rmmmemmmmmimm
|
||||||||||||||||
í,¸.
|
||||||||||||||||
'■'tht-
|
||||||||||||||||
IKONOLOGISCH
INSTITUUT DEN RIJKSUNIVERSITEIT UTP&R |
||||||||||||||||
*m.
|
||||||||||||||||
^cKpenA- ■ v/c//////'/
|
||||||||||||||||
4k
|
||||||||||||||||
INHOUD
V Á Í D E
TYTELPRINTo
T\ E G o D. í R ü G ô, die hier op den voorgrond ftaat „
Van elk gekent aan't zuiver wit gewaat, I3eurt van de waerelt
Het kleed, dat met Vooroordeel is geflikt, Waat door haar oog ziet alles opgekwikt, Door lift bepaerelt.
't Gefleepe glas, dat niet bedriegt, ot ftreelt, De dingen regt, en ongeveinft verbeeld, Door fpiegelingen,
Houd z' in haar hand om hoog geheft, en laat De waerelt zien in onvermomd gewaat, Den aart der dingen;
Daar't Leugenzwerk,in'tblaauw verichiet, verdwynt, Nu 't hejderlicht van Waafheit 't glas doorfchynt Met goude ftralen.
De D E V G D, verheelt door d'Oofterpalm, fchiet lot, En kan, door druk geteiftert, en geknot, Nog ïeegepraleo.
|
|||||
i
|
|||||
^a^:]t,^\ -yvm
|
|||||
mmmËmmmM
|
|||||
ZEDERYKE
ZINNEBEELDEN,
Vertoont iri
l KONSTPLATEN,
Door Icragtige Redeneeringen en Maat-Digt
ten nutte van het mertichelyke leven
toegepaft
|
|||||||
f Á Ì ST E R D Ë Ì9
|
|||||||
V Is Á AC Trojel, Boekverkooper op 't
Rokkin, in Marcus Antownus. Ì D C C X 11.
|
|||||||
AAN DEN
L E EZ E K.
*t ||||i||§§ S ontegenzeggelyk 3 dat Denk-
IP^ fsil Dee^en van zaken, door d'oo- llf jÉjjl gen ontfangen, zo vatbaar op teSI&^WW!? de heriènen zyn j als die door behulp van 't gehoor zyn ingedrukt. R oem verdienen die wyzen, die, in den Lentetyt der waerelt dit in agt nemende , grooten dienft gedaan hebben aan de geilagten der menfchen ·, wanneer zy de geheimen der Godsdienft, en Borgerpligten, door za- mengeftelde Figuuren voor het menfche- lyke verftand affchetzen. Onder deze zyn d'Egiptenaren wel de eerfte geweeft, die in 't geheel haar werk hebben gemaakt van Beeldfprakige vertoonzelen te vormen , daar de roem van hare verborgen wysheic in opgeiloten was \ zodanig dat, die den geheimen zin daar van wilde ramen, wel een op Raadzelen gefleepenEdipusmoeft wezen. Dat een fprakeloos vertoonzel de zelve
bewerking op het menfchelyk begryp maakt3 als een kragtige Redeneering, blykt j als wy zien dat Tarquinius., met het afflaan der grootfte ftaapbollen, in zyn * 2 Hof
|
||||
AAN DEN LEE2ÉR.
Hof wandelende, 't zelve aan zyn zoon
heeft doen begrypen : dat Antifthenes dooreen wydlopige Redeneeringe (waar in hy aantoonde 5 dat het behoud , en geluk van't Volk en den Staat, beftondin de grootfte van het land om te brengen ) beeft te weeg gebragt. Maar gelyk ftomme vertoonzelen Λ en
verftandige Redeneringen elk in het by- zonder vermogen hebben op het gemoed der menfchen , zo gaat de uitwerkinge nogtans zekerder , als die beide gepaart gaan: gelyk dit ook naderhant by Grie- ken en Latynen in gebruik is gebragt. De Schipbreukelingen (gelyk de Heer
D. van Hoogftraten in zyn berymden Phce- drus aanmerkt) liepen met Tafereelen , waar op haar ongeval flond afgefehildert, langs de huizen bedelen, om de men- fchen , door die vertooningen , en klag- ten , tot medelyden over hun ongeluk te bewegen. En om geen langen omtrek te maken,
die den leezer ver veelen zou, zeggen wy,dat onder d'ouden iEiopus in die leerwyze (waar van wygemelt hebben) heeft door- gefteeken, leerende door af beeldzelen van wilde en tamme dieren, al wat yder in 'c byzonder, of den landen en volken in 'c ge-
|
||||
Aan den leezer,
gemein, pryifèlyk en fchadelyk was."
Maar gelyk het fchandelyk zoude zyn, t verftant der Ouden te veragten, zo doet men ook al te veel kleinagting aan de te- gen woordigen j 4'Oude in opzigt van haat Verltand alleen te pryzen j nadien 'er van Eeuw tot Eeuw., onder onzen Landaard, Mannen in die oefeningen hebben door- gefteken, welkers gefpitfte brein leerza- me Zinnebeeldige vertooningen heeft uitgevonden, en meerendeels met pryfle* lyk Maat-Dicht gepaart > waar van men een groote lyft zoude können opftellert ^ welke de Deugd in haren regten aard door Zinnebeelden hebben afgeichildert, en door kragtige Redeneringen aangepre- zen , de gemoedsdriften na de Reden leeren teugelen, en alle de bedryven van het menichelyke leven gefpoort 3 om het pad ter eeuwiger onfterrrelykheit te Joo- pen. |
||||||
Vaar wei.
|
||||||
* * op
|
||||||
/
|
|||||
OP D E
ZEDERYKE
ZINNEBEELDEN,
D a'loude Wysheit doet haer werk
Door beelden, om het menCchlyk leven, Vermaningen vol heil te geven En lefTen, om vol moedt en fterk
Jn voor- en tegenfpoed te wezen s En niets te hoopen, niets te vreezen. De nieuwe Wysheit hout dien voet *
En breit zich uit in tafereelen, Waar in, 't aandachtig oogh vaert fpelen, En voetfel zoekt voor 't graeg gemoet?
Dat met geen yd'le zorg beladen Met zulk banket zich wil verzaden. Komt, wysheits minnaars, hier naer toe«
Van loffelyke zucht bewogen, En ziet het aertfeh met andere oogen Dan 't wufte volk, noit dwalens moe j
En dankt den onvermoeiden Schryver Voor zynen loffelyken yver. D. van Hoogstraten;
|
|||||
OP D E
|
|||||
ZEDERYKE
ZINNEBEELDEN,
r
MYn Dichtvier voor een tyd gebluft
Door and're bezigheit, gloeit fterker> Ofltworftelt uit die prang en kerker, Nu 't opgewekt door niéuwen luft, En aangevoerd word, op 't vertoonen Van dit pryswaardigZedefchrift, Gebooren uit een Heil'ge drift, Wel dubbeldwaardig om te kroonen Met een verdiende letterkrans. Verfchoon my, die zo laag by d'aarde Heen kruip, als 't veil van weinig waarde , Dat ik den roem des waardens mans Befta in kreupel Dicht te zingen: Te meer, nu een * vernuft verryft, Dat brave Dichteren verwyft Van 't hoog Parnas, als aterlingen. Myn oog verdoolt in al het fraay Gevormt begrip der Tafereelen. Hier is een zielenfchat te deelen. Kom waereltling! kom oegft, en maay De vrugten van dees Zeedenakker, Zo overkoft'lyk van waardy, En weergaloos in lekkerny. * ή- Tree
*2.iet op den Maker van het vaars, onlangs uitgekomen»
onder den Tytel: Het verval der mderduitkhe Okht· fynß. J |
|||||
Tree toe: hier is, voor die zich wakker j.
En yverig, en leerzaam ftelt, Een fchoohe voorraad op te garen. "Wie zich by tyds gewent tot iparen, Die wort van d'armoe niet gekwelt. De Deugt, zq üoddelyk van luifltcr^
Öm haar natuurlyk fghoon bemint, Schoon deze Zeed'looze eeuw verblind Haar dompelt in het naare duifter, Word in haar duur ten troon gevoert, Ver boven pragtige gebouwen. Al wat oud Roome kon befchouWen, Een reeks van eeuwen onberoert} Gebouwen die verheven ftonden, Vervallen eer 't fchier iemant weet, Haai lchoonte ontluiftert als een kleed, 't Wort alles van den tyt verflonden i Maar Deugt groeit tegen 't ongeval Der tyden, en haar wifleiingen. Laat ramp op ramp de Deugt omringen, Zy ftaat gelyk een zeerots pal, En ziet de woefte golven woelen, Door dwaze tochten voortgezweept, Dog met dien vloed niet weggefleept, Die op haar bodem aan komt fpoelen. En word zy van het fchuim befpat. Men leert 'er uit hoe lafteringen De Deugt haar luifter fteeds ontwringen, Zy word wel voor een tyt beklad j Maar komt die buy eens te bedaren. Zo dat zy weder adem haalt, Straks ryft zy, die eerft was gedaalt, En komt te fchooner op te klaren. En zie ik op der vromen ftant,
|
||||
Geroemt van 't Bethleëms Orakel,
Gehegt aatt deze Zeedefchakel, Die als een waardig halskarkant, Van elk behoort te zyn gedragen: Gpregte Vroomen hier geplaagd Veragt, gelaftert, en verjaagt, Pit Zinbeeld zal uw luifter ichragen ί Waar in gy als een bolwerk ftaat Verbeek , dat ftormen kan verduuren. Nog u door wreede folfervuuren Ontroeren, of verfchrikken laat. Men kent (ö fchand) op deze waereld
d'Opregte, en ware Vromen niet. Waarom ? zy leven in verdriet, Door dien de fchyndeugt fchoon bepeerelt. Der waereltlingen oog verdooft. Zo weet 't bedrog zich op te luift'ren, Dat het de Deugt zelf kan verduift'ren, En haar van haren glans berooft, Of t'onregt in haar lof komt deelen. Geveinsde, doorgeflepen fyn! Gy weet door eenen valfchen fchyn, De rol der Vromen na te fpelen. Hoe geeftig fchetft het Zinnebeeld
Den regten aard der laffe vleijers, Geveinsde tong- en oorverleijers, Alwaar het op de fchaduw fpeek , Die 't beeld navolgt, en aan blyft kleven,. Zy ook, zo lang't hun voordeel bied} Maar komt hun vriend eens in verdriet, Door dien zyn ftaat word omgedreven, Door 't wiiTelvallig waerelds lot, Zy zullen hem den rug toe keeren, Zyn ongeval met fmaat vermeeren, * S Of
|
||||
Of dryven met zyn val den fpoi
Heet dit zyn drift na reden ftiereri? Vergeefs heeft dan de Schepper milt Die weldaad aan den menfch verfpilt, Wanneer hy volgt op 't fpoor der dieren^ Het pluimgedierte kwinkeleert,
En komt met zang den Boomgaard ftrëelen^ Zo lang zy van de vrugtèh dêelen; Maar niét wanneer 't iayfoen verkeert, De boomen leedig zyn van vrugten > Zoo houd het kwinkeleeren op j De kale boomgaard krygt de fchop, En elk ontgaat zyn dank met vlugtert. Komt waereldlingen , die het oog
Tot nog toe liet na 't ydel wenden, En nimmer uw veritramde lenden, En ftugge nek na't leer juk boog 5 Befchouw met oordeel deze bladen 4 Waar op dat yder beelt'nis fpreekt * En 't zeedig pryft dat u ontbreekt; Dus laat u cbg ten befte raden. Myn kurtftmeeftreiTe lonkt my aan»
Befteed voor my uw tyt en leven, Die oeffning zal uw voordeel geven, (Dus zeit ze) en laat dog 't dichten ftaan j Te meer: 't word van te langen adem. Men meet geen Dichten by de vadem, A. HoUBRfKEN.
|
|||||
ï. ZIN»
|
|||||
Pag. é
I ZINNEBEELD. |
||||||
Laat hy dit alteen hebben, en behouden*
QEen itofFelykvüur aan d'eeuwigheid;
Of Vefta eertyts toegeweid, Kon met zyn vlam den hemel raaken; Maar 't hert ontvonkt door heilige mirifc
Dringt met zyn vlam ten hemel in,
Entern alleen tot Godgenaaken. 't Ô Ô Uur , van de oude domeinen ; aan
V de eeuwigheit toegewyd, gaven ze
«e naam van Vefta; en hare Tempeldienftbe.
Á ftont
|
||||||
ï · ZEDERYKE
ftont in het geftadig aanhouden van 't vuur op
het altaar. Dit deeden deze dappere mannen, om ons een beeltenis van de onfterffelykheid te geeven , daar ze zich aan toegeheiligt hadden, door de glans der vlammen, endege- duurzaamheit van dat vuur afgebeeld j het welk ook te kennen gaf, hoe de liefde tot de deugd hen uit de vuiligheit der misdaden, en de banden der laf hertigheit, tot trefFelyke en roemelyke daaden had opgewekt. Zyn de Hei- denen bekwaam geweeft zich zodanig tot de wereldfche glory aan te prikkelen, zo moeten wy Chriftenen , die de kenniffe van een heili- ger onfterffelykheid hebben bekomen, henniet alleen navolgen, maar overtreffen, om 'erons aan toe te heiligen; die ons niet alleen tot een eerlyke roem in 't leven , maar voornament- lyk , de ziel het lichaam verlaaten hebbende, tot een gelukzaligheit verheft, daar ze in een heerlyke rufte, de eeuwige vreugde geniet, 't Is onmogelyk, hier een waarachtige eeuwig- heit te vinden, terwyl de ongeregeltheden en verwarring onzer hertstochten, ons, dan eens tot de uMpoorighcedenvangramfchap en woe- de, dan, tot een ontydige vreugde, en dan weer , tot de fmerte van een dwaaze vreeze , zal brengen. En, hoewel't kan gebeuren, dat wy eenige geduurzaamheit in onze blydfchap vinden, zo is 'er doch geen geftadigheit in de vcrgankelyke dingen des waerelds te verwach- ten, waarop wy met een vaft vertrouwen kön- nen fteunen 5 maar de waarachtige eeuwigheit is alleen in Godt te vinden, die ons zwakke ©en-
|
||||
ZINNEBEELDEN. $
iflcnfchen, als wy ons maar aan hem hebben
overgegeeven , met een beiiendige blydfchap begenadigt, en met dat dierbaare pand desge- loofs, door onzen Heiland Jezus Chriftus op- recht, op dat wy ons op zyn genade verlaaten- de, de vafte hoope der onfterffelykheit zouden verwerven. Ze zyn dan bedroogen , die gelooven zich
volkomentlyk aan God opteofïêren, wanneer ze zich alleenlyk hegten aan de uitwendige oefFening van eenige plechtelykheit, en door een ftrenge heiligheit hunne lichaamen met boete belaaden , ten einde hen daar door beroemt by de menichen te maaken. Hy vorderd niet van ons al deze lichaams kwellingen } maar begeerd alleen een gemoed, onderworpen aan Zyn Wet; een oprecht hert, van alle zonden gezuivertj en een brandende liefde, welke al« tyt in ons binnenfte dat Goddelyk en gehei- ligt vuur onderhoud, waar door 't geftadig moet branden. Ille habeat, firvetqtie fibL De- Ze ofFerbanden laat hy toe, door de welke wy ons tot zyn dienft heiligen, en na een eeuwig- heit trachten, bevryd van alle veranderingen. |
|||||||
Α %
|
|||||||
IL
|
|||||||
4 .ZEDERYKE
IL ZINNEBEELD. |
||||||||||
Zyn wortelen fiellen hem in veiligheid.
E En boom die vaft geworteld ftaat,
Schoon hem de wind en 't onweer flaat, Houd ftand, hoewel zyn takken beeven. Een ziel, door zaal'ge hoop gevoed, Word door des waerelds tegenfpocd, Noch hooger tot zyn God verheeven. E En ziel, aan Godt geheiligd , verwacht
met een vafte hoop de gelukkige fchei- dinge van zyn licha^, en laat zich aoqraldc ver-
|
||||||||||
ZINNEBEELDEN. y
vergankkelyke vermaakelykheden niet verftrik-
ken, noch verilaan , door de vrèeze van de Seyaaren , \velke zich vertoonen : ze tracht Wet een wonderlyke ilantvaitigheit na de oef- fenihge der dingen, dietotdeverbreidingevan Gods naam behooren , en word door de be- fpringingen en aanvechtingen niet bewoogen, Waar meê de waereld , in zyn bedorventheid en boosheit verdronken, de geloovigen tracht te verhinderen, en geweldiglyfc van hun vailen grondflag, daar ze op betrouwen, af te trek- ken. Men vind 'er die zo laf hertig zyn, dat de minfte wind van tegenfpoed hen ter ne- derwerpt, en roepen datze van God zelfs ver- laat en zyn : maar de anderen :rechten zich in t midden van ■ de tegenfpoeden te krachtiger °P, en ftygen te hooger na den hemel, wan- neer hen de rampen op 't geweldigit beilor- rnen, en onfchuldig fungeren. Zo groot is de deugd en kracht desgemoeds, datze door deze beweegingen word verflerkt, en zich meteen onwankclbaarc beilendigheit wapent. Hy kan niet door 't woeden van een wreede fortuin nedergeworpen worden, die zich zelfs van de rampen, elende , en armoede bediend: want daar woond een grooter kracht in hem, die zyn gemoed met een hemelfche macht beveiligt, en dat naaile by de Godheit mededeelt, na- mentlyk : Niet beweeqt te worden. 't Is te vergeefs, dat de nyd en kwaadfpree-
kentheit zyn verderf hebben gezwooren , en de achterklap zyn goede naam wil krenken : "want hy ftaatvafter als alle lalleringeni en, zyn A 3 ge-
|
||||
6 ZEDERYKE
gedachten tenjfremel gericht, veracht hy aide
fchichten van zyn vyanden op hem gefchoten. Geen boom met diepe wortelen ftaat zo v aft tegen 't woeden der winden, alszoeenmenfch tegen al de ftórmen en rampen des waerelds, v/elke hem beftryden: want op zyn God be- trouwende , verduurd hy 't alles. Terwyl hy ïeefd, word hy dobr een geftadige hoop ge- voeidj enalshyfterft, voegd hy by deze hoop de vreugde van eengewenfchtegelukzaligheit, welke hem met alle hemelfche goederen zal bekaden, en de zoetigheden en vermaakelyk- heden doen genieten , die eeuwig zullen duu- ren. |
|||||
Ut
|
|||||
ZINNEBEELDEN.
III. ZINNEBEELD. |
||||||
Ik verlaat al V andere.
VT» At baate kroone , en 's waerelds fchatten?
w Ze ftillen geen begeerlykheid, En hinderen ons de kroon t'omvatten, In duurzaamheid , als d'eeuwigheid. Wie zou die zielen-fchat niet kiezen, Voor 't geen de dood ons doet verliezen. VV7 At voordeel kan men trekken door 't
W verzamelen vangrooterykdommen, in-
«üea ze onze begeerlykheit niet voldoen? Wat
Α 4 baat
|
||||||
>
|
|||||
8 ZEDERYKE
baat de glans van eenRyks-Staf , en een groot
gedeelte des waerelds aan zyn gehoorzaamr heit onderworpen te zien, indien de onverza^· delyke begeerte van een anders goederen te hebben , en de vreeze van de zyne te verlie- zen , 't hert geftadig kwelt? 't Zou können weezen, dat deze vooripoed en hoogverhevene Éertytels de tyt van veertig of meer jaaren zouden beftaan, en in volkome pracht en uit^ wendige heerlykheit van een Opper-regee- ringe uitblinken : maar deze onverzadelyke begeerten die tyt voleind hebbende , zal 't gebeuren , dat het hert, door deze grootheit opgeblaazen, zal gedwongen worden te ver^ laaten , 't geen 't metzulken brandenden liefde heeft bezeeten: zodanig, dat den verwaanden bezitter van al deze goederen niet zal behouden , als het droevig geheugen van zyn fortuin aan- gcbeeden , en al zyn hoop verlooren te heb- ben. 't Is dan niet in de onbeftendigheit van deze
vvaereld, dat men een duurzaam geluk moet zoeken , noch hoopen dat men in de vergan- keiyke rykdommen van dit leven , de zoetig- heit, ruft , of vreedzaamheit des gemoeds zal vinden ; als zynde t'eenemaal ftrydig met de venvarringe en zucht tot de ydelheden, dewel- ke de zonden in 't herte ontfteeken, die al het zaad van de deugd in ons bederven, en ramp- zalig de ongeregelde begeerten tot onze gie- righeit voeden, 't Is een zaak ,·' onwaardig voor een eerlyk man , zyn gemoed tot een üaaf dezer vergankelyke dingen temaken, die hem van
|
|||||
ZINNEBEELDEN. 9
van de deugd verwyderen, en, na 't aandoen
van duizent verdrietelykheden, eindelyk ver- aaten, Cn dusdanig de fchandelyke verbinte- Jjue» die men 'er aan heeft gehad , beloonen. «eel anders is 't met de onvergankèlyke ryk- aommeh , dewelke ons gemoed geftädig ver- juitigen , in geen vergelykinge met de onbe- stendige vermaakelykheeden te ftellen, die van de fortuin gebooren worden. De onverzade- lyke begeerte , om onze fchattén te vermeer- deren , doet geftadig kwaade indrukzelen op ons gemoed: daar de verplichtendebekoorlyk- hert van de Goddelyke gunft dezelve tot'de oeffemnge van de deugcï brengt. Den over- vloed der rykdommen doet niet als de na- turjrlyke fchrik des doods toeneemen, en werpt » de achting onzer dapperheit terneder, wel- ke Wy in veel jaaren neDben bekoomen. In tegendeel, het betrouwen,'t welk wy op God itellen,vermeerderd onze hoop en kloekmoedig- Ffit j en, God ons gemoed door de Blixemen en 1 empeeften van 's waerelds rampen beproeven- I ' ?etons het eincie onzer dagen aanmerken,
als 't beginzel van ons geluk, en 't gewenfeh- te einde onzer denden. In dat oogenblik ver- gaten de Koningryken met al hun pracht en ykdommende geenen , die 'er hier hun God- fteit van maakten: en de uitwerkinge der God- delyke beloken overlaad hen met een eeu- wig gelukzaligheit , die hun hoope op hem hebben gefield; en doet hen beleiden , dat ze tfff dankbaar Aieefler hebben gediend Die dan den.iykdom bezit, in 't purper
Α 5 praaldj |
||||
I W
|
||||||
ßï ZEDERYKE
praald, Koningiyken en Volkeren regeerd ,
moet geen betrouwen op de zelve ftellen , of daar in zynziel-ruft zoeken j maar zich tot God keeren , daar dit heil alleen te vinden is. Hy is 't, die den regel onzer begeerten moetzynj en van wien wy met verzekering, 't waare ge- luk können ontfangen. Wy moeten ons in de- zen ftaat, zodanig na zynen wille voegen, dat, indien 't hem beliefde ons al de goederen te beneemen, welke wy bezitten, wy deze proe- ven met geduld moeten verdraagen , en ons zelfs verbleiden, dat hy ons van deze tydelyke goederen beroofd, om ons de eeuwigduurende hemelfche kroone waardig te maaken , wel- kers fchoonheit duizendmaal uitmuntender is, als die van al de Throonen en Scepters des waerelds , en oneindelyk boven de uitwendige pracht en deftigheid , welke 't fchoonfte ver- eicrfel van al de dingen des werelds maaken. |
||||||
IV,
|
||||||
zinnebeelden. h
iv. zinnebeeld. |
||||||
Van daar trekt hy zyn leven en deugd.
■pv E Wyngaard van de Zonne-ftraalen
Befcheenen, fchaft ons fchoone wyn jj
Maar zo dit licht weerhoud zyn ftraalen, Zal allen arbeid vruchteloos zyn.
è Menfch ! roemt niet op uw vermogen, Al watje hebt, dat komt van boven. Ã\ ^ Sterkte, die met reden onder een van
Ë-S de eerfte plaatzen der deugden word ge- Weid, wanneer ze zich mej; heilige banden aaa de
|
||||||
12 ZEDERYKE
de goedheit , de onthoudinge, en de zedigheit
vereenigt. 't Is ih dezen ftaat, datze dedap- perheit der Helden ontfteekt, en hen de on- fterffelykheit van hun naam voorftellende, groote moeilykheden doet onderneemen, en de gevaaren verachten, die alle anderen doen vreezen. Hier in hebben onze Voorouders te beroemder geweeft , om dat ze zich van deze deugd hebben bediend, niet uit het oogmerk om hun geluk te vermeerderen, maar enkelyk om den lof te verdienen, welke hun deugdzaam leven rechtvaardig Icon verwerven, om tot een voorbeeld aan de nakomelingen te verftrekken, en hen de verwondering aller volkeren waardig te maaken. Dit zyn de voordeden der geenen, die met deze eedele deugd zyn aangedaan; maar, . daar de zodanigen geen deel aan können hebben, de welke deeze pryflelyke eerzucht van de krag- ten des lichaams en des gemoeds fcheidende , zich dooreen ongeregelde ftoutmoedigheit laten beftieren, of door de hovaardigheit tot wreetheit vervallen: en alzo hun naam en de deugd dooi' hun misdaad uitwiiTen en vernietigen. 't Blykt hier aan, dat wy door deze waare
kracht niet können vervuld zyn, indien we de zelve niet van een hooger macht ontfangen: even als den Wyngaaad de vruchten, tot ver- maak van den menfch, niet kan voortbrengen, indien de hette der zonne ze niet verwarmt en voed. 't Is ook zodanig met de fterkte, en al de andere deugden , die al hun kracht van de Goddelyke gunft ontfangen , waar van ze hun öorfpronk hebben, zonder welke zy niet kon·"
|
||||
ZINNEBEELDEN. 13
Iconnen beftaan, en door een onvermeidelykc
bedervinge van deugden, in misdaaden moe- ten veranderen. Zo dat wy ons zelver bedrie- gen, wanneer we niet aan God al de gelukki- ge uitkomften onzer onderneemingen toefchry- vcn, en ons de zelve toe-eigenen, zonder aan t-e merken , dat, hoewel 't onzen arm is , die de zelve heeft uitgevoerd, het echter niet door Zyn natuurlyke kracht, maar alleen door de hulpe van hem is , die ons geichapen heeft, wiens voorzienigheit, alle dingen tot zyn glory en onze zaligheit fchikt. Hierom is 't, dat die God, na-yverig van zyn eer, met de zelve hand, waar mede hy de geenen verkwikt, die hem voor 't beginzel hunner krachten erken- nen , de moetwillighcit der hovaardigen ter nederwerpt, entéfchandemaakt, dewelke zich inbeelden, dat al't geen zy doen, de uitwerking van hun eigen kracht is, en wreekt den toeleg , welke deze menfchen door hun hovaardige aanmaatiging op zyn rechten hebben gedaan. Laat ons dan al onzen roem God toeë'ige-
nen, en al onze goederen, gelukken, en leven hem toebrengen : en, indien wy iets pryflelyk in ons vinden, laat het ons opofferen aan den geenen, van wien wy 't ontfangen hebben, en 'er duizend dankzeggingen aan zyn goed- heit voor doen, die 'er ons meê heeft believen te begunftigen: want wy konnen,zonder ons aan den blaam van ondankbaarheitfchuldigtemaa- ken, de weldaaden niet vergeeten, waar mede hy ons heeft overladen, met ons 't leven en de fterk- te te geeven, toen wy zwak en. elendig waren. |
||||
14 ZEDER Õ Ê Å
V. ZINNEBEELD. |
||||||||
Wederßaande word ik gebroken.
TJ En hoog gebouw, dat voor 't geweld
-*-J Van 't onweer fchynt bevryd te weezen, Word door den blixem neergeveld; Daar 't buigzaam riet niet heeft te vreezen. Al dat niet zwicht voor d'Oppermacht, Word fchandelyk ten val gebracht. *t TS eenonbetwiftelykewaarheit, dat, wan-
X neer kleine lichaamen machtiger weder-
flaan , zy met hun verderf de rechtvaardige
ftraifc
|
||||||||
ZINNEBEELDEN. 15·
ftraffe hunner tegenftänt over zich haaien.
De hooge Colommen en Spitzen, die door de hardigheit van hunne ftoffen de Stormen en Ternpeeften trotzen, worden door een blixem- flag verbryzeld, en elendig nedergeworpen. Daarentegen het riet, wanneer 't aan 't woeden der winden gehoorzaamd , wykt, en 't hooft nederbuigd, leid geen gevaar, enher- fteld zich haaft weer in de zelve ftaat, als 't voor het onweer was. 't Is met veel meer reden, dat den menich
zich moet wachten hem te wederftaan , die den blixem en donder in zyn handen heeft, en al dewraakmiddelen om 't menfchelyk ge- flacht te ftrafFen, indien hy zyn eigen oordeel en wil boven die van God fteld, en voor zyn Almacht niet wil wyken. Men vind nochtans zulke verwaande en vermeetene. Onder dk getal zyn de geenen , die alleen zich zelven zoeken, verzuimende aan God den dienft en eer te bewyzen, welke wy hem fchuldigzyn, en met de heiligfte dingen fpotten, tergende God , en trachtende zelfs de geloovigen van hem , en zyn vreeze af te trekken. Maar laat ze toezien dat de Goddelyke wraak, die met lankzame fchreeden voortgaat, hen niet ein- delyk achterhaale, en tot ftrafFe hunner roe- keloosheit en moedwil met den blixem van de eeuwige verdoemeniilè flaat. |
|||||
VI,
|
|||||
τ6 ZEDERYKE
VI. ZINNEBEELD.
|
|||||||
T)aar is de ruß niet te •vinden.
|
|||||||
1""^ Ie op verftand en kracht betrouwen,
■*-' Die ruften op het zwakke riet: Hun val verteld met na-berouwen, Laat haar niet anders als verdriet. Maar die betrouwd op Gods vermogen, Word nimmer in zyn hoop bedraogen, AL die zich op hun verftand beroemen,
en op hun eigen krachten verlaaten, zyn die grogte Vogelen gelyk, dewelke hun ruft op
|
|||||||
ZINNEBEELDEN. i7
^Ã/'åå7Ð,1åçáå neemen, 't zelve met hun
gewigt nederdrukken, en ter aarde vallen. £oaanig iS 't ook met deze godloozen, die al c geen in de waereld gefchiet aan t geval joeichryven, en G°d niet voor den Auteur en yPPerbeftierder van hun geluk erkennende, ein- aeiyk tot hun verderf bevinden, dat ze opeen netftok hebben geleund , en dat z' 'er te ver- geefs hun ruft in hebben gezocht Wy hebben veel dappere mannen op deze
wyze zien vallen, die 't gelukken, en de uit- voennge van eenige onderneeminge, defterk- re van hun arm hadden tocgefchreeven, en over deze hoyaardye zyn geftraft, en door de ^reeze, dewelke op hun gemoed niet pleeg te vermogen, lafhertiglyk verflaagen, het overi- ge van hun leven verachtelyk hebben doorge- öragt. Wy hebben veel Geleerden dezelve inarre zien lyden, wanneer ze zich te veel op <je grootheit van hun verftand en oordeel had- aen verkaten, en dezelve te gelyk met hun actiting , die zy als een Godinne hadden aan- geoeeden, t'eenemaal verlooren. Indien wy öan een beftendige ruft willen genieten, zola- jen wy onze oogen en gemoederen ten hemel netten, engelooyen, dat degodvruchtigheit, fteunlT- trfdykfte logden , het zekerftê
iteunzel is, daar wy op können ruften. Men kan zeggen dat al de andere deugden zonder deze niet dan een uitwendig vercierzel zyn j dat ze hun oorfpionk niet als uit de ydele glo- 7 trekken, en dat de hovaardy alleenlfk , «laar ze hun roem van wachten, dezelve eeni! |
|||||
B gen
|
|||||
i8 ZEDERYKE
gen luifter geeft. Maar, gelyk de befte dingen
ontaarden, wanneer ze tot geen goed einde worden aangeleid, zo ook de menfchen, die den hemel in hunne onderneemingen niet beoo- gen , zien dezelve eindelyk met groote ver- warringe, en een ongelukkige uitkomft eindi- fen. Vermits dan alle aardze dingen, door
un ongeftadigheit, als rook en damp ver- gaan, zo laaten wy 'er ons zelven niet aan heg - ten. Ons gemoed vereifcht een andere ruft , die niet in de fchepzelen, maar alleenlyk in Godt te vinden is. 't Is van zyn gunft , dat wy deze rufte en vreedzaamhei t des gemoeds moeten hoopen en afbidden. Laten wy hem dan vaftelyk met ons geloove aanhangen , da- gelyks onze onbeftendigheit beklaagen, en al onze ftantvaftigheit en kragt in hem alleen ilellen. |
|||||
VII.
|
|||||
ZINNEBEELDEN. ô9
VIL ZINNEBEELD. |
||||||
Lichtende, verlicht ze alles.
O Een konft of praal kan 't oog bemerken;
In 't duifter, of de naare nacht;
Ten zy '^r 't licht word bygebracht.
Geen luifter hebben onze werken, Als 's Hemels gunft niet nederdaald;
En haar met zyne glans beftraald.
Niet t'onrecht word Gods gunft by een
brandende kaars vergeleeken, die ter zel- ye tyt, als ze haar licht in een kamer verfpreid, Â 2. ook
|
||||||
20 ZEDERYKE
ook aan de kriftallen, fpiegels, en al dekofte-
lyke praalwerken , waar mee de zelve is ver- ciert, glans en luifter geeft ; zonder welke 't goud en 't zilver niet zou können blinken, noch de dierbaarfte dingen zich meer, als de flechtfte vertoonen , dewyl ze eenpariglyk in de duifterniiTe zouden begraaven zyn. 't Is ook zoo met de Goddelyke gunft , die onze werken verlichtende glans en luifter geeft: maarniet zo haaft is ge week en, of wy bevin- den , dat we in duifterheit zyn, geen zoetig- heit in dit leven vinden, en dat de ongenoegten, droef heit,en onruften, elendig op de vreugden en voldoeningen volgen, dewelke wy te vooren ge- nooten, en de dingen zelfs , diewy zoyverig hebben bemind, ons niet meer beweegen, en wy de zelve niet anders aanmerken , als of ze vergaan en voor eeuwig geftorven waren. Midas, de Koning van Phrygien, geeft ons
hier van een voorbeeld : want dezen dwaazen Vorft kon geen genot hebben van 't goud , 't welk hy zo ieverig had begeerd , en zag zich in 't aanfehouwen van dit koftelyk metaal in 't uiterfte gevaar , om van honger te fterven. Hier uit können wy beiluiten , dat al de goe- deren, welke wy genieten, van boven komen : en, indien niet de Goddelyke gunft zyn zege- ningen op de aardze dingen deê nederdaalen, dezelve ons krachteloos en imaakeloos zouden worden. Hoe fchoon en heerlyk alles dan voor 't oog blinkt, 't word enkel droefheit, van deze waarachtige vreugde beroord > en nooit als door die Goddelyke gunftftraalen herfteld. VIII.
|
||||
ZINNEBEELDEN. 21
VIII. ZINNEBEELD. |
||||||
Ily verlicht ook de geringfie dingen.
