-ocr page 1- -ocr page 2-

.V.


• J

ï

1


Vd;


y


'-••-ƒ I

• -'f^ï i


¥


r


K,.


i' ; ^

-ocr page 3-

-ocr page 4-

Il ■'ï

-ocr page 5-

^ ''

VEEARTSENIJKUNDIGE BLADEN VOOR NEDERLANDSCH-INDIË

UITGEGEVEN DOOR DE VEREENIGING TOT BEVORDERING VAN VEEARTSENIJKUNDE INnbsp;NEDERLANDSCH-INDIË


DEEL XXIX.

BATAVIA HE Boekhandel amp; Drukkerijnbsp;19 17

RIJKSUNIVERRITPIT UTRECHT

0835 865

-ocr page 6- -ocr page 7-

INHOUDSOPGAVE

VAN

Deel XXIX.

Ori|[ineele ea io hun nbsp;nbsp;nbsp;overéeoomen artikelen.

Bladz.

Mededeeiingen betreffende surra, door Dr. W. C. Doeve. . . nbsp;nbsp;nbsp;4

Mond- en klauwzeerbestrijding in Indië, door C. S. Jeronimus. 16 De opleiding der aanstaande gouvernementsveeartsen, door Dr,

H. ’t Hoen..................

De opleiding der veemantries, door Dr. B. Vrijburg .... nbsp;nbsp;nbsp;33

Benige cijfers uit de kliniek van de garnizoens-ziekenstallen te

Batavia over het jaar 1916, door Dr. J. Egqink . ... nbsp;nbsp;nbsp;40

Openingsrede van de Algemeene Vergadering te Bandoeng, uitgesproken door den voorzitter, den heer W. van der

Burg.................... '0^

Het geneeskundig laboratorium te Weltevreden en de militair veterinaire dienst bij het Indische leger, door W. van

der Burg..................quot;3

Het nut van koelinrichtingen, door Dr. J. Hellemans. • • , nbsp;nbsp;nbsp;130

Veeartsenijkundige mededeeiingen van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel:

No. 22. Infectieuze anaemie der paarden, door J. C. F. Sohns

en Raden Soetedjo.............1^'

No. 23. A. Twee gevallen van sarcoom, door Dr. H. J. Smit. 319

B. nbsp;nbsp;nbsp;Een eigenaardige plaats voor een eigenaardig

vreemd lichaam, door Dr. H. J. Smit.....325

C. nbsp;nbsp;nbsp;Een geval van acute gele leveratrophie bij een paard,

door Dr. H. J. Smit............328

No. 24, Mededeeiingen uit de kliniek, door C. Bubberman en

M. Moetalib................334

No. 25. Hamartoom van de nieren van een kalf, door Dr. H.

J. Smit..................

Anaplasmose bij buffels, door J. P. I. Broggeman..... 175

Acariasis bij het rund, door J. Kok...........*3^

-ocr page 8-

IV

Bladz,

Wijze, waarop het voor een Nederlandsch-Indisch veearts mogelijk is om het diploma voor Nederlandsch veearts

te halen................... 185

Statistisch overzicht der geneeskundig behandelde paarden

van het Nederlandsch-lndische leger over het jaarl9l6 . nbsp;nbsp;nbsp;213

Het Blauwe Kruis—de Roode Ster, door W. VAN DER BURG . nbsp;nbsp;nbsp;263

Javaansche voedergrassen XVI, door C. A. Backer.....284

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;XVII, door idem ...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;445

Oorlogswonden en de natuurlijke geneeskracht, door W. VAN

DER Burg..................298

Eene onder karbouwen voorkomende kreupelheid ten gevolge van bacillaire beenmergontsteking ter Sumatra’s Westkust,

door J. H. C. Vermeer en Tarip.........330

Gebruiksdieren, door Dr. W. VAN den Akker.......335

Kunstmatige koude voor het bewaren van levensmiddelen, door

Dr. J. Hellemans...............413

Jaarverslag van het Instituut Pasteur te Weltevreden over het

jaar 1916, door Dr. A. H. Nijland.........470

Critiek op Vlemings „Vergelijkend onderzoek omtrent filariase bij den mensch en bij den hond in Suriname”, door

Dr. A. VAN DER Laan . . ,........480

Enkele opmerkingen naar aanleiding van de morphine-ordon-

nantie, door W. van der Burg.......... 487

Een leemte in het Indische systeem van dierenbescherming,

door C. Bubberman..............493

De Nederlandsch-lndische veeartsenschool en de toekomst, door

Dr. H. j. Smit (met naschrift van de Redactiei .... nbsp;nbsp;nbsp;497

De nieuwe traktementsregeling voor de gouvernementsveeartsen,

door W. VAN der Burg.............517

Herinneringen aan het Geneeskundig laboratorium te Weltevreden, door L. J. Hoogkamer..... 524

Moet de Nederlandsch-lndische veeartsenschool naar Weltevreden? door j. C. F. SOHNS...........548

De percuteur, door Dr. j. Hellemans..........552

Intraveneuze injecties van sulfas magnesicus bij paarden,

door Dr. H. j. Smit en M. Moetalib.......560

Proefnemingen omtrent het verven van lichtgekleurde en bonte

paarden, door W. van der Burg.........570

Rechtzetting inzake de morphine-ordonnantie, door W. van

DER Burg.................573

-ocr page 9-

Bladz.

15

Referaten:

Engelsch zout en Glauberzout.............

Uit het verslag van den toestand der gemeente Semarang over

1915 (J. Stapensèa).............

Filariasen bij den mensch en bij den hond (E. Vleminq) .

Een Indisch dierenhospitaal.............

Een veeteelt consulent gevraagd...........

Ein Fall von Darmlymphknotenrotz (W. LaNGE).....

Ein Fall von chronischen Rotz beim Menschen (Dr. HeUER)

Huidtuberculose bij de kat (Dr. D. Dirth).......

Een hartanomalie bij den hond (G. Moussu)......

La destruction des rats sur ie front (Cayrel et Lesbre). . Over de waarde van honden als rattenvangers (Qunoelach)nbsp;Heilung eines von einer Schlange am Kopfe gebissenen Pferdesnbsp;durch Tracheotomie und subcutane Injection von Kalium

permanganicum (Dr. V. Mitkowski).......

La culture naturelle des champignons pathogènes (L. Qazalbou) Erfahrungen in der Behandlung der Sarcoptesraude der Pferde

(WiLLi Müller)...............

Zur Raudebehandlung (Dr. Siermann).........

Zur behandlung der Raude mit Formalinelösung (BochbeRq) Zum aktuellen Thema der Pferderaude (Prof. Dr. Oppermann)nbsp;Behandlung der Pferderaude im Felde. Rohölbehandlung (Dr,

Josef Babor)...............

Behandlung der Raude mit Formalin (Kleinpaul) . . . Behandeling van lever-distomatosc met cxtractum filicis maris

(M. Gonzalez)...............

De worsteling tegen de distomatose. (M. Marek) ....

Kokzidiose der Kücken (A. Hink)...........

Het uitbroeden van runderdazen enz., bijdrage omtrent de bio

logie van den runderdaas (C. Stub).......

Contribution a 1’ étude de 1’ „esponja” ou plaies d’ été des

equidés du Brésil (J. Descazeaux)......

Uit het „Verslag omtrent den veterinair-Hygiënischen dienst der gemeente Medan over het jaar 1916” (P. Visser).nbsp;Vereeniging „de Nederlandsche Roode Ster”. (Knipscheer) .nbsp;Ueber die Beeinfluszbaszbarkeit der Abwehrvorrichtungen desnbsp;Organismus gegen Infectionskrankheiten mit spezielernbsp;Berüksichtigung der Phagozytose iPhenninger) . . . .nbsp;Waarom zijn bastaarden onvruehtbaar? (Geoffry Smith) . .

46

57

59

60

341

342

343 343nbsp;345nbsp;345

346

346

351

352 354nbsp;354

354

355

355

357

358

358

363

365

575

578

587

-ocr page 10-

VI

Bladz.

Ein neuer Weg für die Behandlung der aküten Infektionskrank-

heiten (Rösler)................589

üeber die Amputation des Penis bei Paralysis Penis des Pferdes

(SCHOTES)..................590

Zur makroskopischen Diagnose der Leukaemie im Blute. Die

makroskopische Oxydasereaktion. (Hirschfeld, .... nbsp;nbsp;nbsp;591

Zur Behandlung septischer Allgemeininfectionen mit Methylen-

blausilber (Edelmann u. Muller-DehamI......593

Besitzt der lebende Milzbrandbazillus eine Kapsel. Unter welchem

Einflusz entstecht die Kapsel? (Wustenberg) .... nbsp;nbsp;nbsp;594

De opleiding der aanstaande gouvernementsveeartsen (Dr. H.

’t Hoen)...................596

Boekaankondigingen.

Veterinaire studenten almanak (v d.B.)........ ¦ nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;186

Voorstellen tot de organisatie van den handel in versche levensmiddelen, door Dr. j. Hellemans (W. van nbsp;nbsp;nbsp;der Burg).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;368

Oerechtelijke veeartsenijkunde, door j. Wester (W. van der Burg)...................

Necrologie.

VoN Behring (Sm.).................504

Ingezonden.

De traktementsregeling der gouvernementsveeartsen, door

jERONiMUS..................506

Berichten, ordonnantiën, besluiten, officieele verslagen enz.

Reglement voor den burgerlijken veeartsenijkundigen nbsp;nbsp;nbsp;dienst.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;78

Uitvoeringsbepalingen op idem............. 194

Toelichting op idem................. |97

Invoer van vee in Nederlandsch-lndië.......... 90

Wijziging en aanvulling van het Reglement op het Veeartsenij-

kundig staatstoezicht en de Veeaitsenijkundige nbsp;nbsp;nbsp;politienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;91

Intrekking van de castratie-maatregelen voor de paarden in de

Preanger en op Sumatra’s Westkust........ 94

Wijziging van de morphine-ordonnantie......... 94

Invoer van varkens uit Australië............ 98

Besmettelijke veeziekten (Boutvuur.)...........206

Reglement voor den militair geneeskundigen dienst .... nbsp;nbsp;nbsp;206

Standplaats van den gouvernementsveearts voor het ressort

residentie Palembang c.a.............207

Toelage aan adjunct-gouvernementsveeartsen op Timor nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;207

Aankoop van fokvee in Britsch-Indië . .........207

-ocr page 11-

VII

Bladz.

Uit voer van paarden uit de Bataklanden.........405

407

Uitvoer van vee uit de residentie Bali en Lombok.....406

Nieuwe traktementen van de militaire paardenartsen . . .

408

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ van het personeel van den burgerlijken

veeartsenijkundigen dienst...........

409

Keur tot verbetering van de runderteelt en tot bevordering van de castratie enz. in het gewest Bali en Lombok ,

Keur houdende bepalingen ter verbetering van den paarden-

stapel in de residentie Tapanoeli.........410

Standplaatsen en ambtskringen van de adjunct-inspecteurs

en de gouvernementsveeartsen bij den B. V. D. . . . nbsp;nbsp;nbsp;508

Begroeting voor Nederlandsch-lndië 1918. Indisch ontwerp. . nbsp;nbsp;nbsp;511

Invoer van melkvee uit Nieuw-Zeeland..........512

De traktementsverbetering der gouvernementsveeartsen . . . nbsp;nbsp;nbsp;512

Tijdelijke wijziging van de standplaats van den standplaats van

den adjunct-inspecteur bij den B.V.D. in de 3de afdeeling 600

invoer van vee uit BritschTndië.............60C

Uittreksel uit het antwerp van de „Opiumwet” ...... nbsp;nbsp;nbsp;601

Vermeerdering van het aantal veemantri’s........ . »60;

Schrijfloonen ten behoeve van den Burg. Veearts. Dienst. . . nbsp;nbsp;nbsp;602

Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indfë.

Naamlijst der vereeniging.

63

Verslag van de Afdeeling Oost-Java over het tijdvak 30 April

1916 — 31 Dedember..............

66

De voorgenomen uitbetaling van de burgerlijke traktementen

aan het einde der maand............

Agenda van de Jaarlijksche Algemeene Vergadering, 6 en 7

Maart 1917.................. 69

Verslag van het 32ste vereenigingsjaar. '.........TST

Mededeelingen van het Hoofdbestuur .... nbsp;nbsp;nbsp;193—399—514—599

Formatie en sterkte en het verloop onder de militaire paardenartsen bij het Nederlandsch-Indische leger sedert 1 Januari 1905 ................... 96

Haamlijs^ der Europeesche veeartsen.......... *00

Personalia............ 103-208-411-513-603

Staat van nieuw bijgekomen gevallen van besmettelijke veeziekten 209

-ocr page 12-



' \.



-ocr page 13-

NAAMLIJST

DER

Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandsch=Indië.

EERE-VOORZITTER:

Dr. A. W. H. WiRTZ, Oud-directeur van ’s Rijks veeartsenijschool, Zeist.

HOOFDBESTUUR:

W. VAN DER Burg, President, Weltevreden. Dr. H. ’t Hoen, Vice-president, Salatiga.

J. Ch. F. SoHNS, Secretaris, Buitenzorg.

Dr. j. Hellemans, Thesaurier, Weltevreden.

REDACTEUR:

W. VAN DER Burg, Weltevreden,

bijgestaan door: J. C. F. Sohns te Buitenzorg en

J. VAN Dulm te Weltevreden.

-ocr page 14-

Akker, Dr. W. van den Asbeek Brusse, J. E. .

Avis, J. A. R. . . Bergh, J. D. van dennbsp;Breedveld, J. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Bromberg, F. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Bruggeman, J. P. I. Bubberman, C. . . .nbsp;Burg, W. van der .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Chambre, F. C. de la . Doeve, Dr. W. C. A. .nbsp;Duim, F. van .

Eek, L. J. van.

Eggink, Dr. J.

Gasille, P. H. J. Gunst, J. A. .nbsp;Hellemans, Dr. J.nbsp;Heshusius, A. C. A.nbsp;Hinrichs, L. E. .nbsp;Hoen, Dr. H. ’t .nbsp;jeronimus, C. S. .nbsp;Kempen, P. W. .

Kok, J.....

Kunst, Dr. C. . . Lautenbauch, B. B. .

Leeuwen, Dr. J, H. F. L. Lenshoek, J. A. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Leurink, Dr. G. . . Lier, Dr. G. A. van.

Numans, J. C. . . Numans, Dr. J. M. G

Buitenzorg.

Soembawa

Besar.

Verlof.

Weltevreden.

Rembang.

Buitenzorg.

Weltevreden.

Bondowoso.

Waingapoe.

LEDEN.

Leeraar N. 1. V. S. . Gouvernementsveeartsnbsp;idem.

Idem.

, Veearts......Bindjei.

. Gouvernementsveearts . Benkoelen.

Idem.

. Leeraar N. 1. V. S. .

. Inspecteur-paardenarts . Gouvernementsveeartsnbsp;Idem.

. Mil. paardenarts Ie kl. Weltevreden.

. Gouvernementsveearts . Magelang.

. Mil. paardenarts 2e kl. Weltevreden.

. Gouvernementsveearts . Singaradja.

. Veearts......Soerabaja.

. Geineente-veearts . nbsp;nbsp;nbsp;. Weltevreden.

Gouvernementsveearts . Cheribon.

Mil. paardenarts 2de kl. Salatiga. Adj.-inspecteur B. V. D. Salatiga.nbsp;Gouvernementsveearts . Modjokerto.

Idem. nbsp;nbsp;nbsp;Pasoeroean.

Idem. nbsp;nbsp;nbsp;Pamekasan.

. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Idem.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Fort de Koek.

. nbsp;nbsp;nbsp;. Veearts......TebingTinggi

(S. O. K.).

van Mil. paardenarts 2de kl. Malang.

. . Gemeente-veearts . nbsp;nbsp;nbsp;. Soerabaja.

. . nbsp;nbsp;nbsp;Idem.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Djokjakarta.

. . Gouvernementsveearts . Kaban Djahe.

(S. O. K.).

. . nbsp;nbsp;nbsp;Idem.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Soerabaja.

. nbsp;nbsp;nbsp;. Mil. paardenarts 2de kl. Salatiga.

-ocr page 15-

Penning, C. A. . . Picard, W. K. . .

Poel, Dr. P. Ph. van der. Post, G. C. . . .nbsp;Raabe, J. F. C. . .nbsp;Rathkamp amp; Co. .nbsp;Scheepens, J. N. A. C. .nbsp;Schroeft, Dr. H. J. van der.nbsp;Senstius, H. D. . •

Smit, Dr. H. J. . . Sohns, J. C. F. . .nbsp;Sperna Weiland, K. F.

Stadhouder, Dr. L. J. FI Stapenséa, J. . •nbsp;Stuur, A. E. P. R.

Tan Wie Siong .

Teljer, P. . . . Temmen, C. J- vannbsp;Treffers, W. . ¦

Valois, H, J. M.

Veen, Dr. K. van der Vermeer, j. FI. C.nbsp;Visser, P. . . •nbsp;Vletter, A. de .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

Voogd, A. J. E. de Vrijburg, Dr. B. .nbsp;Wagenaar, D. B.nbsp;Wilde, Dr. Ch.Th.Qnbsp;Witjens, Dr. J. C.nbsp;Zijp, P.....

Inspecteur B. V. D. . Mil. paardenarts 2e kl.nbsp;Wnd.-inspecteur B.V.D.

Veearts.......

Gouvernementsveearts .

Apothekers.....

Mil. paardenarts Iste kl. Gouvernementsveearts .nbsp;Idem.

Leeraar N. I. V. S. . nbsp;nbsp;nbsp;.

Wnd. Dir. Veearts. Inst. Gouvernementsveearts .

. Mil. paardenarts 2de kl. . Gemeente-veearts .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

. Gouvernementsveearts . . Landheer .....

Gouvernementsveearts

Idem.

Idem.

Idem.

Idem.

Idem.

. Gemeente-veearts. .

. Gouvernementsveearts

Verlof.

Tjimahi.

Buitenzorg.

Medan.

Lahat.

Weltevreden.

Rotterdam. Pekalongan.nbsp;Koeta Radja.nbsp;Buitenzorg.nbsp;Idem.

Balige (via Sibolga).nbsp;Padalarang.nbsp;Semarang.nbsp;Soekaboemi.

Qedonggedeh

(Krawang).

Soerakarta.

Kediri.

Sibolga

(Tapanoeli).

Poerwokerto

(Banjoemas).

Bandoeng.

Padang.

Medan.

Depart. Koloniën ’s Hage. Semarang.nbsp;Bandoeng.nbsp;Madioen.

Idem Idem.

Idem.

de. Wnd. Adj.-inspecteur . . Mil. paardenarts 2de kl.nbsp;. Gouvernementsveearts .

Soerabaja. Banjoe Biroe.nbsp;Makassar.


-ocr page 16-

Mededeelingen betreffende Surra,

DOOR

Dr. W. C. A. DOEVE.

Als aanvulling van de literatuur, welke wij over het ziektebeeld, het verloop en de bestrijding van surra bij buffelsnbsp;reeds hebben, komt het mij niet ongewenscht voor van denbsp;gegevens, die ik daarover hier heb kunnen verzamelen, hetnbsp;volgende mede te deelen.

Over den incubatietijd heb ik geen waarnemingen kunnen doen. Daarvoor moet men dieren kunstmatig ziek kunnen maken en daartoe was ik pecunia causa niet in denbsp;gelegenheid.

De ziekte begint met een acuut stadium. Dat acute ziekteverschijnselen inderdaad in het begin van de ziektenbsp;optreden, leid ik af uit het feit, dat zij het meest en hetnbsp;duidelijkst werden waargenomen bij buffels, die kort tenbsp;voren door suikerfabrikanten of door de bevolking zelf innbsp;'surravrije bergstreken werden opgekocht en naar de lagerenbsp;streken, waar surra algemeen voorkomt, werden overgebracht.nbsp;Van die dieren kon met vrij groote waarschijnlijkheid wordennbsp;aangenomen, dat zij pas kort geleden met surra geïnfecteerdnbsp;werden.

In het acute beginstadium vertonnen buffels dan steeds een temperatuursverheffing (39 tot 40“C.) en vaak staan daarbij de haren overeind (strauben). De digestie is gestoord,nbsp;hetgeen blijkt uit verminderden eetlust, onregelmatig aantalnbsp;en lustelooze kaakslagen bij het herkauwen, verzwaktenbsp;en onregelmatige pensbewegingen en afwisselende constipatie en diarrhee. Deze laatste is vaak zeer profuus.nbsp;De faecaliën zijn den eenen keer h''rd en droog, den anderennbsp;keer dun en waterig. De conjunctiyae zijn in het acute

-ocr page 17-

stadium steeds hevig ontstoken, rood en gezwollen. Soms is de cornea in het lijden betrokken en bestaat keratitis.nbsp;Eenmaal zag ik behalve de conjunctivitis zonder oogspiegel-onderzoek in het geheel geen anomaliën aan de oogen, maarnbsp;bestonden toch duidelijk verschijnselen van blindheid. Hetnbsp;dier liep,'los gelaten, overal tegen aan; wanneer wat grasnbsp;tegen den mond werd gedrukt at het. De eetlust was dusnbsp;niet geheel verdwenen. Toch nam patient gras, dat hemnbsp;eenvoudig voor werd gezet, niet tot zich. Ook hebben denbsp;dieren in het acute stadium vaak een rhinitis. De ontstekingnbsp;van het neusslijmvlies blijft steeds catarrhaal. Ook zien wenbsp;vaak een oedeem in de keelgangstreek en tweemaal zag iknbsp;de tong zoo sterk oedemateus gezwollen, dat de mond nietnbsp;gesloten kon worden.

In de gevallen, waarbij oedemen werden waargenomen, dacht ik eerst met septichaemie te maken te hebben. Aanvankelijk werden in die gevallen daarom alleen tortelduiven geënt. Deze proefentingen vielen evenwel negatiefnbsp;uit, waarom later van dergelijke patiënten steeds een tortelduif en een rat werden geënt. De tortelduif bleef steedsnbsp;leven, terwijl de rat steeds aan surra ten onderging. Oedemen heb ik bij septichaemia epizoötiën hier in Cheribonnbsp;nooit gezien.

Verder treden bij buffels met acute verschijnselen van surra vaak aanvallen op van vertigo (sakit poejeng, stu-wingshyperaemie in de hersenen door hartzwakte?). Denbsp;dieren vallen plotseling eenige malen tuimelend neer, staannbsp;eerst weer op, loopen als een beschonkene in het rond»nbsp;vallen telkens weer en blijven ten slotte een tijd lang onmachtig plat op een zijde liggen. Bij jonge en zwakkenbsp;dieren volgt op dit soporeus neerliggen vaak de exitus.nbsp;Volwassen en krachtige dieren herstellen zich meest, denbsp;aanvallen van vertigo herhalen zich bij hen in het acutenbsp;stadium nog wel, maar vaak doorstaan zij de acute ziekteverschijnselen.

-ocr page 18-

Ook ziet men veelvuldig buffels met acute ziekteverschijnselen met het hoofd omhoog en den neus in den wind staan, terwijl de onderrand van den hals een convexennbsp;en de bovenrand een concaven boog vormt. Men krijgt dannbsp;den indruk van het bestaan van opisthotonus; of dit inderdaad het geval is, meen ik te moeten betwijfelen. Denzelfdennbsp;stand van het hoofd zien we steeds bij buffels, die angstignbsp;zijn en op het punt staan het op een loopen te zetten.

Dat een surra-zieke buffel, die zich gedurende het acute stadium door de koorts toch al niet bijzonder lekker voelt,nbsp;angstig wordt, wanneer de veearts met al het gebruikelijkenbsp;gedoe van desabestuursleden en oppassers naar hem komtnbsp;kijken, ligt voor de hand. Wanneer men bij zoo’n diernbsp;kalm op een afstand gaat zitten, de omgeving zich stil ennbsp;rustig laat houden en den eigenaar het dier met het langgerekte kalmeerende „Pong” of „Nö” laat toespreken ennbsp;het daarbij in de schaamstreek laat krabben, keert de rustnbsp;van het dier dan ook spoedig terug en komt het hoofd alnbsp;spoedig weer in de gewone houding.

Draai- of dwangbewegingen, die men voor surra wel als karakteristiek beschouwt, heb ik hier bij buffels nooitnbsp;gezien. Wel zag ik eens een buffel met epizoötischenbsp;septichaemie en koorts voortdurend in een cirkel met ±

2 M. straal draaien. Werd dit dier vastgehouden, dan drong het niet vooruit, werd patient omgedraaid en dannbsp;weer los gelaten, dan begon hij dadelijk in de tegenovergestelde richting te draaien. De dwang tot draaien wasnbsp;bij dit dier dus niet zoo heel groot, terwijl evenmin dwangnbsp;bestond t/o van de richting, waarin gedraaid werd. Tochnbsp;stemt dit geval m. i. wel tot eenige voorzichtigheid, wanneernbsp;men dwangbewegingen als voor surra specifieke verschijnselen zou willen beschouwen. Mogelijk zijn dwangbewegingennbsp;bij buffels, evenals het ijlen bij den mensch, niets andersnbsp;dan als een de koorts soms beg leidend verschijnsel tenbsp;beschouwen, dat bij'verschillende ziekten kan optreden.

-ocr page 19-

De afwijkingen van de normale temperatuur, die men bij buffels met surra waarneemt, zijn weliswaar kleiner dannbsp;die, waarmee het ijlen van den mènsch gewoonlijk gepaardnbsp;gaat, maar waar de buffel in alle opzichten een traag ennbsp;flegmatisch dier is, kan ik mij heel goed voorstellen, datnbsp;stoornissen van denzelfden aard en van denzelfden graadnbsp;zich bij den mensch door een grootere verhooging van denbsp;lichaamstemperatuur uiten dan bij den buffel.

De z.g. loopbewegingen heb ik bij buffels met surra, die duizelig waren neergevallen en plat op zijde lagen, ooknbsp;vaak gezien. Het bewustzijn was dan echter nog nietnbsp;geheel gestoord; zij reageerden nog duidelijk op de stemnbsp;van den eigenaar. Of die loopbewegingen dus onwillekeurige dwangbewegingen zijn of als eenvoudige, willekeurige vergeefsche pogingen om op te staan moeten wordennbsp;beschouwd, laat ik in het midden.

Het acute stadium, waarmee surra bij buffels begint, duurt ongeveer een week. Dieren, die dit stadium doorstaan,nbsp;vertoonen dan in het geheel geen afwijkingen meer vannbsp;den normalen gezondheidstoestand. Dat zij dan echter nognbsp;niet hersteld zijn, kan blijken uit het bloedonderzoek ennbsp;vooral uit de proefenting. Wordt zoo’n patient krachtignbsp;gevoed en op stal gehouden, zoodat geen reïnfecties optreden,nbsp;dan is hij na hoogstens drie maanden volkomen hersteld, hetgeen weer uit proefentingen blijken kan. Wordt echter,nbsp;zooals in de practijk regel is, nadat het acute stadiumnbsp;voorbij is, patient dadelijk weer geweid, voor den arbeidnbsp;gebruikt en laat daarbij vooral de voeding te wenschennbsp;over, dan laat volkomen genezing op zich wachten, ook alnbsp;omdat het dier in streken, waar surra algemeen voorkomt,nbsp;dan herhaaldel'ijk opnieuw geïnfecteerd wordt.

De dieren, die niet volkomen genezen en die voor het gemak chronische surralijders genoemd zullen worden, kunnen tot twee groepen worden gebracht, die welke van hunnbsp;chronische surra schijnbaar geen nadeelen ondervinden en

-ocr page 20-

die, welke stelselmatig achteruit gaan. Zoolang de voeding van chronische surralijders niet te wenschën overlaat, latennbsp;zij zich in de eerste groep rangschikken; wanneer zij slechtnbsp;gevoed worden, gaan zij tot de tweede groep behooren.

In het westelijk gedeelte van de afdeeling Indramajoe, in de voormalige particuliere landen Kandanghaur en Losarangnbsp;hebben de buffels evenals in het oostelijk gedeelte diernbsp;afdeeling en in de kuststreken van de afdeeling Cheribonnbsp;voor een groot deel alle surratrypanosomen in het bloed,nbsp;hetgeen blijkt uit proefentingen en telkens optredende surra-enzoötiën bij paarden. De buffels daar echter ondervindennbsp;van de surraparasieten lang niet zoo’n nadeel als in hetnbsp;oostelijk gedeelte van de afdeeling Indramajoe en in denbsp;kuststreken van de afdeeling Cheribon, omdat men er nognbsp;over weidegronden beschikt, die genoeg veevoedsel leveren,nbsp;hetgeen in de tweede genoemde streek niet het geval is.

Zoowel bij chronische surra-lijders, die van de ziekte schijnbaar geen nadeelen ondervinden, als bij die, welkenbsp;stelselmatig achteruit gaan,, treden onder den invloed vannbsp;een op eens en snel optredende verslechtering van de voedingnbsp;in het chronisch verloop der ziekte wel acute exacerbatiesnbsp;op, waarbij de verschijnselen, die in het acute aanvangsstadiumnbsp;gezien worden, wederom meer of minder duidelijk en meer ofnbsp;minder heftig te voorschijn treden. Al naar de meerderenbsp;of mindere hevigheid, waarmee zulk een acute exacerbatienbsp;optreedt, zullen de dieren eraan sterven of haar doorstaan.nbsp;Ook de weersgesteldheid schijnt op het verloop van chronischenbsp;surra bij buffels invloed te kunnen uitoefenen. Bij langnbsp;aanhoudende regens, wanneer de dieren niet voldoendenbsp;tegen regen en wind beschut worden, wordt, vooral bijnbsp;kalveren, chronische, min of meer latente surra vaak acuutnbsp;en veroorzaakt sterfgevallen. Deze sterfte houdt dadelijknbsp;weer op, wanneer de weersgesteldheid beter wordt. Toch isnbsp;de invloed daarvan hier in het algemeen lang niet van zoo’nnbsp;groot belang als die van de voeding.

-ocr page 21-

Verder mogen chronische surralijders, die van de ziekte, naar het schijnt, geen nadeelen ondervinden, m.i. daarom nooitnbsp;op een lijn gesteld worden met buffels, die volkomen gezondnbsp;zijn. Niet alleen vormen de eerste een voortdurend gevaarnbsp;voor den paardenstapel, maar brengt men b.v. twee klinischnbsp;gezonde buffels, waarvan de een wel en de andere geennbsp;surraparasieten in het bloed heeft, in omstandigheden, waarinnbsp;hun voeding te wenschen overlaat, dan gaat de eerste buffelnbsp;reeds acuut aan surra lijden of stelselmatig achteruit, alnbsp;naar gelang men de slechte voeding opeens of geleidelijknbsp;laat optreden, op een tijdstip, dat de laatste buffel vannbsp;de minder gunstige levensomstandigheden nog geen nadeelennbsp;ondervindt.

De stelselmatige achteruitgang van chronische surralijders, die niet goed gevoed worden, bestaat in het volgende.nbsp;De dieren vermageren hoe langer hoe meer, de achterhandnbsp;verslapt, de gang wordt min of meer waggelend als bijnbsp;kruiszwakte (sakit lemes). De arbeidskracht van de dierennbsp;is miniem. De huid wordt dof, droog en schubbig; verschillende vormen van eczeem treden op, vaak sterft de huidnbsp;af op verschillende plaatsen van het lichaam, doch hetnbsp;meest aan de ondervlakte van borst en buik en aan denbsp;ledematen (doorliggen). Deze necrotische stukken huid, tot denbsp;grootte van een rijksdaalder en zelfs tot die van een theesclio-teltje, worden afgestooten en er ontstaan zweren, die nietnbsp;genezen, ook al niet, omdat de dieren er voortdurend opnbsp;liggen. De conjunctivae van deze patiënten zijn anaemisch,nbsp;soms ook wat icterisch verkleurd. De traansecretie isnbsp;verhoogd, vrouweiijke dieren aborteeren vaak. Ook treedtnbsp;vele malen retentie op van de secundinae en prolapsus uteri.nbsp;Worden de kalveren voldragen en verloopt de partus zondernbsp;complicaties, dan is de melksecretie van het moederdiernbsp;vaak zoo gering, dat het kalf den hongerdood sterft Gedurende den sawaharbeid, maar ook op den stal of op denbsp;weide vallen deze dieren vaak uitgeput neer (moppo gawegt;

-ocr page 22-

10

tegoeling). In het eene deel der gevallen is het bewustzijn bij deze neergevallen dieren eerst volkomen intact. Zij zijnnbsp;vooral aan het achterstel geheel verlamd en kunnen niet meernbsp;opstaan. De sensibiliteit is aan de verlamde ledematennbsp;niet gestoord. Binnen 24 uur treedt bij deze dieren, wanneer zij niet tijdig geslacht worden, verlamming op van hetnbsp;hart, synkope en de dood. In het andere deel der gevallennbsp;krijgen wij op het eind weer de verschijnselen van de sakitnbsp;poejeng. De dieren worden op eens duizelig, loopen als eennbsp;beschonkene heen en weer, vallen neer in een toestandnbsp;van vita minima en sterven binnen één, hoogstens tweenbsp;uur. Bij deze laatste dieren is voor slachten meestal geennbsp;tijd, daar zulks in de dessa alleen door een bepaalde daarvoor aangewezen persoon mag geschieden, die slechts bijnbsp;uitzondering dadelijk bij de hand is.

De proefentingen, die voor het diagnosticeeren van surra moesten worden verricht geschiedden door 1 c.M^. bloednbsp;bij een rat intramusculair in de dijspieren in te spuiten;nbsp;aanvankelijk werd het bloed voor de enting gedefibri-neerd. Na een mondelinge mededeeling van den heernbsp;Penning, dat zulks niet noodig was, wanneer men maarnbsp;snel werkte en de enting kon verrichten, voordat hetnbsp;afgetapte bloed was gecoaguleerd, werd het defibrineerennbsp;achterwege gelaten.

Wat het pathologisch-anatomisch beeld betreft, heb ik, aan hetgeen door Penning reeds vroeger is meegedeeld, weinignbsp;toe te voegen. De sectieverschijnselen zijn weinig karakteristiek. Het onderhuidsch en intramusculaire bindweefselnbsp;was bij de secties, die ik deed, in sommige gevallen hier ennbsp;daar geleiachtig. Het quantum sereus transsudaat in denbsp;borstholte bleek enkele malen heel groot. De lymphklierennbsp;zag ik eveneens constant gezwollen en sereus geïnfiltreerd.nbsp;Vaak waren zij ook doorzaaid met puntgroote haemorrha-gische infarceeringen. Het hart was vaak gedilateerd, denbsp;hartspier verslapt en broos. Behalve de door Penning bedoelde

-ocr page 23-

11

bloedextravasaten onder het endocardium, zag ik ook wel bloedingen onder het epicardium, terwijl in het myocardiumnbsp;ook vaak speldeknopgroote haemorrhagische infarcten voorkwamen. In de gevallen, dat voor den dood gastro-intesti-nale verschijnselen bestonden, werden ook bij de sectie denbsp;pathologisch-anatomische afwijkingen daarvan gevonden.

Over de verspreiding en de bestrijding van surra dient nog het volgende gezegd.

Evenmin als in de residentie Cheribon wel een streek zal zijn aan te wijzen, waar niemand aan malaria lijdt, d.nbsp;w. z. chronische malaria, dus geen typische koorts, maarnbsp;wel miltzwelling en gametocyten in de bloedbaan, geloofnbsp;ik ook niet dat er hier een streek bestaat, waar bij nauwkeurig onderzoek geen buffel gevonden kan worden, dienbsp;surratrypanosomen in het bloed heeft. In de kuststreken isnbsp;de ziekte zeer sterk verbreid, welke verbreiding afneemt,nbsp;al naar mate men hooger in het gebergte komt.

Van de maatregelen, die officieel tegen surra zijn voorgeschreven, wanneer de ziekte heerschend optreedt, zijn de voornaamste wel het weideverbod en het sluiten van besmette streken voor den in- en uitvoer van vee. Zij dienennbsp;om te voorkomen, dat gezonde dieren met surra besmetnbsp;worden, wat het weideverbod betreft, doordat alsdan gezonde dieren niet door tabaniden gestoken worden en dezenbsp;horzels van zieke dieren geen virulent bloed opnemen. Hetnbsp;spreekt echter wel vanzelf, dat als zoodanig die maatregelen in een residentie, waar de ziekte in de lagere strekennbsp;al overal verspreid is, voor al het vee slechts in de hoogstenbsp;bergstreken en in de vlakke streken alleen ter beschermingnbsp;van den paardenstapel hun waarde hebben behouden. Tochnbsp;kunnen beide maatregelen ook in de lagere streken bij denbsp;bestrijding der ziekte bij buffels zeer gunstig werken, zij hetnbsp;dan ook op een andere wijze, dan oorspronkelijk door dennbsp;wetgever bedoeld werd.

Dat wij surra in de lagere streken hier bij buffels zouden

-ocr page 24-

12

kunnen uitroeien is een utopie, waarover wij het hoofd niet langer behoeven te breken. Wij kunnen in een reeds „ver-seucht” gebied niet anders dan palliatief werkzaam zijn,nbsp;de schade, die door de ziekte wordt veroorzaakt, beperken.

Nu hebben wij gezien, dat bij het verloop van surra bij buffels de voeding een zeer groote rol speelt, ik zou haastnbsp;zeggen het verloop van de ziekte geheel en al beheerscht.nbsp;Zoolang dan ook in een streek, die geheel en al met surranbsp;vergiftigd is, om het zoo uit te drukken, de voeding dernbsp;dieren maar bevredigend blijft, blijven de sterfgevallen ennbsp;noodslachtingen, in verband met deze ziekte, sporadisch.

Treden de sterfgevallen en noodslachtingen veelvuldiger op, dan kan men er vast van op aan, dat de voeding vannbsp;het vee er in buitengewone mate te wenschen overlaat.nbsp;Wordt het weideverbod dan toegepast, dan keert de nood-slacht en sterfte door de volgende factoren weer binnennbsp;haar gewone grenzen terug. Ook in de lagere streken vannbsp;de afdeeling Cheribon, die het meest van surra te lijdennbsp;hebben, en waar men niet eens meer over slechte, dochnbsp;heelemaal niet meer over weiden beschikt, blijft de dessa-man nog steeds denken, dat hij al het noodige voor denbsp;voeding van zijn dieren gedaan heeft, wanneer hij het veenbsp;maar eventjes kan laten grazen. Dit geschiedt dan langsnbsp;galangans en terreinhellingen en men behoeft zich niet afnbsp;te vragen, hoe weinig dat aan het vee oplevert. Heeft dezenbsp;meer dan gebrekkige voeding tot gevolg, dat de dieren tegennbsp;een sedert lang bestaan hebbende surra-infectie, die oorspronkelijk verdragen werd, niet meer bestand zijn, dan kunnennbsp;wij den dessaman met het weideverbod dwingen zijn veenbsp;beter te voeden. Moet de veebezitter zijn dieren op stalnbsp;houden, dan begrijpt deze al heel gauw, dat zij niet slechtsnbsp;buiten, maar ook in de kandang eten kunnen. Wanneer zijnbsp;dan niet genoeg krijgen ziet en hoort de eigenaar hen alnbsp;spoedig om voedsel vragen; hij ziet en hoort wat zijn veenbsp;noodig heeft en uit piëteit voor zijn buffel zorgt hij dan

-ocr page 25-

13

Wel, dat het noodige voedsel er is en zijn surra-ziek dier, dat anders gestorven zou zijn, blijft ondanks zijn geïnfecteerdnbsp;lichaam in leven. Waar men nog niet begonnen is om in hetnbsp;belang van de stalvoeding van het vee afval van cultuur-gewassen op te schuren of veevoedingsgewassen aan tenbsp;planten, is de stalverpleging van het vee voor den dessa mannbsp;natuurlijk zeer moeilijk en kostbaar. Wij staan echter vaaknbsp;voor de keus hem desondanks daartoe te dwingen of het veenbsp;te laten uitsterven en dan wordt uit den aard der zaak hetnbsp;eerste gekozen. Langzamerhand zal men er dan misschiennbsp;vanzelf toe overgaan onze adviezen voor stalvoeding van hetnbsp;vee beter op te volgen en de bezwaren, welke aan de stalvoeding verbonden zijn, zullen dan vanzelf veel l^leinernbsp;worden. Natuurlijk zal de oude manier van veehoudennbsp;altijd goedkooper blijven. Willen wij echter in de lagerenbsp;streken, waar geen grond voor weiden meer beschikbaarnbsp;en surra algemeen verspreid is, een redelijken veestapelnbsp;houden, dan hebben wij de stalverpleging eenvoudig alsnbsp;een dringende en harde noodzakelijkheid te aanvaarden.nbsp;Het weideverbod is voor ons een onmisbaar wapen om dennbsp;achterlijken en conservatieven veebezitter tot die wijze vannbsp;veehouden op te voeden. De tweede factor, waarom hetnbsp;weideverbod ook in streken, waar vrijwel al het vee reedsnbsp;met surra geïnfecteerd is, gunstig werkt, wanneer het cijfernbsp;van de sterfte of de noodslachting door die ziekte te hoognbsp;wordt, ligt in het feit, dat reïnfecties worden voorkomennbsp;bij dieren, die, hoewel reeds lang geïnfecteerd de ziektenbsp;verdragen, maar het zouden afleggen, wanneer opnieuw eennbsp;surrastam in hun bloed gebracht werd.

Ten slotte zou ik van het weideverbod nog willen zeggen, dat wanneer in de lage reeds verseuchte streken surra alleen bij paarden heerschend optreedt, het m.b.i. niet altijdnbsp;noodig is om ook het buffelvee op stal te laten houden.nbsp;Verkeert n. 1. bij een surra-enzoötie onder paarden het buffelvee in een bevredigenden voedingstoestand en komen

-ocr page 26-

14

daaronder niet te veel sterfgevallen en noodslachtlngen voor, dan is dat een bewijs, dat de buffels, hoewel surra onder hennbsp;verspreid is, de ziekte onder de bestaande omstandighedennbsp;doorstaan. Waar het weideverbod om verspreiding der ziektenbsp;onder buffels tegen te gaan nutteloos is geworden, omdat surranbsp;er al jaren onder voorkomt en dit verbod ook niet noodignbsp;is om die dieren te helpen hun met surra besmet lichaamnbsp;in het leven te houden, kan het voor buffels dan n.b.m.nbsp;gevoegelijk achterwege worden gelaten, daar immers denbsp;paardenstapel reeds tegen de ziekte wordt beschermd, wanneer alle paarden op stal worden gehouden.

Sterfte en noodslacht bij buffels door surra komt voornamelijk in den regentijd voor, omdat dan de sawah’s bewerkt worden of beplant zijn, zoodat zij niet als stoppel-weide kunnen dienen. In den drogen tijd, wanneer hetnbsp;vee op de afgeoogste rijstvelden voedsel kan vinden, veroorzaakt surra, hoewel bij buffels niet minder voorkomendenbsp;dan in den natten tijd, bij die dieren slechts sporadischenbsp;sterfte of noodslachtingen. Daarentegen komen surra-en-zoötiën bij paarden het meest in den drogen tijd voor,nbsp;omdat door het weiden der buffels op de dan braak liggendenbsp;sawah’s tabaniden zooveel meer gelegenheid hebben virulentnbsp;bloed op te nemen. Ook worden paarden in den drogennbsp;tijd wel gezamelijk met buffels op de stoppelweiden gedreven. Wanneer men nu in dien tijd bij een optredendenbsp;surra-enzoötie onder paarden, zonder dat bij buffels sterfgevallen en noodslachtingen door surra voorkomen, het weideverbod niet tot paarden beperkt, doet men den buffelstapel nietnbsp;alleen geen goed, doch in somrnige gevallen ook veel kwaad,nbsp;omdat in het begin en in het eind van den oostmoessonnbsp;bij het losloopen op de braakliggende sawah’s in streken,nbsp;waar men geen weiden bezit, de meeste buffelkoeien gedektnbsp;worden, hetgeen natuurlijk achterwej^e blijft, wanneer denbsp;dieren op stal moeten worden gehouden.

Het afsluiten voor in- en uitvoer van vee van besmette

-ocr page 27-

15

streken, oorspronkelijk bedoeld om de ziekte te localiseeren, heeft daar, waar alle streken reeds besmet zijn, als zoodanignbsp;natuurlijk ook geen waarde meer. Toch kunnen wij diennbsp;maatregel niet ontberen en dienen hem ook in de lagerenbsp;streken toe te passen, wanneer in een bepaalde dessa sterftenbsp;en noodslacht bij buffels te menigvuldig wordt. Doen wijnbsp;het niet, dan wordt, wanneer op zulk een dessa het weide-verbod wordt toegepast om de voeding der dieren gunstignbsp;te beïnfluenceeren, het vee van die dessa dadelijk naar naburige streken gebracht, waar de dieren, omdat het voedsel,nbsp;dat zij daar grazende vinden kunnen, dan over zooveel meernbsp;koppen moet worden verdeeld, in minstens even treurigenbsp;omstandigheden komen te verkeeren.

Clieribon, Juli 1916.

Bladvulling.

Engelsch zout en Glauberzout.

In de Veterinary Record wordt er in den laatsten tijd herhaaldelijk op gewezen, dat in de runderpraktijk het laatstgenoemde, sulfas natricus, de voorkeur verdient boven hetnbsp;eerstgenoemde, sulfas magnesicus. Gauberzout het voornaamste bestanddeel van het kunstmatige Carlsbader zout,nbsp;geniet op het vaste land van Europa en in Amerika reedsnbsp;een betere repatatie dan het andere, ook Epsom zout genoemd. In Engeland blijkbaar niet.

Voorts wordt nog gewezen op het nut, de toediening ervan te combineeren met carminativa.

V. d. B.

-ocr page 28-

Mond- en klauwzeerbestrijding in Indië, (^)

DOOR

C. S. JERONIMUS.

Het is niet het gevolg van het feit, dat de mond- en klauw-zeerbestrijding in Nederland in den laatsten tijd zulk een belangstelling heeft genoten, zoowel van voor- als tegenstanders van het z.g. afmaaksysteem, dat ik hier dit onderwerpnbsp;thans ter sprake breng. Ik wil mij niet mengen in de kwestienbsp;van de nadere bestudeering van het mond- en klauwzeernbsp;en de middelen om het tegen te gaan. Wat ik met mijnenbsp;inleiding wensch te bereiken is aan te toonen de noodzakelijkheid van herziening van de maatregelen tot bestrijdingnbsp;van deze ziekte, zooals deze zijn vastgesteld in de Instructienbsp;in Staatblad 1912, No. 435.

Wanneer we de statistische opgaven omtrent gerapporteerde gevallen van besmettelijke veeziekten nagaan, zooals ze jaarlijksch worden gepubliceerd in de jaarverslagen vannbsp;den B.V.D., dan zien we, dat het mond- en klauwzeer vrijwelnbsp;met onverminderde hevigheid in Ned.-Indië blijft heerschen.nbsp;Eenige invloed van de genomen bestrijdingsmaatregelen opnbsp;het meer of minder voorkomen valt hoegenaamd niet tenbsp;bespeuren. Worden het eene jaar al eenige duizendtallennbsp;minder ter kennis gebracht van het bestuur dan een andernbsp;jaar, zoo is dit niet het gevolg van de meerdere kracht,nbsp;waarmede de ziekte in dat jaar bestreden is, doch meernbsp;van omstandigheden, die geheel buiten de bestrijding staan.nbsp;B.v, een vermindering in de virulentie van de smetstof, eennbsp;grootere immuniteit bij vee uit streken, waar jaarlijks denbsp;ziekte woedt, een vermindering van den invoer van vee

(’) Voordracht gehouden voor de leden van de Afdeeling Oost-Java.

-ocr page 29-

17

uit streken, waar geregeld mond- en klauwzeer voorkomt, een vermindering in de activiteit bij ambtenaren en beambtennbsp;bij het opsporen en rapporteeren van veeziekten in hetnbsp;algemeen enz.

De ziekte gaat in Indië kalm haar 'gang, optredend, zich verbreidend, spottend met alle voorschriften. Dit behoeftnbsp;ons niet te verwonderen, want elke dierenarts zal moetennbsp;toegeven, dat met de bestrijdingsmaatregelen der Instructienbsp;het mond- en klauwzeer niet te bestrijden is. .

Zijn er al eens collega’s geweest, die meenden met een onverbiddelijke strenge toepassing van het voorgeschrevenenbsp;de ziekte tot enkele stallen te hebben kunnen beperken,nbsp;dan bleek, zoodra zij over meer ervaring beschikten, datnbsp;hun dit slechts bij groote uitzondering was gelukt. Laternbsp;konden ze zich dan met zekeren twijfel afvragen, in hoeverrenbsp;inderdaad hun bemoeienis van eenigen invloed was geweestnbsp;op liet behaalde succes.

De ervaring in Nederland opgedaan bij het bestrijden van het mond- en klauwzeer heeft geleerd, dat men met afzon-deringsmaatregelén alleen deze ziekte niet kan keeren. Zounbsp;ons dit in Indië, waar het mond- en klauwzeer als zoodanignbsp;den Inlanschen veehouder in zijn bedrijf zoo goed als nietnbsp;schaadt, we derhalve niet behoeven te rekenen op zijnenbsp;medewerking, waar we niet beschikken over een uitgebrei-den goedgeschoolden veeartsenijkundigen dienst met eenenbsp;goed georganiseerde politie dan wel gelukken? Dit is nietnbsp;aan te nemen.

Indien het doel van het bestrijden der ziekte niet is uitroeien of onderdrukken, doch belemmeren, dan zal ieder gouvernementsveearts, in wiens ressort een levendig vee-verkeer bestaat, moeten erkennen dat dit ook nergens wordtnbsp;bereikt. Het mond- en klauwzeer verspreidt zich, zondernbsp;dat de bestrijdingsmaatregelen iets ten goede hebben kunnennbsp;uitrichten. Vooruit is zulks te verwachten van bestrijdingsmaatregelen, die verlicht worden, zoodra het landbouwbedrijf

-ocr page 30-

18

schade van de toepassing ondervindt. Geen enkel Hoofd van plaatselijk bestuur zal b.v. nalaten gebruik te makennbsp;van zijne bevoegheid het weiden op daartoe aangewezennbsp;terreinen van verdachte dieren, die geen ziekteverschijnselennbsp;vertoonen, toe te laten. Evenmin zal hij, tijdens de sawah-bewerking of de suikercampagne, nalaten toestemming tenbsp;geven dergelijke dieren langs bepaalde wegen of op bepaaldenbsp;terreinen te gebruiken. Het is duidelijk, dat het dan absoluutnbsp;onmogelijk is geworden de juiste naleving van hetgeen isnbsp;toegestaan te controleeren, want de wegen en de terreinennbsp;zijn b.v. in een suikercultuurstreek en bij den sawahbewer-king niet zoodanig te kiezen, dat de van ziekte verdachtenbsp;niet in contact zouden kunnen komen met gezonde dieren.nbsp;Wanneer suikerriet geoogst moet worden van het plantrayonnbsp;eener suikerfabriek met een oppervlakte van 500 tpt 2000nbsp;bouws, dan kunnen niet enkele wegen voor het veeverkeernbsp;gesloten worden; ze dienen alle open te blijven, wil eennbsp;beheerder zekerheid hebben zijn riet op tijd te kunnen snijdennbsp;en binnenhalen. Er is dus gelegenheid te over smetstofnbsp;te verspreiden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;

Men zou kunnen beweren, dat eene contröle wel mogelijk zou zijn in den aanvang eener eruptie. Dit ontken ik, wantnbsp;in Indië komt het bestuur steeds te laat tot de ontdekking vannbsp;het voorkomen van mond- en klauwzeer. Worden gevallennbsp;gerapporteerd, dan blijkt bij nader onderzoek de ziekte reedsnbsp;geruimen tijd te bestaan en is de eruptie reeds uitgedeidnbsp;tot een en- of epizoötie. Voorts dient te worden aangevoerd,nbsp;dat een ingrijpen overigens weinig zou baten, omdat steedsnbsp;faciliteiten bij de bestrijding in hetbelang van den landbouwnbsp;moeten worden verleend, ook al zou een deskundige voornbsp;speciale gevallen anders adviseeren. Het Hoofd van plaatselijk bestuur is niet verplicht het advies op te volgen. Hijnbsp;is trouwens steeds gedekt, wanneer hij .;an aantoonen, datnbsp;opvolging niet in het belang zou zijn van den landbouwnbsp;of het transportwezen. Dit aan te toonen is vrij eenvoudig.

-ocr page 31-

19

Sommigen zouden kunnen beweren, dat juist met het oog op de moeielijkheid van het bestrijden van het monden klauwzeer het als een voordeel moet worden beschouwd,nbsp;dat de maatregelen zoo licht zijn, dat bij hun toepassing hetnbsp;landbouw- en veeteeltbedrijf geen schade kan ondervinden.nbsp;Doch dan blijf ik mij afvragen, wat dan het nut is van denbsp;maatregelen, wanneer het doel hetwelk men zich voorstelt tenbsp;bereiken niet wordt bereikt. Zijn de maatregelen uitgedachtnbsp;om het publiek gerust te stellen, dat er wat tegen de ziektenbsp;gedaan wordt of meent de B V.D. in ernst, dat op de wijze,nbsp;als in de Instructie, het mond- en klauwzeer zou zijn tenbsp;bestrijden? Het laatste kan ik niet als juist aannemen ennbsp;het eerste is dan een vergissing. Het ontwikkelde publiek,nbsp;waaronder de suikerfabrikanten en de bestuursambtenaren,nbsp;zien veel te goed in, dat eene dergelijke bestrijding vannbsp;het mond- en klauwzeer geen bestrijding is. Zij ervaren,nbsp;dat niettegenstaande de maatregelen jaar in jaar uit opnbsp;dezelfde tijden het mond- en klauwzeer terugkeert. Zij wetennbsp;veel te goed, dat aan al het voorgeschrevene met hetnbsp;beschikbare personeel der politie niet de hand te houdennbsp;is en ontduiking voortdurend plaats heeft.

Een gevaar is, dat, wanneer eens een ijverig ambtenaar strikte toepassing van de maatregelen eischt, het vervolgingen wegens overtredingen regent, waarvan alleen denbsp;veehouder de dupe is, zonder dat de bestrijding op zichnbsp;zelf er voordeel bij heeft. De gevolgen van eene slappenbsp;toepassing van voorgeschreven maatregelen daarentegen blijven ook niet uit; de belanghebbenden, ziende hoe machteloosnbsp;de B.V.D. tegenover het mond- en klauwzeer staat, meenennbsp;spoedig, dat zij ook straffeloos bepalingen omtrent anderenbsp;besmettelijke veeziekten, die wel met succes bestredennbsp;kunnen worden, mogen overtreden. Het prestige van denbsp;ambtenaren bij den B. V. D. wordt daardoor geschaad.

Wanneer zoo weinig geschiedt om met ernst de verspreiding van deze ziekte tegen te gaan, haar te bestrijden, te

-ocr page 32-

20

onderdrukken oi uit te roeien, doet het vreemd aan te iezen, welke moeielijkheden den veebezitter in den weg wordennbsp;gelegd, wanneer hij ziek of verdacht vee wenscht te slachten,nbsp;of wanneer hij vee, huiden, vleesch of melkproducten wenschtnbsp;te vervoeren. Doch nog vreemder zijn de eischen, welkenbsp;de wetgever heeft gesteld omtrent de desinfectie van denbsp;kralen of stallen, waar ziek of verdacht vee heeft vertoefd.nbsp;Wanneer werkelijk de kralen en stallen, voor zoover dezenbsp;uit bamboe en atap of alang-alang bestaan en alle anderenbsp;zaken, die niet voor ontsmetting vatbaar zijn, na elke enzoötienbsp;waren verbrand, dan waren geheele dessa’s herhaaldelijknbsp;in rook en vlammen opgegaan.

De resultaten verkregen met de tot heden gevolgde bestrij-dingsmethode zijn allerminst van dien aard, dat hare bestendiging gemotiveerd is.

Nu zal mij de vraag worden gesteld, welke maatregelen, dan wel genomen dienen te worden. Bij een beantwoordingnbsp;daarvan moet ik verwijzen naar den inhoud van de schoonenbsp;voordracht van Prof. D. A. de Jonq, op 18 December i915nbsp;te Utrecht gehouden in de aigemeene vergadering van denbsp;Maatschappij voor diergeneeskunde omtrent „de bestrijdingnbsp;van dierziekten en in het bijzonder het mond- en klauwzeernbsp;door wettelijke maatregelen” en zijne conclusie, welke ooknbsp;voor Ned.-lndië kan gelden: dat de noodzakelijkheid dernbsp;bestrijding van mond- en klauwzeer in het aigemeene belangnbsp;nader of beter dient te worden aangetoond.

Afgezien daarvan zal men moeten aantoonen, dat het mogelijk is mond- en klauwzeer door wettelijke maatregelennbsp;te kunnen bestrijden. Zij, die in Ned.-lndië bestrijdingsmaatregelen wenschen, zullen de wenschelijkheid en denbsp;mogelijkheid van het bestrijden moeten staven. De bewijslastnbsp;moet geacht worden nog altijd te rusten op de voorstandersnbsp;eener bestrijding, niet op de tegenstanders. Door velennbsp;wordt eene bestrijding niet gewenscht, omdat zij niet zondernbsp;enorme geldelijke opofferingen, zoowel van den staat als van

-ocr page 33-

21

de direct belanghebbende zou zijn door te voeren. Zij zou offers vergen, die niet in verhouding staan tot de geringenbsp;schade, welke de veehouderij thans van het chronisch heer-schen der ziekte heeft te verduren.

Behoeven de deelen van een eiland, waar het mond- en klauwzeer een zeldzaamheid is, dan niet beveiligd te wordennbsp;tegen invasies uit de overige deelen van dat eiland, waarnbsp;het veelvuldig voorkomt? De redenen van het zeldzaamnbsp;voorkomen zullen vermoedelijk wel gelegen zijn in het geringe veeverkeer. Neemt dit toe, als een uitvloeisel vannbsp;toenemende welvaart, handel en verkeer of meerdere behoefte aan vee, dan zal daar het mond- en klauwzeer nietnbsp;langer een zeldzaam verschijnsel zijn. Bestrijdingsmaatregelennbsp;zullen die invasies niet kunnen keeren. Alleen is de kansnbsp;van slagen niet geheel en al uitgesloten, wanneer de bedreigde streek door natuurlijke grenzen van het naburigenbsp;geïnfecteerde gescheiden is. Ik voor mij acht maatregelennbsp;overbodig, wanneer men niet op wetenschappelijke grondennbsp;of door ervaring overtuigd is, dat het gestelde doel te bereiken is. Die overtuiging missen wij. Moet het mond- ennbsp;klauwzeer dan niet op medische gronden worden bestreden?nbsp;Het gevaar van nadeelige gevolgen’door het gebruik vannbsp;melk van zieke dieren is in Ned.-Indië, zooals we weten,nbsp;niet groot, omdat het melkconsumeerend publiek gewoonnbsp;is de melk te koken. Traden er bij den mensch stoornissen of ziekten op, die aan het gebruik van melk van aannbsp;mond- en klauwzeer lijdende runderen moeten worden toegeschreven, dan diende door de geneeskundigen aangetoondnbsp;te worden, dat het kwaad zulk een omvang heeft verkregen,nbsp;dat op medische gronden een bestrijding van het mond- ennbsp;klauwzeer een eisch is. Die urgentie is tot heden nietnbsp;aangetoond.

Zij, die bij een uitbraak van deze ziekte onder trekvee schade in hun bedrijf kunnen ondervinden zijn de melkveehouders. Is bestrijding der ziekte in hun belang dan niet

-ocr page 34-

22

aangewezen? Daarop is de wedervraag te stellen: Is hunne schade zoo groot, dat de overheid erkend, dat in het algemeen belang maatregelen tot bestrijding onafwijsbaar zijn?

M.i. niet. Verliezen in vee worden zelden geconstateerd en de schade blijft beperkt tot een gemis van inkomsten doornbsp;een tijdelijke verminderde melkproductie van de aangetastenbsp;koeien. Indien er verliesposten in het melkbedrijf ontstaan,nbsp;dan zouden de belanghebbenden zich tegen die verliezennbsp;kunnen dekken, door het oprichten van onderlinge verzekeringen tegen dergelijke risico’s.

Een plaatselijke bestrijding kan om de reeds vermelde redenen in ’t algemeen overbodig geacht worden. Derhalvenbsp;kan de noodzakelijkheid niet ingezien worden deze ziektenbsp;te vermelden onder die, welke bestreden moeten worden.

Indien men uitgaat van het standpunt, dat het toch te ver gedreven zou zijn het mond- en klauwzeer, dat toch alsnbsp;een zeer besmettelijke ziekte moet aangemerkt worden en datnbsp;in’ vele landen met wettelijke maatregelen bestreden wordt,nbsp;niet onder de besmettelijke ziekten in eene wet op te nemen,nbsp;dan zou nog kunnen worden volstaan met een principe ofnbsp;een regeling in te voeren, als voorkomt in de ontworpennbsp;„Veewet” in Nederland. Daarin is een splitsing gemaaktnbsp;tusschen ziekten, die bestreden moeten worden, en die, waarmede zulks kan geschieden. Onder de laatste vallen die,nbsp;wier wering en bestrijding in het belang van den veestapelnbsp;wel wenschelijk is, terwijl toch wegens hun minder gevaarlijknbsp;karakter niet alle voorschriften, betreffende de wering ennbsp;de bestrijding in de wet opgenomen, van toepassing behoevennbsp;te zijn. De eerstgenoemde ziekten worden bestreden metnbsp;voorschriften rechtstreeks door de uitvoerende macht vastgesteld, de laatste met voorschriften krachtens een algemee-nen maatregel van bestuur gegeven.

Tegen de invoering van een dergelijk principe zou aangevoerd kunnen worden, dat het overbodig is, omdat in het vigeerend reglement het aan den Gouverneur-Generaal reeds

-ocr page 35-

23

is overgelaten te bepalen, welke maatregelen tegen in de wet genoemde ziekten zullen moeten of kunnen wordennbsp;genomen. Zij kunnen al naar den aard der ziekte streng ofnbsp;minder streng zijn. Daar tegen zij opgemerkt, dat onder denbsp;ziekten in het reglement als besmettelijk aangemerkt, slechtsnbsp;die voorkomen, waar tegen de B.V.D. met of zonder grondnbsp;meent den strijd met succes te kunnen aanbinden. Dit isnbsp;waarschijnlijk een der redenen, waarom b.v. de goedaardige-droes niet is opgenomen. Zoo verdient het m i. de voorkeurnbsp;duidelijker te doen uitkomen, dat veepest, longziekte, malleusnbsp;enz. moeten worden bestreden, terwijl daarentegen het monden klauwzeer, de goedaardige-droes, saccharomycosis, farcinnbsp;du boeuf enz. dienden te behooren tot die ziekten, waartegennbsp;het wenschelijk is maatregelen te beramen.

Wanneer het mond- en klauwzeer niet meer onder die ziekten zou behooren, welke als besmettelijk in den zin dernbsp;wet worden beschouwd, zouden de Hoofden van plaatselijknbsp;bestuur in een streek, waar het door toevallige omstandigheden mogelijk of wenschelijk zou zijn met goeden uitslagnbsp;tegen de ziekte te ageeren, de bevoegdheid moeten hebben,nbsp;op advies van den deskundige, die maatregelen te kunnennbsp;voorschrijven, die voor dit speciale‘geval noodig zoudennbsp;zijn. Sommige meenen, dat dit volgens de bepalingen vannbsp;het reglement reeds zou kunnen, anderen daarentegen zijnnbsp;van meening, dat de maatregelen, welke bij het voorkomennbsp;van eene besmettelijke ziekte kunnen worden genomen, alleennbsp;mogen toegepast worden op de ziekten, die bij gouvernementsbesluit voor besmettelijk worden gehouden en dat tegennbsp;deze ziekten geen andere maatregelen worden toegelaten dannbsp;die, welke in de Instructie zijn opgesomd.

De klacht zou geuit kunnen worden, dat zonder de wettelijke bestrijdingsmaatregelen veehouders niet voldoende beschermd zouden zijn tegen handelingen voorspruitendenbsp;uil boos opzet of achteloosheid. Ik meen, dat de artikelennbsp;381/383 van het wetboek van strafrecht voor Europeanen

-ocr page 36-

24

en de artikelen 383/385 van dat voor Inlanders in dat opzicht voldoende bescherming bieden. In die artikelen wordt iedernbsp;houder of bewaarder van vee met straf bedreigd, die zijnenbsp;dieren, aangedaan door eene besmettelijke ziekte of daarnbsp;van verdacht, niet behoorlijk opgesloten en afgezonderdnbsp;houdt. Zoo ook wanneer hij zijne besmette dieren vereenigdnbsp;laat met andere, waardoor bij deze besmetting ontstaat.

Zooals de meesten Uwer bekend zal zijn, bestaan er bij het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel plannen om tot eene herziening van het Reglement op het veeart-senijkundig staatstoezicht in Ned.-lndië over te gaan. Denbsp;mogelijkheid is dus geenszins uitgesloten, dat nieuwe bepalingen tot het tegengaan van het mond- en klauwzeer zullennbsp;worden ontworpen. In de aanschrijving, waarmede de herziening wordt aangekondigd heet het, dat wordt overwogennbsp;de voorschriften aangaande de bescherming van den veestapelnbsp;tegen besmettelijke ziekten in dien zin te herzien, dat denbsp;invoer binnen Ned.-lndië over zee uit andere gedeelten dezernbsp;gewesten, waar die ziekten niet heerschen, worde vrij gelaten,nbsp;gepaard echter met een krachtiger plaatselijke bestrijding diernbsp;ziekten dan tot nu het geval was. Moet hieronder wordennbsp;verstaan, dat het mond- en klauwzeer met strengere maatregelen zal worden bestreden? Indien dit het geval zou zijn,nbsp;lijkt het mij dringend noodig, dat de urgentie daarvan wordenbsp;aangetoond en dat vooraf nagegaan worde, welke oeconomi-sche schade de bestrijding op zich zelf te weeg kan brengen.

Indien de Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel gevolg geeft aan zijne toezegging belangrijke ordonnantiënnbsp;op veeartsenijkundig 'gebied voor advies te zenden aan denbsp;Vereeniging tot bevordering van veeartsenijkunde, dan zullennbsp;de leden ook in de gelegenheid zijn hun oordeel uit tenbsp;spreken over het voorontwerp van een Reglement op hetnbsp;veeartsenijkundig staatstoezicht. Het is dan evenwel de vraagnbsp;of er voldoende tijd en gelegenheid zal bestaan om aannbsp;te geven, wat zij in het wetsontwerp goed of afkeuren.

-ocr page 37-

25

De kans bestaat, dat een geheel ontwerp zou moeten worden omgewerkt en dat veel arbeid te vergeefs zou zijn geweest.nbsp;Is het dan niet beter, dat aangaande die punten van hetnbsp;vigeerend Reglement op het veeartsenijkundig staatstoezicht,nbsp;waaromtrent zich bij de leden reeds een gevestigde opinienbsp;heeft gevormd, onze vereeniging den Directeur van Landbouw,nbsp;Nijverheid en Handel hare wenschen te kennen geeft?

Ik stel U deze vraag en wanneer er een bevestigend antwoord volgt, dan zou ik wenschen, dat in de eerstvolgende algenieene vergadering onzer vereeniging door denbsp;afdeeling Oost-Java het volgende voorstel worde gedaan:

Het Hoofdbestuur van de Vereeniging tot bevordering van veeartsenijkunde in Ned.-Indië geve den Directeur vannbsp;Landbouw, Nijverheid en Handel in overweging bij eenenbsp;herziening van het Reglement op het veeartsenijkundig staatstoezicht af te zien van een bestrijding van het mond- ennbsp;klauwzeer door wettelijke maatregelen, tenzij aangetoondnbsp;kan worden, dat de bestrijding in het algemeen belangnbsp;noodig en mogelijk wordt geacht.

Modjokerto, 3 December 1916.

-ocr page 38-

De opleiding der aanstaande gouvernementsveeartsen, (’)

DOOR

Dr. H. ’t HOEN.

Tijdens mijn laatste buitenlandsch verlof in 1912 hield ik in November een voordracht aan ’s Rijksveeartsenijschoolnbsp;te Utrecht over de positie en den werkkring van dennbsp;gouvernementsveearts in Nederlandsch-lndië. De bedoelingnbsp;hiervan was in de eerste plaats door mededeeling van mijnnbsp;Indische ervaringen meer belangstelling op te wekken voornbsp;Indië. Onbekend maakt onbemind en dit was tot voor kortennbsp;tijd vooral ten opzichte van onzen werkkring het geval.nbsp;Ik geloof niet te veel te zeggen, dat ieder onzer, zooalsnbsp;wij hier samen zijn, zich den werkkring van den gouvernementsveearts heel anders had voorgesteld, als wij hemnbsp;later hebben leeren kennen, Is het dan ook wonder, datnbsp;de lust om naar Indië te gaan als gouvernementsveeartsnbsp;tot nog toe voornamelijk van toevallige factoren afhangt,nbsp;die meestal in nauw verband staan met de financieele zijdenbsp;van het vraagstuk? Zoo althans is het mij gegaan en naarnbsp;ik overtuigd ben velen anderen. Zonder eigenlijk iets af tenbsp;weten, hoogstens met wat oppervlakkige kennis van landnbsp;en volk, waar men de beste jaren van zijn leven zal doorbrengen, zijn de meesten onzer naar Indië getogen. Velennbsp;hebben zich na kort verblijf aangepast en bevredigingnbsp;gevonden in hun werk; er zijn er echter ook, die veelnbsp;decepties ondervonden, zich niet aan de geheel nieuwe

9 Uit de concept-notulen van de Algemeene Vergadering van de Vereeniging tot bevordering van veeartsenijkunde in Ned.-Indië, gehouden te Djojakarta op 2 en 3 Juni 1916.

-ocr page 39-

27

toestanden konden aanpassen, zoodat zij onverschillig bleven voor het ongetwijfeld vele goede, dat dit land ons geeft.nbsp;Enkelen zagen zich zelfs genoopt na kort verblijf dit landnbsp;den rug toe te keeren om zich wederom in het moederlandnbsp;te vestigen.

De financieele voordeelen, aan de betrekking van gouver-nementsveearts verbonden, vereischten reeds jarenjverbetering. Onze vereeniging liet eene enquête instellen door de heerennbsp;Van der Poel en Jeronimus aan de hand van salarissennbsp;der ambtenaren van de andere diensttakken, waarvoor denbsp;studie ongeveer overeenkomt met de onze. Voorstellen zijnnbsp;voorgebracht tot positieverbetering, waarbij nadruk werdnbsp;gelegd op verhooging der aanvangstraktementen. Hieropnbsp;werd niet ingegaan; wel werd door den Departementschefnbsp;een voorstel aanhangig gemaakt, waarbij de gouvernements-veeartsen reeds na zes jaar dienst een traktement van ƒ500nbsp;zouden genieten en na 18 jaar een maximum-salaris vannbsp;ƒ 800; voor den adjunct-inspecteur zou dit ƒ 900 en voornbsp;den Inspecteur van den dienst / 1100 zijn. Niet onmogelijknbsp;dat, zoodra er betere tijden aanbreken, op dit voorstel wordtnbsp;ingegaan. (‘) Ik blijf het evenwel betreuren, dat bij dezenbsp;regeling het aanvangstraktement hetzelfde is gebleven, vef^nbsp;hooging hiervan was m. i. zeer billijk geweest en meteennbsp;een middel om het gaan naar Indië meer aanlokkelijk tenbsp;maken. In elk geval komt mij een hooger aanvangssalarisnbsp;een beter middel voor om de zoo gewenschte aanvullingnbsp;te krijgen dan het verleenen eener subsidie van ƒ 2700,nbsp;benevens het verstrekken van een microscoop van Zeiss.nbsp;Wellicht dat met dit laatste middel de formatie binnenkortnbsp;compleet zal zijn, doch welke zekerheid heeft men, dat denbsp;beste krachten, voor Indië zoo noodig, verkregen zullennbsp;worden? De eenig juiste propaganda in het belang vannbsp;ons corps is m. i. meerdere belangstelling opwekken doornbsp;verspreiding van kennis over Indische toestanden, ons vak

0 Staat op de begrooting voor het jaar 1917. Red.

-ocr page 40-

28

rakende, en betere bezoldiging van beneden af. Alle andere middelen zullen nimmer tot het gewenschte doel leiden.

Ieder, die pas in Indië aankomt en de betrekking van gouvernementsveearts heeft te aanvaarden, wordt al spoedignbsp;gewaar, in hoe menig opzicht hij te kort schiet in hetnbsp;vervullen van zijn taak. Vooral wij, die tegenwoordig opnbsp;zoötechnisch gebied zooveel directe aanraking hebben metnbsp;de bevolking, gevoelen dit maar al te goed. Het valt daaromnbsp;te apprecieeren, dat sedert' kort besloten is aan ’s Rijksveeartsenijschool een vervolgcursus te geven, waarin verschillende zaken zullen behandeld worden, die voor den aanstaanden gouvernementsveearts van praktisch belang zijn.nbsp;Het zijn vooral 5 zaken, waarop ik in verband hiermedenbsp;de aandacht wensch te vestigen.

Ie. Kennis van land en volk en beginselen van Javaansch en Maleisch.

2e. Bestuursinrichting, speciaal de desa-economie.

3e. Zoötechnie, omvattende de veerassen van Neder-landsch-lndië en de maatregelen, die van Regeeringswege op Java en de Buitenbezittingen genomen zijn tot verbeteringnbsp;van den veestapel.

4e. Veterinaire politie in Nederlandsch-Indië.

5. Kennis van Indische grassen en voedergewassen.

Indien aan het bovenstaande voortaan meer aandacht wordt geschonken, dan tot heden het geval is, betwijfel ik niet ofnbsp;de werkzaamheden van den civiel veterinairen dienst innbsp;Nederlandsch-Indië zullen aan de studenten van de Rijksveeartsenijschool beter bekend raken, de belangstelling voornbsp;onze koloniën zal toenemen en de gouvernementsveeartsennbsp;zullen beter voorbereid uitkomen.

Mijns inziens ligt het dan ook op den /eg onzer vereeniging de bevoegde autoriteit erop te wijzen, dat onder de tegenwoordige tijdsomstandigheden in het belang van het corpsnbsp;gouvernementsveeartsen eene aanvulling van de studienbsp;urgent moet worden geacht, temeer wijl zij er veel toe zal

-ocr page 41-

29

bijdragen de belangstelling op veterinair gebied voor onze koloniën op te wekken, waardoor het wellicht mogelijk zalnbsp;Worden, dat de thans bestaande wijze van subsidieverleeningnbsp;aan studenten voor den Indischen dienst overbodig wordt.

De inleider stelde daarna de volgende motie voor;

„De Algemeene vergadering der Vereeniging tot bevordering van veeartsenijkunde in Nederlandsch-lndië, gehouden tenbsp;Djokjakarta op 2 en 3 Juli 1916, geeft als haar oordeel tenbsp;kennen, dat eene aanvulling van de studie voor de aanstaande gouvernementsveeartsen, in het bijzonder watnbsp;betreft zoötechnie, landhuishoudkunde (desa-economie),nbsp;beginselen van Javaansch en Maleisch, veterinaire politie,nbsp;kennis van grassen en voedergewassen, zeer noodzakelijknbsp;is en besluit tot den Directeur van Landbouw, Nijverheidnbsp;en Handel het verzoek te richten, deze motie met gunstignbsp;advies ter kennis te willen brengen van Zijne Excellentienbsp;den Minister van Koloniën te ’s Gravenhage”.

Dr. VAN DER Poel deelt mede, dat reeds in 1908 het Ministerie van Koloniën over een aanvullende opleiding van de aanstaande gouvernements-veeartsen het advies had ingewonnennbsp;van de heeren Löhnis, Knel en KpooN en dat door dezennbsp;werd aangeraden om niet te volstaan met aan hen te Utrechtnbsp;te geven aanvullend onderwijs, maar om hen ook een stoeterijnbsp;in het buitenland te doen bezoeken. De kwestie van denbsp;aanvullende opleiding was medio 1915 reeds in een zoodanignbsp;stadium gekomen, dat in Indië vermeend werd, dat in ditnbsp;jaar reeds met die opleiding zou worden aangevangen maarnbsp;deze zou alleen bestaan in een cursus te Utrecht. Tot nunbsp;is daarvan echter nog niets gekomen.

Een aanvullende opleiding, die alleen te Utrecht wordt gegeven, acht Dr. van der Poel evenwel bepaald onvoldoende. Zijns inziens moeten de aanstaande gouvernementsveeartsen gedurende drie maanden worden gedetacheerd aannbsp;een groote inrichting, zooals men die in Hongarije vindt, waarnbsp;vee, paarden, schapen en varkens worden gefokt en grassen

-ocr page 42-

30

en andere voedingsgewassen worden verbouwd, en die de-tacheering zou moeten geschieden in het tijdvak van het geboren worden der veulens en kalveren en het daarop volgende dekken, wat ongeveer van September tot Februari loopt,nbsp;zoodat de aanstaande gouvernementsveeartsen in de gelegenheid zullen zijn alles te zamen waar te nemen, wat zijnbsp;voor de uitoefening van hun betrekking in Indië zullennbsp;noodig hebben. Gedurende den geheelen tijd van de aanvullende opleiding zou Dr. van der Poel aan de aanstaandenbsp;gouvernementsveeartsen willen zien toegekend het voor-loopig Indisch traktement van ƒ 150 ’s maands, benevensnbsp;vergoeding van de reiskosten.

Ook de met verlof naar Europa gaande gouvernementsveeartsen zou Dr. Van der Poel in de gelegenheid willen stellen om verschillende zaken van belang voor den Indi-schen veterinairen dienst na te gaan en daarvoor voor gou-vernementsrekening speciale opdrachten willen geven metnbsp;verlenging van verlofstijd met het tijdsverloop dier opdrachten.

De heer Penning merkt op dat zulke opdrachten hem zeer gewenscht voorkomen, maar dat hij de opdrachten slechtsnbsp;gegeven zou willen zien aan die gouvernementsveeartsen,nbsp;die het verzoek doen dergelijke opdrachten te bekomen.

Dr. Van der Poel zegt dat dit ook zijn bedoeling is.

De heer Van der Burg wijst erop dat het bij het Departement van Oorlog gewoonte is om, wanneer een militair paardenarts met buitenlandsch verlof gaat en deze voornbsp;het uitvoeren van een opdracht in aanmerking komt, zulksnbsp;aan het Ministerie van Koloniën mede te deelen ondernbsp;opgaaf van de opdrachten, welke gegeven zouden kunnennbsp;worden, indien de verlofganger zich voor het bekomen vannbsp;een opdracht aanmeldt. Als voorbeeld noemde hij eennbsp;opdracht aan den militairen paardenarts Van Slooten omnbsp;verschillende hoefsmidcursussen te gaan bezoeken.

Het blijkt, dat de aanwezigen de bij het Departement van

-ocr page 43-

31

Oorlog gevolgde wijze van handelen ook ten aanzien van de met buitenlandsch verlof gaande gouvernementsveeartsennbsp;de meest aangewezen vinden.

De heer van der Burg vraagt, hoe lang de aanvullende opleiding zal moeten duren.

Dr. ’t Hoen antwoordt, dat met inbegrip van de detachee-dng op een fokkerij, waarmede hij zich geheel kan vereenigen. Wel erop gerekend zal moeten worden, dat de aanstaandenbsp;gouvernementsveeartsen één jaar later in Indië zullen komen dan nu, zonder de aanvullende opleiding, het geval is.

Dr. VAN DER Poel stelt de vraag of aan het einde van den vervolgcursus een examen zou moeten worden afgenomen.

Dr. ’t Hoen acht dit niet wenschelijk, maar zou alleen een testimonium willen zien afgegeven.

De heer Jeronimus vraagt of de aanstaande gouverne-mentsveeartsen de cursussen in het Javaansch en Maleisch zouden moeten gaan volgen daar, waar in die talen onderwijs wordt gegeven, b.v. te Leiden.

Dr. ’t Hoen zegt, dat dit niet zijn bedoeling is en dat Wel op de een of andere wijze gelegenheid zal gevondennbsp;Worden om de lessen te Utrecht te doen geven.

Dr. VAN der Veen meent, dat zijns inziens voor het onderwijs in de kennis van land en volk, de beginselen van Javaansch en Maleisch en de bestuursinrichting een lectornbsp;zal moeten worden aangesteld, die onder de gepension-neerde ambtenaren van het Binnenlandsch Bestuur wel zalnbsp;zijn te vinden tegen een niet te hooge vergoeding.

De heer Sohns vraagt of het wel noodzakelijk is ook de beginselen van het Javaansch te doen onderwijzen ennbsp;of niet met die van het Maleisch zou kunnen wordennbsp;volstaan.

Dr. van der Poel is van meening, dat een overgroot gedeelte der bewoners van Java Javaansch spreekt en dat op dat eiland de meeste gouvernementsveeartsen zijn «ge-

-ocr page 44-

32

plaatst, zoodat hij ’t wel wenschelijk acht, dat ook onderwijs in het Javaansch wordt gegeven, terwijl het hier slechts de beginselen van het Javaansch en het Maleisch geldt ennbsp;derhalve het bijbrengen van de kennis daarvan z.i. gedurende den vervolgcursus wel mogelijk is.

De heer Penning, niedegaande met de motie van Dr. ’t Hoen ten opzichte van de aanvullende opleiding en met denbsp;door dezen gedeelde wenschen van Dr. van der Poel tennbsp;aanzien van de detacheering van de aanstaande gouverne-mentsveeartsen op een groote fokonderneming als onderdeel van die opleiding, vindt dat de twee talen wel watnbsp;veel zijn en zou voorloopig maar met Maleisch willennbsp;volstaan, daar hij bevreesd is, dat anders de aanvullendenbsp;opleiding nog langer zal moeten duren, dan anders reedsnbsp;het geval zal zijn.

Het blijkt dat dit de instemming heeft van het meeren-deel der aanwezigen.

Dr. 't Hoen zegt, dat de bedoeling van zijn motie hoofdzakelijk was om een uitspraak van de vergaderden te krijgen omtrent de wenschelijkheid van de aanvullende opleidingnbsp;en dat hij daarom zijn motie wijzigt in den door den heernbsp;Penning aangegeven zin. De ervaring zal dan wel leerennbsp;wat binnen het voor de aanvullende opleiding toe te stanenbsp;tijdsverloop zal kunnen worden bijgebracht.

Na deze toelichting wordt de gewijzigde motie aangenomen.

-ocr page 45-

De opleiding der veemantries, (')

DOOR

Dr. B. VRIJBURG.

Sinds de mantriecursus in Buitenzorg is opgeheveii schijnt het, dat het Departement van Landbouw van plannbsp;is, de veemantries weer op de manier, zooals vroeger, doornbsp;de gouvernementsveeartsen te doen opleiden. Ik kreegnbsp;den laatsten tijd in Rembang tenminste een paar heertjesnbsp;bij me met' een brief van Landbouw luidende; „wordt innbsp;antwoord op zijn verzoek om toegelaten te worden totnbsp;den cursus voor veemantries alhier medegedeeld, dat voor-loopig die cursus niet meer zal worden gehouden, maarnbsp;dat, indien hij voor opleiding tot veemantrie op anderenbsp;wijze wenscht in aanmerking te komen, hij zich zal hebbennbsp;te wenden tot den gouvernementsveearts tot wiens ressortnbsp;behoort de streek, waaruit hij afkomstig is”. Mij is officieelnbsp;niets bekend van het opheffen van den mantriecursusnbsp;en evenmin is mij verzocht of gelast geworden, mantriesnbsp;op te leiden, zoodat ik deze regeling wel wat eigenaardignbsp;vind. Het gouvernement geeft een vrij groot bedrag uitnbsp;aan salarissen en declaraties van veemantries; dit en hetnbsp;feit, dat een goede, praktisch opgeleide mantrie een tenbsp;waardeeren hulp is voor den veearts, doen mij deze aangelegenheid belangrijk genoeg schijnen om ze hier ter sprakenbsp;te brengen.

Ik heb nooit kunnen dweepen met de mantries, die door den cursus van Buitenzorg werden afgeleverd. Niet,nbsp;dat ik hiervan ook maar eenigszins de schuld geef aan de

') Uit de concept-notulen van de Algemeene vergadering van de Vereeniging tot bevordering van veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indië, gehouden te Djokjakarta op 2 en 3 Juli 1916. (Red.).

-ocr page 46-

34

veeartsen, met die opleiding belast, niet in het minst; ik geloof echter, dat het gehalte van de menschen, waaruit denbsp;veemantries gerecruteerd worden, niet deugt. Het zijnnbsp;meestal prijaji-zoontjes, die een Inlandsche school hebbennbsp;afgeloopen, soms als magang of hulpschrijver een tijdjenbsp;gewerkt hebben en nu, aangelokt door de betaling of doornbsp;het mantrie-worden, zich voor den cursus opgeven. Vannbsp;’t werk, dat hun wacht, hebben ze geen idee; ze hebbennbsp;nog nooit voor eenige arbeid de handen uit de mouwennbsp;gestoken. Aan elke pink zit een lange nagel, ten teekennbsp;dat ze handenarbeid schuwen.

De korte opleiding in Buitenzorg is niet in staat hun andere begrippen bij te brengen; ze zullen alleen bij terugkomst of bij plaatsing hier of daar zich nog wat meernbsp;voelen; ze zijn 4 maanden in „Bogor” geweest. Aan zulkenbsp;kereltjes hebben wij niets, en pakt men ze flink aan omnbsp;hun wat te leeren, dan vragen ze „lepas”.

Ik zou er dan ook voor zijn, dat de mantriecursus gesloten bleef en de opleiding, werd opgedragen aan de gouverne-mentsveeartsen.

’t Is gemakkelijk te zeggen, hoe het niet moet, moeilijker om den weg aan te geven tot het vormen van praktische, bruikbare mantries. Als we eens beginnen met na te gaan, wat wenbsp;van de mantries eischen, dan komen we zeker al wat verder.

Mantries moeten de tusschenpersonen zijn tusschen veearts en veebezitter, tusschen den gouvernementsveearts en dennbsp;orang tani. Toestanden, die wij niet of moeilijk kunnennbsp;nagaan en waaromtrent de besturende ambtenaren ons onvoldoende inlichten, moeten door de mantries worden nagegaan en zoo ter onzer kennis komen, ’t Is daarvoor noodig,nbsp;dat de mantrie de taal, de streek en de bevolking kent.

Als eerste elscfi zou ik dan ook willen stellen, dat de mantries worden genomen uit de streek, waar ze in denbsp;toekomst moeten werken en dat ze niet worden overgeplaatst.nbsp;Behalve het reeds genoemde, is het vaste verblijf van de

-ocr page 47-

35

rnantries in eenzelfde streek, voor een nieuwen veearts van veel nut. Deze is spoedig georiënteerd en op stap met zijnnbsp;werk. Het boschwezen houdt de mantries ook in eenenbsp;zelfde inspectie-afdeeling. Voorgeschreven is het niet, maarnbsp;het is vaste regel.

Welke eischen moeten we aan de mantries stellen en, in verband daarmede, welke opleiding moeten we ze geven?

Om voor mantrie in aanmerking te komen, dienen de can-didaten te kunnen lezen en schrijven en moeten zij bij den veearts bekend staan als oppassend en ijverig. Ze kunnennbsp;dan worden opgenomen als leerling-veemantrie en krijgennbsp;eene bezoldiging van b.v. ƒ 15.— ’s maands.

De opleiding duurt 6 maanden. Ze leeren eenvoudig administratief werk, als het agendeeren van stukken, hetnbsp;bijhouden van veeregisters en dergelijke, het indienen vannbsp;periodieken en rapporten, enz. Eenvoudige begripe.n vannbsp;veeteelt worden hun bijgebracht, alsook de onderkenningnbsp;van de meest voorkomende besmettelijke ziekten en ’t nemennbsp;van voorloopige maatregelen. Ze leeren castreeren, brandmerken, ’t maken van bloedpraeparaten en meer praktischenbsp;dingen, die noodig zullen blijken. Tweemaal ’s jaars behoortnbsp;er gelegenheid te zijn tot het doen van examen voor mantrie.nbsp;De eischen voor het examen' moeten in een programmanbsp;Worden vastgelegd; het wordt afgenomen door 3 veeartsen,nbsp;of, waar dit op de Buitenbezittingen moeilijkheid mochtnbsp;geven, door één veearts en een inspecteerenden veeartsenij-kundigen ambtenaar.

De betaling van de veemantries, hunne declaraties enz. zijn nader te regelen, als ook de gratificatie, die de veeartsnbsp;krijgt voor de opleiding, indien een candidaat slaagt.

Dit is, in korte trekken, wat ik me dacht van de vorming van veemantries, ik zou hierover gaarne, ook eens de opinienbsp;Van anderen hooren.

De heer Sohns merkt op dat de opleiding der veemantries door de veeartsen niet voldeed en dat daarom de veemantrie-cursus te Buitenzorg is ingesteld.

-ocr page 48-

36

De heer Penning zegt, dat hij grootendeels accoord gaat met Dr. Vrijburg. Het is echter nog niet uitgemaakt, datnbsp;geen opleiding van veemantries meer aan den cursus tenbsp;Buitenzorg zou plaats hebben. Wel is gebleken, dat denbsp;gestelde eisch van toelating tot den cursus, dat de candi-daten de Nederlandsche taal machtig moeten zijn, dus afkomstig moeten zijn van de Hollandsche of de Hollandsch-Inlandsche school, maakte dat de aspiranten kwamen uitnbsp;kringen, waar men niet gewoon is de handen uit de mouwennbsp;te steken. Daarom wordt bij wijze van proef getracht doornbsp;de gouvernementsveeartsen enkele Inlandsche jongeliedennbsp;te doen opleiden, die zij meenen, dat aan dit euvel nietnbsp;zullen lijden en die zij in de practijk tot bruikbare helpersnbsp;zullen kunnen vormen. Hoewel deze personen feitelijknbsp;leerling-mantrie zijn, worden zij belast met de waarnemingnbsp;der betrekking van veemantrie op de minimum-bezoldigingnbsp;der veemantries, omdat zij toch ook reeds diensten bewijzen en tegen het toekennen van een lagere bezoldigingnbsp;om verschillende redenen bezwaren bestaan. Blijkt tijdensnbsp;de opleiding, dat zij niet aan de te stellen eischen voldoen,nbsp;dan moeten zij voor ontslag worden voorgedragen.

De heer Sohns zegt, dat de aspirant-veemantries op den veemantrie-cursus te Buitenzorg ook praktisch moeten werken en flink de handen uit de mouwen moeten steken. Iknbsp;beroep mij op den heer Treffers, dat de aan hem voor denbsp;bestrijding van het houtvuur in de residentie Djokjakartanbsp;toegevoegde veemantries, die afkomstig zijn van den veemantrie-cursus, in dit opzicht goed voldoen.

Dr. Vrijburg merkt op, dat hij van verschillende kanten vernam, dat de door den veemantriecursus afgeleverde veemantries juist in praktische bruikbaarheid te wenschen overlaten.

De heer Sohns wijst erop, dat de candidaten voor den cursus door de veeartsen zelven zijn aangewezen.

Dr. Vrijburg repliceert, dat dan door hen de geschiktheid der candidaten niet voldoende ernstig is nagegaan.

-ocr page 49-

37

De heer Sohns erkent, dat nog al onderscheid bestond in de verschillende gezonden candidaten en dat sommigenbsp;veeartsen goede candidaten zonden.

De heer Pknning zegt, dat het natuurlijk zeer moeilijk is om een oordeel te vellen over candidaten, die men bijnanbsp;niet kent, zooals het geval was met de candidaten voornbsp;den cursus te Buitenzorg. Wanneer een veearts echternbsp;dagelijks een candidaat om en bij zich heeft, dan zal hijnbsp;na eenigen tijd met vrij groote zekerheid kunnen nagaan ofnbsp;een hem toegevoegd waarnemend veemantrie van het houtnbsp;is, waaruit een bruikbare veemantrie kan worden gesneden.nbsp;Zoo neen dan zal, zooals hij reeds opmerkte, de man niet langernbsp;als waarnemend veemantrie gehandhaafd mogen worden.

De heer Hellemans releveert, dat een Inlandsch ambtenaar hem eens opmerkte, dat de veemantries wegens den aardnbsp;van hun werk eigenlijk veemandoers moeten heeten. Hijnbsp;acht deze opvatting juist. Men heeft hier te doen metnbsp;skilled labour en daarvoor is geen kennis vau de Hollandschenbsp;taal noodig, zooals voor den veemantriecursus te Buitenzorgnbsp;geëischt wordt.

De heer Penning is het met den heer Hellemans' niet eens. Zijns inziens moet men den veemantrie niet maken totnbsp;een veemandoer, daar deze hoogstens wat lezen en schrijvennbsp;zou behoeven te kennen, wat bepaald onvoldoende zounbsp;zijn. Zijns inziens kan deze helpet van den gouvernements-veearts theoretische kennis, als te Buitenzorg wordt bijgebracht, niet missen voor de vervulling van de taak, waarvoor hij wordt aangesteld, maar die kennis kan hem bestnbsp;worden bijgebracht in de Maleische taal, waardoor de veemantries betrokken kunnen worden uit den landbouwendennbsp;'stand, die geen Hollandsch verstaat.

De heer Sohns is van oordeel, dat de theoretische kennis die de candidaat-veemantrie zich moet eigen maken, nietnbsp;kan worden bijgebracht aan jongelieden, die geen Hollandsch verstaan.

-ocr page 50-

38

Dr. Van der Poel zegt, dat nog een ander bezwaar tegen opleiding der veemantries bjj den cursus te Buitenzorg is,nbsp;dat uit de Buitenbezittingen geen candidaten te bekomennbsp;zijn, die voldoen aan den eisch van kennis der Neder-landsche taal, zoodat daarheen veemantries, afkomstig vannbsp;Java, gezonden moeten worden, die niet rusten alvorens zijnbsp;weer daarheen zijn overgeplaatst of anders hun ontslagnbsp;nemen. Dr. Van der Poel acht het door Dr. Vrijburg aangegeven tijdvak van zes maanden voor de opleiding dernbsp;veemantries door een gouvernementsveearts te kort. Hij isnbsp;van oordeel, dat het minstens op één jaar moet wordennbsp;gesteld, om werkelijk goede resultaten te verkrijgen.

Dr. Van der Schr'oeff zegt het met Dr. Vrijburg geheel eens te zijn, dat in de eerste plaats moet worden gezorgd, dat een veemantrie afkomstig is uit de streek,nbsp;waarin hij werken moet. Eerst dan kan hij door zijn plaatselijke kennis een werkelijk helper voor den gouvernementsveearts zijn. En om dat in hem te hebben moet de gouvernementsveearts hem zelf opleiden, daar hij bij die opleiding rekening kan houden met de plaatselijke omstandigheden. Dit kan niet geschieden op den cursus te Buitenzorg.nbsp;Hij zou echter niet aan het einde van de opleiding eennbsp;examen willen zien gesteld. Zijns inziens moet het aan dennbsp;gouvernementsveearts worden overgelaten om te beslissennbsp;of een opgeleid persoon definitief tot veemantrie kan wordennbsp;benoemd. Hij is toch de man, die met hem moet werken.

Dr. Van der Poel acht evenals Dr. Vrijburg een examen wel noodig, maar dit moet zoodanig zijn ingericht, dat denbsp;candidaat slechts het bewijs behoeft te' leveren behoorlijknbsp;op de hoogte te zijn, van hetgeen vn hem verlangd wordtnbsp;ten opzichte van de streek, waarin hij geplaatst is, waarbijnbsp;het begrip „streek” dan niet te bekrompen moet wordennbsp;opgevat.

De heeren Sohns en Hellemans merken op, dat tegen dezen beperkten exameneisch wel ,wat in te brengen is-

-ocr page 51-

39

Bij dien beperkten exameneisch bestaat toch kans, dat de veemantrie alleen die veeziekten heeft leeren zien, die in hetnbsp;ressort van den opleidenden veearts voorkomen. Moet hijnbsp;nu ter bestrijding van een andere - veeziekte naar eldersnbsp;worden gedetacheerd dan zullen hem de handen verkeerdnbsp;staan.

Dr. Vrijburg is daarom dan ook van oordeel, dat de eischen van het examen zoodanig moeten worden gesteld,nbsp;dat dit nadeel niet mogelijk is.

Hij zou verder door de vergadering principieel willen zien uitgemaakt of zij verklaart te zijn voor de opleidingnbsp;van de veemantries door de gouvernementsveeartsen of opnbsp;den veemantrie-cursus te Buitenzorg.

De voorzitter (van der Burg) wijst erop, dat slechts enkelen der vergaderden hun meening hebben geuit en hij den indruknbsp;heeft gekregen, dat het meerendeel der aanwezigen zich blijkbaar nog geen afdoend oordeel heeft gevormd omtrent denbsp;beste wijze van opleiding der veemantries. Hij geeft daaromnbsp;in overweging de motie van Dr. Vrijburg buiten stemmingnbsp;te laten en te volstaan met diens inleiding en de daaropnbsp;gevolgde beraadslagingen ter kennis te brengen van dennbsp;Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel.

Hiermede wordt ingestemd.

-ocr page 52-

Eenige cijfers uit de kliniek van de garnizoens-ziekenstallen te Batavia over het jaar 1916,

DOOR

Dr. J. EGQINK.

Het totaal aantal gevallen van ziekte bij troepen- en officiersdienstrijpaarden in het garnizoen Batavia en Meester-Cornelis bedroeg in het verslagjaar 1223 (1103*), waarvannbsp;49 (25) in behandeling gebleven van het vorige verslagjaar.nbsp;Berekend naar de gemiddelde sterkte dier paarden van 605nbsp;(544) was dit 202.1 (202.7)«/o.

1915

1914

249.6

218.2

179.3

168.8

258.9

127.8

173.1

124.-

132.-

128.3

Het ziektepercentage bedroeg: nbsp;nbsp;nbsp;1916

voor het 3de eskadron cavalerie nbsp;nbsp;nbsp;264.9

„ de 1ste afdeeling veldartillerie 167.2

1ste treincompagnie 1ste mitrailleurcompagnienbsp;mobiele sectie vestingartil.nbsp;officiersdienstrijpaarden

zien hieruit, dat voor het 3de eskadron cavalerie en de 1ste treincompagnie het ziektecijfer is gestegen en daartegenover dit in de overige rubrieken is gedaald. De stijging bij denbsp;treincompagnie houdt verband met den aankoop van 256 (138)nbsp;nieuwe paarden, welke alle gemiddeld 14 (16) dagen in observatie zijn geweest om aan een malleusonderzoek te wordennbsp;onderworpen. In verband met die observatie werd niet mindernbsp;dan 356 maal bloed afgetapt ten behoeve van het serum-onderzoek aan het Veeartsenijkundig laboratorium te Buitenzorg, terwijl bovendien een minstens even groot aantalnbsp;oogindruppelingen met onverdunde malleïne plaats vond.

Van de 1223 patiënten

285.5 46.3nbsp;130.-118.2

Wij

herstelden......

. 1075

of 87.90 (91.66)“/o,

stierven......

10

„ nbsp;nbsp;nbsp;0.82 ( 0.27) „

werden afgemaakt . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

18

„ nbsp;nbsp;nbsp;1.47 ( 1.36) „

op reform gesteld. . nbsp;nbsp;nbsp;.

45

„ nbsp;nbsp;nbsp;3.68 ( 2.26) „

bleven in behandeling .

75

„ nbsp;nbsp;nbsp;6.13(4.45),,

(*) De tusschen haakjes het vorige verslagjaar.

totaal geplaatste

1223 of 100.- (100.-)°/o, cijfers hebben- betrekking op

-ocr page 53-

41


Eene procentsgewijze berekening van de uitkomsten der behandeling naar de gemiddelde sterkte aan paarden ennbsp;eene gedefinieerde opgave van de verliezen is neergelegdnbsp;in Staat I. Het totale verliespercentage is gestegen vannbsp;7.89 tot 12.07.

Vergelijken wij de verliezen aan Australische paarden (cavalerie-, veldartillerie- en officiersdienstrijpaarden), dannbsp;krijgen wij voor de laatste 4 jaren de volgende cijfers:


1916

gestorven 5 I afgemaakt 12 ^nbsp;op reform 40

Totaal


17


1915

2 I

9 i 22


11


1914

5i

27


1913

1 i

37


57=14.2'gt;/o 33=8''/o nbsp;nbsp;nbsp;39=9.4«/onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;41=10.2''/o

De totale reformmodulus van 14.2 voor Australische paarden in dit garnizoen is in overeenstemming met hetnbsp;aantal dienstjaren, waarop men bij deze uitheemsche paardennbsp;in den regel kan rekenen en zal in de toekomst wel geennbsp;aanzienlijke verlaging meer ondergaan, hoewel schommelingennbsp;uit den aard der zaak niet zijn uitgesloten.

Van de 30 (20) bij het 3de eskadron cavalerie afgevoerde paarden was de gemiddelde leeftijd 12.7 (12.3) jaar en vannbsp;de 22 (12) bij de 1ste afdeeling veldartillerie verloren geganenbsp;dieren bedroeg die 12.5 (12.4) jaar, zoodat er geen verschilnbsp;in leeftijd bestond bij de bij deze beide korpsen afgevoerdenbsp;paarden.

Staat II geeft een overzicht van den behandelingsduur enz. van de aan den dienst onttrokken paarden.

Staat III vermeldt het totaal aantal en Staat IV het gemiddeld aantal op den ziekenstal behandeld.

Behalve de paarden, waarover deze becijferingen loopen, werden nog 9 niet in de officierscontróle ingeschrevennbsp;officierspaarden behandeld, waarvan 7 herstelden, een werdnbsp;afgemaakt en een kwam te sterven. Van deze 9 vondennbsp;5 verpleging op den ziekenstal.


STAAT I.


-ocr page 54-

I. Procentsgewijze berekening naar de sterkte aan paarden.

KORPSEN.

V

“Z' V

T3 •“

Behandeld.

Hersteld.

In beliau-deling gebleven.

Gestorven.

Afgeniaakt.

Of reform gesteld.

Totaal

verlies.

To

taal

ver-

O

Aan- g. tal. ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/o-

Aan-! g, tal. ;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/()•

Aan

tal.

0/

/o»

Aan

tal.

/o-

Aan

tal.

“/o-

Aan

tal.

Aan

tal.

Vo.

lies

1915.

3de eskadron cavalerie .

131

0)

347 264 9

311 237.4

5

3.81

5i^)

3.81

4

3.03

22

16.79

31 P)

23.63

15.73

1ste afdeeling veldartillerie.

183

306 167.2

263'1437

21

11.47

1

0.55

6

3.28

15

8.19

22

12.02

6.52

1ste treiiicoiupagiiie .

152

434 285 5

377 1248 -

43

2829

4

2.62

5

3.29

5

3.29

14

9 20

9.34

1ste milrailleurconipagiiie .

41

19 46.3

18, 43.9

1

2.44

1

2.44

Mobiele sectie vestingartillerie .......

10

13 130.-

i

12 1120-

1

lO.—

Officiersdieiistrijpaardeu.

88

104 118 2

94,106 8

5

5.68

2

2 27

3

3.41

5

5 68

1.—

Totaal 1916

605

1123,202.1

1075 177.7’

1

75

12.40

10

1.65

18

2.98

45

7.44

73

12.07

7.89

Totaal 1915 nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

544

1103 202.7

1101 :i84.-

49

0.90

3

0.55

15

2.75

25

4.59

43

7.89

to

(*) Waaronder 4 pas uit Australië gekoiiien feiuoutepaardeii.

1

paai d.

-ocr page 55-

11. Behandelingsduur enz. van de aan den dienst onttrokken paarden.

KORPSEN.

D

•O

2

I nbsp;nbsp;nbsp;1

:q3 5 -a ^

^ --• ö, g — —

ÖiC

«13 oJ

— -S ^

2 « E 5.2-3

_ nbsp;nbsp;nbsp;c/5

j- — ÖjC

flj

O X OJ cc T3

2

1

if 13

N gt; g

Gemiddeld

ziekteper-

centage.

AANMERKINGEN.

Ë -S =« O

r = 2

CC if OJ

lt; nbsp;nbsp;nbsp;’’B

g X

2 IJ r-* x:

O)

o

-5 53

g bjc cc ccnbsp;cc quot;C

1916.

1915.

3de eskadron cavalerie . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

131

343

7182

20.9

54.8

14.73

9.98

1ste afdeeliiig veldartillerie .

183

306

7531

24.6

41.2

11.24

9.43

1ste treinconipagnie ....

152

434

6704

15.4

44.1

12.05

11.80

Mobiele sectie vestingartillerie.

10

13

213

16.4

23.1

6.31

1ste niitrailleurcompagnie . nbsp;nbsp;nbsp;.

41

19

337

17.7

8.2

2.25

7.32

Officiersdienstrijpaarden . nbsp;nbsp;nbsp;.

88

104

2517

24.2

28.5

7.79

6.05

Remonlepaarden (‘j nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

4

48

12.—

(') pas nit Australië aangekomen.

Totaal 1916......

605

1223

24532

20.1

40.5

11.07

Totaal 1915......

544

1101

18550

16.9

34.1

9.31

-ocr page 56-

III. Totaal aantal paarden gedurende het jaar 1916 op den ziekenstal verpleegd.

w

re

gt;

re

U

•ï

ka

(U

lt;

Trein- en mitrailleur paarden.

Totaal

troepen

paarden.

Officiers-

dienstrij-

paarden.

Totaal generaal.

Toelichtingen.

1916

1915

1914

Restant vorig jaar . . .

8

11

1

20

8

28

27

20

Bijgekomeii in:

Januari.......

12

23

1

36

36

45

34

Februari.......

24

19

6

49

17

66

27

41

Maart........

22

21

43

7

50

32

40

April........

17

18

35

13

48

30

34

Mei .......‘ .

16

19

2

37

10

47

32

35

juni..........

11

14

1

26

7

33

41

42

Juli..........

14

14

3

31

7

38

44

53

Angnsins.......

9

7

6

22

3

25

33

40

September.......

31

12

3

46

5

51

30 nbsp;nbsp;nbsp;-

46

October......

6

14

3

23

2

25

35

42

November.....

13

12

5

30

3

33

36

28

Decenilier.......

5

16

3

24

4

28

' 39

37

Totaal........

188

200

34

422

86

508

451

492

Op ziekenstal gebleven

5

12

2

19

3

22

op 1 jaiinaii 1917.

4^

-ocr page 57-

IV. Gemiddeld aantal paarden gedurende het jaar 1916 op den ziekenstal verpleegd.

Maanden.

OJ

cc

gt;

cc

O

a3

o;

lt;

Trein- en

mitrailleur paarden.

Totaal

troepen

paarden.

Officiers-

dienstrij-

paarden.

Totaal generaal.

Toelichtingen.

1916

1915

1914

Januari.....

9.5

13.4

1.2

24.1

5.3

29.4

27.1

17.8

Februaii

11.7

14.6

1.6

27.9

5.2

33.1

21.4

21.2

Maait . nbsp;nbsp;nbsp;...

9.9

15.4

1.3

26.6

49

31.5

19.3

26.3

April nbsp;nbsp;nbsp;...

11.6

15.2

0.5

27.3

6.9

34.2

20.7

27.1

Mei ¦ nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;....

11.7

145

0.5

26.7

58

32.5

26.5

27.7

juni . nbsp;nbsp;nbsp;;

7.9

9.1

— •

17.—

7.—

24.—

17.6

26.3

Juli......

95

12.3

1.—

22.8

7.4

30.2

30.7

28.8

Augustus . nbsp;nbsp;nbsp;.

13.1

68

2.6

22.5

9.3

31.8

28.1

26.7

September.

14.4

10.4

2.4

27.2

7 —

34.2

24.8

26.7

October. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

15.1

8.7

4.—

27.8

4.7

32.5

26.8

28.—

November . nbsp;nbsp;nbsp;.

10.3

10.3

3.—

23.6

3.7

27.3

29.5

26.3

December.....

8.—

13.1

4.5

256

5.2

30 8

21.-

27.7

Dienstjaar 1916

11.—

12 —

1.9

24.9

6.—

30 9

Dienstjaar 1915

9.2

10.7

0.9

20.8

4.3

25.1

Dienstjaar 1914

8.1

11.9

0.8

20.8

5.4

26.4

-ocr page 58-

REFERATEN.

Uit het Verslag van den toestand der gemeente Semarang over 1915.

Vee= en vleeschkeuring. Was in 1914 vermeerdering in het aantal bij alle slachtdieren te constateeren, in hetnbsp;afgeloopen jaar valt een vermindering bij de runderen ennbsp;schapen te boeken; bij de overige diersoorten daarentegennbsp;een belangrijke vermeerdering (zie nevenstaande tabel).

Het grootst aantal slachtingen per dag bedroeg:

23 stuks.

46 nbsp;nbsp;nbsp;„

11 Augustus

11 nbsp;nbsp;nbsp;Augustus

12 nbsp;nbsp;nbsp;Februarinbsp;21

19 October 19

58

137

25

109

117

Voor runderen 15 en 16 Juli „ buffelsnbsp;„ runderen en (

, buffels nbsp;nbsp;nbsp;i

; „ varkens ! „ schapennbsp;t „ geiten

* „ schapen en {

, geiten nbsp;nbsp;nbsp;)

5 Nog altijd de slachtgewichten op gemiddeld 80 K.G. voor runderen, 150 K.G. voor buffels, 45 K.G. voor varkens ennbsp;15 K.G. voor schapen en geiten stellend, komen we tot eennbsp;hoeveelheid vleesch in K.G., hetwelk in 1915 zou zijn geconsumeerd:

, 5932 X 80= 474.560 K.G. i 7446X150=1116.900nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

7744 X 45= 348.480 nbsp;nbsp;nbsp;„

; 23572 Xi 15 4= 353.580

I ; Totaal : 2293.520 K.G. tegen 1948.575 K.G. in 1914.

Hiervaid werden op de verschillende pasars wegens bedorvenheid en vuilheid afgekeurd ± 1023,3 K.G. vleesch, 3 k.G. hart,10 K.G. longen, 18 K.G. lever, ± 400 K.G. maagnbsp;eh darmen en 240 K.G. beenderen.

-ocr page 59-

Levend gekeurd en geslacht werden:

MAAND.

Runderen.

Buffels.

Varkens.

Geiten.

Schap

en.

Ontvangen

keurgeld

per

maand.

SI. ‘)

p2)

SI.

P.

SI.

P.

. SI.

P.

SI.

P.

Januari.....

510

533

501

854

304

336

118

ƒ

883 10

Februari ....

456

489

2

627

911

357

305

129

894 50

Maart.....

512

542

618

898

403

307

107

945 70

April......

481

536

1

681

816

451

209

105

fj

939 50

Mei......

523

2

581

1

659

1047

454

142

56

»

987

juni......

492

593

3

698

1078

554

111

67

1004

20

juli......

532

672

1

659

1274

664

57

35

»

1069

10

Augustus ....

511

723

752

1688

559

56

38

yy

1151

90

September. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

489

696

2

638

1489

503

85

14

yy

1057

80

October ....

489

698

5

627

1567

765

47

72

yy

1091

90

November ....

467

673

2

614

1524

651

83

40

yy

1046

40

December ....

468

693

670

1389

740

82

31

yy

1072

70

Totaal 1915

5930

2

7429

17

7744

14535

6405

1820

812

ƒ

12143

80

Totaal 1914

6151

2

6226

13

5719

11212

1620

3928

783

yy

10237

90

Stijging.

-221

1203

4

2025

3323 l478.-

-2108

29

f

1905

90

Aantee-

keningen.

') Slager. Particulier.

-ocr page 60-

48

Afgekeurd werden na keuring van het geslachte dier.

Reden van afkeuring.

OJ

agt;

O)

o

od

O)

gt;.H

Q,

O

bJD

C

O

c

b/)

§

CS

X

lt;v

gt;

O)

-4-*

§

bjo

03

03

S

d

lt;U 1 nbsp;nbsp;nbsp;.

gt;

03

Q

Distomatosis.

1

l

!

Echinococcosis.

1

1

Fractuur.

10

Tuberculosis.

1

1

1

3

1

• 1

1

1

1 1

i-

Totaal.

1

10

1

1

3

1

3

2

1

1 1 1

Slacht, bewaar- en verkoopplaatsen verkeeren vrijwel in denzelfden toestand als voorheen.

De plannen in zake de oprichting van een abattoir, waarvan sprake is in het verslag over 1914, vorderden in 1915 weinig.

De gegevens betreffende de koelinstallatie, welker toezending door eene Nederlandsche fabriek was toegezegd, ondervonden tengevolge van de slechte stoomvaartverbinding met het moederland belangrijke vertraging. De eerste expeditienbsp;dier gegevens raakte zoek, zoodat gewacht moest wordennbsp;op eene tweede verzending.

Eind 1915 werden de noodige gegevens bij den dienst der Gemeentewerken ontvangen.

Inmiddels waren door tusschenkomst van de Nederlandsche consuls te Sydney en Melbourne inlichtingen ingewonnen,nbsp;betreffende de inrichting van abattoirs in Australië, die bereidwillig werden versterkt, en welke den Directeur dernbsp;Gemeentewerken werden toegezonden tot noodig gebruiknbsp;bij het opmaken der plannen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

In het verslagjaar kwamen deze plannen nog niet gereed.

Bij het sluiten der leening ad ƒ 2.000.000.— in September


-ocr page 61-

49

1915 werd erop gerekend voor den bouw van een abattoir f 400.000.— noodig te hebben.

Toezicht op den verkoop van melk, tuberculinatie van runderen, inspectie van stallen enz. Op het eindnbsp;van het jaar 1914 waren officieel ingeschreven 35 melkhan-delaren met 36 verkoopplaatsen en op het einde van 1915:

13 Europeesche melkverkoopers binnen nbsp;nbsp;nbsp;de Gemeente.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Europeeschenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;buitennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

13 Chineesche nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;binnennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

3 nbsp;nbsp;nbsp;Inlandschenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

6 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;buiten „

Een der Chineesche melkleveranciers oefent het bedrijf uit als tusschenpersoon (slijter).

Melkstallen. De toestand in de melkstallen is in het afge-loopen jaar aanmerkelijk verbeterd.

Drie slechte stallen zijn verdwenen. Hiervoor in de plaats zijn twee nieuwe gekomen, terwijl bovendien nog een drietalnbsp;nieuwe zijn gebouwd. Voorts werden in andere melkerijennbsp;verschillende kleine verbeteringen aangebracht, vooral tennbsp;doel hebbend om grondige reiniging mogelijk te maken ennbsp;vervuiling van de onmiddellijke omgeving van den stal tenbsp;voorkomen of wel de vrije toetreding van de buitenluchtnbsp;zooveel mogelijk te bevorderen. Dat dit laatste van buitengewoon veel belang is, zal nader blijken.

Onderzoek melkkoeien. Evenals verleden jaar werden de koeien, bestemd voor het melkbedrijf aan de tuberculine-proef onderworpen. Ook nu werd de ophthalmoreactie (opnbsp;twee achtereenvolgende dagen in hetzelfde oog indruppelen)nbsp;toegepast. In 1915 werden aan de proef onderworpen 669nbsp;koeien, 16 stieren en 20 kalveren. In ’t geheel werd wegensnbsp;de veelvuldig voorkomende mutaties in 90 stallen getuber-culineerd tegenover 81 in het jaar 1914.

STAAT.

-ocr page 62-

50

T uberculinatie=staat.

Na eerste indruppeling

Na tweede indruppeling

Sectie

«-t—1

lt;V

KJ

bJD

lt;u

z

M—'

O)

O

O-

C/5

3

s

3

Q

lt;4gt;M

quot;cS

bJD

05

« -

CJ

O

Oh

C/5

3

05

5

3

Q

M—

05

-4-*

b/}

05

2

lt;-lt;—1

O)

’c«

o

Q-

Van de 149 koeien

Van de 520 koeien

148

517

— nbsp;nbsp;nbsp;i 1

— nbsp;nbsp;nbsp;1 3

148

517

1 —

1 1 2

1

— 1 1

- ^ 1

Van de 669 koeien

665 —

4

665 1 2

2

2

Uit bovenstaanden staat blijkt, dat door de tuberculineproef twee runderen lijdende aan tuberculose werden bevonden.nbsp;Eén dezer runderen had het vorige jaar als kalf een twijfelachtige reactie vertoond, terwijl het andere voor den derdennbsp;keer aan de proef werd onderworpen, aangezien bij de tweedenbsp;tuberculinatie, evenwel onder abnormale omstandighedennbsp;verricht, de reactie als twijfelachtig werd aangemerkt.

Beide runderen bleken bij slachting tuberculeus te zijn.

Behalve bovengenoemde runderen bleek nog een derde rund bij een clinisch onderzoek aan een tuberculeuze mastitisnbsp;te lijden. Dit rund was vijf maanden geleden aan de tuberculineproef onderworpen en had negatief gereageerd volgens het op den hoorn aangebrachte merkteeken. Daar innbsp;een uitstrijkpreparaat van het uit den uier verkregen pathologisch secretum door gewone methyle^nblauwkleuring geennbsp;specifieke bacteriën konden worden aangetoond, werd eennbsp;volgend preparaat op de aanwezigheid van tuberkelbacillennbsp;gekleurd. In dit preparaat waren talrijke zuurvaste bacillen,nbsp;op tuberkelbacillen gelijkend, aanwezig. Daar betrekkelijknbsp;kort geleden de tuberculineproef negatief was verloopen,nbsp;werd het rund nogmaals getuberculineerd. Ook nu was

-ocr page 63-

51

geen spoor van reactie waar te nemen en moest de veearts wel aannemen met een negatieve miswijzing te doen gehad tenbsp;hebben. Een cavia met uiersecretum subcutaan ingespoten is nanbsp;ongeveer 3'/2 maand aan algemeene tuberculose gestorven.

Bij de sectie van het rund bleek naast eene tuberculeuze mastitis een acute infectie der longen te bestaan.

Melkflesschen. Was het oordeel van den veearts omtrent de melkflesschen in een vorig verslag niet onverdeeld gunstig, veel verbetering in deze is nog niet merkbaar. Nognbsp;altijd ziet men de meest uiteenloopende modellen met allerleinbsp;kleurschakeeringen. Daar het toch wenschelijk is, dat hieraannbsp;een einde komt, is voorgesteld artikel 21 alinea 2 der verordening zóódanig te wijzigen, dat vervoer van melk innbsp;flesschen niet anders mag plaats hebben, dan in zulke waarvan de hals langzaam in den 'buik der flesch overgaat, denbsp;bodem vlak is en het glas kleurloos.

Wordt af en toe nog gezondigd tegen de luchtdichte sluiting, in zooverre is in de sluiting verbetering gekomen, dat geennbsp;couranten-papier als sluitingsmateriaal meer wordt gebezigd.nbsp;Dat bij beugelsluiting nog altijd een gummiering voor luchtdichte afsluiting dient te worden aangewend, wordt nog tenbsp;dikwijls vergeten.

Voorts wordt over het algemeen te weinig aandacht geschonken aan zindelijke bewaring der voor de sluiting benoodigde ingrediënten, al dient het te worden gezegd,nbsp;dat hierop wel enkele gunstige uitzonderingen zijn aan tenbsp;wijzen.

Omtrent het reinigen der flesschen kan worden medegedeeld, dat uit verkeerde gewoonte of uit zuinigheid wellicht, de vóórreiniging der flesschen plaats heeft met putwaternbsp;om ze daarna met leidingwater na te spoelen. Om hetnbsp;reinigen der melkflesschen met putwater zooveel mogelijknbsp;tegen te gaan, is dan ook voorgesteld, nu in de stad vrijwelnbsp;overal leidingwater is te verkrijgen, dat alle perceelen, waaropnbsp;het melkbedrijf wordt uitgeoefend, aan de waterleiding moeten

-ocr page 64-

52

worden aangesloten, zoo zij niet verder dan 100 M. van het buizennet zijn gelegen. Het gebruik van putwater voornbsp;reiniging der flesschen is dan strafbaar gesteld.

De verordening tot wijziging der melkverordening kwam in 1915 niet meer in behandeling.

Melkonderzoek. Naar aanleiding van gerezen moeilijkheden, als gevolg van eene verkeerde redactie van artikel 29 dernbsp;melkverordening, waardoor het nemen van monsters op straatnbsp;onwettig werd geoordeeld, moest de controle op de in dennbsp;handel gebrachte melk tijdelijk (December 14 — April 1915)nbsp;worden gestaakt. Dientengevolge is het aantal onderzochtenbsp;monsters niet toegenomen (257 tegenover 265 in 1914),nbsp;doch als men in aanmerking neemt, dat wederom aan hetnbsp;einde van het vorige jaar wegens ziekte (November ennbsp;December) geen monsters konden worden genomen, dannbsp;blijkt, dat in het tijdvak April — October de controle intensiever is gevoerd dan het jaar te voren.

Behalve de 257 straatmonsters werden verschillende kee-ren stalmonster gehaald in die gevallen, waarbij aan het niet vervalscht zijn van het genomen straatmonster werd getwijfeld.

Zindelijkheid. De zindelijkheid der melk werd bepaald door filtratie. Uit de op de watten achtergebleven onreinheden bleek, dat naast stalvuil, stof een betrekkelijk veelvuldig voorkomende verontreiniging der melk is. Vooralnbsp;treft men deze verontreiniging bij den Inlandschen melk-verkooper aan, doch ook bij de andere groepen.

Uit onderstaande tabel blijkt, dat over het algemeen de zindelijkheid het meest wordt betracht door den Chineeschennbsp;melkverkooper, hetgeen direct verband houdt met den toestandnbsp;in de stallen.

Naast de resultaten der zindelijkheid zijn groepsgewijze de tijden vermeld, noodig orh '/2 cM^. methyleenblauwsolutienbsp;in 10 cM^. melk bij 42'/2“ C. haar blauwe kleur te doennbsp;verliezen.

-ocr page 65-

53

Na filtratie door watten

M. reductase

*a

o

O

•O

O

O

öjO

gt;

O)

*0

c

QJ

O

2

quot;o

gt;

O)

*0

c

o

o

2

2

gt;

c

o

’5

gt;

*3

gt;

tu

N

U,

ë bjo 'u,

g S

C = S O

co

G

0)

l-c

3

CO

00

c

lt;v

G

oo

1

X-,

G

G

1

C

's

iO

c

G

G

a3'Ë 'c m

isquot;

Europeaan

12*

32

49

18

1

26

35

36

10

4

* aantal

monsters

Chinees

18

28

21

5

2

30

20

17

5

Javaan

1

10

21

28

5

__

37

22

6

3

Totaal

31

70

91

51

8

93

77

59

18

4

1 1915

12.1

27.2

35.4

19.8

3.1

37

30.7

23.5

7.1

1.6

Inproc. 1 1914

12.8

18.3

39

21.3

7.6

11

16.4

28.6 30.1

17

6

f 1913

9.8

4.9

46.3

34.1

4.9

t

.

Worden de uitkomsten bij de zindelijkheidsproef verkregen vergeleken met de reductietijden, dan valt het in de eerstenbsp;plaats op, dat voor zoover het Europeanen en Chineezennbsp;betreft, de meerdere mate van zindelijkheid der melk bij denbsp;laatsten gepaard gaat met een grooter aantal monsters metnbsp;de langste ontkleuringstijden.

Schijnbaar daarmede in strijd is de handelsmelk de.r Inlanders. Niettegenstaande bij hen nog weinig monstersnbsp;worden aangetroffen met het praedicaat „goed of vrij goed”,nbsp;treft men toch bij hunne melken verreweg het grootste aantalnbsp;monsters aan met de langste reductietijden. Dit is des tenbsp;vreemder, daar het vetgehalte der door hen in den handelnbsp;gebrachte melk over liet algemeen hoog is.

De veearts (J. Stapenséa) vermeent evenwel deze omstandigheid als volgt te moeten verklaren. Door de buitengewoon primitieve inrichting hunner stallen, een dak op stijlen op de open erven, wordt nolens volens aan één dernbsp;hoofdvoorwaarden, frissche lucht in den melkstal, in de

-ocr page 66-

54

hoogste mate voldaan. Men zou dezen toestand min of meer kunnen vergelijken met dien in Europa, waar hetnbsp;landmelk en stahnelk geldt, gene heeft over het algemeennbsp;een grootere reductietijd dan de laatste.

Bovenstaande feiten geven den veearts aanleiding te vermoeden, dat, met betrekking tot de deugdelijkheid der melk, onfrissche lucht méér nog dan vuil van invloed is. Vroegernbsp;had het betrekkelijk geringe aantal bacteriën in allesbehalvenbsp;zindelijk gewonnen melken den veearts meermalen getroffen.

De praktijk bevestigt dus ook hier de theorie, dat frissche lucht in den stal een buitengewoon gunstigen invloed op denbsp;hoedanigheid der melk uitoefent. Van daar dan ook, datnbsp;men de luchtcirculatie zooveel mogelijk dient te bevorderennbsp;en nimmer mag toestaan, dat melkstallen zoodanig tusschennbsp;belendende gebouwen worden opgericht, dat luchtverver-sching onmogelijk is ot moeilijk kan plaats hebben.

Bij de oprichting van nieuwe stallen wordt er dan ook naar gestreefd deze zoo open mogelijk te maken, d.w.z. hetnbsp;dak zoo hoog en vlak mogelijk of wel een dak met luchtkap.nbsp;Het spreekt vanzelf, dat in verband met den regeninslagnbsp;en het doorlaten van regenwater de technische grenzennbsp;niet kunnen worden overschreden. Een factor, eveneens vannbsp;belang en waartegen vrij algemeen wordt gezondigd, is het feit,nbsp;dat de flesschen te spoedig gevuld en gesloten worden,nbsp;zoodat van uitluchten der melk geen sprake is.

Af en toe verspreidt deze bij het openen der flesch een zeer onaangename lucht.

Katalaseproef. Waren in 1914 herhaaldelijk hooge cijfers waar te nemen, welke na een verder onderzoek nimmer aannbsp;toevoeging van pathologische melk konden worden toegeschreven, doch ongetwijfeld moesten worden verklaard uitnbsp;de omstandigheid, dat bijmenging van de geringste hoeveelheden melk, welke een koe geeft, plaats heeft, terwijl vannbsp;het vermengen van verschillen melken door elkaar dikwijlsnbsp;geen sprake was, in het afgeloopen jaar waren de kata-

-ocr page 67-

55

lasecijfers meer normaal en moet wel worden aangenomen, dat betere vermenging, waar steeds op wordt aangedrongen,nbsp;plaats vindt, daar bij de voorkomende melkschaarschte hetnbsp;vooralsnog onwaarschijnlijk wordt geacht, dat melk van koeien,nbsp;welke een halve flesch en wellicht nog minder geven, nietnbsp;in den handel wordt gebracht.

Samenstelling der melk. Evenals het vorige jaar is ook nu weer een vergelijking getrokken tusschen de handelsmelkennbsp;der verschillende groepen van melkverkoopers.

Uit de hieraan toegevoegde tabellen, betreffende het soortelijk gewicht, vetgehalte en vetvrije droge stof blijkt, dat bij alle groepen eene verhooging van de voedingswaardenbsp;der melk is te constateeren, eene verhooging, welke bij hetnbsp;door den Inlandschen melkleverancier in den handel gebrachtenbsp;product het duidelijkst in het oog valt, doch ook bij denbsp;Chineezen niet onbelangrijk is.

Nog grooter dan het vorige jaar is bij den Javaan het aantal monsters met een vetgehalte boven hetgeen eennbsp;groot contrast oplevert met de beide andere rubrieken ennbsp;niettegenstaande dat is het aantal monsters met een vetgehalte beneden 3 eveneens betrekkelijk hoog. Blijkt hieruitnbsp;reeds voldoende, dat er aan het melkbedrijf bij den Javaannbsp;nog heel wat hapert; ook bij vele Europeanen en Chineezennbsp;is het bedrijf nog altijd niet wat het zijn kan. Vetgehaltennbsp;beneden 3 “/o behoeven in Indië, althans in Semarang nietnbsp;voor te komen, en zoo dit wel het geval is, is het vrijnbsp;zeker het gevolg van bedrijfsfouten. Worden de eerste dernbsp;onderstaande tabellen bekeken, dan bemerkt men, dat hetnbsp;aantal vervalschte monsters kleiner is geworden; tevensnbsp;blijkt daaruit, dat de Europeaan als melkverkooper, behoudens enkele gunstige uitzonderingen, ook hier geen schitterend voorbeeld geeft.

STAAT.

-ocr page 68-

56

'1

i

Europeaan

Chinees

Javaan

Totaal

1914

1915

1914

1915

1914

1915

1914

1915

1

Aantal onderzochte monsters.

115

113

79

74

71

70

265

257

1,1

a. daarvan ondeiig-delijk.

14.8%

12.4%

20.30/0

5.40/0

48.o/o

lO.o/o

25.0/0

10.5quot;'0

i

b. vervalscht.

11.3%

7.8%

16.50/0

5.40/0

41.0/0

8.60/0

2O.8O/0

7.40/0

Gemiddeld soortelijk grewicht der melk.

Europeaan.

Chinees.

Javaan.

Totaal.

Ic 5

CZ —

lt; g

Soort, gew. bijnbsp;150 C.

c/5

15 V

quot;s 00

Soort, gew. bijnbsp;15quot; C.

C/3

quot;E E

lt; 1

Soort, gew. bijnbsp;150 C.

c/3

15 lt;v

— c/3

lt; g

Soort, gew. bijnbsp;15» C.

Buiten controle 1913

22

1.0285

11

1.0263

9

1.013

42

1.0228

Onder coii- ( nbsp;nbsp;nbsp;1914

115

1.0309

79

1 030

71

1.0257

265

1.0292

tróle. nbsp;nbsp;nbsp;I 1915

113

1.0311

74

1.0314

70

1.0297

257

1.0308

Gemiddeld vetgehalte in procenten.

Europeaan.

Chinees.

Javaan.

Totaal.

Buiten contróle

1913

3.43

3.16

3.74

3.45

Onder con- j

1914

3.56

3.60

4.16

3.73

tróle. nbsp;nbsp;nbsp;\

1915

3.637

3.71

4.82

3.98

(1gt; 0 T3 co

J «

0

0

W

CO

1

co

0

1

CO

0

0

fM

S

1

0

0

lO

1

cJ

0

r** nbsp;nbsp;nbsp;4^

g 0^

lO ^ (L)

s

Totaal 3“/o en hooger.

Europeaan.

14*)

34

36

¦ 17

5

7

99 = 87.6»/o

Chinees.

6

17

29

17

2

3

68^920/„

Javaan.

9

7

8

11

6

29

61 — 87»/o

29

58

73

45

13

39

228 nbsp;nbsp;nbsp;88.7»/„

*) monsters.

-ocr page 69-

57

Gemiddeld gehalte aan vetviije droge stof.

Afzonderlijk.

1913 1914 1915

Totaal.

1913 1914 1915

Aantal monsters in proc. met een vetvrije droée stof laÉer dan 8.

Afzonderlijk. Totaal. 1913'l914'l915 1913'l9144915

Europe;i;ui.

1

7.76 8.40 8.47 1

31.2

15

1

12.41

Chinees.

7.3218.22 8.55'6 270

8.031

8.46

75

19

5.4) 65 24.1

9.7

Javaan.

^.73 7.22 8 341

5 ! nbsp;nbsp;nbsp;1

1.00

45

10 1

1

V. cl. B.

Filariasen bij den mensch en bij den hond.

E. Vleming vergelijkt in een uitvoerig artikel de filariën en de filariasen bij mensch en hond in Suriname {Tijdschriftnbsp;voor Vergelijkende geneeskunde, gezondheidsleer en parasitaire en infectieuze dierziekten, 1916 deel 2 pag. 69).

In de eerste plaats wordt de aandacht gevestigd op het endemisch voorkomen van filariasen bij den mensch innbsp;Suriname aan de hand van onderzoekingen van P. C. Flu,nbsp;en in verband hiermede de stelling uitgesproken, dat hetnbsp;door schrijver aangetoonde endemisch voorkomen van fila-riaziekte bij den hond die bij den mensch in de hand werktnbsp;en onderhoudt wegens de verwantschap en misschien denbsp;identiteit tusschen de Macrofilaria Bancrofti (mensch) en denbsp;door hem gedoopte Macrofilaria canis surinainensis (hond).

De ziekte wordt verdeeld in drie tijdperken: het latente, het acute en het chronische. Het eerste, waarbij macrofi-lariën in het hart aanwezig zijn, zonder verder klinischenbsp;symptomen en dat door inwerking van verzwakkende invloeden in het acute stadium kan overgaan, waarbij microfilariënnbsp;in het bloed voorkomen.

De verschijnselen worden uitvoerig besproken, terwijl de aandacht wordt gewestigd op differentiatie met dolheid,nbsp;waarvan de patient zeer licht verdacht kan worden en

-ocr page 70-

58

waarbij met den beet de microfilariën uit bronchiaalvocht in de wond worden overgebracht. Ten slotte het chronischenbsp;stadium, waarbij de klinische symptomen worden toegeschreven aan giftige uitscheidingsproducten der filariën.

De ziekte als zoodanig wordt toegelicht met ziektegeschiedenissen en sectiebevindingen, terwijl bij de microscopische diagnose de in de literatuur aangegeven en de door hem gevolgde kleuringsmethoden worden besproken.

De vroeger uitgesproken meening, dat er verband zou bestaan tusschen bloedserumparasieten en bloedcelparasietennbsp;en wel dat deze vormen onderdeelen zouden zijn in dennbsp;ontwikkelingscyclus van een bepaalde soort, zooals b.v. doornbsp;ScHAUDiN werd betoogd voor Leucocytozoon- en Haemopro-teussoorten te eener zijde als celparasiet en Trypanosomennbsp;ter andere zijde als serumparasiet in uilenbloed, door Billetnbsp;voor kikkerbloedparasieten, door het HARTMANNSche schema,nbsp;waarin deze parasieten samen genomen worden onder denbsp;Binucleaten, wordt met uitvoerige beschouwingen ook doornbsp;schrijver gehuldigd bij het aantoonen van het genetischnbsp;verband tusschen, microfilariën, flagellaten en piroplasmatanbsp;bij honden, lijdende aan filariase, zulks gesteund door denbsp;onderzoekingen van Manson betreffende het verband vannbsp;slaapziekte met de Filaria perstans. (Refer, maakt opmerkzaam op de in The Journal or Tropical Veterinary Sciencenbsp;Vol. 1, 1907 beschreven ziekte gelijkend op dourine ennbsp;veroorzaakt door een filaria).

De onderzoekingen van in de lymphklieren voorkomende verschillende soorten eieren en de hieruit vrijkomendenbsp;parasieten, de verdere ontwikkeling ervan in bepaalde vormen, het optreden van „Dauerformen”, hetgeen moeielijknbsp;gerefereerd kan worden, maken zijne hypothese tot eennbsp;zeer aannemelijke, waartoe echter ook verdere onderzoekingennbsp;gewenschbzijn. Deze worden door schrijver in uitzicht gesteld.

Waar in den Oost-Indischen archipel bij den mensch vrij veelvuldig filariasen voorkomen, getuige de inlanders behept

-ocr page 71-

59

met elephantiasis, en het voorkomen van filariën bij honden dus ook hier van belang kan zijn, leek het mij gewenschtnbsp;de aandacht op Vlemings onderzoekingen en het zeer lezenswaardige artikel te vestigen. De aangegeven literatuur,nbsp;benevens de beschrijvingen der filariën komen een eventueelnbsp;aansluitend onderzoek zeer te stade.

Bruggeman.

Een Indisch dierenhospitaal.

Te Bombay bestaat een kolosaal dierenhospitaal, gesticht door den millionair SiR Dinstow Manackja Petit. Hetnbsp;beslaat niet minder dan 40 H. A. en telt een 40 gebouwen,nbsp;waaronder een monumentale poort en een fontein. De eerstenbsp;bestaat uit drie boogen, bekroond door een koe en eennbsp;paard ter weerzijden en met als middenstuk een frontonnbsp;met een ossenkar en heel bovenop een beeld van eennbsp;hond. De fontein is geheel in ouden Hindoestijl opgetrokken.

Kooplieden te Bombay, die bij den landbouw geïnteresseerd waren, hebben gezorgd, dat het hospitaal een behoorlijk jaarlijks inkomen heeft en zonder pecuniaire zorg zijn taak kan vervullen.

Er zijn vijf gebouwen voor hoornvee, twee voor paarden en één voor honden, en een isoleergebouw; een gebouwnbsp;waar gratis geneesmiddelen worden verstrekt, een sectiege-bouw, een chemisch laboratorium en een met het hospitaalnbsp;verbonden veeartsenijschool. Deze laatste wordt onderhouden door de regeering.

In het hospitaal is plaats voor 200 stuks hoornvee, 60 paarden en 20 honden. Het wordt bestuurd onder toezichtnbsp;van de vereeniging tot bescherming van dieren te Bombay.

V. d. B.

(Androcles ex Avp.)

-ocr page 72-

60

Een veeteeltconsulent gevraagd.

Naar het Soerabajasch Handelsblad bericht, is door de drie vereenigingen op Midden-Java, zich o.m. de bevordering van de veeteelt ten doel stellende, een verzoekschriftnbsp;van den volgenden inhoud aan den Gouverneur-Generaalnbsp;van Nederlandsch-Indië verzonden.

Geven met verschuldigden eerbied te kennen, teekenaren dezes, respectievelijk voorzitters, en verdere leden vannbsp;hoofdbestuur en bestuur der Vereeniging tot bevorderingnbsp;van veeteelt in Oud-Zuid-Bagelen, Vereeniging tot bevordering van Landbouw en Veeteelt te Salatiga en de Vereeniging tot bevordering van de veeteelt te Magelang;

dat het doel dier vereenigingen, gelijk bekend, is de verbetering van den veestapel in hunne ressorten, omvattende de bestuursafdeelingen Keboemen, Poerworedjo, Magelangnbsp;en Salatiga;

dat als eerste maatregel om dit doel te kunnen bereiken noodig geoordeeld werd het invoeren eener behoorlijkenbsp;registratie van het fokmateriaal, n.1. het mannelijk en vrouwelijke halfbloed Ongole-vee;

dat deze registratie onder leiding van den gouvernements-veearts en zijn ondergeschikt personeel thans is gereed gekomen, wat betreft het gebied der eerstgenoemde vereeniging en gebleken is, dat ruim 2000 halfbloed Ongolo-koeien ennbsp;vaarzen met overwegend Ongole-type konden worden ingeschreven, welke dieren evenwel verspreid voorkomen innbsp;genoemd ressort;

dat het aantal aanwezige volbloed Ongole-stieren niet toereikend is om al deze koeien te dekken;

dat het daarom niet voorkomen kan worden, dat vaak de beste koeien door stieren met onvoldoend Ongole-bloednbsp;besprongen wordefi;

, dat van de 125 voor 1916 aahgevraagde volbloed Ongole-

-ocr page 73-

61

stieren slechts 10 en wel door een toeval zijn geleverd afkomstig van Soemba, oorspronkelijk bestemd voor Djambinbsp;en nu ondergebracht in de afdeeling Keboemen;

dat het nog geruimen tijd zat duren alvorens de Regee-ring in verband met de vele aanvragen voor andere gewesten, het gevraagde aantal uit de volbloedfokkerij op genoemd eiland zal kunnen verstrekken; dat het in verband hiermedenbsp;noodzakelijk geacht wordt eene regeling te treffen, dienbsp;waarborgt dat de beste fokkoeien en vaarzen uitsluitendnbsp;door superieure stieren besprongen worden;

dat op deze wijze de reeds behaalde financieele voor-deelen voor land en volk weldra aanmerkelijk grooter zullen worden onder gelijktijdige wisselwerking eener toenemendenbsp;belangstelling, kunde en liefhebberij van de bevolking innbsp;het veeteeltbedrijf, in veehandel en fokkerij;

dat dit meer concreet bereikt kan worden door de veebezitters geleidelijk te brengen tot het oprichten van fok-vereenigingen en het primeeren van superieur fokmateriaal;

dat hierdoor tevens voorkomen zal worden het verknopen naar elders van goed vrouwelijk fokmateriaal, hetgeen thansnbsp;nog te veel plaats vindt en waartegen op andere wijzenbsp;moeilijk gewaakt kan worden;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

dat zoodoende bovendien in de toekomst een kern van best fokmateriaal in de onderwerpelijke en daarvoor proefondervindelijk geschikt gebleken streken zal worden vastgelegd, waaruit ook fokmateriaal voor aangrenzende afdee-lingen zal kunnen worden geleverd;

dat ter verwezenlijking dezer doeleinden evenwel strikt noodig wordt geacht aanstelling door de regeering van eennbsp;deskundige, die met de locate en dessatoestanden bekend,nbsp;is, voldoende op de hoogte van de Javaansche taal, omnbsp;deze met de bevolking te kunnen spreken en medewerkingnbsp;en vertrouwen van den inlandschen fokker te winnen ennbsp;die al zijn tijd en krachten aan veeteelt-aangelegenhedennbsp;zal kunnen en zal hebben te wijden;


-ocr page 74-

62

dat de Vereenigingen voornoemd de oplossing dezer urgente en vitale aangelegenheid meenen gevonden te hebben innbsp;de aanstelling van een z.g. veeteeltconsulent met ondergeschiktnbsp;personeel, zonder de welken zij vreezen, dat het veeteeltbedrijfnbsp;en de veehandel niet verder deskundig in betere banennbsp;kunnen worden geleid;

dat deze ambtenaar tevens belast zou kunnen worden met alle werkzaamheden op zoötechnisch gebied, totnbsp;heden opgedragen aan veterinaire ambtenaren en landbouw-leeraren;

dat het ressort voor den veeteeltconsulent niet te uitgestrekt behoort te zijn en zich vooralsnog zal dienen te bepalennbsp;tot die bestuursafdeelingen, waar veeteelt zonder wettelijkenbsp;voorschriften of dwang van hoogerhand voor de bevolkingnbsp;reeds een loonend bedrijf is geworden, uitmakende tevensnbsp;die gebieden, waarover de werkzaamheden van onze vereenigingen zich uitstrekken, d. z. Keboemen, Poerworedjo,nbsp;Magelang,. • Salatiga, Kendal en ook Bandjarnegara ennbsp;Poerwokerto;

dat in de onderhavige landstreken, inzonderheid in de afdeelingen Keboemen (onderdistricten Mirit en Ambal)nbsp;en Salatiga, de veeteelt inderdaad reeds zulk een vluchtnbsp;heeft genomen en bij den Inlander zoodanig diep heeftnbsp;wortel geschoten, dat daarop als op een vaste basis kannbsp;worden voortgebouwd en tegemoetkoming in den vorm vannbsp;meer intensisief-technische hulp van de zijde der regeeringnbsp;alleszins verantwoord en zonder twijfel zoowel in hetnbsp;algemeene als in het plaatselijke belang mag en moet wordennbsp;geacht;

redenen waarom ondergeteekenden zich tot Uwe Excellentie richten met het eerbiedige verzoek voor genoemde gebiedennbsp;wel een veeteeltconsulent te willen aanstellen, dien rechtstreeksnbsp;werkzaam te doen zijn onder de bevelen den Directeurnbsp;van Landbouw, Nijverheid en Handel en tot diens taaknbsp;tevens te doen behooren doorloopende voorlichting onzer

-ocr page 75-

63

vereenigingen op het terrein, waarop zij zich bewegen, gepaard gaande met wederzijdsche en onderlinge samenwerking.

’t Welk doende, (Volgen de handteekeningen.)

V. d. B.

Verslag van de Afdeeling Oost=Java der Vereeni» ging tot Bevordering van Veeartsenijkundenbsp;in Nederlandsch-Indië over het tijdvaknbsp;30 April 1916 — 31 December 1916.

Gedurende genoemd tijdvak werd twe^emaal een vergadering belegd, waarvan de eerste plaats vond op den 30en April te Soerabaia. De Heer de Does had wegens ziektenbsp;verzocht te worden ontheven van het voorzitterschap, zoodatnbsp;op genoemde vergadering Dr. B. Vrijburg als zijn opvolgernbsp;werd verkozen, terwijl de heer Jeronimus de functie vannbsp;secretaris-penningmeester overdroeg aan den tegenwoordige!!nbsp;titularis. Als afgevaardigde, resp. plv.-afgevaardigde voornbsp;de Algemeene Vergadering, te houden op 2 en 3 Juni tenbsp;Djocja, werden benoemd de heeren Jeronimus en Vrijburg.

Besloten werd als onderwerpen van bespreking voor de vergadering van 2 en 3 Juni opnieuw voor te brengen:nbsp;Ie. De automobielregeling, 2e. De conduite-kwestie, 3e. Denbsp;Raad van Onderzoek, 4e. Politesse et maintien vétérinaires.

Tevens kwam men tot het besluit, dat iudien op eene algemeene vergadering een afgevaardigde vreest, dat—b.v.nbsp;tengevolge van gehouden voordrachten door leden der Veree-niging—voorbarige conclusies zullen genomen worden, hij kannbsp;voorstellen zulks niet te doen, dan nadat de zaak bij allenbsp;veeartsen in rondvraag is gebracht.

-ocr page 76-

64

Het hoofddeel der vergadering was: de punten der agenda voor de eerstvolgende algemeene vergadering te bespreken;nbsp;doordat echter geen prae'-advies van het Hoofdbestuur dezenbsp;agenda had begeleid, was het moeilijk omtrent de te bespreken onderwerpen tot goed geformuleerde conclusies te komen,nbsp;weshalve besloten werd het Hoofdbestuur te verzoeken innbsp;den vervolge de programma’s der te houden algemeenenbsp;vergaderingen vergezeld te doen gaan van een prae-advies.

Behalve de door Dr. Vrijburg ter algemeene vergadering in te leiden onderwerpen, welke reeds op de agenda stondennbsp;onder No. 4 en 12, werden door onze afdeeling nog denbsp;volgende onderwerpen ter bespreking voorgedragen: Ie. Hetnbsp;instellen van een Inspectie voor Zoötechnie, 2e. Voorstelnbsp;tot het aansluiten onzer Vereeniging bij de Vereeniging voornbsp;Wetenschappelijke teelt.

Ofschoon eerst was overeengekomen de 2de vergadering in September te houden, teneinde van gedachten te kunnennbsp;wisselen, over de gehouden Algemeene Vergadering, werdnbsp;later besloten dit tegen het einde van het jaar te doen,nbsp;omdat dan tevens voorstellen konden worden ingediend voornbsp;de in Maart 1917 te houden Algemeene Vergadering. Denbsp;bedoelde vergadering had 3 December jl. te Soerabaia plaats.

Sinds de vorige vergadering hadden we het overlijden te betreuren van onzen hooggeschatten collega de Does, eennbsp;man, die door zijn groote kennis voor velen een vraagbaaknbsp;is geweest en door zijn edele inborst en beminnelijk karakternbsp;allerwege hoogachting en sympathie verwierf. Bij velennbsp;van ons zal hij als voorbeeld van een buitengewoon goednbsp;mensch blijven voortleven.

Gedurende het verslag-tijdperk verloren wij als lid: de heeren Dr. j. M. G. Numans (Mil. paardenarts) en F. C. Raabe,nbsp;welke resp. naar Salatiga en Lahat werden overgeplaatst.nbsp;Door de overplaatsing van Dr. Vrijburg verloor onze afdeeling ten tweeden male haren voorzitter Als nieuwe ledennbsp;werden daarentegen ingeschreven de heeren Brugqeman tenbsp;Rembang, van Leeuwen te Malang en van Temmen te Kediri.

-ocr page 77-

65

Op de vergadering van 3 December werd de heer Jeroni-Mus tot voorzitter verkozen. Behalve enkele onderwerpen, die door de voorstellers zelve aan het hoofdbestuur zullennbsp;worden voorgedragen, werden als punten van besprekingnbsp;voor de Maart—1917—vergadering de volgende onderwerpennbsp;opgegeven: 1°. Wederom de ranglijstkwestie, 2°. Vacantie-verloven voor veeartsen van den B. V. D, 3“. Bestrijdingnbsp;van het mond- en klauwzeer in Ned.-lndië, 4“. Naamsverandering van de Vereeniging en van het Tijdschrift, 5°. Eischennbsp;van bekwaamheid voor e.v. aan te stellen veeteeltconsulenten,nbsp;6®. Positie-verbetering der veemantri’s.

Tijdens de vergadering hield de heer Jeronimus een voordracht over de bestrijding van het mond- en klauwzeer en het gevolg daarvan was het opgeven van punt 3 als bovennbsp;vermeld.

Aan het einde der vergadering werd door den heer Brug-GEMAN een interessante voordracht gehouden over anaplas-mose bij buffels, welke werd verduidelijkt door microscopische praeparaten, welke intusschen bezichtigd konden worden. Ook was genoemd lid zoo vriendelijk, enkelenbsp;nieuw-uitgekomen en door hem aangeschafte boeken denbsp;ronde te laten doen, hetgeen door de leden zeer op prijsnbsp;werd gesteld. (Een voorbeeld, dat zeker navolging verdient!)

Het lid Gunst demonstreerde een geval van osteosarcoom aan de ulna van een hond, waarbij door amputatie van hetnbsp;lidmaat herstel was verkregen.

Tenslotte werd nog van gedachten gewisseld overeenige zaken uit de praktijk.

Kan onze afdeeling uit den aard der zaak nog niet spreken van behaalde successen met hare voorstellen, toch kan zenbsp;met tevredenheid terugzien op het bereikte in het afgeloo-pen jaar.

Door hare oprichting is thans de mogelijkheid geschapen collega’s te ontmoeten, die anders geen aanleiding zoudennbsp;vinden samen te komen, te meer indien (zooals in 1917)

-ocr page 78-

66

de Algemeene Vergadering te Bandoeng gehouden wordt, waarvan de groote afstand zeker menig lid van O. Javanbsp;zal afschrikken. Vooral echter bereikt zij het groote nut,nbsp;dat voor te stellen wijzigingen van te voren kunnen wordennbsp;besproken, waardoor allicht meer goede voorstellen voornbsp;de Algemeene Vergaderingen tot stand komen, dan indiennbsp;deze door ieder voor zichzelf worden uitgewerkt.

Op 1 januari 1917 waren als lid ingeschreven deheeren:

J. P. Bruggeman, F. C. DE LA Chambre, J. A. Gunst, C. S. Jeronimus, F. Kempen, J. Kok, Dr. J. F. L. H. vannbsp;Leeuwen,]. H. Lenshoek,]. C. Numans, en C.]. van Temmen.

Soerabaia 6 Januari 1917.

Namens het Bestuur,

De Secretaris,

]. A. Gunst.

De voorgenomen uitbetaling van de burgerlijke traktementen aan het einde der maand.

Op eene te Batavia gehouden en door het Ned.-Indisch Onderwijzers Genootschap samengeroepen bijeenkomst isnbsp;onderstaand ontwerp-verzoekschrift, hetwelk nog aan hetnbsp;oordeel van de verschillende vereenigingen zal moeten worden onderworpen, opgemaakt.

Aan

Zijne Excellentie den gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indië,

Geven met verschuldlgden eerbied te kennen, de Hoofdbesturen, resp. Besturen van:

-ocr page 79-

67

a.

b.

c.

d.

e.

ƒ.

g-

h.

i.

j-

k.

l.

m.

n.

o. P-

q-

den-Bond van niet-gediplomeerde ambtenaren, de Vereeniging van Leeraren bij het Middelbaar Onderwijs,nbsp;den Bond van Machinisten ter Koopvaardij,nbsp;den Katholiek Socialen Bond,nbsp;de Vereeniging van Bouwkundigen,nbsp;den Bond van Ambtenaren en Beambten bij den Post-,nbsp;Telegraaf- en Telefoondienst,nbsp;den Christelijken Onderwijzersbond,nbsp;de Vereeniging tot bevordering der Veeartsenijkunde, (‘)nbsp;de Vereeniging Inlandsch Onderwijs,nbsp;den Pandhuispersoneelbond,

het Nederlandsch-Indisch Onderwijzers Genootschap, de Perserikatan Goeröe-Goeroe Hindia Blanda,nbsp;den Indischen Predikantenbond,nbsp;de Vereeniging van Spoor- en Tramwegpersoneel,nbsp;de Vereeniging van Waterstaatsingenieurs,nbsp;den Katholieken Onderwijzersbond,nbsp;de Vereeniging van Rechtskundige Ambtenaren,nbsp;dat zij vernomen hebben, dat er bij de Regeering plannennbsp;bestaan om de uitbetaling der Ambtenaarstraktementen tenbsp;verschuiven van het begin naar het einde der maand, overnbsp;welke het salaris is verdiend,

dat zij gaarne toegeven, dat in theorie een uitbetaling van salaris na dienstprestatie als juist dient te worden aangemerkt,nbsp;dat echter de vervanging der bestaande regeling door denbsp;gedachte nieuwe in de praktijk zou neerkomen op dervingnbsp;van een maand salaris, zelfs bij een zeer geleidelijken over-gang, of bij verstrekking van een in meerdere termijnennbsp;terug te betalen voorschot,

dat de levensomstandigheden der ambtenaren van dien

p) Was op de bijeenkomst vertegenwoordigd door het lid van het Hoofdbestuur Dr. J. Hellemans, die eene bespreking van dit ont-werp-verzoekschrift op de a. s. Algemeene vergadering zal inleiden.

(Red.)

-ocr page 80-

68

aard zijn, dat zij in financiëele moeilijkheden zouden worden gebracht bij doorvoering van bovenaangeduiden maatregel,nbsp;aangezien geen leverancier of huiseigenaar genoegen zalnbsp;nemen met verschuiving der maandelijksche betalingen,nbsp;dat bij eventueele doorvoering van het nieuwe stelsel denbsp;billijkheid meebrengt aan verschillende ambtenaren te vergoeden, wat ze naar dien maatstaf aan het begin hunnernbsp;loopbaan, dan wel b'ij herplaatsing of bevordering te weinignbsp;hebben ontvangen, doordat hun activiteitstraktement of hetnbsp;inkomen, verbonden aan den hoogeren rang, niet inging opnbsp;den dag van benoeming, herplaatsing of bevordering, dochnbsp;eerst op den eersten der maand, volgende op die, waarinnbsp;de betrekking werd aanvaard of de bevordering geschiedde,nbsp;dat het adressanten bovendien omgewenscht voorkomt,nbsp;dat door de Regeering in deze tijdsomstandigheden, welkenbsp;verschillende lichamen noopten tot het toekennen van eennbsp;duurtetoeslag aan hare dienaren, een maatregel zou wordennbsp;genomen, waardoor haar ambtenaren financieel werden getroffen,

redenen, waarom bovengenoemde Hoofdbesturen en Besturen zich tot Uwe Excellentie wenden met het eerbiedig verzoek het daarheen te willen leiden, dat de voorgenomennbsp;regeling niet worde ingevoerd, of althans op een wijze, dienbsp;het ontstaan van financieele moeillijkheden of nadeel voornbsp;de in dienst zijnde ambtenaren ten eenenmale uitsluit.

Hetwelk doende, enz.

Namens genoemde Hoofdbesturen en Besturen.

-ocr page 81-

Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indië.

Agenda van de Jaarlijksche Algemeene Vergadering te Bandoeng op DINSDAG 6 en WOENSDAG 7 Maartnbsp;a.s. des morgens te 9 uur in de vergaderzaalnbsp;van den Gewestelijken Raad.

I. nbsp;nbsp;nbsp;Opening van de vergadering.

II. nbsp;nbsp;nbsp;Behandeling der ontwerp-notulen.

III. nbsp;nbsp;nbsp;Behandeling van het verslag over het afgeloopen en denbsp;begrooting voor het volgende jaar.

IV. nbsp;nbsp;nbsp;Voorstellen van het Hoofdbestuur:

a. nbsp;nbsp;nbsp;Wordt voorgesteld af te zien van het instellen van eennbsp;Raad van Onderzoek; na hetgeen hieromtrent vermeldnbsp;is in de ontwerp-notulen (Dte gedeelte, bldz. 4, sub 6 f)nbsp;worden nadere toelichtingen overbodig geacht. De doornbsp;den heer Jeronimus bedoelde minnelijke schikking warenbsp;aan het Hoofdbestuur toe te vertrouwen.

b. nbsp;nbsp;nbsp;De volgende wijzigingen in de statuten worden voorgesteld ;

Art. 1 te doen luiden; „De vereeniging draagt den naam „Nederlandsch-lndische Diergeneeskundige Vereeniging”.

Art. 3. Het woord „veeartsenijkunde” worde vervangen door „diergeneeskunde”.

Art 4. De woorden „Veeartsenijkundrge Bladen” worden vervangen door „Diergeneeskundige Bladen”.

Art. 6. Het woord „veeartsenijkunde” worde vervangen door „diergeneeskunde”.

Art. 7. Worde gelezen; „Tot gewone leden zijn benoembaar Europeesche diergeneeskundigen”.

Toelichtingen. Zooals bekend, heeft ook in Nederland de veterinaire

vakvereeniging in haar naam het woord „veeartsenijkunde” vervangen

door „diergeneeskunde” en is op de dienovereenkomstig gewijzigde statuten

-ocr page 82-

70

de Koninklijke goedkeuring verkregen. De te berde gebrachte argumenten (zie Veeartsenijkundige Bladen, dl. 28 bldz. 181) gelden hier te landenbsp;evenzeer, terwijl voorts het v[Oord ,,dier” een wijdere strekking heeft dannbsp;,,vee’*, en ,,geneeskunde” meer omvat dan ,,artsenijkunde”, zoodat denbsp;nieuwe naam beter in overeenstemming zal zijn met het in art. 3 van denbsp;statuten omschreven docl van de Vereeniging.

De Afdeeling Oost-Java heeft als naam voorgesteld ,,Nederlandsch-Indische Vereeniging tot bevordering van diergeneeskunde”; het Hoofdbestuur meent, dat aan den korteren naam de voorkeur gegeven moet worden.

Genoemde afdeeling stelt voor, het tijdschrift te noemen ,,Nederlandsch-Indisch tijdschrift voor diergeneeskunde”. Het Hoofdbestuur acht den tegenwoordige/i naam van ons tijdschrift te algemeen bekend om opnbsp;grond van mogelijke taalkundige overwegingen tot vervanging van hetnbsp;woord ,,Bladen” te mogen overgaan.

c. nbsp;nbsp;nbsp;Het Hoofdbestuur worde gemachtigd, hef Huishoudelijknbsp;Reglement, waar noodig, in overeenstemming te brengennbsp;met de gewijzigde statuten.

d. nbsp;nbsp;nbsp;Wordt voorgesteld alinea 1 van artikel 3 van het Huishoudelijk Reglement te doen luiden; „In Januari, Meinbsp;en September schrijft de penningmeester een viermaan-delijksche contributieheffing uit van ƒ 8.—

Toelichtingen. Blijkens de door den penningmeester afgelegde rekening en verantwoording—hier achteropgenomen — is het ondanks denbsp;ingevoerde bezuiniging (het hoorarium van secretaris en penningmeester,nbsp;in totaal / 30.— per maand, evenals dat voor redactiewerkzaamheden,nbsp;bedragende / 6.— per vel, werd reeds met Vs verminderd) niet mogelijk,nbsp;het gewenschte evenwicht te bewaren tusschen uitgaven en inkomsten,nbsp;zoodat of het tijdschrift moet worden verkleind of meerdere contributienbsp;moet worden geheven. Daar het eerste niet gewenscht is, blijft er nietnbsp;anders over dan het laatste. Eene bijdrage van / 2.— per maand wordtnbsp;door het Hoofdbestuur niet te hoog geacht; men neme in aanmerking, datnbsp;de afdeelingen van de zustervereeniging in Nederland jaarlijks voor elknbsp;lid ƒ 14.— in de kas van het Hoofdbestuur storten.

e. nbsp;nbsp;nbsp;Het Hoofdbestuur worde door de algemeene vergaderingnbsp;gemachtigd, de Vereeniging te doen deelnemen aan denbsp;eventueele oprichting van een Bond van vereenigingennbsp;ter behartiging van de algemeene btiangen hunner leden.nbsp;Dit zal ter vergadering mondeling worden toegelicht.

V. Ingekomen voorstellen, c.q. onderwerpen ter behandeling.

-ocr page 83-

71

a.

b.

Bespreking van het nieuwe ontwerp-reisreglement. Inleiding en rapport door den voorsteller, den heernbsp;JERONIMUS. (Een afdruk van het ontwerp is tegelijknbsp;met afl. 6 van deel 28 aan alle leden gezonden).nbsp;Voorstel van de Afdeeling Oost-java om zich inzakenbsp;de ranglijst der gouvernementsveeartsen nogmaals totnbsp;het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handelnbsp;of de Regeering te wenden.

PRAEADVIES. Het Hoofdbestuur meent eene verdere actie ter zake tc moeten ontraden. Blijkens den nieuwen Regeeringsalmanak toch isnbsp;Dr. Leürink niet ingeschoven, zoodat voor eene dergelijke bevoorrechtingnbsp;in den vervolge niet meer gevreesd behoeft te worden; van eene actie totnbsp;terugstelling der reeds ingeschovenen kan, gezien de gevoerde briefwisseling, geen resultaat verwacht worden

c. nbsp;nbsp;nbsp;Het Hoofdbestuur geve der Regeering in overweging,nbsp;af te zien van eene verdere bestrijding van het monden klauwzeer door wettelijke maatregelen. Ingediendnbsp;door de Afdeeling Oost-Java (zie het artikel van dennbsp;heer Jeronimus in afl. 2 van de „Bladen”.)

Het Hoofdbestuur onthoudt zich van een praeadvies, omdat nog geen gedachtenwisseling dienaangaande is gevoerd.

d. nbsp;nbsp;nbsp;Positieverbetering der veemantri’s. Dit voorstel isnbsp;is ingediend door de Afdeeling Oost-java en wordtnbsp;door het lid Kempen als volgt ingeleid:

De mantri’s bij den Veeartsenijkundigen Dienst genieten voortaan eene bezoldiging van ƒ 40.— per maand plus 7 drie-jaarlijksche verhoogingen van ƒ 5.— p.m. tot een maximumnbsp;van ƒ 75.— p.m. en eene tegemoetkoming voor reiskostennbsp;ad ƒ 45.— p.m.

TOELICHTING. De thans vigeerende bepalingen maken het bestaan van een mantri op een tractement van ƒ 25.— p. maand niet mogelijk,nbsp;zonder door het doen van veel reizen uit de declaratie te trachten ernbsp;iets bij te verdienen.

Üe declaraties dragen de sporen ervan, dat steeds zoo snel mogelijk en van zoo ver mogelijk (bijna altijd op dezelfden dag) naar de standplaatsnbsp;teruggekeerd wordt, hetgeen niet in het belang van den dienst geacht kannbsp;worden.

-ocr page 84-

72

In vergelijking met de tractementen van andere mantri’s en ambtenaren, voor wier opleiding ongeveer dezelfde eischen gesteld worden als die dernbsp;veemantri's, zijn deze laatste zeer stiefmoederlijk bedeeld

Die verdiensten zijn gewoonlijk zeer laag, niet meer dan enkele centen p. paal, doch geven aanleiding, dat steeds zooveel mogelijk op denzelfdennbsp;dag huiswaarts wordt gereden.

Juist voor de mantri’s in fokstreken werkzaam, is het van groot belang des avonds in de desa te vertoeven om gelegenheid te hebben de veebe-zitters te verzamelen en hen over veeverbetering, dekkingen, voeding,nbsp;voedselbewaring enz. te onderhouden.

Voor / 45.— ’s maands kunnen de mantri’s in vlakke streken een goede fiets (zoo noodig een bendy met paard) en voor bergstreken een goednbsp;rijpaard onderhouden en zal meer gelegenheid worden gevonden in denbsp;desa te overnachten en de tournee’s langs kleine trajecten van de eenenbsp;desa naar de andere uit te strekken, zooals voor fokstreken gewenscht is.

Wel is waar bestaat thans de mogelijkheid tot benoembaarheid van mantri eerste klasse doch kan slechts een tiende gedeelte der mantri’snbsp;daarvoor in aanmerking komen en hangt die bevordering vrijwel alleennbsp;af van de appreciatie van den betrokken veearts. In ieder geval zijnnbsp;de overblijvende mantri’s daarmede niet gebaat.

^Men heeft het door het zoo noodig niet toekennen der periodieke ver-hooging meer in de hand van de mantri’s gedaan te krijgen, wat men van hen met'reden vergen kan, terwijl volgens de bestaande regeling die mo*nbsp;gelijkheid wel bestaat, maar door het maken van declaraties minder gevoeldnbsp;wordt, immers voor iemand met ƒ 25.— tractement, die een declaratienbsp;van ƒ 100.— en meer maakt, is ƒ 5.— van minder beteekenis, dan wanneernbsp;een vast bedrag aan reiskosten wordt uitgekeerd.

De voorgestelde regeling zou voor het gouvernement een besparing medebrengen, daar althans in mijn ressort de declaraties varieeren tusschennbsp;ƒ 90.— en ƒ 140.— met een gemiddelde van ongeveer ƒ 100.—, zoodatnbsp;per mantri per maand betaald wordt ongeveer ƒ 125.— en de nieuwenbsp;regeling een uitgave van ƒ 85.— tot ƒ 120.— maximum zou kosten.

Ter vergelijking diene, dat de mantri’s Boschwezen, Tjatjar, Landbouw-crediet, Garem, Opium, B O.W., Landrente en Pandhuis elk beginnen op ƒ 50.— en met 5 driejaarlijksche verhoogingen van ƒ 10.— komen totnbsp;een maximum van ƒ 100.— De mantri Politie begint op ƒ 60— en komtnbsp;met 4 driejaarlijksche verhoogingen van ƒ 10.— tot een maximum vannbsp;ƒ 100.— De mantri Kaboepaten ten slotte heeft een inkomen van ƒ 100.—,nbsp;dat verhoogd kan worden tot ƒ 200.—

Het is mij buitendien bekend, dat op de buitenbezittingen mantri’s bij den landbouw in functie waren met een tractement van ƒ 100.— zondernbsp;andere opleiding dan een einddiploma Inlandsche school der 1ste klasse.

-ocr page 85-

73

De thans vigeerende bepalingen, wat betreft het declareeren voor dienstreizen, geven aanleiding, dat door de mantri’s declaraties worden gemaakt, die steeds ongeveer ƒ 100.— per maand bedragen, ondanks het feit,nbsp;dat door mij steeds streng gewaakt wordt tegen het maken van reizen,nbsp;die weinig of geen nut hebben, als bijv. de z.g.n. inspectie van vee-passers.

Wanneer een tegemoetkoming voor reiskosten wordt gegeven, vervalt het belang om door zooveel mogelijk palen af te leggen, iets op de decla-ratie-bedragen te verdienen.

PRAEADVIES. Als bewijs, dat verandering in de bestaande regeling noodig is wordt in de eerste plaats aangehaald eene vergelijking van eennbsp;aantal inlandsche ambtenaren, die meerendeels inderdaad den titel vannbsp;mantri voeren, doch wier opleiding vrij sterk uiteenloopt en waarvan slechtsnbsp;enkelen mogen en kunnen declareeren.

In de tweede plaats wordt gezegd, dat de veemantri door zijne geringe bezoldiging wel gedwongen is zooveel mogelijk te reizen; wanneer echternbsp;de gouvernementS'Veearts, zooals de heer Kempen blijkens zijne mededee-ling doet, streng waakt tegen nuttelooze tochten, dan zijn dus alle reizennbsp;verantwoord en bestaat er geen enkele reden om daaraan paal en perknbsp;te stellen.

Het Hoofdbestuur voelt zich dan ook niet overtuigd door deze argumenten en vreest, dat zij niet bij machte zullen blijken, de betrokken autoriteiten ten gunste van de reorganisatie te stemmen.

Ook het voorstel, de declaratie te vervangen door een vaste toelage, is naar de meening van het H.B. onvoldoende bepleit. Indien n.1. denbsp;winst per paal niet meer bedraagt dan enkele centen, d.i. dus een kleinnbsp;onderdeel van het gemiddeld gedeclareerde bedrag van ƒ 100,—, dan isnbsp;het toekennen van een som, die gemiddeld slechts de helft der gemaaktenbsp;kosten vergoedt, niet alleen onbillijk doch zelfs eene besliste benadeeling,nbsp;waartegen de hoogere. bezoldiging niet opweegt. Het onvermijdelijk gevolgnbsp;zal bovendien zijn, dat de mantri zoo min mogelijk uitgaat, of hoogstensnbsp;zoolang er nog geld van de toelage over is. Voor de geringe besparing,nbsp;die nog grootendeejs schijnbaar is, omdat de pensioenen bij de nieuwenbsp;regeling bijna twee maal zoo hoog worden, zou men dus niets bereikennbsp;dan een belangrijke vermindering van den nuttigen arbeid der mantri’s.nbsp;Het antwoord op dit voorstel zou dan ook waarschijnlijk ongeveer luiden,nbsp;dat de gouvernements-veeartsen in het belang van den dienst en vannbsp;’s Lands geldmiddelen moeten waken tegen het maken van noodeloozenbsp;reizen, en dat de declaraties dan niet te hoog kunnen worden. Hetnbsp;Hoofdbestuur meent dan ook de indiening van dit voorstel te moetennbsp;ontraden.

-ocr page 86-

74

e. Aanstelling van veeteelt-consulenten. Dit onderwerp wordt op verzoek van de Afdeeling Oost-Java innbsp;bespreking genomen.

VI. Bepaling van de plaats, waar de volgende Algemeene Vergadering gehouden zal worden.

Vil. Verkiezing van een Hoofbestuur; de H. H. van der Burg, ’t Hoen en Sohns, stellen zich voor hunnenbsp;functiën niet herkiesbaar.

De Heer Bubberman heeft zich bereid verklaard het secretariaat over te nemen.

VIII. nbsp;nbsp;nbsp;Verkiezing van een Redacteur ter vervanging van den

heer van der Burg. Genoemde heer wenscht af te treden met het oog op zijne verlofsplannen, dochnbsp;verklaarde zich bereid, de redactie te blijven voerennbsp;tot kort voor zijn vertrek.

IX. nbsp;nbsp;nbsp;Wetenschappelijke voordrachten.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Infectieuze anaemie bij paarden. J. C. F. Sohns.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Koeltechniek. Dr. J. Hellemans.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Oorlogswonden en de natuurlijke geneeskracht.nbsp;W. VAN DER Burg.

X. nbsp;nbsp;nbsp;Sluiting der Vergadering.

Namens het Hoofdbestuur, De Secretarisnbsp;Sohns.

-ocr page 87-

Winst= en verliesrekening van deel 27 van de Veeartsenijkundige Bladen.

Debet. nbsp;nbsp;nbsp;Credit.

Druk van 250 exemplaren. • nbsp;nbsp;nbsp;'

ƒ

1

1049 365

netto ontvangst v. inteekenaren •

ƒ

433

12®

„ afleverings- en deelsomsl. ¦

52 50

„ ƒ 6.— per inteekenaar.

„ overdrukken.......

119 37

de Vereeniging tot bevordering

„ platen .......

92 50

der Veeartsenijkunde in N. 1. ¦

1760

47

kruisbanden en adresseeren • •

72 50

--------^

verzendingskosten.....

honoraria original!.......

f

408

23

»

123 32

„ nbsp;nbsp;nbsp;referaten.......

38

81

447 04

correctie...........

»

257 —

ƒ

2193 595

ƒ

2193

595

Winst- en verliesrekening van deel 28 van de Veeartsenijkundige Bladen.

Debet. nbsp;nbsp;nbsp;Credit.

Druk van 250 exemplaren. . .

ƒ

1020 37

netto bedrag van 77 inteekenaren

„ afleverings- en deelsomsl. .

45

„ ƒ 8.— per inteekenaar . .

ƒ

462

„ overdrukken .......

72 50

de Vereeniging tot bevordering

„ platen.........

57 25

der Veeartsenijkunde in N. I.

«

1508

53

kruisbanden en adresseeren •

57 50

oorlogsmolest nbsp;nbsp;nbsp;......

85 05

verzendingskosten.......

89 60

honoraria original!.......

ƒ 357 52®

„ nbsp;nbsp;nbsp;referaten .......

„ nbsp;nbsp;nbsp;23 74

381'

26

correctie...........

n

162

ƒ

1970

53

ƒ

1970

53

Batavia, 5 Februari 1917.

De penningmeester der Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indië,

Dr. J. HELLEMANS.

-ocr page 88-

Winst= en Verliesrekening van de Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde in Ned.=Indië yan 1 Juli 1915 tot 31 December 1916.

Debet. nbsp;nbsp;nbsp;Credit.

Administratiekosten ¦

ƒ

420

Kassaldo op 1 Juli 1915.

ƒ

73

205

reis- en verblijfkosten van de af-

contributies nbsp;nbsp;nbsp;• . .

ƒ

1621

gevaardigden en bestuursleden.

j,

224

50

inteekengelden ....

)gt;

611

porten ... nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;...

137

03

verkoop van oude deelen van

veeartsenijkundige bladen • .

2829

515

het tijdschrift.....

12

drukwerk en schrijfbehoeften.

149

60

subsidie van de Regeering. .

»

800

diversen nbsp;nbsp;nbsp;'. .

23

rente..........

41

33

3085

33

bijdragen aan de afdeelingen. .

55

ƒ

3838

645

)gt;

3158

535

Kassaldo op 31 December 1916.

»

77

31

verlies op 31 Dec. 1916.

»

757

42

ƒ

3915

955

ƒ

3915

955

Activa.

