-ocr page 1-
W. SLUITERS
EENZAAM HUIS-
E N
WINTERLEVEN.
<j$uanto fecretius, tanto hbtrius.
-ocr page 2-
AAN DEN
G U N S T I G E N
LEZE R.
IK Cchryf dit niet om eigen lof.
Of dat ik met het myne Itoff';
Maar om zoo veelerlei gepraat.
Dat van myn leven omme gaat,
Op dat nu d'een den a&r daar van
Goê onderrechting geven kan.
't Is £oo als 't uit myn hert hier vloeit,
Of anders waar my 't dichten moeit;
Maar moeite en arbeid moet van 't myn
Inzonderheit gebannen zyn,
Die vrat gewicht'gers hebb' te doen.
't Meet vluchtig van der hand af fpoêo;
Of anders liet ik 't liever (laan.
Myn dichten is myn fpelen gaan.
Anagr. Heel rym wij. lust.
-ocr page 3-
BI. 3
W. SLUITERS
EENZAAM HUIS-
E N
WINTERL EVEN.
Perditur haec inter mifero lux non
Jint votis.
INdienge vraagt hoe 't my al gaat
Hier achter af, en van de ftraatj
En of dit eenzaam leven my
Niet moeilijk in den winter zy?
Of (preekt m'er als een wonder van j
Hoe 'k my aldus behelpen kan ?
Of wat ik al den dag door doe,
Ik zal 't u zeggen. Luider toe:
'k Ben meelt alleen hier in mijn huis,
Gelijk een kluisnaar in zyn kluis,
Van al 't gewoel der werelt fchuw.
Mijn keuken is mijn kamer nu\
Op dat ik geen twee vieren Itook ,
En 't eene vrugteloos verrook,
Of dat men in den winter hier
Geen haartfteê vinde zonder vier.
Doch dat men hier geen keuken meen,
Als daar in digtbemuurde fteên,
G 4                       Het
-ocr page 4-
4          W, Sluiters
Het licht eerft van een enge ftraat
Door dobble glazen heenen gaat:
Daar 's winters fchiev de dag weer daalt,
Eer dat 'er 't heuglyk zonligt ftraalt.
Men ziet nu hier, by wintertydt,
Door 't bladerloos geboomt heel wydt.
Ik kan, van felle kou bewaart,
Hier blyven zitten by mijn haart,
En zien nogtans, door 't open veld ,
De zon, zoo vrolijk als een helt, /^.19.5.6,
Haar ommeloop te {heller fpoên, Pred.i.6t
En flikkren op 't berypte groen,
En door mijn glaze venfters heen,
* 'e Gemakjen is wel flegt en kleen;
Maar ligt en lugt is, naer mijn zin,
Het allerbeft fieraad daar in,
En rekt den dag uit voor mijn werk.
Dat 's regt de ruimte, die 'k bemerk.
_______________________________ De
* 't Beftek, plaats, en gebruik der keukens werden^
na ieders begrip, verfcheidentlyk verkoozen. Thans
is het de modegrooteieukens, en kleine voorhuizen te
bouwen , en den buik wyder dan de hanteering uit te
traden. Dit maakt geringe erfgenamen. 1'éuUus achtte
wat grootfch te (lichten, als hy flechts by den haart, in een
geringen (laat, in wysgeerige ocffeningen zonder bezorgt-
heit mocht blyven. Als zeker Vont van Vrankrykhet
praalgebouw zyns Hofmeeftersbefchoude, en zich hoo-
renliet, dat hem de keuken veelt.'klein en te naauvoor-
quam ; üeere, zeide de Hofmeefter, de kleine keuken heeft
het huisproot gemaakt.
De bequaamheit doet de middelen
wel belleden en beftieren Volgens Guictiapdyn heeft een
Fransman grootcr bequaamheit om iets te winnen, dan
voorzichtighcit om 't gewonnene te bewaren.
-ocr page 5-
WïNTERLEVEN.        f
De glinfterende morgenftond
Brengt hier het goud al uit zijn mond, *
G f
                  Wan-
* "t Is niet min fierlyk dan waarachtig van Erafmusge-
aegt;dat onder de goederen der ziele de Wysheit het voor-
naamfte is; en dat om dezelve te verkrygen.geen gedeelte
des daags daar toe nutter zy dan de Dageraadt,wanneer de
herrezene zonne alle dingen kracht en wakke; heidaan-
brengt.en de dampen.gewoon uit de maag op te ftygen.en
de wooninge des verllands te bezwalken,verd< yft en weg-
vaagt De ervarentheit leert ons dat weinig morgenuuren
grooter vrucht aandeboekoeffeningendan veelenamid-
daasuuren toebrengen. Om te flaapen heeft de natuur den
nacht gegeven; maar de zonne roept alle foorten van die-
ren, maar voornamentlyk den menfch, opdat hyzich
tot de plichten des levens begave. Wat is dan fchandelyker
dan dien heerly ken tyd te verwaarloozen, daar de dieren
-ocr page 6-
<5           W. Sluiters
Wanneer men in de fteên noch flaapt,
En op het bedde in 't duifter gaapt.
Ook ligt noch d'avondzon op 't lant,
Als in de fteên de kaers al brandt.
Hoewel mijn keuken keuken hiet,
Het keukenwerk en geldt'er niet.
Ik zet 'er my in 't midden neer,
En ben alleen daar baas en heer,
Met al myn boeken en gefchryf,
Waar by ik maklijk zitten blyf.
Daar fnert geen meid met 't wiel in d'afch.
Ik heb geen noodt van fpyt of vlas,
Noch dat (al ben ik 1'choon niet vijs)
Bequylde vingers mijne fpijs
Betaften of bemorflèn gaan.
Ik ftook'er zelf een viertjen aan*
Het welk geen meid om verre wroet,
Wanneerze een kooltje hebben moet.
Ik zit'er by, gelijk een prins,
En weet voor my al veel gewins
Uit ieder dag alzoo befteedi,
Waar van de werelt niet en weet,
Die
de opgaande zon groeten , de vogelen met haare klanken
verwellekomen, en de olifant aanbidt. Waarom,o dwaas,
dusfpreektzedaatge het befte deel uws levens zoofchande-
lyk verlooren gaan ? Niet lichtze u daarom toe, op datge
op 't zachte bedt zoudt fluimeren,en daar op het belte deel
uw's levens verwaarloozen , maar ter koetfc uitftygen, en
met eerlyke zaken verledigen. Zie hier van nader in 't Z,o~
merkven
op de zófte bladzyde.
-ocr page 7-
WiNTERLEVEN.         J
Die flechts naar eer en rijkdom tracht,
En 't befte niet en kent noch acht.
'k Heb arbeid noch bekommernis ican.6.
Om fpijze die verganklijk is.
                "" 27-
Ik win geen geit, geen lant of zand,
En heb daar van ook geen verftant, * ;
Maar zit en kijk gelijk een kind,
Als iemant roem', hoe veel hy v/int,
En oplegt van dien aardfchen 11 ijk, val>.z.
Of wat hy hier of daar van ftrijk.
          v- '
Ik
* Niet het geit, noch de winning, maar de begeerte tot
rykdommen is de wortel van alle quaadt Die het wel weet
te handelen, (trekt het tot een goedt, maar den onervaar-
nen tot een quaad gereedfchap. In plaats van deze ftoffe
gebruikten de Aiouden andere dingen ; namentlyk zy
verruilden waar tegens waar, en wierden op deze wyze
alles machtig, wat hen tot 's levens onderhoudt nodig waF;
waar uit klaar te zien is, datze 't geit gemakkelykont-
beeren konden. Noch ten huidigen dage gebruiken zom-
migeOofter en Wefterindiaanen in f lede van geit boorent-
jes en visbeentjes, en verruilen aan de Europianen hunne
waren tegen koraal, yzer,en geringe fnuiferingen., Hier
uit blykt dat de inbeelding en gewoonte het gout en zilver
waardig maakt: want zoo men op de natuur der zake ziet,
en het nut der ftoffe overweegt, dan heeft het yzer ten
dienfte vau den menfeh grooter nut dan het gout in. In
aloude tyden beftont door ai de werelt de ry kdom der vol-
ken alleen in vee.en getuigen dat niet alleen de onge wyde,
maar ook de gewyde fchriften. Van dit vee, by de
Latyneil Veem genaamt, wierd ook het woord geit af-
geleit , alzo zy dat in hunne taaie l'ecunm noemden,
waar van breeder in de Hongdttïtfcke Outheden op de 105de
bladzyde te zien is.
-ocr page 8-
8          W. Sluiters
Ik denk op gek en goed op 't minft, *
En arbeide om een groote winft.
Hoe
* 't Is een fchandelyk vooroordeel, en een algemeen
misverftandt, dat in groote rykdommen alleen het geluk
beltaat; daar doch de overvloedt, naer maate van ie-
mants ftaat, niet tot de gezondheit, het vermaak, of
't gemak kan toebrengen. Dat degeltzucht een wortel
van alle quaadt is, hebben wy boven klaar aangetoont,
waar in de Zedeleer, Staatkunde, Wysbegeerte; Godt-
geleertheit, Rede en Ondervinding overeenftemmen :Ja
hier uit ontftaan alle onluften zoo onder 't gemeen als
in openbaare regeeringen. Derhalven zegt Horat'um
Hy dwaalt, die 't hoogft geluk in geit
En overvloedt alleenlyk ftelt,
Wel zalig zyn d'oprechte menfehen,
Die wel te vreên in hunnen ftaat,
Als Baucis en Filémon wenfehen
Naer hoger lot, noch overdaadt.
Zich naer zyn ftaat geruft te voegen
Is rykdom: rykdorn is genoegen.
Zo dat die op rykdommen geftelt zy n, en daar na zo gre-
tig jagen.zyn niet vry van kommer en ongenoegen, waar
by hen gemeenlyk de gierigheit pynigt, die hen de wa-
terzuckigen gelyk maakt, en fteeds naar verboode
dingen doet taaien: waar op de Dichter Daniel Willink
ziet, daar hy zich dus hooren laat :
Een Gicrigaart is fteedts geftelt
Op 't zielloos gout, op 't blinde geit,
Door recht verkregen of gewelt.
Ik fchat hem om zyn groote gaven,
Als een met waterzucht gekwelt,
Die naer verbode dranken helt,
En drinkende noch meerder zwelt,
En minder 't dorftig hart kan laven.
-ocr page 9-
WiNTERLEVEN.         P
Hoe zalig leeft de menfch voor Godt,
Wat heef e hy een gelukkig lot,
Die, dag by dag, niet van veel goud,
Maar van zijn leven reekning houd,
En t'zaam verlies en winlt daar van
Slechts wel te boeke 2etten kan!
Ik haai niy zelf niet gaern van all's
Noch al de werelt op mijn halsj
Ik moet mijn zelven machtig zijn,
En heb genoeg te doen aan 't mijn,
Dat Godt wel niet met machtig geit,
Maar met een beter loon, vergeld :
Godt geeft zijn gunftgenooten vreugt, Prul. t.
En wijsheit, die de ziel verheugt, v-i6'
Terwijl hy 't zondig wereltfch wigt,
Welk 't aardfeh alleen aan 't herte ligt,
Geeft bczighcitj om met verdriet
Te zaamlen 't geen hy nooit geniet.
Ifcarjot hou zijn beurze zelf,
          ioan.it.
Indien ik maar, met d'andere elf, *-4-6.
Te pas kom by dien ryken buit,
Die niet was voor dien fnooden guit.
Wat is de winfte los en flecht,
Indienze niet wordt aangelegt i Tim.6.1^,
Aan vatten grond en blijvend goed, ««4.10.34.
Voor roefl: en diefllal wel behoed, Mauh&v*
Dat nooit zich weer verteeren laat io-
En zelfs in 't fterven met ons gaat. Lu(
Het is doch niet ind'overvloed, ' i*s
Dat
-ocr page 10-
io          W. Sluiters
Datiemant leve van zijn goed.
Wie 'e kleini dat rein is, hebben mag,
Schuwe als een pelt veel ommeflag.
Zoo 'k matig my van 't mijn kan voên,
Wat hebbe ik dan zoo veel van doen?
Dunkt iemant, dat ik leef re flecht,
Die kent mijn leven noch niet recht.
Ik hou dus al wat heerlijk ftaat.
'k Eet maal op maal fchier warm gebraad:
En zelden is mijn düch zoo kaal,
Of dit geniet ik tot onthaal,
'k Heb ook iet anders voor een gaft,
Maar warm gebraad gaat meefttijds vaft.
Doch weet, dat al het braad werk zy
De roolter, die my hangt naby:
Dien grijpe ik by zyn fteele ftraks,
En zett'hem met min ongemaks
Hier by my op de kooien neer,
Dan of zich 't fpit hier wende enkeer'
Mee al 't geratel en gezwier,
Dat daar by hoort rondom het vier.
Een koek, gerooft op kooien, was 't i Kon.ig.
Daar Godts Propheet op ging tegaft ,*•6"
Ja die hem zelfs een Engel bragt>
En 't word'er als wat groots geacht.
De watei fleffche Hond 'er by j
En dit was al de lekkerny.
Wel, wat zou my dan overgaan,
Dat ik my met zoo veel gebraên
Niet
-ocr page 11-
WlNTElLEVEN.       
Niet flechts van koeken, maarvan vlees,
En alles, niet vernoegt bewees!
De honger kolt den menfch niet veel,
Maar d'eerzucht en een lekkre keel.
Een ander kookt my zomtijts iet,
Maar dat gebeurt zoo dikwils niet,
En allerminft voor ray alleen,
Die met het minde ben te vreên, *
En
* Het zelfde heeft ons de Heer Bógaert dus uitgebreide:
Vergenoegt en ftil te leven,
Zich te voegen naer den tydt.
Kan de menfch zich zei ven geen,
Die zich om zyn lot verblydt.
Die, wanneer hy is gezeten
Aan een' overfobren difch,               ,
Echter
-ocr page 12-
ii          W. Sluiters
En alle werk, dat my niet roer',
Zoó veel ik kan, hou van mijn vloer*
Geen fpijze die my beter luft,
Dan 't geen my hier beft laat in ruft.
En niet veel loopens en gedruis
Behoeft te brengen in mijn huis.
'k Eet alles wat my luft of fmaak',
Zoo lang ik naer niet anders haak',
En, graag van maag, met mijn gebraad
My zelven dus vernoegen laat.
Ik zett' daar op een dronkje wijn,
Die van de flechtfte niet moet zijn,
Maar die het herte van een man PM 104.
Verheugen en verquikken kan.
         *' '?•
'k Drink buiten maaltijd niet met al;
Maar 't heeft by 't eeten goeden val,
Dat ik een glaasje twee of drie
My zelven uit mijn wijnflefch biê.
Niet dat ik ben tot wijn heel graag,
Maar
Echter Gode dankt Voor 't eeten
Met een diepe erkentenis,
Zal in 't minft niet lekkertanden,
Nimmer wenfchen hoofi'cbe fpys,
Of om kolt uit vreemde landen ,
Toebereidt op xulk een wys.
Hoe gelukkig iyn de menfchen,
Die te vreden met hun lot,
Nooit naer ydle dingen wenlchen,
Maar alleen den waaren Godt
Voor zyn' milden zegen loven ,
Die de Stichter is der hoven.
-ocr page 13-
W I N T E R L E V E N.        IJ
Maar om de zwakheit van mijn maag; i r«».$.
Tot koeftring van mijn magrehuid, v'1^'
Zoo leppe ik 't * met verpozing uit:
Mijn dunne biertje warmt geen borft;
Het dient alleenlijk voor den dorrU
Al ruft men hier niet ftaag veel toe,
Men word goed brood niet lichtlijkmoê,
Al eet men't zelve ook dag by dag,
Dat hebbe ik hier van allen flag,
't Zy bruin of wit, of goê biskuit,
(Daar blijft de muffe fchimmel uit)
Met boter, verfch en van de mey,
En kaas wel drie of vierderley.
Ik voeg'er my in alles na,
Dat ik niet daaglijks kooken ga,
__________________H_______________Ik
* Een matigen dronk wijns over tafel, is zo geoorlooft
als gezond , maar over hooft en ooreh in den wijn- ,
gaart te willen flappen , is het doen der dolle wijngo-
diften Dies alle dingen op zijn mate , tijd en plaatfe.
Niet zoo dienftig , en aangenaam als 't vuur, maar in
een pop geleid, en ten vehfter uitgeworpen, zal 't lichtelijk
een huis in brand fteeken, en een geheel huisgezin be*
derven. Derhalven de rechte nuttigheit derzclve, aan den
wijzen, vettoogt ons Horatius:
De wijn, als ze in geen overvloed
Gebruikt word, is den wijzen goed.
De droefheid kan ze van hem jagen,
. De zorg verzagt zy op haar beurt;
Gelijk de zuide wind by Vlaagen
De dikke en bruine wolken fcheurt.
De wijn zal i nimmer zulk oen' krenken-r
Die zich van Pallas in laat fchenken.
-ocr page 14-
BHBBHHHHnHHBBHH
14        W, Sluiters
Ik kies geen fpijs dan van zulk flag s
Die. 'k zonder toeftel hebben mag j
't Geen gaar gekookt leit in d'azijn ,
't Zy van den os of't jonge zwijn,
Het geen ik haaft te braaden weet,
Of koud maar uit den wijneek eet.
Wat me uit een eekjen eet, verfrifcht,
En word gemaklijk aangedifcht.
Dat's koft, als Boaz had ter hand, Kuth.%.
Waar meê hy op zyn koorenland, *• '4*
Slechts met wat brood en met gerooft,
D'ootfnoed'ge Ruth verzaad en trooft,
Noch hebbe ik fpijs, die'k warm en heet
Ter vlugt hier aan te rechten weet,
't Geen in een tinne ftoofpot leid,
Die hier geduurig ftaat bereid
Met vleefch gefauft door fpecery ,
Die 't van verderven lang bevry,
Welk aardig en voort vaerdig dan
Mijn pot en fchootcl wezen kanj
Doe 'k maar alleen den dekzel op,
't Ruikt keurig, geurig, vleefchenfop.
Dan,dunkt my, is mijn tafel rijk,
Indien dat ik, of mijns gelijk,
Zich daar niet mede lijden kond',
Het waar wel groote fchande en zond,
Elias difch is niet ontbloot,
            tKon. 17.
Als hem de raven vleefch en brood *>6:
Toebrengen daar hy eenzaam zit,
En fchept een friflchen dronk uit Crith,
Elifa
-ocr page 15-
WiNTERLEVEN.        If
Elifa (laat, op zyn manier,             iK«» 4-
Den grooten moespoft haaft te vier, 3^ &c°
Waar van die grooteGodtspropheet
Met zijn prophetezoonen eet*
Al heeft men weinig, als men't oog
Heft*dankbaarlijk tot Godt om hoog.
Die't geeft en zegend, dan is 't veel,
De zielfmaak ga doch voor de keel,
H z                     Hoe
* Maar hoe menigmaal ziet men het tegendeel. Wy
nemen Gods weldaden aan, gelijk dezwijnen den eikel,
knorren tegen den boom, die haar dien geeft, zonder eens
naar den hemel op te zien, en dien grooten uitdeeldcr
te erkennen. Wy gaan geboogen , aard- en nagelvaft,
op deze groove en lompe hooitftoffe, diewygemengï
en gemeen met de beeften, dommelijk, zonder opmer*
king van hooger dingen, drukken, en betreden. Wel te
frecht is dan d'ondankbaarheit als een fcherpe Noorde-
Wind, die de wateren van Gods liefde opdroogt , die
door een bytfeherpe lucht de menfehen van haarjaagt.
Zie in tegenfteliing, hoe dankbaar onzen Dichter zijnen
geeft doorgaans hemelwaarts opheft, en de noch aan de
aarde vaftgekluiiterdeftervelingenaanfpoort: Dat onder
alle lichamelijke fchepfelen niemant God kan prijzen,
dan de menfeh, en onder alle de menfehen kunnen'heni
de geloovige alleen met bevalligheid loven, en hunnen
lof alleen word van God aangenomen Zo dat zijne
klemreden met den wijzen Seneca evenaren : Dat een
Wijs man alles by zich zelven zal overwegen, hoe veel
hy ontfangen heeft , van wien , wanneer, waar, op
wat wyze Hem is bekent, hoe veel elk ding moet ge-
Waardeert worden : want een dwaas, hoewel hy van
goede wille is, geeft of minder weder als hy behoort,
of likt op zulk eea tijd of plaatfe, als hy behoort: hy
-ocr page 16-
F
\6          W. Sluiter»
Hoe dikwils wenfchte ik» met gezucht
Onlangs geleên, in onze vlucht *,
Dat ik, verloltuit zulk een noodt,
Hier eeten mogt een ftukje brood, f
In plaats van alle vleefch en vifch,
Die'k daaglijks aan mijn vrienden difcb^
Genieten mogt in overvloed !
Zou 'k nu dan dooreen los gemoed,
My (leeds met lekkernyen voên?
Neen: 't kan my vry wat minder doen.
Waar toe mijn difch zoo overlaên,
Dat
giet uit, en werpt weg, dat hy behoorde weder te ge-
ven: derhaiven niemant kan dank wedergeven, als de
wijze: maar de dwaas is dankbaar, naar dat hy weet,
of gelijk hy kan: de wetenfehap ontbreekt hem meer,
als de wille. De wijze zal alles onder elkander verge-
lijken, of iets grooter of minder zy, hoe wel het zelve
zy, vantijd, van plaatze, vanoorzaake. Ik ben dank-
baar , niet op dat een ander my te gereeder iet doen
zoude, door een voordaad verwekt zijnde, maar op
dat ik een gantfeh geneuglijke zaake doen zoude. Laat
ons dan geloven , dat'er niet eerlijker zy , dan een
dankbaar gemoed. Dat zullen alle fteden , alle volke-
ren uit Barbarifche landen roepen. Zy zullen al!e met
eenen monde beveiligen, dat men de welverdiende moet
dankbaarheid bewijzen : hier in is het onftemmig volk
cenitemmig.
v *Dit ziet opdeovcrheerfchingdesMunfterfchenoor-
Iogs, in 't jaar 1665. hier achter nader uitgedrukt.
f De natuur kreunt het haar heel Weinig, of het rog-
gen of wittebrood is; of het water, uit een rivier,
of door ys koel gemaakt is. Zy gebied alleen, dat de
honger geboet, en de dorft geleft word. Niets is'er zo
onlieflijk, of de honger zal het lieflijk maken.
-ocr page 17-
W I N T E R I. E V E N.            IJ
Dat ik my zelven zou beraan ,
En twijffien; wat van allen my
Op 't fmaaklijkft of vermaaklijkft zy!
Genoegzaamheit is 't befte deel.
Wie veel begeert, ontbeert ook veel.
Ik heb genoeg j waar toe de reft?
Ik wil gevoed zyn, niet gemeft.
Waarom doch voor 't gewormte in d'aard
Aan 't lichaam zoo veel vets vergaart:
Hoe lekker gaat de pier te gaft,
Daar ze aan gemefte buiken braft!
De menfeh, die zo veel fpijs verdoet,
Word zelf een fpijs die wormen voed.
O! waar 't gemoedt hier door beroert,
En gulz'ge lull wat ingefnoert!
Een beeft weet maat in fpijs en drank,
En wil, al preft men 't met bedwank,
N iet meer dan zijn natuur het raad:
Leert noch een reedlijk menfeh geen maat ? *
H 3
                    Geen
* Op welk inlicht de Kardinaal Bona met leetwezen
uitboezemd: O fchandelijke en verworpen flaverny des
buiks! ö onverzadelijke begeerlijkheid ! De natuur heeft
it een klein lichaam gegeven, en gy overtreft nochtans
in graagte de groffte en guizigfte dieren. Een Stier word
verzadigt met het afweiden van weinige bunderen lands;
e;n eenig bofch voed veele Olifanten; en u dunkt de
heele waereld te klein. Al wat'er in de lucht vliegt, al
wat'er in de wateren zwemt, er: al wat'er in debolTchcn
fchuilt, het is u niet genoeg. Gaat in u zelven, meet
eens hoe groot uw lichaam is, vraagt het uw maage. Gy
zult zien, dat u de overdaad niet noodigzy. De natuur
is met weinig, en d'ovcrdaad nergens mede vergenoegt.
-ocr page 18-
l8           W, St-UÏTERS
Geen dier is, naer vervolg in al,
Van keel zo eng, van buik zoo fraai,
Gefchapen, als de menfch. Dat hy
Dan ook van allen matigft zy.
Gedenk, dat een geringe difch
De moeder van gezond heit is,
Daar gulzigheit en overdaad
De voeder is van alle quaad,
Zoo datze ziel en lichaam deert,
En dood'er meer dan 't * oorlogszwcert.
Veel lekkerny bezwaart de maag,
En maakt de menfchen loom en traag,
Zoo dat hy luit noch moed en heeft,
IS og naer iet heerlijks tragt of ftrecft.
Het fchip met ballaft overlain
Komt in 't gemeen te trager aan.
Zoo 'k van twee quaden kiezen moil,
*te veel of al te weinig kolt,
Ik koos, tot foberheits gebruik,
Een belle voor een veile buik.
Een
*'tls bekent, dat de flappe honger de reden is, van
20 veel vlijt aan te wenden, om door konft de luft weder
aan te prikkelen, wanneer de natuur te kort komt. Dit
heeft de eerlte grond geleit tot overdaad; enzoveelbui-
tenfporige uitvindingen, die meeftendeel maar dienen om
de vermaaklijkheden wattekoefterenenteftreelen, wijl
ze aan de gezondheid , noch het leven iets konnen te
vveege brengen: integendeelzienwy, datinallegroote
fteden, berugt door toevloed van menfchen , endage-
Jijkfche oeffening van deffelfs overdaad, de gevaarlijk-
fie ziektens meert in zwang gaar».
-ocr page 19-
Wl NTERkEVBN,         10
Een holle buik deugt noch tot iet, .
Een volle buik * tot min als niet, .
