HANDSCHRIFTEN EN OUDE DRUKKEN VAN DE
UTRECHTSE UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK
-ocr page 6-gS Utrechts Psalterium (HS.32, fol.iv). Illustratie bij Psalm i.
u nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ua
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
08
8 5104
-ocr page 7-4^oc-l- J-S
Handschriften en Oude Drukken van de Utrechtse Universiteitsbibliotheek
SAMENGESTELD BIj HET 4OO-JARIG BESTAAN VAN DE BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT, 1584-1984
TWEEDE DRUK
UTRECHT
UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK
1984 nbsp;nbsp;_______________
BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT
-ocr page 8-
Met teksten van |
K. van der Horst L.C. Kuiper-Brussen P.N.G. Pesch |
en |
G. Gerritsen-Geywitz (nr. 13-19, 21, 23-24) R. van den Broek (nr. 96) P.C.H. Overmeer (nr. 140-142) J. van Heijst (nr. 143-145) P. van Hees (nr. 146-148) JJ. van Herpen (nr. 149-151) |
Foto’s van en |
T.J. Oliekan (Universiteitsbibliotheek) G. Delemarre (Kunsthistorisch Instituut) (nr. 24, 26, 36, 54, 77 en 94a) |
Indien achter het catalogusnummer een * is geplaatst, is een afbeelding van het betreffende handschrift of gedrukt werk in de catalogus opgenomen.
Afbeelding op de omslag: Pontificale van St. Marie (HS.400, fol.63V), zie nr. 56.
Deze uitgave kwam mede tot stand door een bijdrage van het Anjerfonds Utrecht.
De eerste druk (februari 1984) diende tevens als catalogus bij de tentoonstelling Handschriften en Oude Drukken van de Utrechtse Universiteitsbibliotheek, gehouden van 17 februari tot en met 23 april 1984 in het Centraal Museum te Utrecht.
De tweede druk (maart 1984) bevat op p. 391 corrigenda op de eerste druk.
De oplage van de 2e druk is ten dele aangemaakt op verzoek van de Stichting Historisch Centrum om te dienen als kwartaaluitgave voor het 2e kwartaal 1984.
ISBN 90 6194 384 I
©1984. Bibliotheek der Rijksuniversiteit te Utrecht
Produktie: HES Uitgevers b.v., Utrecht
Produktiebegeleiding en vormgeving: Staelenberg amp;nbsp;Van de Griend, Amsterdam
Zetwerk: Bariet/zetR b.v., Ruinen
Drukwerk: Bariet b.v.. Ruinen
Distributie: HES Uitgevers b.v.. Postbus 129, 3500 ac Utrecht
-ocr page 9-INHOUD
I Handschriften en gedrukte boeken uit kloosters in en rond Utrecht
HET KARTUIZERKLOOSTER (nR. I-I2)
HET REGULIERENKLOOSTER (nR. I3-26)
HET FRATERHUIS SINT HIERONYMUS (nR. 37’41 )
Het Catharijne Convent (nr. 42)
Het Sint Caeciliaklooster (nr. 43)
77eZ klooster S. Mariae in Bethlehem (nr. 44)
Het klooster van Sint Nikolaas (nr. 45)
De abdij Oostbroek (nr. 46-47)
Het Predikherenklooster (nr. 48)
II Handschriften en gedrukte boeken afkomstig uit de kapittels
HET KAPITTEL VAN SINTJAN (nR. 49-54)
HET KAPITTEL VAN SINT MARIE (nR. 55-66)
HET KAPITTEL VAN SINT PIETER (nR. Ti-pj)
HET KAPITTEL VAN SINT SALVATOR (nR. 78)
III Oude drukken afkomstig uit twee grote legaten uit het begin van de zeventiende eeuw
HET LEGAAT VAN MR. EVERT VAN DE POLL (nR. 79'86)
HET LEGAAT VAN HUYBERT EDMOND VAN BUCHELL (NR. 87-95)
IV Verdere collectionering van handschriften
HANDSCHRIFTEN TOT EN MET DE I4E EEUW (nR. 96-IO3)
HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW (nR. IO4-I27)
Handschriften uit de Noordelijke Nederlanden (nr. 104-110)
Handschriften uit de Zuidelijke Nederlanden (nr. 111-114)
Handschriften uit andere landen (nr. 115-118)
LATERE HANDSCHRIFTEN (nR. I28-I51)
Handschriften van Arnoldus Buchelius (nr. 131-133)
Collegediktalen (nr. 134-136)
Persoonlijke archieven (nr. 140-151)
Archief van Prof. J. Ackersdijck (nr. 140-142)
Archief van Dr. H.F. Kohlbrugge (nr. 143-145)
-ocr page 10-Archief van Prof. P.C.A. Gey I (nr. 146-148)
29'
292
Archief van Dr. P.H. Ritter Jr. (nr. 149-151)
V Verdere collectionering van oude drukken
ENKELE BELANGRIJKE PRIVECOLLECTIES (nR. I52-I73)
Collectie Prof. T.J. van Almeloveen (nr. 152-154)
Collectie Prof. J.C. Barchusen (nr. 155-157)
Collectie J.M.C. baron van Utenhove van Heemstede (nr. 158-160)
Collectie Prof. G. Moll (nr. 161-163)
Collectie Jhr. Dr. J.P. Six (nr. 164-166)
Collectie Prof. H.E. Moltzer (nr. 167-170)
Collectie Prof. J. te Winkel (nr. 171-173)
UTRECHTSE DRUKKEN (nR. 182-189)
THEOLOGISCHE WERKEN (nR, I9O-I96)
MEDISCHE EN NATUURHISTORISCHE WERKEN (nR. I97-203)
Lijst van in afliorting geciteerde literatuur
Lijst van tentoongestelde handschriften en gedrukte boeken
Registers
VOORMALIGE BEZITTERS (iNCL. INSTELLINGEN)
-ocr page 11-7
INLEIDING
Vierhonderd jaar geleden, omstreeks 14 februari 1584, richtte de Utrechtse vroedschap in het koor van de Janskerk een stedelijke bibliotheek in, die na de oprichting van de Universiteit in 1636 tevens Universiteitsbibliotheek werd en in deze hoedanigheid tot op de dag van vandaag is blijven voortbestaan. Het vierde eeuwfeest van de Utrechtse Universiteitsbibliotheek lijkt een geschikte aanleiding om de collecties handschriften en oude drukken, zoals deze in de loop van vier eeuwen op basis van het in 1584 bijeengebrachte bezit zijn gegroeid, globaal te beschrijven en tevens aan de hand van een aantal ‘topstukken’ te illustreren. Uiteraard kan in dit kader aan de geschiedenis van de bibliotheek niet worden voorbijgegaan. Deze zal op een uitvoerige wijze aan de orde komen in een medio 1984 te verschijnen bundel met bijdragen van D. Grosheide, J. van Heijst, A.D.A. Monna en P.G.N. Pesch. Daarom kan hier worden volstaan met een kort overzicht dat de collecties handschriften en oude drukken in hun contekst plaatst.
In 1581 neemt de vroedschap het besluit om het boekenbezit van de vijf kapittels en van de kloosters in en rond de stad te confisqueren en in een voor alle burgers toegankelijke stadsbibliotheek bijeen te brengen. De Utrechtse kloosterlingen en kanunniken maken echter weinig haast met het ten uitvoer brengen van deze resolutie en pas na meer dan driejaar worden boeken en lessenaars in het koor van de Janskerk geplaatst: het bibliotheekbezit bestaat dan uit ca. 600 banden met handschriften en gedrukte werken, afkomstig uit de (voornaamste) kloosterbibliotheken en, voor wat een aantal incidentele boeken betreft, afkomstig uit de bibliotheek van het Janskapittel. De overige vier kapittels laten hun boeken onderduiken en weigeren aan de vorming van de Stadsbibliotheek mee te werken. De vroedschap verzoent zich met deze gang van zaken en gedoogt na verloop van tijd het bestaan van zelfstandige kapittelbibliotheken, die in de 19e eeuw deels alsnog in de Universiteitsbibliotheek zijn opgenomen. De eerste jaren leidt de Stadsbibliotheek een slapend bestaan, totdat zij omstreeks 1600 door twee grote legaten, van een beperkte, katholiek-theologische collectie uitgroeit tot een breed en actueel georiënteerde boekerij. De oprichting in 1634 van de Illustre School, de rechtstreekse voorganger van de Universiteit, heeft ingrijpende gevolgen voor de verdere ontwikkeling van de bibliotheek, die nu als Akademiebiblio-theek een wetenschappelijke functie krijgt. Er wordt een bibliothecaris aangesteld, dr. Cornelis Booth, de collectie wordt uitgebreid en de bibliotheekorganisatie verbeterd. Eerst in de loop van de i8e eeuw wordt de invloed van de hoogleraren van de Universiteit op collectievorming en bibliotheekorganisatie duidelijk merkbaar, hetgeen niet verhindert dat de instelling omstreeks 1800 in verval raakt. Als een van de gevolgen van de verheffing van de Stedelijke Academie tot Landshogeschool wordt na de Franse tijd de bibliotheek door de stad aan de rijksoverheid overgedragen. Er breekt dan een nieuwe bloeiperiode aan: de collectie en het gebruik nemen sterk toe en de bibliotheek verhuist van de Janskerk naar enkele zalen van het voormalige paleis van Lodewijk Napoleon, die voor een deel nog steeds in het huidige gebouwencomplex zijn geïncorporeerd. De
-ocr page 12-81
laatste honderd jaar worden door tal van vernieuwingen gekenmerkt: de literatuurvoorziening van de Universiteit wordt niet meer uitsluitend door de Universiteitsbibliotheek verzorgd, maar voor een belangrijk gedeelte overgenomen door de bibliotheken van de diverse universitaire instituten. Momenteel staan deze, tesamen met de Universiteitsbibliotheek voor de schier onmogelijke taak om de enorme vloed van nieuwe publikaties te beheersen. Daarnaast dient de Universiteitsbibliotheek het oude bezit te conserveren en het voor een steeds groeiende gebruikerskring te ontsluiten.
De catalogus is in vijf hoofdstukken opgesplitst, een verdeling die ook in de tentoonstelling is aangehouden. In de eerste twee hoofdstukken wordt een poging gedaan een beeld te geven van de klooster- en kapittelbibliotheken die vóór 1584 in Utrecht en omgeving aanwezig waren en waarvan het boekenbezit voor een meer of minder groot deel - direct in 1584 (i) of pas in de loop van de 19e eeuw (ii) - in de Universiteitsbibliotheek terecht gekomen is. Hoewel de bibliotheek in 1584 werd ingericht, duurde het tot het eerste decennium van de 17e eeuw, voordat de beperkte boekenverzameling uitgroeide tot een breed georiënteerde en daadwerkelijk gebruikte stadsbibliotheek. Deze uitgroei kwam tot stand door de verwerving van de twee genoemde grote legaten (m). Tenslotte komt de verdere collectionering van handschriften (iv) en van oude drukken (v) aan de orde.
I. Handschriften en gedrukte boeken uit kloosters in en rond Utrecht (nr. 1-48)
Wat de Middeleeuwse handschriften betreft, maken de handschriften die uit de kloosters afkomstig zijn ongeveer de helft uit van het huidige totale aantal: ca. 650. Zij zijn met recht te beschouwen als de kern van het handschriftenbezit van de Universiteitsbibliotheek. Ook een belangrijk deel van de i5e-eeuwse drukken of incunabelen - 228 van de nu aanwezige ca. 900 - is uit de kloosters afkomstig. Daarmee is tevens de inhoud van deze kern bepaald. Uiteraard ligt het zwaartepunt van de boeken uit de kloosterbibliotheken bij de theologie: kerkvaders, de grote 12e- en i3e-eeuwse theologen, bijbelexegese en bovenal de mystiek, ascetisch en contemplatief gerichte geschriften die in het laatste kwart van de 14e en in de 15e eeuw in groten getale ontstonden onder invloed van de vooral voor de Noordelijke Nederlanden zo diep ingrijpende beweging die al sinds de 15e eeuw aangeduid wordt met het begrip Moderne Devotie.
Verreweg het omvangrijkst moeten de twee waarschijnlijk even grote bibliotheken van het Kartuizerklooster en het Regulierenklooster geweest zijn. Ook het aantal handschriften en oude drukken dat in 1584 uit die kloosters in de nieuwe Stadsbibliotheek bijeengebracht werd, moet ongeveer gelijk zijn geweest. Over zijn 145 handschriften en 68 banden met gedrukte werken uit het Kartuizerklooster en 144 handschriften en 70 banden met gedrukte werken uit het klooster van de Regulieren. Daarmee vormen deze overgedragen boeken de twee grootste Noord-Nederlandse Middeleeuwse bibliotheekbestanden die tot nu toe als eenheid grotendeels bij elkaar zijn gebleven en niet zoals vele andere bibliotheken verspreid zijn geraakt. Hoewel ongetwijfeld vóór de overdracht aan de Stadsbibliotheek veel verloren is gegaan en bovendien de collectie van de Stads-
-ocr page 13-9
bibliotheek uit 1584 niet volledig in de huidige collectie van de Universiteitsbibliotheek terug te vinden lijkt, bieden de boeken van Kartuizers en Regulieren toch een goed beeld van de inhoud en het aanzien van een i5e-eeuwse Nederlandse kloosterbibliotheek.
Omdat een belangrijk deel van deze handschriften in de twee kloosters zelf geschreven is, kan tevens de boekproduktie gevolgd worden van de twee voornaamste i5e-eeuwse kloosterlijke scriptoria die in Utrecht werkzaam zijn geweest.
Van een derde scriptorium, dat van het fraterhuis Sint Hieronymus, zijn, misschien tegen de verwachting in, slechts drie handschriften in de Universiteitsbibliotheek bewaard gebleven. Zoals in de meeste Fraterhuizen van de Broeders des Gemenen Levens werden ook in het Hieronymushuis ‘pro domo et pro pretio (voor de eigen bibliotheek en voor geld, op bestelling)’ handschriften geschreven. Hoewel de vestiging van de Broeders in Utrecht pas van betrekkelijk late datum is (1475), moet het getal handschriften dat het scriptorium van dit huis geproduceerd heeft, veel groter geweest zijn dan dit drietal, waarvan nog niet eens -evenmin als van de drie uit het Fraterhuis afkomstige handschriften in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel - met zekerheid gezegd kan worden dat ze in het eigen scriptorium geschreven zijn. Groter is het aantal bewaard gebleven banden met 15e- en i6e-eeuwse drukken: in totaal 27 stuks.
Uit de bibliotheek van het oudste Utrechtse klooster, de Paulusabdij, zijn 32 handschriften en 71 15e- en i6e-eeuwse drukken afkomstig. Of dit klooster de beschikking heeft gehad over een eigen scriptorium is nog onduidelijk. Wel is een handschrift in de Vaticaanse bibliotheek bekend dat in 1158 in de Paulusabdij geschreven is.
Van de overige kloosters zijn slechts enkele handschriften en oude drukken bewaard gebleven die bovendien grotendeels eerst langs andere wegen later in de Universiteitsbibliotheek zijn beland.
Omdat de meeste uit de kloosters afkomstige boeken hun oorspronkelijke band hebben behouden, biedt het in dit eerste hoofdstuk beschreven deel van de collectie tevens een overzicht van de 15e- en i6e-eeuwse Utrechtse boekbindkunst, zoals die in het Kartuizerklooster, het Regulierenklooster, de Paulusabdij en in het Fraterhuis Sint Hieronymus werd beoefend.
II. Handschriften en gedrukte boeken afkomstig uit de kapittels (nr. 49-78)
De vijf Utrechtse kapittels hadden, zoals hierboven vermeld, in 1584 grotendeels geen gehoor gegeven aan de verzoeken van de stedelijke overheid om hun bibliotheken ten behoeve van een op te richten Stadsbibliotheek af te staan. Na de opheffing van de kapittels in 1811 werden de handschriften en oude drukken die van de kapittelbibliotheken resteerden, in 1844 officieel aan de Universiteitsbibliotheek overgedragen.
Deze bibliotheken waren als gevolg van de andere organisatievorm en functie van de kapittels, breder van opzet dan die van de kloosters. Naast theologische werken die uiteraard ook hier het grootste deel van de bibliotheken uitmaken, is bijvoorbeeld de juridische literatuur beter vertegenwoordigd, omdat daaraan bij
-ocr page 14-lOj
de kanunniken in verband met de uitoefening van hun bestuurlijke taken duidelijk behoefte bestond. Ook het niveau van de handschriften ligt over het algemeen hoger. Dit geldt vooral voor de handschriften uit de bibliotheek van het kapittel van St. Marie. Twee van de belangrijkste geïllustreerde handschriften van de Universiteitsbibliotheek zijn hieruit afkomstig (nr. 55 en 56). Ook is dit de enige van de klooster- of kapittelbibliotheken waaruit een aantal liturgische handschriften bewaard is gebleven (nr. 56-58). In totaal zijn 37 handschriften en een negentigtal oude drukken uit de bibliotheek van St. Marie afkomstig.
Van de bibliotheken van de overige vier kapittels zijn overgedragen, of in een aantal gevallen op andere wijze in de Universiteitsbibliotheek beland: twee handschriften en 150 oude drukken uit de bibliotheek van het kapittel van St. Jan; tien handschriften en waarschijnlijk een twintigtal oude drukken uit die van het Domkapittel; drie handschriften en acht oude drukken van het kapittel van St. Pieter en twee i6e-eeuwse drukken van het kapittel van St. Salvator.
De kapittelbibliotheken waarvan er enkele een aanzienlijk aantal boeken bevat hebben, zijn daarmee veel fragmentarischer bewaard gebleven dan enkele kloosterbibliotheken. Beeldenstormen, manipulaties om de boeken uit handen van de stedelijke overheid te houden, verwaarlozing en nonchalance - vooral in de i8e eeuw - en niet te vergeten, de bewaarcondities van de boeken in het gebouwtje van het Domeinarchief waar zij na de opheffing van de kapittels in 1811 werden opgeslagen, zijn daarvan de voornaamste oorzaken.
III. Oude drukken afiomstig uit twee grote legaten uit het begin van de zeventiende eeuw (nr. 79-95)
De door de Stadsbibliotheek in 1584 uit de kloosters verworven handschriften en drukken van voornamelijk theologische aard inspireerden slechts weinig burgers tot een bezoek aan de bibliotheek. De belangstelling voor de collectie nam echter aanmerkelijk toe, nadat de stad in 1602 en 1603-1605 twee grote boekerijen als legaat had ontvangen.
De omstreeks september 1602 overleden advocaat van de Staten van Utrecht, Mr. Evert van de Poll, vermaakte tussen de 800 en 1000 banden met gedrukte werken aan de bibliotheek, welker omvang door dit legaat meer dan verdubbelde. Zijn boekerij was niet alleen goed voorzien van actuele juridische geschriften, maar bevatte eveneens een ruime collectie op theologisch, medisch, natuurwetenschappelijk, geografisch en historisch terrein. Zeker uit de aanwezigheid van Franse, Italiaanse, Latijnse en Griekse literatuur bleek Van de Polls grote belangstelling voor het humanisme.
Al snel werd de bibliotheek wederom met vele gedrukte werken verrijkt en wel door het legaat van de voormalige kanunnik van Sint Marie, Huybert Edmond van Buchell, die ca. 3000 drukken aan het bezit van de bibliotheek toevoegde. Meer dan de helft hiervan bestond uit theologische werken, waarbij vroege reformatorische geschriften ruim waren vertegenwoordigd. Deze twee legaten inspireerden de vroedschap ertoe zelf weer geld ter beschikking te stellen voor de uitbreiding van de collectie, die tussen 1584 en 1602 niet of nauwelijks was gegroeid. De inrichting van de bibliotheek werd aan de uitbreiding van het boe-
-ocr page 15-kenbezit aangepast en mede met het oog op het toegenomen aantal bezoekers werden de boeken volgens een aantal onderwerpsrubrieken bij elkaar geplaatst en werd het hele bezit gecatalogiseerd. De verschijning van deze catalogus in 1608 markeerde de uitgroei van de bij elkaar geplaatste kloostercollecties tot een volwaardige Stadsbibliotheek. Dit proces werd rechtstreeks in gang gezet door de legaten van Van de Poll en Van Buchell, waaraan dan ook in dit hoofdstuk uitvoerig aandacht wordt geschonken.
IV. Verdere collectionering van handschriften (nr. 96-151)
Langs verschillende wegen zijn de handschriften die niet tot de Utrechtse klooster- of kapittelbibliotheken behoord hebben, voor de Universiteitsbibliotheek verworven. Het grootste deel is geschonken of gelegateerd en omvat daarom de meest uiteenlopende documenten, van het beroemde Utrechts Psalterium (nr. 98) tot de persoonlijke papieren van 2oe-eeuwse hoogleraren.
Daarnaast zijn in de loop der tijd steeds handschriften aangekocht, ook al hadden die aankopen meestal een incidenteel karakter. In hoofdzaak betreft dit stukken die op één of andere wijze goed in de bestaande collectie pasten of een relatie hadden met Utrecht of de Utrechtse Universiteit. Een aparte vermelding verdient de verwerving, na de tweede wereldoorlog, van enkele belangrijke, in Utrecht geïllumineerde getijdenboeken (p. 249-69).
De omvang van de collectie handschriften is moeilijk in cijfers uit te drukken. Het aantal nummers in de tweedelige gedrukte handschriftencatalogus (1887-1909) bedraagt 1907. In de jaren na 1909 is daar nog een groot aantal aan toegevoegd. Omdat deze nummers echter zowel één enkele brief, als een in vele dozen opgeborgen archief kunnen omvatten, is het misschien beter te vermelden dat de collectie 230 meter plankruimte inneemt, waarmee zij tot de middelgrote van ons land gerekend kan worden.
In de geschiedenis van het boek is de uitvinding van de boekdrukkunst wel de beslissendste ontwikkeling geweest, die op vele gebieden diep heeft ingegrepen. Geleidelijk werd in het laatste kwart van de 15e eeuw het met de hand geschreven boek vervangen door het gedrukte. Hoewel nog tot in de i6e eeuw boeken geschreven werden en bijvoorbeeld de miniatuurkunst in de Zuidelijke Nederlanden omstreeks 1500 nog een bloeiperiode doormaakte, kan gesteld worden dat rond de eeuwwisseling het gedrukte boek de rol van het handgeschreven boek had overgenomen. In bijzondere gevallen of in afgelegen gebieden kan die grens later gesteld worden (nr. 128).
Uiteraard hield na de uitvinding van de boekdrukkunst het schrijven niet op. Ter onderscheiding van de handschriften die tot in het eerste kwart van de i6e eeuw als boek vervaardigd en ‘uitgegeven’ werden en die met het begrip codices aangeduid kunnen worden (nr. 96-127), spreekt men bij handschriften van latere datum, die in de meeste gevallen met een andere doelstelling geschreven zijn -kopij, persoonlijke aantekeningen, brieven, etc. - wel van manuscripten (nr. 128-15')-
Van de in totaal ca. 650 Middeleeuwse handschriften uit deze collectie zijn ca.
-ocr page 16-12)
270 niet aflcomstig uit de klooster- of kapittelbibliotheken, maar via schenking, legatering of aankoop verworven. Inhoudelijk lopen deze codices zeer uiteen, ook al overweegt, ook in dit deel van de collectie, de theologie. Hoewel dit zeker een weerspiegeling is van de inhoud van de handschriftenproduktie in het algemeen, moet toch gezegd worden dat bijvoorbeeld de literaire handschriften in de collectie ondervertegenwoordigd zijn.
De keuze uit deze Middeleeuwse handschriften is in chronologische volgorde tentoongesteld en beschreven. Alleen voor de 15e eeuw is een geografische onderverdeling aangebracht. Om de handschriften naar een ander criterium te rangschikken, leek de Utrechtse collectie - met uitzondering misschien van de i5e-eeuwse Noord Nederlandse theologische literatuur - niet volledig genoeg en is de herkomst, plaats en tijd van ontstaan te uiteenlopend. Naast de ‘topstukken’, waaronder het Utrechts Psalterium ongetwijfeld de ereplaats inneemt (nr. 98) en naast een aantal handschriften die staan voor een grotere groep (bijvoorbeeld nr. 96, 103, iii), worden ook handschriften getoond die wellicht als handschrift niet zo spectaculair, maar des te belangrijker zijn door de teksten die zij bevatten, die in een aantal gevallen alleen in het betreffende handschrift voorkomen (bijvoorbeeld nr. 104, 105, 108, 112, 113). Hiermee kan tevens de fundamentele betekenis onderstreept worden die handschriften kunnen hebben als de primaire bronnen van de cultuurgeschiedenis in het algemeen en de tekstgeschiedenis in het bijzonder, waarnaar het filologisch onderzoek onder steeds veranderende gezichts- en uitgangspunten altijd weer zal terugkeren. Dat daarin handschriftencollecties, naast hun bewaar- en conserveringstaak, een grote rol kunnen spelen en een belangrijke functie vervullen, mag voldoende duidelijk zijn.
Nog meer exemplarisch moest de keuze zijn uit de i6e-eeuwse en latere, niet ‘als boek’ geschreven handschriften. Naast een album amicorum (nr. 129) en twee op zichzelf staande handschriften (nr. 128 en 130), werd de keuze beperkt tot enkele specimina van de belangrijkste categorieën die in deze collectie bewaard worden: de handschriften van Arnoldus Buchelius, de collegediktaten, het zeer grote aantal brieven en de persoonlijke archieven. Geen aandacht werd bij deze tentoonstelling besteed aan de Oosterse handschriften.
Het merendeel van alle tentoongestelde Middeleeuwse handschriften is ontstaan in de Noordelijke Nederlanden, een groot deel daarvan, ongeveer de helft van het totaal, in Utrecht. Dit hoeft geen verbazing te wekken. De bisschopsstad Utrecht is sinds de vroege Middeleeuwen het centrum geweest van het geestelijk en culturele leven in deze gewesten. Het laat zich raden dat de meest tastbare getuigen, de schriftelijke neerslag daarvan, voor een groot deel ook in deze stad ontstaan zijn.
Al in de 12e eeuw moeten in Utrechtse kloosters en wellicht ook kapittels handschriften vervaardigd zijn (nr. 27, 57 en 67). Met de stijgende vraag naar handschriften in de 14e eeuw, ook samenhangend met een aan macht winnende burgerij, begonnen daarnaast lekenateliers hun werkzaamheden. Het aandeel van
-ocr page 17-113
de kloosters in de boekproduktie van de 14e eeuw speelde nog maar een geringe rol. Door een samenspel van verschillende factoren is daarna, in de 15e eeuw, ook voor de Noord Nederlandse gewesten als geheel, een explosieve groei te constateren. Zo bedraagt in de collectie van de Utrechtse bibliotheek het aantal i5e-eeuwse handschriften ruim 80% van de Middeleeuwse codices. Naast de in het algemeen toenemende welvaart in de 15e eeuw die deze explosie mogelijk maakte, moet zeker de invloed genoemd worden die van de Moderne Devotie uitging. De Regulieren van de Congregatie van Windesheim en vooral de Broeders des Gemenen Levens, de beide takken waarin de Moderne Devotie gestalte kreeg, deden als gevolg van hun doelstelling om in gemeenschap te leven naar de oudchristelijke idealen en in hun eigen levensonderhoud te voorzien, de traditionele schrijfarbeid binnen de muren van hun kloosters en fraterhuizen weer herleven (zie ook p. 98-100). De boekproduktie die hier het gevolg van was, kan gekarakteriseerd worden als sober, zonder opsmuk, degelijk en zich aansluitend bij oudere vormgevingsprincipes (bijvoorbeeld nr. 104, 108 en 109). Zij hebben zich vooral ingezet voor de verspreiding van religieuze en stichtelijke literatuur onder de geletterde burgers. Naast de kloosterlijke scriptoria, waarvan in de eerste twee hoofdstukken getracht wordt een beeld te schetsen, waren er in de 15e eeuw zeker ook een aantal lekenateliers in Utrecht werkzaam, die de opdrachten van de bisschop en andere geestelijken, maar ook van de gegoede burgerij uitvoerden. Behalve de soms rijk versierde liturgische handschriften die in groten getale vervaardigd moeten zijn, maar waarvan een groot deel verloren is gegaan, werden vele andere handschriften door deze ateliers tevens verlucht. Zo kon Utrecht ook het belangrijkste centrum van de ‘gouden eeuw’ van de Noord Nederlandse miniatuurkunst worden. Na een aarzelend begin omstreeks 1400 ontwikkelde deze kunst zich snel naar een hoogtepunt in het tweede kwart van de 15e eeuw, waarna de produktie en kwaliteit in de loop van het derde kwart snel afnam. Het zwaartepunt van de miniatuurkunst lag toen al in de Zuidelijke Nederlanden, waar rondom het Bourgondische hof, vooral ten tijde van Filips de Goede, een verluchtingskunst van hoog niveau ontstond (nr. 113 en 114).
Vóór de 15e eeuw zijn slechts enkele op zichzelf staande Nederlandse verluchte handschriften aan te wijzen. Zoals gezegd, trad in het eerste kwart van de 15e eeuw hierin een vrij plotselinge verandering op. Wortelend in de internationale gotische hofstijl (‘Weicher Stil’) van omstreeks 1400, resulteerde dit in een eigen karakteristieke Noord Nederlandse stijl, zowel wat de miniaturen en gehisto-rieerde initialen, als wat de randversieringen betreft. De belangrijkste geïllustreerde handschriften uit deze vroege periode stammen hoogstwaarschijnlijk uit Utrecht. Daarnaast was er een centrum in de nabijheid van het hof van de Gelderse hertogen. Over de plaats(en) en de verhouding en wisselwerking met Utrecht bestaat nog veel onduidelijkheid. Een in dit verband belangrijk getijdenboek werd nog niet zo lang geleden voor de bibliotheek aangekocht (nr. ii9). In het tweede kwart van de 15e eeuw komt het zwaartepunt definitief in Utrecht te liggen. De grote geïllustreerde Historiebijbels en de vele overgeleverde getijdenboeken leggen hier getuigenis van af. Dat er zelfs een soort massaproduktie bestond, kan blijken uit een in de literatuur vaak aangehaald verbod van de stede-
-ocr page 18-Hi
lijke overheid van Brugge uit 1426 betreffende de import van met name Utrechtse miniaturen (zie p. 251).
De kunstenaars zelf blijven voor het grootste deel in de anonimiteit. Voor Utrecht is in recente literatuur het beeld ontstaan van een samenspel van ateliers en individueel opererende ambachtslieden en kunstenaars die vaak in steeds wisselende samenstelling de opdrachten uitvoerden. Dat verklaart ook waarom aan veel handschriften meerdere kunstenaars hebben meegewerkt, wat echter tevens de onderscheiding van de afzonderlijke handen en de identificatie daarvan in veel gevallen uiterst gecompliceerd maakt. Toch treedt een aantal kunstenaars duidelijk naar voren. In de literatuur zijn zij van ‘noodnamen’ voorzien, zoals de Meester van Otto van Moerdrecht (nr. 6), de Meester van Zweder van Culem-borg, wiens werk over een periode van ongeveer twintig jaar te volgen is (nr. 120 en 121) en bovenal de onbetwistbaar grootste, de Meester van Katharina van Kleef, misschien een leerling van de Zweder-meester, die vooral in de zestiger jaren van deze eeuw in de belangstelling kwam toen een aantal aan deze meester toegeschreven rijk geïllustreerde getijdenboeken tevoorschijn kwam, waardoor het belang en de originaliteit van de Noord Nederlandse miniatuurkunst onderstreept werd en een duidelijker beeld van zijn oeuvre kon ontstaan. Met het z.g. Pontificale van St. Marie bezit de Utrechtse Universiteitsbibliotheek één van de belangrijkste handschriften die, zo niet door de meester zelf, dan toch zeker in zijn atelier vervaardigd zijn (nr. 56).
Hoewel de Utrechtse collectie niet representatief is voor de Noord Nederlandse verluchtingskunst, zijn toch enkele belangrijke voorbeelden aanwezig, waarnaar hiervoor verwezen werd. Aparte aandacht is besteed aan de getijdenboeken (nr. 119-127).
V. Verdere collectionering van oude drukken (nr. 152-210)
In het laatste hoofdstuk komt de verdere collectionering van oude drukken, d.w.z. boeken gedrukt in de 150-180 eeuw, aan de orde. Aard en herkomst van deze ruim 60.000 werken uit het bezit van de Universiteitsbibliotheek worden aan de hand van een aantal ‘topstukken’ geïllustreerd. Deze drukken werden door de bibliotheek op diverse wijzen verworven: door schenking of aankoop en als gevolg van een aantal vroedschapsbesluiten waardoor Utrechtse drukkers in principe verplicht werden van elk in de stad gedrukt boek één exemplaar aan de Stadsbibliotheek af te staan. Van de door de bibliotheek in de loop der eeuwen gekochte of ten geschenke ontvangen privé-collecties worden er in dit hoofdstuk zeven besproken, die tussen 1712 en 1928 zijn verworven en alle geheel of voor een belangrijk gedeelte uit oude drukken bestaan. Omdat de Universiteitsbibliotheek één van de om vangrijkste collecties i5e-eeuwse drukken in Nederland bezit, wordt aan de aard en de herkomst van deze incunabelen, die voortbouwend op het bezit van de kapittel- en kloosterbibliotheken in de loop der tijden zijn verzameld, afzonderlijk aandacht besteed. Ondermeer als gevolg van de zojuist genoemde depotplicht voor Utrechtse drukkers, bezit de bibliotheek een zeer uitgebreide verzameling Utrechtse drukken, die aan de hand van acht voorbeelden geïllustreerd wordt. Deze specimina zijn een enkele keer (nr. 182-184) vanwe-
-ocr page 19-’5
ge de markante positie die juist deze twee boeken in de geschiedenis van het Utrechtse drukkersbedrijf innemen, gekozen uit de reeds in het tweede hoofdstuk besproken collecties. Een volledige inhoudelijke beschrijving van de zo omvangrijke collectie oude drukken ligt ver buiten het bestek van deze catalogus, waarin echter wel een aantal belangrijke of goed vertegenwoordigde categorieën afzonderlijk worden besproken: theologische werken, medische en natuurhistorische werken en atlassen.
VERANTWOORDING
Op de volgende uitzonderingen na, zijn de hier tentoongestelde handschriften beschreven door de conservator van de handschriften van de Universiteitsbibliotheek, drs. K. van der Horst, de gedrukte boeken door de conservatoren van de afdeling oude en bijzondere drukken, mevr. drs. L.C. Kuiper-Brussen en drs. P.N.G. Pesch.
Mevr. dr. G. Gerritsen-Geywitz die een onderzoek naar de handschriften van het Regulierenklooster instelt, werd bereid gevonden het hoofdstuk over dat klooster voor haar rekening te nemen. Prof. R. van den Broek beschreef de tentoongestelde papyrus (nr. g6). Deskundigen werd verder gevraagd een bijdrage te leveren in de vorm van de beschrijving van de in de bibliotheek aanwezige persoonlijke archieven die op enigerlei wijze hun bijzondere belangstelling hebben; dr. P.C.H. Overmeer, drs. J. van Heijst, drs. P. van Hees en de heer J.J. van Herpen beschreven respectievelijk de archieven van prof. J. Ackersdijck (nr. 140-142), dr. H.F. Kohlbrugge (nr. 143-145), prof. P.C.A. Geyl (nr. 146-148) en dr. P.H. Ritter Jr. (nr. 149-151).
Behalve naar de bovengenoemde zes personen, gaat onze dank verder uit naar prof. J.P. Gumbert en mevr. dr. A. Korteweg voor hun waardevolle adviezen betreffende een aantal handschriften.
Ook danken wij dr. A.F.J. Annegarn, dr. F.F. Blok, dr. M.P. van Buijtenen, dr. D. Grosheide, dr. A.K. de Meijer O.S.A. en dr. C. Vellekoop voor hun aanwijzingen, en drs. G. van Thienen voor de bereidwilligheid waarmee hij ons inzage heeft gegeven in de drukproeven van zijn Incunabula in Dutch Libraries (idl). Tenslotte zijn wij drs. G. de Haan en mevr. drs. R. van Tuijl zeer erkentelijk voor het kritisch doorlezen van de kopij.
K. van der Horst
L.C. Kuiper-Brussen P.N.G. Pesch
-ocr page 20-ip’ï, ■
M‘ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•ïü’^ ')t'^'i-'gt;-f )'s^ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-'i;- '‘'
Vi» 4H' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ï;-'’?,.'«’//i nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'• '
■rîp-, Lf. l'îh.. i-l-Wï.l • 1 ƒ,-.. i:' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.. ,s' ■■■v'.Âî'” V”- ■ nbsp;nbsp;’
alrimü' •»)«■•»'fiquot;-quot;’ -m.—■*•'■ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■ ■■ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,U‘f»-gt;-i«k.fß.)iV?4!e!W.^iK«
■»♦t. 5M«--'î,'“» '■ '• nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■ , nbsp;nbsp;nbsp;, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. î - . A- v gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' nbsp;nbsp;'lt;« I-
, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.•.-•■.«*. •■’•Jquot;' 1--
, ■ iu-î nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-ô.'- f- • Vr’/gt;. ' 'î*AM / -A p,’»î4'
-‘■-'H''*
' t «'■ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ' •( t'i* ’ MJ ' am; i^'-n'.HKj
tj ^Asin^itS nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;î-î'’t.r-’^; j •
. . nbsp;nbsp;, J--. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘ '.'il nbsp;nbsp;nbsp;' gt;-■. '• ‘
* nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;f nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’ ' nbsp;nbsp;' ' nbsp;nbsp;nbsp;«H“ i‘ •’ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;d
.- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A 'I,' -S • '. J i.^ V. ■ v-'. t’ a:.;' ■' ■•.' '•■«
‘iih, .sï''^-S.-ï*'/ÿ*1.5J'-rtÂ,îj4'-„»ï'iJr'îV* ■ •‘“'* nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J,’’'!7-.,“7,''.'JlV,Â4Jf.îJvii^T«ç,v^
nÿ--*''’ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;PÇ* ■”gt; ■■’:.'■-■*/gt; ,-'* • ■**
, ’îc * nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J#4î»sgt; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.'* î î ■'
, jt.lt;i -.i.* *.)!« 'îifi .»-!^\$ÂÂw ƒ€gt;«'(.Ar ,-,*
•' '■'■■■. üÿ^yMwÂÎT •«n''Οiî'?V-f/’^‘’S5l’.-.^
' J ;v l,'*’ •i‘sit:;^'.-lt;'gt; ' i*’’' 'quot; ' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' * '.'•
'-..V nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7*w««' :i'«^
S‘.-.-’i' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*gt;■ .rt îi y-ii*“ V«n M ,f.xgt;' ƒ
.h.A.. %.. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-U {, - -»*lt;4. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ï*f ’’ÿ'-
•‘T;iî*«*»*'.«'•-■* igt;'î- '• \
« nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»■ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-î ■ nbsp;nbsp;nbsp;'•■•• nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'■ nbsp;nbsp;■’;
‘vtsr/iiï'
lt;ï-r.iösP'-'-’ä.' *T'. --’
. . ‘Z» A'-';--li', 3? ‘:-'K ' ■ ' , 'J
-ocr page 21-1’7
Xgt;ï3oïiOv'ttp nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.0
hlt;6 , nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-,.....Ik«6 ' Wtn^a«»Ht«pe(t.Jp»2^
^lt;wtigd*ßrt ^\vFab RHi^iunr tÂî.4p»M»f 6t -*• i« .)M^ ttitg«
■ «*^»4 nbsp;nbsp;ƒ «gt;MmW,^4(v«HHé* ßlU nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• •n^ftûUi^ ^*iiM(tâ4r0M4lt;44 Vm ffttnfUMS fhb ffaiê fhtit ^hi fkm wUitats 4m»Uh4 «^Umn 0 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mft»»»»« ÎÂ|ift 0» p»«lt;ft a» Ip tHH»^. mlt;lt;|2i lt;««^ w ^»mlt;ù^(p» n^ttpêmze^ifite tx^tapfam Mtân yû* «g lt;WHlt; t*fet46 lt;i4iT««étc^ßf ♦wfïa»*^ lt; ali4 «4 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;r gt;Hß»»iwÄm‘ «* ßiU« vß((4^4iM fpuptn«? atom« JbtmrWMx 4Maor* nf 2tt ' ÿlt;n4tM M4Ö«r*«MHlrt*U'4t’ß«*HU.4^rt«* tHlt;cUnn /Ïu*m2,lt; lt;gt;gWi|»^«Ça «* «ib^ è iw»«'lt;r4h^.p' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9i^ît Htùwe nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»«4 amigt;tt^» j?te «»r |
0»Hto itfbtMMé «0 HÛAttti^rtuw ^rfhtfico ]xqw4^»unpt 4ögt;Ä mp« ïlï^Âi^iptîSe îwnwi 4^* v»wc*r nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wißt- mx. iXr 4 (tA^i n*r4^»Ult;f^n («î »«4»*»«»* ^ßii^ tnth0*UUgt;f*é tttd ^bffiifi nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VHrlt;tlt;r î»t^quot;«0 4Hhtlt;fkt»^w »itUtpieti6 Hrtßr îgt;t4' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J«*» 4ilt;4u(^ ii nithu^ {mHlt;^ ß«i 4miM(}4ißit gt;4 ftlMW bgt;»M 4gt;’^»pwïttHgt;Mlt;«4W^|wlt;ilt;r(V M»hMÙ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»MftU lt;tu«^ (iS»t ixftff »Mt* M» 4|tw nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vfti 4^»* nS fblü Umu «ruf (Jfwntui ftwî nutji«) «w«- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4l*»^At«'i- *p «»U-»h)H4p(tf 'i£3(ta Hi/oê lt;mtnj^t{M^{x»»iM4Hiutu^ gt;x^ Hk9di nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i]^ ßgt;{lt;rtf hucMT Umtl lèb «fttM v»Mlt;r$ lt;u nî»^t- lt;»aut(e et fer nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«^mtw^cUffc ta 5«* (jtuud fi6gt;vjbneM^4 fwMa ifiti** IUM fU? fallut tgt;n(m»td« «r ^*•»4 nn4atH6'j«gt;.'Hht nnetmt^* gt;hlt;gt;2^ (2*1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;)Mlt; «'AKitUuS' Ætnmte «tntem ^totJKUMHmuuft nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ar^ litnü tfkl 2e fpa nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vtMtÎFt vpTtfttie^r üHflbi |
6 HS.252, fol.44r
-ocr page 22-
mmrini-cxjft aaotîtra •^■.'^^.^’•«'^^tpnonfitTnejgliefiirmnlêomBn ' ^^^■;3nlt;»pk6’1|lt;Tonnniânu»fKtnfh»ôCoq»fp’jn bàlerommi ad cnûlôft rr Omeriom jdipni;ß jÿC -«üfpiï mofté »p«Mß mcriB» biMmJ Vniie pa -“■ ' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘rtara î»n»i«t.€f pnûrur p0 e pfê oamafi-tne. tiTuGia^lerawia«» îrlt;pàlt;Bqjinb?cpf»'i- “.^i^ Ÿfmfcoiwlt;V**^“”****’*”*®* ****'*• ; gl Oi*Qxgt;(Mt: (10 qM lt;t icffé nô tetr jft* boe cmm * -vdMBawdunoahojfaBBrnpmouctaratjrâ: fi lt;|MO i«¥ô»« fnichi« (tilk li irnbâ»-lM ' 'qgt; qm s bm tjUUno Jlt;J *lt; mnflanulLi* % j UM te qgt;tj* bofarrr mcAt ODcrpa» bifft qa intxrnnoahq« Mlt;baelt;ia«lt;qugt;llt;ptoC4âMi .tnturlr^^r^ Mlt;npfi:attkTo pUKtniae» T tramp;tnnsanodtûopbo j(iqiafiY«Ücfi»nè bt; • 2 djtrHibentcrxopiojbofRTcmrq^rogaé ^o(»aâlt;al(iwgan«£plt;mtvroHilt;j p«» biffwi«»« bifpttfami« nrc antbubeióem lô:r: inbae bK» pucD MMBodaiB :quo aie pabtdo ▼ ^Mmd(a(BpanaR'.lt;Sbtâp«llt;iainquttjpfta /.^yyiawobo seiB doqwa tuatfuper md on meo. pamcûidattD ut aitpnpuuootatotboiee afadhi«Ptffin3mu«qgt;l«qMpofliimttâ:qlAi -ertngnuedVqai mea rrfupaterterae tnq toits tdhjAauRTdlûrfieeMgèigitur (ton: /tbtqlubw^alûroillrrc^nsiitrabi^tno: LjrBMMTCot iMv Bobtj blutôt) erbSrr^nte ^tplabrnaratê *fano( cm obt te s Ugt;ras 4* ■ntbtû pneêbâârqltchr âbos «remsiero '•oahbÊfrrlcftoxpaaapbvmictiuscptcur« adanOncniius l^cu tendûtor a mro br a nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nrobojpuaerendurât.4^ofirurctlegena gt;3^fa1hdutg^al0ngimbo:a liquj breuiarunt lludafhoo magisbu apca ÿn«gt;fai£eeRictnr p^tnÿurâ(r£mn-S{rlt;gt;n}gt; |
f^0cnvrntumrqgt;(nnvnKtMt'aae;rf«gt;hMtf «HJ tèr îrufvjljr botu^M-irc nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Jfô /iwicmûdiaitmunûifaaaialibua mandat* cum mmundû mcbil bomdTrplüt-ttMiia^ uo tcfbaméro pQ vgt;lilt;gt;nnn que psti) (»««at ortenfjMeêaabfit bneJMeqtpmunettim mundû mwÿ mrrotw t m «M mcvvo e tr celo rc2{vairir:qä tnt • mû dauit M ne 0ne bmitf Jnt» b^ar ad abatâq’ mtr rrogaev-qu^agnaaochndrl^ e^to dCmtreuer-fiin : a pileastorlês llt;T4W*qtôrj jMt,pj;c-meextert fün tbaÙ tr tma cg'pa lt;nbsp;ÖTÖvsqj mb expnatur vtôt dieonami. mterro^aeô-abiabam btn fue Sqnû mnnaafionc (uitput Interro^iao. ^^pb^vbriulfustttrocara« nontlb nd \äar.§ nanoiiotbmpei« errate biibintt lepminua patnaló ejlJftHfma ad qône» “jpxM’fati.Jrvlj f«ûdj-'lt; aalSiao pare pam afo .leromnwd.'jt^OOtp rptam oie léî^« acre pcolriinn aenranoraîo tit eeop«« trnpauuR uo Ç^d olRetum HparatoqP ‘Hrrjxtxe.pmpainiB an BRcba ragiracöepin^cb j. Incrnmu er eg« ' bnguamoit!earanihini0uebamME(M(ttbMQ ' lxbrafsimMenit:trfcrc4iKMipaHcavolKmîa que er finago^a qb Icüru« aecepat. (t Hwo bafard inqiat «)ö poltabuectCme^ Xnibnit ct iÿifjeerênellt;irtnnnafidbnueectrrnnt;ut ««»bgt; pmmiri« ad fenbedu ttâTuolarê. (IM qutöufqi m pns faaenOrrü q: tm otarano admemtHöttrni pura« eptamuregoloiao pmeranü ir eefpeiiarr Pmikbrruê refpnfio ' oê ad eaq IrfiileiM aimedend q fmgub ma gno^vohtmmûmdigêt od^utaeôe : ouab? tm qudHûeubs pcrrnnlC«;nô q* nô pMuenm « ad lUaA afaq'd rcQuntrre ‘fed lt;f ab doqur--enômdvm» (rrrutlianonrolêt ernouanan«» Ltano Fmôe Tntr cditr : et bnpua wluenmtt* bt%ré 6r bau A Ptfpurattdû. Verte e^irdo qind pbceat : vtmne eptân bremratr èâjo obitdi» Ptgri : an nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Itbroe 9lui. |Qam aonj^eneAtnipijRopauhadromanoAeplè lt;nbsp;(bamoîrareâafionemagmbceDdpurjiar-cr . trmûdi« arcpoimnidi« jijUnîleuUKO plà PHreruiR«tbi^imiemrem(pnêngt;{rnu«rn iônBbHomuBijrêzcrutwnuBtpmPHbmi tr ** Ipû lëôbbrû m m.nnb?babra*que ronflaia d -bi irdiure nipw:neme cOnnes tmnâ tenm tare-qutledutnêfmefblolèmattpntaf. Kntr bnstrjlt;|pjgt;bteumaiibgt; queeplê nieStrenaT •, qutdoa^TidêturaAneQaveaüpftuba« |
39 G fol I rariora, fol.5r
-ocr page 23-
icpnui^jim nunlïiimfTlirai)fis * injTWunptrfaffl-fîn . ..„opniaiifrff:fiipflitf mt nu fliîûinan tpifto •^Wrtifliinr iinpdlfrfs. riirnUiiiföifanoliunia ^annoCfmionftraniftr 'mn.öuoii niitii fniirt ^^•aiittshonunft otnipa • J, ** unar tr nafniins «rtir roinKaunnrfimiKutf .^»nun nar main noßto (tlmno (ôpioban. Anr uantmtr jWttgwnö öiiifria ftmnr^ ƒ*. (wnpjlana.frgtnnana j ‘ iua antjiiatp irannaao V* cnnipra ftrattpvtola minoftnadnmipiims aiirrpiunintsiiiintarr. |
A •* QiitöPtrii ûraiirnoHÛ é opttsuinttmoptirton î’îttf :iUnîtntiPu8(p inir isanniaiurùianiro y niiûsœnftgüT.âlctan * j.teia rrrcipnw in frpni F aginmuiistfiilnnlaii . • înraïutïKftiCnînflaiMi \jwpoU8 iif^ anHnnifn amiiiaanimamnscr anplanapioDaratidii r inter iias^niincirpalff nnosmöiTOttjiinrl niiûsanmigntrdaüù ratos mfePiiutr pain pnutispuigaiiminr: tontotpoiPtsnarnttn* frmfertauantmtrnm ^niîiiar.iÊfttrtrûîi^t ntsnonfoitimcmiipia natôpofiitrauamoir înaonti.r»gtonrir^t UPtmaitfmPms.ttr pniisinirtntimsantt mrnsinttrffoînûnnf tiUusargwanirîftûaô’ maionsaumnrtftm föinonrrrpniaginta tfttoloaomstùtaonf nutoiiraflmûisftft^ |
55 Hs.ßi^^ fol.i52r
-ocr page 24-20 1
66 X fol 4 rariora, fol.i6r
121
{«»CCAlHiOlLVfyn üwiLUNOw.ncin IDIWÜÇtPKJVOiVk: lAsnvï lîiNlfcffivr MIDiîASiTUkP;.' |
ACKOCIi nunîAMQyAMüc KVM QUOPflA.MIA lUKifSniCU^DÎCVÎl SUSAQUASIVM QUÜD fjAVCIVMSMUHPA 4IIiWrfM.'*OfU.lt;VO îfOÜUWilWWOWDf (lull iîOM^^'IA QVAKUMQUffACin rîiCirjK.A6VK;iu(k -:cgt;KSicif^iriifJOiJlt;;ic |
sfDrAwauAMr'’: ci.fQvmrk0i(ii- UIKTVîAjAfîA- i ï ,U î 0lOtJOtJUSUi.ÇVK' l IMfUIWJUPUJO WfQUirfCCAIOJt.f5 iwgt;;ow«Uo{UiroR. qUOK'lAMKOUirü’-UlAMfUjrOiLUW innkiw.’ioKUM riAiwi |
AV!-;iCfwnî fifo rvliMfPiiAils; sj; rgt;ÎHiIKVL'IR.K‘. îfS. K-unrkiSJcriWûK VtWIkUK'ÎIK'VKVM AnUfkSUSO.MKl. irAPVfR-susxr.KiiiVi |
.ts.v.;MrAMwuiwcu UfOKUM firAOiCI AMUJANûâlîluCUM iViKABHA-lWCAfllî nos-iioüs S^BrAWJ-TAîiUOî uwciûQvnuR.Amogt;' |
MïVOCOWîUkSAsi' tos GOAUHXlCOk'rtnv lU^UMAfAÄBiö- 'V «MlOMMOWUMîfM HUÎ rkAfDîCAN^ .i^SOIXnADMftlUff MfU)£SîV iÇOHODif |
98 HS.32, fol.2r
-ocr page 26-22 I
knnitni initniii tiltwtn a^iiucjr lt;r.
moi pimmffiMte
(SnMttKi lt;»)lt;■ bcce fii»# nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;|iu nin)fi
|Um /n«4»lt;t’lt; ■■■niH ^le /ir ur ft ^■ugt;(lt;angt;F (iMKr^qiianln ftt ui
t‘«)« ouiiniiiM tCTHfWMb niotnii bitt luitniinrt non human« ii/iip |Mm Fnlhf ^huiina qm ^«niUn itllituhotranficnbuf R^tm lt;t nmhinn niumti« Ihm? hlt;qiutl«i)2 tn|htiiimii«.-’tn ftriptiiM p«ftnti ftufenttnnä hiiiint llt;!h«)iftigt;it^
II4 HS.42, fol.Iv
-ocr page 27-123
iig HS.5.J.26, fol.gSr
241
201 AB 352 rariora, plaat 34
-ocr page 29-I
Handschriften en gedrukte boeken uit kloosters in en rond Utrecht
-ocr page 30-261
HET KARTUIZERKLOOSTER
Eén van de twee best bewaarde Middeleeuwse Noord-Nederlandse bibliotheken is de bibliotheek van het Kartuizerklooster Nieuwlicht (Nova Lux) of Bloemen-daal dat even ten Noord-Westen van Utrecht gelegen was. Hoewel het oorspronkelijke aantal veel groter geweest moet zijn, zijn toch 145 handschriften en 68 banden met gedrukte werken in de Utrechtse Universiteitsbibliotheek bewaard gebleven. Bovendien bevindt een vijftal handschriften uit dit klooster zich in andere bibliotheekcollecties. Mede doordat er veel archiefmateriaal van en over het klooster is overgeleverd, is er geen ander Noord-Nederlands klooster (en bibliotheek) waarover zoveel bekend is.
De bibliotheek - en dan vooral de vroegste periode, tot ca. 1430 - is het onderwerp geweest van een zeer uitgebreide en diepgaande studie van Prof. Gumbert uit Leiden. De ongeveer 50 handschriften die op grond van deze studie aan deze periode konden worden toegeschreven en die de kern van de bibliotheek zijn blijven uitmaken, kunnen beschouwd worden als het oudste bibliotheeksbestand uit de Noordelijke Nederlanden. De hier getoonde handschriften zijn dan ook voornamelijk uit deze periode gekozen.
De Kartuizerorde is in 1084 gesticht door de H. Bruno. Vanuit het eerste moederhuis, de Grande Chartreuse, van waaruit de orde met vaste hand bestuurd werd, verspreidden de Kartuizers zich over Europa. Vooral in de 14e eeuw beleefde de orde een grote bloeiperiode. In 1336 werd het eerste Kartuizerklooster in de Noordelijke Nederlanden gesticht: Geertruidenberg. In 1392 volgde onder de naam Nieuwlicht (Nova Lux) het klooster bij Utrecht, waar echter pas enkele jaren later, in 1395, onder de eerste abt Tideman Graewert het eigenlijke kloosterleven een aanvang nam. Tijdens het Utrechtse Schisma werden de Nieuwlichter monniken gedwongen in ballingschap te gaan (1427-28), waarvan zij pas in 1432 konden terugkeren. De jaren rond 1430 vormen dan ook ten gevolge van deze politieke en religieuze troebelen een duidelijke caesuur. Tot de oorlog met Spanje, zo verweven met de godsdienststrijd in de tweede helft van de i6e eeuw, kent de geschiedenis van het Utrechtse klooster geen schokkende gebeurtenissen. Omstreeks 1579 echter werd het voortbestaan onmogelijk. De monniken werden gedwongen hun huis te verlaten en zich in de stad te vestigen.
De Kartuizers vormen een zeer strenge orde. De monniken zijn onderworpen aan een veeleisende discipline en volgen een ascetische levenswijze ver van alle vormen van opschik, exaltatie en geleerdheid. Zij brengen het grootste deel van hun kloosterleven door in hun cel, op gezette tijden afgewisseld door gemeenschappelijk koorgezang en door gemeenschappelijke maaltijden. De kloostergemeenschappen waren meestal klein, 12 tot zelden meer dan 24 monniken. Het Utrechtse klooster vormt daarop geen uitzondering. Van verval en verslapping die de meeste kloosterorden in de loop der tijden gekend hebben, is bij de Kartuizers nooit sprake geweest.
Hoofddoel van de orde is een ongestoord contemplatief leven in mystieke verbondenheid met God; in armoede, maar met voldoende materiële basis om deze
-ocr page 31-I
HET KARTUIZERKLOOSTER
i27
levenswijze niet door uiterlijke zorgen in gevaar te laten komen.
De schrijfarbeid was voor de Kartuizers geworteld in een zeer oude traditie. De handarbeid die iedere monnik moest verrichten, bestond voor een aan zijn cel gebonden Kartuizer bijna vanzelfsprekend uit het schrijven van boeken. In de eerste plaats was deze arbeid, die ook als vorm van ascese beschouwd werd, gericht op het eigen zieleheil en dat van de leden van de gemeenschap waartoe de monnik behoorde; niet zozeer - zoals later bijvoorbeeld bij de Broeders des Ge-menen Levens - met het oog op verspreiding buiten die gemeenschap om in hun levensonderhoud te voorzien. Waarschijnlijk hebben alle monniken van Nieuw-licht zich wel met schrijfarbeid beziggehouden, de één meer en beter, de ander minder en op een lager niveau. Door de verschillen die te constateren zijn tussen de afzonderlijke monniken, wordt duidelijk dat er geen sprake is van een georganiseerd ‘Scriptorium’ waarin een geplande produktie plaats vond. Zij waren geen beroepsschrijvers, maar waren vooral gericht op het vormen van een voor hun doelstelling welvoorziene bibliotheek, voornamelijk voor eigen gebruik.
Van de ca. 50 bewaarde handschriften die vóór de caesuur van ca. 1430 in de bibliotheek aanwezig waren, is ongeveer de helft binnen de kloostermuren vervaardigd. De voor de bibliotheek belangrijkste monnik was ongetwijfeld Zweder van Boecholt (ca. 1350-1433) van wie in totaal ongeveer 2000 beschreven bladen bewaard zijn gebleven (nr. i en 2). In een groot aantal handschriften liet hij verder zijn sporen na in de vorm van een ex-libris, inhoudsopgaven en zijn verdere pogingen de inhoud van de aan zijn zorg toevertrouwde boeken toegankelijker te maken. Ook trad hij waarschijnlijk op als coördinator bij het vervaardigen van bepaalde handschriften. Naast hem hebben in die tijd Martinus van Schiedam (Î 1420) (nr. 3 en 4) en Henricus Milde de Culemborch (Î 1436) een belangrijke rol gespeeld bij de opbouw van de bibliotheek. Voor de latere periode springen de namen van Hector van Moerdrecht (f 1465) en Wermbold van Leiden (f 1517) eruit.
Het klooster is nooit geplunderd, ook niet bij de invoering van de hervormde religie in de stad Utrecht. Toch zijn zeker veel boeken uit de Kartuizer bibliotheek verloren gegaan. Versleten exemplaren zullen in de loop der jaren wel zijn opgeruimd en bovendien lijken de Kartuizers (overbodig geworden?) boeken te hebben verkocht. Voordat de bibliotheek omstreeks 1584, op last van de magistraat, als deel van de stadsbibliotheek in het koor van de Janskerk werd ondergebracht, zijn, naar het zich laat aanzien, vele boeken, met name de teksten die de monniken in hun eigen cel bewaarden - rneestal een Brevier, enkele andere teksten en een exemplaar van de statuten van de orde - en de liturgische boeken, ‘elders’ ondergebracht. Behalve twee handschriften van de statuten en één Bijbel (in de Kon. Bibliotheek te Brussel), zijn echter van deze kategorie geen handschriften meer aanwezig. Wel bezit de Universiteitsbibliotheek een exemplaar van een gedrukte editie van de Opuscula van Bonaventura, dat door de monnik Rudolphus van Oudewater in zijn cel is gebruikt.
Geschat wordt dat de bibliotheek vóór 1430 bestaan moet hebben uit ca. 200 handschriften, waarvan er zoals gezegd, een 50-tal bewaard zijn gebleven. Toch kan aangenomen worden dat op grond hiervan met de nodige voorzichtigheid
-ocr page 32-28
I
HET KARTUIZERKLOOSTER
een beeld van deze bibliotheek gegeven kan worden. Enige kernpunten volgen. Een aantal banden met Heiligenlevens door Zweder van Boecholt zelfstandig samengesteld, vormt een belangrijk bestanddeel van de bibliotheek (nr. 2). Misschien het meest interessante deel van de boekerij bestaat uit teksten van de mystieke en contemplatieve literatuur van Pseudo-Dionysius tot Gerard van Zerbold, met het Corpus Dionysiacum als kern (nr. i). Van de grote kerkvaders had bovenal Gregorius de aandacht van de vroege Nieuwlichters (nr. 3). De overige kerkvaders waren slechts met enkele teksten vertegenwoordigd. Later, in de tweede helft van de 15e eeuw zijn een aantal van die opvallende lacunes aangevuld (nr. 7). Van Bernard van Clairvaux zijn uit deze eerste periode niet minder dan vijf banden aanwezig, waarvan nr. 5 de interessantste is. Bijzonder veel belang moeten de Utrechtse Kartuizers gehecht hebben aan de Bijbelcommentaren van Nicolaus van Lyra. Geen van zijn werken ontbreekt dan ook (nr. 6).
Zoals gezegd, zijn uit de Kartuizer bibliotheek 68 banden met gedrukte werken in de Universiteitsbibliotheek bewaard gebleven: 55 banden met incunabelen en 13 met vroeg i6e-eeuwse drukken. Werken gedrukt na 1518 ontbreken. Heeft het klooster de laatste decennia van zijn bestaan geen boeken meer aangekocht, of hebben de monniken bij de opheffing van het klooster alle recente drukken zelf meegenomen? Voor het merendeel bevatten de bewaard gebleven drukken teksten uit de mystieke en contemplatieve literatuur; ook de kerkvaders zijn goed vertegenwoordigd. Uit het Kartuizerklooster bezit de Universiteitsbibliotheek acht juridische werken; vanzelfsprekend ontbreken hierbij de voor het kerkelijk fctuÆiÊÿÂ recht zo beangrijke Decretalenverzamelingen van de pausen Gregorius ix en
Bonifatius vin (nr. 8) niet. De aanwezigheid van een aantal klassieke Griekse en Latijnse auteurs binnen een streng klooster als dat van de Kartuizers wekt op het eerste oog enige verbazing. Teksten van deze aard werden echter niet door de monniken zelf aangeschaft, maar door weldoeners van buiten het klooster geschonken of gelegateerd. Het klooster zelf verkreeg uiteraard niet alleen klassieke teksten als geschenk: ook juridische en theologische werken vonden op deze wijze hun plaats in de kloosterbibliotheek. Het belangrijkste legaat was afkomstig van een Utrechtse leek, Christophorus van Aemstel, die, getuige een inscriptie in één van de door hem geschonken boeken (nr. 9), meer dan 60 stuks aan het klooster vermaakte. Hiervan zijn in de collectie van de Universiteitsbibliotheek nog één handschrift en 17 incunabelen (nr. 9) bewaard gebleven. Ook andere leken en priesters, die zich in vele gevallen, zoals ook Van Aemstel, binnen de kloostermuren lieten begraven, vermaakten hun boekenbezit of een deel daarvan aan de kloosterbibliotheek. Intredende monniken verrijkten eveneens een aantal malen het boekenbezit van het klooster (nr. 6).
Het in Utrecht bewaard gebleven deel van de Kartuizer bibliotheek is omstreeks 1584 niet als geheel in de stadsbibliotheek opgenomen. Een aantal boeken is eerst na een omweg in de collectie terechtgekomen. Zo bevatte bijvoorbeeld de bibliotheek van Mr. Evert van de Poll (nr. 79-86) die de stad in 1602 als legaat verwierf, een aantal boeken uit Utrechtse kloosters en kapittels, waaronder een incunabel uit het Kartuizerklooster (inc. 416).
Zoals de handschriften zelf over het algemeen zeer eenvoudig en sober zijn uitge-
-ocr page 33-HET KARTUIZERKLOOSTER
voerd en een afkeer van alle vormen van opsmuk laten zien (vgl. tekst bij nr. 6), zo ook beantwoorden de binnen het klooster vervaardigde boekbanden aan de eis van eenvoud en bescheidenheid die zo kenmerkend is voor deze orde. De meeste handschriften en gedrukte boeken uit de Kartuizer bibliotheek zijn nog voorzien van hun oorspronkelijke leren banden, iets wat overigens het unieke van deze bibliotheek nog accentueert.
Vóór 1430 komen twee hoofdtypen voor: de gladde band zonder enige versiering (nr. 10) en de band die voorzien is van een eenvoudig ruitpatroon van blinde fi-letlijnen (nr. ii). In de latere periode werden soms kleine ronde stempeltjes aangebracht. Het belangrijkste stempeltje is een wereldbol bekroond door een kruis: de verbeelding van de ordespreuk ‘stat crux dum volvitur orbis’, nu nog het wapen van de Kartuizer orde (nr. 12).
Omdat de boeken door de monniken uit de bibliotheek ter lezing naar de binnen de kloostermuren gelegen cellen meegenomen werden, had het geen zin de boeken te ketenen, zoals in veel middeleeuwse bibliotheken ter beveiliging gebeurde; geen van de banden uit het Kartuizerklooster vertoont dan ook sporen van de bevestiging van een ketting. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR J.P. Gumbert, Die Utrechter Kartäuser und ihre Bücher im frühen fünfzehnten Jahrhundert. Leiden 1974; H.J.J. Scholtens, ‘Necrologie van de Utrechtse Kartuizers’. Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht, 71(1952), p. 37-150; Hulshof-Schretlen, p. 6-7 en PI. I, 24 en 20.
I nbsp;Pseudo-Dionysius AreopAGITA, Celestis seu angeli
ca hierarchia; Robertus Grosseteste (Lincolnien-sis), Commentarius in angelicam hierarchiam.
HS.281
Utrecht, Kartuizerklooster (geschreven door Zweder van Boecholt), 15 mei 1407.
Perkament. 151 fol. 248 x 186 (178 x 123) mm. twee kolommen. 34 regels. Schrift: cursiva.
Oorspronkelijke geheel gladde en onversierde kalfsleren band uit het Kartuizerklooster.
Het eerste (precies) te dateren handschrift uit het Kartuizerklooster. De tekst wordt op fol.i5iv besloten met: ‘Explicit. . . par fratrum Swederum monachum ordinis Carthusiensis. An(n)o domini Millesimo quadringesimo septimo. In die beati Servacii episcopi ( = 15 rnei 1407).’ Het is een volkomen regelmatig en volledig onversierd handschrift, geheel geschreven in de cursiva van Zweder van Boecholt. Zweder heeft in de jaren rond 1407 gewerkt aan het bijeenbrengen van een compleet Corpus Dionysiacum, de werken van Pseudo-Dionysius de Areo-pagiet. Dit corpus heeft bestaan uit vier banden, waarvan er twee zijn overgeleverd: dit handschrift dat de door Robertus Grosseteste in het Latijn vertaalde tekst van de Celestis seu angelica hierarchia met Grosseteste’s commentaar daarop bevat en Hs.79 met, naast een aantal kleinere teksten, de zogenaamde derde vertaling (Extractio) van het Corpus van Thomas Vercellensis en twee vertalingen van de De Mystica Theologica. Twee delen met respectievelijk De Ecclesiastica Hier-
-ocr page 34-3°!
I
HET KARTUIZERKLOOSTER
archia en De Divinis Nominibus zijn verloren gegaan. Het Corpus vormde daarmee de kern van het interessantste bezit van de vroege bibliotheek van Nieuwlicht, de teksten op het gebied van contemplatie en mystiek, en beantwoordde zeker aan een levende behoefte. Veel gebruikssporen in beide handschriften leggen er getuigenis van af dat Zweder deze teksten niet plichtmatig afschreef, maar ze ook gebruikte en bestudeerde.
Na een uitvoerige inhoudsopgave van Zweder zelf (fol. 1-7: een apart toegevoegd katern), volgt in dit handschrift de Prologus in Opera Dionysii van Maximus Confessor (fol.Sr-gr) met een toevoeging van Grosseteste (fol.gr-1or) en een Signacio Capitulorum, een beknopte inhoudsopgave (fol.iorv, met in de marge ‘Notule (aantekeningen)’ van Grosseteste. Daarna volgt - op de hier getoonde opening -de tekst van Pseudo-Dionysius zelf (‘Omne datum bonum. . .’) (fol.lov-iir), steeds onderbroken door het commentaar van Grosseteste (‘Eorum qui hunc li-brum. . .’) (fol.iir). Bij de tekst en het commentaar ontbreken echter de marginale Scholia van Maximus Confessor die Zweder hier achterwege heeft gelaten. De Engelse bisschop en geleerde Robertus Grosseteste (1168-1253) was één van de belangrijkste middeleeuwse ‘voorlopers’ van de exacte en experimentele wetenschap. Roger Bacon was één van zijn leerlingen. In 1235 werd hij bisschop van Lincoln in welk ambt hij zich sterk op de zielzorg richtte en zich heftig keerde tegen diverse misbruiken in de kerk. Behalve zelfstandige werken op het gebied van de logica, natuurfilosofie en theologie, vertaalde hij een groot aantal Griekse werken in het Latijn. Naast teksten van Aristoteles en Joh. van Damascus, behoren hier vooral ook toe de mystieke geschriften van (Pseudo-)Dionysius de Areopagiet.
Omstreeks 500 heeft een anonieme auteur een aantal mystieke teksten geschreven die hij op naam stelde van een Athener, Dionysius, lid van de Areopagus, die zich na Paulus’ prediking tot het Christendom had bekeerd. Vóór Erasmus werd, op een enkele uitzondering na, aan het auteurschap van Dionysius niet getwijfeld. In deze geschriften wordt een poging gedaan een synthese tot stand te brengen tussen het Christelijk en Neo-Platoonse denken. Uitgangspunt is de hiërarchische ordening van alle zijn. In de tekst van De celesti Hierarchia in dit handschrift wordt de bemiddelende rol van de engelen behandeld. Tussen de transcendente God en de gemengd geestelijke en stoffelijke mens zijn de negen koren der zuiver geestelijke engelen geplaatst die tussen God en de mens bemiddelen. In onderlinge hiërarchie geven zij ‘het zijn’ in steeds zwakkere mate door aan de mens in zijn streven naar vereniging met God.
Het Corpus Dionysiacum dat al in de ge eeuw door Joh. Scottus Eriugena vertaald werd, heeft in oost en west een grote invloed uitgeoefend. Vele commentaren zijn er naast dat van Grosseteste geschreven, o.a. door Hugo van St.-Victor, Albertus Magnus, Bonaventura en later door Meister Eckhart en Joh. Tauler.
[K.vd.H.] LITERATUUR Gumbert, Die Utrechter Kartäuser, vooral p. 91 en afb. 4; S.H. Thomson, The writings of Robert Grosseteste Bishop of Lincoln 1235-1253. Cambridge 194O1 P- 55‘5® 78-80; Rob. Grosseteste, Die philosophischen Werke. Vollst, in krit. Ausg. besorgt von L. Baur. Münster 1912 (Beiträge zur Geschichte d. Philosophie d. Mittelalters, 9), p. 35.
-ocr page 35-1 HET KARTUIZERKLOOSTER
i3i
»15?- h ^ *gt;*»*^ fo
ftftUK
? 4|»»*'9k?rn trttii
ptruti■ fn^ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5#»«r
*1 agt;1^j3^ ffi
5?»^
rw nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«i|gt;lt;n.6«Mlt;t/t.lt;e
Avt^rofj»# Ü^^fnuhtxf d^.lt;H aüïuf gt;ti
gt;»,a t^f»c(hut irS .Ifo.
(TÜfAàe »atfJSr.trt^YClf^
^fkinn! Ï£'((lt;V/0 t-^fi'tiK iitttn^at^trf fi^ ffMre Glt;» gt;lt;^ f'il^c^t,ß^r^a- p^l y»»**/
1tCt wü i-ttna-ïftSiJn^pu: lt;*i rùitiofi nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;f tf2
iK’p *)t4in4«lt;«.tf4*|^^lt;i«ilt;lt;t'âî-
M*4»lt;^^ fx^ee rdrïlbH^
(^C'dotfit ï'p’f ct nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■
larf tfo nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;d^tna tf}’,
dgt; cy^ticHt fï^afpï diZÄ
fÜ4i (0
pUP’K nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;t-d .fo.*t;
fit fïl^ tl» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fttiftitt 0
tKßi nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ƒ•lt; cgt;kh-
fiÏ
4^**O4F if^tff^
cvl^bf^gt;4-^^quot;■’ nbsp;nbsp;ft-/»
lt;ra^Jilt;i!«M2ZUâM?t»i ’'*’'lt;lt;^‘ t' ‘
A I Ki tui ,«•ƒgt;!lt;.
^-J—^/tJir .n-ifi f-v nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;R-)
-S»«^ :^1gt;I - Jv»gt;n« lt;)fii{nfi
lt;j nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' *»lt;h*#i»»»lt;i
iSm tiâv- tryii-^fi'itf.
*fpi^ Umk^ lt;’ifti-tgt;n-gt;lp evltb' htè- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;nbsp;9ó^*4tt^
ante*m^togt;lt;e mOvi^ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ifpTÏnHfl.’Jin
Mt ojgitt .«9F •Ttt4tlr»gt;f\ «iitffïhtff*, ÿ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tijf*erif^iït t‘a
2 nbsp;nbsp;HS.391’’’ vgl. 131, 155, fol.23r
1
HET KARTUIZERKLOOSTER
2* Passionale (Bd.III). nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HS.391 (iii)
Utrecht, Kartuizerklooster (geschreven door Zweder van Boecholt), 14.26.
Perkament. 210 fol. 315x215 (219-233x137-148) mm. twee kolommen. 40 regels. Schrift: cursiva. Oorspronkelijke kalfsleren band uit het Kartuizerklooster, eenvoudig versierd met dubbele filetlijnen langs de kanten van de platten en de diagonalen.
Het laatste deel van een drie-delig Passionale, samengesteld en geschreven door Zweder van Boecholt en voltooid in 1426, een j aar voordat het kloosterleven in Nieuwlicht ten gevolge van het Utrechtse schisma onmogelijk gemaakt werd. Dit Passionale vormde met nog enkele andere handschriften (waarvan een Vitaspa-trum - Hs.390 - bewaard is gebleven) een grote onder leiding van Zweder samengestelde hagiografische verzameling die binnen het klooster een belangrijke functie vervulde. Niet alleen werd de lezing van de lijdensgeschiedenissen en Heiligenlevens, waaruit een Passionale bestaat, beschouwd als een goede manier om de monniken zich voorbeelden ter navolging eigen te doen maken (‘Validiora tarnen sunt exempla quam verba (Paus Leo de Grote)), maar ook werd het Pas-sionale in het H. Officie gebruikt. Tijdens de metten werden hieruit de lijdensgeschiedenissen gelezen, die grotendeels gerangschikt zijn volgens de Heiligenkalender.
Met recht kan dit handschrift Zweder’s levenswerk worden genoemd. Had hij bij het samenstellen van de andere handschriften van deze hagiografische verzameling een leidende en coördinerende functie gehad - hoewel hij hierin ook zelf stukken geschreven had -, de drie delen van dit Passionale, tesamen 1400 pagina’s, zijn volledig van zijn hand. De Heiligenlevens zijn bijeengebracht uit verschillende bronnen, waaronder een Passionale van het Domkapittel wel de belangrijkste geweest is. Ook uit het Speculum Historiale van Vincentius van Beauvais werd, vooral in dit laatste deel, veel overgenomen; behalve Heiligenlevens ook enkele andere teksten. De inhoud van dit deel bestaat uit: fol.2rv: Indices; fol.3-81: Heiligenlevens voor november en december; fol.83-88v: Heiligenlevens naar Vincentius van Beauvais, Speculum Historiale; fol.88v-97v: Vine. v. Beauvais, De progenie soldanorum etc.; fol.98-107: Vine. v. Beauvais, De Karolo Magno; fol. 108-124V: De instructione presidencium in tronis ( = Joh. Guallensis, Bre-viloquium de virtutibus antiquorum principum)-, fol. 125-210V: Vita S. Bernardi (bhl, 1211-16 en 1222-27).
