de haptophore groep verbindt zich het molecuulnbsp;aan een weefselcel, welke zelf ook haptophore groepennbsp;bezit, die receptoren genoemd worden.

Elke weefselcel bezit onder normale omstandigheden vele receptoren (vangarmen), die voor de voeding der cel dienen; zij ontvangen de voedingsstoffen, die door de cel wor-

-ocr page 458-

440

den verteerd. Heeft nu een dezer receptoren affiniteit tot het toxinemolecuul, dan wordt het aan de cel gebonden.nbsp;Door deze binding kan nu de toxophore groep zijn invloednbsp;doen gelden en de cel vernietigen of beschadigen. Nemennbsp;we aan, dat de cel alleen beschadigd wordt, dus dat hetnbsp;toxine niet te hevig inwerkt, dan zal de weefselcel eropnbsp;reageeren door het vormen van nieuwe receptoren, wantnbsp;een of meer zijner receptoren zijn buiten dienst, zoodat denbsp;voeding der cel niet naar behooren kan geschieden.

Het is verder een bekend feit, dat indien in het organisme verlies is geleden, er meer nieuw geproduceerd wordt dan er verloren was gegaan. Er vindt dus ook in dit gevalnbsp;een overproductie van receptoren plaats.

De cel kan eindelijk al die receptoren niet behouden, waardoor er sommige afvallen, die nu vrij in de circulatienbsp;komen. Deze vrij zich bevindende receptoren zullen opnbsp;hun beurt nieuw ingebrachte toxine-moleculen kunnen binden, welke zich dus niet meer aan de cel kunnen hechten.nbsp;En hierin ligt derhalve het begrip der antitoxinen, denbsp;vrije receptoren zijn dus antitoxinen. Tevens blijkt hieruit, dat dezelfde stof van de cel, die eerst de infectie bewerkstelligt, later antitoxine wordt. Indien een dier geennbsp;cellen bezit, die het toxine molecuul kunnen binden, dannbsp;ontstaat geen antitoxine. Die cellen behoeven niet tot eennbsp;orgaan te behooren, dat door het toxine wordt ziek gemaakt, b. V. de hersenen voor tetanus-toxine; het is voldoende, dat het orgaan haptophore groepen heeft voor denbsp;overeenkomstige haptophore groepen van het giftmolecuul.nbsp;Om een voorbeeld te noemen: tetanustoxine in de bloedbaan van een kip gebracht, maakt het dier niet ziek, dochnbsp;er vormt zich wel antitoxine, daar ook andere organennbsp;dan de hersenen receptoren voor het tetanus-toxine-molecuulnbsp;bezitten; evenwel kan de toxophore groep van het gift nietsnbsp;op dat andere orgaan uitrichten; dit is ook voor de afstoo-ting der receptoren niet noodig. Wel is de prikkel van

-ocr page 459-

441

de toxophore groep noodig om de cel tot productie aan te zetten en het zou daarom geheel verkeerd zijn onwerkzamenbsp;giften, dus alleen haptophore groepen in te spuiten; mennbsp;zou op die wijze weinig antitoxine verkrijgen.

Er is reeds op gewezen, dat de antitoxinen specifiek zijn; dit is echter niet alsoluut waar b. v. slangengiftanti-toxine immuniseert ook tegen schorpioengift, bij bacteriënnbsp;komt dit ook voor. Dit is goed verklaarbaar volgens denbsp;theorie van Ehrlich, daar het antitoxine onafhankelijk is vannbsp;de chemische natuur van het toxine; het zijn immers denbsp;vrije celreceptoren. Toch is de specificiteit tot op zekerenbsp;hoogte onaantastbaar. Ehrlich neemt aan, dat reeds innbsp;normale sera alle antistoffen aanwezig zijn; elk ingebrachtnbsp;toxine vindt zijn cellen, die voor hem haptophore groepennbsp;bezitten, reeds op de post en slechts een vermeerdering dernbsp;reeds aanwezige receptoren moet plaats hebben. Het isnbsp;ook gelukt in normale sera de meeste antistoffen aan tenbsp;toonen.

De meening van Ehrlich heeft veel bestrijding gevonden en door de verschillende partijen worden bewijsgronden,nbsp;geput uit spitsvondige experimenten, bijgebracht.

Büchner vindt het niet waarschijnlijk, dat in het lichaam reeds zoovele antistoffen aanwezig zijn, en beschouwt hetnbsp;antitoxine als een gemodificeerd toxine, dat door het eiwitnbsp;van de lichaamsvochten onschadelijk is geworden.

Het antitoxine molecuul zou dus een veranderd giftmolecuul zijn. Dit is onmogelijk, want dat zou bij invoeren van 1nbsp;mgr. toxine ook 1 mgr. antitoxine moeten ontstaan. Hetnbsp;tegenovergestelde echter ziet men; een antitoxisch serumnbsp;kan het 100.000 voudige van het ingespoten toxine neutra-liseeren. Bovendien stijgt het antitoxinegehalte van eennbsp;serum na een aderlating, niettegenstaande geen nieuw toxinenbsp;wordt ingespoten.

Metschnikoff en Gruber houden toch nog vast aan het principe, dat het antitoxine een veranderd toxinemole-

-ocr page 460-

442

cuul zou zijn en zijn van meening dat het antitoxine een secretieproduct is der lichaamscellen, die door het toxinenbsp;worden geprikkeld.

Door prikkelende middelen als pilocarpine zou men de secretie kunnen bevorderen; dit is ook werkelijk het geval.nbsp;M. en E. laten dus beide het antitoxine uit cellen ontstaan,nbsp;doch volgens M. is het antitoxine in de cel veranderde toxine.nbsp;Ook zouden volgens M. uitsluitend de voor het gift nietnbsp;gevoelige cellen voor de productie in aanmerking komen.nbsp;Ehrlich daarentegen schrijft aan de giftgevoelige organennbsp;de voornaamste rol bij de vorming der antitoxinen toe.

Hoe werken de antitoxinen op de toxinen?

Een zeer uitgebreide studie heeft men gemaakt van de wetten, waaronder de verbinding tusschen toxine en antitoxine tot stand komt. Ehrlich’s opvatting is de eenvoudigstenbsp;n.1. het antitoxine gaat met het toxine een losse chemischenbsp;verbinding aan. Dat deze verbinding bestaat kan mennbsp;aantonnen,, door een mengsel van antitoxine en toxine, datnbsp;onwerkzaam is, te verhitten; het antitoxine verdwijnt dannbsp;en het mengsel is wederom giftig geworden. De bindingnbsp;geschiedt volgens de wet der multipla, d.w.z. als I eenheid toxine door een zekere hoeveelheid antitoxine wordtnbsp;geneutraliseerd, dan zullen n eenheden toxine door n-maalnbsp;die hoeveelheid antitoxine onwerkzaam gemaakt worden.

Aanvankelijk dacht men dat de binding een volkomene was, doch het bleek, dat altijd nog een gedeelte vrij toxinenbsp;overbleef. Ehrlich neemt daarom aan, dat naast het echtenbsp;toxine in het molecuul nog andere stoffen bestaan, die hijnbsp;toxoïden en toxonen noemt.

Een andere meening is die van Arrhenius. Volgens deze onderzoeker komt de binding in vitro niet geheel tot stand,nbsp;doch blijft altijd vrije antitoxine en vrije toxine bestaan naastnbsp;de gevormde verbinding. Deze verbinding komt meer volkomen tot stand in het lichaam, waar de reactie door denbsp;levende cellen wordt versneld, die zelf niet aan de reactie

-ocr page 461-

443

deelnemen; zij werken zoogenaamd als katalysator. Het laatste woord is in deze nog niet gesproken en verderenbsp;onderzoekingen zullen meer licht moeten ontsteken.

Bacteriolysinen.

Behalve met giften, dus oplosbare stoffen, kan men antistoffen doen ontstaan door een dier met cellen in te spuiten.

Het organisme verweert zich dan door de vorming van stoffen, die de ingebrachte cellen vernietigen; ze heetennbsp;daarom cytotoxinen.

Injecteert men levercellen, sperma, niercellen, dan ontstaan respectievelijk hepatotoxinen, spermatoxinen enz. Ook doornbsp;bacteriëninjecties verkrijgt men deze antistoffen, die dannbsp;bacteriolysinen genaamd worden, d. w. z. stoffen, die denbsp;bacteriën oplossen. Ten slotte behooren tot de cytotoxinennbsp;nog de haemolysinen, welke de roode bloedcellen des-trueeren, waardoor de haemoglobine vrijkomt, z. g. hae-molyse ontstaat.

Het zijn vooral de laatste, die wegens het gemakkelijk uitvoeren en vervolgen der reactie in vitro zoo uitstekendnbsp;geschikt zijn voor de studie der cytotoxinen.

Voor ons onderwerp zijn echter in de eerste plaats van belang de bacteriolysinen. Zij vormen zich in het bloednbsp;van een dier, dat met bacteriën wordt ingespoten. Hetnbsp;serum van zulk een dier is een bactericid serum.