ÔË E Zonne-ftraalen zomtyts geeven
Meer luifter aan het klein, als 't groot, -
God heeft de kleinen wel verheeven, Daar hy de Grooten nederftoot,
Onwillig om voor hem te zwichten. Die God beftraalt, zal 't fchoonile lichten. Vj77 At ftaat ons Stervelingen van de deugd
▼T en de voordeden te denken, dewelke
vvy uit den Adeldom , of het voorfpoedig ge-
B 5 val
|
||||||
22 ZEDERYKE
tuin ontfangen hebben ? Eilaas ! zonder de
gunft van God verdwynen al deeze voordee- len als den rook, onze dapperheit wortneder- geworpen , en al de beweegingen tot dezelve weggenomen, en niet als met een menigte van misdaadenen kwade neigingen bekaden, ftor- ten wy ons zelven ongevoelig in een afgrond van elenden neer , daar wy niet als door een hooger macht können uitgetrokken worden. Indien de Zon zyn ilraalen op de fchubben der ilangen laatende nederdaalen , als de koftelyke gefteenten doet blinken, waarom zou dan den grooten en magtigen God, de geringften on- der de menfchen, niet uit het ftof dernederig- heit boven de gene können verheffen, die de natuur en 't geluk meer fchynen begunftigt te hebben ? Inderdaad , dit behaagt dikwils de Godde-
lyke goedheit, die de mildaadigheit zyner gunften aan zeer geringe voorwerpen bewyft, en om ons te meer over zyn macht, en de grootheit van zyn barmhertigheit te doen ver- wonderen, denederigfte verhoogt, en tot een trap van grootheit verheft, die hen verre bo- ven de geenen fteld daar ze zich voor pleegen neder te werpen. |
|||||
IX.
|
|||||
ZINNEBEELDEN. 13
IX. ZINNEBEELD. |
||||||
Ze onderfieund.
/"2 Elyk een bal, om hoog geheeven
VJ Door waterkonft , valt eindelyk neer,
Ter plaats daar hy is opgedreeven.
Zoo kaatit t geval ons op, en weer
Door 't Oorlogs-twiftvuur, in den landen.' Die God bewaard, raakt niet te fchanden. HOewel de Goddelyke gunft, het eenige
fteunzel van 't menfchelyke geflagt, ons t'alkr tyt en plaatze met duizend weldaaden  4 be~
|
||||||
24 ZEDERYKE
belaad, zo moet men nochtans bekennen, dat
ze ons de wonderlyke uitwerkinge hunner goedheit in 't byzonder doet gevoelen , wan- neer ze ons op de reizen en de gevaaren des Oorlogs bewaard, en tegen al de toevallen en gevaaren , by na onaffcheidentlyk in diergely- ke gevallen, in zekerheit field. Zy onderfteund ons dan, even als een
kloot, uit de grond van een konft-fontein opge- komen , door 't water word opgehouden, tot dat het nedervalt, en dezelve noodzaakt weer in zyn eerfte verblyfplaats neder te daa- len. Dusdanig gedraagt zich God ten onzen opzichte , die ons in zyn bewaaringe en be- fcherminge neemt, wanneer wy ons aan hem opofferen en toebetrouwen. Hy neemt ver- maak met ons weer op te beuren, wanneer wy door een ongewoonelyk ongevaleenigen tyt zyn verflaagen geweeft, en verplicht ons door zyn herhaalde weldaaden ons met meerbe- ftendigheit aan de fchuldige gehoorzaamheit zyner gebooden over te geeven : ons reden geevende om te gelooven, dat hy ons nooit t'eenemaal zal verlaten. Want, hoewel 't veel- tyts gebeurd, dat de rechtvaardigen in de bloem van hun ouderdom ilerven , of door verdrietelyke ziekten worden wech genomen ; daarom moet men niet gelooven dat God hen in dit uiterfte verlaat, vermits hy ze niet op deze wyze bezoekt als om ze te beproeven, en eindelyk niet tot hem roept, als omzedezoe- tigheit van een eeuwige gelukzalige ruft te doen fmaaken } en uit een elendig leven , met on«
|
||||
ZINNEBEELDEN. 25-
ongemakken vervuld, te trekken, en tot
een heerlvker leven over te brengen , daar
c vervullinge van hun begeerten gevonden
|
|||||||
Bf.
|
|||||||
X,
|
|||||||
26 ZEDERYKE
X. ZINNEBEELD. |
|||||||
Hy fchrikt voor zich ze hen.
|
|||||||
T"\ E Bazeliscus raakt om 't leven,
■*"^ Wanneer 't zich voor het fpiegel houd,
En zyn fenyn en vuil befchoud.
Wat zondig menfch zou dan niet beeven, Die zyn verfchrikkelyke fmet
Der zonden fpiegclt in Gods Wet ?
Ì En vind veel menfchen, die met de fchyn
van Godtzaligheit praalen , en zich de . heiligfte en volmaakile des waerelds achten : maar
|
|||||||
ZINNEBEELDE|N. 27
maar ze hebben niet als 't gezigt op de gebo-
den Gods te flaan , daar ze zullen bevinden , dat hun deugd met veel zonden is bevlekt, en dat de befmettinge van hun ongeregelde drif- ten t'eenemaal heeft bedorven, 't geen ze ge- loofden met zo veel volmaaktheit te bezitten. Men zeit, dat den Bazilisk, zo haait hy zich in een fpiegel ziet , en aldaar gewaar word de lelykheit van zyn lichaam, en't fenyn, 't welk uit zyn gezicht komt , fterft, en zich zelfs door dat vergiftig aanfchouwen, 't welk hy niet kan verdraagen , dood. Het zelve lot ontmoeten byna die fchynheiligen met hovaar- digheit vervult, wanneer ze de heilige ichrif- ten leezen: want zy bevinden terftont, dat dezelve hun verdoemeniiTe behelzen, en hoe weinig overeenkomfte dat 'er tuflchen hun kwaade gedrag , en den waarachtigen Gods- dienft is. Deze eigen liefde , welke wy voor al onze
werken hebben , is zo ftrydig met de Geeft Gods, dat hy ze niet alleen verbied , maar 'er ons in de nederigheit van onzen Heiland een gevoelig voorbeeld van heeft willen gecven -y die , hoewel van een onvergelykelyke vol- maaktheit en heiligheit, zich echter altyt ne- derig heeft gehouden, en niet gezeit of ge- daan, 't welk te kennen gaf, dat hy verheeve gedagten van zyn heiligheit had. Dit moeft onze hovaardye t'eenemaal nederwerpenj de- wyl wy, in vergelykinge van Jezus Chriilus, zwak, onbeftendig, en kragteloos zyn: want hoe zouden wy in den laatften dag het blinken- |
||||
28 ZEDERYKE
de aanfchyn van een Rechter können vêrdraa-
gen, voor wie niets verborgen zal zyn , en recht zal hebben om onsteftraffen, indien wy ons door kwaade gewoonten de zonden en misdaaden eigen maken, waar van wy ons lig* telyk können onthouden, 't Is dan alleenlyk aan God, daar wy 't oordeel van ons binnen- fte aan moeten laatenj 't is aan hem, daar wy ons t'eenemaal aan moeten onderwerpen; en die wy , onze zwakheit kennende , met ontzag ert vreeze om vergiffenifle onzer mis- daden moeten verzoeken , om de geftadige byftand van zyn gunft bidden, en met traanen fmeeken , van ons niet te verlaaten, op dat wy tot geen grouwelyker zonden als de voor- gaande vervallen, zyn gramfchap verwekken, en nieteindelyk het flagt-offer van de eeuwige dood worden. |
|||||
XI.
|
|||||
ZINNEBEELDEN. ÷?
XI. ZINNEBEELD. |
|||||||
Zy vlugten voor zyn opgaande ligt.
|
|||||||
Ë Urora op haar goude wagen,
Verdryft des waerelds duifterheit;
Maar als het Heilligt op komt dagen, Die Zonne der gerechtigheit,
Dan moet bedrog en valfcheit zwichten: Geen fchyndeugd kan by waarheit ligten. Ç Oewel de bedriegeryen en kunftgreepen
der menfchen byna tot den hoogilen trap van boosheit zyn gekomen, en degroot- ftc
|
|||||||
3o ZEDERYKE
fte misdaaden en leugenen , zieh wonderlyk ,
onder de fehyn van deugd en opregtigheit, weeten te verbergen , zo können nochtans al de ftreeken en vermommingen voor 't licht van de Zonne der waarheit nietbeftaan, maar verdwynen zo haaft, als dezelve te voorfchyn komt. En, vermits ze de grootfte vyand van valsheeden en verdichtzelen is , laatze nooit toe , dat de geveinftheit zich in zyn tegen- woordigheit met de fluyer van de deugd ver- momd, maar maakt zich den wreeker van alle ongerechtigheeden. En , hoewel hy toelaat, dat de nacht aanleidinge en gelegentheit tot be- driegeryen, kuiperyen, en heimelyke onder- handelingen geeft , 't is niet, dan om dezel- ve zo haaft te doen verdwynen, als zyn licht begint te fchynen, en ze uit de duifterniflen te trekken , met vooraeemen, om ze voor 't ligt bloot te ftellen , ten einde ze meer ver- warringe en fchande toe te brengen. Dusda- nig blinken by duiftere nacht de minder ftar- ren, en bedriegelyke ligten aan den heemel, maar neemen (om zoo te fpreeken) de vlugt, zo haaft zy de komft der zonne gewaar wor- den , en in 't Ooften opkomende, zyn ligt door den gantfehen hemel yeripreit. |
|||||
XII.
|
|||||
ZINNEBEELDEN. 31
XII. ZINNEBEELD. |
||||||
Aangeraakt > zullen ze geluït geeven.
T\ E Ketel-trom, hoe wel gemaakt,
Nooit zonder flaan aan 't klinken raakt. Al woeld den menfch in 's waerelds zaaken, Zyn ydel oordeel is te broos,
't Blyft alles dood en krachteloos,
Gods hand moet de beweeging maaken. IK wil veel liever dat de vermaakelykhee-
den en de vergenoegingen, die ik my in dit leven voorftelle , door God, den beitierder Van
|
||||||
32 ZEDER Υ Κ Ε
van alle dingen, als door myne inbeeldinge en
eigen liefde worden geregelt: want onze zwak- heit en onbeftendigheit is te groot, dan dat wy 'er eenige voordeden uit zouden können trekken, of dat de vreugde, welke wy door de- Zelve zouden fmaaken , volmaakt en zuiver zou zyn. Hoewel onze wil veeltyts welmee- nende , en't einde,'t welke ze zich voorftelt, goed is, zo is onze natuurlyke zwakheit noch- tans zo groot, en de neigingen welke wy tot het kwaad hebben zo geweldig, dat ze zich tegen onze befte voorneemens ftellen , en ons de uitvoeringe der zelve verhinderen. Invoe- gen dat de middelen, welke wy de vaardigfte en de bekwaamfte oordeelen , om tot het ein- de van een zaak te komen, de zodanige zyn, die 'er ons 't verfte van verwyderen j zoo dat wy , geflingert door onze hertstogten , nooit het voorgeftelde einde können bereiken. God , die de wysheit zelver is, heeft oog-
merken , heel verfchillende van de onze, en doet dikwils verhinderingen tegen onze on- derneemingen te voorfchyn komen: ten einde ons te kennen te geeven, dat de beftieringe van alle dingen van hem afhangt, en zyn hand ons moet geleiden enfterken, wanneer wyeen treflèlyke daad zullen uitvoeren. De men- fchen, verblind door hunne hertstogten, zoe- ken gemeenlyk in. al't geen ze doen hun ver- maak en welluft; maar God , die 't binnenfte van óns hert doorgrond, en beft weet wat ons tot het waarachtige heil en nut van ons levea diend, wil niet,, dat wy 't zelve door midde- |
||||
zinnebeelden. &
len zoeken, die geen gemeenfchap met hem
hebben. Wy moeten dan , zonder toevlucht tot onze ongeregelde begeerten te neemen, of op ónze eige kragten te fteunen , onzen wille t'eenemaal in zyne handen iiellen, op dathyze na de regelca yütr de zyne beftiere , en al wac wy vervolgenV doen tot zyne eer en roem mag zyn. Want, gelyk een keteltrom, met een heldere klank , de beweegingen- Van de hand beantwoord , die ze geraakt heeft ? zoo werkt het menfchen hert, door Godeshand beftierd } met vrugt en eer, 't Is vergeeft hem voor te willen komen , die 't beweegen aan alles geeft, en ons eindelyk, hier om laag zyn wille en wet onderdanig geweeit hebben- de , alleen de eeuwige glory deelachtig kan maaken. |
|||||||||
G XIIII
|
|||||||||
j4 Ζ E D ERYKE
XIII. ZINNEBEELD. |
|||||||
'Ik vind ruß in de beweeging.
|
|||||||
TN En Afrikaan ïyn rufte vind
-*^ In 't bed, geflingert door de wind.
Die 't hert van 's waerelds liefd' ontbinden, En God beminnen boven al,
Ontroerd geen ramp of ongeval.
Zy lullen ruft in d'onruft vinden. VEel Volkeren van America zyn gewoon,
wanneer ze hun ruft willen neemen, een ' 2oort van bed tuffchen twee boomen vaft te maa-
|
|||||||
ZINNEBEELDEN. . .#
tnaakenj waar in zy tot verwondering lichter
in fla2p vallen , wanneer de opgereeze wind, hen gints en herwaarts fchud, als by ftil ende kalm weer. Van deze können wy een goede toepaflïnge tot de oprechte godsdienftigen ma- ken , die al hun betrouwen op de gunfte Gods ftellen: want geen ramperi of waerelds onge- vallen zullen hun zielruft ontroeren, zoverre boven 't aards verheeven. 't Is op deze wyze, dat wy de ruft in de on''
ruß vinden, en dat wy door de kragt van boo- ven gefterkt, in 't midden van de gevaaren en moeilykheden, in vreede flaapen. Al was dan de waereld met de verfchrikkinge, van een al- gemeen woedend oorlogsvuur, vervuld , het welk ze van alle kanten verwoefte, en al de elementen door eenvreeflèlykeverwarringezig met malkander vermengden, al deze wanorde- re zou niet bekwaam zyn, onze ruft te verftoo- ren: want, geduurende al deze ftormcn^ zotl God ons een oyzondere byftand van zyn gena- de doen gevoelen , dewelke ons de ruft zou bewaren, die ze ons gegeeven heeft, en int weerwil van al deze rampen doen behouden. |
|||||
c i xiy.
|
|||||
3ä ZEDERYKE
XIV. ZINNEBEELD
|
|||||||
Op dat hy niet verteerd.
ζ^> Elyk een kaars by dag gedooft,
^~* Zo worden wy zomtyds berooft
Van eer,en voorfpoed in dit leven: Om namaals ter bekwaamer tyt,
Die in Gods hand verborgen leid,
Weer nieuwe glans en licht te geeven.' E En kaars, die op een plaats en tyd brand,
daar zyn licht geen dienft doet, moet uit- .gebluicht worden , op dat ze niet onnuttelyk ver*
|
|||||||
•
|
|||||||
ZINNEBEELDEN. 37
verteerd} en daar na, wel te pas ontfteeken
zynde , door haar licht de duifterheit verdry- ven, en eenig nut voor die van 't huisgezin mag toebrengen. Even zo moet het ook zyn met ons verftand en oordeel, 't welk wy zorg- vuldig moeten bewaaren, op dat het in delaf- figheit van de onnutte vermaakelykheden en ledigheit, de oorfpronk van alle misdaden, zyn kragt en deugd niet verlieze. Men moet zig dan van de ocffening veeier dingen onthouden, die ter onbekwaamer tyd uitgevoerd worden- de, ons verftand krenken , en de gezondheit, en de gematigtheit van ons lichaam bederven: 't welk dingen zyn , dewelke wy in dit leven heel dierbaar moeten achten. Indien God, wil dat wy eenige. jaaren, na
dit verborge leven, tot zyn glory te voorfchyn komen : dan moeten wy ons gemoed zonder eenige vreeze met kracht wapenen, en al ons vermogen aanwenden, 'om een beroemde naam, en de hoedanighéit van een eerlyk man te verdienen, 't Is zeker, dat wy op die tyt lichtelyk alle verhinderingen zullen te boven komen j en dat onze voorneemens, van God goedgekeurd, en van zyngunftgeholpen, on- twyffelyk door al de gelukkige uitkomften zul- len gevolgt worden, die wy zouden können wenichen ·, zonder dat de moeiten en arbeid, daar ze meê vergezelfchapt zyn, in 't minfte onze gezondheit zullen hinderen. Hierom moeten wy ons door geen verhaaften yver krenken, om te doen 't geen God voor ande- C 3 re
|
|||||
*
|
|||||
38 ZEDERYKE
Te tydcn heeft beftemt j maar ons met een
Chriftelyke onderdanigheit t'eenemaal aan zyn wille onderwerpeni en ons bereiden, om zyn beveelen in 't uur en oogenblik uit te voe- ren , 't welk hy zaloordeelenweltepaste zyn. |
|||||
XV.
|
|||||
ZINNEBEELDEN. 39
XV. ZINNEBEELD. |
|||||||||||||
Overal zoet.
$(~\ Ranje-vrucht de zinnen vleid
^-^Door zyne geur en zoetigheit. Die hier de vrugt der deugden draagen,
Gefprooten uit een rein gemoed, Zyn binnen, en van buiten zoet. Zy zullen God en menfch behaagen.
|
|||||||||||||
D
|
Aar is een zoort van Citroenen en Oran-
je Appelen , welkers zoetigheit verwon- |
||||||||||||
derlyk is, en welkers fchil zyn zoeten geur,
C 4 zo
|
|||||||||||||
4« ZEDERYKE
zo wel als 't inwendig zap, de fmaak uitnae-
mende vermaakt. Men kan insgelyks zeggen, dat men perfoonen vind met zo veel fchoone hoedanigheden van Godsdienft, heiligheit, ze- digheit, en onnoozelheit begaaft, dat hunne uitwendige, zo wel als hunne inwendige deug- den God, en de menfehen behaagen. Deze, die zoo gelukkig van de genade zyn medege- deeld, fmeeken hem, die hen Zo mildadig is geweeft, met yverige gebeden , hen gerufte- lyk, de koftelyke gefchenken van zyn hand ontfangen, te mogen laaten genieten: en ge- bruiken ze vervolgens tot bevordering van hun maften, om door een gemoed, gezuivertvan alle misdaaden, de achting te bekomen, daar alle eerlyke lieden na moeten tragten. God kan niets met meer vermaak aanfehou-
wen, als een hert door zyn liefden ontfteekenj en de menfehen können zich niet genoeg over de zoetheit en bekoorlykheit verwonderen , welke zich over 't aangezigt van Zo een ge- lukzaligen verfpreid. Het fchynt, dat onzen Opper-Heer geen voorwerpen met zoo veel voordeden belaad, als om ons te doen aanmer- ken, tot hoe verre zich de uitnementheit van zyn goedheit tot den menfeh kan uitftrekken : en dat de bekoorlyke fchoonheit van zyn gena- de oneindelyk te bovengaat, al 't geen wy hier können beichouwen. |
|||||
XVI.'
|
|||||
zinnebeelden: 4i
xvi. zinnebeeld. |
|||||||
ggll|>
|
|||||||
Hy fchynende , zal ik opgeheft worden*
'k Τ Eg door de rampe in 't ftof ter neer;
'L-'Als 't Graan in 't barre winter-weêr.
Myn God ! wilt my weer kragten geeven, Zo word ik als het koren doet,
Gekoeftert door de zonnen gloed,
Met grooter luifter opgeheeven. ONder de voortreffelyke uitwerkingen,
die God ons van zyn Almacht doet zien, is 'er geen verwonderlyker, als waar door hy Cf in
|
|||||||
4» ZEDERYKE
in een oogenblik de dingen doet te voorfchyn
koomen, dewelke wy dachten verlooren en hoopeloos te zyn. Hier van zien wy een zichtbaar voorbeeld in 't nieuwgezaaide koo- ren, 't welk naaulyks zyn groen boven de vlakte der aarde heeft uitgefchooten, of 't word des winters zodanig onder 't fneeu be- dolven, dat wy 't voor altyt verlooren, en be- dorven zouden houden, indien de ondervin- ding ons niet leerde , dat de zon het niet zo haait zyn invloeijinge en kragt doet gevoelen, of 't komt te voorfchyn, en 't word in korten tyt zo hoog , dat de beeilen onder zyn fcha- duwe können ruften. Indien deze fchielyke verandering , door de
magt Gods uitgewerkt, ons zo zeer ontzetj waarom verwonderen wy ons dan niet, over zyn oneindige goedheit, waar door hy degee- nen uit de verdrietelykheden en d'elenden trekt, daar ze in verdronken zyn ? om op hun- ne feierten zulke uitneemende vreugden en vermaakelykheeden te doen volgen , dat de zoetigheit, die z' 'er door fmaaken, hen t'ee- nemaal de uitgeftaane rampen doet vergeeten. Wy moeten ons dan door 't kwaad niet la- ten verflaan , als 't ons beftryd : noch o- ver Godt klaagen, wanneer hy ons niet zo haaft verloft en verlicht als wy wel zouden wenfchen; maar beitendig hoopen, dat hy ons onder dien laft niet zal doenbezwyken, en dat, Wanneer 't t'onzen befte noodzaakelyk zal zyn , de Goddelyke hulpe en byftand ons ge- duld zal komen kroonen , en van al onze te- genheden verloflcn. XVII. |
||||
ZINNEBEELDEN. 43
XVII. ZINNEBEELD. |
|||||||
Hy is 'er boven.
|
|||||||
T"\ Ie hier omlaag 't gevaar bczeft,
*~^ En zyn gemoed na boven heft,
Zal in die hoogte veilig weezen. Geen menfch of waerelds ongeval
Ons daar in 't minfte treffen zal.
Zo na by God, is niets te vreezen. Ç Õ verheft zich boven de aarde, die, zyn
eigen zwakheit kennende , zich met een vaft geloove aan God verbind, en zich alleen aan
|
|||||||
44 ZEDERYKE
aan dien beftierder van alle dingen overgeeft,
adnder wien geen ruft of veiligheit op aarde te vinden is. Wanneer den geloovigen tot dien trap van hopgheit gekomen is, heeft hy niets meer te vreezen : zelfs niet de gevaaren, die de onvermydelykfte fchynen, als de nyd, de gefchillen, bedriegeryen, en de achterklap, die 't vergift der ftervelingen zyn. Hy ziet al deze dingen onder zynevoeten, enbefchouwd geruftelyken de wolken , daar de ftormen en tempeeften worden bereid , om zich vervol- gens op de aarde neder te ftorten. Zodanig is 't dat den Rhee-bok, wanneer
hy van de Jaagers word vervolgd, om hem te ontvlugten, op den top der rotzen, en hooge bergen klimt. Daar hy niet zo haait is geko- men, of veragt de vervolging zyner vyanden, en vreeft voor de lift en wreetheitdernabaffen- de honden niet. Hy ziet zich daar in een vol- kome veiligheit, zonder zich voor de hoogte van de lucht, daar hy in verheven is, te ont- zetten. |
|||||
XVIII,
|
|||||
ZINNEBEELDEN. 45·
XVIIL ZINNEBEELD. |
||||||
Ik word door levendige wat eren gedrevene
T\ It rad zou onbeweegelyk ftaan,
Indien 't door 't vallen, en het flaan Van 't water , niet wierd omgedreeven. 6 Levensbron! myn werkftaat ftil,
Wanneer uw kragt niet werken wil.
Al wat je raakt ontfangt het leven. DE ondervinding doet ons zien , dat de
wateren , die uit de levendige bronnen der bergen vloeijen, met grooter geweld ne- der- |
||||||
4<ί ZEDERYKE
derftorten , en de raderen van de molens met
veel meer kragt doen omloopen, als die door de konft der menfchen, tot het zelve gebruik, uit de modderpoelen worden getrokken. Wy können van dit voorbeeld een goede toepaifin- ge op ons zelven maaken, en dit levendige water by de leevendige hand Godts vergely- ken, die ons beweegd , en dingen doet uit- voeren , dewelke al de geenen doen verwon- deren, die ze komen te aanfchouwen. Ja, men kan zeggen, dat hy zelfs die levendige en on- uitputtelyke bron is, uit welke al de beroem- de daaden zyn voortgekomen , die de gedag- tenis der grootfte Helden onfteiffelyk hebben gemaakt. Inderdaad, wy moeten bekennen, dat wy ons bedriegen , wanneer we de uit- werking van een hooger oorzaak onze eige krachten toefchryven. Om ons dan met geen ydele waan te vleyen, moeten wy gelooven , dat onze werkingen of doeningen niet ongelyk met dat van deezegroote molen raderen is , die geen de minfte beweeginge zouden hebben, indien ze dezelve niet door de vloeden dezer water- bronnen ontfingen, dewelke geweldig van de- ze bergen afftroomen. Waarlyk, wy zouden onvruchtbaar in alle goede werken zyn , in- dien ze geen ander beginzel van uitwerking hadden, als onze eerzucht, wenichen, en on- geregelde begeerten , die de onreine wateren der modderpoelen gelyken , en niet bekwaam zyn om deze groote werktuigen gaande tema- ken, ι Wat können wy menfchen van de zwak-
- heit
|
||||
ZINNEBEELDEN. 47
heit onzer natuur verwachten ? en hoe groot
zou onze onmacht zyn, indien geen hooger kragt ons aanmoedigde , 't onderfcheid tuf- fchen 't goede en 't kwaade leerde , en de fchoonheit van dé deugd, boven de lelykheit der misdaden deê achten, 't Is dan metgroo- te reden , dat de rechtvaardigen hun natuure- lyke zwakheit kennende, al 't prylTelyke in Hunne werken God toebrengen , en beken- nen, dat zy onbeweegelyk zouden zyn , in- dien dit levendig hemelswater hen geen be- weeging gaf, en overvloedig in hunne herten ftorte. |
||||
4S ZEDERYKE
XIX. ZINNEBEELD. |
||||||
Schoon ito tegenheeden,
DE ion te fierelyker ftraalt
Door wolken, zwaar van nat betogen\ JWttineer ze op 't rond der regenboogen, Met groen, met goud, en purper praaldJ
Geen tegenfpoed de Deugd vcrduiftert; Maar word daar door meer opgeluiftert. DE regenboog , die men Iris noemd, is
een beeltenis van de zon , dewelke zich in een holle dauw-wolk formeert: die, hoe- wel |
||||||
ZINNEBEELDEN. 49
wel ze zich altyt tegen de zon ftcld, dezelve
nochtans dooï de weêrfchyn een uitneemende glans byzet, enden luifter van de verfchcident- heit haarer koleiiren mededeeld. Inderdaad, wy vinden niet vermaakelyker voor 't gezicht als deze fchooneverfcheidentheit, dewelke ons doet verwonderen over een hemels-blaauw, door een fchoone goud koleur verheven, vaa een natuurlyk groen onderfteund, en met veel purpere itreepen doorfneeden, die de zon niet zodanig bedekke, of wy können zyn ftraa- len, gefchildert met al de verwen, aanfchou- wen, welke deze wolk verwonderlyk op hem doet weêrichynen. Dit Zinnebeeld lperd ons, dat de rechtvaar-
digen hun fchoonheit in deze waereld bekoo- men door de moeilykheden en verdrietelyk- heden, welke zig tegen hen vertoonen i en dat de zondaaren, wanneer ze als een duifte- re wolk met hun zonden zyn omvangen , niet anders hebben te doen, als met de oogen van berouw en geloove die zonne der gereg- tigheit te aanfchouwen: en hy zal door zyn licht al deze duifterheit doen verdwyoen , en duizend aangenaame koleuren in de plaats laaten komen, 't Is dan in 't aanfchouwea van de Goddelyke goedbeit, dat wy onzen trooil können vinden 5 en moogen hoopen , dat alle de ongelukken en rampen, die ons overvallen , door zyne kragt zullen verdwy- nen. Eilaas ! wy zouden de elendigfte van alle Schepfelen zyn, indien wy deze vry- Γ) plaats
|
||||
yo ZEDERYKE
plaats en toevlucht niet hadden, wanneer-
een tegenipoedig nootlot ons tot het uiter- fte heeft gebracht, en niet als middelen van wanhoop inboezemt. |
||||||
%.
|
||||||
XX.
|
||||||
ZINNEBEELDEN. ji
XX. ZINNEBEELD.
|
||||||
Oj> dat het te beter waffe.
V/f En maait het gras , te hoog verheven.
Op dat het namaals beter fpruit,
Zo blufcht God ook de voorfpoed uit 3 "Wanneer ze ons doet te dartel leven; Op dat uit ons vernederd hert Een heiliger vracht gebooren wert. \\ÃÃ Õ weeten door dé dagelykze ondervin-·
W ding, dat het noodzaakelyk is, het gras
van 't veld te maaijen, indien wy 't te beter wil-
D 2 Ie»
|
||||||
$2 ZEDERYKE
len ziefl Waffen, en met meer kracht opfchie-
ten als te vooren. Even zo gaat het ook met de rechtveerdigen in dit leven. Wy moeten ons niet verwonderen, wanneer God hen met ziektens, kwellingen , en alderhande zoorten van moeyelykheeden, bezoekt: wanthyheeft geen ander oogmerk in de uitverkoorene met deze tydelyke rampen te bezoeken, als om ze namaals tot een hooger trap van heerlykheitte verheffen, en de volftandigheit vanhungeloo- ve en vertrouwen met byzondere giften en gc- fchenken te beloonen. 't Is dan niet om hen te verdelgen, dat ze door de almagtigen arm wor- den geflaagen, maar veel meer om ze te ver- heffen. Al de kwaden die hy ze toezend, vloeyen niet uit zyn verderf- wraak; maar zyn niet alstot hun voordeelgericht. Zy worden met geen elen- den bekaden, als om 'er eindelyk door een onge- wonelyken flag zynergunfte vanverloft te wor- den i dewelke hen reeden geeft, om de groot- heit van de Goddelyke gunfte te verkondigen, en de geenen tot zyn waarachtige kennifle te doen komen, die 'er noch van verweiderd zyn. Hierom is 't, dat wy een beftendig geduld en lydzaamheit, tegen alderlei flag van bezoe- kingen, moeten behouden, 't Is onze pligt de flagen, die ons van bovenkomen, meteen volkome wil, onderworpen aan de vöorzienig- heit, gewillig te dragen: uk vreeze, dat on- ze tegenftreevingen en klagten ons niet van de goederen berooven, die aan onze volftandigheit zyn belooft; en de treffelyke belooningen niet ontrukken, dewelke ons onwankelbaar geduld moeten bekroonen. XXI. |
||||
ZINNEBEELDEN. Si
XXI. ZINNEBEELD. |
|||||||
Hy heeft in V brooze gewerkt.
|
|||||||
ΤΛ En Maaker ftcrft, zo wel als 't beeld';
Daar zyne konft en geeft in fpeeld Vergaat, en moet op 't end bederven. '.-. ö Mcnfcli! verlaat de ydelheit, ; En werkt aan d'altytduurzaamheit,
Om d'eeuwige vreugde te beërven. DAar is niet befchreyelyker in de waereld,
als 't gedrag van veel menfchen} die de gedagtenis van 3e verplichtingen verliezen, D 3 de-
|
|||||||
54 ZEDERYKE
dewelke zy aan God hebben , en van de ge-
hoorzaamheit, die zy aan zyn geboden fchul- dig zynj hun verftand alleen aanleggende tot het zoeken van vergankelyke vermaakelykhe- den^ dewelke in zich zelven niets vaft ot be- ftendigs hebbende, hun waarachtig geluk niet können maaken. Deze menichen zyn die beeldhouwers gelyk , die veel maanden bezig zyn met een beeld van een brooze fteen te maaken, 't welk de tyt, die alles verflind , eindelyk in 't ftof doet nedervallen , en met het werk de naam en achting van den maa- ker, die 't zoo-konftig had gewrocht, doet vergaan. Aldegeenen, die zich inde zonden en welluften wentelen, loopen het zelve ge- vaar : want het gebeurd veeltyts dat een on- verwachte dood hen in 't midden hunner on- derneemingen wegneemt, en noodzaakt voor een Rechter te verfchynen , die niet kan ver- draagen, dat den menfch , gefchikt u>t zyn dienft, zig met werken zal bezig houden, die door zich zelven ihydig zyn met de deugd, en door hun vergiftig zoet ons verftand beder- ven, 't welk zy rampzaliglyk van de eerbic- digheit aftrekken , welke hy aan zyn Godt fchuldigis, veel meer te achten als andere oef- feningen en dingen des waereids. |
|||||||
XXII.
|
|||||||
ZINNEBEELDEN. SS
XXII. ZINNEBEELD. |
||||||||
Zy zullen duuren.
T\ Eez' groenen boom fchynt vaft en pal
Te ilaan, voor ty't en ongeval, Waarom z' een ichets der deugd kan geeven. Die in Gods gunft geworteld ftaat,
Al 's waerelds rampen wederftaat,
En in der eeuwigheit zal leven. DE Cipres heeft dien aard, dat zyn
hout niet aan de bederving onderworpen isj de worm kan hem niet befchadigen, zo D 4 lang
|
||||||||
f$ ZEDERYKE
lang hy in. de grond ftaatj en de ftrengheit
des winters, nog de hette des zomers, kön- nen hem van zyn fchoone groen berooven , 't welk hem zoo vermaakelyk voor ons ge- zieht maakt. Hierom is 't, dat de Ouden dezen boom aan Pluto toeheiligden, en 'er de graven mee vercierden , om 'er de orr- ilerfrelykheit door te kennen te geeven, wel- ke de ovcrleedene genooten. Maar boven al iïclden zy hem voor , als een af beeldzel van de beitendigheit , zoo ter oorzaak van zyn geftaadige groenigheit, als door zyn onbeder- velykheit, dewelke hem tegen aide jaarge- tyden in veiligheit ftelt. Indien deze Afgodiiche volkeren zulken
liefde voor deze edele deugd hadden , met wat yver moeten wy ze dan zoeken, in den dieniï van den waaren God ? Ons (zeg ik) die de belooning van een eeuwige glory alleen- Iyk tot de oeffening en de betragting moet brengen , van 't geen een heilige eerzucht zo behoorlyk vleid. Maar, op dat deze beiten- digheit volmaakt mag weezen , moet ze niet zyn, als die der Heidenen, dewelke zyn kragt niet van boven trekkende , van geen geduurzaamheit kon zyn, noch 't verderf myden, 't welk ze eindelyk ter neder heeft geworpen : ze moet in de tegenheden haar toevlugt tot hem neemen , die ze kracht geeft, en ons gemoed in de gevoeligfte feier- te verkwikt, 't Is door dit middel, dat ze zich in de hoogfte voorfpoet kan matigen , en i η tegenfpoet kan gehard, en ftaande blyven. Dus mag
|
||||
ZINNEBEELDEN. 17
mag men ze door haar ongevoeligheit tegen 't
kwaad, en haar onwrikbaarheit in de gevaa- ren, by de Cypres vergelyken, die niet vreeft voor de ilrengheit der jaargetyden, en den ouderdom, als de andere planten, aan de be- derving onderworpen. |
|||||
p i xxm.
|
|||||
ƒ8 ZEDERYKE
XXilI. ZINNEBEELD.
|
|||||||
Zy werd door inwendige beweegingen beflierd.
|
|||||||
Á Ls 't binnewerk niet om wil gaan,
■Cy- Zo blyft de wyzer ftille ftaan. Wat zal ik nietig menfch beginnen Met myn natuur ? zo zwak en boos! 'k Blyf in de deugden werkeloos, Zo God my niet beweegd van binnen. t Ô S te bekenden waarheit om tegengefpro-
A ken te worden , dat wy de liefde tot de
.deugd aan de ingeevingen Gods verfchuldigd
zynj
|
|||||||
ZINNEBEELDEN. j9
zyn; en dat het door inwendige beweegingen is,
waar door hy ons hertetreft, datwyonszom- tyts tot de oeffeninge der godzaligheit begee- ven. Hoewel wy dan veeltys ten einde van moeyelyke onderneemingen komen, en dingen van de uiterfte aangelegentheit verrichten, zo bedriegen wy ons, indien wy 'er ons zelven den roem van toefchryven , en de machtige hand niet erkennen, die ons heeft beftierd. Wy moeten bekennen dat wy uit ons zelven*niets prys* of roem waardig können doen; dat het de goddelyke gunft is, waar van't gevolg, en de uitkomft van al onze ontwerpen, afhangt: en dat, hoewel de reden ons leert, dat men de deugd boven de misdaad moet ftellen , het nochtans niet als door 't Goddelyke licht is, dat wy ze te recht kennen , en met vermaak oefFenen. Wy zyn hier in de wyzer van een uurwerk
gelyk; 't welk geenzints de uuren en minu- ten zou aanwyzen, indien 't door geenheime- lyke werktuigen, doof de konft der menfchen beftierd, wierd bewoogen en geregeld. Myn God! wanneer ik dan een aanmerking op myn zwakheit maake, zo fmeek ik uw Goddelyke barmhertigheit my 't goede in te geeven , 't welk ze wil dat ik zal doen ; en dat het haar believe myn gemoed de nood ige beweegingen te geeven, om eenig werk te doen, 't welk« aangenaam mag zyn. |
|||||
XXIV.
|
|||||
6o ZEDERYKE
XXIV. ZINNEBEELD. |
||||||
Hy is niet al te zeker.