ƒ

73

205

ƒ

100-

300 —

n

400 —

n

800

ƒ

2 52 369 53

ƒ

1

372 05

1

1

ƒ

1245255



Op 31 Dec. 1916 kassaldo, deposito bewijs No. 3854 bij Ned.nbsp;Handel Maatschappij.nbsp;Girorekening bij Ned. Hand. Mij.

verlies geleden van 1/7 1915 tot 31 12 1916 .......


77^31

400 — 10 525


Op 1 Juli 1915 kassaldo, deposito bewijs No. 55/350 bijnbsp;Ned -lndië Escompto Mij.nbsp;„ No.' 50/186 bij Ned.-lndiënbsp;Escompto Mij.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ •

„ No. 3854 bij Ned.-Hatidel

Maatschappij......

Girorekening bij N. I. Escompto Maatschappij.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ Ned. Hand. Mij.


Gezien en accoord bevonden 7 Februari 1917.


(w.g.) j. VAN Dulm. (w.g.) J. Eggink.

-ocr page 89-

Begrooting voor het jaar 1917.

Inkomsten.

I

Uitgaven.

Voor

in deposito belegd. . . ¦

ƒ

400 —

Aan

administratiekosten . .

ƒ

240

girorekening.......

10 525

/

410

52®

»

reis- en verblijfkosten van

kassaldo .........

77

31

de afgevaardigden en

contributie 56 leden a ƒ20—.

jj

1120

bestuursleden.....

»

150

„ nbsp;nbsp;nbsp;4 leden è ƒ 12—.

48

n

1168

porten nbsp;nbsp;nbsp;......

n

100

n

subsidie.........

»

800

»

Veeartsenijkundige Bladen.

))

87 inteekengelden netto be-

nog te betalen van afl. 6

drag...........

»

524

80

deel 28.........

f 386

f

2980

635

Deel 29.

„ 2200

n

2586

te verwachten verlies. ¦ .

279

365

»

drukwerk en schrijfbehoef-

'

ten ..........

100

n

diversen.........

25

n

bijdragen aan de afdeelin-

gen.......

n

50

f

3261

-

f

3261

De penningmeester der Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indië, Batavia, 5 Februari 1917.

Dr. J. HELLEMANS.

-ocr page 90-

BERICHTEN.

Ordonnantiën, Besluiten, Officieele verslagen enz.

Staatsblad van Nederlandsch-Indië.

1916 No. 692. VEEARTSENIJKUNDIGE DIENST. REGLEMENTEN. VEEARTSEN. Reglement voor den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in Nederlandsch-Indië.

Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 25 November 1916 No. 27.

Gelezen enz.;

De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan:

Met buitenwerkingstelling van het besluit van 11 Juni 1901 No. 8 (Staatsblad No. 226), houdende vaststelling van eene Instructie „voornbsp;„den Inspecteur en de veeartsen van den burgerlijken veeartsenijkundigennbsp;„dienst”, zoomede van het besluit van 22 Januari 1901 No. 37 (Bijbladnbsp;op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië No. 5553), artikel 1 van hetnbsp;besluit van 14 Februari 1901 No. 29, het besluit van 26 Juni 1902 No. 32nbsp;(Staatsblad No. 259), artikel 2 van het besluit van 25 November 1904nbsp;No. 27 (Staatsblad No. 460), artikel 4 van het besluit van 27 Januari 1910nbsp;No. 23 en verder van alle daarmede strijdige bepalingen, vast te stellennbsp;het aan dit besluit gehecht „Reglement voor den burgerlijken veeartsenij-„kundigen dienst in Nederlandsch-Indië”.

Afschrift enz.

Ter ordonnantie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië;

De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL.

Uitgegeven den elfden December 1916. De Algemeene Secretaris,nbsp;HULSHOFF POL.

-ocr page 91-

w

«r


79

REGLEMENT voor den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in Ne-derlandsch-Indië.

I. Algemeene bepalingen.

Artikel 1.

Het personeel van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst bestaat uit; a. den inspecteur, chef van den dienst,

/gt;¦ adjunct-inspecteurs,

c. nbsp;nbsp;nbsp;gouvernements veeartsen,

d. nbsp;nbsp;nbsp;adjunct-gouvernements veeartsen,

e. nbsp;nbsp;nbsp;Inlandsche veeartsen,nbsp;ƒ. mantri’s,

volgens eene telken jare bij de begrooting te regelen formatie, en verder uit bij afzonderlijke beschikkingen in dienst gesteld of nog innbsp;dienst te stellen personeel, zoomede uit bureau- en verder ondergeschikt personeel binnen de grenzen der bij de begrooting voornbsp;bezoldiging toegestane fondsen.

Artikel 2.

(1) nbsp;nbsp;nbsp;De Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel stelt, na overlegnbsp;met den inspecteur, vast de veeartsenijkundige inspectieafdeelingen ennbsp;de veeartsenijkundige ambtsressorten, zoomede de ressorten van de adjunc-gouvernements veeartsen, de Inlandsche veeartsen en de mantri’s.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;De standplaatsen van de adjunct-inspecteurs en de gouvernementsnbsp;veeartsen worden door den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handelnbsp;en die van de adjunct-gouvernements veeartsen, Inlandsche veeartsen ennbsp;mantri’s door de betrokken gouvernements veeartsen aangewezen.

Artikel 3.

(1) nbsp;nbsp;nbsp;Plaatsing en overplaatsing van de adjunct-inspecteurs en de gou-verments veeartsen, zoomede aanwijzing van de veeartsenijkundige ambtsressorten, waarin de adjunct-gouvernements veeartsen, de Inlandschenbsp;veeartsen en de mantri’s worden werkzaam gesteld, geschieden door dennbsp;Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel, na overleg met dennbsp;inspecteur.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;De adjunct-gouvernements veeartsen, de Inlandsche veeartsen ennbsp;de mantri’s worden binnen de veeartsenijkundige ambtsressorten geplaatstnbsp;en overgeplaatst door de betrokken gouvernements veeartsen.

Artikel 4.

(1) Alvorens zijne bediening te aanvaarden legt het Europeesch personeel, uitgezonderd de klerken, den bij Staatsblad 1827 No. 115 voorgeschreven ambtseed af en het Inlandsch personeel den eed bij artikelnbsp;114 van het Reglement op de rechterlijke organisatie vastgesteld voor denbsp;hoofddjaksa’s en djaksa’s.

-ocr page 92-

80

(2) De eed wordt afgelegd door den inspecteur in handen van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel, door de adjunct-inspec-teurs in handen van dien Departementschef dan wel van het Hoofd vannbsp;het gewest, waarin hun standplaats is gelegen en door de overige ambtenaren en beambten in handen van het Hoofd van plaatselijk bestuur,nbsp;binnen wiens ressort hun standplaats ligt.

Artikel 5.

(1) nbsp;nbsp;nbsp;Het uitoefenen van particuliere praktijk, daaronder begrepen hetnbsp;geven van veeartsenijkundige adviezen en het keuren van aan particulierennbsp;toebehoorende dieren, is den inspecteur en den adjunct-inspecteurs verboden, behalve voor zooveel betreft het verleenen van oogenblikkelijke hulpnbsp;in gevallen, waarin deze dringend noodig is en andere veeartsenijkundigenbsp;hulp niet of niet tijdig te verkrijgen is.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Aan de gouvernementsveeartsen en de adjunct-gouvernements veeartsen is het uitoefenen van particuliere praktijk geoorloofd, behoudensnbsp;dat de Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel bevoegd is om,nbsp;waar naar zijn oordeel het dienstbelang zulks eischt, hun die praktijk tenbsp;verbieden of haar te beperken.

Artikel 6.

(1) nbsp;nbsp;nbsp;In den regel ten minste eenmaal ’s jaars en overigens zoo dikwijlsnbsp;hem zulks noodig voorkomt, roept de Directeur van Landbouw, Nijverheidnbsp;en Handel de inspecteerende ambtenaren van den burgerlijken veeartse-nijkundigen dienst bijeen ter bespreking van dienstaangelegenheden.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Na bekomen machtiging van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel kunnen bijeenkomsten, als in de vorige alinea bedoeld,nbsp;ook worden gehouden door de adjunct-inspecteurs met de onder hennbsp;werkzaam gestelde gouvernements veeartsen en adjunct-gouvernementsnbsp;veeartsen.

(3) nbsp;nbsp;nbsp;Na afloop van eene krachtens alinea 2 gehouden bijeenkomst wordtnbsp;door den betrokken adjunct-inspecteur, door tusschenkomst van den inspecteur, een kort en zakelijk verslag omtrent het verhandelde aan den Directeurnbsp;van Landbouw, Nijverheid en^ Handel ingediend.

11. Van den inspecteur.

Artikel 7.

(1) nbsp;nbsp;nbsp;De inspecteur is chef van de afdeeling burgerlijke veeartsenijkundigenbsp;dienst van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel ennbsp;derhalve gevestigd tc Buitenzorg.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Hij is onder de bevelen van den Directeur van Landbouw, Nijverheidnbsp;en Handel, aan wien hij rechtstreeks ondergt s-'ïhikt is, belast met denbsp;algemeene leiding van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst. Hijnbsp;licht den Directeur voor in alle aangelegenheden 'betreffende den dienstnbsp;en doet daaromtrent zoodanige voorstellen als hem noodig voorkomen.

-ocr page 93-

81

Artikel 8.

Zoo dikwijls zulks in het belang van den dienst noodig is, worden door den inspecteur, in overleg met den Directeur van Landbouw,nbsp;Nijverheid en Handel, dienstreizen ondernomen. Van zijne bevindingennbsp;daarbij brengt hij aan den Directeur verslag uit.

Artikel 9.

De inspecteur brengt jaarlijks aan den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel een verslag uit, waarin vermeld wordt al hetnbsp;wetenswaardige, dat in het afgeloopen jaar op het gebied van dennbsp;burgerlijken veeartsenijkundigen dienst is voorgevallen.

Artikel 10.

(1) nbsp;nbsp;nbsp;De inspecteur voert rechtstreeks briefwisseling met de betrokkennbsp;civiele en militaire autoriteiten over alle onderwerpen van dienstbelang,nbsp;welke niet onder de aandacht van den Departementschef behoeven tenbsp;worden gebracht of diens tusschenkomst niet vereischen.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Hij kan in dringende gevallen Regeeringstelegrammen verzenden.

(3) nbsp;nbsp;nbsp;Hij draagt zorg, dat alle voorschriften en mededeelingen betreffendenbsp;den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, waarvan de kennisnemingnbsp;voor het personeel van dien dienst van belang is, ter kennis van datnbsp;personeel worden gebracht.

Artikel 11.

(1) nbsp;nbsp;nbsp;Bij afwezigheid of tijdelijke verhindering van den inspecteur worden

de dagelijksche zaken van de afdeeling, met inachtneming van eventueel door hem gegeven aanwijzingen, behandeld door een door den Directeurnbsp;van Landbouw, Nijverheid en Handel aan te wijzen ambtenaar van dennbsp;burgerlijken veeartsenijkundigen dienst.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

(2) nbsp;nbsp;nbsp;In geval van ontstentenis van den inspecteur worden diens functiën,nbsp;zoolang daarin niet door den Gouverneur-Generaal is voorzien, waargenomennbsp;door een door den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel aannbsp;te wijzen ambtenaar van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, metnbsp;inachtneming van de eventueel daarbij door dien Departementschetnbsp;verstrekte aanwijzingen.

III. Van de adjunct-inspecteurs.

Artikel 12.

De adjunct-inspecteurs zijn, onder de algemeene leiding van den inspecteur, belast met de rechtstreeksche leiding van en het toezicht opnbsp;den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in de hun door den Directeurnbsp;van Landbouw, Nijverheid en Handel aangewezen inspectieafdeeling'.

Artikel 13.

De adjunct-inspecteurs maken dienstreizen in hunne afdeeling zoo dikwijls en zoo lang dit in het belang van den dienst noodig is. Hunne

-ocr page 94-

82

bevindingen brengen zij schriftelijk of mondeling ter kennis van de Hoofden van gewestelijk of plaatselijk bestuur en verder, zoo noodig, van anderenbsp;autoriteiten, civiele of militaire, c.q. met voorstellen omtrent de te nemennbsp;maatregelen. Bovendien brengen zij die bevindingen en voorstellen, zoomede het gevolg dat deze hebben gehad, schriftelijk (in tweevoud) ternbsp;kennis van den inspecteur, die een exemplaar der ontvangen bescheiden,nbsp;c.q. voorzien van zijne beschouwingen en voorstellen, zoo spoedig mogelijk doorzendt aan den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel.

Artikel 14.

Na afloop van elk jaar, wordt op een door den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel vast te stellen tijdstip door de adjunct-inspecteurs aan den inspecteur een verslag ingediend, waarin vermeld wordt al het wetenswaardige, dat in het afgeloopen jaar in hunne afdeelingnbsp;op het gebied van den burgelijken veeartsenijkundigen dienst is voorgevallen.

Artikel 15.

(1) nbsp;nbsp;nbsp;De adjunct-inspecteurs voeren briefwisseling met den inspecteurnbsp;en met de beheerders der tot hunne inspectieafdeeling behoorende veeart-senijkundige ambtsressorten, en ''verder met alle autoriteiten, colleges,nbsp;ambtenaren en personen tot welke zij in dienstbetrekking staan. Vannbsp;hunne voorstellen aan den inspecteur, betreffende zaken, waarin de Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel te beslissen heeft of die zijnenbsp;tusschenkomst vereischen, zenden de adjunct-inspecteurs afschrift rechtstreeks aan dien Departementschef.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;In dringende gevallen kunnen door de adjunct-inspecteurs Regee-ringstelegrammen worden verzonden.

Artikel 16.

De adjunct-inspecteurs houden een archief aan, dat bij overplaatsing, ontslag enz. door hen met eventueeL onder hunne berusting zijnde kaartennbsp;instrumenten en andere landsgoederen bij proces-verbaal wordt overgegevennbsp;aan hun opvolger of aan een door den inspecteur daartoe aangewezennbsp;ambtenaar van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst. Indien geennbsp;opvolger of ander persoon voor de overname is aangewezen, geschiedt denbsp;overgave aan een ambtenaar, aan te wijzen door het Hoofd van plaatselijknbsp;bestuur der afdeeling, waarin de standsplaats van den adjunct-inspecteurnbsp;gelegen is.

Artikel 17.

Bij afwezigheid, tijdelijke verhindering of onts ntenis van een adjunct-inspecteur wordt, voor zooveel noodig, in de tijdelijke waarneming zijne^ functiën door den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel, nanbsp;overleg met den inspecteur, voorzien door tijdelijke opdracht van die

-ocr page 95-

83

functiën aan een ander ambtenaar van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst.

Artikel 18.

Bij aftreden wegens ontslag, overplaatsing enz. wordt door de adjunct-inspecteurs ten behoeve van hun opvolger een memorie samengesteld, waarin kort en zakelijk een overzicht wordt gegeven van den stand dernbsp;Verschillende zaken, die in hunne afdeeling in voorbereiding of in uitvoering zijn en waarin verder al datgene wordt medegedeeld, waarvan denbsp;kennisneming voor dien opvolger van belang kan zijn.

IV. Van de gouvernements veeartsen.

Artikel 19.

(1) nbsp;nbsp;nbsp;De gouvernements veeartsen zijn belast met den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in het hun toegewezen ambtsressort,

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Nevens de verplichtingen en bemoeiingen hun bij de ter zakenbsp;bestaande bepalingen opgelegd met betrekking tot de bestrijding vannbsp;veeziekten, hebben zij zich in de eerste plaats, in overleg en in samenwerking met de betrokken gewesteÜjke autoriteiten en bestuursambtenaren,nbsp;bezig te houden met alles wat verder kan strekken tot de instandhoudingnbsp;6n, zoo mogelijk, vermeerdering en verbetering van den paarden- ennbsp;veestapel der Inlandsche bevolking.

(3) nbsp;nbsp;nbsp;Zij oefenen toezicht uit op de verzorging en den gezondheidstoestand van alle dieren binnen hun ressort, welke eigendom van den Landenbsp;zijn of tijdelijk voor doeleinden ten bate van den Lande in eenige Lands-innchting zich bevinden, uitgezonderd die, welke bij het Departement vannbsp;Oorlog in verantwoording zijn. De onder de bedoelde dieren voorkomendenbsp;zieke dieren worden voor zooveel mogelijk door hen behandeld.

(4) nbsp;nbsp;nbsp;Bij aankoop van dieren ten behoeve van 's Lands burgerlijkennbsp;dienst, alsmede bij verkoop vnn zoodanige dieren, worden deze zoo mo-gelijk vooraf door den gouvernements veearts gekeurd.

Artikel 20.

(1) nbsp;nbsp;nbsp;De gouvernements veeartsen zijn ondergeschikt aan de Hoofdennbsp;der gewesten, waarin hun ressort gelegen is of die tot hun ressort behoorennbsp;en voorts in technische en daarmede verband houdende aangelegenhedennbsp;aan den adjunct-inspecteur tot wiens afdeeling hun ressort behoort.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Zij dienen de bij alinea 1 bedoelde Hoofden van gewestelijknbsp;bestuur van advies in alle zaken den veeartsenijkundigen dienst betreffende en doen hun zoodanige voorstellen als door hen in het belang vannbsp;den dienst noodig worden geacht, een en ander, voor zooveel betreftnbsp;maatregelen met betrekking tot de vermeerdering of verbetering van dennbsp;paarden- en veestapel der Inlandsche bevolking, na overleg met dennbsp;betrokken adjunct-inspecteur.

-ocr page 96-

84

(3) Zij maken dienstreizen binnen hun ressort zoo dikwijls en zoo lang dat in het belang van den dienst noodig is en houden daarbij, voornbsp;zoover er aanleiding toe bestaat, besprekingen met de betrokken Euro-peesche en Inlandsche bestuursambtenaren en andere autoriteiten ennbsp;personen.

Artikel 21.

(1) nbsp;nbsp;nbsp;Aan de gouvernements veeartsen kunnen bijzondere zendingen ofnbsp;onderzoekingen binnen hun ressort worden opgedragen door den betrokkennbsp;adjunct-inspecteur en daarbuiten door den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Zij kunnen door den Directeur ook worden toegevoegd aan ofnbsp;werkzaam gesteld onder de bevelen van een ander gouvernements veearts.nbsp;In dat geval zijn zij aan dien veearts rechtstreeks ondergeschikt en zijnnbsp;de bepalingen van dit reglement slechts op hen van toepassing voor zoovernbsp;zulks met den aard van hunne toevoeging of werkzaamstelling overeennbsp;te brengen is.

(3) nbsp;nbsp;nbsp;Wanneer de gouvernements veeartsen zich ingevolge eene opdracht,nbsp;als in alinea 1 bedoeld, buiten hun ressort moeten begeven, doen zij vannbsp;de data van vertrek van en terugkeer op hunne standplaats zoo tijdignbsp;mogelijk mededeeling aan het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur.

Artikel 22.

(1) nbsp;nbsp;nbsp;De gouvernements veeartsen voeren rechtstreeks briefwisseling metnbsp;de Hoofden van de gewesten, waarin hun ressort gelegen is of die totnbsp;hun ressort behooren, met den adjunct-inspecteur der veeartsenijkundigenbsp;inspectieafdeeling, waarin hun ressort gelegen is, met den Directeur vannbsp;het Veeartsenijkundig Instituut te Buitenzorg en met de onder hunnenbsp;bevelen werkzaam gestelde ambtenaren en beambten, zoomede met denbsp;autoriteiten, ambtenaren of personen, tot wie zij in rechtstreeksche dienstbetrekking staan. De briefwisseling met de Inlandsche bestuursambtenarennbsp;zal zich bepalen tot het geven van adviezen van technischen aard, hetnbsp;vragen van irdichtingen en het doen van mededeelingen, terwijl anderenbsp;gegevens omtrent den veestapel der bevolking dan die, welke op grondnbsp;van bestaande voorschriften of regelingen worden ingediend, alleen zullennbsp;mogen worden gevraagd door tusschenkomst of na verkregen instemmingnbsp;van het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Van hunne briefwisseling met den Directeur van het Veeartsenijkundignbsp;Instituut, behalve voor zoover deze betrekking heeft op aanvraag en ontvangst van utensiliën, sera, entstoffen en dergelijke, wordt door de gouvernements veeartsen afschrift gezonden aan den betrokken adjunct-inspecteur,nbsp;terwijl verzoeken om binnen- of buitenlandsch verlof, ontslag enz. ennbsp;hunne declaraties voor reis- en verblijfkosten door tusschenkomst van dien

-ocr page 97-

85

ambtenaar moeten worden ingediend. Deze zendt de stukken zoo spoedig mogelijk door aan het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur, ondernbsp;mededeeling c.q. van de opmerkingen, waartoe zij hem aanleiding geven.

(3) in spoedeischende gevallen kunnen de goiivernements veeartsen verzoekschriften rechtstreeks aan de betrokken autoriteit inzenden, dochnbsp;nioeten dan tegelijk een afschrift daarvan aan den adjunct-inspecteurnbsp;doen toekomen.

Artikel 23.

(1) nbsp;nbsp;nbsp;De gouvernements veeartsen houden een archief aan, dat bijnbsp;overplaatsing, ontslag enz. door hen bij proces-verbaal wordt overgegevennbsp;aan hun opvolger of aan een door den betrokken adjunct-inspecteurnbsp;aangewezen ambtenaar van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst.nbsp;Indien geen opvolger of geen persoon voor de overname is aangewezennbsp;geschiedt de overgave aan een door het betrokken Hoofd van gewestelijknbsp;of plaatselijk bestuur aan te wijzen ambtenaar.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Zij zijn verantwoordelijk voor de hun van Gouvernementswegenbsp;verstrekte goederen, kaarten, instrumenten, geneesmiddelen, sera, entstoffennbsp;enz., welke artikelen behoorlijk geïnventariseerd moeten worden ennbsp;tegelijk met het archief aan hun opvolger of den voor de overnamenbsp;aangewezen ambtenaar moeten worden overgegeven.

Artikel 24. .

(1) nbsp;nbsp;nbsp;Door de gouvernements veeartsen worden ingediend:

ö'. maandelijks een gedetailleerd rapport van hunne verrichtingen in dat tijdvak, hunne opmerkingen en hunne wetenschappelijke beschouwingennbsp;dienaangaande;

jaarlijks een algemeen rapport omtrent hunne werkzaamheden hunne bevindingen met betrekking tot den toestand van den paarden- ennbsp;veestapel in hun ressort en in het algemeen omtrent al het wetenswaardige, dat in het afgeloopen jaar in hun ressort op het gebiednbsp;van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst is voorgevallen;nbsp;periodieke opgaven omtrent ziekten en mutaties onder den paarden-ennbsp;veestapel, met betrekking tot de paarden- en veefokkerij en nopensnbsp;andere onderwerpen, op hun dienstwerk betrekking hebbende.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Bovendien doen zij tusschentijds aan de adjunct-inspecteurs mede-deeiing van het voorkomen van ernstige of bijzondere ziektegevallen ondernbsp;het vee en de paarden, van het aanvaarden of weder aanvaarden vannbsp;den dienst na aankomst op een standplaats of nieuwe standplaats of nanbsp;lerugkeer van binhenlandsch verlof en verder van al het geen waarvannbsp;dadelijke kennisneming voor dien ambtenaar van belang kan zijn.

(3) nbsp;nbsp;nbsp;De in alinea 1 bedoelde rapporten en staten worden voor elknbsp;gewest afzonderlijk in tweevoud opgemaakt volgens door den Directeur

-ocr page 98-

86

van Landbouw, Nijverheid en Handel na overleg met den inspecteur vast te stellen modellen en door tusschenkomst van de betrokken Hoofdennbsp;van gewestelijk bestuur op door genoemden Departementschef te bepalennbsp;tijdstippen ingediend aan de betrokken adjunct-inspecteurs.

(4) nbsp;nbsp;nbsp;De rapporten en staten worden door de Hoofden van gewestelijknbsp;bestuur voorzien van hunne beschouwingen, zoo daartoe aanleiding bestaat,nbsp;en voor „gezien” geteekend.

(5) nbsp;nbsp;nbsp;De adjunct-inspecteurs zenden een exemplaar van de rapportennbsp;en staten, voorzien van eventueele beschouwingen van het Hoofd vannbsp;gewestelijk bestuur en c.q. van hunne eigene opmerkingen, door aan dennbsp;inspecteur. Het andere exemplaar is bestemd voor hun archief.

Artikel 25.

Waar buiten het ressort van een localen Raad het sanitair toezicht op het slachten van vee bij keur geregeld is, zijn de gouvernementsnbsp;veeartsen ambtshalve belast met het toezicht op de keurmeesters voornbsp;zooveel betreft technische en hygiënische aangelegenheden.

Artikel 26.

Bij verschil van opvatting tusschen de gouvernements veeartsen en de

»

adjunct-inspecteurs omtrent dienstaangelegenheden kunnen de eersten door tusschenkomst van de laatsten en van den inspecteur de beslissing vannbsp;den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel inroepen. In afwachting van die beslissing volgen zij de bevelen van den adjunct-inspec*nbsp;teur op.

Artikel 27.

Bij afwezigheid, verhindering of ontstentenis van een gouvernements veearts wordt door den betrokken adjunct-inspecteur voor zooveel noodignbsp;in de waarneming der functiën voorzien of door tusschenkomst van dennbsp;inspecteur een voorstel daartoe gedaan aan den Directeur van Landbouw,nbsp;Nijverheid en Handel.

Artikel 28.

Bij aftreden wegens ontslag, overplaatsing enz. wordt door de gouvernements veeartsen ten behoeve van hun opvolger eene memorie samengesteld, waarin kort en zakelijk een overzicht wordt gegeven van den stand der verschillende zaken, die in voorbereiding of in uitvoering zijnnbsp;en waarin verder alles wordt medegedeeld, waarvan de kennisnemingnbsp;voor dien opvolger van belang kan zijn.

V. Van de adjunct-gouvernements veeartsen.

Artikel 29.

(1) De adjunct-gouvernements veeartsen zijn in het hun aangewezen ressort werkzaam volgens de aanwijzingen en onder het toezicht van den

-ocr page 99-

87

gouvernements veearts, in wiens ambtsressort zij geplaatst zijn. Zij zijn aan dien veearts rechtstreeks ondergeschikt.

(2) Zij maken dienstreizen in hun ressort zoo dikwijls en zoolang zulks in het belang van den dienst noodig is en houden daarbij, voor zoovernbsp;in verband met de hun opgedragen werkzaamheden noodig, besprekingennbsp;met de Europeesche en ïnlandsche bestuursambtenaren en andere autoriteiten en personen.

Artikel 30.

(1) nbsp;nbsp;nbsp;Aan de adjunct-gouvernements veeartsen kunnen bijzondere zendingen en onderzoekingen buiten hun eigen ressort doch binnen dat vannbsp;den gouvernements veearts, onder wiens bevelen zij zijn werkzaamgesteld,nbsp;worden opgedragen door dien veearts, en buiten het ressort van den gouvernements veearts door den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Zij kunnen door den gouvernements veearts, zoo noodig, nevensnbsp;hun eigen werkzaamheden worden belast met de tijdelijke waarnemingnbsp;der functiën van een ander adjunct-gouvernements veearts, van een Inland-sche veearts of van een mantri.

(3) nbsp;nbsp;nbsp;Door den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel kunnennbsp;zij ook worden belast met den dienst in een veeartsenijkundig ambtsressort.nbsp;In dat geval is ten aanzien van hunne verplichtingen en bevoegdhedennbsp;op hen van toepassing hetgeen bij dit reglement omtrent de gouvernementsnbsp;veeartsen bepaald is.

Artikel 31.

(1) nbsp;nbsp;nbsp;De adjunct-gouvernements veeartsen voeren rechtstreeks correspondentie met den gouvernements veearts aan wien zij ondergeschikt zijn,nbsp;met de onder hunne bevelen werkzaam gestelde ambtenaren en beambten,nbsp;zoomede met de autoriteiten, ambtenaren en personen in hun ressort, totnbsp;wie zij in rechtstreeksche dienstbetrekking staan. De correspondentie metnbsp;de laatstbedoelde autoriteiten en personen zal zich bepalen tot het gevennbsp;en vragen van inlichtingen en het doen van mededeelingen.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Verzoeken om verlof, ontslag enz. en hunne declaraties van reis-en verblijfkosten worden door hen ingediend door lusschenkomst van dennbsp;gouvernements veearts, in wiens ressort zij geplaatst zijn. De declaratiesnbsp;worden door dezen doorgezonden door tusschenkomst van den betrokkennbsp;adjunct-inspectetir.

(3) nbsp;nbsp;nbsp;Het bij artikel 23 voor gouvernements veeartsen bepaalde is ooknbsp;van toepassing op de adjunct-gouvernements veeartsen, met dien verstande,nbsp;dat de aanwijzing van een ambtenaar van den burgerlijken veeartsenijkun-digen dienst voor de overname van het archief enz. eventueel, in stedenbsp;van door den adjunct-inspecteur, geschiedt door den gouvernements veeartsnbsp;van het betrokken ambtsressort.

-ocr page 100-

88

Artikel 32.

(1) nbsp;nbsp;nbsp;De adjunct-gouvernements veeartsen dienen maandelijks een gedetailleerd rapport in van hunne verrichtingen in dat tijdvak aan den betrokkennbsp;veearts en verder zoodanige periodieke opgaven als deze voor de samenstelling van de door hem zelf in te dienen rapporten en staten noodig heeft.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Het bij de vorige alinea bedoelde rapport wordt in tweevoud ingediend. Een exemplaar ervan wordt door den gouvernements veearts c.q. voorzien van zijne beschouwingen, doorgezonden aan den adjunct-inspecteur.

(3) nbsp;nbsp;nbsp;De modellen en tijdstippen van indiening der in alinea 1 bedoeldenbsp;bescheiden worden vastgesteld door den Directeur van Landbouw. Nijverheidquot;nbsp;en Handel, na overleg met den inspecteur.

VI. Van de Inlandsche veeartsen.

Artikel 33.

De Inlandsche veeartsen zijn werkzaam volgens aanwijzing van den gouvernements veearts in wiens ambtsressort zij geplaatst zijn. Indiennbsp;hun een ressort wordt aangewezen, geldt voor hen hetgeen onder V isnbsp;bepaald voor de adjunct-gouvernements veeartsen.

VII. Van de mantri’s.

Artikel 34.

(1) nbsp;nbsp;nbsp;De mantri’s zijn in het hun aangewezen ressort werkzaam volgensnbsp;aanwijzing en onder toezicht van den adjunct-gouvernements veearts ofnbsp;den Inlandschen veearts in wiens ressort zij geplaatst zijn of, indien zijnbsp;niet in zoodanig ressort geplaatst zijn, volgens aanwijzing en onder toezichtnbsp;van den betrokken gouvernements veearts. In het eerste geval zijn zijnbsp;rechtstreeks ondergeschikt aan den adjunct-gouvernements veearts of dennbsp;Inlandschen veearts en anders aan den gouvernements veearts.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Zij maken dienstreizen in hun ressort volgens aanwijzing van hunnbsp;onmiddelijken dienstchef.

(3) nbsp;nbsp;nbsp;Indien het belang van den dienst dit eischt, kunnen door denbsp;gouvernements veeartsen aan de mantri’s tijdelijk werkzaamheden wordennbsp;opgedragen buiten het hun aangewezen ressort, doch binnen het ressortnbsp;van den veearts.

Artikel 35.

(1) nbsp;nbsp;nbsp;De mantri’s voeren rechtstreeks correspondentie met hun onmid-dellijken dienstchef.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Verzoeken om verlof, ontslag enz. en hunne declaraties voornbsp;reis- en verblijfkosten worden door hen inged’^^nd door tusschenkomstnbsp;van den gouvernements veearts. De declaraties worden door dezennbsp;doorgezonden door tusschenkomst van den betrokken adjunct-inspecteur.

(3) nbsp;nbsp;nbsp;Het bij artikel 23 voor gouvernements veeartsen bepaalde is ooknbsp;van toepassing op de mantri’s, met dien verstande, dat de aanwijzing

-ocr page 101-

89

van een ambtenaar voor de overname van het archief enz. eventueel geschiedt door den gouvernements veearts of, indien deze hierin nietnbsp;tijdig heeft voorzien, door den naastbijzijnden Europeeschen bestuursambtenaar.

Artikel 36.

Door de mantri’s wordt maandelijks door tusschenkomst van den adjunct-gouvernements veearts of den Inlandschen veearts, onder wiens bevelen zij gesteld zijn of, indien zij niet in het ressort van zoodanig ambtenaarnbsp;geplaatst zijn, rechtstreeks aan den gouvernements veearts ingediend eennbsp;gedetailleerd rapport van hunne verrichtingen in dat tijdvak, ingerichtnbsp;overeenkomstig een door den Directeur van Landbouw, Nijverheid ennbsp;Handel, na overleg met den inspecteur, vast te stellen model.

VIII. Waarneming van den burgerlijken veeartsen ij kundigen dienstdoornbsp;militaire paardenartsen.

Artikel 37.

(1) nbsp;nbsp;nbsp;Bij ontstentenis of afwezigheid van een gouvernements veearts ofnbsp;adjunct-gouvernements veearts, dan wel voor plaatsen of streken, nietnbsp;behoorende tot een veeartsenijkundig ambtsressort, kunnen, op verzoeknbsp;van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel, en in spoedei-schende gevallen ook op verzoek van het betrokken Hoofd van gewestelijknbsp;of plaatselijk bestuur, de militaire paardenartsen, zoo de gezondheidstoestandnbsp;der aan hunne zorgen toevertrouwde troepenpaarden dit toelaat, door denbsp;plaatselijke militaire commandanten worden aangewezen voor de geheelenbsp;of gedeeltelijke waarneming van den veeartsenijkundigen dienst op hunnenbsp;standplaats of in een bepaald gebied.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;De militaire paardenartsen, die ingevolge alinea 1 van dit artikelnbsp;voor de geheele of gedeeltelijke waarneming van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst zijn aangewezen, genieten daarvoor geene geldelijkenbsp;tegemoetkoming, doch hun worden, voor het geval zij naar het oordeelnbsp;van het betrokken Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur voor denbsp;Uitoefening van dien dienst gebruik moeten maken van transportmiddelen, denbsp;door hen eventueel daarvoor gedane uitgaven vergoed op den voet dernbsp;bestaande bepalingen.

Vastgesteld bij het besluit van den Gouverneur-Generaal van Neder-landsch-Indië van 25 November 1916 No. 27 (Staatsblad No. 692).

Mij bekend:

De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL.

-ocr page 102-

90

Invoer van vee in Nederlandsch-Indië.

Bij gouvernementsbesluit van 20 December 1916 No. 14 (Staatsblad No. 736 is goedgevonden en verstaan:

Met nadere wijziging en aanvulling van artikel 3 van het besluit van 13 Augustus 1912 No. 39 (Staatsblad No. 434), te bepalen:

I. nbsp;nbsp;nbsp;dat het vervoer van vee over zee onbelemmerd kan plaats hebbennbsp;tuss.chen de eilanden der residentie Bali en Lombok;

II. nbsp;nbsp;nbsp;dat de bij letter a van het vorengenoemd artikel 3 vaslgestelde lijstnbsp;van plaatsen, waar vee, dat wordt aangevoerd van buiten Nederlandsch-Indië, ten invoer wordt toegelaten, voor zoover die invoer niet krachtensnbsp;het bepaalde bij artikel 3, Ie lid, der ordonnantie van 13 Augustus 1912nbsp;(Staatsblad No. 432) verboden is, wordt uitgebreid met:

Banjoewangi (Besoeki).

III. nbsp;nbsp;nbsp;dat de bij letter d van het vorengenoemd artikel 3 vastgesteldenbsp;lijst van gewesten, gedeelten van gewesten of plaatsen in de bezittingennbsp;buiten Java en Madoera, waar alle vee dan wel bepaalde dieren ofnbsp;diersoorten van binnen Nederlandsch-Indië over zee mogen worden ingevoerd,

a. nbsp;nbsp;nbsp;wordt uitgebreid met:

Gantoeng (Billiton): alle vee mits het bij de inscheping door een deskundige gekeurd en gezond en vrij van teken bevonden is,

b. nbsp;nbsp;nbsp;wordt gewijzigd in dier voege, dat in afwijking in zoover van hetnbsp;bepaalde bij artikel 2, § III onder Ie, van het besluit van 2 Octobernbsp;1913 No. 21 (Staatsblad No, 599) achter Bintoehan (Benkoelen) wordtnbsp;gelezen: alle vee, mits Jiet bij de inscheping door een deskundigenbsp;gekeurd en gezond en vrij van teken bevonden is, terwijl paardennbsp;vóór de inscheping gemalleïneerd moeten zijn.

IV. nbsp;nbsp;nbsp;dat de bij letter e van het vorengenoemd artikel 3 vastgesteldenbsp;lijst van gewesten, gedeelten van gewesten of plaatsen, van de bezittingennbsp;buiten Java en Madoera, waar alle vee dan wel bepaalde dieren of diersoorten over zee mogen worden uitgevoerd,

a. nbsp;nbsp;nbsp;wordt uitgebreid met:

Ie. Waikelo (eiland Soemba, residentie Timor en Onderhoorigheden): alle vee, met uitzondering van merries, doch alleen naar plaatsen, waarnbsp;een deskundige is gevestigd en de invoer is toegelaten,

2e. Kambang (Sumatra’s Westkust' alle vee, doch alleen naar plaatsen, waar een deskundige gevestigd is en de invoer is toegelaten,

b. nbsp;nbsp;nbsp;wordt gewijzigd in dier voege, dat in afwijking in zoover van hetnbsp;bepaalde bij artikel 2, § ÏV, onder 2e, letter b, van het besluit vannbsp;2 October 1913 No. 21 (Staatsblad No. 599), achter afdeeling Niasnbsp;der residentie Tapanoeli wordt gelezen: varkens en paarden.

-ocr page 103-

91

Wijziging en aanvulling van het Reglement op het Veeartse-nijkundig Staatstoezicht en de Veeartsenijkundige Politie.

Bij ordonnantie van 3 Januari 1917 (Staatsblad No. 9) is goedgevonden en verstaan:

Het Reglement op het Veeartsenijkundig Staatstoezicht en de Veeartsenijkundige Politie in Nederlandsch-Indië, vastgesteld bij de ordonnantie van 13 Augustus 1912 (Staatsblad No. 432) en sedert aangevuld engewij-zigd bij de ordonnantiën van 1 Maarf 1913 (Staatsblad No. 268), 2 Octobernbsp;1913 {Staatsblad No. 598) en 2 Jnli 1914 (Staatsblad No. 475), wordtnbsp;nader aangevuld en gewijzigd als volgt:

I. nbsp;nbsp;nbsp;Onder Eerste afdeeling (Veeartsenijkundig Staatstoezicht) wordennbsp;opgenomen:

Artikel 2a.

De Gouverneur-Generaal is bevoegd om, indien Hij zulks in het belang van den veestapel wenscheUjk acht, den uitvoer en invoer van vee uitennbsp;in bepaalde gedeelten van Nederlandsch-Indië tijdelijk te verbieden of aannbsp;zoodanige beperkende bepalingen te onderwerpen als Hem geraden voorkomen.

Artikel 2b.

In bijzondere gevallen en onder zulke voorwaarden als geraden zullen voorkomen, kan de Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel uitzonderingen toestaan op een verbod of beperkende bepaling, uitgevaardigdnbsp;krachtens artikel 2a dezer ordonnantie.

II. nbsp;nbsp;nbsp;§ 3. (Strafbepalingen) van de Tweede afdeeling (Veeartsenijkundigenbsp;Politie) wordt: Derde Afdeeling (Strafbepalingen).

ni. Artikel 32 wordt gelezen:

Worden gestraft:

1®. met een geldboete van ten hoogste ƒ 100.— (één honderd gulden) of, naar gelang van den landaard der overtreders, met gevangenisstrarnbsp;dan wel met tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kostnbsp;zonder loon van ten hoogste drie maanden:

Overtreding of poging tot overtreding van een verbod of beperkend voorschrift, uitgevaardigd krachtens artikel 2a dezer ordonnantie;

b- het niet nakomen van een of meer der voorwaarden, verbonden aan een vergunning, gegeven door den Directeur van Landbouw,nbsp;Nijverheid en Handel krachtens artikel 2b dezer ordonnantie;nbsp;niet een geldboete van ten hoogste / 500.— (vijf honderd gulden)nbsp;of naar gelang van den landaard der overtreders met gevangenisstrafnbsp;of tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zondernbsp;loon van ten hoogste drie maanden:

20.

-ocr page 104-

3».


4».


92


invoer, uitvoer, ontscheping van vee in strijd met het bepaalde 4?ij de Tweede afeeling dezer ordonnantie;

overtreding of poging tot overtreding van een verbod of beperkend voorschrift, uitgevaardigd krachtens artikel 3, lid 1, dezer ordonnantie;

onttrekking van vee aan de voorgeschreven quarantaine; overtreding van het bepaalde bij artikel 15 dezer ordonnantie;nbsp;overtreding van een, krachtens de ingevolge artikel 35, lid 2,nbsp;dezer ordonnantie vastgestelde instructiën voor de ambtenaren,nbsp;belast met het voorkomen en bestrijden van besmettelijke veeziekten, gegeven bevel om verdacht vee ter plaatse en op denbsp;bij de betrekkelijke aangegeven wijze af te zonderen‘of om verdacht vee gedurende bepaalden termijn onder toezicht te stellennbsp;met verbod om het gedurende dien termijn anders dan metnbsp;voorkennis en goedvinden van het met het toezicht belaste personeel te vervoeren;

overtreding van een krachtens de onder e genoemde instructiën voor bepaalde kringen of stréken gegeven verbod van:

1^. den in-, uit- en doorvoer van vee;

2^. den uitvoer van andere dieren en van alle zaken, welke gevaar voor verbreiding eener ziekte opleveren;

3®. het gebruik van gemeentschappelijke weide-, drink- en badplaatsen, het brengen van vee op openbare verkeerswegen en het houden van veemarkten en veeverkoopingen;nbsp;g. het niet nakomen van een of meer der voorwaarden, verbondennbsp;aan een vergunning, gegeven door den Directeur van Landbouw,nbsp;Nijverheid, en Handel krachtens artikel 8 dezer ordonnantie;nbsp;met een geldboete van ten hoogste f 500.— (vijf honderd gulden) hetnbsp;niet onmiddellijk gevolg geven door een gezagvoerder aan de aanzegging,nbsp;bedoeld bij artikel 5, lid 1, dezer ordonnantie;

met een geldboete van ten hoogste ƒ 100.— (één honderd gulden): alle onder 2® en 3^ van dit artikel niet genoemde overtredingen vannbsp;de tweede afdeeling van deze ordonnantie of van krachtens bepalingen van die afdeeling uitgevaardigde bevelen, verbodsbepalingen onbsp;beperkende voorschriften, uitgezonderd die, welke zijn uitgevaardigdnbsp;krachtens de onder 3**, letter e, van dit artikel genoemde instructiën;

Alles onverm.inderd de straffen, bedreigd bij de Wetboeken van Strafrecht, wat 2**, 3** en 4^ van dit artikel betreft tegen hem, dienbsp;houder of bewaarder is van de door besmettelijke ziekten aangetastnbsp;of daaraan vermoedelijk lijdend vee en daarvan geen kennis geeftnbsp;aan het Hoofd van plaatselijk bestuur of besmet vee niet behoorlijk afzon-


h.


d.


f.


Ji


-ocr page 105-

93

dert en wat 1^ 2®, 3*^ en 4^ van dit artikel aangaat ingeval van we-derspannigheid.

IV. Artikel 33 wordt gelezen:

(1) Hetgeen is ontscheept, ingescheept, ingevoerd, uitgevoerd of vervoerd in strijd met: a.

h.

deze ordonnantie;

de bevelen, verbodsbepalingen of beperkende voorschriften, uitgevaardigd krachtens de artikelen 2a en 3, lid 1 dezer ordonnantie;

c. nbsp;nbsp;nbsp;de bevelen, verbodsbepalingen of beperkingen, uitgevaardigd krachtensnbsp;de instructiën, genoemd onder 3®, letter van ffrtikel 32 dezernbsp;ordonnantie;

d. nbsp;nbsp;nbsp;de voorwaarden, verbonden aan de vergunningen, gegeven door dennbsp;Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel krachtens de artikelennbsp;2b en 8 dezer ordonnantie,

wordt in beslag genomen en kan door den rechter worden verbeurd verklaard, ook al behoort het den veroordeelde niet in eigendom.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Vee, dat in beslag is genomen wegens overtreding van datgene,nbsp;waarop straf of geldboete is gesteld bij 1^. van artikel 32 dezer ordonnantie,nbsp;wordt, in afwachting van de rechterlijke uitspraak, in bewaring gesteld opnbsp;zoodanige wijze als den inbeslagnemer raadzaam voorkomt.

(3) nbsp;nbsp;nbsp;Levende dieren, die in beslag zijn genomen wegens overtredingnbsp;van datgene, waarop straf of geldboete is gesteld bij 2^. en 4®. van artikelnbsp;32 dezer ordonnantie worden, in afwachting van de rechterlijke uitspraak,nbsp;in quarantaine gesteld, tenzij zij naar het oordeel van den betrokken deskundige gevaar voor besmetting opleveren. Zoodanige dieren, alsmede innbsp;beslag genomen zaken, welke aan bederf onderhevig zijn of gevaar voornbsp;besmetting opleveren en deswege niet voor bewaring geschikt zijn, wordennbsp;na te zijn gewaardeerd op de wijze in artikel 28 dezer ordonnantie vermeld, op last van het Hoofd van plaatselijk bestuur dadelijk afgemaakt,nbsp;vernietigd of onschadelijk gemaakt. In geval van vrijspraak of ontslagnbsp;van rechtsvervolging wordt de bij de waardeering vastgestelde waarde aannbsp;den eigenaar van de afgemaakte dieren of vernietigde zaken uitgekeerd.nbsp;Ten aanzien van deze uitkeering is van toepassing het bepaalde bij lidnbsp;7 van artikel 28.

V. nbsp;nbsp;nbsp;Onder Derde afdeeling (Strafbepalingen) wordt opgenomen:

Artikel 33a.

De berechting van overtredingen van het bepaalde bij artikel 32 dezer ordonnantie, door onderhoorigen van Inlandsche Zelfbesturen gepleegd,nbsp;wordt onttrokken aan den inheemschen rechter.

VI. nbsp;nbsp;nbsp;§ 4. (Slotbepalingen) van de Tweede afdeeling (Veeartsenijkundigenbsp;politie) wordt: Vierde afdeeling (Slotbepalingen).

-ocr page 106-

94

Intrekking van de castratie-maatregelen voor de paarden in de Preanger en op Sumatra’s Westkust.

Bij gouvernementsbesluit van 17 Januari 1917 No. 26 zijn de besluiten van 17 Januari en 23 Juni 1892 Nos. 4 en 41 en van 29 December 1900nbsp;No. 35, houdende regelingen aangaande de castreering van paarden in denbsp;gewesten Preanger-Regentschappen en Sumatra’s Weskust ingetrokken.

Wijziging van de morphine-ordonnantie.

Bij ordonnantie van 3 Januari 1917 (Staatsblad No. 11) zijn de bepalingen op den invoer, het bezit, het in eigendom of in voorraad hebben, hetnbsp;vervoer en den verkoop van opium en eenige andere stofifen en gereedschappen voor geneeskundig gebruik in Nederlandsch-Indië, vastgesteld bij § Inbsp;der ordonnantie van 26 Augustus 1911 (Staatsblad No. 485), zooals die isnbsp;gewijzigd bij de ordonnantie van 14 Augustus 1914 (Staatsblad No. 563),nbsp;nader gewijzigd als volgt.

I. De artikelen 1, 2, 4, en 5 worden gelézen:

Artikel 1.

(1) nbsp;nbsp;nbsp;Onverminderd de terzake bestaande of nader uit te vaardigen verbodsbepalingen is de invoer van:

a. ruw of bereid opium, morphine, praeparaten van opium, opium oi morphinehoudende of met opium of met morphine vermengde vastenbsp;stoffen en vochten;

h. cocaine en a en /? eucaine en alle andere stoffen, welke als ver-vangsel van morphine kunnen worden aangewend: c. spuitjes of andere gereedschappen, bestemd voor het toedienen vannbsp;onderhuidsche inspuitingen met morphine en dergelijke verdoovendenbsp;middelen;

indien zij bestemd zijn voor geneeskundig gebruik en, voor zooveel de sub a bedoelde stoffen betreft, niet behooren tot de zoogenaamde opium-pillen, opiumpoeders, anti-opiumpillen en anti-opiumpoeders of anderenbsp;middelen, die gezegd worden te dienen om het opiumgebruik af te wennen,

toegestaan aan apothekers en aan geneeskundigen als bedoeld onderscheidenlijk in de artikelen 56 en 49 van het Reglement op den burgerlijken geneeskundigen dienst in Nederlandsch-Indië, zoomede aan veeartsen op plaatsen, waar geen apotheek gevestigd is, met dien verstande dat dezen 'nbsp;die bevoegdheid behouden zoolang zij daar gevestigd blijven, ook nadatnbsp;ter plaatse eene apotheek is geopend.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;De invoer van de onder c van het eerste lid van dit artikel vermelde gereedschappen is behalve aan de in dat lid bedoelde apothekers,nbsp;geneeskundigen en veeartsen mede toegestaan aan andere geneeskundigen,nbsp;aan personen bevoegd tot het uitoefenen van de tandheelkunde en aannbsp;veeartsen op plaatsen waar eene apotheek gevestig is.

-ocr page 107-

95

Artikel 2.

Ten behoeve van ééne apotheek of door één geneeskundige of door één persoon bevoegd tot het uitoefenen van de tandheelkunde of doornbsp;één veearts mag van een of meer van de in artikel 1 genoemde stoffennbsp;of gereedschappen, waarvan de invoer overeenkomstig dat artikel geoorloofdnbsp;is, telkenmale niet meer worden ingevoerd dan de hoeveelheid of hetnbsp;aantal, waaraan behoefte bestaat, welke behoefte bij eiken voorgenomennbsp;invoer vastgesteld wordt door eene schriftelijke verklaring, voorzooveelnbsp;betreft apothekers, geneeskundigen of personen bevoegd tot het uitoefenennbsp;van de tandheelkunde, van een Inspecteur van den burgerlijken geneeskundigen dienst of van den Dirigeerenden of Eerstaanwezenden Officiernbsp;van Gezondheid van de afdeeling of het gewest, waarin de plaats vannbsp;bestemming gelegen is, en voor zooveel veeartsen betreft, van den Inspecteur van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst.

Artikel 4.

(1) nbsp;nbsp;nbsp;Mede onverminderd de ter zake bestaande of nader uit te vaardigennbsp;Verbodsbepalingen is aan de in het eerste lid van artikel 1 bedoelde personen ook toegestaan het bezit, het in eigendom of in voorraad hebben,nbsp;het vervoer, de bereiding of vervaardiging en de verkoop van alle in datnbsp;artikel vermelde stoffen en gereedschappen, bestemd voor geneeskundignbsp;gebruik, evenwel met dien verstande dat, voor zoover veeartsen betreft,nbsp;hiervan zijn uitgesloten de in dat artikel bedoelde middelen om het opiumgebruik af te wennen.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Het bezit, tiet in eigendom of in voorraad hebben en het vervoernbsp;van alle in artikel 1 genoemde stoffen en gereedschappen is, voorzoovernbsp;noodig om hen in de gelegenheid te stellen die persoonlijk toe te dienennbsp;of aan te wenden, bovendien toegestaan aan de in het tweede lid van datnbsp;artikel bedoelde personen, zoomede aan beheerders van particuliere ziekeninrichtingen ais vermeld onder a van het volgende artikel, met diennbsp;verstande dat voor anderen dan geneeskundigen van deze vergunning zijnnbsp;Uitgesloten de in het eerste lid van artikel 1 bedoelde middelen om hetnbsp;opiumgebruik af te wennen.

Artikel 5.

(1) De in het eerste Ud van artikel 1 bedoelde personen mogen de in dat artikel genoemde stoffen en gereedschappen bestemd voor geneeskundignbsp;gebruik aan niemand anders verkoopen dan aan:

Ie. elkander;

2e. de in het tweede lid van artikel 1 bedoelde personen;

3e. beheeders van particuliere ziekeninrichtingen, welke daarvoor naar het oordeel van den Chef van den burgerlijken geneeskundigen

-ocr page 108-

96

dienst in aanmerking komen, met dien verstande dat voor zooveel geen verkoop aan apothekers of aan geneeskundigen plaats heeft,nbsp;van de bij dit lid verleende vergunning tot verkoop zijn uitgesloten de in het eerste lid van artikel 1 bedoelde middelen omnbsp;het opiumgebruik af te wennen;

b.

anderen, aan wie die zaken op de gebruikelijke wijze door een bevoegd geneesheer zijn voorgeschreven.

(2) Het bezit van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde stoffen en gereedschappen door de aldaar onder b bedoelde personen is alleennbsp;dan wettig, wanneer dezen het bewijs leveren dat die zaken hun op denbsp;daar aangegeven wijze geleverd en voorgeschreven zijn.

11. In de artikelen 7, 8 en 9 wordt voor „artikel 1” telkenmale gelezen: „het eerste lid van artikel 1”.

* Ht

(Bij verzoekschrift van het Hoofdbestuur van 12 April 1916—zie bladzijde 191 van deel 28—was verzocht aan (alle) Europeesche diergeneeskundigen toe te staan de in artikel 1 bedoelde geneesmiddelen en artikelen in te voeren, in voorraad te houden en te verkoopen op de wijze alsnbsp;aangegeven voor dierenartsen op plaatsen, waar geen apotheek is gevestigd.

Hierop is in zooverre een gunstige beschikking verkregen, dat spuitjes door alle veeartsen mogen worden ingevoerd en de bedoelde geneesmiddelen door alle veeartsen in voorraad mogen worden gehouden, voornbsp;zoover bestemd om door hen zelf te worden aangewend. De invoer ervannbsp;blijft echter op plaatsen, waar een apotheek is gevestigd, verboden.nbsp;Redactie).

Invoer van varkens uit Australië.

Bij besluit van 20 Januari 1917 No. 671/V.D. heeft de Directeur van Landbouw. N. en H. aan Mevrouw C. L. van Blommenstein te Sidhoardjonbsp;toegestaan te Soerabaja acht varkens uit Australië in te voeren onder denbsp;volgende voorwaarden:

1. nbsp;nbsp;nbsp;De varkens mogen tusschen de plaats van inscheping en Soerabajanbsp;geen gemeenschap met den wal hebben.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Na de ontscheping zullen zij dadelijk moeten worden vervoerd naarnbsp;een door den gouvernementsveearts te Soeraba's na overleg met adres-sante aan te wijzen afzonderingsplaats te Soerabaja, waar zij zoo spoedignbsp;mogelijk zullen worden onderzocht op besmettelijke ziekten, in het bijzonder op varkenspest en borstziekte, en waaruit zij niet mogen verwijderdnbsp;worden zonder schriftelijke toestemming van den gouvernementsveearts.

-ocr page 109-

97

3. nbsp;nbsp;nbsp;De dieren, die lijdende worden bevonden aan varkenspest of borst*nbsp;ziekte, moeten voor rekening van adressante onverwijld worden afgemaaktnbsp;en begraven, terwijl verdachte dieren zoolang in de bedoelde afzonde-rmgsplaats moeten blijven, totdat zekerheid omtrent het al op niet voorkomen van varkenspest of borstziekte is verkregen.

Bij het voorkomen van eenige andere besmettelijke ziekte onder deze varkens zal worden gehandeld, zooals bij algemeene verordening is of zalnbsp;worden voorgeschreven.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Indien geen besmettelijke ziekte wordt geconstateerd op grond waarvannbsp;de dieren moeten worden aangehouden, mogen, na afloop van het veeartse-nijkundig onderzoek en op ontvangst van een schriftelijke verklaring van dennbsp;gouvernementsveearts, de gezond bevonden dieren, met inachtnemingnbsp;van de door dezen voor te schrijven maatregelen, ter voorkoming dat denbsp;dieren gedurende hef vervoer met andere varkens in aanraking komennbsp;of dat zij komen op plaatsen, waar andere varkens worden gestald ofnbsp;é^weid, worden overgebracht naar het erf van adressante te Sidoardjo.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Op het erf van adressante moeten de dieren volgens aanwijzingennbsp;van den gouvernementsveearts te Modjokerto gedurende zes maanden,nbsp;gerekend van af den dag van afgifte der onder 4 genoemde schriftelijkenbsp;verklaring, afgezonderd worden gehouden, zoodanig, dat noch direct nochnbsp;indirect, andere varkens besmet kunnen worden.

b. Indien gedurende de zes maanden, dat de ingevoerde dieren afgezonderd moeten blijven, daaronder varkenspest of borstziekte wordt geconstateerd, moeten alle varkens, verblijvende in denzelfden stal of op denzelfden weidegrond of loopplaats, als die waaronder de ziekte is voorgekomen, voor rekening van adressante worden afgemaakt en begraven,nbsp;terwijl alsdan de afzondering van de overige tegelijkertijd ingevoerde varkens, wordt verlengd tot zes maanden, nadat het laatste geval van éénnbsp;fler vorengenoemde ziekten is waargenomen.

7. nbsp;nbsp;nbsp;Adressante moet van elk ziektegeval onder de ingevoerde varkens steedsnbsp;Onmiddellijk kennis geven aan den gouvernementsveearts van het ressort.

8. nbsp;nbsp;nbsp;De varkens zullen op geregelde tijden worden nagezien door diennbsp;gouvernementsveearts aan wien adressante alle mogelijke hulp zal moetennbsp;verleenen of doen verleenen.

9. nbsp;nbsp;nbsp;Het bovenstaande geldt ook voor de jongen, die uit vorenbedoeldenbsp;varkens gedurende het transport vanaf de plaats van inscheping of gedurende den tijd van afzondering worden geboren.

10. nbsp;nbsp;nbsp;Zoodra de dieren uit de afzondering op het erf van adressantenbsp;kunnen worden ontslagen, wordt hiervan een schriftelijke verklaring afgegeven door den gouvernementsveearts.

11* Van den datum of vermoedelijken datum van aankomst te Soerabaja, moet tijdig kennis gegeven worden aan de gouvernementsveeartsen tenbsp;Soerabaja en Modjokerto.

-ocr page 110-

99

98

Formatie en sterkte en het verloop onder de militaire Paardenartsen bij het Ned.=lnd. leger sedert 1 Jan. 1905.

Op 31 December van het voorafgaande jaar.


In den loop


van het jaar.


Buiten Neder-landsch-Indië.


Bijgekomen.


Afgevallen.


c

n

^ d

H 5

o

CU gt;

b/)

•O 15

O)


Bovendien op 31 Dec. van het voorafgaande jaarnbsp;van het Nederlandsche leger gedetacheerd.


lt;u

-

.s 3

o

Clgt; C/3

s I

55


o

£

o

quot;c

rs


Dienst

jaar.


ÖiD

C


ÖJD ÖJO

c

^ : C :

O (1gt; ' CÖ N '


.Si

E P

agt; oj

E °

ë So


lt;u

£ c bx) o

93 c:

O ^


C

OJ

£


c

o

C a • -Q.

o quot; cnbsp;gt;


c

O)

T3


gt; . :

T3


o

tu


o

o

gt;


O)


O

H

O

o

Q

c

cS

gt;

1905

100)

7

_

1

1

8

3M

3

1(9

__

1(0

1906

10

9

9

2W

2

1907

10

7

2

2

4

11

10)

1

KT)

1908

10

8

1

2

3

11

_

Ki')

1909

10

8

2

2

10

1(9

1

f

--

_

1910

10

9

2

2

11

1(gt;)

1

----

_

1(9

1911

10

9

1

1

2

11

¦—

1 (0

1912

10

8

2

2

10

2('»)

1(0

3

1 («)

1(9

1913

10

9

1

1

2

11

1 (o)

1

---

1(4

1914

10

9

2

2

11

K')

1

¦—

2(9

_

1915

10

7

3

3

10

1 (q)

1

_

1916

10

8

3

3

11

--

_ ;

1917

10

8

3

3

11

i

t Dr. J. A. VAN DER Linde.

J-

J- N. A. C. Scheepens ' J a. Gunst.

(m)^ J- M. G. Numans. \

( Dr. J. G. WiTjENs. (

(o) nbsp;nbsp;nbsp;DE Haas.

¦* F- H. Sardemann.

(p) nbsp;nbsp;nbsp;J- L. VAN Eck. )

( F- H. Sardemann. |

Dr. j. F. A. L. VAN Leeuwen.

Eerste-luitenant.

Kapitein.

Idem.

Eerste-luitenant.

Idem.

Majoor.

Eerste-luitenant.

Idem.

(ö)

(c)

(d)

(9 Waarvan 1 majoor (of luitenant-kolonel sedert 1905), in minimum

(a) lt; J. VAN Dulm. nbsp;nbsp;nbsp;gt;

f Dr. H. H. Rörik. nbsp;nbsp;nbsp;)

R. A. Plemper VAN Balen. H. Mars. tnbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;F.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;H. Sardemann.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I

1 nbsp;nbsp;nbsp;j.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;L. VAN Eck.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;\

(e) nbsp;nbsp;nbsp;].nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A. Gunst.

(ƒ) nbsp;nbsp;nbsp;L.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J. Hoogkamer.

(g) Dr. H. H. Rörik.

(A) L. E. Hinrichs.

^ apiteins en de overige eerste-luitenants. K.B. van 22 Febr. 1904 No. 59. P’’- L- J. H. Stadhouder. Eerste-luitenant.

Kapitein.

Eerste-luit. (in ’12 eervol ontsl.)

Idem.

Majoor.

Eerste-luitenant. Idem.nbsp;Idem.


v. d. B,

-ocr page 111-

99

98

Formatie en sterkte en het verloop onder de militaire Paardenartsen bij het Ned.=lnd. leger sedert 1 Jan. 1905.

Op 31 December van het voorafgaande jaar.


In den loop


van het jaar.


Buiten Neder-landsch-Indië.


Bijgekomen.


Afgevallen.


c

n

^ d

H 5

o

CU gt;

b/)

•O 15

O)


Bovendien op 31 Dec. van het voorafgaande jaarnbsp;van het Nederlandsche leger gedetacheerd.


lt;u

-

.s 3

o

Clgt; C/3

s I

55


o

£

o

quot;c

rs


Dienst

jaar.


ÖiD

C


ÖJD ÖJO

c

^ : C :

O (1gt; ' CÖ N '


.Si

E P

agt; oj

E °

ë So


lt;u

£ c bx) o

93 c:

O ^


C

OJ

£


c

o

C a • -Q.

o quot; cnbsp;gt;


c

O)

T3


gt; . :

T3


o

tu


o

o

gt;


O)


O

H

O

o

Q

c

cS

gt;

1905

100)

7

_

1

1

8

3M

3

1(9

__

1(0

1906

10

9

9

2W

2

1907

10

7

2

2

4

11

10)

1

KT)

1908

10

8

1

2

3

11

_

Ki')

1909

10

8

2

2

10

1(9

1

f

--

_

1910

10

9

2

2

11

1(gt;)

1

----

_

1(9

1911

10

9

1

1

2

11

¦—

1 (0

1912

10

8

2

2

10

2('»)

1(0

3

1 («)

1(9

1913

10

9

1

1

2

11

1 (o)

1

---

1(4

1914

10

9

2

2

11

K')

1

¦—

2(9

_

1915

10

7

3

3

10

1 (q)

1

_

1916

10

8

3

3

11

--

_ ;

1917

10

8

3

3

11

i

t Dr. J. A. VAN DER Linde.

J-

J- N. A. C. Scheepens ' J a. Gunst.

(m)^ J- M. G. Numans. \

( Dr. J. G. WiTjENs. (

(o) nbsp;nbsp;nbsp;DE Haas.

¦* F- H. Sardemann.

(p) nbsp;nbsp;nbsp;J- L. VAN Eck. )

( F- H. Sardemann. |

Dr. j. F. A. L. VAN Leeuwen.

Eerste-luitenant.

Kapitein.

Idem.

Eerste-luitenant.

Idem.

Majoor.

Eerste-luitenant.

Idem.

(ö)

(c)

(d)

(9 Waarvan 1 majoor (of luitenant-kolonel sedert 1905), in minimum

(a) lt; J. VAN Dulm. nbsp;nbsp;nbsp;gt;

f Dr. H. H. Rörik. nbsp;nbsp;nbsp;)

R. A. Plemper VAN Balen. H. Mars. tnbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;F.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;H. Sardemann.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I

1 nbsp;nbsp;nbsp;j.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;L. VAN Eck.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;\

(e) nbsp;nbsp;nbsp;].nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A. Gunst.

(ƒ) nbsp;nbsp;nbsp;L.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J. Hoogkamer.

(g) Dr. H. H. Rörik.

(A) L. E. Hinrichs.

^ apiteins en de overige eerste-luitenants. K.B. van 22 Febr. 1904 No. 59. P’’- L- J. H. Stadhouder. Eerste-luitenant.

Kapitein.

Eerste-luit. (in ’12 eervol ontsl.)

Idem.

Majoor.

Eerste-luitenant. Idem.nbsp;Idem.


v. d. B,

-ocr page 112-

100

NAAMLIJST DER EUROPEESCHE DIERENARTSEN IN NEDERLANDSCH=1NDIË.

1. MILITAIRE PAARDENARTSEN BIJ HET LEÖER.

Oirigeerend paardenarts (luitenant-kolonel).

(Inspecteur-paardenarts).

1. Burg, W. van der, Weltevreden. nbsp;nbsp;nbsp;21 Jan.

Dirig. paardenarts 2de kl. 11 Oct. 09;

P. arts 1ste kl. 26 Juli 04; 2de kl.

27 Juli 98 (Ned.)- 3de kl. 20. Juli 94. (Ned.).

Militaire paardenartsen der 1ste klasse (kapiteins).

1. nbsp;nbsp;nbsp;Scheepens, J. N. A. C., (v)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;22 Mei

P. arts 2de kl. 31 Aug. 01 ; 3de kl. 6 Febr. 96.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Broeke, A. E. TEH,'Tjimahi.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8 Aug.

P. arts 2de kl. 31 Aug. 01 ; 3de kl. 24 Dec. 96.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Slooten, J. van, (v) Rotterdam.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11 Oct.

P. arts 2de kl. 27 April 04; 3de kl. 10 Mei 02.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Linde, Dr. J. A. van der, (v) Utrecht. 29 Jan.nbsp;P. arts 2de kl. 28 Jan. 05.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Dulm, J. van. Weltevreden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9 Juni

P. arts 2de kl. 24 Maart 05.

Militaire paardenartsen der 2de klasse (eerste luitenants).

1. nbsp;nbsp;nbsp;Hinrichs, L. E., Salatiga.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Juni

2. nbsp;nbsp;nbsp;Stadhouder, Dr. L. J. H., Padalarang. 2 Nov.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Numans, Dr. J. M. G., Salatiga.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;20nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Juli

4. nbsp;nbsp;nbsp;WiTjENS, Dr. J. C., Banjoe-Biroe. 27 Sept.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Leeuwen, Dr. J.F H.L. van, Malang. 18 Febr.

Gedetacheerd van het Nederlanc' che leger: Paardenartsen der 2de klasse (eerste luitenants).

Geb.jr. 14. 70

06. 70 06. 68nbsp;09. 78nbsp;12. 75nbsp;14. 80

09, 80 11.76nbsp;12.85nbsp;12. 87nbsp;15. 90

1. nbsp;nbsp;nbsp;Egoink, Dr. J., Weltevreden.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Picard, W. K., Tjimahi.


29 Jan. 11 Oct.


10. 85 13. 88


-ocr page 113-

101

II. BURGERLIJKE VEEARTSENIJKUNDIQE DIENST.

Inspecteur» chef van den dienst:

Penning, C. A., 9 Mei 1906. {vj.

Poel, Dr. P. Ph. van der, 7 Juli 1916. (wd.J Buitenzorg.

Adjunct-inspecteurs :

1. nbsp;nbsp;nbsp;Hoen, Dr. H. ’t, 27 januari 1910. Salatiga.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Vrijburg, Dr. B., 15 Augustus 1916. Bandoeng.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Wilde,Dr.Ch.Th.G.H.de, \bk\ig?,.\9\amp;.(wd.)Soerabaja.

Gouvernementsveearlsen:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Hubenet, D., 21 Februari 1891. Sevang.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Bergh, J. D. van den, 13 November 1894. Weltevreden.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Veen, Dr. K. van der, 26 Juni 1897. Bandoeng.

— Hellemans, Dr.J , 2 Sept. 1897. (zie Genieenteveeartsen).

4. nbsp;nbsp;nbsp;Numans, -J. C., 13 December 1913. Soerabaja.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Kempen, F. W., 29 April 1901. Pasoeroean.

6. nbsp;nbsp;nbsp;Lier, Dr. G. A. van, 18 November 1901. Kaban Djahe.

7. nbsp;nbsp;nbsp;Schroeff, Dr. H. J. van der, 2 Sept. 1911. Pekalongan.

8. nbsp;nbsp;nbsp;Jeronimus, C. S., 24 December 1902. Modjokerto.

9. nbsp;nbsp;nbsp;Teljer, P., 30 December 1904. Soerakarta.

10. nbsp;nbsp;nbsp;Stuur, A. E. P. R., 21 December 1905. Soekaboemi.

11. nbsp;nbsp;nbsp;Wagenaar, D. B., 23 October 1906. Madioen.

12. nbsp;nbsp;nbsp;EcK, J. L. VAN, 29 December 1913. Magelang.

13. nbsp;nbsp;nbsp;Vermeer, J. H. C., 21 December 1907. Padang.

14. nbsp;nbsp;nbsp;Zijp, P., 13 Juli 1908. Makasser.

15. nbsp;nbsp;nbsp;Heshusius, A. C. A., 13 Juli 1908. Cheribon.

16. nbsp;nbsp;nbsp;Voogd. A. J. E. de, 2 October 1908. Semarang.

17. nbsp;nbsp;nbsp;Avis, J. A. R., 19 November 1908. (v.)

18. nbsp;nbsp;nbsp;Steur, A. van der, 15 December 1908. (v.)

19. nbsp;nbsp;nbsp;Asbeek Brusse, J. E., 26 Maart 1909. Soembawa Besar.

20. nbsp;nbsp;nbsp;Gasille, P. H.J., 23 November 1909. Singaradja.

21. nbsp;nbsp;nbsp;Temmen, C. J., van, 25 Eebruari 1910. Kediri.

22. nbsp;nbsp;nbsp;Sperna Weiland, T. P. A., 3 April 1910. Balige.

23. nbsp;nbsp;nbsp;Valois, H. J. M., 25 Februari 1910. Poerwokerto.

24. nbsp;nbsp;nbsp;Kok, J., 3 October 1910. Pamekasan.

25. nbsp;nbsp;nbsp;Chambre, F. C. de la, 3 October 1910. Bondowoso.

-ocr page 114-

102

26. nbsp;nbsp;nbsp;Senstius, H. D., 1 Juni 1911. Koeta Radja.

27. nbsp;nbsp;nbsp;Kunst, Dr. C., 24 Februari 1912. Fort de Koek.

28. nbsp;nbsp;nbsp;Raabe, J. F. C., 29 October 1912. Lahat.

29. nbsp;nbsp;nbsp;Doeve, Dr. W. C. A., 12 December 1913. Wainapoe.

30. nbsp;nbsp;nbsp;Treffers, W., 24 December 1914. Sibolga.

31. nbsp;nbsp;nbsp;Bromberg, F., 21 October 1915. Benkoelen.

32. nbsp;nbsp;nbsp;Brugqeman, J. P. 1., 18 December 1915. Rembang.

33. nbsp;nbsp;nbsp;Leurink, Dr. G., 21 Juni 1916. Djokjakarta.

34. nbsp;nbsp;nbsp;Klasen, H. J., 27 November 1916.....

35. nbsp;nbsp;nbsp;Bloemendal J. B. 22. Januari 1917 ... .

111. VEEARTSENIJKUNDIG INSTITUUT.

Directeur: Sohns, J. C. F. 2 December 1915. (wd.)

A« Veeartsenijkundig laboratorium*

t Witkamp, J., 30 December 1916. Assistenten: l Raden Soetedjo, Ned.-lnd. veearts (tijd).

\ nbsp;nbsp;nbsp;OUCltUJU

f 1 Januari 1916.

B. Nederlandsch-Indische veeartsenschool*

Leearen: nbsp;nbsp;nbsp;Smit, Dr. j., 31 December 1910,

Buberman, C., 21 Juni 1916.

Akker, Dr. W. van den 21 Juni 1913. Ass.-leeraar: Mas Moetalib, 24 Juli 1915. Ned.-lnd. veearts.nbsp;IV. DIERENARTSEN, NIET IN GOUVERNEMENTSDIENST.

1. Dierenartsen in Gemeente-dienst.

Lenshoek, J. A., Soerabaja.

Helemans, Dr. J., Batavia. (Gouv. veearts a la suite) Stapensea, J., Semarang.

Visser, P., Medan.

11. Particuliere dierenartsen.

Breedveld I., Bindjai.

Post, G. C., Medan (v.).

OoSTiNGH, W., Soerabaja.

Gunst, J. A., Soerabaja.

Lautenbach, B. B., Tebing Tinggi (S. O. K.).

Laan, Dr, A. van der, Medan,

V. d. B,

-ocr page 115-

103

PERSONALIA.

Tijdelijk ter beschikking gesteld van den gouvernementsveearts te Pekalongan de idem J. H. Klasen.

Tijdelijk toegevoegd aan den Inspecteur van den B. V. D. de tot gouvernementsveearts benoemde veearts J. B. Bloemendal.

Op verzoek eervol ontslagen uit ’s lands dienst de gouvernementsveearts J. D. VAN DEN Bhrqh te Batavia.

Benoemd tot militair paardenarts der klasse, de veearts J. R. G- La Bastide.

Vertrokken naar Ned.-Indië de militair paardenarts der klasse J- N. A. C. Scheepens.

V. d. B.

-ocr page 116-

, *- V*.'S


M:--


ï?


-ocr page 117-

openingsrede van de Algemeene Vergadering te Bandoeng, uitgesproken door den voorzitter,

den heer W. VAN DER BURG.

Mijne Heeren!

Het is mij een voorrecht U allen hartelijk welkom te mogen heeten in de hoofdplaats van de schoone residentienbsp;Preanger Regentschappen en ten zeerste verheugt het mijnbsp;tot zulk een groot aantal leden te kunnen spreken. Wasnbsp;dit op de eerste algemeene vergadering, buiten den zetelnbsp;der vereeniging gehouden, in September 1915 reeds 18,nbsp;thans l'/j jaar later is het geklommen tot bijna het dubbele. Niet alleen zijn dierenartsen toegestroomd uit bijnanbsp;alle gewesten van Java, maar ook de Buitenbezittingen,nbsp;Sumatra en de kleine Soenda-eilanden, zijn door een viertalnbsp;vertegenwoordigd. Een woord van dank aan het Departement van Landbouw is in verband hiermede niet misplaatst,nbsp;daar dit door het uitschrijven van een conferentie van diergeneeskundige autoriteiten het mogelijk heeft gemaakt, datnbsp;niet minder dan 34 onzer leden konden samenkomen.

Behalve genoemde gunstige invloed inzake het bezoek dezer vergadering valt bovendien nog te constateeren, datnbsp;een viertal militaire paardenartsen aanwezig zijn, terwijl bijnbsp;de beide vorige bijeenkomsten onzer vereeniging de vertegenwoordiging van den militair veterinairen dienst aannbsp;Uwen voorzitter was overgelaten.

Voorts begroet ik met groot genoegen een viertal kortelings in Indië aangekomen jonge gouvernementsveeartsen, roep hun het welkom toe in deze schoone koloniën eivwenschnbsp;hun een werkkring en een loopbaan in overeenstemmingnbsp;met hunne verwachtingen.

-ocr page 118-

106

Het zij mij vergund — alvorens tot behandeling van de punten op den beschrijvingsbrief over te gaan — van dezenbsp;gelegenheid gebruik te maken enkele onderwerpen onzenbsp;belangen rakende aan te stippen.

In de eerste plaats een korte vergelijking gemaakt tusschen 10 jaar geleden en het heden. In 1907 telde de burgerlijkenbsp;veeartsenijkundige dienst één inspecteur en 27 gouvernements-veeartsen en de militair veterinaire dienst 10 paardenartsen,nbsp;totaal 38 diergeneeskundigen. Zoodra de ontwerp-begroo-van het jaar 1917 wet zal zijn geworden, zal de B. V. D.nbsp;behalve zijn inspecteur, 4 adjunct-inspecteurs en 46 gouver-nementsveeartsen, totaal 51 diergeneeskundige ambtenarennbsp;tellen. Voorts zijn aan het Veeartsenijkundige instituut tenbsp;Buitenzorg, sedert opgericht, 6 dierenartsen verbonden.nbsp;Voegt men hierbij de 10 paardenartsen, dan zullen, zoodranbsp;de formatiën compleet zijn, 51 6 10 = 67 ambtelijke dierenartsen in Nederlandsch-lndië aanwezig zijn. Daar in hetnbsp;algemeen de opengevallen plaatsen van in Europa met verlofnbsp;aanwezige ambtenaren en officieren worden aangevuld en opnbsp;minstens 10“/o verlofgangers moet worden gerekend, magnbsp;worden gezegd, dat bij den Nederlandsch-lndischen staatsdienst plaats is voor 75 dierenartsen, wat naar de ter mijnernbsp;beschikking staande gegevens niet minder is dan 12“/o vannbsp;alle bezitters van een Neder'andsch diploma van veearts,nbsp;een percentage, dat 10 jaar geleden slechts 8 bedroeg. Bovendien zijn in Indië nog 5 particuliere en 4 aan den gemeentedienst verbonden dierenartsen, zoodat het vorenbedoeldenbsp;percentage ± 14 zal bedragen, — inderdaad geen onaanzienlijkenbsp;toeneming, als men in aanmerking neemt, dat in de laatste 10nbsp;jaren, waarover mijn cijfers loopen (1906t/m 1915) in Nederlandnbsp;niet minder dan 235 diploma’s van veearts werden uitgereikt.

Van dit in de toekomst in Nederlandsch-lndië aanwezige aantal dierenartsen zal, indien zij vereenigd optreden, zoowelnbsp;op het gebied der diergeneeskunde als ter bevordering vannbsp;hun persoonlijke belangen een niet te onderschatten kracht

-ocr page 119-

107

kunnen uitgaan. Aaneensluiting en een opgewekt vereeni-gingsleven is daarvoor echter noodig.

Reeds tergelegenheid van de algemeene vergadering te Djokjakarta in September 1915 vestigde ik de aandacht opnbsp;de plannen — hun oorsprong vindende in den grootennbsp;Europeeschen oorlog — tot de oprichting van eene internationale vereeniging de „Roode Ster”, welke als veterinairenbsp;zusterorganisatie van het „Roode Kruis” zich ten doel steltnbsp;de viervoetige slachtoffers van den oorlog te hulp te komen,nbsp;en wees er op, dat hierbij ethische motieven: den lijdendennbsp;dieren wel te doen op den voorgrond traden en dezenbsp;beweging juist om die motieven ons aller belangstellingnbsp;verdiende.

Thans kan worden medegedeeld, dat dit pogen tot resultaten heeft geleid en in 1915 te Genève „I’Etoile Rouge” (Alliance internationale des sociétées pour 1’assistance desnbsp;animaux sur les champs de bataille) is opgericht. Nederlandnbsp;heeft zich hierbij reeds aangesloten. Zooals U uit de dagbladen bekend zal zijn, kwam het vorige jaar te ’s Graven-hage „de Nederlandsche Roode Ster” tot stand.

Waar ook Nederlandsch-lndië, indien onverhoopt hier een buitenlandschen vijand zal zijn te bestrijden, den bijstandnbsp;van een dergelijke organisatie niet zal kunnen ontberen,nbsp;o.a. in verband met de driemaal grootere oorlogssterkte aannbsp;paarden dan die in tijd van vrede, is ook hier deze aangelegenheid in behandeling genomen. Door het Hoofdbestuur van de Nederlandsch-Indische Vereeniging tot bescher-niing van dieren bij het Legerbestuur voorgebracht, hebbennbsp;de voorloopige plannen om tot de oprichting van eennbsp;Indische Roode Ster te komen een gunstig onthaal gevonden.

Een en ander zal natuurlijk door een comité nader in studie moeten worden genomen en daarbij zal rijpelijk zijnnbsp;Ie overwegen, op welke wijze in de lijn van het gesteldenbsp;doel in tijd van vrede zal kunnen worden opgetreden. B.v.nbsp;door de oprichting van dierenhospitalen, zooals men die in

-ocr page 120-

108

Engelsch-Indië reeds kent, door de opleiding van hulppersoneel, het verleenen van hulp bij manoeuvres enz.

Voor nadere bijzonderheden van het tot stand komen van boven genoemde internationale vereeniging en het zeernbsp;globale plan, waarnaar hier in Indië naar mijne meeningnbsp;zou moeten worden gewerkt, worde verwezen naar mijnnbsp;opstel „Het Blauwe kruis — de Roode Ster” in het Indischnbsp;Militair Tijdschrift van januari j.1., hetwelk in onze „Bladen”nbsp;zal worden overgenomen.

Het zal wel geen nader betoog behoeven dat, zoodra deze aangelegenheid meer vasten vorm gaat aannemen, een beroepnbsp;zal worden gedaan op de medewerking van alle Indischenbsp;dierenartsen en op den onmisbaren steun van de groote pers.

Ten slotte nog een punt besproken ook op de vorengenoemde algemeene vergadering te Djokjakarta aangeroerd, n.1. de traktementsverbetering van de gouvernementsveeartsennbsp;en de militaire paardenartsen. Het zal U bekend zijn,nbsp;dat op de nog in behandeling zijnde Indische begrootingnbsp;daarvoor de noodige gelden zijn uitgetrokken, zoodat hetnbsp;zich laat aanzien, dat de in 1914 reeds in uitzicht gesteldenbsp;positieverbeteringen weldra tot stand zullen komen.

Waar in de laatste 10 jaren de traktementen der paardenartsen alsdan twee malen zullen zijn verbeterd en die der gouvernementsveeartsen slechts éénmaal, kan het Unbsp;geen al te groote verwondering baren, dat die der laatstennbsp;relatief zijn achtergebleven.

Was 10 jaren geleden het gemiddelde traktement van de gouvernementsveeartsen 17.5®/o hooger dan dat van de subalterne paardenartsen, thans zal dit verschil 14“/o bedragen (').nbsp;Is bij den vooruitgang dus geen gelijken tred gehouden metnbsp;de paardenartsen, in het bijzonder moeten de aanvangs-traktementen der gouvernementsveeartsen te laag wordennbsp;(1) Bij de becijferingen, waaruit deze uitkomsten zijn verkregen, zijnnbsp;voor de paardenartsen de woningindemniteiten in rekening gebracht.

-ocr page 121-

109

geacht. Gedurende de eerste 4 dienstjaren is hun gemiddeld toekomstig maandelijksch inkomen zelfs ƒ 15.— lager dan dat der paardenartsen. Neemt men daarbij nog in aanmerking, dat de laatsten recht op vrije geneeskundigenbsp;behandeling hebben, een voordeel door den fiscus op 2®/onbsp;van het inkomen geschat, dan kan de klacht over de moeilijke eerste jaren, rvelke de jonge gouvernementsveearts metnbsp;zijn aanvangstraktement van ƒ 275.— per maand heeft tenbsp;doorworstelen, waarlijk niet overdreven worden geacht.

Dat niettemin bij de aanhangige positieverbetering, dit aanvangstraktement niet zal worden verhoogd, meen ik tenbsp;moeten toeschrijven aan het feit, dat tal van ambtenarennbsp;ongeveer eenzelfde lage aanvangsbezoldiging genieten.

Een viertal jaren geleden zijn door de H. H. van der Poel en Jeronimus beschouwingen omtrent de positie van denbsp;ambtenaren van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienstnbsp;gegeven, opgenomen in deel 24 onzer „Bladen”. Daarbij is,nbsp;wat de traktementsregeling betreft, in vergelijking getredennbsp;met tal van andere ambtenaren met zeer uiteenloopendenbsp;opleiding en werkkring. Naar mijne meening heeft zulksnbsp;thans geen zin meer en is er maar ééne categorie vannbsp;ambtenaren, waarmede men gouvernementsveeartsen (ennbsp;paardenartsen), wat hunne financieele positie betreft, moetnbsp;vergelijken, n.1. de gouvernementsartsen (en de officierennbsp;gezondheid). En wel op grond van het volgende.

In bijlage A van de Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1916 (2 VIII, 2) kan men onder B. Onderwerpen, welkenbsp;het uitvloeisel zijn van gedane toezeggingen, sub a: positieverbetering van militaire paardenartsen en apothekersnbsp;lezen:

„Overeenkomstig de reeds in de ontwerp-begrooting voor „1915 toegelichte beginselen, zijn thans de noodige geldennbsp;„uitgetrokken ten einde de traktementen van de paardenartsennbsp;„en de militaire apothekers te kunnen herzien.

„Het ligt in de bedoeling bij deze herziening de genoemde

-ocr page 122-

110

„officieren te beloonen op den voet van officieren van ge-„zondheid, met wie zij op grond van hunne opleiding en „hunne maatschappelijke positie te vergelijken zijn. Alleennbsp;„bestaat er aanleiding om hunne traktementen een paar jarennbsp;„bij die van de officieren van gezondheid te doen achter-„staan, wijl de paardenartsen en de militaire apothekers gemid-„deld een paar jaren vroeger in dienst treden. Het aan-„vangstraktement is mitsdien op f 200 — lager gesteld; denbsp;„verhoogingen worden, met uitzondering van de eerste, telkensnbsp;„2 jaar later genoten; na de eerste verhoogiug blijft dannbsp;„het traktement van den paardenarts der 2de klasse en vannbsp;„den militairen apotheker der 2de klasse ƒ 100.—lager dannbsp;„het verhoogde traktement van den officier van gezondheidnbsp;„der 2de klasse. De opvolgende verhoogingen zijn zoodanignbsp;„gedacht, dat de paardenartsen en militaire apothekers na 15nbsp;„jaren dienst in het genot van ƒ 3500.— zullen komen; denbsp;„eerstvolgende behoeft dan eerst bij bevordering te wordennbsp;„toegekend”.

In verband hiermede zijn de jaarlijksche traktementen van de paardenartsen in Nederland, welke bij Koninklijk besluitnbsp;van 26 Februari 1912 No. 9 reeds aanzienlijk waren verbeterd, bij dat van 15 Maart 1916 No. 40 opnieuw verhoogd.nbsp;Zij verhouden zich tot die van de officieren van gezondheidnbsp;als uit onderstaande cijfers is te lezen.

Paardenarts. Officier van Gezondheid.

bij aanstelling

ƒ 1800

ƒ 2000

na 4 jaar dienst

„ 2500

na 5 „

„ 2400

na 8 „

„ 3000 (¦)

na 10 „

„ 3000 (¦)

na 13 „

„ 3500

na 15 „

„ 3500

met rang van majoor

„ 4000

„ 4000

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ luitenant-kolonel ƒ 4500

„ 4500

(0 Bevordering tot den kapiteinsrang.

-ocr page 123-

Ill

Het aanvangstraktement van den paardenarts is 10“/o lager dan dat van den militairen arts, overigens zijn de bezoldigingen over het geheel genomen dezelfde, alleen moet denbsp;paardenarts 2 jaren langer dienen om een even hoog traktement te bereiken als de officier van gezondheid, welkenbsp;termijn van 2 jaren men, zooals U bekend is, ook uitgedruktnbsp;vindt in de voor Nederland zoowel voor Indië geldendenbsp;bepaling, dat de officier van gezondheid na 8 jaren en denbsp;paardenarts na 10 jaren tot den kapiteinsrang wordt bevorderd.

Waar met de goedkeuring van de betrekkelijke posten op de begrooting ook d,e overwegingen, welke tot het voorstellen daarvan hebben geleid, door den wetgever wordennbsp;goedgekeurd, is thans — en zooals U nader zult hooren, nietnbsp;voor den eersten keer — door onzen hoogsten wetgevernbsp;aangenomen, dat de paardenartsen beloond behooren tenbsp;'worden op den voet van officieren van gezondheid, metnbsp;wie zij op grond van hunne maatschappelijke positie te vergelijken zijn.

Wat billijk wordt geacht voor de Nederlandsche paardenartsen, is ook billijk voor de Indische dierenartsen, en het zal U allen duidelijk zijn, dat een volgende traktements-verbetering moet worden voorgebracht met een beroep opnbsp;de door den wetgever zelf, uitgesproken beginselen inzakenbsp;de bezoldiging van geneeskundigen en dierenartsen. Mennbsp;zal thans moeilijk meer bezwaren kunnen maken de bezoldiging der gouvernementsveeartsen meer in overeenstemmingnbsp;te brengen met die der gouvernementsartsen.

De traktementen van de laatsten zijn f 400.— per maand, met één eenjaarlijksche en vijf driejaarlijksche verhoogingennbsp;van ƒ 100, waarbij dus na 16 dienstjaren het maximum vannbsp;f 1000.— wordt bereikt, zoodat er ten opzichte van denbsp;gouvernementsveeartsen met hun aanvangsbezoldiging vannbsp;/ 275.— en toekomstige maximum-bezoldiging van ƒ800.—,nbsp;na 18 jaren te bereiken, heel wat ruimte is v3or verbetering, zonder uit het oog te verliezen, dat de arts

-ocr page 124-

112

krachtens zijn langere studie aanspraken kan doen gelden op een hoogere aanvangsbezoldiging.

Dat bovenbedoeld beginsel inzake de bezoldiging ook voor Indië niets nieuws is, moge blijken uit een vroegerenbsp;regeling van de traktementen der officieren van gezondheidnbsp;en militaire apothekers (met de laatsten zijn sedert 1909 denbsp;paardenartsen gelijkgesteld), waarbij in de subalterne rangennbsp;dezelfde aanvangs- en eindtraktementen werden toegekend,nbsp;met dien verstande, dat door de apothekers de verhoogingennbsp;en dus ook het eindtraktement 2 jaren later werd genoten.nbsp;(Indisch Staatsblad 1883 No. 110).

Tot dit beginsel dient te worden teruggekeerd, nu de wetgever zich opnieuw in dien zin heeft uitgesproken. Ennbsp;vele jaren behoeft daar niet mede te worden gewacht,nbsp;immers blijkens het zooeven medegedeelde waren de traktementen der paardenartsen in Nederland in 1912 verbeterdnbsp;en reeds bij de behandeling van de begrooting voor hetnbsp;jaar 1915 werden toezeggingen gedaan voor de verderenbsp;verbeteringen, in 1916 tot stand gekomen. M. a. w. trakte-mentsverhoogingen van recenten datum zijn voor den wetgever geen bezwaar nieuwe goed te keuren.

Ik meen mij thans nog te moeten onthouden van het geven van een plan van de door mij billijk geachte trak-tementsregeling naar dat beginsel, maar stel mij hedennbsp;slechts ten doel een en ander onder de aandacht te brengennbsp;van hen, die in de naaste toekomst de geldelijke belangennbsp;van de Indische dierenartsen, welke nauw samenhangennbsp;met de dienstbelangen aan dezen toevertrouwd, in de eerstenbsp;plaats hebben te behartigen.

Hiermede M. H.! verklaar ik deze Algemeene Vergadering voor geopend, onder het uitspreken van den wensch, datnbsp;de discussies kort en vruchtbaar zullen zijn.

Bandoeng, 6 Maart 1917.

-ocr page 125-

Het Geneeskundig Laboratorium te Weltevreden en de Militair Veterinaire Dienstnbsp;bij het Indische leger,

DOOR

W. VAN DER BURG.

Het zal wel geen toelichting behoeven, dat de oprichting van het Geneeskundig Laboratorium in het jaar 1888, toenmaalsnbsp;„Laboratorium voor pathologische anatomie en bacteriologie”nbsp;geheeten, ook haar gunstigen invloed op de ontwikkelingnbsp;van den militair veterinairen dienst heeft doen gelden.

Schrijver dezes stelt zich hier tot taak uit gedrukte bescheiden, de verslagen van dat laboratorium en eventueele andere publicaties, aangevuld door zijn persoonlijke herinneringen,nbsp;zoo goed mogelijk in het kort dien invloed te schilderen.

Of bij de motieven voor de oprichting van dit instituut reeds is gewezen op het belang, dat ook de veterinairenbsp;legerdienst zou hebben bij een inrichting, waar bacteriologischenbsp;en pathologisch-anatomische onderzoekingen konden wordennbsp;verricht, is mij, niet bekend, maar het ligt voor de hand,nbsp;dat die oprichting door de verantwoordelijke personen bijnbsp;dezen tak van dienst met vreugde zal zijn begroet, te meernbsp;daar die plaats vond te Batavia, het centrum van de leidingnbsp;daarvan, waardoor nauwe aanraking en persoonlijke onderlinge waardeering van de wederzijds te verrichten dienstennbsp;kon plaats vinden.

Uit den aard der zaak was het niet te verwachten, dat reeds dadelijk groote ontdekkingen op diergeneeskundignbsp;gebied en speciaal op het militaire gedeelte daarvaruzoudennbsp;worden gedaan. In de eerste plaats stond het laboratoriumnbsp;ten dienste van de humane geneeskunde en in de tweede plaats

-ocr page 126-

114

waren voor den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst dergelijke gewichtige vraagstukken in zake besmettelijke veeziekten op te lossen, dat de militaire veeartsenijkunde, met haar belangen van minder grooten financieelen omvang, pasnbsp;daarna haar rechten op voorlichting kon doen gelden. Ennbsp;al ware het mogelijk geweest onmiddellijk een grooternbsp;deel van de werkkracht van de jonge inrichting in beslagnbsp;te nemen, ook dan nog zouden er eenige jaren moetennbsp;verloopen, voordat tastbare resultaten mochten worden verwacht. Immers een nieuw laboratorium, een eerste, in Indiënbsp;opgericht, heeft aanvankelijk een meer exploreerende taak.nbsp;'Het zal in de eerste plaats de bekende ziekten wetenschappelijk moeten toetsen aan de Europeesche gegevens. Zijnnbsp;taak zal zijn als die van een botanist in een nog niet plantkundignbsp;onderzocht gebied, die zich eerst overtuigt, welke reedsnbsp;bekende soorten aanwezig zijn en daarna de nog onbekendenbsp;soorten gaat determineeren. Kortom, het meest voor de handnbsp;liggende werk is voor een dergelijk laboratorium te onderzoeken of de gangbare meeningen omtrent de bekendenbsp;ziekten den toets van een wetenschappelijke kritiek kunnennbsp;doorstaan.

Na het vorenstaande zal het niemand dan ook verbazen, dat het eerste jaarverslag van het laboratorium geen meldingnbsp;maakt van werkzaamheden op veeartsenijkundig gebied. Ernbsp;was zoo veel ander, voorloopig gewichtiger werk tenbsp;verrichten.

Het tweede dat van het jaar 1889, vermeldt echter reeds:. „Ook op veterinair gebied werden onderzoekingen verricht,nbsp;„waartoe ons materiaal door de te Batavia en elders werkzamenbsp;„deskundigen werd verstrekt”.

Behalve diverse tumoren bij verschillende huisdieren, werden o.m. een geval van anthrax bij een buffel, 3 gevallennbsp;van malleus bij een paard en een geval van adenitisnbsp;equorum onderzocht. Of onder de onderzochte dierennbsp;legerpaarden scholen, is niet vermeld.

-ocr page 127-

115

In het verslag van het jaar 1890 wordt wederom mede-deeling gedaan van onderzochte gevallen van adenitis equorum en verschijnt het belangrijke rapport van J. W. F. J. van Eecke,nbsp;getiteld; Septichaemia haemorrhagica onder dennbsp;veestapel in Nederlandsch-Indië, waarin de z.g.nbsp;oedemateuse vorm van runderpest van de toen toonaangevendenbsp;veeartsen van den burgelijken veterinairen dienst voorgoednbsp;werd bijgezet, als zijnde de Bollingersche Wild-undnbsp;Rinderseuche. (Een merkwaardig voorbeeld van de noodzakelijkheid om de gangbare meeningen aan een wetenschappelijke kritiek te onderwerpen). Al betrof het hier geen ziektenbsp;bij legerpaarden, haar juiste onderkenning is niettemin voornbsp;de vleeschvoorziening van het leger in tijd van oorlog van hetnbsp;grootste belang. Deze aangelegenheid, hoe pijnlijk ook voornbsp;enkele nog in leven zijnde veeartsen, die hun minder juistnbsp;standpunt tot het einde — en op niet steeds onlaakbarenbsp;wijze — hebben volgehouden, mocht als waarschuwend voorbeeld, hoezeer wetenschappelijke controle noodzakelijk is,nbsp;en als historisch feit, niet ongememoreerd blijven.

Het zal ongetwijfeld den aandachtigen jongeren lezer zijn opgevallen, dat reeds tweemaal melding is gemaakt van hetnbsp;onderzoek van paarden met adenitis equorum, een in Indiënbsp;betrekkelijk onschuldige ziekte, welke ons thans slechts bijnbsp;uitzondering speciale zorgen baart.

De reden hiervan is de volgende: Het was nog maar weinige jaren geleden, toen Bouchard, Capitan en Charbin,nbsp;en onafhankelijk daarvan Loeffler en Schütz in Decembernbsp;1882 hunne ontdekkingen omtrent den malleus-bacil haddennbsp;gepubliceerd. In Nederlandsch-Indië was deze nog nietnbsp;gecultiveerd en men was in verband daarmede nog niet innbsp;het reine gekomen, met de differentieele diagnostiek tusschennbsp;adenitis equorum en malleus. Tot en met het jaar 1889nbsp;spreken de officieele militaire veterinaire statistieken.^dan ooknbsp;nog van: droes (adenitis ecjuorum), verdachte droes en kwade-droes (malleus). Geen wonder, dat het laboratorium in den

-ocr page 128-

116

eersten tijd meerdere gevallen van adenitis equorum ter onderzoek kreeg en dank zij het materiaal, door den paardenarts der 1ste klasse H. Mars verstrekt, in 1891 het belangrijknbsp;genoeg achtte (van Eecke) mede te deelen, dat de adenitisnbsp;equorum in Nederlandsch-lndië veroorzaakt werd door coccen,nbsp;die in hunne cultuur-eigenschappen overeenkwamen met denbsp;door Schütz en door Sand en Jensen beschreven streptococcus equi.

Hiermede kwam reeds eenig licht in de toenmalig alhier nog duistere malleus-diagnostiek; het laboratorium had geleerd,nbsp;de paarden met adenitis equorum van meer chronischennbsp;vorm, welke klinisch dikwijls moeilijkheden geven, voor goednbsp;te scheiden van die met malleus of daarvan verdacht.

Deze onderzoekingen zijn ongetwijfeld mede van invloed geweest, ¦ op het feit dat in 1890, toen voor het eerst eennbsp;reglement voor den militair veterinairen dienst verscheen, denbsp;vroegere al te eenvoudige statistieken meer differentiatienbsp;gingen vertonnen en de verdachte droes voor goed daaruitnbsp;werd verbannen. Er begon langzamerhand, nu de paardenartsen over den steun van ervaren onderzoekers kondennbsp;beschikken, bij dien dienst een meer wetenschappelijke at-mospheer te heerschen.

Op het gebied van vleeschkeuring, dus ook voor het leger van belang, was de in hetzelfde jaar door van Eeckenbsp;aangevangen publicatie: Sarcosporidiën (Balbiani).nbsp;Dit onderwerp was reeds vroeger door den militairennbsp;veterinairen dienst in studie genomen, blijkens het rapportnbsp;van den militairen paardenarts der 2de klasse deJonqh (deelnbsp;I der Veeartsenijkundige Bladen).

Van Eecke helderde tal van duistere punten op, zonder, zooals hij mededeelde, in alle opzichten licht te verschaffen.

De vorenstaande opmerking omtrent den invloed van het laboratorium op een meer wetenschappelijke uitoefening vannbsp;den militairen en burgerlijken veterinaire dienst, blijkt o. a tennbsp;duidelijkste uit het Verslag 1893. Daarin vinden we hetnbsp;volgende vermeld.

-ocr page 129-

117

„Ook op veterinair gebied werden weder onderzoekingen „verricht, in de eerste plaats dient vermelding, dat op verzoeknbsp;„van den Chef over den Geneeskundigen Dienst de mede-„werking van het laboratorium werd verleend tot het pa-„thologisch-anatomisch en bacteriologisch onderzoek vannbsp;„organen van paarden, waarop proeven met malleïne (')nbsp;„waren opgenomen.” Het resultaat van dat onderzoek isnbsp;„beschreven in het door den militairen paardenarts HOOG-„KAMER over bedoelde proef uitgebracht rapport (zie Vee-„artsenijkundige Bladen, Deel Vlll, aflevering 2)”.

„Zoowel door den Directeur van Binnenlandsch Bestuur „als den Chef over den Geneeskundigen Dienst werd verdernbsp;„de vraag gedaan of, indien het zoover mocht komen, datnbsp;„malleïne op grootere schaal in Nederlansch-lndië zou wordennbsp;„toegepast, dit middel in het laboratorium zou kunnen wordennbsp;„bereid en in voorraad gehouden. Tot ons leedwezen moestnbsp;„daarop worden geantwoord, dat hoezeer het gevraagde lagnbsp;„op den weg van het laboratorium, daartoe geen mogelijk-„heid bestond, zoolang niet over ruimere localiteiten konnbsp;worden beschikt”.

De waardeering van het laboratorium van veeartsenijkun-dige zijde ondervonden was dus reeds zoo groot, dat een verzoek om bijstand werd gedaan, waaraan uit gebrek aannbsp;hulpmiddelen niet kon worden tegemoet gekomen. Er opendenbsp;zich op veterinair gebied reeds een arbeidsveld, te uitgestrekt, om door het nog jonge instituut te kunnen wordennbsp;bewerkt.

Wij zullen verder zien, dat hierin na enkele jaren, door detacheering van een veearts en uitbreiding der localiteiten,nbsp;waaronder stallen voor groote proefdieren, een degelijkenbsp;verbetering werd gebracht.

(1) Wordt in herinnering gebracht, dat dit steriele extract van culturen van den malleus-bacil einde 1888 het eerst door Hellmannbsp;was gebruikt en daaraan door Kalninq in 1891 grootere bekendheidnbsp;werd gegeven.

-ocr page 130-

llS

Zooals bekend, kwam van een gebruik van malleine in het groot in Nederlandsch-Indië voorloopig niets. De proevennbsp;van Hoogkamer en zijn medewerkers te Batavia ennbsp;Banjoe-Biroe gaven in zake de beteekenis van malleïnenbsp;als diagnosticum geen bevredigende resultaten. De gevondennbsp;lijkverschijnselen bij de paarden, te Banjoe-Biroe afgemaakt wegens hooge temperatuursreactie op den dag nanbsp;inspuiting, waren zoo gering en van dien aard, dat op grondnbsp;daarvan geen besliste uitspraak kon worden gedaan, terwijlnbsp;ook het onderzoek aan het laboratorium van de veranderingen,nbsp;waargenomen bij twee te Batavia na inspuiting afgemaaktenbsp;cavalerie-paarden, volgens Dr. C. Eijkman niet met zekerheidnbsp;het bestaan van malleus aan het licht bracht.

Van te Banjoe-Biroe afgemaakte 11 paarden zijn de resultaten van het laboratorium-onderzoek niet vermeld.nbsp;In deel X van de Veeartsenijkundige Bladen, (1896) bladzijdenbsp;288, deelt Hoogkamer mede, dat materiaal daarvan naarnbsp;professor Nocard was gezonden, vergezeld van een afschriftnbsp;van de sectie-protocollen, maar, ondanks «eene daartoe gedane toezegging, nimmer eenig bericht dienaangaande wasnbsp;ontvangen.

Intusschen genoot de malleus-diagnostiek alle aandacht. Zoo werd in 1893 aan het laboratorium een pathologisch-anatomisch onderzoek ingesteld naar de veelvuldig voorkomende kalkachtige knobbeltjes in de lever, zonder evenwelnbsp;tot positieve resultaten te komen. Deze knobbeltjes, in Europanbsp;als van parasitairen aard geacht, kwamen nl. bij de sectienbsp;op paarden met malleus telkens ter tafel, zoodat het vannbsp;gewicht was, de geaardheid daarvan vast te stellen. Dat zijnbsp;met malleus niets te maken hebben en van parasitairen aardnbsp;zijn, zal thans wel geen punt van discussie meer uitmaken.

De verslagen van de jaren 1894 t/m 1896 vermelden geen onderzoekingen met betrekking tot den militair veterinairennbsp;dienst. Toch is het laatstgenoemde jaar in dit opzicht vannbsp;gewicht, daar toen de toenmalige gouvernementsveearts

-ocr page 131-

119

J. K. F. DE Does voor het doen van veterinaire onderzoekingen aan het laboratorium gedetacheerd werd.

In het verslag over het jaar 1897 worden als twee feiten van groot gewicht vermeld:

Ie. dat door de Regeering gelden werden toegestaan om het laboratorium aan de eischen des tijds te doen beantwoorden en het ook voor onderzoekingen op veterinair gebiednbsp;geschikt te maken;

2e. dat het onderzoek naar de hier te lande heerschende veeziekten bij gouvernementsbesluit aan het laboratoriumnbsp;werd opgedragen, en dat voor den duur daarvan een gouver-nementsveearts aan het laboratorium gedetacheerd werd.

Langzamerhand nam nu het aantal onderzoekingen op diergeneeskundig gebied toe en in de eerste plaats die tennbsp;behoeve van den burgerlijken dienst. Daarvan zal — als nietnbsp;in mijn plan liggend — geen of misschien slechts terloops meernbsp;melding worden gemaakt, zoodat uitsluitend nog zal wordennbsp;gesproken over onderzoekingen, van legerstandpunt vannbsp;belang.

Als zoodanig dient vermelding een geval van actinomycosis bij een paard, microscopisch in 1897 voor het eerst onderkend,nbsp;en de mededeeling van het voorkomen van een bepaaldenbsp;huidziekte, veel gelijkende op huidworm en vermoedelijknbsp;veroorzaakt door den van uit Italië en Japan beschrevennbsp;Saccharomyces farciminosis bij paarden.

In het daaropvolgende jaar werden weder tal van gevallen van deze ziekte onderzocht en een paar paarden met eennbsp;reine cultuur van de parasiet geïnfecteerd en getracht innbsp;de differentieele diagnose van malleus meer licht te verspreiden.nbsp;Daarnaast werd, toen het eindelijk gelukt was den malleusbacilnbsp;in een paar gevallen te isoleeren, de serodiagnose van dezenbsp;ziekte in studie genomen.

Hiermede was het voornaamste duistere punt in de malleus-diagnostiek opgehelderd. De malleus-bacil konnbsp;voortaan worden aangetoond, waardoor de gevonden pa-

-ocr page 132-

120

thologisch-anatomische veranderingen beter naar waarde konden worden geschat, terwijl de veelvuldig voorkomendenbsp;gevallen van z. g. goedaardige-huidworin (huidmalleus), dienbsp;door hun neiging tot genezing den klinici groote moeilijkhedennbsp;opleverden, door het vinden van saccharomycescellen totnbsp;klaarheid werden gebracht. Het aantoonen van den crypto-coccus van Rivolta was, wanneer men dien eenmaal geziennbsp;had, een vrij eenvoudige zaak, en al is een gelijktijdignbsp;voorkomen van malleus en deze ziekte geenszins denkbeeldig,nbsp;het vinden of niet vinden van de saccharomycescel maaktnbsp;in den regel een nadere diagnose van een huidaandoeningnbsp;in het symptomenbeeld van deze beide ziekten vallend, innbsp;verband met andere verschijnselen, niet meer moeilijk.

Voor ons klinici, sceptisch als wij moesten zijn ten opzichte van de vele in omloop zijnde verhalen van genezen gevallennbsp;van malleus, was het eene opluchting een goede verklaringnbsp;daarvan te kunnen geven. Toch zal op grond van laterenbsp;onderzoekingen en bevindingen niet kunnen worden ontkend,nbsp;dat men de ongeneeslijkheid van malleus wel wat al te stellignbsp;heeft uitgesproken. Men was er met het malleus-vraagstuk,nbsp;het voornaamste van militair veterinair standpunt en waarover een Indisch paardenarts nooit uitgepraat raakt, nog nietnbsp;ten volle. De sero-diagnostiek, blijkens het hierboven medegedeelde aan het laboratorium in studie genomen, en denbsp;verdere pathologisch-anatomische onderzoekingen zouden onsnbsp;Nederlandsche veeartsen, van huis uit klinisch niet vertrouwdnbsp;met deze ziekte, nog heel wat leeren, dat hier en daar in denbsp;literatuur misschien wel vermeld was, maar toch in onze studiejaren als gevolg van het niet of zeer zelden voorkomen vannbsp;malleus in patria, onvoldoende tot ons bewustzijn gebracht.

In 1898 werd voorts nog aan het laboratorium, dank zij de toezending van den veearts Penning van een tweetalnbsp;met surratrypanosomen geïnfecteerde konijnen, deze ziekte,nbsp;welke in latere jaren het leger heel wat verliezen heeftnbsp;berokkend, in studie genomen.

-ocr page 133-

121

De in 1899 voortgezette onderzoekingen over de sero-diagnostiek van malleus gaven aanvankelijk vrij gunstige resultaten, maar verdere proeven gelukten minder goed, zoodat een definitief oordeel over de malleïne als onderkennings-middel nog niet kon worden uitgesproken.

In samenwerking met den paardenarts Hoogkamer werd de surra bij het paard nader klinisch bestudeerd. Therapeutische resultaten werden niet verkregen. Wel scheen argentumnbsp;colloidale van Crédé het verloop van het proces te vertragennbsp;en verminderde daardoor het aantal parasieten in het bloed.nbsp;Daar de voorraad van dit geneesmiddel echter weldra wasnbsp;uitgeput, kon geen definitief oordeel omtrent de werkzaamheidnbsp;daarvan worden verkregen.

Het laboratorium slaagde er dat jaar nog niet in, aan te toonen dat de surra-parasiet van rund en buffel dezelfdenbsp;was als die bij het paard, een vraag waarvan de beantwoordingnbsp;voor het leger natuurlijk van groot gewicht was, immersnbsp;indien men hier met één parasiet te doen had, die wel isnbsp;waar bij genoemde herkauwers in den regel een veel mindernbsp;ernstig en scherp ziektebeeld te voorschijn roept, dan dreigdennbsp;van de zijde van den sterk geïnfecteerden veestapel voortdurend gevaren voor de legerpaarden, vooral toen mennbsp;overging tot het houden van groote legeroefeningen en de z.g.nbsp;meerdaagsche (kleine) oefeningen van bereden en onberedennbsp;wapens schering en inslag gingen worden.

Volgens het jaarverslag 1900 begon het laboratorium zich toe te leggen op de bereiding van malleïne, ten einde hetnbsp;voor de veeartsen mogelijk te maken, voor de diagnostieknbsp;van occulten malleus steeds over een versch preparaat tenbsp;kunnen beschikken. Het werd uit gebrek aan de noodigenbsp;toestellen echter nog slechts in kleine hoeveelheid bereid.

De onderzoekingen op het gebied van surra en aanverwante ziekten werden in dat jaar voortgezet en de resultaten daarvannbsp;neergelegd in de Bijdrage tot de kennis der try panosomenziekten, in het bijzonder die, welke op Java

-ocr page 134-

122

voorkomen, van de hand van den onlangs helaas te vroeg overleden veearts J. K. F. de Does, terwijl reeds elders innbsp;deel Xlll van de Veeartsenijkundige Bladen twee rapporten uitnbsp;diens pen waren verschenen over boosaardige dekeiekte innbsp;het Soemedangsche, later aangevuld door een derde rapportnbsp;in deel XIV van dat tijdschrift.

De onderzoekingen over Saccharomyces farciminosus leidden, daar het gelukte eene voedingsbodem samen te stellen, waarop deze organismen zich in enkele dagen ontwikkelden,nbsp;tot meer definitieve resultaten. De uitkomsten dier onderzoekingen zijn te vinden in het artikel; Pseudo-malleus ofnbsp;goedaardige huidworm van J.K.F. de Does enJ. denbsp;Haan, die daarin wijzen op de bijzondere verplichting tennbsp;opzichte van den militairen paardenarts L. J. Hoogkamernbsp;voor de bereidwilligheid, waarmede deze klinisch materiaalnbsp;ter beschikking stelde en demonstreerde.

Een ander belangrijk resultaat werd in datzelfde jaar verkregen door het onderzoek van paarden met sterk jeukendenbsp;aandoeningen van huid, slijmvliezen en beenderen aan hetnbsp;hoofd, somwijlen ook elders aan hef lichaam en in de spierennbsp;voorkomend, welke veroorzaakt wordt door een schimmel,nbsp;zooals blijkt uit de publicatie; Hypho mycosis destruens,nbsp;door J. DE Haan en L.J. Hoogkamer. Hiermede was eenenbsp;geheimzinnige aandoening, waaromtrent in de vakliteratuurnbsp;nog slechts min of meer verwarde mededeelingen te vindennbsp;waren, tot klaarheid gebracht.

In 1901 werd machtiging verleend, voortaan den uitslag van onderzoekingen op veeartsenijkundig gebied in denbsp;Veeartsenijkundige Bladen voor Nederlandsch-Indië te pu-bliceeren. Zoo vinden we behalve het reeds aangegevenenbsp;in deel XIV; Malleïne-injecties in de Afdeelingnbsp;Band jar-Negara door A. de Vletter en J. K. F. de Does.nbsp;Het kan hier niet de bedoeling zijn dit thans nog lezens-waarde artikel te refereeren, toch meen ik er op te moetennbsp;wijzen, dat hierin de heer de Does stelling koos in zake de

-ocr page 135-

123

NocARD’sche translucide longknobbeltjes en zich geheel bij de opvattingen van genoemden Franschen geleerde aansloot,nbsp;waarna de Indische veeartsenijkunde ook dat standpunt verdernbsp;innam. Dat een beslissing in deze aangelegenheid van grootnbsp;gewicht was bij de waardeering van pathologisch-anato-mische veranderingen in de longen bij van malleus verdachtenbsp;paarden, zal wel geen nader betoog behoeven.

Omtrent de waarde van de malleïne als diagnosticum lieten schrijvers zich nog voorzichtig uit, al noemden zij het eennbsp;waardevol middel.

De in Indië bereide entstof bleek nog te weinig toxinen te bevatten, terwijl reeds toen werd geconstateerd, dat denbsp;algemeene reactie bij aan deze ziekte lijdende paarden, lanbsp;prostration générale van Nocard, in Indië niet zoo op dennbsp;voorgrond trad en de drie reacties: thermische, algemeenenbsp;en locale bij aan malleus lijdende paarden alhier slechtsnbsp;zelden gelijktijdig werden aangetoffen.

In de volgende jaren werd de studie van den malleus en de bereiding van malleïne onverdroten voortgezet. Voor hetnbsp;eerste was bevorderlijk de getroffen maatregel, dat alle tenbsp;Batavia af te maken legerpaarden aan het laboratoriumnbsp;konden worden geseceerd, waardoor tal van bijzonderhedennbsp;werden waargenomen en een uitgebreide malleus-casuistieknbsp;werd verkregen, o. a. in zake malleus van de beenderen.nbsp;In zijn artikel; Eenige gevallen van kwaad-droezigenbsp;aandoeningen in de beenderen (1902) vestigdeJ.K.F.nbsp;DE Does de aandacht op het veelvuldiger voorkomen daarvan,nbsp;dan men op grond van de literatuur zou aannemen. Ondernbsp;beenderen hier te verstaan, wervels, ribben en die dernbsp;ledematen en niet die, welke met het slijmvlies van de voorstenbsp;ademhalingsorganen zijn bekleed, aangezien het algemeennbsp;bekend is, dat die veelvuldig langs den weg der continuïteitnbsp;worden aangetast.

Ook hier was het materieel nagenoeg uitsluitend afkomstig van den paardenarts Hoogkamer. Koude abscessen, in

-ocr page 136-

124

verband staande met malleuse processen van beenderen, vooral van de ribben zijn bij den veterinairen dienst in laternbsp;jaren veelvuldig waargenomen en dank zij vorengenoemde onderzoekingen in den regel onmiddellijk als zoodanig onderkend.

Bij deze onderzoekingen werd ook gezocht naar de verklaring van het feit, dat paarden, waarvan gerapporteerd wordt, dat ze niet van den grond kunnen eten, bijna zondernbsp;uitzondering later aan kwade-droes blijken te lijden, indiennbsp;voor deze belemmering in het gebruik van rug-en halsspierennbsp;geen goede oorzakelijke verklaring kan worden gegeven.nbsp;Werden somwijlen abscessen en wervelaandoeningen gevonden,nbsp;andere keeren was het resultaat van het onderzoek negatief,nbsp;zoodat slechts het vermoeden overbleef, dat hier of daarnbsp;door pijnlijke zwelling van kleine lymphklierpakketjes denbsp;beweging van hals en hoofd werd belemmerd.

Naar het verslag over het jaar 1903 vermeldt, vond de toepassing van malleïne uit het laboratorium te Weltevredennbsp;bij den militairen veterinairen dienst reeds een ruim gebruiknbsp;en werd door 35 secties bij aan malleus lijdende paardennbsp;deze ziekte nader bestudeerd. Als een bijzonderheid opnbsp;casuistisch gebied worde vermeld : Een geval van uveïtisnbsp;malleotica bij een paard, door J. de Haan, geconstateerd bij een legerpaard, als verdacht van malleus in observatienbsp;en waarbij zich een eenzijdige oogaandoening ontwikkelde,nbsp;waarvan de mogelijkheid, dat zij door malleus werd veroorzaakt,nbsp;door steller dezes was geopperd.

Voorts dient vermelding, dat — wel is waar post mortem — bij een patient van den paardenarts Scheepens (een Australisch paard) voor het eerst osteomalacie (osteoporosis) werdnbsp;geconstateerd, in verband waarmede het belangrijke opstel:nbsp;Osteomalacie bij een paard, doorJ. de Haan, verscheen.

In de maand October van dat jaar maakte de veearts de Does een reis naar Salatiga, ter bestudeering eener huidziektenbsp;(Herpes tonsurans) bij de aldaar aanwezige legerpaarden.nbsp;Het micro-organisme dezer huidaandoeningen kon in reine

-ocr page 137-

125

culturen worden gekweekt en met deze culturen werd dezelfde huidziekte bij een proefpaard aan het laboratorium te weeg gebracht.

In het jaar 1904 werden de vruchten geplukt van het langdurig onderzoek naar den malleus en de waarde van denbsp;malleïne als onderkenningsmiddel voor de occulte vormennbsp;van deze ziekte.

Wegens het veelvuldig voorkomen daarvan onder de troepenpaarden en voornamelijk onder de in 1902 te Weltevreden opgerichte treinafdeeling stelde het laboratorium zichnbsp;ter beschikking van den plaatselijken militairen veterinairennbsp;dienst voor de levering van de benoodigde hoeveelheidnbsp;malleïne om op groote schaal inspuitingen te verrichten ennbsp;voor het doen van lijkopeningen der wegens kwade-droesnbsp;afgemaakte paarden.

Het doel was, het legerbestuur de groote waarde der malleïne als middel ter herkenning van verborgen malleus te leeren kennen. Een uitvoerig verslag omtrent dezen arbeid,nbsp;getiteld: Bijdrage tot de kennis van de malleïnenbsp;als diagnosticum voor kwaden droes, door L.J. Hoogkamer en J. DE Haan, verscheen in het verslag van hetnbsp;laboratorium 1904.

Hoe verleidelijk het moge zijn van deze publicatie een kort overzicht te geven, ik zal mij moeten beperken tot denbsp;mededeeling, dat het gelukte den sterk geïnfecteerden treinnbsp;van 134 paarden definitief van malleus te zuiveren doornbsp;opoffering van nog 16 paarden, terwijl van te voren bij datnbsp;korps in 1903 en in 1904 tot begin Augustus respectievelijknbsp;13 en 25 paarden hadden moeten worden afgemaakt.

Reeds onmiddellijk was men in de gelegenheid verdere ervaringen op te doen bij 190 in December 1904 te Batavianbsp;aangekochte jonge treinpaarden, waaronder weldra één gevalnbsp;van malleus werd geconstateerd. Ten koste van 13 paardennbsp;werd ook deze koppel gezuiverd ').

’) Zie: Bijdrage tol de kennis van de malleïne als diagnosticum bij kwaden droes (11) van dezelfde schrijvers in het Verslag van hetnbsp;laboratorium over het jaar 1906.

-ocr page 138-

126

Behalve dat door deze systematische inspuitingen het leger bewaard bleef voor uitbreiding van deze ziekte, was hiermede aangetoond, in welke een mate de malleus heerschtenbsp;onder de inheemsche paarden, welke klinisch als gezondnbsp;moesten worden aangemerkt.

Als gevolg van die goede resultaten werd de malleïne als diagnosticum ingevoerd bij het leger en daarbij hetnbsp;beginsel aangenomen, dat paarden, welke positief reageerdennbsp;op eene inspuiting, mits geen klinische verschijnselen ver-toonend, in observatie zouden blijven tot tijd en wijle de reactienbsp;twee achtereenvolgende malen negatief zou zijn geworden.nbsp;Hiermede was dus aangenomen, dat lichte malleus-infectiesnbsp;in Indië tot genezing kunnen komen, een standpunt, waarvannbsp;de juistheid later o.a. door infectieproeven van de Doesnbsp;en in een publicatie van schrijver dezes wetenschappelijk isnbsp;aangetoond. ')

Voor de bijzonderheden omtrent hetgeen onder een negatieve, verdachte en positive reactie móet worden verstaan, meen ik naar het oorspronkelijk artikel te moeten verwijzen.

Ook in latere jaren heeft de malleïne aan het leger groote diensten bewezen, niet alleen als diagnosticum bij verdachtenbsp;gevallen, doordat het mogelijk werd de quarantaine daarvannbsp;te verkorten, maar ook als middel om deze ziekte bij dennbsp;aankoop van inheemsche paarden uit den troepenstal te weren,nbsp;door die dieren nl. niet tot dien stal toe te laten, dan nadatnbsp;zij de subcutane malleïne-proef hadden doorstaan, en hiernbsp;zij nog eens uitdrukkelijk vermeld, dat, zoolang naar hetnbsp;toenmaals vastgestelde systeem werd gehandeld, de resultatennbsp;in alle opzichten bevredigden.

Het laboratorium had derhalve door zijn onderzoekingen in samenwerking met den militairen veterinairen dienst eennbsp;middel aan de hand gedaan om prophylactisch op te tredennbsp;tegen het gevaar, dat het leger telkens dreigde, sedert inheem-

') Kan klinische malleus genezen? Veeartsenijkundige Bladen, deel 24, bladzijde 344.

-ocr page 139-

I.

127

sche paarden voor trein-en mitrailleur-compagnieën op Java, met zijn sterk geïnfecteerden paardenstapel, moesten wordennbsp;aangekocht.

Dat thans de malleïne op een andere wijze — intracon-junctivaal — wordt aangewend en tevens gebruik wordt gemaakt van de serumdiagnostiek, doet aan vorenvermeldenbsp;verdienste van het laboratorium niet de minste afbreuk.nbsp;Sedert dat tijdstip leverde de malleus-bestrijding in hetnbsp;leger, in vroeger jaren de moeilijkste taak voorden paardenarts,nbsp;geen ernstige bezwaren meer op.

In het verslag over het jaar 1905 treffen wij het belangrijke artikel van de Does aan over: Dermatitis granulosa,nbsp;plaies d’été, dermatitis verminosa, welke ziektenbsp;ook bij legerpaarden voorkwam en aanleiding gaf tot verwarring met hyphomycosis destruens. De Does gaf eennbsp;dergelijk duidelijke beschrijving, dat de goede waarnemernbsp;bij deze twee ziekten wel zelden meer eene vergissingnbsp;zal begaan.

Van de hand van den dirigeerend paardenarts H J. Tromp DE Haas verscheen in datzelfde verslag een bijdrage: Overnbsp;de diagnosevanmiltvuur, bewerkt aan het laboratorium,nbsp;en waarin de bruikbaarheid van gipsstaafjes, om daarinnbsp;anthrax-materiaal op te zuigen en voor het aanleggen vannbsp;culturen te verzenden, werd aangetoond.

Gaf de subcutane inspuiting van malleïne bij het leger zeer goede resultaten, dit nam niet weg, dat in samenwerkingnbsp;met den plaatselijken veterinairen dienst de studies in zakenbsp;de sero-diagnostiek werden voortgezet, zooals blijkt uit denbsp;beide publicaties van Dr. J. De Haan over: De comple-mentbindingsmethode als middel tothetherken-nen van kwaden droes inde jaarverslagen 1907 en 1908,nbsp;waarin tot de slotgevolgtrekking werd gekomen, dat voornbsp;het opsporen van malleus de methode der complementbindingnbsp;nagenoeg even groote waarde had als die der onderhuidschenbsp;inspuiting van malleïne. Voorloopig werd echter, in verband

-ocr page 140-

128

met het betrekkelijk gering aantal onderzoekingen, alleen aan de positieve complementbindingsreactie waarde toegekend.

Als nu nog wordt vermeld het onderzoek naar een pyo-gene bacil, welke gevonden werd bij een troepenpaard met verschijnselen, die aan huidmalleus deden denken (Eennbsp;merkwaardige pyogenebacil, door W. van der Burg,nbsp;in het verslag 1909) en de onderzoekingen naar „Denbsp;praecipitine-reactie bij kwaden droes door Dr. J.nbsp;DE Haan en W. van der Burg (19!0), dan is het voornaamstenbsp;opgesomd van hetgeen door het laboratorium op wetenschappelijk gebied in het belang van en in gedeeltelijke samenwerking met den militair veterinairen dienst is geschied.

Toen nl. een 7-tal jaren geleden het Veeartsenijkundig laboratorium te Buitenzorg werd geopend, en in verbandnbsp;daarmede de met verlof naar Europa vertrokken veearts denbsp;Does niet werd vervangen, moest dit mettertijd de onderzoekingen op militair veterinair gebied overnemen.

Bij schrijven van den Chef van den Militair Geneeskundigen Dienst van 13 Augustus 1915 werd van een en ander mededeeling gedaan aan den Directeur van het Geneeskundignbsp;laboratorium, waarbij tevens de „bijzondere dank werdnbsp;„betuigd voor de niet genoeg te waardeeren hulp van Uwenbsp;„zijde steeds ondervonden bij de bestrijding van malleusnbsp;„onder legerpaarden, welke pas tot blijvende resultaten heeftnbsp;„gevoerd sedert het tijdstip, dat Uwe wetenschappelijkenbsp;„voorlichting den practischen bestrijders van deze ziekte,nbsp;„i. c.. den militairen paardenartsen tot steun is geweest”.

Dat hiertoe niet reeds vroeger werd overgegaan, was, omdat indachtig aan het spreekwoord; een goede buurnbsp;(het geneeskundige laboratorium, in het garnizoen met denbsp;meeste paardenartsen) is beter dan een verre vriendnbsp;(het Veeartsenijkundig laboratorium te Buitenzorg, waarnbsp;geen paardenarts in garnizoen is), er slechts uit hoofde vannbsp;algemeene belangen toe kon worden besloten van de erkendenbsp;goede hulp van het laboratorium te Weltevreden af te zien.

-ocr page 141-

129

De Chef van den Geneeskundigen Dienst voegde aan zijn schrijven bovenbedoeld dan ook toe:

„Ten slotte blijf ik mij aanbevolen houden voor de door „U steeds verleende welwillende hulp bij onderzoekingennbsp;„ten behoeve van den plaatselijken veterinairen dienst”.

Is hiermede mijn chronologisch overzicht van het belangrijkste door het geneeskundig laboratorium ten bate van den militair veterinairen dienst verricht geëindigd, mennbsp;meene niet, dat daarmede ten volle een inzicht is gegevennbsp;aangaande den gunstigen invloed door deze inrichting opnbsp;dien dienst uitgeoefend. Immers, in de eerste plaats isnbsp;geen melding gemaakt van de vele kleinere onderzoekingennbsp;op casuïstisch gebied en in de tweede plaats niet van denbsp;talrijke mondelinge adviezen door het personeel dier inrichting verstrekt, welke in waarde nog toenamen door hetnbsp;vriendschappelijk en wetenschappelijk dagelijksch verkeer tus-schen het personeel van het laboratorium en de militairenbsp;paardenartsen alhier in garnizoen.

Dat laatste heeft een invloed gehad, die zich niet in woorden laat uitdrukken en alleen gevoeld kan worden doornbsp;hen, die van de voordeelen daarvan persoonlijk hebbennbsp;mogen profiteeren. Daar mij zulks gedurende vele jarennbsp;te beurt is gevallen, acht ik mij bevoegd en verplicht — zondernbsp;daarbij namen te noemen, uit vrees er te zullen vergeten — vannbsp;deze gelegenheid gebruik te maken ook openlijk mijn oprechten dank uit te brengen voor de wijze, waarop het Geneeskundig Laboratorium te Weltevreden steeds met de grootstenbsp;welwillenheid den militair veterinairen dienst met raad ennbsp;daad heeft bijgestaan, en slotte zij deze verdienstelijkenbsp;inrichting bij den overgang naar hare nieuwe gebouwennbsp;eene verdere ontwikkeling toegewenscht, zooals de ontwerpersnbsp;daarvan zich die hebben voorgesteld.

Weltevreden, October 1916.

(Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië, uit de aflevying uitgegeven ter gelegenheid van de opening van het nieuwe genees^nbsp;kundig laboratorium).

-ocr page 142-

Het nut van koelinrichtingen, (')

DOOR

Dr. J. HELLEMANS.

Mijne Heer en!

Tot mijn spijt was ik verhinderd Uwe voorlaatste vergadering bij te wonen, waarop ik het onderwerp „Koelkamers in Nederlandsch-Indië” zou inleiden. Te meer heb ik mijnenbsp;afwezigheid gevoeld, omdat U toen een besluit genomennbsp;hebt over de wenschelijkheid van den bouw en de exploitatie van een koelhuis, dat waarschijnlijk anders zou zijnnbsp;uitgevallen, indien U ruimere inlichtingen waren verstrekt.

Allereerst hebt U besloten, dat een koelhuis een overbodige inrichting in Indië is. Dit klinkt iemand, die zich van de koeltechniek op de hoogte gesteld heeft, vreemdnbsp;in de ooren. Het opvallende is juist, dat men in landen,nbsp;waar de zomers zich door hooge temperaturen kenmerken,nbsp;de meeste koel- en vrieskamers aantreft. In deze landennbsp;zijn de winters koud. Nu acht ik de oorzaak, dat juistnbsp;daar vele koelinrichtingen met resultaat worden geëxploiteerd, gelegen in het feit, dat de handel in versche levensmiddelen gedurende het koude jaargetijde heeft leeren inzien,nbsp;dat koude het best en goedkoopst levensmiddelen conserveert.nbsp;Men wenschte dit middel ook gedurende het warme jaargetijde aan te wenden. De ingenieur heeft aan het verzoeknbsp;van den handel met resultaat voldaan, zooals de literatuurnbsp;der koeltechniek leert.

Göttsche spreekt in zijn boek „die Kaltemaschine und ihre Anlagen” zijn verwondering uit, dat in de tropen zoo

(’) Voordracht, gehouden op de Algemeene vergadering te Bandoeng op 7 Maart 1917.

-ocr page 143-

131

weinig koel- en vrieskamers zijn. De oorzaak daarvoor geeft hij niet aan. Volgens mijn meening moet deze gezocht worden in het feit, daf wij altijd zomer hebben,nbsp;dat de handel in versche levensmiddelen niets anders dannbsp;tropische warmte kent en zich met dezen toestand heeftnbsp;verzoend. De kolossale verliezen, ontstaan door het vroegtijdig bederf der levensmiddelen, acht de Indische handelnbsp;normaal. Ook het beperkt zijn van verschillende artikelennbsp;aan de jaargetijden is voor Indië als vanzelf sprekend. Alsnbsp;voorbeeld haal ik aan, dat geen Uwer er aan denkt bij hetnbsp;dessert van onzen gezamenlijken maaltijd de algemeennbsp;gewilde vrucht, de manggistan, aan te treffen. Deze is innbsp;December en Januari rijp aan den boom en moet dannbsp;gegeten worden. De overige 10 maanden van het jaarnbsp;heeft men zich van het genot dezer heerlijke vrucht te spenen.nbsp;Dit is heel gewoon voor het Indisch publiek. Toch is ditnbsp;niet noodig. Indien men leest, dat in andere landen doornbsp;het aanwenden van koude vruchten 3 tot 12 maanden worden bewaard en daarna nog in voor den handel uitstekendennbsp;toestand verkeeren, dan blijkt er wel uit, dat wij in Indiënbsp;verbazend achterlijk zijn.

In het verslag van genoemde vergadering staat voorts aangegeven, dat U het voldoende acht het rund ’s avonds te slachten, het vleesch ’s nachts te laten besterven en dit ’s morgensnbsp;te verdeelen en te verkoopen. Er is dan van bederf geennbsp;sprake. Dit is waar: het vleesch is niet bedorven, maarnbsp;ook niet bestorven en verkeert in een toestand van spoedignbsp;te bederven. De ervaring heeft nl. geleerd, dat men innbsp;de kustplaatsen niet vroeger dan ’s middags om 4 uur met hetnbsp;slachten kan aanvangen. Het vleesch kan dan hoogstensnbsp;tot 3 uur ’s nachts blijven hangen, omdat het dan verdeeldnbsp;moet worden. Gebeurt dit later, dan wordt het te laat'omnbsp;het te verkoopen. Dit moet reeds ’s morgens om 6 uur aanvangen en moet om 9 uur geëindigd zijn. Na dit uur wordtnbsp;het te warm en bederft het vleesch zeer spoedig of heeft

-ocr page 144-

132

een uiterlijk gekregen, dat het als handelsartikel ongeschikt maakt. Nu is mij gebleken, dat vleesch gedurende den tijdnbsp;van 4 uur n.m. tot 3 uur ’s nachts niet geheel bestervennbsp;kan. Hiervoor zijn minsten 24 uur noodig. Dit kan innbsp;Indië niet, omdat—alvorens het bestervingsproces is geëindigd—door de warmte en het groote vochtgehalte van de luchinbsp;het vleesch reeds in bederf overgaat.

Tijd voor de autolyse bestaat in Indië in ’t geheel niet Wil de kok echter smakelijk, malsch vleesch opdienen,nbsp;dan moet de ferment- of enzymwerking hebben plaats gevonden. In Europa noemt men vleesch tafelrijp, indien hetnbsp;gedurende 3 weken het bestervingsproces heeft ondergaan.nbsp;Dit moet aldaar in de koelkamer gebeuren en er is geennbsp;reden, waarom dit laatste hier in Indië ook niet kan plaatsnbsp;hebben. Algemeen klaagt men, dat rundvleesch hier taai is.nbsp;Dit ligt geheel aan zijn behandeling. De Javaansche ennbsp;Balineesche slachtrunderen behoeven absoluut niet voor denbsp;Europeesche of Australische onder te doen. Hun vleeschnbsp;is van 1ste kwaliteit en hun slacht is voor den slager voor-deeliger dan die b.v. van Australische runderen. Het isnbsp;alleen aan de slechte behandeling te wijten, dat taai vleeschnbsp;aan tafel wordt opgediend. De consument zal dus eennbsp;groot voordeel genieten, indien de slager voor zijn bedrijfnbsp;van een koelkamer gebruik maakt.

Alleen de vraag naar malsch vleesch is onvoldoede om een koelkamer op te richten. De slager zal zich nl. de hoogenbsp;kosten, verbonden aan het gebruik eener koelkamer, niet voornbsp;de consumenten alleen getroosten. Hij moet er zelf voordeelnbsp;van hebben. Nu hangt dit voordeel van de plaatselijkenbsp;omstandigheden af. Voor alle plaatsen geldt echter, datnbsp;restanten vleesch, welke niet tegen de handelswaarde verkoopbaar zijn, bewaard moeten kunnen worden. Dit voordeelnbsp;is voor den vleeschhandelaar reeds groot. Het slachten vannbsp;een groot of klein rund vraagt dezelfde kosten. Zal eennbsp;slager dus b. v. inplaats van lederen dag een klein rund

-ocr page 145-

133

om de 2 dagen een groot slachten, dan heeft hij reeds ettelijke guldens verdiend. Bovendien is het voor den slagernbsp;zelden mogelijk dagelijks een rund te slachten, dat de hoeveelheid vleesch geeft, juist voor den dagelijkschen verkoopnbsp;benoodigd. Meestal heeft hij vleesch over, dat tegen veelnbsp;verminderden prijs van de hand moet worden gezet. Ik behoef U slechts in herinnering te brengen, dat de vleesch-prijzen op de markten voor levensmiddelen, de pasars, zeernbsp;dalen alnaarmate het later op den dag wordt en zelfs hetnbsp;vleesch eindelijk tegen een spotprijs wordt verkocht. Iknbsp;voor mij beschouw dit een der redenen, waarom bijna allenbsp;Inlandsche slagers hun bedrijf met verlies uitoefenen, zoodatnbsp;velen na korteren of langeren tijd over den kop gaan. Heeftnbsp;een slager zijn vleesch in een koelkamer hangen, dan heeftnbsp;hij een stock en verkoopt zooveel daarvan, dat het hemnbsp;winst oplevert; het overige laat hij tot de volgende dagennbsp;hangen. Juist het hebben van een stock is een onschatbaarnbsp;voordeel voor den handel. Te weten, dat de waar niét bederft en een goede prijsconjunctuur kan worden afgewacht,nbsp;geeft den handelaar gerustheid en moedigt hem tot zakennbsp;doen aan.

In meer of mindere mate geldt voor onze groote steden ook, dat het gebruik van een koel- en vrieskamer den slagernbsp;onafhandelijk maakt van den veeaanvoer. Voor West-Javanbsp;is dit een zeer groot voordeel. Voor Midden- en Oost-Javanbsp;moge dit minder zijn, toch zal men het ook daar kunnennbsp;waarnemen.

Met de mededeeling van het voorgaande hoop ik U overtuigd te hebben, dat koelkamers voor den Indischennbsp;vleeschhandel noodpkelijke inrichtingen zijn. Het is nunbsp;maar de vraag of de uitgaven opwegen tegen de voordeeleiinbsp;verbonden aan het gebruik dezer inrichting. Voor eennbsp;overzicht zal ik mij bepalen tot de tegenwoordige Indischenbsp;toestanden en geen rekening houden met een onregelmatigennbsp;veeaanvoer, maar alleen met den verplichten vleeschverkoop.

-ocr page 146-

134

dus met het feit, dat een slager na de gewone verkoopuren zijn waar met verlies van de hand moet doen. Gemiddeldnbsp;wil ik het verlies, geleden door deze verplichten verkoop, opnbsp;ƒ 1.— per rund stellen; ik geloof dat U daartegen geen bezwaarnbsp;zult hebben. Wat zal de slager nu moeten betalen, indien hijnbsp;vleesch tot den volgenden dag in een koelkamer bewaart? Denbsp;huur van de koelkamer zal ik hoog stellen, hooger dan in denbsp;praktijk waarschijnlijk noodig zal blijken te zijn. Ik zal ervoornbsp;een prijs van / 90.— per M^. per jaar aannemen en, aangezien aan den slager per dag verhuurd zal worden, zal voornbsp;de meerdere administratiekosten, koude-verlies enz. de huurnbsp;met een derde verhoogd, dus gesteld worden op ƒ 120.—

per M^. per jaar, d.i. per dag

=ƒ 1/3 perM^. koel

ƒ 120

360 kamer. Dit oppervlak kan zeker met 150 K.G. vleesch belegdnbsp;worden, dus voor één K. G. vleesch moet per dag betaald worden ƒ 1/3X1 /150=/ 1/450, dit is nog geen 'j^ cent per dag ennbsp;per K. G. Het is nu de vraag of een inlandsche slager zichnbsp;de kosten van '/4 cent per K.G. wil getroosten om hetnbsp;vleesch op goede wijze te bewaren, zoodat hij het ais verschnbsp;den volgenden dag te koop kan aanbieden. Ik heb de overtuiging, dat iedere inlandsche slager deze uitgaven gaarnenbsp;daarvoor overheeft. Zelfs meer. Wanneer U een slager garandeert, dat U zijn restant vleesch, b. v. 10 K.G., een a 2nbsp;dagen bewaren zult, zoodat het na dien tijd als versch ernbsp;uit ziet, en hij daarvoor ƒ 0,25 per dag moet betalen, dannbsp;zal hij zeker deze gelegenheid met beide handen aangrijpen.nbsp;Ik heb dit in Batavia ondervonden. De inlandsche slagersnbsp;hebben gezien, welk gebruik de K. P. M. en de firma H.Jennenbsp;amp; Co van hare koel- en vrieskamers maken. Herhaaldelijknbsp;hebben zij mij om een „kammer es” gevraagd om hun restantnbsp;vleesch te kunnen bewaren. Wees ik hun op de hooge huurnbsp;van een koelkamer, en zeide b. v. dat zij zeker per dagnbsp;ƒ 1.00 voor 15 K. G. vleesch zouden moeten betalen, dannbsp;antwoordden zij, dat dit absoluut geen bezwaar was, dat zij

-ocr page 147-

135

gaarne zich deze onkosten zouden willen getroosten. Ik verwacht dan ook, dat bij een oordeelkundige exploitatie van een koelkamer de inlander daarvan veel gebruik zalnbsp;maken.

Een koelinrichting is echter niet bestemd om vleesch slechts 1 a 2 dagen te bewaren, maar dit enkele wekennbsp;en liefst nog langer te doen. Bestaat in Indië daarvoornbsp;gelegenheid, dan zal volgens mijn overtuiging daarvan langzamerhand meer en meer gebruik gemaakt worden, evenalsnbsp;dit in andere landen het geval is. Het is namelijk een opvallendnbsp;verschijnsel, dat hoe langer de koude voor het bewaren vannbsp;levensmiddelen is aangewend en hoe systematischer de koudenbsp;wordt toegepast, hoe meer de handel er gebruik van maaktnbsp;en hoe langer de termijn voor het bewaren der levensmiddelen wordt gesteld. Deze evolutie is hier ook te verwachten.nbsp;Handelaar en consument moeten echter leeren met afgekoeldenbsp;produkten om te gaan. Dit proces gaat langzaam en moetnbsp;door deskundigen geleid worden. In Amerika wordt dezenbsp;methode met succes toegepast. Het departement van landbouwnbsp;aldaar heeft aan speciale ambtenaren opgedragen te onderzoeken, op welke wijze de verschillende afgekoelde voedingsmiddelen behandeld moeten worden. De resultaten diernbsp;onderzoekingen worden gepubliceerd. Een dergelijke werkwijze verdient hier ook aanbeveling en zou aan den landbouwnbsp;en de dierenteelt ten goede komen.

Laten wij eens aanemen, dat de slager zijn vleesch 14 dagen in de koelkamer laat hangen. Het dagtarief behoeftnbsp;dan niet toegepast te worden, wel het maandtarief. Aangenomen is, dat de huurprijs van de koelkamer ƒ 90 —

/¦ 90 —

per M^. per jaar bedraagt, dus per maand — —

/ 7'/2 of per halve maand ƒ3,75. Indien wij nu aannemen, dat de slager in 14 dagen tijds gemiddeld 100 K.G. vleeschnbsp;per M^. koelhuis bewaart, dan zal hij daarvoor ƒ 3,75nbsp;moeten betalen. Brengt hem deze uitgaaf voordeel op?

-ocr page 148-

136

Ik ben overtuigd van wel. In West-Java is dit zeker het geval. Wanneer in Soerabaja gedurende eenige jaren opnbsp;oordeelkundige wijze een koelhuis geëxploiteerd wordt, zalnbsp;dit ook zoo zijn, met het gevolg dat steeds meer van denbsp;koelkamer gebruik gemaakt zal worden. Voor een koel-kamer geldt ook het spreekwoord: onbekend maakt onbemind,nbsp;bekend maakt gewild.

De huurprijs van ƒ 90.— per M^. per jaar is hoog. Deze kan echter door bijomstandigheden verminderd worden, o.m.nbsp;door het produceeren en verkoopen van ijs. In Uwe voorlaatstenbsp;vergadering hebt U de meening uitgesproken het ongerechtigdnbsp;te vinden, dat de gemeente ijs verkoopt en daardoor aan hetnbsp;particulier initiatief schade doet. Hierdoor hebt U een uitspraak gedaan over een der sociale vraagstukken en dientnbsp;de ijsverkoop als zoodanig besproken te worden.

Ik zal de vraag scherp stellen en er een verdere strekking aan geven, dan ik noodzakelijk acht. Ik stel de vraag: is het uit een sociaal oogpunt gewenscht, dat de gemeentenbsp;het monopolie bezit van ijsproductie en ijsverkoop? Omnbsp;deze vraag te banlwoorden moet eerst aangetoond worden,nbsp;dat ijs een noodzakelijk product voor ons dagelijksch levennbsp;is, dus geen luxe-artikel, maar een, waarvan het gebruiknbsp;oeconomisch gewenscht is en daarom bevorderd moet worden.nbsp;Zooals wij thans ijs gebruiken is het een luxe-artikel. Hetnbsp;verkrijgen van een koude split, een glas limonade, stroopnbsp;enz. kost betrekkelijk veel aan koude, veel meer dan bij eennbsp;rationeel gebruik van ijs het geval zou zijn. Water in dennbsp;vorm van ijs is een uitstekende koude-accumlator, een dienbsp;zeer goedkoop is, zelfs zoo billijk, dat de ontladen Aq. nietnbsp;meer gebruikt, maar weggeworpen wordt. Ieder K. G. ijsnbsp;bevat minstens 80 calorieën koude, d. i. voldoende om 3nbsp;K. G. water van 27“ tot 0“ af te koelen. Deze compactenbsp;koude kan uitstekend dienst doen voor het bewaren vannbsp;levensmiddelen bestemd voor den detailhandel en voor hetnbsp;huisgezin. De in den detailhandel zijnde artikelen en de

-ocr page 149-

137

toebereide spijzen kunnen door een rationeel gebruik van ijs gedurende ettelijke dagen bewaard worden. Dit is vannbsp;groot oeconomiscli belang. Het spaart in den detailhandelnbsp;en in het huisgezin veel uit, dat anders of tegen geringennbsp;prijs verkocht of als bedorven weggeworpen moet worden-Oppervlakkig gezien springt dit voordeel niet zoo in’toog,nbsp;omdat wij ons gewend hebben aan een ééndaagsch bestaannbsp;van onze spijzen, maar onderwerpt men de toestanden aannbsp;een nader onderzoek, dan is men over den tegenwoordigennbsp;alles behalve tevreden. Ik zal U een voorbeeld noemen:nbsp;Een paar jaar geleden wilde ik eenige proeven met hetnbsp;gebruik van een ijskast nemen. Ik achtte dit het best bijnbsp;mij thuis te doen, omdat daar steeds verschillende consumptieartikelen aanwezig zijn, die in aanmerking komen om innbsp;een ijskast bewaard te worden. Bovendien kon ik een geregeld toezicht op de ijskast uitoefenen Mijn vrouw achttenbsp;een ijskast geheel overbodig, een luxemeubel werd dezenbsp;genoemd. Na 3 maanden gebruik wilde ik de kastnbsp;naar mijn laboratorium verplaatsen, om proeven met hetnbsp;bewaren van melk te nemen. Doch toen ik mijn voornemennbsp;te kennen gaf, was mijn vrouw er niet over te spreken, zijnbsp;had leeren inzien, dat het gebruik van een ijskast niet alleennbsp;gemakken geeft, maar ook voordeelig is. Het gevolg was,nbsp;dat ik de kast thuis heb laten staan en voor mijn laboratorium een nieuwe heb aangeschaft. Nu is eerstgenoemdenbsp;kast een Duitsch fabrikaat, zooals men hier overal in winkels kan koopen, een voor Indië slecht geconstrueerde,nbsp;zoowel wat betreft de isolatie als de ventilatie, en waarbijnbsp;men de temperatuur slechts tot 20quot; kan verlagen. Ik bennbsp;overtuigd dat, wanneer ik een goed gebouwde, geïsoleerdenbsp;en geventileerde kast ter beschikking had gesteld, deoeco-nomische voordeelen nog veel grooter zouden zijn geweest.nbsp;Ik voor mij ben de meening toegedaan, dat in een tropischnbsp;klimaat in ieder huis een goed ingerichte ijskast ingebouwdnbsp;behoort te zijn. Evenals in de koude landen in ieder huis

-ocr page 150-

138

eén kachel aanwezig is, zoo dient in de tropen daarvoor een ijskast in de plaats te treden.

Ook de groothandel in versche levensmiddelen heeft veel ijs noodig. Ik zal alleen maar wijzen op den verschennbsp;vischhandel en op het transport over lange afstanden vannbsp;versche groenten en vruchten. Ijs is dus in de tropennbsp;geen luxe-artikel, maar een noodzakelijk produkt, waarvannbsp;de behoefte tegenwoordig, nu de prijzen der levensmiddelennbsp;stijgende zijn, hoe langer hoe meer gevoeld wordt.

Het doel van gemeentemonopolies is om aan de gemeentenaren waren te leveren van een superieure kwalitieit tegen een lagen prijs. Ik behoef U slechts te wijzen op de gemeentelijke gas- en electriciteitfabrieken, gemeentelijk tram-vervoer, waterleiding enz. enz. Ik vermeen, dat ijs in dezelfdenbsp;omstandigheden verkeert als water, gas, electriciteit enz.nbsp;Het zal daarom in ’t algemeen belang zijn, wanneer de Indischenbsp;gemeenten ijsfabrieken als monopolies exploiteeren. Tochnbsp;behoeft men zoo ver niet te gaan. De hoeveelheid benoodigd ijsnbsp;is in Indische gemeenten zeer groot, zoodat naast een gemeentelijke ijsfabriek ook particuliere kunnen bestaan. De voordeelennbsp;zouden dan zijn, dat de gemeente zorgt, dat ijs tegen geringennbsp;prijs en van prima kwaliteit verkrijgbaar is. Thans zijn denbsp;ijsprijzen in de meeste Indische steden te hoog en is op denbsp;kwaliteit van het ijs wel het een en ander aan te merken,nbsp;waardoor het algemeen gebruik wordt tegengegaan.

Het voordeel van een gelijktijdige exploitatie van een koelhuis en een ijsfabriek is voornamelijk gelegen in het feit, dat geen geproduceerde koude verloren behoeft te gaan. Zijn ernbsp;namelijk weinig goederen in de koelkamer opgeslagen, dannbsp;heeft deze betrekkelijk weinig koude noodig en kan denbsp;overtollige door de machine geproduceerde voor ijsfabricagenbsp;worden worden aangewend. Het 2de voordeel is van finan-cieelen aard, en wordt verkregen door den verkoopprijs van hetnbsp;ijs iets boven den kpstenden te stellen. De kooper voelt dezenbsp;verhooging niet, terwijl de vrij beduidende winst wordt aan-


-ocr page 151-

139

gewend om de huurprijzen van de koelkainers lager te stellen, dan zonder ijsfabricage mogelijk zou zijn. Deze koelhuisexploitatie volgt men in Europa bij slachthuizen veel en iknbsp;zie niet in, waarom wij in Indië haar ook niet kunnen toepassen. Ik acht het zelfs den aangewezen weg: de tropischenbsp;warmte veroorzaakt, dat koude slechts op dure wijze geproduceerd kan worden; zouden wij nu geen gebruik mogennbsp;maken van de gelegenheid, dat het publiek koude in dennbsp;vorm van ijs duur betalen wil, om de winst ten algemeenennbsp;nutte aan te wenden? Ik voor mij zie het onredelijkenbsp;daarvan niet in.

Het is niet noodig, dat men bij een modern slachthuis dadelijk een groote koelkamer bouwt. Dit hangt geheelnbsp;van de omstandigheden af. In de eene gemeente zijn dezenbsp;zoodanig, dat binnen zeer korten tijd ruim gebruik van denbsp;koelinrichting is te verwachten. In de andere gemeentenbsp;zal de vleeschhandel nog het gebruik eener koelkamer moeten leeren en is daar voorloopig een kleine koelinrichtingnbsp;voldoende. Bovendien is een koelkamer niet alleen omnbsp;vleesch te bewaren Ook andere levensmiddelen, b. v.nbsp;die uit Europa of Australië afkomstig, melk enz. komennbsp;daarvoor in aanmerking. Voor een proef bouwt men innbsp;dergelijke gemeenten een kleine koelkamer, b. v. een vannbsp;4 bij 5 M., maar reserveert een flink terrein voor naderenbsp;uitbreiding, livelke naar mijn overtuiging na eenige jarennbsp;noodig zal zijn.

U zult na deze uiteenzetting eenige conclusies willen vernemen. Welnu ik stel de volgende en hoop, dat U zich daarmede U zult kunnen vereenigen:

Ie: Evenals in alle beschaafde landen dient ook in Indië bij ieder modern groot slachthuis een koelinrichting aanwezig te zijn.

2de Ijs is een noodzakelijk artikel in de tropen, zoowel voor den handel in levensmiddelen als voor huishoudelijk gebruik.

3de: Ijsfabricage en ijsverkoop, vereenigd met de exploi-

-ocr page 152-

140

tatie van een koelinrichting, kan de prijs van dekoelkamerhuur doen dalen, zonder de ijsprijzen voor het publiek merkbaarnbsp;te verhoogen.

4de: De grootte van het koelhuis is afhankelijk van de plaatselijke toestanden. Het kan voor de tegenwoordigenbsp;omstandigheden een klein oppervlak beslaan, maar ernbsp;dient op een groote uitbreiding gerekend te worden.

-ocr page 153-

Veeartsenijkundige mededeeli g van het Departement van Landbouw, Nijverheidnbsp;en Handel No. XXH

[Veeartsenijkundig Laboratorium].

Infectieuze Anaemic der Paarden,

DOOR

J. C. F. SOHNS en Raden SOETEDJO.

In Augustus 1916 werd door den Inspecteur-paardenarts de hulp van het Veeartsenijkundig laboratorium ingeroepennbsp;voor het onderzoek van eene aandoening, die in den laatstennbsp;tijd bij Australische paarden waargenomen was. Deze vertoonden n.1. evenwichts- en bewegingsstoornissen, vooralnbsp;van de achterband, die langzaam en geleidelijk toenamennbsp;en een zoo hoogen graad bereikten, dat de dieren gevaarnbsp;opleverden voor den ruiter of onbruikbaar werden; denbsp;afwijkingen gaven den indruk, dat zij in verband konden staannbsp;met het centrale zenuwstelsel.

Het eerste materiaal leverde een bruine Australische ruin, 15 jaar oud. Reeds bij de remonte wist men, dat patientnbsp;nooit liggende sliep. Verder was somnolentie opgetreden ennbsp;langzamerhand zoodanig verergerd, dat het dier slapendenbsp;omviel en dan niet zonder hulp kon opstaan. Bij onderzoeknbsp;bleek dit paard zeer hoog en ruim te draven, doch metnbsp;gestrekten hals en laaggehouden hoofd, terwijl het, in denbsp;weide losgelaten, naar links cirkelde en met moeite totnbsp;omdraaien naar rechts te bewegen was. Bij de sectie opnbsp;18/9 werd geringe hydrocephalus externus geconstateerd;nbsp;doch overigens leverde het centrale zenuwstelsel niets bijzonders op.

Het tweede geval was een bruine Australische merrie van

-ocr page 154-

142

9 jaar, welker rechter achterbeen bij de draafproef atactisch bleek, terwijl lenden en kruis rechts min of meer hyperaesthe-tisch waren. Bij voortgezet onderzoek viel op, dat de patientnbsp;met het zieke been soms verscheidene normale passen maaktenbsp;en dat de kreupelheid van tijd tot tijd plotseling op hetnbsp;linker achterbeen oversprong Reeds na een korten drafnbsp;zweette het paard sterk, was de ademhaling versneld en denbsp;dampgroeve duidelijk zichtbaar. De voedingstoestand liet,nbsp;waarschijnlijk ten gevolge van, de langdurige rust, niets tenbsp;wenschen over Bij de sectie (eveneens op 18/9) werdnbsp;niets abnormaals gevonden, doch erkend dient, dat hetnbsp;onderzoek der beenderen zeer oppervlakkig geschiedde,nbsp;omdat onze aandacht toen hoofdzakelijk op het centralenbsp;zenuwstelsel gevestigd was en de twee achtereenvolgende,nbsp;overigens volledige secties reeds veel tijd kostten. Eennbsp;cavia en een konijn, geënt met sediment van gecentrifugeerdnbsp;subduraalvocht, bleven gezond en de geënte voedingsbodemsnbsp;steriel.

Geval 3 betrof een Australische ijzerschimmelmerrie, die ik reeds in Juni tevoren voor /SO.— had kunnen aankoopennbsp;wegens ataxie, welke het dier geheel onbruikbaar maakte.nbsp;Dit paard vermagerde voortdurend niettegenstaande zeernbsp;goeden eetlust en bewoog zich met meer en meer moeite;nbsp;ook hier versprong de stoornis : meende men eerst te moetennbsp;besluiten, dat een der achterbeenen atactisch was, plotselingnbsp;werd dat been goed gebruikt en vertoonde zich dezelfdenbsp;stoornis aan het andere. Langzamerhand werd ook de gangnbsp;der voorbeenen stijf, zoodat men kon zeggen, dat de patientnbsp;kreupel was aan alle 4 de beenen; merkwaardigerwijze liepnbsp;het dier ten slotte naar links of rechts zoo scheef, dat eennbsp;der lichaamsdiagonalen in de richting der beweging gebrachtnbsp;werd. Op 18/9 kon dit paard reeds niet meer zonder hulpnbsp;opstaan en liep met alle 4 de beenen zeer moeilijk; na 100nbsp;M. stappen was het sterk bezweet, de ademhaling zeernbsp;frequent en de flankenslag eveneens. De diagnose helde

i

-ocr page 155-

143

toen over naar osteoporosis. Op 14/10 was de toestand zoodanig verergerd — het paard kon zich zelfs in den stalnbsp;niet meer staande houden en was zeer vermagerd — datnbsp;overgegaan werd tot afmaking. Bij de sectie waren hart ennbsp;skeletspieren murw en bleeker dan normaal, lever en niernbsp;en gedegenereerd, terwijl de milt eenige duivenei-groote donkere haarden vertoonde, waarin de pulpa verweekt was.nbsp;Het lichaam van een der rugwervels was gebroken,nbsp;klaarblijkelijk bij het neerwerpen. Alle beenderen blekennbsp;zeer gemakkelijk zaagbaar: de spongiosa was rood. In denbsp;femors en humeri was alleen in de distale epiphysen nognbsp;normaal geel merg te vinden; voor het overige was hetnbsp;merg in de spongiosa frambozerood, het vet in de grootenbsp;holte donkergeel met een bruinachtige tint en halfdoorschijnend. In de diepte waren grootere en kleinerenbsp;donkerroode haarden zichtbaar, die^ich op sommige plaatsennbsp;over de geheele dikte van het vetmerg uitstrekten. Waarnbsp;een roode haard de binnenzijde van de beenpijp raakte, wasnbsp;de oppervlakte daarvan niet glad. De beenlaag van denbsp;diaphyse was dun, de corticalis aan de proximale epiphysennbsp;eveneens, terwijl de holten in de spongiosa vergroot warennbsp;(rareficeerende osteitis). In de gemaakte bloedpraeparatennbsp;was slechts eenvoudige anaemie te bespeuren, in het beenmergnbsp;evenmin iets bijzonders, en alle entingen op kleine proefdieren en voedingsbodems bleven zonder resultaat. De osteomyelitis, de haarden in de milt en de degeneratie der skeletspierennbsp;deden het vermoeden van infectieuze anaemie opkomen.

Zekerheid kon slechts door enting verkregen worden, en zoo werd een der patiënten, No. 267, in de eerste plaatsnbsp;gelongeerd tot de verschijnselen goed duidelijk waren.nbsp;Daarna, werd een Australiër, No. 170, intraveneus geënj metnbsp;190. c. c.M. steriel gedefibrineerd bloed; van een tweedennbsp;patient, No 274, werd bloed getapt en na verdunningnbsp;gefiltreerd door een Chamberlandsche kaars, waarna Australiërnbsp;No. 222 subcutaan 40 c. c.M. filtraat kreeg, overeenkomende

-ocr page 156-

144

met 10 c. c.M. bloed. Beide geënte paarden vertoonden na 33 dagen de eerste temperatuursverhooging, eenige dagennbsp;later gevolgd door bewegingsstoornissen. No. 170, tevorennbsp;uitmuntende door een mooien gang, liep plotseling zwaarnbsp;bevangen in de voorhand, zonder dat een spoor van pijnnbsp;in hoeven of spieren ontdekt kon worden; No. 222 hadnbsp;nooit bijzonder mooi geloopen, doch vertoonde nu duidelijknbsp;atactische verschijnselen in de achterbeenen, die zeer wijdnbsp;uiteen stonden en waarvan er telkens een wegviel. Laternbsp;bleken inlandsche paarden niet minder vatbaar te zijn: No.nbsp;137 geraakte spontaan besmet van het geval 3, en de Nos.nbsp;270, 271, 272 en 273 werden geïnfecteerd met bloed vannbsp;267 en 274; bij 3 van deze vier laatste ontstond op denbsp;entplaats een groot absces, waarvan de genezing veel tijdnbsp;vorderde. De kreupelheden waren bij de, Javaansche paar-djes minder goed zichtbaar (misschien door de zooveelnbsp;kortere ledematen), doch de gewichtsvermindering was zeernbsp;duidelijk, evenals de intermitteerende koorts.

Het bestaan van de infectieuze anaemie der paarden hier te lande was dus aangetoond, en het komt mij wenschelijknbsp;voor, de bijzonderheden omtrent deze ziekte verder systematisch te behandelen.

Naam.— De Franschen spreken van typho-anémie infec-tieuse du cheval, de Duitschers van Perniziöse Anamie der Pferde, de Engelschen van Infectious Anaemia in Horses, ofnbsp;Loindistemper, de Amerikanen van Swampfever in Horses.

Defiriitie.— HuTYiM amp; Marek zeggen: Een door een ultramicroscopisch microörganisme veroorzaakte specifiekenbsp;infectieziekte der equiden, welke verloopt als acute ofnbsp;chronische septichaemie en een groote verwoesting vannbsp;roode bloedlichaampje teweegbrengt.

Deze definitie is evenmin juist als de naam, omdat slechts een enkel symtoom aangeduid wordt, de anaemie, welkenbsp;bovendien lang niet altijd het ziektebeeld beheerscht. Hetnbsp;komt mij niet onwaarschijnlijk voor, dat de naam „Infectieuze

-ocr page 157-

145

osteomyelitis der paarden” de beste zal blijken, terwijl de volgende definitie zeker duidelijker is: Een door een filtreerbaar virus veroorzaakte infectieziekte der equiden, welke alsnbsp;een acute of meer chronische septichaeniie verloopt, en welnbsp;voornamelijk onder het beeld van ondefinieerbare kreupelheden,nbsp;dikwijls gepaard met acute of chronische anaemie.

Geschiedenis.— Het is niet onwaarschijnlijk, dat de ziekte reeds vroeger voorkwam, doch niet van de gewone anaemienbsp;onderscheiden werd. In 1843 bepleitten 3 Franschen, Lignée,nbsp;Charlier en Denoc, ongeveer tegelijkertijd de zelfstandigheid;nbsp;men meende toen de oorzaak in het voeder te moetennbsp;zoeken, vooral omdat entingen geen succes hadden. Opnbsp;het besmettelijk karakter werd het eerst gewezen doornbsp;Anginiard in 1859, terwijl soortgelijke gevallen later beschreven werden in Zwitserland door Zschokke (1883), innbsp;Duitschland door Fröhner (1886), die de ziekte eveneensnbsp;als besmettelijk beschouwde, en door Ostertag (1890).nbsp;Duidelijk licht werd eerst verspreid door Carré amp; Vallée,nbsp;die in 1906 hunne onderzoekingen openbaar maakten. Nadiennbsp;volgden vele anderen.

Voorkomen.— Waren de eerste mededeelingen alle afkomstig uit Noord-Oost-Frankrijk, later bleek de ziekte eveneens voor te komen in de aangrenzende streken van Duitschand, n.1. Elzas-Lotharingen en de Ardennen, verder ook in Beieren,nbsp;Zwitserland, Hongarije, Noord-Amerika, Canada, Zuid-Afrika,nbsp;Japan, en misschien ook in Zweden; dit laatste is echternbsp;niet zeker, omdat een der onderzoekers paardenpiroplasmennbsp;gevonden meent te hebben. Sedert medio 1915 komt zijnbsp;ook in Nederland voor, naar men zegt ingevoerd met Belgische paarden, en einde van het vorige jaar werd zij hier tenbsp;lande vastgesteld. Ten slotte zijn waarschijnlijk ook Franschnbsp;Indo-China en Autralië besmet.

Oorzaak.— Door Carré amp; Valée is aangetoond, dat het virus filtreerbaar is en noch door kleuring, noch door kweekennbsp;zichtbaar gemaakt kan worden; dit werd herhaaldelijk door

-ocr page 158-

146

andere onderzoekers bevestigd. Het is vooral in bloed, urine en melk, doch ook in milt, lever, nieren, ruggemerg,nbsp;lymph- en speekselklieren, longen en beenmerg. In zweetnbsp;was het niet aan te toonen, en ook met speeksel kreeg mennbsp;geen resultaat. Mest bleek den meesten onderzoekers nietnbsp;infectieus, een enkelen wel, doch in die gevallen bevattenbsp;de mest bloed. In bij uitstek chronisch verloopende gevallen was het soms in het bloed niet meer aan te toonen,nbsp;doch nog wel in de bovengenoemde organen.

Het weerstandsvermogen tegen rotting is vrij groot, want in mestkuilen was de urine na 2'/2 maand nog virulent.nbsp;Steriel bewaard bloed is eerst na 3 maanden onschadelijk,nbsp;terwijl gewoon drogen weinig uitwerkt; gedroogd bloed-serum is eerst na 7 maanden avirulent. Door 58“ C. wordtnbsp;het in een uur zeker gedood. De Japansche commissienbsp;toonde aan, dat virulent bloed door toevoeging van 2‘/2—nbsp;5“/o taurocholas natricus zijn besmettend vermogen verliest;nbsp;dit wijst erop, dat het virus waarschijnlijk van protozoairennbsp;aard is.

Overigens wordt het virus gedurende vier jaren en langer geregeld met de urine uitgescheiden.

Pathogeniteit.— Het bloed is steeds virulent en vooral tijdens de koortsaanvallen, als wanneer reeds '/2 c.c.M.nbsp;voldoende is om een paard te infecteeren; verder kan mennbsp;voor proeven ook serum of urine bezigen. De incubatienbsp;is na intraveneuze enting het kortst, n.1. 5—24 dagen, bijnbsp;subcutane wat langer en per os nog langer. In het algemeennbsp;schijnt voor infectie per os eeii groote hoeveelheid materiaalnbsp;noodig te zijn, ofwel herhaalde kleinere doses.

Vatbaarheid.— Alleen de equiden zijn vatbaar. Bij paarden verloopt de ziekte acuut, subacuut of chronisch, bij jonge veulens en bij ezels steeds acuut en doodelijk.

De Japansche commissie is erin geslaagd, het virus levend te houden in varkens; deze dieren reageeren alleen metnbsp;hooge temperatuur, doch vertoonen overigens geen ziektever-

-ocr page 159-

147

scliijnselen. Dezelfde ervaring werd opgedaan door Theiler en ook in het Veeartsenijkundig laboratorium alhier.

Natuurlijke infectie.— Deze geschiedt volgens Carré amp; Vallée door opname per os van voeder of drinkwater, datnbsp;verontreinigd is met infectieuze se- of excreta; natuurlijk komtnbsp;in dit opzicht urine het eerst en het meest in aanmerking,nbsp;terwijl mest alleen gevaarlijk wordt door vermenging metnbsp;bloed.

Ries schrijft de overbrenging der infectie in hoofdzaak toe aan gastrophilus-larven, die later als volwassen insectennbsp;door hunne steken paarden zouden besmetten. Zijn voornaamste argument is, dat hij die, larven bij de meeste dernbsp;aangetaste paarden aantrof, en hij beweert dat de roodenbsp;kleur dier larven er duidelijk op wijst, dat zij bloed zuigen!nbsp;In Japan nam men slechts één proef met 3 fijngewrevennbsp;larven, en zonder resultaat. In Nederlandsch-lndië vindtnbsp;men soms larven bij de sectie op paarden uit Britsch-Indiënbsp;of Australië, terwijl in den mest der Mongoolsche poniesnbsp;zelfs rijpe poppen voorkwamen, waaruit wij de imaginesnbsp;hebben kunnen kweeken. Het is echter gebleken, dat denbsp;volwassen insecten hier niet kunnen aarden, en dus moetnbsp;de besmetting hier te lande op eene andere wijze geschieden.

De theorie van Ries, hoe weinig gegrond ook, vond toch nog steun en wel bij DE Seijderhelms, die met extract vannbsp;larven een paard konden dooden.

In Frankrijk was reeds lang bekend, dat de gastrophilus-larven een haemolyseerend vergift, de oestrine, bevatte, hetwelk zoo sterk is, dat een extract uit 3 larven een groot paard in korten tijd kan dooden, en dat bovendien zeernbsp;thermostabiel is. Het lag dus voor de hand, een dergelijknbsp;aftreksel door verhitting op minstens 58quot; C. te bevrijden vannbsp;eventueel aanwezig anaemie-virus en het dan in te spuiten;nbsp;deze proef, hier te lande onmogelijk wegens het zeldzamenbsp;voorkomen der larven, is kort geleden gedaan door Carrénbsp;amp; Vallée, en het resultaat was hetzelfde als met onverhit

-ocr page 160-

148

extract. Hieruit blijkt, dat de Seyderhelmsche proef op betere wijze herhaald zal moeten worden, wil zij bewijskracht bezitten.

De Japansche commissie meent, dat de overbrenging in hoofdzaak geschiedt door vliegen; allerlei proeven met tekennbsp;en vliegen vielen negatief uit, en daarom beschuldigen zijnbsp;bij uitsluiting tabaniden. De mogelijkheid van besmettingnbsp;per os wordt door hen wel toegegeven, doch als een zeldzaamheid beschouwd. Tegen hunne proeven valt in tenbsp;brengen, dat zij er niet in geslaagd zijn, de mogelijkheidnbsp;van infectie per os daarbij met absolute zekerheid uit tenbsp;sluiten; ook dient nog bewezen te worden, dat die tabanidennbsp;alleen daar zwermden, waar de ziekte voorkwam. Hunnenbsp;proeven zijn dus niet geheel overtuigend, hetgeen ook doornbsp;anderen opgemerkt wordt.

Hier te Buitenzorg geraakten paarden geïnfecteerd in onze vliegenvrije stallen; de besmetting kan dan ook niet andersnbsp;plaats gehad hebben dan door het eten van met urine bezoedeld ligstroo. Dit wordt n.1. in den bedoelden stal desnbsp;morgens naar buiten gebracht om te drogen, dan gereinigdnbsp;en aangevuld om des namiddags weder over de boxen verdeeld te worden. Eten paarden, die geen arbeid verrichten,nbsp;reeds uit verveling hun ligstroo op, hier te lande wordt ditnbsp;zeer in de hand gewerkt, doordat het algemeen gebezigdenbsp;rijstestroo klaarblijkelijk smakelijk is. Bovendien is overal,nbsp;waar de ziekte voorkomt, bekend, dat zij zelfs op stal uitbreekt na den invoer van een aangetast paard.

Voorloopig mag dus aangenomen worden, dat in Neder-landsch-Indië de natuurlijke infectie in hoofdzaak geschiedt door met urine bezoedeld voeder of ligstroo; toch dient mennbsp;ook rekening te houden met de mogelijkheid van besmettingnbsp;door tabaniden.

Verder kan het virus het placentafilter passeeren, ten gevolge waarvan de veulens ziek ter wereld komen.

Het voorkomen van de smetstof in de melk levert ook nog

-ocr page 161-

149

een kans op infectie van veulens; dit is vooral van belang voor stoeterijen.

Pathogenese.— Zoolang men er niet in slaagt het virus zichtbaar te maken, zal het niet gemakkelijk zijn, de patho-genese op te helderen. De kennis daarvan is tot nog toenbsp;dan ook zeer beperkt; men weet feitelijk alleen, dat somsnbsp;een groot aantal erythrocyten tegelijk te gronde gaat en datnbsp;het serum van zieke paarden na een zekeren tijd aggluti-neerende en haemolyseerende stoffen bevat.

Symptomen,— Zooals boven reeds gezegd, is de incubatie na intraveneuse enting het kortst, n.1. 5—24 dagen, bij subcutanenbsp;wat langer en per os nog langer.

Men kan met eenigen goeden wil drie vormen onderscheiden, een acuten, een subacuten en een chronischen, doch de grenzen zijn niet altijd scherp.

Acute vorm.— Deze komt betrekkelijk weinig voor. Het eerste verschijnsel is een verhooging van de temperatuur;nbsp;deze bereikt in enkele dagen 40, 41, zelfs 42“ C. en kannbsp;tot den dood hoog blijven. Gewoonlijk doen zich echternbsp;eenige korte remissies voor; een enkele maal daalt denbsp;temperatuur geleidelijk tot onder de norm. In het algemeennbsp;wordt bij paarden de temperatuur niet opgenomen, wanneernbsp;daartoe geen aanleiding bestaat; het is dus geen wondernbsp;dat de eerste koorts veelal aan de aandacht ontsnapt.