De beide overgeleverde handschriften van de hagiografische verzameling (dit handschrift in 3 delen en Hs.390) zijn origineel compilatorisch werk en behoren misschien daarom tot het belangrijkste wat in de vroege periode in Nieuwlicht is voortgebracht.
Ook bij dit handschrift valt de eenvoud weer op. Behalve rubricatie en de eenvoudige rode initialen, komen in de twee eerste banden slechts drie wat meer versierde initialen voor. Dit alles is eveneens door Zweder uitgevoerd. Zo ook de tekening in de ondermarge van fol.23r van deze band, bij het hoofdstuk De cruci-fixioneymaginis Christi (9 november): de vijf lijdenswerktuigen (kruis, gesel, spij-
-ocr page 37-I
HET KARTUIZERKLOOSTER
133
kers, lans en doornenkroon) en de vijf wonden van Christus. Deze primitieve illustratie is het enige spoor van een teken‘kunst’ in de vroege handschriften die in Nieuwlicht zelf ontstaan zijn (vgl. nr. 6) en onderstreept nog eens de soberheid van de Kartuizers. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.j
LITERATUUR Gumbcrt, Die Utrechter Kartäuser, vooral p. 80-90; afb. 21-26; fol.108-124: K. Heeroma, ‘Nieuwe Middelnederlandse fragmenten’ Tijdschrift v. Nederl. Taal- en Letterkunde, 76(1958-59), p. 178-198 (als Latijnse paralleltekst uitgegeven bij de publicatie van fragmenten van een Middelnederlandse vertaling).
3* Gregorius Magnus, Homiliae in Ezechielem pro-phetam. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HS.89
Utrecht, Kartuizerklooster (geschreven door Adam van Scoerl (Hom. 1-7,10) en Martinus van Schiedam (Hom. 7,11-22), (kort voor) 1411.
Perkament. 154 f01.310x212 (210-225x141-144) mm. twee kolommen. 34-38 regels. Schrift; textua-lis.
Van de kalfsleren band is alleen het achterplat oorspronkelijk: waarschijnlijk in het Kartuizerklooster vervaardigd. Eenvoudig versierd met driedubbele fi-letlijnen langs de kanten van de platten en de diagonalen.
Het grootste deel van dit handschrift is geschreven door de Kartuizer monnik Martinus van Schiedam: fol.46-154. Op fol. 154 besluit hij zijn tekst met: ‘Expli-ciunt . . . omelie . . . scripte per fratrem martinum de scyedam ordinis carthu-siensis prope traiectum. exceptis sex primis omeliis (Hier eindigen de Homeliën . . . geschreven door broeder Martinus van Schiedam, monnik van het Kartuizer klooster bij Utrecht; uitgezonderd de zes eerste Homeliën)’. Deze eerste zes zijn geschreven door een andere monnik uit hetzelfde klooster: Adam van Scoerl. De overgang ligt middenin een zin van de zevende Homilie van het eerste boek. Het voorafgaande register op de Homiliën is geschreven door de al meer genoemde Zweder van Boecholt (fol.i-14 in cursiva) die zijn inhoudsopgave dateert op 5 januari 1412, waarmee het handschrift zelf gedateerd kan worden op (kort voor) 1411.
De werken van Paus Gregorius de Grote vormen één van de zwaartepunten van het bibliotheekbezit van het klooster Nieuwlicht. Al vóór 1430 bezat de bibliotheek handschriften van al zijn werken. Een aantal ervan is geschreven rond 1410, wat waarschijnlijk maakt dat er omstreeks die tijd bewust naar gestreefd is om de complete werken van deze kerkvader ter beschikking te hebben. Van de vier kerkvaders (naast Gregorius: Augustinus, Hieronymus en Ambrosius) werd Gregorius in Nieuwlicht het meest gelezen en bestudeerd, omdat zijn denkwereld goed aansloot bij de doelstellingen en uitgangspunten van de Kartuizer orde.
Gregorius de Grote (ca. 540-604), de ‘laatste Romein’ zoals hij wel genoemd wordt, stichtte na een wereldlijke carrière in 575 in zijn ouderlijk huis te Rome
-ocr page 38-34'
HET KARTUIZERKLOOOSTER
(hiuibi
' -^^jnpironiflin jwwtHfift’f hbj» 11 ff ”* 1 ' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mn/h» «quot;ie icihb^cjc bbiiï ~ rnitB^ 1*1« }l Oiamp;lll? t ttöitcwt-,^ boutö ucOiiiS tcCöM-nö plsoiit-ptti nbsp;nbsp;Munt cvutti ci«ö l»lt;Ca 4quot;« fr« «“IB BlltFtno ï ,»r5o: cöquot; Ribm q tüHxft £ 'UiGoimHc«« e oU(ui*iaz ValuMh tti£ «nep««’« nm SusCir f t ,)«(■ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Al«; «!(«? haiZ^llcfCMau bifui twitv obCu nMtgt;0 uebufiö tcgitui*gt; ur WB Fe« »lu^ rtclioT Tt^ioulB 'kilBAp'/ nl, na i|tf I« i^uJfir (on^liAli-lBiiT «c gon na oUïaiMié'«i-Am fïimopt (cthuAtc. ftaHu tHOiai ijgigt;lt;««i»4 ■Ift« pentiUc fi-ês rsiffinii. rmfiai itaGs Ar mifhnb (enCb^ pOirFîx quia VAIcM* Iuat6 nntim-Hinaitg I Tw pHu-bAoonib^ ainiftinii • h) £»ï pil niTA nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fntiyi»-,' tn ' (oDpi'a ^fiiF «kflui «iiiiliiitEl-. p» to nut* (lt;u6 es a. wi Ce utMmiiiot c'^'p Co«- (lt;ptu lt;o-Ccpiiur t^BuA ïijïhwa CatCTtuul-ht O^tHutC • ^^l£. CIÛ Cn^unn pc «ttïx ££!«■ atUm »o fulBae *ntu C*tt quia potvii-aiudÄ'^nm? Alitequot; (ami oc qi etquot; f(uM«iâ «i Multiÿ iniiÿ aiio*f/(» liia aluco Cf cwhu'.^ta lut^t/ec twquot; ^cll-C^titi Ÿ £^ fl Hieiitc'iiicA'nigitaaoiw' tMCAfirpotilcA Qc^ûr.'biôur |
tfmifpciic nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;leuont-, ^bHu Hî tffutë lifltóe c~ ap^qiioû «gj^im/ fea po««^ Zqt noft^iH itvi* Ooiquot; p«tp3lt;» Oh' P«im4''Ï«„V1£^gt;«o ®r,4“î*_?î*î? nï(lt;ni^lw««iÔ F evatoto au tijTacniiifl tMC«Oô*qi*t«^^io «« lio poft^jîntff« « nuitaà-iftê bie ft« ê fiij, «lt;c ,«««4 a«! .•«r«o Diivit* ttic itti«quot;- lt;^i£ti“‘4 »‘lOiia «AiTnijo,iF*,iftiM*A piiitfarfiir ftaUf nbsp;nbsp;t}!® ipioO fi'cWt-’^r(nie faamic • J^omiiaiF tici-o ^uteoi aïo (i(i2i (piiiiâ q*auna^lfctats cepit- luaioKiit- ¥ r fi«c i» ilifu U- tisniâUiCottê'biaM-.''i|i- mj-uofli ua(cat- Ztfuof auiuâ^l,« etc fiic llJrli? OieciHf. ^enip*) «A ^i|^l)cHlc replt;t--T'lt;ociinoiii6 f«c iiuna pofiiiraitBiie.^ph A^ nJi et- viB( KiOoiice ahî .rqiiU incite ipê cquot; «1111,9 «pirr^nïfnii £pugt;iii6 toAcÿini : iiiië 1gt;^ loqh^Oiotte viibGimo eetfuT ta Auuo htßmgnaniö tii*C tiÂÿ^pi)« rt«phm«iï pmA ciT loAcittin (•«gc fticAt-rbAbiloniâquot; SÜCbuetr^tJfia a'ftrOA Ujci'uCjIi lltOtM'cAptlulMtC (ubtilgtS-’^W' totcciMO Âim poff^jjntffa S etut tAÿ-^^{elt;r qiu|pe «iiniA Ccbee^i Aÿ p9 cApHuitAtv pinf rq*eqe rtfiéf^plÿA CM taOcifint 1lt;^c B«ic lt;gt;•$ ê’ Ztiffmtdtttuig •l'çgiiAiiàw-.-jtoO- otpHii*«,« ven, tutfî^Zc tecipe 1 ti fetÎA cenr tubiA cap hiutA6'q?tgt;tgt;îcti«ilt;» anuo^lfa ttifuniF -ulrunÂquot; tntciiAT .1|^iiIblt;î |
3 HS.89, fol.gor
-ocr page 39-I HET KARTUIZERKLOOSTER nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;135
een Benedictijns klooster, waartoe hij ook zelf toetrad. In voor de kerk zeer moeilijke tijden werd hij in 590 tot paus gekozen. Al snel bracht hij verbetering in de deplorabele toestand waarin de kerk verkeerde, zo de basis leggend voor de Middeleeuwse machtspositie van de kerk. Grote invloed heeft hij uitgeoefend op het gebied van de liturgie en kerkmuziek (Gregoriaans). Zijn geschriften hebben in de middeleeuwen een grote indruk gemaakt. Volgens de legende zouden zijn teksten goddelijk geïnspireerd zijn, nadat hem de Heilige Geest in de vorm van een duif was verschenen. In de miniatuurkunst wordt hij dan ook vaak schrijvend voorgesteld met een duif op zijn schouder. Zijn belangrijkste werken zijn zijn Moralia in Job, waarin Gregorius, uitgaande van zijn commentaar op de onwankelbare en deemoedige Job, een volledig moraal-theologisch stelsel ontwikkelt - wat hèt moraalhandboek van de middeleeuwen is geworden - en zijn Dia-logi, opgebouwd rond de levensberichten en werken van de H. Benedictus van Nursia. Daarnaast behoren ook zijn Homili'én (Bijbelexegeses in de vorm van een preek) tot zijn belangrijkste werk. De bekendste zijn de 22 Homeliae in Ezechielem, gehouden in 593. Acht jaar later deed Gregorius ze uitgeven. Deze Homiliën zijn niet in de eerste plaats exegetisch, zeker niet tekstkritisch, maar opvoedend en herderlijk gericht. Moralistische en ethische aspecten krijgen de meeste aandacht en zijn gave om op indringende en succesvolle wijze te preken komt goed tot uiting.
Fol.gor: Praefatio van het tweede boek van de Homiliën. De eerste Homilie begint in de tweede kolom: ‘In vicesimo et quinto . . .’. Alle 10 homiliën van dit tweede boek zijn gewijd aan het tempelvisioen van Ezechiel (Ez. xl, 1-47). De eerste letter (Q) is een van de zes in dit handschrift met penwerk versierde initialen (litterae floratae). De overige initialen zijn zonder penwerk, wel met uitgespaarde ornamenten, zoals ook in het rood van deze initiaal. Het penwerk bestaat uit motieven die ook door anderen binnen het klooster gebruikt worden, alleen is dit in het hier getoonde handschrift op een wat meer fantasievolle wijze gedaan, waarschijnlijk door Martinus zelf. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.j
LITERATUUR Gumbert, Die Utrechter Kartäuser, vooral p.103-105; afb. 68-74; W. Neuss, Das Buch Ezechiel in Theologie und Kunst bis zum Ende des xii. Jahrhunderts. Münster 1912.
4 Johannes Ruusbroec, Ornatus spiritualis despon-sationis. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HS.282
Utrecht, Kartuizerklooster (geschreven door Martinus van Schiedam), (ca. 1405-1410).
Perkament. (2), 109 fol. 180x120 (120-132x80-90) mm. 24-26 regels. Schrift: cursiva.
Oorspronkelijke kalfsleren band zonder versieringen uit het Kartuizerklooster.
Hoewel dit handschrift geschreven is door dezelfde schrijver als het vorige nummer (Hs.89), is dit een voorbeeld van een zuiver gebruikshandschrift van een laag niveau. Toch is Martinus van Schiedam na Zweder de belangrijkste schrijver van Nieuwlicht; hij was echter zeker geen calligraaf. Zowel het perkament dat van een opvallend slechte kwaliteit is, als het schrift dat een vluchtige indruk
-ocr page 40-361
I
HET KARTUIZERKLOOSTER
maakt en geschreven is met een wisselend aantal regels, en de verluchting die beperkt blijft tot enige nauwelijks versierde lombarden, dragen bij tot het bijna primitieve uiterlijk van dit handschrift. En dat terwijl het inhoudelijk toch behoort tot misschien wel de interessantste groep handschriften uit de vroege kloosterbibliotheek: de enige kategorie met uit de denkwereld van de Moderne Devotie stammende, eigentijdse teksten.
Het is de Latijnse vertaling van Die cierheit der gheesteliker Brulocht van de Brabantse mysticus Jan van Ruusbroec (1293-1381). Vóór 1340 geschreven, is het zijn tweede en best gestructureerde geschrift, dat terecht als zijn meesterwerk beschouwd wordt. In de vorm van een commentaar op slechts één regel uit Ma-thaeus (Mt. 25,6: ‘Ziet, de Bruidegom komt, gaat uit om hem te ontmoeten’), beschrijft Ruusbroec de drie ontmoetingen met God: door het werkende leven, door het God-begerende leven (het innig leven) en bij het, slechts voor zeer weinigen bereikbare, God-schouwende leven. Deze drie stadia van de ontwikkeling naar een persoonlijke Godsontmoeting zijn in de mystiek klassiek geworden. Het is niet verwonderlijk dat de ideeën en interpretatie van de mystieke ervaring van de ‘Priester van het Zoniënwoud’ in geen ander kloostermilieu dan in dat van de Kartuizers zo vroeg en zo intensief bestudeerd en verspreid werden. De grote verwantschap met de geestelijke wereld van de Kartuizers zelf is evident. Zo intensief was de belangstelling zelfs dat in 1420 het Generaal Kapittel van de Kartuizers zich genoodzaakt zag te waarschuwen voor een te eenzijdige oriëntering op deze ideeën.
Verscheidene van Ruusbroec’s werken werden nog tijdens zijn leven in het Latijn vertaald door zijn medebroeder Willem Jordaens en door de vader van de Moderne Devotie, Geert Groote. Geert Groote (1340-1384) was in 1374 tot een leven van boete bekeerd en was toegetreden tot de orde der Kartuizers. Omdat hij niet tevreden was met de vertaling van Ruusbroec’s Brulocht door Jordaens, die Groote te vrij oordeelde, begon hij in 1383 aan een eigen, veel letterlijker vertaling. Het is deze vertaling die in dit handschrift vertegenwoordigd is. De tekst begint als volgt: ‘Hic liber in teutonico ydiomate ab inicio compositus, postea in latinum, non interpretatione sensus ex sensu, nee sentencie ex sentencia, sed verbi fere ex verbo, sine stili lepore translatus est (Dit boek is oorspronkelijk in het Nederlands geschreven en later in het Latijn vertaald, niet naar de strekking alleen, niet zin voor zin, maar - zonder aandacht te besteden aan een vloeiende stijl - bijna woord voor woord)’.
Op de hier getoonde bladzijden (fol.63v-64r) is een stuk van de tekst overgeslagen. Zweder van Boecholt heeft het ontbrekende gedeelte aangevuld. Niet echter met de Latijnse tekst - daar had hij blijkbaar op dat moment niet meer de beschikking over -, maar in het oorspronkelijke Nederlands: ‘hic deficit de secundo modo, vide hic in teutonico’. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR Gumbert, Die Utrechter Kartäuser, vooral p. 102-103 en afb. 82-83; J.G. Tiec-ke, De werken van Geert Groote. Diss Nijmegen. Utrecht 1941, p. 171; L. Reypens SJ., ‘Vertaalde Geert Groote Ruusbroec’s “vii Trappen”?’. Ons Geestelijk Eif, 24(1950), p. 403; Jan van Ruusbroec 1293-1381. Tentoonstellingscatalogus. Kon. Bibliotheek Albert. I. Brussel 1981, p. 110-12.
-ocr page 41-I
HET KARTUIZERKLOOSTER
I37
5* Bernardus van Clairvaux (Claravallensis), Ser-mones (86) super Cantica Canticorum. hs. 155 (Oost-Nederland), 1402.
Perkament. 204 fol. 313 x 220 (210 x 138) mm. twee kolommen. 39 regels. Schrift: textualis.
Kalfsleren band uit het Kartuizerklooster, maar later dan het handschrift vervaardigd. Op de platten driedubbele filetlijnen langs de kanten van de platten en de diagonalen, met de stempeltjes die tussen 1462 en 1520 in gebruik zijn geweest. Bij een reparatie zijn de platten abusievelijk verwisseld (!).
Het eerste van de twee voorbeelden van handschriften die niet in Nieuwlicht geschreven zijn, maar er op een andere manier zijn gekomen, door schenking of le-gatering. Dit handschrift maakt deel uit van de handschriften die Wilhelmus van Rheden (of; van Arnhem), Domscholaster van Utrecht en proost in Emmerik na zijn dood in 1424 aan het Utrechtse Kartuizerklooster heeft nagelaten: een groot handschrift van de Moralia van Gregorius in drie grote delen, waarvan slechts het eerste bewaard is gebleven (Hs.88) ‘. . .et Bernardum super cantica in valde bona littera et pergameno’, geschreven in dezelfde hand als de Moralia. Het is inderdaad een handschrift van hoog niveau, zeker beroepsarbeid.
De hier getoonde eerste initiaal is in twee kleuren met een voorstelling van een zittende abt (Bernardus?); verder 85 afwisselend rode en blauwe initialen met penwerk, bij enkele uitgewerkt tot gezichten. De kopregels zijn in afwisselende rode en blauwe letters geschreven.
Van de H. Bernardus (ca. 1090-1153), de laatste kerkvader, is gedurende de gehele middeleeuwen een grote invloed uitgegaan. Nadat hij in 1115 abt van het moederklooster Clairvaux was geworden, kwamen onder zijn leiding vele nieuwe stichtingen van de Cisterciënsers tot stand. Zijn streven was erop gericht de zuiverheid van de traditionele leer te behouden en waar nodig te herstellen. Daarmee ging hij in tegen de opkomende dialectische en rationalistische stromingen van zijn tijd. Ook in zijn persoonlijke leven legde hij van dit alles getuigenis af. Hij was onzelfzuchtig en leefde in uiterste soberheid een zeer ascetisch en vroom leven. Een grote plaats nam hierbij zijn geneigdheid tot de mystiek in: het mystieke leven met Christus in God. Zijn bijnaam ‘doctor mellifluus (honingvloeiende leraar)’ vindt hier zijn oorsprong. Een onmiskenbare invloed kon hij zo uitoefenen op vele van de latere westerse mystieke stromingen en spiritualiteit, onder andere ook op de Moderne Devotie. Het kan daarom nauwelijks verwondering wekken dat het Kartuizermilieu grote belangstelling voor hem had; hij werd bijna beschouwd als één van hen.
Zijn werken, die bestaan uit preken, traktaten en brieven, nemen dan ook in Nieuwlicht een vooraanstaande plaats in. Hij is vertegenwoordigd in niet minder dan zeven handschriften, waarvan vijf uit de eerste periode. Hoewel deze verzameling niet rijk is aan preken, is het getoonde handschrift ook nog in wijder verband belangrijk, omdat het de enige overgeleverde tekst met een Utrechtse provenance van deze preken is.
-ocr page 42-38 î
I
HET KARTUIZERKLOOSTER
Het Hooglied (Canticum Canticorum), waaruit een duidelijk mystieke opvatting van de verhouding van Christus tot zijn bruid - de gemeente of de ziel -blijkt, heeft Bernardus geïnspireerd tot het schrijven van dit kommentaar in de vorm van 86 preken. Hij geeft daarin een beschrijving van de spirituele ervaringen van de zoekende ziel op weg naar God, binnen de normatieve kerkelijke en leerstellige kriteria en geïntegreerd in het kerkelijk leven. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR Gumbcrt, Die Utrechter Kartäuser, vooral p. 128 en afb. 11 g; Hulshof-Schret-len, p. 7; A. Cordolani, ‘Manuscrits Bernardins des bibliothèques des anciens monastères d’Utrecht’. Mélanges Saint Bernard. XXIVe Congrès de l’association Bourguignonne des soc. savantes, Dijon 1953. Dijon 1954, p. 403.
K leurafb. p. 17 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6* NiCOLAUS DE Lyra, Postilla in Prophetas. HS.252
Utrecht, 1423-1425.
Perkament. 247 fol. 333 x 240 (246 x 165) mm. twee kolommen. 54-58 regels. Schrift: een dicht bij de cur-siva formata staande zeer vroege hybrida.
Oorspronkelijke kalfsleren band uit Utrecht (maar niet uit het Kartuizerklooster) met driedubbele filet-lijnen langs de kanten van de platten en de diagonalen.
De minderbroeder Nicolaus de Lyra (ca. 1270-1349) behoorde ongetwijfeld tot de meest invloedrijke schriftverklaarders van de late middeleeuwen. Van zijn Postilla bestaan ca. 700 handschriften. Het was ook het eerste Bijbelcommentaar dat in 1471-72 ter perse gelegd werd. Tot 1600 zijn ruim 150 edities van zijn werk verschenen. Tegenover de nadruk die veel van zijn voorgangers legden op de drievoudige (de allegorische, tropologische en anagogische) tekstinterpretatie van de Bijbel, plaatste hij de letterlijke tekstverklaring weer op de voorgrond. Mede hierdoor heeft hij grote invloed uitgeoefend op de latere exegese, ook bijvoorbeeld op Luther. Het kan dan ook geen verwondering wekken dat bij de boeken die de Intredende monnik Otto van Moerdrecht in 1424 het klooster Nieuwlicht ten geschenke gaf (zie beneden) er drie banden waren met het Lyra-commentaar op het Oude Testament. Het commentaar op het Nieuwe Testament was al eerder in de bibliotheek aanwezig en men zal wel een hint gegeven hebben dat deze aanvulling zeer welkom zou zijn. Twee van deze banden zijn overgeleverd; behalve dit handschrift, ook het daarmee samenhangende, maar codicologisch niet identieke Hs.249 met het commentaar op de Octateuch.
Dit handschrift bevat het commentaar op de 12 kleine profeten en op Isaias, Jeremias, Klaagliederen van Jeremias, Baruch met de brief van Jeremias, Ezechiel en Daniel. Bij de twee laatste Bijbelboeken bevat het handschrift als illustratie een aantal plattegronden van de tempel, stambomen en schema’s; verder een blad met de dieren van Ezechiel, uitgevoerd in rood ingekleurde pentekeningen. Zonder twijfel zijn echter de twee hier getoonde miniaturen de belangrijkste van het boek. De miniatuur op fol.44r stelt de auteur Nicolaus de Lyra voor in een minderbroederspij, gezeten in een heuvellandschap. Waarom het portret hier, bij het begin van Isaias voorkomt, is niet duidelijk. Misschien had de copiïst de-
-ocr page 43-Ji [oj ‘ÇÇi’SH Ç
i’ Ç
, m^ifagiQ sny na «ib 1» jtduJ^on oft •ttmö ttn.-sojtrep pn eo» sot rao-ttotttgt^ namtn Mttàm gtnon9;3mng^ ent] otmifr ttngt;gtttapniab««»at)»lt;t8 -tget) ttwdmu J3 Bttmaja «bQ jiÓptntlt;to)ta*2gt;UB)ïwb i^ottC (no*âiugt;tai»l(|ômw tt(m;«n}mu:to(|wa og tt) «ti^'raottug «ttnoB^ iM3Q jttb QÎÉ) ^oam wm.oiw 3rf$]:^tmawmiä{mQ mot» snqona ofte ogincb^^ tsq tu Qtwmtt botwtwgqo oaeat ottw qtido tmo(}3}n.*^»tom n ttgob'iixgf toodjtóttutt ot bm B Momt tbgn^tmoqju^ Ja otBtu BaiBttttm^-trnndajie BiBtttnjttoi Ja 9jni on^tioti pbn JBÖtiQi m g:^ ommtg;} tramt Qttnt tttomf jttfq tM ja aeeCjomb otüaétF'^BttaitBm awtuajqó tbotte.attraga} Jgt;tm 'amp; qftnóga) smtantn jb «mem : lib óitQtttl ogntttä tbmag^ sost 'uan (Qttq) B eranSttgpq é jdb.o sagtt^ jaraofitg enramBa ra tgiqnm qtfimtom eiuattttM tBiträgaiBnüAt] sraarajatqu om m ibanb BnBtdattntttgiQ lt;n nu^ jattB .;jt£mo» «Braqo tam ono tnt tbutii lÿtâ:^ omtgdiij t: tQttm amra att) ómtBO ' nmra stt^QB Jtramna mufeut vn »je!}iittb Btom jtgonQtrat^ Btoitag trâtgttg sûaqifjtt-.an8(t jmitiirajai QB Ja anoauBkBtuut |
VW smtofsittm cplpni eôtib »neqtirfiqofinffii'T. »tnt usttt«ÿm« ma I wna^taa^n) «nutuà.^nmii »nrfimjnbBamAnmsRam | ÿ«»ngtit4£;sBio(to^ai om^ c. • jownräa/ampiti aoagimfia) [- ^ätagt;nu.-stO)ögt;Wt»imi0a} F d^»tt%îti9aqsao^pÛ9tan : ojiQ ram:!b9t)QuiB)t,QtQttai4j tw omoBiboianomotigqniiBStn F B(tj9*-mBdQg qraiotcqaatngl^ jiaiBdibrapapotijBatQ taoi f mam ia]aamp;twja'tqt}ngurâttagt; ^zmdmio upgapi qtga slNino obnot^ maiaiagttionggm g (itognai » ramtra oott saiBit^F «ragdjm mmboimBidBÇ'ji^^ ttmsdra 8t]Bn)b aigt;tBnd):9mu Btrajiai m og sitpan atdBjan Offtieuusim gnonabni ^boj fr ^otdttèiaJJKQ otg srtajp p BgnodlB BanqtpgamBiiig b^ ' ■omatoimjanai BmaggdBmbf^ miBj^ OU JBl raodJBifflnbqwi Kaagv a^Q. JMtlB^' aaa.Bh .'9po g«»? *IOw BtlB ^atmg SI ;uï3om»s aotura luuujtj, i .iBiiuri uq sjgiüuj jttiHin^B |
imr furr |
o IV Vfójgf |
6£
aaisooiHyaziniavN x3h
I
-ocr page 44-40
HET KARTUIZERKLOOSTER
■flbuüünofaapti
6 nbsp;nbsp;Hs.252, fol.43v
-ocr page 45-I
HET KARTUIZERKLOOSTER
41
ze plaats vrij gelaten voor de miniatuur die nu op fol.43v staat, maar waarvoor de miniaturist een grotere ruimte dacht nodig te hebben. Die ruimte vond hij wel op de daaraan voorafgaande blanco gebleven verso-pagina. Op de zo ontstane open plaats werd nu het Lyraportret geschilderd.
De miniatuur (tekening) van de ‘Moralisacio Seraph’ is nu dus op fol.43v aangebracht, staande in een zelfde heuvellandschap met dezelfde bomen. Hoewel zeker bedoeld om het begin van Isaias, de eerste van de grote profeten, te illustreren, is er slechts een vrij los verband met de tekst. In vs. 1-3 van Gap. 6 wordt in het visioen van Isaias een beschrijving gegeven van de Serafijnen: ‘(i) In het sterfjaar van Koning Ozias aanschouwde ik den Heer ... (2) Serafs stonden om Hem heen, elk met zes vleugels; twee om het gelaat, twee om de voeten te bedekken, en twee om te vliegen. (3) En ze riepen elkander toe; “Heilig, heilig, heilig is Jahweh der heerscharen. . . ” Maar van een uitwerking als in deze miniatuur, waarin de zes vleugels van de Serafijn in verband worden gebracht met een aspect of een deugd van het godsdienstig leven en de vijf veren van elke vleugel vijf eigenschappen of vereisten voor de respectievelijke deugden symboliseren, is geen sprake. Dit alles is rechtstreeks ontleend aan een traktaat van Ala-nus de Insulis, De sex alis Cherubim. De engel zou daarom eigenlijk ‘Moralisacio Cherub’ moeten heten. Het is echter niet duidelijk waarom Alanus het in deze tekst over Cherubijnen heeft, terwijl op de genoemde plaats in Isaias, die hij uitvoerig bespreekt, toch uitdrukkelijk over Serafijnen gesproken wordt. Misschien omdat dit de enige plaats is in de Bijbel waar het engelenkoor der Serafijnen wordt vermeld, terwijl het overal elders de taak van de Cherubijnen is om Gods Majesteit te omringen.
De vleugels symboliseren achtereenvolgens: de twee vleugels die de voeten bedekken (i, rechts en 11, links): Confessio (de biecht) en Satisfactio (de bij de biecht te volbrengen penitentie); de vleugels om te vliegen (iii, rechts en iv, links): Mundicia carnis (reinheid van lichaam) en Puritas mentis (zuiverheid van geest); de vleugels die het gelaat bedekken (hier eerder overkoepelen) (v, links (!) en vi, rechts (!); de opschriften van de veren en de bijschriften ‘ala quinta’ en ‘ala sexta’ zijn verwisseld): Dilectio proximi (naastenliefde) en Dilectio dei (liefde tot God).
De twee hier getoonde miniaturen hebben ongeveer 60 jaar geleden een merkwaardige rol gespeeld in de toenmalige beeldvorming van de geschiedenis van de Noord-Nederlandse, met name Utrechtse, miniatuurkunst. Prof. A.W. By-vanck, één van de grootste autoriteiten op dat gebied, heeft het bewijs willen leveren dat het atelier waarin de zogenaamde Nederlandse Historiebijbels, als groep, in Utrecht moeten zijn ontstaan, in het Kartuizerklooster gezocht moest worden. De sleutel voor deze hypothese dacht hij gevonden te hebben in dit Hs.252. De hand van de kunstenaar van deze twee miniaturen meende hij ook te herkennen in een aantal van de Historiebijbels (o.a. de ‘vierde meester’ van de Bijbel KB-’s-Gravenhage, HS.78.D.38) en enkele andere handschriften.
Op fol.iiv van ons handschrift nu staat het volgende ex-libris: ‘Iste liber est fra-tum carthusiensium prope traiectum quem scribi fecit dominus Otto tempore noviciatus sui completus post eius professionem (Dit boek is van de Kartuizers
-ocr page 46-42 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I HET KARTUIZERKLOOSTER
bij Utrecht, welk boek heer Otto heeft laten schrijven tijdens zijn novitiaat, terwijl het pas voltooid is na zijn professie)’. Uit een tweede ex-libris en uit andere bron is zeker dat met Otto de Domkanunnik Otto van Moerdrecht bedoeld is, die in 1423 noviet bij de Kartuizers in Nieuwlicht werd en eind 1424 professie aflegde. Van 1427 tot 1430 was hij prior in Nieuwlicht en van 1433 tot zijn dood in 1438 prior van de Kartuizers in Brugge.
Door een onhoudbaar gebleken interpretatie van het vermelde ex-libris heeft By-vanck aannemelijk willen maken dat dit handschrift in het Kartuizerklooster geschreven en - misschien door Otto zelf - verlucht zou zijn. Daarmee lag naar zijn inzicht ook de plaats van ontstaan vast van de andere handschriften waarin hij dezelfde hand had herkend. Afgezien van deze verkeerde interpretatie, is dit voor de huidige inzichten onaanvaardbaar. Het zou betekenen dat daarmee eveneens de andere kunstenaars die aan de Historiebijbels en andere handschriften hebben gewerkt, Kartuizer monniken zouden zijn geweest. Dit is volkomen strijdig met het beeld van de Utrechtse Kartuizers die in het geheel niet geïnteresseerd zijn geweest in boekverluchting. Bovendien zijn alle handschriften uit het klooster waarin illustraties van enig niveau voorkomen, elders vervaardigd. Het is dan ook duidelijk dat Otto van Moerdrecht - wiens naam wel met de kunstenaar van deze miniaturen is verbonden: hij wordt meestal aangeduid als ‘Meester van Otto van Moerdrecht’ - ter gelegenheid van zijn intrede een aantal handschriften heeft laten vervaardigen, waarvan dit er één is. Zonder twijfel heeft hij de opdracht daarvoor gegeven aan een Utrechts atelier. Ook de vijf initialen met penwerk (o.a. op fol.44r) wijzen naar Utrecht.
Een aantal van de handschriften waarin men de hand van deze Meester meent te herkennen, is afkomstig uit het klooster Agnietenberg bij Zwolle. Reden voor Prof. Lieftinck om de ‘Meester van Otto van Moerdrecht’ niet als ‘Meester’ te beschouwen, maar als een ‘mode’, een simpele, sobere, zich tot het essentiële beperkende miniatuurstijl die betrekkelijk gemakkelijk aangeleerd kon worden en die ook door de wisselende kwaliteit waarin de miniaturen voorkomen niet terug zijn te brengen op de naam van één meester, die dan tegelijk in Utrecht en in Agnietenberg gesitueerd zou moeten worden. Vanuit de kloosters van de Congregatie van Windesheim, waartoe ook Agnietenberg behoorde, heeft deze ‘schildertrant’ navolging gevonden in de rest van de Noordelijke Nederlanden. Daarmee vervalt uiteraard ook de sleutelrol van dit handschrift in het oeuvre van de ‘Meester van Otto van Moerdrecht’, wat in dit licht bezien een verwarring stichtende benaming is. Hoogewerff heeft hem, als één van de miniaturisten die deze wijze van illustreren beoefende, de ‘Meester van de Seraph’ genoemd.
[K.vd.H.]
LITERATUUR Gumbert, Die Utrechter Kartäuser, vooral p. 129-31 en 181-85 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’45’5°gt;
B. Kruitwagen ofm, ‘De miniatuur “Moralisacio Seraph (Cherub)” in handschrift UB. Utrecht 252’. Het Boek, 11(1922), p. 273-80; Byvanck-Hoogewerff, Noord-Ned. min., nr. 24, p. 9-10; Byvanck, Gildeboek, 6(1923), p. i en 7; Byvanck, Oudheidk. Jb., 9(1929), p. 137-140; Byvanck, ‘Noordnederlandsche boekkunst’, p. 97; G.J. Hoogewerff, ‘Gelderse miniatuurschilders in de eerste helft van de XVde eeuw.’ Oud-Holland, 76(1961), p. 7-8; Lieftinck,
-ocr page 47-HET KARTUIZERKLOOSTER
143
ilîhtrvt nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quénonÂnl»qingt;^«P»wlt;^
lt;i!j|,wi.t nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;RnoffraRttttntiAßtwteOte
n»ic t,n *' ’■«it lt;öw4wfhnlt« «(ponfi«
Jliän-iii nbsp;nbsp;nbsp;„«Ifc.n^UMlfitnencttttnren
gt;»»rj»(n . , ^»etc.Mttnterct rtU««*»^^ tlt;Mt»,,t)iä.’-gt;,j* t,«»»« lt;£» eette ft tnntt et tS JfftetU ' ’. erwteti wrt fnfhbtöfi« keio ^mo ♦ ƒ i’ tHffjlMwe. q’Ö ^tn« Rw«m ^»effib»,, ,.««rnt,.qtn4gt;t«nMU»wvtjK
______ US|dlt;v gt;nbsp;tiwUÏtutettnttwfïIn.prtteö'' tweontîte tutftMttnwubM«^ .Mntt. ante fw^Woe tnnxtnn
UA tnttU»^«^ tn« tto «Stn^ l*«« nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;cwte int fi
j wnirUflte.RtJ^tnftamp;twnS if i iWc^Im .|gt;«i^btvM«}5 WtfR-,ƒ lt;)tu te-lMr(|ult;lt;lKnt«fgt;l(ttMtlt; jquot; i- ■»ifftMtEMTMt tCii* tn ^C|)ö tne nlt;«fli fint ?gt;w «bfötMtp ejquot; finoncfhuut.fjè^uijieui«
1 *i rtl ct tefîÆ fitÿ «nnatt« «y - '^■~ nttn^icatrnftttn (jS'^tniV tni»« «bit^nnteu^» tn qiuttt * finte. tetnte nnbctiUu n^tfu tefllt;reMht«.lt;jM»ÿ«tlt;ïhmr.t«« «ipottettÄit!, tt'ötntrfjtTpM ÆÎtettffriptex.tjittijcn««. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J^îe^ ttMtn
«t ttfàne»Ji6cußbut«. fk nbsp;nbsp;nbsp;i fie rthutAnbu (fbfnnmptfe.
tnen«^ nSt^oninu «tdeft«- f».'* “t flamp;û f ptcfSitïv et cMpotUnart« U », nbsp;nbsp;tuÿltjrnfc*- net ^ûiUe
oincettM« .jnjwUtttfip «t tj«. ,':4 - ttuw Vtn ‘»^ün« «ntut eft teW'.tttercMUuwut« fèndât*, i * Cltu; ct7blt;»nÿno ttwu«^(tit inetut'4fnelKn^-l«t»n«M' .-i .. înociuteretnr tei inîneMt« bttrt« tereitntfu^ tepln* '-•quot;^totte fttblntn cft.ut«ntten
wv lenktet ijbufia 1(Hlt;^ (n ftin«ipotnnt «frebllôr mn. fntn tn «nnamp;ttwoUô^ntne •gt; It« teetumn ftnînn tüÆ»* «e^ienultûu wllcnî. t« ^ln' •
f«« -MirtgtMtMÏS« ßrm««« ten tere. ^optuip tn «jcpofitM»»»«
ß|^ «fc Rjcaj^ûn nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«■ tJ
. Qt«b tîlïhmr.t««
'r^
44i nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’ het kartuizerklooster
‘Windesheim’, p. 188-205; S. Hindman, Text and Image in fifteenth-century illustrated Dutch Bibles. Leiden 1977, p. 4-6; Ncordnederlandse miniaturen, nr. 30.
7* Hieronymus, Explanationes in Isaiam, Lib, xi-XVIII. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HS.96
Utrecht, Kartuizerklooster (geschreven door Henricus Symonis de Delft), 1451.
Perkament. 161 fol. 290 x 212 (198 x 140) mm. 36 regels. Schrift: hybrida.
Kalfsleren band met ruitpatroon van driedubbele fi-letlijnen.
Dit is één van de zeer weinige handschriften uit de bibliotheek van de Kartuizers die niet alleen door een monnik uit het eigen klooster geschreven zijn, maar ook in het klooster zelf zijn geïllumineerd, op een wijze die boven het gebruikelijke patroon uitgaat. In de latere periode, na ca. 1450, gaat het daarbij - behalve om dit handschrift - om een handschrift met drie tamelijk grove pentekeningen (Hs. 358) en Hs.370 met twee onvoltooide miniaturen, evenmin van het hoogste niveau, en een aantal open plaatsen waar een miniatuur geschilderd had moeten worden. In één geval is echter nog een voortekening zichtbaar. Deze handschriften vormden voor A.W. Byvanck een ondersteuning van zijn hypothese dat in het klooster Nieuwlicht een atelier gevestigd moest zijn geweest dat handschriften op bestelling vervaardigde én verluchtte. De kwaliteit van de miniaturen waar het hier om gaat, wijst echter eerder in omgekeerde richting (vgl. nr. 6). Het handschrift ligt open bij het begin van boek xi. In het oog van de gouden initiaal in blauwe omlijsting zit Hieronymus met kardinaalshoed achter zijn lessenaar. De voorstelling is tamelijk onbeholpen uitgevoerd; zie bijvoorbeeld de leeuw, het vaste attribuut van Hieronymus, in de rechter benedenhoek. Ook de randversiering, bestaande uit S-vormige ranken met acanthusbladeren en engelen, is zeker geen vakwerk. De initialen aan het begin van de overige zeven boeken zijn dat evenmin. De gouden of goud-blauwe letters staan in een roze omlijsting en zijn omgeven door penwerk dat uitloopt in een rood-blauw-gouden staaf. Aan de boven- en onderkant hiervan ontspruiten in de boven- respectievelijk ondermarge verschillende vormen van randversiering. De ogen van de initialen zijn gevuld met penwerk in wit, rood, blauw en groen.
Waren de kerkvaders - behalve Gregorius - in de vroege periode van de bibliotheek slechts zeer matig vertegenwoordigd, in latere tijd heeft men deze lacune trachten op te vullen. Het commentaar op het Bijbelboek Isaia van de, naast Augustinus, belangrijkste kerkvader Hieronymus (347-420) zal dan ook een welkome aanvulling hebben betekend. Helaas is het eerste deel met de eerste 10 boeken verloren gegaan. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR Hintzen, p. 7; Byvanck, Gildeboek, 6(1923), p. y
8* Bonifatius viii. Liber sextus decretalium. Met glossen van Johannes Andreae. Mainz, Peter Schoeffer, 9 jan. 1476. 2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;L fol 61 rariora
-ocr page 49-145
het kartuizerklooster
^Tagt;gt;'onerufl cfl mdo-priuß l.'um.ina fiibs ■'■‘J B nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pfrrre ut ill»« trfiacnb? oiinm Fauona B *^,B gri pofrulctur^tc eó-DU-omgt;P xpi3nu8;m fi-co «go toltcfl andre«'bonon-inoniib? «HiçmTmrrr Ctf •»«»«€« b nrimmua-tn mdijrn«6.a»ï pienr- bum« opis mtifórt pnopi«j.idnmeacólt;m ho^; norcctlaudcmnoïaiKuxpiqÖqnrcroloflcctcrc^^^o gcnu.ifaltécoïri 1 tr nnmioR'Cccrt puo.idvüinqu.n (tl polïiim buiics po.TigopceS'Ut nôpôtveinflbûa« niGtrmcnna-fii» folj dcmfnnarn wcfutcefcnisirrb rnfluar ffit ct ctoquenne fiifplcndo aFcctü augendo htgtntiB w:odiiltl-im»mft- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_____...... . nequaoMte urponin’ ffpnJTnrHbniiif.libnvcntatrn» P-indc'CTTCcrofiig-irc «’nfftnatardnarc'ttodoBroIuf ©bfcurjoilutidarc-er nubia trclaacqU'Tdiq-ct-ut fie orcTOcnjn.-’ugmctrtur ftiavtUGigKi mmopo.ut uiÿ vbü ps-U-vtufc ambulf invn«t«m-fc-pC'ln»j.©ûfeâm. plâtetur cdtfifcïur robcKcnir et oFuctur buiue tuna Fa-oina mmertb? tcfidcr.ioiuaudiro.’vi-xtiiii'q'i' aduoa» uit-m fi'urp«5ipovlxgt;nc»iftrata et oitata nntwjpa-■G'ïKpbê'lPniulra'm ft.tporûqi nupni nicbnircddan ƒ udhov fcruifura ut xlvij -ni- oco.ut fie crudirv fmt aie « a amp;nbsp;o pgt;ete. mdurroi iiifhna btitudme merrannir -tc pc-bi-iti-iUa afa-ct'ciêlt;fgt;taûrb'opuonirtncuialr^uelt; ctiR-uiuenco inftruar.eiipanb?ofeat alx'ridca evv-uf-lb negltgenncfbttinoqirlxujii .pbuain.alTithiOGTvi gilâtre rcddacadOudui'UtfennoinniG feinnlljainex nobiiinefei« mcig mucmcGmtU5flaattnutnat ur cii crcucnt’flâmâtiigmirnnjfaaat'CrpC'Oi'ii-fiFmolaM-O-itCG igitur Kopuf- mdtOJtb? rôib? robocäwGtmcnro rcpbîdérr. âpketo«* tCTrabénb.'aûf nórcfifto livdue agnuG cota tond etc néapenâ osittcii'Cc pcOin-ft eni mqr-adfi'p-coliipaniG ab âuieuio cocrri'VYttii-qanr-.t.Afcribar'i8ir''inruffjo«o«iticcqcôdîRop«repbcdc» nû cviAit* metûreddat ahqltrcrinbnG «teufani iigno frcdcvcrrariG .ifFiûo etnô ôcbiliG atno; quéco.'de ft ro bvû ad fKiduî-a (hidcn-G qiub?attr.ibo: ct abfolu te opcllotmanüiad ealamû inirtclictadidmfuHiaénf-bmume ngnofam SiqdaûubtfiieTttnotamgnin vn Ic-puGnuimcpotrae-rctiorcucrcdinhuopfifiib euuia utnbci qwcTixiatPctotlcdcohnhidignuP'One gui do. «n tr abarfi© ard?tti'bon.«ccHnia fcptiGtbdGqnó m dofaG rcapioOtntemitamacickctun u ipm iup h; broîxxtovnoiutrr opilata tuFttffpta rollcgi- i’rlicct oim Pitou buùiGiuriGPrâvdrcpraAiQ ùiUiaoputcm dTc ntimlTa-ut qxi a)p tobar aiptobatum- «t qn ntipro» bac bê.ttura fingbo reprob jtû-fihah ni audana bui'* opiG fcpM fue fojr«ctôi (b.tio-ct.pftxo.quot; metcnc qn ap probat né tcnerc qti reprobar• « 6 qua n. R ope fuiG bdôvdfcpnG dTcnt ottana'brcro^^nôffpnG'np R cûrtip pattatme repbêdi nÔpolK.ut-xxttTJ'lt;l-i bec cftdcs'trrxi-trt bânamuo'tnft. imoniGqmpiin-redi OinfanuG «p9*earÔne trrcn-quarmqnn ti bntrc-qrcnôfblemueOcbns qriqtyeHn-jiicüiuntbtJibiwnopio awrdeda-fi inpnnp'O voIumiG fuffint qfimnem pnnpiobuuiGA’i-h ti non idê fit awrœ qréptcrnnteâ-ut fie bweatiG eâad cafuHii# |
àatrrnnfinc'qhipfi-grcg'OpilanjniGpb.notafaftiC' rûf-érhâtiq (itrcth.viroualrrtacô'.iiiraluracô fiepG q9tc-td«oi^mfpur4epmaRilucpiretmqtiéegt;lt.pbennti mâcuotOiuidoptrs- Inqrû pmafaititacô pôtnrur uf qi ibi-facrofeé Jn feîia «rordtm ufq: ibi-fanC' trtaa narraróufqtibi vmûfitati'ln quaita côdtiftoufe^h* fi- PninoiffiBiTönobomfaaMG wetoteôtfco’aree'moa iwi'.inbo ‘.'.•.nH'- - OnifaduG epifeopuô fera uue fcruoi^tci'Dikdia ni»G boiV fahitae etbenedi at'bcco e.ro:dtcdoniat q* hiecdirfoltintc cir ca oomod.i R'dito mm ctvoluntarie JaboMt-aniterdii tour, noftib-’vigi-iat ânq ùiniamp;'i'la. fado et noua ode; iD'Utipov fr-mda» tatoUar-crlitrGK) prmiat'adqtire tenerifarcttir crof ficô nîrpcnfaeôiG fibi ercditceo q* pefl fcc rôiicceeieq aîeoplatafuitewnciitt ccéiG cteft'cctatottU!. o:biGnia gn4r,i.rcrwnarcif Fc ■»iiiulnnrcquifitümlr.’iwriitclu oaac Ccbcf q «K cïuag.inb? cdino pok opilacôj •iT-ab ipovdalnorô poii rciK rnqrcfitranamp;bcrCt'it q fiicrmt autorcGiparu fît) cniré hfiîrr.ÎG p tree noi.i tcgt;Gin Iracîuagâfeo ipanfccii piligcnufl rcecnfcri.- ,rtt mulnTcfcrateMcrût tp.'dlt;rtvf|iiin?riç vd1'tjp?'rie TcüqGin mdiuf'rcfoîmaras eü iir.tib? evftóinb? pipm nouitcr «dtnGin.ulauit mviiûlibnircdigi-etfl’ Ubino tituli«rollorari'1Uûlt;f(librüvulc adiûgtquïqt libn^-te» crcraliücrvofanfc\tû'd»rmanu6nu:iicruG fitpbüc. biartvinitq’iaonômâdaulfbaG olHncG iopilaoo« gtqj-d» fuiB nruhepom'qt opniilT.nivItoo iibron îv. Ibunnouoo fieri eu marie labo-'b? a cypifi- •Kuarto odudêdo mâdatipiGa^etcmb-ircülaribjq’ipm libr« maHircopofitûquêdO fb bwUairafmicnfaffccna'Fcrc api.ît.iUovfiinmù»dieijfitmfroli9-ctpapitq‘iilrrn* nôrcnpi.'itiKC.ptix béant ahqn ollôncGrciiou po«. cditaf.poft opilacônégrCièiC'qinipolerroli' Hifcrc vdrq'uate nôfitir.R r.ié.pbciinû' .«lufi'cnoiiiio !r; a|i boniFaauG ccpCen'iro:ib?fuio ipfc fiierit oeta uuo credo q-vnifàa’f babiutn'’ r G'lepfûp m’lli;ß-4t bibotnfaaußqli bonafanéG«avcrcéo{ïin.'iGnoiiieii ra.piit eflcöi-rxi l»i tlcron- U pbv'diFm-inOi tvn na-• q'-étatiitd' boni« igiturniio opRmû fent nfiii :ii6 can. lUunimâdo ct^ccrlaraciinéanoqucgt;:^«i!ritnpe»fin'eG nouov’‘t^-Fcqt^'lt; folct ùiiieneG lgt;«b»ac«q rôc mu terurnomem trcacôcro.pô' di noißniurai-ii.pbtfa fit. •C'ivmu no'l.i.liciiipUGVOCjbaf'bnddiG tnô bonifa auGcnoianifi lnno-nn'puo fiinbaldiiG-tfreg-rquiG tbcobaldur Cd’V-pUGpcrniG'fiînïrturR fieri adofîv O?dû P iiiutaeûtiénoiGftâin mut.icôné Iwg-c« c.i' pua pur^’effibonne vncvcnaiffcrititnTiß'O iirec'bii ur «irm-'velidco q: oir» actÔ rpi nfa cniftructô'G îc clce. fi^cilfi.q.q i tcuGoipotva fihi.pmocôi'rpehi tnnta-tû éfibinome eüpinovocaénirfimó xxt fi-inono fi ro. poo'^’icc pétri gcrifC'q ft-fnit Ic'pvcnerabilc' vn ad CiiiG mRar pm euû iiiut.idûé fibt nom é-p terra equû fit -trinutarôcjfien'q:polTt.pmotusn»rpeo.jffialenomê bre.poncecéplû'G'tr elec.p niqnifiro}.%mnlt;i dhcqiin ipmiUonoievorari'leraiif CemuMröenoin Fuudiiléa tatntelligii*'' ofecracÔKacotonacôj- fie frtihitboinfa Vlt;l€po 311- nuodâlocpo'ctaddcq6r»»c.nnfi li.fiip ôataGtqrcfcvooet cpin-cürmtmecnaCetbignitafCfl |
8 L fol 61 rariora, fol. ir
-ocr page 50-461
I
HET KARTUIZERKLOOSTER
BAND Oorspronkelijke donkerbruin kalfsleren band uit een Utrechtse binderij. Binnen een patroon van driedubbele filetlijnen zijn op voor- en achterplat vier stempels meermalen afgedrukt.
HERKOMST Aanvankelijk eigendom van ‘meyster gisbert’.
Decretalen van pausen zijn brieven waarin de paus een hem door een kerkelijke of wereldlijke hoogwaardigheidsbekleder voorgelegde vraag beantwoordt. Omstreeks 1190 publiceerde Bernardus van Pavia zijn Breviarium Exlravagantium, een decretalenverzameling die onmiddellijk grote invloed uitoefende op het onderwijs en de wetenschap van het canoniek, d.w.z. kerkelijk recht. Zijn systeem werd maatgevend voor de latere collecties; het berustte op een verdeling in vijf boeken, te weten iudex, iudicium, clerus, conubia, crimen (rechter, rechtspraak, geestelijkheid, huwelijk, misdaad). In de eerste decennia van de dertiende eeuw ontstonden er nog vier gezaghebbende verzamelingen; samen met die van Bernardus werden zij later bekend als de vijf‘Compilationes antiquae’. In 1234 pro-mulgeerde Gregorius ix de door Raymundus de Pennaforte bijeengebrachte de-cretalencompilatie die bekend werd als Decretales Gregorii IX, meer nog als Liber Extra. Deze verzameling kreeg het predicaat ‘authentiek en exclusief mee, d.w.z. dat hierin niet opgenomen decretalen, evenals oudere verzamelingen, hun gezag verloren. In 1298 publiceerde Bonifacius viii zijn eveneens ‘authentieke en exclusieve’ Eiber Sextus, dat decretalen van na 1234 bevat. De tekst van de decretalen is hier veel ingrijpender bewerkt dan in het Eiber Extra, het vervulde in sterkere mate dan de andere verzamelingen de functie van wetboek.
In deze editie staat, zoals in die tijd gebruikelijk is, de eigenlijke tekst van de decretalen in het midden van de bladzijde, met het commentaar, in dit geval dat van de in 1348 gestorven Italiaanse kerkelijk rechtsgeleerde Johannes Andreae, eromheen gegroepeerd. De eerste tekstpagina is verlucht met een zeer rijk versierde initiaal B; simpeler uitgevoerde beginletters, vaak met penwerk in verschillende kleuren, en rood gedrukte woorden markeren belangrijke passages. De drukker Peter Schoeffer, wiens drukkersmerk het colofon besluit, is de geschiedenis ingegaan als de helper van Johannes Gutenberg; in die hoedanigheid heeft hij aan de wieg van het gedrukte boek gestaan. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR HC* (Add) 3593; GW 4857; A-vS 162; BMC I, 32; Goff B-985; IBH 767; IBP 1180; IDL 980; iGi 1966; Peil 2736 (I); Polain (B) 4234; Handbuch der Quellen und Literatur der neueren europäischen Prwatrechtsgeschichte, herausgegeben von Helmut Coing, Bd. I, Mittelalter (1100-1500), München 1973, p. 467-504; Ferdinand Geldner, Die deutschen Inkunabeldrucker. Bd. I. Stuttgart 1968, p. 30-38; Paul Heitz, Frankfurter und Mainzer Drucker- und Verlegerzeichen. Naarden 1970, 11, PI. I, i; Hulshof-Schretlen, p. 8 en PI. II, 22-24.
9 Giovanni Boccaccio, De casibus virorum illus-trium. [Straatsburg, Georg Hussner, ca. 1474-75]. 2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;S fol 43 rariora
BAND Moderne kalfsleren band.
-ocr page 51-I
HET KARTUIZERKLOOSTER
HERKOMST Uit het legaat van Christophorus van Aemstel.
Giovanni Boccaccio werd in 1313 als onwettige zoon van een edelman in Florence geboren. Als zovele Florentijnen werd hij voor de handel opgeleid. Na zijn schooljaren verbleef hij van 1327 tot 1341 in Napels, waar hij regelmatig verkeerde aan het hof van koning Robert. Zijn eerste literaire werken werden daar geschreven. In 1348 brak in Florence een zeer hevige pestepidemie uit, de directe aanleiding en inspiratiebron van de in 1351 voltooide Decamerone. Waarschijnlijk begon Boccaccio omstreeks 1355 met het schrijven van de De casibus virorum illus-trium en voltooide de eerste versie hiervan rond 1360; in 1373-74 werkte hij deze om tot een nieuwe, uitgebreidere editie en droeg hem op aan Amerigo Mainardo Cavalcanti, een jeugdvriend uit zijn Napolitaanse tijd. Centraal in dit boek staat het thema van de vergankelijkheid van aardse roem en rijkdom; vele voorbeelden uit alle tijden illustreren hoe de goddelijke voorzienigheid hen ten val brengt die op laakbare wijze trachten zich macht en vermogen te verschaffen.
De opbouw van het werk vertoont grote overeenkomst met die van de Decamero-ne; het is onderverdeeld in negen boeken en elk boek vormt een raamvertelling waarbinnen de afzonderlijke verhalen, de ‘casus’, steeds tot een samenhangend geheel worden doordat de schrijver vertelt hoe, terwijl hij rustig in zijn studeervertrek zit te schrijven, de schimmen van beroemde mannen aan hem voorbij trekken en hem vragen hun lotgevallen aan te horen en op te tekenen zodat ze niet verloren zullen gaan voor het nageslacht. Op deze wijze creëert Boccaccio de mogelijkheid dramatische dialogen in te lassen, die zelf weer het uitgangspunt vormen voor allerlei historische en moralistische uitweidingen.
Veel eerder dan de bij zijn tijdgenoten weinig bekende Decamerone bezorgde de De casibus virorum illustrium Boccaccio literaire roem. Van de oorspronkelijke Latijnse versie bestaan alleen al in Europa nog 83 handschriften; van de Franse vertaling die Laurent de Premierfait in de vijftiende eeuw maakte zelfs meer dan honderd. Het werk verscheen al vroeg in druk. De hier tentoongestelde eerste editie werd uitgegeven en gedrukt door Georg Hussner in Straatsburg, omstreeks 1474. Het werk beleefde vele herdrukken tot 1544. Daarna taande zijn populariteit en zou het meer dan vierhonderd jaar duren voor een nieuwe editie van de pers kwam. De eerste tekstpagina is versierd met een initiaal in rood en blauw penwerk ter hoogte van negen regels. Kleinere rode en blauwe initialen, alsmede rode rubricering verlevendigen de rest van de tekst. In bijna alle marges komen aantekeningen in handschrift voor, eveneens voorzien van rode rubricering. Het werk is in één band samengebonden met incunabel nr. 659: Robertus Caracciolus, Sermones tres de annunciatione virginis Manae, de praedestinato numero damnatorum et de catenis. [Keulen, Joh. Koelhoff, z.j.] en incunabel nr. 241: Gasparinus Barzizius, Epistolae. Bazel, Michael Wenssler en Fri. Biel, z.j..
[L.K.-B.] LITERATUUR HC* 3330; GW 4430; A-vS I48; BMC I 83; Goff B-708; IBP I084; IDL 8gI ; IGI 1765; Peil 2480; Polain (B) 705; Alberto Bacchi, Serie delle edizioni delle opere di Giovanni Boccaccio, latine, volgari, tradotte e transformate. Bologna 1875 [Reprint Bologna 1967], p. 20; Giovanni Boccaccio, De casibus illustrium virorum. Facs. repr. of the Paris edition of 1520, with
-ocr page 52-48
I
HET KARTUIZERKLOOSTER
an introduction by Louis Brewer Hall. Gainsville 1962; Boccaccio in Nederland, tentoonstelling van handschriften en gedrukte werken uit het bezit van Nederlandse bibliotheken ter herdenking van het zeshonderdste sterfjaar van Boccaccio (1313-1375). Leiden 1975, nr. 157; Vittore Branca, Boccaccio, the man and his works. Transi, by Richard Monges. New York 1976; François Ritter, Catalogue des incunables de la Bibliothèque Nationale de Strasbourg. Strasbourg 1937, p. xiv-xv, 20.
10 Band van: (Anselmus van Canterbury?) Liber qui dicitur Totum Bonum. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ns.345
Utrecht, Kartuizerklooster (geschreven door Zweder van Boecholt), 1418.
Voorbeeld van de in de vroege periode meest voorkomende geheel onversierde gladde kalfsleren band over houten platten. Het boekblok is genaaid op vijfdubbele ribben. Het hier getoonde achterplat heeft vier (loden) knoppen gehad. Bij de recente restauratie is een nieuwe rug aangebracht en voorzien van bestoken kappen, zoals het boek oorspronkelijk, gezien de aangetroffen resten in de platten, ongetwijfeld heeft gehad. De hechtplaatjes zijn oorspronkelijk; de sluithaken en riempjes zijn vernieuwd. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR Gumbert, Die Utrechter Kartäuser, vooral p. 96-97, 188.
II Band van: Historiae diversorum Sanctorum; Liber DE vita patrum (Secundum volumen vitas pa TRUM). nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HS.390
Utrecht, Kartuizerklooster (geschreven door o.a. Zweder van Boecholt en Martinus van Schiedam), ca. 1419-1421.
Voorbeeld uit een groep van zeven handschriften uit de vroege periode die met dit ruitpatroon van driedubbele filetlijnen versierd zijn. Deze kalfsleren banden over houten platten zijn zeker in het Kartuizerklooster vervaardigd. Bij de recente restauratie is een nieuwe rug aangebracht en voorzien van bestoken kappen, zoals het boek oorspronkelijk gehad heeft. Het boekblok is genaaid op vijf enkele ribben. De ogen van de sloten (muiters) zijn oorspronkelijk; de sluithaken, riempjes en één hechtplaatje zijn vernieuwd. Op het achterplat zijn oorspronkelijk vijf vierkante knoppen bevestigd geweest die verloren zijn gegaan. Boven de bovenste horizontale filetlijnen is de titel geschreven: ‘Secundum volu-mezt vitas ^atrum’. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR Gumbert, Die Utrechter Kartäuser, vooral p. 72-79, 189-91.
12* Band van: Ambrosius, De officiis en Pseudo-Sene-CA, De IV virtutibus. [Leuven, Johannes van Westfalen, 1477-83]. 4°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;G qu 5 rariora
herkomst Door het Kartuizerklooster verworven uit het legaat van Christoforus van Aemstel.
Voorbeeld van een bestempelde band uit de binderij van het Kartuizerklooster Nieuwlicht. De bruin kalfsleren band is genaaid op drie ribben; de kappen zijn bestoken. Zowel op het voor- als op het achterplat zijn binnen een ruitpatroon
-ocr page 53-I
HET KARTUIZERKLOOSTER
149
-ocr page 54-501
1
HET REGULIERENKLOOSTER
van driedubbele filetlijnen drie stempels een aantal malen afgedrukt; een wereldbol met een kruis erop (het wapen van de Kartuizer orde), een zespuntige ster in een cirkel en een klein sterretje. Deze stempels zijn in de binderij gebruikt tussen 1462 en 1510 en komen voor op 46 banden in de collectie van de universiteitsbibliotheek. Van het slot ontbreken het sluithaakje en het riempje; de oorspronkelijke hechtplaatjes zijn bewaard gebleven. Midden boven op het voorplat bevinden zich sporen van een etiketje, waarop naar alle waarschijnlijkheid de titel van het werk stond geschreven. Het boek is afkomstig uit de bibliotheek van Christo-forus van Aemstel en door deze, zoals een inscriptie op het eerste schutblad leert, tesamen met meer dan zestig andere boeken aan het klooster gelegateerd. Waarschijnlijk was de oorspronkelijke band dusdanig versleten, dat de Kartuizers het boek opnieuw moesten inbinden. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR HC 909 (incl. HC 14615); GW 161O; CA I50; A-vS 19; BMC IX I47; IBH 161 ; IDL 248; Peil 592; Polain (B) 4133; Hulshof-Schretlen, p. 7 en PI. I, 20, 24.
HET REGULIERENKLOOSTER
Naast de bibliotheek van de Kartuizers is een tweede Utrechtse kloosterbibliotheek voor een aanzienlijk deel bewaard gebleven. Het is de bibliotheek van het Utrechtse Regulierenklooster. Met 144 handschriften en rond 70 drukken is het aantal in de Utrechtse Universiteitsbibliotheek bewaarde boeken ongeveer even groot als dat van de Kartuizers.
Het klooster van de orde der Reguliere Kanunniken van St. Augustinus ofwel het Huis van St. Maria en de Twaalf Apostelen (Domus b. Mariae Virginis et duodecim Apostolorum) werd gesticht in de jaren 1290-92 en gevestigd in de gebouwen van het voormalige klooster der Zakbroeders, een orde die kort na haar oprichting door de paus werd opgeheven. In tegenstelling tot de seculiere kanunniken, geestelijken die met een functie bij een kapittel- of bisschopskerk waren belast, maar ‘in de wereld’ leefden, vormden de reguliere kanunniken een gemeenschap van kloosterlingen die zich aan strenge regels van ascese en afscheiding van de wereld onderwierpen; hun kloosterregel ging terug op de kerkvader Augustinus. De Utrechtse Regulieren waren in het begin geen zelfstandige gemeenschap, zij waren ondergeschikt aan de proosdij Bethlehem nabij Doetin-chem, totdat zij, na een kort intermezzo van aansluiting bij de Congregatie van Neuss, in 1430 deel gingen uitmaken van de Congregatie van Windesheim. Zo kwam ook het Utrechtse klooster in de invloedsfeer van de Moderne Devotie, zoals zovele kloosters in de Nederlanden en daarbuiten, die zich aangetrokken voelden door de sterk verinnerlijkte vroomheidsbeleving van deze religieuze vernieuwingsbeweging uit de late veertiende en de vijftiende eeuw.
De jaren van het Utrechtse Schisma betekenden een diepe breuk in de geschiedenis van het klooster. De kanunniken, die zich aan het pauselijk besluit onderwierpen en het interdict eerbiedigden, zagen zich gedwongen in het jaar 1427 de stad te verlaten; pas in 1432 keerde een aantal van hen weer in het klooster, dat intussen was leeggeplunderd, terug. Vooral door de twist met de prior Johannes
-ocr page 55-I
HET REGULIERENKLOOSTER
I5I
Passaert, die weigerde Zweder van Kuilenburg af te zweren, en niet naar de stad terugkeerde, verloor het klooster veel van zijn bezittingen, waaronder een groot aantal boeken. Deze waren door Passaert meegenomen en verpand, sommige had hij verkocht. Opnieuw werd het klooster getroffen toen in 1439 alle kanunniken op twee na aan de pest stierven. Daarna volgde echter een tijd van herstel: het aantal kanunniken kon spoedig tot twaalf, later veertien, worden aangevuld, de economische toestand verbeterde snel, en het klooster kende enkele decennia van welvaart en bloei. De gemeenschap bleef de gehele zestiende eeuw door bestaan, totdat tussen 1580 en 1597 de magistraat van de stad Utrecht het voortbestaan van het klooster door een aantal maatregelen onmogelijk maakte.
In 1581 werd de bibliotheek van het klooster door het stadsbestuur in beslag genomen en uiteindelijk naar de Janskerk overgebracht. Niet tot de bibliotheek behoorden uiteraard de liturgische boeken waarvan er verscheidene in het klooster aanwezig moeten zijn geweest. Van deze is dan ook geen enkel exemplaar in de Universiteitsbibliotheek terechtgekomen. Wel bewaard gebleven is een grote, bijna uitsluitend theologische bibliotheek van 144 handschriften en rond 70 drukken, waaraan waarschijnlijk nog een vijftal andere handschriften kan worden toegevoegd die zich thans in andere bibliotheken bevinden.
De meeste van deze boeken dragen het eigendomsmerk van de Utrechtse Reguliere Kanunniken. Daarnaast heeft A. Hulshof door een onderzoek naar de banden een groot aantal handschriften en drukken geïdentificeerd die eveneens tot de Regulierenbibliotheek moeten hebben behoord. Nagenoeg alle boeken uit deze bibliotheek bezitten namelijk nog hun oude, vijftiende- of zestiende-eeuwse band. Sommige banden, waarschijnlijk de oudere, zijn onversierd of dragen slechts een simpel lijnenpatroon (meestal in de vorm van ruiten, nr. 23). De meerderheid echter is met stempels versierd die op geen andere band uit de collectie van de Universiteitsbibliotheek te vinden zijn. De meest voorkomende stempels zijn een met pijlen doorboord hart, één van de attributen van Augustinus, en een kleine lelie (nrs. 24, 25 en 26). Dit maakt waarschijnlijk dat de Regulieren hun boeken zelf hebben gebonden. Op deze gronden heeft Hulshof 23 banden, zowel handschriften als drukken, die geen eigendomsmerk dragen, maar met dezelfde stempels zijn versierd, aan de Regulierenbibliotheek toegeschreven (nrs. 25 en 26). Deze toeschrijving werd bovendien bevestigd doordat hij in een aantal van deze banden schutbladen vond die nauw verband houden met het Regulierenklooster.
De breuk die het Utrechtse Schisma in het kloosterleven heeft veroorzaakt, heeft uiteraard ook in de bibliotheek sporen nagelaten. Uit de kroniek van Cornelis Block, de prior die in 1535 in soms zeer levendige stijl de wederwaardigheden van zijn klooster beschreven heeft, weten wij dat, toen in 1432 de kanunniken het klooster weer in bezit namen, nagenoeg niets meer over was van het aanzienlijke boekenbezit. Een groot deel van deze boeken werd, volgens Block, later weer teruggekocht, met uitzondering van de koorboeken, omdat de Congregatie van Windesheim, waarbij het klooster zich had aangesloten, een andere versie voorschreef. Een ander deel was voorgoed verloren. Hoe groot het verlies was, weten wij niet, evenmin hoeveel van de nu nog aanwezige boeken die geschreven zijn
-ocr page 56-52!
I
HET REGULIERENKLOOSTER
vóór het Schisma - volgens een eerste verkenning meer dan veertig - uit het oude bezit afliomstig zijn.
Duidelijk weerspiegelen zich de lotgevallen van het klooster in de lijst van de 36 gedateerde boeken. Eén handschrift stamt uit 1320; uit de periode tussen 1393 en 1416 zijn zes gedateerde handschriften bewaard; de periode 1446-1495 levert niet minder dan 29 gedateerde handschriften op; uit het daartussen gelegen tijdvak (waarbinnen het Schisma valt) is geen één gedateerd handschrift overgeleverd. Terwijl wij van de zes gedateerde handschriften uit de vroege periode niet weten welke ervan in het klooster zijn vervaardigd, is het beeld voor de tweede groep duidelijker: 20 van de 29 handschriften zijn met zekerheid door de Utrechtse Regulieren geschreven. De behoefte aan nieuwe boeken, voor officie en mis, studie en lezing tijdens de maaltijd, moet na het Schisma inderdaad groot geweest zijn; en het was voor de Regulieren, zoals in alle Windesheimse kloosters, vanzelfsprekend dat zij zelf aan het werk gingen. 18 van de genoemde 20 handschriften zijn ontstaan in de korte periode van 1446-1466, en in de colofons komen wij verscheidene van de kanunniken tegen, die volgens Block omstreeks 1440 tot het klooster zijn toegetreden. Het aantal boeken dat in deze periode werd geschreven, is in werkelijkheid veel groter: in dezelfde tijd ontstonden zeker evenveel, zo niet meer boeken zonder datumaanduiding en ongetwijfeld ook verscheidene liturgische boeken (die niet meer aanwezig zijn). Een tweede bijzonderheid is dat juist in de eerste decennia na het Schisma naast de kleinere, eenvoudig uitgevoerde handschriften, veel boeken zijn geschreven die opvallen door hun uiterlijk: grote, statige codices, geschreven op perkament van goede kwaliteit, in een regelmatige, goed leesbare hybrida of textualis en voorzien van zorgvuldig getekende initialen met penwerk (nrs. 17 en 18). Het zijn voornamelijk de kerkvaders, en in de eerste plaats Augustinus, waaraan zoveel zorg is besteed. Wie de boekproduktie uit deze jaren overziet, krijgt een indruk van welvarendheid en liefde voor het boek. Vakmanschap en noeste schrijfarbeid hebben daar het hunne toe bijgedragen.
Ook in de laatste decennia van de vijftiende en wellicht in het begin van de zestiende eeuw werden nog boeken geschreven, maar de boekproduktie staat dan, globaal genomen, op een lager niveau. Het schrift is meestal vrij eenvoudig, het penwerk minder precies getekend dan vroeger, en er wordt nauwelijks meer perkament gebruikt. Hierin spiegelen zich mogelijk de economische problemen van de jaren tachtig, en vermoedelijk ook een gebrek aan talent onder de kanunniken. Maar zonder twijfel wordt in deze tijd de concurrentie van het gedrukte boek reeds voelbaar.
Van de bijna vijftig incunabelen uit het bezit van de Regulieren moet een groot gedeelte in de laatste drie decennia van de vijftiende eeuw zijn aangeschaft (de oudste druk dateert van omstreeks 1470). Deze gedrukte boeken echter werden in het begin niet anders dan de handschriften behandeld: men kocht ze in de vorm van losse katernen, bedrukt met tekst in zwart, slechts een enkele keer ook in rood; deze werden in het klooster eerst nog van initialen, paragraaftekens enz. voorzien, voordat zij werden gebonden (nrs. 19-22). Opmerkelijk is dat onder de incunabelen er slechts één niet met de pen is bewerkt. Deze bewerking moet gro-
-ocr page 57-I
HET REGULIERENKLOOSTER
153
tendeels in het Regulierenklooster hebben plaatsgevonden, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de overeenkomst van het penwerk in deze drukken met dat van de handschriften.
Een kleine codicologische bijzonderheid moet hier tenslotte nog worden opgemerkt. Het betreft de prikking en liniëring van de handschriften die na de onderbreking door het Schisma in het klooster zijn vervaardigd. Zij hebben alle een -ook uit elders lopend onderzoek bekende - zogenaamde kamliniëring: de schrijflijnen zijn niet één voor één getrokken, maar met een aantal gelijk. Dit aantal wisselt van handschrift tot handschrift (meestal tussen 8 en 13), maar blijft in principe per katern of zelfs per handschrift constant. De toepassing van dat procédé kan men o.m. afleiden uit het beperkte aantal lijngaatjes, en uit het feit dat de schrijflijnen die tegelijk getrokken zijn, soms evenveel te lang of te kort zijn. Na 1440 is geen enkel handschrift op andere wijze gelinieerd; de enige uitzondering vormen de handschriften zonder schrijflijnen, waar slechts een kader de schriftspiegel afbakent.
Het zwaartepunt van de bibliotheek vormen zonder twijfel de werken van de kerkvader Augustinus, in wie de kanunniken de stichter van hun orde zagen. Niet minder dan 18 handschriften bevatten uitsluitend of bijna uitsluitend werk van Augustinus, terwijl in acht, meestal oudere verzamelhandschriften, eveneens teksten van hem te vinden zijn. Onder de gedrukte werken is er daarentegen slechts één incunabel die werk van Augustinus bevat (nr. 20). Daarnaast waren ook de kerkvaders Hieronymus en Gregorius de Grote en talrijke andere christelijke auteurs uit de late Oudheid in de bibliotheek vertegenwoordigd. Maar ook de grote theologen uit de twaalfde en de dertiende eeuw hadden de aandacht, waaronder vooral Hugo van St. Victor, Bernardus, Thomas van Aquino en Bonaventura, maar ook latere auteurs zoals Ubertinus de Gasali en Simon de Gassia vermelding verdienen. Tenslotte moet nog het grote aantal werken van auteurs uit de late veertiende en de vijftiende eeuw worden genoemd, waarbij Johannes van Quedlinburg, Dionysius de Kartuizer en Jacobus van Gruytrode de meest voorkomende namen zijn. Bijbelexegese en prekenver-zamelingen staan op de voorgrond, maar men vindt er ook heiligenlevens en exempelen, moraaltheologie en werken uit de mystiek, en tenslotte een handvol historische en juridische teksten, maar geen literaire werken in engere zin - en geen enkel werk in de Nederlandse taal. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[G.G.-G.]
LITERATUUR J.G.Ch. Joosting, ‘Cornelis Block’s Kroniek van het Regulierenklooster te Utrecht’. Bijdr. en Mededel. van het Historisch Genootschap, 16(1895), p. 1-93; A. Hulshof, ‘Een en ander over de bibliotheek van het Regulierenklooster te Utrecht’. Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen, 8(1910), p. 17-48; id., ‘De Reguliere Kanunniken te Utrecht en hun prior Johannes Passert tijdens het Utrechtse schisma’. Bijdr. en Mededel. van het Hist. Gen., 34(1913), p. 405-75; Hulshof-Schretlen, p. 5, 6 en PI. I; M. Schmid, ‘Augustiner-Chorherren’. Theologische Realenzyklopädie, 4(1979), p. 723-28. Monasticon Windeshemense, Tl. 3: Niederlande, bearb. von A.G. Weiler und N. Geirnaert. Brussel, 1980. (Archief- en Bibliotheekwezen in België, Extranr. 16), p. 427-52. Over de kamliniëring: J.P. Gumbert, ‘Ruling by Rake and Board. Notes on some Late Medieval Ruling Techniques’. Handelingen
-ocr page 58-541
I
HET REGULIERENKLOOSTER
van het Colloquium over Codicologie in Oxford, sept. 1982. Zal verschijnen in de serie Bi-bliologia bij Brepols, Turnhout.
