4
1
1'
P
l-K nnbsp;t
WARE GRONDREGELS
VAN DEN
GREGORIAENSCIIEN ZANG.
!)ßigt;
-ocr page 6- -ocr page 7-DE
WARE GRONDREGELS
VIN DEN
AH
IH»OR
N. A. JANSSEN, PRIESTER,
1'ROFF.SSOR VA5 DFA KKRKZAKO KT.lf DB BEIDE AFDUEtlKGER VAT, BBT AERTSDISSCHOPPEDYB SEÄIKARIE VAN JBr.Cnri.F-N ,
UITGEGEVEN ONDER DE BESCHERMING
VAN ZYNE DOORLUCHTIGE EMINENTIE
DEN KARDINAEL-AERTSBISSCHOP.
MECHELEN.
Igt;. J. IIANICQ, DRUKKER VAN Z. II. DEK PAUS, DER PROPAGANDA EN VAN HET AERTSUISUOM VAN MECHELEN.
HIT GOEDKEiniNO. — ISi.'j.
-ocr page 8-eigendom van den uitgever.
ZYNE DOORLUCHTIGE EMINENTIE
DEN KARDIMEL STERCRX,
PRIMAET VAN BELGIEN, enz. enz.
Monseigneur,
Ik achl my gelukkig aen de voeten Uwer Eminentie de hulde van een werk te kunnen nederleggen dat ik door U aengemoedigd ondernomen heb, en waervan het goed gevolg verzekerd is, zedert datnbsp;Gy hetzelve met uwe hooge bescherming hebt gelieven te vereeren.nbsp;Onder zulke bescherming moeten zich deze grondregels van dennbsp;Gregoriaenschen Zang noodwendiglyk verspreiden en de hervormingnbsp;van den kerkzang op deszelfs ware gronden gevestigd worden.
Men zal het zich steeds herinneren, Monseigneur, dat het Aerts-bisdom van Mechelen het voorbeeld gaf van zulk groot werk ; wyl
-ocr page 10-hetzelve praktisch en ernstig wil lot stand brengen hetgeen elders blyft by bloote verlangens, by onbepaelde strekkingen. Dit is overigens niet te verwonderen, alswanneer men neêrziet op al het gewig-tigc, op al het groole dat hier in de laetste jaren is verrigt geworden.nbsp;Men zag immers rondom onze Aertsbisschoppelyke kerk zoo velenbsp;nuttige instellingen opryzcn en bloeijen , waer het nieuwe geslachtnbsp;zich als kwam hertemperen in het Catholicismus. De toekomst hoortnbsp;my toe, zoo sprak de Religie, en de Belgen zullen blyven hetgeennbsp;zy altyd waren, cene Roomsch-Catholyke natie. In onze eeuw-kerken drong zich de menigte rondom onze oude altaren, zy wasnbsp;daer met overtuiging en met de vurigheid der tyden van Geloof.nbsp;Het was dan, dat Uwe Eminentie begreep dat het tydstip gekomennbsp;was om in onze tempels ook wederom in te voeren die aloudenbsp;gezangen van eene vroegere godsvrucht, die opregte uitboezemin-gen van gevoelens altyd dezelfde, omdat zy de gevoelens zyn vannbsp;eene Religie die nimmer wankelt, die aen geene verandering onderworpen is.
Uwe Eminentie heeft dus den kerkzang in deszelfs vorigen staet willen herstellen, Zy heeft zich geweerdigd my deelgenoot te makennbsp;aen het grootc werk dat Zy wilde daerstellen. Ik heb deze heiligenbsp;zending aengenomen met al de vurigheid welke Uwe Eminentie weelnbsp;te ontsteken in het hert dergene welke Zy zendt. Ik heb, ja , denbsp;overtuiging, de ware grondregels van dien zang gevat te hebben,nbsp;en onder de vleugelen uwer hooge bescherming heb ik den moednbsp;gehad van dezelve voor te dragen. Dit werk. Monseigneur, zal, hoenbsp;onvolmaekt dan ook, toch altyd de verdienste hebben van gunsliglyknbsp;door Uwe Eminentie ontvangen te zyn; en zeker is het dat doornbsp;geheel ons land , ja verder nog. Uw naem het meest zal toedragen omnbsp;hetzelve te verspreiden en aen te bevelen. Zoo zal men dit boeknbsp;lezen en bestuderen ; men zal den gregoriacnschen zang beminnennbsp;en beoefenen , en dit zal de beste belooning wezen welke voor acn-gewenden arbeid te verlangen hebbe
Van Uwe Eminentie,
Monseigneur ,
De geheel toegewyde zoon,
N. A. JANSSEN.
-ocr page 11-INHOUD
-oi—
INLEIDING.
DLADZ.
Belangi’yklieid van den koorzang cn wel bovenal van den Gregoriaenschen.
EERSTE DEEL.
EERSTE KAPITTEL.
Waerom wordt de kerkclyke zang Gregoriaensche, Roomsche oï Koorzang genoemd. — Deszclfs bepaling. — Over de noten. — Lyncn. — Sleutels. —
§ I. Waerom noemt men den kerkelyken zang Gregoriaenschen, Rootnschen of
Koorzang. — Deszelfs bepaling.
§ II. Noten. — Lynen. — Notenbalk.
SIII. Over de Sleutels. — Over de Toonladder.
§ IV. Tusschenruimten, toonsafstanden of intervalla.
S V. Toevallige teekens. — Rustpunten. — Neumen. — Bemol. — Becar of
§ VI. Toonsaenhefiing. — Notenzang.
TWEEDE KAPITTEL.
Over den diatonischen toonaerd van den gregoriaenschen zang. — Over de kerk-toonen. — Hun getal. — Dcrzelver verdeclingen. — Over het toevallig gebruik der bemol in Je kerktonnen. — Kort overzicht der fcerktoonen. —nbsp;— Regels om dezelve te onderscheiden. — Transpositie of verplactsing dernbsp;kerktoonen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;51
-ocr page 12-VIII
INHOUD.
§ I. Over den diatonischen toonaerd,
§ ni. Verdeelingen der kerktoonen.
§ IV. Gebruik der toevallige bémol in de kerktoonen. — Verdere bemerkingen wegens al de Toonen.
§ V. Regels tot onderscheiding der kerktoonen.
§ VI. Transpositie of vcrplactsing der kerktoonen.
TWEEDE DEEL.
OVER DES PSALMZANG.
INLEIDING.
Geschiedkundig overzicht der psalmen.
KAPITTEL I.
§ III. Plegtige aenheffing der psalmen in het Antiphoneel.
§ IV. Aenheffing der psalmen op de feesten genoemd simplicia en op de gemeene dagen.
§ V. Aenheffing der lofzangen Magnificat en Bcnediclus.
§ VI. Aenheffing der lofzangen op de gemeene dagen.
§ VIII. Varianten der voorgaende aenheffingen.
DERDE DEEL.
OVER DEN GODDELYKEN DIENST.
INLEIDING.
Aerd en verdeeliug van den goddelyken dienst.
KAPITTEL I.
Melodien welke betrekking hebben met het H. Sacrificie der Misse. 154
§ I. Aenheffingen van het Oremus.
§ II. Aenheffingen van den Engelen-zang Gloria in excelsis Deo.
§ III. Aenheffing van het Epistel en Evangelie, en van het Lyden O. H.
§ IV. Aenheffing van het Evangelie volgens de roomschc zangwyze.
§ V. Zangwyze van het Lydcn O. II.
-ocr page 13-INHOUD.
IX
§ VI. Acnheiruig van het Symboluiu.
§ VII. Acnheffîng der Prefacie.
§ VIII. Acniicfting van het Gebed des Heeren.
§ IX. Aenhcffing van het Ite missa est en Beiiedicawus.
§ X. Toonsaenheffingen van eenige andere inelodicn welke somtyds in de misse gebezigd worden.
KAPITTEL II.
Van ket eigenlyk gezegd goddelyk officie. — Belrekkelyke aenheffingen. 161
§ 1. Aenheffing van het Domine labia mea, en Zlews in adjutorium.
§ V. Aenheffing van het Kapittel.
§ VII. Aenheffing der korte Responsoria.
§ VIII. Aenheffing van het Benedicanms.
§ IX. Aenheffing der pausclyke Zegening.
VIERDE DEEL.
UITVOERING VAN DEN GEWYDEN ZANG.
KAPITTEL I.
§ III. Opening van den mond.nbsp;— Ademhaling.
§ V. Van de uitspraek. — Van den nadruk. .
KAPITTEL II.
Byzonderc aenmerkingen over hetzelfde onderwerp.
Verkorte herhaling der voorgaende bemerkingen.
AENIIANGSEL 1.
Bevattende eenige raedgevingen noope7ide het vei'veerdigeii van een gregoriacnsch zangstuk.
KAPITTEL I.
Van de uitwerkselen welke aen iedcren kerktoon eigen zyn.
190
INHOUD.
KAPITTEL II.
Over de kadensen die eigen zyn aen eiken Toon.
KAPITTEL III.
Over de noten wacrnicdc de Toonen kunnen aenvangen.
KAPITTEL IV.
Over het gebruik der onderscheidene kerktonnen. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
KAPITTEL V.
Over de gedeeltens welke het geheel der Toonen uitmaken.
AENHANGSEL 11.
Waerschoiiwingcn voor orgelisten.
1
EINDE VAN DEN INHOUD.
-ocr page 15-1
VOORWOORD
Wï hebben deze leerwyze van den gregoriaenschen zang verveerdigd op het uitdrukkelyk verzoek van eenen persoon, die met eene hoogcnbsp;kerkelyke weerdigheid bekleed is. Het was daerom regt en billyk dat wynbsp;geene moeite spaerden, ten einde onze zwakke vermogens eenigzinsnbsp;zouden beantwoorden aen het groote vertrouwen dat men ons geschonkennbsp;had. Wy mogten gevolgelyk niets onbeproefd laten, om de regels ennbsp;voorschriften van den kerkelyken zang op eene volledige wyze voor Ienbsp;stellen, zonder nogtans aen eene vervelende en nuttelooze langdradigheidnbsp;prys te geven.
Het verlangen alleen van krachtdadiglyk eene gepaste uitvoering der geheiligde gezangen te helpen bevorderen, door dezelve op echtenbsp;gronden te herplaetsen, dit was het doel onzer poogingen en studiën.nbsp;Moge dit voorgesteldc einde bereikt worden, dan zullen wy ons ruimnbsp;beloond achten voor den arbeid, welken wy aen dit werk besteednbsp;hebben.
De lezer vergenoege zich met dit, welligt te laconisch voorwoord. Wy hadden haest om hem eenige algemeene aenmerkingen voor te stellen,nbsp;strekkende tot inleiding der belangryke stof van den gregoriaenschennbsp;koorzang.
I
-ocr page 16- -ocr page 17-INLEIDING
®-3Kgt;-a
Volgens de bepaling der schryvers, is de zang, in het algemeen, niets anders dan eenc buiging of overgang der stem van een’ lagen tot eenen hoogen, of van een’ Imogen totnbsp;eenen lagen toon, door middel van tusschenruimten [intervalla) die geschikt zyn omnbsp;onderscheidene gewaerwordingen van de ziel uit te drukken (1).
De stem is een geluld voortgebragt door zintuigen welke wy van de natuer hebben, dezelfde waervan wy ons bedienen in de spraek (2). Waeruit volgt dat alle stem eennbsp;geluid is, maer niet alle geluid eene stem ; want hiertoe is noodig dat het geluid doornbsp;lichamelyke zintuigen van den mensch worde voortgebragt. Zoo zyn de uitwerksels vannbsp;een speeltuig gcene stem, maer slechts geluiden. Eveneens is het met de vogelennbsp;en dieren gelegen.
Eene doorgaende beweging der stem, van eenen lagen tot eenen hoogen toon, en omgekeerd, .wordt ook welluidendheid {consonnance] genoemd, in den uitgestrektstennbsp;zin van dit woord. Deze welluidendheid bestaet in eene vermenging van hooge en lagenbsp;toonen, welke op eene gelykvormige en behagelyke wyze de ooren streelen (3). Wanneernbsp;onderscheidene stemmen gelyktydig en op eene kunstige wyze vcrcenigd zyn, ontstaetnbsp;hieruit het zoo genaemde contrapunt (tegenzang), en in eenen meer bepaelden zin, denbsp;harmonie (samenluiding) (4). De ouden spraken, wel is wacr, ook van harmonie,nbsp;doch niet in den bovengenoemden zin, vermits zy gcene, of slechts zeer onvolmaektcnbsp;denkbeelden hadden van de samenvoeging der geluiden, welke wy hedendaegs akkoordennbsp;noemen.
De benamingen van zang, motif, mélotlie (zoetluidendheid), enz. beduiden ons het denkbeeld van geluiden door eene enkele stem voortgebragt, of door verscheidenenbsp;ccnklinkende stemmen, op verschillige trappen of toonen (5).
Deze beschouwingen leiden ons tot het begrip der twee zangsoorten, eenvoudigen en samengesteldcn zang. Door samengestelden of gefigureerden zang verstaet men diennbsp;zang welke door verschillende stemmen of partyen wordt uitgevoerd; zoo nogtnns datnbsp;deze kunstmatiglyk vereenigd zyn, volgens vaste aengenomene regels. Ook hecht mennbsp;het denkbeeld van gefigureerden zang aen de uitvoering van eenc enkele stem, dochnbsp;met klankmaet, stemvalling of kadans, volgens de verscheidenheid der teekens dienbsp;dienen om zulke wyzigingen der stem aen te duiden (6). De enkele of eenvoudige zangnbsp;is die, Welken eene of meerdere eenklinkende stemmen vóórtbrengen, zonder merkelykc
(1) P. Mersen. Harmou. L, 7. (2) Franc. Salinas Jc mus. L. 2. C. 3.
(3) Consonanlia est aculi soui gravisque mixtura , suaviter uniforniilcrqn© auribus aceïdens (Boetius L.nbsp;3. do mus.).
(4) Zarl. instil. harm.T. 11. C. 12.
(5) Melodia est sonorum contiuuala commixtio, ità ut alter post «kenim fluxu continuo souci, ct propiiènbsp;dicitur cantio unius vocis (Burcta apud MaiUn.).
(6) Musica figiirala ca est, in qua variæ nolulæ sccundùm variai figuras aliam subiiidè quautilalcinnbsp;accipiunl (Sebast. Ileydcn de arlc Can. L. L ).
INLEIDIKG.
maet of bepaelde waerde der tcekens (noten) die de buiging der stem te kennen geven. Zulke zang is meer bekend onder den naem van kerk- of koorzang (1).nbsp;De kerk- of koorzang wordt ook gewoonlyk gregoriaensche zang gelieeten ; dochnbsp;hiervoor is noodig dat hy in den toonaerd van Gregorius I geschreven zy. Het isnbsp;deze gregoriaensche zang die sedert vele eeuwen algemeen in de westersche Kerk isnbsp;aengenomen geworden,ftot opluistering der plegtigheden van den Godsdienst. Doch,nbsp;zeggen wy het reeds hier in het voorbygaende, die schoone zang heeft hedendaegsnbsp;veel, ja zoo veel verloren van deszelfs vroegere weerde , dat hy nauwelyks kenbaer is,nbsp;wanneer men hem vergelykt met de echte gronden van deszelfs oorspronkelyke instelling.
Intusschen, laten wy hier de zaek van wat hooger ophalen, opdat de lezer een juist en geschiedkundig gedacht hebbe van den zang, in betrekking tot de plegtigheden vannbsp;onzen heiligen godsdienst.
Ontegenzeggelyk is de zang in het algemeen, eene gaef door de natuer aen den mensch geschonken , om de bedrukte herten te verkwikken , en den last van het levennbsp;dragelyker te maken. Maer, de natuer, wat is zy anders dan God? En de Heer heeftnbsp;alles voor zich zclven geschapen (2). Zoo moet dan de stem van den mensch zynennbsp;Schepper loven en zyne tong de glorie van den Allerhoogsten verkondigen (5). Dit doetnbsp;zy op eene wyze die Gode veel weerdiger is, wanneer zy zich mengt met de zoetenbsp;verrukkingen der dankbaerheid (4). ’T is daerom dat het geloovige volk, in alle tyden,nbsp;den dienst van God met gezangen heeft doen vergezeld gaen ; ofschoon de H. Schriftnbsp;geene byzondere melding maekt van den godsdienstigen zang voor Moses. De Israëlietennbsp;werden op hunne reis naer het beloofde land door den Egyptischen koning, van nabynbsp;vervolgd en in het nauw gezet. Doch de roode zee scheidde hare wateren, God deednbsp;zyn volk droogvoets door de diepte gaen ; zoodat van weerskanten de opgedrevenenbsp;wateren hun als tot eenen muer verstrekten. Dan hief Moses, door goddelyke ingeving,nbsp;een gezang aen, dat door alle gevolgd werd ; en hunne stemmen klonken, zeggende :nbsp;Zingen wy lofzangen voor den Heer, want hy heeft zyne grootheid en zyne glorie doennbsp;vitschynen, en hy heeft het peerd 'en den ruiter ( die ons vervolgden ), in de zeenbsp;nedergestort (S).
Van toen af, tot aen de komst van den Messias, ontmoeten wy overal getuigenissen voor den godsdienstigen zang. Zoo zien wy denzelven onder David en Salomon, ondernbsp;de regters van Israël, in vollen luister (G). De Leviten waren vooral met deszelfsnbsp;uitvoering belast.
Doch komen wy tot het groote tydstip der verlossing. Met het aenbreken van het heldere licht der nieuwe Wet, vinden wy het groote geheim aengekondigd door dennbsp;zang. Hoort eens, hoe de tweede Eva heeft gezongen, ly zegt : myne ziel maekt grootnbsp;den Heer. Ziet, de klagten der eerste Eva maken plaets voor de gezangen van Maria (7).
(1) Cantus planus dicitur ciijus notæ æquali mensura et pari tempore pronuntiantur {Petr. Aaron denbsp;initit. Harmon. ).
(2) Prov. C. 16. 4.
(3) o Deilit milii Dominus linguani merceilem meam ; el in ipsa laudabo eum (Eccles. C. 51. 30. ). »
(4) Laudabo nomen Dei cum cantico.
(5) Exod. XIV. 22. Ibid XV. 1.
(6) Jud. XV.17. Dau. III. 1. Paral. XV. 16. Ibid. XXV. I. 7.1. Reg. 18. 6. Confer. S. Augus. L. XVII. De civil.nbsp;C. 14. Habac. III. Judith XVI.
(7) « Audite igitur quemadmodum tympanistria nostra canlaverit, ait enira ; magniKcat anima mca Dominumnbsp;HcTæ planctum Mariæ cantus cxclusit (S. Augus. serm. 18 de Sane.).
INLEIDING.
Wat meer is, de zoon van God, de God-Mensch heeft zelf ons willen leeren dat wy onze stemmen zouden verheffen in het vieren der heilige mysteriën. « Et hynino dicionbsp;(Kaf 'u«v/;(TavT£ç), en nadat zy eenen lofzang gezongen hadden, gingen zy opwaertsnbsp;naer den berg der Olyven (1). »
De Apostelen volgden gelrouwelyk dit voorbeeld van hunnen goddelyken Meester. Ilooren wy den H. Paulus (2). Onderrigt u, zegt hy, en ivakkert elkander aen doornbsp;Psalmen, Lofzangen en geestelyke Liedekens, zingende uit er herte met stichting dennbsp;lof des Heere. En in zynen brief tot de Ephesianen (5). Vervult u met den H. Geest,nbsp;zingende uit den grond uwer herten, tot lof des Heere. Hy zelf (Paulus) geeft hetnbsp;voorbeeld van deze godsdienstige oefening, als wanneer hy met Silas gekerkerd, eenennbsp;lofzang aenhcft, om dengenen te bezingen voor wien hy gelukkig was te lyden (4).
Het is overigens zeker dat de eerste christenen deze voorschriften nakwamen, en zulke heilige voorbeelden opvolgden. De H. Dionisius de Areopagiet, die schreef tennbsp;tyde der Apostelen, zegt uitdrukkelyk dat de bisschop het gezang der Psalmen aenliief,nbsp;en dat het overige gedeelte der priesters hetzelfde voortzette (5). Philo de Hebreeuwer,nbsp;welke met den H. Petrus te Roomc redewisselingen hicïd, verhaelt dat de christenennbsp;zich ’s morgens vroeg naer eene bidplaets begaven, Cœnacidum genoemd, alwaer zy,nbsp;in twee kooren van mannen en vrouwen, zongen, onder leiding van eenen meesternbsp;bedreven in de kunst. De landvoogd Plinius gewaegt insgelyks van den zang, in zynnbsp;schryven aen den keizer Trajanus, het derde jaer der Christen-tydrekening. Justinusnbsp;de wysgecr die zich later tot het christendom bekeerde, en als martelaer stierf; denbsp;II. Clemens van Alexandrie, de II. Cyprianus, Tertullianus, de H. Basilius, in denbsp;IV eeuw, alle zyn eenparig ten dezen opzigte.
Geen wonder dan, dat de Pausen van Boome, als de bewaerders van den heiligen schat der apostolische overleveringen, immer de eerste waren in het voortplantennbsp;van godsdienstige gezangen in de kerken. Van daer dan ook, dat een Damasus, eennbsp;Leo, een Gelasius, een Hormisdas, en zoo vele andere, min of meer toebragten totnbsp;het verordenen van den kerkzang, naer gelang der omstandigheden waerin zy leefden.
Maer het was aen Gregorius den Groote voorbehouden, ons het toonstelsel na te laten van dien verwonderlyken zang, waerdoor de naem van dezen paus onsterfelyknbsp;werd, van dien zang welke, trots de eeuwen, en in weerwil van zoo vele maetschappelykenbsp;omwentelingen, ons ten erfdeel gelaten is.
Om wyders een gedacht te hebben van het belang dat men altyd gesteld heeft in de daerstelling, in de verspreiding en in de onvervalschte instandhouding van dennbsp;kerkzang in het algemeen, en van den gregoriaenschen in het byzonder , behoeftnbsp;men slechts de geschiedenis te raedplegen. De aenvallcn der ketters en vyanden vannbsp;de II. Kerk, van den eenen kant, en van den anderen kant de zorgen der Pausen,nbsp;der Kerkvergaderingen en Bisschoppen, ja zelfs de vrome bemoeijenissen van Köningennbsp;en Keizers, toonen ons ten duidelykste, dat men niets spaerde, als het de bewaringnbsp;gold van den kostelyken schat der gewyde gezangen, inzonderheid van het psalmgezang.
Onder de ketters van vroegere dagteekening, zien wy de Nicolaïten en Gnostiken
(t) Matth. XXVI. 30.
(2) Ad Col. III. 16. (3J C. v.18.19.
(4) Act. XVI. 25. Conf. S. Chrys. C. XXIV. de orat. in hom : limenlibus Beam.
(5) Dc cedes, hier. C. S.
(i
INLEIDING.
op de eerste plaels, de geeslelyke gezangen aenranden. De tweede Kerkvergadering van Antiüchië, gehouden in het jaer 270, veroordeelde Paulus van Samozaten, niet alleennbsp;als leeraer eener kettersche dwaling, maer ook, omdat hy de gehruikelyke kerkzangennbsp;en Davids psalmen wilde opgeruimd en vervangen hebben door gezangen tot zynen eigennbsp;lof. De Donatisten, — zoo leert ons de H. Augustinus, — stelden gezangen van eigennbsp;keus in de plaets van den ouden psalmzang ; doch ook zy werden veroordeeld in eenenbsp;romeinsche kerkvergadering, onder paus Mclchiades (313), en een jaer later, in dienbsp;van Arles, toen de 11. Silvester den apostolischen zetel bekleedde.
De II. Athanasius bestreed de Melecianen, omdat zy op eene onvoegelyke en bespot-telyke wyze de psalmen zongen. Immers, zy vergezelden dezelve met handgeklap en met het geraes van eene menigte klokskcns aen eene koord gehangen. — De aenhangersnbsp;van Apollinaris den jongeren, die andere psalmen en gezangen uitdachten dan denbsp;gehruikelyke, werden onder den II. Damasus veroordeeld, in de roomsche Kerkvergadering van 373, en in 381, in een algemeen Concilie. Ook de Arianen weken af vannbsp;den wettigen kerkzang, en werden, uit dien hoofde, door den 11. Ambrosius te regtnbsp;gewezen. Juliaen de apostact ,-wicn in dit opzigt Luther volgde, kon ook den kerkzangnbsp;niet ongeroerd laten. Maer de Kerk waekte over het geheiligde pand, en nooit liet zynbsp;na, hare geestelykc wapenen te gebruiken tegen de nieuwigheidsdryvers welke roekeloosnbsp;den kerkzang wilden veranderen, doen ontaerden of vernietigen.
Indien wy nu alles wilden opsommen wat in eenen tcgenovergcstelden zin gedaen werd om den godsdienstigen zang, vooral dien van den II. Gregorius, te verspreiden en tenbsp;doen bloeijen, zouden wy vrcczen geen einde te vinden. De H. Augustinus, de apostelnbsp;van Engeland, bragt van Roome, in dit land, den gregoriaenschen zang met de fakkelnbsp;des geloofs. Eene kerkvergadering van Cloveshovie, en op het einde der IX° eeuw,nbsp;de Groote Alfred, werkten achtervolgcns aen de voortplanting van den ronieinschcnnbsp;zang, of aen de herstelling van deszelfs oorspronkelyke zuiverheid (1).
In oud Frankryk deed men nog meer. Chilperic I, Dagobertus en Pipinus yverden moedig voor den kerkzang. Doch Charlemagne vooral spande alles in, ten einde denbsp;zang, in de kerken van zyne uytgestrekte staten, op gregoriaenschen trant zoudenbsp;beoefend en uitgevoerd worden (2).
Gregorius II zond missionarissen naer Beijcren. Zy hadden nadrukkelyk in last om toe te zien dat de kerkzang , overeenkomstig de regels en voorschriften van dennbsp;apostolischen stoel zou worden uitgevoerd (3). Dit was voorzeker een groote stap totnbsp;verbreiding van den gregoriaenschen zang in Duitschland ; maer de aenkomst van eenennbsp;romeinschen zanger in de voormalige abdy van S. Gall, in Zwitserland, mackte dennbsp;zang van Gregorius nog meer algemeen in deze streken (4).
Wy zullen nietspreken van een aental schry vers welke ons mcrkweerdigcverhandelingen over den gewyden zang hebben nagelaten. De lezer zal in den loop onzer leerwj’zcnbsp;hunne kennis maken. Alleen willen wy, by wyze van een kort overzigt, eenige trekkennbsp;uit de kerkelyke geschiedenis aenhalen, waeruit zal blyken niet alleen hoe nuttig,
(1) Joan. diac. L. U. Beda, hist. Angl. L. ÏV. C. 2. Mabillon L. XXIII. Wood hist. acad. oxon. L. I.
* (2) Walaf. de rcb. ecclcs, C 25. Baluz.-Mabill. T. I. capiliil. col. 203 vet. analect. in f. p 73.
(3) Miiiistris quorum cunonicam adprobaverilis proinotionem , sacrificaudi ct minislrandi , sivc etiam psallendiy ex fujura el Iradilionc apostolieæ ct Komanæ sedis ordinc tradetis polcslalein (Gerb, de ca».nbsp;T. I. p. 27i.).
(i) Ibid. loc. cit.
-ocr page 21-INLEIDING.
7
maer zelfs hoc noodzakelyk liet is, voor alle die tot de priesterlyke weerdigheid geroepen zyn, dat zy eene byzondere studie maken van den kerkelyken zang. Reedsnbsp;in het leven van Gregorius I werd de kennis van den psalmzang vercischt in degenenbsp;die de bisschoppelyke weerdigheid begeerden te ontvangen. De II. Gregorius zelfnbsp;weigerde, zekeren priester, Joannes, bisschep te wyden, omdat hy niet genoeg ervarennbsp;was in den zang (1). In latere tyden ziet men dezelfde regeltucht in voege.
In der daed, de Vaders der tweede kerkvergadering vanNieeën (Can. 2.) stelden vast, dat niemand tot de weerdigheid van bisschep mögt verheven worden, zonder in dennbsp;psalmzang wel onderwezen te zyn (2). En de achtste kerkvergadering van Toledonbsp;verklaert (Can.6.) dat niemand eenige hoegenaemde geestclyke weerdigheid kon bekleeden,nbsp;ten zy hy volmaekt bedreven ware in den godsdienstigen zang : « Dccernimus utnbsp;’gt; nullus cujusquc dignitatis deinceps percipiat gradum qui non totum psalterium velnbsp;11 canticorum usualium et hymnorum perfectè noverit supplementum. » Wel is waer,nbsp;dat de oude tucht later eenigzins werd gewyzigd, ten opzigte van den psalmboek ; dochnbsp;altyd heeft zy hare kracht behouden , wat aengaet de gebruikelyke gezangen der Kerk.nbsp;Immers, indien wy latere tyden raedplegen, vinden wy overal deze zelfde zorgvuldigheidnbsp;van het kerkelyk gezag. — Zoo wil het H. Concilie van Trente, dat de zang in denbsp;Seminarien geleeracrd worde (3). En wederom vinden wy dezelfde schikking hernieuwdnbsp;in de laetste kerkvergadering van Roome, onder paus Benedictus XIII. 1725 (4). Hetzelfdenbsp;Concilie gaet verder en wil dat, in het vergeven van kanonikdycn, dezulke, cæterisnbsp;paribus, bevoorregt worden, welke het best ervaren zyn in den gregoriaenschennbsp;zang (S).
Doch waertoc alle die getuigenissen aengehaeld voor cene stelling, welke redelyker wyzc niet kan tegengesproken worden. Alleen hebben wy nog een pacr tegenwerpingennbsp;te wederleggen, betrekkelyk het beoefenen van den zang. Men vindt namelyk zangersnbsp;die meenen, geene byzondere studie van den zang te moeten maken, om rede zy vannbsp;naluerswege met geene schoone stem of met geen goed musikael gehoor begiftigd zyn.nbsp;Deze zullen wy een aenmoedigend woord toespreken en hun zeggen : werkt, en oefentnbsp;uwe stem, onder de leiding van eenen bekwamen en geduldigen meester, en uwenbsp;gebreken zullen welhaest verdwynen, zoo niet geheel en gansch, dan toch in zoo verre,nbsp;dat uw zingen verdragelyk zy. — Andere beoefenen den zang niet, of verwaerloozennbsp;de studiën welke tot diepere kennissen leiden, omdat zy wanen genoegzaem bedrevennbsp;te zyn, indien zy maer juist, dat is niet valsch zingen. Hun laten wy den vermaerdennbsp;Guido van Arezzo antwoorden : « nam qui facit quod non sapit, diflinitur bestia » (6).nbsp;Van daer een spreekwoord : Bestia, non cantor, qiii non canit arte, sed nsu (7).
Het moet niemand verwonderen dat wy vooral tot de geestelyken, of die zich voor
(1) « Sed nee Johannem presbyterum pialmuTum netcium præsumpsimus ordinäre , quia liæc eum resnbsp;minus sui profecto habêre studium demonstrabat (L. X. ep. 34.). Bemerken wy dat hier zekerlyk spraeknbsp;is van den zang der psalmen. Deze werden immers altyd door zang vergezeld. De vaders Benedietynennbsp;kleven hetzelfde gevoelen aen in hunne aenteekeningen op de werken van Gregorius. Zoo ook Tomassinusnbsp;en andere.
(2) Decernimus quemlibet quidem qui ad episcopalem gradum est provehendus, psalterium omninù nosse .nbsp;ut ex eo omnem quoque suum clericum ità initiari moneat.
(3) Sess, XXin C. 18. de reform. (4) Cantum gregorianum addiscant.
(5) C. V. In canonicatibus verö... conferendis, cæteris paribus, semper eos pr.efcrant qui canlum callentnbsp;gregorianum.
(6) Reg. mus. rhytm. (7) P. Alfieri.
INLEIDIKG.
(len gecstclykcn stact bestemmen, ons woord rigten. ’T is, omdat wy overtuigd zyn dat de beoefening van den koorzang en deszelfs goede uitvoering grootendeels afhangennbsp;I van de medewerking welke men van dien kant moet verwachten. In der daed, hoenbsp;wil men in de kerken goede zangers hebben, ten zy derzelver aenkweeking door denbsp;gecstelykheid bewackt, aengemoedigd en bestierd worde, ten zy, — en dit is toch hetnbsp;krachtigst, — de geestelykheid zelve, in dit opzigt het voorbeeld geve? — Men duidenbsp;ons onze vrymoedigheid niet ten kwade ; doch het is maer al te waer, dat de zorgeloosheid van vele persoonen , wier pligt het is bevorderlyk te zyn aen den bloei vannbsp;den kerkelyken zang, eene der voornaemste oorzaken is van deszelfs verval en kwynendennbsp;staet. Men zou daeromtrent met eenen roemweerdigen Kardinael haest zeggen : « Utnbsp;« fatear quod res est, pudet me plerosque ecclcsiasticos viros totius vitæ cursu in cantunbsp;igt; versari, ipsum verb cantum, quod turpe est ignorare » (1), En op eene anderenbsp;plaets (2) : « Ipse cantus ecclesiasticus quam à vero Gregoriano dissimilis est ! Fastiditnbsp;» ætas nostra concentum gravem et stabilem, amatque modules quosdam quibus innbsp;» frustra concisus cantus dissiliat et enervetur. igt;
Desniettegenstaende, wy bekennen het met een levendig genoegen, er openbaert zich hedendaegs eene gelukkige neiging, zoo onder geestelyke als wereldlyke persoonen, omnbsp;den deftigen koorzang in zynen ouden luister en in zyne oorspronkelyke zuiverheidnbsp;hersteld te zien. Moge deze onze leerwyze iets bydragen tot bereiking van dit gcwenschtenbsp;doel ! Althans wy hebben ons ten taek gesteld om, in het uitleggen der regels van dennbsp;kerkelyken zang, zoo romeinsch, gregoriaensch en zuiver te zyn , als het mogelyk was.nbsp;Want wy herinnerden ons het wyzegezegde van Charlemagne, over den zang sprekende :nbsp;Keert v:eder tot de bron van Gregorius, wiens zangwyze gy vervalscht hebt. Daeromnbsp;ook raedpleegden wy de verhandelingen der beste schryvers, zoo wel van vroegere alsnbsp;latere tyden ; opdat wy niets mogten voorbygaen van al wat het tlmoretiseh en praktischnbsp;gedeelte der kerkelyke zangkunde noodzakelyk of nuttig opleveren. Geen wonder dannbsp;ook, dat wy somtyds eene teruggaende beweging hebben moeten maken, ten spyt vannbsp;den hedendaegs hollenden voortgang. Wy moesten wel achterwaerts, wilden wy nietnbsp;blindelings tegen de dwaling stooten. Indien het dus gebeurt dat wy nieuwe denkbeeldennbsp;schynen te hebben, nieuw, omdat zy om hunne oudheid vergeten zyn; indien wynbsp;meermalen tegen aengenomene praktyken spreken, en dezelve trachten omver te werpen,nbsp;hoe kon het anders? Wy moesten toch bovenal de wacrheid betrachten. Ook makennbsp;w'y geenc acnspraek op verdiensten die de onze niet zyn. Wy hebben onze regels doornbsp;het gezag der beste auteurs trachten te staven ; wy brengen hunne woorden getrouwelyknbsp;over, omhelzen hunne grondbeginselen, wanneer zy ons aennemclyk voorkomen, ennbsp;trekken de gevolgen welke wy meenen dat uit hunne beschouwingen noodzakelyknbsp;voortvloeijen. Dit en niet meer. De lezer gelieve verder te oordeclcn en het besluitnbsp;te maken.
(1) Bona de cant, eccles. § Îf 1. N® 1. (2) Ibid. N®
-ocr page 23-EERSTE DEEL.
REGELS VAN DEN GREG0R1ÂENSCHEN
OF
ROOMSGHEN KOOR- OF KERKZANG.
-»t—gt;o-
EERSTE KAPITTEL.
Waerom wordt de kerkelyke zang Gregoriaensche, Roomsche of Koorzang nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— Deszelfs bepaling. —Over de noten. —Lynen.
— Sleutels. —Toontrap. —Tusschenruimten of interralla. — Toevallige teekens. — Rustpunten. — Strepen. — Neunten. —nbsp;Bémol. — Becar of herstelteeken.
SI.
Waerom noemt men den kerkelykcn zang Gregorâetisc/ie», Roomscheii oi Koorzanf/.— Deszelfs bepaling.
1. Men noemt den kerkzang gregoriaenschen zang, omdat hy is verordend geworden door Gregorius I, bygenaemd den Groote , welke deszelfs toonaerd gewyzigd en bepaeldelyk vastgesteld heeft (I).
(1) Be H. Gregorius I, bygenaemd de Groote, beklom den .stoel van Petrus in het jaer van J. C. 590. Wy zeggen dat hy den kerkelyken zang verordend, niet, dat hy denzelven uitgevonden heeft. Want, om niet te sprekennbsp;van de eerste christenen die, van de tyden der Apostelen af, reeds zongen in de plaetsen waer men de heiligenbsp;mysteriën vierde, — 200 als ons getuigen Philo, aengehaeld door Eusebius (L. lï. hist. C. 17), Tertullianus innbsp;zyn verdedingschrift (C. 2), - de H. Paulus, I. Cor. XIV. 15, ad Ephes. V. 19. ad Col. lil, 16. — Behalve allenbsp;deze getuigenissen, is het zeker dat, reeds in het jaer 371, de H. Damasus het gebruik van den psalmzang, zoonbsp;niet ingevoerd, dan toch verspreid heeft. Men wil zelft dat deze H. Paus eenen nieuwen vorm gaf aen den zangnbsp;en dat hy, onder andere, lofzangen verveerdigde 1er eere van den H. Paulus ; als, Jam dudum Saulus procerumnbsp;pracepta seculus^ enz.
Na den H. Damasus, hielden zich vele andere Pausen bezig met den zang. Be H. Leo, Gelasius, Symmacus, ’loannes, Bonifacius, enz. verdienen vooral genoemd te worden. Maer, dewyl de gedenkstukken van eenc zoonbsp;hoogc oudheid ons ontbreken, om met zekerheid te bepalen welk deel alle deze Pausen genomen hebben in het
-ocr page 24-10
Hy ook maekte eene verzameling van gezangen in dien toonaerd geschreven, ten gebruike der moederkerk. Hy was eindelyk de eerste dienbsp;eene zangschool te Roome opregtte en krachtdadiglyk yverde om zynennbsp;zang in onderscheidene kerken van het Westen te doen aennemen (1).
vesligen cn ontwikkelen van den gewyden zang, gaen wy over tot den H. Ambrosius, Aertsbisschop van Milaen, die ongetwyfeld op eene byzondere wyze hetzyne toebragtom oen den zang legeven eene regelmatige gedaentenbsp;en rain of meer vaste regels. In der daed, deH. Ambrosius regelde den toonaerd en de wyze van uitvocren dernbsp;lofzangen, der psalmen en antipbonen. Hy zelf maekte gezangen voor al de dagen des jaers, en schreef derzelvernbsp;gebruik voor in de kerken waerover hy gezag had {De Muris, sum. mus. C. HI). Blootgesteld aen de vervolgingnbsp;welke hem door Justina, de moeder van Valentinianus I, oni het arianismus, berokkend werd,bragt de H. Bisschopnbsp;met zyne geloovigen den nacht door in de kerk. ’T was dan dat hy het gezang der lofzangen {hymni} en psalmennbsp;instelde, volgens de wyze der oostersehe kerken, ten einde door het zingen cenigen (roost te vinden in dennbsp;algemeenen druk. ’T is nog aen Ambrosius dat men gewoonlyk toesebryft de vier kerktoonen van den koorzang,nbsp;bekend onderden naem van Authentieke die nog in wezen zyn. Hy wyzigdc het stelsel der gricksche vierklankennbsp;{tetrakoorden} en behield hunne vier meest gebruikelyke zangw’yzen, brengende zynen eersten toon in verbandnbsp;met de Dorische., zynen tweeden toon met de J^hrygische., zynen derden loon met de Lydische., en zynennbsp;vierden toon met de Mixolydische zangwyzc. — Moeijelyk is het met juistheid Ie zeggen waerin eigenlyk hetnbsp;verschil gelegen zy tusschen den Anibrosiaenschen en Gregoriaenschen zang. Intusschen, vastgesteld metnbsp;F ranch. Gaforius, dat beide van diatonischen aerd zyn, kan men het er voor houden dat de zang van Ambrosiusnbsp;altyd eene grootere eenvoudigheid heeft behouden, iets hetwelk zich natuerlyker wyze verklaerl, als men zichnbsp;herinnert, dat hy nooit veel is verspreid geworden. Daerenboven schynt het dat Ambrosius veel w erk maektenbsp;van de klankmact in zyne gezangen, vooral in de lofzangen (At/mm), terwyl deze byna geheel door Gregoriusnbsp;werd weggelaten. Voegen wy hierby dat de hymni eerlyds weinig of niet gebruikelyk waren in de kerk vannbsp;Roomc (Mabillon Mus. Liai. T. 11. p. 138).
Men kan er redeljker wyze niet aen twyfelen of de H. Gregorius I is de stichter van het toonstelsel waeracn hy zynen naem gegeven heeft, en de groote regelmeester van den godsdienstigen zang, in de kerk van hetnbsp;Westen. Hy bediende zich van de bestanddeelen der grieksche muzyk, doch wyzigde dezelve grondiglyk doornbsp;de grieksche toonopvolging met tetrakoorden, te brengen tot de ladder van twee octaven. Welligt racdplecgdenbsp;hy de beschouwingen van Boctius, die de grondbeginselen der grieksche toonkunde ten gebruike der Lalynennbsp;had ingerigt. Wal hier van zy, de H. Gregorius zegt ons zelf dat hy eenige gezangen, die in gebruik waren,nbsp;bevestigde, en dat hy er zelf nieuwe verveerdigde. Hy maekte van een en ander eenen bundel voor al de dagennbsp;van het jaer, en dit noemde men het Antiphonarium-cenlonnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dat is, samengesteld uit fragmenten
(Flacc. Hl. in proef, ad Henr.}.
(1) De H. Gregorius was de eerste die eene wel ingerigte zangschool te Roome vestigde. Deze school was verdeeld in twee wooningen, eene by den trap van den H. Petrus, in het Valikacn, de andere by het Patriarchaetnbsp;of Apostolisch paleis van den H. Joannes van Latranen. Hy voorzag deze gestichten van inkomsten noodig (otnbsp;hun onderhoud. Het was in de tweede der opgenoemde plaetsen dat de Opperpriester zelf de jonge kweekelingennbsp;in het zingen ouderwees. Ten tyde van zynen levensbcschryver, Joannes den Diaken, toonde men nog in denbsp;school van het patriarchaet de rustbank van waer Gregorius in eenen lydendcn toestand, de zangoefeningennbsp;bestuerde, het stoksken waermede hy de leerlingen in toom hield, alsmede zyn oorspronkelyk Antiphonariuninbsp;(Xtia S. Gi^g. L. 11. C. 1, n.® 6.). Het dankbaer nageslacht heeft den verlichten yver des grooten Paus willennbsp;vereeuwigen, door Gregoriaensch te noemen den zang welken wy nog gebruiken in onze kerken. Eerlyds wasnbsp;het een vry algemeen gebruik eenige versen te zingen lot lof van den H. Gregorius, voor den introïtus, op dennbsp;eersten Zondag van den Alt;lvent. Wy schryven ze hier af, gelyk zy getrokken zyn uit het Responsorium cnnbsp;Antiphonarium van Gregorius, en opgeraept door den Kardinael Tomassinus :
(( Hoe quoque Gregorius, patres de more secutus,
» Instauravit opus, auxit et in melius
» His vîgili clerus mentem conamine subdat,
» Ordinibus pascens hoe sua corda favo.
» Quem pia sollicitis solertia nisibus, oinni
» Scripturæ campo legit et explicuit.
» Carmina diversas sunl hæc celebranda per horas
» Sollicitam redis mentem adhibete sonis.
-ocr page 25-15
2. Men noemt den kerkzang gevolgelyk, roomschen of roineinschennbsp;zang, ter oorzaek van deszelfs oorspronkelyke instelling, te Roome. Hiernbsp;was liy altyd in groote achting; van hier verspreidde hy zieh, door denbsp;zorgen der Pausen, in byna alte andere deelen der christene wereld.
3. Men noemt hem nog; effen zang, of plain-chant^ omdat hy eenvoudig,nbsp;zonder rhytmische ongelykheden , met eene gelyke beweging en blootnbsp;van alle musikale versierselen , voorgedragen wordt (1).
4. Derhalve is de gregoriaensche zang eene melodie van zuiver diatonischen aerd, dat is dezulke, wiens notenrei bestaet uit twee en drynbsp;toonen doormengd van een’natuerlyken hal ven toon; of nog dezulke,nbsp;wiens notenreijen samengesteld zyn uit juste kwarten en kwintennbsp;(zie § III. p. 22) (2).
§ n.
Noten. —Lyncn. — Notenbalk.
1. Om aen te dulden de geluiden welke de stem moet vóórtbrengen, gebruikt men zekere teekens die men gewoon is noten te noemen (3).
» Discite verborum legales pergcre calles »
» Dulciaque egregiis jiingite dicta modis.
w Verborum ne cura sonos, ne cura sonorum
n Verborum normas moHificare queat.
n Quidqnid honore Dei studîis celebratur honestis
» Hoc summis jiingit mitia corda choris. »
De prins-abt Gerberlus geeft iosgelyks, in zyn groot werk (De mus. sac. T. I. p. 250),eenige versen getrokken uit een oud Ântiphonael van bet klooster van S. Gall. Hy vond ze gcpiactst aen het hoofd van dat bock.nbsp;Soortgelyke loftuigingen, doch eenigzins gewyzigd, vindt men in een zeer oud handschrift van hetValikaen.nbsp;Zy zyn in groote letters geschreven :
« Gregorius præsul mentis et nomine dignus
» Undè genus ducit, summum conscendit honorem ;
» Tradidit hie cantiim populis, normamque canendi,
» Quod Domino laudes référant noctuque dieque.
» Hie vitam scribens bominum moresque bonorum ,
» Isdem gestorum mala non tacuit manifesta
» Omnia, sed post bæc senior plenusque dierum
» Transiit ad Dominum felix féliciter ipse.
» Et quid te per pliira morer fastigia lector?
» Quod docuit fieri, fecit et ipse prior. »
« (1) Cantum planum vocant, quoniam simpliciter et de plano singulas notulas æquâ brevis temporis menstirà igt; pronunciant. » {Gaf. L. I. mus. arci. C. J.)
« L’antico canto ecclesiastico o Gregoriano era un canto meïodïco di puro genere diatonico : in consequenza » procedeva inviolabilmente per due e per tre toni, intermediati da un semitono. {BeCini mem. T. II. p. 80.)
(3) De maaier van den zang door noten uit te drukken, heeft vele veranderingen ondergaen. De meeste «chryvers hebben gemeend dat de H. Gregorius zich van de letters van het AB als van noten bediende. Doch,nbsp;daer men tot nog toe geen bandschrift heeft kunnen voor den dag brengen, hetgeen deze meaning zou bevestigen,
-ocr page 26-12
2. Er zyn zeven noten, welke men, zoo noodig, inde hoogte en laegte herhalen kan ; ut of do, ré, mi, fa, sol, la, si; en afgaende, si,nbsp;la, sol, fa, mi, ré, ut of do.
¦ ¦ | |
¦ ¦ ¦ |
¦ ¦ ¦ • |
¦ ¦ ¦ |
¦ ¦ - |
¦ ¦ |
----------- H — |
Ut ré mi fa sol la si si la sol fa mi ré ut
Maer deze noten hebben niet altyd dezelfde gedaente, noch dezelfde weerde. In de zangboeken, welke men hedendaegs het meest aentreft.
willen andere dat hy byzondere teekens zou gebruikt hebben, welke men noemt «oU romana (romeiosche noot), dat is, puntjes en haekskens, die ook bekend zyn onder den naem van neumen. Het is overigens zekernbsp;dat men in latere tyden de letters zoo van het grieksche als latynsche AB gebruikte, en beurtelings de neumen;nbsp;want er bestond daeromtrent noch regel noch vaste praktyk. In het vervolg wyzigde men de neumen, en, nanbsp;vele gedaentensveranderingen, is men gekomen lot onze hedendaegsche notatie, waervan men de eerste sporennbsp;vindt in eenige handschriften van de VIII en IX eeuw {Monlefaucon, palœogr. grec. L. 1. en IJI}. Voor meerderenbsp;ophelderingen verwyzen wy den nieuwsgierigen lezer naer Gerbertus de mus. sac. T. II. — Kiesewetter,nbsp;—Geschichte der europäis. abendl.tnusik.Leipsig 1834. —J. B. Martini Storia dell. mus. Fétis Diet. biogr.T.I.
Tot verklaring van eenige notensoorten, die men nu en dan nog aentreft in zangboeken van de XV, XVI en XVll eeuw, zullen wy hier eenige staeltjes afschryven, omdat zy in hedendaegsche zangleerwyzen niet meernbsp;gevonden worden.
niagnvhcÊLUOùTO-æ mta. öum
Hl------- | |
p ¦ , , ¦ nbsp;nbsp;nbsp;—¦ ¦ »-¦ quot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦--- | |
Ma - gni - fi-cat a-nima me-a Do-minum.
A - - - ve re-gi - na cœ-lo - - - rum.
Zoo heeft men nog aen elkander gebondene noten, schuinsche noten doorgetrokken van de linkere tot de regiere zyde. Deze laetste strekken zieh somtyds uit over eenen geheelen notenbalk, als ware het slechts eene noot.
De gebondene noten worden gezongen, beginnende met de laegste, en vervolgens opkli mmende tot de hoogerc.
De schuinsche noten verbeelden twee noten die men zingt van boven naer beneden. De noot genaemd guilMmo doet twee lange of de dubbele noot,——nbsp;nbsp;de roHa doet cenc of meer noten vcrstacn, welke men
-ocr page 27-13
vindt men gewoonlyk dry soorten van noten, te weten : de lange of vierkante noot met een’ steert; de korte of eenvoudig vierkante, en denbsp;halfkorte, die de gedaente heeft van eene schuinsche of chineesche ruit.
VOORBEELDEN :
4 gt; | |||
—¦ nbsp;B |
¦ quot; | ||
Noten. Lange. Korte. Half-korte.
3. De betrekkelyke weerde van deze dry notensoorten kan slechts ten naesteby bepaeld worden; zoo dat de eerste, of de gesteerte nootnbsp;het langst en de schuinsche het kortst duert, terwyl de korte tusschennbsp;beide komt. Men kan dezelve eenigzins vergelyken met de volgende notennbsp;welke wy der gefigureerde muzyk ontkenen.
quot;ll Oquot; |
¦ Q ? «1 ; |
:n -r~ |
il l.- |
Wat haer gebruik betreft, dit is wederom niet altyd hetzelfde in de onderscheidene zangboeken. In overeenstemming nogtans met’de bestenbsp;Italiaensche uitgaven, kan men zeggen dat haer gebruik zich gedeeltelyknbsp;en wel voornamelyk regelt naer de syllabische weerde der woorden ;
zon{j, zonder dat zy uitgedrukt waren. Wanneer, by voorbeeld, de roUa de sluitnoot ré wa$, van den eersten toon, moest zy opgevolgd worden door ut welle er onder verstaen werd. Somtyds beduidde zy eene terts, eenenbsp;kwart of eene kwint, die er insgelyks onder verstaen werden. Eindelyk men vindt noten met een boven of benedennbsp;orgelpunt {point d'orgue}. ¦ . ~ Zy werden gekroonde {coronata} noten genoemd, en hadden de weerdenbsp;van eene lange noot met eene korte {Belli diss, con le reg. del canto Greg.p. 68.). Merken wy nog aen dat denbsp;gedaente onzer vierkante en gesteerte noten haren oorsprong vinden in de gefigureerde muzyk {Gerb, de mus.nbsp;U. p. 63.).
Zeggen wy een woord over de lettergrepen «t, rd, mt, fa, sol, la, si, waervan wy ons thans bedienen, in de plaeis van a, b, c , d, e, f, g, der ouden. Men heeft veel geschreven over de uitvinding dezer benamingen,nbsp;waervan de regte uitvinder nog onbekend is. Zy die meenen dat Guido dezelve het eerst gebruikt heeft, hebbennbsp;zich laten misleiden door den lofzang VI queantlaxis, enz. Guido gebruikte dezen hymnus slechts als formulier,nbsp;dat hy zyne leerlingen deed van buiten leeren, opdat zy naer den zang van hetzelve, andere gezangen zoudennbsp;aenlecren. Het is overigens zeker, en de schriften zelfs van Guido getuigen het, dat het denkbeeld dezernbsp;uitvinding nooit by hem is opgekomen. Hy zelf zegt {Gerb. mus. sar. T. II. p. 42.), dat hy de letters van het ABnbsp;gebruikte. W at hier van zy, wy zien uit eenen trek van Joannes Cotto, die schreef op het einde der XI of in hetnbsp;begin der XII eeuw, dat toen ter tyde de lettergrepen ut, ré, enz. vry algemeen aengenomen waren ; « Sexnbsp;« sunt syllabæ, zegt hy, quas ad opus musicæ assumimus, divers® quidem apud diversos; verum Angli,nbsp;» Francigenæ, Alemanni utuntur his : ut, ré,\ mi, fa, sol, /a/’Itali autem alias habent.... » Voorwaer, indiennbsp;dezelve door Guido uitgevonden waren, zouden de Italianen, by wie hy geleefd en gelecracrd had , toch welnbsp;geene andere gebruikt hebben.
-ocr page 28-gedeeltelyk ook naer de tragere of snellere beweging welke men aen den zang geven wil. Zoo bezigt men de lange noot op het einde vannbsp;een zangstuk —onmiddelyk vóór eene half-korte, opdat deze des te beternbsp;uitkome^ en eindelyk op de lange lettergrepen welke men langzaem wilnbsp;gezongen hebben. — De korte noot plaetst men op de lange , en denbsp;half-korte op de korte lettergrepen, en deze laetste somtyds nog op gangennbsp;{passages} van eene snelle beweging, vooral op de laetste lettergreep vannbsp;een woord.
VOORBEELDEN : | ||||||
|
sæculorum a - men. stel - la.
Bemerken wy dat eene lange noot die met den sleert naer boven, aen andere noten , op eene zelfde lettergreep, verbonden is, slechts eenenbsp;verbinding aenduidt en gelyk is aen eene eenvoudig vierkantige noot (t).
VOORBEELD :
4. Om de noten te onderscheiden, en aen dezelve eene bepaelde hoogte of laegte te geven, bedient men zich van vier gelykstandigenbsp;linien, welker vereeniging men gewoon is notenbalk {portée} te noemen (2).
(1) In oude handschriften vindt men dikwyls twee korte in plaets van eene lang;c. De Douiiuikancn, te Roome ,nbsp;hebben hiervan nog een praktisch overblyfsel behouden. Zoo spreken zy, in den zang, eene vokael tvveemacinbsp;uit, ofschoon zy slechts dooi* eene geschrevene noot vergezeld gaet, Zy zingen, B. V. Doominus, voor Dominusnbsp;— et cum spirilu luoo, voor tuo. Guidetti behield, in zyn Directorium chori, dezelfde praktyk. Om zulks aen tenbsp;duiden, gebruikte hy de half-korte noot, wacrboven hy een’ halve cirkel plaetste. « SyUaba subjacens, zegt hy,nbsp;levi quodam spiritus impulsu pronunciabilur, pcrindè ac si duplici scriberetur vocali, ut Doominus pro Dominus,nbsp;sed eum decore el gratia, quœ hw doceri non potest, o (Baïni mem.)
(2) Het gebruik der lynen was in vroegere tyden , aen vele wisselvalligheden onderhevig, byzonder vóór dennbsp;vermaerden Guido van Arezzo. Vóór hem had men ook wel teekens van stemverheffing; maer zy waren zoonbsp;willekeurig en zoo duister, dat zy aen byna onoverkomelyke moeijelykheden prys gaven. En ofschoon het zeernbsp;onzeker is , dat de geleerde monik de lynen van den notenbalk heeft uitgevonden , schynt het echternbsp;dat hy dit hulpmiddel van het notenschrift aenmerkelyk ophelderde. Laten wy zien hoe hy zich zelvcn desnbsp;wege uitdrukt in zyn micrologue of Deg. rhytm. :
n Quasdam lincas signamus variis coloribus ,
w Ut quo loco, qui sit sonus, mox discernât oculus.
» Ordine terliæ vocis splendens crocus radiat,
» Sexta ejus affînis flavo ruhet minio :
n Est affînitas colorum reliquis indicio.
n At si littera vel color neumis non intererit,
» Talc crit, quasi funem dum non habet putcus,
» Cujus aquæ, quamvis multæ, nil prosunt videnGbus. »
-ocr page 29-— fs —
Men plaelst de noten op of tusschen , of, hetgeen hetzelfde is, boven oi onder elk der vier linien: zoo dat hieruit negen trappen ontstaen.
VOORBEELD :
4 .
as
3U
2 5
1
¦8-----------
1
----6--------
5
--------4-----
3
__________2__
1
------------8'
7
__________6----
5
------4-------
3
---2----------
1
Deze notentrappen zyn rereem'gide, wanneer zy elkander, zonder lusschenruimte, aenraken; doch van een gescheidene^ als zy sprongsge-wyze op- of neêrgaen.
VOORBEELD :
Afgescheidene trappen.
ereenigde trappen.
|
I | |||||||||
Er was een lyd lt;lat men volstrekt {jecne linien in het notenschrift kende. Zie hier een voorbeeld : |
Cu l/iidaxe dcLim
In hedeiidaeijschc noten overgebragt, verkrygt men de volgende samenstelling :
Km- - | ||
*1 |
3--¦—¦--- ¦ B'~ | |
--------- Bquot; quot;-----~ |
Cœ-li cœ-lo-rum lau-da-te De-um.
Later, dal is ten tyde van Guido, en reeds vóór hem, gebruikte men ook wel geel en roodgekleurde linien, welke als tot sleutels der noten dienden. De heer Kiesewetter heeft er eenige voorbeelden van gegeven in zynnbsp;werk getyleld : Getchichlc der europäis. aicndl. vnusik., p. 114. Wy verwyzen den lezer dcrwaerls. Men kannbsp;nog raedplegen De Coutsemakery Mémoire sur HucBAtn, Parys, 1811.
Somtyds ook, regelde men het getal der linien volgens de uitgestrektheid van den zang, enz. Men vindt zangboeken van latere dagteekening, inzonderheid van de XVI eeuw, wacrin regelmatig vyf linien gebezigdnbsp;worden. Dit gebruik duert nog voort in sommige landstreken : doch dat van vier linien is grondiger en wordtnbsp;meer algemeen gevolgd.
-ocr page 30-Over de Sleutels. — Over de Toonladder.
d, Tot hiertoe zagen wy de namen der noten en de plaetsen of trappen welke zy moeten bekleeden. Nu is er een zeker middel noodig om haernbsp;nauwkeuriglyk te kunnen onderscheiden. Dit middel vinden wy in denbsp;sleutels, welke het geheim van het notenschrift moeten openen (1).
Door sleutel verstaet men hier niets anders dan een aengenomen teeken hetwelk den naem van eene enkele noot vaststelt, om vervolgensnbsp;den naem van alle andere noten te kunnen bepalen.
2. Van veelvuldige sleutels by de ouden bekend, heeft men er slechts twee behouden : den ut sleutel, die in deze gedaentens voorkomt
Deze sleutels plaetsen zich altyd op, en
nooit tusschen eene der vier linien. De noot welke dezelfde plaets of trap bekleedt als de sleutel, ontvangt deszelfs naem. Deze noot derhalve,nbsp;volgens den naem van den sleutel vastgesteld zynde, is het gemakkelyknbsp;de andere noten te noemen. Want, met den ut sleutel opgaende, zeggenbsp;men ut, ré^ mi, fa^ sol^ la, si; en met den fàsleutel, /à, sol, la^ si, ut, ré^nbsp;mi; en afgaende, ut, si, la, sol, fa, mi, ré; en, fa, mi, ré, ut, si,nbsp;la, sol (2).
(1) Clavis baud dubiè à ferreà claire, sumplà metaphorà dicta est, ut hæc scram, ilà ilia caîitum aperiatnbsp;(Glarean. âodecach. C.
(2) Eertyds noemde men sleutels, de letters van het AB, waerdoor men de toonen der toonladder uitdrukte ;nbsp;zoo dat er zoo vele sleutels als noten waren. En, vermits men twintig noten telde, waren er ook even zoo velenbsp;sleutels. Alle deze sleutels verdeelde men in uitgedruktc of hoofdsleutels, eu in sleutels welke ontstonden uitnbsp;den staet van st, natuerlyk of verlaegd door eene bëmol. De hoofdsleulels waren daerenboven laeg^ hoog of vannbsp;de boien-oclaeft naer gelang zy door groote, middelbare of dubbelde letters afgebeeld waren. Zie hier eenenbsp;vergelykende ladder dier sleutels :
17
VOORBEELDEN :
Lt sleutel op de eerste linie.
¦ ¦ | ||||
nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ -a b ¦ |
¦ ¦ ¦ | |||
r — ¦nbsp;¦ |
¦ ¦ — | |||
ri.. ¦ |
¦ ¦ |
¦¦ | ||
quot;quot; ¦ * |
Ut ré mi fa sol la si ut ut si la sol fa mi ré ut.
ALGEKIEENE AFBEELDING DER MUSIEK TEN TTDE VAN GDIDO VAN AREZZO.
la
la
sol
a
1*=
M •snbsp;quot;e
s onbsp;snbsp;.anbsp;s
’o?
o «nbsp;ta TOnbsp;snbsp;.¦s 2nbsp;’s “nbsp;JS
¦Gë, .Sgnbsp;Fisnbsp;«
Dis
C
B
A
r
o 5 •ï e
Q «CS
s
o osnbsp;ö
•r
* 5«
«
a
CS
gt; esnbsp;’S
O
« enbsp;onbsp;o
os amp;ß
V
V
«
lt;*-1
o
Somtyds telde men er slechts achttien namelyk : zeve iage,nbsp;zeve hooge en vier dubbelde.
i | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
76 aengenomen |
i
I
I
Dit stelsel was op de volgde wyze ingerigt :
De eerste sleutel, of de grielsche gamma telde niet, zy was slechts voor den vorm. Men had
Ut sleutel op de tweede linie.
Ut ré mi fa sol la
ut si la sol.
als een bewys van eer voor de Grieken, aen welke men het toonstelsel ontleend had. Echter deed men acn de gamma de lettergreep ui, beantwoorden, omdat deze noot de eerste was, nacr welke de andere zich achtervolgen»nbsp;regelden. Vervolgens kwam A (hedendacgs la onder den fa’tleulel der tegenwoordige musiek), aen welke rénbsp;beantwoordde, en niet fa, ter oorzake van ui die is voorgegaen. Om nu het overige te verstaen, moet mennbsp;opmerken dat de lettergreep si onbekend was by de oude musici (1). Zy werd verbeeld door de letter B, welkenbsp;men mi of , fa of noemde, volgens dat si natuerlgk of bemol was. Zoo dan komt, na A-ré., B mi^ omdatnbsp;men op deze plaets nooit si bemol gebruikte. — De vierde sleutel Ó'is/amet betrekking tol de voorafgaendenbsp;mii doch ut ten opzigte van F, welke eene kwart hooger is, ’— D is sol met betrekking tot de voorgaendc /a,nbsp;maer ré met betrekking tot «lt; : en zoo voorts. Dan zien wy G sol-ré-ut; dat isj met betrekking lotnbsp;fa; ré met betrekking tot ut; en ui met betrekking tot mi of de natuerlyke si enz.
Dusdanig was het gebrekkclyke stelsel der zes noten of hexakoorden. Immers, een hexakoord niets anders xyndedan eene opvolging van zes noten, en de zang dikwyls hooger of lager gaende dan de hoogste ofnbsp;laegste noot van een hexakoord, moest men in zulk geval van hexakoord veranderen. Het is deze veranderingnbsp;van haxakoorden welke rnuancen^ veranderingen genoemd werden. Men ziet overigens wel dat er eigenlyknbsp;slechts zeve sleutels waren, vermits de andere alleenlyk herhalingen zyn van A,B,C,DyE,F^ G. —nbsp;Gok hepaelde men zich, vóór Boetius,by deze zeve sleutels. De romeinsche Raedsheer voegde ec' zevenbsp;andere by, verbeeld door de gewoone letters van het AB. Ten tyde van Guido waren de gamma en denbsp;dubbelde letters reeds in gebruik, hoe wel zeer vele schryvers aen hem, doch ten onregte, dezenbsp;uitvinding toeschryven.