H 4                   Dan
* Hier op flaat dit Zinnebeeld: Zig x.tlf$ quaai, »«-
mand nut, alwaar de Ridder Kats van zegt:
Hoe geeft zig menig menfch tot alle vuil gebruik,
En al dat maar alleen ten dienftc van den buik.
't Geen de meergemelde Dicha Bógatrt dus uitbreid:
Zoudt gy om hooffche lekkernyen
Wel nadeel aan uw lichaam leyen,
Verdoolde menfch, waar wenfcht gy om ?
Zie eens, met wat gevaar van likken
De Trochilos zyn aas komt puiken:
De luft maakt hem verblindt, en dom.
War kan u d'overdaadt toch geven
Als geilheit, en een pynlyk leven i
-ocr page 20-
10          W. Sluiters
Dan tot ontfteking van de luft,
Die beter dient te zijn gebluft.
Daar me overdadig braft en flemt,
Daar gaat de vleefchluft ongetemt.
Hoe veel aanlokking, wat gevaar
Lijdt d'onbefmette kuishcit daar!
Maar matigheit in fpijs en drank
Hou i beft het weeldrig vleefch indwank,
Men vliegt veel Jichter van der aardt,
Indien de buik ons niet bezwaart.
"Waarom de keel dan zoo getergt?
Waar toe den buik zoo veel gevergt?
Als ondertuflehen 't eel gemoed
Daar by zoo weinig word gevoed.
Ik neem alzoo mijn vleefch Hechts waar,
Als die niet gaern heel yjeefch en waar.
Hec voorbeeld aller matigheit
Heeft nooit op fpijs veel toegeleit:
De (pijze, die hem beft kon voên,7<><»M.v.34.
Was, dat hy 's Vaders wil mag doen.
Dat koos hy voor gezoön, gebraan,
Ook ajs hy elders was gegaan.
Het bleek wel,dat hy 't noö verdroeg Tmï.io.
Dat me om hem zoo te haarde floeg ,40,41,41.
En zoo veel moeit hadde om de keel,
]n plaats van 't befte zieledeel.
Ik hou doch van geen lekkertant,
Die , met een al te (laaffeh verftant,
Geen zoeter fmaak aan tafel heeft,
Dan die de fpijs zyn tonge geeft.
Vol-
-ocr page 21-
WlNTERLEVEN.         ZI
Volop is alles toebereid,
Daar God met fpijs en vrolijkheit^»^.14.^.17.
Het hert vervult. Hy zy gelooft,
Pje my daar van ook niet berooft.
Mijn difch is naar mijn eigen zin:
Mijn boekkraatn heefr. de plaats halfin,
Daar ftaan dan mijn gerechten by,
Slechts op 't fervet, aan d'andre zy.
En 't is met min bekommernis,
Dan, daar men 't zilver op den difch
Zorgvuldiglijk in order fchikt,
En 't lange tafellaken ftrikt;
Daar zoo naauwkeurig wordt gelet,
Waar elk geregte wordt gezet j
Daar alles eerft het oog vermaakt,
Eer dat het eens de keel genaakt,
Hf
-ocr page 22-
>2           W. SlOrTERS
En juift in zijn byzondre leen
Moet naer de konft zyn voorgefnéen ?
Daar op den prijs van koftlijkheit
Met alle kracht word toegeleitj
Ja daar men fpeurt in ieder dink,
Dat me ook met eerzugt eet'en drink',
En zorg hebbe, om naer't nieuw fatfoen,
Zoo wel als naer behoef te doen.
Ik trotfche alhier, met mijn onthaal,
De keur van trotfche tafelpraal,
Met alles wat, zoo dom en blindt,
Der menfchen dertelheit verzint:
Ik hebbe in alles mijn gerak;
Ik rekene alles tot gemak ,
En vinde, naer mijn wenfch en luft,
By kleine rufting grooteruft.
Mijn viertje, dat ik hebbe alleen,
Verwarmt my zoet door al mijn leen:
Ik heb 't zoo gaerne in mijn gezicht}
Dat 's meê zoo goed als een gericht:
Wat helpt gebraad van tam of wilt,
A !s me aan den difch van koude trilt ?
Ik weet, naer mijn geringen ftaat.
Voor flaaffche moeilijkheden raad.
Men brengt my reis op reis alhier
Geen ketel voor myn neus op 't vier;
Men maakt mijn vaten allegaar
Met eens ter week gemaklijk klaar.
Onnodig is 't dat ik mijn huis
Om 'teen of't aar deurloope of kruin"}
'kHeb
-ocr page 23-
*k Heb alles by der hand zoo fraai,
Mijn brandhout, kelder en fcbappraat,
Mijn water, dat ik met een kraan
Laat uit een rein lamperje gaan ,
Daar ik mijn handen onder wafch*,
En vaerdig fpoelen kan mijn glas ,
Mijn toegeftopte flefch met wijn
Hoeft ftaag niet voor de ton te zyn ,
Als daar men roemers van een oort
Met eene teug zet overboort.
Al
* Zindelijk en rein van handen, z jn dingen, naer de
maat en regel van alle werk, dat op zijn tijd moet ge-
daan worden. De Alge ver heeft gewilt, dat wy eeten met
de handen nemen, en niet met de lippen, gelijk de bee-
ften zouden grijpen.- want indien zulks was, de lippen
Zouden ongetwijffelt zo dik worden, dat het ons onmo-
gelijk zou rijn verilaanlijke galmen te flaan. d'Ervarent-
heid heeft dit doen zien , dat luiden met dikke lippen
niet klaar, maar ononderfcheidelijk fpreeken. Dit eten
met de handen te nemen , is't niet alleen, maar al wat
in iemands inbeelding kan vallen, word'er doo' bedre-
ven: endatmen vreemt zou mogen rekenen j daaryzer
en ftaal door'er dagelijks gebruik, afr.emen , worden zy
nochtans nimmer verkleint,nüch weten van geen verilijren
Aangaande 't waffchen der handen voordemaa:tijd,
is een aaloude gcwoonte.-zy heeft een z< ekere verbeelding
op de alderheiligfte en laatile maaltijd van onzen Heere
Jefus, met ziin leerlingen gehouden, fin hierom is zulks
in gebruik geraakt , op dat, indien mogelijk eenigc
haat, nijd, of fchande miemandsgemoedmogtzitten,
hy dezelve daar uit werpe, eer hy toetreed omdefpijs
te nemen. Want waarlijk, indien de fpijs met een on-
bevlekt gemoed genuttigd word, ftrekue tot het aider-,
heiliaamlk voedïel.
-ocr page 24-
Z4 W. Sluiters
Al wat tot mijn gerief maar dien',
Dat hebbe ik in een ommezien;
Zoo dat ik , met fatfoen en eer,
Hier nu kan wezen knecht en heer.
Mijn wooning is beknopt en kleen:
Ik he'b'er alles dicht by een.
't Is alzoo licht eens omgetaft,
Als iet aan meid of knecht belaft:
Zoo 'k nu en dan eens op moet ftaan,
Zoo wafle ik onder dies niet aan:
Mijn lijf en leden worden ftijf,
Zoo'k al den dag door zitten blijf.
Mijn werk dijt daarom even welj
Zulk opftaan is voor my als fpel.
Het ftoort veel min een goê gedacht,
Dan fpreeken, alwaar't noch zoo zacht.
Al doe ik zelf mijn deur eens op,
Indien'er de een of de ander klopp',
Daar is geen fchaa, maar voordeel by ,
Want niemant komt'er dan om my.
Geen menfch zet naer mijn huis zyn voet,
Dan die my zelve fpreken moet.
Waar toe dan eerft door meid of knecht
My ieders boodfchap aangezegt r*
ïs'ooit gaf ik iemand door mijn meid,
Maar altijd door my zelf beicheid.
Nooit voerde ik hier zoo groots gebiedt,
Dat ik aan iemand zeggen liet,
Mijn heerfchap zit noch aan den difch,
Komt weer als 't na de maaltijd is.
Al
-ocr page 25-
W I N T E R L E V E N.       If
Al jaagt men my van tafel op,
Of dat men my van 't bedde klopp' $
Indien ik iemand wel mag doen,
't Kan al het ongemak vergoên.
Is't moeite dat ik 's morgens hier
Ontfteek mijn eerfte licht en vier?
Zulks hebbe ik lang al zeif gedaan j
'kLiet daarom nooit mijn meid opftaan,
Die hier zo vroeg geen werk en vint,
Dan datze flechts een draadje fpint,
Of maakt, met noodeloos geboên,
Alleen zich zelve wat te doen,
't Slaapt alles vry van boven neer,
Als ik wat vroeg ben in de weer.
De meefte ftilte, en 't minft geraas,
Is, dat ik zelf mijn vier opblaas.
Zoo 'k 's nachts wil,dat mijn kaerfe brandt.
Ik heb mijn vierdag zelf ter hand,
Daar kom ik maklijk meê te recht,
Indien ik daar toe meid of knecht
Van 't bedde afriep, dat had geen aard,
En naauwlijks waar 't de pijne waard.
Mijn hand, die zelden zich verroert,
Dan als ze flechts de penne voert,
Gevoel ten minften datze leeft,
En tot mijn dienft vijf vingers heeft.
Het zy, hoe 't zy, 'k heb minder moeit',
Dan of mijn vryheit was geboeit,
Zoo dat ik, reis op reis weer aan,
Mijn dienftboón achter aan moeit gaan,
En
-ocr page 26-
z6          W. Sluiters
En zien in alle hoeken toe,
Hoe dat men't maake, or wat men does
Men zy van dienftboön opgepall,
Maar'tis, mijns oordetis, meeder laft.
Dat me altijd haar opp.iflen moet j
Het welk een man te noodedoet,
Dien't al te (laarfch dunkt zijn bemerk
Te nemen op zoo Hecht een werk.
En die zijn tijd te koltlijk kent,
Dan dat 's hier toe zy aangewent.
Ik zou by zulk een dienir veel eer
My achten knecht te zyn,als heer,
En vinde, (zoo ik 't recht uit zegg')
Veel meer werks in ,als uit de weg.
Ik moet alleen doch doen al't mijn,
De red zou flechts het haare zyn.
'k Zitte aan mijn difch nu als een heer,
En ben aldaar van geen ding meer
Gedient, als dat ik zelve dan
My naar mijn zin bell dieren kan»
'k Hebbe eens voor al, om lail t'ontgaan ,
Mijn wintervoorraad * opgedaan j
Zoo
* Een huisvader, heeft eener niet qualijkgezegt, bc*
hoorde tegen den winter zijn gezin met vijf B te voor-
2;en, namentlijk, bedde, bier, brood .boter,en brand:
en dat een degelijke huisvrouw zorg dragen moet over
VijfK. kinderen, kamer, kooken, kelder, en kleeren.
Doch onzen Schrijver heeft.naer 't overlijden zijner waar-
de huisvrouw, de zorge alleen op zich genomen»
-ocr page 27-
W I N T £ R 'L EVEN.         2/
Zoo dat ik niemand vroeg en laat
Hoeve uit te zenden langs de ftraat,
Om my te koopen dit en dat.
Ook woone ik in zoo fraay een ftadt 5
Men brengt my meer te huis om niet,
Als ik'er immer koopen liet.
Wanneer mijn maaltijd is gedaan,
Dan moet'er't vrolijk zingen aanj
Zoo dat het luide Pfalmgeklank
My meer verheugt dan fpijs of drank:
Dan denke ik by my zelf alleen }
Hoe kan natuur ook zijn te vreên
Met zulk een kleintje naar haar zin.
En rechte wijsheit met noch min,
Die al wat overtollig is,
Wel achten kan voor hindernis!
Waar toe voor my zoo veel beflag!
Al't kooken , fmooken, als den dag!
Ik hebbe een fpijze, dieikeet, ioan.^v.-p..
Die ieder een niet kent of weet.
Zoo die my maar wel fmaaken kan ,
Wat vraage ik naer al't ander dan?
Zoo 'k, zonder veel geftoort te zijn,
Dus vry mag blijven by het mijn',
Weet dat my zulks dan inderdaad
Voor eeten en voor drinken gaat.
^ 'k. Ben met mijn kleintje wel gedientj
En komt my onvoorziens een vriend,
Ik krijg'er licht noch zoo.veel by,
Dat hy genoeg verzadigt zy:
Goê
-ocr page 28-
          W. Sluiters
Goê gaften vinden licht hun deel,
En quade gaften doch te veel.
Maar in 't gemeen, zoo als de waartj
Zijn ook zijn gaften meeft geaart.
Men neemt hier 't myne al gaerne in dankj
En komt hier nooit om fpijs of drank,
Mits hier gantfch weinig is te doen
Met 't geen alleen de buik kan voên.
Ik houd hier nooit een drinkgelag}
Maar haal wat Dichtjes voor den dag j
En daar en luft geen teerbroêr an:
Hy krijgt'er licht het buik wee van,
En houd de befte rymery
Voor lymery of mymêry»
Is dan 't Gedicht wat ruim en lang,
Hy zit in eng en kort bedwang,
En overpeinft het middel vaft
Om van 't geteem te zyn ontlaft:
Of, toeft hy wat, hy raakt door't rijm
Schier heel in flaap of half in zwijm.
Hy denkt} is dit hier 't beft onthaal?
Dat komt geweldig flecht en kaal.
Zulk volkje gaat daar 't kanlit klapt,
En daar me uit and re vaatjes tapt.
Al vloeide een Dicht noch eens zoo glad,
Zy houden 't met het vloeyend nat.
Men krijgt daar van wat meer in 't lijf,
Dan van mijn bullen en gefchrijf.
Doch wat ook iemand laake of prijz',
Ik hou doch huis op mijne wijs,
Ën
-ocr page 29-
* Op zodanigen vriendenmaal kreeg zeker gaftzijri
eenoeeen; die van eenen nieusgierigen gevraagt wierd,
of hy aan 't huis van zijnen vriend wel onthaalt was?
gaf hem dit deftig befcheid: Ja mijn Hier , want daar
Schoot noch wat over.
Zulk een antwoord is den Moey-
allers leerzaam: Dat elk met een ander brokt, laat ze
het te zamen eten'; want luttel onderwjnd, baart gee»
kleine rufte.
-ocr page 30-
jo          W. Sluiters
Zend iemand my van zelfs iet meê,
Dat, als wat raars, komt uit de zee,*
Ik neem 't in dank, en'tfmaakt mijn mond,
Maar zoo 't my niemand t'huis en zond,
Ik dachr'er 't heele jaar niet om.
Zoo dat het my heel vreemi voorkom,
Als 't volk, dat gaerne maakt goê fier,
My vragen magj hoe maaktjé't hier,
Daar zulks niet wel te krijgen is?
Als of een verfche Berkelvis,i"
Of
* Dit ondervinden we dagelijks:
Hoe d'aarde en zee doorzogt werd, en doorgrond,
't Is niet genoeg, 't voldoet geen' menfchen mond.
En dat ieder landftreek zijn behoorlijk voetfel ver-
fcbaft, toont de Dichter Bógaert hier op:
Wat is beter als genoegen ?
Wat is beter als geruft
Zich naer tijdt en plaats te voegen,
En te fmooren vreemde luft ï
Ieder plaats heeft Godt gegeven
Daarze zich meê voeden kan :
't Velt geeft Moes om van te leven,
't Water Paaling in de pan.
Weg met vergehaalde fpijzen ,
Ik zal Godt voor deze prijzen.
f De 'Berkel (Borkel) is een ftroom , in Duitfchland
oorfpronklijk, in 't Bisdom, en omtrent vier mijlen ten
■weften de ftad Munfter , in 't gebied Horftmar, by 't
ftedeken Billerbeek, uit drie beekjes ploopt voorby Koes-
veld , Vreden, Borkeloo, Lochem, en door de ftad
Zutphen in den Yffelftroom.
-ocr page 31-
WlNTERLEVEN.          % J
Of wat ons Godt hier geeft op 't land,
Noch niet genoeg waar voor den tand.
Godt geeft genoeg in elke kuft,
Daar me eet tot voedzel,niet tot lult, P*& I0°
Met weinig is natuur verzaad,
          "'I7"
En daar ons die alleen toe raad,
Dat krygt en vind men overal.
Men is naer 'i overtolge mal.
't Is enkel weelde die ons fteekt,
Als by genoeg zoo veel ontbreekt.
Men droomt nu's nachts van lekkerheit,
En's daags is't op den dikh bereid.
Men wil in ordening zien gefchikt
Al wat me op 't land en zee verftrikt.
De luft, nooit van verzoeking vry,
Word aangehitft door lekkjernyj
Met moeite leert men overdaad,
Die beter ons t'ontleeren ftaat.
O menfch, leer, 't geen een Chriften voegt 9
Met weinig wel te zijn vernoegt.
Is iemand al wat rijk van goed,
Die denké, d,at men leven moet
Niet naar zijn welluft, maar na reen.
Die al te veel heeft, zende iet heen * Cor. 8,
N aer 't volkje dat geen munt of kruis J'l*
Noch brood noch boter heeftin huis.
Die, altijd met wat nieuws vermaakt,
Schier zelf niet weten, wat hun fmaakt,
Zyn doch met al hun lekkerny
Niet half zoo wel te vreên, als wy.
IJ                     Bel
-ocr page 32-
31          W. Sluiters
Het volkje, dat voort koopt en fnoept
Wat langs de ftraat de roeper roept,
En vaerdig is metd'hoogfte bod,
Blijft altijd op wat nieuws verzot,
't Is met verwondring aan te zien,
Hoe ze, in de fteên, ter merkte vliên.
Dan dingt en dringt'er, d' een voor d'aar,
Als of men uitgehongert waar.
Mijn eetluft (trekt en trekt alleen
Naer koft en drank, die Godt verleen.
Ik hoev' de vifch-of vleefchmcrkt niet,
Zoo 'k mijn gewoone difch geniet.
Al waar 't veel flechter en veel min,
Zoo zie 'k 'er doch een zegen in.
Men leeft niet Hechts by brood en fpijs a^-
Maar, op een ongemeene wijs,
         4-*M-
By alle woord uit Godes mond,
Het welk ons kracht en leven gond.
Hoe zalig is hy die dit weet!
Ik leev' hier niet, op dat ik eet',
Maar eet' hier flechts op dat ik leev' *,
En 't vleefch zijn noodig vcedfel geev':
Want
* Dit zeide wel eer Kalo zeer aartig van zich zelfs
leven , tegen een wijze, doch buikzuchtige Romein, tot
befchaamens toe. Zodanige levenswijze om tot gezond-
heid, en een lang leven te geraken (ten zy iemand des
ouders aangeboorene zwakheden, dieliem aankleven,
heeft,) vereifchen dezegemeene middelen ; Matigheid,
openlucht, zachten arbeid, weinig zorg, gering voet- <
fehgebruikende veel eer fruiten en aardgewas,dan vleelch,
dewijl
-ocr page 33-
W I N T E R L E V E N.       3?
Want fpijs en drank houd hier beneên
Der menlchen lijf en ziel by een.
Daar toe zy 't voetfel dan gebruikt}
Tot dat men deze onze oogen luikt,
En d'edle ziel verhuizen gaat, 2 o-, 5. r.
Daar ze eeuwig haar by God verzaad,py-. 16.11.
En eet en drinkt ftaag even frifch, i0c.21.3o
In volle wellult aan zijn difch} Pfal.36.
Daar al des wereks lekkerny
              vtrf.p.
Is enkel fnot en vuilnis by. *
I 3                        O
dewijl dat lichter't bederf onderhevig is; enwater, om
dat daar door de oorfpronkelijke vochtigheid beter be-
waart, en de natuurlijke hitte niet al te zeer otvtiteken
word: nademaal ziekte, zwakheid, en dood gemeen-
lijk oritftaan, uit een groote drift, waar mede deze twee
elkander najagen, en eindelijk geheel te nietloopen. Vee-
Ie voorbeelden ten bewijs zullenweoverflaan; en alleen
met den Ridder 1 «?»/>/« befluiten : dat de gezondheid en het
lang leven gemeenlijk een erfdeel der Armen , en met der
Rijken, en meereen vrucht van matigheid, danvan over-
daad en welluft, z.y.
* Dit uitwerpfel, 't gene hethooftreinigtenontloft ,
word by veele niet dan al te zorgvuldig bewaart. Waar
op my in gedachten fchiet, het voorval van den fcherp-
zinnigen Montaigne , wegens een Frans edelman, die
zijn neus gemeenlijk met de hand fnoot, ten hoogden
ftriidig tegen ons gebruik. Hy , vermaart in fnedige
bejegeningen , en zijn daadbefchermende, vraagde my ,
*e&Mwaigne, wat voor recht dit vuil uitwerpfel had,
dat wy, een fchoone fyne lijwaate doek daar voor be-
reiden, om't zelve t'onttangen , en het, 't welk noch
erger was, daar na zo zorgvuldig m te pakken, en by
ons te bewaren ; daar hy by voegde , dat dit ons veel
-ocr page 34-
54            W. Sluiters
O treflyk onwaerdeerlyk maal, openb. 19.
In 's hemels hoog verheve zaal! ver(-l->9-
Wie hoop heeft, dat hy eens aldaar M g
Aanzitten zal met Chrütusfchaar- .. V /
t,                ...                                       .' Math.20,
Kn met zijn nieuwen vreugden wijn vcrf. 20.
Zoo heuglyk zal befchonken zijn
Van zy» nooit toegeflote hand,
Wat leid die hier en lekkertand,
En maakt, uit weelde en dertelheit,
In d'aardfche koft veel onderfcheit t
Door dit bedenken vinde ik nooit
Een difch zoo fober of berooit,
Of keer'er, naermijn Meefters wet, £**.»«•
Het geen'er my word voorgezet. ve,l-^>-
Zegt, wie my ooit ter tafel nood,
Daar ik met boter en grof brood,
Of met een eitje verfch gezoön,
Of diergelyk my aangeboön,
JNiet alzoo wel te vreden zy,
Als oPer was van alles by ?
Ik kan by fcherpbier, als by wijn,
Indien 't te pas komt, vrolyk zijn,
En rijklijk teeren als een Graaf,
Ik ben doch van mijn buik geen flaaf.
____________________
                        Hoe
walchelijkcr behoorde ie zijn , dan 't ergens neder ge-
worpen te zien , gelijk wy met. alle onze andere vuilig-
heden deJc:. Ikbevond, vervolgt onzen Schrijver , dat
hy niet geheel buiten reden fprak; en de gewoonte had
my van de bemerking en gewaarwording dezer vreem-
digheid berooft, die wy echter zo a flcluiuwlijky inden,
ais zy van een ander kant vertelt worden.
-ocr page 35-
WlNTERLEVEN.         | f
Hoe zou dan nu mijn eige difch,
Waar op veel meer dan nooddruft iMy niet vernoegen? Eer dunkt my
Dat alles noch te heerlyk zy,
Dan dat 'er iet ontbreken zou,
Zoo lang ik zulk een tafel hou'.
En waarlyk hebbe ik overvloed,
Waar voor ik Godt fteeds danken moet.*
O vdelheic ! ó quaad gebruik ,
Dat menigmaal om eene buik,
Die zoo gantfch licht kan zijn gevoed,
Het heele huis vol werks zijn moet!
O ydelheit! ó quaad gebruik,
Dat meenigmaal om eene buik,
Die'talweêrdraagtnad'heimlijkhe.t,^.I5
De konft met koft om winpnrs pleit i
O ydelheit! ó quaad gebruik!
Dat menigmaal om eenen buik,f
Van zulk eeri korte levens hoop,
Een huis vol volks den aêm af loop'!
I 4                    Hier
* 't Is zeeker, die in een middelbare gelegentheid. zon-
der eenig omfhg.aan een klein zoutvaatje zi.n eigen brout
ec veel gelukkiger is, dan die met veel gedruis, twaalf
ka koenen in een fchotel, en vyfentwint.gkiekens, op
kaneen hardewlndbWHt. En, usulaat,als tjchy
/tuit
, het loot te werpen.
t Wel te reeht mocht V.plBMs zeggen: wy bemin-
nen ,-door de ingevina der natuur , het lichaam , dat
-aiUte en laftigtte ding «•
-ocr page 36-
$6" W. Sluiters
Hier word niet veel in huis gedaan,
Voor fpys en buik,die t'zaam vergaan,»Cor.S.
En noch veel minder werksgemaakt v* T3-
' Voor 't geen alleen het ooge raakt.
Waar toe 't gewafch, geplafch, geplaar?
Waar toe al 't boenen voor als naer ?
Al 't vagen, ragen, al 't gewrijf,
Dat geen ding ongeplaagt en blijf?
Al 't fchrobben, tobben, zonderend,
En alles van zijn plaats gewend,
En dit zoo dag by dag weer aan,
Zoo dat het nimmer is gedaan.
Het hoeft zoo net niet dat het kraakt.
Het hoeft zoo rein niet, dat het blaakt.
Een ftofje maakt ons niet vervaart.
Wy zyn doch zelve Mof en aard.
Z.00 m'hier of daar wat fpinrag ziet,
Het hangt ons in den mond noch niet.
Men bruikt het hier als zachte zy,
Indien men in de vinger fny'.
Het is daar toe te wonder goed :
Het ftilt en (tolt terftont het bloed.
De fpinnekop heeft doch den lof, fyr-3°-
Datze ook is in een Konings hofj "J'i^
Zelf is ze van dien difeh niet wijd j
Al fchuiltz'er achter fchoon tapijt.
De vloeren zijn alhier doorgaans
Doch niet op zijn Italiaans,
Die 't minfte vlekje fineert en deert,
't Is hier flechts bezemfchoon gekeert.
'k Hoir
-ocr page 37-
WlNTERLEVEN.         37
'k Hou niec van liên, die, al te kuis,
Een afgod maken van haar huis;
Zoo dat m'er, als in 'e heiligdom, Bxody^.
Met uitgetogen fchoenen kom. * IoiS'lS-
Noch in gebraak, noch in gebrek,
Blijft zinlikheit in haar bellek:
Zoo dat ik middelmaat bewaar,
Niet al te morzig noch te klaar:
't Is hier bewaart voor y en fy!