13* Caesarius van Heisterbach, Dialogus miraculo-rum. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HS.176
(Tweede kwart 13e eeuw).
Perkament. 143 fol. 265 x 165-170 (205-209 x 126-129) mm. twee kolommen. 37 regels. Schrift: vroege tex-tualis.
i5e-eeuwse kalfsleren band met driedubbele filetlij-nen langs de kanten en de diagonalen; met klavieren.
Caesarius van Heisterbach, ca.1180 - ca.1240, was een monnik uit het Cisterciënzerklooster Heisterbach in het Zevengebergte nabij Bonn. Talrijke theologische en historische geschriften zijn van hem bekend; maar zijn beroemdheid dankt hij slechts aan één werk: de Dialogus miraculorum, die hij tussen 1219 en 1223 schreef. Omdat de novicen, de nieuwelingen in het klooster, moeite hadden met het theoretische karakter van zijn uiteenzettingen, besloot hij een boek te schrijven in eenvoudige taal, waarin de leerstof aan exempelen werd gedemonstreerd. Zo ontstond een verzameling van mirakelen, korte verhalen over wonderbaarlijke gebeurtenissen, die in de vorm van een dialoog zijn gekleed: de vertelling wordt afgesloten door een kort vraaggesprek tussen de vragende novice en de antwoordende geleerde monnik (waarachter Caesarius zelf zich verschuilt). De exempelen zijn gegroepeerd in twee maal zes boeken, waarbij in ieder boek een ander onderwerp ter sprake komt. Hoewel in eerste instantie als theologische leerstof bedoeld, gericht op de onderwijzing van de monniken, kreeg de Dialogus voornamelijk de funktie van een verzameling exempelen waaruit men stof voor preken kon putten. De bondige stijl, de boeiende verteltrant en de pakkende inhoud van de exempelen hebben Caesarius’ boek een langdurige populariteit bezorgd.
Uit de Regulierenbibliotheek zijn drie codices overgeleverd met delen van de Dialogus miraculorum. Het hier tentoongestelde, vroege handschrift bevat de boeken vii-xii. In Hs. 177, waarschijnlijk uit de late veertiende eeuw, komen de boeken i-vi voor, samen met de Dialogi van Gregorius de Grote, waaraan Ceasarius’ werk zijn dialoogvorm ontleent. Hs.179, uit het einde van de vijftiende of het begin van de zestiende eeuw, bevat eveneens de boeken vii-xii. In dit laatste handschrift vindt men in de inhoudsopgave bij boek vii, het boek van de Marialegenden, de volgende titel: De beatrice custode, cap. 34 (fol.2r). En op fol.2ir en v staat het bekende verhaal van de kosteres Beatrijs, die door een clericus verleid de wereld intrekt en jaren later, als zij beschaamd naar het klooster terugkeert, ontdekt dat Maria al die tijd als haar plaatsvervangster is opgetreden. Dit is het verhaal dat de stof heeft geleverd voor het beroemde Middelnederlandse gedicht Beatrijs. Helaas zoeken wij in het hier getoonde handschrift 176 tevergeefs naar De beatrice custode: cap. 34 van het zevende boek, fol.i3v, bevat een tekst die in Hs.179 ’-^P- 35 vormt. Is Beatrix verdwenen, of gaat het om een vroege versie waarin het verhaal nog niet voorkwam? De laatste mogelijkheid zou consequen-
-ocr page 59-HET REGULIERENKLOOSTER
155
ttMuquflnpus teftitnS ‘âiwî(üûbi5u41dccit^Un5-«q!«)mwt5uiii’4igt;lt;gt; 'S tanf4pi»tr(«ftC|nr«(üq«O’gt;f«ttfHnf4Pbï^tnTiil’natlö*‘j’Wi'«t|Hr-6if'l0
4wn
(mlt;irirugt;n( pl«nß(1f'7mninR'mi0iiW4d (^inn*
niuR «mnpraiidmn mfemulo ‘ftnin frê «wf carnatcS'IudpùilTw hnpmncbus • mmrfM tm ni naratianf-fttu ni niftniMtcrfp« nbsp;nbsp;nbsp;I
_fwaffUni5‘fl«|ni5ï{ii(W«d4iipfnmr^tmiÿnî}MttnteSœ|gt;ér« 1 !|!T?5îrquot;rtte fwnrdatnaun-'Dairni anp’m^’hatttn onpit( ptünMariîFilvïî J adlânlOTttn-ffiiiciïwr-neft'fwmTraljpnohawoB^’Mii^qiMntntTlJ) j ^rquip fir.quot;6 tfi i^citiatn d^hr ti nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;riî et i«»mge ôujr.^ j
«celne«*’lt;K|’urdnt.‘Mrïnïra’«ttnfàntô|gt;fwèrl4H9m‘’^de(hii«'|j6 I dt^mHonnn-qiitDfetDetnCinnëtoniale reutiûrgt;n|ntautrpiiÔttntf | pimiw^u«tnewdflftgt;etij»«*illt;mèflgt;q?dmqÿtiiôftirl.s*âgt;q9iîtiiîa JJ wt'deSaniiranPipiwalnjshinnir’tnll’tranimartiinanf-fafmet (man J nioneainilir'ijwt tllfûnsdetwttilirtei’ir' SiturcpftW’^defKnuewM/*^ nlhc*tj^MihnûiMÿiftpitt'f|mi meinir^’bene' Ctnte uniunrfdl?î ' ^»^'tirptm^rtgt;am «lanitewrtSwndJUUnftiiennnnxîbi mana-’
otiufiftßqiitdai)fcatn|x'f«in«ne‘mniqäamj0Uejmic«c^ «riitentw dnigwfw-eimdtadnwnafVtnnjia (ntnttneaum* -•’dte^it^tçoèr.'œnfetmnl); wënitoftvtiiaitfttlt;''^3«rent
Owïlnni (ôhtttntûniw^êâdf «lt;w cr diefeqnn«(mna q «itmonaflj ü ajebannni' diunt ir’ ti fiît tflièlata'^inr dWenr Hr c^e-lpu tn pTfr ftiir amnimeanr fHttAlin’gt;n nthoatntaliê R«irirftîb;q’f etff lt;J2jmte mdicuttr^quir tntiTmn maiwetn cridnalTï/quintjiirjefilim ijsett^ hii«rtmiliT ad tii^taf- q monaAf ^tegUhnrlwcs ‘tiV que tamairef ref Ixmfjwa’mrttStntfatinhït^pöftitr« Qtîa«nçrb«®niaônb5fttow*
1 tant fahtlitr dtfiKiimi q’ediuitr c? Hw ntiît lt;«• fcqtif nanano îe vedam tvttgtoß titijo« fmlattf onuti • ^datqhri m afaceidorv fiientruinti paftcr-Wtrar nidignanfmt ivlpwwt Vastnuhftts fetn^mrtnf{Wtmt(attpoOquot;hbititttttnHn0 ntbntt' »tarn tntltâtn'tpofteawittnott crm ^itfefW'tantamWrwd' rtdtttctnfurttOTt dMlittanraoefle ronufdtiltalttttf diittoRni'®»« tî^ nnn înf qdart qvt«®oto «bçftt utber cwpuf dttî gt;nbsp;into ooaaf fitTir CK»-
* flayin.tttt -ÄMt WW ylcnt‘'4itcptr'qnttgt;öctn«tiw jhir aMpmnattirÂiquot; tattir üjbpnwnr ß m tnnltr-Mtetir fc al» oiejjiw titii^ir caatwi luft'tii (Ftnn(oaiMnranttftTdiiltebMitf'Wnnq;nô«if*‘^rtmv2^wfe wetttrcfitrmpancrtiqtittcoir' fwpftnt iKtr«c3'n|iMt«i‘.'tna^ in nbuf annne qm ro^ircfr»ttcrnol»iriiKtcpann‘gt;f;vH0rra»^art
§ rp r nnuS'
13 HS. 176, fol.58V
-ocr page 60-561
I
HET REGULIERENKLOOSTER
ties kunnen hebben voor de datering van het bericht waarop Caesarius zich baseert . . .
Naast de Dialogus miraculorum behelst dit handschrift nog enkele andere teksten: op fol. 101V-131V een commentaar op de Lamentationes leremiae (de Klaagliederen van Jeremias) en op fol. 131V-143V drie korte traktaten.
Wij weten niet waar en wanneer het handschrift is ontstaan. Merkwaardig is dat het, hoewel het niet vóór 1223 kan zijn geschreven, verscheidene kenmerken heeft die eerder naar de twaalfde dan naar de dertiende eeuw wijzen. Dit zijn allereerst de felgroene initialen, die vóór 1200 zeer gebruikelijk, daarna echter uiterst zeldzaam zijn. Ook de vorm van de initialen maakt een twaalfde-eeuwse indruk: terwijl in de dertiende eeuw de uit de uncialis afgeleide, zeer constante lombardevorm overheerst, verraden deze initialen nog vaak hun herkomst uit de klassieke, rechte capitalis. Zij vertonen, met rondingen en lange uitlopers in de marge, allerlei speelse afwijkingen van de grondvorm, of zij laten een nog niet goed gelukte voorloper van de lombardevorm zien zoals de L op het tentoongestelde fol.59r. En tenslotte heeft ook het schrift zich nog niet tot de volle gotische vorm ontwikkeld (zie nr. 27). Men mag dus concluderen dat het handschrift niet lang na het ontstaan van de tekst tot stand is gekomen. Gezien het archaïsche karakter van schrift en decoratie is het niet waarschijnlijk dat het in Frankrijk is vervaardigd, maar misschien in de Nederlanden of in het aangrenzende Duitse gebied.
Het is niet bekend, hoe en wanneer het handschrift in het Regulierenklooster terecht is gekomen. Slechts enkele aantekeningen achterin, op fol.i4or, vertellen ons dat het niet lang na zijn ontstaan in handen van een vrouw, waarschijnlijk een non, geweest moet zijn. Deze anonieme gebruikster merkt op dat niet alleen over vrouwen, maar ook over mannen heel wat slechte dingen te vertellen zouden zijn, maar dat het fatsoen dit verbiedt. . .
Het handschrift ligt open bij de hoofdstukken 44-48 van het negende boek. Het in grote letters geschreven woord Septimus op fol.58V geeft op een wat ongebruikelijke manier aan dat hier het zevende katern eindigt. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[G.G.-G.]
LITERATUUR F. Wagner, ‘Caesarius von Heisterbach’. Lexikon des Mittelalters, 2(1983), kol. 1363-66.
14 Biblia Latina. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hs.29
(Frankrijk, Le Mans, 13e eeuw).
Perkament. 261 fol. 250x184 (162-165x118-125) mm. twee kolommen. 51-61 regels. Schrift: textualis. i5e-eeuwse kalfsleren band uit het Regulierenklooster met driedubbele filetlijnen langs de kanten van de platten en de diagonalen, versierd met in het Regulierenklooster gebruikelijke stempels.
Uit de dertiende eeuw zijn talrijke bijbelhandschriften bewaard die onder de naam ‘Parijse Bijbels’ bekend staan. De opkomst zowel van de Parijse universi-teit als van de bedelorden leidde in het begin van de dertiende eeuw tot een grote behoefte aan betrouwbare Bijbels. De herziening van de gehele Bijbel die hieruit
-ocr page 61-I
HET REGULIERENKLOOSTER
(57
voortvloeide, maakte het schrijven van een groot aantal nieuwe bijbelexempla-ren noodzakelijk. Deze Bijbels werden niet meer voornamelijk voor de kloosterbibliotheek geschreven, zoals dat tot nu toe het geval was, maar voor het persoonlijke gebruik door bijvoorbeeld een Franciscaner of een Dominicaner monnik, die een eigen exemplaar nodig had dat hij mee kon nemen op reis. Zo ontstonden in vele Parijse scriptoria, maar ook elders, tal van nieuwe Bijbels: vrij kleine boeken die in één band de gehele bijbeltekst (mét de prologen van Hieronymus) bevatten. Dit was alleen mogelijk door het gebruik van heel dun perkament en van een zeer klein schrift met dicht op elkaar staande letters. Kenmerkend voor deze boeken is, behalve het schrift, de opmaak van de bladzijde: de opvallend brede ondermarge en het grote aantal doorlopers (lijnen over de hele breedte van het blad): in de bovenmarge voor de in blauwe en rode lombarden geschreven koptitels, op drie verschillende plaatsen in de schriftspiegel, en in de ondermarge. Vaak gaat het om fraai en zeer regelmatig uitgevoerde handschriften, die met hun fijne gehistorieerde initialen een lust voor het oog zijn.
Het hier tentoongestelde handschrift behoort slechts zijdelings tot de groep ‘Parijse Bijbels’. Het vertoont weliswaar de bekende opmaak van de bladzijde, het kleine schrift en de koptitels in blauwe en rode lombarden, maar de verschillen zijn onmiskenbaar. Het zeer dunne, gave, soepele perkament dat zo kenmerkend is voor deze bijbels, is hier vervangen door dik, stroef materiaal van matige kwaliteit. Het uitzonderlijk kleine schrift (de letter n is gemiddeld i mm. breed en hoog) maakte het mogelijk dat de gehele bijbeltekst, inclusief de prologen, niet meer dan 240 folia of 480 bladzijden besloeg; en zo kon ondanks het grove perkament toch een boek ontstaan dat nog handzaam bleef. Een ander opvallend verschil is de onregelmatige en slordige opmaak: prikgaten en lijnen zijn vaak verkeerd geplaatst, veel lijnen zijn twee keer getrokken, de doorlopers in boven- en ondermarge bevinden zich op zeer verschillende afstanden van de bladrand, enz. Schrift en decoratie zijn van een eenvoudig niveau, gehistorieerde initialen zijn er niet en het penwerk waarmee de meestal kleine initialen zijn versierd, is zeer bescheiden. Afwijkend van de norm van de ‘Parijse Bijbels’ zijn tenslotte de volgorde van de bijbelboeken en de keuze van een aantal andere prologen dan die welke men gewoonlijk in deze Bijbels aantreft.
Het handschrift is zeker niet in Parijs vervaardigd, maar hoogstwaarschijnlijk in Le Mans. Uit de kalender achterin op fol.26ov-26iv, die waarschijnlijk door dezelfde hand is geschreven, blijkt dat het boek bestemd was voor het kapittel van de kathedraal van Saint-Julien in Le Mans. Later moet het boek in handen van een kloosterling zijn geweest. Hierop wijst de toevoeging in de kalender, bij 2 aug. : hicfui vestitus 1302 (‘hier ben ik ingekleed, 1302’). Het was geen boek waaruit voorgelezen werd, maar een echt studie-exemplaar, zoals te zien is aan de talrijke notities in boven-, zij- en ondermarge. Er is nauwelijks een bijbelboek waar niet intensief in gewerkt is. Soms zijn er grote stukken tekst in de ondermarge bijgeschreven, sommige toevoegingen zijn later weer uitgewist. Op twee plaatsen zijn in een vroeg veertiende-eeuwse hand enkele namen van heiligen bijgeschreven, namelijk in een ‘cisioianus’ (een ezelsbruggetje dat ertoe dient de dagen van de heiligen te onthouden) onderaan de kalender op fol.26ov-26ir, en in
-ocr page 62-581 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I HET REGULIERENKLOOSTER
een gebed in de ondermarge van fol. 159V. Deze heiligennamen (Gerdrud, Odul-fus, Waldfrid en Walburgis) wijzen erop dat het handschrift zich reeds in de eerste helft van de veertiende eeuw in de Nederlanden heeft bevonden. Helaas is ons niets met zekerheid bekend over de verdere omzwervingen van de codex. Een aantekening op het schutblad leert ons alleen, dat het door de Utrechtse domkanunnik Bernardus Uuten Enghe aan de Regulieren is nagelaten; dit moet in zijn sterfjaar 1452 geweest zijn. Had Uuten Enghe een bijzondere reden om, naast een Augustinushandschrift (Hs.56), deze Bijbel aan de Regulieren te legateren? Gaat het hierbij om de Bijbel die tijdens het Schisma door de prior Johannes Passaert is verpand, zoals M.P. van Buijtenen in zijn recente publicatie aannemelijk tracht te maken?
Het handschrift ligt open bij het einde van het boek Job en het begin van de Psalmen. Bij de Psalmen op fol.i47r ontbreken - zoals gebruikelijk bij deze Bijbels -de koptitels in rode en blauwe lombarden. Er is op deze bladzijde een duidelijke rangorde in de sierletters te zien: ieder psalmvers begint met een kleine lombarde in de regel, elke psalm met een lombarde van 2 regels hoog, de twee prologen met een initiaal van 3 en een van 8 regels hoog, en het Psalmboek tenslotte met een initiaal in twee kleuren en 9 regels hoog. Aan het penwerk van deze initiaal is meer zorg besteed dan aan dat van de meeste overige initialen van de codex. Op fol. 146V ziet men verschillende vormen van het zioZa-teken; sommige ervan zijn vergezeld van strepen die naar een plaats in de tekst wijzen. Deze tekens vindt men door het hele boek verspreid, soms vrij klein, maar vaak van flinke afmetingen en diepzwart - de Bijbel moet toen in handen zijn geweest van iemand die de studie van de tekst liet prevaleren boven het respect voor het boek.
[G.G.-G.]
LITERATUUR J.J.G. Alexander in Manuscripts at Oxford: an Exhibition in Memory of Richard William Hunt (1908-1979). Oxford 1980, p. 69-71; Schatten K.B., nr. 20; M.P. van Buijtenen, De Bijbel van de Regulieren te Utrecht. 15e-eeuivs schisma in het licht van 13e-eeuivs Frans handschrift. Met een codicologische bijdrage van G. Gerritsen-Geywitz. Utrecht 1984.
15* Regula Sancti Augustini. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HS.359
(Utrecht, Regulierenklooster, tweede helft 15e eeuw) Perkament. 25 fol. 198 x 138-141 (131 x 87) mm. 13 regels. Schrift: textualis formata.
i9e-eeuwse varkensleren band.
De Regula van Augustinus was een centrale tekst voor de Reguliere Kanunniken. Zij volgden immers de regel van Augustinus, die in de loop der tijd was uitgebreid met voorschriften uit andere kloosterregels. Er zijn twee versies van de Regula overgeleverd, waarvan één voor een gemeenschap van mannen, en één voor vrouwen bedoeld is. Men heeft altijd aangenomen dat de versie die Augustinus aan zijn brief aan een tot bandeloosheid vervallen vrouwenklooster heeft toegevoegd, de oorspronkelijke was en dat deze later is omgewerkt ten behoeve van een mannengemeenschap. Nieuw onderzoek heeft daarentegen aannemelijk gemaakt dat Augustinus daarvóór al een regel voor een mannenklooster in Hippo heeft opgesteld. De Regulierenbibliotheek bezat beide versies, in het hier ge-
-ocr page 63-I
HET REGULIERENKLOOSTER
159
1 mBI
tirWÏSSS llipâltâtom
mnn
K tgjturttttwfïïuiw^ I tmumwiïliusm l/ttuntatmoonamp;tnm
VTT
15
HS.359, fol.2r
6o’
I
HET REGULIERENKLOOSTER
toonde handschrift de regel voor mannen, in Hs.360, dat uit de late twaalfde of de vroege dertiende eeuw dateert, de regel voor vrouwen, gevolgd door het commentaar van Hugo van St. Victor, de Expositio in Regulam S. Augustini. Dit laatste werk bezaten de Regulieren ook in een tweede afschrift, in Hs.323 (uit 1320); in Hs. III zijn de anonieme Epistolae déclarantes regulam S. Augustini opgenomen, en in 1447 kopieerde Arnoldus Aelberti de veel omvangrijkere Expositio re-gulae S. Augustini van Humbertus de Romanis (Hs.224).
Gezien deze belangstelling is het niet verwonderlijk dat aan de uitvoering van ons handschrift veel zorg is besteed. Het is geschreven in textualis formata, een schriftsoort die vooral gekozen werd voor de grote liturgische boeken. De kopiist gebruikte hiervoor een zeer brede pen, waarmee hij tevens, door een hoek van de pen op te tillen, de dunne haarlijntjes kon maken aan het einde van de letter. Kenmerkend voor dit schrift is het geringe verschil tussen hoge en lage letters en het bijna volledig ontbreken van rondingen. Ook de enige versierde initiaal is met zorg getekend. De stijl van de decoratie komt goed overeen met die van de overige Regulierenhandschriften; een bekende verschijning is ook het fabelwe-zen dat zich in de bovenste helft van deyl heeft neergevlijd (zie ook nr. 21), hoewel men het zelden met menselijke gelaatstrekken aantreft zoals hier.
Het penwerk, van de initiaal uitgaand in de marge getekend, is zeer eenvoudig en geeft weinig blijk van fantasie. Maar juist dit onderdeel helpt ons bij het plaatsen van het handschrift: in drie andere boeken uit het Regulierenklooster treffen wij namelijk hetzelfde penwerk aan, in de Hss.46, iio en 218. De meeste overeenkomsten vertoont de decoratie in Hs.iio, ook wat betreft de uitvoering van de letter zelf. Van dit handschrift zijn kopiist en datum bekend: het is geschreven in 1459 door Theodericus Ghijsberti, een Regulier van wie niet minder dan vijf handschriften zijn overgeleverd, alle geschreven in textualis. Deze schriftsoort is onder de Regulierenhandschriften uit de tweede helft van de vijftiende eeuw zeer zeldzaam. Het zou aantrekkelijk zijn te veronderstellen dat Theodericus Ghijsberti ook de Regula geschreven moet hebben. Maar de textualis formata van dit handschrift biedt zo weinig ruimte voor individuele vormgeving, dat toeschrijving aan een bepaalde kopiist zeer moeilijk is. Ook Gherardus Theoderici die in 1477 Hs.44, eveneens in textualis, heeft voltooid, komt als schrijver in aanmerking. De grote overeenkomst in penwerk tussen de Hss.359 en iio daarentegen rechtvaardigt wel de conclusie dat ook Hs.359 rond het jaar 1460 geschreven moet zijn.
Op de tekst van de Regula volgen op fol.24r en v ‘Enkele aanwijzingen voor de voorlezers in de eetzaal (Aliqua notabilia pro lectoribus refectorii)’. De voorlezer moet er bijvoorbeeld voor zorgen dat de boeken openliggen op de plaats waar hij moet beginnen, en dat hij over voldoende leesstof beschikt voor de hele maaltijd. Ook de Regula hoorde, blijkens de aantekeningen op de laatste bladzijde, tot de werken waaruit geregeld voorgelezen werd. De donkerbruine kleur van het perkament wijst inderdaad op intensief gebruik. De oorspronkelijke band, misschien een eenvoudige perkamenten kaft, is kennelijk versleten geraakt; dit is een van de weinige Regulierenhandschriften die in een latere eeuw van een nieuwe band zijn voorzien. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[G.G.-G.]
-ocr page 65-I
HET REGULIERENKLOOSTER
|6i
literatuur a. Zumkeller, ‘Augustinusregel’. Theologische Realenzyklopädie, 4(1979), p. 745-748.
16* Gregorius Magnus, Moralia in Job. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HS.87
(Utrecht?), kort voor of in 1448.
Perkament. 384 fol. 400x290 (270-275x195-203) mm. twee kolommen. 55-56 regels. Schrift: hybrida. Oorspronkelijke kalfsleren band met ruitpatroon van driedubbele filetlijnen; de platten voorzien van vijf knoppen. Op het voorplat titel onder hoornen venster met de tekst ‘Liber moralium beati Gregorii pape super librum sancti Job ex toto’.
Gregorius de Grote (zie ook nr. 3) verbleef voor zijn benoeming tot paus in 590 enkele jaren als nuntius aan het hof van de Oostromeinse keizer te Konstantinopel. Hier ontstond, uit voordrachten voor de monniken in wier gezelschap hij vertoefde, het omvangrijke commentaar op het bijbelboek Job. Gregorius werkte volgens de methode van de drievoudige uitleg, die de gehele Middeleeuwen door de bijbelexegese zou bepalen: de historische, de allegorische en de morele (of mystieke) bijbelverklaring. Dit betekent dat een korte passage uit de Bijbel eerst in letterlijke zin wordt verklaard, vervolgens onderzocht in zijn allegorische of spirituele betekenis, voornamelijk dus in zijn verwijzing van het Oude naar het Nieuwe Testament, en tenslotte in zijn betekenis voor het handelen van ieder mens (later nog uitgebreid met de anagogische of eschatologische exegese: de verwijzing naar het hiernamaals). Bij Gregorius raakte echter de historische uitleg steeds verder op de achtergrond, en zo kregen de Moralia uiteindelijk het karakter van een fundamentele verhandeling over de christelijke ethiek. Deze wijze van ontstaan - de grondbeginselen van de ethiek aan de hand van bijbelcitaten uitgelegd voor een gehoor van monniken - verklaart misschien het blijvende succes dat dit boek gedurende de Middeleeuwen ten deel is gevallen en dat o.m. blijkt uit het grote aantal vooral uit kloosterbibliotheken afkomstige handschriften. Meer dan 500 handschriften (waarvan echter vele slechts een deel van de 35 boeken bevatten) worden vermeld in de inleiding tot een recente tekstuitgave, en deze lijst is bij lange na niet volledig, aangezien zij bijvoorbeeld geen enkele Nederlandse bibliotheek noemt.
Niet zelden gaat het hierbij om indrukwekkende, fraai versierde codices, pronkstukken van een kloosterbibliotheek. Het hier getoonde handschrift bevat alle 35 boeken der Moralia, verdeeld over zes partes. Zij worden voorafgegaan door een register op Gregorius’ bijbelverklaringen, met proloog, van de hand van zijn secretaris Paterius, door de opdrachtbrief van Gregorius aan Leander van Sevilla en een proloog van Gregorius. Het werk wordt afgesloten met een tabula. Het boek valt niet alleen op door zijn afmetingen (dikte: 14 cm.), maar vooral door de zeer zorgvuldige en vakkundige uitvoering. De regelmatige, fraai ogende hybrida vertoont het hele boek door nauwelijks schommelingen, ook daar niet waar de katernopbouw een totstandkoming in etappes suggereert.
Onder de Regulierenhandschriften neemt de codex een bijzondere plaats in door
-ocr page 66-02
HET REGULIERENKLOOSTER
eût l,ctoo(teitlgt;im‘’4rt rtfnqptn tteteiwttiii : nt |gt;:o^?(teclt;it«»Mmit’at) ttiottient fiibla ta totemnt^. 4amp;rpblt;i» bber fcotoî : lt;6iuiwtob ab mœ te {»etitiib ît^tn aotteiabuttâ nv uirlt;rÔbcte;*cr_ Atiquue ttoRw DH botta ctt^cfhiiirt
iurçrmi0i4e:ui beoHtur tttulttph 2cnflc.^lt;ia^Mo r» tettektnîc (è rwnw
---------------..... ? nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;|U I butfle œfîbitmr otta tq^ctotiû be (in tt (hmmr gt;er iw (lt;o iwxgt; mata rtOlfitt' t|nibêter rttemf^xoa botta tttabw aebetv no tti’ wrcrt
l6 HS.87, fol.32V
-ocr page 67-I
HET REGULIERENKLOOSTER
63
zijn kostelijke gehistorieerde initialen. Elk van de 35 boeken begint met een versierde initiaal, meestal 10-12 regels hoog. Twaalf ervan tonen een voorstelling die betrekking heeft op de geschiedenis van Job: kleine scènes tegen de achtergrond van een in blauwe en groene tinten geschilderd landschap. De overige initialen vervullen een zuiver decoratieve functie. Een groot aantal ervan wordt bevolkt door grillige wezentjes: draken, mannetjes die uit een blad groeien, een aapje met mijter, een beestje op een bloem dat fluitspeelt en de trommel slaat. Andere letters zijn slechts versierd met blad- en bloemmotieven. De initialen worden toegeschreven aan twee kunstenaars, waarvan de tweede (fol.2i7r-292v) als de mindere wordt beschouwd. Het is echter de vraag of deze tweedeling juist is. De initiaal op fol.292v bijvoorbeeld draagt een afwijkend karakter: een I in twee kleuren, waarin met een zeer fijne pen twee engelen getekend zijn. Men kan zich moeilijk voorstellen dat deze laatste initiaal van dezelfde hand zou zijn als de wat plompe draak op fol.27or. Dezelfde vraag dringt zich op bij de zeer diverse groep initialen die aan de eerste kunstenaar wordt toegeschreven. Zouden hier niet ook meerdere schilders aan het werk zijn geweest? De initialen op 233r en 239V tenslotte, de enige waarbij geen goud gebruikt is, zijn wellicht pas achteraf toegevoegd.
Een hele bladzijde is ruw uit het boek gescheurd: fol.12, met het begin van Gregorius’ brief aan Leander van Sevilla. Was de initiaal op deze bladzijde de mooiste van het hele boek? Dit is mogelijk; maar twee argumenten pleiten ertegen. De overige teksten van het voorwerk en de tabula zijn alle op een veel eenvoudiger wijze versierd, met penwerk en een sierlijst in de marge. Zou dan juist aan deze tekst zoveel meer zorg besteed zijn? Ten tweede: de twee groene blaadjes die nog zichtbaar zijn, wijzen eerder op overeenkomst met de eenvoudige initialen op fol.22v, yir en 203r dan met de gehistorieerde initialen.
De codex is niet in het Regulierenklooster vervaardigd. Een vers, in grote letters (textualis formata) op het verso van het eerste, blanco, folium geschreven, vermeldt dat het in 1448 door Gherardus de Vloeten is geschonken. De grote regelmaat van het schrift wijst eerder naar een atelier waar men beroepshalve het schrijven beoefende. Ook het penwerk op fol.i4r en 342r treft men bij de Regulieren niet aan, al zou het zeker Utrechts kunnen zijn. De initialen zijn door E. Gorissen in verband gebracht met de kring rond de Meester van Katharina van Kleef (zie ook nr. 56). Er bestaan inderdaad enkele frappante overeenkomsten; zo lijken de gevleugelde draken op fol.2i7r en 27or sprekend op die in het Getijdenboek van Katharina van Kleef (Plummer, The Hours of Catherine of Cleves, PI. 11). Of Hs.87 in het atelier van deze meester is verlucht staat daarmee echter nog niet vast.
In de gehistorieerde initiaal op de opengeslagen bladzijde fol.32v wordt God de Vader in gesprek met de duivel afgebeeld: God legt het lot van zijn trouwe dienaar Job in handen van de duivel, die God wil bewijzen dat ook de vroomste man God zal afzweren als hij met ziekte wordt geslagen (Job 2,1-6). De duivel, in grijze tinten geschilderd, heeft de gedaante van een bok, met hanepoten als voeten en drakevleugels; boven zijn staart ontwaart men een gezicht met dierlijke trekken: de duivel vertegenwoordigt de omgekeerde wereld. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[G.G.-G.]
-ocr page 68-HET REGULIERENKLOOSTER
LITERATUUR Hintzcn, p. y; Byvanck, Gildeboek 6(1923), p. 6, 7; Byvanck-Hoogewerff, Noord-Ned. min., nr. 64; Byvanck, La miniature, p. 82, 156; Noordnederlandse miniaturen, nr. 21; Gumbert, Utrechter Kartäuser, p. 298; Gorissen, Stundenbuch, passim.
17* Augustinus, Confessiones. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hs.40
Utrecht, Regulierenklooster (geschreven door Ar-noldus Aelberti), 1450.
Perkament. 89 fol. 293-299 x 203 (205 x 132) mm. twee kolommen. 43 regels. Schrift: hybrida.
Oorspronkelijke kalfsleren band met driedubbele fi-letlijnen langs de kanten en de diagonalen; de platten voorzien van vijf knoppen, die alleen op het achterplat zijn bewaard.
Onder de vele theologische werken die bij deze tentoonstelling onder de aandacht worden gebracht, nemen de Confessiones van Augustinus (354-430) een bijzondere plaats in. Augustinus’ autobiografie behoort tot de boeken die ook in onze tijd niet alleen bestudeerd, vertaald en uitgegeven, maar ook gelezen worden; slechts enkele jaren geleden werd dit werk door een jury van zes schrijvers -journalisten opgenomen onder de 100 boeken uit de wereldliteratuur die zij het meest ter lezing aanbevalen. En inderdaad, wie zich de moeite getroost, zich in het levensverhaal van de kerkvader te verdiepen, al is het in vertaling, zal spoedig onder de indruk komen van zijn meeslepend taalgebruik, van zijn inzicht in de psyche van de mens en van de openheid waarmee hij de lezer laat deelnemen aan zijn worsteling met tegenstrijdige verlangens. In dit boek, dat hij rond zijn vijfenveertigste jaar schreef, vertelt Augustinus het verhaal van zijn kinder- en jeugdjaren en van zijn zoeken naar waarheid, tot aan de gebeurtenissen die volgden op zijn doop; hieraan zijn nog enkele hoofdstukken van meer beschouwelijke en exegetische inhoud toegevoegd. Dit alles in de vorm van een gebed (zie de beginwoorden Magnus es domine, ‘Groot zijt Gij, Heer’), waarin Augustinus zowel zijn zonden biecht (confessio peccati) als God prijst voor Zijn barmhartigheid (con-fessio laudis). Misschien is het juist de als een rode draad door het hele boek lopende tweespraak met God die het werk zoveel overtuigingskracht geeft.
Ook in de Middeleeuwen waren de Confessiones een veelgelezen boek. Hiervan legt een kleine bijzonderheid van dit handschrift getuigenis af. Op de rectozijde van het schutblad voorin is met een fijne pen in een zestiende-eeuwse cursiva geschreven: ‘pro refectorii lectore in die augustini et per octavam eius legitur liber confessionum / anno 37 a primo libro usque ad quintum / anno 39° a quinto usque ad septimum librum (Voor de voorlezer in de eetzaal: op de feestdag van Augustinus (28 augustus) en de zeven dagen daarna wordt het Boek der Bekentenissen voorgelezen / In het jaar [15)37 van het eerste boek tot aan het vijfde / In het jaar [15)39 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vijfde tot aan het zevende boek)’.
Het handschrift was dus in 1539 nog in gebruik, negentig jaar nadat een kanunnik uit het klooster het had gemaakt. Het colofon vermeldt dat het boek door Ar-noldus Aelberti werd geschreven en voltooid in 1450. In de colofons uit de tijd tussen 1446 en 1464, dat is de tijd van het ontstaan van de grote Regulierenhand-
-ocr page 69-1 HET REGULIERENKLOOSTER
(65
ml« * leieiilat^fïufliicTboitïï^atif; Ffiï crntaf htuoiïtïfttlnnfrurtnj fü-^iitenifi'abiiicatniiahorin 1 iitfa}aTifnlt;ßntaör':i.Ti«)«rni ' l^ihu-.ti'gt;ui{*^ ijiis IciiàâralJi Wtxn^tfhbuStMmid napitinttmctplAcmfao- X p^iwufiftabbmjnu^nicß tl fitf : î nth; fnai£ fir IcnpntnS ■fiiè obco Ihtptti cft-tn pitii . j. ptontnuitönteniücrtcniïiif I \ ^d6f^tMU(ir(}U((lt;|ttqtuU'W 1 • nbsp;nbsp;W«o n» öc rtiiuo moMT iSiiit in/ . (nufàiâcô/iccv.ôinSq’iûhnm ■''i' ■ ’ Anui qiwamp;tmobo^ titnat ct 'öunt« : CT Utaj iflMrt fetr »MCW quot; dwiiMKtncwnisilkinojcMt' 4t(rHilt;iUü iViiautm'tßiicniu ht tn amp;nhuiuuolciu6ÿj^nuiiS ■i rôftflftoXMi)ct':lt;rgt;ut6umtnu}t - t^xiutn/ithcrTcprui rrotp ud 1« amp;tttïc/tgt;ttc-lt;fi-lt;Uuhï(t^tau I ,_^oóaiOiyöijnftniuuiictMftMXiïi tCrfplUl(S(tlt;)IUtJ6ƒu{ll4KCBCr ' nKpal(6î/âux(£:nd(ÂtiS(^ Krutc öimi dhivsiu Fitbdito ( KKop^ftc iniAoagn^ c6 önc- |
1^t‘’{8öïifcrli«iöitW;(«tiae;cn» X)u-ni6nMet/öpiéjucnStiiue-^itutbaKtcxnritlfóitluiiMpoi nontnntrçfuf'îfthôorntftiinfi »wnüMOtr Aui-tuïitftrôâtrtrtô iiiiïptn/îii-CttrfhontiÎQiHnfiip tneir/ifh^.'crnïlAiitmrctrvitlr V 1106 ni» fr.'arifuirtM cros lutiiboncri’ajcrcat iii tt-îlM mu I« öl« /ntr ctTttUijpt will fit pitutfîuotntTtc-mi luutMrc te: (t ratCK (Ktttâftt-iUI âioouttc-3lt;tgt; ifS ruomnc-rtcfticSter.'tUuö' ou pw tUto pr îuooue ntfae» K-' .In ^ntus ütonu-tShtrfnaris^ «Auoitutt îttotnimr-îqut iton nröiCwtlt r.T«f quonci^ fine l((uhttbur htim tqiu iv^ttCM.tQttctïtœoû ruent« rit ■'« luoitaœ liuiOiitmrruiir-' tfhiotitcamp;ne üimus (t:«uto«^ tr-nrficsîtc.pôitiwu6csrt no * bifi- inuonit te i»ne/i0c6 mca Oefiinuiutht :(|iirt iïîjinint mtr ht phueuiitntem/iintiu-pcm niftmu pôimmt£ nu • (R qiw) ïuomhoOcû meu? Oeü « dnin ir maî f (Am wiip ?inripm ai W), -J#/ |
HS.40, fol.2r
-ocr page 70-66 i
I
HET REGULIERENKLOOSTER
schriften, komen wij niet minder dan negen maal (en vijf van deze negen zijn Augustinus-handschriften) de naam Arnoldus Aelberti tegen. Een centrale figuur voor de bibliotheek, zo lijkt het. Maar er is een probleem dat nog niet kon worden opgelost; in zes van de negen handschriften staat de naam op rasuur. Er heeft daar eerst iets anders (een andere naam?) gestaan; dit is weggekrabd, en vervolgens is er de naam van Arnoldus Aelberti overheen geschreven. Twee van de drie handschriften waar de naam niet op rasuur staat, dragen een latere datum dan de zes handschriften met de naam op rasuur; het derde is ongedateerd, maar kan op grond van het penwerk in ongeveer dezelfde tijd geplaatst worden. Wat is hier aan de hand? Zijn de zes handschriften door een ander dan Arnoldus Aelberti geschreven? Waarom zou dan diens naam door die van A.A. zijn vervangen? En wie zou dit gedaan hebben? Arnoldus zelf? Uit de kroniek van Cornelis Block weten wij dat Arnoldus Aelberti, ‘schrijver van vele boeken’, reeds omstreeks 1440 tot het klooster is toegetreden, enkele jaren vóór het ontstaan van het eerste handschrift met de naam op rasuur. Zou er van een vervalsing sprake kunnen zijn? Dat is in een kleine kloostergemeenschap als die van de Utrechtse Regulieren (niet meer dan 12 tot 14 kanunniken) toch niet goed voorstelbaar. Bovendien heeft een paleografisch onderzoek geen duidelijke verschillen tussen de groep handschriften mèt en die zonder rasuur aan het licht gebracht. Er zijn wel verschillen, maar die groeperen de handschriften op andere wijze. Vijf handschriften uit de eerste en een uit de tweede groep zijn geschreven in een goed verzorgde hybrida (dit zijn, niet toevallig, de vijf Augustinus-handschriften en het werk van een tweede kerkvader, Gregorius de Grote); de overige handschriften zijn in een eenvoudiger schrifttype geschreven (het betreft hier latere auteurs). Het penwerk waarmee de initialen zijn versierd, bevestigt de indeling in twee groepen evenmin: er kunnen in de Arnoldus-handschriften op zijn minst vijf verschillende stijlen penwerk worden onderscheiden, waarvan één in beide groepen voorkomt, terwijl de overige stijlen bij respectievelijk de vroege of de latere periode horen. Hoe dit ook zij, de rasuren blijven raadselachtig. Moet de oplossing soms in een naamsverandering van Arnoldus worden gezocht, of heeft hij zichzelf eerst als een anonieme schrijver aangeduid, als fratrem eiusdem conventus bijvoorbeeld, zoals in Hs.241, fol.i24r, en later toch zijn naam toegevoegd?
Vast staat in ieder geval dat het handschrift in het klooster geschreven en van eenvoudig penwerk voorzien is. Of dit ook geldt voor de decoratie van de openliggende bladzijde, fol.2r, is daarentegen twijfelachtig. De randversiering met ranken, waarin rozen en akeleien, en een uit acanthusbladeren verrijzend mannetje dat de bloemranken in handen houdt, wordt wel typisch Utrechts genoemd, doch bij de overige Regulierenhandschriften treft men deze versiering niet aan, evenmin het vakmanschap waarmee de kleine initiaal linksboven en, vooral, de miniatuur in de M rechtsboven geschilderd is: in de linkerhelft Augustinus met bisschopsstaf en mijter die hem door een engel op het hoofd wordt gezet, een banderol met confit(e)or tibi quia erop, rechts God die, uit de hemel neerkijkend, de banderol in ontvangst neemt, en eronder een lessenaar met boeken, eromheen schrijfgereedschap, aan een haak een inktvaatje en een pennen-
-ocr page 71-I
HET REGULIERENKLOOSTER
67
koker. Waar het atelier of de kunstenaar aan wie dit werk waarschijnlijk is uitbesteed, precies te zoeken is, weten wij helaas (nog) niet. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[G.G.-G.]
LITERATUUR Hintzen, p. 6; Byvanck, Gildeboek 6(1923), p. 6; Byvanck-Hoogewerff, Noord-Ned. mm., nr. 67; Byvanck, La miniature, p. 82; G.A. Evers, ‘Utrechtsche geschreven boeken’. De tampon, 17(1936), p. 94, 100; A. Hulshof, Utrechtsche Parelen, afb. 15; J. Kirchner, Scriptura Gothica libraria. München-Wien, 1966, Tab. 35a; Noordnederlandse miniaturen, nr. 22; Pächt-Jenni, Holl. Schule, p. 38.
18* Albertus Magnus, Summa de corpore domini.
HS.135
(Utrecht, Regulierenklooster, tweede helft 15e eeuw).
Perkament. 134 fol. 297x214 (208 x 141) mm. twee kolommen. 40 regels. Schrift; hybrida.
Oorspronkelijke kalfsleren band met een ruitpatroon van driedubbele filetlijnen; op het voorplat titel onder hoornen venster met de tekst ‘Albertus magnus de Sacramento eucharistie.’.
Albertus Magnus (ca. 1200-1280), reeds vroeg toegetreden tot de orde van de Dominicanen of Predikheren, is één van de grote universele geesten uit de geschiedenis. Niet alleen theologie en filosofie, die hij naast de theologie een eigen waarde toekende, behoorden tot zijn domein, maar ook verschillende natuurwetenschappen, met name de plant- en dierkunde en de mineralogie, die hij met eigen waarnemingen verrijkte. Deze waarnemingen deed hij tijdens zijn voetreizen door de Duitse landen die hij als provinciaal van zijn orde maakte. Door zijn commentaren op het werk van Aristoteles werd hij tevens een van de wegbereiders van het Aristotelische denken in de christelijke wereld. Daarnaast oefende hij vele kerkelijke functies uit; hij was o.m. leraar aan het door hem opgerichte ‘Studium generale’ te Keulen, een voorloper van de latere universiteit, waar zijn ordebroeder Thomas van Aquino tot zijn studenten behoorde. Albertus’ naam was zo beroemd dat naast zijn omvangrijke eigen werk ook vele boeken aan hem werden toegeschreven die niet van zijn hand zijn. Zo wordt wel betwijfeld of hij de auteur is van de twee traktaten over de eucharistie. Super missam en (Summa) de corpore domini, die vaak in één handschrift verenigd zijn. Dit dubbeltraktaat zou of door Albertus in zijn laatste levensjaren geschreven zijn, of door een leerling die het uit verering voor de meester onder diens naam heeft uitgebracht.
Ons handschrift bevat slechts het tweede traktaat, een verhandeling over de heilige communie, de aanwezigheid van het lichaam van Christus (corpus domini) in brood en wijn tijdens de viering van de mis. Een korte verhandeling over hetzelfde onderwerp, die - ten onrechte - aan Thomas van Aquino wordt toegeschreven, besluit de codex. Daarnaast bezaten de Regulieren nog twee werken die op naam van Albertus staan: Sermones de sacramento eucharistiae (in Hs.365, naast andere Sermones) en De multiplice timoré (in Hs.386, een theologisch verzamelhandschrift).
Hs.135 is een verzorgd handschrift op perkament van goede kwaliteit. De kopi-
-ocr page 72-68)
HET REGULIERENKLOOSTER
Bt '■^ nbsp;nbsp;nbsp;! '-iJültTllf H ftni Imtamp;ibeo Ixr i«» fi nlt; refer ! uduirrtl^praTveiirttKKerfilIrn ! l«lt;ntciRgt;I)«rnrtttnii8ii »•gt;»»■lt; I ) m‘’.il:t:qilt;tliqfj irt imffrtlwmt^ ) Î giü-lt;rrtliqnrgt;tgt;tiirrMi'lt;8rtrü t»!’ j ) nntn'terrtliqünbitP etrtbqniu I ' (ómnntoetrtliqtï fimßoii et; j ■ rtli«,»i frtn’4)iilt;irtïï-jïgt;elt;gt;iinn tn j ; i(h 6 fëv 8i«tl6gi i I bii6 p«gt;)i t m’) i ■ «tij fibt fibr« q^hbiSirtoil gtnta 5 ^tlt;^lt;ni5tqrtiïïgt;lt;ii6tvitlt;l4 j «bigiiiibittiiliifeiir iitqeew'Ï j priiriMrtUttlïKtitbiin'lqiirtllf l)7ingxn«grlt;;q»rtblirttgiilt; eit i mifht iirtftürtntyif.qïibniiit j I gfi» inejiï«wt-/lt;ö ip lUiiesnnct Uqiii Vrtpêoinisbrtiii.etmqiiö^ j «ïegrnnt pknitnï».']'»tn|rt«n [ '-Ke igitrtb borgii« 'öinnilgriU ! ■Jxi üioniiitee.'qi iwr frtfniottiî J i(rtr)n«nm:ie(i(lt;i.iiftiq,lt;|i-0nt6 J Igw^Minénq.^iiliiï.vegemne h rtMritttctstrirt.VKttioîniiifix P j tnne rtöS.nZ»^ fi nentü hm') lt;v( k ) Eq virt-et^signuScöicfitlHtie-etetfiirttlrtornie fnWtlBAEin» j ifqtqgt;frtönlt;,itïï tnf« gnlb‘'p» nit.iptcïîniirtbikegirtPqrS «fb fonKnfliiii-neq! «iiîunîtgtii *• *: qéhitjjTrtndipotïfbe« (»rtntiiii». it^fiîï in (picgfë.lwtiinbi-Jtriii nugt;Î0«tfrtffitqlt;tfrttrrtinlt;nt1 • (Pjiigen'eqiutiëgvêeft.ipus f«t ™Mrrt0qzH brirtî-qi iirtefl'i) qtîi. «tiTtfiiifi gmeUeiwtell-^rtM rtiit qiilrt ij^prt t'iiifi rtgirttiflTii.Ter Urt-qjiwiiifigirttiffipäitiilhrt-t. i Orwrtiifrqigirtin agiiou-tóntn I rtrîtqi eft giiiinrt fïqrîrt grain 4gt;«c qieniiegirttKeftronaTitiuM. i •LX’iitfiifirmfi girtiiq. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;î |
^Vöenï iiSfirtiifijwt-f’M gt;^ttp niWn« 1^11 eqt lt;u(ftgt;l rtffiactvP’ lt;tiio)flHiri,Pfigt;««’t lh)iiilijni,.lt;'ïuiani m ^buefnt hor|rtögt;ilt;tiWHgt;tM flT« qS uiöt nt‘’wii{pi»i'’rt6lt;£n*fixgt;'gt;!Vgt;nTgt;e 5lt;irf,rtnlt;-iui OÏï* horfaiinCittO. ëïlt;qit(ibir_qianaqTlt;inv ipiÿitl oiigt;tb'’fitr»Krtt»6T ViiW nbl^orfitiiui^anierDlluritih) riïfiniiilbiruiwnu^rt Îult;nit-. VnïK fifpMfjTOrf qptnoj.qlj lt;(F tnifïiM gt;nrtnlt;.qlgt;»MrHlt;ip fiiffttl lt;lwt.lt;^lt;gt;Ïgt;i-JKn-lt;t)lt;fuW Äfikf f nlt;6 Ij «ril «8-no {ftnifi qofin lt;tf girt m^fnîîn-Tq ua tof' f )tr lt;nbsp;vina rtutcrt nHinlt;8riirtnrt. l)lt;i__ ir.qintM fnSfrô«« toUonttsq'rtdvtiuifhw’ ÿfuflïnr mfrtOtwttKhrirt «ru rtuixit-lxl ftnnirt lt;nbsp;ixtcioi jnrttnTriu8tr.i»lt;l nn cfF.qïi int «k |
y. V
i8 HS.135, fol.6r
-ocr page 73-I
HET REGULIERENKLOOSTER
169
ist, die een fraaie en gelijkmatige, niettemin karakteristieke hybrida schrijft, is tevens rubricator: koptitels, tussenkopjes, folionummers in grote Romeinse cijfers, maar ook de correcties in de tekst, zijn alle van zijn hand. De opmaak doet in vele opzichten modern aan: beide teksten worden voorafgegaan door een opgave van titel en auteur, en het boek is voorzien van een foliëring (in de rechter bovenhoek; het cijfer geldt niet voor recto en verso van een blad, maar voor de opening) en van een uitvoerige inhoudsopgave bij tekst i met folionummers (fol.2r-4r). De inhoudsopgave en tekst n daarentegen zijn niet gefolieerd; de foliëring beperkt zich dus tot het strikt noodzakelijke.
Doordat het handschrift geen colofon bevat, zijn jaar van ontstaan en naam van de kopiist ons niet bekend. Maar het boek zelf biedt enkele aanknopingspunten. Het schrift vertoont zulk een frappante gelijkenis met dat van twee andere Regulierenhandschriften, de hss. 48 en 53 (beide Augustinushandschriften), dat men de drie aan dezelfde kopiist mag toeschrijven - hoogstwaarschijnlijk een man uit het klooster zelf. Meer houvast biedt het penwerk waarmee de initialen aan het begin van ieder gedeelte (behalve het opengeslagen deel i) zijn versierd. Ondanks verschillen in de uitwerking (het fraaist is het penwerk op fol.i26r, het begin van tekst ii) behoren alle initialen tot dezelfde stijl. Deze stijl nu treffen wij in nog vijf andere boeken van de Regulieren aan: de handschriften 219, 310 en 386 (eerste gedeelte), en de incunabelen F qu 173 (zie nr. 19 en het penwerk aldaar) en F qu 174, beide gedrukt in Keulen ca. 1470. Met enig voorbehoud kan hieruit misschien de conclusie getrokken worden: Hs.135 is geschreven en versierd in het klooster zelf, niet lang voor of na 1470.
De omlijsting van de schriftspiegel op de openliggende bladzijde fol.ör is van een geheel ander karakter dan het zojuist beschreven penwerk. Toch is de overeenkomst met de invulling van het veld rond de initialen, bijvoorbeeld op het reeds genoemde fol.i26r, zo groot dat aan dezelfde tekenaar gedacht kan worden. De gehistorieerde initiaal daarentegen, voorstellende Albertus Magnus met een open boek op zijn knieën, is hoogstwaarschijnlijk niet in het klooster gemaakt, maar ‘uitbesteed’ aan een atelier of een zelfstandig werkende kunstenaar buiten het klooster. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[G.G.-G.]
LITERATUUR Hintzen, p. 8; A. Kolping, ‘Die handschriftliche Verbreitung der Messerklärung Alberts des Grossen’. Zeitschriß für katholische Theologie, 82(1960), p. 18; A. Fries -K. Illing, ‘Albertus Magnus’. Die deutsche Literatur des Mittelalters. Verfasserlexikon, 1(1978), kol. 124-39.
19 Johannes Nider, De morali lepra. [Keulen, Ulrich Zell, niet na 1470]. 4°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;F qu 173' rariora
BAND Oorspronkelijke kalfsleren band met ruitpatroon van driedubbele filetlijnen en versierd met enkele in het Regulierenklooster gebruikelijke stempels.
Johannes Nider (1380-1438) was een in zijn tijd befaamde dominicaner moraaltheoloog. Als generaal vicaris was hij aktief betrokken bij de hervormingsbeweging van de dominicaner orde in Duitsland. Vanaf 1423 was hij hoogleraar in
-ocr page 74-7°
I
HET REGULIERENKLOOSTER
Wenen. Hij heeft sterk geijverd voor de bekering van de Hussieten en speelde een belangrijke rol op het in 1421 begonnen Concilie van Bazel. Hij schreef talrijke werken op het gebied van de ascese en de moraal. In deze laatste bespreekt en bekritiseert hij de moraal van de kloosterlingen, van de priesters en van leken van alle standen. Met tal van voorbeelden laat hij zien hoe deze zouden moeten leven en hekelt hij hun werkelijke levenswijze. Daarnaast heeft hij zich intensief met het verschijnsel hekserij bezig gehouden.
Dat Nider in de late 15e en de i6e eeuw ook in de Nederlanden een veel gelezen auteur was blijkt onder meer uit het feit dat de huidige collectie van de Utrechtse Universiteitsbibliotheek niet minder dan 13 incunabelen met teksten van hem telt; op één na waren deze ook al in de lye-eeuwse catalogi opgenomen.
Het hier getoonde exemplaar is de eerste druk van het geschrift met de voor zichzelf sprekende titel De morali lepra (Over de lepra van de moraal). Hoewel dit niet in het boek zelf vermeld wordt, kan op grond van het gebruikte lettertype worden vastgesteld dat het door de eerste in Keulen gevestigde drukker Ulrich Zeil gedrukt is, en wel vóór 1470.
Dit werk werd in het Regulierenklooster in één band samengevat met een ander gedrukt werk, de Bulla retractationum van Aeneas Sylvius de Piccolomini, en met enkele teksten in handschrift, waaronder een traktaat over het Psalterium en een juridisch geschrift. Het gebeurde vaker dat een gedrukte en een handgeschreven tekst bij elkaar werden gebonden; in de Regulierenbibliotheek zijn zeker vijf dergelijke boeken te vinden. Soms is de reden waarom de verschillende delen zijn samengevat, evident, zoals bij Hs.306 inc. 74, waar een bloemlezing uit een werk en een commentaar op hetzelfde werk zijn samengevoegd (nr. 20); soms is er een visuele eenheid tot stand gebracht zoals bij Hs.258 -1- inc. 738, waar de drie delen, twee in handschrift en één in druk, door penwerk in dezelfde stijl met elkaar zijn verbonden. Bij het tentoongestelde boek echter vormen drukwerk en handschrift nóch qua inhoud nóch qua uiterlijk een eenheid. Waarschijnlijk zijn de stukken slechts door het toeval bij elkaar gebracht. Toch is er enige zorg aan dit boek besteed. Terwijl in veel gevallen slechts de hoofdletters werden gerubriceerd en paragraaftekens en zo nodig, op de daarvoor bestemde plaatsen, initialen werden aangebracht, is bij de eerste tekst van dit boek, De morali lepra (zie de opengeslagen bladzijde), niet alleen penwerk toegevoegd, maar ook een uitvoerig handgeschreven register (fol.2r-iov). Beide moeten in het Regulierenklooster zijn vervaardigd. Hetzelfde penwerk treft men namelijk eveneens in Hs. 135 en in verscheidene andere boeken aan (zie nr. 18), en de hand die het register heeft geschreven, is ook uit andere Regulierenhandschriften bekend. Ook binnen het gedrukte gedeelte is een stuk handgeschreven tekst toegevoegd. Fol.qi en 94, die samen één bifolium vormen, waren blijkbaar niet in het exemplaar zoals men dit in bezit kreeg, aanwezig. De katernen moeten reeds gerubriceerd en van koptitels en signaturen voorzien zijn geweest, toen men ontdekte dat er in het twaalfde katern één bifolium ontbrak. Misschien was dit bij de drukker reeds zoekgeraakt. Een nieuw blad werd op de bij de Regulieren gebruikelijke manier gelinieerd, d.w.z. met een inktkader waarbinnen schrijflijnen in potlood, en de ontbrekende tekst werd gekopieerd. (De tekst komt nagenoeg pre-
-ocr page 75-I
HET REGULIERENKLOOSTER
’71
cies overeen met die in F qu 142^, het tweede exemplaar van deze druk dat de Universiteitsbibliotheek bezit, dat wél volledig is.) Daarna werden de katernsignaturen aangepast: het nieuwe folium kreeg de signatuur m3 en het volgende werd verbeterd in m4. Men bracht rubricering aan, maar liet de koptitels achterwege. Dat rubricering en signatuur van het ingevoegde bifolium enerzijds een sterke overeenkomst met die van het gedrukte gedeelte vertonen en dat anderzijds de inktkleur een nuance verschilt, maakt deze toedracht zeer waarschijnlijk. De veronderstelling wordt bovendien gesteund door het feit dat bij een andere incunabel uit Regulierenbezit op dezelfde wijze en door dezelfde hand een bifolium is ingevoegd (F qu 174’, eveneens een werk van Joh. Nider; F qu 142' is een volledig exemplaar). Het is wel merkwaardig dat beide incunabelen uit dezelfde drukkerswerkplaats stammen. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B./G.G.-G.]
LITERATUUR HC II8i4; vK 866; A-vS 424; BMC I 185; Goff N-188; IBP 3975; Polain (B) 2862; H.M. Dresen-Coenders, Hel verbond van heks en duivel, Baarn 1983.
20 Franciscus de Mayronis, Flores Augustini ex li-bris De civitate Dei extract!. . . [Keulen, drukker van de Flores Augustini (Johann Schilling), circa 1473]. 2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HS.3.C.3'
BAND Oorspronkelijke kalfsleren band uit de binderij van het Regulierenklooster; binnen een patroon van driedubbele filetlijnen zijn twee voor deze binderij kenmerkende stempels afgedrukt.
Aurelius Augustinus (354-430), bisschop van Hippo in Noord-Afrika, is één van de vier Westerse kerkvaders. De aanleiding tot het schrijven van zijn De civitate Dei was de opvatting bij een aantal van zijn tijdgenoten, dat het verval van het Romeinse rijk veroorzaakt werd door de overgang van de Romeinse naar de Christelijke religie. De eerste vijf boeken van het werk handelen over het Romeinse polytheïsme (veel-godendom), de boeken zes tot en met tien over de Griekse filosofie en de laatste twaalf over de wereldgeschiedenis en over de eeuwigheid. Augustinus beschrijft de geschiedenis als een permanent tweegevecht tussen hen die in de liefde van God leven (de Civitas coelestis) en hen die op het aardse gericht zijn (de Civitas terrena of diaboli). Volgens hem zijn alle krachten binnen de geschiedenis erop gericht om de mensheid door Gods genade te bevrijden. Dit werk van Augustinus heeft met name de Middeleeuwse opvattingen omtrent de staat sterk beïnvloed.
De hier getoonde druk bevat een bloemlezing uit de De civitate Dei (zie nr. 114), samengesteld door Franciscus de Mayronis (overleden na 1328). Deze Franciscaan was als docent verbonden aan de theologische faculteit te Parijs. Deze incunabel behoort tot een groep qua lettertype verwante drukken, waarin plaats van uitgave en naam van de drukker niet worden vermeld. Eén druk uit deze groep is gedateerd en wel in 1473. Het werk van Franciscus de Mayronis, de Flores Augustini, zal derhalve ook wel in of omstreeks dat jaar zijn verschenen.
In het Regulierenklooster werden met de hand initialen en penwerk toegevoegd. Naderhand werd het werk in één band gebonden met een 15e eeuws handschrift
-ocr page 76-72
I HET REGULIERENKLOOSTER
(Hs.306), bevattende het commentaar van Thomas Walleis op de De Civitate Dei.
[P.P.] LITERATUUR Cop 773; VK 184; A-vS 74; BMC I 235; Goff M-87; iDL 3178; Peil 4908; Polain (B) 1517; Hulshof-Schretlen, p. 5 en PI. I, 4 en 8.
ai* Flavius Josephus, De bello Judaico en Antiquita-tes. Vertaald door Tyrannius Rufmus. [Zuidelijke Nederlanden, drukker van de Flavius Josephus, niet na 1475]. 2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;W fol 124 rariora
BAND Modern kalfsleer met kartonnen platten.
Het geschrift De bello Judaico (Over de Joodse oorlog) is het vroegste en meest bekende werk van Flavius Josephus en beschrijft gebeurtenissen waarbij de auteur als staatsman en als militair leider betrokken is geweest. Deze had namelijk in 67 n.Chr. gedurende 47 dagen de leiding in het verzet van de stad Jotvata tegen de Romeinse keizer Vespasianus. Uiteindelijk raadde Josephus zijn landgenoten aan zich over te geven, maar hij vond geen gehoor: de stad werd vernietigd. Met de keizer trok Flavius Josephus toen naar Rome, waar hij een pensioen kreeg, een paleis en het Romeinse burgerrecht. Daar ook schreef hij zijn De bello Judaico, eerst in een verloren gegane Aramese versie en vervolgens in het Grieks. Flavius Josephus richtte zich tot een geletterd publiek: hij beroept zich in zijn tekst dan ook op een grote kennis van de Griekse literatuur. Ook besteedde hij bijzonder veel aandacht aan zijn stijl. De tweede tekst in deze incunabel, de Antiquitates, geeft in 20 boeken een overzicht van de geschiedenis van het Joodse volk tot aan de opstand ten tijde van de Romeinse keizer Nero. Tesamen met twee assistenten werkte de auteur gedurende 18 jaar aan dit ‘magnum opus’, dat omstreeks de jaren 93-94 werd voltooid en oorspronkelijk in het Grieks verscheen. Flavius Josephus wilde met dit werk ten overstaan van de Grieks-Romeinse wereld de lof zingen van het Joodse volk. Als voorbeeld diende de door Dionysius van Halicarnassus beschreven geschiedenis van het Romeinse volk. Door Tyrannus Rufmus werden de De bello Judaico en de Antiquitates in het Latijn vertaald. De eeuwen door bleven beide werken de bron bij uitstek voor de Joodse geschiedenis in de jaren vóór en na Christus. Het werk is dan ook in vele incunabeledities verschenen. De editio princeps dateert van 1470 en de hier getoonde druk van 1475. Afgaande op het gebruikte lettertype kwam deze laatstgenoemde naar alle waarschijnlijkheid in de Zuidelijke Nederlanden van de pers.
Dit boek met zijn flinke afmetingen laat op voortreffelijke wijze zien hoe typografische en handschriftelijke technieken tot een fraaie synthese kunnen komen. Gedrukt is slechts de tekst in een gotisch lettertype met tussenkoppen in een grotere Romeinse kapitaal; al het overige is met de hand toegevoegd: de hóófdletters zijn gerubriceerd, er zijn onderstrepingen, paragraaftekens, tussenkopjes en koptitels (met eigen liniëring) geplaatst, en de brede marge is gebruikt voor verwijzingen naar de inhoud. Op speciaal hiervoor uitgespaarde plaatsen zijn kleine en grote initialen aangebracht; een kleine gedrukte letter, de representant, gaf aan welke letter moest worden ingevuld. De kleine initialen zijn afwisselend rood en blauw, de grote in twee kleuren geschilderd en van penwerk voorzien.
-ocr page 77-I
HET REGULIERENKLOOSTER
173
lîtWTVn.KUy,
fdû rpe quo vipt.fcd eda mmc cH. NuUue cî dlbebcro^ * q tan^ eo pntc et cafhgâa ß ft»:» fu monl» tncôpcûtue c^tat fandotb ei^Jiq atioe Ute {oTTinEt aha quite tnbuia fen*o.fagt;n,.Mh6lt;.b« •ritrabum«nS«an»«?rp(hit.€)ll
d quibâ trâe ctiftacé baHtantiû q/ tuoimtnûûidnecewmêcre bo nojénoftri facàftduâi mine piaUs fimid «t lupöbue factifidtts^nS va lue^ îmUa^pticu7aà:m(rrdiâa boc mojHe quibufhat q non ftnt ni nâskqfe» «ubitLneqj noMstx pa crma tcabioSe oiunM Et alij quitx neqs raraHcantre.aHj frmiplrna raccifida eetmquéere. atrj autr nec^ midü mgttbiêdi m trmplû vatêtxs fatnv bifanecût.'obdicemojTftoep c^0 œh? fuâ -whintan face {po iKtre.Ét cû r btbma ft tgt; nbsp;nbsp;nbsp;n3
nietuet^ ; tn c^dentia fc^mibâ tee.Siclcginatio quevttrba^ dd. ftdt ilium vicû melio:? fui natuca pu Jt fn..« ÂJj fbjjhfl nbsp;nbsp;(acuScdedamancrtmipuemobi/
otm btmw faeUt. daubto vomatris fmptantt.irmabcle apub noe ejtf trna pndhcc. turn fames nofhâ ce gioné fcdjs optiraxtfTet. vf quatuoi bognuG venkeel .liïaviû.i^aafa tina ad fdhuiea^ ajhnotx in ebo* coe feptuaginta^qui medhntn quiti fingub funt : vnus a* tngmta»atàd auttm quabtaginta fi vmiemuUim facectodi ptdupfit cometrte. mm fd liât orrtâ tanta mopia ttnnrt.quip pcummcftiewtlegctmn iiam qua edâ (ûphnquiiacrt^ bomimbueoc tulcae kgt;Ut mftrce buimoe. ] giiuc non opotm anwniian t« bis q tune gefta fur.qn edâ nûc lâ a mopfe te reb^ Qnâvirtuâ bafatannvt lt;dâ hnmid nofhi f^anf'.qi le qu oIH tuir ixpublicâ nolhâ p mopTen eiuÇ virtudfceug cft4Sed te bie quite vt
pUcuedtvmoiiqg ofiftcat.
lt;(■ EXPLICIT LIBER TER GIVS ELAVII lOSEPHI
ANTIQVITATIS IVDAIz CE. Â:iPlTQVARTVe. CONTINET HIC LIBER TEMPVS ANNOBVM TBl GPSTAi»;»
?•’. • Bbttoe ita ' q^teferomo l^iaatt^btf fiatkascoge bat.cdâ^bi bmteteoad ebananeoff
__accebctNS tî aeqtneTttb^ ntopTeoa fermonfto ‘ofaediiat.rededapactUuifi tcgt;luntan rupaOefe bc4lee epFHniâtesùUum «qtâé ncodabâulvffimejbateners w qgt; eoi^ ntgodacM mopiâ:« vt fempeUifi viteeen^'egéfolatio.Pi» KKfanprfc to^oottacbananeoBegwni fut diecnteetannnonipcermq^cnets au^tad.Ted omunif gend me ftrre robtiû.jptrrmatoie« cc^fiiaqj vit tut^^quo^femp j^mbmoâ bal^fTe vitebaf. qn qu priua Uhrtatê pce buincf«ecam tune bfaotatx tclentiz
busftn» foUda non (ardacct.Dictz bantqß raâ foloe pofTe Te boftibus pceualeaiûttwUctmopfee tcûab et8altenace«ommbuÇ bot expédie tc^B (ûiteâotes eênt.A' n ab «gip do^ tniifcia digcrfTi mopTeoe ^lâ niâ tenuo fidbnecêt^ Fm «? vine txt vofuntaef.nec tedpnvnf' qfi bild nitae d fob vßba eins taiodone pbicnvt«tanq) non omnee ciïent te gene ababa«§vn?efr;auäoi oîm ßutcueommanofbfi mrapnhrect
21 w fol 124 rariora, fol.48V
74
HET REGULIERENKLOOSTER
lt;oinbaroicabif£02ia que a pknfqs aurea lesenoa fanctoiu appcUatur
ßCw/xf nAlt; jAtj nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i'9^lt; y...n
k nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wMiié^ SöfflF' VöT^Stx nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'wvï- gt;ni9
pitCtj lt;» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;if-i? p »«M-
S ffowX^ ôvlt; -b*^
^£lt;(ï- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;V? nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hbcn
«lt;zSk:tj* wthocz-fol^-i»? (5pnt- empi.
tö 6^l^llt;^gt;ÓK'Sir^ lt;eiVnA Vk*Srt ^Wix-^vi^ M Set
w-ihirttSi^V Mulà^fT^cyo éjlt;v2.Srt,^^ gt;3^^-
pipe!. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ß'‘lt;p Oi'Vz^'Cor^T p't'
VôÂi- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VoA^ -Ô^V
-111 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;m
ViCï. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nUtAnAi \xvf Iplt;amp;;x
Ak-S« nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;t|alt;t nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’ooffwr^H nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-^ok lt;v‘rt oâ/u-wSe K'6
-f^- ^-^1) ’w; nbsp;nbsp;nbsp;texC««'«^ 'S CußwilhfiJ’-^’i
(tnAvoûlUx {i'fwfltquot; '•” Vi'r»’^ lt;1gt;gt;P^ «cxVotiS»^' '«»'fct’ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7''-'^ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'M t«ivn
('■(i'CÄf- 'tp t''«^ affKpkiV) SxwStfïot lt;£» ‘lt;fi Ê;lt;amp;x. S,i{^ 'm’’
^..'ftt.gt;i iri. (gt;4k'7fl»'fi'~.?6nn.?Vh^i€t-9*lt; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;G^«w4- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;Ap(ilt;-
(^Hp .Vw’ 0=quot;^ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^lt;tRgt;) 'fifi# G;! fiK^z nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ÿ.-fî’j
p^'f 3^ÿ*'3''' )’*'■ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3^r'““-= 1^'^
if KOI \rt ÄTi S'lt; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^v-'i
oua:.
22 H fol 252 rariora, titelpagina
-ocr page 79-I
HET REGULIERENKLOOSTER
175
Er is ook een register aan het boek toegevoegd. Niet alleen aan drukken, maar ook aan handschriften werd soms pas in het klooster de laatste hand gelegd: Hs.737, een eenvoudig geschreven boek dat aan de Regulieren is geschonken, heeft in het klooster zijn mooie grote initialen en zijn penwerk gekregen. (Zie voor een overeenkomstig geval nr. 30, een handschrift uit de Paulusabdij.) In het oog van de initiaal op fol.48v is een fabelwezen getekend. Dergelijke draakachtige wezens zijn in talrijke Regulierenhandschriften te vinden, maar ook in andere Utrechtse codices (zie bijv. nr. 30) en vermoedelijk ook in andere gedrukte boeken. Deze draakjes zijn waarschijnlijk geen Utrechtse ‘uitvinding’, maar zij zijn praktisch alleen uit Utrechtse handschriften bekend. Men treft ze voornamelijk aan in handschriften uit de tweede helft van de vijftiende eeuw, maar zij komen ook al vroeger voor, bijvoorbeeld in drie Regulierenhandschriften uit de late veertiende of de vroege vijftiende eeuw (de Hss.275, 293 en 739).
[P.P./G.G.-G.]
LITERATUUR HC 9449; Kc I 746a; A-vS 222; BMC IX 2o8; GoffJ-482; iDL 1821 ; B. Kruitwagen, “Wat België aan incunabelen bezit en wat er nog aan gedaan moet worden’. Het boek 24(’936-37)- P- 1-35- na.n. p. 26.
22* Jacobus de Voragine, Legenda aurea sanctorum. Straatsburg, [drukker van de 1483 Jordanus de Quedlinburg], ‘circa’ 12 mei 1496. 2°.
H fol 252 rariora
BAND I9e-eeuwse kalfsleren band; het leer is aangebracht over de oorspronkelijke platten.
Tussen 1250 en 1280 schreef de Dominicaan Jacobus de Voragine zijn Legenda aurea, de meest bekende verzameling heiligenlevens uit de middeleeuwen. Zelf noemde hij het werk aanvankelijk Legenda Sanctorum, maar door de lezers werd het boek na verloop van tijd als Legenda aurea aangeduid. In ca. 160 hoofdstukken wordt telkens het leven van een heilige beschreven, terwijl ca. 20 hoofdstukken gewijd zijn aan de beschrijving van kerkelijke feestdagen. Jacobus streefde bij de beschrijving van de heiligenlevens niet naar een historisch verantwoorde biografie, maar wilde voor een breed publiek boeiende verhalen vertellen: vooral gegevens over wonderen mochten daarbij niet ontbreken! De populariteit van het werk blijkt ondermeer uit het feit dat alleen al de Latijnse tekst in ca. 600 handschriften en in bijna 90 drukken van vóór 1500 bewaard is gebleven. Onder de naam Passionael werd het werk omstreeks 1400 in het Nederlands vertaald. Vóór 1500 bestonden er ook reeds vertalingen in het Frans, het Engels en het Italiaans. De hier getoonde editie van de Latijnse tekst werd, zoals het colofon vermeldt, in 1496 voltooid ‘circa festum ascensionis domini’ [vertaald; omstreeks Hemelvaartsdag]. Het exemplaar is van bijzonder belang door een op de titelpagina bijgeschreven bericht over het leven van Zuster Bertken, die 57 jaar van haar leven doorbracht in afzondering van de wereld, als inclusa (kluizenaarster) in een kluis bij het koor van de Utrechtse Buurkerk. Tijdens dit verblijf schreef zij liederen en prozastukken, die in het begin van de i6e eeuw in druk verschenen. Na haar overlijden op 25 juni 1514 werd deze vrome vrouw in haar kluis begraven;
-ocr page 80-76
I HET REGULIERENKLOOSTER
in haar lijkkist werd een in het Latijn gesteld levensbericht meebegraven. Korte tijd later werd in het Regulierenklooster op de titelpagina van het hier geëxposeerde exemplaar van de Legenda aurea een Nederlandse vertaling van deze brief geschreven. Op deze wijze werd de gedrukte verzameling heiligenlevens met de biografie van de onlangs overleden Utrechtse ‘heilige’ gecompleteerd. Tussen Zuster Bertken en het Regulierenklooster bestond een sterke band: zo werden de sleutels van Bertkens kluis bewaard door de prior van het klooster. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR Cop 6467; A-vS 349; BMC I I 46 ; GoffJ-133; IBM 1860; IBP 3OIO; IDL 2580; ICI 5032; Polain (B) 2210; Een boecxken gemaket van suster Bertken. . . Ed. J. Snellen. Utrecht 1924; Hulshof, Ulr. Parelen, p. 218-20.
23 Band van: Augustinus, Expositio super psalterio. Quinquagena II. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HS.49
Utrecht, Regulierenklooster (geschreven door Ghe-rardus Theoderici), 1446.
Oorspronkelijke band van kalfsleer over houten platten die aan drie kanten afgeschuind zijn. Voor- en achterplat zijn versierd met een ruitpatroon van driedubbele filetlijnen. Het boekblok is genaaid op zes ribben. De band heeft koperen beslag op de vier hoeken van de platten en voor en achter vijf eenvoudige koperen knoppen, waarvan er twee op het achterplat niet meer aanwezig zijn. De vier buitenste knoppen zijn precies op de hoeken van het lijnenpatroon aangebracht. De twee koperen sloten zijn nog intact. Aan de onderkant zitten vier benen voetjes. Bij een restauratie van de banden de jaren dertig van deze eeuw is de rug vernieuwd. Dit boek is het oudste vafi de gedateerde handschriften uit de Regulierenbibliotheek die nà het Schisma in het klooster geschreven zijn. Maar aangezien de band geen stempelversiering heeft, weten wij niet of het in het Regulierenklooster is gebonden. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[G.G.-G.]
24* Band van: Bernardus, Opuscula. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HS.157
(Utrecht, tweede helft 15e eeuw).