Eene laetste aenmerking is deze, dat de opgenoemde sleutels gewoonlyk niet alle by het begin van een gezang geteekend stonden. De meest gebruikelyke waren deze vyf, F, F, G, C, D, In het vervolg hield mennbsp;zich tevreden met vier sleutels, ja, welhaest zette men ook de F op zy, tot dat men eindelyk tot tweenbsp;sleutels, die van ut en fa, gekomen is. Wy geven hier de vyf sleutels zoo als zy doorgaens afgeheekl
werden :
Ré
Sol
Ut
Fa
Sol
Sleutel van D
--G
---C
—Gamma
(1) Hy die bet meest heeft toegebraft om dc ti in de toonladder te doen opnemen, was Hcnricua Van de Putte, ook Erycius Pnteanns en door de Franschen Dupoy genaerod. lly noemde deie zevende lettergreep bi, getrokken uit den lofzang ut gueant loxts,... labü reatum, etc-Van dc Potte was de opvolger van Justns Llpsius op den leerstoel der letteren aen de hoogeschool van Leuven. Hy stierf in deze stadnbsp;den 17 september 1648.
-ocr page 33-I!»
Ut sleutel op de derde linie.
Ut ré mi fa
ut si la sol fa mi.
Ut sleutel op de vierde linie. | |||||||||||||||
| |||||||||||||||
Ut ré ut si la sol fa mi ré. |
Fa sleutel op de tweede linie. | ||||||
| ||||||
Fa sol la si ut ré fa mi ré ut. |
Fa sleutel op de derde linie.
Fa sol Ia si
¦ ¦ ¦ . = fa mi ré ut si la.
3. Aenmebking. 1. De fa sleutel vindt men nooit op de eerste linie, en zeldzaem op de vierde.
— 20 —
II. Wanneer men den ut sleutel op de vierde linie, vergelykt met dennbsp;fa sleutel op de tweede linie, bekomt men hetzelfde uitwerksel. Mennbsp;kan echter deze vergelyking niet verder uitstrekken 5 want dan zou mennbsp;den fa sleutel of wel op de eerste , of tusschen eene linie vinden; maernbsp;noch het een noch het ander wordt in de praktyk toegelaten.
III. De fa sleutel is de laegste, te weten eene kwint, dat is vyf notennbsp;lager dan deut sleutel.
Het gebeurt somtyds dat een zangstuk eene te groote uitgestrektheid heeft van noten, om in den om vang des notenbalks te, kunnen geplaetstnbsp;worden , met behoud van den sleutel op zyne zelfde plaets. In zulknbsp;geval verplaetst men den sleutel op eene andere linie , door denzelvennbsp;te verhoogen, voor gangen welke te laeg zyn , terwyl men hem doetnbsp;dalen voor zulke gangen die in de hoogte uitwyken : waeruit volgtnbsp;dat, hoe hooger men den sleutel brengt hoe minder hoog men kan denbsp;noten plaetsen, en omgekeerd (I).
Om dezelfde reden vindt men somtyds den ut en fa sleutel door een ; een voorbeeki hiervan zy het Responsorium I uit den eersten zondag vannbsp;den Advenl.
B «1 | |||||
31 |
b ® - nbsp;nbsp;nbsp;¦¦ |
A ¦ » ¦ ¦ Tl' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ |
“V 4 ¦ lt; A 7 | ||
w ™ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 |
* 4 | ||||
4. Men komt te zien dat alle deze sleutel-verzeltingen zyn voorge-gaen van een aenwyzingsteeken guidon genoemd , omdat hetzelve zoo hier als elders , waer het voorkomt, aenduidt den trap en den naem
(1) Wanneer de noten die den omvang van den notenbalk overschryden, zeldzaem zyn, bezigt men soms ook wel cenc kleine of hulpfniie ,ii) plaets van den sleutel uil zyne stelling weg te nemen.
-ocr page 35-der noot welke moet gezongen worden na de verplaetsing van den sleutel, of in het begin van eenen nieuwen notenbalk (1).
5. Alswanneer acht noten samengesteld uit vyf heele en twee halve toonen elkaer met vereenigde trappen {degrés conjoints') opvolgen , ont-staet hieruit, hetgeen men gewoon is toonladder of diatonische notenreinbsp;(gamme diatonique) te noemen.
VOORBEELDEN :
Toonladder met den ut sleutel.
De halve toonen zyn aldus geteekend; de overige trappen zyn heele toonen.
| ||||||
Ré mi fa sol la si ut ré ré ut si la sol fa mi ré. |
Aenmerking. Om een juist gedacht té hebben van de bestanddee-len eener diatonische notenrei, moet men vooraf weten wat toonen , wat halve toonen zyn, in zulke toonladder.
Volgens Boetius en al degene welke na en naer hem, het toonstelsel van diatonieken aerd verhandeld hebben , is een toon (een geheele) eennbsp;samenstel van vyf gedeelten , welke men dièse of kruis noemde.nbsp;De halve toon, namelyk dezulke die alleen in den gregoriaenschen zangnbsp;plaets vindt (2), bevatte slechts twee dier vyf gedeelten ; zoo dat zulkenbsp;zoogenoemde halve toon de helft niet was van eenen geheelen. Zoo
(1) Er is nog een guidon gebruikclyk in den psalmzang, waervan wy later zullen spreken.
(2) Dezen noemden de ouden enharnmnischen of kleinen halven toon.
22
zyn alle loonen der ladder heele, behalve den afstand tusschen mi-fa , of/a-mi;en si-ut, oiut-si; want deze zyn enliarmonische of, kleinenbsp;halve toonen (1).
Eene tweede soort van halven toon was dediatonieke, of samengesteld uit eenen enharmonischen halven toon met byvoeging eener dièse of eennbsp;vyfde gedeelte. Eindelyk had men den chromatischen halven toon , dienbsp;samengesteld was uit vier vyfde gedeelten van eenen lieelen toon (2).nbsp;Wy laten hier eenige vergelykende voorbeelden volgen van de drynbsp;genoemdesoorten van halve toonen.
Enliarni. halve toon of nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. diatonieke halve toon. | ||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||
Clironialische halve loon of |
| ||||||
niet gebriiikclyk in den gregoriaenschen zang. |
6. Uit de bovenstaende theoriën besluiten wy natucrlyk : I. Dat er zeven diatonische toonladders zyn :
Eerste diaton. toonladder.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mi fa sol la si ut ré mi mi ré ut si la sol fa mi. |
(1) Marchetti, Lucid, mus. Tr. I!. C. VII.
(2) Bemerken wy dat de oude gcwoonlyk den nacm van kleinen acn onzen hedcndaegschcn groeten halvennbsp;toon gaven {Glanan. Oodte. C. X.).
23 | ||||||||||||
| ||||||||||||
Sol la si ut ré mi fa sol sol fa mi ré ut si la sol. |
II. Dat alle deze toonladders van diatonischen aerd zynde , zy als zoodanig, noch diatonieke noch chromatieke halve toonen dulden (2).nbsp;Dat gevolgelyk het gebruik van kruisen {dièsen} ( en bémols (b), (3)nbsp;in den gregoriaenschen zang is, eene onregelmatigheid en een misbruik.
lil. Dat derhalve de zangboeken, waerin men het gebruik dezer toe^'allige teekens heeft aengeduid , vervalscht zyn in dit opzigt ; dat zynbsp;rcgtslreeks aenleiding geven tot het vernietigen van het oude toonstelselnbsp;des kerkelyken gezangs; dat eindelyk eene herziening wenschelyk is ,nbsp;wil men de bestanddeelen der toonladder van den grooten Gregorius innbsp;derzelver oorspronkelyke zuiverheid bewaren (4).
§. IV.
Tiisselienruimlen, loons-afstnnden of intemalla.
I. Men verstaet door tusschenruimte {intervallum) den afstand van eenen toontrap tot eenen anderen, op- ofafgaende. Of , volgens Boetius,nbsp;den afstand van eenen lagen tot eenen hoogeren toon, en omgekeerd (S).nbsp;Derhalve is eene zulkdanige tusschenruimte niet anders dan een toonnbsp;in het algemeen, dat is, het uitwerksel van twee geluiden met elkandernbsp;vergeleken.
(1) Deze toonladders kunnen tot oefening strekken voor den leerling. Zy zyn des te nuttiger, als bevattendenbsp;den grondslag der kerkelyke toonen, waerin de gregoriaenscbe zang geschreven is.
(2) In den boven uitgelegden zin.
(5) Later spreken wy van de bemol gebruikt by uitzondering.
(4) Zie §. V, item Kap. 11. I.
(5) Intervallum vero est soni aculi gravisque dislanlia {Boêcc de mw». L. T. ('. 8.).
“24
2. Gevolgelyk bepaeit zich het getal der toonsaïstanden naev de hoeveelheid der toonen van de leegte naer de hoogte, oï van de hoogte naer de leegte. Zoo maken twee noten, eenen trap van elkander gelegen ,nbsp;een interval dat men secwwde noemt. Maer, vermits men op znlkennbsp;afstand , een’ heden of slechts een’ halven toon hebben kan , zyn ernbsp;noodzakelyk twee soorten van secnnden, de groote namelyk en de kleine,nbsp;naer gelang zy nit eenen heelen of eenen halven toon gemaektzyn.
VOORBEELD :
SemitQniwni minus. — Tonns Çiy
Groote secunde. nbsp;nbsp;Kleine secunde. Kleine secunde. Groove secnnde.
1 * * \\ ' * \
Opgaende. Opgaende. Mgaende. klgaende.
Twee noten die twee trappen y an elkaer gelegen -zyn-, noemt men eene terts. Deze is wederom groot oï klein, al naermate zy nittweenbsp;toonen , of uit eenen en een’ kalven toon is samengesteld.
' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VOORKKKLl) •.
Semiditomis. — Ditonus.
* \
Groote terts. Kleine terts. Kleine terts. Groote terts.
Opgaende. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kïgaende.
Twee noten, op den afstand van dry trappen ^ele^^en maken eene kwart. Zy is altyd dezelfde, in den gregoriaenseken zan^,en vssamengesteld uit twee toonen en eenen kalven.
voohhEtbn •.
Dialessaron.
Bemerking. Indien men in ket samenslellen der kv}artenNOor gelyk men in het opzoeken van alle andere intervallen bekoort k
Benamingen der ouden.
-ocr page 39-23
zal men, beginnende, b. v. met de eerste noot,zlt;t^ eene plaets aentrcf-fen , waer de kwart grooter is dan die wy komen aen te duiden. Verondersteld, dat men van fa dry trappen opklimt, dan komt men tot si; nu, van fa tot si heeft men dry toonen, dus een’ halven meer dannoodignbsp;is voor de juiste kwart. In zulk geval wyzigt men deze groote oizivel-lende kwart (triton) door het verlagingsteeken , bemol, hetwelk haernbsp;een’ halven toon doet dalen, en zoo doende gelyk maekt aen de juistenbsp;of reine kwarte (diatessaron). Eveneens gaet men te werk in het afgaen.
VOORBEELD :
z
Tritonus.
Groote of zwellende kwart. Reine kwart. Zwellende kwart. Reine kwart. | ||||||||||||
| ||||||||||||
Opgaende. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Afgaende. |
Twee noten die vier trappen van elkander gelegen zyn , maken eene kwint. Ook deze moet altyd dezelfde, dat is, uit dry toonen en een’ halvennbsp;samengesteld zyn.
Het is overigens met de kwinten gelyk met de kwarten gelegen. Men ontmoet eene kwint si-fa., of, afgaende, fa-si. Deze kwint welke mennbsp;verminderde, afnemende of ratsche kwint noemt, is in den gregoriaen-schen zang evenmin gangbaer als de zwellende kwart. Men volgt dusnbsp;hier hetzelfde grondbeginsel als by de kwarten , dat is, hier moetnbsp;wederom de si door eene bemol gewyzigd worden. Want, vermitsnbsp;zulke kwint slechts eene omkeering is van eene zwellende kwart,nbsp;wordt het blykbaer dat zy door het verlagingsteeken, de juiste omkeering eener reine kwart zal worden.
VOORBEELD :
Diapenle.
Juiste of reine kwint. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Verminderde of valscho kwint, door de bemol reine kwint geworden. | ||||||||||||
|
Bemerking. De noodzakelykheid vansomtyds, in kwarten of kwinten de si te wyzigen , is gegrond op de welluidendheid der toonsafstanden,
(l)Men zou vermeenen hier eene zwellende kwart te vinden. Zy verdwynt wanneer men deze kwinten beschouwt op vaneen gescheidene trappen. Om duidelyker te zyn, hebben wy vereenigde trappen genomen. Dit zal lt;gt;verigeos nog nader opgehelderd worden.
4
-ocr page 40-26
die de bcstanddcelen ui (maken van het toonstelsel des gregoriaensciien gezangs.
De afstand van vyf trappen brengt de tusschenruimte eener sext voort. Zy kan groot of klein wezen , naermate de vyf trappen uitviernbsp;toonen en een’ kalven, of uit slechts vier toonen bestaen. Bemerken wynbsp;dat bet gebruik der sext niet dikwyls voorkomt in den kerkclykennbsp;zang.
VOORBEELD :
Tonus ctim diapente. —Semitonium cum diapente. Groote sext. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kleine sext. | ||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||
Opgaende. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Afgaenrte.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Opgaende.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Afgaende. |
Zes trappen afstands maken eene seplima , wederom groot, als zy vyf en een’ halven toon bevat, doch klein, wanneer zy is samengesteldnbsp;uit slechts vyf toonen. De groote seplima mag nooit in den grego-riaenschen zang gebruikt worden ; ook de kleine vindt men zeer zeld-zacm, Men kan echter tot voorbeeld aenhalen de sequentia vanSinxen:nbsp;Keni sancle Spiritus.
VOORBEELD :
Dilonus cum diapente. — Semiditonus cum diapente.
Kleine septima. *
Groote septima.
Afgaende.
Afgaende.
Opgaende.
Opgaende.
Men heeft eindelyk de Octaef, of den afstand van vyf heele en twee halve toonen ; dat gelyk is aen eene gansche toonladder,
VOORBEELD :
Diapason.
Octaef.
5=e:ï
Octaef.
Opgaende.
Afgaende.
Men noemt eenklank (unisson) twee noten welke op denzelfden trap geplaetst zyn.
-ocr page 41-27
VOORBEELD :
Vnisonus.
eenklanken. | ||||||
|
Aenmerking. ai de bovengenoemde tusschenruimten, uitgenomen de sext en septima^ vindt men in den lofzang Alma redemptoris mater (I).
3. Wy voegen hierby eene recapitulatie oi een vergclykend overzicht van alle toonsafstanden , zoo als zy in de diatonische notenreijen voorkomen. De leerling make zich met dezelve gemeenzacm, opdat hy ze metnbsp;eenen oogslag onderscheide.
Tafel der toonsafstanden.
EENKLANKEN. | ||||||||||
| ||||||||||
SECUNDEN. Groote. |
Kleine.
-¦T’---—-ii
TERTSEN. Groote. | ||||||||||||
| ||||||||||||
Kleine. 'h'w ¦h'w |
-gt; * KWARTEN. - | ||||||||||||||||||
|
KWINTEN* | ||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||
(1) Dezen lofzang schryft mcQ iloorgaens loe acn //crmanwj bygciiaemd Contractus. Ily was een toonkundige dvr XI eeuw. Gerb, de Cant. T. 11. p. 37. |
| ||||||||||||||||||||||||
SEPTIMEN. |
Groote. | |||||||||||||||||||||||||
|
Zie hier eene andere schets van toonsafstanden, welke wy aen Glareanus, een’groeten toonkenncr der XVI® eeuw ontleenen.
| ||||||||||||||||||||||||
u-ni-so-nus, se-rni-to-ni-um, tonus, se-mi-di-to-nus, di-tonus. |
| ||
di - a - tes-sa-ron , di- a-pen-te , se-mi-to - ni-um cum di - a-pente , ... —-• - ------—; ? |
tonus cum di-apente; ■....... ■■»—■■ad hos di - a-pason,siquemdelectatpsallere. | ||||||||||
|
— 29 —
§.V.
Toevallige teekens. — Rustpunten. — Neumen. —Bemol. — Becar of lierstellingsteeken.
1. Het rustpunt of/JöMse wordt aengeduid door cene baer of regtstan-dige streep, welke de vier linien geheel of gedeeltelyk doorsnydt (1).
2. Er zyn dryderlei rustpunten : de kleine baer welke dient omnbsp;de woorden des teksts van een te scheiden, de groote , die daerenbovennbsp;de min of meer lange rustpunten aenduidt volgens de afslipping en dennbsp;zinder woorden (2); —en de dubbele baer,-welke men plaetst op hetnbsp;einde eener melodie., of daer, waer men andere gezangen, of waer eennbsp;ander koor moet aenvanejen.
O
VOORBEELD :
Kleine baer.
r ¦ ¦ ¦ |
? ¦—?----'-----¦' ¦¦¦—ir- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i |
quot; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;¦ 1- - t--nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» M - -f |
Sacris so - lemni-is juncta sintgaudi-a.
Groote baer.
I ' ' I ¦ ¦¦ I '¦ * I J ? ¦ I
Dulce lignum, dulces cia-vos, dul-ci-a fe - rens
pon - de-ra.
Dubbele baer.
Ä--------------j--------- |
--K |
!¦ |
? M nbsp;H |
P « nbsp;M |
¦ |
V ¦ ¦ ¦ ¦ M | |
' g'B ¦ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ru |
Su-prà petram. Resp. Tem - plum. Kers. - - - - etc.
Aekjierkikg I. In sommige zangboeken vindt men de groote baer altyd na een woord hetgeen den notenbalk eindigt, zonder dat daerdoornbsp;juist eene rust worde te kennen gegeven.
(1) Na de elfde eenw beeft men zulk teeken soms ook Ncume genoemd. Gaforius, sebryver der XV® eeuwnbsp;beschryft ze ablus [Mus. prat. L. II. C. 8) : « Keuma est vocum sen notularnni unicâ respiratione congruenbsp;» pronunciandarum aggregalio. hescribunt enim notalores in antiphonis et nocturnis responsoriis atque gradua-» iibus ipsani cerîà lineà in modum pausæ cantilenas terminantis, omnia lincarum intervalla complectentc :nbsp;» dividentem dislincliones : qua quidera inquuntvocis ipsius respirationem. w
(2) Als zy naer behooren gebruikt werd, zou zy moeten dienen om de ve’’scbillige gefleeliens van cenennbsp;musikaieii volzin af te bakenen eu derzelvcr kadensen aen te toonen. — Zie hierna acnhangamp;el oier denbsp;eemposUie.
II. In latere Romcinsche uitgaven gebruikt men gewoonlyk de groole baer na elke phrase. In dit geval laet men bet rusten aen de bescheidenheid van den zanger over, die verondersteld wordt den latynschennbsp;tekst te verstaen. Immers , het is zeker dat het gebruik dier strepennbsp;alleen is uitgevonden om onkundigen behulpzaem te zyn ; want, dienbsp;latyn verstoet, heeft ze niet noodig.
3. Het woord neum nulus, gressus , of by naemverwisseling jubilum , wordt dikwyls verward met pneiim, waervan het welligt isnbsp;afgeleid. Dit woord heeft onderscheidene beteekenissen. Hier verstoetnbsp;men er door cene voortzetting der stem op eene zelfde lettergreep,nbsp;vooral op het einde van het alleluia, waermede het graduale sluit, in denbsp;mis, voor het evangelie (I).
VOORBEELD :
neum.
a----—------ |
¦- »-¦---V ¦- A nbsp;¦ |
.quot; I |
. «-¦L.n-V-A.quot; | ||
- ¦ ¦ ¦ quot; |
. -.. —»2!----1. |
—KJ |
Al—Ie - - lu - ia.
Aenmerkimg. Het byna algemeen gebruik der neumen klimt op tot de hoogste oudheid. Zy waren byzonder gebruikelyk op de hoogtyden,nbsp;ten einde eene zoo groote blydschap uit te drukken dat men , in denbsp;gezongene lettergrepen geen kracht genoeg vindende, de vreugde alsnbsp;uitgalmde door het doen voortduren der gezongene melodie (2).
Echter vindt men de neumen reeds in de X® eeuw somtyds door andere melodien vervangen, die men sequentia noemde (3). Dikwyls ook
(1) Moris enira fuît ut post alleluia cautarctur ncutna. Nominatur autem neuma canlus qui sequebatur alleluianbsp;{Belciliut de div. offic. C. 121).
(2) Quouiam laudes æternitatis verbis humanis plenè non resonantur, ideo quædara ecclesiæ myslîcènbsp;pneumatizant sequenlias sine verbis, aut saltern aliquos versus earum ; nulla enim erit signifieatio verborumnbsp;ncccssaria, ubi siugulorum corda palebunt singulis iotuentibus librum vitæ {Durandus L. 1^. Ration, e. 22).
(3) De Sequenlia zyn slechts eene afleiding der Neumen of van het alleluja in neumen-zang. Daerom werdennbsp;zy niet gezongen, ten zy bet alleluja ware voorafgegaen. Van daer dat sommigen beweren dat de sequentianbsp;Bies irœ, in de mis der overledenen, niet behoort gezongen te worden, aengezien daer geen alleluja voorkomt (Bona L. IJ, C. G. rer. Ut.). Merken wy ook aen dat de grieksche kerk het alleluja zingt in de missen dernbsp;overledenen.
Erbestaet weinige zekerheid wegens de eerste sehryvers der sequenlia. Het algemeenst gevoelen haelt Notker acu , abt van 5. Gall, in de IX.“ eeuw. Anderen willen dat men dezelve aen Paus Adrianus 11 verschuldigd is. Hel is misschien niet moeijelyk deze twee gevoelens op de volgende wyzc overeen te brengen.
Het is bekend dal Adrianus 11 op verzoek van Charlemagne twee romeinsche zangers naer oud Frankrjk zond, om er de echte groudbeginsclen van den gregoriaenschen zang te leeraren. De een Petrus genaemdnbsp;vestigde zich te Metz, alwacr eene zangschool gesticht werd die langen lyd dc voortrelFclykhcid van dennbsp;roomschen kerkzang in Frankryk stacndc hield.
-ocr page 45-31
ziet men de benamingen van neumen en sequentia onverschillig gebruiken (1). Zy zyn thans, op weinige na, uit onze zangboeken verdwenen.nbsp;Men treft nog cenige voorbeelden van sequentia aen^ als zyn Dies irœ. (2)nbsp;in de mis der overledenen. —Kictimœ paschali laudes ; —f^eni sanetenbsp;Spiritus; — Stabat mater (3);— Lauda Sion^eai. Oudtyds beleckendenbsp;men gewoonlyk de neumen door eene gelykstandige streep die dennbsp;notenbalk doorsneed. Dit getuigt Gaforius (4).
De andere zanger ziek geworden zynde, eer by ter plaetse zyner bestemming aenkwam » werd in de voormalige benediklyner abdy van S. Gall, opgenomen en verzorgd. Na zyn berstel leerde hy den monikennbsp;de geheimen zyner kunst. Hy zou , volgens Eckhaerd (in Notker balbuli C. 2. n.® 13), by hen de eerstenbsp;Sequentia gezongen hebben. Notker die er behagen in vond, begon met woorden te plaetsen onder denbsp;melodien van den romeinschen zanger, en zelf zou hy naderhand nieuwe dergelyke gezangen verveerdigdnbsp;hebben.
Welnu, deze byzonderheden in verband brengende met eenen opdragtsbrief van Notker aen Luitwandus, waerin hy spreekt van zyne sequentia vindt men al dadelyk den sleutel dezer scbynbare tegenstrydigheid ,nbsp;volgens welke het maken der sequentia aen verschillige auteurs wordt toegeschrevenlt;, « Summæ sanctitatisnbsp;« merito summi sacerdotii decore sublimato domino dileclissimo Luitwando , incomparabilis viri Eusebünbsp;» Verccllensis episcopi dignissimo successor!, abbatique coenobii sanclissimi Columbani, ac defensori cellulænbsp;» discipuH ejus meritissimi Galli, nec non et archîcapellano gloriosissimi imperatoris Caroli, Notkerusnbsp;» cucullariorum sancti Galli novissimus. — Quum adhuc juvenculus essem, et melodiæ longissimæ sæpiusnbsp;M memoriae commendatæ instabile corculum aufugerent, cepi tacitus mccum volverc, quonam modo casnbsp;» poluerim colligere. Interim verb contigit, ut presbyter quidam de Gimedia nuper à Nordmannis vastalanbsp;» veniret ad nos, antiphonarium suum deferens, in quo aliqui versus ad sequentias erant moduiali, sed tamnbsp;w tune nimium vitiati. Quorum ut visu delectatus, ilà sum gustu amaricalus. Ad imitationem tarnen eorumdemnbsp;» ccpi scribere: Laudes Leo concinat orbis universus, qui gratis est redemplus. Et infrà : Coluber Jdœ deceptor.nbsp;« Quos cum magistro meo Ysoni obtulissem, ille studio meo congralulatus, imperitiæque compassus, quænbsp;» placuerunt laudavit, quæ autem minus, emendare curavit dicens : singulæ motus canlilenæ singulas syllabasnbsp;» debent habere. Quod ego audiens, ea quidem quæ in ia veniebant, ad liquidum correxi, quæ vero in le velnbsp;» la, quasi impossibitia vel attemperare ncglexi, cum et illud postea usu facillimum deprehenderim. Ut testesnbsp;» sunt : Lominus in Syna. Et mater... Hocque modo instruclus, secundâ mox vice dictavi : psallat ecclesia maternbsp;» illibala. Hie gaudio repletus rotulos cos congessit et pucris cantandosaliis alios insinuavit.Cùmquemihidixissetnbsp;” ut in libellum compactes alicui primorum i I los pro munere offerrem, ego pudore retraclus, numquam ad hocnbsp;“ cogi poteram. Nuper autem à fratre meo Othario rogatus ut aliquid in laude vestra conscribere curarem,nbsp;” et ego me ad hoc opus imparem non immérité judicarem, vix tandem aliquando ægrèque ad hoc animatusnbsp;” sum , ut hunc minimum vilissimumque codicellum vestræ celsitudini consecrare præsumerem. Quern si in
co placitum vestræ pietati compercro, ut ipsi fralri meo apud Dumnum imperatorem sitis adminiculo, metrum » quod de vita S. Galli elaborare pertinaciter insisto, quamvis illud fratri meo Salomon! prius pollicitus fuerim,nbsp;M vobisexaminandum, habendum ipsiqueper vos cxplanandum dirigera festinabo. Sequitur : Laus tibi Christe,nbsp;etc. {Gerb. T. I, p, ng). »
De kerk van Roome is allyd spaerzaem geweest in het gebruiken der sequentia. Men treft dezelve daer slechts aen in de Xlb eeuw {Mabillon ord. Lorn. XT}. « Tunc Pontifex mandat acolythum, ut surgant cantores ctnbsp;» cantent Sequentiam modulatts vocibus; qui surgenles faciunt imperata.»DerzeIver getal bepaelde zich by vier :nbsp;f^ictimos Paschali laudes. — eni sancte Spiritus, dat sommigen aen koning Robertus, anderen aen Hermanusnbsp;Contractus toeschryven. — Lauda Sion. — Dies irce.
(1) Gerb, de mus. T. I. p. 338. p. 410.
(2) Men gelooft dat deze sequentia verveerdigd is, in het begin der XllP eeuw, door Thomas Cclanus, van hetnbsp;Orden van den H. Franciscus van Assisie.
(3) Jacopon , van hetzelfde Orden, wordt als de auteur van het Stabat gehouden (XIV*-' eeuw).
(^) Zie hierna, derde gedeelte. Kap. !!¦ S- 2, n.quot; 1. en 2.
-ocr page 46-32
4. Een’ ketste soort van toeken welks gebruik dikwyls in den kerkzang voorkomt is de 6ezno/([,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;) en de becar , of vierkante B (b) Het
gebruik der bemol is altyd toevallig in den gregoriaensclien zang (1). Men vindt het op tweederlei wyzen, Somtyds staet hetzelve voor aennbsp;den sleutel. In dit geval geldt de bemol voor het geheele stuk, zoo datnbsp;dan overal de si een’ hal ven toon hooger moet gezongen worden.nbsp;Doch, staet de bemol in den loop des gezangs slechts toevallig aennbsp;den slinken kant eener noot, dan behoort deze noot alleen zulke verlaging te ondergaen, zonder dat zulk teeken waerde heeft voor anderenbsp;volgende noten (2).
VOORBEELD. Voortdurende bemol. | ||||||
|
Toevallige bemol.
B ¦ quot;-gt;¦ |
HB-«--¦ B ¦ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- | |
-*B-------- |
De becar herstelt de noot^ welke eerst door de bemol een’halven toon verlaegd was, in haren vorigen natuerlyken staet.
VOORBEELD : | |||||||||
|
Het gebeurt ook dat men ze aentreft voor cene si, ofschoon deze bevorens met geene bemol geteekend is geweest. Zulks is overvloedignbsp;en kan slechts dienen voor mln bedrevene zangers welke genegen inbsp;zo,uden zyn cene bemol te zingen , waer zy niet moet gezongen worden.nbsp;Ook vindt men zangboeken waer de becar een’ halven chromatischennbsp;toon beteekent doch men weet reeds dat zulke halve toon vreemdnbsp;is aen het toonstelsel van den gregoriaenschen zang (3).
(1) Zie boven lil. n.’ 5,
(2) Deze regel is nog onvoldoende. Men zal dcnzelven beter verstaen gt; ^’nnneer er van de kerktoonen zalnbsp;gehandeld worden.— Hierna kap. II, IV.
(3) Zie boven III. n.” 6.
— 53 —
VI.
Toonsaenhcffîng. — Notcnzang.
1. Door toonsaenlieffing in het algemeen verstaet men de kunst vannbsp;met juistheid den toon der noten en de toonsafstanden , tusschen-ruimten of intervalla te zingen. Deze voor eiken zanger noodzakelykenbsp;kunst wordt doorgaens niet dan door herhaelde oefening verkregen ,nbsp;en nog wel onder toezicht en leiding van eenen bekwamen meester (1).
2. Door solmisatie verstaet men, het juist zingen der noten met denbsp;lettergrepen welke haer eigen zyn. In eenen ruimeren zin verstaet mennbsp;hierdoor ook het zoogenaemde solfieren , dat gelegen is in de kennisnbsp;der noten, sleutels, toevallige teekens en der toonsaenhefting. Dat denbsp;zangmeester met de stiptste nauwgezetheid wake, opdat deze oefeningennbsp;het voorwerp zyn der grootste oplettendheid voor zyne leerlingen.
Oefeningen op de toonsafstanden (2).’
SECONDES. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
(1) Het is belangryk hier eenc fout aen te merkcu van vele jonge rangers. Uct gebeurt dat, na cenigcnbsp;^ogenblikken gezongen te hebben, hunne stem daelt ; zoo dat zy op het einde lager zingen, dan zy begonnennbsp;hadden. Om dit voor te komen, lette men op de volgende vyf waerschouwingen :
1. ® Men moet met vrymoedigheid zingen, zonder vrees en met eene klare stem ; echter wachte men zichnbsp;van geschreeuw.
2. ® Men moet eene houding aennemen geschikt om de klanken met juistheid voort te brengen. Het isnbsp;daerom vevkieselyk, te staen, het hoofd opgerigt eu de borst vooruit.
o.® Men kan den leerlingen niet genoegzaem aenbevelen van zich te oefenen in het ademhalen ;'deze ademhaling is van het uiterste gewigt in den zang. Zonder eenen groolen voorraed vau lucht, welke men moetnbsp;weten te houden en ailengskens te laten uitgaen volgens den aerd der rustpunten, zonder deze heeftnbsp;de stem noch kracht noch klank ; zonder deze begaafdheid is het onmogelyk wel te zingen,
4. ® Ook moet men naer zich zclven luisteren, ten einde ai zingende, zich rekenschap te kunnen gevennbsp;van de intervallen welke men zingt.
5. ® Alswanneer men de zangoefeningen door een speeltuig doet vergezeld gaen, is de viool en elk fyn ofnbsp;seherpklinkend inslrumeut minder geschikt. Beter is het zich van eene violoncelle, piano of orgel te bedienen ;nbsp;want hoe meer moeite men heeft in het nazingen der geluiden van een begeleidend instrument, des tenbsp;zekerder wordt men in het nauwkeurig aenheffen der intervallen.
(2) Men moet zeer langzaem beginnen en na elke streep adem balen. —- Deze regel wordt gewyzigd naer dcnbsp;vorderingen van den leerling.
3
-ocr page 48-34
TERTSEN.
---fc •'W~quot; K‘
Ut
ré
.fa«* ¦
mi
sol
Èï
la
krar
si
. ¦ I ,Jj-,
fa nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;sol
ré
ï
ut
si
s
si of xa (-1) la
sol
jquot; ¦ \ ¦ ¦
fa
-* B ¦-* mi.
KWAKTEN.
.g—K üt
ré
mi
fa
¦zl
sol
la
ré
ut
¦=»
(1) Eer dat men de lettergreep si kende, werd deze noot B genoemd, als In Karen natnerl^ker gezongen werd ; men noemde ze ƒ«, ah B mollis : hiervan daen heelt men de Benaming van la onnbsp;Zie boven p. 17.
-ocr page 49-35
fa
te
si
ré
fc* ¦ B --
• * * ¦¦ si
la.
Beknopte ontleding der loonsafstanden.
SECUNDEN.
1 ^xacst*
TERTSEN.
KWINTEN.
Nadat men deze oefeningen dikwyls herhaeld zal hebben, beginne men met onvoorziene wferrallen te zingen. De meester heffe een zekerennbsp;toon aen ; daerna bepale hy een mferral dat hy vervolgens den leerlingnbsp;doet zingen. Men herhale zulks op onderscheidene toonsaenhefhngen ennbsp;bepale onderscheidene mierraten. Zekerlyk is er niets nuttiger om totnbsp;ecne vaste en juiste aenheffing van toonen te geraken.
-ocr page 50-— 36 —
SOLFEGEN.
Ut sleutel op de vierde linie (d).
M--- â– â– B W., â– . ----B--------=-- | |
r ■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:■“ ■■■■|
â– 1 |
x' tgt;quot;W |
BB | ||||
r â– â– | |||||
â– â– â– â– â– -1 |
H * nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;* * |
, 1 .-â– â– â– â– 1' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'' I *
'8 | ||||
5â– |
_ |
-------. ... | ||
J---m |
Ut sleutel op de derde linie.
h | |||
quot; - â– --â– - â– |
--J | ||
J—jg |
â– nbsp;nbsp;nbsp;B-l |
s-------i“ | |||||
6 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;â– |
â– â– - |
■— | |||
-----------------.. |
“^*□1 |
----------------if | |||||||
S B â– â– |
A.,- |
bL--?- â– |
—; |
-» ■B |
â– â– | ||
â– |
â– b-b- |
â– |
V | ||||||
â– |
n nbsp;nbsp;nbsp;â– â– |
- nbsp;■- B - • |
B â– U 'S nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2; | |||
É |
- â– â– |
■“ ■■■- | ||||
w â– â– nbsp;â– | ||||||
H' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, .,-â– .nbsp;nbsp;nbsp;) |
IN» 6.
(l) Men behoort al dc loonsafs'.anden flinkweg te «ingen , zonder de stem te leiden van het eene interval tot het andere.
-ocr page 51-— 37 —
s g â– |
B ■---------' „ quot;■— i-ai---------------- a ■■-1 |
-1 |
- | ||||
L»-b-« |
Hf-« |
— |
a nbsp;nbsp;nbsp;T | |
1B----«quot;i--■' ■■- ■-- | |
Sr - |
--U |
W “ |
■■« A-- |
--- -W | |
5= |
—--■--gt; a |
r â– i nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;â– 1 , 1 |
â– B-- | ||
- quot;h â– | ||
B ■■.. zrgzüzqr |
t-4-»^a-a-J-n |
Fa sleutel op de derde linie.
ife—-—--■- |
-iP |
^-â– -=^==5=1 |
4. nbsp;nbsp;nbsp;=a=g*±^o |
r -■■■■■— |
.-la, ♦ ■|
^SE l |
* |
â– i nbsp;nbsp;â– M |
B ■' nbsp;nbsp;B— |
rar! |
!ra-^ |
R B' a-- |
---=----1 | |
â– â– - |
A â– â– | |||||||
B |
------w |
-1 |
Î5 ■“ ■■■■■A |
â– ---- | ||
3». nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;▼ f Anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;a |
â– â– â– â– |
w- — | |
-U—:-- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;♦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.« ■|
-ra::quot;r |
[-3 P* * nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-- |
« nbsp;nbsp;IT * quot; ■|
* H |
• . a*;;; | |
—5-^ A 8 ■|
------B |
1 nbsp;nbsp;nbsp;^- a quot; â– | ||
32^ nbsp;r*—Vnbsp;nbsp;nbsp;■■|
----------------------------------------------1---------------------: |
Nquot; 12.
-ocr page 52-38
ÃÃSquot;quot; | ||||
i g— |
■“■■nbsp;nbsp;■nbsp;nbsp;nbsp;■iTI' ■------ | |||
----------quot;--■--■g ■— |
Fa sleutel op de tweede linie.
---------â– 'Jquot; | |||
♦ quot; |
* â– â– â– | ||
SS â– |
â– ---â– |
- ...... |
■h’ ■......H ' R A x' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■| |
B ■: -l. ».» 4 BJCi |
, nbsp;nbsp;nbsp;quot;b'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;♦- 1 |
â– â– |
â– ' W .1 |
â– | ||
IS nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;--1 nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;~t 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— |
rtï | |||
-h nbsp;nbsp;♦ ■nbsp;nbsp;■■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot; ■M ■|
â– H â– | ||
RS nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;â– -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot; |
â– |
---~ nbsp;nbsp;■■■Znbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. »ZI |
“—=-- ■quot; ■|
- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 | |||||
-h' *quot;â– â– --- |
â– H â– |
‘ ■■■n 1 | ||||
SS-—“---- |
B H |
â– |
,_k |
Llh nbsp;nbsp;nbsp;â– |
X. ■' X. ■.— ■■■T-W---- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B-*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■Clz | |
J-1—u |
OEFENINGEN MET VERPLAETSING EN VERANDERING VAN SLEUTELS.
Ut sleutel op de vierde en derde linie.
S---------=--t-R |
B â– nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;â– -P ri 1 J | |
Pb â– â– â– M â– |
---- â– â– â– |
■■’ |
- - -- â– |
â– |
^,.-^.B. -â– , nbsp;nbsp;nbsp;Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;------ | ||||
p ■■■— |
» ~B |
■» ■■—.12«b | ||
I â– I â– â– ... â– B I |
â– â– |
Zl |
Si ' ' ' |
.... |
4---------• | ||
~ â– | ||||
■quot;--■— |
J— -— |
zquot;^^ B â– |
L, ■■♦ ♦ ■-J |
|.U----- |
Ut sleutel op de derde en vierde linie.
1«------------ | |||
S nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; =-â– |
--â– |
♦ quot;quot;Zw ■.**. R | |
p R ■7 ♦quot;v nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:■J- - |
ZZ^TI.B- |
l-s |
N“ 15.
B | |
■“À“.--- - nbsp;nbsp;-■-- | |
S^ â– . .â– â– â– -â– ------- |
l-R quot; * B nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;~ * 4 A -l-l |
I
1
I
| ||||||||||||||||||
â– ..â– â– ~X'* |
X
X
5=«
5
xz*
s
=t=^ * nbsp;~ ■■■.■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;----—z—z
Fa sleutel op de derde en ticeede Unie.
N° 19. -Rfcquot; â– - â–
♦ ♦:♦ gt;.
1*1
-■«I»-» ■-».».
5=lt;
i.
XL-.ij=»2^
s
Ft sleutel op de vierde en fa sleutel op de tweede linie.
No 20. Èzj^
È==T= nbsp;nbsp;nbsp;3—
xgt;
1 ♦ ♦ 1
,.-■■■■'»
40 | ||||||||
|
rÈ--------- | |||||
wta W â– â– |
quot;■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 |
r nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- |
TT | ||
15----B- |
h |
1 ■■■■•! |
=3 |
B--- nbsp;nbsp;nbsp;â– |
â– nbsp;nbsp;nbsp;n |
-p------ | |
1 nbsp;â– nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;â– quot; B |
â– â– â– | ||
-, B.-a nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, |
Fa sleiitel op de derde en hceede linie. — Ut sleutel op de derde en vierde linie.
--B—-- |
—■|
'B—» |
--■r-» M ' w -T------ | ||||
-Wt-------- |
Om de voorgaende Solfegen zoo veel inogelyk volledig te maken , voegen wy hierby de wczenlyke of hoofdnoten van eiken regelmatigcnnbsp;kerktoon , alsmede de voornaemste gangen of toonsbewegingen derzelve.nbsp;Wy kunnen niet genoeg aendringen op het nuttige dat deze oefeningennbsp;bevatten.
ff^ezenlyke of hoofdnoten der regelmatige kerktoonen. | ||||||||||||
| ||||||||||||
Eerste toon. Tweede toon. Derde toon. |
| ||||||||||||||||||
Vierde toon. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vyfde toon.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Zesde loon. |
Zie hier andere veel eenvoudigere formulieren, uit de werken van een’ ouden musicus getrokken (1).
Protus.
Douteras.
¦ ¦ II ¦ I
Derde.
Eerste Toon. Tweede.
Vierde.
Telrardus.
Tritus.
X ¦ 1 ra
tx
¦ ¦ quot; ¦ ¦
Zesde.
Vyfde.
Zevende.
Achtste.
In betrekking tot de volgende oefeningen behoort men aen te merken:
I. Dat men moet trachten in het zingen , wel en zuiver uit te spreken de klinkletters a, e , i, o, u, zonder dezelve door eene h te doen vergezeld gaen. De e is altyd zacht, ten zy dezelve worde opgevolgd door
(1) Adam de Fulda mut. C. XIV. Deze formulieren zyn eigenlyk slechts de uitgangen cuov® genoemd ; wy zullen dezelve in den psalmzang nader Iccrcn kennen.
-ocr page 56-42
eenen medeklinker die met hacr ééne lettergreep uitmaekt, zoo als in excelsis, omnes, descendens, enz.
11. Alswanneer een woord eindigt met eenen klinker, en een volgend woord begint met eenen klinker, behoort men wel te zorgen dat eennbsp;dezer twee klinkers niet worde ingezwelgd. Om dit voor te komennbsp;moet men de twee klinkers van elkaer scheiden door eene korte rnstnbsp;of ademhaling ; zoo als in Gloria Patri* et^ en n\olpatriot, enz. Dezelfdenbsp;bemerking geldt als na een woord dat met eenen medeklinker eindigt,nbsp;een klinker volgt, gelyk in dignwnet, in plaets van dignurn * et.nbsp;Eveneens moet men zingen Ave Maria, en niet nave. — Oremus ennbsp;niet noremus, enz.
| ||||||||||||
a a e i i o u a c i o n a e i o n a c i o u. |
Men zal deze vokaeloefeningen nuttiglyk vermeerderen, ten einde zich te gewennen aen eene zuivere en nauwkeurige uilspraek.
I quot; ? ¦ ¦-rVS
Do
o-minus De ¦
'I-' ' ¦ ¦ 1, , ¦ ¦ I ¦
A---a--a --a- - al-ma. Ca - iphas.
| ||||||||||||||||||||
I - is-ra-èl ex-u - - ul-let sa - nc-ti. |
5. Nadat de leerling zich de vorige oefeningen gemeenzacm zal gemackt hebben, beginne hy met de woorden te zingen in plaets vannbsp;de lettergrepen. Hiertoe is noodig dat hy eenige kennis hebbe van denbsp;latynsche prosodie , opdat hy de lange van de korte lettergrepen wefenbsp;te onderscheiden , en dezelve in den zang als zoodanige late hooren.nbsp;Daerenboven moet hy acht geven :
-ocr page 57-43
4.quot; Dal hy aen elke letlergrccp dc noten geve die haer eigen zyn.
2. ° Dat liy de vokalen alleen late Iioorcn daer, waer verscheidenenbsp;noten op eeiie zelfde lettergreep geplaetst zyn ; zoo dat de medeklinkersnbsp;slechts gehoord worden op de laelstc noot eener lettergreep.
3. quot; Dat hy nu reeds nazie en overwege hetgeen wy , rakende denbsp;uitvoering , in het vierde deel, § I, zeggen zullen.
OEFENINGEN (1).
quot;TTT
1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 | ||||||||
| ||||||||
a - lie - lu - ja. 0-ra pro no - bis De - uni, |
| |||||||||
(')'Vy geven ileze gezangen ah oefeuingeu , zonder le willen vooiuil loopen Je kennis der kerktoouen, Waertoe zy bchóorcn kunnen. |
quot;ITT nbsp;1 | |||||||||
| |||||||||
al-Ie - e ---e - e--e - e - lu - ja. ? nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 |
44
sal
? •) ?
te clama - mus e - xu-les
? »»
mus
ÏISl. , ¦quot; * I ¦¦¦»-l a-l
gemen-tes et flen - tes in hac
*gt; :
-I- quot; h ? -gt;, ¦¦
la-cry-ma - rum
va
9
quot;jK'T.i'l ¦¦¦il
Ile. E - ja er-go advoca - la
nos-tra il-los
| ||||
tu rdes O - cu-los os mi-se-ri-co |
| ||||||||
te. con-ver •gt; Je-sum be-ne-i ad nos |
ctum fructum ven-tris tu - i no
Clemens. O - o
1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'i________________________
¦ * 1 |[ »¦¦ ¦ , B , ¦
pi- a. O-o - - - O du-lcis
5 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ÃŽ | ||||||||||
| ||||||||||
A.ye Ma-ri - a, grati-a ple-na, Dominus tecum, benedic- |
| ||||||||
ta tu in mu-li-e-ribus. ? |
Domi-na An-ge - lo - rum. Sa - - - Ive ra - dix | ||||||||||||
| ||||||||||||
salve porta, ex qua mun - do lux est or - ta. |
-I-* quot; I ♦ ■■I ■t '■'I
Gau-de vir-go gio - ri-o-sa super o - mnes spe-
—■dm— | ||||
T* nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot; ci - O - sa ? :rkâ—■—■--*- |
— H- |
Ve - - le, -■—■M ■■--- |
1 0 ? ---------H |
------------- I..2I va - Ide |
: |
-1- |
-â– 1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;M-t | ||
de-co - ra, et |
pro no - bis Chri-stum |
ex - 0 - ra. |
| ||||||
Tantum ergo sacramen-tum ve - ne-remur cernu - i , |
46
•} •) | ||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||
li-des supplenien-tum scn-su-um de - fe-ctu - i. |
Bemerk de comma na : Adoro te devote^ en niet na A dor o te. Als men lot de woorden Ave Jesu gekomen is , zinge men langzamer.
? *) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sub-ji-cit, qui-a te contemplans to-tum de-fi-cit. A-ve |
■I nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;« . I ■■■I 1 » ■'ti
Je-su pastor fi de - li-um, a-dauge fi-dem omni-um in
| ||||||
te cre-denli-um. |
, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1
■■■■I ■■■l-‘- --l—■I ■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;ll\
A. - ve , ve-rum corpus, natum ex Ma-ri-a vir-gi-ne.
2 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 | ||||||||||||
| ||||||||||||
Ve - rè passum, immo-la - turn, in cruce pro ho-mi-nc. |
47 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Es-to nobis prægu-sta - tum, mortis in e- xa-inine. |
â– ) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 | |||||||||
| |||||||||
0 Cle-mens ,0 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pi - e, 0 dul-cis |
| ||||||||||||
Jc - SU li-li Ma - ri - æ. |
De volgende voorbeelden zyn des te nuttiger, omdat zy geschreven zyn in de kerktoonen , waervan \vy in het tweede kapittel zullennbsp;spreken. Het is goed dat de jonge zanger , reeds van nu af, tot dezenbsp;belangryke stof worde voorbereid.
Introitus op den vierden zondag van den Advent.
Eerste kerktoon. | |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
Ju - slum, ape-ri-atur ter-ra et ger-minet saiva-to - rem. |
Responsorium van het eerste deel {nocturne) der Metten, op het feest van den H. Joannes Evangelist.
Tweede kerktoon.
Va - 1de honoran - dus est nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;be - - - a - tus
48 | ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
- - mini in Cœnâ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;re - - eu - bu-it. |
| |||||||||
Cu-i Christus in cru - ce matrem vir - - gi-nem |
| ||||||||||||
commenda - vit. |
Responsorium IX, op den tweeden zondag van den Advent.
Derde kerktoon. | |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
Ec--cc Do - - - mi-nus ve - nbsp;nbsp;nbsp;- ni-et |
| |||||||||
cum splcndo - nbsp;nbsp;nbsp;- re des - een - - - dens, |
| ||||||
et vi - - rtus e - jus cum e - jus |
.J II » ■■■■I lt; » ''quot;1
e - o : Vi-si-ta - re po - pu-lum nbsp;nbsp;nbsp;su - - - um
o : Vi-si-ta - re po - pu-lum su | ||
| ||
in pa - ce , et con - sti - tu - e - re su - per |
Responsorium III, op het feest van den H. Stephanus, eersten martelaer.
Vierde kerktoon. | |||||||||
| |||||||||
In - tu-ens in cœ-lutn nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;be - a - tus |
49 | ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
Ste - nbsp;nbsp; pha-nusnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vi-dit glo - ri - am |
I quot; V nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;â– -â– â– -i=* *â–
De - i, et a - it : Ec-ce vi -
cœ-los a - per - nbsp;nbsp;- tosnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;et fi-li-um
* â– I ........
ho - - mi-nis sta - nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- ntem Ã
de-xtris nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vi - rtu -nbsp;nbsp;nbsp;- tisnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;De - i-
Antiphoon IIuit de Lauden van den eersten zondag des Advents.
| ||||||||||||
e-o, et e-rit in di-e il-Ia lux ma-gna, al-le-Iu-ja. |
| |||||||||||||||||||||||||
Ps. De -us, De-us me-us, ad te de lu-ce vi-gi-lo. |
Antiphoon ad Benedictus, op het feest van de H. Maria Magdalena.
Zesde kerktoon. | ||||||
| ||||||
Mari-a un- xit pe - des Je-su, et ex-ter-sit |
ca - pil-lis SU-is: et domus im-ple-ta est | ||||||||||||
| ||||||||||||
ex o - do - - re un - guenti. |
Anliphoon III, nil de Lauden, op het feest der geboorte onzes 1 leere J. C. Zevende Iterkloon. | |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
gau-di-um magnum, qui-a na - lus est vo-bis ho - di - e |
| ||||||||||||
Sid - va - lor mundi , al - le-Iu-ja. |
Anliphoon II, uil de Lauden van den eersten zondag des Advents.
ï-ö-
-ocr page 65-ai
TWEEDE KAPITTEL.
Over den diatonischen loon-acrd van den gregoriaenschen zang. — Over de kerktoonen. — Hun getal. — Derzelver verdeelingen. —nbsp;Over hei toevallig gebruik der bémol in de kerktoonen. — Kortnbsp;overzicht der kerktoonen. — Regels om dezelve le onderscheiden.nbsp;— Transpositie of verplaetsing der kerktoonen.
I.
Over den diatonischen loonaerd.
1. Men kan den oorsprong van bet woord diatoniek op twee wyzennbsp;uitleggen , zonder dat daerom het uitgedrukt denkbeeld vcrschillig zy.nbsp;Volgens sommige schry vers stamt bet af van bet grickschc , tiveeniaelnbsp;of twee, en van tcw; , toon ; omdat het aenduidt de onmiddclyke opvolging van twee toonen. Andere leiden het af van Aa , door of langs ,nbsp;en T3V5;, toon, als of men zegde , door alle toonen heen, o( doorloopendenbsp;al de letters van bet musikale ,A,B,C,D,E,F,G, waervan zichnbsp;de ouden bedienden om de noten der klank- of toonladder te beteckenen,
2. Om een klaer gedacht te hebben van den diatonischen loonaerd ,nbsp;moet men vooraf weten dat het oud gricksch toonstelsel ten grondslagnbsp;diende aen datgene, hetwelk de H. Gregorius aennam voor zynen zang.nbsp;Nu, de opvolging van toonen in eene klankladder, werd by de Giiekeunbsp;samengesteld uit vereenigingen van vier klanken, welke zy tetrakoordennbsp;noemden, van zezpx , vier, en snaer oï toon. liet waren dusnbsp;samenvoegingen van vier noten of klanken in den omtrek cener juistenbsp;of reine kwart. Zulke vier noten of klanken volgden clkacr op, tenbsp;beginnen met een’ natuerlyken bal ven toon (1), en vervolgens tweenbsp;toonen. Zoo hadden zy regelmatig vier tetrakoorden, waeruit hunne
(1) Hierboven I. deel, kap, 1. 3.
-ocr page 66-32
twee octaven of bis Stcamauv, ontsproten , met omkeering namelyk der hoogste noot van elke twee tetrakoorden. Zie hier hoe zulks geschiedde.
VOORBEELD :
Bis ÄaTTaawv, of de twee octaven.
diaTTÄffcov of octaef. 0iät7T«!7WV of 2*'” ociaef. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Zulkdanig is het samenstel eener diatonische klank- of toonladder. Eveneens iselketoonladder van den gregoriaenschen zang, of van deszelfsnbsp;kerkelyke toonen, de vereeniging van twee tetrakoorden^ of nog, hetgeennbsp;op hetzelfde neêrkomt, eene opvolging van vyf heele en twee natuerlykenbsp;halve toonen(f).Gevolgelyk is de zang die zulke toonladder tot grondslagnbsp;heeft, geschreven of gemaekt in den diatonischen toonaerd. Overwegennbsp;wy rypelyk deze beschouwingen, eer wy voortgaen met dezelve tenbsp;ontwikkelen.
3. Het is eene onloochenbare en door alle musici erkende waerheid, dat de gregoriaensche koorzang in diatonischen toonaerd gemaekt is.nbsp;Hierdoor wordt dezelve eigenlyk en wezenlyk onderscheiden van dennbsp;samengestelden of gefigureerden zang ; want deze is een samenweefselnbsp;van diatonico-chromatico-enharmonischen aerd. « II ffenere diatonico ènbsp;» l’unico genere, in cui secondo tutti i primi maestri è composto ilnbsp;» canto fermo... » waeruitvolgt «ehe il canto fermo non ammetla ombranbsp;» di accidenti di nè alcun b molle, se non nella corda bej'aini Çsi),nbsp;» a solo fine di evitare il tritono di sotto con ƒ, fa-ut., e di sopra lanbsp;» quinta falsa con f, fa-ut.... I primi Padri della chiesa nell’introdurre innbsp;« essa il canto fermo, solo ebbero premura di introdurvi un cantonbsp;» semplice e serio, piena di gravita, e degno di lodare Ia maësta denbsp;» Dio, escludendo qualunque ombra di canto presso, effeminato e tropponbsp;» molle; perciô scelsero il genere diatonico, come quello, ehe essendo
(1} Zie ibid.
-ocr page 67-» coniposlo principalmente di tuoni, per senlimento di Emanuel Brienco „ (Lect. 7. p. — Gravem, robustam et firmatn indolem ostentat ;nbsp;n escludendo il genere chroinatico il quale o6 nm/am mollitiem, infamiœnbsp;» nota non caruit (l). J. B. Martini, saggio di contrap. p. 30. »
4. Na deze onwederstaenbare getuigenis van den beroemden francis-kanermonik, welligt den geleerdsten toonkunstenaer der XVIII eeuw, hooren wy nog den doorluchtigen Baïni, kapelmeester van Z.H. Gregoriusnbsp;XVI (2). « L’antico canto ecclesiastico o gregoriano era un canto melodiconbsp;» di puro genere diatonico : in consequenza procedeva inviolabilmentenbsp;» per due e per tre toni, intermediati da un semitonio (memorie stori-» co-critiche T. II. p. 80.). » Op eene andere plaets heft hy bitterenbsp;klagten aen over de misbruiken welke de onwetendheid of zorgeloosheid hebben doen plaets nemen in den kerkelyken zang, in tegenstrydnbsp;met deszelfs oorspronkelyke instelling : « Qùi si vede un puro scheletro,nbsp;» là un aborto mostruoso, qùi una veste di cento pezze , là un cantonbsp;» senza canto ; V’ha per finochi ha sognato dei b molli in elami (mi) :nbsp;» e quindi osi è dovuto contradire, od è stato costretto a porre il bnbsp;» molle anchè in olamire (la), ed ecco la natura stessa del canto grego-» riano tutta a soqquadro : chi ha seminato quà e là , a diritto, ed anbsp;» rovescio, b molli , fcj quadri, e perfino i diesis : e chi non hanbsp;» lasciato neinmen 1’ antico modo ad alcun canto , cangiata la sede allanbsp;cantilena (3). »
o. Het bovenstaende mag ons doen besluiten, dat halve chromatische
(1) De diatonieke loonaerd is volgens alle çroote meesters de eenige, waerin de gregoriaensche koorzangnbsp;vcrveerdigd is. Waeruit volgt dat deze zang zelfs den schyn niet aenneemt van toevallige teekens,nbsp;zoo als kruisen en bémols ; behalve dat de toevalliglyk een' halven toon verlecgd wordt, alswanneernbsp;de vermeerderde kwart of de verminderde kwtni moet vermeden worden. De eerste Kerkvaders die dennbsp;koorzang invoerden , zorgden vooral dat de kerk een gezang badde eenvoudig en ernstig, vol deftigheidnbsp;cn weerdig om Gods majesteit te loven. Daerom verbanden zy alle soort van gefigureerde, verwyfdenbsp;cn ligizinnige musiek. Daerom ook kozen zy den diatonieken toonaerd als welke, meest samengesteld uitnbsp;beele toonen, het karakter heeft van eene statige en godsdienstige deftigheid , terwyl zy den chromatischennbsp;toonaerd verwierpen die om deszelfs al te grootc zoetigheid hunne goedkeuring niet mögt erlangen.
(2) Zie Fétis, Die. biogr. art. Baïni.
De oude kerkelyke of gregoriaensche zang was van zuiver diatonieken aerd. Gevolgelyk bestond hy onveranderlyk uil gangen van twee en dry toonen doormengd van eenen halven toon.
(3) Hier ziet men een geraemte, daer een wanschapen voortbrengsel, hier een verbrobbeld overblyfsel,nbsp;daer eenen zang zonder zang. Men is zoo ver gegaen dat men zelfs de mi met bemol geteekend heeft ,nbsp;weshalve men, om niet in tegensirydigheid te vervallen, ook de la heeft moeten bemoliteren. Dit heeft tennbsp;gevolge gehad de gansche omverwerping van de natuer zelve des gregoriaenschen gezangs. Sommigennbsp;hebben hier en daer, regts en links, bernois, bccars, ja lot kruisen toe in het spel gebragt, terwyl anderennbsp;zelfs de oude kerktoonen hebben weggeveegd, door het veranderen hunner toonladders (Conf. Caslil Blazenbsp;Diet, de mus. art. loM de ^église. — J. J. Rousseau art. l*lain~Cfiant. ~ Choron. Nouveau Manuel complet denbsp;mus. 2 Part. T. II/. I. l'/I/ }.
— a4 —
toonen , of, dat hier hetzelfde beteekent, kruisen en bernois vreemd zyn aen den diatonischen toonaerd , en gevolgelyk aen den gregoriaen-schen zang. Wel is waer dat derzelver gebruik, in de meeste zangboekennbsp;schaers wordt aengetroffen ; doch het is even waer dat zy door denbsp;meeste zangers , hoe zeer dan ook verkeerd , door aenwenning schiernbsp;overal gebruikt worden.
De oorzaek van dit misbruik is gemakkelyk na te sporen. Nadat het orgel in de kerk is ingevoerd , en dit instrument' gewoonlyk metnbsp;kruisen of groote Septimen de cadensen maekt , lieten de stemmennbsp;zich medeslepen, en het gehoor der zangers werd zoodanig aen ditnbsp;nieuwe toonstelsel gewoon, dat het in zekeren zin onmogelyk werd denbsp;oude gregoriaensche tonaliteit in acht te nemen , zelfs dan , wanneernbsp;het orgel den zanger niet begeleidde (1).
Wat ons betreft, wy zyn er verre af, dit gebruik — of zeggen wy het beter — dit misbruik goed te keuren , een misbruik dat regtstrecksnbsp;leidt tot vernietiging van het echte toonstelsel des gewyden gezangs.nbsp;Wy houden daerentegen , met den prins-abt Gerbertus (2) staende , datnbsp;men, zelfs in de cadensen , zeer wel den halven chromatischen toonnbsp;kan missen; waeruit wy besluiten dat men er zich in de practyk vannbsp;behoort te onthouden, wil men den zang van Gregorius niet plooijennbsp;naer de grondbeginselen der hedendaegsche muslek, hetgeen onsnbsp;inziens niet minder zou beteekenen, dan eene ongewyde hand slaennbsp;aen hetgeen door alle eeuwen heen , eerblediglyk als eene heilige zacknbsp;bewacrd is gebleven. Wy verzenden overigens den lezer naer het tweedenbsp;byvoegsel, waerschouioingen aen de orgelisten , alwaer wy dit puntnbsp;opzettelyk zulten verhandelen.
Kcrklooncn.
1. Men verstaet door kerktoonen of kerkelyke zangwyzen , zekerenbsp;welluidende formulieren samengesteld uit de diatonische vereeniglngnbsp;eener juiste kwint en kwart, of omgekeerd , welke strekken om verscheidenheid te geven aen den zang.
2. Ofschoon alle oude en latere schryvers eenparig zyn in het erkennennbsp;van den diatonischen toonaerd in den grcgoriaenschen zang, verschillen
(1) Alfieri, sagfjio slor. leor. prat. p. 28.
(2j Oc mus. sacr. T. 11. p. 230« Ubi cjusmodi scmitonioriim nulla »cccssilas cstj ucc illa quidcni ({uam » quidam cuphoniæ graliâ, ptæscrliin in ciaiisulis scu cadculiis {jeneri dialonico proprium slatuunt. »
-ocr page 69-— îi?gt; —
zy echter sonilyds in hct bepalen van bet getal der kcrktoonen. Volgens sommige zyn er veertien. Deze stelling rust op goede grondennbsp;(Baïni loc. cit. p. 81. — Alfieri p. 30). Andere bepalen derzelver getalnbsp;op twaelf (zie Glarean. dodech.). In de romeinsche zangboeken heeftnbsp;men er elf behouden. Doch, meer algemeen zyn zy tot acht gebragt:nbsp;niet omdat Charlemagne gezegd heeft dat octo toni sufficere videntiir;nbsp;maer omdat het schynt dat zy voldoende zyn tot het tegenwoordignbsp;gebruik der kerkzangen gelyk deze in de meeste zangboeken aenge-troffen worden (1).
3. Alvorens in nadere byzonderheden te treden wegens de kerk-toonen , komt het ons geschikt voor, dezelve in een algemeen overzicht te vereenigen en voor te stellen. Deze eerste inzage zal veel toebrengennbsp;tot opheldering der regels welke wy desaengaende zullen geven.
dal zy kunnen dienen tot bcstanddcelcn van zeve onderscheidene toonladders, volgens de vcrschillige
-ocr page 70-4. Na het aendachtiglyk overpeinsen der bovenstaende schets bekomt men de onderstaende gevolgtrekkingen.
I. Vier toonen zyn samengesteld uit de vereeniging eener beneden-kwint en eener boven-kwart, te weten de ongelyktallige toonen 1,3,5,7;nbsp;lerwyl de vier gelyktallige 2, 4, 6,8, gemaekt zyn van eene bencden-kwart en van eene boven-kwint, alle reine of juiste. Derhalve hebben elkenbsp;twee kerktoonen eene uitgestrektheid van elf noten, waeronder vyfnbsp;gemeene en dry die aen elk der twee toonen eigen zyn. Het volgendenbsp;voorbeeld strekke tot opheldering voor alle andere toonen.
Noten eigen Noten gemeen aen Noten eigen aen den I Toon. den 1 en 11 Toon. aen den 11 Toon.
S~' nbsp;nbsp;¦ ¦ |
¦¦ | |||
¦ ¦ - — | ||||
—¦---¦ |
—H — | |||
II. Elke twee kerktoonen bevatten dezelfde samenvoeging van reinenbsp;kwarten en kwinten , behalve dezer onderscheidene plaets ; immers ,nbsp;de gelyktallige toonen dalen eene kwart lager dan de ongelyke. Zoo isnbsp;de eerste en tweede kerktoon samengesteld uit eene zelfde opgaendenbsp;kwint re-la , en uit eene zelfde afgaende kwart fa-re, enz.