Het eerste zichtbare symptoom is vermindering van den eetlust, gepaard aan een zekere loomheid: het paard staatnbsp;in den stal met licht hangend hoofd en rust afwisselend opnbsp;een der achterbeenen.

De pols is in rust reeds ongeveer 50 p. m. en neemf door geringe beweging belangrijk in frequentie toe. De hartslagnbsp;is zoo versterkt, dat hij het lichaam min of meer doet triUen;nbsp;ook hier geeft beweging een belangrijke toename, en daarbijnbsp;kan men meermalem arhytmie constateeren, en nu en dannbsp;venenpols.

Ook de ademhaling is frequent en wordt zelfs door stappen

-ocr page 162-

150

abnormaal versneld; hierbij kan aan de longen geen enkele verandering vastgesteld worden.

Beweging valt het dier moeilijk; het is zeer spoedig vermoeid en kan bij plotseling wenden zelfs vallen, waarnanbsp;het slechts met moeite opstaat. De stand in den stal doetnbsp;soms denken aan tetanus, terwijl men bij den gang eveneensnbsp;een zekere spanning der spieren opmerkt, zoodat men dennbsp;indruk krijgt van bevangenheid of spierrheuma.

De conjunctivae zijn in het begin dikwijls oranje-achtig, d. w. z. rood met een gele tint, en bezaaid met petechiae,nbsp;die zelfs bruin kunnen zijn; later wordt de mucosa vuilroodnbsp;of bleek en tevens min of meer oedemateus.

Aan het mondslijmvlies ziet men soortgelijke veranderingen doch minder duidelijk,

De urine is donker van kleur en bevat volgens sommigen veel eiwit, terwijl anderen van meening zijn. dat de hoeveelheid eiwit niet meer is, dan men bij koorts magnbsp;verwachten. Bloed of haemoglobine is er niet in aanwezig,

De faeces kunnen soms roodachtig gekleurd zijn, doch bevatten evenmin bloed of haemoglobine.

De buik is gewoolijk opgetrokken, doch de vermagering, hoewel merkbaar, is niet zoo sterk als bij de andere vormen.

Zwelligen aan buik en ledematen komen wel voor, doch betrekkelijk weinig.

Aan het bloed kan men soms waarnemen, dat het minder goed stolt en dat het serum een geelgroene tint heeft.nbsp;Bij microscopisch onderzoek vindt men slechts lichte anae-mische afwijkingen. Het aantal roode bloedlichaampjesnbsp;kan reeds in 10—14 dagen 2 millioen beneden het normalenbsp;zijn, later nog meer, vooral kort voor den dood.

Bezette merries aborteeren in den regel.

De doodelijke afloop komt gewoonlijk in 13—17 dagen; soms duurt het proces langer, doch zelden; een enkelenbsp;maal is een ziekteduur van 24 dagen waargenomen. Als

-ocr page 163-

151

de patient niet in den eersten aanval sterft, verloopt de ziekte verder subacuut of chronisch.

Met zekerheid hier te lande waargenomen is deze vorm npg niet. In het jaarverslag over 1910 vindt men echternbsp;aangaande eene veulensterfte te Padalarang een aantal bijzonderheden, die aan de hier besproken ziekte doen denken.nbsp;De veulens vertoonden n.1. een slappen onzekeren gang,nbsp;sopor, polsfrequentie, een bonzenden hartslag, geïnjicieerdenbsp;of icterische slijmvliezen, hooge temperatuur, gebrek aannbsp;eetlust, soms ook frequente ademhaling; de urine was troebelnbsp;en bevatte veel eiwit. (De urine wordt ook als haemorrha-gisch aangeduid, doch het blijkt niet of de aanwezigheidnbsp;van bloed microscopisch of spectroscopisch aangetoondnbsp;werd). Ook de pathologisch-anatomische afwijkingen gevennbsp;een aanwijzing in de richting van infectieuze anaemic:nbsp;icterus, haemorrhagische zwelling derlymphklieren, gezwollennbsp;en verweekte milt, bloedingen onder de nierkapsel, hart ennbsp;skeletspieren als gekookt, urine eiwitrijk en bloederig (?).

Subacute vorm.— Deze kenmerkt zich door een aantal aanvallen, die overeenkomen met de acute, doch korter ennbsp;minder hevig zijn en afgewisseld worden door kortere ofnbsp;langere remissies. Gedurende deze laatste keert de eetlustnbsp;terug en verbetert de voedingstoestand, terwijl pols en ademhaling in frequentie afnemen en de loomheid en de zwellingennbsp;verdwijnen. Men zou zelfs kunnen denken, dat herstel aanstaande is, doch de slijmvliezen zijn meer anaemisch ennbsp;bij matige beweging blijkt de gang nog steeds gespannennbsp;of slap.

Ook deze vorm kan met den dood eindigen en wel, hetzij door de uitputting, hetzij door een acute exacerbatie alsnbsp;gevolg van geforceerden arbeid.

Door zeer lange rust kan de patient inderdaad hersteld schijnen, doch blijft met de urine virus uitscheiden.

Overgang in den chronische vorm komt het meest voor.

Chronische vorm.— Deze kan volgen op een der beide

-ocr page 164-

152

vorige, doch het komt ook voor, dat de ziekte vrijwel terstond het chronische type aanneemt.

In het algemeen is in dit stadium de anaemie duidelijker: de mucosae zijn bleek, soms geelachtig, en hier en daar kan .nbsp;men nog petechiae waarnemen. Koortsaanvallen treden ooknbsp;nog wel op, doch de koortsvrije perioden worden langer.nbsp;De temperatuur stijgt dan in den loop van een etmaal totnbsp;zelfs boven de 41“ C., blijft ongeveer 2 dagen hoog en daaltnbsp;dan in 24—36 uren tot de norm. Gedurende de koortsnbsp;gaat de voedingstoestand achteruit; dit herstelt zich gedurende de remissies wel, doch niet geheel, zoodat het diernbsp;steeds magerder en zwakker wordt. De pols is week, frequent en ongelijk; ook de hartslag kan arhytmisch wordennbsp;en abnormale geruischen en venenpols komen meer voor.nbsp;De standen en gangen worden zeer opmerkelijk; in den stalnbsp;staat het dier weliswaar in rust, doch verwisselt telkens vannbsp;steunbeen of staat slechts op 2 beenen, en wel hetzij op 2nbsp;diagonale, hetzij op de 2 linksche of rechtsche; in dezenbsp;laatste gevallen hangt het natuurlijk tegen den wand of innbsp;den ketting. Is het dier zelf gaan liggen of door de zwaktenbsp;in den stal gevallen, dan kost het opstaan veel moeite ennbsp;is zonder hulp soms niet mogelijk.

Bij het verlaten van den stal krijgt de patiënt soms door het krampachtig opheffen der beenen een huppelenden gang,nbsp;zoodat men aan plotselinge toename van het temperamentnbsp;zou kunnen denken; dit zou echter in tegenspraak zijn metnbsp;de duidelijke verzwakking. Deze prikkelingstoestand uitnbsp;zich niet zelden ook bij draven; het dier springt dan plotseling eenige passen ver met beide stijf gestrekte achterbee-nen tegelijk van den grond. In de meeste gevallen is denbsp;gang reeds in stap onzeker en wordt een der beenen (meestnbsp;achter) onvoldoende vooruitgebracht, zoodat men inderdaadnbsp;aanleiding heeft om aan parese of paralyse te denken. Bij voortgezet onderzoek blijkt echter, dat de kreupelheid verspringtnbsp;en wel op de meest onberekenbare wijze: is de patient

-ocr page 165-

153

eerst hevig kreupel aan een achterbeen, dan zal hij het volgend oogenblik op datzelfde been gesteund uitrusten ennbsp;bij herhaald draven plotseling even hevig kreupel zijn aannbsp;een ander been. Het niet-kreupele been wordt zelfs totnbsp;over de mediaanlijn gezet, klaarblijkelijk om het evenwichtnbsp;te kunnen bewaren; hierdoor ontstaat een scheeve (diagonale)nbsp;gang. In verband met het verspringen der kreupelheid kannbsp;de gang naar links of naar rechts scheef zijn Laat mennbsp;zulk een paard longeeren, dan kan het zeer goed de baannbsp;houden, wanneer het kreupele been aan de binnenzijde is;nbsp;bij omkeeren echter komt dat been aan de buitenzijde ennbsp;kan klaarblijkelijk den druk niet dragen, zoodat het diernbsp;spoedig valt. Hoe sneller het omkeeren geschiedt, hoenbsp;duidelijker dit verschijnsel.

Is een der voorbeenen kreupel, dan is de gang als bij hoef- of spierbevangenheid, vooral wanneer beide beenen aangetast zijn. Evenmin als bij de andere stoornissen is voornbsp;deze kreupelheden een oorzaak te vinden.

De frequentie van pols en ademhaling is reeds in den stal vrij groot, doch neemt zelfs door matige beweging sterknbsp;toe; de hartslag wordt dan bonzend en doet het geheele lichaamnbsp;trillen. Arhytmie van pols of hartslag is soms reeds innbsp;rust waarneembaar.

Zwellingen van buik, koker en onderbeenen komen bij dezen vorm meer voor dan bij de vorige, waarschijnlijk innbsp;verband met de toename der anaemie.

De eetlust is gewoonlijk goed of zelfs overmatig, doch vermindert tijdens de koortsaanvallen.

Het aantal erythrocyten vermindert en kan zelfs tot beneden de 2 millioen dalen. Dit geldt echter slechts voor die patiënten, die—zooals in de practijk voorkomt—telkens weernbsp;gebruikt worden, omdat zij schijnbaar hersteld”zijn. Eennbsp;eenigszins langdurige rust doet niet alleen den voedingstoe-stand verbeteren, doch ook het aantal roode bloedlichaampjes;nbsp;deze regeneratie kan worden tot hyperregeneratie, zoodat

-ocr page 166-

154

men niet alleen subnormale, doch ook normale en zelfs supernormale getallen kan verkrijgen. Hieruit blijkt, dat denbsp;bloedarmoede als symptoom lang niet altijd het ziektebeeldnbsp;beheerscht.

Deze vorm kan tot 2 jaren duren en eindigt niet zelden met den dood door uitputting, d.w.z. wanneer men het diernbsp;nu en dan weder laat werken. Bij zeer langdurige rustnbsp;verbetert de toestand zoo, dat men den patient geheel hersteld zou wanen, ook wat de gangen aangaat; zelfs lichtenbsp;arbeid echter bewijst dan dat het herstel slechts schijnbaarnbsp;is; de patient gaat door geregeld gebruik sterk achteruit ennbsp;loopt ten slotte, alsof hij aan osteoporose lijdt.

Verloop.— De acute gevallen verloopen dus voor een deel doodelijk, terwijl de overige subacuut of chronisch worden;nbsp;de afloop is dan ten slotte feitelijk afhankelijk van de vraagnbsp;of men het dier lang genoeg rust geeft.

Een acuut verloop ziet men bij ezels en bij jonge veulens; deze laatste kunnen reeds in enkele dagen bezwijken.

De Amerikaansche schrijvers, en ook Hutyra en Ostertao, wijzen erop, dat de experimenteele gevallen gewoonlijk minder duidelijk verloopen dan die uit de practijk, en met namenbsp;zonder anaemie. Dit verschil is echter zeer verklaarbaar,nbsp;want de proefpaarden blijven gewoonlijk op stal staan, terwijlnbsp;de paarden uit de practijk telkens weder gebruikt worden,nbsp;zoodra zij voldoende opgeknapt zijn. Hieruit blijkt nogmaals, dat de naam infectieuze anaemie minder juist is ennbsp;tevens dat het verloop der ziekte afhangt van de mogelijkheid om de patiënten voldoende rust te geven.

Volledig herstel komt, zooals door de Japansche commissie aangetoond werd, inderdaad voor; dit vereischt echter zeernbsp;veel tijd, zelfs wel 2 jaren, en ook die herstelde en dusnbsp;weder bruikbare paarden blijven nog geruimen tijd, 4 of 5nbsp;jaren, de smetstof met de urine uitscheiden.

Prognose.— Door de Japansche commissie is volledig herstel dus waargenomen. De meeste schrijvers beschouwen

-ocr page 167-

155

de prognose echter nog als dubia. Ook dit laatste is niet voldoende gerechtvaardigd, omdat voor genezing een zeernbsp;langen tijd wordt vereischt, gedurende welken een paard zichzelf bijna opeet. Waar bovendien juist die genezen paardennbsp;virus-afscheiders blijven, verdient het uit een oogpunt vannbsp;bestrijding en om practische redenen alle aanbeveling denbsp;geringe kans op herstel buiten beschouwing te laten.

Pathologische anatomie.—

Acute vorm.— De voedingstoestand is verschillend, de lichaamsopeningen vertoonen niets bijzonders. De mucosaenbsp;kunnen geelachtig zijn en het bloed slecht gestold met een bruinachtig tintje. Ook kan de icterus min of meer algemeen zijn.

In borst- en buikholte een weinig vocht, dat dikwijls donkergeel is en, als de sectie wat lang na den dood plaatsnbsp;heeft, roodachtig. Het pericardium kan ledig zijn, dochnbsp;soms ook 200 c. c.M. van datzelfde vocht bevatten. Hetnbsp;hart vertoont gewoonlijk bloedingen onder epi- en endocardium, zelfs tot in de kleppen, de hartspier is bleek ofnbsp;lichter bruin dan normaal en als gekookt. In de bloedvatennbsp;valt niets bijzonders waar te nemen. Onder de pleura pe-techiae, ecchymosen of zelfs extravasatén, deze laatste somsnbsp;ook in het mediastinum. Overigens zijn de vliezen gladnbsp;en glanzend. De longen zijn niet geheel samengevallen,nbsp;min of meer hyperaemisch en soms licht oedemateus. Denbsp;mucosa van larynx, trachea en bronchi is bleek, bleekgeelnbsp;ofwel geïnjicieerd; ook daarin kan men kleine bloedingennbsp;waarnemen. De lymphklieren zijn hyperaemisch of zelfsnbsp;haemorrhagisch, en in verschillende mate gezwollen.

Ook in de buikholte vindt men subperitoneale bloedingen van verschillende grootte, het meest onder het peritoneumnbsp;viscerale en wel op colon en coecum. De lever is gewoonlijknbsp;iets vergroot en bruinachtig op doorsnede, soms met eennbsp;geelachtige tint; de consistentie is niet normaal doch bros.nbsp;De portale klieren zijn gezwollen en bloedrijk tot haemorrhagisch toe. Galblaas en -gangen vertoonen niets bijzon-

-ocr page 168-

156

ders, het pancreas evenmin. De milt is vergroot, dikwijls met subcapsulaire bloedingen; de pulpa is zacht, gezwollennbsp;en donker rood, terwijl de trabeculae slecht zichtbaar zijn.nbsp;Toch komt ook normale consistentie voor. De maag isnbsp;gewoonlijk normaal, soms met hyperaemische plekjes in hetnbsp;pylorusgedeelte, een enkele maal met formeele bloedingen.nbsp;De mucosa der dunne darmen is verdikt en geelachtig, metnbsp;hyperaemie of bloedingen; door Teiler werd ook de inhoudnbsp;eenmaal bloedig getint bevonden. In de dikke darmennbsp;hetzelfde. Alle klieren als boven. De nieren zijn zachtnbsp;gezwollen met petechiae op de corticalis. De blaasmucosanbsp;is geïnjicieerd, soms eveneens met formeele bloedingen.nbsp;De urine is donker geel, doch bevat geen bloed. De mus-culatuur kan bros, grijsachtig rood, als gekookt zijn; denbsp;tongspier is soms wat bruinachtig door icterus. Aan oogennbsp;en centrale zenuwstelsel zijn geen afwijkingen waar te nemen.

Wij teekenen hierbij aan, dat acute gevallen door ons nog niet werden waargenomen en de bovenvermelde veranderingennbsp;dus uit de literatuur bijeengezocht zijn.

Subacute vorm.— Hoe meer acuut, hoe beter de voe-dingstoestand. Lichte icterus. Haemorrhagiën onder de serosae en in de mucosae van digestiekanaal en blaas, innbsp;nieren en longen. Duidelijke zwelling van de milt, denbsp;pulpa zacht. Klieren sappig gezwollen met hyperaemie ofnbsp;bloedingen. Hart, nieren en lever parenchymateus gedegenereerd, de laatste tevens geelachtig bruin.

Na een meer chronisch verloop is het cadaver vermagerd, de mucosae en de spieren min of meer bleek, terwijl bloedingen zeldzamer voorkomen. De miltzwelling is niet zoonbsp;duidelijk, soms haardsgewijs, de klieren zijn wel sappignbsp;gezwollen, doch niet hyperaemisch. Ook hierbij kunnen hart,nbsp;lever en nieren parenchymateus gedegenereerd zijn.

Chronische vorm.— Sterke vermagering, decubitus, veelal oedemen aan ledematen, buik en scrotum. De mucosae zeer bleek, soms met een geelachtig tintje. Ook is soms

-ocr page 169-

157

het geheele cadaver min of meer icterisch. Een enkele maal sphincterverlamming. Het vet is grootendeels verdwenen,nbsp;het bloed dun, waterig en bleek, dikwijls stolsels in hetnbsp;hart. De spieren bleek met een bruinachtige tint en veelalnbsp;murw; dit laatste ziet men soms alleen in enkele spiergroepen. De hoeveelheid vocht in buik en pericardium isnbsp;verschillend, doch nooit groot. Het hart is parenchymateusnbsp;ot vettig gedegenereerd en bruinachtig, het vet verdwenennbsp;of geleiachtig. Door sommige schrijvers wordt het hartnbsp;atrophisch genoemd, doch hier te Buitenzorg maakten denbsp;harten meer den indruk van hypertrophie, hetgeen ook meernbsp;zou overeenkomen met de pogingen van het lichaam om denbsp;gevolgen van de anaemie te compenseeren. Door Meiernbsp;zijn eenmaal Herzschwiele gevonden; andere schrijvers vermelden daarvan niets, doch het is niet onmogelijk, dat denbsp;lichtste verkleuringen aan de aandacht ontsnapt zijn.

De longen zijn gewoonlijk normaal. Soms vindt men thrombose van de pulmonale arteriën, dikwijls gepaard metnbsp;hetzelfde in de art. iliacae en femorales.

De lever is normaal of ietwat atrophisch, goed hard van consistentie en iets blauwachtig; de doorsnede is bleekernbsp;dan normaal en doffer, ook min of meer bruinachtig.

De milt is normaal of iets gecontraheerd, doch nooit gezwollen. De pulpa is droog, vast en bruinachtig rood of zelfs bruin; de trabekels zijn duidelijk, de Malpighischenbsp;lichaampjes iets vergroot.

De nieren zijn normaal ot wat bleek, met lichte degeneratie. Volgens Finzi vindt men in de corticalis haardjes van hoogstensnbsp;1 m.M. doorsnede, die bij microscopisch onderzoek bloedingennbsp;blijken te zijn, waarin de kanaaltjes geheel verwoest zijn;nbsp;het is mogelijk, dat deze bevinding meer in het bijzonder,nbsp;betrekking heeft op acute gevallen.

De blaasmucosa is bleek, de darmmucosa eveneens. Soms is de laatste vlekkig rood, doch volgens Theiler alleen innbsp;geval van decubitus.

-ocr page 170-

158

De lymphklieren zijn normaal of een weinig sappig gezwollen; soms zijn zij gemarmerd, hetgeen wijst op langdurige zwelling.

Het beenmerg vertoont vrij sterke veranderingen, die algemeen de aandacht getrokken hebben. Het merg is nl., vooral en in hoofdzaak in de bovenste lange beenderen der ledematen, abnormaal. Het vetmerg is geleiachtig week en innbsp;de acute gevallen geheel frambozenrood, hetgeen verschillendenbsp;schrijvers aanduiden met den naam „verjongd” of „foetaal”.nbsp;Hoe meer chronisch het geval, hoe meer dit rood zich innbsp;haarden rangschikt; daartusschen kan men veelal petechiaenbsp;zien, die misschien beschouwd moeten worden als de allerkleinste haardjes. In oude gevallen is het vetmerg halfnbsp;doorschijnend met bruinachtige vlekken en strepen, terwijlnbsp;de haarden meer zwart- of bruinrood zijn. In zeer geprotra-heerde gevallen ziet men soms na het doorzagen van hetnbsp;been niet terstond haarden, die bij nader onderzoek tochnbsp;wel aanwezig blijken. Het merg van de proximale uiteindennbsp;is steeds rood, doch daar blijft het immers het langst innbsp;dien toestand, zoodat men dit niet als een afwijking magnbsp;beschouwen.

Ook het been zelf is veranderd: de binnenwand van de mergholte is ruwer dan normaal en bekleed met talrijke fijnenbsp;beenbalkjes, waardoor het merg niet zoo gemakkelijkt eruitnbsp;gewipt kan worden, als gewoonlijk het geval is. Deze ruwheidnbsp;ziet men vooral op plaatsen, waar een roode haard het beennbsp;raakt; dikwijls blijkt de haard zich zelfs onder de oppervlakkige beenlaag voort te zetten. De wanddikte is verminderd;nbsp;dit werd ook door Meier waargenomen. De holten in denbsp;spongiosa zijn veelal aanzienlijk vergroot; men zou dus innbsp;verband met de verdunning van den wand mogen sprekennbsp;van rareficeerende osteïtis. In de meeste gevallen, die wijnbsp;hier te Buitenzorg seceerden, bleek het been gemakkelijk tenbsp;zagen of zelfs te snijden; merkwaardigerwijze kon dit somsnbsp;aan ongeveer alle beenderen, soms alleen aan de humeri en

-ocr page 171-

159

femora, anders weder uitsluitend aan de ribben en wervels geconstateerd worden.

Theiler beschouwt deze veranderingen niet als karakteristiek, omdat hij ze zag bij vele paarden, die aan een andere ziekte bezweken of voor de contröle afgemaakt werden. Hijnbsp;schijnt echter geen rekening gehouden te hebben met denbsp;mogelijkheid, dat in Zuid-Afrika, waar de ziekte zeer verspreidnbsp;voorkomt, vele paarden rondloopen, die in het chronischenbsp;stadium verkeeren. Te Buitenzorg werd, nadat het vermoeden van infectieuze anaemie geopperd was, het beenmergnbsp;van alle gestorven en afgemaakte paarden aan een bijzonder onderzoek onderworpen; bij alle Australiërs werden denbsp;beschreven veranderingen in meerdere of mindere matenbsp;aangetroffen, doch ook bij enkele inheemsche paarden, terwijl de roode haarden bij de meeste inlandsche paardjesnbsp;afwezig waren. In het bijzonder was de sectie op een aannbsp;surra bezweken dekhengst belangwekkend; het beenmergnbsp;was zeer bleek, zooals door mij vroeger bij buffels en runderen herhaaldelijk waargenomen was.

Het sectiebeeld van het als geval 3 in het begin aangeduide paard zou, wanneer men niet dacht aan infectieuze anaemie, hoogstwaarschijnlijk geleid hebben tot de diagnose:nbsp;osteoporose zonder verdikkingen.

SouRREL beschreef een paardenziekte in Tonkin, waarvan de acute vorm geheel overeenkomt met de infectieze anaemie, terwijl de chronische verloopt als osteoporosenbsp;en wel met of zonder verdikkingen. Dit versterkt mijnenbsp;opvatting, dat hetgeen wij hier in Nederlandsch-lndië kennen als osteoporose misschien een eindstadium kan zijnnbsp;van de hier behandelde ziekte.

Diagnose.— Door de Amerikanen is gezegd, dat de verschillende symptomen op zichzelf weinig karakteristiek zijn, omdat zij ook bij andere ziekten kunnen voorkomen, ennbsp;Theiler sluit zich daarbij aan. Ook wij geven dit toe,nbsp;doch zijn niettemin van meening, dat het symptomen com-

-ocr page 172-

^ b)

^ d)

f)

g)

0

j)

160

plex wel degelijk kenmerkend is. Intusschen is het volstrekt geen wonder, dat men bij paarden, die langen tijd gerustnbsp;hebben en waarbij dus alle verschijnselen sterk verminderdnbsp;zijn, zoo weinig waarneemt, dat men niet aan de hier behandelde ziekte denkt.

Men beschouwe als verdacht paarden, die a) anaemisch zijn. Hierbij zij de aandacht erop gevestigd,nbsp;dat de beide conjunctivae meermalen een verschillendnbsp;beeld opleveren: de eene kan bleek zijn, de anderenbsp;geïnjicieerd, vuilrood, vlekkig rood of van petechiaenbsp;voorzien.

in den stal vallen of, als zij gaan liggen, niet meer kunnen opstaan.

nu en dan eenige dagen koortsen zonder verklarende oorzaak.

zwellingen vertoonen aan buik, koker of onderste ledematen, zonder dat surra in het spel is. niet of minder goed eten, zonder dat daarvoor een oorzaak te vinden is.

bij goede voeding vermageren. Het vermoeden hierop kan gemakkelijk door wegingen bevestigd worden,nbsp;in den stal veel slapen of suffen.nbsp;abnormaal snel vermoeid zijn. ,

stoornissen in de beweging ondervinden in den vorm van ataxie, bevangenheid of kreupelheid, zonder datnbsp;daarvoor een oorzaak gevonden kan worden. Vooralnbsp;het verspringen der kreupelheid is pathognomonisch.nbsp;Het beste middel om eventueele verschijnselen van dezennbsp;aard duidelijk tevoorschijn te doen treden is longeereh,nbsp;en wel een of twee malen per dag een half uur lang.nbsp;Men bereikt op deze wijze dikwijls reeds in enkelenbsp;dagen het gewenschte resultaat.

arhytmie of frequentie van pols of hartslag vertoonen. Deze is niet zelden reeds op stal waarneembaar, neemtnbsp;door matige beweging toe en door longeeren natuurlijk

-ocr page 173-

161

nog sterker. Een eventueel optredende venenpols versterkt het vernioeden.

Het zekerste middel om de diagnose te stellen is natuur-' lijk eene enting- en wel met gefiltreerd bloed, urine of melk;nbsp;dit is echter tamelijk kostbaar, omdat alleen equiden bruikbaar zijn als proefdieren. Boirendien kan de incubatie somsnbsp;zelfs 64 dagen beloopen; als men daarop niet rekent, zounbsp;men een proef voorbarig als negatief kunnen beschouwen.

Er staan ons echter nog andere middelen ten dienste.

Het microscopisch bloedonderzoek brengt ons niet veel verder, omdat wij daarbij gewoonlijk niets zien dan anisocytose,nbsp;poikilocytose en haemoglobinegebrek, d.w.z. afwijkingen, dienbsp;bij elke anaemie kunnen voorkomen. Normo- en megaloblas-ten vindt men wel, doch niet veel. Merkwaardig is, dat alleennbsp;DE Seijderhelms talrijke kernhoudende erythrocyten waargenomen hebben, de andere onderzoekers daarentegen niet.

Het tellen der roode bloedlichaampjes is voor de prac-tijk te omslachtig: bovendien verkeeren de dieren in allerlei stadia, vanaf zware anaemie tot sterke hyperregeneratie toe,nbsp;zoodat men, alleen op de telresultaten afgaande, de ziektenbsp;niet steeds kan onderkennen. Het mag intusschen verwachtnbsp;worden, dat militaire paardenartsen van dit hulpmiddel nutnbsp;kunnen hebben om het symptomencomplex aan te vullen.

Het bepalen van het haemoglobine-gehaltekan met de gewoon voor de practijk bruikbare methoden niet zoo nauwkeurignbsp;geschieden, dat men daarop vast kan vertrouwen. De schaalnbsp;van Tallquist is wei eenvoudig en gemakkelijk, doch hetnbsp;subjectieve element speelt daarbij een te groote rol; tweenbsp;onderzoekers kunnen met eenzelfden bloeddruppel gemakkelijk een verschil verkrijgen van 10, zelfs van 20 “/q.

Door ZscHOKKE werd de zoogenaamde bezinkpfoef aangegeven; men vangt in een buis bloed op van het te onderzoeken paard, vertraagt de stolling door afkoeling opnbsp;12 of 10quot; C. en berekent dan procentsgewijs de hoogte vannbsp;de kolom bloedlichaampjes De gewenschte afkoeling kan

-ocr page 174-

ÜT lt;7gt; nbsp;nbsp;nbsp;Cjn CjJ OJ

00 Ji. O nbsp;nbsp;nbsp;O)

Cl f raat.

0:^

zonder een-

trif. na24u.

Citraat,

zonder een-

trif. na 24 u.

5

Citraat.

to

geeentrif.

r

15 min.

Citraat,

ro

geeentrif.

r

15 min.

Citraat,

geeentrif.

15 min.

Citraat,

co

geeentrif.

N

15 min.

Citraat,

geeentrif.

io

15 min.

Citraat,

fcO

geeentrif.

to

15 min.

Citraat,

geeentrif.

00

15 min.


-ocr page 175-

ÜT lt;7gt; nbsp;nbsp;nbsp;Cjn CjJ OJ

00 Ji. O nbsp;nbsp;nbsp;O)

Cl f raat.

0:^

zonder een-

trif. na24u.

Citraat,

zonder een-

trif. na 24 u.

5

Citraat.

to

geeentrif.

r

15 min.

Citraat,

ro

geeentrif.

r

15 min.

Citraat,

geeentrif.

15 min.

Citraat,

co

geeentrif.

N

15 min.

Citraat,

geeentrif.

io

15 min.

Citraat,

fcO

geeentrif.

to

15 min.

Citraat,

geeentrif.

00

15 min.


-ocr page 176- -ocr page 177- -ocr page 178-

166

men hier te lande alleen bereiken door ijs te gebruiken; wij hebben deze moeilijkheid ondervangen door het bloednbsp;op te vangen in bekende hoeveelheden citras natricus-oplossing,nbsp;zoodat men geen moeite behoefde te doen om de stollingnbsp;te vertragen. Zooals uit het lijstje blijken kan, komen denbsp;met beide methoden verkregen resultaten vrijwel overeen;nbsp;zij verschillen echter week voor week zoo sterk, dat men aannbsp;dit onderzoek hoogstens een globale waarde mag toekennen.

Veel beter is het aantonnen van autolyseerende stoffen in het serum van verdachte paarden, op het bestaan waarvannbsp;het eerst gewezen is door Finzi. Men neme daartoe eennbsp;aantal buisjes en brenge in elk daarvan 1 c.c.M. b^/o suspensie van gewasschen roode bloedlichaampjes van een gezondnbsp;paard, waarna in elk buisje 5 c.c.M. serum van een te onderzoeken paard wordt toegevoegd, natuurlijk met serum vannbsp;minstens één gezond paard als contröle. Het optreden vannbsp;haemolyse wijst dan met zekerheid op het bestaan vannbsp;infectieuze anaemie. Wij hebben dit verschijnsel waargenomen bij ons uitgangspaard (No. 267, Australiër), bij dennbsp;met bloed daarvan geënten anderen Australiër No. 170 ennbsp;ook bij een spontaan geïnfecteeerd inlandsch paard, en welnbsp;week voor week met groote regelmaat Soms was de haemolyse volkomen, andere weken niet geheel, zoodat hetnbsp;bovenstaande serum geelbruin werd of zelfs donkergeel.nbsp;Tot op zekere hoogte konden wij de haemolyse doen toenemennbsp;door den patiënt geregeld te doen longeeren en doen afnemennbsp;door rust.

Volgens Finzi zou dit verschijnsel reeds den 12den dag na de experimenteele infectie optreden en in elk geval nanbsp;den 24sten dag. Wij hebben dit niet geheel kunnen bevestigen: niet alleen duurde het langer voor de haemolyse zichnbsp;voordeed, doch ook hebben wij bij een der duidelijkst aangetaste paarden niets van dien aard kunnen waarnemen,nbsp;terwijl het daarvan geënte paard een geringe dissolutienbsp;vertoonde.

-ocr page 179-

167

Door Finzi zelven werd de reactie beproefd bij allerlei andere ziekten, doch zonder resultaat; wij herhaalden dezenbsp;controle bij malleus, surra en een met ovale bacillen voorbehandeld paard zonder het minste resultaat. Men mag dusnbsp;zeggen, dat een positieve Finzi-reactie met zekerheid wijstnbsp;op infectieuze anaemie; is zij echter negatief, dan sluit datnbsp;het bestaan der ziekte niet uiL

i nbsp;nbsp;nbsp;-----

Volgens het voorschrift van Flnzi moeten de buisjes na menging 2 uren op lichaamstemperatuur blijven; aangeziennbsp;men in de practijk gewoonlijk niet over een broedstoofnbsp;beschikt, hebben wij proeven genomen bij gewone kamertemperatuur, die in de tropen immers vrij hoog is. Hetnbsp;resultaat deed zich natuurlijk wat langer wachten, doch wasnbsp;ten slotte geheel hetzelfde als na broeden. Dit geeft eennbsp;groot gemak: men kan de buisjes vullen en mengen indennbsp;loop van een morgen en de volgenden morgen het resultaatnbsp;afgelezen. Laat men de buisjes langer staan, bijv. 2 of 3 dagen,nbsp;dan treedt natuurlijk wel haemolyse op in het op den bodemnbsp;gezonken bloed, doch slechts weinig en van onder af beginnend. Opgemerkt werd, dat de eerst roode kleur der autolysenbsp;na meer dan 24 uren veelal bruinachtig of oranje wordt, dochnbsp;zulks vermindert de duidelijkheid niet in het minst.

Men dient de te onderzoeken sera ruim den tijd te geven om zich van den bloedkoek af te scheiden; zuigt men hetnbsp;n. 1. te vroeg af, dan ontstaan in de reactiebuisjes stolsels,nbsp;die zich soms voordoen, als heldergele klonters op dennbsp;bodem, doch ook over de geheele hoogte van het buisjenbsp;een kolommetje kunnen vormen, dat van buiten geheel metnbsp;roode bloedlichaampjes bekleed is.

Door Finzi werd verder opgemerkt, dat de erythrocyten soms agglutineeren onder den invloed van ziek se“rum; ooknbsp;wij konden zulks waarnemen. De klompjes roode bloedlichaampjes worden niet grooter dan een speldeknop, hechtennbsp;zich aan den wand der buisjes en zijn veelal niet zuivernbsp;rood, doch meer bruin of oranje van kleur.

-ocr page 180-

168

Welke beteekenis aan deze agglutinatie toegekend moet worden staat nog niet geheel vast; te oordeelen naar onzenbsp;ondervinding mag het verschijnsel beschouwd worden alsnbsp;een voortrap van de haemolyse.

Het aantonnen van eiwit in de urine is ons nog niet mogen gelukken, zelfs niet tijdens de koorts; misschien hangt ditnbsp;samen met het feit, dat wij nog geen acuut geval ondernbsp;de oogen kregen. Trouwens, ook de Amerikanen zeggen,nbsp;dat men bij eiken koorststoestand eiwit in de urine kannbsp;vinden, en dat zij wel eens eiwit aantoonden, doch nooitnbsp;in de door de Franschen opgegeven hoeveelheid;'Theilernbsp;komt tot dezelfde slotsom en de Japansche commissie ooknbsp;ongeveer. Men zou bijna het vermoeden uiten, dat de eerstenbsp;onderzoekers zich vergist hebben; in elk geval geeft dusnbsp;het vinden van eiwit in de urine geen zekere aanwijzingnbsp;omtrent het bestaan der ziekte.

De geregelde opname van het lichaamsgewicht waarde. Als de koortsaanvallen dicht op elkaar volgen ofnbsp;het dier arbied moet verrichten, neemt het lichaamsgewichtnbsp;vrij snel af; na lange rust daarentegen kan het toenemennbsp;of ten minste gelijk blijven, waarna geringe beweging wedernbsp;afname veroorzaakt.

Het behoeft wel geen betoog, dat met die afname tevens vermagering gepaard gaat, waardoor verschillende spiergroepen duidelijk tevoorschijn treden. Het baarkleed wordt dannbsp;ook dof, doch merkwaardigerwijze blijft het nu en dan mooinbsp;glanzen als de toestand van den patient overigens reeds vrijnbsp;slecht is.

In de meeste gevallen zal men de diagnose reeds kunnen stellen op de eigenaardige bewegingsstoornissen, doch indiennbsp;mogelijk passe men toch liever ook deze hulpmiddelen toe.

Voor de differentieel-diagnose komt, wat de acute aanvallen aangaat, miltvuur in aanmerking, omdat ook daarbij bloedingen optreden; het bacteriologisch onderzoek kannbsp;echter zekerheid geven.

-ocr page 181-

169

Verder zou men ingeval van oedemen kunnen denken aan surra; voortgezet bloedonderzoek gedurende een koortsperiode is dan voldoende om te beslissen.

Door sommigen is erop gewezen, dat ingewandswormen, en voornamelijk sclerostomen, soortgelijke verschijnselennbsp;kunnen veroorzaken. Hiertegen kan in de eerste plaatsnbsp;aangevoerd worden, dat de geslaagde entingen zeker nietnbsp;op sclerostomiase berusten, dat wormziekten in den chroni-schen vorm zonder koorts verloopen en meestal bij veulensnbsp;voorkomen, en dat de paarden, die door ons geseceerd werdennbsp;gewoonlijk slechts weinig wormen herbergden. Bovendiennbsp;geeft het vinden van een aantal sclerostomen nog niet altijdnbsp;het recht onverklaarbare ziekteverschijnselen daaraan toe tenbsp;schrijven; men zou eerst een energieke wormkuur kunnennbsp;doorvoeren en daarna afwachten of de symptomen inderdaadnbsp;geheel wegblijven.

Voor verwisseling met paarden-piroplasmatose bestaat weinig kans, omdat die ziekte hier nog niet bekend is.nbsp;Therapie.— Door verschillende schrijvers zijn allerlei medicamenten beproefd, doch zonder eenig resultaat. Wel konnbsp;men met versterkend voedsel, mits gepaard aan langdurigenbsp;rust, de patiënten dikwijls zoo ver brengen, dat zij volkomennbsp;genezen schenen, en de Japanners vermelden zelfs, dat zijnbsp;ten slotte weder voor den arbeid gebruikt konden worden.nbsp;Deze behandeling moet echter zeer lang duren, tot 2 jarennbsp;toe; blijkt het dier bij proeflongeeren (liefst eenige dagennbsp;achtereen) nog niet geheel hersteld, dan moet men natuurlijknbsp;weer zooveel te langer wachten. Het zal dus menigmaalnbsp;voorkomen, dat eigenaars niet in de gelegenheid zijn eennbsp;onbruikbaar paard zoolang rust te geven.

Ries heeft goede uitwerking gezien van NaCb-oplossing intraveneus, litersgewijs en liefst hypertonisch; dat men bijnbsp;anaemie met zoo iets tijdelijk succes kan hebben, laat zichnbsp;hooren, maar afdoende is het zeker niet.

Het door de Japansche commissie vermelde feit, dat

-ocr page 182-

170

taurocholas natricus het virus doodt, schijnt niet de aandacht getrokken te hebben, die het verdient, want men vindt nergens iets vermeld omtrent proeven met genoemdenbsp;verbinding. Toen het zout hier te lande niet verkrijgbaarnbsp;bleek, hebben wij getracht het te maken uit hondengal,nbsp;waarin het ’t meest voorkomt; uit 7 honden verkreeg iknbsp;echter niet meer dan een goede 80 c.c.M gal, zoodat dezenbsp;bereidingswijze als onuitvoerbaar opgegeven moest worden.nbsp;De proeven werden toen voortgezet met runder- en buffel-gal, doch deze wekken zeer ongewenschte verschijnselennbsp;op, t. w. subcutaan groote phlegmonen en intraveneus hevigenbsp;phlebitis. Dampt men de gal eerst in en lost men de zoonbsp;verkregen massa op in aqua destillata, dan volgt op denbsp;inspuiting slechts eene temperatuursreactie; omtrent de genezende kracht hiervan, en ook van citras natricus, zijn denbsp;experimenten nog in vollen gang.

Serum van een zoogenaamd of werkelijk hersteld paard heeft niet alleen niet de minste curatieve of praeventievenbsp;werking, doch is zelfs gevaarlijk, omdat het nog lang virusnbsp;bevat en men gezonde paarden daarmede dus besmetnbsp;inplaats van ze te genezen. Niettegenstaande dit resultaatnbsp;voorspeld kon worden, hebben sommige onderzoekers nognbsp;proeven met serum genomen. Serum-instituten hebbennbsp;rekening te houden met deze omstandigheid, in de eerstenbsp;plaats omdat het verspreiden van de ziekte met curatiefnbsp;serum reeds voorgekomen schijnt te zijn; wij achten hetnbsp;dan ook veiliger, geen paardenserum meer voor paardennbsp;af te leveren. In de tweede plaats echter zouden wij het gebruik van paardenserum ook voor menschen voorloopig willennbsp;ontraden, zoolang niet absoluut vaststaat, dat de ziekte nietsnbsp;te maken heeft met de progressieve pernicieuze anaemienbsp;van den mensch. Het microscopisch bloedbeeld der beidenbsp;ziekten vertoont weliswaar volgens de meeste schrijversnbsp;groote verschillen, terwijl bij den mensch o.a. degeneratienbsp;van de achterstrengbanen gevonden wordt en de paresen


-ocr page 183-

'f

171

bij het pa^rd slechts schijnbaar zijn, doch de SeijderhelmS houden de identiteit der beide ziekten vol. Men zij dusnbsp;liever voorzichtig, zoolang het tegendeel niet onomstootelijknbsp;bewezen is, bijv. door enting van paarden met menschen-bloed; intusschen kan men alvast beginnen met het vloeibarenbsp;paardenserum minstens 3 maanden, het gedroogde minstensnbsp;8 maanden te bewaren om de onschadelijkheid te waarborgen.

Wight, die in de American Veterinary Review van Juli 1914 een artikel levert over Osfeoporos/s/« T/o/'ses, beschrijftnbsp;daarin nauwkeurig het ziektebeeld van infectieuze anaemie,nbsp;welke hem onbekend schijnt te zijn, niettegenstaande verschillende zijner landgenooten erover schreven; de afwezigheidnbsp;van beenverdikkingen bij deze osteoporose trok zijne aandacht. Als therapie raadt hij aan: zoo spoedig mogelijknbsp;verkoopen, voorwaar een merkwaardige opvatting.

Voorbehoeding.— Zoolang nog geen geneesmiddel tegen deze ziekte bekend is, zal men natuurlijk aan de voorbehoeding de irieeste aandacht moeten wijden. Hierbij dient vooralnbsp;in het oog gehouden, dat zelfs de schijnbaar genezen paardennbsp;nog jaren lang virus uitscheiden, in hoofdzaak met de urine.

Dat afmaken der aangetaste dieren alle aanbeveling verdient, zal dus wel niet tegengesproken worden. Het gebruiken van virusdragende merries voor de fokkerij zou zich trouwensnbsp;wel wreken, doordat de veulens of geïnfecteerd ter wereldnbsp;komen, ofwel het virus met de melk binnenkrijgen.

In de tweede plaats zal elk nieuw aan te koopen paard zeer, zeer nauwkeurig onderzocht dienen te worden, en welnbsp;liefst door niet te lichten arbeid gedurende eenige achtereenvolgende dagen, desnoods gepaard met serumonderzoeknbsp;volgens Finzi. Paarden uit Australië zijn zeker verdacht,nbsp;omdat wij de ziekte hoogstwaarschijnlijk uit dat land gekregen hebben; niet alleen het feit, dat in hoofdzaak Australiërsnbsp;aangetast zijn, hoewel de inlandsche paarden niet mindernbsp;vatbaar zijn, wijst hierop, doch is ons minstens één gevalnbsp;bekend, dat een Australisch paard kort na den invoer aan

-ocr page 184-

172

de ziekte bleek te lijden. Ook Zuid-Afrika, Tonkin en Japan leveren hetzelfde gevaar op, waarmede men bij de renion-teering zeker wel rekening mag houden. Indien de Mongool-sche ponies mochten voldoen, zou de aankoop daarvannbsp;aanbeveling verdienen, omdat men malleus gemakkelijkernbsp;kan onderkennen en onder legerpaarden ook vrij gemakkelijknbsp;kan bestrijden.

In het bijzonder is het uitschakelen van dergelijke zoo goed als onuitputtelijke infectiebronnen van belang voornbsp;remonte-depóts en stoeterijen. Ook stake men liefst hetnbsp;uitdeelen van afgekeurde‘legermerries aan de bevolking; denbsp;mogelijkheid bestaat immers, dat juist aan de ziekte lijdendenbsp;merries voor den militairen dienst afgekeurd worden, bijv.nbsp;wegensi chronische anaemie of ongeneeslijke kreupelheden,nbsp;en zoo terecht komen onder den inlandschen paardenstapel,nbsp;waar zij onberekenbare schade zouden berokkenen.

De eerste groep zal. dus maatregelen moeten omvatten om de bestaande virusverspreiders onschadelijk te maken en dennbsp;verderen invoer te voorkomen.

Een tweede groep maatregelen is echter noodig tegen de verspreiding der ziekte door niet-onderkende gevallen, ennbsp;deze zullen in hoofdzaak gericht moeten zijn op het onschadelijk maken van het gevaarlijkste uitscheidingsproduct, denbsp;urine. Men zou dit kunnen beproeven ongeveer als volgt:

a) . De vloeren der stallingen worden gedesinfecteerd, en wel

het best met kokende vloeistoffen, waaraan men nog een of ander desinfectans kan toevoegen.

b) . De afloop van de urine moet verzekerd worden door gladde

pleistering en voldoende helling van vloeren en goten. Met het oog op dezen eisch verdienen de stallen metnbsp;gecementeerden onderbouw en houten vloeren de voorkeur; hierin toch loopt de urine spoedig en goed af,nbsp;en de planken kunnen gemakkelijk gedesinfecteerd worden. Vloeren van poreuze steenen zijn in dit opzichtnbsp;af te keuren.

-ocr page 185-

Het eten van ligstroo moet voorkomen worden, vooral omdat het hier te lande algemeen gebruikelijke padistroonbsp;smakelijk is. Zooals wij boven reeds vermeldden, zijn innbsp;de vliegenvrije stallen van het Veeartsenijkundig laboratorium paarden aangetast door het eten van met urinenbsp;bezoedeld ligstroo en om die reden is overgegaannbsp;tot het aanschaffen van ligmatten voor alle paarden; denbsp;uitgaven zijn belangrijk, doch het te bereiken doel nietnbsp;minder. Gedesinfecteerd en gedroogd kunnen die matten zeker worden, dus blijft alleen nog af te wachtennbsp;hoe lang zij bruikbaar zullen blijven. In militaire stallennbsp;en stoeterijen kan men zich ontdoen van de ziekenbsp;paarden, doch een laboratorium, dat proeven wil nemen,nbsp;niet. Wel zou men kunnen trachten, het ligstroo voornbsp;elk paard afzonderlijk te houden, doch dat is in eennbsp;eenigszins grooten stal niet doenlijk.

d) nbsp;nbsp;nbsp;Alle seruminrichtingen moeten met nadruk gewaarschuwdnbsp;worden, omdat de verspreiding der ziekte door serumnbsp;volstrekt niet denkbeeldig is.

e) nbsp;nbsp;nbsp;De uit de stallen afloopende urine late men liefst zichnbsp;verzamelen in een goed bemetselden kuil, waar zij gedesinfecteerd kan worden. Is dit 'niet mogelijk, dannbsp;zorge men, dat zij afloopt benedenstrooms van de plaats,nbsp;waar drinkwater voor de paarden gehaald of dezenbsp;dieren gedrenkt worden.

f) nbsp;nbsp;nbsp;De urine mag niet gebruikt worden voor de bemestingnbsp;van een aanplant, met de opbrengst waarvan paardennbsp;gevoed moeten worden.

g) nbsp;nbsp;nbsp;Ook de mest van paarden is verdacht, omdat deze metnbsp;mine gedrenkt kan zijn of vermengd met beemetstroo.nbsp;Volgens Ostertag kan men den mest onschadelijk makennbsp;door broeien, d.w.z. door hoopen aan te leggen vannbsp;minstens 1 kubieken meter, die eerst na minstens eennbsp;maand gebruikt mogen worden.

In een derde groep zou men nog maatregelen kunnen

-ocr page 186-

174

samenvatten om eene besmetting door bloedzuigende vliegen, in dit geval tabaniden (misschien ook chryso-piden), te voorkomen; nadere aanduiding behoeven dezenbsp;niet, omdat zij uit den strijd tegen de surra voldoendenbsp;bekend zijn.

Wettelijke maatregelen.— Om te kunnen overgaan tot het afmaken van alle zieke paarden, is het noodzakelijk, datnbsp;de ziekte in de wet opgenomen worde. In dit opzicht isnbsp;het wel ftierkwaardig, dat Japan, waar men door de grootenbsp;schade tot zeer strenge maatregelen kwam, het afmaken dernbsp;zieke paarden overlaat aan den goeden wil der eigenaars,nbsp;en dat dergelijke paarden, wanneer zij later geheel hersteldnbsp;blijken, weder dienst mogen doen. In een land, waar mennbsp;een zeer groote som gelds beschikbaar stelde om de ziektenbsp;door een talrijke commissie te doen bestudeeren, zou mennbsp;niet verwachten, dat men de uitwerking der inderdaad zeernbsp;strenge maatregelen voor een deel nutteloos wil zien makennbsp;door eene alleszins onbegrijpelijke toegevendheid.

Misschien ondervindt de bestrijding steun door de ziekte op te nemen onder de koopvernietigende. In Frankrijk isnbsp;reeds in 1908 een geval voor den rechter gebracht, dochnbsp;de eisch tot terugname werd niet toegekend, omdat de onwetendheid van den verkooper overtuigend bleek.

De verspreiding der ziekte in Nederlandsch-lndië kan slechts nagespeurd worden door samenwerking van allenbsp;dierenartsen, zoowel burgerlijke als militaire.

Buitenzorg, Maart 1917.


-ocr page 187-

Anaplasmose bij Buffels

(voorloopige mededeeling),

DOOR

J. P. I. BRUQGEMAN.

Gedurende de maanden October, November en December heerschte in de residentie Rembang, met name in de af-deelingen Blora en Rembang een vrij ernstige karbouwen-sterfte.

De ziekte brak oorspronkelijk uit in Blora in de dessa’s Kalinanas, Djapah en Todannan; vandaar kwamen tenminstenbsp;begin October de eerste ziekterapporten binnen. Later bleek,nbsp;dat de ziekte reeds langeren tijd bestond.

Ongeveer gelijktijdig werden ook gerapporteerd eenige ziekte-en sterfgevallen in dessa Djentir, onderdistrict Soember;nbsp;bij mijn komst aldaar bleek, dat in de naburige dessa Malatnbsp;eveneens een vrij groote sterfte heerschte, welke door nalatigheid van het dessahoofd niet tijdig werd gerapporteerd.

Oogenschijnlijk was de toestand, vooral in de laatst genoemde dessa, nogal ernstig, er waren daar n.1. ongeveer 28 buffels gestorven op een totaal van 2Ü0.

Deze streken lagen alle zeer dicht bijeen; midden tus-schen de djatibosschen scheen het centrum van den ziekte-haard te zijn.

De gemaakte bloedpraeparaten vertoonden in totale meerderheid trypanosomen. Klinisch onderzoek zoowel als de secties, welke werden verricht, leverden ook een steunnbsp;voor deze bevinding. Varieerende temperaturen, anaemischenbsp;slijmvliezen; enkele malen zwellingen der ledematen, terwijlnbsp;bij sectie der magere en soms zeer magere cadavers hier en

-ocr page 188-

176

daar een pleksgewijze infiltratie, bloedingen op de serosae, benevens meermalen vocht in hartezakje en buikholte werdnbsp;gevonden.

De diagnose werd gesteld op surra en de maatregelen hiertegen toegepast.

Van de bloedpraeparaten, welke bij voortduring werden gemaakt, hetzij door mij zelf, hetzij door de veemantrie’s,nbsp;vertoonden zeer vele trypanosomen, maar voortdurend warennbsp;er toch enkele, genomen van dieren, welke klinisch duidelijknbsp;ziek waren, waarbij het onderzoek een absoluut negatiefnbsp;resultaat opleverde. Dit was in de afdeeling Blora ennbsp;vooral in de onderdistricten Djapah, Todanan en Ngawennbsp;vrij sterk.

Het vermoeden van het gelijktijdig aanwezig zijn eener andere ziekte, dat wegens de vrij groote sterfte in hetnbsp;begin al bestond — immers surra bij buffels verloopt vrij chronisch en meestal goedaardig — werd nog versterkt, toen denbsp;mantrie van Rembang, welke uitgestuurd was tot het makennbsp;van bloedpraeparaten, berichtte, dat meerdere karbouwennbsp;een huiduitslag, korsten en schilferingen der huid vertoonden, terwijl ook heftige diarrheeën voorkwamen.

Dit laatste kwam ook meermalen op de ziekterapporten voor als: „mentjret, sakit moeroes of boewang ajer”.

De bloedpraeparaten van deze dieren waren en bleven negatief.

Aangezien het meerendeel dezer dessa’s diep in de bos-schen lag, 10-• 20 palen te paard over ongebaand terrein, en toen bovendien de eerste regens begonnen te vallen,nbsp;kwam van een geregeld onderzoek niet erg veel.

Voortdurend kwamen in andere dessa’s sterfgevallen voor en steeds waren naast surrapraeparaten er ook, die negatiefnbsp;waren.

Proefdieren, marmotten en duiven, werden geënt; was het van een surrabuffel, de marmot kreeg trypanosomen, in denbsp;andere gevallen bleven de proefdieren gezond.


-ocr page 189-

177

Op 23 November werden ziektegevallen gerapporteerd tc te Tenroeloes onder Randoeblatoeng en te Dressie dicht bijnbsp;Rembang.

Hier kwam uitsluitend en alleen voor de ziekte gepaard met diarrhee en huiduitslag. Secties werden verricht. Ooknbsp;hier een weinig locale icterische verkleuringen en hier ennbsp;daar bloedingen; in verband met de heftige diarrhee, welkenbsp;nooit bloederig is, nooit slijmvliesgedeelten bevat, vertoondenbsp;de darm evenals bij de andere gevallen een vrij geringenbsp;catarrh; verder vooral een zeer sterke vermagering.

De sectie verricht in de dessa Temoeloes was het punt, van waaruit de ziekte zou worden gediagnostiseerd.

Deze buffel was ongeveer 4 uur dood; proefdieren, een marmot en een duif, werden experimenteel ingespoten, ennbsp;ik meende, dat er ook wel een bloedpraeparaatje gemaaktnbsp;kon worden, al was het van een cadaver. De proefdierennbsp;tot op heden gezond.

Deze bloedpraeparaten, welke de roode bloedlichaampjes nog is zeer goeden toestand bevatten, vertoonden in denbsp;erythrocyten puntjes, nog eens puntjes en wel speciaalnbsp;aan den rand. Enkele malen midden in het bloedlichaampje,nbsp;maar dit vrij zelden. Haast in alle gevallen aan den randnbsp;en wel zoodanig, dat het schijnt, alsof het donkere korreltjenbsp;halfweg buiten het bleek-roode bloedlichaampjes uitsteekt,nbsp;het gewone gezichtsbedrog.

De diagnose werd ten slotte gesteld na het doorzoeken van vele praeparaten op Anaplasma marginale.

Andere bloedpraeparaten uit deze dessa, genomen van zieke buffels, vertoonden eveneens dit bloedbeeld en ook in vrij sterkenbsp;mate. Praeparaten uit Koendoeran en Ngawen vertoonden eveneens anaplasmosis, evenals praeparaten uit de dessa Dressie.

De dessa Dressie werd nu als uitgangspunt genomen voor verdere onderzoekingen.

Van meerdere, haast van alle, ziek geworden buffels werden bloedpraeparaten gemaakt, welke, zoodra de ziekte een

-ocr page 190-

178

paar dagen bestond, zonder uitzondering het beeld der ana-plasma marginale vertoonden.

Het bloedbeeld en de klinische symptomen nader beschouwend is nog het volgende op te merken. Het bloedbeeld wordt tegen het sterven van het dier steeds duidelijker; denbsp;anaplasmata worden steeds grooter in aantal.

Tegelijkertijd treden in de bloedlichaampjes eigenaardige degeneratieve verschijnselen op, het is alsof de erytrocytnbsp;pleksgewijze is uitgeloogd, of er een deel van is weggereten;nbsp;op deze plaatsen blijft nog iets kleur over, maar veel minder.nbsp;Deze plekjes zijn soms rond, soms halvemaanvormig ennbsp;schijnen later grooter te worden. Meermalen komt zoo’nnbsp;beginnend degeneratief plekje voor samen met een of meerdere anaplasmata. Of deze degeneratieve verschijnselen nunbsp;in direct verband staan met anaplasmum (d.w.z. de parasietnbsp;heeft er in gezeten en valt er op de een of andere maniernbsp;uit en het defect wordt langzamerhand grooter), dan welnbsp;dat deze degeneratie-verschijnselen optreden in het geheelenbsp;bloed zonder directe inwerking van de parasiet, is me nognbsp;lang niet duidelijk. De erythrocyten kenmerken zich verdernbsp;door poikilocytose, anisocytose en pessarformen. Tevensnbsp;komt bij deze degeneratie voor een voortdurend samenklonteren der erythrocyten.

. Wat betreft de klinische symptomen het volgende.

De ziekte is direct te herkennen aan:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Profuse diarrheeën, groen waterig, nooit bloederig Ooknbsp;nooit aanwezig slijmvliesstukken. Een diarrhee, als innbsp;Holland bij paarden met influenza zoo karakteristieknbsp;optreedt.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Huiduitslag, welke vrij moeilijk te beschrijven is. Hetnbsp;dier ziet er oppervlakkig uit of het beschimmeld is.nbsp;Het is alsof een fijn netwerk van witte draden er overheen loopt. Dit eczema crustosum begint als kleinenbsp;puistjes, voornamelijk op den rug, lendenen en kruis.nbsp;Deze barsten open, dan ontstaat een witte schilfer, die,

-ocr page 191-

179

als hij afvalt, een ongepigmenteerd huidstukje overlaat. Vooral aan de oorbasis kan het verder gaan, ten slottenbsp;bloederige lange kloven geven.

Eigenaardig treedt dit beschimmeld zijn zonder uitzondering op 2 tot 3 dagen voor de profuse diarrhee en het weigeren van voedsel. Het is dus het allereerste- symptoom.

3.

4.

De Inlander geeft hier echter zeer weinig om, het is niets bijzonders en zal volgens hem wel overgaan,nbsp;zoodat dit symptoom nooit werd gerapporteerd.nbsp;Ingevallen oogen met tranenvloed, soms iets mucopurulent,nbsp;steeds vrij sterke photophobie, knippen met de oogen.nbsp;Temperatuur hoofdzakelijk tusschen 38 — 38,7“ C. Denbsp;neusspiegel meestal niet droog.

Bij runderen is de ziekte nog geen enkele maal aangetroffen; geen enkel rund is er aan gestorven of heeft verschijnselennbsp;ervan vertoond.

Teken zijn, niettegenstaande er zeer ijverig naar is gezocht, nog geen enkele maal waargenomen.

De prognose is zeer infaust. Als groote uitzondering zijn er enkele buffels, welke beter worden. Haast allenbsp;sterven na een tijdsverloop van 2 — 5 dagen na het eerstenbsp;optreden der diarrhee met sterke vermagering. In verbandnbsp;met deze sterfte komt de diagnose anaplasma marginale innbsp;plaats van anaplasma centrale overeen met de bevindingnbsp;van Theiler, welke de eerste als de meest virulente, denbsp;tweede als een zachtere vorm beschreef.

Alhoewel het sterven der buffels zonder eenigen twijfel wijst op een pathogeen virus, wil ik nog even mededeelen,nbsp;dat niet verward moet worden met z.g. Randkorn-fhen; dezenbsp;zijn vrij veel voorkomend, maar azuurrood; in de literatuurnbsp;wordt er ook op gewezen, dat verwarringen met piroplas-mata zouden zijn voorgekomen.

Teneinde dit te ondervangen worden experimenten genomen.

-ocr page 192-

180

De kleinere proefdieren reageeren absoluut niet op de smetstof; derhalve zijn schaap en geit gebezigd. Het bloednbsp;hiervan, te voren onderzocht, gaf een geheel normaal beeld.nbsp;Deze onderzoekingen zijn echter nog in vollen gang.

Wat betreft het maken van de bloedpraeparaten, dit geschiedde steeds lege artis met pijnlijke nauwkeurigheid; de uitgevoerde kleuringen waren volgens Qiemsa (snel methode) en Leishman.

Uit de literatuur, welke mij uit eigen bezit ten dienste stond, was voor zoover mij bekend de anaplasmose bij buffels,nbsp;met deze specifieke klinische symptomen, nog niet waargenomen.

Op de laatste vergadering van de afdeeling Oost-Java, waar van het bovenstaande mededeeling werd gedaan, gewerden mij van collega GuNST .de separata van de artikelennbsp;van DE Does in het Geneeskundig Tijdschrift voor Ned.-Indië,nbsp;terwijl collega Jeronimus mij nog eenige literatuur aangaf.

Zoodra de aangevraagde literatuur in mijn bezit zal zijn gekomen en de ziekte verder is uitgewerkt, zal hierover een uitvoerig artikel verschijnen, waarin de reeds vroeger gepubliceerdenbsp;gegevens met de hier gevondene zullen worden vergeleken,nbsp;zooals b.v. het ook hier gevonden gelijktijdig optreden vannbsp;surra, waarvan wellicht een verminderde resistentie het gevolgnbsp;is, het hier niet vinden van piroplasmata (bij de ongeveernbsp;200 onderzochte praeparaten werd slechts eenmaal eennbsp;dubieuse piroplasma bigeminum gevonden), het niet voorkomen der ziekte bij runderen en het totaal afwezig zijnnbsp;van teken.

Alsdan zullen ook gegevens worden verstrekt omtrent haemaglobinegehalte, hoeveelheid en aard der witte bloedcellen, waarvan echter ook de norm moet worden uitgewerkt,nbsp;terwijl tevens ook microfoto’s van de anaplasmata zullennbsp;worden gegeven.

Zijn de benoodigheden voor deze speciale microfoto-graphie dan nog niet uit Europa aangekomen, dan worden

-ocr page 193-

i8r

deze anaplasma foto’s gepubliceerd in een afzonderlijk artikel handelende over deze inicrofotographie.

Rembang, 5 December 1916.

De redactie der „Bladen” kan niet nalaten op te merken, dat de naam anaplasmatose voor de hier beschreven ziektenbsp;wel wat schielijk gekozen is. In de eerste plaats toch magnbsp;men, bij een bepaalde ziekte bloedparasieten vindende, nietnbsp;maar zoo de verschijnselen daaraan toeschrijven. In denbsp;tweede plaats wijken de microscopische bloedveranderingennbsp;en het ziektebeeld niet onbelangrijke af van hetgeen alsnbsp;anaplasmatose bekend is: zoo ontbreken de bij die ziektenbsp;regelmatig optredende basophile granulatie, polychromasie,nbsp;normo- en megaloblasten, terwijl verder de temperatuur tenbsp;laag is, de diarrhee te hevig, de sterfte veel te groot ennbsp;icterus en miltzwelling naar het schijnt niet voorkwamen.nbsp;Afdoend bewijs zou slechts mogelijk zijn door enting op reinenbsp;dieren, en voor het kweeken en onderhouden daarvan heeftnbsp;de gouvernementsveearts geen tijd en gelegenheid.

Acariasis bij het rund,

DOOK

J. KOK.

(Gouvernementsveearts.)

Voor zoover mij bekend is, werd deze ziekte, wat betreft Nederlandsch-Indië, het eerst beschreven door Sohns, dienbsp;ze in 1907 bij twee jonge runderen in de afdeeling Treng-galek der residentie Kediri waarnam. In 1908 constateerdenbsp;hij nog een geval bij een rund in de afdeeling Ngawi dernbsp;residentie Madioen.

Breedveld vond in 1909 dit lijden bij een vierval runderen in Deli, terwijl hij mededeelt, dat ook Jeronimus aldaar eennbsp;geval diagnostiseerde.

-ocr page 194-

182

In aflevering 2 van deel XXVI dezer bladen komt een artikel voor van Gunst over de zoogenaamde „pest” dernbsp;gedroogde runderhuiden, aan welk euvel acarusschurft zounbsp;ten grondslag liggen.

In dat artikel vindt men o.a. de volgende zinsnede;

„Bij runderen van Madoera schijnt het (euvel) nagenoeg niet voor te komen”.

In verband met mijn langdurig verblijf in dit ressort meen ik te mogen zeggen, dat de in die zinsnede vervattenbsp;opmerking juist is. Dat echter Madoera’s rundveestapel nietnbsp;geheel vrij is van acariase moge uit het volgende blijken:

In April van het vorige jaar werden van het eiland Gili-radja, behoorende tot de afdeeling Soemenep van deze residentie, vijf gevallen van een huidlijden bij runderennbsp;gerapporteerd, welk aantal na een gehouden veeinspectienbsp;met veertien vermeerderde.

Nadien werden nog twee gevallen van hetzelfde huidlijden waargenomen en wel één in een dessa gelegen in Oost-Madoera en één in een dessa aan Madoera’s Noordkust.

Genoemd huidlijden doet zich voor als ronde plekken, waarvan de kleinste de grootte van een dubbeltje hebben,nbsp;de grootste een middellijn van ±15 c.M. bezitten. Ineenvloeien der aangetaste plaatsen komt voor; toch kan mennbsp;steeds min of meer duidelijk zien, dat de oorspronkelijkenbsp;vorm een ronde is geweest.

Bij nadere beschouwing blijkt op de aangedane plaatsen steeds alopecia te bestaan, terwijl daar bovendien óf eennbsp;squameus óf een pustuleus eczeem aanwezig is.

In verreweg de meeste gevallen werd een squameus eczeem aangetroffen, waarvan al naar gelang van de grootte dernbsp;korstjes het aspect verschillend is. Dit eczeem is doorzaaidnbsp;met witte puntjes, zijnde de aan de oppervlakte tredendenbsp;secreetproppen, welke door druk gemakkelijk te voorschijnnbsp;treden. De huid is bij dezen eczeemvorm verdikt en ligtnbsp;in plooien, waartusschen min of meer diepe groeven.

-ocr page 195-

183

Het pustuleuze eczeem schijnt zich niet zoo sterk uit te breiden en beslaat niet die groote oppervlakten als hetnbsp;squameuze. Bij den pustuleuzen vorm is de huid slechts weinignbsp;verdikt en bevinden zich daarin dicht bij elkaar de somsnbsp;erwtgroote, meestal echter kleinere pustels, waarvan sommigenbsp;ietwat haemorrhagisch zijn. Door sterken druk zijn de pustelsnbsp;te openen en treedt daarbij een geelachtige massa, somsnbsp;met wat bloed gemengd, te voorschijn.

Dieren, waarbij uitsluitend het pustuleuze eczeem werd aangetroffen, heb ik niet gezien, wel dieren, bij welke alleennbsp;de squameuze eczeemvorm aanwezig was.

Het lijden komt over het geheele lichaam voor, met uitzondering van de ledematen beneden carpus en tarsus. Het komt mij voor, dat hoofd en hals praedilectieplaatsen zijn. Aannbsp;het hoofd was is sommige gevallen zoo goed als geennbsp;gezonde huid meer aanwezig: neus-, voorhoofd-, boven-ennbsp;onderkaakstreken, oogleden en ooren waren dan aangedaan. Ook de staartwortel was in enkele gevallen nietnbsp;vrij. Dat de neusspiegel was aangetast, heb ik niet waargenomen.

Verhoogd jeukgevoel is door mij bij geen enkel geval geobserveerd en de dieren verkeerden alle in goeden voe-dingstoestand.

Bij microscopisch onderzoek van de bovengenoemde secreetproppen en van den inhoud der pustels werd innbsp;grooten getale als parasiet aangetroffen een demodex-va-riëteit, welke zeer veel gelijkt op den demodex phylloïdesnbsp;van het varken. Het lichaam van de gevonden parasietnbsp;was niet zoo gerekt als bij den demodex folliculorum, maarnbsp;vertoonde meer den bladvorm. De insnoering van den demodex, waarover Sohns in zijn bovenaangehaald artikel spreekt,nbsp;heb ik niet waargenomen.

Naast de parasieten werd na kleuring volgens Gram een groot aantal micrococcen aangetroffen.

Wat betreft den leeftijd der aangetaste dieren kan dienen,

-ocr page 196-

184

dat van de 2f patiënten er 18 jonger waren dan drie jaar, terwijl de overige van 4- a 5-jarigen leeftijd waren.

De door mij waargenomen gevallen van acarusscluirft verloopen zonder uitzondering zeer chronisch, hetgeen innbsp;verband met de groote uitbreiding over het lichaam ennbsp;de geweldige verwoestingen in de huid, niet te verwonderennbsp;is. Dieren in April 1916 ziek geworden, waren op ultimonbsp;van dat jaar nog lijdende.

Van de 21 voorgekomen gevallen zijn er in den loop van verleden jaar 6 spontaan hersteld, stierven er 3, zoodatnbsp;op ultimo van dat jaar nog 12 dieren ziek verbleven.

Of de gestorven dieren zijn gesuccombeerd tengevolge van gestoorde huidfunctie, dan wel septisch te gronde gingennbsp;door coccen-infectie, durf ik niet uitmaken, evenmin of bijnbsp;den pustuleuzen vorm de mijt slechts een praedisponeerendenbsp;rol vervult.

De tegen scabies voorgeschreven bestrijdingsmaatregelen werden toegepast. De bevolking zelve stelde geen therapie in.

Opgemerkt dient nog te worden, dat de huidverpleging der runderen op het eiland Giliradja veel slechter is dan innbsp;de overige deelen der residentie Madoera.

Pamekasan, Februari 1917.

Literatuur:

J. C. F. SOHNS. Acarus-schurft bij het rund. Veeartsenijkundige Bladen, deel 22, bladz. 46.

J. Breedveld. Acarus-schurft bij het rund. ld. deel 22, bladz. 23.

J. A. Gunst. De zoogenaamde „pest” der gedroogde runderhuiden. ld. deel 26, bladz. 142.

-ocr page 197-

Wijze, waarop het voor een Nederlandsch-Indisch veearts mogelijk is om het diploma voor Nederlandsch veearts te halen.

Staatsblad 1875 No. 294, waarvan artikel 1 bepaalde, dat tot gouvernementsveearts in Nederlandsch-Indië benoembaarnbsp;waren zij, die hadden afgelegd een voldoend examen overeenkomstig een bijgevoegd programma, is ingetrokken bijnbsp;Staatsblad 1914 No. 697. Volgens artikel 1 daarvan zijn totnbsp;de genoemde betrekking thans alleen benoembaar zij, die innbsp;het bezit zijn van het diploma van veearts van ’s Rijks Veeartsenijschool te Utrecht. Een Nederlandsch-Indisch veearts,nbsp;die tot gouvernementsveearts in Nederlandsch-Indië zounbsp;willen worden benoemd, zal derhalve eerst dat diplomanbsp;moeten behalen. Hiervoor is noodig, dat de candidaat hetnbsp;examen van veearts aflegt. Om daartoe te worden toegelaten is het in de eerste plaats noodzakelijk, dat hij gerechtigdnbsp;is om de studie aan de voormelde school te volgen, hetgeen ingevolge het reglement der school, waarvan de tekstnbsp;is opgenomen in Nederlandsch Staatsblad 1915 No. 183, o.a.nbsp;het geval is, indien hij bij een jaarlijks voor den aanvang vannbsp;het schooljaar door de leeraren der school in het openbaarnbsp;afgenomen examen heeft doen blijken voldoende kennis tenbsp;bezitten van:

a. de gronden van de spraakkunst der Nederlandsche taal; k. de beginselen der Hoogduitsche, der Fransche en dernbsp;Engelsche taal. zoodat de aspirant ook op _het eerstenbsp;gezicht, uit elk dier talen in het Nederlandsch kannbsp;overbrengen;

c.

de beginselen der algemeene en der vaderlandsche geschiedenis;

d.

de beginselen der aardrijkskunde en der natuurkundige aardrijkskunde;

-ocr page 198-

186

e.

de wiskunde, omvattende de rekenkunde, de gewone stelkunde, de planimetrie, de stereometrie en de vlakkenbsp;trigoniometrie;

f.

g-

de beginselen der proefondervindelijke natuurkunde; de beginselen der anorganische en de hoofdpunten dernbsp;organische scheikunde;

de beginselen der dier-, plant-, delfstof- en aardkunde, terwijl bovendien wordt verlangd eenige vaardigheidnbsp;in het handteekenen.

Bij Koninklijk besluit kan op grond van het bezit van andere getuigschriften vrijstelling van sommige vakken vannbsp;het toelatingsexamen worden gegeven.

Aangenomen mag worden, dat aan een Nederlandsch-Indisch veearts, wanneer gunstig over hem wordt geoordeeld, vrijstelling zal worden verleend van het afleggen van denbsp;vakken a, b, (voor zooveel de beginselen der Hoogduitschenbsp;taal betreft), c, d en e (voor zooveel de planimetrie betreft),,nbsp;f, g en h en het handteekenen.

Verder zijn geregeld het over 4 studiejaren verdeelde onderwijs aan de school bij artikel 28 en de examens, welkenbsp;na afloop van het Ie studiejaar (alle theoretische vakkennbsp;van dit studiejaar) en van liet 3e studiejaar (alle theoretischenbsp;vakken van dit 'studiejaar en pra,ktisch examen in heelkundige ontleedkunde) moeten worden afgelegd, bij artikel 35nbsp;van het voormelde reglement.

(Opgenomen op verzoek van den Directeur van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel. Red).

Veterinaire studenten-almanak 1917.

Als gevolg van de slechte postverbinding met het moederland werd het 31ste exemplaar van dezen almanak, hoewel tijdig verschenen, pas met Paschen ontvangen. Ook ditnbsp;draagt het kenmerk van de tijdsomstandigheden en is, naar

-ocr page 199-

187

de Redactie in haar voorwoord aan den lezer mededeelt, in verband met de hooge papierprijzen en drukloonen, doornbsp;het laten wegvallen van enkele rubrieken en een meerdernbsp;gebruik maken van kleinere letters tot „normale proporties”nbsp;teruggebracht.

Een en ander heeft den almanak niet van beteekenis in waarde doen verminderen en ons komt het zelfs wenschelijknbsp;voor om niet weer tot de vroegere proporties — een boeknbsp;van meer dan 500 bladzijden — terug te keeren, aangezien datnbsp;langzamerhand te onhandig wordt en er tal van rubrieken innbsp;voorkomen, welke zeer zeker niet elk jaar onder de oogen vannbsp;de lezers behoeven te worden gebracht. Reeds vroegernbsp;werd daarop dezerzijds gewezen en in den tegenwoordigehnbsp;tijd, nu zuinigheid gebóden is, bestaat daartoe te meer aanleiding.

Op de eereplaats vinden we een uitstekend portret—vergezeld van een „In Memoriam” — van den overleden leeraar aan ’s Rijks veeartsenijschool Dr. Jan Daniël van dhrnbsp;Plaats. De sympathieke regelen gewijd aan de nagedachtenis van dezen langjarigen docent en eere-voorzitter vannbsp;het Veterinair Studenten-corps Abyrtus zijn ons uit het hartnbsp;gegrepen. Dr. van der Plaats rijst daarin weer voornbsp;onzen geest, zooals wij hem als beminnelijk leeraar, vriendnbsp;en leidsman van den veterinairen student hebben gekend.

Waar de samenstelling van den almanak steeds diens groote belangstelling trok, heeft het ons echter getroffen, dat denbsp;rubrieken, waaraan, naar wij meenen, de overledene medewerkte, reeds thans niet meer in den almanak voorkomen.nbsp;Deze hadden naar ons inzicht dit jaar juist niet mogen wordennbsp;weggelaten.

Behalve een photo van den Senaat van het Studenten-corps geeft de almanak portretten van de dirigeerende paardenartsen der 1ste klasse L. J. M. Rijnenberg van hetnbsp;Nederlandsche en W. van der Burg van het Indische leger ennbsp;van den Directeur-Generaal van den Landbouw P. van Hoek.

-ocr page 200-

188

In een bijschrift bij het eerste wordt terecht gewezen öp het bevreemdende, dat in tijd van vrede de militair veteri-nairen dienst in Nederland onder toezicht staat van eennbsp;medicus en thans bij mobilisatie, nu er heel wat meer komtnbsp;kijken, zelfstandig door een dierenarts wordt bestuurd.

De „Terugblik” werd als steeds met groote belangstelling gelezen. Er blijkt uit, dat de veterinaire student nog heel watnbsp;wenschen heeft, welke voor een groot deel voortvloeien uitnbsp;de omstandigheid, dat het leerplan van de School zichnbsp;nog niet heeft gevoegd naar de ontwikkeling van de diergeneeskunde, waardoor de student, overladen als hij is metnbsp;vakken, in de knel komt en het uitzondering wordt, dat hijnbsp;in de daarvoor gestelde jaren zijn diploma haalt, terwijl ernbsp;bovendien geen tijd overblijft voor maatschappelijke vorming.

Interessant blijft steeds de naamlijst der gediplomeerde veeartsen in Nederland en zijne koloniën. Bij telling bleek,nbsp;dat het aantal dezer niet minder is dan 614 tegen 491 innbsp;1911, d.i. in 6 jaren eene vermeerdering met 123.

Daar uit andere gegevens blijkt, dat in die 6 jaren 157 diploma’s werden uitgereikt, zijn in dat tijdvak 157-123 = 33nbsp;veeartsen overleden.

Nieuwe rubrieken komen in dezen almanak niet voor.

Nog wordt opgemerkt, dat het aantal varia tot een 26-tal is teruggebracht. Daar wij de waarde daarvan niet goed kunnen beoordeelen, zij de wensch uitgesproken, dat hieropnbsp;van toepassing mogen zijn de versregels van Staring:

Wordt eikenschors bij ’t pond gewogen.

Men weegt kaneel bij ’t lood.

De omstandigheden in aanmerking genomen, waaronder is moeten worden gewerkt, verdient de redactie bestaandenbsp;uit de heeren F. J. J. van Rijn, J. H. van den Berg, B.nbsp;DE Vries, J. Steehouwer en T. C. Schol, grooten dank vannbsp;de leden van het veterinaire studentenkorps „Absyrtus” voornbsp;de samenstelling van dezen almanak, waarvan de aanschaffingnbsp;allen diergeneeskundigen wordt aanbevolen. v. d. B.

-ocr page 201-

189

Vereeniging tot bevordering van veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indië

Verslag over het 32ste vereenigingsjaar. (‘)

De bepaling in het nieuwe reglement, dat het vereenigings-jaar zal samenvallen met het kalenderjaar, maakte het noodzakelijk dit 32ste tijdperk te doen loopen van 1 Juli 1915 tot ultimo 1916.

Op de' jaarlijksche algemeene vergadering, door herhaald uitstel eerst op 28 en 29 September 1915 te Djokjakartanbsp;gehouden, werden de door het bestuur ontworpen wijzigingennbsp;in statuten en huishoudelijk reglement in hoofdzaak goedgekeurd. Na de arrestatie bij gouvernementsbesluit van 14 julinbsp;1916 No. 54, Staatsblad No. 496, kunnen dus reeds 5 ledennbsp;eene afdeelingoprichten; terstond werd van deze mogelijkheidnbsp;gebruik gemaakt door de leden in Oost-Java, die tevorennbsp;reeds aaneensluiting gezocht hadden. In verband met denbsp;vorming van afdeelingen zal het bestuur voortaan den naamnbsp;voeren van Hoofdbestuur.

Het rondzenden van gedrukte ontwerp-notulen, waarmede de secretaris reeds begonnen was, werd in het reglementnbsp;vastgelegd.

Een tweede algemeene vergadering werd eveneens te Djokjakarta gehouden, en wel op 2» en 3 Juni 1916. Denbsp;Wd. Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel wasnbsp;door omstandigheden verhinderd aan de uitnoodiging totnbsp;bijwoning gevolg te geven, doch deed zijne waardeeringnbsp;voor het streven der vereeniging blijken door egn afgevaardigde te zenden, benevens een ambtenaar om verslag uitnbsp;te brengen a.angaande die punten van het zeer uitgebreidenbsp;programma, welke dienstbelangen raakten.

(‘) Goedgekeurd door de Algemeene Vergadering te Bandoeng op 6 April 1917.

-ocr page 202-

190

Behalve door het tijdschrift uitte de vereeniging zich naar buiten door:

29 October 1915, een verzoekschrift aan den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel om diens tusschen-komst te verzoeken, ten einde te verkrijgen dat aan ambtenaren van den Burgerlijken Veeartsenijkundigen Dienstnbsp;terugbetaling zal worden gedaan van de vervoerkosten voornbsp;hunne dienstauto’s, waarin zij door overplaatsingen vervallen.nbsp;Dit werd doorgezonden aan den Directeur van Binnenlandschnbsp;Bestuur te Weltevreden.

3 November 1915, een vertoog aan de Onderlinge Paar-denverzekering Hippos, ten gevolge waarvan de uitbreiding der keuring met een bijzonder onderzoek op malleus ingetrokken werd.

12 April 1916, een verzoekschrift aan Z.E. den Gouver-neur-Generaal van Nederlandsch-lndië om de Morphine-ordonnantie zoodanig te willen herzien, dat aan Europeesche veeartsen in Nederlandsch-lndië worde toegestaan de innbsp;art. 1 dier ordonnantie bedoelde geneesmiddelen en spuitjesnbsp;in te voeren, in voorraad te houden en te verkoopen opnbsp;de wijze, als thans is toegestaan aan veeartsen op plaatsen,nbsp;waar geen apotheek gevestigd is. Het gewenschte resultaatnbsp;werd ten deele verkregen; zie bldz 94—96 van jaargangnbsp;XXIX onzer Bladen.

18 April 1916, een verzoekschrift aan den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel om herziening van denbsp;ranglijst der gouvernementsveeartsen. Hieraan is in zoovernbsp;voldaan, dat Dr. Lkurink niet ingeschoven werd.

Van een verzoekschrift aan denzelfden Directeur, om in den vervolge alle conduitestaten ter inzage te mogen ontvangen, werd de indiening belangrijk vertraagd, doordat denbsp;geringe belangstelling der leden eene herhaling der enquetenbsp;noodig maakte.

Verder sloot de Vereeniging zich aan bij de actie, gevoerd en nog te voeren om de pensioenen der Indische ambtenarennbsp;gewaarborgd te krijgen.

-ocr page 203-

191

Ten slotte werd in behandeling genomen het Ontwerp-Reisreglement, om na te gaan of niet een groot deel der leden bij de tenuitvoerlegging benadeeld zou worden.

Als eerelid ontviel ons door den dood Mr. H. Kuneman, waarna wij nog zwaarder werden getroffen door het plotselingnbsp;verscheiden van onzen collega]. K. F. de Does.

Het Hoofdbestuur zag zich tot zijn leedwezen genoodzaakt, het lid D. Hubenet op grond van artikel 4 van het huishoudelijk reglement af te voeren van de ledenlijst.

Het aantal leden bedroeg op ultimo 1916 61 tegen 63 in het begin van de verslagperiode, terwijl het aantal intee-kenaren op de Bladen vermeerderde van 76 tot 97.

Blijkt uit het druk bezoek der vergaderingen, dat het vereenigingsleven bloeit, ook op het tijdschrift mag metnbsp;voldoening teruggezien worden: niet alleen zijn omvang ennbsp;gehalte zeker niet verminderd, doch de door sommige ledennbsp;geschreven artikelen over fokkerij en hare grondbeginselennbsp;leveren het bewijs, dat de fokkerij bij veeartsen in goedenbsp;handen is.

Zooals uit de bij het programma der vergadering gevoegde verlies- en winstrekening en begrooting blijkt, is de financieelenbsp;toestand onzer vereeniging ongunstig. Er is over het afgeloopennbsp;vereenigingsjaar een verlies van ƒ 757,42 te boeken ennbsp;het bezit der vereeniging is van f 1245.— tot ƒ 487.— achteruitgegaan. De voornaamste oorzaak daarvan moet aan denbsp;hooge uitgaven van de „Veeartsenijkundige Bladen” geweten worden.

Om de inkomsten met de uitgaven in evenwicht te brengen zou men de laatste tot een minder bedrag kunnen beperken.nbsp;Hiervoor zou men allereerst de kosten verboflden aan denbsp;uitgaven van het tijdschrift kunnen verminderen met hetnbsp;gevolg, dat de „Bladen” een geringeren inhoud zouden verkrijgen. Dit is niet aan te raden aangezien ten 1ste: hetnbsp;tijdschrift de eenige gelegenheid in Indië vormt, waarin denbsp;dierenartsen van gedachten kunnen wisselen, te meer noodig.

-ocr page 204-

192

omdat zulks mondeling aan de meesten onzer onmogelijk is, ten 2de: het tijdschrift een openbare uiting van ons strevennbsp;en werken is, tevens onze maatschappelijke en wetenschappelijk positie aangevend. Daarom is het ongewenscht ditnbsp;in zijn omvang of uitvoering te beperken. Integendeel is hetnbsp;aanbevelenswaard zoonoodig meer gelden toe te staan, opdatnbsp;zijn inhoud en aanzien voor het publiek aantrekkelijk zij.

Op de andere posten der debetzijde van de verlies- en winstrekening kan weinig bezuinigd word. Daarom isnbsp;alleen een batig slot te verkrijgen door de inkomsten tenbsp;vermeerderen. Deze kunnen bestaan: Ie, in verhoogde subsidie van de Regeering, ten 2de de inteekenprijs der „Bladen”nbsp;te verhoogen en ten 3de, door verhoogde contributie.

Of het wenschelijk is stappen te doen voor het verkrijgen van een verhoogde subsidie, zal bij de behandeling van hetnbsp;punt contributieverhooging op de agenda kunnen wordennbsp;overwogen. De inteekenprijs is thans bezwaarlijk te verhoogen, aangezien zij bij het laatst uitgekomen deel reeds vannbsp;ƒ 6.— op ƒ 8.— is gebracht.

Door het Hoofdbestuur is aan de algemeene vergadering het voorstel voorgelegd om de contributie te verhoogen totnbsp;/ 24.— ’sjaars. Toch is de daarvan te verwachten meerdere ontvangst onvoldoende en zal aan het eind van hetnbsp;loopend vereenigingsjaar een tekort te vreezen zijn. Tennbsp;einde dit te dekken kan een hoofdelijke omslag, te bepalennbsp;alnaarmate het benoodigde bedrag, geheven worden of kannbsp;reeds bij voorbaat de contributie voldoende verhoogd worden.nbsp;Volgens de begroeting is te rekenen op een nadeelig saldonbsp;van / 280.—. Wanneer nu de 60 leden ƒ 5.— inplaats van ƒ4.—nbsp;verhoogde contributie betalen, zal waarschijnlijk het te verwachten tekort gedekt worden. De verhoogde contributie dientnbsp;ook voor het 1ste halfjaar 1917 geheven te worden, zoo niet,nbsp;dan blijft een ruim tekort voor het jaar 1917 te verwachten.

De president,

W. VAN DER Burg.

-ocr page 205-

193

IVlededeeling van het Hoofdbestuur.

In antwoord op het verzoekschrift dd. 12 April 1916 in zake de opium-ordonnantie (zie bladz. 391 van het vorigenbsp;deel) werd onderstaand besluit van den Oouverneur-Generaalnbsp;van Nederlandsch-lndië ontvangen.

De Secretaris, van het Hoofdbestuur,

C. Bubberman.

Uittreksel uit het Register der Besluiten van den Gouverneur-Generaai van Ned.-lndië.

No. 41. nbsp;nbsp;nbsp;Buitenzorg, den 3den Januari 1917.

Gelet op den brief van den Isten Gouvernenients Secretaris van 6 Januari 1914 No. 42;

Gelezen het verzoekschrift, gedagteekend Buitenzorg 12 April 1916, van W. vAN der Burg en J. C. F. Sohns,nbsp;onderscheidenlijk president en secretaris van de aldaarnbsp;gevestigde Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkundenbsp;in Nederlandsch-lndië, houdende verzoek om de bepalingennbsp;der morphine-ondonnantie zoodanig te wijzigen dat aannbsp;Europeesche veeartsen, op plaatsen waar eene apotheek isnbsp;gevestigd, dezelfde bevoegdheden worden verleend als aannbsp;hunne vakgenooten op andere plaatsen;

Den Raad van Nederlandsch-lndië gehoord;

Is goedgevonden en verstaan:

Aan

het Bestuur der Vereeniging tot bevordering van veeartsenijkundenbsp;in Nederlandsch-lndië,nbsp;p/a. den Heer W. van der Burgnbsp;te

Buitenzorg.

-ocr page 206-

194

Aan verzoekers te kennen te geven, dat geen termen zijn gevonden tot inwilliging van hun voorschreven verzoek,nbsp;omdat het niet wenschelijk is onder meer de bevoegdheidnbsp;tot den invoer en den verkoop voor geneeskundig gebruiknbsp;van opium en andere verdoovende middelen te verleenennbsp;aan andere groepen van personen dan die, aan welke zulksnbsp;krachtens de ordonnantie van 26 Augustus 1911 (Staatsbladnbsp;No. 485) is toegestaan, doch dat, ten einde zooveel mogelijknbsp;aan hun verlangen te gemoet te komen, bij de ordonnantienbsp;van heden (Staatsblad No. 11) (‘) de morphine-ordonnantienbsp;is gewijzigd en aangevuld onder meer in dien zin, dat hetnbsp;thans ook aan veeartsen op plaatsen met eene apotheeknbsp;vergund is morphinespuitjes in te voeren en te bezitten ennbsp;verdoovende middelen in bezit te hebben, zonder dat dezenbsp;door een bevoegd geneesheer zijn voorgeschreven, een ennbsp;ander voor zoover noodig om den in de gelegenheid te stellennbsp;die middelen persoonlijk toe te dienen.

Uittreksel dezes zal worden verleend aan de verzoekers tot inlichting.

Stemt overeen met voorz. Register, De Gouvernement-Secretaris,nbsp;w.g. (Handteekening onleesbaar. Red.).

BERICHTEN.

Ordonnantiën, Besluiten, Officieele verslagen enz.

Uitvoeringsbepalini^en in zake het Reglement voor den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in Nederlandsch-Indië.

Bij besluit van den Directeur van Landbouw, N. en H. van 5 Januari 1917 No. 167 is o.m. bepaald als volgt:

I. Het ingevolge artikel 14 van het Reglement voor den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst door de adjunct-inspecteurs van dien dienst jaarlijksnbsp;aan den inspecteur in te dienen verslag moet aan dezen worden verzonden

(^) Reeds opgenomen op bladzijde 94 van dit deel. (Red.)

-ocr page 207-

195

ZOO spoedig mogelijk na afloop van het jaar, waarop het betrekking heeft en in elk geval vóór 1 Maart van het daarop volgend jaar.

II. (1) Het ingevolge artikel 24 (1) sub a, van het Reglement door de gouvernementsveearfsen maandelijks in te dienen rapport moet bevatten:

a. nbsp;nbsp;nbsp;eene korte opsomming van dag tot dag van de dienstverichtingen en denbsp;gemaakte dienstreizen, met vermelding van het doel dier reizen,nbsp;doch zonder verdere toelichting.

b. nbsp;nbsp;nbsp;een kort en zakelijk verslag omtrent de volgende onderwerpen:

1. nbsp;nbsp;nbsp;personeel,

2. nbsp;nbsp;nbsp;algemeene gezondheidstoestand van den veestapel,

3. nbsp;nbsp;nbsp;besmettelijke veeziekten,

4. nbsp;nbsp;nbsp;andere veeziekten,

5. nbsp;nbsp;nbsp;bijzondere onderzoekingen,

6. nbsp;nbsp;nbsp;quarantaine,

7. nbsp;nbsp;nbsp;hijgiëne,

8. nbsp;nbsp;nbsp;veeteelt,

9. nbsp;nbsp;nbsp;handel.

2) Het bovenbedoeld maandrapport moet aan het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur worden verzonden zoo spoedig mogelijk na afloopnbsp;van de maand, waarop het betrekking heeft en in elk geval vóór dennbsp;lOden van de daarop volgende maand. De datum van verzending moetnbsp;op het rapport worden vermeld.

(3) Bij het maandrapport moeten worden overgelegd opgaven betreffende:

a. nbsp;nbsp;nbsp;besmettelijke veeziekten,

b. nbsp;nbsp;nbsp;invoer van vee over zee,

c. nbsp;nbsp;nbsp;uitvoer van vee over zee,

d. nbsp;nbsp;nbsp;slachten van vee,

e. nbsp;nbsp;nbsp;castratie,

f. nbsp;nbsp;nbsp;keuren van vrouwelijk vee,

g. nbsp;nbsp;nbsp;dekstieren,

h. nbsp;nbsp;nbsp;fokkoeien,

opgemaakt overeenkomstig de hieraan gehechte modellen A tot en met H. {^)

(3) nbsp;nbsp;nbsp;Voor besmettelijke veeziekten, die niet zijn voorgekomen, moetnbsp;een gezamenlijke nihilstaat worden ingediend.

(4) nbsp;nbsp;nbsp;De opgaven, die wej^ens niet tijdige ontvangst van de voor denbsp;opmaking benoodigde gegevens, niet tegelijk met het maancJrapport gereednbsp;zijn, worden zoo spoedig mogelijk nagezonden.

III. (1) Het ingevolge artikel 24 (1) sub b, van het Reglement door de gouvernementsveeartsen jaarlijks in te dienen algemeen rapport moetnbsp;bevatten een verslag over de volgende onderwerpen:nbsp;a, personeel,

(^) De bij dit besluit behoorende modellen zijn niet opgenomen. Red.

-ocr page 208-

196

b. nbsp;nbsp;nbsp;algemeene gezondheidstoestand van den veestapel,

c. nbsp;nbsp;nbsp;besmettelijke veeziekten,

d. nbsp;nbsp;nbsp;andere veeziekten,

e. nbsp;nbsp;nbsp;bijzondere onderzoekingen,

f. nbsp;nbsp;nbsp;quarantaine,

g. nbsp;nbsp;nbsp;hygiëne,

h. nbsp;nbsp;nbsp;veeteelt,

i. nbsp;nbsp;nbsp;handel.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Het jaarrapport moet aan het betrokken Hoofd van gewestelijknbsp;bestuur worden ingezonden zoo spoedig mogelijk na afloop van het jaar,nbsp;waarop het betrekking heeft en in elk geval vóór 1 Februari van hetnbsp;daarop volgend jaar. Datum van verzending moet op het rapport wordennbsp;vermeld.

(3) nbsp;nbsp;nbsp;Bij het jaarrapport moeten door de gouvernementsveeartsen wordennbsp;overgelegd opgaven betreffende:

a. nbsp;nbsp;nbsp;sterkte van den veestapel,

b. nbsp;nbsp;nbsp;aantal paarden voor vervoerdiensten in gebruik in bedrijven of opnbsp;ondernemingen,

c. nbsp;nbsp;nbsp;aantal runderen en buffels voor vervoerdiensten in gebruik in bedrijvennbsp;of op ondernemingen.

d. nbsp;nbsp;nbsp;aantal runderen gehouden wordende in melkerijen,

e. nbsp;nbsp;nbsp;op de veepassers verhandeld vee,

opgemaakt overeenkomstig de hieraan gehechte modellen I tot en met V.

IV. nbsp;nbsp;nbsp;(1) Het ingevolge artikel 32 van het Reglement door de adjunct-gouvernementsveeartsen maandelijks in te dienen rapport moet op dezelfdenbsp;wijze worden ingericht als het bij § II bedoelde maandrapport van denbsp;gouvernementsveeartsen en worden ingediend zoo spoedig mogelijk nanbsp;afloop van de maand, waarop het betrekking heeft en in elk geval vóórnbsp;of uiterlijk op den 5den van de daarop volgende maand. De datum vannbsp;verzending moet op het rapport worden vermeld.

(2) De . ingevolge gemeld artikel door de adjunct- gouvernementsveeartsen in te dienen periodieke opgaven moeten worden opgemaakt overeenkomstig de voor de gouvernementsveeartsen voorgeschreven modellen en worden ingediend zoo spoedig mogelijk na afloop van het tijdvak,nbsp;waarop zij betrekking hebben.

V. nbsp;nbsp;nbsp;Het ingevolge artikel 36 van het Reglement door de mantri’s maandelijks in te dienen rapport moet worden opgemaakt in den vorm vannbsp;een dagboek, waarin van dag tot dag worden vermeld de verrichte werkzaamheden en alles wat door hen op veeartsenijkundig gebied is verrichtnbsp;of waargenomen. Het moet worden ingediend zoo spoedig mogelijk nanbsp;afloop van de maand, waarop het betrekking heeft en in elk geval

-ocr page 209-

197

vóór of uiterlijk op den 5den van de daarop volgende maand, De datum van verzending moet op het rapport worden vermeld.

Toelichtingen op het Reglement voor den burgerlijken veeartsenijkundfgen dienst in Nederlandsch-Indië*

Bij schrijven van den Directeur van Landbouw, N. en H. van 5 Januari 1917 no. 168 is het onder volgende ter kennis gebracht v^n de Hoofdennbsp;van gewestelijk bestuur.

Bij het gouvernementsbesluit van 25 November j.1. No. 27 (Staatsblad No. 692) is, met buitenwerkingstelling o.m. van de Instructie voor dennbsp;inspecteur en de veeartsen van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienstnbsp;(Staatsblad 1902 No. 226), vastgesteld een Reglement voor den burgerlijkennbsp;veeartsenijkundigen dienst in Nederlandsch-Indiê.

Behalve eenige algemeene bepalingen bevat dit Reglement achtereenvolgens bijzondere dienstvoorschriften voor den inspecteur, de adjunct-inspecteurs, de gouvernementveeartsen, de adjunct-gouvernementsveeartsen, de Inlandsche veeartsen en de mantri’s.

Tot toelichting, voor zooveel noodig, van een en ander heb ik de eer UHEdG. het volgende mede te deelen, met verzoek de in Uw gewestnbsp;geplaatste gouvernementsveeartsen te willen opdragen het hun toegevoegdenbsp;personeel ter zake in te lichten en op de hoogte te brengen van de strekkingnbsp;der voor elke catagorie geldende nieuwe voorschriften.

De artikelen 2 en 3 bevatten bepalingen omtrent de vaststelling van de ressorten, de aanwijzing van de standplaatsen en de plaatsing en overplaatsing van de ambtenaren van den dienst.

De ressorten van alle ambtenaren worden door den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel vastgesteld. De plaats in elk dier ressorten, waar de betrokken ambtenaren gevestigd zullen zijn, wordt, wat de adjunct-inspecteurs en de gouvernementsveeartsen aangaat, door den Departements-chef en wat de adjunct-gouvernementsveeartsen, de Inlandsche veeartsennbsp;en de mantri’s betreft, door den betrokken gouvernementsveearts bepaald.

Plaatsing en overplaatsing van de adjunct-inspecteurs en de gouvernementsveeartsen geschieden door den Directeur. Voor de adjunct-gouvernementsveeartsen, Inlandsche veeartsen en mantri’s worden door hem alleen de veeartsenijkundige ambtsressorten aangewezen, jsvaarin dezenbsp;ambtenaren werkzaam zullen zijn. Zij worden verder binnen de veeartsenijkundige ambtsressorten geplaatst en overgeplaatst door de gouvernementsveeartsen. Bij benoeming of overplaatsing naar een ander veeartsenijkundignbsp;ambtsressort van een mantri b.v. zal dus de Directeur van Landbouw,nbsp;Nijverheid en Handel in het vervolg slechts het veeartsenijkundige ambtsressort aanwijzen, waarvoor de betrokkene bestemd is. De aanwijzingnbsp;van het mantri-ressort, waarmede hij zal worden belast, geschiedt door

-ocr page 210-

198

den góüVertiemehivèearts. Deze is verder ook bevoegd het hem toegevoegde personeel van het eene ressort naar het andere over te plaatsen, natuurlijk

met dien verstande, dat alle ressorten, waarvoor personeel beschikbaar is gesteld, moeten worden bezet en dat b,v. niet een adjunct-gouvernementsnbsp;veearts met een mantri-ressort of een mantri of Inlandsch veearts metnbsp;het voor een adjunct-gouvernementsveearts bestemd ressort wordt belast.

Van het bepfialde bij artikel 30, alinea- 2 en artikel 30, alinea 3 zal alleen mogen worden gebruik gemaakt in bijzondere gevallen, b.v. bijnbsp;vacatures, bij plotseling hevig optreden van een of andere besmettelijkenbsp;veeziekte enz., en dan nog niet langer dan strikt noodig is. In de betrekkelijke besluiten van de gouvernementsveeartsen zullen de redenen, dienbsp;tot de maatregelen aanleiding geven, moeten worden vermeld.

Modellen van de verschillende door de gouvernementsveeartsen te nemen beschikkingen zullen hun nader worden toegezonden.

Ingevolge artikel 4 zal voortaan ook het Inlandsche personeel bij de aanvaarding van zijne betrekking een ambtseed hebben af te leggen. Ditnbsp;is wenschelijk gebleken om het mogelijk te maken, dat ambtseedige processenverbaal en verklaringen worden opgemaakt en afgelegd.

Voor de beëediging van het thans reeds in dienst zijnde in Uw gewest geplaatste Inlandsche personeel zal UHEdG. wel alsnog het noodige willennbsp;doen verrichten.

Artikel 5, regelende de bevoegdheid tot uitoefening van de particuliere praktijk wijkt o.a. in zoover van artikel 12 der vervallen instructie af, datnbsp;die praktijk voortaan voor de gouvernementsveeartsen niet meer beperktnbsp;zal zijn tot een afstand van minder dan 6 palen van hunne standplaats,nbsp;terwijl aan den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel de bevoegdheid is verleend om, waar naar zijn oordeel het dienstbelang zulks eischt,nbsp;-de particuliere praktijk te verbieden of haar te beperken.

Bij de artikelen 7 tot ^n met 18 zijn de bevoegdheden en verplichtingen van den inspecteur, chef van den dienst, en van de adjunct-inspecteursnbsp;geregeld. De inspecteur is onder de bevelen van den Directeur belastnbsp;met de al^emeene leiding van den dienst (artikel 7), terwijl de adjunct-inspecteurs de rechtsireeksche leiding van en het toezicht op den dienst innbsp;de hun aangewezen inspectieafdeeling hebben (artikel 12). De bedoelingnbsp;is, dat zij een deel van de volgens de vervallen instructie in Staatsbladnbsp;1901 No. 226 aan den inspecteur opgedragen werkzaamheden, n.l. denbsp;bemoeienis met en het toezicht op den dagelijkschen gang van zaken innbsp;de veeartsenijkundige ambtsressorten, van dezen zullen overnemen, zoodatnbsp;de inspecteur nevens zijne taak als adviseur van den Departementschef,nbsp;alleen belast blijft met de werkzaamheden aan de algemeene leiding vannbsp;-den dienst verbonden. De adjunct-inspecteurs hebben dus in de eerste

-ocr page 211-

199

plaats er óp toe te zien, dat in de veeartSenijkundigë arftbtsressorten in‘ de voorgeschreven richting wordt gewerkt en de bestaande bepalingen ennbsp;voorschriften behoorlijk worden in acht genomen. Zij zullen daarbij echternbsp;steeds in het oog hebben te houden, dat de uitoefening van den dienstnbsp;in die ressorten bij de daarmede belaste gouvernementsveeartsen berustnbsp;(artikel 19) en dat zij dus in hunne bemoeienis met de regeling van dennbsp;dienst in de ressorten niet verder behooren te gaan, dan ter verzekering,nbsp;van een goeden gang van zaken werkelijk noodig is. Hun leiding ennbsp;toezicht moeten er op gericht zijn om bij de gouvernementsveeartsennbsp;steeds het besei levendig te houden, dat zij zelf te zorgen hebben voornbsp;den goeden gang van zaken in hun ressort en daarvoor ten volle verantwoordelijk zijn.

Bij hunne inspecties zullen de adjunct-inspecteurs behalve aan de tech» nische- aangelegenheden, ook aandacht hebben te schenken aan de administratie (c.q. ook de geldelijke) en zich ervan hebben te overtuigen, datnbsp;registers, correspondentie enz. behoorlijk zijn bijgehouden en dat archief en innbsp;gebruik zijnde inventarisgoederen goed worden bewaard en onderhouden.

Artikel 19 bevat eene omschrijving van den werkkring van de gouvernementsveeartsen. Ingevolge de 2de alinea van dat artikel hebben zij, nevens de verplichtingen en bemoeiingen, hun bij de terzake bestaandenbsp;bepalingen opgelegd met betrekking tot de bestrijding van veeziekten,nbsp;zich in de eerste plaats, in overleg en in samenwerking met de betrokken gewestelijke en plaatselijke autoriteiten en bestuursambtenaren, bezignbsp;te houden met alles, wat verder kan strekken tot bevordering van denbsp;instandhouding en, zoo mogelijk, vermeerdering en verbetering van dennbsp;paarden- en veestapel der Inlandsche bevolking.

De gouvernementsveeartsen zullen daarbij steeds in het oog hebben te houden, dat zij in de eerste plaats adviseerende ambtenaren zijn ennbsp;dat de zorg voor de uitvoering der beraamde maatregelen in het belangnbsp;v^an den paarden- en veestapel der bevolking, voor zoover die maatregelen niet van technischen aard zijn, in de eerste plaats berust bij denbsp;genoemde autoriteiten en ambtenaren, al zijn de veeartsen natuurlijknbsp;gehouden daarbij voor zooveel mogelijk hulp en medewerking te verleenennbsp;en door het hun toegevoegde personee,! te doen verleenen, zullende zijnbsp;in het bijzonder ook door raadgeving en het rapporteerenj zoo noodig,nbsp;van door hen waargenomen of op andere wijze te hunner kennis gekomennbsp;afwijkingen en tekortkomingen, hebben te bevorderen, dat de uitvoeringnbsp;der maatregelen op de juiste wijze geschiedt.

Artikel 20, regelende de verhouding van de gouvernementsveeartsen, tot de Hoofden van gewestelijk bestuur en tot de adjunct-inspecteurs komtnbsp;in hoofdzaak overeen met artikel 5 der nu vervallen instructie. Als;

-ocr page 212-

200

gevolg van het bepaalde bij artikel 12 staan de Véêartseri nü natuurlijk niet meer rechtstreeks onder den inspecteur, maar onder den adjunct-inspec-teur van de inspectieafdeeling, waartoe hun ressort behoort, zoodat zij voortaan de daarvoor in aanmerking komende dienstaangelegenheden niet meernbsp;met den inspecteur, maar met den betrokken adjunct-inspecteur zullennbsp;hebben te behandelen en zich bij de uitoefening van hun dienst zullennbsp;hebben le gedragen naar de aanwijzingen hun door dezen gegeven, terwijl zij in alle eenigszins belangrijke zaken overleg met hem zullennbsp;hebben te plegen. In verband hiermede wordt blijkens artikel 22 doOj.nbsp;de gouvernementsveeartsen geen rechtstreeksche briefwisseling meernbsp;gevoerd met den inspecteur en met het Departemet van Landbouw, Nijverheid en Handel, behalve voor zooveel betreft beantwoording van doornbsp;den inspecteur of van wege Departement tot hen gerichte brieven enznbsp;Deze briefwisseling zal zich, met het oog op de plaats, die de adjunct-inspecteurs in den dienst innemen, uit den aard der zaak beperken totnbsp;het vragen van eenvoudige inlichtingen, ten aanzien waarvan voorafnbsp;vaststaat, dat de tusschenkomst van den adjunct-inspecteur zich eventueelnbsp;geheel zou bepalen tot doorzending van vraag en antwoord en daaromnbsp;de vraag spoedshalve en ter vermijding van noodeloozen omslag rechtstreeks aan den veearts wordt gedaan, terwijl het ook zal kunnen voorkomen dat spoedshalve rechtstreeks mededeelingen aan den veearts wordennbsp;gedaan of opdrachten worden verstrekt. Verder zullen in bijzonderenbsp;gevallen, b.v. bij afwezigheid van der adjunct-inpecteur, ook de gouvernementsveeartsen zich zoo noodig rechtstreeks tot den inspecteur kunnennbsp;wenden. Van de hierbedoelde rechtstreeksche briefwisseling zal echternbsp;zoowel van wege dit Departement en den inspecteur als door de gouvernementsveeartsen, steeds tegelijk afschrift aan den adjunct-inspecteurnbsp;moeten worden gezonden.

Hunne periodieken moeten de gouvernementsveeartsen, door tusschenkomst van het Hoofd van gewestelijk bestuur, ook aan den betrokken adjunct-inspecteur indienen, terwijl zij dezen tusschentijds op de hoogtenbsp;zullen hebben te houden van hetgeen in hun ressort voorvalt (artikel 24).

Het bepaalde bij artikel 6 der bestaande instructie, volgens hetwelk de Hoofden van gewestelijk bestuur bevoegd waren de gouvernementsveeartsennbsp;ijdelijk te stellen onder de bevelen van de assistent-residenten. Hoofdennbsp;van plaatseiijk bestuur, is in het reglement niet overgenomen Voornbsp;zoover ter zake nog be8chillt;kiogen van dien aard mochten bestaan, moetennbsp;deze thans geacht worden buiten werking te zijn gesteld.

Terwijl blijkens artikel 8 der instructie de gouvernementsveeartsen tot dusver ambtshalve keurmeester waren van slachtvee en vleesch op hunnenbsp;standplaats, indien deze lag buiten het ressort van een Localen Raad

-ocr page 213-

201

zullen zij, ingevolge artikel 25 van het reglement, voortaan alleen belast zijn met het toezicht op de keurmeesters aldaar voor zooveel betreft technische en hygiënische aangelegenheden Tot deze wijziging is overgegaan,nbsp;omdat de werkzaamheden der gouvernementsveeartsen zoodanig zijnnbsp;toegenomen, dat zij geen tijd meer hebben om zelf te keuren, terwijl denbsp;vroeger bestaan hebbende noodzakelijkheid om wegens gemis van anderenbsp;deskundigen voor de keuring van de diensten der gouvernementsveeartsennbsp;gebruik te maken, is komen te vervallen sedert in 1911 te Buitenzorg denbsp;gelegenheid is geopend om Inlandschsche keurmeesters op te leiden,

De artikelen 29 tot en met 36 bevatten achtereenvolgens bepalingen en dienstvoorschriften voor de adjunct-gouvernementsveeartsen, de In-landsche veeartsen en de mantri’s.

De adjunct-gouvernementsveeartsen en de Inlandsche veeartsen zijn rechtstreeks ondergeschikt aan den gouvernementsveearts, in wiens ambts-ressort zij geplaatst zijn, de mantri’s wier instructie in Bijblad No. 7806nbsp;thans vervallen is, aan den adjunct-gouvernementsveearts of Inlandschennbsp;veearts in wiens ressort zij geplaatst zijn of, indien zij niet in zoodanignbsp;ressort geplaatst zijn, aan dén gouvernementsveearts.

Het spreekt van zelf, dat, waar al het in het veeartsenijkundig ambts-ressort geplaatste ondergeschikte personeel van den burgerlijken veeartse-nijkundigen dienst middellijk of onmiddelllijk onder de bevelen van den gouvernementsveearts is gesteld, deze er verantwoordelijk voor is, dat datnbsp;personeel op de meest doelmatige en nuttige wijze werkzaam is en datnbsp;b.v. geen onnoodige dienstreizen worden ondernomen, doch daartegenovernbsp;alle werkelijk noodige en nuttige reizen ook inderdaad worden gemaakt.nbsp;Zij hebben het personeel de noodige leiding te geven en het zooveelnbsp;mogelijk te controleeren. Met het oog hierop is er voor gezorgd, dat denbsp;gouvernementsveearts behalve van de door het minder personeel in tenbsp;dienen periodieken, ook inzage krijgt van de declaraties wegens reis- ennbsp;verblijfkosten (artikelen 31, alinea 2, en 35, alinea 2).

Behalve uit de evenbedoelde bescheiden moeten de gouvernements^ veeartsen zich ook bij hun eigen dienstreizen zooveel moogelijk ervan trachtennbsp;te overtuigen, dat hun ondergeschikt personeel behoorlijk zijn plicht doetnbsp;en dat de gedane opgaven juist zijn. Zij zullen er verder.*t)ok op hebben toe te zien, dat de maandrapporten behoorlijk met den dag wordennbsp;bijgehouden, de periodieken tijdig aan hen wotden ingediend en eventueelnbsp;aan te houden registers enz. steeds in orde zijn, zoomede, dat het archiefnbsp;en de in gebruik zijnde inventarisgoederen goed worden bewaard en onder^nbsp;houden.

De modellen van de in te dienen periodieken zijn, voor zooveel noodig, vastgesteld bij het dezerzijdsch besluit van heden No. 167, waarvan een

-ocr page 214-

202

afdruk voor Uw archief hier bijgaat. Aan de gouvernementsveeartsen en adjunct-gouvernementsveeartsen wordt spoedshalve vanwege dit Departement rechtstreeks een afdruk toegezonden met een exemplaar van ditnbsp;rondschrijven.

Zooals uit § II van evengemeld besluit blijkt, is de inrichting van het maandrapport der gouvernementsveeartsen gewijzigd en in overeenstemming gebracht met die van het jaarrapport. Dit is voornamelijk geschiednbsp;om een beter overzicht te verkrijgen van het gerapporteerde en ter vergemakkelijking van de opmaking van het jaarrapport.

De maandrapporten over een geheel jaar zullen, indien zij goed zijn bijgehouden, onder de verschillende rubrieken, alle gegevens bevattennbsp;voor de opmaking van de overeenkomstige rubrieken van het jaarrapport.

Voor de opmaking van het maandrapport moeten zooveel mogelijk van dag tot dag de noodige aanteekeiiingen worden gemaakt.

Maand- en jaarrapporten moeten voortaan in stede van op half op drie vierde blad worden geschreven. Het wordt n.1., ten einde de resultatennbsp;van gevoerde gedachtenwisselingen later gemakkelijker te kunnen terugvinden, wenschelijk geacht, dat de inspecteur en de adjunct-inspecteursnbsp;hunne vragen en opmerkingen niet meer middels kantteekeningen op denbsp;periodieken zelve mededeelen, zooals tot dusver veelal gesehiedde, maarnbsp;dat zij dit bij brief doen. De adjunct-inspecteurs zullen van de ter zakenbsp;door hen tot de gouvernementsveeartsen gerichte brieven afschrift overleggen bij de doorzending der periodieken aan den inspecteur en dezennbsp;ook van de ontvangen antwoorden en eventueele verdere briefwisselingnbsp;afschrift doen toekomen. De gouvernementsveeartsen moeten hunne beant-woording in duplo inzenden.

Bij vermelding van namen van desa's moet steeds worden opgegeven de naam van het onderdistrict en de afdeeling, waarin zij gelegen zijn.

Voorstellen of bijzondere rapporten mogen niet in de maand- of jaarrapporten worden opgenomen, maar moeten afzonderlijk worden ingediend. Natuurlijk kan er, zoo daartoe aanleiding bestaat, in die rapporten, welnbsp;naar worden verwezen.

Daar het voor den goeden gang van zaken van veel belang is, dat de periodieken door de gouvernementsveeartsen steeds zoo tijdig mogelijknbsp;worden ingediend, zal ik het zeer op prijs stellen indien UHEdG. daaropnbsp;de noodige controle zou willen doen uitoefenen.

Mochten in de periodieken der veeartsen opmerkingen of mededeelingen voorkomen, die UHEdG. ter kennis van een of meer der in Uw gewestnbsp;geplaatste bestuursambtenaren wenscht te brengen, dan verzoek ik UHEdG.nbsp;dit te willen doen door middel van mededeeling of toezending van tenbsp;Uwen kantore te maken uittreksels, omdat, indien de periodieken zelf

-ocr page 215-

203

gezonden zouden worden, deze te laat den adjunct-inspecteur en deri inspecteur zouden bereiken.

Omtrent de wijze, waarop over de verschillende onderwerpen moet worden gerapporteerd, zij het volgende opgemerkt:

Personeel.

Mutaties, verloven, bijzondere mededeelingen omtrent dienstverrichtingen.

In het jaarverslag moet aan het slot van deze rubriek worden opgenomen eene opgave van het personeel, dat op 31 December van het verslagjaarnbsp;in het ressort in dienst was, zoowel vast als tijdelijk, met vermeldingnbsp;van de standplaatsen en data en nummers van de besluiten van laatstenbsp;plaatsing.

Algemeene gezondheidstoestand van den veestapel.

Invloeden ten voor- en ten nadeele, weersinvloeden en andere gegevens van belang.

Besmettel ij ke ziekten.

De verschillende ziekten afzonderlijk te behandelen in de volgorde, waarin zij voorkomen in Staatsblad 1912 No. 435 en 1913 No. 120nbsp;(Verzameling voorschriften Hoekman, biz. 156 en 1571. Achter den naamnbsp;van de besmettelijke ziekten, die zich niet hebben voorgedaan, wordt eennbsp;streep geplaatst.

Ontstaan en verloop der ziekte, wijze, waarop andere dessa’s en streken besmet zijn geraakt, redenen van toe- en afname, onder vermelding van denbsp;onderdistricten, districten en afdeelingen, waar de ziekte zich voorgedaannbsp;heeft.

Maatregelen genomen ter onderkenning en ter voorkoming van uitbreiding der ziekte (o.a. ook te vermelden eventueele behandeling met sera en entstoffen); resultaat der maatregelen, onder vermelding of de voorschriften over het algemeen goed nageleefd werden, zoo neen, waaraannbsp;dit moet worden toegeschreven; geconstateerde overtredingen en opgelegdenbsp;straffen.

Voor het jaarverslag wordt prijs gesteld op bijvoeging van graphische voorstellingen omtrent het verloop van de ziekten, die in eenigszinsnbsp;belangrijke mate hebben geheerscht.

Andere ziekten.

Achtereenvolgens zoo overzichtelijk mogelijk te behandelen, in den geest als voor de voorgaande rubriek aangegeven, de niet onder die rubrieknbsp;vallende besmettelijke ziekten, de parasitaire ziekten en de anderenbsp;geconstateerde ziekten.

Bijzondere onderzoekingen.

Wetenschappelijke, klinische en andere onderzoekingen en de daarbij verkregen bevindingen.

-ocr page 216-

S04

Quarantaine.

in- en uitvoer van vee over zee.

Opmerkingen omtrent meerdere of mindere doelmatigheid van stalling en verpleging aan boord, maatregelen ter voorkoming van besmettelijkenbsp;ziekten aan boord en toepassing dier maatregelen, vervoer naar land enz.

Grootte, inrichting en toestand der quarantaineplaatsen van het Gouvernement, Lokale Raden en particulieren; bestaande voorschriften omtrent het gebruik dier inrichtingen, stalling, voeding, drinkwater, begraafplaats, toezicht en kosten, eventueel voorgestelde verbeteringen, met vermelding van het resultaat; gevallen van besmettelijke ziekten bij veenbsp;in quarantaine geconstateerd, met opgave van diersoort, aantal, tijdstippen,nbsp;verloop en genomen maatregelen.

Hygiëne.

Bevindingen bij het uitgeoefende toezicht op de keurmeesters van slachtvee en vleesch.

Opleiding, bekwaamheid, bezoldiging en emolumenten d^r keurmeesters.

Inrichting, toestand en verdere bijzonderheden omtrent slachtplaatsen en verkoopplaatsen van vleesch, melk, visch en andere voedingsmiddelen,nbsp;van melkerijen, rijtuig- en karrenverhuurderijen en begraafplaatsen van vee.

Werking van de bestaande reglementen, keuren en verordeningen omtrent slachterijen, melkerijen, rijtuig- en karrenverhuurderijen, verkoopplaatsen van vleesch, melk, visch en andere voedingsmiddelen en vannbsp;hetgeen verder met hygiëne in verband staat.

Opmerkingen omtrent de wijze van vervoer van vee per spoor of tram, ontsmetting van wagens enz.

Gedane voorstellen met vermelding van de gevolgen.

Veeteelt.

Achtereenvolgens moeten afzonderlijk worden behandeld paarden-, runder-, buffel-, geiten-, schapen-en varkensfokkerij en pluimveeteelt.

Werking van de bestaande fokrichting in verband met de hoedanigheid en de sterkte van den veestapel in de verschillende streken, financieelenbsp;omstandigheden der fokkers, veehouding, afzet, bodem, klimaat, beschikbarenbsp;weidegronden, aanleg en onderhoud daarvan, aanplant van voedingsgewassen, wijze van bewaren van veevoeder, stalverpleging en stalvoeding, stallen.

Belangrijkheid der fokkerij, toe- of afname der fokdieren en qualiteit van mannelijk en vrouwelijk fokvee, slachtvee en gebruiksdieren in denbsp;verschillende onderdistricten, districten of afdeelingen.

Dektijd, geboortetijd, drachtigheidsduur, geboortepercent, leeftijd, waarop de mannelijke en vrouwelijke fokdieren voor de voortteling gebruikt wordennbsp;of kunnen worden, verpleging enz. van drachtig vee en wijze van opfokkennbsp;van jong vee.

-ocr page 217-

205

Verkoop, verhuur of ingebruikgeving.

Castratie door personeel van den burgelijken veeartsenijkundigen dienst, eigenaars van vee en castreerders van beroep, methode van castreeren,nbsp;eventueele nadeelige gevolgen der operatie en schadeloosstelling voornbsp;sterven tengevolge daarvan, belooningen en tegemoetkomingen voornbsp;onkosten aan castreerders, houding der bevolking ten opzichte van de castratie

Gebruik in bedrijven of op ondernemingen van merries en runder- en buffelkoeien voor vervoerdiensten en invloed daarvan op de fokkerij.

Werking van de bepalingen tot tegengang van het slachten van voor de voortteling nuttige wijfjesbuffels en koeien, wijfjesbuffelkalveren ennbsp;koekalveren en van andere reglementen, keuren en verordeningen ter bevordering van de veeteelt; resultaten; eventueel gedane voorstellen totnbsp;verbetering en gevolgen daarvasi.

Hoef-en klauwbeslag en andere wijzen, waarop hoeven en klauwen tegen sterke afslijting worden beschut, kosten van beslag, gebreken die aan betnbsp;toegepaste beslag kleven, geschiktheid en eventueele opleiding der personen,nbsp;die het beslag aanleggen, maatregelen tot verbetering en resultaten.

Tentoonstellingen, premiekeurigen, wedrennen, concours hippique en dergelijke.

Verstrekking van mannelijke en vrouwelijke fokdieren van GouvernC' mentswege dan wel door of met medewerking van particuliere instellingennbsp;of personen aan de Inlandsche bevolking, wijze van aankoop en verstrekking, onderhoud en verpleging, prijzen.

Werking van inrichtingen als veulenverblijven, doorgangshuizen voor dekhengsten, hengstenstations, kalveren- en stierenverblijven, lands- ennbsp;gewestelijke fokkerijen en dergelijke.

Dierenmishandeling en dierenbescherming.

Handel.

Veepassars: inrichting, regelingen en voorschriften; hoeveelheid en qualiteit van de aangebrachte diersoorten, omzet, prijzen, bijzondere gebruiken bij het verhandelen van vee op de passars en bij verkoop in de desa’s.

Handel in huiden; wijze van aankoop door firma’s en door tusschen-personen; voorschotten; qualiteit, gewicht eu prijzen van natte en droge huiden; wijze van bereiding en verzending door de bevolking en doornbsp;firma’s voor export; in- en uitvoer.

Prijzen van versch vleesch in verschillende tijden van het jaar; omstandigheden, die hierop van invloed zijn; in- en uitvoer van versch vleesch en van bevroren, afgekoelde of op andere wijze verduurzaamdenbsp;vleeschwaren; handel in deze artikelen en prijzen.

Richting, waarin het veeverkeer voornamelijk plaats heeft, onder opgave van redenen.

-ocr page 218-

206

Het spreekt van zelf, dat het hierboven onder de verschillende rubrieken vermelde alleen is bedoeld als richtsnoer -bij de opmaking der rapporten.nbsp;Wel moeten alle rubrieken in de rapporten worden vermeld, maar denbsp;onder de rubrieken genoemde onderwerpen behoeven, althans in de maand-rapporten, slechts te worden behandeld voor zoover er iets over tenbsp;rapporteeren valt. Aan den anderen kant moeten echter uit den aardnbsp;der zaak ook andere niet genoemde onderwerpen worden behandeld, zoonbsp;daartoe aanleiding bestaat. De rapporten moeten zoodanig ingericht zijn,nbsp;dat zij een juist en duidelijk beeld geven van alles wat op het gebiednbsp;van den burgelijken veeartsenijkundigen dienst en wat daarmede in verbandnbsp;staat in de maand of het jaar, waarop zij betrekking hebben, is voorgevallen, waargenomen en verricht en, in het bijzonder wat het jaarrapportnbsp;aangaat, van hetgeen bereikt is of als wenschelijk of noodig nog moetnbsp;worden nagestreefd.

In de veeartsenijkundige ambtsressorten, waar thans periodieke opgaven omtrent geitenfokstations, verrichte dekkingen, mutaties onder de verstrektenbsp;fokmerries en dergelijke worden ingedieiid, moet daarmede, in afwachtingnbsp;van nader vast te stellen regelingen omtrent de veefokkerij, voorshandsnbsp;worden doorgegaan. Ook de indiening van opgaven omtrent malleinatienbsp;en tuberculinatie blijft tot nader bericht gehandhaafd.

Besmettelijke veeziekten.

Bij gouvernementsbesluit van 25 Januari 1917 No, 26 (Staatsblad No. 45 is goedgevonden en verstaan:

Eerstelijk: De lijst van als besmettelijk aangemerkte veeziekten, vastgesteld bij artikel 4, § I, letter B, van het besluit van 13 Augustus 1912 No. 39 (Staatsblad No. 435), zooals die is aangevuld bij artikel 3, § 1,nbsp;van het besluit van 16 Januari 1913 No. 46 (Staatsblad No. 120), nadernbsp;aan te vullen met:

q. Boutvuur bij herkauwende dieren en varkens.

Ten tweede: De instructien voor de ambtenaren, belast met het voorkomen en bestrijden van besmettelijke veeziekten, vastgesteld bij artikel 4, § II, van het besluit van 13 Augustus 1912 No. 39 (Staatsblad No.nbsp;435) en aangevuld bij artikel 3, § 2, van het besluit van 16 Januari 1913nbsp;No. 46 (Staatsblad No. 120), worden nader aangevuld met:

R. Boutvuur bij herkauwende dieren en varkens.

Hiervoor geldt hetzelfde als voor miltvuur.

Reglement voor den militair geneeskundigen dienst, gouvernementsbesluit van 28 Maart 1917 No. 50 (Staatsblad No.nbsp;S) is goedgevonden en verstaan:

Te bepalen, dat het Reglement voor den militairen geneeskundigen

-ocr page 219-

207

dienst in Nederlandsch-Indië, vastgesteld bij het besluit van 31 Maart 1909 No. Q (Staatsblad No. 225), zooals dit sedert is gewijzigd en aangevuld, laatstelijk bij het besluit van 24 Juni 1915 No. 27 (Staatsblad No.nbsp;433), nader wordt gewijzigd als volgt:

I. nbsp;nbsp;nbsp;puntnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ƒ, hetwelk ingevolgenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Staatsbladnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1913 No.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;163 is toegevoegd

aan artikel nbsp;nbsp;nbsp;1, waarbij bepaald is door welkenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;personennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de militair genees

kundige dienst wordt uitgeoefend, wordt gelezen:

Gouvernements- en andere veeartsen”,

II. nbsp;nbsp;nbsp;puntnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;w, hetwelk ingevolgenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Staatsbladnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1911 No.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;117 is toegevoegd

aan artikel nbsp;nbsp;nbsp;16, waarbij bepaald isnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aan welkenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;personennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de militair genees

kundige dienst kosteloos genees-heel-en verloskundige hulp en geneesmiddelen verleent, wordt gelezen :

,,»/• De Gouvernements- en andere veeartsen, die in eenig garnizoen op den voet van het bepaalde bij Staatsblad 1905 No. 256 zijn belast metnbsp;de werkzaamheden van Eerstaanwezend Paardenarts’\

*

* ü:

Ingevolge dit besluit kan ook aan andere diergeneeskundigen dan gouvernementsveeartsen de functie van eerstaanwezend paardenarts wordennbsp;opgedragen tegen vergoeding van recht op vrije geneeskundige behandeling.nbsp;In casu heeft zulks betrekking op den klinischen leeraar aan de Neder-landsch-Indische veeartsenschool te Buitenzorg. (Red.)

Standplaats van den gouvernementsveearts voor het ressort residentie Palembang c.a.

Bij besluit van den Directeur van Landbouw, N. en H. van 11 April 1917 No. 3573/V.D. is aan den gouvernementsveearts van opgemeldnbsp;ressort tijdelijk de hoofdplaats van dat gewest als standplaats aangewezen,nbsp;totdat voor hem te Lahat weder een woning beschikbaar zal zijn.

Toelage aan adjunct-gouvernementsveeartsen op Timor.

Bij gouvernementsbesluit van 2 April 1917 No. 20 is bij wijze van tijdelijken maatregel aan de adjunct-gouvernementsveeartsen in de residentie Timor en onderhoorigheden, voor zoover niet uit dat gewestnbsp;afkomstig, eeue maandelijksche toelage toegekend van ƒ 50.—.

Aankoop van fokvee in Britsch-Indië.

Bij gouvernementsbesluit van 20 Maart 1917 No. 4 is d^»4)irecteur van Landbouw, N. en H. gemachtigd om te beschikken over een bedrag vannbsp;ƒ 212.000.— voor den aankoop van fokvee in Britsch-Indië, om dit, watnbsp;de aan te koopen runderen betreft, tegen den prijs van / 250.— vooreennbsp;stier en ƒ 150.— voor koe en onder nader te bepalen voorwaarden tenbsp;verstrekken aan de Inlandsche bevolking en in voorkomende gevallen aannbsp;landbouwondernemingen in Nederlandsch-Indië.

-ocr page 220-

208

PERSONALIA.

Benoemd tot gouvernementsveearts J. Merkens en C. P. A. Dieren (Gouvernements Besluit van 26 Februari 1917 No. 6) en tijdelijk toegevoegd aan den waarnemend Inspecteur, chef van de burgelijken veeeartse-nijkundigen dienst met standplaats Buitenzorg.

Overgeplaatst van Koedoes naar Semarang de gouvernementsveearts A. F. E. DE Voogd en van Benkoelen naar Koedoes de idem F. Bromberg,nbsp;met bepaling, dat hij aan eerstgenoemde wordt toegevoegd.

Overgeplaatst van Poerwokerto (residentie Banjoemas) naar Benkoelen de gouvernementsveearts H. J. M. Valois, van Modjokerto naar Poerwokerto (residentie Soerabaja) de idem C. S. Jeronimus.

Nevens zijn tegenwoordige functie tijdelijk belast met den dienst in het overige gedeelte der residentie Soerabaja de gouvernementsveearts J. C.nbsp;Numans.

Geplaatst te Batavia de militaire paardenarts der 1ste klasse J. N. A. C. Scheepens, wordende uit Europa terug verwacht.

Tijdelijk belast met den dienst in het ressort Rembang, met standplaats Rembang, de gouvernementsveearts J. B. Bloemendal.

Belast met de keuring van het vee, dat ten behoeve van de burgerij te Tjimahi wordt geslacht, de militaire paardenarts der 2de klasse W. K.nbsp;Picard aldaar (Gouvernements Besluit dd. 9 Maart 1917 No. 19).

Belast met het toezicht op de uitvoering van de verordening tot regeling van het toezicht op de wagenverhuurderijen, die regelende den handel innbsp;en den verkoop van melk en die op het slachten van vee enz. in denbsp;gemeente Malang, de militaire paardenarts aldaar in garnizoen (Gouvernements Besluit dd. 30 Maart 1917 No. 37).

Overgeplaatst van Soerakarta naar Batavia de gouvernementsveearts P. Teljer.

Geplaatst te Soerakarta de gouvernementsveearts J. H. Klasen.

In commissie gezonden naar Britsch-lndië voor den aankoop van fokvee, de gouvernementsveeartsen Dr. K. VAN DER Veen en J. P. I. Bruggemannbsp;(G. B. 20 Maart 1917 No. 4.)

V. d. B.

-ocr page 221-

209

Staat der gedurende de maand October 1916 nieuw bijgekonien gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederlandsch-Indië.

RESSORTEN

DER

Qouvei nementsveeartsen.

gt;

1

-5

lt;

X

CJ

;0

o

N

’E.

0)

aj

X

u

V

in

lt;V

agt;

N3

g

X

agt;

¦é

o

s

agt;

O

T3

j

0)

•O

X

C/2

quot;x

§

O)

C/3

O

p

X

JZ

u

u

X

in

sz

u

in

(fi

(Lgt;

X

u

in

X

u.

ih

CL»

C/5

O

c/3

X

CL

O

£X .

Ó

c/3

O

o

w

lt;U

O

t:

c/3

•O

o

X

X

c/3

O

V

lt;V

X

x:

Cu

Serang.................

50

2

2

1

Weltevreden............

1

181

11

2

—.

3

Bandoeng...............

4

_

__

1

Soekaboemi.............

1

Cheribon................

_

_

10

4

10

_

_

Pekalongan ...........

5

4

1

SaTaïgT 1 Seniarang....

5

1

6

3

Rembang..............

188

442

Soerabaja...........

15

13

16

Modjokerto. . • . .........

20

•4

2

1

Pamekasan.........

_

11

8

1

Pasoeroean..............

_

57

6

1

1

Bondowoso..........

1374

1

5

Poerwokei to............

22

2

4

1

Magelang...............

_

Soerakarta............

19

1

3b

Djokjakarta............

1

1

1

_

Madioen..............

2

17

2

1

Kediri................

8

3

2

4

1

Padang..............

_

9

Fort de Koek.......

1

Balige................

2

7

Padang Sidempoean. ..

3

Benkoelen...........

1

2

,—

2

Telok Betong..........

1

Laliat..............

_

_

_

Djanibi...............

_

1

Kabandjahe.........

548

24

1

9

Koeta-Radja..........

4

2

9

Makasser..............

14

31

1

2

3

Menado..............

Singaradja............

__

Soembawa.............

~

50

Waingapoe..............

Bima...................

12

-ocr page 222-

210

STAAT der gedurende de maand November 1916 nieuw bijgekomen . gevallen van besmettelijke veeziekten in Ned. Indië.

RESSORTEN

DER

gouvernementsveeartsen.

gt;

§

X

iZ

u

JZ

lt;

«5

O

io

O

N

'o.

cc

o;

cc

j:

o

a-

agt;

(/)

u.

o

lt;V

N

g

CC

S

1

o

CO

CU

o

h

cc

CO

OJ

2

V

CO

O

O

gt;.

O

cc

CJ

cc

cn

CJ

CO

'Ji

OJ

Ic

cc

CJ

CO

Ó

O

Q

CU

co

o

co

X

o.

o

0^

oJ

CO

o

u

x:

'oJ

sz

o

co

5

X

W

3

CJ

co

'So

x:

O.

j

39

2

1

1

_

i 3

29

8

7

3

'

¦ -

3

3

2

2

4

i -

4

4

1

_

1

3

- 2

_

_

_

10

. 1

quot;—

_

_

_

210

- -

372

33

11

12

_

79

8

2

1

9

9

_

_

_

170

8

~

_

1

_

~

_

463

4

1

7

2

2

--

I

21

_

_

_

—-

11

6

28

__

1

3

8

_

_

_

1

173

10

__

4

3

1

_

4

7

8

_

_

_

5

1

1 1

7

i 1

1

--

1

! —

! “

_

__

i —

3

_

,_

_

_

166

9

1 —

1

4

91

g

9

8

' —

7

_

_

_

_

_

28

-i

1

'

3

43

Serang......

Weltevreden Bandoeng. •. -Soekaboemi..nbsp;Clieriboii ....nbsp;Pekalongan .

Koedoes | Semarang Salafiga )nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

Rembang........

Soerabaja. . Modjokerto .nbsp;Pamekasannbsp;Pasoeroeannbsp;Bondowoso.nbsp;Poerwokertonbsp;Magelang .nbsp;Soerakartanbsp;Djokjakartanbsp;Madioen. .

Kediri ...

Padang.....

Fort de Koek

Balige.......

oean

Padang Sidenip Benkoelen ...

Telok Betong

Lahat ......

Djambi .....

Kabandjahe . Koeta-Radjanbsp;Makasser ..nbsp;Singaradja.nbsp;Soembawa.nbsp;Waingapoe.

Binia......

-ocr page 223-

211

STAAT der gedurende de maand December 1916 nieuw hijgekomen gevallen van besmettelijke veeziekten in Nedederlandsch-Iiidië.

cc

u

ka

co

k.

:0

lt;v

O

3

gt;

O

N

'Cu

XI

N

CC

•3

a;

•u

CO

O

u

O

aJ

¦J)

0

oj

CO

o

T3

'E

o

V

S

cc

s

O

c/)

'w'

l-i

u.

X.

cc

E

o

•o

co

X

E

E

cC

s:

co

agt;

c75

O.

O

aj

CO

•O

k.

sz

CJ

1

•o

5

lt;/3

o;

u

cc

(/i

CJ

c/5

O

X

cc

lt;

o.

cc

(/)

!

30

3

1

5

18

2

2

2

12

2

2

5

2

2

3

1

32

2

1

6

1

65

2

38

5

412

_

59

11

8

26

7

2

9

1 _

16

2

__

67

3

278

3

18

3

1

z

11

52

9

1

83

3

1

16

3

3

1

2

4

4

3

¦ —

7

1

10

5

1

6

25

3

4

274

2

1

9

29

1

1

30

28

47

RESSORTEN

DER

Gon vernemen tsveeartsen.

Serail sgt;......

Weltevreden Bandoeng • . .nbsp;Soekaboeminbsp;Cheribon .nbsp;Pekalongan ..

Koedoes ) o Salatiga | Semarang .

Rembang ... Soerabaja....nbsp;Modjokerto .

Pa niekasan. Pasoeroean ..nbsp;Bondowoso. .nbsp;Poerwokerfonbsp;Magelang.

Soerakarta .. Djokjakarta ..

Madioen .. .

Kediri.......

Padang. . ..

Fort de Koek

Balige.......

Padang Sidempoean Benkoelen . . .

Telok Betong.

Lahat ......

Djambi.....

Kabandjahe ... Koeta-Radjanbsp;Makasser .. .

Menado ....

Singaradja____

Soembawa. Waingapoe .

Bima.......

-ocr page 224-

V

212

STAAT der gedurende de iiKuuid Januari 1917 nieuw hijgekomen gevallen van besniettelljke veeziekten in Ned. Iiidië. (')

RESSORTEN

DRR

Qouveriieiiieiitsveearlser.

gt;

i

X

:Z

JZ

lt;

O

•3

o

N

oT

cc

JZ

u

3

0)

c/:

lt;u

X

3

T3

O

S

CJ

O

O)

¦O

c/5

n

V

3

§

oi

C/3

O

CJ

p

cc

JZ

CJ

U

CC

C/5

3

JZ

O

c/5

D

U

C/5

CC

3

C/5

li

c/5

O

Ü5

1

Cl

lt;ü

O

CJ

03

3

3

3

3

05

TT

O

X

Serang...........

41

1

1

_

Weltevreden........

4

_

_

16

5

1

2

Bandoeng...........

_

_

1

Soekaboenii........

__

_

3

3

Cheribon ....

_

_

_

1

2

2

Pekalougan...........

__

5

4

86

_

_

Seniarang..............

_

_

34

_

2

_

2

_

_

Rembang..........

_

_

_

819

_

Soerai'aja...........

_

33

13

1

4

Modjokerto.........

11

11

2

_

14

_

Pamekasan...........

55

__

1

_

__

_

_

_

Pasoeroean .........

_

8

_

_

_

Bondowoso............

_

210

11

_

_

9

_

_

Poei wokerto..........

-

17

1

_

5

_

_

_

Magelang............

1

2

_

2

_

___

__

Soerakarta.............

2

17

8

4

195

_

_

2 1

Djokjakarta............

1

21

4

2

3

_

_ ¦

A'ladtoeii...........

67

81

2

Kediri................

4

7

_

4

3

(11 opüenomen voor zoover «eievens beschikbaar waren. Daar die uit de Buitenbezit tinéeii somwijlen zeer laat binnen komen en alleen een spoedièe publicatie nut heeft, zullennbsp;voortaan alleen de getievens omtrent Java worden opgenomen Red

-ocr page 225-

Statistisch Overzicht

DER

GENEESKUNDIG BEHANDELDE PAARDEN

VAN HET

NEDERLANDSCH-INDISCHE LEGER over het jaar

1916.

[Samengesteld door den Inspecteur-paardenarts.

-ocr page 226-

I



T


I quot;


J r


!|





i â– .



-ocr page 227-

PERSONEEL.

Op 1 Januari 1916 waren voor den dienst in Nederlandsch-Indië 9 militaire paardenartsen, waaronder één gedetacheerd van liet leger in Nederland, beschikbaar.

In de maand Januari vertrok deze weer naar het vaderland, zoodat sedert dat tijdstip er twee paardenartsen aan de bijnbsp;Koninklijke besluit van 22 Februari 1904 No. 59 vastgestelde formatie ontbraken.

Door ,de uitzending van twee gedetacheerde paardenartsen, die respectievelijk in Juli en September in Indië aankwamen,nbsp;werd dit tekort, dat belemmerend werkte op een goedenbsp;voorziening in den dienst, aangevuld.

In verband met de geleidelijke stijging van het aantal legerpaarden en de jaarlijks wederkeerende brigade- ennbsp;legeroefeningen zal ook met het complete aantal paardenartsennbsp;die voorziening hoe langer hoe moeilijker worden, zoodatnbsp;uitbreiding van de formatie in overweging zal moeten worden genomen.

Besmettelijke ziekten bedoeld bij Staatsblad 1912 No. 435.

Aan besmettelijke ziekten, vallende onder bovenvermeld staatsblad, werden onderkend:

5 gevallen van malleus,

1 geval van surra en 10 gevallen van saccharomycosis.

-ocr page 228- -ocr page 229- -ocr page 230-

218


219


n. VERDEKLING van de cijfers der behandeldc^^*^*^®” nbsp;nbsp;nbsp;wapens.


Wapens (onderdeelen)

0)

•c .

’03

Bijgekomen gedurende het:

¥

lt;V

•O

EN

GARNIZOENEN.

T3

12 5 g «

O

5 gt;

rt 1

lt;U

-O

D

(ü ^

*o

Ö

1

kM

^ -cc

lt;U

CA

1

k.

CC

^ -CC

cc

0)

T3

CVJ

1

CC

^ -^ CC

cc

lt;U

xs

cn

1

CC

^ -

4)

T3

O)

fa

ce

.S.

cc

J=

agt;

X)

*cc

cc

o

1. Cavalerie.

1ste en 2de eskadron te Salatiga . nbsp;nbsp;nbsp;.

241

4

97

88

94

85

364

368

3de nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; Batavia .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

131

11

82

99

111

40

332

343

R. H. 4de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Malang .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

97

2

35

37

30

34

136

138

L. H. 4de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Tjiniahi

121

10

31

45

55

77

208

218

Det. lijfwachtcav. nbsp;nbsp;nbsp;„ Djokjakarta .

41

2

11

12

9

6

38

40

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Soerakarta .

39

1

3

4

7

6

20

21

Peleton ordonnansen „ Willem I

14

_

_

1

11

12

12

Depot-eskadron nbsp;nbsp;nbsp;„ Salatiga .

193

5

54

58

67

82

261

266

Gedetacheerd nbsp;nbsp;nbsp;„ Padalarang .

20(')

4P)

5

6

2

3

16

20^

l 1916

897

39

318

349

376

344

1387

1426

Totaal.

f 1915

874

33

334

360

422

288

1364

1397

II. Artillerie.

1ste afd. veldartillerie te Batavia . .

183

22

88

82

57

57

284

,306

2de „ nbsp;nbsp;nbsp;„ Tjitnalii.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

187

24

70

69

93

79

311

335

1ste „ bergartillerie te Banjoe-Biroe.

139

1

51

66

39

59

215

216

3de bergbatterij nbsp;nbsp;nbsp;„ Malang. . .

59

4

33

21

12

10

76

80

4de nbsp;nbsp;nbsp;„ Salatiga . .

Depot der bereden artillerie te Tjiniahi.

38

6

10

10

6

32

32

267

13

93

81

64

89

327

340

Mobiele sectie vesting-artillerie

te Batavia. .

10

_

5

8

13

13

16de compagnie artillerie „ Soerabaia.

10

2

6

8

( 1916

893

64

341

329

282

314

1266

1330

Totaal. |

( 1915

863

47

320

312

385

265

1282

1329

lila. Militaire transporttrein.

1ste treinconipagnie te Mr. Cornelis.

152

7

37

130

138

122

427

434

2de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Semarang. .

Detachement nbsp;nbsp;nbsp;„ Malang. . .

136

8

17

15

12

24

68

48

11

_

_

_

5

5

5

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ Magelang. .

19

1

1

_

3

5

5

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ Padalarang .

17

2

8

9

4

23

23

„ nbsp;nbsp;nbsp;,, Willem I . .

29

1

4

4

1

3

12

13

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ Soerabaia . .

38

_

6

3

3

12

12

„ te Tjiniahi en Bandoeng. .

38

2

6

10

19

11

46

76

Verspreid in overige garnizoenen . .

6

1

1

2

1

5

( 1916

446

18

68

175

184

176

603

631

Totaal. ]

465

( 1915

367

30

106

121

73

135

435


•O

Uit de legersterkte afgevoerd als:

1 “

CA

u.

41

ï:

gt;

O

CA

4)

O

X

CC

lt;

ë 2 •s 2

k. CA

41

Q. ÖjO

O

TOTAAL

en percentage van de sterkte.

= -2 .gt; J

^ nbsp;nbsp;nbsp;41

ffl •“

TOELICHTINGEN.

332

2

5

15

22 nbsp;nbsp;nbsp;9.12

14

(') De enkele te Padalarang gedetacheerde paarden van het wapen der artillerie zijn als cavaleriepaarden op-

30y

4

4

22

30 == 22.90

5

gebracht; verliezen zijn onder deze

126

1

4

2

7= 7.22

5

niet voorgekomen.

188

4

5

12

21 =17.35

9

34

1

3

4= 9.76

2

P) Het vorige jaar als remontepaar-

14

2

5

7 = 17.95

den opgebracht.

10

_

_

0= 0.—

2

241

1

7

6

14= 7.25

11

5

5 = 25.00

•269

13

30

67

110 = 12.26

48

•295

20

12

35

67= 7.67

35

263

296

191

1

6

15

22=12.02

21

3

3

12

18= 9.63

21

2

3

10

15= 10.79

10

69

1

2

5

8= 13.56

3

30

_

1

1 = 2.63

1

312

1

9

10= 3.74

18

¦

12

0= 0.-

1

^ 7

0= 0.-

1

•180

8

14

52

74= 8.28

76

•198

15

21

31

67= 7.76

64

377

4

5

5

14= 9.21

43

40

1

1

4

6= 1.58

2

4

.._

0= 0.—

1

3

1

_

_

1= 5.26

1

23

_

_

0= 0.-

*

10

1

2

_

3= 1.34

_

10

1

1

2= 5.26

64

3

3

2

8= 5.89

4

6

0= 0.-

536

10

12

34= 7.62

51

426

5

7

9

21= 5.76

18


-ocr page 231-

218


219


n. VERDEKLING van de cijfers der behandeldc^^*^*^®” nbsp;nbsp;nbsp;wapens.


Wapens (onderdeelen)

0)

•c .

’03

Bijgekomen gedurende het:

¥

lt;V

•O

EN

GARNIZOENEN.

T3

12 5 g «

O

5 gt;

rt 1

lt;U

-O

D

(ü ^

*o

Ö

1

kM

^ -cc

lt;U

CA

1

k.

CC

^ -CC

cc

0)

T3

CVJ

1

CC

^ -^ CC

cc

lt;U

xs

cn

1

CC

^ -

4)

T3

O)

fa

ce

.S.

cc

J=

agt;

X)

*cc

cc

o

1. Cavalerie.

1ste en 2de eskadron te Salatiga . nbsp;nbsp;nbsp;.

241

4

97

88

94

85

364

368

3de nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; Batavia .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

131

11

82

99

111

40

332

343

R. H. 4de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Malang .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

97

2

35

37

30

34

136

138

L. H. 4de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Tjiniahi

121

10

31

45

55

77

208

218

Det. lijfwachtcav. nbsp;nbsp;nbsp;„ Djokjakarta .

41

2

11

12

9

6

38

40

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Soerakarta .

39

1

3

4

7

6

20

21

Peleton ordonnansen „ Willem I

14

_

_

1

11

12

12

Depot-eskadron nbsp;nbsp;nbsp;„ Salatiga .

193

5

54

58

67

82

261

266

Gedetacheerd nbsp;nbsp;nbsp;„ Padalarang .

20(')

4P)

5

6

2

3

16

20^

l 1916

897

39

318

349

376

344

1387

1426

Totaal.

f 1915

874

33

334

360

422

288

1364

1397

II. Artillerie.

1ste afd. veldartillerie te Batavia . .

183

22

88

82

57

57

284

,306

2de „ nbsp;nbsp;nbsp;„ Tjitnalii.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

187

24

70

69

93

79

311

335

1ste „ bergartillerie te Banjoe-Biroe.

139

1

51

66

39

59

215

216

3de bergbatterij nbsp;nbsp;nbsp;„ Malang. . .

59

4

33

21

12

10

76

80

4de nbsp;nbsp;nbsp;„ Salatiga . .

Depot der bereden artillerie te Tjiniahi.

38

6

10

10

6

32

32

267

13

93

81

64

89

327

340

Mobiele sectie vesting-artillerie

te Batavia. .

10

_

5

8

13

13

16de compagnie artillerie „ Soerabaia.

10

2

6

8

( 1916

893

64

341

329

282

314

1266

1330

Totaal. |

( 1915

863

47

320

312

385

265

1282

1329

lila. Militaire transporttrein.

1ste treinconipagnie te Mr. Cornelis.

152

7

37

130

138

122

427

434

2de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Semarang. .

Detachement nbsp;nbsp;nbsp;„ Malang. . .

136

8

17

15

12

24

68

48

11

_

_

_

5

5

5

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ Magelang. .

19

1

1

_

3

5

5

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ Padalarang .

17

2

8

9

4

23

23

„ nbsp;nbsp;nbsp;,, Willem I . .

29

1

4

4

1

3

12

13

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ Soerabaia . .

38

_

6

3

3

12

12

„ te Tjiniahi en Bandoeng. .

38

2

6

10

19

11

46

76

Verspreid in overige garnizoenen . .

6

1

1

2

1

5

( 1916

446

18

68

175

184

176

603

631

Totaal. ]

465

( 1915

367

30

106

121

73

135

435


•O

Uit de legersterkte afgevoerd als:

1 “

CA

u.

41

ï:

gt;

O

CA

4)

O

X

CC

lt;

ë 2 •s 2

k. CA

41

Q. ÖjO

O

TOTAAL

en percentage van de sterkte.

= -2 .gt; J

^ nbsp;nbsp;nbsp;41

ffl •“

TOELICHTINGEN.

332

2

5

15

22 nbsp;nbsp;nbsp;9.12

14

(') De enkele te Padalarang gedetacheerde paarden van het wapen der artillerie zijn als cavaleriepaarden op-

30y

4

4

22

30 == 22.90

5

gebracht; verliezen zijn onder deze

126

1

4

2

7= 7.22

5

niet voorgekomen.

188

4

5

12

21 =17.35

9

34

1

3

4= 9.76

2

P) Het vorige jaar als remontepaar-

14

2

5

7 = 17.95

den opgebracht.

10

_

_

0= 0.—

2

241

1

7

6

14= 7.25

11

5

5 = 25.00

•269

13

30

67

110 = 12.26

48

•295

20

12

35

67= 7.67

35

263

296

191

1

6

15

22=12.02

21

3

3

12

18= 9.63

21

2

3

10

15= 10.79

10

69

1

2

5

8= 13.56

3

30

_

1

1 = 2.63

1

312

1

9

10= 3.74

18

¦

12

0= 0.-

1

^ 7

0= 0.-

1

•180

8

14

52

74= 8.28

76

•198

15

21

31

67= 7.76

64

377

4

5

5

14= 9.21

43

40

1

1

4

6= 1.58

2

4

.._

0= 0.—

1

3

1

_

_

1= 5.26

1

23

_

_

0= 0.-

*

10

1

2

_

3= 1.34

_

10

1

1

2= 5.26

64

3

3

2

8= 5.89

4

6

0= 0.-

536

10

12

34= 7.62

51

426

5

7

9

21= 5.76

18


-ocr page 232-

221

220

amp;£

C

Biigekoinen gediiiende

iel:

2

Uit de legersteilde afgevoerd als:

Wapens (onderdehlen)

EN

ü ïï

•o

5 ^

= 5

2 gt; — o

£ -ö

1

5 -

ü

fC

S -

t

CC

S

1

CC

^ -

td

s

j

2

Ö5

u.

o

V

gt;

CC

CC

i 2

TOTAAL

5 ^

_ -a

TOELICHTINGEN.

GARNIZOENEN.

5 quot; O

•O

O

^ cC

«c

^ fC

cc

•O

c^^

cc

X

¦o

co

CC

TD

cc

CC

-2

o

H

01

O

c;

ogt;

lt;

01 — w CO

V

Cl ïic

O

en percentage van de steikte.

•J- nbsp;nbsp;nbsp;01

02 -O

Illb. Mitrailleur-compagnieëu .

{*) 4 der te Padalarang in behan-

1ste compagnie te Batavia

18

13

27

30

deleng gebleven paarden zijn over-

.

41

1

6

1

6

5

18

19

1

1 = 2.44

gebracht naar de cavalerie (zie noot 2).

2de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Magelang.

40

2

5

2

4

13

13

--

0 = 0.-

3de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Malang .

31

7

5

5

10

27

27

0 = 0.-

4de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Tjimahi .

37

1

4

9

8

10

31

32

1

1 = 2.70

1

(

1916

149

2

19

20

21

29

89

91

88

1

I

2 = 1.34

1

Totaal.

122

*

1915

86

1

17

30

55

23

125

126

2

2 = 2.33

2

III. Totaal Trein-en Mi- ^

1916

595

20

87

195

205

205

692

712

624

11

13

12

36 = 6.05

52

trailleurpaarden. f

1915

453

31

123

151

128

158

560

591

t

548

7

7

9

23 = 5.08

20

IV. Hemmite-depót te Pa- ^

1 916

227

35(»)

64

30

185

65

344

379

349

4

3

9

16 = 7.04

14

dalarang. ^

1915

136

4

152

58

318

100

628

632

572

5

12

4

21 = 15.44

39

V. Officiersdienetrijpaar- ^

1916

314

16

88

79

85

87

339

355

33o

4

6

10 = 3,15

15

den. ^

1914

317

17

97

86

85

77

345

362

340

6

6 = 1.89

16

i

1916

2926

174

898

982

1133

1015

4028

4202

3751

36

64

146

246 = 8.41

205

TOTAAL GENERAAL

1915

2643

132

1026

967

1338

848

4179

4311

47

58

79

184 =- 6.96

174

f

1914

2566

159

968

942

990

886

3786

3945

37

29

127

193 == 7.52

132

I-

-ocr page 233-

221

220

amp;£

C

Biigekoinen gediiiende

iel:

2

Uit de legersteilde afgevoerd als:

Wapens (onderdehlen)

EN

ü ïï

•o

5 ^

= 5

2 gt; — o

£ -ö

1

5 -

ü

fC

S -

t

CC

S

1

CC

^ -

td

s

j

2

Ö5

u.

o

V

gt;

CC

CC

i 2

TOTAAL

5 ^

_ -a

TOELICHTINGEN.

GARNIZOENEN.

5 quot; O

•O

O

^ cC

«c

^ fC

cc

•O

c^^

cc

X

¦o

co

CC

TD

cc

CC

-2

o

H

01

O

c;

ogt;

lt;

01 — w CO

V

Cl ïic

O

en percentage van de steikte.

•J- nbsp;nbsp;nbsp;01

02 -O

Illb. Mitrailleur-compagnieëu .

{*) 4 der te Padalarang in behan-

1ste compagnie te Batavia

18

13

27

30

deleng gebleven paarden zijn over-

.

41

1

6

1

6

5

18

19

1

1 = 2.44

gebracht naar de cavalerie (zie noot 2).

2de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Magelang.

40

2

5

2

4

13

13

--

0 = 0.-

3de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Malang .

31

7

5

5

10

27

27

0 = 0.-

4de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Tjimahi .

37

1

4

9

8

10

31

32

1

1 = 2.70

1

(

1916

149

2

19

20

21

29

89

91

88

1

I

2 = 1.34

1

Totaal.

122

*

1915

86

1

17

30

55

23

125

126

2

2 = 2.33

2

III. Totaal Trein-en Mi- ^

1916

595

20

87

195

205

205

692

712

624

11

13

12

36 = 6.05

52

trailleurpaarden. f

1915

453

31

123

151

128

158

560

591

t

548

7

7

9

23 = 5.08

20

IV. Hemmite-depót te Pa- ^

1 916

227

35(»)

64

30

185

65

344

379

349

4

3

9

16 = 7.04

14

dalarang. ^

1915

136

4

152

58

318

100

628

632

572

5

12

4

21 = 15.44

39

V. Officiersdienetrijpaar- ^

1916

314

16

88

79

85

87

339

355

33o

4

6

10 = 3,15

15

den. ^

1914

317

17

97

86

85

77

345

362

340

6

6 = 1.89

16

i

1916

2926

174

898

982

1133

1015

4028

4202

3751

36

64

146

246 = 8.41

205

TOTAAL GENERAAL

1915

2643

132

1026

967

1338

848

4179

4311

47

58

79

184 =- 6.96

174

f

1914

2566

159

968

942

990

886

3786

3945

37

29

127

193 == 7.52

132

I-

-ocr page 234-

222

STAAT I geeft een overzicht van het aantal leger- en officiersdienstrijpaarden in het jaar 1916 in de verschillendenbsp;garnizoenen op Java behandeld. De in het begin van hetnbsp;jaar aanwezige 20 muildieren zijn onder de paarden vannbsp;het wapen der artillerie begrepen.

STAAT II bevat een opgave van het aantal behandelde paarden bij de verschillende wapens en onderdeelen daarvan.

Het percentage van de totale verliezen (alle definitief uit de legersterkte afgevoerde paarden, waaronder ook dienbsp;voor fokdoeleinden naar het remonte-depot overgegeven) isnbsp;berekend naar de gemiddelde sterkte over het geheelenbsp;jaar. (')

De van de wapens der cavalerie en artillerie te Pada-larang gedetacheerde paarden, bijna alle tot het eerste behoorend, zijn opgebracht als gedetacheerd van dat dernbsp;cavalerie, wat van statistisch standpunt zonder bezwaarnbsp;kon geschieden, daar aldaar geen artilleriepaarden verlorennbsp;gingen.

De paarden van de infanterie-geweer-mitrailleurafdeelingen zijn opgebracht bij de mitrailleurcompanieën of treindetache-menten, waarbij zij in onderhoud waren.

Bij eene totale gemiddelde sterkte van 2926 (2643) (^) paarden waren 174 (132) in behandeling gebleven en zijnnbsp;4028 (4179) in behandeling gekomen, zoodat een totaal vannbsp;4202 (4311) werden behandeld.

Het ziektepercentage bedroeg 143.6 tegen 163.1 in 1915. Eene daling van 19.5'’/o van de gemiddelde sterkte valt derhalve te constateeren.

(9 De gemiddelde sterkte is berekend uit de maandelijksche c.q. driemaandelijksche rapporten model D van het Reglement voornbsp;den militair veterinairen dienst.

(9 De tusschen haakjes geplaatste cijfers hebben betrekking op het vorige verslagjaar.

-ocr page 235-

tage gedurende laatste 5 jaren:

1912

1913

1914

1915

1916

Cavalerie

165.7

159.4

165.—

159.8

159.8

Artillerie

151.3

150.7

155.8

154.—

148.8

Transporttrein

Mitrailleurcompag-

92.7

154.6

111.1

126.7

149.—

nieën

102.7

146.5

61.1

Remonte-depöt

Officiersdienstrij-

192.4

97.2

170.1

434.6

153.7

paarden

154.5

104.9

133.3

144.2

133.1

Totaal

170.—

141.7

153.7

163.1

143.6


De daling van het ziektecijfer, hetwelk voor de wapens der cavalerie en artillerie betrekkelijk weinig schommelt,nbsp;moet in hoofdzaak worden gezocht bij het Remonte-depöt,nbsp;dat het vorige jaar een zeer hoog ziektepercentage vertoondenbsp;als gevolg van het voorkomen van malleus onder de Chi-neesche paarden, welke in verband daarmede alle in observatie moesten worden genomen.

Het hooge ziektecijfer bij den transporttrein — voor inheem-sche paarden veel te hoog — wordt verklaard door den aankoop van 256 (138) nieuwe paarden te Batavia, welke gemiddeldnbsp;14 (16) dagen in observatie bleven om aan een malleus-onderzoek te worden onderworpen.

Van de 4202 (4311) behandelde paarden

3751 of 89.27 ( 91.69)


herstelden.....

stierven......

werden afgemaakt . nbsp;nbsp;nbsp;.

op reform gesteld . . bleven in behandeling

totaal.


1.09) 1.35)nbsp;1.83)nbsp;4.04)

4202 of 100.— (100.—)


36

64

146

205

0.86

1.52

3.47

4.88

STAAT 111 geeft een procentsgewijze berekening van de verliezen naar de gemiddelde sterkte aan paarden over denbsp;laatste drie verslagjaren.


-ocr page 236-

UI. Procentsgewïjze berekening van de verliezen naar de gemiddelde sterkte.

Verliezen in het jaar 1916.

Verliezen in het jaar 1915.

Verliezen in het jaar 1914.

WAPENS.

0) (O

•3 2 •o

quot;O QJ

^ lt;/i

1

Urn

S C

tr «U agt; gt;

o

Ó ^

bfj

lt; P

05

lt;v

15

0

1

kM

3 p

co O)

CU gt;

o

1 -4^

lt;U -UJ bjO CSnbsp;M- CS

lt; £

agt;

ca

ca

.4-»

O

1

O e

,4-» c

CO «u

Oi gt;

o

(U 2

ÖJO

^ £

CL kM

0 °

O)

15

ca

O

*cd 1

lt; ‘

-4-»

c

CS

lt;

^0

©'

c .

CS 1 ®

lt; ;

5

c

CS

lt;

55

15 ;

quot;c 1

CS. ®

lt;

15

c! ' ° cs\ ®nbsp;lt;1

15 ;

c '

rt 1 ®

lt;

5

quot;p

ca

lt;

^0

0 quot;

15

1 =° lt;

5'

^ 1 *

lt;

15 .

1 ^ 5^

lt;

15

c

ca

lt;

©

©

Cavalerie.....

897

1

13'1.45

30 3.34

1

110

12.26

20 2.29

121.37

35I4.01

67

767

7 0.83

8 0.95

799.43

1

94!ll.2t

Artillerie.....

893

80.89

141.57

52 5.82

1

74

8 23

15 1.74

1

21 2 43

3113.59

1

67

7.76

16 l 96

1

14 1.71

31 3.79

61

7.46

Militaire transporttrein .

446

10^2.24

122.69

12 2.69

34

7.62

5 1.36

7 1.91

92.45

21

5.72

3 0.96

1

30.96

103.18

16

5.10

Mitrailleurconipagnieën.

149

1:0.67

1

0.67

-| -

2

1.34

2j2.33

- —

2

2,33

l

_1 _

i

— —

Remonte-depót . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

227

4'1.76

3

1.32

9 3.96

16

7.04

53-68

128.82

4 2.91

21 15.44

8 3 27

j

1 0.41

52.04

14

5.72

Officiersdienstrijpaarden

314

”1

4

1.91

6 1.24

10

3.15

6 1.89

1

6

1 89

3|1.08

1

3 1.08

j

20.72

1

8

2.88

Totaal......

2926

1

36|1.23

64 2.19

146 4.99

1

246

8.41

47|1.77

1

58 2.20

[

79i2.99

1

184^ 6.96

1

1

37 1.44

1

29 1.13

127^4 95

1

193

7.52

to

ro

4^

-ocr page 237-

IV. Overzicht van het ziektecijfer en de verliezen gedurende de laatste 6 jaren,

berekend naar de gemiddelde sterkte.

Dienstjaar.

Gemid

delde

sterkte.

Ziektecijfer.

Gestorven.

Afgemaakt.

Op reform.

Totaal

verliezen.

TOELICHTINGEN.

Aan

tal.

%

Aan

tal.

“/o

Aan

tal.

Aan

tal.

X

Aan

tal.

%

1911

2030

3521

173.4

33

1.63

21

1.03

108

5.32

162

7.98

1912

2119

3600

170.-

30

1.41

30

1.41

108

5.05

168

7.87

1913

2499

3544

141.7

29

1.16

46

1.84

119

4.76

194

7.76

!

1914

2566

3945

153.7

37

1.44

29

1.13

127

4.95

193

7.52

1915

2643

4311

163.1

47

1.77

58

2.20

• 79

2.99

184

6.96

1916

2926

4202

'l

143.6

36

1.23

64

2.19

146

4.99

246

8.41

Gemiddelde.

2466

3856

156.4

35

1.43

41

1.67

115

4.64

191

7.75

-ocr page 238-

226

Het totaal aantal verliezen steeg van 184 (6.96“/o) tot 246 (8.41'’/o). De zuinigheid bij het op reformstellen van paarden,-sedert Augustus 1914 betracht, kon n.1. niet meer wordennbsp;volgehouden, als gevolg waarvan o.m. het aantal op reform-stellingen en in verband hiermede dat der af te maken versletennbsp;paarden aanzienlijk moest stijgen. Werden in 1915 wegensnbsp;„debilitas” respectievelijk 2 39 = 41 paarden afgemaakt ennbsp;op reform gesteld, in 1916 bedroegen deze cijfers 10 61 =71.

Niettemin bleef het percentage der afgemaakte paarden onveranderd n.1. 2.19 tegen 2.20°/o, doordat slechts weinigenbsp;gevallen van malleus en en surra voorkwamen. Het sterftecijfernbsp;was zeer gunstig n.1. 1.23“/o tegen 1.77“/o in het vorige jaarnbsp;en een gemiddeld van 1.48“/o in de 5 voorafgaande jaren.

STAAT IV geeft een overzicht van het ziektecijfer en de verliezen gedurende de 6 laatste jaren, berekend naar denbsp;gemiddelde sterkte. De gelijkmatige daling over de 5 voorafgaande jaren heeft, zooals werd verwacht, geen standnbsp;gehouden. Het totaal der verliezen is weer gestegen vannbsp;6.96 tot 8.4l7o- Een daling van dit cijfer is voorloopig nietnbsp;te verwachten. De totale reformmodulus van 8.28 voor hetnbsp;wapen der artillerie is n.1. nog te laag, terwijl ook die voornbsp;de trein- en mitrailleurcompagnieën (zie Staat 111) in de toekomst nog zal stijgen.

De gemiddelde leeftijd van de bij de wapens afgevoerde paarden was als volgt:

Cavalerie

13 nbsp;nbsp;nbsp;(20)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gestorven paarden gemiddeldnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9.8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(10.1)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jaar

30 (12) nbsp;nbsp;nbsp;afgemaakte paardennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12.6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;( 9.4)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

67 (35) nbsp;nbsp;nbsp;op reform gestelde paarden „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12.6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(12.5)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

110 (67) nbsp;nbsp;nbsp;afgevoerde paarden gemiddeldnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12.3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(11.1)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jaar.

Artillerie.

8 (15) nbsp;nbsp;nbsp;gestorven paarden gemiddeldnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10.3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;( 9.8)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jaar

14 nbsp;nbsp;nbsp;(21)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;af gemaakte paardennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12.8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(11.9)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

52 (31) nbsp;nbsp;nbsp;op reform gestelde paarden „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12.—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(11.3)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

74 (67) afgevoerde paarden gemiddeld 12.— (11.1) jaar.

-ocr page 239-

211

Trein- en mitrailleurcompagnieën.

11 (7) gestorven paarden nbsp;nbsp;nbsp;gemiddeld 8.6 (14.3 ) jaar

11.6 nbsp;nbsp;nbsp;( 8.7 )

17.7 nbsp;nbsp;nbsp;(17.—)

13 (7) afgeinaakte paarden nbsp;nbsp;nbsp;„

12 ( 9) op reform gestelde paarden „

36 (23) afgevoerde paarden gemiddeld 12.7 (13. 7) jaar. Remonte-depót.

7.8 nbsp;nbsp;nbsp;( 6.6 ) jaarnbsp;5.3 ( 7.8 ) „

12.7 (13.5 ) „

9.8 nbsp;nbsp;nbsp;( 8.6 ) jaar.

4(5) gestorven paarden gemiddeld 3 (12) afgemaakte paardennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

3 nbsp;nbsp;nbsp;( 4) op reform gestelde paarden „

16 (21) afgevoerde paarden nbsp;nbsp;nbsp;„

Officiersdienstrijpaarden.

jaar

4 nbsp;nbsp;nbsp;afgemaakte paardennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gemiddeldnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11.—

6 nbsp;nbsp;nbsp;op reform gestelde paardennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9.7

10 afgevoerde paarden nbsp;nbsp;nbsp;gemiddeld 10.2 jaar.

Wil men, wat den leeftijd der afgevoerde paarden betreft, eene vergelijking'maken tusschen Australische en Inheemschenbsp;paarden, dan zal men de cavalerie- artillerie- remonte- ennbsp;officiersdienstrijpaarden moeten samenvoegen en komt dannbsp;tot een gemiddelden leeftijd van 11.7 jaar tegen een van 12.7nbsp;jaar bij de inheemsche paarden der trein- en mitrilleurcom-pagnieën.

Hierbij zij aangeteekend, dat de enkelele in den loop van het jaar afgevoerde Chineesche paarden onder de Australischenbsp;zijn inbegrepen.

Een specificatie van den teeftijd van de bij de beide hoofdwapens afgevoerde paarden geeft Staat V.

STAAT V.

-ocr page 240-

228

¦W:


V. Specificatie van den leeftijd van de bij de beide hoofdwapens uit de legersterkte afgevoerde paarden.

Leeftijd

in

Aantal paarden der cavalerie

Aantal paarden der artillerie.

quot;pö

03

•4^

O

15

cd

lt;igt;

c

lt;11

bf)

c

lt;ü

•4-!

d

Ui

Totaal.

lt;D

•u!

d

u

Totaal.

jaren.

gt;

o

E

'4—

O)

CO

vO

gt;

Ui

O

E

lt;11

CO

iri

co

iri

0)

o

lt;

CX

O

Oi

O)

lt;3J

O

ÖJO

lt;

n,

O

5

5

05

5

5

6

1

1

1

2

1

3

1

1

2

1

3

1

5

7

3

2

3

8

6

3

3

5

11

11

8

1

2

2

5

6

3

2

4

9

8

14

14

9

2

3

9

14

6

1

3

4

4

18

10

10

2

2

7

11

6

2

1

3

6

11

17

17

11

3

7

10

6

2

8

10

9

20

15

12

3

7

10

8

2

8

10

9

20

17

13

2

4

6

9

1

1

11

13

4

19

13

14

1

5

6

8

2

3

5

8

11

16

15

1

1

8

10

4

1

i

1

3

4

1

14

5

16

3

7

10

3

! 1

2

1

4

2

14

5

17

7

5

12

1

1

3

2

15

2

18

1

3

4

1

1

4

2

19

20

21

1

1

2

2

1

2

1

1

Totaal .

13

30

67

110

67

8

14

52

74

67

1

184 134

1 -

-ocr page 241-

229

De gemiddelde leeftijd van alle paarden der cavalerie (opname 1 Juli 1916) was 9.94 (9.93) jaar en van die dernbsp;artillerie 9.92 (9.56) jaar.

STAAT VI geeft een overzicht naar de wapens van de nit de legersterkte afgevoerde paarden met vermelding vannbsp;de redenen en wijze van afvoering.

In STAAT VII is een overzicht neergelegd van den gemiddelden behandelingsduiir van de behandelde paarden, het gemiddeld aantal ziektedagen van elk aanwezig paard ennbsp;het gemiddeld ziektepercentage.

Zoowel de gemiddelde behandelingsduiir van elk ziektegeval als het gemiddeld aantal ziektedagen blijkt, voor zoover vergelijkingen mogelijk zijn, n.1. voor de wapens der cavalerienbsp;en der artillerie, gestegen.

Het garnizoen Batavia steekt over het geheel genomen ongunstig af. Een afdoende verklaring kan daarvoor nietnbsp;worden gegeven. Eene berekening van den gemiddeldennbsp;leeftijd van de paarden bij de korpsen in de garnizoenennbsp;Batavia en Tjimalii leverde geen verschil van beteekenis op,nbsp;zoodat daarin de oorzaak niet kan worden gezocht. Eennbsp;ongunstige factor ten aanzien van het 3de eskadron is het feit,nbsp;dat hierbij relatief de meeste officierspaarden worden inge-notnen, wat de slagvaardigheid van dit korps niet ten goedenbsp;komt. Dit eskadron had dan ook den hoogsten reformmo-dulus, n.1. eenen van 22.90 (zie Staat II). -

Eene verdeeling van de cijfers der behandelde paarden volgens de ziekten en naar de wapens vindt men in STAAT VIII.

STAAT VI.