T*V Eez' Leeuw, daar al 't gediert' voor vlood,
Word door een Scorpioen gedood, Terwyl hy fliep. Myn hert wilt waaleen. Ruft niet op uw geloof en kracht. Bid om de hulp van d'Oppermacht, Op dat gy niet ten val moogt raaken. Ç Oewel den Leeuw de fterkfte en de ont-
zachelykfte van al de dieren is , zo ge- beurd het nochtans veeltyts, dat hy zich in 't vlak-
|
||||||
ZINNEBEELDEN. <Ji
vlakke veld te ruft leggende , zonder vreeze
voor eenige befpringingen van buiten, als den- kende niet befchadigt te können worden, van de geringfte Scorpioen met de itaart word ge- fteeken» en door die vergiftigen indruk het leven Verlieft , 't welk zo ontzachelyk voor alle andere dieren was, en alzo de ftraffe van zyn gewaande zekerheit met de dood betaald. Hier in zien wy een voorbeeld van 't gedrag veeier Chriftenen, die te veel op hunne krach- ten betrouwende, en geloovende tegen alle befpringingen en aanvechtingen van buiten vei- lig te zyn , zich niet op hun hoede houden, en, door deze vleyende vryheit bedroogen , ongevoelig van de zonden worden overvallen , waar van zy zich door eigen vermogen niet konden verloiTen. Den gezworen vyand van 't menfchelyk ge-
flacht , nydig over ons geluk, waakt altyt tot Ons verderf} en ontbreekt niet van ons lagen te leggen , wanneer wy niet op onze hoede zyn. Dan verblind hy ons eens door de bedriege- lyken glans der rykdommen,diehy ons voorfteltj en dan weer door de bekoorlyke zoetigheit der vermakelykheden , daar hy o,ns meê verlokt} en eindelyk , hy bedriegt en verleid ons ge- moed door duizend konftgreepen en liften } en 't zelve allengs van de heilige oeffeninge af- trekkende , ftort hy in 't vuiligheden neer, waar voor't zou fchrikken, indien 't in dezcflaver- nye de vryheit had , om zich van zyn oordeel te bedienen, 't Is dan onze plicht in 't mid- • den van zoo veel gevaaren niet te flapen, en Qnzc
|
||||
6τ ZEDERYKE
onze zaligheit hangt 'er aan, dat wy ons door
de gevaarlyke bedriegeryen van den geenen niet laaten misleiden, die ons geftadigftrikken leitjvoornamentlyk alshy gewaar word dat wy "op onze krachten fteunen. Hy is gelukkig, die, op God betrouwende, waakt; geftadig om de nieuwen invloed van zyn genade bid j hem nieuwe aanbiedingen van zyn hertedoet, om 't zelve tegen alle befpringingen te bewa- ren, en zyn dagen en nachten in zyn dieïift befteed, en eindigt. |
|||||
XXV.
|
|||||
ZINNEBEELDEN. 63
XXV. ZINNEBEELD. |
|||||||
Ze geeft het meegedeelde licht weder.
|
|||||||
TTRt Spiegel zend de zonneftraalen
■*·■*· Te rug, met fchoone wederfchyn. Wanneer wy hier verheerlykt zyn, En God zyn gunft op ons doet daalen, Geeft hem alleen de lof en eer.
Hy gaf het u, geeft het hem weer.
DE ftraalen van de zon daalen niet æïó
haaft op 't fpiegelglasneêr, oft geeft een Weêrfcbyn, en 't deeld zyn licht mede aan al de
|
|||||||
64 ZEDERYKE
de dingen die 'er omtrent zyn. God, de zon- ne der gerechtigheit, handeld ook zodanig ten onzen opzichte, en zegent ons niet met zyne gunften en weldaden, alsom'erhemdankbaar- heit voor te bewyzen , en de eer en roem tot hem te brengen , waar mede hy onze werken heeft believen te verheffen. Hier in zullen wy ons volkomentlyk kwyten , wanneer wy dui- Zent lofpryzingen aan zyn goedheit geeven j als wy met iever tot de grootmakinge van zyn naam arbeiden} en door een goed voorbeeld onze naaften fliehten en nut zyn. Zy maaken zich dan deze gunften onwaar-
dig, die in 't aanzien van zo veel wonderen , dewelke de goddelyke macht in deze wereldt uitwerkt, aan hem de plichten en eere niet bewyzen , dewelke zy hem fchuldig zynj maar opgeblaazen van hovaardy , en verblind door de voorfpoet, de welluft boven de zedig- heit, ende eerzucht boven de nederigheit ftel- len; Wy moeten aan onzen Schepper de glans en luifter wedergeven, waar mede hy ons heeft verlicht: wy moeten zeonzenevennaaftehme« dedeelen, en erkennen , dat al de voordeden van de geboorte en grootheit, dewelke ons boven dezelve verheffen, ons niet van den he- mel zyn gegeeven, als om 'er hen deelgenoo- ten van te maaken , en door gefchenken, en mildadigheeden te bcgunftigen, |
|||||
XXVI,
|
|||||
ZINNEBEELDEN. 6f
XXVI. ZINNEBEELD). |
||||||
Zyn achting komt hem van een ander.
fT\ Ñ Piramiden hoog verheeven,
Zo praalden 't oud Egiptenland.
Maar hoord men niet meer lof te geeven^'
Aan 's bouwers onvermoeide hand ? Vind gy iets groots in uwe werken,
Wilt Godes hand daar in bemerken.
WY leezenindeHiftorien, met verwon-
dering, de gedenkwaardige daden van d'Aloude Helden, dewelke ons zoo groot E' ea.
|
||||||
66 ZEDERYKE
en treffelyk voorkoomen, dat wy ze naauwe-
lyks können gelooven. Alle de uitneemende dingen, die wy tegenwoordig in de menfchen zien, veroorzaken ons zulken verwonderinge niet, om dat wy, er de oorzaak van ontdek- kende, weeten dat het de Goddelyke macht is , daar we 't geluk dezer uitwerkingen aan moetentoefchryven: en, hoewel 't fchyntdat ze van ons voortkomen, wy echter niet als de werktuigen zyn, waar van zich God bediend, om dezelve uit te voeren. De geenen , die met aandacht de Heldenda-
den der doorlugtige mannen willen aanmerken, zullen bemerken, datze van hogermagtvoort- komen , en die hooge Piramiden van Egipten gelykzynj dewelke, hoewel ze door hun ge- bouw de heelewaereld doen verwonderen, het nochtans zeker is, dat hun achting van elders komt, en zy dezelve aan de hand, en 't ont- werp van den bouwmeefter verfchuldigt zyn. Van gelyke, wat voor treffelyke daden wy in den oorlog, en in de veldflagen doen, en hoe uitgeftrekte kenniffe ons verftandinalleweten- fchappen heeft, wy moeten al deze voordee- len tot hun eerfte oorfprong brengen, 't welk God is, zonder wiens mildadigheitwy'ert'ee- nemaal van ontbloot, en berooft zouden zyn. |
|||||
XXVII.
|
|||||
ZINNEBEELDEN. 6;
XXVIL ZINNEBEELD. |
|||||||
Niet door zyn eige licht.
|
|||||||
T\ E Maan is van zich zelven duifter,
Z' ontleent van 't Zonnenlicht haar ïuifïer.
De misdaad heeft myn glans gefchonden, ó Heer! verlicht, 7.0 geef ik fchyn.
Verlaat gy my, 'k za! duifter zyn,
En fterven in den nacht der zonden. 't TS niet buiten reden , dat wy ons over de
X fchoonheit van de Maan verwonderen}
iazonderheit, wanneer ze vol is, en als wy
E 2, de«
|
|||||||
Β
|
|||||
«8 ZEDERYKE
den op en ondergang van dit hemelslicht be-
fchouwen,'t welk zich onder de ftarren, als een Koninginne in 't midden van haar Hof vertoont. Ze voldoet zich niet met de duifterheit des nachts te verdryven; maar wyft ook al de ty- den onderfcheidentlyk aan; en geeft door haa- re invloeden de menfchen, de dieren , en zelfs de levenlooze dingen, wonderlyke krach- ten. Maar, hoewel wy ons over deze glans verwonderen, zo weeten wy nochtans datze dezelve t'eenemaal aan de zon verfchuldigt is: dat deze blinkende helderheit niet anders is , als een ontleent licht; deze witheit, die ons be- fchynt, haar niet eigen is, maar van buiten aan- komt } en, dat ze zonder het licht van de zon, welke haar duifter lichaam beftraalt, alzo duifter zou zyn, als ze zich nu licht ver- Wy zien een voorbeeld op der aarde van't
geen in den hemel gefchiet: want al de groo- te Mannen , doorluchtig door zo veel uitnee- mende hoedanigheden, zouden zondereeren luifter weezen, indien deze voordeelen hen van geen hooger licht waren meêgedeelt: zonder 't welke zy buiten deugd en vermogen , en by o-evolge ook zonder achting zoudenblyven. Hierom is het dat wvden fakkel, die ons licht, moeten erkennen> en, met een toeftemminge van onze natuurlyke zwakheit, voor de groot- heit der verlichtende genade , en de goederen zoo overvloedig op ons neder geftorc, onzen Schepper dankbaarheit en erkenteniiTe bewy- zen Dit is de plicht die hy van ons begeert, waar
|
|||||
ZINNEBEELDEN. 69
waar van wy ons niet als tot ons voordeel kön-
nen kwyten : want hy is gelukkig die zich door de kracht van zyn verftand en dapper- heit, onder de menfchen, doorluchtig maakt j hy is duizendmaal gelukkiger, die den oor- fpronk van al déze verheerlykingen erkend, en dankbaarheit bewyft, aan den geenen, die 'er hem meêbegunftigt heeft. |
|||||
E 5 XXVIII,
|
|||||
70 ZEDERYKE
XXVIII. ZINNEBEELD. |
|||||||
't Vermag döcr 't aangeroerde.
|
|||||||
YT7 Ord 't vuur niet by 't Kanon gebragt,
"* 't Blyft roerelocs , en zonder kragt. Hoe groot een menfch in macht verheeven, Hy ftaat gelyk een roerloos beeld,
Zo God zyn kragt niet mededeelt;
Zyn vuur alleen geeft kragt en leeven. 't TT" Anon, een zwaar bellag, en beeltenis
JX. van den donder, word door een kleine
, brandende Lont aangefteeken, waar door de
Ko-
|
|||||||
ZINNEBEELDEN. 71
Kogels, waar mede het gelaaden is , door 't
brandende kruit uitgedreeven, niet zo haaft zyn uitgeborften, of de lucht word door een damp met vuur vermengt, betoogen ; terwyl het "woedend yzer alles ter neder flaat en ver- woei! , 't geen zyn geweld wil wederftaan. Dit kleine brandende lont is van gering belan- gen; maar echter bekwaam en noodzaakelyk: Want zonder 't zelve zou de kracht van 't kruit verborgen blyven , en zyn geweld, waar me- de het Wallen , Kafteeien , en Steeden over- hoop werpt, en verfchikkelyke ilachtingen onder menfchen en beeilen doet, zig nooit be- toonen. Wy hebben maar een vonk van de godde-
lyke macht van nooden, zowelinonzegroot- fte als kleinfte daden; en zonder dit vuur , Waar mede hy de dapperhdt der menfchen ont- fteekt, zouden ze onbekwaam zyn om ietwes te doen, en van de eer en achting berooft zyn, die z'er door verkrygen. Hoewel deze waar- heit ons begrip te booven gaat, en wy deeze verborgentheden van de wille Godts niet kön- nen doorgronden, zo moeten wy echter beken- nen , dat 'er niet zekerder is, als dat zonder de byftant en hulpe van zyn gunft, 't geen ons 't lichtfte fchynt , oneindelyk onze krachten zou te boven gaan. 't Is demacht Gods daar alles door word begonnen en volbragt. Zy is 't die ons verplicht met onderwerpinge te erkennen, dat al 't geen hier leeft en beltaat, de uitwerkingen van 't vermogen, en de voor- fcienigheit van onzen Schepper is j en onze E 4 ' N zwak-
|
||||
■■
|
||||||
fæ ZEDERYKE
zwakheit leert ons, dat, wat natuurlyke voor-
deden wy ook hebben , wy echter door onze eige krachten niets vermoogen. Hy moet ons de hand bieden, zonder welke het onmogelyk zou zyn, om ons uit het ftofte verheffen, en eenige pryswaardige daad te doen. |
||||||
XXIX.
|
||||||
ZINNEBEELDEN. 73
XXIX. ZINNEBEELD. |
||||||
Hy is nergens zeker.
X\ En hoogen Eik leid door 't Tempeeft»
En blixemilaagen, 't aldermeeft. Die met haar trots den Hemel tergen, En denken hier zo vaft te ftaan,
Zal Godes wraak ter nederflaan;
Zyn blixem treft de hooge bergen. Ç Oewel den blixem veeltyts de grootfte
boomen in de boflchen ter nederflaat, en geweldiger als de kleinfte treft, zoo doet ons E j· noch-
|
||||||
74 ZEDERYKE
nochtans de ondervinding zien, dat zeden Ei-
kenboom 't meeil aantaft , die ze niet alleen ontwortelt en ter nederflaat, maar breekt, en in duizent Hukken verbryzelt, en eindelyk tot aich verbrand, 't Schynt dat de hoogte van dezen boom, dewelke zyne takken als ten hemel verheft, de lucht en de elementen tergt: want, indien hy al eens by geluk voor 't woe- den van den blixem en donder ongefchonden is gebleeven , zoo word hy door de Tempee- ften, Winden, en Slagregenen aangetaft, die hem zo geweldig doen fchudden, dat hy dik- wils moet bezwyken. Dus kan hy , als door een noodfchikkelykheit, nergens zyn zeker- heit vinden. Dit Zinnebeeld moet de hovaardigen, die
zich ten Hemel verheffen, leeren; dat dewe- relt niet groot genoeg is om hen een verzeker- de vryplaats te geeven, wanneer ze door hun- ne misdaaden de regtvaardige itraffe van God hebben verdiend. Daar is geen wykplaats die hen voor de blixem- en donderflaagen van bo- ven kan bewaaren: en, indien ze al niet met zulke voorbeeldelyke en openbaarc ftraffen wor- den bezocht, zo zullen ze echter die inwen- dige pynigingen en knagingen niet vermyden, dewelke hen de ingewanden zullen verfcheu- ren, zonder dat ze met al hun krachten die knaagende hertworm , dewelke hen nagt nog dag geen rufte laat, zullen können doden. Wat ruit is 'er te vinden als de Goddelyke gunft is geweeken, en in gramfchap om uwe misdaden verkeert ? Ze is in geen waereldze vennaake- |
||||
ZINNEBEELDEN. ff
lykheeden beflooten. Al vloeiden al de wel-
luften en rykdomraen toe, alrnoeftde waereld voor uw macht en Rykttaf beeven, al waar je met ftarke wallen en talryke legers omringt, een zondig hert is nergens veiiig, en fmaakt geen ware ruft. |
|||||
Xaa<
|
|||||
7<S ZEDERYKE
XXX. ZINNEBEELD
|
||||||
Ze leit neder _, terwylze word volmaakt.
£2 Elyk een marmere zuil, in 't ftóf
Bereid, nu praalt in 't deftig Hof: Zo worden wy door ramp in 't leeven Bereid, door de voorzienigheit;
Om namaals met meer heerlykheit
In 's Hemels Hof te zyn verheeven. Μ En vind menfchen die van de oeffening
der deugd afwyken , om datze door de aanmerkingen der elenden, waar mede veel recht-
|
||||||
ZINNEBEELDEN. 77
rechtvaardigen worden bezogt, en de rykdom-
men en vermaakelykheeden, die veeltyts het lot der Godloozen zyn, in hun oordeel bedroo- gen worden. Uit duizend voorbeelden kan hun misflag blyken; en enkelyk hier uit : dat de groote marmere pilaaren, gefchikt tot cieraat der fchoonfte gebouwen, in 't ftof der aarde nederleggen, terwyl men ze polyft, en uithoud , en 'er niet van op- geheft worden , om tot luifter en waardig- heit van 't Paleis te dienen, als na dat het vol- tooit is. God handelt ook insgelyks met ons, en laat
toe dat de uitverkoorene met duizend elenden worden bezocht ·, opdat, hun geloove beproeft zynde, zy in't Hemelfche Jeruzalem mogten opgeheeven worden , en deel aan de kroonc verwerven, dewelke niet is belooft als aan de geenen die wettelyk geftreeden hebben. Ge- lyk dan den konftenaar het ruwe fteen in een fchoone pilaar verandert, en na een der regu- len van de bouwkunde fchikt, zo zuivert en volmaakt ook God zyn uitverkoorenen, door de rampen en tegenfpoeden des waerelds : en , wanneer hy door hun geduld en lydzaamheit is voldaan, trekt hy ze uit het ftof der ver- drukkinge , en vereerd ze met de glöry, daar ze zo lang na hebben verlangt. Ach ! wat is den loon der rechtvaardigen uitnee- mende ! wat is ze groot en wenfchelyk ! En blinkt ze al niet uit in de waereld, ze zal dan met gtooter glans praalen, wanneer Godt
|
||||
78 ZEDERYKE
Godt hen met een gunftige dood tot zich
trekkende, hen door een onvergelykelyke vreugde 't geheugen der aardze fmerten xal doen vergeeten, en in zalige eeuwigheit doen keven. |
|||||
XXXI.
|
|||||
ZINNEBEELDEN. 79
XXXI. ZINNEBEELD. |
||||||||||||
Ik barfi in de hoogte.
|
||||||||||||
T\ E vuurpyl in de lucht gevloogen,
Die barft , en valt weer fchielyk neer. ó Menfch! verheft u niet te zeer: Hoe groot gy zyt van klein vermogen. Den hoogmoed u bedriegen zal: Ze komt gemecnlyk voor den val. |
||||||||||||
W
|
Υ zien dat onder de vuurwerken de
|
|||||||||||
vuurpyl een der verwonderlykfte is.
Zo haaft men ze door het vuur heeft aange- ftee-
|
||||||||||||
8o ZEDERYKE
fteeken, verheft ze zich met een wonderlyke fnelheitj maar, wanneer ze tot den hoogften trap van de lucht is gekomen, waar toe dein- gefloote krachten dezelve hebben können ver-
effen, maakt ze een cirkelbeweeginge, barft, en valt op de aarde daar ze van opgevloogen is. Wy zien hier een voorbeeld in van die hovaardigen, die, opgeblaazen door een in- gebeelde glory, gelooven verre boven hun e- vennaaften verheeven te zyn, en door een on- verdraagelyke trotsheit zelfs verachten, die hen 't leven en weezen heeft gegeeven, zon- der zyn oppermacht te erkennen. Indien de verhêffinge deezer hovaardigen
wonderlyk is, hun lot is niet minder elendig: want Godt eindelyk door hun vermeetentheit, en 'tkwaat gebruik, 't welk zy van zyne wel- daaden maaken , vermoeit, doet ze van den Throon in 't ftof nederdaalen , verbryzelt ze door zyn flagen, en ftraft alzo.doordezeftren- <ge kaftydinge de verachting, welke zy vaneen deugd hebben gedaan , die zoo veel overeen- komfle met hun nederigheit had. 't Volk ziet met verwondering den val dezer Reuzen aan, en fchryven door een groote onwetentheit aan de onbeftendigheit van't geluk toe, 't geen een uitwerking van de wraake Godts is. Willen wy dan dat hy ons verheffe , zoo moe- ten wy ons eerft vernederen, den Hemel met ootmoedigheit aanfchouwen , en onzen wille aan de beveelen van de voorzienigheit onder- werpende , ons door deze zagtigheit des ge- moeds voor Godt en de menfchen aangenaam ma-
|
||||
ZINNEBEELDEN» 8ï
maaken. Hoe dieper de piek in de aarde is
gefteeken, te rechter en vafter blyft ze itaan, en kan 'er niet als met groote moeiten uitge- trokken worden. Hier by können wy degee« nen vergelyken, die zich ootmoedelyk voor God nederhuigen, en hem met onderdaanig- heit eereri en dienen : want hier door van de hulpe Gods verzekert zynde, vreezen ze niet door de denden verflaagen te worden. |
|||||
e ?qcxm
|
|||||
t& ZEDERYKE
XXXII. ZINNEBEELD.
|
||||||
Terwyl ik lyde j vloeit het weg.
AL maakt de fmcrt ons 't leven zuur.
Hoe harder vlaag, hoe minder duur. Verdraagt. De zon zal haait opdaagen Van Godes gunft: houd goede moed. Na 't bitter fmaakt ons beft het zoet. De zon fchynt 't fchoontft na harde vlaagen. DE geenen die door de Goddelyke gunft
de deugd van lydzaamheit hebben beko- iiien, en 4ie ftilh'eic desgemoedsj dewelke ons de
|
||||||
ZINNEBEELDEN. 83
de verdrietelyke uitkomften van 't geval doet
verachten, hebben 't voordeel dat zy al de geleede ongevallen, die ze met beftendigheit hebben verdraagen, zien verdwynen. Dit Paleis, dat zig zo fchoon aan 't oog vertoont, ontfangt de ftorting van het Hemels water met een onbeweegelyke itantvaftigheit, zonder 'er op 't minfte van befchadigt te zyn : want het zelve van de fchuintezachjesafvloeijende, ont- laft in een oogenblik al dat de wolken op het dak door een geweldige ftortregen had doen neer- komen j en, zonder eenigmerkteekendaarvan na te laten, vertoont het zig weder in zyn vori- ge luifter. Ons lot zou dat van 't zyne gelyk zyn^1
Wanneer wy, zonder ons door de bezoekin- gen aan de traanen , klagten , en zugten o-* ver te geeven, dezelve ontfingen en ver-; droegen met een eenparigheit des gemoeds* en een volkome onderwerpinge aan de bevee- len van de voorzienigheit. 't Is door dit mid- del , dat deze wateren van verdriet ons geen de minile fchade zouden toebrengen, en wy dezelve by na zo haait van ons zouden voelen afvloeijen , als ze op ons waren nedergeftort.' Wy moeten dan in dezen itaat onzen toevlugt tot geen laffe traanen, veel minder tot de klag- ten neemen , die in dit geval vergeefs zyn. Maar 't is van onze plicht, al ons vertrouwen op God te ftellen , en te gelooven , dat hy ons niet boven onze krachten zal bezoeken: dat zyn barmhertigheit op zyn rechtvaardig- heit zal volgen j en dat hy ons door de hulpe F æ van
|
||||
$4 'ZEDERVKE
van zyn gunft uit onze verdrukkingen en e-
lenden zal verloflèn: en kloekmoediglyk al de aanvechtingen, welke wy in dezen geeftely- ken ftryd hebben te leiden, zal doen ver* duuren en te boven komen. |
|||||
KXXiil,
|
|||||
ZINNEBEELDEN. $$
XXXIII. ZINNEBEELD. |
||||||
Ny wovd verborgen om te voorfihyn te komen,
Ô Ô It d'Eikels waffen hooge boomen.
*~* Die d'eere plant in nederigheit, Die fchoone grond van vruchtbaarheid
Heeft voor geen kwaad gewas te fcliroomen: Haar vruchten geeven 't hoogde goed,
Dat ons na 't fterven leven doet.
GElyk den Eikel, een vrucht en zaat van
een middelmatige groote, niet in de aar- de worden geleid, als om metter tyt een ei- F 3 ken-
|
||||||
86 ZEDERYKE
kenboom van uitneemende groote voort te
brengen ; die tot een fchaduwe en lommer van veel dieren , en 't vercierfel der boiTchen mag dienen. Zo verlieft den menfch ook zyn eere en luifter niet, wanneer hy ze t'eenemaalinde handen van God ftelt. Maar de Goddelyke gunft doet deze plante, hen toebetrouwt, wonderlyk groeijen, en brengt ze tot een top van aanwas, die ons doet verwonderen! Hy volgt deeze wyze betragtinge, die zich
niet boven zyn moeyelyke hertstochten ver- heft , als om zich voor zyn Schepper te verne- deren j met een volkome onderwerpinge aan al zyn beveelen te gehoorzamen ; en, om uit deze vernederinge de voordeden te trekken, welke dezelve onfcheidelyk vergezelfchappen. Daar is niet als deze overeenftemminge met den wille Gods, die onze ruft, in de verfchei- de uitkomften van 't geval, kan bewaaren, of onze rechtmatige voorneemens doen geluk- ken. Wy moeten ons dan vernederen , en zelfs onder d'aarde verbergen, indien we eens willen verheeven worden. Men moet met ge- duld de vernederingen en de verachtingen ver- draagen , indien men deel aan de heerlykheit wil hebben ; noch tegen de duifterheden mor- ren , welke ons bedekken en omringen , ver- mits ze door zulke flonkerende lichten zullen verdreeven worden. |
|||||
XXXIV.
|
|||||
ZINNEBEELDEN. 87
XXXIV. ZINNEBEELD. |
||||||
Zy wint^ terwyl'zeverließ'.
't f Evalle pit men haait uit doet,
Om 't kaarslicht niet te doen verteeren.1
o Menfchen! wilt de welluft weeren, 7.0 haaft z' ontfteekt in uw gemoed;
Al fchynt 2.' een dubbele vlam te geeven, Ze dood de ziel, en krenkt het leeven. ONs gemoed is als een ontfteeke kaars ,
waar van eenig brandend vezeltje van 't pit gefcheiden j en op 't was gevallen, inder- F 4 daad
|
||||||
88 ZEDERYKE
daad wel zyn glans vermeerderd, maar dezel-
ve door een dubbele vlam ook veel eer doet verceeren , als dat ze by haar voorgaande licht was gebleeven. Om dan te beletten dat ze niet t'eenemaal verfmelt, is 'tnoodzaakelykdit vlammende gevalle pit uittedooven. En, hoe- wel men hier door de kaars van een ge- deelte van zyn licht berooft, zo is dit verlies de- zelve echter voordeelig , dewyl 't de oorzaak haarer behoudeniiïè is. Dit moet ons leeren , om met vaardigheit,
de eerile wanordere van onze hertstochten te verbeteren , met hunne ongeregelde be- weegingen in te toornen, zo haait als wy ze beginnen te gevoelen > uit vreeze, dat hunne vlammen komende toe te neemen, eindelyk onze ziel .en lichaam niet verteeren. Dezein- toominge is in den beginne licht om doen : maar zyn nuttigheit is aanmerkelyk; dewyl ze verhinderd, dat ons gemoed zich door de wel- luften niet laat t'onderbrengen j dat de ver- maakelykheden ze niet verflaaven, en onze be- geerlykheeden dezelve niet in duizend misdaa- aen verdrukken. 't Is alleen door dit middel, dat wy ons
zelven können overwinnen : want dan neemt God onze zaak ter hand. En, gelyk hy de rechtvaardigheit zelf is , zo laat hy niet toe, dat wy in de zonde vallen, die tegen hem itry- dig is. Zyn goederentheit weerhoud ons zelfs in de grootile Vervoeringen ; en zyn goedheit ons met duizend gunften belaadende, doet ons 't leven in eer en achtinge onder de menichen door-
|
||||
ZINNEBEELDEN. 85»
doorbrengen, en onze werken zyn hem aan*
genaam. Dit moet ons doen aanmerken, dat 'er niet onreedelyker als 't gedrag der geenen is , die niet de minfte zoetigheit hunner ver- maakelykheden willen affnyden, vermits 't hen een middel zou zyn, om eens duizendmaal grooter welluften te imaaken, als de vermakc- ïykheden wellte zy nu genieten. |
|||||
F J XXXV,
|
|||||
ZEDE'RYKE
XXXV. ZINKEBEELT). |
||||||
Ô)e gunfi des hemels is hem genoeg.
TT\ E hooge bergkmin word verlicht
-*-^ Van 't zonnevuur, terwyl beneeden De grond door onweer word beftreeden. Den vroomen voor geen rampen zwicht:
Hy 's boven 't aards gewoel verheven, En lacht met al 't geval van 't leven. Ì En kan geen beter vergelyking van 't
leven der Godzaligen, als met de hoog- öe bergen maaken , dewelke met de toppen door
|
||||||
ZINNEBEELDEN. 9χ
door de wolken fteekende, doordezonnefchyn
worden verlicht, terwyl de blixemen en tem- peeften van onderen woeden. Zo vreeft ook geen gemoed , ten hemel geheeven, voor de onheilen , welke de geenen verflaan j die in dit dal der elenden blyven. Het veracnfcal de beroerten, die onder hem zyn > en al de ont- moetende voorwerpen van droef heit, met be- ftendigheit verdraagende, lacht hy met het gene andere doet fchreijen j en zeit: dat de gttnfle des hemels hem genoeg is. Inderdaad, wanneer wy ons wel in de han-
den Gods ftellen, en met betrouwen gelooven dat hy ons onderfteund : de gefchillen, twi- ften, vyandfchappen , en met een woord, al de tegenheeden van 't geluk doen ons niet fchudden, verre van ons neder te werpen, 't Is niet zodanig met de geenen , die zich niet als aan de aarde vaft maaken > de minfte flag werpt hen neer j zy können den minften aan- val niet verdraagen ·, en zonder zich de recht- vaardige ftraffen hunner misdaaden te binnen te brengen , worden ze vergrämt, zo haaft als ze met eenige ongemakken worden bezogt. In plaats van tot hem huntoevlugtteneemen, die alleen vertrooften kan, vloeken ze, raa- zen ze, en vermeerderen doorverfchrikkelyke lafteringen de grootheit hunner misdaaden j en ftorten zicheindelyk, wanhoopende, inde eeuwige fmerte. |
|||||
XXXVI.
|
|||||
9Z ZEDERYKE
XXXyi. ZINNEBEELD.
|
||||||||
Hy word evenwel bekent.
Á L leg ik in de rampen neer, "' :~2
-**En fchyn verlaaten van myn Heer;
Als ik de fmert niet meer kan draagen,
Dan maakt hy zich aan my bekend; Al red hy my niet uit 't elend, Zynhand komt my dog onderfchraagen."
Ç Oewel de duiftere wolken veeltyts de
zon bedekken, zo ontrekkenze de Zelve nochtans niet j'eenemaal ons gezicht. Zelfs in
|
||||||||
ZINNEBEELDEN. 91
in *t midden der tempeeften, doet ze zig nog wel
door ëénige ftraalen kennen. Even zo is *t ook met een gemoed, door een oprechte heiligheit bezielt: want door de grootfte rampen verfla- gen , gevoeld ze van tyt tot tyt de vertroo- ftinge van boven j vermits God , de*2onne der gerechtigheit en de bron van alle goed, nooit zyn gunft en genade zodanig de geenen ontrekt, die hem vreezen , of hy doet noch- tans zyn vriendelyk gezicht op hen nederdaa- len: en, hoewel hy op hen fchynt vertoorent te zyn, hy maakt uch evenwel bekend voor hun befchermer, wanneer ze fraan om door de o lenden overftelpt te worden. Dus is het, dat dezelve hand die ons flaat weer geneeft, en te hulpe komt, na dat ze onZe ftantvafrigheit heeft beproeft. Dit moet een groote Voldoeninge weezen voor ons gemoed, altyt in de dikfte duifternifle der verdrukkingen * die goddely- ke zonne te kennen , zich door zyn licht en ftralen verkwikt te zien, en, dat meer is, ver- zekert te zyn , dat hy onze finerten in onuit- fpreckelyke inwendige vreugde zal verande- ren. |
|||||
MM®
|
|||||
ZEDERYKE
XXXVII. ZINNEBEELD. |
||||||
Zyn afweezen doet ons bevriezen.
TT Et water door de kouw bevrieft,
"*■"*' Wanneer de 2.0ç ons heeft begeeven. Als myn gemoed Gods gunft verlieft, 't Word hard als ys, en zonder leven; Maar lonkt dat oog weer op my neer, 't Ondooit, en krygt zyn leven weer. DAar is niet zekerder , of den hemel is
ons zoo haaft: niet tegen , en heeft zyn gunil niet van ons afgetrokken, of wy kwy- nen
|
||||||
ZINNEBEELDEN. 95
nen elendiglyk; en zyn de geenen gelyk, die
een ftrenge kouw onbekwaam maakt om iet- wes te doen. Indien het afwezen van de zon de fonteinen doet bevriezen, de groente van't veld verdord, en 't aardryk met ys en fneeuw bedekt: eilaas! watisdenftaatvaneenmenfch, Wanneer hy van God is verlaaten ? Indien de natuur, geduurende de winter, als indedroef- heit begraaven leid , indien de boomen van al hun vercierfel zyn berooft , en 't zoet geruis des waters zich niet meer laat hooren 3 wat vrucht zal onze ziel dan in 't afwezen van de zonne dergerechtigheit voortbrengen? dewyl 't zyn hetten is, die al de deugden opwekt, en de misdaaden de kragt van dit Goddelyk vuur uitdooven. Zy bederven 't goede oor- deel, en ftellen ons eindelyk voor zo veel ge- vaaren bloot, dat ze ons onder hun gewigt doen bezwyken. 't Is te vergeefs , dat wyzo ieverig tot de verheffinge van onze eere arbei« den, de hoedanigheden van onzen naaften be- nyden, en ons op de natuurlyke voordeden be- roemen. Wy moeten de hand erkennen, die ze ons heeft gegeven, enweeten, dat, indien hy ze niet ftaande houd, de hovaardy ons ge- moed zal vermeefteren, de laf hertigheit, de glans onzer befte werken ontluifterenj en deze achting, die ons zo aangenaam vlyt, zonder de Goddelyke gunfte zal vergaan. |
|||||
XXXVIIL
|
|||||
~$$ Æ EID E R Õ Ê Å
XXXVIII. ZINNEBEELD. |
||||||
Om tn 't kort weder te komen.
ALs God om uwe ïondenfchuld
7yr> liVTit- ontrekt , hebt doch geduld : JiVilt u tot wanhoop nietbegeeve;
Miar bid, op dat je 't licht weer ziet.