III. Elke toon heeft de hem eigene uitgestrektheid eener octave. Denbsp;gevallen eener none of negenden trap zyn zeldzaem ; ja , de octave isnbsp;zelfs niet volstrekt noodzakelyk.
plaets waer zich de halve toonen bevinden (Zie boven Kap. I. §. III. n.® 6.). Ku, het gebeurt dat de sluitnoot den leegtUn of den middcntrap van eene toonladder bekleedt (§ VI.). Waeruit volgt dat deze toonladdersnbsp;onder twee gezichtspunten beschouwd kunnen worden, en gevolgelyk veertien toonladders opleveren. Dezenbsp;veertien toonen heeft men later tot twaelf gebragt, omdat in de veertien opgenoemde er twee gevondennbsp;worden «lie niet kunnen worden overeengebragt met eenen stelregel van den grcgoriaenschen koorzang.nbsp;Dat namelyk elke kerktoon het voortbrengsel moet zyn van eene reine kwart en kwint, of omgekeerd.nbsp;In der daed, wanneer men de veertien toonladders naziet, vindt men in eene derzelve de kwint «*-f^nbsp;en in eene andere de kwart fa-«, welke geen van beiden rein of juist zyn. Daerom heeft men deze tweenbsp;toonladders uit de kerkelyke toonen weggenomen als onbestaenbaer met de v^eUuidendkcid der intervalle,nbsp;welke tot grondslag gestrekt heeft van den gewyden zang.
Om nu uit te leggen hoe deze twaelf toonen lot acht gebragt zyn, is het noodig aen te merken dat men later begonnen heeft, hoezeer ten onregte, met eene bemol te plaetsen by de 9i van den eersten, tweeden, vyfdennbsp;en zesden kerktoon, waer door deze volstrekt gelyk werden aen den 9.«-, 10.«, ll.e- et 12.« toon. Daerom ooknbsp;heeft men deze laetste aengezien als eene verplaetsing {Iransposilie} dev vier eerst genoemde/tot de bovenkwint, en van daer het gebruik van slechts acht kerktoonen, welke die der volgende tafel zyn. Men heeft zichnbsp;echter in deze vermindering grootelyks bedrogen, vooreerst door het doen ontaerden van sommige toonen,nbsp;in welke de levnol te veel gebruikt is, en ten anderen omdat het niet altyd waer is dat zy slechts eenenbsp;verplaetsing zyn dier verminderde kerktoonen, in de veronderstelling zelve dat het gebruik der bemolnbsp;in die toonen wettig zy (Zie § VII. over de transpositie der kerktoonen). De acht toonen zyn overigens al zeernbsp;oud. Doorgaens worden zy aen den H. Gregorius zclven toegeschreven. Wat hiervan zy, zeker is het datnbsp;zy vermeld staen in eene verhandeling over den koorzang, reeds in de IX eeuw geschreven door Âurelianus,nbsp;monik van het bisdom van Langres script, mus. T. J. p. 39.).
-ocr page 71-— 57 —
IV. Er zyn dryderlei soorten van kwarten , en vierderlei soorten van kwinten , in het samenstellen der acht kerktoonen. Het verschil dezernbsp;kwarten en kwinten ligt in de verschillige plaets welke door den halvennbsp;toon, in eene kwart of kwint, bekleed wordt. Zoo is de eerste ennbsp;tweede toon samengesteld uit eene kwint en kwart, waer de halvenbsp;toon tusschen den 2^quot; en 3®quot; trap te vinden is.
De derde en vierde toon zyn gemaekt van eene kwint en kwart, welke beiden den halven toon hebben tusschen den eersten ennbsp;tweeden trap.
VOORBEELD : | ||||||||||||||||||||||||
|
De vyfde en zesde zyn samengesteld uit eene kwint met den halven toon tusschen den 4.^quot; en B.®“ trap, en uit eene kwart met den halvennbsp;toon tusschen den 5.^quot; en 4.^quot; trap.
Eindelyk is de zevende en achtste toon gemaekt van eene kwint met
8
-ocr page 72-58
den halvcn loon tnssciicn den 3.®quot; en 4.'quot; , en van eene kwart met den lialven toon lusselien den 2.®quot; en 3.®quot; trap.
VII TOON.
V. Men zou hïcr ligtelyk den achtsten met den eersten kerktoon kunnen verwarren, daer beide dezelfde uitgestrektheid van dezelfdenbsp;octaef re-re hebben. Doch deze eenzelvigheid bestaet slechts in dennbsp;schyn, want in wezenlykheid zyn zy zeer onderscheiden; immers
4.® hebben elk eene andere soort van kwint voortspruitende uit de verschilligc plaels van den halven toon.
2. “ De eerste toon bestaet uit eene beneden-kwint en boven-kwart,nbsp;terwyl de achtste deszelfs kwart in de laegte en deszelfs kwint in denbsp;hoogte heeft.
3. “ Ook bestaet er lusschen hen nog een toevallig verschil, waervannbsp;wy later zullen spreken, dat namelyk de si des eersten toons dikwyls,nbsp;en die des achtsten zeldzaem door eene bemol verlaegd wordt.
§ ni
Verdcelingcn der kerktoonen.
•1. De eerste en voornaemsle verdeeling der kerktoonen is die welke hen onderscheidt in authentieke^ hoofd-of ongclyke; en, ’inplagale^nbsp;voegde ofgelyke toonen.
De eerste, derde, vyfde en zevende kerktoon, worden authentieke of hoofdtoonen genoemd , omdat zy reeds van den H. Ambrosius dagtee-kenen, en als voorbeelden strekten voor de vier andere gelyke kerk-loonen , welke de H. Gregorius er byvoegde. Deze worden daeromnbsp;plagale genoemd van TrZayfo; zydelingsch, omdat zy na de authentiekenbsp;en volgens dezelve gemaekt werden.
Zie hier eene schels van alle deze toonen, met de eigenschappen hun door de ouden toegekend , met de benamingen der grieksche
-ocr page 73-— 59 —
zangwyzen, waeiinedc zy eeiiige gelykenis hebben en melde namen hun door de Lalyncn toegevoegd. | ||||||||||||||||
|
2. De authentieke en placjale toonen verdeelt men in volmackte en onvolmaekte. Een kerktoon is vohnaekt, wanneer hy den gehcelennbsp;omvang of de gansche uilgeslrektheid bereikt van de hem eigen’ toonladder of oclaef. Derhalve is een aulhenlieke kerktoon volmaekt , als livnbsp;klimt tot eene octaef boven deszelfs sluitnoot {finale). Een plagale kerktoon is vohnaekt, als hy gaet eene kwint of sext boven, en daelt eenenbsp;kwart beneden zyne sluitnoot.
Een authentieke toon is onvolmaekt., wanneer hy de gansche uitgestrektheid zyner octaef boven de sluitnoot niet bereikt, en plarjael-onvolmaekt, die welke niet komt tot aen de kwart beneden de sluitnoot.
Bemerken wy dat door sluitnoot of finael verstaen wordt de noot , waermede het gezang eindigt. Zulke noot is dezelfde als de laegsle nootnbsp;eener kwint , waeruit elke kerktoon gedeeltelyk is samengesteld.nbsp;Gevolgelyk heeft elke authentieke Toon met deszelfs betrekkelykeunbsp;yjfof/aeZ-Toon, dezelfde sluitnoot. Waeruit volgt dat de regelmatigenbsp;sluitnolen der kerkloonen zyn :
Toon I en II. m cn IV. V en VI. VII en VIII.
| ||||||||||||
(J) Oniuibus est primus^ sed alter irtstHnts aptus. Tertius irattts,çttar/tt/diciturfien blandus. Quintumda lætis yfextum pictale probati.5. Sepliuius est jiivciium : poUremu» sapicnlüni. — {.4dam de Fulda^mus. C. AA'}. Men ziet dat de scbiyvers bet op dit punt nietnbsp;volmaekt cens zyn. |
— GO —
Dit noemde men oudtyds ; tetrakoord der finalen.
3. Men noemt meer dan volmaekte of overvloedige kerktoonen denbsp;authentieke welke eene octaef overschryden , en de plagale die lager gaennbsp;dan eene kwart beneden hunne sluitnoot.
4. Een authentieke kerktoon is gemengd, als hy, meer dan eene nootnbsp;dalende onder deszei fs sluitnoot, daerdoor iets gemeens heeft met zynennbsp;betrekkelyken plagalen toon. — En deze is gemengd.^ wanneer hy doornbsp;hooger op te gaen dan eene sext boven zyne sluitnoot, iets heeft vannbsp;zynen betrekkelyken authentieken kerktoon (1).
5. Een kerktoon is samengemengd Çcmnmixtus), als hy gemengeld isnbsp;met eenen anderen toon dan dengenen waervan hy is de betrekkelykenbsp;authentieke of plagale toon.
6. Een kerktoon is eindelyk regelmatig , wanneer dezelve heeft eenenbsp;der bovengenoemde regelmatige sluitnoten ; — onregelmatig , wanneernbsp;hy toevallig eene andere sluitnoot heeft dan de regelmatige. Immers ,nbsp;men kan reeds van nu af aenmerken dat de kerktoonen , uit hunnennbsp;aerd , niet aen de regelmatige sluitnoten verbonden zyn , mits maernbsp;hun samenstel gegrond zy op de kwarten en kwinten welke hunnenbsp;toonladder uitmaken.
De volgende gezangen zyn zoo vele voorbeelden van alle de opgenoemde verdeelingen. Men kan ze te gelyk doen strekken tot oefeningen van solmisatie.
Voorbeelden van volmaekte kerktoonen.—Zie boven Kap. I, §VI, p. 47.
VOORBEELDEN VAN ONVOLMAEKTE KERKTOONEN :
Antiphoon I, uit de gewoone Metten der Apostelen.
I Toon, onvolmaekt. | ||||
| ||||
In omnem ter - ram ex-i - vit so-nus e - o-rum, et |
| ||||||||||||
in fi-nes or-bis ter-ræ ver-ba e - o-rum. |
(1) De gemengde toonen worden ook ffemeenc tooiicn genoemd, cn volmaekt gemeene^ als wanneer de twee kerkloonen (de authentieke en deszelfs betrekkelyke plagale) te saem dc ladder vervullen, die acn elknbsp;dcrzclve eigen is {Gios. Zarlino ingtitut. harm. T. r^. C. 14.).
-ocr page 75-
Antiphoon II, uit de Lauden der .Apostelen. | ||||||||
| ||||||||
Ma-jo-rem chari-ta-tem nemo ha - nbsp;nbsp;- bet, ut a-ni- |
| |||||||||||||||
mam su - am po - nat quis pro a-mi-cis su-is. |
Antiphoon III, uit de Metten van het feest der H. Dryvuldigheid.
Ill Toon, onvolmarkt. | ||||||||||||||||
|
Antiphoon II, uit de Lauden van Goeden vrydag.
IV Toon, onvolmaekt. | ||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||
lur-batum est cor me-urn. |
Antiphoon F, uit de Fespers van den H. Joannes Baptist.
V Toon , onvolmaekt. | ||||||
| ||||||
Pia-zaræ-us voca-bi-tur pu - er i-ste : vinum et siceram |
| ||||||||||||||||||||
non bibet, et omne immundum non man-ducabit, ex |
Antiphoon I, uit den derden nocturn van de Hemelvaert O. H. VI Toon , onvolmaekt. | ||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Wimis exaltatus est, aile - lu-ja : super omnes de-os, |
| ||||||||||||||||||||
al-le - lu - ja. Antiphoon voor den Benedictus , uit den vierden dag van Paschen. vu Toon, onvolmaekt. |
| |||||||||||||||
in-veni - e-tis , al - le-lu-ja. |
Antiphoon voor den Benedictus, uit den derden dag van Paschen.
Vlll Toon, onvolmaekt. | ||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||
VOORBEELDEN VAN OVERVLOEDIGE KERKTOONEN : |
Responsorium I, iiit den derden zondag van den Advent (IL
I Toon, overvloedig. | ||||||||
| ||||||||
(1) Dit toeken 4- dient om Ue plactscn acn tc duiden^ wacr cen loon overvloedig is. |
su
per nu - hem
ca
ndidam.
Et
| ||||||||||||||||
| ||||||||||||||||
cum e - O san-ctorum niil-lia : nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;et habe - bit |
| |||||||||||||||
|
in vestimento, et in fe-more su-o | ||||||||||||||||
|
Do - - mi-na - nti-um.
Hymnus uit de Metten der H. Maeyd.
Il Toon , overvloedig. | |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
Quem ter - ra, pontus, æ - thera colunt, ado - rant, |
præ - di-cant, trinam regentem machinam
claustrum
Il
Voorbeelden van den tweeden toon, die meer dan volmaekt of overvloedig is, zyn zeldzaem in de antiphonen. Men treft echter nognbsp;aen de antiphoon voor den Magnificat^ uit de tweede vespers der Hemel-vaert O. H : Q rex gloriœ.
-ocr page 78-64
Responsorium F, uit het feest der H. CÅ“cilia. | ||||||||||||||||||||
|
| ||||||||||||||||||||
inve - nit, et juxt à e-am sta - nbsp;nbsp;- ntem |
| |||||||||
An-gelum nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Do-mini. a |
Invitatorium voor de Metten der feestviering genoemd Recollectionis festivitatum B. M. V.
ne - re - mur.
Men zal weiligt geen tweede voorbeeld vinden van den vierden kerktoon die meer dan volmaekt is.
Responsorium II, uit den tweeden zondag van den Advent.
r
-ocr page 79-
| ||||||
et ex-i-bunt de Hi-e - ru - sa - lem sicut a-qua |
| ||||||||||||||||
num. |
Introitus uit den zondag na Paschen.
| ||||||||||||||||||||
ti-0-na nbsp;nbsp;nbsp;- bi-les si - ne do - lonbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lac |
| |||||||||||||||
con-cu-pi - sci-te alle-lu-ja, alle - lu ja. |
vi-de-0 De - nbsp;nbsp;nbsp; i po-tenti-am ve - ni-
-ocr page 80-66
Responsorium IX, uit denzelfden zondag.
Vni Toon, overvloedig. | ||||||||
| ||||||||
Ecce di-es ve - ni-unt di - cit Do - minus , |
| |||||||||
et sus-ci-ta - bo Do - mi-nus |
ju - stus no - ster.
VOORBEELDEN VAN GEMENGDE TOONEN :
I en II loon gemengd, welke tevens volmaekt-gemeene zyn.
Sequenlia van het feest van Paschen. | ||||||||||||
|
jS ¦ B 1 |
= ¦ ¦ 1 ¦ |
? B 1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 - ¦---- |
-----tH----= |
-------------------------------------!---------------------------- redemit oves, |
Christus i |
«-B----É a-nocens patri recon-ci |
r«7tM -li-avit pee- |
| ||||||||
catores. Mors et vi-ta du-ello con-flixêre mi-rando, |
'¦ 1-1-». !'¦-* I II I dux vi-tæ mortu-us re-gnat vivus. Die nobis Ma-ri - a,
quid vidi-sli in vi-â?
el
67
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
glori-am vidi resur-gen-tis. Ange-Ii-cos ts - stes, sudari- |
urn et vestes. Sur-rexit Christus spes me - a : præcedet
| ||||||
vos in Ga-Ii-læ-am. Scimus Christum surrexis-se |
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men. Alle-lu - - ja. |
111 en IV toon gemengd. Hier is de plagale gemengd met zynen betrekkelyken authentieken toon.
Hymnus van het feest der Kruisvinding. | |||||||||
| |||||||||
Pange lin - gua glo-ri-o-si præ-li-um cer-taminis, |
et su-per cru-cis trophæ-o die tri-umphum nobi-lem,
¦ I ¦¦¦ 11—^- I ¦¦.-¦-il----quali-ler redemptor or-bis immo-latus vi - ce-rit(l).
(1) Deze Hymnus wordt gewoonlyk (oegeschreven aen den H. JForlunalus van Poitou. Het schynt daereoteçen meer waerschynlyk dat Claudius Mamertinus (IV* eeuw) denzeiven heeft verveerdigd. Sidonius Appolinarisnbsp;«preekt er met lof van in deze woorden : « Jam vero de hymno tuo, si percunctcre quid sentiara ; commatibusnbsp;est copiosus, dulcis, elatus et quoslibet lyricos ditbyrambos amœnitalc supereminct {Sirmond, T. I. p. 932. —nbsp;l'abric. ï. Hambourg *
-ocr page 82-68
Nota. Een ander voorbeeld van den 3 en 4 gemengden toon is de communie Beatus servus.
Wy voegen hierby een vers van denzelfden hymnus zoo als by jaerlyks te Roome in de Sixtynsche kapel gezongen wordt, op goeden-vrydag. Daer wordt by allégro gezongen, om uit te drukken denbsp;zegeprael des kruises. En, ofschoon er op geene stipte maet gelet wordt,nbsp;ontstaet echter, uit de weerde die men aen de noten weet te geven , ennbsp;uit zekere der muziek ontleende stembewegingen , een volmaektenbsp;rhytmus. Het is daerom niet mogelyk dit gezang aen den lezer voor tenbsp;stellen juist gelyk hetzelve te Roome by overlevering wordt uitgevoerd.nbsp;Het onderstaende kan nogtans dienen, om er een denkbeeld van tenbsp;geven. De noten met een ( ) geteekend, duiden aen de enkele en dubbelenbsp;voorslagen (appoggiature), — tr. de trillers, en w de halve trillers.
V et VI gemengde toonen. De authentieke 'gemengd met zynen plageden. Graduale uit den zesden dag na Âsschen woensdag.
| ||||||||
U-nam pe - ti-i à Do - mino (1) Deze hymnus, gelyk hy te Roome uitgevoerd wordt, is zoo verwonderlyk schoon, dat een doorluchtig man D. .Antonin Eximeno verscheidene jaren wederkeerde, om denzelven te hooren. Hy verheft dezen zangnbsp;hemelhoog in zyn Dubbio sopra il saggio fundam. di conirapp. del B. jp. Af. Gio Bat, Afarlini. Roma, Barbie! 1 ininbsp;1775. Par. I. § XI, p. 19. — fonf. Bain, mem, IL p. 90. |
69 | ||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Do - mi-ni. |
Het plegfig gezang van het Lyden 0. H. geeft ons een tweede voorbeeld van den V toon gemengd met den VI. De diaken zingt de kwint boven de sluit-noot. De subdiaken de kwart boven de genoemde kwint,nbsp;terwyl de priester de kwart aenheft beneden de sluitnoot /«. Zie III Deel,nbsp;kap. I, § IV , n.’ 2.
VII en VIII toon gemengd.
^ota. Men zal in het volgende stuk eenige veranderingen bespeuren naer de ware gronden van den gregoriaenschen koorzang.
Sequentia ap den dag van het hoogweerdige Sakrament des Âltaers. | |||||||||
| |||||||||
Lauda Si-on salva-torem, lauda ducem et pasto - rem , in |
| ||||||||||||
hymnis et canti-cis. Quantum po-tes tantum aude, qui-a |
I â– â– I
ma-jor omni lau-de, nee lauda-re suf-fi-cis. Laudis thema
| ||||||||||||||||||||||||
pro-po-ni-tur. Quem in sacræ mensa cœ - næ, turbæ |
70 | ||||||
|
fratruni du-o-denæ datum non ambi-gi-tur. Sit laus | |||||||||||
|
plena, sit so - no-ra, sit jucunda, sit de-co-ra mentis | |||||||||||||||
|
| ||||||
quamen-sæ prima reco-litur hujus insti-tu-ti-o. In |
r ■a“' |
' â– a 1 | |
a â– 1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;â– 1 quot;â– gt;' â– I | ||
phase vetus terminât. |
â– M Ve-tusta - tem no - vitas , |
umbram |
| |||||||||
fu-gat ve - ri-tas, noctem lux e-li-minat. Quod in |
| ||||||||||||
cœna Christus gessit , fa-ci-en - dum hoc expres-sit, in |
| ||||||||||||||||||
memo-ri-am. Docti sacris in-sti-tu-tis, panem, |
| ||||||||||||
vi-num,in sa-lu-tis consecramus ho-sli-am. Dogma |
I I * -- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. I â– I * â– I
datur Christi-anis, quod in carnem transit pa-nis, et vinum
-ocr page 85-
| ||||||||||
speci-ebus , signis tantùm, et non rebus, la-tent res e-ximiæ. |
| |||||||||||||||||||||||||
Ca-ro ci-bus, sanguis po-tus,manet tarnen Christus to-tus |
| |||||||||
sub utraque spe-ci-e. A su-mente non concisus, non |
| ||||||||||||
sumunt mille, quantum i-sti, tantum il-le, nec sumptus |
consumi-tur. Sumunt bo-ni, sumunt ma - li, sor-te | |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
tarnen in-æqua-li, vitæ vel in-te-ri-tùs. Mors est ma-lis, |
| ||||||||||||
ex-i-tus. Fracto deniuin sacramen-to, ne vacil-les, sed |
— 72 — | |||||||||||||||
| |||||||||||||||
te-gi-tur. Nulla re-i fit scis-su-ra ; signi tantùm fit |
I -ITI--. !â– I â–
fractu-ra ; quâ nee status, nee sla-lu-ra signa-ti niinu-i-tur.
| |||||||||
Ecee panis ange-Iorum, factus eibus vi-a-torum; ve-rè |
| |||||||||
panïs fi - li-oruni,non mittendus ea-nibus. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;In fi-guris |
| ||||||||||||||||||||
præ-signatur eum I - saae immo-la-tur ; Agnus pasefiæ |
| |||||||||||||||
de-pu-tatur : datur manna patribus. Bone pastor, pa-nis |
| |||||||||||||||||||||||||
ve-re, Je-su, nostrï mi - se-re-re, tu nos pasee, nos |
«r---■—■—1 | |||
S-quot;----- |
--I â– nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A B | ||
tu-é-re, |
tu nos bona fae vi-de-re, |
—a—;-----!—■—H—♦—R— in terra viven-ti-um. |
M |
| ||||||
Tu, qui euneta seis et va-les, qui nos pas-eis hie |
| |||||||||
mor-lales, tuos i-bi eom-mensa-les , eohæredes et sodales |
73
9-------1--------¦1--------------- | ||
'---—¦— * ¦ -*—«— | ||
¦ ¦ B-J-l |
J— |
fac sanctorum ci-vi-um. A - men (1).
VOORBEELDEN VAN SAMENGEMENGDE KERKTOONEN :
I Toon samengemengd met den IV , en tevens gemengd met den II, zynen betrekkelyken plagalen.
Introïtus uit den XF zondag na Sinxen.
¦ -R -A ¦ | |||
¦ S - nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ | |||
j!—LM—:m |
In-cli - na, Do-mine, au-rem tu - am ad
¦ 1 ¦ - ¦ |
'B ¦ ¦ 1 ¦ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 'jf | |
— |
- J. .bJ ¦¦¦quot; B ¦¦¦¦ IqÿZ |
—™—1—™—1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 'quot;.quot;l |
me, et ex - audi me, sa - Ivum fac servum
tu - um , De - us me
us , spe - ra - ntem in
¦¦ ¦¦ |
- |
a | ||
—quot;---BI quot;'¦-t nbsp;nbsp;¦ |
1. |
r 1 .?-¦-¦¦-,,11 |
te: mi-se-re - re mihi, Do - mine , quoniam
| ||||||||||||
ad te clama - vi to-ta ’ |
di - e.
VIII Toon samengemengd met den 1, V en VI.
Introïtus van Sinxen.
74
» ¦ ¦ ¦ | |||||||||
-----¦—-----»tS | |||||||||
¦ 1 ¦ nbsp;nbsp;nbsp;1 r 1 ¦— | |||||||||
-------_----— ------------- terra - rum, alle - lu - ja : et hoe quod con - |
----—I ti- | ||||||||
* |
—a' nr--------1 ¦ ¦—=—;--=¦ | ||||||||
s—É r nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— ¦ |
---¦--1--¦—¦ |
—V nbsp;¦ - ¦ -—----¦—-- | |||||||
1------------------------------- |
--------B ™ M--1-----—1-- | ||||||||
net nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0 - mni-a sci-e |
uti - am nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ha - bet | ||||||||
7 ¦ | |||||||||
¦ ® nbsp;nbsp;nbsp;® B | |||||||||
L-J=------- |
J nbsp;nbsp;nbsp;¦HjTi |
: |
vocis, alle - lu - ja, a - Ile - lu-ja, a-lle - lu-ja.
Dit stuk is van den VIII Toon, sluitende met sol, doch deszelfs begin geeft het gedacht van den eersten, terwyl het midden trekken oplevertnbsp;van den vyfden en zesden kerktoon.
VOORBEELDEN VAN ONREGELMATIGE KERKTOONEN (I).
II Toon , onregelmatig.
Graduale, daegs voor het feest van den H. Andreas (2).
L | ||||||
k. |
Kja. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ |
'a . ¦ |
“¦— |
- j - ® - ¦¦ ..¦n ¦ | ||
¦ - |
T B-B----B--' |
T---B---T |
¦ nbsp;nbsp;~=L 5 | |||
ISi - mis |
ho-no-ra |
ti |
sunt |
• • ’ aminbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- Cl |
(1) Wy geven hier geene voorbeelden van regelmatige kcrktoonen ; want al de voorgaende gezangen warennbsp;rcgelmalige, hebbende eene regelmatige iluitnoot.
(2) Het Graduale is een aiitiphoon of, zoo als het in de werken van den H. Gregorius wordt aengeduid , eennbsp;tegenzang (répons) , welk gezongen wordt in de mis tusschen den epistel en het evangelie. » In antiquioribusnbsp;w ecclesiae moribus numcrandus est psalmus responsorius , sive responsorium psalmi, quod usitalius usurpaturnbsp;» in missarum solemniis , post lectionem veteris testamcnli, ante Icctionera evangelii (TAomüi. prœf. in ant.nbsp;n lib. miss. Rom, eccles.p. XXL). »
Volgens Rodulphus van Tongcren(7)e can. obser. prop. 23.), zou de H. Ambrosius dezelve reeds veelvuldig gebruikt hebben. Men noemt ze Gradualen van het latynschc Gradus of trappsalmen, omdat zy op de trappennbsp;van het Ambo gezongen werden op de feestdagen. Op de gewone dagen werden zy in het midden van hetnbsp;koor voor de trappen van het altaer gezongen.
Het algemeen gevoelen noemt de HH. Ambrosius, Gelasiuson Gregorius-den-Groole als verveerdigers der Gradualen [Durand, ration. L. JF'. C. 19. — Rerno de can. observ.).
Eer dat de Gradualen gebruikelyk waren, zong men na het Epistel een geheelen psalm die door al de aenwe-zigcn werd beantwoord. Deze psalm werd dacrom psalmus responsorius gcheeten. Dit gebruik duerde voort tot in de VI eeuw. « Meminerit ( lector) oportet priscæ consuetudinis quâ inter missarum solemnia, po.st lectionesnbsp;» Veteris vel Novi testamenti, ante lectionem vero evangelii, integer psalmus à toto ecclesiæ cœlu responde-u batur ; proptereà nuncupatus ab antiquis psalmus responsorius. Qui sanè mos per totum occidentemad VInbsp;» usque sæculum perduravit. »
De Traclus welken men somtyds na het Graduale zingt, stamt af van het latynsche trahere^ trekken, omdat dit gezang langzaem moet gezongen worden. Ook is de Traclus doorgaens langer dan het Graduale. « Diciturnbsp;» autem tractus à trdbendo , quia tractim et oum asperitate vocum et prolixitatc verborum canitur (Durand-„ Z. 7Zlt;C 21.). »
-ocr page 89-75
ni-mis
confor-ta
| ||||||
tu - i De - us : |
tus est
prin “ Clquot;pa “ tus eo — rum.
V Toon, onregelmatig.
Sanctus uit de misse der half-dubhele feestdagen.
¦i». nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I 'lt;¦ i ¦- ,-¦-1
Sa - nctus , sa - nctus, sa - nctus, Dominus De ~ us
-k nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Il ¦¦ - i - -¦—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’
sa
‘
glo-ri-a tu - a, ho - sa
cel - sis.
Deze melodie is getrokken uit den Gradueel die verscheen onder Paulus V. Deze uitgaef wordt te Roome voor de beste gehouden.
Aenmerkingen. I. De onregelmatige kerktoonen zyn schaersch in onze hedendaegsche zangboeken , omdat men dezelve , voor een grootnbsp;gedeelte, door de transpositie heeft doen verdwynen.
De Traclu« is overigens ecne reeks van oersen door eene of twee slemmeo voorgedragen. Dezelve wordt niet beantwoord in de misse der overledenen, noch in die na Septuasétima.
Het Graduale wordt soms opgevolgd door bet alleluia. Doch dit sluit den Iraclue uit, wjl het alleluia »tvnscHsp, en de tractes brrst verkondigt. Eerlyds werden deze dry, het graduale, de traclu» en het olletewnbsp;door verschillige zangers gezongen. « Cantor cum canlario (den Gradudel,) ascendit, et responsorium dieit : acnbsp;» dcindè per alium cantorem altetuia, si tempus fuci'it, sivc traclus conchiilnr (Ord. Rom. /II. n.’9.). •
-ocr page 90-76
II, De meeste onregelmatige Toonen ontstaen daeruit, dat men de veertien, twaelf of elfToonen der ouden tot acht kerktoonen gebragtnbsp;heeft. Des niettegenstaende zyn er gevallen waerin een kerktoon nood-zakelyk onregelmatig moet worden , ter oorzake va i den halvennbsp;natuerlyken toon, welke de diatonische toonaerd vereischt. Zulkdanigenbsp;noodzakelykheid zal men eerst regt kunnen verstaen , wanneer er vannbsp;de transpositie der Toonen , § VII zal gehandeld worden.
§IV.
Gebruik der toevallige beniol in de kerktoonen. — Verdere bemerkingen wegens al de ïoonen.
1. Uit de bovenstaende verklaring des diatonischen toonaerds , is hetnbsp;reeds duidelyk, dat de bemol slechts by uitzondering en toevalliger-wyze kan gebruikt w'orden in den kerkelyken-gregoriaenschen zang,nbsp;(kap. I, § lil, n.® S , en kap, II^ § I.).
2. Doch het is eveneens zeker , dat het gebruik der bemol reeds tennbsp;tyde van Guido van Arezzo , die leefde in het begin der XI eeuw, wasnbsp;ingevoerd, Hoorenwy hemzelven spreken.«Et ideó additum est (bmolle)nbsp;» quia F cum quartà à se (si) tritono differente nequibat haberenbsp;» concordiam (Âp. Gerb, script. II. pag. 8.) ».
3. Ilet is derhalve een grondregel van den koorzang , dat in denzelvennbsp;noch de vermeerderde kwart noch deszelfs omkeering , de verminderdenbsp;kwint kan toegelaten worden. Waeruit volgt dat men deze intervallanbsp;moet wyzigen door eene bemol, overal waer zy in den zang verschynen ;nbsp;opdat zy juist of rein worden.
Ziedaer het grondbeginsel waervan men afleidt de volgende voorschriften nopens het gebruik der beinol in de kerktoonen.
I Toon,
4. De eerste kerktoon samengesteld zynde uit de kwint ré-la en uitnbsp;de bovenkwart la-ré, is het klaer, dat hier de si natuerlyk moet zyn ,nbsp;omdat deze noot een gedeelte uitraaekt van eene eerste soort van kwartnbsp;welke den halven toon heeft tusschen den tweeden en derden trapnbsp;(kap. II, § II, aenm. IV). Het is dus niet nauwkeurig als men zegt ,nbsp;dat de si in den eersten kerktoon , in het afgaen, altyd bemol moet zyn,nbsp;Hoe moet zy dan wezen ? Wy antwoorden dat si in haren natuerlykennbsp;staet moet worden gezongen :
77
1.° Zoo dlkwyls de eerste Toon geheel deszelfs uitgestrektheid bereikt, dat is, met vereenigde of afgescheidene trappen opklimt tot deszelfsnbsp;octaef boven de sluitnoot ; by gevolg , van re-re. Hetzelfde heeftnbsp;plaels, wanneer de eerste Toon slechts afdaelt tot op la.
VOORBEELDEN : | ||||||
|
A-ve ma-ris stel - la.... (1).
Uit het Ântiphoon to ta pulchra.
n | ||||
1 nbsp;quot; ¦ M | ||||
r ¦ |
- 4 ¦ | |||
J!-----------U-----— |
Tu glori-a Je-ru - sa-lem.... Es Ma-ri-a....
De eerste si is hier natuerlyk, omdat zy slechts één geheel uitmaekt met het volgende op maris.
2.° Alswanneer hy slechts gaet tot ut, en men van te voren of onmiddelyk daerna geene beneden fa gehoord heeft.
VOORBEELD :
Responsorium lU., van de Geboorte der H. Maerjd.
- |
-rrTB-B-=— | ||
r |
— nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'h ¦ ¦nbsp;lt; * |
? ¦— | |
--B-É |
Na-ti-vi-tas glo - ri-o - - sæ....
Communie (2), uit den lU zondag van den Advent.
ZZ-;— |
, ri |
-4-^— |
.p nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;---- |
ft--- ¦ ¦ B |
B j—B-quot;— |
? ¦-- | |
4^—B-*-J- r |
1 |
-----— |
pa - ri-et fi - li-um....
(1) Deze nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wordt doorgaens. doch ten onregte toegeschreven aen den H. Bernardus. Men vindt
denzelven in handschriften die ten minste twee eeuwen dagteekenen voor den H. Abt. Onder de veelvuldige hymni zyn er verscheidene door Gregorius I verveerdigd. Dusdanige zyn : Primo dierwn omnium. — Noctenbsp;surgentes vigilemut omnei. — £cce jam noctis tenuatar umbra. — Clarum decus jejunii. — .dudi benignenbsp;eonditor. — Magno salulis gaudio. — fiex Choisie factor omnium. — Jam Christus aslra ascender at.
(i) Men noemt Communie het antiphoon dat de priester leest na de nutting. En post-communie het eerste gebed van die gelezen of gezongen worden, nadat de priester het voorlaelst Dominus robiseum, in de mis aennbsp;lt;le geloovigen heeft toegebragt. Het antiphoon communie werd door Gregorius I ingesteld; men zong hetzelvenbsp;in koor onder het uitdeden der H Eucharistie.
-ocr page 92-78
De eerste Toon eischt daerentegen eenesi bemol :
1.“ Als hy niet hooger gaet dan boven de sluitnoot. Dit heeft dikwyls plaets. In zulk geval is de eerste Toon samengemengd met dennbsp;zesden.
VOORBEELDEN : Uit het ÂtUiphoon Salve régi na. | ||||||||
| ||||||||
Ave Ma-ri - a... No - bis... |
Antiphoon I, uit de gemeene feesten der Belyders.
¦ ¦ I
Do - mine quin-que ta-len-ta....
2.“ Als hy wel komt tot ut maer er van te voren of onmiddelyk daerna ecne fa verschynt, welke tegen si eene vermeerderde kwartnbsp;maekt.
VOORBEELDEN :
Uit het Introitus Laudate, op het feest der zeven martelaren.
Uit het Antiphoon ad Magnificat, op het feest der Hemelvaert.
| ||
Non pro mun-do, qui - a... |
Wy laten hier een voorbeeld volgen, waerin men al de aengehaelde wyzigingen van den eersten kerktoon zal aentrcffen.
Antiphoon ad Magnificat, op het feest der Hemelvaert.
no-men tu-um ho-mi-
79
.—U-j^-9~ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’------— ---
nibus, quos de-dis-ti mi - hi: nunc au-tem pro e-is
| ||||||||||||
ro-go, non pro mun-do, qui - a nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;a - d |
| ||||||||
te ve-ni-o, alle - lu-ja. |
Bemerk dat de eerste kerktoon dikwyls eenen toon — niet eenen halven — gaet beneden deszelfs sluitnoot, zonder dat by dacromnbsp;gemengd zy met den tweeden kerktoon , deszelfs plagael.
II Toon. |
|
5. Hoewel de diatonische toonladder des tweeden Toons, si natuerlyk vereischt, moet deze nogtans met eene betnol geteekend worden zoonbsp;dikwyls zy voorkomt boven de sluitnoot van dezen kerktoon. Immers,nbsp;de tweede Toon in zyne hoedanigheid van plagalen niet hooger gaendenbsp;dan eene sext, is het noodzakelyk dat deze (of si} een’ halven toon dalenbsp;tot vermyding der vermeerderde kwart welke zich laet hooren, opgaendenbsp;van /a, of afdalende van si tot fa.
VOORBEELD : Antiphoon H, uit de Lauden van de Geboorte O. H. | |||||||||||||
| |||||||||||||
Ge-nu-it pu-erpera regem, cui no-men æ-ter - num, |
III Toon. |
|
6. De si van den derden kerktoon is nahietiyk, omdat hy zonder
-ocr page 94-80
dat, de hem eigene kwint zou ontbreken, mi — si. Echter kunnen er gevallen zyn, dat ook hier si bemol moet gebruikt worden , altyd totnbsp;vermydihg van den triton. Maer dan zal de derde Toon een samengemengde Toon wezen, en zulke phrasen met de bemol houden dan opnbsp;van den derden kerktoon te zyn.
VOORBEELD :
Offertorium, uit de mis van den H. Joannes Evangelist. | |||||||||
| |||||||||
Ju - stus ut pa - Ima |
| |||||||||
flo - re - bit, si - cut ce - drus |
| ||||||
quæ in Li - ba-no est |
De derde kerktoon heeft dikwyls eenen toon beneden deszelfs sluit-noot. Zelfs gebeurt het dat hy afdaelt tot ut. In zulk geval is hy gemengd met den plagalen vierden Toon.
IV Toon. |
|
7. De vierde kerktoon volgt, wat aengaet de sf, dezelfde regels als de derde.
De vierde Toon bereikt zelden deszelfs beneden kwart. \Vy hebben daervan nogtans een voorbeeld aengehaeld in kap. 1, § VI, n.quot; 4-, p. 48.
Daerentegen heeft hy dikwyls in de hoogte den halven toon dien hy mist in de laegte, zoo dat deszelfs omvang bepaeld wordt tusschen denbsp;octaef ut — ut, in plaets van si — si.
Eene laetsle opmerking is deze , dat de vierde kerktoon zich meer-
-ocr page 95-81
malen mengt met den derden, deszelfs authentieken ; en hieruit onstaet somtyds eene groote moeijelykheid om ze van elkaer te onderscheiden.
V Toon. |
|
8. De vyfde kerktoon heeft , even gelyk alle andere, si natuerlyk in deszelfs diatonische toonladder, ofschoon deze noot hier meermalennbsp;bemol moet gezongen worden. Het is vooral in dezen Toon dat men innbsp;latere tyden deze toevallige wyziging al te veelvuldig heeft ingevoerd.nbsp;Dit heeft hem doen verwarren met den elfden Toon van sommigenbsp;schryvers, waervan hy in het onderhavige geval slechts eene transpositienbsp;is ; immers deze is besloten in de octaef zit - ut.
Het is dan niet waer, gelyk latere leerwyzen van den zang voor-schry ven, en men nog meer algemeen uitoefent, dat de si in den vyfden Toon, afdalende altyd eene bemol vereischt. Het is dus ook eene dwaling,nbsp;regelmatig eene bemol te plaetsen aen den sleutel, voor gezangen vannbsp;den vyfden Toon (1). De vyfde Toon eischt evenmin als andere eenenbsp;bemol, zonder eene gegronde reden ; en deze is alleen te vinden in hetnbsp;vermyden der vermeerderde kwart. Buiten deze noodzakelykheid moetnbsp;men zich houden aen de onveranderlyke gronden van den diatonischennbsp;toonaerd die, —wy herhalen het, — alleen eigen is aen den gregoriaen-schen zang. Wat nu de regels betreft, welke wy deswege gaen voorstellen , zy zyn en kunnen niets anders wezen dan de natuerlykenbsp;gevolgen van dit grondbeginsel.
1.“ Men moet si in derzelver natuerlyken staet behouden in het opklimmen der toonladder, mits de wanluidendheid der vermeerderdenbsp;kwart niet bestaet.
| |||||||||||||||
habentem spe - ci-em ne-que de - co - rem. (î) Alfieri taggio p. 36, Baïni mcm. T. II, p. 109. |
82
2.« Wanneer men, beginnende met mi, ré of ut boven de sluitnoot, niet gaet beneden la. In dit geval moet ook si noodzakelyk si blyven.
VOORBEELD ;
Responsorium III, uit de metten van het feest der Besnydenis O. H.
| |||||||||
| |||||||||
Benedi-ctus qui ve - nit nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in no - mi- |
4^4- | |||||||||
| |||||||||
ne nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Do - mi-ni....De - us Do - mi- |
| |||||||||||
| |||||||||||
nus, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;et i - llu - xitnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;no - bis. |
Wat nu si bemol betreft, deze moet hier gebezigd worden zoo dikwyls de kwint of een gedeelte derzelve afdaelt tot de sluitnoot ; wantnbsp;in alle zulke gevallen zal men den triton te vermyden hebben.
VOORBEELD :
/Intipjloon II, uit de lauden van het feest der H. /ignes. 4- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4- | ||||||
| ||||||
Mecum e - nim habe-o cu-stodem corpo-ris me-i An- |
| ||||||||||||
ge-lum Domini. |
Men ziet dat alle deze regels als zoo vele gevolgtrekkingen zyn van een en hetzelfde grondbeginsel, te weten de noodzakelykheid om denbsp;vermeerderde kwart te vermyden , uitgedrukt of klaer er ondernbsp;verstaen. Ditzelfde grondbeginsel moet steeds tot leiding strekken innbsp;twyfelachtige gevallen , welke zich kunnen voordoen.
VI Toon. |
| |||||||||
9. Men weet reeds dat de zesde kerktoon uit dezelfde soort van |
85
kwint en kwart is samengesteld als de vyfde. Hy is van dezen laelsten alleenlyk onderscheiden door de verschillende plaetsing dier kwartennbsp;en kwinten. Gevolgelyk moet alles wat wy gezegd hebben wegens hetnbsp;gebruik van si natuerlyk of si bemol in den vyfden Toon, in evenredigheid op den zesden toegepast worden. Ook de zesde Toon is doornbsp;een te veelvuldig gebruik der bemol vervalscht geworden , omdat mennbsp;denzelven verward heeft met den twaelfden kerktoon van vroegerenbsp;tyden.
Zie hier, hoe men denzelven moet behandelen.
VOORBEELD :
| |||||||||
in fi-li-os demonstra-res , pa-ne su-a-vis - simo |
| ||||||
de coe - lo præ-sti-to esu - ri - en - tes re - pies |
?J»- |
—ir-4 | |||||
bonis , |
* fa - sti-di - 0 - SOS |
di - |
vi-tes |
I' quot; ¦ ¦ —;—. di-mi - sit |
i - na- | |
nes. |
Bemerken wy dat de diatonische toonladder van den zesden Toon de eenige is die toevalliglyk overeenkomt met de groote toonladdernbsp;\gamme inajeure} van het hedendaegsche toonstelsel.
-ocr page 98-
lt;S4 | |||||||||||||||||||||||||||||||
VII Toon. |
|
10. De zevende kerktoon wil nog meer dan alle andere de si natuerlyk. Immers, indien hier si hemol werd toegelaten, zou dezenbsp;Toon volmaektelyk overeenkomen met den eersten, wyl beide uitnbsp;dezelfde soort van kwart en kwint zouden zyn samengesteld. Desniet-tegenstaende kunnen er gevallen zyn , waerin si een’ halven toonnbsp;verlaegd moet worden ; maer dan geldt de aenmerking welke wy vannbsp;te voren (boven, n.® 6) by den derden Toon gemaekt hebben.
De zevende Toon bereikt zelden de boven-sol , ter oorzake der verbastering welke men hem heeft doen ondergaen. Zoo is, b. v. hetnbsp;introïtus Puer natus est, enz. vervalscht geworden door Joannes Motto,nbsp;volgens de getuigenis van Glareanus, in zyn Dodec, (de septimo modo}.
Men vindt echter sommige gezangen die zelfs tot la gaen, dat is negen trappen boven de sluitnoot. Het volgende strekke hiervan tot
VOORBEELD :
Responsorium III, uit den eersten zondag des Advents. | |||||||||
| |||||||||
Mi - ssus est Ga-bri-ël A - nge-lus ad Ma- |
ri - am vi - rgi-nem nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;desponsa- | ||||||||||||
|
tam nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Jo - seph, nunci-ans e-i ver-bum , | ||||||||||||||||||||
|
VIII Toon. |
|
H. De zevende Toon met si bemol gelyk zynde acn den eersten kerktoon , zou ook de achtste met si bemol in deszeifs toonladder ,
-ocr page 99-85
slechts eene herhaling zyn van den tweeden. Het is daerom dat men de si hier op denzelfden voet moet stellen als in den zevenden Toon.
Aenmerkingen. I, Men ontmoet in den achtsten Toon dikwyls de beneden-kwart ut-sol , ofschoon deze evenzeer eigen is aen dennbsp;zevenden Toon.
II. Somtydsgaet hy eenen toon beneden deszelfs sluitnoot,gelykmennbsp;zien kan in den hymnus : Iste Confessor , en in meer andere gezangen,
III. Oudtyds was de zevende en achtste Toon veel gebruikelyker dannbsp;thans. Men verkoos dezelve om de deftigheid hunner melodien , die zoonbsp;wel overeenstemmen met het statige van den gregoriaenschen koorzangnbsp;(Glarean. loco dl.}.
12. Wy besluiten deze afdeeling met eene gewigtige bemerking, datnbsp;namelyk onze meeste hedendaegsche zangboeken wemelen van onnauwkeurigheden en fouten betrekkelyk het gebruik der bemol en becar , innbsp;de acht kerkelyke toonen (I).
(1) Behalve het te veelvuldig gebruik der bemol , ontmoet men , vooral in onze hedendaegsche zangboeken een aental fouten en onnauwkeurigheden.
Zonder te «preken van kruisen, eene keltery in den gregoriaenschen zang, welke alle kundige musici van vroegere en latere tyden veroordeeld hebben, hoe vele gezangen treft men niet aen die zoodanig vervalschtnbsp;zyn dat men ze nauwelyks erkent, als men dezelve vergelykt met de oorspronkelyke handschriften of ouderenbsp;uitgaven? Deze soort van ontheiliging is overigens niet nieuw in de geschiedenis van den kerkelyken zang.nbsp;Hooren wy hoe een schryver der XI« eeuw, reeds in zynen tyd de onwetendheid en eigendunkelykhcid onsnbsp;voorstelt, worstelende legen het gezond versland en het gezag van kunst en Kerk in deze stof. «Cæterumnbsp;» hoc certissimè novimus quod per quorumdam ignorantiam multolies cantus depravatur, quemadmodum jamnbsp;» plures habemus depravatorcs quàm enumcrare possimus. Quos reverà non ità ut nunc in ccclesiis canunt,nbsp;n modulantium auctoritas protulit, sed pravæ hominum voces motiim animi sui sequentium, reclè composita,nbsp;» perverlêre, perversosque in unum incorrigibilem deduxêre, adeo ut jam pessimus usus pro auctoritatcnbsp;» teneatur {Jean CoUon de mus. C. Xrquot;.}. »
Van toen af, en vooral sedert het midden der XIII« eeuw, is men hollende voortgegaen op den weg der lt;lwaling; lol dat eindelyk het pauselyke gezag gemeend heeft zich te moeten stellen tegen zulke ergerlykenbsp;misbruiken. — Want «Le melodie sibbeneavevan patito non poco,altrc guaste dalla tiegligenza degli amanuensinbsp;» de codici moderni, altre variate dalP arbitrio degV ignoranti, altre nuovc dipeso per Paudacia degli sciolinbsp;» (JSatnt mem. Tom. H. p.85.). »
Het was in overeenstemming met de besluiten van het H. Concilie van Trente , de reformalïone , dat Pius V eene nieuwe uitgave van het misboek deed verveerdigen. Later belastte Gregorius XIII Palestrina en deze»nbsp;leerling Giov. Guideiti melde algemeene herziening van het Anliphonëel en Graduëel. Guidetti kweet zichnbsp;met goed gevolg van de hem opgelegde taek , en bragt zyn Directorium chori in het licht. Het is deze uilgavenbsp;welke te regt als het wettige handboek moet beschouwd worden dier gezangen welke de priester in denbsp;plegtige uitoefening van zyn beroep noodig heeft. Deze gezangen volgt men te Roome als deeenige onvervalschle;nbsp;en het is daerom dal wy dezelve op hunne plaets den lezer zullen voorstellen. Palestrina , de groote Palestrinanbsp;was minder gelukkig in zyne onderneming. Hy had nauwelyks een gedeelte van het Graduëel , genoemd denbsp;tempore^ afgewerkt, of de pen ontviel hem, en hy zag voor altyd af van een werk dat hem — sit venia verbis —nbsp;grooler .scheen, dan zyne krachten waren. — Zoo waer is het dat er iets meer noodig is dan musikael vernuft,nbsp;om in den kerkelyken zang te slagen. Immers « ex depositione peritorum , et ex decrcto S. Congr. rit.nbsp;» constat — istum librum — ità refertum erroribus et varietalibus, ut sic non possit service ad usumnbsp;» destinatum. » En ziedaer, roept hier de bekende Baïni uit, ziedaer den groolsten loonkunstenaer, den prinsnbsp;der musici als een kind geworden, toen hy eene ongewyde hand wilde slaen aen de gezangen der Kerkvadersnbsp;en der Leeraren van den Apo.stolischen stoel {l.oc. cit. p, 119.).
Eerst onder Clemens V’lll (1602 et 1601), cn laler onder Urbanus VIII, in 1631 en 1634, werden de twee
-ocr page 100-— 86 —
S VI.
Regels tot onderscheiding der kcrktoonen.
1. Er zyn tweederlei middelen om de kerkelyke toonen van elkander te onderscheiden. De meeste nieuwere leerwyzen doen hen kennennbsp;door derzelver betrekkelyken omvang, — door de sluitnoot, en doornbsp;den rfommant, dat is, de noot welke doorgaens heerscht in een zangstuk.
voornoemde zangboeken op nieuw nagezien en 1er perse gelegd. Doch ongelukkiglyk wisten zy, aen wie deze taek was opgedragen, niet te beantwoorden aen de regtmatige verwachting. Zy verwaerloosdcn de oude parke*nbsp;menten te raedplegen die hunnen arbeid had behooren toe te lichten. « Codices in consilium non adhibuisse nonnbsp;» roiror, cos qui nostrà ætate Anlipbonaria emendarunt. Qui poterant enim, cum eos rainiraè intelügerent?nbsp;B Sed operam non dedisse ut intclligerent, id verô potiùs mirandum {Doni ditsert. de mus. tac.}, » Echlernbsp;wilde een gelukkig toeval datzy niet rackten aen den zang der psalmen, der hymni^ der korte responsoria, dernbsp;verten, der invitatoria, der psalmen Zenite, der aeguenh'a, noch aen het grootste gedeelte der tntroïü’.nbsp;Alle deze zangen zyn bcwacrd gebleven in derzelver oorspronkelykc echtheid. Maer, daerentegen hebbennbsp;de responsoria , denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en de tracts met hunne betrekkelyke versen , de offertoria en de communiën
eene vcrschrikkelyke verbastering ondergaen {Baïni ibid.).
Hierop is gevolgd de uitgave van 1614, op last van Paulus V. Zy wordt voor de beste gehouden. Wy laten hier derzelver opschrift volgen : Graduale de tempore juxta ritum sacrosanctæ romanæ ecclesiæ, cum cantunbsp;Pauli Vjussu reformato, cum privilegie. Romæ ex typographiâ Medicæâ an. 1614. — Item Graduale de Sanctisnbsp;juxtä ritum, etc. Romæ 1615. — Item Antiphonarium Rom. de tempore et sanctis ad normam Breviarii exnbsp;Deercto Sac. Gone. Trid. rcstituii; S. Pii V Pont. Max. jussu editi, Clementis Vlll et Urbani VIII auctoritatenbsp;récognitif etc. Venetiis, ex typographia Balleoniana.
Dnsdanig is in het kort de historische toedragt der roomsche zangboeken in de XVI en XVH eeuw.
Alswanneer men nu deze eens vergelykt met hetgeen men aen deze zyde der Alpen heeft gedrukt en uitge* geven, heeft men dikwyls moeite om er uit te geraken. Dan vraegt men, welke de oorzaek mag wezen dat wynbsp;zoo ver verwyderd zyn van de oorspronkelykc overleveringen I Doch geen wonder. Van den eenen kant denbsp;zorgeloosheid, van den anderen kant de onkundigheid of, dat nog erger is, eene halve en gcbrekkelyke kennis,nbsp;is dit alles niet meer dan genoeg, om zulke deerlyke uitwerksels te wege te brengen? Daerenboven , het konnbsp;niet wel anders. Zedert jaren ziet men den kerkelyken zang in den kwynendsten staet, en als in eenen nietnbsp;bedolven. Hier cndacr een magere lecrwyze van den zang , en dan nog met het nieuwmodische kleedsel dernbsp;latere tonaliteit omhuldigd, in een onderwerp , waerin de grootste verdienste bestaet in het behouden dernbsp;oude regels en grondbeginselen. Hierby komt dat de ongewyde musiek haren zetel genomen heeft tot in dcnbsp;heilige tempels, en dat leek en priester niet ongevoelig zyn gebleven aen derzelver aenlokselen. Het noodzake*nbsp;lyke gevolg moest wezen, weinig of niet ondciwezene koorzangers, die uit onwetendheid den zang verminkennbsp;en het gansche gebouw van den diatonischen toonaerd omverwerpen. In een woord, men zag en ziet nog, hetnbsp;eigendunkelyke en willekeurige in plaets van kunde, in placts van heilige en voorvaderlyke overleveringen.nbsp;En nogtans, onze algemeene moeder de H. Kerk heeft altyd zoo veel zorg gehad voor het instandhouden en hetnbsp;bewaren der echte gronden van den gregoriaenschen koorzang I Wilt gy er een bewys van? Zie hier een uitnbsp;diiizende. Leo X paus van Roome zich eens in het zingen, eene geringe wyziging veroorlovende op het slot vannbsp;een gebed der metten in den dienst der overledenen, verweet deszelfs ceremonie-meester dezen misslag aen zyneiinbsp;ambtgenoot Bernardinus, omdat deze zulke fout aen hunnen meester, den Paus, geleerd had. En opdat men ditnbsp;feit zou geheugen i beschreef hy hetzelve in zyn dagboek, zoo als volgt : « Die mercurii an. 1514. In officionbsp;» tenebrarumPapa in fine dixit oralionem ; sed culpa Bernardini erravit in ultimà syllahà Ultimi verbi, quianbsp;B illam syllabam debuit deprimere pronuntiando , et non fecit, sic malè docente ipso Bernardino, aliâ vicenbsp;» instruatur melius (Baïni mein.). »
Eenen anderen keer gebruikte dc Kardinael Giacomo Caëtano eene weinig vleijendc vergelykenis, ten opzigtevan Paus Clemens V, omdat hy in de zaligverklaring van den H. Petrus Cœlestinus , eene versierdenbsp;wending had gegeven aen het gezang Te Deum, tegenstrydig aen de gregoriaensche zuiverheid.
a Dixit, et indé Paler jubilans in cantica surgit, » Jaque Beum laudamus, ait, vocisque sonorænbsp;» Haud decor emulcct pavonis imagine : cunclinbsp;» Id peragunt, lætiquc canunt.... »
(Acta SS. Bolland, m. mnj T, IV. De canon. S. Petri Cœlest. L. H. C. 8. versu 148. scq. p. 479.).
-ocr page 101-87
Volgens dit stelsel scheidt men eerst de authentieke Toonen van de plagale, met op te merken dat deze meer dalen dan gene. Na dezenbsp;eerste verdeeling , onderscheidt men de authentieke van de plagale doornbsp;middel van den dominant ; want, vermits beide dezelfde sluitnoot ofnbsp;finael hebben, is deze niet voldoende om dezelve te onderkennen.nbsp;De dominant is overigens, zoo wel als de regelmatige sluitnoot, onver-anderlyk dezelfde voor eiken kerktoon (1).
De volgende afbeelding zal deze beschouwingen nader ophelderen. Zy kan ook dienen om de Toonen met eenen oogslag te leeren onderscheiden.
TOONEN. |
SLÜITNOTEN. |
DOMINANTEN. | |
Eerste |
====, |
== Ré ~ |
==== La |
Tweede |
=====, |
- Ré--- |
----Fa. |
Derde |
====== |
== Mi-- |
Ut. |
Vierde |
=--- |
--Mi — | |
Vyfde |
===== |
== Fa == |
Ft. |
Zesde |
----: |
--Fa--- |
===== La. |
Zevende |
=--- |
--Sol-- |
===== Ré. |
Achtste |
= = = = . |
== Sol == |
==== Ut. |
Indien men hier by voegt de uitgestrektheid {diapason') van eiken Toon, verkrygt men het onderstaende resultaet.
Fin. Dom.
Diapason.
Diapason.
(1) In de rttfonsoria vindt men den dominant gewoonlyk by het begin van het wri.
-ocr page 102-88
2. Wanneer men nu deze regels toepast op de gregoriaenschenbsp;gezangen, zal men ontwaren dat zy, wel is waer dikwyls , dochnbsp;menigmael ook niet voldoende zyn om de Toonen te onderkennen.nbsp;Ook waerschouwen ons de oude groote meesters in deze onderhavigenbsp;stof, dat degene, die met behulp van deze regels alleen, de Toonen willennbsp;onderscheiden , niet verdienen toonkunstenaers genoemd te worden,nbsp;« sed cæci erratores, quam cantores potiùs dici possunt (Marchetti,nbsp;Glareanus en meer andere schryvers).
Het ongenoegzame der voorzegde middelen wordt tastbaer, wanneer men overweegt ;
1. ® Dat het niet juist is te zeggen dat de kerktonnen altyd dezelfdenbsp;sluitnoot hebben, zelfs daergelaten de transpositie, waervan wy laternbsp;zullen spreken. Neen; zeker is het, dat een kerktoon op eikennbsp;trap zyner toonladder de sluitnoot hebben kan, mits hy grondiglyknbsp;samengesteld zy uit de hem eigen kwart en kwint. Hierby komt nog
2. ® Dat men meermalen te vergeefs zoekt naereene heerschende nootnbsp;(dominant), aengezien er somtyds meer dan eene zulkdanige in hetzelfdenbsp;stuk gevonden worden.
3. “ Ook gebeurt het dat een zangstuk niet genoeg ontwikkeld is, omnbsp;zich met zekerheid van de opgenoemde middelen tot onderscheiding tenbsp;kunnen bedienen.
3. Men heeft dus iets meer bepalends noodig om de Toonen metnbsp;zekerheid te kunnen onderscheiden. Men moet ze, om zoo te spreken ,nbsp;à priori kunnen onderkennen. — Dit middel vinden wy in hetnbsp;aendachtiglyk overwegen van de samenstelling der Toonen uit kwartennbsp;en kwinten , die aen elk derzelve eigen zyn.
4. Dat men zich herinnere hetgeen wy in het tweede kap., II, n.’ 4,nbsp;met nadruk hebben vastgesteld, betrekkelyk den halven toon in denbsp;kwarten en kwinten der diatonische toonladders ; en een groot lichtnbsp;verspreidt zich weldra over dit wezenlyke punt van den gregoriaen-schen zang. In der daed , als men bemerkt dat deze plaets telkensnbsp;verschilt in lederen Toon, en dat hieruit voortspruiten de verschilligenbsp;soorten van kwarten en kwinten, waeruit de Toonen eigenlyk zynnbsp;samengesteld , dan begrypt men ligtelyk dat deze de ware manier , hetnbsp;onfaelbare middel is om de toonen met juistheid te leeren onderscheiden.nbsp;Daerenboven , als men zich van dit eenvoudig en gemakkelyk middelnbsp;bedient, verdwynen al de moeijelykheden der transpositie, wyl het ernbsp;weinig op aen komt waer men de soorten van kwarten en kwinten
89
ontmoet, mits men ze vinde, en zy ons met zekerheid geleiden in het bepalen der Toonen , waertoe zy behooren.
Gaen wy over tot een voorbeeld ; dit zal ons het vorige volmaektelyk doen begrypen.
^ntiphoon II, uit de Lauden van het feest des H. Engel Bewaerders. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lau-de-mus Do- minum, quem lau-dant An-ge-li; |
| |||||||||||||||
quem Cheru-bim et Se - raphim Sa - nctus, sa-nctus, |
| ||||||
sa - nctus pro - cla-mant. |
5. Indien men dit gezang wil bepalen volgens de sluitnoot en dennbsp;dominant, zal men er niet toe geraken. Immers, de aenwezige finael^ la^nbsp;past op niet eenen der acht kerktoonen, ten zy op de transpositie van dennbsp;eersten. Doch er is bier geen schyn van transpositie wyl deze nood-zakelyk door den dominant^ mi, alhier moest vergezeld gaen ; derhalve isnbsp;het hier onmogelyk den Toon te bepalen volgens de sluitnoot. Ook denbsp;dominant kan ons hier niet geleiden. Deze vertoont zich niet duidelyknbsp;genoeg, wyl ut en la beurtelings heerschen. Maer , verondersteld eensnbsp;dat la de dominant zy; dan nog moet er beslist worden tot welkennbsp;kerktoon deze la hier behoort ; immers, la is dominant zoo wel van dennbsp;eersten, als van den vierden en zesden Toon. — Komen wy tot denbsp;oplossing en zeggen wy : Dit gezang is van den eersten toon , en wel innbsp;deszelfs eigen toonladder. Waerom? Ter oorzake van deszelfs eigennbsp;kwint, re-la. Want, daer deze kwint alleen eigen isaen den eersten ennbsp;tweeden kerktoon , is er geen twyfel , of zy behoort hier tot dennbsp;eersten , omdat , in het onderhavige geval, de beneden-kwart van dennbsp;tweeden Toon gemist wordt.
6. Na de voorgaende bemerkingen zal men nog al twyfelachtigcnbsp;gevallen ontmoeten ten opzigte van gezangen die of wel weinig ontwikkeld zyn, of onder de gemengde , samengemengde, of onregelmatigenbsp;Toonen moeten gerangschikt worden. In zulke gevallen zal men dezelve
It
-ocr page 104-90
met zekerheid oplossen , als men de bovenstaende regels in verband stelt met de volgende waernemingen.
I. De authentieke of ongelyke Toonen komen gewoonlyk allengskensnbsp;en ongevoeliglyk tot hunne sluitnoten , terwyl de plagale sprongswyzenbsp;en als onverwachts op dezelve neerkomen.
II. Alswanneer men nu en dan, en duidelyk, de kwint boven denbsp;finael ziet verschynen^ zal zulke zang tot een’ authentieken Toon behooren.
III. Indien men na dit alles nog met geene zekerheid kan besluiten ,nbsp;moet men het er voor houden dat het een authentieke kerktoon is.
Bemerken wy eindelyk dat de kerktoonen gewoonlyk in onze zangboeken staen aengeteekend ; doch weten wy ook, dat de meeste boeken, ook in dit opzigt, veel te wenschen overlaten.
§ VII.
Transpositie of verplaetsing der kerktoonen.
1. De transpositie der kerktoonen staet in betrekking met die dernbsp;sleutels (I). Zy is gelegen in het verplaetsen van een gezang uit deszelfsnbsp;eigene in eene andere toonladder, met in achtneming der heele en halvenbsp;toonen waeruit zy diatonisch is samengesteld.
2. De transpositie geschiedt om twee redenen. Men vindt vooreerstnbsp;gezangen welke, in hunne eigene toonladder geschreven, of te hoognbsp;zyn voor zware, of te laeg voor scherpere stemmen. In zulk geval doetnbsp;men deze zwarigheid verdwynen door de transpositie.
Maer er bestaet behalve de aengehaelde nog eene voornamere oorzaek van transpositie, die voortvloeit uit den diatonischen aerd zelven vannbsp;den grcgoriaenschen zang. Immers, het gebeurt somtyds dat deze ofnbsp;gene heele of halve toon moet gezongen w'orden daer, waer dezelvenbsp;niet bestaet in de diatonische toonladder. Het is dan, dat de transpositienbsp;volstrekt noodzakelyk wordt. Passen wy dit grondbeginsel toe in een
(I) Kap. I, S III, n.» 4.