En dat is al genoeg voor my,
En elk die niet te naauw en ziet.
Het blinkt'er noch het llinkt'cr niet.-f-
Dat iemand zig hier ftoore of ftoot'
Aan nettigheit, heeft nu geen nood.
Het is mijn buuren flechts gelijk j
En, zoo men 't deur en deur bekijk',
,_______£ L„______zy
* Zie der vrouwen afgodery , enkraakzinlijkheid, op
debladzyde 77. af^elchetft'.
t Elk houd huis op zijne wijze : doch die de mid-
delmaat betracht, isdemmfteftantverwiflelingonderhe-
vig.Zodanigeen vreemt voorval bej egenderorquatas Taf-
yï>,inzijnreizeuit Vrankrijknaat Bourgonje, als, dathy
een arm mans woning zag, daarin alle behoorlijkheden ,
en kamers, het gezicht van d'allern'aaukeurigftemenfch,
we°ens de aartigfi en goede ichikking, zou hebben ver-
noegt. Hctverwonderlijkfte, dathy vond, was de koo-
ken, ltaande, daar men anders gewoon is de fpijs op te
dilTchen, zoo fchoon en helder opgelchikt, alseenbmids
kamer. Zijn kan, ftoelen en banken, en al den inboel zo
net in goede orde gefchikt, koper en yzerwerk , blin-
kende in de zon . zo fchoon gefchuurt, dat hy zig ia-
bedde , in het Tuighuis van Veneedje te zijn.
-ocr page 38-
$8          [W. Sluiters
Zy mogen met my overweg.
Op pracht en valt 'er geen gezeg.
De meid komt daags een half uur hier,
En voorts en is 'er geen gezwier
Van eenig huis of keukenwerk.
De ftilheit is mijn oogemerk:
Die hebbe ik hier in dezen (laat.
Ik hoor geen praatjes van de itraat,
Wat d'een of d'ander doet of zeid,
Daar my niet aangelegen leid.
Wat raakt my ieder beuslery?
Ik hou mijn huis te gaerne vry
Van ydle itraat- en meulemaar
Die weinig nut is, of niet waar.
Klapwoorden die ik niet bemin',
En draagt men hier noch uit noch in.
Waar menig huis daar van ook vry,
Het bragt meer ruft en vrede by.
Ik min de welvaart van het land,
Maar hunker naer geen poftcourant: *
*k Hoor liever 't geen dat oud en wis,
Dan nieu en heel onzeker is.
'k Hoor 't quade voor zijn tijd zoo noój
En dikwils volgt de kreuple boö
.___________________9?
* Te recht komt hier de leffe van T. van Kempen ter fnee.
Indien gy u wacht van overtollig gelprek , van ledige
wandelingen, van naer nieuwe tijdingen en geruchten te
hooren, gy zult bequamen tijd genoeg vinden, om u tot
heilige bc-fpiegelingen te verledigen. Want 7,0 haaft als
gy vermaak neemt in nieuwe dingen tehooren, dan moet
gy beroerten des herten verdragen.
-ocr page 39-
WlNTERLEVEN.         39
Op goede tyding achter aan,
En zegt ons, hoe 't 'er zy gedaan.*
Mijn vryheit is myn magt en regt.
Ik hoev' geen dienft van meid of knecht,
Waar in ik my vry beter acht,
Dan een die iteeds word opgewacht
Van zoo veel dienaars om zijn difch,
Daar elk om 't feerft gedienftig is.
Hy fchijnt gelukkig voor de liên,
Die zoo veel booden mag gebiên,
Maar dieze niet van doen en heeft,
Zeg, or hy niet gerufter leeft? ,
Een Vorft heeft noodig al den dag
Veel dienaars van verfcheide flag j
Maar dieze niet behoeft, dunkt my,
Dat wel te regt een Koning zy.
Niet daar ik zoo by groei en bloei,
Als dat ik my met myne moei.
En, naar mijn eigen keur en wil,
My zelf vermaaken kan in 't flill'.
Die zich afzondert van 't gewoel, sPr-l8-
Heeft iet begeerlijks tot-zyn doelj ^1'
Hy mengt zich in een wijs bedryf j
Dat eeuwen lang beftendig blijf!
Dit zoeke en jaage ik, vroeg en fpa,
Naer mijn geringe kracht ook na.
Geloof
* Waar toe dan naar't eertte nieuws gejaagt? Dat nu
waar is, zal morgen gee?', loogen zijn,
iegtdeSpanjaart.
De waarheid komt dikwüs, op een hinkend paard, verre
achter aan.
-ocr page 40-
40         W. Sluiters
Geloof, my 'k heb geen ander wit
In. al mijn eenzaamheit, dan dit.
Zoo 'k ben vermoeit, ik zingc of dicht'
Het welk te zaam vermaakt en Iticht.
Ik maak heel weinig werks van vreugt
Die niet en fticht, maar flechts verheugt.
Vreugt zonder ftichting geeft het hert//"-. 14
Ook midden in het lachen, ftoert. *4,3"
Nooit ben ik minder eenzaam, dan
Wanneer ik eenzaam wezen kan.
De ziel heeft dan haar onderhoud,
Waar meê ze op 't alderlieflijkft kout.
Kan zulk een zyn gezegt alleen,
Die al den dag rondom zig heen
Heeft zoo veel wijze mannen ftaan,
Waar meê hy mag te rade gaan,
En oopnen hun verborgen fchat
Verfpreit op elk gelettert blad :
HuysrtjsteLust my altijd well,*
Zoo die gezelfchap my verzeil'.
Hoe zeer ik my naer ftilheit zett',
Noch word ik al te veel belet:
Zoo verre is 't, dat my 't ftille zijn
Zou ftrekken tot verdriet en pijn.
Hoe lang ik t'huis dus eenzaam zy,
't Is maar een kort vermaak voor my.
Trekt van myn leven eens den tijd ,
Die 'k in mijn ampt, daar buiten flijt',
En binnen, tegen, dank en wil,
Met
., * Zie dezt Letterkeering dis Schryvers op ds 8 r bladzydt-.
-ocr page 41-
W I N T E K L E V E N.          4I
Met iemand, die my ophoud, fpill',
Wat fchiet 'er dan, naer uw vermoên,
Veel over tot mijn vry verdoen?
Wanneer ik dan een winterdag
Tot mijn believen hebben mag,
Hoe onverdrietig, ja hoe zoet
Moet die dan zyn voor myn gemoet J
Het is een ongelukkig man,
Die by zich zelfs niet woonen kan;
Die voor zich zelven vrceft en fchrikt,
En nooit zijn geeft alleen verquikt,
Maar al zijn vreugt moet in 't gedruis
Der waerelt zoeken buitens huis. *
Ik weet geneugt, in dees mijn ftaat;
Die 'k niet kan halen van de ftraat.
Met boeken, en goed fcbrijfgerak,"}"
Verlufte ik my op myn gemak.
________________________________Ik
* Dusdanig konnen wyafgezohdert woonen, en vei-
lig in en door de waereld reizen. De gebeurde en tegen-
woordige beurtwiffelingen der Konirigrijken befchou-
wen: midden door de Koninglijke vlooten vaaren,zonder
onze zeilen te ftrijken: door Vrankrijk reizen.en naer den
Koning niet eens om zien: over de Pyreneé'n gaan, en
blijven op een gladde weg: in Spanjen zijn, engenige
geloofsonderzoekingen vreezen : in Engeland komen,
zonder onze koffers te laten bezigtigen: door de Sondt
varende, geen losgeld betalen: en ichoon wy in Groen-
land zijn , de lange nachten benemen ons 't zonnelicht
niet. Met een woord, wy reizen zonder Geld, zonder
moeite, zonder voerman, en zonder herbergen.
t Der wyzen fpreuk is, zet geen hand op 't papier,
dan met voorbedachtheid: want diie vingers doen in't
fchry-
-ocr page 42-
42,         W. Sluiters
Ik hebbe aldus veel min gebrek
Dan een die gele vergaart als drek,
Het welk der waerelt is en blijft,
Hoe wel men 't zoo veel lof toefchrijft-
Een vroom, een vry en bly gemoed,
Dat is mijn fchat, mijn geit en goed,
Waar mede ik, als ik pover fchijn,
Zoo ryk als't water diep kan zvn.
'JsHeb
fchryven goed of quaad. Daarom eener, die gevraagt
wierd om iet te oncierteikenen, zeer wel zeide: Papieren
Int, kofigeld, goêvrint.
Doch dit goet febryftuigonzes
Dichters ftrekte niet dan tot zyne nutte bezigheid, en 's
levens vermaak. Hoehoogtreffelykde penneren dezen
opzichte de prys behaalt, kunnenwe uit J. de Dekker uit-
trompetten.
De Veder van de Gans vliegt over land en zeè'n,
En zeit in Indien wat ik in Holland meen.
De Veder van de Gans doet meenig wonderteeken,
Doet doove liên verftaan , doet doodelieden fpreeken,
De Veder van de Gans vereeuwigt ons bedrijf,
En laat ons'namen niet verrotten met ons Iyf. . . .
Doch't is haar niet genoeg iet nuts te weeg te bringen,
Zy ketelt ook ons oog m et fici ely ke dingen.
Waar dê de pauwepluim zo welgemaakten zwier,
Of vlucht ooit door de lucht, als deeze langs 't papier ?
Die proef hier af begeert, bezie maar eens de werken
Van handen fix ter pen; itraks zal hy zien en merken
Dat paauftaart nooit zo fchoon in goud en zilver blinkt,
Als 't Ganzevederken in 't zwart van hunnen inkt.
Wie verder wil onderzoeken, dat de gans, de bye , en't
kalfdewaereldtbeheerfchen, bezie de
Duitslandfche Out-
fceden, 7ofte bladz.
-ocr page 43-
WlNTERLEVEN.         4?
'k Heb dus meer vreugd, dandiezyntyd
In 'e ongeftuimig taphuis flyt, *
Al waar men met de bek in 't nat,
Geen drooge blydichap kent noch vaty
Daar blijde dolheit van een uur
Eind in berouw te lang van duur. 9r« '4*
'k Benydeookniemandseereen ftaat V'I1'
Die in het graf niet met hem gaat: Pftl. 49.
Ik ben op 't hoogde punt van eer, V>1°-
Indien ik maar, gelijk een heer,
Mag heerfchen over fnoode luit,
En al wat d'edle ziel ontruftj
Zoo 'k moedig met den voet mag treên,
Den trots van 's waerelts ydelheên,
En, ver van 't waereldfch eer en (laat,
My hier in 't myn vernoegen laat.
Ik laat een ander zijn gevoel,
En kies de llilheit voor 't gewoel,
't Geweete blijft dus bell in vree.
Hoe vryer dan, hoe blyer meê.
Ik kan, hier in mijn element,
Al is 'er fchoon geen menfeh ontrent,
Noch fmook tabak, noch wijn of bier,
Wel luftig zyn op mijn manier >
Het welk noch my noch andren deert,
En daar geen gelt in word verteert.
Zoo
* Wie van ■verfcheide dronkzieke -volkeren tuytlttftig wil we-
ten , bezie de gemelde
Duitslandfche Oudheden.bl.' 88.enz.
Als ook de benaming der Herbergen, die veele in Kroegen m
Speelhuizen x.yn verwijfelt.
-ocr page 44-
44 W. Sluiters
Zoo 'k anders geen verdriet en had,
Als 't geen ik uit mijn ftilheit vatt',
Ik zou maar weinig zyn ontftelt.
Al wat my meelt ontruft en quelt,
Dat komt van buiten in mijn huis.
En dan is 't noch'myn meelte kruis,
Dat zulks my zoo belet in 't goê,
Het welk ik hier in ftilheic doe,
En dat mijn werk met minder vreugt
Ook geeft te minder vrugt en deugt.
Doch't eigen onbevroegtgewifT',1 Ptt.^16.
Dat van niet quaHs bewuft en is, Hanf- M-
(Dewijl mijn eenig oogemerk
Godts eer en ftichting van zijn Kerk.
In alles is) zegt dan in 't ftill'
Tot Godt j Heer , sus lust myu' will' ,
Men zie, in allerhande quaad, Amos.-^.b.
Op Gods bepaalden wil en raad, iPet'n'l%'
Die't eindlykal ten beften keert, 37, 38,30]
Zoo dat ons geen verdriet en deer t. *
Dan
* Geen pligt vordert God Almachtig van ons, dan een
volkomene onderwerping van zyne wil in alle dingen:
Ookis't waarheyt, dat geenige gefteltheid des gemoeds
hem meer behaegt, of ons beter valt, dan vergenoegt te
zyn met al 't gene hy geeft, en tevreden wat hy ons ook
afneemt. Invoegen dit onzen grondflagzy: dat God, den
onbeweeglijken Rotzfteen, het al beweegt: dat hy alle
dingen bezorgt, zelfs buiten zorge, enin'tkortgezegt,
al wat in God is, isGod.enGoddelyk. Hier op zinfpeelt
J. Kttts, die het dus verklaart:
De
-ocr page 45-
WlNTERLEVEN. ^f
De rotzlteen die gy ziet, is 't richtfnoer vanonsleven,
De nooddwang van ons doen, yan God ons voorgefchre-
Matroos die met gewelt.en na zijn eigen wenfch, (ven:
De rotzfteen trekken wil, dat is de domme menfch:
Gods fchikkinge ftaat vaft, geen menfch kan die bewegen;
Wat fperteltgy, ö dwaas! wat worfteltgy hier tegen ?
t Word wijzer, al die u hier in wel eer vergreept.
Die gaan wil, werd geleid, die niet en wil, geilcept.
Waar op A. Bógaart hem aldus natreed:
De vafte en onweegbre rots
Die alle rotzen doet bewegen,
En fchut en fcheurt, hoe hart en trots,
Is God, van wienge hebt verkregen
Uw leven, en het daaglijx broodt.
Watmoogtge, o domme menfch, dan trekker^
Uw loop ftaat vaft in vreugt of noodt 5
Gy zult niets als zijn toorn verwekken;
Des eert zijn' naam met nedrigheit,
Zo werdt u 't hoogfte goedt bereit.
K                     Dan
-ocr page 46-
46"          W\ Sluiters
Dan ga ik in myn pligt weer voort,
Schoon niet zoo wakker als 't behoort.
Ik denk, al lijde ik wat verdriet,
Wat niet en zuurt, dat zoet ook niet.
Al is alle ongeval geen vreugt,
Men maakt wel van de noodt een deugt.
Een Chritten, wat hy immer ly',
Kan droevig zijn, doch altijd bly: iCor.6.
Indien de wereld hem eens floot, *•IO'
Hy moet de werelt zijn als dood, Col.3.?.3.
Dewijl met Chriftus in zijn Godt,
Verborgen is zyns levens lot.
Wil 't hert dan noch niet zijn te vreên,
Ik zing'er al mijn beft door heen,
Het luft my dan, of 't luft my niet,
Met d'een of d'ander Pfalm of Lied, Et>h.$.v.i%
Die zoo ver komt, dat hy zijn herr,
Met al zyn ingekropte fmert,
Waar door 't zich voelde als in de klem,
Al zingende, en met luider ftem,
Voor Godt draagt en zijn fmerte klaagt,
Vindt al zijn quelling fchier verjaagt,
Zoo dat hem dunkt, hem zal voortaan
Geen zee van ramp te hooge gaan.
Gezang en fpel, dat zielen trekt,
Dat zelfs propheetegeeften wekt, 1 Sam.10.5.
En vaerdig maakt hun traag gemoed»iK«»-3i J
Is doch voor my te wonder zoet,
Mijn hert moet berften, zoo 't zomtijts
In zoo veel moeilijkheitsenftrijdts,
-ocr page 47-
W I N T E R L E V E N,       47
Zich zelf niet door gezang uitgoot. P/fa.o.
Men zingt zijn felften vyant dood.
Zoo 'k door geen zang kon zyn verheugt,
Ik hadde op aarde weinig vreugt >
Maar waar ik ben, of waar ik kom,
Verzelfchapt my die vreugt alom,
Doch allermeeft hier in mijn huis,
Zoo vry van 't woelig aardfch gedruis,
Alwaar ik fchroomloos, dag by dag,
Mijn ftem vryuit verheffen mag,
Vermits 't een dwaas, die haat en fmaad,
Hier niet kan hooren op de ftraat.
Zoo doe men hier het geen hierna,
Door 't vreugdenrij k Halleluja, openb. ly.v.i.&c.
In eeuwigheit zal zijn het werk
Van Chriftus uitverkoren Kerk.
Dit 's vreugt, die 't hert nieuw leven geeft,
En;die de werelt niet en heeft.
Het meefte volk weet hier niet van,
Dat nooit fchier fmaaklyk zingen kan,
Dan vol en dol door bier of wijn,
Maar ik moet nuchtre vrolijk zyn.
*k Heb heele ftapels hier in 't ftilP,
Van alle zangftof tot myn wil. *
K z                  Zoo
* Van alk oude tijden her is 't berucht, dat de Dicht- ca
Zangkunde van een betoverende kracht en vermogen ge-
houden zy: op 't gemoed en lichaam wonderlijk werk-
zaam , op de lydingen en 't bloed, om blijdfchap of droef-
heid,
-ocr page 48-
48          VV. Sluiters
heid, vermaak of fmerte te verwekken, quaalen te genee-
zen, voetenzo welals'thcrtinbeweegingtezetten. Wil
men Pythagoras en Plaio, wegens deze hemelfche invloed
en zangkunde nafpooren,zeeker men zal over de uitwerk-
fels dezer geheimenis verhaalt ftaan. 't Werd betoogt, dat
door 't konftig fpeeltuig een jongmans razende min wierd
verdooft: dat Asklepiades onzinnige herftelde: Ismenius
deThebaner, koortzige gezond maakte: jaThaletasde
Kretenzer met zyn Cytergeluit booze qualen en lucht-
ziektens genas. Maar boven deze zien wy't klaar in de
gewijde boeken aangeteekent, dat Davids Harp der mate
floeg, dat Sauls booze geeft van hem week.
Dat de nienfchelijke natuur tot Zang- en Dichtmaat
genegen zy, blijkt zelfs aan de ftamelende wichten, als
ze in de wieg leggen en weenen , dat liedjes en deuntjes
haar tot ftilte brengt. Voetgangers van 't re:zen afgemat,
zullen op den weg een gezang opheffen ; ambachrsliü-
den, fchippers, wagenaars, en boeren, hebben liede-
ren, om zich onder hunnen laftigen arbeid te vervrolij-
ken.. Niet alleen menfehen , met reden begaaft, maar
zelfs op onredelijke dieren, heeft de zang- en fpeelkun-
de vat. Paarden worden door de trompet ter wedloop en
ten örijd aangemoedigt: Schapen volgen de fluit en har-
derzang. De Doifyn, zo 't waar is, fpringt en buitelt,
op 't hooren van muzyk. Ziet ook wat den grooten
Schepper voor geneigtheid in de kleine vogeltjes heeft in-
geplant: hoe 't Nachtegaaltjealledeonderfcheidentlijke
deelen der muzyk door dat kleine keelt;e fluit, en in 't
zelve bevindt, dat alle konftenaars door hunne werk en
fpeeltuigcn hebben uitgevonden: zo zien wy, dat de na-
tuur den vinder en meeilereffe dezer zoetluidentheid zy.
Dat nu deze bovengemelte wetenlchap der muzyk , zo
verwonderlijk by de ouden opgevyfelt, in de waereld
geheel verlooren zy, Üaat by de geleerde fchry vers aan-
geteekent: dat het geene wy nu hebben uit zekere No.
ten, die eenen armen Monnik in't zingen zyner Metten
voorgekomen en waargenomen zyn, is opgemaakt, Zo
-ocr page 49-
W I N T E R L, E V E N.         40
Zoo'kDavids harp dan recht mag uian,^™*6
Moet haait de booze quaalgeeft gaan. T'23-
Hoe voelt men zich van heil omringt}
Als 't hert zich uitten treuren zingt!
Waar trooft en vreugt in Godt kan zyn,
Wordt alle quelling medicijn.
Mijn werk gaat valt tot d'avond heen:
Dan ga 'k bezoeken dees of geen',
Die naer mijn komft wel zeil" verlangt,
En my mee zulk een lufl: ontfangt,
Dat door het vriendelyk gelaat
Mijn hert in 't lyf my open gaat.
'k Bewijs dan, hoe ik daar ook zoet
En openhertig wezen moet,
En gaerne zyn mag by de liên }
Zoo datze by de kaers wel zien,
Dat al myn ftilte en eenzaamheit
Niet fpruit uit zuur en ftuur beleit:
Want fchoon ik 't eenzaam leven ken',
Men ziet ook hoe 'k gemeenzaam ben,
K 3                    En
dat deze twee Godlijke voortreflijkheden, de Debt- en
Zangkonfl tot een wyze van doen , daar door d'eene
weinig meer als tot het fpeelen op een Viool, en d'ande-
re tot een Rymkonlt verandert; en in der daad wel waar.
dig zijn d'onwetenheid van een Monnik, en dewoefï>
heid der Gothen, die dezelve onder ons ingévoert heb-
ben. Dat deze nieuwe gewoonte van zingen hedendaags
in gebruik, door zes fillaben, of lettergreepen, UT, RE,
MI, FA, SOL, LA, is uitgevonden van eene Guida
Arntyn,
in't io44ftejaar, getuigtGutberkth,
-ocr page 50-
■PB^BBHI
j*o W. Sluiters
En aan het volk, waar by ik woon,
My nimmermeer onminlijk toon'.
Al is zoo veel gezelfchap juïit
Alhier niet /leeds by my gehuift,
Behoeve ik daarom met verdriet
In eenzaamheit te zijn? Gantfch niet,
Ik heb gezelfchap over hoop,
Ook zonder dat ik verre loop,
Hier by myn volk zoo menigmaal
Als ik 'er ooit naer tracht of taal':
Dat weet my mijn bezoeking dankj
En 'k zie de ryge noch zoo lank,
Dat ik bekommert ben om tyd,
Hoe 'k noch eens komen zal zoo wydt.
De winterdagen zyn heel kort,
Zoo dat nu's daags niet veel en wordt
Van mijn bezoeken hier en daar,
Ten zy het by de kranken waar,
Of daar de zaak geen uitftel lijdt.
Maar 's avonds is 't de rechte tijd.
Myn volkje, dac hier woont op 't land,
Is 's daags wel hier of daar van kant,
Maar 's avonds vinde ik groot en kleen
In ieder huisgezin by een.
Dan ruft elk met gemak by 't vier,
Alwaar men myn gezelfchap vier',
En vryer by my zitten mag,
Dan in zyn arbeid op den dag.
'k Neem die gelegentheid dan waar,
En ga, met luft, dan hier dan daar»
Wan-
-ocr page 51-
W I N T E R L E V E N.         ft
Wanneer ik dit bezoek dan doe,
Men ruft my geen lantaerne toe,
Zoo groot en zwaar, dat fchier daarom
De meid haar gantfche lichaam kromm', .
Of de arm moet zetten in haar zy,
Eer dat z' haar door de zwaarte ontgly',
En dan weer heeft van doen een uur,
Eer zy 'er blanke bodem fchuur.
Ik ben al meeft gewent te gaan
By 't blinken van de lichte maan,
Zoo haaft die maar van 's hemels trans
Verfchijnt met d'allereerfte glans,
En lijde als dan, om pracht of ftaat,
Geen ander licht voor my op ftraat.
'k Ontfteek geen kaers voor zon of maan,
Zoo 'k by haar licht kan zien en gaan.
K 4                     Oi
-ocr page 52-
ft W, Sluiters
Of fchijnt aan 't hemels hoog gewelf
Geen heldre maan, zoo vatte ik zélf
Mijn kleine dieveluchtje ras,
Met eene kaers, en een gelas,
En ben daar van heel wel geleidt,
Vermits al 't licht zich voorwaarts fpreit,
En trekt zich t'zaam, recht voor mijn treên
Niet achter of rontom my heen.
Al wat door weinig wel gefchiedt,
Hoeft zonder nood door meerder niet.
Ja 'k ben daar van gedient veel meer,
£n ftappe daar meê voort veel eer,
Dan of mijn gang moeft naer den tred
Der luchtedragers zijn gezet.
Men heeft doch hier voor knecht of meid
Geen voor-of achterhuis bereidt,
Waar in men haar zoo lang doe gaan ,
Tot dat haar heerfchap op zal ftaan.
En dat men hen te zaarn met my
Zou zetten in die zelve ry.
Dat had geen val, en 't huisgezin,
Dat ik bezoek, zou dan te min
My openen haar vreugt of fmert,
Of wat 'er meeft leid op haar hert.
Men i's doch weêrzyds gaerne alsdan
Zoo openhertig als men kan.
Waar zoude ik ooit verzelfchapt zyn
Zoo zoet en wel alsbydemyn'?
Die raakt ons nu te meer aan 't hert,
Om dat wy met verdriet en fmert,
-ocr page 53-
WlNTERLEVEN.        f$
Zyn van malkaar verftrooit geweeft;
Doe 't noch verquikken kon mijn geeft,
Indien ik d'allerminfte maar
Van dit gezelfchap wierd gewaar:
Doe 'k nu en dan, uit liefdensdrift,
Mijn volk bezocht met briefen fchrift: *
Ja doe vvy weerzijds kermden, ach!
Die eens beleven mocht dien dag,
Dat wy malkander hier ter fteê
Weer zagen in goê ruit en vree.
Is'tvreemt, dat dit gezelfchap my
Dus aangenaam en heuglijk zy ?
Ik zie, dat onder haar elk een
My ongeveinfdlyk minne en meen',
Gelijk als ik met hert en zin,
Ook haar al t'zamen meene en minn'.