-ocr page 242-

231

230

VI. Overzicht naar de wapens van de uit de legersterkte afgevoerde paarden met vermelding van redenen en wijze van afvoering.

lt;u

X3

3

cc:

AARD DER ZIEKTEN ALS

VERMELD IN STAAT VUL

Cavalerie.

Artillerie.

(U

gt;

O

lt;/i

gt;u

o

X nbsp;nbsp;nbsp;c

E

-iJ nbsp;nbsp;nbsp;5-

bx

^ CL

lt; O

X

X

O

Equot;

U

gt;

ka

O

IV

o

X

X

E

V

lt;

Q.

O

X

1.

1. Coryza contagiosa eqiioruin.....

_ _

_

~

_

3. Mallens...........

_

_

4. Tetanus . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.......

2

— —

2

5. Surra nbsp;nbsp;nbsp;....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;......

6. Seccharoinycosis.........

— —

1

1

11.

11. Osteoporosis..........

— nbsp;nbsp;nbsp;3

3

1

1

12. Haemoglübinaetnia........

III.

14. Encephalitis et meningitis......

1

1

16. Myelitis et meningitis spinalis . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

— 2

2

1

1

17. Neuroparalysis.........

1 2

3

1

1

19. Morbus mentis.........

1 1 -

1

1

I

20. Andere ziekten van het zenuwstelsel

1

1 ' 2

4

1

1

IV.

27. Pneumonia . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

2

2

1

1

V.

33. Arteriïtis et phlebitis.......

34. Lymphangitis- . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;......

1 ' —

1

1

1

36. Andere ziekten van bloed- en lymphvaten

1

— —

1

VI.

42. Qastro-enteritis acuta.......

1

1

2

2

43. Castro-enieritis chronica......

“ 1

1

1

44. Enteralgia...........

2

2

1

_

1

45. Morbi hepatis nbsp;nbsp;nbsp;.......

1

1

46. Peritonilis. nbsp;nbsp;nbsp;...

1

— —

1

1

_

1

Vlll.

63. Irido-chorioïditis chronica ....

2

2

2

65 Morbi lenlis........

'

1

XI.

80. Pododermatitis superficialis.....

-

- 1

1

81. Pododermatitis parenchymatosa nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

1 —

1

1

1

82 Podüdermatis rheumatica......

1

3 4

8

1

1

2

83. Pododermatitis chronica verrucosa .

--

1 —

1

1

1

84. Kneuzingen (steengallen enz.) . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

— 1

1

-

85. Klemhoeven .... nbsp;nbsp;nbsp;......

1 —

1

—¦

88. Chondritis purulenta......

— j —

-

-

1

1

89a. Brokkelhoeven nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

1

1

90. Andere ziekten van den hoef . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

— 1 —

2

2

XII.

91a. Fraclura van de ledematen.....

31-

3

1

1

Transporteeren. nbsp;nbsp;nbsp;.

11

14 17

42

6

11

9

26

1'rein-


en mitrailleurpaarden.


Renionte-depót.


Officiersdiensttiipaaraen.


19


10


101


-ocr page 243-

231

230

VI. Overzicht naar de wapens van de uit de legersterkte afgevoerde paarden met vermelding van redenen en wijze van afvoering.

lt;u

X3

3

cc:

AARD DER ZIEKTEN ALS

VERMELD IN STAAT VUL

Cavalerie.

Artillerie.

(U

gt;

O

lt;/i

gt;u

o

X nbsp;nbsp;nbsp;c

E

-iJ nbsp;nbsp;nbsp;5-

bx

^ CL

lt; O

X

X

O

Equot;

U

gt;

ka

O

IV

o

X

X

E

V

lt;

Q.

O

X

1.

1. Coryza contagiosa eqiioruin.....

_ _

_

~

_

3. Mallens...........

_

_

4. Tetanus . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.......

2

— —

2

5. Surra nbsp;nbsp;nbsp;....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;......

6. Seccharoinycosis.........

— —

1

1

11.

11. Osteoporosis..........

— nbsp;nbsp;nbsp;3

3

1

1

12. Haemoglübinaetnia........

III.

14. Encephalitis et meningitis......

1

1

16. Myelitis et meningitis spinalis . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

— 2

2

1

1

17. Neuroparalysis.........

1 2

3

1

1

19. Morbus mentis.........

1 1 -

1

1

I

20. Andere ziekten van het zenuwstelsel

1

1 ' 2

4

1

1

IV.

27. Pneumonia . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

2

2

1

1

V.

33. Arteriïtis et phlebitis.......

34. Lymphangitis- . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;......

1 ' —

1

1

1

36. Andere ziekten van bloed- en lymphvaten

1

— —

1

VI.

42. Qastro-enteritis acuta.......

1

1

2

2

43. Castro-enieritis chronica......

“ 1

1

1

44. Enteralgia...........

2

2

1

_

1

45. Morbi hepatis nbsp;nbsp;nbsp;.......

1

1

46. Peritonilis. nbsp;nbsp;nbsp;...

1

— —

1

1

_

1

Vlll.

63. Irido-chorioïditis chronica ....

2

2

2

65 Morbi lenlis........

'

1

XI.

80. Pododermatitis superficialis.....

-

- 1

1

81. Pododermatitis parenchymatosa nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

1 —

1

1

1

82 Podüdermatis rheumatica......

1

3 4

8

1

1

2

83. Pododermatitis chronica verrucosa .

--

1 —

1

1

1

84. Kneuzingen (steengallen enz.) . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

— 1

1

-

85. Klemhoeven .... nbsp;nbsp;nbsp;......

1 —

1

—¦

88. Chondritis purulenta......

— j —

-

-

1

1

89a. Brokkelhoeven nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

1

1

90. Andere ziekten van den hoef . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

— 1 —

2

2

XII.

91a. Fraclura van de ledematen.....

31-

3

1

1

Transporteeren. nbsp;nbsp;nbsp;.

11

14 17

42

6

11

9

26

1'rein-


en mitrailleurpaarden.


Renionte-depót.


Officiersdiensttiipaaraen.


19


10


101


-ocr page 244-

XIII.


232


233


Cavalerie.


Artillerie.


AARD DER ZIEKTEN ALS NERMELD IN STAAT VIII.


Per transport

j. Fractiira van andere beenderen Ostitis et periostiiis (schuifels) .

Distorsio ¦ nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.....

Arthritis acuta ...

Arthritis et periarthritis chronica

Schoudergewricht.....

Heupgewricht......

Carpaalgewricht......

Tarsaalgewricht......

Ie phalangeaalgewricht. .

Ile nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(overhoef)

Ille nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(podotrochlitis)

Myositis rheumatica......

Tendinitis et tendovaginitis . Verscheuring van pezen en banden.nbsp;Synovitis (gatlen)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;....

Debilitas et marasmus......

Contnsio ......

Vultiera Abscessusnbsp;Tumoresnbsp;Insolationbsp;Sunnenagenbsp;Snbmersio.


II


14


171 nbsp;nbsp;nbsp;42


28


35


TOTAAL.


13'30 67 nbsp;nbsp;nbsp;110


52 i 74


Trein

en mitrailleurpaarden

Remonte-depót.

OfRciersdienstrijpaarden.

CC

5*.

u

O

Tn

agt;

O

cc

CC

V

lt;

O

Q.

O

:C

O

gt;

cn

O

CC

CC

V

gt;

é

i-

O

lt;V

Q.

O

CC

CC

O

5

gt;

o

quot;üO

lt;v

o

CC

CC

C

OJ

CuO

lt;

E

B

0)

Urn

O,

o

quot;cc

CC

'o

H

lt;u

o

*cC

iS

o

H

6

9

4

19

4

3

3

10

_

3

1

4

101

1

1

3

1

4

1

2

I

1

1

z

3

1

_

_

4

_

1

1

9

_

2

2

6

10

_

2

1

1

_

1

1

1

1

12

2

2

-

, -

1

1

6

1

2

7

9

4

4

--

71

1

--

-

1

1

1

1

1

-

1

1

1

1

1

__

2

2

1 1

2

2

quot;!

13

36

4

3

9

16

4

6

10

246


-ocr page 245-

XIII.


232


233


Cavalerie.


Artillerie.


AARD DER ZIEKTEN ALS NERMELD IN STAAT VIII.


Per transport

j. Fractiira van andere beenderen Ostitis et periostiiis (schuifels) .

Distorsio ¦ nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.....

Arthritis acuta ...

Arthritis et periarthritis chronica

Schoudergewricht.....

Heupgewricht......

Carpaalgewricht......

Tarsaalgewricht......

Ie phalangeaalgewricht. .

Ile nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(overhoef)

Ille nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(podotrochlitis)

Myositis rheumatica......

Tendinitis et tendovaginitis . Verscheuring van pezen en banden.nbsp;Synovitis (gatlen)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;....

Debilitas et marasmus......

Contnsio ......

Vultiera Abscessusnbsp;Tumoresnbsp;Insolationbsp;Sunnenagenbsp;Snbmersio.


II


14


171 nbsp;nbsp;nbsp;42


28


35


TOTAAL.


13'30 67 nbsp;nbsp;nbsp;110


52 i 74


Trein

en mitrailleurpaarden

Remonte-depót.

OfRciersdienstrijpaarden.

CC

5*.

u

O

Tn

agt;

O

cc

CC

V

lt;

O

Q.

O

:C

O

gt;

cn

O

CC

CC

V

gt;

é

i-

O

lt;V

Q.

O

CC

CC

O

5

gt;

o

quot;üO

lt;v

o

CC

CC

C

OJ

CuO

lt;

E

B

0)

Urn

O,

o

quot;cc

CC

'o

H

lt;u

o

*cC

iS

o

H

6

9

4

19

4

3

3

10

_

3

1

4

101

1

1

3

1

4

1

2

I

1

1

z

3

1

_

_

4

_

1

1

9

_

2

2

6

10

_

2

1

1

_

1

1

1

1

12

2

2

-

, -

1

1

6

1

2

7

9

4

4

--

71

1

--

-

1

1

1

1

1

-

1

1

1

1

1

__

2

2

1 1

2

2

quot;!

13

36

4

3

9

16

4

6

10

246


-ocr page 246-

234


235


vil. OVERZICHT


van den behandelingsduur enz. der ziektegevallen bij de wapens en korpsen.


Wapens (korpsen)

EN

o;

H

quot;oJ 43 ¦O 2nbsp;•O tS

S -Si

S 2 . ¦5 S =:

Js nbsp;nbsp;nbsp;43

— nbsp;nbsp;nbsp;- 0

— nbsp;nbsp;nbsp;43 i-

-2

quot;g l

cn ^

43 s c •o O) 43

I’S «

'Ë.D

43

0

c g

™ ^ Ti C ^

2 SoS

v ca c.

Gemiddelde ziekte %.

GARNIZOENEN.

0

e

S = 0

cd

lt; cd

43

O ^

1916.

1915.

191

T. Cavalerie,

1ste en 2de eskadron te Salatiga.....

241

368

19.9

311.4

8.31

5.39

7.

3de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Batavia.....

131

343

20.9

54.8

14.73

9.98

8.

5.

R. H. 4de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Malang.....

97

138

165

23.5

6.42

4.25

L. H. 4de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Tjimahi.....

121

218

21.3

38.8

10.52

10 50

8.'

Det. Lijfwachtcav. nbsp;nbsp;nbsp;„ Djokjakarta . . .

41

40

20.5

20.—

5.30

2.15

4

3.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Soerakarta....

39

21

20 6

10.5

2.88

4.60

Peleton ordonnansen „ Willem I . . . .

14

12

17.3

158

4.32

Depót-eskadron nbsp;nbsp;nbsp;„ Salatiga.....

193

266

17.8

24 5

6.70

6.31

7.

Gedetacheerd nbsp;nbsp;nbsp;„ Padalarang. . . .

20

20

42.8

42.8

11.79

( nbsp;nbsp;nbsp;1916

897

1426

20.—

31.8

8.69

6.54

7.

Totaal. . . t

( 1915

843

1385

14.5

23.9

11. Artillerie.

1ste afdeeling veldartillerie te Batavia. . .

183

306

24.6

41.2

11.24

9.44

9

2de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Tjimahi. . .

187

335

22.1

39.5

10.79

11.59

12.

1ste nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bergartillerie „ Banjoe-Biroe.

139

216

13.3

20.6

5.63

4.93

7.

3de nbsp;nbsp;nbsp;bergbatterij „ Malang. . .

59

80

13.7

18.6

5.08

6.-

9

7.

4de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Salatiga. . .

38

32

12.6

10.6

2.88

4.54

Depót der bereden artillerie te Tjmahi . .

267

340

22.1

28.2

7.70

7.09

5.

Mobiele sectie vesting-artillerie te Batavia. .

10

13

16.4

21.3

6.31

Idem nbsp;nbsp;nbsp;„ Soerabaja.

10

8

39.6

31.7

8.66

1 nbsp;nbsp;nbsp;1916

893

1330

20,6

30.6

8.36

7.74

7.^

Totaal. . .

' nbsp;nbsp;nbsp;1915

863

1326

18.4

28.9

lila. Militaire transporttrein.

1ste treincompagnie te Mr. Cornells . . .

152

434

15.4

44.1

12.05

_

--

2de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Semarang ....

136

76

423

23.7

6.48

Detachement nbsp;nbsp;nbsp;„ Malang.....

11

5

36.5

15.7

4.29

gt;, nbsp;nbsp;nbsp;„ Magelang.....

19

5

15.2

4.-

1.09

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ Padalarang ....

17

23

16.9

22.8

6.23

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ Willem I.....

29

13

11.2

5.—

1.37

„ nbsp;nbsp;nbsp;, Soerabaia.....

„ nbsp;nbsp;nbsp;te Tjimahi en Bandoeng. . .

38

12

12.3

3.9

1.06

38

48

22.8

28.7

7.84

Verspreid in overige garnizoenen ....

6

5

13.4

11.2

3.06

Totaal. . . 1916

446

621

19.3

26.8

7-32

1,73

-'2^

’.9Ï\


Wapens (korpsen)

EN

2

2 ó •0 ^

T3 tS

B ^

c

5 2 .

¦a g c

O) wlt; cd *0 Ü

Cd

ca M

DSC •a lt;unbsp;-a bjD

.Sera

« C

^c-2

— agt; Cd

2 tuo

O) cd •O -O ^nbsp;•0

C O)

0

Gemiddelde ziekte ®/o.

GARNIZOENEN.

5 ^ 0

c

S 5 0

Cd cd cd

'i.o

lt;u

o

1916.

1915.

1914.

7 Ilh. Mitraillear-coinpaffiiieëH.

2de^ compagnie te Batavia......

3(Je nbsp;nbsp;nbsp;”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;” Magelang.....

4de nbsp;nbsp;nbsp;”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;” Malang......

I) nbsp;nbsp;nbsp;„ Tjimahi......

/

41

19

16.1

7.6

2.26

40

13

7.—

2.3

0.63

31

27

10.2

8.9

2.43

37

32

13.3

11.5

3.01

Totaal . . . 1916.

149

91

13.2

8.-

2.19

'fataal Trein- en, mitreiil-

learpaarden. 1916.

595

712

18.4

22.—

6.02

___

^ * • Heinonte-depót te Parla-

larang. 1916.

227

379

22.9

38.2

10.44

^^ffieiersilienstrijpa,arden. nbsp;nbsp;nbsp;1916.

314

355

21.8

24.7

6.75

Totaal-generaal. . . 1916.

2926

4202

20.6

29.5

8.01


-ocr page 247-

234


235


vil. OVERZICHT


van den behandelingsduur enz. der ziektegevallen bij de wapens en korpsen.


Wapens (korpsen)

EN

o;

H

quot;oJ 43 ¦O 2nbsp;•O tS

S -Si

S 2 . ¦5 S =:

Js nbsp;nbsp;nbsp;43

— nbsp;nbsp;nbsp;- 0

— nbsp;nbsp;nbsp;43 i-

-2

quot;g l

cn ^

43 s c •o O) 43

I’S «

'Ë.D

43

0

c g

™ ^ Ti C ^

2 SoS

v ca c.

Gemiddelde ziekte %.

GARNIZOENEN.

0

e

S = 0

cd

lt; cd

43

O ^

1916.

1915.

191

T. Cavalerie,

1ste en 2de eskadron te Salatiga.....

241

368

19.9

311.4

8.31

5.39

7.

3de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Batavia.....

131

343

20.9

54.8

14.73

9.98

8.

5.

R. H. 4de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Malang.....

97

138

165

23.5

6.42

4.25

L. H. 4de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Tjimahi.....

121

218

21.3

38.8

10.52

10 50

8.'

Det. Lijfwachtcav. nbsp;nbsp;nbsp;„ Djokjakarta . . .

41

40

20.5

20.—

5.30

2.15

4

3.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Soerakarta....

39

21

20 6

10.5

2.88

4.60

Peleton ordonnansen „ Willem I . . . .

14

12

17.3

158

4.32

Depót-eskadron nbsp;nbsp;nbsp;„ Salatiga.....

193

266

17.8

24 5

6.70

6.31

7.

Gedetacheerd nbsp;nbsp;nbsp;„ Padalarang. . . .

20

20

42.8

42.8

11.79

( nbsp;nbsp;nbsp;1916

897

1426

20.—

31.8

8.69

6.54

7.

Totaal. . . t

( 1915

843

1385

14.5

23.9

11. Artillerie.

1ste afdeeling veldartillerie te Batavia. . .

183

306

24.6

41.2

11.24

9.44

9

2de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Tjimahi. . .

187

335

22.1

39.5

10.79

11.59

12.

1ste nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bergartillerie „ Banjoe-Biroe.

139

216

13.3

20.6

5.63

4.93

7.

3de nbsp;nbsp;nbsp;bergbatterij „ Malang. . .

59

80

13.7

18.6

5.08

6.-

9

7.

4de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Salatiga. . .

38

32

12.6

10.6

2.88

4.54

Depót der bereden artillerie te Tjmahi . .

267

340

22.1

28.2

7.70

7.09

5.

Mobiele sectie vesting-artillerie te Batavia. .

10

13

16.4

21.3

6.31

Idem nbsp;nbsp;nbsp;„ Soerabaja.

10

8

39.6

31.7

8.66

1 nbsp;nbsp;nbsp;1916

893

1330

20,6

30.6

8.36

7.74

7.^

Totaal. . .

' nbsp;nbsp;nbsp;1915

863

1326

18.4

28.9

lila. Militaire transporttrein.

1ste treincompagnie te Mr. Cornells . . .

152

434

15.4

44.1

12.05

_

--

2de nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Semarang ....

136

76

423

23.7

6.48

Detachement nbsp;nbsp;nbsp;„ Malang.....

11

5

36.5

15.7

4.29

gt;, nbsp;nbsp;nbsp;„ Magelang.....

19

5

15.2

4.-

1.09

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ Padalarang ....

17

23

16.9

22.8

6.23

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ Willem I.....

29

13

11.2

5.—

1.37

„ nbsp;nbsp;nbsp;, Soerabaia.....

„ nbsp;nbsp;nbsp;te Tjimahi en Bandoeng. . .

38

12

12.3

3.9

1.06

38

48

22.8

28.7

7.84

Verspreid in overige garnizoenen ....

6

5

13.4

11.2

3.06

Totaal. . . 1916

446

621

19.3

26.8

7-32

1,73

-'2^

’.9Ï\


Wapens (korpsen)

EN

2

2 ó •0 ^

T3 tS

B ^

c

5 2 .

¦a g c

O) wlt; cd *0 Ü

Cd

ca M

DSC •a lt;unbsp;-a bjD

.Sera

« C

^c-2

— agt; Cd

2 tuo

O) cd •O -O ^nbsp;•0

C O)

0

Gemiddelde ziekte ®/o.

GARNIZOENEN.

5 ^ 0

c

S 5 0

Cd cd cd

'i.o

lt;u

o

1916.

1915.

1914.

7 Ilh. Mitraillear-coinpaffiiieëH.

2de^ compagnie te Batavia......

3(Je nbsp;nbsp;nbsp;”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;” Magelang.....

4de nbsp;nbsp;nbsp;”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;” Malang......

I) nbsp;nbsp;nbsp;„ Tjimahi......

/

41

19

16.1

7.6

2.26

40

13

7.—

2.3

0.63

31

27

10.2

8.9

2.43

37

32

13.3

11.5

3.01

Totaal . . . 1916.

149

91

13.2

8.-

2.19

'fataal Trein- en, mitreiil-

learpaarden. 1916.

595

712

18.4

22.—

6.02

___

^ * • Heinonte-depót te Parla-

larang. 1916.

227

379

22.9

38.2

10.44

^^ffieiersilienstrijpa,arden. nbsp;nbsp;nbsp;1916.

314

355

21.8

24.7

6.75

Totaal-generaal. . . 1916.

2926

4202

20.6

29.5

8.01


-ocr page 248-

236

Infectieziekten.

Coryza contagiosa eqaoruni.—Wegens goedaardige-droes werden 95 paarden behandeld tegen 52 in het vorige jaar.nbsp;Hiervan kwamen 75 gevallen voor bij remonte-paarden metnbsp;één en 16 bij treinpaarden met twee sterfgevallen, waarvannbsp;één te Meester-Cornelis en één te Semarang.

Malleus. — Gedurende het verslagjaar werden 5 gevallen van malleus geconstateerd, waarvan één te Padalarang bijnbsp;een Chineesch paard, reeds in het vorige overzicht vermeld,nbsp;en 4 bij de trein- en mitrailleurpaarden, 3 te Batavia en éénnbsp;te Semarang. (De Australische paarden bleven derhalvenbsp;evenals het vorige jaar vrij van kwade-droes.)

Dat te Semarang — No. 794— had na aankoop op 22 October 1915 negatief op de oogindruppeling met malleïnenbsp;gereageerd. Daar het afkomstig was uit een koppel van 18nbsp;paarden, op genoemden datum aangekocht en waarvan éénnbsp;in 1915 aan deze ziekte ten offer was gevallen, móet wordennbsp;aangenomen, dat hét bij aankoop reeds geïnfecteerd was,nbsp;maar nog onvoldoende antistoffen in het bloed had om opnbsp;de indruppeling te reageeren.

Een ander — No. '764 —, aangekocht op 11 November 1915, (remonte-nummer 2) had aanvankelijk twijfelachtig opnbsp;de oogindruppeling gereageerd. In verband met het negatief worden dezer reactie en den uitslag van het bloedonderzoek, dat een driem'alige negatieve complementbindingsreactienbsp;opleverde en achtereenvolgens een agglutinatietiter van 100 —nbsp;500 en 300, werd het vrijgegeven. Niettemin moest het innbsp;Augustus 1916 wegens malleus worden afgemaakt, zoodatnbsp;men hier heeft te doen gehad met een van de weinigenbsp;gevallen, waarbij het gecombineerde onderzoek middels denbsp;oogindruppeling met malleïne, de complementbinding en denbsp;agglutinatie in den steek heeft gelaten. (Sedert einde Maart 1916nbsp;geschiedt in samenwerking met het Veeartsenijkundig laboratorium te Buitenzorg bij alle aangekochte treinpaarden dit


-ocr page 249-

237

gecombineerde onderzoek. Voor dat doel werden in het verslagjaar niet minder dan 356 serummonsters opgezonden).

Van de twee andere treinpaarden (in 1916 aangekocht) was remonte-niimmer 30 op advies van het Veeartsenijkimdignbsp;laboratorium vrijgegeven, daar het negatief op de oogindrup-peling reageerde en eveneens tweemalen achterelkaar metnbsp;een tusschentijd van 3 weken negatief op de complement-bindingsproef. De agglutinatietiter was beide malen 2000.nbsp;Vier maanden nadien moest het worden afgemaakt.

Hier heeft dus de oogreactie die der complementbinding in den steek gelaten. Aan het onveranderd blijven van dennbsp;waarschuwenden hoogen agglunatie-titer is blijkbaar te grootenbsp;waarde toegekend.

Het vierde slachtoffer—remonte-nummer 113 — heeft de afzonderingsstallen niet verlaten en werd 2 maanden nanbsp;aankoop afgemaakt op grond van positieve complement-bindingsreactie, hoogen agglutinatietiter (2000), positievenbsp;oogreactie, temperatuursverheffingen en vermagering.

De lijkopening bevestigde steeds de diagnose, welke in alle gevallen reeds werd gesteld voor de klassieke verschijnselen van kwade-droes optraden. Opvallend warennbsp;de geringe en chronische veranderingen van de retropha-ryngeaalklieren en in den rechter longtop bij No. 764.

Tetanus. — Wegens deze ziekte kwamen slechts 5 paarden in behandeling, tegen 8 in het vorige jaar. Van deze 5nbsp;herstelde één, kwamen twee te sterven en werden tweenbsp;afgemaakt.

De mortaliteit van 80 °/o is hooger dan het gemiddelde over de 13 jaren van 1904 t/m 1916, n 1. 38 op 58 gevallennbsp;of 65.5 “/o.

Surra. — Van deze infectie-ziekte werd in. Januari een geval geconstateerd bij een officiersdientrijpaard te Banjoe-Biroe.

Saccharomycosis leverde 10 nieuwe patiënten, over een 7

-ocr page 250-

238

tal garnizoenen verspreid. Eén paard moest deswege worden afgemaakt.

Constitutioneele ziekten.

Osteoporosis. — Aan deze ziekte werden weder enkele verliezen geleden. Onderstaand overzicht geeft den toestand weer over de laatste 5 jaren, wat betreft de Australischenbsp;leger- en officiersdienstrijpaarden.

1

q'”’

• -lt;

c

-2

C/5

O)

CsC

' d

OJ d) b/D p

sj

C3

03

-4—»

O

H

' 2. rU OJ

Xtï

O)

lt; E

Q. é o o

lt;V

i S

O S

_Q

1912

14

11

25

i 6

3

3

13

1913

13

9

22

10

1

5

6

1914

6

12

18

10

6

2

1915

2

16

18

10

2

2

4

1915

8

13

7

5

1

In vergelijking met vorige jaren mag de toestand vrij gunstig worden genoemd.

Naar aanleiding van het constateeren van osteoporosis te Malang, een garnizoen tot einde 1915 van deze ziektenbsp;vrijgebleven, werd een herhaald onderzoek ingesteld naarnbsp;het calcium-gehalte van het leverantiegras aldaar.

De resultaten van dat onderzoek, aan het Scheikundig laboratorium te Weltevreden verricht, waren de volgende:

Moiislers, gedroogd. Vochtgehalte. CaO in watervrije stof.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Ontvangen 20 Jan. 1916.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21.4 quot;/lt;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.687 “/o

2. nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;27nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21.6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.709nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

3. nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Feb.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;17.6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.647nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

4- nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;17.7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.67nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

5. nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;13.8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.62nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Het gemiddelde CaO-gehalte bleek 0.667 ‘’/p te bedragen, terwijl dat gemiddelde voor 5 in het jaar 1912 onderge-zochte monsters (zie tabel V van het „Statistisch Overzicht”nbsp;1912) veel hooger was, n.1. 0.89 “/„.

-ocr page 251-

239

In verband hiermede wordt sedert het laatste onderzoek aan de uitheemsche paarden te Malang, die op grond van het gunstiger kalkgehalte van het gras aldaar geen voederkalk kregen,nbsp;thans ook voederkalk, c.q. krijtwit in poeder, verstrekt. (')

De geconstateerde achteruitgang van het kalkgehalte van het gras te Malang moet in hoofdzaak worden toegeschrevennbsp;aan de stijgende moeilijkheid om de legerpaarden aldaarnbsp;van goed gras te voorzien, waarbij het hoe langer hoe meernbsp;in cultuur brengen van weidegronden en de toenemendenbsp;paardensterkte van het garnizoen Malang eene rol zullennbsp;spelen. Was deze sterkte in 1912 gemiddeld 139, in 1915nbsp;bedroeg ze reeds 213 en in het verslagjaar 217.

Tegelijkertijd met het onderzoek naar het CaO-gehalte van het gras werd door den toenmaligen Eerstaanwezendnbsp;paardenarts aldaar een onderzoek ingesteld naar het phos-phorzuurgehalte van de urine van meerdere paarden vannbsp;het R.H. 4de eskadron. Uit diens rapport wordt het volgende vermeld.

Methode van opvangen en onderzoek.

Onmiddellijk na thuiskomst van den dienst werden de paarden aan den ziekenstal gebracht, afgezadeld en in dennbsp;stal op stroo geplaatst. De urine werd in een schoonennbsp;emmer opgevangen, daarna in een bekerglas overgegotennbsp;en zoo spoedig mogelijk onderzocht.

Over het algemeen voldeed deze methode zeer goed. De meeste paarden urineerden terstond; enkele, van welkenbsp;binnen het uur geen urine werd verkregen, werderj naar dennbsp;troepenstal teruggezonden en daarbij gelukte het opvangennbsp;in den regel den volgenden dag. Ook werd bij enkele paardennbsp;de urine ’s middags gedurende den staltijd opgevangen.

(1) Met wijziging van het schrijven van het Departement van Oorlog Vide Afdeeling dd. 19 Juni 1913 No 1872/36 is n.1. bij dat van 25 Februarinbsp;1916 No. 576 bepaald dat, zoodra de voorraad voederkalk zal zijnnbsp;opgebruikt, aan alle uitheemsche (i.c. Australische) legerpaarden pernbsp;werkdagen per paard 40 gram krijtwit in poeder zal worden verstrekt.

-ocr page 252-

240

Naar den catheter behoefde geen enkelen keer te worden gegrepen.

De verkregen urine werd gefiltreerd en op de aanwezigheid van eitwit onderzocht.

Bij 50 c.M^. urine werd 5 c.M®. natriuinacetaatoplossing (100 gr. acetas natricus in 800 cM^. aqua met 100 cM^.nbsp;anijnzuür van SO^/^, aangevuld met water tot 1 Liter) gevoegd en dit te zamen verwarmd tot ± 90 C°. Vervolgensnbsp;werd deze heete vloeistof getitreerd met een uraanitraat-oplossing, welke 35.461 gram uraanitraat per Liter bevat,nbsp;zoodat 1 c.M^. met 0.005 phosphorzuur overeenkwam ennbsp;werd als indicator ferrocyaankalium (10“/oOplossing) gebruikt.nbsp;De reactie werd als geëindigd beschouwd, wanneer eennbsp;druppel ferrocyaankaliumoplossing, met een glasstaaf genomen, op de aanrakingsplaats van de heete vloeistof, waaraannbsp;telkens 1 c.M®. uraanitraatoplossing was toegevoegd, (') zichnbsp;op een porceleinen schaaltje binnen den halven minuutnbsp;roodbruin kleurde. Het phosphorzuurgehalte op duizendnbsp;werd berekend door de c.M^. uraanplossing met 0.1 tenbsp;vermenigvuldigen.

-Op grond van de gevonden cijfers van 112 phosphorzuurbe-palingen in de urine bij 33 troepenpaarden en één officiers-paard kwam genoemde paardenarts tot de volgende conclusies:

Ie. Hoewel bij enkele paarden (No. 864, 687 en 46) een enkele maal een vrij hoog phosphorzuurgehalte gevondennbsp;werd, kon toch geen dezer dieren op den duur alsnbsp;verdacht van osteoporosis blijven beschouwd.

2e Het is niet strikt noodzakelijk de urine vooraf te filtree-ren, daar de cijfers onderling weinig of niet verschillen; gewoonlijk is het cijfer bij de gefiltreerde urine ietsnbsp;(0.1) hooger dan bij ongefiltreerde.

(') Bij meer nauwkeurige bepalingen dient dit toevoegen tegen het einde druppelsgewijze te geschieden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;v. d. B,

-ocr page 253-

241

3e. Is de reactie sterk zuur en verkrijgt men bij het titreeren een neerslag, dan is het cijfer veelal hoog. Men kannbsp;met titreeren doorgaan, tot er geen neerslag meer ontstaat, in welk geval men nabij de grens is gekomen.

STAAT XI geeft een overzicht van de waarden gevonden bij de paarden bedoeld sub Ie.

Deze dieren zijn thans, een jaar nadat de onderzoekingen zijn afgesloten, nog alle aanwezig, wat pleit voor de juistheid van de genomen conclusie. Reeds in het overzichtnbsp;1914 werd er opgewezen, dat ook andere oorzaken dannbsp;osteoporose ten grondslag kunnen liggen aan de aanwezigheidnbsp;van abnormaal veel phosphorzuur in de urine, o.a. digestie-stoornissen. De ondervinding te Malang opgedaan heeft ditnbsp;nog eens bevestigd.

Ziekten van het zenuwstelsel.

In den ‘loop van het verslagjaar trok het de aandacht, dat het aantal verliezen aan ziekten van het zenuwstelsel (karak-tergebreken, morbus mentis, uitgesloten) sedert 1915 aanzienlijk was toegenomen, zooals uit onderstaand overzicht moge

blijken.

Gestorven.

1909

3

1910

3

1611

1

1912

1913

2

1914

2

1915

3

1916

2

In verband hiermede


Afgemaakt. Op reform. Totaal.


roepen van den Directeur van het Veeartsenijkundig instituut te Buitenzorg. Deze onderzoeker kwam kort geleden totnbsp;de conclusie, dat onder de paarden, op reform gesteld wegensnbsp;bewegingsstoornissen, door de paardenartsen aan functie-

-ocr page 254-

242

stoornissen van het centrale zenuwstelsel toegeschreven, gevallen van pernicieiise anaemic voorkwamen. In welknbsp;een mate deze chronisch verloopende infectie-ziekte hier innbsp;het spel is, moet nog nader worden opgehelderd.

Ziekten van de spijsverteringsorganen.

Wegens deze ziekten zijn 366 (283) gevallen behandeld met 12 (20) sterfgevallen.

Evenals de beide vorige jaren viel het grootste aantal patiënten te boeken onder gastro-enteritis acuta (maagdarm-ontsteking) en enteralgia (koliek), n.1. respectievelijk metnbsp;70 (95) en 200 (146) gevallen.

De verdeeling van de gevallen van deze twee ziekten (te zamen genomen) was over de garnizoenen en de wapensnbsp;in de beide laatste jaren als volgt:

19 16.

1 ï

1 5

GARNI

ZOENEN.

gt; , CC i

^ 1

i

lt;

^=5 ' ai

i

Totaal en procen-Tage dernbsp;sterkte.

¦

CJ lt;

V

w

H

Q

oi

° !

i

Totaal en procen-tage dernbsp;sterkte.

Banjoe-Biroe

8

2

- 2

12= 6.27o.

— 8

2

10= 5.2“/o-

Batavia .

8

15: 7

— nbsp;nbsp;nbsp;9

39= 6.4 „

5 14

2

1 14

35= 6.4 „

Diokjakarta

l'

1= 2.1 „

5 —

' —

5= 1.0 „

Magelang

3

—; nbsp;nbsp;nbsp;3

6= 7.7 „

— —

2

3

5= 8.1 „

Malaiig .

2

23

8

1

34=15.7 „

8 9

7

3

27=12.7 „

Padalarang .

1

65 -

66=24.7 „

1

10

73

- i

83=42.3 „

Satatiga .

20;

2

-i 4

26= 5.1 „

17 nbsp;nbsp;nbsp;3

, nbsp;nbsp;nbsp;4!

24= 4.9

Seiiiarang .

-'

0= 0.-„

_ _

6

__

6= 5.2

Soerabaja

1

5= 6.9

_ _

1

6

7=18.9

Soerakarla .

_1

_

' -

_ _

0= 0.

_

0= 0.-,.

Tjimahi

25

32

' 13

—' 11

81 = 10.8 „

10 20

6

3.

39= 5.6

Totnal

57

80 34

65 34: 270= 9.2“/o

i

45 54

l

I

73

1 ;

35 241= 9.1“ 0-

1 —

Percentage van de sterkte.

i

6.4 9.-

i5.7

28.610.8

5.2 6.3| 7.5^ 1 ll.-i

( '¦

Evenals in de beide vorige jaren was het ziektepercentage van deze beide ziekten te zamen het hoogst te Padalarang.

-ocr page 255-

243

Het garnizoen Malang steekt eveneens ongunstig af, terwijl te Tjimahi in weerwil van de in exploitatie zijnde vloei-weiden het percentage aanzienlijk is gestegen.

Het hooge ziektepercentage te Malang wordt toegeschreven aan minder goede kwaliteit van het leverantiegras (zienbsp;mede onder osteoporosis).

Ziekten van het g-ezichtsorgaan.

Deswege werden 8 paarden uit de legersterkte afgevoerd tegen 4 in het vorige jaar en 46 in de negen daaraan voorafgaande jaren.

Onder deze 8 paarden waren 4 Chineesche ponies, welke naar alle waarschijnlijkheid de ziekte (irido-chorioïditisnbsp;chronica), zonder zichtbare verschijnselen daarvan te ver-toonen, uit hun geboorteland, waar ooggebreken veelvuldignbsp;voorkomen, hebben medegebracht.

Ziekten van den hoef.

Wegens ziekten van den hoef werden 886 (783) paarden behandeld, waaronder 275 (214) kneuzingen van den hoefnbsp;(steengallen).

Het aantal accidenten van het hoefbeslag bedroeg niet minder dan 88 tegen 56 in elk der twee voorafgaande jaren.nbsp;De desbetreffende cijfers waren in enkele der voornaamstenbsp;garnizoenen in de drie laatste jaren als volgt;

1914

1915

1916

Banjoe-Biroe

13

9

10

Batavia—Mr.-Cornelis

15

13

43

Malang

4

8

5

Salatiga

21

20

20

Tjimahi

1

5

9

Opmerkelijk hoog zijn de cijfers over 1916 van het garnizoen Batavia—Meester-Cornelis. Van de 43 gevallen waren er 14 bij het 3de Eskadron cavalerie en 19 bij de 1ste Trein-compagnie.

Ziekten der beenderen en gewrichten.

Het aantal behandelde gevallen van/röcfu/ü (beenbreuken)

-ocr page 256-

244

bedroeg bij de beide hoofwapens 7 (15). Het verliescijfer van 6 was beneden het gemiddelde van de laatste zes jaren.

Dienst

jaar.

Behandel D.

Verliezen.

Cava

lerie.

Artil

lerie,

Totaal.

Cava

lerie.

Artil

lerie.

Totaal.

1911

2

2

2

___

2

1912

3

9

12

2

8

10

1913

6

8

14

4

8

12

1914

5

5

10

2

3

5

1915

5

10

15

2

6

8

1916

4

3

7

3

3

6

Gemid

deld.

4.2

5.7

9.9

25

4.5

7.—

Wegens chronische gewrichtsaandoeningen (arthritis et periarthritis chronica) werden 214 patiënten behandeld tegen 196 in het vorige jaar.

Het aantal ziektegevallen wegens deze aandoeningen en dat van de verliezen daardoor veroorzaakt bij de leger- ennbsp;officiersdienstrijpaarden in de laatste 11 jaren, vindt mennbsp;hieronder opgegeven.

Dienstjaar.

Sterkte.

Behandeld.

Verliezen.

1906

2303

199 =

8.6 °/o

21 = 09“/(,

1907

2205

140 =

6.3 „

20 = 0.9 „

1908

1729

149 =

.8.6 „

18 = l.-„

1909

1837

109 =

5.6 „

18 = 0.9 „

1910

1952

272 =

13.9 „

34 = 1.7 „

1911

2030

258 =

12.7 „

24 = 1.2 „

1912

2129

212 =

10.2 „

24 = 1.1 „

1913

2499

190 =

7.6 „

22 = 0.8 „

1914

2566

165 =

6.4 „

22 = 0.8 „

1915

2643

196 =

7.4 „

23 = 0.9 „

1916

2926

214 =

7,3 „

35 = 1.2 „

-ocr page 257-

245

Behalve tal van kleinere operaties, waaronder te rekenen de oppervlakkige aanwending van het ferrum candens, werdennbsp;in de verschillende garnizoenen de volgende heelkundigenbsp;kunstbewerkingen verricht.

Operaties aan het nbsp;nbsp;nbsp;hoofdnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10

„ aan de pis- en geslachtsorganen nbsp;nbsp;nbsp;31

Neurectomieën nbsp;nbsp;nbsp;21

Exstirpaties van tumoren nbsp;nbsp;nbsp;10

Hoefoperaties nbsp;nbsp;nbsp;2

Overige operaties nbsp;nbsp;nbsp;2

totaal 76

Onderstaande cijfers geven een overzicht van het aantal neurectomieën in de laatste vijf jaren, de verwijdering vannbsp;z.g. neurofibromen inbegrepen en door tusschen haakjesnbsp;geplaatste cijfers nader aangegeven.

Dienstjaar. Operaties. Legerpaar- Officiers- Totaal aantal paarden, den. paarden.

58 (10) nbsp;nbsp;nbsp;40nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;46

33 ( 5) nbsp;nbsp;nbsp;29nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-1-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;31

22 ( 1) nbsp;nbsp;nbsp;19-1-0nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19

20 ( 2) nbsp;nbsp;nbsp;16-1-2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18

21 ( 2) nbsp;nbsp;nbsp;16nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-fnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;20

Van deze 16 troepenpaarden behoorden 5 tot het wapen der cavalerie en 11 tot dat der artillerie, met respectievelijk 1 ennbsp;4 afvoeringen gedurende het verslagjaar.

-ocr page 258-

to

50


H

•n

a:

3

(/gt;

T3

O


= gt;

i 5.

c/3 ft

5!

c/3

n N


p3 ^ ^

3:mz=

o'5. 2 —*lt; quot;O 5

5* ^ ^ c/3 C/3 C/3 ^


lt;s

s

§

%

a

S

a.

»


—• ^

'3 c;

2L

'lt;

ï.

c«’


o

=•2.5

ï-i:

aj —


5« Nj

«ïi. ?*. ft ffcnbsp;??•nbsp;w.


s?

S


W lO 7- p O

rgt;3:orrgt;

f 3 fti c/3 nbsp;nbsp;nbsp;5

!' rL ft ^


ê's-p


— ^ nbsp;nbsp;nbsp;M

2 lt;t O “O ft -

2. °S. ® 5 5' ft o o o —•

N ? 2 ï. “

s;2 = “

2^3'

3* 3‘


o

GO .


00-^O3ü!,fet0K5 —


li O

^1

lt;?v C»

ffe s*

§ amp;

• g


gt;IWt/3H2 S::s “ 2 2a

s.=-as “ ^

? o £


I?


H

O

H

gt;

gt;

2 quot; ti


ft

3


• . O *-lt;

ft nbsp;nbsp;nbsp;O

o CA o

2; nbsp;nbsp;nbsp;CA

ft


ft


^ 2 X N

^ nbsp;nbsp;nbsp;^ o

¦’30 S E

o as =.crc!

• O o'

CA CA

“ as


gt;

gt;

50

D

D

rn

50


fXgt;

x:

c

o

N

5

5s

H

m

1

1 1

1

1

1

1 1

1

1

to

1

1 to 1

1

11 11 1 M -

Cavalei ie.

- O

1

1 1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

1 1 1

1

1 1 - M 11 1

Artillerie.

1

I nbsp;nbsp;nbsp;1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

1 1 1

1

1

M 1 11 11 1

Trein* en mitrailleurpaarden.

O)

CTQ “*

1

1

1

1

1

1

1 1

1

1

to

1

1 to 1

i

1

11 11 M 11

Renionte-depól.

ft 0^

cr c^

1

1

1

1

1

1

1 1

1

1

1

1 - 1

1

1

1

1

Mill

1

Officiersdiensti ij paarden.

;r g-

1

1

1

1

1

1

1 1

1

1

Ut

1

1 Ot 1

1

to

1

1

-MM

Totaal.

2 o.

r fD

to

to

O)

-

1

43k. Ot

1

-

1

1 ^ 1

1

00

1

to 1 OJ 1 1

to

Cavalerie.

O

00

00

lt;ï

-

-

1

to —

1

-

-

1

1 -1

1

CO

1

1

CO 11 nbsp;nbsp;nbsp;11

1

Artillei ie

O.

7Q ^ n

?r cr

UI

Ut

to

1

-

-1

1

1

1

1

1 1 1

1

to

1

4^ 1 to 4^ 1

ogt;

Trein- en mitrailleurpaarden.

-

-

-

1

1

1

-1

1

1

to

1

to 1 1

1

-0

Ci

1

f

11 1 - 1

cot

Reinonle-depót.

ft) —

to

to

to

-

1

1

i _

1

1

1

1 11 11

1

1

--Ml

Officiersdiensti ijpaarden.

“ o. 2.

00

00

to

00

00

co

1

00

1

to

0

1

to 00 i

1

•0

0 — cot Ut 1

CD

43k.

Totaal.

TO

to

to

4:^

-

1

1

i-i to

1

1

Ut

1

1 Ot 1

1

Ut

1

11 - M

CO

Cavalerie.

00

00

-

1

1

1

-1

1

1

1

1 MM

M to M M 1

Artillerie.

Ut

Ut

1

1 MM M nbsp;nbsp;nbsp;1

1 11 11

H-

1

toll 11

0

Trein- en mitrailleurpaarden.

3

-

1

1

1

1

1 1

1

1

CO

1

—* to 1

1

-J

CO

1

1

Mill

-J

CO

Remonle-depót.

CA

a

to

to

1

1

1

1

1 1

1

1

1

1 MM

1

1

-MM

Officiersdienstrijpaarden.

O.

v'Ss

CJ

\-

\

to to

\

\

cc

— -A \

\

CO

O'

\-

- lt;3» \ — \ nbsp;nbsp;nbsp;\

cx

-4

. Totaat.

1

/

//

—/—

/

/ /

/

/

//

/ /

/

to/ /

^ nbsp;nbsp;nbsp;/ to /

/

/ Cavalerie.

/

1

/-

/

/

/ /

/

1

/

1

1 1 1

1

/

/

/ / / M

/

Artillerie.

/ 0

ftgt;

CA

1

'r

1

'1

1

1 (

1

1

1

1

1 1 1

1

to

'(

1

Mill

to

Trein- en mitrailleurpaarden.

1

1

1

1 1

1

1

H-

1

-1 1

1

1

1

1

Mill

1

Remonte-depót.

1

1

1 MM M nbsp;nbsp;nbsp;1

1

1 1 1

1

1

1

1

Mill

1

Officiersdienstrijpaarden.

ftl

3

1

to

to

1

1 1

1

1

1

-i 1

1

4^

1

1

11 to 11

to

Totaal.

1

OJ

-1

1

1

1

1 1 1 11 1

1

1

Mill

1

Cavalerie.

1

to

1

i

-1

1

1

1 MM

1

1

-Mil

1

Artillerie.

gt;

i

1

1

-1

1

1

1

1 nbsp;nbsp;nbsp;11 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;agt;

1

1 1 to nbsp;nbsp;nbsp;1

1

Trein- en mitrailleurpaarden.

TO

figt;

1

1

1

-1

1

1

1

1 nbsp;nbsp;nbsp;11 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;to

1

i

1 M - 1

Remonte-depót.

3

PS

1

1

1 1

1

1

1

1

1 1 1

1

1

1

1 - 11 1

1

Officiersdienstrijpaarden.

?r

1

00

to

4^

1

1

1

1 1 1

1

¦ 0

1

1

^ ^ to cot I

Totaal.

1

1 nbsp;nbsp;nbsp;0

to

1

to to

1

1

CO

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 CO i inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

1 11 1 11 M

Cavalerie.

1

1 nbsp;nbsp;nbsp;to

1

1 -

1

1

1 1 — 1 1 1

1

1

Mill

1

Artillerie.

O

1

1

1 1

1

1

1

1 MM nbsp;nbsp;nbsp;1

1

1

Mill

1

Trein- en mitrailleurpaarden.

TO “O

ft

CA —

1

1

1 Mil 11 nbsp;nbsp;nbsp;1

1 11 11 1

1

1

Mill

1

Remonte-depót.

n 2

S 2

1

1 1

1 MM 11

1

1 •— 1

1

1

1

1

Mill

1

Officiersdienstrijpaarden.

¦ 3

1

1 nbsp;nbsp;nbsp;co

to

to

to CO

1

1

Ut

1

1 Ut 1

1

1

1

1

Mill

1

Totaal.

1

co

1—.

1

1 -

1

1

1

to

1 1 to 1 M 11

Cavalerie.

co

1

1

1

1

1 1

1

1

1

1 11 11

M -- M 1 11

Artillerie.

=r

1

1

1

1

1 1

1

1

1

1 MM nbsp;nbsp;nbsp;ot

1

1

-MM

Trein- en mitrailleurpaarden.

3 3 ; O

2. 3 ^

5' E* 1

J

1 1

1

1

1 1

1

1

1

1 1 11 1

1 M 11 1 1 -

Remonte-depót.

1

1 ^

1

1

1

1

1

1 MM nbsp;nbsp;nbsp;1

M 11 11 11

Officiersdienstrijpaarden.

TO ^ i

1

1 ^

-

1

1 to

1

-

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 »-* 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;CD

1

1

^1111

cot

Totaal.

fCi ^ i

fC

“t

vgt;

a

ft)

»

=1

3


c|


lt;

m

7S

O

rn

m

r

z

o

lt;

ts

3

Q.


to

4:^

05


cr

ft)

sr

p

3

a

2.

S

ft)

¦ö

3

3

-n

a

ft)

3

lt;

o

OTQ

ft)

3

cn

D.

f6

ü.

S’

?r

O

3


to

-o


-ocr page 259-

to

50


H

•n

a:

3

(/gt;

T3

O


= gt;

i 5.

c/3 ft

5!

c/3

n N


p3 ^ ^

3:mz=

o'5. 2 —*lt; quot;O 5

5* ^ ^ c/3 C/3 C/3 ^


lt;s

s

§

%

a

S

a.

»


—• ^

'3 c;

2L

'lt;

ï.

c«’


o

=•2.5

ï-i:

aj —


5« Nj

«ïi. ?*. ft ffcnbsp;??•nbsp;w.


s?

S


W lO 7- p O

rgt;3:orrgt;

f 3 fti c/3 nbsp;nbsp;nbsp;5

!' rL ft ^


ê's-p


— ^ nbsp;nbsp;nbsp;M

2 lt;t O “O ft -

2. °S. ® 5 5' ft o o o —•

N ? 2 ï. “

s;2 = “

2^3'

3* 3‘


o

GO .


00-^O3ü!,fet0K5 —


li O

^1

lt;?v C»

ffe s*

§ amp;

• g


gt;IWt/3H2 S::s “ 2 2a

s.=-as “ ^

? o £


I?


H

O

H

gt;

gt;

2 quot; ti


ft

3


• . O *-lt;

ft nbsp;nbsp;nbsp;O

o CA o

2; nbsp;nbsp;nbsp;CA

ft


ft


^ 2 X N

^ nbsp;nbsp;nbsp;^ o

¦’30 S E

o as =.crc!

• O o'

CA CA

“ as


gt;

gt;

50

D

D

rn

50


fXgt;

x:

c

o

N

5

5s

H

m

1

1 1

1

1

1

1 1

1

1

to

1

1 to 1

1

11 11 1 M -

Cavalei ie.

- O

1

1 1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

1 1 1

1

1 1 - M 11 1

Artillerie.

1

I nbsp;nbsp;nbsp;1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

1 1 1

1

1

M 1 11 11 1

Trein* en mitrailleurpaarden.

O)

CTQ “*

1

1

1

1

1

1

1 1

1

1

to

1

1 to 1

i

1

11 11 M 11

Renionte-depól.

ft 0^

cr c^

1

1

1

1

1

1

1 1

1

1

1

1 - 1

1

1

1

1

Mill

1

Officiersdiensti ij paarden.

;r g-

1

1

1

1

1

1

1 1

1

1

Ut

1

1 Ot 1

1

to

1

1

-MM

Totaal.

2 o.

r fD

to

to

O)

-

1

43k. Ot

1

-

1

1 ^ 1

1

00

1

to 1 OJ 1 1

to

Cavalerie.

O

00

00

lt;ï

-

-

1

to —

1

-

-

1

1 -1

1

CO

1

1

CO 11 nbsp;nbsp;nbsp;11

1

Artillei ie

O.

7Q ^ n

?r cr

UI

Ut

to

1

-

-1

1

1

1

1

1 1 1

1

to

1

4^ 1 to 4^ 1

ogt;

Trein- en mitrailleurpaarden.

-

-

-

1

1

1

-1

1

1

to

1

to 1 1

1

-0

Ci

1

f

11 1 - 1

cot

Reinonle-depót.

ft) —

to

to

to

-

1

1

i _

1

1

1

1 11 11

1

1

--Ml

Officiersdiensti ijpaarden.

“ o. 2.

00

00

to

00

00

co

1

00

1

to

0

1

to 00 i

1

•0

0 — cot Ut 1

CD

43k.

Totaal.

TO

to

to

4:^

-

1

1

i-i to

1

1

Ut

1

1 Ot 1

1

Ut

1

11 - M

CO

Cavalerie.

00

00

-

1

1

1

-1

1

1

1

1 MM

M to M M 1

Artillerie.

Ut

Ut

1

1 MM M nbsp;nbsp;nbsp;1

1 11 11

H-

1

toll 11

0

Trein- en mitrailleurpaarden.

3

-

1

1

1

1

1 1

1

1

CO

1

—* to 1

1

-J

CO

1

1

Mill

-J

CO

Remonle-depót.

CA

a

to

to

1

1

1

1

1 1

1

1

1

1 MM

1

1

-MM

Officiersdienstrijpaarden.

O.

v'Ss

CJ

\-

\

to to

\

\

cc

— -A \

\

CO

O'

\-

- lt;3» \ — \ nbsp;nbsp;nbsp;\

cx

-4

. Totaat.

1

/

//

—/—

/

/ /

/

/

//

/ /

/

to/ /

^ nbsp;nbsp;nbsp;/ to /

/

/ Cavalerie.

/

1

/-

/

/

/ /

/

1

/

1

1 1 1

1

/

/

/ / / M

/

Artillerie.

/ 0

ftgt;

CA

1

'r

1

'1

1

1 (

1

1

1

1

1 1 1

1

to

'(

1

Mill

to

Trein- en mitrailleurpaarden.

1

1

1

1 1

1

1

H-

1

-1 1

1

1

1

1

Mill

1

Remonte-depót.

1

1

1 MM M nbsp;nbsp;nbsp;1

1

1 1 1

1

1

1

1

Mill

1

Officiersdienstrijpaarden.

ftl

3

1

to

to

1

1 1

1

1

1

-i 1

1

4^

1

1

11 to 11

to

Totaal.

1

OJ

-1

1

1

1

1 1 1 11 1

1

1

Mill

1

Cavalerie.

1

to

1

i

-1

1

1

1 MM

1

1

-Mil

1

Artillerie.

gt;

i

1

1

-1

1

1

1

1 nbsp;nbsp;nbsp;11 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;agt;

1

1 1 to nbsp;nbsp;nbsp;1

1

Trein- en mitrailleurpaarden.

TO

figt;

1

1

1

-1

1

1

1

1 nbsp;nbsp;nbsp;11 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;to

1

i

1 M - 1

Remonte-depót.

3

PS

1

1

1 1

1

1

1

1

1 1 1

1

1

1

1 - 11 1

1

Officiersdienstrijpaarden.

?r

1

00

to

4^

1

1

1

1 1 1

1

¦ 0

1

1

^ ^ to cot I

Totaal.

1

1 nbsp;nbsp;nbsp;0

to

1

to to

1

1

CO

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 CO i inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

1 11 1 11 M

Cavalerie.

1

1 nbsp;nbsp;nbsp;to

1

1 -

1

1

1 1 — 1 1 1

1

1

Mill

1

Artillerie.

O

1

1

1 1

1

1

1

1 MM nbsp;nbsp;nbsp;1

1

1

Mill

1

Trein- en mitrailleurpaarden.

TO “O

ft

CA —

1

1

1 Mil 11 nbsp;nbsp;nbsp;1

1 11 11 1

1

1

Mill

1

Remonte-depót.

n 2

S 2

1

1 1

1 MM 11

1

1 •— 1

1

1

1

1

Mill

1

Officiersdienstrijpaarden.

¦ 3

1

1 nbsp;nbsp;nbsp;co

to

to

to CO

1

1

Ut

1

1 Ut 1

1

1

1

1

Mill

1

Totaal.

1

co

1—.

1

1 -

1

1

1

to

1 1 to 1 M 11

Cavalerie.

co

1

1

1

1

1 1

1

1

1

1 11 11

M -- M 1 11

Artillerie.

=r

1

1

1

1

1 1

1

1

1

1 MM nbsp;nbsp;nbsp;ot

1

1

-MM

Trein- en mitrailleurpaarden.

3 3 ; O

2. 3 ^

5' E* 1

J

1 1

1

1

1 1

1

1

1

1 1 11 1

1 M 11 1 1 -

Remonte-depót.

1

1 ^

1

1

1

1

1

1 MM nbsp;nbsp;nbsp;1

M 11 11 11

Officiersdienstrijpaarden.

TO ^ i

1

1 ^

-

1

1 to

1

-

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 »-* 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;CD

1

1

^1111

cot

Totaal.

fCi ^ i

fC

“t

vgt;

a

ft)

»

=1

3


c|


lt;

m

7S

O

rn

m

r

z

o

lt;

ts

3

Q.


to

4:^

05


cr

ft)

sr

p

3

a

2.

S

ft)

¦ö

3

3

-n

a

ft)

3

lt;

o

OTQ

ft)

3

cn

D.

f6

ü.

S’

?r

O

3


to

-o


-ocr page 260-

22. nbsp;nbsp;nbsp;Laryngitis......

23. nbsp;nbsp;nbsp;Ziekten van boezems en

luchtzak......

24. nbsp;nbsp;nbsp;Bronchitis......

25. nbsp;nbsp;nbsp;Congestio pulmonum .

26. nbsp;nbsp;nbsp;Emphysema pulmonum

chronicum.....

27. nbsp;nbsp;nbsp;Pneumonia.....

28. nbsp;nbsp;nbsp;Pleuritis......

29. nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van de

ademhalingsorganen . nbsp;nbsp;nbsp;.

Totaal. . .

Pericarditis......

Vitia valvularum . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Andere ziekten van het hart. Arteriïtis et phlebitis . .nbsp;Lymphangitis.....

35. nbsp;nbsp;nbsp;Lymphadenitis.....

36. nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van bloeden lymphvaten.....

Totaal. . . .

37. nbsp;nbsp;nbsp;Morbi dentium

38. nbsp;nbsp;nbsp;Stomatitis

39. nbsp;nbsp;nbsp;Pharyngitis .

40. nbsp;nbsp;nbsp;Parotitis . .

41. nbsp;nbsp;nbsp;Dyspepsia

42. nbsp;nbsp;nbsp;Qastro-enteritis acuta .

43. nbsp;nbsp;nbsp;Gastro-enteritis chronica

44. nbsp;nbsp;nbsp;Enteralgia......

45. nbsp;nbsp;nbsp;Morbi hepatis ....

-ocr page 261-

22. nbsp;nbsp;nbsp;Laryngitis......

23. nbsp;nbsp;nbsp;Ziekten van boezems en

luchtzak......

24. nbsp;nbsp;nbsp;Bronchitis......

25. nbsp;nbsp;nbsp;Congestio pulmonum .

26. nbsp;nbsp;nbsp;Emphysema pulmonum

chronicum.....

27. nbsp;nbsp;nbsp;Pneumonia.....

28. nbsp;nbsp;nbsp;Pleuritis......

29. nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van de

ademhalingsorganen . nbsp;nbsp;nbsp;.

Totaal. . .

Pericarditis......

Vitia valvularum . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Andere ziekten van het hart. Arteriïtis et phlebitis . .nbsp;Lymphangitis.....

35. nbsp;nbsp;nbsp;Lymphadenitis.....

36. nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van bloeden lymphvaten.....

Totaal. . . .

37. nbsp;nbsp;nbsp;Morbi dentium

38. nbsp;nbsp;nbsp;Stomatitis

39. nbsp;nbsp;nbsp;Pharyngitis .

40. nbsp;nbsp;nbsp;Parotitis . .

41. nbsp;nbsp;nbsp;Dyspepsia

42. nbsp;nbsp;nbsp;Qastro-enteritis acuta .

43. nbsp;nbsp;nbsp;Gastro-enteritis chronica

44. nbsp;nbsp;nbsp;Enteralgia......

45. nbsp;nbsp;nbsp;Morbi hepatis ....

-ocr page 262-

250

AARD DER Z.EKTE.


Per transport .

46. nbsp;nbsp;nbsp;Peritonitis......

47. nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van de spijsnbsp;verteringsorganen. .

Totaal. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

VII. Ziekten van pis- en geslachtswerktuiffen.

48. nbsp;nbsp;nbsp;Nephritis......

49. nbsp;nbsp;nbsp;Cystitis.......

50. nbsp;nbsp;nbsp;Epididymitis et orchitis.

51. nbsp;nbsp;nbsp;Funiculitis chronica •

52. nbsp;nbsp;nbsp;Ziekten van penis en prae-pntiuni .

53. nbsp;nbsp;nbsp;Metritis.......

54. nbsp;nbsp;nbsp;Vaginitis......

55. nbsp;nbsp;nbsp;Mastitis.......

56. nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van de pisnbsp;en geslachtswerktuigen


Onder behandeling gebleven.


Onder behandeling gekomen.


a-*

c

lt;u

•o

CC

R

a

Ci.

3

lt;0

’-H

U.

co

n

lt;ü

h

O)

B

•u

g

co

u

O)

c

u

V

la

H

agt;

Cd

te

0


Hersteld.


Gestorven.


Afgemaakt.


Di


92


96 38168


38 332


89


21


89 35 63 39 3l5^


8 2?


114 97 38168 46 363110 89 35 63 47 ^


443 1—12


3i —; 3


Totaal. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

3

3

3

VIII. Ziekten van het ge-

zichtsorgcian.

57. Conjunctivitis catarrhalis

_

_

2

_

2

11

20

14

12

2

62

9

21

14

14

2

58. Blepharitis......

2

2

2

1

59. Entropium en ectropium

1

1

60. Morbi corneae. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

4

4

34

19

13

10

7

83

34

19

13

14

7

61. Iritis........

_

3

3

3

62. Irido-chorioiditis acuta .

4

4

3

1

4

14

1

23

3

1

4

17

1

63. Irido-chorioiditis chronica •

2

1

3

36

18

17

7

2

80

29

17

18

4

1

64. Panophthalmia

1

1

3

1

1

5

3

1

2

65. Morbi lenfis.....

I

1

66. Amaurosis......

--

67. Vitia refractionis. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Traiisporteeren. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-

2

111

-

14

91

64

48

44

1

13 260

1

81

61

49

51

12

20


60


87


251


Op reform gesteld.



1--


3,-


Blijven onder behandeling.


Aanmerkingen.


3 1; 4


— 3 Ij 41


5‘ 1-


3i —


12


I

-ocr page 263-

250

AARD DER Z.EKTE.


Per transport .

46. nbsp;nbsp;nbsp;Peritonitis......

47. nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van de spijsnbsp;verteringsorganen. .

Totaal. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

VII. Ziekten van pis- en geslachtswerktuiffen.

48. nbsp;nbsp;nbsp;Nephritis......

49. nbsp;nbsp;nbsp;Cystitis.......

50. nbsp;nbsp;nbsp;Epididymitis et orchitis.

51. nbsp;nbsp;nbsp;Funiculitis chronica •

52. nbsp;nbsp;nbsp;Ziekten van penis en prae-pntiuni .

53. nbsp;nbsp;nbsp;Metritis.......

54. nbsp;nbsp;nbsp;Vaginitis......

55. nbsp;nbsp;nbsp;Mastitis.......

56. nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van de pisnbsp;en geslachtswerktuigen


Onder behandeling gebleven.


Onder behandeling gekomen.


a-*

c

lt;u

•o

CC

R

a

Ci.

3

lt;0

’-H

U.

co

n

lt;ü

h

O)

B

•u

g

co

u

O)

c

u

V

la

H

agt;

Cd

te

0


Hersteld.


Gestorven.


Afgemaakt.


Di


92


96 38168


38 332


89


21


89 35 63 39 3l5^


8 2?


114 97 38168 46 363110 89 35 63 47 ^


443 1—12


3i —; 3


Totaal. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

3

3

3

VIII. Ziekten van het ge-

zichtsorgcian.

57. Conjunctivitis catarrhalis

_

_

2

_

2

11

20

14

12

2

62

9

21

14

14

2

58. Blepharitis......

2

2

2

1

59. Entropium en ectropium

1

1

60. Morbi corneae. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

4

4

34

19

13

10

7

83

34

19

13

14

7

61. Iritis........

_

3

3

3

62. Irido-chorioiditis acuta .

4

4

3

1

4

14

1

23

3

1

4

17

1

63. Irido-chorioiditis chronica •

2

1

3

36

18

17

7

2

80

29

17

18

4

1

64. Panophthalmia

1

1

3

1

1

5

3

1

2

65. Morbi lenfis.....

I

1

66. Amaurosis......

--

67. Vitia refractionis. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Traiisporteeren. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-

2

111

-

14

91

64

48

44

1

13 260

1

81

61

49

51

12

20


60


87


251


Op reform gesteld.



1--


3,-


Blijven onder behandeling.


Aanmerkingen.


3 1; 4


— 3 Ij 41


5‘ 1-


3i —


12


I

-ocr page 264-

252


253


Per transport .

68. nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten vaii het {nbsp;zichtsorgaan ....

Totaal. . nbsp;nbsp;nbsp;.

IX. nbsp;nbsp;nbsp;Zdehten van hetgelimnbsp;orgaan.

69. nbsp;nbsp;nbsp;Otitis......

70. nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van het j

hoororgaan.....

Totaal . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

X. nbsp;nbsp;nbsp;Ziekten van de huid inbsp;onderhuid.

71. nbsp;nbsp;nbsp;Dermatitis erythematosa

72. nbsp;nbsp;nbsp;Dermatitis contusiformis

73. nbsp;nbsp;nbsp;Eczema .

74. nbsp;nbsp;nbsp;Urticaria

75. nbsp;nbsp;nbsp;Alopecia

76. nbsp;nbsp;nbsp;Herpes .

77. nbsp;nbsp;nbsp;Scabies •

78. nbsp;nbsp;nbsp;Dermatitis granulosa.

79. nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van de huidnbsp;en de onderhuid .

Totaal. . nbsp;nbsp;nbsp;.

XI. nbsp;nbsp;nbsp;Ziekteti van den hoef,

80. nbsp;nbsp;nbsp;Pododermatitissuperficialis

81. nbsp;nbsp;nbsp;Pododermatitis parenchyma-

tosa.......

82. nbsp;nbsp;nbsp;Pododermatitis rheumatica

83. nbsp;nbsp;nbsp;Pododermatitischronica verrucosa ......

84. nbsp;nbsp;nbsp;Kneuzingen {steengallen enz).

85. nbsp;nbsp;nbsp;Klemhoeven .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;...

86. nbsp;nbsp;nbsp;Accidenten van het beslag

87. nbsp;nbsp;nbsp;Chondritis ossificans. .

Transporteeren.


AARD DER Z.EKTE.

Onder behandeling gebleven.

Onder behandeling gekomen.

Hersteld.

dj

lt;U

CC

gt;

CC

U

ai

lt;

C

lt;u

13

u

a

3

V

e

c

V

G

*5J

H

-0

Q,

OJ

•u

t

0^

0

ai

ct:

s

•0

cc

cc

L.

cn

ai

cc

¦5

ï:

0

cc

cc

0

oi

ai

cc

gt;

cc

U

oi

lt;

C

V

’u

n

a

u

s

o;

e

c

.s

'5

Va

H

io

0.

OJ

•O

1

O

oi

ai

•0

cc

CC

Pquot;

cc

oi

-O

cc

Va

agt;

u

b

0

CC

CC

0

Ó

Of

CC

gt;

CC

0

oi

Va

agt;

lt;

C

•0

Q

3

amp;gt;

la

a

c

quot;S

lt;0

a

agt;

1

ü

S

0^

S

•c

cc

cc

ü

u

cc

o;

0

£

0

cC

O

2

1

11

14

91

64

48

44

13

260

81

61

49 51

12254

-

2

1

11

14

91

64

48

44

13 260

81

61

49

51

12

2^

1

1

2

7

9

2

1

7

lO

1

_

1

64

52

101

6

223

64

51 i 99

_

6

220

5

3

3

7

18

5

2

2

6

t5

2

2

_

_

_

2

2

1

1

1

1

1

1

2

1

1

_

_

1

_

1

1

2

16

_

1

20

1

2

16

1

1

1

1

3

73

59

127

7

10

276

73

58

124

6

10

271

7

2

-

1

10

48

67

18

10

16

159

47

68

18

9

17

150

3

2

_

2

_

7

52

58

7

7

12

136

53

58

7

9

11

138

1

1

21

11

3

1

2

38

12

9

3

1

2

27

1

2

3

2

_

7

2

2

2

__

__

6

3

5

3

11

131

100

9

24

264

130

100

10

24

1

1

14

11

8

4

37

14

10

7

4

30

33

20

25

10

88

31

20

25

9

So

2

11

_

13

1

10

11

9

14

5

2

1

31

303

281

72

18

1

68742

j

290|277

72

19

67:725

Gestorven.

'u -

'C .ï

s s

O lt;5;


Afgemaakt.


Op reform gesteld.


Blijven onder behandeling.


Aanmerkingen.


o quot; quot; c

V C

H q;


C IB

CJ M-h

oc. o


12


21 2 - nbsp;nbsp;nbsp;3 — 7


6i 2 2;—i--


10


7 3—11


li 1


1 2

- 6

l| ' 2 -


9i 14 3


12


8

8

2

-2


— nbsp;nbsp;nbsp;9

— nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;1 3

— 2


1 1 28


-ocr page 265-

252


253


Per transport .

68. nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten vaii het {nbsp;zichtsorgaan ....

Totaal. . nbsp;nbsp;nbsp;.

IX. nbsp;nbsp;nbsp;Zdehten van hetgelimnbsp;orgaan.

69. nbsp;nbsp;nbsp;Otitis......

70. nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van het j

hoororgaan.....

Totaal . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

X. nbsp;nbsp;nbsp;Ziekten van de huid inbsp;onderhuid.

71. nbsp;nbsp;nbsp;Dermatitis erythematosa

72. nbsp;nbsp;nbsp;Dermatitis contusiformis

73. nbsp;nbsp;nbsp;Eczema .

74. nbsp;nbsp;nbsp;Urticaria

75. nbsp;nbsp;nbsp;Alopecia

76. nbsp;nbsp;nbsp;Herpes .

77. nbsp;nbsp;nbsp;Scabies •

78. nbsp;nbsp;nbsp;Dermatitis granulosa.

79. nbsp;nbsp;nbsp;Andere ziekten van de huidnbsp;en de onderhuid .

Totaal. . nbsp;nbsp;nbsp;.

XI. nbsp;nbsp;nbsp;Ziekteti van den hoef,

80. nbsp;nbsp;nbsp;Pododermatitissuperficialis

81. nbsp;nbsp;nbsp;Pododermatitis parenchyma-

tosa.......

82. nbsp;nbsp;nbsp;Pododermatitis rheumatica

83. nbsp;nbsp;nbsp;Pododermatitischronica verrucosa ......

84. nbsp;nbsp;nbsp;Kneuzingen {steengallen enz).

85. nbsp;nbsp;nbsp;Klemhoeven .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;...

86. nbsp;nbsp;nbsp;Accidenten van het beslag

87. nbsp;nbsp;nbsp;Chondritis ossificans. .

Transporteeren.


AARD DER Z.EKTE.

Onder behandeling gebleven.

Onder behandeling gekomen.

Hersteld.

dj

lt;U

CC

gt;

CC

U

ai

lt;

C

lt;u

13

u

a

3

V

e

c

V

G

*5J

H

-0

Q,

OJ

•u

t

0^

0

ai

ct:

s

•0

cc

cc

L.

cn

ai

cc

¦5

ï:

0

cc

cc

0

oi

ai

cc

gt;

cc

U

oi

lt;

C

V

’u

n

a

u

s

o;

e

c

.s

'5

Va

H

io

0.

OJ

•O

1

O

oi

ai

•0

cc

CC

Pquot;

cc

oi

-O

cc

Va

agt;

u

b

0

CC

CC

0

Ó

Of

CC

gt;

CC

0

oi

Va

agt;

lt;

C

•0

Q

3

amp;gt;

la

a

c

quot;S

lt;0

a

agt;

1

ü

S

0^

S

•c

cc

cc

ü

u

cc

o;

0

£

0

cC

O

2

1

11

14

91

64

48

44

13

260

81

61

49 51

12254

-

2

1

11

14

91

64

48

44

13 260

81

61

49

51

12

2^

1

1

2

7

9

2

1

7

lO

1

_

1

64

52

101

6

223

64

51 i 99

_

6

220

5

3

3

7

18

5

2

2

6

t5

2

2

_

_

_

2

2

1

1

1

1

1

1

2

1

1

_

_

1

_

1

1

2

16

_

1

20

1

2

16

1

1

1

1

3

73

59

127

7

10

276

73

58

124

6

10

271

7

2

-

1

10

48

67

18

10

16

159

47

68

18

9

17

150

3

2

_

2

_

7

52

58

7

7

12

136

53

58

7

9

11

138

1

1

21

11

3

1

2

38

12

9

3

1

2

27

1

2

3

2

_

7

2

2

2

__

__

6

3

5

3

11

131

100

9

24

264

130

100

10

24

1

1

14

11

8

4

37

14

10

7

4

30

33

20

25

10

88

31

20

25

9

So

2

11

_

13

1

10

11

9

14

5

2

1

31

303

281

72

18

1

68742

j

290|277

72

19

67:725

Gestorven.

'u -

'C .ï

s s

O lt;5;


Afgemaakt.


Op reform gesteld.


Blijven onder behandeling.


Aanmerkingen.


o quot; quot; c

V C

H q;


C IB

CJ M-h

oc. o


12


21 2 - nbsp;nbsp;nbsp;3 — 7


6i 2 2;—i--


10


7 3—11


li 1


1 2

- 6

l| ' 2 -


9i 14 3


12


8

8

2

-2


— nbsp;nbsp;nbsp;9

— nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;1 3

— 2


1 1 28


-ocr page 266-

H

•¦a

00

gr- ?r

¦g

3^ ¦'*«*» nbsp;nbsp;nbsp;a. p a* a 3

a _ z a; s ft» o .

a.t« j ;:¦ = =¦

CO CO CO CO CO CO -o O) CJT 4i». co to

gt;gt;orquot;gt;0?‘®

“ 3' “ = C«

ZL nbsp;nbsp;nbsp;X o. ^ lt; lt;

- - nbsp;nbsp;nbsp;3* ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-

s

Tl

“n

a:

n

O

Ki

ft

S.

ft

ft

ft

co

p

gt; a.

a 0 0 0

00 go P 00

era NO

303 S- 1quot;

O O 2 £•

quot;T

ft

gt;

gt;

50

•o

c

rT

a

a

5.-§.x s|óóg|.

^ nbsp;nbsp;nbsp;^ 5;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot; 3 ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ O.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;TO

55^=

^.S-i'S ?;«5-s. -1.

o^- agt;

=“ 2 nbsp;nbsp;nbsp;TOnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ ^ «nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=:

• •- ¦ 3 ¦ ? -1 •

? nbsp;nbsp;nbsp;-n-

¦ ¦ 2. • o ï 2.....

S- a N, -

c/5 C« 5-a ft5

T3 C

ft 3

|F- ¦

3* • nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

•n

x’ ’ nbsp;nbsp;nbsp;’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

n

3* • nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

1 nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

-T a ®

S ö.

2 2 rëquot;

ï rt c» “ 5 _2

0 “ ct’ a

lil-“

TO C-“ ft

a nbsp;nbsp;nbsp;•

quot; 2-

si

»¦

1

*

t

H

O

H

gt;

gt;

r“

N ^ nbsp;nbsp;nbsp;2

S'“ 2 “ ?r rt —

2 “ c

“ . nbsp;nbsp;nbsp;c/5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

5 S

t '

2 • nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

0

ft

“n

3 TT Cfl ft

2 S ^ lt;nbsp;ft 2

O •

c

lt; 0!

2 nbsp;nbsp;nbsp;c/5

21

- c

§¦2

0 Z-

3 nbsp;nbsp;nbsp;^

CK

0

=r

c

ft

2

•O

0

a

m

XJ

N

m

H

m

00

111 -

1 1 - 1 - 1

— to 1

1 — 1 —

co

1! 11

1

1

co

Cavalerie.

-. O

ut

1 1 CO to

to 1 1 1 — CO

— to 1

1 -1 1

00

1 .

4a.

Artiileiie.

JQ D.

to

Ml 1

11 M 11

to 1 1

Ml-

fjt

MM

1

1

en

Trein- en mitraiUeurpaarden.

w 'i

III 1

11 11 -1

1 1 1

MM

10

11 11

1

1

to

Remoiite-depót.

n cr cr f6

-0

-1 1 -

1 -11 11

-1 1

1 to 1 —

to

M - 1

1

1

Officiersdieiistrijpaardeii.

fS Si!

lt; nbsp;nbsp;nbsp;3

CO

— 1 00

to — — 1 CO CO

Ül 4:gt;. 1

1 4^ 1 co

co

05

— ^ 1

co

Totaal,

2 O-

ft»

1

to

o

CO

CO 1 05 to

00 CO 1 — 4^ cn

CJt nbsp;nbsp;nbsp;1

00 co 1

1 — to

CO

co

4a.

•O 05 45a to

to

1

co

0

co

Cavalerie.

O,

-o

1 CO nbsp;nbsp;nbsp;to

to ' CO nbsp;nbsp;nbsp;o

05 00 1 nbsp;nbsp;nbsp;— CJl —

co co 1 co 4^ 1

— 00 10 —

W

S

05 '-i CO cn

-0

1

to

00

Artillerie.

TO 5quot;

-II -

1111 -1

cn tc —‘

r — — —

00

4a.

O) OJ 1 —

to

1

10

Trein- en mitraiUeurpaarden.

ro

“ o*

to

III 1

11 1 nbsp;nbsp;nbsp;1 CO to

1 üi 1

1 - M

to

to

1 co 1 -

1

1

00

Remoiite-depóf

3 nbsp;nbsp;nbsp;3*

2 Ë

05

^ 1 05 nbsp;nbsp;nbsp;—

to 1 1 1

O) üi 1

1 =- 1

«4

CO

Ml-

4a

1

05

00

Off iciersdienstrij paarden.

r Cl 2.

4^

4::^

wig È

to CO 1 nbsp;nbsp;nbsp;— to

00 CO 1 to CO to

0 —

ÏO co —

CO

— to CJt 4a.

00

co

to

CO CO -O 0

co

en

1

4a.

to

Totaal.

TO

-O

-O

to 1 00 to

“ to 1 — CO 4^

cn cn }

-O — 1

1 iÜ 11

co

5

¦0 05 co to

-

1

to

8

Cavalerie.

Ut

1 to nbsp;nbsp;nbsp;—

to 1 ÜI nbsp;nbsp;nbsp;to

Cjt 4:^ I ^ 05 to

co co ‘i to C71 1

— O) 1 nbsp;nbsp;nbsp;1

co

0

co

CO 00 »- 4a.

s

1

to

«4

Artillerie.

-II -

11 M - 1

-0 to —

1 -11

00

to

4.. co 1 —

to

1

10

Trein- en mitraiUeurpaarden.

X

fC

c/5

n

III 1

1 11 1 to-

1 1

11 11

to

to

1 co M

1

1

5

Reinomte-depót.

05

to

to 1 tjt O

CO CO 1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

-4 üi 1

1

co

1 nbsp;nbsp;nbsp;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-* H-

4a

1

05

lt;1

Officie, sdienstrijpaarden.

fe

\— \ CO CO ' \ C» to

—^ to \ — to lt;0 CO \ to to —

0 — nbsp;nbsp;nbsp;CO.

. 0 —» —

00

s

L— to nbsp;nbsp;nbsp;conbsp;nbsp;nbsp;nbsp;\

\ 4a. 0 CJ\ C» nbsp;nbsp;nbsp;C^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;\

-O

to

C3\

Totaal.

—•¦

\

/

/

to

1! ! I_ 1 fill 1

//////

/////[

/ / /

1 1 1

/ / / / M to /

....

// / / /

1 1 1 1

/

1

/

/ Cavalerie.

'

f

1

1

Artillerie.

O nbsp;nbsp;nbsp;'

ft» nbsp;nbsp;nbsp;'

cn nbsp;nbsp;nbsp;j

1 • 1 1

Mill

1 1 1

M - 1

1

MM

1

1

1

Trein- en mitraiUeurpaarden.

1

III 1

Mill;

1 1 1

MM

1

11 1 1

1

1

1

Remonte-depot.

lt; nbsp;nbsp;nbsp;i

ft»

3

1

III 1

MIMI

1 1 1

MM

1

MM

1

1

1

Officiersdienstrijpaarden.

CO

III 1

MIMI

1 1 1

1 1 col

MM

1

1

Totaal.

00

CO

III 1 III 1

wil 1 - 1 -MM-

11 1

I J J co

05

cn

MM

to M 1

1

1

i

to

Cavalerie.

Artillerie. nbsp;nbsp;nbsp;_

gt;

cr? 1

to

quot;1

III 1

MIMI

1 1 1

1 1 1 to

1

MM

1

1

1

Trein- en mitraiUeurpaarden.

ft

^ gt;

111 1

MIMI

1 1 1

MM

.

1

MM

1

1

1

Remonte-depót.

Officiersdienstrijpaardlen.

co '

1 M 1

-Mill

1 1

1 M 1

MM

1

1

?r ¦

Ml 1

4. 11 nbsp;nbsp;nbsp;1 —

11 1 0

to

tol 1 1

1

co

Totaal.

5

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 05nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

r. — — 1 nbsp;nbsp;nbsp;— —

1 to

MM

05

11 1 1

1

1

lt;55

Cavalerie.

M nbsp;nbsp;nbsp;4i*

-co 11 1 nbsp;nbsp;nbsp;1

1 - 11

co

MM

1

to

Artillerie.

O

1

III 1

11 M 11

1 1 1

MM

1 1 1

1

1

Trein- en mitraiUeurpaarden.

ft

c/5 -n

ft

S 9

Ml 1

M 1 1 - 1

i 1 :

MM

1

11 1 1

1

1

1

Remonte-depót.

Ml to

II 1 11 1

1 1 1

MM

1

MM

1

1

1

Officiersdienstrijpaarden.

3

CO

Mo O)

Cn 4:k — 1 lO gt;—

1 CO 1

1-11

10

-1 1 1

1

0

Totaal.

o

11 to 0^

- 1 M 11

11 - 1

i 1 ^ 1

1

co

Cavalerie.

ro

to

o

M ~4 O)

- - 1 1 1 -

to 1 1

1 W M

to

0

to l to —

1

.u.

Artillerie. •

=r *lt;* i

^ f6

- - ^

11 1 1

MIMI

1 1 1

1 M 1

4:gt;‘

-lil

1

1

co

Trein- en mitraiUeurpaarden.

“ 3

4^

Ml 1

1111--

1 1

1-11

to

Ml-

1

1

Remonte-depót.

fU ^ \

? Ö. j

CO

11 - 1

MIMI

1 1 1

1 to M

. .

MM

1

1

Officiersdienstrijpaarden.

TO 3 1

CO

-4

Mo o

to »- 1 nbsp;nbsp;nbsp;1 — to

co to 1

1 cn — 1

co

00

CO 1 CO to

to

1

to

00

Totaal.

ft 1

1

C5

§•

*1

to

UI

4^

-ocr page 267-

H

•¦a

00

gr- ?r

¦g

3^ ¦'*«*» nbsp;nbsp;nbsp;a. p a* a 3

a _ z a; s ft» o .

a.t« j ;:¦ = =¦

CO CO CO CO CO CO -o O) CJT 4i». co to

gt;gt;orquot;gt;0?‘®

“ 3' “ = C«

ZL nbsp;nbsp;nbsp;X o. ^ lt; lt;

- - nbsp;nbsp;nbsp;3* ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-

s

Tl

“n

a:

n

O

Ki

ft

S.

ft

ft

ft

co

p

gt; a.

a 0 0 0

00 go P 00

era NO

303 S- 1quot;

O O 2 £•

quot;T

ft

gt;

gt;

50

•o

c

rT

a

a

5.-§.x s|óóg|.

^ nbsp;nbsp;nbsp;^ 5;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot; 3 ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ O.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;TO

55^=

^.S-i'S ?;«5-s. -1.

o^- agt;

=“ 2 nbsp;nbsp;nbsp;TOnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ ^ «nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=:

• •- ¦ 3 ¦ ? -1 •

? nbsp;nbsp;nbsp;-n-

¦ ¦ 2. • o ï 2.....

S- a N, -

c/5 C« 5-a ft5

T3 C

ft 3

|F- ¦

3* • nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

•n

x’ ’ nbsp;nbsp;nbsp;’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

n

3* • nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

1 nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

-T a ®

S ö.

2 2 rëquot;

ï rt c» “ 5 _2

0 “ ct’ a

lil-“

TO C-“ ft

a nbsp;nbsp;nbsp;•

quot; 2-

si

»¦

1

*

t

H

O

H

gt;

gt;

r“

N ^ nbsp;nbsp;nbsp;2

S'“ 2 “ ?r rt —

2 “ c

“ . nbsp;nbsp;nbsp;c/5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

5 S

t '

2 • nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

0

ft

“n

3 TT Cfl ft

2 S ^ lt;nbsp;ft 2

O •

c

lt; 0!

2 nbsp;nbsp;nbsp;c/5

21

- c

§¦2

0 Z-

3 nbsp;nbsp;nbsp;^

CK

0

=r

c

ft

2

•O

0

a

m

XJ

N

m

H

m

00

111 -

1 1 - 1 - 1

— to 1

1 — 1 —

co

1! 11

1

1

co

Cavalerie.

-. O

ut

1 1 CO to

to 1 1 1 — CO

— to 1

1 -1 1

00

1 .

4a.

Artiileiie.

JQ D.

to

Ml 1

11 M 11

to 1 1

Ml-

fjt

MM

1

1

en

Trein- en mitraiUeurpaarden.

w 'i

III 1

11 11 -1

1 1 1

MM

10

11 11

1

1

to

Remoiite-depót.

n cr cr f6

-0

-1 1 -

1 -11 11

-1 1

1 to 1 —

to

M - 1

1

1

Officiersdieiistrijpaardeii.

fS Si!

lt; nbsp;nbsp;nbsp;3

CO

— 1 00

to — — 1 CO CO

Ül 4:gt;. 1

1 4^ 1 co

co

05

— ^ 1

co

Totaal,

2 O-

ft»

1

to

o

CO

CO 1 05 to

00 CO 1 — 4^ cn

CJt nbsp;nbsp;nbsp;1

00 co 1

1 — to

CO

co

4a.

•O 05 45a to

to

1

co

0

co

Cavalerie.

O,

-o

1 CO nbsp;nbsp;nbsp;to

to ' CO nbsp;nbsp;nbsp;o

05 00 1 nbsp;nbsp;nbsp;— CJl —

co co 1 co 4^ 1

— 00 10 —

W

S

05 '-i CO cn

-0

1

to

00

Artillerie.

TO 5quot;

-II -

1111 -1

cn tc —‘

r — — —

00

4a.

O) OJ 1 —

to

1

10

Trein- en mitraiUeurpaarden.

ro

“ o*

to

III 1

11 1 nbsp;nbsp;nbsp;1 CO to

1 üi 1

1 - M

to

to

1 co 1 -

1

1

00

Remoiite-depóf

3 nbsp;nbsp;nbsp;3*

2 Ë

05

^ 1 05 nbsp;nbsp;nbsp;—

to 1 1 1

O) üi 1

1 =- 1

«4

CO

Ml-

4a

1

05

00

Off iciersdienstrij paarden.

r Cl 2.

4^

4::^

wig È

to CO 1 nbsp;nbsp;nbsp;— to

00 CO 1 to CO to

0 —

ÏO co —

CO

— to CJt 4a.

00

co

to

CO CO -O 0

co

en

1

4a.

to

Totaal.

TO

-O

-O

to 1 00 to

“ to 1 — CO 4^

cn cn }

-O — 1

1 iÜ 11

co

5

¦0 05 co to

-

1

to

8

Cavalerie.

Ut

1 to nbsp;nbsp;nbsp;—

to 1 ÜI nbsp;nbsp;nbsp;to

Cjt 4:^ I ^ 05 to

co co ‘i to C71 1

— O) 1 nbsp;nbsp;nbsp;1

co

0

co

CO 00 »- 4a.

s

1

to

«4

Artillerie.

-II -

11 M - 1

-0 to —

1 -11

00

to

4.. co 1 —

to

1

10

Trein- en mitraiUeurpaarden.

X

fC

c/5

n

III 1

1 11 1 to-

1 1

11 11

to

to

1 co M

1

1

5

Reinomte-depót.

05

to

to 1 tjt O

CO CO 1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

-4 üi 1

1

co

1 nbsp;nbsp;nbsp;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-* H-

4a

1

05

lt;1

Officie, sdienstrijpaarden.

fe

\— \ CO CO ' \ C» to

—^ to \ — to lt;0 CO \ to to —

0 — nbsp;nbsp;nbsp;CO.

. 0 —» —

00

s

L— to nbsp;nbsp;nbsp;conbsp;nbsp;nbsp;nbsp;\

\ 4a. 0 CJ\ C» nbsp;nbsp;nbsp;C^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;\

-O

to

C3\

Totaal.

—•¦

\

/

/

to

1! ! I_ 1 fill 1

//////

/////[

/ / /

1 1 1

/ / / / M to /

....

// / / /

1 1 1 1

/

1

/

/ Cavalerie.

'

f

1

1

Artillerie.

O nbsp;nbsp;nbsp;'

ft» nbsp;nbsp;nbsp;'

cn nbsp;nbsp;nbsp;j

1 • 1 1

Mill

1 1 1

M - 1

1

MM

1

1

1

Trein- en mitraiUeurpaarden.

1

III 1

Mill;

1 1 1

MM

1

11 1 1

1

1

1

Remonte-depot.

lt; nbsp;nbsp;nbsp;i

ft»

3

1

III 1

MIMI

1 1 1

MM

1

MM

1

1

1

Officiersdienstrijpaarden.

CO

III 1

MIMI

1 1 1

1 1 col

MM

1

1

Totaal.

00

CO

III 1 III 1

wil 1 - 1 -MM-

11 1

I J J co

05

cn

MM

to M 1

1

1

i

to

Cavalerie.

Artillerie. nbsp;nbsp;nbsp;_

gt;

cr? 1

to

quot;1

III 1

MIMI

1 1 1

1 1 1 to

1

MM

1

1

1

Trein- en mitraiUeurpaarden.

ft

^ gt;

111 1

MIMI

1 1 1

MM

.

1

MM

1

1

1

Remonte-depót.

Officiersdienstrijpaardlen.

co '

1 M 1

-Mill

1 1

1 M 1

MM

1

1

?r ¦

Ml 1

4. 11 nbsp;nbsp;nbsp;1 —

11 1 0

to

tol 1 1

1

co

Totaal.

5

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 05nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

r. — — 1 nbsp;nbsp;nbsp;— —

1 to

MM

05

11 1 1

1

1

lt;55

Cavalerie.

M nbsp;nbsp;nbsp;4i*

-co 11 1 nbsp;nbsp;nbsp;1

1 - 11

co

MM

1

to

Artillerie.

O

1

III 1

11 M 11

1 1 1

MM

1 1 1

1

1

Trein- en mitraiUeurpaarden.

ft

c/5 -n

ft

S 9

Ml 1

M 1 1 - 1

i 1 :

MM

1

11 1 1

1

1

1

Remonte-depót.

Ml to

II 1 11 1

1 1 1

MM

1

MM

1

1

1

Officiersdienstrijpaarden.

3

CO

Mo O)

Cn 4:k — 1 lO gt;—

1 CO 1

1-11

10

-1 1 1

1

0

Totaal.

o

11 to 0^

- 1 M 11

11 - 1

i 1 ^ 1

1

co

Cavalerie.

ro

to

o

M ~4 O)

- - 1 1 1 -

to 1 1

1 W M

to

0

to l to —

1

.u.

Artillerie. •

=r *lt;* i

^ f6

- - ^

11 1 1

MIMI

1 1 1

1 M 1

4:gt;‘

-lil

1

1

co

Trein- en mitraiUeurpaarden.

“ 3

4^

Ml 1

1111--

1 1

1-11

to

Ml-

1

1

Remonte-depót.

fU ^ \

? Ö. j

CO

11 - 1

MIMI

1 1 1

1 to M

. .

MM

1

1

Officiersdienstrijpaarden.

TO 3 1

CO

-4

Mo o

to »- 1 nbsp;nbsp;nbsp;1 — to

co to 1

1 cn — 1

co

00

CO 1 CO to

to

1

to

00

Totaal.

ft 1

1

C5

§•

*1

to

UI

4^

-ocr page 268-

CA gt; c/) r- ? ^-3: H m Tl gt; -

^Q.c-^y.(xsx::rr-


O o

CO N?


aj — nbsp;nbsp;nbsp;onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ 7Qnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rt

^ nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;a:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5

^ fï nbsp;nbsp;nbsp;fDnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;y,

c nbsp;nbsp;nbsp;wnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Xnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

o' nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

lt; o’

lt;T


lt;Oi


' cr ^ cfl 1 lt;¦6 gt; ;;•'


cr 3


as o OTQ ^ c


.S^ ^ ^ .

0.

to

4^

1 1 1 -1

1 1 -1

— — 00 to 1

1 1

i 1

CO

1

00

Cavalerie.

= O

03

03

1 1 1 1 1

1 -1 i

1 — o *. 1

to

1

to 1

CO

CJT

Artilleiie.

irq o.

lO

-O

1 1 1 ^ 1

1 II 1

1 — to 1 1

CJT

1 1

1 -

1

CO

Trein* en mitrailieurpaarden.

“S S-

co

cn

co

1 1 1 ::i 1

1 1 1 1

1 1 to 1 1

1 1

1 1

1

1

Renionte-depot.

o*

5

to

1 1 1 1 1

1 1 1 1

1 1 to 1 1

CO

1 1

1 1

to

1

Officiersdieiisfrijpaarden.

(T ftj

-o

JS»

CJC

00

1 1 1 1

1 --1

to 1

— CO 4ik 03 1

4^

1 ^

to —

CO

1

CO

4^

Tofaal.

2 o. “ ngt;

CO

00

-0

4^

CO

1 I OJ ÏS w

' t— to co

to

CO CO CO — 00 CO CO 03

to

03

C53

1

1 CO

CO

CO

to

o

CO

Cavalerie.

o

to

03

O)

4^

O

CJi

1 bO 1 öi ?-

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 to

to

1 nbsp;nbsp;nbsp;-O 00 to

1 00 O O CO

to

03

4^

1

03 —

4^

o

o

CJT

Artillerie.

O.

(TQ

03

lt;o

to

co

co

vx

to

03 1

to co — nbsp;nbsp;nbsp;1

1 to 1 1

1 nbsp;nbsp;nbsp;CO —

1 to 00 CO CO

00

1

1 -

to

1

4s«

Trein- en mitrailieurpaarden.

w cr o a

co

co

to

1 te 1 to 1

III-

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 è Ut 4^

to

4^

I 1

1 1

CO

1

to

Remonle-depót.

r as ra M

3 o

CO

co

co

co

1 1 to 00 1

1 — co 1

1 1 3S 1

CO

O

1 nbsp;nbsp;nbsp;4^

— to

to

to

1

C73

Officiersdienstrijpaarden.

2.

o

to

00

co

co

03

co

to lt;1 03 co 4^

1 00 CJT 03

03 to

— 03 to -0 — 00 to 03 to

03

03

to

1 h;

¦o CO

o

4^

CO

4sgt;.

lt;I

4:^

Totaal.

Jq

to

03

00

co

00

to

1 1 to w to

to

1 nbsp;nbsp;nbsp;4^ CO

1 — CO CO to CO — Ol I-*

to

CO

1

1 03

CO

CO

-J

-O

Cavalerie.

00

o

co

•-J

4^

1 to 1 nbsp;nbsp;nbsp;—

1^1-

to

{ nbsp;nbsp;nbsp;03 00 1

1 CO CO O 1

to

1 nbsp;nbsp;nbsp;Ö

^ 1

CO

CO

00

CJT

Artillerie.

o:

03

to

JSi.

to

co

to

to

1 to 1 ^ 1

1 to 1 ’

CO H-* 1

1 to CO CO 1

lt;t

1

1 1

to

1

Trein* en mitrailieurpaarden.

a

-n

X

co

4^

CO

s

1 to 1 to 1

111-

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 CJT to

1 nbsp;nbsp;nbsp;' O or

CO

1 1

1 1

to

1

-o

Remonte-depoi.

2.

o.


-0.1 1


£ï


\\


Officiei sdieiistrijpaai den.


-V-


Totaal


— nbsp;nbsp;nbsp;\ tgt;a

co

\ o \ o% co co co

Os lO

\ nbsp;nbsp;nbsp;to o\ to

\ lt;x Qt cjv to o ~A ga —

60

/ ^

///-/-

/ / /

III.

1 /

1

77 nbsp;nbsp;nbsp;1 TT

/

/

/

j Cavalerie.

/

OO

/ /

//////

/

/ /

1 1 1

/

/ /

to

/ nbsp;nbsp;nbsp;III

/

/

to

Artillerie.

O (

43»

NJ 1 - / nbsp;nbsp;nbsp;!

1 1

I

1 1

1 nbsp;nbsp;nbsp;III

1

1

Trein- en mitrailieurpaarden.

X nbsp;nbsp;nbsp;1

4^

1

1 M 1 1 nbsp;nbsp;nbsp;1 M 1 1 1 1 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;III

1

1

1

Remonte-depót.

1

1

1 M 1 1 nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1 1 1 1 1 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;III

1

1

1

Officiersdienstrijpaarden.

(V nbsp;nbsp;nbsp;1

3 nbsp;nbsp;nbsp;,

CO

O)

03

to 1 to 1

1 1

1 1

1

1 1

CO

1 nbsp;nbsp;nbsp;III

1

1

CO

Totaal.

co

o

Mill

1 1

1 1 1

1

1 -o

to

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 w

1

00

Cavalerie.

Mill

1 1

1 1 1

1

CO

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;CO

Artillerie.

gt;

co

to

11 11 1

1 1

1 1 1

1

1 to

4ik

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 k:

1

1

to

Trein* en mitrailieurpaarden.

erq

fD

, co

1

Mill

1 1

1 1 1

1

1 1

1

1 1 11 1 1 1

Remonte-depót.

3

p

4^

1

Mill

1 1

1 1 1

1

1 1

1 nbsp;nbsp;nbsp;III

1

1

Officiersdienstrijpaarden.

TT

03

.U-

O

11 1 1 1

1 1

1 1 1

1

1 o

to

o

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 cr,

1

.

4^

Totaal.

03

to

00

Mill

1 1

1 1 1

1

1 Bé

to

to

1 nbsp;nbsp;nbsp;III

CJT

, .

03

Cavalerie.

Cn

to

to

Mill

1

1 1 1

1

to — to

CO

1 1 1

4^

1

Artillerie.

o

to

Mill

1 1

1 1 1

1

1 -o

1 1 1 1 - 1 1

Trein* en mitrailieurpaarden.

X igt;|

co

4:^

Mill

1 1

1 1 1

1

1 ^

to

1 nbsp;nbsp;nbsp;III

1

Remonte-depót.

n «

s s

03

Mill

1 1

1 1 1

k-*

1 1

1 1 1 -

1

to

Officiersdienstrijpaarden.

¦ 3

43^

03

2

1 1 11 1

— 1

1 1 1

_

— 2

4:k.

00

1 1 1 ¦ ¦

to

^ ,

CO

CO

Totaal.

4:^

00

00

1 1 1 to 1

1 1

1 1 1

03

1 1

1 1 1

to

1

o

Cavalerie.

rol

-0

03

to

to

1 1 1 — 1

1 1

— 1

^ CO 1

to

CO

1 1 1 -

1

to

to

o

Artillerie.

3* lt;*

CJT

to

co

-o

1 — 1 ÜT 1

1 1

1 1 1

1 1

1

1 Ill'll

Trein- en mitrailieurpaarden.

3 3

1

Mill

1 1

1 1 1

1

1 1

4^

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.u

Remonte-depót.

2. §

5' e-

OT

CJT

1 1 — 1 1

1 1

1 1 1

4^

1 1

! 1 ^ ^

to

1

CO

Officiersdienstrijpaarden.

ë

-o

to

1 S«l

- 1 1

to 1

00 CO 1

03

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— lO

4^

to

CO

-J

Totaal.

1


-ocr page 269-

CA gt; c/) r- ? ^-3: H m Tl gt; -

^Q.c-^y.(xsx::rr-


O o

CO N?


aj — nbsp;nbsp;nbsp;onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ 7Qnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rt

^ nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;a:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5

^ fï nbsp;nbsp;nbsp;fDnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;y,

c nbsp;nbsp;nbsp;wnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Xnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

o' nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

lt; o’

lt;T


lt;Oi


' cr ^ cfl 1 lt;¦6 gt; ;;•'


cr 3


as o OTQ ^ c


.S^ ^ ^ .

0.

to

4^

1 1 1 -1

1 1 -1

— — 00 to 1

1 1

i 1

CO

1

00

Cavalerie.

= O

03

03

1 1 1 1 1

1 -1 i

1 — o *. 1

to

1

to 1

CO

CJT

Artilleiie.

irq o.

lO

-O

1 1 1 ^ 1

1 II 1

1 — to 1 1

CJT

1 1

1 -

1

CO

Trein* en mitrailieurpaarden.

“S S-

co

cn

co

1 1 1 ::i 1

1 1 1 1

1 1 to 1 1

1 1

1 1

1

1

Renionte-depot.

o*

5

to

1 1 1 1 1

1 1 1 1

1 1 to 1 1

CO

1 1

1 1

to

1

Officiersdieiisfrijpaarden.

(T ftj

-o

JS»

CJC

00

1 1 1 1

1 --1

to 1

— CO 4ik 03 1

4^

1 ^

to —

CO

1

CO

4^

Tofaal.

2 o. “ ngt;

CO

00

-0

4^

CO

1 I OJ ÏS w

' t— to co

to

CO CO CO — 00 CO CO 03

to

03

C53

1

1 CO

CO

CO

to

o

CO

Cavalerie.

o

to

03

O)

4^

O

CJi

1 bO 1 öi ?-

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 to

to

1 nbsp;nbsp;nbsp;-O 00 to

1 00 O O CO

to

03

4^

1

03 —

4^

o

o

CJT

Artillerie.

O.

(TQ

03

lt;o

to

co

co

vx

to

03 1

to co — nbsp;nbsp;nbsp;1

1 to 1 1

1 nbsp;nbsp;nbsp;CO —

1 to 00 CO CO

00

1

1 -

to

1

4s«

Trein- en mitrailieurpaarden.

w cr o a

co

co

to

1 te 1 to 1

III-

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 è Ut 4^

to

4^

I 1

1 1

CO

1

to

Remonle-depót.

r as ra M

3 o

CO

co

co

co

1 1 to 00 1

1 — co 1

1 1 3S 1

CO

O

1 nbsp;nbsp;nbsp;4^

— to

to

to

1

C73

Officiersdienstrijpaarden.

2.

o

to

00

co

co

03

co

to lt;1 03 co 4^

1 00 CJT 03

03 to

— 03 to -0 — 00 to 03 to

03

03

to

1 h;

¦o CO

o

4^

CO

4sgt;.

lt;I

4:^

Totaal.

Jq

to

03

00

co

00

to

1 1 to w to

to

1 nbsp;nbsp;nbsp;4^ CO

1 — CO CO to CO — Ol I-*

to

CO

1

1 03

CO

CO

-J

-O

Cavalerie.

00

o

co

•-J

4^

1 to 1 nbsp;nbsp;nbsp;—

1^1-

to

{ nbsp;nbsp;nbsp;03 00 1

1 CO CO O 1

to

1 nbsp;nbsp;nbsp;Ö

^ 1

CO

CO

00

CJT

Artillerie.

o:

03

to

JSi.

to

co

to

to

1 to 1 ^ 1

1 to 1 ’

CO H-* 1

1 to CO CO 1

lt;t

1

1 1

to

1

Trein* en mitrailieurpaarden.

a

-n

X

co

4^

CO

s

1 to 1 to 1

111-

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 CJT to

1 nbsp;nbsp;nbsp;' O or

CO

1 1

1 1

to

1

-o

Remonte-depoi.

2.

o.


-0.1 1


£ï


\\


Officiei sdieiistrijpaai den.


-V-


Totaal


— nbsp;nbsp;nbsp;\ tgt;a

co

\ o \ o% co co co

Os lO

\ nbsp;nbsp;nbsp;to o\ to

\ lt;x Qt cjv to o ~A ga —

60

/ ^

///-/-

/ / /

III.

1 /

1

77 nbsp;nbsp;nbsp;1 TT

/

/

/

j Cavalerie.

/

OO

/ /

//////

/

/ /

1 1 1

/

/ /

to

/ nbsp;nbsp;nbsp;III

/

/

to

Artillerie.

O (

43»

NJ 1 - / nbsp;nbsp;nbsp;!

1 1

I

1 1

1 nbsp;nbsp;nbsp;III

1

1

Trein- en mitrailieurpaarden.

X nbsp;nbsp;nbsp;1

4^

1

1 M 1 1 nbsp;nbsp;nbsp;1 M 1 1 1 1 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;III

1

1

1

Remonte-depót.

1

1

1 M 1 1 nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1 1 1 1 1 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;III

1

1

1

Officiersdienstrijpaarden.

(V nbsp;nbsp;nbsp;1

3 nbsp;nbsp;nbsp;,

CO

O)

03

to 1 to 1

1 1

1 1

1

1 1

CO

1 nbsp;nbsp;nbsp;III

1

1

CO

Totaal.

co

o

Mill

1 1

1 1 1

1

1 -o

to

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 w

1

00

Cavalerie.

Mill

1 1

1 1 1

1

CO

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;CO

Artillerie.

gt;

co

to

11 11 1

1 1

1 1 1

1

1 to

4ik

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 k:

1

1

to

Trein* en mitrailieurpaarden.

erq

fD

, co

1

Mill

1 1

1 1 1

1

1 1

1

1 1 11 1 1 1

Remonte-depót.

3

p

4^

1

Mill

1 1

1 1 1

1

1 1

1 nbsp;nbsp;nbsp;III

1

1

Officiersdienstrijpaarden.

TT

03

.U-

O

11 1 1 1

1 1

1 1 1

1

1 o

to

o

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 cr,

1

.

4^

Totaal.

03

to

00

Mill

1 1

1 1 1

1

1 Bé

to

to

1 nbsp;nbsp;nbsp;III

CJT

, .

03

Cavalerie.

Cn

to

to

Mill

1

1 1 1

1

to — to

CO

1 1 1

4^

1

Artillerie.

o

to

Mill

1 1

1 1 1

1

1 -o

1 1 1 1 - 1 1

Trein* en mitrailieurpaarden.

X igt;|

co

4:^

Mill

1 1

1 1 1

1

1 ^

to

1 nbsp;nbsp;nbsp;III

1

Remonte-depót.

n «

s s

03

Mill

1 1

1 1 1

k-*

1 1

1 1 1 -

1

to

Officiersdienstrijpaarden.

¦ 3

43^

03

2

1 1 11 1

— 1

1 1 1

_

— 2

4:k.

00

1 1 1 ¦ ¦

to

^ ,

CO

CO

Totaal.

4:^

00

00

1 1 1 to 1

1 1

1 1 1

03

1 1

1 1 1

to

1

o

Cavalerie.

rol

-0

03

to

to

1 1 1 — 1

1 1

— 1

^ CO 1

to

CO

1 1 1 -

1

to

to

o

Artillerie.

3* lt;*

CJT

to

co

-o

1 — 1 ÜT 1

1 1

1 1 1

1 1

1

1 Ill'll

Trein- en mitrailieurpaarden.

3 3

1

Mill

1 1

1 1 1

1

1 1

4^

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.u

Remonte-depót.

2. §

5' e-

OT

CJT

1 1 — 1 1

1 1

1 1 1

4^

1 1

! 1 ^ ^

to

1

CO

Officiersdienstrijpaarden.

ë

-o

to

1 S«l

- 1 1

to 1

00 CO 1

03

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— lO

4^

to

CO

-J

Totaal.

1


-ocr page 270-

258


259


RECAPI PITULATIE.


AARD DER ZIEKTE.

Onder behandeling gebleven.

Onder behandeling gekomen.

Hersteld.

oj

u.

0)

CC

gt;

CS

U

lt;Ü

V

lt;

S

V T3nbsp;unbsp;cg

a

s

’c3

la

‘i

a

V

.5

'C

u

H

0

Q.

V

•D

1

agt;

0

OJ

¦u

cc

cc

o.

quot;oo

(/)

lt;u

u

£

0

CC

X

0

H

OJ

CS

gt;

X

0

V

V

lt;

C

V ¦T3

u

es

ee

a

h

3

V

u

a

c

47

c

\

u

H

0

Cu

lt;U

•O

1

ü

s

lt;u

•O

X

X

Cu

w

v:

ü

co

07

0

0

X

X

0

ai i

•C i lt;vnbsp;quot;xnbsp;gt;

X

0

ai

07

lt;

C

u

x

n

a

3

u

a

a

c

V

quot;S

O

O,

O)

•O

d;

0

07

Cr:

07 i

X

X 1

o.

lo

ai

07

’u

0

X

O

1. Infectie-ziekten .

1

1

!

_i

2

8

3

27

76

3

117

5

2

14

73

2

96

II. Constitulioneele

a

ziekten nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

2

2

1

5

7

1

2

10

5

3

III. Ziekten van het

5

zenuwstelsel.

_

17

6

2

1

2

28

4

1

IV. Ziekten van de

34

ademhalingsorganen

1

1

2

7

11

11

2

9

40

5

10

9

1

9

V. Ziekten van het hart

en de vaten . nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦

3

1

4

57

37

2

3

2

101

53

38

2

1

3

VI. Ziekten der spijsver-

teringsorganen ¦

1

1

1

3

114

97

38

68

46

363

110

89

35

b3

47

VII. Ziekten van pis- en

3

geslachtswerktnigen

3

3

3

VIII. Ziekten van het ge-

j

zichtsorgaan .

2

1

11

14

91

64

48

44

13

260

81

61

49

1 51

12

1

IX. Ziekten van het ge-

j

]

j

! ^

hoororgaan

i -

i

X. Ziekten van de hnic

1

i

1 271

i

en onderhuid.

1

1

1

3

73

59 127, 7

1C

276

73

58

124

6

1C

XI. Ziekten van den hoef

9

18

5

2

2

36

334

319‘ 84 22

73! 882

319

309

82

22

731 80^

XII. Ziekten der been-

i

i

1

1

1

1

!

deren, gewrichten

1 •

1

1

1

' «92

en spieren

11

21

5

1

c

47

266

264 18 24

90 662

231

235

17! 19

XIII. Overige ziekten

1^

16 7

IS

2 58

413! 405 335 92

9111336

382

3741292'10'

87^quot;^

TOTAAL

3E

64I2C

i

35

161 T'i

1387 1266 6921344 339 4025

1 lil;

1268

1180 624 349 330:375'

i i 1 nbsp;nbsp;nbsp;^

Gestorven.

2.^

8jll! 4—1 36


Afgemaakt.


Op reform gesteld.


Blijven onder behandeling.


Aanmerkingen.


QJ O


10


12


12


22 19 28124


30


14 13


4! 64


67


52| 12


12


12 23 8'22


37


146


48


76 52


at


4—18


14 15


12


205


-ocr page 271-

258


259


RECAPI PITULATIE.


AARD DER ZIEKTE.

Onder behandeling gebleven.

Onder behandeling gekomen.

Hersteld.

oj

u.

0)

CC

gt;

CS

U

lt;Ü

V

lt;

S

V T3nbsp;unbsp;cg

a

s

’c3

la

‘i

a

V

.5

'C

u

H

0

Q.

V

•D

1

agt;

0

OJ

¦u

cc

cc

o.

quot;oo

(/)

lt;u

u

£

0

CC

X

0

H

OJ

CS

gt;

X

0

V

V

lt;

C

V ¦T3

u

es

ee

a

h

3

V

u

a

c

47

c

\

u

H

0

Cu

lt;U

•O

1

ü

s

lt;u

•O

X

X

Cu

w

v:

ü

co

07

0

0

X

X

0

ai i

•C i lt;vnbsp;quot;xnbsp;gt;

X

0

ai

07

lt;

C

u

x

n

a

3

u

a

a

c

V

quot;S

O

O,

O)

•O

d;

0

07

Cr:

07 i

X

X 1

o.

lo

ai

07

’u

0

X

O

1. Infectie-ziekten .

1

1

!

_i

2

8

3

27

76

3

117

5

2

14

73

2

96

II. Constitulioneele

a

ziekten nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

2

2

1

5

7

1

2

10

5

3

III. Ziekten van het

5

zenuwstelsel.

_

17

6

2

1

2

28

4

1

IV. Ziekten van de

34

ademhalingsorganen

1

1

2

7

11

11

2

9

40

5

10

9

1

9

V. Ziekten van het hart

en de vaten . nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦

3

1

4

57

37

2

3

2

101

53

38

2

1

3

VI. Ziekten der spijsver-

teringsorganen ¦

1

1

1

3

114

97

38

68

46

363

110

89

35

b3

47

VII. Ziekten van pis- en

3

geslachtswerktnigen

3

3

3

VIII. Ziekten van het ge-

j

zichtsorgaan .

2

1

11

14

91

64

48

44

13

260

81

61

49

1 51

12

1

IX. Ziekten van het ge-

j

]

j

! ^

hoororgaan

i -

i

X. Ziekten van de hnic

1

i

1 271

i

en onderhuid.

1

1

1

3

73

59 127, 7

1C

276

73

58

124

6

1C

XI. Ziekten van den hoef

9

18

5

2

2

36

334

319‘ 84 22

73! 882

319

309

82

22

731 80^

XII. Ziekten der been-

i

i

1

1

1

1

!

deren, gewrichten

1 •

1

1

1

' «92

en spieren

11

21

5

1

c

47

266

264 18 24

90 662

231

235

17! 19

XIII. Overige ziekten

1^

16 7

IS

2 58

413! 405 335 92

9111336

382

3741292'10'

87^quot;^

TOTAAL

3E

64I2C

i

35

161 T'i

1387 1266 6921344 339 4025

1 lil;

1268

1180 624 349 330:375'

i i 1 nbsp;nbsp;nbsp;^

Gestorven.

2.^

8jll! 4—1 36


Afgemaakt.


Op reform gesteld.


Blijven onder behandeling.


Aanmerkingen.


QJ O


10


12


12


22 19 28124


30


14 13


4! 64


67


52| 12


12


12 23 8'22


37


146


48


76 52


at


4—18


14 15


12


205


-ocr page 272-

260


IX. OVERZICHT van de phosphorzuurbepaling van de urine bij enkele paarden te Malang.

Datum van onderzoek.

Reactie van de urine.

Phosphorzuurgehalte,

0/

100*

Opmerkingen.

11 Februari 1916.

zuur.

Cav. No. 864 (lOjaar). 1.8 ongefiltreerd.

neerslag.

11

ff

1.8 gefiltreerd.

ft

12 ))

ff

1.4 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ff

3 Maart nbsp;nbsp;nbsp;„

ff

6.3 ongefiltreerd.

ff

3 nbsp;nbsp;nbsp;„

ff

6.3 gefiltreerd.

ff

8 „ »

ff

2.3 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ff

16 „ „

alkalisch.

0.7 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ff

21 „

ff

0.9 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ff

29 nbsp;nbsp;nbsp;„

zuur

1.2 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ff

14 April „

alkalisch.

0.7 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ff

28 „

ff

0.7 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ff

16 Februari 1916

zuur

Cav. No. 687 (8 jaar). 2.2 gefiltreerd.

neerslag.

4 Maart nbsp;nbsp;nbsp;„

ff

3.9 ongefiltreerd.

ff

16 „ „

ft

3.4 gefiltreerd.

ff

20 „

ff

1.8 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ff

29 nbsp;nbsp;nbsp;„

ft

2.3 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ft

17 April nbsp;nbsp;nbsp;„

ff

1.5 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ff

29 nbsp;nbsp;nbsp;„

ff

1.9 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ft

19 Februari 1917.

zuur

Cav. No. 46 (10 jaar). 5.8 gefiltreerd.

neerslag.

7 Maart nbsp;nbsp;nbsp;„

ft

2.6 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ft

14 nbsp;nbsp;nbsp;„

ft

1,9 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ft

17 nbsp;nbsp;nbsp;„

ft

2.6 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ft

20 „

ft

2.4 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ft

24

ff

1.8 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ft

17 April nbsp;nbsp;nbsp;„

ff

2.1 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ft

28 nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jj

ff

1.7 ongefiltreerd.

ft

28 „

ft

1.8 gefiltreerd.

ff

261

Datum van onderzoek.

Reactie van de urine.

Phosphorzuurgehalte,

100*

Opmerkingen.

12 Februari 1916.

zuur.

Cav. No. 959 (8 jaar). 1.0 ongefiltreerd.

neerslag.

12

ff nbsp;nbsp;nbsp;ft

ff

1.1 gefiltreerd.

ff

3 Maart „

ff

1.4 ongefiltreerd.

ft

^ •gt;

ft

1.6 gefiltreerd.

ff

ff

1.2 idem.

14

ft nbsp;nbsp;nbsp;ft

ft

1.5 idem.

ff

18

ft nbsp;nbsp;nbsp;ft

ff

1.2 ongefiltreerd.

ft

21

ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

ff

1.0 gefiltreerd.

ft

3l

ft nbsp;nbsp;nbsp;ff

ff

0.7 idem.

17 April nbsp;nbsp;nbsp;„

ff

1.1 idem.

ff

29

ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

ff

0.8 ongefiltreerd.

ft

29

ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

ff

0.9 gefiltreerd.

ft

11 Februari 1916.

alkalisch.

Cav. No. 996 (10 jaar). 1.9 ongefiltreerd.

12

ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

ff

2.0 gefiltreerd.

4 Maart „

ff

1.2 idem.

14

ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

ff

0.9 idem.

18

ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

ft

1.6 idem.

2l

ff nbsp;nbsp;nbsp;ft

ff

0.7 idem.

3l

ft nbsp;nbsp;nbsp;ff

ff

0.8 idem.

17 April

ff

0.9 on gefiltreerd.

17

ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

ff

0.9 gefiltreerd.

22

ff nbsp;nbsp;nbsp;‘f

ft

0.7 idem.

12Februari 1916.

alkalische.

Cav. No. 924 (7 jaar.). 1.1 gefiltreerd.

26

ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

ff

1.3 idem.

16 Maart „

ff

0.8 idem.

20

ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

ft

1.4 idem.

onderzoek op eiwit

24

ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

ff

0.9 idem.

positief.

18 April nbsp;nbsp;nbsp;„

ft

1.2 idem.

29

ff nbsp;nbsp;nbsp;ft

ft

0.7 idem.


-ocr page 273-

260


IX. OVERZICHT van de phosphorzuurbepaling van de urine bij enkele paarden te Malang.

Datum van onderzoek.

Reactie van de urine.

Phosphorzuurgehalte,

0/

100*

Opmerkingen.

11 Februari 1916.

zuur.

Cav. No. 864 (lOjaar). 1.8 ongefiltreerd.

neerslag.

11

ff

1.8 gefiltreerd.

ft

12 ))

ff

1.4 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ff

3 Maart nbsp;nbsp;nbsp;„

ff

6.3 ongefiltreerd.

ff

3 nbsp;nbsp;nbsp;„

ff

6.3 gefiltreerd.

ff

8 „ »

ff

2.3 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ff

16 „ „

alkalisch.

0.7 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ff

21 „

ff

0.9 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ff

29 nbsp;nbsp;nbsp;„

zuur

1.2 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ff

14 April „

alkalisch.

0.7 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ff

28 „

ff

0.7 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ff

16 Februari 1916

zuur

Cav. No. 687 (8 jaar). 2.2 gefiltreerd.

neerslag.

4 Maart nbsp;nbsp;nbsp;„

ff

3.9 ongefiltreerd.

ff

16 „ „

ft

3.4 gefiltreerd.

ff

20 „

ff

1.8 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ff

29 nbsp;nbsp;nbsp;„

ft

2.3 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ft

17 April nbsp;nbsp;nbsp;„

ff

1.5 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ff

29 nbsp;nbsp;nbsp;„

ff

1.9 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ft

19 Februari 1917.

zuur

Cav. No. 46 (10 jaar). 5.8 gefiltreerd.

neerslag.

7 Maart nbsp;nbsp;nbsp;„

ft

2.6 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ft

14 nbsp;nbsp;nbsp;„

ft

1,9 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ft

17 nbsp;nbsp;nbsp;„

ft

2.6 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ft

20 „

ft

2.4 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ft

24

ff

1.8 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ft

17 April nbsp;nbsp;nbsp;„

ff

2.1 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

ft

28 nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jj

ff

1.7 ongefiltreerd.

ft

28 „

ft

1.8 gefiltreerd.

ff

261

Datum van onderzoek.

Reactie van de urine.

Phosphorzuurgehalte,

100*

Opmerkingen.

12 Februari 1916.

zuur.

Cav. No. 959 (8 jaar). 1.0 ongefiltreerd.

neerslag.

12

ff nbsp;nbsp;nbsp;ft

ff

1.1 gefiltreerd.

ff

3 Maart „

ff

1.4 ongefiltreerd.

ft

^ •gt;

ft

1.6 gefiltreerd.

ff

ff

1.2 idem.

14

ft nbsp;nbsp;nbsp;ft

ft

1.5 idem.

ff

18

ft nbsp;nbsp;nbsp;ft

ff

1.2 ongefiltreerd.

ft

21

ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

ff

1.0 gefiltreerd.

ft

3l

ft nbsp;nbsp;nbsp;ff

ff

0.7 idem.

17 April nbsp;nbsp;nbsp;„

ff

1.1 idem.

ff

29

ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

ff

0.8 ongefiltreerd.

ft

29

ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

ff

0.9 gefiltreerd.

ft

11 Februari 1916.

alkalisch.

Cav. No. 996 (10 jaar). 1.9 ongefiltreerd.

12

ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

ff

2.0 gefiltreerd.

4 Maart „

ff

1.2 idem.

14

ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

ff

0.9 idem.

18

ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

ft

1.6 idem.

2l

ff nbsp;nbsp;nbsp;ft

ff

0.7 idem.

3l

ft nbsp;nbsp;nbsp;ff

ff

0.8 idem.

17 April

ff

0.9 on gefiltreerd.

17

ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

ff

0.9 gefiltreerd.

22

ff nbsp;nbsp;nbsp;‘f

ft

0.7 idem.

12Februari 1916.

alkalische.

Cav. No. 924 (7 jaar.). 1.1 gefiltreerd.

26

ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

ff

1.3 idem.

16 Maart „

ff

0.8 idem.

20

ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

ft

1.4 idem.

onderzoek op eiwit

24

ff nbsp;nbsp;nbsp;ff

ff

0.9 idem.

positief.

18 April nbsp;nbsp;nbsp;„

ft

1.2 idem.

29

ff nbsp;nbsp;nbsp;ft

ft

0.7 idem.


-ocr page 274-

262

Datum van onderzoek.

Reactie van de urine.

Phosphorzuurgehaite,

M)0*

Opmerkingen.

14 Februari 1916.

alkalisch.

Cav. No. 211 (9 jaar). 0.6 gefiltreerd.

26 „

yy

yy

1.5 idem.

17 Maart

yy

yy

1.3 idem.

20 „

yy

yy

0.7 ongefiltreerd.

24 nbsp;nbsp;nbsp;„

yy

yy

1.2 gefiltreerd.

12 April

yy

yy

1.9 idem.

22 „

yy

yy

1.1 idem.

29 nbsp;nbsp;nbsp;„

yy

yy

0.6 idem.

29 Februari 1916.

zuur.

Officierspaard. (Groote bruine 8 jaar).nbsp;2.1 ongefiltreerd.

neerslag.

29 nbsp;nbsp;nbsp;„

yy

yy

2.3 gefiltreerd.

yy

1 Maart

yy

yy

2.5 ongefiltreerd.

yy

1 „

yy

yy

2.6 gefiltreerd.

yy

3 nbsp;nbsp;nbsp;„ ,

V

yy

1.6 ongefiltreerd.

yy

3 nbsp;nbsp;nbsp;„

yy

yy

1.9 gefiltreerd.

yy

6 „

yy

yy

2.6 idem.

yy

11 „

yy

yy

1.7 ongefiltreerd.

yy

11 „

yy

yy

1.7 gefiltreerd.

yy

16 „

yy

yy

1.9 idem.

•y

17 nbsp;nbsp;nbsp;„

yy

yy

2.9 idem.

yy

18 „

yy

yy

2.4 idem.

yy

31 nbsp;nbsp;nbsp;„

yy

yy

1.6 idem.

yy

12 April

yy

yy

2.0 idem.

yy

28 „

yy

yy

1.7 idem.

yy

^

Malang, 4 Mei 1916.

De Eerstaanwezend paardenarts, (w.g.) Dr. J. M. G. Numans.

-ocr page 275-

Het Blauwe Kruis - de Roode Ster.

Tusschen het Hoofdbestuur van de Nederlandsch-lndische vereeniging tot bescherming van dieren en den Commandant van het leger in Nederlandsch-lndië isnbsp;onderstaande briefwisseling gevoerd.

HOOFDBESTUUR van de

Weltevreden, den lOden Januari 1917.

Nederl. Ind. Vereeniging tot

Bescherming van Dieren. No 4.

BIJLAGEN; Een overzicht (met eene bijlage), twee bulletins.

Zooals bekend mag worden verondersteld, na hetgeen de dagbladen dienaangaande hebben medegedeeld, is in 1915nbsp;te Genève eene internationale vereeniging gesticht, welkenbsp;onder den naam „1’ Etoile Rouge” (Alliance internationalenbsp;des sociétés pour 1’ assistance des animaux sur les champsnbsp;de bataille), zich ten doel stelt het lij'den van de viervoetigenbsp;slachtoffers van den oorlog te verzachten.

Evenals elders heeft ook in Nederland dit streven weerklank gevonden,— getuige de oprichting op 19 Mei 1916 te ’s-Gravenhage van de vereeniging „De Nederlandsche Roodenbsp;Ster”, welke, hetzelfde doel nastrevend als „1’ Etoile Rouge”,nbsp;de volle instemming heeft mogen verwerven van het Legerbestuur.

Aan

den Commandant van het Leger en Chef van Departement vannbsp;Oorlog in Nederlandsch-lndiënbsp;te

Bandoeng.

-ocr page 276-

264

In den boezem van het Hoofdbestuur der „Nederlandsch-Indische vereeniging tot bescherming van dieren” is de vraag gerezen, of het niet wenschelijk is, te trachten ook hier tenbsp;lande eene vereeniging als „De Nederlandsche Roode Ster”nbsp;tot stand te brengen, welke vraag ons Bestuur gemeendnbsp;heeft, toestemmend te moeten beantwoorden. Door de oprichting van eene zoodanige vereeniging toch zal niet alleennbsp;een daad van barmhartigheid jegens de dieren worden verricht, maar zal ontegenzeggelijk tevens het Landsbelang wordennbsp;gediend.

Alvorens echter de voor de oprichting van eene dergelijke vereeniging vereischte stappen te doen, acht ons Bestuur hetnbsp;noodig zich er van te overtuigen, of het tot stand komennbsp;daarvan niet alleen heeft de volle instemming van het Legerbestuur, maar ook of dit genegen is de vereeniging krachtig'nbsp;te steunen. Mocht toch het Legerbestuur daartoe niet bereidnbsp;zijn, dan acht ons Bestuur — de tijdsomstandigheden in aanmerking genomen — de oprichting van de onderwerpelijke vereeniging wel is waar niet geheel onmogelijk, maar wel hetnbsp;voortbestaan en het ten volle aan het doel beantwoordennbsp;daarvan aan ernstigen twijfel onderhevig.

Onder aanbieding van een door ons lid, den heer W. van DER Burg, Dirigeerend paardenarts der 1ste klasse, samengesteld overzicht (') van hetgeen in de diergeneeskundigenbsp;vakbladen omtrent „1’ Etoile Rouge”, het ,,Blauwe Kruis”nbsp;en andere dergelijke vereenigingen is medegedeeld, innbsp;welk overzicht tevens is uiteengezet, op welke wijze dezenbsp;diergeneeskundige zich de totstandkoming enz. van eenenbsp;vereeniging als bovenbedoeld hier te lande voorstelt, heeftnbsp;ons bestuur mitsdien de eer Uwer Excellentie te verzoeken,nbsp;te willen mededeelen, of — zoo ja: in welk opzicht —nbsp;terzake op den steun van het Legerbestuur mag wordennbsp;gerekend. 1


1

Hierachter opgenomen (Red.'

-ocr page 277-

265

Een tweetal bulletins van het „Comité central fie „1’ Etoil Rouge” wordt, met verzoek om terugzending na gemaaktnbsp;gebruik, mede hierbij aangeboden.

Het Hoofdbestuur der bovengenoemde vereeniging,nbsp;(w.g.) P. F. SiJTHOFF.

Voorzitter,

(w.g.) M. DE Wilde.

Secretaris,

Departement van Oorlog.

Vide afdeeling,

Militair geneeskundige dienst.

5afov/ö. den 17den Maart 1917.

No. 898.

Bijlagen; 2 bulletins.

Schrijven dd. 10 Januari 1917 No. 4.

In antwoord op bovenaangehaald schrijven heb ik de eer Uw Hoofdbestuur mede te deelen, dat met groote belangstelling kennis is genomen van de plannen om ook in Ne-derlandsch-Indië eene vereeniging op te richten in den geestnbsp;van „de Nederlandsche Roode Ster”.

Niet alleen kan bij dit streven op de volle sympathie en dus den moreelen steun van het Legerbestuur worden gerekend, maar ook zal een eventueel verzoek om eene regee-ringssubsidie, zoodra de vereenigiug tot stand zal zijnnbsp;gekomen en haar werkplan heeft ontvouwd, dezerzijds

Aan

het Hoofdbestuur van de Ned.-Indische Vereenigingnbsp;tot Bescherming van Dieren

te

Batavia.


-ocr page 278-

266

krachtig worden ondersteund, terwijl bovendien, desgewenscht, een officier van een der bereden wapens of van den gene-ralen staf en een militair paardenarts zullen worden aangewezen om bij de voorbereiding Uw Hoofdbestuur of hetnbsp;voorloopig comité terzijde te staan en c.q. later zitting tenbsp;nemen in het definitieve bestuur der op te richten vereeni-ging, teneinde de voeling met mijn departement, waarmedenbsp;in verband met het gestelde doel innige samenwerkingnbsp;noodig zal zijn, te onderhouden.

De beide toegezonden bulletins worden Uw Hoofdbestuur hierbij weder toegezonden.

De Commandant van het Leger en Chef van het Departement vannbsp;Oorlog in Nederlandsch-indië,nbsp;op last:

De Chef der Vide Afdeeling, bij ongesteldheid:

De Hoofdofficier bij de afdeeling, (wg). J. A. Tamson.

OVERZICHT.

Het Blauwe Kruis — de Roode Ster. (')

In September 1915 werd ter gelegenheid van de opening van de Algemeene Vergadering van de Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde reeds de aandacht gevestigd opnbsp;op de Engelsche organisatie: het Blauwe Kruis en de plannennbsp;van de Zwitsersche Dierenbescherming om tot de oprichtingnbsp;te komen van een internationale vereeniging onder den naamnbsp;van: de Roode Ster, beide ten doel hebbende hulp te verschaffen aan de viervoetige slachtoffers van den grootennbsp;oorlog, welke toen reeds ruim een jaar lang Europa teisterde.

Gebaseerd op de sobere en spaarzame berichten in de 1

1

Reeds verschenen in het Indisch Militair Tijdschrift.

-ocr page 279-

267

diergeneeskundige vakbladen, kon toen het volgende worden medegedeeld ^);

„De reusachtige veldslagen in den aanvang van den oorlog, waarbij de legers zich zoo snel verplaatsten, dat van eennbsp;verzorging van zieke, gewonde en uitgeputte paarden geennbsp;sprake kon zijn, hebben ten duidelijkste aangetoond, dat denbsp;militaire organisaties, welke die verzorging tot taak hadden,nbsp;in vele, ja bijna alle opzichten te kort schoten, wat tengevolge had, dat honderden van zieke en gewonde paardennbsp;eenvoudig hulpeloos op de slagvelden zijn achtergebleven,nbsp;overgelaten aan hun pijn, honger en dorst. Dit trok dermatenbsp;de aandacht van een Zweedsche dame, die de slagvelden aannbsp;de Marne bezocht, dat op haar initiatief in Engeland en metnbsp;Engelsche kapitaal, onder den naam van het Blauwe Kruisnbsp;een organisatie werd opgericht, welke thans met toestem.-ming van de legerautoriteiten en in samenwerking met dennbsp;militair veterinairen dienst, zieke paarden opspoort, transporteert, geneeskundig behandelt en zoo noodig afmaakt en begraaft. Naast het Roode Kruis is een Blauwe Kruis ontstaan,nbsp;geboren uit den drang het lijden der dieren te verzachten.nbsp;Naast de oeconomische overwegingen bij het inroepen vannbsp;veeartsenijkundige hulp voor de dieren is een ethisch begrip—nbsp;den dieren wel te doen — meer dan tot heden op den voorgrond getreden; Ook om andere dan geldelijke redenen achtnbsp;men het der menschen plicht de viervoetige slachtoffersnbsp;van den oorlog te hulp te komen.

„Het Blauwe Kruis, misschien juister gezegd: het doel van deze organisatie, geniet in Engeland de belangstellingnbsp;en den steun van hooggeplaatste personen en niet het minstnbsp;van dames. Zoo bracht onlangs Lady French een bezoeknbsp;aan Bradfort „to make a special appeal for'donations towardsnbsp;providing another base Veterinary Hospital for the Britishnbsp;sick and wounded horses at the front”.

„Ook van een andere, neutrale, zijde worden pogingen in

i(’) Veeartseiiijkiiiidige Bladen, deel 27, badzijde 550.

-ocr page 280-

268

het werk gesteld om in het groot voor de zieke en gewonde paarden op dè slagvelden in de bres te springen. De Zwitser-sche dierenbescherming heeft te Genève een congres bijeennbsp;geroepen tot de oprichting van een internationale vereenigingnbsp;onder den naam van de Roode Ster.”

Zooals uit nadere berichten blijkt, is deze internationale vereeniging reeds in 1915 definitief tot stand gekomen.

Onder het hoofd „L’Êtoile Rouge”, Alliance internationale des Sociétés pour l’Assistance des Animaux sur les Champsnbsp;de Bataille vinden we van de hand van den Nederlandschennbsp;paardenarts der 1ste klasse J. M. Knipscheer dienaangaandenbsp;in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, 1916, aflevering 15,nbsp;het volgende medegedeeld.

Den 24stèn December 1914 werd te Genève de eerste bijeenkomst gehouden van afgevaardigden uit de oorlogvoerende landen met het doel tot de oprichting te gerakennbsp;van een internationaal verbond tot het verleenen van hulpnbsp;aan dieren in den oorlog. De zitting had plaats in dezelfdenbsp;localiteit, de groote zaal van het atheneum, waar in het jaarnbsp;1863 op initiatief van Henri Dunant het internationalenbsp;verbond „het Roode Kruis” onder het devies „Inter Armanbsp;Caritas” werd tot stand gebracht. Tengevolge dier bijeenkomst vormde zich den 22sten Februari een „comité central”,nbsp;dat de opdracht had de aangelegenheid verder in studie tenbsp;nemen eene tweede internationale bijeenkomst uit te schrijven,nbsp;welke afgevaardigden van alle landen zou vereenigen.

Het comité central besloot als emblema aan te nemen eene roode ster met vijf gelijke stralen of punten op eennbsp;witten ondergrond, aangevuld met het devies „Inter Armanbsp;Misericordia” en als benaming van het verbond het opschriftnbsp;boven dit (zijn) artikel geplaatst. Een ontwerp voor denbsp;statuten werd in elkaar gezet en een centraal orgaan uitgegeven, getiteld „Bulletin International”, waarin het verslagnbsp;der werkzaamheden werd opgenomen Het Bulletin No. 1.nbsp;werd gezonden aan vereenigingen tot bescherming van dieren

-ocr page 281-

269

in alle landen en ging vergezeld van een circulaire, waarin het standpunt van het comité werd uiteen gezet en denbsp;vereenigingen tot krachtige medewerking werden aangezocht.nbsp;Het comité onderhield eene drukke briefwisseling en zijnenbsp;oproeping werd allerwege gunstig ontvangen.

Teneinde juiste gegevens te verkrijgen omtrent de-veterinaire, zoowel militaire als particuliere, inrichtingen voor zieke paarden aan het gevechtsfront en in de daarachternbsp;gelegen legerformaties, besloot het comité central twee zijnernbsp;leden uit te zenden naar Duitschland en Frankrijk. Professor Noyer uit Bern, luiteiiant-kolonel, toegevoegd aan dennbsp;„vétérinaire en chef” van het Zwitsersche leger, werd aangewezen om Frankrijk te bezoeken, terwijl de Zwitserschenbsp;ritmeester Egger zijne schreden naar Duitschland richtte.

Beide afgevaardigden brachten over hunne reizen verslagen uit, welke zijn opgenomen in het bulletin der tweede internationale bijeenkomst. Deze tweede bijeenkomst had plaatsnbsp;den 23en Juni 1915-en werd’s avonds te voren voorafgegaannbsp;door eene schitterende ontvangst van de afgevaardigden ennbsp;genoodigden in het „Palais Eynard” te Genève, welk gebouw door de stad Genèvé ter beschikking was gesteldnbsp;van het comité central de 1’ Etoile Rouge. Na eene warmenbsp;discussie werden de statuten der vereeniging vastgesteld;nbsp;de origineele tekst daarvan volgt in bijlage dezes.

Laten wij er nog bijvoegen, dat reeds nu begin is gemaakt om te trachten ter gelegener tijd te komen tot eene diplomatieke bijeenkomst van afgevaardigden van alle regeeringen,nbsp;daartoe alsdan uit te noodigen door b. v. den Zwitserschennbsp;Bondsraad, teneinde eene internationale conventie in hetnbsp;leven te roepen in den geest van de „Conventie van tienève”nbsp;ten opzichte van het Roode-Kruisverbond.

Ten slotte zij onder de aandacht gebracht, dat, zooals trouwens reeds uit de dagbladen is bekend geworden, ooknbsp;hier te lande eene vereeniging in den geest en in aansluiting met de Internationale Roode Ster in wording is.

-ocr page 282-

270

Het zal velen bekend zijn, dat de R. S. P. C. A. (Royal Society for the Prevention of Cruelty to Animals), de Bluenbsp;Cross, de Purple Cross en andere Engelsche vereenigingennbsp;met vrucht werkzaam zijn op het westelijk oorlogsfront. Zijnbsp;alle beschikken over enorme fondsen en zijn overgegaannbsp;tot het oprichten van ambulances voor zieke en gewondenbsp;paarden, het uitzenden van hulppersoneel, materieel, heelkundige instrumenten en geneesmiddelen.

In Londen werd den 3en Mei 1.1. een „Badgeday” gehouden voor „Our dumb friends”, waarbij op de publieke straat door tal van jonge meisjes, door den verkoop van badgesnbsp;(strikjes) insignegelden werden ingezameld voor hulp aannbsp;dieren. Ook feestelijke bijeenkomsten, fancy fairs, etc. tennbsp;bate van zieke en gewonde dieren en onder beschermingnbsp;van de hoogste autoriteiten zijn in Engeland geen zeldzaamheid. Zoover zijn wij hier nog niet.

Moge de Nederlandsche Roode Ster er krachtig toe bijdragen de belangstelling in de lijdende dierenwereld te vergrooten, teneinde de lichamelijke en vooral ook de geestelijke nooden der dieren te doen verminderen.

Dat de dierenartsen vooraan behooren te staan in het bevorderen en het in toepassing brengen eener gezonde,nbsp;niet sentimenteele dierenscherming, behoeft zeker niet nadernbsp;te worden betoogd.

Tot zoover de heer Knipscheek. Blijkens de dagbladen is in Nederland reeds een vereeniging over den naam van „Roodenbsp;Ster” tot stand gekomen, welke mededeeling de Javasche-Courant eenige weken geleden officieel heeft bevestigd doornbsp;aan de ingezetenen van Nederlandsch indië te berichten,nbsp;dat op de statuten dier vereeniging de Koninklijke goedkeuring is verleend.

In het Bataviaasch Handelsblad is omtrent die oprichting o.m. het volgende te lezen:

Te 's Gravenhage is opgericht de vereeniging „De Nederlandsche Roode Ster” onder het hoofdbestuur van Mr. D.

-ocr page 283-

271

Fock, oud-minister van Koloniën, voorzitter; H. D. Twiss, gep. kolonel der cavalerie, ondervoorzitter; A. L. van Harpennbsp;Kuyper, oud-ritmeester der cavalerie, Riouwstr. 145, 1stenbsp;secretaris; C. A. van Woeldren, kapitein der artillerie.nbsp;Frankenslag 160, 2e secretaris; R. F. C. Baron Bentink vannbsp;Schoonheeten, Koninkskade 12, Ie penningmeester, allen tenbsp;’s Gravenhage; G. van den Berqh Jr, 2e penningmeester;nbsp;Jonkvrouwe L. J. L. gravin van Ramdwijck; J. G. Gijsbertinbsp;Hodenpijl van Hodenpijl gep. majoor der genie; L. J.nbsp;Hoogkamer, gep. majoor dir. paardenarts O. I. leger; L. J. M.nbsp;Rijnenberg, luitenant-kolonel, dirigeerend paardenarts; Jhr. L.nbsp;M.J. ScHUURBEQUE BOEijE, leden. Jkvr. M. L. A. van Riemsdijk,nbsp;is eerelid. Het doel der vereeniging is in tijd van oorlog,nbsp;op aanwijzing van den militairen veterinairen dienst, en bijnbsp;rampen de dringend noodige hulp te verleenen aan ziekenbsp;en gekwetste dieren en ongeneeslijke zoo spoedig mogelijknbsp;uit hun lijden te verlossen; het streven van bestaande ver-eenigingen tot bescherming van dieren te steunen. „Denbsp;Roode Ster” is het „Roode Kruis” der dieren.

In een circulaire wijst het bestuur erop, dat ook het lijden der dieren in den oorlog onbeschrijfelijk is en datnbsp;in vroegere oorlogen en in den huidigen dan ook de hulpnbsp;van particuliere vereenigingen onmisbaar is gebleken.

De vereeniging tracht haar doel te bereiken o.a. door zich in verbinding te stellen met dierenartsen, genegen vrijwillignbsp;of tegen vergoeding in tijd van oorlog of bij rampen hunnenbsp;diensten aan de vereeniging te verleenen; door het opleidennbsp;van verplegingspersoneel; door het inrichten van ziekenstallen,nbsp;ambulances en herstellingsoorden; door het aanschaffen vannbsp;paarden-transportwagens, geneeskundige instrumenten, verband- en verder verplegingsmateriaal.

In een instemmend schrijven, dat het hoofdbestuur ontving van den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht lezennbsp;wij o.a.:

„De tegenwoordige oorlog overtreft alles, wat de geschie-

-ocr page 284-

272

denis heeft opgeleverd met betrekking tot de reusachtige verliezen, door de meest vernielende wapenen en niets ontziende strijdwijzen teweeggebracht. Daartegenover staan de onovertroffen uitkomsten der gewondenverzorging, niet alleen alsnbsp;schitterend resultaat der moderne wetenschap, maar ooknbsp;als verheffende uiting der menschelijke barmhartigheid aannbsp;de slachtoffers van den oorlog gewijd.

„Die verzorging mag niet tot de strijders worden beperkt, maar behoort ook hunne trouwe en onmisbare helpers, denbsp;militaire dieren, te omvatten, die aan dezelfde gevaren blootstaan en even ernstig worden getroffen door ziekten, verwondingen en ongevallen.

„Belangstelling in het lot en het lijden der dieren is een plicht, door ons beschavingsstandpunt ons opgelegd, maarnbsp;ook het welbegrepen landsbelang eischt het behoud dernbsp;kostbare en moeilijk te vervangen legerpaarden en hondennbsp;zooveel mogelijk te bevorderen.”

In de beide door de Roode Ster uitgegeven bulletins zijn verder tal van bijzonderheden te vinden, te veel om daarvannbsp;hier een algemeen overzicht te geven. Niettemin wordt ernbsp;een en ander uit medegedeeld.

Behalve in hoofde dezes genoemde fi/azrw A'/'z/Zs bestond ook reeds een Purperen Kruis, beide vereenigingen vannbsp;Engelschen oorsprong en reeds vele jaren geleden opgericht.nbsp;De eerste is tijdens den Balkan-oorlog werkzaam geweestnbsp;en had in Engeland als vredesdbel speciaal de civiele paardennbsp;te helpen. Reeds zijn hier en daar vertakkingen, o.a. eennbsp;in Calcutta (zie mijn mededeeling dienaangaande in de Vee-artsenijkundige Bladen, deel 27 bladz. 608). Toen de oorlognbsp;uitbrak, breidde het Blauwe Kruis zijn werkzaamheden uitnbsp;tot de militaire ‘paarden op de slagvelden en heeft o.m.nbsp;veterinaire hospitalen opgericht in Frankrijk en Italië en aannbsp;de overige fronten der geallieerden. In eerstgenoemd landnbsp;behartigt het alles uit eigen fondsen, in laatstgenoemd voornbsp;een deel uit regeeringsbijdragen.

-ocr page 285-

273

Het centrale bureau te Parijs staat onder de leiding van een majoor-paardenarts. in April 1915 waren in Frankrijknbsp;o.a. reeds 4 hospitalen achter het front opgericht.

Bij de verrichtingen worden vier zaken in het oog gehouden.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Het humaniteitsbeginsel, door het lijden van zeer zwaarnbsp;gewonde paarden te bekorten en dat van lichter gewondenbsp;te verminderen.

3.

2. nbsp;nbsp;nbsp;De hygiëne, door het afmaken van paarden op plaatsen,nbsp;waar dit onder goede hygiënische voorwaarden kan geschieden, en het begraven der cadavers om het wegrottennbsp;daarvan te velde met de daarmede voor de bevolkingnbsp;gepaard gaande gevaarlijke bodeminfectie te voorkomen.nbsp;Het beginsel van vaderlandsliefde, door de paarden weernbsp;spoedig voor den krijgsdienst geschikt te maken.

4.

De oeconomische zijde, door een deel van de werklooze bevolking ten platten lande als helpers loonenden arbeidnbsp;te geven en door den inhuur van stallen enz. deze nognbsp;ten deele rendabel te maken.

Het Purperen Kruis had in tijd van vrede in Engeland ten doel zich te bemoeien met het afmaken van civiele paardennbsp;en te zorgen voor een behoorlijk transport van de slacht-paarden naar het vaste land. (Zooals men weet, is over datnbsp;transport van afgewerkte rriijnpaarden, o.a. naar Nederland,nbsp;in vroeger jaren heel wat beroering geweest). Tot dezenbsp;vereeniging heeft het Fransche gouvernement te Bordeauxnbsp;zich het allereerst gewend om hulp, n.1. om toezending uitnbsp;Engeland van diergeneeskundige instrumenten.

Deze vereeniging heeft een zuiver burgerlijk karakter en heeft niet zooals het Blauwe Kruis toegang tof de militairenbsp;zone. Overigens is de werkkring van beide vereenigingennbsp;dezelfde.

Na het vorenstaande zal het wel geen verwondering baren, dat bij de behandeling van artikel 4 van de statuten, luidende:nbsp;„L’Alliance adopte comme emblème unique et universel unenbsp;étoile rouge, a cinq rayons égaux, sur fond bleu, avec la

-ocr page 286-

274

devise; Inter arma misericordia, placée imniédiatement sous l’étoile”, door den Engelschen majoor Claremont, leidernbsp;van het Blauwe Kruis in Frankrijk, een Ians is gebrokennbsp;om dit kruis als emblema aan te nemen, zich er op beroepend,nbsp;dat deze organisatie reeds in Frankrijk en Italië erkend was,nbsp;dat zulks in België verwacht kon worden en hij reeds eenenbsp;uitnoodiging had ontvangen van den Russischen opperbevelhebber haar in Rusland te organiseeren. Voorts merktenbsp;hij op, dat het kruis altijd het emblema is geweest van hetnbsp;geloof en de liefdadigheid, zoodat hij het vaandel met eennbsp;kruis niet zou kunnen verlaten, voor dat met een ster, welkenbsp;niet tot hem sprak.

Hierop werd medegedeeld, dat de beslissende reden, waarom de Roode Ster was voorgesteld, lag in het feit, dat reeds sedert de stichting van vereenigingen tot bescherming vannbsp;dieren op het slagveld, dit emblema was gekozen. Uit naspo-ringen in de archieven is gebleken, dat op het eerste internationale congres voor dierenbescherming, in 1873 te Parijsnbsp;gehouden, reeds de Roode Ster als kenteeken werd aangenomen. Sedert hebben de vereenigingen te Berlijn, te Genèvenbsp;en bijna alle op de wereld dit voorbeeld gevolgd.

De nationale vereenigingen kunnen hun eigen kenteekenen behouden (Artikel 5 der statuten). Er wordt slechts verlangdnbsp;op de papieren bescheiden een roode ster te plaatsen metnbsp;de toevoeging: „Société affiliée a l’Etoile Rouge”.

Bovendien zou het Purperen Kruis dezelfde rechten kunnen doen als het Blauwe Kruis.

Voor deze argumentatie werd gezwicht en aldus de Roode Ster als internationale naam en kenmerk der vereenigingnbsp;aangenomen.

Van de vele rapporten in het 2e Bulletin heeft mij wel het meest getroffen, dat van den Engelschen majoor Claremontnbsp;over het Blauwe Kruis. Vrij vertaald worden daaruit eenigenbsp;citaten gegeven.

Het gaat er hierom het lijden van de ongelukkige dieren.

-ocr page 287-

275

die zich tegenover de moderne bewapening in den verschrik-kelijksten toestand bevinden, zooveel mogelijk te verminderen, en verbetering te brengen in de wijze, waarop ze door hunnbsp;ruiters en geleiders worden behandeld. Er worden veelnbsp;meer wonden veroorzaakt door „mal montage” en ,,malnbsp;équipage” dan door den vijand. Door officieren en minderennbsp;er op te wijzen hun paarden beter te behandelen en te verzorgen, zal 2/3 van het aantal verwondingen (dit woord innbsp;ruimen zin genomen, v. d. B.) bij de tegenwoordige legerpaar-den worden vermeden. De kwetsuren door het harnachementnbsp;veroorzaakt zijn veel ernstiger dan die door granaatscherven,nbsp;kogels of sabel.

Tien tot elfduizend paarden zijn onder mijn handen geweest bij het Blauwe Kruis en ik heb er gedurende den oorlog innbsp;het geheel 350 tot 400 maal honderd duizend gezien. Bijnanbsp;alle waren min of meer verwond of ziek en het grootstenbsp;deel, omdat zij niet goed verzorgd waren. Zij werden nietnbsp;eens goed gevoed en somwijlen mishandeld. In honderdennbsp;brieven van officieren is mij niet alleen gevraagd om medicijnen, maar ook om geld voor het aankoopen van fourages,nbsp;waarvoor het gouvernement niet zorgt. De mensch moetnbsp;weten, dat, indien zijn dier goed wordt verzorgd, dit hemnbsp;misschien het leven kan redden en helpen tot de reddingnbsp;van het vaderland. Maar denkt ge, dat de soldaten zoovernbsp;nadenken? Neen. En daardoor zooveel ellende voor denbsp;arme dieren.

Als een gewond paard niet meer gered kan worden, maakt men het onmiddellijk af. Hiervoor bestaan verschillendenbsp;methodes. De beste is door middel van een schietmaskernbsp;(pistolet mécanique). Het dier valt dan onmiddellijk doodnbsp;neer, zonder angst of eenig geluid. Als men het doodtnbsp;met een hamer (en dat heb ik dikwijls gezien) of een revolverschot, twee op de drie keeren, is het niet onmiddellijknbsp;dood. Ziet daar een wreedheid, die onze vereeniging nietnbsp;kan toestaan. Ik heb zelf aan alle legers honderden van

-ocr page 288-

276

mijn maskers aangeboden. In Engeland hebben gelukkig alle cavalerie- en artillerie-officieren er een en bedienen zichnbsp;daarvan om het lijden der paarden te bekorten.

Voorts laat men soms gewonde paarden weken lang onbehandeld. Ik heb er bij mij gehad met drie weken oude wonden, die zelfs niet met water waren gewasschen. Gewonde paarden genezen gemakkelijk. Van de mijne zijn maarnbsp;51 gestorven. Bij een er van, die onder het vuur van eennbsp;mitrailleur was geweest, heb ik 23 kogels verwijderd. Hetnbsp;is volkomen genezen.

In het begin van den oorlog was het toegestaan onmiddellijk aan het front de paarden op te halen. Nu moeten we 25 KM. achter de gevechtslinie blijven. Men stuurt onsnbsp;massa’s dieren, waarvan de zware zieke door mij per spoortrein naar achteren worden afgevoerd. Vroeger gaf men dezenbsp;eten noch drinken en evenmin ligstroo. Gelukkig is datnbsp;nu verbeterd. De paarden worden op karren naar de ziekenstallen vervoerd, waar ze alle zorgen genieten. Welke nietnbsp;ten volle herstellen, gaan voor landbouwwerk naar de boerderijen. In het begin stuurde men alles naar het front terug. Nunbsp;alleen de volkomen voor den velddienst geschikte.

Wij besluiten ons zeer verkort overzicht van de bulletins van de Roode Ster met een vrij vertaald citaat uiteen circulairenbsp;verspreid onder het militair veterinaire personeel van hetnbsp;Oostenrijksch-Hongaarsche leger door de Vereeniging totnbsp;bescherming van dieren te Budapest, luidende;

„Meester! Ik ben in Uwe handen, gereed om voor U en het vaderland mijn leven op te offeren. Ik lijd veel doornbsp;de geforceerde marschen, het gebrek aan voedermiddelennbsp;en het angstwekkend geluid van springende granaten ennbsp;knetterende geweren. Spaart mij zooveel mogelijk. Maaktnbsp;geen gebruik van zweep of sporen, indien niet absoluutnbsp;noodzakelijk. Zoolang mijn krachten toereiken, ga ik, waar

-ocr page 289-

277

gij het wenscht. Uw veiligheid hangt grootendeels af van de verzorging van mijn voeten. .

„Mijn moed ontleen ik aan U. Indien gij in den slag moedig, dapper en sterk zijt, stel ik mij zonder vrees onder hetnbsp;vuur der kanonnen en draag U naar het front, ook al gaannbsp;wij beiden een gewissen dood tegemoet. Een rechtvaardigenbsp;behandeling, een streden van mijn hals, dat is het juistenbsp;middel! Het bedaart mijn overspannen zenuwen, en pasnbsp;dan kan ik U in alle veiligheid naar de Uwen terugbrengen.

„En ten slotte meester! Indien ik zeer ernstig ziek of gewond moge worden, ik smeek U, maakt een eind aannbsp;mijn lijden, geeft mij het genadeschot Talmt daarmedenbsp;niet. Dit is de eenige belooning, waarop aanspraak wordtnbsp;gemaakt voor mijn diensten aan het vaderland bewezen.”

Het beeld, dat Claremont ophangt van den toestand gedurende de eerste oorlogsmaanden, is inderdaad allerbedroevendst. Niet overdreven was dan ook mijn mededeelingnbsp;in September 1915, dat de militaire organisaties, welke denbsp;verzorging van zieke en gewonde paarden tot taak hadden,nbsp;in vele, ja bijna alle opzichten te kort schoten. En blijkbaarnbsp;niet alleen de veterinaire, maar ook andere takken vannbsp;legerdienst.

Behoeft dit bij een wereldoorlog, die vrij wel uit de lucht kwam vallen, geen groote verwondering te baren, anderen dienbsp;zoo gelukkig zijn daaruit kostelooze lessen te kunnen putten,nbsp;dienen daarmede hun voordeel te doen. Zoo ook wij innbsp;Nederlandsch-Indië; ook hier zal bij een onverhoopten invalnbsp;van een buitenlandschen vijand de hulp van- een goednbsp;georganiseerde vereeniging om den militair veterinairennbsp;dienst in zijn taak ter zijde te staan, niet overbodig zijn.nbsp;Het oogenblik is dan ook daar om deze aangelegenheidnbsp;ernstig ter hand te nemen. En wel met den moreelen ennbsp;geldelijken steun van het in de eerste plaats daarbij belanghebbende departement, n.1. dat van Oorlog. Met het voorbeeld voor oogen van de financieel een kommervol bestaan

-ocr page 290-

278

lijdende afdeelingen van de Nederlandsch*lndische Vereeni-ging tot bescherming van dieren zal het wel geen nader betoog behoeven, dat geldelijke steun daarbij niet kan wordennbsp;ontbeerd. Men zal het Italiaansche voorbeeld moeten volgennbsp;en ruime regeeringsbijdragen daarvoor moeten beschikbaarnbsp;stellen.

Reeds is er d.z. opgewezen, dat daarvooi in de eerste plaats de fondsen zouden kunnen worden bestemd, verkregennbsp;door het te gelde maken van de huiden en de cadaversnbsp;van voor de consumptie geschikte afgemaakte legerpaarden,nbsp;welke thans door een m.i. misplaatst gevoel van piëteit tennbsp;opzichte van legerpaarden als nutteloos voor de maatschappijnbsp;worden weggeworpen, dot)r ze op kosten van den Staat tenbsp;doen begraven.

Zonder reeds tot een volledig plan te zijn gekomen omtrent de wijze, waarop een organisatie — onder welken naam ook — vallende onder de internationale vereeniging de Roodenbsp;Ster ware op te richten en te doen werken, wordt in overweging gegeven hierbij de volgende gedragslijn te volgen.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Het Hoofdbestuur van de Nederlandsch-lndische Vereeniging tot bescherming van dieren trede in overleg metnbsp;het Departement van Oorlog en nadat dit in beginsel zijnnbsp;inoreelen en financieelen steun heeft toegezegd, wordenbsp;overgegaan tot de uitnoodiging van belanghebbendennbsp;en belangstellenden in deze aangelegenheid, teneindenbsp;een voorloopig comité te vormen, waarbij uit den aardnbsp;der zaak voor oogen moet worden gehouden, dat Bandoengnbsp;de zetel der toekomstige vereeniging moet zijn.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Dit comité zal dan behalve uit vertegenwoordigers vannbsp;het Hoofdbestuur dienen te bestaan uit:

a. nbsp;nbsp;nbsp;een of meer vertegenwoordigers van de Afdeelingnbsp;Bandoeng van de Nederlandsch-lndische Vereeniging totnbsp;bescherming van dieren.

b. nbsp;nbsp;nbsp;een tweetal subalterne officieren te Bandoeng of tenbsp;Tjimahi in garnizoen, waarvan te verwachten is, dat zij

-ocr page 291-

279

aldaar geruirnen tijd zullen blijven, teneinde als secretaris en plaatsvervangend secretaris op te treden.

c. nbsp;nbsp;nbsp;enkele vertegenwoordigers van den Landbouw en denbsp;Industrie (belanghebbenden).

d. nbsp;nbsp;nbsp;enkele belangstellenden, waaronder niet te vergetennbsp;de dames.

e. nbsp;nbsp;nbsp;enkele of meer vertegenwoordigens van de diergeneeskunde en de Indische hippische wereld, f'oor zoovernbsp;niet reeds in de vorige rubrieken vertegenwoordigd.

3. Een zeer voorzaam punt van overleg van het comité zal moeten zijn, hoe in tijd van vrede zich voor de oorlogs-taak voor te bereiden en daarbij reeds daadwerkelijk in denbsp;lijn van het gestelde doel nuttig te zijn, n.1. door hetnbsp;opleiden van hulppersoneel, het verleenen van hulp bijnbsp;manoeuvres enz., terwijl voorts zal moeten worden overwogen de oprichting van een diergeneeskundig hospitaal innbsp;groote steden, zij het ook voorloopig alleen te Bandoeng,nbsp;welke inrichting, staande onder de leiding van een dierenarts,nbsp;dienstbaar zou kunnen worden gemaakt aan vorenbedoeldenbsp;opleiding.

Door de oprichting van een kosteloqze of nagenoeg kos-telooze polikliniek, evenals een stationnaire kliniek voor voor zieke huisdieren, waarbij alleen de zelfkosten in rekening worden gebracht en waaraan een hoefsmederij dientnbsp;te worden verbonden, zou in niet geringe mate zijn tegemoetnbsp;gekomen aan de houders van officiersdienstrijpaarden tenbsp;Bandoeng, daar de legerformatie in dit garnizoen noch eennbsp;paardenarts noch een Europeesch hoefsmid toe^jtaat en aldaarnbsp;geen garnizoens-ziekenstal aanwezig is.

Het uitwerken van de bijzonderheden dienaangaande en van hetgeen verder tot de vredes- en oorlogstaak van denbsp;organisatie zou moeten behooren, nauw samenhangende metnbsp;het vvelslagen van de voorgestane plannen, meen ik — evenalsnbsp;de aanwijzing van de autoriteiten, welke in aanmerking

-ocr page 292-

2W

komen vuoi het vervullen van de meer decoratieve functies in het bestuur — aan het onderling overleg van de ledennbsp;van het voorloopig comité te moeten overlaten.

Deze details kunnen geen onderwerp zijn van dit opstel, dat ten doel heeft de aandacht van belangstellenden ennbsp;belanghebbenden te vestigen, op hetgeen in Europa in ditnbsp;opzicht is verricht, en slechts eenige aanwijzingen te gevennbsp;omtrent de wijze, waarop in Nederlandsch-lndië ook tot denbsp;oprichting van een verterinaire zustervereeniging van hetnbsp;Roode Kruis zou kunnen worden gekomen.

Weltevreden, 4 December 1916.

W. VAN DER Burg.

Bijlage.

Inter arma misericord ia.

L’Etoile Rouge,

Alliance internationale des Sociétés pour l’Assistance des Animaux sur les Champs de Bataille.

STATUTS.

I

But et organisation.

Article premier.— 11 a été créé a Genève, ie 22 février 1915. par les soussignés, sous la denomination de l’Etoile Rouge, alliance internationalenbsp;des Sociétés pour l'assistance des animaux sur les champs de bataille,nbsp;une association régie par les articles 60 et suivants du Code civil suisse,nbsp;organisée corporativement, et jouissant de la personnalité civile.

Elle est inscrite au Registere du Commerce.

Art. 2.— Le siège de l’Alliance est a Genève, la durée de l’Association est indéterminée.

Art. 3.— L’Alliance a pour but de grouper en un iaisceau international toutes les Sociétés créées pour l’assistance des animaux a la guerre ainsinbsp;que toutes les Sociétés protectrices des animaux qui adhérent aux principesnbsp;constitutifs de l’Etoile Rouge, tels qu’ils sont sommairement énumérésnbsp;ci'après:

-ocr page 293-

281

Les Sociêtés adhérentes s’engagent, au cas oü leur pays serail entrainé dans une guerre, a vouer, dans la mesure de leurs ressources, tous leurs effortsnbsp;a l’assistance des animaux sur les champs de bataille et de ceux qui, denbsp;toute autre manière, auraient a souffrir de la guerre, notamment parnbsp;I installation d’ambuiances vétérinaires, de dépots, d’écuries, par I’envoinbsp;d’aides-vétérinaires, moyens de transports, d’instruments chirurgicaux, denbsp;medicaments nécessaires pour apporter aide et secours aux armées ennbsp;campagne.

En temps de paix, les Sociétés s’occupent des moyens de se rendre véritablement utiles en temps de guerre; elles ont la faculté de s’associernbsp;a des oeuvres d’humanité correspondant a leur devoir, elles prêtenlt;nbsp;leur concours dans les calamités publiques qui exigent, comme les guerres,nbsp;un secours prompt et organisé.

En temps de guerre, la direction de l'Alliance a pour devoir d’organiser dans tous les pays neutres des collectes (soit pour recueillir des fonds ennbsp;espèces ou en nature) et de répartir Ie tout aux pays belligérants, Ellenbsp;s’assurera que ces dons ont bien été utilisés en faveur des animaux spécifiés.

Les Sociétés des pays neutres affiliées a l’Alliance sont également tenues de faire parvenir au Comité central les produits de leurs propres souscrip-tions organisées dans un but international.

Art. 4.— L'Alliance adopte comme emblème unique et universe! une Etoile rouge, a cinq rayons égaux, sur fond blanc, avec la devise: Internbsp;arma misericordia, placée immédiatement sous l’étoile.

Art. 5.— Sont admises a faire partie de l’Alliance international, les Sociétés qui ont envoyé a ce jour leur adhésion au Comité central denbsp;l’Alliance. et les Sociétés qui en feront la demande et seront acceptéesnbsp;par Ie Comité central. Toutefois les Sociétés peuvent conserver leursnbsp;emblèmes et statuts.

Les démissions doivenl ètre adressées, par lettre recommandée, au Comité central.

Art. 6.— II est pourvu aux dépenses de l’Alliance internationale, par les cotisations, des Sociétés adhérentes, hxées a 2S fr. au minimum; parnbsp;les contributions individuelles, et par les dons et legs qui pourront être failsnbsp;a l’Alliance.

Les Sociétés des pays belligérants seront exonérées pendant la durée de la guerre du payement de leurs cotisations statutaires.Mais Ie Comiténbsp;central aceptera avec reconnaissance des dons volontaires. L’Alliance pourranbsp;recevoir des contributions individuelles, des dons el des legs.

Les contributions individuelles émanani de tiers, conféreroni a ceux-ci Ie litre de membres honoraires.

Le Comité central pourra décerner Ie titrè de Membre d’honneur aux

Éi


-ocr page 294-

282

personnet) qui auront rendu service a la cause de l'assistance des animaux sur les champs de bataille.

Art. 7.— Les sociétaires sont exonérés de toute responsabilité personelle a I’égard des engagements pris par l’Alliance. Ceux-ci sont uniquementnbsp;garantis par les biens de 1’association.

Direction.

Art. 8,— L’Alliance internationale est dirigée par un Comité central siégeant a Genève, compose de 15 membres au minimum, nommés pournbsp;line période de cinq ans.

Le Comité fondateur de Genève composé de 11 membres sera constitué dès l’adoption des présents statuts en Comité central,

Ce Comité élit son bureau composé de:

1 nbsp;nbsp;nbsp;Président;

2 nbsp;nbsp;nbsp;Vice-présidents;

1 Trésorier:

1 Vice-trésorier;

1 Secrétaire;

1 Vice-Secrétaire;

1 Avocat-conseil.

Chaque pays nommera un ou deux délégués dans le Comité central.

Le bureau du Comité central sera toujours composé de citoyens suisses.

Art. 9.— Le Comité central sert de lien entre les Sociétés adhérentes a r Alliance. II travaille au maintien et au développement des rapportsnbsp;entre elles; il suscite et notitie la constitution de nouvelles Sociétés adhérentes, après s’être assuré des bases sur lesquelles elles sont créées.

II centralise les publications des Sociétés.

II administre les fonds de 1' Alliance.

II organise des collectes Internationales pour les secours aux animaux en temps de guerre én conformité dé 1' art. 3.

II vouera ses efforts a la reconnaissance de la neutralisation du personnel et du matériel vétérinaire.

Art. 10.-^ Le Comité central public un Bulletin international qui est envoyé a tous les adhérents. Les frais de publication sont couverts parnbsp;les abonnements peryus el, en cas de déficit, par des allocations de lanbsp;Caisse centrale.

Les communications des Sociétés dbiil le Comité central jugera'la publication nécessaire dans te Bulletin seront impriraées dans leur texte original.

Sur • la demandc des auteurs de ces communications; celles-ei- pourronl

-ocr page 295-

283

être traduites ou résumées en franfais, langue officielle du Comité central de r Etoile Rouge.

Les Sociétés adhérentes sont appelées a collaborer a la redaction du Bulletin.

//.— Le Comité central se réunit aussi souvent que l'exige I’intérêt de l'Alliance, sur convocation du Président ou sur la demande d’iin tiersnbsp;des membres du Comité.

Jrt. !2.~ Le Comité central a les pouvoirs les plus étendus pour gérer 1’ Alliance. Pour tons actes a passer, 1’ Alliance est valablement engagécnbsp;par son président ou par uu vice-president et deux membres du Bureaunbsp;signant collectivement.

Art. J3.— Un rapport sur l’activité du Comité central sera publié chaque année dans le Bulletin international.

III

Conférences Internationales.

.Art. 14.— L' Alliance tient chaque année une Conférence internationale. Cette Conférence, convoquée par le Comité central, designers le lieu denbsp;la Conférence de 1’ année suivante. Le Comité central convoque unenbsp;Conférence internationale chaque fois qu' il le juge nécessaire.

L’assemblée générale, soit Conférence internationale, comprend l’ensemble des Sociétés adhérentes. Chaque délégué adroit aunevoix. Si un pays nenbsp;peut pas envoyer de délégué, il pourra se faire représenter par l’agentnbsp;diplomatique ou consulaire de son pays. Les délégués pourront parlernbsp;dans leur langue respective; toutes les communications seront ensuite résumées en franpais.

IV

Dissolution.

^r(. JS,— La dissolution pourra être prononcée par une assemblee générale convoquée spécialement dans ce buf.

Klle ne pourra être prononcée qu’a la majorilé des deux tiers des délégués présents.

L*assemblée décidera de 1'emploi de i’actif» qu» devra être cede a une organisation poursuivant un but analogue.

Ainsi adopté en assemblee générale du 24 juin 19LS.

Genève, le 24 juin 1915.


-ocr page 296-

Javaansche voedergrassen XVI.

(Vervolg van bladz. 552 van deel 28),

DOOR

C. A. BACKER.

Van het Buitenzorgsche Handelslaboratorium ontving ik een reeks analyses van Javaansche voedergrassen. Voor zoover zijnbsp;betrekking hebben op door ons reeds in dit tijdschrift besproken planten, doe ik de gevonden cijfers hieronder volgen.

Luchtdrooq gras.

Vocht.

Vet.

Ruw

Eiwit. Asch. i

vezel.

Zetmeelach-

tige stoffen.

Panicum colonum L.

V.A. Bladen XXVIIl, p. 545

14,78

0,75

4,12 i 13.64 1 34.16

i nbsp;nbsp;nbsp;1

1

31,85

Panicum crus galli L.

V.A. Bladen XXVIIl, p. 367

13,0

0,5

4.8 nbsp;nbsp;nbsp;18,2') 26,0

17,5

Panicum muticum L.

V.A. Bladen XXVII, p. 314

20,1

0.5

9,3 nbsp;nbsp;nbsp;12,7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;28.1

,

29.3

Berekend op droge stof.

Vet.

Eiwit.

Asch.

Ruw

vezel.

Zetmeel-

achtige

1 stoffen.

j

Panicum

colonum L.

0,88

4,84

16,00

40,92

37,36

i

Panicum

crus galli L.

0,6

5,5

43,9 ')

29,9

20,1

Panicum

muticum L.

0,6

!

11,6

1

15,9

35,2

36,7

1) Sterk met aarde verontreinigd monster.

-ocr page 297-


XXXI. Panicum distachyum L.


-ocr page 298- -ocr page 299-

285

Voorts de volgende analyse van Paspalum distichum (V. A. Bladen XXV, 529).

Stikstof.

Ruw

eiwit.

Ruw

vet.

Pento-

saan.

Ruw

vezel.

Asch.

CaO in

asch.

PjOs in

asch.

1,51

9,4

1,68

20,8

22,3

12,03

3,18

4,11

Opvallend is in deze analyses het lage eiwitgehalte van Panicum crus galli en Panicum colonum. Trouwens geen enkele der op Java verrichte analyses van P.nbsp;gain wijst een hoog eiwitgehalte aan. Het eiwitgehalte vannbsp;Paspalum distichum was bevredigend.

5. Panicum distachyum L. Mantissa I, 138. Zie plaat XXXI.

De soortnaam distdcfiyum beteekent met 2 aren en is niet zeer gepast, daar de plant gewoonlijk 4—6, soms zelfs nognbsp;meer aren draagt. Alleen aan zwakke of verarmde plantennbsp;komen wel eens 2—3 aren voor.

Behalve onder den hierboven opgegeven naam vindt men het gras nog vermeld als Panicum subquadriparumnbsp;Trin. en Digitaria distachya Persoon. Over de verwarring van dit gras met de sprekend er op gelijkende P.nbsp;ambiguum Trin. spreken wij bij de behandeling van ditnbsp;laatste gras.

Subquadriparum beteekent „ongeveer vier tegelijk voortbrengend” en zal wel zinspelen op de nog al eens uit 4 aren bestaande bloeiwijze.

Volksnamen; Als volksnamen vind ik vermeld; Blëmbëm, j (Ngarengan), Kadalan, j (Djember) en Btabakan,') j (Ban-joebiroe). In hoever die namen betrouwbaar zijn, durf iknbsp;niet zeggen, ze werden alle slechts één enkele maal opgegeven. In de Australische literatuur komt het gras voor als

9 Vgl den naam Blabaan J. Panicum ambiguum Trin.

-ocr page 300-

286

Two-Finger Grass (wat blijkbaar slechts een vertaling van den Latijnschen naam is) en als Rockhampton Hay Grass.

Hotanische literatuur en afbeeldingen:

Agricultural Gazette of New South Wales 111, plate XLV.

*Baillon, lllustr. Monogr. Grasses Queensland 1.

Benlham. Flora Australiensis Vll, 478.

Flora Hongkongensis 410.