-ocr page 105-
91 | ||||||||||||
|
lu - i nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;De - us,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nimis | ||||||||
|
| |||
ci-pa - tus e-o - ruin. |
# nbsp;nbsp;nbsp;I ¦ | |||
i |
* à nbsp;nbsp;nbsp;¦ | ||
? ¦ |
Dit gezang dat tot den tweeden kerktoon behoort, kan onmogelyk in deszelfs eigen toonladder la-la geschreven worden; want, om de vermeerderde kwart te vermyden, is het noodigdat si bemol op de vokael i innbsp;tui. Nu, byaldien men dit intet'val met eene bemol teekentin de gewoonenbsp;schael des tweeden Toons, moet mi een' halven toon verlaegd worden ,nbsp;zoo dat men mi bemol bekomt : doch , de mi bemol is zoo wel hier alsnbsp;in alle diatonische toonladders des gregoriaenschen gezangs, onbekend ;nbsp;waeruit volgt, dat men in het onderhavige geval de ladder van dennbsp;tweeden Toon moet verplaetsen tot de kwint, opdat mi, si gewordennbsp;zynde, met het verlagingsteeken bemol kunne geteekend worden.
Op het woord Deus doet zich dezelfde noodzakelyke transpositie gevoelen, doch nu ter oorzake van eenen geheelen toon. In der daed ,nbsp;als men hier de schael des tweeden Toons behoudt, is het onmogelyknbsp;den heelen toon te krygen op de lettergreep De; want, zonder transpositie heeft men ut-si (halven toon), terwyl men door middel dernbsp;transpositie verkrygt den heelen toon sol-fa.
En zie daer, hoe zich nu van zelfs verklaert de onregelmatige sluitnoot.^ waervan wy by de onregelmatige kerktonnen hebben gesproken (1).
Bemerking. L Al de Toonen , uitgenomen de zevende en achtste, kunnen in het geval zyn eener noodzakelyke transpositie. Wy zeggen :nbsp;behalve de zevende en achtste , omdat derzelver kwint sol-re noch den
(1) Men raedplcge een tweede voorbeeld eener noodzakelyke transpositie, in; de misse der overledenen, te weten liet graduale iteguiem, enz. Dit cezanjj moet in eene andere toonladder verplaeUt worden ter oorzake dernbsp;toevallice »i bemol op het woord cis.
-ocr page 106-92
liai ven lageren — noch den heelen hoogeren toon heeft, om welke deze transpositie noodzakelyk kan worden in de overige kerktoonen.
11. In het stelsel dergenen die meer dan acht Toonen erkenden , waren de transposition natuerlyker wyze meer zeldzaem. Zoo was, b. v.nbsp;het gegeven voorbeeld , hun tiende kerktoon , hebbende de kwintnbsp;la-mi, de beneden-kwart mi-la, en de octaef gelyk aen die van dennbsp;derden Toon^ doch eens zoo hoog.
3. De bemerkingen welke wy nog hebben voor te stellen ten opzigte der transpositie van Toonen die , om de stemmen, hooger of lagernbsp;geschreven moeten worden (I), komen op het volgende neêr :
1.“ Alle kerktoonen kunnen eene kwart hooger geschreven worden, mits derzelver si, bemol zy ; want in dit geval verkrygt men dezelfdenbsp;schikking der heele en halve toonen , waeruit hunne diatonische toonladders samengesteld zyn.
VERGELYKEND OVERZIGT DER VERPLAETSTE EN DER NIET VERPLAETSTE KERKTOONEN.
Niet verplaetste Toonen.
* » ■| ||
h nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— ■■|
— | |
â– â– â– |
___- | |
—»Ti.* |
---------quot; â– â– B |
II
III
IV
V
â– â– - : | |||
« |
3-------- â– | ||
â– â– â– |
â– â– - | ||
-■B nbsp;nbsp;------- — |
—■■| |||
â– â– â– â– J | |||
— ■■■■----- |
■W ■— | ||
â– â– â– ---------------' |
■— | |||
â– 1 |
B nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; â– â– | ||
« |
g nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—■■■|
quot; â– â– quot; | |
- â– B â– -- |
â– â– | ||
J-------- , nbsp;nbsp;nbsp;—-------- |
â– B | |||
â– â– â– |
■B B:^-----— ■| ||
p 'B â– nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;T |
..... ■nbsp;■B - — | ||
B â– â– -- |
â– â– â– | ||
95
•¦•=0=------------ | ||
----------¦ B |
a quot;¦ quot;1,¦ |
p- ¦ r-B-t/; , ' IPquot;quot; |
¦ B-^ ;---T-- |
2.“ Dezen regel, dien wy meenen dat grondig is , ziet men niet altyd opgevolgd in onze zangboeken. Van daer de veelvuldige onregelmatigheden die men in dezelve ontmoet. Zoo ziet men den eersten Toonnbsp;verplaetst in de schael van la ; en dan bestaet de gelykheid niet meernbsp;tusschen deszelfs eigen toonladder en hare transpositie. Immers, wanneernbsp;men door de transpositie de kwart mi-la stelt in plaets van la-re, bevindtnbsp;zich de halve toon niet meer waer hy zich moet bevinden , waeruitnbsp;volgt, dat men zoo doende, een der eigen bestanddeelen van dennbsp;eersten Toon omverre werpt.
Om deze onregelmatigheid voor te komen vervalt men in eene andere dwaling, met eene kruis te geven aen de zesde noot des verplaetstennbsp;Toons, behoudens het geval der toevallige si bemol.
Het is overigens klaer dat men , van toonladder veranderende , ook verandert van sluitnoot en dominant. In het tegenwoordige geval isnbsp;de finael en mi de dominant.
Bemerken wy eindelyk dat de eerste Toon , op die wyzc verplaetst,
-ocr page 108-94
gelyk is met den negenden van oudtyds, waermede men hem dikwyls schynt verward te hebben. Een voorbeeld hiervan zy
^ntiphoon der H. Maegd (d),
'TT* ¦ I - ¦ I
Ave Ma-ri - a, gra-ti-a ple - na, üo-minus tecum, bene-
| ||||||||||||||||
dicla tu in mu - li - e-ribus, et bene-dictus fru-ctus |
| ||||||||||||
ven-tris lu-i. |
4. Den tweeden Toon verplaetst men op twee verschillige manieren; somtyds in de toonladder van la , gelyk wy gezien hebben , in de voorbeelden , n.° 2 van deze afdeeling. Dan is hy zoo veel als de tiende dernbsp;ouden , hebbende la tot finael en ut tot dominant. Ook brengt men hemnbsp;somtyds over in de schael van sol met si bemol, om den halven toon tenbsp;vinden tusschen deszelfs vyfden en zesden trap. In deze transpositie isnbsp;sol de finael, en si bemol de dominant.
VOORBEELD : Communie op het feest van den H. Thomas van Cantorhery. | |||||||||
| |||||||||
E-go sum pa - stor bo - nus, et co-gno-sco |
o - ves me - as, et co - gnoscunt me me - æ,
5. De derde en vierde Toon worden zelden of nooit in eene andere schael overgebragt. Men zy nogtans gedachtig hetgeen wy vroegernbsp;gezegd hebben , by n.“ 2, aenm. I.
(1) Wy geven dit Ave Maria^ gelyk Iiet in de oudste boeken voorkomt. Nieuwere schryvers hebben hetzelve overgebragt in den eersten kerktoon {Aï^ri Saggio p. 41
-ocr page 109-— 95 —
6. Door het verplaetsen des vyfden Toons in de schael van ut^ gelyk men hem byna op elke bladzydevan nieuwere zangboeken aentreft, heeftnbsp;men wederom geen acht geslagen op de echte gronden van den diatonischen aerd der toonladder. Immers, vermits deze alleen toevalliglyk eenenbsp;bemol aenneemt, moet men , om gevolgelyk te handelen by fa eenenbsp;kruis stellen in de verplaetste schael ; anders ware zy niet gelyk aen denbsp;oorspronkelyke toonladder van den vyfden Toon. Deze gebrekkelykenbsp;transpositie is gelyk aen den elfden Toon, in het stelsel van twaelfnbsp;kerktonnen. Het spreekt van zelfs dat ut dan de finael is, en sol denbsp;dominant.
VOORBEELD VAN DEN VYFDEN TOON MET TRANSPOSITIE :
cel
Sanctus uit de half-dubbele feesten. | ||||||||
| ||||||||
Sa - nctus, sa - nctus, sa - nctus, Dominus De - us |
quot;-quot; Il quot; ¦ I M--I nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I , ¦ I sa ~ ba-oth! Pleni sunt cœ - li et ter-ra | |||||||||
| |||||||||
glo - ri - a tu - a, ho - sa - nna in ex- |
- SIS.
7. De transpositie xan den zesden Toon, maekt dezen gelyk aen den twaelfden van Glareanus. Men stelt hem ook wel in de schael van w#.nbsp;Dan is ut finael en mi dominant. Hier geldt dezelfde bemerking tennbsp;opzigte van den halven toon, welke wy gemaekt hebben by den vyfdennbsp;kerktoon ; want ook de zesde Toon wordt meermalen zeer verbasterdnbsp;door zulke wyze van transpositie. Een tastbaer voorbeeld van dezenbsp;vervalsching der statige klanken in den kerkzang, vindt men in hetnbsp;Ave regina coelorum, waer men de eige toonladder had moetennbsp;behouden, zingende fa, mi, re, mi, enz. en niet : ut, si bemol, enz. (I).
{’) Zie boven, na «Ie Solfegen. p. 45.
-ocr page 110-96
VOORBEELD VAN TRANSPOSITIE IN DEN ZESDEN TOON :
Responsorium uit het feest van den H. Joannes Evangelist.
| ||||||
In i-llum di - em su-sci - pi-am te |
| ||||||||||||||||
ser-vum me - urn : et ponam te sic-ut signa- |
| ||||||||||||||||
ni-am ego e-le - gi te nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;di - cit |
| ||||||||||||||||
Do - mi-nus. |
8. De zevende en achtste Toon zyn voor geene transpositie vatbaer.nbsp;Indien men er misschien het eene of andere voorbeeld van aentreft moetnbsp;zulks met de Muris (1) worden toegeschreven of aen onkunde der zangersnbsp;of aen die van den verveerdiger ¦, en het is de zaek van die beter onderrigtnbsp;zyn, zulke onregelmatigheid te verbeteren.
9. Van al hetgeen wy wegens de kerktonnen gezien hebben behoortnbsp;men steeds dit praktisch en grondig denkbeeld te gedenken , dat denbsp;plaets en de natuer der halve toonen in de diatonische toonladders, hetnbsp;fondament zyn niet alleen van de kwarten en kwinten waeruit de kerk-toonen zyn samengesteld, maer ook het beginsel en de aerd dierzelfdenbsp;Toonen^ de grondslag van derzelver getal, verdeelingen, onderscheidennbsp;transpositie, in een woord, van al de gevolgen welke uit een beginselnbsp;kunnen voortvloeijen. Het is daerom dat men zyne studiën daerheennbsp;behoort te rigten , wil men eene diepe kennis hebben van den grego-riaenschen zang.
EINDE DER REGELS VAN DEN GREGORIAENSCHEN KOORZANG.
(1) n Imputetur ignoranüæ vel primi ejus cantoris, vel fortè scriptori», et subjacct correction! cantoris » periti. »
(*
-ocr page 111-TWEEDE DEEL
OVER DEN
psaMaEi©»
ÎO-
INLEIDIJNG (4).
1. De gregoriaensche psalinzang is de kunst om Davids psalmen te zingennbsp;en de lofzangen getrokken uit de heiligeSchriftuer, zoo als zy van de Apostelen ingevoerd en later geregeld zyn door den H. Gregorius I, in zynnbsp;Antiphonëel. Het zyn deze gezangen welke men van die tyden afgebruiktnbsp;heeft en nog gebruikt in de goddelyke diensten der catholyke Kerk (2).
2. Het is onmogelyk met zekerheid te zeggen, wie de melodie dernbsp;psalmen en lofzangen oorspronkelyk heeft verveerdigd. Volgens paternbsp;J. B. Martini (3), zou David zelf het gezang der psalmen gemaekt hebben,nbsp;hetgeen vervolgens , zonder merkelyke veranderingen, tot ons zou zynnbsp;overgebragt. In der daed, wy weten zoo uit de getuigenissen dernbsp;H. Schrift als uit die van den geschiedschryver Flavius Josephus (4) ,nbsp;dat de koning David zeven kooren van zangers aenstelde, welke vóórnbsp;hem uitgingen, toen de ark werd overgevoerd naer Jerusalem. Ooknbsp;de H. Augustinus leert ons dat David zeer bedreven was in den zang.nbsp;Hy beminde de muziek, niet als een zinnelyk genot, maer opdat dezelvenbsp;zou strekken tot den dienst van den God van Israël, en hy (David), alsnbsp;profeet, door de vereeniging der geluiden en stemmen — zou afbeeldennbsp;de wonderbare eenheid der Kerk van het nieuwe testament (S).
5. Wat hiervan zy, Gods uitverkoren volk schiep behagen in den zang der psalmen. Zy waren deszelfs glorie-zangen, zy weêrgalmden in
(1) Het werk van paler Pietro Alfieri, getiteld taggio, enz. i' ons vooral hier, van groot nut geweest,
(2) Alfieri taggio, p- 51-
(3) T. I. Dissert. III. Salla iloriadel. mut.
(4) Lib. VII, antig. Jud.
(5) S. Aug. L. XVII. de Cir. Dei. C. 14.
15
-ocr page 112-98
liet openbaer op den berg Sion , en gansch Jerusalem liep in feeslgewaed om ze te aenliooren. Later, toen zy besloten werden onder de steenennbsp;gewelven van wecrgalmende klooster-zalen, bezorgden zy troost en vergoeding aen heilige mannen en vrouwen, voor het offer dat zy deden dernbsp;w'ereldsche vermaken en ydelheden.
4. Volgens den H. Clemens van Alexandrien, was de melodie dernbsp;Hebreeuwsche psalmen van dorischen toonaerd (1). Gevolgelyk werdennbsp;de psalmen volgens de diatonische notenrei voorgedragen ; want denbsp;dorische zangwyze heeft eene nauwe betrekking met den eerstennbsp;kerktoon des gregoriaenschen gezangs. Deze toonaerd is overigens denbsp;meest natuerlyke , hy is gemakkelyk , stemt wel overeen met denbsp;majesteit van den H. eerdienst, en was het best geschikt voor het volknbsp;dat tegenzong aen de voorzangers, door speeltuigen begeleid. Dezenbsp;speeltuigen waren zeer eenvoudige snaer-instrumenten, of bestonden ooknbsp;in eenige pypjes of eenvoudige fluitjes (2).
5. Het gezang der psalmen duerde voort tot aen de vernietigingnbsp;des tempels en de gevangenis des joodschen volks onder Nabuchodonosor.nbsp;Gedurende dien tyd van slaverny werden de zangen van Davidnbsp;opgeschorst, zonder nogtans vergeten te worden (3). Dit blykt duidelyknbsp;uit onderscheidene plaetsen der H. Schrift, en inzonderheid uit het boeknbsp;van Nehemias(4). Want, sprekende van de Israëlieten welke in het eerstenbsp;jaer der regering van Cyrus, onder de leiding van Zorobabel, naernbsp;Judeên wederkeerden, telt hy honderd-acht-en-veertig zangers, kinderennbsp;van Asaph (S), en (/. 67.) tweehonderd-vyf-en-veertig zoo zangers alsnbsp;zangeressen, die hun gevolg uitmaektcn. Hy spreekt vervolgens van denbsp;groote feestviering der inwyding van de nieuwe stad en muren vannbsp;Jerusalem, het twintigste jaer van Artaxerxes. By deze gelegenheidnbsp;doet hy eene optelling der Levieten die met het bestuer van den zangnbsp;belast waren (6). « De hoofden der Levieten waren Hasébia, Serébia ennbsp;» Josuë, zoon van Cedmihel, en hunne broeders die, elk volgens zynennbsp;» rang , den lof van God moesten bezingen en deszelfs grootheidnbsp;» verheffen , naer de inrigting van David. » En op eene andere
(1) Een grieksch schryver, onder AlexisCommenus, met name Suidas,-n il, dat het notenschrift der Hebreeuwennbsp;i’ zoek geraekt ten tyde van keizer Arcadius.
(2) Conf. Gerb, de mm. lac. T. I. p. 9.
(3) P. Cat met, Commenl. «n Pz. 136. jr, 5.
(4) 11. Esdr. C. VH. 67.
(5) Ibid. ƒ. 41-15.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;
(6) 11. Esdr.C. XII. 42.
99
plaets (ƒ. 44.) : « De zangers kweten zich wonder wel van hunne taek, » in alles opvolgende hetgeen David en deszelfs zoon Salomon haddennbsp;,) voorgeschreven. Want (ƒ. 4S.) van het begin af , ten tyde vannbsp;» David en Asaph^ zyn er bestuerders aengesteld geweest over de zangersnbsp;» welke God loofden door heilige lofzangen, zingende tot zyne glorie.»
6. Onder de honderd-vyftig psalmen gewoonlyk aen David loege-schreven , en waervan hy zeker een goed gedeelte verveerdigd heeft,nbsp;noemt men trap-psalmen den 119*^®“ en volgende tot den dl 34®*®“- Zondernbsp;stil te staen by vele desaengaende uiteenloopende meeningen , komtnbsp;het ons als zeker voor dat deze lofzangen, ten getalle van 15, gedeeltelyknbsp;gemaekt zyn door de kinderen van Gore , by hunne terugkomst uit denbsp;Babylonische gevangenis. Deze stad lag in eene vlakte , aen den oevernbsp;van den Euphraet ; en , om van hier naer Jerusalem te reizen, gingnbsp;men opwaerts, vooral indien men tot den tempel des Heeren wildenbsp;komen , die gebouwd was op den berg Sion. De eerste versen van eennbsp;dezer gezangen schynen deze meening te bevestigen (1).
7. In latere tyden vierde Judas deMachabëer, gelyk Zorobabel vóórnbsp;hem gedaen had , de inwyding van het nieuwe altaer , nadat hy dennbsp;tempel gezuiverd had van de ontheiligingen van Antiochus (2). Denbsp;Hebreeuwen vierden achtervolgens het jaerfeest dezer inwyding, waeraennbsp;de goddelyke Zaligmaker, het laetste jaer voor zyn Lyden, deel nam (3).nbsp;Dezelfde plegtigheid werd vromelyk onderhouden tot aen de laetstenbsp;verwoesting des tempels, gelyk ons de bovengenoemde joodsche geschied-schry ver getuigt (4).
Geen wonder dan, dat het hebreeuwsche gezang der psalmen, van geslacht tot geslacht overgeleverd , ongeschonden is kunnen bewaerdnbsp;blyven , zelfs na de eerste eeuw der christen tydrekening.
8. In der daed , indien Davids gezangen eene reeks van zoo velenbsp;jaren , in derzelver oorspronkelyken vorm hebben kunnen voortduren,nbsp;wie zal kunnen twyfelen of de Apostelen hebben dezelve ook gebezigd?nbsp;Is het wel te veronderstellen , dat de eerste christenen andere muzieknbsp;gezongen hebben, zy die grootendeels uit het jodendom tot de religienbsp;van Christus bekeerd waren? Voorzeker, deze gezangen die ten tydenbsp;der vervolgingen in de onderaerdsche grafsteden gezongen werden,
(1) Ps. 120.
(2) I. Machal). C. IV. 52-56.
(3) Joan. C. X. 22-23,
(4) Joi. ynfi?. Jurf. L. 12 C. 7.
100
moeten wel met eene heilige vurigheid hebben weêrgalmd, onder het pausdom van den H. Silvester, in het midden van den zoeten vredenbsp;die Constantinus-de-Groote der Kerk bezorgde.
9. Alles schynt dus te bevestigen dat die oorspronkelyke gezangen,nbsp;thans nog gebruikelyk in de roomsche Kerk , en aengenomen door denbsp;Apostelen in de eerste tyden van het Christendom , niet andersnbsp;zyn dan depsalmzang, zoo zeer geroemd door de II11. Vaders van allenbsp;eeuwen (1).
10. Er blyft ons nog over te onderzoeken, waerom deze lofzangennbsp;en de melodie der psalmen gregoriaensche genoemd worden? — De H.nbsp;Gregorius vond deze melodien niet uit ; maer rangschikte dezelve , zoonbsp;als wy ze nog in de uren van het getyboek aentrelFen : in dier voege ,nbsp;dat de toon of zangwyze van elk antiphoon beantwoordde aen het gezangnbsp;van den daeropvolgenden psalm. « Ordinem autem cantilenæ diurnisnbsp;» seu nocturnis horis dicendte beatus Gregorius plenaria crediturnbsp;» ordinatione distribuisse (2). » Daerenboven stelde hy een onderscheidnbsp;tusschen de groote en mindere feestvieringen , tusschen de dubbele ,nbsp;halfdubbele en eenvoudige feesten ; tusschen de gemeene feestennbsp;des jaers en de gewoone dagen, ferice genoemd. Hy nam den plegtigennbsp;toon aen voor het vers der psalmen na het Introitus, paste den gemeenennbsp;of eenvoudigen toon toe op de antiphonen der getyden, zoo voor denbsp;zondagen gedurende het jaer, als voor de feesten. Hy koos de plegtigenbsp;toonsaenheffing voor de feesten onzes Heeren en voor die der H. Maegd,nbsp;en bepaelde den toon der lofzangen , te weten , van het Magnificat ennbsp;het Benedictus.
Door deze verdeeling der toonen van den psalmzang gaf hun de H. Gregorius eene regelmatige gedaente , zonder nogtans af te wyken vannbsp;hetgeen de HH. Vaders vóór hem hadden vastgesteld. Zy immers kendennbsp;reeds dry soorten van zangwyzen : voor de groote feestdagen, — voor denbsp;gemeene zondagen en andere feesten door het jaer, — en voor denbsp;gemeene dagen (feriœ).
11. De formulieren van den zang der psalmen en lofzangen hebbennbsp;overal eene min of meerdere gelykenis met die van het romeinschenbsp;Ritueel. Doch men vindt in schier alle Bisdommen onderscheidene lezingen (varianten). Men begrypt, dat wy in zulke verwarring niets beter
(1) Conf. Tertul. sæc. III. in y^polog. C. 39. — Origenes T. II. App. p. 516. — Chrys. in Ps. 110. — Hieronymusnbsp;in Isaïam I. — Greg. Naz. Orai. 8. — S. Aug. in Ps. 66. — J. Bona Divi. C. ï.
(2) Walafr. Strabo de reb. eccl, C. 25.
101
kunnen doen, dan de zuivere romeinsche formulieren voor te dragen ; te meer, omdat wy schryven voor zulke Bisdommen, waer de romeinschenbsp;nïïw gevolgd wordt. Nogtans, om meer algemeen nuttig te zyn, zullennbsp;wy te gelyker tyd die varianten afschryven, welke het meest gebruikelyknbsp;zyn; met byvoeging echter der afwykingen,’^die dezelve hebbennbsp;voortgebragt.
kapittel I.
Over de toonen der Psalmen en Lofzangen. — Derzelver getal.,— Tol welke kerktoonen zy behooren. — Op welke noot de aenheffingnbsp;der Psalmen geschiedt.
§1-
Toonen der Psalmen en Lofgezangen, en hunne onderscheidene soorten.
1. Door toon verstaen wy hier den zang der psalmen, of deaenhef-ling van het vers eens psalms of lofgezangs.
Zulkdanige toonen zyn tweederlei : den eersten gebruikt men na het introïtus (1), inde Mis, alwaer een psalmvers gezongen wordt met het
prophetarum et mullitudineni sanctorum, Christi adventum cxpectantium, animam suam dilatat, et introïtum in jubilo cantat (Dur. ibid, C. 5.). »
Het schynt dat men vóór Gregorius , eer de mis begon, eenen geheelen psalm zong. « Gregorius enim introïtum missæ cum cântu ordinavit, et unum versum de illo psalmo qui cantabatur retinuit (Dur. L,nbsp;ration, C. 5.n.1 25.).»Oudtyds herbaelderaen bet antiphoon van het intronus verscheidene malen, byzonderlyk
(1) Het introïtus is een antiphoon opgevolgd door een psalmvers en het Gloria Patri^ enz. Men zingt hetzelve in het begin der mis. Het introïtus wordt in de Ambrosiaensche ritus^ ingressa (ingang) geheeten , of wel,nbsp;omdat het gezongen wordt by de komst de.s priesters aen het altaer, of, omdat dacrmede de Dienst aenvangt.nbsp;« Dicitur autem introïtus eo quod, dum ille canitur, sacerdos ministralurus ad altare intrat, seu quia per illamnbsp;» antiphonam ad officium intratur. » (Dur. Z, De H. Gregorius heeft het eerst het gebruik van hetnbsp;introitus voorgeschreven, nadat hy het zelf in muziek had gesteld door eenen byzonderen bystand van dennbsp;H. Geest. « Beatus Gregorius primus in Romanâ ecclesià instituit, ut antiphona quæ vocatur introitus adnbsp;” mulcendum audientium animos, decantaretur (Bonizo ^dnt, ïtal. IJI, p. 604.). » Wy zeiden , dat de grootenbsp;Paus door ingeving des H. Geestes de muziek der introïti verveerdigde. Vele deftige schryvers strekken dezenbsp;goddelyke medewerking uit tot al de gezangen des doorluchtigen Opperpriesters. « Gregorius cum precesnbsp;» effunderct ad Dominum, ut musicum tonum ei desuper in carminibus dedisset, tune descendit Spiritus
sanclus super eum in specie columhæ, et illustravit corda ejus, et sic deroùm exorsus est canere, ita n dicendo : .Ad te levavi., .Alleluia (Gerb. II. p. 2.). u
Het is om die reden dat men helAntiphonarium—in denuitgestrektsten zin des woords — allyd heeft begonnen met den Advent, gelyk Gregorius verordend had. «Chorus igilur psallentium clericorum, qui significat chorumnbsp;wnbsp;a
M
op hoogtyden, en men verdeelde het gloria patri in twee. Zoo vinden wy by Martenius ((De on/, eccle». Buc. C. Xll.} : « Incipiat cantor puer na(u«. Deindè cantate, bis. Deindè puer. Item jlorio patri. Oeindè puer. Itemnbsp;. tieut eral.'Deindè puer. Item lune diet. Deindè puer. » — Soms ook werd bet introitut voorgegaen van eennbsp;gezang dat men tropf noemde.«In quibusdam cccicsiistropidicuntur pro psalmis, exinslilutione GregohiPapse,
-ocr page 116-lofgezang Gloria Patri, enz. —De andere dient in het Antiphonëel, na deantiphonen (1) der vespers, metten, lauden, enz.
» ad majus gaudium de Christi adventu representandum. » Dit waren een of meerdere verten^ als eene inleiding tot het introitm. Men zong, b. v. op het feest der Geboorte O. H. vóór het introtiut. « Ecceadest, de quonbsp;» prophet» cecinerunt dicentes. » En vervolgens puer nalus, enz. Het gebeurde ook dat men er godsdienstigenbsp;trekken tusschen voegde, die zeer geschikt waren tot opwekking der godsvrucht, waerdoor men de aenhoordersnbsp;als voorbereidde tot de plegtigheid van het feest. Wy meenen den lezer geen’ ondienst te doen roet hem eenigpnbsp;dergelyke teksten mede te deelen, te meer omdat zy zelden worden aengetroffen.
Het volgende is getrokken uit een belangryk handschrift der X. eeuw. « Hodiè cantandus est nobis puer, quem » gignebat ineffabiliter antè tempora pater, et eundem sub tempore generavit inclyta mater. Quis est istenbsp;» puer quem tam roagnis præconiis dignum vociferatisïdicitenobis, ut conlaudatores essepossimus... Resp.Hicnbsp;» enim est, quem præsagus et electus symmista Dei ad terras venturum prævidens longé antè prænotavit, sicquonbsp;» prædixit : puer nafUÄ est noôw... Præter omnem puerorum consuetudinem de Virgine procreatus, et filiutnbsp;» dalus esi nobi». — Ex tempore quidem matri, sempiternitate verô consubstantialis Patri. — Cujut imperiumnbsp;n super Jiumerumejus. — Crucis videlicèt lignum ad debellandos invisibiles inimicos. —vocabiiur privilégienbsp;» Patris filius superni nomen ejus^ Judæis ac gentibus adnuntians se Deum maffni comilii Angelus.— Ps. Cantatenbsp;» Dominocanticumno'oum^ quia mirabilia fecit. Miro modo de virginis utero ut homo processerat, sed ut Deusnbsp;» imperitat Puer, » etc. — En voici d’autres du même siècle.
Op het feest der Onnoozele Kinderen.
Hodiè pro Domino pererapta sunt infantum millia,quos occidit Herodis sævitia. De quibus olim propheta » prsdixerat : ex ore etc. — Veneranda præsentis diei festivitas antè tempora multa prænotata est, cumnbsp;» propheta videret hune luctum atque dixisset ; vox in Dama etc. »
Op Drykoningendag.
« Forma speciosissimus raanuque potentissimus ex Davidis origine natus Marià Virgine. £ccc advenit.,..
Op het feest van Paschen,
« Postquam factus homo tua jussa paterna peregi, in cruce morte mea mortis imperium superando, ¦ resurrexii alleluia : in regno superno tibi coæqualis jam ultrà sine fine semper immortalis posuisli^ alleluia.nbsp;« Laudibus cœlorum qui te laudant sine hae mirabilis.... cui canuntangeli alleluia. Ps. Domine probasti etc.
Op het feest van Sinxen.
« Consubstantialis Patri et sempiterno Filio et coæternus omnipotens, summa vcl ima continens — ô’pïntus »• Domini...,
« Nativitatem venerandara sanctæ genitricis Dei perpetuæ Virginis Mariæ laudibus devotis celebreraus » canentes et lætis vocibus gaudeamus.
Op de Hemelvaerl van O. L, V.
« Hodiè sanctissima Virgo virginum cælos ascendît; bine gaudent chori angelicî, gaudeamus et nos, sal-» vatori nostro canentes : gaudeamus.
Op het Jaerfeest van Kerkwyding.
« Hodiè revolvit annua ista plebs solemnia, quæ sunt encœnia hujus ecclesiæ. Terribilis est....
Tot soortgelyke melodien behooren ook de versen welke men zong ter eere van den H. Gregorius, vóór het
ùUrotfu« van den eersten zondag des Advents (Zie boven 1 Deel. Kap. I, §. I.).
(1) Antipkoon van het griekschc nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;beteckent tegenzang ; als twee kooren wederkcerig zingen.
A nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;græcô vox reciproca, ex duobus scilicet choris alternatim psallentibus, dicitur (Maurus de Jnstii.
p Cler. L. I, C. 35.). »
-ocr page 117-105
2. Er zyn even zoo vele toonsaenheffingen der psalmen en lofgezangen, als er kerktoonen zyn. Ook onderscheidt men dezelve , gelyk wy denbsp;kerktoonen hebben leeren onderkennen (1). Doch, wyl de zang dernbsp;psalmen en lofgezangen zich minder ontwikkelt dan andere gregoriaen-sche melodien , en by gevolg de kwarten en kwinten min duidelyknbsp;voorkomen, moet men vooral de heerschende noot of dominantgside-slaen, om hen van elkaer te onderscheiden.
§11.
Van het begin der toonsaenheffing.
4. Bemerken wy vooraf, dat de aenheffing van den psalm , na het intrdiius van den Gradueel, op dezelfde wyze begint als de plegtigenbsp;toonsaenheffing in het Antiphonëel, uitgenomen de zevende kerktoon.
2. Aengezien de Toonen der psalmen zich regelen naer die der antiphonen, zoo zal de aenheffing van den psalm beginnen met fa. alsnbsp;de antiphoon die voorgaet, is van den eersten Toon. Aen het antiphoonnbsp;van den tweeden Toon beantwoordt de aenheffing van den psalm metnbsp;wt, — aen den derden Toon beantwoordt soZ, — aen den vierden fa, —nbsp;aen den vyfden en zesden ƒ{(, — aen den zevenden ut in het Antiphonëel,nbsp;en sol na het introïtus, — aen den achtsten sol.
Het gebruik der antiphonen klimt op tot aen den H. Ignatius, derden bisschop van Antiochiën, na den H. Petrus. Men verhaelt dat deze U. Prelaet een visioen had, waerin hy de Engelen antiphonen en lofzangennbsp;hoorde zingen ter eere der H. Dryvuldigheid {Socr. Z. TX. 8.). Derhalve zouden de antiphonen van Antiochiè'nnbsp;ons zyn toegekomen. De Grieken schynen echter eenig onderscheid gemaekt te hebben tusschen arr«jgt;lt;ür»trnbsp;ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Deze laetste benaming beteekent den zang van eenige psalmverzen opgevolgd door een’ tegenzang
in koor, na elk vers. Wy deelen hiervan een voorbeeld mede getrokken uit het Antiphonëel van Tomassinus. Het 18 een Antiphoon ad Magnificat van den goeden zaturdag. Antiphona— f^etpere autem tabbati.^. Ps« Magni^nbsp;ficat anima mea Dominum, — Antiphonus : Et ecce ierrœ motu»„„ ir. Et exultaoit.,.. Antiphonus : Angelusnbsp;autem Domini..,, Quia respexit.,. Antiph. Erat enim aspeclut,,,. ƒ. Quia fecit mihi magna.,. Antiph.nbsp;Prœ timoré autem.,, Et misericordiœ ejus... Antiph. Bespondens autem angelus... ƒ. Fecit polentiam...nbsp;Antiph. fenite et «idete... Déposait potentes... Antiph. eitô euntes... ƒ. Esurientes.,, Antiph. In Galilxânbsp;Jesum ridébitis.»^if‘ Suscepit Israël... Antiph. Nolite expavescere... Sicut loculus est. Antiph. Etwsldèmanè.,,nbsp;if. Gloria Patri... Antiph. Et dicebant ad invicem,.. ff. Sicut erat.,..
Tegenwoordig verstaet men gewoonlyk door antiphoon, het vers dat onmiddeljk gact vóór eenen psalm. Het gebruik van zulke antiphonen is zeer oud ; want men leest in de werken van Gregorius, dat eennbsp;zekere Joannes, priester, op het punt zynde van te sterven, zelf het antiphoon aenhief Aperile mihi portasnbsp;justHiai f waerna degenen die hem bystonden, eenen psalm zongen (L. IV. dial. C. 35.),
(1) P. 86.
-ocr page 118-404
Overzigt van het begin der toonsaenheffingen in de psalmen.
3. Behalve het begin der toonsaenheffing, heeft men nog op dry zaken te letten in den psalmzang te weten, op den dominant, op hetnbsp;midden-rustpunt (médiation), en op het slot of het einde des gezangs.
De dominant is zoo wel hier als vroeger de noot welke doorgaens heerscht, dat is, het meest gehoord wordt. Men vindt haer in dennbsp;psalmzang onmiddelyk na de aenheffing tot aen het midden-rustpunt,nbsp;en vervolgens tot aen het slot of einde van elk psalmvers.
Het midden-rustpunt is zoo veel als eene kadens of rust, omtrent in het midden van elke vers, onmiddelyk vóór het sterretje (*).
Het slot geschiedt op de laetste lettergrepen van elk vers. Dit uiteinde heet men ook evovœ, een samenstel der zes vokalen getrokken uitnbsp;sceculorum^ amen (I).
Toonsaenheffing van het psalmvers, na het Introïtus (2).
Flnael van nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Begin der Dominant.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Midden- het introït. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aenhelTing.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rustpunt. | ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
Psalmvers. Benedixisti, Domine^ ter-ram tu - am : * |
403 | ||||||||||
| ||||||||||
Fi-li-o, et Spi-ri - tu-i sa-ncto;* Sicut e-rat in |
| ||||||||||||||
princi-pi-o, et nunc, et sein-per, et in sæcula sæ- |
| ||||||||||||||||
culorum. A-men. |
Onze zangboeken zyn hier nog al gelykvormig aen de bovenstaende romeinsche zangwyze. Echter heeft er eene afwyking plaets, door hetnbsp;by voegen der si, vóór het midden-rusfpunt. Men zingt gewoonlyknbsp;la, si becar, ut; in plaets van Za, ut. De bygevoegde si is hier nietnbsp;alleen overvloedig , maer ook strydig aen den grondregel, volgensnbsp;welken men hier sz bemol zou behooren te zingen, tot vermyding dernbsp;zwellende kwart.
Finael van het Introït.
Qui re - gis Isra - ël inten-de : * qui | |||||||||||||||
| |||||||||||||||
de-du-cis ve-lut ovem Jo - seph. Glo - ri-a, etc. VERANDERDE ZANGWYZE. |
Qui re - gis Isra - él inten-de : * qui de- | |||||||||
| |||||||||
ducis velut ovem Jo - seph. Glo-ri-a, etc. |
Finael van het Introït.
MIToon.P ¦ 4[quot;gz»zz.:|-;T * nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;||
Memento, Domi-ne, Da - vid : * et o-mnis
14
-ocr page 120-
106 | ||||||||||||||
| ||||||||||||||
niansu-etu - di-nis e-jus. Glo - ri-a. Finael van het Introït. |
| |||||||||||
e-jus. Glo - ri-a. |
VERANDERDE ZANGWYZE. | ||||||||||||||
| ||||||||||||||
Jubi-la-te De-o o-mois ter-ra:* psalmum |
| ||||||||||
di-ci-te nomi-ni ejus.... |
Finael van het Introït. | |||||||||||||||||||
Toon.^ |
| ||||||||||||||||||
Di-li-gam le Domine, forti-tudo mea : * |
| |||||||||||||||||||||||||
li-bera-tor meus. Glo - ri-a. |
VERANDERDE ZANGWYZE. | ||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||
Di-ligam te Domine, forti-tudo mea:* Domi-nus |
J 07
a B-m-
‘ firmamentum, etc. Glo-ri-a
Finael van het Introït. | ||||||||||||||||||||
VI Toon. |
| |||||||||||||||||||
In te Domi-ne spe-ravi, non con- |
in ju-sti - ti-a tu - a | ||||||||||
| ||||||||||
li-be-ra me. Gio - ri-a VERANDERDE ZANGWYZE. |
II-,. I , I .q » ¦ I ¦ ¦ ¦ I ¦ I
In te Do-mi-ne spe-ra-vi, non confundar
: ^gr-g-i ¦ ijrnrK
VII Toon.
| ||||||||||||||||||
Finael van het Introït. |
Sa-lvum me fac De-us, quoni-am intra-
ve-runt a-quæ* u - sque ad a - nimam me - am. | ||||||||
| ||||||||
Gio - ri-a. |
408 VERANDERDE ZANGWYZE. | ||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||
* usque ad a - niraam me - am. Glo-ri-a Patri. Finael van bet Introït. |
VIII Toon.^ Qui ha - bi-tat in adju-to - rio | |||||||||
| |||||||||
al-tis - siini : * In prote-cti - o-ne De-i coe - li commo- |
rabi-tur.
Glo - ri-a Patri.
VERANDERDE ZANGWYZE. | |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
Qui ha-bi-tat in adju-to-ri-o al-tis - si-mi : * |
S ni.
, - nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Plegtige aenheffing der psalmen in het Antiphonëel.
4. De toonsaenheffing der psalmen in het Antiphonëel, of der Getyden , is of wel voor de feesten, of voor de gemeene dagen.
2. Om deze twee aenheffingen gemakkelyker te kunnen aenleeren en onthouden, heeft men acht formulieren uitgevonden met latynsche
409
bewoordingen , waerdoor de dry gedeelten van den zang der psalmen worden aengeduid.
Het sic incipil beteekent den eersten trap of het begin der aenheffing. Het sic mediatur beduidt het midden-rustpunt, vóór het sterretje. Hetnbsp;sic finitur beantwoordt aen het slot van het psalmvers. Dit laetste isnbsp;nog bekend onder den naem van finale kadens of euouae. Zie § II, p. 104.
3. Wy geven deze toonsaenheffingen volgens het Directorium chori van Guidetti, die dezelve gevonden heeft in de oudste handschriften dernbsp;roomsche liturgie. Hy bragt ze in het licht zonder de minste verandering,nbsp;en het is daerom, dat men dezelve te regt beschouwt als de eenige echtenbsp;zangwyze der psalmen, onder al de gebruikelyke (I).
Schets van de plegtige aenhef'/ingen der psalmen in de acht kerktoonen, voor de vespers.
IToon. |
| ||||||||||
Pri - mus modus sic incipit, sic medi-a-tur * |
N° 1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;N» 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;N’ 3 | ||||||||||||
| ||||||||||||
et sic fi-ni - tur. Et sic fi-ni - tur. Et sic fi - ni - tur. No 4 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;No 5 |
1. Men vangt den psalm des eersten Toons aen met eene kleine tertsnbsp;boven de sluitnoot. Deze beantwoordt aen de laetste noot, re, van hetnbsp;antiphoon. Men klimt vervolgens op tot den dominant la, en men sluitnbsp;op vyf verschillige manieren, in het Antiphonëel aengeduid door euouae.
2. Zy welke de aenheffing beginnen, moeten de noten zingen gelyknbsp;zy zyn voorgesteld, terwyl het koor telkens herneemt op den dominant.
3. Wat aengaet het slot of de finale kadensen , behoort men aen tenbsp;merken, dat deze zich schikken naer de aenheffing van het antiphoon zelf.nbsp;Alswanneer het antiphoon is van den eersten kerktoon, kan hetzelvenbsp;beginnen met eene der volgende noten :
(1) Baïui mem. T. II, p-102.
-ocr page 124-
110 | ||||||||||||||||
|
Nu, als het antiphoon begint met re, — finael des eersten Toons,— zal de sluit-kadens van den psalm die van n.quot; 1 zyn.
VOORBEELDEN : | ||||||||||||
| ||||||||||||
Qui me con-fessus fu - e-rit....De-po-su-it po - ten-tes.... |
| ||||||||||||||||||||
Co-gnoverunt....Ex quo fa - cta est.... |
Het slot n.® 2 wordt gebruikt na de antiphonen gelyk aen de onder-staende voorbeelden :
| ||||||||||||
Ave Ma-ri - a....Po-su-e - runt....Venit lumen tuum.... |
Begint het antiphoon met wt of re, in dier voege dat de eerste phrasen op de lagere noten des Toons als blyven hangen, bezigt men het slot n.^S.
VOORBEELDEN : | |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
es-set se-ró.... Ascen-dens.... |
De vierde sluit-kadens dient na de antiphonen welke beginnen met den dominant fo, of met de finael re opgevolgd door de bovenkwint, ofnbsp;met fa die afgaet tot re.
VOORBEELDEN :
-ocr page 125-
| ||
a - mi-ci me - i nbsp;nbsp;nbsp;es - tis.... Spi-ritu.... Vo-lo pater.... |
Het vyfde slot is slechts eene ontsierde wyziging van het derde , welks regels ook hier toepasselyk zyn.
Finael. II Toon. . B Secundus modus sic in-ci-pit, sic me-di-a-tur. * | ||||||||||||
| ||||||||||||
Et sic fi-ni-tur. |
1. De aenheffîng van den tweeden Toon begint met uf beneden denbsp;finael, — zy klimt vervolgens op tot re, en vandaer bereikt zy de kleinenbsp;boventerts fa. Deze is de dominant die door het koor hernomen wordt.
2. Deze loon heeft slechts een slot. Doch bemerken wy dat hetzelvenbsp;door vele zangers verkeerdelyk wordt voorgedragen, wanneer zy denbsp;laetste noten zingen ut kruis, re. Deze ut kruis veroorzaekt hier eenenbsp;verminderde of afnemende kwart met betrekking tot de voorafgaende fa.nbsp;Doch, eene verminderde kwart is een onding in de tonaliteit van dennbsp;gregoriaenschen zang. Men moet er zich derhalve van onthouden.
____^nael.
Ill Toon. ^==
Terti-us modus sic in-ci-pit, sic me-di-a-tur. *
______________N’ 1. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;________K» 2.___________________ -¦—
¦¦¦ ¦ II quot; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ ¦ ¦¦
Et sic fi-ni - tur. Et sic fi - ni-tur. Et sic fi-ni - tur.
gehruikelyk. | ||||||
| ||||||
Et sic fi - ni-tur. |
I. De aenheffingvan dezen Toon begint eene terts beneden de finael mi; zy klimt langs de kwart tol de sext, den dominant dezes Toons,nbsp;waerop het koor antwoordt. Men eindigt op de terts of op de kwart.
-ocr page 126-2. Deantiphonen van den derden Toon beginnen met mi, /h, oïsol, en het meest met ut. Het slot n.“ 1 is gebruikelyk na de antiphonen dienbsp;beginnen met soZ opgaende tot ut.
VOORBEELD : | |||||||||
| |||||||||
Homo qui - dam,... |
Het slot n.” 2 komt na de antiphonen die beginnen met sol opgevolgd van laof met wf, op de volgende wyze :
Als het antiphoon begint met de finael mi, en somtyds met soZ — die met vereenigde trappen klimt tot ut, heeft men het slot n.» 3.
VOORBEELDEN : | |||||||||||||||
| |||||||||||||||
Ca - licem... Hæc est quæ ne-sci-vit....Pin - guis.... |
Finael. | ||||||||||||||||||||
IV Toon. |
| |||||||||||||||||||
Quar-tus modus sic in-ci-pit, sic medi-atur. * |
N» 1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;N” 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;N“ 3 | |||||||||
| |||||||||
Et sic fi-ni-tur. Et sic fi-ni-tur. Et sic fi - ni-tur. |
1. Deze aenheffing begint met de kwart beneden de finael. Men daelt tot sol en klimt wederom op tot la. Hier herneemt het koor, en sluit opnbsp;de finael of op derzelver kleine terts sol.
-ocr page 127-— 115 —
2. De beginnende noten van den vierden Toon zyn : ut en re beneden de finael, — de finael zelve, — fa en sol, en somtyds, doch zelden la.
'5. De eerste der sluitkadensen gebruikt men na de antiphonen die beginnen met ut onder de finael, — of met de finael mi, — of met ƒ«, —nbsp;of met re beneden de finael, mits, in dit laetste geval, re niet onmiddelyknbsp;overgaet op den dominant la.
VOORBEELDEN : | |||||||||
| |||||||||
Cantemus Domino.... 0-mnes au-tem vos....Rubum |
| ||||||||||||||||
quem vi-de-rat...Turba mul-ta.... De-le Do-mine....Credo |
Ip'* ¦¦ .111 « I ¦ ¦ ¦ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;------=
vide - re.... Domi-ne nbsp;nbsp;nbsp;au-di-vi....
Het tweede slot dient na antiphonen welke beginnen met mi onmiddelyk overgaende op sol, of, hetgeen dikwylder gebeurt, beginnen met sol, en daerna overgaen op fe, zonder bevorens fa gehad te hebben.nbsp;Bemerk nogtans dat deze kadens doorgaens gebruikt wordt op denbsp;gemeene dagen , en in de metten van goeden zaturdag.
Men gebruikt het slot n.° 3 , als het antiphoon begint met re , eindigende op la.
VOORBEELDEN :
^=1 ij
Eccc
e - jus.... E-le-va-tis ma-nibus...-
15
-ocr page 128-— Hi —
Men vervalscht gewoonlyk het karacter des vierden Toons in de psalmen. Men zingt een’ halven chromatischen Toon op sol tusschennbsp;la-la (la, sol kruis, la)- Zulks is tegenstrydig aen de tonaliteit dernbsp;diatonische schael.
Finael. | ||||||||||||
| ||||||||||||
Quintus modus sic in-ci-pit, sic me-di-a-tur : * |
|i nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;...........
et sic li-ni-tur.
1. De aenlieffing van dezen Toon is getrokken uit de finael zelvenbsp;van het antiphoon. Zy klimt op tot de terts, en vervolgens tot dennbsp;dominant, waerop het koor aenvangt, en sluit op de terts.
2. De vyfde toon bepaelt zich by een enkel slot.
3. Bemerk in overeenstemming met de regels betrekkelyk het gebruiknbsp;der si bemol en si becar (1), dat de si, in de sluitkadens des vyfden Toonsnbsp;natuerlyk , en niet bemol moet wezen.
Finael,
VIToon.¦ ¦¦ ¦ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;..M-» I ¦ ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;
' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Sextus modus sic in - cipit, sic me-di-a-tur : *
ÿr*-—¦ ¦=
et sic fi - ni-tur.
1. Men begint dezen Toon op deszelfs finael ; daer na gaet men over lot sol en la- Deze noot is de dominant waerop het koor aenheft : mennbsp;sluit op de finael des Toons welke slechts één slot heeft.
Finael.
VII Toon.
If 4 ¦ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ nryr
Se - ptimus tonus sic in-cipit, sic medi-a-tur ; *
N« 2.
N® 3.
¦
N’ 4.
N* 1.
* ¦ ¦
et sic fi-ni-tur. Et sic fi-nitur. Et sic fi-nitur. Et sic fi-nitur.
(1) 1 Deel, Kap. H. IV, n » 8.
-ocr page 129-
— Hb — N» 5 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Nquot; 6 | |||||||||||||||
| |||||||||||||||
Et sic fi-ni-tur. Et sic ii-nitur. |
1. De zevende Toon begint eene kwart onder de finael, klimt totnbsp;den dominant^ re, waerop het koor antwoordt, en sluit op de kwart ,nbsp;kwint, terts , of op de secunde, boven de finael.
2. De noten waermede de antiphonen van den zevenden Toonnbsp;kunnen beginnen , zyn : sol, la, si, ut of re, ofschoon er weinigenbsp;voorbeelden gevonden worden met la.
3. Het eerste slot bezigt men na het antiphoon beginnende met sinbsp;die met vereenigde trappen opklimt tot re, — als het begint met ut, —nbsp;met si sprongswyze opgaende tot re. In dit laetste geval gebruikt mennbsp;ook somtyds het slot n.“ 4.
VOORBEELDEN :
¦ I ¦¦ ¦ II gt; * quot;Trit-*quot;
Di-xit Do - minus...Serve bo - ne,... Be - ne-di - eta.... Confor | ||||||||
| ||||||||
ta - tus est.... Ora - nte....ln-ge - nu-asum.... |
Het tweede slot is gebruikelyk na antiphonen welke beginnen met de finael sol, en vervolgens overgaen op de kwint, of doiinina,nt.
Het derde slot wordt te Roomen niet meer gebruikt. Men bediende er zich eertyds van, wanneer het antiphoon beginnende met re, met vereenigde trappen neêrkwam op si, om daerna, wederom met vereenigdenbsp;trappen te klimmen tot re.
-ocr page 130-Mi - tti-le....
Het vierde slot komt na antiphonen welke beginnen metre (Jali si, en wederom opklimmen tot re.
VOORBEEIDEJV :
Ca-ro me - |
a.... Unde-cim disci - pa-Ii.... A-gatha |
Men geeft het vyfde slot aen antiphoiien beginnende met de ßnael sol^ en van daer allengskens opgaende tot den dominant^ re.
---------- ------II ¦ B I nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ƒƒ , ¦nbsp;nbsp;......-zttZZZ—-
»
INon sunt loque - læ.... Di-ves i-lle.... I - bant....
»
No 1. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;No 2.
, II ¦ , ¦ quot; h-FP'------- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;---
¦ ..t:-» y-i i - a ----1,.........
et sic fi-nitur. Et sic fi-ni-tur.
i
1. De aenheffing geschiedt op de ßnael, sol-, zygaet opwaerts tot la ,nbsp;van waer zy met afgescheidene trappen komt op den dominant, ut. Mennbsp;sluit op de finael of op den dominant.
2. De achtste Toon kan beginnen met nt, re, en fa beneden dennbsp;dominant; ook met sol, la, en 'a/ boven de ßnael.
— H7 —
5. Het eerste slot is voor antiphonen die beginnen met elke noot , uitgenomen den dominant.
VOORBEELDEN : | ||||||||||||
| ||||||||||||
Sa-pi-en - ti-a.... Di-xit Do - minus... Ponam in Si-on.... |
| ||||||||||
Rex pa-ci - fi-cus....Sclto - te.... |
Alswanneer het antiphoon begint met den dominant des Toons , eindigt men de psalmversen met het tweede slot.
VOORBEELDEN : | |||||||||
| |||||||||
Do - minus.... Ecce a-ncil-la Do-mi-ni...- |
4. Behalve de regelmatige toonsaenheffingen der acht kerktoonen, heeft men nog eene negende aenheffing gade te slaen op den psalm H3,nbsp;In exitu Israël de Æyypto. Deze aenheffing noemt men dikwyls dennbsp;achtsten onregelmatigen kerktoon. Zyis alleen gebruikelyk in de vespersnbsp;der zondagen, na het antiphoon nos gzii vivimus (1).
Finael. | ||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||
(1) Deze psalm werd eerfyds door de Hebreeuwen op vrolyken toon gezongen, ter gelegenheid van het Paeschfeest. Gerbertus (de wiwa. I,p. 5.) gelooft haest dat deze melody, sedert dien tyd geene verandering heeftnbsp;ondergaen. Anderen beweren dat zy is van franschen oorsprong, cn dat deze psalm in de eerste eeuwennbsp;der Kerk,en wel lot de VIII eeuw, gezongen werdSolgens een' der acht kerktoonen, gelyk de anderenbsp;psalmen (Lc Bœuf.). |
Acnheffingen der psalmen op de feesten genoemd simplicia, en op Je gemeene dagen.
I Toon, .j â– â– J â– â– q ♦ â– 1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-r-’-ll â–
Primus modus sic in-ci-pit sic me-di-a-tur : * et sic
fi - ni - tur.
H Toon.lP *■* * ■■■y»)«« ■nbsp;nbsp;.-Ij-g-»..
Secundus modus sic in-cipit sic me-di-a-tur : * et sic | ||||||||||||
| ||||||||||||
fi-ni-tur. |
111 Toon.
Ter-ti-us modus sic in-ci-pit, sicme-di-a-tur : * et sic | |||||||||
| |||||||||
fi-ni - tur. |
IV Toon, ij^« ■■■■»quot;VU ■■■* JgL.||—■-
Quartusmodus sic in-cipit , sic me-di-a-tur : * et sic
| ||||
fi-ni-tur. |
VToon. P â– â– â– â–
Quintus modus sic inci-pit, sic me-di-a-lur : ’ et sic
-ocr page 133-
449 | |||||||||||||
VI Toon. |
| ||||||||||||
Sextus modus sic inci-pit, sic me-di - a-tur : * et sic |
fi-ni-tur.
VII Toon. |
| ||||||||
Septimus modus sic inci-pit, sic me-di - a-tur : * et sic |
| ||||||||
fi-ni-tur. |
VIII Toon. P *
Octavus modus sic inci-pit, sic me-di - a-tur : * et sic | |||||||||||
| |||||||||||
fi-ni-tur. |
SV.
Aenhelfing der lofzangen Magnificat en Benedictus.
1. Men weet reeds dat de lofzangen zich, benevens de psalmen, regelennbsp;naer het antiphoon dat voorgaet (1).
2. De lofzangen waervan hier gesproken wordt, hebben byna dezelfdenbsp;formulieren der acht Toonen als de psalmen , uitgenomen het eerstenbsp;vers van het Magnificat^ hetwelk te weinig lettergrepen heeft om volgensnbsp;de melodie der psalmen gezongen te kunnen worden. Het is om dienbsp;reden dat wy dit eerste vers in zyn geheel afschryven.
3. De lofzangen hebben ook twee soorten van aenheffingen , de
die der gemeene dagen. Een derde lofzang , Nunc dimittis wordt slechts gebruikt in de Completen. Daer is dezelve van den derdennbsp;kerktoon.
(1) Zie boven Kap. tj S b n.«l.
120
Schets der plegtige aenhef'fingen van de lofzangen.
I Toon. | ||||||||||||
| ||||||||||||
Ma-gni - fi-cat a-nima nie-a Do - minum. |
| |||||||||||||||
* Be-ne - dictus Domi-nus De - us Is - raël. |
Bemerk I.» dat de lofzangen even zoo vele en dezelfde sluitkadensen hebben als de psalmen.
2.“ Dat de melody der volgende versen van het Magnificat gelyk is aen die van het eerste vers in het Benedictus.
II Toon. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Be-ne-dictus Domi-nus De-us I-sra-ël(I). |
III Toon. | |||||||||
| |||||||||
Ma-gni - fi-cat a-nima me-a Do-mi-num. |
| ||||||||||||
Bene - dictus Dominus De-us I-sra-ël. |
| ||||||||||||||||||||||||
Nunc di - mittis ser-vum tu-um Do-mi-ne. |
(1) Zie hierna 5 VII.
-ocr page 135-
IV Toon. | ||||||||||||
| ||||||||||||
Ma-gni - fi-cat a-nima me-a Domi-num. |
| |||||||||
Bene - dictus Domi-nus De-us I-sra-êl. |
V Toon. | |||||||||
| |||||||||
Ma-gni - fi-cat a-nima me-a Domi-num. |
g—■I
Be-ne-dictus Domi-nus De-us I-sra-ël.
VI Toon.
■»ÿ ■11* ■I .«J-rg
Ma-gni - fi-cat a-nima me-a Do-minum.
| ||||||||||||
Be-ne - dictus Dominus De-us l-sra-el. |
VII Toon. | |||||||||
| |||||||||
Ma-gni - fi-cat a-nima me-a Domi-num. |
| ||||||
Be-ne-dictus Dominus De-us l-sra-el. |
— 122 — VIII Toon. | ||||||||||||
| ||||||||||||
Ma - gni - fi-cat a-nima iiie-a Domi-num. |
| |||||||||||||||
Bene-di-ctus Domi-nus De - us I - sra-ël. |
§ VI.
Aenheffingcn der lofzangen op de gemeene dagen.
I. De daegsche loonsaenheffingen verschillen van die der feesten slechts door het begin of den eersten trap der aenheffing. De dominantnbsp;strekt hier tot begin van derzelver aenheffing. Wy bepalen ons by eennbsp;enkel
VOORBEELD :
| ||||||||||||
Ma-gni-fi'cat a-nima me-a Do - mi-num. |
| ||||||||||||||||||
Be-ne-dictus Domi-nus De-us I-sra-ël. |
2. Gevolgelyk vangt de tweede Toon aen met fa, — de derde met nt, — de vierde met Za, zonder te dalen op sol, — de vyfde met —nbsp;de zesde met la, de zevende met re, — en de achtste met ut.
S VII. | |
Van de hebreeuwsche en |
eenlettergrepige woorden , welke men in het midden van sommige versen aentreft. |
I. Wanneer men in het midden van een vers des psalms of lofgezangs, een hebreeuwsch of eenlettergrepig woord ontmoet, zal men hetzelvenbsp;eene noot hooger zingen dan den dominant; namelyk in de aenheffingennbsp;van den tweeden, vierden, vyfden en achtsten Toon.
-ocr page 137-— I “23 —
VOORBEELDEN :
Domi-ne pro-basti me. et cogno-visti me : *
| |||||||||||||||||||||
IV Toon. |
| ||||||||||||||||||||
Cre - di-di propter quod lo-cutus sum : * |
In het Benedictus.
| |||||||||
| |||||||||
Bene - dictus Domi-nus De-us 1-sra-ël : * |
2. Hier behooren wy eene praktische aenmerking te maken toepas-selyk op al de voorgaende aenheffingen der psalmen. Zy bestaet hierin , dat het begin der toonsaenheffingen slechts by het eerste psalmversnbsp;gezongen wordt, terwyl de volgende versen op den dominant wordennbsp;aengelieven. Echter heeft zulks geen plaets, als het gezang der versennbsp;door tusschenspelen van het orgel wordt afgewisseld , noch ook in denbsp;lofzangen Magnificat en Benedictus, welke altyd volgens de geheelenbsp;aenheffing gezongen worden.
424 § VIII.
4. Er blyft ons nog over, de verschillende zangwyzen te geven der psalmen, gelyk zy in de onderscheidene Bisdommen van Belgiënbsp;gebruikelyk zyn. Het is bekend dat men hier den romeinschen ritusnbsp;volgt. Het ware dus te wenschen dat ook de psalmzang, en wat daernbsp;mede betrekking heeft, volgens de roomsche formulieren werde onderhouden. Doch dit is niet zoo. In tegendeel, men is verre afgeweken vannbsp;de echte zangwyze en van de oorspronkelyke bronnen ; waeruit isnbsp;gevolgd dat men op vele plaetsen den waren toonaerd van den kerkzangnbsp;vervalscht en als van natuer heeft doen veranderen. Hopen wy echter,nbsp;dat wy door tyd en wel begrepen voortgang eenmael zullen wordennbsp;terug gebragt tot die roomsch catholyke eenvormigheid, welke eennbsp;band te meer zou zyn om ons nog nauwer te verbinden met de liturgienbsp;van den Apostolyken Stoel.
Plegtige aenheffingen der psalmen en lofzangen.
Finael.
I Toon,
Primus modus sic inci-pit, sic medi - atur : *
2. Bemerk dat de midden-rustpunten van den I, II, V, VI en VIII Toon slechts uit twee noten zyn samengesteld , waerop twee langenbsp;lettergrepen gezongen worden.
De sluitkadensen hebben vier of vyf noten, waerop even zoo vele lettergrepen gezongen worden.
De aenheffing der lofzangen is hier gelykvormig aen de romeinsche, behalve dat in deze laelste de sluitkadensen veelvuldiger zyn.
-ocr page 139-of
»1 * ■I ï ♦- I ■.quot;I
1 ♦ ■I
A-nima me-a
Ma-gni - fi-cat a-nima me-a Domi-num.
te):; â– 1 gt; r H- =- nbsp;nbsp;nbsp;^ =
Do-minum (1).
Benedictus Dominus De - us Isra-èl : * qui-a vi-si-ta-vit
et fe-cit redempti-o-nem plebis su-æ: etc. | ||||||||||||||||
II Toon. |
| |||||||||||||||
Secundus modus sic incipit, sic me-di - a-tur : * et sic |
| ||||||||
— ■■II — fi-ni-tur (2). |
3. De finael bestaet uit dry noten, waerop dry lange lettergrepen toegepast worden. De korte lettergrepen worden niet geteld.
| ||||||||||||||||||
Ma-gni - fi-cat a-nima me-a Dominum. |
Variant. | ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
Be-nedi - ctus Dominus De - us I - sra-ël : * Dominus ■B ■» ■■T' |
\ De-us Isra-ël (3).
(1) Bemerk dat de volgende vcrscn van hel Magnificat gezongen worden Relyk het vers van het Benedicts, li) Zie bofea o.’p- Hl-
fï) Zie boven S VII, P- 122.
-ocr page 140-
426 | |||||||||||||||
III Toon. |
| ||||||||||||||
Ter-ti -us modus sic inci-pit, sic medi - atur : * et sic |
of | ||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||
Ma-gni - fi-cat a-nima me-a Domi-nuin. A-nima me-a |
| ||||||||||||||
Domi-num, |
| ||||||||||||
Bene - dictus Dominus De-us I-sra-el. |
4. Aenmerkingen. I. Men komt te zien dat het midden-rustpunt van den psalm verschilt van dat der lofzangen , ofschoon men dezelve innbsp;sommige kerken niet onderscheidt. De romeinsche formulieren zynnbsp;tusschen deze twee varianten.
II. Mooit kan men het midden-rustpunt aenvangen op de laetste lettergreep van een woord , noch op eene korte lettergreep, welkenbsp;niet telt. Deze moet gezongen worden op dezelfde noot als de lettergreepnbsp;die volgt. Men moet dezen regel vooral toepassen op het midden-rustpunt van den derden en zevenden Toon.
VOORBEELDEN : slecht. | ||||||||||||
| ||||||||||||
Mon-tes exultastis si-cut a-ri-e-les. |
127
slecht.
| ||||||||||||
Ca-li-cem sa-lu-ta-ris acci-pi-am. goed. |
■^zÊzqE
Ca-li-cem sa-lu-ta-ris acci-pi-am.
IV Toon. |
| |||||||||
Quartus modus sic inci-pit, sic me-di - a-tur : * et |
of | ||||||||||||
| ||||||||||||
sic fi-ni-tur. Et sic fi-ni-tur (1). |
of | ||||||||||
| ||||||||||
Ma - gni - ficat anima me-a Do-minum. Do-minum. |
| ||||||||||||||
Be-ne-dictus Dominus De-us I-sra-ël (2)...Per vi-scera |
| ||||||||||
mi-se-ri-cordi - æ De-i nostri.... |
V Toon. |
| |||||||||
Quintus modus sic inci-pit, sic me-di - a-tur : * et sic |
fi-ni-tur (3).
(1) Zie de aenm. by den IV Toon, p. H4.
(2) Boven S VU, p. 122.
(3) Zie p.114 n.* 3.
128
| ||||||||||||
Bene-dictus Dominus De-us I-sra-ël.... Et e-rex-it cornu |
| ||||||||||||
sa-lu-tis nobis, etc. |
VI Toon.
¦g;quot;*
Sextus modus sic inci-pit, sic me-di-a-tur : * et
sic fi-ni-tur.