Brengt men een kleine hoeveelheid van een dergelijk serum b. v. tegen cholerabacteriën met een cholera-cul-tuur te zamen, dan verliezen de bacteriën hunne beweeglijkheid, zwellen op en vallen daarna in korrels uiteen.nbsp;Men doet deze proef, de z. g. reactie van Pfeiffer,nbsp;meestal in de buikholte van een cavia, waaruit men dannbsp;om de 10 minuten een weinig vocht neemt en dit onder hetnbsp;microscoop beziet. In vitro geschiedt de reactie eveneens,nbsp;doch minder snel en minder duidelijk. Meermalen geluktnbsp;het phaenomeen in vitro in het geheel niet en men heeft

-ocr page 462-

444

daarbij opgemerkt, dat dit werd veroorzaakt doordat het gebruikte immuunserum niet verseh was. Gebruikte mennbsp;versch serum dan verliep de reactie op dezelfde wijze alsnbsp;in de buikholte der cavia. Ook kon men serum, dat eeni-gen tijd had gestaan, dus in vitro onwerkzaam was, weernbsp;werkzaam maken z. g. reactiveeren door er versch serumnbsp;van een normaal, dus niet voorbehandeld dier bij te voegen.nbsp;Het is eveneens mogelijk een immuunserum onwerkzaamnbsp;te maken (inactiveeren) door het op 60° C. te verhitten;nbsp;doet men er dan weer normaal serum bij, dan is het weernbsp;gereactiveerd. Hieruit volgt dat in het immuunserum 2nbsp;werkzame bestanddeelen samenwerken, n. 1. een thermo-stabiele en een thermolabiele stof. Ehrlich geeft aan deze stoffen de namen immuunlichaam en complement.nbsp;Het complement komt in elk normaal serum en ook b. v. innbsp;het peritoneaalvocht van de bovenbedoelde cavia voor ennbsp;gaat door staan reeds, doch sneller bij 60° C, te gronde;nbsp;het zijn de alexin en van elk normaal serum. Daar dezenbsp;alexinen bij elk dier voorkomen, kan men derhalve gerustnbsp;serum inspuiten, dat eenigen tijd gestaan heeft en alleennbsp;immuunlichamen bevat; het wordt in het lichaam directnbsp;werkzaam, daar het versch complement aanwezig vindt.

Al naar de voorstelling, welke men zich maakt van de werking der bacteriolysinen, hebben de verschillende onderzoekers andere namen aan de bestanddeelen van hetnbsp;immuunserum gegeven. Volgens Ehrlich dient het immuunlichaam om het complement aan de te vernietigen cel (bacterie) te binden; het complement werkt daarna destrueerend.

Het immuunlichaam bezit daartoe 2 grijparmen (receptoren), één voor de cel (cytophyle) genaamd en één voor het complement (complementophyle).

Het immuunlichaam heet daarom ook amboceptor. Het ontstaan der amboceptoren verklaart Ehrlich zich weer opnbsp;dezelfde wijze als bij de antitoxinen n.1. door de zyketennbsp;theorie.

-ocr page 463-

445

Heeft het immuunlichaam eenmaal de cel en het complement verankerd, dan kan het complement de cel (bacterie) vernietigen. Bordet verklaart zich de zaak anders, n.1.nbsp;het immuunlichaam maakt de cel alleen gevoelig voor denbsp;inwerking van het complement, verbindt zich er niet mede; hij noemt daarom het immuunlichaam de substancenbsp;sensibilisatrice, terwijl het complement de gewonenbsp;alexinen van het bloed zijn.

Metschnikoff, brengt de werking weer in overeenstemming met zijn leer der phagocytose en is van meening, dat het immuunlichaam de cel fixeert, terwijl ze daarna door denbsp;phagocyten opgenomen en door de cytase verteerd wordt.nbsp;M. onderscheidt daarom een fixateur en de cytase.

Het hoofdverschil in de theoriën van Ehrlich en Metschnikoff berust op de plaats waar de immuunlichamen en het complement gevormd worden. Volgens Ehrlich zijn hetnbsp;de reeds aanwezige zijketenen van de cellen, die vermeerderen en afstooten, terwijl het complement altijd in denbsp;circulatie voorhanden is; het zou door de levende leuco-cyten gevormd worden. Metschnikoff daarentegen laatnbsp;zijn fixateur uit de leucocyten ontstaan, doordat deze bijnbsp;ëen inspuiting met bacteriën in sommige organen, speciaalnbsp;de bloedvormende organen, sterk vermeerderen.

De cytase wordt ook uit de witte bloedcellen gevormd, nadat ze uiteengevallen zijn, dus door z.g. phagolyse.

Bordet verschilt nog van Ehrlich doordat hij aanneemt, dat de substance sensibilisatrice zich vormt in het bloed-vocht na de inspuiting van bacteriën.

De voorstelling van Ehrlich omtrent de werking van amboceptor en complement is de meest aannemelijke. Immers volgens Metschnikoff en Bordet zou een serum des te beternbsp;werken bij een bepaalde hoeveelheid alexinen naarmate ernbsp;meer immuunlichamen in aanwezig zijn, en volgens Ehrlichnbsp;is voor het dooden van elke bacterie een gelijke hoeveelheidnbsp;immuunlichamen en complement noodig, dus vermeerdert het

-ocr page 464-

446

aantal immuuunlichamen en blijft de hoeveelheid complement gelijk, dan zal dat geen betere werking uitoefenen; integendeel, de overcompleete immuunlichamen zullen denbsp;aanwezige complementen binden en de bacteriën zullennbsp;niet aangegrepen en vernietigd kunnen worden. Men noemtnbsp;dit verschijnsel comp 1 em e n t af wij k i n g. Dit verklaartnbsp;tevens, dat men een dier slechts tot een bepaalde grensnbsp;kan immuniseeren, want gaat men verder dan vormen zichnbsp;te veel immuunlichamen voor het aanwezige complement,nbsp;(het complement vermeerdert namelijk niet door inspuitingnbsp;van bacteriën, wel de immuunlichamen) en het dier wordtnbsp;weer vatbaar voor de infectie, de ingebrachte bacteriënnbsp;vinden geen complement, wel immuunlichamen. Vóór ennbsp;tegen de verschillende theorien zijn vele experimenten aangevoerd en vooral met de haemolysinen zijn deze studiesnbsp;gemaakt. Het zou ons echter te ver voeren, door ook overnbsp;de haemolysinen uitgebreider te zijn en ik zal daaromnbsp;volstaan met de mededeeling, dat deze ook cytotoxinennbsp;zijn, dus volkomen gelijk werken als de bacteriolysinen.nbsp;Het bloedserum van een diersoort a heeft haemolytischenbsp;eigenschappen voor de roode bloedcellen van een individunbsp;van een diersoort ó; vandaar, dat men voor transfusie vannbsp;bloed bij menschen geen bloed van dieren kan gebruiken.nbsp;Men is nu in staat, door bij een dier a systematisch roodenbsp;bloedcellen van een andere diersoort b in te spuiten eennbsp;serum te verkrijgen, dat de roode bloedcellen van dier bnbsp;in hooge mate destrueert, zoodat haemolyse ontstaat.

In vitro is dit goed te volgen, immers doet men bij roode bloedcellen een physiologische chloornatrium oplossing, dan blijft die oplossing helder; voegt men daarbij nunbsp;echter het haemolytische serum, dan wordt de vloeistof rood

Daar de bedoeling is na deze een voordracht te houden over im-muniteitsreacties (agglutinatie, praecipitatie en complementbinding), zal bij die gelegenheid over de haemolysinen uitvoeriger gehandeldnbsp;worden.

-ocr page 465-

447

door de uitgetreden haemoglobine, de roode bloedcellen lossen op.

Zooals reeds is gezegd, ontstaan de immuunlichamen door bacteriëninjecties in steeds grootere hoeveelheid, de vormingnbsp;gaat echter langzaam en het schijnt vooral goed te zijn metnbsp;kleine quantiteiten van bacteriën te beginnen en daarna tenbsp;stijgen, doch niet te snel. Het organisme reageert op denbsp;ingebrachte microben door de vorming van veel meerbac-teriolysinen dan noodig zijn om de ingebrachte bacteriën tenbsp;dooden; deze productie gaat eenige dagen door en men isnbsp;daarom gewoon eerst na 8 dagen weer opnieuw een injectie te doen.

Soms werkt een serum niet tegen een bacterie, dit kan veroorzaakt worden door het ontbreken van complement bijnbsp;het dier, wien het serum wordt ingespoten; het komt voornbsp;bij dieren, die ernstig ziek zijn. Wassermann trachtte dannbsp;door versch serum van een ander dier in te spuiten hetnbsp;gebrek aan complement aan te vullen, doch meestal wordennbsp;die complementen gebonden, daar ze niet identisch zijn metnbsp;de complementen van het zieke dier. Deze vreemde complementen vormen dan bij het zieke dier anticomplementen,nbsp;welke dus het dier nog meer vatbaar maken voor de infectie; de weinige complementen, die het nog had wordennbsp;door de anticomplementen gebonden.

Hier vindt de serumtherapie haar grens en om deze anticomplementen te ontgaan, zou het wenschelijk zijn serumnbsp;te maken bij dieren, die na verwant zijn aan de diersoort,nbsp;waarvoor het serum genezend moet werken. Dit is echternbsp;niet altijd uitvoerbaar.

Sprekende over anticomplement wil ik er opwijzen dat men door behandeling met antistoffen in het serum van een diernbsp;anti-antistoffen kan verwekken. Voor de praktijk hebbennbsp;deze tot nog toe geen waarde, wel voor de studie omtrentnbsp;het wezen der immuniteit.

-ocr page 466-

448

Agglutinine.

Behalve de bacteriolysinen ontstaan nog andere stoffen, wanneer men bacteriën bij een dier inspuit n.1. agglutinine en praecipitine (coaguline.) De agglutinine is hetnbsp;eerst door Gruber, Durham e. a. beschreven. • Zij merktennbsp;op, dat het serum van menschen, die aan cholera of typhusnbsp;leden of in het reconvalescentie stadium verkeerden, in staatnbsp;was de bacteriën van cholera, respectievelijk typhus in hetnbsp;reageerbuisje te doen samen ballen. De bacteriën, die eerstnbsp;homogeen in de cultuur verdeeld en beweeglijk waren,nbsp;balden tot vlokken tezamen en zonken naar den bodem.nbsp;Microscopisch zag men, dat de beweeglijkheid verloren was,nbsp;de bacteriën lagen op hoopjes. Het scheen, alsof de bacteriën aan elkaar kleefden, vandaar de naam agglutini-neeren. Daar ook normaal serum deze eigenschap bezit,nbsp;moest men een grens trekken; men hield de reactie voornbsp;positief, indien in sterke verdunning van serum met denbsp;cultuur de agglutinatie nog plaats vond.

Normaalserum doet het slechts tot 1; 50, serum van ty-phuslijders tot 1; 5000.