God wil den dood des zondaars niet j
Maar dat hy zich bekeerd, en leve. DEze zyn de elendigfte van alle ZondarenJ
die zich, ter oorzaake hunner misdaaden van God verlaaten ziende, nooit om hun be- kec-
|
||||||
ZINNEBEELDEN. 9f
keeringe denken j maar zich door de wanhoop
laten vervoeren , en alzo den ingang tot hun hert voor al de genaden fluiten , die 'er in zou hebben können nederdaalen. Men ziet, dat de zon inde Ν oorder gedeelten van de wae« reld des zomers zich niet als voor eenige uuren des nagts verbergd, zoo dat 'er de duiiterheit niet lang duurd ; maar wel haait door dat he- melslicht verdreeven word, 't welk den dag weder brengt, om dat het niet was geweken, als om in 'f kort weder te komen, Wy können hier van een billyke toepaffinge
maaken tot het gedrag, en de handelingen Gods met ons. Onze misdaaden zyn dikwils Zo affchouwelyk dat ze hem noodzaken van ons af te wyken, en ons te gelyk met vreeze en verfchrikkinge te vervullen. Maar, dewyi hy den dood des zondaars niet begeert , komt hy na dit vertrek weder, en ons met deoogert van barmhertigheitaanfchouwende, brengt hy ons weer tot onzen plicht, en ftort het God- delyk vuur, waar mede het voor deeze wanor- dere had gebrand , weder in ons hert. Men vind veeltyts perfoonen, die zich in deezen ftaat verbeelden , dat ze voor akyt verhaten Zyn j maar de tyt doet hen bet tegendeel on- dervinden- Zy zien hunne gebeden verhoord 9 en hun geloove , door de wederlcómlie van de genade daar ze om zuchten, gekroont. 't Is dan dat God vermaak fchept zyn Goddelyke invloeden in overvloed neder te ftorten, en de geenen , die hy 'er mee begunftigt, al hun Voorleede denden te doen vergeeten, G XXXïKi
|
||||
<)S ZEDERYKE
XXXIX. ZINNEBEELD.
|
|||||||
rÄ Is genoeg om te â erven x
|
|||||||
T*\E zon verduiftert. 't Licht vcrdwynt.
"*"^'Als Godes gunft my niet befchynt,
En ik dat heilzaam licht moet derven, Zo word ik van myn kracht berooft;
Myn geeft en luifter uitgedooft.
Als gy niet licht, zo moet ik fterven. 't Ô S eenonwcderfpreekelykcwaarheit, dat,
X hoe meer' bekoorlykheeden en verlokkin- gen de Goddelyke gunft voor de menfchen beeft .
|
|||||||
ZINNEBEELDEN. 99
heeft, wanneer ζ' 'er deelgenooten van zyn,
het afwyken <ter zelve hen des te meer verdriet en imerte veroorzaakt. Ons gemoed heeft dan geen kragt genoeg , om in de tegenwoordig- heit van de gramfchap Gods te beftaan, die op zyn goedheit volgt. Zyn dapperheit word (om zo te fpreeken) voor de voeten van de ge- tergdeirechtvaardigheit, als aan een rots, ver- breizelt. Eenige Natuurkundigen verhaalen, dat het
gras in de weiden, daar de fchaapen zich meê voeden, een doodelyk vergift voor deze heeften is, wanneer z' 'er van eeten , in de tyt dat de zon eclipfeert, en de maan dezelve met deze duifterheit bedekt, die al de geenen verwon- dert dewelke ze aanfchouwen. Wy können dit op ons toepaiTenj vermits wy eengelyklot hebben , wanneer God , die heilige zonne , ons niet meer met zyn glans verlicht. Eilaas! al onze werken zyn ons nadeelig , al onze on- derneemingen ydel, en den prikkel, die ons tot de oeftemng der deugd aandreef, vermag niet op onze ongevoeligheit. Wy zyn dan in een duiftere nacht, en onze hertstochten, dewelke ons tot leidslieden dienen, ftorten onseindelyk in ongelukken, daar ons lichaam en ziel zich te gelyk in verward vinden. Wy zyn indien itaat de dooden gelyk, wy voelen niet meer die levendige hette , dewelke ons aanmoedig- de, en daar is niet als deze Goddelykegenade, die ons 't leven kan wedergeeven , dat wy hebben verlooren, en de kracht weer inboe- zemen , dewelke ons bekwaam maakte zul- G χ kc
|
||||
ioo ZEDERYKE
ke treffelyke daaden uit te voeren. Wat is ook
de krachüvan ons lichaam, wanneer onze ziel, van zyn Schepper verlaaten, bedroeft enkwy- nende is ? Wat voordeel können wy uit het vermogen onzer zinnen trekken, als 'tbegin- zel hunner beweeginge in zwakheit is ? 't Is zeker dat wy van 't levert zyn berooft, en in 't afweezen van 't licht vanboven, onze licha- men en zielen, ais in de duiftcrheit des doods begraaven zyn. |
|||||||
XJj«
|
|||||||
ZINNEBEELDEN.
|
|||||||||
éïß
|
|||||||||
XL. ZINNEBEELD.
|
|||||||||
Hoewel hy ver af is.
TT\E zon , hoe hoog, verwarmt het al.
■^ Ontfleekt zelfs 't buskruit door 't criihl.
Des Hemels Oppermacht verheeven, Hoe hoog, bcfticrd al wat "er leeft.
Maar als zyn vuur het heite heeft
Ontfonkt, zal 't fchooner vlammen geeven. Ç Ocwel de byzonderé woonplaats van God
in den hemel is, en zyn gunft en genade bygevolge verre van de aarde fchyntvcnveidert G 5 te
|
|||||||||
*
|
|||||||||
ZEDERYKE
|
|||||||
Ï02
|
|||||||
te zyn , zoo werkt hy nochtans met groote
kracht op onze herten. En, gelyk.de zon ons in zyn tuiTchenwytte , door zyn warmte won· derlyk verkwikt, zoo verlicht ook de genade te gelyk ons verftand en wille. 't Is een wonderlyke zaak , dat dit hemels
licht zoo hoog boven ons verheeven, ons zoo veel licht mededeeld, en zyn zoete invloeijin- gen zoo levendig doet gevoelen ! Maar *t is noch wonderlyker, dat, wanneer zyn ftraalen verzamelt, en ineen criftal of ander brandglas vereenigt zyn , dezelve op het tegengeftelde kruit werken, hoewel 't 'er van verwyderdisj en 't zodanig aan brand fteekt, dat het met aldebrandbaareftoffc, die 'er by zyn, verteert. De kracht van de Goddelyke gunft is nog
veel grooter; vermits ze niet alleen 't uitwen- dige aanraakt; maar 't binnenlle van ons herte doordringt, en tot de minfte van onze gedag- ten kend. Hy zit in de hoogte des hemels, over alle dingen die op der aarde gefchieden: zyn voorzienigheit beftierd ze: zyn rechtvaar- digheit regeldzc: en zyn almacht behouwdze. Door zyn byftand worden de mocijelykfte din- gen licht, en de lichfte zyn ons onmogelyk, indien hy zich tegen onze voorneemens fteld, 't welk ons van zyn macht en onze zwakheit moet overtuigen , en een reden van volkome vertrooftinge zyn, dat wy weten, dat hy, hoe- wel oneindelyk boven ons verheven, nochtans op onze ziel en lichaam kan werken, en ons uit de elenden verloflen , waar in wy zoo dikwils door de zonden vallen. XLI.
|
|||||||
ZINNEBEELDEN. 103
XLI. ZINNEBEELD. |
|||||
Zyn tegenwoordigheit doet herleeven.
ÔËÅ 2.0ç, dit beeld hier zingen doet:
Myn God! als gy myn zwak gemoed, Met uw genade komt doordringen , En red van zonden duifterheit,
Een eeuwig lof van dankbaarheit,
Zal myne zielendem u zingen. Ì En verhaald van dit beruchte beeld van
Memnon, dat het niet zo haaft door de ftraalen van de zon verwarmd was, oftzon^· 4 met
|
|||||
104 Æ E D E R Õ Ê Å
met een wonderlyke bekoorlykheit, en zodani-
gen zoetigheit, dat het al de geenen verrukte, die 'er omtrent waren. De Heidenen wilden door deze zoete harmonie niet anders te kennen geeven, als de herftellinge van de gezondheit des lichaams, dewelke op een zware ziekte volgde, en de nieuwe dapperheit waar mede ons gemoed weer word aangedaan, na dat het zich door een ongelukkig geval heeft laaten verflaan. Maar de Chiïftenen maaken een beter toe-
paffinge van deze verbeclteniffe , wanneer zy dezelve met de gunfte Gods vergelyken , wel- kers licht de kragt heeft om hen uitdeelenden te verloiTen, daar ze door de misdaden in ge- vallen Zyn , en zich zoodanig doet gevoelen , dat ons gemoed , door zyn komft met blyd- fchap vernüt, al zyne werking met zodanigen beweeginge en overeenftemminge doet, dat het de kragt en zoetigheit van de werkende oorzaak te kennen geeft, 't Is door deze overeenftemming en zoet geluit , dat den Hemel door de Lof-zangen van ons hert weergalmt , en die vrede en inwendige rufte gebooren word, dewelke 't geluk der fter- velingen maakt. Want verre van een op- recht genoegen van onze hertstochten te können ontfangen , zo leert ons de ondervindin- ge , dat h et de geenen zyn die onze ruft ontroe- ren ; dat de eerzucht onze geeft bederft} datde gierigheit ze verilaaftj dat de vreeze zyn dap- perheit verflaat; en den menfch zyn leven in een geftadige verwiffeling van kwalen, moeye« lykheden en elenden, doen doorbrengen. XLIL
|
||||
ZINNEBEELDEN. 107
XLII. ZINNEBEELD. |
||||||
Zyn beweeging verwarmt ons.
T~\ En Oliphant begroet de zon ,
"^ Wanneer ze 's morgens op komt dagen.
Wat eerbied moet den menfche draagen
Aan God ? haar eerfte levensbron :
Wanneer hy uit den llaap verreezen, In 't licht ontdekt dat Opperweezen. E Enige oude Hiftoryfchryvers verhaalen van
den Oliphant, dat hy met het opgaan der Zonne van vreugde huppelt, houdende zyn G f fnuiï
|
||||||
lotf ZEDERYKE
fnuit tegen de ftraalen van dit hemels licht,
't welk hem de warmte weder geeft, waar van hy gcduurende de nacht was berooft. Hoe groot en fterk van lichaam , of hoe hoog den menfch door 't geluk is verheven , zonder 't Goddelyk en hemels vuur, zou hy zonder kragt en vermogen zyn. 't Is hier door dat wy leven en ons beweegen : en 't zyn deze ftraalen, die ons door hun invloed pryiTelyke daaden doen onderneemen en uitvoeren, 't Zyn dezelve ftraalen van Gods barmhertigheit, die ons de ontmoetende ongevallen des wae- relds met geduld doen verdraagen , en in de hoope van een beloofde eeuwige gelukzalig- heit houd. Volgens 't zeggen van eenige Natuurkun-
digen, heeft den Oliphant een byzondere eer- biedigheit voor de zon, waar van hy de warm- te gevoeld , en bewyft dezelve met zyn op- gang door eerbiedige aanfchouwingen zyn onderdanigheit. Indien dit dier zo veel dank- baarheit aan zyn weldoender bewyft, wat moet dan de erkentenis van den menfch tot God zyn , waar van hy zo veel gunften en welda- den ontfangt ? Hy moet zich wel wachten , tot de ondankbaarheit te vervallen: want daar is geen fchrikkelyker zonde voor God. Hy kan niet gedoogen, dat den zwakken menfch zich zelfs beroemd op voordeden, die hy hem me- dedeeld , als of ze met hem gebooren waren. Hy trekt dan zyn mildadigheden van deze on- ■ dankbare voorwerpen af, en doet ze bevinden, dat de hovaardy hem zo hatelyk, als de nederig- heit aangenaam is. XLIIJ. |
||||||
ZINNEBEELDEN. 107
XUII. ZINNEBEELD. |
||||||
T)e warmte doet ze wederkomen.
"T\E Zwaluwe zingt by zomertyt;
•*-^ Maar vlucht en treurt by winter dagen,
Schynt Godes gunft, wy zyn verbleid;
Maar wykt ie af, wy moeten klaagen, 't Komt alles van het eenig al.
De waereld geeft ons niemendal.
WY zien alle jaar met verwondering de
zwaluwen, die ons gedurende de Win- ter hadden begeeven , in 't beginzel van de Lente
|
||||||
ïo8 ZEDER Õ Ê Å
Lente wederkomen, 't Schynt of ze uit een
graf waaren opgeftaan, waar in ze als dood hadden gelegen , en een nieuw leven ontfin- gen, wanneer de zon zich begint te laaten ge- voelen. Zy maken duizend zwieren door de lucht, en de zoetheit van 't klimaat, 't welk zy nu weer genieten, doet hen de ongemakken- van de koude vergeeten, dewelke hen uit on- ze landftreeke verdreeven , en genoodzaakt had zich in de holtens der boomen , en andere fchuilplaatzen te verbergen, om hen tegen de ftrengheit van 't jaargety te befchutten. Wy-zyn deze vogelen gelyk , wanneer wy
door de byftand van de Goddelyke genade van de elenden zyn verloft, daar wy door de zon- den ingevallen waren. Dan zien wy ons van alle moeyelykheden, onruften , en kwellingen bevryd. Hy wekt ons als uit het graf op, en doet ons in den loop van een gelukkig leven, Zyn Zoete invloeijingen gevoelen. Maar dit geluk, 't welk ons van de genade is medege- deeld, word veeltyts door onze misdaaden ont- roerd: deze zomer duurd niet altyt , en wy bevinden dat de droef heit de plaats van onze blydfehap komt inneemen, enonzekloekmoe- digheit in lafhertigheit veranderd. Wy zyn krachteloos. En alzo van God verlaatenzyn- de, hebben wy geen toevlugt, als tot onze e- lende en ongeluk, waar in wy als in een graf der duifterheit zuchten. 't Afzyn van de Goddelyke genade brengt
ons al deze rampen toe. Ze laat ons door de yreeze der verdiende ftraffe pynigen j verlicht ons
|
||||
ZINNEBEELDEN. éïñ
ons door geen de minfte hoop , ilelt zich te-
gen ai onze vermaakelykheeden 5 en laat ons ontblood van alle hulp en raad. In 't tegen- deel, wanneer onze ziel door dat Goddelyk vuur is verwarmt, zo gevoelen wy'er heel an- dere uitwerkingen in. Deze hette die 't zel- ve doordringt, veroorzaakt het duizend ver- maakelykheden. Het verwacht met verzeke- ring de genietinge van 't beloofde hoogile goed, en fmaakt ondertuffchen al de voldoe- ningen, dewelke het voor 't fcheiden van zyn lichaam kan gevoelen. |
|||||
XL1Y.
|
|||||
lio ZEDERYKE
XLIV. ZINNEBEELD. |
||||||||
Hy help het op.
Á L valt zomtyts het moedig paard,
*^Als 't by den toom word opgeheven, 't Verheft zich weder op van de aard. Al vallen wy in 't flibberig leven Tot zonden, bid den Opper-Heer: Zyn hand verheft , en drultf niet neer. DAar is niet overeenkomftiger met de mxn-
fchelyke zwakheit, als in zonden te val- len: alle menfchen hebben'er neiging toe. En, hoe-
|
||||||||
ZINNEBEELDEN. in
hoewel men 'er vind , die door de vergiffenifle
van God, welke zy door hun gebeden verwer- ven, eer als andere vanden val opftaan, zoo blyven ze nochtans aan dezelve zwakheeden onderworpen. Wy hebben dit voordeel in ons ongeluk, dat, hoewel wy dikwils in de zon- den vallen , de barmhertigheit Gods ons 'er niet lang in laat: en, gelyk een behendige hand, het ftruikelende paart tuiTchen de ileenen op- heft , zo trekt hy ons ook uit de kuil der zonden, daar wy geftruikek waren, en laat niet af van ons te helpen, hoewel wy ons weer door de zelve zwakheit laaten vervoeren : indien hy maar in ons de fchikkingen en bereidwilligheit tot een waarachtige bekeeringe befpeurd. Maar , indien hy ons zonder berouw vind, en dat we een willige gewoonte van 't kwaad maaken, verlaat hy ons in de elende : zyn barmhertig- heit verkeerd in gramfchapj en de blixem-en donderflaagen van zyn grimmigheit zyn de kaflydingen onzer verhardinge , die te uren- eer zullen weezen, na dat wy tyt hebben ge-* had, om ze te vermyden. Laaten wy dan on- zen toevlucht tot de goedheit van onzen Schep- per neemen , zo haait wy in eenige zwakhe- den gevallen zyn, en fmeeken zyn goedertie- rentheit, omonze misdaadentevergeeven, en ons de hand te reiken, niet alleen om ons weer op te heffen, maar ook door zyn genadige toe- zigt t'onderfteunen} op dat wy door geen do- delyken val in de uitterfte en eeuwige den- den ftortcn. |
|||||
XLV4
|
|||||
éé÷ Æ E D E R Õ Ê Å
XLV. ZINNEBEELD,
|
||||||
Ik moedig aan, als ik aangemoedigt uvord,
T"\ E trommel moedigt 't hert niet aan,
-*-"^ Voor dat ze word geroerd door 't flaan.
Volgt nooit de driften van uw zinnen; Maar wacht tot God u 't herte roerd.
't Word altyt loffelyk uitgevoerd,
Dat wy met zyne wil beginnen. Í Ooit geeft de trom de Soldaten dapper-
heit, of prikkelt ze tot den ftryd, tenzy ze eerft door de hand word geroerd, en zelf op-
|
||||||
ZINNEBEELDEN. ι*$
opgewekt: insgelyks zou ons verftand niets
groots1 können doen , of onderneem en, indien t Goddelyk vermogen 't zelve de middelen niet indrukte , en de uitvoeringe bevorderde. Dit toont de misflag der genen aan, die, opge- zet door hunne driften, de verwaandheitheb- ben om te gelooven, dat ze ten einde van al de ydele ontwerpen zullen komen, die door haar ge- dachten gefmeed worden. Men moet teritont on- derzoeken , of deze voornemens van ons zelven , of van boven komen % en, om 'er een goede onderfcheidinge vän te maakën, moet men zien of wy 'er alleen 't belangen Gods in beoo- gen, en zyn Goddelyke hand de onze beftierd; wanneer wy door de gelukkige uitkömft Volkomèntlyk zullen zien, dat onzen wille de Zyne gelykvormig is geweeft. Anderzints is 't tegenftreven, zo wy hebben willen verheffen , 't geen zyn welbehaagen heeft willen ter neder werpen. Hy dringt door 't geheimfte van ons binnenfte, en verydelt de geweldige poogin·« gen Van onze eerzucht. Myn God! hierom fmeek ik u, irryn gedrag
na uw welgevallen te regelen j en te maaken, dat ik my altyt vaardig ν inde, om al uwe be- veelen uit te voeren ; en my de middelen te geeven, om uwe heilige naame te verheffen, gelykikfchuldigben: wautgyzythet, die sny de nood ige dapperheit geeft, om eenige pryP· felyke daad te doen, en met ilantvailigheit: de ontmoetende tegenheeden te verdraagen. |
|||||||||
XL VI
|
|||||||||
Η
|
|||||||||
U4 Æ E D E R Õ Ê Å
XLVI. ZINNEB EELT).
|
||||||||
Hy beflierd het alleen.
Ô Ê ben, ö God! als ik u derve,
■*■ Een zonnewyzer zonder zon; Ëen water zonder vloed of bron;
Myn leeven is een enkel fterve; 'k Leg in een nagt van zielsverdriet:
Al wat ik doe :s min als niet.
Ie eens de ftraalen van de Goddelyke
gunft, in 't binnenfte van hem heeft voe- len werken , zal bekennen, dat 'er in de wae- reld
|
||||||||
ZINNEBEELDEN. 115
reld.geen vreugdeis, dewelke dat vermaake-
lyke oogenblik van geluk te boven gaat. 't Gemoed met een heilige ruil verblyd, wort door geen ongeregelde hertstochten gedrukt j noch tracht nergens na , als tot de beftendig- heit van dit heil , waar aan 't zich alleen be- geert over te geeven. Ja zelfs , wanneer de uitwendige dingen geen fchyn vart vreugde geeven, dan word dit Goddeïyk vuur te meer in ons ontfteeken: zoo dat wy 't leven zat en moede , 't zelve gaarn met de dood zouden verwilTeleri 5 op dat wy na 't afleggen van dit fterffelyke lichaam , deze gunft en heerlykheit nader en volkomentlyk in den hemel mochten deelachtig worden. Dit geluk hangt alleen af van de Goddelyke tegenwoordigheit: als wy daar door worden beftraak en omvangen , zo fenieten wy die alleen Volkome envolmaakfte
lydfchap. In tegendeel, wanneer ze zicfi een weinig voor ons verbergt, worden wy door 't gevoelen van geweldige fmerte en pyne zyn afweezen gewaar. Men kan dan de kracht van de tegenwoordigheit dezer zonrte, bydenzon- newyzer vergelyken: want, even als zyn fchy- nend licht alleenlyk maakt, dat ze de uuren en Honden van den dag aanwyft , zo beitierd ons ook de tegenwoordigheit Gods, dat wy al de daaden en werken van ons leven geree- gelt, en metroem betoonen. Dezonnewyzer is van geen gebruik of nut, zonder de zon, die ze alleen heßierd. Wy elendigen zyn van geen vermogen, wanneer God ons zyn heü- zaame kracht en genade ontrekt, die alleen ort- H ζ ze
|
||||
3i6* 2EDERYKE
ze gemoederen beftieren, en bekwaam kan maaken, om treffelyke werken te ondernee- men, en gelukkig te volbrengen. |
||||||
.
|
||||||
XL VIL
|
||||||
ZINNEBEELDEN: 117
XLVII. ZINNEBEELD. |
||||||
Wat is het groot beflagg als 't niet beweegt.
VIT At helpt een groote klok van waarde ?
Beroerd ze niet; daar 's geen geluit.
Wat helpt de macht en Haat op aarde? De glans en 't leven is 'er uit;
Wat luifter dat het fehynt te geeven , Als 't God niet roert, 't heeft kragt nog lecvem HOe groot en zwaar een klok mag wee-
zen, indien ze door geen hand word ge- roerd, ze zal nooit van zelf beweegen of ge- H 5 luit
|
||||||
iï8 ZEDERYKE
luit geeven j maar eindelyk verroeften en ver-
gaan, zonder eenig nut of voordeel te doen. Veel minder zullen de ilervelingen, de gunfte Gods niet genietende, den roem en 't geluk van hun leven doen beweegen; maar van de hand Gods verlaaten zynde, als onwaardige la- ften des waerelds kwynen. Zonder deze hul- pe laat den menfch zich bundeling door zyn ongeregelde driften beilieren, die hem allengs van den weg derrechtvaardigheitverwyderen, en eindelyk met al 't gewicht en grootheitvan zyn waan doen nederftorten. Het is zyn hand en gunft die alles volbrengt, en luifter geeft, zonder welke alle goede beweegingen des le- vens , de ziel van hun kragt verlooren hebben- de, ophouden. Op dat gy dan uw hert met geen groote gedach ten vervult, voor geen vee- Ie jaaren ftaat op uw geluk maakt, noch de macht in uw gemoed verbeeld, waar mee gy morgen denkt te praalen , zo gedenkt dat al deze raadilaagen en overleggingen vruchteloos Zyn, wanneer Gods hand u niet beroerd , re- geld , en beftierd. Al die zich echter op zyn eigen krachten verlaatende, alle tegenhe- den en moeyelykheden , in weerwil des he- mels , denkt te boven te komen , zal tot zyn fchade ondervinden , niet anders als een we- relds laft te zyn, 't welk door geen heiligeren kfachtdaadiger geeft bewogen, en gaande ge- maakt, traag en bedorven word; en eindelyk, door zyn eigen fwaarte nederftorten verbreekt. |
|||||
XL VUL
|
|||||
ZINNEBEELDEN. H$
XLVIII. ZINNEBEELD). |
||||||
T)ït is haar voedzel en leven.
(Ë¥ d'Oudheit ftoft op 't eeuwig vuur,
^"^Door Heidenen vernuft gevonden; Haar vlam is door de tyt verflonden. Myn heil'ge vlam heeft langer duur ;
Als God haar voedzel komt te geeven , Zo ftraalt dat ligt tot 't eeuw'ge leeven. I Ndien men wil dat de lamp in den duifter
een langduurig licht zal geeven , zoo moet «aen zyn vlam met Olie voeden , zonder 't Ç 4 welke
|
||||||
I20 Æ E D E R. Õ Ê Å
welke de vernuftige Oudheit, die eeuwigduu-
rende brandende lampen dacht uitgevonden te hebben, onnut, en zonder uitwerkinge zou- den geweeft zyn. Hier by können wy de Goddelyke gunit en genade vergelyken, die ons dagelyks met den Oliezynergoedertierent- heit voed en verkwikt, op dat wy in al de din- gen onzes levens , bekwaamer en vaardiger mogen worden, zoo om zyn dienft van gant- icher herte te vervolgen , en te bevorderen , als in onze daden en handelingen, in kracht en deugd te vermogen , en uit te munten. Zoo voed hy ze met heerlyke itantvailigheit en flerkte, waar mede zy hunne kwaade begeer- iykheden tegenftaande, altyt een roemwaardi- ge overwinninge bekoomen, nooit door de te groote zwakheit onzer krachten te ver- hoopen. Anderen begaaft , en houd hy in geen minder deugden ftaande ; op dat ze door een" ongefchonde rechtvaardigheit , waarheit , en liefde tot hun evennaaften, met volkome oprechtigheit des gemoeds, uit- blinken , en door deze deugden , en heilig voedzel gevoed, geruft en godzalig leeven. Wat kan ons gemoed voortrefFelyker en roe- melyker verwerven , als dat het door dee- ze Goddelyke Olie word gevoed en onder- houden ? Hier door worden deze gelukzali- gen , de verwondering dermenfehen, en bo- ven de nyd verheeven. Godt doet ons ook veeltyts de moeyelykheeden en tegenheeden ontmoeten, om ons tot voedzel te dienen. Pit doet hy t'onzen befte, ten einde onze Ééè«
|
||||
ZINNEBEELDEN. m
hovaardye en 'grootsheit ter neder te wer-
pen , en ons tot een rechte kennifle van ons zelven te brengen. |
|||||||
H*
|
|||||||
XLIX*
|
|||||||
122 ZEDERYKE
XLIX. ZINNEBEELD. |
|||||||
Ze heeft 'er meer luifler door.
|
|||||||
T"\ En Diamant, hoc fchoon in 't oog,
Blinkt fchooner in de zonneftraalen.
Des waerelds ftaat is niets, hoe hoog,
Wil Godes gunft 'er niet op daalen. Een liev'ling Gods, hoe flegt van ftaat,
In luifter hem te boven gaat.
DEn Diamant, die in fchoonheit enluifter
al de andere gefteenten verre overtreft, jjUnitcf. t nooit helle/der , als wanneer ze te- gen |
|||||||
ZINNEBEELDEN. 123
gen de zonne gefield , door des zelfs ftraalen
word aangeraakt, 't Is even zo metdegroote mannen, met veel gaaven van de natuur ver- siert, die nooit meer uitblinken , als wanneer ze de ftraalen van de gunfte Gods ontfangen , en hun luifter door dezelve verheerlykt word. Dit is 't alleen 't geen den menfch doorluchti- ger , en aanzienelyker maakt, en de kragten geeft, om met gevolg treffelyke daden uit te voeren, die zyn byzonder geluk , en de ver- wondering van anderen veroorzaaken. 't Is aanmerkelyk, dat de kragt der zonnc zo
groot is, dat ze zelfs de geringfte dingen een luiller geeft, zo haaft ze dezelve met haar licht omringt. Hier door glinftert een zandftofje , als een Diamant; en de fneeuw, door de koude verhard, geeft een fchoone glans ·, zo dat dit zonnenoog alles , hoe gering 't ook mag wee- zen, door zyn ftraalen verheerlykt. Indien dit hemels licht al deze veranderingen veroor- zaakt , wat zal dan de gunfte Gods niet doen, wanneer ze onze harten vervult ? dewelkdoor zyn tegenwoordigheit zodanig in alles regeerd, dat ze ons , al lagen wy als het verworpe zant ter neder, met een helderheit kan verlichten, welke de glans der Diamanten verre overtreft. |
|||||
u
|
|||||
ïz4 ZEDERYKE
L. ZINNEBEELD. |
|||||||
Ml.Mi...- -,
|
|||||||
Op dat hy }t vol&renge.
TNle 2.iel e'n lichaam heeft gevoegt,"
■*-^Is met geen will'ge fmert vernoegt.'
Geniet de fpys en vreugt van 't leven, Ze voeden 't lichaam en 't gemoed;
Maar denkt altyt op 't hoogfte goed,'
En houwd uw ziel tot God verheven. DE Goddelyke goedheit die alles weet, eri
de zwakheit van de menfchelyke natuure kent, heeft de menfchen toegelaaten hun geeft
|
|||||||
ZINNEBEELDEN. iaj
geeft en lichaam , door eerlyke oefFeningen ,
en vermaakelykheden, te verluftigen, 't Zyn deze verkwikkingen j welke de gezondheit van d'eene en de andere onderhouden: want, hoe- wel de ziel hetedelfte deel is j niettemin, voor zo veel ze met het lichaam verbonden is, zo heeft ze deze verkwikkinge van nooden, en is zo wel een deelgenoot van 's lichaams vreug- de, als vaii zyn fmerte. Deze fpeelen en ver- maakelykheden mishagen Godgeenzints, ver- mits hy ons al de dingen, welke tot onze ver- kwikkinge dienen, niet heeft gegeeven, om'er ons door bygeloove van te onthouden, maar om ze met matigheit te gebruiken j en door dat middel te yveriger , en brandende tot zyn dienft, en nutter voor onze naaften te weezen. Want onze zwakhcit voorziende, en dat de naauwe verbintenis, tuiTchen ons lichaam en ziel, ons aan veel zwakheden onderwerpelyk zou maken, zo heeft hy deze verkwikkinge aan ons toegelaten -, uit vreze, dat wy, berooft van alle vermakelykheden , ons lichaam met den- den overlaaden, gewis het verderf in de droef- heit zou vinden. Daar is dan in deze dingen niet als de misdaad verboden, die'tongeregelt gebruik, 't welk wy 'er van maaken, volgt: Want in zich zelven hebben ze niets kwaats, verre van ons voor 't gevaar der zonden bloot te ftellen , wanneer wy 'er ons , als in de te- genwoordighcit, en in de vreeze Gods, inge- draagen. Hierom zyn zoodanige menfchen te verag-
ten, die verdwaalt, en ingenoomen meteen ver-
|
||||
126 ZEDERYKE
verkeerde heiligheit , zonder ondericheit aide
zuiverfte vermaakelykheden des levens ver- oordeelenj en den menfch willen beweegen, om zyn tyt met traanen en zuchten te eindi- gen. Zy merken niet aan, dat men den Zei- worm frifle moerbeziebladeren tot zyn voed- zel en vermaak moet geeven , indien men wil dat hy zyn werk volbrenge , en ons die zyde geeft, die de grootsheit der menfchen zo waar- dig fchat. |
|||||
LI,
|
|||||
ZINNEBEELDEN. 127
LI. ZINNEBEELD. |
|||||||
^Si
|
|||||||
Ik was j terwyl ik bevochtigt word.
T"V E Fabeldigters mogen brallen,
Op Daphnes bofch, en Hefp'res vrucht.
d'Oranjeboom is 't fchoontft van alle,
Bekend in onze vrye lucht; Maar groeit, en waft zo wel door regen,
Als 't minfte grasjen aan de wegen.
DEn Oranjeboom met gulde appelen bela-
den, hoewel hy al de andere boomen in achting en fchoonheit verre overtreft, zounog- tans
|
|||||||
128 ZEDERYKE
tans nooit deze aangenaame vrucht draagen,
noch tot rypheit brengen, indien ze niet zo wel als de andere vruchten en planten, den re- gen van den hemel, als 't gemeene voedzel van al 't gewas, ontfing. Men kan zeggen , dat het insgelyks met de menfchen is, die God met zo veel onderfcheide hoedanigheeden heeft begaaft : men vind 'er eenige aanziene- lyk door den Adeldom j anderen door de groot- heit van hun verftand j en anderen pryflelyk door een middelmatige deugd; maar ze wor- den altemaal door eenen Schepper gevoed, daar ze hun leeven , ftaat , en alle deugd, en roem, aan verfchuldigt zyn. Wanneer hy ons met den hemelfchen douw
van zyn gunft bevochtigt, zo bekomen wy kracht, en dragen vruchten na zyn welbehaa- gen. Wy hebben dan geen reden om vermee- ten te roemen, wanneer wy door de geboor- te, verftand, of geluk, andere te boven gaan. Want, wat Zal ik my op een anders goederen verheffen, en op een anders gefchenkengroot- hertig zyn j dewyl ik ze nooit zou hebben kön- nen genieten, voor dat ik dezelve had ontfan- ,gen. Nu kan ik my veel minder de uitnee- mentheit van dit gefchenk toefchryven , de- wyl 't in een anders macht is, of hy ze my wil laaten behouden, en met deze vruchten doen praalen, of'er my eensilags, zyn milda- dige barmhertigheit veranderende, van wil berooven , op dat ik als de dorre boomen in de onvruchtbaare landen van Libien vergaa. o God! wilt dan uwen hemelfchen douw op my
|
||||
ZINNEBEELDEN. 125*
my nederftorten, op dat ik opgerecht worde 5
en verkwikt my door de tegen woordigheitvaa uw vriendelyk aanfchyn, op dat ikdoor'tbly* de voedzel van geloove toeneemen, en over- vloedige vruchten van ftantvaftigheit, heilig- heit, en zedigheit mag draagen. |
|||||||
LIL
|
|||||||
I30 ZEDERYKE
LIÏ. ZINNEBEELT).
|
||||||||||
, Alles Uwe gaave.
TNKooren, Moft, en overvloed,
·■■ En wat geluk u hier ontmoet,
Is 't niet genoeg Gods macht te erkennen; Maar 't moet uw hert met dankbaarheit,
Van d'aarde na den hemel wennen, En zingen lof aan d'eeuwigheit. -.
WAt roem, wat eer, en macht hebben de
ftervelingen, welke zy niet aan de God- Uclyke genade fchuldig zyn? Wat bezit den menfch,
|
||||||||||
ZINNEBEELDEN. 131
menfch , dat hy aan zyn verftand of kragten
kan toefchryven? waarlyk niets. Dezen Hoo- ien van overvloed is wel met verfcheide vrug- ten en bloemen verheerlykt; maar al deze ge- fchenken en gaven eigend zich de zonne toe. Zo is 't ook voor den menfch niet genoeg, de waare kenniiTe te hebben , dat den Almagti- fen Schepper den roem van alle dingen toe-
omt} maar dit moet hy ook met een dankbaar gemoed erkennen , en altyt met een oprechte en Godsdienftige meeninge zeggen: Alles uwe gave. Want wat is 'er verfoeyélyker , als den goedertieren God voor de eenige oorzaak van 't geluk en alle goed te kennen, en hem geen dankbaarheit te willenbewyzen ; metgeenop- recht gemoed dienen , of met geen dankbaaï hèrte^ erkennen, 't geen hy ons met een volle handjheeft toegebracht? Die met een naauwe VTiendfchap3zynvereenigt^ neemen 't zeer hoog en kwalyk, indien de weldaden, welke d'een aan de ander bewyft, met een ondankbaar her- te worden aangenomen. Maar God heeft meec reden van gramfchap, wanneer hy ons met on- telbare weldaden hegunftigt, en voor zo vee! gefchenken en gaven niet anders als een op- recht en dankbaar berte begeert, en wy ze echter vergeetende , dezelve niet aan den he- mel , maar aan onze krachten of verftand toe- fchryven. Grooten Schepper , en Beftierder des waerelds , regeert my door uwen Heili- gen Geeft j op dat ik u altyt met een nederig en oprecht gemoed njag dienen, en altyt uwe Ι ζ on·"
|
||||
'ö Æ Å D E R Õ Ê Å
onmeetelvke gunft gedachtig , van gantfcher
herte mach zeggen : myn leeven, eere , en wat ik bezit, myn God, dat is, Alles mve gaave. |
|||||||||||||
LUI,
|
|||||||||||||
ZINNEBEELDEN.' Ï35
LUI. ZINNEBEELD, |
||||||
't Neemt'af3 na dat het zich verheft.