Schoon 't ongeacht fchijn of gering
Aan een verwaande ftedeling,
Die 't al na ftaat en baat waerdeert,
En met zyn minder noö verkeert,
Ja vraagt, wat eer, of leed, of nut
Voor my is in een leemen hut j
By volk niet van deurtrapt verllant,
Maar in hun eenvoudt op het land -,
Zoo achte ik 't nochtans als wat groots,
En hou my hier meer buiten fchoots
Van jalouzy en bitze nijdt,
____________ K f
                    Zoo
* Door 't gefprek in fchriften of brieven uitgedrukt, wor-
den de geene die van on? af, als tegenwoordig, 'tzyhoe
verre oolj detuffchenruimte ons doet aigefcheiden iyn„
-ocr page 54-
ƒ4          W. Sluiters
Zoo datze my zoo licht niet bijt',
Maar Hechts van elders en van verr',
Hun fchenbek tegen my opfpen'. *
't Is ook niet zonder nut of leer,-f
Zoo 'k hier dus met mijn volk verkeer' :
Hun ommegang leert my mijn plicht,
En zy zijn weer door my gellicht.
Als ik met dit gezclfchap praat.
Weet, dat my zulks aan 't herte gaat,
Veel
* Schenkzieke lafteraars vinden nooit bequamer levens-
geneugte, dan met 'er adderfpog de gerufte te ontruften.
Zy beveiligen het zeggen: De nydt is een fchaduwe -van de
dcttad.
Deze galbraakers, laftermonden thans noch da-
gelyks in faamrovende gedichten bekent, betoonen na-
zaten van Petrus /Irretinus, een vermaart Italiaans Poëet,
tezyn. Bezie zyn geducht ontzag. Weet, zei dGafp.
Bartbius
, dat hy de geene is, die byna van alle grooten zy-
ner eeuwe eeii goede preuve genoten heeft, op dat hy hun
leven door zijn Bytrymen onaangeroert zou laten. Zijn
wandelnaam wac: DegeejfelderVorften. Op zyne Medalie,
die ik by Dr. Smids gezien heb, ftaat, nevens zyn langge-
baarde afbeelding,'t zelfde: PETRUS ARRETINUS,
FLAGELLUM PRINCIPUM: en op't ruggeftuk.bin-
neneen kransje:VERITAS ODIUM 7ARIT.Waarheid
baart haat.
Hy is geftorven te Venetie.in Sebaftiaans Kerk
begraven, met een Italiaans graffchrift, hier op paflende:
Hier onder leit den bittren Arretyn:
Nooit menfehen tong zo bitter dan de zyn:
Die hoog, die laag, die dood, en levend Ichende,
Behalven God; om dat hy hem niet kende.
•f De leergierigheid fcherpt het verftand, doch omme-
gang met menfehen maakt het bevallig. Heteerftezetge-
meenlyk lievigheid by , maar 't ander maakt fmeedig;
de eene geeft het wezen en de gedaante aan 't beeld, den
andeten polyft het.
-ocr page 55-
WlNTERLEVEN.           ff
Veel meer dan daar men, naer de konft,*
Met hooge woorden, zonder jonft,
My op zijn grootfch feeiteert en eert,
En honig om de lippen frneert.
Wat uit het herte komt van daan,
Moet immers meeft ter herten gaan.
Ja 'k breng wel uit de flechtlle klim
De meefte vrucht en vreugt weêrt'huis,
Mits, zonder ftoot, den tyd daar meer
Met ïtichtelijk gepraat pafleer'.
Zy willen liefïl zijn onderrecht
Die dus eenvoudig zijn en flecht.-f
_________De
* 't Is buiten tegenzeggen , dat een gladde tonge, naar
de konft , deugd en ondeugd kan verheffen. De-
mofthenes dorft by zyne vrienden wel roemen , dat
hy door welfpreekendheids konft, den Rechter naar zyn
welgevallen het vonnis kon doen vellen. Op welk in-
zigt M, Kato, de voorzichtigfte der Romeinen, niet heeft
willen toelaten, dat deze drie Atheenfe Orateuren , Car-
neades, Critolaus, en Diogenes, binnen Romen in 't
openbaar zouden gehoont werden; om dat zy met zo
fpitsvindigen verftand , en geweldige welfpreekentheid
begaaft waaren , dat ze zo licht tot het onbillyke , als
redelyke zoude konuen bewegen.
t Zynde naer de zeden der eerfte Chriftenen,zonder de
minfte geleertheid of wetenfehap, met de eenvoudigftc
taal, 't nedrigfte leven en gedrag. Niet anders wierd'er
eeleeraart, dan van de godzaligheid, mildadigheid, liefde,
nederigheid en't geloovein denMeffias en zynKoningryk:
en 't blykt klaar, dat dit het rechte doelwit van 't Ëvan-
gely en prediken der Apoftelen geweeftzy, eneeniger-
raaten voordenwyzenenverftand'.gen . zo wel als voor
den machtigen en edelen, verborgen gehouden wierd:
want geene van die zyner, of hebben 't befpot of vervolgt.
-ocr page 56-
f6         W. Sluiters
De trooft heeft op hun ziel meer vat.
Zy roemen van geen aardfche fchat,
Noch van hun ftaat, of geld en goed,
Maar zijn verneert door arrcmoed ,
Waar door ik hunne en mijn geluk
In hunne en mijne ziele druk',
En leert te zamen hun en my,
Hoe 's menfchen rijkdom niet en zy
Gelegen in veel tijdlijk goed,
Maar in een welgeftelt gemoed j
En, dat hy rijk is, die, vernoegt,
Zich na zyn armoed' heeft gevoegt.
Maar is'er ergens een wat meer
Verhoogt door rijkdom of door eer,
Daar fpreekt me al veel van winllengeld,
Of
-ocr page 57-
WlNTERLEVEN.         f J
Of waar 't winzuchtig hert op zwelt. *
Helaas! 'k vergeet my zelfs daar wel
Door veel onvruchtbaar aardfch gerei,
Zoo dat ik namaals in myn geeft
Gedenk ; hoe ben ik daar geweeft,
En hebbe onnut mijn tijd verpraat
Met 't geen dat my niet aan en gaat!
Men is beft in een arme hut,
Voor 's werelts ydelheên befchut i
Het goê geweten houd daar by
Zich beft van 't pijnlijk wroegen vry.
Al word my daar dan op mijn hand
Geen groote roemer wijn geplant,
Hun liefde en luft tot my en 't mijn'
Verheugt 'er my veel meer dan wijn.
Wie
* Dez.e voefterkinderen der hope iyn den Alchymiften
gelyk, want als 't op toegry pen komt, word'ergrootc
hoope veeltyds verydelt. Het Eent en de Hond geven
't voorbeeld:
'k Zie nu, 'k heb te vergeefs myn tyd, myn goed verquift,
lkmeinde, ik had'et al, maaniet! 't is al-gemift, *
Dus breid het A. Bógaart uit:
Al 't geen ge op aarde 't meeft bemind,
Is maar een ydle waan, een wind;
Hoe dik wils heeft de fchyn bedroogen?
Het geen men met het oog befchiet,
En nafpoort is veeltyds een niet,
Of, als men 't grypen wil, vervloogen.
O ydelheid! O ydelheid!
Cy zyt, maat vaak te laat, befchreid.
-ocr page 58-
j-8            W. Sluiters
Wie uit een goedertieren aart,
My flechts een ftoel zet by zijn haart,
Al is 't gezeet van ftroo of tien,
Behoeft my anders niet te biên.
Noch heb ik vrienden hier rontom,
By welke ik ben heel wellekom.*
Zoo my den tijd hier viel te lang,
Ik nam tot hun wel meer mijn gang.
'k Heb ondank, zoo 'k dus lange draal $
En hier zoo valt blyf als een paal}
Zoo.dat men my bywylen vraagt,
Of my hun vrindlchap niet behaagt,
Om dat ik ze in zoo lang een tijd
Niet eens heb met mijn komft verblijd.
'k Weet zoet gezelfchap laat en vroeg,
Had ik daar toe flechts tijd genoeg.
Want geen ding kom ik meer te kort
Als tijd, waar aan 't my immer fchort.
Steeds blyft 'er noch iet ongedaan,
Al vang ik dag by dag weer aan.
Veel Itichtelijks hadde ik noch wel voor*
Maar raak 'er naar mijn wenlch, nietdoorj
Hoewel ik zomtijds al wat winn',
Ik lteek 'er noch ten hals toe in.
My
* Waar door bevefligt word , dat de onderlinge om-
megang de dochter is van de reden, de moeder van de
wetenfchap, deontknoopingderziele,dezamenkoming
der herten , de keten der vriendfchap , de wczentheid
van 't vermaak, en de natuurlyke bezigheid der menfcben.
-ocr page 59-
WlNTERLEVEN.        fp
My komt dan geen ding vreemder voor.
Als dat ik zomtijts zeggen hoor;
Ja wel! hoe lang moet u de tijd
Daar .vallen, daar ge alleenig zijt!
't Is fteeds by elk het out gezang;
Wat valt u dan de tijd wel lang.
Daar ik veel meer my zelve quell',
Dat alzins my de tijt verfnel'.
Mijn tijd die valt my, laat en vroeg,
Noch veel te kort, nooit lang genoeg,
't Is ofze my te poft ontrijd:
Ik heb alhier meer werk dan tijd.
Indien dan nu mijn ftaat u deer',
Beklaag myn tijdverlies veel eer;
Vermits mijn hert naer tijdwinft helt,
Gejijk de vr?.kaard naer veel geld.
'k Mag in geen dingen gierig zijn,*
Ik ipaar voor vrienden brood noch wijn,
Maar wat den Tijd raakt, ik beken,
Dat ik daar mee recht gierig ben.
Ik heb het geld niet overhoop,
Maar was 'er tijd voor geld te koop ,
* Des Schryvers meededeelzaamheid omtrent goede
vrienden , verdient loffpraake , daar in tegcnftélling,
dien onheufchen burger, die Auguftus te gaft genood
hebbende, ichande by behaalde', nadien hy hem zo zo-
berlijk in''t voorzetten van zeer geringe fpijze onthaal-
de , dat do-vermakelyke Keizer, met een lachende
mond, in 't uitgaan zeide: IVaarlyk ik dacht niet dat wy
Zo gtmunMAm met elkander waren.
-ocr page 60-
6*o          >W. Sluiters
Ik gaf daar voor het befte goud,
Dat iemant in zyn fpaarpot houd.
Daar is geen fchat, naby of wijd,
Te fchatten tegen de eedle Tijd,
Wie deze fchat verquiften gaat,
Of zich zoo licht ontfteelen laat,
En krygt hem met geen moeite weer,
Als wel verlooren geld of eer.
O menfchen kind, waerdeer den tijd!
't Zy watge doet, gy raakt hem quyt.
Hy gaat zoo wel met boertery,
Als met gewichtig werk voorby.
Doet alles met een wakk'rehand, Pred.$.
Mits geen gebruik van kloek verftant, ***}°'
Noch werk, noch wijsheit noch beraadt
In 't graf is, daar gy henen gaat.
Wie
-ocr page 61-
WlNTERLEVEN.        6t
Wie tijd wil achten als iet groots,
Bezieze, als hy ze in d'uur des doods,
Wanneer z' hem is geheel ontvlucht %
Zal deerlyk nazien met gezucht.
O J konden doch zoo wel de liên
Hun korte aanftaanden tijd bezien,
Als wel die nu verftreken is,
Wat fchrik, wat al bekommernis,
Zou zyn in 't binnenit huns gemoedsj
Om ze aan te leggen tot iet goeds!
Maar, eer men dit te weten kom,
Men is verlieten; de uur is om:
De dood legt menig in de kift ,
Eer dat hy van welleven wift. *
Het is een wijs voorzichtig man, Pred.%.
Die tijd en wijze kennen kan;* vm-
Die tijd vergaart en wel bewaart,
__ ________ L
                         Als
* 't Is dan een noodelooze klachte der gene die de natuur
befchuldigen, dat ze 's menfehen leven metzo enge pa-
len bepaalt heeft, daarzy, 't geen hun gegeven is, zich
zelfs vry willig laten af hou wen. En ieders leeftydislang
genoeg, indien hy 't maar zuinig aanleidt: en hy doet
geen kleine winft, die elk ding op zijn gevoeglijke tijd
beftelt. Deze onherroepelijke tyd word ons van Horatïusi
na de vertaling van A.Pels,ter waarfehouwing dus betoogt,
Der dingen eeuwigduurendheid
Word hier op aard vergeefs verbeidt.
De lente, zomer, herfft, en winter,'
De zon, en maan, de nagt, en dag
Staan nimmer ftil, en niets beginter,
Welks ondergang men niet en zag.
Gebruik de tyd dan in dit keven,
Dat weg is, word nooit we§r gegeeven*
-ocr page 62-
6z           W. Sluiters
Als 't befte dat hy vind op de aard,
Zoo dat hy voor geen konings kroon
Zijn tijd verruilde, al konde hy fchoon.
Elk uurken zy al fneeg betrapt,
Eer 't zonder vrucht ter vlucht ontfnapt.
Men neetne een ieder dag zoo waar,
Als of't ons'heele leeven waar.
Men kamp met fnelheid van den tijd,
Door 't fnel gebruik der zelve, om ftrijd.
Dien 't volk onnut veel tijds ontrooft,
Verheft meer als hy wel gelooft,
'k Ben blyde, dat de winter my
Vaiunenig tijddief nu bevry'.
Het ftecvolk wil nu niet van fteê,
Bevreeft voor buy en, koude, en fnce:
Het weet op 't land nu geen plaifier,
-ocr page 63-
W I N ï E R L E V E *T. ' ó"$
En denkt wel dat nu niemand hier
Kan leven, dan met groot verdriet.
Zy Zeggen, 't is'er 's fomers iet:
Maar wie is 't, die by winterdag
Op zulke plaarzen harden mag?
Daar ik my zelve vaffc verbly,
Die hier nu zitten mag zoo vry.
Op dat ik dag by dag verricht
Al wat my zelfs en andren fücht.
Of 't buiten mottig is, of koud*
Ik heb hier droog en luchtig houd ,
Dat fraai gefchelt is en gekloofc.
Ook fchijnt de vecnzon my voor 't hooft.
Waarom ik 't in de winter hier
Wel harden kan op mijn manier.
De tijd verleent my nu meer jonfr.
Daar word niet half zoo veel gebonilr
Als in defoHier, voor myn deur,
Waar door den dag krijgt lcheur op fchguK
Wat is een winterdagje zoet
Voor een die zich voor luiheid hoed'
Die meer in luiheid zich verblijd,
Dan een die zulk een dierbren tijd s
Op 't gladbevroren ys of fnee,
Verjaagt met paard en narreiiee.
Doeri 'k eens een uitvlugt naar de fteén»
't Gefchied al om gewichte reen.
't Is zomtijds om myn naafte bloed,
Dat my daar by zich hebben moet,.
Wie kan zich dat geheel ontüaen?
L 2,                     H«-
-ocr page 64-
BHBKÏi^^BHBBHa
64         W. Sluiters
Het bloed dac kruipt daar 't niet kan gaan.
Maar zoo 'k nu in een Had eens toef,
Het is uit nood, of groot behoef,
Om dat het dan aldaar voor my
Zoo druk is met de drukkery. *
Ik ben niet zinlijk in myn huis, '
Maar heb myn werk graag net en pluis,
Dat voor elks oogen komen moed.
En blijft als 't is, 't zy quaad of goed.
De drukkers proef heeft vaak een fout, "f
Die niemant licht bemerkt of fchouwt,
Dan
* 't Verdient onze aanteekening; dat de eerile vinder
der loffelijke Boekdrukkunft zy , volgens 't getuigenis
van Munfterus, Joh. Cuttmberg; hoewel die van Haar-
lem , niet zonder krachtig bewys , Lourens Kofter daar
voor erkennen. Maar dat ze al over de ióco jaren in
Sina is bekent geweeft, verhaalt ]uan Gonzales Mcndofa,
in zijn Sineefche gefchichren. De zugt der Boekverkoo-
pers om winft, maakt eene bezigheid in de Drukkerye;
doch helpt'er vele, 't zy door onkunde, ofdoorwaan*
wyze Schryvers, driftig aangefpoort, in den druk. Zie
wat'er Cuntus Venalis van uitdrukt: Iemand die zijnen
naam niet tweemaal 's jaars naer de Frankfortfe Mis over-
zend , beeldt zig in dat hy niet onder 't getal der Ge-
leerden gereekent wordt: zulks dat 'er door eenen reegen
nooit zo vele paddeftoelen opfchieten, als 'er wel boeken
op eenen dag uitkomen.
■f Zelden kan men zijn werk den Boekdrukker alleen
vertrouwen: echter gebeurt het niet weinig, dat een an-
der de misflagen, die den maaker over 't hooft gezien
heeft, ontdekt. De berugte Guy Patin maakte zijn voor-
r.aamfte oeffeningen daar van, dathy deproefbladeren
van de Boekdrukkers verbeterde, waar van hy volko-
men
-ocr page 65-
Winter-leven. 6 f
Dan zelf de maker van 't gefchrift,
Die alles op het naauwfte zift,
Of vind iet onfatzoenlijks uit,
Dat door geen tekens word beduid,
Waarom hy zelfs daar by zyn moet.
Als 't lelie blad ten einde fpoed,
Moet zomtijds daar iet by of af,
Dat nooit een vreemde nam of gaf.
Indien'er haalt is by myn werk,
Zoo moet de drukke drukker fterk
Geport en aangedreven zyn;
Of ander werk gaat voor het myn'.
Dan moet ik tot de binders gaan,
En zelve met hun overflaan,
Hoe beft myn werk gebonden zy,
Of hoe veel dat men eifch van my
Voor hoorne-of flechte fchapenband.
'k Maak met hun klaar den achterftant.
________________L 3
                       Om
men kennis had. Getuige gaf den Heer Rioian , voor-
neemfte geneesheer in zijn tyd , van dezen, na dat hy
maar eens eenige zijner verbeteringen zag , oordeelde
daar uit gunltelijk van zijn verftand en béquaamheid,
en fchonk hem zijn vriendfehap. In den aanvang der
Boekdrukkerykunlt rekende de grootfte mannen t zich
tot eere proefverbetcraars van bequaame Boekdrukkers te
wezen. Artfen , Regtsgeleerden, jaPriefters en Bifïchop-
pen zelve, maakte daar hun werk van. Johan Andreas,
Biffchop van Alerie, heeft zich niet onwaardig geacht,
verbeteraar der proefbladen tezijnin de boekwinkel van
Koenraad Suvenheim, en Arnold Pannarts. Dit getuigt
de Heer viweul-Marvïllt , in zijn Mengelingen van Hf
fiorit- en Taalkunde,
-ocr page 66-
66          W. Sluiters
Om zulk een diergelijk vereifch
ïs 't dat ik naer de fteden reiz:
Geloof my, vrienden, dat ik daar
Om andere»reên niet henen vaarV
Het ftadich bedrijf geeft my geenvreugt,
Maar wanluft en veel ongeneugt;
Waar van zoo klaar gelijk den dag,
.Myn Buitenleven tuigen mag,
Het welk ik ongcveinfdlijk fchreef,
Zoo als myn geeft my daar toe dreef,
Voor al niet anders als ik 't meen.
Daar gaat het land my voor de fteén.
Wie tijd waerde"ert, endichtenfchrijfr,
Heeft hooit meervicugt, dan alshyblyfc
Gantfch afgezondert, by zyn werk,
En in zyn zelfs bepaalde perk.
Ik waar v/el mal, zoo'k om plaizier
Ging in de wintertijd van hier,
Daar zelfs geen zoete fomerdag
My üchtlyk toe bewegen mag.
*.k Weet met mijn geld wel beter keer',
En met mijn dierbre tijd noch meer,
Dan dat ik die met reizen quift,
Als of ik daar geen weg meê wift.
*k Heb meer vermaaks te huis alleen
Dan 'k weet te halen in de fteên,
Daar nooit voor my iets is bereid
Dan moeyelijke bezigheit.
*k Onzie my, dat m'er ftaag weer aan
My ledig langs de ftraat zie gaan 3
-ocr page 67-
W I N T E R L E V E N,       6j
En niet begrijp wat ik daar doe,
Zoo dat m'er 't een of* 't aar vermoc,
Dat nooit mijn hert eens had gedagt.
'k Slyt hier den winter zoet en zagt j
En denk al dag by dag weer aanj
"Wat wil hy haalt ten einde gaan!
Niet ongerijmder, dan bejag
Om 't korten van den winterdag,
Die's avonds vroeg en 's morgens laat
Te veel met flapen henen gaat,
En tuffchen bedde en dekens blijft.
Hoe zeer men ook zich zelve drijft,
De nutte bezigheit en vlyt
Verkort op 't allerbeft den tyd.*
Waar iemant duizent vreugden zoek,
Mijn vreugt is in deze achterhoek.
Zoo 'k als een affchepuirler zat,
En anders niet te doen en had,
Als flechts mijn fcheenen wat te braan,
Men mogt dit lecven my ontraan.
L 4                     Ik
* Op zodanige gewoone bezigheid fchynt de Ridder
temple zijne gedagten ge veft, en met dit voorbeeld bewe-
zen te hebben. Een oudt man , zegt hy , dicht by
's Gravenhage, die dikwyls karnemelk en boter tenzy-
nen huize bragt, wierd zo ryk, dat hy deze zijne be-
zigheid aan een ander overdeede, en in den Hageeen
huis kogte, en met inboel optooide, met voornemen
om'er zijne dagen in ruft en genoegen ten einde te bren-
i
en: maar kreeg zulk een tegenzin in de ledigheid, dat
y 't huis verkocht, en weder keerde naev de boterkarn.
-ocr page 68-
68         W. Slüitïu
Ik ben gantfch niet van zulk een aart,
Dat ik in 't hoekje van den haart
Wat lang zou zitten zonder werk,
Of eenig loflijk oogemerk.
Ik hou niet veel van zulke liên,
Die mannekens in 't vuur flegts zien,
En 't mymrend hooft vol zotheid broên
I^let wetend watze zullen doen.*
*k Heb zoo veel werks hier overhoop,
Dat altijd my de tyd ontloop'.
_____________________'kHoor
* Riften van voorbeelden ftaan genoegzaam bekent;
iooi ftilftant verergeren alle dingen : als het yzer ruft,
£D roeft het: ftilftaande wateren worden haaft Hinken-
de : opgefloote kleederen wremelen van motten en fchie-
fers. Een ydel gemoed is een herberge van zonden: op
tvelke luyaartsakker, volgens Salomons zeggen , niet
-ocr page 69-
Winter leven. 69
*k Hoor naer geen klokke die der (laat,
Eer datze 's middaags bombara gaat:
Zoo dat ik denk: wel! hoe is't hier!
't Gebraad is noch niet eens by't vierj
En 't is zoo laat ? De klok die liegt,
Of 't is dat my den tyd bedriegt.
Zoo gaat het naer de noentyd weer:
Ik denk vaak: is het donker weer,
Of komt den avond al weer aan?
Daar noch zoo weinig is gedaan !
't Is tyd dat ik mijn kaers ontfteek.
Zoo gaat elk uure, dag , en week.
L f                    Nu
dan diftelen en doornen groeyen. In't kort, de ledig-
heid is, zo als het ]. Kaïs uitdrukt, een moeder van
beuzelingen, een ftyfmoeder van deugden.
Wanneer de luye flang is in het gras gelegen,
En dat de galde zon komt over haar gezegen ,
Zo is van ftonden aan de fpinne daar ontrent,
Die flux een booze ftraal haar in de leden prent,
Wie ledig zit en gaapt, en luyert gantfche dagen,
Pie lyd geduurig nood van duizend auade flagen,
Totondienftvandeziel. O vreeft, gezellen ,vreeft»
De weelde fchiet haar gif tot midden ia den geeft.
't Gene de Hr. Jl< Tïógaart dus beveiligt:
Niets is zoo fchaadlyk aan 't gemoed ,
Als luiheid, en ook overvloed.
Wat kan de vadzigheid u geven ?
2ie hoe de fpin den flang belaagt
Als haar de zomerzon behaagt,
Zyn luiheid koft hem vaak het leven.
Befteed dan jeugd uw lentetyd,
Eer u die ichoöne gaaf ontglyd,
-ocr page 70-
jo          W. Sluiters
Nu oordceld eens; naer 'tgeengyziet,
Of my de tyd verveelt, of niet;
En of 't zoo groot een wonder fchijn',
Dat ik zoo lang alleen kan zyn.
Ik hou de tyd in waerde en eer,
Maar ik verdrijfze nimmermeer.
Ga 'k hier en daar by wijlen heen,
't Is om geen tijdverdrijf; 6 neen :
Maar 't is, om dat beroep en tijd
My dan niet langer t' huis en lyd.
Indien ik de een of de aar bezoek,
't Is niet, om dat ik, in mijn hoek,
Hier achter geen meer raad en weet,
Waar in mijn tijd zal zyn befteed j
Maar dat hier door myn liefde en plicht
Ook trouw verfchuldigt, zy verricht.
Die u bezoekt om anders niet,
Dan dat hem eigen haart verdriet,
En zelfs de tijd hem valt te lank,
Verdient van u heel weinig dank.
Al komt hy dan al menigwerf,
Gy zyt alleen zyn noodbederf.
De reden zyn dan veel te flecht,
Als de een of de ander tot my zegt;
Zoo, komt eens uit, om dat den tijd
U doch te lang valt daar gy zijt.
Neen, vrienden; zoo ik tot u kom,
Gefchied het nimmermeer hierom.
Als ik 't niet deede om uwent will',
Ik zat de ganfche week hier Uil;
-ocr page 71-
WlNTERLEVEN.        Jt
En zou niet eens noch vroeg noch laat,
Myn beenen zeiten op de ftraat.
Ja, zoo 'k wou uitgaan om een leur,
'k Had hondert plaatzen tot mijn keur.
Daarom gedenkt vry , waar ik kom,
Het heeft geduurig zyn Waarom.
Heeft 't een of't aar niet veel om 't lyf,
Noch doe ik 't om geen tijdverdrijf.
Geniet ik wat vermaak of ruft,
't Is, om den tyd met verfche luft,
Weer naer te jagen al myn beft.