1 Ma-gni - fi-cat a-nima me - a Domi-num.
| |||||||||||||||
Be-ne - dictus Domi-nus De - us Isra-ël. |
5. Het laetst midden-rustpunt is volmaekt gelyk aen dat des eersten Toons. Het ware ons inziens beter hetzelve af te wisselen volgens denbsp;romeinsche manier. Zie boven p. H9 en 120. Deze afwyking is wederomnbsp;toe te schryven aen de verkeerde neiging, om de Toonen van den statigennbsp;koorzang te verzoeten, door een te veelvuldig gebruik der bemol.
» ¦ ¦ nbsp;nbsp;nbsp;¦ Ij ? ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ ¦ ¦ ¦-¦
VII Toon. fSÿ
Septimus modus sic inci-pit, sicme-di-a-tur : * et
of nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;of
of
sic fi-ni-tur. Sic fi-ni-tur. Sic fi-ni-tur.
Sic fi-ni-tur.
6. In dezen Toon kan men evenmin als in den derden , het midden-rustpunt zingen op de laetste lettergreep van een woord , of op eenc korte lettergreep.
VOORBEELDEN : slecht. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; gued. | ||||||
| ||||||
Emittet Dominus ex Si-on. Emittet Dominus ex Si-on. |
slecht. - nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp; goed. | |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
Ma-re vi-dit. Mare vi-dit et fu-git. |
| |||||||||||||||
Octavus modus sic inci-pit, sic me-di-a-tur : * et of |
i?
-ocr page 144-
150 of | |||||||||||||||
| |||||||||||||||
Ma - gni - fi-cat a-niina me-a Dominum. A-nima me-a |
| ||||||||||||||||||||
Dominum. |
| ||||||||||||
Be-ne-dictus Domi-nus De - us I-sra-el. |
Men heeft den psalm In exitu op de volgende wyze ontsierd : | |||||||||||||||
| |||||||||||||||
In in ex-i-tu I-sra-el de Ægypto, domus Jacob de |
| ||||||
popu-lo barba-ro. |
7, De eenvoudige aenheffing, of der gemeene dagen verschilt van de plegtige ; dat gene onmiddelyk begint met den dominant. Dit isnbsp;romeinsch. INogtans bestaen er ook in dat opzigt eenige veranderingen ,nbsp;doordien men namelyk in sommige bisdommen uitsluitend den dominantnbsp;volgt, zonder midden-rustpunten of sluitkadensen. Het Confiteor en denbsp;Absolutie na de Completen worden op dezelfde wyze gezongen.
-ocr page 145-131
8, Men zingt de psalmen op plcgtigen Toon :
1. “ Op al de dubbele feesten der eerste en tweede klasse; en op denbsp;feesten genaemd majora, in al de uren van het Gelyboek.
2. ® Op de dubbele feesten gedurende bet jaer, doch alleenlyk in denbsp;metten , lauden en vespers.
3. “ De lofzangen Magnificat en Benedictas zingt men altyd opnbsp;plegtigen Toon.
Men gebruikt de gemeene aenheffing :
1. “ In de kleine uren der dubbele feesten door het jaer.
2. ” Op de feesten genaemd semi-duplicia ; simplicia ; op de zondagen
door het jaer ; op de gemeene dagen ; en in het officie der overledenen , wanneer er slechts dry lessen zyn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;\
FINDE VAN DEN PSALMZANG.
-ocr page 146- -ocr page 147-DERDE DEEL.
OVER DEN
- o{—»O-
INLEIDIING.
1. De goddclyke dienst heeft, met betrekking tot den gregoriaenschennbsp;koorzang, twee voorname deelen , te weten de misse, en den inhoud desnbsp;breviers; dat is : de vespers met de completen, de metten en lauden, ennbsp;eindelyk de zoogenoemde kleine uren, primen^ i er een. sexten en nonen.
2. Hetgeen de koorzangers hebben uit te voeren gedurende de misse,nbsp;vindt men in den Gradueel, ende gezangen des priesters in den missael.
Het Antiphonëel bevat de gezangen welker tekst genomen is uit den brevier. Andere zangboeken, zoo als , Fesperale., Processionale., Rituale.,nbsp;Pontificale., enz. zyn slechts onderdeden van het Antiphonëel. Mennbsp;gebruikt ze in het zingen der vespers en Loven , in de toediening vannbsp;sommige Sakramenten of in byzondere godsdienstige plegtigheden,
3. Ofschoon het meeste dezer gezangen in de opgenoemde boekennbsp;wordt aengetroffen , zal het nogtans niet nutteloos zyn, eenige derzelve
, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hier 4e plaetsen ; vooreerst, omdat er door onkunde of zorgeloosheid
van zangers en naschryvers een aenlal feilen en onnauwkeurigheden gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zyn ingeslopen, in stryd met de ware grondregels en echte overleve-
ringen; welke regels en overleveringen wy zoo geern zouden bewaerd en voortgeplant zien : en ten anderen^ opdat de jonge zanger, vooralnbsp;in de Seminarien, zich oefene in de verschillige gezangen , waervan denbsp;priester een dagelyks gebruik maekt, en waervan een gedeelte noch innbsp;den missael noch in eenig ander bekend zangboek aengetroffen wordt.
X
-ocr page 148-4. Wy volgen hier denzelfden weg dien wy by den psalmzang hebben ingeslagen. Eerst geven wy de onderhavige gezangen gelyk zy door denbsp;kerk van Roomen zyn goedgekeurd geworden. Giov. Guidetti aenvan-kelyk leerling en later medearbeider van Palestrina , gaf dezelve in hetnbsp;licht, met weet en op last van Gregorius XIII. Zy zyn, volgens denbsp;getuigenis van Baïni, gelykvormig aen de oudste handschriften van helnbsp;Vatikaen (1), Daerna geven wy ook de voornaemste afwykingen, zoonbsp;als die vooral in België gebruikelykzyn.
KAPITTEL I.
Melodien welke betrekking hebben met het H. Sacrificie der Misse,
§ I-
AcnhcITingen van het Oremus.
1. Er zyn dryderlei aenheffingen voor het oremus (2). De plegtige ,
voor de dubbele of halfdubbele feesten , en voor de zondagen, —de gemeene aenheffing , voor eiken anderen ritus., — en die voor de missennbsp;der overledenen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
2. De plegtige aenheffing begint met fa, en is aen twee stembuigingennbsp;onderhevig. De eerste is fa, mi, re, fa; men noemt ze hoofdpunt (pointnbsp;principal) -, de tweede is fa, mi, genaemd middenpunt (point du milieu).nbsp;Men zingt het hoofdpunt na het einde des eersten gedeelte van hetnbsp;oremus, — gelyk op het slot Spiritus Sancti, Deus. Het middenpuntnbsp;plaetst zich in het tweede gedeelte van het Oremus ; doch alleen dan,nbsp;wanneer het gebed eenige uitgestrektheid heeft, alsmede op het slotnbsp;van het woord tuum. Behalve deze gevallen moet men zich onthoudennbsp;zoo wel van het hoofd- als middenpunt (3). Op het einde van elk oremusnbsp;houdt men wat langer aen. Dit is ook van toepassing op de toonsaen-heffing van het epistel en evangelie.
(1) Mem. T.II, p.ai.
(2) De gebeden welke de priester zingt in de mis, voor het epistel, noemt men Collecten^ van het lalynschenbsp;colligere; of wel, omdat zy als eene verzameling zyn van de gebeden der geloovigen, of, omdat zy wordennbsp;uitgestort ten voordeele der verzamelde menigte: « Quare orationcs quæ cîrcà principium missæ dicuntur,nbsp;» eollectœ vocentur. Et quidem in eo quia sacerdos qui fungitur legationead Deum pro populo, in eis petitione.'-» omnium concludit, ut eas ad Dominum référât ; propriè tarnen dicuntur coUectæ , quæ super collectumnbsp;» popultim dicuntur (Dur, Hat. div. offic. C. 15.). »
(3) « Et puncio peracto principal! vel etiam semi-punclo , quamvis divers® sequantur clausui®, amplius nonnbsp;u fit punctum vel semi-punctum. Giov. Guidetti Dfc. Ckor. Rom® 1589.»
135
VOORBEELD : (1) | ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
Domi-nus vo-biscum. Et cum spiri-tu tu-o. O-remus. De-us |
| ||||||||
qui hodi-ernam di-em Aposto-lorum tu-orum Petri et Pauli |
| ||||||||||||||||||
martyri-o consecrasti : da eccle-si-æ tu-æ, e-orum in omnibus |
| |||||||||||||||||||||
sequi præceptum, per quos re-li-gi-onis sumpsit exordi-um. |
| ||||||||||||
Per Dominum nostrum Je-sum Christum Fi-li-um tuum, qui tecum |
| ||||||||||||
omni-a sæ-cu-la sæcu-lo-rum. Amen. |
VARIANTEN. | ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
Do-minus vo-biscum. r?. Etcumspi-ri tu tu-o. Do-mi-nus |
| |||||||||
vo-biscum. Et cum spi-ri-tu tu-o. 0 - re-mus. De-us qui |
136 | |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
mar-ty-ri-o con-secra - sli ; da eccle-si-æ tu-æ e-o-runi in |
onini-bus sequi præ-ceptum , per quos re-li-gi-o-nis sumpsit | |||||||||
| |||||||||
ex-or-diura. Per Dominum nostrum Jesum Christum Fi-li-um |
| ||||||||||||||||
A - men. |
3. Wie ziet niet dat hier noten zyn bygevoegd op de wyze vannbsp;stembuiging , om de aenheffing gcrnakkelyker te maken ? Het is tenbsp;denken dat min bedrevene zangers zulke onnauwkeurigheden hebbennbsp;helpen verspreiden. Zulks is overigens tegenstrydig aen de echtenbsp;romeinsche zangwyze en aen de voorvaderlyke eenvoudigheid vannbsp;dien zang.
4. Volgens de gemeene toonsaenheffing zingt men van het begin totnbsp;het einde met de noot fa ; en, in plaets van hoofd- en middenpunten ,nbsp;maekt men eene korte pauze.
VOORBEELD : | ||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Dominus vobis-cum. 0-remus. Præsta quæsumus omni-potens |
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De-us : ut qui be-a-ti Va-len-ti-ni marty-ris tu-i na-ta-li-ti-a |
, , â– 1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;â–
137 | ||
| ||
co-Iimus; in-terces-si-o-ne e-jus in tu-i no-mi-nis a-mo-re |
| ||||||
ro-bo-remur. Per Dominum nostrum Jesum Christum Fi - li-um |
| ||||||
tuum, qui tecum vivit et régnât in u-ni-ta-te Spi-ri-tus sancti |
| |||||||||||||||||||||||||||
De-us, per omni-a sæ-cu-la sæ-cu-Iorum. Amen. |
S. Het oretnus, in de misse der overledenen , verschilt slechts van de voorgaende aenheffing door deszelfs slot, dat afdaelt op re.
* nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VOORBEELD : | |||||||||
| |||||||||
De-us cu-i pro-pri-um est mi-se-re-ri semper et parce-re , te |
| |||||||||
sup-plices ex-o-ramus,etc...sedgaudi-a æ-terna pos-si-de-at, |
| ||||||||||||||||||||
Per Dominum nostrum etc.., per omni-a sæ-cu-la sæ-cu-lorum. |
VARIANT. | ||||||
| ||||||
O-re-mus. De-us cu-i proprium est etc... per omni-a sæ-cu-la |
sæ-cu-lo-rum.
-ocr page 152-138
6. Deze laetste manier van zingen is ongetwyfeld gebrekkelyk , 1ernbsp;oorzake der stembuigingen , welke tegenstrydig zyn aen den grego-riaenschen koorzang. Immers, deze is een cantus planus , dat is, eennbsp;efFen zang, die met eene vaste en zekere stem moet voorgedragennbsp;worden , zonder voorafgaende en meestal onzekere stembewegingen.
Daerenboven , met de Collecten voor de overledenen te zingen, gelyk men gewoonlyk doet, daelt men af met eenen — en een’ halven toon ,nbsp;iets hetgeen regtstreeks aendruischt tegen de gregoriaensche tonaliteit.nbsp;Want, van welkdanigen Toon de tegenwoordige aenheffing ook zy,nbsp;nimmer toch kan hier de bemol gebruikt worden, wyl de’vermeerderdenbsp;kwart zich niet yoordoet, tot welker vermyding alleen de bemol magnbsp;verschynen.
7. De gemeene toonsaenheffing moet nog gebezigd worden in hetnbsp;zegenen des waters op de zondagen, en by andere soortgelykenbsp;gelegenheden , als zyn, het plegtig voeten-wasschen der armen, hetnbsp;zegenen van waskaersen, der assche , — der palmtakken, behalve denbsp;twee eerste gebeden , die op plegtigen Toon gezongen worden; eindelyknbsp;in de gebeden voor de misse van goeden-zaturdag, en by het zegenennbsp;van de vont.
8. Eene laetste aenheffing van het oremus is die van goeden-vrydag ,nbsp;na de Passie O. H. Doch , aengezien deze aenheffing overeenkomstignbsp;het romeinsche ritueel in den missael gevonden wordt, achten wy hetnbsp;overbodig dezelve hier voor te stellen.
Aenheffingen van den Engelen-zang Gloria in excelsis Deo,
i. De Gloria kan op vierderlei wyzen gezongen worden, volgens den aerd en de plegtigheid der feesten.
VOORBEELDEN :
Op de dubbele feestdagen van beide klassen.
439
2. Deze aenhelïing is de eenige gebruikelyke in de Sixtynsche kapel te Roomen (1). Men mismaekt dezelve byna altyd , zingende :
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Glo - ri-a in ex-cel-sis De - o. |
3. Men vervalscht de tonaliteit dezer aenheffing, met er halve chromatische toonen in te lasschcn , op de volgende wyze :
| ||||||
Glo - ri-a in ex-cel-sis De - o. |
Op de zondagen, op de half-dubhele feesten, en gedurende de octaven, uitgenomen die der H. Maegd.
| ||||||||||||||||
Op de feesten genaemd simplicia. |
| ||||||||||||||||
Glo - ri-a in excelsis De-o. §111. |
AenhefTing van het Epistel en Evangelie, en van het Lyden O. H.
1. Het epistel en het evangelie hebben slechts ééne toonsaenheffing. Het epistel vangt aen met ut, op welkç noot men onveranderlyk
CB Baïni U, p- 105.
/
-ocr page 154-140
voortgaet tot aen het einde toe , behalve eene geringe w^ziging by de vraegteekens (1).
VOORBEELD | |||||||||||||||
|
Lecti-0 libri sa-pi-enti-æ. Be-a-tus vir qui inventus est sine
¦ nbsp;¦nbsp;nbsp;¦¦nbsp;nbsp;¦ „i^ ? ¦ I ¦,—»
macula , et qui post aurum non abi-it, nec speravit mpeeuni-à
(t) Het gezang van het epistel en evangelie, — welke de oude kerkgebruiken ons gewoonl^k. aenduiden onder den naem van lessen des ouden en nieuwen verbonds, — is zeer oud. Men zong dezelve reeds voornbsp;dat de psalmzang bepaeldeljk geregeld was. Dcrzelver aenbeffing is overigens meermalen veranderd, otnbsp;gewyzigd geworden. Eertyds had zy meer van eene lezing dan van een gezang. Dit onderhoudt men nognbsp;in de kerk van Lyon, waer de subdiaken het epistel met eene heldere stem voorleest zonder merkelykenbsp;beweging van stem. « Dicitur lectio, quia non cantatur ut psalmus vel hymnus, sed legitur (Durandl. »nbsp;De romeinsche ritus is nog heden weinig verwyderd van dit aloude gebruik; want nog beden la daer denbsp;zang van epistel en evangelie allereenvoudigst. Desniettcgenstaende vindt men in oude bandscbrlïten deswegenbsp;merkelyke veranderingen in sommige kerken , vooral op zekere (eesten. Zoo verzekert Ducange , dat betnbsp;eertyds in Gaulenland gebruikelyk was, het epistel van bet feest van den H. Stepbanus te doormengennbsp;met omsohryvingen in de volkstael betrekkelyk bet leven en de mirakelen van den Heilige. 'Wy geloovennbsp;echter wet Le Bœuf, dat zulke historische zinspelingen vóór de misse gezongen werden. Wat hiervan iy,zienbsp;hier een voorbeeld van zulkdanig epistel, dat Gerbertus in een bandschrift der bibliotheek van den H. Dlasiusnbsp;gevonden heeft. Men ziet er het epistel doormengd met omschryvingen, ten naesten by gelyk wy vroegernbsp;by het InlroUut gezien hebben.
Le - cti-o acluum Aposlolo - rum.Xernante forVi-a sanctorum
*
In di - ebus il-lis nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;a-steit-
trophe-a in coelis re-gi-a.
tu - di-ne In - mi-ne vultus tu-i Do-mine in si-gni-lns
fa-ci-e-bttl nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;e( signa ma-gn» w popu-lo, elc.
-ocr page 155-
et thesauris. Quis est hic et laudabi-mus eum ? Fecit e-nim | ||||
| ||||
mira-bi-li-a in vita su-a.... et eleëmosynas illi-us enarrabit |
| ||||||||
omnis ecclesi-a sanctorum. |
2. Zoo zingt men het epistel op romeinschen en alleen door de Kerknbsp;erkenden Toon. Deze zangwyze is zekerlyk het meest overeenkomstignbsp;aen den geest der Kerk, aen het karacter der woorden en aen denbsp;oudste formulieren en gebruiken (1). Echter zingt men in schier allenbsp;kerken van Frankryk , België , Duitschland en van de Nederlanden opnbsp;eenen anderen Toon. Wy zouden al te wydloopig worden , wilden wynbsp;al de groote en kleine veranderingen dier landen hier nederschryven.nbsp;Elk behoort zich overigens te voegen naer het gebruik in zyn bisdomnbsp;aengenomen. Nogtans, daer wy ons vooral tot de belgische geestelykheidnbsp;rigten, zullen wy de aenheffing des epistels en evangelies insgelyksnbsp;mededeelen, zoo als zy gewoonlyk in België gezongen worden.
3. De onderhavige aenheffing heeft doorgaens ut tot dominant, metnbsp;de wyzigingen van het onderstaende
VOORBEELD : Begin der aenheffing. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Twee punten. | ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
Lecti-0 I-sa-ï - æprophetæ. In di-ebus il-lis ; lo-cutus est |
Dominant. | |||||||||
| |||||||||
Dominus ad Achaz di-cens : pe-te tibi signum à Domino De-o |
Punt. | ||||||
| ||||||
tu-0 in pro-fundurn infer-ni, si-ve in excel - sum su-pra. etc. (I) Guiilelli, Direct. Choc. p. 677. |
Vraegleeken.
amp;-¦ -g—¦ ¦ nbsp;¦ ¦ BT»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ ¦ - ¦ ¦ gzT
Numquid parum vobis estmolestos esse/homi-nibus, quia molesti
Eenlettergrepig woord voor een punt. | ||||||||
| ||||||||
estis et De-o me - o? etc. Qui autem judicat me Dominus est. |
Einde of slot. | ||||||||
| ||||||||
Et tune laus erit unicuique à De - o(l). Non enim qui se-ipsum Eenlettergrepig woord voor twee punten. of |
| ||||||
commendat pro-batus est : sed et supporta-te me : |
4. In sommige bisdommen heeft men nog eene verandering opzigtens het eenlettergrepig woord, zingende :
| ||||||||||||
Qui autem judi-cat me Dominus est. |
In andere bisdommen gebruikt men dit slot alleen in het evangelie, ö. De bovenstaende aenhefling des epistels is verre van onze goedkeuring te kunnen wegdragen. Tot staving onzer kritiek verwyzennbsp;wy den lezer tot de aenmerkingen welke wy gemaekt hebben by hetnbsp;Oremus. Watde laetste moeZu/aZte betreft op het eenlettergrepige woord,nbsp;zullen wy andermael zeggen dat de halve toon of de kruis by sol, isnbsp;een onding in de gregoriaensche tonaliteit (2).
6. Somtyds heeft men nog eene andere aenheffing des epistels, namelyk in de missender overledenen. Het voorname verschil dat hierinnbsp;plaets heeft bestaet daerin , dat men op de laetste lettergreep , vóór eennbsp;punt, slechts klimt tot si. Vervolgens gaet men niet af, op de woordennbsp;van ééne lettergreep, maer men zingt ze gelyk een gewoon punt.
(l)Men liet dat men na een punt, na twee punten en na een vraegleeken, Za herneemt, om tot ult; te geraken. Dit doet men gewoonlyk niet, wanneer na lulk rustteeken, het volgende woord begint met eenenbsp;korte lettergreep, of met een eenlettergrepig woord. Hetielfde moet op het gezang der evangeliën toegepastnbsp;worden. Het woord van ééne lettergreep wordt versehillig gezongen, naer gelang hetzelve door één of doornbsp;twee punten wordt opgevolgd.
(21 Zie Î II, n.» 3.
-ocr page 157-145
VOORBEELD : | |||||||||
| |||||||||
Fratres. Wo-Iumus vos igno-ra-re de dormi-entibus, ut non |
(«) | ||||||||||||
| ||||||||||||
contriste-mi-ni... qui spem non liabent. etc. Tunc fiet sermo qui |
| |||||||||
scriptus est. Anderen zingen : Qui scriptus est. |
7. Men geeft ook somtyds eene schets wegens de manier om het epistelnbsp;en evangelie te zingen ; doch zy is van geen algemeen gezag. Zie hiernbsp;dezelve :
Punt. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Eenlettergrepig woord. | |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
ti-o-nis? Sic ca - ni-tur punctum. Sic mo-no-sy-la-bum Slot. |
| |||||||||
ca-nendum est. Sicca - ni-tur fi - nis. |
Aenmerking. Hier behoort men op het punt toe te passen hetgeen wy gezegd hebben betrekkelyk het midden-rustpunt in den derden , vierdennbsp;en zevenden Toon (2).
I.
t I
8. In gevolge deze zangwyze, zingt men het evangelie gelyk het epistelnbsp;uitgenomen het punt, waerop men daelt tot de kleine terts la. De tweenbsp;korte noten zyn overvloedig, en mogen dus redelyker wyze niet gezongennbsp;worden.
(1) Er lyn bisdommen , waer men zich allyd van deze tweede acnheffing bedient, zonder aenzien af onderscheid van feesten.
(2) P. 126enl29.
— U4 —
VOORBEELD : 4- 4- | ||||||||
|
Aenheffing van het evangelie volgens de roomsclie zangwyze.
1. De aenheffing des evangelies geschiedt op ut, welke op het einde van eiken volzin daelt op la, en vervolgens wederom opklimt tot ut.nbsp;Het slot wordt gemaekt met la-ut op de onderstaende wyze. De vraeg-teekens op het einde der volzinnen zingt men gelyk in het epistel.
VOORBEELD : | ||||||||||||
| ||||||||||||
Dominus vo-biscum. Et cum spi-ri-tu tu - o. Sequen-ti-a |
| |||||||||||||||||||||
Variant. |
| |||||||||||||||||
Domine. Glo-ri-a ti-bi Do-mine (1). In il-lo tempo-re , |
di-xit Simon Petrus adJe-sum: Ecce nos re-Iiquimus omni-a, | ||||||||||||
| ||||||||||||
et se-cu-ti sumus te, quid ergo e-rit no-bis?.... Et vi-tam |
| ||||||||||||
æ-ter - nam possi-de-bit (2). |
(1) De «lia hier eene overgangsnoot, welke men er willekeurig heeft bygevoegd-
(2) Kenige klooster'ordena zongen certyda op hoogtyden het evangelie, op eenen veel plegtigcron toon-
§ V.
Zangwyze van het Lyden O. H.
1. In het zingen der Passie moet men dry partyen onderscheiden, die van den priester, die van den diaken en die van den subdiaken.nbsp;De eerste verbeeldt den Zaligmaker; de tweede den Evangelist, en de
Wy onileenen aen Gerberlus eenc melody van dien aerd. Hy vond dezelve in een handschrift der XIV eeuw. Het is het evangelie op het feest der Hemelvaert van O. L. V.
H . ¦nbsp;nbsp;nbsp;Mm | |
J nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ S |
¦ ¦ nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;¦¦¦ ¦nbsp;¦ ¦ ¦——IP |
—-----— ¦ 1 |
Do - mi-nus vo - bi - scum. Et cum spi-ri - tu
| ||||||||||
tu - o Sequen - ti-a sa - ncti Evan - ge-lii |
-----M-a—a—¦—a-H—¦ ¦ g | ||
: |
1. ¦* ¦* 1 |
----B ¦ quot; quot; quot;-- ¦ ¦-- |
se - cun - dùm Lu - cam. |
Gio - ri - a ti - bi |
-----------------4-2--«-«J |
------1—M | |||
¦^«sa , J'3 |
.1. |
d--------- |
—k |
Do - mi-ne. In il - lo tem - po-re.
f nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'-'T-------|- | |||
quot;PI | |||
—= i nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;MH |
B a |
a ¦ ¦ ¦ |
¦t |
quot;a a |
T nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;* T | ||
Intra - vit Je - sus |
in quod - dam nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ca - stel - lum, |
et |
I ¦' ¦ 1 I V
mu-li-er quædam Ma-rtha no - mi-ne ex - ce-
1 ? ? ¦ ¦ I . . . .. ¦il Ml pitnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ilium in do - mum su - am, etc. Ab e - a.
Het gebeurde somtydt dat men, by zulke gelrgenheilen, de palen overschreed van eenen gepasteii kerkzang, door modulatien onbestacnbaer met de duiJelykheid der tekstwoorden van het evangelie, epistelnbsp;of prefacie. Maer dan ook waekte de Kerk over dergclyke misbruiken. « Ne melodiæ seu cantilenæ in epistolis,nbsp;v evangeliis et præfationibus , dum cantantur, inlelicctum audientium impediant vel perturbent, et propternbsp;» hoc in mentibus fidelium devotio minuatur, auctoritatc concilii duximus sladuendum, ut epistolæ et evan-
* gelia et præfationes in missis, exceplis liber generationie, et faelum eet aulem, et primis evangeliis
* diaconorum, cum melodiis præter episcopi licenliam nullalenus decantentur ; transgressores autem per
* scptimanam ab officio et beneficio sint suspens! (Conc. Grad. Can. 7. an 1297.}. »
IS
-ocr page 160-146
derde het joodsche volk of andere personnagien. In elk der dry partyen komen dezelfde kadensen telkens te voorschyn by dezelfde leekensnbsp;van afstipping, uitgenomen het sluitkadens van den Evangelist, datnbsp;afwisselt, naer gelang de subdiaken de menigte der Joden of een enkelnbsp;personnagie verbeeldt (1).
VOORBEELD :
¦ht
Passi-o Domi-ni nostri Jesu Chri-sti secundùm Matlhæ - um.
In illo tempore dixit Je-sus di-scipu-lis su-is:gt;îlt;Sci - tis
E | |||||
—XX X 1 |
rCBquot; nbsp;nbsp;nbsp;, xzaJL |
? ? ¦ |
.¦?-J |
—? ¦ ¦ XZ3 |
quia post bidu-um pascha fi - et : et fi-li-us homi-nis trade-tur ut
festo , ne forte tumultus fi-e-ret in po - pu-lo. c Vi-dentes
autem disci-pu-Ii indignât! sunt dicentes : s Ut quid perdi-ti - o
(l)Het ia oobekcnJ wie de opsteller is geweest van den zang der Passie. Volgens Baïni zou dezelve verveerdigd zyn door eenen zanger der pauselyke kapel, acngezien hier deze zang reeds in gebruik was in bet middennbsp;der XIll’ eeuw , ja, missebien vroeger. Do doorluchtige toonkunstenacr leert ons dat het gezang der Passienbsp;eene wyziging heeft ondergaen in de voornoemde kapel, ten gevolge van eene uitgave door Th. L. da Vittoria,nbsp;in 1S8S, dat is, een jaer voor dat Guidetti de zyne in het licht bragt. De spaensche miuieat had denbsp;Passie voor vier en vyf stemmen in muziek gesteld, en dat wel op eene uitmuntende wyze. Ook haestte zichnbsp;de pauselyke kapel om er een gedeelte tot baer gebruik van aen te nemen, te weten die plactsen n aernbsp;in den tekst de Joden worden voorgesteld. Dit gedeelte had Vittoria met eene onweêrstaenbare krachtnbsp;van harmonie weten sàem te stellen, en met een karakter van waerheid, geschikt om de herten te roerennbsp;en tranen te doen starten.
-ocr page 161-147
.«■■Él
| ||||||||||||||||||
mo-iesti estis huic mu-li - e-ri? opus e-nim bonum o-pera-ta |
| ||||||||||||||||||
est in me. Nam semper pauperes habe-tis vobis-cum : |
| ||||||||||||||||
me autem non semper ha - be-tis. Mittens enim hæc unguentum |
| ||||||||||||||||
hoc in corpus me-um , ad se-pe-li-endum me fe-cit. A - men |
| ||||||||||||||||
di-co vo-bis, u-bicumque prædi-catum fu-erit hoc evan-ge-li-um |
| ||||||||
in to-to mundo, di-cetur et quodhæc fe-cit in memo - ri-am |
.. Il ■1 » ♦ 1 ♦ ♦ ♦
C “ jus. c Tunc abi-it unus de du-o-de-cim , qui
| |||||||||||||||
diceba-lur Judas Is-ca-ri - o-tes, ad prin-ci-pes sa-cerdotum , et |
a-it i - llis: 5 Quidvultismihi da-re, et c-go vobis eum
-ocr page 162-
— -148 — | ||||||
|
tradam?...c Tunc expu-e-runt in fa-ci-em e jus, et co-laphis e-um | |||||||||||||||
|
ce-ci - de - runt. A-li-i autem palmas in fa-ci-em e-jus dede-runt | ||||||
|
di-centes : s Prophe-tiza nobis Christe, quis est qui te percus-sit ?... | ||||||
|
c At illi dix-e-runt:s Ba-rabbam...cDi-cunt omnes : 5 Cru-ci-fi- | ||||||||
|
ga - tur. c A-it il-lis præ - ses : s Quid e-nim mali | ||||||||||
|
fe-cit?... c Et di-centes : s Vah qui destru-is templum De-i, et in | ||||||||||||||||||||||||||||||||
|
| |||||||||||||||
Jesus vo-ce magna di-cens : E - li, eli lamma |
| |||||||||
saba - clliani ? c Hoc est:^ De - usmc-us, |
/De-us me-us , ut quid de-re-Ii-qui-sti me?...cJesus aulem i-leruiu
-ocr page 163-449
h V , M nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;« M 1 pq--n M nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;M |
mmA nbsp;A-A ..¦¦¦¦ |
g— ¦¦ |
--g—R nbsp;T— |
¦¦ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦¦¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;--nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 |
; .[-- |
damans voce magnâ e-mi-sit spi-ri-tuni. Et ecce ve-luin templi
h MM |
¦¦B nbsp;» ¦ - — Anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;M | |||||
-?--H-- |
-?--¦ |
? nbsp;— -nbsp;nbsp;? ¦ ¦--¦—X— |
—?—¦ |
—y—y-¦ | ||
It.— |
scissum est.... Erat autem ibi Ma-ri-a Magda-lene, et alle-ra
A «¦ nbsp;Hnbsp;nbsp;nbsp;Hnbsp;nbsp;nbsp;Ml |
AM nbsp;H . | |||
V ¦—M nbsp;M--¦ |
V ¦ nbsp;nbsp;¦ | |||
Ma-ri-a setlenles contra sepulclirum.
2. De bovenstaende melody van het Lyden is te Roomen gebruikelyknbsp;van af het midden der XIII eeuw (Baïni mem. II p. 109.). Zy werdnbsp;doorGuidetti uitgegeven en goedgekeurd door Paus Sixtus V, in 1586 (I).
3. Een ander formulier, dat gemakkelyker en in de Bisdommen vannbsp;België in voege is, laten wy hier volgen :
5= | |
a—I | |
-- .I- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ -«-wüztlmzj |
Passi-O Do-mini nostri Je-su Christi secundum Mat-thæ-um. Sic
k B ?¦¦EB-----¦--M— |
—¦-B—¦— |
—¦-----------1 |
HI nbsp;nbsp;H | |
E-- |
~ -M-a—=—q— |
¦---1 ' | ||
quot; - -1- |
----—¦-«- |
di-a-conus ca-nit du-o puncta : sic coma, sic pun-ctum. Sic
reddit subdi-acono tonum : sic sa-cerdo-ti to-num. Sic sa-cerdoti
b— |
1 ICÿ | ||||
a—M— |
¦ nbsp;¦ b ¦ M |
1 1-^ | |||
— |
---- --¦—;;—;;---3 |
-------M-g | |||
—--III--_-----g| lonum. Sic canit contra se-pulchru |
1 ¦ nbsp;nbsp;----------------------------------¦ m. Sic e-mi-sit spi- |
a ¦ |
of | |||||||||
|
Sic canit conti'à se-pulchmiin. Sic emi-sit spi-ri-tum. Sic sacerdos
(1) Niet altyd is de Passie in de Kerk gezongen geworden. Men zegde haer ecrtyds luide op.geijk de letten, behalve de woorden van O. H. welke gezongen werden op den toon des evangelies, inzonderheid deze :nbsp;Heli, heli lamma sabacthani. o More aulem lectionis passio legatur, ezceplâ voee Domini, quæ in aliisdicatnrnbsp;• (Joan. Abric. de ofBc. p. ö9.). Diaconus in alba ante altare legat passionem more leclionis, ezceplâ vocenbsp;» Dominfî, quæ more evangelii legatur. (Prevot. in Ord. el off. mt Itolom.). »
-ocr page 164-— ISO —
»— - | ||
s |
1 a ¦ | |
LL®—»-«-J |
¦ ¦ il ¦ |
canit du-o puncta : sic coma, sic punctum. Sic redd it di-acono
£
tonum. Sic subdi-a-conus canit du-o puncta ; sic coma, sic
W nbsp;nbsp;wwwwwww | ||||||
s--—J |
- | |||||
s nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ |
—quot; 1 |
— | ||||
„ ..... ¦ |
punctum. Et i-ta reddit tonum di-a-cono.
§ VI.
Acnhefiing van het Symbolum (1).
I. De romeinsche ritus kent slechts ééne aenhefting van hel Credo. 'Ly is deze :
¦ |
B ¦ nbsp;nbsp;nbsp;= |
TT |
S |
n | |
Credo in unum De - uni.
-ocr page 165-2. Dikwyls voegt men hier willekeurig eene noot tusschen sol en mi, op de lettergreep do. Tieze afwyking is strydig aen de eenvoudigenbsp;deftigheid van dit gezang.
VOORBEELD :
| |||
IS--- | |||
i | |||
Cre-do in unum De - um.
SVii.
Aenhefiing der prefacie.
1. Het gezang der prefacie is of plegtig of voor de gemeene dagen. quot;Ly zyn beide van den tweeden kerktoon.
Plegtige aenheffing der prefacie.
- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-, l.l | ||
—?—V—* | ||
3e—LH |
? ¦ n. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11-¦ ¦¦Hm |
—T- |
Per omni-a sæ-cula sæcu-lo-rum. A-men. Do-minus vo-
--¦! | ||||||
------¦ |
~¦¦ ¦ - | |||||
¦--¦ |
—’ |
¦ ¦ |
--1 |
bi-scum. Et cum spi-ri-tu tu-o. Su - rsum cor-da. Ha-
s-----=-------------------n | ||||
¦ ¦ ¦ ¦ ¦—¦--=Ti ? . |
RAb ¦¦¦ nbsp;¦nbsp;nbsp;¦ |
? 'B-'w—¦ | ||
r * nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— | ||||
be - mus ad Do-mi-num. |
Gra-ti-as aga - mus Do |
-mino |
quot; episcopo crctZo in unum Ddum cantatur. etc. » Dit wordt overigens bevestigd door Joannes VIII. Leo III, door Amalarius en Walef. Strabo. Vele latere schryvers hebben daerom gemeend dat het Symbolum isnbsp;opgeschorst geweest van het midden der IX eeuw tot aen het begin der XI. Doch zulks is niet waerschy-nelyk. In der daed, gelyk Martene teregt aenmerkt, Berno zegt niet dat het Symbolum niet opgezegd ,nbsp;maer alleen dat het niet gezongen werd. Martene haelt overigens de woorden zelve aen van Leo III, dienbsp;in een onderhoud met Charlemagne in dien zin spreekt. * Quod vero asseritis, ideh vos ita cantare Symbolum,nbsp;» quoniam aliquos in istis partibus vobis priores audistis decantasse. quid ad nos, qui idipsum non cantamus,nbsp;» sed legimus. »
Er blyft dus nog over de verklaring van Leo III overeen te brengen met de oude romeinsche handschriften (waervan boven) ; want deze gewagen uildrukkelyk van den zang des Symbolums. Doch deze schynbars icgenstrydigheid verdwynt, als men met Martene aenneemt dat in der daed het Symbolum gezongen werd innbsp;de pauselyke, maer slechts gelezen in andere missen.
-ocr page 166-— 182 —
II nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;â– ,1^ 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;* quot;1
De - o nos-tro. Di - gnum et ju-slum est. Ve-rè dignum
| |||||||||||||||
et justum est, æquuiu et salu - ta - re, te qui-dem Domine |
| ||||||||||||
omni tem-pore, sed in hac po-tissimùm di-e glo-ri-o-si-us |
| |||||||||
prædi - ca - re , cùm pascha nostrum immola - tus est Chri-stus. |
| |||||||||||||||
Ipse e-nim verus est A-gnus, qui a - bstu-Iit pec-ca-ta |
| ||||||||||||||||||||||||
mun-di. Qui mor-tem nostram mo-ri-endo de-stru-xit, et |
| ||||||||||||
vi - tam re-surgendo re - pa-ra-vit. Et i - de-ù cum Ange-lis |
| ||||||||||||
et Ar-chan-ge-lis, cum thronis et dominati - o - nibus, cumque |
| |||||||||||
omni mi-li-ti-a cœ-lestis ex-er-citus, hymnum glo-ri-æ tuæ |
| ||||||||||||
ca - niraus, si - ne fi - ne di-Å“n-tes. |
2. De bovenstaende aenheffing is gelykvormig aen degene welke Baïni zoo wel van de prefacieals van het pater noster, ite missa est, en vannbsp;het Gloria gevonden heeft in handschriften, waervan sommige voor denbsp;XI eeuw dagteekenen (mem. crith.\ Men ontmoet dezelve ook in onzenbsp;missalen, en ditmael zonder vervalschingen ; indien men echternbsp;uitneemt het begin der aenheffing op de woorden habemus ad Dominum-
-ocr page 167-133 /I en he ff Ing der prefacie op min plegtigen toon.
3. De gomeene aenheffing der prefacie dient voor de feesten genaemd simplicia., y oor de gemeene dagen {feriai}, en voor de missen dernbsp;overledenen.
| |||||||||||||||||||||
bi-scum. Et cum spi-ri-tu tu-o. Sursum cor-da. Habemus |
| |||||||||||||||
ad Domi-num. Gra-ti-as agamus Domi-no De-o nostro. |
| ||||||
Dignum et ju-stum est. Ve-rè dignum et justum est, æquum et |
| |||||||||||||||||||||
salu-tare, nos tibi semper et ubique gra-ti-as a-ge-re. Domi-ne |
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sancte, Pa-ter omni-po-tens, æterne De-us, per Chri-stum Do |
| ||||||
minum nostrum. Per quem ma-jesla-tem tu-am laudant Ange-Ii, |
| |||||||||
adorant domi-na-ti-ones, tremunt po-testa-tes. Coe-li cœ-lo- |
rumque virtu-tes, ac be-a-ta se-raphim, soci-a ex-ulta-ti-one
•20
-ocr page 168-
154 | ||||||||||||
|
conce-le-brant. Cum quitus et nostras voces ut admitti jube-as
--A—¦ |
¦ - ¦ ---- | ||
- 1—- - ¦ nbsp;nbsp;nbsp;1 'nbsp;nbsp;nbsp;¦ |
de-pre-camur, sup-pli-ci confes-si-one di-centes (1).
§ VIII.
Aenheffing van het gebed des Ileere.
1. Deze aenheffing is van den tweeden kerktoon. Zy is wederom of voor de gemeene dagen. Men gebruikt de plegtige aenheffingnbsp;op de dubbele en halfdubbele feestdagen.
Plegtige aenheffing van het gebed des Heere.
¦ |
¦ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i |
-------1— | |||
*¦ | |||||
—¦¦ ¦ |
— |
Per Omni-a sæ-cula sæcu-lo-rum. Amen. Ore - mus.
præceptis sa-Iu-ta-ribus mo-ni-ti ; et di-vi-na insti-tu-ti-o-ne
•Ï'S..... nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 | |
Ril u | |
- nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;¦ B l-W |
forma-ti, aude-mus di - ce-re : Pa-ter noster qui es in cœ-lis ,
JES
sancti-fi-ce-tur no-men tu-um. Adve-ni-at regnum tu-um ;
¦1 |
h | ||||||
¦ ¦ ¦ |
M ¦¦¦nbsp;nbsp;mHhBm | ||||||
--¦ |
¦quot;j |
¦ |
—¦ |
fi-at vo-luntas tu-a, si-cut in cœ-lo et in ter-ra. Panem
(1) De prefacie werd reeds in het begin der Kerk gezongen. Ofschoon de prefacien somtyds veranderingen hebben ondergaen in getal en in woorden, altoos nogtaiis hadden zy dezelfde strekking, hetzelfde doel;nbsp;om namelyk op eene byzondere wyze God tc bedanken en de geloovigen voor te bereiden tot het aenbid-delyk geheim der Consecratie.
Bemerken wy nog dat de prefacie sorolyds gonoemd werd nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;conietlaiio cï eonletlala. De Grieken
kennen slechts eene prefacie; zy noemen dezelve nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ofi'efexcT'/a.r.
-ocr page 169-— ISS —
nostrum quoti-di - anum da nobis ho-di - è , et di-mitte no-bis
| ||||||||||||
debi-ta nostra, sicut et nos dimit-timus debi-toribus no-stris. |
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;of |
| |||||||||||||||
ma - Io. A ma - Io. Sed li-be-ra nos à ma - lo. |
Geineene aenheffing.
1. Deze aenheffing wordt gebezigd op de feesten genoemd simplicia, en in de missen der overledenen.
| ||||||||||||||||
Per Omni-a sæ-cula sæ-culo - rum.... Audemus di-cere ; Pa-ter |
regnum tu-um ; fi-at voluntas tu-a si-cut in cœto et in terra .
-ocr page 170-
136 | |||||||||||||||
| |||||||||||||||
no-stris. Et ne nos indu-cas in tenta-ti-o-nem. Sed li-be-ra |
| ||||||
nos à ma - lo (1). 2. Kort daerna zingt de priester : |
| |||||||||||||||
Per Omni-a sæ-cula sæcu-lo - rum. Amen. PaxDo-mi-ni |
Variant. | ||||||||||||
| ||||||||||||
sit semper vobi - scum. Et cum spi-ri-tu tu-o. Et cum |
| ||||||||||||
spi-ri-tu tu-o. |
3. Men zingt byna overal de prefacie en het pater met tusschenvoeging van chromatische halve toonen of kruisen. Zulks is tegenstrydig aén denbsp;ware grondregels van dien zang. Men behoort al de noten te zingen ,nbsp;gelyk zy geschreven staen. Het spreekt van zelfs dat ook de orgelist ,nbsp;als hy die gezangen begeleidt, hetzelfde grondbeginsel moet in achtnbsp;nemen.
§ IX.
Aenlielling van het Ite missa est en Benedicamus.
1. Het Ite missa est zingt men oplt; zes verschillige wyzen, volgens den aerd der feesten.
I. Op de plegtige feesten der eerste klasse.
I-tee-e - e- e
(1) Het gebruik van het gebed des Heere te zingen is zeer oud in de Kerk ; maer men weet niet wie deszelf« gezang oorspronkelyk verveerdigd heeft.
-ocr page 171-mi - ssa est (1).
II. Op de feesten der II. Maegd,—gedurende het octaefvan tiet hoogweamp;rdig Sakrament en dat der Geboorte O. H.
| ||||||
ï te e nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mi - ssa est. |
III. Op de feesten der Apostelen, en op alle andere dubbele feesten.
l l j. | |||
1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 ¦ | |||
ts nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ ¦ ¦ 1 ¦ |
1 ¦ ¦ ¦ ¦ ¦Ti 1 ¦ |
-J- |
I-te nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;enbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;e enbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;missa est.
If^. Op de zondagen, op de halfdubbele feestdagen, en gedurende de octaven, uitgenomen de bovengenoemde.
| ||||
I - te e nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;missa est. |
f^. Gedurende den paeschtyd — van de mis van goeden zaturdag tot en met den zaturdag na Paschen.
r-i—»doci—T | ||||
B B—B—B— |
¦ --b-b- |
—T nbsp;nbsp;nbsp;quot;T- B ¦ ¦ ¦ —---*-- ... nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;M | ||
¦ |
I-te missa est, alle-lu-ja, alle - lu-fa.
In deze aenheffing zingt men doorgaens verkeerdelyk :
I-te mis-sa est (2).
(1) Dat de zanger oplette dat hy op het einde dezer aenheffing niet uitaprekc :nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in plaets van
mitsa eti. Bemerk nog dat deze aenheffing schier niet in gebruik is te Boomen.
(2) Men veroorlooft zich ditwyls, doch ten onregte, soorigeïyke kleine vervalschiogen, omdat zulks aenge-namer is aen het gehoor. Indien men beter onderrigt en gevolgelyk meer doordrongen was van het belangnbsp;dat de Kerk immer gesteld heeft in het ongeschonden bewaren van derzelver aloude zangwyze, zou mennbsp;zich wel wachten van er de minste verandering in te brengen.
KI. Op de fesfa simplicia.
I - te mi - ssa est.
I-te ini-ssa est.
of
2. Het Benedicamus, in de misse, heeft dry aenheffingen.
I. Op de zondagen van den Advent en van den Kasten.
| ||||||||
Bene-di-ca - mus Do nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mi-no. |
II. Op de gemeene dagen door het jaer. | |||||||||||||||
| |||||||||||||||
Bene-di-ca-mus Do-mi-no. |
III. Op de vigiliën der Geboorte O. H. en op het feest der onnoozelc kinderen.
| ||||||||||||
Benedi-ca - mus Do nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;o -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- mino. |
3. In sommige bisdommen zingt men altyd , zonder onderscheid, denbsp;volgende aenheffing, welke uitsluitend behoort tot den zang dernbsp;Getyden. Het ware , ons bedunkens , beter dezelve hare plaets te doennbsp;behoudeh , en zich in de misse te bedienen van de romeinsche aenheffingen (d).
| ||||||||||||
Be - ne-di-camus Do - nbsp;nbsp;nbsp;- mi-no. |
4. Zie hier .de aenheffing van het^-requiescant in pace, voor de missennbsp;der overledenen.
| |||||||||
Bequi-es-cant in pa-ce. R'. Amen. (1) GiiidcUi p. f,9 i. |
s. In sommige kerken lieeft men willekeurig eene tweede aenheffing ingevoerd :
/ __
quot;¦ i:
Requi-es-cant in pa-ce.
§X.
Toonsacnheffingcn van eenige andere melodien welke somtyds in de misse gebezigd worden.
1. Op de gewone dagen van den Vasten , zingt de diaken, vóór het gebed super populum, naer eene der volgende aenheffingen : humiliatenbsp;capita vestra Deo.
of | ||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||
Humi-li-a-te ca-pi-ta ves-tra De-o. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Humi-li-a-te |
ca-pi-ta ves-tra De-o.
2. De volgende aenheffing is dubbel gebrekkelyk :
| ||||||||||||
Humi-li-a-te ca-pi-ta vestra De-o (1). |
Kóór liet gebed eener profetie in de misse , zingt men : Priester. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Diaken.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Subdiaken. | ||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||
0-re-mus. Flectamus ge-nu-a. Le-va - te. |
goeden zaturdag zingt de Diaken met verheffing van stem drymael ; lumen Christi.
| |||||||||||||||
•Lumen Christi De-o gra-ti-as. |
0) Zie hoven p. 158.
-ocr page 174-160
4. De aenheffing der Belydenis, welke de Diaken zingt in pontilicalt missen , behoort tot den vyfden Toon.
| |||||||||||||||||||||
Confi-te-or De-o omnipo-tenti, be-atæ Mari-æ semper virgi-ni, |
| |||||||||
be-a-to Mi-cha-ë-li Ar-change-lo, be-a-to Jo-anni Baptistæ, |
| ||||||
sanctis Apo-sto-lis Petro et Paulo, omnibus sanctis, et ti-bi |
| ||||||||||||||||
pa-ter, qui-a peccavi nimis co-gi-ta-ti-one, verbo et o-pe-re: |
| ||||||||||||||||||
me-a culpa, me-ä culpa, me-ä max-i-mä culpa. I-de-o pre-cor |
| ||||||||||||
be-a-tam Ma-ri-am semper vir-gi-nem , be-a-tum Mi-cha - ë-lein |
| |||||||||
Archan-ge-lum, be-atum Jo-annem Baptistam, sanctos Apostolos |
| ||||||||||||
Petrum et Paulum , omnes sanctos, et te pa-ter , o-ra-re pro |
»VTr, nbsp;nbsp;j 41 -------- —
æfi ad Domi-num De-um nostrum.
-ocr page 175-KAPITTEL II.
Van het eigenlyk gezegd goddelyk officie.'— Belrekkeiyke aenheffingen.
(1) Aenheffing van het Domine labia mea, en Deus in adjutorium.
1. Deze aenheffingen zyn wederom plegtig oi gemeen.
De eerste zingt men met’ pauzen , en op dry noten : si, ut, re. De tweede zonder pauzen en alleenlyk op de noot ut, uitgenomen hetnbsp;alleluja, gelyk men zien kan hierna.
I
PLEGTIGE AENHEFFING. | ||||||||||||||||||||||||
|
Domi-ne la-bi-a me-a ape-ri-es. Et os me-um annunti-abit
m n 'M nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;â– â– |
HM Mnbsp;H M M É |
Ah- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;--â– â– â– |
1 |
â– | ||
â– |
■■■■■■“ |
MM nbsp;Mnbsp;nbsp;M â– |
â– | |||
L |
laudem tu-am. De-us in adju-to-ri-urn me-um inten-de.
â– |
k nbsp;nbsp;nbsp;M |
Am mmnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. | |||
s â– |
â–¼ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HM'quot;! |
--â– |
^-â– M--â– nbsp;â– nbsp;nbsp;â– nbsp;nbsp;â– | ||
Domi-ne ad adju-vandum me festi-na. Glo-ri-a Pa-tri et
Ü-H A ■|
| |||
■--■—R—--■--■|
— |
—■—■-■—■-■--■—1 | ||
----1— |
-----—quot;-- |
Fi-li-o , et Spi-ri-tu-i sancto. k'. Si-cut e-rat in prin-ci-pi-o,
amp;—■---■|
M nbsp;Mnbsp;nbsp;M | |||
quot; ■■■■— |
—■--■--R—--■~ - --- |
â–¼ â– â– nbsp;nbsp;â– 1 | ||
1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .. |
—---—---- 1 |
et nunc, et sem-per, et in sæ-cula sæ-culo-rum. Amen.
(1) Deic eenvoudige aenheffingen van hel Domine, enz. met de belrekkeiyke antwoorden van het koor , zoo voor de dubbele en plegtige aU voor de gemcene feesten en dagen» zyn volraaekt gelykvorroig aen denbsp;formulieren der oudste roorasche overlevering (RaïnT, mem. p. 101.).
-ocr page 176-
162 | ||||
| ||||
Alle-lu-ja. Laus ti-bi Domi-ne Rex æ-ternæ glo-ri-æ. Rex |
N. 2. | |||||||||
| |||||||||
æ-ternæ glo-ri-æ. |
2. De gemeene aenheffing bezigt men op de gemeene dagen en op de festa simplicia.
| ||||||||||||
Domi-ne la-bi-a me-a a-pe-ri-es. Et os me-um annun-tia-bit |
| |||||||||
laudem tu-am. De-us in adju-to-ri - um me-um intende, enz. |
| ||||||||||||||||
al-lelu-ja, enz. §11. |
Aenheffing der versen.
1. Na het einde van eiken nocturn der Metten, — na den hymniis in de Lauden en Vespers , — en na de responsoria brevia der kleine uren ,nbsp;zingt men de volgende versen :
Op dß dubbele en hal/'dubbele feesten. | ||||||
| ||||||
Consti-tu-es e-os princi-pes super omnem terram am. |
| |||||||||||||||||
1}?. Memores e-runt nomi-nis tu-i Domi-ne e. |
(1) Pezc eerste lezinj; de oudste.
-ocr page 177-163
1^. Et ve-ri-tas
2. Bemerk I. Dat het neuma, op het einde dezer versen, het eenigenbsp;is dat Guidetti behield in den zang van het officie. Hy volgde hierin dennbsp;raed van Palestrina (1).
II. Dat deze twee aenheffingen —de pleglige en gemeene— slechtsnbsp;verschillen in de pauze welke gaet voor het neuma ; want in de gemeenenbsp;aenheffing wordt daer geene pauze gemaekt.
III. Dat men in vele kerken afwykt van deze echte zangwyze, als-wanneer men die versen zingt op de volgende manier :
| ||||||||||||
Constitu-ès e-os principes super oranem terram. |
3. In de gedachtenissen {commemorationes} der Lauden en Vespers, —nbsp;adpreces., — na het antiphoon der H. Maegd, — voor het gebed vannbsp;het hoogweerdig Sakrament, en in alle soortgelyke gevallen, zingt mennbsp;de versen op denzelfden bovengenoemden toon , doch zonder neuma.
VOORBEELDEN :
¦ ¦ ¦ 1 ? ¦ I ¦ g--quot;' ¦
- *¦ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-----!--1----—----LX---
ƒ. Ama-vit e-um Domi-nus, et orna-vit e-um.
Slo-lam glo-ri-æ indu-it e-um.
(Î) Baïni mem. D. p. 102.
(2) Hier vertoont zich cene verminderde kwart fa - ui krui., iels dat cansch onbekend is in do„ ... .. riaensclien loorzaoff.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
-ocr page 178-164
Di-gnare me lauda-re te, Vir-go sa-crata. | ||||||||||||
| ||||||||||||
1)?. Da mi-hi vir-tutem contra hostes tu-os. |
Gedurende den Paeschtyd. | |||
| |||
jf. Panem de cœlo præsti-tisti e-is, alle-Iu-ja. |
| ||||||||||||||||||||
jj?. Onine de-Iectamentum in se habentcm, al-le-luja. |
4. Wanneer het vers eindigt met een woord van ééne lettergreep, of met een woord dat met nadruk wordt uitgesproken, zingt men :
4- | |||||||||
| |||||||||
y. Fi-at mi-se-ri-cordi - a tu-a su-per nos. iV- Quem-ad-modum |
•«lt; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
. Pro-ce-damus in pace. i}?. In nomine Chris-ti. Amen. |
S. De aenheffingen der versen van n’3. hebben nog in vele kerken eene vervalsching ondergaen. Men zingt ;
en somlyds. | ||||||||
| ||||||||
Panem de coe-lo præ-sti-tis-ti e - is. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A-men. |
â– â– I â–
Omne de-lectamentum in se ha-ben-tem.
-ocr page 179-465
6. Deze manieren van sluiten zyn gebrekkelyk, omdat de regelsnbsp;van den gregoriaenschen zang hier geene hemol gedoogen (1).
7. In den dienst der overledenen en in de goede -week , moeten denbsp;versen op de volgende wyzen gezongen worden :
| |||||||||||||||
y. A porta infe-ri. |
| ||||||||||
Eru-e Domi-ne a-ni-mas e-o-rum. |
| ||||||
y. Lo-cu-ti sunt adversum me lingua do-Io-sa. |
| |||||||||||||||
jV. Et sermonibus o-di-i cir-cumdede-runt me, et expugna- |
| ||||||||||||
ve-runt me gra-tis. |
8. Hier heeft men eene noot {sol') weggelaten. Men zingt gewoonlyk,nbsp;doch wederom verkeerd :
| |||||||||||||||
Et sermoni-bus o-di-i cir-cumdede-runt me, et expugna- |
| ||||||
ve-runt me gra-tis. |
(J) Zie I. Deel, Kap. II, S IV, item p. 138,
-ocr page 180-lt;66 §111.
Aenhefîing van het Pater, met de absolutie en benedictie na elk nachtgezang (nocturne).
1. Na de versen van elk nachtgezang zingt de hebdomadarius : Pater noster. Hy leest het overige in stilte; daerna heft hy aen : et ne nos., enz.
| ||||||||||||||||||
Pa-ter noster. Et ne nos indu-cas in tenta-ti-onem. r'. Sed libe ra |
slecht. | |||||||||
| |||||||||
nos à ma-lo. ma - lo. |
Dan volgt de absolutie : | ||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||
mi-se-rere nobis, qui cum Patre et Spi-ri-tu sancto vi-vis et |
| ||||||||||
régnas in sæcu-la sæcu-lorum. b?. Amen. |
Vervolgens vraegt de lector den zegen, zingende : | |||||||||
| |||||||||
Jube Domne bene-di-ce-re. |
De hebdomadarius antwoordt : | ||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||
Be-ne-dicti-one per-pe-tu-a be-ne-di-cat nos Pa-ter æ-ternus. |
| ||||||
Amen. |
467
2. Op de [esta simplicia en de gemeene dagen zingt men de absolutie en benedictie op dezen toon :
| ||||||||
Pre-ci-bus et me-ri-tis be-atæ Ma-ri-æ semper vir-gi-nis, et |
| ||||||||||||
omni-um sanctorum, per-ducat nos Dominus ad régna cœ-Iorum. |
| ||||||||||||||||||||
Jubé Domne bene-di-ce-re. |
| ||||||||||||||||||||
Nos cum proie pi-â be-ne-di-cat Virgo Ma-ri-a. |
En zoo vervolgens by alle nachtgezangen.
§ IV.
Aenheffmg der lessen en profetien.
ï. Men zingt de Lessen op wt, waervan men afgaet op fa, doch alleenlyk by een punt.
| ||||||||||||
De Actibus Apostolo-rum. Petrus autem et Jo-annes ascendebant |
| ||||||
in templum ad ho-ram o-ra-ti-o-nis nonam. Et quidam vir, enz. |
Finael. | ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
Tu autem Domi-ne mi-se-re-re no-bis. 15?. De-o gra-ti-as. |
2. In onderscheidene bisdommen van België heeft men deze wyze van de Lessen te zingen aenmerkelyk veranderd. Zie hier eene schetsnbsp;naer welke men gewoonlyk de Lessen en profetien leert zingen.
-ocr page 182-Twee-punten.
468
Vraegleeken.
Sic cani-tur duplex punctum ; sic ca-ni-tur punctum interro-ga-
Punt.
¦¦
ti-o-nis? Sic ca-ni-tur punctum. Sic mono-syllabum canendum
Slot.
In den dienst der overledenen.
R ? -¦
«.ly .-pp
est. Tu autem Domi-ne mi-se-rere no-bis. Sic ca - ni-tur
punctum.
3. De aenheffing der profetien is gelyk aen die der lessen, uitgenomen dat de profetie moet eindigen met ut, op welke noot de stem wat langernbsp;moet aengehouden worden.
VOORBEELD :
V'
Le-cli-o libri Le-vi-li-ci. In di-ebus iUis. Dix-it Dominus ad
Moy-sen. Loquere fi-li-is Isra-ël, et dices ad e-os. Anibulabo | ||||||
| ||||||
inter vos, et e-ro vester De-us : vosque e-ri-tis populus me-us, |
| ||||||
di-cit Dominus omni-po-tens. |
4. Op de eenlettergrepige en bebrecuwscbe woorden alsmede op dezulke die sterk worden uitgesproken , moet men een weinignbsp;aenhouden, en zingen wt, la, ut.
169
Deze regel moet zoo wel op de Lessen als op de profetien toegepast worden, met uitzondering nogtans van het slot der laetste ; want ditnbsp;is onveranderlyk.
VOORBEELD : | |||||||||||||||
| |||||||||||||||
Translatas est... Abra-ham... In Si-on... Mo-y-ses.... |
5. Op de vraegteekens daelt men tot si, om vervolgens wederom op te klimmen tot ut.
VOORBEELDEN : | |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
In conspectu me-o?... Numquid de vi-a ve-ni-sti?... |
S V.
Aenhcfïing van het kapittel.
1. Het kapittel wordt aengeheven op ut. Deze noot blyft vervolgens als dominant tot aen het laetste woord, dat eindigt met ut, la, sol, la.
VOORBEELD : | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cto-rum et dome-stici De-i super-ædi-fi-cati su-per fundamentum |
R—J ? .J ll~==^=
Christo Je-su. De-o gra-fi-as.
-ocr page 184-170
2. In België sluit men doorgaens op dé volgende wyze : of | ||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Christo Je-su. Christo Je-su. |
Desniettegenstaende heeft men het antwoord Deo gratias op romein-schen Toon behouden. Deze romeinsche zangwyze komt ons, ook hier, als de geschiktste voor ; want daer stemt het slot des kapittels met hetnbsp;antwoord Deo gratias.
3. De vraegpunten , de woorden van ééne lettergreep en die welke scherp worden uitgesproken moeten hier behandeld worden gelyk innbsp;de Lessen en profetien.
. S VI.
Aenheffing der Gebeden.
1. De gebeden van het officie worden op dezelfde wyze gezongen alsnbsp;die der misse (1). Ook hier moet derzelver aenheffing geregeld wordennbsp;naer den aerd der feesten.
2. De derde aenheffing, die voor de misse der overledenen (2), gebruiktnbsp;men hier voor het gebed op het einde der psalmen, voor het gebed dernbsp;Primen Dirigere voor dat der Uitvaerten en in de Litanien.
§ VII.
Aenheffing der korte responsoria.
I. Het responsorium is een gezang voorgegaen van eene Les of van een kapittel. In het eerste geval wordt hetzelve groot responsoriumnbsp;geheeten en verdeelt zich in dry gedeelten , gelyk men zien kan in hetnbsp;Antiphonëel. In zulk geval noemt men eigenlyk het eerste gedeelte
(Î) Zie Kap. I, § 1. ii.® 1, en *eqq. p. 134.
(2) Ibia, n.® 4, p. 1ÎÎ7.
-ocr page 185-171
responsorium ; dit strekt zich uit tot aen het vers , hetgeen het tweede gedeelte wordt. Eindelyk wordt dit vers opgevolgd door de herhalingnbsp;des respotisoriumsj of slechts door een gedeelte van hetzelve (1).
2. Alswanneer het responsorium komt na een kapittel, noemt mennbsp;hetzelve kort responsorium. Het is gebruikelyk in de Completen en innbsp;de kleine uren.
3. Te Hoornen worden de korte responsoria en de versen der Metten ennbsp;Vespers door twee zangers voorgedragen, behalve op degemeene dagen,nbsp;alswanneer zy slechts door eene stem gezongen worden (2).
Korte responsoria. | ||||||||||||
| ||||||||||||
1/!. Christe Fi-li De-i vi - vi. * Mi-se - re - re no-bis. |
| ||||||||||||
y• Qui se - des ad dexte-ram Patris, enz. |
| ||||||||||||||||
y. Glo-ri-a Pa - tri, et Fi-li-o , et Spi-ri-tu-i san-cto,enz. |
4. Dezelfde aenhefling wordt gevolgd in de korte responsoria dernbsp;, andere uren.
S. Gedurende den paeschtyd wordt er alleluja bygevoegd ; weshalvenbsp;de aenheffing op de volgende manier gewyzigd wordt.
VOORBEELD : | ||||||||
| ||||||||
Christe Fi-li De-i vi-vi, mi-se-re-re no-bis, * alle - lu-ja , |
| ||||||||||||
alle - lu-ja. (1) Bemerk dat de rcaponsona eindigen op de sluitnoot van den Toon wacrin zy gesehreven zyn. Immer«, zy behooren gclyk elk ander zangstuk, tot eenen der acht kerkelyke toonen. (!) Dusdanig is by voortduring de praktyk der pauselyke kapel, in overeenstemming met derzclver ean-«titniie geschreven door Paulus UI. Kap. 50. (Ba'ini rnrm, II. p, 102. — Gerbcrt script, mus. T, lil. p. 591,;. |
172
■jî * ■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*=^-1::
• Qui sur-rex-isti à mor-tu-is , enz.
| ||||||||||||
Glo-ri-a Pa-tri, et Fi-li-o, et Spi-ri-tu-i san-cto, enz. |
6. Het korte resjoonsoriMW der completen wordt in den paeschtyd op dezelfde wyze gezongen ; doch op andere tyden zingt men hetzelvenbsp;ZOO als volgt :
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
y. Rede - misti nos Do - mi-ne De-us ve-ri-ta - tis, enz. |
| ||||||||||||||||||
y. Glo - ri-a Pa-tri, et Fi - li-o, et Spi-ri-tu-i san-cto,enz. |
| ||||||
Custo-di nos Domi-ne ut pu-pil-lam o-cu-li - i. |
§ VIII.