TT7 At poogen hier de ftervelingen
" Gods heiligdomnien in te dringen. Wy zyn te laag, en zj te hoog.
Zoekt in Gods Wet uw plicht te leeren, Om hem te diene, en te vere'eren. Door 't hemels dringt geen fterflyk oog.
WY zouden dat Almachtig en oneindig
Weezen, 't welk door zyn gunft het menfchelyk verftand verlicht, alles beweegt, en I 5 be-
|
||||||
Ï34 Æ E D E R Õ Ê Å
beftierd, van nader by konrien befchouwen ,
indien dit oneindig Weezen , van de fterfFely- ke ftoffe gefcheiden, van de menfchelyke æ wakhei t ergens in kon begreepen worden. Hier komt het van daan, dat wydehemelfche verborgentheden , door ons oordeel poogende te doorgronden, onze reden zich verlieft, op die hemelweg dwaalt , en een tooren gelyk WOl'd , die afneemt, na dat z.e zich verheft. 't ls dan beter de oogen neder te flaan , en
ons oordeel in de befchouwinge der heilige dingen in te toornen , als dezelve door een y- dele en vermeete nieuwsgierigheit te willen doorgronden, 't Is ook gevaarelyk nauwkeu- rig tot de verborgentheden van Zo grooten God te willen naderen , dien hy heeft goedgevon- den , zo verre van ons te verwyderen. Deze rnenfehen ftellen zich voor de wraak bloot, waar mede de Goden (gelyk de oude Dichters vernaaien) de vermeetenheit der Reuzen ftraf- ten, die, met bergen op bergen te zetten, den hemel wilden beitrydenj zy fchietenpylenom h'oog , die weer op hen nedervallenj en wor- den door hun eigen verderf gewaar, dat het is, de Godheit te beftryden , wanneer men de diepe verborgentheden > hem alleen bekend, tracht te ontdekken. Wy moeten de gaven, vanGodontfangen,
dan beter gebruiken, en alleenlyk aanleggen, om met onderwerpinge en zedigheit, de ondoor- grondelyke voorneemens van God te gelooven, als ze in 't nalpeuren der zelve vruchteloos en ongelukkig aan te leggen j en met het pylen |
||||
ZINNEPEEEPEN. 13?
dezer grondelooze diepte de tyt te verkwi-
ften , die wy tot beter en nutter bezigheeden konden befteeden, en tot den dienft van God , en tot voordeel van onze naaften gebruiken. Laaten wy dan al onze gedachten bezig hou- den , dat wy God met een waaragtig geloove omhelzen, met een oprecht heite eeren, met nederigheit zyn hoogheit verheffen, zynen wille ons onderwerpen , en zyn geboden in 't be- minnen van ons evennaaften vervullen ; op dat wy eindelyk, ons op deze nederigheit van ons verftand en onnoozelheitbetrouwende, de zie- len uit de banden des lichaams verloft , God beter mogen kennen , en ons met de eeuwige belooninge onzer gehoorzaamheit verblyden. |
|||||
I 4 UV.
|
|||||
ôÀâ ZEDERYKE
LIV; ZINNE BE E LI}.
|
||||||||||||
Wat doet dit klein by 't groot e licht?
"P En kaars, by 't zonnelicht ontfteeken,
■*-' Geeft meerder damp als heldere fchyn„ Uw licht, by 't Goddelyk licht geleeken, Zal t'eenemaal ontluiftert zyn.
Wilt dan met uw verftant niet praalen: 't Is maar een vonkje van die ftraalen. |
||||||||||||
W
|
Anneer wy dit hoogfte, eeuwige, en
onveranderlyke Weezen Gods aanmer- |
|||||||||||
ken , wat willen wy elendigen dan ons ver-
ftand
|
||||||||||||
ZINNEBEELDEN. 137
ftand en krachten tegen den Hemel ftellen!
't Is even als een kaars op den middag ontftec- ken, en tegen de zonne geftelt, welkers ge- ringe vlamme naauwelyks word gezien ,. en meer damp als licht vertoont. Wanneer wy onze deugd met die van God willen vergely- ken, zoo zien wy dat de fchaduwe van onze nederigheit en gebrek zich te meer uitbrei- den : want de tegenwoordigheit van de Godde- lyke zon, met zyn heldere itraalen de duifter- heit verdryvende , ontdekt de verborge ho- vaardigheit onzer zinnen, waar mede wy din- gen trachten uit te voeren, die God verre bo- ven 't menfchelyk vermogen heeft geftelt. Wat wilt gy elendig fchepfel, door deimet
der zonden bevlekt, met uwen Schepper twi- ften ? 't welk in de geringfte onderneemingen veeltyts van krachten word berooft, welkers llerkte zo dikmaals door een gering geval word verbrooken, of door zyn eigen verkeerd oor- deel te gronde gaat ; en wiens grootfte glory, wanneer ze zich op 't fchoonft vertoond , als een waterblaas vergaat. Maar Godt, den be- ftierder van alles , die de waereld met de grootfte wysheit, onbegrypelyke macht, en onuitipreekelyke goedheit regeerd, zal nooit zyn glory derven , al verging de waereld met al wat 'er in is, om dat hy van de aardfche din- gen niet afhangt, |
|||||
I s LV.
|
|||||
ij8 ZEDERYKE
LV. ZINNEBEELD.
|
||||||
jolles wykt voor hem.
ÔË En blixem dringt door harde fteen,
- Zo wel als 't weeke water heen. Wie zou niet voor Gods gramfchap vreezen ? Wat menfeh ontvlucht zyn wraak en ftraf ?
ö Heer! legt uwen blixem af,
'k Kan anders nergens veilig weezen. LAat ons de uitwerking van de Goddelyke
macht op aarde noch een weinig aanmer- ken, 't Is bekent, dat de blixemen des he- mels, |
||||||
ZINNEBEELDEN. 13*
mels, met een zelve kracht , zo wel door de
ileenen als de wateren dringen , zonder dat haar iets kan weerhouden. Waarom word je dan zo trots en verrriee-
ten, om dat de Kroon en Scepter u boven u- we onderdaanen verheft ? en waarom denk je uw gebied , door de geweldenaryen, itraffen en tirannyen , die g' oeffend , aanzienelyk te maaken ? Gedenkt dat de Koningen en Ko- ningryken te gelyk in de hand Gods zyn, die de gekroonde hoofden met dezelve lichtigheit ter neder flaat, als de elendigen, die niet als een hut tot hunne wooninge hebben. Dit vermoogen van de Goddelyke macht, al de ichepfelen zonder onderfcheid gebiedende, moet ons herte met vreugde en vertrooftingc ver- vullen, als wy aanmerken, dat wy geen groo- ter befchermer in onze teeenheden zouden kon- nen hebben, als den geenen die alles weet, en voor wie niets verborgen is > de herten door- grond , geen misdaad ongeftraft laat , en ons alleenelyk door zyn wil uit de elenden kan ver- loffen. Hy vreeft de tegenftant der menfehen niet > dewyl hy 't alleen is die regeerd, en al- les beftierd j de voorneemens, Welige tegen hem worden genomen, verbreekt; met voorbeel- dige ftraffen bezoekt, die hem onrecht doenj en met een oogenWenk nederwerpt, verheft en vernederd, die 't hem belieft. |
|||||
LVL
|
|||||
i4o ZEDERYKE
LVI. ZINNEBEELD.
|
||||||||
Van een.
Ô S God 't begin en eerfte Weezen,
Het middelpunt daar 't al van vloed, En 't door zyn kragt behoud en voed ? Zo is 'er klaarlyk uit te leezen,
Dat hy ook door een eeuw'ge wet,
Der dingen paalfteen heeft gezet. IK heb dikwils getwyfFelt, of men zich meer
over de boosheit enverkeertheitder geenen behoorde te vergrammen , of over hunne ver- blind- |
||||||||
ZINNEBEELDEN. i4i
blintheitmedelydenmoeft hebben, die, van de
eerfte oorzaak, en't beginzel aller dingen onbe- wuft en onwetende,oordeelen dat alle menfchely- ke dingen maar by geval gefchieden: want het is immers God, die alles ziet en beweegd, ende onveranderlyke ordere der menichelyke din- gen met een eeuwige Wet heeft beflooten en vaft geftelt. In de wiskunde worden onein- delyke linien van een ftip getrokken. En men kan in deze konft niet waerdigs volbrengen, ten zy men van azteen begint. Welke eenheit, als 't waaragtige beginzel, in agt genomen wor- dende j zal nooit de dwaaling ons werk ver- Warren , of de grootachting van de konft ge- vaar loopen. Insgelyks, wanneer wy den groo- ten Godt in zyn macht, wysheit, en in de beftieringe aller dingen aanmerken, zo zullen wy bekennen , dat hy alleen het eenige en waarachtige beginzel aller dingen is j waar uit de waereld, en al wat 'er in is, zynoorfprong getrokken heeft. » Als nu de linien van ons le- ven , 't welk wy van hem ontfangen hebben, tot dat punt worden getrokken , en al onze werken, raadpleegingen, en poogingen, weer derwaarts worden gebracht, zo is 't zeker dat wy in 't leeven nooit zullen dwaalen, dewyl we het zeekerfte en volmaakfte beginzel heb- ben aangetroffen. Laat dan de Godloozen 3 de wraakvlamme waardig , verkeerdelyk re- dentwiften, die alles zich zelven , en niet aan deezen Oppermacht toefchiyven. Wy zyn door een heiliger geloove verzekert, dat al- les |
||||
i4z ZEDERYKE
les van een God komt, die door een eeuwig
befluit heeft gebooden, dat ieder na z,yn onveranderlyke wet zal werken, en onder- iqheide beloonihgen de goede en de kwaade zouden volgen. |
|||||
I.VII.
|
|||||
ZINNEBEELDEN. 143
LVII. ZINNEBEELD. |
||||||||||
Wie zou 3t anders beweegen.
|
||||||||||
D
|
It groot beilag bleef itille ftaan,
|
|||||||||
Indien 't de wind niet ó*i deê dryven.
Myn hert, met 't zondenpak belaän, 6 Heer! moet zonder leven blyven, Zo gy 't niet door de wind opwekt, Die uit de dood het leeven trekt. 't Τ S alleenlyk door de kracht van de wind,
JL dat het rad van de moolen omgaat, en
kooren tot het gebruik der menfchen word 5c- inaald,
|
||||||||||
144 ZEDERYKE
maald. Wie zou anders dit zwaar gewicht valt
wieken, door de wind opgeheeven, door dé konft of hand können doen omdrajen ? Veel minder zou den menfch , zo zwak van natuu- re , iets pryswaardigs können volbrengen , in- dien hy niet door 't aanblaazen van den heili- gen Geeft Gods tot den arbeid van de deugd wierd bewoogeil. Daar is geen andere kragt , die den menfch, datonbekwaameSchepièlvan zich zelven, kan opwekken, om treffelyke din- gen met een oprecht gemoed , en genoegzaa- me fterkte aan te grypen, en met een gelukki- ge uitkomft te volbrengen. Hierom bedriegen ze zich, die gelooven niets hunne krachten en verftand te boven te gaan} en bevinden einde- lyk tot hun fchade, dat hunne raadflaagen en onderneemingen elendig uitvallen, en niet door die heilige wind zyn bewoogen} waarom zy met een kat berouw en bekenteniiTe van hun zwakheit getroffen , hun toevlucht tot Godt moeten neemen , op dat hy hen met de onbe- grypelyke macht, waar door hy de menfche- lyke dingen beftierd , en met zyn Goddelyke krachtdadige wind hunne gemoederen mag be- weegen, die zonder dit geweldig vermogen onbeweegelyk, en onnut ter neder leggen. |
|||||
LVIIL
|
|||||
ZINNEBEELDEN. m
LVHI. ZINNEBEELD, |
||||||
Als den Hemel niaar ßryd,
"£f Oe groot eri machtig Oorlogsheld,'
·*·*Εη heierkrachten in het veld,
Zich tegen uwe onmacht ftellen. Grypt moed: als God maar voor ü i's1,'
Uw' overwinning is gewis, ■
Hy zal ze met zyn blixerh vellen.' DAar was by dé laatfté Romeinen een
Chriften Legioen, 't Welk zy het Blixe- Wende noemdenj omdat het, ten tyde , Wan- K .'.' neéc
|
||||||
*4<? ZEDERYKE
neer de Hunnen en Vandalen met »en zeer mag-
tig heir Italien hadden vervult, door fmeekin- gen en gebeeden tot God uitgeftort, verworven had, dat hy den Vyand door blixemen en zware ilagregens had verflaagen, en uit het land gedree- ven. Waar uit blykt, dat de ftoutfte handen der Krygslieden , en de fterkfte en geoeffenfte Krygsbenden, zonder de hand Gods, en in weer- wil des hemels niets können uitvoeren : niette- genftaande al 't geen tot het voeren des oorlogs behoord in overvloed tegenwoordig is, en zodanige fchikkingen zyn genomen, dat men zig een zekere overwinninge belooft, 't Is Godt die alles beftierd: de machtigite Koningen, vcr- meeten op hun macht, ter neder werpt : Ry- ken omkeert: de zwakfte en elendigfte volkeren tot den hoogften trap van eer verheft: op dat ze de krachten van de Goddelyke macht onder- worpen , de vyanden tot fchrik , en zich zelfs tot een waardigen roem zouden zyn. Laat dan de moed niet bezwyken,wanneer u, onbereid en van alle hulpeontzet, eenontelbaaremenigtevyan- delyke troupen omringen , en uende uwen te vuur en te zwaart met de uiterfte verwoeftinge dreigen. Want dit woeden zal ilil ilaan, en den gewapenden in zyn eigen verderf ftorten, zhdien hemel maar met u firyd. Godt zal u zaak gun- flelyk aannemen. En gy, die uwe groote inbeel- dinge verheft, en u in weerwil des hemels de overwinninge belooft , wacht een weinig, tor. dat de kracht van dat Opper-Weezen, uw ftout- heit en waan met den wreekenden blixem kailyt, en de hemelen zelfs tot u verderf zal gebieden te oorlogen. LIX. |
||||
ZINNEBEELDEN. itf
IM- ZINNEBEELD |
||||||
Wut helpen de e ze in myn afweegent
VIÔ At fchrik dit vreeflyk werktuig maakt,1
" Als 't met geen hand word aangeraakt» Zo is het zonder kragt en leven. 't Bewerken ftaat alleen aan Godt,
Hy richt en ftierd het oorlogs lot:
Zyn hand moet dOverwinning geeven* Ç Et Zinnebeeld, 't welk ik heb uitgeleid,
was uit de Hiftorien ontleent 3, maar om nader de zwakheit onzer krachten, in'tafwee- K 2, zen
|
||||||
i48 ZEDERYK E
zen van Gods hand , aan te toonen , zo moet
men deze wapenen en krygs-toeruftingen be- fchouwen, die, hoewel van duurzaam yzerof metaal gefmeed en gegooten , nochtans onbe- weegelyk leggen, en tot geen gebruik dienen , indien ze door de hulpe van 's menfchen hand niet worden geregeert. Zodanig zyn wy, tals de rechterhand Gods zich van onze raadfla- gen aftrekt: want dan helpt ons geen gewicht van fterkte, noch uitneementheit vanveritand en oordeel. Het gebeurd immers dikwils, ja altyt, dat die deftige toeruftinge , waar dooi- de menichen hun voornemen met een gewenfeh- te uitkomft verhoopen te verheerlyken , tot fchande en verwarringe van de bouwers van hun eigen geluk , door een ftrydig en elendig ge- volg, word verydelt. Deze ongelukken ervaa- ren de geenen in'tbyzonder, die hunne zinnen door godloosheit latende vervoeren, denGods- dienft verachten , én zich boven hunne kragten verheffende, eindelyk tot zulken elende verval- len , dat zy niet können volbrengen, 't,geen reeds in haar vermogen was. En dit i s de waar- achtige oorzaak, waaromme veele hunne voor- iieemens met een fcharidige en overwachteuit- lcomit befmettert. Want als God 'er de han d niet toereikt, endemenfchelykeraadiïagenen krag- ten veracht, zo worden door de verwarringe veel dingen verwaarlooftydie met kleinen arbeid had- den können worden volbragt ·, en de wraake Gods doet de fchich'ten van hen, na hunne vyan- den geworpen, om dezelve te verilaan> terug keeren, en hen zelfs verwonden^ LX,
|
||||
ZINNEBEELDEN. i0
LX. ZINNEBEELD, |
||||||
Niet door z-ulken hulp.
/""* Elyk een fchip op woelte baaien,
^-* In zee geflingert door de wind, Geen hoop in touw of anker vind;
Maar hooger macht het moet bewaarcn. Zo keert in uw rampfpoedig lot, Niet tot uw kracht; maar tot uw GodrJ Ç Et anker kan 'tfchjpin de woefte zee niet
helpen, wanneer den hemel meteendui- jftere wolk betoogen , in een woedend Tem« K l peeft,
|
||||||
ifo ZEDERYKE
peeft, blixemd, donderd, met veel verfchrilo
kelyke ftormwindende zee beroerd , en'tfchip zelf gints en herwaarde geflingert, van fpriet en zeilen berooft, het fpeeltuig van de win- den is geworden. Wanneer de fcheepslieden dan zien, dat ze niet door zjtlkerr' huif können behouden worden , neeraenze , beevende van fchrik, hun toevlucht tot een andere macht, en verzoeken , met de handen na den hemel geheven, de Goddelykebyftand. Terwyl wy in dit leven, als in een open zee dry ven, door veel gevallen van de fortuin ontroerd , zo la- ten wy onzen toevlucht niet tot het anker van onze deugd neemen, byzonderlyk niet als ons de ftraife van de rechtvaardige gramfchap Gods vervolgt. Wanneer hy zyn zekerhcit beft: zal voorzien en bezorgen, die alle wereld- fche hoope verworpen , en 't betrouwen op zyn krachten afgeleit hebbende , al zyn hoop in hem ftelt, die niet onkundig van onze be- muwdheeden , onze elenden , pynen , en krankheden , zo van ziel als lichaam, alleen kan wegneemen. Deze byftand , is hen de tegenwoordigfte en de veiligfte , die door de baaren der menfchelyke ongevallen wor- den geflingert : de andere , welke van de menfchen worden toegebracht, worden meeft door 't geweld van deze baaren weggefpoelt; en menigmaal tuffchen de nyd en eigenbaat weerhouden ; waar door de elendigen meer worden bekaden als ontlaft. Deze zyn ook niet beter, die wy van de kragten van ons lichaam en verltand bekoomen , vermits ze vaii
|
||||
ZINNEBEELDEN. ifi
van natuure zwak, onmachtig, en door hun
noodlot verhinderd , te gelyk metv den ver- waanden, die ze heeft uitgevonden, vervallen en nederftorten. |
||||||||
LXI.
|
||||||||
K4
|
||||||||
fei
|
||||||||
m Z E D E R Õ Ê Å
jLXL ÆɺÆÌÅÂÅÅÉ,º*.
|
||||||
yttrlaat het niet.
\/t Yn hert verheven door Gods hand ?
•Door zuiv're liefdevlammen brand; ^faar vvykt die kracht en geeft van 't leven, Door zondenfchult; 't ftort in een Meer Vanfchanden, en elenden neer; \Vat hert zou voor dien va] niet beeven ? DEwyl God zo goed is, dat hy ons met
zyn genade wil te hulpe komen, endoor fcyn onbegrypelyi.e macht bewaaren , zo heb- hm
|
||||||
ZINNEBEELDEN. ifj
ben wy alleenlyk dit van hem te verzoeken ,
dat hy ons niet verlaate. Onze zielvan hem be- waard, is als een brandend hert, door een lief- dadige hand in de wolken geheven en vaft ge- houden } maar daar zich beneden een woefl: Meer vertoont, 't welk het zou uitbluiTen, in- dien 't nederviel. Wy branden door de gun- fte Gods en worden door zyn liefde ontftee- kenj maar als hy ons verlaat, zo zal dit water en poel derelenden ons uitbluflènj het woeden van de nyt ons verdrukken , en de ónftantva- ftigheit van het geval, de vlam van onze be- ftendigheit en geduld verminderen. Maar God bewaard onze herten en gemoederen, en voed die hette waar door ze branden, indien wy tot de deugd en heiligheit ontfteeken , 't leven zuiver en gematigt doorbrengen. Doch als wy tot die fchandige hovaardye vervallen , dat wy op ons eige krachten fteunende, de macht van de Opperhand verachten, zo val- len wy elendig en rampzalig neder } en 't oude vuur uitgeblufcht zynde, veroorzaakt onzen val een reeks van ongemakken : ver- mits uit de voorgaande deugden verderve- lyke misdaden, en uit de volmaakte dapper- heit , of een onbezonne vermeetentheit , of een fchandige vreeze word gebooren. Willen wy dan de beftendigheit van eer, en de onfter- vdykheit van onze naam zoeken , zo kat ons voor al bekommert zyn, den Beftierder en Re- geerder van 's menfchen leven te bidden, dat hy ons gemoed in een geftadige heiligheit laat bran- den,op dat hy 't niet door onze zonden Verlate,ki i&or een rampzalige val uitbluiTe. LXH. |
||||
IS4, ZEDERYKE
LXIL ZINNEBEEL<D.
|
||||||
T>ic mindj gevoeld j noch vreeß.
(\ '· heilzaam uur en biydc ftond,
^-^ Dat ik door liefde Gods gewond,
Geen andere wonden heb te vreezen. Hy fchrikt voor ongeval noch nood,
Wiens liefde fterker als de dood,
Na 't leven zal verheeriykt weezen. 't Τ S bekend , dat de Herten, de Hinden
X met zul ken brandenden liefde vervolgen,
<dat ze geen wondenachten, noch dooreenige
|
||||||
ZINNEBEELDEN. 155
gevaren worden afgefchrikt, hoewel ze geftadig
voor de lift der Jaagers bloot gefteld, alle 00- genblik in gevaar van 't leven zyn. Maar een geheel andere en grooter liefde gevoelen, de geenen, die, door een heilig vuur ontfteeken, God en onzen Verloffer alleenlyk volgen en omhelzen: want, hoewel ze dagelyks door veel gevaaren en rampen worden beftreeden, zo hangen ze nochtans, met het gemoed altyt ten hemel geheeven , hunnen Godt met zullcen liefde aan , dat ze de grootfte wonden der fmerte, noch de verdrietelykfte moeyelykhe- den des levens niet achten, maar door de Goddelyke tegenwoordigheit begenadigt , kloekmoediglyk den weg der Godtzalig- heit vervolgen. Want de Goddelyke gunil beneemt al 't gevoelen der fmerte , en boezemt zyn minnaars dat kragtdadigevuuren vermogen in, waar door ze de elenden des lichaams, en alle aankomende gevaaren niet bezeffen, of kloekmoedelyk verachten. Dus kan ons niets kwaads, of eenige moeyelykheit overkomen, wanneer de Goddelyke liefde ons gemoed beweegt: want door deze liefdevlam worden de grootfte pynen verlicht, en de ge- vaaren en ftormen der ongelukken veracht. Maar de geenen, die door dit vuur niet zyn aangefteeken, gevoelen door de geringe tegen- heden, en de moeyelykheden van de minfte ziekten, zodanigen fmerte, dat ze gelooven de frootfte ftrafFe te lyden. 't Is dan zeker, dat
et de grootfte pyne is, wanneer zich de God- delyke liefde, ontrekt: want zyn afweezen |
||||
ifG ZEDERYKE
veroorzaakt alle bitterheit en elenden , noch laat geen de minile ruit in 't gemoed. Maar, ó gelukzaligen! door dit hemels vuur ontftee^ ken, waar door ze 't leven onzondig, en met een volkome Godzaligheit doorbrengen j en liever alle fmaadheden, verachtingen, ja zelfs de dood willen ν erdraagen, als telyden dat de- ze zoete liefdensvkm in hen zou worden uitge- blufcht. |
|||||
LXIII,
|
|||||
ZINNEBEELDEN. 157
LXIII. ZINNEBEELD. |
||||||
Ze bied zich eenen aan.
/""· Od wil uw hert en anders niet:
^ Maar dat je 't hem alleen aanbied,
't Gefchenk is al te klein van waarde, Voor 't loon der eeuw'ge zaligheit:
Te ftrydig met de Godd'lykheit,
Dat wy 't nog deden zoude aan d'aarde. Niets heeft een Chriften meer te betrach-
ten , als dat hy zyn leven en werken al« leenlyk voor Godt tracht aangenaam te maa· 3 ken: |
||||||
ï*8 ZEDERYKE
ken : want die Godt en menfch te gelyk
zoekt te behaagen , fielt veeltyts den dienifc der menfchen , voor die van God. Eenen moeten wy ons herte aanbieden } maar het met geen andere verdeelen j vermits de God- delyke liefde die verdeeltheit niet kan Iy- den , maar 't geheele herte begeerd. De Zonnebloem word boven de andere bloemen gepreezen, om dat ze zich alleenelyk na de Zonne keerd, en zulken liefde tot dit he- mels licht heeft, dat ze, als 't aardfche ver- achtende , zich na de zelve omkeerd , en weggaande, volgt. Laat ons insgelyks ons herte ten Heemel richten, aan eenen Godt overgeeven , en zorgvuldig zyn, dat on- ze liefde alleen op hem mag zien j dat wy al onze werken tot verbreidinge van zyn glory aanleggen , en al 't geene fchu- wen, dat maar tegen zyn macht en regtvaar- digfte wille ichynt te ilryden. Want het ge- moed, door de liefde des waerelds afgetrok- ken, word gemeenlyk met een weerzin te- gen de hemelfche dingen ingenoomen , zoo dat het zich niet meer geduldig aan de God- delyke wil onderwerpt j en eindelyk door de begeerlykheden der ydelheden word ver- voerd. Want deze aardfche liefde is onver- zettelyk , ongeduldig en vergramd , als een medevryer tegen den geene , die hem van haar en haare vermaakelykheden wil aftrek- ken , en beweegen zich geheel aan hem over te geeven. Deze bloem vermaand sons dan maar Eenen te dienen, en onder de elen«
|
||||
ZINNEBEELDEN. φ
elenden der duifterniflèn, ftryd tegen ons
vleefch , en de veelvuldige aanlofcselen des waerelds, ons alleenelyk tot Godt, ons ee- nig ligt en leeven te keeren en over te ge- ven. |
|||||
LXIV,
|
|||||
Éü© Æ Å D E R Õ & Å
LXIV. ZlNtfEBEEL*!)* |
||||||
Zy zoekt u alleen.
"Ã"\Å naaldkompas, het Noorden kendi
^ Hoe gy ze keert, ze derwaards wend:
Hoe woelt door 's waerelds zee gedreeven, Door wind van voorfpoed of elend;
En hoe 't geluk zich keerd of wend *
God blyft de Noordftar van myn léven. Niets heeft meer kracht, om 't gemoed
van de begeerlykheden der aardfche din- gen a£ te trekken, of dewelluftendes lichaam»' ie
|
||||||
ZINNEBEELDEN. lói
te beteugelen , als de Goddelyke liefde j die 5
eens in 't gemoed gedaalt zynde, zich 't zelve t'eenemaal toeeigent, en onfcheidelyk verbind» Men weet dat de zeilfteen, aan een draad op·« gehangen, zich na 't Noorden wend, en we- der derwaards keerd , al wierdze duizendmaal met de hand , na 't Ooften , Zuiden, oft Weilen gedraait. 't Is insgelyksmetde God- delyke liefcle , indien wy 'er door ontfteeken zyn, Zo doet ze ons in alle benauwtheden en elenden alleenlyk onzen toevlucht tot Godt neemen : in voorfpoet op hem zien, alleen aanhangen, en in al onze werkenenkelykzyn eere betragten. En, hoewel wy van de eene kant door de rampen tot ongeduld worden aan- gedreeven, van de andere kant doordebefpot- tingen der menfehen ^ om onze Godzaligheit * worden belagt: van die tot de weiluiten, van deze tot gramfchap , haat, én begeerlykheic aangezet, nochtans word arts hert $ door een heiliger vuur bewoogen , niet van God afge- trokken } op wiett wy alleen onze gedachten en oogen ilaan, en hem gewillig en metblyd- fchap volgen. De verdeïveiykd fchaamte,' door de lilt en boosheit der godloozen voort* gebracht, zal zodanig eert gemoed niet vandert oprechter. Godsdienlt en heiligheit afwenden5 geen ichadelyke vreeze, vee'lty t met haar vrien- dienne de halitafrigbek vergezelfchapt, zal 't 'er niet van verwyderen: noch de' lafter-bena- mingen van bygeloovigen , huichelaars, ge- yeinsden, en zotten , welke de waereldlingen «Ie vroomen gewoon zyn te geeven, zullen L4 zyn
|
||||
é6ß ZEDE R Õ Ê Å
zyn yver en Godsdienftigheit niet verhinderen.
Keert dit hert zo je wilt, 't zal altyt weer tot zyn God keeren > en op dit heilzaam licht en Noordftarre ziende , zal 't door de verlokzc- ten des waerelds na den blinkenden rykdom , noch na de zondige welluften der Godloozen, niet omzien. |
||||||
LXVt
|
||||||
ZINNEBEELDEN. κ
LXV. 'ZJNNÈBEÉLV. |
||||||
Ik zal gaan daar je my heenen ßiert\
\X Yn herte weeft äityt bereid
Te gaan, daar God u heenen leid;
Zo heb je voor geen val te vreezen: AI liiert hy α door vreugd of pyn , ^ 't Zal altyt t'uwen befte zyn, En t eind' zal 's hemels vreugde weezen.' 't "TS zeker dat de geenen, die zich met een
Λ. volkome oprechtigheit des gemoeds aan
God hebben toegeheiligt, van alle verderf en
L ζ on-
|
||||||
$64 ZEDÉRYKË
ondergang zyn .bevryd : om dat Godt den
menich met zulkén liefde, voorzienigheït, en zorge leid, dat hy hem , als by den toom gaande, beftierd, en gevallen zynde, de dood ontrukt. Zo dat een heilig gemoed weet, al- leenlyk te moeten betrachten, dathetenkelyk zyn Beilierder gewillig volge, en met gecnte- genheit moet gaan, verwaards die Opperhand hen leid en ftierd. Dit is de fchoonfte enhei- ligfte gehoorzaamheit, waar door hy niets zal poogen te beginnen of uit te voeren, als na dat hy de Goddelyke goedkeuringe, de recht- vaardigfte beftierfter aller dingen , zal hebben onderzocht , en raad gevraagt. En, hoewel zich veel begeerten aanbieden, waar door de gezontheit Hes lichaams , en de blydfchap des gemoeds kan behouden worden, zo zal hy 'er zich gewillig van onthouden , wanneer hy niet verneemt , dat hy 'er door de hand Gods toe getrokken word, en niet voortgaan, voordat het die hoogfte wil zal geboden hebben. Als deze t beftemden tyt met onze neigingen te za- men komt, zo gaan we vrolyk en veilig, vér- heerlyken 't begönne werk met een gelukkige uitkomft, en uit de minite dingen, anderzints van de menfchen verworpen, word onsgroote ©orzaak van blydfchap gebooren, welkers on- verwachtheit en vergenoegen ons als onbe- grypelyk is, en door de reden niet kan wor- den ontdekt. Doch, indien God, niet onkun- dig varn de verdorventheit onzer hertstochten, ons niet toelaat, uit te voeren, en te volbren- gen , 't geen wy met zulken brandenden licfdt ' na-
|
||||
ZINNEBEELDEN. i<5$
najagen j maar integendeel heeft beflooten»
om ons door rampen, elenden, enmoeyelykhe- den te leiden; zo laaten wy ons met geduld en gehoorzaamheit wapenen , op dat wy onzen BeiHerder niet onwillig en zuchtende volgen. |
|||||
I, 3 LXVÏ.
|
|||||
\66 Æ E D ER Õ Ê Å
LXVI. ZINNEBEELD
|
|||||||
Ik word door uwe wind ge dr e even.
TT Et fchip komt nooit de haven uit,
«*·■* Als door de gunft der wind gedreeven.
Wie twyffelt aan Gods vaft befluit,
In al 't bedryf van 's menfchen leven ? Geen macht verhaalt, geen fterv'iing ftuit
Die Wet, van ecuwigheit gegeeven. VEele hebben gelooft dat hetbefluit, eens
van God vaftgeftelt, door den raad der jrienfchcn voorgekomen en vernietigt,, of door
|
|||||||
\
|
|||||||
ZINNEBEELDEN. 167
door onvoorzichtigheit verhaaft, en te onty-
d ig kon worden voortgeitu wt. Maar my heeft altyt goed gedagt deze noodichikkingsbe- fluit by een fchip te vergelyken, 't welk in de haven een voorfpoedigewindverwagtj en, wanneer die begind te waajen, gewillig word bewoogen , en dan door geen oorzaak word verhinderd , om de voorgenome reize te vol- trekken. Het kon immers zyn voorneemen niet werkitellig maaken , als door 't waajen van die gunftige en voorfpoedige wind, zo- danig dat het de tyt van 't vertrek geen uur of itond voor deze wind kon.voorkoomen , noch het verlangen der reizigers-voldoen. Zo zul je ook de noodfchikkinge van de Godde- lyke voorzienigheit geen oogenblik voorko- men, hoewel je met uw voorzichtig en,fchran- der oordeel den Hemel zelf derft trotzen, of dat Opperbeiluit door onvoorzichtigheit en wanhoop tracht tefchenden. En, hoewelwy dikwils zien dat 'er veéle , of door te grooten itoutheit, of wanhoop, hun dood hebben ver- oorzaakt , zo kan men nochtans niet zeggen, dat ze dezelve door hun toedoen hebben kön- nen verhaaften , dewyl Godt hen van hunne zonden en misdaden eerft had verlaaten , op dat ze door de dood zouden worden wegge- nomen. Maar die God wilbewaaren, deeld hy de genade meê, dat ze in heiligheit en Chri- ftelyke vreeze de Goddelyke Majefteit volgen- de , door geen fchandelyke onbezonnenheit en ftoutheit zyn beiluit tergen, of door dcuitter- fte wanhoop beftryden. Maar wy zyn niet be- h 4 vree ft |
||||
■
|
||||||
ú<?8 Æ E D E R Õ Ê Å
vreeft voor onze dood of leven, dewyl wy ge*
iooven , van alle eeuwigheit van God uitver^ kooren en gefchikt te zyn , om door de gunft Zyner genade onze levensreize te vervolgen, en gewillig en van zelfs te dry ven, werwaarts die heilige wind ons zal voeren. |
||||||
kXVH,
|
||||||
ZINNEBEELDEN. é6ñ
LXVII. ZINNEBEELD), |
|||||||
Ik zoek niet, dat ik vang.