Tijdquifting fchuwe ik meer dan peft,
Fy! dat den naam van Tydverdryf
Noch by den Chrift'ncn overblijf!
DaarGod zo fchcrp eifcht tijd en ttond»R«w. 13
Die hy ons hier ten goede gond. ' u-
Geen meerder klagte is in de hel, Cal' 6-9>ro-
Als dat men d'edle tijd door fpel
En ydelheid verwaarlooft heeft.
Maar tijd, eens quijt, word niet herleeft.
O tijdverdrijver, wie gy zijt,
Verdrijf ons doch den quaden tijd,
Maar koop den goeden wijflijk uitj C0I.4;
Hy heeft en geeft een rijke buit.
         v- S.
De menfch, opkoopmanfchappen wijs»
Eilaas! zet alles nu op prijs,
Maar geeft zijn tijd flegts overhoop,
Gelijk een toegift op de koop.
Zegt, wie zoo graag naer tijdwinft zy,
Om die te fchatten naer waardy?
Men
-ocr page 72-
7%          W. Sluiters
Men acht zich nu aan ons verplicht
Voor iet van geen of klein gewicht;
Dat elk doch haaft, naer zynen doen,
Met 't een of 't ander kan vergoên.
Men dankt ons voor een dronkje bier 5
Maar voor een uure drie of vier,
Dre me afbreekt van zyn tijd en werk,
En aan hen geeft, dankt niemant ftcrk,
Indien men tyd van ons ontfang,
Dat acht men als van geen belang,
Daar nochtans zelfs een dankbaar man
Die nimmer weer vergelden kan,
Noch daar voor, met fatfoen en eer,
Kan zeggen, Haalt uw fchad eens weer.
Men deelt zyn geld niet gaerne meê j
Maar met zyn tijd is elk haaft reê,
Om die te quiften aan een aar,
Als ofze van geen waarde waar:
Daar doch geen ding op aarden meer
Gefpaart mag zyn met lof en eer.
O blinde, waar is uw gezicht?
Hoe weegt gy 't fwaarfte doch zoo licht?
Geen menfeh lyd meer verborgen fchaa,
Dan die zyn tijd niet houd te raê.
Zegt, oPer een op aarden leef,
Die ooit verlooren tijd weergeef.
De tijd loopt vlug en fnel vooruit,
Wordt niet herroepen noch gefluit,
Vlied zachtjes heen, maakt geen gerucht,
En waarfchouwt niemant van zyn vlucht.
-ocr page 73-
WINTERI.EVEN.          7|
De tijd word niet bettiert door konft,
Noch ooit verlangt tot iemands jonft.
Hy houd zijn vlugge loop en draf>
Die Godt van aanbegin hem gaf.
Hy fpant nooit uit, word nooit verlet,
Noch door gefmeek eens neer gezet.
De tegenwoord'ge tijd is kort,
Zoo dat'er aan getwijfck word,
Of tegenwoord'ge tijd ook %y ,
Want ze is alle oogenblik voorby,
Het geen ik nu zegge, is niet meer.
Een andre tijdpunt is 'er weer.
De tijd wil 't fnelfte zyn van al,
Tot datze niet meer wezen zal. openh.io»
Gy
vraagt my, of ik zelve dan *«•ƒ&
Mijn tijd zoo wel toebrengen kan,
Dat ikze aan ieder dus waardeer j
Ik zegge, dat ik zulks begeer;
En tracht'er naer met alle vlijt,
Om niets re quilten van mijn tijd.
'k Zeg niet zoo zeer wat ik vermoog,
Als wel, waar dat ik meeft naer poog,
En wat een man, als my betaam'.
Is iemant zelfs fchoon min bequaam,
Om fnel te loopen in de baan,
Noch maant hy wel een fterker aan.
Ja 'k ben, door Godts genaê, zooverr'.
Dat ik volmondig zeggen derr',
Dat ik tot in mijn ziel bezucht
Den tijd, die 'k mifle zonder vrucht.
-ocr page 74-
74 W-. Sluiters
Ik overdcnke dag by dag,
Hoe 'k belt mijn ovrig leven mag i Petri4.
Belleden tot Gods dienft en eer,           wrs'z'
Ik vrees geen ding ter werelt meer,
Dan dat my ooit veel aardfch bedrijf
Mogt komen vallen op het lijf.
Tot niet- en qtiaaddoen zal, met weet,
Van my geen uure zyn befteed.
Omenfch, die, met zoo licht een hand,
Den dierbren tijd vei lanterfant,
Verzin doch, waar gy henen zeilt.
Koop tijd uit, wijl ze u word geveilt. Eph.$«
Maar die ze beft uitkoopen wil
          v-1 '
Tot zielen oefFnin'g, moet in 't ftill'
Al veeltijds weten om te gaan
Met ftommen, buiten '«vverels baan,
Zoo dat hy afgezondert leev',
            sj>r.i%.
En zich geheelyk overgeev',                v-1'
Met lijf en ziel, aan rt loflyk werk,
Verkoren tot zyn oogemerk.
Dit maakt ook, dat mijri Eiberg* my
Zoo mooi als 's Graven-Hage f zy.
'k Was
* Eibergen is gelegen in 't Graaffchap Borkeloo , byna
vyf uuren ten ootten Zutphen, aan de lierkelftroom, niet
verre van degrenfen des Bifdoms Munftcr.
f Anders ook den Haag gezegt, een groot welbe woont
vlek of open ftad, in voorrechten geenige ftad in Neer-
land wijkende, in 't zuidwefterdeel van Holland, onder
't gebied van Delfland, omtrent een klein uurtje van de
Noord-
-ocr page 75-
WlNTERkEVEJSf.        J f
'k Was left een ruime tijd aldaar j
Maar zat meeft, d'eenedagnad'aar, \
Op mijn vertrek in ftilte alleen,
Met boek-en fchrijftuig om my heen,
En hiel mijn deur en venfters toe,
Van al 't gezwier ontruft en moe,
Mijn vrienden deên my dikwils d'eer,.
Om my te leiden op en neer,
Naer 't Princen Hof, of naer't Voorhout,
Daar me al, wat pragtigis, aanfchouwtj
Waar in ik wel haar gunft aannam,
Maar, als ik op mijn kamer quam,
Was daar, in plaats van al 't gepraal,
In ftilheit weer mijn zoetft onthaal.
Dan dacht ik by my zelf altijd;
Wat lijd een Chriften hier al ftrijd,
Die in de werelt geen vermaak i&?».z.ij.
Begeert, dan dat hy die verzaak! 2lt-2'17-
Geloof my, dat ik reis op reis
Zat by my zelf in zulk gepeis:
Al woonde ik in den moojen Haag,
Die mooiheit waar my flegts een plaag,
En gaf my veel belet in 't myn,
Waar in ik doch moet bezig zyn.
________________Of
Noordz.ee, en byna anderhalf ten noorden Delft Is wel-
eer een luftplaats, boich of haage van de Graven in dier
tijdgeweeft. Endaarna, in 't isi8fte]aar, deerlijkvan
Marten vanRoffum, krygsoverfte des Hertogs vanGelder,
uitgeplundett en verwoeft, Ziidt Nedtrlandfchc Oudthe-
den 0} ds
iÖ7ac &Jadzyde<
-ocr page 76-
j6 W. Sluiters
Of zoo
veel koetzen, met veel ftaatj
Hier hofleboffen langs de ftraat,
Zoo dat bet in mijn ooren raaft,
Daar van hebbe ik de zatheid haaft.
A\ waar 't te Eiberg ook als hier,
Gedagt ik, wat zou dat gczwier
Voor my zyn, die naer ftilheid tracht,
En 't ander maar voor quelling acht,
En de onweêrroepelijken tyd
Niet gaerne in aardfch vermaak verflyt!
'k Ben noch al van het zelfgevoel,
Waar onze plaats zoo vol gewoel,
En praalde ook zoo in weelde en glans,
Ik blijf hier in myn huis nochtans,
En had noch luft, noch tyd, om 'toog
Te weiden in al 't ftaatvei toog.
'k Weet in die grootfche fteen ook licn,
Die 't al met tegenheid aanzien
Wat daar van 't wereltfche gedacht
Zoo word geacht of naer getracht,
En daaglyks met een boek in 't ftill'
Op 't belt vernoegt zyn naer hun will'.
Wat helpt hun al die luiller dan?
Dewijlze liever zyn daar van,
Op dat hun oogen, ooren, hert,
Niet zyn bekoort, deurboort, verwert.
Is 't hier te doodfch: weet, dat voor ray
Die doodsheid als een leven zy.
Maar veel gewoel is my een dood,
Waar in ik nooit ben, dan door nood.
'JsBen
-ocr page 77-
W ï N T E ft L E V È N.        JJ
4k Ben op geen plaats zoo wel te vreên,
Als daar ik's werelts ydelheên
Al levendig ontfterven mag.
Of iemand op zyn lefte dag,
Wanneer hetn doods geweld omvat f
Ey wereld! zegg', wat lof is dat?
Ik tragt^ dat ik de wereld haatj
Eer dat zy zelve my verlaat.
Al quam my al de werelt toe$
'k Zou doen het geene ik heden doe j
En zoeken, even graag en fterk,
Al voort te gaan in 't zelve werk j
'k Zou by my felf nooit blyder zyn s
Dan als ik bly ven kon by 't myn.
't Genoegen j dat ons de aarde geeft,
Is niet in dingen die men heeft,*
Maar in 't gemoed van een die ze acht.
Iet grooters word van ems verwacht.R°w 8.23.
M
                          Ai
* Daarom zegt Salomon wyffelijk: ik tr.erke dat'cr
niet beter is, ais weldoen en vrolyk zyn
: Dusdoende ont-
loft men zich beft van onnutte zorgen , gelijk de Ridder
liats, en koning David, hier op aantoonen J dat ze
verzamelen, doch niet weten wie het krygen zal.
Wat luft den armen' menfeh, niet handen en met voeten
Hier in dit aarden hol, gelijk een Mol te wroeten ï
Wat heeft hy doch voor al zijn zweet.meer a's het Fret •
Een ander eet het wilt, en ky krygt naau een flet
Eens afgeileten doe-ks, om mee te zyn begraven.
Dat is het Icon van zyn gewoel en aagftig flaveii.
Welaan! 't islang genoeg gewroet, hefop uw hooft,
En fpoort naer wilt.waar van gy nooit kom zyn beroofu
-ocr page 78-
78 W. Sluiters
Al waar ik van al 's werelts eer, *
Van al haar vreugt en rijkdom, heer,
Het waar een arme flaverny,
Zoo 'k daar door week van God en my.*
Daar is geen waar geluk in iet,
Daar niet is dan een groote niet, spr.i-$.$.
Dat,
* Niet oneigen zegt de Dichter A, Bógaerthierop:
Geef, zyt gy vroed,, een edle blyk
Van deugd, en jaag naer 't hemelryk,
Dan hebt ge een edle vangft bekoomen.
Wat baat u 's werelds overvloed ?
Jaag, jaag naer 't onvergangbre goed,
Dat Godt om hoog bereid den vroomen.
Het aardfche is nietig, en verdwynt,
Daar deze alle eeuwen over fchynt.
-ocr page 79-
W I N T E R L E V E N.        Jp
Dat,alseenfchouwfpel,eensverfchynt,i<r<>»-.7/;ri
En daar mede,als een fchim,verdwynt.a*..i 5.13.
't Is ydelheit der ydelheên,
          Pnd. i.v.%.
Al wat gezien word hier beneén,
Wat ooit een vleefchlyk herte vleid,
Een Chriften leeft voor d'eeuwigheit.
Dit's ook mijn doel, waar naer ik mik. P&6>
Hoe zoude ik dan den oogenblik v' r4-
Mijns levens geven aan bedrijf, Pred.i.v.j.
Daar niet op 't left van overblijf?
Haafl valt deze aardfchc hut daar neer, i Cor. y.
En daarom yvere ik te meer,
             vers-l-
Dat al myn tyd en vlyt doch wel
Befteed zy , eer de dood zoo ïhel
En onvermoedlyk my verrafch ,
En al mijn fpillen werpe in d'afch.
'k Moet nu iet doen het welk als dan* Pet. u
Den levenden noch Üichten kan.
         v,l$'
Ons leven gaa doch zoo niet heen
Voor luiden van onze eeuw alleen.
Men moet iet doen, dat voor de liêri,
Die naer ons leven, ook noch dien',
En aan meer eeuwen voordeel geef.
Men leeft voor wein'ge, zoo men leef
Slechts voor de luiden van zyn tijd.
Men kan ook,buiten 't oog der nijd,*W.4.1,4,
Die na de dooJ niet word geacht,
Iet doen voor 'e verre nagedacht.*
M 1                       . js
* En waarlijk z.00 zyn'er veels in de wcreid dood,
dw
-ocr page 80-
8o          W. Sluiters
Is mijn talentje klein en flecht,Matt.ij.i$,&c
Het moet al mee zyn aangelegt,
Schoon 't veel geringer waar in waard'3
Ik bergd'et nochtans nier in d'aard',
Om dat ik merk', hoe't hier of daar
Meer fticht, als of't iet grooters waar.
Zoo niet, het houd ten minden my
Van fchendig niet- en quaeddoen vry.
Denkt, als ik dit al t'zaam betracht j
En naer behooren neeme in acht,
Of my myn ftille leven dan
Te lang valle of verdrieten kan.
Doch elk en vat het niet zoo reê,
Die 'e vatten kan, die vat'et meê.
't Is juift voor iedereen geen raad ,
Te leven in zoo ftille een ltaat,
Die voor een zwaar en traag gemoed,
Door Satans lift, veel onheil broed.
Weet
die meeft in dezelve leven, wier naam en faam alle
monden melden, en alle ooren ontfangen: die de vruch-
ten van hunne geeftige gedachten ten kollen van vele uu-
ren ilapens, uitgewrocht, elk een, zonder onderfcheid,
om niet, ent'cffens, veilen, en geellige luiden door een
kort begrip maken. Hoe zodanige luiden duiflerder le-
ven , hoe ze meerin'tlichtwoonen; entemeerzybe-
dektzyn, te meer zy gezocht eh be vraagt worden. Wie
zich zelven met eigen zap kan voeden, en vermaak
neemt met de dooden gemeenfchap te hebben, omzyn
evenmenich te beteren, leeft een zeer gelukkig en he-
mels leven.
-ocr page 81-
WlNTERLEVEN.         8l
Weet, dat geen eenzaam leven paft
Voor een, die zelfs zich is tot laft,
En de aarde die hem dragen moet,
En met verdriet zoo ledig voed.
Men bind'er zich, door los beltaan,
Ook nimmer door geloften aan.
't Is voor een menfchenkind, in tijd
Van zwaare aanvechting en van itrijd,
Niet raadzaam, dat hy eenzaam zy.
Maar zich by goed gezelfchap vly',* .
Het welk hem helpeen onderitutt', Pred.4,
En voor bedroefder leed belchutt'. ■"«■ƒ• i°.
Maar zoo men, van verzoeking vry,
Zich zelf gemaklijk machtig zy,
En, fterk en moedig in den Heer, nph.S.v. 10.
Zich in zich zelve wende en keer',
En fmaak'het allerheuglijkft zoet
Van zoo een werkzaam vry gemoed j
Men blijve in zulk een ftaat, alsdan,
Zoo lang vry eenzaam als men kan.
Ik voege myn genegentheit
Aldus naer cijds gelegentheit.
Mits Godt mijn huis dus eenzaam ftell',
Zoo tracht ik de eenzaamheit ook wel,
M 1_________Tot
* 't Quaad gezelfchap dient gemydt, en't go.ede ge-
zocht te worden:uit welke gencigtheid de bron ontfprinat
dat het grootfte vermaak des levens de liefde zy: de
grootfte fchat vernoeginge: het grootfte genot de gezond-
heid: het grootfte gemak de flaap: en't grootfte genees-
middel een getrouw vriendt.
-ocr page 82-
8z          W. Sluiters
Tot myn en andre luiden baat,
Te bruiken, eer den tijd vergaat.
'k Geniete zoo een itillen dag
Niet langer dan ik kan en mag.
Belieft'et Godt, dat ik eenmaal
Mijn jonge fpruitjens by my haal,
Met al wat tot haar dienit behoort,
Dan is myn gantfche wooning voort
Van goed en zoet gezelfchap vol.
*k Moeit ongevoelig zyn of dol,
Zoo 'k daarin ook geen vreugtenhad.
Myn kindren zyn myn rij kite febat, '
Myn erven die ik overwon p/alm 127.^,3.
JMaer dat ik d'Egtftant eerft begon.
Konde ik ze bey, met goed fati'oen,
Hier by my zelf zoo wel voldoen,
Als nu fteeds op hen word gepaft,
*k Zou my een luit zyn , maar geen lalt.
Godt gunn'my,dat ik zc,aan my n difch ,p/n8.
In vrede, mag gezond en friich, *w*3«
Gelijk olyveplanten, zien,
En daagiijks haar myn liefde biên.
Het zal ook ftrekken tot Godts eer!
Zoo'k wel myn eigen huis regeer', iTim.3.
En hou myn kindren met beleid, *wm-
In ftemmige onderdanigheid,
Ja zoo zoud uit der kindren mond vf- 8- 3-
Godts lof hier by my zyn verkond -.Matt. 2.1,16.
't
Geen 't zoetfte zoet is in een huis.
'k Zal nochtans haten veel gedruis,
En
-ocr page 83-
WlNTERLEVEN.        83
En trachten, dat ik ook alsdan
Noch by my zelve woonen kan,
En, zonder nood , geen aardfch bedrijf,
Aanhalen, maarin'tmyneblijf:
Gelyk ik heb tot noch gedaan.
Ik heb'er't volle voer doch aan,
En ken myn fchoudren veel te zwak
Tot meerder laft en zwaarder pak.
Geprezen zy myn Godt, dat hy,
Die beft myn zwakhek kent, van my
Tot noch toe d'aardfch beilommer weert.
Al word myn geld fchoon niet vermeert,
Hy gunne my voortaan 't geluk,
Dat my geen nypende armoe drukk', *
M 4                      Die
* d'Ervai entheid heeft ons doen zien, dat zoekers van
hmften , vinders des 1/edelz.aks «.)'». . Zoo ging 't eene,
die een ambachtsman om een aalmoes bad, en zeide,
een meefier indezevenvryekonftentezyn. Den hand-
werker antwoorde , dat hy hem in geleertheit al verre
te boven ging, alzo hy maar eene konft geleert hadde,
met welke niet alleen zich zelven , maar ook vrouw'en
kinderen den mond ophield. Waar uit gevolglijk waar
is, dat de armoede de zufter en deelgenoot van goed
verftandzy: 't zyn tweelingen, die geen honger ly den,
dan als den huift sroen is. Daarom klaagt Petranha,
in een zyner Klinkdigten , dat de wysheid naakt , en
de onwetenheid in goudgeborduurt kaken opgetooit
gaat. Zo heeft eertyts dien vermaarden plaat us zyn gec-
Üige werken gemaakt, draayende een molenrad, om
lyf en ziel by een te houden: gelyk ook Meviusfevj»
ne, gekerkert en verhongert, gefchreven heeft. L*c*
tantïus,
de waerdigfte Schryvcrzynerecuw, heeftzyn
ganf-
-ocr page 84-
§4          W. Sluiters
Die de oorzaak wezen moeit alleen
Pat ik zoiLi buiten 't myne t.repn?
A\ wift ik ergens veel profijt,
Zoo 't zyn moeft met verzuim van tyd 3
Die ik tot iet beters kan befteên,
Dan 't geen men t'zaam raapt hier beneen 5
't Waar
gantfche leeftvdmetdearmoedegewoiftelt. Enzokon-
nender overvloedige voorbeelden te voorichyn gebiagt
werden, tenbewys, datdegeleertheidhettegengewicbt
van rykdom, en 't naafte maagfehap van armoede zy.
Maar die 't geluk van zodanig een gezelfchap hebben ,
en den rykdom des geefts verre boven die des geluks
ftelïen, oordeelen dat hun ongunft genoegzaam geboet en
gebetert is , als ze met een korsje broods in een vin-
ger wyns gedoopt, zich zelf in de deugd en geleert-
ueit wentelen en ipiegelcn mogen.
-ocr page 85-
WlNTEB.T-.EVEN.         gf
't Waar eer en meer verlies dan vvinft;
Her meefte wicrd verquift om'e minlt.
Al de arbeid van een wereldfch kind P^rf.j.
Is doch, in plaats van <winft, maar lwindiver*,lï'
Wanneer hy naakt weer heenen gaat ?
En 'e alles in de werelt laat.
Mijn (tule vryheit was mijn fehat,
Zelfs doe 'k zoo wel verzelfchapt zat
Met haar die't nooit in 't ftüi' verdroot:
Maar, met my, al't gewoel omvloot:
Om 't eeuwig onwegneemlyk Een i»cio,
Dat nut en noodig is alleen.
                w'4*»
Dit was haar (chat en eer j dies quam
Ha AR EERTROON RAS BY 't SALIG LAM. *
Zoo'k leven mag met myn gezin,
Zal nochtans hier, om aardfeh gewin
Of voorraad van veel tijdlijk goed -f
Niet veel gezweet zyn of gewroet,
M f                       Zoo
* By welke Anagramma , of Letterkeer uit den naam
des Autheurszaligehuisvrouw , Margaret a Svbii-la
Hoorn aerts , itaat deze ook bekent:
Ey! rat kaar abk'hams glouistoel.
■\ Geen wimugt was hier gehuisveft: maar zynebehoor-
iyke zorg voor 't lichaam , deede ook veel tot het welwe-
zen zyner ziele. Onzen Dichterwift, volgens der wyzen
voorbeeld, goederen te bezitten, en van dezelve niet be-
zeten te werden.'t Ontydig rapen en fchrapen.is een vloek
voor den erfgenaam : want men ondervindt vaak, dat een
wrekachtigen verfpaarder zyn goed aan eenen verquifti-
geR
-ocr page 86-
8(5           W. Sluiters
Zoo lang de nood daar niet toe dwing,
Die 'k maar alleenlyk uit beding.
Krygt
gen opfnapper ten beften laat, en, als j.Kats uitdrukt,
onnuttelijk door de billen lapt.
Zo lang den Ezel leeft, werd hem den rug' verlieten
Door dagelykfchen laft, wat diltels is zyn eten : (been.
Maar fteekt hem eens de moort.daar fluit men op het
Daar raaft de malle jeugd, en hippelt onder een.
Spaart, wrekke vader,ipaart;uw zoontje komt ten leften,
Dat fchinkt, en drinkt, en klinkt, dat geeft'et al ten beften,
Dat zingt, en fprinkt, en vinkt, dat vogelt.jaagt en vift,
Ontydelyk gefpaart, onnuttelyk verquilt.
Wel begreep het dan de Wyzeman in zyn Prediker: Ik
bal ede ook al myne arbeid dien ik bearbeid haddt onder dsfon-
ns:
-ocr page 87-
WlNTERLEVEN.        8/
Krijgt myn gezin geen tydlyk goed,
Dan 't geen dat ik haar winnen moet,
Zoo wil haar deeltjen fober zijn.
Ik mag niet woelen buiten 't mijn,
Noch fteke, door te veel beftier,
Myn hand niet in een noodloos vier.
Doch waar toe maak ik veel gewag
Van den onwifleaanftaanden dag ? spr. 27.
'kVergat fchier,dat ik flechts befchreef, "• '•
Hoe 'k nu in deze winter leef,
In ruftelooze ftillighcit,
Verkooren uit vrywilligheit,
En dus alleen hier duuren kan.
Begrijpt men 't niet, dit is'er van.
Myn werk, myn Zang, en Poëzy,
Brengt altijd my verandring by,
Zoo dat ik nooit op een ding dutt.
Mijn ledigheit heeft ook zyn nut:
En wat ik hier dus eenzaam klaar,
Dat word aan veelen openbaar,
Zoo dat het nut en dienftig zy
Zoo wel aan andren als aan my.
Wie niet in 't ftill' zich zelf kan voén,
En t'zaame aan andren voordeel doen,PM 1.4,
Waar
ne-.dat ik dien zoude agter laten aan eenen mtnfche die na my
wezen zal.want wie weet,of hy wyszal z.yn,efdwaashhar-
om befluit hy: Is 'et dan niet pet voor den menjche,dit by ets
en drinke ,endat by zyne ziele het goede doe genieten in zynen
arbeyt? Ik hebbe ook gezien, dat zulks van de hand Godes h,
-ocr page 88-
88          W. Sluiters
Waar toe de Chrift'nen liefde ons raad,He£. ia
Schuw de eenzaamheit als't giftigft quaad.i j-
Men is niet voor zich zelf alleen, Phil.%.^,
Maar ook voor andren in 't gemeen.
Geen koorenmaat bedekke uw licht} M<"*- s>
Het glinftere ook in elks gezicht, Is',6-
Zoo veel het zonder huichlen kan:
Dan krijgt'er Godt meer eere van.
Men vrage nu voortaan niet meer,
Hoe 'k dus alleen myn tyd pafleer?
Dat niemand zulks te vreemt voorkoom ,
Zoo helpe ik hem nu uit den droom,
En toon hier, hoe'k den wintertijd
Zoo ttil en afgezonden flijt.
Ik voelde in my een zoete drift,
Om dit te Hellen in gefchrift;
Want waar myn kennis my ontmoet,
Of wie my zend een brief of groet,
Ik hoor al dat'er word gepraat,
Hoe'k leven kan in zulk een Üaat?
Elk dunkt, hy kan dit niet vermoên,
Dat iemand die't wel koude doen,
Indien hy't anders hebben wou,
Zich zoo alleen behelpen zou.
Ja wel! zegt een die 't hoort of ziet:
Die man bchoefd'et immers niet}
Dat hy, die zoo gantfeh eenzaam leeft,
Geen wil meer van de werelt heeft.
Wat! wat! heft weer een ander aan $
Mea
-ocr page 89-
WlMTERtEVEN.         8pf
Men moet hem eens ten beften raanj*
't Geeft hem geen aanzien noch ontzag,
Die doch wel anders hebben mag.