De bacteriën worden hierbij niet gedood, ,ze kunnen zich nog vermenigvuldigen en zijn ook nog virulent. Ent mennbsp;bacteriën in bouillon vermengd met een voor die bacterienbsp;immuunserum, dan groeien ze er in doch agglutineerennbsp;tevens. Men kan kunstmatig de agglutinine bij een individu doen stijgen door het met bacteriën meermalen in tenbsp;spuiten. Het serum van zulk een individu kan dan gebruikt worden om de bacterie waarmede is voorbehandeldnbsp;te onderkennen. De agglutinine is specifiek, doch er bestaatnbsp;ook groepreactie, d.w.z. dat verwante bacteriesoorten doornbsp;een bepaald serum ook worden geagglutineerd, zoodatb.v.nbsp;typhusserum ook paratyphus, coli, e. a. doet samenballen,nbsp;doch de agglutinatie van den typhusbacil is meestal sterker.nbsp;Is het immuunserum hoogwaardig dan is de groepreactie

-ocr page 467-

449

duidelijker, dus het is aanbevelenswaardig serum te nemen, dat minder sterke agglutineerende eigenschappen bezit.

Men kan dus door middel van de agglutinatie Ie onderkennen aan welke bacterieziekte een individu lijdt of geleden heeft en 2e met éen bekend immuun-serum een of andere onbekende bacterie [identificeeren en verwantschap.nbsp;tusschen bacteriën vaststellen. Dit is de serodiagnostiek.

De agglutinine is tegen hoogere temperatuur bestand dan de antitoxinen en alexinen n.1. zij verdraagt 70” — 80” C.;nbsp;zij bestaat niet uit 2 componenten en kan gemakkelijk bewaard worden. Toch is het beter om, wanneer men eennbsp;serum lang wil bewaren, het in vacuum in te dampen.nbsp;Door het dan op te lossen in physiologische keukenzoutnbsp;oplossing is het serum weder geschikt voor het gebruik.

De vorming van agglutinine is onafhankelijk van de bac-teriolysine m.a.w. een serum kan zeer goed agglutineerend werken zonder bactericide kracht te bezitten, ook het omgekeerde komt voor. Het eerste zien we zeer frappant bijnbsp;het varkenspestserum.

De toepassing der serodiagnostiek voorzoover deze betrekking heeft op het onderkennen van bacterieziekten is helaas' nog niet ver gevorderd. In den beginne had mennbsp;er veel vertrouwen in, vooral wat betreft het diagnostiseerennbsp;van typhus, het eerst door Widal aangegeven, doch alrasnbsp;bemerkte men, dat ook miswijzingen in dezen niet warennbsp;uitgesloten.

De proef van Widal geschiedt als volgt : Men neemt een weinig bloed van den patient, laat het serum zich afscheiden en voegt het nu bij een 24 uren oude typhuscul-tuur in bouillon. Men neemt ook in plaats van bouillon eennbsp;oese van een agarcultuur en verdeelt die in physiologischenbsp;NaCl oplossing. De cultuur wordt daarna bij 37” C. geplaatst om de reactie sneller te doen verloopen. De minstenbsp;verdunning, waarbij agglutinatie optreedt, moet 1; 50 zijnnbsp;terwijl na hoogstens 2 uren de reactie moet begonnen zijn.

26

-ocr page 468-

450

Ook met gedoode culturen verloopt de reactie goed (Pieker). Indien de reactie bij sterke verdunning positiefnbsp;is, dan lijdt de patient, waarvan het serum afkomstig is,nbsp;aan typhus. Ook kan de patient reconvalescent zijn; zelfsnbsp;lang na de genezing blijft de agglutinine in het bloed vannbsp;den patient. Men moet derhalve voorzichtig met zijn uitspraak zijn en de proef na eenige dagen herhalen. In twijfelachtige gevallen kan men ook nog de bactericide werking van het serum probeeren op den typhusbacil, en welnbsp;in de buikholte van een cavia (Pfeiffersche phaenomeen).nbsp;De reactie kan helaas ook bij andere ziekten positief uitvallen en geeft daardoor aanleiding tot dwaling.

lil de veterinaire praktijk is de agglutinatie van beteekenis voor de onderkenning van kwade droes. De reactie geschiedt op dezelfde wijze als hierboven beschreven. Mac-Fadyean heeft er het eerst op gewezen. Jenssen, Schütznbsp;en Miessner prefereeren deze methode boven de malleïnatie.

Er is zeer veel geoefendheid voor noodig, vooral omdat normaal paardenserum ,soms zoo hoog agglutineerend opnbsp;malleusbacillen werkt.

Schütz zegt dat agglutinatie bij verdunning van 1; 800 en 1: 1000 als positief te beschouwen is. 1: 600 tot'1:800nbsp;is verdacht, na 3 weken moet dan opnieuw geprobeerdnbsp;worden; is dan de reactie dezelfde dan is het paard alsnbsp;vrij van kwaden droes te beschouwen.

Beneden 1; 600 is negatief. De reactie moet binnen 6—48 uren is de broedstoof positief uitvallen. Over de malleusdiagnostiek en de nieuwere modificaties der techniek zalnbsp;eveneens bij de immunitietsreacties gehandeld worden.

Voor andere ziekten heeft deze biologische diagnostische methode geen practische toepassing in de veeartsenijkundenbsp;gevonden.

Van meer belang is zij in het laboratorium voor de onderkenning van verwante bacteriën, b. v. van de vleesch-vergiftigingsbacillen, bacteriën der paratyphusgroep enz.

-ocr page 469-

451

Praecipitinen.

Men heeft opgemefkt, dat een immuunserum behalve agglutinatie te verwekken ook in het kiemvrije filtraat vannbsp;de overeenkomstige bacteriecultuur een neerslag geeft.

Dit is de z. g. praecipitatie; de stof, die zich in het serum gevormd heeft, heet praecipitine. Behalve metnbsp;bacterieculturen kan men praecipitine doen ontstaan doornbsp;een dier in te spuiten met opgeloste eiwitten b. v. serum,nbsp;melk, kippeneiwit enz.

Het volgende voorbeeld maakt dit duidelijk. Spuit men bij een dier a. bloedserum in van dier b. dan zal het serumnbsp;van a. in het serum van b. een neerslag doen ontstaan;nbsp;met melk is dit, hetzelfde geval.

Bovendien is de aldus gevormde praecipitine in het bloed van a. specifiek respectievelijk voor het bloedserumnbsp;en de melk van b.

Behandelt men een konijn met melk van een rund, dan zal het serum van dat konijn alleen in rundermelk een neerslag geven, niet in melk van schapen, geiten of anderenbsp;dieren. Ook in gekookte melk en wei treedt het neerslagnbsp;op. Behandelt men een dier met gekookte melk, dan zalnbsp;het serum ook in ongekookte melk praecipitatie doen ontstaan; hieruit blijkt wel, dat vooral de opgeloste eiwittennbsp;de praecipitine verwekken. Een dergelijk serum noemt mennbsp;een p ra e c 1 p i t e e r e n d serum, en in dit geval lacto-serum.

Men kan met dit serum melk van verschillende diersoorten onderscheiden, wanneer ze niet na aan elkander verwantnbsp;zijn. De groepreactie is dus ook hier van invloed.

Men kan ook praecipiteerende sera maken met bloedserum van verschillende diersoorten en met vleeschsoor-ten; deze berusten op dezelfde oplosbare eiwitsoorten.

Practisch heeft men van deze serodiagnostiek gebruik kunnen maken voor het onderkennen van vervalschingen

-ocr page 470-

452

in melk en vleesch en voor het differencieeren van bloedvlekken voor gerechtelijk onderzoek.

Ook bij het laatste kan nog groepfeactie voorkomen n.1. tusschen menschen- en apenbloed is geen verschil waar tenbsp;nemen. Door de complementbindingsmethode heeft mennbsp;het in deze differentiatie verder gebracht. Men maakt eerstnbsp;uit of het te onderzoeken bloed of de bloedvlek werkelijknbsp;bloed is door chemisch onderzoek (Teichmann’sche reactie);nbsp;daarna wordt het bloed in 0,8^/^ Na Cloplossing verdund,nbsp;gefiltreerd en nu wordt het serum in verschillende verdunningen toegevoegd. Bovendien worden altijd contrölebuisjesnbsp;van serum met ander bloed aangelegd, van serum alleennbsp;en van de bloedoplossing. Na 1 uur bij 37“ C. moet hetnbsp;neerslag ontstaan zijn om de reactie positief te noemen.

Zelfs is eenige jaren gedroogd bloed op deze manier nog aan te toonen.

Een 2de toepassing is de onderkenning van paarden-, rundvleesch en andere vleeschsoorten. Ook dit berust opnbsp;het praecipiteeren vatf de opgeloste eiwitten.

Men kan met de praecipitinen niet de verschillende eiwitten van eenzelfde dier onderscheiden, alleen eiwittennbsp;van verschillende diersoorten, het is derhalve een eiwitdif-ferentieeringsmethode; doch met dien verstande, dat mennbsp;eerst moet uitmaken of het te onderzoeken eiwit als sperma, bloed, urine, leverweefsel enz. voorkomt.

De toepassing der serodiagnostiek is dus in de veterinaire praktijk nog niet ver gevorderd. Men vergete bovendien niet, dat het altijd laboratoriumreacties zijn, zoodat het mogelijk moet zijn steriel serum, van uit de praktijknbsp;naar een laboratorium te zenden. Een meer verfijnde sero-diagnostische methode is die door middel der komplement-binding; het is te verwachten, dat deze in de toekomsteennbsp;ruimere toepassing zal vinden dan de agglutinatie en prae-cipitatie voor de onderkenning van infectieziekten.

Gelukkig heeft de serotherapie ons meer heil gebracht.

-ocr page 471-

453

Het is juist bij de besmettelijke veeziekten, dat de serum-therapie een zoo schitterend succes heeft. Bij den mensch kent men de goede resultaten van het diphtherieserum,nbsp;terwijl andere bekende werkzame sera veel minder toepassing hebben gevonden.