TJY zocht niet, dat hy vangt in 't~netj
i. 1 Verkryg je niet door uw gebedt,'
D? hoop en wenfch van uw verlangen; Godt weet wat beft voor uw gemoed
Is: doet u voor het waerelds goed »
Zomtyts een hemelfchat ontfangen. GOd, de goedheit zelfs, bemint den menfen,'
die zynen naame vreeft, zodanig, dathy hem niet alleen de goederen mededeeld, welke |
|||||||
■
|
|||||||
i/o Z ED ERYKE
hy door zyn gebeeden begeert, maar die zyn
wenich en verlangen verre te boven gaan;» Dit Zinnebeeld van de vliegende VifTchen in In- dien, uit de lucht in't net vallende, drukt ons de kracht van dit onderwerp niet genoegzaam üit; maar toont ons nochtans overvloedig aan, hoe de ftervelingen, voor de aardfche gelukken bekommert, veeltyts met een grooter geluk van den Hemel worden begunftigt. Ik zie een Viiïcher , begeerig na de gemeene vangft : doch terftont over een waardiger vangft ver- bleid, en door deongewoonegedaante, ende uitneemende fmaak dezer viffchen, zich een grooter winft belooven. Maar wy'elendigen worden bedroeft, en verflaauwen in den Godsdienft, wanneer Godt niet terftond onze verlangens te hulpe komt, en als tot een loon onzer heiïigheit toeftaat, 't geen wy door men- ichelyke hoop enaardfchebiegeerlykhedenzog- ten. Doch als hy ons die zo zeer begeerde verma- kelykheden weigert, zo geeft hy ons w-el haaft een veel .grooter belooninge der hemelfche goe- deren, en oefrend ons door rampen enelenden, op dat wy ons opgeblaaze en hovaardige ge- moed vernederen, en tot de kenniiTe van ons zelven zouden komen: hy verilaat ons pok door fmerten en tegenfpoeden, op dat hy ons, in 't ftof nederleggende , na 't beproeven van onze ftantvaftighcit en betrouwen op hem, te hooger zou verheffen. Dus vangen wy ge- lukkig, 't geen wy niet zochten: en, terwyl wy door de waereldfche begeerlykheden Wor- den vermoeid , zo verrykt ons Godt met.hei- U-
■El
|
||||
ZINNEBEELDEN. 171
liger gefchenken. Ondertuffchen voegt hy
door zyn onbegrypelyke. barmhertighcit dik- wils de hemelfche by de aardfche gefchenken y byzonderlyk, wanneer wy, al 't geen we ver- zocken, zynen wil en behaagenonderwerpen, en enkelyk betrachten , dat al onze Werken alleen op de verbreidihge van zyn glorie zien, |
|||||
tXVIÏÏ,
|
|||||
17* ZE DERYKE
LXVIII. ZINNEBEELD.
|
||||||||
Zy zullen den onvervaardenßaam
/^Een ftcrk Kafteel zo vaft en pal i
^" Voor 't oorlogsvuur en ongeval,'
Als 't vroom gemoed, doo.r God zal weezenJ Die zich aan deze Harkte houd,
En op dien vaften Rotsfteen bouwt,
Heeft voor geweld, noch val, te vreezen; Dït is de heerlykfte Triumph der Godde-J
lyke liefde, dat het gemoed met dezelve oafteekeri, al de gevaaren des werelds ver- acht, |
||||||||
ZINNEBEELDEN, tff
acht^ en zo wel de vyanden van binnen als
van buiten met een kloekmocdige beftendig- heit wederftaat, zo dat hunne geweldigfte aan- vallen altyt den onvervaarden treffen. Even als een Kafteel, van de hardfte fteenen gebouwt , geenzints door de hevigfte kanonfchooten word verbrooken , en de gloejende kogels te vergeefs hun krachten op dit zwaar gebouw veripillen. Noch beftendiger wederftaat dit gemoed de openbaare en heimélyke aanvech- tingen zyner vyanden j en, hoewel't veeltyts door zwaare beweegingen met het verderf word gedreigt, zo vernieuwt dit nochtans zyn krag- ten, en 't word door deze heerlyke blydfchap herftelt, dat het door de geftadige liefde tot God die treffelyke overwinninge des geloofs zal verwerven, dat het den haat, noch de be- fpringingen zyner vyanden, niet meer zal vree- zen noch achten. Is dit niet de grootfte trooft voor een Chriften , te leiden , en niet te be- zwyken ; verflaagen, en niet gefchonden ; aangetaft, en niet overwonnen j gewond, en door geen pyne verflaagen te worden? En dat meer is, te weeten , dat hem dit alles van de genadige God toekomt, die door zyn kracht- dadige hand, al 't geweld der fmerte doet op- houden j al de bitterheit der rampen weg- neemt ? en de toegezonde ftraffe zodanig ver- zacht , dat hy al de hevigfte ftormen en be- fpringingen met een onvertzaagt gemoed we- derftaat ? Maar 't gemoed komt tot deze fterk- te, en betrachtinge van deze treffelyke leer- ftükken van 't geduld, wanneer't Godt door ver-
|
||||
1/4 Æ ED ER Õ Ê Å
verfchcide zoorten van elendenoeffent; gelyk
een konftenaar , die na 't voltoojen van zyn werk, 't zelve met ruwe handen aantait en fchud, om te onderftaan of 't duurzaam tot zyn gebruik is, en dit bevonden hebbende, 't zelve te dierbaarder acht en bewaard. Ik zou Jiier gevoegelyk de Fabel van Jafon können aannaaien, die met zo veel wreede dieren moeft ftryden, voor dat hy 't Guide Vlies totbeloo- ninge zyner overwinninge bekwam, en tot lof zyner uitneemende fterkte en dapperheit weg- droeg. |
||||||
l-iAJLX.
|
||||||
/
|
||||||
ZINNEBEELDEN. 175
LXIX. ZINNEBEELD. |
|||||||
Op beweegelyke bollen geveß.
|
|||||||
■tJOewel dit Spits op bollen ftaat,
■^Geen ftorm of wind het nederflaat. Noch vafter Haan Gods lievelingen, Op 't flibb'rig pad der ydelheit,
En heffen zich na d'eeuwigheit,
Om eens ten Hemel in te dringen. O Nder al de uitneemende weldaden, wel-
ke de Goddelyke liefde, 'tmenfchelyk geflagt toebrengt, word deze onder de ecrite gei
|
|||||||
I7Ä-. Ζ ED ERY K Ε
gefteld, dat de geenen , die 'er door ontfteé-
ken worden , in deze gevaarlyke en flibberige waereld , beftendig blyven ftaan, en met zoo veel zwarmen van kwaad gezelfchap omringt, niet van de Godzaligheit worden afgetrokken} noch met geen groove zonden vanonregtvaar- digheit of onzuiverheit befmet. Zy zyn de Gratnaalden gelyk , die op ronde bollen {leu- nen , en op de beweegelykheit zelf geveft, nietbezwykt, of nederftort, hoewel ze voor de ongevallen, en 't woedender winden, is bloot gefteld. Want ze is zo konftig opge- recht, en ileunt zo eenparig met zyn groote zwaarte op de bollen, dat ze door geen tem- peeft gefchud of verbrookeii kan worden. Ins- gelyks, een gemoed door een oprechte liefde Gods ontfteeken , word door de noodzakely- ken ommegang met de Godloozen niet be·* fmet: noch zodanigen menfch word door de;· heerfcheride zonden niet verwonnen , of van den weg der rechtvaardigheit afgetrokken, al komen hem alderlei flag van Tempeeften o-1 vervallen. Want, terwyl alles word ontroerd, ende waereld, daar wy in leeven , zelf door Zyn gedurige onbeftendigheit afneemt, maakt hy zich, alleen onder de algemeene ontroerin- ge en wiflèlvalligheden der aardfche dingen , beftendig , en ftaat te vafter, hoe fchielyker en geweldiger deze nietige aardfche dingen worden beroerd : want dit is de kragt der Goddelyke "genade, dat hy de voettreden der Godzaligen, beveiligt, wanneer alle dingen door-eeR droeyigen val-in 't verderf ftorten. Hier
|
||||||
ZINNEBEELDEN. 177
liier door verheft God het werk van zyn Glo- rie i dewylhy ónder zo veel fterVelingen , die door hanne verfoejelyke zonden verblind toe alle misdaaden vervallen , nochtans de zynen heeft, dewelke met een oprecht geloove op hem betrouwende, en de misdaden vei toejen- de ) vaft en onbéweegelyk blyven , en niet door den ommegang met de zondaren^ noch door de verlokzelen des waerelds beimet, vafl de Goddelyke liefde worden afgetrokken* |
|||||
U 1X&
|
|||||
ï7§ ZEDERYKE
LXX. ZINNEBEELD.
|
|||||||
Van een licht.
|
|||||||
TT Et fchoone ligt van heiligheit,
Dat doet alle andere deugden praalen;
Maar dooft dit licht zyn heldere itraalerij Ze leggen in de duifterheit.
ö Licht! wilt my dan niet begeeven, Je licht alleen na 't eeuwig leven. NU kom ik tot de voortrefFelykfte van alle
deugden , waar door de andere worden vta-heerlykt, en zich door hun heldere ligt pry- ze~
|
|||||||
ZINNEBEELDEN. 179
zelyk maaken. Te weeten , de oprechte en ongefchonde heiligheit, de eerfte en de v/aar- achtige meeftrefte aller deugden : want zy is 't, die dezelve altemaal beweegt en aanmoe- digt , dat ze tot het uitvoeren van treffelyke dingen , met een heiligen yver bezielt, be- kwaam zyn. Want gelyk een kaars, lichten- de in een kamer met veelfpiegels versiert, aan ieder der zelve zyn licht mededeeld , en door Zyn licht fchynende maakt $ zo deeld ook de heiligheit al de andere deugden zyn fchoonheit meê, op dat ze met meer luifter zouden blin- ken. Want zonder deze is de ftantvaftigheit vernietigt, ontaard , en veranderd in dwaaze ftoutheit, ofverwardehalftarrigheit: devrind- fchap in een doodelyken haat, of dwaaze lief- de : de mildadigheit, in verkwiiling of fchan- delyke gierigheit: de rechtvaardigheit word door te veel toelaatinge bedorven , of maakt zich gehaat door de wreetheit. Want hoe zullen de geenen de rechtvaardigheit wel oef- fenen, die haaren oorfprong niet kennen , of onbefchaamdelyk verachten ? Wat zullen ze zich met de waarachtige beftendiglieit des ge- moeds en dapperheit beroemen, che de hernel- iche Oppermagt niet hebben aangedaan ? Wat zouden ze hun evennaaften een oprechte liefde toedraagen , die de goedertierentheit Godts befpotten ? Maar de waarachtige heiligheit beftaat in de oprechtigheit des herte, en ver- lieft de uitneementheit hunner waardigheit , wanneer ze met de zorgvuldige bygeloovig- heit, of het uitwendig momaanzicht van een Μ a. ydcle
|
||||
À8ï Æ E DE R Õ Ê Å
ydele Godsdienft word bedekt. Gódt is me-
dogend, en, niet onkundigvatlonzezwakheit zynde, cifcht hy niet van ons als een opregt herte, op dat wy in zyn dienften 't geloove volhardende, met een vafte hoope den prysen loon zyner genade mogen verwachten , welke onzen Verlofler Jezus Chriftus ons door zyn dood heeft bereid en verworven, die , na dat hy met zyn bloed de rechtvaardige gratnfehap Gods heeft voldaan, onze ydele verdienden heeft weg genomen , door dewelke wy , of doorvaften, of plegtelykepynigingen, en an- der flag van kaftydingen, tot quellinge des lichaams uitgevonden, het Koningryke der he- melen geenzints verwerven. |
|||||||
LXXfe
|
|||||||
ZINNEBEELDEN. i8i
LXXÏ. ZINNEBEELD. |
||||||
Ze bevefiigt, en ver fier f.
"D Ouwt uwc zwakke en teere jeugd
Op 't vafte grondfiag van de deugd. Gods kragt zal haar gemoed omringen:
Geen itorm van zond' en ydelheit, Die 't zwak gemoed hier meeft beftreid, Kan door die flerke Veilen dringen,
Ì En moet de Jeugd in bare tedere jaai'en
in de Deugd en Godzaligheic onderwy- Zcns op dat ze, op dit onwrikbare fondament Ì 3 fteu-
|
||||||
i8i Æ E D E R Õ Ê Å
fteunende, het overige van hun leven in een
bellend ig geluk moogen doorbrengen, ende vruchten der Glorie draagen, dewelke hen met een vafte fterkte, en 't fchoonfte vergier- fel mag omvangen. Een fterkte, met een zan- dig bolwerk omringt, vereifcht, om de hei- melyke en openbaare beipringingen der vyan- den, ftormen en tempeeften te wederftaan, fundamenten van harde fteenen gebouwt, die de zwakheit der grond te hulpe komen , en door hun geduurzaamheit, debeftendigheitby de ichoonheit voegen. Van gelyke , terwyl wy uit de kranke zamenftellinge van ons lig- chaam groot worden, en in onze zwakheit op- waiïèn, 2.0 moeten wy in de eerftejaaren on- zes levens, met zodanige fundamenten on- derfteunt en verfterkt worden , op dat wy de ftryden en lagen van alle vyanden, en de wis- selvalligheden van 't geluk, met een eenparig herte verduuren, en met die fchoonfte zielen- ruft verfterkt, de fmerte der rampen, noch de fchrik der gevaaren mogen gevoelen. Ik heb gezegt, dat men de Jeugd in de eerfte en tede- re jaaren de deugd en Godzaligheit moet in- drukken: want die gelooven het alleen de plicht der afgeleefde Ouden te zyn , hun toe- vlucht tot de Godzaligheit te neemen , om in die zwakken ouderdom, en uitterfte levenstyt, met een te laat berouw, 't gemoed teparifen, die fchynen het noodloot niet te kennen, dat over alle jaaren hangt, en zo welde jongelin- gen, als de afgcleefden, wegileept. Men moet pok na de geenen niet hooien, die de oeffe- |
||||
ZINNEBEELDEN. 185
rflnge der Godtzaligheit te hard en moeyèlyk
denken te zyn , en vaft ftellen dat ze 't men- fchelyk gemoed niet als met droevige en vree- zende gedachten voed j en verwyten de geenen, die de Godtzaligheit oeffenen, dat ze meer als anderen met tegenfpoeden wor- den geftraft. Maar (om de eerfte over te flaan, dewyl 'er elders van is gefproken) zelf de elenden, hoe hard ze ook zyn , dienen, om de heiligheit te verfterken , altyt door de uit- komft verheerlykt. Want het is geen zwaare itraffe, dat den menfch door tydelyke elenden worden bezogt > gelyk 't ook geen groot geluk is de waereldiche goederen in overvloed te ge- nieten, en in welluften te leeven ·, dewyl het einde het werk alleen beveiligt en bekroont. |
|||||
Μ 4 LXXIÏ.
|
|||||
<·
|
|||||||||||
ï84 ZE D E R Υ Κ E
LXXII. ZINNEBEELD* |
|||||||||||
Het ßaat door zgn gewicht.
I It werk op Roomfche vvys geftigt,
Hoe vaft het ftaat door zyn gewigt , Heeft door de tyt zyn val te vreezen. De deugd word ftarker door de tyt, 2e groeit door ongeval en firyd. En zal hier na vcrheerlykt weezen. W Yders , die de eerfte jaaren van hun le^
ven aan de heihgheit opofferen, en, met deze eerite deu^d gevoed, opwaflen, zullen |
|||||||||||
ZINNEBEELDEN. 185
in 't vervolg van ryper jaaren in groote eere
zyn, en hun leven met een onwrikbare bcften- digheit en glans van Godzaligheit doorbren- gen. Noch zien we, en verwonderen ons o- ver de oude gebouwen der Romeinen , met groote fteenen opgeregt, die noch heel en on- gelchonden, door zo veel rampen en ongeval' len der jaargetyden , niet gefchud noch verbro- ken, zyn. Gelyk die verwonderlyke brugge, met drie boogen boven malkanderen verheer- lykt, welke zy over 't Gardiaanfche Meer heb- ben gemaakt, om tot een waterleidinge, tuf- fchen twee vaneen gefcheide bergen, te dienen. Doeh deze , en al de overige werken der Ro- meinen, zullen eindelyk door de tyt verzwakt en vernietigt worden j maar een gemoed, aan de heiligheit overgegeeven, zal door geen on- gemakken der jaargetyden worden verbroken ·, maar door zyn gewicht blyven ftaan, en de tyt verduuren. Den Godzaaligen zal zyn lee- ven , door 't uitvoeren van treffelyke werken, aanzienelvk maaken ; en wat hy ter hand neemt, zal hy met een lofFelyke uitkomftver- heerlyken} dewyl hy zich niet door onbezon- nenheit verheeven , maar zyn deugden op den varten grondflag van heiligheit heeft gebouwt. Doch hier word een Godzaligheit vereifcht, die heilig , zuiver van misdaaden, en enkelyk op den dienft van God , en gevolgelyk op de liefde van zyn evennaaften ziet. Want de ge- veinsde Godzaligheit, welke zich op de uit- wendige beeltenis van opregtigheit en deugd verheft, en van binnen met hovaardye , haat |
||||
iS6 ZEDERYKE
en nyd brand , -ftort lichtelyk neder, en ver-
gaat door de heimelyke raadflaagen van gierig- heit, wreetheit, eerzucht , en wat deze in- wendige verdorventheit hem kan inboezemen. Dit zwaare gebouw der Romeinen beftaat, door zyn gewigt en wel gewrogte werk, tot in onze tyt. Maar't geen deze vierkante ftee- nen in dit gebouw zyn , is de oprechtigheit en zuiyerheit in de Godzaligheit, welke dezelve beftendig en fchoon doet uitblinken. |
|||||||
LXXIII.
|
|||||||
zinnebeelden; *s7
lxxiii. zinnebeeld. |
||||||
Hoe hooger Ë hoe verder.
T*TY ziet geen lift of vuil van lohden,"
'*■·*'Die flegts aan de aard' is vaft gebondenJ En word 'er licht'lyk door verraft.
Maar een gemoed , tot God geheven, Ontdekt der zonden flingze wegen, En houd zich aan zyn Schepper vaft. IK ben gewoon die menfchen, dewelke
God met een onderworpe en oprechte God- ^aligheit aanhangen , by die fpitzen of wacht- toor-
|
||||||
ï88 ZEDERYKE
toornen te gelyken , welke op een verheeven
berg gefielt, tot bewaaringe der landen die- nen, die , hoe hooger opgeheeven, te verder voor het gezicht der bewaakers , het omge- leege land , en de aannaderende vyanden ont- dekken. Want hoe meer een ziel, niet van den hemel verwyderd, zich tot God begeeft, des te beter en te verder ziet hy rondom over deze laage aarde, en kend het groot getal der in zwang gaande zonden , en laagen der vyan- den , waar van deze aarde zo overvloedig is. Dan ziet en verfoeit hy, door de genade Gods verheeven , de menigte der misdaaden, welke de menfehen op der aarde begaan : en kend zich 't veiligft en gelukkigft , dat hy door de gunfte Gods van naby word bewaard. Tot dezen trap van heiligheit en geloove, zal den oprechten verheeven worden , waar door hy van Godt als ten hemel gevoerd, en met zyn liefdevlam de oogen geopent, de liften, be- drog en laagen der aarde , klaarlyk zal onder- fcheiden. Maar die door zyn eigen verftand en oordeel denkt bekwaam te zyn, om al de fpitzen en toppen der bergen af te meeten, en de waerelds gevaaren te ontdekken, word al- tyd door zyn dwaaze inbeeldingen befpot, en in de diepte nedergeftort, zonder 't minfte ge- deelte van zyn rampen te zien, waarin hy be- dolven leid. Te vergeefs tracht hy hier van verre te ontdekken de ftrikken , die hem ge- bannen worden, dewyl hy, aan zyn ydelheit gebonden, ter aarde leid: want deze gevaaren gorden niet beipeurd als van de geenen, die |
|||||
ZINNEBEELDEN. i8P
hooger gephatft, en haaren heemelnaby, de-
ze ondermaanlche dingen, met eeii klaarder en heiliger gezicht befchouwen. |
|||||
LXXIVe
|
|||||
ipo ZEDERYKE
LXXIV. ZINNEBEELD.
|
||||||||||||||
isils dit maar alleen mag overbleven.
Tp En opge/wollc Watervloed,
-*-J Die kan den Landman, Vee, en goed,
Ontrooven, en Godsdienft Tempels fchenden.
Al moeit het altemaal vergaan > Laat God dit fchoon gebouw maar ftaan, Zo trooft ik my in deez.' elenden.
WAnneer men deuitneemendenuttigheit
en voordeden der heiligheit van naby befchouwt> is 'er dan \yel iets voortreifelylcer on»
|
||||||||||||||
ZINNEBEELDEN. 191
om te hoopen of te begeeren , als dat ze al-
leenlyk.mag overblyven^ die ons inden Godsdienft: onderhoud, en met Godt zelf vereenigt ? 't Verlies van alle andere dingen moet van ons licht , en met een eenpaarig gemoed gedraa- gen worden: deze alleen moeten wy, wanneer ze uit onze landftreeke is ge weeleen, met een geftadige droef heit en traanen zoeken, dewyl wy 'er al onze kragt en cieraad door hebben verlooren. Heel fchadelyk is de Rivier, wel- ke, door veel toevloeden zich boven de ftranden verheffende , de Landen en Steden verderft j maar dan word de fchade te recht met traanen der bewoonders befchreit, wanneer dit Tem- peeft zelf de heilige Tempelen dreigt, en de Godgeweide muuren en plaatzen verwoeft. Ik fpreek niet van die uitwendige gedaante der Kerke, door 't fteenen gebouw aanzienelvk, en door verfcheide gewoonelyke plegtighedea ingeweid , welke 's menfehen oogen tot zyn ydele muuren, of't veriïerzel der Altaren trekt j maar ik verfta dien Tempel die in ons gemoed beftaat, en den menfeh door 't geloove, op- rechtigheit, en heilige cfferhande, aan zyn God verbind > op dat hy , in zyn dienft vol- hardende, eindelyk als een waardig gedeelte, de triumpheerende Kerke in den hemel mag Worden ingelyft. Dezen Tempel zal beftaan, Wanneer de andere met al haar pomp en pragt in 't verderf nederilorten: want ze is inwendig en in de gemoederen der menfehen beveiligt, die hy de waarheit van zyn woord heeft be- kend gemaakt} maar ze is niet zoo vaft aan eenc
|
||||
i5>2 ZEDERYKE
eene plaats gebonden, dat ze niet verbragt zou
können wórden: dewyl God , door onze mis- daden en overtreedingen vergrämt, onsdik- wils dit heilige Woord ontrekt, en andere de- zen fchat toebrengt en betrouwt. Hierom moeten wy hem met vuurigc gebeden fmeeken, dat hy de zuiverhcit zyner Kerke onder ons wil bewaaren , en óns in een oprecht geloove ftaande houden} dewyl 'er niets aan ons geluk ontbreekt, zoo lang als dit alleen maar overig blyft« |
|||||
LXX¥§
|
|||||
ZINNEBEELDEN. ïy5
LXXV. ZINNEBEELD. |
||||||
^Dê inwendige behaagen.
T> Ynappels zyn van binnen ichooh*
·*■ Van buiten is geen glans of toon.
Of vroomen niet veel luifter geeven, Om dat de fchyn het oog verleid;
Zoo word de deugd, van nederigheit
Beglanft, ten heemel opgeheeven. I Ndien 'er eenige fmette word gevonden ,
welke de zuiverheit onzer heiligheit bevlekt, ïo is 't dat uitwendige momaangezicht, waar N door
|
||||||
ïp4 zederyke
door den menfch, al 't geen hy omtrent den
Godtsdienft doet, tot een enkele praal en Toneelvertooning tragt te brengen: want die zich alleen op den uitwendigen glans van hei- ligheit beroemen, hebben 'er de inwendige kragt van verlooren. Veel menfehen fchynen uitneemende door de beeltenis van de uitwen- dige deugd en godsdienft ·, maar de inwendige deugd doorbreekende , blykt al 't geen ze zoo deftig voor de oogen hadden doen blinken, geblanket te zyn. Dit zal eens gefchiede/i: want den wreekenden God , die alleen 't in- wendige bemind , en een gruwel van alle gc- veinftheit heeft, zal eindelyk dit momgezicht afrukken, en deze werken der duifternhTe voor 't oog des waerelds bloot ftellen. En waarlyk, dien Koning, dewelke begeerde dat men hem zo veel Zopyres zou geven, als 'er grainen in een Pynappel waren , wenfehten een heerlyke en waardige zaak , vermits hy den overvloed der goede dingen , met de fchoonheit der in- wendige deugd wilde vercenigen. Want hy zag het uitwendige van dezen Appel niet aan, als zynde een dikke en onaangenaame fchors j maar alleen de zoetigheit van de inwendige kernen, veel meer als de andere Appelen te achten. Hierom is het, dat een voorzichtig man van niemant na 't gelaat en gedaante moet oordeelen, vermits het harde, en ongevallige in 't oog, veeltyts iets dierbaars in zich be- sluit, en in tegendeel het bekoorlyke van bui- ten , van binnen vol gebreeken gevonden word , en den betrouwer fchandclyk bedriegt} dewyl hy
|
||||
ZINNEBEELDEN. 195·
hy 't heel anders bevind , als 't hem toelcheen·
Dit moét men niet alleen in't ftuk van God- zaligheit, maar in alle andere dingen in acht neemen , in dewelke gemeenlyk de geenen, die zich door geen uitwendig fchoon aange- naam gemaakt, en meteen flegt begin, enon- bévallige fchreeden , na de deugd hadden ge- itreeft, zich ten einde toe in de ortgefchonden roem der zelve hebben ftaande gehouden} ge- lyk in tegendeel de geenen eindelyk fchande* ' lyk het momgewaad hebben verlooren, waar meê ze zich hadden gedekt, om de menfehen met valfche verdichtzelen en fchyn te bedrie- gen. Maar my aangaande, indien dit bevallig en uitwendig bekoorlyk myner werken my niet aanzienelyk maaken, Zo Zullen my die in- wendige gaven , in de eenVbudigheit en op- rechtigheit myns geimoeds»|beftaande , alleen- lcenlyk ftrekken, om God/met een zuivere eer- bièdigheit, myn naaften pjet een volkome lief- de te dienen γ en myn'waereldfche daaden en werken met een dapper hercete volbren- gen, zonder mét de fchadu wen der dingen, of de vermommingen des waerelds te ipeelen. |
|||||
Ni LXXVI...
|
|||||
ßñ* ZEDE-R Õ'K-E
LXXVI. ZINNEBEELD. |
||||||
Zo vervallen de uitwendige dingen.
PAleise en Tempels deftigheit,
Met al wat 't oog hier kan befchouwen , Vergaat door 't knaagen van de tyt. [k Moet dan een andren Tempel bouwen; Van vafter ftand in myn gemoed, Op 't fundament van Jefus bloed. HOewel den grooten en goedertieren God
dikwils lang toelaat dat de menfchen met de fchyn van heiligheit en deugd fpeelen, zo rer·
|
||||||
ZINNEBEELDEN. i9f
verbreekt hy eindelyk al deze vermommingen.
Te vergeeft zoekt men lof en eer door een uit- wendigen Godtsdienft, en door geveinsde vriendfchap, voor oprecht en vroom gehouden te Worden: want die 't binnenfte van ons hert en gedachten doorgrond, wil niets verborgen laten blyven, en toont met zyn wrekende ftraffe,waar mede hy de zodanigen bezoekt, dat hem deze uitwendige bedriegeryen mishaagen. Hy boud op het onbeftendige, welke fteunt, en roemt, op de luifter, en het fieraat der uitwendige dingen, waar meê een Godtsdienft word opgepronkt % dewyl zelf de Tempelen door de ongemakken van de lucht, 't woeden der vyanden, of door de tyt worden gefchonden, en zo veel Altaren, met menigvuldige Kerkgieraden verheerlykt, met dezelve te gronde zyn nedergeworpen: want de Geeft Gods bouwd zyn dienft niet op die uit- wendige muuren, of groot getal van plegte- lykheden j maar op de herten der menfehen, en houd de geenen ftaande , die hem met hei- ligheit en ondèrwerpinge dienen, dat ze door geen zwaare tyden, noch 't geweld der Tem- peeften, worden nedergeworpen. Maar aide uitwendige vervallen, gelykdeoudehoogver- heeve Tempelen en Paleizen , door de tyt in hun puin nederzinken, zodanig dat'er dikwils voor de nakomelingen geen 't minfte markte- ken van hunne ftandplaatzen overblyft. Laat ons dan geen Tempelen of gedenktekenen bou- wen, die eindelyk voor de flag van 't noodlot lUoeten wyken, te gronde gaan, en door hun puin, en aarde bedekt, tot een deerlyk Ν 5 fchouw-
|
|||||
I
|
|||||
xpS % E D E R Õ Ê Å
fchouwipel van de broosheit der menfchelykc
dingen verftreklcén ; maar Jaat ons zodanige Tempelen in ons herte bouwen , die vervult van den heiligen Geeft, Gode een aangename" offerhande onzes gemoeds doen, en door een oprechten dienft, zuiver geloove, met eeuwi- ge en heilige cieraden, hun beftendigheitenge- duurzaamheit mogen beveiligen. |
|||||||
tXXVIL
|
|||||||
zinnebeelden: ß^
LXXVH. ZINNEBEELD,
|
||||||
Ze is fcbadebjk en voordeeügy
TJEt pit der Perzik is gezond;
**■■* Maar 't buitenft zoet behaagt de mond>
Het lichaam wil de luft najagen: De ziel begeerd het eeuwig goed;
6 Heer! verfterkt myn zwak gemoed;
Zo leef ik na uw welbehaagen. DE Perziken in dit land, van een aangena-
me fmaak $ hebben verfcheide eigenfchap- P en ; want, terwyl 't uitwendig gedeelte vol Í 4 k<?w|
|
||||||
2O0 ZEDE R Õ Ê Å
koud zap de fmaak behaagt, zo verzwakt het
de .maag j maar 't inwendige gedeelte komt de menfchelyke zwakheeden te hulp, en verzagt inwendig, door zyn verborge kragt, het kwaat, 't welk het onmaatig gebruik van *t uitwendi- ge gedeelte aankleefde. Niet kwalyk kan men deze vrucht by 't lichaam en de ziel des men- fche vergelyken: want, terwyl ons vleefch, dat uitwendige, ons tot het najaagen der wclluften aanlokt, zo vallen wy, door de fchadelyke zoe- tigheeden der zelve verlokt zynde , in zwaare ongevallen en elenden, die ons door hun fenyn t'eenemaal zouden verderven , indien het in- wendige, namentlyk de ziel, ons niet tot het geneesmiddel van een billykberouwbragt,en, de fmarte der misdaden te hulp komende, we- der tot de voorige gezontheid herftelde. Hoewel nu deze twee deelen van den menfch met zulke naauwe banden zyn verbonden, zo dat de eene zonder de andere in dit leven niet zou können beftaan, zo is de ziel nochtans den Beftierder en Gebieder , die , vermits ze on- ftervèly'k, en by 't beeld Gods is te vergely- ken , altyt de dartele natuur wederftaat, en zelf de fmet verzacht en verzoet, welke ons van den beginne, aankleeft. Wy moeten dan deze alleen gehoorzamen , en ons niet aan 't gebied des lichaams onderwerpen, want dat paft de beeilen, die niet als den buik endebe- geerlykheden tot hun wet hebben j maar de- wyl God, die zelf een Geeft is, ook Van ons met een onbefmet en volkome gemoed wil ge- diend zyn , en, wy in deze æ wak hei t levende, deze
|
||||
ZINNEBEELDEN. »o,
deze volmaaktheit niet te verwachten hebben»
zo moeten wy hem geftadig bidden, dat hy om de verdienfte van Jezus Chriftus, dagelyks ons gemoed wil heiligen, waar door wy de zwakheit onzes lichaams zullen ftaande houden , en eindelyk, deszelfs vlekken door de dood uit- gcwift, de hemelfche volmaaktheit verwerven« |
|||||
Ni LXXVIIB
|
|||||
l0» ZE D ERY Κ Ε
LXXVni. ZINHEBEELV, |
||||||||||
Het loopt yer te zuiverder door»
T"\ En vroomen is een Rots in zee:
"^ Geen vloed van zonden fleept hem meê {
Geen ftormgeweld belet zyn groejen; Maar fteekt met praal ten golven uit,
En laat met Goddelyk geluit
Der deugden waat'ren om zich vloeien;! Ziet hier de wytuitgeftrekten OcèaaMi
zyn wateren wyd en breed verfprcidendej maar 't water is gering en weinig, 't welk door
|
||||||||||
ZINNEBEELDEN. 20?
cioor de rots neder ftort, en met zulken toe»
vloed van baaren word vermengt j maar dit nochtans , door de aderenen de kragt der metaa* len verbetert en gezuivertzynde, munt te meer door zyn helderheit uit, in deze wyd uitge- breide wateren , die door hunne zoutigheit, en de vuiligheit en onzuiverheit van zo veel rnonfters , affchuwelykzyn. Wy können dit Zinnebeeld met een heilig gemoed vergelyken, 't welk in de woefte zee dezer waereld neder- daald , op zyn zuiverheit fteunende, hoewel ze klein en gering fchynt te weezen. Je be- hoeft den vroomen het oneindige getal, het gebied en macht der godloozen niet voor te werpen: wantonder hunne vuile misdaadenen fchelmftukken verwerft hy den roem van een Volkomener Godzaligheit en zuiverheit. Wy tonnen ook , by de fontein uit deze Rots in den Oceaan nedervloeijende , de geenen gely- ken , die Godt door een byzondere genade tot zyn dicnft heeft verkozen: want, gelykhet water van deze fontein, door verborge en Vervaarlyke hooien der bergen , en metaalen loopende , word gezuivert > zo worden ook deeze door veele ftraffen en onheilen geoeffent, pp dat ze , tot dat groote getalder ftervelingen ingevoerd, met eeq vaftcr geloove uitblinken, cq door een onbevlekt en onzondig leeven de eere Gods zouden verheffen. Dqs word het gemoed zelf door de elenden gezuivert, en na *o veel ongemakken, waar door 't word be- weegt , ziet het dat het deze treffelyke glory ver-
|
||||
ab* ZEDERYKE
verwerft J dat ha in den uitneemehde
grooten zamenvloed der godloozen te zui« verder uitblinkt. |
||||||
LXXIX.
|
||||||
^
|
||||||
ZINNEBEELDEN. aö£
LXXIX. ZINNEBEELD; |
|||||
'Gebrooken ben ik noch beter.