Deze kalfsleren band, die genaaid is op vijf ribben, heeft hetzelfde lijnenpatroon als die van nr. 23, maar deze is versierd met stempelafdrukken: een met pijlen doorboord hart (één van de attributen van Augustinus) en een lelietje in een ruit. Deze stempels komen op meer dan honderd banden uit de Regulierenbibliotheek voor. Het oudste gedateerde boek daaronder is een handschrift uit 1458; de oudere banden zijn glad of hebben slechts een patroon van lijnen (zie nr. 23). Men moet dus aannemen, dat de Regulieren omstreeks dat jaar zijn begonnen hun boeken met stempels te versieren. Of hebben zij pas vanaf dat jaar hun boeken zelf gebonden? Kenmerkend voor de versiering van deze banden is de opeenhoping van stempeltjes, voornamelijk in de hoeken van de platten. Van de oorspronkelijk tien loden knoppen zijn slechts vier, alle op het achterplat, bewaard. De band heeft twee koperen sloten en aan de onderkant vier voetjes, eveneens van koper. Aan de rand van de bladen zitten kleine van perkament-strookjes gevlochten knopjes (klavieren) die aangeven waar een nieuwe tekst begint. Bij de restauratie van het handschrift in 1977 heeft de band een nieuwe rug
-ocr page 81-I
HET REGULIERENKLOOSTER
177
-ocr page 82-78 î
I
HET REGULIERENKLOOSTER
-ocr page 83-I
HET REGULIERENKLOOSTER
179
gekregen; deze is van bestoken kappen voorzien, zoals in de oorspronkelijke toestand het geval was. Ook de sloten zijn toen gedeeltelijk vernieuwd.
[G.G.-G.] LITERATUUR A. Hulshof, ‘Een en ander over de bibliotheek van het Regulierenklooster te Utrecht’. Tijdschrifi voor Boek- en Bibliotheekwezen, 8(igio), p. i8-ig; Hulshof-Schretlen, p. 5 en PI. I, 4 en 8.
25 Band van: Martinus Polonus, Sermones de tempore et de sanctis. Straatsburg, [Johannes (Reinhard) Grüninger], 1488. 4°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;E qu 171 rariora
I5e-eeuwse band uit de binderij van het Regulierenklooster, genaaid op vier ribben. De originele kappen zijn bestoken. Op voor- en achterplat is een ruitpatroon van driedubbele filetlijnen aangebracht, waarbinnen vier stempels een aantal malen zijn afgedrukt. Twee van deze stempels zijn reeds genoemd (nr. 24). Daarnaast komen op deze band nog voor een drieblad op een steeltje en een zesbladige bloem, omgeven door 12 sterren. Deze twee stempels zijn ook op een aantal andere banden uit de binderij van de Utrechtse Regulieren aangebracht. Van de oorspronkelijke sloten is slechts één hechtplaatje op het achterplat bewaard gebleven. De bij een reparatie van de band aangebrachte nieuwe rug bedekt nog restanten van de oude: aan de boven- en de onderkant zijn nog de oorspronkelijke bestoken kappen te zien.
Dit boek bevat geen eigendomsmerk van de Regulieren. Omdat de op de band afgedrukte stempels echter uitsluitend op banden uit de Regulierenbibliotheek worden aangetroffen, is aan te nemen dat zij alleen boeken voor eigen gebruik hebben gebonden. Daarom lijkt het zeer waarschijnlijk dat het hier getoonde boek tot het bezit van het klooster heeft behoord. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR HC* I0856; A-vS 517; BMC I IO5; Goff M-33O; IBH 22O7; IBP 363O; IDL 313O; IGI 6246; Polain (B) 2628; Hulshof-Schretlen, p. 5 en PI. I, 4, 5, 8 en g.
26* Band van: Antoninus Florentinus, Confessionale ‘Defecerunt’ en Johannes Chrysostomos, Sermo de poenitentia en Tractatus de vu sacramentis, ex scriptis Thomae de Aquino et Petri de Tarenta-sia. [Leuven, Johannes van Westfalen, 1483-85]. 2°.
E fol 82 rariora Deze i5e-eeuwse kalfsleren band, afkomstig uit de binderij van het Regulierenklooster, is genaaid op vier ribben. De kappen zijn bestoken. Op voor- en achterplat zijn binnen een patroon van dubbele en driedubbele filetlijnen drie stempels afgedrukt: het door pijlen doorboorde hart, het drieblad op een steeltje en een adelaar met gespreide vleugels. De twee eerste stempels zijn reeds genoemd (nr. 24 en 25). Het laatste stempel komt slechts op drie banden uit de binderij van de Regulieren voor, het drieblad op 13 banden. De sloten ontbreken; de rug is gerepareerd. Ook dit boek bevat geen eigendomsmerk, maar kan op grond van de stempels op de band tot het bezit van de Regulieren worden gerekend (zie nr. 25). nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
-ocr page 84-8o|
I
DE PAULUSABDIJ
LITERATUUR HC 1168 = H 11 70; Cop 52OI ; CW 2099; Ca I 62 1491 ; A-vS 35; BMC IX 150; Goff A-816 1-331; IBH 232; Pell 883 -I- 1097; Polain (B) 246; Hulshof-Schretlen, p. 5 en Pl. I, I, 4 en 5.
»
DE PAULUSABDIJ
De geschiedenis van deze Benedictijner abdij gaat terug tot omstreeks het jaar 1000, toen de Utrechtse bisschop Ansfried om zich uit het wereldse leven te kunnen terugtrekken, een klooster stichtte op de Hohorst bij Amersfoort, ook wel Heiligenberg genoemd. Onder het episcopaat van Bernold (1027-1054) werd het klooster naar Utrecht verplaatst, tot abdij verheven en aan Paulus toegewijd. Het vormde de zuidelijke punt van het bekende door Bernold’s toedoen tot stand gekomen ‘kerkenkruis’ (St. Jan in het noorden, St. Pieter in het oosten en St. Marie in het westen, gegroepeerd om de Dom). De kloostergebouwen stonden op de plaats waar tegenwoordig het Gerechtsgebouw staat, begrensd door de Hamburgerstraat, Korte Nieuwstraat, Trans en Nieuwe Gracht. Van deze gebouwen is weinig bekend. Enkele muurresten zijn verwerkt in het gerechtsgebouw en twee fraaie kapitelen van de Romaanse kloosterkerk zijn in het bezit van het Centraal Museum.
De Paulusabdij is het belangrijkste klooster van Utrecht geweest. De abt bekleedde een zeer vooraanstaande positie in de stad. Hij nam bijvoorbeeld in de Statenvergaderingen één van de eerste plaatsen in, en had ook een eigen rechtsgebied. De abdij was rijk en had uitgebreide bezittingen die over geheel Noord-Nederland verspreid lagen. Het aantal monniken was, voor zover de schaarse gegevens deze conclusie toelaten, echter vrij klein; een aantal van 15 à 20 is het waarschijnlijk nooit te boven gekomen.
Naast perioden waarin de tucht en geleerdheid in hoog aanzien stonden, schijnen er, vooral aan het einde van de 14e en de eerste helft van de 15e eeuw, toch tijden geweest te zijn waarin dit minder het geval was. Hier kwam over het algemeen een einde aan toen de abdij zich in 1469, tesamen met de twee andere Benedictijner abdijen, het vrouwenklooster Oudwijk in, en het dubbelklooster Oostbroek bij Utrecht, aansloot bij de Benedictijnse hervormingsbeweging van Bursfeld. Deze Bursfeldse Congregatie ontstond tegen het midden van de 15e eeuw en omvatte in het begin van de i6e eeuw ca. 100 kloosters in Noord-Duits-land, Denemarken en de Nederlanden. De beweging stond onder sterke invloed van de Congregatie van Windesheim en de Kartuizers, voerde een eigen observantie door en hield eigen Generale Kapittels.
Ook voor de Paulusabdij waren de gebeurtenissen gedurende het laatste kwart van de i6e eeuw fataal. Op 15 februari 1580 hielden beeldenstormers in de abdij huis. Zoals de Kartuizers en de Regulieren werden de monniken kort daarna, ook nog in 1580, uit hun klooster verdreven en op alimentatie gesteld. De bezittingen vielen toe aan de Staten van Utrecht. In 1587 werd de abdijkerk aan het Kapittel van Oud Munster afgestaan en in 1707 gesloopt. Van het boekenbezit is door deze verwikkelingen zeer waarschijnlijk slechts weinig gespaard gebleven.
-ocr page 85-I
DE PAULUSABDIJ
|8i
In de Utrechtse Universiteitsbibliotheek worden 32 handschriften, 60 incunabelen en drie i6e-eeuwse drukken bewaard die meestal voorzien zijn van het ex-libris; ‘liber monasterii sancti Pauli in traiecto inferiori’. Verder zijn er twee handschriften, één in de Kon. Bibliotheek te Brussel en één in de Vatikaanse bibliotheek. Dit aantal is zeker niet voldoende om een min of meer volledig beeld te vormen van de inhoud die de bibliotheek van St. Paulus gehad moet hebben. Van de liturgische boeken en Bijbels is, afgezien van een I2e-eeuws handschrift met de brieven van Paulus (Hs.34), geen enkel exemplaar over. Van de Bijbelcommentaren is slechts één incunabel met de Postilla van Nicolaus van Lyra bewaard gebleven (inc.nr. 547). Van de kerkvaders is alleen Hieronymus met een betrekkelijk kleine tekst in handschrift (Hs.223) en een vroege incunabel (inc.nr. 310) en Gregorius met een vierdelige iie-eeuwse Moralia in Job (Hs.86) vertegenwoordigd. Grote nadruk in de collectie ligt op de vooral eind 14e en i5e-eeuwse door de Moderne Devotie geïnspireerde mystieke en ascetische teksten (Jorda-nus van Quedlinburg, Joh. van Schoonhoven, Thomas à Kempis, Gerardus Zerbold e.a.); ook vroegere mystici zijn aanwezig, vooral Bonaventura en David van Augsburg (nr. 31). Uiteraard komen ook teksten voor die zeer rechtstreeks op de Benedictijner orde betrekking hebben (inc. i en 569). Verder zijn er een aantal medische, astronomische en juridische werken (nr. 28, 29 en 30) en is er merkwaardigerwijze een handschrift van Terentius (nr. 32), het enig klassieke handschrift uit een Utrechts klooster. Opmerkelijk is verder de aanwezigheid van een drietal dictionaires (nr. 34). Waarschijnlijk zijn in de loop der tijden vele handschriften door gedrukte werken vervangen. In deze richting wijst de aard en het niveau van de incunabelteksten.
Uit het algemene niveau van uitvoering van de overgebleven handschriften ontstaat zeker niet de indruk dat de bibliotheek van St. Paulus wat dit materiaal betreft zeer rijk en belangrijk geweest is. Archiefmateriaal om dit beeld aan te vullen of te nuanceren ontbreekt. Er kan zelfs niet met zekerheid gesproken worden van een eigen scriptorium. Slechts één handschrift, het bovengenoemde Vatikaanse (Reg. Lat., 509), is ongetwijfeld in de Paulusabdij ontstaan: in dezelfde hand als de tekst luidt het colofon: ‘Liber sancti Pauli apostoli in Traiecto scrip-tus anno Dominice incarnationis millesimo centesimo L octavo (1158)’. Van enige handschriften kan men vermoeden dat ze door monniken uit het klooster geschreven zijn (nr. 29 en 31), bij het grootste deel tast men echter in het duister. Nader onderzoek op dit punt is zeker gewenst.
De drie oudere handschriften uit de collectie (iie-i2e eeuw) zijn van een goed niveau (nr. 27), ook enige i5e-eeuwse, waaronder het enige I5e-eeuwse handschrift in textualis goth. Ital. (rotunda) (nr. 30). De meeste van de 26 i5e-eeuwse handschriften zijn over het algemeen van mindere kwaliteit, vooral de 13 quarto (nr. 28 en 29) en twee kleinere handschriften geschreven op papier. Daarnaast zijn er een zevental i5e-eeuwse folio-handschriften op papier, waarvan er slechts twee boven de rest uitsteken (nr. 30). Ook de vier quarto-handschriften op perkament zijn van betere kwaliteit.
De bibliotheek van de Paulusabdij bestond niet uitsluitend uit zelf aangekochte boeken maar ontving ook een aantal schenkingen. Zo schonk de omstreeks
-ocr page 86-82) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I DE PAULUSABDIJ
1526/ 1527 overleden kapittelheer van Sint Marie, Martinus Grundick, zeven banden met Bijbelcommentaren en met juridische werken (inc. 254, 270 en 547). In 1584 is bij de overdracht van de bibliotheek zeer beslist een aanzienlijk aantal werken achtergehouden. Twee daarvan zijn in de loop der tijden toch weer in de stedelijke collectie terechtgekomen (inc. 23, 569).
Naar alle waarschijnlijkheid beschikte de abdij over een eigen binderij: het merendeel van de boeken is in banden met een verwant patroon van dubbele of driedubbele filetlijnen gebonden, waarop veelal één of meer van de negen voor de Paulusabdij karakteristieke stempels voorkomen. Het meest karakteristiek zijn het kruis tussen zon en maan, het opschrift ave maria en een disteltak (nr. 35). Twee banden kunnen exact gedateerd worden, daar het jaar van inbinden in het leer is gegrift (nr. 36). Gevaar voor diefstal zal er binnen de gesloten kloostergemeenschap wel niet hebben bestaan: de banden waren dan ook niet geketend. Op één intrigerende uitzondering na, vertoont geen van de banden uit de Paulusabdij restanten van kettingen of sporen van de bevestiging daarvan.
[K.vd.H.]
LITERATUUR F. Ketner, ‘In Utrecht gebruikte en geschreven oude handschriften.'Jaarboekje van ‘Oud-Utrecht’, 1953, p. 40-46; Dom. C. Damen O.S.B., ‘Over de Sint-Paulusabdij van Utrecht’. Jaarboekje van ‘Oud-Utrecht’, 1957, p. 29-49; id., Bursfeld en Nederland. Ooster-hout 1976; K.O. Meinsma, Middeleeuivsche bibliotheken. Zutphen 1903, p. 282-84 (8e lijst handschriften in: A. Sanderus, Bibliotheca Belgien Manuscripta. Insulis 1641, p. 331 is naar alle waarschijnlijkheid niet van de Paulusabdij, maar van het Dominicanerconvent St. Paulus in Maastricht); Hulshof-Schretlen, p. 6 en Pl. I, nr. 10-18; A. Hulshof, ‘Een en ander over de bibliotheek van het Regulierenklooster te Utrecht’. Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen, 8(1910), p. 17-40, m.n. p. 27, n. 4.
27* Florus Diaconus Lugdunensis, Defloratio episto-lae ad Romanos et ad Corinthios i. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HS.202
(Utrecht?, midden 12e eeuw).
Perkament. 238 fol. 360x250 (265 x 175) mm. twee kolommen. 38-39 regels. Schrift: littera pregotica. i5e-eeuwse kalfsleren band uit de Paulusabdij met ruitpatroon van driedubbele filetlijnen en stempels (Hulshof-Schretlen, PI. I, 15 en 8); met vijf loden knoppen (ontbreken op achterplat).
Typisch i2e-eeuwse codex van hoog niveau, het aanzienlijkste handschrift dat uit de bibliotheek van de Paulusabdij bewaard is gebleven. Het schrift dat van groot vakmanschap getuigt, staat op de scheidslijn van de Karolingische minuskel (zie nr. 100) en de gotische letter. Enige van de kenmerkende veranderingen die het schrift in de loop van de 12e eeuw onderging, worden hier teruggevonden: de afstand tussen de letters wordt kleiner, de stokken worden relatief minder lang en worden aan de bovenkant verzwaard, zodat een compacter beeld ontstaat. Verder wordt meestal met een bredere pen geschreven. Omdat dit schrift toch nog niet gotisch genoemd kan worden, wordt hiervoor de naam Pregotica gebruikt.
-ocr page 87-I
DE PAULUSABDIJ
183
fütTmoiutflrni fatuntMtih utijniarD tn^ouHr a«» -vrj iHd- i ? ‘V ^w.iiH ifgt;Kfcti,rrn,,K’ i ij . , 'ncuq.lrti vii qö .unr p»u j j. ' ' , Ui-u (gt; .|lph.l6 (ill's Ul J i - / (crifUllis (i-is dr ftlu'(ill). r- - 4' qui fwF'df u M (iiniiK 'futió (i'iliii ijmï .ij prr * - iltihiur’dl^ liliiis di 111 \ IHITO« (i-liiu (pin (i'itiMil ctus r.» tsiiinTchmu ini't -'‘P* d'ü iii’f In • Ï ubri’ iW (pinui CT Irotqu . p dvl V« upts .qiii cii fduliis pnusiioM rmii*.' n ob alutb qiini m iudlt;r hoc iioinoi dcmr. ni(i «r (i o(hnilCTtr paruüranqua minim aj't^ nuilnun cnriTO fupbos if anvqiuiits d-dt (iu i^iilius p(i«nonre pónntndjnda-A’ opuna lt;órciwaiqidfnTOquot;dimic«ir. quia lYutra in lUo nudomor«' da nurappanur.q cii lalia opouitnnquot; iirfiCTnrnm ’ cctUun iVjiftqucns. jjqiub fumb ruppUc«) dijn’fijir. |
miliiliini.plUpnaiibiu’ (iifnpir.ct pm.i dreunis df çpîm . Q^cnro.p ou« ’ (idtnfumc d4mar-.nqi cimctrrar.nœ 111 rt ,p(i»nda a' nimis abdna n untllj. tl^ninu CT uctUi fu.i (iin.1 idjiiiCTilim (cn(um dnoi'quaniücumr iniudiam. iluiii TUin iiiciinclanr ^kIicct. doiui ifi. quill’failli 6.inr filii.pnuflioins.ßbi bmdicii diuiiu .filii gft 4: miftdîf. (iliiTdlainn iioui .^pinu qd onus (lia mmii (it (t babtr. Gra iibt) lt;■ par a dl’ patn iiiäi a'diib iHÎixpf . dnndc ab romaiibs pent ip(à qudho (bla iitrfaf ram pua;nacCT ra mitlnplittr. itr fiiunp- quidt (tgntns untwumt. f; ram fimvromit itnli at (alubn . ur inrtnons bominis magis raxTK .tr membra qua frvitpir. E r nat fam pfilmi (t,mia.gt^»ii («iwih. Mtmoiro lit frnaiy’ap ftuflt arttro. quiy fUii funvS’iidt diet? in pfalnw Affimr dnb filibS .inenï.Q,ut indr .inCTTs nbsp;nbsp;Femis. lofo. laeobd. anto' as.bai’rbiilimwus.ipcCTen apoflol). bine er ip(r pmi’ (iuilus poftia paid iilefb pmo (upb • puftra biiimlis ■ Saul em dicVc. num (àubnofhÿ. qa rtx fopb^infrcnis ftitc- ^0« quad lachinna aliqtia nom flbi mu rauir apt?. 6 er fuilo (äi3? ê pauluS. ea- fupbo modieus, CTÜ-modle dl. y IS nolle quib fir (iuitr’ Ipfmn la audi paufii rttordanir qd (uenr jjmalicw Iu4m.)t:qi lam (tr_pgjjw cfi.Aueii qm fuenr fauius.itiquoff (ir paulus.dui fiupnui mquer blafpbon’erpfetiCTW-er iniuno(Us. ehidi(h (iuifii .aueb er paulu. £^0 |
'i'! HS.202, fol. IV
-ocr page 88-841
I
DE PAULUSABDIJ
Volgens Prof. Lieftinck is het schrift van dit handschrift verwant met dat van een Leids handschrift (B.P.L., 2516) dat geschreven is in een scriptorium dat onder Luikse en Nederrijnse invloed stond. Ook daarmee verwant zijn de twee mooie grote initialen (fol.iv en 128V, beide een P, resp. 19 en 17 cm hoog) die in rood zijn uitgevoerd en voorzien zijn van plantaardige motieven. In de eerste initiaal zijn bovendien twee dieren verwerkt, een vogel en een haas. Ook zijn hier - gedeeltelijk - de tussenruimten opgevuld met groen penwerk.
Florus Diaconus van Lyon (ca. 8oo-ca. 860) heeft in de theologische polemieken van het midden van de ge eeuw een belangrijke rol gespeeld. In de oplaaiende strijd rond de predestinatieleer schreef hij een aantal werken tegen Godescalc en Johannes Scottus. Niet polemisch van aard is daarentegen zijn omvangrijke kommentaar (verklaring) op de brieven van Paulus dat hij in de jaren tussen 820 en 830 vervaardigde. Het is geen origineel werk, maar eigenlijk meer een uitgebreide selectie van toepasselijke teksten uit de werken van, vooral, Augustinus, die hij door middel van korte verbindende teksten tot een geheel maakt. Dit handschrift, dat natuurlijk zeer goed op zijn plaats was in de bibliotheek van de aan Paulus toegewijde abdij, bevat alleen het kommentaar op de brief aan de Romeinen (fol. iv-i28v) en op de eerste brief aan de Korintiërs (fol. i28v-238r). In rood zijn geschreven de citaten uit de Bijbeltekst en de verwijzingen naar de werken van Augustinus. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR G.I. Lieftinck, ‘Six feuilles d’un Homiliaire de la première moitié du xiie s. à la Bibliothèque de l’université de Leyde’. Scriptorium, 4(1950), p. 98; Stegmüller, Rep. Bibl., nr. 2277-78; A. Cabaniss, ‘Florus of Lyons’. Classica el Mediaevalia, 19(1958), p. 213-232.
28 Albertanus Causidicus Brixiensis, Opera. HS.133 (Utrecht), geschreven door Tielmannus Clawerdi, 1400.
Papier. 128 fol. 215 x 145 (ca. 158 x 95) mm. 33-37 regels. Schrift: cursiva.
Kalfsleren band met ruitpatroon van driedubbele fi-letlijnen. Rug gerepareerd.
In dit handschrift zijn alle drie de moralistische verhandelingen van Albertanus Brixiensis verenigd. Bovendien (fol. i09r-ii7r) zijn er nog twee van zijn vijf bekende preken aan toegevoegd.
Van Albertanus zelf (eind 12e eeuw-ca. 1250) is weinig bekend. Wel was hij een vooraanstaand burger van Brescia en had hij als advocaat, rechter (causidicus) en militair bevelhebber (capitaneus) een groot aandeel in het openbare leven van die stad. Het eerste hier voorkomende traktaat. Liber de doctrina dicendi et tacendi (fol.i-gv) werd geschreven in 1240, het tweede. Liber consolatioms et consilii (fol.gv-43V) in 1246. Het derde en belangrijkste is het Liber de amore et dilectione dei et proxi-mi et aliarum rerum et de Jorma vite (fol.44-109), geschreven tijdens zijn gevangenschap in 1238 in Cremona, na een mislukte verdediging van de citadel van Brescia door Albertanus tegen de keizerlijke legers van Frederik 11. Hij droeg het traktaat op aan zijn zoon Vicentius.
-ocr page 89-I DE PAULUSABDIJ
185
Deze drie traktaten genoten als praktische handleidingen van het dagelijkse leven, vooral gericht op de jeugd, een grote populariteit en zijn dan ook in talrijke handschriften overgeleverd. In het Liber de amore worden de aanwijzingen en voorschriften ondersteund door een overvloed van exempla uit Bijbelse, klassieke (vooral Seneca en Ovidius) of middeleeuwse bron, meestal gericht op situaties uit het dagelijkse leven. Het werk is verdeeld in vier boeken, die op hun beurt weer verdeeld zijn in een aantal hoofdstukken. Het eerste boek beschrijft hoe de liefde van God te verwerven en te behouden, in het tweede wordt de menselijke liefde onder de loep genomen. Verscheidene soorten liefde passeren de revue. In zeven hoofdstukken adviseert hij bijvoorbeeld om de vriendschap met bepaalde mensentypen te vermijden, o.a. (zie de hier openliggende pagina) vriendschap met veelpraters (De amicitia loquacis vel linguosi vitanda), omdat het egocentrisme van dergelijke mensen ware vriendschap in de weg staat. Verder komen uitgebreid de relatie tussen kind en ouders, man en vrouw, meester en knecht aan de orde. Het derde boek heeft de behandeling van liefde voor materiële zaken tot onderwerp, waarbij gestreefd moet worden naar gematigdheid. In het laatste boek wordt de lezer verteld hoe kennis en deugden te verwerven en wordt hij aangespoord om zich van de aardse dingen tot God te bekeren omdat alles in deze wereld toch vergankelijk zal blijken te zijn. Op de openliggende pagina is één van de slechts twee op primitieve wijze ingevulde initialen te zien, in een overigens ongerubriceerde tekst die verder ook niet van een hoog niveau getuigt. De schrijver maakt zich in een colofon bekend; op 17 augustus 1400 beëindigde Tielmannus Clawerdi zijn arbeid. Van deze kopiist zijn nog twee andere handschriften - nu in Cambridge - bekend, beide geschreven in 1432. Hij noemt zich daar ‘Clericus traiectensis dyoc. (geestelijke uit het diocees Utrecht)’, een tamelijk vage aanduiding, waaruit echter duidelijk blijkt dat deze Tielmannus in ieder geval geen monnik van St. Paulus was en dit handschrift dus behoort tot de boeken die zeker niet in de abdij zelf geschreven zijn. In een andere hand volgt in het handschrift tenslotte nog het Tractatus de laudibus diurnis van de Praagse professor in de theologie Heinrich von Blitterveld op (t ca. 1405), waarin het lijden van Christus in relatie met de kanonische uren wordt behandeld. [K.vd.H.] LITERATUUR Albertanus Brixiensis, De amore et dilectione dei et proximi et aliarum rerum et de forma vite. An edition by S.L. Hiltz. Diss. Univ, of Pennsylvania, 1980; id., Sermones quattuor. ed. da M. Ferrari. Lonato 1955; K.J. Heilig, ‘Kritische Studien zum Schrifttum der beide Heinriche von Hessen’. Römische Quartalschrift für christliche Altertumskunde. . ., 40(1932), p. 145-49-
29 Latijns verzamelhandschrift met teksten over KANONIER RECHT. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HS.629
(i, 3 en 4: Noord-Nederland (Utrecht?), begin 15e eeuw (i), 1408 (3) en eind 14e eeuw (4); 2: Parijs, door een daar studerende monnik uit de Paulusab-dij?, ca. 1449).
Papier. 188 fol. 210 x 145 mm. (verschillende blad-
-ocr page 90-86
I
DE PAULUSABDIJ
spiegels, wisselend aantal regels). Schrift: cursiva currens (meerdere handen).
Kalfsleren band met driedubbele fïletlijnen langs de kanten en diagonalen, ca. 1500, uit de Paulusabdij? Het handschrift is samengesteld uit vier delen: i. (fol.i-38v) Pseudo-Berengarius Fredoli, Summa in foro poenitentiali, geschreven door de kopiïst Baldus de pascua; 2. (fol.ßg-yöv) Verschillende kleine juridische teksten en fragmenten van modelbrieven waarin een aantal malen Parijs wordt genoemd. Het zijn kennelijk aanbevelingsbrieven van de abt van St. Paulus, Willem van Heukelom (1435-1451 ) voor monniken die buitenlandse universiteiten bezoeken en pelgrimages maken. Inderdaad is bekend dat regelmatig monniken van de Paulusabdij dergelijke reizen ondernamen. Twee van deze stukken zijn in Parijs geschreven en gedateerd 1449.
3. (fol.83-158; hier openliggend) Christianus van Eckoij, Lectura super Adami de Aldersbach Summulam de Summa Raymundi. Dit is dus een commentaar op de samenvatting (Summula) in metrische verzen van Adam de Aldersbach van de Summa de poenitentia et matrimonio van Raymundus de Pennaforte. Van Christia-nus van Eckoij is niet veel meer bekend dan dat hij in 1387, na in Parijs zijn graad van Magister artium behaald te hebben, zich liet inschrijven bij de Uni-versiteit van Heidelberg en in 1394 bij die van Keulen. Het is een van de weinige Noord-Nederlandse kanonisten geweest die teksten hebben nagelaten. Deze tekst is echter niet uitgegeven.
Het werk waar dit kommentaar en de metrische samenvatting op terug gaan, is de bekende en algemeen verbreide Summa de poenitentia van de Dominicaan en Spaanse kerkrechtsgeleerde Raymundus de Pennaforte (ca. 1180-1275). Eeuwenlang heeft dit werk een grote invloed uitgeoefend op de biecht- en boetepraktijk. De kopiïst maakt zich bekend als Baldewinus Hicke Marcilii de Driel en dateert zijn arbeid op 7 juli 1408. Met andere inkt en op een ander tijdstip is op dezelfde bladzijde nog een eigendomsinscriptie toegevoegd: ‘Baldus de Pascua de Driel est possessor huius libri’. Waarschijnlijk is de bezitter van dit deel dezelfde als de afschrijver van zowel het eerste deel van het handschrift (Baldus de pascua) als van dit deel. Was deze Baldus (Baldewinus) geen monnik van St. Paulus, toch moet er wellicht wel een relatie met het klooster gelegd worden. De abdij had ten eerste belangrijke bezittingen in en bij Driel (bij Arnhem) en verder wordt er een zekere Marselis toe Driel in de jaren rond 1425 herhaaldelijk als rentmeester van St. Paulus ter plaatse genoemd (J. de Hullu en S.A. Waller Zeper, Cat. van de archieven van de kleine kapittelen en kloosters. Utrecht 1905, nr. 387). Mogelijk is de af-schrijver/bezitter van i en 3 (Baldewinus. . . Marcilii) dus een zoon van deze rentmeester.
Het handschrift, inclusief de andere drie delen, is niet van een hoog niveau en zeker geen beroepsarbeid. De hier getoonde initiaal is op primitieve wijze uitgevoerd; het begin van de tekst is in een textualis formata er omheen geschreven: ‘(O)tium sine litteris mors est anime et vivi hominis sepultura’.
4. Tenslotte volgt nog de Summula van Adam de Aldersbach zelf (fol. 159-185V), voorzien van glossen die overeenkomst vertonen met Christianus’ tekst, wat mis-
I DE PAULUSABDIJ
I87
schien de veronderstelling wettigt dat dit het exemplaar van de werktekst (de ‘author’s copy’) van Eckoij geweest is. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K. vd. H. ]
LITERATUUR P. Gerbcnzon, ‘Some mediaeval Canonists from the Diocese of Utrecht’. Sludia Gratiana, 12(1967), p. 259-61.
30* Latijns verzamelhandschrift met teksten over KANONIER RECHT. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HS.I46
(Italië of Zuid Frankrijk (initialen: Utrecht), ca. 1470-1480).
Papier. 398 fol. 290x210 (i en 3: 178x138; 2: 192 X 138) mm. twee kolommen. 45 regels. Schrift: textualis (gothica Ital.; rotunda). De te beschrijven ruimte (de kolommen) zijn op opvallende wijze geglad.
Kalfsleren band met ruitpatroon van driedubbele fi-letlijnen. Platten voorzien van vijf loden knoppen, waarvan er op het achterplat drie ontbreken. Op het voorplat een titel onder hoornen venster met de tekst: ‘Summa pisana’. Gerestaureerd.
In dit vrij late boekhandschrift van tamelijk hoog niveau zijn twee grote en één kleinere tekst verenigd van drie Italiaanse theologen-kanonisten. De teksten behoren alle tot de wat meer ‘populaire’ geschriften op het gebied van het Romeins-kanonieke recht.
I. (fol. 1-318) Bartholomaeus Pisanus de Sancto Concordio, Summa de casibus conscientiae. Bartholomaeus (1262-1347) schreef dit compendium van het kerkelijk recht in 1338 als een voortzetting en vervanging van de verouderde Summa van Joh. van Freiburg. Het grote succes dat het werk gehad heeft, heeft het te danken aan zijn op de praktijk gerichte beknoptheid, de alfabetische ordening van de behandelde onderwerpen die het raadplegen zeer vergemakkelijkte en aan het feit dat het de nieuwste veranderingen en aanpassingen in het kanonieke recht verwerkt had. Door dit alles kon het gedurende meer dan een eeuw hèt handboek worden op het gebied van het heersende kerkrecht en alles wat samenhing met de praktijk van het priesterambt, met name ten aanzien van het Sakrament van de biecht en de boete-praktijk waarin de priester bij de absolutie immers geacht wordt een plaatsvervangend rechterlijk oordeel uit te spreken.
Zonder deze ‘Pisana’ of ‘Pisanella’, zoals het werk in de wandeling genoemd werd, voelde de priester zich vaak op glad ijs. Ook het aantal drukken - 25 vóór 1500 - getuigt van de grote verspreiding.
Op de hier openliggende pagina staan de lemmata die met een G beginnen; het eerste is ‘Gloria vana (ijdele roem)’, in de tweede kolom gevolgd door ‘Gradus consanguinitatis (graad van verwantschap)’ en ‘Guerra (oorlog)’ met verwijzingen naar andere lemmata en tenslotte ‘Gula (vraatzucht)’.
Alle 19 ‘letters’, de proloog en de twee tabulae (aan het begin en aan het eind) beginnen met een initiaal in rood en blauw met penwerk in complementaire kleuren (blauw en rood). De ogen van deze initialen zijn voorzien van in rood pen-
-ocr page 92-88 i
I DE PAULUSABDIJ
’2/
amjîwnntr^aî« Kivw/èiqwr |pf nmhttm (; vWfiqtuftnwtiïtX vpûnw ôciTÏïtÂ\i ferK’ fw m‘'lt;rbo tic tpiKft«« K m jîuUc Kncwt' M Vni nr vnScm énbcro c tcwchir tpi ü.tgane w(hft5«5 hoetn wrc: pintnu .tu’ fi mtcnivö: aliK .ibliitf 4V h 6i mmcn oinilàntcu: rttînficvm'î rîbluHtm FaliayniÄU üfnfl hmnîUpOtttti^ libcî f.irtin' afîr fîir.îMfnî nepcfcitfintfuhir \ arô l«M-1înU4 |n ' qjnCcnnffaûmffnpltrtartîmM , « f ”* nbsp;nbsp;n ‘Hc rpunuô cnim ftvti^ fî’a«^ia£4îiuTîtf cvn?tn nifai fîiczir r.wnu’’ n^tmlns »»ntJjî tunbhÿ iw U ptran fî tthtr.w» rcfh tt«Wcm.\gt; et hiVnint Äzh^Uirtn' iir \ (y ttwpoîcWh nphi^ ft .ü fntnrà: itïiwùtnir î înnncntnrnnwiwtrt” aamp;rfhttuwent Vh'nlitcttftiininre ^.1 loani.iUL vwlapwtiK î.mtvgfwu'iîf vnntnwzttk K F”» the n \|^G,wvii pol « tîunlc î»u|?' Vitoînowrev me piita nn qwtfgbhtm' 1K’ .tbmtp lîürôinf «Jicnni»' Ter ï rfJwaU ï« ƒ ^ounï ' ÿtht’5icigt; fêtî nî qtiilt; pft.’t icftvquot;* Twtnt tvfhpwoîïi • .UiCTnoevp.trir pnmnr qm ircnocin in.tm Vft:^ .lïvtrtmiî ßiifm »W (R^mat iW he op.n- v a 11 c ptemitfcitqfVnf ïviim Ïxjeai^ • mnVdVwïtak.üiietw ïvUnu jbïwouuhtfwnheï» Vönt.it»:* t r^AvOiHi? |
Onwtie (üCingîûranô, i]iuwôTtlv4t oputm ♦ que nié mipeamp;umr innétmî ƒ î Ôm nbsp;et.ifHtnhitrpiv*” Ynq- îf?3â. oiié crqn fitlinra P iHtnM et hinlm örhic nu :n.i éiipUlhim ptotnm ^UULbrt'ù fîrpcTnîmnr.tk’ ■ bA: fw* tbp TV 4.C vlhni Æ'hckttirK'm çnte Tbcixir bé KwneF fini |pic: »f Pvhm fttnnpnt p4 »uhK A p.vrcphini 2ei .iijnv iir ùckf ninoiiee b*“*» afïêqii.wn* lîrcfi-pmn nwjtale-^i 'ben? in ÿiiti fir î««nii*î* nnipe fi’” que fF-i^finnirpoer ûî niimeonipIntTtclf.ifwin nhetii; Il lié u?w bof ahûuiî» fiitnvr^ tó îvifîrelMviîMk Ûiiptlîitfj?w qiik A* fin» H?o ilnlviu y« hwuii«: ivmtqiwqj fijw qiie nwitti «1 IxtfMlîi- u?wiv Uiiirc minié.irit tn fhihole- gxtj* qil ipii? piintirct InMitibermn- Lwltmi qineântnfa?»* uKhpfiye« Tlimie qii A’nr^ir tn «rq mtc JlvÖeiitn 1 imine auibc et ^il«c iit «p lHit.itHieîhl Nbthtî 0 n'.ni|H'eJgt;tt''ev îtfi^ztp Aiiteîviibi ‘ôtit^eu ipônr nlvenimi^ atnimtcppimhîÇ fi qine fîiinatfibii Vpphi iicnniifv fi tbi? fiqni^mi bprfiiiuriirfi’iioowî him riiipzrt mfhar iic pemtrî^iti fi ar^*4iii Kl î eamp;iiî.ppif njjDpi*. VeivvYijmnéapivhmni jjhiM etnî^fi fnat nbnuu ij’liljptp.ur ’Vthuic’iw q’XTiwé aita^u^^SnliÄ «: mqiiit atfniîtii^im cjtfi' Uœ «.t tciiiiwze et vfpiiie Aiinnat ne temê vôbenh.im*'« ôieîKiiiipf^etfii.ilup* Vine nlpl^lÿ VVovanMWwt p:cnlt;» fiflînterfbo fipiaitiVtnhtt’b’^’eiif autem fviwitniiia j^nU H.îin.iTVtîir 1 itmî avJtfrar ntiîiii fiwf'quififl iiwhient tiw:e bni pfrr Wlh lenh nitî iiimeeCw aiitoiïYcniet uitfihci « |
30 HS. 146, fol.i27r
-ocr page 93-I
DE PAULUSABDIJ
189
werk uitgevoerde plantaardige en dierlijke motieven; de achtergrond hiervan is steeds opgevuld met groen. Vier hiervan, zoals ook hier, met een draakachtig wezen. Een zelfde initiaal komt ook voor in een ander handschrift van de Paulus-abdij (Hs.2o8), uit de bibliotheek van Willem Borwater. Nauw verwante initialen ook in een aantal andere handschriften, bijvoorbeeld van de Regulieren en de Kartuizers (Hs.63, 98, inc. 222: zie nr. 21 ; 84, 91 ; zie ook nr. 45 en 106), zodat hier wel gesproken kan worden van typische Utrechtse initialen. Deze initialen zijn dus in dit geval la/ter aangebracht toen het handschrift - nog zonder initialen - uit Italië of Zuid Frankrijk in Utrecht beland was.
2. (fol.319-384): In een andere hand, maar in dezelfde schriftsoort de Processus inter Jesus et Belial (Consolatio peccatorum seu lis Christi et Belial coram Salomone iudica) van de kanonist en bisschop van Florence (1401) en Spoleto (1410) Jacobus de Theramo ( 1349-1417). Het is een theologisch-didactisch werk met de scholastieke bewijsvoering van het feit dat Christus de macht van de duivel overwonnen heeft en de zondaren niet meer aan diens eeuwige heerschappij onderworpen zijn. Het proces, dat door de helse machten bij monde van Belial bij God aangespannen is om de onrechtmatigheid van Christus’ handelen aan te tonen, mondt uit in een afwijzing van de klacht, met dien verstande dat op de dag des oordeels de goeden van de slechten gescheiden zullen worden en dat de laatsten in de hel zullen belanden. Het werk is meer theologisch dan juridisch gericht, hoewel de formele procesgang nauwkeurig wordt gevolgd. Door de keuze van deze vorm is het tevens een belangrijk juridisch leerboek geworden.
3. (fol.387-392): In dezelfde hand als i. volgt nog een korte Tractatus de interdicto van Johannes Andreae, ook een Italiaanse kerkrechtgeleerde die een aantal zeer belangrijke samenvattingen en overzichten geschreven heeft. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR J. Dictterlc, ‘Die Summae confessorum (sive de casibus conscientiae, ii)’. Zeitschrift für Kirchengeschichte, 27(1906), p. 166-69; Stintzing, Geschichte der popülairen Literatur des römisch-kanonischen Rechts in Deutschland. Leipzig 1867.
31 Latijns theologisch verzamelhandschrift, hs. i 70 I. (fol.I-93V) David van Augsburg, Profectus reli-giosorum, Lib. i ( = 2) en 2 (= 3).
(Utrecht, Paulusabdij?), geschreven door Johannes Mersen, 1475.
Perkament. 93 fol. 205 x 145 (150 x 105) mm. twee kolommen. 36 regels. Schrift: hybrida.
2. (fol.94-249V) Jacobus de Gruytrode, Rosarium Jesu et Mariae.
(Utrecht, ca. 1475).
Perkament en papier. 161 fol. 205x145 (142x95) mm. 28-29 regels. Schrift: hybrida.
Kalfsleren band met ruitpatroon in dubbele filetlij-nen, voorzien van verschillende stempels, waaronder enige uit de Paulusabdij (Hulshof-Schretlen, PI. I, 8 en II).
-ocr page 94-goj
I
DE PAULUSABDIJ
Het eerste gedeelte is een van de weinige handschriften die naar alle waarschijnlijkheid in het klooster zelf geschreven zijn. Het colofon van boek i ( = 2) luidt (fol.28r): nbsp;nbsp;. .Anno domini millesimo ccccquot; Ixxv'quot; in profesto iohannis ante por
tam latinam (6 mei). . . per fratrum iohannem mersen novicium. . .’ en van boek 2 ( = 3) (fol.93v): ‘Scriptum per iohannem mersen tune temporis ibidem novicium Anno domini mquot; ccccquot; Ixxv'quot; In festo valentini. . . ’. Wat ligt nu meer voor de hand dan aan te nemen dat deze Johannes Mersen in 1475 novice was in de St. Paulusabdij. De tekst zelf is ook uitermate geschikt om door een novice gekopieerd te worden. Hij is zelfs speciaal voor hen geschreven en is eeuwenlang het handboek geweest voor de pas-ingetredenen. Eén van de vele titels waaronder het werk bekend is, is dan ook Speculum (of; Formula) noviciorum' De bekendste titel is echter Projectus religiosorum naar het begin van het, hier openliggende tweede ( = derde) boek.
De auteur van deze tekst is de Franciscaanse mysticus en novicenmeester in Regensburg David van Augsburg (ca. 1200-1272), één van de belangrijkste theologische schrijvers van de 13e eeuw. Het werk dat in een zeer groot aantal handschriften is overgeleverd en grote invloed heeft uitgeoefend, o.a. op de Moderne Devotie, bestaat uit drie boeken die ook apart en in verschillende combinaties voorkomen; vaak alleen boek 2 en 3 (zoals in dit handschrift, maar dan als boek i en 2), of 3 en 2, vaak alleen boek i. Boek i is een korte leefregel voor novices, een regeling voor hun uitwendig gedrag; boek 2 bevat algemene regels en gaat voornamelijk over de verschillende bekoringen waaraan novices bloot staan en over de hervorming van de inwendige mens; boek 3 gaat over de deugden en besluit met enige hoofdstukken over de mystiek. Het werk ademt een nuchtere en praktische ascetische geest die doet voelen dat het steunt op eigen ervaringen. Vóór de Imitatio Christi van Thomas à Kempis tegen het einde van de 15e eeuw algemene verspreiding vond, was de Profectus het meest invloedrijke ascetische geschrift in Noord-Europa. In veel handschriften, zoals ook dit, komt de tekst anoniem voor; ook wordt het vaak toegeschreven aan Bonaventura, Bernardus of David Cartusiensis. In de 14e eeuw is de Pro/ectus in het Middelnederlands vertaald en onder invloed van de Moderne Devotie overal verspreid (zie nr. iii).
In dit handschrift komen vier initialen met penwerk voor. Op de openliggende pagina één van de twee tweekleurige initialen (rood en blauw).
De tweede tekst, die een goede combinatie met de Profectus vormt, is van de prior van het Kartuizerklooster in Luik, Jacobus de Gruytrode (j 1472) die een groot aantal ascetische werken op zijn naam heeft die vrijwel uitsluitend bedoeld zijn voor de instruktie en opvoeding van zijn ordebroeders. Deze tekst is van een andere hand, ook in een hybrida, beginnend met een blauwe initiaal met rood en groen penwerk dat uitloopt in de ondermarge. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR C. Smits, ‘David van Augsburg en de invloed van zijn Profectus op de moderne devotie’. Collectanea Franciscana Neerlandica, 1(1972), p. 171-203.
32* Terentius, Comoediae vi. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hs.8o6
Delft, 15 juni 1474.
Papier. 248 fol. 215 x 144 (140x80) mm. 17 regels.
-ocr page 95-•ii'joj ‘gog sH s£
f f (gt; I
t-
s riilv IjWM^ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;U»wl»
luACwti» aut.ivu
4VC.^oi«X|o^ £i'^-unt^voiw^ïw^w^
»»Jviu lui
■^^iiivlt;^..- p, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•»■vj.^i-
tt^ ^fotwi)(l» J i‘ jy JlUlUW 0»»W j «Itt.'t '( WiftuUcÀtU nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mwät» tu
‘’ •I’-'' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;JV -t, . nbsp;nbsp;nbsp;».Jj.»*
luutw^ Av:
bvtjdwrl Joïj' }i. gt;vt^u ?« (, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;!tnj‘ i-i)gt; j
3tt.w gt;jtuiy5t« quot;V ''-ï nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;''Ji
‘«?i» *îOî® C'PJA\ünlt;©u(z - .^-------- tiOiXäS 4-Wl .'^isnSNE'^^ ,, WD'wjif -iniiAcljtoHysIg'l
i6|
fiaavsmnvd aa
-ocr page 96-92
I
DE PAULUSABDIJ
Gedeeltelijk met glossen. Schrift: hybrida (met enkele cursieve elementen); glossen: cursiva currens. Kalfsleren band met ruitpatroon van driedubbele fi-letlijnen met stempeltjes (Hulshof-Schretlen, PI. v,» 23?)-
Onder de klassieke toneelschrijvers die in de Middeleeuwen in de belangstelling zijn blijven staan en veel gelezen werden, neemt de moralist Publius Terentius Afer (ca. igo-ca. 159 v.Chr.) in tegenstelling tot de meer excessieve en ‘wereldse’ Plautus een belangrijke plaats in. Ongetwijfeld kwam dit voornamelijk door de moraliserende invloed die zijn sententiae (citaten en spreuken uit zijn werk, verzameld in Florilegia) in brede kring hadden. Daarom misstaat deze tekst in een kloosterbibliotheek zeker niet, ook al is het het enige bewaarde handschrift van een klassiek auteur uit een Utrechts klooster.
Hoewel altijd populair gebleven, waren er toch ook weerstanden tegen de heidense sfeer van deze komedies. Zo ontstonden er navolgingen waarin de inhoud in Christelijke zin werd gewijzigd. In de loe eeuw schreef bijvoorbeeld de bekende abdis van Gandershein, Hrosvitha, een Anti-Terentius, zes leesdrama’s met een Christelijke inhoud, met het doel het lezen van Terentius tegen te gaan. Desondanks hebben zijn zes toneelstukken gedurende de gehele Middeleeuwen tot de vaste schoollektuur behoord. Ook dit handschrift is waarschijnlijk als schoolboek geschreven. De brede marges en grote interlinie bieden ruimte voor aantekeningen en een interlineaire vertaling. In dit geval is hier slechts voor de eerste twee stukken gebruik van gemaakt, glossen komen voor tot fol. 50. De openliggende eerste pagina laat een korte inhoud van het eerste toneelstuk, de Andria, zien van de hand van Gaius Sulpicius Apollinaris, een kriticus uit de 2e eeuw na Chr.. De laatste regel van de pagina is het begin van de proloog van Terentius. Na de Andria (fol. 1-38) volgen dan de andere vijf komedies: Eunuchus (f.39-83), Heautontimorumenos (f.84-127), Adelphi (f. 128-167), Hecyra (f. 168-202), Phormio (f.202-243).
De versiering van het handschrift is niet afgemaakt. Slechts bij de eerste drie stukken is de begininitiaal gerealiseerd: in blauw met in rood penwerk uitgevoerde bladmotieven, opgevuld met groen en voorzien van een randversiering van rood penwerk met groene blaadjes en gele knoppen die de gehele linker marge beslaat. De stijl waarin deze versieringen zijn uitgevoerd vertoont Delftse kenmerken zonder dat het typisch Delfts genoemd kan worden, wel algemener Zuid-Hollands. Het niveau ervan is tamelijk primitief vergeleken met de liturgische en theologische handschriften die in de verschillende Delftse kloosters zijn verlucht. Op de spreukband in de eerste initiaal is de lijfspreuk van Thomas à Kempis te lezen: ‘Ama nescrire (sic! m.z.: nescriri). (Houd ervan ongekend te zijn)’. Verder is het handschrift gerubriceerd en bevat het rode en, voor het begin van de verschillende acten, groene lombarden.
Het handschrift is precies gedateerd: ‘finit in Delff anno 1474°. 17° kal. julii (= 15 juni)’ (fol.243r). Hoe het in de Paulusabdij terecht is gekomen, is onbekend.
[K.vd.H.]
-ocr page 97-I DE PAULUSABDIJ
!93
LITERATUUR De vijfhonderdste verjaring van de boekdrukkunst in de Nederlanden. Brussel 1973, nr. 14 (p. 23-24); P J M. van Alphen, Nederlandse Terentiusvertalingen in de 16e en 17e eeuw. Tilburg 1954 (Diss. Nijmegen); C.A. Chavannes-Mazel, ‘Delftse handschriften en boekverluchting. De verluchting’. De stad Delft. Cultuur en maatschappij tot 1572. Delft 1979, p. 135-38
33 Bernardinus Senensis, Sermones de evangelio aeterno. Bazel, Nicolaus Kesler, niet na 1494. 2°.
E fol 99 rariora BAND Oorspronkelijke kalfsleren band uit een Utrechtse binderij. Binnen een patroon van driedubbele filetlijnen zijn op voor- en achterplat vijf stempels meermalen afgedrukt.
Bernardinus van Siena (1380-1444) was een beroemd volksprediker uit de orde der Franciscanen, ook wel Minderbroeders genoemd. Als vicaris-generaal zette hij zich in voor de hervormingsbeweging die pleitte voor een strengere naleving van de orderegel. Bijgestaan door zijn vriend en leerling Johannes van Capistrano ijverde hij vurig voor de Jezusdevotie. Hij introduceerde het symbool van een zon omkranst door twaalf stralen met daarin de initialen ihs, staand zowel voor de naam ihesus als voor de zin ‘In Hoe Signo n.1. vinces (onder dit teken zult gij overwinnen)’. Aan het slot van zijn preken placht hij een schild met deze voorstelling aan zijn toehoorders te tonen en hen aan te sporen de heilige naam van Jezus te eren. Beschuldigd van ketterij werd hij hiervan vrijgesproken door paus Martinus v. Bernardinus richtte zich met zijn Jezusdevotie vooral tegen de talloze elkaar betwistende partijen in het Italië van zijn tijd. Tegenover de stads- en familiewapens en andere kentekens die als partij-insigne dienst deden, plaatste hij het ‘iHS in de zon’ als teken van algemene verbroedering in naam van Jezus. In 1450 werd hij heilig verklaard. Hij stond op goede voet met de humanisten in zijn omgeving. De preken die van hem overgeleverd zijn hebben behalve inhoudelijke ook literaire waarde.
Op de houtsnede die aan de tekst van de hier getoonde Latijnse prekenbundel voorafgaat staat de heilige Bernardinus afgebeeld als Minderbroeder, met het iHS-teken in zijn ogeheven hand. De tekst van de preken is in twee kolommen gedrukt. Met de hand aangebrachte rode initialen en rubricering verlevendigen het geheel.
Het colofon wordt besloten door het drukkersmerk van Nicolaus Kesler, bestaand uit twee wapenschilden met in het rechter zijn monogram en in het linker drie ketelhaken, verwijzend naar de naam Kesler (Ketellapper). [L.K.-B.] LITERATUUR H* 2828; GW 3887; A-vS 116; BMC III 773; Goff B-350; IBH 558; IBP 897; IDL 742; IGI 1502; Peil 2080; Polain (B) 563; Heinrich Grimm, Deutsche Buchdruckersignete des xvi. Jahrhunderts. Wiesbaden 1965, p. 15, 27; Arthur M. Hind, An introduction to a history of woodcut. London 1935 [Reprint New York z.j.], Vol. I, p. 327; Hulshof-Schretlen p. 7, 8 en Pl. II, 4, 6, 8, 9, 12; Bonaventura Kruitwagen, ‘De vereering van den Zoeten Naam Jesus in de Nederlanden’ (i). Neerlandia Franciscana 1(1914), p. 329-57; Albert Schramm, Der Bilderschmuck der Frühdrucke, fortgeführt von der Kommission für den Gesamtkatalog der Wiegendrucke.
-ocr page 98-941
I
DE PAULUSABDIJ
Leipzig 1920-43, ßd. XXI, Pl. 28; W.L. Schreiber, Manuel de l’amateur de la gravure sur bois et sur métal au xv siècle. 3' Aufl. Leipzig 1910 [Reprint Stuttgart, Nendeln 1969], Tome v, i' Partie, nr. 3428.
34* VocABULARius EX QUO. [Keulen, drukker van de Ele-gantiarum viginti praecepta, ca. 1484-87]. 4°.
X qu 84 rariora BAND Modern halfleer met kartonnen platten.
De grote belangstelling voor naslagwerken in de 15e eeuw blijkt onder meer uit het feit dat het derde boek dat in druk verscheen, na de Bijbel en het psalterium, het Catholicon van Johannes Balbus was, dat in 1460 in Mainz van de pers kwam. Van deze monumentale Latijnse ‘encyclopedie’ voor de Bijbel zijn 24 incunabeldrukken bekend. Het hier tentoongestelde, gedeeltelijk tweetalige anonieme woordenboek, waarvan de eerste druk reeds in 1467 in Eltville verscheen, is geen uittreksel uit het Catholicon, zoals men lange tijd dacht, maar een zelfstandige compilatie. In tegenstelling tot het Catholicon beperkt het zich niet tot de uitleg van bijbelse termen. Het bevat in de verklaringen behalve Latijn, ook een aanzienlijk aantal Duitse woorden.
Een aardige bijzonderheid van dit exemplaar vormen de pentekeningen in de marges van enkele bladzijden, die overduidelijk aantonen dat deze weinig boek-vriendelijke gewoonte van alle tijden is, en slechts de aankleding van de getekende poppetjes aan verandering onderhevig. Het boek zelf vermeldt geen gegevens over de drukker, dan wel de plaats en het jaar van uitgave. Door vergelijking van lettertypen is vast komen te staan dat het gedrukt is met hetzelfde lettermateriaal als dat waaruit de in 1487 te Keulen verschenen Elegantiarum viginti praecepta gezet is. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR Cop 6309; Borchling-Clausscn loo; A-vS 760; idl 4674; Ferdinand Geldner, Inkunabelkunde. Wiesbaden 1978, p. 201; Veröffentlichungen der Gesellschaft für Typenkunde des XV. Jahrhunderts - Wiegendruckgesellschaft. Berlin 1907 [Repr. Osnabrück 1966], Bd. i, T. 3; Ernst Vouillième, Die deutschen Drucker des fünfzehnten Jahrhunderts. Berlin 1916, p. 37, 41.
35 Band van: Vincentius Ferrerius, Sermones de tempore et de sanctis. Straatsburg, [drukker van de 1483 Jordanus de Quedlinburg], 1493-94. 2°.
E fol 149^ rariora Voorbeeld van een i5e-eeuwse bestempelde band uit de binderij van de Paulus-abdij. De kalfsleren band is op vijf ribben genaaid en de kappen zijn bestoken. Op voor- en achterplat is een patroon van driedubbele filetlijnen aangebracht, waarbinnen vijf stempels zeer veelvuldig zijn afgedrukt. Twee hiervan, het opschrift ‘Ave Maria (Wees gegroet Maria)’ en een kruis tussen zon en maan, behoren tot de meest karakteristieke stempels van de Paulusabdij, die op 12 banden in de collectie van de universiteitsbibliotheek voorkomen. Deze banden omvatten een aantal niet gedateerde (i5e-eeuwse) handschriften en verder incunabelen, die voorzover gedateerd, gedrukt zijn tussen 1489 en 1499. De overige drie stempels op de hier getoonde band zijn een zesbladige bloem in een cirkel, een
-ocr page 99-de paulusabdij m s ircliiiüa câ cum.rHittfic? mcto^eué îtscin in t melocfc«rbaîifaUacôwûî8aptaaamp; ccîrt5 fp mctoöta'vöutós cantç Scnamp;ûpbftien
t««lo8 iôcm t quïSâ ifula «7 «uto dcUbum f P tnslofaëaialaSamp;âcmamp;acbatpdtciue f P tnébTanaépeÎHSttüîffiaqEftiaVw *efpti
lîotr's'T«! psamenû mcwbranuia ôînitrn b « mibranwetSiub tenue îouodrcahftam tn 8 roembraye? (ftteâoipgametn côiungî a P mewbraLfmebris ifojwarc Vïl nietnb:a be ineniitti.t‘rteo2tiojttieiflôîaf« 'S^«lroolè © t munoJon's qiMtWoriatn itiut gcbccbb'cl» tgt;e: tncworan'vwwiPari gtbcttchîfl liniff P t méonalc qô tebuai ab irtmcriâ «i*i gïbcfb m t mtntbfotrobuftçcorâônôinttrptaiuf f P wcnaêp'ifdfl qdilu«afTt(dtrtbcCT«fof g i «lent gjewübefeä? latin« vclbctepdo f P mfitbamael v«lfl«ch mWgt;n8 fjq»«namp;i!«i w 8 niEnbaaûttnloBtn Cm abi« rSKîff O t roéamp;ajElogfacbti(bqswcnbmlt;lteri9 falBt a P inenbirar«3'bön:taftm£^uin4r«reb»amp;b«n f t «lenbidfas arifluît
m 8 m«nô'»C9caaûcxtetopaup«nibeamp;«!tr ro 0 menbpf? a««i.Mo:btö9lt;ituFpt8m fs^w m 8 (ncnbus-î.menbofHô’telmaculôfç n I tiiewafttri^riemuridüKatiecpn
f t memfasêmfirrmfaBftrtbfttpctrqarcum f t piCnB tis gebanch nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;^p«»«bp,
n t «nsnfale onbtfjblaA Miewfariinuî^ ab« menfafimanttjtbîtb menratoirmbiïcbrt »n 0 menfiB «m maint
m 8 m«n(ur? aü'fctempç meftT» matnfidt
n, 0 »ntnRniü « fupflu? fâgita mulwp. quttn rf fûb'i/ fmgf tntetfib? nbsp;nbsp;nbsp;roagî« qbâ mi? fcï?
34 X qu 84 rariora, fol.93V
-ocr page 100-9^1
I
DE PAULUSABDIJ
-ocr page 101-I
DE PAULUSABDIJ
i97
vierblad in een ruit en een lelie in een ruit. De sloten ontbreken; op het voorplat zijn de vier oorspronkelijke loden knoppen bewaard gebleven. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P P ]
LITERATUUR H* 7OO9; GW 9841; A-vS 75I; BMC I 143; Goff F-I36; IBH 1320; IBP 5666; IDL 1802; iGi 10291 10302 10281; Polain (B) 3956; Hulshof-Schretlen, p. 6 en PI. I, 10, 13, 15, 16 en vgl. 8.
36* Band van; Bernardinus de Bustis, Mariale. Met aanvullingen door Domenico Ponzoni. En Officium et missa Immaculatae Conceptionis. Uitgegeven door Bernardinus de Bustis. Straatsburg, Martin Flach, 15 augustus 1498. 2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;E fol 275 rariora
HERKOMST Na de opheffing van het klooster werd het boek niet aan de stadsbibliotheek overgedragen, maar is het waarschijnlijk in privé-bezit terechtgekomen; de eerste met name bekende eigenaar is de Utrechtse Augustijn Johannes Matthias, die het werk in 1709 schonk aan de bibliotheek van het Augustijnerklooster te Bree (ten noordwesten van Maaseik, België); met de boeken van dit klooster in de Franse tijd naar Maastricht overgebracht, kwam dit deel uiteindelijk in 1840 toch nog in de Utrechtse universiteitsbibliotheek terecht, als deel van de Maastrichtse collectie (p. 324).
Oorspronkelijke i5e-eeuwse bestempelde band met op het voor- en achterplat een patroon van driedubbele filetlijnen. Het boekblok is op vijf ribben genaaid. Het werk bevat geen eigendomsinscriptie van de Paulusabdij; de band is echter versierd met een aantal voor de binderij van deze abdij karakteristieke stempels. De veronderstelling dat het hier getoonde boek deel heeft uitgemaakt van het boekenbezit van de Paulusabdij, lijkt dan ook gewettigd. Naast de reeds genoemde stempels, ‘Ave Maria’ en het kruis tussen zon en maan (nr. 35), is op deze band ook het derde karakteristieke stempel, een disteltak in een rechthoek, af-gebeeld. De acht overige hier gebruikte stempels komen, ten dele, eveneens op andere banden uit de Paulusabdij voor. Op het achterplat staat de mededeling gegrift dat de band op 31 augustus 1499 is voltooid. Het zal weinig verbazing wekken, dat de binder van de Paulusabdij in deze tekst de stichter van de orde, St. Benedictus, aanroept. De doppen ontbreken; het voorplat telde er oorspronkelijk vijf, het achterplat vier. Van de sloten zijn slechts de hechtplaatjes op het achterplat en één sluithaak bewaard gebleven. De band is gerepareerd. [P.P.] LITERATUUR HC* (Add) 4162; GW 5806; A-vS III ; BMC I I55; Goff B-I335; IBH 866; IBP 1346; IDL 1090, IGI 2284; Peil 3111; Polain (B) 2615; Catalogus der Stadsbibliotheek van Maastricht. Bewerkt. . . d. A.J. Flament. 2 dln. Maastricht, 1889-1894. Dl. i, p. xlv; Hulshof-Schretlen, p. 6 en PI. I, II-13, 15, 17 en vgl. 8.
-ocr page 102-981
HET FRATERHUIS SINT HIERONYMUS
In de tweede helft van de 14e eeuw legde Geert Grote (1340-1384) de grondslag voor de Moderne Devotie, een religieuze beweging die zich al snel vanuit de IJs-selstreek over geheel Nederland uitbreidde. Bovendien heeft deze geestesstroming grote invloed gehad in België en in Duitsland, tot het Noorden van Zwitserland toe. Geert Grote predikte een individueel gerichte vroomheid en legde daarbij sterk de nadruk op het lekenelement. De beweging werd reeds in de 15e eeuw als Moderne Devotie aangeduid. Zij kende twee takken. Eén hiervan, die van de kloosters van de Windesheimer Gongregatie van reguliere kanunniken van de H. Augustinus, is hiervoor reeds aan de orde gesteld in verband met het Utrechtse Regulierenklooster. De andere tak is die van de frater- en zusterhuizen, waarin resp. vrome mannen en vrouwen in gemeenschappelijk bezit samenleefden, zonder echter een kloostergelofte af te leggen. Hoewel de fraterhuizen voor het grootste gedeelte bevolkt werden door priesters en ‘clerici’ (leken die zich op een wijding voorbereidden), behoorden ook leken tot de Broeders des Gemenen Levens. De ‘contemptus mundi’-(verachting van alle aardse zaken) was de basis voor het leven in de frater- en zusterhuizen. Deze geesteshouding vroeg van alle bewoners een leven van nederigheid, gehoorzaamheid, geduld, opofferingsgezindheid, armoede en arbeidszin.
In Utrecht werd eerst laat in de 15e eeuw een fraterhuis gevestigd. Omstreeks 1475 verwierven de broeders van Hieronymusdal te Delft bij testament van vrome Utrechtse leken een huis aan de Kromme Nieuwe Gracht en enig kapitaal om een fraterhuis in Utrecht te kunnen stichten. Op 28 november 1475 kwam deze vestiging vanuit Delft tot stand. Het Utrechtse huis werd geplaatst onder patronaat van de H. Hieronymus. Jaarlijks betaalden de fraters van het Hierony-mushuis een bedrag aan de vijf kapittels voor een aantal kerkelijke voorrechten. Zo mochten de broeders hun doden bij het fraterhuis begraven.
De geestelijke verzorging van de schooljongens - in deze tijd werd aan meisjes nog geen onderwijs gegeven - behoorde tot de algemene taken die de Broeders des Gemenen Levens zich hadden gesteld. In Utrecht ging de bemoeienis van de fraters met de schooljeugd echter verder: kort na de stichting van het Hierony-mushuis richtten de broeders een eigen school op. Deze instelling overvleugelde in de zestiende eeuw de vijf kapittel- en vier parochiescholen zozeer, dat zij al snel als de eigenlijke stadsschool werd beschouwd en door de vroedschap als zodanig werd begunstigd. Uiteindelijk verwierf de fraterschool zelfs het alleenrecht van onderwijs in latijn en logica voor jongens boven de twaalf jaar. Wij dienen de invloed van de fraters op het onderwijs binnen de juiste proporties te zien: lang niet alle leerkrachten behoorden tot de Broeders des Gemenen Levens. Wel was het Hieronymushuis eigenaar van de school. In 1565 werd de school verpacht aan een drietal onderwijzers van buiten de kring der fraters. De zielzorg onder de leerlingen bleef echter de taak van de broeders van het Hieronymushuis. In 1571 verkochten de in aantal inmiddels sterk geslonken Hieronymus-broeders de school aan de commissie die in Utrecht een seminarie wilde inrich-
-ocr page 103-I
HET FRATERHUIS SINT HIERONYMUS
199
ten, overeenkomstig de richtlijnen van het concilie van Trente. Toen Utrecht voor de hervorming koos, werd de school, na februari 1586, door de vroedschap overgenomen en in calvinistische geest hervormd. Het Stedelijk Gymnasium vormt heden ten dage de rechtstreekse voortzetting van deze onderwijsinstelling. Toen de fraters van het Hieronymushuis in 1565 hun school verpachtten, werd in het huurcontract een bepaling opgenomen over de in het onderwijs te gebruiken boeken: de broeders behielden zeggenschap over de keuze hiervan en zouden bovendien als leverancier van alle benodigde boeken optreden. Deze voorwaarde wekt weinig verbazing. Alle vestigingen van de Broeders des Gemenen Levens voorzagen immers in hun levensonderhoud met het afschrijven van handschriften en het illumineren en inbinden van boeken. Een aantal fraterhuizen handelde bovendien in perkament en weer andere hadden, toen na de uitvinding van de boekdrukkunst de markt voor het afschrijven van handschriften bijna geheel wegviel, de beschikking over een eigen drukpers. Al deze arbeid gedurende ‘pro domo et pro pretio’; voor de eigen bibliotheek en voor geld, op bestelling. Deze vorm van arbeid was niet alleen kenmerkend voor de frater- en zusterhuizen, maar ook voor de eveneens uit de Moderne Devotie voortgekomen kloosters van de Windesheimse Gongregatie. De vicaris-generaal van de Utrechtse bisschop verleende in 1507 aan allen die bij het Hieronymushuis een order zouden plaatsen om boeken te schrijven, te illumineren of te binden een aflaat van 80 dagen. Een betere reclame konden de fraters zich niet wensen! Uit de rekeningen van de kapittels van de Dom en van Sint Pieter is bekend dat beide instellingen tussen 1487 en 1540 van de diensten van de broeders als loon- en schoonschrijvers en als boekbinders gebruik maakten. Namen van andere opdrachtgevers zijn niet met zekerheid aan te wijzen. Van de binnen het Hieronymushuis op bestelling vervaardigde handschriften en boekbanden zijn helaas slechts weinig exemplaren overgeleverd. De universiteitsbibliotheek bezit een aantal banden die waarschijnlijk op bestelling in de binderij van het fraterhuis zijn vervaardigd. Hiertoe kan o.a. gerekend worden een band uit het bezit van het Utrechtse Jeruzalem-klooster (Ine. 560).
De broeders werkten echter ook voor de eigen bibliotheek. Hieruit is een bescheiden aantal werken in de universiteitsbibliotheek bewaard gebleven. Bovendien bevinden zich drie handschriften van het Hieronymushuis in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel en één in de collectie van het Corpus Christi College te Cambridge. Noch van deze vier, noch van de drie in de universiteitsbibliotheek bewaard gebleven handschriften kan met zekerheid gezegd worden dat zij ter plaatse binnen het Hieronymushuis zijn vervaardigd. Behalve het hier getoonde handschrift (nr. 37), zijn in de universiteitsbibliotheek nog aanwezig een verklarend woordenboek van in de Bijbel voorkomende Hebreeuwse woorden (Hs. 336) en een tractaat dat aan Johannes Gerson is toegeschreven, maar waarschijnlijk van Nikolaus van Dinkelsbühl is. Van de drukwerken uit de bibliotheek van de fraters bezit de universiteitsbibliotheek nog 27 banden met incunabelen en vroeg i6e-eeuwse drukken. De fraterbibliotheek is in werkelijkheid beslist omvangrijker geweest. Zo ontbreken bijvoorbeeld in het bewaard gebleven deel alle in de leerplannen van de Hieronymusschool genoemde teksten. Deze en andere
-ocr page 104-100 I
I
HET FRATERHUIS SINT HIERONYMUS
boeken zijn in 1584, toen de bibliotheek aan de stad werd overgedragen, naar alle waarschijnlijkheid achtergehouden. Maar eenmaal in de stadsbibliotheek, werden de boeken al weer snel door rector en leraren van de Hieronymusschool ontvreemd. Op bevel van de vroedschap moesten dezen de boeken in 1602 weer terugbrengen. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat toen wederom boeken zijn achtergehouden. Een karakteristiek van de bibliotheek van het Hieronymushuis kan, aan de hand van de bewaard gebleven boeken, dan ook onmogelijk worden gegeven. Wel blijkt dat de fraters een aantal werken als legaat hebben ontvangen, zoals een op perkament gedrukte editie uit 1470 van de brieven van de patroon van het huis, de H. Hieronymus (nr. 39).
Verschillende van de uit de bibliotheek van het fraterhuis bewaard gebleven boeken bezitten banden die in de eigen binderij zijn vervaardigd en veelal een aantal van de voor deze binderij typerende losse stempels of rolstempels vertonen (o.a. nr. 41). nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR C.D.J. Brandt, ‘De Hieronymusschool en het Utrechtse cultuurleven’. Jaarboekje van Oud-Utrechi (1940), p. 24-47; Ekker, De Hieronymusschool te Utrecht. Dl. i van 1474-1636. Utrecht 1863. Hulshof-Schretlen, p. 10, 23-24 en PI. iii en xv, 1-3; R.R. Post, The Modern Devotion. Leiden 1968 (Studies in medieval and reformation thought, 3); Reso-lutien van de vroedschap van Utrecht betreffende de academie. Vervolg over 1693-1812. Uitgegeven door L. Miedema. Utrecht 1900 (Werken van het Historisch Genootschap, N.S. 52), p. xii-xxxii en xi.ix-c; M. Schoengen Monasticon Batavum, Dl. 2, p. 191-92; Thomas à Kempis en de Moderne Devotie. Brussel 1971 [Tentoonstelling kb Brussel].
37* Latijns THEOLOGISCH VERZAMELHANDSCHRIFT. HS.57 (Noord-Nederland, derde kwart 15e eeuw).
Papier. 78 fol. 213 x 143 (verschillende bladspiegels en regelaantal). Schrift: hybrida (verschillende handen).
Kalfsleren band met ruitpatroon van driedubbele fi-letlijnen.
Het handschrift begint (fol.ir-46v) met 25 preken die op naam van Augustinus staan, behorende tot de verzameling ‘Sermones ad fratres in heremo’ (P.L., xl, kol. 1235-1358). De eerste preek ‘Quomodo et ubi Christus est quaerendus’ is daar nr. 43 (kol. 1317-1319). Deze preken zijn echter in werkelijkheid zeker niet van Augustinus. Erasmus bijvoorbeeld veroordeelt ze in krasse bewoordingen en verdenkt er een Vlaamse Augustijner monnik van ze valselijk onder Augustinus’ naam het licht te hebben doen zien. Migne heeft de preken dan ook opgenomen in een Appendix. Dit gedeelte van het handschrift is gedateerd, het is geschreven in 1469, enkele jaren vóór het Utrechtse Hieronymushuis werd gesticht.
Behalve twee kleine traktaten van Bonaventura (fol.49-54) en twee traktaatjes van Hugo van St. Victor (fol.76-78; R. Goy, Die Überlieferung der Werke Hugos van St. Viktor. Stuttgart 1976, p. 457), bevat het handschrift verder acht preken op naam van Caesarius Arelatensis (469 / 470-542), aartsbisschop van Arles, één van de belangrijkste theologen van zijn eeuw. Slechts twee ervan blijken inderdaad van Caesarius te zijn, de eerste en de zesde ( = Sermo 233 en 23 in de uitgave in
-ocr page 105-HET FRATERHUIS SINT HIERONYMU
bil auffuftitn iv u» «Ä O' uIh jyïï
fÏMfa mM(i4?mgt;blt;Hitnc’fîmiiÂr0*^m(‘| a-fth
tMö wofiS» ÿKiv iftw ikifauiüt «fntrffo^i^irmnh^ir^rrubfnïM. fftuitn.tfm lt;rl^0Wgt;^nrgt;4|«k*Ifc ipïh 4-4|wnlt;Fu^« ittu'uu« biUtit nüh (tMz^ 4^ tMUtV nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Jb Mfi tIMbi
R!» ()M ângt;4 lt;)U^ iVMZ» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tf-(WM
th nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;UhM filu i|w gt;lt;U*4aw(phiÿ
lltâÿ fitw t|M jMt u^iu'i 'fgt;^ filuim* tvt tx/wnttinM^ gt;^(ihui nS^ fies f taiMn^' iwZ)r|{Kÿ ut -tfiÿ afhmaJ url (^nnti* ftMietut^i utfitaf Tit^ fuithuM^ fntttuinf.nfftfietfus tiutÿ* llM^ vt/utf tauiua fue t|i7 uitlüs .Uitteii' f fes tMÏ itiffit-fjCmeiié bff htfdut l^.ftwonUs dTNTjht
tftuteS et ^jefouti ftfne itififnita «Wit* lMd(lt;uc nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:^^Mt
5«c
'Veonwf'M^d «O jfliurUe -«iMM juuqMtFM' iWuttó yfm ^üMi^lvipuc -fat^lus^ ^W-lMpné «40 M^mic wfkw^o ut
^jibeie atoMMunufU
tMfUU^ 4)lt;Mihnk).lt;it|it4iti4 ^ur leubtsr ut fi00Ï^.lt;^(tpa(tu^ IfuêCut^.fiiluuntutf et litentittiun ^thé mm btutitw mm fiuumcr mt^Utx^ u4-àrn?lt;unt4taii(^f/dtlult;*ct(Ài| ê*
if 'λ^î^îlt;lt;. *;
yj fol.ir
-ocr page 106-102
I
HET FRATERHUIS SINT HIERONYMUS
het Corpus Christianorum, Ser. Lat., dl. 103-104. Turnhout 1953). De overigen zijn, gedeeltelijk, van Eusebius.
Op de linker pagina in een littera cursiva de inhoudsopgave van het handschrift. Het handschrift is aan het Hieronymushuis geschonken door een overigens onbekende Gerardus Borch, wellicht één van de mensen in Delft of in Utrecht die de stichting van het huis mogelijk gemaakt hadden en de fraters hielpen met de opbouw van een bibliotheek. In ieder geval is het handschrift karakteristiek voor het milieu van de Broeders des Gemenen Levens. Zeer sober uitgevoerd met eenvoudige rode lombarden en bovenschriften en geschreven in een duidelijke hybrida, het schrift waarin zo vele handschriften van de ‘pennebroeders’, zoals de fraters vaak genoemd worden, geschreven zijn. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
38 ViNCENTius Bellovancensis, Speculum historiale.
Dl. I, 11. Straatsburg, de R-drukker (Adolf Rusch), circa 1473. 2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B fol 104 rariora
BAND Moderne varkensleren band.