Wij kennen het vlekziekte-, tetanus-, miltvuurserum (beide ook bij den mensch in gebruik), serum tegen besmettelijkenbsp;borstziekte der varkens, pleuropneumonie der kalveren, colinbsp;bacillose, kippencholera. Een bespreking dezer sera kannbsp;ik als overbodig beschouwen, uit de verslagen der werkzaamheden van de Rijksseruminrichting zijn zij voldoendenbsp;bekend.

-ocr page 472-

ONDERSTAAND SCHEMA GEEFT EEN OVERZICHT VAN DE STOFFEN, WELKE BIJ IMMUNI-SATIE ONTSTAAN EN WAAROP DE SERUMTHERAPIE EN DIAGNOSTIEK BERUSTEN.


Antitoxinen.

Agglutinine.

Praecipitinen

(coagulinen.)


De immuniseerende stof doet ontstaan.


Cytotoxinen.


Echte cytotoxinen. \ (Sperma, nephro,nbsp;hepatotoxinen.nbsp;Bacteriolysinen.


Deze bestaan uit.


Haemolysinen.


1. nbsp;nbsp;nbsp;Immuunlichaam

(amboceptor).

of

Substance sensi-bilisatrice. of

Fixateur.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Komplement

(Ehrlich).

of

Alexine (Bordet), of

Cytase (Metsch-nikoff).


-ocr page 473-

Een geval van varkenspest.

Bevond ik mij nog in Holland, dan zou ik er geen moment aan denken in een tijdschrift melding te maken van een geval van varkenspest en wel om de eenvoudige reden, dat varkenspest in Holland te goed bekend is, om dannbsp;nog van één of ander normaal ziektegeval een afzonderlijke beschrijving te geven.

Doch, waar hier in Indië, voor zoover mij bekend, nog nimmer kennis is gegeven van het voorkomen van varkenspest, leek het mij gewenscht in dit tijdschrift met enkelenbsp;woorden het een en ander meê te deelen omtrent één doornbsp;mij waargenomen geval.

Doch, er komt een „maar” bij en dat is dat in hoofdzaak de diagnosis „varkenspest” door mij is gesteld naar aanleiding van de door mij waargenomen pathologisch anatomische bevindingen. Door omstandigheden buiten mijnnbsp;wil was ik niet in de gelegenheid een grondig microscopischnbsp;onderzoek in te stellen.

Wel zijn enkele praeparaten afkomstig van darmscheil-klieren en van de follikels van blinde- en dikke darm gekleurd door mij onderzocht en zijn in die praeparaten door mij bacillen aangetroffen, doch daarmeê is niet uitgemaaktnbsp;of die bacillen, varkenspestbacillen waren.

Ook was ik niet in de gelegenheid entingsproeven te doen.

Ik zal dan ook de eerste zijn om te bekennen, dat het onderzoek niet geheel „af” was en dat van verschillendenbsp;kanten bedenkingen kunnen worden gemaakt. Doch hiertegenover staat, dat bij varkenspest de path, anatom, veranderingen die men aantreft in blinde- en dikke darm zoonbsp;karakteristiek zijn, dat een leek, die éénmaal een sectie heeft

-ocr page 474-

456

medegemaakt op een pestlijder, zich in den vervolge moeilijk kan vergissen ten opzichte van het stellen der diagnosis;nbsp;minder duidelijke gevallen natuurlijk buiten beschouwingnbsp;gelaten.

Den 10“‘' Februari ’.08 bij de keuring van een geslacht varken kreeg ik het volgende te zien.

Een goed doorvoed varken van ongeveer 6 tot 9 maanden oud. Op het vleesch viel niets te zeggen, dat zag en prachtignbsp;uit. Evenmin op de borstorganen was iets aan te merken;nbsp;longen en hart waren volmaakt intakt.

Mond, slokdarm, maag zijn normaal bevonden; milt eveneens. Lever leek iets vergroot, doch verder intakt. Nieren; een lichte parenchymateuse nephritis. Mesenteriaal klierennbsp;sterk gezwollen en haemorrhagisch geïnfiltreerd.

Er bestond een haemorrhagische ontsteking van dunne en dikke darmen. De follikels van coecum en colon warennbsp;in verschillende mate veranderd. V. nl. in het colon werdennbsp;de karakteristieke pestknobbeltjes aangetroffen, ontstaan doornbsp;de croupeus- diphteristische ontsteking der follikels, ik teldenbsp;er een stuk of vijf. Naast deze follikels trof ik enkele aan,nbsp;die minder óf meer door zwelling op den voorgrond tradennbsp;doch ook vond ik in ulceratie verkeerende follikels.

In het coecum vond ik naast een enkel croupeusdiph-theritisch knobbeltje een zeer mooie verandering der follikels op de plaats waar het ilium overgaat in het coecum. Hiernbsp;toch waar zich verscheidene follikels bij elkaar bevinden, trofnbsp;men naast een promineerende pestknobbel enkele in ulceratie overgegane follikels.

In zoover de korte beschrijving van het geval.

Nog kan meegedeeld worden, dat mij door den Chineeschen varkenslager verteld werd, dat hij in den loop van hetjaarnbsp;1907 nog een paar maal bij varkens zulke afwijkingen hadnbsp;gezien in de darmen en dat die darmen toen door den in-landschen keurmeester waren vernietigd. Den keurmeesternbsp;hiernaar gevraagd verklaarde, na de door mij getoonde

-ocr page 475-

457

darmen te hebben beschouwd, enkele afwijkingen (n.1. minder zieke follikels) wel meer aangetroffen te hebben; de meer zieke follikels, de eigentlijke pestknobbels had hijnbsp;echter weer niet gezien.

In hoever staat te maken is op deze verklaring van den keurmeester laat ik in het midden; meer geef ik om denbsp;verklaring van den slager die pertinent op zijn stuk bleefnbsp;staan, dezelfde afwijkingen betreffende den darm meer gezien te hebben.

Vreemd mag het in ieder geval genoemd worden, dat, waar varkenspest in den regel veel slachtoffers maakt, vooralnbsp;onder jeugdige individuen van 4 maanden, bij gehoudennbsp;navraag is gebleken, dat zeer zelden jeugdige dieren sterven.nbsp;Het varken in kwestie was 6 a 9 mnd. oud en daarbijnbsp;goed vet; dit laatste ook al een afwijking van den gewonennbsp;regel.

Na het vinden van dit pestgeval is door mij geen tweede geval meer aangetroffen geworden. Toch zou het mij nietsnbsp;verbazen plotseling weder een geval te ontmoeten.

Hoe het ook zij, we weten nu dat ook in Indië varkenspest voorkomt en zooals het hier het geval was, van een zeer goedaardig karakter.

Dr. G. Ad. VAN LIER Veearts.

SERANG, 22 Nov. ’08.

-ocr page 476-

Uit Hollandsche Bladen.

Nederlandsche Melkhygiënische Vereeniging. De vergadering van de Nederlandsche Melkhygiënische Vereeniging, bondnbsp;van melkinrichtingen en fabrieken van melkproducten ving aan metnbsp;eene inleiding van den heer Quadekker, directeur van het openbaarnbsp;slachthuis, belast met het melk-onderzoek en de leiding van den keuringsdienst van eet- en drinkwaren alhier, over Bepaling vannbsp;vuil in melk.

De heer Quadekker wees op het groot belang van een goede melkhygiëne; de schade toch veroorzaakt door onhygiënisch verkregen melk is zeer groot. De eigenlijke hygiëne der melk is nog in haarnbsp;aanvangsstadium en wordt noch door consumenten noch door velenbsp;handelaren naar waarde geschat. Qualiteit, duurzaamheid en verteer-baarheid der melk hangen af van de wijze waarop ze wordt verkregen. De koe levert in haar uier een zuiver product, dat echter, vuilnbsp;als vele menschen zijn, slecht wordt gemaakt, van voedingsmiddelnbsp;tot vergif. De biologische en biochemische studies van melk, waaronder die van Koning een eereplaats innemen, zeggen dit schier opnbsp;elke bladzijde. De melk-onderzoeker zal moeten getuigen, dat hijnbsp;maar zelden een weinig vuile en nooit zuivere melk ter onderzoeknbsp;krijgt. En zegt men den melkverkooper, dat zijn waar vuil is, dannbsp;is deze daarover zeer verbaasd en zegt hij: ik gebruik toch altijdnbsp;den Ulaxfilter. Door watten gefiltreerde melk geeft in den melkrei-niger nog altijd veel vuil en door den reiniger gezuiverde melk tochnbsp;nog een hoog bacteriecijfer, eenvoudig, omdat onhygiënisch verkregen melk in qualiteit niet te verbeteren is noch door een wattenfilter,nbsp;noch door een reiniger. Het voorkómen van vuil heeft hier veel meernbsp;waarde dan het zuiveren ervan. De consument let er nog te weinignbsp;op, omdat hij het vuil in de melk niet zien kan; hij vreest alleennbsp;het zuur worden en meent daartegen een onfeilbaar middel in kokennbsp;te hebben.

Hoe het vuil in de melk komt? Als men de melkkoeien eens goed bekijkt, een blik slaat in de stallen en op de melkers en melksters zalnbsp;men niet naar de bron van het kwaad behoeven te zoeken. Men zalnbsp;dan tevens overtuigd zijn, dat het vuil lang niet van onschuldigen

-ocr page 477-

459

aard is, alles behalve op zand gelijkt. Men moet prof. Pel gelijk geven, die in zijn Eubiotiek o. m. zegt: „Het drinken van ongekookte melk is althans in de groote steden nog steeds een experiment op hetnbsp;leven.”