T\ E fchoone parel word vergruift',
Om 's menfchen kragt te doen ontvonken»
Myn Jezus aan het hout geklonken, En om myn zonden fchuld gekruifti
Wat glans hy op der aard mocht geeven J Zyn dood was 't leve van myn leven, 't Ô S by ondervindinge bevonden, dat het
Á poeder van een geftoote parel 't befte et* 6«r«edfte hulpmiddelis, om de kragten der zie- ke« |
|||||
tot ZEDERYKE
ken te herftellen, zodanig, dat hetdeftérven-
de en zieltogende fchynt te verkwikken. Dus gebeurd het dat de parel, die om zyn zuiver- heit en fchoone gedaante éerft onder de {chat- ten en gieraden der Koningen geacht, nu ge- broken zynde, waardiger en nutter word ge- houden. Vind men wel iets koftelyker voor 't menfchelyk geflagt, als onzen VerloiTer Je- zus Chriftus? wat is 'er fchoonder en aange- namer , als die mond , met dewelke hy ons elendige ftervelingen de verzoeninge met God heeft verkondigt ren nochtans is zyn lichaam, door de ftraffe des kruis verbrooken, het ee- nige hulpmiddel van al onze krankheden en finerten, waar door wy de volkome gezontheit onzer ziele , dopr verfcheide misdaaden en o- vertreedingen verzwakt en ontroerd , weder bekomen. .. Laat ons dan in 't Avondmaal deze offer-
hande met een oprecht geloove voltrekken, wanneer wy onze kwynende ziel met die he- melfpyze vérkwikken, en tot een heiliger blydfchap , beftendig door een duurzaam ge- luk, worden gevoed. Want het is uit deze bron, dat onze eenige en waaragtige vreugde voortkomt: van deze oorfprong vloed de op- rechte voorfpoed, nergens anders te vinden: hier is 't dat die beroemde vragteil waffên j als 't fchuwen en de verfoeijinge der zonden, de oprechte liefde tot zyn naaften, onfehend- baar voor de nyd j een goede en gerufte con- ièicntie, het befte 't welk wy zouden können ■Wenichenj en eindelyk, een zeer groote hoo» |
||||||
ZINNEBEELDEN. 207
pe> waar medewy, ten heemelftreevende, al
ae kwaaden des waerelds , die ons omringen en aanvechten, kloekmoediglyk wederftaan. Zy zyn dan altyt te veroordeelen en te bc-
ftraffen , die, met misdaaden befmet, en een kranke ziel belaaden , deze heilzame medicy- ne verwerpen j ofomdatze, de Goddelyke ge- nade mistrouwende , gelooven dit te heilig te Zyn, om van een menich, met zo veel zonden belaaden, gebruikt te worden: of 't zelve moetwillig verachtende, de grootheit hunner ziekte niet verftaan, of de kragt van 't kwaat met andere geneesmiddelen denken uit te dry- ven. |
|||||
LXXX,
|
|||||
ïo8 ZEDERYKE
LXXX; ZINNEBEELD.
|
|||||||
Het vernieuwt.
TN En mehfch, het pronkftuk van Gods hand9
•^Ontluiftert door de fmet der zonden, Aan lichaam ende ziel gefchonden, Word door des Heilands liefdebrand,
Zyn vlees en bloed aan ons gegeeven, yernieuwd , tot heerelyker leeYen. Ν Ademaal wy genoegzaam van onze zwak'
heit, en dagelykze genegentheit tot zondi' gen»verzekert zyn ,20 is 't voor al noodzakelyk»
dat
|
|||||||
ZINNEBEELDEN. iod
«jat wy, 't gemoed van zonden gezuivert heb-
de, ons van dat hulpmiddel Bedienen, door't welke God heeft, belooft zyn gunft en gena- de aan de ftervelingen wecier te geeven. De befte fchildery, vandenberoemftenkóriftenaar gemaakt, oud en bemorft geworden zynde , verlieft veel van zyn fchoonheit eriluifter} maai; tegen de zonne geftelt, word ze door deszélfs uitneemende ftraalen vernieuwt, verlieft zyn vulligheit én befmettinge ,· en van zyn ouder- dom herftelt, ontfangt ze weder zyn oude glans en luiftér. Wy j insgelyks door't heilig Avondmaal ge-
voed , zyn door Jezus Chriftus, die zonne der gerechtigheit , vernieuwt j zo dat wy , den ouden rrienfch dié in ons heerfchte verworpen hebbende , en van al de befmettingen onzer zonden gewaflen zynde ^ een. nieuwen glans bekomen ^ en door onze heilighéit, door 't licht des Heiligeri Geeftes van andere oridér- fcheiden , een beroemd eri waardig leven be- ginnen te leiden. Hierom is 't dat wy oris , met déze ouden fmét bezoedeld, des té meer Voor déze zonné moeten bloot ftellen j en in deze onzuiverheit deszélfs heilzame ftraalen niet verachten, door welkers fehynzel wy ver- nieuwt zyndè $ het licht der eeuwige geluk- zalighëit zullen genieten. Want het is zée- ker , dat wy j door 't gebruik van dit Heilig Sacrament, een nieuw leven aanneemen ,·'t welk in een heiligheit des herie , onnozelheit des gemoeds, zachtmoedigheit, enoprechtigheit, peftaat y. en ons 3 vöorheenen in zonden én vut* O lig*
|
||||
WM
|
||||||||||
áéï ZEDERYKE
ligheden bedolven , zodanig reinigt, dat \vy
Godten Jezus Chriftus, 't hoogfte goed, door een zuiver geloove in onze herten dragen, ó Gelukkigen! die dit Sacrament boven alle an- dere dingen ftellen, en in de hoogfte eere hou- den } maar , 6 ongelukkigen ! en waardig in hunne onzuiverheden en elenden te vergaan, die onbezonnen dit kenteken van de Godde- lyke genade verwerpen en verfmaaden. |
||||||||||
MINNEBEELDEN. aif
LXXXL ZINNEBEELD |
|||||||
3p Word in de &uiverheit bewaard**
|
|||||||
TXlé riaderd tot het zielba-riket,-
-^Die reinigt eerft het hert van zonden; Hoe zuiver zyn de liefdewonden'w Van Jezus, aan het kruis verplet ?
Zyn vlees en bloed, zo hoog van waarde,: Vermengt zich met geen zondige aarde. Μ Aar men riïoet tot dit heiligfte Sacrament^
door 't welke wy van onze zonden ge- zuivert worden 5 niet toelaaten j die 't zelve O χ GO-
|
|||||||
%i% ZEDER Õ Ê Å
onwaardig houden,: en hun leven dagelyksmet
openbaare zonden befmetten. Hier word een verbrooken hert vereifcht, 't welk een opregt berouw zyner misdaaden betoond, niet als tot de dood van Chriftus zyn toevlugt neemt, en, weetende door dezelve behouden te zyn, fchrikt en vreeir. de wonden van zulken groo- ten VerloiTer te vernieuwen ; maar in tegen- deel al zyn vermogen aanwend om al den haat af te leggen ,. waar mede hy zyn evennaaften zou können befchadigen, om de verbode wel- luften te verhinderen, en om, zich in't vervolg van de zonden onthoudende, Godt opregt en yverig te dienen. In zodanigen gemoed is dit hemels voedzel wel bewaard > gelyk dewynin een zuivere fleile , daar ze hunne natuurlyke couleur in behoud, en door geen bederving of onzuiverheit word befmet. Maar de zondaren, altyt genegen om zich
in hun onreinigheit te wentelen, bedienen zich verkeerdelyk van dit heilig Avondmaal: want zy vernietigen de vrucht van dit groote hei- ligdom , en trekken 'er geen glans of keven uit, maar ze verhaatten, door 't rechtvaardige oordeel Gods, hunne eeuwige verdoemeniffe: dewyl Godt niet toelaat, dat men met deeze heilige verborgentheden fpot, die men met de grootfte oprechtigheit en eerbiedigheit moet gebruiken, om de gedachtemfie vanonzen iler- venden VerloiTer waardiglyk te houden. Maar wy tot dit Avondmaal naderende , zo laat ons ons leven en gemoed met vreeze en beven .onderzoeken; zonder dat.de zwakheit, hoe groot
|
||||
ZINNEBEELDEN. ïïj
groot wy dezelve in ons bevinden, ons moet
verhinderen , met een verbrooken en verflaa- cen herte voor 't aangezichte Godts te ver- ichynen : als weetende dat dit Avondmaal ook in 't byzonder voordeelendigfte engroot- ite zondaren is bereid. En hoewel wy dik- wils onder de uitwerkingen van ons berouw 5 door onze zwakheic overwonnen, weder de geboden Gods overtreeden, zo keeren we ter- itont weer tot den goedertieren en ontfermen- den Godt, die geen flaafachtige vreeze begee- rende , met een kinderlyke eerbiedigheit wil gediend zyn, dewelke voornamentlyk in de gehoorzaamheit en de opreehtigheit van ons herte beftaat. |
|||||
O J ■ LXXXU,
|
|||||
314 ZEDERYKE
LXXXIL ZINNEBEELD.
|
||||||||||
Ik bewaar de tedere Myrten voor de koude.
~Ã\ E jeugd te nauwen perk te zetten,
"^ Te kluift'ren aan te ftrenge wetten, Verhard, of drukt dat fchoone parid.
Men moet de teere Mirten dekken, Om tot meer aanwas op te wekken, En buigen met een zachte hand.
IK Hel u hier de tedere opwaflende Mirten
voor, door een zorgvuldige hand gedekt, pp dat ze door de ilrengheit der koude , en 't ge-
|
||||||||||
ZINNEBEELDEN. ïiy
't geblaas van de iterke wind , niet mochten
gefchonden worden of fterven; maar door 't behulp van die zachte fchutzel te veiliger op- wafTen , en fterker en dieper wortelen moch- ten fchieten. Dit 's een Zinnebeeld van de tedere jeugd, die, gelyk ze door te grooten {trengheit , en onaangename ftrafheit der be- itierders word verflaagen , zo ook door zach- tigheit word opgewekt en aangemoedigt, om zich tot cerlyke en pryzelyke daden te begee- ven. Altyt heeft deze wrange {trengheit fchade-
lyk geweeft, die zonder eenig onderfcheid, zoo wel de grootite als de kleinfte misdaaden der jeugd, met dezelve bitterheit ftraft, en door een ontydige hardigheit, die tedere fprui- ten krenkt, dewelke met een zachter voorzor- ge moeften worden aangekweekt. Want de- ze jonge jeugd, met te grooten ftrengheit ge- handeld , word wederfpannig , of vervalt tot een dwaaze onnoozelheit ; dewyl 't veritand, door deze wreetheit verftompt, zonder zich van de reeden te können bedienen , zo licht tot de ondeugd als tot de deugd word gebragt. Hier van komen eindelyk deze kwaade vrug- ten voort; dat de eene, zo in woorden, wer- ken , als zeden, een vreeze en onbeftendigheit vertoonen ; en de andere, geftadig door een ei'barmelyke droefgeeftigheit kwynen, met geen geld, werelds goed , of eenig middel te herftellen; andere, alle eeren deugd vergeeten hebbende, verflyten hun levenstyt, in de wel- luiten verdronken: de overige geeven zich door O 4 een
|
||||
2i6 ZEDERYKE
een booze halitarrigheit, ten deele tot de wreed*
heit, ten deele tot de welluft, en andere zon- den over. Want het gemoed, door een onty- dige hardigheit zich de weg tot alle vermaa- kelykheeden en waereldfehe luiten ziende toe- geflooten , en ongeduldig óver dit ongelyk , daar na tot de jaaren van meer vryheit gekor men zynde, jaagt zyn welluften zo haaftig en met zulke verwarde zinnen na , dat hy, de eer van zyn naam of familie weinig achtende 9 veel oneerlyke dingen begaat, die hy niet zou hebben gedaan , indien hy met meer vryheit was opgevoed. Dezen nu uit zyn ftrenge voogdyfehap vry geraakt , en 't veld der ver- makelykheden geopend ziende, word met een haaftige en fneilen loop tot de welluften ge- voerd ; en een vyand van ernftige zaaken zyn- <le , tragt hy zich met deze dingen te verza- digen, van welkers gebruik men hem allendoor itrengheit eenigen tyt had afgetrokken; by na de geenen gelyk , die, doorongeruft waaken den nagt hebbende doorgebragt, met een vas- ter en Jangduuriger morgenllaap dat verlies vergoeden. En hoewel 'er van de eene of de andere kant iets word verbeeterd , zo zullen ze nochtans , het gemoed met de vreeze van de eerftc itrengheit en verwarringeingenomen, nooit tot die heerlyken roem des levens koo- men, als de geenen die, door een mildaadige en vriendelyke zachtmoedigheit tot de deugd geleid , een vryer geeft genieten, 't Is dan beter de brandende begeerten van de jeugd te beteugelen, als dezelve met eene flag uit te bluf-
|
||||
ZINNEBEELDEN. ^7
bluffen : 't is raadzamer deze teere boomtjes,
met zachtigheit, als met hevigheit te handelen, op dat ze te beter mogen wortelen. Eeneer- lyke goedheit is de moeder der liefde; maar een ontydigc ilrengheit, de bron van een on- verzoenelyken haat, en verflaat veel meer het herte, als dat ze 't zelve oprecht. |
|||||
o 5 £XX3mi;
|
|||||
zï8 ZEDERYKE
LXXXIII. ZINNEBEELD, |
|||||||||||||||
T)en hemel fchikt voor my.
TT\ Rukt in de jeugd Godz-nligheit,
"^ Die't pad tot alle deugden leid ,
Zy zullen in 't vervolg van jaaren, Haar buigen na de wil van Godt:
In voor- of tegenfpoedig lot,
Geruft des waerelds zee bevaaren. |
|||||||||||||||
\'
|
|||||||||||||||
Aar de opvoedinge van de jeugd gelukt
veel beter, wanneer men ze in den be- |
|||||||||||||||
Μ
|
|||||||||||||||
.ginne de Godtzaligheit inboezemd, die
|
|||||||||||||||
, eens
in't |
|||||||||||||||
ZINNEBEELDEN. 219
in 't gemoed opgewaffen zynde , de fchoQitc
vruchten draagt, welke den menfch waarlyk voorfpoedig en gelukkig maaken. Hy ver- wacht al de vergierfelen des levens van den he- mel , en poogt 'er niet door ontydige driften na, dewyl hy niet volkomentlyk van zyn roe- pinge kan oordeelen , ten zy ze reeds 'werk- zaam is, en verftaat dat ze God behaagt: want her is zeker, dat den onfterfïblyken God uit alle geflagten van menfchen, die tot deze, en andere weder tot onderfcheide bedie- ningen en bezigheeden heeft gefchiktj waar van den menfch , wanneer hy door de hette zynerbegeerlykheden brand, kwalyk oordeeld 5 vermits God dikwils de onvoorzichtige, en de heel niet anders denkende, onverwagt tot een edelmoedige daad verwekt, zodat de uitkomft zelf doet zien dat 'er zyn hand alleen by is ge- weeft, 't Is ons nochtans geoorloft eenige din- gen van hem te verzoeken , welke ons hert door een eerlyke eerzucht begeerd > op die voorwaarde nochtans, indien ze met zyn glory en wille overeenkomen. In dezen zin is de zucht en 't verlangen der geenen niet te mis- pryzen , die de glory hunner Voorvaderen tragten na te volgen , en door krygslof willen uitmunten ; dewyl 't blykt, en zeker is, dat men een rechtvaardigen oorlog kan voeren , \vanneer de Religie, Godsdienil, en Vryheit 2yn te verdedigen, 't Is dan dat men de wape- nen heilig aanneemt, wanneer't God begeert: die, vermits hy uit al zyne werken glory ver- tagt, ons niet beeter en raadzamer heeft na- ge: |
||||
aio ZEDERYKE
gelaaten, als dat wy ons zelven en onze be-
geerten aan zynen wille onderwerpen, en ver- zoeken dat hy ons maar alleen laat uitvoeren , waar toe hy ons door zyn hoogfte wysheit en raad heeft gefchikt ; maar alle andere beftie- ringen van elders genomen, hebben altyt een ongelukkig einde. Dit alleen is 't zekerfte en 't heiligfte, niét te poogen ofteonderneemen, als 't geene God zal gebieden. |
|||||
LXXXIV.
|
|||||
ZINNEBEELDEN. mï;
LXXXIV. ZINNEBEELD |
|||||||
uilles is heerlyk 'm zyn rang.
|
|||||||
Τ S u iets groots van God gegeeveri,
Veracht daarom uw naaften niet, Daar gy veel minder glans in ziet: God roept ze meê ten eeuw'gen leven ,
Om in zyn Ryk der heerlykheit Te dienen , tot ineeuwigheit. GOd heeft de liefde byna voor alle men-
fchelyke deugden geplaatft, op dat wy ^alkander met een goede verëeniging en op- rechte |
|||||||
22Z ZEDER Υ Κ Ε
rechte vriendfchap zouden handelen en onder-
houden1, en den wederzydzen haat en twcc- dragtveroordeelen; omdat wy al tezamen zyn geroepen om de Kerke en'tRykeGods te ver- heerlyken. Wy zien hier verfchèide pilaaren^ door de lonifche , Dorifche, en Corintifche konften van malkander vcrfchillende ^ die nochtans te gclyk, met eenparige vércierzelen , een Paleis verheerlyken } dewyl ieder der 2elve op zyn plaats ge-ftelt, en tot zyn ge- bruik gefchikti de deftigheit van 't gebouw met te meer uitneementheit vermeerderen. Wy insgelyks j die niet alleen door 't geval onzer geboorte verfchillen, maar ook door 't ver- band en weetenféhappen onderfeheidé gaaven bezitten j moeten niemand verachten , en de gaven verfmaden, welke onze naaften van God hebben ontfangen, hoewel ze niet zo uitnee- mende als de onze zyn , dewyl Ze zo wel die- nen als wy tot het gebruik j waar toe God ze heeft gefchikt. Dezelve reden vereifcht ook dat wy een an-
ders gaven niet moeten benyden, en daardoor met een haat kwynen,- die onze ingewanden knaagt: want al hebben wy mirtder gaaven » WC zullen nochtans op onze plaats fchoon en heerlyk ftaan. Wanneer ik myn zelven aan- merken zo ziè ik my met eenige deugden uit- munten, die andere niet zyn gegeeven i maat ik bevind ter zelve tyt, dat ik aan eenige ge- breekèn ben onderworpen , waar van andere zyn bevryd. Dus bezit ieder zyn deugden en gebreeken, en s met onze zwakheden worftc- lende?
|
||||||
MINNEBEELDEN. 223
tende,; hebhen wy altyt iets om malkander te
verwyten. Maar heeft u de Gbddelyke goe- dertierentheit al van andere onderfcheiden, en met beter verc^erzels van de Fortuin en deug- den begaaft, erkend het met te meer onder- werpinge en nederigheit des gemoeds > en ge- denkt des te verpligter te zyn, om den band der menfchelyke gemeenfchapniet te ichenden, met de liefde te verwerpen} noch verbreekt door geen vuilen haat die heilige gemeen- fchap, waardoorGod, onzer aller Vader, ons op der aarde heeft te zamen gevoegt. |
|||||
U3XË
|
|||||
i24 ZEDERYKE
LXXXV. ZINNEBEELD
|
||||||
Verfcheiden én de zétvé,
■O Et kruid , in d'ope lucht gefteld;
■*■-*'Vervliegt, en toont niet 't minft geweldj
Maar in de tromp of bus gedreeven, Dan Woed het met een felle kragt.
Een enk'le rook is ome macht,
Als God de fchikking niet wil geevetn 't f^iËen 't buskruid gebeurd, 't welk zyi*
Vj kragten door onderfchéide uitwerkio*
een betoond, 't zelve zien wy ook in 't roeo'
m ~ ~ ' (chfi".
|
||||||
ZINNEBEELDEN. *φ
fchélyk geflagt, in 't welk de geenen dikwils
andere en verfcheide fchynen, die nochtans de zelve zyn. Het buskruit op een bloote.fteen geleid, en niet gedrukt ofbêflootén, inbrand gefteeken zynde, veranderd zonder eenig ge- luit te geeven, of fchade te doen, in een vui- lenrookj én verdwynt terftond'j maar in 't gefchut beflooten , en met kogels bekaden , bootil het den donder en blixem na, verlpreit allerwegen de ichrik en de dood, en overftelpt het veld met de puinhoopen der neêrgeworpe fterkten. By 't eerfte vergelyk ik het luye le- ven'der ftervelingen ^ 't welk op de ledigheit en laf hertigheit ruftende, zonder eenigé roem van deugd verdwynt; maar 't laatfte geweld verbeeld den menfch , die Godt tot treffelyke daden fchiktj dewelke, dooreen edelmoedige geeft bewoogen , dappere dingen ter hand neemt, die hy gelukkig en met roem uitge- voerd hebbende , zyn naam, deugd, en ver- mogen over al verfpreiden. Dezen, hoewel dezelve met de vordere menfchen, erkend zig nochtans voor een ander > dewyl hy door zyn daaden ten top van eer is gefteegen , tefwyl de andere in hunne luiheit vergaan. Ik zal nochtans de geenen niet onder 't getal dezer verachte ftellen , die zich door een natuurely* leen weerzin van eenige dingen onthouden, door welkers oefteninge andere zich verhef- fen: want die können na andere deugden ftaan, die geen minder lof verdienen. Maar deze luiheit is eigentlyk te veroordeelen, die den menfch, als door een heimelyk doodelyk. ver- Ρ gift,
|
||||
226 ZÉDERYKE
gift, dwingt zyn dagen in verbode welluften door te brengen, en alleen aan de flaap, enden buik overgegeeven , als een beeft, roemelöos veroud, en fterft. |
|||||||||
LXXXVI·
|
|||||||||
ZINNEBEELDEN. 227
LXXXVI. ZINNEBEELD. |
||||||
Zy worden tot hun gebrttik bewaart.
"D Ewaar de pylen van uw kragten,
■ Bedwing 't begeerelyk gemoed, Zo yverig na de eer en 't goed- je moet de wil van God verwagten., Zo tref je 't doel van eeuwigheit,' Door zyne hand eens toebereid. Ì En moet ook de ontydige heerichende
begeerlykheden der menfchen inteuge- len, hoewel ze met een.ftarken drift worden Ñ i be-
|
||||||
228 ZEDERYKE
bewoogen , om een eerlyke en pryswaardige
daad te bevorderen , op dat ze daar na ter bekwaamer tyt , voordeeliger aangeleid , en met eere mogen bekroont worden. Ecnvoorzig- tigboogfchutter , met doodelyke pylen gewaa- pend, fchiet, nogverfpild dezelve nooit vrug- teloos in de lucht ·, maar bewaard ze tot beter gebruik tegen zyne vyanden^ of de ontmoe- tende wilde dieren , en houd ze zorgvuldig in zyn pylkoker, op dat ze doof geen roeft of aanräkinge mogen bedorven worden. Al die met een eerlyke eerzucht zyn ingenomen , om de achting van zyn naam te verbreiden , en nochtans ziet dat de tyd, van God beftemt, nog niet verfeheenen is* die wagt te recht met een geduldig en vreedzaam gemoed, 'en be- waart zyn brandende begeerten en kragten tot dat oogenblik , in \ welke dien Opperbe- ftierder hem zal gebieden, dezelve tot zyn glo- rie te gebruiken. Gebeurd het dan dikwils, dat de dingen niet na onzen wenfch vervorde- ren, zo zal nochtans de als nog agterblyvendc gunile Gods, wanneer ze zal hebben gezien , dat de rechte tyd gebooren is, die vertraagin- ge met te grooter mildadigheit vergoeden, en eindelyk door een gelukkiger uitwerking vol- brengen , 't geen wy door een verhaattende begeerte in ons gemoed zo werkzaam hadden bevonden. Maar, indien hy nooit toelaat, dat wy 't einde onzer begeerten erlangen, zo moe- ten wy gelooven, dat ze tegen den wille Gods zyn geweeit, en dat wy ze uit de liefde onzer begcerlykheden en ydele inbeeldingen hadden |
||||
ZINNEBEELDEN. 225*
gefmeed : zo als het dan Godt behaagt, of
vroeg of laat, of nimmermeer onze begeerten toe te ftaan, waar door wyeerlykedaaden, en een goede naam tot ons doelwit hebben 5 't is altyt noodzakelyk dat wy zyn gunft met een nederig en geduldig herte verwachten, en niet betoonen onwillig bewaard te worden tot het gebruik, waar toe de Goddelyke wille ons, en ons leeven heeft géfchikt. |
|||||
Ρ 3 LXXXVII.
|
|||||
23o ZEDERYKE
LXXXVII. ZINNEBEELD.
|
||||||
Tot dat ze 't zal hebbe geraakt.
Ô Ê voel myn hert door God genaaken,
■ En dryf myn pyl door d'ope lucht ,
Geen fel Tempeeft ftuit zyne vlugt:
Ik zal het eeuwig doelwit raakeji:
Myn hoop gebouwd op Jezus bloedt,
't Gebrek van myne kragt voldoet. ft Ô Uil my nochmaal, het leeven by een
-L/pyl te gelyken} maar een zodanige, die
tot zyn doel gericht s zoo lang door de lucht
vliegt?
|
||||||
ZINNEBEELDEN. 131
vliegt, tot dat ze ter gewenfchter plaatze is gekomen. Wanneer zs van een Harken boog word geichooten , dringt ze lichtelyk door de winden en -flagregens, welke zich tegen zyn doortocht ftellen, en ruft noch vertoeft niet, na 't doel {hellende, waar na ze doordefchut- ters hand is gericht en geichooten. Wy, die de Goddelyke glorie tot ons doelwit hebben, moet niets in de weeg zyn of verhinderen , hoeweide waereld, en al de inweezendeboos- heit , zich tegen dit loffelyk voorneemen ftel- len, maar met allen ernft en wakkerheit het voorneemen 'vervolgen , waar door wy na dit heilig doelwit ftreeven. Indien wy door te- genheden worden verhinderd, indien de haat en iafter , altyt de vyanden dei- geenen die de Godzaligheit zoeken te betragten, zieh tegen ons ftellen , en zelf onze eige zwakheit, ons voorneemen fchynt te verydelen, zoo moeten wy 't nochtans vervolgen, tot dat wy ditheil- doel hebben getroffen. Geen tegenheden zul- len onzen yver uitbluiichen, dewyl onze gebe- den veel machtiger als de pylen, 't geweld der ontmoetende Tempeeften doordringen , en zelf ftarker, door de tegenheeden aangemoe- digt, tot hun doel ihellen. Wat glorie zal 't weezen, dit fchoone voorneemen, van God in ons laerte geleid , met een voortreffelyke daad te bekroonen 5 maar, indien 't gebeurd , dat wy niet t'eenemaal gelukkig na dit doel fchieten, zo is God met de inwendige begeer- te van ons gemoed voldaan , en komt onze zwakheit te hulp, dewelke , op de voorbid- P 4 din-
|
||||
%l% ZEDE R Õ Ê Å
dinge, en de verdienften van Jezus Chriftus
fteunende, eindelyk het uitterfte einde, het: onfterffelyk doelwit verworven hebbende, tot de eeuwige glorie zal verheeven worden. |
|||||||
LXXXVIH'
|
|||||||
ZINNEBEELDEN. ffy
LXXXVIII. ZINNEBEELD. |
||||||
ffy volgt geen kromme paden,
T"\ Aar bygeloof, en eigen waan,
■*^ Ons kromme wegen in doen flaan,
En 't hoogfte zielengoed doen derven: Zet ik op 't rechte pad myn voet,
Om, door geloof en hoop gevoed ,
Des hemels vreugde te beërven. 't Ô S een oud fpreekwoord , dat de Deugd
JLzich in't midden bevind j waarom de Wy- zen altyt hebben geleerd, dat men 'er door een Ñ f rechte |
||||||
■■■■■^■■■■■■■■■■â
|
|||||
z^ ZEDE R Õ Ê Å
rechte weg na toe moer gaan, zonder ter reg-
ter of ter flinker hand af te wyken. Wy dwa- len door deze waereld als in een dicht woud \ wyken lichtelyk van de rechte weg , en vol- gen de misleidende omwegen ; wanneer we, ons te veel op onze zekerheit betrouwende, den Godsdienft veronachtzamen, of door een al tegrooten fchroom , envreeze ontroerd, de genade Gods mistrouwen. Wy vervullen lig- telyktotdeeerfte dwaalinge, wanneer wy, on- ze natuurlykè neiginge te veel toegeevende, de grootheit van onze macht en goederen aan- fchouwen: want het herte door de zoetigheit dezer vermaakelykheden overwonnen, geeft zich t'eenemaal aan zyn begeeiiykheden over, en door de onmaatelyken drift, om goederen te bekomen en te vermeerderen, aangeprikkelt, en heel verward , mengt ze ftoutelyk het hei- lige en waereldfche onder malkander. Het is dan dat het zich ligtelyk op de aardfche din- gen verlaat, en met wyde fchreeden na de om- weegen , en dwaalpaden der ongerechtigheit gaan, en door de liefde tot zyn goederen ver- leid , de bron van alle geluk , en 't begmzel van alle ruft en blydfchap veracht. De twee- de is niet beter als de eerfte, waar toe men door den weg van bygeloove komt, wanneer we , door een eerzuchtige heiligheit ontroerd, van den vaften en oprechten weg der zaligheit afwyken, en liever door afgebrooke wegen , - en -gevaarlyke dieptens willen gaan. Men ' vind twee voornaame oorzaken dezer dwalin- :ge> de eeriteis de kragt der droefgeeftigheit, |
|||||
ZINNEBEELDEN. 235-
des menfchen oordeel, door een meenigte van
ongegronde gedachten en inbeeldingen ver- leidende , tot dat ze bevreeft en beanglt, zich redeloos tot een fchroomige religie begeeven, en den beminnelyken Godsdienlt in eenilrenge en harde religie veranderen. De tweede is de geveinftheit, die, door de ftoutheitenhovaar- dye voortgebragt, eenvalfche, geveinsde, en ftrenge heiligheit van buiten vertoont, terwyl ze van binnen met veel godloosheden is vervult. Maar ons behaagt de rechte weg, die ons door zyn opregtigheit en beftendige heiligheit, tot de volmaakte gelukzaligheitgeleid: nooitdoor geen tyt te fchenden. |
|||||
LXXXIX.
|
|||||
Z36 Æ E D E R Õ Ê Å
LXXXIX. ZINNEBEELD.
|
||||||
*De mellufi geeft de dood.
Á Ls welluft 't hert heeft ingenomen 1
"*^ Veroorzaakt zy niet als eilend,
En fmart, en weedom, waar é' 'er wend»
Men moet haar als die bladen fchroomen,
Waar onder dat een adder fchuilt, Die 't dood'lyk vuur uit d'oogen puilt, HOe groot de elenden dergeenen zyn, die
zich aan de welluften o vergeeven, en doen 't geen den buik en 't vleefch begeert, is ons hier
|
||||||
ZINNEBEELDEN. 237
hier door de vlieg , een der kleinfte beesjes ,
voorgeftelt, 't welk de boter inzuigende, door dit zoet fenyn zyn dood veroorzaakt. Want de verfoejelyke begeerlykheden dermenfchen, wanneer zy hunne gemoederen ten dienftevan *t lichaam en den overdaad hebben overge- geeven, doen de kragt van deze twee tegelyk vergaan, en met een aangenaam fenyn gevoed , de eeuwige dood lyden. Want de welluili- gen met te veel fpys en drank overlaaden , of door andere welluften afgemat, verliezen de kragt van de gezontheit en 't oordeel de« ver- ftands j en onaangenaam by God en de men- fchen , en nergens meer toe bekwaam, ver- krygen alleenlyk door dit kwaadevoedzel, dat de kragten voor de tyt verflauwende en ver- zwakkende , zy eindelyk door zulken elendi- gen dood omkomen, daar alle menichen een affchrik van moeten hebben. Deze dan t'ee- nemaal tot de welluften des lichaams overge- geeven , en als de heeften levende, betoonen de ziel hen tot een laft te zynj dewyl ze de- zelve door den overdaad en luiheit verderven, traag en lufteloos maaken. Hun ftaat zou dra- gelyker weezen, indien ze even als de beeilen, hun leven in ftilzwygentheit doorbragten , en eert Zelve dood erlangden ; maar nu , na dat het lichaam door de welluft is gedood, word hunne ziel met de eeuwige dood en pynen ge- ilraft. |
|||||
xc.
|
|||||
238 ZEDERYKE
XC. ZINNEBEELD. |
||||||||
<m»WM»MrlT«*a
|
||||||||
Wat help het.
|
||||||||
ζ^ Een fchat verzadigt 't wrek gemoed,
^*-* ö Bron van 't kwaat! na 't daag'lyks kwynen, En armoede in den overvloed, Stort gy de ziel in eeuw'ge pynen. Gelukkig is hy, die bemind Het goed, waar door hy rufte vind. O Nder de gebreken, die't gemoed van den
rechten wqg des deugds afleiden, munt de gierigheit in 't byzoader uit, die eens 't hert
|
||||||||
ZINNEBEELDEN. 239
hert ingenomen hebbende , 't zelve als met
banden gebonden, en gekluiftert houd. Want ze laat haren ilaaf niet toe , by dag of nacht met andere gedagten bezig te zyn , als waar mede hy zyn onverzadelyke gouddorft zal vol- doen j om dit te erlangen pynigt hy 't gemoed wonderlyk, en zonder ergens voor te vreezen, brengt ze hem dikwils tot de grootfte bedrie- geryen , en verleid hem ichandelyk tot myn- ê'edigheit, wreedheit, en andere zwaare zon- den. Deze zonde is te fchadelyker en fchandiger,
om dat ze, daar de andere voor 't meerendeel met het afgaan der jaaren verminderen, deze met het verloop der zelve toeneemt, en zelfs in de oude herten tot een uitneemende hoogte uitwaft. Indien 'er dan een zonde word ge- vonden , welke wy van der jeugt af uit onze herten moeten verdry ven, zo is 't zekerlyk de gierigheit, om dat ze, eens het gemoed inge- nomen hebbende, niet kan wordenuitgeroeit; 't welk licht zal können gefchieden, wanneer Wy by ons zelven den elendigen ftaat der gee- nen aanmerken, die, met deze geldzucht inge- nomen , in 't midden van de fchatten en over- vloed , gebrek leiden ; en hoe meer ze bezit- ten, des te ongeduldiger begeeren. Met een Woord, wat helpt het alles te bezitten, waa- neer men 'er door 't gebrek van Gods zegen, geen goed gebruik van kan maaken ? Tantalus ^ierd te ftrenger geftraft, om dat hy met het heele lichaam , tot de mond toe in 't water baande , met het zelve zyn dorft, noch met de
|
||||
z4o ZEDERYKE
de appelen ^ tot aan zyn lippen nederhangen-»
de , zyn honger niet kon verzadigen. Maar hy is waarlyk ryk , die, in den toevloed dei- uitwendige rykdommen, zyn gemoed niet aan dezelve verflaaft; maar in 'tbinnenftevanhem iets gevoeld en kend, dat den menfch alleenlyk ryk en gelukkig maakt. Zodanigen hert vind in al de zichtbaare dingen, geen 't minfte, 't ■welk reden van blydfchap of ruft kan geeven ·, maar walgt van hun bedriegelyke fchynwaar- de, en zoekt andere goederen die hem eeuwig gelukkig maken. |
|||||
XCli
|
|||||
ZINNEBEELDEN, 24,1
XCI. ZINNEBEELD). |
|||||||
fffy zoeken de vrugten } en niet de ßam.
T"\ E vleijers zyn als 't pluimgediert,
■*-' Dat in, en om uw boomgaart zwiert, En die om 't zap de vrugten eeren;
Maar zo 't geluk u tegengaat, Uw' boomtje dor en vrugteloos ftaat, Dan zal 't gevley in haat verkeeren.