Ja wel, is 't mooglyk ! regt een aar*
Indien ik in zijn plaatfe waar ,
lic
* Den wyzen voegt het veiligft, niet aan twee zy-
deri te hellen ; zy weeten dat raadslieden en vrienden
tweezintszyn aan te merken, dat verfcheidene van aart,
en licht en zwaar , zelden over een komen, 't Is in
het zinnebeeld van den Ridder Kats klaar te zien.
Den Aap die niet en dient als om de gek te fcheeren,
Gaat met een tegen-aart, de Schilpad van hem weeren,
Enfchouwt dat zedig dier, dat (laag blyft in zijn huis B
Om dat'et niet en loop als ander wilt gefpuis.
Een man van lbllen aart, heeft nimmer weibevallen
Aan yemand, die van otids genegen is te mallen.
Ontgaat die tegenheid, zoo leerje onbevreeft,
■ Daar is geen felder beul, als binnen in den geeft,
-ocr page 90-
90 W. Sluiters
Ik cleê my beter wat te goê:
Hoe brengt hy zoo zyn leven toe?
Dan vraagt'er een weer; zit hy daar,
Nu noch al als een kluizenaar,
En zonder dat hem zulks verdriet?
'k Verfta'my zulle een leven niet.*
Dan roept een vreemt en los gezel j
Dat lijkt het monniks leven wel,-f
Hy zou met kleine moeite en pijn
Alzoo haait geeftlijk konnen zyn:
Als of het geeftlijk leven maar Gal.ó.v.i.
Aan klooiters valt gebonden waar,
En of niet elk van ons zyn vat ïThejf. 4.
Zoo wel in eerbaarheit bezat,
En
* 't Is niet buiten waarheid gezegt: dat vinnige boer-
teryen zonder onderfcheid, ipruiten uit een quaadaardige
natuur, en uit een voornemen om anderen te hoonen, al-
fchoon men zelf daar geen voordeel by heeft. Ook wel uit
ydelheid, cf uit inzicht van zich zelf te verheffen.
t 't Is beter dat eene edelmoedige ziel zich van des fpot-
ters gezellchap afzondere. Daarom zegt Thomas va» Kem-
pen,
die in zijn Celle blijfc , vind'er in, dat hy dikwils
buiten verheft. Doch dit Monniks leven kan geen vol-
komen gemllheid beloovcn , al fchynt men eenen goeden
Monnik, of godvruchtigen Woeilynier te wezen. We-
gens der Monniken orde is niet ondienilig dit klein ver-
toog te geven. Zybewoonen de Klooiters, doenopen-
baare belydenis van vry wilhge armoede, kuisheid, en ge-
hoorzaamheid, volgens zekere regels: over welke zyn
hunne Prioren , Opzienders, (Gardianen1! Voorftanders,
Prelaten , te weten, Abten of OverÜen. Wat eenen Klui-
zenaar (Eremyt) aanbelangt, is eene die zich onthoudt
in de woeltyne, of eenzame plaatste.
-ocr page 91-
WlNTERLEVEN.          £H
En's werelrs ydelheên kon vliên,
Als juut gefchooren Kloofterliên.*
Noch roept men ; Dit en heeft geen aart,
Want komt hy t'huis,' hy vind zyn haert
Gants koud. Maar weten zy 'er van,
Hoe haait mijn viertje branden kan?
Ik haal myn hout niet eerft van veer j
't Leit by my voor de fchoornfteen neer,
Schoon uitgedroogt, en heel verjaart,
Van't Muniterfch krijgsvolk fraai gefpaart,f
Veel meer dan eenig huisgerak,
Of mantels, kleeren, zak of pak j
Het komt de blaasbalg fchier te voor,
En warmt het heel gemakje door.
Maar elk verwondert zich vooral,
Hoe lang my hier de tyd wel vall'.
't Is een uit hondert, die den fchat
Van ftille bezigheit wel vat.
Men
* Het geeftelijk kleed en de gefchooren kruin baaten niet
veel: maar een verbetering der zeden,en een volkome ver-
fterving onzer genegentheden, maken eenen waaragtigen
godsdienftigen: dus drukt het r. van Kempen uit.
t Ditgeichiede in't 1665(10 jaar, toen Ohriftoffel Ber-
nard van Galen door den Koning van Engeland opgeruid,
en met geld geih'jft.den Staat der vereenigdeNederlanden.,
naer dat zijn krygsvolk aireede in derzeiver gebied in-
gedrongen was, fchanflen en kleine lkdekensin 't Graaf-
fchapZutphenoverheerdejdenOorlogaankondigden.doch
wierd in 't volgendejaar, 20 door de aankomende Franfe
hulpbenden, als bondtgenootfehap met Brandenburg, t<e-
no.odzaakt vrede, met inruiming van 't genomen e,° te
maken.
-ocr page 92-
Si          W, Sluiters
Men grijpt het al aan 't onregt end.
Dies maak ik 't alles hier bekent.
Wie nu dit leven prijft of laakt,
Ik ben'er zelve meê vermaakt,
En zinge als noch myn oude lied :
't Beval is 't ai; en is't zoo niet?
Ja zoo het fpreekwoord heeft gelyk^
Is 's menfehen zin zyn hernelryk.
Genomen dat dit leven my
Zomtyds wat ongemaklijk zy,
En juift niet ga gelyk 't behoort,
Is 't elders naer elk wenfehen voort ?
'k Weet zeker, dat by veel gezwier
Wel meer te ondeeg is als hier,
Zoo datm'er zomtyd knort en kijft,
En om een beufïing misbaar drijft.
Zoo't hier zomtyds niet regt en gaat $
Ik worde alsdan op niemand quaad,
Noch fpreek iet, dat niet wel betaamd
Ik ben hier doen en laten t'zaam,
En kan in al rriyn overleg,
Wel met my zelven over weg.
'k Ga evenmoedig uit en in,
En niemand overdwerfl myn zin.
Een dfooge beet met vrede en ruit spr, 17.T.Ï',
Was ook weleer een Konings luit.
Niet dat mijn hooft zoo korzel zy,
Dat ook een ander niet met my
Zou vreedzaam weten om te gaan;
AUeenlyk wijze ik hier mede aan,
-ocr page 93-
W I N T E R L E V E N, $%
Dat in een huis vol levens 't kruis
Zoo wel is, als in't eenzaam huis.
't Zy hoe men 't fchikk', met veel bedil,
't Is nooit volmaakt naer iemands wil.
Indien ge iets beters vinden kunt,
Dat word u wel van my gegunt.
'k Misprijs het goê van andren niet.
Elk leve maar, na dat hy ziet
Dat beft, naer zyn beroep en ftaat,
Zyn werk gedye en effen gaat.*
'k Ben dus tot noch toe wel vcrnoegt:
En, zoo 't Godt anders met my voegt,
Ik voeg my naer zyn wil, hoe't keert,
Na dat als dan de tyd beft leert.
Of iemand my hier om befchimpt.
En 't vlcefchlijk oordeel fchoonbeglimpt,
N
                        Ja
* Nooit heeft ome verhemelde Dichter toegelegt, om
aan de aardsgezinde lievelingen zijne lief de over te geven.
Zyne wysheid begreep de waarheid: Dat de liefde Godts,
en die der waerelt, niet wel t'zamen kunnen woonen.
Een dak is onbequaam, om Sara en Hagarby een te hou-
den , de dienftmaagd moet voor de vrouwe wyken, en
de woeftyne kiezen. Dereden, dat de hemel ter zy de
moet ftaan, en de aarde den menfeben tot een hemel ge-
worden zy, is licht op te maken uit het antwoord dat de
Hartog van Alva aan Hendrik dar vierden, Koningvan
Vranknjk, gaf, als hy hem vroeg: Ofhy de Eclips, of
Zonnezwym , niet gezien hadde? Neen ,fprak Alva; want
ik heb op dl aards x.o veel te Attn, dat my tktydt ontbreéf
«m dm htmel te befihmwen.
-ocr page 94-
04 W. Sluiters
Ja of my fchoon een werelts zot
Voor vies houd, ofte flecht en bot,
Om met de menfchen om te gaan,
Ik ftoor'er my heel weinig aan.* Job.4.V.5.
Wie wereltfch is, brengt wereltfch voort 3
En word van wereks volk gehoort. j"
'kBen
* Wel te recht zijn aan zodanige onervarene quelgeeften
't zeggen van salufiim toepaflelijk:
Zy voeren praats genoeg, maar weinig wyze taal.
Dierhalven is'er geen nutter wetenfchap indewaercld,
dan de zotternyen van anderen heuffelijk op te nemenrge-
beurt dat niet, dan maken wy van hunne dwaasheid de
onze. 't Is dan beft defcliempersenlogengeeltent'ont-
wyken.
Men hoeft maar een, die eerlijk leeft,
En van ons doen goedt oordeel geeft.
Niets moet u licht aan 't fpreeken krygen,
Dan'tgeen, datbeteris, dan'tzwygen.
Spreek, of gy leeren wilde 't geen
Gy niet begrypen kunt alleen.
f Terentins ftemt hier in overeen, als hy zegt: Gevoeg~
lijkheid baart-vrienden, en waarheid haat. De waarheid
heeft zich althans benevelt moeten vertoonen: want zo ie-
mant dezelve, zonder om windfelen, wil voortbrengen,
hy wort van ieder gehaat,maar voegt hy zich naer de vvae-
reld, hy wort van ieder gemint. Dus wort aan deydel-
heid een zetel opgerecht; enzy, die nooit by zich zelven
intreden, en echter alles wel willen onderzoeken, moe •
ten, door hooger vernuft van waereltfche wijsheid, die
van God, buiten God, weten te redenkavelen, onder de
zotskap of fpeelpop der waerelt, hunne bytzalf gevoelen;
-ocr page 95-
W I NT ÈRL E V Ê N.        of'
*k Ben wys, zoo 'k wys in't mynebens
En zoo 't gewicht rayns ampts beken,
Dat ik myn werk by daag beftell' i Job.^v.^
Eer my met fchrik de nacht verfnell',
Myn adem ylt, van fnik tot fnilc,
Vaft naer den lellen oogenblikj
Gelyk een uirwerk , dat fteets gaat,
En naer lang loopens ftille (laat,
Doch niet weer opgetrokken word.
Haaft is myn tyd voorby gefnort.
Dan leid daar ook al 't aardfch beleid,
Aan deze flip hangt d'eeuwigheit.
Heer, sus lust my u' will'.
Dat hier geen blaadje ledig blyve,
Hoor wat een deftig Leer aar fchrijve ,
Ter plaats daar zijn deurwijs beleid
Veel roemt van
't goed der Eenzaemheit.
N 2
                  Joan*
Hellende ten dien einde de misüagen en zotternyen van
anderen, met een vergelykinge van de onze, als daar aan
onfchuldig, naakt en klaar ten toon. Zodanig will zich
eertyds de vermaarde Gut Patin (hier vooren gemelt) die
fehimper van 't hooft tot de voeten, te dragen. Zie hem
afgebeeldt. Zijnhoofd,bef,wambes,kouffen,laersjes,
al dat ftelfel had den bras van de Mode, en pleitte tegea
de y delheid. In zyn gelaat had hy eenen zwier van Cicero,
in zijn vernuft den aart van Rabelais. Zijngrootegeheu-
geniffe verfchafte hem altijd ftoffe tot veel praatens, en hy
praate veel; doch gelijkhy een menigte byzonderezaken
will, en het gezelfchap verandering van voorwerpen gafi,
hoorde men hem met groot vermaak,
-ocr page 96-
pö W. Sluiters Wi n t e r l e v e n.
Joannes Hoorcnbeek jThcol. Pra£t. Tom J!.
Lib.IX. Cap.XXVI.
In het Duitfch vertaalt.
ONs geheele leven brengen wy oialleen^oi
met anderen, toe. Doch in allerlei ma-
niere , altijd en voor alles , en in alles moet
men Godt dienen > maar dewijl wy in gezel-
fchap malkander lichtelyk beletten, ten min-
iten dat"Wy 't zoo vryelijk niet doen , dik-
wils ook zoo wel niet als't behoort, hierom
zoeken wy naerftelyk de geruftheit en een-
zaamheit, op dat wy 't met Godt alleen zoo
veel te vieriglyker en heiliglyker doen, als wy
te meer alleen, en van menigcrleibeletfelea
verder afzijn.
Opfchrift, gevonden op het doodtkleed des Dichters-
Dit is het laatjlegeivaadt.
Zie hier de koftltjkheit, den rijkdom en den fchat,
Die'k van al't aardfche goedtenleften mee zal dragen?
Daarom heb ik 'er nooit veel meê te doen gehad,
Vermits mijn oogen naer een beter opwaarts zagen.
O menfche, wiens begeert hier nimmer word verzaad.
Denkt immers op uw eind", als alles hier moet blijven,
Behalven d'edle fchat der ziel' die m et ons gaat:
Ei wilt dit zo in 't hert, als op uw graf kleed fchrij ven.
Heer, suslust m i u' will'.
Letterkeer uit
WILHELMUS SLUYTERUS.
-ocr page 97-
3*1
W. SLUITERS
VREUGDE-
E N
LIEFDEZANGEN,
Aan de Chriftelyke Gemeinte binnen en
rondom in de buutten des Kerspels van
E I B E R G E N.
Psalm 31. vers ii.
Verlhdu in den Heer e, endeverheugtu, gy recht*
veerdige-, ende zingt vroïyk, alle gy op-
rechte van herten.
-ocr page 98-
i Thess. cap.2. verf.7, 8, 19, 20.
WY zijn vriendelijk geweeft in 't midden van
u, gelijk alseen voedfterharckinderenkoe-
flert.
Alfoo wy, tdt u zeer genegen zijnde, hebbende
u gaerne willen mede deelen niet alleen het Euan-
geliumGodts, maar ook onze eigene zielen, daar-
om dat gy on s lief geworden waart.
Want welke is onfe hope , ofte blijdfchap, of-
te kroone des roems? En zijt gy die ook niet voor
onzen Heere Jefu Chrifto in zijne toekomfte?
Want gy zijt onze heerlïjkheit ende blijdfchap.
-ocr page 99-
Op het uitgeven der Heilige
GEZANGEN,
Van den Heere
W. SLUITER.
Mifcuit utile dulci.
X^iberger akkers, milt bedout,
Grasrijke beemden, weelig hout,
In d'eêlfte luchten opgefchoteni
Kerktorenfpits en hooge kerk,
Gy boven al, gy rijft aan 't zwerk,
Op Sluiters maatgezang en noten,
De kunltbeminncrs danken u,
Om hem, die hier, van zorgen fchuw,
Weer rug waart roept de guide tyeni
Hier eerft die zoete zangen zong,
Zoo lekker op een kenners tong,
Als verfche tijm voor honigbyen:
Geen herderszangen, als het velt
Der Siciljanen ons beitelt.
Van Maro op een Roomfche wyze
Gezeti maar als een herder paft,
Die Jcfus fchaapskoy hoedt voor latt,
Den hoogften Dondergodt ten pryze.
N 4                    Out
-ocr page 100-
Out Tibur houw bet my te goê:
Eibergen geeft dien gront niet toe,
't Sabijnfche bofch niet, noch de ftreekcn,
Daar Flakkus dichtkunft rees om hoog
En in de wolken, uit elks oog,
Of vloeide op't ruiflchen vandebeeken.
De galm der Venufynfche lier
Word nu verdooft met eenen zwier
Van rym en rymftof, daar de koning
't Hebreeuwfche Godtshuis meê vereert,
In 's hemels lofgalm uitgeleert,
Ah hy zijn kroon buigt voor Godts krooning.
Op zulk een dichtmaat, die beft fluit,
Noodt Sluiter Englereien uit j
Die hem beminnen en belonken,
Waar hy alleen in 't velt komt treên.
Alleen en onverzek ? ö neen.'
Om hier den Englezangk t'ont vonken j
Om t'onderhouden met muzijk
Zijn' eigen geeft en 't hemelfch Rijk.
't Zy dat de zon beginn' te rijzen,
Of hooger op in 't Zuiden klimm',
Of 's avonds duik' beneên de kim,
Zijn dicht rolt fchoon op hondert wijzen.
Nu haakt dat landwerk , om het licht
t'Aanfchouwen, dat het eeuwen fticht',
Gewilt, gelezen in elks handen,
Gezongen, waarmen Neêrlandfch fpreekt,
Ei\ bitfe Nijdt heur tanden breekt,
Die heiige dichters aan durft randen.
Dat
-ocr page 101-
Dat 's eerft het rechte wit geraakt.
Een dicht, dat fticht en ook vermaakt,
Wint prijs, en kort den tijd zijn vlerken.
Zoo gaan Muzijk en Poëzy
Beft, als twee Zufters, zy aan zy,
Om 't woort des predikftoels te fterken.
Men zwijg van Orfeus nu voortaan %
Zijn roem begint nu af te flaan j
Hoewel hy boomen quinkeleerde
Van hunne plaats met zijne tong ,
Een rots gedwee en vrolijk zong,
En 't wilt zijn' wilden aart verleerde.
Men rep geen klucht noch dichters droom:
De wilde woeftheit by den toom
Te houden, onder Nederlanders;
Een ondier, en een hart van fteen '
Met fpel te temmen, week te kneen
Is S L u i T e R s werk, of niemant anders.
J. VOLLENHOVIOS,
Dienaar der Gemeinte Jefil
Chriititot Zwoii.
N f                     Dq%
-ocr page 102-
Des Dichters Aanfpraak.
Getrokken uit zijn groot Gezangboek*
MYn Gedicht is niet beladen
Met gefmukte woordfieraden«
Die zomtijts zoo hooge gaan,
Datze niemand kan vcrftaan.
"kWil met mijn gedicht niet dondren,
Noch my brengen in verwondren ;
'k Zing dat ieder een verftaat,
Slecht eu recht op voet en maat.
Kitteloorige Poëten,
Wilt gy hier van d'oorzaak weten ?
't Is mijn ampt niet dat ik dicht,
Maar mija ampt wel dat ik fticht.
'k Zoek den ftijl niet, maar de zaken,
Datze 't hert inwendig raken,
Niet 't geluid dat d'ooren ftreel,
Maar dat zielen trooft geheel.
Kan de medicijn maar heelen,
Weinig zal het dan verfcheelen,
Of de meefter die ze aanbied,
Heel welfpreekend is, of niet.
Niet door kitteling der ooren
Werd Godts vreeze in 't hert geboren,
Maar door roering van 't gewifs'
Tot der zielen laaffenis.
Dat ik doorgaans in deze mijne Gezangen At plaatfen der
H. Schrifture
op den kant getekent hebbe, is niet zonder
reden van my gedaan, maar zy zyn als een getuigeniffe
van Godt zelve, dat deze wateren, die ikuhierprefen-
teere te drinken om uwe dorltige ziele daar mede te ver-
quikken, zyn uit zyne fonteine zelve gekomen; want
Ttttius ex ipfofintt bibuntur aqut.
Men drinkt zelfs uit de bron op 't alderveiligft water.
Aan
-ocr page 103-
10}
Aan de Chriftelyke Getneinte
t'E I B E R G E N„
Men kan't zingen op de Wyze: Laateenander
klagenJreunen.Zie ons*Geza»%boek.Fo\. 148,
Of, Looft den Heer e mijne ziele: Of,0 mij»
ziel, wilt hem beminnen : Of, Cori-
don die weide Jcbapen.
1.
GAat 'er van mijn Poê'zye
Ooit iets nieuws onz' Kerspel doot,
Dan gaat gygemeenlyk voor,
Eiberg met uw Burgerye,
Die'k'er eerft meê moet verzien.
Dat zal hier nu ook gefchiên.
2.
't Mag dan vloeyen, of 't mag ebben,
Met mijn Vreugd- en Liefdezang,
't Rym ga met of zonder dwang,
Gy moet boven al wat hebben,
En zult hier du», boven aan,
Hoog by my te boeke ftaan.
3-
«Ziet, mijn hert en mond zijn heden
         a Cor.*,
t'Uwaarts, door genegentheit,               veiCn!
Opgedaan en uitgebreid.
Schoon ik 't door mijn zwakke reden
Nooit genoeg te voorfchyn bring,
Hoort nochtans uu, wat ik zing.
'kWenfch
* T>it ziet op zyn Ge&nnghoek in quarto, gedrukt te
J3t,vtnter, i66i.
-ocr page 104-
ï04             V R E U G D E- en
4-
'kWenfdi dat ik in 'tHuisdesHeeren,*Ci7. 4.
En in uwe huizen t'zaam,                Han<Uo,i«.
Zoo voortaan, in Jefus naam,         Col.3,17.
Met u allen mag verkeeren,
Datmijn leven, ftem, enfchrift,
U vertoon mijns liefdens drift.
f*
Wat ik dichte, wat ik make,
Wat ik yver, wat ik preek,
Waar ik ooit myn hooft meê breek,
Of, vol onruft, 's nachts ontwake,
Js al voor of om u meeft,
Achtien jaren lang geweeft.
6.
Zit ik'meeft, den dag door, Eenzaam
In mijn Huis by Wmertyd               ^" *t
Niet dat my zoo zeer verblijdt,            breid in mjn
Als dat ik my fraai gemeenzaam          Emzjum
Op den avond met u maak;             mZJSm
Daar ik t'elkens weer naer haak. bl.jo.em.
7-
Zoo 'k by d'een of d'aar, in orden,
Korts nu niet geweeft en zy,
Wie 't ook is, die wachte my.
Wat niet is gefchied, mag worden.
Niemand is'er, die 'k vergeet.
Denkt hy anders, 't is my leed.
8.
'k Zie (Godt lof) 't getal der vroomen
Hier in onze (lad zoo lang,
Dat ik met elk' avondgang
Noch zoo haaft niet om kan komen.
Zomtijds krijg ik zelfs belet,
Dat mijn werk te rugge zet.
Zoo
-ocr page 105-
LIEFDEZANGEN.
IQS
9-
Zoo Godt wil, en wy het leven,
           jac>4) I$.
Kom ik haaft u , op een ry,                 % Coi. *,
d'Een zoo wel als d'ander, by.            teux*
'k Vod my fterk tot u gedreven,
En zoo veel ik immer kan ,
Maak ik nu myn werk hier van,
10.
Mits ik hier, by Zomerdagen,
Niemand fchier met zijn gezind',
Als ikkome, t'huis en vind,
Is 't myn luft en welbehagen,
Dat ik 's Winters, dag op dag,
          *a™- ^
Huis by huis bezoeken mag.
ii.
Maar hoe vrolijk zyn myn gangen,
Als ik, laat in d'avondftond,
Langs de ftraat, zoo menig mondt,
Tot Godts lof, myn eigen Zangen
Uit veel huizen galmen hoor!
't Raakt mijn herte door en door-
12.
Dat moer dan geheel verzoeten
Of verzetten al het quaad,
Dat my zomtijds van de ftraat,
Tot myn onfchuld, komt ontmoeten,
Is'er'een, die mybeftrijd,
Honden maken my verblijd.
'3'
Doch wat fpreek ik van beftrijden?
Niemant is'er onder u
Ooit zoo zuur of iluur, of fchuwf
Of hy kan zich noch verblijden,
Als ik hem bezoeken kom.
Welkom ben ik hier alom-
sk Moe?
-ocr page 106-
V R E U G D E- en
io6
'k Moet u t'zaam getuig'nis geven, Gal. 4, if.
Dat ik hier, in ieder hoek,
Vreugt zie over mijn bezoek.
Zou mijn hert aan u niet kleven,
Daar het uwe kleeft aan my,
Vriendelijke Burgery ?
*S-
Is'er iemand van u allen,
Door een vleefchlyk misverftand
Al te heftig overmandt,
Ooit een haaftig woord ontvallen,
Tot mijn nadeel en verdriet,
Dat meent gy zoo qualyk niet.
ié.
Gy ziet eindlyk, dat Godts eere,
         J £°r'"'?!'
Ln de itichttng van zyn Kerk,          aS.
Zyn het eenig oogemerk                   »Coi. 11,19.
Van al wat ik ooit beweere.
Zoo 'k niet wat van u verdroeg, 1091,13,7.
'k Hadd' u nimmer lief genoeg.
17-
Liefde dekt ook, zonder klagen , Spr. io, 12.
Allerlei gebreken toe.                        1 f et. 4,«.
Liefde neemt het al in 't goe.
Liefde kan veel lallen dragen.
Liefde ziet zoo weinig leed,
Datz' ook roet, als fuiker, eet.
18.
Kond ik fchoon met Engletalen
           z Cor> 1J>
Tot u fpreken, wat waar dat,         v. 1,
Zoo 'k geen liefd' in 't hert en had?
'k Waar als klinkende metalen,
Of een fchel, flechts hel en hol;
Veel gerucht en weinig wol.
'k Wil
-ocr page 107-
LIEFDEZANGEN.
19.
'k Wil voortaan u fleets beminnen,
Hoe gy 't immer met my maakt.
Zoo der een zyn liefde ftaakt.
Dien wil ik met weldoen winnen.
Hoe men 't ook met my aan gaat,
Ik vergelde goet voor quaat.
20.
Zoud ik Eibergs nadeel zoeken ?
Neen. Veel liever en veel eer
Wil ik Eibergs roem en eer,
Met mijn dichten, met mijn boeken,
Zooverbreiden overal,
Dat'er elk van weten 2al.
21.
Daar men nooit van Eiberg droomde,
Noch eens wift, of hier of daar
Eiberg in de werelt waar,
En of daar de Berkel droomde,
Word nu alles, voor en naer,
Door mijn boekjes, openbaar.
22.
Zoo blijft noch, na hondert jaren,
Akoo wel als nu ter tyd,
Eibergs name wijd en zyd,
Als wy lang zyn heen gevaren,
Daar men haart vergeten is,
Heuglyk in gedachtenis.
23.
Nooit ben ik too zeer verlegen,
Als wanneer ik vrees', dat gy
Iets verkeerts gevoelt van my;
Nooit zoo vroolyk daarentegen,
Dan, als gy, na liefdens aart,
Alles recht en wel verklaart.