In kleine steden en in dorpen is het niet anders. In hoofdzaak bevat het vuil der melk deeltjes van faecaliën van het rund, die aan het uier, de beenen of de staart kleven en met het melken in de melknbsp;geraken. Dat deze faecesdeeltjes de melk onsmakelijk maken behoeftnbsp;geen betoog; evenmin dat men door de massa faecaalbacteriën, waaronder coli-bacillen een hoofdrol spelen, kans op maag-en darmziektennbsp;krijgt, in de eerste plaats de zwakke melkdrinkers. In gemeentennbsp;waar een melkcontróle bestaat, is bepaald, dat de melk geen noemenswaardige hoeveelheid vuil mag bevatten. Die bepaling is natuurlijk alleen opgenomen, omdat men overtuigd was, dat het vooralnbsp;gevaarlijk kan zijn voor de gezondheid der verbruikers. Om het vuilnbsp;te kunnen bepalen, behelzen de meeste verordeningen het voorschriftnbsp;de melk te gieten in een kleurloos matglas en daarin een of een paarnbsp;uur te laten staan. Men gaat hierbij van de veronderstelling uit, datnbsp;het vüil zal bezinken en men dus op den bodem kan zien wat ernbsp;zooal in zit. Spr. had op deze wijze tal van proeven genomen, dochnbsp;met geen gunstige uitkomst: Bezinksel zag hij weinig, zoodat mennbsp;denken zou dat er in de melk weinig vuil was. En de van diezelfdenbsp;melk aangelegde bacteriologische platen gaven altijd een verbazendnbsp;hoog bacteriecijfer.

En deze bacteriën moesten toch in verband staan met het vuil. Dat de Nijmeegsche melkboeren zoo uitermate zorgen zouden voornbsp;zuivere melk, kwam hem, gegeven de onzindelijk verzorgde koeien,nbsp;de vuile stallen en de geringschatting van reinheid zeer apocrief voor.nbsp;En dat de filtratie der melk hier voor zoo’n uitmuntende zuivering zounbsp;gezorgd hebben, wilde bij hem er ook niet in, wetende dat lang nietnbsp;alle boeren goede filters hebben en dat zij, die er een hebben, denbsp;watten daarvoor niet altijd gebruiken.

Er moest dus een andere oorzaak zijn en naar sprekers meening is deze, dat het vuil zwevend gehouden wordt en in de vette melkmassa niet tot bezinken komt.

Hij beproefde daarop de Gerbersche flesch en hierin zag hij althans iets meer bezinksel, doch ook dit bevredigde hem niet, daar men niet zien kon welk vuil men had. Naar aanleiding van een innbsp;het weekblad voor melkhygiëne voorkomende mededeeling van dennbsp;heer Groenhout, nam hij nu proeven met verwarmde melk, doch denbsp;uitslag ervan was, dat deze melk niet meer bezinksel gaf dan koude.

-ocr page 478-

460

Voor het nauwkeurig bepalen van het vuil is de beste methode die van Werner. Ze bestaat hierin, dat de melk gefiltreerd wordtnbsp;door een vooraf nauwkeurig gewogen filter. Daar het filtreeren vannbsp;melk door een papieren filter zeer langzaam gaat, moet men de melknbsp;door den filter zuigen met een zuigpomp. Daarna wascht men dennbsp;filter met gedistilleerd water uit, droogt en weegt men hem opnieuw.nbsp;Het verschil in gewicht geeft de hoeveelheid vuil van de hoeveelheid gebruikte melk, die dan gemakkelijk per liter is te berekenen.nbsp;Barthel beschreef onlangs in het Zeitschrift für Untersuchung vonnbsp;Nahrungs- und Genussmittel”, een methode voor vtiilbepaling, dienbsp;berustte op de eigenschap van melk om methyleeublauwoplossingnbsp;te ontkleuren.

Hoe spoediger ontkleurd, hoe vuiler de melk. Een ontkleuring binnen eenige minuten zou wijzen op 100 millioen bacterie per kubiek centimeter melk en dergelijke melk moet ongeschikt geacht wordennbsp;voor het gebruik.

Ontkleuring binnen het uur zou nog duiden op te veel vuil en melk zijn ongeschikt voor zuigelingen.

Voor de practijk beveelt spreKer een andere, snellere methode aan nl. de nieuwe Gerbersche, volgens welke de melk wordt gefiltreerdnbsp;door een dun watje, dit gaat snel en geeft frappante uitkomsten.

Als eisch zegt spr. diene men te stellen, dat de melk gefiltreerd door zoo'n watje geen vuil mag achterlaten. Indien de melk hieraannbsp;voldoet is ze in ieder geval ontdaan van het zwevend vuil, maar tochnbsp;kan deze melk nog zeer veel bacteriën bevatten, daar de melk gedurende het melken geïnfecteerd wordt. Het vuil van den uier, van denbsp;koebeenen en van de menschenhanden geraakt in de warme melk ennbsp;lost daarin gedeeltelijk op en laat daarin achter alle bacteriën die ernbsp;op kleven. En in die warme melk vinden die bacteriën een heerlijken voedingsbodem, waardoor ze zich verbazend snel en zeer talrijknbsp;vermenigvuldigen.

De eenige weg waarlangs men aan al dat vuil en aan die bacteriën kan ontkomen, om dus zuivere melk te krijgen is, naar spr., opvoedend te werk te gaan. De jeugdige melkboeren moeten overtuigdnbsp;worden dat melk die eenmaal vuil is, niet meer schoon te maken isnbsp;en dat zuivere melk alleen verkregen wordt uit een schoonen uiernbsp;en door melken met schoone handen en na de eerste melkstralen tenbsp;hebben weggemolken, omdat het speenkanaal altijd vol bacteriën zit.

Melk, eindigt spr., is beslist het beste en goedkoopste voedingsmiddel mits ze zuiver is; anders is ze even beslist een zeer gevaarlijk vergif.

-ocr page 479-

461

De voorzitter betuigde den heer Quadekker dank voor zijn belangwekkende beschouwingen.

Om half elf ving een excursie aan. Eerst gingen de vergaderden per stoomboot naar West-Pannerden en om één uur werd van daarnbsp;een tocht gemaakt naar de .,Duno,“ ter bezichtiging van de model-stallen van den heer Schetter.

Pest.- De laaste December-atlevering van The Journal of Hygiene wordt weder geheel ingenomen door het voortgezet verslag der commissie voor pestonderzoek in Engelsch-lndië. Het ongeveernbsp;300 bladzijden vullende rapport is in een aangenamen vorm gesteldnbsp;en met een zeer groot aantal foto’s, kaarten en teekeningen voorzien.nbsp;Deze maal behandelt het rapport een jaar (1905—1906) der pestepidemie in de stad Bombay, in 4 dorpen op het eilandje, waarop denbsp;genoemde stad is gelegen en in 2 dorpen in Punjab. De commissienbsp;beschikte over een zeer uitgebreiden staf van helpers, zooals kannbsp;blijken uit het feit, dat alleen in Bombay gedurende de onderzoe-kingsperiode 12,245 pestgevallen (11,010 dooden) bekend werden ennbsp;dat van 89 pet. dezer gevallen de epidemiologisch belangrijke gegevens werden verzameld.

De hygiënische toestand der woningen liet zoowel in de stad ais in de dorpen zeer veel te wenschen over; een invloed hiervan op denbsp;epidemie viel slechts op te merken voor zooveel de aanwezigheidnbsp;van ratten daardoor werd vergemakkelijkt.

Wanneer de pestpneumonie, die zóó hoogst zelden voorkwam, dat zij bij de verspreiding der epidemie praktisch geen rol speelde, buiten beschouwing wordt gelaten, is het de innige overtuiging dernbsp;commissie, dat de pest, dus de biibonen-pest en de septichaemischenbsp;vorm der ziekte, nooit van mensch op mensch overgaat door onmiddellijk contact. Het gezegde, dat het tijdens een pestepidemienbsp;nergens veiliger is dan in de pestzaal van het ziekenhuis, strooktnbsp;geheel met de door haar waargenomen feiten. Zij zag geen van hetnbsp;verplegend personeel of van de bezoekers der hospitaal-patiëntennbsp;ziek worden en in een gezin werd meestal slechts één persoon aangetast. Als regel moet worden aangenomen, dat de mensch zijn pestnbsp;van de ratten krijgt en al haar waarnemingen wijzen er nu ook weernbsp;op, dat dit geschiedt door tusschenkomst van de rattenvloo, dienbsp;dezelfde rol vervult bij het overbrengen van het virus van rat opnbsp;rat. Deze vloo (Pulex cheopis) bijt slechts bij gebrek aan rattennbsp;andere dieren, o.a. cavia’s en slechts noode den mensch.

In Bombay komen in de huizen zoowel de rattensoort Mus de-cumanus als de M. rattus zeer veelvuldig voor (een derde soort, de

-ocr page 480-

462

Nesokia bengalensis is van ondergeschikte beteekenis); de eerste is in hoofdzaak een rioolbewoonster en komt in de hoogere verdiepingen der huizen niet voor, de tweede is in Britsch-Indië een echtnbsp;huisdier geworden, zij leeft zeer intiem met den mensch samen ennbsp;wordt door allen geduld, door sommige sekten zelfs beschermd. Innbsp;de dorpen ontbreekt alles wat op een riool lijkt en daardoor is ooknbsp;de m. decumanus een zeldzame gast.

Ook nu weer ging overal aan de pestepidemie een pestepizoötie onder de ratten vooraf. In Bombay bleek na het pestvrije tijdperknbsp;het eerst de epizootic onder de m. decuniani op te treden en zij bereikte het eerst haar hoogste punt. Ongeveer 10 dagen later begon denbsp;epizoötie onder de m. ratti en de lijn dezer epizoötie bleef nagenoegnbsp;evenwijdig aan die van de eerste. De epidemie begon 10—14 dagennbsp;na de rattus-epizoötie en ook haar lijn liep nagenoeg evenwijdignbsp;aan die der epizoötieën. Deze tijdverschillen acht de commissie goednbsp;in overeenstemming met de opvatting, dat de vlooien de bemiddelaars zijn, wanneer men rekening houdt met incubatietijdperken ennbsp;ziekteduur bij ratten en menschen en met het feit, dat de rattenvloonbsp;pas den mensch bijt wanneer ue honger, ontstaan door het ontbrekennbsp;van ratten, haar zeer gaat nijpen, dat is gemiddeld na 3 dagen hongeren.