Boerlage in Aan. du Jardin Katanique de Buitenzorg VIII. 5S. (als Pa' nicum subquadriparum).

Buese in Plant. .lungh. 372 fals P a n i c u ni subquadriparum). *f)Httnc. Grasses N. W. India 3.

Illustrations Indigenous Foddergasses, tab. 42.

Foddergasses Northern India 6.

Hooker, Flora British India VII 37.

AoorrferSjExkursionsflora 1. 131.

Lamarck, Recueil de Planches, lab. XLlll, fig. 2 Islecht!)

Encyclopédie Méthodique IV, 739, No. 11.

Maiden, Manual Grasses New South Wales 37.

.\iansoH Bailey. Queensland Flora VI, 1825.

Comprehensive Catalogue Queensland Plants b04.

Miquel, Flora Ind. Bat. Ill, 446 (als P a n i c ii ni q u a d r i p a r ii ml. /'. von Mueller, Fragm. Phytogr. VIII, 194.

Persoon, Synopsis Plantaruni 1, 85 als D i g i t a r i a d i s t a c h y a). Relz, Observationes V, 17.

Ridley, Materials Flora Malayan Peninsula 111, 133.

Steudel, Synopsis Glumacearum 41 (onder de beschrijving van No. 50, P a n i c u m b i c o r n e), 60 (als P a n i c u in s u b q u a d r i p a r u m).nbsp;Trimen, F'lora of Ceylon V, 142.

Trinius, Species Gratninum, tab. 116 (als Panicum subquadriparum). * Mém. St. Pétersb. X lab, 21, fig. 1 I als Panicum subquadriparum).

Beschrijving:

Overblijvend gras met vezelige, niet zeer diep in den bodem dringende wortels. Stengels aan den voet op den grond liggend, vaak over aanmerkelijke lengte kruipend ennbsp;wortelslaand, in het bovenste gedeelte echter steeds opgericht, in het geheel 0,ö0—1.00 M. lang wordend. Halmennbsp;rond,-kaal- Rladscheedeii 20—100 m.M. lang, nu eens over

*) De nldtis j^emerkle li.leratuur heb ik iiiel kunnen rafldplefieri.

i

-ocr page 301-

287

de geheele lengte, dan weer alleen den top met langharigen voorrand, aan den voet op de knoopen behaard, overigensnbsp;nu eens kaal of bijna kaal, dan weer rondom bezet met opnbsp;een knobbel ingeplante lange haren. Tongetje zeer kort, langsnbsp;den bovenrand langgewimperd. Bladeren lijn-lancetvormig,nbsp;met breeden voet en gelijkmatig lang-versmalden, spitsennbsp;top, 20—200 m.M. bij 3—14 m. M., met krachtige, van ondernbsp;uitspringende midddennerf en talrijke, dicht opeengedrongennbsp;langsaderen, waarvan telkens een dikker^ met een groepnbsp;dunnere afwisselt, langs den verdikten rand met kleine, opwaarts gerichte tandjes, daardoor bij het terugstrijken ruwnbsp;aanvoelend, overgens beiderzijds nu eens kaal, dan weer ijlnbsp;langharig. Algemeene steel der bloeiwijze 1 —19 c.M. buitennbsp;de bovenste bladscheede stekend. Bloeiwijze bestaande uitnbsp;4—10, bij zeer zwakke exemplaren soms 2—3, trosvormignbsp;gerangschikte aren, deze aren 5—45 m.M. uiteengeplaatst,nbsp;meestal wijd afstaand, 18—75 m.M. lang, de hoogere dichternbsp;bijeen en korter dan de lagere. Aarspil aan den voet fijnnbsp;langharig, langs de randen kort gewimperd, ruggelings afgeplat, aan de buikzijde met een overlangsche, gewimperde,nbsp;golvende kiel, die beurtelings beide randen der spil nadert.nbsp;Aartjes langs de kiel alleenstaand, vrij dicht bijeen, kortnbsp;gesteeld, steeltje '/a—1 m.M. lang, meestal kaal, bij krachtigenbsp;exemplaren soms echter alle of ten deele met 1 —2 m.M. lange,nbsp;dunne haren. Aartjes langwerpig, spits, 3^ 4—4'/4 m.M. lang,nbsp;kaal. G| half zoo lang of iets minder dan half zoo lang alsnbsp;het aartje, l'/z—2 m.M. lang, aan den voet met breede, aannbsp;de achterzijde elkaar bijna of geheel aanrakende of evennbsp;overdekkende randen het aartje omvattend, ovaal-elliptiscji.,nbsp;stomp of vrij spits, l'/2 m.M. lang. eirond-langwerpig,nbsp;spits, 7-nervig, 3'/2—3®/4'm.M. lang, binnenwaarts omgebogennbsp;randen. Bj in den regel onzijdig, niet zelden echter, en dannbsp;meestal bij krachtige exemplaren, '. langwerpig, toegespitst, .5-nervig,. 3’;2—3-'’,4 m.M. lang, met binnenwaarts-'nbsp;omgebogen.,randen, , glad. Ff, ju den regel, aanwezig, glad.


-ocr page 302-

288

veranderlijk van afmetingen, nu eens even lang als gj, dan weer korter en aanmerkelijk smaller, soms zeer kort, enkelenbsp;malen ook geheel ontbrekend. Tusschen ga en pa vindt men bijnbsp;de '' bloem 3 meeldraden. B4 steeds G4 ovaal, stomp,nbsp;met afgeronden of door een uiterst nietig, hoogstens '/s m.M.nbsp;lang spitsje of slechts de aanduiding daarvan, gekroondennbsp;top, 2'/2—2^/4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lang, overlangs geribd, op de ribben

geknobbeld, vrij hard, met de binnenwaarts omgebogen P4 omvattend. P4 met vlakke, op dezelfde wijze als g4 geribdenbsp;rugzijde en gladde, binnenwaarts omgebogen randen. Tusschen g4 en p4 vindt men 3 meeldraden en een langwerpignbsp;vruchtbeginsel, dat op zijn top 2 lange, vrije stijlen metnbsp;purperen stempels draagt. Vrucht binnen de verharde g4nbsp;en P4 besloten blijvend, samengedrukt, stomp.

Bloeitijd.

In alle maanden van het jaar kan men het gras op voor zijn groei geschikte terreinen bloeiend aantreffen.

Vaderland, verspreiding op Java.

Zooals de meeste Panicum-soorten heeft ook dit gras een wijde verbreiding. In de tropische gewesten van Aziënbsp;en Australië komt het op vele plaatsen voor. Het is in-heemsch in Engelsch-lndië, Ceylon, de Philippijnen, China,nbsp;de Cocos-eilanden, Java en Nieuw-Holland. Op Java is hetnbsp;tamelijk algemeen verbreid van het Westen tot het Oosten,nbsp;van het zeestrand af tot op ± 400 M. zeehoogte. Junghuhnnbsp;zou de plant op den Oengaran tusschen 900 en 1500 M.nbsp;hebben ingezameld; na hem is ze nooit weer op zoo’n hoogtenbsp;aangetroffen.

Gewoonlijk vindt men de plant op eenigszins vochtig terrein, vaak in greppels langs wegen en in sawahleidingen,nbsp;en daar soms min of meer gezellig. Ook andere groeiplaatsennbsp;neemt het gras wel voor lief; zoo is het te Madioen op eennbsp;ouden muur aangetroffen, in Zuid-Bantam vond ik het opnbsp;de zeer lange, dorre duinreeks, die het haff van de Tjilang-

-ocr page 303-

289

kahan van de zee scheidt Zware schaduw kan het niet verdragen, in lichte schaduw vindt men het dikwijls.

Economische literatuur.

Agricultural Gazette New South Wales UI, 747.

Duthie^ Foddergrasses Northern India 6.

Maiden^ Manual Grasses New South Wales 37.

Manson Bailey^ Descriptive List Queensland Grasses U.

Samenstelling van het gras.

Noch in de buitenlandsche, noch in de binnenlandsche literatuur heb ik analyses kunnen opsporen. Een partijtjenbsp;van het gras, bij Madjenang in Banjoemas verzameld, werdnbsp;onderzocht in het Buitenzorgsche Handelslaboratorium. Denbsp;verkregen cijfers zijn de volgende:

Vocht.l

Vet.

Eiwit, i Asch.

i

: Ruw

i vezel, i

Zetm eeltachtige stoffen.

Luchtdroog gras.

15,2

0,6

: 8,9 nbsp;nbsp;nbsp;12,8

! nbsp;nbsp;nbsp;i

1 26,3 1

i nbsp;nbsp;nbsp;i

36,2

Berekend op wa-

X

1

tervrije stof.

!

0,7

10,5 ! 15,1

1 31,0

i

42.7

Voor zoover men op één enkele analyse mag afgaan, kan men zeggen, dat het gras een bevredigend eiwitgehalte heeft.

Voederwaarde.

Op Java wordt het gras door de Inlanders terecht onder de goede voedergrassen gerekend. Het produceert vrij veelnbsp;zacht blad, dat door het vee gaarne gegeten wordt. Innbsp;Australië, waar men echter niet verwend schijnt te zijn,nbsp;noemt men het een zeer goed voedergras, dat een overvloedige opbrengst geeft en zeer geschikt zou zijn voor hooibe-reiding. Maiden noemt het een uitstekend weide- en hooigras.

Eischen, die hei gras aan klimaat en bodem stelt.

Men vindt het gras zoowel in streken met krachtigen, als met zwakken oostmoeson. Dat het in de bergstreken in de

-ocr page 304-

290

laatste halve eeuw niet gevonden is, is nog geen bewijs, dat het daar nergens voorkomt. Bij voorkeur groeit het op vochtignbsp;terrein, zoowel op klei als op zand.

Cultuur.

Voor Java is de cultuur niet aan te bevelen. Immers de opbrengst van het gras staat ver achter bij die van P a n i c u mnbsp;maximum en Paspaluin dilatatum. Wil men hetnbsp;kweeken, dan dient dit te geschieden op vochtige of be-vloeibare gronden of in regenrijke streken, anders is denbsp;opbrengst niet noemenswaard. In Australië beveelt men aan,nbsp;het dicht bijeen te zaaien, omdat de stengels anders te langnbsp;zouden worden.

Verdere bijzonderheden.

Soms wordt het gras aanbevolen om rivieroevers te beveiligen tegen het afspoelen door regenwater. Daarvoor schijnt het wegens zijn kruipende, overal wortelslaandenbsp;stengels zeer geschikt.

6. Panicum Ambiguum Trinius, Gen. Panicum 155. Zie plaat XXXIl.

De soortnaam ambiguum beteekent twijfelachtig, onzeker en zinspeelt waarschijnlijk op het feit, dat deze grassoortnbsp;zóó sprekend op Panicum distachyum gelijkt, datnbsp;ze met het bloote oog daarvan nauwelijks kan worden onderscheiden. ')¦

Indertijd werden |door den paardenarts (? Red.V.A.Bl.) Nauta 3 takjes van grassen ingezonden onder de namen

') Met een loupe is het onderscheid terstond te zien. Bij Panicum distachyum is gj hoogstens half zoo lang als het aartje, bij P a n i c u mnbsp;ambiguum daarentegen is gi minstens 3/4 maal zoo lang als het aartje,nbsp;vaak zelfs even lang. Bij P. ambiguum draagt g^ op den top een zeernbsp;duidelijk spitsje, bij P. distachyum is dit spitsje nauwelijks waarneembaar of ontbreekt het geheel. De andere verschillen, zooals in het aantalnbsp;aren en de beharing, zijn van nog veel minder belang en knnnen niet alsnbsp;soortkenmerk dienen.

Jl


-ocr page 305- -ocr page 306- -ocr page 307-

291

Blabaaii. j. en Loelahan (een te Suerabaja gebruikt wordende naani). Deze 3 takjes werden op een vel papier bijeengeplaktnbsp;en door Boerlage als P a n i c u m i n f i d u m Steud. gedetermineerd. Later werden ze door Boerlage onder dien naamnbsp;gepubliceerd in de bekende lijst in Teysmannia XI, 489envgd.,nbsp;welke lijst door Dekker in zijn Voederstoffen, pp. 21 en vgd.nbsp;werd overgenoinen. Bij onderzoek bleek mij, dat twee dezernbsp;takjes behooren tot P a n i c ii m a m b i g u u m, het derde echternbsp;tot P. distachy u m.

Of deze beide soorten oorspronkelijk onder twee verschillende namen werden ingezonden, of wel van den beginne af met elkander verward zijn geworden, kan thans niet meernbsp;worden uitgemaakt, het laatste gelijkt mij, in aanmerkingnbsp;genomen de sprekende gelijkenis, welke de beide grassennbsp;met elkaar vertonnen, het meest waarschijnlijk '). Uit andere in het Buitenzorgsche Herbarium berustende exemplaren blijkt met zekerheid, dat Boerlage met zijn Panicumnbsp;infidum Steud. P. a m bi gu um Trin. bedoelde, terwijl hijnbsp;P. distachyum L. onder den tegenwoordig alsnbsp;synonym daarvan beschouwden naam P. subqua-driparum Trin. vermeldde (Zie Ann..Jard. Bot. Buitenzorg,nbsp;Vlll, 55).

Pan i c u m infidum Steud. (Synopsis Glumacearum 1, 63) is een raadselachtige, nog niet tot klaarheid gebrachtenbsp;soort, die, als de beschrijving bij Steudel juist is, onge-wijfeld van P. ambiguum verschilt. Immers Steludel zegtnbsp;uitdrukkelijk, dat bij P. infidum de onderste gluma nagenoeg geheel ontbreekt, dat g4 glad is, dat de afzonderlijkenbsp;aren een lengte vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;c.M. bereiken, dat de plant

overigens verwant is aan P. ambiguum. Ik heb nog geen gras gevonden, dat voldoet aan deze beschrijving, welkenbsp;opgemaakt is naar een door Zollinger op Java ingezameldenbsp;plant (No. 238 Z. M.). Dit nummer schijnt in het Buitenzorgsche Herbarium niet aanwezig te zijn. Dat metP. infi-

') Vgl. ook den naam Blahakan, j. voor Panicum distachyum L.

-ocr page 308-

292

dum Steud. een Paspalum bedoeld worden zou, zooals Hooker (Flora Brit. Ind. VII, 59) vermoedt, lijkt mij nietnbsp;waarschijnlijk.

Behalve met Panicum infidum is P. ambiguum nog verward geworden met andere P a n i c u m-soorten. Zoonbsp;beeldde Burman ') haar in zijn Flora Indica tab. 10, fig. 2nbsp;af als Panicum sanguinale L.-==Paspalum sangui-nale Lam., wat een geheel andere plant is. Anderen beschreven haar als Urochloa paspaloides en Uro-chloa glabra, onder welken laatsten naam men haar ooknbsp;in de Indische literatuur hier en daar aantreft. Paspaloidesnbsp;beteekent op Paspalum gelijkend, glabra beteekent onbehaard en zinspeelt op de kale aartjes.

Volksnamen:

Als volksnamen worden vermeld: Blabaan,\.-Gadjikan,\.-Gisik,].-Loeahan,].-Paitan, md.

De naam Blabaan of Blabakan schijnt een vaste naam te zijn voor deze soort en voor Panicum distachyumnbsp;L. De waarde der andere namen kan ik niet beoordeelen, zenbsp;werden alle slechts één enkele maal opgegeven.

Botanische literatuur en afbeeldingen.

Baker, Flora of Mauritius 434.

Boerlage in Annales du Jardin Ëotaaique de Buitenzorg VIII, 53 (als Panic u m infidum Steud.),

*Brongniart in Duperrey, Voyage de La Coquille 124 (als U r o c h I o a glabra).

Burman, Flora Indica. tab. 10, fig. 2. (als P. sanguinale, niet de beschrijving echter).

Buese in Plant. Jungh. 377 (als Urochloa glabra).

Hooker in Flora British India VII, 33.

Koorders, Exkursionsilora I, 130.

Merrill in Philippine Journal Science I, Suppl., 355.

Mez et Pilger in Perkins, Fragm. Flor. Philipp. 141.

Miquel, Flora Ind. Bat. III, 440 (als Urochloa glabra, voor-zoover betreft de geciteerde opgave van Buese. Niet de beschrijving

(^) De afbeelding bij Burman zou ook Panicum distachyum L. kunnen voorstellen. Bijzonderheden zijn niet te zien.

-ocr page 309-

293

Échter, tvelke slechts een copie is van de beschrijving van P a n i c u m infidum bij Steudel, Synopsis Glumacearutn 1.63),

Flora Ind. Bat III. 447 (als Panicum a m b i g u u ni).

Prest, Reliquiae Haenkeanae 318 (als Urochloa paspaloides).

Rendie in Journal Linnaean Society XXXVI, 327.

Steudel, Synopsis Glumacearum 1, 61 (als Panicum ambiguu m).

Jrimen, Flora of Ceylon V, 137.

* Trinius, Mémoires St. Pétersbourg VI, 3^ (1835) 243.

Beschrijving.

Overblijvend gras met vezelige, niet zeer diep in den bodem dringende wortels. Stengels aan den voet op den grond liggend,nbsp;vaak over aanmerkelijke lengte kruipend en wortelslaand,nbsp;in het bovenste gedeelte echter steeds opgericht, in het geheelnbsp;0,30—0,80 M. lang wordend, het liggende gedeelte dikwijlsnbsp;vele opgerichte of opstijgende takken afgevend. Halmen rond,nbsp;kaal, op de knoopen echter schijnbaar behaard. Bladscheedennbsp;20—70 m.M. lang, aan den voet op de knoopen dicht behaard,nbsp;steeds met langharigen voorrand en mond, vaak ook aan denbsp;rugzijde meer of minder dicht behaard. Tongetje vervangennbsp;door een dwarse rij lange haren. Bladeren lijn- lancetvormig,nbsp;met breeden voet en gelijkmatig versmalden, zeer spitsennbsp;top, 30—220 m.M. bij 3—10 m.M., met krachtige, van ondernbsp;uitspringende middennerf en talrijke dicht opeengedrongennbsp;langsaderen, waaivan telkens een dikkere met een groepnbsp;dunnere afwisselt, langs den verdikten rand met kleine,nbsp;opwaarts gerichte tandjes bezet, daardoor bij het terugstrijkennbsp;ruw aanvoelend, bovendien beiderzijds bekleed met verspreidenbsp;of vrij dicht bijeenstaande, op een knobbel ingeplante, korterenbsp;of langere haren. Algemeene steel der bloeiwijze ten slottenbsp;ver buiten de bovenste bladscheede stekend, bloeiwijze bestaande uit 2—5 trosvormig gerangschikte aren, deze arennbsp;10—25 m.M. uiteengeplaatst, meestal schuinopstaand, of bijnanbsp;opgericht, 15—60 m.M. lang. Assen der bloeiwijze meer ofnbsp;minder dicht bekleed met kortere of langere, schuinopstaandenbsp;of meer afstaande haren. Aarspil aan de rugzijde afgeplat,

*) De aldus gemerkte literatuur heb ik niet kunnen raadplegen.

-ocr page 310-

294

aan de buikzijde met een overlangsche kiel, waarlangs de aartjes zijn ingeplant. Aartjes opgericht, de hoogere langs denbsp;kiel alleenstaand, de lagere paarsgewijs ingeplant, de steeltjesnbsp;van elk paar ongelijk, veranderlijk van lengte, gewoonlijknbsp;'/4—2 m.M. lang, soms echter aanmerkelijk langer (bij éénnbsp;enkel exemplaar vond ik zelfs sommige steeltjes van 6 m.M.),nbsp;gewoonlijk fijn behaard, soms echter nagenoeg kaal, aan dennbsp;top eenigszins verbreed. Aartjes langwerpig, spits, —4'l^nbsp;m.M. lang, onbehaard, groen of meer of minder sterk purpernbsp;aangeloopen. gj even lang als of een weinig korter dan hetnbsp;aartje, doch minstens ^/4 maal zoo lang als dit,langwerpig,nbsp;spits, 3—4 m.M. lang, 5—7-nervig, veranderlijk van breedte.

met de randen die van gj omvattend. Randen g, aan de achterzijde van het aartje nu eens slechts even zichtbaar,nbsp;dan weer tot elkaar genaderd of onder aan den voet vannbsp;het aartje elkaar overdekkend. g2 langwerpig, spits, evennbsp;lang als het aartje, 5—7-nervig. Bg onzijdig, gs even lang alsnbsp;het aartje, spits, 5-nervig, met de randen g4 omvattend, panbsp;soms geheel ontbrekend, meestal echter aanwezig, zeernbsp;veranderlijk van afmetingen, afwisselend van breed ovaal totnbsp;smal langwerpig, van '|^ tot 2'/2 rn.M. lang,dunvliezig metnbsp;2 duidelijke rand- of binnenrandnerven. Tusschen gs en panbsp;vindt men noch meeldraden noch een vruchtbeginsel. B4nbsp;tweeslachtig. g4 hard, ovaal, stomp, met de binnenwaartsnbsp;omgebogen randen P4 omvattend, gekroond door een duidelijk, —m.M. lang, aan den top behaard spitsje, zondernbsp;dit ± 2'/2 m.M. lang, overlangs geribd, op de ribben fijnnbsp;geknobbeld. p4 ovaal-langwerpig, stomp even lang als g4,nbsp;met vlakke, op dezelfde wijze als g4 geknobbelde rugzijdenbsp;en gladde, binnenwaarts omgebogen randen. Tusschen g4nbsp;en P4 vindt men 3 meeldraden en een langwerpig vruchtbeginsel met 2 vrije stijlen, welke door gevederde, purper-gekleurde stempels worden gekroond. Na den bloei nemen

]) Bij het rijpen der vruchten zwelt het aartje sterk, tengevolge waarvan gi op zij gedrongen wordt en dan slechts ruim half zoo lang schijnt als het aartje.

-ocr page 311-

295

g4 en p4 sterk in hardheid toe, zij kleuren zich glanzend donkerbruin en houden de langwerpig ronde, platbollenbsp;vrucht stevig tusschen zich besloten.

Bloeitijd.

In alle maanden van het jaar kan men dit gras op voor zijn groei geschikte plaatsen bloeiend aantreffen.

Vaderland, verspreiding op Java.

Evenals de meeste Panicum-soorten, heeft ook dit gras een uitgestrekt verspreidingsgebied. Het is aangetroffen opnbsp;de Mankarenen, in Engelsch-lndië, Ceylon, de Philippijnen,nbsp;Java, Madoera, Boeroe (volgens Buese), Nieuw Guinea ennbsp;op de Carolinen. Op Java vindt men het van het Westennbsp;tot het Oosten, van even achter het zeestrand af tot opnbsp;800 M. zeehoogte, zonder dat het daarom tot de algemeenenbsp;grassen behoort, terwijl men het evenmin zeer zeldzaamnbsp;noemen kan.

Gewoonlijk vindt men de plant op vochtig terrein, vaak in greppels langs wegen en in sawahleidingen, en daar dikwijls in groote hoeveelheid bijeen. In groeiwijze en standplaats komt het overeen met Panicum d istachy um. Zwarenbsp;schaduw kan het niet verdragen, voor lichte schaduw is hetnbsp;ongevoelig.

Economische literatuur.

Boerlage en Nauta in Teysmannia XI, 489, 491 (als Panicum infi-d u m Steud.).

Dekker, Voederstoffen 21, 24, 27. Mogelijk ook in tabel 7a als Bla-haan legal.

Verslag 's Lands Plantentuin 1902, p. 36. (als Blabaan tegal?).

Samenstelling van het gras.

Een door het Buitenzorgsche Handelslaboratorium verrichte analyse van op Java ingezameld materiaal gaf tot uitkomstnbsp;(op watervrije stof berekend):

-ocr page 312-

296

Totaal

Ruw

Ruw

Peiito-

Ruw

Asch.

i

CaO in

PsOs in

Stikstof.

eiwit.

vet.

saan.

vezel.

asch.

asch.

1,99

12,4

2,02

'

22,2

31,3

!

15,89

1

2,56

4,02.

Indien de Blabaan tegal, waarvan Tromp de Haas een analyse heeft gemaakt (zie Verslag ’s Lands Plantentuinnbsp;1902, p. 36 en tabel 7a bij Dekker) inderdaad Panicum-ambiguum is, wat thans helaas niet meer uitgemaaktnbsp;worden kan, doordat verzuimd is een exemplaar van hetnbsp;geanalyseerde gras te bewaren, dan moeten nog de volgendenbsp;cijfers worden vermeld;

Totaal

Stiksfof.

Eiwit.

Zuiver

eiwitstikstof.j

i

Zuiver

eiwit.

Ruw vet.

Ruw

celstof.

Asch.

1,315

7,73

1,335

8,35

3,26

29,5

12,35

Ik heb deze analyse hier alleen volledigheidshalve opgenomen, praktisch heeft ze geen waarde, in de eerste plaats, omdat de identiteit van het onderzochte gras niet vaststaat,nbsp;in de tweede plaats, omdat er in de opgave blijkbaar eennbsp;fout geslopen is, immers de opgegeven hoeveelheid zuivernbsp;eiwit is grooter dan die van het ruw eiwit, de hoeveelheidnbsp;zuivere stikstof is grooter dan die van de totale hoeveelheidnbsp;stikstof. Doordat van het door Tromp de Haas onderzochte materiaal geen herbariumexemplaren zijn bewaard gebleven, is het niet meer mogelijk de inlandsche namen doornbsp;de juiste wetenschappelijke te vervangen en kan de aan denbsp;talrijke analyses bestede tijd en moeite grootendeels als weggeworpen beschouwd worden.

In de buitenlandsche literatuur heb ik geen analyse kunnen vinden.

-ocr page 313-

297

Voederwaarde.

Volgens de opgave van Nauta isPanicum ambiguum een middelmatig voedergras. Deze opgave is zeer zekernbsp;niet geflatteerd, immers het gras produceert een vrij aanzienlijke hoeveelheid zacht en voedzaam blad, dat door hetnbsp;vee gaarne gegeten wordt. Meermalen werd mij door Inlanders verzekerd, dat het gras een geschikt voeder voornbsp;runderen was. Het zal in waarde wel ongeveer gelijk staannbsp;met de zeer naverwante Panicum distaschyum. Indenbsp;buitenlandsche literatuur heb ik geen opgaven omtrent denbsp;voederwaarde kunnen vinden.

Eischen, die het gras aan bodem en klimaat stelt.

Voor het klimaat is het gras vrij onverschillig, men vindt het zoowel in streken met krachtigen, als met zwakken oost-moeson. Op al te droog terrein gedijt het niet, het heeftnbsp;vrij veel vocht noodig.

Cultuur.

Hoewel het gras onder de goede of vrij goede voedergrassen gerangschikt worden mag, is zijn cultuur niet aan te bevelen, daar er betere grassen zijn. De opbrengst, hoewelnbsp;niet onaanzienlijk, staat ver achter bij die van Panicumnbsp;maximum en Paspalum, welke grassen in de allereerste plaats voor cultuur in aanmerking komen. In strekennbsp;met zeer krachtigen oostmoeson verdient een proefnemingnbsp;met de cultnur van de later door ons te bespreken Tri-cholaena rosea aanbeveling.

Verdere bijzonderheden.

Evenals Panicum distachyum zou dit gras gebruikt kunnen worden om afspoeling van gronden door jegenwaternbsp;tegen te gaan, niet op zwaar beschaduwd terrein echter. Vannbsp;ziekten of plagen heeft het bij mijn weten niet te lijden.

(Teysmannia 1917.)

-ocr page 314-

Oorlogswonden en de natuurlijke geneeskracht, (')

DOOR

W. van der BURQ.

M. H.!

Er zijn wel weinig onderwerpen, welke tegenwoordig zoo zeer de aandacht trekken van medici en veterinairen als denbsp;genezing van oorlogswonden. De vakbladen van de eerstennbsp;zoowel als die van de laatsten bevatten dan ook talrijkenbsp;artikelen over de wondgenezing, zoowel van theoretischnbsp;als van praktisch standpunt beschouwd.

Mijn causerie van heden over dit onderwerp zal zich in hoofdzaak op theoretisch gebied bewegen en als richtsnoernbsp;bij de behandeling daarvan heb ik gekozen het uitgebreidenbsp;referaat van professor Kaufmann in het Recueil de Médecinenbsp;vétérinaire van 15 Mei 1916 over het werk van Dastrenbsp;getiteld: „Les plaies de guerre et la nature médicatrice”.

Het gevaar van de besmetting van oorlogswonden door micrO“Organismen.— Een projectiel veroorzaakt innbsp;het weefsel een groote verwoesting en vormt daarbij eennbsp;doorgaande wond (een tunnel), een open wond of eennbsp;blind eindigende gang, op den bodem waarvan zich denbsp;kogel of de granaatscherf bevindt. Onder invloed van gepaste zorgen, zal deze na langeren of korteren tijd weer gesloten zijn en de continuïteit van de huid zich hebben hersteld,nbsp;nadat de uitvloeiing van afscheidingsproducten zal hebbennbsp;opgehouden, alle gestorven deelen afgestooten en de wond-holte geheel opgevuld zal zijn, terwijl het getroffen individu

(*) Voordracht gehouden op de Algemeene vergadering van de Vereeiiigiiig tot bevordering van veeartsenijkundige te Bandoeng opnbsp;7 Maart 1917.

-ocr page 315-

299

koorts noch andere algemeene stoornissen zal vertoonen. Aldus zal de genezing zijn, of juister gezegd de cicatri-satie. Dit beteekent niet het volledig herstel der gekwetstenbsp;deelen, noch volledig herstel van de functie daarvan. Hetnbsp;grootste gedeelte van het verwoeste weefsel regenereertnbsp;niet; de organen met een hoogere functie, uit meer gedifferentieerde cellen opgebouwd, de „edele deelen”, spierennbsp;en zenuwen, worden niet opnieuw gevormd, zelfs niet bijnbsp;jonge individuen. Het tijdstip, waarop deze regeneratie kannbsp;geschieden, is reeds lang voorbij, aangezien deze elementennbsp;zich slechts in de eerste periode van het embryonale levennbsp;vermenigvuldigen.

Er heeft dus door het projectiel een blijvende onherstelbare vernietiging plaats gevonden, met meerdere of mindere invaliditeit als gevolg. De genezing is derhalve geen herstel van de verwoeste deelen en van de gestoordenbsp;functie, maar slechts een uitstooten van de gestorven en denbsp;ingedrongen vreemde deelen, een herstel van de continuïteit.nbsp;De wond wordteenvoudiggevuld doorfibreus litteekenweefsel.

Indien deze genezing overeenkomstig de wetten van de organogenic niet plaats vindt, dan is dit, omdat de natuurlijke genezing wordt belemmerd door infectie.

De infectie door inicro=org'anismen verhindert de snelle en regelmatige litteekenvorming en doet haar invloednbsp;gelden op den algemeene gezondheidstoestand van den gewonde. Als verschijnsel van vergiftiging door de microben treedt koorts op; plaatselijk scheidt de wond meer ofnbsp;minder af, het afsterven van weefseldeelen breidt zich uit, denbsp;wondholte heeft geen neiging om zich te vullen, de verscheuring van de huid sluit zich niet en de continuïteit vannbsp;de weefsels wordt niet hersteld. Indien de wondafschei-ding niet tot stilstand komt en de koorts blijft voorduren,nbsp;raakt de zieke uitgeput en bezwijkt.

Echter het dierlijk organisme laat de invasie van microben niet toe zonder zich daartegen te verzetten; tegenover


-ocr page 316-

300

het leger van bacteriën stelt het er een van phagocyten: polynucleaire cellen, reuzencellen, wandelcellen, cellen vannbsp;het vaatendothelium, bijgestaan door sedentaire cellen vannbsp;achteren, edele, gedifferentieerde elementen, met de hoogstenbsp;levensfunctiën belast en den strijd aanbindend tegen hetnbsp;ingedrongen leger van lagere organismen.

De microben.— Dit invalsleger bestaat uit tal van soorten van microben. In de eerste plaats uit staphylo-coccen, de gewone oorzaak van ettering; zij verspreidennbsp;zich in het organisme om phiegmoneuze en gangraeneuzenbsp;processen te doen ontstaan; wanneer deze zich ontwikkelennbsp;veroorzaken zij de purulente infectie en de septische vergiftiging. Hiertoe behooren de staphylococcus aureus ennbsp;verder citroengele en volledig witte staphylococcen.

Vervolgens komen de streptococcen, in ketens gegroepeerd, die, naar omstandigheden, van de lucht afgesloten, in denbsp;diepte of wel aan de oppervlakte leven. Zij zijn verwekkers van oedemen, ettering en gangraen en veroorzakennbsp;somwijlen een beslag van valsche membranen.

Na den troep van micrococcen komt die van bacillen. Deze zijn lang en slank. Hieronder we vinden er, die putridenbsp;processen veroorzaken en als gasten in het darmkanaalnbsp;leven, zoo o.m. de bacil van het gazeuze gangraen, doornbsp;Pasteur vibrlonnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;genoemd, een gevaarlijke microbe,

welke bij afwezigheid van lucht leeft, en tal van andere bacillen, verschillende associaties vormend.

Algemeene eigenschappen van de microben.— De microben hebben geen vasten vorm, maar zijn veelvormig.nbsp;Hun aanzien wisselt naar omstandigheden, wat hun determinatie dikwijls zeer moeilijk maakt, zoodat men daarvoornbsp;soms de meest verborgen eigenschappen moet opsporen,nbsp;zooals den aard van het min of meer specifieke vergift,nbsp;dat zij afscheiden, de verschijnselen, die zij veroorzaken ofnbsp;de transformaties, die men ze kan doen ondergaan op eennbsp;bepaalden voedingsbodem. Bovendien zijn er nog eigen-


-ocr page 317-

301

aardige variaties afhangende van de omstandigheden. Zoo kan eenzelfde microbe een zeer verschillende virulentie vertonnen.nbsp;Deze kan verzwakt zijn en tot nul dalen of wel sterknbsp;verhoogd; in het eerste geval leeft hij eenvoudig als parasietnbsp;en in het tweede treedt hij actief op, scheidt vergiftennbsp;af en veroorzaakt ernstige, doodelijke verschijnselen.

Een der merkwaardigste middelen om de virulentie van een microbe te verhoogen is de herhaalde passage doornbsp;een jong dier van een ander soort. Het procédé van verzwakken of verhoogen van de virulentie wordt benut bij denbsp;bereiding van vaccins en sera

Het meerendeel der microben heeft geen eigen voortbeweging, maar is immobiel en laat zich medevoeren door het vocht, waarin zij zwemmen. Het meest gevaarlijk zijn zijnbsp;door hun snelle proliferatie. De infectie neemt in ernst toe,nbsp;indien het aantal jonge, bijgekomen microben grooter is,nbsp;dan er vernietigd wordt.

Herkomst van de microben in de oorlogswonden. De microben in de oorlogswonden zijn niet herkomstig uitnbsp;de lucht of het water, maar zijn die, welke wij op en innbsp;ons lichaam dragen, op de huid, de slijmvliezen, de kleerennbsp;en somwijlen—bij gericocheteerde projectielen—afkomstig uitnbsp;den bodem.

De wonden, welke de projectielen veroorzaken, onregelmatig met doodloopende gangen, gevuld met gemortificeerd en gekneusd weefsel, zijn uitermate geschikt voor de ontwikkeling van deze organismen.

Ontwikkeling van microben in de wond.— De door het projectiel blootgelegde weefsels, verscheurd of eenvoudig gekneusd, zijn hierdoor als het ware plotseling verlamd,nbsp;hun vitaliteit is in zekeren zin opgeschort; zij blijven eeni-gen tijd zonder verdediging en zonder weerstandsvermogen.nbsp;Men begrijpt, hoezeer het gecontraïndiceerd is dergelijkenbsp;versche wonden door middel van antiseptica te trachten te

-ocr page 318-

302

stefiliseeren. Het eenige resultaat, dat men zou bereiken, zou zijn, dat de inertie der weefsels door den deprimeerendennbsp;invloed van jodium, kwik of carbol nog wordt verergerd.

Overigens zijn omstreeks het achtste uur na de verwonding de microben nog niet in de wond ingedrongen en verspreid; zijn beginnen zich dan langzamerhand te ontwikkelen in de verwoeste deelen, omgeven door een fibrineuzenbsp;laag, die ze insluit om elk door het projectiel medegevoerd weefseldeel. Hierop is een praktische handelingnbsp;gebaseerd, welke van het grootste gewicht is. Door de wondnbsp;op dit moment, dus kort na haar ontstaan, te reinigen doornbsp;door alle losse deelen en vreemde voorwerpen te verwijderen, neemt de chirurg met één slag bijna alle microbennbsp;weg; hij verzekert de antisepsis van de wond en de infectie wordt tegengehouden. Het grootste succes zal door denbsp;legerchirurgie bereikt worden door een zoo spoedig mogelijknbsp;operatieve reiniging van de wonden.

De phagocyten (de eetcellen) zijn cellen, die de eigenschap bezitten zich te kunnen bewegen, zich aan vaste partikeltjes te hechten, deze te omvatten en, wanneer dienbsp;klein genoeg zijn, te verzwelgen, in het kort ze te doennbsp;verdwijnen door ze te verteren. Indien dit laatste niet mogelijknbsp;is, vervoeren zij ze door alle hindernissen heen naar hetnbsp;slijmvlies van het spijsverteringskanaal en ontdoen zich aldaarnbsp;van de opgenomen vreemde lichaampjes, of gaan zelf doornbsp;degeneratie te gronde en verdwijnen. De phagocyten zijnnbsp;in hoofdzaak niet anders dan witte bloedlichaampjes. Danknbsp;zij hunne beweeglijkheid kunnen ze uit de bloedvaten tredennbsp;en zich in het weefsel begeven, zoodra een of anderenbsp;min of meer infectieuze microbe hen lokt en aantrekt. Ditnbsp;aantrekken moet worden toegeschreven aan een door denbsp;microben afgescheiden chemische stof, welke aan de wittenbsp;bloedlichaampjes den weg wijst naar hun prooi. Het uittredennbsp;van de leucocyten uit de ontstoken vaten (diapedesis), geschiedt zonder verscheuring der vaatwanden, dus zonder

-ocr page 319-

303

verbloeding. Zij glijden tusschen de cellige elementen van den wand door en geleid door het chemiotropisme, gaan zenbsp;naar den ingedrongen microbiotischen vijand.

De toevloed en het aantal der leucocyten.— Voor de verdediging van het lichaam stroomen legioenen van leucocyten toe, zij haasten zich op hun jacht naar wild ennbsp;overstroomen het door de microben besmette gebied.

In de met een sereuze afscheiding bedekte wond wordt de strijd tusschen microbe en leucocyt gestreden. Gewoonlijk legt de laatste zich naast de eerste, omvat hemnbsp;en neemt hem in zijn eigen massa op, omspoelt hem metnbsp;oplossende vochten en verteert hem. In normale omstandigheden verslindt de leucocyt op deze wijze alle partikeltjes, die ontmoet worden, indien ze slechts klein genoegnbsp;zijn en voldoende inert om zich te laten opslokken. Indiennbsp;dit vreemde voorwerp te groot is, treden de leucocyten innbsp;massa’s vereenigd op en worden het ook meester. Zoonbsp;verdwijnen de kleine vreemde voorwerpen, welke geen, rechtnbsp;hebben in het weefsel te verblijven. Kortom de leucocytnbsp;vernielt zijn vijand eu gebruikt dezen als voedsel.

Het aanial leucocyten, dat aan dezen strijd deelneemt is aanzienlijk, daar elke m.M-* bloed ongeveer 7000 bevat,nbsp;terwijl er bovendien in de lymphe aanwezig zijn en hetnbsp;bindweefsel er massa’s herbergt. In het phagocytaire leger,nbsp;zijn de polynucleaire het meest actief; de reserve wordtnbsp;gevormd door de wandelcellen van het bindweefsel, terwijlnbsp;de vaste cellen daarvan ingeval van nood een contingentnbsp;landweer opleveren.

De uitslag van den strijd. De etter.— De uitslag van den strijdt hangt van verschillende factoren af, te weten:nbsp;het aantal der strijders, de kracht van de Jrewapeningnbsp;en de verschillende invloeden, die de relatieve sterkte doennbsp;schommelen.

Het wapen van de microben is het vergift; er is geen ander De toxische stoffen, welke worden afgescheiden, helpen om

-ocr page 320-

304

de leucocyten af te wijzen, te verlammen en als er contact of reeds opname heeft plaats gevonden, om ze te vernietigen.nbsp;In werkelijkheid is n.1. met de opname van de microbennbsp;door de leucocyten het pleit door de laatste nog niet gewonnen ; de eerste moeten ook nog verteerd worden, hetnbsp;werkelijke deel van de taak van de laatste. Dikwijls wordtnbsp;de vertering niet voltooid, omdat dit belet wordt door eennbsp;of ander vergift afgescheiden door de microbe, en in ditnbsp;geval, treedt deze, vrij gekomen uit de omvatting, als overwinnaar uit den strijd.

De omvatting en de vernietiging van den microbe door vertering zijn twee opeenvolgende van elkaar onafhankelijkenbsp;phases in den strijd, dikwijls door een vrij lang intervalnbsp;gescheiden. B.v. de sporen van tetanusbacillen, in hetnbsp;lichaam van een cavia gebracht, worden snel door de leucocyten opgenomen, maar slechts langzaam gedood en verteerd. Dit duurt soms eenige weken. En in deze periodenbsp;kan, wanneer men het dier aan den invloed van hitte blootstelt, waardoor de activiteit van de microbe wordt verhoogd,nbsp;acute doodelijke tetanus optreden (Vincent).

De beslissing van den strijd hangt van tal van omstandigheden af en kan in alle phases daarvan intreden, soms in het begin en soms veel later en onder zeer uiteenloopendenbsp;voorwaarden.

Wanneer weinig en matig virulente microben zijn ingedrongen, zullen de leucocyten, opgeroepen door de z.g,jnos/-tief chemotactische stoffen, door de vijanden zelf afgescheiden, in massa’s toestroomen en deze opnemen. Zij slagen ernbsp;echter niet in alle vijanden te verteren. Eenige, volgeproptnbsp;met te talrijke of te virulente microben, dragen hun gevangenen in hun lichaam als oorzaak van hun ondergang.nbsp;Vergiftigd door de producten der microben, bezwijkennbsp;ze, ondergaan een vettige degeneratie en worden etter-lichaampjes De etter wordt dus gevormd door de cadaversnbsp;van de leucocyten, die in een langen strijd zijn bezweken.

-ocr page 321-

306

Bij een ernstige infectie heeft de microbe de overhand en scheidt een zeer toxische stof af, instaat om de leuco-cyten af te wijzen en snel te vergiftigen; dan blijft de wond,nbsp;het slagveld, door de leucocyten verlaten, in handen vannbsp;de microben, die zonder stoornis zich vermenigvuldigen.nbsp;De wondsecretie is in plaats van roomachtig, meer helder,nbsp;bloederig en minder overvloedig. De infectie triumpheert,nbsp;de koorts blijft bestaan en de gewonde bezwijkt.

Bij goedaardige infecties overwinnen de leucocyten gemakkelijk. Er vallen weinig dooden aan hun zijde, hun langeren weerstand laat toe in vettige degeneratie over tenbsp;gaan en gelen etter te vormen, maar in geen grootenbsp;hoeveelheid. De wond granuleert en cicatriceert.

Vergiften van de microben.— Het lichaam van de microben is een ware fabriek voor vergiften (toxinen). Deze kunnen specifiek zijn, zooals bij tetanus en diphtheritis,nbsp;daar de injectie daarvan bij een individu hetzelfde effectnbsp;heeft als de besmetting met de bacteriën zelf. Dezenbsp;secreties zijn de speciale wapenen,, waarmede wordt aangevallen.

Onder de verschillende soorten, die in de wond worden uitgestort zijn zeer banale (algemeene) en specifieke. Mennbsp;kent verschillende diastases, vergiften, analoog aan de fermenten, welke men extraheert, b.v. uit den tetanusbacil, denbsp;streptococcen, de staphylococcen en den cholera-bacil.nbsp;Behalve deze toxinen, afgegeven als echte secretieprodukten,nbsp;(exotoxinen) produceeren de microben ook andere, die aannbsp;het lichaam van het micro-organisme gebonden blijven (en-dotoxinenj. Enkele hiervan worden zelfs zoo goed vastgehouden, dat men ze alleen vrij kan krijgen door de destructienbsp;of oplossing van de microben.

Vergiften van leucocyten.— De phagocyten bestrijden op hun beurt de microben met behulp van verterende ofnbsp;vernietigende afscheidingsprodukten. Volgens Metchnikoef,

-ocr page 322-

306

die de rol van de phagocyten heeft verklaard, is de alexiné van de leucocyten belast met de rol om de microben op tenbsp;lossen en het vergift onwerkzaam te maken.

De strijd tusschen phagocyt en microbe is dus ten slotte een soort chemische neutralisatie, analoog aan die van zurennbsp;door bases.

Werkelijke beteekenis van de phagocytaire verdediging.— Het beginsel van de beschermende activiteit van de phagocytaire leucocyten berust op de wet, krachtensnbsp;welke het levend organisme zijn integriteit tracht te bewaren.nbsp;Dit duldt geen vreemd lichaam in zijn weefsels en spantnbsp;zich altijd in om de teweeggebrachte stoornissen te herstellen. Het is hetzelfde beginsel als bij de wondgenezing, eennbsp;neiging, die altijd tot resultaat lijdt, tenzij een stoornis vannbsp;buiten, zooals de wondinfectie, daaraan belemmeringen innbsp;den weg legt.

Alle krachten, waarover het organisme beschikt, dienen yoor de handhaving van de integriteit daarvan. Dit beginselnbsp;openbaart zich niet alleen in den vorm en den bouw vannbsp;het levend wezen, maar ook in zijn samenstelling en levensuitingen. Hieruit volgt, dat de vorm en de stof eveneensnbsp;trachten zich te handhaven en te herstellen.

De verdediging tegen de infectie door de lichaamsvochten.— De phagocyten zijn niet de eenig verdedigers van het organisme. De lichaamssappen: bloed, lymphe,nbsp;plasma, sereuze vochten zijn bactericied. Zij vernietigennbsp;zonder hulp van leuco- of phagocyten sommige soorten vannbsp;microben.

Het bloed bevat stoffen, die de infectie tegengaan. In normalen toestand zijn deze bactericide (antitoxische) stoffennbsp;ten opzichte van een bepaalde microbe slechts in geringenbsp;hoeveelheid aanwezig, maar onder den invloed van herhaaldenbsp;jichte infecties ontwikkelen deze antitoxinen, bacteriolysinen

-ocr page 323-

307

Zich door een soort reactie van het lichaam. Óm Ze te doerl toenemen, spuit men herhaaldelijk kleine hoeveelheden vannbsp;microben in. Het aldus geprepareerde dier heeft dus meerdere geringe infecties doorstaan. Dit noemt men vaccinatie.nbsp;Deze vaccinatie komt in werkelijkheid ook voor.

Met phenomeen van Pfeifer. De bacteriolysinen.— In 1894 heeft een beroemde proef aangetoond, dat het serumnbsp;van een met choleria vibrionen geprepareerde cavia in vitro ennbsp;in vivo deze vibrionen vernietigt. Dit geschiedt in twee tempo’s:nbsp;eerst staat de verdere ontwikkeling der vibrionen stil, vei-volgens verliezen ze hun beweeglijkheid, daarna hun vormnbsp;en klonteren samen {agglutineeren). De agglutinatie isnbsp;de inleiding tot de destructie. Men schrijft haar toe aannbsp;speciale stoffen, de agglutininen. Weldra versmelten denbsp;geagglutineerde massa’s, lossen zich op en verdwijnen. Ditnbsp;is het 2de tempo — de lyse of oplossing — aan de lysinennbsp;toegeschreven. Het geprepareerde dier is voortaan niet meernbsp;vatbaar voor de infectie met cholera, het is immuun geworden tegen deze ziekte.

Aldus is door deze proef gebleken, dat naast de phagocytaire verdediging die door de lichaamsvochten, dé humorale, geplaatst moet worden. Men is het er tegenwoordig dan ooknbsp;over eens, dat het lichaam op twee wijzen tegen de ingedrongen microben strijdt: door een mechanisch proces, datnbsp;de dragers der infectie tracht te doen opnemen door denbsp;leucocyten om ze te verteren en een chemisch-physiologischnbsp;proces, bestaande in de productie van bacterio-lysinen, welkenbsp;in staat zijn de bacteriën te doen oplossen.

De proef van Behring. De antitoxinen.— Behring heeft aangetoond, dat bij de reactie van het organisme opnbsp;de ingedrongen microben een antagonistische stof, een tegengif tegen de toxinen wordt geproduceerd, hetwelk tegelijkertijdnbsp;destructief werkt. Dit tegengif, antitoxine, is instaat denbsp;toxinen te neutraliseeren, zoowel in vitro als in het organisme,

-ocr page 324-

3ÖÖ

waaf de aanwezigheid van het laatste het eerste doet ontstaan. Sedert deze ontdekking kan immuniteit worden verkregen door de microben of wel door de toxinen in te spuiten.

Vaccinatie. Immunisatie.— De vaccinatie is in het algemeen een wijze van „prepareeren”, welke verzekert, datnbsp;het daaraan onderworpen dier immuun wordt voor de betrekkelijke bacterieele infectie, door de productie van antitoxinennbsp;en bacteriolysinen, meer of minder met elkander vermengd.

De „bacterieele vaccinatie”, te danken aan Pasteur, en door hem gebruikt tegen miltvuur, bestaat in het gebruikennbsp;van de levende microbe, maar verzwakt (door verhitting ofnbsp;chemische stoffen), teneinde eene lichte infectie te voorschijnnbsp;te roepen als middel om het organisme op te wekken totnbsp;het vormen van beschermende bacteriolysinen.

Ir-

De „humorale vaccinatie” (Behring en Kitosato) bestaat niet in het gebruik van de microben zelf, maar van de toxinen, die zij produceeren, en die men uit gefiltreerde culturennbsp;of uit de gedoode bacteriën extraheert. Men spuit ze in nanbsp;ze eveneens kunstmatig door verdunning, verhitting of metnbsp;chemicaliën te hebben verzwakt. Het lichaam reageert hieropnbsp;door de vorming van antitoxinen.

Een derde methode, de „vaccinatie door serum-vaccin”, bestaat in het gebruiken (als intermediair) van een dier vannbsp;een andere soort, hetwelk men vaccineert volgens een dernbsp;beide vorige methodes en waarvan het bloedserum wordtnbsp;gebruikt voor het dier van de eerste soort. Dit is het procédé van Roux voor de vaccinatie tegen diphtheritis. Hierbijnbsp;verkrijgt men ook voor langeren of korteren tijd een (passieve)nbsp;immuniteit. (Bij de beide vorige methodes spreekt men vannbsp;.actieve immuniteit).

Wet der specificiteit.— De organische reactie van de immuniteit ontwikkelt zich onder het hooge gezag van denbsp;wet der specificiteit, leder lager organisme heeft een eigen.

-ocr page 325-

309

Speciaal Vergift, waarop het lichaam reageert door de vorming van een even speciaal tegengift. Door het praepareeren wordt slechts immuniteit verkregen tegen de infectie metnbsp;de bepaalde microben en niet tegen die met aarlverwantenbsp;soorten.

Natuurlijke g-eneeskracht. — Men verstaat onder natuurlijke geneeskracht (nature médicatrice) de reactie, die in het lichaam plaats vindt en tot resultaat heeft dit buitennbsp;bereik te stellen van den verwoestenden invloed der microben,nbsp;van hun toxinen en in het algemeen van alle vreemdenbsp;lichamen, al of niet van microbiologischen aard. Het lichaamnbsp;reageert in werkelijkheid ook op normale cellen, door eennbsp;of andere omstandigheid terecht gekomen in weefsel vannbsp;anderen aard en eveneens op vreemde stoffen, zooalsalbuminennbsp;en proteïnen (voor het lichaam of het weefsel vreemdenbsp;eiwitten).

Schadelijkheid van vreemde cellen.— Het organisme ondervindt in het algemeen een schadelijken invloed doornbsp;het indringen van elk vreemd element: microbe, anatomisch element van een anderen aard, bloedlichaampje,nbsp;zenuw-, lever-, spermacel. Deze zijn schadelijk door hun af-en uitscheidingsprodukten en in afgestorven toestand doornbsp;de autolytische overblijfselen. Bordet heeft aangetoondnbsp;dat roode bloedlichaamjes, in het peritoneum van een diernbsp;van een ander soort in voldoende hoeveelheid ingespoten,nbsp;toxisch, ja zelfs doodelijk kunnen zijn. Toxisch zijn eveneens de meeste dierlijke cellen van een andere diersoort,nbsp;evenals doode cellen, zelfs die van het eigen lichaam, welke door de necrose vreemde elementen zijn geworden.nbsp;Hetzelfde geldt voor de toxinen der bacteriën (tetanus, diph-theritis, cholera enz.), sommige plantaardige vergiften, ricinenbsp;en abrine, en ook voor de samengestelde organische, nietnbsp;levende serum-albuminen, ovo-albuminen, uit een vreemdenbsp;diersoort verkregen.


-ocr page 326-

310

De antigenen.— Op een daartoe geschikte manier in een vreemd organisme ingebracht, zijn het meerendeel van genoemde stoffen in staat een anti-reactie op te wekken, d.i. eennbsp;antitoxische en destructive (cytolytische), welke het uitgangspunt is van de immunisatie. De lichamen, die in staat zijnnbsp;dit te doen, noemt men antigeiien.

De haemolyse.— Metchnikoff nam in 1899 waar, dat roode bloedlichaampjes van een schaap, in de buikholte vannbsp;een cavia ingespoten, door de phagocyten en speciaal doornbsp;de groote mononucleaire, aangetrokken door een positievenbsp;chemotaxis, worden ingesloten, opgeslokt en verteerd.

Deze haemolyse is een mooi voorbeeld van de phago-cytaire verdediging, niet tegen microben, maar tegen vreemde bloedcellen. ¦ Kort daarna — in 1900 — leerde Bordet onsnbsp;de humorale verdediging van het organisme tegen vreemdenbsp;roode bloedcellen kennen.

Bij de roode bloedcel vjndt evenals bij de microben de destructie door het serum in twee tempo’s plaats: de agglutinatie, door de agglutinine (haemo-agglutinine) en daarnanbsp;de oplossing door de lysine (haemolysine).

Samenstelling van de haemolysine.— BORDET heeft aangetoond, dat de haemolysine bestaat uit twee verschillendenbsp;stoffen. De substance sensibilisatrice (de emboceptoren innbsp;EHRLiCH’schen zin), geboren uit de anti-reactie en specifiek,nbsp;en de alexinen (het EHRLiCH’sche complement), een banalenbsp;stof, in elk versch bloedserum voorkomend.

De vernietiging van de vreemde bloedcel is het resultaat van de opeenvolgende werking daarop van de sensibilisatricenbsp;en de alexine. In het serum van een cavia, gepraepareerdnbsp;tegen vreemde roode bloedlichaampjes, b.v. van een konijn,nbsp;vindt men beide stoffen. Deze zijn gemakkelijk te scheiden.nbsp;Door het serum tot 56®C. te verwarmen wordt de alexinenbsp;vernietigd (thermolabiel) en blijft de sensibilisatrice bestaannbsp;(thermostabiel). Hierin heeft men het middel ze afzonderlijknbsp;te bestudeeren.

-ocr page 327-

311

De alexine.— Wanneer men in een reageerbuisje gelijke hoeveelheden van de bloedcellen van een konijn doet ennbsp;serum van een cavia met deze cellen gepraepareerd, dannbsp;worden de bloedcellen opgelost, er is haemolyse. Wanneernbsp;het serum eerst tot Sb” wordt verwarmd, dan is het indifferent,nbsp;inactief, geworden; de roode bloedlichaampjes blijven intact.nbsp;De door de verhitting verdwenen alexine was onmisbaarnbsp;voor de reactie.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

Maar het tot 56“ verwarmde serum, onwerkzaam ten opzichte van de roode bloedcellen van een konijn, kan weer worden geactiveerd, wanneer men het equivalent aan alexinenbsp;toevoegt. En 'daarvoor kan men volstaan door de toevoegingnbsp;van enkele druppels van een willekeurig versch serum. Ernbsp;is maar één alexine. Zij is niet specifiek en men kan zenbsp;van elk willekeurig dier nemen; zij is in alle versch serum.nbsp;Zij is er om het werk van de sensibilisatrice te completeerennbsp;en wordt daarom door Ehrlich met den naam complementnbsp;aangeduid. Zij is gelijkgesteld geworden met een fermentnbsp;en wordt ook cytose genoemd (Mei chnikoff).

De sensibilisatrice.— De sensibiliseerende stof is geen normaal bestanddeel van het bloed; versch cavia-serum bevatnbsp;het niet; het is een produkt van het praepareeren (vaccinatie,nbsp;immunisatie). Zij wordt niet vernietigd door verhitting totnbsp;56“, zij is thermostabiel en blijft in het verhitte cavia-serumnbsp;aanwezig, terwijl de alexine vernietigd wordt; hetzelfdenbsp;ziet men bij sterke afkoeling of bij de toevoeging van geconcentreerde zoutoplossingen, de drie methoden om dezenbsp;beide stoffen te scheiden.

Sensibilisatie.— Deze bestaat in fixatie van de sensibilisatrice aan de roode bloedcel of de microbe, die men alsdan gesensibiliseerd noemt. Als we b.v. vreemde roode bloedcellen nemen, dan ziet men, dat deze, aldus geïmpregneerd,nbsp;aangetast kunnen worden door de alexine, waarvoor ze vannbsp;te voren refractair waren, zij kunnen op haar beurt de alexinenbsp;fixeeren en tot destructie komen.


-ocr page 328-

312

Fixatie van de alexine of binding (Ablenkung) vart het complement.— De gesensibiliseerde roode bloedlichaampjes binden de alexine zoo sterk, dat zelfs herhaaldenbsp;wasschingen die niet meer vrij maken. Zij fixeeren haarnbsp;snel: zij voeren haar weg, onttrekken haar volkomen aannbsp;normaal serum (dat overigens slechts geringe hoeveelhedennbsp;bevat) en laten niets over voor een volgende hoeveelheidnbsp;roode bloedcellen, die men er op laat inwerken.

Oplossing, haemolyse.— Aldus beladen met beide stoffen (in eene indifferente vloeistof bij 37” C in de broedstoofnbsp;geplaatst) ondergaan de roode bloedcellen een destructie,nbsp;de volkomen oplossing (cytolyse) en laten hun roode kleurstofnbsp;in de vloeistof achter.

Aanwending bij infectie.s. Mechanisme van de immuniteit in het algemeen.— De antogonistische reactie tegen de ongeoorloofde indringing in het lichaam van alle cellennbsp;of microben, zelfs van toxinen, is steeds dezelfde. Men heeftnbsp;het woord „roode bloedlichaampjes” in vorengegeven uitlegging slechts te vervangen door de woorden: vreemdnbsp;lichaam, cel, bacterie, microbe of zelfs in meer algeineenen zinnbsp;door het woord „vreemd eiwit”. De natuurlijke geneeskrachtnbsp;van het lichaam toont ons met feillooze regelmaat dezelfdenbsp;opeenvolging van operaties bij de uitvoering van haarnbsp;strategisch plan. Het in het organisme ingevoerde vreemdenbsp;lichaam is het „antigeen”, dit is het door het feit, omdatnbsp;het den stoot geeft tot het ontstaan van een specifiekenbsp;sensibilisatrice, wanneer men er mede praepareert, d.i. ernbsp;herhaalde injecties van geëigende doses mede verricht. Dezenbsp;sensibilisatrice verbindt zich met het antigeen en het aldusnbsp;gesensibiliseerde antigeen bindt op zijn beurt de alexine: hetnbsp;antigeen, de sensibilisatrice en de alexine met hun drieënnbsp;samengebracht leiden tot de vernietiging van het antigeennbsp;en met deze „reactie van drieën” wordt de serie van pheno-menen gesloten.

-ocr page 329-

313

Men ziet dat de verdediging slechts een episode is uit den strijd van het organisme voor de handhaving van denbsp;specificiteit, van hare volledige integriteit.

Aanwending van de immuniteitsreactie voor de diagnostiek van infectieziekten Serumdiagnostiek door complementbinding.— Wanneer een individu besmet isnbsp;met een bacteriënsoort, bevat zijn bloed (door aderlatingnbsp;verkregen) weldra de correspondeerende sensibilisatrice, naastnbsp;de algemeen voorkomende alexine. Men ontdoet zich vannbsp;de laatste door verwarming tot 56° C. en heeft dan dusnbsp;een verwarmd serum, dat een oplossing van de sensibilisatricenbsp;is. Nu is het er om te doen de soort daarvan te bepalen.

Men neemt een reincultuur van de bacteriënsoort, die men vermoedt, dat de infectie heeft veroorzaakt, b.v. van dennbsp;typhusbacil en doet daarvan een gelijke hoeveelheid bij hetnbsp;serummonster. De bacillen in het mengsel worden geïmpregneerd met de sensibilisatrice, indien die de bij hunnbsp;soort behoorende is en dan verkrijgen deze bacillen nieuwenbsp;eigenschappen.

De eerste is, dat zij agglutineeren en dit constateerend, weet men dat de typhusbacil zijn specifieke sensibilisatricenbsp;heeft gevonden en de aard van de infectie is vastgesteld.

De tweede eigenschap, de grondslag van een meer volmaakt proces is de binding, de afleiding, het wegnemen, de deviatie van het complement. De met hun sensibilisatricenbsp;doordrenkte bacillen in het aangegeven mengsel, zijn vrij vannbsp;alexine of complement en instaat deze stof tot zich tenbsp;nemen, overal waar zij die aantreffen. Het vraagstuk isnbsp;dus te weten te komen of het mengsel in kwestie instaatnbsp;is alexine uit een willekeurig serum weg te nemen. Alsnbsp;men versch cavia-serum, dat steeds alexinen bevat, bij hetnbsp;mengsel voegt, zal dus moeten worden aangetoond of dezenbsp;stoffen hieruit al dan niet zijn verdwenen. Voor deze slotproefnbsp;gebruikt men serum van konijnen met roode bloedlichaampjesnbsp;van schapen gepraepareerd, nadat dit verwarmd is tot 56°

-ocr page 330-

314

en dus nog wel de haemosensibilisatrice voor de roode bloedlichaampjes van schapen bevat en geen alexine, daarnbsp;deze is vernietigd. Bij dit konijnenserum voegt men eennbsp;suspensie van genoemde roode bloedlichaampjes, welke nietnbsp;worden aangetast, daar de voor de haemolyse benoodigdenbsp;alexine ontbreekt. Dit is het moment aan te toonen ofnbsp;het eerste mengsel (te onderzoeken verwarmd serum nbsp;bacillen versch cavia-serum) er nog bevat. Daarvoor doetnbsp;men het laatste mengsel (verwarmd gepraepareerd konijnenserum 4 roode bloedlichaampjes) er bij Wanneer de alexinenbsp;in het eerste gebonden, afgeleid, gedevieerd is, zal mennbsp;geen verandering bemerken; de gecentrifugeerde vloeistofnbsp;zal beneden de roode bloedlichaampjes vertoonen en daarboven een kleurlooze vloeistof; de reactie is posiïfe/'. Indiennbsp;niet, dan zal men gewaarschuwd worden door de oplossingnbsp;van de bloedlichaampjes en een roode verkleuring van dennbsp;geheelen inhoud van het reageerbuisje; de reactie is negatief.

Het al of niet optreden van de haemolyse — een zichtbaar proces — wordt dus gebruikt als indicator voor het niet of wel optreden van de bacteriolyse, een minder zichtbaar proces. Voor beide is de alexine noodig; daar dezenbsp;echter in den vorm van cavia-serum het eerst in aanrakingnbsp;komt met de gesensibiliseerde bacteriën, wordt zij, mits innbsp;gepaste hoeveelheid toegevoegd, reeds dadelijk in haar geheelnbsp;gebonden en blijft niet meer beschikbaar om de haemolysenbsp;tot stand te brengen. Zijn de toegevoegde bacteriën nietnbsp;gesensibiliseerd, hebben ze dus in het te onderzoekennbsp;serummonster hun specifieke sensibilisatrice niet gevondennbsp;en dus niet de eigenschap gekregen alexine te binden, dannbsp;blijft deze beschikbaar om door de gesensibiliseerd bloedlichaampjes te worden opgenomen en de haemolyse tot standnbsp;te brengen

Behandeling van oorlogswonden. — In de oorlogschi-rurgie heeft men steeds met besmette wonden te doen. Ze zijn alle geïnfecteerd. Het komt er dus op aan de oor-

-ocr page 331-

315

zaak van de infectie te vernietigen of wel de gevolgen daarvan te neutraliseeren.

In de gewone chirurgie heeft men door minitieuse anti-en asepsis verwonderingwekkende resultaten bereikt. De antisepsis heeft echter een ernstig nadeel. De antisepticanbsp;tasten n.l. de normale cel evenzeer aan als de pathogene.nbsp;De aseptische methode is zuiver preventief; door een zorgvuldige sterilisatie houdt men alle kiemen ver van het ope-ratieveld en vermijdt de infectie Maar dat geldt niet voornbsp;oorlogswonden, deze zijn reeds van-huis-uit geïnfecteerd.

De behandeling van deze wonden is tot voor kort vrij wel empirisch geweest en weinig rationeel. Zij bestaat innbsp;het verbinden met antiseptische en aseptische middelen.nbsp;Het antisepticum, aangewend met het oog op de microben,nbsp;doodt de weefselcellen in de wond, bovendien is het nietnbsp;in staat een wond te desinfecteeren, waarin reeds bacteriënkoloniën voorkomen.

Een waarlijk rationeele methode vereischt, dat men rekening houdt met de omstandigheden, welke de infectie beheerschen.

De beide gevaren van de wonden. De dubbele intoxicatie.— Ook dreigt gevaar uit den toestand van de wond zelf. En speciaal de groote wonden, waarvan het weefselnbsp;gekneusd, verbrijzeld, verscheurd is, bevatten tal van elementennbsp;op weg naar necrose, welke giftige stoffen afgeven, waarvannbsp;het effect zich voegt bij het vergift der microben en geleidelijk bijdraagt tot het afsterven van de deelen, die zij doordrenken; er is een dubbele intoxicatie. Een van de infectienbsp;en één van afstervend weefsel. Het gevaar dreigt van tweenbsp;kanten, men heeft dus met twee vijanden te doen.

Hulpmiddelen tegen de gevaren van afstervend weefsel.— Het gevaar, dat voortvloeit uit het afsterven vannbsp;weefsel in gekneusde of verscheurde wonden, schuilt innbsp;de productie van toxische stoffen. Afgescheiden vna haar

-ocr page 332-

316

specifieker! schadelijken invloed, bevorderen deze de necrose en daardoor de infectie, omdat door de necrose de levensvoorwaarden voor de microben worden verbeterd. In ditnbsp;opzicht is de „bouillie” door verbrijzelde spieren gevormd,nbsp;een welkome gelegenheid voor de microben.

De gedragslijn voor den chirurg kan als volgt worden geresumeerd; in de eerste plaats wegsnijden van alle doode en stervende deelen en reiniging van de oppervlakte, wel te verstaan in de eerste negen uren na de verwonding, zal dit effectnbsp;sorteeren. Waarnemingen van recenten datum hebben aangetoond, dat de diffusie van de infectie tusschen negen en twaalfnbsp;uren na de verwonding begint. In de tweede plaats zal denbsp;chirurg zich moeten behelpen met alle beschikbare middelennbsp;om deze reiniging te bespoedigen en deMevenskracht dernbsp;weefsels weder op te wekken. Er is een heele serie vannbsp;opwekkende middelen; een van de meest werkzame is cal-ciumhypochloride, in gewone oplossing (Tissot) of de oplossing van Dakin.

Hulpmiddelen teg^en de infectie.— In den strijd tegen de infectie moet de chirurg de natuurlijke verweermiddelennbsp;leiden en niet tegenwerken. De verdedigingsmiddelen vannbsp;het organisme zijn deels de „phagocyten” en deels de „anti-lichamen”, waaraan de immuniteitsreacties (sensibilisatrice,nbsp;bacteriolysinen of antitoxinen) gebonden zijn. Alles vermijden,nbsp;wat de leucocyten deprimeert, alles gebruiken, wat dezenbsp;opwekt en van de andere zijde zijn toevlucht nemen totnbsp;de serumtherapie, de vaccinaties en de specifieke antilicha-men, de natuurlijke antagonisten van de bacteriën-vergiften,nbsp;en te gelegener tijd tot sommige chemische antagonisten ofnbsp;de toxinen verzwakkende middelen, voor zoover de chemio-therapie ons die mocht leeren kennen. Ziet daar de gedragslijnnbsp;van den chirurg in de wondbehandeling, zoowel in de localenbsp;als de algemeene.

Antilichamen. Natuurlijke antisepsis. Serumtherapie en vaccinatie tegen specifieke infecties.— Dank zij onze

-ocr page 333-

317

kennis omtrent de immuniteitsreacties kan tegen infecties op prophylactisch en curatief gebied op meer rationeele wijzenbsp;worden opgetreden. Dj prophylactische methode weert denbsp;infectie en laat niet toe, dat die tot stand komt. Zij bestaatnbsp;in de voorbehoedende aanwending van verschillende methodesnbsp;van vaccinatie tegen microben, toxinen en vergiften. Zijnbsp;vindt alleen toepassing bij enkele meer of mindere epidemische infectieziekten (cholera, typhus, tetanus).

De curatieve methode of serum-therapie bestaat in de zoo spoedig mogelijke aanwending tegen de zich declareerendenbsp;infectie van het afdoende specificum ; d. i het serum, rijk aannbsp;antilichamen en onttrokken aan een vreemd dier, van te vorennbsp;opzettelijk tegen de betrokken infectie geïmmuniseerd. Opnbsp;deze wijze bestrijdt men diphtheritis met serum van eennbsp;paard tegen deze ziekte geimmuniseerd.

Wat betreft de oorlogswonden, heeft de serum-therapie tegen een van de verschrikkelijkste complicaties — tetanus —nbsp;aanwending gevonden. Het antitetanusserum wordt subcutaannbsp;zoo spoedig mogelijk na het oogenblik van de verwondingnbsp;ingespoten.

Behandeling bij gewone wondinfecties met het serum

van Leclainche en Valeé. — Deze onderzoekers hebben in 1912 een methode aangegeven om wonden locaal tenbsp;behandelen, d.i te verbinden of te bevochtigen met eennbsp;serum met microbicide eigenschappen voor tal van micro-organismen, zooals men die gewoonlijk bij geïnfecteerdenbsp;wonden vindt, dus een polyvalent serum, verkregen vannbsp;paarden geprepareerd met culturen van de meeste in wonden veelvuldig voorkomende lagere organismen en dusnbsp;hun antilichamen of sensibilisatrices bevattend. -Men heeftnbsp;hiermede in de veterinaire oorlogschirurgie merkwaardigenbsp;resultaten bereikt, door het doen verdwijnen van secondairenbsp;verschijnselen als erysipelas, oedeem, lymphangitis en adenitis,nbsp;en een bijna onmiddellijke vermindering van de ettering,nbsp;gevolgd door een snelle wondgenezing. Nog zij medege-

-ocr page 334-

318

deeld, dat in gevallen van septichaemie door streptococcen en staphylococcen dit polyvalente serum met succes subcu-taan en intraveneus is aangewend. Zijn plaatselijke aanwendingnbsp;sluit het gebruik van antiseptica uit.

Hulpmiddelen geboden door de phagocyten. Alge-meene hulpmiddelen.— Tegen de wondinfectie hebben wij twee bondgenooten: reactie van het organisme en de pha-gocyten of leucocyten.

De chirurg heeft er groot belang bij de phagocyten te sparen, want het zijn machtige hulptroepen. Het schijntnbsp;voldoende bewezen, dat de meeste antiseptica hun activiteitnbsp;verminderen en dus schadelijk zijn, terwijl er stimulantianbsp;zijn, die het vermogen om microben op te slokken bevorderen. De physiologische oplossing van keukenzout, denbsp;oplossing van Sidney-Ringer en Locke, isotonische oplossingnbsp;van magnesium chloride, behooren daartoe.

Als slot nog eens herhaald, dat voor het succes bij de behandeling van oorlogswonden noodig is: vroegtijdigenbsp;chirurgische reiniging.

-ocr page 335-

Veeartsenijkundige mededeeling van het Departement van Landbouw, Nijverheidnbsp;en Handel No. XXIII.

A. Twee g^evalleii van sarcoom,

DOOR

Dr. H. J. SMIT.

Sarcoom bij een paard. Den 25sten October j.1. werd aan de kliniek van de Ned.-Indische veeartsenschool tenbsp;Buitenzorg een inheemsch paard aangeboden van 15 jaar,nbsp;toebehoorende aan een karrevoerder te Buitenzorg.

Het dier verkeerde in een erbannelijken toestand, was sterk vermagerd, marantisch, overdekt met door decubitusnbsp;veroorzaakte wonden, schrammen en een chronisch eczeem.nbsp;Opvallend was het zeer sterk uitgezette scrotum, waarvannbsp;de huid aan den achterkant ook wondjes vertoonde, maarnbsp;overigens gaaf was. Bij palpatie maakte de inhoud vannbsp;den tumor een flactueerenden indruk, waardoor het voornbsp;de hand lag, aan een hernia scrotalis of een hydrocele tenbsp;denken. De klinische leeraar verklaarde het geval, in aanmerking genomen den treurigen staat, waarin het paardnbsp;verkeerde, voor hopeloos, waarop door den eigenaar afstandnbsp;van het dier werd gedaan. Het werd overgenomen en bestemd voor materiaal bij de lessen in operatieleer sn anatomie.nbsp;Den volgenden dag stierf het echter reeds. Een blik in denbsp;buikholte verraadde een grooten tumor, (fig 1, t) die metnbsp;breede basis aan de lendenen zat, vlak achter den bovensten ophangband van de lever begon (fig 1, 1) en zichnbsp;tusschen de beide nieren, die erdoor opzij waren gedrukt.

-ocr page 336-

320

naar achteren toe voortzette, zóó, dat nog juist de matig gevulde blaas werd geraakt. Het gezwel hing met eennbsp;eenigszins naar achteren omgebogen vrije punt in de buikholte.nbsp;Het werd voorzichtig vlak langs de lendenwervels met levernbsp;en nieren uitgesneden, waarbij bleek, dat de aorta metnbsp;haar vertakkingen er geheel door was omgeven. Deze werdnbsp;gespleten en vertoonde een gave intima (figl,a), de adventitia echter was vrij innig met het tumorweefsel vergroeid.nbsp;Lever en nieren waren vrij van pathologisch-anatonischenbsp;veranderingen, de tumor was achter tot in de hilus dernbsp;beide nieren doorgedrongen (fig 1, In en rn).

f!

Ontdaan van alle aanhangselen had het gezwel de grootte van meer dan een manshoofd en woog iets meer dan 5 K.Q.nbsp;Eigenlijk was het een conglomeraat van tumoren, bij elkaarnbsp;gehouden door' geleiachtig, op sommige plekken bloederignbsp;gèïnfiltreerd bindweefsel en overtrokken met het intactenbsp;peritoneum. Op aanvoelen was het week, verwekte zelfsnbsp;den schijn van fluctuatie. De oppervlakte was onregelmatig door de secundaire knobbels, die zich als knollennbsp;om de primaire hadden heengeschaard. De oppervlaktenbsp;was glad, zooals gezegd overtrokken door het peritoneum.nbsp;Bijgaande foto geeft een goeden indruk van den vorm (fig. 2).nbsp;De naar buiten uitpuilende knobbels hadden een geelroode'nbsp;kleur en werden door donkerder partijen van elkaar gescheiden; hier en daar gaven bloedingen aan het geheelnbsp;een veelkleurig aspect. Bij doorsnijden bleek het weefselnbsp;spekachtig slap en van geelwitte kleur. Juist nu konnbsp;men goed zien, dat het verschillende tumoren waren (waarinnbsp;hier en daar regressive metamorphosen), bij elkaar gehoudennbsp;door het reeds bovengenoemde barnsteengeel en bloederignbsp;geïnfiltreerde, losmazige bindweefsel Als onderdeelen van dennbsp;tumor dient nog te worden gewezen op de gezwollen,nbsp;eveneens in spekachtige knollen veranderde darmschijls-klieren, die dus mede in het proces betrokken waren. Iedernbsp;onderdeel, iedere aparte tumor alzoo, bestond uit een ho-

-ocr page 337- -ocr page 338- -ocr page 339-

321

itiogene massa, wat betrof de kleinere, herinnerend aan een oedemateus gezwollen lymphklier, terwijl in de grooterenbsp;een geleiachtig bindweefsel-centruin waar te nemen was,nbsp;waarvan soortgelijke strengen straalsgewijze naar de Peripherie liepen. .Macroscopisch werd de diagnose lympho-sarcoom gemaakt.

Het scrotum werd nu gespleten en bleek niet noemenswaard verdikt, maar hier en daar was de lamina serosa van de tunica vaginalis communis met de propria vergroeid.nbsp;De tunica propria was op verschillende plaatsen door subfas-ciale bloedingen rood gekleurd. De eene bal had de groottenbsp;van een kinderhoofd bereikt en woog van alle aanhangselennbsp;ontdaan 1.70 K.G. Door een mediaansnede werd het orgaannbsp;in twee helften gelegd. Op sneevlakte bleek de structuurnbsp;van den bal nog zichtbaar, alleen was alles zeer vergrootnbsp;en was het interlobulaire bindweefsel, alsmede dat van hetnbsp;mediastinum testis, weer geleiachtig geïnfiltreerd. De lobulinbsp;zelf droegen hetzelfde spekachtige karakter van den tumornbsp;in de buikholte, met soortgelijke bloeduitstortingen en stu-wingsverschijnselen hier en daar, terwijl er nog twee kas-tanjegroote haematomen met gestolden inhoud in werdennbsp;aangetroffen (fig. 3). De conus vasculosus was veranderdnbsp;in een tumor. De andere bal was geatrophieerd, klein,nbsp;zeer slap en had op doorsnede een bruine aan portaalklierennbsp;herinnerende kleur en vertoonde behalve een verdikte tunicanbsp;albuginea ge^n pathologisch-anatomische afwijkingen.

Zoowel van den tumor als van het balweefsel werden stukjes in paraffine ingesloten om ze microscopisch te onderzoeken.

En de coupes van den tumor zelf èn die van 5en testikel gaven het beeld van een tumor met homogenen bouw, bestaande uit cellen van embryonaal type, te zien. De cellennbsp;maakten den indruk los naast elkaar te liggen, maar bijnbsp;nadere beschouwing bleek spaarzaam een korrelige tusschen-substantie aanwezig. Vooral met de kleuring volgens van

-ocr page 340-

322

Qieson werd een mooi beeld verkregen. Hier en daar was een enkel strookje jong bindweefsel, in hoofdzaak in de testi-kelcoupe, waar te nemen, zoodat van een zwak alveolairennbsp;bouw kon worden gesproken. Op enkele plekken waren innbsp;de coupe van den bal bloeduitstortingen en hier en daarnbsp;was een haardje, waarin verschillende reuzencellen tus-schen andere cellen met polymorph karakter verspreid lagen.

De totaal indruk was echter die van een weefsel bestaande uit los naast elkaar liggende groote ronde cellen van gelijkennbsp;omvang met een weinig korrelig plasma Hierop werd denbsp;diagnose grootcellig-rond-cellen-sarcoom gesteld.

Kitt (Lehrb. d. Path. Anat. d. Haust. Bd. II, 1911, blz. 599) beschrijft onder den naam van Orchidoma diffu-sum, hyperplastic urn, malign urn, meer nog bekendnbsp;als sarcokèle, tumoren van de testikels van paard ennbsp;hond. Eerst wordt vermeld, dat de tumoren plankhard zijn,nbsp;even later wordt gesproken van; „abwechselend prall, festnbsp;und weich.”

De macroscopische beschrijving komt in veie opzichten met 'de boven geleverde overeen.

Kitt wenscht zich niet uit te spreken over den aard van 'deze tumoren, omdat dikwijls niet kan worden uitgemaakt,nbsp;of men te doen heeft met epitheel- dan wel met sarcoom-'cellen. In een noot wordt gereleveerd, dat ook in de men-schelijke geneeskunde meestal aan het eind van beschrijvingen van testikeltumoren moet worden toegegeven, datnbsp;men er niet zeker van is of sprake was van een sarcoom,nbsp;dan wel van een carcinoom. Hij acht dan ook de naamnbsp;orchidoom, of orchidoblastoom de meest veilige

Wel komen volgens Kitt omschreven sarcomen voor en wordt nog een geval aangehaald van medullairsarcoom bijnbsp;den hond, beschreven door Siedamorotsky (Sachs. Vet.nbsp;Ber. 1871, S. 78).

Van metastasen in de regionaire lymphklieren wordt nergens gesproken.

-ocr page 341-

323

Henke (Fr. Henke, Mikrosk. Geschwulstdiagnostik 1906) zegt; „Zu den primairen Sarkomen stellt der Hoden undnbsp;Nebenhoden auch ein gewisses Kontingent.” Verder wordtnbsp;beweerd, dat het meestal grootcellige rondcellen-sarcomennbsp;van zwak alveolairen bouw zijn, andere sarcoomsoortennbsp;zijn zeldzamer Ook hier weer wordt erop gewezen, datnbsp;microscopisch de grens tusschen grootcellig rondcellen-sarcoom, medullair carcinoom en endotlielioom dikwijlsnbsp;niet gemakkelijk is. Volgens Henke vormen deze grootcellige rondcellen-sarcomen reeds spoedig metastasen in denbsp;retroperitoneale lymphklieren.

Metastasen van sarcomen in de testikels zijn volgens Henke zeldzaam, zoodat het m. i. voor de hand ligt, in hetnbsp;onderhavige geval te doen te hebben gehad met een primairnbsp;testikelsarcoom met metastase naar de lendenklieren, (ongeveer 15 lymphbanen gaan met de art spermatica internanbsp;naar boven en eindigen tenslotte in de Ig. lumbales ennbsp;illiacae internae) de aanleiding tot de in de buikholtenbsp;gevonden tumor.

Melanosarcoom van een buffel.— Door collega Hel-lemans werden eenige preparaten ter nader onderzoek opgezonden. De zending bestond uit een lever, een gedeelte van de longen en een nier, alle drie afkomstig van een tenbsp;Batavia geslachten karbouw.

In de verschillende organen vielen dadelijk donkergekleurde tumoren op, het meest nog in de lever. Oppervlakkig gezien was de Glissonsche kapsel op verschillende plekken iets naar buiten gewelfd, plekken waar een zwartachtige kleur doorschemerde. Toen het orgaan \^ierd doorgesneden waren op de sneevlakte tallooze van erwt- totnbsp;knikkergroote, pikzwarte, weeke, vrij scherp begrensde,nbsp;ronde haarden zichtbaar, die zich duidelijk van de parenchy-mateus- en vettig gedegenereerde omgeving onderscheiddennbsp;(fig. 4). Soortgelijke haarden werden ook in het longweefselnbsp;verspreid aangetroffen, evenals op de doorsnede van de nier

-ocr page 342-

324

Daar het iongweefsel nog het minst aan verandering (begin van rotting) onderhevig bleek, werd hieruit een stukje genomen met een kleinen tumor in het midden. Het werdnbsp;in paraffine ingesloten en er werden coupes van vervaardigd;nbsp;ook van lever en nier geschiedde dit naderhand.

Bij microscopisch onderzoek bleek de tumor te bestaan uit een mengsel van de meest verschillende cellen. Ernbsp;waren in te zien groote ronde cellen met weinig'plasma ennbsp;een groote kern met verschillende mitosen daarin, naastnbsp;weer kleinere min of meer stomp-spoelvormige en donkernbsp;gekleurde celletjes, die den indruk gaven van een cellig in-filtraat en in een dikken balk gerangschikt door het gezichtsveld liepen, voorts .stervormige en spoelvormige cellen ennbsp;en reuzencellen, een zeer polymorph beeld dus.

In het centrum van den tumor waren de kernen en het plasma egaal flauw gekleurd, nagenoeg zonder differentiatienbsp;en structuur. Door dit alles heen lagen groote pigmentcel-len van ronden en onregelmatigen vorm; nu eens verspreid,nbsp;dan weer op een hoopje bij elkaar, de meeste opgehoopt aannbsp;de periferie. Van een stroma, dat de verschillende cellennbsp;bij elkaar hield, was niets te zien, alles lag schots en scheefnbsp;door elkaar zonder eenig onderling verband, alleen de uit-loopers der stervormige cellen vormden hier en daar eennbsp;netwerk, waarin de andere cellen gevangen lagen.

De eene helft van den cirkelvormigen contour bestond uit een dun laagje fibrillair bindweefsel, schijnbaar uitgaandenbsp;van den wand van een vene in de nabijheid, inderdaadnbsp;echter afkomstig van een strookje verdikt interiobulairnbsp;bindweefsel, de andere helft grensde direct aan de intactenbsp;alveolen van normaal Iongweefsel, waarin hier en daar hetnbsp;tumorweefsel een weinig was doorgedrongen.

Het geheel gaf het beeld van een polymorph melanosar-coom. Aangezien de tumoren in lever en nier geheel met het bovenbeschreven beeld in overeenstemming waren, is hier dusnbsp;sprake geweest van een algemeene melanosarcomatose.

-ocr page 343- -ocr page 344- -ocr page 345- -ocr page 346- -ocr page 347-

325

B. Een eigenaardige plaats voor een eigenaardig vreemd lichaam,

DOOR

Dr. H. J. SMIT.

Den 26steii October 1916 werd ter sectie gebracht een Australische, geappelde vosmerrie, ongeveer 11 jaar oud,nbsp;afkomstig uit de tamme stoeterij te Padalarang. Het diernbsp;werd door verbloeding gedood.

Bij het onderzoek van hart en longen werd aan de rechterhelft van het eerste een onregelmatig rond litteekennbsp;gevonden, iets grooter dan een dubbeltje. Dit bevondnbsp;zich op het midden van de welving van de rechterkamernbsp;ongeveer drie vingers breed boven den ondersten punt ervan.nbsp;Dwars op het litteeken werd ingesneden en nu kon mennbsp;een duidelijk uit wit bindweefsel en een weinig vet bestaandenbsp;plek zien, die zich tot vlak onder het endocard uitstrekte, maarnbsp;gedeeltelijk door de dikke wrong van de papillairspier werdnbsp;bedekt (fig 5 f). Een vergroeiing van het pericard met hetnbsp;litteeken bestond niet.

Meer was aan de longen waar te nemen en wel in hoofdzaak aan den rechter longtop. De pleura daarvan was voor een deelnbsp;verscheurd door het losmaken van een adhessieve pleuritis,nbsp;waardoor die top met den rechter ribwand ter halver hoogtenbsp;van de 7de rib vergroeid was geweest. Naast de verwoestenbsp;plek was nog een gedeelte verdikte pleura waar te nemen.nbsp;Bij doorvoelen van het longweefsel ter plaatse kon eennbsp;ongeveer kippenei-groote knobbel worden waargenomen.nbsp;Hierop werd ingesneden. Het mes passeerde daarbij eerstnbsp;een laagje vrij normaal luchthoudend longweefsel, kwamnbsp;dan door een bindweefsellaag (fig. 5 b) en kliefde zoonbsp;een bronchus (fig 5 a en c), waarin een hard voorwerp was gezeten. De bronchus werd in de lengte opengespleten en nu kwam een beensequester voor den dag. Hetnbsp;stukje been werd naar buiten gewipt en bleek een lengte

-ocr page 348-

326

Van ongeveer 5 c.M. te hebben, was ± 2 c.M. breed ert niet dikker dan 0,75 c.M. (fig. 5 e) Men kon duidelijk zien,nbsp;dat het van een rib afkomstig was, het bestond n.1. geheel uitnbsp;spongieus been, waarvan een der breede kanten nog metnbsp;de gladde corticalis was bekleed. Het sequester lag in dennbsp;nog normalen, ietwat verwijden bronchus in een dun laagjenbsp;muco-purulent slijm gehuld. Er bestond dus een catarrhalenbsp;bronchitis en een peribronchitis, beide zuiver locaal. Dadelijknbsp;werd de ridwand geïnspecteerd en daarbij bleek, dat de 7denbsp;rib, een langen breeden callus vertoonde, die de 8ste rib naarnbsp;achteren toe krom en weg had gedrukt. Zooals de plaatnbsp;aangeeft, werd het beeld anders toen na maceratie hetnbsp;naakte been te voorschijn werd gebracht. De 7de rib wasnbsp;gespleten niet alleen, maar het lichaam vertoonde ook eennbsp;infractie (fig. 5 d).

De huid, die over deze ribben heen lag, vertoonde een ongeveer 15 c.M. lang, horizontaal iets boven en evenwijdignbsp;aan de spoorader verloopend smal litteeken, dat onbehaard was en naar voren uitliep in een onregelmatig rondnbsp;onbehaard zwart plekje, waar de huid verdund was. Men kreegnbsp;den indruk, dat een bamboe of een kogel, na eerst de huid tenbsp;hebben gepleten, tusschen 7de en 8ste rib naar binnen wasnbsp;gedrongen.

Het was een militair paard, zoodat de hoop kon worden gekoesterd, dat men meer omtrent den vroegeren levensloopnbsp;van het dier te weten zou kunnen komen. Uit welwillendenbsp;mededeeling van den eerstaanwezend paardenarts te Tjimahinbsp;bleek echter, dat niets bijzonders omtrent het dier in denbsp;registers vermeld stond. De laesie moet dus of onopgemerktnbsp;zijn verloopen of reeds zijn opgedaan in het geboortelandnbsp;Australië. In ieder geval heeft zij blijkbaar geen opmerkerlijke stoornis teweeg gebracht.

Er schiet niets anders op over, dan aan de vermoedelijke toedracht der zaak een persoonlijke beschouwing vast tenbsp;knoopen.

I) ¦

-ocr page 349-

32?

Het nieest waarschijnlijke lijkt mij, dat het dier in onzaclité aanraking is geweest met een of ander hard stekend voorwerp, dat met groote kracht en snelheid is binnengedrongen.nbsp;Het voorwerp moet een stuk van de zevende rib hebbennbsp;afgestooten en voor zich uitgedreven, tot het in de longnbsp;terecht kwam. Dank zij de elasticiteit van het longweefselnbsp;ontglipte het sequester aan de stuwende oorzaak, die verdernbsp;voortdrong, een laag longweefsel voor zich uitdrijvend, totnbsp;in de hartspier, waar een laesie kon ontstaan, zonder dat hetnbsp;pericard werd verscheurd.

Men stelle zich een gehandschoenden vinger voor, die zoodanigen druk op een met een doek belegde lever uitoefent,nbsp;dat èn vinger èn handschoenbekleedsel èn doek het paren-chym binnendringen om zich daarna terug te trekken, zóónbsp;dat onder den doek een hiaat in de lever achterblijft, zondernbsp;dat doek- en handschoenstof worden verscheurd.

Dezelfde loop van zaken kan natuurlijk aan een projectiel worden toegeschreven, alleen zou dat dan waarschijnlijknbsp;kunnen worden terug gevonden.

Dat geen vergroeiing van hart en pericard heeft plaats gehad, moet worden toegeschreven aan de voortdurendenbsp;beweging, welke beide ten opzichte van elkaar vertoonen.

Een omstandigheid, die in beide gevallen in het oog moet worden gehouden, is, dat het ingedrongen voorwerpnbsp;steriel moet zijn geweest. Anders toch was een septischenbsp;pleuritis m.i. onvermijdelijk geweest.

Over de werkelijke toedracht der zaak zal echter steeds een sluier blijven hangen en het „ignoramus ignorabimus”nbsp;is hier wel op zijn plaats.

-ocr page 350-

328

C. Een geval van acute gele leveratrophie bij een paard,

DOOR

Dr. H. J. SMIT.

Het onderhavige geval gold een 22-jarige sandelhout-hengst, die wegens een fractuur van een der rugwervels als ongeneeslljk moest worden afgemaakt.

De eigenaar wist nog mede te deelen, dat het dier reeds een dag of tien ziek was, wat zich uitte door gebrek aannbsp;eetlust. De voedingstoestand liet dan ook inderdaad veelnbsp;te wenschen over, het was een mager paard!

Bij de sectie trok de lever bijzonder de aandacht. Het orgaan had een blauw-grijs-geel-bruine kleur, maar wasnbsp;vooral opmerkelijk door zijn kleinheid en zijn verfrommeldenbsp;oppervlakte. De grootte bedroeg niet meer dan de helftnbsp;van een normale en vooral was het orgaan plat. De randennbsp;waren vrij scherp, hier en daar wat gekerfd, de consistentienbsp;aanmerkelijk slapper en zachter dan normaal. De oppervlakte was doorploegd met een netwerk van gleuven, waardoor zij werd verdeeld in tallooze veelhoekige veldjes metnbsp;ronde hoeken, die als platte verhevenheden, met de nietnbsp;noemenswaard veranderde kapsel overtrokken, boven hetnbsp;niveau van de omgeving uitstaken, (fig. 6, A.).

Op doorsnede kreeg men een heel ander beeld, hoewel ook hier het „eiland-systeem” dadelijk naar voren sprong.nbsp;Men zag een groot aantal promineerende bruin-gele en licht-oker-gele ronde eilandjes, van elkaar gescheiden door strookennbsp;van een roodachtig-bruin-zwarte substantie, (fig. 6, B.).

Was de eerste indruk, dat de gele plekken bestonden uit gedegenereerd leverweefsel, terwijl de donkere partijennbsp;daar tusschen nog min of meer normaal waren, het microscoop leerde juist het omgekeerde.

-ocr page 351-

329

In de coupes bleek n.I. in de gele haarden de lever-structuur nog vrij goed bewaard, de tusschenliggende bruine stof was een structuurlooze massa.

In de gele haarden kon men nog eenigszins den bouw der levereilandjes en de leverbalkjes volgen. De cellennbsp;echter waren gezwollen, parenchymateus gedegenereerd,nbsp;troebel; dikwijls ontbrak de kernkleuring en in alle cellennbsp;waren fijne vetdruppeltjes en talrijke korreltjes te zien.

Zooals gezegd, bestond de roodbruine tusschensubstantie uit een structuurlooze massa. Het was bijna niets anders dannbsp;donker pigment, waar bindweefsel tusschendoor gewoekerdnbsp;was, zoodat men in zekeren zin zou kunnen spreken van eennbsp;interstitieele hepatitis. Verder waren vetkorreltjes, hier ennbsp;daar wat bloed en bloedrestjes waar te nemen. Dunnenbsp;galgangen liepen als epitheelstrengen tusschen de korreligenbsp;massa door.

Veel is er omtrent de acute gele leveratrophie bij dieren niet bekend. Kitt (') haalt enkele gevallen aan bij schapen,nbsp;volgens Friedberger en Fröhner veroorzaakt door lupinose.nbsp;Verder zien we gevallen door Adam (^) bij paarden waar-. genomen als gevolg van intoxicatie en bij runderen innbsp;Uruguay door Callot (^) waargenomen.

Ik meende dan ook dit geval door een korte beschrijving aan de vergetelheid te moeten ontrukken.

(1) Kitt, Lehrbuch der Path. Anat. der Haustiere 19)0. Bd. I blz. 642, F) Ib. id.

(4 Ib. id.

-ocr page 352-

330

Eene onder karbouwen voorkomende kreupelheid tengevolge van bacillaire been-mergontsteking (Sakit Tijek) ter Sumatra’s Westkust,

DOOR

J. H. C. VERMEER en TARIP.

In de tweede helft van Januari j.1. werd in de afdeeling, waar sedert het heerschen eener miltvuur-enzoötie eennbsp;adjunct-gouvernenientveearts geplaatst is, een eigenaardigenbsp;ziekte onder de karbouwen in dat ressort gerapporteerd.

Er zouden nl. plotseling zeer veel eigenaardige kreupelheden onder de karbouwen voorkomen, zonder uitwendige verschijnselen, waarbij de dieren gemiddeld na 3 weken,nbsp;vermoedelijk tengevolge van bijkomend huidgangreen doornbsp;doorliggen, succombeerden.

De eerste berichten ontving de adjunct-gouvernements-veeartsTARiP den 12den Januari van dit jaar, terwijl hem later bleek, dat zich reeds enkele sporadische gevallen in hetnbsp;laatste kwartaal van 1916 hadden voorgedaan.

De eerste kennismaking van Tarip met de ziekte was op 22 Januari 1917 bij 2 wijfjesbuffels in Poengassan. Denbsp;temperaturen der aangetaste dieren gedurende een paarnbsp;dagen opgenomen variëerden tusschen 38—40“C., meest echternbsp;om 38 schommelende, terwijl de dieren liggende waren ennbsp;eetlust, herkauwen, defaecatie en urinineloozing normaalnbsp;bleken te zijn. Een der dieren was kreupel aan een dernbsp;voorbeenen en bij sectie bleek het humero — radio-ulnairnbsp;gewricht te zijn aangedaan. Dit was het eerste preparaat,nbsp;dat ons van deze ziekte onder oogen kwam.

Bij verwijderen der spieren bleek om het gewricht een speklaag te zitten, terwijl de beursband verdikt en op denbsp;gewrichtsvlakte van het radio-ulnair gedeelte eene verruceuzenbsp;woekering in de synoviaalgroeve zichtbaar was. Een deel

-ocr page 353-

331

van den humerus, lateraal en vlak onder het caput was verweekt, spekachtig en gemakkelijk in te drukken. Hetnbsp;merg vertoonde grauwe plekken.

Daar gedacht werd, dat het lijden in het gewricht of er omheen zat, werden preparaten gemaakt van synoviaalvochtnbsp;en spekmassa, met negatief resultaat. Doch daar er meerderenbsp;dieren ziek waren, werd besloten deze den volgenden dagnbsp;te gaan zien en de eigenaars te trachten over te halen ze tenbsp;slachten.

Een der karbouwen, een ± 9 jarige wijfjesbuffel in kampong Tendikat, werd liggende in de sawah aangetroffen. De eigenaarnbsp;had voor het dier een dakje van atap gemaakt, waarondernbsp;het rustig lag te eten. De houding was: vóór op de knieën,nbsp;achter op de linkerzijde. Bij het linker voorbeen was reedsnbsp;een licht huidgangreen ontstaan.

De eigenaar, die erbij geroepen werd, gaf de volgende anamnese:

„Het dier was een paar weken geleden plotseling kreupel geworden en lag nu reeds eenige dagen in dezelfde houdingnbsp;en wilde en kon niet meer overeind. Eetlust etc. warennbsp;normaal gebleven”.

Het onderzoek leverde de volgende resultaten op: Temperatuur 38.6, pols normaal, eetlust en defaecatie goed, zeer pijnlijk in het bovenliggende rechter achterbeen ter hoogtenbsp;van de heup, direkt neervallen na opheffen.

Eerst den volgenden dag werd het dier op risico geslacht en sectie verricht.

Het rechter achterbeen was op 1/3 van de bavenste helft versplinterd, wat geweten moet worden aan het optrekkennbsp;van het been bij het villen, daar toen duidelijk een knappennbsp;van het been werd vernomen. De bastsubstantie was aangevreten en omgeven door een spekachtige grijze massa.nbsp;Het merg vertoonde meerdere bloedige haarden. In denbsp;overige organen, uitgezonderd wat oedeem aan het borstbeennbsp;door het lange liggen, geen afwijkingen.

-ocr page 354-

332

Het aangedane deel van den humerus werd op formaline gezet om het op te kunnen zenden naar het laboratorium.nbsp;Van merg en spekachtige massa werden uitstrijkjes gemaaktnbsp;voor microscopisch onderzoek.

Een tweede geval op den eersten dag van het onderzoek betrof een 3 jarige vrl. karbouw in kampong Poengassan,nbsp;welke nog liep en rechts achter kreupel was. De geheelenbsp;spiermassa van dit been was atrophisch geworden. Het diernbsp;vertoonde eene zuivere „Stützbeinlahmheit”.

Anamnese: Het dier wasteen paar weken geleden kreupel geworden, doch verder normaal.

De eigenaar gaf toestemming het te slachten. Na verwijderen der spiermassa bleek het been bij de heup aangedaan te zijn. De spieren waren zeer bloedrijk met enkele abscessennbsp;met een bloedige kaasmassa erin voorkomende. Na verwijdering van den beursband bleek de rand van de heupkomnbsp;ruw te zijn, ook de synoviaalgroeven waren zeer ruw opnbsp;het aanvoelen, daar het kraakbeen er niet meer op voorkwam.nbsp;In het caput femoris waren groeven in het kraakbeen, terwijlnbsp;de hals van het dijbeen er uit zag, alsof het been aangevretennbsp;was door bijtend zuur. Onder de spieren ter hoogte vannbsp;dien hals zat weer dezelfde spekmassa als bovenvermeld,nbsp;terwijl het been gebroken bleek te zijn. Daar ik dit wildenbsp;opzenden, werden de spieren niet verder losgeprepareerd,nbsp;doch eenvoudig het been overdwars door^ezaagd. Alleennbsp;werd een preparaat gemaakt uit synoviaalvocht, spekmassanbsp;en merg.

Het microscopisch onderzoek wees uit, dat alleen bacillen voorkwamen in het merg, doch niet in synovia of spekmassanbsp;of bloed. Het beeld was eenige lange draden bestaande uitnbsp;korte staafjes.

De diagnose door ons gestéld luidde: polyarthritis et osteomyelitis infectiosa {necrotica?, dit bleek later niet juist te zijn). Later werden nog preparaten opgestuurd naar het laboratorium te Buitenzorg, waar de diagnose: osteomyelitis bacillosa

-ocr page 355-

333

bubalorum epizootica (vroeger reeds door de Does beschreven, Geneesk. tijdschrift voor Nederlandsch Indie, Deel XLIIInbsp;afl. 3) werd gesteld.

Daar eene beschrijving van onzen overleden collega de Does over eene dergelijke ziekte onder karbouwen in mijnnbsp;bezit was, sloeg ik dat werkje op om te zien of er verschillennbsp;in voorkwamen.

Daar wordt o.a. beschreven:

Op bldz. 7, dat de ziekte nooit geconstateerd werd bij dieren benede'n de 2 jaar; hier echter zijn ook gevallen bijnbsp;jongere dieren waargenomen, o.a. een bij een wijfjeskarbouwnbsp;van VI2 en een bij een stiertje van ± V2 jaar- Wel werdnbsp;slechts in 2 gevallen de ziekte bij stieren waargenomen,nbsp;alle andere waren bij buffelkoeien.

Op bldz. 9, dat de kreupelheid meestal niet zoo hevig aan de achterbeenen werd vertoont, dat dieren zich daaropnbsp;niet staande kunnen houden. Hier werd slechts in 3 gevallen kreupelheid aan de voorste ledematen geconstateerd,nbsp;overigens juist altijd aan de achterbeenen en zóó, dat de dierennbsp;gaan liggen en niet meer opstaan, met duidelijke Stützbein-lahmheit. Zoo zelfs, dat wij meenden, dat de achterbeenen,nbsp;gepraedesponeerd waren.

Op bldz. 11 wordt gesproken van abscessen met spontane doorbraak en van etterzakken onder de huid met hoo-gen druk.

Hier kwamen nooit zoodanige etterzakken voor vlak onder de huid, wel in of tusschen de spieren in de oniniddelijkenbsp;nabijheid van het aangetaste been en dan zoinier dat ernbsp;spanning in het absces bestond.

Uitwendig zijn ze bij het leven nooit door ons geconstateerd. Eén keer is een aandoening van een paar ribben waargenomen. Inwendig was de sponsachtige beensubstantienbsp;dan grijs verkleurd. Op 2 plaatsen vertoonde een dezernbsp;ribben 2 abscessen ter groote van knikker onder de pleuranbsp;costalis. Bij openen kwam er een dik-vloeibare chocolade-

-ocr page 356-

334

achtige pus uit, terwijl er een verbindingsgang bestond tusschen absces en het inwendige van de rib.

Op bldz. 15 wordt gesproken van een vaak voorkomen van eene ontsteking van schouder- of heupgewricht.

Hier werden bij alle gevallen schouder- of heupgewricht in het lijden deelende aangetroffen.

Verder staat er: Nimmer zag ik osteomyelitis bij andere pijpbeenderen dan bij het os humeri of het os femoris.

Hier werd één keer een aandoening van de ribben en een keer van het humero—radio-ulnair gewricht waargenomen,nbsp;overigens altijd alleen bij os humeri of femoris.

Op bldz. 23 wordt gezegd, dat het lijden nooit werd aantroffen bij het knie- en elleboogsgewricht. Hier werd het eens waargenomen bij osteomyelitis van het os humeri, datnbsp;het elleboogsgewricht naast het boeggewricht was aangedaan.

Verder kunnen wij kort zijn over de verbreiding en het voorkomen.

De ziekte blijft tot heden zich sporadisch voordoen, doch breidt zich langzaam naar Noord en Zuid uit, echter meernbsp;naar het Noorden, hoewel het terrein daar meer geaccidenteerd is.

Tegenwoordig zijn de volgende negrieën behept met deze ziekte:

Soengai Toenoe nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geheelnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gevallen bekend.

Palangai nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geheelnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gevallen bekend.

Aier Hadji nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geheelnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geval bekend.

Er komen echter nog steeds enkele nieuwe gevallen bij, vooral in de eerste negrie.

De uitbreiding is echter zeer grillig, vaak worden groote afstanden overgeslagen.

Hoe de infectie ontstaat en hoe ze zich uitbreidt, is ons niet bekend, daar nooit een bepaalde porte d’entrée is te vinden,nbsp;ook DE Does schrijft daar niet over.

Padang, 30 Mei 1917.

-ocr page 357-

„Gebruiksdieren”,

DOOR

Dr. W. VAN DEN AKKER.

„D’r is wel wat op af te dingen, maar als gebruiksdieren zijn ze ruim voldoende”. „Gebruiksdieren moeten we hebben,nbsp;daaraan is behoefte”. Deze en soortgelijke uitspraken omtrentnbsp;de fokproducten van den inlander hoort men dikwijls. Wilnbsp;men daarmee zeggen, dat we hier vooreerst nog geen scherpnbsp;omlijnd ideaal mogen verlangen, maar al heel tevreden moetennbsp;zijn, als de tani een goed binatang voor het gebruik kannbsp;afleveren, accoord. • Zoo opgevat, zal niemand bezwaarnbsp;tegen die stellingen hebben, ’t Verband, waarin ze echternbsp;gewoonlijk gebruikt worden, nl. als excuus voor eennbsp;pseudo-gebruiksdierfokkerij, geeft aan dit soort spreukennbsp;een bedenkelijk karakter. De betrokken inlander is ge-bruiksdierfokker, zou men op grond van die uitsprakennbsp;veronderstellen. Niets is minder waar.

’t Is daarom misschien dienstig op het wezen van het fokken van gebruiksdieren wat dieper in te gaan: wat hetnbsp;is en wat we er niet onder mogen verstaan, ’t Onderwerpnbsp;is niet nieuw, reeds in deel 27 van deze „Bladen” wijddenbsp;Dr. Hagedoorn o. a. aan dit onderwerp een bespreking.

Hoofddoel van de gebruiksdierteelt is het fokken van dieren, die gunstige eigenschappen van twee rassen in zichnbsp;hebben en/of waardevolle nieuwe hoedanigheden bezitten.nbsp;Gaat men uit van twee zuivere rassen, dan leert de ervaringnbsp;dra, hoe de bastaard is. Die kan voor een bepaald doelnbsp;een ongemeene geschiktheid bezitten, ver uitstekende bovennbsp;elk der onderrassen.

Voor dat speciale doel, dat van heel verschillend karakter kan zijn, wordt de bastaard dan gebruikt. Zoo is de bastaard

-ocr page 358-

336

Ongole-Javaan zeer gewild als trekdier en heeft de Hollan-der-Javaan tal van gunstige eigenschappen als inelkdier. y Zoo’n bastaard is voorde meeste eigenschappen niet zuiver;nbsp;te sterker uitgesproken is dit, naarmate de ouderrassen verder van elkaar staan. Uit fokoogpunt is zoo’n dier geennbsp;eenheid, maar een heterogene combinatie. De meest verschillende geslachtscellen zullen dus gevormd werden. Daardoor zijn deze dieren ongeschikt of zoo men wil, gevaarlijknbsp;voor de voortteling. Ik mag het overbodig achten hieropnbsp;verder in te gaan. Het gebruik voor den een of anderennbsp;dienst of productie is hun bestemming, niet de voortteling.nbsp;Vandaar de term gebruiksdier in tegenstelling met fokdiei.

Bij een fokkerij van gebruiksdieren krijgt men onvermijdelijk te maken met drie diergroepen, die nauwkeurig op zichzelf bewaard moeten blijven, nl. de beide ouderrassen ennbsp;de gewenschte gebruiksbastaarden. Steeds heeft men tenbsp;zorgen, dat de eerstgenoemde rassen zuiver voor handennbsp;zijn, ’t zij dat men ze zelf zuiver doorfokt of wel geregeldnbsp;importeert.

De bastaarden zijn het marktproduct; ze komen, worden eenigen tijd aangehouden en gaan dan weer; die mogen innbsp;geen geval voorttelen. Om dit te bereiken zal men denbsp;mannelijke bastaarden castreeren. Hoe maakt men echter denbsp;vrouwelijk helft onschadelijk? Castratie daarvan op grootenbsp;schaal is helaas practisch onmogelijk.

Slachten voor geslachtsrijpheid optreedt, ware ook een middel, is echter als regel niet in overeenstemming met dennbsp;^ opzet van deze fokkerij.

Hier zit de leemte in het systeem! Soms komt de natuur te hulp; in gevallen, waarin de bestaarden onvruchtbaarnbsp;zijn, zooals die van hoen en fasant, van manilla- en loopeendnbsp;^en bij de muildierteelt, het model van een gebruiksdierfokkerij.

Bij vruchtbare bastaarden echter schuilt in een gebruiks-dierfokkerrij een gevaar, daar castratie van mannelijke dieren en uitsluiting van vrouwelijke zelden verzekerd is.

-ocr page 359-

337

Daarom is het de fokkerij voor den enkeling, den groot- nbsp;nbsp;nbsp;s/

fokker, hij zal er goede zaken mee kunnen maken. Hij geniet de voordeelen, maar hoedt zich voor de nadeelen,nbsp;de gevaren. Wil de afnemer met een mooien bastaardnbsp;fokproeven doen, het zal hem (den fokker) niet schaden!

Bekend is het goede inzicht in deze aangelenheid van de fokkers par excellence, de Engelschen.

Een, buitenlander in Engeland informeerende naar dieren, voldoende aan bepaalde eischen, kreeg van een bekendnbsp;fokker eens tot bescheid: „Zeg maar precies, wat U verlangt,nbsp;wij maken het voor U.”

En ’t was hem ernst! Hij zou er echter geen moment aan denken met zulke op bestelling gefokte bastaarden doornbsp;te gaan. Een fokker in Europa, die zijn naam met recht Knbsp;draagt, weet tegenwoordig, welke fokwaarde zulke bastaardennbsp;hebben. Hij kan zich op de hoogte stellen, kan voorlichtingnbsp;krijgen; wil hij niet hooren, dan zal hij het wel in de beursnbsp;voelen. De regeering heeft daar een algemeene adviseerendenbsp;taak, opent de gelegenheid tot het verwerven van kennisnbsp;op het gebied van de dierteelt; ze kan door premies etc.nbsp;een bepaalde richting hoogstens wat bevorderen, niet |nbsp;imperatief voorschrijven.

Heel anders is het hier! Slechts bij hooge uitzondering nbsp;nbsp;nbsp;s

heeft een enkele inheemsche veehouder voldoende ontwik- : keling, doorzicht en doorzettingsvermogen om vastberaden |nbsp;een omschreven fokdoel na te streven, ondanks advies en inbsp;hulp. Het klein-veebezit geeft ook direct een geheel afwijkend jnbsp;cachet er brengt zijn eigen bezwaren mee.

De overheidsbemoeienis heeft hiér een geheel ander karakter, blijft niet bepaald tot voorlichten en adviseeren.

Door het passieve karakter van den inboorling dezer ^ gewesten behoort ook de doorvoering van een fokmethode (nbsp;tot de taak van de overheid. Een zaak als de gebruiks- 1nbsp;dierfokkerij komt daardoor in een geheel ander licht.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J

Het gouvernement treedt op als voogd van den onmon-

-ocr page 360-

33Ö

dige, den inlander in het algemeen. Het moet zich daarbij steeds afvragen; wordt het algemeen door een bepaaldennbsp;maatregel gediend? Bij elk ingrijpen van de overheid moetnbsp;dat voorop staan; want individueele belangen kunnen somsnbsp;worden gebaat, terwijl toch tegelijk het grootere algemeennbsp;belang geschaad wordt. Resultaat, doel althans, moet steedsnbsp;zijn een vermeerdering van het nationaal kapitaal. Wordtnbsp;de algemeene welvaart verhoogd als een groep veehoudersnbsp;eenige honderden meer-inkomen krijgt, terwijl anderen voornbsp;een hooger bedrag benadeeld worden?

’t Antwoord is niet twijfelachtig. Zelfs is het mogelijk, dat bij een bepaalde wijze van fokken tijdelijk een algemeennbsp;meer-inkomen verkregen wordt, terwijl onherroepelijk eennbsp;benedenwaartsche curve volgen moet.

Ook een dergelijk ingrijpen is uit algemeen economisch yC oogpunt ontoelaatbaar.

’t Wil mij voorkomen, dat het gouvernement bij het voorstaan van een fokken van gebruiKsbastaarden dergelijke on-gewenschte toestanden in het leven roept. Waarom? Zijn de toestanden hier zoo, dat een behoorlijke scheiding vannbsp;de drie groepen mogelijk is? Dat uitsluiting van de vrouwelijke dieren van de voortteling verzekerd is? Met begrijpelijke oppervlakkigheid glijdt men gewoonlijk over ditnbsp;punt heen. Zijn we zelfs al zoover, dat castratie van denbsp;Jk mannelijke bastaarden verzekerd is? Is onze bemoeienisnbsp;V werkelijk zoo intensief?

De doorvoering van deze fokmethode moge in het klein onder bijzonder gunstige omstandigheden (door natuurlijkenbsp;grenzen afgesloten fokgebied, volkomen meewerking etc.)nbsp;niet geheel uitgesloten zijn, elk kenner van de werkelijkenbsp;toestanden zal een consequente doorvoering ten plattelandenbsp;in het algemeen voor onmogelijk verklaren,nbsp;w Maar dan is ook het would-be fokken van gebruiksdieren opnbsp;' instigatie van het gouvernement hier niet op zijn plaats.nbsp;En dan hebben tiraden als in den aanhef genoemd geen zin.

-ocr page 361-

339

’tZijn dooddoênders, die op het waarom van een fokkerij geen nieuw licht, kunnen werpen; De inlander fokt geennbsp;gebruiksdieren.

Men zal toch niet zoo naief zijn, te zeggen: ,,Maar het meerendeel van die door den inlander gefokte dieren doennbsp;toch dienst als gebruiksdier.”

Natuurlijk, elk dier dient daarvoor; vrijwel geen enkel dier wordt alleen benut om er mee te fokken zonder meer,nbsp;dat loont zelden. Zelfs zijn er dieren, ook bij reinteelt, dienbsp;nooit aan de voortteling deelnemen en dus als „gebruiksdier”nbsp;hun bestaan moeten rechtvaardigen.

De fout bij de gewraakte uitspraken schuilt in het gelijkstellen van gebruiksdier met gebruiksbastaard. Indien we 'Z het laatste voor het eerste in de plaats konden zetten in dienbsp;leuzen, hadden ze raison. Nu niet.

Dat gebruiksdier staat niet op zichzelf tusschen rassen, maar is genetisch van dezelfde waarde als de andere. Is dusnbsp;niet gevaarlijk, past in het foksysteem; alleen richtte denbsp;natuur het zoo in, dat deze dieren niet aWe noodig zijn voornbsp;de vermenigvuldiging.

De gebruiksbastaard daarentegen is gevaarlijk, past niet in ’t systeem, is een uitvaller, zij het een waardevolle.

Bij de pseudo-gebruiksdierfokkerij, zooals hier door sommigen nog verdedigd wordt, redeneert men als volgt: Er bestaat voor den een of anderen dienst behoefte aan eennbsp;dier met bepaalde eigenschappen. De voorradige inheemschenbsp;dieren missen de gewenschte hoedanigheden, dus trachtennbsp;we een ander te fokken.

Kruising van een javaansche koe met een Europeeschen stier geeft gemiddeld een bevredigenden bastaard, uit denbsp;paring van een inheemsche merrie met een buitenlandschennbsp;hengst wordt een gewild product geboren.

Dat is dus de aangewezen weg, zegt een oppervlakkig oordeelaar. Direct sprekend resultaat, verkoop van de goedenbsp;exemplaren tegen onevenredig hooge prijzen, tevreden afne-

-ocr page 362-

340

mers (planters etc.), voldaan ambtenaar: „2ie je wel, zoo krijg je gebruiksdieren, zooals we ze hebben moeten”.

Met een onuitgesproken „après nous Ie déluge” ziet men y niet verder dan het doel van ’t oogenblik. Die kortzichtig-heid zal zich straffen. Heeft men de consequenties van eennbsp;dergelijke handelwijze wel voldoende doordacht? Al voldoetnbsp;de bastaard Ie generatie, bedenkt, die kunnen we niet blijvennbsp;fokken, ook al zegt men honderdmaal, dat het „maar” omnbsp;gebruiksdieren te doen is. Nogmaals rationeele gebruiks-bastaardteelt door de bevolking is hier uitgesloten. Hetnbsp;invoeren van deze fokmethode heeft systeemloosheid tengevolge, zooals het hier en daar op Java waar te nemen is.nbsp;’t Brengt met zich een „morsen” (de term is van Haoedoorn)nbsp;van voor de voorttelling gevaarlijke dieren in de omgevingnbsp;en tengevolge daarvan zal de gemiddelde kwaliteit in hetnbsp;fokgebied hoogstwaarschijnlijk achteruitgaan. We moetennbsp;verder zien dan die eerste bastaard, het is best mogelijk,nbsp;dat doorgevoerde kruising tot een totaal ongeschikt constantnbsp;product leidt. Ook dat kan hier gedemonsteerd worden.

Bij goede waarneming is daaromtrent direct reeds een prognose te maken. We mogen ons niet in de war latennbsp;brengen door te zeggen: „de bevolking vraagt er om, zenbsp;willen ze immers.”

Dat een enkel goed product den tani tot verkeerde con-¦yT clusies leidt, is begrijpelijk. De deskundige moet zich daarvoor wachten, weet bovendien, dat het zoo gewaardeerdenbsp;dier geen constant product is, dat zijn „succesfokkerij” geen

gebruiksdierteelt kan zijn en dus......geen gemodder

meer, klaren wijn geschoken, een omlijnd systeem gevolgd.

Juli 1917.

-ocr page 363-

Referaten.

Ëin Fall von Darmlymphknotenrotz. W. LaNGË, Deüt. Tier. Wochenschrift, 24 Jahrg. No. 45, Nov. ’16. Schrijvefnbsp;geeft o.m. een sectieverslag van een 4-jarige vosmerrie.nbsp;Agglutinatie 1200, complementbinding 0,05, conjunctivalenbsp;malleïnatie ff. Links onder den schouder een kleine kratervormige zweer met groenachtigen etter bedekt, dicht daarbijnbsp;in de subcutis een hazelnootgroot malleusknobbeltje metnbsp;slijmig-etterigen inhoud. Van hieruit naar het schouderbladnbsp;een vingerdikke lymphstreng met knobbels in zijn verloop.nbsp;Slijmvliezen van hoofd en trachea en de daarbij behoorendenbsp;lymphklieren vrij van malleus. In beide longen talrijkenbsp;grijswitte door een rooden hof omgeven haardjes met etterignbsp;centrum, daar naast kleine translucide knobbeltjes met pneu-monische omgeving. In de vergroote oedemateuse bron-chiaalklieren zijn meerdere etterig-kazige haardjes te zien.nbsp;Een van de darmschijlsklieren is veranderd in een noot-groote knobbel van grijze kleur. Bij doorsnijden blijkt innbsp;het centrum een erwtgroote geel-witte necrotische haard tenbsp;zitten, de rest van de klier is vochtig en blauwrood. Innbsp;het correspondeerende darmgedeelte is van zweren of knobbeltjes niets te zien. Milt en lever vertoonen malleushaardjes,nbsp;ook de portaalklieren vertoonen ze. De diagnose werdnbsp;door het cavia-experiment en cultureel bevestigd. De buik-organen vertoonden de oudste processen, zoodat met zeker-kan worden aangenomen, dat de malleusbacillen van uitnbsp;den darm het lichaam waren binnengedrongen, zonder hetnbsp;darmslijmvlies zelf te hebben aangedaan.

Sm.


-ocr page 364-

342

Éin Fall von chronischen Rotz beim Menschen. Dr. Heuer, Deut. Med. Woch. Bd. 27, 5. 815, ref. D. T. W.nbsp;Jahrg. 24, No. 45, Nov. ’16. De ziekte werd waargenomennbsp;bij een Russisch krijgsgevangene, landbouwer in vredestijd.nbsp;Op welke wijze de infectie tot stand was gekomen, kon nietnbsp;worden nagegaan. Toen de zieke werd opgenomen bestondnbsp;op grond van de anamnese niet de minste verdenking tegennbsp;malleus. Opgegeven werd, dat patiënt ongeveer een jaar tenbsp;voren in Turkenstan had geleden aan koorts, die naar denbsp;beschrijving deed denken aan malaria. Eerst later, toen ernbsp;zweren optraden, herinnerde zich patiënt, dat ook zijn vorigenbsp;ziekte met zweren gepaard was gegaan, de nog zichtbarenbsp;litteekens gaven daarvan het bewijs. Blijkbaar had de patiënt reeds in 1914 malleus gehad, die toen latent wasnbsp;geworden om een jaar later weer floride te worden.

Het verloop was de tweede maal als volgt; eerste 14 dagen klachten van algemeenen aard, lichte bronchitis, tempera-tuursverhoogingen, ontbreken van opmerkelijke orgaan-veranderingen.

Het tweede stadium duurde 4 weken. Miltzwelling en de voor malleus karakteristieke pijnen in de zijkanten vannbsp;den schedel en in de extremiteiten, in hoofdzaak de onderste.nbsp;Temperatuursstijging slechts in de eerste dagen, de subjectieve verschijnselen verminderden, zoodat de patiënt zoo nunbsp;en dan het bed kon verlaten.

Het derde stadium was dat, waarin de bacillen, die in het tweede zich waren gaan vermeerderen, aanleiding gavennbsp;tot zware algemeene infectie. De in het bloed circuleerendenbsp;bacillen nestelden zich op verschillende plaatsen in denbsp;huid en in de longen. De temperatuur steeg tot 40'’C. ennbsp;14 dagen later stierf de patiënt, die in het laatst volkomennbsp;bewusteloos was, onder verschijnselen van hartzwakte. Hetnbsp;geval werd bacteriologisch vastgesteld.

Sm.

-ocr page 365-

343

Huidtuberculose bij de kat. Dr. D. WirtH, W. t. M. 1916, S. 273, D. T. W. Jahrg. 24, No. 44, Oct 1916. Schr.nbsp;beschrijft drie gevallen van huid t.b.c. bij katten.

In het eerste geval werd boven het rechteroog op het voorhoofd een 1 c.M. hooge vijf-kronen-stuk-groote fluc-tueerende tumor gevonden. De huid er over heen wasnbsp;onbehaard, de lympheklieren van de keelgang waren sterknbsp;vergroot. Toen het gezwel werd gespleten, ontlastte zichnbsp;een troebele, slijmige vloeistof, waarin bij microscopischnbsp;onderzoek tuberkelbacillen werden aangetroffen. Tweenbsp;konijnen en een cavia, die werden geënt, bevestigden denbsp;diagnose: tuberculose. De kat werd gedood, maar bij sectienbsp;werd behalve de reeds beschreven veranderingen nietsnbsp;gevonden dan vermagering.

Bij de tweede kat zat een gezwel van 8—11 c.M. achter het linker oor. Ook hier was de bedekkende huid haarloos,nbsp;in de diepte was onduidelijk fluctuatie voelbaar. De bij-behoorende lympheklieren waren gezwollen. Toen de tumornbsp;werd opengelegd, ontlastte zich brokkige, gele etter, waarinnbsp;microscopisch tuberkelbacillen konden worden aangetoond.nbsp;Bij de sectie werden ook in de longen en mediastinalenbsp;lymphklieren tuberculeuze veranderingen gezien.

De derde kat had meerdere zweren op de huid en wel aan den rand van het rechter oor, op den neusrug, tusschennbsp;linker ooglid en bovenlip, aan de basis van de rechternbsp;oorschelp, verder op de beide voorpooten ter hoogte vannbsp;de carpi. In de exsudaten werden microscopisch tuberkelbacillen gezien. Bij de sectie werd verder niets* gevonden.

Over wijze van besmetting en over de variëteit der bacillen wordt niets vermeld.

Sm.

Een hartanomalie bij den hond, O. Moussu. Recueil de méd. vét. T. XClï, No. 15 en 16. De hond in kwestienbsp;was 7 jaar oud, nooit ziek geweest, maar werd afgemaaktnbsp;om zijn ouderdom met de daaraan verbonden onaangename

-ocr page 366-

344

gebreken. Bij de sectie viel dadelijk de eigènaardigè vörrtt van het hart op. De voorkant vertoonde in zijn middennbsp;een inzinking, die op het eerste gezicht deed denken aannbsp;een laesie van het miocardium. De twee harteooren warennbsp;normaal, maar het was niet mogelijk een scheiding tenbsp;maken tusschen linker en rechter kamer. Eén arteriestamnbsp;ontsprong uit de basis van het hart en naar een art. pul-monalis werd tevergeefs gezocht.

De aorta posterior werd verder vervolgd en vertoonde bij de bifurcatie van de trachea een volumineuze, variceuze zijtak,nbsp;die zich om de rechter hilus van de long omboog, langsnbsp;de linker bronchus en die in de hilus van de andere longnbsp;eindigde. Verder was er niets abnormaals aan het circulatie-apparaat. Het hart echter was zeer merkwaardig. De boezems waren volkomen normaal, in den eenen drong de vena-cava posterior en anterior, in den anderen de v. pulmonales;nbsp;beide stonden met elkaar in verbinding door het foramennbsp;ovale.' De linker kamer was normaal, de rechter daarentegen,nbsp;hoewel aanwezig, had een lumen niet grooter dan een hazelnoot. De communicatie tusschen r. kamer en r. boezennbsp;was zóó, dat er nog net een breinaald door kon, doch eennbsp;orificium-auriculo-ventricularis dexter, noch een valvula tri-cuspedalis, noch een art. pulmonalis waren aanwezig, mennbsp;kon zeggen, dat het hart bestond uit twee boezems en eennbsp;kamer, een zuiver amphibiënhart dus.

Het veneuze bloed van den grooten bloedsomloop, verzameld in den rechter boezem, ging direct door naar den linker boezem door het foramen ovale en vermengde zichnbsp;daar met het zuurstofhoudende uit de v. pulmonales. Ditnbsp;gemengde bloed werd in de linker kamer geperst en vannbsp;daaruit langs de aorta het lichaam doorgestuurd.

Hoe het dier al dien tijd heeft kunnen leven, waagt Moussu niet te beredeneeren. Bij navraag van den eigenaar bleek,nbsp;dat de hond geen vermoeienis kon verdragen, bij de kleinstenbsp;wandeling raakte hij buiten adem en hij weigerde dan ook

-ocr page 367-

345

ieder loopje. Uit een embryologisch oogpunt beschouwd verklaart Moussu het ontstaan door aan te nemen, datnbsp;oorspronkelijk geen art. pulmonales bestond, met het gevolgnbsp;dat de rechter kamer niet kon functioneeren en zich dusnbsp;niet verder ontwikkelde.

Sm.

Sm.

La destruction des rats sur Ie front. Cayrel et Lesbre’ Sociéfé de Biologie, 6 Mei 1916, ref. Ree. Méd. Vét. Nos. 15nbsp;en 16, 1916. In December 1915 werd aan het front begonnennbsp;met de rattenverdelging. Schrijvers vermelden de resultatennbsp;in hun sector. Het virus Danysz bleef zonder resultaat,nbsp;vallen waren van nul en geener waarde, alleen het gebruiknbsp;van honden en van een toxique-a-base-d’extrait-de-seille (?)nbsp;waren afdoende. In vier maanden tijds werden in den sectornbsp;46000 ratten verdelgd, waarvan 80 per dag en per hond ennbsp;370 op rekening van het vergift.

Over de waarde van honden als rattenvangers.

Gundelach. Deutsche Tierdrztliche Wochenschrift. Jahrg. 24, No. 43, Oct. ’16 Schrijver vermeldt de ervaringen, dienbsp;hij opdeed als directeur van het abattoir in Düsseldorf metnbsp;honden als rattenvangers. Er kwamen zeer veel ratten innbsp;het abattoir voor, die ontzettende schade aan het daar hangende vleesch deden. Strychnine en phosphorus leverdennbsp;geen resultaat op, daarom werden foxterriers aangeschaft, laternbsp;nog Duitsche pintschers. De fox-terrier-teef „Nelly” dooddenbsp;lederen nacht ongeveer 150 ratten, de reu „Fox” ongeveernbsp;100 en een pintscher bracht het zelfs eens tot 200 ratten in éénnbsp;nacht. Het schijnen alleen rashonden te zijn, die gebruiktnbsp;konden worden, „gladakkers” brachten er niets van terecht.

Sm.

De honden leeren het van elkaar, een goede rattenvanger is dan ook de beste leermeester voor zijn kornuiten. Alsnbsp;goede rattenvangers worden aangegeven: de fox-terrier, denbsp;black-and-tan-terrier, de bullterrier, de lersche terrier ennbsp;tenslotte nog de Duitsche ruwharige pintscher.


i

-ocr page 368-

346

Heilung eines von einer Schlange (Hornviper) am Kopfe gebissenen Pferdes des 1 bulgarischen Feldart.nbsp;Regts. durch Tracheotomie und subcutane Injektionnbsp;von Kalium permanganicum. Dr. V. MiTKOWSKl. Zeitschr.nbsp;f. Vet.-kunde, 1916. S. 327. Ref. D, T. W. 1916. S. 411.nbsp;Bij het weiden werd een paard door een slang in den neusnbsp;'gebeten. In korten tijd zwol het hoofd zóó, dat de ademhaling werd bemoeilijkt. Ter neutraliseering van het giftnbsp;werd 10 gr. van een 3% permangaanoplossing ingespoten.nbsp;In het geheel werden 10 dergelijke injecties gegeven. Tochnbsp;nam de zwellng toe en het paard begon te rochelen, denbsp;oogen puilden naar buiten. Daarom werd tot tracheotomienbsp;overgegaan. De permangaan-injecties werden den volgendennbsp;dag herhaald, ondersteund door heete omslagen. Na 12nbsp;dagen kon de tracheotube worden verwijderd, de genezingnbsp;verliep verder vlot.

Sm.

La culture naturelle des champignons pathogènes.

L. Gazalbou. Rev. Gén. de Méd. Vét. Tome XXV, 15 Sept. 1916, No. 297, pag. 410. Schr. begint met te zeggen, datnbsp;de vooruitgang van de kennis op het gebied van pathogenenbsp;microörganismen, de laatste jaren verkregen, liem er toenbsp;heeft gebracht de microbe, zooals die in de levende weefsels van den zieke zich voordoet, te beschouwen als eennbsp;gedegradeerd element van een schimmel, waarvan de normale ontwikkeling eerst aan den dag komt in een uitwendignbsp;milieu.

Een groot aantal cryptogamen doet zich in de weefsels voor in den vorm van microben, een vorm, die ze behoudennbsp;in hun verdere voortplanting. De onmogelijkheid van denbsp;microben om de oorspronkelijke schimmels voort te brengennbsp;moet worden geweten aan het eigenaardige terrein, waarinnbsp;zij leven en dat is gekarakteriseerd door twee hoofdfactoren,nbsp;n.1. dat het uit een georganiseerde stof bestaat en secundonbsp;een hooge temperatuur heeft.

-ocr page 369-

347

Het kweeken van de microbe op kunstmatige voedingsbodems, op een temperatuur vrijwel gelijk aan die van de hoogere dieren, verplaatst het agens in de organische condities van den zieke. De ondervinding leert, dat de microbenbsp;dan ook steeds zijn gedegradeerden vorm behoudt. Er isnbsp;geen gelijkenis mogelijk tusschen de morphologie van denbsp;microbe in de laesie of in de cultuur en het specifiekenbsp;gewas. Dit feit, evenals de groote verschillen in virulentie,nbsp;wijst er onoverkomelijk op, dat parasitisme louter eennbsp;toevallig phenomeen is van de pathogene soort.

De tegenwoordige bacteriologische werkwijzen zijn dus alleen voldoende om de verschillen microben te differen-tieeren.

Om de eigenlijke plant te kweeken uit een bekende microbe is het noodig, dat deze in een voldoend milieu en bij gewone temperatuur wordt gehouden; hierop berust hetnbsp;principe van de myca-cultuur.

Uit kweekproeveu met verschillende microörganismen tracht sch. de juistheid van het door hem ingenomen standpunt te bewijzen. Als materiaal werd genomen:

a. nbsp;nbsp;nbsp;de dermatophyten (trichophyton faviforme, tr, equinum,nbsp;achorion annulosum, a. seriseï, microsporon equinum),

b. nbsp;nbsp;nbsp;de staafjesvormige bacteriaceën (tuberkelbacil),

c. nbsp;nbsp;nbsp;de gisten (cryptococcus van Rivolta, saccharomyces),

d. nbsp;nbsp;nbsp;de coccenvormige bacteriaceën (coccus mycétomiquenbsp;du cheval, botryomyces).

Voor iedere soort zal achtereenvolgens worden aangegeven de microbe, de mycologische resultaten verkregen doornbsp;kunstmatige cultuur (d.i. bij verhoogde temperatuur en dienbsp;met de natuurlijke cultuur (d.i. bij gewone temperatuur).nbsp;a. Dermatophyten.— Trichophyton faviforme. Als bij allenbsp;dermatophyten is het microbische element niets anders dannbsp;de oorspronkelijke korrel (graine radiculaire), waaraan zichnbsp;snel het mycelium ontwikkelt (résout) in en om den haar-

-ocr page 370-

348

wortel onder invloed van de reactie van den zieke. Bijna rond bij den trichophyton, is hij minder regelmatig bij achorionnbsp;en microsporon. Na Bodin en Sabouraud heeft schr. aangetoond, dat de gelatine-voedingsbodem, gewoonlijk in denbsp;dermatologie in gebruik, onvoldoende is voor de tr. faviforme.nbsp;Zelfs op pepton-glucose-agar groeien sommige bovinenbsp;schimmels niet.

In positieve gevallen is de groei zeer langzaam. Wanneer men van tijd tot tijd de aangetaste haarwortels bekijkt, zietnbsp;men, dat de oorspronkelijke korrel (graine radiculaire) na eennbsp;korte hyphe te hebben afgegeven, bevestigd pp een meer ofnbsp;minder volumineus uiteinde, verkeerdelijk „chlamidospoor”nbsp;genoemd, zijn verdere ontwikkeling staakt. Bij positieve entingnbsp;op kunstmatige voedingsbodems herhaalt zich dit, de hyphenbsp;wordt moeilijk langer en vertakt zich op dezelfde wijze.nbsp;Eerst na langen tijd komt het mycelium (duvet) voor dennbsp;dag, gevormd door normale hyphen. Er is reeds op gewezen,nbsp;dat het pleomorphisme niet mag worden beschouwd als eennbsp;degeneratieverschijnsel, maar dat integendeel deze dons-vorm aanleiding gaf tot het ontstaan van het normale mycelium.

In natuurlijke cultuur is de hyphe dadelijk goed gevormd, hoewel de ontwikkeling zwak blijft. Van de tr. faviforme,nbsp;die schr. heeft leeren kennen, kwamen slechts in één gevalnbsp;enkele conidiën tot ontwikkeling. Voor deze groep ontbreektnbsp;nog steeds een goede voedingsbodem.

Tr. equinum.— De kunstmatige cultuur (een snelle donsvorming) geeft lange hyphen te zien, overal kleine knopjes dragend, verkeerdelijk door de schrijvers conidiën genoemd.nbsp;Uit de natuurlijke kweekwijze blijkt, dat het slechts hyphennbsp;zijn, die zich niet verder ontwikkelen; schr. noemt ze daaromnbsp;blastomen (blastème-bourgeon).

Enkele stammen van tr. equinum gaven in natuurlijke cultuur langgesteelde sclerotia, waaruit overvloedige hyphennbsp;kwamen, die het loketje geheel opvulden. Voor het culti-

-ocr page 371-

349

veeren van deze soort is een van pepton-glucose voorziene voedingsbodem zeer goed.

Achorion annulosum. — In kunstmatige cultuur is de hyphe onregelmatig en verschillend van middellijn. In de cel wordtnbsp;het mycelium daarentegen weder correct. Ook hier zietnbsp;men lange steeltjes, ontspringende uit de hyphenbundelsnbsp;van de cellenlaag, eindigende in sclerotia met rozenkransvormige conidiën.

Achorion seriseï — Vormt op gelose overvloedige spoelen met gele oppervlakte (welke in het begin er uit zien alsnbsp;ontkiemende hyphen, die bij een verwante soort, A. gypseum,nbsp;gehouden worden voor conidiën-hyphen) en in de onderstenbsp;laag een vertakt mycelium met ongekleurde spoelen. Dezenbsp;dringen ten slotte door de oppervlakkige spoelen, welkenbsp;verdwijnen onder het dons. In natuurlijke cultuur geschiedtnbsp;hetzelfde. Daarenboven vormen de ongekleurde spoelen tennbsp;slotte rozenkransvormige conidiën, terwijl ze veel later langenbsp;hyphen geven, welke ruikers van rozenkransconidiën dragen,nbsp;die aan aspergillus en penicillium doen denken. Ziedaarnbsp;dus een dermatophyt, in cultuur gekweekt tot het conidiën-stadium, d i. dezelfde trap, waarop asp. en pen. spontaannbsp;voorkomen. Voor deze soort is de bouillon van Sabouraudnbsp;dus zeer goed. Echter ontbreekt nog de vrucht, die onsnbsp;instaat zou stellen de volledige geschiedenis van de doornbsp;deze schimmel veroorzaakte tinea te ontwerpen.

Microsporon equinum. — In culturen wijst het „chlamydo-sporen”-mycelium op de belemmering, welke d^ vrije ontwikkeling door de gelose ondervindt. Na een zeker aantal dagen verschijnt het dons; eerst hyphen met blastemen,nbsp;vervolgens spoelen, waarvan het meerendeel fijn gedoomdnbsp;is. In natuurlijke cultuur ontstaan uit de gladde spoelennbsp;rozenkransconidiën, uit de gedoomde bundels rozenkranzen,nbsp;evenals bij de vorige soort. De gladde komen dus overeennbsp;met de hyaline (ongekl.) spoelen van de vorige en denbsp;gedoomde met de gekleurde. Ten slotte moet de bouill.

-ocr page 372-

350

Sab. nog verbeterd worden, want er komen nog enkele abnormale hyphen op voor.

b. nbsp;nbsp;nbsp;Bacteriaceën en wel staafjes. Tuberkelbacil. — Vertoont in culturen en weefsels polymorphie met als uitersten eennbsp;kort staafje en (in oude culturen) de vertakte vormen metnbsp;gezwollen uiteinden. Dit laatste heeft gebracht tot verbandnbsp;met de streptothrlcheeën of oösporeeën. Metchnikoffnbsp;stelde vroeger zelfs den naam Sclerothrix Kochi voor.nbsp;Al kunnen wij dat niet begrijpen, toch kunnen wij zeggen,nbsp;dat de t.b c bacil van mycotische natuur is; zie hier waarom : Een cultuur op glycerine-aardappel is een jaar gehoudennbsp;op Sabouraudsche pepton-glucose-gelose bij kamertemp.nbsp;Na een jaar waren mooie hyphen ontstaan. In het midden,nbsp;waar de oorspronkelijke entdruppel terechtkwam, zag mennbsp;nog bacillen, groot en met duidelijken contour. De eerstenbsp;hyphen anastomoseeren en hebben een dikke membraan,nbsp;waardoor men geen enkelen scheiwand ziet. Daar buitennbsp;ziet men echter zeer veel goed vertakte hyphen, uitgaandenbsp;van de eerste, 5 — IV2 micra dik en gesepteerd; deze septanbsp;wijzen op actief mycotisch leven. Op den gegeven datumnbsp;beginnen enkele hyphen tegen den wand te kruipen. Zijnbsp;gelijken in alle opzichten op die der dermatophyten.

Nu moeten nog de Dauerformen ontdekt worden, die ons instaat stellen de verschillende variëteiten te scheiden,nbsp;waarvan de zelfstandigheid nu uiterst waarschijnlijk wordt.nbsp;En dan de vaccino- en sero-therapie.

c. nbsp;nbsp;nbsp;Cryptococcus van Rivolta, die volgens de nieuwstenbsp;onderzoekingen (Saccharomyces) niet meer tot de paddestoelen maar tot de gisten behooit. Néqre amp; Boquet hebbennbsp;op serum met glycerine of gelose, peptongelose of nog beternbsp;op boonengelose met druivensuiker schimmelvormen verkregen, die nog niet goed waren: de hyphen waren armoedignbsp;en ongelijk van dikte, werkelijk ,,chlamydosporiques”. Hieruitnbsp;blijkt, dat de goede voedingsbodem nog niet gevonden is;nbsp;ook gebruiken schrijvers een te hooge temp., n.1. 24 — 26°.

-ocr page 373-

351

d. Cocci. Bothryomyces. — Pus steriel gedaan in een Petrischaal; hierop gingen na eenige weken de coccen zichnbsp;verlengen tot hyphen. Nog niet verder gekomen.

Conclusies:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Onder natuurlijke omstandigheden geplaatst gebruiktnbsp;een microbe den voedingsbodem voor de vorming van hyphennbsp;en speciale reserven.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Als dit uitgéput is, vormt het conidiën (Dauersporennbsp;en echte sporen); op gewone voedingsbodems komen zijnbsp;niet zoover, omdat die niet uitgeput raken.

3. nbsp;nbsp;nbsp;De „chlamydosporische” hyphe duidt aan, dat denbsp;bodem nog niet goed is.

Het relaas is niet altijd even duidelijk, het geeft meermalen den fndruk, dat schr. met zijn eigen betoog geen raad weet.nbsp;Het komt mij dan ook veiliger voor een en ander voorloopignbsp;nog cam grano sails op te vatten; er dient meer en overtuigender bewijs te worden geleverd.

Sm.

Erfahrungen in der Behandlung der Sarcoptesraude der Pferde. Willi Müller Zeltschr. f. Vet.-kunde 1916,nbsp;S. 302. Ref. D. T. W. 1916. blz. 423. Vooral op de behandeling van sarcoptesschurft met P/o sublimaatspiritusnbsp;wordt de aandacht gevestigd. De behandeling bestaat in:nbsp;1ste dag; scheren der paarden, huid inwrijven met eennbsp;watteprop gedrenkt met sublimaatspiritus, dienbsp;daarna met een borstel flink in de huid wordtnbsp;ingewreven.

2de dag: de plaatsen, waar het dier nog geschuurd heeft nog eens inwrijven.

4de dag: tweede geheele inwrijving alleen met een watteprop gedrenkt in het middel.

7de dag: derde totale inwrijving van licht aangetaste dieren. 11de dag: vierde algeheele inwrijving van de vrij-zwaar-en zeer-zwaar-zieke dieren alleen met een watteprop gedrenkt in sublimaat-spritus.


-ocr page 374-

352

De licht-zieke dieren zijn meestal na de tweede inwrijving reeds genezen. De vrij-zwaar-zieke hebben 4 inwrijvingennbsp;noodig.

Wat betreft de vrij-zware, was het materiaal nog te gering om behoorlijke conclusies te trekken.

Hoe grooter het aantal inwrijvingen, hoe grooter de tus-schenpoozen moeten worden genomen om vergiftiging te vermijden.

Aan het eind van het artikel worden de behandeling met schurftliniment en sublimaatoplossing met elkaar vergeleken.

Behandeling met schurftliniment: De krachtstoestand wordt sterk aangegrepen, de dieren gaan in voedingstoestand achteruit, sterke prikkeling van de geheele huid. Het opleggen vannbsp;het zadel is haast onmogelijk, de meeste behandelde dierennbsp;zijn ongeschikt voor den dienst. Baden zijn noodig, gevaarnbsp;voor kouvatten, tijdroovende, omslachtige, veel personeelnbsp;vorderende behandeling, water zeep en soda. Langdurigenbsp;afschilfering.

Behandeling met sublimaatspiritus; Voedingstoestand blijft goed, alleen prikkeling van de aangedane plekken, de gezondenbsp;huid blijft intact. Alleen de zwaar-zieke zijn voor den dienstnbsp;ongeschikt. Baden zijn alleen noodig bij zwaar-zieke.nbsp;Haargroei in een paar weken hersteld, geen afschilfering.nbsp;Het spreekt van zelf, dat de behandeling gepaard moet gaannbsp;met staldesinfectie.

Sm.

Zur Raudebehandlung. Dr. Siermann. Berl. Tier. Wochenschr. 1916, S. 510. Schr. neemt proeven met anti-formin als schurftmiddel naar aanleiding van de mededeelingennbsp;hieromtrent van Ritzer (B. T. W. No. 20 en No. 35).nbsp;De paarden worden met 2“/o warme antiformin-solutienbsp;ingewreven en dadelijk daarna met warm sodawater, waaraan 'I2 tot 1“/b bacillol is toegevoegd, afgewasschen. Denbsp;losgelaten korsten worden dan met een stompe houwklingnbsp;verder afgekrabd; niettegenstaande herhaalde inwrijvingen


-ocr page 375-

353

kon schrijver geen resultaat zien, zoowel antiforrnine als de sodaoplossing hebben beide dezelfde werking, n.1. eenver-weekende en tegelijk oplossende.

Ook over het door Richter in de B. T. W. 1916, No. 37 aangegeven schurftliniment is schr. niet te spreken. Het liniment bestaat uit pic. luiq. en sulf. aa 1, spirit, en sap. kalin. aa 2.nbsp;Reeds Richter wijst erop, dat het alleen goed is voor krachtige,nbsp;goed gevoede dieren; het is dus niet algemeen te gebruiken.

25‘’/o teerspiritus is dikwijls zeer giftig en bijzonder prikkelend, zelfs 3—5°/o teerspiritus geeft nog sterke zwelling op dunne huidplaatsen. Hetzelfde geldt voor 2% bacillol, 17onbsp;formaline resp. lysoformspiritus en l®/o creosootspiritus.

Naar schr’s meening zijn alle prikkelende middelen voor schurftbehandellng uit den booze. De onoplosbare zwavelnbsp;beschouwt hij als een overbodige toevoeging. Toevoegingnbsp;van groene zeep maakt de teer milder (formaline en lysoform;nbsp;form, saponatus).

Het gebruik van 1% lysolspiritus is zelfs voor locale behandeling niet goed, de spiritus verdampt en de purenbsp;lysol blijft achter, prikkeling van de huid en vergiftigingnbsp;zijn er het gevolg van. Rein paardenvel, traan of lijnolie,nbsp;zelfs cadavervet is al voldoende voor schurftbehandellng.nbsp;Aan die vetten kan worden toegevoegd perubalsem, perugeen,nbsp;petroleum, ruwolie, terpentijn of houtteer 5 tot 10°/o, creosoot,nbsp;sapokresol, bacillol 2 tot 3“/o.

Om de mijtendoodende en oplossende werking der oliën te bevorderen is het goed 5—lÖ^/o chloroform eraan toe tevoegen:

2

10

100

100

b.v. creosoot. . nbsp;nbsp;nbsp;.

chloroform . nbsp;nbsp;nbsp;.

vet. , . . nbsp;nbsp;nbsp;.

Ook goed is; spirit chlorofnbsp;perugeen aa

Gewaarschuwd wordt voor de samenvoeging van vaseline-olie en ruwolie met creosoot of chloroform, zij prikkelen te veel.

Sm.

-ocr page 376-

354

Xur Behandlung der Raude met Formalinelosung.

Bochberg. Zeitschr. f. Vet.-Kunde 1916. S. 259. Ref. D. T. W. Jahrg. 24, No. 46, Nov. ’16. Voor de behandeling werd gebruik gemaakt van een mengsel van 5 formaline, zeepspiritus en water aa 50. De vloeistof kannbsp;gemakkelijk worden ingewreven en wanneer dat goed gebeurt,nbsp;is één inwrijving voldoende. Schr. prefereert deze behandeling boven die met zalven, waardoor de huid der paardennbsp;en hun gezondheidstoestand te veel lijden.

Sm.

Zum aktuellen Thema der Pferderaude. Prof. Dr Oppermann, D. T. W. 1916, No. 43. Oppermann scheertnbsp;langharige paarden eerst, smeert de dieren in met eennbsp;mengsel van vaseline-olie, waaraan toegevoegd 1 — 2“/onbsp;creoline of lysol, eerst de ééne en den volgenden dag denbsp;andere lichaamshelft. Het inwrijven gebeurt met een lapnbsp;of een zachten borstel. Reeds na 24 uren laten de korsten losnbsp;en de huid wordt zacht en elastisch; 48 uur na het inwrijvennbsp;kunnen de korsten met een stomp mes of een houwklingnbsp;worden afgekrabd. Het jeuken vermindert reeds 2 dagennbsp;na het opbrengen van de olie aanmerkelijk.

5—6 dagen na de eerste inwrijving volgt de tweede zonder voorafgaande wassching. 7—8 dagen later kan de derdenbsp;inwrijving plaats hebben.

Staldesinfectie moet plaats hebben 4 dagen na de eerste inwrijving en 8 dagen na de tweede.

Sm.

Behandlung der Pferderaude im Felde. Rohölbe= handlung Dr. Josef Babor. Tierarztl. Zentralbl. 1916. S.nbsp;189 {Ref. B. T. W. No. 43, 1916. De schurftbehandellngnbsp;met de Weenerschurftzalf heeft vooral bij geschoren paardennbsp;het nadeel, dat na herhaalde insmeringen korsten ontstaannbsp;op de huid. Schrijver maakte gebruik van ruwe olie, dienbsp;onverdund ingewreven echter omvangrijke zwellingen ver-

-ocr page 377-

355

öorzaakt, vooral van ledematen, borst en buik, waardoor haaruitval ontstaat en sterke afschilfering. Daarom namnbsp;Babor een ruwe-olie-kalkwaterliniment, gelijke deelen. Denbsp;huid wordt nu veel minder geprikkeld. Het kalkwater moetnbsp;telkens versch gemaakt worden door 1 K.Q. kalk in 15 L.nbsp;water te roeren en dan het mengsel te laten staan. Hetnbsp;kalkwater wordt afgegoten en met de olie geschud; schuddennbsp;voor het gebruik.

De paarden worden geschoren en dan geheel met een zachten bostel met het mengsel ingewreven. Den volgendennbsp;dag wordt men een lap nagewreven en den derden dagnbsp;begint een gewone huidverpleging met weeke stroowisschennbsp;of een wollen lap. De tweede kuur ondergaan de dierennbsp;den 4den of 5den dag. Wasschingen zijn onnoodig.

Sm.

Behandlung der Raude mit Formalin. Kleinpaul, D. T. W. 1916, No. 18 (Ref. B. T. IF. 1916, No. 43). Schrijvernbsp;beveelt warm het volgende middel aan: 1 K. G. tabak wordtnbsp;met 15 L. water 'I2 uur lang gekookt, zoodat 10 L. decoctnbsp;wordt verkregen. Dan kookt men 1 K. G. groene zeepnbsp;eveneens in 10 L. water. Bij de zoo verkregen 20 L. vloeistofnbsp;wordt 1 K.G. formaline gevoegd. Met dit mengsel wordtnbsp;het geheele paard ingewreven; 8 dagen later gebeurt datnbsp;nogeens. In den regel in de schurft dan genezen. Niet te veelnbsp;paarden op een stal tegelijk behandelen, omdat dan de stalat-mospheer te veel met formaline-dampen wordt bezwangerd.

Na de inwrijving worden de paarden zeer onrustig, maar kwaad doet de behandeling niet. Het van te voren afweekennbsp;der korsten is niet noodig, als voorbereiding wordt scherennbsp;aanbevolen.

Sm.

Behandeling van Iever=distomatose met extractum filicis maris. M. Gonzalez, Revista veterinaria de VEspana,nbsp;April 1916 (Ref. Ree. Méd. Vét. T. XCII, No’s 15 en 16.nbsp;Schrijver heeft verschillende proeven genomen met de in-

-ocr page 378-

356

werking van Ëxtr. filicis maris op distomen en had daarbij de beschikking over ruim 1000 schapen.

De eerste proef strekte zich uit over meer dan 600 schapen, die 5 gr. extract kregen, gehuld in 25 gr. amandelolie ennbsp;dat ’s morgens vroeg gedurende vier op elkaar volgendenbsp;dagen. De distomen verdwenen gedurende het experimentnbsp;bijna geheel. Een van de zieke dieren werd afgemaakt ennbsp;daarbij was een groot verschil in de hoedanigheid van hetnbsp;vleesch en van het gestolde bloed waar te nemen (?). Veertiennbsp;distomen werden nog gevonden, maar die waren geschrompeld en bezig uiteen te vallen.

Het tweede experiment gold een kudde van 300 dieren, die een dosis kregen met 15°/o werkzame bestanddeelennbsp;(maar hoeveel daarvan ?). Eén van de schapen stierf na denbsp;tweede dosis, vier stierven den 4den dag. Ook hier werdennbsp;bij sectie verschrompelde parasieten gevonden, die er uitzagen als doode mieren. Twee andere stierven na de 4denbsp;dosis en daarbij vond Gonzalez geen enkele distoom meer.nbsp;Meerdere sterfgevallen bleven uit.

De derde proef werd gedaan bij een kudde van 300 dieren, waarvan er reeds 150 aan distomatose waren heengegaan,nbsp;dus bij 150 dieren. Negen zieke stierven den eersten dag,nbsp;12 den tweeden en daar de overige zeer cachectisch waren,nbsp;werd deze proef gestaakt. In de volgende dagen stiervennbsp;er weer 11 dieren, 80 andere werden verkocht. Deze werdennbsp;opnieuw behandeld, waarbij er in drie dagen nog 11 stierven, de rest herstelde zich snel.

Gonzalez komt tot de volgende conclusies;

Ie. Distomatosis is in ieder stadium voor genezing vatbaar. 2e. De sterfgevallen gedurende de behandeling moeten worden gesteld op rekening van het vergevorderd stadium,nbsp;waarin de zieke dieren verkeeren.

3e. Vier doses van een getitreerd etherisch extract zijn voldoende.

Sm.


-ocr page 379-

357

De worsteling tegen de distomatose. M. Marek. Bulletin international d’agriculture 1916. Ref. Ree. Méd. Vét.nbsp;T. XCII Nos. 15 en 16. In 1913 waren in Hongarije geweldige verliezen geleden door distomatose. Marek heeftnbsp;toen proeven genomen met de behandeling van 65 runderennbsp;en 87 schapen. Bij niet-behandelde dieren werden van 116nbsp;tot 1660 distomen in de lever gevonden, in den regel wasnbsp;het fasciola hepatica.

Als geneesmiddelen werden gebruikt extr. filicis maris en kamala. Wanneer de veranderingen in de lever nognbsp;niet te groot zijn, is genezing mogelijk. De beste resultatennbsp;zijn verkregen met kamala: 85 p. 100 (?). Aan schapennbsp;van één jaar oud kan men 15 gr. kamala geven in tweenbsp;keeren gedurende 12—24 uur, aan nog flinke dieren kan dezenbsp;dosis in eens worden gegeven, aan de zwakkere, die diarrheenbsp;hebben, wordt 20 gr. in 5 doses verstrekt. De distomennbsp;zijn dan in drie dagen tijd uitgedreven. Het extr. filicisnbsp;maris (fascioline) toonde zich volgens schrijver onvoldoende,nbsp;omdat slechts de helft der distomen werd geëlimineerd.nbsp;Deze slechte uitslag wordt geweten aan het verschil in hetnbsp;aantal werkzame bestanddeelen en aan de kwaliteit van denbsp;voor de fabricage van het extract gebruikte planten. Volgensnbsp;Moussu moet de fascioline minstens 15°/o werkzame bestanddeelen bezitten en dat schijnt nog al eens te wenschennbsp;over te laten.

Uit beide voorgaande artikelen blijkt voldoende, dat in de bestrijding van de distomatose èn kamala èn.-extr. filicisnbsp;maris een groote rol kunnen spelen. Het inconstante vannbsp;filix mas is bekend, het is daarom zaak zich eerst te overtuigen van het aantal werkzame bestandeelen ervan.

De resultaten van Marek kloppen niet geheel met die van Gonzalez, wellicht zijn die van den laatste wat „Spaansch”.nbsp;Het neemt echter niet weg, dat kan worden aangenomen,nbsp;dat wij hier te doen hebben met een paar goede middelen.

Sm.

-ocr page 380-

358

(kokzidiose der Kücken. A. Hink, Deutsche Tierdrzt-liche Wochenschrift, Jahrg. 24 No. 45, Nov. 16). Schrijver zag de ziekte onder een toom kuikens van 9 stuks, dienbsp;onder de kloek waren uitgebroed. Acht dagen, nadat denbsp;kuikens, toen 18 dagen oud, waren aangekocht, traden denbsp;eerste verschijnselen op. Twee van de diertjes lieten denbsp;vleugels hangen, aten niet meer en piepten klagelijk. Denbsp;ontlasting werd dun-brijig en bloederig. Den volgendennbsp;dag waren de diertjes dood. Zes dagen na dato warennbsp;ook de 7 andere aan de ziekte heengegaan. Op vier werdnbsp;sectie gedaan, en daarbij kon worden vastgesteld: Hevigenbsp;haemorrhagische enteritis van het duodenum, sterke bloeds-vulling van de lever, een tot barsten toe gevulde galblaas,nbsp;eveneens bloederige ontsteking van den blinden darm, dienbsp;een week-kazigen inhoud had met bloedstolsels doorspekt,nbsp;dun-vloeibare, grijs-bruine faeces in het rectum en bij tweenbsp;kuikens hyperaemische nieren.

Bij microscopische onderzoek van het duodenaalslijm werden ronde naakte coccidiën in groote hoeveelheid aangetroffen; in den blinden darm, naast naakte talrijke dubbelnbsp;gecontoureerde grootere ovale coccidiën; in het rectum zatennbsp;in hoofdzaak de laatste. Aan een therapie kon niet wordennbsp;gedacht (?). In de ontlasting van de kloek konden geennbsp;coccidiën worden aangetoond, toch is de mogelijkheid vannbsp;het voorkomen van coccidiën bij volwassen kippen nietnbsp;buitengesloten, zelfs gelooft schrijver aan een mogelijkenbsp;infectie door met faeces besmeurde broed-eieren.

Conclusie van den schrijver; coccidiose is een koopvernietigend gebrek, daar de ziekte, door de kuikens in een ren kan worden binnengebracht (?!).

Sm.

Het uitbroeden van runderdazen, de plaats waar zij zich ophouden en het eierleggen op levende runderen;nbsp;het voorkomen ervan bij het kalf; het voorkomennbsp;van hypoderma lineatum in Denemarken en een bij-

-ocr page 381-

359

drage omtrent de biologie van den runderdaas.

C. Stub. Maanedsskrift for Dyrlaeger, 25 Bind, 12 Haefte, 15 Sept. 13 en 26 Bind, 23 Haefte, Maart 1915nbsp;(Ref. D. T. W. Jahrg. 24, No. 44). De pogingen om hypo-derma-larven tot ontwikkeling te brengen mislukken dikwijls;nbsp;vermoedelijk omdat men geen volkomen rijpe larven neemt.nbsp;Schr. nam een 9—10 mnd. oud Jutlandsch kalf, dat aannbsp;lederen kant van de ruggegraat 10 goed ontwikkelde builennbsp;had zitten. De builen op de linker zijde werden aangesneden, die op de rechter zijde daarentegen konden zichnbsp;verder ontwikkelen, zoodat de larven op natuurlijke wijzenbsp;naar buiten konden komen. Ze werden opgevangen in eennbsp;om het kalf aangelegden linnen gordel. Van deze 10nbsp;ontwikkelde er zich slechts één. Den 2den Juli werdennbsp;1245 larven op kunstmatige wijze verwijderd, hiervan kwamennbsp;300 poppen, maar van die 300 poppen werden niet meernbsp;dan 8 vliegen verkregen. In toto werden in den loop dernbsp;jaren 11 vliegen uitgebroed, waarvan 4 mannetjes en 7 wijfjes.nbsp;Al de vliegen kwamen tusschen 6 en 7 uur ’s morgensnbsp;uit. Zij werden in een glazen flesch gebracht en leefdennbsp;alleen van frissche lucht en wat water. Zoodra zij aan sterknbsp;zonlicht werden blootgesteld, stierven ze of vielen flauw.

Een wijfje werd op den rug van een kalf gebracht, dat daardoor niet werd verontrust. De vlieg begon dadelijknbsp;eieren te leggen, die zij diep, doch los tusschen de harennbsp;deponeerde. De vlieg bewoog zich in hoofdzaak aannbsp;weerszijden van de wervelkolom, op de plaats, \vaar altijdnbsp;de meeste builen worden gevonden. Kwam zij op denbsp;zijvlakten van den romp, dan liet zij zich vallen. Bij hetnbsp;eierleggen maakt de vlieg gebruik van de haren, die zichnbsp;aan het achterlijf bevinden en houdt daarmee de kalverharennbsp;uit elkaar, zoodat het ei diep tusschen de haren in kannbsp;vallen.

Bij een 6—7 mnd. oud kalf bevond zich in het subcutane bindweefsel van de lendenstreek een ingekapselde volkomen

-ocr page 382-

360

ontwikkelde larve, in kleinere kapsels restes van larven, in het tweede of derde stadium. Schr. nam aan, dat de larvennbsp;vroeg in den zomer waren binnen gekomen en zich snelnbsp;hadden ontwikkeld, zooals dat van het eerste tot het derdenbsp;stadium kan worden gezien tusschen 1 en 15 Maart. Aannbsp;het zoöl. lab. was men echter van meening, dat de larvennbsp;van het moederdier op de vrucht zouden zijn overgegaannbsp;en zich daar verder hadden ontwikkeld Aan genoemd,nbsp;laboratorium werden verschillende exemplaren van hypo-derma-lineatum aangetoond.

De proeven werden voortgezet. Op den 25stenjuli 1913 kroop ’s morgens tusschen 6 en 7 uur een wijfje uit een pop,nbsp;afkomstig van een larve, die den 16den Juni uit een kalver-huid gepeld was. De vlieg leefde 5 dagen en werd onmiddellijk na het ontpoppen gedurende 2'/2 dag samen gebrachtnbsp;met een mannetje, dat een paar dagen tevoren geboren was.nbsp;Na 7 uren werd het wijfje gezet op den rug van een 6nbsp;maanden oud kalf. Het legde daarop eieren, die gedeeltelijknbsp;los lagen, voor een ander deel aan de haren vastzaten. Dennbsp;26sten juli werd het wijfje weer op het kalf gebracht ennbsp;legde 15 eieren op een beperkt gedeelte van de huid, dat vannbsp;een kenmerk werd voorzien. Het kalf werd geïsoleerd ennbsp;de' volgende dagen werden de eieren herhaaldelijk bekekennbsp;en microscopisch onderzocht, zonder dat iets van larven konnbsp;worden ontdekt. Het kalf werd 15 Aug. 1913 geslacht, hetnbsp;bovenbedoelde huidgedeelte uitgesneden en 21 October d a.v.nbsp;onderzocht. Er werd toen een fijn nieuw gevormd huid-kanaaltje gevonden. Eieren en kleine larven werden echternbsp;niet gezien. In de coupes kon een trechtervormig gat wordennbsp;waargenomen in dat huidgedeelte, waarin de haarwortelsnbsp;zijn gelegen. Een dergelijk gat drong van onder in hetnbsp;corium. De punten van beide trechters, die met bloedlichaampjes gevuld bleken, werden met elkaar verbondennbsp;door een gebogen streep, gemarkeerd door uitgetreden roodenbsp;bloedlichaampjes. Het geheel gaf den indruk van te zijn

-ocr page 383-

361

ontstaan door een vreemd lichaam, i.c. een jonge hypoderma-larve, dat van buiten naar binnen was ingedrongen. Er kon geen sprake zijn van een oud gat, waaruit een volwassennbsp;larve van binnen naar buiten was gekropen, want daarbijnbsp;is de richting evenwijdig aan de haarwortels, hier ging hetnbsp;er dwars doorheen, bovendien waren de path. anat. veranderingen nog van recenten datum.

De mogelijkheid bestond dus, dat in het subcutane bindweefsel op den rug ook in de herfstmaanden zeer jonge hypoderma-larven konden worden aangetroffen. Dit bleeknbsp;inderdaad het geval, want in de huid van een ongeveernbsp;4 mnd. oud kalf werd den 13den November een zwaknbsp;geel-groene haard gevonden en in het bindweefsel buitennbsp;om den oesophagus een jonge, 4 m.M. lange, levende hy-poderma-larve. Bij nader onderzoek op 14 November werdnbsp;in het subcutane bindiveefsel e*en jonge, levende, 4..5 m.M.nbsp;lange, hypoderma-larve gevonden en naderhand in denzelfdennbsp;haard nog twee, ook nog in het subcutane bindweefsel aannbsp;de rugspieren een in het vet ingesloten larve. Ook bij hetnbsp;nadere onderzoek van den oesophagus werden buiten op denbsp;spierlaag nog twee jonge larven en tusschen muscularis ennbsp;mucosa nog twee andere gevonden. Noch in het slijmvlies,nbsp;nóch in de huid konden doorbraken worden aangetroffen.

Tengevolge van den ongunstigen zomer van 1913 konden slechts ongeveer 400 poppen worden uitgebroed. Hiervannbsp;werden er slechts 5 tot vlieg. Ook gelukte het niet I wijfje,nbsp;met twee mannetjes samen gebracht, te laten paren, hetnbsp;scheen onvruchtbaar, legde tenminste geen eieren.

Op 20 Aug. 1913 werden van 17 vrij loopende jonge vaarzen er drie aan het linker oor gemerkt, terwijl tevensnbsp;de huid van rug en zijvlakten werd gedesinfecteerd. Opnbsp;de 14 niet behandelde dieren kwamen in Februari 1914nbsp;talrijke larven voor, bij de gedesinfecteerde werden er pasnbsp;in April d.a.v. een paar gevonden, die blijkbaar afkomstignbsp;waren van een in September plaats gehad hebbende infectie.

-ocr page 384-

362

Een onderzoek van foetus op runderlarven viel negatief uit.

Eind Juni 1914 werden slokdarmen en huiden van groote kalveren en van jonge vaarzen en stieren, waarvan vermoednbsp;werd, dat zij hadden geweid, op larven onderzocht. Ondernbsp;2000 slokdarmen werd er den 5den September één gevondennbsp;met larven. Eerst in Nov. en Dec. werden er meer gevonden. Op 13 Nov. 1913 werden jonge runderlarven aangetroffen in het subcutane bindweefsel van de lendenstreek bijnbsp;een '/2 jai'ig kalf,, in vet ingebed.

Nu werd besloten vetweefsel van meerdere dieren op larven te onderzoeken. Er werd subcutaan vetweefsel vannbsp;lenden, rug, boeg of borstwand van versch geslachte dierennbsp;genomen en wel bij voorkeur uit gedeelten, die een abnormale kleur verrieden of waar eenige exsudatie kon wordennbsp;waargenomen. De stukken werden een paar uur gedroogdnbsp;daarna in formaline gefixeerd en na 48 uren werden zenbsp;Achtereenvolgens in alcohol 50®/o, SS^/o, 99‘’/o en benzol aa,nbsp;en vervolgens in zuivere benzol gebracht. Dit proces duurdenbsp;5 dagen en diende om ze geheel te ontvetten. Den 2dennbsp;Sept. werd in zoo’n stuk, dat in Aug. was genomen, eennbsp;2 m.M. lange larve gevonden. Den ISden October werdnbsp;in een flauw-groene haard van een versch geslacht 6 mnd.nbsp;oud kalf een 7 m.M. lange, levende larve gevonden; in dennbsp;oesophagus was niets te zien. Den 12den Nov. werd eennbsp;kleine levende larve gevonden en bij nader onderzoek 4—5nbsp;kleine bindweefselkapsels. Toen ze van de huid warennbsp;losgemaakt, bleek deze te zijn geperforeerd door een kanaal,nbsp;waar een stopnaald door kon. Den 16den Dec. werd vannbsp;den rug van een versch geslacht kalf een bindweefselstuknbsp;genomen, waarin meerdere levende hypodermalarven vannbsp;verschillende grootte.

In Oct. en Nov. werden onder ongeveer 800 kalveren in 10 gevallen, in het subcutane bindweefsel verspreid, zwak-groene gedeelten gevonden, zonder dat er larven in werdennbsp;aangetroffen.

-ocr page 385-

363

Schr. meent uit zijn onderzoekingen ook al in verband met de waarneming van GuassERS, dat een hypoderma-larvenbsp;zich inboorde in de huid van een mensch en uit den slokdarm weer te voorschijn kwam, te mogen besluiten, dat denbsp;larven van de hypoderma bovis zich direct in de huid inboren. Zij zouden een tijd lang onder de huid blijvennbsp;rondzwerven en dikwijls verdwalen naar den oesophagus ennbsp;het ruggemergskanaal, het grootste aantal echter zou ondernbsp;de huid tot rust komen en daar verder uitgroeien,

De oudere opvatting wordt hier dus gehuldigd. Toch komt mij het bewijsmateriaal wel wat zwak voor.

Sm.

Contribution a l’étude de r„esponja” ou plaies d’été des equidés du Brésil. J. Descazeaux. Bulletin d. l.nbsp;Société centrale de méd. vét, 30 Jan—30 Sept. 1915 p. 468.nbsp;Rev. gén. de méd. vét. torn XXT, Sept. 1916 No. 297, pag.nbsp;431. De „esponjas” komen voor gedurende den zomernbsp;(Oct.—April), zij verdwijnen in den winter en komen dannbsp;den volgenden zomer bij de eerste warmte weer terug;nbsp;3®/o—4'’/o van de dieren is er mee behept. Het meestnbsp;worden ze waargenomen op den buitenkant van de ledematen. De knobbel is te vergelijken net een likdoorn, verandert in een zweer, die zich met granulatie bedekt zondersnbsp;neiging tot litteekenvorming, hetzelfde kan zich voordoennbsp;in een oud litteeken van een gedurende den zomer genezennbsp;zweer.

Na eenigen tijd doet de esponja zich voor als een circulaire tumor, waarvan de diameter tot 30 c.M. kan worden, van fibreuze consistentie, het bovenste deel bedekt metnbsp;weelderige, etterige granulaties van kraakbeenige consistentienbsp;waar tusschen speldeknopgroote kalkkorreltjes. De ontwikkeling gaat gepaard met een hevige jeuk. In de eerstenbsp;wintermaanden genezen de zweren spontaan. Uit het microscopisch onderzoek blijkt, dat de zwelling bestaat uitnbsp;fibreus bindweefsel en geïnfiltreerd is met aanmerkelijk veel

-ocr page 386-

364

eosinophile leucocyten. Die leucocyten wijzen op parasitaire knobbeltjes, bestaande uit een massa van in hoofdzaak eosinophile leucocyten en van twee tot vijf nematoden.nbsp;In het circuleerende bloed is de verhouding der eosinophilenbsp;leucocyten 15 op 100.

Ercolani en na hem Buffard vonden parasieten, die zij beschouwden als trichinen of filaria-larven. Raillet echternbsp;beschouwt ze als larven van de Habronema (spiroptera)nbsp;megastoma.

Raillet wijst op de overeenkomst met de door Ransom beschreven Habronema muscae, die wordt gevonden in hetnbsp;lichaam van de gewone huisvlieg. Ransom toonde aan, datnbsp;deze larve, waarop reeds in 1861 Carter de aandacht bijnbsp;vliegen had gevestigd, behoorde bij een spiroptera, die leeftnbsp;in de maag van het paard. Voor dien had reeds Railletnbsp;de mogelijkheid geopperd, dat de larven van de plaiesnbsp;d’été konden behooren bij een spiroptera uit de maag.nbsp;Ransom stelde zich voor, dat de embryonen met de faecesnbsp;het paardenlichaam verlieten en zich dan in de zich in faecesnbsp;ontwikkelende vliegenlarven zouden inboren om zich daarinnbsp;en in de volwassen vlieg verder te ontwikkelen. De paardennbsp;zouden dan de vliegen weer ophappen. Raillet stelt zichnbsp;den gang van zaken als volgt voor: De embryonen van denbsp;Habronema komen met de faeces buiten het lichaam vannbsp;het paard, zij dringen de huid van het paard binnen (zooalsnbsp;de ankylostomen dat doen bij den hond) en door het krabbennbsp;en schuren, het gevolg van de irritatie, zou zich dan denbsp;plaie d’été ontwikkelen. Zij zouden zich dan als verdwaaldenbsp;parasieten in dit abnormale milieu verder ontwikkelen, zooalsnbsp;ze anders bij de vlieg zouden doen.

Een rationeele prophylaxis zou bestaan in desinfectie van den mest, vernietigen van de vliegen en het toedienen vannbsp;een vermifugum. Het meest afdoende zou zijn de ziekenbsp;huidplekken uit te snijden. Het locaal inspuiten van trypaan.nbsp;blauw schijnt ook goede resultaten te hebben gegeven.