107
Rom ,i& s
V. 2%.
Ziet de
Voorieden
ofOpdragt
onzer £«-
bcrgfche
Zangluft,
Pred. f, fi
i C*r.ri. 5«
-ocr page 108-
xo8         V R E U G D E- en
2.4.
Laat ons zoo malkander lieven,           ,T. „ „.
Dat geen ramp or tegenneit               spr. 17,17.
Onze liefd' ooit weder fcheid.
Denkt eens, doe'k mijn Liefdebrieven
U, in d'oorlogstyd, toezond,
Hoe 't met u en my doe ftond.
Laat uw godtsvrucht nooit vermindren.
'k Hebb' op aarde geen vermaak,
Welk my zoo aan 't herte raak, 3 Joan-
Als dat gy, mijn lieve kindren,
           ve" 4*
Gaat op waarheïts effen ftraat,
't Goede doet, en 't quade laat. pr. 34> IS.
26.
Leeft vooral in vrced'en liefde,
            * Cor. 13,
En de Godt van liefd' en vree           ve,s "•
Is en blijft u altijd meê.
Al wat ooit uw herte kliefde
Of verdeelde van malkaar,
Dat vergeeft doch d'eene d'alr.         Co1- 3> '3-
27.
Sa, vervult mijn blijdfehap immer,
Dat gy, zonder arg of fchyn,           "**
T'zamen eensgezint meugt zyn
Breekt niet daar ik bouw en timmer.
., Onvreê dood, vernielt en breekt,
Wat de vrede baard en queekt.         jac. 3,1«.
28.
Woont hier d'een zoo dicht by d'ander,
Deur by deur, aan eene ftraat,
Woont ook, zonder twift of haat, rfai. iji.
Zoo door liefde by malkander.
             vers l*
Zyt een hert en een gemoed.            Hand. 4,31,
O!: dan is 't zoo goet. en zoet.           rf, i}?, 1.
Zoud
-ocr page 109-
LIEFDE-ZANGEN.
Zoud gy niet naer eendracht haken ?
't Vaandel, dat de Burgersjeugt
Langs de (traat hier zwaait met vreugt,
l07
Zegt, dat * Eendracht macht kan maken.
't Staat 'er in gerriaalt met goud.
*Concordiï»
res parvS:
ctefcuut.
Ziet dan, dat gy Eendragt houd.
3°-
Maar dat Jefus * Vrcêbaniere,
Die all' onvreê heel ontzegt j
Onder ons is opgerec'.t^
Leert iri allerlei maniere,
Dat elk, achter hem', voortaan
Op het vredepad moet gaan.
31.
Nooit of zelden Vind' ik twiftea
By de huisliên om ons heen:
# Elk is met het zijn te vrcên^
Zonder uydt,- offtrydt, of liften.
Dat het hier dan ook zoo ga.
Zoekt de vr'eed' én jaagtzena.
Woed ü, dat der huisliên yver
Uden prijs niet af én winti;
Wakker, Burgers, fteltuin.
Gy behoeft geen ftrafte drijver,
Zoo gy u voortaan door my
Willig leiden laat, als zy.
^                            33- .
^00 zy naér de Kerk toe vlieden
Voor- en achtermiddag weer;
Denkt, het moet te eer en meer,
Zoo naby, van u gefc'hiedén.
Die de Kerke woont op 't naad,
Kom'er doch niet allerlaat!!,
*Vredevaari,
d i. Euange-
lium des vré-
des- Eph. 6.
iï. Zie lef.
Ui ióilli
13-
rnü.54,if.'
Jef; II, fi.
O
Draagt'
-ocr page 110-
io8          VREUGDE- en
^                     34-
Draagt u.fteeds als Hemelborgers,
?hil. 3.
          Waarde Borgers dezer plaats.
Hebr. 13,17. Zo° geeft SY ve& vreugts en baats
Aan het werk uws Zielbezorgers-,
Spr. 15.24. DJe uw wegen Hemelwaarts
col. 3, i,t. -pracht te fticren van dit aardfeh.
j Th. 5, 11. Sticht gedurig d'een den andren.
rf.i7,2,&c Strijd voor Sions Borgery.
Ep.6.18,19. J5JJ met ajlen ernfl. v00r my7
Voor u zelfs en voor malkandren.
i3Thèfl?2 Zoo word gy, voor Jefus throon,
vérs 19. ' Eensmynvreugt, mijn roem enkroon.
Aan onze Gemeinte in de Buurte van
H -A A R L O.
Men kan dit zingen na de Muzyke enZangwyzen
geftelt op onze Gezangen, Of myn ziel, om Godt te
loven
, Fol. 16. Of, Kalft he ruft e van ''t geweten :
Fol. 104. Of, Dichter die de blinde werelt:
Of, 0 Vechtjlroom met uw blanke zivaanen;
Of, Zo lang leefden wy in vreugde.
1.
H
Aarloo, fchoon gy ons wat verder,
Dan onz' andre buurten, woont,
'k Zie nochtans, hoe gy uw Harder
1. Tefl, u Alle liefd' en gunft betoont.
12,13.
Gy begeert, naer mijn genoegen,
Tot gefchiklykheit en deugt
U in alles meê te voegen,
Waar gy immer kont of meugt.
Kom
-ocr page 111-
h I E F D E Z A N G E N. 109
2.
Kom ik uw Kappelken nadren,
Gy kont, zonder klokgeluid j
Haalt tot my by een vergadren.
Luft en liefde lokt u uit.
Als gy dan, zoo mans als vrouwen $
Weerzyds fraai bezet uw perk,
Lijkt, in 't aangenaam aanfchouwen,
Uw kapelken wel een kerk.
3-
k Voeg my daar^ in alle wyze,
Willig naer 't begryp van'elk;
'k Voed u, niet met vafte fpyze,
           r Cót.
Maar, als Kinderkens, met melk. rérf.i.
Wilt daar na zoo yvrig haaken,
Groeit 'er zoo geneuglyk by,
Dat gy proeven meugt en fmaakeii, *■ *?• *»'
Hoe goedaardig Jefus zy,                    ?ei."
Jvomtzoo, naer mijns herten wenfchen,Tttn 4,
Tot dien levendig en fteen,
Wel verworpen van de menfchén,
Maar by Godt zeer dierbaar, treén.
Ja word gy ook zelfs, met eenen,
Tot een geeftelyk gebouw,
Zoo als levendige fteenen,
Dat'er Godt zyn vreugt aanfchouw.
ƒ.
Of nu onze Kerspelkerke
Juift wat verder van u leid,-
Dat geett aan gezond' en fterke
Klein' of geene moeyelykheit.
Dikwils zou een Chriften haaken,
Om langs zulk een zoete weg            Gen 44*
Zyn gemoed wat te vermaken           •. v<ih
Met aandachtig overleg. • >
5 o %                     om
-ocr page 112-
IF*
IIO            VREUGDE-en
6.
O mal 't aardfch gepeins te bannen y
Col. 3,i. En uw hert en zin te zaam
Tot het hemelfch in te fpannen,
Is die Kerk weg zeer bequaam.
Handd.8. \^[q met vreugt dien wil pafleren,
*7'J9>          't Zy verzelfchapt, of alleen,
Moet, in heen en wederkceren,
Al zyn tydt aan Godt beftcên.
7-
pfai .41, O! hoe ging de fchaar, vereenigt,
versi.
           Eertyds met een blyde gang,
En de feeftelyke menigt
Naer Godts huis met vreugdezang.!
Hoe wierd doe met lof en Plalmen
Zulk een langen weg verkort!
versiS4* d'Eene troep wierd door de galmen
Van een ander aangeport.
8.
vers 6,7. Haarloo, leert gy ook zoo doorgaan,
. Zet u op 't gebaande pad.
Die altyd op 't effen fpoor gaan,
Jef. 16,7. Worden niet licht moe noch mat ?
ïdTêe-1' Die den Heere fteeds vcrwagten
vkugelt, als Varen opwaarts, als * gevlerkt.
mctvieuge- £n verkrijgen nieuwe krachten
ïcn. Eph. 3. jym ïyn Geeft haar meé verfterkt.
9-
Mits gy door uw aardfehen luifler
Phil, i, 1 J. Elke Buurt' te boven gaat,
sf. 110.3. Blinkt ook, als een licht in 't duilter,
Meert door heiligheits fieraat.
Godt verlicht' u door zyn klaarheit,
Dat uw zielen allermeeft
iïcti» zz-In gehoorzaamheit derwaarheit
Zyn gereiniet door den Geeft.
* .                                     Laat
-ocr page 113-
LIEFDEZANGEN. iti
io.
Laat de broederliefde binnen                  Rom- T1>I0-
In uw herten vierig zyn,
Dat gy fteeds malkaar meugt minnen, Rom. IX) ?<
Ongeveinft en zonder fchyn.
Leeft zoo minlyk met malkandren,
In uw buurte, nu voortaan,
Dat de een altyd den andren
                  veif. 10.
Tracht in eere voor te gaan.
ii.
Zoo zult gy, als ik bywylen
Ook uit liefde t'uwent kom,
Dus met yver tot my ylen,
En vergaren van rondom,
't Is zoo zoet van ons begonnen.
Godt verleen' ons zyn gena,
Dat wy 't lang vervolgen'konnen,
En die luft niet af en fta.
12.
Laat ons op malkandren merkeu,          Heb_ I0
Dat wy, met te fcherper fpoor, -14,15- '
Tot de liefd' en goede werken
Opgewekt zyn, na als voor.
Laat ons onze t'zamenkomfte
Nimmer licht, om 't een of't aar,
Achterlaten; mits de vroomfte
Daar noch al meer goets vergaar'.
13.
Dat gy met te meer verlangen
               Eph. ?, ia
t'Zamen tot ons komen meugt,         ££ ?*' **■
Zullen wy met Pfalmgezangen              rr 104,34.
En veel liedren zyn verheugt.             Hoogi. i, ".
's Heeren lof dus uitgeklonken,            ve«. 4.
Zal ons zoet en lieflyk zyn,
Meer dan daar men is befchonken
Met den allerzoetften wyn.
O 3                         Als
-ocr page 114-
m           VREÜGDi- en
14.
Als Godt zag, dat wy zoo traaglyk
j,uc. 14,15. Wierden aangezet ter deugt,
Gaf hy ons, zoo ganfchbehaaglyk,
't Eel gezank tot meerder vreugt.
Cpl.3,16 Maar hoe word met alle zoetheit,
Als veel (temmen zyn gepaart,
pfal. mo. Uitgebreid Godts groote goetheit,
1, sic.
           En zyn wet met lult bewaart l
op.7,u»iz.]-jy die onder d'Englen rangen
vers4.           Eeuwig woont, woont ook tezaam
Onder Ifr'els lofgezangen,
pim.6,9- Daar geheiligt word zyn naam.
Hierom zal hem ook de wooning
Zyn bereid door onze ftem,
Tot een teeken en vertooning
Onzer liefd' en lufl: naer hem.
16.
Laat u ook myn Zanggedichten,
In myn Boekjes t'zaamgeftelt,
Daar toe wyilyk onderrichten,
Col. 3,16, Al s gy dus malkaar verzelt.
'k Hebz' uit liefd' aan u gegeven.
Haarlo mijn genegen buurt,
Alles is voor u gefcbreven
Zoo veel jaren als het duurt,
Aar»
-ocr page 115-
LIEFDEZANGEN. 113
Aan onze Gemeinte in de buurte van
M A L L E M.
Men kan 't zingen als 't voorgaande: Of op de
Wyze: Zoo lang leefden wy in vreugde.
1.
MA Hem, waardfte nagebuuren,
Die by ons ter kerke hoort,
Ik verheug my t'allen uuren
Om uw yver tot Godts woord.
Als de klokken u maar roepen,
Trekt gy, tegen 't laatft geluid ,
In 't gemeen met heele troepen
Vrolyk en eenparig uit.
2.
't Is dan mooi of leelyk weder,
Nat of droog, of warm of koud,
Gy komt achtermiddaags weder,
Mits u nooit de eane berouwt.
W                                                                                I Cor T *
ut zoo voortgaan, zónder wanken, sg_ " '"
In dit nut en noodig werk.                 Luc. 10, 41.
Maakt'et, dat men uwe banken
Nimmer leeg ziet in de kerk.
3-
Brand u in den heeten Zomer,
Op de MaWmer Haar, de zon,
Word daar door als dan niet loomer, -
Maar ftelt Godt daar tot een bron.
Hebt gy langs die dorre heide, - - rf. 84, 7,
Blad noch fchaduw tot verdek,
Dat dan Godt, met zyn geleide, v Pf.i3.1.
Tot uw zielsverquikking ftrekk'. M»"*
O 4                                Of
-ocr page 116-
n^          V R E U G D E- en
_                           4-
Of komt ii, by wintertyden,
Daar de ztiure fhiure wind
Vinnig in uw aanzicht fnyden,
Dat gy dan daar by verzint,
Hoogl.i. Hoe na felle vvintervlagen
Eens een vreugdezomer naakt,
Opcnb.ii, Daar men vanverdriet en plagen
veis4-
           Nimmermeer word aangeraakt.
f-
'k Zing met lufl van u, p Mallem,
Stemt te zamen in met my,
Dat,hct al de lucht door gallem.
ioh. 17, y. >jc 2Cgg' het zonder vleyery;
' Gy zyt myne vrcugt en kroone,
Phil.i. i6- Daar ik moedig roem op draag.
Is 't dan vreemt, dat ik betoone,
Hoe uw yver my behaag l
6.
"Zoo
ik zpmtyds d'een of d'ander
In uw buurt bezoeken kom ,
Daatlyk zyt gy by malkander,
En vergaart u van rondom,
't Vloeit, van achter en van vooren,
Met'er haalt ter deuren in,
Om wat goeds van my te hooren.
Dat gaat wonder naer myn zin.
7-
uk 1 Waarom zoud ons zulks niet paffen ?.
10-14'. ' Ziet men niet, hoe't fnoo geboeft
Aan malkander hangt, als klalièn,
Tfal. ui. £n ;n >(■ qUade t'zaam vertoeft ?
Handl \%- Waarom zouden dan de vroomen,
v. 44.
            Tot betrachting van het goed,
Handl. 4> Ook niet vriendlyk t'zamen komenr
'• 31-
             ]v$et een hert en een gemoed?
Daar
-ocr page 117-
L I E F D E Z A NG E N jij-
8.
Daar door waft dan, aan weerzyden,
Onze liefd.' en blydfchap aan,
Zoo tot fpyt van die 't benyden,
Als tot luft van die 't verftaan.
Immers word des Heeren Ruftdag, iel". 58,13,
Daar wy meeft op zyn vergaart,         I4'
Ons dan tot een zielen luftdag,
Die ons veel genoegen baart
9-
'kMag niet zitten, by de zotten,
           .^
In een luidbaar drinkgelach ,              rf.'*^.'
Daar met gabberen en fpotten
Word vergeten all' ontzag.
Wie daar 't lachen luft, ik zucht 'er,
En kan daar niet yrpolyk zyn:
Liever toev' ik, ftil en nuchter,
By u, zonder bier of wyn.
10.
Ons ftaan drooge nuchtre praatje?
Van wat goefs en zoets beft aan,
Zomtyds word het vry wat laatjes,
Eer wy van malkander gaan.
Als w'ons met gezang verquikken, rfal
Nu en dan zoo wel te pas,                33.34.
Loopen, dunkt ons, al de fnikken
Van mijn uurwerk veel te ras.
11.
Dus te zamen neer gezeeten,
In den ronden kring, by 't vier,
Met een vry en bly geweten,
                J Tim. i, 5,
Maken wy recht goede cier.                Pr J5> ij-
Maar wanneer wy 's Zomers komen,
Met meer volks, en met mooi weer,
Onder fchaduw van uw boomen,
Dat verheugt ons noch veel meer.
O 5                         Zei*
-ocr page 118-
VREUGDE- en
no
12.
Zelfs het volk uit groote fteden,
Zoo 't dit maar eens hoort en ziet,
Acht hier by dan d'ydelheden
Van all' aardfche grootheit niet.
Zy getuigen, heel bewoogen,
Dat haar onze veldgezank
Heeft verrukt en opgetoogen
Door het aangenaam geklank.
Godt zy lof en prys gegeven,
Dat wy met eenvoudigheit
En verheuging t'zamen leven,
Daar de ziel in welluft weid.
's Werelts vreugt geeft veel misnoegen,
Ja heeft zelf in 't lachen fmert:
Onze blydfchap, zonder wroegen,
Gaat ons lang daarna aan 't hert.
14.
Om u met vermaak te ftichten,
Zelfs wanneer ik van u ben,
Schenk ik u myn Zanggedichten,
't Afdruk van myn hert en pen.
Leeft, en zingt, met aangenaamheit,
Sticht en onderricht malkaar.
Heeft 'er een wat meer bequaamheit,
Dat zy voor u allegaar.
Wie niet lezen kan die hoore.
Wie niet zingen kan, die fpreek.
Doch 't en ga niet flechts in d'oore,
Maar het herte werd ook week.
Malkm, uitgelezen hoekje,
Die uw liefde toont aan my,
Neemt in dank weer aan dit*Boekje,
En gedenkt 'er myner by.
Denkt
Tred. I, z.
I.Jo. z, 16,
Handl. l.
46,47.
Pfd. «3,6.
Spr. 14,
yersIj.
Joan. 16,
vers zz.
Col. 3,16.
I Th, 5, 11.
Eph. 5,19.
I K0.z1.19.
* Myn Ge-
\angm in 40.
daar ik dit
eertyds voor
in gefchreve,
en aan die
van Mal-
lem gegeven
hebbe.
-ocr page 119-
LIE F DE ZANG EN.        117
16.
Denkt 'er myner by, veel jaren,
Als ik lang al ben verrot,
Zegt dan zomtyts; O! hoe waren
Wy te zaam verheugt in Godt ?
Kan ik dan niet tot u fpreken
Met myn mond en tong, als nu,
Laat dit Éoek u dan noch preeken.
Zoo rukt my geen dood van u.
»7-
Zelfs ook uw nakomelingen,
Die noch niet geboren zyn,
Konnen zoo eens fpreeken, zingen,
Of iet hooren van het myn;
Tot dat wy hier na al t'zamen
Gantfch volkoomlyk zyn vereent,
En niet dan Godts lof beramen,
             openb 1
In de Hemelfche Gemeent.               6,7. ''
Aan onze Gerneinte in de Buutte van
O L D E N-E I B E KG.
Men kan 't zingen op de wyze: Waarom zoud ik met
vermakende. "Z.ie ome Gezangen ,'Fol-%6.
Oi",
Groote Godt die de aardfche Goden: Of, haat uw
dienjlknechtgaan in vrede
: Of, Als de hooge nood
by tyden :
Of, Fillis wie zou konnen treuren :
Of, Droef heit moet ons hart niet raken.
I.
S~\Lden-Eiberg, wie kan weten,          * Men
VJof gy zoo miffchien meugt heten, fc^
Om dat gy * Oud Etberg zyt,              te ïeggeil,
En dien naam hebt nagelaten,               geiyk hier
Als 't gebouw van kerk en flraten          H^"!
Nieuws gezet wierd aan uw zyd. fchiedge~
Ziet
-ocr page 120-
VREUGDE- en
nS
2.
Ziet gy hebt en houd dien name.
Hebt de daad ook, en houd t'zame
openfa. i, D'oud en eerde liefde fteeds,
Die by jongen en by ouden
Matth. 14, Al te zeer is aan 't verkouden,
vers. iz.
         Ja fchier uitgeblufcht alreeds.
3-
Dat nooit onder u verouwe
't Oud gebod van liefd' en trouwe,
Gal ~6*i' ^ns ^0Gr Je^us leer en wet
Joa. 15,13. En zyn voorbeeld zoo gegeven,
Dat het nu en al onz' leven,
Joan.13,34. is en blyft een nieuw gezet.
4-
Oldcn-Hibcrg, u bemin ik.
In uw lieve buurte win ik,
Ga . 4,18. £n uw yVer neemt aj toe^
t'Zaam by ouden en by jongen.
1 Thef. 3,9. ( Godt zy daar voor lof gezongen)
Openb. x, Word hier van dqch nimmer moê.
Is uw kerkgang na gelegen,
Langs vermakelyke wegen ,
Hard en effen als een deel,
rfal. 41,5. Wilt hem dan met vreugt pallèercn.
Laat u nooit daar van afweeren,
Door yet anders dat u Steelt.
6.
Joan. 1,13. Zulk een weg moet u doen haken,
Matt: 3,3. Om ook flecht en recht te maken
ri.i4,7,&c. 's Heeren weg, enzynepaan,
iiol'gi.^6. Dat de Koning aller eeren
Tot uw herten in mag keeren
Zonder haaft weer door te gaan.
Ziet
-ocr page 121-
LIEFDEZANGEN. ,r9
Ziet gy dat de zonneftraalen
Uit den boften voor upraalen,
( Eerie zuidwaarts klimt in top )
Als een Bruidgom uit zyn kamer
          ??■ i9>5>&
Denkt daar by: veel aangenamer
Gaat de Heilzon voor ons op.             Mal, 4,1.
8.
Ziet gy voort den Berkel vlieten ,
En u fterk' te moeten fchieten,
Dat u dan te binnen koom ,■
Hoe gy ook alzoo, met hoopen,
Godt door yver aan moet loopen,
          rra]
Als een fterke waterllroom.                 versI,
9;
Merkt gy ,. hoe die zuiv'rc bceke
Onophoudlyk houd haar ftreeke,
Zonder datz' ooit rugwaarts keer,
Zoo moet gy ook nooit bezwyken,
Noch vaii Godt te rugge wyken,
            i-Th. 3, ij,-
Of beweegt zyn gins en weer.            m"**'3 "'
10.                                 *"'' •
Hoort wat Chriftus Dienaars zeggen, luc. 10, i&
Om,'t met heilig overleggen, *"
           Luc. i.i^.
Te bewaaren als Marï,                 5''
Zyn aandachtge kuifche Moeder,
Dat het u tot zielenvoeder
                     i,Pct.i,i.
Ter beftemder tyd gedy.
li.
Wederhaalt malkaar, al gaande,
            Luc. 14. rj,
Waar de Leeraar toe vermaande,          14-.
Wat hy ftrafte, wat hy prees,             *• Tim. 4,1.
Waar hy troofte, waar by dreigde,
Waar hy alles heenen neigde,
Wat hy allerfterkiV bewees.-
Word
-ocr page 122-
tie           VREUGDE- at
12.
Word door 't ongemak niet droever
Als u, op den hoogen oever
Dan de wint om d'ooren bladt.
Hoed u flechts, dat al dat fraaye
U daar niet uit't hooft en waaye,
En in wind verdwyn te haaft.
Noch befcheid' ik en bedinge,
Als ik in uw buurte zinge,
En met vraagjes onderricht,
Komt dan lieflyk by malkander,
Dat gy d' een zoo wel als d'andef
i. Th. 5,11. In 't gezelfchap word gefticht.
14.
Zit dan niet gelyk verfuften:
Nadert, uit uw beide kluften
Van de recht en flinker zy,
Daar wy zyn in huis gekomen,
Of in fchaduw van de boomen
Neder zitten op een ry.
4. Tim. 6,6. 'r BrenSt genoeSen en gewin toe.
Heeft'er iêmant noch geen zin toe,
Leid dien ook al zoetjes aan,
Dat hy 't eens komt zien en hooren.
't Zal minchien hem zoo bekooren,
Zicli. 8,n. Dat hy meermaals meê wil gaan.
16.
Lieve, doet het, met u allen,
Niet om my flechts te gevallen,
1 Pet. e 1 Maar meeft om uw eigen beft,
i Cor.j.14. ^et u^r vreesi of als gedwongen,
Maar door liefde fterk gedrongen,
En vrywillig aangepreft.
'kZal
-ocr page 123-
LIEFDEZANGEN. 121
17-
'k Zal, met u aldus te leeren,
Niemants geld en goed begeeren.
           Hand; 10.33.
'k Zoek het uwe niet, maar u.          ï.Cotm.14,
'kStel het aan uw eigen oordeel.
Zoek ik ooit van u myn voordeel, i.Cor:ii,i7,
Blyft by my vry altyd fchuw.
18.
'k Heb meer yver en verlangen
              Hand.zo.
Om te geven dan t'ontfangen,               vers 3 5.
Mits my zulks veel zaal'ger is.
Maar ik zal geduurig haaken
Om uw zielen ryk temaken,
               iCor.iJ.u.
Zoo ik goud en zilver mis.               Handl. 3, 6-
19.
Olden-Eiherg , neem in 't goede
Wat ik, oprecht van gemoede,
En uit liefde, voor u doe.
Zoo gy, naer myn welbehagen,
My wat goets weer toe wilt dragen, j.Thefl". j,
Draagt my wederliefde toe.               u. 13. ''
Aan onze Gemeente op
\ L O        O.
Men kan't zingen op de wyze: Zyt gelooft, S Godt
e#i/«r. Zie onze Gezangen,Fo\.n8. O^Schoon-
fte Nimf je van het wout:Oï,Princes hier kom ik.
1.
O o, gy moet ook in den rang
"~
               Van myn Zang,
Daar ik onze Kerspels luiden,
Elk byzonder in haar hoek,
Meê bezoek,
Ooft, en Weft, en Noord, en Zuiden.
Uw
-ocr page 124-
m           VREUGDE- ai
i.
i.Theff.j. Uw genegentheit tot my,
9''1'
                   . Maakt my bly,
En ik wenfch, dat gy moogt weten ,•
Hoe 'k uit ware liefde zucht
Naer 't gehucht,
Daar gy zyt zoo klein gezeten;
3-
Matt. iS, "Zyt gy klein en flecht in't oog
vcis io.
                    'k Acht u hoog,
En kan my met u vermaken,
Meer dan daar de werelt pronkt,
Lacht en lonkt,
Met een fchyn van groote zaken.