Aenheffingen van het BeneAicamus.
1. De volgende aenheffingen van het HenedicamMS worden alleenlyk gezongen op het einde der Lauden en Vespers.
o - mi-no (1). *
â– J) Zie de acnlecking (ÃŽ) op p, l-)7.
-ocr page 187-173 ƒƒ. Op de feesten der H. Maegd. en in de vrydagsche vespers, als mennbsp;het kapittel gehad heeft van den volgenden zaterdag. •
----- | ||
5.5.»“ | ||
Be - ne-di-camus Do o - o-mino. • ///. Op de dubbele feesten en op die der |
Apostelen. |
| ||||||||
Benedi-ca - mus Do - o - o- |
ir. Op de zondagen door het jaer, op de half-dubbele feesten en gedurende al de octaven, uitgenomen die der H. Maegd.
| |||||||||||||||
Be - ne-di-camus Do - mi-no. |
. Vdn af de espers van goeden zaterdag tot en behalve den volgenden zaterdag.
n. Op de festa simplicia.
Bene-di-ca - mus Do - mi-no.
Kit. Op de gemeene dagen.
Bene-di-ca-mus Do-mi-no.
-ocr page 188-174
2. Na het oremus in de kleine uren en in de Completen zingt meunbsp;de volgende aenheffing :
| ||||||
Be-ne-di-camus Do-mi-no. |
3. En in den dienst der overledenen.
| ||||||
Requi-es-cant in pa-ce. i^. Amen. |
4. Het antwoord Deo gratias wordt gezongen gelyk de belrekkelykenbsp;aenheffingen van het Renedtcamus.
§ix.
Aenheffing der pauselyke zegening. | ||||||
| ||||||
y. Sit no-men Domi-ni be-ne-dictum. Ex hoe nunc et usque in sæcu-lum. |
| ||||||||||||||||||||||||
y. Adjulo-ri-um nostrum in nomi-ne Domi-ni. Jÿ. Quinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fe - cit cœ-lum et terram. |
| ||||||||||||
Spi-ri-tus sanctus. J^. Amen. |
EINDE VAN DEN GODDELYKEN DIENST.
-ocr page 189-VIERDE DEEL.
UITVOERING
asEi ©sTOSEi soa.
-»l-^XX^-ïo-
Om in de kerk op eene gepaste manier te zingen, en al het schoone, statige en stichtende van den gregoriaenschen koorzang te doennbsp;uitkomen , is het noodig dat men wete welke de middelen zyn , omnbsp;tot dit verheven doel te geraken. Deze middelen kan men tot drynbsp;voorname punten brengen, te weten : de stem, de juiste aenheffingnbsp;en de uitspraek.
Wy zuilen eerst eenige algemeene aenmerkingen voorstellen , om ze vervolgens meer in het byzonder op den kerkelyken zang toe tenbsp;passen (1).
KAPITTEL I.
Algemeene beschouwingen.
S I.
Over de stem.
1 • De middelbare stem van degene wier taek het is in de kerken te zingen , is de bariton-sïem. Deze heeft meestal eenen omvang van eennbsp;en een half octaef.
2. Tot eene goede stem wordt vereischt dat zy juist, zuiver, klaer,nbsp;helder, gevuld, krachtig, altyd gelykvormig, buigzaem en aengenaem zy.
3. Men gevoelt ligtelyk de uitwerkselen van eene edele, zielroerendenbsp;en krachtvolle stem, die spreekt tot het hert, enz. Maer het zou
(1) Een aenmerkclyk gedeelte der volgende beschouwingen on tl eenen wy acn de uitmuntende zangleerwyze van Haetfr.
-ocr page 190-176
moeijelyk zyn de oorzaken op te speuren , waerom zekere stemmen die eigenschappen bezitten. Wat hiervan zy, zeker is het dat hy welkenbsp;vatbaer is voor een waer en diep gevoel, en hetzelve door den zangnbsp;uitdrukt, dat deze by zyne aenhoorders ditzelfde gevoel verwekt,nbsp;naermate de hoedanigheden zyner stem beantwoorden aen de poogingennbsp;die hy aenwendt.
4. Zelden, of liever nooit gebeurt het dat aide hoedanigheden dieeenenbsp;schoone stem uitmaken, eene bloote gaef der natuer zyn. Zulke stemnbsp;verkrygt of ontwikkelt men meest door studie en arbeid.
5. De gewone gebreken eener stem zyn deze : of wel zy mistnbsp;juistheid en zuiverheid ; zy is doof, schor, ongelyk, hard, onbuigzaem,nbsp;traeg en vadzig, onaengenaem, scherp , schetterend, enz.
§11.
Aenkweeking der stem.
1. De aenkweeking der stem, in den uitgestrektsten zin des woords ,nbsp;is dezelfde voor alle soorten van stemmen. Nogtans behoort de aerd ennbsp;wyze van beoefenen verschillig te zyn volgens de onderscheidenhedennbsp;welke de natuer gesteld heeft tusschen zware en ligte stemmen.
2. Om uit zangoefeningen al het mogelyke nut te trekken , moetnbsp;men vooreerst de natuer eener stem gadeslaen met al derzelvernbsp;hoedanigheden en gebreken. Deze laetste zyn somtyds moeijelyk na tenbsp;sporen ; en het is altyd gemakkelyker het goede te ontwikkelen dannbsp;hetgeen gebrekkelyk is te verbeteren.
Daerna behoort men het gehoor , het gevoel en den smaek aen te kweeken door wel bewerkte toonsaenheffingen, en eindelyk door hetnbsp;dikwyls herhalen eener melody welke de leerling heeft hooren uitvoeren.
§ ni.
Opening van den mond. — Ademhaling.
1. In het zingen moet men juist dezelfde opening geven aen den mond als wanneer men met kracht den klinker a wil uitspreken. Dezenbsp;opening moet men vervolgens trachten te behouden niet alleen opnbsp;dezen klinker, maer ook op alle andere klinkletters en op de tweeklanken. Anders zingt men door den neus of de keel. Ook lydt de stem,
-ocr page 191-177
als men de tong te digt aen de tanden sluit, of dezelve te veel naer binnen trekt, gelyk dikwyls plaets heeft by cerstbeginnenden , vooralnbsp;wanneer zy noten moeten zingen, die elkaer spoedig opvolgen.
Alle deze gebreken moeten zorgvuldiglyk vermeden worden ; want eene zuiver klinkende stem is eene der voornaemste hoedanigheden innbsp;den zang. Het geschiktst middel om er toe te geraken, — voor zooveelnbsp;de natuer het toelaet, — bestaet hierin , dat men elke noot flauwelyknbsp;aengrypt, en aflengskens de stem versterkt ; zonder dat het nogtansnbsp;een geschreeuw worde. Daerna doet men juist het tegenovergestelde :nbsp;men geeft aen de noot in eens de volle kracht om dezelve ongevoeliglyknbsp;te doen verminderen en verdwynen. Eindelyk vereenigt men deze tweenbsp;manieren van zingen. In dier voege versterkt men zyne stem; zy krygtnbsp;grooteren omvang, en men leert haer even goed bewegen in eikennbsp;graed van kracht en zwakheid.
2. Ten einde zich van zoo veel lucht te voorzien als noodig is voor de ademhaling en voor het ullspreken der woorden , behoeft mennbsp;slechts den mond te openen, om lucht in te ademen. Doch om tenbsp;zingen heeft men meer lucht noodig. Deze bekomt men door eene meernbsp;herhaelde en meer behendige ademing, byna op dezelfde wyze als mennbsp;door middel eener buis water opzuigt uit eene vaes. Het is diensvolgensnbsp;de taek van den leerling zich in de ademhaling zoo te oefenen dat mennbsp;niets meer dan eenigzins zyne lippen ziet bewegen. Deze ademhalingnbsp;mag noch bruisend, noch sissend , noch zuchtend , noch hygend zyn.nbsp;Hy moet schielyk en ruim inademen , terwyl hy, om zoo te spreken ,nbsp;met spaerzaemheid de lucht moet laten uitgaen, en dit wel op eenenbsp;gelyke wyze , zonder schokken en als van zelfs. Men kan zich hierinnbsp;oefenen , ook zonder zingen ; doch het is verkiezelyk zulks te doen ,nbsp;zingende met eene halve stem ; want, byaldien men de geluiden metnbsp;kracht voortbrengt, zou men zich ligtelyk gewennen aen eene stootendenbsp;en schokachtige ademhaling.
§ IV.
Van de toonsacnheffing.
I. De eerste hoedanigheid die in eene slem vereischt wordt, is dat zy zuiver en juist zy. Met deze onmisbare hoedanigheid kan men eennbsp;uitmuntend zanger worden , al heeft men niet juist al de anderenbsp;hoedanigheden. Maer, zonder deze hoofdvoorwaerde, kan men niet dannbsp;een zeer middelmatig zanger wezen.
-ocr page 192-178
2. De juistheid der stem is , wel is waer, eene natuerlyke gaef, doch zy wordt ryker en volmaekter door oefening en arbeid. Degeen welkenbsp;om oorzaken die soms onmogelyk kunnen opgespoord worden , gedurignbsp;valsch zingt, zonder dat hy, — by gebrek aen gehoor, — het zelf weet,nbsp;zulk een mag zich vryelyk laten voorstaen dat hy nimmer in den zangnbsp;zal slagen.
5. Behalve eenige zeldzame uitzonderingen is het gebrek aen gehoor een natuerlyk gebrek , dat minder voortspruit uit de onvolmaektheidnbsp;van het uitwendig gehoor dan uit gemis van verbeelding. Het isnbsp;daerom van het grootste belang dit geestvermogen by de leerlingennbsp;levendig te maken. Anders loopt men gevaer van immer weifelende ennbsp;onzekere stemmen te hebben. Hieruit volgt dat de beoefening van keel ennbsp;ooren een uiterst gewigtig punt is voor eiken zanger. Somtyds ontstaetnbsp;het valsch zingen alleen uit eene gebrekkelyke wyze van den mond tenbsp;openen of lucht in te ademen. Somtyds nog is het eene soort vannbsp;vreesachtigheid , vooral by eerstbeginnenden , welke hen belet vannbsp;met eene zekere stoutheid de toonsafstanden uit te brengen. Eindelyknbsp;gebeurt het dat men geene geschikte houding aenneemt, dat men nietnbsp;luistert naer hetgeen men zelf zingt, enz.
4. Om zich nu aen eene vaste en zekere intonatie te gewennen , behoort men zich te oefenen met eene halve slem en langzaem. Doch ,nbsp;om niet te vervallen in de gewoonte van laf en flauwelyk te zingen, isnbsp;het noodig dat men de stukken welke men geoefend heeft, van tyd lotnbsp;tyd met eene krachtige en volle stem herliale.
§ V.
Van lie uitspraek. — Van den nadruk.
1, De vereeniglng der woorden met de toonkunstige klanken dernbsp;menschelyke stem is , hetgeen men eigenlyk noemt zang. Hieruit volgtnbsp;reeds hoe noodig het is eene duidelyke en klare uitspraek te hebben.nbsp;Indien deze daerenboven schoon en aengenaem is, zal noodzakelyk ooknbsp;de zang des te schooner en des te aengenamer wezen.
2. Men moet hier de uitspraek niet verwarren met de eenvoudigenbsp;voordragt of articulatie. Immers , men heeft eene goede uitspraek ,nbsp;alswanneer men aen elke letter , klinker of medeklinker , alsmede aennbsp;elke lettergreep dien klank geeft welke door het gebruik voorgeschrevennbsp;wordt.
179
Men heeft eene goede articulatie, wanneer men duidelyk de onderscheidene lettergrepen doet gevoelen ; wanneer men de medeklinkers met die kracht doet hooren welke zoo door den zin der woorden alsnbsp;door de omstandigheden der plaets waer men zingt, vereischt wordt.
Het beste middel oni op voorschrevene wyze , vooral de sluitsyllaben en de woorden van meer dan eene lettergreep te doen hooren, is , hetnbsp;langzaem, duidelyk en krachtig uitspreken der medeklinkers.
3. Een gebrek van uitspraek waeraen vele koorzangers onderhevignbsp;zyn is het slecht uitspreken der letters e en i. Men spreekt namelyknbsp;meestal de e uit als de grleksche êta (i?), terwyl men de i verandertnbsp;in e. Dan ook veroorlooft men zich uitlatingen van letters, vooral opnbsp;het laetst der woorden, in stryd met den latynschen tekst.
4. Wat aengaet den nadruk {expressio}, déze is de eenige ware ,nbsp;waerdoor het gevoel, dat meest doorstraelt in woorden en melody, hetnbsp;best wordt uitgedrukt.
Men kan een zangstuk werkluigelyk voordragen , met nauwkeurig uit te voeren hetgeen door de noten en de daeronder geschrevenenbsp;woorden aengeduid wordt. Dit leert men door oefening. Maer om ietsnbsp;op eene aengename en hartelyke wyze voor te dragen, dit leert zichnbsp;niet, hiervoor is smaek en gevoel noodig. Immers, hy die wel gevoeltnbsp;hetgeen hy uitdrukt, werkt gemakkelyk op zyne aenhoorders. INogtans,nbsp;in kooren , kan noch mag elke zanger zyne eigene manier van gevoelennbsp;uitdrukken ; wyl er een eenvormig geheel verlangd wordt : diensvol-gens is het dan de taek van den zangmeester te bepalen, welke de nadruknbsp;zy die in het algemeen aen het stuk behoort gegeven te w'orden; opdatnbsp;alzoo het koor de getrouwe tolk zy van de gevoelens welke door denbsp;woorden worden uitgedrukt.
KAPITTEL II.
Byzondcre aeninerkingen over lielzelfde onderwerp.
I. Om eene gepaste uitvoering te bekomen van den kerkelyken zang, is hetgewigtig en een eerste noodzakelykheid, aen zulke persoonennbsp;het koor of oksael te ontzeggen welke of geene stem hebben om (enbsp;zingen , of niet genoegzaem ervaren zyn in de grondregels van dennbsp;zang. In der daed , dezulke kunnen niet dan hinderpalen stellen aennbsp;de uitwerksels , die de Kerk zich voorstelt door den zang Ic verkrygen.
-ocr page 194-180
Het is derhalve eene eerste pligt van de bestuerdèrs of zangmeesters, dat zy zulke persoenen verwyderen welke niet kunnen zingen. Dit isnbsp;een punt , waerin men zich meestal zeer nalatig gedraegt, en hetnbsp;noodzakelyke gevolg hiervan is, dat men de gebreken van zulke zangersnbsp;op rekening stellende van den zang zelven , den kerkzang weinig of nietnbsp;acht ; ja , dat men eene ongewyde eh ligte muziek tamelyk welnbsp;uitgevoerd, stelt boven een schoon godsdienstig zangstuk dat gebrekkelyknbsp;wordt voorgedragen.
2. Het bovenstaende veronderstelt dus ook in elke vereeniging vannbsp;zangers eenen meester, prefect of opziener, zeer bedreven en ganschnbsp;toegewyd aen de edele zending welke hem toevertrouwd wordt.
Dit wederom veronderstelt dat alle zangers zich volmaektelyk schikken en gedragen naer de onderrigtingen en voorschriften tan hunnennbsp;meester, in alles wat intonatie, beweging, in een woord, wat denbsp;uitvoering betreft ; te meer nog , omdat onze koorzang aen geene stiptenbsp;maet onderworpen is, gelyk de musikale zang.
3. De intonatie^ — gelyk wy ze hier verstaen, — bestaet daerin, datnbsp;men een zangstuk op zulken Toon begint, dat men gevoegelyk denbsp;beneden- en bovennoten zingen kan , die in het gezang voorkomen.nbsp;Dezen bepaelden toon noemt men dominant, en doorgaenden of geniee-nen dominant, wanneer men alle andere dominanten der acht kerk-toonen met denzelven doet overeenstemmen. Doch , om dit wel ennbsp;regelmatig te doen, behoort men met zorg en juistheid te kunnennbsp;onderscheid maken tusschen de authentike enplagale kerktonnen.
Want, by aldien de zang geschreven is in eenen plagalen Toon, moet men deszelfs tinael nemen byna in het midden ; doch is het eennbsp;authentike, in het lage register der stem. Zonder dat, zouden denbsp;stemmen of wel overspannen of niet gehoord worden.
Komen wy nu tot de toepassing. De gewone mannenstem den omvang hebbende van een octaef en een half, kan men de noot La aennemennbsp;als doorgaende dominant, tot welke al de dominanten der acht Toonennbsp;moeten gebragt worden.
Zie hier in eene schels, de uitkomst der dominanten, na zulke transpositie.
Eigen Dom. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Eigen Dom. gebragt tot
‘ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.....—5 H. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fi
La algeiiieeue nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;La algemeeiieu
Dominant. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dominant.
-ocr page 195-181
Eigen Dom. gebragt tot |
Eigen Dom. gebragt tot |
III. s
iM aigemeenen Dominant.
Lu, aigemeenen Dominant.
Eigen Dom. gebragt tot |
Eigen Dom. gebragt tot |
V.
La aigemeenen Dominant
La aigemeenen Dominant.
VII. g
Eigen Dom. gebragt tot
La aigemeenen Dominant.
Svill.^
Eigen Dom. gebragt tot
4-
Zu aigemeenen Dominant.
4. Het is duidelyk dat, byaldien de zang door het orgel begeleid , en gevolgelyk de intonatie door den orgelist wordt aengegeven, de zangernbsp;niets te maken heeft met de aengehaelde transposition.
Doch voor den orgelist is het noodzakelyk dat hy zonder moeite in alle toonen weet te spelen. Dit verondersteld zynde, kunnen de voornoemde transposition hem geene moeijelykheid veroorzaken. Immers,nbsp;een oogslag moet hem voldoende wezen om den dominant te bepalen,nbsp;dien hy La noemen zal : vervolgens verplaetst hy in den geest al denbsp;andere noten, met dezelve te rangschikken volgens den aigemeenennbsp;dominant waervan hy telkens uitgaet.
Er doen zich echter gevallen voor , dat de eigen dominant niet duidelyk genoeg voorkomt, om naer denzelven den Toon te kunnennbsp;bepalen (I).Diensvolgens heeft men een ander middel noodig tot bepalingnbsp;' an den aigemeenen dominant. Dit middel bestaet in het verplaelsen dernbsp;regelmatige sluitnoten der kerktoonen , opdat men volgens dezelve denbsp;Dominant la kunne vaststellen.
| ||||||||||||||||
(l)Zi« hoven I Deel, Kap. U.S- VI, n.“2, scq. |
182
De overige noten schikken zich natuerlyker wyze volgens de aldus verplaetste finael.
S. Een derde middel dat den orgelisten kan te pas komen is, den mu-zikalen of bas-sleutel te veronderstellen op de linie onmiddelyk boven den algemeenen dominant, als deze namelyk op eene linie geplaetstnbsp;is : en den sol sleutel op de linie onmiddelyk beneden den algemeenennbsp;dominant. Dit laetste heeft slechts plaets in den zevenden kerktoon.
VOORBEELDEN :
in Toon. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vil Toon.
| |||||||||||||||||||||||||||
Di-xit Domi-nus. Di - xit Domi-nus... Ma - gni-li-cat. |
| ||||||||||||
Ma - gni-li-cat. |
6. Men heeft eindelyk nog een vierde middel dat hier nuttig kan zyn. Het is daerin gelegen , dat men in een volgend zangstuk eene noot weetnbsp;te vinden welke in toonsaenheffing overeenkomt met de laetste nootnbsp;van een gezang dat voorgaet.
Om dit wel te verstaen behoort men zich te herinneren dat alle kerktoonen zekere intervalla hebben, waeruit hunne zangformullrennbsp;samengesteld zyn. Zy hebben namelyk eene noot welke meer dannbsp;andere noten voorkomt : deze is de dominant. Zy hebben hunne tertsen,nbsp;kwarten, kwinten en sexten. Nu, door het onderling vergelyken dezernbsp;intervalla in de onderscheidene Toonen, verkrygt men gemakkelyk, doornbsp;de transpositie,ja dikwyls zonder dezelve, eene volmaekte overeenkomstnbsp;dier in terva lia; iets dat zeergeschikt is om de toonsaenheffing gemakke-lyker te maken.
\Vy laten overigens eene schets volgen van dergelyke overeenstemmende intervalla in al de kerktoonen, altoos in de veronderstelling van eenen algemeenen dominant.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•
De acht Toonen. |
1. |
II. |
lil. |
IV. |
V. |
VI. |
VII. |
VIII. |
- |
Dominanten. |
Ia |
fa |
ut |
ia |
ut |
Ia |
re |
ut. |
inde transpositie van den VIToonm». |
Kleine Tertsen. |
re |
la |
fa ftruü |
la |
fa kruit |
si |
Ia. | ||
Kwarten. |
mi |
ut |
sol |
mi |
sol |
mi |
la |
sol. |
In de transpositie vandèn VI Toon ti. |
Kwinten. |
re |
si tgt; |
fa |
re |
fa |
re |
sol |
fa. |
In de transpositie van de» VI Toon la. |
Sexten. |
ut |
la |
mi |
ut |
mi |
ut |
fa |
mt. |
Deze vergelyking der intervalla heeft aenleiding kunnen geven tot eene manier om de intonatie van een volgend zangstuk, op het eindenbsp;van een voorgaende aen te duiden door een guidon , gelyk men innbsp;sommige zangboeken van latere uitgave zien kan. Deze gelukkige vinding gaet echter vergezeld van eene zwarigheid , te weten dat men innbsp;zulke gevallen dikwyls een veelvuldig gebruik moet maken der toevalligenbsp;teekens van kruis en 6emo/. Immers men weet, hoeongeerne deze teekensnbsp;gezien zyn by ware liefhebbers van den ouden gregoriaenschen zang.
«
VOORBEELD :
Ântiphonen uit de Fespers van het hoogweerdig Sakrament.
I Toon. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
es-cam de-dit timen - tibus se in me - mo |
lli.
| ||||||||
ri-am su - orrum mira - bi - li-um. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ca-li-cem |
| |||||||||||||||||||||||||
(1) Dit tceken ( b) stacl hier voor eene kruit. |
184 IV. | ||||||
| ||||||
ho - sti-am laudis. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;si - cut no-vel-Iæ o - li- |
| ||||||
va-rum eccle - si-æ fi - li-i sint in cir-cu-i-tu |
V. | ||||||||||||
| ||||||||||||
men-sæ Do-mi-ni. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Qu-i pa - cem po - nit |
| ||
fines eccle - si-æ, fru - men-ti a-di-pe sa- |
| ||||||
ti-at nos Do-mi-nus. |
7. Er zyn gevallen van uitneming, alswanneer men zich niet gevoe-gelyk kan bedienen van eenen algemeenen dominant. Dit kan vooralnbsp;plaets hebben in overvloedige kerktoonen. Dan behoort degeen Avelkenbsp;de intonatie aengeeft, dezelve zoo te regelen, dat hy het midden kiezenbsp;van zulkdanige melody, ten einde men zoo wel de hooge als lagenbsp;noten kunne uitbrengen. Want dit moet ten slotte de grondslag zynnbsp;van alle deze aengehaelde transpositien.
8. Het is voorders zeer doelmatig dat al de gezangen, zoo die desnbsp;priesters en assistenten als die der overige zangers , op denzelfden trapnbsp;van intonatie worden voorgedragen. Hieruit ontstaet eene verwonderlykenbsp;eenvormigheid, en de uitvoering van den zang wordt daerdoor buitengewoon godsdienstig.
9. Wanneer de zangmeester bemerkt dat de stemmen der zangersnbsp;gedaeld zyn, moet hy dezelve zoodra mogelyk en zonder stoornis opnbsp;den eerst genomen toon terug brengerit Het is om die reden raedzaem,nbsp;meestal de eerste intonatie wat hooger aen te heffen dan op den gewonennbsp;dominant. Dit doende laet men eenige ruimte aen de stemmen , dienbsp;gewoonlyk min of meer dalen. In den dienst der overledenen is hetnbsp;goed wat lager aen te heffen. Dit maekt dat deze gezangen eenigzinsnbsp;droeviger en treuriger zyn.
1S5
10. Hetgeen zeer veel toebrengt tot de deftigheid en majesteit van dennbsp;koorzang, is, dat al de stemmen wel vereenigd zyn , en als in éénnbsp;smelten. Doch het is onmogelyk tot deze eenheid van stemmen tenbsp;geraken, tenzy de zangers en naer zich zelven en naer hunne medezangers luisteren, tenzy zy zich onderling, zonder eigenzinnigheid ennbsp;koppigheid wel verstaen , zich naer elkander voegen, en alle leerzaemnbsp;opvolgen hetgeen hun bestuerder heeft voorgeschreven.
11. Als men in dubbel koor zingt,gelyk in de psalmen en lofgezangen,nbsp;behoort men daerop te letten , dat men het einde van een vers afwacht,nbsp;alvorens een volgend vers te beginnen. Insgelyks, zoo dikwyls er eennbsp;antwoord of een vervolg moet gezongen worden , moeten alle gelykelyknbsp;invallen. Indien de een of andere is achtergebleven, moet hy juist dienbsp;lettergreep en die noot hernemen tot welke de andere gekomen zyn.nbsp;Ook moet men gadeslaen , waer er gerust moet worden, in gevalle eennbsp;vers — vóór het middenrustpunt — te lang is om gevoegelyk zondernbsp;rusten gezongen te kunnen worden. Het is dan vooral dat men elkandernbsp;wel moet verstaen , willen de eene niet rusten , waer de anderenbsp;voortgaen, en omgekeerd.
12. Een andere voorname regel is deze , dat de statigheid van dennbsp;kerkzang in betrekking tot de plegtigheden van den godsdienst eischt,nbsp;dat hy langzaem en met eene eerbiedige kalmte gezongen worde.nbsp;Doch hierin moet men wederom met bescheidenheid te werk gaen ,nbsp;zich voegende naer den aerd der feesten en plegtigheden.
Aengezien de Toon der gezangen volgens de verscheidenheid der feesten moet geregeld worden, zoo moet zich ook de beweging dernbsp;gezangen schikken naer denzelfden maetstaf. Op de hoogtyden en feestennbsp;der eerste klasse zinge men dus zeer langzaem ; op die van tweeden rangnbsp;gematigd, en op de mindere feestdagen zinge men — gelyk men zegt —nbsp;ronduit ; doch altyd zonder overhaesting (1).
13. Ofschoon de rhythmus verdwenen is uit den gregoriaenschennbsp;zang, zal de uitvoering des niettemin uitmuntend en in zekeren zinnbsp;nog deftiger wezen, indien men eene byzondere aendacht vestigt op denbsp;syllabische waerde der woorden, en op de lange of korte noten die
* dezelve vergezellen. Wat de woorden betreft, het spreekt van zelfs dat de zang slechts een middel is om ze krachtiger te doen uitkomen,nbsp;en dat zy derhalve geenszins kunnen ondergeschikt zyn aen de noten ,
(1) Mélh. élém Liege
il
-ocr page 200-186
op eene wyzc die haer onverstaenbaer zou maken. Gevolgelyk moeten ook de rustpunten in den zang, zoo veel mogelyk, naer denbsp;woorden geregeld worden. Men moet derhalve wel acht slaen op denbsp;afstipping in den tekst der woorden , en nooit zonder eene volstrektenbsp;noodzakelykheid onderscheidene lettergrepen van hetzelfde woord uitnbsp;haer verband rukken. Voorders moet men , waer zulks doenlyk is , denbsp;rustpunten nemen op de wezenlyke noten der Toonen , dat is, op denbsp;sluitnoot, op de terst, op de kwint, en bovenal op den dominant.nbsp;Het gebeurt nogtans dat er te veel noten op één woord , ja zelfs op éénenbsp;lettergreep zyn, om dezelve te kunnen zingen zonder ademhaling.nbsp;Jn zulk geval zal men rusten tusschen twee noten op dezelfde lettergreep,nbsp;of nog beter tusschen twee noten die op denzelfden trap geplaetst zyn.nbsp;Men vergete echter nooit in het onderhavige geval , na de ademhalingnbsp;denzelfden klinker duidelyk te herhalen , dien men vóór de rustnbsp;verlaten had.
VOORBEELD :
Rust. , rust. rust. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, rust. | |||||||||
| |||||||||
Ky-ri-e nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;e - e - le-ï-son. |
In alle geval is het verkieslyk bytyds zoo veel lucht in te ademen, dat men niet genoodzaekt zy in het midden eener lettergreep te rusten.nbsp;Dit laetste valt dikwyls den haestigen zanger ten deele, wyl zulke denbsp;plaetsen niet heeft weten te voorzien , waer hy op eene gepaste wyzenbsp;had kunnen ademhalen.
14. De stem van den zanger moet in het algemeen vol en krachtig worden uitgebragt, zonder dat zy geschakeerd wordt door forte j pianonbsp;cresc. of deer esc., gelyk zulks in de muziek gebruikelyk is. Desniet-tegenstaende onderhoudt de goede romeinsche zangschool eenige wyzi-gingen ten dien opzigte, als een gering overblyfsel der schoone oudenbsp;zangwyze (1).
(1) De uitvoering van den gregoriaenschen zang , vooral van stukken die door ééne stem gezongen werden « moet oudtyds te Roomen wonder schoon geweest zyn. Men leest in vele schryvers van dien tyd dat men metnbsp;zorg de schakeringen van forte, piano, cresc., dimin. de trillers en Halve trillers onderhield. Van daer dat dienbsp;zangers zoo veel genot verschaften aen hunne aenhoorders« volgens de getuigenis van vele heilige Vaders;nbsp;doch van daer ook de scherpe berispingen derzelfde HH. Vaders ten opzigte dier zangers welke verwaendnbsp;op hunne schoone manier van uitvoeron , meer zongen tot hunnen eigen lof, dan tot lof van God. Van daernbsp;nog de aenzoekingen van Pepinus by paus Paulus I, ten einde deze hem mogte afstaen zekeren zanger metnbsp;name Simeon. Het was deze romeinsche zanger welke later zangmeester werd in de kerk van Reims. Vannbsp;daer dat Charlemagne van paus Adrianus I twee romeinsche zangers bekwam «lie zich te Metz en te
-ocr page 201-187
Zoo behooren op hooge feesten de stemmen meer gevuld te zyn dan op de gemeene dagen. — De korte noten worden niet alleen gauwer,nbsp;maer ook zoeter gezongen. — De halve toonen, de kleine tertsen , de-kwarten en de kleine sexten zingen men — gelyk de Ouden hetnbsp;noemden — débiliter, dat is min krachtig, eenigzins flauwer ; de grootenbsp;tertsen potenter , met nadruk en kracht, — de kwinten en den eenklanknbsp;diilciter, zoetjes en liefelyk. —
De stem moet daerenboven geëvenredigd zyn aen den zin en aerd der woorden : treurig en klagend in droefheid , opgeruimd in vreugde.
En , opdat eindelyk de gewyde zang echt gregoriaensch zy , moet dezelve met eenklinkende stemmen uitgevoerd worden , zonder datnbsp;deze of gene zanger zich veroorlove denzelven te ontsieren door eenenbsp;soort van begeleiding (accompagnement') by wyze van eene tweede ofnbsp;derde party. Men weet overigens hoe ellendig zulk soort vannbsp;accompagnement noodzakelyk moet zyn , wyl het gemaekt wordt doornbsp;zangers die, hoe bedreven ook in de zangkunst, echter geene kennisnbsp;hebben van harmonie of samenstelling van akkoorden.
VERKORTE HERHALING DER VOORGAENDE BEMERKINGEN.
I. Zy moeten niet zingen, welke niet genoegzaem ervaren zyn in dennbsp;zang.
II. De toonsaenheffing moet bepaeld zyn ; zy moet geregeld wordennbsp;naer eenen algemeen doorgaenden dominant. Hiervoor zal men Lanbsp;nemen , uitgenomen de gevallen van lage stemmen , van overvloedige ,nbsp;gemengde of samengemengde kerktoonen.
III. Al de stemmen moeten volmaektelyk vereenigd zyn , wat aengaetnbsp;intonatie, beweging , rust, uilspraek, nadruk, enz.
IV. Men moet nauwkeuriglyk de noten zingen gelyk zy geteekendnbsp;staen , zonder de gregoriaensche toonladders te vervalschen door byge-voegde chromatisclie halve toonen , uitgenomen de toevallige bemol opnbsp;si, tot vermyding der zwellende kwart. Dezelfde regel verbiedt in hetnbsp;zingen noten of gedeeltens van noten tusschen te voegen op de wyzenbsp;van stemleiding.
Soissons neêrzetteden, en dat er twee fransclie zangerste Roemen werden toegelaten om, vereenigd met de rotneinsche derzelver zangwyze aen te leeren. Van daer eindelyk de letters, waerdoor men in eenigenbsp;oude handschriften nog onderscheidt de schakeringen welke in gebrnik waren. Dusdanige waren de t, « ,nbsp;c, a, p. d, e, o, o, r, enz. waerdoor de zanger zich herinnerde de Iremulas , vinnulas , colUiibilet, seciibiles,nbsp;podatum,ptnnojom, diolinujn , «acon , ancum, oricum, enz. versierselen welke het den franschen niet mögtnbsp;gelukken op eene volmaekte wyze voor te dragen « «olurait voce barbarici frangentet tn guUure vocesnbsp;polius quim exprimentes. (Mon. Engol. in vit. Car. m. ad an. 787. — Baïni mem. II. p. 82.).
-ocr page 202-188
V. Men moet altyd langzaem en met bedaerdhcid zingen , zoodat hetnbsp;beter is somtyds het geheele zangstuk niet te eindigen dan zich tenbsp;overhaesten. Dit belet niet dat mende bewegingschikke naer de pleg-tigheid der feesten en naer omstandigheden.
VI. De stem moet op eene volle en krachtige wyze uitgebragt worden,nbsp;nogtans wederom in verhouding tot en met de godsdienstplegtigheden.
VII. Men moet de woorden duidelyk uitspreken.
VIII. De rustpunten en ademhalingen moeten, zoo veel mogelyk ,nbsp;ondergeschikt zyn aen den zin der woorden.
IX. Men moet de zangstukken dikwyls herhalen; anders is het onmo-gelyk deze voorschriften stiptelyk na te komen.
X. Men moet zingen niet om aen de menschen , maer om aen God tenbsp;behagen. Dit zal men doen , indien men zingt tot lof van God en totnbsp;godsdienstige opwekking der geloovigen (1).
(1) De heilige Vaders en de conciliën hebben dit punt altyd met nadruk aenbcvolen. De H. Hieronymus dezen trek van den grooten Apostel tot de Ephesianen uitleggende : sprekende met malkanderen met psalmennbsp;en lofzangen ende geeslelyke liedekens, zingende en spelende in uw herte den Heere, drukt zich in dezer voegenbsp;uit « audiant hæc adolescentuli, audiant hi quibus psallendi in ecclesià officium est, Deo, non voce, sednbsp;» corde cantandum : nee in tragœdorum modum guttur et fauces dulci medicamine colliniendas, ut innbsp;a ecclesia thealrales modi audiantur et cantica; sed in timoré , in opere, in scientia scripturarum. Quamvisnbsp;B sit aliquis, ut iili soient appellarenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, si opera bona habuerit, dulcis apud Deum cantor est.»
» De H. Plicetius (De bono psal. C. 5.) is even duidelyk. « Dat de zang, zegt hy, overeenstemme met de hedig-» heid van den Godsdienst. Dat hy dus niet vermengd zy met tragische rooeijelykheden , maer dat hy door » de stemmen uitdrukke den zin der misterien; en dat hy, wel verre van tooneelachtig te’zyn, de zondarennbsp;• opwekke tot berouw en leedwezen. Ulieder stem, moet eensgezind wezen , zoodat de eene niet naslepennbsp;» en van stem dalen, terwyl andere dezelve verheffen : maer dat een ieder zyne stem trachte te vereenigennbsp;•» met de geluiden van het koor, zonder dezelve door een ydele pronkery langer dan andere uit te houden,nbsp;B om aen de menschen le behagen. Want, wy moeten voor God zynen heiligen lof zingen, en niet verlangennbsp;» aen de menschen behagclyk te zyn. »
En het Concilie van Gonatanlinopelen (In Trullo can. 75.) : « Wy willen dat degene die in de kerken komen zingen niet woest schreeuwen door het veranderen hunner natuerlyke stem, en dat zy niet bezigen hetgeennbsp;enbestaenhaer is met de heiligheid van Gods huis. Integendeel, dat zy hunne gezangen met veeel aendacht ennbsp;godsvrucht aen den Heer opdragen, aen Hem die de verborgenste zaken onderzoekt, opdat, volgens denbsp;uitsprake der heilige schriften, hunne zangen godsdienstig zyn en heilig. »
In het verklaren dezer plaets van genoemd Concilie, doet Zonaras nog meer zien de misbruiken waerop de Vaders doelden. « Quales sunt infract! illi modorum soni argutæque cantilationcs, atque ad scenicos mere-» triciosque ritus nimis evirata modulatie, quibus præcipuè hoe tempore in templis canentium cura impen-» ditur. n Men zou haest genegen zyn om te gelooven dat de Grieksche historieschryver met en onder onsnbsp;geleefd had!
Hooren wy den wyzen Boetius (L. I. C. I. de mus.); hy schildert op eene verwonderlyke wyze onzen heden-daegschen toestand ; « amisit musica gravitatem et virtutis modum ac pœnè in turpitudinem prolapsa, minimum » antiquam specien servat. b
« De zangers moeten zich toeleggen om het talent dat zy van God gekregen hebben niet te vcrvalschen ; B dat zy hetzelve liever versieren door ootmoed , soberheid en door andere heilige deugden. Dan zullennbsp;» door hunnen zang de herten van het geloovige volk opgewekt worden tot de gedachtenis en liefde dernbsp;» hemelsche zaken, zoo door de verhevenheid der woorden als door de zoete geluiden welke haer verge-B zeilen. « (Concilie van Aken, van het jaer 816. Kap. 137.).
-ocr page 203-AENHANGSEL I,
BEVATTENDE EEMGE «AEDGEVINGEN NOOPENDE HET VERVEERDIGEN VAN EEN
INLEIDING.
Verondersteld, dat men^rondig onderwezen zy in de grondbeginselen en regels van den gregoriaenschen koorzang, moet men zich echternbsp;daerom niet laten voorstaen dat het gemakkelyk is , zelf een goednbsp;kerkelyk zangstuk te verveerdigen. Neen, zulks is zeer moeijelyk,nbsp;aengezien daerover weinige bescheiden gevonden worden, en men zeld-zaem meesters aentreft welke bekwaem genoeg zyn om zulks te kunnennbsp;leeren.
Daerenboven, indien het W'aer is — waeraen men redelyker wyze niet kan twyfelen — dat de H. Gregorius, in het samenstellen zynernbsp;kerkelyke gezangen, op eene byzondere manier is voorgelicht geworden door den H. Geest (I), dan zou men met Joannes van Avella (2)nbsp;haest gelooven dat het vermetel is zich in zulke compositie te wagen.nbsp;Doch, het is soms noodig nieuwe gezangen te maken, en het zal daeromnbsp;altyd geoorloofd zyn de meesters welke ons zyn voorgegaen op dat padnbsp;te volgen. Het is om die reden dat wy eenige hoofdregels over ditnbsp;ontwerp hebben byeenverzameld , ten einde men met min of meer goednbsp;gevolg navolge hetgeen Gregorius ten opzigte van den kerkelyken zangnbsp;verordend heeft, al mogen wy niet hopen hem te evenaren (3).
(1) Zie boven, p. 101.
(2) Reg. di mut. Tract. IV, C. 78.
(3) Dat toonkunslenaers zich vryelyk tegen myne woorden verzetten en dezelve bestryden. Ik voor mynbsp;schroom niet te zeggen dat de oude gregoriaensche gezangen onnavolgbaer zyn. Men kan ze naschryven,nbsp;dezelve — de hemel weet hoe — op andere woorden toepassen ; maer nieuwe maken welke met de oudenbsp;vergeleken kunnen worden, dit is onmogelyk, dit zal men nooit. Ik zal niet zeggen dat deze zuivere rael»-
190
KAPITTEL I.
Van de uitwerkselen welke aen iederen kerktoon eigen zyn.
4. De muziekmaker van een kerklyk zangstuk behoort vooreerst zyne melody te regelen volgens zyn onderwerp , zoodat zy hem wordenbsp;ingegeven door de woorden , en niet omgekeerd (1). In der daed ,nbsp;hierin is eigenlyk de kunst van eenen muziekmaker gelegen. Gelyk eennbsp;goed schilder zyne kleuren en schaduwen zoo gebruikt^ dat zyn onderwerp in deszelfs eigen karakter voorkome; zoo ook moet de toonkennernbsp;den tekst der heilige woorden overdenken , derzelver karakter bestuderen, of het zy, ernstig en treurig , of vrolyk en opgeruimd , altyd zedignbsp;en heilig.
2. Het is derhalve volstrekt noodzakelyk dat de verveerdiger hetnbsp;latyn verstaet, de gewyde tael der kerk , of dat hy zich althans denbsp;woorden letterlyk doet overzetten.
3. De verdere middelen om de melody op de woorden wel toe tenbsp;jiassen, vindt men bovenal in de kerktoonen ; want deze hebben , elk innbsp;het byzonder , een eigenaerdig karakter van uitdrukking , mits mennbsp;dezelve met oordeel en naer omstandigheden wete te gebruiken.
4. De eerste Toon is gewoonlyk levendig en opgeruimd , geschiktnbsp;tot opwekking der flauwhertigen, tot opbeuring der bedrukten , totnbsp;verzachting der droefgeesligen. Somtyds nogtans is hy treurig.
491
VOORBEELDEN :
Eu-ge serve bo - ne.
¦ B
Cœ-le-slis urbs Je-ru -sa-lem.
statig.
Broevtj. | ||||||
| ||||||
Mu - li - e-res se-dentes ad monumen - tum la- |
| ||||||
men - ta-ban - tur flen - tes Domi-num. |
Indien men deze melodien zingt met dien hertzalvenden nadruk welke aen dezelve eigen is, zal men voorzeker de wonderlyke uitwerkselsnbsp;gevoelen van statigheid , van majesteit en van godsvrucht die innbsp;dezelve doorstralen. Dergelyke voorbeelden vindt men vooral in denbsp;antiphonen.
b. De tweede Toon rs uit zynen aerd zwaermoedig, ernstig en deftig.
VOORBEELD : | ||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||
Sa-na Domi-ne a-nimam me-am, qui-a pecca-vi ti-bi. |
Alswanneer men hier halve chromatische toonen tusschenmengt, gelyk men dikwyls en verkeerdelyk doet, verliest de zang de statigheidnbsp;welke aen dezen Toon eigen is.
6. De derde Toon is woest, verachtend , hevig.
VOORBEELD :
I ' I ¦¦¦ ¦ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, I ,
Domi-ne mi rex, da mi-hi nbsp;nbsp;in di - sco ca-put
-ocr page 206-192
Jo-an-nis Ba - pti-stæ.
T. De vierde Toon is gewoonlyk vol zoetheid— blandus hypophrygius. — Somtyds is hy klagend, schreijend : in andere omstandigheden deeltnbsp;hy in de onstuimigheid van den derden Toon, wiens plagael hy is.
KZajcnd.
F B gt;z:z , B-l-l I I
Quid fa - ci-am, qui-a Domi-nus me - us au-fert à me
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
e - ru - besco. |
Onsluimig.y | ||||||||||||||||
| ||||||||||||||||
contri-sta-tus est rex propter jusju-randum. |
8. Als de vyfde Toon naer behooren gebruikt wordt (1), is hy hard en stout. Hy is eigen aen grootsche onderwerpen , aen zegevierendenbsp;denkbeelden , enz.
(1) I n. Kap* II, J. IV, n.« 8,
-ocr page 207-493
VOORBEELD : | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spectu re - gum, et non confun-de - bar. |
Een ander voorbeeld van verheven styl is het antiphoon O sacrum convivium , Regina cœli, enz.
9. De zesde Toon is liefelyk en wekt op tot eene zoete godsvrucht.
VOORBEELD : | ||||||||||||||||||||||||
|
10. De zevende is bovenal scherp en versmadend. Men past denzelvennbsp;toe op harde en bitsche woorden.
VOORBEELD : | ||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||
Alten - di-le u-ni-versi po - pu-li, et vi-de - te |
| ||||||
do-lo - rem me-um. |
11. De achtste is streelend, zalvend en vreedzaem.
VOORBEELD : | ||||||||||||
| ||||||||||||
ho - ram o-ra-ti-o - nis no-nam. |
25
-ocr page 208-42. Dusdanige zyn de voorbeelden naer welke de muziekmaker zyne gezangen behoort te regelen. Nogtans het gebeurt dikwyls dat de zinnbsp;des teksts verandert, zoodat in hetzelfde zangstuk verschillende beteeke-nissen gevonden worden. In zulk geval moet men den Toon kiezennbsp;welke in het algemeen het best voegt aen het onderwerp, en te gelykernbsp;tyd zoo veel mogelyk de verschillende beteekenissen in al derzelvernbsp;kracht uitdrukken. Ook is de vermenging van Toonen dikwyls zeer nuttig, hoe zeer men overigens daermede met spaerzaemheid moet te werknbsp;gaen. Want, het is juist aen het te veelvuldig gebruik van gemengdenbsp;en saemgemengde Toonen , enz. dat men de buitensporigheden ennbsp;duisterheden moet toeschryven die eene menigte van kerkzangennbsp;ontsieren en benevelen.
KAPITTEL II.
Over tic kadensen die eigen zyn aen eiken Toon.
4. Men moet zich hier te binnen brengen hetgeen men geleerd heeft wegens de kwarten en kwinten , als eigenlyke bestanddcelen dernbsp;Toonen (4), en dezelve overeenbrengen met de volgende verklaringen.nbsp;Deze verklaringen hebben betrekking met de kadensen , zoo als dezenbsp;gebruikelyk zyn in den grcgoriaenschen koorzang. Als wy kadensennbsp;zeggen, willen wy niet alleen spreken van de regelmatige of onregelmatige finalen der Toonen. Hier is de rede van sluit- of eindnoten ,nbsp;waerdoor men eene melody in onderscheidene deelen splitst, gclyk innbsp;eene redevoering de leden van eenen volzin. In der daed, wat is eenenbsp;redevoering zonder onderscheid van leden , zonder rust of ademhaling,nbsp;wat anders dan verwarring en onzin ? Eveneens wordt een gezangnbsp;onvcrstaenbaer , tenzy hetzelve nu en dan pauzen en rustpunten hebbe,nbsp;waerdoor de muzikale volzinnen, die op het onderwerp zyn toegepast,nbsp;afgescheiden worden. Zulke afscheidingen, pauzen of rustpunten noemtnbsp;men kadensen van het latynsche cadere , vallen , omdat men op dezelvenbsp;het einde van een musikael lid of van eenen musikalen volzin doetnbsp;vallen. Zy bestaen in eenige bepaelde noten welke besloten zyn in denbsp;kwint of kwart, van eenen kerkelyken Toon.
2. Zulke in den grcgoriaenschen zang aengenomene kadensen zyn
(1) 1 Deel. Kap. II.
-ocr page 209-— Ilgt;3 —
vyfderlei : de finale of sluükadens^ — de gelykdormige oiovefeenkomende {correspondens}, — de jnidden-Aadens, — de deelnemende {parlicipans}nbsp;en de hygevoegde (poncessa}.
3. De s/Miï-kadensen eindigen den zang (1). Zy moeten toegepastnbsp;worden op de ketste lettergreep van het ketste woord , alhoewel mennbsp;dezelve ook kan gebruiken in het begin en in den loop der melodïen.
4. De overeenkomende., korale of heerschende kadens is die welke wynbsp;reeds kennen onder de benaming van dominant des Toons (2). Mennbsp;behoort dezelve veelvuldig te gebruiken , wyl zy strekken kan om denbsp;authentike en pkgale Toonen van elkander te onderscheiden.
3. De mï'dden-kadens is , in de authentike Toonen , degene waerop eene noot valt midden tusschen de sluit-kadens en de overeenkomende.nbsp;Het is deze kadens waermede de aenheffing der psalmen begint,nbsp;uitgenomen in den vyfden Toon , in welken de midden-kadens is La ,nbsp;met andere woorden, de terts boven de finael des Toons.
In de pkgale Toonen is de midden-kadens degene op welke een andere plagael Toon eindigt.
6. De deefnemende-kadens in de authentike is die welke valt op eenenbsp;noot niet ver van de midden-kadens— en in de pkgale, zy welke sluitnbsp;op de noot dienende tot overeenkomende kadens aen derzelver betrek-kelyke authentieke Toonen.
7. De bygevoegde of concessa, waeraen men toevalliglyk eene pketsnbsp;geeft, valt op eene noot welk dient tot kadens in eenen anderen Toon.nbsp;Men moet deswege aenmerken dat elke Toon twee zulke toevalligenbsp;kadensen hebben kan.Men vindt er zelfs tot dry toe, in den vyfdenTcon.
8. In de pkgale Toonen pketst men de deelnemende voor denbsp;midden-kadensen.
KADENSEN.
II Toon.
VOORBEELDEN : Finale. Overeenkomende. Midden. Deelnemende. Bygevoegde. | ||||||||||||||||
I Toon. |
| |||||||||||||||
Finale. Overeenkomende. Midden. Deelnemende. Bygevoegde. K |
O') 1 Deel, Kap. 11. g 3.
(5)1 Deel, Kap. 11.» VI.
-ocr page 210-
Ill Toon. |
|
Finale. Overeenkomende. Deelnemende. Midden. Bygevoegde. | ||||||||||||||||
IV Toon. |
|
Bygevoegde, Finale. Overeenkomende. Deelnemende. Midden, | |||||||||||||
VI Toon |
|
9. Het is niet noodig alle deze kadensen in elk zangstuk te gebruiken; dit is zelfs niet altyd mogelyk, om den kleinen omvang eener melody.nbsp;Insgelyks is men niet altyd gehouden 'dezelve in voorschreven orde tenbsp;laten volgen. Ook kan men dezelfde kadens verscheiden keeren herhalen,nbsp;gelyk men aentreft in vele lofzangen (hymni), onder andere in dezen :nbsp;Jam sol reced'd igneus alwaer in eene enkele stroof dry versen dezelfdenbsp;kadens hebben op sol (1).
Nogtans , men moet noodwendig gebruik maken van de sluit en heerschende (dominant) kadensen. De eerste wordt dikwyls herhaeld ,nbsp;vooral in de vier plagale Toonen, gelyk men in het Gradueel ennbsp;Antiphoneel kan zien. Het gebruik der andere kadensen hangt af vannbsp;den keus des verveerdigers ; doch hy behoort zich wel gemeenzaem tenbsp;maken met de verdere waerschouwingen , die hem deswege in hetnbsp;volgende kapittel zullen voorgesteld worden. Want bemerken wynbsp;reeds nu, dat de schoonheid van den zang grootelyks gelegen is in hetnbsp;wel afwisselen der kadensen. Een voorbeeld hiervan vindt men in hetnbsp;Antiphoon I, uit de Vespers der Belyders non Pont. Hier heeft elk lid
(1} Hf/mnu4uUde Vesperen ilerU. Dryvnhlijjheid.
VIII Tooii.ii§=^J
197
van den volzin deszelfs kadens. Deze valt gewoonlyk op de dry laetste noten (1). Ook zal men daer zien dat van vyf kadensen, welke in ditnbsp;stuk voorkomen , de sluit-kadens alleen herhaeld wordt op de woordennbsp;iradidisti en op superlucratus sum.
A
,VOORBEELD :
è'.
Deeln. kadens. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Sluitkadcns.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bygev. kadens.
| ||||||||||||
| ||||||||||||
Domine quinque talenta tra-didi-sti mihi. Ec - ce |
Middenkadens. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Sluilkadens.
| |||||||||
| |||||||||
a - li-a quin-que su - per - lu - cra-tus sum. |
10. Alhoewel men in het algemeen de kadensen allengskens en als ongevoeliglyk moet aenbrengen, kan men echter bemerken dat men opnbsp;de sluitkadensen der plagale Toonen schielyker en als met overhaestingnbsp;neêrkomt (2).
Wy geven hier eenige voorbeelden van kadensen in alle Toonen.
Sluit kadens. | |||||||||||
I Toon. |
|
Overeenkomende. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Midden kadensen. | |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
|
SIpchl. | ||||||||||||||||
|
Goed. | ||||||||||||||||
|
198
Sluitkadensen. | ||||||||||||||||||
|
11 Toon.
Overeenkomende.
Deelnemende, irg -
Deelnemende. Bygevoegde. | ||||||||||||||||
|
Middenkadensen. Bygevoegde. | ||||||||||||
|
Ill Toon.
| ||||||||||||||||||||||||
Deelnemende in de lage noten. |
Deelnemende in de hoogere noten. | ||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Bygevoegde. |
IV Toon.
Slnitkadensen. | |||||||||||||||||||||
|
“Bquot;X— |
( | |||
rl* quot; quot; |
1 | |||
SSiJ------ |
1 |
1 |
V Toon
Overeenkomende:
Deelnemende. | ||||||||||||||
|
Slnilkadensen.
VII Toon.
Middenkadensen. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Deelnemende. | |||||||||||||||||||||||||||
|
Bygevoegde. | ||||||||||||
|
200 Overeenkomende. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Deelnemende. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
T»-, ¦ |
--BT |
------— |
- |
rquot;T=—¦—=-----TT | |||
--g—¦ - |
B |
¦ ¦' Ï'Bquot; |
---¦—1 |
¦ | |||
: ¦ •quot;-•¦T |
--m— |
1 1. Bemerk nog : 1 .“Dat na eene kadens^ de onmiddelyk daeropvolgende noot op eene natuerlyke en gansch ongedwongene manier moet aenge-bragt worden, gelyk in de bovenstaende formulieren. Ook moeten denbsp;aenvullende noten en de verbindingen tusschen de onderscheidenenbsp;kadensen zoo veel mogelyk ongedwongen en vloeijend zyn, vooral innbsp;passagien welke eene reeks van noten hebben op dezelfde lettergreep.
2. ° Men mag deze passagien niet te lang maken , in dier voege datnbsp;zy gewoonlyk iïi ééne ademhaling gezongen kunnen worden.
3. “ Het kan goed zyn verscheidene noten toe te passen op de klinkersnbsp;a, e, o ; doch het is verkeerd en stootend zulks te doen op i en u.nbsp;Daerom moet men aen deze laetste slechts twee of hoogtens dry notennbsp;geven , volgens den aerd der melody en de lange of korte lettergrepen.nbsp;Want het is nog in het algemeen verboden op eene korte syllabe meernbsp;dan eene noot toe te passen. Wel is waer, dat men in onze zangboekennbsp;vele melodïen aentreft die onder dit opzigt vervalscht zyn ; doch ditnbsp;neemt niet weg dat men dezelve moest verbeteren , door de overtolligenbsp;noten der korte klinkers weg te nemen en dezelve te voegen by de lange.
KAPITTEL III.
Over de noten waermede de Toonen kunnen aenvangen (1).
I. De muziekmaker is vry in de keuze der noten waermede hy eenen zang wil beginnen. Nogtans, hy heeft noodig ook daerointrentnbsp;nader ingelicht te worden. Hy moet derhalve beginnen met eene noot
(1) Zie boven, p. 110.
-ocr page 215-— 2(H —
I
die eigen is aen de diatonische schael van den eenniael gekozen Toon, Doch dit is niet genoeg; want elke Toon heeft de hem eigene noten waer-medehy kan aenvangen. Waeroin?Vooreerst, omdat eene gregoriaenschenbsp;melody moet beginnen met eene noot die wel luidt met de grondnoot ofnbsp;de finael, en met den dominant. Dusdanige noten zyn de terts, de kwintnbsp;en de sext, volgens den aerd der Toonen. Ten anderen, omdat er eenenbsp;zekere betrekking bestaet tusschen het begin van een antiphoon, b, v.nbsp;en het slot van eenen daerna te zingen psalm (1). Gevolgelyk is hetnbsp;noodig de noten te bepalen , waermede elke Toon beginnen kan.
De 1 Toon kan beginnen met ut, beneden de finael, — met re, fa, sol of la.
II. Met la en ut beneden de finael, — met re, zelden met mi meestnbsp;met fa.
III. Met mi, zelden met fa (2), — met sol, en het meest met ut.
IV. Met ut en re beneden de finael, — met mi, fa, sol, la. De tweenbsp;laetste zyn zeldzaem.
V. Met fa .,1a , ut.
VI. Met M#, re beneden de finael, en met fa. De twee eerste wordennbsp;weinig gebruikt.
VIL Met sol, la.^ si, ut, re. La ontmoet men niet dikwyls (3).
VIII. Met ut, re.f fa beneden de finael, en met sol, la, rit. De meest gebruikelyke zyn sol en ut — deze laetste boven de finael.
Beginnende noten der Toonen.
I Toon. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;II Toon.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;111 Toon. | ||||||||||||||||||||||||||||||
|
IV Toon. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V Toon.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VI Toon. | |||||||||
|
VII Toon. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VIII Toon. | |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
\
|
2. De transpositie der Toonen is somlyds noodzakelyk. Wy vei wyzen den lezer naer hetgeen wy deswege hebben uifgelegd in § VII , eerstenbsp;Deel , p. 90. Daer zal hy genoegzaeni \inden hetgeen hem hier moetnbsp;toelichten.
KAPITTEL IV.
I
Over het gebruik der onderscheidene kerktoonen.
1. De muziekmaker kiest dat soort van Toon, waerin hy bepaeldelyknbsp;zyn gezang wil verveerdigen, het zy eenen volmaekten Toon , eenennbsp;onvolmaekten, eenen overvloedigen , eenen gemengden , enz. Ten diennbsp;einde behoort hy de naluer van zyn onderwerp rypelyk te overwegen.nbsp;Alswannecr de woorden niet veelvuldig zyn, kiest hy , b. v. eenennbsp;onvolmaekten Toon , hem gevende zyne eigenschappen en kadensen. Isnbsp;daerentegen de tekst overvloedig van gevoelens en woorden, past hynbsp;denzelven eenen volmaekten ja zelfs eenen meer dan volmaekten Toonnbsp;toe, indien hy zulks raedzaem oordeelt.
2. Hetgeen bovenal zynen keus moet bepalen is het onderscheidnbsp;dat er bestaet tusschen de antiphonen en de responsoria de kyrie ,nbsp;alleinja j gradualia, hactns. versen , offertoria^ communiën, sequentia ,nbsp;hymnen, enz. (I).
Zoo vereischen de antiphonen , dat men de noten , om zoo te spreken, afmeet volgens de voetmaet der syllaben. Derzelver formulierennbsp;mogen uit niet meer dan vier noten samengesteld zyn, inzonderheid innbsp;de antiphonen ad magnificat.
De responsoria dulden grooteren omvang, vooral voor de woorden van kracht en beteekenis die er dikwyls in voorkomen.
De irdrditi zyn wederom aen weinige noten gehouden. Men schryft ze doorgaens in eenen volmaekten Toon. Men moet byzonderlyk langenbsp;passagien vermyden op éénen klinker.
Den omvang van een kyrie regelt men naer de plegtigheid der feesten.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
(1) Franco (L. I, C. 8.) bemerkt : « sanctum Grcgorium in nocturnis responsoriis vehementer et dissolute » somnolentes ad vigilandum hortari : in antiphonis plane atque suaviler .sonarc : in introitibus quasi vocenbsp;» præconis ad divinum officium evocare : in alleluja ct versibus divino jubiïo dulciter gaudere ; in tractibusnbsp;n et graduabbus prolcnsè alqne humibtcr procedere : in offertoriis et communionibus quamdam servarenbsp;n mcdiocntatem. »
-ocr page 217-203
De gezangen van het alleluja zyn langer , omdat het alleluja een vreugdekreet is. welke de ziel verheft tol de eeuwige genugtens van hetnbsp;andere leven.
De gradualia worden meestendeels geschreven in eenen volmaekten, overvloedigen of gemengden Toon. Zy verbeelden de klagten van eennbsp;vermorzeld en verootmoedigd hert, hetwelk de hoop nogtans nietnbsp;verlaten heeft.
In de offertoria en communiën vindt men verschillende soorten van Toonen. Echter zyn de onvolmaekte Toonen daer de meest gebruike-lyke, behalve het geval van gedenkweerdige tekstwoorden. Hiervannbsp;vinden wy een schoon voorbeeld in de communie fidelis servus, waernbsp;de melody zich uitstrekt tot de onvolmaekte kwart (i) van den zevendennbsp;Toon, op tritici^ ten einde de overvloedigheid uit te drukken der verdiensten van den Heilige , als men ze vergelykt met het klein zaedjenbsp;dat hy uitwierp.
De gezangen gloria en credo eischen weinige noten op de klinkers en dulden geene passagien op eenen enkelen klinker. Zy behoudennbsp;gewoonlyk eenen zelfden Toon. Derzelver sluit- en overeenkomendenbsp;kadensen worden dikwyls herhaeld en zy hebben liefst eenen volmaekten of overvloedigen Toon.
De hymnen zyn doorgaens weinig ontwikkeld ; daerom schryft men ze by voorkeur in eenen onvolmaekten Toon met eene kadens innbsp;elk vers.
3, Wy zeggen het nogmaels ; de muziekmaker moet in alle gevallen trachten de noten zoo saêm te stellen dat zy de beteekenis der woordennbsp;wél uitdrukken. Dit is het voorname punt dat latere verveerdigersnbsp;zelden bereikt hebben.
Men moet dus zoo wel het elgendommelyk karakter van eiken Toon als de natuer en de kracht der denkbeelden — welke de woordennbsp;uitdrukken — aendachtiglyk gadeslaen.
Zoo moeten de responsoria de vadzigen opwekken en hen aenzetten om den Heer te loven. De antiphonen bewegen door hun zoet ennbsp;verheven karakter de nieuwbekeerden , ten einde zy kloekmoediglyknbsp;voortgaen op den weg der boetveerdigheid. De intrditi kondigen de gratienbsp;aen welke beloofd is aen hen die voortgang maken in den weg dernbsp;volmaektheid , en zetten hen gelyktydig aen tot den dienst des Heere.
0) Zie hel V Kapittel.
-ocr page 218-204
De gradualia zyn meest in gemengde Tonnen geschreven. Door hunne lage noten wordt de ootmoedigheid uitgedrukt, terwyl zy zich ver-heflFen tot de hoogere noten van den authentiken Toon, om zoo denbsp;eeuwige vergelding aen te duiden die de bitterheden en verootmoedi-gingen zal hekrbonen. De Tractiis roept insgelyks tot boetveerdigheid.nbsp;— Het alleliya verlevendigt hoop en blydschap. De offertoria ennbsp;communiën wakkeren aen tot beoefening van goede werken en totnbsp;volherding.
KAPITTEL V.
Over de gedeèltens welke het geheel der Toonen uitmaken.
i. Het samenstel der acht kerktoonen is niet anders dan de vereeniging eener kwint en kwart in de authentike , en eener kwart en kwint innbsp;d’e plagale (I). Nu , het gebeurt dat deze kwarten en kwinten , welkenbsp;noodzakelyk :?yn tot het samenstellen der kerktoonen , slechts begonnennbsp;zyn, zoodat zy , op zich zelve beschouwd , in wezenlykheid slechtsnbsp;tertsen en kwarten uitmaken. Echter, het is noodig dat de muziekmakernbsp;dezelve brenge tot de Toonen, welke zy bestemd zyn om aen te vullen ,nbsp;door haer aen te zien als wezenlyke kwarten en kwinten , doch onvol-maekte. De voorbeelden welke wy deswegens gaen voorstellen zyn vannbsp;het grootste nut voor den jongen verveerdiger , vooral wanneer hynbsp;dezelve zal vergelyken met die van het tweede kapittel, n.“ 10, p. 197.
VOORBEELDEN VAN ONVOLMAEKTE KWARTEN EN KWINTEN.
Ünvolniaekte kwint. Volniaekle kwint. | ||||||
| ||||||
Volmaekie kwart. |
I Toon.
Onvolinaekte kwart.