Vincentius Bellovancensis (circa 1190-1264), genoemd naar het Noord-Franse stadje Beauvais (in het Latijn Bellovacum) waar hij een groot deel van zijn leven doorbracht, was een geleerde Dominicaan. Hij stond in hoog aanzien bij de Franse koning Lodewijk ix, bijgenaamd de Heilige, die hem aanstelde als hofprediker en leermeester van zijn zoons. Hij is bekend gebleven als de auteur, beter gezegd de compilator van een encyclopedisch werk van voor die tijd enorme omvang, het Speculum maius, dat hij omstreeks 1256 voltooide. Dit volgens de methode der scholastiek systematisch ingedeelde naslagwerk vat in 80 boeken met in totaal meer dan 10 000 hoofdstukken de kennis op vrijwel elk gebied der toenmalige wetenschap samen. Het werk bestaat uit drie delen: het Speculum naturale, waarin de natuur en haar eigenschappen behandeld worden, het Speculum doctrinale, over de inhoud en ordening der wetenschappen en het Speculum historiale, dat de geschiedenis beschrijft vanaf de schepping tot de in 1250 onder aanvoering van Lodewijk ix gehouden kruistocht. In het begin van de 14e eeuw is er door één of meer onbekende auteurs nog een vierde deel, het Speculum morale, aan toegevoegd. Verreweg het populairst was het Speculum historiale, dat door navolgers tot 1494 werd voortgezet. Jacob van Maerlant maakte er een berijmde Middelnederlandse bewerking van onder de titel Spieghel historiael.
Het hier getoonde exemplaar bevat twee van de vier delen van de omstreeks 1473 in Straatsburg anoniem verschenen eerste druk van het Speculum historiale. De toeschrijving van deze druk aan de Straatsburger drukker Adolf Rusch is gebaseerd op het voorkomen van een bijzondere vorm van de hoofdletter R, die uitsluitend in door hem gedrukte werken is aangetroffen.
Beide delen zijn onderverdeeld in acht boeken. De tekst is gezet in twee kolommen. In dit exemplaar beginnen zowel de tekst als de daaraan voorafgaande inhoudsopgave van ieder boek met een fraaie initiaal, versierd met rood, blauw en groen penwerk. Simpelere blauwe en rode initialen en rode rubricering verduidelijken de verdere indeling van dit met zorg gedrukte boek. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR Cop. 6245; Goff V-282; IBH 349O; IBP 5646; IDL 4648; IGI IO315; Polain (B)
-ocr page 107-I HET FRATERHUIS SINT HIERONYMUS nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ilOß
394°; Joseph McCarthy, Humanistic emphases in the educational thought of Vincent of Beauvais. Leiden 1976, p. 1-16; Préface au Speculum maius de Vincent de Beauvais: refraction et diffraction. éd. par Serge Lusignan. Montreal 1979. (Cahiers d’études médiévales, 5); François Ritter, Catalogue des incunables de la bibliothèque nationale et universitaire de Strasbourg. Strasbourg 1937, p. XII en p. 100 nr. 477.
Kleurafb. p. 18 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;39 HiERONYMUS, Epistolae. Mainz, Peter Schoeffer, 7
sept. 1470. 2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;G fol I rariora
BAND Oorspronkelijke kalfsleren band, waarvan de platten door driedubbele filetlijnen in ruitvormige vlakken verdeeld zijn.
HERKOMST Voordat dit boek in het bezit kwam van het Hieronymushuis behoorde het toe aan Ade van Craenleyde, pastoor te Gouda.
Sophronius Eusebius Hieronymus (Stridon, Dalmatië 331 of 347-Bethlehem ca. 420) geldt als de geleerdste theoloog van zijn tijd. Met zijn tijdgenoot Augustinus wordt hij beschouwd als de belangrijkste kerkvader van het Westen. Na enige tijd als heremiet in de woestijn geleefd te hebben werd hij in Constantinopel tot bisschop gewijd. Naar Rome geroepen door paus Damasus was hij van 382 tot 385 diens vertrouweling en secretaris. Van zijn beschermheer kreeg hij de opdracht de bestaande bijbelvertalingen in het Latijn (de Vetus Latina) te herzien. Na de dood van paus Damasus vestigde hij zich na enige omzwervingen in Bethlehem, waar hij zijn vertaalwerk voortzette. Tussen 391 en 406 heeft hij nagenoeg de gehele Bijbel opnieuw in het Latijn vertaald. Deze bijbelvertaling verdrong langzamerhand alle overige en werd de officiële bijbeltekst van de kerk, de Vulgata edi-tio, ‘de Vulgaat’. Behalve vertalingen schreef Hieronymus bijbelcommentaren, homilieën en een groot aantal brieven. Hij werd door humanistische geleerden als Erasmus hoog geschat om zijn filologische en tekstkritische benadering van de bijbeltekst.
Vanaf de 14e eeuw was hij een zeer geliefd onderwerp voor beeldende kunstenaars, die hun stof hoofdzakelijk putten uit de omstreeks 1350 door Giovanni Andrea geschreven levensbeschrijving. Op de talloze afbeeldingen die er van hem bestaan zijn zijn vaste attributen de tamme leeuw en de rode kardinaalshoed. Beide berusten echter op een historische onjuistheid. De leeuw, die ook al in zeer vroege levensbeschrijvingen voorkomt, is waarschijnlijk als gevolg van een naamsverwisseling ontleend aan de levensbeschrijving van de heilige abt Ge-rasimus, wiens naam lijkt op de verlatiniseerde vorm van de naam Hieronymus n.1. Geronimus. De uit de middeleeuwen stammende opvatting dat Hieronymus kardinaal zou zijn geweest is een anachronistische interpretatie van de vertrouwenspositie die hij bij paus Damasus heeft ingenomen.
De druk van deze uitgave van Hieronymus’ Brieven werd door Peter Schoeffer op 7 september 1470 voltooid. Een gedeelte van de oplaag werd ten behoeve van prachtlievende kopers op perkament gedrukt; zo ook dit exemplaar dat bovendien verlucht is met zes penwerk-initialen en één miniatuur in een gouden D, voorstellend Hieronymus met kardinaalshoed en leeuw, aan wie een bode een
-ocr page 108-IO4I nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I HET fraterhuis SINT HIERONYMUS
brief overhandigt; vermoedelijk werd hij omstreeks 1480 in Noord-Nederland in het boek aangebracht.
Dit exemplaar is helaas niet compleet. De bladen 201 tot 408 ontbreken; enkele ervan zijn teruggevonden, gebruikt als schutbladen in boeken die met het legaat van Huybert van Buchell in het bezit van de Universiteitsbibliotheek gekomen zijn. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR H* 8554; A-vS 307; BMC I 26; Goff H-l65(a); IBH 1678; IBP 2783; IDL 2298; Polain (B) 1947; Herbert Friedmann, A bestiary for Saint Jerome. Animat symbolism in European religious art. Washington 1980; Hintzen p. I3;J.N.D. Kelly, Jerome. His life, writings and controversies. London 1975.
40* Boethius, De consolatione philosophiae. Met commentaar van de Pseudo-Thomas van Aquino (Thomas Walleis). Neurenberg, Anton Koberger, 12 nov. 1476. 2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;X fol. 5^ rariora
BAND ige-eeuwse halfleren band over kartonnen platten.
Anicius Manlius Severinus Boethius (ca. 480-524), de ‘laatste Romein’, zoals hij wel genoemd wordt, stamde uit een aanzienlijk geslacht. Zijn vader was consul, welk ambt hij zelf in 510 ook bekleedde. In 522 werd hij, als beschermeling van koning Theoderik de Grote benoemd tot Magister officiorum, de belangrijkste ministerspost van het West-Romeinse rijk. Gedwongen partij te kiezen in de machtsstrijd die losbrandde na de dood van de troonopvolger Hormisdas, viel hij in ongenade en werd hij op beschuldiging van hoogverraad gevangen gezet en tenslotte ter dood gebracht. Tijdens zijn gevangenschap schreef hij het werk waarmee hij zich een blijvende plaats in de wereldliteratuur verwierf, zijn troost-geschrift De consolatione philosophiae dat bepalend werd voor het in de Middeleeuwen zeer verbreide genre van de vertroostingsliteratuur. In het boek troost de verpersoonlijkte Wijsbegeerte (Philosophia) hem met het inzicht dat het lot nu eenmaal ongewis is en dat het lot slechts een lagere uitingsvorm is van de voorzienigheid, die samenvalt met God. De dialoog tussen de auteur en Philosophia waaruit het werk bestaat, is afwisselend geschreven in poëzie en proza. Hoewel Ghristelijke elementen zeker niet ontbreken, ademt het toch volledig de geest van het Neoplationisme, die vooral later steeds meer in Ghristelijke richting geduid werd (Philosophia = Ghristus). Tevens is het werk een soort geloofsbelijdenis, een zich rekenschap geven van zijn positie ten opzichte van God, de wereld en de mensen, en tenslotte ook een filosofische rechtvaardiging in het gezicht van de dood.
Talloze handschriften zijn bewaard gebleven (nr. 113) en vele malen is het gedrukt; al vroeg werd het becommentarieerd.
Hoewel Thomas van Aquino in de tekst van deze uitgave expliciet als auteur van het commentaar genoemd wordt, neemt men tegenwoordig aan dat het van de hand van de i4e-eeuwse theoloog Thomas Walleis is. [K.vd.H./L.K.-B.] LITERATUUR HC* 3370; GW 4526; A-vS I50; BMC II 413; Goff B-77I ; IBP IO97; IDL 906; iGi 1822; Peil 2513; Polain (B) 725.
-ocr page 109-I HET FRATERHUIS SINT HIERONYMUS
1’05
« matt« l^i^. ncc fruQra Kr pw fiap«»K nbsp;nbsp;t teo qnó pnt lt;e ineFHc^«
ctt fint rert« ’ y' Ibta nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Uberu
arbttn« pnt «» ßc W altor ««tmre:n5 ms Ugt;m2pmiaKmsU»ruç»ltcû won«» rur.wc^Kj^sfruftrantwr rrtwr aamp; owia bec fi ota vmculo twcifati» vwrêtur ßcut patst ex bitti« •
yi Antrtamtm igimr vicia. lOic pßu fubiuj gtt «eboîtattonê wU b»cc«'€x«pio fic aft 3gt; ßaßiscoa^ nccit«ffead(äc{endnaliqd f manet m tobt« litera wlütaj-.ifijo awr« ßtmtm'.i. lt;^nntlt; vida iw p ea iuftc tneuff ran» p«na«colitc-t.cxarcetc virtutes^^r quas menta ofequamt ’Rdtleuate atm vrm aa rct^ae q mxemtsatitubmê tendue* psirigit« in «xceUii fejad faeu tmiUs pees* « boc mento fadatie-qt fi n vutó» biffimila n auertete atm vtm ab biw.riîc magna wt) eil mdicta necitae |5b»tati»'i*vtuti««quia Ulndqbagitie nópt latere illäqeßu^x acht« v5ob. Vn lubdit-Cuagatisan ocu los* t*cù acTón«« v:e ß»lt; mpfipcClu indid« cücta cemeti« nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Uota vida fût Ijxr
nenda qj reddur fcomtné Icrnilc- na q ftjdt pefm feruu« «11 pea -^c foemca bidt • SS fare biamp;t pcca ignordfttro» »i bote« ignoiJ Tituros adiaucjpf vilitatc pcü pcccarc ent hdarc-VirtutcsautfÄ œlcnfee-qi’^sc q babentê pftcit Si opu« cme bemü reddit. Ketba ipe« K rette ^«lt;Ut fceo porngete-qt bi« beo aiugmutr« i^altoqmur*#Cfi n biffinrilamu« ncgli«to ^cta-.magna ^fi« pbita^ noB maiCta Si imnflÂm nti be o(êqm«r*qm oîa q açmmasfôc
6ei ctt^a «rnctis.ficem ßrdbifadfacbwo« quarto où nuda Si nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fôt ootliv «ius qui
«fl beu» bndirtu« in fêotîa fêatloç Amen*
Amcij '3’oiquaci Sbeuermi Cboecij, viri no mnu« c«^2it^\^menwrandi ; tlt;xêu« îc ÿ^2f®^ê?»n«:cû«amp;»5nç omentaria bran Ttomc bt Xqumo Wicat^sAn# cW« meute Mun3»rgt; ^nfiuvîK«jnbufînaTaB:dàlt;tu«lî»^ftÿ lidw Am» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3dw» Hotte
baa»
pn’''quot;-.' lt;m MAirn»
40 X fol 5 rariora, fol.igSv
-ocr page 110-I o6 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I OVERIGE KLOOSTERS
41 Band van: Ambrosius, Prima [- tertia] pars ope-rum beat! Ambrosii. 3 Din. [Bazel, Johannes Petrus de Langendorf, 1506], DI. 2. 4°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;G qu 7
De Broeders des Gemenen Levens hebben niet uitsluitend boeken op bestelling gebonden (o.a. voor het kapittel van de Dom en dat van St. Pieter), maar hebben eveneens bindwerk voor gebruik in het eigen ‘klooster’ vervaardigd. Zo is de hier getoonde band uit de bibliotheek van het fraterhuis door de broeders zelf ingebonden. De vroeg i6e-eeuwse band is op vier ribben genaaid en heeft bestoken kappen. Voor- en achterplat zijn door middel van driedubbele filetlijnen in een aantal vlakken verdeeld, waarbinnen vijf verschillende stempels veelvuldig zijn afgedrukt. Mogelijkerwijs heeft de lettersnijder/drukker Johan Veldener, die in de jaren 1478-81 in Utrecht werkzaam was, stempels voor de binderij van het Hieronymushuis gesneden. Het stempel met de tekst ‘ihs Maria’, dat op de hier getoonde band voorkomt, zou één van Veldeners stempels kunnen zijn. De sloten ontbreken; alleen de hechtplaatjes op het achterplat zijn bewaard gebleven. De rug is gerepareerd. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR Hulshof-Schretlen, p. 10 en PI. in, 2, ii, 17 en vgl. i.
OVERIGE KLOOSTERS
Rond 1584 droegen de kloosters van de Kartuizers en Regulieren, de Paulusab-dij en het fraterhuis van St. Hieronymus (een deel van) hun boekenbezit over aan de stedelijke magistraat. Bovendien wist één van de met de inrichting van de stadsbibliotheek belaste gecommitteerden, Jacob de Pottere, de hand te leggen op een i5e-eeuwse Bijbeldruk, uit het bezit van de in 1580 afgebroken Benedictij-nerabdij Oostbroek. Boeken uit de andere kloosters ontbraken in de oudste collectie van de stadsbibliotheek, hoewel de vroedschap van alle kloosters had geëist, dat zij hun handschriften en drukken zouden inleveren.
In dit verband kunnen wij niet voorbij gaan aan de beeldenstormen in de stad. Bij de eerste beeldenstorm in Utrecht op 25 augustus 1566 werden niet alleen de boeken van de Buurkerk aan stukken gescheurd, maar werden eveneens die van het Franciscaner- en het Predikherenklooster vernield. In deze twee kloosters werden de op het koor van de kerk bewaarde liturgische boeken verbrand, alsmede de handschriften en drukken uit de bibliotheek. Een aantal boeken is echter aan de verwoesting ontkomen (o.a. nr. 48). Ook bij de overige mannenkloosters zullen tijdens de troebelen heel wat boeken geroofd of vernietigd zijn. Hoewel de vrouwenkloosters in Utrecht door de beeldenstormers werden gespaard, bezat de stadsbibliotheek in 1584 geen boeken uit deze conventen. Dit is niet verwonderlijk: de vrouwenkloosters bezaten meestal geen grote bibliotheek. In de meeste gevallen zullen slechts voor de persoonlijke devotie bestemde Getijdenboeken en enkele liturgische werken aanwezig geweest zijn.
Waren in de oudste collectie van de stadsbibliotheek vijf kloosters vertegenwoordigd, momenteel bezit de Universiteitsbibliotheek handschriften en drukken uit in totaal 12 Utrechtse kloosters. Deze later verworven werken zijn na de ophef-
-ocr page 111-I
OVERIGE KLOOSTERS
fing van deze instellingen aanvankelijk in privé-bezit geraakt en eerst via deze omweg in de bibliotheek terechtgekomen. Aan de vier grote kloostercollecties is reeds afzonderlijk aandacht besteed. De overige acht kloosters zijn alle slechts met één handschrift of druk vertegenwoordigd en zullen, op twee na, besproken worden. Buiten beschouwing blijven het Tertiarissenklooster van de ‘Elfdusent Maechden’, waarvan de bibliotheek een Nederlands theologisch verzamelhandschrift bezit (Hs.iög) en het Jeruzalemklooster van de Regularissen van de Win-desheimse Congregatie, waaruit één in de Universiteitsbibliotheek bewaarde band met twee incunabelteksten (inc. 560 en 764) naar alle waarschijnlijkheid afkomstig is. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P-P-]
LITERATUUR J.W.C. van Campen, ‘Hagepreken en beeldenstorm (1566)’. Jaarboekje van Oud-Utrecht, 1949, p. 97-125; G.A. Evers, ‘De Utrechtsche akademie-boekerij als stedelijke instelling’. Bibliotheekleven, 34(1949), p. 33-45; J.C.J. Kleijntjens en J.W.C. van Campen, ‘Bescheiden betreffende den beeldenstorm van 1566 in de stad Utrecht’. Bijdragen en mededelingen van hel Historisch Genootschap, 53(1932), p. 63-245.
Het Catharijne Convent van de Ridders van Sint Jan
De vestiging van de Ridders van St. Jan (de Johanniterorde of de Maltezer Ridders) in Utrecht dateert van vóór 1250. Deze in oorsprong militante en aristocratische orde, die tijdens de kruistochten een belangrijke rol had gespeeld, had in de eerste plaats tot doel de ongelovigen te bestrijden. Daarnaast was het de verzorging en huisvesting van hulpbehoevenden en zieken - aanvankelijk in het Heilige Land en op weg daarheen - waarop de Ridders zich richtten en waarnaar het accent in de loop der tijden meer en meer verschoof. Zo kon ook het Utrechtse Catharijne Convent uitgroeien tot een inrichting waar talloze behoef-tigen en zieken hun toevlucht hebben gevonden.
De vestiging in Utrecht behoorde tot het Groot-Prioraat van Duitsland, één van de acht ‘naties’ waarin het ordegebied verdeeld was. De Groot-Prioraten waren op hun beurt verdeeld in Balijen waarvan die van Utrecht er één was. De Balijer van Utrecht was een machtig man die tevens veel andere vestigingen of commanderijen in zijn ambtsgebied onder zijn gezag had. De Commanderij van Utrecht was tot 1528 gevestigd bij de Catharijnepoort, waardoor het klooster later de Balije van St. Catharina of Catharijne Convent genoemd werd. In dat jaar echter besloot Karei v het kasteel Vredenburg sterk te vergroten waarvoor de gebouwen van de Johanniters moesten wijken. Daarvoor in de plaats werd hen het klooster van de Carmelieten toegewezen, het huidige ‘Catharijne Convent’, tussen de Lange Nieuwstraat en de Nieuwe Gracht. Pas omstreeks 1560 waren de Ridders gereed met de nodige aanpassingen en verbouwingen van de gebouwen die eigenlijk te klein waren voor hun doelstelling. Niet veel later deed de reformatie een gecompliceerde en nog veel ernstiger situatie ten aanzien van het Convent ontstaan. Ondanks hevige tegenstand van de laatste Balijer Hendrik Berck, die zich beriep op de soevereiniteit van zijn orde, werd het klooster tenslotte opgeheven en kwamen de inkomsten onder controle van de Staten die tevens het hospitaal overnamen. Dit gasthuis bleef als stadsziekenhuis en na de oprichting
-ocr page 112-I08| nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 OVERIGE KLOOSTERS
van de Illustre School ook als Universiteitskliniek voortbestaan tot 1811. Vermelding verdient tenslotte nog dat, voordat tot definitieve plaatsing in de Janskerk besloten werd, de vroedschap in 1582 aanvankelijk het plan gehad heeft de geconfisqueerde boeken uit de kloosters en conventen in de Catharijnekerk onder te brengen.
Uit dit convent bezit de Universiteitsbibliotheek één handschrift (nr. 42).
[K.vd.H.]
LITERATUUR P.Q. Brondgeest, Bijdragen tot de geschiedenis van het Gasthuis, het Klooster en de Balije van St. Catharina der Johanniter-ridders. . . te Utrecht. Hilversum 1901 ; Het Catharijnecon-vent. Monument met toekomst. Utrecht 1975.
Het Sint Caeciliaklooster
Omstreeks 1380 leefden in het St. Laurentiusgasthuis aan de Neude een aantal godsdienstige vrouwen als Gerardinen samen, onder leiding van de vroegere kapelaan van de Buurkerk, Wermbold van Buscop (t 1413), een vriend en vurig navolger van Geert Groote, de vader van de Moderne Devotie. Vooral onder invloed van Geert Groote en zijn beweging ontstonden aan het eind van de 14e eeuw overal gemeenschappen van vrome vrouwen die volgens eigen regels, zonder speciale geloften samenwoonden.
Een cruciaal jaar voor de gemeenschap was 1399. In de eerste plaats werd een nieuw pand betrokken dat evenals het oude aan de Neude gelegen was en dat enkele jaren tevoren geschonken was door een Utrechts burger. Vervolgens hadden deze Zusters des Gemenen Levens na gerezen moeilijkheden met de inquisitie, op aanraden van Van Buscop, de Derde regel van boetvaardigheid van St. Franciscus aangenomen en werd het klooster, dat voortaan het St. Caeciliaklooster zou heten, besloten. De noodzaak of de druk om een kloosterregel aan te nemen, gold ook voor andere vergelijkbare vrouwengemeenschappen, zoals die van het klooster van Bethlehem en van St. Nikolaas. Daardoor ontstond het Utrechtse Kapittel van Tertiarissen waarvan het Caeciliaconvent het eerst aangesloten klooster was. Een bijzondere positie heeft het klooster dan ook altijd binnen het Kapittel behouden. Later sloten ook mannengemeenschappen zich bij het Kapittel aan. Centrale figuur was in de eerste jaren de eerder genoemde Wermbold van Buscop.
Behalve het hier tentoongestelde handschrift (nr. 43), berust er nog een handschrift in de Leidse Universiteitsbibliotheek. Uit het Manuaal der Conventualen van St. Caecilia (ed. L.G. Visscher. Utrecht 1843) blijkt dat de zusters regelmatig boeken ten geschenken ontvingen, zodat zij toch de beschikking moeten hebben gehad over een, misschien bescheiden, bibliotheek. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR Monasticon Batavum, Dl. i, p. 183-84, Dl. 2, p. 193; Dalmatius van Heel OEM, ‘De Tertiarissen van het Utrechtsche Kapittel’. Archief voor de gesch. van het Aartsbisdom Utrecht, 63(1939), p. 1-382.
-ocr page 113-I OVERIGE KLOOSTERS
109
Het klooster S. Mariae in Bethlehem
In 1423 stichtte het St. Caeciliaconvent der Tertiarissen te Utrecht een huis buiten de Weerdpoort met het doel zieke zusters in de buitenlucht te kunnen verplegen. Maar reeds in 1425 scheidde de nieuwe vestiging, na gerezen moeilijkheden met het moederhuis, zich af en werd het een zelfstandig besloten klooster. De laatste jaren voor hun opheffing bewoonden de zusters, vanaf 1576, het inmiddels verlaten Hieronymushuis aan de Kromme Nieuwe Gracht. De gebouwen van het oorspronkelijke klooster werden in 1581 afgebroken.
Behalve het hier tentoongestelde handschrift (nr. 44), is uit een auctiecatalogus nog een handschrift bekend van Johannes Cassianus en berust een Passionale uit 1450 thans in het Centraal Museum nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR Dalmatius van Heel ofm, ‘De Tertiarissen van het Utrechtsche Kapittel’. Archief voor de gesch. van het Aartsbisdom Utrecht, 63(1939), p. 1-382; Monasticon Batavum, Dl. i, p. 184-85.
Het klooster van Sint Nikolaas
De geschiedenis van dit klooster gaat terug tot de stichting van een Begijnhof in 1337, toen aan ‘guetwillige mageden’ door de priester Hendrik van der Stove een huis en hofstede aan het St. Nikolaaskerkhof geschonken werd. In 1394 namen de inwoonsters op voorschrift van de Utrechtse overheid de regels van de Zusters des Gemenen Levens aan en werden zij als zusters Gerardinen, evenals die van het St. Caeciliaconvent, die naar dezelfde regels leefden, onder leiding gesteld van Wermbold van Buscop die ook hen in 1399 aanraadde de Derde regel van St. Franciscus aan te nemen. In tegenstelling tot het St. Caeciliaconvent werd het klooster van de Tertiarissen van St. Nikolaas pas in 1422 besloten.
De kloostergebouwen waren gelegen aan het St. Nikolaaskerkhof en werden in 1614 gedeeltelijk ingericht als Staten- en Stadstuchthuis. Een jaar later werd in een ander deel van de gebouwen het door Mr. Evert van de Poll gestichte Werkhuis gevestigd (zie p. 180).
Van boeken of een bibliotheek van het klooster wordt in de literatuur geen melding gemaakt. Wel is het navolgende Kroniekje van het klooster bewaard gebleven (nr. 45). nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR Monasticon Batavum, Dl. i, p. 185-86, Dl. 2, p. 193; Dalmatius van Heel OEM, ‘De Tertiarissen van het Utrechtsche Kapittel’. Archief voor de gesch. van het Aartsbisdom Utrecht, 63(1939), p. 208-10; N. van der Monde, ‘St. Nicolaas-Convent’. Tijdschrift voor gesch., oudheden en statistiek van Utrecht, 7(1841), p. 397-413.
De Abdij Oostbroek
Dit klooster werd vóór 1113 gesticht met behulp van bisschop Godebald. De eerste abt stichtte nabij het klooster een vrouwenklooster, waardoor de abdij Oostbroek tot dubbelklooster werd. Deze Benedictijnerabdij kende een zeer strenge tucht en werd derhalve ook wel ‘Career Ordinis (de gevangenis van de
-ocr page 114-IIO I
OVERIGE KLOOSTERS
orde)’ genoemd. In 1469 sloten de monniken zich aan bij de beweging van Burs-feld (zie p. 80). Op last van de Staten werd de abdij in 1580 afgebroken. De opbrengsten uit goederen werden gebruikt voor de Hieronymusschool, later voor de Academie en voor de bezoldiging van predikanten.
Ongetwijfeld heeft dit klooster de beschikking gehad over een bibliotheek. Hiervan lijken slechts één handschrift (nr. 46) en één Bijbeldruk (nr. 47) in de Universiteitsbibliotheek en één band met twee incunabelteksten in het Museum Meermanno-Westreenianum te ’s-Gravenhage bewaard gebleven. [P-P-] LITERATUUR Monasticon Batavum, Dl. 3, p. 118-119.
Het Predikherenklooster
Het in 1232 in Utrecht gestichte Predikherenklooster was de eerste vestiging van de Dominicaner orde in Nederland. Na 1247 betrokken de kloosterlingen nieuwe gebouwen, gelegen nabij de Breedstraat en het Predikherenkerkhof. De kerk, die vijf altaren telde, brandde in 1253 gedeeltelijk af en werd, nadat zij herbouwd was, gewijd aan St. Andreas. Door Raymundus van Capua werden de Utrechtse Predikheren aangewezen als klooster der strenge observantie in de provincie Saxonia. In i486 trad het klooster toe tot de Congregatie van Holland.
De Predikheren hadden zich onderwijs en prediking tot taak gesteld. De hervorming vond in hen krachtige bestrijders en de haat van de Utrechtse Calvinisten was derhalve in belangrijke mate gericht tegen de bewoners van het Predikherenklooster. In 1566 werd het klooster bij de eerste Utrechtse beeldenstorm geplunderd en op II juni 1579 werden de kloosterlingen uit de stad verdreven. Slechts vijf oude paters mochten achterblijven. Op last van de vroedschap werden de kerk en de kloostergebouwen in 1580 verkocht, waarna zij mettertijd werden gesloopt.
Toen in 1566 de kerk werd geplunderd, werden tevens - zoals wij in een kroniek over deze woelige jaren kunnen lezen - de boeken uit de bibliotheek verbrand. Daar aan het Utrechtse klooster een theologisch studiehuis was verbonden, zal deze bibliotheek zeker wel van enige omvang zijn geweest. Kennelijk hebben de beeldenstormers niet alle boeken vernield: in het begin van de 17e eeuw verwierf de stadsbibliotheek met het legaat van Huybert van Buchell (zie p. 189-200) de hier getoonde druk van de werken van Ruusbroec (nr. 48) die oorspronkelijk aan de bibliotheek van het Predikherenklooster heeft toebehoord. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P-P-]
LITERATUUR Monasticon Batavum, Dl. 2, p. 189-90; C.H. Lambermond, De Dominicaneror-de. Heiloo 1947; G.A. Meijer, De paters Dominicanen te Utrecht. Z.pl. 1916.
42 Nicolaus Bertrusius, Collectorium totius fere medicinae (en andere teksten) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hs.686
Utrecht, ca. 1474.
Papier. 234 fol. 288 x 207 (voor het grootste deel: 215 X 138) mm. twee kolommen. Schrift; verschillende handen in cursiva, cursiva currens en hybrida
-ocr page 115-I OVERIGE KLOOSTERS nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;]lll
met bovenschriften in textualis; verschillend regel-aantal.
Varkensleren band met ruitpatroon van driedubbele filetlijnen.
Het is niet zeker, maar wel zeer waarschijnlijk dat dit handschrift uit het Catha-rijne Convent afkomstig is. De waarschijnlijkheid berust op het op de laatste pagina voorkomende epitaaf van Engelbertus van Foreest die meer dan 30 jaar Commandeur van de Johanniterorde in Utrecht is geweest tot hij in 1479 stierf. Verder past het handschrift met medische teksten op zichzelf natuurlijk al erg goed bij het Catharijne Convent waarvan het belangrijke hospitaal toch wel de beschikking moet hebben gehad over een medische handboekerij. Het zou overigens wel het enige handschrift zijn dat uit het klooster overgeleverd is.
De belangrijkste en uitgebreidste tekst (fol. 2-203) hoofdwerk van de Bolognese professor in de medicijnen Nicola Bertruccio of Bertrusius (t 1347), zijn Co/-lectorium totius Jere medicinae waarin de ziekten van de verschillende lichaamsdelen met hun behandelingswijze systematisch worden behandeld. Grote nadruk wordt hierbij gelegd op de eigen waarneming bij de symptoombeschrijving en diagnose. Zelf zegt hij dat hij alleen die theorieën vermeldt waarvan hij gelooft dat ze waar zijn, daarmee blijk gevend van een kritische instelling ten aanzien van de gevestigde wetenschap van zijn tijd. Het werk is in de i6e eeuw herhaaldelijk gedrukt: Lyon 1509, 1512, 1518; Keulen 1537. Bertruccio behoorde tot die groep van Italiaanse medici die, met de anatoom Mondino, zijn leermeester, aan het hoofd, lang voor Leonardo da Vinei en Vesalius het belang van de anatomie weer onderkenden en in het openbaar aan de snijtafel stonden. Deze tekst is in het handschrift, in de laatste hand, gedateerd: Utrecht 30 juni 1474 (fol.2O3v: ‘. . .In traiecto anno m cccc septuagesimo quarto uit. die junii’).
Verder bevat het handschrift (fol.204-229) een iqe-eeuwse tekst van de in het Syrisch en Arabisch schrijvende christelijke medicus Yuhanna ibn Masawaih (Johannes fil. Mesuae of Mesuae Major; J 857). Op zijn naam staan veel medische en anatomische werken, waaronder een boek over de ziekten van het oog. Zijn aforismen die hier onder de titel Particularia voorkomen, waren in Latijnse vertaling gedurende de gehele Middeleeuwen zeer populair.
Voor (fol.ir) en na (fol.232-234) zijn recepten en verschillende excerpten uit medische werken toegevoegd.
Het handschrift is in verschillende handen geschreven, ook binnen de tekst van Bertruccio. Op de opengeslagen bladzijde begint Bertruccio’s tekst in een littera cursiva die tot fol.98 doorloopt. Dit gedeelte is alternerend in rood en blauw gerubriceerd en voorzien van afwisselend rode en blauwe lombarden. De rest is alleen in rood gerubriceerd. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
43* Latijns theologisch verzamelhandschrift.
HS.1585 (Noord-Nederland, begin 15e eeuw; fol. 32-83: 14e eeuw).
Perkament. 132 fol. 157x110 (115x68); fol. 32-83:
-ocr page 116-II2 I
OVERIGE KLOOSTERS
Aruulué tuuttö nbsp;nbsp;tta(^
■ Onowtitr'^MuW^nm
■ ttôlt;a'.gt;ed nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
■ tw^twtr^twtMttiimöeriw .......to ^uuhté tr^iamxtr«t U tmt( tMfo W wtune^to^ ttMMiawet*Wta iMfturi^tuhiß* eBomm nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^tum «n^
Uto ugt; fetoû ceW 'j^uur AduUui totouÓm^lt;(ti' (tor etn tiuU'|ilt;hmuto^ tocudto mtP etgt; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ceUto l)to
tmoutmem (msr w mUttUttA
« er ^^tome te
|(ï’ lt;jto cuMö'tiw temtor mte'^touA erfo lt;ü^i{togt;«to tt« lt;0^ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;toimttt uF^uttii'
itr ttwiUcodimmtd uri^ itotto Ê^Lttir ïàftôS olm lerettn^
Xl«lt;ïi
- (ótunht ffFtait^^^ tw nni^lt;àgt;
43 nbsp;nbsp;HS.1585, fol.io8r
-ocr page 117-I
OVERIGE KLOOSTERS
(122x95). fol. 32-83: twee kolommen. Schrift: tex-tualis (meerdere handen). Verschillend regelaantal. Kalfsleren band met ruitpatroon van driedubbele fi-letlijnen. Rug hersteld.
HERKOMST In het bezit geweest van de bibliofiel J.Th. Royer (Auctiecatalogus 1816, p. 69, nr. 16); de Koninklijke Bibliotheek te ’s-Gravenhage (HS.72.J.21); vóór 1909 door ruiling verworven.
De belangrijkste tekst uit dit handschrift is ongetwijfeld het traktaat De quattuor generibus meditabilium of, zoals de titel hier luidt, Sermo de nativitate Domini van Geert Groote (1340-1384), de grondlegger van de Moderne Devotie (fol.108-132V). Niet minder dan tweemaal is dit traktaat naar dit handschrift uitgegeven, door Hyma in 1924 en met een Italiaanse vertaling in 1975 door Ilario Tolomio. Beide uitgevers zijn van mening dat van de drie bekende handschriften (Keulen, Stadtarchiv, Hs. G.B.4° 249, fol.5-i3v (eerste kwart 15e eeuw); Gent, Universi-teitsbibl., Hs.1745, fol.37-72 (1420); en nog enkele fragmenten in Kamerijk, Bibl. Mun., Ms. A 415 (391), fol.63v-69v (15e eeuw)) het Utrechtse handschrift het beste is.
Traditiegetrouw begint Groote het traktaat, dat waarschijnlijk vóór 1378 geschreven heeft, met een citaat uit de Bijbel: ‘Parvulus natus est nobis (Want een kind is ons geboren)’ (Is. 9,7) met aansluitend zijn commentaar daarop. Het is belangrijk, zo betoogt hij, eerst Christus als kind na te volgen, alvorens toe te kunnen komen aan de navolging van het leven en sterven van Christus. Daarna gaat hij in op de vier wijzen van mediteren, het eigenlijke onderwerp van zijn verhandeling: over wat de Bijbel over het leven van Christus zegt, over wat de Heiligen daarover geopenbaard is, over wat de Kerkleraren ervan zeggen en tenslotte wat de mens zich dienaangaande kan voorstellen en navoelen. In polemiek met de populaire en volkse religiositeit van zijn tijd enerzijds en de gevestigde theologie anderzijds, benadrukt hij de eerste wijze van meditatie. Op basis van de Heilige Schrift wil hij komen tot een hernieuwing van de spiritualiteit, karakteristiek voor het programma van de Moderne Devotie. Omdat verschillende aspekten van deze nieuwe religiositeit die hierbij ter sprake komen, veel aanrakingspunten hebben met de De imitalione Christi, is wel vermoed dat dit laatste werk niet van Thomas à Kempis, maar ook van Groote’s hand zou zijn. Het traktaat is in een zeer duidelijke textualis geschreven en slechts voorzien van één blauwe initiaal (P), waardoor de tekst - goed passend bij de inhoud - een sobere en ingetogen indruk maakt. Onderaan de bladzijde is het eigendomsmerk van het klooster geschreven: ‘Liber conventus sancte cecilie in traiecto’, wat op de eerste bladzijden van de andere traktaten herhaald wordt.
Uit min of meer dezelfde geestelijke achtergrond stamt ook het traktaat van Heinrich von Langenstein (de Hassia) (1325-1397), De discretione spiritum (fol. i-30V) en het anonieme traktaat De otio sancto et dejusto negotio (fol.84-1 o6v). Eveneens in dit handschrift op zijn plaats is het beroemde Breviloquium S. Scripturae van de H. Bonaventura (1217 / 1218-1274), een magistrale samenvatting van het theologische denken, waarin hij Bijbelexegese scheidt van de speculatieve theologie
-ocr page 118-II4I
OVERIGE KLOOSTERS
waarvan hij een Christocentrisch ideaalbeeld schept. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR A. Hyina, ‘Het “Tractatus de quatuor generibus meditationum sive con-templationem” of “Sermo de nativitate Domini” door Geert Groote’. Archief voor de gesch. van het Aartsbisdom Utrecht, 49(1924), p. 296-326; J.G.J. Tiecke, De werken van Geert Groote. Diss. Nijmegen. Utrecht etc. 1941, p. 128-29; Gerardo Groote, II trattato ‘De quattuorgeneribus meditabilium’. Intrad, edizione, trad, e note a cura di Ilario Tolomio. Padova 1975 (Pubblicazi-oni deiristituto di storia della filosofia e del centro per ricerche di filosofia medioevale, N.S., 18); een franse vertaling: G. Groote, ‘Le traité des quatre sortes de méditations’. De maître Eckart à Thomas à Kempis, textes choisis, traduits et annotés par M. Michelet. Paris i960, p. 252-272; Th. Hohmann, ‘Initienregister der Werke Heinrichs von Langenstein’ Traditio, 32(gt;976), P- 418, nr. 219.
44* Lekenbrevier. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hs.1039
(Utrecht, 1453).
Perkament. 391 fol. 185x135 (114x85) mm. twee kolommen. 26 regels. Schrift: textualis.
Gladde kalfsleren band.
HERKOMST Na de opheffing van het Bethlehem-klooster is het handschrift in het bezit gekomen van Cornelis ab Almeloveen (fol.ir: ‘Cornelis Almelo-veen 1668’), een broer van de bekende Harderwijkse hoogleraar Theodorus Janssonius ab Almeloveen die zijn verzameling Quintilianusdrukken aan de Universiteitsbibliotheek heeft nagelaten (zie nr. 152-154) en van wie ook veel brieven in deze bibliotheek bewaard worden. Vóór 1718 moet het handschrift in de Universiteitsbibliotheek beland zijn.
Een Brevier is het liturgische boek waarin alle voor de verschillende liturgische tijden vereiste tekens van het H. officie, zoals dat in de loop van het jaar wordt gebeden en gezongen, zijn samengevat en samengebracht uit de oorspronkelijk voor dit doel bestaande afzonderlijke koorboeken zoals het Lectionarium, Col-lectarium, etc. Naast de kalender bevat het een Psalterium, een Proprium de tempore (Tijdeigen; de teksten voor de belangrijke kerkelijke feestdagen en de 52 weken van het jaar), een Proprium Sanctorum (Eigen der Heiligen; de teksten voor de feestdagen van de Heiligen), het Officie van Onze Lieve Vrouwe en toegevoegde gebeden. Deze teksten bestaan uit verschillende elementen: psalmen, lezingen, gezangen en gebeden. Verenigd in één boek, bood het de priester ook de mogelijkheid het kerkelijk officie in afzondering, of bijvoorbeeld op reis te verrichten.
Voor leken die het Latijn niet machtig waren en die toch het officie wilden volgen, en vooral ook vaak voor de religieuzen van de vele vrouwenkloosters, kwam een (verkorte) vertaling in de landstaal tot stand, veelal met gebruikmaking van bestaande vertalingen van Gregorius en vertalingen door Geert Groote en Johan Scutken van teksten die gedeeltelijk ook in het Brevier voorkomen. Dit handschrift is daar een goed voorbeeld van. Het opent met een kalender voor het dio-
-ocr page 119-' '^'^Erige kloosters
III5
1« m«
ihwwAnlerCttürw/r -rt i»eüj« tytUtó
aHrrlt;wrt)»ru»i^r»«n J hoct^^mKm rmv, WWfit« tJt»» «4 • W
:Xgt;rß^»»4tt4|«ttMrr* jhrthdtr(h»irÄjBt4a^ JA lt;gt;rlh$hxrolv^^^ M4uMmct:rfo(rr» wHtftftär Ué 51340? 5^
lt;:■
k«o«
wir« it4««5 wetj^^xp ltfm|i^u^«4turoià ituttt Wj^iour W iIf V
hiJ|i(r4iattt^r*tgt;lt;la«4
aJ
gt;WÏ'
44
HS. 1039, fol.gr
-ocr page 120-ii61
OVERIGE KLOOSTERS
WW Uattnt-'Utev^ntf hei« Wttte ftvee^ . -ectt ^tiét’^Crfetv ^lt;r J^SrwiMwÿ fbtu^
«» iew nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«eHtwä
(ottôtfr W«Olt;nigt;t^ btfttti tutti-4Élt;^efé |Mc
45 nbsp;nbsp;HS.1260, fol.yr
-ocr page 121-I OVERIGE KLOOSTERS nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in?
cees Utrecht, voorafgegaan door een tabel voor de bepaling van de Paasdatum van elk jaar, in dit geval beginnend met het jaar 1453. Dan volgen (fol.9-26ov) het hier gecombineerde Tijdeigen en Eigen der Heiligen, het Psalterium (fol.261-386) en de Litanie (fol.386-391 v).
De opengeslagen bladzijden zijn vooreerst van belang voor de herkomst van het handschrift: fol.8v: ‘Dit boec heeft ghegheven iohanna Jan van walincoerds wijf hoer twe dochteren, als suster hildegont ende suster gheertruut wonende inden besloten doester tot bethleem tot een ewich testament, ende begheert datmen voer hoer man, ende voer hoer, ende voer hoer kijnderen bidden wil. - Dit boec hoert totten besloten doester te Bethleem buten utrecht.’
Op de rechter pagina begint het Brevier met de tekst die gebeden moet worden op het feest van de heilige dat het dichtst bij de Advent valt, dat van de apostel Sint Andries, op 30 november. De blauwe begininitiaal (G) tegen een gouden achtergrond is gehistorieerd: St. Andries in een oranje-vermiljoen kleurige mantel met zijn attribuut, het X-vormige kruis waaraan hij in Patras de marteldood gestorven zou zijn. De hand van de meester die deze voorstelling schilderde komt terug in een aantal in Utrecht vervaardigde z.g. Historiebijbels. De pagina is verder versierd met een uit de initiaal voortkomende blauw-roze met gouden staaf, uitlopend in acantusbladeren en met randwerk bestaande uit penranken met gouden lovertjes en trifolia waartussen enkele bloemen, knoppen en vruchten voorkomen. Ongetwijfeld even uitvoerig versierd was de bladzijde waarmee het Psalterium begon, maar die is helaas uitgesneden. Verder komen in het handschrift nog 31 dergelijke - maar niet gehistorieerde - initialen voor in goud tegen een afwisselend blauw en roze fond met de complementerende kleuren in het oog van de letter, voorzien van wit penwerk, sommigen met een gevierendeelde of gehalveerde achtergrond. Drie initialen zijn blauw tegen een gouden fond met roze ranken met blauwe, roze en oranje knoppen in het oog van de letter. Al deze initialen zijn voorzien van een staaf en enig loverwerk. Daarnaast nog tien initialen in rood en blauw met Utrechts penwerk. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR Hintzen, p. 3 en ii; Byvanck, Gildeboek, 6(1923), p. 179; Byvanck-Hooge-werff, Noord-Ned. min., nr. 81; Byvanck, La miniature, p. 83; Hulshof, Utr. parelen, Afb. ii (in kleur).
45* Kroniek van het Sint Nikolaasklooster tot 1477.
HS. 1260 (Utrecht, St. Nikolaasklooster, ca. 1470).
Perkament. 31 fol. 160 x iio (108x67) mm. 23 regels. Schrift: hybrida.
Perkamenten omslag.
Op de recto-bladzijde van het hier openliggende handschrift (fol.7r) begint het Kroniekje met de vroegste geschiedenis van het klooster: ‘Om te weten hoe ende in wat tiden dat Convent ende doester van sinter claes begonnen is Soe is te weten dat int iaer ons heren doe men screef M.ccc ende xxxvii was een guet eerber priester ende hyete her henric vander stove dye gaff om godes wil een huys ende hoffstede. . . ’. Aan één stuk en in dezelfde hand gaat dan de geschiedenis van het
-ocr page 122-Il8| nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I OVERIGE KLOOSTERS
huis voort tot 1466. Aansluitend gaat deze hand, maar op een later tijdstip, door tot 1477. Daarna zijn een aantal bladzijden leeg gelaten om een volgende generatie de gelegenheid te geven de geschiedenis te vervolgen, zoals op de linker pagina van het opengeslagen handschrift staat: . .Ende hijr slemen voert in scriven dat nacommende is van den ghenen die dan leven’.
Het eerste gedeelte van deze met rood geschreven mededeling luidt: ‘Hijr in mach men vinden dat beghin ende oerspronc ende voertganc onses Conventes’. Een dergelijke ‘titel’ staat ook op de oorspronkelijke omslag van het handschrift, wat het vrijwel zeker maakt dat het Kroniekje door een zuster van het Nikolaas-klooster zelf, omstreeks 1470 geschreven is.
Bovenaan de linker pagina komt voorts een korte geschiedenis van de instelling van de Derde regel van St. Franciscus voor.
Opmerkelijk in de tekst is dat de anonieme zuster die de geschiedenis van haar huis schreef, zij het in bedekte termen, toch hier en daar kritisch is ten aanzien van de kerkelijke toestanden in het Utrecht van haar tijd. Met name klaagt zij over de veelvuldig voorkomende moeilijkheden die steeds weer onstonden rond de benoeming van nieuwe Utrechtse bisschoppen en die de Utrechtse kloosters vaak op veel extra kosten en belastingen kwamen te staan. Over Geert Groote wordt daarentegen met grote eerbied gesproken.
De tekst is gerubriceerd in rood en voorzien van afwisselend rode en blauwe lombarden. Alleen de eerste, blauwe initiaal (O) is groter en is versierd met typisch Utrechts rood penwerk met een draak tegen een groene achtergrond in het oog van de letter.
In het Gemeentearchief van Utrecht berust een handschrift (Bew. Arch. I, no. 986, fol.5v-i3r) dat een verkorte versie van het Kroniekje bevat. Van dit laatste handschrift bestaan twee i8e-eeuwse uitgaven. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR ‘Kroniek van het S. Nikolaasklooster te Utrecht’ (ed. P.J. Vermeulen). Tijdschrifi voor oudheden, statistiek, zeden en gewoonten ... en andere dreien der geschiedenis van. . . Utrecht, uitgeg. door P.J. Vermeulen, 4(1852), p. 71-100; Carasso-Kok, Repertorium, nr. 195.
46* Bernardus, Verzameling preken en Homilien
(Zomerstuk). nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HS.8.K.26
Oostbroek, Sint Laurentiusklooster (geschreven door Victor die Snyer), 1476-77.
Papier. 222 fol. (440 p.) 277x200 (194 x 136) mm. twee kolommen. 34-38 regels. Schrift: hybrida.
i7e-eeuwse perkamenten band over kartonnen platten met blindstempeling.
HERKOMST In i8i8 ten geschenke gegeven aan het Trapistenklooster te Brugge door M. Van Huerne uit die stad. Later in het bezit gekomen vanJ.W. Six de Vromade, uit wiens nalatenschap het handschrift in 1925 voor de Universiteitsbibliotheek werd verworven (Catalogue de la bibliothèque de M.-J. W. Six de
-ocr page 123-I OVERIGE KLOOSTERS
I1I9
vfiirtjttiiö huhttcfhc öic mt voù' €Ch otiawîsv Iwcfp? X)ot fd IC mccc fcp^dt ôu l|Cb |ic l|lt;tn nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;b€u0
kn «JÛ6 îm Mcbfk kn îhne ôt atmen gf^dnekn cat t«r iwocitot «O t/c wii
ten atmen mmot oiCt öic omît ^ifclncitn îlmfll l)tcr tötfomcr|bic Çcc feinoiK#’ blt;îTteîï6lt;|OMufmtô«i^ m kettte i5tîgt;t om gocce mtllcn voer le« btiiclev ÎHc Int g^efattten tcratn^lee le« mekt« van oejlVîOw lt;111« Iver te tvecen Cat loet op MeUiglie oagtie mek w* ÿltefatne Cotmewt nt 5l|ee«ienniamp; en iwoet vewopen -sBieevttött irtt tact lt;me Ijeti r) erte cit kc9M len0»»cnöft€djß uœr kmenen larii
J3)(t boecU bveit kit botcCcten tnm ocftbwetk wonenle bmen iuitci)t
46 nbsp;nbsp;HS.8.K.26, p. 386
-ocr page 124-1201
I
OVERIGE KLOOSTERS
Vromade. La Haye. Van Stockum’s antiquariaat, 1925, nr. II).
Verzameling in het Middelnederlands vertaalde preken van de H. Bernardus (ca. 1090-1153, zie nr. 5). Bernardus heeft vier bundels preken geschreven: Sermo-nes de tempore (86), Sermones de sanctis (43), Sermones de diversis {iij) en Sermones in Canticum Canticorum (86). De 54 preken die het hier getoonde handschrift bevat (23 van de Serm. de tempore, 21 van de Serm. de sanctis, 7 van de Serm. de diversis en i van de Serm. in Canticum Canticorum met daarnaast een preek van Nicolaus Cla-raevalensis en een preek die waarschijnlijk evenmin van Bernardus is), is geen willekeurige keuze, maar een vertaling van een verzameling, die naar alle waarschijnlijk al in het oorspronkelijk Latijn bestaan heeft, met een vaste verdeling over het kerkelijk jaar en bestaande uit een zomer- en een winterstuk. De vertaling is omstreeks 1450 tot stand gekomen en is overgeleverd in een groot aantal handschriften, getuigend van de grote populariteit van de bundeling. Dit handschrift bevat alleen het zomerstuk.
Eraan toegevoegd is nog de vertaling van de vier Homiliën De laudibus Virginis matris op Luc. 1,26-38: ‘Missus est angelus’ (p. 390-440). Het colofon van de preken (p. 386) luidt: ‘Hier eyndet dat somer stuc der sermonen S. Bernaerts des ho-nichvloeyenden leerres. Bidt om godes willen voer den brueder die dit heeft ghe-screven ter eren godes den brueders van oestbroek. Ende hi doet te weten dat daer op heilighe daghe mede in ghescreven is. ende datment in gheenrewijs en moet vercopen, Gheeyndet int jaer ons heren Mcccc ende Ixxvii den sonnen-daechs voer dertienen dach ( = 5 januari 1477)’. Hij voegt er dan ook nog eens uitdrukkelijk bij dat het handschrift tot de bibliotheek van het eigen klooster behoort: ‘Dit boeck hoert den bruederen van oestbroeck wonende buten utrecht’. De naam van de Oostbroekse broeder die het handschrift geschreven heeft wordt door een ander aan het slot van de Homeliën vermeldt (p. 440): ‘Item dit boeck heeft gescreven broeder victor die snyer mit noch ander vijfhoeken boven sinen dienst hi was gheboren van monikendam 1477. (in een latere hand nog): Anno 1477’-
In een artikel uit 1907 heeft Pater Bonaventura Kruitwagen aangetoond dat er een causaal verband bestaat tussen de mededeling dat een handschrift (ook) op heilige dagen geschreven is en dat het niet verkocht mag worden. Aan de voorbeelden die hij geeft kan het colofon van dit handschrift als één van de duidelijkste, toegevoegd worden. Bovendien wordt vermeld dat de schrijver nog vijf andere handschriften onder dezelfde condities heeft afgeschreven. Van oudsher bestond het verbod van ‘slafelijke arbeid’ op zon- en feestdagen. Omdat het schrijven voor geld als zodanig beschouwd werd, mocht men dat op die dagen niet doen. Wel was het daarentegen in de latere middeleeuwen toegestaan - mits natuurlijk de godsdienstige en kerkelijke plichten voor die dagen vervuld waren - te schrijven voor studiedoeleinden of voor een ander goed doel, bijvoorbeeld het afschrijven van liturgische of stichtelijke werken voor eigen gebruik of voor de eigen kloosterbibliotheek. In de ontwikkeling die tot dit standpunt leidde speelt het werkje van de bekende Parijse theoloog Joh. Gerson De laude scriptorum dat zich met dergelijke vraagstukken bezighoudt, een belangrijke rol. Het was
-ocr page 125-I
OVERIGE KLOOSTERS
1121
dus voor een kopiist die op deze dagen een boek geschreven had, nodig zich te vrijwaren voor het risico dat het, misschien veel later, toch verkocht zou worden, waardoor hij of zijn klooster toch geld voor zijn arbeid zouden ontvangen. Vandaar dat hij duidelijk moest vermelden dat dat niet geoorloofd was.
Het in een tamelijk onregelmatige hybrida geschreven, vrij eenvoudige handschrift, is gerubriceerd in rood en voorzien van eenvoudige rode initialen en lombarden. Ook de titels zijn in rood. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR J. Dcschamps, ‘De middelnederlandse handschriften van de grote en de kleine “Der sielen troest” ’. Handelingen der Kon. Zuidnederlandse Maatsch. voor taal- en letterkunde en geschiedenis, 17(1963), p. 157; Deschamps, Middelned. handschriften, p. 254-256 (met verdere lit.); Bonaventura Kruitwagen, ‘Het schrijven op feestdagen in de middeleeuwen’. Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen, ( 1907), p. 97-120.
47* Biblia. Met de Glossa ordinaria van pseudo- Walafri-dus Strabo en interlineaire glossen van Anselmus Laudunensis en met de Postilla en Moralitates van Nicolaus de Lyra. Uitgegeven door Sebastiaan Brant. 6 Din. Bazel, Johann Proben en Johann Petri, i dec. 1498.2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;106F10-13, 106J i-2rariora
BAND Oorspronkelijke kalfsleren stempelband.
De gecompliceerde ‘mise en page’ van deze Bijbel laat zien hoe ver men aan het einde van de 15e eeuw ging met het geannoteerd uitgegeven van de Heilige Schrift. Van de zes exegeten wier toelichting op de bijbeltekst Sebastian Brant in deze uitgave verwerkte, is Nicolaus de Lyra de belangrijkste. Deze i4e-eeuwse Fransiscaan, wiens geschrift Contra perfidiam Judaeorum dit werk besluit, was onder meer hoogleraar aan de theologische faculteit van de universiteit van Parijs. Hij heeft grote invloed uitgeoefend op de bijbelexegese, met name door het scherpe onderscheid dat hij maakte tussen de letterlijke en de mystieke betekenis van de bijbeltekst. Zijn bekendste werk, de Postilla litteralis, is eeuwenlang beschouwd als het handboek bij uitstek waarmee de letterlijke tekst van iedere bijbelplaats verklaard kan worden. Zijn invloed op de bijbelinterpretatie van Luther is onmiskenbaar.
De 44 houtsneden in deze uitgave zijn nogal slordig gemaakte verkleinde nasnij-dingen van de illustraties in de in 1485 bij Anton Koberger in Neurenberg verschenen Bijbel, op hun beurt verkleinde kopieën van een serie die al voorkomt in de in 1481 bij deze drukker verschenen editie van Nicolaus de Lyra’s Postilla. Uit een inscriptie op het voorlaatste schutblad van het eerste deel blijkt dat deze zesdelige Bijbel uit het klooster Oostbroek op 13 jan. 1584 door Jacob de Pottere, één van de met de inrichting van de stadsbibliotheek belaste gecommitteerden, aan deze instelling werd overgedragen. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR HC * 3I72; GW 4284; A-vS I45; BMC III 791 ; Goff B-609; IBM 662; IBP IO4O; IDL 865; iGi 1693; Peil 2351; Polain (B) 68i ; Albert Schramm, Der Bilderschmuck der Frühdrucke, fortgeführt von der Kommission für der Gesamtkaialog der Wiegendrucke. Leipzig 1920-43, Bd. xxii, PI. 42; W.L. Schreiber, Manuel de l’amateur de la gravure sur bois et sur métal au xv' siècle. 3e Aufl. Leipzig 1910 [Reprint Stuttgart, Nendeln 1969], Tome v, 1' Partie, nr. 3477.
-ocr page 126-22 j
OVERIGE KLOOSTERS
/©lo.oidu lt;bc:idi0 £a. vi /êlo.o:di.
area m fiimmia anguftafiafiç ad rnû cobitôiqnn ecclefia: $10 Unetiotee titopaiicio.'ceid.m (ûitio ad lUû pdtteiinf: fotiie bd fine cdpanM faner’ nar lt;:fië pafTer TniC’ in cdifica/ ttdc.Sâto g mag'maii tolerddifunt q^to pltiree iûtiqtt aree tritura pauca fiit grana q m botrela icnianfigrideo acerul palearliqignib’ccbtirunf.
ZPoialit ZPoid.autV'^^^‘igt;i’o^^'quot;**dieôiier ht {cotdc edificat ared fai ut': bfte in
feldginidin?.i.utn«ar;fidd:atlongl ID nidinèTlieiîmonaJitane.Xantudt/
nê:l tbarttatcQ poreft bft (aeerc erti intmKio.alnnidmê in foc: fe erigat ad cdefiia ifiimi aetuu fuo^ ad vnû référât, a Jttextôetri^.Sug.tSiue nf d mlntitlfitmie a£antib^:4(ee funt muree 1 fieKioneerqnalce 1 mufee't fcab:onee:fearabet % pnluee fi nnef rauaf?C)qndoeeo(ni generanfifj ee terre biimote Vti eadaueiii Tfalia/ rfirerueomiptide nafiunt:non fine neeefie m area efiê: qd mniiif fUm ÿt PC volucrib^ üirra gen* fiiumit oc in mennefgcnerefno.jfiUquokÿ^ in oomlb’’verf8nnir fiëpii(uea:mnr»: mufiand ftitt neceffe fm mimeit efle: â tnteUigMnf tfic in oomib^ plaira fii* uTe-Âiie afif ey edmwôe ouierfi gc/ nene nafennf :(U muli:bnrdonee:et bmdund éo(c?dfi inarea fiiifie.^ue aûtlaquietlterrie éditerTtafinfiî luteree Titufi martnl qrtra arcam ba bebârioeuioe ßparatoet^buefepol fern reetpc rdnt in aridie. oc outboe
ƒ *lt; K 7 M famtlia ma ^fo-naRda ad rtparin»
nuosnorlMetaunialIb'liU fniMi dû. Kb dicta atalili acncra tnriudamp;c ttir m area: (lanifîcat qd cr otfüb^at tibn« 1 Mtlonlb-' cSarejaf «ctatfle îlrtt. lo.ï lu otfco petn mûda 1 ïnmnda Hint aiollaillc In ccctlc facramî iwverfantbonltmalu b StoUcolsif.ic.aoloôrtocaz niaMAIiKa jbf«.« »Xb nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1C nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_ __________ cc.c a. _
n«m l^umam gcntn».
confutncntur.fiamp;naini^ ffdus mcuniKoiinningrcdicnB arci ru CE fttq tui: vEo: tua e VEOie« fi
• lio:umtuo2umtcaim:ËccEain ois animantib’ vniucrff tamia bina inducca tn arcam: vt viuât tccû mafculim fcEua i ffminini. æcvolutribua iuïtagcn’fuu): Et oc lumen tia in gcncrc fuo : et et Omni rcptili tcirf ftn gcnua a ( rpMK non b«iMnia aetu fed on nuiu. hiumiAina oc omnib’ ingrCdif a /MOilttuit pcnrmr.
b turtecum:vtpinïntviucrc.ïol i
a ( qsafi querern vade vtaertr.
Ica igitur tcturn ce imnib’ efeia quf mandipofliintit compotta biaapud tact crût tamtibiÿ il ' lia in abum.f ctit igf noc omia que pif ceperat illi ocua.
effcponifn'itTîi oiîiib’ puenirâ.ïPiiha i-ni aialiaqBiJj*^, ro eibue efi:A*ttenb^ pomisép VEfcunhmatunc fitd «aU, t0.*|blt;gt;ta(t ergo Tir iiifi'* ilapiêa vrotointt ' admctui*:^ fuiiç eôgrueretiahmcntâ prer carnea repirt,*:! eàdercftt, bue refet eogu fameen ntbU êqd oe* fuaue et fatiUne^ re nd pofiit:^ etüTt (me cibo TSKr^ omU faeuirateoonarer. 3 lt;t^
*Rico.ôe lyra
a ma.31u) oicûtlt;;ifie4nq»ffia(iitn crjr abfi^ oifilcnóe medu mat^i liâ^m lôgitudmé^lannidinéatb-vt pt) In figura feefida. SeieRdiä q quadraiura biiuia aree nô p«t bc-ne ngurori in piano: fed figuratif Unie f m ldgltudinem:‘i aiiaoub
ter« rupponvnda font P tma^aoit. ncmfufpuimds.redpnma ejpeib magie eenfenat (mere m bebams Urino. a Ifhonamiç fedae tna^ Honloquiturbiencfedereqÿ pçii gu cum not per appaniione;
vt babef. }.ir.c.r$ magi tx Adeew eonferuanduj IfimnoetfoetOBlb am amalia bomtnlb* i(l(*(pw:Mai bant cni fi vidaou earn veUebnr re aram ipm interfieertene m rtennbua m eüuiio ipfe rrnuacre et boc cfi qd ndrf foture Ira fiqüb. b 4ttngredtenearcjtuetf^iR, AtlUet faluueetera patent vfiÿâx: c âtpoirtntTUiere.4|;quopatef pifeea nâ erant Ibi ponti: qnuùiia n fnnt m aaois. peccata enl,(f»^ namuT addiir» oUouiû (up torifi era Auit ui tera « nd tn aqua: iijpt fceanôfiierfitmonui fiéaliaaialiii
aneci. b ïatlectgtft^ildmonteidnemarcerf^adB nâintegrBiqiadnfiipte Aierüt{arc4:Trpatebu.f. t k
nünwib* que n^utanf vcfd camtb* w? prcr numlt;? ibt Aie nbsp;nbsp;erût -w.tlô tft indUfcrowcr t tSutrzff finÿa fln«r
rlnt fine trlorrfîjôc mandan q altoçaUndo» needAUn wv nbsp;nbsp;dutoni namre fuc:gt;erBtamp; tpc necdTitarC bft vnior boto 8
trin^ Infill Xa* Mf nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j _ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_________^ - •— * -
rlM fine trlarrfîjôe mandan q alto?alenatgt;gt; necdAUn wv guTettndndi: vfqö roajsiscrcdendamp;^f^tercarnra alimenta Cflt;ffe
aüiia Dedbid:40 comedermt.
l^uif pdma t feefida figure be area floe»
io6 F 10 rariora, fol.hiv
5
-ocr page 127-I OVERIGE KLOOSTERS
il23
48 Jan van Ruusbroec, D. Joannis Rusbrochii. quem insignis quidam theologus alterum Diony-sium Arepogitam appellat, Opera omnia. Nunc demum post annos ferme ducentos e Brabanticae germanico idiomate reddita Latine per F. Laurenti-um Surium. Keulen, erfgenamen Johann Quentel, 1552.2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;F fol 27
BAND Oorspronkelijke, i6e-eeuwse, Duitse (evt. Nederlandse) kalfsleren band; op voor- en achterplat rolstempel met bijbelse figuren.
HERKOMST Geschenk van de Goudse pastoor Bo-holdus Gornelius de Delf aan het Predikherenklooster; op onbekende wijze terechtgekomen in de collectie van Huybert Edmond van Buchell (p. 00-00) en in de jaren 1603-1605 met deze boekerij in de Utrechtse stadsbibliotheek opgenomen.
Binnen de geestelijke letterkunde van de Nederlanden in de 14e eeuw neemt Jan van Ruusbroec (1293-1381) een zeer vooraanstaande plaats in. In 1317 werd hij, op 24 jarige leeftijd, tot priester gewijd; na een tijd in Brussel verbonden te zijn geweest aan de kathedraal van St. Michiel en St. Goedele, stichtte hij met enkele andere geestelijken een religieuze gemeenschap te Groenendaal in het Zoniën-woud. In 1350 namen deze religieuzen de regel van St. Augustinus aan en werd Ruusbroec de eerste prior van deze nieuwe abdij Groenendaal. Nadat een aantal afzonderlijke werken van Ruusbroec reeds in het Latijn was gedrukt, vertaalde de Keulse Kartuizer Laurentius Surius (1522-1578) voor het eerst het gehele verzamelde werk van de eerste prior van Groenendaal in het Latijn. In het voorwerk van deze Opera omnia wordt Ruusbroec in bescherming genomen tegen de door Gerson op zijn werk geuite kritiek. Voor de internationale verspreiding van Ruusbroecs werk is Surius’ editie zeer belangrijk geweest. Vanuit deze Latijnse tekst werden de werken vele malen vertaald, tot in de 20e eeuw toe. Bovendien bevat Surius’ editie de vertalingen van brieven, die in hun oorspronkelijke, Middelnederlandse vorm verloren zijn gegaan. Lange tijd werd de editie als norm beschouwd voor de volgorde en benaming van Ruusbroecs tractaten. De aan de editie toegekende autoriteit heeft mensen ook wel op een dwaalspoor gebracht. Zo werd lange tijd ten onrechte niet getwijfeld aan het auteurschap van een aantal tractaten die door Surius aan Ruusbroec waren toegeschreven en in de Opera omnia waren opgenomen. Surius legde in 1549 de laatste hand aan de vertaling en in 1552 kwam het boek in Keulen van de pers. Herdrukken verschenen in 1608-1609 en in 1692. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR Hulshof-Schretlen, p. 27-32 en vgl. PI. xix, i en PI. \.\-,Jan van Ruusbroec. 1293-1381. Brussel 1981 (tentoonstellingscatalogus kb Brussel), nr. 102; R. Roemans, ‘Beschrijvende bibliographie van en over Jan van Ruusbroec’. Jan van Ruusbroec: leven, werken. Antwerpen enz. 1931, p. 325-395, nr. 21.
-ocr page 128--XftoîO in»'«»îlie »uïwfe -»fit ftî«bt»îgt; «lt;jîï!#«i awàp M'i. /. ,*iriw» : t*M-»sï«pgt; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ïaî*t* •
-»W!»îys.i ■’ï .fï'^SÂ:^
îiL »OÏ -J
’j-'ï
i.'
h3 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,.V.u. «.■■■ ■■■.
'a3reMi|l*b0k‘} nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/
•t
■'ï
».iSïi ‘.•?gt;
H’j *3f*«-’lt;ƒ?lt; ' quot;
•jBffetui ■quot; i* •V'iîà*quot;.!:'.- )•■*.*'gt; -7 ''r ‘W- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i j'„,
rf-i-i îfibt
I
«7
-ocr page 129-II
Handschriften en gedrukte boeken afkomstig uit de kapittels
-ocr page 130-120
De stad Utrecht telde vijf kapittels: in volgorde van stichting waren dit de kapittels van St. Salvator, St. Maarten (het Domkapittel), St. Pieter, St. Jan en St. Marie.
Zowel in Utrecht, als in andere steden, woonden kanunniken aanvankelijk in gemeenschap samen. Omstreeks 1200 gingen zij een individueel leven leidden in, binnen het gebied van het kapittel (de immuniteit) gelegen huizen. Hoewel hun belangrijkste taak het verrichten van de koordienst was, oefenden zij daarnaast vele bestuurlijke en administratieve werkzaamheden uit, zowel binnen als buiten het kapittel. In voorkomende gevallen konden zij zich bij de koordienst door andere geestelijken (de vicarii) laten vervangen; sommige kanunniken maakten van deze mogelijkheid wel zeer regelmatig gebruik. Doordat kanunniken jaarlijks een forse betaling uit de opbrengsten van de kapittelgoederen ontvingen, was hun ambt zeer aantrekkelijk. In tegenstelling tot kloosterlingen mochten zij persoonlijk bezit hebben. Terwijl in de meeste diocesen uitsluitend de leden van het kathedrale kapittel bij de bisschopskeuze waren betrokken, stemden in Utrecht hierover niet alleen de kapittelheren van de Dom, maar ook die van de vier andere kapittels. De invloed van deze instellingen reikte verder dan de kerkelijke organisatie: als leden van de eerste stand van de Staten drukten zij eveneens een zwaar stempel op het politieke gebeuren.
Zeer zeker heeft de organisatie en functie van de kapittels invloed gehad op de inrichting en de samenstelling van hun bibliotheken. Voorzover over de Utrechtse kapittelbibliotheken gegevens bekend zijn, zien wij dat de collecties hiervan veel breder waren samengesteld dan die van de hiervoor besproken kloosterbibliotheken. Zo bestond er bij de kanunniken, als gevolg van hun administratieve en bestuurlijke taken, een grote behoefte aan juridische literatuur. Tot op zekere hoogte waren de kapittelbibliotheken ook voor bezoekers van buiten toegankelijk. In de kloosterbibliotheken waren de boeken niet geketend: binnen een zo gesloten gemeenschap liepen de werken immers weinig kans gestolen te worden. Binnen de veel opener kapittelbibliotheken bestond dit gevaar echter wel. Hier lagen de boeken dan ook geketend aan hun lessenaar. Sporen van de bevestiging van een ketting zijn aan een aantal van de uit deze bibliotheken bewaard gebleven banden dan ook duidelijk zichtbaar (o.a. nr. 53, 74 en 76).
Toen de stad Utrecht eenmaal voor de hervorming had gekozen, werden de kloosters opgeheven en werd met een deel van het uit deze instellingen bewaarde bezit de stadsbibliotheek ingericht. De vroedschap verzocht in deze tijd ook de kapittels hun boeken aan de nieuwe bibliotheek af te staan, doch deze gingen, op het Janskapittel na, hierop niet in en lieten hun handschriften en drukken bij diverse kanunniken onderduiken. Omdat zij ook na de hervorming hun juridische en politieke status hadden behouden, kon het stedelijk bestuur, waar het de overdracht van déze bibliotheken betrof, geen al te grote dwang uitoefenen. In het begin van de 17e eeuw richtten alle kapittels dan ook weer een eigen bibliotheek in.
Bij de opheffing van de kapittels in 1811 werden de bij deze instellingen aangetroffen handschriften en oude drukken ondergebracht in het Domein-Archief. Het grootste gedeelte hiervan werd in 1844 officieel overgedragen aan de Uni-
-ocr page 131-II HET KAPITTEL VAN SINTJAN nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;127
versiteitsbibliotheek. In het gebrekkige Domein-Archief waren de boeken niet erg zorgvuldig bewaard: veel werken werden daar door vocht aangetast en bijna alle banden raakten onherstelbaar beschadigd. Na de overdracht van de collectie aan de Universiteitsbibliotheek werden de meeste boeken van een nieuwe, effen schapeleren band voorzien. Verschillende drukken bleken zo ernstig beschadigd, dat zij niet meer voor herstel in aanmerking kwamen en uit de collectie werden verwijderd. Aan de hand van de in de Universiteitsbibliotheek bewaarde drukken en handschriften zullen wij een globaal beeld schetsen van de Utrechtse ka-pittelbibliotheken. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR B.M. de Jonge van Ellemeet, ‘Uit de geschiedenis van het kapittel van Sint Jan’. Jaarboekje van Oud-Utrecht, 1935, p. 29-51; K.O. Meinsma, Middeleeuwse bibliotheken. Amsterdam 1902; W. Nolet en P.C. Boeren, Kerkelijke instellingen in de Middeleeuwen.
Amsterdam 1951, p. 176-205; R.R. Post, Kerkgeschiedenis van Nederland in de Middeleeuwen. 2 Dln. Utrecht enz. 1957, Dl. i, p. 232-35.
HET KAPITTEL VAN SINT JAN
Bisschop Bernold stichtte tijdens zijn episcopaat (1027-1054) in Utrecht drie, qua vorm sterk verwante, kerken: de Paulusabdij, de Pieterskerk en de Janskerk. Deze drie vormden, tesamen met de later door Coenraad gestichte Mariakerk, het zgn. kerkenkruis rondom de in 1023 door Adelbold herstelde Dom. De Janskerk, gewijd aan Johannes de Doper, kreeg de vorm van een kruisvormige zuilenbasiliek. In de loop der eeuwen werd het gebouw herhaaldelijk ingrijpend gewijzigd. Zo werden omstreeks 1150 de zuilen tot vierkante pijlers ommetseld en wilde men in de i6e eeuw de hele kerk in gotische trant moderniseren. Deze verbouwing werd slechts doorgevoerd voor de koorpartij. Gedurende de jaren 1681-83 werden wederom belangrijke bouwactiviteiten ondernomen: de enig overgebleven toren en alle gebouwen aan de west- en noordzijde van de kerk, inclusief de kloostergang, werden gesloopt. Toen ook werd de huidige westgevel gebouwd. Na de stichting van de Salvator, de Dom en de Pieterskerk, was de Janskerk de vierde kapittelkerk van de stad; aan dit nieuwe kapittel werd door Bernold een college van 20 kanunniken verbonden.
In de archieven van het kapittel is tegen het einde van de 14e eeuw voor het éérst sprake van een afzonderlijke bibliotheekruimte. Wellicht werden de boeken daarvóór op het koor van de kerk en/of in de sacristie bewaard. De werken lagen in de bibliotheek geketend aan hun lessenaar: voor het vastketenen van de boeken werden in de kapittelrekeningen een aantal malen uitgaven genoteerd. Een belangrijke aanwinst verkreeg de bibliotheek met het legaat van de vice-deken Jacob van Driebergen, die in 1509 overleed. Door hem werden ca. 50 banden aan het kapittel geschonken. Deze boeken hebben echter minder lang deel uitgemaakt van de collectie dan Van Driebergen gehoopt zal hebben. Toen in 1580 een groep beeldenstormers de kerk bezocht, werd naar alle waarschijnlijkheid ook een deel van het bibliotheekbezit beschadigd. De resterende boeken werden op 2 oktober 1581 onder de kapittelheren verkocht. Hield deze verkoop mede
-ocr page 132-128 i
II HET KAPITTEL VAN SINT JAN
verband met het feit dat de bibliotheekruimte door de vroedschap was gevorderd om er de school uit het naburige, in 1580 voor een groot gedeelte gesloopte, Minderbroederklooster in onder te brengen? In het verleden is ten onrechte verondersteld dat deze ruimte gelegen was aan de zuidzijde van de kerk. De resolutiën van het kapittel van 17 en 24 maart 1598 maken echter duidelijk dat de voormalige bibliotheek ondergebracht was in het noordelijke zijkoor.
Na de verkoop van de boeken in 1581 wekt het kapittelbesluit van 14 februari 1584 om boeken en lessenaars aan de vroedschap over te dragen ten behoeve van de Stadsbibliotheek op het eerste gezicht enige verbazing. Het heeft er echter alle schijn van dat de werken die in 1581 onverkoopbaar bleken, enkele drukken met theologische (o.a. nr. 50) en klassieke (o.a. nr. 52) teksten, nu aan de Stadsbibliotheek werden afgestaan, in totaal ca. 20 banden. Deze boeken hoefden niet ver te worden verplaatst: de Stadsbibliotheek was immers ondergebracht op het, door middel van een muur met twee toegangsdeuren - het in de eerste helft van de i6e eeuw opgerichte gotische doxaal - van de rest van de kerk afgescheiden koor. Het kapittel richtte na verloop van tijd toch weer een eigen bibliotheek in. Om deze boekerij te kunnen bergen werd in 1608 een vertrek naast de archiefkamer ingericht. Deze bibliotheekruimte was naar alle waarschijnlijkheid gelegen aan de westelijke arm van de kloostergang, op of nabij de plaats van de Hoofdwacht (thans Instituut Geschiedenis Natuurwetenschappen). Hier werden ondermeer geplaatst de boeken die kanunnik Leonard de Greven in zijn testament van 10 mei 1592 aan het kapittel had vermaakt. Uit een ander legaat verwierf de bibliotheek in 1619 een aanzienlijke hoeveelheid boeken. Deken Johan van Renesse vermaakte aan het kapittel een aantal schilderijen, alsmede zijn boeken met de bijbehorende kasten. De Universiteitsbibliotheek bezit zo’n 15 drukken die uit dit legaat afkomstig zijn (o.a. nr. 54).