Voor de opvatting der commissie pleit ook de overal gedane waarneming, dat het verlaten der huizen, waarin pestratten of pest-gevallen onder den mensch zijn voorgekomen, de epidemie voorkomtnbsp;of doet ophouden, behalve onder diegenen, die nog nu en dan innbsp;de verlaten huizen komen. Deze maatregel van het betrekken vannbsp;kampen, waartoe door de bewoners, door de ervaring geleerd, gewoonlijk sponlt;aan het initiatief wordt genomen, stuurde in een dernbsp;dorpen het goed gekozen werkplan der commissie in de war; zijnbsp;wist echter raad, want de verlaten huizen bevolkte zij onmiddellijknbsp;met cavia’s, die ten deele in voor vlooien toegankelijke, ten deelenbsp;in ontoegankelijke kooien werden gehuisvest. Op deze wijze werdennbsp;zeer belangrijke gegevens verkregen; de cavia bleek nog beter reagens te zijn dan de mensch.

Kleeren, koopwaren en dergelijke en ook de mensch spelen bij het overbrengen van de pest slechts een rol voor zoover zij denbsp;dragers kunnen zijn van aan ratten geïnfecteerde rattenvlooien. Hetnbsp;schijnt, dat deze vlooien na 5 dagen vastens in den regel sterven.

In Bombay trad in het apenhuis van den zoölogischen tuin een kleine pestepizoötie onder de apen op en ook hierbij ging eennbsp;sterfte aan pest onder de ratten vooraf.

(N.T.v. Gen.)

-ocr page 481-

463

De kunst van g o r g e 1 e n. — De meest gebruikelijke wijze van plaatselijke behandeling der keelholte is het gorgelen. G. Richter tenbsp;St- Louis (Med. Record, 14 Dec. 1907) kan zich niet vereenigen metnbsp;de gewone wijze waarop dit geschiedt, nl. door een slok achter in dennbsp;mond te nemen, en dan onder langzaam uitademen door den mond,nbsp;terwijl het zachte gehemelte de neuskeelholte afsluit, de vloeistof zoodanig in beweging te brengen, dat zij de omgevende slijmvliezen afspoelt. Hierbij wordt alleen de mondholte gereinigd. Het zachte gehemelte laat wel lucht naar buiten, maar geen vloeistof naar binnennbsp;gaan. Ook doorspoeling van den neus bereikt haar doel niet. Alleennbsp;de bodem van de onderste neusgang en het middengedeelte der keelholte worden daarbij door de vloeistof bespeeld. Bij verstuiving vannbsp;vloeistoffen met een spray geraakt slechts een klein gedeelte in denbsp;bochten en plooien, die aan weerszijden van den rechten weg tusschennbsp;mondopening en epiglottis zijn gelegen. Rechtstreeksche behandelingnbsp;der aangedane plaatsen vereischt de vaardigheid van den specialist.nbsp;Wil de gewone practicus er zeker van zijn, dat het geheele slijmvliesnbsp;van neus- en keelholte wordt bereikt door de vloeistof, die hij er voornbsp;noodig vindt, dan moet hij zijn patiënten goed leeren gorgelen, en ditnbsp;geschiedt volgens Richter op de volgende wijze, die reeds voor dertignbsp;jaar te Leipzig door Hagen werd aanbevolen. De patiënt moet goednbsp;achter in een stoel zitten, een slok vloeistof in den mond nemen, hetnbsp;hoofd zoo ver mogelijk achterover buigen. In deze houding wordtnbsp;de oesophagus afgesloten tusschen larynx en wervelkolom. Nu moetnbsp;hij zijn tong uitsteken, desnoods vasthouden met een doek, en dannbsp;trachten, het water in te slikken. Bij deze vruchtelooze pogingen kannbsp;de toeschouwer opmerken, dat het water in de keelholte wegzakt ennbsp;schijnbaar verdwijnt. De patiën heeft ook het gevoel, alsof, hij het werkelijk heeft ingeslikt. Nu moet hij beginnen te gorgelen door langzaamnbsp;uit te ademen. Men ziet dan het opborrelen van de vloeistof in dennbsp;wijdgeopenden pharynx. Daarop wordt de mond gesloten en het hoofdnbsp;en bovenlichaam snel naar voren bewogen. Nu wordt de geheele neuskeelholte en neusholte van achter naar voren met groote kracht uitgespoten, daar de uitgangsopening nauwer is dan de ingangsopening.nbsp;Men moet dit eenige malen achtereen doen. De eerste pogingen mislukken nog al eens, maar ook kinderen kunnen het kunstje onder toezichtnbsp;van den arts leeren. De patiënten gevoelen zich zeer verruimd na zulknbsp;een zuivering. De gorgelvloeistof moet lauw zijn, om niet te zeer te priknbsp;kelen, doch behoeft niet isotonisch te zijn met het slijmvlies. Verlangtnbsp;men van de achterblijvende vloeistof werking op het slijmvlies, dan isnbsp;een volkomen afwezigheid van prikkelende werking niet gewenscht.

-ocr page 482-

464

Deskundigen mogen uitmaken of er geen gevaar bestaat dat de uitgeperste vloeistof de tubae binnendringt.

(N. Tijds. V. Gen).

De Vox Medicorum ontleent aan de Amer. Journal of Clinical Medicine een mededeeling omtrent een bevalling van een jeugdigenbsp;moeder (negerin). Het blad schrijft:

„Het merkwaardigste van het geval was de jeugd der moeder. Ten tijde van de geboorte haars kinds was ze 9 jaar en 24 dagen oud.nbsp;Ze was slechts 9 decimeter lang en woog ongeveer 34 kilo.

De merkwaardige sexueele precociteit van het meisje wordt aangetoond door het feit, dat ze van af eerste levensjaar regelmatig menstrueerde, tot Op het tijdstip dat ze zwanger werd (8 jaar en 3 maanden). Zij was in elk opzicht goed ontwikkeld. Binnen 10 dagen was ze uitnbsp;het kraambed hersteld en is tot op dezen huidigen oogenblik gezond,nbsp;zoowel als haar zuigeling, welke laatste meer moedermelk kan krijgennbsp;dan hij verstuwen kan.

De moeder van dit meisje is 43 jaar oud, weegt 50 kilo, is kort en lenig. Zij baarde op haar beurt een kind juist 1 maand vóór hare dochter.

Het echtpaar had 12 kinderen, waarvan 5 nog in leven. Het eerste was geboren toen de moeder 14 jaar oud was. Allen zijn gezond ennbsp;geen vertoont ’n hereditaire afwijking. De premature ontwikkelingnbsp;vertoonde zich in geen der broeders en zusters”.

Droog gips als geneesmiddel bij pokken. — Zdano-witsj beveelt op grond van zijn ervaring bij ongeveer 450 gevallen van pokken ten zeerste droog gips aan als een uitstekend middel bij denbsp;behandeling dier ziekte (Roesskiej. Wratsj 1908, no. 25). De meestnbsp;gebruikelijke middelen gaven hem vooral in de armenpraktijk (ennbsp;daartoe behoorden bijna al zijn zieken) zeer onbevredigende uitkomsten. Zoo heeft de behandeling met rood licht volgens Finsen hetnbsp;nadeel dat het toch meestal reeds schaars toetredende licht in de woningen der armen door het beplakken der ruiten met rood papier bijnanbsp;geheel buitengesloten wordt. De baden volgens Hebra zijn den zieke,nbsp;wien elke aanraking dikwijls reeds hinderlijk is, zeer onaangenaam.nbsp;Bovendien maken zij de korsten los, waardoor een groot deel van denbsp;lichaamsoppervlakte van epitheel wordt ontbloot. Zdanowitsj zag eenigenbsp;keeren, dat de patiënt tengevolge van het bad stierf. Het doorprikken vannbsp;elke pokpuist, volgens Avicenna, is vooral bij epidemieën te tijdroovend.

-ocr page 483-

465

Het besmeren van het lichaam met verschillende middelen, zooals collodion (hierbij ontstaan meer en dieper litteekens), verschillendenbsp;pasta's, tinctura jodii, ichthyol (duur), is zeer ingewikkeld en voldeednbsp;Zdanowitsj evenmin.

De behandeling daarentegen met droog gips is uiterst eenvoudig en kan gemakkelijk zelfs in de armenpraktijk toegepast worden, terwijlnbsp;zij bovendien het voordeel heeft, goedkoop te zijn. De huid van dennbsp;zieke wordt dik bestrooid met gipspoeder en wanneer na eenigen tijdnbsp;op de een of ander plaats de etter door de gips heenkomt, dan wordtnbsp;die plaats opnieuw bestrooid. Het bestrooien kan verricht wordennbsp;door iemand uit de omgeving of, indien zijn krachten het toelaten doornbsp;den zieke zelf, die het gewoonlijk ook zeer gaarne en nauwkeurig doet.

De hardgeworden gipsmassa's, die van tijd tot tijd loslaten, kunnen gemakkelijk uit het bed worden verwijderd. De zeer onaangenamenbsp;sterke etterlucht bij de ernstige gevallen van pokken verdwijnt, doordat het gips, tengevolge van zijn hygroscopische werking, den etternbsp;inzuigt, die daardoor indroogt, waardoor verdere ontleding ervan wordtnbsp;belet. Bovendien wordt de huid er door reiner gehouden, wat ooknbsp;een zeer groot voordeel is. Men ziet verder ook meestal de intermit.eerende etterkoorts verdwijnen. Het onaangename jeuken der huidnbsp;houdt tengevolge van het inpoederen op. Vooral bij kleine kinderennbsp;in lichte gevallen Is dit een voordeel, omdat zij dan niet in de verleiding komen de korsten af te krabben. Na de behandeling met droognbsp;gips ontstaan zelfs in ernstige gevallen bijna geen litteekens.