, ¦ , - ¦ azÿ
(1) I Deel, Kap. H, £ 2,
Onvolmaekte kwint. Volmaakte kwint. Onvolmaekte kwart. r~i 1’ | |||||||||||||||||||||||||
H Toon. |
| ||||||||||||||||||||||||
* |
205’
Volmaekte kwart. i~ni- | ||||||
|
| |||||||||
Onvolmaekle kwint. Volmaekte kwint. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Onvolmaekle kwart. |
IV Toon.
a h | ||
=1«--■■■■■■|
-- |
' S â– 2 â– nbsp;nbsp;* |
--- |
Volmaekte kwart. | ||||||||||||
| ||||||||||||
Onvolmaekle kwint. Volmaekte kwint. Onvolmaekle kwart. |
V Toon.
h ..... 1-- | ||
■■■■■■■■— |
Volmaekte kwart. | |||||||||||||||
|
VI Toon.
Onvolmaekle kwint. ' ' Volmaekte kwint. | ||||||
|
Volmaekte kwint.
VII Toon.
' - - â– , â– â– â– | |||
â– â– â– â– â– ~~ | |||
â– â– | |||
A |
. -
-ocr page 220-206
g----------- | |||
B nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2 |
â– â– â– â– | ||
â– â– â– â– â– â– |
â– â– |
VIII Toon,
Onvolmaekte knarl. Volinaekte kwart. | ||||||
| ||||||
Onvolmaekle kwint. Volmaekle kwint. |
Onvolmaekte kwart.
Dit levert ten slotte het volgend resultaet op :
Volmaekte kwinten. | |||||||||
| |||||||||
Onvolmaekte kwart. Volmaekle kwart. |
I Toon.
Volmaekle kwinten. | |||||||||||||||
| |||||||||||||||
Onvolmaekte kwart. Volmaekle kwart. |
II Toon.
Volmaekle kwinten. | |||||||||
| |||||||||
Onvolmaekle kwart. Volmaekle kwart. |
III Toon.
Volmaekle kwinten.
IV Toon. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ttâ– â– â– â– â–
Onvolmaekte kwart. ‘ Volmaekle kwart.
V Toon
Volmaekle kwinten. | |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
Onvolmaekte kwart. \olmaekte kwart. |
VI Toon
Volmaekle kwinten. | |||||||||
| |||||||||
Onvolmaekte kwart. Volmaekle kwart. |
207
VIII Ton. g
Onvolmaekte kwart. Volinaekte kwart.
2. Zoodat deze geheele bewerking en samenhang gegrond is op denbsp;kennis der Toonen door kwarten en kwinten. ’T is daerom dat wynbsp;hierop zoo dikwyls en met zoo veel nadruk terug gekomen zyn.
3. Eindigen wy deze verhandeling met eene melody bevattende al denbsp;regelmatige kerktonnen en derzelver voorname eigenschappen.
I.
II.
¦ ¦ * ¦ M nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_ I ¦ . ¦
4 J...lt; .BCg:
Can - ta - te Do - mi-no
III. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IV.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V. ¦ J ¦¦---------------------------- | ||||||||||||||
| ||||||||||||||
no - mi-ni e - jus. Psa - Imum di-ci-te no - mi-ni |
VI. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VII. | ||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||
psa-lli-te. Psa - lli-te re-gi nos-tro psa - lli-te |
| |||||||||
sa - pi - enter. |
AENHANGSELIL
WAERSCHOÜWINGEN VOOR ORGELISTE«.
Aengezien de kerkzang gewoonlyk begeleid wordt door het orgelspel, is het klaer dat eene goede of gebrekkelyke uitvoering van den zangnbsp;grootendeels afhangt van den begeleidenden orgelist.
Wy stellen ons hier geenszins voor, eene leerwyze te schryven voor orgelisten ; wy willen hun slechts eenige wenken geven betrekkelyk hetnbsp;orgelspel in het algemeen , en de begeleiding van den zang in hetnbsp;byzonder. Wy zullen e’r ten slotte eenige voorbeelden byvoegen , omnbsp;des te beter verstaen te kunnen worden.
Iets dat algemeen erkend wordt (wie immers loochent de oogenschyn-lykheld ?) is, dat het orgelspel in de meeste kerken veel te wenschen overlaet. En , byaldien wy eens de oorzaken gingen naspeuren waeraennbsp;het steeds toenemend verval van dat gedeelte der kunst moet toegeschreven worden , dan zouden wy er weldra dry voorname redenennbsp;van vinden. De eerste klimt op tot de laetste jaren der XVI en hetnbsp;begin der XVII eeuw 5 zy is uit den voortgang zelven ontsproten.nbsp;Alswanneer men begonnen heeft den zang met allerlei slach vannbsp;instrumenten te begeleiden, is het noodzakelyk gevolg geweest dat denbsp;kunst van den orgelist moest dalen , en dat de aenlokkende nieuwigheidnbsp;der muziekinstrumenten de talenten der orgelisten heeft verdrongen ,nbsp;wyl hun de gelegenheid ontnomen werd om dezelve te doen bewonderen. Ook meenen wy dat zedert het genoemde tydstip de bekwamenbsp;orgelisten , op weinige uitzonderingen na , alleen in die kerken gevondennbsp;worden , waer de muziekinstrumenten weinig of niet in gebruik zyn.nbsp;Van daer de erkende voortreffelykheid der duitsche orgelisten bovennbsp;die van andere landen. Immers , men behoeft alleenlyk de fransche ,nbsp;italiaensche of belgische orgelisten met dievanDultschland te vergelyken,nbsp;om van deze waerheid overtuigd te zyn. Dit wordt nog duidelyker , alsnbsp;men in byzonderheden van eigennamen treedt. Waer immers vindtnbsp;men in Frankryk of Belgien orgelisten welke men stellen kan tegenovernbsp;namen als die van Hasse, Rochlitz, Zachau, Reinken, Eberlin , Rinck ,
-ocr page 224-210
Albrechberger, Weber, Mozart, Handel, Hummel, Beethoven , Bach?.. In Holland zelve, waer de toonkunst zekerlyk minder beoefend wordtnbsp;dan in Belgien, zyn nogtans de orgelisten in het algemeen meer ervarennbsp;dan in ons land. Hieruit zy het ons geoorloofd te besluiten dat hetnbsp;overdreven gebruik der muziek in onze kerken eenen gevoeligen slagnbsp;heeft toegebragt aen de talenten der orgelisten.
De twee verdere oorzaken welke wy wilden aenduiden , staen in betrekking tot de eerste, en vloeijen er noodzakelyk uit voort. Met denbsp;oude goede orgelisten verdwenen de klassike inregtingen waer denbsp;kweekelingen gevormd werden. Het is immers onmogelyk dat orgelistennbsp;zoo maer in eens goede orgelisten worden. Neen, zy moeten behen-diglyk in hunne studiën geleid en in staet gesteld worden , om vruchtnbsp;te trekken uit goede praktische voorbeelden. Er staen, wy bekennen het—nbsp;en wy verlangen dal het opgemerkt worde — groote hinderpalen in dennbsp;weg, om de kunst der orgelisten te doen herleven. Deze hinderpalennbsp;(en ziedaer de derde oorzaek) vinden wy in de geringe aenraoedigingnbsp;welke degenen te beurt valt die zich door byzondere studiën en werk-zaemheden trachten te onderscheiden. Om een gedacht te hebben vannbsp;dit beletsel behoeven wy slechts aen te halen dat het gewone traktementnbsp;van eenen orgelist zoo gering is, dat hy er zekerlyk niet van kan bestaen;nbsp;waeruit volgt dat hy zynen post slechts aenziet als eene toevalligenbsp;bediening, waertoe noch grondige studiën noch eene groote toewydingnbsp;vereischt worden. Want men begrypt ligtelyk dat in eenen tyd gelyknbsp;de onze , als de baen der kunsten gewoonlyk op fortuin uitloopt, mennbsp;zich niet gereedelyk overgeeft aen onmeetbare werkzaemheden welkenbsp;door geenc, of door eene nietige vergelding bekroond worden. Daeruitnbsp;volgt, dat het grootste gedeelte der orgels , zoo wel in groote alsnbsp;mindere kerken , worden prys gegeven aen piano-spelers welke geennbsp;hoegenaemd werk liebben gemaekt van de musikale compositie, eenenbsp;studie die toch onmisbaer is voor eiken orgelist, wil hy met eer zynenbsp;edele taek vervullen. In der daed, waerin is eigenlyk de kunst van dennbsp;orgelist gelegen betrekkelyk de functien waertoe hy geroepen is? Moetnbsp;hy niet begeleiden, (accompagner} en zonder voorbereiding kunnennbsp;spelen (improviser} ? Hy moet op de eerste plaets den gregoriaenschennbsp;koorzang kunnen begeleiden ; en hoe ? Is het hem misschien genoeg denbsp;groote en kleineToonen te kennen waermede de gregoriaensche Toonennbsp;min of meer gelykenis hebben ? Zal hy zich welligt vergenoegen metnbsp;het samenstellen ©eniger noten , zoo als deze hem toevallig onder de
-ocr page 225-vingeren vallen , om dezelve vervolgens den schoonklinkenden naem van akkoorden te geven, zonder dat hy de minste kennis hebbe van harmonienbsp;of van derzelver regels ? zal hy zich veroorloven een menigte passagiennbsp;op eene zangmelody toe te passen , als ware deze een thema metnbsp;variatien? Mag hy het voetklawier (pédale} verwaerloozen , hetgeen, welnbsp;gebruikt, toch zoo veel kracht en versiering bybrengtaen de begeleiding?nbsp;— Indien wy de dagelyksche en byna algemeene praktyk der meestenbsp;orgelisten raedpleegden, zouden wy alle deze vragen ongelukkiglyk metnbsp;ja moeten beantwoorden.Doch, raedplegen wy hetgeen de schoone kunstnbsp;ons leert en voorschryft, zullen wy het volgende als zeker moetennbsp;aennemen.
De gregoriaensche koorzang een godsdienstig gezang zynde , hetgeen daerenboven uit zynen aerd eentoonig en statig is , zoo moet de begeleiding geëvenredigd zyn aen deszelfs eenvoudige gesteltenis. Gelyk denbsp;zanger het werk der christene oudheid eerbiedigt, door de zangnotennbsp;met de grootste eenvoudigheid uit te voeren, zonder er iets by te voegen,nbsp;en zonder dezelve volgens de manier der latere muziek te willennbsp;versieren ; zoo moet zich ook de orgelist van eenvoudige en omkleedenbsp;(plaqués} akkoorden bedienen, en afzien van de gemakkelyke, doch tenbsp;gelyk ellendige verdienste van te schitteren gelyk een piano-speler. Ditnbsp;immers verduistert den tekst der woorden , verwart den zanger, trektnbsp;de geloovige aenhoorders af van eene godsdienstige ingetogenheid , ennbsp;vernietigt aldus het doel dat de Kerk zich voorstelt in het gebruikennbsp;des orgels by de plegtigheden van den Godsdienst. In der daed , het isnbsp;volgens de bemerking van den geleerden en godvruchtigen kardinaelnbsp;Bona (Div. Psalm. C. XVII. § II, n“ 5.), en van vele anderen, het isnbsp;niet geoorloofd tot zinnelyk vermaek der aenhoorders te doen strekkennbsp;hetgeen de HH. Vaders slechts hebben ingevoerd tot stichting ennbsp;opwekking van het geloovige volk. En hy voegt er by : het spel desnbsp;orgels moest derhalve zoo deftig en zoo gematigd wezen , dat het, welnbsp;verre van de aendacht der tegenwoordig zynde alleen lot zich te trekken,nbsp;het voorname deel overlaet aen den zin der gezongene woorden ; wantnbsp;het is, opdat de woorden des te dieper zouden worden ingeprent in denbsp;herten der geloovigen , dat zy gezongen en door orgelspel begeleidnbsp;worden.
Ziedaer het grondbeginsel en het wezenlyke punt volgens hetwelk eene goede begeleiding moet geregeld worden. Immers , de gregoriaensche zang is by uitstek welluidend en eentoonig (unissonique} zoo dan
-ocr page 226-behoort hy ook zoo veel iiiogelyk , door welluidende en eenloonige akkoorden vergezeld te gaen. Gevolgelyk moet de orgelist met soberheidnbsp;gebruik maken van toons-afwisselingen {modulations}^ en alleen dezulkenbsp;bezigen die de natuer van den zang en de aeneenschakeling der akkoorden vereischen. Komen wy nu tot de toepassing dezer voorschriften. Watnbsp;zal er dus moeten gedaen worden om dezelve in beoefening te brengen?
Is het al niet aanstonds duidelyk dat men ingewyd behoort te wezen in de geheimen van het zoogenaemde contrapunt, ten einde goede bassennbsp;te vinden voor den zang ? Is het voorders ook niet noodzakelyk datnbsp;men deze bas-en zangnoten weet te omklecden door tusschen-partyen,nbsp;ten einde er een goed geheel van te maken, dat is, akkoorden? En , hoenbsp;is dit alles mogelyk, zoo niet de orgelist genoegzaam bedreven zy in dienbsp;twee takken van musikale kennis, welke op elkander rusten en gevestigd zyn ? Ja , wy twyfelen niet te zeggen, dat een goed orgelist innbsp;zekeren zin beter de regels der harmonie behoort te kennen dan elknbsp;ander toonkunstenaer. En waerom ? Omdat hy of wel geschrevene ennbsp;gansch uilgewerkte accompagnementen noodig heeft — iets dat hy nietnbsp;vindt — of de behendigheid van zulke accompagnementen op elk oogen-blik zonder voorbereiding te kunnen maken. En nu vragen vvy hoe zulksnbsp;mogelyk is zonder de kennissen waervan wy boven spraken?
Ik weet wel dat men zal tegenwerpen dat soortgelyke welluidende en eentoonige akkoorden door hunne groote eenvoudigheid noOdzakelyknbsp;moeten vervelen; dat men daerom — om zulke verveling en eentoo-nigheid voor te komen — op vrolykeren en min droevigen trantnbsp;begeleidt. Men zal zelfs met nadruk en kracht op dergelyke tegenwerpingen aanhouden, omdat het veel gemakkelyker is , als een lustige pianist het orgel te doen dreunen , dan zyne ernstige studie tenbsp;maken van contrapunt, van harmonie en van musikale bewerking.nbsp;Doch eene enkele aenmerking is vermogend genoeg om zulke tegenwerpingen als stof te doen verdwynen. In der daed , welke is de roepingnbsp;van den orgelist ? Het is meenen wy, eenen eentoonigen en uiterstnbsp;eenvoudigen zang te begeleiden, een gezongen gebed, om zoo te spreken;nbsp;eenen zang zoo als hy is ingesteld geworden door degene die zeer welnbsp;wisten wat er noodig was om de plegtigheden van den eerdienst luisternbsp;by te zetten ; eenen zang welks toonaerd althans, door eenen roemweer-digen paus geregeld is; en dien heiligen en verlichten man ontbrakennbsp;toch ook geene natuerlyke en bovennatuerlyke begaefdheden ! — eenennbsp;zang goedgekeurd en voorgeschreven door de Kerk. En deze — wie zal
-ocr page 227-het betwisten ? — heeft toch uitsluitend en alleen het regt om alles te regelen wat betrekking heeft met de uitoefening van den Godsdienst!nbsp;Eenen zang eindelyk welke juist om deszelfs eenvoudigheid en eentoonigenbsp;voordragt wonderlyk geschikt is om te beantwoorden aen het eindenbsp;dat de godsdienst zich daermede voorstelt. Of liever , ondervragen wynbsp;eens deftige persoenen , persoenen van goeden smaek, al zyn zy ooknbsp;geene voorbeelden van godsvrucht, vragen wy hun aen welke begeleiding van den koorzang zy de voorkeur geven? Zy zullen ongetwyfeldnbsp;bekennen dat de kerk iets anders behoort te zyn dan éene schouwburgnbsp;of concertzael, dat de statige toonen van den koorzang geene gelykenisnbsp;mogen hebben met zangstukjes of romancen , en dat het orgel ditnbsp;verheven speeltuig, anders moet behandeld worden dan eene Guitarnnbsp;of Piano.
Het zou ons niet moeijelyk vallen, wilden wy deze beschouwingen nog verder uiteenzetten; want wy zouden eenen drom van schryvers ennbsp;autoriteiten kunnen aenhalen tot bevestiging onzer gezeggens. Wynbsp;zouden ons kunnen beroepen op zoo vele roemweerdige pausen, op zoonbsp;vele heilige bisschoppen, op zoo vele kerkvergaderingen , op zoo velenbsp;wysgeeren, op zoo vele geleerden, op zoo vele musici., op zoo velenbsp;groote orgelisten met hunne leerwyzen en strenge gebruiken, op zoonbsp;vele kalholyken, maer ook op zoo vele protestanten die als verslagennbsp;stonden by het hooren van een godsdienstig gezang, welks eenvoudigheidnbsp;nog meer doorstraelde door de begeleiding van een eenvoudig orgelspel;nbsp;terwyl daerentegen eene versierde en hedendaegsche begeleiding voornbsp;hen een voorwerp was van ontstichting.
Intusschen, gaen wy over tot eene nog meer praktische beschouwing van het accompagnement.
Er zyn meesters welke de begeleiding van den orgelist, voor de acht kerktoonen regelen volgens de groote en kleine toonladders van denbsp;muziek, omdat gene eene schynbare gelykenis hebben met deze. Zoonbsp;doen zy (in het geval van eenen algemeenen dominant) den eerstennbsp;Toon begeleiden in re kleinen toon , — den tweeden en derden innbsp;fa kruis, kleinen toon^ — den vierden in /«, kleinen toon eindigendenbsp;op mi groot, — den vyfden in re groot, — den zesden in fa groot, —nbsp;den zevenden in re groot, — en den achtsten in la groot eindigende opnbsp;mi groot.
Myns bedunkens kan deze regeling niet gevolgd worden, ten zy men twee gansch verschillende zaken op denzelfden leest wille schoeijen.
-ocr page 228-214
In der daed, de groole en kleine schael, of de musicale toonladder is een samenstel van diatonico-chromatische toonen , terwyl de kerktoonennbsp;of de toonladders van den gregoriaenschen zang alleenlyk diatonischenbsp;toonen aennemen. Dit meenen wy in den loop van ons werk onweder-legbaer te hebben vastgesteld. Hierin stemden wy overeen met denbsp;instellers, verveerdigers en hervormers des kerkelyken gezangs vannbsp;alle eeuwen. Ondanks deze ook door hen aengenomene beginselen,nbsp;schynt het als of de bovengenoemde meesters zich zelven niet gelyknbsp;blyven_, alswanneer het er op aenkomt om den kerkzang praktisch tenbsp;begeleiden; want zeggen zy , deze zang begeleid wordende by middelnbsp;van het hedendaegsch akkoordenstelsel , is het natuerlyk dat hy ook denbsp;hedendaegsche toonladders volgt der hedendaegsche muziek.
Om de valschheid dezer leering op eene tastbare wyze te doen gevoelen, zullen wy slechts aenmerken :
4.» Dat zy (die leering) de gregoriaensche toonladders ondergeschikt maekt aen die der hedendaegsche harmonie, iets dat ons als onredelyknbsp;voorkomt, aengezien de harmonie slechts dient tot vergezelling, metnbsp;andere woorden, slechts een middel is dat toevallig gebruikt wordt.nbsp;Nu. indien het oude accessorium sequitur suiitti principale waer is,nbsp;lydt het geen twyfel of de harmonie is de dienaresse van den gregoriaenschen zang, en niet omgekeerd.
{ j2.° Dat zy omverrewerpt het onderscheid dat er bestaet tusschen de kerktoonen, en gevolgelyk het wezenlyke verschil tusschen hetnbsp;notenstelsel van den H. Gregorius en dat der hedendaegsche musici.nbsp;Waerlyk, indien men de oude zangwyz'en gelyk maekt aen de nieuwerenbsp;groote en kleine toonen, zullen er slechts twee modi zyn, waertoe al denbsp;andere door transpositie gebragt kunnen worden. Want, waerin bestaetnbsp;de natuer der acht kerktoonen ten zy in de verschillende plaets vannbsp;den halven toon in elk derzelve? Nu, in de schalen der muziek is denbsp;halve toon slechts verschillend voor zoo veel de toon groot (maj.) ofnbsp;klein {min.} ly.
3.“ Dat men door het verwarren der acht gregoriaensche toonladders met de twee schalen der muziek, den eenen toonaerd verwart met dennbsp;anderen, het nieuwe stelt in plaets van het oude, het ongewyde innbsp;plaets van het gewyde, en zoo vele andere gevolgtrekkingen die het tenbsp;lang zou zyn hier op te sommen.
Deze beschouwingen doen ons zeggen :
1 Dat men in het begeleiden van den koorzang door middel der
-ocr page 229-hedendaegsche harmonie vooral moet zorgen dat de melody ongeschonden en zuiver blyve , zoo ten opzigte der tonaliteit als der Toonen welke de oudheid ons overgeleverd en de Kerk bekrachtigd heeft. Te meer
2. “ Omdat men zich zeer wel van de hedendaegsche harmonie kannbsp;bedienen als begeleiding^ zonder de oorspronkelyke zuiverheid vannbsp;den gregoriaenschen koorzang te verkrachten, ja, zonder groote Septimen of gevoelige noten {sensible} in de kadensen te voegen (1).
3. ®Dat, verondersteld zelfs de onmogelykheid om de harmonie tenbsp;vereenigen met de oude tonaliteit van Gregorius, hieruit aïleenlyk zounbsp;volgen dat men aen zulkdanlge begeleiding zou moeten verzaken ,nbsp;liever dan die echte toonladders van den H. Ambrosius en Gregoriusnbsp;op zyde te stellen ; want deze toonladders mogen in allen gevalle alleennbsp;gewyzigd worden door een gezag gelykvormig aen dat waerdoor zynbsp;zyn ingesteld.
Eene enkele redelyke opwerping kan ons hier tegengesteld worden , het schier algemeen gebruik namelyk der orgelisten van hunnenbsp;begeleiding te regelen volgens de hedendaegsche musikale toonladders.nbsp;Doch deze tegenwerping is weinig beduidend. Immers, wy zullen er
(1) De kerktoonen, zegt Castil-Blase, (Diet, de mus. art. lont de VEylise.} zyn geenszins onderworpen aen de regels der muziektoonen; men vindt in dezelve noch mediant noch gevoelige noot {nute sensible} of lei-toon ;nbsp;de toonwyze (groote of kleine) is in dezelve weinig bepaeld en men laet er de de halve toonen, gelyk zynbsp;natuerlyk voorkomen in hunne diatonische schad.
Lesueur spreekt in zyne verhandeling (d’une musigue uneimitative, etc.) over de verbindtenis der nieuwere muziek met de melodien van den koorzang op de volgende wyze : « Men zal dan trachten, dat onze » hedendaegsche toonladder de gregoriaensche gezangen niet hindere, door aen dezelve, by voorbeeld , gevoe-» lige noten te geven welke zy niet dulden. Dit zou dezelve doen gelyken aen die koorzangen welke met eennbsp;» nieuwerwetsch kleedje een gedeelte verloren hebben van hunne voormalige deftigheid. Het is bcspotlelyknbsp;» onze muziek te willen invoeren in den kerkzang » enz. —
« De kerkzang verschilt wezenlyk van de latere muziek door deszelfs toonschikkingen en heeft met dezelve » slechts eene louter toevallige gelykenis. Om te verslaen waerin dit verschil gelegen zy moet men zich herin-» neren dat in elke musikale compositie de voorname party — in dit geval de bas — moet eindigen op eenenbsp;» noot welke eene volmaekte rust daerstelle en dc grondnool zy van eene groote of kleine toonwyze (modenbsp;» maj OU min.}. In den kerkzang is het geheel anders gelegen; want alhoewel daer dc zang eindigt op denbsp;B grondnoot van den kerktoon, volgt daer niet uit dal deze grond-of sluitnoot dezelfde zy als van eenennbsp;» grooten of kleinen muziek-toon, gelyk w’y deze thans begrypen; immers zy is de sluitnoot van eene toon-» wyze welke onbekend is in onze hedendaegsche muziekMen ziet uit deze korte beschouwingen , dat denbsp;» kerktoonen van den koorzang geheel anders zyn samengesteld, cn dat zy een gansch verschillend karakternbsp;» hebben dan de toonwyzen der muziek. Het is daerom dat men niet wel de eene door de andere kan verkla-» ren of uitleggen : dit is nogtans gewoonlyk het geval, by de meeste toonkenners die zich met kerkelykcnbsp;n muziek bemoeijen ; zy vergenoegen zich met dergelyke oppervlakkige verklaringen. —Wat ons betreft,nbsp;»gt; wy betuigen dat het eene blyk is van de grootste ligtzinnigheid en onkunde, als men zoo gemakkeljk zulkenbsp;s valsche cn onvolkomene uitleggingen aenneemt en aen anderen voorslelt (Choron, nouv. man. com pi. denbsp;. musiq V. H. T. 111, L. VIII. Sect. I, Ch, I.). »
Bemerken wy dat de geleerde musicus ook praktisch beoefende hetgeen hy in bespiegeling voorhoudt. Om hiervan overtuigd te zyn, raedplcge men zyne Méthode concertante de wiM«Quc,waer hy zich zorgvuldiglyknbsp;onthoudt van het gebruik der gevoelige noot {fttns de CFglise ou loris duplnin-ckont, p. 201).
-ocr page 230-216
op antwoorden en beginnen met toe te geven dat zulks in der daed esn gebruik of liever een misbruik is ; maer wy zullen ook doen opmerken :
1. “ Dat noch een groot getal noch een vry algemeen gebruik kunnennbsp;opwegen tegen bewysredenen van beginselen; vooral als men overweegt
2. ° Dat dit gebruik niet oud is ; en al was het al zoo , dat hetzelvenbsp;moet toegeschreven worden of aen de eigendunkelykheid vatr zangersnbsp;welke de gregoriaensche tonaliteit — waer zy weinig belang in stellennbsp;— verwarren met de tonaliteit der muziek die hen bctoovert, of aennbsp;gebrek van genoegzame ervarenheid der orgelisten in de harmonie ,nbsp;of eindelyk aen den bedorven smaek van beide.
Altyd blyft het waer dat er een wezenlyk en innig verschil bestaet tusschen dc bestanddeelen der musikale toonladder en die van Gregorius,nbsp;en dat zy derhalve nooit gclyktydig gebruikt kunnen worden.
Wy durven nauwelyks van eene tweede tegenwerping spreken , welke nogtans dikwyls gemaekt wordt. Men zegt ; maer hoe ! eennbsp;accompagnement zonder gevoelige noot (sensible) dat kan niet, dat isnbsp;barbaersch ! — Doch verstaen wy ons , bid ik u.
Op de eerste plaets is onze meening niet, de gevoelige noot te weren uit de tusschen-partyen van een akkoord, mits zy niet van dien aerdnbsp;zy, dat zy den zanger in dwaling brengc met hem dezelve ook te doennbsp;zingen. Voorders antwoorden wy dees : Gy zult niets hebben tegen onzenbsp;manier van begeleiding ; wat meer is , gy zult dezelve pryzen ennbsp;aennemen, byaldien gy toestemt in de vier volgende voorwaerden :
1. “ Het is noodig dat men overtuigd zy van de noodzakelykheid vannbsp;een dergelyk accompagnement. Deze noodzakelykheid meenen wy ge-noegzaem bewezen te hebben.
2. ° Dat men eenen orgelist hebbe welke theoretisch en praktischnbsp;bedreven zy in contrapunt en harmonie.
3. ” Zangers welke zingen volgens de ware grondregels van den gre-goriaenschen zang.
4. » Dat men eene proef neme van eenige w'eken.
Besluiten wy dit gedeelte betrekkelyk de begeleiding van den koorzang, met eene korte herhaling van het voorgaende, en bemerken wy nogmaels dat de gregoriaensche zang in deszelfs echte tonaliteit moetnbsp;begeleid worden door welluidende en omkleedde akkoorden en dezenbsp;vereenigd door eenvoudige modulatien van betrekkelyke toonen. Des-niettegenstaende keuren wy niet af dat men een matig gebruik make
-ocr page 231-217
van het klein Septimen akkoord ^septième dominante} ; want dit akkoord kan, om deszelfs zoetluidendheid, de eentoonigheid gedeel-telyk doen verdwynen en de moeijelykheden in het accompagnementnbsp;eenigzins doen verminderen. Maer niettemin behoort de begeleidingnbsp;altyd statig en eenvoudig te wezen zonder harmonische voorbereidingen, zonder vertragingen, zonder breeknoten, in een woord, zondernbsp;toevallige versierselen, zoo als deze in de modulatien der muzieknbsp;gebruikelyk zyn.
Er blyft ons nog over een woord te zeggen wegens het spel des orgelists^ alswanneer hy tusschen de onderscheidene deelen van den god-delyken dienst, of zonder zang het orgel moet laten hooren.
Hier gelooven wy den geest der Kerk te moeten raedplegen en te onderzoeken wat zy ons desw;ege voorhoudt. Dit komt ons des tenbsp;noodzakelyker voor, omdat de voorbeelden en schriften der goede orgelisten volmaektelyk overeenstemmen met de verordeningen der H. Kerk.
Het orgelspel heeft in de oogen der Kerk niet die weerde welke men er gewoonlyk aen toekent (1), aengezien zy hetzelve alleenlyk schatnbsp;naer het einde dat zy zich hierdoor heeft voorgesteld, toen het orgelnbsp;in onze kerken werd toegelaten. Hiervan ultgaende lydthet geen twyfel,nbsp;of de orgelist behoort alle middelen aen te wenden, om dit doel tenbsp;bereiken , en gevolgelyk moet hy al datgene vermyden hetwelk hieraennbsp;tegenstrydig is. Daerom behooren de geluiden des orgels van dien aerdnbsp;te zyn dat zy godsdienstige gevoelens opwekken in de aenhoorders,nbsp;dat zy den mensch verheffen tot God, dat zy zyne ziel ontsteken totnbsp;godsvrucht en zyn hert bereiden tot het ontvangen der hemelsche gratiën , welke hy aen den voet des altaers komt afsmeeken.
Desniettegenstaende « verbiedt de Kerk niet, van onder de godde-» lyke diensten orgelstukken uit te voeren tusschen de onderscheidene » gezangen : niaer zy eischt teregt, dat zulke stukken deftig en statignbsp;” zyn, en geschikt om de geloovigen op te wekken tot ingetogenheidnbsp;» en tot hel gebedDit behooren de orgelisten wel te gedenken;nbsp;» want het is hun niet geoorloofd ligte, ja zelfs gansch wereldschenbsp;n klanken te trekken uit een instrument dat uit zynen aerd zelven eennbsp;» godsdienstig karakter heeft (2). »
(1) « Usus organorum et horura sonus non est faciendus tanti, quanti vulgus facit (Navarr. de Oral. hor.nbsp;» Canon. XXV n.®46.).»
(2) Besluit van «yne Emin. den kardinael Slcrckx, Aertsbisschop van Mcchclen, art. VII, p. 16.
18
-ocr page 232-218
Het H. Concilie van Trente dat zoo wysselyk voorzien heeft in alles hetgeen betrekking heeft met den H. eerdienst, wil uitdrukkelyk datnbsp;de Bisschoppen uit de kerken weren alle orgelmuziek icelke eene dertelenbsp;of icereldsche stemming hebben zou (1).
Deze regel is altyd gevolgd en vernieuwd geworden door de provinciale of diocesane Kervergaderingen welke dit punt van kerkelyke tucht aengeraekt hebben.
Het Concilie van Keulen, van het jaer ISSO belast aen de visitatores der kerken dat zy wel onderzoeken « nùm organa quid sæculare reso-» nent. » Of men op de orgels niets wereldsch hoort voordragen?
De Vaders, vereenigd in het Concilie van Toledo, in het jaer 1566 (Art. 3 , Cap. XI), na gesproken te hebben van den zang zelven en innbsp;het algemeen van de muziek die in de kerken kan toegelaten worden,nbsp;vorderen dat men met zorg vermyde al hetgeen riekt naer theater-muziek,nbsp;of hetgeen betrekking heeft met wereldsche liefde of krygsgeschal (2).
Aengezien op vele plaetsen het orgelspel buitensporig is, moet men hetzelve verbeteren, ten einde een wereldsche toon geen beletsel stellenbsp;aen de heiligheid der gebeden of aen.de godsvrucht der aenhoorders fConc.nbsp;August. 1567.).
Het eerste provinciael Concilie van Mechelen van het jaer 1570 (tit. de off. et cult. div. cap 10.) heeft dit gewigtig punt niet vergeten.nbsp;Hetzelve wil dat de bisschoppen aen de orgelisten zullen verbiedennbsp;verwyfde, tooneelachtige of krygsmuziek te laten hooren ; het gaet.nbsp;verder en bedreigt de schuldige met boete, ja met de gevangenis innbsp;geval van hervalling (3).
Het aerlsbisschoppelyk Concilie van Praeg, van het jaer 1604 beveelt dat onder de mis of onder de vespers het orgel bespeeld worde totnbsp;stichting en opwekking der geloovigen, zonder dat er iets wereldschnbsp;of buitensporigs worde bygevoegd (4).
De paus Benedictus XIV in eenen omzendbrief van het jaer 1749,
(1)« Ab ecclesia vero musicas eas, ubi sive organo.... lasctvum aut impurum aliquid miscelur... Arceant » (sess. XXÏI de reform.). »
(3)« Sed et illud maximè cavendum crit, ne ipsius musicæ sonus quid theatrale, aut iinpudicos amorum » bellorumque classicos modules referens, in Dei laudibus decanlandis imitetur. »
(3) Cobibeaut episcopi... orf^anistas à lasciva militari et quàvis indeeorà musica in... orçanis... sub pœnànbsp;» decern stuferorum ,ad pies usus arbilrio episcopi applicandorum. Et si semel puniti non abstinuerint, pœnànbsp;» carceris aut aliâ arbitrarià plectautur. »
(4) « In orçanis cum vel ad missam vel ad vespcras, aliaque divina officia ad excitandam fidelium pietatemnbsp;pulsantur, ne quid lascivum, aut impurum admisceatur (T. IX, Cone. Germ, p. 732, ). »
219
gerigt tot de bisschoppen zyner staten, verklaert zich in denzelfden geest. Hy vermaent de bisschoppen op eene zeer dringende wyze. datnbsp;zy niet toelaten , dat het orgel gespeeld worde op eenen wereldschen ,nbsp;ligten en theatralen toon , en hy ondersteunt zyne aenmaningen doornbsp;de gewigtigste autoriteiten (Bullar. T. 111).
In eene notificatie te Roomenfden 16 augustus 1842) door den Kardinael Patrizi, vikaris-generael van Z. H. Gregorius XVI openbaer geniaekt,nbsp;verbiedt men aen de orgelisten, theatrale sonaten uit te voeren, ofnbsp;dezulke welke de aendacht aftrekken van de heilige misterien. Integendeel, men wil dat men stukken kieze geschikt om de ingetogenheidnbsp;en godsvrucht te onderhouden. En opdat deze waerschouwingen meernbsp;kracht zouden hebben, worden er boeten bepaeld voor orgelisten welkenbsp;hieraen mogten te kort blyven. « En , in geval men drymael bevondennbsp;» wordt schuldig te zyn, zal men zulke orgelisten het uitoefenen hunnernbsp;» bediening in de kerken ontzeggen voor eenen tyd dien wy volgensnbsp;» goedvinden zullen bepalen. »
Van eenen anderen kant wordt ons door niet min eerbiedweerdige autoriteiten voorgehouden, welkdanige de uitwerkselen zyn van eennbsp;waer godsdienstig orgelspel.
De geluiden van het orgel, zegt de kardinael Bona, moeten van zulken aerd w’ezen, dat zy de bedroefde herten opbeuren, door hun denbsp;genuchten eener hemelsche godsvrucht zoetjes in te boezemen, zy moetennbsp;de trage aenporren, de vurige zielen opwekken, de regtveerdige uitlokkennbsp;tot de goddelyke liefde en de zondaers tot berouw en leedwezen (I).
Als een gevolg hiervan ziet men de zorg welke de Kerk immer heeft gehad in het kiezen en benoemen der Orgelisten :
Het Ceremonieboek van Ambrosius, aengehaeld door Andr. Caslaldus (L. I.fi7. de organ.} eischt dat, al wie tot deze bediening zal aengenomennbsp;worden, een man zy van onbesprokene zeden. Het wil dat men bynbsp;voorkeur geestelyke orgelisten aenstelle, en by gebrek van deze verlangtnbsp;hetzelve uitdrukkelyk dat wereldlyke orgelisten deftige en bezadigde mannen zyn, welke zich met betamelykheid en zedigheid van hunne taeknbsp;kwyten. Eindelyk wordt hun byzonderlyk opgelegd te zorgen , datnbsp;hunne manier van spelen noch ligt noch wereldsch zy (2).
(1) Div. psalm. C. XVII §.2.
(2} « Organista bonis moribus præditus ad hoe opus admillatur, et ubi eccicsiastiei periti iuveniunlur, laïcis » præferantur : si tarnen ceclesiaslici apti non reperiantur, laïcus modeslià ac gravitate præditus eligatur,nbsp;quot; Mui semper babitu decenli et quâ dccet reverenliâ ac modeslià snum exequatur munus,curens ne soiiu«nbsp;• sit lascivus aut profanus »
-ocr page 234-220
Het zal ter dezer plaetse niet ongepast zyn eenigzins uit te weiden over den orgelstyl of den aerd en de soort van muziek waervan zich denbsp;orgelist in de kerk behoort te bedienen.
Alhoewel het orgel door deszelfs werktuigelyke samenstelling iets geheimzinnigs bevat dat stemt met de misterien van den godsdienst ; alhoewel deszelfs geluiden zeer geschikt zyn tot opwekking van aendoeningennbsp;overeenkomstig de plegtigheden ; nogtans hangt dit een en andernbsp;grootelyks af van de manier van orgelspelen en van den aerd dernbsp;compositien welke op hetzelve voorgedragen worden. In der daed , eennbsp;piano-stuk hoe schoon en hoe welluidend ook, kan , op het orgelnbsp;gespeeld, weinig beteekenen, en een groot pianist kan zeer wel eennbsp;zeer middelmatig orgelist zyn. Men behoeft slechts de muzikale voortbrengselen der beide scholen met elkander te vergelyken , om zich tenbsp;overtuigen dat de afstand tusschen orgel en pianospel hemelsbreed is.nbsp;Immers , men kan een groot pianospeler noemen dengenen die metnbsp;juistheid en duidelykheid stukken speelt der grootste meesters vooral,nbsp;byaldien hy zich in de uitvoering de gevoelens weet als eigen te makennbsp;en dezelve uit te drukken gelyk de verveerdiger ze ontworpen ennbsp;samengesteld heeft. Doch een groot orgelist heeft niet alleen denbsp;begaefdheid van op eene volmaekte wyze al de muziek uit te voerennbsp;welke eigen is aen zyn instrument, maer ook kan hy — hetgeen eenenbsp;zeldzaemheid is — zonder voorbereiding en ex tempore spelen al watnbsp;hy speelt. T is daerom dat men een gedtichte krygsheld moet wezen omnbsp;op het orgel te kunnen slagen (I) ; ja , er moet al veel gewerkt wordennbsp;zal men de middelmatigheid te boven komen.
Wat nu den eigenlyk gezegden orgelstyl betreft, deze bestaet vooral hierin dat men eenvoudige, ernstige en statige onderwerpen voor-draegt, doormengd van imitatien en aeneengeschakeld door vloeijendenbsp;en natuerlyke overgangen {modulations). Het orgel wil eene soort vannbsp;styl gelyk die dor fugen, zonder nogtans dat hy aen derzelver regelsnbsp;strengelyk gebonden zy. Het is die styl , godsdienstig en vol majesteitnbsp;welken de vader der orgelisten , de groote J. S. Bach bovenal beoefendenbsp;en hoogschatte (2). De werken van dezen grooten toonkunstenaer , tenbsp;weinig bekend in onze dagen, hebben tot onderrigting en voorbeeldnbsp;gediend aen de grootste duitsche orgelisten , zoo als Vogler , Eberlin ,
(1) Castil-BIase. Diet, tic mus.
(2) Zie deszelfs art. —¦ Diet. Bioßvap. van M. Félis.
Albrechtberger , Schneider, Neukomm , Rinck Onder de talryke voortbrengselen welke ons door Bach zyn nagelaten , bevelen wynbsp;bovenal aen deszelfs wohltemperirte clavier (clavecin bien tempéré) eennbsp;meesterstuk, hetwelk zeer geschikt is voor de studiën van jongerenbsp;orgelisten, terwyl het tevens weerdig is om door de grootste uitgevoerdnbsp;te worden.—Wy komen Rinck te noemen. —Rinck die ons zulkenbsp;schoone voorbeelden tot navolging gegeven heeft en welks orgelstukkennbsp;eene tint hebben van godsdienstig gevoel zoo eigen aen het huis vannbsp;God. Alles saem genomen kennen wy niets beters, niets dat meer ondernbsp;het bereik valt van allerlei orgelisten dan de verwonderlyke composiliennbsp;van dit scheppend vernuft. Zie eens de eenvoudigste onderwerpen ,nbsp;hoe hy ze weet ineen te vlechten met harmonische samenvoegingen ;nbsp;hoe zachtjes vloeijen zy ! zie die statige basgangen ; welke majesteit !nbsp;uit eenen dood-eenvoudigen koraelzang schept hy een meesterstuk. Nognbsp;eens , zie die verwonderlyke aeneenschakeling van akkoorden , dienbsp;overgangen somtyds onvoorzien , doch altyd deftig, altyd natuerlyk !nbsp;Hoor die zoete niodulaiien , welke hy door onderbrokene kadensennbsp;weet saem te voegen, als hoorde men een zoet gerulsch : men zounbsp;zeggen het gekabbel van eene beek! Wilt gy daerentegen iets grootsch?nbsp;Neemt zyne fugen , hy zal u doen hooren den statigen loop van eenennbsp;snellen vloed , bruisende in zyne vaert^ doch altyd vol majesteit en volnbsp;harmonie. Orgelisten, gy die uw karakter eerbiedigt en de verhevenbsp;bediening waertoe gy geroepen zyt, gy vraegt misschien eenen gids innbsp;uwe studiën? Welaen, neemt en doorwroet (szï venia verbó} de werkennbsp;van den koning der hedendaegsche orgelisten. Bezorgt u deszelfsnbsp;praktische orgelschool {Ecole practique d’orgué) zyne koralen, zynenbsp;modulatien, zyne voorspelen, zyne fugen. Daer zult gy stof vinden omnbsp;godsdienstige en verlichte persopnen te bevredigen , welke gy zekerlyknbsp;door geene aperyen wilt ontstichten, noch door klanken uwer onweer-dig, onweerdig duizend mael, om in de uitoefening der heilige miste-rien gehoord te worden.
Het is dan ontegensprekelyk waer dat de orgelist, wil hy zich schikken volgens den geest der Kerk en naer zyn instrument , zichnbsp;noodzakelyk moet toeleggen op byzondere studiën die daermedenbsp;betrekking hebben. Daerenboven behoort hy zich nog wel te verstaennbsp;in het gebruiken der orgelregisters , ten einde deze het geluld vóórtbrengen dat men zich op eene redelyke wyze heeft voorgesteld tenbsp;bekomen. Het is niet wel mogelyk daeromtrent iets bepaeldelyks vast
-ocr page 236-222
te stellen. Wy zullen ons daeroni bepalen met eenige bemerkingen voor te dragen welke de ondervinding ons geleerd heeft. Zy kunnennbsp;welligt van eenig nut zyn voor orgelisten.
Op de eerste plaets, dunkt ons dat de orgelmakers hunne zaek ver-keerdelyk begrepen hebben, alswanneer zy begonnen zyn met aen hunne klawieren die gemakkelykheid te geven welke aen pianos eigennbsp;is. In der daed, kan men twyfelen , dat zulks aenleiding geve tot hetnbsp;wegnemen van het groot verschil dat er bestaet en bestaen moet tus-schen orgel- en piano-spelers ? Zal men niet natuerlyker wyze genegennbsp;zyn in den piano-styl te vallen, als het klawier des orgels door deszelfsnbsp;vlugge aenspraek als uitnoodigt tot eene vlugge manier van spelen?
Voorders hebben wy dikwyls bemerkt dat de grondregisters ge-woonlyk te zwak zyn in verhouding tot het gehcele orgel. Dit is vooral waer ten opzigte der registers welke dienen tot begeleiding vannbsp;den zang.
Van eenen anderen kant meenen wy dat vele orgelisten een al te sterk accompagnement bezigen voor den zang, in de hooge toonen ;nbsp;terwyl zy hunne bassen behoorden te versterken by middel van gehalveerde registers, of wel door een wel geregeld gebruik van het voet-klawier. Zeker is het dat deze voetklawieren, gelyk men ze op de meestenbsp;orgels van Belgenland aentreft, slecht gemaekt zyn. Om er zich metnbsp;goed gevolg en op de wyze der goede duitsche orgelisten van te bedienen , moeten derzelver toetsen zoo lang en zoo geplaetst zyn , dat denbsp;orgelist de pedaelnoten onderling kan verbinden en spelen zoo welnbsp;met de hielen als met de teenen.
Eene laelste aenmerking is deze, dat de meeste orgelisten een al te veelvuldig fjcbruik maken van het volle spel. Zy moesten ten diennbsp;opzigte meer onderscheid maken tusschen de verschiliige feesten ennbsp;omstandigheden.
In sommige kerken gebruikt men nog andere speeltuigen tot begeleiding van den koorzang, als daer zyn serpenten, ophycleiden en contre-bassen. Wy kunnen deswege ons gevoelen niet beter verklaren dan een’ trek over te schryven van een uitmuntend werk , dat de heernbsp;F. Danjou van Parys onlangs in het licht gaf. Het heet : Over den staetnbsp;en de toekomst-^es kerkelyken yezanys in Frankryk.
« Onder Lodéwyk XII vond een kanonik van Sens of Auxerre het » serpent uit ; en dit schor, ruw, ongelyk instrument kwam met deszelfsnbsp;n weifelende intonation in onze kooren eene plaets bckleeden ; het
-ocr page 237-225
» kwam daer den zang log en slepend maken , de stemmen verbasle-» ren en er eene doodelyk vervelende eentoonigheid doen heerschen. » Wat eene armzalige vertooning toch , eenen man te zien welkenbsp;» met opgeblazen kaken, met een mismaekt aengezigt en een paernbsp;» draeijende oogen , tusschen zyne armen als versmoort het afbeeldselnbsp;» van een onrein dier hullende op treurigen en schrikwekkenden toon !nbsp;» De ophycleide is op vete plaetsen het serpent opgevolgd ; dit is watnbsp;» minder leelyk om zien, maer niet min onaengenaem om hooren.nbsp;» Eindelyk bedient men zich thans in vele parochiën van de contrebassen.nbsp;» Alle deze instrumenten hebben hetzelfde gebrek, en wel van diennbsp;» aerd, dat ware verlichting en goede smaek dezelve gelykelyk moetennbsp;» verwerpen. Zy doen namelyk de laegste toonregisters hooren en kun-» nen gevolgelyk geenszins geschikt zyn voor de stem van alle koor-» zangers. Daerenboven, zy zyn meestal in handen van weinig bedrevenenbsp;» uitvoerders , welke in plaets van zuiver en eenvoudig den zang tenbsp;» spelen, zich allerlei slach van accompagnement veroorloven, ver-» sierselen en fratsen van bedorven smaek » — bassen die strydennbsp;en vloeken met die van den orgelist^ en, om alles in eens te zeggen : deze heeren hebben gewoonlyk niet de minste gedachte vannbsp;den zang welken zy begeleiden. En bladzyde S9 ; « Het instrument datnbsp;.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;« het best geschikt is om den zang te begeleiden en te ondersteunen ,
» en welks geluiden zoo wel ineensmelten met de stemmen , is onte-» gensprekelyk het orgel ; in een beknopt geheel onder de vingeren » van een’ enkelen mensch, bezit het orgel de kracht, de verscheiden-» heid en de juistheid welke dertig of veertig speeltuigen niet zoudennbsp;» kunnen voortbrengen : deszelfs klanken zyn statig en godlievend^nbsp;» gelyk Montaigne zich uitdrukt; het orgel bevat de gansche uilgestrekt-1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» heid der musikale toonladder en past op alle soort van stemmen ;
i nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» het heeft afwisselende geluiden , dan eens zoet of schaterend, dan
» wederom liefelyk of verschrikkelyk ; deszelfs schallende trompetten » schynen den ketsten oordeelsdag aen te kondigen ; terwyl deszelfsnbsp;» afgelegene fluiten als de weerklank zyn van de kooren der Engelen.nbsp;» Het orgel is het orkest van den koorzang. Maer eilaes! dit orgelnbsp;)) waervan ik hier spreek is niet datgeen hetwelk in onze kerkennbsp;» gehoord wordt, hetwelk dagelyks ontheiligd wordt door eene ligtcnbsp;» en wereldsche muziek , zonder wcerdigheid , zonder zalving ennbsp;» bovenal zonder kunst. »
Ons bedunkens verdienen deze en de vorige bemerkingen, in dit
-ocr page 238-224
aenhangsel vervat, rypelyk door de orgelisten overpeinsd te worden. Wy onderwerpen dezelve aen hunne overweging en wenschen, dat zynbsp;mogen strekken tot verbetering en opwekking der kunst welke wy ternbsp;herte nemen, en tot luister van den Eerdienst; want zulks zal toch altydnbsp;het einde wezen dat een waer christen orgelist zich behoort voor tenbsp;stellen in zyne studiën.
Wy hadden beloofd eenige voorbeelden te geven van begeleiding. Zie hier dezelve. De lezer gelieve de weinige fransche uitdrukkingennbsp;welke hy in deze voorbeelden zal aentreffen, zich in de vlaeraschenbsp;spraek te verbeelden.
-ocr page 239-
; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;r® CONCLUSION. • se - de à dex - tris me | ||||||||||||
|
CONCLUSION, u a | ||||||||||||||||||||||||||||||||
|
7=:----eHiH--r-ö'—T |
---—1^1 O' y-J---1---f-n | |
—rgt; Tk J ^'-............- | ||
Ll-P I i^jo nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1-zJ |
-----1 -j nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. , ..„iCxzLl |
S Di - xit Do-minus
: CONCLUSION UNIQUE.
: sede a dex-tris me-is. :
, .r-\i A cz.^7
- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1quot; CONCLUSION.
Di-xit Doininus Do-mi-no nbsp;nbsp;me—o ; sede à. dex-tris me
J J ' i quot;W
; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;r® CONCLUSION
; sede à dex-tris
Men zal zich met deze weinige voorbeelden vergenoegen en gedenken dat het bestek van dit werk ons niet toelaet deswege verder uit te weiden.nbsp;Dit ware overigens nutteloos^ aengezien er eerstdaegs een werk gaetnbsp;verschynen uitsluitend bestemd voor orgelisten. De II. Edmond Duval,nbsp;myn vriend en medearbeider , heeft het gelukkige gedacht gehad ,nbsp;begeleidingen te maken welke volmaektelyk beantwoorden aen denbsp;ware grondregels van den gregoriaenschen zang. Moge dit belangrykenbsp;werk op alle orgels gevonden worden , moge hetzelve ten algemeenenbsp;gebruike strekken! Wy achten het ons ten pligt, op dat nieuwe voortbrengsel de aendacht der orgelisten in te roepen ; want wy durven hetnbsp;wel zeggen , dat dit belangryk werk bestemd is om de eenvormigheid , de deftigheid, het godsdienstig gevoel, in een woord al de uitwerksels voort te brengen welke men redelyker wyze te verwachtennbsp;heeft van de uitvoering van den gregoriaenschen zang.
-ocr page 244-TAFEL
Absolutie, — Derzelver plegtige aenhefling , bladzyde 166.
« nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• gemeene » bl. 167.
Ademhaling. — Zy is van het grootste belang in den zang, bl. 33. N. — Gebrek aen ademhaling, waertoe het leidt, ibid., item bl. 186. — Zy moet,nbsp;zoo veel mogelyk, geregeld worden naer den zin der woorden, bl. 188.
Aenheffing — der psalmen en lofzangen. — Zie formulieren. Om zich aen eene vaste aenhefling te gewennen, moet men zich oefenen met eene halvenbsp;stem, en daerna met eene volle stem de geoefende stukken herhalen ,nbsp;bl. 178. — Waerin bestaet de aenhefling van eenen bepaelden toon ,nbsp;die strekken moet tot algemeenen dominant ? bl. 180,187.
Aenkweeking der stem. —Zy is dezelfde voor alle soort van stemmen , bl. 176. Alfieri. P. ü. Pietro. — Men maekt melding van zyn saggio stor. teor. prat., bl. 97.nbsp;Alleluja. — Waerom is dit gezang gewoonlyk langer ? bl. 205. — Deszelfs karakternbsp;bl. 204. — Het wordt dikwyls opgevolgd door een 7ieunia, bl. 50.
A-mbrosius II. — Hy regelde de tonaliteit van den kerkzang in dien zin, dat hy aen denzelven vier zangwyzen of toontrappen gaf, bekend onder dennbsp;naem van mithentike Toonen, bl. 10. N., bl. S8. — Hy maekte reedsnbsp;een veelvuldig gebruik van de gradualia, bl. 74 , N. — Hy regeldenbsp;ook de manier van psalmen te zingen , hl. 6,10.
Antii’honarium. — Het Antiphonarium-centon van Gregorius I, bl. 10 , N. — Herziening van het Atitiphoncel onder Gregorius XIII, bl. 86, N. De meest geachte uitgave van het Anliphoneel, ibid. — Psalmaenheffin-gen van het Antiphoneel, bl. 108, seqq. — Verdeeling van het Antipho-neel, bl. 135.
Antiphonen. — Derzelver oorsprong , hl. 103 , N. — De aenheflingen der psalmen regelen zich naer den Toon der Antiphonen , bl. 103. — Karakter der Antiphonen , bl. 203. — Zy zyn kort, vooral Ad Alagnificat, bl. 202.
Articulatie. — Waerin zy bestaet, bl. 178.
Aurelius. — Monik van het bisdom van Langres. — Hy schreef eene verhandeling over den kerkzang in de IX eeuw , waerin hy melding maekt van de achtnbsp;kerkelyke Toonen, bl. 56, N.
Authentiek. — Zoo noemt men de vier ongclyke Toonen van den gregoriaenschen zang, bl. 38. — Men schryft ze gewoonlyk toe aen den II. Ambrosiusnbsp;(zie dien naem). De authentikc Toonen klimmen hooger dan de
-ocr page 245-'1
TAFEL.
231
plagale, bl. S7, seqq. — Zj' zyn samengesteld uit eene juiste kwint en uit eene juiste kwart. ibid. — Zy komen doorgaens allengskens totnbsp;hunne sluitnoot, hl. 90. — Men onderscheidt ze van de plagale Toonennbsp;door den dominant, en hyzonderlyk door hun sanicnsfel van kwintennbsp;en kwarten, bl. 86 , 88.
I
I!
Baim. — In leven kapelmeester van Z. H. Gregorius XVI. Ily bepaelt het diatonisch karakter van den grcgoriaenschen zang , bl. — Hy beklaegt zichnbsp;over het misbruik der kruisen en bernois, bl. 86 , N. — Ily vondnbsp;in oude MS. de zangformulieren welke Guidetti in het licht gaf,nbsp;bl. 134. — Hy haelt aen het volstandig gebruik der pauselyke kapelnbsp;rakende de w'yze van zingen der korte responsoria, bl. 171, N.
Recar. — Eigenschap , — w-anneer men dezelve moet gebruiken , hl. 52. — Iloe men ze oudtyds gebruikte, bl. 18.
Bemol. — 7.y verlaegt de noot wacrvoor zy geplaetst is een’ halven Toon , bl. 31. — Op hoe veelderlei wyzen zy gebruikt kan worden, ibid. — Zy magnbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;alleenlyk dienen tot vermyding der zwellende kwart of afnemendc
, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kwint, bl. S2,76. — Ilaer gebruik in de kerktonnen, bl. 76, seq. —
Misbruik der bemol, bl. 114,128, passim.
Benedicamüs. — Aenheflingen in de mis, bl. 136. — In het officie, bl. 172. — Men zingt somtyds, doch verkeerdelyk de aenheffing van het heneditamus dernbsp;getyden , in de mis, bl. 158.
Benedictie. — Aenheffing na elk nachtgezang, bl. 166. — Aenheffing der pauselyke benedictie, iA.
Boetids. — Hy voegde zeven sleutels by die welke reeds voor hem bekend waren, bl. 18. — Hy handelt over het diatonisch notenstclsel, bl. 21.
G
Collecten. — Dcrzclvcr beteekenis, bl. 134 , N. — Aenheffingcn der collecten, ibid. Communie. — Wat het is, en door wien ingestcld , bl. 77 , N.
Compositie. — Zy is in den kerkzang zeer moeijclyk , bl. 189. — Regels dien aengaendc , ibid., seq.
CoNCEssA. — Kadens in den koorzang. — Zy valt op eene noot welke kadens is van eenen anderen Toon, bl. 195.
Confiteor. —Deszelfs aenheffing in de pauselyke missen , bl. 160.
CiiEDo.—Oorsprong van den zang van het Credio in de mis, bl. 150, N. — Eehige aenheffing van het Credo, bl. 151.
-ocr page 246-TAFEL.
Deelnembnu — noemt men dc kadens in de auth. Toonen, welke valt op eene noot weinig verwyderd van de midden-kadens — en in de plagael-Toonennbsp;zy, welke eindigt op dc noot dienende tot overeenkomende kadens innbsp;derzelver bctrekkclykc auth. Toonen , bl. 19S.
Deus in aujctokiiiji. — Plegtige aenhcflïng , bl. 461. »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Gemeene » bl. 162.
Deüterus. — Latynsche benaming waerdoor men den derden kerktoon aenduidde, bl. 59. Diapason. — Benaming waeronder de Ouden het hedendaegsche octaef kenden , bl. 17.nbsp;Diapente. — Onze tegenwoordige juiste kwint, bl. 23.
Diatessaron. — Iledendaegs de reine of juiste kwart, bl. 24.
Diatoniek. — Dit woord kan op twee manieren verklaerd worden , zonder dat deszelfs uitgedrukt denkbeeld verschillig zy, bl. 51. — Waerin bestaet denbsp;diatonische toonaerd ? ibid. — Dc gregor. zang is van zuiver diatonischen acrd, bl. 52 , S3.,— Gevolgen van dit grondbeginsel, bl. 53,54.nbsp;— Diatonische toonladders, bl. 21.
Directorium chori. —Zangboek bevattende de echte formulieren van hetgeen in het offiàe gezongen wordt.
Ditünus. — Tegenwoordige groote terts, bl. 24.
Ditonüs cüm uiapente. — Groote septime, bl. 26.
Dominant. — Noot welke meest heerscht in een gregoriaensch zangstuk, bl. 86. — Zy is verschillig in de meeste kerktoonen , bl. 87. — Zy dient dikwyls totnbsp;onderscheiding derzclve,.bl. 86. —Zy is echter niet altyd voldoende totnbsp;dit einde , bl. 88. — Zy wordt ook genoemd overeenkomende, keer-schende of korale kadens, bl. 193. — Algemeene dominant metnbsp;betrekking tot de toonsaenheffing, bl. 180. — Dominant in dennbsp;psalmzang , bl. 104. — W^er men in een responsorium den dominantnbsp;zoeken moet, bl. 187. •— In de compositie moet men een veelvuldignbsp;gebruik maken van den dominant, bl. 196.
Domine labia mea. — Deszelfs plegtige aenheffing, bl. 161.
» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;igt; gemeene » bl. 162.
Dorische zangwijze — der Grieken , welke eenige betrekking heeft met den eersten Toon van den gregoriaenschen zang, bl. 59,98.
E
Eenlettergrepige woorden. — Zy moeten in de psalmen van den 2®“ , 4'quot;, 5™ en 8''™ Toon eene noot booger gezongen worden op het midden-rustpunt, bl. 122.nbsp;Epistel. — Deszelfs aenheffing op Roomschen Toon , bl. 140. — Vervalschte aenheffing,nbsp;bl. 141. — Kritiek desacngaende, bl. 142. — Geschiedkundige aentee-kening rakende het Epistel, bl. 140. — Oudtyds werd het Epistelnbsp;somtyds met modulatien gezongen ; een voorbeeld hiervan getrokkennbsp;uit een MS der XIV eeuw, ibid.
-ocr page 247-TAFEL.
233
Euouae. — Oorsprong van dit woord, bl. 104. — Het strekt tot bepaling der uitgangen van de psalmverzen, ibid. — Het betcekent somtyds zoo veel alsnbsp;neuma, ibid., N.
Evanoelie. — Dcszelfs echte zangwyze, bl. 144. — Geschiedkundige aentcekening, ibid., N. — Vervalschte aenheffing, bl. 143.
F
Fa. — By de Ouden gebruikelyk niet alleen tot aenduiding van de vierde noot der schacl, maer ook der syllaeb si, verlaegd door ecne bemol, bl. 17. Van daernbsp;hebben wy onze za, bl. 34 , N.
Finael. — Sluitnoot der kerktonnen , bl. 59. — Zy is regelmatig of onregelmatig , ibid. —Toevallige verandering der finael, bl. 76.—Zy is regelmatig dezelfdenbsp;voor elke twee Toonen , bl. 59. — Toevallige verplactsing der finael,nbsp;bl. 180. — Finale kadens is zy, waermede een gezang sluit, bl. 195. —nbsp;Zy kan echter ook gebruikt worden in het begin en in den loop vannbsp;een gezang, ibid. — Zy wordt soms zeer goed hcrhacld, vooral innbsp;de plagael-Toonen, bl. 196.
Flectajiüs GENUA. — IIoc hctzelvc door den diaken moet gezongen worden , bl. 159.
Formulieren— (Zer kcr/vtoonen,volgensAdam van Fulda, bl.41. — Echte formulieren naer Avelke het psalmvers na het Introïtus moet gezongen worden ,nbsp;bl. 104. — Van de plegtige aenheffing der psalmen, bl. 109. — Itemnbsp;van de gcmcene aenheffing, bl. 118. — Item der lofzangen, bl. 120. —nbsp;Vervalschte formulieren der vorige aenheffingcn, bl. 124.
Gebeden. — Plegtige aenheffing in de Mis, bl. 155. ~ Gemcenc aenheffing, bl. 136. —
Voor de missen der Overledenen, hl. 137. — Vervalschte en willekeurige aenheffingen, bl. 135 , 137. — Kritiek, bl. 156. — Aenheffing der gebeden in de Getyden , bl. 170.
Gebrek—in jonge zangers, bl. 32, N.— Gc-wone gebreken der stem , bl. 176.— Gebrek van ademhaling in den haestigen zanger, bl. 186. — Gebrek aennbsp;ernstige studiën by orgelisten, bl. 212.
GEDEELTEJis-aenvullende der Toonen. — Kegels en voorbeelden noodzakelyk voor den verveerdiger van een gregor. zangstuk , bl. 204.
Gelasiüs I. — Hy is een der Pausen welke hunne byzondere zorgen gcwyd hebben aen den kerkelyken zang, bl. 5, 74 , N., 190, N.
Geluid — klank. — Alle stem is een geluid, doch niet omgekeerd, bl. 3. — Verschil tusschen geluid en toon, bl. 25.
Gemengd— noemt men den authent. Toon welke meer dan eene noot gact beneden deszelfs finael — en den plagalen , die meer dan eene sext klimt boven denbsp;6nae1 , bl. 60. — Voorbeelden van gemengde Toonen , bl. 66, scq.
so
-ocr page 248-234
TAFEL.
Gerrertus prins-aht. — Hy vermeent teregt, dat men zeer wel de gevoelige noot (sensible) kan derven zelfs in de sluit-kadensen van den kerkzang, bl, 34,N. — Hy geeft eenige gezangen getrokken uit oude MS, bl. 140,143, N.
Glareanus. — Vermaerd toonkenner der XV eeuw. — Deszelfs verkorte tafel der inter-valla, bl. 28. — Volgens hem zyn er twaelf of veertien kerktoonen, bl. 33.
Gloria. — Echte aenheffingen, bl. 138. — Vervalschte, bl. 139.
Gloria Patri. — Het volgt dezelfde aenheffingen als die van andere psalmverzen, bl. 104, seq. 120, seq. — Verkeerde uitspraek, bl. 42.
Graduale. — Oorsprong , bl. 74 , N. — Bepaling, ibid. —Onderzoek wegens de eerste verveerdigers van hetzelve, ibid. — Gebruik, ibid. — Wyzigin-gcn , ibid.
Gradueel. — Hy maekt slechts een gedeelte uit van het Antiphonarium van Gregorius I. — Geschiedkundige bemerkingen rakende de herzieningen en verbeteringen van den Gradueel, bl. 83. N.