Over de lotgevallen van deze tweede bibliotheek van het Janskapittel is weinig bekend. Om onduidelijke redenen besloot het kapittel in 1660 een deel van de boekerij te verkopen. In 1680/1681 werden alle bijgebouwen aan de west- en noordzijde van de kerk gesloopt, dus ook de bibliotheek. Wat er met de resterende boeken gebeurde, blijft duister. Een actieve bibliotheekpolitiek werd in elk geval niet meer gevoerd. Bij de opheffing van het kapittel in 1811 werden nog 2 handschriften en ca. 150 gedrukte werken uit de 15e, i6e en 17e eeuw aangetroffen, waarvan een groot gedeelte in de collectie van de Universiteitsbibliotheek bewaard is gebleven. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR G.G. Calkoen, Het Sint Jans kerkhof en de Sint fans kerk circa 1050 tot circa 1700. Utrecht 1902 [handschrift bibliotheek Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht]; H.N.J. van Eelde, ‘Jacob van Driebergen, zijn portret en zijne bibliotheek’. Oud-Holland, 21(1903), p. 1-20; P.M.M. Geurts, ‘Een catalogus van het kapittel van St. Pieter te Utrecht. . .’. Archief voor de geschiedenis van de katholieke kerk in Nederland, 22(1980), p. 191-250; A. Hallema, ‘De Utrechtsche kapittels tijdens de Hervorming’. Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht, 56(1932), p. 129-342; G.W.C. van Wezel, ‘De bouwgeschiedenis van de St.-Jans-kerk te Utrecht tot 1700’. Restauratie vijf hervormde kerken in de binnenstad van Utrecht. Jaarverslag 1979, 1980, 1981 [Utrecht], z.j., p. 105-58.
-ocr page 133-II HET KAPITTEL VAN SINT JAN
I129
49* Liber lURAMENTORUM ECCLESIAE. S. Johannis (i) met het bijbehorende Evangelistarium (2). hs. 1590 I. Utrecht, Kapittel van St. Jan, (15e eeuw).
2. (Utrecht?, 13e, 14e en 15e eeuw).
Perkament. 109 fol. 230x160 (i: 155x110; 2: 168 X 108) mm. 13-14 regels. Schrift; textualis formata (verschillende handen).
i6e-eeuwse zwart geverfde kalfsleren band met vier koperen knoppen op elk plat.
HERKOMST In i888 aan de Universiteitsbibliotheek geschonken door de Kerkeraad van de Ned. Herv. Kerk.
I. (fol. 1-31) Het ‘Eedboek’ van het Kapittel van St. Jan met de eedsformulieren voor de verschillende leden en functionarissen van het Kapittel: de proost, de de-kaan, de kanunniken, de vicarissen, de rector van de school, de bode en de ‘castellanus’ van Mijdrecht, één van de proostdijlanden die onder direkt bestuur van de proost vielen. De laatste twee formulieren zijn in de landstaal. Die van de bode is overigens eigenlijk meer een instruktie, een functiebeschrijving zoals dat tegenwoordig zou heten, gesteld in de derde persoon.
Op de opengeslagen bladzijde begint de eed die alle kanunniken bij hun intrede moesten afleggen; ‘Ego N. Canonicus ecclesie sancti Johannis Traiectensis. luro per deum qui me sanguine suo redemit. et per hec sacrosancta dei evangelia que manu mea tango obedientiam decano et capitulo. . . (Ik, Kanunnik NN. van de kerk van St. Jan te Utrecht, zweer bij God die mij door zijn bloed verlost heeft, en bij dit heilige Evangelie dat ik met mijn hand aanraak, gehoorzaamheid aan de dekaan en het Kapittel...)’. Het Eedboek is geschreven in een indrukwekkende textualis formata die de plechtstatigheid van het moment waarop de tekst werd voorgelezen moest onderstrepen. Het is versierd met afwisselend rode en blauwe eenvoudige initialen en verder met geschreven initialen in de tekst - vaak op de bovenste regel van een bladzijde - voorzien van penwerk waarin soms menselijke gezichten voorkomen (zg. cadellen).
In alle formulieren staat uitdrukkelijk dat men onder het uitspreken van de eed het Evangelie aanraakt. Dit was niet ver weg: in de vorm van een Evangelistarium (2) was het achter de eedsformulieren zelf ingebonden (fol.26r-28r (15e eeuw) en fol.32r-io9v). Een Evangelistarium bestaat uit de geheel uitgeschreven Evangelieperikopen die op bepaalde dagen van het liturgisch jaar tijdens de Mis gelezen moest worden. Het niet geheel complete Evangelistarium wordt besloten door enige gezongen sequenties uit de Evangelietekst, voorzien van neumen, gedeeltelijk uit de 14e en 15e eeuw (fol.91V-97V, io3r-io6v). Het gedeelte uit de 13e eeuw (fol.32r-ioir) is versierd met 32 langgerekte, veelal de gehele linker marge innemende gouden initialen (meestal de I van Initium) tegen een omkaderde afwisselend blauwe en roze achtergrond.
Volgens een oude overlevering zou dit Eedboek meer dan twee eeuwen ingemetseld zijn geweest en toevallig bij werkzaamheden m de kerk teruggevonden zijn.
[K.vd.H.]
-ocr page 134-130
Il HET KAPITTEL VAN SINTJAN
I ^maa capli turn paiiîmii-(ftomntap^uOmutrr
metmaüumer^etomnœ (Mtzduej
* ft ■ tuwnmmm
S»,
fiefäiutiiotwuuÄöaißtf j (Ujùto 9 (mm qnitneâinJ Oû^ne ftw nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;w|
49 HS. 1590, fol. Il V
-ocr page 135-II HET KAPITTEL VAN SINTJAN nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IJ
LITERATUUR G.A. Evcrs, ‘De Utrechtsche Akademieboekerij als stedelijke instelling’. Bibliotheekleven, 34(1949), p. 33-45; J. Koldeweij en J.D.J, Rijnders, ‘Kerk en Kapittel van St. Jan’. Oude muziek in de Janskerk. Utrecht (1981), p. 28-29.
50 Augustinus, Confessiones. Straatsburg, Johann Mentelin, niet na 1470. 2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;G fol 281 rariora
BAND Oorspronkelijke kalfsleren band met een vlakverdeling van driedubbele filetlijnen.
HERKOMST Maakte vóór 1670 deel uit van de collectie van de Universiteitsbibliotheek.
Aurelius Augustinus (354-430) groeide op in een christelijk milieu in de Noord-Afrikaanse stad Tharaste. Tijdens zijn studiejaren in Carthago onderging de latere kerkvader enige tijd de invloed van niet-christelijke filosofische stromingen als het manichéisme, het scepticisme en het neoplatonisme. In 387 bekeerde hij zich echter weer tot het christendom. In 395 werd hij bisschop van Hippo en rond 400 schreef hij zijn Confessiones (zie ook nr. 17). In de eerste negen boeken van dit voor zijn tijd ongewoon openhartige autobiografische werk beschrijft Augustinus zijn leven tot en met zijn bekering en zijn doop door Ambrosius en de dood van zijn later als heilige vereerde moeder Monica. Zijn afdwalen van en terugkeren tot God vormen hier een ‘leitmotiv’. Het tiende boek is een beschouwing over het feit dat de auteur van het werk een bisschop is. De laatste drie boeken bevatten zijn visie op het eerste boek van Genesis. Door alle eeuwen heen heeft deze uiteenzetting van emotionele en intellectuele problemen, deze scherpzinnige zelfanalyse van een complexe, diepgelovige persoonlijkheid lezers geboeid en schrijvers geïnspireerd. Zo hebben de meer dan dertien eeuwen later geschreven Confessions van Jean Jacques Rousseau meer dan alleen de titel gemeen met de Confessiones van Augustinus.
Dit exemplaar is voorzien van penwerk-initialen in rood, blauw en groen en van rode rubricering. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR HC * 2O3O; GW 2893; A-vS 60; BMC I 54; Goff A-I25O; IBP 637; IDL 479; IGI 983; Peil 1536; Polain (B) 371.
51* Adam Walasser, Kunst wol zu sterben. . . mit schonen Exempel und Figuren gezieret. Dillin-gen, Sebald Mayer, 1572. 8°. F oct 612 rariora BAND ige-eeuwse halfleren band met kartonnen platten.
HERKOMST In 1844 door het Domein-Archief aan de Universiteitsbibliotheek overgedragen.
Zoals de titel al aangeeft, is dit werk bedoeld als handleiding bij de voorbereiding op de dood. Oorspronkelijk werd de meestal met zijn Latijnse titel aangeduide ‘Ars moriendi’gebruikt door de priesters als leidraad bij de handelingen die zij aan het doodsbed moesten verrichten. Toen echter vooral tijdens de grote pestepidemieën in de 14e en 15e eeuw het aantal geestelijken bij lange na niet toereikend was om alle stervenden te begeleiden, verschenen er vertaalde bewerkingen ten
-ocr page 136-II
HET KAPITTEL VAN SINT JAN
-ocr page 137-11
HET KAPITTEL VAN SINTJAN
i’33
behoeve van de leken. Het genre is in de door de doodsgedachte beheerste middeleeuwen uitzonderlijk populair geweest, getuige de talloze handschriften en gedrukte versies die in omloop waren. Het hier getoonde exemplaar behoort tot de tweede druk van een door de in Dillingen woonachtige Adam Walasser gemaakte Duitse bewerking. Van de auteur, die zich toelegde op de vertaling en bewerking van bekende theologische werken, is bekend dat hij omstreeks 1570 werkzaam was in de drukkerij van Sebald Mayer; beiden waren de katholieke godsdienst trouw gebleven. Daar het publiek waar dit soort teksten voor bestemd was doorgaans gebrekkig las werden er vaak illustraties ter verduidelijking aan toegevoegd. Evenals de in 1569 verschenen eerste druk van Walassers bewerking bevat deze uitgave 21 paginagrote houtsneden. Hoewel ongesigneerd neemt men aan dat ze gemaakt zijn door de in Dillingen werkzame ‘Meester BP’. Het zijn kopieën van een oudere serie die toegeschreven wordt aan de ‘Meester MZ’.
[L.K.-B.]
LITERATUUR Otto Bucher, Bibliographie der deutschen Drucke des xvi. Jahrhunderts, l, Dillingen. Bad Bocklet i960 (Bibliotheca Bibliographica Bd. v), p. 1-17 en nr. 276, 301; G.K. Nagier, Die Monogrammisten. Dln. München 1858-79. Dl. i nr. 1992 en Dl. iv nr. 2279; N. Paulus, ‘Adam Walasser, ein Schriftsteller des 16. Jahrhunderts’. Der Katholik, Zeitschrift für katholische Wissenschaft und kirchliches Leben, ii (1895), p. 453-67.
52 Caesar, Commentarii de bello Gallico. Uitgegeven door Johannes Andreae. Rome, in domo Petri de Maximo (Conradus Sweynheym en Arnoldus Pan-nartz), 12 mei 1469. 2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;X fol 24 rariora
BAND i9e-eeuwse schapeleren band.
HERKOMST Maakte vóór 1670 deel uit van de collectie van de Universiteitsbibliotheek.
Gaius Julius Caesar (100-44 v.Chr.) heeft altijd meer tot de verbeelding gesproken als veldheer en staatsman dan als auteur. Hoewel hij faam geniet als stichter van de eerste openbare bibliotheek in Rome en als hervormer van het Romeinse recht en van de nu nog gebruikte Juliaanse kalender werden zijn overige wetenschappelijke werken na zijn dood snel vergeten. Ofschoon Cicero zijn Commentarii de bello Gallico prees, is hun literaire waarde in later tijden niet altijd hoog geschat. Sedert Livius gelden ze echter al als belangrijk historisch bronnenmateriaal. Dit verslag van de door hem gevoerde Gallische oorlogen (58-49 v.Chr.), waarvan de eerste zeven boeken onder zijn eigen naam en het achtste onder de naam van zijn vertrouweling en secretaris Hirtius gepubliceerd werden, is al vroeg in gedrukte vorm verschenen. In 1469 kwam het van de pers van de twee van origine Duitse drukkers die samen de boekdruktechniek in Italië introduceerden; Conradus Sweynheym en Arnoldus Pannartz. Zij waren ook de eersten die overgingen van het in Duitsland gebruikelijke gotische lettertype op het ro-meinse lettertype dat de Italiaanse humanisten prefereerden en dat met de verdere verbreiding van hun ideeën een steeds grotere populariteit genoot, om tenslotte het gotische type bijna overal te verdringen.
Deze uitgave werd verzorgd door de i4e-eeuwse Italiaanse rechtsgeleerde Johan-
-ocr page 138-134 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;II het kapittel van sint jan
nes Andreae. Het boek komt voor op de vroegste bewaard gebleven prijslijst, die de titels en prijzen vermeldt van een vijftiental boeken, gedrukt tussen 1468 en 1471 door Sweynheym en Pannartz in het huis van de gebroeders Petrus en Franciscus de Maximis te Rome. Deze lijst werd door de Neurenberger arts en boekenliefhebber Hartmann Schedel (zie nr. 65) waarschijnlijk voor eigen gebruik overgeschreven van een door Sweynheym en Pannartz zelf in gedrukte vorm gepubliceerde lijst. Zo weten we dat het hier tentoongestelde boek bij verschijning twee-en-halve pauselijke dukaat kostte. De tekst begint met een versierde initiaal: in een op een matgouden ondergrond geschilderde blauwe hóófdletter G is de portretbuste afgebeeld van een man met keizerskroon en zwaard, Caesar voorstellend. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
literatuur hc* 4212; GW 5863; A-vS 169; BMC IV 7; GoffC-i6; idl 1096; iGi 2320; Peil 3139; Colin Clair, A history of European printing. London 1976, p. 37-58; Ferdinand Geldner, Inkunabelkunde, eine Einführung in die Welt des Frühesten Buchdrucks. Wiesbaden 1978 (Elemente des Buch- und Bibliothekwesens Bd. v), p. 170-74; Jerome Carcopino, Jules César. 5e éd. rev. et augm. Paris 1968 (Collection Hier), p. 223-326.
53 Band van: Curtius Rufus, Historiae Alexandri Magni. Uitgegeven door Pomponius Laetus. [Rome], Georgius Lauer, [niet na 1472]. 4°.
X qu 157 rariora HERKOMST Reeds vóór 1670 opgenomen in de collectie van de Stadsbibliotheek.
Oorspronkelijke, i5e-eeuwse, kalfsleren band, op voor- en achterplat versierd met een patroon van driedubbele filetlijnen. Op het bovenste gedeelte van het voorplat is de titel van het werk geschreven. Het boekblok is op vijf ribben genaaid en de kappen zijn bestoken. De sloten ontbreken; slechts één hechtplaatje op het achterplat is bewaard gebleven. Beneden op het voorplat zijn aan binnen-en buitenzijde restanten van de bevestiging van een ketting zichtbaar. In de eerste, in de jaren 1581-84 opgeheven bibliotheek van het Janskapittel werden de boeken geketend aan lessenaars bewaard. Of dit eveneens geschiedde in de, omstreeks 1608 ingerichte, nieuwe kapittelbibliotheek, is onbekend. Het hier getoonde boek heeft vermoedelijk deel uitgemaakt van de oorspronkelijke bibliotheek van het kapittel. Wellicht werd het reeds in 1584 aan de Stadsbibliotheek overgedragen. Het komt echter niet voor in de gedrukte catalogus van 1608; wel in die van 1670. De plaats van de ketting aan de benedenzijde van het voorplat wijst erop dat de lessenaars van het Janskapittel van het type waren zoals dat nu nog bewaard is gebleven in twee Italiaanse bibliotheken: de bibliotheek van het klooster San Francesco te Cesena en de Biblioteca Laurenziana te Florence. Bij deze lessenaars worden de boeken vastgeketend aan een stang aan de benedenzijde van het schuine leesvlak. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR HCR 5879; GW 7872; A-vS 195; BMC IV 37; Goff C-999; IDL I445; IGI 3287; Peil 4064; K.O. Meinsma, Middeleeutusche bibliotheken. Zutphen'1903, p. 19-21.
-ocr page 139-II
HET KAPITTEL VAN SINT JAN
hs
-ocr page 140-I36I
HET KAPITTEL VAN SINT MARIE
II
54* Band van: Volumen [continens nonnulas partes CORPORIS IURIS CIVILIS). Parijs, Berthold Rembolt, 1516. 2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;L fol 810 rariora
HERKOMST Door dc bibliotheek van het Janskapit-tel in 1619 verworven met het legaat van deken Johan van Renesse; na de opheffing van het kapittel in 1811 opgenomen in het Domein-Archief en in 1844 overgedragen aan de Universiteitsbibliotheek.
Oorspronkelijke kalfsleren band, genaaid op vijf ribben. Op voor- en achterplat zijn binnen een patroon van driedubbele filetlijnen vijf stempels een aantal malen afgedrukt. De door de filetlijnen gevormde ruiten en driehoeken zijn opgevuld met een ruitvormig vignet, waarvan het hart uit een vierblad bestaat, en twee bijbehorende zijstukken. De twee andere stempels zijn op de rand afgedrukt. Het ruitvormig vignet en de zijstukken komen in de i6e eeuw in een aantal variëteiten bij verschillende Nederlandse boekbinders voor. Het lijkt voor de hand liggend dat Van Renesse zijn boek in Utrecht liet binden, maar voor de in het verleden geuite veronderstelling dat de in deze stad werkzame Dirck Claesz. Roest de binder is geweest, lijken geen argumenten te bestaan. Rug en sloten zijn vernieuwd; de oorspronkelijke hechtplaatjes op het achterplat zijn bewaard. De randen van de platten zijn op vier plaatsen met oorspronkelijk beslag versterkt. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[PP]
LITERATUUR Hulshof-Schretlen, p. ig en PI. x, vgl. 3, 5, 6, 9, 10.
HET KAPITTEL VAN SINT MARIE
De Mariakerk is in nauwe samenwerking met keizer Hendrik iv gesticht door de Utrechtse bisschop Coenraad van Zwaben (1076-1099). Volgens de legende had, na de inname van Milaan, Hendrik deze stad laten plunderen, waarbij de Mariakerk in die stad in vlammen was opgegaan. Hij zou nu, misschien als zoenoffer, elders een nieuwe aan Maria toegewijde kerk hebben willen doen verrijzen. Hoe dit ook zij, duidelijk is in ieder geval dat er een onmiskenbare Italiaanse invloed aan te wijzen is op bepaalde delen van de nieuwe Utrechtse romaanse basiliek. De kerk is gebouwd in de jaren 1081-1088, maar pas in de volgende eeuw voltooid. Uit die tijd dateert waarschijnlijk ook het enige overblijfsel van het complex, de kloostergang, die thans gelegen is ten zuiden van het huidige Gebouw van Kunsten en Wetenschappen aan de Mariaplaats, dat in 1844 op de plaats van de ca. 1815 afgebroken Mariakerk, verrees. Toch kunnen we ons een goed beeld vormen van het uiterlijk en interieur van het kerkgebouw door de vele tekeningen en schilderijen die Pieter Saenredam er in de jaren 1636-1638 van maakte.
Behalve dat bisschop Coenraad met de stichting van de Mariakerk het bekende Utrechtse kerkenkruis voltooide - de kerk was in het Westen van de stad gelegen en vormde zo de Westelijke punt van het kruis - richtte hij ook het bij de kerk behorende kapittel op dat hij, vermoedelijk uit eigen middelen, ook met prebenden
-ocr page 141-11
HET KAPITTEL VAN SINT MARIE
1'37
begiftigde. Daarmee was de Mariakerk de vijfde en laatste van de collegiale (kapittel) kerken, met uitgebreide bezittingen in de Alblasserwaard, Drente en het graafschap Kuilenburg.
De kerk en haar kostbaarheden hebben van de beeldenstormen betrekkelijk weinig te lijden gehad. De kanunniken - en niet alleen die van St. Marie - zijn, in tegenstelling tot de reguliere monniken, vrijwel ongemoeid gelaten en zij konden het beheer over hun goederen blijven voeren. Ook hield dit kapittel tot ver in de 17e eeuw met grote standvastigheid vast aan het oude geloof.
Dit wordt weerspiegeld in de geschiedenis van de bibliotheek en de lotgevallen van de kerkelijke liturgische boeken. Wel blijkt dat uit voorzorg, na de eerste beeldenstorm in 1566, de boeken in bewaring werden gegeven bij verschillende kanunniken, maar een paar jaar later voelde men zich weer zo veilig dat besloten werd ze terug te brengen in de bibliotheek. In 1578 zijn zij, tesamen met de andere kerkschatten, echter opnieuw in bewaring gegeven. Ondanks de herhaalde verzoeken van de stedelijke overheid in 1581-82, heeft het kapittel steeds geweigerd de boeken over te dragen.
Uit een resolutie van het kapittel uit 1592 blijkt dat de burgemeester waarschijnlijk à titre personnel had verzocht de bibliotheek van het kapittel open te stellen voor het publiek, waarmee impliciet het bestaansrecht erkend werd. Daarop werden de tot dan toe verspreide boeken teruggebracht en in 1601 in een nieuw gemaakte bibliotheek boven het kapittelhuis opgesteld. De indeling van deze bibliotheek kan vrij nauwkeurig uit de bronnen worden gereconstrueerd. Er waren vier rijen met telkens vier kasten en bijbehorende banken die plaats geboden moeten hebben aan enkele honderden boeken. Gezien dit aantal en gezien het niveau van de bewaard gebleven handschriften en gedrukte boeken, moet het een rijke en aanzienlijke bibliotheek geweest zijn. Behalve de betrekkelijk kleine verliezen gedurende de laatste decennia van de i6e eeuw, moet er in later tijd veel verloren zijn gegaan. Veel handschriften die in slechte staat verkeerden, zijn bijvoorbeeld in het begin van de 17e eeuw, toen er nog aktief aan de opbouw van de bibliotheek gewerkt werd, door de Utrechtse boekhandelaar Joost Elsevier geruild tegen gedrukte werken.
De teruggang van de betekenis van het kapittel in de loop van de 17e en de i8e eeuw weerspiegelt zich ook in de duidelijk afnemende zorg om de bibliotheek. Veel handschriften zijn zwaar beschadigd doordat initialen en zelfs gehele bladen met miniaturen vaak op ruwe wijze zijn uitgesneden. Menig bezoeker heeft een onuitwisbaar bewijs van zijn aanwezigheid willen nalaten door zijn naam in grote hanepoten op de mooiste bladen te krassen of te schrijven en wie zal zeggen hoeveel handschriften en boeken er in die tijd zijn ontvreemd. De Mariakerk trok altijd veel bezoekers omdat er behalve de handschriften nog vele bezienswaardigheden waren, zoals de beroemde éénhoornen, het hemd zonder naad en een aantal ‘heidense beeldjes’.
Van de handschriften zijn er, behalve een klein aantal in andere bibliotheken, een 37-tal bewaard gebleven, gebonden in 45 banden. Het merendeel daarvan is in folio of groot-folio: 23 banden zijn hoger dan 40, 14 hoger dan 30 cm. 31 handschriften zijn geschreven op perkament, zes op papier. Ongeveer driekwart van
-ocr page 142-igSi nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;II het kapittel van sint marie
de handschriften is van een zeer goed niveau, de meeste geschreven in een goede textualis: 25, waarvan 14 in de statige textualis formata (bijv. nr. 55).
De Mariakerk is praktisch de enige kapittelkerk waarvan liturgische handschriften de stormen des tijds hebben getrotseerd. Juist die handschriften, die meestal in de kerken zelf lagen, zijn ten offer gevallen aan de beeldenstormers. Van de Mariakerk zijn, behalve het beroemde Pontificale (nr. 56), twee Missalen, twee Breviaria, zes Antiphonalen (nr. 57), een Graduale, een Liber Sequentiarum (nr. 58), een Psalterium en een Officium dedicationis bewaard gebleven. Een hoogtepunt in de verzameling is ongetwijfeld de beroemde zesdelige z.g. ‘Zwolse Bijbel’ (nr. 55). Verder zijn aanwezig drie handschriften met teksten van kerkvaders, drie delen met werken van Nicolaas de Lyra (nr. 59), vier met teksten van vooral oudere theologen, zes juridische, twee medische, een natuurkundig (nr. 60) en een historisch handschrift. Het merendeel hiervan stamt uit de 15e eeuw (22 handschriften), negen uit de 14e, vier uit de 13e en twee uit de 12e eeuw. Van de ca. 90 gedrukte werken is het aantal 15e- en vroeg i6e-eeuwse drukken groot, terwijl slechts een gering aantal latere drukken aanwezig is. Tot een van de pronkstukken van de bibliotheek - veel 17e- en i8e-eeuwse bezoekers kregen ook dit tijdens hun bezoek te zien - behoort een exemplaar van Kobergers Liber Chronicarum (nr. 65). Ook de met vier miniaturen verluchte druk door Arend de Key-sere van de Latijns-Nederlandse tekst van Boethius’ De consolatione philosophiae (nr. 66) moet als een hoogtepunt gegolden hebben. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
literatuur G.G. Calkoen, De Kapittelkerk van St. Marie. Dl. i (Utrecht 1916-17) (Handschrift bibliotheek Gern. Archiefdienst, Utrecht); S. Muller Fz., ‘Utrecht’s Marie-kerk’. Oud-Holland, 20(1902), p. 193-224; P.M.M. Geurts, ‘Een catalogus van de bibliotheek van het kapittel van St. Pieter te Utrecht. . . ’. Archiejvoor de geschiedenis van de Katholieke kerk in Nederland, 22(1980), p. 191-227.
Kleurafl. p. 19 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;55 Bijbel (ZwoLSE Bijbel). nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hs.31
Zwolle, Fraterhuis (St. Gregoriushuis) (geschreven door Jacobus van Enkhuysen), 1464-1476 (verlucht in het klooster Agnietenberg bij Zwolle).
Perkament. 6 vol. 303, 278, 243, 268, 283, 304 fol. 540x390 (362x227) mm. twee kolommen (Vol. 6: drie kolommen). Schrift: textualis formata (fraktura).
Varkensleren banden van ca. 1939-41.
Deze monumentale zesdelige Bijbel is blijkens de colofons van de afzonderlijke delen geschreven van 1464 tot 1476 in het huis van de Broeders des Gemenen Levens te Zwolle. De kroniek van dat Fraterhuis, geschreven door Jacobus Traiecti alias De Voecht, vermeldt bovendien wie de kopfist was en wie de opdrachtgever: het werk werd besteld door de deken van het kapittel van St. Marie in Utrecht, Hermannus Droem en voor 500 goudguldens afgeschreven door één kopiist en wel de beste waarover het huis kon beschikken, Jacobus van Enkhuysen. Omdat alle delen nauwkeurig gedateerd zijn, kan ongeveer uitgerekend worden dat hij van de in totaal ca. 3400 bladzijden er gemiddeld ca. 22 ( = 44 ko-
-ocr page 143-II
HET KAPITTEL VAN SINT MARIE
lommen) per maand schreef. Alleen voor het laatste deel, dat een Psalterium triplex bevat en dat in drie kolommen geschreven is, was dit 8 bladzijden. De zonen feestdagen niet meegerekend, zou dit neerkomen op ongeveer één bladzijde of twee kolommen per dag. Hiervan uitgaande en terugrekenend vanaf de datum van voltooiing van het eerste deel (24 november 1464), zou het werk in de zomer van 1462 besteld kunnen zijn.
Deel 1-4 bevat de boeken van het Oude, deel 5 die van het Nieuwe Testament en deel 6 het Psalterium.
De tekst van de Zwolse Bijbel behoort tot de z.g. Windesheimse Vulgaatrevisie. Deze zelfstandige bijbelrecensie is een gedeeltelijke correctie van de ‘Parijse tekst’ van de Vulgaat, tot stand gebracht op grond van enkele bijbelhandschriften met de op last van Karei de Grote in de ge eeuw door Alcuinus gerealiseerde tekst. Beantwoordend aan de doelstelling van de Congregatie van Windesheim, die niet zozeer zuiver wetenschappelijk, maar meer praktisch gericht was op het bevorderen van eenheid in de teksten die zij gebruikten - uiteraard de Bijbel, maar ook hun liturgische boeken en de Kerkvaders - , betekende deze revisie zeker een verbetering ten opzichte van de toen in gebruik zijnde laat-Middeleeuwse teksten die lang niet altijd met elkaar overeenkwamen. De Zwolse Bijbel is nu één van de twee bijbelhandschriften waarin deze revisie is overgeleverd. De tekst komt in hoge mate overeen met de andere Bijbel die door de bekende Thomas à Kempis als regulier van de Windesheimse Congregatie van 1427 tot 1439 afgeschreven is (nu: Darmstadt, Landesbibl., Hs.324). Het Fraterhuis in Zwolle, dat zeer nauwe relaties onderhield met de Windesheimse kloosters, had waarschijnlijk de beschikking over een tweede door Thomas à Kempis in zijn jeugdjaren geschreven Bijbel die door Hendrik van Utenholte geschonken was en die ook deze recensie bevat zal hebben. Dit handschrift is verloren gegaan, zodat niet gecontroleerd kan worden of het vermoeden juist is dat de Zwolse Bijbel wel hieruit gecopieerd zal zijn.
Helaas is de Bijbel zwaar beschadigd. Niet alleen is dit het handschrift waarin de meeste namen van de bezoekers van de Mariakerk, op vaak zeer ongelukkige plaatsen, ingeschreven zijn (zie inleiding), maar ook zijn vele bladen, initialen en randversieringen uitgesneden. Toch is er zoveel over dat een goede indruk verkregen kan worden van dit zeer uitvoerig verluchte en verzorgde handschrift, dat niet voor niets als één van de hoogtepunten van de collectie van deze Universiteitsbibliotheek beschouwd wordt. In de versiering kunnen minstens drie verschillende handen onderscheiden worden die alle van hoog niveau zijn en, vooral na het werk van A.L. de Vreese, gesitueerd kunnen worden in het Windesheimse klooster St. Agnietenberg bij Zwolle, dat nauwe banden onderhield met het Zwolse Fraterhuis.
Over zijn, behalve een op zichzelf staande, zwaar beschadigde miniatuur van de scheppingsdagen aan het begin van het eerste deel, 20 gehistorieerde initialen en 25 initialen met plant- en bloemmotieven, alle blauw, gehoogd met witte bladmotieven en op een gouden ondergrond. Bij alle initialen behoort een randversiering die echter verschillend van omvang is. Soms zijn alle vier de marges, soms drie of twee, in veel gevallen slechts één of twee halve marges versierd. De
-ocr page 144-I4o| nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Il het kapittel van sint marie
eerste meester is werkzaam in het eerste deel. Op fol.268 neemt een tweede meester zijn taak over en zet die tot het eind voort, met uitzondering van deel ii, dat door een derde hand verlucht is. De twee laatste meesters zijn het belangrijkst, omdat zij beiden in hoge mate een gevoel voor decoratieve waarde en harmonie ten toon spreiden. Meer dan de eerste meester streven zij er ook naar de kleuren van de randversieringen in overeenstemming te brengen met die van de initialen.
De opengeslagen bladzijde toont de begininitiaal van het boek Paralipomenon met de H. Hieronymus met kardinaalshoed in zijn schrijfstoel (Vol. ii, fol. 152). De randversiering bevat duidelijk vele elementen die als typisch voor het klooster Agnietenberg beschouwd worden: de S-vormige penranken met trillende haartjes, waaraan gouden bolletjes en met gouden trifolia, en verder, rechts van de initiaal, de ‘achtstralige karbonkel’.
Het is overigens wel merkwaardig en misschien een aanwijzing dat in de loop van het derde kwart van de 15e eeuw de boekverluchtingskunst in Utrecht zelf achteruit gegaan was, dat het kapittel van St. Marie een zo belangrijke opdracht aan het Zwolse Fraterhuis gunde. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR Jacobus Traiecti alias De Voecht, Narratio de inchoatione domus clericorum in Zwollis. Uitgegeven doorM. Schoengen. Amsterdam 1908 (Werken uitgeg. door het Historisch Genootschap, 3e serie, nr. 13), p. 190-192; N. Greitemann, De Windesheimsche Vulgaatrevisie in de 15e eeuw. Hilversum 1937; Byvanck, La miniature, p. 96; Byvanck-Hoogewerff, Noord-Ned. min., nr. 98; Hoogewerff, Noord-Ned. schilderk.. Dl. 2, p. 301-304; A.L. de Vreese, ‘Agnietenbergse verluchtingskunst op de tentoonstelling Willet Holthuysen te Amsterdam’. Bulletin amp;nbsp;nieuwsbulletin Kon. Ned. Oudheidkundige Bond, 6e serie, 10(1957), p. 24-39; G.I. Lieftinck, ‘Windesheim, Agnietenberg en Marienborn en hun aandeel in de Noord-nederlandse boekverluchting’. Dancwerc. Opstellen aangeboden aan ProJ. dr. D. Th. Enklaar. Groningen 1959, p. 188-207, vooral 196.
Kleurafb. omslag 56 LiberPontificalis(Ecclesiae S. Mariae). Hs.400 (Utrecht?, ca. 1450). (verlucht in het atelier van de Meester van Katharina van Kleef).
Perkament. 134 fol. 380 x 274 (243 x 167) mm. twee kolommen. Schrift: textualis.
Moderne kalfsleren band.
Een Pontificale is een liturgisch formulierboek dat door de bisschop of zijn plaatsvervanger (suffragaan) werd gebruikt bij het vervullen van de hem voorbehouden kerkdiensten. Als één van de vijf kapittelkerken waar de bisschop soms de mis kwam lezen, had de Mariakerk dus een Pontificale nodig. Het bevat de teksten en de beschrijving van de handelingen die bij verschillende gelegenheden en situaties door de bisschop uitgesproken en uitgevoerd moesten worden. Zo komen aan de orde de voorbereidingen die de bisschop moet treffen voor de mis, het toedienen van het vormsel, de hogere (priester, diaken, subdiaken) en lagere (ostiarius, acolyt) wijdingen, de wijding van een nieuwe bisschop en de wijding van nonnen. In het tweede boek zijn de ceremoniën beschreven bij de wijding van altaren en kerken, de zegening van kerkelijke voorwerpen en gewaden en de
-ocr page 145-Il HET KAPITTEL VAN SINT MARIE nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(14
opheffing van de kerkban. Het Pontificale wordt besloten met de Benedictiones (bisschoppelijke zegeningen, fol. 113-134).
Al deze ceremonieën worden geïllustreerd door een gehistorieerde initiaal aan het begin van het desbetreffende hoofdstuk. Zoals in meerdere handschriften uit de bibliotheek van de Mariakerk, zijn ook uit dit handschrift enkele bladen (7) gesneden, juist natuurlijk de bladen die dergelijke initialen bevat hebben, waarvan er nu nog een 15-tal over is. De hoogte van de initialen varieert van 8 (i x ) tot 5(10 X ) regels. Zij zijn blauw (6 x ), roze (8 x ) of groen (i x ) met wit penwerk tegen een bladgouden achtergrond. In de ogen van de hoofdletters zijn voorstellingen aangebracht die de verschillende handelingen van de bisschop weergeven.
Bij 10 initialen is de achtergrond van de voorstelling eveneens bladgoud, bij vijf hemelsblauw. Dezelfde hand die deze voorstellingen schilderde, heeft waarschijnlijk ook de bijbehorende randversiering aangebracht die in de meeste gevallen de boven- en ondermarge vult, in die gevallen altijd verbonden door een goud-blauw-roze staaf. Alleen op fol.i zijn alle vier de randen versierd.
In deze randversieringen komen allerlei realistische voorstellingen voor die vaak direkt verband houden met de beschreven handeling, maar die tegelijk ook treffen als fraaie genrestukjes. Bovendien zijn in de marges hier en daar de voorwerpen weergegeven die tijdens de dienst een rol spelen: de verschillende kerkelijke kledingstukken, het Evangeliarium als daar een eed op gedaan moet worden, etc.
In de voorstelling in de initiaal (D) op de openliggende bladzijde zegent de bisschop de eerste steen voor een nieuw te bouwen kerk, de eerste handeling van het tweede boek (eerste kolom, regel 7; ‘De benedictione in impositionem primi lapidis ecclesie nove edificande’). De randversiering sluit zich hierbij aan. In de ondermarge zijn twee steenhouwers ijverig aan het werk bouwstenen voor de nieuwe kerk te hakken. Waarschijnlijk moet de vogel in de bovenmarge die zijn nest aan het bouwen is, als een analogie met de kerkbouw gezien worden.
De illuminatie van het handschrift die van een opvallend hoog niveau getuigt, is naar alle waarschijnlijkheid afkomstig uit het atelier van de z.g. Meester van Katharina van Kleef, zo genoemd naar het beroemdste en fraaiste werkstuk uit deze werkplaats, het Getijdenboek dat omstreeks 1440 voor Katharina, de echtgenote van Hertog Arnout van Gelre, vervaardigd werd (New York, Pierpont Morgan Libr., Ms.917 en 945; zie J. Plummer, The Hours of Catharine of Cleves. New York 1966). Deze meester staat eigenlijk pas twee decennia in de volle belangstelling van de kunsthistorici, vooral sinds in 1964 de twee delen waarin het Getijdenboek ca. 1850 verdeeld was, als zodanig herkend en weer verenigd werden. De lijst van handschriften die beschouwd worden als uit zijn atelier afkomstig te zijn, groeit nog steeds. De belangrijkste zijn een Getijdenboek in het Museum Meermanno-Westreenianum (Ms. 10.F.50) en het Getijdenboek van Katharina van boekhorst (Münster, Landesmuseum, Inv. 62-1). Ook ons Pontificale heeft zich op deze lijst een vaste plaats verworven. Vele motieven, vooral in de randversieringen, komen precies zo voor in andere handschriften uit deze groep, terwijl grote stilistische overeenkomsten aangewezen kunnen worden. Zo zijn bijvoorbeeld enige figuren in de miniaturen in het Montfoort Getijdenboek (We-
-ocr page 146-142! nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;II HET KAPITTEL VAN SINT MARIE
nen, Österr. Nationalbibliothek, S.n. 12878) dat in 1450 in Utrecht vervaardigd is door Willem Vrelant, maar waaraan ook de Meester van Katharina van Kleef heeft meegewerkt, bijna identiek met een aantal personages in het Pontificale. Verder heeft F. Gorissen (Das Stundenbuch. . de schat aan motieven van het atelier diepgaand geanalyseerd, waarbij motieven uit het Pontificale vaak als voorbeelden aangevoerd worden.
Het beeld van deze groep handschriften die alle behoren tot de belangrijkste voortbrengselen van de i5e-eeuwse Noord-Nederlandse verluchtingskunst, is nog steeds in ontwikkeling. Dacht men aanvankelijk aan één enkele meester, later begon het besef steeds meer door te dringen dat er meer kunstenaars in dezelfde stijl aan het werk zijn geweest en er eerder van een atelier gesproken moet worden. R.G. Galkins denkt zelfs, aan betrekkelijk kleinschalige ad-hoc ondernemingen, waaraan bijvoorbeeld ook de Meester van Katharina van Kleef met steeds wisselende partners deelgenomen zou kunnen hebben. Daarnaast is ook de vraag naar de localisering van het atelier (of ateliers) evenmin opgelost. Utrecht? Nijmegen? De Gelderse IJsselstreek? Alle mogelijkheden worden genoemd, veel onderzoek zal nog gedaan moeten worden.
De recente literatuur dateert het Pontificale op ca. 1450, soms ca. 1445, soms 1450-1455. Dit komt goed overeen met de datering die Moll al in de vorige eeuw voorstelde. In de ondermarge van fol.16 staat de paus op een balkon boven een openstaande gouden deur, terwijl een menigte zich verzameld heeft of komt toelopen. Moll brengt dit in verband met de godsdienstige beweging die ontstond in het jaar 1450, welk jaar paus Nicolaas v had uitgeroepen tot een bijzonder jubeljaar. Veel pelgrims reisden in dat jaar af naar Rome om de heilige deur te kunnen binnengaan.
Er bestaat enige twijfel of het Pontificale wel voor de Mariakerk vervaardigd is. Eén van de Benedictiones, waarin Johannes de Evangelist opgevat zou kunnen worden als de patroon van de kerk waarvoor het Pontificale bedoeld was, bracht Prof Jappe Alberts ertoe de Janskerk als zodanig te beschouwen. Daartegen zijn echter ook weer bezwaren gerezen. Hoe dit ook zij, zeker is in ieder geval dat het Pontificale aan een Utrechtse kerk heeft behoord. Zeker is ook dat het, blijkens twee eigendomsinscripties, in het begin van de 17e eeuw in de Mariakerk was. In 1670 komt het echter voor het eerst in een catalogus van de Stadsbibliotheek voor. Het handschrift heeft dus niet de weg afgelegd die de overige boeken van het kapittel zijn gegaan.
Een bijkomend argument voor de oorspronkelijke bestemming van het Pontificale voor de Mariakerk is misschien de aanwezigheid in de rechter marge van het eerste blad van een éénhoorn. Tot de kostbaarste kerkschatten van de Mariakerk behoorden immers de beroemde drie éénhoornen die een geschenk geweest zouden zijn van keizer Hendrik iv. In de middeleeuwen beschouwde men het fabeldier éénhoorn als een zeer schuw dier dat alleen gevangen kon worden door een zuivere maagd. Zo werd het het symbool van de menswording van Ghristus uit de maagd Maria, de patrones van de Mariakerk. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR W. Moll, Kerkgeschiedenis van Nederland vóór de hervorming. Dl. ii,i, p. 257-62, Dl. 11,3, p. 205; Byvanck-Hoogewerff, Noord-Ned. min., nr. 72; Benedictiones episcopates e libro
-ocr page 147-11
HET KAPITTEL VAN SINT MARIE
Pontificali Ecclesiae Sancti Johannis. Ed. W. Jappe Alberts et C.A. Bouman. Groningen 1958 (Fontes Medii Aevi, 7); L.M.J. Délaissé, A Century of Dutch Manuscript Illumination. Los Angeles 1968, p. 41; Noordnederlandse miniaturen, nr. 39; A. Baumeister, Die Ornamentik des Meisters der Katharina von Kleve. Diss. Münster 1974, passim; Gorissen, Stundenbuch, passim-Pächt-Jenni, Holl. Schule, p. 24-36, Taf. ni. Abb. 37, 38; R.G. Calkins, Distribution of Labor: the Illuminators of the Hours of Catharine of Cleves and their workshop. Philadelphia 1979.
57 Antiphonarium nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hs.406
(Utrecht, fol.5-135 en 152-233: 12e eeuw; 142-151: 13e eeuw; 1-4, 136-141 00234-255: 140/150 eeuw). Perkament. 255 fol. 325 x 255 (250 x 185) mm. 13 of 14 vierregelige notenbalken per bladzijde met neu-men. Schrift: littera pregotica; fol.1-4, 136-151, 234-255: textualis.
Schapeleren band uit de 19e eeuw.
Uit de laatste inventaris van de boeken van de Mariakerk vóór de reformatie (1562) blijkt dat de kerk in het bezit moet zijn geweest van minstens 13 Antifona-len. Daarvan zijn er zes bewaard gebleven, waarvan dit i2e-eeuwse handschrift het oudste en het belangrijkste is. In tegenstelling tot het Graduale waarin de gezangen van de Mis bijeengebracht zijn, is het Antifonale een liturgisch boek dat het te zingen gedeelte van het kerkelijk officie bevat. Dit gezongen gedeelte bestaat hoofdzakelijk uit Antifonen en Responsoria. Antifonen zijn in oorsprong refreinen die werden ingelast na elke twee of drie gereciteerde psalmverzen. Later werd dit refrein nog alleen vóór en na de psalm herhaald; Responsoria zijn beurtzangen tussen de solist en het koor. Zij bestaan uit verzen uit de psalmen of gedeelten uit de voorafgaande lezing om de indruk die daaruit ontstaan is, samen te vatten. Deze Antifonen en Responsoria vormen slechts een deel van het officie. Niet in een Antifonale opgenomen zijn de psalmen die in een apart boek hun plaats vinden (het Psalterium) en waarvan in het Antifonale alleen de eerste woorden worden opgegeven, en de Lectiones (lezingen) die in het Lectionarium voorkomen en waarbij in het Antifonale alleen de daaropvolgende Responsoria weergegeven worden.
Het handschrift is op het eerste blad na, volledig ( = fol.5-135 en 152-233) en begint met het Officie van de eerste zondag van de Advent, waarna de verschillende officies voor de zon- en werkdagen van het jaar, voor de feestdagen (Kerstmis, Pasen, etc.) en voor sommige heiligen wier feesten in Utrecht gevierd werden, volgen.
Op regel 5 van de rechter bladzijde van het opengeslagen handschrift begint het Paas-officie ‘In primo nocturno’ met de eerste Antifoon ‘Ego sum qui sum. . . ’. De spatten van gelekt kaarsvet getuigen hier van de duisternis waarin de dienst zich op dat tijdstip voltrok. Dan volgt de eerste psalm, alleen aangeduid met de eerste woorden ‘Beatus vir qui. . en zo voort tot de derde psalm. Na het vers ‘Quem queris, mulier. . .’ volgt dan het eerste Responsorium ‘Angelus domini descendit de celo. . .’ met de grote begininitiaal in rood. De grootste initialen dienen in Antifonalen om het eerste Responsorium van de belangrijkste feestda-
-ocr page 148-144
11
HET KAPITTEL VAN SINT MARIE
gen aan te duiden. Een dergelijke initiaal komt ook voor op fol.5v: Responsorium van de eerste zondag van de Advent en, in zwart, op fol.223 voor de eerste zondag na Pinksteren.
Op fol.228v begint met eenzelfde initiaal in gewone inkt, als een soort appendix bij het oorspronkelijke handschrift, een verhandeling over de muziektheorie: De divisione iiii modorum, onder meer bestaande uit stukken uit de zeer belangrijke Micrologus (ca. 1030) van Guido van Arezzo en uit de Dialogus van een zekere Odo (eind loe eeuw) waarvan de hier afgeschreven gedeelten tot de oudste bronnen behoren.
Vooral de Micrologus betekende een mijlpaal in de ontwikkeling van het muziekschrift omdat daarin de lijnennotatie geïntroduceerd werd. De noten werden op of tussen lijnen geschreven die op een tertsafstand van elkaar liggen. De bepaling van de toonhoogte werd nu mogelijk door één lijn rood (fa-lijn) en een tweede geel te kleuren. In dit Antifonale is de gele lijn vervangen door de aanduiding c (ut/do) vóór de eerste of tweede lijn.
Fol. 136-151 vormen een latere inlas van het Officie van het H. Sakrament en enkele berijmde officies die in het oorspronkelijke Antifonale ontbraken.
Het handschrift wordt besloten (fol.234-255) met een aantal, misschien speciaal voor dit Antifonale geschreven (rijm)officies (14e en 15e eeuw), zoals bijvoorbeeld het Rijmofficie van de H. Adrianus (fol.25iv-255), dat zeker uit de eerste decennia van de 15e eeuw stamt. Dit en een tweede officie zijn naar dit handschrift uitgegeven. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR J. van Mierlo, ‘Een Utrechtsch Antifonarium. Bijdrage tot de geschiedenis van het liturgisch drama in de Nederlanden’. Leuvensche Bijdragen, 8(1908-1909), p. 1-75; Het Adriaansofficie. Critische uitg. volgens Ms. Utr.UB 406.. . o.l.v. H. Wagenaar-Nolthenius. Utrecht 1968 (Scripta Musicologica Ultrajectina, 2); Historia de Transfiguracione Ihesu Christi. Critische uitg. volgens Ms. Utr.uB 406 door R.J. de Neeve. Utrecht 1971 (Scripta Music. Ultra)., 3); J. Smits van Waesberghe, The Theory of Music from the Carolingian Era up to 1400. Vol. I. München etc. 1961 (rism), p. 137-139.
58* Liber Sequentiarium (‘Utrechts Prosarium’).
HS.417 (Utrecht, 13e eeuw).
Perkament. 57 fol. 280x210 (215 x 160) mm. 12 (of 13) vierregelige notenbalken met neumen. Schrift: textualis.
ige-eeuwse schapeleren band.
Een Sequentiarium is een liturgisch boek met een verzameling sequensen: syllabische gezangen die in de misliturgie oorspronkelijk voorkwamen na het Allelu-ja-vers. In oorsprong kan een sequens dan ook beschouwd worden als een troop van het Alleluja, één van de vormen van de muzikale of tekstueel-muzikale interpolaties die in de loop der tijden zich een plaats in de liturgie hebben verworven. Sequensen worden ook ‘prosae’ genoemd en de verzameling daarvan een Prosarium.
De laatste lettergreep van het Alleluja werd muzikaal uitgebreid en om de lange
-ocr page 149-II HET KAPITTEL VAN SINT MARIE
Ih5
tr f r f r r
r’ ,
# ult;h«'«anaiKr iwnc i»fininir- ol0runw’uilt;»Wj^ftdtis itidttfa | ;7, 7t f r f nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fr r riJ
ptfœ^iJlûro rpi - nbo ' » axiîwîttiîœuwwfinioœttfoi^gêaictttçS gt;. rf . r-''’rrf f f f r,r nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. r 'f fathinis ' LuuÄi mihm^xuo inxndtflFlw wgis ran- ipuSxItft :f r rrrr rr,f,,r ff . f rrr
lêttutlu i;niw tejene unu.mi f«nç- ■ Jattu* tnilefq: iwns- _____
. • j r • f ff r nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rr (^ 4 rifn
0ugnuînir»ing1àit dxnv ’ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-w «xwtu gta ^lt;1014*^1»
lt; , 4, r'''“' quot;r-'r .
cttüungwfnww- «wdichicitwinuliaxfe-que pqwMh|U«x'lxjH5 l!' ' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;f ’ '' '’ '
lt;f* glân, ■ c kncdxdr fhxdua iienais où- qw «^etedw xw
efim” fxu nw
Jf' . r‘'r nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;r nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;t
faxt Ç a*1)«dktt axtt mût«? ciftwxu coutcuav^ r r ' f ff ''p r jf ƒ j ’’
_^_—
^utn- quot;enui(ü|noU'noutt1ïdUCóltiwag«n«»^ u-piiw . r ' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pf f p .'ff f r r
lt;^in.^t4önn5»vjgTOjahwroas xyi mnpbîodhtcfhûxw^'uiat'^
, ''•■• ''■ r r'-r ’ ' ' 'quot;
•' ’’ ''l.’' ’’'' .r ’j'-rr_^t
ïwgttnnwtötoefet- uówEM itt(hne-t«m4ser»Tmf«tw-«U
58 nbsp;HS.417, fol.2OV
-ocr page 150-1461
II
HET KAPITTEL VAN SINT MARIE
melismen die zo ontstonden gemakkelijker te onthouden, werd, als hulpmiddel, tegen elke noot een lettergreep van een toepasselijke tekst geplaatst. Zo ontstond een groot aantal sequensen of prosae. In vele gevallen is de relatie met de Allelu-ja-melodie minder duidelijk. Tekst én melodie zijn nieuw en kenmerkend voor alle sequensen is het voorkomen van herhaling van melodische zinnen met andere tekst.
De sequens ontwikkelde zich tot een soort hymne die tijdens de Mis gezongen werd tussen Brief- en Evangelielezing. Als zodanig behoort het Sequentiarium tot het Missale of Graduale, waarin de sequensen - tot hun verbanning daaruit door het Concilie van trente (1563) - een vaste plaats hadden. Slechts een beperkt aantal bleven nadien gehandhaafd, waaronder het ‘Dies Irae’ in de Requiem- of Dodenmis.
Er zijn een zeer groot aantal sequensen overgeleverd uit verschillende plaatsen en tijden. De oudst bekende en grootste dichter van deze kerkelijke liederen is Notker (ca. 840-912), een monnik en leider van de kloosterschool en bibliotheek in St. Gallen.
Het tentoongestelde handschrift, het z.g. Utrechtse Prosarium, is belangrijk omdat het de oudste verzameling van Utrechtse sequensen bevat die wij kennen, waarop overigens duidelijk de invloed van St. Gallen en ook van Keulen merkbaar is. Dit Prosarium is daarmee het prototype van alle latere verzamelingen van sequensen in het Utrechtse diocees.
Het notenschrift laat een interessant ontwikkelingsstadium zien in de overgang van de notatie van St. Gallen naar het laat-gotische hoefnagelschrift.
Het eigenlijke Prosarium bevat 77 sequensen (fol.i-40), daarnaast een serie Alle-luja-verzen (fol.41-44), Introïtus-tropen (fol.44v-45v), stukken uit het Ordina-rium van de Mis met tropen en drie toegevoegde sequensen (fol.46-57). Aan niet minder dan 30 van de in Utrecht verplichte feestdagen is minstens één sequens gewijd. Geen sequens is er echter voor het feest van Corpus Christi. In alle andere bronnen van het diocees Utrecht komt op die plaats de sequens ‘Lauda Sion Salvatorem’ voor. Dit feest is ingesteld door Paus Urbanus iv in 1264 en werd tussen 1280 en 1300 met zijn sequens in de Utrechtse liturgische kalender opgenomen. Het handschrift kan daarmee vóór 1300 gedateerd worden. Dat het Sequentiarium tot de Mariakerk behoord heeft, wordt bevestigd door het voorkomen van de vele Mariasequensen.
Op de opengeslagen bladzijden beginnen de ii sequensen voor 15 augustus (Tenhemelopneming van Maria) en de daarop volgende dagen (octaaf). Van de eerste sequens (‘Congaudent angelorum chori’ van Notker) worden alleen de beginwoorden opgegeven, omdat dezelfde sequens ook in de eerste Mis van Kerstmis voorkomt (fol.i), een karakteristiek voor Utrecht. Dan volgt het ‘Ave Maria gratia plena’, van Zuidduitse origine uit de 12e eeuw, bestaande uit zeven dubbele stanza’s van variabele lengte en struktuur en op de rechter bladzijde de sequens‘Fecunda verbo’van Gottschalk van Limburg. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR The Utrecht Prosarium. Liber Sequentiarum Ecclesiae Capitularis Sanctae Mariae Ul-traiectensis. . . Ed. N. de Goede S.J. Amsterdam 1965 (Monumenta musica neerlandica, 6); R.L. Crocker, The Early Medieval Sequence. Berkeley, etc. 1977, p. 16, 26-27, 211, 430.
-ocr page 151-II
HET KAPITTEL VAN SINT MARIE
59* Nicolaus de Lyra, Postilia in Epistolas Pauli et Epistolas Canonicas. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hs.255
Utrecht, (fol.i-154 geschreven door Johannes Bey-sers), 1401.
Perkament. 182 fol. fol. i-154: 332x240 (235-45 X 150-60); fol. 157-182: nbsp;nbsp;320 X 240(230 X 160-65)
mm. twee kolommen. 46-50 regels. Schrift: fol.i-154: z.g. ‘ag’-cursiva (een cursiva met textualis kenmerken); fol. 157-182: cursiva.
ige-eeuwse schapeleren band.
Naast het Kartuizerklooster moet ook de Mariakerk in het bezit zijn geweest van, zo niet het complete, dan toch van een groot aantal banden van het Bijbelcommentaar van Nicolaus de Lyra (ca. 1270-1349; zie nr. 6). Hiervan zijn nog aanwezig Hs.251 met de Postilla in Psalmos, dit handschrift dat de Postilla bevat op de brieven van Paulus (fol. i-154) en op de Katholieke brieven (fol. 157-182), en het Hs.248 met de apart staande Postilla moralis op de gehele Bijbel (fol.i-140). In dit laatste werk, dat Lyra in 1339 schreef, worden de mystieke betekenissen van de verschillende bijbelboeken behandeld, in tegenstelling tot de vroeger geschreven Postilla, waarin de bijbelboeken naar hun letterlijke betekenis becommenta-riëerd worden.
Het handschrift is door twee verschillende handen geschreven. Het eerste en grootste gedeelte met de Postilla op de Paulusbrieven is door de kanunnik van St. Marie, Johannes Beysers, op 21 december 1401 voltooid. Zijn hand komt ook voor in Hs.248, één van de twee andere Lyra-handschriften van St. Marie, waarin Beysers fol.i-15 (Moralisaico in Gen. en in het begin van Exodus) en fol.85-105 (Mor. op Isaias - Lamentationes) voor zijn rekening genomen heeft. Bovendien komt zijn hand nog in een aantal andere handschriften van de Mariakerk voor, waarin hij correcties heeft aangebracht en die hij voorzien heeft van inhoudsopgaven. Men zou zich op grond hiervan kunnen afvragen of hij niet een bepaalde rol heeft gespeeld in de bibliotheek van St. Marie, of zelfs een coördinerende functie had bij het tot stand brengen van het Lyra-corpus.
Het handschrift ligt open op fol.ioir, het begin van de Epistola ad Timotheum. De eenvoudige rode initiaal met een primitief getekend gezicht in het oog (één van de 13 voorkomende initialen; één van de vier met een dergelijk gezicht) getuigt van een zeer eenvoudig niveau. Ook het perkament is van slechte kwaliteit, met gaten en scheuren en bladen van driekwart of de helft van de normale grootte: alsof soms reststukken zijn gebruikt. Het is zeker geen beroepswerk van deze Johannes Beysers, de enige naam van een kanunnik van St. Marie die genoemd kan worden in verband met de bibliotheek en het vervaardigen van handschriften, geen aanwijzing in ieder geval dat er binnen het kapittel een geregeld en professioneel scriptorium aan het werk is geweest. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR Gumbcrt, Die Utrechter Kartäuser, p. 211, Anm. 53; F. Stegmüller, Repertorium Biblicum Medii Aevi, iv, nr. 5902-22.
-ocr page 152-jioi joj ‘ÇÇs sH 65
•Kapittel van sint marie
II
HET KAPITTEL VAN SINT MARIE
6o* Tomas Cantimpratensis, Liber de natura rerum.
Hs.709
(Frankrijk, Parijs?, ca. 1300).
Perkament. 148 fol. (met 25 losse fol. en enkele fragmenten). 248 X 170 (168 X 125) mm. twee kolommen. 30 regels. Schrift: textualis.
Schapeleren band uit de 19e eeuw.
Thomas van Cantimpré (ca. 1200-ca. 1270) werd geboren in een dorp ten zuiden van Brussel. Na zijn studie in Luik werd hij Augustijner koorheer in Cantimpré bij Kamerijk. 15 jaar later ging hij over naar de orde van de Dominicanen en vertrok hij voor studie naar Keulen waar hij leerling werd van de beroemde Albertus Magnus. Naderhand werd hij supprior van het Dominicanerklooster te Leuven. Zijn Liber de natura rerum voltooide hij omstreeks 1240. Er bestaan twee redacties van, beide geautoriseerd door Thomas. Van de 44 bekende volledige handschriften, bevatten 17 de eerste en 27 de tweede vermeerderde en bewerkte redactie. Merkwaardig genoeg was de tekst nooit in druk verschenen, totdat in 1973 een eerste kritische editie gepubliceerd werd. Ons handschrift bevat de eerste redactie, maar speelt in deze editie geen belangrijke rol.
Vaak wordt dit werk beschouwd als één van de invloedrijkste natuurwetenschappelijke compendia van de Middeleeuwen. Kort en bondig wordt veel materiaal uit oudere schrijvers (Aristoteles, Plinius, Isidorus, de Physiologus, e.a.) bijeengebracht. Ook langs andere weg is de uitwerking ervan groot geweest. Zowel Vincentius van Beauvais in zijn Speculum naturale, als Albertus Magnus in zijn De animalium natura hebben veel rechtstreeks uit het werk van Thomas overgenomen, de laatste zo letterlijk dat hij lange tijd vrij algemeen zelfs als auteur van De natura rerum gold.
Toch is het compendium niet in de eerste plaats als een natuurwetenschappelijk handboek of encyclopedie bedoeld. Geïnspireerd door het voorbeeld van Jacob van Vitry die zijn toehoorders op een voor Thomas indrukwekkende wijze kon boeien door zijn preken te verlevendigen met allerlei exempla (nastrevenswaar-dige voorbeelden) die hij uit de toenmaals bekende wereldliteratuur verzamelde, heeft Thomas van Cantimpré deze compilatie van natuurkundige feiten en ‘eigenaardigheden’ aangelegd om de prediker te dienen als handboek waarin hij het benodigde materiaal kon vinden om zijn preken zoveel mogelijk het beoogde effect te doen bereiken, het stichten van de toehoorders. Zelfheeft Thomas dit in praktijk gebracht in zijn latere moralistische geschrift Bonum universale de apibus, een vergelijking tussen het leven van de mens en dat der bijen, waarin hij voortborduurt op wat hij in De natura rerum over bijen zegt.
Daarnaast bevat het werk alles wat de zielzorger moest weten en nodig had om de concrete geestelijke en lichamelijke noden van de aan zijn zorgen toevertrouwde gelovigen zoveel mogelijk te lenigen door naast de moralistische ook de praktische aspekten en toepassingsmogelijkheden van veel zaken te behandelen. In de 19(20) boeken waaruit het werk bestaat, komen achtereenvolgens aan de orde: de mens (lichaam en geest) en de heelkunde, de dieren, vogels, vissen, monsters, slangen, insecten, bomen, kruiden, stenen, metalen, de vier elemen-
-ocr page 154-jgó joj ‘6o4 sh 09
Ӕpui
mnsmtMKx^ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A. •««IfiM «««gt;^jvnjjMttwxjipcl 24n9ult;4x tqjm) no oao);. VtviM^no dtStQoo^ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mxgt; and vgt;at«tMi)M)V4»ttuw{»dj{lnie «dwgu^nwu Jew j9a»o^ jtnqnA^too-vnnoxo «»tn^ngt;»oin^eiingt;M^ moana»jiaiQ»n«0 omi«v^j)«{nJÿmp3 nu)^utJ «»4^ tçvagt;^'iàv4gt;nlt;Lm||R on^ metu îuçuow junlt;«^@K « • 5 in iqFH X: ^^anmt^n^ tout UI VO) çcit vmuie^ 9lt;tia9 Au (ittuiw ^«!Q«dp4 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ITaI •n^tKj»»Ui4^ J109 to’ ^■nt^tmnu tgl^eu tbtn e^ nrnvunt^ «fe» nbsp;twonm» m tnt.lt;ÉniA.«t(i(te^ÿMnx«m»»wu jnw^tomu ntiQ'-M^ntoumu t^e notai nnoM^atj ma«utay«ti^te tn4uo^-.^«gt;jl^ vnbeui o wnnitMjWF^^SB tw vwmbn/owd^^MMwroH ntu,-« 2^4014 anHM^^^gB .;«gt; 'jrtvj'Jjtn ueut ■V4Ç:* - |
gt;)^i£ .: nlt;{.iMalt;.'U4Si'fni wviw »qioin xt ^siv.ttpioirivu}-gjav^jiinundy» ■ lt;s| '«gt;4(14«^ hiq'Umofû)^ iixx-K'nnntt tunnm^^^ • tO.'VX-fttOtU '.ux;v^«l{n|3q[ gt;xjeMn9tin)^ .gt;,ri'«^gt;M«^^ÿ lt;»Mgt;lt;«]ttnni39 •raunnueinamjqr .uvtA'ntnt^f i -«Metttiianmjo I •juemvdowxjg •^Q«at«aOgt;»»9 inxtànvwnF?^ .nnA{(Ri^)9 ,lt;splt;Ä(^jqr -m- -aÄ.'»^»lt;M3g( m»Uilt;ntp«99 « b«v^*Jtça®ô^ ..lijcsa^ 'm! -tp -vw • »flik '^putoaqi mnnn«u3!)i9 vi^euetutea^r )•t^«tvtub«ai!}4^ iiiiA’fijtwtv .51 •ÿtomweidîQ -»xx •iqtmi ):.'. 5A.v«»v»d«^ ewjuu^idjK.«^ -jiianuiu^iff ■^0tWW«4gt;^a4l lA-WpKOJJq •mtnwuM -X -««oix «tÏ'^XJUX’ ’ *jtlt;tAout9 ^eiustwnuejjy in.%-. |
aisvw ±NIS NVA TaiildVM XaH II
I oGi
-ocr page 155-II HET KAPITTEL VAN SINT MARIE
!i5i
ten, planeten, de meteorologie en de verschillende natuurverschijnselen. Voor de moderne lezer rijst hierdoor een buitengewoon interessant beeld op van de voorstellingswereld van de vroeg iße-eeuwse mens.
In de Nederlanden is het werk vooral ook bekend geworden door Jacob van Maerlant die het in paarsgewijs rijmende regels - de gebruikelijke vorm waarin de Latijnse wetenschap voor leken toegankelijk werd gemaakt - in het Middelnederlands vertaalde.
Op de openliggende verso-bladzijde eindigt het boek over de vogels met de ‘Ze-lentides’ en begint op de recto-bladzijde het boek over de zeemonsters (De monstris marinis).
Het handschrif is versierd met talrijke zeer fijn uitgevoerde initialen van 5 (4) regels voor de prologen en beginwoorden van de verschillende boeken en van 2(1) regels voor de beginwoorden van de afzonderlijke capita. Zij zijn afwisselend blauw en roze tegen een respectievelijk roze en blauwe rechthoekige omlijsting, gehoogd met wit penwerk en voorzien van gouden stippen, waaruit zich één of twee korte ranken ontwikkelen. In de ogen van de initialen, zowel als in de ranken komen veelsoortige bloem-, plant- en diermotieven voor - ook volledige menselijke figuren - die harmonisch in elkaar overvloeien.
Het handschrift is niet compleet. Enkele tientallen bladen, waaronder het grootste deel van het eerste boek, ontbreken. Door een reeks zeer gelukkige toevalligheden zijn echter 25 bladen en een aantal fragmenten teruggevonden. Het toenmalige Aartsbisschoppelijk Museum had in de 19e eeuw bij een boekhandelaar 9 bladen gekocht die herkend werden als afkomstig uit dit handschrift, waarna ze aan de Universiteitsbibliotheek werden overgedragen. Verder werden 16 bladen en de fragmenten teruggevonden als bindersmateriaal in de banden van boeken van Huybert van Buchell, de kanunnik van St. Marie die zijn boeken aan deze bibliotheek heeft nagelaten (zie p. 189-200). Dit werpt wel een vreemd licht op de wijze waarop de kanunniken in het eind van de i6e eeuw met hun handschriften omsprongen! nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR Hintzen, p. ii; S.G. Axters, Bibliotheca Dominica Neerlandica manuscripta (1224-1500). Louvain 1970, p. 106; L. Thorndike, ‘More manuscripts of Thomas of Can-timpré, De natura rerum’. Isis, 54(1963), p. 274; G.J.J. Walstra, ‘Thomas de Cantimpré, “De naturis rerum”. Etat de la question’. Vivarium, 5(1967), p. 146-171; H. Boese, ‘Zur Textüberlieferung von Thomas Cantimpratensis’ Liber de Natura rerum’. Archivumfra-trum praedicatorum, 39(1969), p. 52-68; Thomas Cantimpratensis, Liber de natura rerum. ed. H. Boese. Editio princeps secundum codices manuscriptos. T. i. Text. Berin 1973; Jacob van Maer-lant’s Der naturen bloeme. Tentoonstelling (1 okt. 1970-1 febr. 1971) Instituut De Vooys. Utrecht 1970 (Naar de letter, 4).
61 Bartholomaeus Anglicus, De proprietatibus rerum. Straatsburg, [drukker van de 1483 Jordanus de Quedlinburg], ii augustus 1491.2°.
B fol 137 rariora HERKOMST Aanvankelijk in het bezit van Petrus de Ameronghen (c. 1476-1502), kanunnik van St. Ma-
-ocr page 156-II
HET KAPITTEL VAN SINT MARIE
rie; vervolgens als legaat (?) in de kapittelbibliotheek opgenomen.
BAND ig-eeuwse schapeleren band over de oorspronkelijke houten platten.
De Franciscaan Bartholomaeus Anglicus (Bartholomeus de Engelsman) voltooide na 1235 zijn levenswerk De proprietatibus rerum, een encyclopedie, die in vele handschriften verbreid raakte en in diverse talen werd vertaald. Bij het samenstellen van dit werk maakte Bartholomaeus zowel gebruik van christelijke als van antieke bronnen, terwijl hij daarnaast ook werken van arabische auteurs benutte. Meestal geeft hij zijn bron nauwkeurig aan. Zoals hij in zijn voorwoord meldt, moeten eenvoudige mensen, door hem zijn medebroeders genoemd, het werk kunnen gebruiken als instrument om de Heilige Schrift beter te leren begrijpen. De theologisch-theoretische boeken in zijn encyclopedie beantwoorden zeker aan deze doelstelling, maar een aantal andere boeken, zoals het zevende over ziekten en geneeswijzen, kunnen in dit verband moeilijk worden geplaatst. Zij geven de encyclopedie een veel algemener karakter. Meer dan twee eeuwen na zijn ontstaan werd het werk nog zeer veelvuldig aan de Europese universitei-ten gebruikt. De oorspronkelijk Latijnse tekst werd voor het eerst omstreeks 1470 gedrukt. Tot 1500 verschenen niet minder dan ii edities. De hier getoonde incunabel uit 1491 behoort tot een van de laatste drukken uit de 15e eeuw. Vóór 1500 verscheen de tekst bovendien in een aantal vertalingen: acht drukken in het Frans, één in het Engels, één in het Spaans (en bovendien een gedeelte van een tweede editie) en één in het Nederlands. Deze laatste werd in 1485 te Haarlem op de pers gelegd onder de titel Van den propneteyten [ = eigenschappen] der dinghen.
[P.P.] LITERATUUR HC * 2509; GW 3412; A-vS 94; BMC I I42; Goff B-I40; IBH 507; IBP 803; IDL 676; IGI 1258; Peil 1875; Polain (B) 506.
62* Augustinus, Expositio in omnes Pauli epistolas en Johannes Chrysostomos, De laudibus Pauli ho-miliae. Uitgegeven door Gaufridus Boussard. Parijs, Ulrich Gering en Bertold Rembolt, 28 nov. 1499. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;G fol 336 rariora
BAND ige-eeuwse schapeleren band.
Augustinus schreef zijn commentaar op de brieven van de apostel Paulus in de jaren 3g4 en 3g5, toen hij zich na zijn priesterwijding had teruggetrokken op het landgoed van zijn vader bij de Noord-Afrikaanse stad Tharaste. Zijn tijdgenoot Johannes Chrysostomos (Guldenmond), patriarch van Constantinopel, geldt als de grootste redenaar van de Griekse kerk. Van zijn meestal exegetische preken zijn er enige honderden overgeleverd, waaronder ruim honderd over de brieven van Paulus. Deze door Beda of door Drepanius gecompileerde editie verscheen in 149g bij Ulrich Gering en Bertold Rembolt, de belangrijkste incunabeldruk-kers van Parijs. De uit Konstanz afkomstige Ulrich Gering begon zijn drukkersloopbaan in 1470 als één van de eerste drie Parijse drukkers. In 1484 associeerde hij zich met Bertold Rembolt, wiens drukkersmerk het titelblad van dit boek
-ocr page 157-11
HET KAPITTEL VAN SINT MARIE
1’53
-ocr page 158-154
11
HET KAPITTEL VAN SINT MARIE
siert. Gering en Rembolt gaven een groot aantal goed verzorgde boeken uit. Vooral in hun latere uitgaven maakten zij veelvuldig gebruik van gehistorieerde initialen in houtsnede. Deze opening toont specimina uit drie verschillende alfabetten. Waarschijnlijk is de in stippeltechniek uitgevoerde 14 regels hoge hóófdletter P, waarin een prediker omringd door zijn gehoor staat afgebeeld, van dezelfde kunstenaar als de grote houtsnede in de een jaar tevoren gepubliceerde Sermones van Augustinus. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR HC I 983 ; A-vS 75; BMC VIII 31; Goff A-£l277; IBM 251 7 ; IBP 648; IDL 52I; IGI 7264; Peil 1496; Polain (B) 385; Anatole Claudin, Histoire de l’imprimerie en France au xt' siècle. 4 Dln. Paris 1900-14 [Reprint Nendeln 1976], Dl. i, p. 82-117.
63 Werner Rolevinck, Formula vivendi canonico-rum. [Keulen, Arnold ther Hoernen, ca. 1471-75]. 4°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A qu 31P rariora
BAND Moderne halfperkamenten band over kartonnen platten.
De naam van de Kartuizer monnik Werner Rolevinck (1425-1492) wordt tegenwoordig vooral geassocieerd met het grote historische werk de Fasciculus temporum dat hij in 1470 voltooide. Daarnaast is hij echter de auteur van een vijftigtal -deels nooit in druk uitgegeven - andere geschriften van historische en theologische aard, waarin hij blijk geeft van zijn nauwe band met de Devotio Moderna, zijn grote kennis van de Heilige Schrift en zijn belangstelling voor de maatschappelijke stromingen van zijn tijd. Zelf woonachtig in Keulen zijn veel van zijn geschriften daar voor het eerst gedrukt, o.a. door Arnold ther Hoernen, die zijn drukkersloopbaan in 1470 begon met een uitgave van één van Rolevincks preken. Hoewel een groot deel van Ther Hoernens drukken zonder jaar van uitgave verscheen, zoals ook het geval is met deze door Rolevinck geformuleerde leefregels voor kanunniken, zijn ze globaal in te delen aan de hand van het gebruikte lettertype en het al of niet voorkomen van katernsignaturen. Deze laatste komen n.1. bij hem alleen in na 1475 gedrukte werken voor. Aangezien in dit boek de katernsignaturen ontbreken en het lettertype overeenkomt met dat in Ther Hoernens bovengenoemde, wel gedateerde druk uit 1470, behoort het tot zijn vroege, d.w.z. voor 1475 verschenen uitgaven. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR A-vS 670; Goff R-283; IDL 3952; Polain (B) 3383; Ernst Voullième, Der Buchdruck Kölns bis zum Ende des Fünfzehnten Jahrhunderts. Bonn 1903, p. xii-xvii en nr. 1034.
64 JusTiNiANUS, Digestum novum. Met de Glossa Or-dinaria van Franciscus Accursius en met Summaria naar Bartolus de Saxoferrato en Paulus de Gastro. Venetië, Andreas Calabrensis, 30 april 1491. 2°.
L fol 809 rariora BAND Schapeleren band uit de tweede helft van de 19e eeuw over de oorspronkelijke houten platten.
Als keizer van het Oost-Romeinse rijk had Justinianus i (527-565) zich het herstel van de vroegere rijkseenheid ten doel gesteld, de vestiging van één kerk, nl. de
-ocr page 159-11
HET KAPITTEL VAN SINT MARIE
II55
orthodox-katholieke, en tenslotte het scheppen van eenheid in het Romeinse recht. Ten aanzien van het recht heerste er ten tijde van Justinianus’ troonsbestijging een chaotische toestand. De rechtsstof was tot een geweldige massa aangegroeid, die volkomen onoverzichtelijk was en vol tegenstrijdigheden. Deze rechtsstof bestond uit verordeningen met kracht van wet van vroegere keizers (leges) en de geschriften van klassieke juristen, waarin het recht gebaseerd op volks-besluiten, senaatsbesluiten enz. was vastgelegd (ius). In 528-29 liet Justinianus de leges codificeren (de Institutiones) en op 15 december 530 droeg hij Tribonianus op om met medewerking van een commissie een verzamelwerk uit de geschriften van de klassieke juristen samen te stellen. Reeds na driejaar was de commissie klaar en waren uit 1625 boeken van 39 auteurs 9123 fragmenten overgenomen. Herhalingen en tegenstrijdigheden wisten Tribonianus en zijn helpers niet geheel te voorkomen. Hun werk werd en wordt Digesta of Pandectae genoemd. Vanuit Italië zijn de codificaties van Justinianus, de Institutiones en de Digesta, dankzij de latere rechtswetenschap, hun zegetocht over Europa begonnen. In de Middeleeuwen werden de Digesta in drie delen verdeeld: Digestum vetus, Infortiatum en Di-gestum novum. Van dit laatste deel verschenen tussen 1476 en 1489 elf edities, alle voorzien van de Glossa ordinaria van Accursius. De hier getoonde incunabel is de eerste editie waarin de Summaria naar Bartolus de Saxoferrato en Paulus de Gastro zijn toegevoegd. Het boek is in twee kleuren gedrukt en het hier getoonde exemplaar is voorzien van een index in eigentijds handschrift. De tekst van de Digesta is in een grotere, alle commentaar in een kleinere letter gezet. In navolging van de praktijk bij handschriften zijn de glossen in de marges, dus in feite rondom de eigenlijke tekst, weergegeven. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR HC* 9590; GW 7713; A-vS 461; BMC V 937; GoffJ-570; IBP 1766; IDL 2772; IGI 5456; Polain (B) 2375.