4-
2. jöan. i. 't ts m -waarheit al maar fchyn,
16, 17.                                                        } '
En geen zyn,
i- cor. 7, Wat zich voordoet hier beneden:
»eis. 31. Een verdwynendc vertoog
                            Voor ons oog,
Md. 1, t. Ydelhcit der ydelheden.
S'
ziet onze '^ Heb de werelt als een riet,
Gezangen
                 Bulten iet,
foi 9s. B'mnen niet, lang af gekeeken,•
pr 23 5- gn ky a] ^ wat met 'er ,}aad
Haaft vergaat,
Door bevinding vergeleeken.
6.
Matt. 4 Zatan vind den meeften kans,
veis 8. '
                   Daar de glans
Van al 's werelts Koninkryken,
Met haar heerlykheit, zoo fchoon
Staat ten toon,
" Zoo wy niet wel voor ons kyken.
H
-ocr page 125-
LIEFDEZANGEN. 123
7-
Hierom heeft een Chriften winfl,
Daar hy min It
Is verlegen , hoe zyn oogen
                  Pfal. ir?,
Van al dat bedrieglyk mooi                  veis 37«
En getooi
Zullen werden afgetoogen.
8.
Zie 'k zomwylen d'ydelheên
Van de fleên ,
Dan gedenk ik , zonder jokken;
O die op den Laojchen-Brink
Nu weer gink,
Daar zou zulks my niet verlokken.
.                           9
Als wy by u met gemak ,
Onder 't dak
Van den blaauwen hemel, zingen,
Dat'er elk van vrolyk werd,
Daar is 't hert
In den hemel belt te bringen-
                jfhil. 3, «*;
10.
Hoe gelukkig waar uw rtand
Dus op 't land,
Kond gy uw geluk recht kennen,
En met Godt maar ommegaan,
           Mich.fi, f.
Om voortaan
Meer en meer aan hem te wennen ! Job. zz, ns
11.
Jefus kennen maakt ons ryk.                 *• Cor-»»s>
Schaad' en flyk                      f hu. 3,8,
Js daar alles by te achten,
Hier door leert gy, allereerft,
              Macs,33,
K            Elk om 't feerft,
^aer Qodts Koninkryk te trachten,
P                           Heb*
-ocr page 126-
II4           V R E U G D E- en
12.
Jcr. 9, 23, Hebt gy op geen geld of goed ,
i+.
                          Hoog van moed,
Als veel grooten , u te roemen,
By ootmoedge kennis Godts
Is de trots
Aller ryken niet te noemen.
*3-
Spreuk. 30, Godt voed elk hier met zyn deel-
v«s8.
                      Is 't niet veel,
Dat hy u hier geeft ten beften ,
Wat hebt gy,. om u te voên,
Veel van doen?
Kleine vogels, kleine nellen.
14.
Wie Godt kent, en dient en eert,
Syt.3i»i*.
               Isgeleert
Zich naer kleinen Haat te voegen.
Godtsvruchf brengt het grootit gewin
1, Tim, 6,
                 Voor ons in ,
rers£. Met een zonderling genoegen,
IS.
Brengt gy Hechts aan uwen oori
Matt.3,
                    Vruchten voort,
r. 8,          Die geloof en boet betamen.
Kal.no, Zoekt, met heiligheits fkraaty
v. 3»
                        't Voik van (laat
Edelmoedig te befchamen.
16.
Zyt doch nimmermeer alioo
Op het Loo, '
Jad, r. 12, Als de dorre doode boomen,
Die daar op een Brink noch (laan
Daar voortaan
Matt,>i,i9.Vrucht noch blad weer aan wil komen.
Maar
-ocr page 127-
LIEFDEZANGE
N.
Ma ar zyt als een boom, geplant         Ffaim i,
Aan den kant                        veis ••
Van den Berkel, daar terzyden,
^iezyn vrucht, in zyn faytoen,
Frifch en groen,
Voortbrengt op bequame tyden.
18.
Hebt gy in de kerk Godts woord
         Loc, n, 18,
Aangehoort,
Vloeit niet door, gelyk de fluizen, Hebr' *• *•
üie gy dan weer over moet,
Daar de vloed
Nu en immer door komt bruizen»
, r,                      '9-
1 Geen gy hebt, dat houd wel vaft. Openb.3,n.
Jefus laft                                Matt. 11,30.
*s gemakkelyk te dragen,
En zyn jok is licht en zacht,
Mits zyn kracht
°ns in alles zelfs wil fchragen-
             phil. 3,15,
A                         20*
«men. Godt doe zelve nu
Dus aan u;                            j^V
yy beveilig' dit al t'zamen
Ja hy zelve doe alzoo
Aan het Loo,
Als wy van hem bidden, Amen,
P 3.
Aan
-ocr page 128-
ixó          V R E U G D E- en
Aan onze Gemeinte in
H U P S E L.
Men kan 't zingen op de wyze: Laat een ander
klagen, kreunen. Zie onze Gezangen,
Fol. 148. Of, Fytje Fkris myn
fpeelmeisje.
•«
HUpfel, houd u hups en fierlyk,
Dat gy, om uw hupfche deugt,
Waarlyk bupfel heeten meugt.
Rom. ij. Draagt u zedig en manierlyk,
vers 13.
          JDat elk een uw hupsheit roem',
En van hups u hupfel noem'.
2.
Gaat geduurig hups te kerken.
Nergens is 't zoo hups, als daar.
Daar zal elk in 't openbaar
Matt, 5, Zien uw goed' en hupfche werken;
veis 16.
          £n Qocjt krygt'er dies te meer
t'Zaam van u en andren, eer.
3-
Moet uw kerkgang vlak door 't veld zy o ,
Dat men woeft en eenzaam ziet,
Hebt daar in doch geen verdriet:
Hoogl.7. Want daar kont gy beft vertelt zyii
vcts 11.         Met den lieven Godt in 't ftil,
Naer uws herten wenfeh en wil.
Daac
-ocr page 129-
LIEFDEZANGEN. 127
4.
Daark ondgy u beft bereiden
Met gebeden en gefmeek,'                 Eph. «> iS.
Dat gy doch niet uit de preek
Zonder voordeel weer meugt fcheiden.
Wat al hulp geeft eenzaamheit,
Als ze wel word aangeleid?
Dies te vierger en te vryer                     Matt- *»*•
Kan men bidden op een oort,
Daar geen menfch ons ziet of hoort;
En hoe vryer dan, hoe blyer.
                 1. sam t,
Bruykt gy woorden of gebaar,           12,13,14-.
Niemand en befpot die daar.
6.
Jefus zelFs zocht hier beneden
               Mate, i-jf-
Dikwils zulk een vrye fteê,               Matt. 14,13.
En heeft in Gethfemane,                   Matt. x6,i*.
Eenzaam, allerfterkft gebeden.              lucxi, 44,
Eenzaamheit geeft geen verdriet,
Daar men 't hert voor Godt uitgiet. *(a1,62> *•
Of, mishaagt u 't eenzaam wand'leri, Marc.iff.i»,
Zoo befcheid of wacht malkaar, LuCi i+> 1Jt
Om in 't vrye veld aldaar                  &c
Van wat ftichtlyks t'zaam te handlen,
Zoo als Jefus Jongren deên,
* Daar by zelf quam by hen treên.
8.
Woont gy fchoon wat van de Kerk af,
Schikt het, dat gy op uw tyd
's Achtermiddags daar weer zyt.
Maakt 'er Hechts gewoont en werk af,
Om u van uw difch te fpoên,           Jo.6, ji, {««
En met hemels koft te voên.
P 3                      Dan
-ocr page 130-
j28             VREUGD E- en
9-
Dan zal 't u gemaklyk vallen
Wat een aar met moeite doet.
Arbeid word door luft verzoet;
liac, 10. 4i.En om 't befte deel van allen,
Schoon 't een dwaas niet acht nog kent,
Mag wel vlyt zyn aangewend,
10.
't Is myn vreugt en welbehagen,
Dat ik zomtyds u bezoek ,
Hupfel, in uw hupfcheti hoek,
En zal nimmermeer vertragen,
Waar ik immer met het myn
U voortaan te dienft kan zyn.
11.
Schoon ik, als de dagen korten,
En de weg wort vuil en nat,
Koud en windig week en glad,
Myne bykomft op moet fchorten,
't Schort dan aan myn liefde niet,
Maar aan tyd, gelyk gy ziet.
12.
Openb. i,io Eer ik op den dag des Heeren
Mijn gezette taak en werk
Afgedaan hebbe in de kerk,
Ziet men meeft den dag pafferen.
Zoo 'k dan elders noch verfcbyn,
't Moet niet al te verre zyn.
x3-
Of ik zelfs wel, zonder fchroomen,
Tegen weer en wind kan ftaan,
En door dik en dun wil gaan,
Om aldaar by u te komen,
Mijn gezelfchap fchroomt 'er voor,
En het kan 'er zoo niet door.
'tVreeft
-ocr page 131-
LIEFDEZANGEN. 129
14-
t Vreeft vooral voor 't overvallen
Van den avond, mits de tyd
Ons al ftillekens ontglyd,
Als hy met een zoet gevallen
Dus in Hupfel word befteed.
't Word dan duifter eer men 't weet.
'S-
Maar zoo 'k zomtyds hier of ginder
Meermaals dan in Hupfel kom,
Mijne liefd' en is daarom
Tot u allen niet te minder.
Komt de zoete tyd weer aan,
Dan moet gy voor'andren gaan.
16.
Denkt'et vry, dat mijn verlangen         R°m '>it>
Naer u allen grooter zy                     &c-
Dan het uw ooit is naer my.
Voelt ge uw hert aan my te hangen,
't Mijne hangt aan u ook weer,
En miiïchien al vry wat meer.
v                          '7
K-an mijn komft u ooit verblyden,
Komt, als d'andre buurten doen,
Dan ook vaerdig tot my fpoên,
En vloeit toe van allen zyden,
Dat wy t'zamen vrolyk zyn;
Ik door 't uw', en gy door 't mijn.
18.
Neemt mijn boekjes t'zaam in dank aan.
Is'er onder u een man,
Die daar uit iet ieezen kan,
Schikt u hy hem op de bank aan,
En hooid toe; of zing te zaam, col. 3, 16.
Zyt gy daar toe ook bequaam.
Of
P 4
-ocr page 132-
V R E U G D E- en
i3°
19.
Of men juift geen fraaye ftem heeft,
't Komt daar op by Godt niet aan,
1, Kon. 1, Die het herte kan veritaan,
'ets 39. j-jat cje mee(te |^racht en ifiem heeft.
Doet uw befte by malkaar.
Met het een gezang op 't aar,
20.
Peut. 31, Laat het, als een regen druppen
Op uw zielen allermeeft.
't Hert, ontfkken door Godts Geeft,
Zal my ook in Hupfel huppez,
i.Sam.2, En opfpringea van geneugt.
vers 1.
           Wel bekoom ons deze vreugt.
Aan onze Gemeinte in de buurte
Genaamt den
HOLTERHOEK.
Op de wyze: Dus in onzen Godt vcrhlyd.
Of: Wel op, wel op, ik ga ter jagt.
Of: Windeke daar het bojch af drilt.
I.
HOlterhsek, hoe klein gy zyt,
Gy maakt my al meê verblyd,
Als gy nadert,
En vergadert,
Daar ik in uw buurte maar
Kom' bezoeken d'een of d'aar.
Schoon
-ocr page 133-
LIEFDEZANGEN. 131
a.
Schoon gy ook maar, met u all',
Twee of drie waart in getal,
'k Gaaf u eere,
Mits de Heere
Zelfs tot twee of drie alleen
                 Matt, it',
Gaern' in 't midden wenfcht te treên. veis *"•
3.
Of gy, in geringen flaat,
Dus eenvoudig heenen gaat,
'k Acht u echter
Niet te Hechter,
Mits ik my zorgvuldig wacht,
              Matt, ig,
Dat ik nooit het klein veracht.               vcrs ,0'
4-
'k Zing u meê een Liedje toe,
Als ik d'andre buurten doe.
Holterhoekje,
Neemt dit boekje
Vol van geeftelyk gezank,
Door my zelfs gemaakt in dank.
■Laat het nooit weer van u gaan.
Kond gy 't zelven niet verdaan ,
Of niet kezen;
't Zal doch wezen
Tot bewys aan ieder een
Hoe 'k u hertlyk min en meen.
6.
Wat gy zelve niet en vat,
Zal de jeugt uit onze ftad
U wel zeggen,
En uitleggen,
^°o gy my en haar bezoek
Gaem' hebt in den Holterhoch
P s                      Schooa
-ocr page 134-
V R E U G D E- en
13*
7-
Schoon uw buurt de kleinfte zy,
't Komt uit andre buurten by,
En vermeert u.
Elk begeert u
Tot gezelfchap aan zyn zyd.
Maakt de plaats vry ruim en wyd.
8.
't U een luft om aan te zien,
Hoeze, in menigt', tot u vliên.
Stoelen, banken,
Leeders, planken,
En alzulk gezeec word dan
In der haaft zoo vol als 't kan.
9-
Komen wy aldus tot u,
Weelt dan ook voor ons niet fchuw;
Komt tot d'andren
Met malkandren,
Word maar ergens hier ontrent
Ons byeenkomft u bekent.
10.
Maar mankt boven al uw werk
Van te komen in de Kerk.
Loopt niet verder,
Want uw herder
Hoogi. i, Wyft u aan, waar Jefus weid,
vexs 7. En waar hy zyn kudde leid.
il.
Joa. io. Jefus roept u met zyn ftem:
vers 17. Hoort gy die, en volgt gy hem,
Dus genegen,
Op zyn wegen,
Toaii 8, Zoo en gaat gy nimmer mis,
ven ii.' Noch verdwaalt in dui(term's.
Blyft
-ocr page 135-
LIEFDEZANGEN.         133
12.
Blyft door liefde t'zaam gevoegt,           Col. z, 2,
En met Chriftus vergenoegt;
Wilt hem kennen,                 Ph.j,s,2o.
En narennen.                          Hoogi.1,4,
s Levens woort heeft Hy alleen.          j^n, 6j
Waar zoud gy dan anders heen?           vers 68.'
Hoopt op hem, en loopt om prys.         1. Cor.9,1^
Zoekt hem niet orn d'aardfche fpys, Joan.6,26.
Hy wil geven
                         *7.so,ji.
, Spys ten leven,
Ja is zelfs het levend brood.'
Dat ons vry maakt van de dood.
Wat de werelt hoog waerdeert
Schyn te klein voor uw begeert',
Chriftus winnen                     rhil. 3, 8,
En beminnen                          *oan- H. **•
Is het allerhoogfte goed,
Daar men fterk naer trachten moet,
ij-.
Wilt gy ryk zyn en geacht                    i.Cor.6,
Boven alle ftaat en macht,                    vers. 10.
Daar de menfehen                  Wrt.17.14.
Hier naer wenfehen,                  '• 3* '»•
Acht al 't aardfeh als drek en flyk,       phi| g
En ftaat naer Godts Koninkryk.            Matt.Vi 33,
16.
Denkt, dat Godt en wyze liên             i.Cor,i,i«,
Op uitwendgen glans niet zien.             lac.n,.^,^
Elk rechtvaerdig                     Spreuk. 12.
Is meer waerdig                     versas.
Dan zyn naaften, die te hoog               obad verf
■Door zyn waan en trotsheit vloog.       ï>3,^
'kHoö
-ocr page 136-
1?4          V R E U G D E- en
ï 17.
1 sam. 6, ii.'k Hou my zelf op 't hoogiï vereert,
ïac,i,9. j\is ik met u ben verneert,
En wy 't zamen
Iet beramen,
pf 34,2. 4- Tj)aar Qodts lof en heerlykhejt
1. -10« yeflyk door word uitgebreid.
1 o.
pra).i)i, 1.'k Wandel niet in iet, dat my
2  Cot. 12, ^j te groot en wonder zy.
Matt,28.ij.              U te Itichten.
t'Onderrichten,
Hom. !ƒ, 4-Of te troofteu , met Godts woord,
Is de vreugt, die my bekoort.
19.
Dat een aar verheven fchyn,
Ik wil met u nederig zyn,
Liever zingen
Met geringen,
Dan naer hooge dingen liaan,
Die my 11 ampt niet aan en gaan.
20.
Heb 15 «. Maar leeft gy ook dus in 't kleen
Met uw eigen ftaa't te vreȐn.
't Groot en heerlyk
Schynt begeerlyk, -
Maar veel mneite, zorg en laft,
Is 'er in 't gemeen aan vaft,
21.
Die zig naer geringen (rand,
Buiten nyd en ftryd, op 't land,
Met genoegen,
Weet te voegen,
Is'er vry wat beter aan ,
Kond hy zyn geluk verftaan.
Zyt
-ocr page 137-
LIEFDEZANGEN. \tf
22.
Zyt gy klein, ïyt rein te laam,             2-Cot-7' r-
En word groot en hoog van naam        Deut.is.ag-
Door uw handel
/
                En uw wandel.
Heilige Godtvruchtge liên                     ïfalm >*>
Zyn meed heerlyk en gejien.                VCISJ*
Heiligheit is in der daad                         rfalm 9?.
Voor Godts huis het beft fieraad.           vers *
Dfe verfier u, .
En Godt ftier u                      rfaI t '
Door zyn woord en Geeft voortaan, veniö.
Om ïyn heiige weg te gaan.                  i«C 3$, *.
24.
Zoo zal ik, myn leven lank,                 p(a,m »*«•
Met een dankbaar lofgeklank,              Vj%m. t.
Godt daar boven                     1' Thek j.
Hertlyk loven                         «B »•
Om uw yver, liefd', en deugt,
Daar gy meelt my door v«heugt.
Aars
-ocr page 138-
i36           VREUGDE- en
Aan de gezamentlyke Gemeente van
E I B E R G E N.
Op de wyze; Mallet», waard/Ie nagebuuren:
Of: Vechtjlroam met uw blanke zwaanen.
I.
Aat de werelt, los van zinnen,
Iel. 23, i»,
j X~j Zingen, met veel luft en -vreugd,
fred,*u» 9»Van onkuifchc lief£ en minne,
Tot bekooring van de jeugt.
Ik heb alzoo groot verlangen,
i. Tim. j, Dat ik, met een kuifch gemoet,
Xl'
           U myn Vreugt- en Liefdezangen
Steeds toezingen mag zoo zoet.
2, Cot ii, 'jj Zal met luft en yver hellen,
vers. 2.
          Qm u^ a|s een rcjne maagt,
Eenen manne voor te (lellen,
2 Cor. s,9. Dat gy hem alleen behaagt,
HoC 2, Chrifto, die uw heeft verkooren
is- 19.
          Tot zyn Bruid, en eens voor al,
Epbj s\ll" Liefd' en trouw heeft toegezwooren,
loan! 11, i. Die hem nooit berouwen zal.
3-
loan, 14,i3.Lieft en looft hem t'allen tydenj
tuc. ii. 36. Acht hem hoog, en wacht op hem,
loan. 3, Op dat ik my mag verblyden.
veisio.
          Om des Bruidgoms lieye ftem,
Hoogl. 2, Daar hy zelve zyn vriendinne
vers. 10.
         Zoet meè toefpreekt en ontfangt,
ï.cor. 6,6. Als zy hem, uit zuivre minne,
i.cor.6,17. In den Geeft zoo vaft aanhangt.
Welk
-ocr page 139-
LIEF DEZANGEN.
137
Welk is onze hoop of vreugde,
Onze roem of eerekroon ?
Gy, zoo gy u fchikt ter deugde,
Gy, voor Jefus glorithroon.
1k Wil geen andre roem begeeren,
Dan dat ik flechts in dien dag,
In de toekomft onzes Heeren,
Over u my roemen mag.
S>
Loons genoeg heb ik te hoopen,
Zoo'k dan zie, hoe'knietom niet
Hebb' gearbeid noch gcloopen.
Hierom acht ik geen verdriet,
Noch geen moeyelyke dingen,
Als ik mynen dienft alleen
Mag met vrolykhei-t volbrengen,
En met vreugt aan u belleên.
6.
Zoo dan, myn fieraat en eere,
Myn gewenfchte Broeders t'zaam,
Staat aizoo doch in den Heere.
Lyd en ftryd om Jefus naam.
Laat u nooit van 't goé verhindren.
Ik en hebb' geen meerder vreugt,
Als dat gy, myn waarde kindren,
In de waarheit wandlen meugt.
7-
Moe zou 't anders wezen konnen?
Mids ik al myn tyd en vlyt
Slechts aan u begeer te gonnen,
Die my aanbevolen zyt.
Die 'k uit liefd' ook , als een vader
Zyne kindren, trooft en m'cht,
Daar ik fchatten voor vergader
Door een vaderlyke plicht.
i. TheiT. z>
vers j 9,
Ier, 9j ïj,
2. Coï. i,
veis 14,
l.Cor.9, 17»
Phil. 2,
vers 16.
Handl. 2.0,
ver* 24.
a, Cor. 3, $,
Phü. 4>
vers r. \
Hand, 5, 4.1.
3. loan,
vers 4.,
Hand.io.a8
1. ThefC 2,
vers r r.
2.  Cor. ra,
veis 14.
'kZoek
-ocr page 140-
!3S           VREUGDE-cn
8.
aCor.6, lo.'k Zoek u alle ryk te maken,"
Matr. 6,
         Niet met fchatten dezer aard,
is, 10. j-)je £oor my en myne 2aken
Nimmer zullen zyn vergaart:
Rom. i, it. Maar met geeftelyke gaven,
Eph. i, 5. Die men van den Hemel erft,
PC «3> 2- 3-Die begeerge zielen laven ;
op.i+. 13- Die men meê draagt als men fterft.
9-
Col. 4-. «• Helpt my Chtiftus Koninkryke
Steeds verbreiden over al,
Co], 2,19. j-jat uw aanwas klaarlyk blyke,
Zoo in yver als getal.
Hand. 5.14-Heipt my t'zaam, als onverdriet'gen,
Hani'i'/.'fu 2atans helfche ryk en magt
iac. 4. 17. 'Door uw tegenftant verniet'gen,
1. Per. s,«. Altyd nuchter op uw wacht.
10.
rhll. 3, i«. VVandelt naer den rechten regel
Onzer ingedrukte leer,
1, cor. 9, i-En zyt my alzoo het zegel
Myner roeping in den Heer.
». Cor. 3.«. Daar wat goeds door my geplant is,
Kal. toI.». En veel quaads is weg geruimt,
Ezcch. ii H-Ziet men , dat Godts eigen hand is,
j, 11111.4.4. £tl mvn ampt n;et is verzuimt.
11.
Matt. 3»». Draagt bekeeringswaerde vruchten ;
Heb. 13,17. Zoo doe ik met vreugde 't myn.
Doe ik 't met verdriet en zugten,
Dat zal u niet nuttig zyn.
loan, it, f, gen jk droevig en verflagen ,
*k Ben dan ook min toegeruft
T't. a , Om veel goeds u voor te dragen ,
,9.
               En de geelt word uitgeblult.
O dan,
-ocr page 141-
L I E F D E Z A N G E N.
12.
ö dan, laat ons, waar wy meugen,
Doch malkander, dag by dag,
Zoo verquikken en verheugen,
1
39
Pfal. i«, 9.
i Thefi; j,
veis 3.
• Dat onz' herte juich' en lacch';
Dat wy Godt met zegeklanken ,
Altyd even frifch en bly,
' derlingen mogen danken,
Ik voor u, en gy voor my.
13-
'k Hebb' u lief, en moet u pryzeO,
Om uw liefd' en vriendlykheit,
gy my zoekt te bewyzen,
Zoo gewillig en bereid.
Maar uw luft om 't woordt te hooren,
En het blykelyk bewys
Dat gy daar door zyt herbooren,
Is myn zoetfte drank en fpys.
»4-
Wilt gy my genoegen geven,
~>oet dan met myn ciienft profyt;
jeeft my als een nieuwe leven,
£oo gy nieuwe fchepfels zyt.
» ik zoek, en meelt begeere,
is niet uw lieftaligheit,
Maar inzonderheit üodts eere,
En uw eige zaligheit,
I, dat Godt my wil verfterken,
En door synen Geelt voortaan
Zoo geweldig medewerken,,
Dat uw herten open gaan.
"y moet zelf u overtuigen,
Als van ons iet werd gezeid,
Ja verftand en wille buigen
Tot geloofsgehoorzaamheit.
Q
i Cot. ii,
veis xt
Luc, io, 39»
Sec.
i Per. i, 23,
Joan. 4» 34.
'Cor. 3, j.
I Th. 3, 8.
2. Cor. j, 1%
aCor. 12,14*
1 Cor. 10,31;
Rom. 10.1.
I Cor. 10.33,
Ep.6,18,1».
Phil. I, 19.
Marc. i6,20«
Hand. 16,14»
Joan. i«,8,
Jo. IJ,26,27.
Pf. 119,36.
Rom, 16.16.
Laaï
-ocr page 142-
i4o VREUGDEZANGEN.
16.
K9J, i» a. Laat ons Godt alhier zoo loven,
Openb. is» Dat wy namaals zynen naam
?crs+. 'Ook verheerlyken daarboven,
Op.7.".i2.. Met veel duizend Eng'len t'zaam.
spr. i,3j. Daar het alles, zonder vreezen ,
Open,2i.+. Zonder moeit of arrebeit,
open. i>, 7. VR!:UGD-en Liefdezang zal wezetl
open. 7> n, In der eeuwen eeuwigheit.
E I N DE.
OP HET
BUITENLEVEN.
Van den Eerw. Heere
WILHELMUS SLUITER.
Die geerne zag veel goede dagen,
Die myden wil de fnoode lagen
Van dien, die liftig loert en vleit
Tot nadeel van de zaligheit:
Die onder Godts gelei wil wand'len,
Die niet dan 't goede wil behand'lenj
En alles richten naer Godts ftern
Van Horeb en Jeruzalem,
Die myde al wat de ruft kan rooven,
Die heff' zyn ziel van d'aard naer boven*
En leer van Sluit er, voor en na,
Het oude Tecum habita,
A. BORNIUS.