De zieke, die ingepoederd is, levert voor de omgeving geen onaange-namen aanblik op, zooals dat bij het insmeren met andere middelen meest toch het geval is. Ook maakt het gips het beddegoed niet vuil.nbsp;Verder hinderen de vliegen den ingepoederden zieke niet.

Een prikkelende werking op de huid door het inpoederen met gips nam Zdanowitsj nooit waar.

De methode der ontvettingskuren.— Bij de werkelijke vetzucht is niet of niet alleen een wanverhouding tusschen de opneming en het verbruik van het voedsel, maar bestaat er een ziekelijke neiging van het celprotoplasma om het vet tot zich te nemen ennbsp;op te stapelen; er is een trage oxydatie van vet, een verlangzamingnbsp;der vet-stofwisseling. De vetzucht is even zeker een constitutie-anomalienbsp;als de diabetes mellitus. Iedere ontvettingskuur zal moeten beginnennbsp;met zoo groot mogelijke beperking van alle vetten in het voedsel,nbsp;en dit niet gedurende een paar weken maar zóólang tot een evenwichtstoestand is bereikt.

30

-ocr page 484-

466

Hiermede breekt Boas in het Archiv für Verdaiiungskrankheiten, Band XiV, Heft 2 den staf over alle acute en intermitteerende behandelingen van vetzucht. De grondstelling van zijn behandeling isnbsp;het trachten naar een zeer langzame maar voortdurende afnemingnbsp;in gewicht. De zeer kleine hoeveelheid van 200 kalorieën per dagnbsp;meer te nemen, beteekent reeds een toeneming in gewicht van 7.85nbsp;K.G. vet of 11 K G. vetweefsel per jaar. Voor een mensch van 70nbsp;K.G. beteekent één uur loopen per dag met een snelheid van 3.6 K.M.nbsp;een verbruik van 16 gram vet, van bijne 6 K.G. per jaar. Terwijl hetnbsp;eiwitgehalte van het voedsel per dag niet daalt beneden 100 gram,nbsp;moeten wij de vetten en koolhydraten sterk beperken.

Evenwel is bij de echt constitutioneele vetzucht de uitslag meestal negatief, zelfs bij de grootst mogelijke beperking van vet en zetmeel,nbsp;of men bereikt niet meer dan een gewichtsvermindering gedurendenbsp;een paar weken en daarna is het, alsof het organisme op een* doodnbsp;punt is gekomen. Het is Boas gelukt over dezen stilstand bijna altijd heen te komen door de invoering van één hongerdag per week,nbsp;evenals Naunvn dat voor de diabetes heeft aanbevolen. Op diennbsp;dag krijgt de patiënt niets anders dan thee met saccharine, een paarnbsp;maal 100 gram rogge- of grahambrood zonder boter, een bord bouillonnbsp;zonder vet, 2 hard gekookte ei-witten en enkele zure appels, totaalnbsp;417 kalorieën. Dan gingen de meeste vetlijvigen, wier gewicht in hetnbsp;geheel niet meer wilde dalen, gedurende maanden opnieuw 1 a 2 K.G.nbsp;per week verliezen. Bij een zijner patiënten liet Boas den hongerdagnbsp;in een enkele week weg en zag dan het gewichtsverlies ook wegblijven, in groote tegenstelling met alle andere weken.

Sedert gebleken is, dat door waterbeperking de omzetting van vet niet daalt, staat Boas al zijn patiënten een rijkelijk watergebruiknbsp;toe en bereikt hij daarmede tevens, dat velen minder klagen overnbsp;hun leege maag.

(N. T. V. Gen.)

De Gem. Gezondheidsdienst heeft een overzicht openbaar gemaaakt van de uitkomsten van het melk- en boteronderzoek over de maandnbsp;Juni 1908.

Daaruit blijkt, dat van de 148 monsters melk, voor volle bij de melkslijters aangekocht, er 90 niet voldeden aan matige eischen voornbsp;volle melk te stellen. (Men mag zich afvragen of het keuren bij onsnbsp;wel veel uithaalt, als de fraude desondanks zóó welig blijft tieren ennbsp;of het niet hoog tijd wordt der gemeentelijke overheid ten deze be-

-ocr page 485-

467

voegdheid te geven tot streng optreden. Zooals thans het verloop is, leidt de keuring inderdaad tot niet veel !) Van de onderzochtenbsp;39 monsters boter voldeden er 10 niet aan den eisch van benedennbsp;de 16 pet. watergehalte te blijven.

In sommige gevallen werd bijna 50 pet. water gevonden, in boter nog wel, waarvoor de hoogste prijs gemaakt werd: f 1.50 per kg.nbsp;Hier werden de klanten dns voor haast V5 kilogr. botervet door dennbsp;neus geboord.

Doux pays!

*

* *

Uit het jaarverslag 1907/1908 van de werkzaamheden van den keuringsdienst van eet- en drinkwaren te Leiden uitgebracht door den directeur-scheikundige dr. J. J. van Eek, blijkt, dat de resultaten, ditnbsp;jaar bij de melkkeuring verkregen, zeer bevredigend zijn. Van denbsp;1430 monsters melk van slijters waren 40 van verdachte en 12 vannbsp;ondeugdelijke samenstelling. Het gemiddelde vetgehalte van de vollenbsp;melk van melkslijters bedroeg 3.20 pet.

De toestand van de karnemelk bleek nog altijd zeer treurig, 75 pet. der onderzochte monsters bleek met een zoodanige hoeveelheid water vermengd, dat zij niet als deugdelijk van samenstelling konnbsp;worden aangemerkt.

Een uitvoerig onderzoek werd ingesteld naar den toestand van de margarine, waarbij bleek de groote mate van vervajsching, waaraannbsp;dit botersurrogaat blootstaat.

In hoofdzaak bestaat deze vervalsching in het ondermengen van een hoog percentage water. Van 294 monsters voldeden 121 of ruimnbsp;41 pet. niet aan den eisch, dat het watergehalte niet meer dan 16 pet.nbsp;mag bedragen.

Een zeer grove vervalsching werd geconstateerd bij een partij witte peper, die een aschgehalte had van 12 pet. en wel 8 pet. koolzurenbsp;kalk en ongeveer 3 pet. zand.

*

In de Parijsche Akademie van geneeskunde heeft prof. Landouzy een verhandeling voorgelezen over de groote verspreiding van tuberculose onder bleekers en waschvrouwen. Hijnbsp;deelde statistieken mede, die bewezen, dat er op 333 bleekers, die innbsp;het gasthuis worden opgenomen, 100 tering hebben en dat ervan denbsp;10 bleekers die in het gasthuis worden opgenomen, 1 aan teringnbsp;sterft. Dat zijn dubbel zoo ongunstige cijfers als voor andere beroepen.

De bleekers worden door het ondergoed van teringlijders besmet.

-ocr page 486-

468

besmetten, wanneer zij eenmaal tering hebben, hun eigen omgeving, en hun huis besmet weer de wijk. In de wijken Billancourt ennbsp;Suresnes, waar vele bleekers wonen, heerscht de tuberculose sterk.

Na Landouzy, hebben Chantemesse, Vidal, Lancereaux, Lereboul-let en Lucas-Champonnière gisteren in de Akademie gepleit ten gunste van verplichte aangifte van tuberculose.

Dr. A. F. Hertz, van Guy’s Hospital, beschrijft in het Juni-nummer van de Archives of the Röntgen Ray een nieuwe methode van onderzoek met behulp van Röntgen-stralen. Na het toedienen van eennbsp;dosis bismuthzout aan een patiënt is het mogelijk, met behulpnbsp;van radiografie, den weg te volgen dien het voedsel door den slokdarm, de maag en de darmen neemt, en de aanwezigheid en plaatsnbsp;van belemmeringen in het spijsverteringskanaal te ontdekken.

*

* *

Het is bekend, hoe gevaarlijk sommige welvarende menschen als bacillenkweekers (van typhus, diphtherie, meningitis enz.) voornbsp;hun omgeving kunnen zijn. Het is b.v. voorgekomen, dat menschen,nbsp;die typhus hadden gehad, zelfs In een voor henzelven nauwelijks merkbaren vorm, epidemieën hebben veroorzaakt, en dat men de ziektekiemen jaren daarna nog maar altijd in hun uitwerpselen vond, zonder dat zij er eenigen last van ondervonden.

Prof. Carrol! Dunham, van de Amerikaansche Harvard-hoogeschool, heeft Vrijdag in een van de afdeelingen van de British Associationnbsp;een paar treffende gevallen verteld.

In New-York woonde een lersche keukenmeid, die twee jaren tang een epidemie van typhus in de huishoudens waar zij diende, had veroorzaakt. Zij zelve bleef in blakenden welstand. Maar de gezondheidscommissie vond het toch noodig hare overbrenging naar eennbsp;eiland in de haven te gelasten; zij maakt het goed, maar zit nog altijd vol typhus-microörganismen.

Een andere dienstbode bleek de oorzaak van een diphtherie-epidemie op een meisjesschool. Zij werd afgezonderd en elke week werd haarnbsp;keel van diphtherie-organlsmen gereinigd. De vangst was telkensnbsp;opnieuw groot, maar het meisje zelf kreeg de ziekte niet.

*

* *

De Berlijnsche gemeenteraad heeft zich gisteren bezig gehouden met de vergiftiging op groote schaal, die onder denbsp;verpleegsters van het Rudolf-Virchow-ziekenhuis te Berlijn is voor-

-ocr page 487-

469

gekomen. Er zijn daar, naar de burgemeester bevestigde, 100 van het personeel, meerendeels zusters, ziek geworden na het gebruiknbsp;van a la Tatare bereid vleesch, d. w. z. vleesch dat rauw gegetennbsp;wordt. Het is gebleken, dat de paratphyfus-bacil de oorzaak was. Ernbsp;is nu last gegeven, om aan de verpleegsters geen rauw vleesch meernbsp;voor te zetten.