-ocr page 387-

365

Runderen, schapen en geiten zijn refractair voor de „esponja”, de hond vertoont de plaies d’été als het paard.

Raillet komt op grond van de observaties van Desca-ZEAUX tot de volgende conclusies;

Ie. De parasiet van de dermatitis granulosa verminosa is een embryo of een larve van Habronema en wel eennbsp;van de drie in de maag van het paard levende soorten.nbsp;De naam van de ziekte zou dan moeten luiden: Habrone-mosis cutaneus.

2e. De klinische vormen varieereii in afmeting al naar het evolutie-stadium en al naar het klimaat.

De „croutes ombiliquées van Ercolani, de dermite-para-sitaire-a-forme-eczémateuse-et-oedemateuse van Cadéac, I’affection-parasitaire-simulant-la-dourine van Buffard zijnnbsp;het gevolg van den embryonalen vorm.

De gewone plaies d’été zijn te wijten aan larven, zooals men ze bij de vliegen vindt. Met de „bursatti sores” vannbsp;Indië, de dermatitis-verminosus-pruriginosis van Sumatra,nbsp;de esponja van Brazilië wordt allemaal hetzelfde lijdennbsp;bedoeld.

3e. Het is waarschijnlijk, dat de infectie der equiden plaats heeft van buiten naar binnen door contact met mest, waarinnbsp;Habronema-embryonen, en dat die embryonen zich in denbsp;huid ontwikkelen als normaal bij de vlieg. De mogelijkheidnbsp;bestaat ook, dat de larven uit den zuigsnuit van de vliegnbsp;ontsnappen op de plaatsen van de plaies.

4e. De prophylaxis bestaat in wormmiddelen, het dooden van vliegen, het desinfecteeren van den mest en het dikwijlsnbsp;vernieuwen van het ligstroo.

Sm.

Uit het „Verslag omtrent van den veterinair=hygië= nischen dienst der gemeente Medan over het jaar 1916”.

Gemeente slachthuis. Blijkens dit verslag opgesteld door den gemeente-veearts P. Visser verkeerden de gebouwennbsp;in goeden staat en had uitbreiding niet plaats. De water-

-ocr page 388-

366

voorziening \verd eeniger mate verbeterd door het in gebruik nemen van een nieuwe tank.

In het afgeloopen jaar werden 625 stuks grootvee (runderen en paarden) meer geslacht dan in 1915. Het geslachtenbsp;grootvee bestond voor:

uit Atjeh- en Inlandsch vee

32°/o uit buffels b^/o uit Bali-vee.

In 1915 bedroegen deze cijfers respectievelijk 54‘’/o, 36®/o en 8%. Dus een toename van het Atjeh- en Inlandsch veenbsp;en een vermindering van de buffels en het Bali-vee. In 1915nbsp;was dit eveneens het geval.

Ook bij de varkens en het kleinvee is het aantal slachtingen vrij aanzienlijk gestegen.

Uit het financieel overzicht blijkt, dat het batig saldo der exploitatie-rekenlng ƒ 1012.39 bedroeg, terwijl dat der winsten verliesrekening ƒ 9678.12 was. De geheven slacht-,nbsp;keur- en stalloonen per stuk worden niet vermeld, denbsp;totale inkomsten daaruit bedroegen ƒ 33393.90 (in 1915nbsp;30087,20).

Tuberculose werd bij groot- en kleinvee niet waargenomen, terwijl de enkele gevallen van deze ziekte onder de varkens zich uitsluitend bepaalde tot een aandoening dernbsp;submaxillaire lymphklieren. Wegens cysticercose werdennbsp;2 Atjeh- runderen afgekeurd.

Melkcontrole. De in de kampongs ingebouwde stallen waarvan de ventilatie onvoldoende was, werden zooveelnbsp;mogelijk opgeruimd. In grijpende veranderingen vondennbsp;verder niet plaats. Evenals in ’t vorige jaar werden ernbsp;vergeefs pogingen aangewend om op verschillende plaatsennbsp;in Medan weidegronden voor de melkverkoopers beschikbaarnbsp;te stellen. In ’t geheel werden 778 melkmonsters onderzochtnbsp;en wel 655 van Bengaleezen, 114 van Klingaleezen en 9 vannbsp;Maleiers. Vergeleken met 1915 valt een vooruitgang in denbsp;samenstelling der melk te constateeren. Zoowel het soor-

-ocr page 389-

367

telijk gewicht als het vetgehalte zijn toegenomen

gem. s.g. bij 15 °C.

gem. vetgehalte.

1915

1916

1915

1916

Bengaleezen , . .

1.0301

1.0304

4.23«/o

4.507o

Klingaleezen . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

1.0298

1.0301

4.160/0

4.I80/0

Totaal.....

1.0300

1.0303

4.227o

4.450/0

De vetprocenten varieerden van 0.7 — lO®/,,. Samensteller wijdt waarden beneden 3'’/o aan vervalschingen. De bepaling van de vetvrije droge stof deed zien dat slechts 53“/onbsp;der monsters aan de in Holland gestelde eischen voldoen,nbsp;alwaar dat gehalte boven de 8“/o moet zijn, wil de melknbsp;deugdelijk worden aangemerkt. Het onderzoek naar hetnbsp;vuil- en het bacteriëngehalte der melk gaf bevredigendenbsp;resultaten ook hier vooruitgang bij het voorafgaande jaar.

Het laatste gedeelte van het verslag behandelt hamp;ipasar-wezen. Daar de particuliere pasars veel te wenschen overlieten werd in het laatst van 1915 een gemeente pasar geopend, die zich echter, dank zij haar excentrische ligging,nbsp;tot op heden in geen overmatig bezoek mocht verheugen.

E.

-ocr page 390-

BOEKAANKONDIGINGEN.

Voorstellen tot de organisatie van den handel in versche levensmiddelen in de gemeente Batavia,

DOOR DEN

Gemeente-veearts Dr. J. liELLEMANS.

Onder opgemelden titel heeft collega Dr. J. Hellemans aan den gemeenteraad van Batavia plannen ingediend tot dennbsp;bouw van een slachthuis en om tevens het geheele passar-wezen te Batavia te hervormen. Deze „voorstellen” zijnnbsp;afgedrukt in het Gemeenteblad van Batavia en derhalve nietnbsp;in den handel. Dit is jammer, omdat er een algemeen overzicht in wordt gegeven van de wijze, waarop passars moetennbsp;worden ingericht en beheerd, een onderwerp waarover nognbsp;geen Indische literatuur bestaat.

Samensteller wijst op het buitengewoon groote belang van het gebruik van kunstmatige koude bij den handel innbsp;levensmiddelen. Wordt daarvan een gebruik gemaakt, zooalsnbsp;wenschelijk wordt geacht, dan zal het slachthuis geen zelfstandige inrichting meer zijn, maar slechts het voornaamstenbsp;onderdeel van het geheele marktwezen. Dit sluit in zich,nbsp;dat de dierenarts de aangewezen persoon is om aan hetnbsp;hoofd van het marktwezen te staan. Dit denkbeeld is trouwens niet nieuw. In 1885 bracht de dierenarts W. Hoogeboomnbsp;een verslag uit omtrent de organisatie van de Amsterdamschenbsp;markten. Men is toen om geldelijke redenen op diens voorstellen niet ingegaan, maar het valt op en getuigt voor hetnbsp;goede inzicht in de markttoestanden van collega Hoogeboom,nbsp;dat de in 1913 ingestelde Amsterdamsche commissie in haanbsp;in 1914 uitgebracht rapport: „De voorziening van Amster-’’

-ocr page 391-

369

dam met versche levensmiddelen” zich zeer waardeerend over die voorstellen uitlaat en het betreurt, dat daarop indertijdnbsp;niet meer acht is gegeven.

Ook in Indië bestaat de goede nijging om den dierenartsen, die met het hygiënisch toezicht op de dierlijke voedingsmiddelen zijn belast, het algemeen toezicht pp de markten,nbsp;de passars, toe te vertrouwen. Behalve voor hen is denbsp;arbeid van Hellemans van veel waarde voor de dierenartsennbsp;die in de locale raden zitting hebben. Daarom worden denbsp;voornaamste gedeelten van de voorstellen hier overgenoirfen,nbsp;n.1. de inleiding en de nabetrachting.

Inleiding.

Algemeen overzicht van de organisatie van het marktwezen voor levensmiddelen.

Een diepen indruk van het Indische leven neemt de vreemdeling mede na een bezoek aan een markt van levensmiddelen, een pasar, in een onzer groote steden. Valtnbsp;eerst hem de druk sprekende en gesticuleerende grootenbsp;menschen-menigte op, bij het doorloopen van de markt zietnbsp;hij een verscheidenheid van groenten en vruchten, van vischnbsp;en vleesch, van kramerijen en katoentjes, van eetwaren ennbsp;dranken: een chaos van koopwaren, die hem den indruknbsp;geven van in de hartader van de inlandsche maatschappijnbsp;te zijn. De wijze van etaleeren, van verkoop en vervoernbsp;der verschillende levensmiddelen doet hem telkenmale poo-zen om het voor hem ongewone gade te slaan. Treft dennbsp;vreemdeling het primitieve, dat opvalt in de wijze van bewaren en verkoopen der op de markt aanwezige artikelen,nbsp;den hygiënist doet het pijnlijk aan te zien dat de levensmiddelen in groote onreinheid en met onverschilligheidnbsp;worden verkocht en bewaard, dat de verkooptafels, of watnbsp;daarvoor dienst doet, blijken nooit aan een grondige schoonmaak onderworpen te zijn geweest, dat de marktwegen volnbsp;liggen met weggeworpen bladeren, vruchtenschillen, mandjes.

-ocr page 392-

370

papier, enz. Dan het heirleger van vliegen! Het vindt op de markt een uitstekende gelegenheid om zich te voedennbsp;en te vermeerderen, maar tegelijk ook om smetstoffen naarnbsp;wijd en zijd over te brengen. Onderwerpt de hygiënistnbsp;de markttoestanden aan een nader onderzoek, dan komtnbsp;hij tot de ontdekking dat de artikelen, welke de kern vannbsp;de „pasar” uitmaken, zijnde versche levensmiddelen, denbsp;slechtste plaats innemen. Hij vindt deze maar al te dikwijlsnbsp;in de grenszóne van het marktterrein, terwijl kramerijennbsp;en katoentjes midden op het terrein, meestal op de bestenbsp;plaats, in een loods zijn uitgestald. De verkoopwijze vannbsp;vleesch, visch, groenten en vruchten onderwerpt hij aan eennbsp;vernietigende critiek, terwijl ook inrichting, bouw, enz. vannbsp;de markt zijn goedkeuring niet kunnen wegdragen. Noodignbsp;acht hij een grondige verbetering van de .geheele markt.

Met dit denkbeeld staat de hygiënist niet alleen; bestuursambtenaren, gemeenteraadsleden zien in, dat in onze groote steden de markten, bestemd voor den verkoop vannbsp;levensmiddelen, een grondige reorganisatie dienen te ondergaan. Het is ook daaraan toe te schrijven dat gemeenteen gewestelijke raden gewillig bevonden worden geldennbsp;voor verbetering van markttoestanden te voteeren. Nunbsp;kunnen met geringe middelen in kleine plaatsen marktennbsp;gereorganiseerd worden, zoodat de inrichting aan redelijknbsp;gestelde eischen voldoet. Moeilijk is het echter om in grootenbsp;steden het marktwezen in goede banen te leiden; oudenbsp;gewoonten, hooge prijzen van het om de markt liggendnbsp;terrein, slechte toegangswegen, vormen maar al te dikwijlsnbsp;onoverkomelijke hinderpalen. De opheffing der slechte toestanden eischt een grondige, langdurige voor-studie, noodzakelijk alvorens eenig plan definitief vast te stellen. Voornbsp;ons Hollanders wordt het ontwerpen van een goed projectnbsp;nog bezwaarlijker, omdat in Nederland dergelijke verkoopplaatsen als pasars onbekend zijn. Daarvoor dient men innbsp;Europa de groote Engelsche, Fransche en Duitsche steden

-ocr page 393-

te bezoeken. Voornamelijk komen de laatste daarvoor in aanmerking. Toen n.m. na 1870 de bevolking der Duit-sche steden enorm toenam, konden de bestaande weekmarkten de aangroeiende bevolking slechts onvoldoendenbsp;van levensmiddelen voorzien. De gemeentebesturen zagennbsp;in dat de markttoestanden verbetering behoefden. In denbsp;enkele steden, waar men volgens eigen inzicht de toestanden verbeterde, verkreeg met niet de gewenschte resultaten. Het werd nu de vraag welke dan wel de richtingnbsp;was die ingeslagen moest worden. Daarom hebben gemeenteraadscommissies de sedert eeuwen georganiseerde marktennbsp;in Frankrijk en Engeland bezocht, de voordeelen daarvan,nbsp;maar voornamelijk ook de slechte toestanden gezien ennbsp;daarmede in hunne adviezen rekening gehouden. Naar denbsp;aanwijzingen dezer commissies zijn in verscheidene grootenbsp;Duitsche steden markten verrezen, welker organisatie ennbsp;inrichting zoowel den handel als het publiek uitstekendnbsp;blijken te voldoen en die ook den hygiënist bevredigen.nbsp;De Amsterdamsche commissie in 1913 ingesteld tot verbetering der markttoestanden in hare plaats van inwoning,nbsp;heeft menige Duitsche markthal ten voorbeeld gesteld ennbsp;is van oordeel dat de navolging van het Duitsche markt-systeem voor Amsterdam de meeste aanbeveling verdient.

Nu is het merkwaardig, dat vele eischen, welke de handel aan een marktinrichting stelt, ook die van den hygiënistnbsp;zijn. Voornamelijk ten aanzien van het voorkomen Van bederf,nbsp;zijn de wenschen van den handelaar en den hygiënistnbsp;dezelfde. Beide verlangen dat gedurende het vervoer dernbsp;levensmiddelen, deze voor de inwerking van zon, regen ennbsp;stof zijn gevrijwaard, dat de opslagplaats ruim, luchtig ennbsp;zindelijk zij en dat er een goede gelegenheid bestaat om denbsp;onverkochte artikelen gedurende geruimen tijd te bewaren.

In verband met de wijze van aanvoer der levensmiddelen, dient het marktterrein gekozen te worden. Worden voornamelijk de produkten uit de omgeving der stad ter

-ocr page 394-

372

markt gebracht, dan wordt voor hun vervoer van vrachtwagens en draagkracht gebruik gemaakt. Gewenscht is het in dit geval dat het marktterrein midden in de gemeentekomnbsp;gelegen zij, want de tot de markt toegang gevende straatwegen kunnen zoowel voor aan- als afvoer der koopwarennbsp;worden gebruikt.

In een stad van eenigen omvang produceert de omgeving onvoldoende om de stadsbewoners ruim van groenten, vruchten, vleesch en visch te voorzien. De aanvoer moet vanafnbsp;verder gelegen streken plaats hebben en moet daarvoor denbsp;handel van spoor- en waterwegen gebruik maken Heeft denbsp;aanvoer een grooten omvang genomen, dan zal de handelnbsp;er zeer op gesteld zijn dat het markterrein aan een waterweg is gelegen en/of dat het met een zijlijn aan het spoorwegnet is verbonden. Bij een zeer grooten aanvoer zal hetnbsp;noodzakelijk blijken een station op het marktterrein tenbsp;bouwen om het .goederentransport zoo snel mogelijk te doennbsp;plaats hebben. Nu benut de handel niet alleen de spoorwegen om waren te ontvangen, maar ook om de dichtnbsp;bij de stad gelegen dorpen te voorzien van levensmiddelen,nbsp;welke van ver weg afkomstig zijn. Voor het bezorgennbsp;van bestel-, ijl- en vrachtgoederen is het ook gewenschtnbsp;dat het station dicht bij de markt gelegen zij.

Worden de levensmiddelen voornamelijk over zee aangevoerd, dan zij het marktterrein dicht bij de haven gelegen of met spoor- en tramwegen daarmede verbonden.

In de groote steden op Java gebeurt de aanvoer van levensmiddelen uit den omtrek, voornamelijk echter vannbsp;uit het geheele land, en veel ook van over zee. Daaromnbsp;moet het marktterrein zoodanig gekozen worden dat hetnbsp;gemakkelijk langs straat-, spoor- en waterwegen te bereikennbsp;is. Voor den afvoer der verkochte waren dienen straatwegen korte verbindingen met de dichtbevolkte stadsgedeelten te geven, omdat de op de markt verkochte produktennbsp;in kleine hoeveelheden per man of vrachtwagen naar de

-ocr page 395-

373

bevolkingscentra van de stad worden gebracht. Uit het vorenstaande blijkt dat het terrein, bestemd voor den groothandel, niet noodzakelijk in de kom der gemeente behoeftnbsp;te liggen, maar dat een in de stadsgrenszöne liggend terreinnbsp;daarvoor eveneens in aanmerking kan komen. De groothandelnbsp;vraag in de eerste plaats gemakkelijken aanvoer, omdat hijnbsp;zijn waren in groote hoeveelheden ontvangt, hetgeen nietnbsp;anders dan per spoor- of waterweg kan geschieden.

Na de ontvangst der levensmiddelen moet de groothandel deze voor den detailhandel gereed maken. Zij dienen daarvoor gesorteerd, geselecteerd en dikwijls nog geprepareerdnbsp;te worden. De laatste bewerking vereischt afzonderlijkenbsp;gebouwen. Zoo dient voor vleesch een modern ingerichtnbsp;slachthuis aanwezig te zijn, waarin het ontvangen vee totnbsp;vleesch wordt omgezet en dit zoodanig in stukken versnedennbsp;kan worden, als de detailhandel verlangt. Visch heeft eennbsp;plaats noodig waar hij gesorteerd en ook wel gestript ennbsp;verdeeld kan worden. Groenten moeten, behalve gesorteerd,nbsp;ontdaan worden van de door de reis geleden hebbendenbsp;buitenbladeren. Vruchten dienen te worden uitgezocht: denbsp;rijpe van de onrijpe gescheiden en de aangestoken verwijderd.nbsp;Hiervoor zijn lokalen noodig, ingericht al naar gelang hetnbsp;artikel dat er in behandeld moet worden. Voor vleeschnbsp;is de inrichting kostbaar, omdat veel gebouwen en veelnbsp;machinerieën worden vereischt. Voor groenten ên vruchtennbsp;stelt de handel aan de inrichting geen hooge eischen: eennbsp;ruime luchtige hal met een voor vocht ondoordringbarennbsp;vloer is reeds voldoende. De groothandel vraagt ook eennbsp;goede localiteit om de in groote hoeveelheid aangevoerdenbsp;artikelen te kunnen opslaan, totdat er vraag naar is en eennbsp;goede prijs bedongen kan worden. Is de aanvoor slechtsnbsp;zoo groot dat hij in de behoefte van enkele dagen voorzietnbsp;dan is een overdekte, luchtige, afgesloten ruimte voldoende.nbsp;Komen echter de artikelen van ver verwijderde streken dannbsp;is het voor den handel voordeelig ze in groote hoeveelheden

-ocr page 396-

374

op te koopen, omdat de transportkosten de prijzen der artikelen dan slecids weinig behoeven te verhoogen. Dezenbsp;hoeveelheden zijn niet voor enkele dagen, maar voor wekennbsp;en soms voor maanden bestemd. In dergelijke gevallennbsp;vraagt de handel bijzondere inrichtingen om zijne spoedignbsp;in bederf overgaande artikelen geruimen tijd te bewaren.nbsp;Gedurende de laatste 30 jaren wordt in Europa, in Amerikanbsp;en Australië de kunstmatige koude steeds in grootere matenbsp;daarvoor aangewend. De koeltechniek bewijst in gindschenbsp;werelddeelen aan den handel in levensmiddelen onmisbarenbsp;diensten. Dit blijkt uit de gepubliceerde statistieken, aangevende dat der Engelsche bevolking zich met bevrorennbsp;en afgekoeld vleesch voedt; dat de hoeveelheid bevrorennbsp;visch in midden-Europa en Engeland ongeveer ‘/r van dennbsp;geheelen vischhandel inneemt; dat in New-York gedurendenbsp;de wintermaanden ^4 van het aantal geconsumeerde eierennbsp;uit de koelkamers afkomstig is en dat in Amerika en Australiënbsp;bijna de geheele, voor den handel bestemde appeloogst innbsp;koelkamers wordt opgeslagen. Van de koelinrichtingen wordtnbsp;in Europa en Amerika gedurende de zomermaanden het meestnbsp;gebruik gemaakt. Er volgt hieruit dat zij in de tropen,nbsp;waar steeds een hooge luchttemperatuur heerscht, nog meernbsp;dan ginds op haar plaats zijn. Men zal hier echter meernbsp;dan in de landen met een gematigd klimaat, voorzorgen bijnbsp;het in- en uitbrengen der artikelen in of uit de koelkamers in acht moeten nemen, want in de tropen hebben denbsp;levensmiddelen een temperatuur van 25 — 30° C., geheelnbsp;overeenkomstig hunne omgeving. Een plotselinge overgangnbsp;van 30 tot 2°, welke de gemiddelde temperatuur is waarop de lucht in de koelkamers gehouden wordt, is voor denbsp;meeste levensmiddelen veel te groot. Daarom zal in Indiënbsp;een ruim gebruik van voorkoelkamers gemaakt moeten wordennbsp;waarin een temperatuur van 8— 15° heerscht, alvorens denbsp;artikelen in de koelkamers op te bergen. Evenzoo zullennbsp;voor het verwijderen der produkten de voorkoelkamers groo-

-ocr page 397-

375

fe diensten bewijzen. Opgemerkt dient nog te worden dat het gebruik van koelinrichtingen dan alleen nut oplevert,nbsp;wanneer aan de daarin te bewaren artikelen groote zorgennbsp;zijn besteed. Wenscht men met resultaat vleesch geruimennbsp;tijd in de koelkamers op te slaan, dan dient het afkomstignbsp;te zijn van vee, dat geslacht is terwijl het in uitstekenden gezondheidstoestand verkeerde en dat zoo rein mogelijknbsp;is uitgeslacht. Er is daarvoor een modern ingericht slachthuis noodig met personeel, dat getraind is in het toepassennbsp;eener erkend goede slachtmethode. Vruchten moeten rijpnbsp;worden geplukt, met zorg vervoerd, gesorteerd en verpakt.nbsp;Een koelinrichting is het laatste gebouwencomplex, welksnbsp;oprichting voor de voltooiing van een volledig marktbedrijfnbsp;in aanmerking komt. Eerst dienen de verschillende gebouwen als slachthuis, vischmarkt, sorteerhal voor groentennbsp;en vruchten naar de moderne eisclien te zijn opgerichtnbsp;en in gebruik genomen, om een koelhuis het nut te doennbsp;opleveren, dat men in Europa en Amerika thans van eenenbsp;dergelijke inrichting trekt. De hygiënist dient zooveelnbsp;mogelijk de oprichting van koelkamers te bevorderen, wantnbsp;het gebruik daarvan verplicht den handel veel zorg aannbsp;de te bewaren produkten te besteden. Hierdoor komennbsp;deze ook in goeden staat in handen van de consumenten,nbsp;hetgeen voor den algemeenen gezondheidstoestand bevorderlijk is.

De detailhandel stelt andere eischen dan de groothandel. Terwijl deze in hoofdzaak goede aanvoerwegen en eennbsp;goede opslagplaats vraagt, is voor gene de étalage van hetnbsp;voornaamste belang. De detailhandel wenscht-zijn artikelennbsp;binnen den kortst mogelijken tijd van de hand te zetten.nbsp;Om dit doel te bereiken brengt hij zijn waar op zijn voor-deeligst onder de oogen zijner koopers. In Indië vraagt hijnbsp;niet of door zon, regen of stof de levensmiddelen spoedignbsp;bederven; het voorkomen dezer nadeelige invloeden wordtnbsp;opgeofferd aan het eenige doel: het spoedig verkoopen.

-ocr page 398-

376

Vandaar ook dat men op pasars visch en vleesch in de brandende zon te koop ziet aanbieden. Wijst men de ver-koopers op het snelle bederf welke een uitstalling in denbsp;zon te wachten staat, dan antwoorden zij, dat alvorensnbsp;ontbinding kan intreden, hun waar tegen eiken prijs verkocht moet zijn. Natuurlijk stellen de verkoopers het zeernbsp;op prijs indien zij hun waar, gevrijwaard tegen slechtenbsp;invloeden, kunnen uitstallen, maar meestal hebben zij denbsp;hooge kosten, die aan de huur van een goed ingerichtenbsp;detailverkoopplaats verbonden zijn, er niet voor over.nbsp;Mochten zij daartoe verplicht worden, dan heeft de ervaringnbsp;in Europa geleerd, dat de verkoopers liever een eigennbsp;winkel openen dan van een gemeenschappelijke verkoopplaats, een markthal, gebruik te maken.

Het in goede banen leiden van den detailhandel is hier zeer moeilijk en eischt bijzonder veel tact en geduld, omdat de verkoopwijze geheel met den volksaard samenhangt.

Staat deze, voorzoover het opvolgen van gezondheidsmaatregelen betreft, op een achterlijk peil, dan gebeurt de verkoop onzindelijk. Als voorbeeld moge dienen denbsp;wijze waarop het vleesch op de pasars thans verkochtnbsp;wordt. De Inlandsche slager behandelt vleesch met grootenbsp;onverschilligheid; aan het onderhoud van zijn verkooptafelnbsp;en zijn messen besteedt hij zeer weinig zorg, zoodat tafelnbsp;en gereedschappen met éen dikke, vuile bloederige vetlaagnbsp;bedekt zijn. Vraagt men hem waarom hij zijn tafel nietnbsp;geregeld schoonmaakt, dan luidt het antwoord het overbodig te vinden daar de koopers toch geen aanmerking opnbsp;den intensief smerigen toestand zijner verkoopplaats maken. Denkt men zich denzelfden vleeschverkooper op eennbsp;Hollandsche weekmarkt. Van de markt bezoekers zou hij menignbsp;afkeurend oordeel hooren over zijn vleeschbehandeling ennbsp;zijn onreine gereedschappen, enz.; met het gevolg dat hijnbsp;zijn waar niet of tegen zeer verminderden prijs van denbsp;hand zou zetten. Dit voorbeeld geeft aan dat er geen beter

-ocr page 399-

377

middel bestaat om een verkooper tot een zuivere behandeling zijner waren te dwingen, dan de op- en aanmerkingen zijner klanten. Verbetering van den detailverkoop gaatnbsp;samen met betere hygiënische begrippen der bevolking.nbsp;Aangezien deze zeer langzaam tot den Inlander doordringen,nbsp;zal de detailverkoop slechts uiterst langzaam aan verbeteren. Nu kunnen van bestuurswege vele aanwijzingen gegevennbsp;en toezicht op den verkoop uitgeoefend worden, maar dienen de op- en aanmerkingen zeer geleidelijk en in eennbsp;langzaam tempo gegeven te worden wil de bevolking zenbsp;niet als plagerij opvatten.

Het aanbrengen van verbeteringen wordt nog bemoeilijkt door het feit dat van de meeste detailverkoopers de mandennbsp;of tafels niet tot hun eigendom behooren. Daarenbovennbsp;vertegenwoordigen deze etalagemiddelen meestal een geringenbsp;waarde, reden waarom de eigenaar na eenige malen gebruiknbsp;liever tot vernietiging overgaat dan moeite en tijd aannbsp;onderhoud te besteden. Het overgroot gedeelte der detailverkoopers behoort niet tot de goede kern der bevolking,nbsp;tot den zoogenaamden middenstand, en is voor alles watnbsp;hygiëne aangaat, geheel onverschillig. In Europa rekentnbsp;men hen tot de straatventers, die hun waar in de achterbuurten slijten. Hier zou men geneigd zijn bijna alle ver-koopers ook tot deze categorie te rekenen, ware het nietnbsp;dat zij op de markt de meeste en de beste koopers trekken,nbsp;die daarmede te kennen geven dat het marktpubliek nietsnbsp;voor een hygiënische behandeling der marktwaren voelt.nbsp;Uit het bovenstaande blijkt wel de groote moeilijkheden,nbsp;welke verbonden zijn aan het aanbrengen van verbeteringennbsp;in de verkoopwijze op de detailmarkten.

Het verhandelen op een open markt is als de primitiefste verkoopwijze aan te merken. Verbeterd wordt deze indiennbsp;de verkooper een vaste standplaats inneemt, hetzij op denbsp;markt of in een huis. Op het marktterrein zal een koopmannbsp;ongenegen zijn een goed ingerichte permanente verkoop-

-ocr page 400-

378

plaats te bouwen, want behalve gebrek aan kapitaal behoort de grond niet tot zijn bezit. Daarom zou de eigenares vannbsp;de markt, de gemeente, de verkoopplaatsen kunnen bouwen,nbsp;geheel modern inrichten en aan de verkoopers verhuren. Denbsp;gemeente zal meestal een aantal verkoopplaatsen tegelijknbsp;laten bouwen, en zal daaraan den vorm van één gebouwnbsp;of gebouwencomplex geven, dat men met den naam vannbsp;detailmarkthal of detailmarkt aanduidt. De ervaring heeftnbsp;in Europa geleerd, dat wil men een dergelijk gebouw aannbsp;de moderne eischen doen beantwoorden, dan dient mennbsp;zich hooge financieele offers te getroosten, met het gevolgnbsp;dat ook hooge huren voor de verkoopplaatsen gehevennbsp;moeten worden. Zooals reeds is medegedeeld, heeft men innbsp;Europa ondervonden, dat de detailhandelaar liever een eigennbsp;winkel opent, dan een verkoopplaats in een markthal tenbsp;huren, indien de winkelhuur niet veel met die van de mark-hal verschilt. Ditzelfde feit heeft men ook in Indië waargenomen. Opmerkelijk is het n.m. dat, toen in Bandoengnbsp;een der nieuwe markten geopend was en voor de standplaatsen een vrij hooge huur werd gevraagd, de verkoopersnbsp;de huizen, welke langs de naar de markt leidende wegennbsp;stonden, inhuurden en voor verkoopplaatsen inrichtten.nbsp;Het door den Bandoengschen gemeenteraad beoogde doelnbsp;om aan den handel goed ingerichte en aan hygiënischenbsp;eischen beantwoordende verkoopplaatsen te geven, werdnbsp;voorbij gestreefd. Dit voorbeeld moedigt den bouw vannbsp;markthallen voor den detailverkoop niet aan. Integendeel,nbsp;gemeentebesturen zullen na kennisname van de in Bandoeng opgedane ervaring huiverig zijn kapitaal in detail-markten te steken. Liever zal men den handel de richtingnbsp;geven, die deze in Europa onwillekeurig heeft aangenomen ennbsp;welke tot bevredigende resultaten heeft geleid, d. i. de openingnbsp;van winkels bevorderen. De verkoopers zullen daarvoornbsp;kapitaal in hunne verkoopplaatsen moeten steken, metnbsp;het gevolg, dat zij tot een betere categorie der bevol-

-ocr page 401-

379

king zullen moeten behooren, dan waartoe de tegenwoordige detailhandelaren gerekend worden. Dit doel is te bereikennbsp;door het inarkterrein gedurende de hoogst noodige urennbsp;voor den handel beschikbaar te stellen. De gewoonte bestaat in Indië om de levensmiddelen voornamelijk in denbsp;morgenuren te koopen. Uit een hygiënisch oogpunt beschouwd,nbsp;is de handel op deze uren aan te bevelen, want de levensmiddelen hebben dan het minst van de’ zon en het stof tenbsp;lijden, gaan dus niet zoo snel in bederf over. Stelt hetnbsp;bestuur den eisch, dat alleen gedurende de morgen- ennbsp;zoo noodig in de namiddaguren op het markterrein uitgestald en verkocht mag worden, maar dat buiten den aangegeven tijd geen verkooptafels, manden enz. op het terreinnbsp;aanwezig mogen zijn, dan zullen de vaste handelaren gaannbsp;uitzien naar een plaats, waar zij hun handel kunnen voortzetten en manden en tafels kunnen bewaren. Zij zullen daarvoor, hetzij huizen huren, of verzoeken op het marktterreinnbsp;een goede verkoopplaats te mogen bouwen. In bijzonderenbsp;gevallen kan dit laatste worden toegestaan, maar beter is hetnbsp;te bevorderen, dat winkels geopend worden.

Onwillekeurig komt de gedachte op, dat hiermede het kwaad verplaatst wordt en dat het toezicht op de naleving van de uitgevaardigde hygiënische voorschriftennbsp;wordt bemoeilijkt. Qrootendeels is dit waar. Maar waar denbsp;ervaring geleerd heeft, dat de handel zich niet in hetnbsp;nauwe corset van een goed ingerichte en beheerde marktnbsp;wil voegen, mag men van de gemeentebesturen niet de grootenbsp;financieele offers vergen, die aan den bouw. en exploitatienbsp;van morderne detailmarkthallen verbonden zijn. Daarenbovennbsp;geeft het in de winkelinrichting gestoken kapitaal de zekerheid, dat bij voldoende controle de verkoopers de uitgevaardigde voorschriften betreffende reinheid en onderhoudnbsp;zullen opvolgen. Zelfs zullen zij genegen zijn verbeteringennbsp;aan te brengen, wanneer zij tot de overtuiging gebrachtnbsp;worden daardoor meerdere voordeelen te genieten. In Europa

¦ i

-ocr page 402-

380

is gebleken, dat het hygiënisch toezicht op de levensmiddelen voornamelijk moet worden uitgeoefend, alvorens deze aan de detailverkoopers worden toevertrouwd, dusnbsp;gedurende den tijd, dat zij nog in handen van den groothandel zijn. Het toezicht op den detailverkoop moet zichnbsp;hoofdzakelijk beperken tot het onderzoek naar bederf dernbsp;artikelen en de reinheid der verkoopplaatsen. De verschijnselen eigen aan bederf zijn gelukkig zoo opvallend, datnbsp;het publiek ze zelfs kan waarnemen. Het onderhoud vannbsp;een winkel is beter te controleeren dan dat van de primitieve manden en tafels, die men thans op een markt aantreft. Verwacht moet niet worden, dat de winkels directnbsp;aan de tegenwoordig gestelde eischen zullen beantwoorden.nbsp;Integendeel, gedurende de eerste jaren zal men daarin vrijwel dezelfde tafels, als thans op de markt aanwezig, aantreffen. Deze zullen echter beter onderhouden worden ennbsp;langzamerhand zal de winkelier zijn verkoopplaats beternbsp;inrichten, vooral wanneer hem van bevoegde zijde aanwijzingen worden gegeven.

Het bovenstaande geeft voldoende toelichting voor het aangeven der richting, waarin het marktbedrijf geleid moetnbsp;worden.

Men zorge ten plattelande voor een open terrein, gelegen in het bewoonde gemeentegedeelte, waartoe de hoofdwegennbsp;toegang geven. Markt wordt gehouden gedurende enkelenbsp;morgenuren, terwijl alle waren kisten, tafels, afdaken enz.nbsp;gedurende den overigen tijd van den dag verwijderd moetennbsp;zijn om het terrein schoon te kunnen vegen en het aannbsp;het zonlicht bloot te stellen. Is het terrein drassig en nietnbsp;goed te onderhouden, dan wordt het geplaveid en doornbsp;goten-aanleg voor een goeden waterafvoer zorg gedragen.nbsp;Wordt lederen dag markt gehouden, dan verdient het aanbeveling een of meer groote loodsen te bouwen om denbsp;uitgestalde waren en marktbezoekers voor zon en regen tenbsp;beschutten. Streng moet de hand gehouden worden aan het

-ocr page 403-

381

voorschrift, dat na den vastgestelden markttijd geen waren enz. achtergelaten mogen worden. Men kan nog eenvoudigenbsp;verkooptafels in de loodsen laten bouwen, wanneer de ver-koopers genegen zijn een hoogere markthuur te betalen,nbsp;maar een vollediger inrichting van een detailmarkt is in denbsp;meeste gevallen niet aanbevelenswaardig. Zou men de verkoopplaatsen beter willen ustensiliseeren, dan zou naar hetnbsp;gevoelen van de verkoopers een te hooge huur gehevennbsp;moeten worden om de kosten te vergoeden.

Is een gedeelte der op de markt aangevoerde artikelen afkomstig van ver verwijderde streken, dan ontstaat langzamerhand de groothandel. Zoo deze eenige beteekenisnbsp;krijgt, moet daarvoor een goed onderdak op het marktterreinnbsp;aanwezig zijn. Een luchtige afsluitbare ruimte, gelegennbsp;aan de hoofdwegen, zal de groothandel zeer op prijs stellennbsp;en beloonen door zich spoedig te vermeerderen. De combinatie van den groot- en detailhandel op één terrein wordtnbsp;aangeduid met het woord centraalmarkt. Voor vrij grootenbsp;steden als b.v. de meeste residentiehoofdplaatsen, voldoetnbsp;een centraalmarkt aan de bestaande behoefte. Breidt denbsp;stad zich uit, dan ziet men op verschillende plaatsen,nbsp;centra van bevolkingswijken, eerst primitieve detailmarktennbsp;ontstaan, die niettegenstaande de uitgeschreven verbodsbepalingen, steeds een grooteren omvang trachten te nemen. Zijnbsp;worden eerst door den groothandel van de bestaande marktennbsp;gevoed, maar weldra tracht deze er ook een vaste plaatsnbsp;te verkrijgen, Het is dan tijd, dat het bestuur ingrijpt doornbsp;een markt voor den groothandel in ’t leven te roepen en denbsp;bestaande markten tot detailmarkten te degradeeren. Ernbsp;wordt een terrein gezocht, dat met spoor- en waterwegen goed is verbonden en daarop worden een of meer hallennbsp;opgericht. De handel wordt daarin toegestaan van ’s morgens 4 tot 7 uur, terwijl op de bestaande markten slechtsnbsp;markt gehouden mag worden van 6 tot 8'/2 uur. Op denbsp;markt voor den groothandel wordt een goede gelegenheid

-ocr page 404-

382

voor het opslaan van goederen gegeven, maar men stelt voor de detailmarkten den eisch, dat zij na den vastgesteldennbsp;markttijd door de verkoopers geheel worden verlaten. Aanvragen door particulieren voor het oprichten van detailmarkten worden toegestaan, maar onder zooeven genoemde voorwaarden en men zie streng toe, dat de gestelde eischennbsp;worden opgevolgd.

Voor den tegenwoordigen handel is de straat- en huisver-koop van veel belang, geide dienen nog besproken te worden.

Onder straatverkoop verstaat men den verkoop van levensmiddelen langs de openbare wegen en pleinen. De handelaar loopt langs den weg, zit op hoeken van straten en prijstnbsp;dikwijls met luider stem zijn waar aan. Deze is meestalnbsp;van minderwaardige kwaliteit, door den groothandelaar uitnbsp;vrees voor bederf voor een geringen prijs van de hand gezet.nbsp;Zonder straatverkoop zouden de anders onverhandelbarenbsp;artikelen spoedig in bederf overgaan en geen waarde meernbsp;hebben, terwijl zij nu tegen lage prijzen nog aan consumentennbsp;over gaan. Deze minderwaardige artikelen zijn voornamelijknbsp;bestemd voor de mindere bevolkingsklasse. Daarom behoevennbsp;zij ook niet in de drukke hoofdstraten gevent te worden,nbsp;maar zijn daarvoor de achterbuurten aangewezen. Dezenbsp;beperking heeft het voordeel, dat de straatventers het verkeernbsp;in drukke wegen niet hinderen. Met te bepalen, dat denbsp;detailmarkten slechts enkele uren van den dag voor dennbsp;handel geopend zijn, zal men vreezen, dat de straatverkoopnbsp;zal toenemen. Wanneer echter aan den groothandel eennbsp;goede opslagplaats resp. een koelinrichting ter beschikkingnbsp;worden gesteld, is te verwachten, dat voor een spoedig bederfnbsp;der handelswaren minder gevreesd behoeft te worden ennbsp;zal daardoor aan den straatverkoop een zijner bestaansvoorwaarden worden ontnomen. Als voorbeeld moge de verschenbsp;zeevisch dienen. Deze moet thans na aankomst te land zoonbsp;spoedig mogelijk verkocht worden en bewijzen de straat-verkoopers daarvoor een zeer grooten dienst. Staat echter

-ocr page 405-

383

een vrieskamer ter beschikking, dan behoeft de handel zich niet van alle gevangen visch direct te ontdoen, maar kannbsp;een gedeelte voor later bewaren, wanneer minder visch wordtnbsp;gevangen of de vraag grooter is geworden.

Onder huisverkoop verstaat men den verkoop, die langs de huizen gebeurt. De handelaar heeft zijn vaste klantennbsp;of biedt zijn waar aan de huisbewoners te koop aan.

In de groote Indische steden bloeit de huisverkoop welig. De oorzaken zijn:

Ie. dat de detailmarkten te ver verwijderd van de woningen der consumenten zijn gelegen, en

2e. dat de huisvrouw anders de dagelijksche inkoopen door ondergeschikten latende uitvoeren, deze niet meernbsp;vertrouwend, de inkoopen aan huis zelf doet.

Huis- en straatverkoop zijn de vijanden van den winkelier en den hygiënist.

Den winkels doen zij groote concurrentie aan, omdat zij uiterst weinig kosten besteden aan vervoer en verkoopin-richtingen, met het gevolg dat zij de waren beneden denbsp;winkelprijzen kunnen verkoopen.

Den hygiënist brengen zij tot wanhoop, omdat alle begrippen van zindelijkheid hun vreemd zijn. Daarom dienen zoowelnbsp;huis- als straatverkoop in hunne vlucht gebreideld te worden,nbsp;hetgeen kan geschieden door:

Ie. den groothandel te bevorderen,

2e. veel detailmarkten op te richten,

3e. den straatverkoop alleen in afgelegen wijken toe te laten,

4e. beide verkoopen onder strenge contróle te plaatsen, 5e. het publiek op de minderwaardige kwaliteit der warennbsp;en op den dikwijls voor de gezondheid nadeeligennbsp;verkoop te wijzen.

Het 4de middel is moeilijk toe te passen. Dit moge wel blijken uit het feit, dat in alle verordeningen betreffendenbsp;het slachten van vee en den verkoop van vleesch, strenge

-ocr page 406-

384

voorschriften op den vleeschverkoop voorkomen, maar deze slecht worden opgevolgd. De reden daarvoor moet gezochtnbsp;worden in het feit, dat de controle onvoldoende wordt toegepast, doordat de met het toezicht belaste personen,nbsp;zijnde de politiebeambten, onvoldoende onderlegd zijn omtrent de eischen, die aan een goeden verkoop gesteld moeten worden. Een goed toezicht op den straat- en huisver-koop eischt hooge financieele offers, welke voornamelijk denbsp;huis- en straatverkoopers moeten dragen. Aan hen zounbsp;b.v. tegen een vast te stellen vergoeding en onder bepaaldenbsp;voorwaarden vergunning kunnen worden verleend, hun bedrijf uit te oefenen. Zij kunnen dezen financieelen lastnbsp;beter dragen, dan een winkelier omdat zij aan hun ver-koopinrichting veel minder besteden.

Het onder sub 5 genoemde is een van de voornaamste bestrijdingsmiddelen voor den huis- en straatverkoop. Wanneer het publiek herhaaldelijk onder de oogen wordt gebracht, welke minderwaardige artikelen door de straatverkoopers en dikwijls ook huisverkoopers te koop wordennbsp;aangeboden en hoe deze handelaars allen den spot drijvennbsp;met de eenvoudigste gezondheidsmaatregelen, terwijl op denbsp;detailmarkten, maar voornamenlijk in winkels, voor een weinig hoogeren prijs veel betere waar verkrijgbaar is, dan zalnbsp;langzamerhand de gegoede bevolking geneigd bevondennbsp;worden zich door middel van detailmarkten en winkels vannbsp;levensmiddelen te voorzien. Dan is ook te verwachten, datnbsp;meer winkels geopend en deze langzamerhand beter ingerichtnbsp;zullen worden. Het bestuur zorge echter er voor, dat denbsp;winkelier gemakkelijk en goedkoop zijn koopwaren kannbsp;verkrijgen, hetgeen, zooals i'n alle landen gebleken is, alleennbsp;bereikt wordt, door den groothandel te bevorderen en dezennbsp;een goede gelegenheid te verleenen zijn waren voor gerui-men tijd op te slaan.

Dezelfde redenen, die indertijd de besturen van groote

-ocr page 407-

385

Duitsche steden genoopt hebben om het marktwezen in hunne plaats van inwoning te organiseeren, zijn ook geldignbsp;voor de gemeente Batavia. Ook deze stad heeft zich denbsp;laatste jaren enorm uitgebreid: waar vroeger de stad Batavianbsp;bestond en de verschillende voorsteden afzonderlijk lagen,nbsp;zijn langzamerhand de tusschen haar gelegen open terreinennbsp;bebouwd, met het gevolg, dat stad en voorsteden een metnbsp;woonhuizen bebouwd complex vormen, terwijl wordt verwacht,nbsp;dat de gemeente zich nog meer zal uitbreiden.

Konden eertijds de stad en ook haire voorsteden van uit hare omstreken voldoende van versche levensmiddelen worden voorzien, daarvan is thans geen sprake, maar moeten nunbsp;verscheidene voedingsartikelen van verre streken wordennbsp;aangevoerd. Deze import zal grooter worden, al naarmate denbsp;gemeente in bloei toeneemt, zoodat het door de omstrekennbsp;geproduceerde slechts een klein gedeelte van de benoodigdenbsp;hoeveelheid voedsel zal vormen.

Het Binnenlandsch Bestuur heeft zich indertijd weinig aan de organisatie van het Bataviasche marktwezen gelegennbsp;laten liggen. Het in het leven geroepen gemeentebestuurnbsp;stond voor de moeilijkheid ingrijpende verbeteringen aannbsp;te brengen. Het heeft getracht door op de bestaande marktennbsp;loodsen op te richten en de orde te handhaven de gewenschtenbsp;verbeteringen te verkrijgen, maar is daarin niet geslaagd.

De studie, die ik van het Europeesche marktwezen gemaakt heb, heeft mij tot de overtuiging gebracht, datnbsp;Batavia wat het marktwezen betreft met de grootste Europeesche steden vergeleken kan worden. Hierbij heeft nietnbsp;het aantal inwoners den doorslag gegeven, maar wel hetnbsp;uitgestrekte grondgebied, dat deze gemeente beslaat ennbsp;de groote afstanden, welke de woonhuizen onderling scheiden.

Noodig in Batavia is één markt voor den groothandel en verscheidene detailmarkten, wier belangrijkheid afhangtnbsp;van de bevolkingsdichtheid der wijk, waarvan zij het middelpunt vormen.

-ocr page 408-

386

Allereerst moet naar mijn overtuiging het Gemeentebestuur zorgen voor een voldoenden aanvoer van voedingsmiddelen,nbsp;voor een goede bereidings- en bergplaats dezer artikelen.nbsp;Eerst wanneer daaraan alle zorg is besteed, kan wordennbsp;overgegaan de thans bestaande detailmarkten beter in tenbsp;richten.

Deze laatste eerst up to date te maken en daarna voor den groothandel te zorgen is naar mijn meening innbsp;omgekeerde, dus onlogische richting werken. Wat heeft mennbsp;aan mooie marktgebouwen, indien daarin Ie koop wordennbsp;aangeboden slecht toebereid vleesch, reeds in ’t begin vannbsp;rotting verkeerende visch, spoedig bedervende groenten ennbsp;vruchten? Daarom moet eerst voor bereidingsplaatsen, voornbsp;een goed slachthuis, vischmarkt, groenten- en vruchtenmarktnbsp;enz. gezorgd worden, dienende om de waren, niet alleennbsp;spoedig en gemakkelijk te ontvangen en te bereiden, maarnbsp;'ook te bewaren en verkoopen. Daarna worde de noodigenbsp;zorg besteed aan de detailmarkten, welke al naarmate harernbsp;belangrijkheid beter ingericht kunnen worden.

Voorstellen voor de oprichting in de gemeente Batavia van een markt voor den groothandel in levensmiddelennbsp;worden hiernevens aangeboden.

N abetrachting.

Na lezing van het voorgaande zullen, alhoewel in de inleiding een algemeen overzicht is gegeven, onwillekeurignbsp;2 vragen gesteld worden;

Ie; Is het gewenscht in Batavia de groothandel in versche levensmiddelen op één plaats te concentreeren?

2de; Zal de Bataviasche handel een koel-en vriesinrichting op prijs stellen en zal de exploitatie van deze rendabel zijn?

Voor de beantwoording der 1ste vraag is het noodig de geschiedenis der markten in versche levensmiddelen nanbsp;te gaan.

Waarschijnlijk bestaat de oudste concentratie van den

-ocr page 409-

387

levensrniddelenverkoop in Londen, in de City. Reeds in de 17de eeuw hadden de inwoners der City het recht verkregen,nbsp;dat alleen op bepaalde plaatsen levensmiddelen verhandeldnbsp;mochten worden. Dit recht is tot nu toe gehandhaafd ennbsp;is door het Citybestuur veel te weinig zorg besteed omnbsp;den handel faciliteiten te verleenen. In de buitenwijken vannbsp;Londen heeft men getracht markten op te richten, maarnbsp;deze zijn tengevolge van het Cityrecht weder opgeheven.nbsp;Aangehaald wordt deze markttoestand, omdat hij een grootenbsp;overeenkomst heeft met de marktrechten, welke indertijd denbsp;eigenaar van het particuliere land Pintoe Kedjil bezat ennbsp;nog bestaan voor de eigenaren van het land Tanah-Abangnbsp;en dat waarop de pasar te Meester-Cornelis is opgericht.nbsp;Over de nadeelige gevolgen voor den handel van dit markt-recht behoeft niet gewezen te worden, zij zijn hier voldoendenbsp;bekend.

Als voorbeeld van een goede concentratie van den levensmiddelen-handel worden de markten te Parijs aangehaald. Nu was de bedoeling dezer samenvoeging nietnbsp;den handel te bevorderen, maar de door de stad vastgesteldenbsp;rechten gemakkelijker en zekerder te heffen. Terwijl denbsp;„halles centrales” in den tijd, toen zij werden opgericht,nbsp;voor den handel gunstig gelegen waren, omdat de aanvoernbsp;van de levensmiddelen uit de Parijsche omstreken pernbsp;voertuig geschiedde, liggen zij nu ongunstig, omdat zij geennbsp;spoorverbinding bezitten en deze ook niet dan tegen enormenbsp;uitgaven te verkrijgen is. Toch heeft de handel in denbsp;hallen een zeer groote vlucht genomen en “is het welnbsp;vermeldenswaard, hetgeen in 1881 door een Duitscher,nbsp;Hennicke genaamd, gepubliceerd werd: „Niettegenstaandenbsp;deze enorme indirecte belasting op de levensmiddelen (10 “/onbsp;van de waarde, in 1878 opbrengende jaarlijksch 25^j4 millioennbsp;francs), die de bevolking van 2 en 1/5 millioen zielennbsp;zonder morren opbrengt, is • Parijs de billijkste en bestenbsp;voorziene grootstad. Juist de midden en de mindere volks-

-ocr page 410-

38g

klasse leven in Parijs goedkooper en beter dan in Berlijn of Weenen”. De stad Parijs had in 1871 ongeveer 100nbsp;millioen francs in het marktwezen gestoken, maar na afschrijving van alle kosten werd gerekend, dat er nog een nettonbsp;winst van ruim 10 millioen trancs overschoot.

Toen na den Fransch-Duitschen oorlog van 1870 in Duitsch-land de oeconomische ontwikkeling een kolossale vlucht nam, zagen verscheidene besturen van groote Duitsche steden denbsp;noodzakelijkheid in de voorziening van versche levensmiddelen in hunne gemeenten te verbeteren. Er werdennbsp;studiereizen gemaakt en bleek Parijs het beste voorbeeldnbsp;voor het aanbrengen van verbeteringen te wezen. Echternbsp;zag men in, dat de gebouwen der „halles centrales”nbsp;niet aan hun doel beantwoorden en ook wenschte mennbsp;geen belasting op de levensmiddelen te heffen. Het onderzoek had vastgesteld, dat in elk geval hoofdmarkten noodignbsp;waren, dit zijn markten, waar de groothandel wordt uitgeoefend en alleen aan tusschenhandelaars verkocht wordt.nbsp;Hiernaast werden op groote plaatsen, zooals Berlijn, plaatselijke markten noodig geacht, waar de tusschen-handelaarsnbsp;aan de consumenten verkoopen. In kleinere steden, waarinnbsp;men geen detailmarkten noodig achtte, heeft men den groot-en detailhandel in één gebouw gecombineerd en noemt mennbsp;dergelijke gebouwen centraalmarkten. Merkwaardig is nu,nbsp;dat de hoofdmarkten zich uitgebreid hebben, zelfs zoodanignbsp;dat men uit gebrek aan geschikt bouwterrein vele buitennbsp;de bebouwde kom van de gemeenten heeft moeten ver-' plaatsen, hetgeen aan den handel op den duur geen schadenbsp;heeft toegebracht. Men zorgde namelijk voor uitstekendenbsp;spoor- en tramwegverbindingen, hierdoor ondervond denbsp;handel geen nadeel van de groote afstanden.

De detailmarkten zijn in’t algemeen een desillusie geweest. Van de 12 in Berlijn opgerichte zijn tot 1910 reeds 3 gesloten en gaan de overige in inkomsten steeds achteruit. Alsnbsp;oorzaak wordt in ’t algemeen aangehaald, dat de winkel-

-ocr page 411-

:^89

verklop steeds tueiieetat, dat de delaiiverkpopers liever i» een eigen lokaal, een winkel étaleeren dan in een gemeenschappelijk lokaal, een markthal, waarin zij zich aan verschillende bepalingen te houden hebben.

In Duitschland heeft men daarom de volgende conclusie getrokken: hoofd- en centraalniarkteu rendeeren steeds indien zij goed zijn ingericht, de detailmarkten nooit, tenzijnbsp;bijzondere omstandigheden voor haar bloei aanwezig zijn.

Evenals bij de Duitschers bestaat alhier het denkbeeld den handel in versche levensmiddelen te bevorderen doornbsp;een verkoopplaats aan te wijzen, die gemakkelijk van velenbsp;zijden te bereiken is, den aanvoer der artikelen zoo gemakkelijk mogelijk te maken en een berg- en uitstalplaats aannbsp;te bieden, waar de levensmiddelen zoo lang mogelijk voornbsp;bederf gevrijwaard zijn. Ons belastingstelsel verbiedt evenalsnbsp;het Duitsche de levensmiddelen te belasten. Van het inarkt-bedrijf mag geen winst worden gehaald, echter dient ditnbsp;bedrijf de voor hem gedane uitgaven geheel te vergoeden.nbsp;Voor inrichting en exploitatie der markten in Batavia kunnennbsp;de moderne Duitsche als voorbeeld dienen. Deze zijn gebouwd en ingericht voor het gemak van de koopers ennbsp;verkoopers, terwijl de hygiënische wetten zooveel mogelijknbsp;in acht genomen worden.

Vrijwel dezelfde redenen, die het gemeentebestuur van Frankfurt alt;M hebben doen besluiten een markt voor dennbsp;groothandel in levensmiddelen op te richten, zijn ook voornbsp;Batavia aan te halen.

Het is daarom, dat als bijlage N. bij dit verslag is gevoegd de toelichting van het Frankfurtsche gemeentebestuur voornbsp;den bouw van een markt, (') hetwelk is overgenomen uitnbsp;het interessante rapport ; „De voorziening der bevolking van

(b Bij lezing van dit verslag valt het op, dat de Indische markt-toestanden veel met de Europeesche overeenstemmen. Met geringe wijzigingen is het Frankfurtsche verslag voor de markttoestandcn innbsp;de Indische groote steden toepasselijk, v. d. B.

-ocr page 412-

'M)

Amsterdam met versctie levensmiddelen”. Dit verslag is zeer lezenswaard. Het toont de noodzakelijkheid aan, dalnbsp;de gemeente Amsterdam spoedig den bouw van een halnbsp;voor den groothandel entameert. Het telkenmale uitstellennbsp;van een goede marktregeling heeft tengevolge gehad, datnbsp;Amsterdam onvoldoende van versche levensmiddelen wordtnbsp;voorzien en dat de prijzen dezer artikelen naar willekeurnbsp;door den detailhandel worden vastgesteld. Beide argumenten gelden ook voor Batavia. In de organisatie van hetnbsp;marktwezen is zoowel de F.uropeesche als de tropischenbsp;Nederlandsche tioofdstad zeer achterlijk gebleven.

Worden nu reeds de slechte gevolgen van een gebrekkigen toevoer naar de markten, een slechte bewaring, uitstallingnbsp;enz. der levensmiddelen gevoeld, deze treurige toestandennbsp;zullen steeds toenemen, al naar mate de stad zich uitbreidt.nbsp;De handelaren hebben behoefte aan een plaats, waar zij hunnenbsp;waren naar behooren kunnen opbergen, uitstallen, enz.nbsp;Evenzoo hebben de detailverkoopers een plaats noodig waarnbsp;zij alle levensmiddelen kunnen verkrijgen. Hiervoor is eennbsp;groote markt met verschillende bijgebouwen noodig; eennbsp;complex gebouwen, waarvan de oprichting in de vorigenbsp;bladzijden is voorgesteld om daarin het marktbedrijf te latennbsp;uitoefenen.

De 2de vraag, die beantwoord moet worden, luidt: acht de levensmiddelenhandel een koel- resp. vriesinrichting noodig,nbsp;zoo ja, is deze rendabel ?

Aanwijzingen zijn er voldoende, dat de inrichting voor het bewaren van vleesch en visch gebruikt zal worden.nbsp;Aan het bewaren der overige artikelen heeft de handel totnbsp;nu weinig aandacht gewijd, omdat het bewaren door middelnbsp;van kunstmatige koude onbereikbaar voorkwam. Afkoeling,nbsp;verricht voor ieder handelaar, zelfs voor elk onderdeel vannbsp;het marktbedrijf, is te duur. Dit is een der voornaamstenbsp;redenen geweest, waarom de concentratie van het marktwezennbsp;noodig geacht wordt. Alleen vleesch zou de exploitatie van

-ocr page 413- -ocr page 414-

392

een kuelkainei kunnen betalen, maar de handel in viseh, groenten of vruchten zullen waarschijnlijk nooit zoo’n vluchtnbsp;nemen, dat voor hen een zelfstandige koelinrichting ternbsp;beschikking zal kunnen staan.

Een voorname aanleiding, die tot het voorstellen van een combinatie der verschillende marktbedrijven den stoot heeftnbsp;gegeven, is de toestand van het gemeentelijk koelbedrijf innbsp;Weenen. Deze stad heeft een koelinrichting bij de grootenbsp;markthal, een bij het slachthuis St Marx, een vrieskamernbsp;bij de centrale vischmarkt, een koelinrichting bij het paar-denslachthuis, een bij het varkensslachthuis en er is het vorigenbsp;jaar nog een groote koelinrichting gebouwd. Nu kan een grootenbsp;stad als Weenen zich de luxe veroorlooven op meerderenbsp;plaatsen koelinrichtingen te exploiteeren. Een kleine gemeentenbsp;als Batavia, met in vergelijking van Weenen een klein aantalnbsp;inwoners, kan dit niet, maar door vereeniging der verschillende takken van den levensmiddelenhandel is het welnbsp;mogelijk zonder verlies een koel- en vriesinrichting tenbsp;exploiteeren.

Opvallend is, dat juist in Weenen zooveel op zich zelf staande gemeentelijke koelinrichtingen met voordeel worden geëxploiteerd. Er moeten daar wel bijzondere redenen voornbsp;bestaan. De voornaamste oorzaak is in het klimaat tenbsp;zoeken. Weenen heeft een typisch vaste-landklimaat, d.w.z.nbsp;zeer koude winters, maar ook zeer warme zomers. Zelfs,nbsp;zoo warm, dat in het midden van den zomer het te Weenen op den dag warmer kan zijn dan in Batavia. Wat is nunbsp;in Weenen het geval geweest. Het eerst werd in 1896 eennbsp;kleine koel- en vrieskamer bij de centraalmarkt gebouwd.nbsp;Spoedig moest deze inrichting uitgebreid worden. De handelnbsp;had de voordeelen van het aanwenden van kunstmatigenbsp;koude leeren inzien en vroeg op de andere plaatsen, waarnbsp;levensmiddelen worden bereid of verkocht, om koelinrichtingen. Het gemeentebestuur moest langzamerhand aannbsp;dien drang wel toegeven. Het was verplicht op verschillende

ife


-ocr page 415-

393

plaatsen in de gemeente koelliuizen te bouwen, omdat er zooveel kapitaal in slachthuizen en markten is gestoken,nbsp;dat hét niet mogelijk was ter wille van een goedkoopenbsp;koel- en vrieskamer-exploitatie de verschillend benoodigdenbsp;tot één groote koelinrichting te combineeren.

Voldoende toont de geschiedenis der koelinrichtingen te Weenen aan, dat Batavia bij voorbaat moet zorgen, datnbsp;slechts één groote koelinrichting voor het bewaren vannbsp;alle levensmiddelen noodig is, hetgeen alleen bereikt kannbsp;worden door den handel in deze artikelen te concentreeren.nbsp;Het koelbedrijf zal daardoor rendabel, een onmisbare inrichtingnbsp;voor den levensmiddelenhandel en daardoor indirect tennbsp;voordeele van de Bataviasche ingezetenen zijn.

Wat de markttoestanden in ’t bijzonder voor Batavia betreft stelt collega Hellemans voor een runder-, buffel- en geitenslachthuis met veemarkt, quarantaine- en voorraadstallen,nbsp;vleeschverdeelplaats en .... een koel- en vrieskainer.nbsp;De bouw dezer laatste inrichting wordt ten zeerste verdedigd,nbsp;niet alleen om de gelegenheid te geven om vleesch steedsnbsp;direct voor de consumptie in gereedheid te houden, maarnbsp;ook om een „stock” te vormen van visch, groenten, vruchtennbsp;melk, eieren en importartikelen als boter, kaas, uitheemschenbsp;vruchten, visch enz. Het koel- en vrieshuis vormt de kernnbsp;der voorstellen. Niet dat deze onuitvoerbaar zijn zondernbsp;deze moderne inrichting, maar bij doorlezing v.an het verslagnbsp;blijkt ten duidelijkste, dat nog meer voor de tropen dan voornbsp;de landen met een gematigd klimaat voor den handel innbsp;versche levensmiddelen een koelhuis onmisbaar is. Eerstnbsp;door de doelmatige aanwending van kunstmatige koude isnbsp;het mogelijk in de tropen den handel niet te verplichten zijnnbsp;waren direct na ontvangst tegen eiken prijs te verkoopen.nbsp;Ook de voorgestelde huurprijs van de koel- en vriesruimtenbsp;is voor Indië niet hoog, omdat men verwacht door ijsver-

-ocr page 416-

-ocr page 417-

koop de koelkamer per jaar op / 75.-~ en die voorde vrieskamer op ƒ 90.— te kunnen stellen.

De handel in visch, vruchten, groenten, melk en eieren worden in afzonderlijke hoofdstukken besproken. Men vindtnbsp;daarin menige opmerking, welke ook voor andere Indischenbsp;steden van belang is. Het zou te ver voeren hier dezenbsp;verschillende „branches” van het marktwezen te bespreken.nbsp;Voor hen, die belang stellen in onze „passars”, wordt denbsp;lezing dezer hoofdstukken ten zeerste aanbevolen.

Een en ander is toegelicht door kaarten, teekeningen en graphische voorstellingen, waarop echter de verklarendenbsp;woorden veelal zoo klein zijn gereproduceerd, dat ze met eennbsp;vergrootglas moeten worden gelezen.

Wat de voorstellen voor belanghebbenden zoo lezenswaardig maakt, zijn de financieele overzichten, welke van lederennbsp;handelstak als bijlagen zijn opgenomen. Mogen zij in ’t bijzonder voor Batavia zijn opgemaakt, ze zijn een handleiding voornbsp;het samenstelien van overzichten in andere steden. In het kortnbsp;zij vermeld, dat de totale oprichtingskosten op ƒ 1.446.000.—nbsp;worden begroot. De jaarlijksche uitgaven, hierbij inbegrepennbsp;de betaling van renten en amortisatie van het geleende kapitaal, zijn op / 272.788.— en de jaarlijksche inkomsten opnbsp;/ 279,582.— geschat. De gegevens zijn voornamelijk voor ofnbsp;gedurende den eersten tijd van den oorlog verkregen, redenennbsp;waarom is te verwachten, dat het voor de uitvoering benoo-digd kapitaal grooter zal moeten zijn, dan is voorgesteld,nbsp;met het gevolg, dat de retributies iets hooger«zullen moetennbsp;zijn, dan is aangegeven. Bezwaarlijk is dit echter niet,nbsp;want zijn de benoodigde artikelen in prijs gestegen, ook denbsp;voedingsmiddelen hebben een prijsstijging ondergaan, waardoor de verhoogde tarieven na den oorlog evenmin drukkendnbsp;zullen zijn als met de voorgestelde vóór den grooten Euro-peeschen strijd het geval zou zijn geweest.

Uit het medegedeelde blijkt wel de voor Indië belangrijke arbeid van collega Hellemans. Moge de Bataviasche gemee-

-ocr page 418-

396

teraad spoedig besluiten het marktwezen in zijn ressort geheel overeenkomstig Hellemans’voorstellen uit te voeren,nbsp;en aldus een ernstige aanvang worden gemaakt met denbsp;verbetering van de dieptreurige Bataviasche markttoestanden,nbsp;welke van dien aard zijn, dat de hoofdstad van indië ze nietnbsp;langer mag dulden.

W. VAN DER Burg.

Gerechtelijke Veeartsenijkunde,

DOOR

J. WESTER,

leeraar voor inwendige ziekten en gerechtelijke veeartsenijkunde aan ’s Rijks Veeartsenijschool te Utrecht (^.L.Beyvms te Utrecht 1917, prijs f 3.90).

Een verdienstelijken arbeid heeft de heer Wester verricht door het schrijven van dit boekwerk, waarvan in de voorredenbsp;terecht wordt gezegd, dat de bedoeling heeft voorgezetennbsp;iets anders te geven naast het boekje van A. van Leeuwen;nbsp;Koopvernietigende gebreken in den veehandel.

In het algemeen gedeelte wordt, nadat de betrekkelijke artikelen uit het Burgerlijk Wetboek, Vijfde titel, Van koopnbsp;en verkoop, zijn aangehaald, o.m. de gang van een procesnbsp;uiteengezet en zijn modellen van verklaringen en declaratiesnbsp;gegeven. Dan volgt een vrij uitvoerige geschiedenis vannbsp;onze wetgeving en van hetgeen op het gebied van arbitragenbsp;is verricht, waarbij zich eene kritiek op de tegenwoordigenbsp;wetgeving aansluit.

In dit interessante onderdeel worden tal van gewichtige vragen behandeld, zooals:

Wat is een gebrek?

Worden onder „gebreken” ook ziekten bedoeld?

Wat is een verborgen gebrek?

Wat is een zichtbaar gebrek?

Waarvoor moei het dier geschikt zijn? enz. enz.

-ocr page 419-

397

Uit de beantwoording dezer en andere vragen blijkt, dat de Nederlandsche rechters zich verre van eenstemmignbsp;hebben uitgesproken, zoodat men geen hoogen dunk verkrijgtnbsp;van de rechtszekerheid in dit opzicht.

Na een overzicht van de wetgeving in enkele andere staten van hel vaste land van Europa, geeft de heer Wester als zijnenbsp;meening, in aansluiting bij die van de meeste Nederlandschenbsp;dierenartsen, dat het grondbeginsel van het Romeinschenbsp;recht (vrijwaring voor alle verborgen gebreken) de voorkeurnbsp;verdient boven de invoering van het Qermaansche principenbsp;(lijst van gebreken). Daar echter in de praktijk de uitvoeringnbsp;van het Romeinsche recht nogal eens faalt,quot;zou hieraan volgensnbsp;W. kunnen worden tegemoèt gekomen door de benoemingnbsp;van deskundigen (veeartsen), liefst binnen 9 dagen nanbsp;den koop, die de volgende vragen zouden hebben te beantwoorden :

Ie. Is het gebrek, hetwelk in de dagvaarding wordt genoemd, aanwezig?

2e. Was het gebrek verborgen op het oogenblik van den koop (of levering)?

3e. Is het gebrek als een ernstig gebrek te beschouwen? Maakt het nu of later het dier ongeschikt of mindernbsp;geschikt vooi den dienst, respectievelijk het gebruik,nbsp;waarvoor het bestemd is?

4e. Bestond het gebrek reeds voor den koop (of levering;?

De deskundigen, gekozen uit beëedigde veeartsen, welke zich in deze zaken zouden kunnen speciallCeeren, zoudennbsp;hun taak dadelijk moeten aanvaarden en binnen 2x24 urennbsp;hun rapport bij den griffier moeten deponeeren.

In het speciale gedeelte passeeren voor paard en rund elk een dertigtal ziekten en gebreken tie revue. Hierbij isnbsp;de klinicus aan het woord, die tal van nuttige wenken geeftnbsp;bij het onderzoek en voor de beoordeeling van de ziektennbsp;en gebreken. Deze besprekingen, waarbij rekening is gehouden met jaren lange ervaring en de resultaten van tal van

-ocr page 420-

398

anderzoekingen van den schrijver, zullen den dierenartsen in de praktijk niet dan zeer welkom zijn.

Op de lijst der ziekten voor paarden, welke wel is waar voor een land met het Romeinsche rechts-principe nooit compleetnbsp;kan zijn, ware bij een 2den druk ook malleus op te nemen.

Tot besluit zijn als „Aanhangsel” de Deensche, Zwitser-sche, Belgische, Fransche, Duitsche en Luxemburgsche wetgevingen inzake koop en verkoop van vee opgenoinen.

Moet dit werk van de hand van den heer Wester als een kostbare aanvulling van onzen boekenschat worden beschouwd,nbsp;tot een tweetal opmerkingen geeft het mij toch aanleiding.

in de eerste plaats is in vergelijking met hetgeen men onder gerechtelijke geneeskunde verstaat de titel minder juistnbsp;gekozen en moet aan dien van het werkje van van Leeuwen;nbsp;Koopvernietigende gebreken in den veehandel de voorkeurnbsp;worden gegeven, vooral daar het blijkens de voorrede ooknbsp;voor juristen bestemd is, die op den gegeven titel afgaandenbsp;zeer zeker een anderen inhoud zullen verwachten. (Dit isnbsp;mij reeds gebleken v. d. B.).

In de tweede plaats heeft het mijn aandacht getrokken, dat in dit werk, hetwelk, als ook voor anderen dan veteri-nairen bestemd, krachtigen steun zou kunnen geven aan hetnbsp;streven om den naam „veearts” door een beteren te vervangen,nbsp;het woord „dierenarts” niet wordt aangetroffen.

W. VAN DER Burg.

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

Het Hoofdbestuur heeft de eer ter kennis van de leden te brengen, dat het lid J. N. A. C. Scheepens, dirigeerendnbsp;paardenarts der 2de klasse, in het bestuur zitting heeftnbsp;genomen als vice-president.

De Secretaris van hel Hoofdbestuur, Bubberman,

-ocr page 421-

J99

Het Hoofdbestuur heeft de eer ondervolgende briefwisseling ter keimis van de leden te brengen.

De Secretaris van het Hoofdbestuur, Bubberman.

Buitenzorg, 22 April 1917.

De ondergeteekende J. C. F. Sohns, voorzitter van de Vereeniging tot Bevordering van Veeartsenijkunde in Neder-landscli-lndië, tevens tijdelijk waarnemend secretaris, heeftnbsp;de eer ter kennis van UHoogedelgestrenge te brengen,nbsp;dat op de laatste algemeene vergadering te Bandoeng denbsp;wenschelijkheid betoogd werd, den titel „Adjunct-inspecteur”nbsp;bij den Burgerlijken Veeartsenijkundigen Dienst te veranderen.

De werkzaamheden toch dier ambtenaren zijn zoodanig uitgebreid, dat de titel van adjunct in geenerlei verhoudingnbsp;staat tot hunne bevoegdheden en plichten. Bovendien zijnnbsp;de Adjunct-inspecteurs bij den Geneeskundigen Dienst jongenbsp;ambtenaren, terwijl de bovenbedoelde, tot nog toe gelijknbsp;betitelde, staatsdienaren tot hunne betrekking benoemd werden na 18 en meer jaren dienst. Moge de benoeming ooknbsp;al in de toekomst waarschijnlijk een weinig vroeger geschieden, het lijdt geen twijfel, dat de keuze steeds zal vallennbsp;op gouvernementsveeartsen met rijpe ervaring. Aan ditnbsp;laatste doet de naam adjunct geen recht wedervaren; integendeel wordt hun aanzien tegenover de andere, meeren-deels jonge, adjuncten zoowel in als buiten'den dienst zekernbsp;daardoor niet verhoogd. Het moet dus alleszins wenschelijknbsp;geacht worden, den tegenwoordigen Adjunct-inspecteurs bijnbsp;den Burgerlijken Veeartsenijkundigen Dienst den titel vannbsp;Inspecteur te verleenen en in aansluiting daarmede dennbsp;Inspecteur te benoemen tot Hoofdinspecteur, zooals reedsnbsp;lang geschied is bij hel Boschwezen, een dienst, die, watnbsp;indeeling betreft, vergeleken kan worden met den Veeartsenijkundigen.

-ocr page 422-

400

Ik heb dus de eer, UHoogedelgeslrenge namens de Veree-niging tot Bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indië beleefd te verzoeken, eene wijziging der titels als boven aangegeven wel in overweging te willen nemen.

Namens het Hoofdbestuur,

De Voorzitter, tijd. wd. Secretaris, (W. g.) SOHNS.

Aan

den Directeur van Landbouw,

Nijverheid en Handel te

Buitenzorg.

Buitenzorg, den 2 Mei 1917.

Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel.

No. 4161 B.

Naar aanleiding van Uw schrijven van 22 April jl. heb ik de eer U mede te deelen, dat ik thans geen voorstelnbsp;aan de Regeering meen te mogen doen om de titels vannbsp;den Inspecteur, Chef van den Veeartsenijkundigen dienstnbsp;en van de Adjunct-inspecteurs van dien dienst te doennbsp;wijzigen in Hoofdinspecteur en Inspecteur.

De Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel,nbsp;(w. g.) Lovink.

Aan

de Vereeniging tot Bevordering van Veeartsenijkundenbsp;in Nederlandsch-lndiënbsp;te

Buitenzorg.

-ocr page 423-

401

4'U

Buitenzorg, 8 Mei 1917.

Met verwijzing naar de notulen der op 18 December 1916 gehouden vergadering van den Gemeenteraad van Meester-Cornelis (vide het iste blad van het Bataviaasch Handelsbladnbsp;van 19 December 1916) brengt ons Hoofdbestuur beleefd ondernbsp;de aandacht van Uw kring, dat er plannen bestaan om denbsp;keuring van vee en vleesch te Meester-Cornelis te doennbsp;geschieden door den garnizoensarts aldaar.

Het zal U duidelijk zijn dat, gezien de mogelijkheid van de keuring aldaar door een veterinair, het opdragen daarvannbsp;aan een arts bevreemdend aandoet.

Dat de Militair Geneeskundige Dienst zich op hetzelfde standpunt plaatst, blijkt immers uit het feit, dat in dennbsp;laatsten tijd begonnen is met het doen geven van cursussennbsp;in vleeschkeuring aan jonge officieren van gezondheid,nbsp;wien die keuring in kleine garnizoensplaatsen eventueel zalnbsp;moeten worden opgedragen.

Gaarne zou ons Hoofdbestuur het oordeel van Uw kring over deze zaak vernemen met het oog op een ter bevoegdernbsp;plaatse in te dienen protest.

Namens het H. B. der Vereeniging t. bev. van Veeartsenijkundenbsp;in Nederlandsch-lndië.

De Secretaris,

(w. g.) Bubijerman.

Aan nbsp;nbsp;nbsp;‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;

Den Geneeskundigen Kring te Batavia, p/a Dr. Wilkens,

Menteng (Weltevreden).

-ocr page 424-

402

Vereeniging tot bevordering der

Weltevreden, 28 juni 1917,

öeneeskuiuli ge Weteiisc hap pe 11

in

Nederlandseh-lndië. No. 35.

Naar aanleiding van Uw schrijven van den 8ea Mei Jd. deelen wij U beleefd mede, dat in de vergadering van den 21ennbsp;Juni j.1. de afdeeling Batavia van de Vereenigiug tot bevordering van geneeskundige wetenschappen in Ned.-lndië de volgende motie met algemeene stemmen werd aangenomen;

„De afdeeling Batavia van de Ver. tot bevordering van Geneeskundige Wetenschappen in N. I. spreekt als haarnbsp;gevoelen uit, dat vleeschkeuring slechts dan door geneeskundigen mag worden uitgevoerd, indien ter plaatse geennbsp;veearts te krijgen is”.

Een afschrift van deze motie zal worden aangeboden o.a. aan de Chefs van den B. G. D. en van den M. G. D. en dennbsp;gemeenteraad van Meester-Cornelis. Er zal onzerzijds moeitenbsp;worden gedaan, opdat de Regeering deze kwestie regele.

Namens het Hoofdbestuur, De President,

(w.g.) F. J. WiLKENS.

De Secretaris,

Aan nbsp;nbsp;nbsp;(w.g.) F. j. Noordhoek Heqt.

het Hoofdbestuur van de Vereenigiug tot bevorderingnbsp;van Veeartsenijkunde

in N. 1. nbsp;nbsp;nbsp;: '¦

p/a den Heer Bubberman te

Buitenzorg.

-ocr page 425-

•403


28 ai.

Buitenzorg Juli 1917.

Het lioofdbestuur der Vereenigitig tot bevordering van Veeartsenijkunde in Ned.-Indië brengt beleefd onder de aandacht van Uw college, dat blijkens de notulen der op 18nbsp;December 1916 gehouden gemeenteraadsvergadering (gepubliceerd in het eerste blad van het Bat. Handelsblad vannbsp;W December 1916) er sprake is om de keuring van vee ennbsp;vieesch te doen geschieden door den garnizoensarts tennbsp;Uwent. Waar die keuring tot nu toe door een veterinairnbsp;geschiedde, deed het ons H. B. vreemd aan te moeten vernemen van plannen, het dien deskundige uit handen te nemennbsp;en te leggen in die van een niet-deskundig arts.

Het moge waar zijn, dat in kleine plaatsen in Indië, waar geen veearts aanwezig is, de keuring van vieesch aan artsen wordtnbsp;opgedragen, doch in plaatsen waar wel veterinaire hulp is,nbsp;dient naar onze meening alleen de deskundige er mede tenbsp;worden belast.

Dat ook de militair geneeskundige dienst een arts als zoodanig niet als deskundige beschouwt, moge blijken uitnbsp;het feit, dat in den laatsten tijd begonnen is met het doennbsp;geven (door een veterinair) van cursussen in vleeschkeuringnbsp;aan jonge officieren van gezondheid, wien die keuring innbsp;kleine garnizoensplaatsen eventueel zal moeten worden opgedragen.

Ons H. B. wendde zich reeds tot de afdeeliag Batavia der Vereeniging tot bevordering der Geneeskundige Wetenschappen in Ned.-lndië en mocht van haar vernemen, dat in de vergadering van 21 Juni met algemeene stemmen een motie werdnbsp;aangenomen, waarbij werd bepaald, dat slechts dan doornbsp;geneeskundigen de vleeschkeuring mag worden uitgeoefend,nbsp;indien ter plaatse geen veearts te krijgen is. Een afschriftnbsp;dezer motie zal U trouwens reeds hebben bereikt.

Waar dan ook van medische zijde ons inzicht in deze wordt gedeeld, verzoekt ons H. B. Uw college beleefd het

-ocr page 426-

404

daarheen ie willen leiden, dat woide aïgezien van het up dragen der vee- en vleeschkeuring ten Uwent aan een niet-deskundige.

Namen het H. B. der Vereeniging t. b. v. van Veeartsenijkunde in Ned.-Indië,

Aan

Den gemeenteraad van

Meester-Cornelis.


De Voorzitter,

(w.g.) SOHNS.

De Secretaris,

(w.g.) Bubberman.


10/U

Buitenzorg, 11 Juni 1916.

Aangezien een in opdracht der in 1916 gehouden algemeene vergadering onzer Vereeniging ingestelde rondvraag uitgewezen heeft, dat het meerendeel der gouvernementsveeartsennbsp;gaarne inzage zou verkrijgen van de over hen uitgebrachtenbsp;beoordeelingen — zooals reeds bij den pandhuisdienst geschiedt, hebben de ondergeteekende de eer, zich namens hetnbsp;Hoofdbestuur tot UHoogedelgestrenge te wenden met hetnbsp;verzoek ten behoeve van deze veeartsen een bepaling innbsp;bovenbedoelden zin in het leven te willen roepen.

De Voorzitter,

(w.g.) SOHNS.

De Secretaris,

(w.g.) Bubberman.

Aan

Den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handelnbsp;te

Buitenzorg.

-ocr page 427-

BERICHTEN.

Ordonnantiën, Besluiten, Officieele verslagen enz.

Uitvoer van paarden uit de Bataklanden.

Bij gouvernementsbesluit van 14 Mei 1917 no. 87 (Staatsblad no. 198) is goedgevonden en verstaan:

Krachtens artikel 2a van het Reglement op het Veeartsenijkundig Staatstoezicht en de Veeartsenijkundige Politie in Nederlandsch-Indië (Staatsblad 1912 no. 432 en 1917 no. 9) te bepalen als volgt:

I. nbsp;nbsp;nbsp;Uit de onderafdeelingen Silindoeng, Hoogvlakte van Tobo, Toba,nbsp;Baroes en Samosir der afdeeling Bataklanden (residentie Tapanoeli) mogen tijdelijk geen andere paarden worden uitgevoerd dan:

a. paarden, die bij het in § III van dit besluit bedoelde onderzoek zijn bevonden niet geschikt te zijn voor de fokkerij;

b.

veulens, van welke bij dat onderzoek is gebleken, dat niet te verwachten is dat zij voor de fokkerij geschikt zullen worden; c. hengsten, die bij het onderzoek voor de fokkerij geschikt zijn bevonden,nbsp;doch reeds minstens 6 tanden hebben gewisseld,

en op grond hiervan Voorzien zijn van het bij IV bedoelde merk.

II. nbsp;nbsp;nbsp;De uitvoer van de in § I bedoelde dieren mag slechts geschiedennbsp;op de tijdstippen en uit de plaatsen, door den resident van Tapanoelinbsp;na overleg met den betrokken gouvernementsveearts aangewezen. Doornbsp;genoemden resident wordt van de krachtens het bepaalde bij deze paragraaf door hem getroffen regelingen mededeeling gedaan aan den Directeurnbsp;van Landbouw, Nijverheid en Handel en voor zooveel hem zulks in hetnbsp;belang van het toezicht op de naleving van het bepaalde bij dit besluitnbsp;gewenscht voorkomt, ook aan de hoofden van de gewesten en afdeelingen,nbsp;waarheen uitvoer van paarden uit het in § I bedoeld gebied plaatsheeft.

III. nbsp;nbsp;nbsp;Het onderzoek van paarden en veulens op hunne geschiktheidnbsp;voor de fokkerij en van hengsten naar den stand hunner tandwisselingnbsp;geschiedt kosteloos door voormelden veearts of door een daartoe doornbsp;dezen aangewezen adjunct-gouvernementsveearts, met inachtneming vannbsp;de terzake door den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel gegeven aanwijzingen en op de tijdstippen en de plaatsen, door den residentnbsp;van Tapanoeli na overleg met meergenoemden veearts te bepalen.

Aan het hierbedoelde onderzoek worden alleen onderworpen paarden en veulens, welke de eigenaren of houders wenschen uit te voeren.

-ocr page 428-

406

IV. De paarden, die bij het in §. Ill bedoelde onderzoek niet geschikt voor de fokkerij zijn bevonden, de veulens, van welke daarbij is gebleken,nbsp;dat niet te verwachten is, dat zij voor de fokkerij geschikt zullen worden,nbsp;en de voor de fokkerij geschikte hengsten, die gebleken zijn minstens zesnbsp;tanden te hebben gewisseld, worden onder toezicht van den gouvernements-veearts of van den door dezen aangewezen adjunct-gcuvernementsveeartsnbsp;kosteloos voorzien van een merk. Het model van het merk en de voornbsp;de uitvoering van het bepaalde in deze paragraaf noodige voorschriftennbsp;worden, na overleg met den resident van Tapanoeli, vastgesteld doornbsp;den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel, die van de doornbsp;hem ter zake genomen beschikkingen mededeeliiig doet aan genoemdennbsp;resident en, voor zooveel hem zulks in het belang van het toezicht opnbsp;de naleving van het bepaalde bij dit besluit gewenscht voorkomt, ook aannbsp;de Hoofden van de gewesten of afdeelingen, waarheen uitvoer van paarden uit het in § I bedoeld gebied plaats heeft.

Uitvoer van vee uit de residentie Bali en Lombok.

Bij gouvernementsbesluit van 15 Mei 1917 no. 73 (Staatsblad no. 199) is goedgevonden en verstaan:

Krachtens artikel 2a van het Reglement op het Veeartsenijkundig Staatstoezicht en de Veeartsenijkundige Politie in Nederlandsch-Indië (Staatsblad 1912 no. 432 en 1917 no. 9) te bepalen als volgt:

I. nbsp;nbsp;nbsp;Uit de residentie Bali en Lombok mogen tijdelijk geen andere runderen worden uitgevoerd dan:

a. nbsp;nbsp;nbsp;koeien, die bij het in § III van dit besluit bedoelde onderzoek zijnnbsp;bevonden niet geschikt te zijn voor de fokkerij j

b. nbsp;nbsp;nbsp;koekalveren, van welke bij dat onderzoek is gebleken, dat niet tenbsp;verwachten is, dat zij voor de fokkerij geschikt zullen worden;

c. nbsp;nbsp;nbsp;stieren, die bij het onderzoek voor de fokkerij geschikt zijn bevonden,nbsp;doch reeds minstens vier tanden hebben gewisseld;

d. nbsp;nbsp;nbsp;ossen, die reeds minstens vier tanden hebben gewisseld en op grondnbsp;hiervan voorzien zijn van het bij § IV bedoelde merk.

II. nbsp;nbsp;nbsp;De uitvoer van de in § I bedoelde dieren mag slechts geschiedennbsp;op de tijdstippen en uit de plaatsen, door den resident van Bali ennbsp;Lombok, na overleg met den betrokken gouvernementsveearts, aangegeven. Door genoemden resident wordt van de krachtens het bepaaldenbsp;bij deze paragraaf door hem getroffen regelingen mededeeling gedaan aannbsp;den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel en voor zoover hemnbsp;zulks in het belang van het toezicht op de naleving van het bepaalde bijnbsp;dit besluit gewenscht voorkomt, ook aan de hoofden van de gewesten ofnbsp;afdeelingen, waarheen uitvoer van runderen van Bali en Lombok plaatsnbsp;heeft.

-ocr page 429-

407

III. nbsp;nbsp;nbsp;Het onderzoek van koeien en koekalveren op geschiktheid voornbsp;de fokkerij en van stieren en ossen naar den stand hunner tandwisselingnbsp;geschiedt kosteloos door voormelden veearts of door een door dezennbsp;aangewezen adjunct-gouvernementsveearts, met inachtneming van de ternbsp;zake door den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel gegevennbsp;aanwijzingen en op de tijdstippen en de plaatsen, door den resident vannbsp;Bali en l.ombok, na overleg met meergenoemden veearts, te bepalen.

Aan het hierbedoelde onderzoek worden alleen onderworpen runderen, welke de eigenaren of houders wenschen uit te voeren.

IV. nbsp;nbsp;nbsp;De koeien, die bij het in § III bedoeld onderzoek zijn bevondennbsp;niet geschikt te zijn voor de fokkerij, de koekalveren, van welke daarbijnbsp;is gebleken, dat niet te verwachten is, dat zij voor de fokkerij geschiktnbsp;zullen worden, de voor de fokkerij geschikte stieren, die gebleken zijnnbsp;minstens vier tanden te hebben gewisseld en de ossen, met welke ditnbsp;mede het geval is, worden onder toezicht van den voormelden gouver*nbsp;nementsveearts of van den door dezen aangewezen adjunct-gouvernments*nbsp;veearts, kosteloos voorzien van een merk. Het model van het merk ennbsp;de voor de uitvoering van het bepaalde in deze paragraaf noodige voorschriften, worden, na overleg met den resident van Bali en Lombok,nbsp;vastgesteld door den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel,nbsp;die van de door hem ter zake genomen beschikkingen mededeeling doetnbsp;aan genoemden resident en, voor zooveel hem zulks in het belang vannbsp;het toezicht op de naleving van het bepaalde bij dit besluit gewenschtnbsp;voorkomt, ook aan de hoofden van de gewesten of afdeelingen, waarheennbsp;uitvoer van runderen van Bali en Lombok plaats heeft.

Nieuwe traktementen van de militaire paardenartsen*

Bij besluit van 28 Juni 1917 No. 15 (Staatsblad No. 298) zijn met ingang van 1 Januari j.1. d_e maandelijksche traktementen der militairenbsp;paardenartsen vastgesteld als volgt:

Dirigeerend paardenarts der 1ste klasse (luitnt.-kolonel) . ƒ 850.—

,, nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(majoor) ....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,, 750.—

Militair nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1stenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(kapitein):

bij nbsp;nbsp;nbsp;aanstelling..............,, nbsp;nbsp;nbsp;450.—

na nbsp;nbsp;nbsp;14 jaren dienstnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;als officier.......„ nbsp;nbsp;nbsp;500.—-

18 nbsp;nbsp;nbsp;.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;550.—

Militair paardenarts der 2de klasse (1ste luitenant):

bij nbsp;nbsp;nbsp;aanstelling..............,, nbsp;nbsp;nbsp;250.—

na 3 jaren dienst als officier.......... 300.—

„ 6 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Mnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;........M 350.—

9 nbsp;nbsp;nbsp;........400.- .

-ocr page 430-

408

Nieuwe traktementen van het personeel van den burgerlijken vee artsenij kun di gen dienst.

Bij gouvernementsbesluit van 15 Juli 1917 no. 7 (Staatsblad no. 386) is bepaald dat, gerekend van 1 Januari 1917, de staat bedoeld bij A vannbsp;artikel 1 van van het besluit van 11 Juli 19914 no. 67 (Staatsblad no. 497)nbsp;wordt gelezen als volgt:

STAAT der bezoldigingen van het personeel bij den Burgerlijken Veeartsenijkundigen Dienst in Nederlandsch-Indië.

Betrekkingen.

Bezoldiging per maand.

Verhoogingen.

B

3

S

'5

s

ë

3

B

IS

Aantal.

Bedrag.

Inspecteur......

/

1000.—

ƒ

1100.—

1 driejaarlijksche.

/

100.—

Adjunct-inspecteur •

700.—

900.—

2 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

100 —

Gouvernementsvee-

arts............

275.—

800.—

3 tweejaarlijksche en

daarna 4 driejaar-

lijksche.

75.—

Adjunct-gouverne-

mentsveearts.....

100.—

200 —

4 driejaarlijksche.

25.—

Inlandsch veearts. .

35.—

60.—

5 vierjaarlijksche.

»

5.—

Mantri der Ie klasse

40.—

60.—

2 driejaarlijksche.

M

10.—

Mantri der 2e klasse-

»

25.—

n

40.—

3 nbsp;nbsp;nbsp;idem.

gt;gt;

5.-

Keur tot verbetering van de runderteelt in het gewest Ball en Lombok en tot bevordering van de castratie van nietnbsp;voor fokmateriaal geschikte stieren* zoomede totnbsp;tegengang van de slacht van dieren» welkenbsp;nut hebben voor de fokkerij.

Artikel 1.

Jaarlijks zal in elke desa districtsgewijs eene opname (registratie) geschieden van den aanwezigen runderstapel. Voor deze opname (registratie), welke onder algemeen toezicht en leiding van den gouvernements-veearts of diens plaatsvervanger kan worden verricht door den betrokken mantri bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, moet al het rundveenbsp;van eene desa of gedeelte er van worden verzameld op door den gou-vernementsveearts of diens plaatsvervanger in overleg met de betrokkennbsp;Hoofden van plaatselijk bestuur vast te stellen data en plaatsen. Hetnbsp;wordt gebrandmerkt — op de linkerbil met een B voor Bali en met eennbsp;L voor Lombok — waarna van eiken veebezitter diens naam en het

-ocr page 431-

409

aantal vee genoteerd, in een staat verzameld wordt, welke ter nadere controleering wordt afgegeven aan het districtshoofd. Minstens drie dagennbsp;na afloop van de telling in alle desa’s van één district zal op de districts-hoofdplaaïs een natelling worden gehouden van het vee, hetwelk eventueelnbsp;niet op vorenbedoelde data en plaatsen werd voorgebracht ter aanvullingnbsp;van den staat

Artikel 2.

Na afloop der regisiratie zal op den door den gouvernementsveearts of diens plaatsvervanger in overleg met de Hoofden van plaatselijk bestuur aan te wijzen plaatsen en data worden overgegaan tot een selectienbsp;c.q. castratie van den runderstapel. De selectie wordt verricht door dennbsp;gouvernementsveearts of diens plaatsvervanger dan wel bij ontstentenisnbsp;door een zijner adjuncten; de castratie door den betrokken veemantri.

Artikel 3.

(1) nbsp;nbsp;nbsp;De niet voor de voortteling geschikte vrouwelijke dieren, wordennbsp;gebrandmerkt SLB.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;De niet voor de voortteling geschikte mannelijke dieren, welke nognbsp;geen twee breede tanden hebben, worden gebrandmerkt A.

3) De niet voor de voortteling geschikte mannelijke dieren, welke twee breede tanden hebben, worden alle direct gecastreerd.

Artikel 4.

Uit de voor de voortteling geschikte mannelijke dieren, welke minstens twee tanden hebben gewisseld, wordt in overleg met de eigenaren eennbsp;keus gedaan en bepaald, welke stieren voor een jaar als springstier ternbsp;beschikking der fokkers gesteld zullen worden. Zij worden gemeten ennbsp;gemerkt met de merkletter der onderafdeeling, waar zij thuis behooren.nbsp;Hun aantal zal worden berekend: één stier op 30 koeien. De overigenbsp;stieren blijven aangehouden, zij mogen naar andere plaatsen worden verkocht als dekstier en dienen ter noodige aanvulling c.q, vervanging dernbsp;dekstieren.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;v**

Artikel 5.

Het is verboden :

Ie. stieren te castreeren of te doen castreeren zonder toestemming van den gouvernementsveearts of diens plaatsvervanger;

2e. te slachten of te doen slachten stieren: niet gemerkt A.

Artikel 6.

Alle overtredingen van deze verordening worden naar gelang van den landaard der betrokkenen gestraft met een gevangenisstraf van één totnbsp;vier dagen of met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor dennbsp;kost zonder loon voor den tijd van één tot acht dagen, dan wel met eennbsp;geldboete van één gulden tot vijf en twintig gulden.

-ocr page 432-

410

Artikel 7.

Deze verordening treedt in werking op den dertigsten dag na dien der dagteekening van de Javasche Courant, waarin zij is afgekondigd, op welknbsp;tijdstip vervalt;

de in de Javasche Courant van 7 Maart 1913 No. 19 afgekondigde keur tot verbetering van de runderteelt in het gewest Bali en Lomboknbsp;en tot bevordering van de castratie van niet vóór fokmateriaal geschiktenbsp;stieren, zoomede tot tegengang van de slacht van stieren, waarbij denbsp;tandwisseling nog niet is geëindigd.

(Javasche Courant van 24 Maart 1916 No. 24).

Keur houdende bepalingen ter verbetering van den paarden-stapel in de residentie Tapanoeli.

Artikel 1.

Het castreeren of doen castreeren van hengsten beneden den leeftijd van een jaar is verboden.

Artikel 2.

Minstens eenmaal ’s jaars moeten alle hengsten boven den leeftijd van een jaar districts- of onderdistrictsgewijs op de daarvoor door het bestuurnbsp;in overleg met den gouvernementsveearts, vooraf bekend te maken plaatsennbsp;en tijden worden verzameld ter beoordeeling hunner geschiktheid voornbsp;de fokkerij.

Artikel 3.

Hengsten van slechten lichaamsbouw, zij die slechte nakomelingen leveren en zij die om andere redenen door den gouvernementsveearts voor de fokkerij ongeschikt worden geacht, worden in diens bijzijn ter plaatsenbsp;kosteloos gecastreerd.

Artikel 4.

De castratie mag alleen geschieden door personeel van den burgerlijkèn veeartsenijkundigen dienst.

Artikel 5.

Van de afgekeurde hengsten worden van wege het bestuur met de hulp van den gouvernementsveearts onderafdeelingsgewijs registers aangelegd,nbsp;vermeldende: datumi, tijd en plaats van keuring, doorloopend nummer,nbsp;naam en woonplaats van den eigenaar of houder, ras, kleur en afteeke-ningen en geschatte waarde van het dier.

Artikel 6, nbsp;nbsp;nbsp;?

De resident van Tapanoeli is bevoegd gedeelten van zijn gewest van de toepassing dezer verordening uit te sluiten.

Artikel 7.

Overtreding van het bepaalde bij de artikelen 1, 3 en 5 dezer verordening wordt gestraft met geldboete tot vijf en twintig gulden dan wel met

-ocr page 433-

411

gevangenisstraf tot vier dagen of met tenarbeidstellihg aan de publieke werken voor den kost zonder loon voor den tijd van hoogstens acht dagen,nbsp;naargelang de overtreder Europeaan of met dezen gelijkgestelde of Inlandernbsp;of met dezen gelijkgestelde is.

Artikel 8.

Deze verordening kan worden aangehaald als de „hengstenkeur” en treedt in werking den dertigsten dag na dien der dagteekening van de Javaschenbsp;Courant, waarin zij wordt opgenomen.

(Javasche Courant van 16 Maart 1917).

Inlandsch keuringsveearts gevraagd.

Blijkens de advertentie op den omslag van deze aflevering vraagt de Gemeenteraad van Medan een Inlandsch keuringsveearts op eene bezoldiging van ƒ 150 ’s maands, met 10 twee-jaarlijksche verhoogingen vannbsp;ƒ 15 ’s maands tot een maximum van ƒ 300 ^s maands.

Deze bezoldiging steekt zeer gunstig af tegen die van de adjunct-gouver-nementsveeartsen (zie bladz. 408), zoodat het zich laat aanzien, dat het niet aan liefhebbers voor die betrekking zal ontbreken.

V. d. B.

PERSONALIA.

Gepensionneerd’. de Inspecteur van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst met verlof C. A. Penning.

Overgeplaatst van Rembang naar Koepang (Timor) de gouvernements-veearts J. P. I. BruGGEMAN.

Tijdelijk overgeplaatst ^an Lahat naar Palembang de gouvernements-veearts J. F. C. Raabe.

Benoemd tot adjunct-gouvernementsveearts de Ned.-Indische veeartsen: Raden Boesono, Mohamad Idris en Raden Mas Jacob Soejadi.

Overgeplaatst van Poerwakarta naar Djambi de adjunct-gouvernements-veearts Abdoelmanap, van Djambi naar Probolingo (Sh idem Samil, van Probolingo naar Pekalongan de idem Nastap, van Waingapoe naarnbsp;Poerwakarta de idem Marsidi, van Weltevreden naar Bandoeng de idemnbsp;Isa, van Buitenzorg naar Mataram de idem Raden Mas Jacob Soejadi,nbsp;van Buitenzorg naar Waingapoe de idem Mohamad IdrIs, van Buitenzorg naar Weltevreden de idem Raden Boesono.

In commissie gezonden naar China, als lid van de commissie tot aankoop van 400 Mongoolsche paarden en 20 muildieren, de militaire paardenartsnbsp;der 1ste klasse J. van Dulm.

Op verzoek eervol ontslagen uit ’s lands dienst de leeraar aan de Ned.-Iridische veeartsenschool Dr. W. van den Akker, zijnde benoemd tot gemeente-veearts te Bandoeng.

I

-ocr page 434-

412

Benoemd tot lid van de commissie, welke, met het oog op de mogelijke invoering van een officieele controle op de voedingsmiddelen hier tenbsp;lande, zal hebben aan te geven, aan welke eischen de verschillende voedingsmiddelen in Nederlandsch-Indië behooren te voldoen en volgensnbsp;welke methoden deze behooren te worden onderzocht en gecontroleerd:nbsp;Dr. J. Hellemans, gouvernementsveearts, gesteld ter beschikking vannbsp;den gemeenteraad te Batavia.

Belast met de waarneming van de functie van adjunct-inspecteur bij de B. V. D. de gouvernementsveeartsen J. C. Numans en Dr. H. J. vannbsp;DER ScHROEFF en resp. geplaatst te Soerabaja en Batavia.

Op verzoek eervol ontheven van de functie van waarnemend adjunct-inspecteur bij den B. V. D. en herbenoemd tot gouvernementsveearts Dr. Ch. Th G. H. de Wii.de.

Overgeplaatst van de 2de naar de 4de inspectie-afdeeling, met standplaats Bandoeng, de adjunct-inspecteur Dr. B. Vrijburg;

van Padang naar den ambtskring Pekalongan (standplaats Pekalongan), de gouvernementsveearts J. H. C. Vermeer, wordende tevens tijdelijknbsp;belast met het toezicht op den dienst in den ambtskring Tegal;

van Rembang naar den ambtskring Padang (standplaats 'Padang) de gouvernementsveearts J. B. Bloememdal.

Geplaatst in den ambtskring Rembang (standplaats Rembang) de herbenoemde gouvernementsveearts Dr. Ch. Th. G. H. de Wilde.

Overgeplaatst van Magelang naar den ambtskring Soerabaja (standplaats Soerabaja) de gouvernementsveearts J. L. van Eck, wordende hij tevensnbsp;belast met den dienst in den ambtskring Modjokerto;

van Kabandjahe naar den ambtskring Medan (standplaats Medan) de gouvernementsveearts Dr. G. A. van Lier, wordende hij tevens belastnbsp;met het toezicht in den ambtskring Kabandjahe.

Geplaatst in den ambtskring Magelang (standplaats Magelang) de gouvernementsveearts C P. A. Dieben, thans tijdelijk aldaar, wordende hij tevens belast met het toezicht op den dienst in den veeartsenijkundigennbsp;ambtskring Poerworedjo;

in den ambtskring Bandoeng (standplaats Bandoeng) de gouvernements-veearls J. Merkens, thans tijdelijk aldaar geplaatst, wordende hij tevens belast met het toezicht in den ambtskring Tasikmalaja.

Belast met de waarneming van den dienst in den veeartsenijkundigen ambtskring Kabandjahe (standplaats Kabandjahe) de adjunct-gouvernements-veearts Notosoediro, thans geplaatst te Medan.

Bevorderd tot dirigeerend paardenarts der 2de klasse de militaire paardenarts der 1ste klasse J. N. A. C. Scheepens.

v. d. B.

-ocr page 435-

Kunstmatige koude voor het bewaren van levensmiddelen,

DOOR

Dr. J. H E L L E M A N S.

In de landen, gelegen in de gematigde zone, had de ervaring sinds eeuwen geleerd, dat levensmiddelen gedurendenbsp;het koude jaargetijde veel langer voor consumptie geschiktnbsp;blijven dan in den zomer. Men wist, dat de koude daarvannbsp;de oorzaak was. Ook trachtte men in de voorjaarsdagen,nbsp;nog ijs in de rivieren zijnde, sommige levensmiddelen, voornamelijk visch, geruimen tijd te bewaren door deze in ijsnbsp;te leggen. Vooral was dit noodig, wanneer de visch overnbsp;een grooten afstand vervoerd moest worden.

Nadat door middel van stoom het vervoer veel vlugger dan eertijds kon plaats hébben^ met het gevolg dat denbsp;centra van levensmiddelenverkoop spoedig bereikt kondennbsp;worden, voelde de handel in de warme dagen de noodzakelijkheid verschillende levensmiddelen gedurende de reisnbsp;koel te houden. Hiervoor werd veel van ijs gebruik gemaakt, dat gedurende den winter verzameld was. Het gebruiknbsp;van dit soort ijs, genaamd natuur-ijs, tegengver kunstijs,nbsp;dat machinaal voortgebracht wordt, is nog van veel belangnbsp;voor den handel in versche levensmiddelen in landen,nbsp;waar de winter zich door een strenge vorst kenmerkt. Innbsp;landen met zachte winters voelde men de behoefte omnbsp;kunstmatig ijs te produceeeren, of nog beter koude luchtnbsp;voort te brengen en heeft deze methode binnen enkele jarennbsp;veel ingang gevonden, zelfs in landen waar natuur-ijs gemakkelijk verkrijgbaar is.

De belangrijke plaats, die de koude inneemt voor het bewaren van levensmiddelen werd vooral ingezien, nadat

-ocr page 436-

414

Pasteur had aangetoond, dat rotting door bacteriën veroorzaakt wordt, dat deze lagere organismen voor hun ontwikkeling een hooge temperatuur noodig hebben en dat bij vorst hunne vermeerdering niet plaats heeft.

Het was de Fransche natuurkundige Tellier, die na deze publicaties inzag, dat koude een uitstekend conserveerings-middel voor victualiën kan zijn. Zijn aandacht viel op hetnbsp;feit, dat de Zuid-Amerikaansche landen een overvloed vannbsp;vee bezaten, waarvan het vleesch aldaar weinig waard was,nbsp;terwijl in Europa de vleeschprijzen steeds stegen. Hij wistnbsp;machines te construeeren, welke koude produceerden ennbsp;die in 1868 in een stooomschip, genaamd de „City of Rionbsp;Janeiro”, werden geplaatst. Met deze boot werd van uitnbsp;Frankrijk vleesch naar Uruguay gezonden, hetgeen echternbsp;grootendeels bedorven aankwam. Tellier verloor door ditnbsp;échec het vertrouwen zijner geldschieters. Hij wist echter voornbsp;de toepassing der koeltechniek de Fransche regeering te inte-resseeren. De Fransch-Duitsche oorlog was helaas oorzaak, datnbsp;zijn plannen in ’t water vielen. Eenige jaren daarna steunde opnbsp;advies van de Academie van Wetenschappen de Franschenbsp;regeering hem weder. Er werd een speciale boot, genaamdnbsp;de „Frigorifique” voor bijna een millioen francs gebouwd.nbsp;Dit schip vertrok in 1876 uit Rouaan naar Buenos-Airosnbsp;met een kleine lading afgekoeld vleesch. Voor ballast hadnbsp;men ook turf aan boord genomen en nu had het vleeschnbsp;de muffe turflucht geabsorbeerd, zoodat het vrijwel ongenietbaar was. (‘) Niettegenstaande dezen tegenslag werdnbsp;een flinke hoeveelheid vleesch in de „Frigorifique”geladennbsp;en werd er huiswaarts gestevend. Het schip bleef 104nbsp;dagen onderweg met het gevolg, dat het afgekoelde vleeschnbsp;door de lange reis bij aankomst te Rouaan in geen goede

( ) Dit is de Engelsche lezing. Gotische geeft in zijn boek „die Kalfe-machinen und ihre Anlage” aan, dat het vleesch op 't diner zeer goed voldeed, dat niemand het verschil tusschen afgekoeld en versch vleeschnbsp;kon proeven.

I

-ocr page 437-

415

conditie verkeerde. Een partij moest worden afgekeurd en Voor het overige waren geen koopers te vinden. Het doel waarvoor de geheele onderneming op touw was gezet, zijndenbsp;het gebrek aan versch vleesch in Frankrijk op te heffen,nbsp;werd door den tegenzin van het publiek dus niet bereikt.nbsp;Te begrijpen is, dat het geleden fiasco verdere proefnemingen uitsloot.

De reis van de Frigorifique had geleerd dat vleesch, bewaard bij 2“ C., na den tijd, benoodigd voor zijnnbsp;transport van Zuid-Amerika naar Europa, in geen goedenbsp;conditie verkeerde, zoodat het onverkoopbaar was. Met hetnbsp;S. S. „Paruguay” werd in 1878 geprobeerd vleesch bewaardnbsp;bij een temperatuur onder 0® C., dus bevroren vleesch, tenbsp;vervoeren. De lading, afkomstig van Buenos-Airos, kwamnbsp;in uitstekende conditie te Havre aan na een reis van 8nbsp;maanden en al het bevroren vleesch vond grooten aftrek.nbsp;Zelfs een groot hotel te Parijs had het gedurende een weeknbsp;aan zijn gasten voorgezet en er geen klachten over vernomen.nbsp;Niettegenstaande de uitstekende resultaten stelde het Franschenbsp;publiek in een onderneming, die ten doel had bevrorennbsp;vleesch in Frankrijk te importeeren, geen belang, met hetnbsp;gevolg dat het onmogelijk was voldoende kapitaal voornbsp;een 2e uitvaart van de „Paraguay” bijeen te krijgen. Hiermede liepen de Fransche proeven ten einde.

De reizen van de Frigorifique en de Paraguay hadden zeer de aandacht getrokken van de veehouders in landen,nbsp;waar het vee in grooten getale voorkomt. Zij hadden grootnbsp;belang bij de mogelijkheid om uit hun veerijke landen verschnbsp;vleesch te vervoeren naar verwijderde dicht bevolkte streken.nbsp;Australië was reeds in 1878 bijzonder veerijk, maar hadnbsp;geen débouché voor zijn vleesch. Na kennisname van denbsp;verslagen omtrent het wedervaren der lading van genoemdenbsp;heide stoomschepen vormden eenige voorname veefokkersnbsp;in Nieuw-Zeeland een vennootschap met het doel vleeschnbsp;in bevroren toestand van Australië naar Londen te vervoeren.

-ocr page 438-

416

Het eerste daarvoor gebruikte stoomschip was de „Strathleven” In 1880 kwam met deze stoomer een lading van 40 tonnbsp;rund- en schapenvleesch in uitstekende conditie te Londennbsp;aan. Kenners waren opgetogen over de kwaliteit van hetnbsp;vleesch. Er werden eenige diners gegeven, waarbij hetnbsp;bevroren vleesch de hoofdschotel was, er werd een lamsbout aan koningin Victoria en een aan den prins van Walesnbsp;gezonden, en kosteloos werd aan sommige Londenschenbsp;clubs vleesch ter beschikking gesteld, leder, die het nuttigde, was over smaak en kwaliteit zeer tevreden. Denbsp;financieele resultaten van de onderneming waren ook bijzondernbsp;goed. De reis van de -Strathleven kan beschouwd wordennbsp;als de basis van den tegenwoordigen handel in bevrorennbsp;vleesch.

In Australië was men enthousiast over de verkregen resultaten. Er werden op verschillende plaatsen vennootschappen voor den handel in bevroren vleesch opgericht. Was op de Strathleven het vleesch in verschen toestand gebracht en op het schip bevroren, weldra ging men over vries-kamers op ’t land te bouwen, daarin vleesch te bevriezen en innbsp;dezen toestand te verschepen. Vele moeilijkheden warennbsp;te overwinnen. Men had in dezen pionierstijd zelfs metnbsp;rampen van hoogerhand, zooals storm, te kampen, zoodatnbsp;eenige schepen gestrand of met man en muis zijn vergaan.nbsp;Van belang voor Indië is te weten, dat het S.S. „Fiado”nbsp;in 1884 een lading bevroren Australisch vleesch aan boordnbsp;had, welke bestemd was voor Batavia. Gedurende eennbsp;storm is het schip op de kust van Noord Queensland gestrand en wrak geslagen. Men heeft de proef met eennbsp;groote lading bevroren vleesch naar Indië te zenden nietnbsp;herhaald. Zoo dit ware gebeurd, dan was die waarschijnlijk mislukt, omdat men in de tropen bijzondere voorzorgen moet nemen om bevroren vleesch te vervoeren ennbsp;aan de consumenten te distribueeren. Hiervoor bestondennbsp;en bestaan nog geen inrichtingen in Indië.

-ocr page 439-

417

De handel in bevroren vleesch is na 1881 in Engeland snel toegenomen. Bedroeg de invoer in genoemd jaarnbsp;slechts 400 schapenbouten, in 1910, na 30 jaar, was denbsp;invoer 3408967 ton schapenvleesch en 1821248 ton bevrorennbsp;rund vleesch; beide vleeschsoorten waren afkomstig uitnbsp;Australië, Nieuw Zeeland' en Zuid-Amerika.

De lage temperatuur, noodig voor het bevriezen van het vleesch, heeft het voordeel, dat slecht behandeld vleeschnbsp;gedurende den bevroren toestand niet bederft. Voornamelijknbsp;bij rundvleesch werd echter ondervonden, dat het door hetnbsp;bevriezen en het daarna ontdooien veel in smaak achteruitgaat. Deze achteruitgang in kwaliteit wordt niet waargenomen, indien het vleesch alleen wordt afgekoeld, datnbsp;is: bewaard bij een temperatuur van 2® tot 4® C.nbsp;Men nam ook spoedig waar, dat vleesch door de afkoelingnbsp;zelfs smakelijker en zachter wordt dan in verschen toestand,nbsp;dus meer door de consumenten wordt gewaardeerd, metnbsp;het gevolg dat voor afgekoeld vleesch een hoogere prijsnbsp;betaald wordt dan voor versch. Niettegenstaande afgekoeldnbsp;vleesch slechts 4 a 5 weken goed blijft, was de verhoogdenbsp;prijs een voldoende reden voor den handel om zich op dennbsp;invoer daarvan te gaan toeleggen. De reis van Australië naarnbsp;Londen neemt meer dan 5 weken in beslag, daarom is uit het 5enbsp;werelddeel zoo goed als geen afgekoeld vleesch naar Europanbsp;vervoerd. Het afgekoelde rundvleesch kwam de eerste jarennbsp;alleen uit Noord-Amerika. In 1900 werd van uit Zuid-Amerikanbsp;ook dergelijk vleesch op de Londensche markt aangevoerd.nbsp;Deze handel is zeer toegenomen, alnaarmate de Vereenigdenbsp;Staten van Noord-Amerika geen vleesch voor export meernbsp;ter beschikking hadden. De invoer uit Noord-Amerika innbsp;1901 nog bedragende 159030 ton, verminderde in 1910 totnbsp;23857 ton. Daarentegen nam de invoer uit Zuid-Amerikanbsp;zeer snel toe: in 1900 bedroeg hij slechts 1057 ton, maarnbsp;was in 1910 reeds gestegen tot 135537 ton en is daarnanbsp;nog grooter geworden.


-ocr page 440-

418

Had men bij de eerste proeven het vleesch aan boord laten bevriezen, weldra gevoelde men de groote bezwarennbsp;daaraan verbonden. Ook bleek het onmogelijk de in Londen aankomende lading direct van de hand te doen, zoodatnbsp;het schip gedurende verscheidene dagen gecharterd moestnbsp;worden gehouden om de lading te verkoopen. Men zagnbsp;in, dat een stoomschip alleen dienst moet doen als transportmiddel en dat de lading zoowel op de uit- als invoer-plaats in yoorraad gehouden moet worden. In de uitvoer-havens verrezen daardoor slachthuizen, waaraan grootenbsp;vrieskamer's verbonden waren en in de invoerhavens bouwdenbsp;men dergelijke koelinrichtingen om het bevroren vleesch innbsp;voorraad te houden en al naar de behoefte te verkoopen.

In Australië en Amerika zijn groote vries- en koelkamers speciaal voor den vleeschhandel opgericht, die in 1910nbsp;een gezamenlijke koelruimte van ongeveer 357000 hadden.nbsp;In Engeland zijn ook in de voornaamste havenplaatsen koelen vrieskamers gebouwd, bevattende in 1910 een gezamenlijkenbsp;koelruimte van ongeveer 377000 M^. De vloot, waarvan denbsp;schepen voor het vervoer van afgekoelde en bevroren artikelen waren ingericht, bestond in 1910 uit 251 stoomersnbsp;met een gezamenlijke koelruimte van 1.243.800 M®.

De kolossale invoer, zijnde ongeveer de helft van de totale hoeveelheid in Engeland gecomsumeerd vleesch, toontnbsp;voldoende aan, welk belangrijk aandeel het afgekoelde ennbsp;bevroren vleesch in den handel inneemt.

In andere Europeesche landen heeft het bevroren vleesch nog geen noemenswaardige plaats weten te veroveren. Innbsp;Frankrijk waar de eerste proeven genomen zijn, was hetnbsp;tot vóór den oorlog niet gewild. Wel werden van uit Londen bevroren, liefst afgekoelde stukken vleesch van eerstenbsp;kwaliteit naar Parijs voor de hotels ingevoerd, maar bij denbsp;Fransche bevolking viel het geïmporteerde vleesch niet innbsp;den smaak. Zelfs een in Augustus 1915 herhaalde proef gaf,nbsp;niettegenstaande den heerschenden vleeschnood in Parijs,

-ocr page 441-

419

geen resultaat. Dit laatste was toe te schrijven aan het feit, dat men aan de ontdooiing in de Halles centrales geennbsp;zorg had besteed, zoodat tengevolge van het warme wedernbsp;in de Augustusdagen het vleesch een onsmakelijk uiterlijknbsp;had en spoedig bedierf. Op aanwijzing en onder toezichtnbsp;van C. Moussu, professor aan de Veeartsenijschool te Alfort,nbsp;werden in de buitenwijken van Parijs in 1916 enkele ont-dooiingskamers gebouwd, met het resultaat dat het thansnbsp;daarin behandelde vleesch door de Fransche bevolkingnbsp;gaarne gekocht wordt. Marseille bezit een vrieskamer, waarinnbsp;voornamelijk vleesch, afkomstig uit de Fransche koloniënnbsp;(Madagaskar) bewaard wordt, dit vleesch dient hoofdzakelijknbsp;voor proviandeering van stoomschepen.

In Frankrijk, evenals in Duitschland, acht men in handelskringen de hooge invoerrechten een hinderpaal om bevroren vleesch als een volksvoedsel ingang te doen vinden. Bekend is, dat de Duitsche regeering ter wille vannbsp;den inlandschen veestapel invoer van vee en ook van vleeschnbsp;zooveel mogelijk weert. Deze politiek komt zeker tennbsp;nadeele van de bevolking der industriestreken, die verstokennbsp;blijft van een goedkoop intensief voedsel.

Eenige jaren geleden heeft de Italiaansche' regeering besloten haar leger met bevroren vleesch te voeden. Zijnbsp;heeft een contract voor 5 jaar met een Zuid-Amerikaanschenbsp;firma aangegaan om in 5 garnizoensplaatsen vrieskamersnbsp;op te richten en daarin bevroren vleesch ter Verstrekkingnbsp;van het leger in voorraad te houden.

De tegenwoordige Europeesche oorlog heeft menig vooroordeel tegen het gebruik van bevroren vleesch uit den weg geruimd. De tijdschriften der laatste jaren vermelddennbsp;tenminste, dat voor de legers der Geallieerden veel bevroren vleesch in Frankrijk is ingevoerd, (in 1915; 11445nbsp;ton schapenvleesch, 200000 ton rund- en 32 ton varkens-vleesch). Of na den oorlog deze invoer zich zal handhaven zal de tijd moeten leeren.

-ocr page 442-

420

Vermeld dient nog te worden, dat de Duitsche regeering in de jaren 1911 tot 1913 overal in Europa vee opkocht,nbsp;dit in de garnizoensplaatsen liet slachten en het vleesch innbsp;de vrieskamers der vestingen Metz, Straatsburg, Thorn enz.nbsp;heeft opgeslagen.

Terwijl de Duitsche regeering invoer van vleesch, dat door middel van koude is bewaard, zooveel mogelijk tegengaat, heeft ze het gebruik van afgekoeld vleesch en tevensnbsp;den bouw van koelkamers in haar gebied aangemoedigd.nbsp;Ieder modern Duitsch slachthuis bezit een koelkamer, waarvan de slagers gaarne gebruik maken. Bij ondervindingnbsp;hebben zij de voordeelen leeren kennen, welke een koelin-richting voor het bewaren van vleesch aanbiedt. In ’t kortnbsp;zijn de voordeelen:

Ie, dat niet 2 maal, maar slechts 1 maal per week of om de 14 dagen geslacht behoeft te worden,

2e, dat het vee niet gevoederd en gedrenkt behoeft te worden, niet in gewicht achteruitgaat en ook niet gedurende den staltijd aan ziekten kan lijden.

Het voordeel voor de consumenten is, dat afgekoeld vleesch beter smaakt en gemakkelijker is te verteren dan versch vleesch.

Niettegenstaande voor de huur van koelkamers een hooge prijs wordt bedongen, zijn de slagers op de inrichtingennbsp;gesteld en neemt het gebruik daarvan steeds toe.

In Nederland kan men hetzelfde waarnemen. Alle nieuwe slachthuizen hebben koelkamers. Bij de opening daarvannbsp;vinden de slagers haar overbodige inrichtingen ; langzamerhand leeren zij echter ze waardeeren, zoodat meestal binnennbsp;een 5-tal jaren blijkt dat deze te klein zijn.

De 35-jarige geschiedenis van bevroren en afgekoeld vleesch is een weinig uitgebreid medegedeeld,^omdat vleeschnbsp;het voornaamste voedingsmiddel is, waarbij koude voor zijnnbsp;conserveering wordt aangewend en de geschiedenis van denbsp;andere door koude bewaarde levensmiddelen in hoofdtrekkennbsp;met die van vleesch overeenkomt.

-ocr page 443-

421

Zon in Indrë ook koude gebruikt kunnen worden otn vleesch geruimen tijd te bewaren en bet toch voor comsump-tie geschikt te doen blijven? Gaat men de bezwaren na, dienbsp;hier tegen bet gebruik van bevroren of afgekoeld vleeschnbsp;worden opgeworpen, dan valt het op, dat zij dezelfde zijnnbsp;als die, welke indertijd in Europa in dagbladen en tqd-schriften werden vermeld. Dat in Indië vleesch, bewaardnbsp;in een afgekoetde ruimte, onder dezelfde omstandighedennbsp;eventang goed blijft als in Europa, zal wel geen tegenspraaknbsp;uitlokken. Een andere vraag is of het vleeschgt; uit de koelof vrieskamer in de tropische vochtige lucht gebracht,nbsp;niet te spoedig in bederf overgaat.

Gedurende de warme zomerdagen is in Europa gebleken, dat afgekoeld vleesch, d.i. bewaard bij een temperatuur vannbsp;2»—40 C., zich evengoed als versch houdt; sommige slagersnbsp;beweren zelfs, dat het langer goed blijft. In Batavia heeftnbsp;de firma H. Jenne amp; Co de ervaring opgedaan, dat tusschennbsp;versch en afgekoeld rundvleesch te dien opzichte geen verschil bestaat. Omtrent varkensvleesch was nog geen erva-fing verkregen. Toch ware eenige kennis daaromtrent vannbsp;veel belang, omdat in Europa bekend is dat varkensvleesch,nbsp;ten gevolge van zijn hoog watergehalte, zich korter tijd laatnbsp;bewaren dan rund- of schapenvleesch. Daarvoor is de volgende proef genomen: een stuk varkensvleesch, dat 9 dagennbsp;in de koelkamer was verbleven, werd te Batavia in eennbsp;gewone kamer opgehangen, echter werd gezorgd, dat hetnbsp;in den luchttrek hing. Ofschoon het drukkend weder wasnbsp;en de atmospheer een hoog vochtgehalte had, was hetnbsp;vleesch na 24 uren nog in uitstekende conditie. Chineezen,nbsp;wien ik het stuk vleesch toonde, verklaarden allen, dat zijnbsp;het niet van versch konden onderscheiden. Na een verblijfnbsp;van 27 uren buiten de koelkamer is het gebraden. Het werdnbsp;^n tafel iets zachter bevonden dan op dezelfde wijze toebereidnbsp;versch vleesch. Het afgekoelde vleesch heeft zich gedurende deze proef geheel als versch gehouden, er zijn dus

-ocr page 444-

422

geen gegronde redenen tegen, het nuttige gebruik van een koelkamer voor het bewaren van varkensvleesch aan tenbsp;voeren.

Bevroren vleesch verhoudt zich anders dan afgekoeld, wanneer het aan de buitenlucht, vooral aan de tropische,nbsp;wordt blootgesteld. De overgang van -- 5“ C., waarbijnbsp;bevroren vleesch meestal bewaard wordt, tot 27,5® isnbsp;veel te groot., Alsdan krijgt het een vochtig uiterlijk, ernbsp;zijn spoedig allerlei kleuren aan de oppervlakte waar tenbsp;nemen, zijnde het eerste stadium van bederf. In Europa laatnbsp;men daarom bevroren vleesch in een warme, droge omgevingnbsp;langzaam ontdooien, het is na dit procédé niet meer vannbsp;yersch te onderscheiden. Het ontdooiingsproces zal in denbsp;tropeji steeds op bevroren vleesch moeten worden toegepast,nbsp;terwijl het vervoer van dit vleesch bijzondere, voorzorgennbsp;zal eischen: het zal namelijk in koelvj/agons moeten plaatsnbsp;hebben.

De groote aftrek, die afgekoeld eii ook bevroren vleesch gedurende zijn slechts 35-jarig bestaan als handelsartikelnbsp;heeft ondervonden, garandeert, voldoende, dat het alhiernbsp;jngevoerd en op goede wijze ontdooid, een gewild artikelnbsp;zal zijn. Het is echter de vraag of de Indische handelnbsp;bevroren vleesch in zijn debiet zal willen opnemen. Is eennbsp;artikel gewild en is er een voldoende marge tusschen dennbsp;inkoop-, en ¦ verkoopsprijs, dan zal de haridelaar zich allenbsp;moeite getroosten om het artikel te verkoopen. Voor West-Java is .dit, wat bevroren vleesch betreft, zeker het geval.nbsp;Aangezien de Indische vleeschprijzen door den Europeeschennbsp;porlog weinig gestegen zijn, maar dit in hooge mate hetnbsp;geval is voor den wereldhandel, zullen de prijzen, die vóórnbsp;, den . oorlog in den groothandel aan. rundvleesch werdennbsp;.besteed, vergeleken worden. Men kan.aannemen, dat in denbsp;Ie helft .van 19.14 de prijs per K.G. rundvleesch, afkomstignbsp;van een Indisch rund, te Batavia f 0.60, bedroeg. Öp denbsp;Londensche markt werd in Mei 1914.voor Ie kwajjteitbe-

-ocr page 445-

423

vroren vleesch 4'|^ penny per Engelsch pond betaald, d.i. per K.G. f 0.47. Indien aangenomen wordt, dat voor ontdooien, invoerrechten en verdere vleeschbehandeling pernbsp;K.G. vleesch f 0.05 kosten gemaakt moeten worden, dannbsp;kost het bevroren vleesch, verkeerende in . denzelfdennbsp;toestand als het versche, f 0,52 per K.G. en geeft dit dusnbsp;een voordeel van f 0.08 per K.G. Van dit prijsverschilnbsp;zal zeker de consument ook profiteeren, zoodat bevrorennbsp;vleesch tegen een billijker prijs dan versch in Batavianbsp;verkocht zal kunnen worden. Te verwachten is dan ooknbsp;dat, wanneer een goede gelegenheid bestaat bevroren vleeschnbsp;te land te vervoeren en het op goede wijze, d.i. in eennbsp;vrieskamer, te bewaren, het in Batavia ingevoerd en opnbsp;ruime schaal verkocht zal worden. Moeilijk is te voorspellennbsp;of afgekoeld vleesch, dus bij ± 2quot; C bewaard, in Batavianbsp;zal worden ingevoerd. De Australische koelpakhuizen zijnnbsp;niet ingericht voor vleeschafkoeling. Ook hebben de booten,nbsp;afkomstig van Australië een te lange reis, alvorens zij innbsp;Batavia aankomen, om het alhier aangevoerde afgekoeldenbsp;vleesch nog geruimen tijd te kunnen opslaan, hetgeen denbsp;handel als eisch stelt.

Het voor West-Java, speciaal voor Batavia, bestemde rundvleesch is afkomstig van runderen, die van heinde en vernbsp;zijn aangevoerd. Deze aanvoer heeft om de 8 a 14 dagennbsp;plaats. Gedurende hun verblijf alhfer moeten de dieren gestald,nbsp;gevoederd en gedrenkt worden. Niettegenstaamfe een goedenbsp;verzorging gaat het vee in gewicht achteruit, zoodat voor dennbsp;slager een groot nadeel in het stallen bestaat. Ook is de slager,nbsp;indien hem geen koelkamer te dienste staat, verplicht iede-ren dag het restant vleesch tegen een zeer verminderdennbsp;prijs van de hand te zetten. Brengt men al deze verliezennbsp;onder cijfers, dan kan geacht worden, dat een slager, die omnbsp;de 14 dagen vee ontvangt, een verlies van f 3,70 per rundnbsp;lijdt. Staat hem een koelkamer ter beschikking, dan kannbsp;hij om de 14 dagen dezelfde koelruimte, met het vleesch

II

-ocr page 446-

424

van een pas aangevoerd rund vullen en wordt deze plaats dus per jaar door 26 runderen in beslag genomen. Dezenbsp;leveren per jaar zonder gebruik van een koelkamer eennbsp;verlies van f 3,70 X 26 = f 96,2 op. Aangezien een uitgeslacht rund, hangende in 2 helften, een oppervlak beslaatnbsp;van 1 M^, zal, indien een slager per jaar aan koelkamerhuurnbsp;f 96.— per M^. moet betalen, hij niet alleen geen verlies lijden,nbsp;maar zijn bedrijf veel regelmatiger dan tegenwoordig kunnennbsp;uitoefenen.

Kan tegen een jaarlijksche huur van ƒ 96 per in Ind’ë een koelkamer geëxploiteerd worden? Volgens verkregennbsp;deskundige inlichtingen is dit mogelijk. Zelfs voor *eennbsp;billijker prijs. Wanneer bij een koelinrichting tevens ijs gefabriceerd wordt, dat met een kleine winstmarge wordt verkocht,nbsp;is het mogelijk de huur per M^. koelkamer lager te stellen.

Voor een goede exploitatie van een koel-tevens vrieshuis is het noodig, dat deze inrichting gunstig is gelegen. Zijnbsp;moet liggen zoowel dicht bij de plaatsen, waar hetvleeschnbsp;geproduceerd, als waar het gedistribueerd wordt; de aangewezen plaats daarvoor is het slachthuis.

Terwijl voor het bewaren van rundvleesch liefst een temperatuur van 2 tot -f 4® C. wordt aangewend en voor het lang conserveeren men dit vleesch aan een temperatuurnbsp;van — 5® blootstelt, acht men voor visch een veel lagerenbsp;temperatuur noodig. Zooals de ervaring geleerd heeft,nbsp;dient dit voedingsmiddel bij een temperatuur van — 20® C.nbsp;bevroren te worden en kan daarna gedurende ettelijke maanden bij een temperatuur — 10® C. worden bewaard, zondernbsp;noemenswaard in kwaliteit achteruit te gaan, De redenennbsp;voor het aanwenden dezer lage tempuraturen, zoekt men in denbsp;feiten, dat vischvieesch veel meer water bevat dan rundvleeschnbsp;en dat zeevisch een hoog zoutgehalte heeft, waardoornbsp;haar vleesch eerst bij strenge vorst door en door bevriest.nbsp;Behoeft visch slechts een week bewaard te worden, dannbsp;is de bovenaangegeven intensieve koude overbodig, maar

-ocr page 447-

425

kan volstaan worden met een temperatuur van — 4 tot — 2® C. Is de visch versch en wenscht men haar slechts overnbsp;een korten afstand te verzenden, dan kan met een verpakking van ijs en zaagsel uitstekend het doel worden bereikt.nbsp;Gewenscht is het echter de visch op een lage temperatuurnbsp;te brengen alvorens haar te verzenden. Doet men dit niet,nbsp;dan wordt het pakijs hoofdzakelijk verbruikt om het verpakkingsmateriaal af te koelen, terwijl aan de warme vischnbsp;gelegenheid wordt gegeven in bederf over te gaan.

Op den smaak en de hoedanigheid van bevroren visch zijn veel aanmerkingen gemaakt. Doch ten onrechte. In dennbsp;handel wordt meestal de visch aan de vrieskamer toevertrouwd, wanneer zij versch onverkoopbaar is. Ze isnbsp;door het uitstallen dan niet bepaald frisch meer. Wenschtnbsp;men met de afkoeling van levensmiddelen goede resultatennbsp;te verkrijgen, dan is het noodzakelijk deze in prima kwaliteitnbsp;aan de koelinrichting toe te vertrouwen. Deze wet geldtnbsp;in sterke mate voor visch. Wordt dit voedingsmiddel nietnbsp;in verschel! toestand bevroren, dan gaat het na het ontdooien spoedig in bederf over. Ook is gebleken, dat vischnbsp;eerst in lijkstijven toestand moet verkeeren alvorens te bevriezen. -Koelt men eerder, dan smaakt na het ontdooien denbsp;visch muf, heeft bijna geen aroma, het vleesch voelt zacht aannbsp;en gaat spoedig in rotting over. Men rekent in Europa,nbsp;dat bij levend gevangen visch de lijkstijfheid 10—15 urennbsp;na de vangst intreedt. In de tropen verloopt dit proces veelnbsp;vlugger, binnen een paar uur is de lijkstijfheid reeds waarnbsp;te nemen, maar verdwijnt helaas ook even vlug. Ook denbsp;soort van visch heeft veel invloed op het bewaren doornbsp;middel van koude. De zalmachtige vischsoorten, waarvannbsp;het vleesch veel vet bevat, leenen zich veel beter voornbsp;conserveering dan de schelvischachtige, wier vleesch behalve door weinig vet, zich nog door een hoog watergehaltenbsp;kenmerkt. Tengevolge dezer eigenschappen bestaat er innbsp;zalmsoorten een wereldhandel; zoo worden bevroren zalmen

-ocr page 448-

426

van de westkust van Amerika, van Oost-Siberië en Japan in groote hoeveelheden naar Duitschland en Engelandnbsp;vervoerd.

In nog grootere hoeveelheid wordt de zander (een soort elft, die niet in Nederland, maar wel in Midden-Europa,nbsp;vooral Rusland, voorkomt) in bevroren toestand in Duitschlandnbsp;ingevoerd. Op de oevers der Zuid-Russische rivieren heeftnbsp;men groote vrieskamers gebouwd, waarin de zander bij—20°nbsp;C. bevroren en bij — 7° C. bewaard wordt, om al naarnbsp;mate de vraag naar Berlijn, de hoofdmarkt voor dezennbsp;visch, verzonden te worden. Ook verzendt men wel denbsp;pas gevangen visch, vermengd met veel ijs, naar Duitschland,nbsp;maar door de lange reis komt in den zomer veel vischnbsp;bedorven aan. Deze laatste verzendingswijze wordt bovennbsp;die in bevroren toestand verkozen, omdat bevroren vischnbsp;door de conserveeringsmethode 5—10% van haargewichtnbsp;verliest. Daarenboven hebben de oogen hun glans verlorennbsp;en is de huid harder dan van versche visch, zoodat hetnbsp;uiterlijk aan de koopers minder aantrekkelijk voorkomt dannbsp;die van pas gevangen visch. De bevroren rivier- en schel-vischhandel is meer plaatselijk en het grootst in Noord-Amerika. Men schat dat jaarlijks 7000.000 pond visch,nbsp;gevangen in de meren, bevroren en opgestapeld wordt om,nbsp;al naarmate de vraag, te worden verkocht. Ook op de westen oostkust van Noord-Amerika en Canada wordt veel vischnbsp;bevroren en verzonden naar de dichte bevolkingscentra.

Ofschoon in Amerika gedurende de laatste jaren vries-kaniers speciaal voor behandeling van visch zijn gebouwd, is aldaar nog de meest in gebruik zijnde bevriezingsmethodenbsp;die van ijs met zout. Daarvoor wordt de lijkstijve visch,nbsp;niet dan wel gestript, met zuiver zoet- of zoutwater goednbsp;afgewasschen. In rijen wordt zij in ondiepe groote zinkennbsp;pannen gelegd, welke met een deksel goed gesloten worden.nbsp;Nu stapelt men laagsgewijze ijs, vermengd met keukenzout, ennbsp;de gevulde pannen tot een hoogte van 1.50 M. Omdat ijs en

-ocr page 449-

427

zout in een verhouding van 1000 tot 85 gebruikt wordt, ontwikkelt dit mengsèl een koude van ongeveer — 15®. Innbsp;24 uur is de visch geheel bevroren en bovendien met eerinbsp;durr laagje ijs bedekt, geglazuurd, waardoor waterverliesnbsp;wordt tegengegaan. De bevroren visch wordt nu bij — 7® C.nbsp;bewaard en houdt zich maanden lang goed.

De visch wordt aan de consumenten bevroren thuis gezonden. Bij de verpakking is de waarschuwing gevoegd ze eerst in koud water te laten ontdooien en daarna tenbsp;koken of te bakken.

Het gebruik van bevroren visch neemt steeds toe.

Is in Indië de kunstmatige koude voor het bewaren van visch ook van belang?

Ter beantwoording dezer vraag is het noodig in ’t kort eerst de samenstelling van vischvleesch aan te geven. Uitnbsp;een chemisch oogpunt beschouwd, bevat het meer waternbsp;en minder vet dan rundvleesch. Histologisch onderscheidtnbsp;zich visch- van rundvleesch, doordat het eerste weinig bindweefsel bevat, dat daarenboven nog subtiel is, en dat ernbsp;minder bloedvaten in aanwezig zijn. Zoowel de physischenbsp;als de chemische verschillen veroorzaken, dat vischvleeschnbsp;eerder in bederf overgaat dan dat van het rund. Dit procédénbsp;treedt nog sneller in, wanneer visch bij een hooge temperatuur, zooals de tropische, gevangen en bewaard wordt.

Voor den visscher zijn daarvan de nadeelige.“gevolgen:

Ie. dat hij niet ver verwijderd van de verkoopplaats kan visschen,

2e. dat de vischtijd kort is,

3e. dat bij eenigen tegenspoed in het varen, hetgeen bij zeilschepen dikwijls voorkomt, de kans groot is, dat de ge-geheele vangst bedorven aan land wordt gebracht.

Voor den handel zijn de nadeelen, dat de visch;

Ie. dikwijls in geen frisschen toestand te koop wordt aangeboden,

2e. dat deze binnen korten tijd tegen eiken prijs verkocht moet worden,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

-ocr page 450-

428

3c. dat hel afzetgebied niet groot is.

Ten gevolge dezer nadeelige omstandigheden wordt in Indië slechts kustvisscherij en geen hoogzeevisscherij gedreven en ten 2e wordt de visch op een zeer ongelegennbsp;tijd, zijnde 2 uur ’smiddags, ter markt gebracht, op een tqd,nbsp;waarop het hoofdmaal reeds is genutigd.

Hierdoor verkrijgen noch de visscher noch de handelaar de volle waarde, die visch als voedingsmiddel vertegenwoordigt, en bovendien blijft het publiek van een uitstekendnbsp;voedsel verstoken. Wel wordt door de handelaren tegenwoordig veel van ijs gebruik gemaakt om visch een nachtnbsp;te bewaren, maar behalve hun onvoldoende koelmethode,nbsp;wordt pas gekoeld als de koopwaar in verschen toestandnbsp;niet tegen een rendeerenden prijs is te verkoopen. Dezenbsp;visch is reeds minderwaardig en het toegevoegde ijs kannbsp;het ontbindingsprocédé niet voldoende tegengaan. Wordtnbsp;dergelijke afgekoelde visch aan de tropische temperatuurnbsp;blootgesteld, dan gaat zij zeer spoedig in bederf over. Hetnbsp;vorenstaande geeft de reden aan, waarom thans bij het publiek op ijs bewaarde visch niet gewild is.

Zullen zoowel visscher, handelaar als publiek genieten van de groote voordeelen, welke het gebruik van kunstmatigenbsp;koude aanbiedt, dan dient visch kort na de vangst bevroren en zoodanig bewaard te worden — en eerst ontdooid,nbsp;wanneer zij aan den detailhandel afgeleverd of in de handen der consumenten gesteld wordt.

De voordeelen van deze methode zijn:

Ie. dat de visscher in ver verwijderde inhammen, in baaien en in volle zee kan visschen,

2e. dat hij een groote vangst kan bijeen brengen, alvorens deze te behoeven te landen,

3e. dat de handel visch in voorraad kan houden, onafhankelijk van de vangst of van den tijd, waarop ze gevangen is,

4e. dat de handel versche visch kan te koop aanbieden

-ocr page 451-

429

op den tijd, dat de meeste levensmiddelen verkoeld worden, dit is in de vroege morgenuren,

5e. dat de prijs van viscli minder aan flnctnatie onderhevig, dus meer gelijkmatig zal zijn,

6e. dat aan den handel de mogelijkheid wórdt geboden tot zelfs diep in 't binnenland versche zeevisch te'verzenden,

7e. dat de vischaanvoer veel grooter zal zijn dan tegenwoordig, en

8e. dat over een groot debiet aan het publiek een uitstekend voedingsmiddel tegen billijken prijs te koop kan wordennbsp;aangeboden.

Wenscht men kunstmatige koude voor het conserveeren van zeevisch met het meeste voordeel aan te wenden, dannbsp;dient men de visch aan boord te doen bevriezen. Behalve, datnbsp;voor visschers koelmachines gecompliceerde werktuigennbsp;zijn, vereischt het mechanisch opwekken van een koudenbsp;van— 15quot; C. hooge uitgaven. Om beide te vermijden is hetnbsp;beter van het chemisch koelingsproces gebruik te maken.nbsp;Op blz. 427 is reeds medegedeeld, dat de Amerikanen voornbsp;het bevriezen van 1000 pond visch 85 pond zout en 1000nbsp;pond ijs gebruiken. Aangezien de visch in Amerika ongeveer een temperatuur van 15quot; C. heeft, maar in de tropennbsp;30quot; C., zal in Indië voor dezelfde hoeveelheid visch meelijs noodig zijn en daarom is te rekenen voor 500 pondnbsp;visch 1000 pond ijs en 85 pond keukenzout. Het vischzoutnbsp;kost op Java ƒ 2,52 per 56 K.G., dus 85 pond ƒ 1,91, afnbsp;te ronden tot f 2.—. Het ijs, in ’t groot gekocht, kan zekernbsp;voor ƒ 12,5 de 1000 pond geleverd worden. De waarde vannbsp;de visch is in den groothandel te stellen op / 0,25 pernbsp;pond. De uitgaven voor het bevriezen van 500 pond visch,nbsp;een waarde vertegenwoordigende van ƒ 125.—, zijn dusnbsp;ƒ 12,5 2 ^ / 14,5, zijnde 12quot;/„vaiide handelswaarde. Voornbsp;het bevriezen is aan boord een eenvoudig geconstrueerde vries-kamer noodig. Er behoeft slechts gezorgd te worden voor eennbsp;ruimte met dikke wanden, waarin goed isoleermateriaal, b. v.

-ocr page 452-

430

zaagsel, kurkplaten enz., is iiigesloten. De viscli kan in het ijs met zout ettelijke dagen, ja zelfs weken bevroren blijven,nbsp;indien iederen dag wat zont en ijs in de vrieskanier wordtnbsp;toegevoegd.

Is de vangst na eenige dagen voldoende geweest, dan stevent de visscher naar land, wordt de vischnbsp;verkocht en in een vrieskamer opgestapeld. Al naarmatenbsp;de vraag wordt de waar ontdooid en aan den detailhandelnbsp;of direct aan de consumenten verkocht. Moet de vischnbsp;over een grooten afstand verzonden worden, dan wordt zijnbsp;bevroren in ijs met zaagsel verpakt, kan een dagreis onderweg zijn en komt dan nog op de plaats van bestemmingnbsp;in uitstekenden toestand aan, zoodat zij toebereid niet vannbsp;versche is te bnderscheiden.

Uit het bovenstaande blijkt, dat voor visch kunstmatige koude in Indië met resultaat is toe te passen. Men dientnbsp;echter den handel reorganiseeren. In de havenplaatsen moetennbsp;b. V. vrieskamers worden gebouwd. Want komt de visschernbsp;thuis met een groote vangst, het zij in verschen of in bevroren toestand, en kan hij zijn waar tegen geen redelijkennbsp;prijs verkoopen ten gevolge van het ontbreken van eennbsp;goede opslagplaats, dan zal hij liever dageiijks een kleinenbsp;dan b. v. om de week een groote vangst ter markt brengen,nbsp;hetgeen zooals thans ondervotiden wordt, zoowel ten na-deele van den visscher als het publiek is

Er is waarschijnlijk in Indië geen voedingsmiddel, waarbij voor zijn handel de kunstmatige koude van zooveel belangnbsp;is, als melk. Terwijl vleesch en visch in het tropischenbsp;klimaat gedurende 24 uren goed blijven, is daarvan bij melknbsp;geen sprake.

Melk bederft in de tropen zeer snel, omdat de specifieke rottingsbacterie, de melkzuurbacil, zich het best bij eennbsp;temperatuur van 29quot; C. vermeerdert. In de tropen heeftnbsp;melk bijna steeds deze warmte. Pas gemolken heeft zijnbsp;een temperatuur van 38quot;, wordt in een buitenlucht van ±

-ocr page 453-

431

25® bewa.nrci en kan in de lage land.cn sleclits door middel van putwater tot ± 27, 5quot; C. worden afgekoeld. Zuivernbsp;gewonnen melk, gehouden bij een temperatnnr van 30quot;,nbsp;verzuurt reeds in 6—10 uren; wordt melk op onzuiverenbsp;wijze verkregen, dan is zij nog vlugger bedorven. Metnbsp;de kennis van het vorenstaande is het te verklaren, waaromnbsp;in de lage streken sommige veehouders hun koeien alleennbsp;’s morgens en niet ’s middags melken: omdat zij hét produktnbsp;dienzelfden dag niet kunnen verkoopen. Ook is te begrijpen,nbsp;dat handelaren groote schade lijden, indien zij hun waarnbsp;niet denzelfden morgeii geheel kuniten slijten, maar tengevolgenbsp;van minder vraag met dikwijls een groot restant blijven zitten.

De consumenten ondervinden ook de nadeelen van het spoedig bederf der melk. De Indische gewoonte om melknbsp;flink te koken en zoo noodig na 4 — 8 unr dit te herhalen,,nbsp;verhindert wel de verzuring, maar heeft ook het gevolg, datnbsp;veel van de waarde van het dure voedingsmiddel verlorennbsp;gaat.

Al deze nadeelen kunnen ondervangen worden, iudien de handelaar van kunstmatige koude gebruik maakt. Ditnbsp;blijkt uit het volgende.

Wordt zuiver gewonnen melk tot 20quot; C. afgekoeld, dan blijft zij 15--20 uren goed,

„ 10quot; C. „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ 48-72nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

„ nbsp;nbsp;nbsp;0quot; C. „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ 14 — 40 dagen „ ,

Het bewaren bij 2quot; C. biedt den handelaren de gelegenheid gedurende een maand melk voorradig te houden. Ditnbsp;tijdperk kan nog verlengd worden, indien het bacteriëngehaltenbsp;van de melk wordt verminderd, b v. door pasteurisatie ofnbsp;biorisatie. Heeft melk een dezer beide procédé ’s ondergaan,nbsp;dan blijft zij eenige maanden goed, wanneer zij ten minstenbsp;bij 1 a 2quot; C. bewaard wordt. Voor de consumenten isnbsp;afgekoelde melk ook van zeer veel belang, want er gaatnbsp;geruimen tijd mede heen, alvorens deze de atmospherischenbsp;temperatuur heeft aangenomen en eerst dan verzuurt ze. Is

-ocr page 454-

430

de melk nog bacteriën vrij gemaakt, dan behoeft de consument ze niet te koken, maar kan ze direct nuttigen. Getroost mennbsp;zich de moeite om de afgekoclde melk in een ijskast tenbsp;bewaren, dan blijft zij meer dan 24 uren goed.

In Europa, Australië en Amerika heeft men reeds zeer lang het nut van kunstmatige koude voor het bewaren vannbsp;melk en het bereiden van boter ingezien. Jarenlang is voornbsp;afkoeling koud water, zoo noodig ijs gebruikt. Gedurendenbsp;de laatste jaren heeft men op groote boerderijen en in melkver-koopplaatsen speciale koelinrichtingen gebouwd, die tot grootenbsp;tevredenheid werken. Er behoeft daar wegens bederf geennbsp;melk te worden vernietigd; deze wordt onafhankelijk vannbsp;de buitenlucht bij de gunstigste temperatuur verwerkt ennbsp;het bedrijf kan regelmatig worden uitgeoefend.

Het verwekken van kunstmatige koude is in Indië in vergelijking bij Europa duur. Het is dus de vraag of hetnbsp;afkoelingsproces den melkprijs niet te zeer zal verhoogen.nbsp;Voor de berekening diene het volgende: melk heeft vrijwelnbsp;dezelfde specifieke warmte als water. Voor het maken vannbsp;ijs moet water van 30quot; tot — 5quot; worden afgekoeld; hiervoornbsp;zijn per L. water 35 cal. 80 cal., voor den overgang vannbsp;agregatie-toestand, dns 115 cal. noodig. De productieprijsnbsp;per KG. ijs is ruim berekend f 0,02. Voor de afkoelingnbsp;van 1 L. melk van 30quot; tot 2quot; moeten daaraan onttrokkennbsp;worden 28 cal., dit is dus '/r van de koude benoodigd omnbsp;1 KG. ijs te maken, zoodat het afkoelen van 1 L. melk isnbsp;te berekenen op '/r van de ijsproductiekosten dus op f 0,005.nbsp;De hoeveelheid af te koelen melk zal geringer zijn dannbsp;de hoeveelheid ijs, welke dagelijks in een stad geproduceerdnbsp;wordt, daarom zullen de kosten voor de afkoeling van melknbsp;wat hooger zijn dan die van ijs.

Behalve om melk af te koelen, vraagt' de handelaar een koelkamer om zijn waar te bewaren. Hij wenscht eennbsp;„stock” te hebben en ontheven te zijn van de verplichtingnbsp;om zijn artikel direct van de hand te moeten zetten. Voor

-ocr page 455-

433

het bewaren van melk wordt meestal een koelkamer per M^. verhuurd. Indieii aangenomen wordt, dat voor dezennbsp;inhond per maand f 5.— huur betaald moet worden en denbsp;handelaar gemiddeld 250 L. per M^. in stock heeft, dannbsp;zijn de kosten voor het bewaren gedurende een maand pernbsp;L. f 0,02. Nn zal het zelden voorkomen, dat melk een maandnbsp;bewaard wordt, men kan op een week rekenen. Gedurendenbsp;een maand zijn dus per 1000 L. bewaard en zijn de

f 5 1000


kosten


= f 0,005 per L.


Het geriiimen tijd bewaren van eieren is voor de tropen van minder belang, omdat hier de eierproductie gedurendenbsp;het geheele jaar niet onderbroken wordt. Waar dit welnbsp;voorkomt, b. v. in de landen met een gematigd klimaat,nbsp;waar gedurende den winter de kippen bijna geen eierennbsp;leggen, heeft het bewaren van eieren door middel van koudenbsp;een groote vlucht genomen. Voornamelijk in Amerika zijnnbsp;groote koelpakhuizen speciaal ingericht voor het conserveerennbsp;van versche eieren Dit moge wel blijken uit de volgendenbsp;mededeeling; Men schat, dat in New York per maand 340nbsp;millioen eieren geconsumeerd worden. Gedurende den herfstnbsp;enden winter acht men, dat 70®/o van deze enorme hoeveelheid,nbsp;dus 168 millioen, in de koelpakhuizen bewaard zijn. Dezenbsp;getallen geven voldoende het succes aan, welke de koeltechniek, wat de eierconserveering betreft, belxaald heeft.nbsp;Ofschoon in Indië gedurende het geheele jaar verschenbsp;eieren verkrijgbaar zijn, klaagt de handel dikwijls over eennbsp;te kort in aanbod Zoo daalt b.v. de eierproductie gedurendenbsp;een flinken westmoeson, of is de vraag naar eieren gedurendenbsp;algemeene feestdagen (Inlandsch en Chineesch Nieuwjaar)nbsp;zeer groot. Ook is het dikwijls moeilijk groote hoeveelheden eieren aan passagiersbooten binnen enkele dagen tenbsp;leveren Daarom is te verwachten, dat bij aanwezigheidnbsp;van een koelkamer, de handel van deze inrichting voor hetnbsp;bewaren v^n eieren toch gebruik zal maken, al zal déze tak


-ocr page 456-

434

der koeltechniek in Indië niet zoo’n groote vlucht nemen als in Europa en Amerika het geval is.

Voor het bewaren van gevogelte door middel van koude verkeeren de tropen zeker in dezelfde omstandigheden alsnbsp;Europa en Amerika. Men kan voor Indië zeggen, dat iedernbsp;inwoner kippenvleesch nutligt, zoowel de Europeaan, Chineesnbsp;als de Inlander. Het aantal kippen, dat iederen dag in eennbsp;Indische stad geslacht wordt, is zeer groot. Van oudshernbsp;is men hier gewend, dat de kokkie op de pasar een kipnbsp;koopt en ,, deze thuis door den tuinjongen laat dooden ennbsp;uitslachten. Veeren eii ingewanden worden, hetzij op hetnbsp;erf of in den vuilnisbak weggeworpen. Over den koop vannbsp;de kokkie is menige huisvrouw ontevreden. Maar al tenbsp;dikwijls komt zij tot de ontdekking, dat haar keukenmeidnbsp;zich een klein mager kippetje in de hand heeft laten stoppen.nbsp;Dergelijke primitieve toestanden mogen op het platteland,nbsp;maar niet in een groote stad bestaan. Het slachten en schoonmaken van kippen dient niet op het erf of op de straat plaatsnbsp;te hebben, maar de huisvrouw moet schoongemaakte kip pernbsp;gewicht kunnen koopen. Thans is deze hygiënische ennbsp;oecononlische toestand nog niet mogelijk. Want, indien eennbsp;koopman zijn kippen geslacht te koop aanbood en hij zijnnbsp;voorraad niet geheel kon verkoopen, dan zou hij door hetnbsp;spoedig bedervend restant veel schade lijden. Deze risiconbsp;durft hij niet te loopen en biedt daarom zijn waar levendnbsp;te koop aan. Ware er echter een koelkamer, dan zou hijnbsp;zeker daarin een plaatsje huren om zijn restant vleesch totnbsp;den volgenden dag te bewaren. Het verkoopen van geslachtenbsp;kippen en eenden heeft in verscheidene Indische steden reedsnbsp;op kleine schaal plaats. Voornamelijk zijn Chineezen denbsp;afnemers. Ongetwijfeld zal deze verkoopswijze toenemen,nbsp;als een gelegenheid voor het bewaren van kippenvleesch doornbsp;middel van koude bestaat. Zelfs is te verwachten, dat evenalsnbsp;in Amerika en Europa bij het bestaan van een koelkamer,nbsp;de koopman voor een stock zal zorgen' door gevogelte in

-ocr page 457-

435

een nabij de koelkamer gelegen slachtplaats te slachten en het vleesch in de koelkamers op te stapelen.

De beteekenis, die de kunstmatige koude in den vruchten-handel verkregen heeft, wordt goed wedergegeven door hetgeen Madison Cooper in zijn boek „Pratical Cold Storage”nbsp;over het behandelen en bewaren van appelen schrijft. Hijnbsp;vermeldt het volgende: „Indien in 1880 was voorspeld, datnbsp;dat in 1910 gedurende den winter en het voorjaar alle voor denbsp;consumptie bestemde appels direct na het plukken in koelkamers zouden worden bewaard, dan zou de voorspellernbsp;voor een utopist zijn aangezien”. Voor Amerika en Australiënbsp;kan men zeggen, dat de geheele verhandelbare appeloogstnbsp;in koelkamers wordt opslagen. Zoo werd in Juni 1915 in

de U. A. S. geacht, dat van de in 1914 verkregen appel

1

oogst nog in de koelkamers aanwezig was. Hieruit blijkt wel, dat het bewaren van appels door middel van koude innbsp;de Vereenigde Staten van Amerika een groote uitgebreidheidnbsp;heeft verkregen.

Nu leent zich de appel door zijn vast weefsel in ’t bijzonder voor het bewaren. De vrucht kan eenigen druk verdragen.nbsp;Het bederf begint voornamelijk bij de schil. Daarom wordtnbsp;de vrucht voor een langdurige bewaring in zacht papiernbsp;gehuld, zoodat zij niet zooveel door stooten te lijden heeft.nbsp;Men verpakt appels in tonnen of kisten. In’ de practijknbsp;voldoen beide verpakkingswijzen en is moeilijk aan te geven,nbsp;aan welke de voorkeur gegeven moet worden.

De andere Europeesche vruchten worden ook wel in koelkamers bewaard. De tijd, dat zij goed blijven, hangtnbsp;veel van haren histologischen bouw af, vooral of de schilnbsp;stevig is. Zoo kunnen aardbeien slechts enkele dagen,nbsp;druiven 2 maanden, sinaasappelen 3 maanden, sommigenbsp;soorten peren 1 inaandi andere 3 maanden enz. in denbsp;koelkamer bewaard worden, De voornaanisté eischeii omnbsp;vruchten lang goed te houden zijn: haar rijj7 van den boom

-ocr page 458-

436

te plukken, voor kneuzingen te vrijwaren en zoo spoedig mogelijk af te koelen. Aangezien de meeste boomgaardennbsp;ver van koelkamers gelegen zijn, bouwt men daarin welnbsp;tijdelijke, die door middel van ijs of ijs met zout wordennbsp;afgekoeld. Daarna worden de vruchten verpakt in koelwagonsnbsp;naar de koelkamers gezonden, waar zij worden opgeslagen,nbsp;totdat de handel er om vraagt. De voorkoeling wordt steedsnbsp;meer aangewend, omdat de ervaring geleerd heeft, dat opnbsp;dergelijke wijze behaiKlelde vruchten zich veel langer goednbsp;houden en daarom de handel er meer voor betaalt.

Sommige Indische vruchten leenen zich uitstekend om afgekoeld bewaard te worden. Zoo beschermt de houtachtige schil van de manggisan het eetbare vruchtgedeeltenbsp;tegen kneuzingen. Ook kan men verwachten, dat de ram-boetan en de kapoe-lasa zich gtruimen tijd in de koelkamernbsp;laten bewaren. De djeroeks zullen waarschijnlijk evenalsnbsp;in Amerika en Europa slechts 3 maanden bewaard kunnennbsp;worden. Misschien maken hierop de pompelmoessoortennbsp;een uitzondering; de dikke schil zal waarschijnlijk eennbsp;langeren bewaringstijd dan 3 maanden toelaten. Ook denbsp;mangga zal wel eenige maanden in dc koelkamer opgeslagen kunnen worden. De pisang wordt in Amerika hetnbsp;best bewaard bij 13quot; C., men laat ze bij deze temperatuurnbsp;rijpen. In Indië zullen proeven moeten uitwijzen, op welke wijzenbsp;en hoe lang verschillende vruchten bewaard kunnen worden.

Zal de Indische vruchtenhandel van een koelkamer gebruik maken? Dit is te verwachten. Elke vrucht heeft haar vasten tijd van rijpen en moet dan verhandeld worden.nbsp;De ooftteler kan niet wachten met zijn rijpe waar ter marktnbsp;te brengen, totdat de marktprijs hem winst belooft. Bijnbsp;een goeden oogst is de aanvoer groot, zelfs soms zoo overvloedig, dat het aanbod de vraag ruim overtreft. De vruchtnbsp;brengt soms de kosten voor het plukken en vervoeren nietnbsp;op en daarom wordt ze aan den boom gelaten. In dergelijkenbsp;.gevallen kunnen de vruchten voor een geringen prijs worden

-ocr page 459-

437

opgekocht, verpakt eii bewaard in de koelkamers, totdat het aanbod van versche vruchten gering is en kunnèn zijnbsp;met winst verkocht worden. De huurprijs behoeft dennbsp;handel het regelmatig gebruik eener koelkamer niet afnbsp;te schrikken. Als voorbeeld diene de manggisan. Hiervannbsp;kunnen in een kist van 1 X 0,5 X 0,4 M ^ 0,2 M^. ruim 500nbsp;groote vruchten verpakt worden. Op 1 M^. koelkamer kannbsp;men op een hoogte van 2'/2 M. 12 kisten stapelen.nbsp;Wordt voor 2'/2 M^. inhoud koelkamer een maandelijkschenbsp;huur vaji f 8.— berekend dan moet per kist van50()mang-gisans f 0,67 betaald worden, dus per vrucht f 0,0013. Indien men rekent, dat voor verpakking enz. per vrucht eennbsp;uitgaaf van f 0,0037 noodig is, dan zijn de uitgaven voornbsp;het bewaren per vrucht f 0,005 gedurende*de eerste maandnbsp;en voor de volgende maanden f 0,0013; bedragen welkenbsp;den handel zeker vergoed zullen worden, wanneer de vruchtennbsp;schaarsch zijn.

Hetgeen van de vruchten gezegd is, geldt ook voor de j^roeiite. Dit levensmiddel komt ook in bepaalde maandennbsp;in groote hoeveelheden op de markt, terwijl in andere tijdennbsp;schaarschte heerscht. Als voorbeeld kan dienen de witte kool,nbsp;die in Batavia gedurende de kenteringtijden 6—10 cent isnbsp;geprijsd, maar waarvoor in den vollen oostmoeson wel f 0,50nbsp;per stronk wordt betaald. Zelfs bij een onafgebroken aanvoer van diverse groentesoorten is te verwachten, dat in denbsp;kustplaatsen de handel van de koelkamer gebruik zal maken.nbsp;Terwijl nu de op de markt gebrachte groente 2 a 3 dagennbsp;voor den verkoop geschikt blijven, kan de koopman, indiennbsp;hij zijn waar in een koelkamer opslaat, gedurende wekennbsp;een groote partij bewaren.

Voor den tuinbouw is het bestaan van een koelkamer ook van zeer veel belang. Tegenwoordig is de groentetelernbsp;verplicht van elke groente slechts een kleine hoeveelheid tenbsp;planten. Heeft hij van een groentesoort veel uitgezaaid, dan kannbsp;hij zijn groot gewas, dat voor snijden of plukken rijp is gewor-


-ocr page 460-

438

den, niet met voordeel verkoopen, omdat er te weinig vraag naar is. Bestaat er een koelkamer, dan is de teler onafhankelijk van de maikt, hij kan gewassen telen, waarvoornbsp;zijn gronden zich het best leenen en in het jaargetijde, datnbsp;het meest voor zijn aanplant geschikt is.

Deze voordeelen zijn zoowel voor den landbouwer als den handelaar groot. Thans vallen zij niet op, maar wanneernbsp;gedurende eenige jaren de gewoonte bestaat groente in eennbsp;koelkamer op te slaan, zullen zij beiden evenals hun Eu-ropeesche collega’s verklaren, dat een koelhuis onmisbaarnbsp;voor hun bedrijf is.

In de vorige bladzijden is een overzicht gegeven welke groote diensten een koelkamer in de tropen voor denbsp;in ’t land geproduceerde levensmiddelen kan bewijzen. Tenbsp;verwachten is ook, dat importeurs van victualiën veel gebruik van een koelinrichting zullen maken. Reeds nu heeftnbsp;de invoer van afgekoelde artikelen een vrij grooten omvangnbsp;genomen. Sinds jaren worden Australische vruchten alsnbsp;appelen en druiven in Java ingevoerd, verder bevrorennbsp;vleesch, visch en andere artikelen. De import kan zichnbsp;moeilijk uitbreiden, omdat geen geschikte gelegenheid bestaat genoemde waren eenigen tijd op te slaan. Waren ernbsp;in de invoerhavens goede koelinrichtingen, dan zouden veelnbsp;meer levensmiddelen in afgekoelden toestantl worden ingevoerd. Zoo zouden b.v. veel boter, kaas, visch en vruchten niet meer in blik, maar voornamelijk in afgekoelden ofnbsp;bevroren toestand worden geïmporteerd. Verder zouden velenbsp;in blik bewaarde voedingsmiddelen in de koelinrichtingennbsp;worden opgeslagen. Het ïs namelijk gebleken, dat een omgeving met een temperatuur van meer dan 20° C. een na-deeligen invloed uitoefent op de kwaliteit van de in bliknbsp;geconserveerde levensmiddelen; het typische aroma verdwijntnbsp;zeer spoedig Daarom bestaat in Dnitschland het militairenbsp;voorschrift, dat in blik bewaarde levensmiddelen bij eennbsp;temperatuur vati 15 — 20quot; C. bewaard moeten worden. Het

-ocr page 461-

439

bovenstaande geeft de reden aan, waarom in de tropen, waar een gemiddelde atmospherische temperatuur van 27,5“nbsp;C. voorkomt, alle in blik bewaarde vleeschsoorten dezelfdenbsp;smaak verkregen hebben, dat bij in blik bewaarde groentenbsp;het typisch aroma ontbreekt.

Het is daarom te verwachten, dat importeurs van levensmiddelen van een koelinrichting zeer veel gebruik zullen maken en binnen korten tijd haar als onmisbaar zullen beschouwen.

Na lezing van het voorgaande zal men zich afvragen, waarom men in Indië nog geen koelinrichtingen heeft gebouwd. Hiervoor zijn 3 redenen aan te voeren:

ie. de groote financieele uitgaven, die aan den bouw en de inrichting van een modern koelhuis verbonden zijn,nbsp;2e. de in de tropen hooge exploitatiekosten, ennbsp;3e. de weinige ervaring, waarover men in Indië beschiktnbsp;in zake het gebruik van eene koelhuis, het behandelen ennbsp;bewaren van afgekoelde voedingsmiddelen enz.

De sub 1 vermelde uitgaven zijn in Europa reeds hoog, indien een permanent gebouw wordt opgericht. De 60 — 80nbsp;c.M. dikke muren, het lOc.M. dikke isolatie-materiaal en denbsp;benoodigde machinerieën vereischen in een gematigd klimaat reeds veel geld. Deze kosten zijn nog hooger in denbsp;tropen, waar tengevolge van dë steeds hooge atmospherische temperatuur veel beter voor isolatie is 'te zorgen.nbsp;Bovendien moet het materiaal van uitstekende kwaliteit zijn,nbsp;wil men goede resultaten bereiken en niet spoedig in grootenbsp;herstellingen vervallen. De machinerieën dienen van veelnbsp;grooter capaciteit te zijn dan in Europa, omdat veel meernbsp;warmte te neutraliseeren valt en omdat, tengevolge van denbsp;hooge temperatuur van het put- of rivierwater, benoodigdnbsp;om sommige machinedeelen af te koelen, deze een veelnbsp;grootere capaciteit behooren te hebben. Volgens door deskundigen gegeven inlichtingen dienen voor den bouw vannbsp;een koelhuis van lÜÜO M-. oppervlakte de bouwkosten op

-ocr page 462-

t«l


440

f 150 per bruto M^. gesteld te worden, terwijl iii 1914 een uitgaaf van f 100.000 voor aanschaffing van machinerieënnbsp;voor dit koelhuis geschat werd.

Veroorzaken de groote bouwkosten reeds een hoogh exploitatierekening, nog meer dragen daartoe bij de benoodig-de groote hoeveelheden koelwater en brandstoffen. Ware het alleen de groote hoeveelheid water, die de koudeproductienbsp;in Indië duur maakt, dan zou dit bezwaar in dit regenlandnbsp;wel te overwinnen zijn. Maar de hooge temperatuur vannbsp;rivier- of putwater bezorgt veel meer last en kosten dannbsp;de hoeveelheid. Het is namelijk bekend, dat met koelwaternbsp;van een temperatuur van 30“ C. men een 2 maal minderenbsp;kwantiteit koude kan produceeren dan met dezelfde hoeveelheid koelwater van 15“ C. Men kan daarom rekenen,nbsp;dat men in Indië 2 X zooveel kracht als in Europa noodignbsp;heeft om dezelfde hoeveelheid koude te ontwikkelen. Indiennbsp;men dan nog in aanmerking neemt, dat in Indië de brandstoffen zeker l‘/2 X duur zijn als in Europa, dannbsp;is te begrijpen, dat kunstmatig opgewekte koude in Indiënbsp;3 a 4 maal zoo veel kost als in Europa. Wel worden denbsp;lioogere uitgaven eenigszins vergoed, doordat in de tropennbsp;de koelkamer het geheele jaar kan worden geëxploiteerd,nbsp;terwijl in Europa dit hoogstens 8 maanden gebeurt. Denbsp;praktijk geeft dit ook aan. Terwijl in den I laag de productiekosten van 1 KG. ijs 0,6 cent bedragen, zijn deze voornbsp;Indië 1,2 cent. Nog meer komt het prijsverschil uit bijnbsp;de verhuur van een koelkamer. In Nederland en Duitschlandnbsp;wordt gemiddeld f 40 per M^ per jaar betaald, terwijlnbsp;deze huur in Indië op f 120 wordt geschat. Echter is hetnbsp;koelhuis in Europa slechts 8 maanden geopend, terwijl hetnbsp;in Indië het geheele jaar gebruikt zal worden. Brengt mennbsp;dit tijdsverschil in rekening, dan moet voor koelhuislnuirnbsp;in Indië f 80 en in Europa f 40 per M^. en per jaarnbsp;betaald worden.

Om de huur van een koelhuis zonder verlies te lijden of

. I

-ocr page 463-

«I

441

te verlagen wordt nevens de koelhnis-exploitatie ook wel ijs geproduceerd. Dit artikel kan steeds met witist verkochtnbsp;worden. Ook in Indië is het aanbevelenswaardig deze wijzenbsp;van kosten-compensatie aan te wenden. Ijs is een artikel,nbsp;waarnaar in Indië veel vraag bestaat. Het wordt thans hoofdzakelijk voor luxe aangewend, maar dient een verbniiksartikelnbsp;te worden. In ieder huishonden bestaat behoefte aan kunstmatige koude voor het bewaren van bereide of onbereidenbsp;levensmiddelen. Hadden vroeger de eetwaren te weinignbsp;waarde om restanten tot de volgende dagen te bewaren, nunbsp;hare prijzen zeer gestegen zijn, bedenkt iedere zuinigenbsp;huisvrouw, op welke wijze zij restanten voedsel tot dennbsp;volgenden dag kan bewaren, om ze op een of andere wijzenbsp;tot een smakelijk gerecht toe te bereiden.

Voor het bewaren van voediugsartikelen is de koude niet alleen het beste, maar ook het goedkoopste middel.nbsp;Aangezien in de tropen niet over natuurlijke koude beschiktnbsp;kan worden, moet daarvoor de kunstmatige in de plaatsnbsp;treden. Voor kleine hoeveelheden wordt deze het billijkstnbsp;verkregen en vervoerd met behulp van ijs, dat een goedenbsp;accumulator voor koude is. In een huishouden wordt het ijsnbsp;bewaard en geeft het zijn koude af in speciaal ingerichtenbsp;kisten of kasten, die men ijskasten noemt, vervullende denbsp;plaats van de Europeesche kelders, waarin een lage en gelijkmatige temperatuur heerscht, omdat in Europa de aardkorstnbsp;een vrijwel constante lage temperatuur heeft. In Indië is denbsp;gemiddelde aardtemperatuur ongeveer 28“ en is daarom eennbsp;kelder ongeschikt voor het bewaren van levensmiddelen. Mennbsp;is voor dit doel in Indië aangewezen op ijskasten. Tegenwoordig worden deze in ruime mate ingevoerd en verkocht.nbsp;Haar bouw is echter niet op een tropisch klimaat berekend, metnbsp;gevolg dat bij een matige ijsvulling de kastruinite niet op denbsp;vereischte koeling van 15“, maar slechts tot 20“ is te brengen.nbsp;Deze 5“ hoogere temperatuur veroorzaakt, dat levensmiddelennbsp;korter tijd, dan gewenscht is, bewaard kunnen worden. Als

-ocr page 464-

442

voorbeeld daarvoor wordt verschc melk aangehaald, welke hij 20'^ gedurende 18 nrcn cn bij 15'' gedurende 3(1 uren innbsp;goeden toestand kan bewaard worden. Dit verschil is vannbsp;des te meer belang, omdat voor de huishouding een 24 urennbsp;gbedblijven van de melk als eisch gesteld moet wordennbsp;en daarvoor men de melk tot 15” moet afkoelen.

Behalve voor een betere isolatie van ijskasten dient de verkoopsprijs van ijs billijker te worden. Een prijs vannbsp;f 0,03 per pond is buitengewoon hoog en is alleen tenbsp;verdedigen, indien het ijs per pond of ‘/2 pond verkochtnbsp;wordt, maar niet per hoeveelheid van minstens 10 pond,nbsp;zooals voor ijskasten noodig is.. Het is te verwacliten, datnbsp;het publiek een groote afnemer van ijs zal worden, wanneernbsp;de prijs veel lager gesteld wordt. Nog meer zal de handelnbsp;in levensmiddelen van deze koude-accumulator gebruiknbsp;maken voor het vervoer van afgekoelde en versche victualiën.nbsp;Voor het vervoer te land over groote afstanden zal mennbsp;van speciaal ingerichte wagons, koelwagons genaamd, gebruiknbsp;moeten maken, die door middel van ijs of ijs met zoutnbsp;op lage temperatuur worden gehouden.

Indiën de koeltechniek in Indië meer ingang dan tegenwoordig gevonden zal hebben, zullen dagelijks zeer groote hoeveelheden ijs noodig zijn, waardoor de productiekostennbsp;zullen dalen en het ijs voor een zeer billijke prijs nog metnbsp;winst verkocht zal kunnen worden.