65* Hartmann Schedel, Liber chronicarum. Neurenberg, Anton Koberger, 12 juli 1493. 2°.
S fol I rariora
HERKOMST Waarschijnlijk is dit exemplaar via Martinus de Gaesbeec, kanunnik van St. Marie van 1525-33, in de collectie van het kapittel terechtgekomen.
BAND Moderne band, met onbedekte houten platten en leren rug.
Deze wereldgeschiedenis van de hand van de arts en boekverzamelaar Hartmann Schedel (1440-1514) omvat de periode vanaf de schepping van de wereld tot ca. 1450. Bovendien geeft de auteur aan het slot van zijn werk een vooruitblik op de Dag des Oordeels. Aansluitend bij de traditie, deelt Schedel de geschiedenis in zeven tijdperken in. Als voornaamste bron benut hij het Supplementum ch.ro-nicarum van Philippus Foresta da Bergamo (1434-1530), dat hij echter met behulp van gegevens uit een groot aantal andere teksten, zoals het Speculum historiale van Vincentius van Beauvais (vgl. nr. 38), aanvult. Het Liber chronicarum dankt zijn grote roem echter niet aan de tekst, maar aan zijn typografische vormgeving en
-ocr page 160-1561
II HET KAPITTEL VAN SINT MARIE
Ocepcrcquinrcoici.
Oîïmtohk‘îgt;in'tîatô:pjoduf4iwj(i«crtfpnk3mmcwiCBf(e:i wbnlcfupcrfcrraftibfirmamcn/ to cch, CcrjiJiri,T;ix^ai»:j;iJndiJ:?oinncfn anuiurti vtuattcm attf^nioubikm quje ptodurcrit jqiK III fpcücö wj0:t onie vobnlc faim nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fuum.ütdcô qu«M effet bowmi benedtxitcis Oi?
ceno.Oefcite': niuUiphcjimni'; replete jqujomjn0:jucftçmiilnpUcenturfuper terrjm.Omjmtigitur co Oie ttuo jcrem 1 jqujni: vobtilu bans jetimjtjnli j jqmezq repnlu Prcunnineum unpeni quodam ferjpiunt.CeteaumjpjiidiJibelUiJo:mjiojacçfcndînbu8 âmmjlibuseibjbundJtiabumoziSTmô (Vificj in man repeiitinnir.iCt qtucqiiid in vib pare njturenjfatunT in man effc nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;opinio fcrt.damp;3#
nifeftjumqiicrcqimntxir{»e4niin.iliuni p;oducnone:pollpbnfj0emmejfuntnnxuquefennimtTtno? iientitnqujiniç x in pbntis ftnpidutn fatfum jdfcnb jnt piWGoaci. Ixcaût animantia queatrj omnem connoiiMuin inofii fenfitiBp jnKipjnc'r bic 3 ilgt;oyfe:T in jfimco in vobtilijz'r in jquiö agrâj:? ter? 1 dkl J tnlhn.jiiûrur. tleni jmu6 iijinir jd dOoyfem qui portqp et aidhbud Pint temdkium onim jUû me/ mimt ojdtnecôt*njenfi:quc tel aqius wl tcrrjin tel xTcni inbjbtunc. ^i tjtncn mbabiure jerem wlu crcôPicipoffiint.iUhnqiumua bicpjrpuntionem:quo pjcrocotpon animâbumerelcniennduutquùi fine mditc 3 5X0 n3nin8 rerü fcmmanc rationea^fit ne item vira baitotû îc ftnu eduaa m3fencfan Piuino Donna pnnapio orîns vitj p:ouenur:vteôlîjntiffimc affent'^lonnuazcui fenanncfozuffc vtdebif boc loeo^QJbaa fiiffi agaiiXu poftiç Oinnpjoducant ague reptile anime viuennstadieat poftca crawt oms onine anima viiientc: vbi nô id oi'itatJf quifpiaobferuaret q?*: aq.pducâr aoiobcntet^ txinctctidetud ^diieat: vin: t illiiP qd vbi 5x «xi ope nbsp;nbsp;nbsp;faiprû dbcrejuit cens anima viuentc.vbi aût De a^dtnö aiam.
h reptile aie viuenno qfi aqmo vebinilû. Jnter ablia terre ma memotat zfS?yfc0 q tn fcqnti Oie mfinuat. 'tlunma aût t: manm.i in mdico mari aialia.f quibue balene quatemû iu(^.ô in man bellueeireafotl liicia manme vifunf. îiic illic mût tnrbinco: tûc imbteartue Oeicaemôtin lu^s .pâlie ab imo vertût ma nj.piilfaraf^et.pFimdo belluaaciim fiucnbuo ooliiût.amûqüOïB^adiffimetpenebdbarum genenp ffnicio eamdi afftaa tel etbtopia altinidmem eqiiinsinfidehna eque« era'dunncÂxttatem vtneunt. tÎHil te» mirabilftia Oe naturuj aiiium t pifaum ratio eipenendi qiiocdic tn vanjie loos Oarur.
65 s fol I rariora, fol.^v
-ocr page 161-11
HET KAPITTEL VAN SINT MARIE
verzorging en aan de talloze illustraties. Het boek, dat in 1493 door de Neuren-bergse drukker Koberger in het Latijn en in het Duits werd gedrukt, bevat meer dan 1800 houtsneden en kan zodoende de rijkst geïllustreerde incunabel genoemd worden. Een aantal afbeeldingen komt meer dan eenmaal voor, zodat er slechts (!) 645 houtblokken gesneden moesten worden. Deze zijn ontworpen en vervaardigd in het Neurenbergse atelier van Michael Wolgemuth en Wilhelm Pleydenwurff, waar ook Dürer zijn opleiding heeft genoten. Op grond van stilistische overeenkomsten met diens werk neemt men aan dat hij eigenhandig aan de totstandkoming van het Liber chronicarum heeft meegewerkt. Bijzondere aandacht verdienen de 32 stadsgezichten, die in latere tijd vele malen als model zijn gebruikt. De ontstaansgeschiedenis van het werk kan, aan de hand van bewaard gebleven documenten en ontwerpen, grotendeels worden gereconstrueerd.
Het exemplaar uit de bibliotheek van St. Marie is, op één pagina na, niet ingekleurd. De houtsnede aan het begin van de tekst, op fol.iv, is met de hand gekleurd, waarbij de blanco wapenschilden ingevuld zijn met het wapen van Utrecht en het wapen van het geslacht Gaesbeec. Afgaande op het tussen beide wapenschilden geschreven jaartal, is dit in 1524 gebeurd, en derhalve waarschijnlijk in opdracht van Martinus van Gaesbeec, kanunnik van St. Marie van 1525-33. Tegelijkertijd werd op fol. ir het begin van de tekst met een gehistorieer-de initiaal versierd, die een Kartuizer monnik met boek en palmtak (St. Bruno?) voorstelt. De kanunniken van St. Marie beschouwden dit boek als een van de topstukken uit hun collectie: bezoekers in de 17e en i8e eeuw moesten niet alleen de Zwolse Bijbel (nr. 55), maar ook het Liber chronicarum bewonderen. [P-P ] LITERATUUR HC * I4508; A-vS 299; BMC II 437; Goff S-3O7; IBH 3O39; IBP 4941 ; IDL 4060; IGI 8828; Polain (B) 3469; Hintzen, p. 13; A. Wilson, The making of the Nurenberg chronicle. Amsterdam 1976.
Kleurafl. p. 20 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;66 BoETHius, De consolatione philosophiae. (tekst in
het Latijn met vertaling in het Nederlands). Met commentaar in het Nederlands. Gent, Arend de Key-sere, 3 mei 1485. 2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;X fol 4 rariora
BAND i7e-eeuwse perkamenten Nederlandse stem-pelband.
HERKOMST Geschenk van kanunnik Johannes de Milaen [Visconti] (1622-99) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kapittel, d.d. 29
september 1677.
De De consolatione van Anicius Manlius Severinus Boethius (ca. 480-524) behoort tot de gedurende de Middeleeuwen meest becommentarieerde teksten (vgl. nr. 40). Naast de vertaling in de hier getoonde incunabel is er nog één andere 15e-eeuwse Middelnederlandse vertaling bekend, en wel van de hand van de Brugse goudsmit Jacob Vilt.
Deze Brugse vertaling is slechts in één handschrift (nr. 113) overgeleverd. Op 3 mei 1485 voltooide de Gentse drukker Arend de Keysere een ambitieuze onderneming: een boek met 360 folia (37,5 x 26,5 cm.) waarin de De consolatione in het Latijn en in het Middelnederlands is afgedrukt. Daarenboven bevat de editie een
-ocr page 162-158
II
HET DOMKAPITTEL
commentaar: deze is de meest omvangrijke die in de Middeleeuwen ooit op de De consolatione is geleverd. De meester achter vertaling en commentaar is onbekend, maar is, gezien de dialektkleur van zijn taalgebruik, waarschijnlijk een Gentenaar geweest. Uit de proloog blijkt bovendien dat hij contacten onderhield met het St. Pharaïldiskapittel aldaar. Voordat vertaling en commentaar in 1485 werden gedrukt, hebben zij enige tijd in handschriftelijke vorm gecirculeerd; vermoedelijk kwam de vertaling ergens tussen 1444 en 1477 tot stand. In zijn verstechniek staat de Gentse vertaler tussen de ‘Middeleeuwse’ en de ‘Renaissance’ poëtica in: aan een aantal van zijn gedichten ligt een jambisch patroon ten grondslag. Is Coornhert, die de incunabeltekst in 1577 bewerkte, als dichter door deze anonieme Gentenaar beïnvloed? De commentaar in de incunabel biedt de lezers hulp bij het begrijpen van de tekst, o.a. door het verschaffen van cultuurhistorische informatie.
Het hier getoonde exemplaar van de incunabel bevat vijf miniaturen, die 3/4 van een pagina beslaan en op het einde van de 15e eeuw in de Noordelijke Nederlanden tot stand zijn gekomen: Philosophia verschijnt aan Boethius (fol.iör); Boethius in gesprek met de door Musica en Rhetorica geflankeerde Philosophia (fol.57r); Boethius in gesprek met Philosophia (fol.ii4r); Philosophia bindt Boethius vleugels aan (fol.2O5r) en Boethius in gesprek met Philosophia (fol.3oor). LITERATUUR HC 34OO; GW 4574; CA 332; A-vS I5I ; BMC IX 2o6; Goff B-8l2; IDL 908; Peil 2545; Polain (B) 749; W.P. Gerritsen, ‘Dese fabule es eiken toegheschreven. . . De Gentse Boethiusvertaler en de mythe van Orpheus’. De Nieuuie taalgids, 73(1980), p. 471-91; W.P. Gerritsen, ‘Viermaal Boethius. Poëticale en prosodische aspecten van de carmina in Boethius’ Consolatio in de vertalingen van Vilt (1466) tot Coornhert (1585)’. Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal-en letterkunde. N.R. 1981, p. i-i4;J.M. Hoek, De Middelnederlandse vertalingen van Boethius’De Consolatione Philosophiae. Diss. Amsterdam. Harderwijk 1943, p. 196-203; Hintzen, p. 12; G. Huet, ‘La première édition de la Consolation de Boèce en néerlandais’. Mélanges Julien Havet. Parijs 1895, p. 561-69; J. Ma-chiels, Meester Arend de Keysere 1480-1490. Gent 1973, p. 42-45. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P P ]
HET DOMKAPITTEL
Reeds ten tijde van de merovingische koningen Theodebertus ii (595-612) en Clo-tarius ii (593-623) stond in Utrecht een kerkje, dat hoogstwaarschijnlijk aan St. Maarten was gewijd. Nog steeds is onbekend of deze St. Maartenskerk heeft gestaan op de plaats van de huidige Dom, dan wel elders. Nadat dit kerkje was verwoest, stichtte de eerste bisschop van Utrecht, Willibrordus, een eveneens aan St. Maarten gewijde kerk. Eerder, in 696, had hij de St. Salvator gesticht; de aan deze kerk verbonden Benedictijner monniken waren Willibrords raadsheren. Zodoende was het eerste bisschoppelijk kapittel in Utrecht in feite verbonden aan deze kerk. Na de stichting van de St. Maarten vormde deze met de St. Salvator een ‘dubbelkathedraal’, die door één kloostergemeenschap, later kapittel, werd bestuurd. In 857 moest de Utrechtse bisschop (Hunger) voor de Noormannen vluchten en werden beide kerken verwoest. Hungers opvolger, bisschop
-ocr page 163-Il HET DOMKAPITTEL nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;! 159
Balderik, kon eerst in 920 naar Utrecht terugkeren; hij liet beide kerken toen herbouwen. De eenheid van beide kapittels werd tussen 1050 en 1108 definitief ongedaan gemaakt door scheiding van alle goederen. De St. Maartenskerk kreeg nu als enige de kathedrale (bisschoppelijke) status. Na een brand werd de herbouwde bisschopskerk in 1023 door Balderik herwijd. Een aantal malen is ook deze romaanse dom van Adelbold-Balderik door brand aangetast. Kort na de grote stadsbrand van 1253, die waarschijnlijk ook de kathedraal zwaar beschadigde, werden plannen gemaakt voor een geheel nieuwe gotische kerk. Deze plannen werden ten uitvoer gebracht en tot in de i6e eeuw werd aan de gotische Maartenskerk gebouwd. In 1674 verwoestte een tornado het grootste gedeelte van het schip, waarvan de laatste resten tot in de 19e eeuw zijn blijven staan. Uiteraard heeft het Domkapittel alle eeuwen door de beschikking gehad over liturgische boeken, die op het koor van de kerk of in de sacristie werden bewaard. In verband met de administratieve taken van het kapittel zullen zeker ook wel enige juridische teksten beschikbaar zijn geweest. Aanwijzingen dat de boeken gedurende de eerste eeuwen na de oprichting van het kapittel in een bibliotheek bij elkaar waren geplaatst, ontbreken. Eerst in de 15e eeuw kan het bestaan van een bibliotheek met zekerheid worden aangetoond; in 1412 werden, zoals uit de kapittelrekeningen blijkt, ramen aangebracht of hersteld in een als ‘librarie’ aangeduide ruimte. In welk gedeelte van het gebouwencomplex deze bibliotheek zich bevond is niet bekend. Omstreeks de tweede helft van de 15e eeuw lieten de kanunniken een nieuw onderkomen voor hun boeken bouwen aan de noordzijde van de kerk, tegen de oostmuur van de sacristie. In 1495 werd deze ruimte, die twee verdiepingen telt, op de benedenverdieping met de sacristie verenigd. De bibliotheek werd toen wellicht door een hek van de eigenlijke sacristie gescheiden. Of de ruimte op de verdieping eveneens voor berging van boeken in gebruik is geweest, kan niet meer worden nagegaan. Door de recente restauratie in de jaren zeventig zijn bibliotheek en sacristie grotendeels in hun oude luister hersteld. De verdieping boven deze vertrekken is toen ingericht als kantoor- en vergaderruimte ten behoeve van het Citypastoraat. In de i6e eeuw werden niet alle boeken van het kapittel in de bibliotheek bewaard. Voor de liturgische boeken gebeurde dit op het koor en in de aan de zuidzijde gelegen Domproostenkapel. Was de bibliotheek zelf te klein geworden om alle boeken te kunnen bergen? Over de eigenlijke inrichting is weinig bekend. In 1497 bestelde het kapittel hout voor het maken van lessenaars en bovendien werden in de loop van de i6e eeuw een aantal malen bedragen uitgetrokken om boeken te ketenen. Bij een groot gedeelte van de boeken, wellicht zelfs bij alle, was op het voorplat de titel van het werk vermeld op een onder een hoornen venster aangebracht strookje perkament. In 1522 liet men althans 28 boeken op deze wijze van titels voorzien. Wij weten niet hoe de boeken op de lessenaars geordend waren. Wel lijkt het zeker dat zij in een catalogus waren opgenomen: in 1517 bestelde het kapittel een houten bord om daarop de titels van alle werken te kunnen noteren. Bovendien bestelde men toen eveneens tien kleine bordjes, waarschijnlijk om voor de bezoekers de plaats van elke rubriek binnen de bibliotheek duidelijk aan te geven.
In de 15e en i6e eeuw vermelden de kapittelrekeningen een aantal keren betalin-
-ocr page 164-i6o
11
HET DOMKAPITTEL
gen aan scriptores en boekverluchters, zoals aan Lambertus Brunninc, Henricus van Arnhem en Jacobus van Dorsschen. Verder lieten de kapittelheren handschriften vervaardigen door de fraters van het Hieronymushuis, die ook bindwerk voor de bibliotheek verrichtten. Andere binders die in de 15e eeuw voor het kapittel van de Dom werkten, waren Jacobus en Theodorus de Wesalia en Ru-dolphus de Wit.
Niet elke uitbreiding van het bibliotheekbezit drukte op de financiële reserves van het kapittel; een aantal malen werd de collectie door legaten aangevuld. Zo bijvoorbeeld vermaakte in 1498 deken Utenhaghe boeken aan het kapittel en in 1514 deed deken Ludolf van Veen hetzelfde. In de door de erfgenamen van Hugo van Groenenberch geschonken boeken werd middels een inscriptie aangegeven dat de werken geketend bewaard dienden te worden. Onder deze zelfde voorwaarde deed ook de proost en aartsdeken van de St. Nicolaas te Dordrecht, Simon van der Sluys, een schenking (nr. 69). In principe dienden de (geketende) boeken in de bibliotheek zelf te worden geraadpleegd. Maar de bibliothecaris, die tevens rector van de kapittelschool was, gaf in overleg met de bestuurders van het kapittel meerdere malen toestemming boeken mee naar buiten te nemen. Het belang van de collectie moge blijken uit het feit dat de prior van Windesheim en de rector van het fraterhuis in Deventer boeken uit deze bibliotheek leenden!
Om de bibliotheek aan het geweld van de beeldenstormers te ontrukken, verborgen de kanunniken in 1566 alle of een deel van de boeken in een ruimte (een kelder?), waaruit zij een aantal maanden later vanwege de vochtigheid weer weggehaald moesten worden. In 1579 werden de boeken wederom verplaatst; voor dit karwei ontvingen de sjouwers, twee in getal, een bedrag van 28 stuivers. Op deze wijze hadden de boeken waarschijnlijk niet al te veel te lijden van de Utrechtse beeldenstormen. Maar al snel dreigde een nieuw gevaar: in 1581 eiste de vroedschap alle boeken van de kapittels en kloosters op, om met behulp daarvan een stadsbibliotheek te kunnen inrichten. De kanunniken verklaarden zich bereid een catalogus bij de magistraat in te leveren. Het bleef echter bij deze beginselverklaring. Waarschijnlijk heeft het Domkapittel van verdere activiteiten afgezien, omdat ook de overige kapittels de bibliotheekresolutie van 1581 en later die van 1582 (bijna) volledig negeerden. Omstreeks 1600 stond de vroedschap de herinrichting van zelfstandige kapittelbibliotheken stilzwijgend toe. In deze jaren zullen ook de boeken van de Dom weer uit hun schuilplaats(en) tevoorschijn zijn gehaald. Er lijkt echter bij het kapittel geen belangstelling meer voor de bibliotheek te hebben bestaan. De boeken konden niet meer in hun oude ruimte worden opgesteld, daar deze als consistoriekamer bij de hervormde gemeente in gebruik was. Een actieve bibliotheekpolitiek werd niet meer gevoerd en het toezicht op de boeken zal dan ook wel danig zijn verslapt. Bij de opheffing van het kapittel in 1811 waren nog maar weinig handschriften en drukken in de Dom aanwezig. Dit restant van de oorspronkelijk veel grotere collectie werd in 1837 aan de Universiteitsbibliotheek overgedragen. Hieronder bevinden zich tien handschriften (ii banden). Twee daarvan zijn oudere codices, z.g. ‘Martineilen’ uit het einde van de 12e (nr. 67), respectievelijk de 13e eeuw. De andere acht zijn
-ocr page 165-II HET DOMKAPITTEL nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;|l6l
alle juridische handschriften op papier - drie in quarto, vijf in folio - die voor het overgrote deel commentaren op de verschillende onderdelen van het Corpus Juris Civilis van de hand van Italiaanse rechtsgeleerden bevatten (nr. 68).
Wat de drukken betreft, kan niet met stelligheid worden geconcludeerd hoeveel banden uit het Domkapittel in de huidige collectie aanwezig zijn, omdat deze boeken in de regel geen eigendomsinscriptie bezitten. Van zo’n 20 banden kan met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden vastgesteld dat zij uit dit kapittel afkomstig zijn. Deze banden bevatten alle in de 15e eeuw gedrukte teksten, waarbij juridische teksten (o.a. nr. 71) verreweg in de meerderheid zijn. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR G.G. Calkocn, Beschrijving van den Dom of St. Maartenskerk te Utrecht. 3 Dln. Utrecht 1897-1898 [handschrift bibliotheek Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht]; G.G. Calkoen, De Dom en de Domtoren na circa 1600-1795. Utrecht 1922 [handschrift bibliotheek Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht]; H.N.J. van Eelde, ‘Uitleening van boeken door het Domkapittel te Utrecht’. Oud-Holland, 16(1898), p. 192; G.A. Evers, ‘De Utrechtsche akademie-boekerij als stedelijke instelling’. Bibliotheekleven, 34(1949), p. 33-45; E.J. Haslinghuis en C.J.A.G. Peeters, De Dom van Utrecht. ’s-Gravenhage 1965 (De Nederl. monumenten van geschiedenis en kunst, dl. 2, le st., afl. 2); S. Muller Fz., De Dom van Utrecht. Utrecht 1906, p. 21 ; W.H. Vroom, De financiering van de kathedraalbouvo in de Middeleeuwen. Maarssen 1981, p. 228-257.
67* Martinellum. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HS.124
(Utrecht, eind 12e eeuw).
Perkament. 128 fol. 305x210 (235 x 125-35) mm. 22 regels. Schrift: littera pregotica.
I5e-eeuwse varkensleren band met sporen van bevestiging van een ketting. De band is versierd met een ruitpatroon van driedubbele filetlijnen. Gerestaureerd.
HERKOMST Het handschrift is vóór 1670 in de Universiteitsbibliotheek beland.
Een Martinellum is een verzameling teksten rondom de H. Martinus van Tours (St. Maarten) (316/317-397), waarin het Vita B. Martini van Sulpicius Severus de belangrijkste plaats inneemt. Al spoedig na zijn dood genoot St. Martinus een grote populariteit. Veel kerken en kloosters zijn naar hem genoemd en van veel steden - o.a. ook van Utrecht, waar de Dom, waaruit dit handschrift afkomstig is, aan hem gewijd is - is hij de patroon.
Ook fungeerde het Martinellum in de liturgie als één van de voorgangers van het Missaal, waarin o.a. de lessen die op bepaalde feestdagen gelezen werden, later bijeengebracht werden. Zo werden uit het Martinellum bijvoorbeeld op de feestdag van Martinus (ii november) en de dag waarop zijn gebeente naar Tours werd overgebracht (14 juli; Translatio) bepaalde gedeelten voorgelezen. In de marge van de openliggende bladzijde is naast de initiaal (I) geschreven; ‘Lectio prima in festo beati martini episcopi’.
De Universiteitsbibliotheek is in het bezit van twee i2e-eeuwse Martinellen die
-ocr page 166-I 02 I
II
HET domkapittel
cro aiiif œf quj kdiirj funr-nr ftdfm î dwftf adbibcantr neqi me quicq^ntû compaim.Æ4)banîfcnpfiflf 41*610x11 oir. Alioquin racciT .* qu4 folh dice
iflhnJ^cipirA/irk
5 C l K 15 I
P I n o. p K es
ïûbanç pannomaru 2T ojpidoonunoufte.
feditranicaliataaani iM alnufdt.parcnnly(c cundufttidigntratr non tnfimif^qprali^ K.aincnlt;fianrciaßtm
Icf^um^pofbÄm * nuftnilnum ftiw.Jp ‘jftamuïâ milniamin adoldœnm fcanufr' B Tnwrfcolarcsquot;alaffub
f)quot;] HS. 124, fol.5v
-ocr page 167-11
HET DOMKAPITTEL
163
beide textueel vrijwel identiek zijn aan een Zuid-Duits Martinellum in Leiden (Universiteitsbibliotheek, Cod.Voss.Q.74) uit de eerste helft van de iie eeuw, dat bisschop Bernold (1027-1054) aan St. Pieter te Utrecht geschonken heeft. Toch zijn de twee Utrechtse handschriften geen afschriften van deze Leidse codex. Wellicht heeft Bernold ook een Martinellum aan de Dom geschonken, waarnaar onze handschriften in Utrecht gecopiëerd zijn.
Hoewel deze handschriften geen miniaturen bevatten, zijn zij met hun initialen toch twee van de zeer weinige voorbeelden van in de Noordelijke Nederlanden in de 12e eeuw geschreven en verluchte codices.
Het hier tentoongestelde handschrift uit de Dom is door vijf verschillende handen geschreven in een schrift dat nog niet als ‘gotisch’ gekarakteriseerd kan worden en daarom aangeduid wordt met de naam ‘littera pregotica’ (zie nr. 27). De 16 grote initialen, versierd met rode, blauwe en groene geometrische en bloemmotieven en de vele kleinere lombarden, wijzen naar een vroegere (romaanse) stijlperiode.
Op fol.ir komt in een i5e-eeuwse hand de aantekening voor: ‘Liber de historia Sancti Martini patroni nostri gloriosi, cathenatus In choro ecclesie nostre Trajectensis’, wat bewijst dat het handschrift in het koor van de Dom geplaatst was en aan een ketting bevestigd was. Inderdaad vertoont de band sporen van die bevestiging. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR Hintzcn, p. 1 en 7; G.I. Lieftinck, Bisschop Bernold (1027-1054) en zijn geschenken aan de Utrechtse kerken. Oratie RU-Leiden, 19 maart 1948. Groningen etc. 1948, p. 13-15; id., ‘Six feuilles d’un homiliaire de la première moitié du xiie s. à la bibliothèque de l’Université de Leyde’. Scriptorium, 6(1950), p. 96-100; J.G. van Gelder, ‘Een 15e eeuws Psalterium met een Utrechtse kalender’. Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek, 6(1955), p. 60.
68 Johannes de Platea, Lectura super libro Institu-tionum. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HS.624
(Zuidelijke Nederlanden? Italië?, tweede helft 15e eeuw).
Papier. 236 fol. 370 x 280 (260 x 173) mm. twee kolommen. 60 regels. Schrift: textualis (opschriften) en hybrida (tekst).
ige-eeuwse varkensleren band.
Johannes de Platea (f 1427) is één van die betrekkelijk onbelangrijke Italiaanse juristen wiens werken een grote rol hebben gespeeld in de verbreiding van de Italiaanse rechtsliteratuur in de noordelijke landen. Deze professor uit Bologna uit het begin van de 15e eeuw is daardoor boven de Alpen meer bekend geworden dan in eigen land.
Eén van de overgeleverde twee werken die op zijn naam staan, is dit commentaar op - of de Lectura (lessen) over - de Institutiones.
De Institutiones vormen een onderdeel van het Corpus Juris Civilis, een verzameling wetboeken van keizer Justinianus i (527-565), die eeuwen later de grondslag werden voor de receptie van het Romeinse recht in West Europa. Daarnaast
-ocr page 168-I64I
11
HET DOMKAPITTEL
functioneerden de Institutiones ook als leerboek waarin de grondbeginselen van het Romeinse recht uiteengezet werden.
Vooral in het Duitstalige gebied moeten de Lectura van Johannes de Platea zeer verbreid zijn geweest en ook in de Nederlanden - met name in Leuven - heeft het werk als leerboek grote invloed uitgeoefend. De meeste van de bekende handschriften zijn ook in deze gebieden ontstaan. Het is echter meer een compilatie van vroegere commentaren en meningen van de glossatoren en andere oudere auteurs (vooral Bartolus), dan een zelfstandig en nieuw commentaar. Wel wordt op verschillende kwesties nader ingegaan, maar steeds uit de tweede hand.
De initiaal op fol.ir in rood en blauw met penwerk in complementaire kleuren, uitlopend in de bovenmarge en linker zijmarge, vormt de enige versiering van dit kloeke, professioneel vervaardigde handschrift dat verder gestruktureerd is door de beginwoorden van de afzonderlijke Institutiones die in textualis geschreven zijn en door rode lombarden. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR G. Dolezalek, Verzeichnis der Handschrifien zum römischen Recht bis 1600. T. n. Frankfurt a/M., 1972, i.v.; R. Feenstra, ‘Johannes de Platea, Bologneser Professor aus dem Anfang des 15. Jh.’, Europäisches Rechtsdenken in Geschichte und Gegenwart. Festschrift für Helmut Coing. Hrsg.N. Horn. München 1982, p. 39-62.
69 Biblia. Met de Glossa ordinaria en interlineaire glossen. 4 Banden. [Bazel, Johann Amerbach voor Adolf Rusch en Anton Koberger, niet na 1480]. 2°.
106 B 4-7 rariora BAND De oorspronkelijke houten platten zijn met papier beplakt en de oorspronkelijke rug is door een moderne perkamenten rug vervangen.
HERKOMST Door Simon van der Sluys, in 1477 proost en aartsdeken van de Nicolaaskerk te Dordrecht, aan het Domkapittel geschonken.
De Middeleeuwse commentaar op de Bijbel, de Glossa ordinaria, werd in het verleden ten onrechte toegeschreven aan de abt van Reichenau Walafridus Strabo (c. 808-849). tussen de regels van de Bijbelteksten geplaatste aantekeningen (interlineaire glossen) zouden in de 12e eeuw door Anselmus Laudunensis (An-selmus van Laon) zijn opgesteld. Tesamen met een aantal medewerkers is Anselmus echter verantwoordelijk zowel voor de interlineaire glossen, als voor de rondom de Bijbelteksten in de marges geschreven of gedrukte Glossa ordinaria. Tussen beide soorten aantekeningen bestaat in feite geen principieel verschil: de korte aantekeningen werden tussen de regels geplaatst, zodat de gebruiker deze notities in één oogopslag met de tekst kon meelezen.
Ook voor de weergave van andere glossen, zoals de glossen op het Corpus iuris, was deze praktijk gebruikelijk. De tekst in de delen één, twee en vier van het hier getoonde exemplaar opent met een fraai versierde initiaal, in band drie is de eerste pagina uitgescheurd. Simon van der Sluys schonk deze Bijbel aan het
-ocr page 169-HET KAPITTEL VAN SINT PIETER
Domkapittel op voorwaarde dat de banden in de bibliotheek hiervan geketend bewaard zouden blijven. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P P ]
LITERATUUR Hc* 3173; GW 4282; A-vS 136; BMC I 92; Goff (Suppl) B-607; Hubay Augsburg 378; IBH 660; IBP 1038; IDL 834; IGI 1684; Oates 124; Peil 2352; Polain (B) 682.
70 Gregorius, Moralia in Job. Keulen, Conrad Winters de Homburg, vóór 20 september 1479. 2°.
G fol 337 rariora BAND Gladde ige-eeuwse kalfsleren band over de oorspronkelijke platten.
Dit belangrijke moraal-theologische werk van paus Gregorius i circuleerde in de Middeleeuwen in talrijke handgeschreven versies (zie nr. 16); er zijn ook een groot aantal incunabeldrukken van bekend. Hoewel deze uitgave ongedateerd is neemt men op grond van het lettertype aan dat zij na 8 nov. 1476 en vóór 20 september 1479 gedrukt moet zijn. De tekst is gezet in twee kolommen. In dit exemplaar begint elk van de 35 boeken waarin het werk is ingedeeld met een zorgvuldig uitgevoerde penwerkinitiaal in rood, blauw, groen en paars. Simpelere rode en blauwe initialen en rubricering in rood en blauw markeren de verdere indeling. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR HC* 7927; A-vS 263; BMC I 246; Goff G-429; IBH I 473 ; IBP 2492; IDL 2096; Peil 5377; Polain (B) 1714; Ernst Voullième, Der Buchdruck Kölns bis zum Ende des fünfzehnten Jahrhunderts. Bonn 1903, p. xxxvii-xxxix en nr. 508.
71 Baldus de Ubaldis, Super Digesto novo. Milaan, Uldericus Scinzenzeler voor Petrus Antonius de Casteiliono, 27 febr. 1489. 8°. L fol 753^ rariora band Gladde ige-eeuwse kalfsleren band over de oorspronkelijke platten.
Deze verhandeling over het laatste deel van de Digesta (zie nr. 64) is van de hand van de Italiaan Baldus de Ubaldis (ca. 1327-1400), die een leerling was van de eerder genoemde Bartolus de Saxoferrato. Nauwelijks minder bekend dan zijn leermeester, gold hij in zijn tijd als één der grootste geleerden, zowel op het gebied van het kerkelijke als van het Romeinse, d.w.z. burgerlijke recht.
In dit exemplaar begint de tekst met een penwerkinitiaal in rood, blauw en geel. Zoals in die tijd gebruikelijk was bij wetenschappelijke uitgaven liet de zetter ruimte open zowel voor later met de hand aan te brengen rubriektekens tussen de zinnen als voor hoofdletters. Alleen deze laatste zijn aangebracht in rood en blauw. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
literatuur h* 2310; A-vS 84; idl 4535; IGI 9984.
HET KAPITTEL VAN SINT PIETER
Bisschop Bernold stichtte tijdens zijn episcopaat (volgens de traditie gedateerd van 1027-1054) naast de twee reeds genoemde kerken, Janskerk en Paulusabdij,
-ocr page 170-1661
11
HET KAPITTEL VAN SINT PIETER
eveneens de Pieterskerk, waaraan hij een college van waarschijnlijk 30 kanunniken verbond. Ook schonk hij de kerk een handschrift met een verzameling teksten rond St. Martinus van Tours (een z.g. Martinellum), dat thans in de Leidse Universiteitsbibliotheek bewaard wordt (zie nr. 67).
De Pieterskerk, een aan St. Petrus gewijde zuilenbasiliek, werd door Bernold zelf waarschijnlijk als zijn voornaamste kerk gezien: in elk geval liet hij zich hier begraven. Hoewel het gebouw in de loop der tijden een aantal malen op onderdelen werd gewijzigd en beschadigd, geeft zeker het inwendige van de kerk, na de ingrijpende restauratie die in 1970 werd voltooid, een goed beeld van de oorspronkelijke architectuur. Het uiterlijk heeft echter veel van zijn eigenlijke karakter verloren, doordat de beide torens aan de westzijde op het einde van de 17e eeuw werden gesloopt, nadat zij in 1674 door een tornado gedeeltelijk waren vernield. Toen werd tevens het middenschip ingekort. In diezelfde tijd werd ook het naast de zuidelijke toren gelegen bibliotheekgebouw afgebroken; waarschijnlijk was deze librarie in 1674 door van de toren naar beneden vallende brokstukken ernstig beschadigd.
Uit archivalia is bekend dat reeds in de 13e eeuw op het koor van de Pieterskerk geketende boeken bewaard werden. Tussen 1461 en 1465 werd voor de boeken een afzonderlijke ruimte, de zojuist genoemde librarie, gebouwd. De hier ondergebrachte collectie was aanvankelijk niet erg omvangrijk: op vier lessenaars stonden 12 boeken opgesteld. Mettertijd groeide de omvang van de bibliotheek. Herhaalde malen plaatsten de kanunniken opdrachten voor schrijf- en bindwerk bij de fraters van het Hieronymushuis (p. 98-100). In de jaren 1578-79 telde de bibliotheek op zijn minst 35 banden. Op het eerste bevel van de vroedschap in 1581 aan alle kloosters en kapittels hun boeken ter beschikking van de (nog op te richten) Stadsbibliotheek te stellen, reageerden de kapittelheren van St. Pieter niet. Nadat de magistraat dit bevel in een vriendelijker vorm had herhaald, besloot het kapittel op 28 januari 1583 te antwoorden, dat de boeken van de kerk door de beeldenstormers waren vernield. Hiermee spraken zij niet de volledige waarheid: een aantal boeken was bewaard gebleven, dat uit veiligheidsoverwegingen bij een aantal kanunniken was ondergebracht. Toen het enige jaren later duidelijk werd, dat de magistraat naast de Stadsbibliotheek weer zelfstandige kapittel-bibliotheken duldde, werden door het kapittel in 1595-96 de boeken weer opgehaald, ondermeer uit de huizen van de confraters Valerius en Van Asch van Wijk. Tijdens deze onderduikperiode zijn zeer zeker heel wat boeken verdwenen. Zo nam de vroedschap in 1586 boeken uit de kapittelbibliotheek in beslag die aangetroffen werden in de boedel van de overleden kanunnik Verhaer. Waren deze boeken door het kapittel bij hem in bewaring gegeven? Uiteraard liet de vroedschap al deze boeken naar de Stadsbibliotheek brengen. Het hier getoonde handschrift (nr. 72) is waarschijnlijk uit deze boedel afkomstig.
Een aantal bewaard gebleven archivalia, zoals een overzicht van de inkomsten en uitgaven van de bibliotheek uit 1643 hand van de bibliothecaris Gerrit van Wassenaer, geeft ons enig inzicht in het na de heroprichting gevoerde beleid. Bij de collectionering werd zowel aan de nieuwe als aan de oude religie aandacht geschonken: in 1637-38 bijvoorbeeld werd tegelijkertijd met de Statenver-
-ocr page 171-11
HET KAPITTEL VAN SINT PIETER
167
taling een werk van onverdacht katholieke signatuur aangeschaft, de Historia Concilii Tridentini van Pietro Soave Polano. Naar het lijkt stonden Stadsbibliotheek en kapittel niet vijandig tegenover elkaar. Op een verzoek van de eerste bibliothecaris van de stedelijke boekerij, Cornelis Booth, besloot het kapittel op ii juli 1642 de verzamelde werken van Erasmus aan de Stadsbibliotheek af te staan (nr. 74). In 1672 namen de kanunniken, om nog steeds onopgehelderde redenen, het besluit de bibliotheek op te heffen en de boeken middels loting te verkopen. Bij gelegenheid van deze verkoop werd een catalogus vervaardigd, die onlangs door Dr. Geurts uitvoerig werd bestudeerd.
Ondanks deze uitverkoop waren er bij de opheffing van het kapittel toch nog enkele handschriften en drukken in de gebouwen van deze instelling aanwezig. Van de daar aangetroffen handschriften zijn er twee in de collectie van de Universiteitsbibliotheek opgenomen en zes in die van het Utrechtse Rijksarchief. Het eerste van de twee genoemde handschriften van de Universiteitsbibliotheek betreft een Evangelistarium uit de 15e eeuw met de bij de installatie van leden en van bijzondere functionarissen van het kapittel gebruikte eedsformulieren (Hs.416; vgl. voor een dergelijk handschrift uit het kapittel van Sintjan, nr. 49). De tweede codex bevat een juridische tekst, het Liber feudorum, tesamen met het commentaar van de Italiaanse rechtsgeleerde Jac. Alvarotti, gedateerd 1472 (Hs.6o8). Bovendien werden bij de opheffing twee gedrukte werken (o.a. nr. 75) aan de Akademiebibliotheek overgedragen.
Afgezien van deze twee handschriften en twee drukken bezit de Universiteitsbibliotheek nog een aantal boeken, die zeker of met een een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid ooit deel hebben uitgemaakt van de kapittelbibliotheek. Dit betreft het reeds genoemde handschrift dat waarschijnlijk via de boedel van Verhaer in 1586 in de bibliotheek werd opgenomen en de door de kanunniken in 1642 aan de stedelijke boekerij geschonken Erasmus-editie, waarvan eveneens in het voorafgaande sprake was. Van de overige vijf drukken die (waarschijnlijk) uit het kapittel van St. Pieter afkomstig zijn (o.a. nr. 73, 76 en 77), is niet bekend hoe zij in de Stadsbibliotheek terecht zijn gekomen. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR G.G. Calkoen, Beschrijving der St. Pieterskerk te Utrecht. Utrecht [ca. 1906. Handschrift bibliotheek Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht]; E.H. ter Kuile, De romaan-se kerkbouwkunst in de Nederlanden. Herz, en bijgewerkt door C.J.C.A. Peeters en J.F. van Agt. Zutphen 1982, p. 127-35; P-M-M. Geurts, ‘Een catalogus van de bibliotheek van het kapittel van St. Pieter te Utrecht, gemaakt bij de opheffing van deze bibliotheek in 1672. . .’. Archief voor de geschiedenis van de katholieke kerk in Nederland, 22(1980), p. 191-253; C.L. Temminck Groll, ‘De St.-Pieterskerk te Utrecht’. Bulletin knob. 81(1982), p. 75-117.
72* Richardus de Sancto Victore, Commentarius in Apocalypsim. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hs.277
(Utrecht, 2e helft 15e eeuw).
Papier. 119 fol. 288x200 (192 x 115) mm. 41-44 regels. Schrift: hybrida.
Kalfsleren band met driedubbele filetlijnen langs de kanten en de diagonalen (Utrecht, 2e helft 15e
-ocr page 172-168 i
II
HET KAPITTEL VAN SINT PIETER
eeuw). Aan de bovenkant van het achterplat rest van ijzeren beslag voor de bevestiging van een ketting.
Blijkens een mededeling in een i6e-eeuwse hand op het eerste schutblad is dit handschrift aan de bibliotheek van het Kapittel van St. Pieter geschonken door de vicarius Arnoldus van Loenen (f 1561); ‘magister arnoldus de loenen vicarius ecclesie sancti petri dedit hunc librum ecclesie predicte’.
Behalve dat Richard, prior van het bekende Parijse klooster St. Victor (f 1173), belangrijk is door zijn spirituele werk dat een grote invloed heeft uitgeoefend op de latere mystiek en contemplatieve bewegingen, is hij vooral een exegeet. Zijn bijbelcommentaren, waaronder ook dit commentaar op de Apokalyps, zijn beïnvloed door de mysticus-theoloog Hugo van St. Victor (eind iie eeuw) en willen via verklaring van de drievoudige betekenis van de bijbeltekst (de letterlijke, allegorische en mystieke) tot beter begrip komen.
De Proloog op fol. ir begint met een blauwe initiaal (A) met Utrechts penwerk in rood. De overige initialen en lombarden zijn rood waarvan enkele ook van penwerk zijn voorzien. De tekst is geschreven in een duidelijke regelmatige hybrida. De kopiist heeft een vrij dikke pen gebruikt waardoor vooral de vertikale schachten (s en f) opvallen.
De tekst komt in hoge mate overeen met een handschrift uit de bibliotheek van het Kartuizerklooster met dezelfde tekst uit de eerste helft van de 15e eeuw (Hs.276), zo zelfs dat naar alle waarschijnlijkheid aannemelijk gemaakt kan worden dat het Kartuizer handschrift als voorbeeld (legger) heeft gediend voor de kopiist van het hier tentoongestelde handschrift. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR Gumbert, Die Utrechter Kartäuser, p. 192.
73 Johannes Nider, Sermones aurei de tempore et de sanctis cum quadragesimali. [Keulen, Johann Koelhoff de Oudere, ca. 1482]. 2°. E fol 103 rariora BAND Oorspronkelijke kalfsleren stempelband uit een Utrechtse binderij. De platten zijn door driedubbele filetlijnen verdeeld in ruitvormige vlakken, waarin twee stempels meermalen zijn afgedrukt.
Deze prekenbundel van de Dominicaner moraal-theoloog Johannes Nider (zie ook nr. 19) begint met de ‘Sermones de tempore’, d.w.z. de preken voor de zonen weekdagen van het jaar en voor de feesten die de gebeurtenissen uit het leven van Christus memoreren; hierna volgt het ‘Quadragesimale’; een verzameling preken voor de vastentijd; het laatste gedeelte bevat de ‘Sermones de sanctis’: de preken voor de feestdagen der heiligen.
De tekst van de eerste preek begint met een gedecoreerde initiaal in blauw, rood en groen. Op de daarvoor opengelaten plaatsen zijn kleinere, soms opengewerkte initialen in blauw en rood aangebracht. Veelal is het rood overgeschilderd met (inmiddels geoxydeerd) zilver. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR Cop 4416; VK 862; A-vS 341; Goff N-220; IDL 3406; Polain (B) 2881 ; Hulshof-Schretlen p. 8 en PI. II nr. i8, 19.
-ocr page 173-II
het kapittel van sint PIETER
niff/T- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘\.... ■
■»►’3« nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fàntio
‘1'^T nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Pr,.^ nbsp;nbsp;,
rtftntnet, „a’/
ve Ifrtln'it^ eitffftK--ti^M a«i*wt2p quot;nfiC tfiM nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- nffirttT
72 nbsp;nbsp;HS.277, fol.ir
-ocr page 174-170
II
HET KAPITTEL VAN SINT PIETER
74 Desiderius Erasmus, Opera omnia. 9 Din. (8 Banden). Bazel, Hieronymus Frohen en Nicolaus Epis-copius, 1540. 2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;F £0171-78
BAND Dl. i is gebonden in een moderne halfleren band over de oorspronkelijke platten. De banden om de overige delen zijn omstreeks 1552 door de Utrechtse binder Michael Hendricksz. in opdracht van het kapittel vervaardigd. De banden zijn met drie rolstempels versierd: op de buitenrand met een stempel met drie keizerskoppen, op de binnenrand met drie naakte engeltjes en op het middenstuk met zes Bijbelse taferelen. Bij alle delen ontbreekt het beslag op voor- en achterplat; op het voorplat van de banden is de titel telkens onder een hoornen venster aangebracht. Bij de hier getoonde band om Dl. 4 is het oorspronkelijke beslag (met de pootjes) op de zijkanten van de platten bewaard gebleven. Verder bezit deze band nog steeds bovenaan het achterplat het oog ter bevestiging van de ketting.
HERKOMST Op verzoek van de bibliothecaris van de Stadsbibliotheek, Cornelis Booth, door het kapittel op II juli 1642 afgestaan.
In zijn eerste testament (22 januari 1527) nam Erasmus uitvoerige aanwijzingen op voor een posthume uitgave van zijn verzamelde werken; bovendien reserveerde hij een aanzienlijk deel van zijn vermogen voor dit doel. Na verloop van tijd echter veranderden zijn gedachten en in zijn laatste testament (12 februari 1536) komen geen aanwijzingen meer voor met betrekking tot een editie van de verzamelde werken en wordt hiervoor uit de nalatenschap ook geen geld meer gereserveerd. De executeurs van het testament, Bonifacius Amerbach en de drukkers Hieronymus Froben en Nicolaus Episcopius, namen echter op eigen gezag de zorg voor een posthume uitgave van Erasmus’ werken op zich. De potentiële geldschieters bleken echter niet bereid het risico voor deze grootscheepse onderneming te dragen; vermoedelijk hebben de beide drukkers toen alle financiële risico’s voor eigen rekening genomen. Zij brachten eerst die delen op de markt die een commerciëel succes beloofden te worden; de brieven (Dl. 3, 1538), de Adagia en het Nieuwe Testament (Dl. 2 en 6, 1539). Deze drie delen werden inderdaad goed verkocht; het hier beschreven exemplaar bevat van deze delen uitgaven die op de titelpagina weliswaar het jaar 1540, maar in het colofon 1541 of 1542 vermelden.
Een voorwoord voor de Opera omnia werd geschreven door Beatus Rhenanus, terwijl de uitgave zelf vermoedelijk door Sigismund Gelenius, een medewerker van de firma Froben, werd verzorgd. Toen men aan deze onderneming begon, leek de vraag hoe het werk ontvangen zou worden moeilijk te beantwoorden: E-rasmus had immers in het geloofsconflict nooit volledig partij willen kiezen. Desondanks werden de Opera omnia in 1543 in Milaan met toestemming van de stad-
-ocr page 175-II
HET KAPITTEL VAN SINT PIETER
houder van keizer Karei v verbrand, tesamen met het werk van Luther. [P,P.] LITERATUUR Desiderius Erasmus, Opera omnia Dreiderii Erasmi. Ordinis primi, tomus primus. Amsterdam 196g, p. vii-x; Erasmus en zijn tijd. Rotterdam 1969 (tentoonstellingscatalogus Museum Boymans-van Beuningen Rotterdam), nr. 552; Erasmusdrucke des 16. Jahrhunderts m Bayerischen Bibliotheken. Ed. I. Bezzel, Stuttgart 1979 (Hiersemann Bibliographische Handbücher, i) nr. 1, 3, 5-7, 11-12, 14 en vgl. 8; Hulshof-Schretlen, p. 33-34 en PI.
XXVI.
75* Hugo Spechtshart, Flores musicae. [Straatsburg, Johan Prüss, ca. 1492?]. 4°. F qu 348'* rariora BAND ige-eeuwse schapeleren band over de oorspronkelijke platten.
Hugo Spechtshart (ca. 1285-ca. 1359) schreef met zijn Flores musicae een leerboek voor de Gregoriaanse kerkmuziek, waarvan verschillende incunabeldrukken zijn verschenen. Het hier getoonde exemplaar behoort tot de derde druk; deze kwam in Straatsburg bij Johann Prüss van de pers. Op de titelpagina en op fol.ôv is eenzelfde houtsnede ter grootte van één pagina afgedrukt. Op deze houtsnede is op de voorgrond een i5e-eeuwse smederij afgebeeld, waarin een grote hamer door waterkracht wordt aangedreven. Twee smeden (gezel en leerling?) bewerken het ijzer verder met kleine hamers. Op de achtergrond staat een figuur die hamers van verschillend gewicht tegen elkaar afweegt om het verband te kunnen vaststellen tussen de zwaarte van de hamer en de hoogte van de tonen die de smeden ermee voortbrengen. Naar alle waarschijnlijkheid moet deze figuur Pythagoras voorstellen, van wie men gedurende de Middeleeuwen aannam dat hij zijn muziektheorie o.a. met behulp van hamergeluiden had ontwikkeld. Buiten de smederij beitelt de Bijbelse figuur Tubal (ook wel Jubal), de vader van de muziek (Genesis 4:21), muziekschrift op de schacht van zuilen, waarvan de een van baksteen en de ander van marmer is gemaakt. Zo zou volgens hem, wanneer de aarde door water en vuur verwoest zou worden, de muziek niet vergaan. Immers de marmeren zuil zou het water en de bakstenen het vuur doorstaan!
[P.P.]
LITERATUUR HC * 7173; A-vS 325; BMC 1 I26; Goff F-219; IBP 2888; IDL 4155; IGI 4925.
76 JusTiNiANUs, Institutiones. Met de Glossa ordina-ria van Franciscus Accursius. Bazel, Michael W.enssler, i486. 2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;L fol 279 rariora
BAND Oorspronkelijke kalfsleren band, met ruitpatroon van driedubbele filetlijnen.
De Institutiones werden evenals de Digesta (nr. 64) in opdracht van de Oost-Ro-meinse keizer Justinianus opgesteld. Het werk is een compilatie van gecodificeerde teksten van door vroegere keizers uitgevaardigde verordeningen met wetskracht. Het feit dat er 75 incunabel-edities van bekend zijn, kan als maatstaf beschouwd worden voor het grote belang van dit standaardwerk op het gebied van het Romeinse recht. Het merendeel van bovengenoemde uitgaven is voorzien van de Glossa ordinaria van de Florentijnse rechtsgeleerde Franciscus Accur-
-ocr page 176-I72I
II HET KAPITTEL VAN SINT PIETER
75 F qu 348' rariora, fol.AGv
II
HET KAPITTEL VAN SINT PIETER
173
sius. Dit geldt ook voor deze uitgave, de vijfde die sedert 1476 bij Michael Wenssler verscheen.
De pagina-indeling is zoals in die tijd gebruikelijk bij becommentarieerde uitgaven: de eigenlijke tekst van de Institutiones wordt omgeven door de in een kleinere letter gezette, zeer uitgebreide glossen. De hoofdstuktitels in de tekst zijn in rood gedrukt. Rode en blauwe initialen en paragraaftekens zijn later met de hand aangebracht. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR H* 9517 - H 95I 6; GW 7612; A-vS 467; BMC III 730; GoffJ-528; IBP I726; IDL 2791; Polain (B) 2351.
77* Band van: Gratianus, Decretum cum apparatu Bartholomaei Brixensis et Johannis Demecae. Venetië, Baptista de Tortis, i augustus 1500. 2°
L fol 266 rariora HERKOMST Uit het bezit van Everardus ten Busche, kanunnik van St. Pieter; door hem mogelijkerwijs verworven uit de bibliotheek van Gerard van den Toorn, deken van St. Pieter in 1510 (vgl. Inc. 42 en 268). Door Ten Busche gelegateerd(?) aan het kapittel; vóór 1670 opgenomen in de collectie van de Stadsbibliotheek.
Oorspronkelijke kalfsleren band uit een Noord- (evt. Zuid-) Nederlandse binderij. De band is op zes ribben genaaid en de oorspronkelijke, nu overgeplakte kappen zijn bestoken. Op voor- en achterplat zijn binnen een patroon van driedubbele filetlijnen vier stempels afgedrukt. Eén van deze stempels, een draak binnen een driehoek, wordt in de literatuur als een Zuidnederlands stempel beschouwd. Op het voor- en achterplat is verder een stempel afgedrukt dat de Utrechtse stadspatroon St. Maarten, gezeten op een paard, voorstelt; het lijkt derhalve zeer waarschijnlijk dat het boek voor een Utrechter (Gerardus van den Toorn of Everardus ten Busche?) is gebonden. Hoewel bekend is dat vanuit Utrecht in deze jaren boeken op bestelling in Antwerpen werden gebonden, lijkt het meer voor de hand liggend dat een Utrechts binder over een stempel met St. Maarten beschikte, dan een binder in de Zuidelijke Nederlanden. Naast de twee genoemde stempels komen op de band nog voor een draak in een rechthoek en een bloem in een cirkel. De zijkanten van de platten zijn met oorspronkelijk beslag versterkt; van de oorspronkelijke sloten zijn alleen de twee hechtplaatjes op het achterplat bewaard gebleven. De overige delen van het slot zijn bij een vroeg 2oe-eeuwse reparatie van de band aangevuld. Bij deze reparatie zijn bovendien op voor- en achterplat nieuwe stukken leer in een afwijkende kleur ingezet en is de rug met een strook leer overgeplakt.
De oorspronkelijke knoppen (vier op het voor- en vier op het achterplat) zijn alle verdwenen. Op het achterplat zijn niet alleen de gaten van de bevestiging van deze knoppen zichtbaar, maar eveneens twee gaten aan de benedenzijde van het plat, die na de verwijdering van ketting en kettingoog zijn achtergebleven. Deze
-ocr page 178-'71
11
HET KAPITTEL VAN SINT PIETER
-ocr page 179-11
HET KAPITTEL VAN SINT SALVATOR
ketting moet aangebracht zijn toen het boek uit het privébezit van Ten Busche naar de bibliotheek van het kapittel overging. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P P ]
LITERATUUR H* 7919; Goff G-392; A-vS 257; IBP 247 I ; IDL 2O53; IGI 4417; Poi.Un (B) 169O; Hulshof-Schretlen, p. 15 en PI. ix, 7-10.
HET KAPITTEL VAN SINT SALVATOR
De aan Salvator (Christus) en Bonifatius gewijde Salvatorkerk, die ook wel de kerk van Oudmunster wordt genoemd, bevond zich in de zuidwestelijke hoek van het huidige Domplein. Kort na 690 door Willibrord gesticht, werd deze kerk, na de verwoesting door de Noormannen in de negende eeuw, door bisschep Balderik herbouwd, tesamen met de door de Noormannen eveneens verwoeste Maartenskerk. De na de hervorming buiten gebruik gestelde Salvator werd in de jaren tussen 1582 en 1587 op last van de Staten geheel gesloopt en de daarbij vrijgekomen materialen werden gebruikt voor de fortificatie van de stad. Uit documenten, afbeeldingen en gedeeltelijke opgravingen is de globale vorm van het gebouw bekend. De kerk vormde tesamen met de St. Maarten een dubbelkathedraal die door één kloostergemeenschap (later kapittel) werd bediend, die uit een onverdeeld vermogen haar inkomsten putte. Vermoedelijk functioneerde de Maartenskerk als de gemeentekerk, terwijl in de Salvator de bisschop zijn representatieve taken (o.a. rechtspraak, doopsel, vormsel en priesterwijding) uitvoerde. In deze laatste kerk werden de bisschoppen dan ook begraven. De gemeenschap rond deze dubbelkathedraal werd in de loe eeuw in twee afzonderlijke kapittels gesplitst, hoewel een definitieve scheiding van de goederen eerst tussen 1050 en 1108 tot stand kwam. Bij de splitsing in twee kapittels ging de kathedrale status geheel over op de Maartenskerk en het daaraan verbonden Domkapittel.
In 1378 werd door het kapittel van St. Salvator aan de zuidzijde van het koor, in het gebouw waar ook de kapittelkamer was ondergebracht, een biblio-theekruimte ingericht. Uiteraard beschikte het kapittel ook vóór deze tijd reeds over een boekencollectie. Zo weten wij uit een inventaris van 1369 dat toen in de sacristie 34, voornamelijk liturgische, boeken werden bewaard. Op het koor lagen, met het oog op het koorgezang, nog zo’n 15 à 20 handschriften. Ook in andere ruimten van het kapittelcomplex werden handschriften bewaard: in totaal beschikte het kapittel in 1369 over ca. 80 boeken. Onbekend is welk deel hiervan in 1378 in de toen ingerichte librarie werd geplaatst. Waarschijnlijk betrof dit ca. 40 boeken. De liturgische boeken zullen nog wel steeds op het koor en in de sacristie bewaard zijn. In de loop van de 15e eeuw werd de bibliotheekcollectie aanzienlijk uitgebreid. De ruimte werd dan ook te klein en in 1454 werd daarom de kapittelkamer bij de librarie getrokken. In 1523 werd de bibliotheek in haar geheel verplaatst naar de voormalige sacristie aan de noordzijde van het koor.
Zoals uit de talloze posten in de kapittelrekeningen voor schrijf-, illuminatie- en bindwerk blijkt, moet de bibliotheek zeer rijk zijn geweest. Met name in de 15e
-ocr page 180-176
II
HET KAPITTEL VAN SINT SALVATOR
eeuw werd zij vele malen met legaten van overleden kanunniken verrijkt. De boeken werden niet uitsluitend door de kapittelheren gebruikt; ook mensen van buiten hadden toegang tot de bibliotheek. Het uitlenen van boeken gebeurde slechts bij hoge uitzondering. Zo kreeg de arts Judocus Wilhelmus van Bruns-wijck in 1470 toestemming een medisch werk uit de bibliotheek te lenen. Qua inhoud moet dit werk in de bibliotheek een uitzondering zijn geweest. Naast theologisch bevatte de collectie bijna uitsluitend historische, literaire en juridische teksten.
Op het verzoek van de vroedschap om de boeken van het kapittel in te leveren, antwoordden de kanunniken dat hun kleine [!] bibliotheek tijdens de beeldenstorm grotendeels was verbrand en dat het restant van de collectie daarna her en der verspreid was geraakt. Aan dit bericht hechtte de magistraat weinig geloof. Op 29 januari 1584 verzochten de stedelijke bestuurders nogmaals om de boeken van het kapittel. De kanunniken antwoordden in dezelfde geest als voordien, maar toonden zich nu wel bereid de lessenaars aan de Stadsbibliotheek af te staan. De overdracht hiervan is echter nooit geëffectueerd.
Uit veiligheidsoverwegingen had het kapittel intussen de (bewaard gebleven) boeken bij een aantal kanunniken en bij andere aan het kapittel verbonden personen in bewaring gegeven. Toen duidelijk was dat de vroedschap de confiscatie van de kapittelbibliotheken als een verloren zaak beschouwde, werden deze boeken, althans voor een aanzienlijk gedeelte, weer naar het kapittel teruggebracht. Niets wijst erop dat het kapittel, dat na de afbraak van de Salvator een deel van de voormalige Paulusabdij kreeg toegewezen, hier een nieuwe volwaardige bibliotheek heeft ingericht. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de boeken uiteindelijk onder de kanunniken zijn verkocht. Daartoe werd zowel in 1624 als in 1627 een besluit genomen.
Bij de opheffing van het kapittel in 1811 werden derhalve slechts vijf handschriften en één band met twee i6e-eeuwse drukken aangetroffen. De handschriften zijn opgenomen in het Rijksarchief te Utrecht, terwijl in de Universiteitsbibliotheek de twee i6e-eeuwse drukken (nr. 78) het enige overblijfsel van de bibliotheek van Oudmunster vormen. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR G.G. Calkoen, De Burch van Utrecht en haar naaste omgeving. Aantekeningen en beschouwingen omtrent de Kapittelkerk van St. Salvator of Oude Munsterkerk na circa 1220. Utrecht 1914 [handschrift bibliotheek Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht]; E.J. Haslinghuis en C.J.A.C. Peeters, De Dom van Utrecht. ’s-Gravenhage 1965 (De Nederl. monumenten van geschiedenis en kunst, dl. 2, le st., afl. 2), p. 145-153; F. Keiner, ‘Het vervaardigen van liturgische boeken voor het kapittel van Oudmunster in het laatst der 14e eeuw’. Jaarboekje van Oud-Utrecht, 1945-46, p. 94-104; C.J.A.C. Peeters, ‘De oudste bisschopskerken van Utrecht’. Feestbundel F. van der Meer. Amsterdam enz. 1964, p. 73-119; W.J.A. Visser, ‘De bibliotheek van het kapittel van Oudmunster in de i6e eeuw’. Archief voor de geschiedenis van hel aartsbisdom Utrecht, 58(1934), p. 177-182.
78* Theatrum Musicum. Leuven, Petrus Phalesius, 1563. 2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;AA fol 28' rariora
-ocr page 181-Ad/êcufidim b ft nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;R A T A I b b a. . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. . . ,, .
,.. -, irrrnrrrH ffr rrrr irrrrrr fmrr rrrr
™rr 1 rrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrr
2tï!ï--1 ? ÎÎL f * ~ -’fl—*lt;gt;A**1***^»f- ' *-^****’irï*quot;
78 AA fol 28 rariora, fol.56v-57r
pq:^frrrrA mrR
‘fr- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;---- f , nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fl j.—__•--■»—f
r R rw rrrrrrrr R^r i-rrtrr r R*rrrrr m rr r rr i.r.R .ff?
m rrmrrr rp h? ff? R r rrn rrnrrir^^m
-ia» —'
HET KAPITTEL VAN SINT SALVATOR
'ü
1781
11
HET KAPITTEL VAN SINT SALVATOR
BAND ige-eeuwse schapeleren band over de oorspronkelijke platten.
HERKOMST Het hier getoonde werk draagt uitsluitend het stempel ‘Domeln-Archief te Utrecht’. Het tweede werk uit dezelfde band is echter blijkens een vermelding op de titelpagina in het bezit geweest van een verder niet met voorletters aangeduid lid van de familie Van Renesse. Omdat alle werken in deze band naar alle waarschijnlijkheid reeds in de i6e eeuw met elkaar verenigd waren, zal ook de hier getoonde druk oorspronkelijk wel uit het bezit van Van Renesse afkomstig zijn en via hem bij het kapittel van Oudmunster terecht zijn gekomen.
Petrus (i) Phalesius werkte tussen 1542 en 1577 als uitgever en boekhandelaar te Leuven. Al snel specialiseerde hij zich in het uitgeven van muziekwerken. Aanvankelijk schakelde hij hiervoor gevestigde drukkers in, maar in 1551 kreeg hij zelf toestemming een muziekdrukkerij in te richten. Het Theatrum musicum uit 1563 bevat luitmuziek, die deels een bewerking is naar geestelijke en wereldlijke liederen. In het laatste gedeelte, waarvan hier twee pagina’s worden getoond, staat muziek voor twee luiten afgedrukt. Om ervoor te zorgen dat beide muzikanten hun deel van de partituur goed kunnen volgen, is de muziek op de rechterpagina ondersteboven afgedrukt. Zitten de luitspelers nu tegenover elkaar, met het Theatrum musicum tussen zich in, dan kunnen beiden zonder elkaar te hinderen hun eigen partij lezen.
In deze band is eveneens van dezelfde drukker gebonden het tweede deel van de Hortus Musarum, die muziek voor luit en zangstem bevat. Verder is de band opgevuld met papier waarop notenbalken zijn afgedrukt. Een waarschijnlijk i6e-eeuwse gebruiker heeft op twee van deze folia enkele melodieën genoteerd. Het wekt enige verbazing een boek met wereldlijke muziek in een kapittel(biblio-theek) aan te treffen. Wellicht heeft dit werk deel uitgemaakt van een grotere schenking (door de op de tweede titelpagina genoemde Van Renesse?) aan het kapittel en is het, als een werk dat in feite niet binnen de collectie paste, in een vergeten hoekje terechtgekomen. In elk geval heeft men het ook bij de opheffing van de kapittelbibliotheek over het hoofd gezien. Het boek is waarschijnlijk door Van Renesse en de zijnen, gelet op de vele gebruikssporen, frequent benut om eruit te musiceren. In elk geval was het luitspel, ook in Utrecht, in de tweede helft van de i6e eeuw bij de gegoede burgerij zeer populair. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR A. Rouzct, Dictionnaire des imprimeurs, libraires et éditeurs Belges des xve et XVK siècles. Nieuwkoop 1975. (Collection du Centre national de l’archeologie et de l’histoire du livre, 3), p. 172-73.
-ocr page 183-Ill
Oude drukken afkomstig uit twee grote legaten uit het begin van de zeventiende eeuw
-ocr page 184-i8o|
HET LEGAAT VAN
MR. EVERT VAN DE POLL
In 1602 overleed in zijn geboorteplaats Utrecht de advocaat van de Staten, Mr. Evert van de Poll. Nadat hij op i januari 1580 als student was ingeschreven aan de universiteit te Leiden, verliet hij deze een aantal jaren later als doctor in de beide rechten. Daarop vervolgde hij zijn studie aan de universiteit te Heidelberg, waar hij zich op 15 november 1587 aanmeldde als Eberhardus Pollio. Na zijn terugkeer naar zijn geboorteplaats werd hij benoemd tot advocaat van het Hof van Utrecht en tot landsadvocaat van dit gewest.
Bij testament van 10 augustus 1602 had hij bijna zijn gehele vermogen bestemd voor de inrichting en het onderhoud van een werkhuis, waar bedelaars een eerlijk handwerk konden verrichten, zodat zij in elk geval van de straat werden gehouden. Door deze armenzorg en bestrijding van bedelarij hoopte Van de Poll de criminaliteit in de stad te doen afnemen. Het Werkhuis werd in 1604 ingericht in het voormalige Karmelietenklooster aan de noordzijde van het Nicolaaskerk-hof. In 1615 werd het verplaatst naar het voormalige Nicolaasklooster, aan de westzijde van het Nicolaaskerkhof. Hierin was tevens het Staten- en Stadstuchthuis ondergebracht. Omdat het grootste gedeelte van de arbeid in het Werkhuis uit spinnen bestond, werd deze inrichting ook wel het Spinhuis genoemd.
Zijn boeken vermaakte Van de Poll aan de stad, opdat iedere burger er profijt van zou kunnen hebben. De vroedschap zag echter meer in de bestrijding van bedelarij dan in een wel voorziene Stadsbibliotheek en adviseerde de executeurs de boeken te verkopen en de opbrengst hiervan aan het Werkhuis ten goede te laten komen. Een aantal maanden later kwam de raad op dit besluit terug en werden de boeken alsnog geaccepteerd. Een drietal bestuurders, waaronder de twee met de inventarisatie van de in 1584 ingerichte stadsbibliotheek belaste schepenen, namen de boeken in ontvangst en plaatsten deze in de stedelijke boekerij op het koor van de Janskerk. Zij kregen van de raad toestemming om voor deze nieuwe aanwinst een aantal vurehouten kasten te laten vervaardigen, maar dat moest dan wel zo goedkoop mogelijk geschieden.
Het legaat omvatte zo’n 800 à 1000 banden; de stedelijke bibliotheek groeide hierdoor plotseling met meer dan 100%, van ca. 600 tot ca. 1400 à 1600 delen. Daar heel wat banden meer dan één werk bevatten, lag het aantal beschikbare titels heel wat hoger. Uiteraard bezat de rechtsgeleerde Van de Poll vele juridische werken; van de ca. 600 titels op dit vakgebied worden er hier twee getoond (nr. 82 en 86). Naast deze juridische titels waren vooral theologische (o.a. nr. 80), literaire (o.a. nr. 84 en 85) en historisch-geografische werken (o.a. nr. 83) voorhanden, met respectievelijk ca. 320, 280 en 250 titels. Ook bezat Van de Poll een niet onaanzienlijk aantal boeken op filosofisch en op natuurwetenschappelijk terrein. Uit de samenstelling van de collectie blijkt, zeker door de aanwezigheid van Franse, Italiaanse, Latijnse en Griekse literatuur, een grote belangstelling voor het humanisme, die Van de Poll zeer zeker ontwikkeld zal hebben onder invloed van zijn leermeester Justus Lipsius, bij wie hij, als student in Leiden, een tweetal
-ocr page 185-Ill
HET LEGAAT VAN DE POLL
jaren in huis woonde. Lipsius heeft hoge verwachtingen van zijn leerling gekoesterd.
Gezien de vriendschappelijke verhouding die er tussen beide geleerden bestond, is het niet verwonderlijk dat Lipsius een aantal van de door hem geschreven werken aan Van de Poll ten geschenke gaf (o.a. nr. 8i). Van de Poll onderhield eveneens contacten met andere belangrijke tijdgenoten; zo schonk Hugo de Groot een exemplaar van zijn eerste Bijbelse tragedie aan de Utrechtse advocaat (nr. 85). Verder bezat Van de Poll een aantal boeken, die oorspronkelijk uit Utrechtse kloosters afkomstig waren en bij de confiscatie van de kloosterbibliotheken waarschijnlijk aan de aandacht van de vroedschap waren ontsnapt. Het grootste gedeelte van de werken heeft hij waarschijnlijk verworven via zijn oom, de landsadvocaat Floris Thin (o.a. nr. 80 en 82). Hoe deze aan die boeken kwam, is onduidelijk. Het overgrote deel van zijn bibliotheek heeft Van de Poll echter zelf aangekocht. Daartoe hield hij nauwkeurig bij welke boeken elk jaar op de Buchmesse te Frankfurt werden aangeboden (nr. 79).
In 1602 verschoof binnen de stadsbibliotheek zo het accent van het geschreven naar het gedrukte boek. Dit zo omvangrijke legaat immers telde slechts vijf handschriften. Bestond de stedelijke collectie aanvankelijk uitsluitend uit theologische, niet al te recente literatuur, nu kon zij bogen op een breed georiënteerde, actueel-wetenschappelijke verzameling.
In de loop der tijden is een aantal boeken uit het legaat verkocht of zoekgeraakt, maar verreweg het grootste gedeelte van de bibliotheek van Evert van de Poll is tot op de dag van vandaag in de Universiteitsbibliotheek bewaard gebleven.
[P.P.]
LITERATUUR Bibliothecae Trajectinae catalogus. Utrecht 1608; A. Hulshof, ‘Een en ander over de bibliotheek van het regulierenklooster te Utrecht’. Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen, 8(1910), p. 17-48, m.n. 46-48; A. Hallema, ‘Het Werkhuis van Mr. Evert van de Poll en de bestrijding der werkloosheid te Utrecht in den aanvang der 17e eeuw’. Tijdschrift voor armwezen, maatschappelijke hulp en kinderbescherming, 4(1925), p. 645-47, 661-63 en 682-83; Justus Lipsius, Ivsti Lipsii epistolae. 1564-1583. Uitgeg. door A. Gerlo, M.A. Nauwelaerts en H.D.L. Vervliet. Brussel 1978 (Ivsti Lipsi Epistolae, i); S. Muller Fz, Catalogus van de bij het stads-archief bewaarde archieven. Ie afd. De aan de stad Utrecht behoorende archieven, A: Gilden, broederschappen en godshuizen. Utrecht 1911, p. 96-102; NNBW, 2(1912), kol.114-15.
79* Catalogus novus nundinarum autumnalium Fran-COFORTI AD Moenam ANNO M.D.L.xxxiii. Frankfurt a.M., Peter Schmid, [1583]. 4°. C qu 124' rariora BAND Gladde perkamenten band.
Sedert de Augsburgse uitgever Georg Willer er in 1564 mee begon, publiceerden enkele belangrijke Duitse uitgevers catalogi van de boeken die te koop aangeboden werden op de halfjaarlijkse boekenbeurzen die gehouden werden in Frankfurt, en later ook in Leipzig. In Frankfurt lag toen het accent met name op de katholieke literatuur, in Leipzig werden vooral protestantse werken aangeboden. Vanaf 1598 werden in opdracht van het stadsbestuur van Frankfurt officiële catalogi gepubliceerd, die zich omstreeks 1630 een monopoliepositie wisten te ver-
-ocr page 186-182
111
HET LEGAAT VAN DE POLL
catalogvs nows
NVNDINARVM AVTVMNALIVM FRANCOFOR-TI AD MOENVM.ANNO M. D. LXXXIII. cclcbratarum;eorumfcilicetlibroruin,qui hoc fem eft ri, partim omnino noui, partim dcnuovclforma, vel loco, àprioribascditionîbusdiuerfijvelacceifioncaliqua locuplctiorcs, in lucem prodicrunt, amp;his nundinis venales fucrunt
expofiti,
APVXi 'lOAN'^'EU GEQ^GIVM FOJlt;TEX-htuhiumt ThobiatuLutz^ mifnconfirtemyctu^amp;’ lam Anguß-anumi 'vttMles hAbentur»
‘Scr jef^nuß nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»eh
d^e in Diefer
am SOîaçttZjum (idl new/aum nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;au^fttu
fftn/bvf 454n« (BórgtnPörKnDa^ t ennbC|*««
bioe nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ogfpHrj
5« pftlxn.
in tgt;ff Ärpfo-Kc^ Jranri^ort'am irtjifn/ ïiHr^ptKröq””'^»
c qu 124’ rariora, titelpagina
-ocr page 187-Ill
HET LEGAAT VAN DE POLL
overen. De beurzen werden in voor- en najaar gehouden en vormden al spoedig het belangrijkste distributiecentrum voor de Europese boekproduktie. De ‘Frankfurter Buchmesse’ wordt sinds de tweede wereldoorlog iedere herfst gehouden en geldt weer als het trefpunt bij uitstek voor uitgevers, boekhandelaren en boekenliefhebbers uit alle landen.
Dit exemplaar maakt deel uit van een verzamelband die catalogi van verscheidene uitgevers uit de jaren 1583-1600 bevat. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR J.A. Gruis, ‘Sixteenth-century and seventeenth-century Frankfurt and Leipzig fair catalogues in three Dutch libraries.’ Quaerendo, 8(1978), p. 45-52; G. Schwetschke, Codex nundinarius. [Halle 1850; reprint Nieuwkoop 1963].
80 Eusebius Caesariensis, Historia ecclesiastica. Vertaald door Tyrannius Rufinus. Mantua, Johannes Schallus, [niet vóór 15] juli 1479. 2°.
H fol 236 rariora BAND i5e-eeuwse kalfsleren band over houten platten; op voor- en achterplat is een patroon van driedubbele filetlijnen aangebracht.
HERKOMST Aanvankelijk in het bezit van Bernardus de Haerlem, kanunnik van St. Salvator; uit diens bezit (?) verworven door de landsadvocaat Floris Thin en via deze terechtgekomen in de boekerij van zijn neef en executeur testamentair Evert van de Poll.