*

* *

Darlington en Park hebben muntstukken en bankbiljetten op hun bacteriën-gehalte onderzocht Muntstukken schijnen een slechte voedingsbodem voor bacteriën te zijn, doch op bankbiljetten bleven bijv.nbsp;diphtherie-bacillen tot een maand toe in leven. Park vond op eennbsp;penningstuk 26 levende bacteriën, op een zilveren munt 40, op eennbsp;tamelijk zuiver bankbiljet 1250, op een vuil 73000 bacteriën.

*

* *

Moedermelk op flesschen. Aan het Heinrich-Kinder-Hos-pital te Kiel maakt men ter voeding der aldaar verpleegd wordende zuigelingen gebruik van de moedermelk der vrouwen, die zich a raisonnbsp;van 50 Pfennig per keer met een draineerbuis Vs liter versche melknbsp;2 a 3 maal daags haar melk laten aftappen. Elke vrouw levert opnbsp;deze wijze per dag circa 1 liter moedermelk. Ook is aan de inrichting een vaste huismin verbonden, die door dezelfde kunstbewerkingnbsp;tot circa S'V I. moederm^elk levert. De aldus van verschillende vrouwen verkregen melk wordt onder elkander gemengd en aldus aan denbsp;kinderen aangeboden, die, blijkens een mededeeling in de Münchenernbsp;Mediz. Wochenschr. van 23 Juni er wonderwel bij gedijen.

(Med. Weekblad.)

*

* *

Een lacto-vegetariër. The Medical Record bericht, dat Voor de Derby-wedrennen is ingeschreven een Fransch paard, datnbsp;nimmer haver of koren heeft gegeten, maar geheel is grootgebrachtnbsp;met gecondenseerde melk, waarvan het dagelijks zeventien pondnbsp;krijgt, soms met een weinig hooi erbij. De eigenaar zegt, dat hetnbsp;dier sterker is en in ieder opzicht gezonder, dan andere paarden.nbsp;Als dit zoo :is, en andere paarden ook in deze richting worden opgevoed, zal het overbodige bewijs zijn geleverd, dat de goedigenbsp;natuur ook wel eens ongestraft met zich laat spotten.

(N. T. V. Gen.)

-ocr page 488-

470


STAAT DER GEVALLEN VAN BESMETTELIJKE VEEZIEKTEN IN NEDERLANDSCH-INDIË GEDURENDE DE MAANDnbsp;MEI 1908.


GEWEST.


I 5 C/3

1 ra r-

¦lo c ! ^ ^


c/3


«3 ë

s

•otS o CS

N gt;

¦q- c

lt;D O)

B g

o gt;

^ 5

JZ 5

CJ

D

C/3 :=*


JüL

03

•O

O)

Ö4I

c3

CS

•O

CS

05

S:


Bantam.........

Batavia..........

Preanger-Regentschap-

pen ..... .......

Cheribon.........

Pekalongan .......

Semarang........

Rembang ........

Soerabaja........

Madoera. ........

Pasoeroean.......

Besoeki.........

Banjoemas........

Kedoe ..... .....

Madoera.........

Kediri..........

Djokjakarta.......

Soerakarta,.......


Palembang.......

Tapanoeli........

Lampongsche districten ............

Lombok.........

Celebes en Onderh . .


2

2

5

-

3

8

79

5

7

-

8

-

16

-

75

21

1

16

11

17

1

1

18

7

6

16

-

1

344

148

14

15

-

-

107

5

21

10

1

35

-

1

86

4b


-ocr page 489-

fü E nbsp;nbsp;nbsp;o ^

ro 3 nbsp;nbsp;nbsp;3 ni

o-re


O’O Tj CD CD

O gt;___ ^ nbsp;nbsp;nbsp;r\quot;i ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;r*quot; o rcnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;m «-« f\» r\»


tfi


= §quot;3

f-l Cgt; Q*


agt;


ft5


c/5 :t. •


O*—. rD^rowrDftJ rDOcvirQ.3c/3c«

‘ ?r 5: o O o p- 2. o re o 2. g

^ ¦ 2 ¦ S St o 3 . S

“ • nbsp;nbsp;nbsp;¦ r? P


CA


II II


O H) n; o _

0-5 3 3 nbsp;nbsp;nbsp;=

O p O* w B. 2. •

o O* ïï 3 O cr

3 w = 3 3 o •


'CTQ


Oq


ft)

v/q


O

rn

ra

CD

H


I 11 I MM 11 nbsp;nbsp;nbsp;11


Mill


I M ! 11 11 M


Veepest bij herkauwers en varkens.

Miltvuur.


Mill


M I I I to 11

_to _


I 1 [O

ai


4)» CO 4^

— nbsp;nbsp;nbsp;CO “O —

— nbsp;nbsp;nbsp;C£) -4 co o


i I ^ O i — I ! cn 00 üT Inbsp;O) O 4:»1 co 00nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0\


.K I

'¦£gt;


to I — nbsp;nbsp;nbsp;— I

to OJ -J to-o 4:^ ut Ol to


41» I '

to


M : I 1! i 11


Ml I

4^


to

00 — to 4^


Septichaemia epizoötica bij herkauwers en varkens

Mond- en klauwzeer Kwade-droes.nbsp;Saccharomycosis.nbsp;Sarcoptesschurft.nbsp;Surra.


4^

-4


CD

O

00


I I ; Kwaadaardige dekziekte.


I 11 11 M I


Texaskoorts.


Mill


Ill'll


11 I M M I I


Tuberculose.


Hondsdolheid.


-ocr page 490-

GEWEST.


CS ^

^ C u- agt;nbsp;lt;D


cc

gt;

f~


(D C/5

O. S


472


JULI 1908.


o o cc :

N gt; I

¦q, c ;

qj oj ,


cc - , sz ccnbsp;o ^ ,

• — u.

ir oj


OJ ’


CA)

j:ï


Bantam.......

,

Batavia.......

__

18

Preanger-Regentschap-pen.........

_

__

_

Cheribon......'

4

20

Pekalongan.....

216

19

Semarang......

4136

Rembang......

277

Soerabaja......

__

14

Madoera.......

2

Pasoeroean......

~

18

10

Besoeki.......

2

29

Banjoemas......

6

Kedoe ........

_

2

; nbsp;nbsp;nbsp;Madioen.......

1236

2

Kediri........

_

14

Djokjakarta.....

463

1

Soerakarta......

503

4

1

1 nbsp;nbsp;nbsp;Sumatra’s 0. K. . .

136

1 nbsp;nbsp;nbsp;Lombok.......

--

9

Tapanoeli......

Timor........

__

_

Zuider en 0. nfd. v. Borneo........

Celebes en 0.....

84

¦

33


cc


cc

CA)


-a

cc

cc


263


_

I.

1 — I -


24

83


i

-ocr page 491-

473

AUGUSTUS 1908.

GEWEST.

t

3 nbsp;nbsp;nbsp;.

CO

Ja; C u. lt;X)

OJ ^

•=1 :=r gt;

c

CO

agt; CO

agt; ^ gt;

3

3

gt;

I

3 C

S

:0 tS

C 3 N gt;

a e

.S 2 Ë %

lt;u gt;

0-.S

V

lt;Ü

lt;V

N

3

c

0)

1

*0

3

O

§

CO

CJ

O

T3

0)

T3

3

tit

*co

O

£

o

3

x:

CJ

u

3

C/5

U

3

JZ

CJ

to

to

D

Q.

O

CJ

3

CO

3

u.

3

CO

agt;

D

*N

05

-o

agt;

3

3

•o

3

3

CO

u.

O

O

CO

3

X

agt;

CL)

CO

3

lt;u

3

H

3

‘S

x:

3

T3

CO

*a

3

O

X

Bantam.......

8

1

Batavia.......

13

11

4

__

Preanger-Regeiitschap-pen.........

_

_

21

4

8

_

__

Cheribon......

~

1

8

Pekalongan.....

163

10

--

~

__

Semarang......

_

980

4

5

~

_

Rembang ......

__

43

1

1

Soerabaja......

_

_

36

14

1

Madoera.......

3

_

__

Pasoeroean.....

28

6

1

_

Besoeki.......

_

65

20

72

_

Banjoemas......

~

5

Kedoe........

_

34

--

_

Madioen.......

463

7

_

_

_

_

___

Kediri........

57

2

__

¦ 7

_

_

_

_

Djokjakarta.....

317

1

2

_

Soerakarta......

511

7

Lombok.......

32

Tapanoeli......

_

23

_

Sumatra’s 0. K. . . .

_

_

__

_

2

_

_

Pad. Benedenl. . . .

__

_

--

2

_

_

_

Palembang......

1

-ocr page 492-

W. J. Esser,

Dr. P. A. VAN Velzen, A. J. E. DE Voogd,

A. C. A. Heshusius,

P. Zijp,

H. J. Smit,

J. A. R. Avis,

A. VAN DER Steur,

J. E. Asbeck Brusse. P. Ph. van DER Poel

J. A. Lenshoek,

PERSONALIA.

QOUVERNEMENTS VEEARTSEN.

eervol ontslagen met ingang 3

November 1908.

overgeplaatst naar Soerabaia.

geplaatst te Padang.

geplaatst te Ambarawa (Semarang).

geplaatst te Poerwokerto (Banjoe-

mas).

toegevoegd aan den Chef van het Veeartsenijkundig Laboratorium tenbsp;Buitenzorg.

toegevoegd aan den Gouverne-ments Veearts te Magelang. ter beschikking N. I. Regeering omnbsp;tot Gouvts. Veearts benoemd tenbsp;worden,nbsp;idem.

en B. Vrijburg, in commissie gesteld naar Britscli-Indië. met binnenl. verlof, tijdelijk geplaatst te Bandoeng.

INLANDSCHE VEEARTSEN.

Sradie,


ont-


Abdoer Rachman,


te Karnat (Madoera) eervol slagen.

overgeplaatst van Karang-Anjar {Kedoe) naar Karnat (Madoera.)


-ocr page 493- -ocr page 494- -ocr page 495- -ocr page 496- -ocr page 497- -ocr page 498-