DAt wy ons niet lichtelyk op eene uitwen-
dige fchyn moeten betrouwen, leerd ons zelf de onbeftendigheit en de begeerlykheit Q. der
|
|||||||
\
|
|||||||
α42 ZEDERYKE
dermenfcheni die, alles tot hun voordeel rig- tende , voor deze verdervelyken grondregel van eige belangen , zoo wel de fchuldige ge- hoorzaamheit aan God , als de liefde tot hun evennaaften, doet wyken. Even als de voge- len, die met menigte om een karfleboom vlie- gen , en de ftam of den boom fchynen te be- minnen, daar ze niet als de vrugten zoeken. Veele geeven zich geheel aan Godt over, op dat hy deeze hunne heiligheit met tydelyke ga- ven zoubeloonen, iets aanmerkelyks voor hun- ne Godsdienftigheit geeven, en in magt en vermogen boven andere verheffen. Weinige onderwerpen zich ter liefde van de heiligheit aan deze wetten. Dat ze alleenlyk, God be- tragtende, 't gemoed van de vermaakelykhee- den des waerelds aftrekken, en den ruwen weg vol ongemakken en elenden inflaan. Men vind ook veel menfchen, die zich met
den heiligen band van vriendtfchap met andere verbinden ·, maar enkelyk om 'er hunne eigene belangens in te zoeken, en, wanneer z' 'er die eens in hebben gevonden , ondankbaar verlaaten en verfmaaden , die ze met een ge- veinsde vriendfchap hadden geëerd. De voor- naam fte van deeze zyn de vleyers, die niets met hunne vrienden doen , of 't dient tot hun eigen gemak en voordeel. Zy verbeelden in den ommegang en gemeenzaamheit deopregte nederigheit, om te veiliger te bedriegen. Zy zweerén als flaaven dat het waar is , al 't geen een ander zeid, om hun gebrek of eerzucht te verzadigen 5 maar met het veranderen van hun |
||||
ZINNEBEELDEN. 243
lotgeval, veranderen ze ook van gedaante:
want ze hadden zich niet aan 't ongelukkige, maar aan 't gelukkige geval overgegeeven. Hier in die vogelen weder gelyk, dewelke den boom, van zyne vrugten berooft, en door de ftreng- heit des winters verdord , met een fcheef ge- zigt aanzien, en minder komen bezoeken, als toen ze met bladeren en vrugten bekaden was^ |
|||||
Q.* XCll,
|
|||||
l44 ZEDERYKE
XCIL ZINNEBEELD.
|
||||||
Maar 't' was geen lichaam.
T"\ E fchaduw' van de vriendfchap leeft,
^^ Zo lang ze baat en voordeel geeft;
Maar 't lichaam is 'er van geweeken, Zo haaft de voorfpoed loopt op 't end :
Straks is de vriendfchap omgewend
In haat, en vlugtig weg geweeken, 't Ô Uit my nochmaal de oprechte en de
i_j valfche vriendfchap in dit Zinnebeeld te
aanfchouwen, en deze met het beeld zelf, en
de
|
||||||
ZINNEBEELDEN. 245·
de andere met deszelfsfchaduwetevergelyken.
Deze, cjerlyk en van duurzaam metaal ge- maakt , dient al de geenen die ze aanfchou- wen, door zyn duurzame fchoonheit, tot ver- wondering > maar de andere , hoewel ze zich dikwils veel langer als 't beeld zelf over de vlakte der aarde verfpreid, word niet meer als den rook of damp geacht, en, zich zonder lig- chaam vindende , vergaatze in korten tyt. Veele zyn 'er door een geveinsde vriendfchap bedroogen, om dat ze dezelve, met het fchyn- kleed van oprechtigheit omvangen, voor de waaragtige hadden gehouden : want deze zich eindelyk door 't gebrek van ftantvaftigheit be- kend gemaakt, en de ydele fchaduwe wegge- nomen zynde, heeft de konft van zyn bedrog doen zien. De waarê vriendfchap kend geen bedrog, en neemt zyn woonplaats in een op- recht herte: ze komt haare vrienden t allen ty- dc, zo met heilzamen raad als andere midde- len , te hulpc ; ze is dezelve in voor- en tegen- fpoed, als oordeelende, dat het lot der vrien- den gemeen is ; ze vereifcht een gelykheit in de onderhandelingen , en de oprechtigheit in de gemeenzaamheit, en vereifcht niet anders voor al 't geen ze geeft of doet, als in een beften- dige wederzydfche liefde te volharden. Maar de geveinsde vriendfchap ziet niet als op eigen belangen, en praalt met treffelyke uitwendige vertooningen van een uitneemende liefde , die nochtans in de nood, en by ongelukkige ver- anderinge van zaaken haaft ophouden, en de ongelukkigen veeltyts met zoo veel haat ver- Q~3 volgt,
|
||||
%ö ZEDERYKE
volgt, als zy ze te vooren had geveinft te be-
minnen. Dit is die fchoone vriendfchap, de- welke tegenwoordig onder 't meerendeel der menfchen regeerd: want die deze ware vriend- fchap omhelzen , worden by de waereld voor flechte eenvoudige menfchen gehouden; maar pryft in tegendeel de geenen , die, zich liftig van de tyt bedienende, heel anders fpreeken, als ze denken, en de naam van vriendfchap door lift en bedrog tot hun voordeel gebruiken. Maar hoe verfoejelyk is deze levenswyze? en wat lichtvaardigheit is 't in de menfchelyke gemeenfchap, dat men een uitwendige vriend- fchap vertoont, en van binnen van haat brand? Wat my belangt, ik wou liever myn leeven onder de Leeuwen en Beeren, als onder zulke menfchen doorbrengen, dewyl ik lichter hun openbaar woeden , als de hcimelyke bedriege- ryen , de vleyenden haat, en 't valfch gelag der zelve, zou kunnen vermyden. |
|||||||
XCIII.
|
|||||||
ZINNEBEELDEN. 247
XCIIL ZINNEBEELfo. |
|||||||
Overtoogen„ licht ze.
|
|||||||
Γ? Een waérelds lift, of menichen magt,
Beneemt des waarheits glans en kragt: Hoe vinnig dat ze word beflreeden, En voor een tyt haar licht gefluit,
Ze brengt op 'r laatft de leugen uit ,
En dringt door 't zwerk der duifterheden. DE waarheit, by't alderhelderfte lichtte
vergelyken , word nooit uitgeblufcht , noch als 't gemeene licht verteert: want het Q~4 is
|
|||||||
34-8 ZEDERYKE
is een duurzaam licht, 't welk met geen dek-
sel kan verborgen worden ; maar alles door- dringt j vermits ze , de kragt der zonne te bo- ven gaande , met haar verlichtende ftraalen door alle tegengeftelde beletzelen fchynt. De- ze waarachtige ziel der heiligheit, dezelve met zyn onwankelbare deugd beveiligende, word als de waardigfte van alle ook billyk in de eer- fte plaats geftelt. Ze is ook de aangenaamfte by God , die van ons in geeft en waarheit wil gediend en aangebeeden zyn. Dewyl ze dan door haar zuiverheit en kragt alle andere deug- den voortbrengt , en de grootfte vyandinne der ondeugd is , zoo word ze ook altyt op 't hevigftevan hare vyandenvervolgt, die, zich in haare duifterheit verbleyende, al hunne po- gingen aanwenden om dezelve uit te bluften, ,Maar ze zullen nooit, noch door openbaar ge- weld noch lift , dit heldere licht der waarheit uitdooven of verdrukken: want gelyk 't kaars- licht , achter een laken gezet, nooit zodanig verduiftert is, of men ziet zyn ftraalen, zo zal ook de glans der waarheit, die veel kragtiger is, door al de wolken dringen, waar mee de Godloozen dezelve tragten te bedekken, 't Is deze hemelfche deugd, die zo lichtelyk de ver- borge en heimelyke liften der onrechtvaardi- gen ontdekt, en zodanig verftoord, dat hunne booze werken der dipfternüTe , eensilags in 't licht gebragt zynde, een ieder de verfoejelyk- heit der zelve doet aanfehouwen, hoewel zy ze zo zorgvuldig onder 't momgewaad van rechtvaardigheit hadden verborgen : want |
|||||
X
|
|||||
ZINNEBEELDEN. H9
het heeft de Goddelyke rechtvaardigheit be-
lieft, dat de kwaade raadflagen der Godloozen geopenbaart, en de werken der ongerechtig- heit befchaamt zouden worden. Dit doet God, op dat andere menfchen, door 't fchandelyke einde der godloozen , de oogen geopent zyn- de, zich van de leugenen en bedrog mogen wachten, en in oprechtigheit en heiligheit yoor God zouden wandelen. |
|||||
á f xcivj
|
|||||
jfo 'ZEDERYKE
XCIV. ZINNEBEELD.
|
||||||||||||
t_/il de fihadttwen zyn geweeken
TT Erwekt de heldere zdnnefchyn
" De zieken geen vermaak ; maar pyn: Wat leid de kranke ziel , gefchonden, Dan fmerte, door zyne ydelheit ?
Als 't licht van Gods rechtvaardigheit
Ontdekt zyn heimelyke zonden. NIemant moet dan deze valfche meeninge
aanneemen, dat zyn zonden door de nagt ; en de fchaduwen zullen verborgen blyven , en nooit
|
||||||||||||
ZINNEBEELDEN. in
nooit uit de duifterheit te voorfchyn komen,
met dewelke hy zyn gemoed jammerlyk heeft befmet. De misdaden der menfchen hebben den almachtigen God tot hun aanfchouwer en wreeker, die niet gedoogt dat ze verborgen en ongeftraft zouden blyven ; maar ze alle aan 't licht doet komen , op dat onze begeerlykhe- den, boosheden, ongeregtigheden, en andere zonden , voor de waereld mogen blyken. Niets is zo bedekt of verborgen , dat hy niet ziet, aanmerkt en ilraft. Wie zal de fchadu- we en de nacht zodanig bedekken, dat ze niet door deze fchynende zonne bekend worden ? En, vermits wy zien, dat de natuurlyke zonne, welke wy dagelyksaanichouwen, zulken kragt heeft, dat ze tot de duifterfte plaatzenindringt, en al de fchaduwen doet verdwynen: wat re- den is 'er dan ora te gelooven, dat men den Schepper, Beftierder, en Rechter der aarde, en wat 'er in is, zou können bedriegen. Laat ons dan de dag beminnen, dewyl wy kinde- ren des lichts zyn -y laat ons dan de waarheit beminnen , dewelke van Godt is ; en de be^ driegery , en onrechtvaardigheden, en alle werken der duifternuTe haaten en vlieden, de- wyl ze ons de itrafïèn veroorzaaken. Och Watis dit leven ellendig! 't welk, door ziekten afgemat, geen leevendmakende zoete lucht tragt te ièheppen, geen aangenaame glans der Zonne , of 't licht kan verdraagen ! maar ze Worden met veel meer ongelukken gedrukt, die in de duifterniiTen van meineedigheit, be- &"og en ongerechtigheit leggende , door ver- fchrik-
|
||||
éòé ÔÔ¸ DERYKE
ichrikkelyke vreeze voor het licht der waarheit
vlieden , en 'er niet voor derven verfchynen, om dat ze door haar tegenwoordigheit de ver- borgenfte misdaden ontdekt, die zy te vooren zo zorgvuldig en zeker dachten verborgen te hebben. |
|||||
XCV.
|
|||||
ZINNEBEELDEN; a^
XCV. ZINNEBEELD. |
||||||
1)e ßantväßigheit is nog grooter.
TT\ E Slang verbeeld voorzichtigheit:
■*-* Ze houd de waereld in zyn weezen.' Maar deze deugd , hoe zeergepreezen, Moet zwichten voor ftantvaftigheit. Die zuil en kragt van alle deugden, Bekroond het eind' met hemels vreugden.' DEn aardkloot, met een flang omringt,
geeft de menfchelyke wysheitenvoorzig- tigheit te kennen, dewelke uit een fcherpzin- nig
|
||||||
%S4 ZEDERYKE
nig oordeel en doordringend verftand voortko-
mende , het leven regeld , de ongelukkige ge- vallen afwend, en met voorzienigheit envoor- zorge zyn geluk bevorderd. En, hoewel ze altyt van God te wenfchen is, op dat wy 5 dezel- ve volgende, wel mogenleeven, en andere, in konften en oordeel te boven gaande, tot een Waardigen roem verheeven worden j zo zie ik nochtans niet dat wy iets waardiger van den heemel können verwerven, waar door wy ons leeven waarelyk gelukkig maaken, alsdeftant- vaftigheit , welke deugd veel grooter als de andere , ons in een geftadige heiligheit beves- tigt, de onthoudinge verzekert, derechtvaar- digheit verdedigt, en de vordere deugden , kragt, en duurzaamheit mededeeld. Wat helpt het my, andere in wysheit en voorzich- tigheit te boven te gaan , en eindelyk met een fchandelyke lichtvaardigheit en vuiligheit van zonden en misdaaden myn laatfte levenstyt te beimetten? Indien ik, door een kleine fmerte of ongeluk gedrukt, van de oeffeninge der rechtveerdigheit en godsdienft word afgetrok- ken j in 't werk der gerechtigheit en heiligheit yertraage , welkers volftandigheit ons geluk- kig maakt, en ten hemel voerd ? 't zal my be- ter zyn, alleen door de beftendigheit van myn geloove , na de eeuwige rufte te ftreeven, als door waereldfche daden verheerlykt te worden, die in de uure des doods geen de minfte trooft geeven, vermits ze alleenlyk , door de eer- zucht gefterkt, de nakomelingen niet als een ydele naam nalaat. In andere dingen, word |
||||||
ZINNEBEELDEN. 25?
de onbeftendigheit door de menfchelyke zwak-
heit verichoont, die dik wils doet ftruikelenj maar deze lichtvaardigheit is altyt verachtelyk en ftrafbaar, waar door de ftantvaftigheit des heiligen geloofs gefchud , de godzaligheit en de Religie der menichen zich na detydvoegt, en een ongeitadig en veranderlyk flag van Godsdienft invoerd. Ik wenfch dat Godt my alleen die lof mag toeftaan, dat myn betrou- wen op hem duurzaam zy, en ik daar door verblyd zynde, uit dit keven tot die gelukza- lige heerlykheit mag overgaan , dewelke voor de geloovigen en de volftandigen in den he- mel word bewaard. |
|||||
XCVI.
|
|||||
2S6 ZEDER YKE
XCVI. ZINNEBEELD* |
|||||||||||||||||||
Ze verward zich.
|
|||||||||||||||||||
D:
|
door zyn yd'le herzen fchimmen
|
||||||||||||||||||
Te hoog, en ftyl, in top wil klimmen,
Verward, en krygt de dood ten deel. Ik wil my in de laagten houwen, En op myn God, myn heil betrouwen: De deugd vereifcht geen Schouwtoneel» |
|||||||||||||||||||
waar
|
|||||||||||||||||||
D
pen,
|
|||||||||||||||||||
E onvoorzichtigheit der vliegen
door ze zich in de Spinnewebben wer-
is hen altyt doodelyk : want in dit tyne
rag
|
|||||||||||||||||||
ZINNEBEELDEN. 257
rag verward, dragenze de ftraffe hunner nieuws-
gierigheit, en worden van de befpiedende fphi aangegreepen, en tot zyn voedzel gedood. Hier door leeren ze zelf de menichen , hoé fchielyk de geenen in hun verderf ftorten, die, uit enkele dartelheit en moetwilligheit des her- te, zich in moeyelyke en gevaarlyke dingen fteeken, die niet alleen onnut, en geen roem toebrengen $ maar in tegendeel een zeker ver- derf na zich fleepen. Onder welk getal eer- ftclyk de geenen zyn, die door hun oordeel en verftand de verborgentheden Gods poogen te doorgronden , en dezelve aan hunne rede wil- len onderwerpen; waardig dat ze in hunne verkeerde bezigheeden en aanmerkingen door de gramfchap Gods worden te fehande gemaakt. Hoe veele heeft 'er deze hoog verheeve weet- zucht in Üe diepte nedergeworpen , en door dezelve middelen verward , en te gelyk be- dorven, waar door ze den roem vanhun wys- heit hadden voorgenoomen te verheffen ? maar deze verwarren zieh ook als de vliegen, die, van den gemeenen en bekenden weg in 't borgerlyke een afkeer hebbende, niet als de diepten en de afgronden beminnende , zich vermeetelyke dingen onderwinden , die in den beginne moeyelyk , en in 't vervolg ge- vaarlyk hunne uitvinders een ongelukkig einde doen zien. Och hoe veel Seianen heeft deze eerzucht
overhoop geworpen, en volkeren ten fpot ge- maakt ! die gelukkig den flibberigen weg der borgerlyke beftieringe zouden betreeden heb- R ben,
|
||||
ij8 ZEDERYKE
ben, indien ze de veilige, tegenwoordige, en
gevoegelyke , voor de harde entwyffelachtige hadden verkoozen! want het is altyt fchadelyk geweefb, zich moeyclyke dingen, het bereik van zyh verftand en kragten te boven gaande, önderwonden te hebben ; daar een verftandig man zich lichtelyk van kan onthouden, de- wyl hy een genoegzaam open veld tot eerlyke daaden en werken heeft, waar in hy zyn ver- ftand en deugd kan oeftenen, |
|||||
XCVIL
|
|||||
ZINNEBEELDEN. 259
XCVII. ZINNEBEELD. |
|||||||
Het nederdalen is gemakkelyk.
|
|||||||
TN E put der zonden is tefchroomen;
"*^ Haar fchyn-fchoon lokt ons licht om laag;
Maar om 'er weder uit te komen
Is onze kracht te zwak en traag.
Door ons gebed, gefmeek , en traanen « Moet God de weg eerft komen baanen. DAt het nederdaalen tot het verderf ge-^
makkelyk is , is het zeggen van Virgi- fcue, kt 't zesde boek van zyn iEneiden. 't |
|||||||
2,6ο ZEDERYKE
Welk wy waarlyk van die menfchen können
zeggen, die, de gedachtenüTedergodzaligheit t'eenemaalvergeeten hebbende, in allerlei zon- den enmisdaaden vallen. Deze nederdalende weg is wel gemakkelyk om af te gaan , maar ze is al- ty t heel moeyely k geweeft, om weer op te klim- men. De wolf laat zich ligtelyk vangen door lokaas van een eendvogel, vaft gemaakt aan een plank, een diepe kuil bedekkende, 't welk hy . aangrypende, hem met een haaftigen val inde kuil doet nederftorten, dewelke hy met een te laat gehuil, en vergeeffche fprongen tragt te herftellen. Veel menfchen heeft de branden- de begeerlykheit des herte in groote gevaaren gebragt, en te gelyk nedergeworpen j God en de menfchen te hulp roepende , en zich o- ver hun vermeetenheit en betrouwen beklaa- gende, waar door ze ter plaatze waren geko- komen, daar ze zich niet konden ontwarren ofuithelpen. Hoe licht vallenze, die, met de liefde der aardfche goederen bevangen, en door de gierigheit verblind, meteenonverzaadelyke, begeerlykheit zyn ingenoomen , en zich tot alle ongeregtigheeden overgeeven? Hoe licht en gemakkelyk vergaan ze, die, aandewelluf- ten overgegeeven , hun leven in de ydele ver- makelykheden des waerelds doorbrengen, en gelooven dat de ziel te gelyk met het lichaam iterft ! Met wat groote fchreeden, of liever met hoe haaftigen loop fnellen ze na 't verderf, die den heiligen Godsdienit met voeten tree- den , «n, alle vreeze Godts uit het herte ver- dreeven hebbende , den hemel verachten , en hunne
|
||||||
ZINNEBEELDEN. 261"
hunne hulpe alleen van hun eige vermoogen
verwachten ! Maar de dood dezer godloozen doet eindelyk zien, hoe licht zy in den afgrond der elenden zyn neder gevallen, terwyl ze ge- waar worden, dat ze door een heel andere weg als de onze tot de eeuwige en hoopeloze ftaat van verloffinge gekomen zyn. Men zeid van de Hermelyn, dat ze liever wil fterven, als zich met de vuiligheit befmetten, met weite zy is omringt. Wy moeten dit kleine dier hier in navolgen, en liever 't leven verliezen, als onze ziel met de aardfche onreinigheden te befmetten $ Godt geftadig biddende , dat hy ons niet aan onze zonden en misdaden wil o- vergeeven, en ons voor de eeuwige pynen be» waaien, |
|||||
Rj XCVIII.
|
|||||
■■■^■■taHMH
|
|||||||
26z ZEDERYKE
XCVIII. ZINNEBEELD.
|
|||||||
Hy gromd, al moet hy fierven.
D En boom in d'oude muur of wal,
Wagt met 't gebouw ook zynen val. Hoewel de zondaars weeld' rig groejen, Ze fterven in de fchyn van vreugd. Dat groeit uit vafte grond van deugd, Zal in der eeuwigheit ftaan bloejen. Ç Oewel wy veeltyts zien dat de goederen
des waerelds de godloozen toevloejen , ie ze fchatten verzamelen, en alles hen na wenfch
|
|||||||
ZINNEBEELDEN. 163
wenfch gelukt, zo bevinden \vy nochtans ein-
delyk , wanneer de langzaame wraake Godts hen achterhaald, dat dit gelukverderffelyk is:, itraffende degeenen , die 't hebben genooten', met een haaftige veranderinge van een eeuwi- ge fmerte. Want dit geluk, op misdaaden en ongeregtigheeden gebouwd, en nietfteunende op den vaften grondilag van heiligheit , alleen voor de eeuwigheit beftendig , kan niet duur- zaam zyn. De godloozen bloeyen niet als om te ver-
gaan, even als de boomen die in de muurenen 't puin der oude huizen groeyen, die alle 00- genblik ftaan te vallen, wanneer deze muuren, door ouderdom en bouwvalligheit los gewor- den , zullen nederftorten. Maar de boomen, in een vafte grond geplant, groejen beftendiger , fchieten dieper met de wortel in de grond, en verzekeren zich beter tegen 't onweer. Zo zyn ook de vroomen , die hun betrouwen al- leen op Godt ftellen , en in hem begeeren te leeven en te bloejen, de liefde der aardfche din- gen verlaatende, die 't gemoed met de aange- naame beeltenifle van de Fortuin í leyen, om t'haaftiger te verdrukken. En gelyk het naauwelyks kan gebeuren ,
dat de geenen, die hun leven in't voeden hun- ner weiluften hebben doorgebragt, het overi- ge niet op die zelve wyze ten einde brengen -, zo is 't ook in tegendeel zeker, dat de gee- nen , die een godzalig en onberiipelyk leven op der aarde hebben geleid , den dood der í godzaligen fterven 5 en tot het gelukzalig lee- R 4 ven
|
||||
264 ZEDERYKE
ven overgaan. Wanneer dan de gedagteniiTe
der godloozen onder de verwoeitingen van de eeuwige verdoemeniiTe begraaven leid, en zy dezelve leiden , zoo zullen de kinderen Gods, met de andere gelukzaligen, indereeuwigheit leven en bloejen, zonder ooit haar groen of fchoon te verliezen. |
|||||||
XCIX.
|
|||||||
ZINNEBEELDEN. 265
XCIX. ZINNEBEELD. |
||||||
Zy zullen te zamen vergaanl
/""»Een klankelooze Faamtrompet,
^1 By Tombenpragt ten toon gezet i
Kan uwe naam hier lang doen leeven: Uw lyk vergaat met al die pragt.
De fchoone deugd alleen betragt,
Die zal een eeuw'ge luifter geeven. 't Ô S een wondere en befchreyelyke zaak ^
Á dat men zo veel menfchen vind, die, hoe- Wel ze niets zo deftig of fterk in de waereld R f zieij
|
||||||
é66 Æ E D E R Õ Ê Å
zien of aanmerken, dat de dood niet verbreekt,
of de tyt en de ongemakken van de lucht niet vernield , en nochtans zo zorgvuldig tragten, om door vergankelyke gedenktekenen hun glorie te vereeuwigen , en den roem van hun naam te verbreiden. Onze ziel is alleen met de onfterffelykheit begaaft, en blyft onbeder- velyk : die zich door oprechtigheit , zuiver- heit , en onnozelheit pryzelyk gemaakt heb- bende , een voortreffelyk gedenkteken in de gemoederen der nakomelingen opregt, *t welk, tegen al de eeuwen beftendig , door geen ge- weld des doods gefch^d of vernietigt kan wor- den. Integendeel, die, door een hovaardige eerzucht onfteeken, door de Faam tragten verheeven te worden , en al hun verftand en zorge aanleggen , om door 't vermeerderen van hun magt en vermoogen een eeuwigen roem te verwerven , en gelooven de regtvaar- digheit en trouw, om te heerfchen, onttraffe- lyk te mogen fchenden, hebben zich nooit een geduurzaam gedenkteken opgeregt. 't Geluk van deze is niet ongelyk met de geenen, die, aan de welluft overgegeeven, genoeg tot het verwerven van een onftervelyke naam den- ken bygebragt te hebben , wanneer ze in een heerlyk marber gedenkgraf worden begraaven en verrotten ; even eens als of men de fteenen niet dagelyks met de beenen zelf zag vergaan. Maar God is alleen het leven van alle dingen, die, wanneer hy onze onderneemingen niet be- «gutiftigt, hemel -ea aarde , en al wat 'er is, : izameplfanrien om onze goede naam uit te . ■ roe- |
||||||
ZINNEBEELDEN. 2Ó7
roejen: hy werkt tevergeefs die dezen werker
van zyn eer en geluk niet te hulpe hééft, en echter de geduurzaamheit van zyn naam be- tragt. Laat dan 't gedenkteken van onze glorie,
het betrouwen op God , een onzondig leven, en een gemoed zyn, met hemelfche liefde in- genomen , waar op wy betrouwende , zelf door de volftandigheit een eeuwige naam zul- len verwerven, en, de praalfteenen der begraaf- plaatzen verachtende, een grooter roem en goed bekomen , als die, in 't midden van hun magt en rykdommen, dien uitwendigen glans al zuchtende verlaaten. |
|||||
C
|
|||||
Æ ED Å R Õ Ê Å
C. ZINNEBEELD |
||||||||
'Dit bleef my na de dood.
Y"\ E dood verfchrikt myn zwak gemoed;
""■^ Maar als ik denk op 't dierbaar bloed
kVan Chriftus, tot ons heil gegeeven: Danïzie ik haar gedaanten aan,
Als 't middel om eens in te gaan,
In 't Hemelhof van 't eeuwig leven. WY zien hier wel de droevige en jam-
merlyke beekenifle des doods , door haar lelyke gedaante verfchrikkelyk, en zoo door
|
||||||||
ZINNEBEELDEN. %6§
door haar opgefparde mond, als holle oog-
plaatzen te vreezen ; maar als wy dit droevig fchouwfpel in Chriftenen, en menfchen van een oprechte Godzaligheitaanmerken, z!o ver- laat ons terftont deze verfchrilckinge, en wy gedenken , dat 'er ons het beginzel van een gelukkiger leven door Word te kennen gegee- ven. En, hoewel de fcheidingevän lichaam en ziel ons hard , en een geweldig verlies der zinnen fchynt te zyn, zo verwekt ons de re- den dezer veranderinge en verhuizinge meer tot blydfchap, als dat ze ons in de laffe vreeze zou houden , die de liefde van 't aardfche lee- ven , en de ingeboore zwakheit gemeenelyk verwekken, 't Is dan dat wy niet alleen door onze gedachten , maar zelf door de oogen be- grypen, dat dit ons lichaam, zo van ons gediend en bemind , niet anders als een Hinkend flyk en elendig ftof is, 't welk ons ook te gelyk de grootheit van de misdaad en de hardnekkige ongehoorzaamheit onzer eerfte vooroude- ren te binnen brengt, door dewelke wy , als door een ervelyke zonden, met onze eige misdaaden vermeerderd , de ftraffe des doods overvloedig hebben verdiend. Maar de liefde van Gods genade, en onbegrypelykebarmher- tigheit zy eeuwig gepreezen , die ons met de zonden onzer eerfte ouderen , en onze eige o- vcrtreedingen befmet, en derhalven de minrte gunfte onwaardig , om Jezus Chriftus onze grootfte misdaden heeft vergeevenj en , dat 'er niet als 't kleinfte gedeelte der zowel verdien- de ftraffe overgebleeven zynde, wy van dezel- ve |
||||
a/o ZE DER Õ Ê Å
ye door »de geringe pynen des doods worden
verloit ; en te gelylc door dezelve tot het ge- lukzalige leven overgaan. Zo dat de dood der .geloovigen niet meer een ftraffe der zonde , maar alleen .een gelukkigen doorgang tot het .hemels leven is: dewyl de ziel, van de banden des lichaamsontbonden, vry, en vol blydlchap na zyn God gaat. Hierom is 't, dat, terwyl zeonderdefmer-
teji des lichaams word los gemaakt, en zich be- reid om te vertrekken, reeds door een heilige hoope die beftendige blydfchap gevoeld , en zich verheugt uit dit elendige tot het gelukki- ge leven te verhuizen. Ik fpreek nog van de jgeloovigen, die zekerlyk weten dat den menich niet geheel door de dood word vernietigt,* maar dat de .ziel, het waardigfte deel, regel- recht na God vertrekt, om den loon van zyn onnozelheit en opregtigheit te genieten, 't Welk weinig van de geenen in acht word ge- noómen , die de dood als een verfchrikkelyke zaak vreezen, en de waereldfche vermakelyk- heeden voor de hemelfche ftellen. Want de menfchelyke zwakheit is altyt met deze dwaas- heit vergezelfchapt ,dat ze, zich in een vermaa- kelyken ftaat bevindende, altyt de vermeerde- ring van de tegenwoordigewejluftbegeert, en God zelfs dikwils verkeerdelyk fmeeken, om hun levenstyt te verlengen, als wenfchendeal- tyt op der aarde te mogen leven. Maar de ze- kerfte fchuld van de natuur is de dood, dewel- ke wy nochtans zodanig door den Middelaar Chriftus können verzoeten, dat wy onberifpc lyfcr
|
||||
ZINNEBEELDEN. %yx
lyk, en zonder eenige zonden voor 't aange- zichte Godsverfchynen, in volkomeblydfchap over onze kwytfcheldinge, wanneer hy al on- ze fmetten weggenomen , en onze zielen met zyn dierbaar bloed zal hebben afgewaflen. De regelen om wel en godzalig te fterven,
zyn door veel heilige mannen befcbreeven, welke wy door deze twee middelen gelukkig zullen nakomen : eerftelyk , indien wy onze elcnden en zwakheit aanmerken; en ten ande- rn! , wanneer wy door yverige gebeden de ge- lukzaligheit van het hemelfche leven van God begeeren. Waar lyk de elenden en onbeften- digheit van dit leven te kennen, geeft de eerfte beweeging, om geen hoop op deze wiflelval- lige onbeftenaigheit te ftellen, die alle ©ogen- blik de verandering en vernietiging onderwor- pen is. In wat ouderdom kan den menfch niet fterven? Wat plaats zo woeft of ontoeganke- lyk, daar de dood geen toegang heeft ? Wafc waardigheit of ftaat, welke de dood niet t'al- len tyde heeft te vreezen ? Hierom zal hy beft doen, die zyn broosheit kennende , de gedag- teniffe des doods nooit uit zyn herte keerd, maar dezelve dagelyks zodanig vreeft als of ze tegenwoordig was. Door deze aanmerkinge neemt den vroomen
zyn toevlucht tot de rufte van een heiliger le- ven, 't welk ons waarelyk gelukkig maakt. Want als de ftervelingen zich zelf in 't midden -der voorfpoeden , in een onbeftendig oordeel, ■ twyffelachtige gezondheit, en ongelykheit van zinnen en oordeel zien geflingert, zieh |
||||
iji ZEDERYKE
in dit oogenblik verblyden, in 't andere be«
droeven : nu beminnen , dan weer haaten en 'verachten ; zo begrypen ze genoeg ongeluk- kig te zyn , en dat ze geen beftendigheit in goede en pryzelyke werken hebbén teverwag- ten, ten zy ze door een hooger oorzaak s na- jnentlyk de gunfte Gods, worden bezield. Ik weet wel, dat volkeren 4 onkundig van
den waaren God , zich door dappere daaden hebben doen uitmunten, en derhalven t'onregt alleen den zegen Gods tot het doen gelukken onzer daden en werken fchyn te vereifchen; maar zodanig is de barmhertigheit Gods over het menfchelyk geflagt, dat hy ook deuitnee- mende gaaven de ongelovigen mededeelt, de- welke nochtans met een veel grooter kragt en luifter in de Godzaligen en de uitverkooreneii Gods uitblinken, 't Is dan zeker, dat zo welde geloovigen,alsdeongeloovigen, voor- treffelyke hoedanigheden des gemoeds en deug- den van God ontfangen, en hem 'er de lof van lcomt, wanneer 't gebeurd dat de Godzaligen, door zyn byzondere gunft, van deGodloozen worden onderfcheiden : want wy alle van na- tuure tot het kwaade geneegen, zouden even als de andere tot alle misdaden vervallen: in- dien wy niet, door den Heiligen Geeft weer- houden , tot een heilig berouw wierden ge- bragt, 't welk God altytbehaagelykis. Wan- neer wy deze Goddelyke ftraalen in ons voelen werken, zo verbeteren wy onze ingeboore zwakheit, en leeren de verlokkingen der zon- den vermyden , waar door wy zyn vexAnkc, Λ
|
||||
ZINNEBEELDEN. 27$
en arbeiden om tot een heiliger, en Godé be-
haagelyk leven te komen. Maar al 't goede, 't welk wy door deze genade doen, beftaat in geen waereldfchen roem of ydele eerzucht: want wy ftaan na geen vergankclyke blydfchap, maar verwachten uit onzen dagelykzen ftryd, tegen de verzoekingen en onze begeerlykhee- den, zodanigen overwinninge, waar door wy met de lauweren der eeuwige glorie verheer- lykt , tot het eeuwigduurende geluk van de beftendigfte ruft en blydfchap zullen verheven worden. Met deze hoope onderfteund zynde, zullen wy de dood niet vreezen, als een ftraffe, en door de vreede Godts verheugt, voor de dreigende ongevallen der tyden niet verfchrik- kenj en , hoewel wy noch dagelyks door moe-· jelykheden en rampfpoeden worden bezogt, zo zullen wy 'er nochtans niet door bezwy ken, maar hoopen , dat deze geringe fmerte des le- vens , eindelyk in een zeer groote blydfchap zullen veranderen, waar door onze ziel zal Worden vervult, niet door de welluften, nu zo 1 hoog van onze begeerlykheden geacht, maar
door een oprechte Tiefde in God , een geftadi- ge rufte van de ziel, en een onophoudelyke I blydfchap, die ons in alle eeuwigheit zal ver-
gezelfchappen. Om dit geluk te verwerven, is 'er geen na-
der of beter middel, als dat wy God dagelyks ttiet hertgrondige gebeden aanroepen, dat hy ons met zyn kragtdadige hulpe wil byftaan, • op dat wy niet door de zwakheit van ons vlees 'dogen bezwyken, en met geen traag gemoed S langs
|
||||
f
|
||||||
174, Æ E D E R Õ Ê E, enz-
langs dien gelukzaligen weg voortgaan, die vol
geftadige ruft en zoet geluk ons tot God doet naderen. En dewyl onze zwakheit zo groot is, dat ons lichaam alle gevallen onderworpen is, en voor duizend gevaaren bloodftaat, met wat zekerder hoede zullen wy ons dan omrin- gen, als met de gene, welke wy met blanden* de gebeden, en innige aanroepinge des herte van God verwerven ? want een Chriften kan niet met grooter verlangen vanGodbegeeren, als den dood der geloovigen te mogen lterven: te weeten, dat hy met een vaft geloove op God zyn onnozelheit en deugdzaam leeven j betrouwende, uit dit leven als uit een herberge vertrekt. De achtbaarheit van andere, hoe·· wel door treffelyke begraafplaatzen, en lof- dichten allerwegen verfpreid, zaleindelykmet de dood en 't verval van deze ook vernietigt [ worden -y maar de glorie van een menfch, op deze wyze geftorven , en de heerlyke kroone op zyn hooft gezet, zal bloejen, terwyl al de , waerekifche grootheden vervallen en vejrgaafl· | |
||||||
EINDE.
|
||||||