Als 3e oorzaak voor de weinige toepassing der koeltechniek in Indië is opgegeven de weinige ervaring, welke men hiernbsp;bezit, betreffende de behandeling van afgekoelde levensmiddelen. In de landen, waar de handel veel van kunstmatigenbsp;koude gebruik maakt, heeft hij door de praktijk de behandeling der afgekoelde artikelen geleerd. De regeeringen,nbsp;het groote algemeene belang van de toepassing dernbsp;kunstmatige koude inziende, hebben op verschillende wijzenbsp;den handel in zijn proefnemingen gesteund, hetzij doornbsp;het verleenen van subsidies, hetzij door onderzoekingen te

-ocr page 465-

443

laten instellen en deze te .pnbliceeren. Reide wijzen van steun worden nn nog toegepast. Zoo geeft het Canadeesclienbsp;gouvernement een subsidie aan de eigenaren van koelhuizen,nbsp;alnaarmate de hoeveelheid visch, welke zij in hun inrichtingennbsp;hebben opgeslagen. Het departement van landbouw vannbsp;de Vereenigde Staten van Noord-Amerika heeft ambtenarennbsp;in dienst, die een onderzoek instellen naar de wijze, waaropnbsp;visch gevangen, bevroren, opgeslagen en verzonden moetnbsp;worden, hoe vruchten te plukken, voor te koelen, te verpakken,nbsp;te verzenden zijn enz. De onderzoekingen worden doornbsp;middel van bulletins gepnbliceerd, welke voor het publieknbsp;tegen een geringen prijs verkrijgbaar zijn. Ook behoortnbsp;tot de werking dezer ambtenaren om landbouwers en handelaren van raa:i te dienen, zoo mogelijk dit ter plaatse tenbsp;geven. De Duitsche regeering heeft den bouw van koelka-mers aangemoedigd door een gedeelte der gebouwen bijnbsp;contract in te huren. Kortom op allerlei wijzen wordt doornbsp;de regeeringen het gebruik van kunstmatige koude aangemoedigd.

Bij het verleenen van regeeringssteun dient de vraag overwogen te worden, welke personen of lichamen voor de exploitatie van koelhuizen het meest in aanmerking komen.nbsp;In Amerika en Engeland zijn het voornamelijk particulierennbsp;en maatschappijen, die koelinrichtingen bouwen en verhuren.nbsp;In Dnitschland zijn de meeste koelhuizen het eigendom dernbsp;gemeenten. Nu vereischen afgekoelde levensmiddelen eennbsp;streng overheidstoezicht. In Amerika, waar zooals bovengezegd de handelaren in hoofdzaak de koelindnstrie in handennbsp;hebben, zijn daarom vele wetten afgekondigd voor het bewarennbsp;en verkoopen van afgekoelde produkten. Er is daar veelnbsp;inspecteerend personeel voor de controle noodig. Het grootnbsp;aantal in Amerika afgekondigde wetten getuigt niet van tevredenheid over de uitgeoefende controle. Bij gemeentelijkenbsp;exploitatie van koelhuizen treft men in de reglementen overnbsp;de huur dezer inrichtingen slechts een enkel artikel aan,

-ocr page 466-

444

luidende, dat de directeur van de koelinricliting beoordeelt^ welke artikelen ter afkoeline; worden aan«enoinen. boe zijnbsp;moeten zijn verpakt en wanneer zij uit de koelinriclitingnbsp;moeten worden verwijderd. Het voordeel van de gemeentelijke exploitatie is, dat steeds-onpartijdig deskundig toezichtnbsp;in de koelhuizen gehouden wordt. Een dergelijke regelingnbsp;komt zoowel het publiek als den handel ten voordeele.nbsp;Daarom verdient de gemeentelijke boven de particuliere exploitatie der koelhuizen de voorkeur.

Kesumeerende kunnen de volgende conclusies getrokken worden;

Ie. het aanwenden van kunstmatige koude is in Indië vor)r den handel van levensmiddelen van zeer veel belang ennbsp;zal zoowel den landbouwer, den handelaar als dennbsp;consument ten voordeel strekken.

2e. in de groote steden worden, liefst van gemeentewege, koelhuizen opgericht en geëxploiteerd. Deze ondernemingen steunt de l?egeering door het verleenen vannbsp;subsidies en door het bij contract inhuren van gedeeltennbsp;der koelhuizen ter opslag van levensmiddelen, benoo-digd voor leger en marine.

3e.

de Regeering stelle ambtenaren aan, wier werkkring is:

a.

te onderzoeken op welke wijze afgekoelde levensmiddelen in Indië moeten behandeld worden, en b. raad en bijstand te verleenen aan landbouwers ennbsp;handelaren, die inlichtingen over de koeltechnieknbsp;wenschen.

September 1917.

-ocr page 467-

Javaansche Voedergrassen XVII,

DOOR

C. A. BACKER.

Aan de beurt van bespreking zijn thans eenige Panicum-soorten, die nauw met elkander verwant zijn en samen de onderafdeeüng Hymenachne vormen. Deze afdeelingnbsp;werd vroeger wel als een afzonderlijk geslacht beschouwd;nbsp;haar naam is afgeleid van de beide Grieksche woordennbsp;vlies ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kafje, en zinspeelt op het feit, dat bij de

typische vertegenwoordigers dezer groep, vooral bij Pani-c u m a m p 1 e X i c a u 1 e en P a n i c u m a u r i t u m, g4 en p4 tijdens den bloei dunvliezig en teer zijn, in plaats van betrekkelijk hard, zooals bij de andere soorten van Panicum.nbsp;Voorts komen alle soorten der groep Hymenachne metnbsp;elkaar overeen in het bezit van dicht opeengedrongen, krachtig generfde aartjes. Bij de meeste is g4 duidelijk korternbsp;dan g2. Zij zijn alle zoutschuw.

Van de Javaansche sporten behooren er 4 tot deze onder-afdeeling, nl. Panicum amplexicaule Ru^e, Panicum auritum Presl, Panicum interruptum Willd en Panicum indicum 'L. De beide eerste soorten kannbsp;men gemakkelijk van elkander en van de beide laatste onderscheiden. Lastiger is het goede verschilpunten tusschen denbsp;beide laatste onderling op te geven. Panicum indicumnbsp;is een zeer vormenrijke soort, die herhaaldelijk en ondernbsp;allerlei namen als nieuw is beschreven. Wij komen hieropnbsp;bij de behandeling van Panicum i n dji c u m terug ennbsp;willen er [hier slechts op wijzen, dat men Panicum interruptum zeer goed als moerasvorm van Panicumnbsp;indicum zou kunnen opvatten. De verschillen tusschennbsp;beide soorten zijn meer gradueel dan essentiëel en van zeer

-ocr page 468-

446

geringe systematische waarde. Daar echter de habitus der beide planten sterk verschilt, zullen we ze voorloopig nognbsp;afzonderlijk houden.

Men kan de soorten der onderafdeeling Hymenachne met behulp der volgende tabel van elkander onderscheiden.

*Oudere halmen met merg gevuld. Tongetje zeer kort. Bloeiwijze aan den voet duidelijk vertakt, takken tegen de hoofdas gedrukt, overnbsp;de geheele lengte zeer dicht met aartjes bezet. Aartjes S'/s—5' 3 m.M.nbsp;lang. gi 1-nervig, in den regel duidelijk van g3 verwijderd. Moerasgras.

7. P. amplexicaule.

??Oudere halmen hol. Aartjes minder dan 4 m.M. lang. gi 3—7-nervig, vlak onder g3 ingeplant.

•jquot; Bloeiwijze met goed ontwikkelde zijtakken, geen schijnaar vormend. Aartjes opeengedrongen aan korte, aangedrukte zijtakjes der tweede orde,nbsp;Z'/s—3 m.M. lang, kaal. Tongetje zeer kort.

8. P. a u r i t u m.

•jquot;'!’ Bloeiwijze een dichte schijnaar vormend.

ö. Moerasgras. Tongetje IV3—3 m.M. lang. Halmen 6 — 15 m.M. dik. Schijnaar 15—35 c.M. lang. Aartjes 3'/4—S’/r m.M. lang. g4 meer dannbsp;2 m.M. lang.

9. P. i n t e r r u p t u m.

b. Landgras. Tongetje minder dan 1 m.M, lang. Aartjes l'/4—3 m.M. lang. g4 hoogstens 2 m.M. lang.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10. P. i n d i c u m.

7. Panicum AMPLEXICAULE Rudge, Plant. Guian. 21, tab. XXVll. Zie plaat XXXIII.

De soortnaam amplexicaule beteekent stengelomvattend en zinspeelt op den stengelomvattenden voet der bladerennbsp;van deze soort.

Dit over vele tropische streken verbreide gras werd, behalve onder den hierboven opgegeven naam, nog onder een aantal andere wetenschappelijke namen beschreven. Denbsp;voornaamste daarvan zijn: Hymenachne amplexicau-I is Nees,-Hy me nachne My u ros Beauv., Panicum acu-tiglume Steud.,-Panicum Hasskarlii Steud.,-Pani-cum Myurus H. B. K. en Panicum serrulatum Roxb.

De naam Hymenachne werd door ons reeds op de voorgaande bladzijde verklaard. Myuros of Myurus is afgeleid van de beide Grieksche woorden muis of rat, en svp»,

-ocr page 469- -ocr page 470-

quot;S'

c/:.


\



-ocr page 471-

447

staart, en beteekent dus muize- of rattestaart. De naam zinspeelt op de met aartjes dicht bezette bloeiwijze, die bijnbsp;levendige fantasie en uiterst goeden wil flauwtjes aan eennbsp;rattestaart zou kunnen doen denken. Acutiglume beteekentnbsp;met spitse glumae en is een zeer gepaste naam. Hasskarliinbsp;werd het gras genoemd ter eere van Dr. J. K. Hasskarlnbsp;(f 1894), die van 1837—1843 en in 1846 aan’s Lands Plantentuin verbonden is geweest. Hij heeft zich verdienstelijknbsp;gemaakt voor de kinakultuur en voor de systematische rangschikking der gewassen in ’s Lands Plantentuin, waarvan hijnbsp;een catalogus heeft samengesteld, in welken meerdere nieuwenbsp;soorten werden beschreven. Voorts heeft hij den tweedennbsp;druk van Junghuhn’s Java in het Duitsch vertaald en o. a.nbsp;eenige botanisch-systematische werkjes geschreven, welkenbsp;uitmuntende beschrijvingen bevatten van vaak onjuist gedetermineerde planten '). De soortnaam serrulatus, fijn gezaagd,nbsp;zinspeelt op den bladrand.

Behalve onder de hierboven opgegeven synonymen, d. w. z. verouderde, doch niet onjuiste namen, is het gras nognbsp;herhaaldelijk onder verkeerde namen in de literatuur opgenomen. Zoo beschreef Hasskarl het als Pa n i c u m au-r i t u m, een wel verwante, maar toch zeer verschillendenbsp;soort. Buese en Steudel en dus ook de hen steeds zondernbsp;onderzoek naschrijvende Miquel, in de dwaling verkeerend,nbsp;dat zij de door Willdenow als Panicum interruptumnbsp;beschreven plant voor zich hadden, beschreven het gras alsnbsp;Hymenachne interrupta. Hoewel Boerlage reeds innbsp;1889 (Annales Jardin Botanique de Buitenzorg, VllI, 58) ernbsp;op wees, dat Hymenachne interrupta, zooals uit denbsp;beschrijving bij Buese zonneklaar blijkt, synonym is metnbsp;Panicum amplexicaule en «fat met Panicum interruptum, werd ze toch weer door Koorders (Exkursions-

1). Vele bijzonderheden over Hasskarl vindt men in Teysmannia 1894, p. 129 — 148. Voorts in het uitmuntende boekje van SiRKS, Indischnbsp;Natuuronderzoek, pag. 126 en vlgd,

-ocr page 472-

448

flora 1, 132) als synonym bij laatstgenoemde soort gevoegd, waarschijnlijk, omdat Hooker dit in de Flora of British Indianbsp;Vil, 41 ook doet. Dat ook Mars de plant als H y m e-nachne interrupta vermeldde, mag dezen verdienstelijkennbsp;veearts niet euvel worden geduid; hij, als niet-botanicus, hadnbsp;natuurlijk het recht om op Miquel te vertrouwen.

Het gras, dat in de bekende lijst van Boerlage en Nauta (Teysmannia XI, 489 en vgd., overgenomen door Dekker,nbsp;Voederstoffen 21 en vgd.) vermeld staat als Panicum in-dicum L. var., is, zooals mij bij onderzoek van het gelukkignbsp;bewaard gebleven authentiek exemplaar bleek, insgelijksnbsp;Panicum amplexicaule.

Volksnamen.

Op Java; Blembemj-Blembem rawahJ,-Darèngdèng,s,-Didjoeloek,s,-Djoedjoeloek,s,-Djoekoet minjakan,s,-Oedoelan,j,-Roempoet soemboe,m,- WoedelanJ,- WoedoelanJ.'

Bij Sengkang op Celebes draagt het gras volgens een door Van Vuuren ingezameld exemplaar (No. 146) dennbsp;naam Weko.

Botanische literatuur en afbeeldingen.

Uentham, Flora Australiensis Vil, 480 (als Panicum M y u r u s).

tiisschop Grevelink, Nuttige Planten 807 (als Hymenachne inter-r u p t a).

Poerlage in Annales du Jardin Botanique de Buitenzorg VlII, 58 (in ann. ad Panicum interruptu m).

Huese in Plant. Jungh. 377 (als Hymenachne interrupta).

Uoell in Flora Brasil. 11, pars 2,234 (als Panicum a m pi e x i c a u 1 e).

Üuthie, Foddergrasses Northern India 10 (als Panicum Myurus).

Grisehach, Flora British West-lndian Islands 553 (als Hymenachne

Myurus).

Hasskart, Plantae javan. rariores, p. 22, No. 10 (onder den onjuisten

naam van Panicum a u r i t u m).

Koorders, Exkursionsflora 1, 132 (als Panicum amplexicaule)

Atlas, lig. 106.

Kunlh, Enumeratio Plantarum 1, 86 (als Panicum Myurus). *Revisio

Graminum 1, 33 (als Panicum Myurus).

*) Dt* aldus Éeroerkfe literatuur heb ik niet kunnen raadplefien.

-ocr page 473-

449

MansuH Hailey, Queensland Flora VI, 1827 (als P a n i c ii ni M y u r u s).

Mars. Veeartsenijkundige Bladen 1, 180—111, 254, plaat X,-Beschrijving van eenige Grassen van Nederiandsch-Indie 74, plaat X,-Voeding ennbsp;Voedsels van het Paard, pag. 48 met gekleurde plaat (overal als H y m e-nachne interrupta),

Merrill, in Philipphine Journal of Science I, Supplement 27 (als P a-n i c u m M y u r u s) - 356 (als Panicum amplexicaule).

Miqucl, Flora Nederlandsch Indië III, 456 (als Panicum Hasskarlii),-458 (als H ymenachne interrup ta).

Palisot de Beauvois, Agrostographie, p. 49, *tab. X, fig. 8 (als H y m e-aachne Myuros).

Praia in Journ. As. Soc. Bengal LX, part 2, 335 (als Panicum Myurus).

Pulle, Enumeration Vascular Plants Surinam 52 (als Panicum am-

P 1 o X i c a u I e).

Rcndle, in Journal Linnaean Society XXXVI, 37 (als Panicum a m-P 1 e X i c a u 1 e).

Ridley, Materials Flora Malayan Peninsula III, 135 (als Panicum M y u r u s).

Roxburgh, Flora Indica I, 307 (als Panicum serrulatum).

Steudel, Synopsis, Glumacearum I, 66 (als Panicum acutiglume) I. 70 (als Panicum Hasskarli i),-I, 101 (als Hymenachne interrupta en Hymenachne M y u r u a),-,102 (als Hymenachnenbsp;amplexicaule).

Trinius, Species Graminum II, tab. 205 (als Panicum amplexi-e a u I e).

Usleri, Beitrag Kenntnis Philippinen p. 133, No. 1068 (als Panicum M y u r u s).

Beschrijving.

Forsch, overblijvend gras. Halmen dik, met zeer losmazig merg gevuld, kaal, in ondiep water geheel of grootendeelsnbsp;opgericht, in diep water aan den voet over een lengte vannbsp;50 — 200 c.M. kruipend of drijvend en uit de knoopen talrijkenbsp;in een krans geplaatste wortels voortbrengend, in de bovenhelft steeds geheel opgericht, 50—100 c.M. hoog wordend.nbsp;Bladscheeden 7 — 20 c.M. lang, nu eens geheel kaal, dan weernbsp;langs den gespleten voorrand meer of minder dicht bezet metnbsp;lange, op knobbels ingeplante wimpers,'overigens kaal. Tongetje vliezig, zeer kort. Bladschijf met breeden, min of meernbsp;stengelomvattenden voet en gelijkmatig versmalden, zeer

-ocr page 474-

450

spitsen top, 150 — 400 m.M. lang, 10 —35 m.M. breed, glanzend donkergroen, met krachtige, van onder uitspringende middennerf en zeer talrijke, dicht opeengedrongen langs-aderen, waarvan telkens een dikkere met een groep dunnerenbsp;afwisselt, langs de verdikte randen bezet met kleine, schuinnbsp;opwaarts gerichte, stijve borsteltjes, daardoor bij het terugstrijken zeer ruw aanvoelend, overigens nu eens volkomennbsp;kaal, dan weer aan den voet met enkele lange, op knobbelsnbsp;ingeplante wimpers. Steel der pluim meer of minder vernbsp;buiten de bovenste bladscheede stekend, pluim smal, zeernbsp;dicht, 10 — 40 c.M. lang, alleen in dc onderhelft vertakt, takkennbsp;opgericht, vaak tegen de hoofdas gedrukt, de lagere 1 —10nbsp;c.M. lang, de hoogere allengs korter, de grootere pluimtakkennbsp;vele zeer korte zijtakjes dragend. Assen der bloeiwijze bezet met korte, opwaarts gerichte stijve borsteltjes. Steeltjesnbsp;der afzonderlijke aartjes kort, veranderlijk van lengte,'/4—1'/2nbsp;m.M. lang, met nietige, opwaarts gerichte borsteltjes bezet.nbsp;Aartjes zeer dicht opeengedrongen, schuin opstaand, smalnbsp;lancetvormig, zeer spits, groen, nog al veranderlijk van afmetingen, 3'/2 — 5‘/2 nr.M. lang. g, '/s — '/s m-M. onder de anderenbsp;glumae geplaatst, eirond, spits, aan den voet het aartjenbsp;omvattend, minder dan half zoo lang als dit, IV4 —l'Am.M.nbsp;lang, 1-nervig, kaal of aan de rugzijde op de middennerfnbsp;met enkele schuinopwaarts gerichte borsteltjes, ga langwerpig,nbsp;spits toegespitst, 3 — 4'/4 m.M. lang, 3 — 5-nervig, op de middennerf nabij den top bezet met schuin opwaarts gerichtenbsp;borsteltjes. Bg onzijdig, gg langer dan de andere glumae, lancet-vorming, lang toegespitst, 3‘/4 —5'/4 m.M. lang, 3— 5-nervig,nbsp;met binnenwaarts omgerolde randen, aan den top met kleinenbsp;schuin opwaarts gerichte borsteltjes bezet, pg bij de talrijkenbsp;door mij onderzochte bloemen zonder uitzondering ontbrekend. B4 g4 langwerpig, dunvliezig, spits, korter dannbsp;ga en gg, 2'/2 — 3‘/4 m.M. lang, aan den top zeer fijn behaard,nbsp;met de binnenwaarts omgebogen randen P4 omvattend. P4nbsp;even lang als g4. dunvliezig. Tusschen g4 en p4 vindt men

-ocr page 475-

451

3 meeldraden en een langwerpig rond vruchtbeginsel met 2 vrije stijlen, die door groote, gevederde stempels wordennbsp;gekroond. Vrucht langwerpig rond, ruggelings afgeplat.

Bloeitijd.

Op Java is het bloeiend aangetroffen in de maanden Maart, Mei, Juni en October.

Verspreiding op en buiten Java.

Het gras is op Java niet bijzonder algemeen, hoewel men het, waar het voorkomt, dikwijls in' groote hoeveelheid aantreft. In het Buitenzorgsch Herbarium is het van slechts 9nbsp;Javaansche groeiplaatsen vertegenwoordigd, welke tusschennbsp;5 en 700 M. zeehoogte liggen, het is gevonden in het Danoe-nioeras (Bantam) op 100 M. zeehoogte, in poelen bij öafavfanbsp;op ongeveer 15 M. zeehoogte, bij Meester Cornelis op AO IA.nbsp;zeehoogte, bij Poerwakarta op 80 M. zeehoogte, in de Rawahnbsp;Pening bij Banjoe Biroe op ongeveer 470 M. zeehoogte, bijnbsp;Ngebel, op de westhelling van den Wilis, op 700 M. zeehoogte,nbsp;bij DJatiroto, in poelen op 15 M. zeehoogte, voorts bij Poegernbsp;op 5 M. en bij Ngarengan op 50 M. zeehoogte. Het groeit altijdnbsp;op zeer drassig terrein, alleen in zoet water, liefst in poelennbsp;met stilstaand of bij stilstaand water en vormt daarinnbsp;dikwijls groote groepen, die door de breede, glanzend groenenbsp;bladeren en de op die van geen enkel ander gras gelijkendenbsp;schijnaren zeer in het oog vallen.

Het is ook op Sumatra en op Celebes gevonden, volgens Miquel ook op Saparoea. Voorts wordt het vermeld voor bijnanbsp;alle tropische gewesten, uitgezonderd de Nederlandschenbsp;Westindische Eilanden.

Economische Literatuur.

Bisschap Grevelink, Nuttige Planten 807 (als Hymenachne interrupt a).

Dekker, Voederstoffen 22, 25, 28, 31 (overal onder den onjuisten naam van Panicum indicum, var),— Tabel 7a (als Hymenachnenbsp;interrupts).

Ik


-ocr page 476-

452

Duthie, Foddergrasses Northern India 10 (als Panicum Myurus).

Hasskarl, Plantae javan, rariores p. 22 No. 10 (onder den onjuisten naam van Panicum auritu m).

Manson Bailey, Queensland Flora VI, 1872 (als Panieum Myurus). Comprehensive Catalogue Queensland Plants 610 (als Panicum Myurus)-

Mars, Veeartsenijkundige Bladen I, 180.204,-111, 254,-X, 131,— Beschrijving van eenige Grassen van Nederlandsch Indië 74,— Voeding en Voedsels van het Paard 48 (overal als Hymenachne interrupta),

F. von Mueller, Select Extra-tropical Plants 248 (als Panicum Myurus).

Teysmannia XI (1900), 489,491, (als Panicum indicum v a r.)-XII, 302 (als Hymenachneinterrupta).

Samenstelling van het gras.

Voorzoover mij bekend, werden tot dusverre slechts twee analyses van dit gras verricht. Men vindt de eerste in.nbsp;Teysmannia XII, p. 302 No. 11, onder den inlandschen naamnbsp;Djoedjoeloek, waaraan als wetenschappelijke naam Hymenachne interrupta is toegevoegd. Hoewel geen her-barium-exemplaar ter contróle is bewaard gebleven en denbsp;determinaties in de lijst, zooals we reeds vroeger hebbennbsp;opgemerkt (Zie Teysmannia XXVII, 262), blijkbaar door eennbsp;ondeskundige zijn verricht, acht ik het wel waarschijnlijk,nbsp;dat de geanalyseerde plant inderdaad Panicum amplex-i c a u 1 e is geweest. Immers, Djoedjoeloek is een aan eikennbsp;inlander welbekende gras, dat met geen ander verward kannbsp;worden, de inlandsche naam geldt alleen voor Panicumnbsp;amplexicaule. De volgende cijfers, berekend op drogenbsp;stof, worden 1. c. gegeven.

Asch.

Totaal

stikstof.

Ruw

eiwit.

Zuiver

eiwit.

Verteer

baar

ruw

eiwit.

Ruw

vet.

Stik-

stofvrij

extract.

Ruw

vezel.

10,9

2,69

16,8

13,3

14,43

3,9

41,4

30,4

Dekker heeft deze cijfers in tabel 7a overgenomen. Men vindt ze ook in verschillende jaargangen van den Indischennbsp;Cultuuralmanak.

-ocr page 477-

453

Van een in ’s Lands Plantentuin ingezameld partijtje van het gras werd door het Buitenzorgsch Handelslaboratorium een analyse gemaakt.

De gevonden cijfers zijn de volgende (berekend op watervrije stof):

Vocht in luchtdroognbsp;materiaal.

Eiwit.

Vet.

Stikstofvrij

extract.

Ruw

vezel.

Asch.

14.58

9.7

0.83

46.8

30.3

12.37

Voederwaarde.

Het oordeel over de waarde van dit gras als voederplant is zeer verschillend. Tromp de Haas komt op grond van denbsp;door hem verrichte analyse, die een zeer hoog eiwitgehaltenbsp;aanwijst, tot de conclusie, dat Djoedjoeloek een goed voedergras is. Ook de tweede analyse is zeer bevredigend. Hasskarlnbsp;zegt alleen, dat het gras aan paarden en runderen wordtnbsp;gegeven. Volgens Duthie komt het in het noorden vannbsp;Engelsch Indië te plaatselijk voor om als voedergras vannbsp;beteekenis te zijn, het zou volgens hem in Australië beschouwd worden als een voedzaam gras, dat gaarne doornbsp;het vee gegeten wordt. Volgens Manson Bailey wordt hetnbsp;gras in Queensland, wanneer de poelen, waarin het groeit,nbsp;uitdrogen, met graagte door het vee gegeten.

Luidt het oordeel tot dusverre nog gunstig. Mars, Nauta en PiTLO zijn over het gras in het geheel niet te spreken.nbsp;Mars noemt het zeer beslist een slecht voedergras. Mengsels,nbsp;waarin het voorkomt, verdienen onvoorwaardelijk te wordennbsp;afgekeurd. Paarden zouden door het eten ervan gemakkelijknbsp;diarrhee krijgen. Runderen zouden het vaak'niet willen eten.nbsp;Doch, als de poelen, waarin het groeit, zijn uitgedroogd ennbsp;het gras verdord is, zou het door runderen dikwijls gaarnenbsp;gegeten worden. Nauta rangschikt het onder de slechte voedergrassen, zonder opgave van redenen echter. Dekkernbsp;(1. c. 31) maakt reeds de opmerking, dat alleen rottende


-ocr page 478-

454

oedoelan schadelijk is. Bij een in 1914 door Pitlo ingezonden exemplaar vind ik aangeteekend, dat het gras voor paarden slecht is, daar het bij deze dieren koliekennbsp;veroorzaakt.

Men ziet, dat het gras zeer verschillend wordt beoordeeld. De waarheid zal wel in het midden liggen. Van nature is denbsp;plant een voedzaam gras, dat echter het nadeel heeft innbsp;stilstaand water te groeien, waardoor de onderste deelen lichtnbsp;tot verrotting overgaan en dan schadelijk kunnen zijn voornbsp;het vee. Wanneer het gedroogd is, heeft het zijn schadelijkenbsp;eigenschappen verloren.

Opbrengst.

Het gras wordt nooit gekweekt, vandaar dat opbrengst-cijfers ontbreken. Het brengt een menigte groote bladeren voort, de opbrengst is dan ook zeer aanzielijk.

Eischen, die het gras aan klimaat en bodem stelt.

Het gras gedijt alleen op zeer drassigen, liefst diep onder water staanden, modderigen grond. Ik zag het in zoetwater-poelen van anderhalven meter diep zeer welig groeien. Voornbsp;het klimaat schijnt het, zooals de meeste waterplanten, nietnbsp;zeer gevoelig te zijn; men vindt het zoowel in streken metnbsp;zeer krachtigen als met tamelijk zwakken oostmoeson. Koude kan het blijkbaar niet verdragen.

Cultuur.

Op inundeerbare terreinen zou het zeker de moeite waard zijn een proef te nemen met het verbouwen van dit gras.nbsp;Het laat zich waarschijnlijk gemakkelijk door stekken vermenigvuldigen.

Verdere bijzonderheden

In West- en Midden-Java wordt algemeen het merg uit de halmen gebruikt om er pitten van nachtlampjes van tenbsp;vervaardigen. Vandaar de namen Roempoet soemboe ennbsp;Djoekoet minjakan. Of dit ook in Oost-Java geschiedt, is mij

-ocr page 479- -ocr page 480- -ocr page 481-

455

onbekend. Ten onrechte vindt men soms opgegeven, dat de wortels voor dit doel worden gebruikt.

8. Panicum AURiTUM Presl, Reliquiae Haenkeanae 1 (1830), 305. Zie plaat XXXIV.

De soortnaam aun'tum beteekent geoord en zinspeelt klaarblijkelijk op den breeden bladvoet, die vaak met 2 kleine oortjes den halm gedeeltelijk omvat.

Behalve onder den hierboven opgegeven naam vindt men het gras nog vermeld als Panicum javanum Nees ennbsp;Panicum insul i cola Steud.

Javanum beteekent javaansch, insulicola beteekent eilandbewoner. Beide namen spreken voor zich zelve.

Volksnamen van dit gras zijn mij onbekend. Bij geen der in het Buitenzorgsch Herbarium berustende exemplarennbsp;vind ik een betrouwbaren inlandschen naam opgegeven.

Botanische literatuur en afbeeldingen. ‘)

Baker, Flora of Mauritius 437.

Buese in Plant, jungh. 376 (als Panicum javanum).

Cooke, Flora Presidency Bombay II. 939.

Hooker, Flora of British India VII, 40.

Jiinghtihn, Java, 2e druk, Ned. uitgave I, 286,-Duitsche uitgave I. 209.

Koorders, Exkursionsflora I. 131,-Atlas fig. 104.

Kunth, Enumeratio Plantarum I. 113.

Merrill in Philippine Journal Science 1, Suppl. 356.

Mez in Perkins, Fragmenta Florae Philippinae 142.

Miqiiel. Flora Indiae Batavae III, 453 (als Panicum javanum,-III, 456 (als Panicum a u r i t u m).

Ridley, Materials Florae Malayan Peninsula III, 135.

Sleudel Synopsis Glumacerum I, 70 als (Panicum a u r i t u m). 1, 78 (als Panicum insulicola).

Trimen. Flora of Ceylon V, 145.

Beschrijving.

Eenjarig gras met vezelige, niet zeer diep in den bodem dringende wortels. Plant in den regel sterk uitstoelend.

1) De door Hasskarl. Plant javan. rariores p-22 No* 10 ten onrechte als P. auritum Rud. beschreven plant is Panicum ampl exi c au 1 e.

-ocr page 482-

456

stengels doorgaans opgericht of schuin opstaand, soms aan den voet kruipend en wortelslaand, 0,60— 1,50 M. Halmen rond,nbsp;kaal, hol. Bladscheeden 4 — 12 c.M. lang, langs den gespletennbsp;voorrand langharig. Tongetje vliezig, zeer kort. Bladschijfnbsp;lijnvormig, met breeden, meer of minder duidelijk stengel-omvattenden voet en spitsen top, 100 — 420 m.M. lang, 9 — 28nbsp;ni.M. breed, met krachtigen, van onder uitspringende midden-nerf en zeer talrijke, dicht opeengedrongen langsaderen,nbsp;waarvan telkens een dikkere met een groep dunnere afwisselt,nbsp;langs den verdikten rand bezet met zeer korte, schuin opwaartsnbsp;gerichte stekeltjes, daardoor bij het terugstrijken ruw aanvoelend, geheel kaal of aan den voet en langs den rand met eennbsp;gering aantal lange haren bezet. Pluimen aanvankelijk opgericht, later overhangend, 10 — 45 cM lang, samengetrokken ofnbsp;min of meer uitgespreid, vrij sterk vertakt, takken alleenstaand of in bundels, tegen de hoofdas gedrukt of meer ofnbsp;minder ver afstaand, de lagere 3— 10 cM. lang, de hoogerenbsp;allengs korter, alle aan talrijke korte, aangedrukte of slechtsnbsp;weinig afstaande zijtakjes de dicht opeengedrongen aartjesnbsp;dragend. Assen der bloeiwijze bezet met korte, schuinopwaartsnbsp;gerichte borsteltjes, daardoor bij het terugstrijken ruw aanvoelend. Steeltjes_dér afzonderlijke aartjes Va — 2‘/2m.M. lang, metnbsp;schuinopwaarts gerichte borsteltjes bezet. Aartjes langwerpig,nbsp;spits, onbehaard, 2'/2—3 m.M. lang, groen of zeer vaak sterknbsp;purper aangeloopen, bij gedroogde exemplaren met vrij krachtige nerven, g, eirond, stomp of spits, aan den voet met denbsp;omgevouwen randen het aartje omvattend, veel korter dan.nbsp;dit, Ve—l'/e m-M. lang, 3-nervig. ga 2'U—2^U mM. lang,nbsp;tot aan den top van het aartje reikend, langwerpig, spits ofnbsp;kort toegespitst, 5-nervig, op de middennerf nabij den topnbsp;bezet met uiterst korte, schuinopwaarts gerichte tandjes. Bgnbsp;onzijdig, gg langwerpig, vrij spits, 5-nervig, even lang alsnbsp;ga. Pa veel smaller en korter dan gg B4 $. g4 langwerpig,nbsp;spits, glad, tot den top van het aartje reikend, met de binnenwaarts omgebogen randen pg omvattend P4 glad, even

-ocr page 483-

457

lang ais g4, met binnenwaarts omgebogen randen. Tusschen g4 en p4 vindt men 3 meeldraden en een langwerpig rondnbsp;vruchtbeginsel met 2 vrije stijlen, welke gekroond wordennbsp;door groote, geveerde, purperen stempels. Vrucht langwerpignbsp;rond, ruggelings afgeplat.

Bloeitijd.

In alle maanden van het jaar kan men het gras bloeiend aantreffen.

Verspreiding.

In West- en Midden-Java, van de laagvlakte af tot op 1200 M. zeehoogte, zoowel in streken met krachtigen als metnbsp;zwakken oostmoeson is d,it gras op verscheidene plaatsennbsp;ingezameld, zonder dat het daarom tot de algemeenste Javaan-sche planten behoort. Waar het groeit, komt het gewoonlijknbsp;in vrij groote hoeveelheid voor, men kan het echter dagennbsp;lang zoeken op voor zijn groei geschikte plaatsen zondernbsp;het te vinden. Het groeit bij voorkeur op vochtigen grond,nbsp;aan waterkanten, op zonnig of licht beschaduwd, althansnbsp;niet te zwaar beschaduwd terrein, zeer dikwijls in theetuinen,nbsp;waar het plaatselijk een vrij algemeen onkruid kan zijn.nbsp;Voorts vindt men het aan boschranden en breede boschpaden,nbsp;in koffietuinen, in secundair bosch. Koens vond het opnbsp;Sumatra op verlaten sawah’s. In schaduwrijk oerbosch komtnbsp;het niet voor, evenmin op zouthoudenden bodem. Behalvenbsp;op Java en Sumatra is het nog in vele andere tropischenbsp;gewesten te vinden; het wordt vermeld voor Mauritius, Ceylon,nbsp;Engelsch Indië, Malakka, de Philippijnen, China, Borneo,nbsp;Sumatra en Java.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;v

Economische literatuur over dit gras schijnt te ontbreken, ik heb ten minste nergens iets kunnen vinden.

Samenstelling van het gras.

Het Buitenzorgsch Hondelslaboratorium heeft een analyse gemaakt van bij Madjenang (Bandjoemas) verzameld materiaal.

Ziehier de verkregen cijfers:

-ocr page 484-

458

Vocht.

Vet. 1 Eiwit. ! Asch. nbsp;nbsp;nbsp;^ Zetmeelach-

vezel. ' tige stoffen.

Hooi.

16,2

0,4

11,4

10,2 nbsp;nbsp;nbsp;27,7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;34,1

Berekend op droge stof.

0,5

13,6 i 12,2 j 33,1 nbsp;nbsp;nbsp;40,6

i nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

Voederwaarde.

Voor zoover men op één analyse mag afgaan, kan men zeggen, dat het gras een voldoende hoeveelheid eiwit bevat.nbsp;Het maakt geheel den indruk een goed voedergras te zijn,nbsp;het produceert vele en zachte bladeren. In de omstrekennbsp;van Madjenang werd het door inlanders een geschikt voedernbsp;voor karbouwen genoemd.

Opbrengst

Het gras wordt nooit gekweekt, zoodat bepaalde opbrengst-cijfers ontbreken. De bladproductie is vrij aanzienlijk, maar staat ver achter bij die van Bengaalsch gras.

Eischen, die het gras aan bodem en klimaat stelt.

Op drogen grond wil het gras niet groeien, heeft veel vocht noodig. In droge streken is het dan ook tot waterkanten en beschaduwde terreinen beperkt. Waar het waternbsp;genoeg heeft, is het voor het klimaat vrij onverschillig. Grootenbsp;koude kan het niet verdragen. Het groeit bij voorkeur opnbsp;vruchtbaren grond.

Cultuur.

Niet aantebevelen. Op drogen grond gedijt het gras niet, op vochtigen vruchtbaren grond kan men andere grassennbsp;kweeken, die grooter opbrengst geven, zooals Paspalumnbsp;dilatatum (Australisch gras), Panicum muticumnbsp;(kolondjono), Panicum amplexicaule (Djoedjoeloek)nbsp;ofLeersia hexandra (Lameta).

9. Panicum interruptum willd.. Species Plantarum I (1797), 341. Zie plaat XXXV. In de Flora Brasiliensis II,

-ocr page 485- -ocr page 486- -ocr page 487-

459

pars 2. 235 voegt Doell, die het authentiek exemplaar van Lamarck gezien heeft en zich daarop beroept, deze soortnbsp;als synonym bij Panicum striatum Lamarck (Encyclopédie Méthodique IV, 798, No. 44). De naam P. striatum dateert van 1797 (an IV de la République), die vannbsp;WiLLDNOW van hetzelfde jaar, zoodat, als beide soorten inderdaad identiek mochten blijken, er nog geen aanleiding isnbsp;om den welbekende naam in ter up turn te vervangen doornbsp;den vrij wel onbekenden naam striatum. Ik ben erech-nog niet van overtuid, dat Doell beide soorten terechtnbsp;vereenigd heeft. Immers Lamarck beschrift 1. c. het in Carolinanbsp;gevonden P. striatum met een langwerpige pluim (paniculanbsp;oblonga), later noemt hij de pluim eenigszins smal (un peunbsp;étroite). Dit past niet op de zeer smal aarvormige pluimnbsp;van P. interruptum, waarom ik het beter acht, beidenbsp;soorten voorloopig afzonderlijk te houden. De beschrijving,nbsp;die Doell 1. c. van de door hem Panicum striatumnbsp;genoemde plant geeft, past echter zeer goed op P. interruptum, zoodat in elk geval P. striatum Doell = P.nbsp;interuptum Willd.

Dat dedoorBuESE, Steudel, Miquel en Mars als Hyme-nachne interupta beschreven plant niet synonym is met Panicum interruptum Willd, doch met Panu-nicum amplexicaule Rudge., hebben we reeds medegedeeld.

Panicum interruptum is uiterst nauw verwant aan het vormenrijke, over geheel tropisch Azië en Australiënbsp;verbreide Panicum indicum L., waarvan het mogelijknbsp;de moerasvorm is en in elk g-eval slechts door kenmerkennbsp;van zeer geringe systematisch waarde, nl. de dikkere halmen, het langere tongetje en de grootere aartjes verschilt.nbsp;Daar men de plant echter aan deze verschillen gemakke-kelijk kan herkennen en zij ook in habitus in het oognbsp;loopend van P. indicum verschilt, heb ik het beter geachtnbsp;haar afzonderlijk te houden, totdat, door kweekproeven zal

-ocr page 488-

460

zijn uitgemaakt, of beide soorten inderdaad slechts vormen van een verzamelsoort zijn.

Behalve als P a n i c u m i n t e r r u p t u m en P a n i c u m striatum vindt men dit gras nog in de literatuur vermeldnbsp;als Panicum uliginosum Roth en P. inundatumnbsp;Kunth.

Interruptum beteekent afgebroken en zinspeelt klaarblijkelijk op het feit, dat zoowel door het aan den voet der bloeiwijze groepsgewijs bijeenstaan der aartjes als door hetnbsp;vaak onregelmatig alvallen van deze, de bloeiwijze zeernbsp;dikwijls op een afgebroken aar gelijkt. Striatum beteekentnbsp;gestreept en zinspeelt op de door krachtige, evenwijdigenbsp;nerven gestreepte glumae. Uliginosum beteekent in moerassennbsp;groeiend, inundatum beteekent overstroomd en zinspeelt opnbsp;het voorkomen van dit gras op onder water staand terrein.

Volksnamen. Darèngdèng,s, Roempoet kalamijah,j,. Tro-pongan,j,-Woewoedoelan,j.

Soms wordt het gras verward met het in habitus ermee overeenkomende Panicum a m p 1 e x i c a u 1 e. Op dienbsp;verwarring berusten de soms opgegeven wordende inlandschenbsp;namen Djidjoeloek, s, en Oedoelan, j, welke alleen toekomen aan; het voor lampepitten gebruikt wordende Panicumnbsp;amplexicaule. De halmen van Panicum interruptum bevattennbsp;geen merg en kunnen dus niet voor het maken van lampepitten worden gebruikt.

Botanische literatuur en afbeeldingen..

Boerlage in Annales du jardin Botanique de Buitenzorg VIII, 53.

Cooke^ Flora Presidency Bombay II, 934.

*Dalzell, ei Gibson Bombay Flora 316.

Doell in Flora Brasil. 11, pars 2, 235 (als P. striatum).

Griffith^ leones Plant. Asiat. tab. 139, fig, 221,-tab. 136, fig. 2.

Hooker^ Flora of British India VII,40 (excl. syn. Hymenachne interrupta).

Koorders, Ëxkursionsflora I, 132 (excl. syn. Hymenachne interrupta).

Kunth, Revisio Plantarum I, 87 (alz Panicum interruptu m),-

*). De aldus gemerkte literatuur heb ik niet kunnen raadplegen.

-ocr page 489-

461

l, nbsp;nbsp;nbsp;88 (als Panicum inundatum). *Revisio Graminum I, 34 (alsnbsp;Panic 11 m inundatu m).

PraiHy Bengal Plants, p. 1175.

Roih^ Novae Species 50 (als Panicum uliginosu m).

Roxburgh, Flora Indies I, 286.

Trimcn, Flora of Ceylon V, 147.

Beschrijving.

Forsch, overbUjvend gras. Halmen 6 — 15 m.M. dik, hoi,') in ondiep water grootendeels of geheel opgericht, in diepnbsp;water aan den voet over een vaak aanzienlijke lengte kruipendnbsp;of drijvend, en uit de knoopen talrijke, in een krans geplaatste, wortels voortbrengend, door vele bladscheedennbsp;zonder schijf omgeven, in de bovenhelft steeds opgericht,nbsp;0,50— 1,50 M. hoog wordend, kaal. Bladscheeden 6—17nbsp;c.M. lang, onbehaard. Tongetje goed ontwikkeld, vliezig,nbsp;afgeknot, 1 '/2—3 m.M. hoog ') fijn behaard. Bladschijf metnbsp;breeden, min of meer stengelomvattenden voet en gelijkmatignbsp;versmalden, zeer spitsen top, 130 — 400 m.M. lang, 7 — 20

m. M. breed, heldergroen, vaak met een eenigszins blauw-achtigen gloed overtogen, met krachtige, van onder uitspringende middennerf en talrijke, dicht opeengedrongennbsp;langsaderen, waarvan telkens een dikkere met een groepnbsp;dunnere afwisselt, langs de verdikte randen bezet met nietige,nbsp;schuinopwaarts gerichte tandjes, daardoor bij het terugstrijkennbsp;ruw aanvoelend, geheel kaal. Pluim opgericht, zeer smalnbsp;cylindrisch, 15 — 35 c.M. lang. Aartjes aan korte, dunne,nbsp;onbehaarde zijtakjes geplaatst, welke aan den voet of geheelnbsp;met de as der bloeiwijze zijn vergroeid en lijstvormig langsnbsp;deze afloopen, as daardoor kantig, kaal, aan den voet dikwijlsnbsp;met korte, ledige tusschenruimten tusschen de overigens dichtnbsp;opeengedrongen aartjes; aartjes onregelmatig afvallend, bloei-

b Hierdoor is het gras, ook als het niet bloeit, zeer gemakkelijk te onderscheiden van het op dezelfde plaatsen groeiende Panicum am-p 1 e X i c a u 1 e, dat met merg gevulde stengels heeft en waarbij het tongetjenbsp;zeer kort is.

-ocr page 490-

462

wijze dientengevolge vaak op een afgebroken aar gelijkend. Steeltjes der afzonderlijke aartjes bandelsgewijs geplaatst,nbsp;1—4 m.M. lang, kaal, met schotelvormig verbreeden top. Aartjes langwerpig, spits, 3'/4 — 3^ 4 m.M. lang, geheel onbehaard,nbsp;g, breed eirond, stomp of vrij spits, aan den voet met de omgeslagen randen het aartje omvattend, 1 — 1'/2 m.M. lang, doorschijnend, gerand, 3—5-nervig. ga ovaal, stomp, door hetnbsp;omrollen der randen schijnbaar spits, 3—3'/2 m. M. lang,nbsp;7—9-nervig. B3. bij alle door mij onderzochte exemplarennbsp;onzijdig, volgens Cooke en Trimen 1.1. c. c. d- gs ovaal,nbsp;stomp, door het binnenwaarts omrollen der randen schijnbaar spits, 3—3'/4 m. M. lang, 7-nervig. P3 langwerpig,nbsp;spits, korter en veel smaller dan ga. Tusschen gg en panbsp;vond ik bij geen der vele door mij onderzochte exemplarennbsp;een spoor van meeldraden, volgens Cooke en Trimen zouden deze wel aanwezig zijn. B4. ?, g4 dunvliezig en zacht,nbsp;wit, glad eirond, 2'/2—2^/4 in. M. lang, duidelijk korternbsp;dan g2, met de binnenwaarts omgerolde randen P4 omvattend. P4 dunvliezig en zacht, wit, glad, iets korter dan g4,nbsp;met binnenwaarts omgerolde randen. Tusschen g4 en pjnbsp;vindt men 3 meeldraden met groote paarse helmknoppennbsp;en een langwerpig rond vruchtbeginsel met 2 vrije stijlen,nbsp;welke door groote, gevederde, lichtpaarse stempels wordennbsp;gekroond. Vrucht ovaal-omgekeerd eirond, ruggelings afgeplat, door een nietig spitsje gekroond.

Bloeitijd.

Het geheele jaar door kan men bloeiende exemplaren aantreffen.

Verspreiding.

Ook dit gras schijnt niet tot de algemeenste Javaansche planten te behooren, hoewel het plaatselijk vaak in grootenbsp;hoeveelheid optreedt. Het is gevonden, van even achter hetnbsp;zeestrand tot op 500 M. zeehoogte, steeds op zeer drassignbsp;terrein, alleen in zoet water, liefst in slooten en poelen met

-ocr page 491-

463

stilstaand op bijna stilstaand water. Het vormt daarin, evenals P a n i c u m a m p 1 e x i c a u 1 e, waarmede het dikwijls in denzelfden poel groeit, groote groepen, die zeer opvallen.nbsp;Een geoefend oog kan de beide grassen reeds door de kleur,nbsp;die bij P a n i c u m i n t e r r u p t u m duidelijk blauwer is,nbsp;van elkander onderscheiden. Tot dusverre is het alleen innbsp;West- en Midden-Java ingezameld, het is echter wel waarschijnlijk, dat het ook in Oost-java voorkomt. Hoewel hetnbsp;tot dusverre niet boven 500 M. zeehoogte is aangetroffen,nbsp;vermoed ik, dat men het nog wel eens op grootere hoogtenbsp;vinden zal; in poelen op de Bandoengsche hoogvlakte zalnbsp;het te eenigertijd wel aangetroffen worden.

Behalve op Java is het op Ceylon, in Engelsch Indië, op Malakka en in Brazilië ingezameld.

Economische literatuur.

Ik heb geen economische literatuur over deze plant kunnen vihden. Wat Koorders (Exkursionsflora 1, 132) over denbsp;voederwaarde van dit gras mededeelt, berust op verwarringnbsp;met Panicum amplexicaule Rudge.

Samenstelling van het gras.

Voorzoover mij bekend, is er tot op heden slechts één analyse van het gras verricht en wel door het Buitenzorgschnbsp;Handelslaboratorium van in ’s lands Plantentuin ingezameldnbsp;materiaal. De gevonden cijfers, berekend op watervrije stof,nbsp;zijn de volgende.

Vocht in luchtdroognbsp;materiaal

Eiwit

Vet

Stikstofvrij

extract

Ruw

vezel

Asch

14.86

10.37

2.8

46.7

24.6

15.5

Voederwaarde.

Voor zoover men op deze eene analyse en op het uiterlijk der plant mag afgaan, maakt zij den indruk van een voedzaam,

-ocr page 492-

ii 1


464

grof gras. Het heeft echter even als andere moerasgrassen het nadeel, dat zijn lagere deelen vaak tot verrotting overgaan en dan schadelijk kunnen zijn voor het vee. Men zalnbsp;er dus in elk geval voorzichtig mee moeten wezen. Gedroogd heeft het zijn schadelijke eigenschappen verloren.

Eischen, die het gras aan bodem en klimaat stelt.

Zooals vele andere moeras- en waterplanten groeit het gras zoowel in streken met krachtigen, als met zwakkennbsp;oostmoeson. Het gedijt alleen op zeer drassigen of ondernbsp;water staanden grond, bij voorkeur op zeer zonnig terrein.

Opbrengst.

De opbrengst is aanzienlijk door de vele groote bladeren. Bepaalde cijfers bestaan niet, daar het gras nooit wordtnbsp;gekweekt.

Cultuur.

Het zou de moeite waard zijn, een proef te nemen met het kweeken van dit gras op vruchtbare terreinen, mits dezenbsp;onder water gezet kunnen worden. Het laat zich waarschijnlijknbsp;gemakkelijk door stekken vermenigvuldigen. Men zou ernbsp;een grof hooi van kunnen maken, dat er echter veel mindernbsp;ooglijk uitziet dan het mooie fijne hooi van Lameta (Leersianbsp;hexandra).

10, Panicum iNDicuM L. Mantissa 11, 184. Zie plaat XXXVl.

De soortnaam indicum beteekent Indisch. Het gras werd in Engelsch Indië het eerst gevonden.

Dit over tropisch Azië en Australië wijd verspreide, vormenrijke gras werd, behalve onder den hierboven opgegeven naam, nog vermeld als Hymenachne indica Buese, — Hyme-nachne phalarioides Nees, — Panicum angustum Trin, —nbsp;Panicum arcuatum R. Br., — Panicum contractum W. et A,—nbsp;Panicum curvatum Roxb., — Panicum microstachyon Lamarck, — Panicum phieiforme Presl. en Panicum phleoidesnbsp;R. Br. Voorts als Panicum Myuros Lamarck, doch de door

-ocr page 493- -ocr page 494-



f



; • wkJW


4

-ocr page 495-

465

Humboldt, Bonpland en Kunth alsPanicum Myurus beschreven soort is synonym met Panicum amplexi-caule. Een vorm met kleine aartjes werd beschreven alsnbsp;Panicum myusuroides R. Br., dat vaak nog als afzonderlijke soort wordt beschouwd, doch door een reeks over-gangen met den typischen vorm is verbonden.

De naam Hymenachne werd door ons reeds verklaard. Phalarioides beteekent gelijkend op Phalaris, een Europeeschnbsp;grassengeslacht, waartoe eenige in Holland welbekende soorten behooren, o.a. kanariezaad (Ph. canariensis) en rietgrasnbsp;(Ph. arundinacea), waarvan een vorm met witgestreeptenbsp;bladeren zeer vaak in tuinen wordt gekweekt. Angustumnbsp;beteekent smal en zinspeelt op de smal-aarvormige bloeiwijze.nbsp;Arcuatum beteekent gekromd, deze naam werd aan een vormnbsp;met duidelijk gekromde aartjes gegeven. Contractum beteekent samengetrokken en zinspeelt op de zeer smalle bloeiwijze. -De naam curvatum, gekromd, werd aan een vormnbsp;met lange gekromde bloeiwijzen gegeven. Microstachyonnbsp;beteekent met kleine aar, dezen naam gaf Lamarck aan eennbsp;vorm met korte bloeiwijzen. De namen phleiforme ennbsp;phleoides beteekenen beide gelijkend op Phleum, een Europeesch grassengeslacht (doddegras), waarvan een paarnbsp;soorten ook in Nederland tamelijk veel voorkomen. Denbsp;namen myuros, muize- of rattestaart en myosuroides, opnbsp;een muize- of rattestaart gelijkend, zinspelen beide op dennbsp;vorm der bloeiwijze.

Volksnamen.

Op Java gebruikelijke volksnamen van dit gras zijn Tjoe-tjoeing, s, en Djoekoet panür, s. Bij een door van Vuuren op Celebes ingezameld exemplaar (No. 510) vind ik dennbsp;inlandscben naam paraë paraë lendrong opgeteekend.

Botanische literatuur en afbeeldingen.

Bentham, Flora Hongkongensis 413. Flora Australiensis VII, 480 (als P. myosuroides en als P, indicum).

-ocr page 496-

466

Boerlage in Annales du jardin Botanique de Buitenzorg, VIII, 58.

Brown, Prodromus Florae Novae Hollandiae 189 (als P. phleoides, — P. myosuroides en P. arcuatum).

Buese in Plant. Jungh. 377 fals Hymenachne indica).

Cooke, Flora Presidency Bombay II, 934.

Duthie, Foddergrasses Northern India 9 (als P. indicum), — 10 (als P. myosuroides). Grasses N. W. India, 5.

Griffith, Icones Plant. Asiat., tab, CXLVII fig. 1 (als P. arcuatum). Posthumous Papers III, 40 (als P. arcuatum).

Hooker, Flora of British India VII, 41 (als P. indicum), — 42 (als P. myosuroides'.

Koorders, Exkursionsflora I. 132. — Atlas, fig. 105.

Kunth, Enumeratio Plantarum I, 77 (als P. arcuatum, — P. phleoides en P. myosuroides), — I, 87 (als P. curvatum en P. phleiforme), — I, 88nbsp;(als P. microstachyum), — I, 133 (als P. indicum).

Lamarck, Encyclopédie Méthodique VI, 739 (als P. microstachyon), — VI, 748 (No. 43, als P. Myuros).

Laulerbach und Schumann, Flora Deutschen Schutzgeb. 179 (als P. phleiforme).

Maiden, Manual Grasses New South Wales 41.

Manson Bailey, Queensland Flora VI 1826 (als P. myosuroides en P. indicum).

Merrill in Phillippine Journal Science I, SuppI, 27, 357 (als P. i n-dicum en P. myosuroides).

Mez in Perkins, Fragments Florae Philippine 142.

Miquel, Flora Indiae Bataviae III, 458 (als H y m n a c h n e indica).

F. von Mueller, Fragmente Phytographiae VIII, 197.

*Prain, Bengal Plants, p. 1175 (als P. myosuroides).

Presl, Reliquiae Haenkeanae 302 (als P. p h 1 e i f o r m el.

Rendle in Journal Linnaean Society XXXVI, 330.

Retz, Observationes III, 9.

Redley, Materials Flora Malayan Peninsula III, 134 (als P. i n d i-cum enP. myosuroides),

Roxburgh, Flora Indica I, 281 (als P. i n d i c u m),-286 (als P. cur-vatu m).

Steudel, Synopsis Glumacearum I, 56, No. 274 (als P. p h 1 e o i d e s),-No. 275 (als P. myosuroide s),-No. 276 (als P arcuatu m),-I. 84, No. 632 (als P. a n g u s t u m),-No,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;633 (als P. indicum).

No. 643 (als P. contractu m), I, 102 (H ymenachne phalari-o i d e s ).

Trimen, Flora of Ceylon V» 147 (als P. indicum),- 148 (als P. myosuroides).

-ocr page 497-

467

Trifiius, Icones Graminum 197 (als P. indicums*334 (als P. a n g u s t u m).

Icones 1642 (als P. a n g u s t u m).

Beschrijving.

Eenjarig gras, met vezelige, niet zeer diep in den bodem dringende, bij kneuzing geurige wortels. Plant in den regel uitstoelend, stengels nu eens geheel opgericht, dan weernbsp;aan den voet neerliggend en wortelslaand, 0,10—1,00M.nbsp;hoog. Halmen rond, hol, kaal. Bladscheeden 1 — 17 c.Mnbsp;lang, nu eens geheel kaal, dan weer aan den top langs dennbsp;gespleten voorrand langharig, zelden rondom met haren be

m.M lang. Blad-

zet. Tongetje kort, vliezig, afgeknot, ¦

schijf lijn- of lijn-lancet-vormig, met afgeronden voet en zeer spitsen top, uitermate veranderlijk van grootte, 35—260 m.Mnbsp;lang, 1 —10 m.M breed, met krachtige, van onder uitspringendenbsp;middennerf en talrijke dicht opeengedrongen langsaderen,nbsp;waarvan telkens een dikkere met een groep dunnere afwisselt,nbsp;langs de verdikte randen bezet met nietige, schuinopwaartsnbsp;gerichte stekeltjes, daardoor bij het terugstrijken ruw aanvoelend, geheel kaal of aan den voet achter het tongetjenbsp;langharig, zelden beiderzijds over de geheele oppervlakte ijlnbsp;langharig. Pluimen opgericht, smal aarvormig, recht of,nbsp;als ze zeer lang zijn, soms gekromd, zeer dicht, uitermatenbsp;veranderlijk van lengte, bij den typischen vormnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;c.M.,

bij dien met zeer kleine aartjes vaak langer, soms zelfs tot 26 c.M. Aartjes geplaatst aan korte, dunne, tegen de hoofdasnbsp;aangedrukte zijtakjes, welke aan den voet of geheel met denbsp;a^s der bloeiwijze zijn vergroeid en daarlangs als uitspringende ribben afloopen, de onderste zijtakjes_zijn nu eens vrijnbsp;ver uiteen geplaatst en door ledige tusschenruimten geschei-ven, waardoor de bloeiwijze op een afgebroken aar gelijkt,nbsp;dan weer zijn alle aartjes dicht opeen gedrongen. Steeltjesnbsp;der afzonderlijke aartjes dicht bijeenstaand of bundelsgewijsnbsp;geplaatst, '/2—2 m.M lang, kaal of ijl belegd metschuinop-staande haren, aan den top schotelvormig verbreed. Aartjes

-ocr page 498-

468

elliptisch ot rond-langwerpig, recht ot eenigszins gekromd, spits of vrij stomp, kaal of ijl behaard, zeer veranderlijknbsp;van grootte, l'/2—3 m.M. lang. g, veranderlijk van lengte,nbsp;doch steeds aanmerkelijk korter dan gg, —2 m.M. lang,nbsp;eirond of eirond-langwerpig, spits of stomp, aan den voetnbsp;met de omgeslagen randen het aartje omvattend, doorschijnendnbsp;gerand, meestal 3—5-, soms ook 7-nervig. g2 eirond of ovaal,nbsp;vrij stomp, door het binnenwaarts omrollen der randennbsp;echter schijnbaar spits, l'/2—2^/4 m.M. lang, 7—9-nervig,nbsp;kaal of in de bovenhelft ijl langharig. Bg onzijdig, gg ovaal,nbsp;7-nervig, IV4—2^/4 m.M. lang, kaal of in de bovenhelft ijlnbsp;langharig, pg nietig, langwerpig, '/a—1 m.M. lang, veel smallernbsp;dan pg Tusschen gg en pg vindt men noch meeldraden,nbsp;noch een stamper. B4 $. g4 glad, glanzend vliezig, dochnbsp;niet zeer dun en teer, duidelijk korter den gg, 1 — 1^/gm.M.nbsp;lang, met de binnenwaarts omgerolde randen P4 omvattend.nbsp;P4 glad, glanzend, met binnenwaarts omgerolden rand. Tusschen g4 en P4 vindt men 3 meeldraden en een langwerpingnbsp;rond vruchtbeginsel met 2 vrije stijlen, die door groote gevederde, paarse stempels worden gekroond. Vrucht ruggelingsnbsp;afgeplat, tusschen de na den bloei aanmerkelijk verhardenbsp;g4 en P4 besloten blijvend.

Vormenrijke plant, buitengewoon veranderlijk in lengte der bloeiwijzen en afmetingen der aartjes. Een vorm met kleine, 1^3—2 m.M. langenbsp;aartjes, welke vaak tot zeer lange schijnaren vereenigd zijn, wordt ondernbsp;den naam Panicum myosuroides dikwijls als een afzonderlijkenbsp;soort beschouwd. Deze vorm is echter door een reeks overgangen metnbsp;het type verbonden en verdient nauwelijks den rang van variëteit var.nbsp;myosuroides) te bekleeden.

Bloeitijd.

In alle maanden van het jaar is het gras bloeiend aangetroffen.

Verspreiding.

Zonder tot de algemeenste grassen te behooren is Panicum indicum toch ver over Java verspreid. Van Bantam tot aan het Tenggergebergte, van 10 tot op 1700 M. zee-

-ocr page 499-

469

hoogte is het gevonden. Het groeit het liefst op open, zonnig, vochtig of althans niet zeer droog terrein, gaarne op vruchtbaren, nooit op zouten grond, dikwijls in thee- en kinatuinen,nbsp;waar het tot de niet zeldzame onkruiden behoort en plaatselijknbsp;soms vrij talrijk optreedt, de meeste groeiplaatsen liggen dannbsp;ook boven 600 M. zeehoogte. Men treft het ook aan opnbsp;verlaten of braak liggende sawah’s, op grasvelden, langsnbsp;grazige wegranden. In moerassen wordt het door de verwante,nbsp;doch veel forschere soorten, Panicum interruptum ennbsp;Panicum amplexicaule vervangen.

Economische literatuur.

Duthie, Foddergrasses Northern India 9 (als P. indicum), — 10 (als P, ni y o s u r o i d e s).

Maiden, Manual Grasses New South Wales 41. Useful native Plants of Australia 100.

Samenstelling van het gras.

Analyses schijnen tot op heden niet verrich-t te zijn, ik heb ze ten minste nergens kunnen vinden.

Voederwaarde.

Hierover is nagenoeg niets bekend. Veel zaaks is het gras in elk geval niet, de bladopbrengst is gering, de plant bestaatnbsp;gewoonlijk uit meer halm dan blad.

Eischen, welke het gras aan klimaat en bodem stelt.

Het gras is niet tegen langdurige droogte bestand, op te droog terrein blijft het nietig of sterft het af. Op onvrucht-baren grond gedijt het slecht. Het kan blijkbaar vrij veelnbsp;koude verdragen, in hoog gelegen theetuinen groeit het nognbsp;welig, mits de grond’quot;vruchtbaar en vochtig is.

Opbrengst.

Gering. Bepaalde cijfers ontbreken.

Cultuur.

Niet aan te bevelen, immers het gras is eenjarig en de opbrengst gering.

(Teysmannia 1917gt;.

-ocr page 500-

Jaarverslag van het Instituut Pasteur te Weltevreden over het jaar 1916,

DOOK

Dr. A. H. NIJLAND.

Gedurende het jaar 1916 kwamen aan het Instituut Pasteur ter advies en ter behandeling 788 personen.

Uit de verkregen inlichtingen bleek reeds dadelijk, dat voor 245 personen een behandeling niet noodig was. Denbsp;overige 543 personen werden alle in behandeling genomen.

Uit het inmiddels ingestelde hersenonderzoek der dieren, die hen hadden gebeten, volgde later, dat voor 71 personennbsp;(32 Europeanen en 39 Inlanders) een antirabische behandeling niet noodig was geweest, daar de bedoelde dieren nietnbsp;aan hondsdolheid hadden geleden.

Een behandeling was dus noodzakelijk voor 472 personen, nl. 110 Europeanen en 362 Inlanders.

Inkomst dezer patiënten naar de maanden.

Europeanen

Inlanders

Totaal.

Januari

19

67

86

Februari

5

23

28

Maart

9

37

46

April

11

29

40

Mei

2

26

28

Juni

24

26

50

Juli

6

20

26

Augustus

2

30

32

September

, 6

12

18

October

15

26

41

November

5

37

42

December

6

29

35

Totaal 110

362

472

-ocr page 501-

IP

'r‘


471

Qroepeering der patiënten volgens de Gewesten van herkomst.

Gerangschikt volgens de Gewesten van herkomst kwamen van;

Java en Madoera

Europeanen

Inlanders

Totaal

Bantam

4

4

Batavia

19

32

51

Preanger Regentschappen

23

35

58

Cheribon

2

4

6

Pekalongan

3

7

10

Semarang

22

4

26

Rembang

6

6

Soerabaja

1

2

3

Pasoeroean

6

32

38

Besoeki

9

18

27

Banjoemas

5

23

28

Kedoe

1

28

29

Djokjakarta

14

14

Soerakarta

8

33

41

Madioen

1

2

3

Kedlri

4

44

48

Buitenbezittingen. Sumatra’s Westkust

. 4

21

25

Bank

21

21

Billiton

2

2

Z. en 0. Afd. van Borneo —

6

6

W. Afd. van Borneo

1

1

Celebes

2

12

14

Menado

__

10

10

Ternate

1

1

362

472

Totaal nbsp;nbsp;nbsp;110

Door welke dieren de infectie plaatshad. quot;Geïnf. werden: 460 Personen door 287 houden,

1 persoon 3 personennbsp;1 persoonnbsp;3 personennbsp;2 katten,

1 nbsp;nbsp;nbsp;paard,

2 nbsp;nbsp;nbsp;menschen,

1 nbsp;nbsp;nbsp;varken,

2 nbsp;nbsp;nbsp;apen.


-ocr page 502-

Op 1 Januari 1916 waren nog 47 personen (17 Europeanen 30 Inlanders) van het vorige jaar onder behandeling, terwijl deze op 1 Januari 1917 van 19 personen (6 Europeanen en 13 Inlanders) nog niet was afgeloopen. Er kannbsp;dus verslag worden uitgebracht over 472 47 — 19 = 500nbsp;personen (121 Europeanen en 379 Inlanders).

Van deze patiënten onttrokken zich aan de verdere behandeling 1 Europeaan en 4 Inlanders, terwijl er gedurende de behandeling overleden 9 Inlanders, n.1. 6 aan lyssa, éénnbsp;aan tetanus, één aan sepsis en één aan dysenterie. Onzenbsp;statistiek loopt alzoo over 500 — 5 — 9 = 486 personen (120nbsp;Europeanen en 366 Inlanders).

Qroepeering der patiënten in de gebruikelijke ru= brieken en naar de plaats en wijze van infectie. Verdeeltnbsp;men deze 486 personen in de gebruikelijke rubrieken:

A. dolheid, bewezen door het aantoonen der Negrische lichaampjes, door overenting of doordat andere personennbsp;of dieren, door hetzelfde dier geïnfecteerd, aan lyssa zijnnbsp;gestorven;

dolheid, geconstateerd uit observatie of sectie door een deskundige;

dolheid, te vermoeden uit het verhaal van den patient of de omstanders;

neemt men daarbij tevens in aanmerking de plaats, waar de beet werd toegebracht, dan krijgt men de indeeling:

STAAT.

-ocr page 503- -ocr page 504-

474

Mortaliteit der geheel of gedeeltelijk behandelden.

Evenals in vorige jaren werden om de 4 maanden bij de Hoofden van Gewestelijk of Plaatselijk Bestuur inlichtingennbsp;ingewonnen omtrent de patiënten, die door hun tusschen-komst naar het Instituut Pasteur waren opgezonden. Uitnbsp;deze en ons op andere wijze verstrekte gegevens bleek ons,nbsp;dat 3 personen, iil. 2 Europeanen en 1 Inlander eenigenbsp;dagen na afloop der behandeling aan lyssa zijn overleden,nbsp;terwijl verder 1 Inlander in dien tijd kwam te sterven, zondernbsp;dat uitgemaakt kon worden of dit sterfgeval aan lyssa moestnbsp;worden geweten.

-S)

In totaal stierven dus aan lyssa (indien het twijfelachtige geval wordt medegerekend) 10 personen (2 Europeanen ennbsp;8 Inlanders), en wel 6 personen (6 Inlanders) gedurendenbsp;de behandeling en 4 personen (2 Europeanen en 2 Inlanders)nbsp;na afloop van de behandeling. Van deze laatste kunnennbsp;slechts 2 sterfgevallen (1 Europeaan en 1 Inlander) als eennbsp;niet slagen der behandeling worden medegerekend, daarnbsp;deze plaats hadden 30 dagen en langer na het begin dernbsp;behandeling.

De mortaliteit der 486 volledig behandelden heeft alzoo bedragen 2 personen, d. i. 0,41 “/q.

Hierbij dient nog in aanmerking te worden genomen, dat één dezer 2 laatste personen, nl. de Inlander, wel de geheelenbsp;behandeling onderging, doch niet onafgebroken, daar hijnbsp;gedurende zijn verblijf hier telkens koortsaanvallen doormaakte, waarvan malaria tertiana de oorzaak bleek te zijn.

Verlammingsverschijnselen ten gevolge van de be= handeling. Voor het eerst sinds 1912 kwam dit jaar wedernbsp;een geval van verlamming voor in aansluiting aan de behandeling. Eén der Europeanen berichtte ons, een dag nanbsp;afloop der behandeling een rechtszijdige gezichtsverlammingnbsp;te hebben gekregen. Nadere gegevens omtrent de uitbreidingnbsp;en den duur der aandoening konden wij in dit geval nietnbsp;bekomen.

-ocr page 505-

475

Sterfgevallen aan hondsdolheid van niet behandelde personen. In het afgeloopen jaar werd daarvan één geval tenbsp;onzer kennisse gebracht en wel voorgekomen bij een Inlander.

Verrichtte secties op van dolheid verdachte dieren. Wij ontvingen ter onderzoek in het geheel 50 cadavers en koppen en wel van 37 houden, 11 katten, 1 aap en 1 loewak.nbsp;In 8 gevallen was wegens de reeds te vergevorderde rottingnbsp;de sectie niet meer mogelijk. Verder kon 8 maal dolheidnbsp;worden buitengesloten op grond van het sectie-resultaat ennbsp;de opgegeven klinische verschijnselen. Van de resteerendenbsp;34 gevallen werden de hersenen alle microscopisch en zoonbsp;noodig biologisch onderzocht. ' Bij 4 bleek de rotting reedsnbsp;zoo sterk, dat op grond van het negatieve resultaat van hetnbsp;onderzoek rabies niet mocht worden buitengesloten. Dezenbsp;gevallen niet meegerekend, kon in de overblijvende 30 gevallen 15 maal, dus in 50% rabies worden aangetoond.

Onderzoek van ons toegezonden hersenmateriaal. Gedurende het verslagjaar werden ons 160 zendingen metnbsp;hersenmateriaal van op rabies verdachte dieren ter onderzoek toegezonden. Daarvan verkeerden 33 maal de hersenennbsp;in min of meer sterke rotting en werd 10 maal wel materiaalnbsp;voor het microscopisch onderzoek, doch niet voor hetnbsp;biologisch onderzoek gezonden. De overige 117 zendingennbsp;voldeden aan alle eischen; daarvan was 77 maal, dus innbsp;65,8®/o der gevallen, het onderzoek positief.

Van de 43 gevallen waarin ongeschikt materiaal werd gezonden, was het onderzoek slechts 14 maal, dus in 32,5quot;/o positief.

Met de secties meegerekend werd in 1916 dus 1604-50 = 210 maal het onderzoek op rabies verritht. Daarvannbsp;voldeed 1174-30=147 maal het materiaal aan de noodigenbsp;eischen, waarbij in 92 gevallen, d.i. in 62.6®/o, de diagnosenbsp;op rabies kon worden gesteld.

(Ned-Indisch Tijdschrift voor Geneeskunde.)

-ocr page 506-

476


477


Overleden aan lyssa binnen 30 dagen nbsp;nbsp;nbsp;begin der behandeling.


quot;d A f U M

¦

Naam en

woonplaats-

1

i

van beet.;

van begin der

behande

ling.

Aard der verwondingeti.

Qecauteriseerd.

1. H. Inl. knaap ± 1 V/j jaarnbsp;Bojolali

28 Jan. 1916

31 jan.

3 dagen na den

beet

Een groep oppervlakkige wondjes aan de rechternbsp;slaap en aan het voorhoofd.

neen.

2. M. liil. meisje ± 10 jaar

Kediri

7 Febr.

1916

14 Feb.

7 dagen na dennbsp;beet

Vier diepe wondjes in de linker wang benevensnbsp;enkele schrammen.

met sterk salpeterzuur, 5 uur na den beet.

3. S. Inl. knaap ± 8 jaarnbsp;Banjoewangi

15 Maart 1916

8 April 24 dagennbsp;na dennbsp;beet

Drie wondjes en ettelijke schrammen aan deti linker bovenarm en schouder.

%

met phenoliim liquefactum, 12nbsp;uur na den beet.

4. A.R. Inl. knaap ± 10 jaarnbsp;Menado

2 juni 1916

27 juni 25 dagennbsp;na dennbsp;beet

Twee wondjes aan de onderlip.

neen.

5. N. Inl. knaap ± 9 jaar

Garoet

22 juli 1916

26 juli

4 dageti na den

beet

Verscheidene wonden aan het gezicht en eennbsp;diep wondje aan een vinger van de linker hand.

met lapis infer-nalis.

6. Dr. Inl. knaap, ± 11 jaarnbsp;Pangkal Pinang

26 juli 1916

3. Ang.

8 dagen na den

beet

Een wondje aan hel voorhoofd en een wondjenbsp;aan het linker oor.

met phenolum liquefactum, —

5 uur na den beet.

7. K. Euiopeaan 29 jaarnbsp;Banjoebiroe

7 juni 1916

11 juni

4 dagen na den

beet

Een paar schrammen aan den rechter middenvinger en aan den rugnbsp;van de rechter hand.

neen.


Eerste verschijnselen van lyssa.

Dalnni

van overlijden.

¦'1

Datum.

Aantal nbsp;nbsp;nbsp;Aantal da.

dagen nbsp;nbsp;nbsp;betó

, nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 der behan-

den beetj

Rubriek.

OPMERKINGEN, nbsp;nbsp;nbsp;[

i

16 Febr. 1916

19

16

17 Febr. 1916

A

i

?

4 Maart

1916

26

19

'

5 Maart

1916

A

1

;J

:i

1

20 April 1916

36

12

21 April 1916

A

1

Patient kwam reeds den 27sicn nbsp;nbsp;nbsp;,(

Maart te Batavia aan. Doordat hij nbsp;nbsp;nbsp;.;

lijdende bleek te zijn aan typhus

kon de behandeling evenwel eerst nbsp;nbsp;nbsp;^

den 8en April beginnen.

10 juli 1916

38

13

12 juli 1916

C

8 Aug 1916

17

13

10 Aug. 1916

C

Entingsproeven met de herse- nbsp;nbsp;nbsp;|

n'en van patient verricht vielen positief uit.

'8 Aug. 1916

23

15

22 Aug. 1916

A

Idem

5 juli 1916

23

24

10 juli 1916

A

Idem


-ocr page 507-

476


477


Overleden aan lyssa binnen 30 dagen nbsp;nbsp;nbsp;begin der behandeling.


quot;d A f U M

¦

Naam en

woonplaats-

1

i

van beet.;

van begin der

behande

ling.

Aard der verwondingeti.

Qecauteriseerd.

1. H. Inl. knaap ± 1 V/j jaarnbsp;Bojolali

28 Jan. 1916

31 jan.

3 dagen na den

beet

Een groep oppervlakkige wondjes aan de rechternbsp;slaap en aan het voorhoofd.

neen.

2. M. liil. meisje ± 10 jaar

Kediri

7 Febr.

1916

14 Feb.

7 dagen na dennbsp;beet

Vier diepe wondjes in de linker wang benevensnbsp;enkele schrammen.

met sterk salpeterzuur, 5 uur na den beet.

3. S. Inl. knaap ± 8 jaarnbsp;Banjoewangi

15 Maart 1916

8 April 24 dagennbsp;na dennbsp;beet

Drie wondjes en ettelijke schrammen aan deti linker bovenarm en schouder.

%

met phenoliim liquefactum, 12nbsp;uur na den beet.

4. A.R. Inl. knaap ± 10 jaarnbsp;Menado

2 juni 1916

27 juni 25 dagennbsp;na dennbsp;beet

Twee wondjes aan de onderlip.

neen.

5. N. Inl. knaap ± 9 jaar

Garoet

22 juli 1916

26 juli

4 dageti na den

beet

Verscheidene wonden aan het gezicht en eennbsp;diep wondje aan een vinger van de linker hand.

met lapis infer-nalis.

6. Dr. Inl. knaap, ± 11 jaarnbsp;Pangkal Pinang

26 juli 1916

3. Ang.

8 dagen na den

beet

Een wondje aan hel voorhoofd en een wondjenbsp;aan het linker oor.

met phenolum liquefactum, —

5 uur na den beet.

7. K. Euiopeaan 29 jaarnbsp;Banjoebiroe

7 juni 1916

11 juni

4 dagen na den

beet

Een paar schrammen aan den rechter middenvinger en aan den rugnbsp;van de rechter hand.

neen.


Eerste verschijnselen van lyssa.

Dalnni

van overlijden.

¦'1

Datum.

Aantal nbsp;nbsp;nbsp;Aantal da.

dagen nbsp;nbsp;nbsp;betó

, nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 der behan-

den beetj

Rubriek.

OPMERKINGEN, nbsp;nbsp;nbsp;[

i

16 Febr. 1916

19

16

17 Febr. 1916

A

i

?

4 Maart

1916

26

19

'

5 Maart

1916

A

1

;J

:i

1

20 April 1916

36

12

21 April 1916

A

1

Patient kwam reeds den 27sicn nbsp;nbsp;nbsp;,(

Maart te Batavia aan. Doordat hij nbsp;nbsp;nbsp;.;

lijdende bleek te zijn aan typhus

kon de behandeling evenwel eerst nbsp;nbsp;nbsp;^

den 8en April beginnen.

10 juli 1916

38

13

12 juli 1916

C

8 Aug 1916

17

13

10 Aug. 1916

C

Entingsproeven met de herse- nbsp;nbsp;nbsp;|

n'en van patient verricht vielen positief uit.

'8 Aug. 1916

23

15

22 Aug. 1916

A

Idem

5 juli 1916

23

24

10 juli 1916

A

Idem


-ocr page 508-

478


479


Overleden aan lyssa binnen 30 dagen nbsp;nbsp;nbsp;het begin der behandeling.


DATUM

¦ ¦

Naam eii wooiiplaais.

van begin

1 nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;der

van beet.

beliande-

lii'g.

Aard dei veiwondingeii.

üecanteriseerd.

8. K liilaiulei

24 Sept. 27 Sepl, 1915nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3 dagen

na den

beet.

Van liet linker oog boven- en onderlid ge-sciieiird, eenige schrammen aan neus eii kin. 2nbsp;wondjes aan de rechternbsp;hand.

salpeterzuur 10 uur na den beet.

' ¦


Eerste verschijnselen van lyssa.

Datum.

Aantal Aantal da-

dagen „a

der beban-

den beet.

29

26


Datum van overlijden.


Rubriek.


t 1 , 111 gt; 4 . i ; t I gt; OJfMERKI N.OEN.

1


23 Oct. 1916


24 Oct. 1916


Overleden aan lyssa 30 dagen of langer na het begin der behandeling.


Vermoedelijk overleden aan ly# sa. Patiënt werd 23 Oct. desnbsp;namiddags opéenomen in de zic'nbsp;kenbarak te Solo en overleed innbsp;den nacht d. a. v. Volgens dennbsp;behandelend Inl. Arts waren denbsp;verschijnselen: lichte koorts, alée-meene parese, voortdurend kwijlen. Stootsgewijze spuwen, dat,nbsp;blijkbaar met moeite éepai^rd fiin£,nbsp;en absolute wei^erinti van spijsnbsp;en drank.


1. N. Indo-Eiiro peaan 49 jaarnbsp;Klalen


2. N. liil. ktiaap ± 13 jaarnbsp;Poerwaka ta


26 Dec. 1915

Maart

1916

29 Dec.

Verscheidene wonden

met ammonia li

dagen

en schrammen aan den

quida, 2 uur na

na den

buik en aan de lioven

den beet.

beet

beenen.

3 Maart

Een wondje en ver

neen.

2 dagen

scheidene schram men aan

na den

den rechter duim bene-

beef

venseen paar wondjesaan het rechter onderbeen.


i

11 Febr.

'

1916

2 April

1916

i

47

32


44


30


13 Febr. 1916


5 April 1916


Door koortsaanvallen (malaria tertiana) kon bij patient de behandeling niet onafiSebroken plaatsnbsp;hebben.

m

r. ¦!


-ocr page 509-

478


479


Overleden aan lyssa binnen 30 dagen nbsp;nbsp;nbsp;het begin der behandeling.


D A TUM

.. .

Naam en woonplaats.

van begin

i . nbsp;nbsp;nbsp;der

van beet.

beliande-

lii'g.

Aard dei vejwoiulingen.

Oecanteriseerd.

8. K liila/ider

24 Sept. 27 Sepl, 1915nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3 dagen

na den

beet.

Van liet linker oog boven- en onderlid gescheurd, eenige .'^chrani-men aan neus en kin. 2nbsp;wondjes aan de rechternbsp;hand.

salpeterzuur 10 HUI na den beet.

¦ i

' i

'


Eerste verschijnselen van lyssa.

Datum.

Aantal Aantal da-dagen „a

° nbsp;nbsp;nbsp;der behan-

den beet. jeiini.

29

26


Datum van overlijden.


((lt;gt;


Rubriek.


OMMERK ! N.G EN.


23 Oct. 1916


24 Oct. 1916


Vermoedelijk overleden aan ly# sa. Patiënt werd 23 Oct. desnbsp;namiddags opéenomen in de zie*nbsp;kenbarak te Solo en overleed innbsp;den nacht d. a. v. VoUens dennbsp;behandelend Inl. Arts waren denbsp;verschijnselen: lichte koorts, alée-meene parese, voortdurend kwij*nbsp;len. Stootsjlewijze spuwen, dat,nbsp;blijkbaar met moeite écpaard fiin£,nbsp;en absolute wei^erinjl van spijsnbsp;en drank.


Overleden aan lyssa 30 dagen of langer na het begin der behandeling.

1. N, Indo-Eiiro peaaii 49 jaarnbsp;Klaten

2. N. liil. ktiaap ± 13 jaarnbsp;Poerwaka ta

26 Dec. 29 Dec. 1915nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dagen

na den

beet

Verscheidene wonden en schrammen aan dennbsp;buik en aan de Itovennbsp;beenen.

met ammonia b' qnida, 2 uur nanbsp;den beet.

11 Febr. 1916

47

44

13 Febr.

1916

1 Maart 3 Maart 1916nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2 dagen

na den beet

Een wondje en verscheidene schram men aan den rechter duim benevens een paar wondjes aannbsp;het rechter onderbeen.

neen.

gt;

2 April 1916

32

30

5 April 1916

Door koortsaanvallen (malaria tertiana) kon bij patient de be*nbsp;handeling niet onafiiebroken plaatsnbsp;hebben.

: ¦!

-ocr page 510-

Critiek op VLEMING’s „Vergelijkend onderzoek omtrent filariase bij den mensch en bijnbsp;den hond in Suriname”,

DOOR

Dr. A. VAN DER LAAN.

¦v 'I

1' .i

f- '

i I

in afl. 2 van deel 11 van het Tijdschrift voor Vergelijkende Geneeskunde is bovengenoemd artikel van den heer E. Vleminqnbsp;verschenen. De heer Baudet refereerde dit in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde van 1916 op pag. 916 e.v.nbsp;Tot goed begrip van de zaak neem ik in mijn inleidingnbsp;enkele gedeelten uit dit referaat woordelijk over.

Inleiding^.

Vleminq vond in Suriname ongeveer 70 “/o van de honden lijdende aan filariase. Na een nauwkeurige beschrijvingnbsp;van de macrofilariae en de symptomatologie der ziekte wijstnbsp;hij op een eigenaardige verandering van de mediastinaal-klieren, welke bij sectie van chronische gevallen dikwijlsnbsp;wordt aangetroffen, n.1. een vergrootiiig tot dikwijls 20 maalnbsp;het normale volume. In die klier ziet men dan tal vannbsp;holten en gangen, die met elkaar in verbinding staan, waarnbsp;men in een slijmerige massa de vrouwelijke macrofilariënnbsp;vindt, welke die klier tot „wormnest” gekozen hebben.nbsp;Behalve die wijfjeswormen vindt men in die wormnestennbsp;ook eieren, waarin de jonge larven liggen opgesloten.nbsp;Bovendien treft men ook eieren aan, waar binnen het omhulsel niet de jonge larven, maar de z.g. mono- en difla-gellaire vormen liggen. De eerste zijn peervormige kleurloozenbsp;lichaampjes, waarvan het eene uiteinde stomp en het anderenbsp;puntig uitloopt, terwijl de diflagellaire vorm meer spoel-

-ocr page 511-

481

vormig is eii aan beide zijden pnnlig eindigl. Komen deze vormen vrij, dan kan men het flageliaire type beter waarnemen. Ze bezitten een kern en blepharoplast, in het gekleurde preparaat dikwijls duidelijk zichtbaar.

Bij den diflagellairen vorm kan men dikwijls deeling van het plasma waarnemen, voorafgegaan door een deeling vannbsp;kern, blepharoplast en flagellum. Uit deze deeling ontstaannbsp;ten slotte de monoflagellaire vormen. In de monoflagellairenbsp;vormen treden langzamerhand in het plasma korrels op;nbsp;naarmate deze duidelijker worden ziet men de kern, blepharoplast en flagellum verdwijnen, terwijl het lichaampje zelfnbsp;bolvormig wordt. Deze bolvormige lichaampjes zijn de z.g.nbsp;duurzame vormen, waarin dus de monoflagellaire (dus ooknbsp;de diflagellaire) typen ten slotte veranderen. In het bloednbsp;kunnen ook uit de circuleerende micofilariën dergelijke duurzame vormen ontstaan. Wanneer de micrufilariën (afkomstignbsp;uit een wormnest), welke bij duizenden in het bloed rondzweven in ongunstige omstandigheden komen, dan rollennbsp;zij zich in kluwens of snoeren op bepaalde plaatsen in ennbsp;deelen zich in stukken. In deze opgerolde microfilaria ofnbsp;in deze stukken ontstaan nu ook plasmakogeltjes, welkenbsp;tenslotte geheel met die, welke uit den monoflagellairen vormnbsp;ontstaan zijn, overeenkomen. De plasmakogeltjes, eenmaalnbsp;vrijgekomen, bezitten amoeboide beweging. Ze hechten zichnbsp;vast aan de erythrocyten en groeien ten koste van de hae-moglobine. De grootte varieert van 'I2 tot '/^ van een roodnbsp;bloedlichaampje.

Bij het microscopisch onderzoek van het,4Dloed ziet men de microfilariën als kleine slangetjes tusschen de roodenbsp;bloedlichaampjes zich snel voortbewegen. In de gekleurdenbsp;preparaten (Giemsa kleuring, volgens schrijver de beste) vindtnbsp;men vermindering van het aantal erythrocyten, waaruit denbsp;haemoglobine grootendeels verdwenen is, verder normobla-sten, anisocytose, poikylocytose, de z.g. duurzame vormennbsp;en de microfilariën.

-ocr page 512-

482

De plasmakogeltjes ondergaan allerlei vormveranderingen (knods-, ovaal-, staaf- en komma-vormig). Ze bedekkennbsp;soms voor een groot deel de erythrocyten. Door krommingnbsp;van de staafjes ziet men ring- of peervormige lichaampjesnbsp;ontstaan, welke volkomen gelijken op de lichaampjes, welkenbsp;men bij de verschillende babesidiosen aantreft.

De geweldige anaemie, verzwakking en slaapzucht staan in verband met den ondergang van een groot aantal roodenbsp;bloedlichaampjes. De plasmakogeltjes groeien nu eenigszins uitnbsp;en kunnen nu aangeduid worden met den naam van miniatuur-microfilariën. (Ze zijn identiek met de babesia vormen).

Vleminq besluit hieruit, dat deze babesia vormen, voorkomende in de erythrocyten van de Surinaamsche honden, lijdende aan filariasis, niet gerangschikt moeten worden onder de haemospordiën, maar beschouwd moeten worden alsnbsp;te 2ijn de endoglobulaire vormen van microfilaria canisnbsp;Surinamensis, waarmede aangetoond is, dat bij de filariasenbsp;van de honden in Suriname een genetisch verband bestaatnbsp;tusschen de filariën, de flagellaten en de babesiden.

Eigen onderzoekingen.

De filariase komt hier in Deli bij 20“/o of meer van de honden voor, dus gingen ook wij hier op zoek uit naar de door Vlemingnbsp;beschreven „wormnesten”. Vroeger kunnen ze bij een 20-talnbsp;secties, waarbij ik de filaria immitis in het hart vond, aannbsp;mijn aandacht ontsnapt zijn, ofschoon ik de mooiste beeldennbsp;van den chronischen vorm heb gezien met aanvallen vannbsp;hartzwakte, eczemen, oedemen, ascites, vermagering, conjunctivitis en keratitis, echter thans wordt er opgelet.

Collega Visser vond bij een sterk vermagerden chronisch zieken hond microfilariën in het periphere bloed, manlijkenbsp;en vrouwelijke macrofilariae in het hart, echter geen wormnesten. Evenmin kon ik deze nesten thans vinden bij sectiesnbsp;van één chronisch en twee acute gevallen, alle met wormen in het hart, totdat ik bij een ouden Chineeschen hond.

-ocr page 513-

483

die eenige weken na den partus plotseling een verlamming van het achterstel vertoonde, bij sectie, behalve hartwörmen,nbsp;op den slokdarm een duinenei-grooten knobbel vond, waarinnbsp;een massa wormen en slijm, precies als door Vlemino beschreven.

Bij mijn onderzoek nu kwam ik tot de conclusie, dat het een spiroptera knobbel was.

En nu stel ik de vraag: „heeft Vlemino ook niet steeds deze spiroptera’s aangezien voor de vrouwelijke macro-filariae ? ”

Deze gewaagde veronderstelling grond ik op het volgende:

Ie. Waarom vond Vlemino naast hartwörmen niet steeds wormnesten ?

Bij de lijkverschijnselen van acute gevallen beschrijft hij geen wormnesten, bij de chronische gevallen „dikwijlsquot;.nbsp;Jammer, dat Vlemino geen cijfers noemt van het aantal onderzochte honden en niet meldt, hoeveel malen hij daarbijnbsp;nesten vond en of hij ook soms nesten vond zonder tegelijknbsp;macrofilariae in het hart en microfilariae in het bloed.

2e. Waarom vond hij steeds den slokdarm in de verdrukking?

Dus blijkbaar vond hij die nesten niet in de andere me-diastinale- en de longlymphklieren.

3e. Waarom beschrijft Vlemino deze nesten als vervormde lymphklieren? Wat hij beschrijft, lijkt niets meer op een lymphklier, wel echter precies op den spiroptera knobbel,nbsp;zooals die in Hutyka en Marek beschreven staat. Dezenbsp;spiroptera knobbels communiceeren steeds door een zeernbsp;kleine opening met het slokdarm lumen; ik vond dit ook,nbsp;maar ook Vlemino beschrijft het bij zijn wormnesten.

En nu wat betreft de wormen zelf:

Ik vond steeds in het rechter hart en art. pulmonalis d en vrijwel evenveel 5 exemplaren, welke precies kloppen in kleur,nbsp;lengte en bouw met de filaria immitis uit Hutyra en Marek,nbsp;Boas (Zoologie), Sluiter en Swellenorebel, Neumann und


-ocr page 514-

484

Mayer, n.1. beide wit, soms een ietsje bruin getint (de oesophagus ziet men altijd als een bruine streep), mannetjenbsp;12—18 C.M., staart steeds spiraalvormig gewonden, wijfjenbsp;25-^30 C.M., dus veel langer, staart niet gewonden, ovovi-vipaar. Bij uitdrukken zag ik uit de vagina van de vrouwelijke wormen uit het hondehart massa’s ronde eieren, allenbsp;reeds de embrionen duidelijk bevattend.

Echter thans Vleming: het mannetje uit het hart beschrijft hij prachtig, ook ik zag den anus, genitaalopening, spiculaenbsp;en papillen net als hij.

Van de wijfjes echter uit de wormnesten geeft Vleming een beschrijving, die niet klopt met de filariae uit handboeken,nbsp;n.1. geeft hij op 4—15 c.M. lang, echter dat is te kort, zelfsnbsp;korter dan zijn mannetje (de spiroptera is wel 4—15 c.M.nbsp;lang).

Verder noemt hij de kleur bruin, echter dat is de spiroptera, zelfs rood.

De genitaalopening beschrijft hij enkele m.M. achter de mondopening (Sluiter en Swellengrebel noemen dezennbsp;afstand voor de spiroptera 4 of 5 m.M., voor de filarianbsp;immitis geeft Neumann aan 7 m.M.).

Bij de „aetiologie van filariasis” beschrijft Vleming in het slijm van het wormnest eieren, welke nog geen volwassennbsp;larve bevatten, echter mono- en diflagellaire vormen. Datnbsp;klopt niet met de literatuur over filariae, want in Neumannnbsp;und Mayer lees ik op bl. 381 „Die jongen Filarien machennbsp;ihre ganze Entwicklung im Muttertiere durch und werdennbsp;im ausgereiften Zustande abgesetzt. Findet man Eier imnbsp;Gewebe, zo kann es sich nach Bahr wohl nur um Filariennbsp;gehandelt haben, bei welchen nach dem Tode des Muttertieresnbsp;Eier freigeworden sind”.

Verder beschrijft Vleming in dat slijm „duurzame vormen”, die niets van een larve bevatten, alleen protoplasma ennbsp;kernaanleg. Welnu, dat alles vind ik nu ook in den spiropteranbsp;knobbel, echter dat beschouw ik niet als iets bijzonders.

-ocr page 515-

485

alleen is de spiroptera blijkbaar minder sterk ovovivipaar dan de filaria. Drukt men n.1. het spiroptera wijfje uit,nbsp;dan ziet men, vooral bij kleuring volgens Giemsa, mindernbsp;embrionen, maar meer ovale eieren (bolvormig, als men zenbsp;op den kant ziet), waarin nog totaal geen embrionen of slechtsnbsp;een geringe aanwijzing ervan (de mono- en diflagellairenbsp;vormen van Vleming en zijn duurzame vormen, die hij ooknbsp;vaak eivormig zag).

Bovendien zag ik bij kleuring van het slijm uit den spiroptera knobbel naast een massa eieren en verschillendenbsp;soorten leucocyten, groote cellen met een groote kern (rondnbsp;of ei- of worstvormig) en met meer of minder groot ennbsp;duidelijk protoplasma er om heen, maar dat zijn volgensnbsp;mij groote phagocyten, die misschien kunnen lijken opnbsp;duurzame vormen.

In het bloed van deze honden vonden wij, behalve de vrij groote microfilariae, niets van al deze vormen, ook geennbsp;babesia-achtige lichamen.

Jammer, dat Vleming niet opgeeft, hoe vaak of hij die babesia vormen vond, daar zijn honden ook vaak vol tekennbsp;zaten. Jammer ook, dat hij niet nauwkeurig zegt of hij innbsp;het bloed ook diezelfde duurzame vormen uit het wormnestnbsp;zag (wel zag hij duurzame vormen van ander origine). Ennbsp;heeft Vleming amoeboïde beweging gezien van de plas-makogeltjes in het bloed?

( Resumeerende en concludeerende, meen ik dan ook te moeten opmerken, dat Vleming volstrekt nog niet eennbsp;genetisch verband heeft aangetoond tusschen fTlariae, flagellatanbsp;en babesidae en zelfs meen ik te moeten zeggen, dat Vlemingnbsp;niet voldoende aandacht heeft geschonken aan de vrouwelijkenbsp;filariae uit het hart, daarentegen wel als zoodanig heeftnbsp;opgevat de vrouwelijke spiroptera sanguinolenta.

Het spijt mij ten slotte werkelijk in mijn eerste publicatie op vakgebied niet iets meer opbouwend te hebben kunnennbsp;schrijven. Mocht men mij kunnen overtuigen, dat ik me

-ocr page 516-

486

vergist heb, dan zal dat, in dank voor de leerzame les, gaarne worden bekend.

Medan, Juli 1917.

Naschrift.

Heden vond ik nog een krachtig argument voor de juistheid van mijn bewering, dat „de wormen uit hetwormnest van Vlemino geen filariae doch spiroptera zijn,” n.1. hedennbsp;verrichtte ik weer sectie op een hond, die plotseling wasnbsp;overleden. Naast een massa filariae in het hart, vond ik weernbsp;„een wormnest” op den slokdarm (daarmee door een kleinenbsp;openingcommuniceerend), waarin de roorfespiroptera-wormen,nbsp;maar bovendien vond ik een dergelijk nest met roor/c wormennbsp;in den maagwand, ook door een kleine opening communi-ceerend met het lumen.

Blijkbaar hebben dus deze nesten niets te maken met de filariae, maar komen bij honden beide wormen vaak naastnbsp;elkander voor.

16-9-’17. nbsp;nbsp;nbsp;V. d. L.

Literatuur.

Vleming: Tijdschrift voor Vergelijkende Geneeskunde Afl. 2. Deel n. 1916.

Hutyra und Marek: Spez. Pathologie und Therapie der Haustiere. Boas: Lehrbuch der Zooiogie.

Sluiter en Swellengrebel : De dierlijke parasieten van den mensch en van onze huisdieren.

Neumann und Mayer: Atlas und Lehrbuch wichtiger tierischer Parastten und ihren Uebertrager. 1914.

-ocr page 517-

Enkele opmerkingen naar aanleiding van de morphine-ordonnantie,

DOOR

W. VAN DER BURQ.

De morphine-ordonnantie van 26 Augustus 1911 (Staatsblad No. 485), zooals die gewijzigd is bij de ordonantiën van 14nbsp;Augustus 1914 (Staatsblad No. 485) en van 3 Januari 1917nbsp;(Staatsblad No. 11) geeft mij aanleiding tot enkele opmerkingen.

Zij behandelt den invoer, het bezit, het in eigendom of in vooraad hebben, het vervoer, de bereiding of vervaardiging en den verkoop, voor zoover bestemd voor geneeskundig gebruik (z.g. anti-opiummiddelen uitgesloten) van opium,nbsp;morphine en morphine-houdende praeparaten, van cocainenbsp;en dergelijke stoffen, welke morphine als verdoovingsmiddelnbsp;kunnen vervangen (samen verder kortweg morphine-prae-paraten genoemd) en van spuitjes of gereedschappen voor hetnbsp;verrichten van onderhuidsche inspuitingen (verder kortwegnbsp;spuitjes genoemd) door 'apothekers, geneeskundigen, tandheelkundigen en dierenartsen.

Voor het door mij gestelde doel is in hoofdzaak van belang, in hoeverre een en ander betrekking heeft opnbsp;geneesheeren en dierenartsen.

Onverminderd de ter zake bestaande of nader uit te vaardigen verbodsbepalingen is de invoer [Art. 1 (1)|, het bezit,nbsp;het in eigendom of in voorraad hebben, het vervoer, denbsp;bereiding of vervaardiging en de verkoop [Art. 4 (1) [ vannbsp;morphine-praeparaten en spuitjes, behalve aan apothekers,nbsp;toegestaan aan geneeskundigen (') en veeartsen, op plaatsennbsp;waar geen apotheek is geopend.

I') In de ordoniiaiuie aaiigeduid als die, bedoeld bij Art. 49 van het Reglement op den burgerlijken geneeskundigen dienst.

-ocr page 518-

488

Het bezit, iii eigendom of in voorraad hebben en het vervoer van bedoelde artikelen, voor zoover noodig om hennbsp;in de gelegenheid te stellen, die persoonlijk toe te dienennbsp;of aan te wenden, is mede toegestaan aan andere genees-heeren en veeartsen (Art. 4. (2) ]; bovendien is aan dezennbsp;toegestaan spuitjes in te voeren [Art. 1 (2) ].

Ten behoeve van één geneeskundige of één veearts mag telkens van bedoelde stoffen en gereedschappen niet meernbsp;worden ingevoerd, dan waaraan behoefte bestaat, welke behoefte bij eiken voorgenomen invoer moet worden vastgesteld door een schriftelijke verklaring, voor zooveel eennbsp;geneeskundige betreft, van „een (') Inspecteur van den burgerlijken geneeskundigen dienst of van den Dirigeerend ofnbsp;Eerstaanwezend officier van gezondheid(^) in de afdeelingnbsp;of het gewest,” waarin de plaats van bestemming is gelegen,nbsp;en voor veeartsen door den Inspecteur van den burgerlijkennbsp;veeartsenijkundigen dienst (Art. 2).

Door apothekers en de geneeskundigen en veeartsen, gerechtigd tot den verkoop van bedoelde artikelen, mag die alleen geschieden aan elkander, aan andere geneeskundigennbsp;en veeartsen, aan beheerders van particuliere ziekeninrichtingen [Art. 5 (I) aj en aan anderen, aan wie die zaken op denbsp;gebruikelijke wijze door etn bevoegd geneesheer zijn voorgeschreven [Art. 5 (1) b].

De personen gerechtigd tot den invoer [Art. 1 (1)], het bezit, het in eigendom of in voorraad hebben, het vervoer, de bereiding of vervaardiging en den verkoop [Art. 4 (1)[nbsp;van morphine-praeparaten en spuitjes (niet die gerechtigd totnbsp;den invoer van spuitjes alleen) moeten een register aanhouden.

(^) Is het niet wensehelijk dit „een” door „den” te vervangen?

(“) Blijkbaar is deze ordonnantie tot stand gekomen zonder medewerking van het Departement van Oorlog, want ,,dirigeerend” officier van gezondheid is geen ambtstitel, maar een, die een rang aangeeft.nbsp;Hier had dan ook moeten staan: van den Gewestelijk eerstaanwezendnbsp;officier van gezondheid.

-ocr page 519-

489

waaruit de omzet van die artikelen ten allen tijde kan blijken. Het model daarvan is voor de geneeskundigennbsp;vastgesteld door den Directeur van Onderwijs en Eeredienstnbsp;en voor de veeartsen door dien van Landbouw, Nijverheidnbsp;en Handel (Besluit van 12 December 1911 No. 11273).

Het niet aanhouden of het niet overeenkomstig voorschrift bijhouden van dit register wordt gestraft met geldboetennbsp;(Art. 7).

Een en ander heeft geen betrekking op stoffen bestemd voor gebruik ten behoeve van het gouvernement en is nietnbsp;van toepassing op ambtenaren van gouvernementswege handelend (Art. 10).

Tot zoover het ter zake dienende uit deze ordonnantie.

In de eerste plaats naar aanleiding daarvan de vraag; Wie worden hier verstaan onder „veeartsen”? Voor zoover mijnbsp;bekend heeft de Nederlandsch-lndische wetgeving zichnbsp;dienaangaande nimmer uitgesproken. Wel geeft artikel 34nbsp;van Staatblad 1912 No. 432 aan, wie aldaar onder veeartsen ij kundige n en deskundigen moet worden begrepen, maar uit niets blijkt, dat die aanwijzing ook hiervannbsp;toepassing is.

Een parallel met geneeskundigen, waaronder men vermoedelijk zal verstaan personen bevoegd tot de uitoefening van de geneeskunde in Nederlandsch-lndië tot haren vollen omvang, kan ook niet worden getrokken, daar de uitoefeningnbsp;van de diergeneeskunde in Nederlandsch-lndië niet aan bepalingen is gebonden en men dus niet kan spreken van personennbsp;bevoegd tot de uitoefening daarvan.

De diploma’s, waaruit die bevoegdheid zou kunnen blijken, worden dan ook niet geviseerd, zoodat een veearts, die bijnbsp;een apotheker om morphine-praeparaten komt, feitelijk vannbsp;diens oordeel omtrent de waarde en de echtheid vannbsp;zijn diploma afhangt, een toestand, die niet mag blijvennbsp;bestendigd, daar een apotheker hoogstens de diploma’s ternbsp;inzage zou mogen vragen om zich te overtuigen of zij door

-ocr page 520-

490

het visum van een bevoegde autoriteit voor geldend zijn verklaard.

Noodig is het derhalve, dat de wetgever zich uitspreke over de gestelde vraag en autoriteiten aan wijze, bevoegdnbsp;om de diploma’s te viseeren.

In de tweede plaats de vraag; Waarom geneeskundigen en veeartsen op plaatsen, waar geen apotheek is geopend, innbsp;zake den verkoop van bedoelde artikelen niet gelijk gesteld?nbsp;Zou men na lezing van artikel 4 (1) meenen, dat die gelijkstelling bestaat, artikel 5 (1) heft deze weer op, doornbsp;te bepalen, dat de verkoop aan anderen (dan aan genees-heeren, veeartsen enz.) alleen mag plaats vinden. Indien dienbsp;zaken op de gebruikelijke wijze door een bevoegd „geneesheerquot;nbsp;zijn voorgeschreven, wat van door veeartsen afgegeven recepten niet kan worden gezegd.

Men mag niet aannemen, dat de Regeering morphine-praepa-raten in het bijzonder schadelijk acht voor dieren, zoodat de redenen, waarom veeartsen die niet mogen voorschrijven,nbsp;bij deze artsen zelf moet worden gezocht en dan isnbsp;op de gestelde vraag maar een antwoord mogelijk, n.1. datnbsp;gevreesd wordt, dat de dierenartsen van het recht om dezenbsp;stoffen te verkoopen, eerder misbruik zullen maken dan denbsp;geneesheeren. Tegen deze lagere taxatie in moreelen zin,nbsp;waartoe in geen enkel opzicht door den diergeneeskundigennbsp;stand in Indië aanleiding is gegeven, is een ernstig woordnbsp;van protest hier op zijn plaats. De veeartsen, genietennbsp;als staatsambtenaar, wat zij voor 90®/o zijn, en in welkenbsp;kwaliteit zij dagelijks de beschikking hebben over de artikelennbsp;in deze ordonnantie bedoeld, hetzelfde vertrouwen als denbsp;geneesheeren. Waarom hun dit onthouden, zoodra zij particuliere praktijk uitoefenen?

Gaan we thans na, wat de gevolgen zijn van dit geringe vertrouwen in den praktizeerenden veearts.

Primo, dat aan het van ouds bestaande dispenseerrecht van de veeartsen, zooals dat bleek uit de bij Staatsblad 1915

-ocr page 521-

491

No. 407 ingetrokken Publicatie van 25 Juni 1854 (Staatsblad No. 48), ongemotiveerd nog verder tekort wordt gedaan, dannbsp;reeds is geschied door den verkoop van morphine-praeparatennbsp;door veeartsen te verbieden op plaatsen, waar een apotheek isnbsp;gevestigd.

Secundo, dat de veeartsen, behalve voor de gevallen, dat zij de morphine-praeparaten persoonlijk aanwenden, van hetnbsp;gebruik daarvan als therapeuticum zullen moeten afzien.nbsp;Immers zij zelf mogen ze niet verkoopen en de apothekersnbsp;mogen hunne recepten, waarin die voorkomen, niet aannbsp;eigenaren van zieke dieren afleveren, aangezien een veeartsnbsp;geen hèvoègó geneesheer is. De dierenarts, die desondanksnbsp;in het belang van zijn patiënten deze stoffen toch meent tenbsp;moeten gebruiken, zal zijn hoestdrankjes voor honden ofnbsp;koliekdranken voor paarden, morphine of opium bevattend,nbsp;zelf aan de dieren moeten ingeven en aan de eigenarennbsp;daarvan moeten cadeau doen, daar zij aan dezen, als behoorendenbsp;tot de anderen, bedoeld in artikel 5 (1) b, niet mogen wordennbsp;verkocht.

Waarlijk een interessant resultaat van dit stuk wetgeving en bepaald aanmoedigend voor hen, die lust mochten hebbennbsp;zich in Indië als particulier veearts te vestigen!

In de derde plaats de vraag: Wie is bevoegd de registers, waarvan het niet aanhouden of het niet bijhouden volgensnbsp;voorschrift strafbaar is, te controleeren ? De ordonnantienbsp;laat zich daarover niet uit.

Waar de Inspecteur-pharmaceut van den burgerlijken geneeskundigen dienst de civiele apotheken inspecteert, zou het aangewezen zijn dezen die contróle, voor zoover apothekersnbsp;en geneesheeren betreft, op te dragen.

De apotheken van praktizeerende veeartsen worden, voor zoover mij bekend, niet van wege het Departement vannbsp;Landbouw, Nijverheid en Handel geïnspecteerd. Misschiennbsp;bestaan ook geen volledig ingerichte, afzonderlijke veterinairenbsp;apotheken en betrekken de weinige veeartsen, die daaraan

-ocr page 522-

492

werkelijk behoefte zouden kunnen hebben, zooals die op ondernemingen, hun geneesmiddelen uit de apotheken van denbsp;geneesheeren daaraan verbonden. Dit neemt niet weg, datnbsp;dit morgen anders kan zijn en dat de wetgever, die bepalingennbsp;in het leven roept, waarvan het niet opvolgen strafbaar is,nbsp;dient aan te geven, wie bevoegd is dit niet opvolgen tenbsp;constateeren.

Vorenstaande samenvattende wordt het noodzakelijk geacht:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Dat de wetgever zich uitspreke, welke personen volgensnbsp;de morphine-ordonnantie veeartsen zijn, en autoriteitennbsp;aanwijze om de diploma’s dier artsen te viseeren.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Dat ten opzichte van het verkoopen en voorschrijvennbsp;van morphine-praeparaten de veeartsen gelijk wordennbsp;gesteld met de geneesheeren door in artikel 5(I)ö nanbsp;het woord „geneesheer” de woorden „of veearts” opnbsp;te nemen. (')

3. nbsp;nbsp;nbsp;Dat worde aangegeven, welke autoriteit ten aanziennbsp;van veeartsen bevoegd is de registers bedoeld innbsp;artikel 7 te controleeren.

{^) Wenschelijk ware het dan tevens artikel 67 van het Reglement voor den B.V.D. in dien geest te wijzigen. De eerste zinsnede daarvannbsp;luidt;

„De apothekers leveren geene vergiftige zelfstandigheden af, dan op voorschrift van een geneeskundige, of aan apothekers, aan geneeskundigennbsp;tot het leveren van geneesmiddelen bevoegd, aan veeartsen, of, opnbsp;Schriftelijke en onderteekende aanvraag, met opgave van het doel, waartoenbsp;de vergiftige zelfstandigheden dienen moeten, aan andere doch bij hennbsp;bekende personen.”

Volgens dien text mogen ook andere vergiften dan morphine-praeparaten niet op voorschrift (recept) van een veearts worden afgegeven. En toch geschiedt dit geregeld, zonder dat er ooit iemand aanstoot aan heeftnbsp;gevonden.

(Terloops zij opgemerkt, dat ook uit dit artikel het dispenseerrecht van de veeartsen blijkt, anders toch had het geen zin den apotheker toe tenbsp;staan aan dezen vergiften te verkoopen, zonder de restrictie, dat de laatstennbsp;die alleen persoonlijk mogen aanwenden.)

V. d B.

-ocr page 523-

¦'•~l J, ¦l-.M

Een leemte in het Indische systeem van dierenbescherming,

DOOR

C. BUBBERMAN.

.'.-j

Reeds sedert eenige jaren heb ik de eer deel uit te maken van het bestuur der afdeeling Buitenzorg van de N. 1. ver-eeniging tot bescherming van dieren en heb als zoodanignbsp;van nabij kennis gemaakt met de wijze, waarop de taak,nbsp;die genoemde vereeniging zich stelt, te Buitenzorg tennbsp;uitvoer wordt gebracht. Hoe gering het aandeel aandeel ooknbsp;is, dat ik aldus in de goede zaak heb gehad, toch heeftnbsp;mij dit steeds veel voldoening gegeven. Het medehelpennbsp;aan rationeele bescherming van dieren — en ik heb hierbij innbsp;de eerste plaats op het oog ons Indische paard, dat immersnbsp;van de zijde van zijn vaak zoo wreede eigenaren of voerdersnbsp;vele kwellingen heeft te verdragen — is een zaak, waarinnbsp;m.i. in de eerste plaats de Indische veterinair een rol heeftnbsp;te vervullen. Juist wij veeartsen kunnen door onze kennis vannbsp;de eigenschappen der aan onze behandeling toevertrouwdenbsp;dieren, waken tegen ziekelijke overdrijving, iets wat wijlennbsp;collega D. Driessen in een voordracht in 1889 te Batavianbsp;gehouden, reeds noemde: „hysterische opvatting van hetnbsp;woord philanthropie”.

Het is om deze reden, dat ik ons tijdschrift heb uitgekozen om een inleiding te geven over een zaak, die m.i. voor ons niet zonder belang is, in de hoop, dat de collegaenbsp;er in de e. v. aflevering hun opmerkingen over ten bestenbsp;zullen willen geven.

De N. I. vereeniging tot bescherming van dieren dan, waarvan het Hoofdbestuur te Batavia zetelt, heeft in de voor-

-ocr page 524-

494

naamste plaatsen van den archipel afdeelingen gesticht, waarvan er volgens het laatste jaarverslag totaal 6 bestaan.

Die te Buitenzorg heeft zich tot op heden weten staande te houden als een van de krachtigste afdeelingen.nbsp;Zij heeft in de kotta twee weegbruggen doen oprichten voornbsp;het wegen van grobaks en doet haar dagelijksch werknbsp;uitvoeren door twee inlandsche opzichters, die per fiets denbsp;stad doorkruisen en bij ieder geval van mishandeling optreden. Beiden hebben een aanstelling als onbezoldigdnbsp;politieambtenaar, zoodat zij zoo noodig onmiddellijk eennbsp;proces-verbaal van het gebeurde kunnen opmaken. Hunnbsp;werkzaamheden bepalen zich, behalve tot het aanhouden ennbsp;wegen van te zwaar beladen voertuigen, tot het aanhoudennbsp;van gevallen, waarin te jonge, verwonde of kreupele paardennbsp;worden gebruikt, dan wel waarbij mishandeling van de zijdenbsp;van den voerder plaats vindt, hetzij dan dat het betreft voornbsp;een voertuig gespannen paarden, dan wel karbouwen, dienbsp;van den passer naar de slachtplaats worden gedreven. Nietnbsp;al te rigoreus wordt hierbij opgetreden. Bij mishandelingnbsp;met de zweep b. v. of bij het gebruik van een te jong paardnbsp;(de gemeenteverordening bepaalt, dat een paard eerst magnbsp;worden gebruikt, indiende midden-en binnentanden gewisseldnbsp;zijn) wordt eerst een waarschuwing gegeven en pas bijnbsp;recidieve tot verbaliseeren overgegaan.

Bij het aanhouden van gewonde, kreupele of zieke dieren wordt den voerder of eigenaar aangezegd zich den volgendennbsp;morgen met zijn dier te vervoegen aan de kliniek der N.1.nbsp;veeartsenschool. Dat zulks geen zeldzaam gebeuren is, mogenbsp;blijken uit het feit, dat ik als leider dier kliniek gedurende 1916nbsp;124 paarden consultatief behandelde, waarvan 36 wegens kreupelheid, 78 wegens verwondingen en 10 om andere redenen,nbsp;terwijl 23 paarden gedurende korteren of langeren tijd in denbsp;stallen der kliniek ter verpleging waren opgenomen Hetnbsp;behandelen dier dieren, het verstrekken van geneesmiddelen,nbsp;en bij opname in de kliniek, ook het voeden en verplegennbsp;geschiedt kosteloos voor onvermogenden. Een proces-verbaal

-ocr page 525-

495

wordt eerst opgemaakt, indien aan het gegeven bevel om aan de kliniek te verschijnen, niet wordt voldaan. In dennbsp;eersten tijd van deze samenwerking tusschen kliniek ennbsp;vereeniging voor dierenbescherming kwam dit laatste nognbsp;wel eens voor, doch tegenwoordig worden bijna alle aangehouden dieren onder behandeling gesteld.

Veterinaire klinieken ontbreken in alle andere plaatsen van Indië; slechts te Buitenzorg wordt aan onvermogendenbsp;eigenaars de gelegenheid geboden, hun dieren gratis te doennbsp;medicineeren. En het is dit laatste, wat ik als een alleszinsnbsp;billijke eisch meen te mogen beschouwen en dat mij dan ooknbsp;tot het schrijven van dit artikeltje heeft gebracht. Het gaatnbsp;m i. niet aan, een armen drommel te verbaliseeren en hemnbsp;geen gelegenheid te geven zijn dier weer in goeden staatnbsp;te doen brengen. En toch is zulks het geval in alle overigenbsp;steden, waar de vereeniging voor dierenbescherming werkzaam is. Voortbestaan van het misdrijf en dus van mishandeling en herhaalde processen-verbaal zijn er het gevolgnbsp;van. Bovendien weten wij allen, tot welk geknoei het leidt,nbsp;indien de inlandsche paardeneigenaar zelf aan het behandelennbsp;gaat en tevens, dat hulp van een Europeeschen veearts voornbsp;hem nu eenmaal niet te betalen is. De Roode Kruis kliniekennbsp;maakten het in enkele plaatsen reeds mogelijk aan onvermogende menschen om gratis medische hulp te verkrijgen.nbsp;Is het nu ook niet billijk, dat hen voor hun lijdende dierennbsp;die gelegenheid eveneens geboden wordt?

Zeker, het is een feit, dat ook al wordt de hulp gratis verstrekt het veelal onder dwang zal moeten gebeuren, dochnbsp;dit is nu eenmaal een eigenaardigheid van den Inlander ennbsp;bovendien gaat het hier om het belang van het dier.

Op welke wijze zou nu in de overige groote steden van Indië in de bedoelde leemte kunnen worden voorzien?

M. i. het best, indien de gemeenten die zorg op zich namen. Batavia, Semarang, Soerabaja, Bandoeng, Medan ennbsp;Malang b.v. beschikken over veterinaire gemeenteambtenaren.

-ocr page 526-

496

Aan hen zou moeten worden opgedragen op een of meerdere dagen in de week, desnoods dagelijks, op een bepaald uur en op een bepaalde plaats aanwezig te zijn om advies tenbsp;geven en hulp te verstrekken aan dieren, die door de ambtenaren van de plaatselijke afdeeling der vereeniging voor dierenbescherming daarheen zijn gedirigeerd. Natuurlijk moetnbsp;dan worden beschikt over een kleine voorraad van de meestnbsp;noodige geneesmiddelen en indien mogelijk, tevens over eennbsp;paar stalletjes om ernstige zieken tijdelijk te doen opnemen.

Elke gemeente beschikt over gemeentestallen en het lijkt mij niet onoverkomelijk een klein gedeelte daarvan voor hetnbsp;genoemde doel beschikbaar te stellen. Den ambtenarennbsp;der vereeniging voor dierenbescherming kan de controlenbsp;worden opgedragen op de naleving der door den veeartsnbsp;gegeven voorschriften.

Er is nog een andere, m. i. minder wenschelijke weg, welke kan worden ingeslagen, indien het niet gelukt van gemeentelijke zijde medewerking te verkrijgen en dat zou zijn, dat de plaatselijke afdeelingen der N. 1. vereeniging totnbsp;bescherming van dieren de zaak ter hand naipen en op eennbsp;bepaalde plaats gelegenheid gaven voor veterinair consult,nbsp;onder gelijktijdige verstrekking van geneesmiddellen. Denbsp;hulp van een veearts ter plaatse zou dan moeten wordennbsp;ingeroepen op dezelfde wijze, als deze belangeloos wordt verstrekt door verschillend medici in de Roode Kruis klinieken.

Door de vele onkosten echter, die hieruit zouden voortvloeien voor de meestal niet zeer kapitaalkrachtige afdeelingen, vrees ik, dat langs dezen weg weinig zal worden bereikt. De andere weg lijkt mij de eenig rationeele en ik zounbsp;daarom dit artikel in de aandacht willen aanbevelen vannbsp;de collegae in gemeentedienst, van de gemeenteraden ennbsp;van de N. 1. vereeniging tot bescherming van dieren, opdatnbsp;door juiste samenwerking iets tot stand kunne worden gebracht,nbsp;wat reeds te lang op vervulling wacht.

Buitenzorg, October 1917,

-ocr page 527-

De Nederlandsch-Indische Veeartsenschool en de toekomst,

DOOR

Dr. H. J. SMIT.

Ongeveer tien jaar geleden werd door de Indische regeering besloten en overgegaan tot den bouw van een veeartsenijkundignbsp;laboratorium te Buitenzorg. Aan die inrichting werd verbonden een cursus tot-opleiding-van-lnlandsch-veearts. Daarmeenbsp;werd een hernieuwde poging in het werk gesteld om Inlanders de veeartsenijkundige wetenschap bij te brengen. Eennbsp;hernieuwde poging, omdat reeds in 1860 te Soerabaja eennbsp;veeartsenijschool met dat doel werd opgericht. Curiositeits-halve zij hier de inventaris der toenmalige instelling evennbsp;opgesomd. Deze bestond uit een aanbeeld, een blaasbalg,nbsp;een fornuis, een sapikar en een zwartgeverfd schoolbord opnbsp;ezel. Eenvoudiger kon het wel niet. Met behulp van dezenbsp;utensiliën zouden onder leiding van den toenmaligen Euro-peeschen gouvernementsveearts van der Weyde Inlandersnbsp;tot veearts worden opgekweekt. In 9 jaren tijds leverde denbsp;school 8 Inlandsche veeartsen af en leidde verder een kwijnendnbsp;bestaan om in 1876 den geest te geven.

Toen volgde een opleiding van Inlandsche jongelieden door deze gedurende twee of meer jaren onder leiding tenbsp;stellen van Europeesche veeartsen. In 1880 deden 9 opnbsp;deze wijze opgeleide Inlanders examen in den Kaboepatennbsp;te Poerwakarta. Het examen stond zoo ongeveer gelijk metnbsp;dat,' hetwelk tegenwoordig wordt afgenomen aan a.s. vee-mantris, nadat zij den daarvoor bestemden cursus van 4nbsp;maanden hebben doorloopen. Sedert werden geen Inlandschenbsp;veeartsen meer opgeleid, tot in 1907 de Inlandsche veeart-

-ocr page 528-

498

seiisclioül werd opgericht als onderdeel van het Veeartsenij-kundig laboratorium te Buitenzorg.

Oorspronkelijk bestond deze nieuwe inrichting uit één leslokaal en een operatiekamer. De inventaris verschilde innbsp;zooverre van die van 1860, dat aanbeeld en sapikar vooralsnognbsp;ontbraken, overigens slechts weinig. Het onderwijs kwamnbsp;onder toezicht van den superintendent van de toenmaligenbsp;landbouwschool te Buitenzorg en zou zich uitstrekken overnbsp;een tijdsverloop van vier jaren.

Kort na zijn aankomst wist Dr. de Blieck, de eerste chef van het Veeartsenijkundig laboratorium, het daarheen te leiden,nbsp;dat hem het directeurschap van de school werd opgedragen.nbsp;Met Dr. Leurink, die hier reeds een half jaar voor hemnbsp;aankwam om als eenigen veeartsenijkundigen leeraar aan denbsp;nieuw te openen school op te treden, bracht hij de studienbsp;op het hoogste peil, dat met de beschikbare middelen ennbsp;krachten kon worden bereikt. Al spoedig bleek, dat éénnbsp;veeartsenijkundig leeraar niet voldoende was voor de taak,nbsp;waarvoor hij zich zag gesteld. Het duurde dan ook nietnbsp;lang, of er werd nog een veearts tot leeraar benoemd ennbsp;korten tijd later een derde. Naast deze z.g. vaste leerarennbsp;gaven nog les aan de inrichting de directeur van het laboratorium en enkele personen verbonden aan verschillendenbsp;andere laboratoria te Buitenzorg. Een deel der propaedeu-tische vakken als schei- en natuurkunde, botanie en zoölogienbsp;werden en worden grootendeels nog gevolgd aan de hiernbsp;tér plaatse bestaande landbouwschool. Het zou te ver voerennbsp;de voor- en nadeelen, aan een dergelijke combinatie verbonden,nbsp;hier uitvoerig te bespreken.

Het spreekt vanzelf, dat gaandeweg de beschikbare ruimte voor de zich steeds uitbreidende veeartsenschool onvoldoendenbsp;bleek en daarom moesten dan ook achtereenvolgens eennbsp;apotheek, een kliniekloods, een lokaal voor practische microscopie en een gebouw voor de lessen in ontleedkundenbsp;worden opgericht. Ook het aantal stallen werd uitgebreid.

-ocr page 529-

499

fJaarniede is echter nog lang niet bereikt, wat volstrekt noodig is, hetgeen wel mag blijken uit het feit, dat de leeskamernbsp;van het laboratorium, .de apotheek, ja zelfs het kantoor vannbsp;den directeur behalve als zoodanig ook nog als leslokalennbsp;worden gebruikt. Een sectielokaal ontbreekt nog steeds ennbsp;een verbrandingsoven behoort nog altijd tot de vrome wen-schen.

Het was wederom de Bueck, die de school wist te doen herdoopen eerst in S. T. O. V. I, V., later in „Nederlandsch-Indische veeartsenschool”, dit laatste in verband met hetnbsp;besluit om ook jongelui van anderen landaard dan uitsluitendnbsp;den Inlandschen aan de school toe te laten. Oorspronkelijknbsp;bestond er dus, zooals reeds gezegd, een veeartsenijkundignbsp;laboratorium met een lokaal, waar tevens les werd gegevennbsp;in veeartsenijkunde. Toen echter dat lokaal uitgroeide totnbsp;een werkelijke school, wist de Blieck te bewerken, dat hetnbsp;geheel den naam kreeg van „Veeartsenijkundig-Instituut”,nbsp;bestaande uit twee afdeelingen: het Veeartsenijkundig laboratorium en de Nederlandsch-lndische veeartsenschool, beidenbsp;onder één directie.

Hiermede is een, zij het dan ook vluchtig, overzicht gegeven van den ontwikkelingsgang van de N. I. V. S. en een verklaring van de koppeling van deze inrichting aan het Veeartsenijkundig laboratorium.

De vraag doet zich nu voor, welke eischen de naaste toekomst aan den ontwikkelingsgang der onderwijsinstellingnbsp;zal stellen en onder welke voorwaarden de school daaraannbsp;zal kunnen voldoen. Alvorens die vraag te beantwoordennbsp;is het nuttig een kort overzicht van de ontwikkeling dernbsp;veeartsenijkunde in het algemeen en van die in Indië in hetnbsp;bijzonder te geven.

De veeartsenijkunde is een wetenschap, die voornamelijk is ontstaan in analogie met de menschelijke geneeskunde ennbsp;en voor een groot deel ook daarop berust. Zij nam vooralnbsp;in de laatste decenniën een ongekende vlucht, Al werd ze

-ocr page 530-

500

reeds in de grijze oudheid meer of minder zelfstandig beoefend, de trap, waarop ze nu staat en de omvang, die ze daarbij verkregen heeft, ontstond, lang nadat de menschelijkenbsp;geneeskunde reeds een zekere hoogte had bereikt. Denbsp;grondleggers der huidige diergeneeskunde waren meerendeelsnbsp;medici. Er kwam een tijd, dat beide wetenschappen metnbsp;reuzenschreden vorderden, daarbij steeds gelijken tred houdend.nbsp;De grenzen naderden elkaar voortdurend meer, tot zij tennbsp;slotte over elkaar heen gleden en zoo ontstond een gemeenschappelijk grensgebied, dat zich steeds verder uitbreidt. Ditnbsp;is niet te verwonderen, daar er geen essentieel verschilnbsp;tusschen beide vakken bestaat. Menschelijke en dierlijkenbsp;geneeskunde beoogen hetzelfde doel en bereiken dat ooknbsp;grootendeels langs denzelfden weg. De menschelijke ennbsp;dierlijke immuniteitsleer en serologie zijn vrijwel gelijk, denbsp;physiologie van den mensch wordt op het dier bestudeerd.

Dat de veeartsenijkundige handboeken meerendeels van vergelijkenden aard zijn, spreekt haast wel vanzelf. Er zijnnbsp;natuurlijk nog talrijke voorbeelden aan te halen, die dezenbsp;bewering kunnen staven, maar de paatsruimte verbiedt eennbsp;verder uitweiden. Hiermede is voldoende aangetoond, datnbsp;dierenarts en menschenarts al zeer nauw aan elkaar verwantnbsp;zijn, wat hun studie betreft. Ligt het dus niet voor de hand,nbsp;dat beide zooveel mogelijk voeling met elkander houden,nbsp;elkaar vormen en voorthelpen?

Bepalen we ons verder tot de ontwikkeling der veeartsenijkunde hier te lande en de daarbij betrekking hebbende personen. Het veeartsenijkundig staatstoezicht breidt zichnbsp;in deze gewesten steeds meer uit. Het staat momenteel innbsp;het teeken der veeteelt, d.w.z. het beoogt naast bestrijdingnbsp;der besmettelijke veeziekten vooral de uitbreiding van dennbsp;veestapel en de verbetering daarvan. Het onvermijdelijknbsp;gevolg van die uitbreiding is, dat er meerdere individuënnbsp;ontstaan, die aan ziekte onderhevig zijn. Om deze te genezennbsp;en voor ziekte te vrijwaren zijn dus meer deskundigen noodig.

-ocr page 531-

501

Het veeartsenijüundig staatstoezicht zal intensiever moeten worden en daarmee ontstaan vanzelf een grooter aantal ressorten van kleineren omvang, die een grooter aantal personennbsp;voor de bediening ervan eischen. Door de verbetering stijgtnbsp;de individueele waarde der dieren, zij worden dus een precieuser bezit voor den eigenaar. Deze zal daarom eerdernbsp;een geneeskundige raadplegen dan tot nu toe het geval was.nbsp;De meerdere waarde van het dier brengt met zich, een verlangen naar meerderen waarborg, naar minder persoonlijkenbsp;risico. Dus zal het verzekeringswezen toenemen en datnbsp;dwingt op zijn beurt den verzekerde weer tot tijdig inroepennbsp;van geneeskundige hulp.

De hygiëne is in opkomst in deze landen. De locale raden zien zich steeds meer gedwongen aan vleesch- ennbsp;melkkeuring hun aandacht te schenken. Zoo zou nog verdernbsp;kunnen worden voortgesponnen; er is echter n. b. m. reedsnbsp;genoeg gezegd om aan te toonen, dat in de toekomst nognbsp;tal van diergeneeskundigen noodig zullen zijn.

Na verloop van tijd zullen er vanzelf de volgende rubrieken van veeartsen ontstaan:

1“, Hygiënisten, onder te verdeden in;

a) nbsp;nbsp;nbsp;Bestrijdingsveeartsen, d.z. de tegenwoordige gouver-nementsveeartsen en adjunct-gouvernementsveeartsen.

b) nbsp;nbsp;nbsp;Keuringsveeartsen, bestemd voorvleesch-enmelkkeuring.

2®, Zoötechnici, zij die zich uitsluitend bezighouden met

veeverbetering en oeconomie.

3®, Particuliere veeartsen, die zich een bestaan scheppen door de behandeling van het zieke dier.

4®, Militaire paardenartsen

5®, Zij die een wetenschappelijke loopbaan zullen blijven volgen en aan laboratoriumwerkzaamheden en onderwijsnbsp;zich verder zullen geven.

Het streven van de regeering is steeds meer van in-heemsche krachten gebruik te gaan maken. Het aantal Euro-peesche veeartsen zal zich dus niet zeer sterk meer uitbreiden, het aantal Inlandsche daarentegen zooveel te meer. De ver-

-ocr page 532-

502

schillende ressorten, waarin het land verdeeld is en nog te verdeelen valt, zullen op den duur bediend worden doornbsp;Inlandsche veeartsen. Die resorten kunnen dan vereenigdnbsp;worden tot afdeelingen. Aan het hoofd van elke afdeelingnbsp;zal voorloopig nog een Europeesch veearts moeten staan,nbsp;voorzien van een Hollandsch diploma.

De keuringsveeartsen zullen in hoofdzaak in dienst der gemeenten blijven. Zij worden verbonden aan abattoirs ennbsp;belast met vleesch- en melkkeuring.

Het aantal abituriënten van de Indische Veeattsenschool zal dus aanmerkelijk moeten toenemen om in de behoeftenbsp;te voorzien en nu rijst de vraag, of de tegenwoordige plaatsnbsp;van vestiging niet onoverkomelijke bezwaren oplevert voornbsp;een normalen ontwikkelingsgang. In de eerste plaats is hetnbsp;noodig, dat het onderwijzend personeel in nauwe aanrakingnbsp;blijft met de beoefenaren der menschelijke geneeskunde opnbsp;poene van zich te isoleeren en te verstarren bij het bestaande. Te Buitenzorg is wrijving van oordeel spoedignbsp;ten einde; het contact met den medicus kan alleen wordennbsp;verkregen in een milieu van medische instellingen en datnbsp;is in dit geval Weltevreden. Daar vinden we de beide geneeskundige laboratoria en de S. T. O V. 1. A.

Naast theoretische kennis dient den a.s. dierenarts vooral ook zooveel mogelijk practische kennis te worden bijgebracht;nbsp;daarvoor is noodig een overvloed van studie-materiaal ennbsp;dat levert Buitenzorg in geenen deele. Door het toenemendnbsp;aantal leerlingen zal steeds meer materiaal noodig wezennbsp;en dat is alleen in een groot bevolkingscentrum te bereiken.nbsp;Dat materiaal omvat in de eerste plaats het klinische. Hoenbsp;meer patiënten een kliniek bezoeken, hoe grondiger denbsp;daar opgegaarde kennis zal wezen.

Aangezien het materiaal in Buitenzorg slechts schaars voorhanden is, moest den leeraren van de school de particulierenbsp;praktijk worden verboden en de bepaling in het leven wordennbsp;geroepen, dat zieke dieren uit alle streken van Java op goiiver-

-ocr page 533-

303

nementskosten naar en van de kliniek kunnen worden vervoerd, ja zelfs de Vereeniging tot bescherming van dieren in dennbsp;arm worden genomen om patiënten te leveren.

Verder eischt de vleeschkeuring veel meer verscheidenheid van materiaal dan Buitenzorg ooit kan leveren. Al dit materiaal wordt alweer te Batavia in overvloed geboden.

Er zou nog kunnen worden gewezen op vele andere voor-deelen in Batavia als plaats van vestiging, doch een verdere bespreking hier lijkt mij overbodig en zou ook te ver voeren.

Als aangetoond mag worden beschouwd, dat men niet zal kunnen ontkomen aan uitbreiding van de school en aangezien zij nimmer aan hare bestemming zal kunnen voldoen,nbsp;zoolang zij te Buitenzorg gevestigd blijft, is het noodzakelijknbsp;haar bij de eerste de beste gelegenheid over te brengennbsp;naar het voor haar aangewezen centrum Batavia. Die gelegenheid zal zich weldra voordoen: het Instituut Pasteurnbsp;n. 1. zal binnen afzienbaren tijd worden overgeplaatst naarnbsp;Bandoèng. Daardoor komt een localiteit vrij, die uiterstnbsp;geschikt zal blijken voor een veeartsenschool. De gebouwen,nbsp;die er door verplaatsing van de school te Buitenzorg vrijnbsp;komen, zullen zeker onmiddellijk in beslag worden genomennbsp;door het Departement van Landbouw, gezien de talrijke particuliere woonhuizen op het oogeblik door onderafdeelingennbsp;van dit Departement ingehuurd.

Buitenzorg, October 17.

Naschrift van de Redactie.

Ten volle kan worden ingestemd met de zienswijze van den heer Smit, dat de Nederlandsch-lndische Veeartsenschool in de toekomst onmogelijk aan het gestelde doelnbsp;zal kunnen beantwoorden, indien zij niet van Buitenzorgnbsp;naar Batavia wordt overgebracht.

Indien het daartoe mocht komen, dan zal in verband met de noodzakelijke uitbreiding van beide onderdeelen van het „Instituut” — het laboratoruim kan in zijn tegenwoordige formatie

-ocr page 534-

504

niet naar behooren voldoen aan zijn dubbele functie van inrichting voor wetenschappelijk onderzoek en diergeneeskundige seruminrichting—itge\\\keri\id. een splitsing van denbsp;Veeartsenschool en het Laboratorium, met eene overbrenging van het laatste naar Bandoeng, in overweging zijn tenbsp;nemen.

Biedt de hoofdplaats van de Preanger-regentschappen, door haar meer centrale ligging op Java reeds in de tijd vannbsp;vrede voordeelen aan, welke zoo zeer voor de hand liggen,nbsp;dat zij niet behoeven te worden opgesomd, met het oog opnbsp;een eventueelen oorlog met een buitenlandschen vijandnbsp;kunnen voor die verplaatsing m. m. dezelfde motievennbsp;worden aangevoerd, als hebben gegolden voor het Instituutnbsp;Pasteur.

W. VAN DER Burg.

VON BKHRING. f

Den 31 slt;en Maart 1917 stierf in den ouderdom van 63 jaren in Marburg de beroemde bacterioloog Emii. vonnbsp;Behring, wirklicher Geheimrat, Excellenz, sedert 1901 indennbsp;erfelijken adelstand verheven. Zijn werkzaamheden opnbsp;veeartsenijkundig gebied geven ons het recht hem ook innbsp;dit tijdschrift te gedenken.

Den 15den Maart 1854 in Duitsch Eylau geboren, begon hij in 1874 zijn studie in de medicijnen aan de Berlijnschenbsp;Militaire Academie. Hij begon als officier van gezondheidnbsp;en werd op 35-jarigen leeftijd in 1889 assistent aan hetnbsp;instituut voor Hygiëne in Berlijn, toen onder directie vannbsp;Robert Koch. Eerst belast met de desinfectie, daarna metnbsp;de bacteriotoxinen, deed hij spoedig de grootste zijner ontdekkingen, n. 1. de samenstelling van het antidiphtherieserum.nbsp;Onafhankelijk van hem en gelijktijdig werd de ontdekkingnbsp;gedaan door Roux te Parijs. Samen ontvingen zij de daarvoor door de Académie de médicine te Parijs en het instituut

-ocr page 535-

505

de France uitgeloofde prijzen van respectievelijk 25.000 en 50.000 francs. Von Behring kreeg bovendien nog eennbsp;prijs van het Senkenbergsche Instituut in Frankfort a. M. ennbsp;in 1900 won hij den Nobelprijs.

Van welk belang de ontdekking van het diphtherieserum was, blijkt wel uit het feit, dat de kindersterfte aan diphtherienbsp;alleen in Duitschland van 60.000 op 11.000 ’s jaars werdnbsp;teruggebracht. Nog niet tevreden met dit resultaat wasnbsp;hij de laatste jaren bezig met een preventieve enting vannbsp;alle kinderen (Jenneristation) mogelijk te maken met eennbsp;onschadelijk antiserum. Het resultaat hiervan zal nog moetennbsp;worden afgewacht.

Het lag voor de hand, dat ook de tuberculose zijn aandacht zou vergen. Met Koch meegaande, nam hij in het begin eerst slechts één soort van tuberkelbacillen aan. Laternbsp;weer in aansluiting met Koch een grooter aantal soorten.nbsp;Mettertijd keerde hij weer terug tot de soorteenheid, omdatnbsp;hem bleek, dat verscheidene stammen, die eerst verschillendnbsp;waren, in den loop van den tijd tot den .stamvorm terugkeerden.

Hij had een iminunisatie van het rund tegen tuberculose geopperd door gemitigeerde reinculturen van den typusnbsp;humanus (bovovaccin). De bepandeling bestond in een intraveneuze injectie ervan. Proeven op groote schaal genomennbsp;gaven echter een negatief resultaat.

Von Behring bepleitte ook de latentie van tuberkelbacillen. „De menschelijke longtering”, zei hij, is slechts het einde van een liedje, dat reeds aan den wieg van dennbsp;teringachtigen candidaat werd gezongen.

Tenslotte hoopte Von Behring den mensch de immuunstof tegen tuberculose in den vorm van melk van immune dieren tenbsp;kunnen verstrekken. De „Behringwerke” in Marburg haddennbsp;tot opgaaf zulke melk in den handel te brengen. Ook ditnbsp;bleek een illusie.

Met Kitasato vervaardigde Von Behring een antiserum

-ocr page 536-

506

tegen tetanus, waarvan het nut vooral in den huldigen oorlog is gebleken.

Het diphtheric- en het tetanusserum zullen ten allen tijde den naam VoN Behring een beroemdheid geven.nbsp;(Schweizer Archiv fur Tierheilkmde, Bd. LIX, Heft 6).

Sm.

INGEZONDEN.

Poerwokerto, den ISden October 1917.

Aan

de Veeartsen bij den Burgerlijken Veeartsenijkundigen Dienst in Nederlandsch-Indië.

Ondergeteekende heeft de eer het navolgende onder Uwe welwillende aandacht te brengen:

Bij Staatsblad 1917 No. 386 werd de regeling der bezoldiging van het personeel bij den Burgerlijken Veeartsenijkundigen Dienst in Nederlandsch-Indië herzien.

Na overweging van den inhoud van bovengenoemd Staatsblad in verband met dien van het besluit van Zijne Excellentie, den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië dd. 15 Juli 1917 No. 7 en het rondschrijven van dennbsp;Directeur van het Departement van Landbouw, Nijverheidnbsp;en Handel dd. 22 September 1917 No. 9177/V.D. (') zalnbsp;het U zijn gebleken, dat door de Regeering aan de betrekkelijke bepalingen een andere uitlegging wordt gegeven, dannbsp;door meerdere ambtenaren, wien die regeling aangaat, isnbsp;geschied.Het komt althans ondergeteekende voor, dat de

(b Hierachter onder de „Berichten” opgenomen op bladz.....

Red.

-ocr page 537-

507

veeartsen, die langer dan zes jaren in dienst zijn, door de door de Regeering aan de bepalingen' gegeven uitlegging,nbsp;achterstaan bij de overige en dientengevolge naar zijn oordeelnbsp;geldelijk nadeel lijden.

Voorts blijkt, dat de regeling op zich zelf ver beneden de billijke wenschen blijft, in 1912 vastgesteld in het rapportnbsp;van de Commissie voor beroepsbelangen, in opdracht van denbsp;leden der Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkundenbsp;in Nederlandsch-Indië opgemaakt.

Op grond hiervan heeft ondergeteekende het voornemen opgevat bij voldoende samenwerking met belanghebbendennbsp;een kort gezamenlijk verzoekschrift met behoorlijk uitgewerkte toelichting, beoogende het verkrijgen:

Ie, van gelijke voorrechten voor alle in dienst zijnde gouvernementsveeartsen, en

2e, van eene betere positieregeling dan thans voor de dierenartsen bij den Burgerlijken Diergeneeskundigennbsp;Dienst in Nederlandsch-Indië is vastgesteld,nbsp;aan de Regeering in Nederlandsch-Indië en in Nederland gericht te ontwerpen en U ter beoordeeling toe tenbsp;zenden.

Ten einde bij het opstellen van het verzoekschrift over juiste gegevens te kunnen beschikken, verzoekt ondergeteekende U hem voor 1 December 1917 te willen mede-deelen: de dagteekening van Uw eerste benoemingsbesluit,nbsp;zoomede het aantal op tractementsverhoogingen rechtgevendenbsp;jaren, door U in werkelijken dienst doorgebracht. Voortsnbsp;houdt ondergeteekende zich ten zeerste aanbevolen voornbsp;toezending van aan- en opmerkingen, waartoe de bovengenoemde nieuwe regeling, dan wel de uitlegging daarvan Unbsp;wellicht aanleiding geven, alsook van de berekening vannbsp;het geldelijk nadeel, zoo dat naar Uwe meening door Unbsp;geleden wordt.

Uitgewerkte plannen met toelichtingen en beschouwingen omtrent.eene hetere positieregeling van de Dierenartsen bij den

-ocr page 538-

508

Burgerlijken Diergeneeskundigen Dienst in Nederlandsch-Indië worden eveneens gaarne vóór genoemden of vóór eene door ontwerpers zelf nader op te geven datum tegemoetnbsp;gezien.

Jeronimus.

Berichten.

Ordonnantiën, Besluiten, Officieele verslagen enz.

Standplaatsen en auibtskringeu van de adjunct-inspecteurs en de gouvernementsveeartsén bij burgerlijken veeartsenijkundigen dienst*

resp, vasigesield bij besluit van den Directeur van Landbouw, N. en H. dd. 17 Augustus 1917 No. 7926 V.D. en 16 Augustus 1917 No, 7890ö/V.D.

Adjunct-inspecteurs.

Standplaatsen.

Omschrijving der ambtskringen.

Eerste afdeeling,

Salatiga (tijd).

De gewesten: Rembang, Madioen, Kediri, Soerabaja, Pasoeroean, Besoeki, Madoera en Balinbsp;en Lombok.

Tweede afdeeling,

Batavia.

De gewesten: De Lampongsche districten, Benkoelen, Sumatra’s Westkust, Tapanoeli, Atjehnbsp;en Onderboorigheden, de Oostkust van Suma*nbsp;tra, Riouw en Onderboorigheden, Djambi, Pa-lembang. Banka en Onderboorigheden, Biliton ennbsp;van Borneo.

Derde afdeeling,

Soera baja.

De gewesten: Timor en Onderboorigheden, Ternate en Onderhoorigheden, Menado, Am-boina en de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo.

Vierde afdeeling. Bandoeng.

De gewesten: Bamtam, Batavia, Preanger-Regentschappen, Cheribon, Pekalongan. Ban-joemas, Kedoe, Semarang, Soerakarta en Djokjakarta.

-ocr page 539-

509

Gouvcnii'nn’iitsvecurt'H’n.

Standplnalsen.

Omschrijving der ambiskringen.

1. Serang .....

het gewest Bantam.

2. Weltevreden .

de afdeelingen Stad en Voorsteden van Batavia, Meester-Cornelis en Tangerang van het gewestnbsp;Batavia en het gewest Westerafdeeling vannbsp;Borneo.

3, Buitenzorg.

de afdeelingen Buitenzorg en Krawang van hét gewest Batavia.

4. liandoeng ....

de afdeelingen Bandoeng, Garoet en Soemedang van het gewest F^reanger-Regcntschappcn.

5. Taslkm.'ilaja . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

de afdeeling Tasikmalaja van het gewest Preanger* Regentschappen.

6. Soekaboemi .

de afdeelingen Soekaboemi en Tjiandjoer van het gewest Preanger-Regentschappen.

7. Cheribon ....

het gewest Cheribon.

8. F’ekalongan

de afdeelingen Pekalongan, Batang en Pemalang van het gewest Pekalongan.

9. Tegal.....

de afdeelingen Tegal en Brebes van het gewest Pekalongan.

10. Semarang ....

de afdeelingen Semarang, Salatiga en Kendal van het gewest Semarang.

11. Koedoes ....

de afdeelingen Demak, Grobogan, Pati, Koedoes en Djapara van het gewest Semarang.

12. Rembang . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

het gewest Rembang.

13. Soerabaja ....

de districten Soerabaja en Djabakotta der af-deeling Soerabaja van het gewest Soerabaja, de plaats Kamal op het eiland Madoera en hetnbsp;eiland Bawean (afdeeling Grisee van het gewestnbsp;Soerabaja).

14. Modjokerto .

het gewest Soerabaja, met uitzondering van de distiricten Soerabaja en Djabakotta der afdeelingnbsp;Soerabaja, en van het eiland Bawean der afdeeling Grisee.

15. Pamekasan.

de afdeelingen Pamekasan en Soemenep van het gewest Madoera.

16. Bangkalan ....

de afdeelingen Sampang en Bangkalan van het gewest Madoera, uitgezonderd de plaats Kamal.

17. Fasoeroean . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

het gewest Fasoeroean,

18. Hondowoso

het gewest Besoeki.

-ocr page 540-

Standplaatsen.

19. Poerwokerto . 20 Magelang .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

21. nbsp;nbsp;nbsp;Poerworedjo .

22. nbsp;nbsp;nbsp;Djokjakarta

23. nbsp;nbsp;nbsp;Soerakarta.

24. nbsp;nbsp;nbsp;Madioen .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

25. nbsp;nbsp;nbsp;Kediri .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

26. nbsp;nbsp;nbsp;Padang .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-

27. nbsp;nbsp;nbsp;Fort de Koek

28. Sibolga .

29. nbsp;nbsp;nbsp;Taroetoeng

30. nbsp;nbsp;nbsp;Benkoelen .

31. nbsp;nbsp;nbsp;Telokbetong

32. nbsp;nbsp;nbsp;Lahat .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

33. nbsp;nbsp;nbsp;Djanibi . .

34. nbsp;nbsp;nbsp;Medan •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

35. nbsp;nbsp;nbsp;Kebondjahe

36. nbsp;nbsp;nbsp;Koetaradja.

37. nbsp;nbsp;nbsp;Menado. .

38. nbsp;nbsp;nbsp;Makassar .

39. Pampanoewa .

Slo

Omschrijving der ambtskringen.

het gewest Banjoemas.

de afdeelingen Magelang, Temanggoeng en Wo-

nosobo van het gewest Kedoe.

de afdeeiingen Poerworedjo en Keboemen van

het gewest Kedoe.

het gewest Djokjakarta.

het gewest Soerakarta.

het gewest Madioen-

het gewest Kediri.

de afdeelingen Padang, Batipoeh en Pariaman, Painan en Solok van het gewest Sumatra’snbsp;Westkust.

de afdeelingen Agam, L Koto, Tanah Datar en Loeboek Sikaping van het gewest Sumatra’snbsp;Westkust en de afdeeling Indragiri van hetnbsp;gewest Riouw en Onderhoorigheden.nbsp;de afdeelingen Beneden-Tapanoeli en Padangnbsp;Sidimpoean en de onderafdeeling Baroes dernbsp;afdeeling Bataklanden van het gewest Tapanoeli.nbsp;de afdeeling Bataklanden van het gewest Ta-panoeli uit gezonderd de onderafdeeling Baroes.nbsp;het gewest Benkoelen.nbsp;het gewest Lampongsche districten,nbsp;de gewesten Palembang, Banka en Onderhoorigheden en Biliton.nbsp;het gewest Djambi.

de afdeelingen Deli en Serdang, Langkat Asahan en Bengkalis van het gewest Oostkust van Sumatra,nbsp;de afdeeling Simeloengoen en de Karolanden vannbsp;het gewest Oostkust van Sumatra,nbsp;het gewest Atjeh en Onderhoorigheden.nbsp;het gewest Menado.

de afdeelingen Makasser, Soenggoe-Minasa, Bonthain, Paré-Paré en Mandar van het gewestnbsp;Celebes en Onderhoorigheden.nbsp;de afdeeling Boni, Loewoe en Oost-Celebesnbsp;van het gewest Celebes en Onderhoorigheden.

-ocr page 541-

51

Standplaatsen.

Omschrijving der ambtskringen

40. Soembawa besar.


de onderafdeelingen Soembawa en Taliwang der afdeeling Soembawa van het gewest Timor ennbsp;Onderhoorigheden.

de onderafdeelingen Bima der afdeeling Soembawa van het gewestTimor en Onderhoorigheden. de onderafdeelingen Midden-Soemba, Noord-

West-Soemba en Zuid»West*Soemba der af-

*

deeling Soemba van het gewest Timor en Onderhoorigheden.

de onderafdeeling Oost-Soemba der afdeeling Soemba van het gewestTimor en Onderhoorigheden.

de afdeelingen Zuid-Timor en Eilanden, Noorden Midden-Timor en Flores van het gewest Timor en Onderhoorigheden.nbsp;de afdeelingen Boeleleng, Djembrana en Zuid-Bali van het gewest Bali en Lombok,nbsp;de afdeeling Lombok van het gewest Bali ennbsp;Lombok


41. nbsp;nbsp;nbsp;Raba. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

42. nbsp;nbsp;nbsp;Waingapoe


43. Melolo .


44. Koepang


45. nbsp;nbsp;nbsp;Singaradja

46. nbsp;nbsp;nbsp;Mataram


Begrooting voor NcJerlandsch-Indië 1918. Indisch ontwerp.

Onderafdeeling 268. Veeartsen ij kundige dienst *{ ƒ 32 560). De vraag naar slacht- en trekvee neemt voortdurend toe, terwijl ondanksnbsp;het toenemend gebruik van automobielen ook de behoefte aan paardennbsp;eer grooter dan kleiner wordt.

Als gevolg hiervan zijn de prijzen in de laatste jaren belangrijk gestegen .en levert de paarden- en veeteelt, niet alleen op de eilanden, waar zij minnbsp;of meer een hoofdmiddel van bestaan uitmaakt, maar ook in streken, waarnbsp;zij als nevenbedrijf wordt uitgeoefend, een steeds belangrijker wordendenbsp;bron van inkomsten voor de Inlandsche bevolking op.

Als gevolg weder van de hieruit voortvloeiende uitbreiding van de werkzaamheden van den veeartsenijkundigen dienst is voorloopig uitbreiding met nog 2 veeartsen geboden. Ook zal nog zijn te rekenen op meernbsp;hulppersoneel, zoowel voor het houden van toezicht op de uitvoering dernbsp;maatregelen als voor het bijhouden van de toenemende administratievenbsp;werkzaamheden. Daarvoor kan voorshands met nog 6 mantri’s en 30nbsp;schrijvers (voor de veeartsen) worden volstaan.

-ocr page 542-

512

Ue adjunct-inspecteurs hebben voor de afdoening van hunne administratieve werkzaamheden, die na de inwerkingtreding van het nieuwe reglement voor den dienst in Indisch Staatsblad 1916 No. 692 belangrijk zijn toegenomen, meer hulp noodig, voor hen is daarom gerekend op eenenbsp;verhooging van de beschikbare fondsen voor schrijfloonen van ƒ 30 totnbsp;ƒ 75 ’s inaands.

Invoer van melkvee uit Nieuw-Zeeland.

Aan den heer S. A. Tengbekgen te Weltevreden is krachtens artikel 2 § III van het Staatsblad 1912 No. 433 en 1914 No. 714 bij besluit vannbsp;den Directeur van Landbouw, N. en H. van 21 Sept. 1917 No. 9096nbsp;V. D. vergunning verleend om gedurende een tijdvak van één jaar, aanvangende op 1 November 1917, uit Nieuw-Zeeland 1000 (een duizend)nbsp;stuks melkvee te Soerabaja, Semarang en Tandjong Priok in te voerennbsp;ondCT de door dien directeur vastgestelde voorwaarden.

De traktemeatsverbetering van de gouvernemeiitsveeartsen*

Bij schrijven van den Directeur van Landbouw, N. en H. van 22 September 1917 No. 9177 V.D. is het volgende ter kennis gebracht van de betrokken Hoofden van Gewestel'jke bestuur:

Het is mij gebleken, dat misverstand bestaat omtrent de toepassing van de bij Staatsblad 1917 No. 386 afgekondigde nieuwe traktementsregelingnbsp;van het personeel van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst tennbsp;aanzien van de reeds in dienst zijnde gouvernementsveeartsen. Verschillende veeartsen blijken in de nieening te verkeeren, dat bij de bepaling van het bedrag hunner bezoldiging volgens de nieuwe regeling hunnbsp;geheele diensttijd als veearts voor traktementsverhooging op den voet vannbsp;die regeling in aanmerking kan komen. Dat is echter niet juist. Overeenkomstig den ten deze door de Regeering in overeenstemming met hetnbsp;beginsel, neergelegd in Bijblad No. 2874, (^) aangenomen aigemeenennbsp;regel zijn de in dienst zijnde veeartsen gerekeiid van 1 Januari j.1. — hetnbsp;tijdstip van inwerkingtreding van de regeling—in het genot gesteld vannbsp;de bezoldiging, die zij op dat tijdstip reeds genoten. Alleen aan hen,nbsp;die op dat tijdstip nog geen zes jaren dienst hadden en hunne bezoldigingnbsp;reeds minstens 2 jaar hadden genoten, en aan hen, die reeds minstens

(^) Bijblad No. 2874, G. B. van 5 April 1871 No. 5, bevat de in casu weinig zeggende bepaling, dat bij bevordering van ambtenaren, dienendenbsp;bij vakken, waaraan periodieke Iraktemenisverhoogingen zijn verbonden,nbsp;de aanvankelijk toe te kennen bezoldiging zal worden geregeld, rnetnbsp;dien verstande, dal dc bevordering nimmer met verlies van inkomstennbsp;gepaard ga.

(K ed.)

-ocr page 543-

513

3 jaren in het genot van de vroegere niaxinium bezoldiging waren, is al dadelijk een verhooging kunnen worden toegekend. Voor de reeds innbsp;dienst zijnde veeartsen met meer dan zes jaren dienst geeft dus de nieuwenbsp;regeling geen ander voordeel, dan dat zij uitzicht hebben gekregen op eennbsp;hooger eindtraktement.

Dat bij de vorige herziening der traktementen (Staatsblad 1906 No. 436) wel alle diensttijd als veearts in rekening is gebracht, vindt zijne verklaring in de omstandigheid dat de traktementsverhoogingen moesten dienennbsp;ter vervanging van door die herziening verloren voordeelen (keurgelden).

Aangeteekend zij nog dat aan hen, die na 1 Januari j.1. aanspraak hebben verkregen op een traktementsverhooging, deze alsnog zal worden toegekend.

dc

Ik heb de eer U.H.Ed.G. te verzoeken in Uw gewest geplaatsle(n)

gonvernementsveearts(en) met het vorenstaande in kennis te willen stellen.

PKRSONALIA.

Henocniil tot Inspecteur, hoofd van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst Df. P. Ph. VAN der Poel, met de waarneming van die functie belast.

hi^edceld bij het depót van het 2^® reg. veldartillerie te s’-Gravenhage de militair paardenarts der 2^® klasse van het Indische leger J. R. G. lanbsp;Bastide.

Eervol uit ’s lands dienst ontslagen, onder toekenning van pensioen de gouvernementsveearts met verlof A. VAN DER STEUR.

Iterhenoemd tot veearts bij den burgerlijken, veeartsenijkundigen dienst G. A. R. Avis, van buitenlandsch verlof teruggekeerd en geplaatst tenbsp;Tasiknialaja.

Overgepluatst van Batavia naarTjimahi (met toestemming om tc Bandoeng te wonenl de dirigeerend paardenarts der 2'-^'^ klasse J. N. A. C. Scheepens,nbsp;van Tiiniahi naar Batavia de militair paardenarts der 2'^*’ kl. W. K.nbsp;PiCARD, van Banjoe-Biroe naar Malang de idem Dr. J. G. WiTJENS, vannbsp;Malang naar Banjoe-Biroe de idem Dr. J. F. H. L. van Leeuwen.

v. d. B.

-ocr page 544-

Mededeeling van het Hoofbestuur.

Het Hoofdbestuur heeft de eer ter kennis van leden te brengen, dat de vice-president de heer J. N. A. C. Scheepensnbsp;wegens overplaatsing heeft gemeend als zoodanig te moetennbsp;bedanken.

De Secretaris, van het Hoofdbestuur,nbsp;Bubbepman.

l; *


-ocr page 545- -ocr page 546-

.



•vi^r-w ft




'W-


ÊfP


agt;:


f rl .

yt-


;M:


w

'â–  'M.


V-i?.



I.

xl


’\ \- ••' •' .\ .


-»’* ■*-'gt;'.'■* \». ^V

■ •' ■ ' •^■' *■■.■• i'

-ocr page 547-

IT


De nieuwe traktementsregeling voor de gouvernementsveeartsen,

DOOR

W. VAN DER BURG.

Blijkens het in de vorige aflevering „ingezonden” rondschrijven van den heer Jeronimos (bladz. 506) heeft de nieuwe traktementsregeling voor de dierenartsen bij dennbsp;B.V.D. niet alleen niet aan de gestelde verwachtingen voldaan,nbsp;maar bovendien in haar toepassing groote teleurstellingnbsp;verwekt, aangezien blijkens het schrijven van den Directeurnbsp;van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handelnbsp;van 22 September j.1. No. 9177/V. D. (zie bladz. 512 diernbsp;aflevering) die regeling, afgekondigd in Staatsblad 1917nbsp;No. 386, alleen verbetering van bezoldiging heeft gebrachtnbsp;voor hen, die op '1 januari j.1. nog geen 6 dienstjaren haddennbsp;en hunne tegenwoordige bezoldiging minstens 2 jarennbsp;hebben genoten en voor hen, die reeds minstens 3 jaren innbsp;het genot van de vroegere maximum bezoldiging van f 725nbsp;per maand waren.

In dit opzicht staan genoemde dierenartsen niet alleen. Dezelfde klachten worden vernomen van de zijde van denbsp;houtvesters, wier nieuwe traktementsregeling, verschenen innbsp;Staatsblad 1917 No. 433, volgens het artikel in de Locomof/e/:nbsp;„Bezoldiging van ambtenaren”, uit de pen van K. C.Jaski,nbsp;op soortelijke wijze in toepassing wordt gebracht en blijkbaarnbsp;overigens eveneens niet aan de gestelde verwachtingennbsp;beantwoordt.

De heer Jaski wijst op het feit, dat bij de laatste trakte-mentsverbetering van de ambtenaren van het Binnenlandsch Bestuur (Staatsblad 1917 No. 430) de Regeering er voornbsp;heeft gezorgd, dat de reeds in dienst zijnde ambtenaren

-ocr page 548-

518

van de verbetering voordeel zullen hebben, wat bij de houtvesters (en bij de gouvernementsveeartsen) slechts voornbsp;een zeer gering deel het geval zal zijn.

Inderdaad hadden deze beide categorieën van ambtenaren, onder het Landbouw-departement behoorend en die reeds jaren naar een afdoende traktementsverbetering hebbennbsp;uitgezien, een soortgelijke regeling als voor de ambtenarennbsp;van B. B. mogen verwachten. Ook voor de officieren heeftnbsp;men bij traktementsverbeteringen, nadat reeds vroeger periodieke verhoogiiigen waren ingevoerd, steeds onmiddellijk de nieuwe traktementen toegekend overeenkomstig hetnbsp;aantal dienstjaren als officier of in den rang, al naar denbsp;bepalingen luiden, zonder er rekening mede te houden ofnbsp;de laatste periodieke traktementsverhooging misschien kortnbsp;geleden hadden plaats gevonden. Onbegrijpelijk is het dannbsp;ook, dat met deze antecedenten voor oogen boven bedoeldenbsp;ambtenaren niet wat milder zijn bedacht geworden, door bijnbsp;het opmaken van de begrooting rekening te houden met denbsp;onmiddellijke toekenning van de bezoldigingen overeenkomstignbsp;de nieuwe regeling aan alle reeds in dienst zijnde houtvestersnbsp;en dierenartsen.

Dat dit niet is geschied en er dus van huis niet is gedacht aan de invoering van een dergelijken voor de hand liggendenbsp;maatregel tot verbetering van de geldelijke positie van denbsp;gouvernementsveeartsen, blijkt uit de memorie van toelichtingnbsp;van de begrooting voor Nederlandsch-lndië over het jaar 1917.

Aldaar wordt na het optimitisch betoog, dat het mogelijk zal blijken in 1916 alle voor gouvernementsveeartsen bestaande plaatsen te vervullen, gepleit voor de uitbreiding vannbsp;de formatie van 44 veeartsen met nog twee, en de trakte-mentsverbetering van deze ambtenaren, benevens die vannbsp;den inspecteur en de 4 adjunct-inspecteurs, geschat op een

‘) Zie bladz. 414 van deel 28 dezer „Bladen”, alwaar de gelijkluidende memorie van toelichting van het Indisch Ontwerp is te vinden.

-ocr page 549-

519

vermeerdering van uitgaven over het jaar 1917 van f 15225 en eene gemiddelde vermeerderingindetoekomstvanf24300.

Het zal wel geen becijfering behoeven, dat uit die ruim 15 duizend gulden geen onmiddellijke algeheele invoering vannbsp;de verbeterde traktementen voor het geheele korps vannbsp;46 gouvernementsveeartsen, 4 adjunct-ihspecteurs en éénnbsp;inspecteur, als onderstaand vergelijkend staatje aangeeft, kannbsp;worden bekostigd.

Tegenwoordige bezoldiging. Vroegere bezoldiging.

Inspecteur nbsp;nbsp;nbsp;ƒ1000.—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ƒ 1100.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ƒ800.— ƒ1000.

Adjunct-inspecteur „ 700.— „ 900. nbsp;nbsp;nbsp;„ 650.— „ 800.

Gouv.-veearts „ 275.— „ 800. ') nbsp;nbsp;nbsp;„ 275.— „ 725.

Uit den aard der zaak is de Regeering gebonden aan de sommen voor de verschillende posten op de begrootingnbsp;uitgetrokken en zal-zij zonder medewerking van den begroo-tingswetgever niet in eens de toekenning der nieuwe traktementen kunnen regelen, als wordt gewenscht.

Intusschen ben ik van meening, dat hier eene bevredigende oplossing zou kunnen worden gevonden en wel op grondnbsp;van het volgende.

Blijkens het d.z. optimistisch genoemde betoog in de memorie van toelichting, welke stuk vermoedelijk in denbsp;eerste helft van het jaar 1916 is opgemaakt, werd verwacht,nbsp;dat in 1916 alle 44 standplaatsen zouden worden bezet ennbsp;naar aanleiding daarvan zijn nog 2 dierenartsen aangevraagd.nbsp;Natuurlijk is het noodige uitgetrokken om deze 44 2 = 46nbsp;veeartsen te bezoldigen. Momenteel zijn er echter slechtsnbsp;35 (fret kan een meer of een minder zijn) gouvernementsveeartsen in Indië aanwezig en is er niet het minste vooruitzicht,nbsp;dat dit aantal in 1917 nog zal stijgen, zoodat een beci-agnbsp;voor de minimum bezoldiging van 11 veeartsen in 1917nbsp;onuitgegeven zal blijven. Dit bedrag zou ruimschootsnbsp;voldoende zijn om aan de veeartsen met 6 of meer

'j Evenals het vroegere maximum na 18 dienstjaren bereikbaar.

-ocr page 550-

520

dienstjaren, (met uitzondering van die, welke reeds drie jaren of langer de vroegere de maximum bezoldiging genieten)nbsp;het traktement toe te kennen, zooals dit volgens de jongstenbsp;regeling in de toekomst zal zijn. Immers, de toekomstigenbsp;gemiddelde verhooging werd geschat op ruim f 24000 ennbsp;er is voor de verhoogingen voor dit jaar ruim f 15000nbsp;uitgetrokken, zoodat het slechts zou gaan om eene somnbsp;van ± 24000 — f 15000 = fOOOO, terwijl er rond f 34000nbsp;aan traktementen onuitgegeven blijft. (‘)

Door belanghebbenden ware derhalve een verzoek tot de Regeering te richten om onder nadere goedkeuring van dennbsp;begrootingswetgever een deel van deze f 34000 voor hetnbsp;aangegeven deel te willen besteden.

Thans een enkel woord naar aanleiding van de nieuwe traktementen zelf. Het algemeen gevoelen is, dat dezenbsp;beneden de verwachting zijn gebleven.

De memorie van toelichting zegt dienaangaande, dat de vraag of er aanleiding bestond tot verbetering van die traktementen bij de behandeling van de begrooting voor hetnbsp;jaar 1914, dus in 1913, reeds ter sprake is gebracht ennbsp;wijst verder op de sterk gewijzigde levensverhoudingen innbsp;Indië. Inderdaad woorden, welke heel wat deden verwachten,nbsp;maar die als verbetering slechts een traktementsverhoogingnbsp;van ƒ 75 per maand hebben gebracht voor de veeartsennbsp;(de vigeerende toepassing buiten beschouwing gelaten) metnbsp;twee of meer dienstjaren. Inderdaad geen groote bijdragenbsp;tot de middelen in den strijd om het bestaan onder „sterknbsp;gewijzigde levensverhoudingen.” En onbegrijpelijk is het

(h Wel is waar leert een blik op de ranglijst der veerartseii, dal f 9000 voor dit doel tiiet voldoende is en daarvoor ongeveer hetnbsp;dubbele benoodigd zal zijn, maar dat kan ook uit bedoelde f 34000nbsp;worden bestreden en wijst er alleen maar op, dat de beraming vannbsp;ruim f 24000 als gemiddelde toekomstige verhooging van de begrooting in verband met de ingevoerde traktementswijziging te laag isnbsp;geweest-

-ocr page 551-

521

dat die werd onthouden aan de aller jongste veeartsen, door het begintraktemént van ƒ 275 per maand onveranderd te laten.

Dit begintraktement wordt onder de huidige omstandigheden, in verband met de moeilijke tijden, welke pas uitgezonden ambtenaren hebben te doorworstelen, beslist te laag geacht, terwijl ook het maxiinun traktement van ƒ 800 voornbsp;een gouvernementsveearts niet voldoet aan de eischen, welkenbsp;in verband met vooropleiding en vakstudie mogen wordennbsp;gesteld.

Men zal mij vragen, welke dan wel de billijk te stellen eischen zijn, en naar welk beginsel die moeten wordennbsp;geformuleerd.

Wat betreft het beginsel, waarop die eischen dienen te berusten, meen ik te mogen verwijzen naar hetgeen werdnbsp;aangehaald uit bijlage A. van de Nederlandsche Staatsbe-grooting voor het dienstjaar 1916 (2 Vil, 2) in mijne openingsrede van de jongste algemeene vergadering van denbsp;Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde in Neder-landsche-Indië, welke rede is opgenomen in aflevering 2,nbsp;bladz. 105 e.v. van den loopenden jaargang van dit tijdschrift.

Aldaar is te lezen, dat door den wetgever, door de goedkeuring van de posten uitgetrokken voor de verbetering van de traktementen van de Nederlandsche paardenartsen, isnbsp;aangenomen, dat paardenartsen beloond behooren te wordennbsp;op den voet van officieren van gezondheid, met wie zij opnbsp;grond van hunne maatschappelijke positie te vergelijken zijn.

Wat door onzen hoogsten wetgever billijk wordt geacht voor de Nederlandsche paardenartsen is ook billijk voor denbsp;Indische burgerlijke dierenartsen, zoodat, mits rekening houdende met eventueele bijzondere omstandigheden, voor dienbsp;dierenartsen of de gouvernementsartsen alhier geldende, denbsp;eersten behooren te worden bezoldigd op denzelfden voetnbsp;als de laatsten.

In Nederland is in verband met de ongeveer twee jaren kortere studie van de veeartsen het aanvangstrakteraent van

-ocr page 552-

522

de paardenartsen 10®/o lager gesteld dan dat van de officieren van gezondheid. Voor het overige heeft in het algemeennbsp;gesproken de paardenarts hetzelfde traktement als de militairenbsp;arts met twee varen korteren diensttijd.

Ook deze beginselen zouden hier ten a'anzien van de traktementen van de gouvernementsveeartsen en gouverne-mentsartsen behooren te worden toegepast.

Alsdan zou men de volgende vergelijkende staat tusschen die maandelijksche traktementen krijgen:

Gouvernementsartsen. Begintraktement ƒ 400.nbsp;na 1 jaarnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dienst „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;500.

„ nbsp;nbsp;nbsp;4 jarennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;600.

„ nbsp;nbsp;nbsp;7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;700.

„10 „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;800.

„13 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;900.

„16 „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1000.

Gouvernementsveeartsen. Begintraktement ƒ 350.nbsp;na 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jaren dienst „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;500.

„ 6 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;600.

„ nbsp;nbsp;nbsp;9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;700.

„12 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;800.

„15 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;900.

„18 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1000.

Ten opzichte van de gouvernementsveeartsen bestaat de gunstige bepaling, dat zij particuliere praktijk mogen uitoefenen, maar voor bedoelde geneesheeren niet, wat natuurlijknbsp;van invloed is geweest bij de vaststelling van de bezoldigingnbsp;dier laatsten.

Aangezien de traktementen van de dierenartsen, verbonden aan het Veeartsenijkundig Instituut te Buitenzorg, in verbandnbsp;met een voor hen bestaand verbod inzake de uitoefening vannbsp;particuliere praktijk indertijd met f 75 per maand zijn verhoogd,nbsp;zou het m.i. te verdedigen zijn de in bovenstaand staatjenbsp;aangegeven traktementen der dierenartsen (met uitzonderingnbsp;van het aanvangstrakteraent, want de beginner heeft voorloopignbsp;geen praktijk en zwerft aanvankelijk heen en weer) te verminderen met f 75 en dus vast te stellen als volgt;

Begintraktement ƒ 350. na 3 jaren dienst ,, 425.

6

9

12

15

18

525.

625.

725.

825.

925.

-ocr page 553-

523

De traktementen van de adjunct-inspecteurs en van den inspecteur, zouden naar rato natuurlijk ook moeten wordennbsp;verhoogd en voor de eersten b. v. gesteld kunnen wordennbsp;op / 850 met 2 verhoogingen van ƒ 100 tot een maximumnbsp;van ƒ 1050 en voor den inspecteur op ƒ 1200, zonder eenigenbsp;verhoogiiig, daar het mij niet wenschelijk voorkomt aan hetnbsp;traktement van een ,,hoofd van dienst” periodieke verhoogingen te verbinden.

Vorenstaande beschouwingen worden belanghebbenden bij het opstellen van een verzoekschrift aan de Regeering innbsp;zake de traktementsregeling van de gouvernementsveeartsennbsp;ter overweging aangeboden.

Batavia, 24 November 1917.

Bladvulling.