Gregorius I. H. — Hy regelde den kerkzang, bl. 9. — Van hem hebben Avy het toonstelsel dat naer hem genoemd is, bl. 3. — Hy stichtte te Hoornen eenenbsp;zangschool waer hy zelf onderwees, bl. 10, N. — Verzen welke eertydsnbsp;ter zyner eer gezongen werden, bl. 10. — Hem worden de viernbsp;plagale Toonen toegeschreven, bl. 58. — Item vele gradualia —nbsp;hymni, bl. 74, 77. — Hy werd in het maken zyner zangen op eencnbsp;byzondere wyze door den H. Geest verlicht, bl. 101, N.
Güidetti Giovanni. — Gregorius XIII belaste hem met de herziening van het Antipho-neel, bl. 86, N. (zie Directorium Chori).
Guido van Arezzo. — Beruchte monik der XI eeuw. — Hy bragt veel toe tot opklaring van het notenschrift, bl. 14, N. —Hy spreekt van de toevalligenbsp;Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bemol, bl. 76.
Har.iio.nie. — Zy is noodzakelyk voor den orgelist in het begeleiden van den koorzang , bl. 210, 212.
Hebreeowsciie woorden. — Zie eenlettergrepige woorden.
Hermannos Contractus.—Muziekschryver der XI eeuw.—Hem wordt toegekend het gezang Alma Redemptoris mater, bl. 27, N.
Hexakoorden. — Notenstelsel van sommige ouden. — Door dit stelsel verklaert men de musikale hand , welke gewoonlyk aen Guido toegeschreven wordt.nbsp;bl. 17,18, N.
Humiliate capita vestra deo. — Echte aenheffing , bl. 159. — Kritiek op de vervalschte aenheffing, ibid.
Hymnus. Range lingua. —Gelyk men denzelven te Boomen zingt in de pauselyke kapel, bl. 68.—Navorschingen wegens deszelfs Auteur, bl. 67,N. — Lofspraek
-ocr page 249-TAFEL.
233
van een’ doorlnchligen geleerde betrekkelyk dezen hymnus , bl. 68 , N.— De hymnus,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;maris Stella wordt gewoonlyk, doch ten onregte
toegeschreven aen den H. Bernardus, bl. 77, N. — De zang der hymni is doorgaens weinig ontwikkeld , bl. 203.
I
Im exitu. — Onregelmatige aenheffing van dezen psalm, bl. 117. — Geschiedkundige aenteekening, ibid., N. — Vervalschte aenheßing , bl. 130.
Intervalla. — Zie toonsafstanden.
Ite MISSA EST. — Deszelfs onderscheidene aenheffingen, bl. 1S6. — Gebrekkelyke manier van uitspraek , bl. 1S7 , N.
Introitus. — Bepaling, bl. 101, N.— Het werd in deAmbrosiaensche liturgie ingressa geheeten, waerom ? ibid. — Het eerste introïtus werd door Gregorius I verveerdigd , ibid. — De introïti hebben doorgaens weinigenbsp;noten en zyn meest in een’volmaekten Toon geschreven, bl. 202.
Kauens. — Oorsprong, bl. 194. — In den psahnzang is het eene zelfde zaek als de evovæ of het slot, bl. 104. —Er zyn vyf soorten van kadensen innbsp;den kerkzang, bl. 194. —De kadensen moeten gemaekten gezongennbsp;worden zonder lei-noot [sensible], bl. S4, N., bl. 213.
Kapittel. — Deszelfs aenheffing, bl. 169. — Kritiek aengaende het slot, gelyk men hetzelve gewoonlyk zingt, bl. 170.
Karakter. — Verschillend in alle kerktonnen, bl. 39,N. —190.
Koor. —Praktische bemerkingen voor die in koor zingen, bl. 180 , 185. — De eerste christenen zongen reeds in koor, bl. 5.
Kruis. — Toevallig muziekteeken hetwelk een’ halven toon verhoogt, bl. 52.— Oorsprong van dit woord, bl. 21.— De kruisen mogen nooit gebruikt worden in den gregor. zang, bl. b2,seq. — Noch in deszelfs begeleiding, bl. 215. — Waerom, en wanneer men verkeerdelyk denbsp;kruisen heeft begonnen in te voeren in den kerkzang , bl. 33.
Kwart.—Toonsafstand van vier trappen, makende twee en een’ halven of dry toonen, bl.24.—De zwellende kwart is verboden in den kerkzang, bl.23,52,seq.nbsp;— Er zyn dryderlei kwarten in het samenstellen der acht kerktoonen,nbsp;bl. 57. — Zy dienen meestal tot onderscheiding derzelve,bl. 88.
Kwint. — Zy is rein of verminderd , bl. 23. —Deze gebruikt men niet in den kerkzang, bl. 26, 57. — Er zyn vierderlei kwinten in de acht kerktoonen ,nbsp;bl. 37. — Zy doen vooral de Toonen onderkennen, bl. 88.
Kyrie. — De musikalc omvang van het kyrie regelt zich naer de verscheidenheid der feesten, bl. 202.
-ocr page 250-236
TAFEL.
Lauda Sion. — Gewoonlyk toegeschreven aen den II. Thomas van Aquinen , ofschoon het waerscliynlyker door den H. Bonaventura gemaekt is, bl. 73 , N.
Lessen. — Dcrzelver rorncinsche aenheffing, bl. 167. — Variant, bl. 168.
Leviten. — Zy waren in het oude Verbond byzonder belast met de uitvoering van den zang, bl. 98.
Lofzangen.— Cantica. — Ty volgen dezelfde aenheffing als de psalmen, bl. 120. — Deze aenheffing regelt zich naer het antiphoon dat voorgaet, ibid. — Zy isnbsp;plegtig of gemeen, bl. 120,122. —De gebruikelyke lofzangen in hetnbsp;o/ficie zyn : Magnificat, Benedictus enNunc dimittis, bl. 120.
Lynen. — dienen tot onderscheiding der noten , en om dezelve op behoorlyke trappen te plaetsen, bl. 14. — Het gebruik der lynen is in oude tyden aen velenbsp;veranderingen onderhevig geweest, ibid. N.
M
Mahchetto à Padtta. — Groot toonkenner der XIII eeuw, welke ons eene belangryke verhandeling heeft nagelaten over den kerkzang, bl. 21.
Martini P. J. B. — Vermaerd musicus der XVIII eeuw. — Hy spreekt over den diatonischen toonaerd van den gregor. zang , bl. 82,55.
Melecianen. — Zy werden door den II. Athanasius bestreden, omdat zy op eene onbeta-melyke wyze de psalmen zongen , bl. 8.
MiDDEN-A'adens.—Zy is in de auth. Toonen degene welke valt op eene noot, midden tusschen de sluit-kadens en de overeenkomende. — In de plagale isnbsp;zy degene waermede eenig ander plagael-Toon eindigt, bl. 194.
MiDDEN-punf. — Kadens of rust omtrent het midden van een psalmvers, bl. 104. — Men heeft soms twee zulke rustpunten noodig, als namelyk de helftnbsp;van een vers te lang is, om in eene ademhaling gezongen tenbsp;worden , bl. 188.
MiDDEK-pwnf — plaetst zich in het tweede gedeelte van een gebed (oratio}. — Hetzelve mag slechts eenmael in hetzelfde gebed gebruikt worden , bl. 154.
IV
Nadruk. — Deze alleen is de ware welke het best de gevoelens uitdrukt die in de woorden eener melody doorstralen, bl. 178.
Neunen. — Oorsprong, bl. 30. — Dit woord heeft onderscheidene beteekenissen, ibid. — Bepaling volgens Gafori, bl. 29, N. — Derzelver gebruik is zeer oud ,nbsp;bl. 30. — Zy werden later vervangen door de sequeniia, ibid. N.— Mennbsp;duide ze soms aen door eene regtstandige streep den notenbalk door-snydende,bl. 29, N. — Het woord Memais ook het euoute van dennbsp;psalmzang, bl. 165.
-ocr page 251-TAFEL.
237
Noten. —Gebruikelyke teekenen om den zang te verbeelden, bl. H.—Zy worden ook wel koorden genoemd, ibid. — Zy verschillen in gedaente en waerde,nbsp;bl. 12. — Verschillige soorten van noten, gebondene, schmnscJie, rottec^nbsp;quilisma, coronata, bl. 12, N. — Elke kerktoon heeft deszelfs wczen-lyke noten, hl. 41. — Eigene noten, bl. S3. — Gemeene voor elke tweenbsp;Toonen , ibid. — Aenvangsnoten eigen aen eiken Toon, bl. 109,201.
Notenbalk,. — De vier lynen op of tusschen welke de noten geplaetst worden, bl. 13.
Notenschrift.— Het heeft vele veranderingen ondergaen, bl. 10, N.— Ilet is niet waerschynlyk , dat de H. Gregorius I. zich van de letters van het ABnbsp;bediend heeft tot uitdrukking zyner gezangen, ibid. — Men noemt hetnbsp;notenschrift ook somtyds neumen ; voorbeelden hiervan , bl. 13, N.—nbsp;Andere voorbeelden van oud notenschrift, bl. 12. N. — De grickschenbsp;schryver Suidas beweert dat het notenschrift der Hebreeuwen is zoeknbsp;geraekt onder den keizer Arcadius, bl. 98, N.
O
OcTAEF. — Toonsafstand van vyf geheelc en twee halve toonen , bl. 26. — De kerktoo-nen bereiken zelden de uitgestrektheid eener octacf, bl. 56.
Offertorium. — Men vindt ze geschreven in verschillige toonen, bl. 203. -—Zy wakkeren acn tot de beoefening van goede werken, en tot de volher-ding, bl. 204.
Officie — kerkelgk. — Het bevat de gezangen der mis, bl. 133. — En der getyden, bl.161,
Onvolmaekt — noemt men den kerktoon welke den omvang niet heeft eener octacf, bl. 39. Orgelist. — Hy moet ervaren zyn in het contraptint, in de harmonie, en in het algemeen,nbsp;ia de nuisikale composite, bl. 210, seq. Hy moet den kerkzang begeleiden overeenkomstig den aerd van denzelvcn, bl. 214. —Bezorgdheid'nbsp;der kerk in het kiezen der Orgelisten, bl. 219. — Deszelfs spel moetnbsp;deftig , statig en zedig zyn, zonder dat er iets wcrcldsch tusschennbsp;gevoegd worde, bl. 220.
Orgelmaker. —Zy hebben de zaek verkeerdelyk begrepen, alswanneer zy aen de klawieren hunne instrumenten de vlugheid gegeven hebben van het piano, bl. 222.
Overeenkomende —£adens. —Bekend onder den naem van dominant eens Toons, bl. 193. Overeenstemming der intervalla. — Zy is van groot nut in de toonsaenhcllïng, bl. 182.nbsp;Overvloedig— noemt men den kerktoon welke deszelfs octacf te buiten gaet, bl. 60.
— Voorbeelden van overvloedige Toonen , bl. 62. — Men gebruikt • ze voor stukken die als overvloeijen van woorden en gevoelens ,nbsp;bl. 202.
p
Palestrina. — Gregorius XIII gelastte hem te saêm met Guidetti, om de zangboeken te herzien ; maer hy mögt niet ten volle slagen, bl. 86 , N. — Hy raeddcnbsp;Guidetti aen het newna te behouden in een vers van het oflicic, bl. 163.
-ocr page 252-238
TAFEL.
Party. — Helis den zanger niet geoorloofd eene tweede of derde party te maken op de melody van een gregor. gezang , bl. 187.
Passie, — Hoe zy gezongen wordt opRoomschen toon, bl. 146. — Variant, bl. 149. —De passie is niet altyd gezongen geworden, ibid., N. — Derzelver melodynbsp;Avordt toegeschreven aen eenen zanger der pauselyke kapel, bl. 146 ,N.
Pater koster. — Plegtige aenhefting in de Mis, bl. 134. — Gemeene aenheffing, bl. 135. — Deze aenhellingen zyn gelykvormig met degene welke Baïnïnbsp;gevonden heeft in zeer oude MS , bl. 152. — Verkeerde manier vannbsp;halve chromât. Toonen te voegen in het zingen van het Pater,nbsp;bl. 136. — Aenheffing in het Officie, bl. 166.
Placael — noemt men de vier kerktonnen Avelke Gregorius I gevoegd heeft by de vier authent. van den H. Ambrosius, bl. 38. — Zy dalen eene kwart lagernbsp;dan de authent., en zyn samengesteld uit eene kwart en kwint, bl. 39.nbsp;— Zy komen doorgaens schielyk neder op hunne finael, bl. 90.
Pontificale. — Zangboek dat een gedeelte uitmaekt van het Antiphonarüim, bl. 133.
Prefacie. — Plegtige aenheffing , bl. 131. — Gemeene, bl. 153. — Deze formulieren zyn zeer oud, bl, 132. — Men mag er geene kruisen tusschenvoegen ,nbsp;bl. 136. —De Grieken hebben slechts ééne prefacie, bl. 134, N.
Processionale. — Zangboek een gedeelte uitmakende van het Antiphonarium, bl. 134.
Profetien. — Aenheffing,bl. 167. — Aenmerking op de hebreeuwscheen eenlettergrepige woorden, bl. 168.
Psalmen. — Zy zyn meest gemaekt door den koning David, bl. 99. — De trappsalmen worden gedeeltelyk toegeschreven aen de kinderen van Gore, ibid.nbsp;— Melody der psalmen, bl. 104,109.
PsALMZANG. — Ilct is dc kunst van Davids psalmen te zingen en de lofzangen uit de H. Schriftuer getrokken, bl. 97. — Hy is door Gregorius I geregeldnbsp;geworden, bl. 100.
Punt. — Het geeft eene rust of ademhaling te kennen in den tekst, bl. 29. — Er zyn tweederlei punten in de aenheffing der gebeden, bl. 134.
Hoofd-punt. — Men plaetst het na het einde van het eerste gedeelte eens Gebeds, ibid.
Puteanus-Erycius. — Hy bragt veel toe tot het doen aennemen der syllaeb si, in de musikale schael, bl. 18, N.
Q
I
Quilisma. — Noot welke hedendacgs buiten gebruik is; zy had de waerde van twee lange noten , bl. 12.
Regels — (of onderscheiding der kerktoonen. — De regels welke men gewoonlyk tot dat einde geeft, zyn onvoldoende, bl. 86 , seq.
-ocr page 253-TA FE I,.
239
Requiescant in pace. — Echte aenhefling in de missen der overledenen, bl. 158. — Willekeurige wyziging, bl. 159. — Dezelfde aenhefling in het Officie, bl. 174.
Responsorium. — Gezang voorgegaen van eene Les of van een Kapittel, bl. 170. — Het is tweederlei, ibid. —Aenhefling der korte responsoria, bl. 171.
Rituale. — Gedeelte van het Antiphonarium, bl. 154.
Rustpunten. — Zy worden aengeduid door eene regtstandige lyn, welke den notenbalk geheel of gedeeltelyk doorsnydt, bl. 29. — Zy worden echter opnbsp;verschillige wyzen afgebeeld, ibid, — In den psalmzang vindt mennbsp;ze in het midden van een vers, voor het sterretje, bl. 104. — Mennbsp;moet dezelve , zoo veel mogelyk op de wezenlyke noten der Toonennbsp;doen vallen , bl. 186.
Sanctus — getrokken uit den Gradueel van Paulus V, de meest geachte uitgave, bl. 75. SciïAEL — toonladder. —Oorsprong, bl. 18, N. — Samenstel eener diatonische schael,nbsp;bl. 22. — Gevolgtrekkingen, bl. 23. — Men heeft ze dikwyls verward met de hedendaegsche toonladder, doch zonder grond .nbsp;bl. 214, seq.
Seconde. — Zy is groot of klein , bl. 24.
Semiditonus. — Hedendaegsche kleine terts, bl. 24.
Semitonium minus. — Halve natuerlyke toon alleen gebruikelyk in den gregor. zang, bl. 24. •—Door de ouden genoemd enharmonisclie oïkleine halve toon,nbsp;bl. 22. — Dezelve dient tot onderscheiding der kwarten en kwintennbsp;in de acht Toonen, bl. 57. — De halve chrom. toon of kruis isnbsp;verboden in den kerkzang, bl. 52, seq.
Seqoentia.— Zy stammen af van de neunien, bl. 50, N. — Eerste verveerdigers der sequentia, ibid. — De kerk van Roomen heeft dezelve nooit veelnbsp;gebruikt, bl. 51, N.
Sext. — Zy is tweederlei, bl. 26. — Latynsche benaming der sexten, ibid.
Sleutels. — Bepaling , bl. 16. — Verdeeling van ouden en nieuwere sleutels, bl. 18, N. —Wat er door verstaen wordt in het stelsel der bexakoorden , ennbsp;derzelver samenhang, bl. 16, N. —Plaetsen welke zy kunnen beklee-den, bl. 19. — Waerom zy somtyds verplaetst worden, bl. 20.
SoLFEGEN. — Oefening der zangnoten, bl. 56. — De leerling moet er veel werk van maken, bl. 55.
SoLMiSATiE — is de juiste uitspraek der noten door hare syllaben , bl. 53. — In een’ meer uitgestrekten zin staet zy gelyk met de solfegen, ibid.
Stabat hater — wordt toegeschreven aen .lacopon. — Dit gezang is van de XIV eeuw, bl. 31, N.
Strepen. — Zie riistpunicn.
-ocr page 254-J4()
T
TAFEL.
Teerens — toevallige. — Dcrzelvcr acrd. — Welke toevallige teekens men in den kerk zang mag gebruiken, en wanneer, bl. 52, S2, passim.
Teuts. — is groot of klein , bl. 24.— Men zingt de kleine tertsen débiliter, en de groolc potenter, bl. 187.
Tetrakoorden. — Kleine toonladders van eene juiste kwart, bl. SI , seq. — Zy waren de grondslag der gregor. tonaliteit, ibid. — Voorbeelden en verdee-lingen van tetrakoorden , bl. 52. — Tetrakoord der slwitnoten, bl. CO.nbsp;Toon— is in het algemeen het resultaetvan twee geluiden met elkander vergeleken, bl. 25.nbsp;kerktoon. — Zekere formulieren samengesteld uit eene diatonisehe kwint en kwart,nbsp;of omgekeerd , bl. 54. — Schets der kerktoonen , bl. 55. — Dcrzelvcrnbsp;verdcelingen, bl. 58. — Voorbeelden , bl. CO, seq. — Derzelvcr onderscheiding, bl. 8G—Verplaetsing, bl. 90Tafel van verplactste kerktoonen , bl. 93. — Kerktoonen in den psalmzang, bl. 105. — Karakter der kerktoonen , zie karakter. — Men mag ze niet verwarren metnbsp;de groote of kleine toonen der muziek, bl. 214.
Toonladder. — Zie schoei.
ToonsafstANDEN. — Bepaling volgens Boëtius, bl. 23. — Getal. — Oude en nieuwe benamingen, bl. 24, seq. —Verkorte tafel der toonsafstanden , bl. 27.
Tritonus,— of zwellende kwart, bl. 25. — Zy wordt reine kwart door de toevallige bemol, ibid. — De tritonus wordt niet gebruikt in den kerkzang ,nbsp;bl. 7C. passim.
Tractos. — Oorsprong, — bepaling, — karakter, bl.74, N.
Transpositie — der sleutels. •— Zie sleutels. — Der kerktoonen, zie kerktoon.
Trap. — Gedeelte van den notenbalk, bl. 15.—Er zyn negen trappen in eenen notenbalk, ibid.— Zy zyn saêmgevoegd of vaneengescheiden, ibid. —Trap vannbsp;aenheffing in de psalmen, bl. 109. — Op welken trap het koor moetnbsp;antwoorden, ibid.
r
üiTSPRAEK. — Men spreekt wél uit, wanneer men aen elke letter, zoo klinker als medeklinker de kracht geeft welke het gebruik vereischt, bl. 178. —nbsp;Een gemeen gebrek in de uitsprack, bl. 179.
Uitvoering, van den zang. — Algemeenc acnmerkingen, bl. 175. — Byzonderc waer-schouwingen, bl. 189. — De goede of slechte uitvoering hangt gi’oo-tendeels af van den begeleidenden orgelist, bl. 209.
IJkisonus. — Eenklank — twee noten op dcnzclfden trap , bl. 2G. — De gregor. zang moet eenstemmig gezongen worden, bl. 187. — De orgelist behoort,nbsp;zoo veel mogelyk, eenstemmige akkoorden te gebruiken in de begeleiding van den zang, bl. 211.
-ocr page 255-TAFEL
241
V
Vebeemging van stemmen. — quot;Ly brengt veel toe tot eene deftige voorJragt van den zang, bl. 188.
Verval — van de kunst der Orgelisten. — Dryderlei oorzaek van dit verval, bl. 209, seq.
Verzen — van den psalm, na het introïtus, bl. 104. — Aenheffing der verzen in bet ofjieie, bl. 162.—Vers met neum, bl. 165. — Kritiek op de vervalschtenbsp;manier van sluiten dezer verzen , ibid. — Vers dat een gedeelte uit-maekt van het responsorium., hl. 171.
VESPERALE.—Deel van het Antiphoneel, bl, 154. — Bemerking over latere uitgaven van het vesper aie , bl. 185.
Vespers. — Zy moeten gezongen worden volgens eenen algemeenen dominant, bl. 185. VoLMAEKT — is een kerktoon welke den geheelen omvang van zyn octaef bereikt, bl. 39.
w
Woorden. —Zy moeten in het zingen klaer uitgesproken worden , bl. 188. — Zy moeten den muziekmaker geleiden in zyne compositien, bl. 190.
z
Zang. — Bepaling, bl. 3,178. — Verdeeling, bl. 3. — De zang is altyd gebruikt geworden tot opluistering van den eerdienst, ibid. — Christus zelf heeft er zich van bediend in het laetste avondmael, bl. o.
Gregoriaensehe-Roomsche. —Waerom zoo genoemd, bl. 0. — De Kerk heeft altyd veel belang gehecht aen den gregor. zang, bl. 6. — Köningen en Keizers hebben denzelven helpen verspreiden en beoefenen , ibid. —nbsp;Hy is meermalen aengerand geworden door de vyanden der Kerk ,nbsp;bl. 8, seq.
Zangers. — Pligten welke zy te vervullen hebben, bh 187. — Er zyn eertyds Romein-sehe zangers in Gaulenland gekomen, om den gregor. zang te onder-wyzcn , bl. 6,30, N. 186 , N.
EINDE VAN DE TAFEL.
%
-ocr page 256-242
GOEDKEURING (by vertaling).
Wy hebben zorgvuldiglyk onderzocht de Leerwyze van den kerkzang onder den tylel van; De ware grondregels van den Gregoriaenschen sang, door N. A. Jaksseiï, en wy hebben bevonden dat zynbsp;gansch overeenstemt met de beginselen van ons Decreet van den 26 April 1842. Het is een werknbsp;van lange navorschingen , van diepe musikale kennissen en van een onwedersprekelyk nut. Het isnbsp;daerom dat wy deze uitmuntende Leerwyze volgeerne goedkeuren, en dat v^y derzelver gebruiknbsp;dringend aenbevelen ten gebruike der Geestelykheid van ons Bisdom.
Gegeven te Mechelen, den 28 January 1813.
ENGELBERTÜS Kard. Aerls-Bisschop van Mechelen.
-ocr page 257-245
ERRATA.
Bladzyde 444 , lees § IV in plaets van § VI.
» nbsp;nbsp;nbsp;153nbsp;nbsp;nbsp;» Antiphoneel in plaets van
Antiphonëel, en zoo
voorts , overal waer dit woord moge voorkomen.
-ocr page 258- -ocr page 259-IJJlJ
van
AERTSBISSCHOP VAN MECHELEN,
VAN EENE VLAEMSCHE VERTALING EN VAN AENMERKINGEN,
TF.:^ DIENSTE
der Muziek-en Zang-Meesters. - nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;io- HET DECREET. INLEIDING TOT Jfttw/eituni est ex Sanctis Palribus el Con-ciliis, canlum et musicam in officiis divinis unicè adhibenda esse, ut Dei laudes solemniùsnbsp;celebrcnlur, el fidelium menles ad Divinœ Hla-jeslalis cultumac cœleslia desideria excilenlur.nbsp;Quaproplcr enixè comniendamus omnibus Pa-rocliis el quibuscumque seu ecclesiarum, seu sa-cellorum eliam privalorum Recloribus, ut canlum et organorum aliorumque inslrumenlorumnbsp;usumin ofliciis divinis sic ordinent, ui salu-larisille scopus attingalur, omnesque resccenlnbsp;praicavcanlquc abusus , qui eidem contrariinbsp;sunt, aul sanclilati divini cullüs qualicumquenbsp;modo repugnant. Ädverlant sibi ex officio cu-ram incumbere, ut Sacrosanclum Jflissa; sa-erificium cœteraque officia piè deccnlerque per-aganlur, alque canlores, organistx cl musicinbsp;debile suo muncre funganlur. Specialim verbnbsp;allcndanl ad. sequentia, quæ ferè omnia lùmnbsp;ex Synodis , lùm ex Summorum Pontificumnbsp;Dccrelis , prccserlim verb ex Conslilulionc Be-nedicliXIV de die 19 februarii 17i9, desumptanbsp;sunt. |
Uit de HH. Vaders en Kerkvergaderingen is het blykbaer, dat men den zang en de muziek innbsp;de goddelyke diensten alleen moet gebruiken,nbsp;om op eene meer plegtige wyze Gods lof tenbsp;verkondigen, om de geloovigen op te wekkennbsp;tot aenbidding der goddelyke Majesteit, en omnbsp;hunne herten tot hemelsche zaken te stieren. Hetnbsp;is dien ten gevolge dat wy de heeren pastoors ,nbsp;Kapellanen en de priesters welke byzonderenbsp;kapellen bedienen, dringend aenbevelen, dennbsp;zang, het gebruik des 'orgels en der anderenbsp;instrumenten gedurende de oefeningen van onzennbsp;H. Godsdienst, zoo in te rigten, dat dit heilzaemnbsp;doel bereikt worde. Dat zy derhalve al de misbruiken daeraen tegenstrydig, of dezulke dienbsp;op welke manier ook de heiligheid van dennbsp;goddelyken eerdienst ontsieren, doen ophouden, en nieuwe misbruiken voorkomen. Dat zynbsp;zich herinneren, dat hunne bedieningen hun denbsp;verpligting opleggen van te zorgen , dat het 11.nbsp;Misoffer en de overige diensten met godsvruchtnbsp;en betamelykheid gevierd worden, en dat denbsp;zangers, orgelisten en muziekuitvoerders zich be-hoorlykvan hunne taekkwyten. Zy moeten vooralnbsp;letten op de hiernavolgende bepalingen, bynanbsp;alle getrokken uit de Kerkvergaderingen en bcnbsp;sluiten van Pausen , on wel byzonderlyk uit denbsp;Constitutie van Benedictus XIV, in dato den 19nbsp;Februarius 1740. |
AENMERKINGEN.
De zang werd reeds van hel begin des christendoms, in de uitoefening van den godsdienst toegclateii, deszelfs gebruik voorigeplant ; en toen de Kerk de vryheid had verkregen van aen dennbsp;eerdienst den luister en de pracht te geven , zoo als het betaemde, voegde men er zelfs de muzieknbsp;by : doch zoo wel de zang als de muziek werden slechts aengenomen tot het doel, dat hiervoor innbsp;het decreet is aengeduid , namelyk, om Gods lof op eene meer pleglige wyze te verkondigen , omnbsp;de geloovigen op te wekken tot aenbidding der goddelyke Majesteit, en om hunne herten tot denbsp;hemelsche zaken Ie stieren. De zangers en muziek uitvoerders behooren dit einde immer in bet oognbsp;te honden en alle hunne poogingen daerheen te wenden. Mogten zy hetzelve zoodanig bereiken ,nbsp;dat zy op de geloovigen dien indruk maken welken de H. Augustinus gevoelde op het hooren vannbsp;den kerkelyken zang te Milaen ! « Hoe stortte ik tranen, o myn God ! zegt hy , door de hevige ont-
gt; roering die ik gevoelde, wanneer ik in uwe kerk lofzangen hoorde ter uwer eer. Ter zelfdernbsp;quot; tyd dat deze aendoenlyke geluiden myne ooren streelden, vloeide uwe waerheid in myn hert,
gt; en deze verwekte in my de bewegingen der godsvrucht. «
EERSTE ARTIKEL.
Canlus planus el firmus , qui Gregorianus dicilur , si rité dccenterque peragalur , ànbsp;piis hominibus libentiüs audilur, et alteri,nbsp;qui harmonieus seu musicus dicilur, merilonbsp;pra'ferlur. Ilium igilur, ubi in usu est, omninonbsp;relineri ; ubi abolilus est, restitui, foveri etnbsp;promoveri cupimus, preeserlim tempore ad-venlüs et quadragesimœ , in matulinis tene-brarum hebdomadœ sanctœ , totoque offlcionbsp;Parasceves , in lUissis defunclorum , maximènbsp;rc) ó in sepulturis et exequiis.
Godsdienstige persoonen geven doorgaens den voorkeur aen den ouden kerkzang, gregoriaen-schen genoemd, wanneer hy met deftigheid ennbsp;zoo als'hel betaerat, gezongen wordt ; ja zy verkiezen hem zelfs, en te regt, boven de zoogenoemde muziek. Dien ten gevolge verlangen wy ,nbsp;dat deze zang bewaerd blyve waer hy in voegenbsp;is, en dat men hem in eer herstelle, beoefenc ennbsp;voorlplante daer hy zou zyn afgeschaft, vooralnbsp;ten tyde van den Advent en van den Vasten, innbsp;de donkere getyden der Goede-Week en in dennbsp;dienst van den Goeden-Vrydag, in de Missen dernbsp;overledenen , en byzonderlyk nog in de begrafenissen en uitvaerten.
AENMERKINGEN.
De schryver van een artikel aengaende de kerkelyke muziek in de Revue de Bruxelles, heeft op dit eerste artikel van het decreet opmerkingen gemaekt, welke verdienen vermeld te worden. Hetnbsp;is buiten twyfel, zegthy, dat de gregoriaensche zang van godsdienstige lieden gaerne gehoord ennbsp;verkozen wordt boven allen anderen rauziekzang. Wat ons betreft, wy schroomen niet verder tenbsp;gaen dan de uitdrukkingen van het eerste artikel, en te beweren, dat niet alleen godsdienstigenbsp;persoonen, maer elk verlicht en onafhankelyk mensch wiens belang het niet is zyn gevoelen %nbsp;ontveinzen, aen den gregoriaenschen zang wel uitgevoerd, den voorkeur zal geven in de kerken ;nbsp;wy zonderen zelfs den toonkunstenaer niet uit, indien het ons geoorloofd zy deze benaming te gevennbsp;niet aen dengenen welke de muziek uitoefent als een beroep, maer aen denzulken die deze kunstnbsp;bezit door studie en volgens echte grondbeginselen. De reden hiervan is, omdat de eigenlykenbsp;toonaerd van den kerkzang by uitstek geschikt is tot opwekking van gemoedsaendoeningen ennbsp;gevoelens gelykvormig aen den dienst welken wy God toewyden. De beknopte inhoud van een enkelnbsp;artikel laet niet toe deze waerheid in al hare uitgestrektheid te ontwikkelen. Wy zullen slechts onsnbsp;gevoelen slaven door eenige trekken aen te halen uit onverdachte schryvers, welke wy des noodsnbsp;zouden kunnen vermenigvuldigen. « Indien de geschiedenis, zegt Chateaubriand {Génie du Christ.),nbsp;lt;1 niet bewees dat de gregoriaensche zang een overblyfsel is der oude muziek, waervan men zoonbsp;» vele wonderen verhaelt, zou het genoeg zyn deszelfs toonladder aendachtiglyk te beschouwen ,
¦ om zich te overtuigen van derzelver hooge oudheid. Het christendom i.s ernstig, zoo als de
¦ mensch , en deszelfs opgeruimdheid is statig en deftig... Niets is zoo schoon als de verzuch-
¦ tingen , welke onze ellenden aen den godsdienst ontrukken... De dienst der overledenen is eennbsp;’ meesterstuk; men hoort als de dotfe weêrklanken van het graf... » En op eene andere plaets,nbsp;den kerkelyken zang , met de verhevene muziek van Pergoleso vergelykende, geeft dezelfdenbsp;schryver den voorrang aen ons gezang boven de voortbrengselen van den grooien italiaenschennbsp;toonkunstenaer.
Voegen wy by deze luisterryke getuigenissen die van zoo vele andere bevoegde beoordeelaers, en men zal gemakkelyk met ons den gregoriaenschen zang op de eerste plaets stollen. Doch dezenbsp;soort van zang zal te vergeefs zyne eigene schoonheden bevatten, ten zy hy worde voorgedragennbsp;door zangers, die zyne grondbeginselen kennen en er de regels van welen toe te passen. Totnbsp;hiertoe de bedoelde schryver.
Om zich nu te schikken naer den inhoud van het eerste artikel, behooren de heeren pastoors in elke parochie een getal zangers te vereenigen geëvenredigd aen hunne kerken. Zonder dezenbsp;voorwaerde is het onmogelyk, dat de zang betamelyk en op eene deftige manier worde uitgevoerd.nbsp;Weshalve ook de raden der kerkfabryken geene moeite zullen maken aengaende de geldelykenbsp;onkosten, die er het noodzakelyk gevolg van zyn. Het zal overigens niet moeijelyk wezen goedenbsp;stemmen te bekomen, indien men naer de plaets van zanger laet dingen, en de aengenomenonbsp;eene behoorlyke toelage verzekert. De zangmeesters of de pastoors moeten, vooral in het begin,nbsp;dikwyls de zangers vereenigen tot algemeene repetitiên. Daer moeten zy hun beste doen omnbsp;stemmen te vormen en aen te kweeken, dezelve met sinaek leeren zingen (1) en byzonderlyknbsp;zorgen dat de rhytmus en de beweging onderhouden worden welke eigen zyn aen den Gregoriaenschen zang; in een woord zy zullen hunne zangers die onderrigtingen geven welke noodig zynnbsp;om tot eene gepaste en deftige uitvoering te geraken (Zie art. IV en de aenmerkingen). Ooknbsp;zullen zy de zangers slrengelyk verbieden van op hunne manier het zoo eerbiedwaerdige over-blyfsel der oudheid in harmonie te stellen , door het willekeurig byvoegen eener tweede of derdenbsp;party, terwyl de organist insgelyks zal te zorgen hebben dat hy door zyne begeleiding (accoTti-pagnemenl) de statige eenvoudigheid van den gregoriaenschen zang niet kwetse (Zie art. Vilnbsp;en de aeom.).
Het ware te wenschen, dat de eerste beginselen van den kerkzang in de scholen van het lager onderwys geleerd werden. Die kinderen , welke zich door voortgang en goed gedragnbsp;onderscheiden , zouden alzoo eene goede belooning vinden in toegelaten te worden lot het zingennbsp;in de kerk. Het wederom herstellen der oude meesterschappen (mailrises) waer de koralen eennbsp;volledig onderwys genoten in de muziek zou zekerlyk ook van groot nul wezen lot bevorderingnbsp;van zang en kerkelyke muziek. Doch het is vooral in huizen van opvoeding, in de groote ennbsp;kleine seminarien, dat men den smaek van den romeinschen zang moet aenkweeken en voortplanten; want het is uit deze gestichten dat zy moeten ten voorschyn treden die later anderennbsp;in dit opzigt moeten geleiden, en de misbruiken voorkomen.
ARTIKEL II.
Vbi canlus musicus adhibetur, eurent Pa- Wanneer men gebruik maekt van den mu-rochiul sil gravis, dccorus , suavis ac pius : zikalen zang, zullen de heeren pastoors zorgen, invigilenlqueneprofanimoduUinlroducanlur, dat dezelve statig, betamelyk, zacht en gods-rtMl qui levitatcm spirent, nimiove slrepilu dienstig zy. Ook zullen zy er op waken , dat mennbsp;affcclus pielalis potiits dissipent quàm foveant hem niet vermenge met ongewyde liederen, ofnbsp;et esceilent.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dezulke die van eenen liglen trant zyn, noch
ook luidruchtige stukken meer geschikt tot ver-strooijing dan tot opwekking van godvruchtige aendoeningen.
AENMERKINGEN.
Zoodra men in alle parochiën nauwkeurig de beschikkingen van art. 1. zal ten uitvoer leggen, zal de drang der zaken zelve uit onze godsdienstige plegtigheden eene soort van muziek doennbsp;verdwynen , waerdoor de misbruiken zyn veroorzaekt in art. 11 vermeld. De goede smaek dernbsp;ervarene inuziekuitvoerders zal het daeromtrent eens zyn met de godsdienstige gevoelens dernbsp;geloovigen.
Men moet nooit den ouden kerkzang door de muziek vervangen zonder genoegzame besland-deelen te hebben tot de uitvoering eener goede en aen de waerdigheid onzer tempelen geëven-aerdigde muziek. Het zou overigens niët redelyk zyn in de geheiligde plaetsen ergernis te geven, vrome christenen in hunne godsvrucht te stooren , om genoegen te verschaffen en te behagennbsp;aen een klein getal weinig verlichte liefhebbers.
Wat de stukken zelve aenbelangt, men weet vry algemeen dat weinige componisten, vooral onder die van latere tyden, het doel bereikt hebben , dal de Kerk zich in de muziek heeftnbsp;voorgesield. In der daed, zy zyn schaersch de muziekstukken welker uitvoering het hert der
(1) Men denkt dikwerf de plegtigheden grooteren luister by te zetten door hoog te zingen ; lt;li(. is eene dwaling • met hoog te zingen, beneemt men aen den zang zyne plegtige statigheid , en men benadeeltnbsp;het ronde en welluidende tier slem.
-ocr page 262-geloovigen opwekt lol de beschouwing der hcniclsche zaken en tot het gebed. Zonder te spreken van een aenlal min belangryke voortbrengselen , welke geen hoegenaenid karakter hebben ,nbsp;hoe zeer zyn niet byna alle Missen en groote molelten verwyderd van het doel der gewydenbsp;muziek! Geschreven als zy zyn in den zoo genaemden dramatischen styl, en als dusdanigenbsp;onophoudelyk overgaende van de eene schakering tot de andere, van het teedere toi het ver-schrikkelyke. van het kalme lot het woelige , worden zy eene gedurige oorzaek van verstrooidheid,nbsp;wel verre van de godsvrucht aen te kweeken of dezelve te onderhouden.
De muziekmeesters die het vertrouwen hunner pastoors en de hun opgelegde laek 1er herle gaen , behooren derhalve wel slreng en omzigtig te zyn in de keuze der stukken, willen zynbsp;beantwoorden aen de inzigten der H. Kerk. Dat zy zich ten dien einde bedienen van alle dienbsp;inlichtingen en raedgevingen , waeraen zy in het nauwkeurig vervullen hunner verpligiingennbsp;behoefte zouden kunnen hebben.
ARTIKEL III.
Qu(b cantanlur , ofjicio semper concordent, De woorden , welke men zingt, moeten altoos atque ex Missali , Breviario vel Scriplurd sa- overeenstemmen met den dienst ; zy moetennbsp;crd desumpla sint. Porrà rarissimèpermitta- getrokken zyn, of uit het misboek (missael),nbsp;lur usus lingucB vulgaris.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;of uit het getydeboek (brevier), of uit de H.
Schrift. Men kan niet dan zeer zeldzaem gebruik maken van de moederlael (fransche ofvlaemsche).
AENMERKINGEN.
Niets is billyker dan deze maetregel, daer het zekerlyk niet zou betamen op het zingkoor, by voorbeeld gezangen aen te helfen ter eere der H. Maegd of van eenen Heilige , terwyl denbsp;priester aen het autaer in aenbidding is van het Allerheiligste , of de gebeden zégt voor denbsp;overledenen.
Het is daerora dat vele pausen maelrcgelen genomen hebben om te beletten dat men geene stukken zou zingen welke vreemd zyn aen den dienst dien men viert. Innocentius XII heeft deswege een decreet uitgegeven rakende de Mis en de Vespers. Zie hier deszelfs bepalingen : Z. H. verbiedtnbsp;volstrektelyk van in eenige kerk motetten te zingen of andere soortgelyke compositien ; zy laet innbsp;de Mis alleenlyk toe het introïtus, het Graduale en het Offertorium, en in de Vespers de Antiphonen voor en na de Psalmen , zonder de minste afwyking ; in dier voege dat de muziekuitvoerder.snbsp;zich geheel en gansch schikken volgens hot koor ; want, gelyk het koor niets mag byvoegen in lietnbsp;officie of in de Mis, zoo höstaet ook ditzelfde verbod voor de muzikanten. Z. H. staet desnietteminnbsp;toe dal men gedurende de opheffing in de Mis en by de uitstelling van het allerheiligste Sakrament,nbsp;gezangen zingt getrokken uitde Hymni van den H. Thomas, of Antiphonen uit den Brevier, of uitnbsp;deMis van Sakramentsdag , zonder noglans dat men iets aen de woorden verändere.
Voor het lof moeten de zangers tot onveranderlyken regel aennemen , psalmen, lofzangen (hymnen) antiphonen of motetten te zingen , welke beantwoorden men het daer op volgende gebednbsp;van den priester. Ook mogen zy zich nimmer veroorloven het gebed Ave Maria door een ander ,nbsp;welkdanig zangstuk ook, te vervangen. Men zou grovelyk misdoen tegen de voorschriften van ditnbsp;artikel, alswanneer men in het lof Oratorios of andere stukken zou uilvoeren , welke geen betrekkingnbsp;hebben met het H. Sakrament, met de H. Maegd of met andere heiligen wier gedachtenissennbsp;men viert.
ARTIKEL IV.
Ouramtum ut verba quœ cantanlur , plane Men moet altyd zorgen dat de woorden duide perfectèque inlelligantur.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lyk verstaen en begrepen kunnen worden.
AENMERKINGEN.
De zangers oefenen zich dus in het duidelyk voordragen der woorden, welke zy zingen. Het is wenschelyk dat indien zy de kenni.s der kerkelyke lael (de lalynsche) niet bezitten, de HH. pastoors en onderpastoors hen in de uilspraek derzelve onderrigteu.
Om lol eene behoorlyke uitvoering te geraken , moet niet alleen de zangmeester den zin der woorden overdacht hebben; maer het is daerenboven noodzakelyk, dat hy doordrongen zy vannbsp;de gevoelens, welke zy uitdrukken , opdat hy dezelve aen al de uitvoerders mededeele.
-ocr page 263-ARTIKEL V.
Qugt;b sub Introilu , O/fertorin , JSlevalions el Communione canlantur, ne sic protrahanlurnbsp;ul eicspectando cclebrans sacri/icium inler-rumpere cogalur. Neque cliam Hymnus an-gelicus, Symbolum, aut ea quee sub Laudibusnbsp;vesperlinis canlantur, sic protrahanlur utnbsp;lUissa sine condone ultra horam , Laudesnbsp;Vesper lino: ultra 1res hitrœ quadranles durent.nbsp;Constat enim immodicam divinorum o/Jicio-rum longiludinem pietali fiilelium nocere. |
De gezangen by den aenvang der mis (introïtus}, by de offerande, de opheffing en de nutting mogen niet- zoo lang getrokken worden , dal denbsp;inislezende priester verpligt zy te wachten ennbsp;het sacrificie te onderbreken. Van gelyke moetnbsp;de Gloria, de Credo, en de gezangen gedurendenbsp;het lof niet dusdanig lang zyn , dat de misnbsp;zonder preek meer dan een ucr , en het lofnbsp;meer dan dry vierde uers duren. Immers het isnbsp;zeker dat eene overmatige langdurigheid dernbsp;goddelyke diensten nadeelig is aen de godsvruchtnbsp;der geloovigen. |
AENMERKINGEN.
De H. Kerk verbiedt gestrengelyk dat het 11. Misoffer eenmael begonnen zynde, zonder eene wettige beweegreden onderbroken worde; zoo dat men gemakkelyk begrypC dat het den zangersnbsp;en muzikanten niet vry staet, deze heilige verrigling te schorsen, om een zang- of muziekstuknbsp;ten einde te brengen. Hieruit volgt dat de zangmeesters hunne stukken zoo moeten kiezen, dalnbsp;zy den priester niet doen wachten, als hy den Gloria in excelsis, de Prefatie, Pater nosler ofnbsp;Dominus vobiscum na de uniting moet aenheffen.
ARTIKEL VI.
Instrumenta musica, si canlui adjungunlur, adhibeantursolummodo , ut monet Bened. XIV,nbsp;Constil. cit. § 12 , ad vim verborum cantui ad-jiciendam, ut magls niagïsque audienlium men-tibus eorum sensus infigatur, commoveanturquenbsp;fideiium animi ad spiritualium rerum contem-plationem , et erga Deum divinarumque rerumnbsp;amorem incitentur. Quare cavcalur diligenternbsp;ne instrumenta opprimant voeem cantànliumnbsp;et quasi sepelianl sensum verbortim. |
Wanneer men den zang door speeltuigen doel vergezellen, is het noodig dat dezevolgonsnbsp;Benedictus XIV (constit. voornoemd § 12) alleen-lyk strekken om den zang te versterken ; opdatnbsp;de zin der woorden beter dringe in hel hertnbsp;der aenhoorders , de geloovigen opgewekt worden tot beschouwing der geestelyke zaken, liefdenbsp;lot God en tot hetgeen goddelyk is. Zoo dannbsp;behoort men te zorgen dat de instrumenten de.nbsp;stem der zangers niet te boven klinken, nochnbsp;den zin der w’oorden als uitdooven. |
AENMERKINGEN.
De schryvers over de gewyde muziek komen niet overeen wegens het gebruik der speeltuigen. Sommigen beweren, dat men ze volstrekt aen de kerk moet ontzeggen. Deze hebben voor zichnbsp;het gebruik van onheugelyke tyden der pauselyke kapel te Roomen. Anderen houden staende, dat denbsp;instrumenten kunnen worden toegelaten ; doch zy zonderen de violen uit, omdat, volgens hen ,nbsp;derzelyer scherpe en fyne geluiden meer opwekken tot lustige vrolykheid dan tot 'een gods-dienstigen eerbied en tot de ingetogenheid welke onze heilige Misterien vereischen. Wederomnbsp;anderen zouden willen, dat men zich bepaelde by de blaesinslrumenten, terwyl de kerkvergaderingnbsp;van Milaen, gehouden onder den H. Carolus Borromeus, ook deze uitsluit en wil dat men zichnbsp;vergenoege met het orgel. De geleerde Paus Benedictus XIV, na deze verschillige opinien te hebbennbsp;aengehaeld, voegt er by dat hy den raed van ervarene kapelmeesters heeft ingewonnen , en dat hynbsp;volgens derzelver meening aenraedt, in de kerken niets te gebruiken dan het orgel, den basson ,nbsp;de violoncello , de viola en de violen , omdat deze instrumenten dienen tot versterking ennbsp;ondersteuning der zangstemmen, en voorders alle andere Instrumenten daer te laten, wyl zy denbsp;muziek al te' theatrael maken. Zederl dit tydstip heeft men nieuwe instrumenten uitgevondennbsp;en andere tot volmaektheid gebragt. Wat ons betreft, wy gelooven dal het nutteloos is deswegenbsp;een algemeenen regel voor te schryven : immers hel is zeker, zoo als het bovenstaende artikelnbsp;aenmerkt, dat de speeltuigen slechts mogen strekken tot versterking van den zang, en dat zynbsp;daerentegen geenszinsde stem der zangers mogen overstelpen, noch den zin der woorden verdoovenquot;.nbsp;Daerom zal een goed muziekmeester eerst en vooral zorgen voor een genoegzaem getal stemmen,nbsp;en vervolgens zyne instrumenten kiezen, doch altyd zoo, dat zy den zang versterken zondernbsp;de stemmen te verdooven.
Dit valt wyders onder art. 11, en is daerheen gerigt, opdat uit onze kerken dit slach van heden -daegsch muziek geweerd worde, in welke de instrumenten dikwyls de voorname rol spelen, terwyl de stemmen slechts schynen te vergezellen.
sï
-ocr page 264-ARTIKEL VII.
Symphoniee , 9«® folis inslrumentis sine eanlu fiunt, si in processionibus aliisve of/iciisnbsp;divinis aditibentur, sint graves, et ad devo-tionem excilandam compbsilce, neqae nimidnbsp;prolixilate tædium adferant.
De rautiekstukken alleen mel instrumenten, zonder zang, welke men somtyds doet hoorennbsp;in de procession of in andere goddelyke diensten,nbsp;moeten ernstig zyn, ingerigt om de godsvruchtnbsp;op te wekken, en niet vervelend door hunnenbsp;langdurigheid.
AENMERKINGEN.
De Kerk verbiedt niet de uitvoering, gedurende de heilige diensten, van orgelstukken of andere, welke met behulp van speeltuigen worden voorgedragen ; doch zy elscht billykerwyze,nbsp;dat zulke stukken deftig zyn, en altoos bekwaem, om de geloovigen tot ingetogenheid en totnbsp;gebed aen te wakkeren; ook mogen zy niet vervelen door hunne langdurigheid. Hierop mogennbsp;vooral de organisten letten, opdat zy uit hun instrument, dat by uitnemendheid godsdienstig ennbsp;kerkelyk is, geene tooneo vóórtbrengen, welke luchtig en geheel wereldsch zyn.
Het is onmogelyk dat al de orgelisten met de noodige talenten begaefd zyn om ex tempore te spelen , op die deftige wyze en in dien strengen en statigen styl die alleen in de kerk past ; het warenbsp;daerom wenschelyk dat men ten dien einde goedgekeurde handboeken uitgaf van voorspelen, vannbsp;begeleidingen {accompagnements') en tusschenspelen , ten dienste der onderscheidene missen vannbsp;den koorzang : als mede voer de meest gebruikelyke antiphonen in het Lof. De orgelisten zoudennbsp;er zich met goed gevolg van bedienen : in sommige gevallen zouden zy zelfs verpligt kunnen wordennbsp;om ze te gebruiken.
ARTIKEL VIII.
Commendamus ut d musied sacrd amovea-tur quidquid ab illiusscopo alienum est, solive curiosilati vel oblectalioni audientium autnbsp;ctiam famx auctorum inservit. Severè autemnbsp;prohibemus ne cantiones, modulationesve thea-Irales, militares vel mundanæ ad sacros con-cenlus transferantur.
\Vy bevelen inzonderheid aen, dat men van de gewyde en godsdienstige muziek verwyderenbsp;al wat vreemd is aen deszelfs doeleinde, alnbsp;wat slechts dient tot genoegdoening der nieuwsgierigheid , tot vermaek van het publiek of totnbsp;uitbreiding van den roem der componisten.
Wy verbieden gestrengelyk het invoeren in de kerken van gezangen of liederen ontleend uitnbsp;de schouwburgen , uit de krygsmuziek of uit alnbsp;wat eigenlyk wereldsch is.
AENMERKINGEN.
'Men dwaelt maer al te dikwyls af van het doel der gewyde muziek. Men bezigt dezelve als lokaes der nieuwsgierigen; en terwyl men de waerlyk godsdienstige persoenen uit de^erkennbsp;verwydert, trekt men er heen dezulke die slechts om de muziek komen, en wier gedrag in denbsp;kerk zou doen wenschen, dat zy er niet kwamen. Niets is overigens aenstootelyker dan in Godsnbsp;huis theater-stukken te hooren , of marschen of liederen , welke men op de straten of in wereldschenbsp;hyeenkomsten doet weêrgalmen. Zoo iels is eene wezenlyke ontheiliging van het heiligdom desnbsp;Heeren. — Het is dan de zaek van organisten en muziekmeesters zich wol en degelyk te verzekeren of de stukken die zy spelen of laten spelen onder dit opzigt boven alle gisping verheven zyn.
Er hestaet een misbruik welke hier eene byzondere melding verdient. Het gebeurt somtyds dat muziekgezelschappen in de kerk of in procession worden toegelaten , en dat zy de welvoegelykheidnbsp;zoo ver uit het oog verliezen dat zy krygsmarschen, danswyzen, ouverturen of andere stukkennbsp;doen hooren welke geheel of gedeeltelyk getrokken zyn uit wereldsche of theater muziek. De Heerennbsp;Pastoors moeten, alvorens zulke gezelschappen in hunne kerk toe te laten, wel kennis dragen vannbsp;de titels en van het karakter der stukken, welke men zich voorstelt uit te voeren , ten einde zynbsp;zich van te voren verzekeren dat er niets zal gespeeld worden strydig aen de heiligheid der plaets.
-ocr page 265-ARTIKEL IX.
Curent Parochi ul gui ad cantandum vel organa aliave instrumenta pulsanda in offi-ciis divinis et maximè in processionibus ad-millunlur , vitam verè christianam ducanl,nbsp;et pie decenterque suo munere fungantur.Necnbsp;fœminœ admittantur, prœterquam in sacellisnbsp;et ecclesiis monialium aliarumque fœminarumnbsp;Deo devotarum. Mandamus ut Parochi et ecclesiarum sa-cellorumque Hectares preBfata sedulô explicent inculcentque organistis et cantüs ac musicænbsp;magistris, eisque commendent ut finem quemnbsp;Ecclesia per canlum et musicam oblinere in-tendit, constanter ob oculos habeant. jiclum Ulechlinice in Congregatione Adm. RE. DD. Archipresbyterorum , die 20 wiews/snbsp;Aprilis anni 1842. ENGELBERTÜS, Card. Arch. Meehl. De Mandate Eminentiæ suæ. J. J. G. Bagbet , Secr. |
De HH. pastoors zullen er op waken dat allen welke zyn toegelaten om te zingen, het orgelnbsp;of andere instrumenten te bespelen , gedurendenbsp;de kerkelyke diensten, en vooral in de procession zich regt christelyk gedragen, en zich metnbsp;vroomheid en betamelykheid van hunne pligtnbsp;kwyten. De persoenen van het vrouwelyk geslachtnbsp;zal men alleen in de kapellen en kerken dernbsp;kloosterzusters toelaten. Wy bevelen aen denbsp;pastoors en aen de bestuerders van kerken ennbsp;kapellen, met zorg al het bovenstaende aen denbsp;organisten , zang- en muziekmeesters uit tenbsp;leggen, en hen te vermanen van gedurig voornbsp;oogen te houden het einde dat de Kerk zichnbsp;voorstelt te bereiken door den zang en de muziek. Gedaen te Mechelen in de vergadering der Dekens, den 26 der maend April van het jaernbsp;18-42. ENGELBERTÜS, Kard. Aertsb. van Mech. Op last van Z. Em. J. J.G. BicuET, Secret. |
AENMERKINGEN.
De schryver van het art. over de godsdienstige muziek welken wy reeds hebben aengehaeld , zegt te regt met betrekking tot dit laetste artikel van het decreet, dat het hem meer dan vreemdnbsp;toeschynt, op de zingkoren muzikanten, ja zelfs bestuerders van theater-orchesten aen te treffen.nbsp;Hoe is het mogelyk, zegt hy, dat zulke persoonen den ernstigen en godsdienstigen smaek hebbennbsp;van gewyde muziek, zy die zich gewoonlyk bezig houden met de luchtige, ongewyde en wereld-sche muziek?
De muziekgezelschappen laten somtyds ook veel te wenschen over, wat aengaet het gedrag barer ledematen, of de wyze waerop zy in de diensten of procession tegenwoordig zyn. In zulke gevnllen ,nbsp;kunnen de heeren pastoors hen niet toelaten, en zy moeten zich vergenoegen met den gewonennbsp;zang, tenzy zy liever hebben in de procession kooren van zangers te gebruiken met begeleiding vannbsp;blaes instrumenten, of koren van jonge lieden , welke zy At/mni, lofgezangen of andere hebbennbsp;doen leeren, een en ander verveerdigd in godsdienstigen styl op de woorden van bet Proces-sionate. Besluiten wy deze aenmerkingen met de uitmuntende raedgevingen van eenen oordeel-kundigen schryver van het einde der laetste eeuw.
lt; De kerkmuziek, is bestemd om de ziel op te heffen en als te verplaetsen in den hemel tusschen ï de koren der Engelen ; en dikwyls wordt zy doormengd met ongewyde liederen , ontleend aennbsp;» de schouwburgen, wélke ons verplaetsen op het tooneel, in het midden der lyrische buiten-» sporigheden. Zulks is een onyerdragelyk gebrek aen smaek, dat aendruischt tegen het gezondnbsp;» verstand, dat de betamelykheid kw’etst, dat de deftige persoonen verergert, dat verdient geflotennbsp;» te worden van alle kenners , van alle liefhebbers, van alle kunstenaers. De ouden verstonden hetnbsp;I beter, hunne manier van doen is alleen der gewyde muziek weerdig. Zy vestigden hunne voor-» name aendacht daerop dat er geen woord van hunnen zang verloren ging. De vermenging dernbsp;» stemmen veroorzaekte geene verwarring rn hunne muziek, gelyk in de onze; want alle lietennbsp;» te saêm hetzelfde woord hooren, en onder deze stemmen was er allyd eene helderder dan de
-ocr page 266-» andere. Daerenboven legden de ouden zich vooral hierop toe, dat hun zang naluerlyk, eenvou quot; dig, edel, roerend ware, en vooral overeenstemmend met de beteekenis der woorden, zoodat
• dezelve al de verdiensten der toonkunde met die der voordrag! vereenigde. Ook beweert Vossiusnbsp;« in zyne verhandeling over den zang, over de gedichten en over de kracht der voetmaet, dat het
• verval en het weinig indrukwekkende onzer muziek daervan komt, dat er geene evenredigheidnbsp;» meer bestaet tusschen de woorden en den zang, dat de woorden de goede uitspraek missen , en
• dat men dezelve zooonduidelyk zingt dat zy niet verstaen worden. De H. Clemens van Alexandrien,nbsp;» een ervaren en nieuwsgierig opzoeker van oudheden , verzekert dat de Hebreeuwen in hunnenbsp;» godsdienstige gezangen den deftigen dorischen toenaerd volgden, byna geheel samengesteld uitnbsp;» spondÆi- God gave dat onze groote toonkenners eene hervorming mogten ondergaen met de oudenbsp;O naby te komen. In plaets van ons eene ingewikkelde muziek te geven, eene kunstmatige muziek,nbsp;gt; te zeer verwyderd van den toon der bevallige natuer om het gevoel uit te drukken, eene verwardenbsp;» en woelige muziek welke het oor vervult met losse klanken zonder iets tot het hert te z-eggen ;nbsp;B eene muziek lastig en onverdragelyk door derzelver vervelende langwyligheid, zoodat de honge-
• rigsten er van walgen ; eene verwyfde en kwelende muziek, of flauw en eentoonig , of ligt en
• huppelend, meer geschikt voor eene parade dan voor eene heilige plaets (wie eindelyk is bekwaemnbsp;» om al het gebrekkelyk op te sommen dat de walgelyke muziek der kerken ontsiert?). In plaets dannbsp;” van aen een klein getal van kenners der kunst te willen behagen, wier doorzicht al te beperktnbsp;» is, zouden onze hedendaegsche Orphees , onze wyze Amphions zich doordringen van het verhevennbsp;5 einde dat hun vernuft moet verhelfen, hun talent aenmoedigen, hunne roeping veredelen; zy
• zouden de glorie beschouwen van den verheven Meester wiens lof zy op zich nemen te verkon-
• digen, en luister by te zetten ; dan zouden de liefelykheid hunner gezangen, de verrukkelyk-» heden hunner toonen de hulde aller herten aen God brengen : en als door een nieuw wondernbsp;o zou de Godsdienst door het vermaek zelve, dat is door de muziek zegepralen. » (£e Théologieiinbsp;philosophe, door M. Pontaillier. Parys 1780.T. 2. p. 213 et Seqq.)
(in vertaling).
Wy geven onze goedkeuring aen de voorgaende vertaling van ons Decreet rakende den zang en de kerkmuziek, alsook aen de aenmerkingen welke hetzelve vergezellen, en wy vermanen ernstig-lyk de zang- en muziekmeesters van ons bisdom, dal zy er zich wel van doordringen.
Ten einde de voortbrengselen van goede zang- en kerkelyke muziekstukken aen te moedigen , zullen wy zeer geerne ten gebruike der kerken van ons bisdom dezulke goedkeuren welke volgensnbsp;hel oordeel van persoonen door wie wy dezelve zullen laten onderzoeken, beantwoorden aen denbsp;vereischten bevat in ons Decreet en opgehelderd in deze aenmerkingen.
Gegeven te Mechelen den 22 November 1842.
ENGEI.IIERTU.S Kakd. Aertsb. vax Mrciieiex.
De volgende, notificalie, onlangs te Hoornen bekend gemaekt door den Kardinael Patrizi, Vicaris Genorael van Z. II. bevat eene zoo voorlrelfelyke goedkeuring der bepalingen van hel Decreet zynernbsp;Eminentie den Kardinael Aertsbisschop, dat tvy ons niet kunnenonthouden van deszelfs geheelenbsp;vertaling hier hy te voegen :
-ocr page 267-NOTIFICATIE.
GONST ANTINUS, door de iiermiieiiticiieid «ods, eüz.
De muziek welke in de kerken is toegelaten alleenlyk om de godsvrucht der geloovigen te Onderhouden, is hedendaegs van dien aerd dat zy hunnen geest van het godsdienstige aftrekt ennbsp;den tempel des Heere ontheiligt. Verre dat zy de deftigheid bewaert eigen aen de majesteit vannbsp;Gods lofgezangen, is zy daerentegen, of door het gebruik van schaterende en tot nu toe ongebrui-kelyke instrumenten, of door derzelver wereldsch karakter zelve, wel niets anders meer dan eenenbsp;verergerlyke navolging van hetgeen in de schouwburgen gehoord wordt.
Onze doorluchtige voorgangers hebben zich door hunne edicten meer dan eens verklaerd tegen zulk onverdragelyk misbruik, zy hebben zich verzet tegen die flauwe herhalingen, verplaetsingennbsp;en verbasteringen van woorden in de psalmen en lofzangen, welke de godsvrucht eerder vermoeijennbsp;dan ondersteunen.
Behalve deze nadeelige gevolgen heeft zulke muziek nog een ander, dat zy namelyk de diensten langer doet duren dan het behoort, in stryd met het order hetgeen voorschryft dat de missen op dennbsp;middag en de Vespers met het Ave .Wtiria geëindigd zyn.
Willende derhalve, om aen onze pligt te voldoen , de bovengenoemde edicten in al derzelver kracht herstellen, bevelen wy hetgeen volgt :
1. * De muziekstukken alla camelia genoemd zyn de eenige in de kerken toegelatene. In geval mennbsp;muziek met instrumenten zal willen uitvoeren, zal men door ons of door Mgr. onzen Vice-regentnbsp;daertoe gemagtigd moeten zyn. En ofschoon deze toelating slechts by eenige zeldzame gelegenheden zal mogen verleend worden, zal men dezelve toch nooit geven dan onder voorwaerde datnbsp;men geen gebruik make van groote of kleine trommen, van harpen of van andere soortgelykenbsp;ongewone of geraesmakende instrumenten.
2. ’ Zoo wel de muziek alla capella als degene welke door instrumenten vergezeld wordt zal eennbsp;zeer statig karakter moeten hebben, zonder er iets wereldsch of theatraelsch in te voegen. Ook moetnbsp;men de lange herhalingen der uerzewvermyden, en het is volstrekt verboden dezelve willekeuriglyknbsp;te verplaetsen.
3. ’ Wanneer men zingende missen doet met uitstelling of benedictie van het hoogweerdignbsp;Sakrament alsmede in alle andere goddelyke diensten, ontzeggen wy den orgelisten het spelen vannbsp;theatrale sonaten, of dezulke die de aendacht stooren ; dat zy, integendeel stukken kiezen welkenbsp;de ingetogenheid en de godsvrucht onderhouden en aenkweeken.
i.quot; De kapelmeesters en orgelisten die de bovenstaende verordeningen overtreden, zullen den eersten keer onderhevig zyn aen eene boet van tien kroonen bestemd tot godsdienstige einden.nbsp;Deze boete zal, by eene tweede overtreding , verdubbeld worden; en den derden keer zal men dennbsp;kapelmeester of orgelist het uitoefenen zyner bediening in de kerken ontzeggen, gedurende eenennbsp;tyd door ons te bepalen.
ö.» Deze verdubbelde boet en andere straffen zullen ook toegepast worden aen alle Rectors en Sakristanen van kerken, die muziekstukken zullen toelaten welke wy verbieden, of die gedoogennbsp;dat de Missen en Vespers niet geëindigd zyn op de gestelde uren.
Gegeven in onze residentie-plaets, den 16 van Augustus 1812.
CONSTANTINUS Vikaris vau Zyse Heiligheid.
-ocr page 268- -ocr page 269- -ocr page 270- -ocr page 271- -ocr page 272-