De Indische vereeniging van rechtskundigen heeft volgens de dagbladen voor de ambtenaren van de rechterlijkenbsp;macht de volgende traktementsregeling in overwegingnbsp;gegeven:

Begintraktement ƒ 350. na 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jarennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dienstnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;500.

„ nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;600.

„ nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;700.

„ 8 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;800.

„11 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;900.

„14 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1000.

„ 17 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1100.

20 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1200.

V. d. B.

-ocr page 554-

Herinneringen aan het Geneeskundig Laboratorium te Weltevreden,

DOOR

L. J.

HOOGKAMER.

Met groote ingenomenheid namen wij kennis van het nieuws, dat het in aanbouw zijnde Geneeskundig Laboratorium tenbsp;Weltevreden nog aan het eind van 1916 zijn voltooiing tenbsp;gemoet mag zien en reeds in het daaropvolgend jaar innbsp;gebruik genomen zal worden.

Ongetwijfeld een overtuigend bewijs van de groote wetenschappelijke behoefte, waarin het voorziet, als men bedenkt, dat nog betrekkelijk kort geleden een aanzienlijke uitbreidingnbsp;aan de gebouwen der bestaande inrichting werd gegeven.

Dat de directie aan de inwijding van het nieuwe Instituut tevens het denkbeeld van de uitgave van een feestbundelnbsp;heeft vastgeknoopt, mag een gelukkige gedachte worden genoemd. De uitnoodiging aan hen, die als gast aan hetnbsp;laboratorium zelfstandigen arbeid hebben verricht, dan welnbsp;gedurende korteren of langeren tijd daaraan hun krachtennbsp;hebben gewijd, om aan dien feestbundel mede te werken,nbsp;zal zeker door velen dankbaar worden aanvaard.

Ik, als klinikus, die uit den aard der zaak in den eigenlijk gezegden wetenschappelijken arbeid slechts een zeer gering aandeel heb gehad en die de uitoefening van denbsp;diergeneeskundige praktijk reeds sinds enkele jaren heb neergelegd, acht mij niet geroepen de bewerking van een ofnbsp;ander medisch onderwerp ter hand te nemen. Liever veroorloof ik mij de vrijheid den lezer uit te noodigen een oogen-blik stil te staan bij enkele feiten uit de geschiedenis vannbsp;deze nuttige instelling, feiten die, naar ik hoop, onmiskenbaar

-ocr page 555-

525

zullen aantonnen de goede uitkomsten verkregen door samenwerking van arts en dierenarts.

Indien ik mij niet bedrieg, heeft men het in het leven roepen van een geneeskundig laboratorium te Weltevredennbsp;voornamelijk te danken aan Prof. Dr. Pekelharing, die, innbsp;November 1886 naar Ned. Oost-lndië uitgezonden ter bestu-deering van de hoofdvraagstukken op het gebied van denbsp;destijds sterk in het leger heerschende beri-beri, zeer terechtnbsp;inzag, dat de tijd gekomen was, waarin de klinikus de voorlichting van den bacterioloog, den patholoog-anatoom nietnbsp;langer kon ontberen en dat deze hem dus niet onthoudennbsp;mocht worden.

De opzet, het zij erkend, was buitengewoon bescheiden; het pasgeboren kindje zag er alles behalve welgedaan ennbsp;flink uit. Het was moeilijk in dien tijd, toen Atjeh hetnbsp;leeuwenaandeel van de uitgaven opeischte, de beschikkingnbsp;over eenigszins ruime geldmiddelen te verkrijgen; alles werdnbsp;ons karig en mondjesmaat toebedeeld.

Rechts van den ingang van het Groot Militair Hospitaal te Weltevreden, daar, waar voorheen de Chef zijn bureau-werkzaamheden verrichtte, werden een paar vertrekken, waarachter een klein open plaatsje, zoo goed en zoo kwaad alsnbsp;mogelijk was, ingericht tot laboratorium.

Het was in de maand April van het jaar 1893, dat ik daar voor het eerst binnentrad. Zelden zag ik grooternbsp;verzameling van microscopen, praeparaten, flesschen, instrumenten, proefdieren en allerhande zaken, die men in eennbsp;dergelijke inrichting gewoonlijk aantreft, dan hier. Mennbsp;moest goed uitkijken om tusschen dit alles de beide artsen,nbsp;belast met het wetenschappelijk onderzoek, te vinden.

Onwillekeurig rees de vraag, of het mogelijk was in een dergelijke omgeving arbeid van beteekenis ten kunnen verrichten. Twijfelaars dienaangaande konden echter weldranbsp;gerust gesteld worden. De onderzoekingen van Dr. C.nbsp;Eijkman met betrekking tot de beri-beri, welke hebben


-ocr page 556-

526

geleid tot resultaten, nog heden als juist erkend, en die van Dr. van Eecke over sarcosporidiën bij buffels, zoomedenbsp;over de septichaemia haemorrhagica bovis, hebben het bewijsnbsp;geleverd, dat het succes meer afhankrlijk is van de mannennbsp;dan van het lokaal, waarin zij werkzaam zijn.

Het moge misschien niet in de bedoeling van den stichter hebben gelegen het laboratorium tevens dienstbaar te makennbsp;aan onderzoekingen op het gebied der diergeneeskunde, uitnbsp;het voorafgaande blijkt, dat deze spoedig na de oprichtingnbsp;mede zijn voorlichting vroeg.

De toenmalige adviseur van den burgerlijken veeartsenij-kundigen dienst, Dr. 1). P. F. Drihsskn, staande voor tal van vraagstukken ten opzichte van verschillende in de tropennbsp;voorkomende infectie-ziekten, was zich volkomen bewustnbsp;van het groote nut van een grondig bacteriologisch en pa-thologisch-anatomisch onderzoek voor de oplossing daarvan.

Jammer, dat de te vèr gaande conclusies van Dr. van Fecke in zake de verbreiding der septichaemia haemorrhagica op Java en al wat daarmede verband hield, de aanleiding werd, dat de goede verstandhouding tusschen laatstnbsp;genoemden werd verstoord, met het gevolg, dat van gemeen-schappelijken arbeid vooreerst geen sprake was.

Zonder ons dienaangaande in nadere bijzonderheden te willen verdiepen, brengen wij hier gaarne in herinnering,nbsp;dat het Dr. van Eecke is geweest, die het eerst de sep-tichaeniia haemorrhagica onder den veestapel op Java metnbsp;zekerheid heeft aangetoond, een feit, dat de diergeneeskundenbsp;steeds dankbaar zal erkennen. Het is met deze ziektenbsp;gegaan als met zoovele Wegens gemis aan de vereischtenbsp;onderzoekingshulpmiddelen van den nieuwsfen tijd wasnbsp;het niet mogelijk, uitsluitend langs den weg van klinischenbsp;waarneming, hare juiste plaats in de rij der overige, reedsnbsp;bekende aandoeningen aan te wijzen. Men kan en zalnbsp;er den dierenartsen van dien tijd dan ook geen verwijt vannbsp;maken, dat niet zij den waren aard van het ondefwerpelijk


-ocr page 557-

527

lijden konden vaststellen, maar dat dit voorrecht aan het laboratorium te beurt viel. Heerschte terzelfder tijd ondernbsp;de artsen in Ned.-lndië niet de meening, dat typhus ab-dominalis in de tropen niet voorkwam? dat tuberculosenbsp;onder Inlanders een zeldzaam zich voordoende ziekte was?nbsp;En nu ? thans weet men wel beter. Ongetwijfeld zal hetnbsp;laboratoruim ook hier wel het zijne er toe hebben bijgebracht om in dit opzicht juistere begrippen ingang tenbsp;doen vinden.

Mocht nu al de samenwerking tusschen arts en dierenarts in den aanvang een weinig verstoord zijn geworden, hetnbsp;duurde gelukkig niet lang of men had elkander weêr gevonden. Zij bleef na dien ongestoord voortbestaan tot aannbsp;het tijdstip, waarop te Buitenzorg een afzonderlijk laboratorium voor onderzoekingen op diergeneeskundig gebiednbsp;werd opgericht. Ik voor mij heb de noodzakelijkheid daarvan nimmer kunnen inzien en ik heb het steeds betreurd,nbsp;dat men hier een scheiding ging maken tusschen geneeskunde van den menscli en die der dieren. Zoo ergens, dannbsp;is het toch zeer zeker op het gebied der tropenziekten,nbsp;dat zij elkander de hand reiken.

Hierboven is gezegd, dat de diergeneeskunde mede haar aandeel wenschte in de vruchten van den laboratoriumarbeid,nbsp;welnu, met voldoening mag worden geconstateerd, dat ooknbsp;de aan het instituut werkzame artsen er zich ten volle vannbsp;bewust waren, dat de studie der tropenzoönosen een dankbaar arbeidsveld op het gebied der vergelijkende bacteriologie en pathologische anatomie zou opleveren, en zoo ziennbsp;we dan ook in het jaar 1896 den gouvernementsveeartsnbsp;J. K. F. DE Does aan de inrichting verbonden, die daaraannbsp;elf jaren onafgebroken werkzaam is geweest.

Het ligt niet binnen de lijnen van dit bestek in extenso een overzicht te geven van alle daar verrichtte werkzaamheden op diergeneeskundig gebied; ik zal daarom slechtsnbsp;stilstaan bij de hoofdzaken.

-ocr page 558-

528

Zoo wil ik er op wijzen dat wij in 1898 den directeur H. F. Roll op reis zien naar de Preanger-Regentschappennbsp;en DE Does naar de residentie Pekalongan, Semarang ennbsp;Rembang, ten einde een onderzoek in te stellen naar hetnbsp;voorkomen van piroplasmosis onder den rnnderveestapel,nbsp;een en ander als uitvloeisel van de ingekomen antwoordennbsp;op een aan verschillende ondernemingen toegezonden circulaire omtrent het voorkomen dier ziekte in bepaalde strekennbsp;van Java. Het onderzoek vóór dezen en later leidde tot uitkomsten omtrent bepaalde feiten, tot op dat oogenblik nognbsp;niet voldoende opgehelderd ; aangevuld door de waarnemingen der praktici verruimde het in menig opzicht ons inzichtnbsp;in deze toen in onzen Archipel nog onbekende aandoening.

Op die reis werd door de Does ook groote aandacht gewijd aan de trypanosomiasis onder runderen en buffels,nbsp;met het resultaat, dat hij met volkomen zekerheid het patho-gene karakter der surra-trypanosomen van deze kon vaststellen ; mede bleek hem, dat hun gevoeligheid voor ditnbsp;organisme veel geringer is dan die van het paard. Bijnanbsp;gelijktijdig en onafhankelijk van elkander waren de dierenartsennbsp;C. A. Penning en Dr. A. Vrijburg tot een gelijkluidendenbsp;uitspraak gekomen. Ten gevolge van haar meerdere bekendheid, kan vaak van uit het laboratorium menige aanwijzing, menige nuttige wenk omtrent het microscopischnbsp;onderzoek worden gegeven, zoodat het zich vertrouwd makennbsp;met de diagnostiek, vooral voor hen, die van alle voorlichting waren verstoken, niet weinig werd vergemakkelijkt.

Men bedenke bij dit alles wel, dat we leefden in den tijd, dat onze kennis omtrent tropenziekten nog zeer onvolledig was, dat het bestaan van onderscheidene voor onzenbsp;gewesten ons nog volmaakt onbekend was.

De laboratoriunionderzoekingen naar de waarde van ver-schilende geneesmiddelen bij de surra van het paard werden niet beloond; tot op heden zelfs staat men therapeutischnbsp;nog vrij machteloos daar tegenover.

-ocr page 559-

529

De in 1897 te Djati baroe (Batavia) optredende runderpest bood een welkome gelegenheid aan voor de bestiidee-ring van het vraagstuk der immunisatie om, mocht Java opnieuw door een epizoötie worden bedreigd, dienaangaandenbsp;over de noodige gegevens te kunnen beschikken. Dat mennbsp;hierbij tevens gebruik maakte van de ervaringen en dennbsp;arbeid van anderen op dit gebied (Prof. Koch) spreektnbsp;wel vanzelf. Gelukkig bleven wij, dank zij den goednbsp;georganiseerden veeartsenijkundigen dienst, bevrijd van eennbsp;uitbreiding van beteekenis, zoodat de gelegenheid om denbsp;door deze studie verkregen inzichten aan de praktijk tenbsp;toetsen zich niet heeft voorgedaan.

Naar het voorkomen van door den gouvernementsveearts D. Hubenet gerapporteerde gevallen van boosaardige dek-ziekte (Dourine) onder de goiivernements dekhengsten en denbsp;merries der inlandsche bevolking in de afdeeling Soemedang,nbsp;werd in 1900 een uitvoerig onderzoek ingesteld doornbsp;den wd. directeur Dr. G. Grijns, later voortgezet doornbsp;den heer de Does.

Het bleek hun, dat men hier werkelijk te doen had met een trypanosomenziekte; echter' meende men op grond vannbsp;bepaalde, onderlinge verschillen deze voorloopig niet te mogen, gelijk stellen met de boosaardige dekziekte; een nadernbsp;onderzoek bleef men zich voorbehouden. Wel werd er, onder aanvoering van de noodige gronden, met beslistheidnbsp;op gewezen, dat men hier niet te doen had met surra,nbsp;m.a.w. dat het onderwerpelijk lijden en de surra streng vannbsp;elkander onderscheiden dienden te worden. Deze uitspraaknbsp;bleek later volkomen juist, want den 4den Mei 1901 hoorennbsp;we in de Société de biologie Nocard zijn vroegere meeningnbsp;betreffende de identiteit van de beide ziekten herroepen.

De studie van j. K. F. DE Does en Dr. J. de Haan over de saccharomycosis farciminosus in Ned.-lndië, een ver-

-ocr page 560-

530

wisselingsziekte van malleus, verspreidde in menig opzicht aangaande verschillende zaken licht; zij was den nog nietnbsp;ingewijden klinikus een welkome gelegenheid, zich volledignbsp;met het verloop ervan vertrouwd te maken.

Reeds in 1893 had ik, op grond van verschillende overwegingen, in officieele verslagen het vermoeden uitgesproken, dat we hier met twee geheel van elkander verschillende aandoeningen te doen hadden, en om die reden op een grondignbsp;bacteriologisch onderzoek aangedrongen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

Vermoedelijk omdat men aan het laboratorium te zeer met werk overladen was, kon toen blijkbaar aan dit vraagstuk, van hoeveel gewicht overigens ook, geen voldoendenbsp;aandacht worden geschonken en bleef het voorloopig nognbsp;onopgelost.

Voorgelicht door de hierover in Europa verschenen literatuur werd het spoedig daarna duidelijk, dat men door een eenvoudig microscopisch onderzoek van den pus, afkomstignbsp;uit de huidabscessen of uit het slijmvlies van den neus,nbsp;gemakkelijk tot een scheiding kan komen.

Een ernstig onderzoek naar een op Java zich voordoende bacillaire beenmergaandoening onder karbouwen (osteomyelitis bacillosa bubalorum epizoötica) geschiedde, zonder datnbsp;het helaas tot wetenschappelijke of praktische resultaten mochtnbsp;lelden; het vele raadselachtige, dat haar kenmerkte bleefnbsp;onopgehelderd. Intusschen werd er door dezen arbeid innbsp;uitgebreiden kring de aandacht op gevestigd.

De Does stelde vast, dat een reeds lang bekend huidlijden, voornamelijk waargenomen in Frankrijk, Italië en wellichtnbsp;'in geheel Zuid-Europa, alsmede in Algiers, dermatitis granulosa, dermatitis verminosa pruriens (plaie d’été) genoemd,nbsp;mede op vrij ruime schaal in onze tropen voorkwam. Welnbsp;w.as het vóór dien aan enkele klinici bekend, echter omtrentnbsp;de pathogenese tastte men in het duister. Evenals in Europa

-ocr page 561-

531

moest liet ook op Java toegesctireven worden aan de aanwezigheid in de huid van larven, behoorende tot de groep der nematoden. Werd ook al niet alles duidelijk, veel vannbsp;hetgeen vroeger duister was, vond verklaring, terwijl de betrekkelijke mededeelingen ons, uit een differentieel diagnostischnbsp;oogpunt, waardevolle gegevens, verschaften.

Bijna gelijktijdig met deze onderzoekingen werd het ware licht geworpen op een aandoening, waarop door onderge-teekende het eerst de aandacht gevestigd was geworden; iknbsp;bedoel de hyphomycosis destruens, een ziekte, die zoo nietnbsp;tijdig wordt ingegrepen, patient, zij het dan ook na maandennbsp;lang lijden, met absolute zekerheid doet succombeeren.

Ik zag haar voor het eerst in het jaar 1885 bij een artil-leriepaard te Banjoe-Biroe, dat daaraan te gronde ging en had het voorrecht, later tal van gevallen te Batavia ondernbsp;behandeling te krijgen, waardoor men in het laboratorfumnbsp;in de gelegenheid was, haar nader te onderzoeken. Dr. j.nbsp;DE Haan was zoo gelukkig de oorzaak van het proces uitnbsp;te vinden, men had hier nl. te doen met een schimmelziekte, aan welke, om het op den voorgrond tredende verwoestende karakter op alle weefsels, de bovengenoemdenbsp;naam werd gegeven.

Te oordeelen naar de beschrijvingen in de ons ten dienste staande literatuur moest aangenomen worden, dat zij ooknbsp;voorkomt in Engelsch-lndië en in Amerika. Aangezien zijnbsp;onder zekere omstandigheden een zeer snel verloop kannbsp;nemen en van een tijdig operatief ingrijpen met zekerheidnbsp;herstel is te verwachten (mits men niet al te zuinig zij, d.w.z.nbsp;zóóveel wegneemt, dat men in volkomen gezond weefselnbsp;opereert), is een juiste en spoedige diagnose hier van hetnbsp;grootste gewicht.

Bij het veelvuldig voorkomen van malleus onder de paarden van de bevolking en het leger, kwam de waarde der

-ocr page 562-

532

malleïne als diagnosticum voor de occulte gevallen, ondanks den heftigen strijd, die hierover jaren lang door vóór- ennbsp;tegenstanders werd gevoerd, al meer en meer naar voren.nbsp;Uit den aard der zaak deed men een beroep op het laboratorium om in de behoefte aan dit onderkenningsmiddelnbsp;in Indië zelf te voorzien, met het resultaat, dat spoedignbsp;daarna aan alle aanvragen kon worden voldaan. Voor hen,nbsp;die de verantwoordelijkheid van de gevolgen, voortvloeiendenbsp;uit haar toepassing hadden te dragen, was in die dagennbsp;de beslissing omtrent de vraag, in hoeverre het een innbsp;alle opzichten voor de praktijk betrouwbaar diagnosticumnbsp;kan worden geacht, zeer moeilijk, daar in Europa ondernbsp;de eerste mannen van het vak tegenover tal van voorstanders even zooveel tegenstanders stonden.

En zoo kan het dan ook niemand, die met de geschiedenis van den malleïne bekend is, verwonderen, dat men in Indiënbsp;ten slotte het liefst op eigen kompas verkoos te .varen, d.w.z.nbsp;dat men bij het zoeken naar een bevredigend antwoord op dezenbsp;vraag op persoonlijk onderzoek meende te moeten steunen.

Welnu, aan dat onderzoek heeft het geneeskundig laboratorium een ruim aandeel gehad. De vele lijkopeningen, verricht op paarden, lijdende aan malleus of verdacht vannbsp;daaraan te lijden, de daaropvolgende nauwgezette bacteriologische en pathologisch-anatomische onderzoekingen, denbsp;bespreking der klinische waarnemingen in verband met denbsp;uitkomsten der autopsie, dat alles heeft er zeer veel toenbsp;bijgedragen, dat men ten slotte in 1904, na 10 jaren studienbsp;en observatie, mocht meenen over voldoende gegevens tenbsp;beschikken tot een zelfstandige beoordeeling van de waardenbsp;der door de malleïne te voorschijn tredende reactieverschijn-selen. Op grond van deze kon men zich vol vertrouwennbsp;in hoofdzaak bij de dienaangaande te Parijs en te Weenennbsp;voorzittende denkbeelden aansluiten. In gemeenschappelijknbsp;overleg van kliniek en laboratorium werd een praktischenbsp;leiddraad ter bestrijding van den kwade-droes onder de

-ocr page 563-

533

legerpaarden samengesteld, aan de hand van welke, ook naar het oordeel van derden, schitterende resultaten werden verkregen. Zoo ergens, dan zeer zeker is hier wel aan den dagnbsp;getreden de grpote waarde van een dergelijke gelukkigenbsp;samenwerking.

Door een samenloop van omstandigheden, die ik hier niet nader uiteen zal zetten, moest van het plan, om een onderzoeknbsp;naar de onder de paarden in het remonte-depót te Pada-larang voorkomende gevallen van osteo-malacia door Dr.nbsp;J. DE Haan en ondergeteekende te doen instellen, wordennbsp;afgezien, niettegenstaande de noodige voorbereiding hiertoe,nbsp;ook van de zijde van het legerbestuur, reeds was getroffen.

Kort daarop verliet ik Indië en vertrok naar Europa, waarmede mijn aanraking met het laboratorium eindigde.

Wat mij persoonlijk betreft, van de gelegenheid die mij door de uitgave van dezen feestbundel wordt geboden,nbsp;maak ik gaarne gebruik om met erkentelijkheid melding tenbsp;maken van den door mij ondervonden steun; de hulpnbsp;en de voorlichting mij door het laboratorium steeds metnbsp;de meeste welwillendheid verleend, was voor mij van hetnbsp;hoogste belang.

En hiermede wensch ik te besluiten en wil van het oude geneeskundig laboratorium, waarin ik zoovele genoege-lijke uren heb doorgebracht, waaraan in zoovele aangenamenbsp;herinneringen heb mogen behouden, afscheid nemen.

Moge de zooveel beter toegeruste nieuwe inrichting hare voorgangster in vele opzichten overtreffen, der geneeskundige wetenschap tot eere, der menschheid tot heil.nbsp;Dat hopen wij!

’s Hage, 10 October 1916.

(Geneesk. Tijdschr. van Ned.-Indie, uit de aflevering uitgegeven ter gelegenheid van de opening Van het nieuwe geneeskundig laboratorium.)


-ocr page 564-

Veeartsenijkundige mededeeling van het Departement van Landbouw, Nijverheidnbsp;en Handel No. XXIV.

[Ned.-Indische Veeartsenschool].

Mededeelingen uit de kliniek,

DOOR

C. BUBBERMAN en M. MOETALIB.

I. Jodium=infusies bij endometritis.

De meeste Indische collegae zullen evenals wij hier in Buitenzorg in hun practijk ongetwijfeld veel te maken hebben met, wat wij zouden kunnen noemen; de kwaal dernbsp;Indische melkkoe, n.1. de retentio secundinarem en den nasleep daarvan. Hoe vaak verkeeren de vruchtvliezen opnbsp;het moment, dat onze hulp wordt ingeroepen, niet in gevorderden staat van ontbinding en hoe menige koe blijft nanbsp;verwijdering ervan niet lijden aan endometritis!

Irrigeeren was vroeger het porool, hetzij met slappe desin-fectantia, hetzij met een physiologische NaCl-oplossing. Het groote bezwaar hiervan is echter de lange duur, die zulknbsp;een behandeling eischt, voordat genezing optreedt en hetnbsp;feit, dat men noodgedwongen de herhaalde irrigaties aannbsp;den eigenaar zelf moet overlaten. Daarom bestaat behoeftenbsp;aan een middel, dat in korteren tijd tot het doel voert.

Op aanraden van collega van den Akker zijn wij daarom begonnen met infusies van tinctura jodii spirituosa.

Het idee is niet nieuw, doch misschien niet bij alle collegae bekend.

Bijna twee jaar wordt er nu in de schoolpractijk mede gewerkt en met succes, zoowel bij paarden als bij runderen.nbsp;Er wordt genomen 50 c.c. jodium-tinctuur, welke directnbsp;vóór het gebruik wordt gemengd met 1 Liter steriel water.

-ocr page 565-

535

Dit mengsel wordt door middel van slang en trechter in den uterus gebracht, waarin het dan ongeveer 5 minuten verblijft (door de cervix af te sluiten), om het daarna te doennbsp;uitpersen.

Bij lichte gevallen van endometritis is soms 1 infusie reeds voldoende om aan het secretum de normale glazig-slijmige hoedanigheid te geven. Bij zwaardere gevallen kannbsp;het b. V. om de 5 dagen worden herhaald, hetgeen soms totnbsp;drie- of viermaal noodig is.

Zooals te begrijpen valt, perst de patiënt na het inbrengen van het infuus en blijft eenige uren met een krommen rugnbsp;staan.

Dit behoeft echter geen zorg te verwekken. Daar er door dit persen, wanneer de cervix nog wijd open is, gevaarnbsp;zou bestaan voor inversio uteri, wachte men in zulke gevallennbsp;met de infusie 1 dag, opdat de cervix zich eerst wat sluite.

Tot slot de mededeeling, dat Wester (Utrecht) tegenwoordig met succes bij endometritis een infusie toepast van tannoform in een slijmig medium. Eenige malen pasten wij dit toe als een infuus van 50 gram tannoform opnbsp;500 c.c. (mucilago gummi arabici, doch voldoende ervaringnbsp;hebben wij hieromtrent nog niet opgedaan.

II. Creoline-behandelingf bij chronischen maagdarm-catarrh.

Onder de in het laatste jaar behandelde patiënten der kliniek kwamen eenige gevallen voor van chronischen maag-darmcatarrh bij paarden. Een enkelen keer kon muf voedselnbsp;als oorzaak worden aangenomen, terwijl in de overige gevallennbsp;o. i. de in Indië zoo gebruikelijke voeding met reeds ge-praepareerd en dus slap voedsel als aanleiding moest wordennbsp;beschouwd.

De verschijnselen waren: chronische vermagering, spoedige vermoeidheid, slechte eetlust, een droge mond en beslagen tong, weeë lucht uit den mond, vuilgele slijmvliezen, harde, met taai slijm omhulde mest van onaange-

-ocr page 566-

536

namen reuk, urine met een zure reactie en laag S. G. De behandeling met middenzouten had bij het eerste gevalnbsp;niet het gewenschte gevolg, waarom werd overgegaan totnbsp;de door Albrecht aangegeven creoline-therapie. Het hiermede verkregen resultaat bleek soms frappant. Reeds spoedignbsp;na het toedienen van het middel begint de patient flink tenbsp;eten, er komt glans op de huid, het dier neemt in gewichtnbsp;toe, wordt opgewekt, terwijl de betere hoedanigheid erl reuknbsp;van den mest op een betere vertering 'van het voedsel wijzen.nbsp;Zoo’n slap, futloos paard kan in korten tijd weder een normaalnbsp;dier worden.

Bij Australiërs kan men gaan tot 10 gr. creoline daags, bij inlandsche paarden tot 6 gr., volgens het volgendenbsp;regept;

R/

Creolin. pur. Pearson. 5.

Pulv. rad. liquir. nbsp;nbsp;nbsp;q. s.

m. f. p. d. t. d. No. X.

d. s. tweemaal daags een poeder met dikke Javaansche

stroop laten oplikken.

Een behandeling van vijf of zes dagen is meestal reeds voldoende om het doel te bereiken.

Een enkele maal namen wij waar, dat een patient onder de behandeling verschijnselen van strangurie vertoonde doornbsp;de prikkeling van nieren en blaas, doch van erstigen aardnbsp;was dit niet.

Bij chronische indigestie van het rund werd het ook eenmaal met succes foegepast, doch waar men juist bij het rund over zeer goede middelen beschikt (ol. terebinth, rhiz.nbsp;veratri albi, tart. emet. enz.) is de creoline-therapie bij dezenbsp;diersoort niet van dat belang als bij het paard.

III. Een geval van genezing van Texas-koorts.

In den ochtend van den Isten September ’17 werd onze hulp ingeroepen voor een koe van den veehouder v.Z. te B.nbsp;De anamnese luidde als volgt:

-ocr page 567-

537

Het dier was sinds twee dagen ziek, lag veel, was suf, at en herkauwde niet, gaf geen melk meer (tevorennbsp;8 flesschen), was in die enkele dagen sterk vermagerd,nbsp;had volgens opname van den eigenaar een rectale temperatuur van 41® C. en ontlastte volgens hem bloederigenbsp;urine.

Status praesens: Gekruist-Hollandsche koe van goede qualiteit, 4 jaar oud, matige voedingstoestand, suffe, ziekenbsp;blik, koude ledematen en hoornbases, droge neusspiegel,nbsp;glanslooze huid, geen herkauwen, geen pensbewegingen,nbsp;frequente ademhaling, bonzend hart, zwakke pols en zeernbsp;bleeke mucosae. De urine van dien morgen, welke door^nbsp;den eigenaar bewaard was, had een donkere, koffiezwartenbsp;kleur en bevatte geen bloedstolsels. De rectale temperatuur bedroeg 40.3® C., de faeces waren normaal, de uiernbsp;was klein en slap. Daar het ziektebeeld aan piroplas-matosis deed denken, kon de aanwezigheid van teken wordennbsp;vermoed. Na eenig zoeken gelukte het dan ook inderdaadnbsp;aan het cossum drie nymphen van boöphilus australis aannbsp;te treffen, terwijl de patient overigens vrij was van bedoeldenbsp;parasieten. In het gemaakte bloedpraeparaat bleken nanbsp;Giemsa-kleuring bij microscopisch onderzoek tal van ery-throcyten het piroplasma bigeminum te herbergen, somsnbsp;4 a 5 in één gezichtsveld.

Op grond van een en ander kon de diagnose Texas-koorts worden gemaakt en werd tot de volgende therapie overgegaan. Denzelfden morgen om 12 uur werd een intraveneuzenbsp;injectie van 200 c.c. steriele l®/o trypaanblauw-oplossingnbsp;gegeven. Bij het avondbezoek was de toestand van denbsp;patiënte reeds verbeterd, de temperatuur was gedaald opnbsp;39.3® C., de opgevangen urine minder donker dan s’morgensnbsp;en de koe bleek opgewekter.

Ter bevordering van den eetlust werden poeders voorgeschreven volgens regept:

R/ nbsp;nbsp;nbsp;Pulv. cortic. chinae 7.5

-ocr page 568-

538

10

Bibor. natric. m. f. p. d. t. d. No. X.

d s. tweemaal daags een poeder met melk in te geven.

Den volgenden dag was de toestand nog meer verbeterd, reeds trad eenige melksecretie op, terwijl de urine veelnbsp;helderder was, hoewel zij toch nog een groenachtige tintnbsp;vertoonde.

Om eventueel nog aanwezige teken te dooden, werd de patient (en ook de twee dieren, die naast haar gestaan hadden)nbsp;met dipvloeistof gebaad, hetgeen een week later nog eensnbsp;werd herhaald.

De volgende dagen ging het algemeen welzijn van het dier geleidelijk vooruit, de melkhoeveelheid nam gestadignbsp;toe, de eetlust liet niets te wenschen meer over en bloed-praeparaten bleken op een enkele parasiet na negatief. Denbsp;urine bleef echter nog steeds haar groene tint behouden.nbsp;Daarom werd op 5 September een tweede intraveneuze injectie van 100 c.c. trypaanblauw-oplossing gegeven, met hetnbsp;gevolg, dat zij den dag daarop helder geel was en zoo verdernbsp;bleef. Ongeveer drie weken later was de patient wedernbsp;geheel normaal.

IV. Kamferbehandeling bij tetanus.

Het vorig jaar refereerde een onzer in dit tijdschrift (Deel 28 pag. 273) een Fransch artikel over genezing van tetanusnbsp;met kamferhoudende middelen. Tweemaal waren wij nadiennbsp;in de gelegenheid de daarin vermelde feiten zelf aan denbsp;practijk te toetsen, van welke gevallen de bijzonderhedennbsp;hieronder mogen volgen;

Geval I. Anamnese: Het paard, een 15-jarige Isabel Sandelhengst, eigendom van den Inlander S. te B., was 7nbsp;dagen tevoren door de knieën gevallen (de wonden warennbsp;door den eigenaar met sirihkalk ingesmeerd); 5 dagen nanbsp;de verwonding begon de patient moeilijk te eten en eennbsp;eenigszins stijven gang te vertoonen.

Status praesens (26 Juni ’17): Patient is mager, heeft

-ocr page 569-

539

een angstigen blik, diepliggende oogen, opgetrokken buik, frequente, oppervlakkige ademhaling en stijf gesloten mond,nbsp;die niet te openen is, speekselt, staat met gestrekten halsnbsp;en den draagt den staart omhoog en iets scheef. De neusgaten zijn opengesperd, er bestaat prolapsus der membranaenbsp;nictitans, de ooren zijn stijf, het gaan geschiedt met kleinenbsp;trippelpasjes en gespreide beenen, aan de voorvlakten dernbsp;beide carpi zijn zeer vervuilde rijksdaaldergroote wondennbsp;met ingedroogde adhaerente korsten waar te nemen, denbsp;rectaal-temperatuur bedraagt 38.8° C.

Diagnosis: tetanus universalis gravis.

Therapie: Flink uitsnijden en uitlepelen der carpaalwon-den, tampons met verzadigde oplossing van permanganas kalicus op de wonden, rust, donkere stal, hangen in eennbsp;broek, rectale voeding van 3 Liter melk met 6 geklutstenbsp;eieren en 30 gr.* keukenzout pro die. Overeenkomstig denbsp;opgaven in bovengenoemd artikel werd dien morgen 80 c. c.nbsp;en s’ avonds nog 70 c. c. steriele geconcentreerde kamferolienbsp;(1 op 4) op verschillende plaatsen aan den hals ingespoten.nbsp;Den volgenden dag werd wederom 150 c. c. geïnjicieerdnbsp;(totaal dus 37,5 gr. kamfer per dag).

De toestand verergerde echter in weerwil der behandeling en in den nacht van 27 op 28 Juni succombeerde patient.

Geval II. Anamnese: Het paard, een 13-jarige inlandsche schimmelhengst, eigendom van den Chinees P. S. T. te B.,nbsp;was reeds 5 dagen ziek. De symptomen hadden bestaannbsp;in moeilijk eten en een stijven gang.

Status praesens (9 October ’17): Patient verkeert in vrij goeden voedingstoestand, de buik is iets opgetrokken, denbsp;staart wordt opgericht en scheef gedragen, de neusgatennbsp;staan wijd open en de ooren zijn iets stijf. De blik toontnbsp;excitatie en angst, prolapsus der membranae nictitans treedtnbsp;op bij het opheffen van het hoofd, de hals is gestrekt, hetnbsp;dier transpireert sterk, heeft een zeer frequente ademhalingnbsp;en keiharde spieren van de achterband. De gang in de

-ocr page 570-

540

achterband blijkt zeer kort en gespreid, die in de voorhand is nog vrij normaal, van den gesloten mond is nog zeernbsp;geringe opening mogelijk, de pols telt 62 slagen, de rectalenbsp;temperatuur is 38.7“ C.. Bij nauwkeurige inspectie kannbsp;slechts een zeer klein ondiep steekwondje in de schoftstreeknbsp;worden gevonden.

Diagnosis: tetanus universalis.

forte 25®'o wel ’s morgens en ’s avonds telkens c. De eerste dagen ging het inspuiten door de sterk

Therapie: Rust, donkere stal, uitlepelen van het wondje en behandeling ervan met permanganas kalicus in poeder-vorm'. Als voeding werd verstrekt slobbering van zachtenbsp;rijst en dedek. Het was het paard echter slechts mogelijknbsp;met moeite wat vocht van de pap af te zuigen. Evenalsnbsp;in geval I werden subcutane injecties toegepast van ol. camphor.

75 c

verhoogde prikkelbaarheid van patient met moeilijkheden gepaard, doch den derden dag werd het dier rustiger.nbsp;Abscessen traden tengevolge der injecties niet op, wel acutenbsp;zwellingen van geringen omvang, welke spoedig weer verdwenen. Den derden dag kón eenige, hoewel geringenbsp;vooruitgang worden geconstateerd in zooverre, dat de prikkelbaarheid verminderde en de kaakbewegingen iets vrijernbsp;werden, zoodat de patient geringe hoeveelheden pap totnbsp;zich kon nemen. Gedurende 10 dagen achtereen werd aldus 150 c. c. kamferolie daags ingespoten. De toestandnbsp;verbeterde steeds, hoewel langzaam, de spierspanning werdnbsp;minder, de kaakbewegingen vrijer, de gang minder gebrekkig,nbsp;zoodat een verdere medicatie na dien tijd niet meer noodignbsp;werd geacht en de genezing verder aan de natuur werdnbsp;overgelaten. Half November waren alle symptomen verdwenen en kon het dier als hersteld naar huis wordennbsp;gezonden.

Nabetrachting•. Het is onze meening, dat men met de beoordeeling van behandelingsmethoden bij tetanus zeernbsp;critisch moet zijn. In foudroyante gevallen, zooals ingeval

-ocr page 571-

541

I, zal het wel nooit gelukken met eenige therapie den patient te behouden, doch bij minder heftig verloop, zooals in geval II, houde men er immer rekening mede, dat gelijknbsp;VAN DER Burg in den vorigen jaargang van dit tijdschriftnbsp;opmerkte, in Indië bij goede verpleging spontane genezingnbsp;niet zoo zeldzaam is. Wij meenen echter wel te mogennbsp;aannemen, dat een bepaalde therapie, hetzij dan met sulf.nbsp;magnes., antitoxisch tetanusserum, kamferpraeparaten ofnbsp;anderszins, in zulke gevallen het genezingsproces kan bevorderen, zooals uit geval II kan blijken. Men verkort denbsp;genezingsperiode en dit is van belang, want hoe eerdernbsp;een patient weder aan het eten komt, hoe meer weerstandnbsp;aan de ziekte kan worden geboden.

V. Nerveuze verschijnselen bij een geval van rhachitis van een hond.

Den 12clen Maart ’17 werd ter behandeling aangeboden aan arabische windhond, reu, oud 2’/2 maand, welke volgensnbsp;den eigenaar verschijnselen van „vallende ziekte” had vertoond. Het diertje, blijkens mededeeling behoorende totnbsp;een nest van zes, verkeerde in niet al te beste conditie,nbsp;was mager en vertoonde bij het loopen een pijnlijkennbsp;wankelenden gang. Daar de eigenaardige verschijnselennbsp;volgens den eigenaar vooral gedurende het voederen zoudennbsp;optreden, werd een bakje melk voor het dier gezet. Hetnbsp;begon er gretig van te drinken, doch na eenige oogenblik-ken begon het achteruit te loopen, liet het hoofd hangen,nbsp;slingerde heen en weer, zakte dan in de achterbeenen door,nbsp;sloeg achterover tot het op een zijde lag en begon daarnanbsp;met voor- en achterbeenen klonische krainpbewegingen uitnbsp;te voeren. Na eenige minuten verminderden deze en krabbelde het diertje weder overeind. Bij nader onderzoek vannbsp;het patientje bleken de epiphysen van de beenderen dernbsp;ledematen verdikt, zoodat de gewrichten gezwollen leken ennbsp;was ook een geringe verdikking waar te nemen op de over-gangsplaatsen van de ribben in de ribkraakbeenderen. Toen

-ocr page 572-

542

van den eigenaar vernomen werd, dat de andere hondjes eveneens dergelijke verdikte gewrichtsuiteinden vertoondennbsp;en een enkele ook verkromming der ledematen, kon alsnbsp;diagnosis; rhachitis gesteld worden.

Na een dagelijksche behandeling met zoiitwater-baden, goede vleeschvoeding, verstrekken van zachte kalfsbotjes ennbsp;inwendige applicatie van phosphor-levertraan verdwenen denbsp;nerveuze symptomen na ongeveer 14 dagen en kon de hondnbsp;naar huis worden gezonden.

VI. Afscheuring van den musculus interosseus medius bij het paard.

Den 1 Iden September ’16 werd ter behandeling aangeboden een 11-jarige Australische merrie, toebehoorende aan dennbsp;Heer S. te B.

Anamnese: Gedurende enkele maanden was het dier in voedingstoestand achteruit gegaan, at slecht, terwijl zichnbsp;langzamerhand een eigenaardige pijnlijke gang in de achterband had ontwikkeld, welke ten slotte van dien aard werd,nbsp;dat het paard voor verderen dienst (tuigpaard) onbruikbaar was.

Status praesens: Patiënte had een cachectisch voorkomen, was mager met opgetrokken buik en opgebogen rug. Bijnbsp;het gaan in stap was duidelijk een eigenaardige gang waarnbsp;te nemen; het dier liep achter op de teenen, zoodat denbsp;verzenen den bodem niet raakten, zakte diep door in denbsp;kogels, bracht de beenen niet goed vooruit, m. a. w. verkortte sterk den pas naar voren en was moeilijk in draf tenbsp;krijgen. Na eenige minuten draven werd klaarblijkelijknbsp;door de toenemende pijn een verder voortgaan bijna onmogelijk. Op de zandbaai! ging patient iets beter dan op hardennbsp;bodem. In rust zakte het dier zeer sterk door in de kogels, zoodat de kootlijnen een zoo goed als horizontalenbsp;richting hadden. De stand in de spronggewrichten wasnbsp;zoo steil, dat in die gewrichten een hoek van bijna 180®nbsp;werd gevormd. Bij nader onderzoek bleken de kogelge-

-ocr page 573-

543

wrichten sterk verdikt en verbreed ter plaatse van de aanhechting van den kootbeenbuiger, terwijl bij palpatie aldaar verhoogde warmte en pijnlijkheid viel waar te nemen. Bij het staan bracht het dier den lichaamslast voordurendnbsp;van het eene been op het andere over. De onderkaakstak-ken van de patiënte bleken verder in geringe mate verdiktnbsp;te zijn, terwijl de oogslijmvliezen anaemisch wareu.

Diagnosis; Osteomalacic met o. a. als gevolg een langzaam progresseerende afscheuring van den musculus interosseusnbsp;medius van zijn aanheclitingspunten aan de sesamsbeende-ren aan beide achterbeenen. Hieraan waren de dikke kogelsgt;nbsp;het diepe doortreden in de kogelgewrichten en de steilenbsp;stand in de sprongen toe te schrijven.

De prognosis werd absoluut infausta gesteld. Nog eeni-gen tijd werd oleum phosphoratum 1 op 500 verstrekt in een dosis vau twee eetlepels per dag, waarop de voedings-toestand van het paard wel iets vooruitging, doch eenigenbsp;weken later moest den eigenaar worden aangeraden het diernbsp;af te maken, hetgeen geschiedde. Bij sectie werd de diagnose bevestigd.

VII. Myositis traumatica van den musculus quadriceps femoris.

Den 23sten September ’17 werd ter behandeling aangeboden een 7-jarige Australische volbloedmerrie, toebehoor-ende aan den Heer G. te S.

Anamnese: Het paard was den vorigen dag in bergter-rein voor de bendy gebruikt en onder het gaan plotseling sterk kreupel geworden aan het linker achterbeen.

Status praesens: In stap vertoonde patiënte een sterke „hangbeenkreupelheid” aan het linker achterbeen m. a. w.nbsp;verkortte den pas sterk naar voren. Draven was bijnanbsp;onmogelijk; het paard begon dan direct in galop over te slaan.nbsp;Gaan op zand was even moeilijk als op harden bodem; denbsp;stand in rust was vrij normaal; het opgaan van een hellingnbsp;zeer moeilijk, daar het been niet opgelicht kon worden.

-ocr page 574-

544

Na éen systematisch onderzoek van *het zieke lidmaat, werd geconstateerd, dat reeds bij zacht knijpen van denbsp;vastus-groep het dier heftig reageerde en sterke pijn tenbsp;kennen gaf. Het uitvoeren van passieve bewegingen veroorzaakte geen pijnuitingen.

Diagnosis: Myositis van den musculus quadriceps fe-moris.

Met alle waarschijnlijkheid kon worden aangenomen, dat de patiënte onder het gebruik was uitgegleden of een „fauxnbsp;pas” had gemaakt en dientengevolge enkele vezelen vannbsp;bedoelde spiergroep verscheurd waren.

Therapie; Voorgeschreven werd absolute rust en inwrijven der boven-kniestreek met een licht prikkelend liniment. Toen na ongeveer 10 dagen de grootste pijnlijkheid verdwenen was, werd het paard dagelijks systematisch geoefend.

Op 16 October kon het als hersteld worden ontslagen.

VIII. Periosteotomie bij spat.

Den 20steii Maart ’17 werd in de cliniek opgenomen een 3-jarige gekruist-Australische merrie, toebehoórende aan dennbsp;Heer B. te B.

Patiënte was links achter kreupel en na onderzoek kon een spat als oorzaak hiervan worden geconstateerd.

De gang was typisch: de hak werd hoog opgeheven, de heup zakte onder het loopen weg, kortom het dier vertoonde den bekenden huppelend gang, zooals die bij spat voorkomt. De spatproef viel positief uit en een knikkergrootenbsp;spatknobbel was aanwezig.

In overleg met den eigenaar werd besloten periosteotomie te verrichten, daar o.i. daarvoor indicaties aanwezig waren;nbsp;het was n.1. een jong paard, terwijl de spatknobbel scherpnbsp;was omschreven.

Een der volgende dagen had de operatie van Peters plaats en werd daarna de patiënte op stal gezet en opgebondeh.nbsp;Dén dag tevoren was aan het zieke been een ijzer met hooge

-ocr page 575- -ocr page 576- -ocr page 577-

545

kalkoenen ondergelegd om te ver doortreden te voorkomen. Reactie trad op de operatieplaats niet op, alleen vermeednbsp;het dier het steunen op het zieke been gedurende de eerstenbsp;dagen. Na 10 weken absolute rust werd het paard uit dennbsp;stal gebracht en bleek volkomen rad. Na eenige weken vannbsp;systematisch oefenen, kon het als hersteld naar huis wordennbsp;gezonden. Tot op heden (meer dan '/a janr na de operatie)nbsp;is het rad gebleven; het wordt echter nog steeds met kalkoenijzers beslagen.

IX. Een practische wijze van ophouden van een achterbeen (met foto).

In een Fransch geïllustreerd tijdschrift vond een onzer eenigen tijd geleden toevalligerwijze een afbeelding van eennbsp;o.i. practische wijze om een achterbeen van een paard op tenbsp;houden. Wij hebben de methode nadien met succes in denbsp;cliniek en in de smederij in toepassing gebracht. In denbsp;veronderstelling, dat het misschien niet aan alle collegaenbsp;bekend zal zijn, is de bedoelde methode hiernevens afgebeeld.

Ter verduidelijking der foto diene, dat gebruik gemaakt wordt van een vrij dik en soepel manillatouw, dat aan hetnbsp;eene uiteinde een lus bezit, welke naar believen grooterennbsp;kleiner kan worden gemaakt, opdat het bij alle paarden kannbsp;worden aangewend. De lus wordt over de hak bij het innbsp;het tarsaalgewricht gebogen been geschoven, het touw langsnbsp;de achtervlakte der buigpezen van binnen naar buiten om denbsp;koot geslagen en vlak bij de koot aan de buitenzijde vastgehouden.

Het touw werkt tweeledig, in de eerste plaats als schen-kelpraam en in de tweede plaats wordt het leunen van het paard op dengene, die het been ophoudt, er eenigszins doornbsp;tegengegaan. De onderste hoek van de lus moet ongeveernbsp;komen op de onderste grens van het spronggewricht. Voornbsp;het afschuiven der lus behoeft men niet bevreesd te zijn, daarnbsp;de uitstekende tuber calcaneus dat belet. In plaats van eennbsp;touw kan men ook een 3 c.M. breede lederen riem gebruiken.

-ocr page 578-

546

X. Tot slot nog eenige ervaringen, welke minder goed onder een apart hoofdstuk kunnen worden gebracht;

A. Behandeling van saceharomycosis.

Ettelijke experimenten zijn door ons ingesteld om tot de voor Indië meest gewenschte therapie voor deze ziekte tenbsp;komen. In het algemeen kan worden gezegd, dat chirurgischnbsp;ingrijpen immer het sneist en het zekerst tot het doel voert.nbsp;De zoo menigvuldig voorkomende oppervlakkig gelegennbsp;localisaties in de huid kunnen het best worden behandeldnbsp;volgens de methode Harber (zie het referaat van Scheepensnbsp;in Deel 26 Bladz. 220 der „Bladen”), d.w.z. flink uitlepelennbsp;der ulcera en der vooraf geopende huidabscessen en huid-knobbels en het daarna inbrengen van permanganas kalicus innbsp;poedervorm of in verzadigde oplossing in de ontstane holten.

Dieper gelegen tumoren of abscessen, zooals die b.v. voorkomen in de spieren der voorborst, worden indiennbsp;mogelijk totaal geëxtirpeerd of, indien dit niet uitvoerbaarnbsp;blijkt, gespleten, uitgekrabd en eveneens met permanganasnbsp;behandeld.

Inwendig worde den patiënten steeds jodetum kalicum verstrekt in een dosis van 5 tot 8 gr. daags.

Het is in verband met dit laatste wel van belang melding te maken van een door ons waargenomen geval van idiosyncrasie voor jodium bij een 15-jarige Sandelhouthengst,nbsp;die voor saceharomycosis in behandeling kwam. Na denbsp;inwendige applicatie van joodkali werd het dier suf en atnbsp;slecht, totdat eenige dagen later na het penseelen van eennbsp;toevallig opgeloopen wondje met jodiumtinctuur een sterkenbsp;locale reactie werd waargenomen. Toen met de inwendigenbsp;jodiumtherapie werd opgehouden, begon het paard al spoedignbsp;te eten en werd opgewekt als tevoren.

Eenige malen werd door ons de Intraveneuze injectie van neo-salvarsan toegepast (van Fransche zijde wordt dezenbsp;therapie aanbevoien) doch eenige gunstige invloed op denbsp;ziekte kon niet worden waargenomen.

-ocr page 579-

547

In twee gevallen behandelden wij de patiënten volgens de principes der vaccino-therapie door subcutane injecties vannbsp;gistculturen gekweekt uit „ragi”, doch ook deze behandelingnbsp;gaf geen resultaat.

B. Behandeling van dochmiasis.

Het is opmerkelijk, hoe menigvuldig het voorkomen van ancylostomiasis bij den hond in Indië is. Ongeveer 10“/onbsp;van de gedurende 1916 in de cliniek verpleegde honden,nbsp;kwam voor bedoeld lijden onder behandeling. De verschijnselen zijn bekend: vermagering, slechte eetlust, bloedig-slijmige diarrhee. Door microscopisch onderzoek van denbsp;faeces gelukt het steeds de ovale dochmius-eieren met hunnbsp;splitsingskogels te vinden. De behandeling van dergelijkenbsp;patiënten is immer een vrij langdurige. Men voedert denbsp;dieren met melk, rijstewater, „nasi tim” en in melk geweektnbsp;wittebrood, terwijl het verstrekken van V2 L'ter advocaatnbsp;per dag zeer gunstig werkt. Als wormkuur voldoet onsnbsp;het beste die met oleum chenopodii volgens het volgendenbsp;regept (voor een middelmatig grooten hond):

R/

01. chenop. anthelm. 1 Sacch. lacfisnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;q.s.

m.f.p.d.t.d. No. Ill

d.s. om de twee uur een poeder met melk in te geven 01. ricini 30

d.s. vijf uur na de laatste poeder in te geven.

Aan kleine honden en aan katten geeft men poeders met 500 tot 750 m.gr. oleum chenopodii.

Onnoodig is het te vermelden, dat men den patient den dag tevoren op half rantsoen stelt. Dagelijks controleertnbsp;men verder het faeces-praeparaat op wormeieren en herhaalt,nbsp;indien dat noodig blijkt, de kuur na b.v. een week.

Buitenzorg, November 1917.

-ocr page 580-

Moet de Nederlandsch-Indische Veeartsenschool naar Weltevreden?

DOOR

J. C. F. SOHNS.

lil aflevering 5 van dezen jaargang heeft collega Smit een lans gebroken voor de. overplaatsing der School naarnbsp;Weltevreden, en aangezien zwijgen mijnerzijds opgevat zounbsp;kunnen worden als een bewijs van instemming, zie ik mijnbsp;genoodzaakt van het tegendeel blijk te geven.

Wat Smit op bldz. 500 zegt over de wenschelijkheid van voeling tusschen de beoefenaars van menschen- en dieren-geneeskunde, zal wel ieder veearts onderschrijven.

Ook waar Smit aantoont, dat men in deze landen meer en meef dierenartsen noodig zal hebben, ga ik geheel metnbsp;hem mede. Alleen zou ik willen opmerken, dat veeteeltnbsp;niet steeds uitbreiding van den veestapel beoogt en zulksnbsp;ook niet kan beoogen, aangezien de beschikbare hoeveelheidnbsp;voeder aan de sterkte van den veestapel onoverkomelijkenbsp;grenzen stelt.

In verband met de toename van de vraag naar Indische dierenartsen spreekt het wel van zelf, dat de School ernbsp;meer zou dienen af te leveren. Het vooruitzicht daarop zalnbsp;echter gering blijven zoolang inlandsche en andere jongelieden na een* aanmerkelijk kortere en lichtere studie eennbsp;heel wat hoogere bezoldiging kunnen bereiken. Vermeerdering van toeloop is alleen te verkrijgen door het traktement der adjunct-gouvernements-dierenartsen meer in overeenstemming te brengen met de langdurige voorbereidendenbsp;en de zware vak-studie.

-ocr page 581-

549

Nu zal ongetwijfeld in de naaste toekomst het groote mee-rendeel der afgeleverde Nederlandsch-Indische dierenartsen in gouvernementsdienst blijven treden, en juist daar zijnnbsp;zij in hoofdzaak zoötechnici en bestrijders van veeziekten.nbsp;Klinische ervaring, hoe nuttig ook, weegt dus voor hennbsp;zeker niet het zwaarst, en juist op dit punt acht ik dannbsp;ook het betoog van Smit niet klemmend.

Ik voor mij ben n.1. van meening, dat Bandoeng de aangewezen plaats is voor de School. Deze stad toch ligt in een kring van inrichtingen, waar op zoötechnisch gebiednbsp;veel te zien en te leeren valt, terwijl Weltevreden daarvannbsp;geheel ontbloot is.

Materiaal ter bestudeering van besmettelijke veeziekten zal te Bandoeng even goed verkregen kunnen worden als tenbsp;Weltevreden. Bovendien zal ter vergelijking heel wat voordeel getrokken kunnen worden uit het Instituut Pasteur,nbsp;waaraan nu reeds elk jaar met de leerlingen van het hoogstenbsp;studiejaar een bezoek gebracht wordt.

Wat klinisch materiaal betreft zal Bandoeng binnen eenige jaren zeker niet veel minder leveren dan Weltevreden; mochtnbsp;de kliniek dus bij sommigen meer gewicht in de schaalnbsp;leggen dan uit den toekomstigen werkkring der leerlingennbsp;te verklaren ware, dan nog bestaat er geen bijzondere redennbsp;om aan Weltevreden de voorkeur te geven.

Dat de beide geneeskundige laboratoria te Weltevreden staan, acht Smit een aanwinst; hoe gaarne ik dit ook erken,nbsp;toch kan ik niet nalaten op te merken, dat de aanwinst voornbsp;de leerlingen slechts betrekkelijk is. Beide laboratoria tochnbsp;hebben zich natuurlijk gespecialiseerd op hun gebied; ditnbsp;geldt evenzeer voor het diergeneeskundig laboratorium, dochnbsp;dit laatste gebied is hetzelfde, dat door diergeneeskundigenbsp;landsdienaren herhaaldelijk betreden moet worden. Ongetwijfeld zullen wij van de menschenartsen veel kunnen leeren,nbsp;doch daartoe zijn bezoeken, brieven of telefonische gesprekken alleszins voldoende.

-ocr page 582-

Ik maak hier gebruik van de gelegenheid om mijne verwondering .te betuigen over het feit, dat beide laboratoria en de S.T.O.V.l.A. te Weltevreden gevestigd bleven; de vreesnbsp;is immers niet ongewettigd, dat zij bij een vijandelijken inval niet zullen kunnen blijven doorwerken te bate van denbsp;huidige Regeering. In elk geval acht ik de mogelijkheidnbsp;van rustig doorwerken een argument temeer voor overplaatsing van het geheele instituut naar Bandoeng.

Op het gebied van vleeschkeuring zal laatstgenoemde plaats zonder twijfel belangrijk meer te zien geven dan Buitenzorg en bij de voortdurende uitbreiding der stad zalnbsp;dit zeker niet verminderen.

Dat de nu door ons bezette gebouwen spoedig een bestemming zullen vinden ben ik geheel met Smit eens;nbsp;zelfs nu zijn er reeds gegadigden. Ik kan echter niet met hemnbsp;meegaan, waar hij het ledigkomende Instituut Pasteur tenbsp;Weltevreden uiterst geschikt acht voor onze School. Dezenbsp;localen zijn n.1. oorspronkelijk niet bestemd voor het gevennbsp;van onderwijs. Wel kunnen zij daarvoor ongeveer geschiktnbsp;gemaakt worden, doch bij overplaatsing naar Bandoengnbsp;zullen wij het voorrecht genieten van geheel nieuwe, naarnbsp;de meest moderne eischen ingerichte gebouwen.

Beschouwen wij dus de werkelijke voordeelen, welke Weltevreden kan bieden in vergelijking met Buitenzorg, t.w.nbsp;meer materiaal op het gebied van kliniek en vleeschkeuring,nbsp;dan blijkt Bandoeng daarin weinig of niet te zullen achterstaan. Daarbij kan laatstgenoemde plaats echter bogennbsp;op een ligging, welke niet alleen uitermate gunstig is voornbsp;zoötechnische studie, doch tevens meer zekerheid geeft vannbsp;doorwerken ingeval van oorlog; bovendien is het klimaatnbsp;meer geschikt voor alle soorten lichamelijke en geestelijkenbsp;inspanning, tenminste voor de meeste menschen. En tennbsp;slotte beteekent een nieuw gebouw, naar de eischen desnbsp;tijds ingericht, een zeer groot voordeel. Overplaatsing naarnbsp;Bandoeng zal dus niet alleen verbetering brengen op de


-ocr page 583-

«te

I

I


551

voor Weltevreden aangevoerde punten, doch tevens op de 4 bovenaangehaalde.

Als eenig bezwaar zou tegen Bandoeng ingebracht kunnen worden, dat wij daar den omgang met de geneeskundigennbsp;van de beide (') meergenoemde laboratoria en de S.T.O.V.I.A.nbsp;zullen missen, doch daarvoor komen dan de deskundigennbsp;van het Instituut Pasteur in de plaats.

Ten slotte komt het mij zeer goed mogelijk voor, dat de aanwezigheid ter zelfder plaatse van eene O.S.V.l.A.nbsp;een gunstigen invloed zal hebben op den toeloop vannbsp;leerlingen.

Buitenzorg, December 1917.

(9 Noot van de Redactie. Wordt in herinnering gebracht, dat hef leger zich sedert kort verheugt iii een eigen „Centraal militair geneeskundig laboratoriumquot;.

Of daaraan inderdaad dringende behoefte bestond, is voor discussie vatbaar. Hetzelfde kaïi gezegd worden ten aauzieu van de oprichting van het diergeneeskundig laboratorium nu een 10-talnbsp;jaren geleden. Het betoog van de heeren Smit en Sohns, dat denbsp;dierenartsen het wetenschappelijk verkeer met geueesheeren tiietnbsp;kunnen ontberen, pleit zeker niet voor de wenschelijkheid vannbsp;afzonderlijke inrichtingen.

V. d. B.

i

-ocr page 584-

De percuteur,

DOOR

Dr. J. HELLEMANS.

Het scheen een moeilijke oplossing een middel te vinden om Indische varkens, alvorens deze voor het slachten tenbsp;dooden, bewusteloos en daardoor ongevoelig voor verwonding te maken. De redenen daarvoor waren:

Ie. dat de Indische varkens in half wilden staat worden gehouden, waardoor zij zich niet laten aanraken ennbsp;zich zelfs door bijten trachten te verdedigen,

2e. dat de Chineesche slager om geloofsredenen een varken slechts het allernoodzakelijkst geweld aandoet,nbsp;dit is, voor het slachten alleen den borststeek toepast.nbsp;De laatste reden verhindert het gebruik der instrumenten,nbsp;welke in Europa gewoonlijk voor het bewusteloos maken vannbsp;varkens worden aangewend. De veel gebruikte methodenbsp;om een slag op het voorhoofd toe te brengen met eennbsp;zwaren hamer is uitgesloten, omdat het Indische varkennbsp;zich niet benaderen laat en de Chinees ongenegen is eennbsp;dergelijk geweldmiddel toe te passen. Om deze redenennbsp;komt ook de KLEiNSCMiDTsche of KöOLERSche veerslachtpennbsp;niet voor gebruik in aanmerking.

Ten einde den vrijheidslievenden dieren baas te kunnen zijn, bleek het noodzakelijk ze in een kleine ruimte op tenbsp;sluiten. De. wanden dezer ruimte dienden echter van duurzamer materiaal te bestaan en de constructie beter gelegenheid te geven het daarin opgesloten varken te kunnen betastennbsp;dan de bamboe manden, welke de Chineezen voor hetnbsp;vervoer en het slachten van varkens gebruiken. Er werdnbsp;een model voor een hok gemaakt, waarvan de voor- ennbsp;bovenwand uit wijdstandige stangen bestond, en waarvannbsp;een der houten zijwanden naar buiten kon openslaan. Opnbsp;een daarin opgesloten varken werd het BEHRSche slachtpi-stool geprobeerd, omdat het eenlge jaren geleden uit Hol-

-ocr page 585-

553

land voor het verdooven van varkens is aanbevolen. De werking van dit wapen berust op het middels eene ontploffende kruitlading drijven van een pen uit den loop vannbsp;een soort revolver, daarna glijdt de pen weder automatischnbsp;in den loop terug.

Het pistool moet op het voorhoofd van het varken geplaatst worden; verwaarloost men dit voorschrift, dan dringt de pennbsp;onvoldoende in het hersenweefsel om het dier bewusteloosnbsp;te maken. Het in het hok opsloten varken liet echter nietnbsp;toe den loop op het voorhoofd te plaatsen, het beet daarin,nbsp;wanneer deze te dicht bij hem gebracht werd. Voor denbsp;Indische varkens bleek dus het BEHRsche pistool onbruikbaarnbsp;te zijn.

Geprobeerd werd nog het schiettoestel van Stahl, waarbij door een ontploffende kruitlading een kogel in de hersenen gedreven wordt. Echter voldeed dit werktuig ook niet, omdat:nbsp;Ie. de dieren onvoldoende te benaderen waren om het toestel goed op hen te richten,

2e.

3e.

dat het hersenweefsel door den kogel te veel werd belee-digd, zoo dat de hersenen daardoor onverkoopbaar waren, wordt gevreesd, dat het een te gevaarlijk werktuig innbsp;handen van Chineezen is,

4e.

het gebruik te duur is, want iedere patroon kost minstens ƒ 0.06, terwijl gedurende den oorlog geen patronen uitnbsp;• Europa verkrijgbaar zijn en deze in Indië niet wordennbsp;aangemaakt.

Naar aanleiding eener mededeeling in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde werd de percuteur, uitgevonden door dennbsp;Hollandschen dierenarts Lemmens en verbeterd door Filet,nbsp;geprobeerd. Dit toestel bestaat uit een lange ijzeren buis,

Fig. 1.


waarin een staaf (1 fig. 1) is geschoven en waaraan ongeveer in ’t midden een dikke ring (z van fig. 1) is geklon-

i.


-ocr page 586-

554

ken. Aan het eene einde van de staaf is een oog bevestigd, terwijl in het andere einde een naald gescliroefd kan worden. Bij het oogeinde zijn om de staaf 2 sterke spiraal-veeren (2 fig. 1) geschoven, dienende om de staaf met krachtnbsp;uit de buis te kunnen drijven. Aan de naaldzijde zit omnbsp;de staaf een spiraalveer van minder zware constructie, welke de drijfkracht van de aanzetveeren moet breken en denbsp;staaf weder in de buis terug doet springen. De in de staafnbsp;geschroefde 7 c. M. lange naald (voor het bewusteloosnbsp;maken van Balineesche varkens dient de naald 2 cM. langernbsp;te zijn) heeft een driehoekige punt, welke aan de basis doornbsp;een scherpe rand begrensd wordt, deze laatste dient om innbsp;het voorhoofdsbeen een • rond gat te maken. Worden denbsp;aanzetveeren gespannen, dus in elkaar gedrukt, dan komtnbsp;een aan den trekker (B fig. 1) zittende haan tegen den ringnbsp;Z te rusten en worden daardoor de aanzetveeren verhinderdnbsp;zich te ontspannen. Eerst door het drukken op den trekkernbsp;B kunnen de aanzetveeren zich ontspannen, springt de staafnbsp;uit den loop, maar wordt direct daarna terug gedreven doornbsp;de contraveer. Het spannen van den percuteur geschiedtnbsp;door het instrument in een aan een dakbalk bevestigdenbsp;vork (E fig. 2) op te hangen, de aan den hefboom bevestigdenbsp;haak (C fig. 2) in het oog van de staaf te hangen en den

hefboom naar beneden te duwen. Ten teeken, dat het instrument gespannen is, hoort men den haan met een tik over

-ocr page 587-

555

de ring (Z van fig. 1) slaan. Voor het gebruik plaatst de man, die met het schieten belast is, zich met den gespannennbsp;percuteur voor het in het hok opgesloten varken en brengtnbsp;den mond van het instrument zoo dicht mogelijk bij hetnbsp;midden van het voorhoofd van het varken. Wanneer hijnbsp;denkt op de juiste plaats gericht te hebben, drukt hij opnbsp;den trekker en nu dringt de naald met snelle vaart door hetnbsp;schedeldak, vernietigt een klein gedeelte van het hersenweefsel en springt direct weder terug. Deze heen- en terugbe-weging gaat zoo snel, dat toeschouwers de naald niet tenbsp;voorschijn, noch terug zien springen. Het varken valt plotselingnbsp;neder, zonder eenig geluid te geven, is bewusteloos, wordtnbsp;door de opengeslagen zijdeur uit het hok verwijderd, doornbsp;keelsteek ontbloed en is zeer spoedig dood.

De voordeelen van het gebruik van den percuteur zijn:

Ie. dat de Indische varkens vóór het slachten op een praktische wijze verdoofd kunnen worden,

2e. dat het laden van het instrument geen kosten met zich brengt, en

3e. dat het voor de omstanders ongevaarlijk is.

Het 2de argument verdient eenige toelichting. Volgens de uitvinders dient de mondloop tegen het voorhoofd van hetnbsp;varken gedrukt te worden. Hiervan kan bij het Indischenbsp;varken geen sprake zijn. Het instrument kan er dicht bijnbsp;gehouden maar zelden tegenaan gedrukt worden. Het gevolgnbsp;is, dat de contraveer veel te lijden heeft en daardoor springt.nbsp;Dit nadeel werd in ’t begin bij een veelvuldig gebruik,nbsp;zooals in Batavia noodig is, ondervonden, maar toen denbsp;aanzetveeren een weinig van hunne spanning verloren hadden,nbsp;was het euvel verholpen. Wanneer blijkt, dat de aanzetveerennbsp;te slap geworden zijn, wordt er slechts één verwisseld metnbsp;het gevolg, dat de staaf niet met de volberekende krachtnbsp;uit den loop wordt gedreven, de contraveer minder te lijdennbsp;heeft en daardoor niet springt.

De percuteur is van eenvoudige constructie, gemakkelijk

-ocr page 588-

556

uit elkaar te nemen en schoon te maken. Het instrument kan in Indië aangemaakt worden. De spiraalveeren echternbsp;niet en deze moeilijkheid wordt, nu de .verbinding metnbsp;Nederland zeer slecht is, terdege ondervonden.

Over de werking van den percuteur ben ik zeer tevreden, het gebruik gaat vlot en er worden te Batavia nog geennbsp;2^lo misschoten gegeven. Collegae, die het instrument hebbennbsp;zien aanwenden, waren vol lof er over.

Ten slotte nog de mededeeling dat de percuteur wordt aangemaakt door de Maastrichtsche Spijker- en Draadnagel-fabriek te Maastricht, dat de aanschaffingskosten ongeveernbsp;ƒ70.— bedragen, de aanzetveeren ƒ 3,50 en de contraveerennbsp;ƒ 2,10 kosten. Ook is het gewenscht enkele naalden innbsp;voorraad te houden, want deze breken wel een enkele maal af.

December 1917.

Bladvulling.

De Nederlandsche dagbladen bevatten het verslag van de commisie door de regeering ingesteld om een onderzoeknbsp;te doen naar de werking van de Intendance. Interessantnbsp;voor dierenartsen in de 6de conclusie, welke luidt:

6e. Wat de fourages betreft, is de Intendance er in geslaagd voldoende voorraden haver in te slaan. Echter het ontbraknbsp;aan samenwerking tusschen Intendance en troepen-personeel,nbsp;veterinairen dienst en Landbouw. In het bijzonder zal denbsp;invloed van den militair veterinairen dienst zich in dezenbsp;sterker'moeten doen gevoelen. .

V. d. B.

-ocr page 589-

Veeartsenijkundige mededeeling van het Departement van Landbouw, Nijverheidnbsp;en Handel No. XXV.

[Ned.-Indische Veeartsenschool].

Hamartoom van de nieren van een kalf,

DOOR

Dr. H. J. SMIT.

Het door Markus gepubliceerde artikel: „Hamartoom in de nier van het rund” (Tijdschrift voor Diergeneeskunde. Deelnbsp;44, Afl. 11, Juni’17) gaf aanleiding een nog niet lang geleden,nbsp;voorloopig als „witte vleknier” genoteerd praeparaat aan eennbsp;nauwkeuriger onderzoek te onderwerpen.

De witte vleknieren komen in Indië slechts uiterst zelden voor, wat wel blijkt uit het feit, dat het hier beschrevennbsp;praeparaat het eerste van dien aard was, dat hier in Buitenzorg aan het abattoir werd gevonden. Dit staat hoogstwaarschijnlijk in verband met het feit, dat hier slechts weinignbsp;jonge kalveren worden geslacht en z.g. mestkalveren nagenoeg niet voorkomen.

Het bedoelde praeparaat was afkomstig van een ± 4 mud. oud kalf, dat zich in een slechts matigen voedingstoestandnbsp;mocht verheugen. Pathologische anatomische veranderingennbsp;werden, behoudens die aan de nieren en de bijna nooitnbsp;ontbrekende distomatose met de daaraan verbonden anaemienbsp;en lichte hydraemie, niet waargenomen. De beide nierennbsp;hadden een licht-bruine kleur, de grootte was normaal,nbsp;alleen vielen dadelijk op een groot aantal witte vlekken opnbsp;de oppervlakte. Deze waren eenigszins gebombeerd ennbsp;staken een weinig boven de oppervlakte van het omgevende nierweefsel uit. Sneed men zoo’n knobbel in, dan bleeknbsp;hij te bestaan uit een compact homogeen grijs-geel weefsel,

iL


-ocr page 590-

558

dat zich zoover in de diepte uitstrekte, dat een biconcave figuur op de sneevlakte waarneembaar was, met den meestnbsp;gebolden kant naar beneden gericht. Het tumorweefsel gingnbsp;met een scherpe grens in het normale omgevende weefselnbsp;over. De consistentie van de knobbels was iets grooternbsp;dan die van hun omgeving. De knobbels kwamen uitsluitendnbsp;in de bastsubstantie voor. De grootte varieerde tusschennbsp;die van een luciferskop en een erwt. Een erwtgroote knobbel werd uitgenomen en ingesloten. De coupes werdennbsp;gekleurd met haemaluin-eosine en volgens van Gieson.

In het met haemaluin gekleurde praeparaat was bij kleine vergrooting een weefsel te zien bestaande uit dicht aaneengesloten cellen met weinig plasma en vrij donker blauwnbsp;gekleurde kernen. Van een bepaalde rangschikking kon nietnbsp;worden gesproken, of het zou die moeten zijn, welke Markus in zijn artikel aanduidt met een „eenigszins strengvormige”. Hier en daar waren kleine lichaampjes zichtbaar,nbsp;die op het eerste gezicht den indruk gaven van reuzencellen. Bij sterkere vergrooting bleken de cellen, waaruitnbsp;het tumorweefsel was opgebouwd, min of meer ovale kernen te bezitten, die aan die van epitceelcellen herinnerden.nbsp;Om de kern heen lag een smal strookje een weinig rosenbsp;gekleurd plasma met meerdere kortere en langere uitloopers,nbsp;zoodat het door Markus gegeven beeld van drie-, vier- ennbsp;meer-hoekige werd waargenomen.

De bovengenoemde op reuzencellen gelijkende lichaampjes bleken te bestaan uit een homogene eosine-rood gekleurde grondsubstantie, waarin aan de periferie eenigszins langwerpige dicht naast elkaar gelegen blauwgekleurdenbsp;kernen in een al of niet gesloten kring waren gerangschikt.nbsp;Van de kleine donker gekleurde cellen in het gevulde lumennbsp;van deze blijkbaar buisvormige organen, waarvan Markusnbsp;spreekt, kon slechts in enkele en kleine aanduiding wordennbsp;gevonden (zie de afbeelding). Om de krans van kernennbsp;heen ligt dikwijls nog een roodgekleurd randje plasma van

-ocr page 591-

Hamartoom v/d nier van een kalf. Overgang van ziek in gezond weefsel.nbsp;Vergr. Zeiss Occ. 3 Obj. A.

Hamartoom v/d nier van een kalf. Vergr. Zeiss. Occ. 3, Obj. D.

-ocr page 592-

/ 'gt;\

L^ l|.gt;:/.:i-i4 o\


-ocr page 593-

A’ f’' '\

4

'i

('/:■’?■ quot;i ’

o;

i

-ocr page 594- -ocr page 595-

559

dezelfde structuur als in het lumen. Het lichaampje is door een open ruimte van zijn omgeving, het tumorweefsel, gescheiden.

Markus ontkent het voorkomen van glomeruli in den tumor, toch trof ik er een paar aan (zie afbeelding), heelnbsp;gaaf waren ze echter niet meer.

In de volgens van Gieson gekleurde praeparaten was het plasma geelbruin, de kernen hadden een donker bruinenbsp;kleur. Bindweefsel kwam er in heel fijne fibrillen in voor,nbsp;die zich tot meer of minder breede, niet erg duidelijkenbsp;strengen vereenigden, waardoor een eenigszins alveolairenbsp;bouw ontstond.

Het is jammer dat Markus geen afbeeldingen geeft, vergelijking was daardoor niet mogelijk. Er kon alleen opnbsp;de beschrijving worden afgegaan.

Hoewel mijn waarnemingen niet geheel met die van Markus overeenstemmen, geloof ik toch wel te mogen aannemen,nbsp;dat hier sprake is geweest van een „hamartoom”, zoodatnbsp;ook Indië nu het zijne bezit.

November 1917.

-ocr page 596-

Intraveneuze injecties van sulfas magnesicus bij paarden,

door

Dr. H. J. SMIT en M. MOETALIB.

Het heeft ongetwijfeld zijn groote voordeelen, dat de leerlingen bij de practische operatieleer ook op het levendenbsp;dier opereeren. Om noodelooze pijniging te voorkomennbsp;is narcose daarbij natuurlijk geboden. Daar van verschillendenbsp;zijden de sulfas magnesicus als anaestheticum wordtnbsp;beschreven, werd besloten na te gaan in hoeverre dezenbsp;stof haar waarde zou hebben voor het bovenbeschrevennbsp;doel. Bij de proeven werd het volgende plan gevolgd:

1 e. Nagaan, welke dosis voldoende is om een paard te dooden. Welke dosis reeds narcose verwekt.

Hoe lang die narcose duurt en hoe de afloop ervan is. Of de ongevoeligheid volkomen is en of de narcosenbsp;geen invloed uitoefent op het uitbloeden.

Of er voldoende tijd is een operatie te doen op het levende genarcotiseerde dier en of daarna nog volkomennbsp;• uitbloeding mogeiijk is.

In het Tijdschrift voor Diergeneeskunde van 1916, No. 16, Dl. 43 en Dl. 44, No. 14, 1917, werden door Jacob eennbsp;paar artikelen gepubliceerd over sulfas magnesicus bij hondennbsp;toegepast. Jacob onderscheidt bij de door hem behandeldenbsp;honden twee methoden, n.1. de intraperitoneale en denbsp;intracardiale. Daarbij wordt er op gewezen, dat bij denbsp;intracardiale een viermaal kleinere dosis noodig is dan bijnbsp;de intraperitoneale t.w. 0.5 gr. per K.Q. lichaamgewicht.

En om het gemak van de applicatie èn omdat een geringere dosis voor het beoogde doel voldoende was, werd bij onzenbsp;proeven besloten het middel intraveneus toe te dienen.

-ocr page 597-

561

De oplosbaarheid van sulfas magnesicus in water is ongeveer één op één. Om verzekerd te zijn van een goedenbsp;oplossing werd steeds meer water genomen dan noodig was.nbsp;De gebruikte oplossingen waren steriel en bloedwarm ennbsp;werden ingebracht door middel van een trechter en slang,nbsp;waaraan een aderlaatcanule was bevestigd.

Qeval 1. Het gold hier een Inlandschen schimmel van 10 jaar oud met een lichaamgewicht van 140 K.G., in matigen voedingstoestand verkeerend. In verband met de doornbsp;Jacob opgegeven cijfers werd genomen een dosis van 100 gr.nbsp;sulfas magnesicus in 150 gr. water. De canule werd ingébracht en toen de in den trechter gegoten vloeistof in denbsp;bloedbaan was verdwenen, zakte het dier in elkaar en legdenbsp;zich op de linker zijde. Rug en hals werden gekromd, het hoofdnbsp;naar omlaag gebracht en de beenen krampachtig gebogen,nbsp;de mond sperde zich open, de buik was opgetrokken, allesnbsp;ging gepaard met kreunen. Men kreeg den indruk, dat het diernbsp;heftige pijnen doorstond, een onaangename gewaarwording,nbsp;waar juist werd gezocht naar een pijnloos afmaken.

Oogenblikkelijk werd de huidsnede aan de halsadergroeve gemaakt. De jugularis kwam als een bezemsteeldikke strengnbsp;voor den dag, de carotis daarentegen was zoo samengetrokken,nbsp;dat hij niet dikker was dan een griffel. Van uitbloeden wasnbsp;geen sprake meer, het dier was dood.

Honderd gram sulfas magnesicus bleek dus een sneldooden-de dosis voor een paard van 140 K.G.

Geval 2. Een Inlandsche vliegschimmel van 13 jaar oud met een lichaamsgewicht van 153 K.G., in een slechtennbsp;voedingstoestand verkeerende. Ingebracht werd een dosisnbsp;van 50 gr. sulfas magnesicus opgelost in 150 gr. water.

Door een beweging, die het dier maakte, schoot de niet ver genoeg ingebrachte canule blijkbaar uit de ader, zóódat denbsp;vloeistof subcutaan kwam. Dit werd eerst gemerkt, toen zichnbsp;op de plaats van inspuiting een zwelling begon te vormen.

Een kwartier werd gewacht, maar toen het dier niet de

éi

-ocr page 598-

562

minste reactie vertoonde, werd opnieuw een dosis van 50 gr. MgS04 in 150 gr. H2O opgelost ingebracht, ditmaal in denbsp;vena jugularis.

Dadelijk na de laatste inspuiting vertoonde het dier eenige excitatie, die zich uitte in een paar passen achteruitloopennbsp;en een paar malen op- en neerslaan met het hoofd. Hetnbsp;draaide zich hierop om en gedroeg zich daarmee geheel als eennbsp;paard, dat zich een gunstig plekje uitzoekt om te gaan liggen.nbsp;Het bracht toen voor- en achterbeenen bij elkaar en liet zichnbsp;op de linker zijde vallen.

Zonder eenige tegenkanting van zijn kant werd het dier eenige passen verder gesleept om met den hals boven dennbsp;verzamelbak voor het uitstroomende bloed te komen.

Bij het maken van de huidsnede, die in dit geval zeer pijnlijk moet zijn geweest, daar ze onhandig werd aangebracht, was niet de minste reactie waar te nemen. Aangenomennbsp;kan dus worden, dat geen pijn werd gevoeld. Toch bleefnbsp;de cornea-reflex bestaan. De ademhaling was iets versneld,nbsp;de neusgaten werden opengesperd en de bovenlip iets opgetrokken, zoodat de tanden in den een weinig openstaandennbsp;mond zichtbaar waren. De pols was frequent, doch nognbsp;voelbaar. De ader bleek gezwollen, had ongeveer tweemaalnbsp;haar normalen omvang, was dus niet zoo dik als in gevalnbsp;1 werd beschreven. De carotis, die gemakkelijk was te vinden,nbsp;was goed gevuld en bij het openen spoot het bloed, datnbsp;een veneus aspect had, er met een krachtigen straal uit;nbsp;het uitbloeden geschiedde dan ook uitstekend. De krampen,nbsp;zooals men die in de laatste oogenblikken bij een uitbloedendnbsp;dier kan waarnemen, vertoonden zich slechts zeer zwak.

Over de dosis kan hier slecht worden geoordeeld, omdat naast de 50 gr. intraveneus ingebrachte sulfas magnesicusnbsp;ook nog 50 gr. subcutaan was gegeven, De dosis was echternbsp;van dien aard, dat narcose intrad, waardoor gevoelloosheidnbsp;ontstond, terwijl het uitbloeden in zeer voldoende matenbsp;geschiedde.

-ocr page 599-

563

Geval 3 gold éen bruinen Australischen ruin van 13 jaar, die in goeden voedingstoestand verkeerde en een lichaamsgewicht had van 452 K.G.

Ingespoten werden 100 gr. sulfas magnesicus opgelost in 200 gr. H2O.

. Na de inspuiting trad geen reactie op, alleen gaapte het dier vlak na de inspuiting herhaaldelijk, maar overigens wasnbsp;het opgewekt, vertoonde een levendig oorenspel en had een-helderen blik, terwijl het belang bleef stellen in zijn omgeving.

Daarom werd 25 minuten na de eerste inspuiting nogmaals een dosis van 100 gr. sulf magnesicus op 300 gr. waternbsp;ingebracht.

Dadelijk na deze inspuiting begon het dier te gapen, het liet zijn hoofd hangen, toonde zich soporeus, had een suffennbsp;blik, de oogen half dicht en een wankelenden gang, dienbsp;echter onder het afstappen al spoedig iets beter werd, tus-schen de billen was een sterk transpireeren waar te nemen.nbsp;Pols en hartslag waren iets versneld, van totale narcose wasnbsp;echter geen sprake, integendeel het gras, dat het dier voorbijnbsp;kwam, interesseerde hem dermate, dat het niet kon nalatennbsp;er een plukje van te nemen. De gevoeligheid was evenminnbsp;gestoord, want de reactie op speldeprikken was in alle opzichten normaal.

Daar er sectie op het dier gemaakt moest worden, werd het met een kogel gedood.

Hier bleek dus een dosis van 200 gram sulfas magnesicus, in twee keeren intraveneus ingebracht met een tusschenpoosnbsp;van 25 minuten, niet voldoende om narcose te verwekkennbsp;bij een dier met een lichaamsgewicht van 452 K.G. Eennbsp;zwak cumulatieve werking kon niet worden ontkend.

Geval 4. Een bruine, Inlandsche hengst van 13 jaar, in matigen voedingstoestand verkeerend, met een lichaamsgewicht van 150 K.G.

Ingespoten 50 gr. sulfas magnesicus opgelost in 150 gr. water.

-ocr page 600-

564

Het inloopen van de oplossing eischte twee minuten tijds. Vlak na inspuiting werden de oogen lodderig, de gang werdnbsp;wankelend, na een paar keer struikelen viel het dier op denbsp;linker zijde. Tussclien het uithalen van de canule en hetnbsp;neervallen waren twee minuten verloopen. De ademhalingnbsp;bleef rustig, de pols was 50 en de hartslag iets bonzend,nbsp;de penis hing slap uit den koker. Cornea-reflex bleef bestaan.

Dadelijk werd begonnen met het doen van neurectomie van de kootzennwen. De huidsnede werd blijkbaar nietnbsp;gevoeld. Toen de zenuw was opgepraepareerd, werd ernbsp;een draad onderlangs gebracht en daarin de zenuw stevignbsp;vastgeknoopt. Krijgt men op dit moment bij niet-genarco-tiseerde paarden altijd een hevige reactie, in dit geval bleefnbsp;deze uit. Ook het doorsnijden van de zenuw veroorzaaktenbsp;blijkbaar niet de minste pijn. De operatie geschiedde opnbsp;hel ongekluisterde, op geenerleiwijze gebonden paard. Hetnbsp;dier werd nu versleept naar den bloedbak en daar werd denbsp;huidsnede gemaakt om tot de carotis te kunnen geraken.nbsp;Opzettelijk werd deze huidsnede zeer langzaam gemaakt,nbsp;zoodat, werd pijn ondervonden, deze in al haar intensiteitnbsp;zou zijn gevoeld, er werd echter totaal niet op gereageerd.

De carotis bleek zijn normale spanning te hebben en bij het openen spoot het bloed naar buiten. De vena jugularisnbsp;was iets verwijd. Tijdens de agonie trad een sterk zweetennbsp;op; krampen en flates, zooals die bij den doodstrijd indennbsp;regel worden waargenomen, bleven uit, ook had na dennbsp;dood geen afvloeien van urine plaats.

In dit geval duurde de narcose lang genoeg om een betrekkelijk kleine operatie zonder overhaasting te doen, denbsp;gevoelloosheid was volkomen, terwijl van verandering innbsp;den vaattonus weinig werd gemerkt.

Geval 5. Een bruin-zwarte hengst van Inlandsch ras, in matigen voedingstoestand verkeerend, 14 jaar oud metnbsp;een lichaamsgewicht van 113 K.G.

Volgens den maatstaf gebruikt bij het voorgaande paard

-ocr page 601-

565

zou hier toegedienci moeten worden 1/3 X 113 = ±38 gr. sulfas magiiesicus om nacrose te krijgen. Inderdaad werdnbsp;echter een hoeveelheid sulfas magnesicus genomen van 75nbsp;gr. in 225 gr. water opgelost. De canule werd ingebrachtnbsp;en de vloeistof in den trechter gegoten. Tijdens de inspuiting zakte het dier in elkaar en stierf onder dezelfdenbsp;verschijnselen als reeds bij geval 1 zijn beschreven.

De nog in trechter en slang aanwezige hoeveelheid oplossing werd nagemeten en toen bleek, dat een hoeveelheid oplossing van 175 gram was gebruikt, deze bevatte dusnbsp;± 58 gr. sulfas magnesicus. Waar 38 gr. narcose had moetennbsp;verwekken, bleek 20 gr. meer doodelijk te zijn.

De grens van de doodelijke dosis bleek hier dus te liggen ver boven den aangenomen maatstaf van 1/3 van het aantal K. G. lichaamsgewicht in grammen sulfas magnesicus.

Geval 6. Gold een bruine merrie, in matigen voedings-toestand verkeerend, met een lichaamsgewicht van 97 K. G.

In verband daarmede werd intraveneus ingebracht 32 gr. sulfas magnesicus opgelosf in 96 c. c. water.

Door tegenstribbeling van het dier onder het infundeeren geraakte de canule buiten de ader en liep een gedeelte van denbsp;vloeistof onder de huid. De canule werd daarom dadelijknbsp;teruggetrokken en 20 minuten later werd een nieuwe dosisnbsp;in de andere halsader ingebracht. De tweede inspuiting,nbsp;die l'/2 minuut duurde, had oogenblikkelijk sufheid en eennbsp;waggelenden gang ten gevolge. Na een paar keer struikelennbsp;zeeg het dier in elkaar. De pols was nog heel zwak, denbsp;cornea-reflex verdwenen. Na eenige krampachtige bewegingen met de beenen blies het dier den laatsten adem uit.nbsp;Dadelijk werd de carotis blootgelegd, om het dier nog tenbsp;laten uitbloeden, doch daarbij bleek de arterie dermate gecontraheerd, dat hij niet dikker was dan een schoolgriffel.nbsp;Er werd dan ook niet meer dan 1/3 L. bloed opgevangen.

De betrekkelijk geringe hoeveelheid, die meer was ingébracht, waarvan nog een gedeelte onder de huid, bleek

-ocr page 602-

566

hier dus voldoende om de totaal-dosis als een letale te kenmerken.

Geval 7. Betrof een vos-hengst van 96 K. G., 4V2 jaar oud en in goeden voedingstoestand verkeerend.

In de halsader werd een oplossing ingebracht van 32 gr. sulf. magnesicus in 96 c. c. water, dus ‘/s van het aantalnbsp;K. G. lichaams gewicht in grammen. Oogenbhkkelijk na denbsp;inspuiting stortte het dier op de rechter zijde. Na een drietalnbsp;krampachtige ademhalingen en nog wat loopbewegingen metnbsp;de beenen stierf het. De pols werd dadelijk na de inspuiting onvoelbaar, de hartslag was snel en bonzend, de cornea-reflex verdween snel. De doodstrijd duurde niet langernbsp;dan 2 minuten.

Hiermede was voldoende aangetoond, dat een dosis sulfas magnesicus van '/s gram pro K. G. lichaamsgewicht intraveneus ingebracht voor het paard in het algemeen als een doodelijke moet worden beschouwd. Daarom werd beslotennbsp;de dosis in den vervolge niet grooter te nemen dan gr.nbsp;per K. G. lichaamsgewicht.

Geval 8. Een bruine merrie van 8 jaar, in matigen voedingstoestand verkeerend, met een lichaamsgewicht van 149

K.G.

Ingebracht werd een oplossing van 37'/4 gr. sulfas magnesicus in 11 P/4 gr. H2O, dus 'Ugr. magnesium sulfaat per K.G. lichaamsgewicht. Ongeveer I'/2 minuut na de inspuiting gingnbsp;het dier liggen, sloeg nog een wijle met de beenen, maar bleeknbsp;al spoedig gevoelloos. Er kon zonder eenige tegenkantingnbsp;neurectomie van de beide kootzenuwen worden verricht bijnbsp;het totaal ongekluisterde dier. Bij het afmaken door arte-riotomie dadelijk na afloop der operatie bleek de jugulair-vene nog iets uitgezet, de carotis niet noemenswaardnbsp;vernauwd. Het uitbloeden geschiedde in ruime mate. Denbsp;pols was tijdens de narcose klein, de cornea-reflex bleefnbsp;bestaan.

Geval 9. Een donker bruine hengst van 10 jaar oud.

-ocr page 603-

567

in matigen voedingstoestand vetkeerend, met een lichaamsgewicht van 109 K.G.

Intraveneus ingebracht werd 27 gr. sulfas magnesieus opgelost in 81 c. c. water.

Kort na de inspuiting stond het dier met opengesperde neusgaten, had een versnelde ademhaling, een wankelendennbsp;gang, transpireerde sterk, maar ging niet liggen. De polsnbsp;was klein en frequent. Na ± 10 minuten was het dier weernbsp;normaal. De dosis bleek hier dus te klein voor narcose.

Geval 10. Twee dagen later werd hetzelfde dier als bedoeld in geval 9 nogmaals met dezelfde dosis ingespoten.nbsp;Gedurende de inspuiting toonde het eenige excitatie. Nanbsp;de inspuiting stond het te trillen in de voorbeenen, transpireerdenbsp;een weinig tusschen de dijen, had een versnelden pols (76nbsp;slagen per minuut), reageerde niet op speldeprikken, maarnbsp;toonde zich een minuut of vijf later weer normaal.

Geval 11. Betrof alweer den in 9 en 10 genoemden hengst. De inspuiting had een week na de tweede plaats, het diernbsp;was intusschen 6 K. G. in gewicht achteruit gegaan.

Ditmaal werd 34.5 gr. sulfas magnesieus opgelost in 103 gr. water ingebracht. Twee minuten na de inspuiting begonnbsp;het dier te waggelen en ging liggen. De cornea-reflex bleefnbsp;bestaan, de hartslag was versneld en een weinig bonzend,nbsp;de pols was na 20 minuten weer normaal. Er werd zenuwsnedenbsp;van de kootzenuwen gedaan, die zeer onhandig geschieddenbsp;en daardoor lang duurde, n.1. 20 minuten. De gevoeligheidnbsp;bleek intusschen weer eenigszins te zijn teruggekeerd. Hetnbsp;voorbeen, waaraan de operatie was geschied, werd verbonden en 10 minuten later, dus ‘/2 uur na de inspuiting stondnbsp;het dier weer te grazen. De wonden genazen goed en hetnbsp;dier heeft verder geen last meer van de ondergane bewerkingnbsp;gehad. Later is het door verbloeding afgemaakt.

Hier bleek dus de dosis van 1/3 gr. pro K.G. lichaamsgewicht de juiste. Nadeelige gevolgen had de toediening der sulfas magnesieus niet.

-ocr page 604-

568

Geval 12. Om te zien wat een nog kleinere dosis zou uitwerken, werd deze lichtbruine hengst van 10 jaar, innbsp;matigen voedingstoestand verkeerend, met een lichaamsgewichtnbsp;van 118 K. G. 23 72 gr- sulfas magnesicus in TOVa H2O ingespoten, dus slechts 1/5 gr. van het zout per K.G lichaamsgewicht. De reactie bestond in een paar maal gapen, eennbsp;kleine frequente pols. Het dier begon dadelijk na het gapennbsp;weer te grazen,

Geval 13. Na de ervaringen opgedaan met geval 9 en 10 werd weer teruggekeerd tot de oorspronkelijke dosis vannbsp;1/3 gr. sulfas magnesicus op 1 gram lichaamsgewicht. Ditnbsp;geval betrof een bruine merrie van 12 jaar, in slechtennbsp;voedingstoestand verkeerend, een gewicht van 102 K. G.nbsp;Er werd 3372 gr- sulfas magnesicus in 99 water intraveneusnbsp;toegediend.

Dadelijk na de inspuiting vertoonde het dier zich sterk geëxiteerd, hinnikte, draaide een paar maal om zijn eigennbsp;as en viel. Liggende werden loopbewegingen met gestrektenbsp;beenen gemaakt. De ademhaling was krampachtig, de neusgaten werden wijd geopend. De dood trad plotseling in. Bijnbsp;het opzoeken van de carotis bleek deze niet dikker dannbsp;een griffel en bevatte geen bloed meer, de vena jugularisnbsp;was wel twee c.M. in doorsnede.

Geval 14. Betrof een hengst van 121 K.G. lichaamsgewicht en 15 jaar oud; 40 gr. sulfas magnesicus in 120 gr. water opgelost waren voldoende om na intraveneuze injectienbsp;hetzelfde beeld te voorschijn te roepen als voor geval 13nbsp;werd beschreven.

Geval 15. Een hengst van 11 jaar, wegende 11872 K.G., kreeg intraveneus 30 gr. sulfas magnesicus op 90 H2O. Kortnbsp;na de inspuiting legde het dier zich neer op de reeds beschreven wijze en bleek zoo ongevoelig, dat, zonder dat het ooknbsp;maar eenigszins was gebonden, de castratie met de Re-naultsche tangen kon worden gedaan. Na de operatie, dienbsp;12 minuten in beslag nam, bestond nog volkomen anaesthe-

-ocr page 605-

569

sie, hetgeen bleek, toen de huidsnede werd gemaakt om het dier te doen uitbloeden. De arterie was ook hier weernbsp;vernauwd, de vene sterk verwijd. Cornea-reflex bleef aanwezig.

Conclusies: Als antwoord op de in den aanvang ge-gestelde vragen zien we dus:

fe. dat 1 gram sulfas magnesicus pro K.G. lichamsgewicht intraveneus bij het paard ingebracht een vrijwel oogen-blikkelijken dood tengevolge heeft;

2e. dat een dosis van V4 — Vs gr- pro K.G. lichaamsgewicht in den regel narcose verwekt;

3e. dat de narcose hoogstens V2 uur duurt;

4e. dat de gevoelloosheid, indien zij optreedt, volkomen is, doch dat het uitbloeden meermalen in ongunstigennbsp;zin wordt beïnvloed;

5e. dat operaties, mits niet langer durende dan 30 minuten, gemakkelijk kunnen worden uitgevoerd en dat daarnanbsp;het uitbloeden nog zeer goed kan geschieden.

Verder dient echter te worden opgemerkt:

6e. dat sulfas magnesicus als narcoticum zeer onbetrouwbare uitkomsten oplevert;

7e. dat het een stof is, die intraveneus aangewend een vaatvernauwende werking heeft;

8e. dat de grens tusschen de narcotiseerende en de doodelijke dosis niet met zekerheid kan worden getrokken; 9e. dat slecht gevoede, min of meer cachectische paardennbsp;veel gevoeliger zijn dan goed gevoede dieren.

Tenslotte kan nog worden vermeld, dat de stof voor runderen meer toxisch schijnt dan voor paarden. Een Ben-gaalsch rund n. 1., intraveneus ingespoten met een dosisnbsp;sulfas magnesicus gelijk staande met 1/3 gr. pro K.G. lichaamsgewicht, vertoonde de eerste minuten na de inspuitingnbsp;niets bijzonders en bleef toen plotseling dood „zonder-een-spier-te-vertrekken.”

Buitenzorg, December 1917.

-ocr page 606-

Proefnemingen omtrent het verven van lichtgekleurde en bonte paarden,

DOOR

W. VAN DER BURG.

Toen in September 1915 onder de aangekochte Chinee-sche ponies tal van schimmels en bontgekleurde paarden bleken te zijn, werd naar aanleiding van korte berichten innbsp;tijdschriften en dagbladen door den chef van het wapennbsp;der cavalerie ter zake om voorlichting gevraagd. Als vannbsp;belang en geschikt om in beproeving te worden genomen,nbsp;kwam als goedkoop en onschadelijk voor de gezondheidnbsp;der paarden alleen permanganus kalicus in aanmerking ennbsp;wel op grond van een mededeeling van den majoor-apothekernbsp;D. Huttner, lid van de Duitsche militaire missie in Turkijenbsp;{Zeitschrift für Veterinarkunde 1915, Juli-aflevering).

Huttner zegt dienaangaande: Voor het kleuren lost men 10 gram op in één Liter water. De violette oplossing wordtnbsp;met een borstel ingewreven en op gevoelige plaatsen metnbsp;spons of lap. Na korten tijd wordt de kleur bruingroennbsp;door reductie tot mangaan superoxyde (bruinsteen), die zichnbsp;in fijn verdeelden toestand op de haren vastzet. Door denbsp;paarden in de zon te plaatsen bespoedigt men dit proces.nbsp;Het wasschen van de paarden vóór het kleuren is te vermijden. Bij sterkere oplossingen krijgt men een donkerdernbsp;kleur; deze houdt zich echter minder goed, daar de harennbsp;slechts eene geringe hoeveelheid bruinsteen op hun oppervlakte vasthouden. De handen van het personeel kunnennbsp;met een citroen of verdunde oplossingen van zuren wordennbsp;gereinigd.

Het kalium permanganaat eigent zich ook voor het kleuren van tenten.

-ocr page 607-

571

Een proefneming met een tweetal schimmels bij het 3de eskadron te Batavia naar de door Huttner gegeven aanwijzingen gaf vrij bevredigepde resultaten. Met een beetje zuinigheidnbsp;kon volgens diens recept voor het kleuren van een heelnbsp;paard met één Liter van de oplossing worden volstaan.

De geelbruinachtige kleur maakte de paarden in open terrein en in zonlicht veel minder zichtbaar, evenwel werdnbsp;de indruk verkregen, dat door regen of baden de kleur, dienbsp;onder gunstige omstandigheden een 14 dagen stand hield,nbsp;spoediger verdween. De conclusie was ten slotte, dat denbsp;toepassing van het middel om de 10 dagen zou moetennbsp;moeten worden herhaald.

Daar deze resultaten niet ten volle aan de verwachting beantwoordden, werden de proeven in 1916 herhaald en alvorens daartoe over te gaan het advies van den thans overledennbsp;dirigeerend apotheker, kolonel Dr. Ottow ingewonnen, dienbsp;van meening was, dat wel degelijk een deel van de kleurstofnbsp;in de haren dringt en dus een wasschen van de paarden aannbsp;te bevelen was, teneinde dat indringen te vergemakkelijken.

De indruk van deze tweede proefneming, waarbij een wat sterkere oplossing werd gebruikt, was bij steller dezes alsnbsp;volgt:

Bij het verven van schimmels met een oplossing van per-manganus kalicus van 1 op 75 werd, zoowel bij van te voren gev,‘asschen of niet gewasschen paarden, de kleur vannbsp;een gewoon (noch licht, noch donker) zemelvaal paard verkregen, welke bruinachtige tint acht dagen lang, ongeachtnbsp;den toestand van het weer, voldoende stand hield.

Na acht dagen begint deze langzamerhand lichter te worden, minder door het verlies van kleurstof, dan wel door het uitvallen van de haren, welke door witte worden vervangen. Daardoor is het ook te verklaren, dat staart ennbsp;manen, waarbij het uitvallen der haren langzamer geschiedt,nbsp;zeer langen tijd donker van tint blijven (vooropgezet, dat zenbsp;goed zijn gekleurd).


-ocr page 608-

572

Dat water op zich zelf op het ontkleuren, dus als oplossingsmiddel van de kleurstof, zeer geringen invloed heeft, bleek uit het feit, dat een bundel staartharen in de oplosgedompeld en daardoor intensief gekleurd, na 24 uren innbsp;water te hebben gelegen, nog donker van kleur bleek te zijn.

Daar het van de mate van haarwisseling, jaargetijde, het meer of minder poetsen en baden (waarbij haren losraken)nbsp;afhangt of de bruine kleur sneller of langzamer verdwijnt,nbsp;lijkt het mij aan te bevelen eené herhaalde toepassing vannbsp;het kleurmiddel als regel niet langer uit te stellen dannbsp;acht dagen, al heeft dan ook na 14 dagen (in het vredes-garnizoen) een schimmel zijn oorspronkelijk uiterlijk nog langnbsp;niet herkregen.

Wat de hoeveelheid van de oplossing betreft, is voor de praktijk te velde, waar men over geen ervaren personennbsp;beschikt om het aan te wenden, op l‘/2 Liter te rekenen.

In verband met de resultaten van deze proefneming is bepaald, dat bij mobilisatie lichtgekleurde paarden en dienbsp;met afteekeningen naar behoefte met eene oplossing vannbsp;permanganus kalicus (1: 75) zullen worden gekleurd, ennbsp;voortaan de lichte kleur van vossen en schimmels geen redennbsp;mag zijn om een bepaald superieur paard niet aan te koopen.

Van Fransche zijde zijn verschillende middelen aanbevolen om paarden blauw te kleuren. Een proef in het klein genomen met methyleenblauw bij witte afteekeningen aan denbsp;onderbeenen, gaf geen bevredigend resultaat. De kleurstofnbsp;is blijkbaar niet tegen zonlicht bestand.

(Wetensch. Jaarber. vjd Ind. Krijgsk. Vereeniging 1916.)

-ocr page 609-

Rechtzetting inzake de morphine-ordonnantie,

DOOR

W. VAN DER BURG.

In mijn artikel in de vorige aflevering, luidende: Enkele opmerkingen naar aanleiding van de morphine-ordonnantie,nbsp;w^erd tot de conclusie gekomen, dat de tenachterstelling vannbsp;de dierenartsen bij de geneesheeren inzake de bevoegdheidnbsp;tot het verkoopen en voorschrijven van morphine-praeparatennbsp;niet anders kon worden verklaard dan door een lagere taxatienbsp;in moreelen zin van den dierenarts door de Regeering.

Naar ik thans verneem, vindt de gewraakte regeling haar verklaring in de omstandigheid, dat voor de groote huisdieren,nbsp;bij den mensch vergeleken, zuike aanzienlijke hoeveelhedennbsp;van deze stoffen moeten worden voorgeschreven. Men vreestnbsp;n.1. — ook bij verstrekking op regelmatige wijze door eennbsp;dierenarts — dat de eigenaren in plaats van het geneesmiddelnbsp;ten bate van het zieke dier aan te wenden, daaraan, verloktnbsp;door de hoeveelheid, een minder geoorloofde bestemmingnbsp;zullen geven.

Kan op grond hiervan met voldoening worden geconstateerd, dat het geuite woord van protest in de pen had kunnennbsp;blijven, de praktische gevolgen blijven dezelfde, terwijl denbsp;boven aangegeven uitlegging aanleiding geeft tot denbsp;maatschappelijk gewichtige vraag of de eigenaren van grootenbsp;huisdieren in Indië, welke, voor zoover zij de hulp van dierenartsen bij hunnen zieke paarden en runderen plegen innbsp;te roepen, bijna uitsluitend onder de beter gesitueerdenbsp;Europeanen zijn te zoeken, daarbij niet te laag zijn getaxeerd.nbsp;Ik waag het niet daarop antwoord te geven en laat deze

-ocr page 610-

574

moreele waardeering van het betere deel der Europeesche bevolking alhier voor rekening van de Regeering, maar vestignbsp;er echter de aandacht op, dat blijkens het ontwerp van denbsp;Nederlandsche Opiumwet, (') de daarin opgenomen verbodsbepalingen inzake den verkoop van opiumpraeparaten behalvenbsp;voor apothekers enz. niet van toepassing zijn:

„op veeartsen, die bovenstaande stoffen invoeren, ver-„voeren of toebereiden, teneinde die als geneesmiddelen „ten behoeve van vee te verkoopen of af te leveren, mitsnbsp;„zij bij een en ander de bepalingen in acht nemen der Wetnbsp;„van 8 Juli 1874 (Staatsblad No. 98), tot regeling van denbsp;„uitoefening van de veeartsenijkunst,”

Hieruit zien wij, dat men er in Nederland in elk geval anders over denkt dan hier en de dierenartsen niet aannbsp;banden legt, inzake de aanwending van opium- of morphine-preparaten bij zieke huisdieren, door hun de verplichtingnbsp;op te leggen de onder de Opiumwet vallende geneesmiddelen persoonlijk aan te wenden, uit vrees, dat denbsp;eigenaren dier dieren daarvan anders misbruik zouden kunnen maken.

(1) In uittreksel hier achter onder de ,,Berichten”bpgenomen. v.d.B’

-ocr page 611-

REFERATEN.


Vereeniging „de Nederlandsche Roode Ster”.

Aan een artikel van den Nederlandsclien kapitein-paarden-arts J. M. Knipscheer in het Militair Geneeskundig Tijdschrift, 21ste jaargang, aflevering 1, is het volgende ontleend:

De eer het initiatief te hebben genomen tot de oprichting van de Vereeniging „de Nederlandsche Roode Ster” komtnbsp;toe aan Jonkvrouwe M. L. A. van Riemsdijk, die voor hetnbsp;beoogde doel eenige belangstellenden wist samen te brengen.

Bij Koninklijk Besluit van 26 Augustus 1916, No. 39, werden de statuten goedgekeurd. (')

De Vereeniging tracht haar doel te bereiken door: a. het inzamelen van giften in geld of in natura;

zich in verbinding te stellen met dierenartsen, genegen zich vrijwillig of tegen vergoeding te verbinden in tijd vannbsp;oorlog hunne diensten aan de Vereeniging te verleenen;nbsp;het opleiden en ter beschikking stellen van personeelnbsp;tot het verleenen van eerste hulp aan gewonde dierennbsp;en tot diensten bij de veterinaire verpleging achter hetnbsp;gevechtsfront en elders;

het inrichten van ziekenstallen, ambulances en herstellingsoorden;

het aanschaffen van paardentransportwagens, geneeskundige instrumenten, verband- en geneesmiddelen en verder verplegingsmateriaal;

het aandringen op wettelijke bepalingen, welke liet doel der Vereeniging kunnen bevorderen;nbsp;aansluiting bij internationale vereenigingen, w^elkenbsp;hetzelfde doel nastreven en verder door alle zoodanige middelen, welke voor het doel bevorderlijknbsp;kunnen zijn.


b.


c.


d.


e.


f.


g-


(1) Zie bladz. 270 van dit deel der „Bladen.”


-ocr page 612-

576

De vereeniging bestaat uit:

Gewone leden, die eene jaarlijksche contributie van minstens één gulden betalen.

Leden-donateiirs, die jaarlijks minstens tien gulden, dan wel eene som in eens van minstens vijftig gulden of meernbsp;aan de vereeniging bijdragen.

Buitengewone leden, die zich verbinden om in geval van oorlog of rampen door persoonlijke diensten mede te werkennbsp;tot bereiking van het doel der Vereeniging.

Eere-leden, die zich bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt tegenover de Vereeniging.

In alle gemeenten des Rijks, alsmede in de Koloniën en Bezittingen, kunnen afdeelingen worden opgericht. Gevormdnbsp;zijn thans de afdeelingen ’s-Gravenhage, Eem-en Gooiland,nbsp;te Amersfoort en Rotterdam.

Tot het verleenen van hulp in tijd van oorlog en bij rampen tracht de Vereeniging aan zich te verbinden, in de eerstenbsp;plaats;

a. dierenartsen, b. verplegers van zieke en gekwetste dieren en c. geleiders van zieke en gekwetste dieren; voortsnbsp;zoodanige andere categoriën van personen, als door denbsp;omstandigheden zullen worden vereischt.

Het voor den tijd van oorlog van de Vereeniging te verbinden personeel, met uitzondering van de dierenartsen,nbsp;die hunne hulp aan de Vereeniging wenschen te beperkennbsp;tot hunne standplaats met omliggende gemeenten, moet vrijnbsp;zijn van dienstplicht, noch tot dienst bij de Zee- of denbsp;Landmacht kunnen worden geroepen wegens uit anderennbsp;hoofde op hen rustende verplichtingen, uitgezonderd die,nbsp;voortvloeiende uit de hierna te noemen verbintenis.

Het hiervoren vermelde personeel moet bereid zijn om, wanneer de omstandigheden het naar het oordeel van hetnbsp;Hoofdbestuur noodig maken, de bij artikel 53 van hetnbsp;Landstorm-Besluit bedoelde verbintenis aan te gaan vannbsp;vrijwilliger bij den landstorm, bestemd tot het verrichten

-ocr page 613-

577

van ongewapende!! dienst. (') Dit behoudens nadere goedkeuring door den Minister van Oorlog.

In tijd van Oorlog wordt het aan de Vereeniging verbonden personeel, bedoeld onder o, voor zoover het bereid is de verbintenis bij den landstorm aan te gaan, alsmede het personeelnbsp;onder b en c genoemd, door haar met toestemming voornbsp;den veterinairen dienst ter beschikking van het legerbestuurnbsp;gesteld.

Aan de geleiders van zieke paarden worden alle diensten opgedragen, die verband houden met het weghalen en vervoeren van zieke en gekwetste dieren. Voorts verrichtennbsp;zij de stalwerkzaamheden in verblijven der zieke dieren;nbsp;zij zijn dus bovendien de corveeërs der Vereeniging. Denbsp;verplegers staan den dierenarts bij de behandeling van ziekenbsp;en gekwetste dieren ter zijde en brengen de door hem gegeven verplegingsvoorschriften ten uitvoer.

Voor de opleiding van personen tot verplegers worden vanwege de Vereeniging leergangen gehouden, waarvoor de te behandelen onderwerpen vastgesteld zijn. Zij loopen, ondernbsp;meer, over het opnemen der lichaamstemperatuur, het vervoernbsp;van zieke paarden, ondersteuningstoestellen, beveiligingsmaatregelen bij het onderzoek en de behandeling van onrustigenbsp;zieke paarden en honden, de toediening van geneesmiddelen,nbsp;het aanleggen van verbanden, het verleenen van hulp bijnbsp;heelkundige operatiën, bloedstelping en het in hopeloozenbsp;gevallen dooden door den kogel.

(') Dit artikel luidt;

Nadat door ons machtiging is verleend om tot den landstorm be-hoorende dienstplichtigen tot werkelijken dienst te doen oproepen, kunnen personen, die niet behooren tot de militie, de landweer ofnbsp;den landstorm, noch wegens uit anderen hoofde op hen rustendenbsp;verplichtingen reeds tot dienst bij de zee- of landmacht kunnen worden geroepen, ongeacht hun leeftijd, worden toegelaten tot eenenbsp;vrijwilige verbintenis bij den landstorm, voor zooveel zij voor denbsp;door hen te vervullen diensten ook lichamelijk geschikt worden geoordeeld en hunne aanneming in het belang der landsverdediging wen-schelijk is te achten.

-ocr page 614-

578

De eerste cursus voor de opleiding van dit personeel is te ’s-Gravenhage met een twintigtal leerlingen begonnen.

Aldus zien wij de jeugdige Vereeniging de eerste schrede zetten op den weg ter voorbereiding tot de oorlogstaak. Dochnbsp;niet alleen in oorlogstijd, ook in tijd van vrede kan zij goed werknbsp;verrichten. Bij rampen—in herinnering zij slechts gebracht denbsp;jongste watersnood — behoort er eene goed georganiseerdenbsp;vereeniging te zijn, welke onmiddellijk hulp kan verleenen.

Zoo mogen wij ons verheugen, dat ook in Nederland de Roode Ster is opgegaan en kunnen wij slechts wenschen,nbsp;dat zij steeds eene schitterende Leid-ster moge zijn, wanneernbsp;onze trouwe medehelpers is nood verkeeren. v. d. B.

Über die Beeinflussbarkeit der Abwehrvorrrichtungen des Organismus gegen Infectionskrankheiten mit spec-zieler Berücksichtigung der Phagozytose. Walternbsp;Pfenninger. Inaug. Diss. Zurich. 1916 (Ref. Schweiz. Arch,nbsp;f. Tierh. LIX Bd. 5 H. Mai ’17). De kennis van beïnvloedingnbsp;en de richting van deze laatste ten opzichte van de afweermiddelen van het organisme is van bijzonder belangvoordenbsp;z.g. chemo-therapie. Een geneesmiddel werkt niet alleennbsp;gunstfg door eventueel in het lichaam aanwezige parasieten tenbsp;dooden, maar het kan ook de afweermiddelen van zoo’nnbsp;lichaam zoodanig versterken (stimuleeren), dat het organisme innbsp;zijn strijd tegen het infectieuze agens er door wordt gesteund.

Als afweermiddelen van het lichaam tegenover oorzaken kennen we :

Ie. Bepaalde stoffen in de lichaamssappen, antilichamen. Deze antilichamen komen reeds normaal in bepaaldenbsp;hoeveelheden in de lichaamsvloeistoffen voor en ondergaan een specifieke vermeerdering, zoodra een bepaaldenbsp;infectie heeft plaats gevonden. Over den oorsprong vannbsp;deze antilichamen bestaan nog verschillende meeningen.nbsp;Volgens sommigen zouden alle lichaamscellen in hetnbsp;afscheidingsproces ervan betrokken zijn, volgens anderen

-ocr page 615-

579

zouden het in hoofdzaak de leiicocyteii zijn, die ze produceeren. Beide nieeningen zijn te combineerennbsp;en vormen zoo een derde Tenslotte kan nog, zondernbsp;daardoor met de locale antilichamenproductie in conflict te komen, worden aangenomen, dat deze antili-chamen chemisch geen nieuwe stoffen zijn, maarnbsp;eenvoudig producten van een nieuwen colloidalen toestand van de lichaamssappen, een toestand, die doornbsp;een bepaalde affiniteit voor de antigenen is gekenmerkt.

2e. De phagocyten. Dat zijn de fixe of beweeglijke cellen van mesenchymateuzen afkomst, die zoowel corpusculairenbsp;als vloeibare stoffen kunnen opnemen en onder bepaaldenbsp;omstandigheden in staat zijn physisch zoowel alsnbsp;chemisch te veranderen. Ook deze afweermiddelen zijnnbsp;reeds in physiologische omstandigheden voortdurend innbsp;actie en kunnen bij bepaalde infecties een aanmerkelijkenbsp;vermeerdering ondergaan. Onder phagocytose wordtnbsp;niets anders verstaan dan het opnemen van lichaampjes.nbsp;Toch gebeurt er in den regel meer en worden de opgenomen stoffen onder invloed van parasitolytische ennbsp;verteerend-fermentatieve stoffen gedood en geheel ofnbsp;gedeeltelijk verteerd. Ook kunnen ze antiparasitairenbsp;stoffen (leukine) in hun omgeving afscheiden.

3e. Een derde verweermiddel is het niet vatbaar zijn van een individu voor giftige stoffen van parasitairen oorsprong. Deze resistentie kan het gevolg zijn van gebreknbsp;aan affiniteit (chemische, oplosbare of adsorptie-affini-teiten) van de lichaamscellen voor de giftige stof, maarnbsp;ook kan het wezen een gebrek aan permiabiliteit vannbsp;de celmerabraan voor dat gift (cel-immuniteit). Ooknbsp;deze verweermiddelen zijn voortdurend in actie en worden in geval van infectie versterkt. Er bestaat n.1.nbsp;immuniteit, zonder dat antilichamen in het bloed zijnnbsp;aan te toonen; ook kunnen naast antilichamen virulentenbsp;kiemen aanwezig zijn, zonder dat het organisme ziek

-ocr page 616-

580

wordt. Welke factoren het zijn, die aan de cellulaire immuniteit ten grondslag liggen, is tot nu toe nog onbekend, men krijgt den indruk, dat de antilichamen innbsp;het bloed en de leucocyten hoofdzakelijk bij het beginnbsp;van de infectie in functie komen.

De totale resistentie van een organisme tegen infectieziekten nu bestaat uit de som van de drie genoemde groepen van afweermiddelen. Worden er schommelingennbsp;waargenomen in het weerstandsvermogen, dan moetennbsp;die alweer zijn de veranderingen, die er in de drie groepennbsp;van factoren hebben plaats gehad. Daarbij bestaat natuurlijknbsp;de mogelijkheid, dat de werking van de eene groep isnbsp;verminderd, die van een der andere vermeerderd; hetnbsp;zichtbare effect is afhankelijk van de relatieve grootte dernbsp;schommelingen.

Het ontbreekt ons tot nu toe nog vrijwel aan onderzoekingen omtrent het beïnvloeden van de natuurlijke verweermiddelen; wat er van bekend is volg hier: Zwangerschap schijnt het weerstandvermogen te verminderen. Honger,nbsp;dorst en vermoeienis doen hetzelfde, wat ook geldt voor denbsp;kwaliteit van het voedsel. Bloedverlies werkt resistentie-verminderend. Koude vermindert, warmte verhoogt hetnbsp;resistentie-vermogen. Alcohol vermindert den weerstand innbsp;groote doses, in kleine werkt het stimuleerend. Eveneensnbsp;wordt door het toedienen van narcotica de resistentie minder.nbsp;Ten slotte is nog een groot aantal van de meest verschillende vergiften onderzocht, waarbij bleek, dat er waren,nbsp;die de resistentie verminderden, terwijl andere ze verhoogden.nbsp;Van bijzonder belang zijn de chemo-therapeutisch aan tenbsp;wenden stoffen als salvarsan, atoxyl e. a., waarvan er zijn,nbsp;die gunstig werken op de afweer-functie door b. v. denbsp;productie van antilichamen of de phagocytose of ook denbsp;directe vorming van leucocyten te bevorderen.

Er zij nog op gewezen, dat rottingsproducten de vatbaarheid voor infecties bevorderen; serum al is het geen

-ocr page 617-

581

specifiek antiserum verhoogt altijd min of meer het weer-standbiedend vermogen.

Pfenninger heeft nu een aantal nieuwe stoffen onderzocht op de werking, die zij op het weerstandsvermogen van eennbsp;organisme kunnen uitoefenen en wel met betrekking tot denbsp;phagocytose en de productie van agglutininen. Hieruit werdennbsp;weer enkele genomen, waarvan de werking op de totaal-resis-tentie werd nagegaan. Hij kwam tot de volgende resultaten.nbsp;Phagocytose.

Ie.

De meeste onderzochte ionen van de anorganische neutrale zouten begunstigen de phagocytose zoowel innbsp;vitro als in vivo, uitgezonderd barium en strontium.nbsp;De werking is het resultaat van den afzonderlijkennbsp;invloed van katioon en anioon, die niet steeds dezelfdenbsp;is. Wanneer beide ionen tegengesteld werken, wordtnbsp;natuurlijk het sloteffect het verschil van deze afzonderlijke inwerkingen. Al naar hun weerstands-vermeer-derende werking is de volgorde:

Anorganische anionen: Brgt; NO3 ^ Clgt; J ^ CNSgt; Contr61egt; SO4.

Anorganische kationen: Cagt; Mg^ NH4gt; Na^ Contróle^ Ba^ Sr.

2e.

De onderzochte ionen van de organische natriumzouten bevorderen de phagocytose, zoowel in vivo als in vitronbsp;en wel in deze volgorde:

Propionaatgt; formiaatgt; acetaat^ butyraat^ citraat^ tartaraat^ oxalaatgt; lactaat.

Er bestaat een zekere overeenstemming tusschen deze volgorde en die, waarin de colloiden worden neergeslagennbsp;door de neutrale zouten. De ionen, welke de sterkstenbsp;precipitatie geven, werken het minst gunstig ten opzichtenbsp;van de bevordering der phagocytose en omgekeerd.nbsp;Stoffen, die slechts in geringe mate precipiteeren, ofnbsp;die een min of meer oplossende werking hebben opnbsp;de oppervlakte der leucocyten schijnen de phagocytosenbsp;gunstig te beïnvloeden. Daaruit kan de conclusie worden

-ocr page 618-

582

getrokken, dat een verandering van het leucocytenplasma of zijn oppervlakte in den zin van vervloeiing de opname van corpusculaire elementen begunstigt, een uitspraak, waartoe ook Hamburger, zij het dan ook langsnbsp;anderen weg, is gekomen.

3e.

Terpenen zetten de phagocytose aan. Waterige oplossingen in een verdunning van 1 ;70000 verhoogen het phagocyteervermogen in sterke mate, verdunningennbsp;van 1:600000 doen dat zelfs nog zeer duidelijk. Vooralnbsp;cymol schijnt deze eigenschap in sterke mate te bezitten.

Van de aromatische verbindingen beïnvloeden m-, o- en p-cresol in verdunningen van 1:600000 de phagocytose in gunstigen zin.

4e.

Narcotica en anaesthetica werken in verdunning van 1:6000 en 1:120000 gunstig. Een uitzondering hieropnbsp;vormt het chloralhydraat, dat in de kleinere verdunningen sterk remmend werkt.

5e.

De meeste narcotica begunstigen in de sterkere oplossingen de phagocytose meer (uitgezonderd chloralhydraat), het novocaine, anaesthesine en sulfonal, vooral de beide laatste, bleken zelfs in de verdunning vannbsp;1:120000 nog zeer sterk bevorderend te werken.nbsp;Rottingsproducten uit den darm in waterige oplossingen van 1: 6000 werken sterk remmend op de phagocytose, vooral aethylamine en cadaverine schijnen daarnbsp;schuld aan te hebben. Cadaverine in een oplossingnbsp;van 1: 150000 werkt nog opmerkelijk schadelijk. Ditnbsp;laatste feit is vooral voor de diergeneeskunde daaromnbsp;van zoo groot practisch belang, omdat rottingsproductennbsp;deels door inhalatie, deels per os en ook voor een deelnbsp;uit wonden zeer vaak en soms in groote hoeveelheden ennbsp;gedurende langen tijd door het organisme wordennbsp;opgenomen en zoo schadelijk kunnen werken.

6e.

Uit deze theoretische beschouwingen blijkt, dat de verandering in oppervlaktespanning der leukocyten een

ib

-ocr page 619-

583

groote rol speelt, de phagocytose gaat n. 1. hand aan hand met vermindering in oppervlaktespanning. Datnbsp;wordt al daaruit duidelijk, dat met het opnemen vannbsp;een lichaampje de totaaloppervlakte van de phagocytnbsp;absoluut grooter wordt. Bovendien blijkt uit het ontvangen van het te phagocyteeren lichaam door hetnbsp;phagocytenplasma, dat dit op de plaats van aanrakingnbsp;een vermindering van oppervlaktespanning heeft ervaren.nbsp;Physisch analoog kan ook de chemotaxis wordennbsp;verklaard, doordat door eenzijdige vermindering vannbsp;de oppervlaktespanning van de leucocyten een pseudo-podiën uitzending moet plaats hebben, wat eo ipso metnbsp;een locomotle in deze richting identisch is. De negatieve chemotaxis kan worden verklaard door een eenzijdige verhooging van de oppervlaktespanning, wat totnbsp;een omgekeerde, een wijkende beweging van hetnbsp;plasma aanleiding geeft. Deze invloed op de oppervlaktespanning is niet geproportioneerd aan de concentratie,nbsp;want er zijn oplossingen, die als binaire mengsels innbsp;slappe concentratie de oppervlaktespanning verminderen,nbsp;in sterke haar vermeerderen. We kunnen ten opzichtenbsp;van de oppervlaktespanning der phagocyten de volgendenbsp;groepen van stoffen onderscheiden:

a. nbsp;nbsp;nbsp;Chemotactisch indifferente stoffen, die de oppervlaktespanning niet beïnvloeden.

b. nbsp;nbsp;nbsp;Positief chemotactische stoffen, die de oppervlaktespanning verminderen.

c) nbsp;nbsp;nbsp;Negatief chemotactische stoffen, die de oppervlaktespanning verhoogen.

d) nbsp;nbsp;nbsp;Amphoteer chemotactische stoffen, die al naar de concentratie de oppervlaktespanning verhoogen of verlagen.

Een volgende conclusie is, dat de stoffen, die de phagocytose begunstigen, ook positief chemotactisch moeten werken ennbsp;omgekeerd. Verder komt men tot de conclusie, dat de pha-gocytose-bevorderende en postief chemotactische stoffen ook

-ocr page 620-

584

tot nieuwvorming van leucocyten moeten aanzetten. Met deze gevolgtrekkingen zijn de klinische ervaringen in overeenstemming. De gunstige resultaten van de scherpe zalvennbsp;en smeersels, de fixatie-abscessen zijn tenminste voor eennbsp;deel door bevordering der phagocytose en leucocytose tenbsp;verklaren. Overingens zijn deze phagocytose-experimentennbsp;en theoretische beschouwingen bijdragen tot de pharmacologicnbsp;der derivantia en tot de algemeene pathologie, nl. de hoofdstukken: „resistentie-tegen-infectiezieken” en de „leer-der-ontsteking”.

Antilichamen.

7. nbsp;nbsp;nbsp;Stoffen onderzocht op de agglutininenvorming bij sta-phylococcen-infectie van konijen:

CaCl2, SrCla, NaBr, Na2S04, Na-propionaat, m-cresol en cymol werken bevorderend op de agglutinine-vorming.

8. nbsp;nbsp;nbsp;NaBr schijnt in bijzondere mate de eigenschap tenbsp;bezitten de agglutinine-productie aan te zetten, want denbsp;titer van het met NaBr behandelde dier bedroeg het viervoudige van die van het geïnfecteerde contróle-dier.

9. nbsp;nbsp;nbsp;SrCl2 en Na2So4, die op de phagocytose belemmerendnbsp;werken, bevorderen de agglutininenvorming een weinig.

10. Cymol schijnt minder de agglutininenvorming aan tenbsp;• zetten als wel een snelle mobiliseering van deze stoffennbsp;te bewerken, waarschijnlijk is de gunstige invloed dernbsp;terpenen bij verschillende infecties dan ook toe te schrijvennbsp;aan de bespoediging van de vorming van antistoffen.

Het parallel gaan van den invloed op phagocytose en agglutinine-productie is opmerkelijk, het .gaat nog verdernbsp;en strekt zich ook uit over andere resistentiefactoren.nbsp;Opvallend is ook de verhoogde vatbaarheid van hetnbsp;geïnfecteerde dier voor chemicaliën. De bacterie-vergiftennbsp;geven blijkbaar in combinatie ermee een verhoogde werking,nbsp;want de cellen worden nu niet alleen door de bactedegiftennbsp;of alleen door de chemicaliën tot de vorming van antistoffennbsp;aangezet (voor zoover de vorming van antilichamen mag

-ocr page 621-

585

worden toegeschreven aan alle lichaamscellen), maar de beide stoffen werken hier gelijktijdig. We hebben dus ook hier weernbsp;een gecombineerde werking met wederzijdsche versterkingnbsp;der componenten voor ons, zooals die bij de narcotica in denbsp;desinfectieleer, in de chemotherapie en in de gerechtelijkenbsp;geneeskunde bij bepaalde doses van vergiften is bekendnbsp;geworden. Het is de pharmacologie, die deze gecombineerdenbsp;werkingen nog verder zal moeten nagaan, om instaat tenbsp;zijn het beïnvloeden der cellen door bepaalde groepen vannbsp;medicijnen een bepaalde richting te geven en aan denbsp;diergeneeskunde zal het wezen, zooveel mogelijk practischnbsp;nut er van te trekken.

Het beïnvloeden van de antilichamenproductie, de phago-cytose en andere weerstandsfactoren kan onder omstandigheden een bepaalde practische beteekenis krijgen bij d| actieve immunisatie, indien — aangenomen, dat verdere onderzoekingen de uitkomsten bevestigen en aangenomen, datnbsp;ook de vorming van andere antistoffen door giften quan-titatief kan worden opgedreven — door gelijktijdig toedienennbsp;van een geneesmiddel en een antigeen, de immuniteit hoogernbsp;zou kunnen worden dan bij applicatie van antigeen alleen.

Totaal-resistentie.

11. nbsp;nbsp;nbsp;Een eenmalige applicatie van de voor het aanzettennbsp;der phagocytose gebruikte anorganische zouten geeft bijnbsp;met vlekziekte geïnfecteerde muizen een verhoogdenbsp;resistentie. De volgorde van de naar de resistentie-vermeerdering geordende ionen komt tamelijk wel overeennbsp;met die, waarin de phagocytose wordt versterkt.

12. nbsp;nbsp;nbsp;AS2O3 en SbaOs werken bij verschillende infecties verschillend. Bij miltvuur van de cavia verminderen zijnbsp;de resistentie; SbzOg vertoont een gunstigen invloed bijnbsp;vlekziekte van kanarievogels. SbaOg heeft bij trypanoso-miasen een veel gunstiger effect; ook hier weer ziennbsp;we, dat de chemotherapie bij bacterieele infecties moei-lijker is dan bij protozoënziekten.

-ocr page 622-

586


13. Van de aromatica schijnen cineol en cymol bij anthrax-infectie van muizen een vermeerdering van resistentie te geven, terwijl bij een trypanosomeninfectie m-cresolnbsp;de weerstand verhoogde.

De gebruikte narcotica en anesthetica hebben in de gebruikte concentraties geen invloed op het verloop vannbsp;een tetanusinfectie bij witte muizen.

Rottingsproducten uit den darm verminderen de resi-tentie tegenover een vlekziekte-infectie van muizen; deze eigenschap moet'vooral aan het de phagocytosenbsp;sterk belemmerende cadaverine worden toegeschreven.nbsp;Eenige aminozuren verhoogen de resistentie, anderenbsp;verlagen haar. De eiwitomzettingen, die bij koorts innbsp;groote mate ontstaan, spelen waarschijnlijk een grootenbsp;rol bij het verweer van het lichaam. Eerst dient tenbsp;worden nagegaan, welke aminozuren hoofdzakelijk ontstaan en blijven bestaan en hoe de werking der eiwit- ennbsp;aminozuur-omzettingsproducten ieder op zich zelf denbsp;afweermiddelen beïnvloeden.

Actief paardenserum kan in de benoodigde dosis bij een anthraxiiifectie van witte muizen de resistentie verhoogen.nbsp;Hondenvet schijnt bij een tuberculose-infectie vannbsp;cavia’s de resistentie te verhoogen en den excitus tenbsp;verschuiven.

De totaal-resistentie van het organisme is de som van de enkele weerstandsfactoren. Voor het eindeffect van de beïnvloeding der totaal-resistentie is het van beteekenis, in welkenbsp;verhouding de intensiteiten der werkingen op de enkelenbsp;componenten tot elkaar staan, m.a.w. het effect op de totaal-resistentie is de resultante uit de som van de absolute groottenbsp;en de intensiteit der beïnvloeding op de enkelvoudige factoren. Is de som van de gunstige invloeden grooter dannbsp;die van de ongunstige, dan wordt de totaal-resistentie verhoogd, in het omgekeerde geval verlaagd. Hierbij moetnbsp;echter in het oog worden gehouden, dat het bijzonder op


14.


15.


16.


17,


18.


Jl


-ocr page 623-

587

de soort van infectie aankomt, want blijkbaar treden niet bij alle infecties dezelfde verweermiddelen in gelijk aantalnbsp;op. Beschouwen we eens een locaal-proces, b.v. een strep-tococcen-mastitis, dan komen in de eerste plaats in aanmerkingnbsp;de leucocyten, in de tweede plaats waarschijnlijk pas denbsp;serum-antilichamen. Een therapeutisch middel, dat in hoofdzaak de antilichamenproductie zal bevorderen, zal in dit gevalnbsp;dus een slechts gering therapeutisch effect leveren, een andernbsp;daarentegen, dat in hoofdzaak de phagocytose aanzet, eennbsp;positief chemotactische en leucocytose-bevorderende werkingnbsp;heeft, zal de genezing gunstig beïnvloeden. Wij dienen dusnbsp;niet alleen de infectieziekte als zoodanig te kennen, d.w.z.nbsp;morphologie en biologie van het agens, maar ook moetennbsp;we weten, welke verweermiddelen het lichaam in zoo’n gevalnbsp;er tegenover zet.

Interessant is het feit, dat de chemotherapie vooral op het gebied van trypanosomiasen en protozoönosen gunstigenbsp;resultaten heeft opgeleverd, dus juist bij die ziekten, waarbijnbsp;we van de verweermiddelen van het organisme het minstnbsp;weten. Het is begrijpelijk, dat hier slechts empirisch denbsp;therapeutisch werkzame praeparaten werden gevonden. Ernbsp;kan dus worden verwacht, dat op het gebied der bacterieelenbsp;infectieziekten, waarvan we, wat betreft de verweermiddelen,nbsp;veel meer weten en waarbij we ze experimenteel quantitatiefnbsp;en qualitatief kunnen vaststellen, de resultaten veel mooiernbsp;nog zullen zijn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Sm.

Waarom zijn bestaarden onvruchtbaar? Geoffry Smith. Journal of Genetics, Vol. III, bladz. 39. Gedurendenbsp;de rijping der geslachtscellen in het voortplantingsorgaannbsp;van het jonge dier, wordt een kernstructuur gevonden, welkenbsp;men met den naam van „synapsis” beschreven heeft. Nadatnbsp;aanvankelijk het chromatine in de kern van de spermatocytnbsp;als een gewonden draad heeft gelegen, ziet men in het z.g.nbsp;synapsis-tijdperk paren van chromosomen naast elkaar gerangschikt. Cytologische onderzoekingen hebben tot het vermoe-

-ocr page 624-

588

den geleid, dat in dit tijdperk chromosomen van vaderlijke en moederlijke herkomst zich tegen elkaar aanleggen ennbsp;wellicht stoffen met elkaar uitwisselen.

Het is nu aan Geoffry Smith gebleken, dat bij bepaalde bastaarden van duiven en eveneens bij bestaarden van fazanten,nbsp;welke beide onvruchtbaar zijn, deze synapsis een abnormaalnbsp;uiterlijk vertoont en dat waarschijnlijk dientengevolge ooknbsp;de verdere spermatogenese een verkeerden weg inslaat, zoodatnbsp;ten slotte zeer onregelmatig gevormde, vaak te groote spermatozoïden ontstaan. Ook in den eierstok van het jongenbsp;bastaardwijfje komt een synapsis voor, welke een afwijkingnbsp;van den normalen bouw vertoont; dikwijls gaat bij dennbsp;eierstok de onregelmatige ontwikkelingsgang veel verdernbsp;dan bij den testikel, zoodat van de kiemcellen niets meernbsp;overblijft en deze door woekerend bindweefsel wordennbsp;vervangen, waartusschen enkele cysten liggen.

Het ligt het meest voor de hand zich voor te stellen, dat de chromosomen van vaderlijke en moederlijke herkomstnbsp;dezer bastaarden niet bij elkaar passen, zoodat de spermatogenese en oögenese mislukt van het oogenblik af, dat dezenbsp;chromosomen in intiemer aanraking met elkaar zijn geweest.nbsp;In de spermatogonie en oögonia dezer bastaarden, dus vóórnbsp;de synapsis, is nimmer iets abnormaals waargenomen.

Bij de bastaardwijfjes met volkomen ontaard ovarium zag Geoffrij Smits dikwijls in het vederkleed mannelijkenbsp;kenmerken te voorschijn komen, zooals men dit vroeger reedsnbsp;bij oude hennen na atrophie van den eierstok had gezien. Veelnbsp;zeldzamer heeft het bastaardmannetje veeren, welke een vrou-welijk karakter dragen, en wanneer dit voorkomt, schijnt hetnbsp;onafhankelijk te zijn van de veranderingen in den testikel.

De afwijkingen in de geslachtsorganen der duiven-bas-taarden waren vroeger reeds door den schrijver bestudeerd, doch bij het fazantenmateriaal, afkomstig van kruisings-proeven door miss Haig Thomas verricht, kwamen denbsp;boschreven verschijnselen nog veel duidelijker aan het licht.

(Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde), v. d. B.

-ocr page 625-

589

Ein neuer Weg für die Behandlung der aküten Infek-tionskrankheiten. Dr. K. Rösler. „Umschauquot;. Wochenschr. ü. d. Fortschr. i. Wissensch. u. Technik. No. 5.1917. Reuternbsp;geeft van het onder dezen titel van Röslers hand verschenennbsp;artikel een uittreksel in het D.T.W., dat m.i. wel de aandacht verdient.

Schrijver gaat uit van het feit, dat iedere acute infectieziekte zich manifesteert door een meer of minder hooge koorts en verschillende andere algemeene verschijnselen.nbsp;Hij beschouwt die initiaal-koorts bij besmettelijke ziektennbsp;als het gevolg van een vergiftiging van het lichaam doornbsp;de bacteriën en de door hun afgescheiden toxinen. Dezenbsp;koortsverwekkende microörganismen zijn eiwitlichaampjes.nbsp;In het bloed gebrachte eiwitlichaampjes verwekken dus innbsp;de eerste plaats koorts. Deze eiwitten zijn heteroloog aannbsp;de lichaams- en voedingseiwitten.

Rösler verklaart de febrile eigenschap van het bacterie-eiwit door de ingedrongen bacterie een prikkel te doen uitoefenen op het warmtecentrum. Nu worden in het lichaamnbsp;bij binnendringen van bepaalde stoffen dadelijk antistoffennbsp;gevormd. Het bacterie-eiwit, dat de koorts verwekt, zal dusnbsp;in de eerste plaats aanleiding moeten geven tot de vormingnbsp;van een koortswerende antistof. Deze antistof kan zich echternbsp;alleen tijdens de koorts in het bloed bevinden, dikwijls innbsp;.overmaat zonder zijn werking te verrichten. Het is te vergelijken met een oververzadigde zoutoplossing, die nietnbsp;uitkristalliseert, voordat er een klein kristalletje in is geënt.

Op deze redeneering steunend kwam Rösler tot de door hem voorgeslagen behandeling en had daarmee zeer goedenbsp;resultaten. Men ontneemt patiënten, die aan typhus, pokken,nbsp;roodvonk of mazelen lijden, in het koortsstadium bloed doornbsp;phlebotomie en laat dat stollen, zoodat zich serum afzet.nbsp;Dat serum wordt den patiënt weer intraveneus toegediendnbsp;en dan ziet men na eenige uren een langzaam dalen vannbsp;van de temperatuur, de patiënt gaat zich weer „lekker”

-ocr page 626-

590

Sm.

voelen. Soms is één inspuiting niet genoeg, maar moeten er 3 of 4 plaats hebben. Alleen het serum van koortspatiënten is werkzaam, het in het reconvalescentie-stadiumnbsp;afgetapte serum is onwerkzaam. Tot nu toe werd alleennbsp;resultaat verkregen bij ziekten met laag sterftecijfer.

Über die Amputation des Penis bei Paralysis Penis des Pferdes. Schotes. Berliner Tier. Wochenschrift, No. 22,nbsp;31 Mei 1917, Jaarg. XXXIII, blz. 255. Sch. geeft de beschrijving van een methode van penisamputatie, die hij metnbsp;goed gevolg bij twaalf paarden te velde toepaste. Hij deednbsp;het als volgt;

Het paard wordt op de linkerzijde gelegd en het r. achterbeen als voor een castratie uitgebonden. Daarna wordt chloroformnarcose gegeven. De penis wordt dan zoovernbsp;mogelijk naar buiten getrokken aan een band, die in denbsp;sulcus coronarius is omgelegd. Na desinfectie knielt denbsp;operateur voor het linker achterbeen neer. De catheter wordtnbsp;ingevoerd tot even voor den bekkenomslag van de urethra.nbsp;Hij begint dan met een nieuwe uitmonding te maken voornbsp;de urethra. Dit gebeurt achter de plek waar de amputatienbsp;zal plaats hebben. Achter de plaats van de nieuwe uitmonding wordt een elastische ligatuur aangelegd, een tweedenbsp;komt vlak vóór de ainputatieplaats. Tusschen beide ligt dannbsp;ventraal de nieuwe urethra-uitmonding. Een helper fixeertnbsp;de penis aan den aangelegden band en houdt de catheternbsp;vast. Nu wordt zuiver in de mediaanlijn een ± 3 c.M. langenbsp;snede door de huid gemaakt. Aan het vooreinde van denbsp;snee wordt rechthoekig er op een tweede snede gemaaktnbsp;ook van 3 c.M., vlak achter de voorste ligatuur. Er ontstaat dus een T-vorinige huidsnede. Zoo krijgt men twee driehoekige huidlappen, die worden losgeprepareerd en met eennbsp;schaar weggeknipt langs de opstaande zijden van den driehoek, waarvan de mediaansnede de hoogtelijn en de dwars-snede de basis vormt. Het peri-urethrale bindweefsel wordt

A

-ocr page 627-

591

weggeprepareerd, zoodat de urethra bloot komt. In den wand hiervan worden nu ook weer twee sneden gemaakt alsnbsp;boven beschreven. De zoo ontstane lappen worden dan naarnbsp;buiten omgeklapt en met hun randen gehecht aan de randennbsp;van de huidwond met talrijke knoophechtingen. Dan wordtnbsp;de catheter teruggetrokken en de penis door circumcisie op denbsp;plek van de voorste ligatuur geamputeerd, nadat de huid eerstnbsp;± 1 c.M. is teruggeschoven. Het corpus cavernosum en denbsp;venae dorsales worden met een witgloeiend ijzer dichtgebrand.nbsp;Om te zien of dit goed gebeurd is, wordt de tweede ligatuurnbsp;losgemaakt. Treedt dan geen bloeding meer op, dan wordtnbsp;de teruggetrokken penishuid losgelaten en de vrij uitstekendenbsp;hiiidring wordt over de korst heen met knoophechtingen aannbsp;elkaar gehecht. Genezing treedt na 14 dagen tot 5 weken

op. Maar.....of er later geen strictuur optreedt vermeldt

de schrijver niet. nbsp;nbsp;nbsp;Sm.

Zur makroskopischen Diagnose der Leukozytose und der Leukaemie im Blute. Die makroskopische Oxyda-sereaktion. Dr, Hans Hirschfeld,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Afed/z. Wochen-

schrift No. 26, Juni 1917, Jaarg. 43, Blz. 814. Schr. wijst er op, dat de in No. 35 van den vorige jaargang van hetnbsp;D.M.W. door Bittdorf aangegeven methode vóór hem reedsnbsp;door Hirsch en Stadler was aangegeven. Schr. geeftnbsp;een nog eenvoudiger wijze om macroscopisch een vermeerdering van het aantal leucocyten in het bloed te kunnennbsp;aantoonen. Brengt men eenige druppels bloed in een metnbsp;gewoon water gevuld reageerbuisje, dan treedt snel haemo-lyse op en ontstaat een heldere, doorzichtige, roode vloeistof.nbsp;Is echter het bloed rijk aan leucocyten, dan blijft het waternbsp;troebel en ondoorzichtig, omdat de leucocyten niet oplossennbsp;maar alleen o^wellen. Na een poosje staan agglutineerennbsp;zich die leucocyten tot wolkjes, die langzaam naar dennbsp;bodem zinken.

De reactie van Naeqeli met guajaktinctuur om macroscopisch in bloed lymphatische en myeloide leucaemiën te

-ocr page 628-

592

onderscheiden lukte den schrijver niet. Hij wijt dit aan de „oorlogskwaliteit” der guajaktinctuur, maar vond intusschennbsp;een nieuwe reactie, en wel door middel der oxydase. Denbsp;oxydase-redactie, door Winkler en Schulze in de haema-tologische techniek ingevoerd, dient ter onderscheiding vannbsp;cellen van myeloiden en van lymphatische herkomst. Mengtnbsp;men gelijke , deelen van een l'Vo «-naphtholoplossing, waarbijnbsp;l®/o KOH is gevoegd, met een 1% waterige oplossingnbsp;van dimethylparaphenyleendiamine, dan ontstaat na korternbsp;of langer tijd een blauwkleuring (indophenolblauwsynthese).nbsp;De afstammelingen van het merg-systeem, de neutrophylenbsp;leucocyten, de eosinophile elementen en de „mestcellen”,nbsp;ook de monocyten, versnellen deze reactie.

Legt men tevoren in alcohol of formaline gefixeerde bloeduitstrijkjes in het bovengenoemde mengsel, dan kleurennbsp;zich in de aangegeven cellen talrijke granula blauw. Innbsp;lymphocyten vindt men daarentegen nooit blauwe korreltjes.nbsp;Het is nu den schrijver in talrijke gevallen gelukt dezenbsp;reactie ook macroscopisch vast te stellen. Hij lost daarvoornbsp;eenige druppels bloed van een myeloide leucaemie in waternbsp;op en giet er dan voorzichtig een laagje van het reedsnbsp;genoemde mengsel op. Op de plek waar beide vloeistoffennbsp;elkaar ontmoeten, treedt dan onmiddellijk een blauwe ringnbsp;op, die snel donker wordt. Langzamerhand wordt de geheelenbsp;onderstaande vloeistof donkerblauw. Bij de lymphatischenbsp;leucaemie daarentegen blijft de reactie uit. Natuurlijk krijgtnbsp;men ook bij sterke leucocytosen een blauwkleuring, maarnbsp;niet zoo intensief. Een zekere onderscheiding van leucocy-tose en myeloide leucaemie is dus op deze wijze niet mogelijk. Valt echter de reactie bij bloed, dat met water verdundnbsp;troebel blijft, negatief uit, dan is er zeker Sprake van eennbsp;lymphatische leucaemie.

Schr. heeft nog geen gelegenheid gehad de reactie ook hij acute leucaemiën toe te passen, maar wijst er op, datnbsp;juist daarbij wellicht interessante vondsten zijn te verwachten.

-ocr page 629-

593

Zooals bekend, zijn er acute leucaemiën, waarbij de microscopische oxydase-reactie uitblijft, terwijl toch de gevonden cellen op grond van hun morphologische trekken voor my-eloblasten moeten worden gehouden. Er zal dus op moetennbsp;worden gelet of in zulke gevallen macroscopisch wel eennbsp;positieve oxydase-reactie wordt verkregen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Sm.

Zur Behandlung septischer Allgemeininfectionen mit Methylenblausilber (Argocbrom). Dr. A. Edelmann u.nbsp;Dr. A. F. Muller-Deham. Deutsche Mediz. Wochenschriftnbsp;No. 23, Juni 1917, Jaarg. 43, Blz. 715 Schrijversnbsp;kwamen op grond van het feit, dat methyieenblauw hetnbsp;plasma vitaal kleurt en zilver een goed antiseptiecum is,nbsp;op de gedachte een zilver-methyleenblauw-verbinding samennbsp;te stellen voor de behandeling van strepto- en staphilococ-ceninfecties. Met behulp van den chemicus Dr. J. Flaschennbsp;is hun dit gelukt. Het praeparaat wordt door de firmanbsp;E. Merck onder den naam van „Methylenblausilber” (Ar-gochrom) in den handel gebracht. Het heeft in vitro getoondnbsp;een groote antiseptische waarde te bezitten. Proefdierennbsp;verdragen het subcutaan zonder bezwaar in groote dosis.

De ervaring opgedaan bij 19 gevallen van zware sepsis w. o. 1 gasphlegmoon, 5 gevallen van endocarditis, 2 gevallen van pericarditis exsudativa en 3 gevallen van polyarthritis rheumatica, die op de gebruikelijke wijze nietnbsp;konden worden genezen, leerde, dat slecht drie ervan doodelijk verliepen, de overige 16 genazen. In 5 gevallen werdennbsp;streptococcen, in 7 staph, aureus uit het bloed gekweekt.nbsp;Van de overige gevallen werd geen bacteriologisch onderzoek gedaan; drie ervan bleken op grond van metastatischenbsp;etteringen echter pyaemiën. In de meeste gevallen werdnbsp;subcutaan geïnjicieerd. De resultaten waren schitterend.

De subcutane injecties werden aan de strekzijde van de dij diep subcutaan, zooals dat voor salvarsan wordt aangegeven, gedaan. De intramusculaire injecties gaven aanleidingnbsp;tot steriele abscessen en werden daarom verlaten.

-ocr page 630-

594

De doses waren 0,2 Argochrom in 20 c. c. aq. dest. onder toevoeging van 1 c. c. 3“/o tropococaineoplossing.

De intraveneuze injecties werden bij honden gedaan en gaven in de V. jugularis aanleiding tot longoedeem, in denbsp;V. femoralis werd ze goed verdragen. Bij verdere onderzoekingen bleek dat, wanneer het praeparaat volkomen wasnbsp;opgelost, geen schadelijke gevolgen werden ondervonden.nbsp;Het verdient aanbeveling de oplossing eerst door wattennbsp;te filtreeren, het filtraat wordt dan in de spuit opgezogen.nbsp;Bij hartzwakte zijn de subcutane injecties te prefereeren.

Het zou aanbeveling verdienen het middel eens bij dieren met surra en piroplasmose te probeeren. Wellicht dat hiermee meer gewenschte resultaten zullen zijn te verkrijgennbsp;dan tot nu toe.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Sm.

Besitzt der lebende Milzbrandbazillus eine Kapsel. Unter welchem Einflusz entstecht die Kapsel? Dr. H.nbsp;WüSTENBERG. Arch. f. WISS. u. pract. Tierhlk. 43 Bd, S.nbsp;4977. Behalve Fröster, zijn de verschillende schrijversnbsp;het er wel over eens, dat de kapsel van den miltvuurbacilnbsp;reeds in het dierlijk lichaam bestaat. Waar men het echternbsp;nog lang niet over eens is, is of er ook kapsels worden gevormdnbsp;in cultuur. Ook de meeningen omtrent de chemische samenstelling van de kapsel loopen nog al uiteen. Wat de beteekenisnbsp;van de kapsel betreft, wordt ze door sommigen als een beschutting van den bacil tegenover de hem vijandelijke krachtennbsp;in het dierlijk organisme beschouwd, door anderen als hetnbsp;resultaat van een reactie uitgaande van het microörganisme zelf.

Op aanraden van Fröster stelde Wüstenberq hieromtrent onderzoekingen in door middel van de „Dunkelfeldbeleuch-tung”. Daarvoor werd een paarden-, runder- en varkenstamnbsp;verwerkt. De bacillen uit de entplaats, het peritoneaalvocht,nbsp;het bloed, het hart, de lever en vooral ook uit de milt,nbsp;werden gedeeltelijk direct onderzocht op het dekglas, voornbsp;een ander deel eerst in physiologische Na Cl. gesuspendeerd.nbsp;Kapsels werden op deze wijze geen enkele maal geconstateerd.

-ocr page 631-

595

Ter controle vervaardigde W. van al het gebruike materiaal praeparaatjes volgens Johne, Olt, Raebiger e,a. en zag toen, dat de bacillen dan wel een kapsel hadden. W. kwamnbsp;daardoor tot de conclusie dat de kapsel van de miltvuur-bacillen eerst door de kleuring ontstaat.

Om nu de wijze van ontstaan van de kapsel te leeren kennen werden bij „Dunkelfeldbeleuchting” verschillendenbsp;vloeistoffen als salpeter-, phosphor-, chroom-, sulfosallcyl-,nbsp;trichloorazijn-, carbol-, phosphorwolfraam-, osmium-, picrine-en ferrocyaanwaterstof zuur en ook formaline aan de bacteriënnbsp;toegevoegd. Eerst was vastgesteld, dat door het luchtdroognbsp;maken van het praeparaat en door het flixeeren ervan nognbsp;geen veranderingen aan de bacillen waren opgetreden. Hetnbsp;bleek echter, dat reeds een verwarming van de praeparatennbsp;op 60°—80° voldoende was om kapsels voor den dag tenbsp;roepen. Van de bovengenoemde zuren veroorzaakten die eennbsp;kapsel, welke eiwit precipiteeren, andere zuren, die dat nietnbsp;doen, geven ook geen kapsel. Verder liet W. oplossingen vannbsp;zware metaalzouten toevloeien en zag kapselvorming bij ijzer-chloride, kopersulfaat, loodacetaat, sublimaat, kwikkaliumjo-dide, kaliumrhodanide, chloorkalk, chroomkali, kaliumbichro-maat en Müllersche vloeistof. Hierdoor ontstond de overtuiging,nbsp;dat de kapselvorming het gevolg is van eiwitprecipitatie.nbsp;Daarom probeerde hij door uitzouten (Aussalzen) met keukenzout, glauberzout, en ammoniumfulfide kapsels te verwekken, hetgeen gelukte. Van de kleurstofoplossingen riepennbsp;saffranine en chinosol kapsels te voorschijn. Bijzonder mooienbsp;kapsels ontstonden bij toevoeging van precipiteered miltvuur-serum van Höchst, terwijl normaal paarden- en runderserumnbsp;geen kapselvorming gaven.

Kapselvorming in het lichaam kon W. verwekken door intraveneuze injecties van 1 “/o saffranine-oplossing en vannbsp;miltvuurserum Höchst, dat ook intraperitoneaal toegediendnbsp;kapselvorming van de in het bloed circuleerende bacillen gaf.

In praeparaten, waarin door precipiteerend serum kapsels

-ocr page 632-

596

waren verwekt, kon met erythrosine en pyoctanine een con-trastkleuring worden verkregen, waardoor de bacil rood, de kapsel donkerblauw werd gekleurd. Naar meening van Ref.nbsp;gaat het er nu maar om, of ook andere, b.v. maligne-oedeem of cadaverbacillen ook de neiging vertoonen dergelijke kapsels te vormen of dat dit een specifieke eigenschapnbsp;van de miltvuurbacillen blijft. De diagnostische waardenbsp;zou in het laatste geval blijven bestaan.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Sm.

De opleiding der aanstaande gouvernementsveeartsen. Dr. H. ’t Hoen. Op de Alg. vergadering te Djokjakarta van denbsp;Vereen, t.b d. Veeartsenijkunde in Ned. Indië betoogde’t Hoen,nbsp;dat om in Indië een voldoend aantal geschikte dierenartsen tenbsp;krijgen en te houden, noodig zijn: betere bezoldiging ennbsp;opwekken van meerdere belangstelling in Indië; ook is hetnbsp;raadzaam, dat de jonge dierenartsen beter onderlegd in Indiënbsp;komen. Hij wil dit bereiken door een vervolgcursus vannbsp;eenige maanden voor a. s. dierenartsen voor Indië aan denbsp;Veeartsenijschool te Utrecht, in welken cursus dan onderrichtnbsp;zou moeten worden gegeven in indiese veeteelt, vet. politienbsp;en kennis van voedergewassen. Van der Poel acht zulknbsp;een aanvullende opleiding te Utrecht onvoldoende en wilnbsp;daarna nog een detacheering van 3 maanden aan een grootenbsp;fokinrichting in het buitenland, b.v. in Hongarijë. Ook wilnbsp;hij gouv. dierenartsen met verlof in Europa met hun goedvinden van gouvernementswege speciale opdrachten gevennbsp;aangaande zaken voor den dienst in Indië van belang. Eennbsp;motie, de wenselijkheid van een en ander bepleitende, werdnbsp;op bovengenoemde Alg. Vergadering aangenomen.

Referent is het met deze motie niet geheel eens. Over de aanvullende opleiding van voor de tropen bestemde artsennbsp;en dierenartsen is in de laatste jaren veel geschreven ennbsp;gesproken. De wenselijkheid wordt algemeen toegegeven; ernbsp;is alleen verschil van meening of die opleiding in de tropennbsp;moet geschieden. Nu ben ik overtuigd dat alle deskundigen, dienbsp;door hun loopbaan in de gelegenheid waren de zaak van

-ocr page 633-

597

beide kanten te bekidcen en er dus bet best over kunnen oordeelen, van meening zijn, dat het beter is de aanvullendenbsp;opleiding in de tropen te doen plaats hebben. De voornaamste en afdoende reden hiervoor is, dat men daar hetnbsp;ziektemateriaal maar voor het grijpen heeft, terwijl mennbsp;dat in Europa met veel moeite nog slechts onvolledig kannbsp;hebben, Tijdens den cursus in de tropen heeft de nieuweling ook meteen gelegenheid zich met de nieuwe toestandennbsp;en met de inlandse taal vertrouwd te maken en hij is nanbsp;afloop beter voor zijn werk geschikt dan de collega, die nanbsp;het volgen van een cursus in de tropen voet aan wal zet

De inrichtingen voor bovengenoemde cursuss:;n in de tropen behoorden dan ook zoo goed en zoo compleet mogelijk te worden ingericht, terwijl de voorbereidende opleiding in Europa alleen ten doel zou moeten hebben denbsp;betrokkenen in zooverre wegwijs te maken, dat ze den cursusnbsp;in de tropen met meer vrucht kunnen volgen. Nu wordtnbsp;er dikwijls op gewezen, dat in verschillende lauden metnbsp;tropiese koloniën de hoofdinrichtiugen voor het bestudeerennbsp;der tropenziekten in Europa gevestigd zijn en niet in denbsp;koloniën. Dat is echter nog geen bewijs, dat ze in Europanbsp;beter op hun plaats zijn. Adviezen door regeeriugen ingewonnen over dit punt worden allicht, misschien somsnbsp;onbewust, eenigszins beïnvloed door bijzaken als egoïsmenbsp;en voorliefde voor een bepaalde plaats.

Kan men zich nu de geldelijke weelde veroorloven van complete tropiese inrichtingen in moederland en koloniënnbsp;beide, dan zal niemand hiertegen bezwaren hebben. Dit isnbsp;voor ons land echter niet het geval en daarom moet m.i. denbsp;specialiseering voor indiese artsen aan den cursus te Batavia,nbsp;en die voor indiese dierenartsen aan het Veeartsenijkundignbsp;Laboratorium te Buitenzorg plaats hebben. De dierenartsennbsp;moeten terstond na aankomst eenige (6) maanden aan datnbsp;Laboratorium worden gedetacheerd. Zij kunnen dan behalvenbsp;in indiese ziekten, onderricht ontvangen in indiese zoötechnie.

-ocr page 634-

598

voederkennis, enz. De leerkrachten aan de Inlandse-Veeart-senschool zijn daarvoor de aangewezen docenten. Komt de jonge dierenarts na afloop van den cursus nog een maand ondernbsp;de leiding van een ervaren gouv. veearts, dan is zijn vorming voltooid.

De opleiding voor Indië te Utrecht kan zich dan bepalen tot (l'.oofdzakelijk theoreties) onderricht in tropiese veearts-senijkunde (trop. ziekten, zoötechnie, veeartsenijk. politie)nbsp;en 2 uur per week (met nog eenige uren praktiese oefening)nbsp;gedurende het laatste studiejaar zijn danvobr voldoende.nbsp;Wordt met het tot stand komen der Veeartsenijkundigenbsp;Hoogeschool de studietijd meteen van 4 op 5 a 6 jaar gebracht, dan is er in het laatste studiejaar wel tijd te vindennbsp;en dan is een vervolgcursus na afgelegd eindexamen nietnbsp;alleen onnoodig maar af te raden daar die het in functienbsp;treden der betrokkenen weer eenige maanden vertraagt.

Vrijburg.

B. Vrijburg wees er op dat het gehalte der meeste vee-mantries (inlandse opzichters) niet deugt, zij voelen zich te voornaam om de handen uit de mouw te steken. Mantriesnbsp;moeten zijn praktiese helpers, zij zijn bovendien nuttig alsnbsp;tussenpersoon tussen dierenarts en veebezitter, ze moetennbsp;daarvoor met streek, bevolking en taal bekend zijn en moetennbsp;niet worden overgeplaatst. In plaats te Buitenzorg kan de opleiding beter geschieden door de gouv. dierenartsen, zooalsnbsp;dat vroeger ook geschiedde. In het daaropvolgend debatnbsp;bepleitte Sohns de opleiding te Buitenzorg. — Ik geloof datnbsp;een opleiding door praktiseerende gouv. dierenartsen tenbsp;verkiezen is. Het examen zou dan voor de onpartijdigheidnbsp;kunnen worden afgenomen door een adj.-insprecteur en eennbsp;dierenarts, die niet de candidaat heeft opgeleid.

Vrijburg.

{Tijdschrift voor Diergeneeskunde).

-ocr page 635-

Nederlandsch-Indische Vereeniging voor Diergeneeskunde en Dierenteelt.

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

Buitenzorg, November 1917.

Het Hoofdbestuur heeft de eer ter kennis van de leden te brengen, dat bij Besluit van Zijne Excellentie den Gouver-neür-Generaal van Nederlandsche-Indië van 6 Novembernbsp;1917 No. 5, de statutenwijziging der vereeniging, aangevraagd in het verzoekschrift van 7 Juli 1917, is goedgevonden en openbaar gemaakt in het hieronder volgende Staats-No. 650. (')

Namen het Hoofdbestuur der N. 1. Vereeniging V. Diergeneeskunde en Dierenteelt,

De Secretaris,

Bubberman.

Artikel 1.

De vereeniging draagt den naam van „Nederlandsch-Indische vereeniging voor Diergeneeskunde en Dierenteelt”.

Artikel 3.

Het doel der vereeniging is bevordering der diergeneeskunde in Nederlandsch-Indië in haren geheelen omvang en behartiging van de maatschappelijke belangen barer leden.

Artikel 4.

Ter bereiking van dit doel zal de vereeniging o a. een periodiek uitgeven onder den naam „Nederlandsch-Indischenbsp;Bladen voor Diergeneeskunde en Dierenteelt” en vergaderingen houden, waaronder minstens eenmaal per jaar eennbsp;algemeene.

(h Kortheidshalve zijn slechts de gewijzigde artikelen opgenomen.

Red.

-ocr page 636-

600

Artikel 6.

Tot eerelid kunnen worden benoemd personen, die zich jegens de diergeneeskunde of jegens de vereeniging verdienstelijk hebben gemaakt. De benoeming geschiedt bijnbsp;besluit eener algemeene vergadering op voordracht van hetnbsp;hoofdbestuur

Artikel 7.

Tot gewone leden zijn benoembaar Europeesche diergeneeskundigen. De benoeming geschiedt door het hoofdbestuur.

Buitenzorg, 20 December 1917.

Het Hoofdbestuur heeft de eer ter kennis van de leden te brengen, dat het door verschillende omstandighedennbsp;niet mogelijk zal zijn het programma voor de a. s algemeenenbsp;vergadering minstens drie maanden tevoren (artikel 20 vannbsp;het Huishoudelijk Reglement) aan de leden te doen toekomen.

Zoo spoedig echter de noodige gegevens bijelkaar zijn, zal het worden toegezonden.

Namens het Hoofdbestuur,

De Secetaris,

Bubberman.

BERICHTEN.

Ordonnantiën, Besluiten, Officieele verslagen enz.

Tijdelijke wijziging van de standplaats van den adjunct-inspecteur bij den B.V.D. in de 3de afdeeling.

Bij besluit van den Directeur van Landbouw, N. en H. van 5 November 1917 No. 10708/V.D. is met wijziging van dat van 17 Augustus 1917 No. 7926 V.D. Lawang als lijdelijke standplaats aangewezen voornbsp;boven vermelden adjunct-inspecteur.

Invoer van vee uit Britsch-Indië.

Bij besluit van den Directeur van Landbouw. Nijverheid en Handel van 25 October 1917 No. 10326/V.D. is bepaald:

A

-ocr page 637-

601

Krachtens § III van artikel 2 van het gouvernementsbesluit van 13 Augustus 1912 No. 39 (Staatsblad No. 433) gewijzigd bij artikel 1nbsp;van het gouvernementsbesluit van 16 Januari 1913 No. 46 (Staatsbladnbsp;No. 120) vergunning te verleenen tot invoer in Nederlandsch-Indiënbsp;van herkauwende dieren, afkomstig van Britsch-lndië in 1917 en innbsp;de eerste helft van 1918 door of onder toezicht van daartoe uitgezonden gouvernementsveeartsen aangekocht ten behoeve van;

a. nbsp;nbsp;nbsp;de gewestelijke fokkerij ter Oostkust van Sumatra,

b. nbsp;nbsp;nbsp;het Bataksch Instituut te Koeta Qadoeng,

c. nbsp;nbsp;nbsp;de Algemeene Vereeniging van Rubberplanters ter Oostkust vannbsp;Sumatra,

d.

ƒ.

het Planterscomité te Medan, de Landsfokkerij te Bandar (Pekalongan) ennbsp;de Inlandsche bevolking in de residentie Pekalongan onder aan-teekening, dat het vee bedoeld sub a, b, c en d bestemd is voornbsp;invoer te Belawan en het vee sub e en ƒ te Tandjong-Priok ennbsp;(of) Pekalongan en

onder voorwaarde, dat al het vee, bedoeld onder «, h, c en d voor rekening en risico der invoerders, binnen 2 dagen na de ontscheping nogmaals ingespoten moet worden met de daarvoor voorgeschreven hoeveelheid antirunderpest-serum en gedurende 14 dagennbsp;na de ontscheping in quarantaine gehouden moet worden op eennbsp;door het hoofd van plaatselijk bestuur in overleg met den gouver-nementsveearts aan te wijzen terrein in de omgeving van Belawannbsp;Deli, alvorens het met ander vee in aanraking mag komen of naarnbsp;de bestemmingsplaats gebracht mag worden, met dien verstande, datnbsp;alleen het vee bestemd voor de gewestelijke veefokkerij, in de daarvoor bestemde inrichting gestald mag worden.

Uittreksel uit het ontwerp van de ,,Opiumwet**.

Bijlagen. nbsp;nbsp;nbsp;(315.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1-2 )nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tweede Kamer.

Handelingen der Staten Generaal. Bijlagen. 1916-1917.

Ontwerp v.'^n wet.

Wij WlLHELMINA, enz.

Artikel 1.

Het is verboden binnen het Koninkrijk in Europa opium te berefden.

Artikel 2.

1. Het is, behoudens na te melden uitzonderingen, verboden; Opium en alle derivaten daarvan, waaronder ook te verstaan ruw

-ocr page 638-

602

opium, toebereid opium, medicinaal opium, morphine, heroïne en cocaine, zooals die stoffen omschreven zijn bij het, bij de wet van 20 Juni 1914 (Staatsblad No. 257) goedgekeurde internationale opiumverdrag, in te voeren, te vervoeren, uit te voeren, toe te bereiden,nbsp;te verkoopén, af te leveren of ten verkoop of ter aflevering voorhanden te hebben.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Dit verbod is niet van toepassing;

a. nbsp;nbsp;nbsp;op apothekers enz.

b. nbsp;nbsp;nbsp;op veeartsen, die bovenstaande stoffen invoeren, vervoeren ofnbsp;toebereiden, ten einde die als geneesmiddelen ten behoeve van veenbsp;te verknopen of af te leveren, mits zij bij een en ander de bepalingennbsp;in acht nemen der wet van 8 Juli i874 (Staatsblad No. 98), tot regeling van de uitoefening der veeartsenijkunst;

c. nbsp;nbsp;nbsp;op hen, die van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken,nbsp;schriftelijk verlof hebben bekomen tot het invoeren, vervoeren, uitvoeren, verkoopen, afleveren of ten verkoop of ter aflevering voorhanden hebben van die stoffen;

d. nbsp;nbsp;nbsp;op hen, die enz.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Het verlof, bedoeld onder c, wordt verleend aan ieder, die nietnbsp;over de toonbank verkoopt, geen open winkel houdt en die ten genoegen van Onzen Minister aantoont, d-d hij handel in het groot innbsp;geneesmiddelen of soortgelijke stoffen drijft.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Het verlof, bedoeld enz.

Memorie van Toelichting.

Artikel 2.

Doel van dit artikel is, het daarheen te leiden, dat de in het artikel genoemde stoffen slechts mogen worden ingevoerd, vervoerd, uitgevoerd, toebereid, verkocht, afgeleverd of voorhanden gehoudennbsp;door apothekers, apotheekhoudend’e geneeskundigen, veeartsen, doornbsp;de Regeering toegelaten groothandelaren in en fabrikanten van geneesmiddelen, benevens door hen, welke die stoffen gebruiken ofnbsp;bereiden tot zuiver wetenschappelijke doeleinden of demonstraties.

Om dit doel te bereiken, is het noodig, dat de tot nog toe onbeperkte vrijheid genietende groothandelaren in en fabrikanten van geneesmiddelen, wanneer zij, hetzij handel willen drijven in een ofnbsp;meer der in de Conventie bedoelde stoffen, hetzij die in het grootnbsp;willen bewerken of verwerken, daartoe vooraf een doorloopend schriftelijk verlof aanvragen, waarvoor zij geen vergoeding behoeven tenbsp;betalen, doch dat hun steeds tot wederopzeggens zal worden verleend,nbsp;mits zij geen open winkel houden, niet over de toonbank verkoopen, ten

-ocr page 639-

1

603

genoegen der Regeering aantoonen, dat zij handel in het groot drijven of in het groot geneesmiddelen produceeren, of doen blijken, dat zijnbsp;van het aangevraagde verlof slechts tot zuiver wetenschappelijkenbsp;doeleinden of demontraties gebruik willen maken.

Bedenkt men, hoe klein het aantal bij deze regeling betrokken personen is en hoe luttel de last is, die hun ter wille van de zoonbsp;gewenschte bestrijding van het misbruik van opium wordt opgelegd,,nbsp;dan is de voorgestelde beperking door 't algemeen belang zeker gerechtvaardigd en dit te eer, omdat zonder dezen tot de kleinste verhoudingen teruggebrachten last, een goede en afdoende uitvoeringnbsp;der Internationale Conventie niet denkbaar is. De voorgestelde regeling geeft tevens uitvoering aan het bepaalde bij artikel 5 dernbsp;Conventie.

Doorvoer van opium enz. is geoorloofd, mits de daarvoor bij algemeenen maatregel van bestuur vast te stellen voorschriften innbsp;acht worden genomen.

Van andere derivaten van opium wordt gesproken met het oog op artikel iSb en I4d der Conventie.

Voor de aflevering en toebereiding van opium, enz. door veeartsen ten behoeve van vee, geldt thans de wet van 8 Juli 1874 (Staatsbladnbsp;No. 98), zooals die is gewijzigd bij de wetten van 4 April 1875 (Staatsnbsp;blad No. 37), van 15 April 1886 (Staatsblad No. 64) en van 3 Februarinbsp;1902 (Staatsblad No. 14).

Wij teekenen hierbij aan, dat het blijkbaar niet in de bedoeling ligt aan het bezit van opiumpraeparaten beperkende bepalingen tenbsp;te verbinden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;v. d. B.

Vermeerderiné van het aantal vee-mantri’a.

Bij gouvernementsbesluit van 3 December 1917 No. 5 is goed gevonden en verstaan:

Bij wijze van tijdelijken maatregel den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel te machtigen om boven de ter zake bij denbsp;begrooting toegestane fondsen te beschikken over de gelden, noodignbsp;voor de tijdelijke indienststelling van 42 (twee en veertig) mantri’snbsp;der 2de klasse bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, op denbsp;aan die betrekking verbonden bezoldiging.

Schrijfloonen ten behoeve van den Burg. Veearts, Dienst,

Bij gouvernementsbesluit van 13 December 1917 No 44 is goed gevonden en verstaan:

-ocr page 640-

604

Bij wijze van tijdelijken maatregel den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel te machtigen om boven de ter zake bij de begroeting toegestane fondsen te beschikken over:nbsp;ff. ƒ 180.— (één honderd tachtig gulden: 's maands voor schrijfloo-nen ten behoeve van de inspectie van den burgerlijken veearsenij-kundigen dienst;

/gt;. de noodige fondsen voor de tijdelijke indienstelling van 30 (dertig) schrijvers ten behoeve van de gouvernementsveeartsen bij genoemden dienst op eene bezoldiging van ƒ 25— ivijf en twintig gulden) ’s maands, moetende deze schrijvers mede strekkennbsp;ter vervanging van de 9 reeds bij genoemde veeartsen in dienstnbsp;zijnde schrijvers.

Personalia.

Overgeplautst van Soerabaia naar Lawang de adjunct-inspecteur bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst J. C. Numans.

Gedetffcheerd aan het Veeartsenijkundig laboratorium te Buitenzorg, de militair paardenarts der 2de klasse L. E. Hinrichs te Salatiga.

Werkzaam gesteld in den ambtskring Bandoeng, de adjunct-gou-vernenientsveearts Isa, thans belast met den dienst in den ambtskring Tasikmalaja.

Werkzaam gesteld in den ambtskring Koedoes Semarang) de adjunct-gouvernementsveearts Raden Mas Jacob soejadi, thans werkzaam in den ambtskring Mataram (Lombok).

Eervol ontslagen uit zijn betrekking de adjunct-gouvernements-veearts P. K. Waruntu, wegens overgang in dienst der gemeente Soerabaia.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;v. d. B.

-ocr page 641- -ocr page 642-




ï




f â– 


'.y







' t'v^La




-ocr page 643- -ocr page 644-