Eusebius van Caesarea (ca.263 - ca.340), de ‘vader van de kerkgeschiedenis’, werkte aan de door Origines gestichte school van Caesarea in Palestina. Voor zijn geschriften putte hij veel materiaal uit de enorme bibliotheek van Pamphi-lius en uit die van bisschop Alexander te Jeruzalem. Omstreeks 313 werd hij bis-schop van Caesarea, de Romeinse hoofdstad van Palestina. In zijn Historia eccle-siaslica verhaalt hij de geschiedenis van de oudste tijden van de kerk. In de discussies over het Arianisme, waarbinnen de goddelijkheid van Christus een centraal strijdpunt vormde, bleef Eusebius een gematigd Ariaan. Zijn werk werd derhalve door niet-Arianen met veel kritiek overladen. In 402 werd de Historia door Tyrannius Rufmus van Aquilea vanuit het Grieks in het Latijn vertaald. Deze vertaling verscheen in 1474 bij de Utrechtse drukkers Nicolaus Ketelaer en Gherardus de Leempt voor het eerst in druk. Vervolgens kwamen er bij andere drukkers vóór 1500 nog vijf edities van dit werk van de pers, waaronder de hier getoonde die in 1479 in de tweede helft van de maand juli te Mantua door Johann Schall werd gedrukt. Het door hem hiervoor gebruikte Romeinse lettertype is bijna identiek aan een in dezelfde tijd te Bologna door de drukker Johann Schriber gebruikt type.
Het hier getoonde exemplaar is van rode en blauwe paragraaftekens voorzien. In het voorwerk en aan het begin van elk boek is deze incunabel versierd met rood, groen en blauw gedecoreerde initialen. Een vroege gebruiker heeft met de pen correcties in de gedrukte tekst aangebracht, waarbij de oorspronkelijke tekst
-ocr page 188-i84
III
HET LEGAAT VAN DE POLL
in de meeste gevallen is weggekrast. Zo is op fol.ior ondermeer het opschrift boven het voorwoord gewijzigd: de drukker schreef de Prefatio aan de vertaler Rufi-nus toe, maar in de ogen van de corrector heeft Eusebius zelf het voorwoord geschreven. Met betrekking tot het auteurschap van dit voorwoord stemmen de verschillende incunabeledities niet met elkaar overeen: de editio princeps schrijft het voorwoord toe aan Eusebius, de daarop volgende druk aan Hieronymus en de overige vier vóór 1500 verschenen edities aan Rufmus. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR HC* 6711 ; GW 9437; A-vS 2l8; BMC VII 933; Goff E-127; IBH 1280; IBP 2094; iDL 1743; iGi 3762; Peil 4638; Polain (B) 1428.
81 Justus Lipsius, Politicorum sive civilis doctrinae libri sex. Leiden, Plantiniana, Franciscus Raphe-lengius, 1589. 4°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;K qu 29
BAND i9e-eeuwse halfleren band over kartonnen platten.
HERKOMST Door Justus Lipsius aan Evert van de Poll geschonken.
Justus Lipsius (1547-1606) was een Zuid-Nederlandse humanist, filoloog, historicus en wijsgeer. Katholiek opgevoed in Leuven, ging hij over tot het Calvinisme toen hij in 1579 werd benoemd tot hoogleraar in de geschiedenis aan de in 1575 opgerichte universiteit van Leiden. Hier schreef hij in de jaren 1583-1588 zijn Po-liticorum sive civilis doctrinae libri sex, bedoeld als een wetenschappelijke verhandeling waarin hij zijn staatkundige theorieën uiteenzette. Met name zijn stelling-name tegen de vrijheid van godsdienst bezorgde hem vele vijanden in gezaghebbende Noord-Nederlandse kringen. In 1591 keerde hij terug naar Leuven en verzoende zich weer met het katholicisme.
Blijkens een eigenhandige opdracht op de titelpagina heeft Lipsius dit exemplaar geschonken aan zijn vriend en (voormalige) huisgenoot Evert van de Poll.
[L.K.-B.] LITERATUUR Jason Lewis Saunders, Justus Lipsius, the philosophy of Renaissance stoicism. New York 1955, p. 27-34.
82 Guido Papa, Decisiones parlamenti Dalphinalis Gratianopolis. [Lyon, erven Jacques de Giunta], 1534. 8°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;L. oct. 177
BAND Oorspronkelijke Franse kalfsleren stempelband. Op voor- en achterplat is een plaatstempel aangebracht bestaande uit twee, door een strook gescheiden, identieke panelen, omgeven door driedubbele filetlijnen.
HERKOMST Uit de collectie van de landsadvocaat Floris Thin in het bezit gekomen van zijn neef en executeur-testamentair Evert van de Poll.
Guido Papa (ca. 1410-1480) werd in Lyon geboren. Hij legde zich daar toe op de rechtenstudie, die hij in Pavia voortzette om aldaar in 1430 tot doctor in het bur-
-ocr page 189-111
HET LEGAAT VAN DE POLL
gerlijk en kerkelijk recht te promoveren. Na zijn terugkeer in Frankrijk werd hij juridisch adviseur en vertrouweling van de kroonprins, de latere Lodewijk xi, die zich als gevolg van een onenigheid met zijn vader, koning Karei vii, in Grenoble had teruggetrokken. In 1453 kreeg de raadsvergadering van Grenoble de bevoegdheden van een parlement. In de hoedanigheid van parlementslid stelde Guido Papa het hier tentoongestelde werk samen, dat de besluiten van het parlement van Grenoble, de hoofdstad van de Dauphiné, bevat. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR Hulshof-Schretlcn, p. 54 en PI. xxxvi.
83* Claudius Ptolemaeus, Geographiae opus novissi-ma traductione e Graccorum archetypis castiga-tissime pressum ceteris ante lucubratorum multo praestantius. Straatsburg, Johann Schott, 1513
T. fol I rariora
BAND ige-eeuwse halfleren band over kartonnen platten.
Claudius Ptolemaeus (ca. 100-170) was een Alexandrijns astronoom, geograaf, wiskundige en muziektheoreticus. Ook nu nog is hij bekend om zijn vurige verdediging van het geocentrische wereldbeeld (naar hem het ‘Stelsel van Ptolemaeus’ genoemd). Zijn belangrijkste geografische werk is de Cosmographia, in het Latijn Geographia geheten. Dit werk was bedoeld als handleiding bij het maken van kaarten met behulp van de door hem opgestelde lijst met de geografische lengte en breedte van ruim 350 plaatsen. Aan de hand hiervan kon men volgens een uniforme methode een serie kaarten tekenen die een systematisch beeld gaven van de gehele aan de auteur bekende wereld. In de Renaissance bestond er grote belangstelling voor de Geographia. Vóór 1600 werden er 31 Latijnse en Italiaanse edities gedrukt, vaak aangevuld met nieuwe kaarten, de ‘Tabulae Novae’. Zij vormden de eerste bekende wereldatlassen.
Deze editie, die kaarten in houtsnede bevat, wordt als de belangrijkste in de reeks van her-uitgaven beschouwd. Er zijn 20 ‘Tabulae Novae’ aan toegevoegd door de geograaf Martin Waldseemüller, die tevens een nieuwe redaktie van de tekst verzorgde. Onder deze ‘nieuwe kaarten’ bevinden zich de eerste speciaal aan de Nieuwe Wereld gewijde atlaskaart en de vroegste proef van kleurendruk in atlaskaarten: de kaart van Lotharingen, de geboortestreek van Waldseemül-ler. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR F. Ritter, Répertoire bibliographique des livres du xvie siècle qui se trouvent à la Bibliothèque Nationale et Universitaire de Strasbourg. 4 Dln. Strassbourg 1937-55 (Répertoire bibliographique des livres imprimés en Alsace aux xve et xvie siècles), Dl. 3, nr. 1957.
84 Plato, ’NiroivTa ra Y,ui^oneva. Opéra quac extant omnia. Ex nova Joannis Serrant interpretatione, perpetuis eiusdem notis illustrata. . . Henr. Stephani de quorundam locorum interpretatione indicium et multorum contextus Graeciemendatio.
-ocr page 190-i86|
111
HET LEGAAT VAN DE POLL
-ocr page 191-Ill
HET LEGAAT VAN DE POLL
3 Din. Parijs, Henri (ii) Estienne, 1578. 2°.
W fol 35-37 BAND Oorspronkelijke gladde perkamenten band over kartonnen platten.
Naast de tekst in het Grieks bevat deze editie van de Opera omnia van Plato de vertaling van Jean de Serres (ca. 1540-1598) in het Latijn. Zowel hij als de uitgever Henri Estienne hebben de tekst van noten voorzien. Ondanks vertaal- en in-terpretatiefouten werd deze editie hoger aangeslagen dan de editie van Aldus Manutius (1513) en de twee in Bazel verschenen edities (1534 en 1566). De Griekse tekst is gedrukt in de zgn. ‘Grec du Roi’. Deze beroemde letter werd door Claude Garamond voor de Franse koning François i ontworpen en gesneden, waarbij het ontwerp werd gebaseerd op het handschrift van de calligraaf Angelos Vergetios, die in het begin van de i6e eeuw aan het Franse hof verbonden was. Garamond voltooide omstreeks 1541 de ‘Grec du Roi’ in drie formaten, waarvan in het hier getoonde boek het middelste (corps 16, ook wel ‘gros-romain’ genoemd) is gebruikt. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[PP]
LITERATUUR Le Cabinet des poinçons de l’Imprimerie Nationale. Parijs 1963 ®; A. A. Renouard, Annales de l’imprimerie des Estienne. Parijs 1843, p. 147-48; D.B. Updike, Printing types. 2Dln. Cambridge 1922, Dl. i, p. 236-38.
85* Hugo Grotius, Sacra in quibus Adamus exul tra-goedia aliorumque eiusdem generis carminum cumulus. ’s-Gravenhage, Aelbert Hendricksz., 1601.4°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Xqu67’
BAND i7e-eeuwse gladde perkamenten band over kartonnen platten.
HERKOMST Geschenk van de auteur aan Evert van de Poll.
Zijn naam als dichter dankt Grotius aan de drie door hem, alle op een Bijbels thema geschreven tragedies; Adamus exul in 1601, Christus patiens in 1608 en So-phompaneas in 1635. In zijn Adamus exul (Adam in ballingschap) presenteerde Grotius als eerste in de Nederlanden een Bijbels onderwerp in de vorm van een Latijns drama. Vele passages zijn qua sfeer en bewoordingen rechtstreeks ontleend aan Seneca. In 1617 verzette Grotius zich tegen opname van Adamus exul in de Poëmata collecta, omdat hij deze tragedie te veel als een jeugdwerk beschouwde. Toch heeft dit werk, vooral ook later, veel navolging gevonden. In 1644 dichtte Vondel zijn Adam in ballingschap, naar het voorbeeld van Grotius’ Adam. Vondel heeft het werk van Grotius op een aantal punten aanmerkelijk verbeterd en heeft bovendien de cerebrale senecaanse elementen vervangen door opvattingen uit de sophocleïsche tragedie.
Het hier getoonde exemplaar van de eerste druk van Adamus exul, gevolgd door een aantal gewijde gedichten, bevat op de titelpagina een opdracht van Grotius aan Evert van de Poll. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P P ]
LITERATUUR A.C.J.M. Eyffinger, Grotius poeta. Aspecten van Hugo Grotius’ dichterschap.
-ocr page 192-i88|
111
HET LEGAAT VAN DE POLL
INQVIBVS ADAMVSEXVL TR A G O E D I A AlIORVMliVI SI ŸSDEM CIMIRI* CARMINVM
C V M V L V S CONSECRATA FrANCIÄ Principi
ExTypographio Alberti Henrici, Hagæ
Comitâtenfi, Annocioisci,
85 X qu 67’, titelpagina
-ocr page 193-Ill HET LEGAAT VAN BUCHELL
I189
Diss. Amsterdam gu 1981, p. 10-15; J. ter Meulen en P.J.J. Diermanse, Bibliographie des écrits imprimés de Hugo Grotius. ’s-Gravenhage 1950, nr. 21.
86 Band van: Institutiones iuris civilis in Graecam LINGUAM PER ThEOPHILUM AnTECESSOREM OLIM TRA-DUCTAE. Parijs, Chretien Wechel, 1534. 8°.
L oct 156 rariora Oorspronkelijke, i6e-eeuwse donkerbruin kalfsleren band over kartonnen platten, genaaid op vijf ribben. Op voor- en achterplat is binnen een door driedubbele filetlijnen gevormde rechthoek een plaatstempel (130 x 65 mm.) afgedrukt, dat behoort tot de groep van de zgn. Spes-plaatstempels. De afbeelding stelt een vrouwengestalte voor, de Hoop, die haar ogen gericht heeft op het kruis dat boven de wolken verschijnt. De vrouw staat op een voetstuk met het opschrift Tides (Trouw)’. Op het stempel komen nog meer woorden en teksten voor: naast de benen van de vrouw ‘Charitas (Liefde)’ en naast het kruis ‘Meritum Christi (Verdienste van Christus)’. Verder twee Psalmteksten: één naast de rechter voet van de vrouw (Statenvertaling Psalm 70, vs. 1-2) en één als randschrift om het stempel heen (Statenvertaling Psalm 91, vs. 14). De ontwerper van dit stempel wil ons ervan overtuigen dat de Hoop voortkomt uit Christus en het Geloof. Van het stempel zijn vier varianten bekend: twee met het huismerk van de binder (?) en daaromheen de initialen ib en twee met een ander huismerk en de initialen ip. Zowel de ib- als de ip-stempels bestaan met en zonder het opschrift ‘Charitas’. Op de hier getoonde band komt dit opschrift in combinatie met de initialen IB voor. Naar alle waarschijnlijkheid hebben deze initialen betrekking op lacob Bathen, die tot 1551 als boekhandelaar en drukker te Leuven werkzaam was. Hij wilde, naar het lijkt, zijn boeken gebonden kunnen verkopen en liet ze daartoe binden en van het plaatstempel voorzien, of bond ze met gebruikmaking van dit stempel mogelijkerwijs zelf in. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P P ]
LITERATUUR Hulshof-Schretlen, p. 51-52 en PI. xxxvi, i; J. Storm van Leeuwen, De meest opmerkelijke boekbanden uit eigen bezit. ’s-Gravenhage 1983 (tentoonstellingscatalogus Koninklijke Bibliotheek), nr. 34; W.H.J. Weale, Bookbindings and rubbings of bindings in the national art library South Kensington Museum. 2 Dln. Londen 1894-98, Dl. 2, nr. 435.
HET LEGAAT VAN HUYBERT VAN BUCHELL
In 1599 overleed in de omgeving van Keulen de voormalige kanunnik en came-rarius van St. Marie, Huybert Edmond van Buchell. Hij was op 31 mei 1513 geboren als een van de 14 kinderen van Edmond van Buchell en Judith van ’’uvlen van Blasenburch en Tull en was een oom van de bekende Utrechtse geleerde -noldus van Buchell (nr. 131-33), met wie hij in de geschiedschrijving herhaaldelijk is verward. Wat zijn geestelijke opvattingen betrof, moet hij tot de liberaal-hervormingsgezinden worden gerekend; wellicht kan het feit dat hij omstreeks 1584 afstand deed van zijn rechten als kanunnik van St. Marie in dit verband
-ocr page 194-igOj nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;III HET LEGAAT VAN BUCHELL
worden gezien. Dit kapittel immers was beslist niet het meest hervormingsgezinde kanunniken-college van de stad! Eerder reeds had Van Buchell zich in Keulen gevestigd om het brute optreden van de Spaanse soldaten te ontlopen. Hier had hij ook tijdens zijn jonge jaren enige tijd doorgebracht: op 8 mei 1539 werd hij als student in de rechten aan de universiteit aldaar ingeschreven.
Op 20 september 1579 stelde hij zijn testament op, dat overigens tot in 1597 regelmatig werd bijgesteld. Tot zijn erfgenamen benoemde hij 100 arme burgers, behorend tot de parochie van St. Jacob. Deze zouden elke zondag zeven ‘Hollant-sche stuijvers’ ontvangen uit de opbrengst van Van Buchells goederen, echter op voorwaarde dat zij met hun kinderen de kerkdiensten in de Jacobikerk zouden bijwonen. Toen Van Buchell zijn testament opstelde, was hij nog steeds kanunnik van St. Marie. Toch voelde hij zich waarschijnlijk al nauw verwant met de rekkelijke, hervormde Duifhuisgemeente, die van de Jacobikerk gebruik maakte. Aan deze parochie immers schonk hij eveneens al zijn theologische boeken, die ten behoeve van de parochiegemeenschap en de pastoors eeuwig in de kerk bewaard zouden moeten blijven. Verder deed hij het voorstel om één van de kapellen van de kerk als afzonderlijke bibliotheekruimte in te richten, waar de boeken geketend opgesteld zouden kunnen worden. Hiervoor stelde hij uit zijn legaat ƒ 250,- ter beschikking. Gingen de parochiebestuurders hiermee akkoord, dan mochten zij eveneens uit de overige, niet-theologische boeken van zijn collectie werken voor deze bibliotheek selecteren. Toen de gemeente van Duifhuis na verloop van tijd met die van de andere Utrechtse kerken werd verenigd, zag Van Buchell hierin geen aanleiding om zijn testament te wijzigen.
De vraag dringt zich hierbij op, waarom Van Buchell zijn boeken niet aan de Stadsbibliotheek schonk, maar een ‘eigen’ bibliotheek in de Jacobikerk wilde laten inrichten. Toen in 1579 het testament werd opgesteld, was er nog geen sprake van een stedelijke bibliotheek. Ook na de oprichting van deze instelling in 1584 heeft Van Buchell zijn testament niet gewijzigd. De desolate toestand waarin de Stadsbibliotheek de eerste jaren na de oprichting verkeerde, zal hem daartoe ook weinig aanleiding hebben gegeven. Mogelijkerwijs liet hij zich bij zijn keuze voor de Jacobikerk uitsluitend leiden door zijn sympathie voor de Duifhuisgemeente. Maar wellicht was er ook een andere reden. De Jacobikerk beschikte, althans gedurende de 15e en in het begin van de i6e eeuw, over een (bescheiden?) boekencollectie voor algemeen gebruik. Het is niet bekend wanneer deze bibliotheek is opgeheven; na 1598 bestond zij in elk geval niet meer. Het is niet ondenkbaar dat (de restanten van) deze collectie, of de herinnering aan deze bibliotheek, Huybert mede inspireerde zijn boeken juist aan deze kerk te schenken. Zijn collectie is echter nooit in de kerk terechtgekomen, maar na aankomst in Utrecht door de executeurs van het testament, de twee burgemeesters, de twee oudste schepenen en de pastoor van de Jacobi, bij de Stadsbibliotheek op het koor van de Janskerk geplaatst. Na de desolate toestand, waar wij zojuist over spraken, had deze inmiddels, ondermeer door de verwerving van het legaat van Van de Poll, nieuwe impulsen gekregen. Op deze wijze werd Van Buchells testament weliswaar niet naar de letter, maar wel naar de zin uitgevoerd: zijn boeken kwamen ter beschikking van de hervormde geloofsgemeente
-ocr page 195-111
HET LEGAAT VAN BUCHELL
van de stad. Hield de rentmeester van Van Buchells goederen echter wel de hand aan een strikte naleving van het testament? Zijn aanvankelijke aarzeling om na de eerste zending boeken in 1603 ook de rest van de bibliotheek naar Utrecht te verschepen, zou hierop kunnen wijzen.
Was de stedelijke collectie in 1602 al aanmerkelijk gegroeid door het legaat van Van de Poll, door de ca. 2000 banden uit het legaat van Van Buchell nam de omvang van de bibliotheek nu weer met meer dan 100% toe. Daar vele banden meer dan één werk bevatten, lag het aantal titels uit Van Buchells collectie aanzienlijk hoger. Voor meer dan de helft bestond het legaat uit werken op het terrein van de theologie. De meeste van deze ca. 1900 titels betroffen reformatorische geschriften, waarbij o.a. de werken van Bucer, Bullinger, Luther (nr. 87) en Calvijn (nr. 88) ruim waren vertegenwoordigd. Daarnaast bevatte de collectie ca. 650 historische en geografische titels (o.a. nr. 93), alsmede ca. 210 medisch-biologische (o.a. nr. 91) en ca. 125 literaire werken. De juridische (o.a. nr. 95) en filosofische vakgebieden waren in verhouding bescheiden vertegenwoordigd met resp. ca. 60 en ca. 125 banden. Handschriften kwamen in deze collectie niet voor. De stad nam alle boeken uit de bibliotheek van Van Buchell in de stadsbibliotheek op en maakte niet, zoals de schenker in zijn testament had voorgesteld, een selectie uit het aangeboden materiaal.
Met het legaat van Van Buchell verwierf de Utrechtse bibliotheek een groot aantal politiek-actuele geschriften (o.a. nr. 92). Werken van deze aard ontbraken tot op dat moment volledig in de bibliotheek. Ook andere openbare collecties, zoals de Amsterdamse Stadsbibliotheek en de Leidse Academiebibliotheek, hadden dergelijk materiaal nooit verzameld. De Duits-reformatorisch gerichte collectie van Van Buchell maakte tesamen met de humanistisch georiënteerde boekerij van Van de Poll de Utrechtse bibliotheek tot een volwaardige stadsbibliotheek. Het grootste gedeelte van Van Buchells boeken is in de collectie van de Universiteitsbibliotheek bewaard gebleven. Helaas zijn in de loop der tijden een aantal werken, waaronder belangrijke unica, als waardeloze teksten [!] verwijderd. Een eigentijds portret van de schenker, dat met de boeken werd meegezonden, is nog steeds in de Universiteitsbibliotheek aanwezig.
De collectie van Van Buchell bevat een aantal i6e-eeuwse banden met opmerkelijke rol- en plaatstempels (o.a. nr. 94 en 95), zowel van Vlaamse als van Duitse herkomst. Bij een aantal banden uit deze boekerij is de naam van de bezitter op het voorplat aangebracht. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR Bibliothecae Trajectinae catalogus. Utrecht 1608; Arend van Buchell, Diarium. Uitgeg. door G. Brom en A. van Langeraad. Amsterdam 1907 (Werken uitgeg. door het Hist. Genootschap, ser. 3, nr. 21), p. i-ii; Copie van het testament in dato 20 september 1579 en alle ver-dre stukken daertoe behoorende van Huybert Edmont van Buchell. [uitgeg. door J. Mulder en L. de With Hoevenaar]. Utrecht 1795; J.J. Dodt van Flensburg, Archief voor de kerkelijke en wereldsche geschiedenissen. . .. 7 dln. Utrecht 1838-48, Dl. 2, p. 122-123; [Ph.W. van Heusde] Praefatio ad bibliothecae academicae, quae Trajecti ad Rhenum est, catalogum [Utrecht 1835], p. 25; Hulshof-Schretlen, passim; Th.J.F. van Riemsdijk, Bijdragen tot de geschiedenis van de kerspelkerk van St. Jacob te Utrecht. Leiden 1888, p. 7 en 65.
-ocr page 196-192 I
III HET LEGAAT VAN BUCHELL
87 E oct 3612 rariora, fol.k4v
111
HET LEGAAT VAN BUCHELL
1'93
87* Martin Luther, Deudsch Cathecismus. Mit einer newen vorrhede, unnd vermaninge zu der Beycht. Neurenberg, Jeronimus Formschneider, 1533. 8°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;E oct 361^ rariora
BAND Gladde perkamenten band.
Begin 1529 voltooide Luther zijn handleiding voor het godsdienstonderricht aan leken, de Catechismus. Nadat in maart de speciaal voor kinderen bestemde Kleine Catechismus in plano verschenen was, kwam eind april de direct in boekvorm gepubliceerde Grote Catechismus bij Georg Rhaw in Wittenberg van de pers. Ook in Erfurt, Marburg en Neurenberg verschenen spoedig herdrukken van de oorspronkelijke Hoogduitse versie, evenals vertalingen in het Nederduits en het Latijn. Nog datzelfde jaar verzorgde Luther zelf een tweede, herziene uitgave, uitgebreid met de Vermanung zu der Beicht, die eveneens bij Rhaw in Wittenberg verscheen. Het grote belang van dit werk blijkt uit de vele herdrukken van de diverse bewerkingen en vertalingen. Tot 1546 verschenen er niet minder dan 29 Hoogduitse, 10 Nederduitse en 7 Latijnse drukken. De eerste Nederlandse vertaling verscheen in 1558 in Frankfurt.
Behalve de door Luther toegevoegde tekst bevat de hierboven genoemde tweede editie van Rhaw een serie van 24 houtsneden, waarvan Rhaw er in 1528 al drie had gebruikt bij de uitgave van een fragment van Melanchton’s Catechismuspreken. Ook de overige waren waarschijnlijk bedoeld voor dit nooit volledig in druk verschenen werk. In 1531 publiceerde Hieronymus Andreae in Neurenberg een geïllustreerde uitgave van de tweede, herziene editie. De houtsneden hierin, eveneens 24 in getal, zijn duidelijk geïnspireerd op die van Rhaw. Over de maker ervan is niets met zekerheid bekend. Het is echter zeer wel mogelijk dat Andreae, die zich ook Formschneider noemde en van wie bekend is dat hij veel houtsneden naar ontwerp van Albrecht Dürer vervaardigd heeft, zelf betrokken is geweest bij het tot stand komen van deze serie.
De hier tentoongestelde tweede druk van Andreae uit 1533 is, zoals vaker voorkomt bij typische ‘gebruiksboeken’ zeer zeldzaam. Dit exemplaar is het enige in een openbare collectie. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR Josef Benzing, Lulherbibliographie. Verzeichnis der gedruckte Schriften Martin Luthers bis zu desen Tod. 3 Dln. Baden-Baden 1965-66 (Bibliotheca Bibliographica Aureliana X, XVI, xix), Dl. 2, nr. 2562; Douglas P. Bliss, A history of woodengraving. London 1964, p. 129-30; Martin Luther, Werke. Kritische Gesamtausgabe. 58 Din. Weimar 1883-1948. DI. 30 Bd. I, p. 475-521.
88 Jean Calvin, Christianae religionis institutio. Bazel, Thomas Platter en Balthasar Lasius, 1536. 8°.
E. oct. 288 rariora band Oorspronkelijke Duitse kalfsleren stempelband.
De in het Noord-Franse Noyon geboren Jean Calvin (1509-1564) volgde van 1523 tot 1528 de priesteropleiding in Parijs, waar één van zijn leermeesters de hervormingsgezinde Mathurin Cordier was. Op verzoek van zijn vader, die in conflict
-ocr page 198-’94)
III HET LEGAAT VAN BUCHELL
was geraakt met de geestelijkheid en van ketterij werd beschuldigd, ging hij rechten studeren in Orléans en in Bourges. Vervolgens studeerde hij enige tijd letteren aan het Collège Royal in Parijs, waar hij op goede voet stond met Guillaume Budé en andere humanistische geleerden. Het is niet precies bekend wanneer hij overging tot het protestantisme. De ommekeer in zijn godsdienstige overtuiging kwam aan het licht door een met de hervormingsbeweging sympathiserende rede die zijn jeugdvriend Nicolas Cop als rector van de universiteit van Parijs hield op i november 1533. Het was bekend dat Calvin bij de opstelling ervan betrokken was geweest en beiden moesten vluchten. Na enige omzwervingen arriveerde Calvin in Bazel, waar hij in 1536 een zes hoofdstukken tellende, beknopt en helder geformuleerde onderwijzing in de christelijke godsdienst in reformatorische geest publiceerde, onder de titel Christianae religionis institutio. Het werk kreeg al spoedig grote bekendheid en is talloze malen herdrukt en vertaald. In 1541 publiceerde Calvin zijn eigen Franse vertaling van de door hemzelf met elf hoofdstukken vermeerderde editie uit 1539. Ook in deze vertaling komen zijn grote stilistische gaven tot uiting. Tot 1559 heeft Calvin de tekst van de Institutio gewijzigd en uitgebreid. De laatste bij zijn leven verschenen editie uit 1559, die 24 hoofdstukken telt, is één van de meest invloedrijke theologische werken uit de hele kerkgeschiedenis geworden.
Het hier getoonde exemplaar behoort tot de eerste editie. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR Hulshof-Schretlen, vgl. p. 31 en PI. xxiii. R.N. Carew Hunt, Calvin. London 1933, p. 114-40; François Wendel, Calvin et l’humanisme. Paris 1976 (Cahiers d’histoire et de philosophie religieuses no 45), p. 1-34.
89 [Zacharias Ursinus], Verantwortung wider die ungegriindten aufflagen unnd verherungen mit welchen der Catechismus christlicher lere, zu Heidelberg im Jar 1563 aussgangen, von etlichen unbillicher weise beschweret ist. Geschrieben durch die theologen der Universitet Heidelberg. Heidelberg, [1564]. 4°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;E qu 26 L rariora
BAND Gladde perkamenten band over kartonnen platten.
Nadat Luther in 1529 zijn grote en kleine catechismus had uitgegeven (nr. 87) en Calvijn voor het eerst in 1537 en vervolgens in 1541-42 catechismi had geschreven, verscheen in februari 1563 de zgn. Heidelbergse catechismus. Deze werd op last van de keurvorst van de Rijnpalts Frederik iii door de Heidelbergse theologen en predikanten, voornamelijk door Zacharias Ursinus en Caspar Olevianus op-gesteld. Meteen na de verschijning werd deze samenvatting van de voornaamste punten van de geloofs- en zedeleer in een aantal talen, waaronder het Nederlands, vertaald. De collectie van de Universiteitsbibliotheek bevat een aantal zeer zeldzame vroege drukken van de Heidelbergse catechismus, zowel in het Duits, het Latijn als het Nederlands. De synode van Dordrecht verplichtte in 1618-19 alle ambtsdragers en alle met het theologisch onderwijs belaste personen deze catechismus te aanvaarden.
-ocr page 199-Ill HET LEGAAT VAN BUCHELL nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;195
Het werk vond echter niet overal een welwillend onthaal en werd reeds in 1563 fel bestreden. Bij deze vroege bestrijders moeten wij vooral denken aan Laurentius Albertus, Fredericus Staphylus en Mathias Illyricus. Deze drie personen moet Ursinus bedoeld hebben in de voorrede van zijn hier getoonde Verantwortung, een van de vele verweerschriften die Ursinus op naam van de Heidelbergse theologen tegen de aanvallen op ‘zijn’ catechismus schreef. Ursinus noemt in zijn voorrede deze drie bestrijders niet met name, maar in dit exemplaar zijn de drie namen door een vroege gebruiker met pen in de marge geschreven (fol.4v-5r). In andere werken uit Van Buchells bibliotheek komen aantekeningen in dezelfde hand voor, zodat het waarschijnlijk lijkt dat Van Buchell zelf de drie namen heeft toegevoegd. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR J.I. Doedes, De Heidelbergsche catechismus in zijne eerste levensjaren 1563-67. Utrecht 1867, p. 135-42.
90 DyE NIEUWE VALUACIE ENDE ORDINANCYE OP TSTUC VANDER MUNTEN.... Ghepubliceert binnen Utrecht i juli 1539. Utrecht, Jan Berntszoon, [1539]-8 °.
L oct 528’ rariora
BAND i6e-eeuws perkamenten omslag.
Van deze in 1539 afgekondigde Utrechtse munt-ordonnantie zijn slechts enkele exemplaren bekend. Het werk werd gedrukt door Jan Berntszoon, die zich in 1514 te Utrecht vestigde en daar ongeveer dertig jaar lang werkzaam bleef. Op de laatste pagina van de hier getoonde ordonnantie heeft hij, bij wijze van drukkersmerk, een houtsnede afgedrukt, waarop de Utrechtse stadspatroon St. Maarten is afgebeeld, zittend op zijn paard, terwijl hij ten behoeve van een bedelaar met zijn zwaard zijn mantel in tweeën snijdt. Deze houtsnede is een slordig gesneden variant op een houtsnede die door de Leidse drukker Jan Severs-zoon tweemaal is gebruikt, en wel in het Breviarium Traiectense van 1508 (nk 493) en in het Missale Traiectense van 1515-15 (nk 1529). Met het oog op deze twee zo nauw met de Utrechtse Maartenskerk (de Dom) verbonden boeken liet Severs-zoon, waarschijnlijk door de Antwerpenaar Joost de Negker, dit blok snijden. Voor zijn drukkersmerk liet de Utrechtse drukker Jan Berntszoon zich door deze houtsnede inspireren. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR NK 2102; Pamfletten [van de] Rijksuniversiteit te Utrecht. Beschreven door J.F. van Someren. 2 DIn. Utrecht 2 Dln. Utrecht 1915-22, Dl. i, nr. 8; Post-incunabula and their publishers in the Low Countries. Ed. H.D.L. Vervliet. ’s-Gravenhage 1978, p. 166-67, gt;9i'92-
91 Theophrastus Paracelsus, Erster [-achter] Theil der Buecher und Schrifften. Jetzt auffs new auss den Originalien und Theophrasti eigner Handschrift, soviel derselben zu bekommen gewesen, auffs trewlichst und fleissigst antag geben durch Jo-hannem Huserum Brisgoium. 8 Dln. (4 Bndn.). Bazel, Conrad Waldkirch, 1589-90. 4°. O qu 15-18
-ocr page 200-1961
III
HET LEGAAT VAN BUCHELL
BAND Moderne halfleren band over kartonnen platten.
De boekerij van Van Buchell bevat meer dan 20 werken van de Zwitserse arts Paracelsus (1493-1541 ), waaronder de hier getoonde editie van diens verzamelde werken. Paracelsus opende een nieuw tijdperk in de geschiedenis van de chemie, het zgn. iatro-chemische, waarin deze wetenschap hulpvak werd voor de geneeskunde. Tot dan toe had de chemie slechts alchemisten ten dienst gestaan in het zoeken naar een manier om goud te kunnen vervaardigen. Volgens Paracelsus zijn alle stoffen opgebouwd uit drie principia, te weten mercuur, sulfur en sal (kwik, zwavel en zout). Ook het menselijk lichaam bestaat uit deze principia: sulfur bevordert de groei, mercuur bepaalt het vloeistofgehalte en sal geeft vorm en vastheid. Van het evenwicht van deze principia hangt de menselijke gezondheid af. Bij de zieke mens is dit evenwicht verbroken en moet het hersteld worden met behulp van geneesmiddelen die de chemie uit deze zelfde principia moet samenstellen. Paracelsus neemt bovendien nog een meer geestelijk beginsel aan, de Archeus, om het eigen karakter van de stoffen te verklaren. De Zwitserse arts combineerde niet alleen als eerste chemie en geneeskunde, maar liet ook een aantal beschrijvingen van ziektegevallen na, zodat hij aan de wieg van de moderne pathologie stond. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR E.J. Dijksterhuis, De mechanisering van het wereldbeeld. Amsterdam 1977^, p. 307-309; Printing and the mind of man. Londen 1967, nr. iio.
92 Eigentlicher wahrhafftiger. .. Bericht... Newer Zeitungen, was sich in Italien Hispanien... BEGEBEN HATT. . . VON DEM MaRTII AHN BIS IN. . . SEPTEMBER. .. MDXCiii. Keulen, Wilhelm von Lützenkirchen, 1594. 4°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;S qu 376® rariora
BAND Halfperkamenten band over kartonnen platten.
De uitvinding van de boekdrukkunst heeft uiteraard grote invloed gehad op de verbreiding van nieuws. Aan het einde van de 15e eeuw circuleerden de eerste in gedrukte vorm verschenen ‘nieuwsberichten’. Aanvankelijk hadden deze publi-katies een thematisch karakter en verschenen incidenteel. Een bekend voorbeeld hiervan zijn de vooral in de tweede helft van de i6e eeuw zeer populaire ‘Turken-drukken’, verslagen van de alle gemoederen bezighoudende confrontaties met de vanuit Zuid-Oost Europa oprukkende Turken. Rond 1590 kwamen in Duitsland de ‘Messberichte’ in zwang, halfjaarlijkse verslagen die de periode tussen de voor de handel zo belangrijke voorjaars- en najaarsmarkt bestreken (vgl. nr. 79). Tegen het einde van de i6e eeuw zijn vermoedelijk de eerste periodiek verschijnende nieuwsbladen, waarin van een aktuele, thematisch niet begrensde berichtgeving sprake was, ontstaan. Het vroegst bekende Duitse maandblad dateert uit 1597, het vroegst bekende weekblad uit 1609. De eerste Nederlandse periodiek verscheen in 1618.
Het hier getoonde ‘Messbericht” bevat, zoals de titel al aanduidt, korte berichten uit allerlei Europese steden aangaande gebeurtenissen uit de periode maart tot
-ocr page 201-Ill HET LEGAAT VAN BUCHELL
en met september 1593. Aan het beleg en de capitulatie van Groningen is een kort artikel gewijd. Dit werk maakt deel uit van een verzamelband met 16 meest in Keulen verschenen Zeitungen uit de jaren 1589-1598. Als gevolg van hun tijdgebonden karakter werden dit soort publikaties zelden lang bewaard en zijn ze, hoewel vaak in relatief hoge oplagen gedrukt, tegenwoordig zeer zeldzaam.
[L.K.-B.]
LITERATUUR Carl Göllner, Turcica. Die europäischen Türkendrucke des xvi. Jahrhunderts. 2 Din. Berlin 1961-68, Dl. i, p. 5-10; Karl Schottenloher, Flugblatt und Zeitung, ein Wegweiser durch das gedruckte Tages Schrifttum. (Bibliothek für Kunst- und Antiquitäten-Sammler Bd. 21). Berlin 1922, p. 225-31.
93 Reyszbuch des Heiligen Lands... beneben Beschreibung... Palestinae. Frankfurt a.M., Sigismund Feyerabend, 1584. 2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;T fol 35
BAND Bruingeverfd perkamenten handschriftfragment over kartonnen platten.
Hoewel over hun hoogtepunt heen, waren ook in de i6e eeuw pelgrimstochten naar bedevaartsoorden, in het bijzonder naar het Heilige Land, nog zeer in trek. Gezien de vele problemen die zich op een dergelijke lange en gevaarlijke reis konden voordoen werden er al vroeg reisbeschrijvingen gepubliceerd die als gids konden dienen ten behoeve van latere reizigers. Soms betrof het hier een oogge-tuige-verslag, soms een bewerking van één of meer oudere teksten, soms een combinatie van beide, zoals het uitzonderlijk populaire werk van Bernard von Breydenbach (zie nr. 176).
Het hier getoonde boek begint met een verslag van de in 1095 gehouden kruistocht onder Godfried van Bouillon (vgl. nr. 179); hierna volgen bewerkingen van 17 meer of minder bekende reisbeschrijvingen uit de jaren 1283-1573, waaronder die van Jan van Mandeville en de al eerder genoemde van Bernard von Breydenbach. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR J. Van Herwaarden, Pelgrimstochten. Bussum 1974, p. 33-47 en 159-164; Jonathan Sumption, Pilgrimage, an image of medieval religion. London 1975, p. 168-210.
94a* Band van: Prosper Aquitanicus, Opera. Keulen, Hero Fuchs, 1540. 8°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;F 00132 rariora
b Band van: Leonhard Fuchs, Libri iv, diffici-lum aliquot quaestionum, et hodie passim con-troversarum explicationes continentes. Keulen, Robert Winter, 1540. 4°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;O qu 73'
c Band van: Biblia breves in eadem Annotatio-
NES. 3 Din. (i Bnd.). Antwerpen, Antonius Goinus, 1540.2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;106 D 4
De eerste band (F oct 32 rariora) is een 16e-eeuwse kalfsleren band over kartonnen platten, genaaid op vier ribben. Op voor- en achterplat is een rechthoekig plaatstempel afgedrukt 131 x 83 mm.), waarop in het middenvak een leeuw en een grifioen zijn afgebeeld, die een wapenschild met een adelaar en dubbele kei-
-ocr page 202-i98[
Ill
HET LEGAAT VAN BUCHELL
-ocr page 203-HI
HET LEGAAT VAN BUCHELL
zerskroon vasthouden. De randen van het stempel zijn opgevuld met dieren tussen twijgen en takken. Boven zijn tussen de takken de kop van een everzwijn en twee draken zichtbaar, beneden een eenhoorn geflankeerd door een draak en een hert, rechts en links een adelaar. In de hoeken staan wapenschilden; één schild met drie Franse lelies, één met drie molenijzers, één met een klimmende leeuw en één met een adelaar. De oorspronkelijke rug is bij een vroeg 2oe-eeuwse reparatie vervangen; de vier sluitlinten ontbreken.
Ook de tweede band (O qu 73) is een i6e-eeuwse kalfsleren band over kartonnen platten. Deze band is genaaid op vier ribben. Op voor- en achterplat komt hetzelfde plaatstempel voor als op de zojuist besproken band van Foct 32 rariora. Het plaatstempel is hier echter geplaatst in een omlijsting van een rolstempel, voorstellend vijf verschillende scenes van twee personen, die met elkaar in gesprek zijn.
De derde band (106 D 4) betreft een i6e-eeuwse kalfsleren band over houten platten, genaaid op vijf ribben. De sloten ontbreken. De band is op beide platten met twee rolstempels versierd: het op band 0 qu 73 gebruikte rolstempel en een rolstempel dat uit drie vakken met Bijbelse taferelen bestaat. Deze betreffen: de uit het graf verrezen Christus met zegevaan, Christus aan het kruis en de koperen slang aan het kruis. Het middenvlak van beide platten is met een los stempel, een bloem voorstellend, versierd.
De stadsbibliotheek te Metz bezit een band waarop het plaatstempel met leeuw en grifioen omgeven is door het rolstempel met de vijf Bijbelse taferelen van 106 D 4. Deze band vormt een aanwijzing temeer dat de beide rolstempels en het plaatstempel in één en hetzelfde Duitse (?) bindersatelier zijn gebruikt. [P P ] LITERATUUR Hulshof-Schretlen, p. 49-50 en PI. xviii, 2 en xxxili; nk 356; K. Westendorp, Die kunst der alten Buchbinder. Halle a.d. Saaie 1909, nr. 12.
95 Band van: Digestorum seu Pandect arum libri QUINQUAGINTA. Editi Norembergac per Gregorium Haloandrum. 3 Dln. Neurenberg, Johann Petreius, 1529. 4°, Dl. I. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;L qu 40 rariora
Oorspronkelijke i6e-eeuwse band, genaaid op vijf ribben. Op voor- en achterplat zijn de randen met een rolstempel, voorstellend vijf kandelabers op een voetstuk, versierd. Dit stempel bevat de initialen W.L. en komt op 17 banden uit de collectie van Van Buchell voor. Binnen de met behulp van dit rolstempel gevormde dubbele omlijsting is op beide platten een plaatstempel bestaande uit twee panelen (elk 60 x 45 mm.) afgebeeld. Het linkerpaneel bevat in een medaillon van lauwerbladen de portretbuste van een vorst, die in zijn linkerhand een scepter draagt, terwijl het rechterpaneel, eveneens in een medaillon van lauwerbladen, de portretbuste van een dame (zijn echtgenote?) voorstelt, die in haar linkerhand een bloem draagt. Gestyleerde wijnranken omgeven beide medaillons. Op het voorplat is boven het plaatstempel de naam ‘bvchel’ in het leer gestempeld. Deze band is derhalve door de Keulse (?) binder W.L. in opdracht van Huybert Edmond van Buchell vervaardigd. De Universiteitsbibliotheek be-
-ocr page 204-200 I
III HET LEGAAT VAN BUCHELL
zit nog negen andere banden waarop de naam ‘bvchel’ als zogenaamd super-ex-libris is aangebracht. De oorspronkelijke groene zijden sluitlinten ontbreken.
[P.P.]
LITERATUUR Hulshof-Schrctlen, p. 26-27, 57 nbsp;nbsp;nbsp;P'- xvni,3 en xxxix.
-ocr page 205-IV
Verdere collectionering van handschriften
-ocr page 206-202 I
HANDSCHRIFTEN TOT EN MET DE I4E EEUW
96* De apokriefe Handelingen van Andreas. Fragmen-ten. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HS.Kopt.Ms.I
(Egypte, 4e eeuw).
Papyrus. 3 fragmenten met 8 (fragmenten van) pagina’s. 260 x HO, 210 X 145 en 225x205 mm. De fragmenten zijn aan beide zijden beschreven. Schrift: Koptische uncialis. herkomst zie tekst.
Op 7 januari 1956 verwierf de Universiteitsbibliotheek een collectie Koptische payri en perkamenten uit de nalatenschap van professor Carl Schmidt, een bekend onderzoeker van de Koptische literatuur. Koptisch is het laatste stadium van de taal van het oude Egypte, dat lange tijd door de Egyptische Christenen gesproken is en nog steeds in de liturgie van de Koptische kerk wordt gebruikt. De Utrechtse collectie bestaat voor het grootste deel uit fragmenten van vroegchristelijke geschriften. In een aantal gevallen gaat het om vertalingen of bewerkingen van een Grieks origineel dat in zijn geheel bewaard is gebleven. Dit is bijv, het geval bij de fragmenten van Het Leven van de heilige Eupraxia en Het Martelaarschap van de heilige Pantaleon. Er zijn echter ook oorspronkelijke Koptische teksten bij, bijv, een apokrief verhaal over het leven van Jozef, de zoon van Jacob, en een preek over de maagd Maria en de geboorte van Christus. Deze laatste tekst is ook van meer algemeen belang, omdat er een lange passage over de wondervogel Phoenix in voorkomt, waarin gezegd wordt dat deze bij het offer van Abel, bij de uittocht van de Israëlieten uit Egypte en bij de geboorte van Christus verschenen zou zijn. Dit moet teruggaan op een ons verder onbekende Griekse bron.
Het belangrijkste stuk van de collectie bestaat uit een drietal fragmenten van de apokriefe Handelingen van de apostel Andreas. Ook dit gaat terug op een Grieks origineel, dat echter verloren gegaan is. Het geschrift werd later als ketters beschouwd en daarom grotendeels aan de vergetelheid prijs gegeven of in orthodoxe zin bewerkt. Van de oorspronkelijke versie zijn slechts enkele fragmenten over, waarvan naar algemeen wordt aangenomen, het Utrechtse tekstfragment er één is. Dit beschrijft slechts één gebeurtenis uit het leven van Andreas, die kennelijk als afzonderlijk verhaal gecirculeerd heeft. Onder het hier tentoongestelde fragment staat dan ook: ‘De Handeling van Andreas (tepraxis nan-dreas)’.
Het handelt over een jonge man, een soldaat van de keizer, die door een boze demon bezeten is. Op bevel van de apostel verhaalt de demon hoe hij in de jongeman is terecht gekomen. Het blijkt dat een tovenaar, die verliefd was op de streng ascetische zuster van de soldaat, daarvoor uiteindelijk verantwoordelijk was. De verheerlijking van de absolute kuisheid als noodzakelijk voor de verlossing van de mens lijkt het belangrijkste oogmerk van de schrijver geweest te zijn. Hij laat de apostel uitroepen: ‘O kampvechters van de deugd, niet tevergeefs
-ocr page 207-IV
HANDSCHRIFTEN TOT EN MET DE I4E EEUW
(203
96 nbsp;nbsp;HS.Kopt.Ms.I (p. 15)
204
IV
HANDSCHRIFTEN TOT EN MET DE I4E EEUW
hebt U gestreden. Ziet, de scheidsrechter bereidt u de onverwelkelijke krans. O strijders, niet tevergeefs hebt u wapens en schilden aangedaan en niet tevergeefs hebt u oorlogen verdragen. De koning heeft voor u het paleis bereid. O maagden, niet tevergeefs hebt u de zuiverheid bewaard en niet tevergeefs hebt u in uw gebeden volhard, terwijl uw lampen brandden in het midden van de nacht, totdat de roep u bereikte; “Staat op, gaat uit de bruidegom tegemoet.” ’ (p. 14). De apostel gebiedt de demon uit de jonge man weg te gaan, die daarop het keizerlijk uniform uittrekt en weggooit. Het verhaal eindigt met een verklaring waarom hij dit doet en een verheerlijking van de apostel. De soldaat zegt tegen Andreas: ‘ “O man van God, ik heb twintig geldstukken uitgegeven om mij dit tijdelijke uniform aan te schaffen. Nu echter wil ik al wat ik bezit geven om het uniform van uw God te verwerven.” Zijn medesoldaten zeiden tegen hem: “O ongelukkig jongmens, wanneer je het uniform van de koning verloochent, zul je gestraft worden.” De jonge man zei; “Ik ben inderdaad een ongelukkige vanwege mijn vroegere zonden. Was het maar zo, dat ik alleen maar gestraft zou worden omdat ik het uniform van deze koning verloochend heb, en dat ik niet gestraft zou worden omdat ik het uniform van de onsterfelijke koning der eeuwen veracht heb! O onwetenden, zien jullie niet wat voor een man dit is? Want er is geen zwaard in zijn hand, noch wapentuig, maar toch werkt deze grote kracht door hem.” De handeling van Andreas.’ (p. 15). nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(R. van den Broek)
Papyrus, waarop ook deze fragmenten geschreven zijn, was verreweg het belangrijkste materiaal waarop zowel in Egypte, als in de Griekse en Romeinse oudheid geschreven werd. De oudste Egyptische papyri dateren uit het 3e millennium v.Chr.. Pas vanaf de 3e-4e eeuw na Chr. werd het papyrus langzamerhand, het eerst voor literaire teksten, verdrongen door perkament. Lang bleef papyrus echter daarnaast nog in gebruik, vooral voor oorkonden, brieven e.d. Deze overgang naar het meer duurzame perkament was van beslissende betekenis voor de tekstoverlevering van de klassieke literatuur. Het klimaat ten Noorden van de Middellandse zee schept veel ongunstiger bewaarcondities dan dat van het drogere Egypte. Van de oorspronkelijke Griekse en Latijnse teksten op papyrus zijn dan ook - afgezien van een enkele volledig bewaard gebleven tekst -slechts fragmenten over.
Papyrus werd vervaardigd uit de stengels van de papyrusplant die vooral in de Nijldelta groeide, maar ook elders gekweekt werd. Reepjes van de stengels werden in twee lagen, die haaks op elkaar gelegd werden, zo lang met een houten hamer of vuistbijl beklopt, totdat met behulp van het in de strookjes aanwezige vocht een voldoende glad oppervlak ontstond. In de linker marge van het hier getoonde fragment is de struktuur van het papyrusblad duidelijk te zien. Bladen van ca. 25 x 20 cm. werden aan elkaar gelijmd, zodat lange stroken ontstonden -soms wel van enkele meters -, die opgerold werden (rol, rotulus). Ook werden, al in de 2e eeuw na Chr. de bladen gevouwen, in elkaar gestoken en gebonden op een wijze die vergelijkbaar is met de vorm van het ‘boek’ die we nu nog kennen (codex). Ook dit fragment heeft deel uitgemaakt van zo’n codex. [K.vd.H.]
-ocr page 209-IV
HANDSCHRIFTEN TOT EN MET DE I4E EEUW
1205
-ocr page 210-206 I
IV
HANDSCHRIFTEN TOT EN MET DE I4E EEUW
97* Gregorius Magnus, Dialog! (Fragm.: Lib. iv, cap. 52. 53, 57- 58)- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hs. 1003'
(Noord-Oost Frankrijk, eind 8e eeuw).
Perkament. Fragment van een dubbelblad (diploma). 310 X 235; oorspronkelijke afmetingen van het blad: ca. 280 x 180 (240 x 140) mm. 23 van de oorspronkelijke 26 regels. Schrift: pre-Karolingische minuskel.
HERKOMST Als bindmateriaal gebruikt in de band van een boek, afkomstig uit de abdij te Oostbroek.
De vele regionaal verschillende schriftvormen die in de 8e eeuw in gebruik waren, gingen in de loop van de eeuw een duidelijke tendens naar een minuskelschrift vertonen. Op basis van deze schriften kon de z.g. Karolingische minuskel zich ontwikkelen tot een nieuw eenheidsschrift (zie nr. 100).
Het voorliggende blad laat een schriftvorm zien die behoort tot deze z.g. pre-Ka-rolingische minuskelschriften. Het wordt gerekend tot de handschriften die gegroepeerd kunnen worden rond een handschrift uit Boulogne (cla, vi, 736), en die alle aan het eind van de 8e eeuw ontstaan zouden zijn in een scriptorium in het Noord-Oosten van Frankrijk. Het schrift wordt gekenmerkt door de langwerpige vorm en de wat onrustige indruk die het maakt.
Het fragment, een deel van het op één na binnenste dubbelblad van een katern, bevat een gedeelte uit het vierde boek van de Dialogi van Gregorius de Grote (ca. 540-604) (zie ook nr. 3) en is afkomstig uit de band van het derde deel van een bijbeluitgave (Bazel, Joh. Petri en Joh. Froben, 1498; sign.: 106.f.13) die behoort heeft tot de bibliotheek van de abdij te Oostbroek (zie nr. 47). Het toont nog eens duidelijk aan hoeveel handschriften er in de loop der eeuwen ten offer zijn gevallen aan het bindersmes en hoeveel belangrijke fragmenten (makulatuur) er soms in een oude band verscholen kunnen zijn. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR Codices latini antiquiores. Ed. by E.A. Lowe. P.X. Oxford 1963, nr. 1588; B. Bischoff, ‘Panorama der Handschriftenüberlieferung aus der Zeit Karls des Grossen’. Karl der Grosse. Lebenswerk und Nachleben. T.2: Das geistige Leben. Düsseldorf 1965, p. 238. Daarbij: B. Bischoff, ‘Frühkarolingische Handschriften und ihre Heimat’. Scriptorium, 22(1968), P- 3'3-
Kleurafb. p. 21 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;98 Het UTRECHTS PSALTERIUM. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HS.32
Ajb. frontispiece nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(Benedictijnerabdij Hautvillers bij Reims, ca. 820-
840).
Perkament. 92 fol. 330 x 255 (244 x 222) mm. drie kolommen. 32 regels. Schrift: capitalis rustica (tekst), uncialis (bovenschriften van de psalmen en de initialen van de afzonderlijke verzen) en capitalis qua-drata (initialen van de eerste psalmverzen).
BIJGEBONDEN Fragmenten van een Evangeliarium. (Wearmouth/Jarrow, eind 7e, begin 8e eeuw).
Perkament. 12 fol. 330 x 255 (ca. 243 x 195 met va-
-ocr page 211-IV
HANDSCHRIFTEN TOT EN MET DE I4E EEUW
207
rianten) mm. twee kolommen. Schrift: uncialis (‘A-miatinus-unciaal’).
Rood marokij nieren band over kartonnen platten met goudstempeling op de rug; filetlijnen en het wapen van Robert Cotton in het midden van beide platten in goud. Gerestaureerd.
HERKOMST zie tekst.
Over weinig handschriften is zoveel geschreven als over dit Psalterium, dat met ‘Utrechts’ aangeduid wordt omdat het, sinds 1716, in de Utrechtse Universiteitsbibliotheek berust (verder aangeduid met ‘U’). Ongetwijfeld vormt het het onbestreden hoogtepunt van de Utrechtse handschriftencollectie, maar ook internationaal wordt het algemeen beschouwd als één van de allerbelangrijkste handschriften uit de vroege Middeleeuwen. Omdat het lezen en reciteren van de psalmen het grondbestanddeel van het kerkelijk officie vormt, behoort de verzameling van de 150 psalmen in een apart boek - het Psalterium - tot de meest verspreide liturgische boeken. Waarschijnlijk was ook het doel waarvoor U vervaardigd werd, te dienen als koorboek. De psalmtekst is in de z.g. Gallicaanse versie, de versie (vertaling) die ca. 386-87 door Hieronymus op basis van de Hexapla van Origenes vervaardigd is. In het kader van de eenheid scheppende Karolingische liturgiehervorming werd deze versie in het gehele rijk ingevoerd en voorgeschreven. Zo kon deze tekst later vast bestanddeel worden van de Vulgaat die voor de meeste andere bijbelboeken teruggaat op een latere vertaling van Hieronymus.
In de grote Romeinse kritische uitgave van de Vulgaat (dl. 10: Liber Psalmorum, 1953) speelt U een rol binnen de groep Karolingische handschriften, met een tekst die het meest verwant is aan de tekst van handschriften uit Noord-Oost Frankrijk, ontstaan tussen 795 en 825. Ook de aanwezigheid van de reeks cantica (liedteksten uit het Oude en Nieuwe Testament die in de liturgie als psalmen behandeld en gebeden werden) wijst naar eenzelfde datering. Deze cantica komen in U voor in een tekstversie, aantal( 16) en samenstelling (10 cantica, 2 Hymnen, Pater noster, Symbolum Apostolorum (Credo), Symbolum Athanasianum (Fides catholica) en de 151e apokriefe psalm) die alleen gevonden wordt in Karolingische Psalteria na 795.
Niet de tekst echter, maar de 166 pentekeningen die aan elke psalm en canticum voorafgaan, maken U tot een zo bijzonder handschrift. Twee kunsthistorici stelden aan het eind van de 19e eeuw, onafhankelijk van elkaar, een datering en lo-calisering voor, die sindsdien niet ernstig meer bestreden is: de Benedictijnerab-dij Hautvillers bij Reims, ca. 820-840. De sleutel voor deze conclusie was het z.g. Ebbo-Evangeliarium (Bibl. Munc., te Epernay) dat zeer nauw verwant is met zowel de tekeningen, als het schrift van U. Dit Evangeliarium is in opdracht van Ebbo, de aartsbisschop van Reims, in Hautvillers tussen 816 en 833 vervaardigd. U en dit Ebbo-Evangeliarium worden beschouwd als de hoogtepunten van de Reimse school, één van de invloedrijkste ‘scholen’ waarin de Karolingische boekkunst wordt ingedeeld. Vaak ontstonden die ‘scholen’ rond een belangrijke
-ocr page 212-2o8|
IV
HANDSCHRIFTEN TOT EN MET DE I4E EEUW
geestelijke of wereldlijke hoogwaardigheidsbekleder, waaraan zij hun bloeitijd te danken hadden.
De in bruine tot zwarte inkt (bister) uitgevoerde pentekeningen illustreren de psalmtekst op zo letterlijk mogelijke wijze. Vers voor vers, soms woord voor woord geven zij de tekst, als die er aanleiding toe geeft, weer. Op slechts weinige plaatsen wordt van dit vormgevingsprincipe afgeweken en komen bijvoorbeeld enige typologieën voor (in het Oude Testament voorkomende gebeurtenissen die als voorafspiegelingen van gebeurtenissen in het Nieuwe Testament beschouwd worden). Daarmee vertegenwoordigt de psalmillustratie zoals die in U voorkomt, het ge-eeuwse stadium van de oudste (letterlijke) vorm van Bijbelillustra-tie (van ca. 400), die zich in de loop van de vroege Middeleeuwen aansluit bij de ontwikkeling in de Bijbelexegese, die naast de letterlijke zin drie trappen in de geestelijke zin van het Bijbelwoord onderscheidt: de allegorische, tropologische en anagogische. Deze ontwikkeling is aan de tekeningen van U dus grotendeels voorbijgegaan. Het wat later te dateren Stuttgart Psalter (Stuttgart, Württem-bergische Landesbibl., Hs.Bibl.F0l.23) laat, naast vele en interessante parallellen met U, zeker een later stadium zien van de ontwikkeling van de Psalmillustratie, bijvoorbeeld door het illustreren van een veel groter aantal typologieën. Of hiermee bewezen zou kunnen worden dat de tekeningen van U gekopieerd zijn naar een zeer vroeg (5e eeuws) model, zoals wel gesteld wordt, is de vraag. Bepaalde observaties die zouden moeten bewijzen dat er direkt gekopieerd zou zijn, zijn ook te verklaren door de aanname dat U niet alleen gestaan heeft, maar een exemplaar is uit een (kleine) reeks gelijkvormige, min of meer tegelijkertijd ontstane Psalteria die naar een in het scriptorium voor dat doel geconcipieerd voorbeeld vervaardigd zijn. Zo zou ook beter te begrijpen zijn waarom meerdere kunstenaars bij de uitvoering van de tekeningen betrokken zijn geweest.
Ook het gebruik van de schriftsoort, de klassieke capitalis rustica, hoeft geen aanwijzing te zijn voor het kopiëren van een laat-klassiek handschrift. Karolingische handschriften geschreven in klassieke majuskelschriften zijn geen uitzondering.
Zeker is anderzijds dat U ook geen ‘originele’ schepping ex nihilo is. Toch zijn er zoveel eigentijdse stijlkenmerken en iconografische bijzonderheden in geïntegreerd, dat U beschouwd kan worden als een Karolingisch werk, uiteraard op basis van oudere voorbeelden en wortelend in de laat-antieke en vroeg-christelij-ke kunst en Bijbelexegese.
De wijze van illustreren kan goed gedemonstreerd worden aan de hand van de hier getoonde tekening voor psalm i (de enige ‘full-page’ tekening in het handschrift) op fol. IV. De tekst van de eerste twee verzen luidt in vertaling: ‘Gelukzalig de mens die niet wandelt naar de raad der goddelozen, noch op de weg der zondaars staat, noch gezeten is in ’t gestoelte der pest. (2): Maar die zijn vermaak vindt in de wet des Heren en dag en nacht zijn wet overdenkt’. Links boven zit deze gelukzalige in een koepeltje, steunend op zes pilaren, gebogen over een boek dat God’s wet symboliseert. Hij overdenkt de wet, geflankeerd door een engel, waardoor een duidelijke reminiscentie ontstaat aan de voorstelling van een Evangelistportret. De zon, maan en sterren geven aan dat hij ‘dag en nacht’
-ocr page 213-IV HANDSCHRIFTEN TOT EN MET DE I4E EEUW
209
mediteert. In oppositie daarmee zit in de rechter bovenhoek de goddeloze, gezeten op een troon in een porticus (het gestoelte der pest), op analoge wijze geflankeerd, ditmaal door een demon met slangen en serpenten in zijn handen, slingerend om zijn benen en ontspruitend aan zijn hoofd. Daartussen bespreken twee figuren de weg die zij zullen inslaan. Vers 3: ‘Hij zal zijn gelijk een boom, aan een waterstroom geplant, die zijn vrucht geeft te zijner tijd en wiens blad niet verwelkt; en al wat hij doet zal hem gelukken’. Verbeeld door een boom, kennelijk een vijgeboom die zijn blad niet verliest, beladen met vruchten, staande aan een rivier die ontspringt uit de hoorn van een stroomgod.
Vers 4-6: ‘Niet alzo zijn de goddelozen, niet alzo; maar als stof dat de wind doet wegstuiven van de aarde (5); Daarom zullen de goddelozen niet bestand zijn in het gericht, noch de zondaars in de vergadering der rechtvaardigen. (6); Want de Heer kent de weg der rechtvaardigen, maar de weg der goddelozen voert ten verderf. De wind, gepersonifiëerd door een mannenkop, blaast de goddelozen -voorgesteld als soldaten met speren - van de aardbodem de onderwereld in, waar zij, een handje geholpen door demonen met haken en drietanden, opgenomen worden door Hades, de gepersonifieerde onderwereld.
Ook in de overige 165 tekeningen, die de volle breedte van de pagina en een hoogte van 5 tot 12 cm. innemen, wordt op dergelijke wijze de psalmtekst weergegeven. Fol.2r begint met de tekst van psalm i (de Franco-Saksische B(eatus)-initiaal in goud, met vlechtwerk tegen een blauw-groene achtergrond; het goud is rood en blauw-groen omrand); dan volgt de tekening voor psalm 2 met daaronder de tekst.
De karakteristieke, realistische en levendige tekenstijl die in de tekeningen van U een hoogtepunt vindt, heeft tot in de 12e eeuw haar sporen nagelaten. Niet alleen in de boekkunst, ook in de goudsmeed- en ivoorsnijkunst is die invloed merkbaar. Ook beperkte zich de uitstraling niet tot het vasteland. In Engeland, waarheen U omstreeks het jaar 1000 overgebracht is, wordt zelfs gesproken van een ‘Utrechtse stijl’. Tastbare bewijzen van de aanwezigheid van U in Christ Church in Canterbury leveren een gedeeltelijk rechtstreekse kopie van kort na 1000 (Londen, British Libr., Ms.Harley 603) en een waarschijnlijk indirekte kopie van ca. 1147, het Eadwine Psalter (Cambridge, Trinity College).
Na de sekularisering van de kloosters door Hendrik viii zal U wellicht in parti-kuliere handen geraakt zijn. In de eerste jaren van de 17e eeuw bevindt U zich in ieder geval in de bibliotheek van de bekende verzamelaar Sir Robert Cotton. Het laatste bewijs van de aanwezigheid van U in deze verzameling is een aantekening in Cotton’s uitleenregister van 15 jan. 1631. Op dat tijdstip, kort voor Cotton’s dood, was U uitgeleend aan een andere grote Engelse verzamelaar, de Graaf van Arundel. Er zijn steekhoudende argumenten aan te voeren voor de stelling dat hij het handschrift nooit meer teruggegeven heeft, maar het met zich mee heeft genomen naar het continent, waarheen hij in 1642 met meeneming van grote delen van zijn collecties vertrok zonder ooit terug te keren. Zijn weduwe (na 1646)en later zijn zoon, William Stafford, woonden in de Nederlanden, afwisselend in Antwerpen, Alkmaar, Amersfoort en Amsterdam. Zij waren verwikkeld in erfeniskwesties en verkeerden in voortdurende geldnood. Bekend is
-ocr page 214-210 I
IV
HANDSCHRIFTEN TOT EN MET DE I4E EEUW
dat zij ZO nu en dan stukken uit de verzameling verkochten. Waarschijnlijk is ook U op die manier in andere handen geraakt. Rechtstreeks of indirect is U tenslotte in het bezit gekomen van een zekere Willem de Ridder, commies militaire zaken van de Staten van Utrecht, die het kostbare handschrift op zijn sterfbed in 1716 aan de Universiteitsbibliotheek naliet.
Naar alle waarschijnlijkheid zijn de Evangeliarium-fragmenten pas door Cotton met U in één band verenigd. De 12 bladen omvatten de twee voorredes voor de Evangeliën (waarvan één gedeeltelijk), de voorrede en de Capitula voor Ma-thaeus, een frontispiece voor de vier Evangeliën, Mt. i, 1-3,4 en Joh. 1,1-21. Deze bladen moeten tot een handschrift behoord hebben dat ca. 230 bladen omvatte. Het gebruikte unciaalschrift brengt de fragmenten in de direkte omgeving van de beroemde Codex Amiatinus (Florence, Bibl. Laurentiana), die eind 7e, begin 8e eeuw in het Engelse dubbelklooster Wearmouth en Jarrow geschreven is en die de gehele tekst van het Oude en Nieuwe Testament bevat. Ook wat de tekst betreft sluiten de fragmenten zeer nauw bij dit handschrift aan. [K.vd.H.] LITERATUUR Ulrechl-Psalter. Vollständige Faksimile-Ausgabe im Originaljormat der Handschrift 32 aus dem Besitz der Bibliotheek der Rijksuniversiteit te Utrecht. (Faksimile-Teil und) Kommentar (von) K. van der Horst und J.H.A. Engelbregt OFM (f). Übersetzung aus dem Holländischen von J. Rat-hofir. Graz 1984 (Codices Selecti, LXXV und LXXV*).
99* Grieks Evangeliarium (‘Codex Boreelianus’). hs.i (Konstantinopel ?, eind loe eeuw).
Perkament. 204 fol. en 30 fragmenten (van de oorspronkelijk ca. 340 fol.). 280 X 220 (ca. 200 x ca. 140) mm. twee kolommen. 19 regels. Schrift; Griekse un-cialis.
Band ontbreekt; losse katernen in kartonnen doos. HERKOMST zie tekst.
Zo goed als de bij het Utrechts Psalterium bijgebonden Evangeliefragmenten een rol hebben gespeeld bij de uitgave van de Latijnse Evangelietekst (zie nr. 98), zo is dit handschrift mede van belang geweest bij de uitgave van de ‘textus receptus’ van de oorspronkelijk Griekse Evangeliën.
Voor het eerst werd dit handschrift betrokken bij de uitgave van het Griekse Nieuwe Testament door J.J. Wettstein (1751-52). Hij maakte gebruik van een collatie met een variantenopgave van deze ‘Codex F’, zoals de aanduiding was en ook in de latere edities zou blijven. Hij wist echter niet waar het handschrift zelf zich bevond. Wel vermeldde Wettstein dat het in het bezit was geweest van Johan Boreel (1577-1629), pensionaris van Middelburg, raadspensionaris van Zeeland en een oriëntalist van naam. Hij had het handschrift waarschijnlijk bemachtigd op één van zijn vele reizen naar het Midden Oosten. Nadat in 1632 zijn bibliotheek in het openbaar verkocht was, bleef het enige unciaal-hand-schrift van het Griekse Nieuwe Testament in Nederland lange tijd spoorloos. Ongeveer 70 jaar later, in 1823, werd de codex evenwel door de Utrechtse hoogleraar Jod. Heringa in Arnhem teruggevonden. Op initiatief van zijn opvolger H.E. Vinke, die Heringa’s uitgebreide beschrijving van het handschrift in 1843
-ocr page 215-HANDSCHRIFTEN TOT EN MET DE I4E EEUW
I2II
TÔV ov wcrérfAïiTAi fHTsiSlipÓN ÂlHCTKIWTr ÂrrêAHiMov »pilNCWIlÖV uvmuwKev ACHTHnê4,0MClV g J ÉünpC’Hiicev |
»XOMKV’éx^tî^ei ACIMhÎTêVÀC . r TNamp;îvc^V’r’V’ (^rilHTjîWAM KAIKHFS^CCmi lUirniMAMcTA HJitteh’AÓecr iniAJTIWH* kAif^ïiype^MH ’'TonpcRVTni nÂCAHÎ5VX*U |
99 HS. I, kat. 17, fol.yr
-ocr page 216-212]
IV HANDSCHRIFTEN TOT EN MET DE I4E EEUW
uitgaf, werd de Codex Boreelianus in 1840 voor de Utrechtse bibliotheek aangekocht uit het bezit van J.M. Roukes te Arnhem, in wiens familiebezit het handschrift zich al drie generaties bevonden had.
Ook in de latere grote kritische tekstuitgaven van het Griekse Nieuwe Testament met hun zeer gecompliceerde en omvangrijke problematiek, heeft de Boreelianus (Hs.F) een rol gespeeld. Behorend tot de z.g. Koine-tekst - later Antioche-nisch-Byzantijnse tekst genoemd - wordt F beschouwd als één van de belangrijke van de ruim 240 majuskelhandschriften.
De versiering beperkt zich hoofdzakelijk tot de beginpagina’s van de vier Evangeliën. Die van het Evangelie volgens Mathaeus ontbreekt; het begin van Lucas is grotendeels weggesneden. Tentoongesteld zijn de geornamenteerde beginpagina’s van het Evangelie volgens Marcus (p. 201), met de tekst van Mare. 1,1-5, en het fragment met het begin van Johannes, met het beschadigde portret van de Evangelist. Zowel deze decoratie als de vertikaal langwerpige vorm en enige bijzonderheden van het Uniciaalschrift wijzen naar het loe-eeuwse Byzantium als plaats van ontstaan van dit handschrift. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR J. Heringa El.fil., Disputatio de codice Boreeliano, nunc Rheno-Trajectino, ab ipso in lucern prolracto. Ed. H.E. Vinke. Utrecht 1843; C.F.M. Deeleman, ‘Het terugvinden van den codex Boreelianus herdacht’, Nieuwe theologische studiën, 20(1937), p. 162-171; F.H. Scrivener, A plain Introduction to the Criticism of the New Testament. Cambridge 1874, p. 120-21 ; H. Omont, ‘Catalogue des manuscrits grées des bibliothèques publiques des Pays-Bas (Leyde exceptée)’, Centralblatt für Bibliothekswesen, 4(1887), p. 206, nr. 40; W.H.P. Hatch, The principal Uncial manuscripts of the New Testament. Chicago 1939, Pl. lvii; K. Aland, Kurzgefasste Liste der griechischen Handschriften des Neuen Testaments. /. Gesamtübersicht. Berlin 1963, nr. 09.
100* Paulus Diaconus, Historia Longobardorum,
HS.734 (eind loe - begin iie eeuw).
Perkament. 67 fol. 273x192 (190 x ca. 123) mm. twee kolommen. 27 regels. Schrift: Karolingische minuskel.
Waarschijnlijk oorspronkelijke leren band over houten platten. Titel achter hoornen venstertje op het voorplat. Rug hersteld.
HERKOMST Fol.ir: ‘Liber ecclesie Campensis (Kampen)’. Vóór 1718 in de Universiteitsbibliotheek aanwezig.
Het handschrift is geschreven in een late, kleine, maar duidelijke Karolingische minuskel. Dit schrift bereikte onder invloed van het machtige nieuwe Karolingische rijk dat met een aktieve kultuurpolitiek op vele gebieden naar vernieuwing en eenheid streefde, in het tweede kwart van de 9e eeuw een vaste vorm. Het was een van cursieve elementen vrij en zuiver minuskelschrift dat zich over geheel West Europa verbreidde en dichter staat bij ons huidige schriftbeeld dan de latere Gotische schriftvormen. Deze ontwikkeling vond uiteraard plaats op basis van
-ocr page 217-HANDSCHRIFTEN
TOT EN MET DE I4E EEUW
Iai3
vti-u-bo ki.utaf fito c/ottttni fïib f’
■iCcftu jtJif j-tttteny,
icvitvlmn momio. Mcnif-utr/u ftkum. ifcvtcirr-’ C-« .lllniin^j,f«-micl}j.lt; ‘ çiuftiTttxno iTnj*A“ €|tij t-r{K*n-\ ^bJiAitrin nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;Tm etufir ct^rttib' »»»tri/î«»r ft-nrrr Uwtuf Tc»npml*y cxlt;^olt;4*n-itr4i |
|»onljquot; îxrminrT. ^p-rmk cAKfrcvfx' Su’ur cctwnx «♦quot;»nif »»»».TÎtvi.* r^p lt;plt;o ««umir»r. mtfrbtf Akmciir. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;truuufê^.s^ â It |»«»îoru mufrmnrftnirf' 4.rTtlt;lt;» (ui .XMVtnrxvnr. irrnon inmtTWO nrwuT^ ilLx nYt** TArt-Km-niiT tnritiv lu*tTt^|»ntr U»c^ »rt*n€n nune«|H*nT norrttTiiZmp'Qmc m(t -tA«i nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^^quot;’nniA tiort |
C (cv hfTHrftCrO'
^fHxwM init-t'n“ tTi/nn
■rfTtTiontquot; rttnim»mcf» rvftrfv
fhtrrv'
ep*T
cr
NiALuf
I-ti
uinriA/quot; rw»nA»H »quot;«»s* bftiK
pftr fiifKTwr^ infittorc^! ^trwuwi
•m rïjr^Turrr' A^kw f**?“ töfx ^rr»n.\nn Iqx'tnmtmcrAVttrT
c.Kpnlt;u*r(t TMr»nlt;“ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»»wtï
« dtxntf
Mohr; lt;pwlt;p nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ep^ot^cyntaC
’n^tTcvlfij ^iT’nwvrr- cft^*nrvr'*lcTlt;^
^'’XV*' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Çi-ffir jtwef «jrcffir
fänr nifnUmtmif çrjnrwr.%1*^
fTlc**n • nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fibt ctwin^uA.
Tlt;-ftvTr*T
100 nbsp;nbsp;HS.734, fol. IV
-ocr page 218-2141 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IV HANDSCHRIFTEN TOT EN MET DE I4E EEUW
een bewuste disciplinering van de verschillende regionale schriften die in de 8e eeuw in gebruik waren en die aan dezelfde tendens naar een minuskelschrift onderhevig waren (zie nr. gy). Kenmerkend voor de Karolingische minuskel is de verhouding tussen de grootte van de letters en de regelafstand, waardoor een ruimte ontstaat die een zeer harmonieus schriftbeeld ten gevolge heeft.
Helaas is het eerste blad van het handschrift grotendeels weggesneden; op de resterende strook is een klein gedeelte van een Karolingische pentekening, die een ruiter te paard voorgesteld moet hebben (St. Joris?), nog zichtbaar.
Op de openliggende linker bladzijde eindigt in de eerste kolom de inhoudsopgave van boek i, met de romeinse cijfers in rood, en begint de tekst met een open plaats voor de niet uitgevoerde initiaal (de ó' van Septemtrionalis; in de kantlijn staat een kleine 5 (representant) om de illuminator duidelijk te maken welke letter hij moest invullen). Op deze bladzijden zijn de verdere hoofdletters die in de daartoe door dubbele blinde lijnen begrensde ruimte vóór de kolommen geschreven werden, nog met zwarte inkt uitgevoerd; pas op de volgende bladzijden zijn zij in rood.
De Historia Longobardorum is het belangrijkste werk van Paulus Diaconus (Paulus Warnefridi) (ca. 725-799). Het beschrijft de geschiedenis tot 744 van zijn eigen volk, de Longobarden. Hij schreef het omstreeks 787 in Montecassino. Als belangrijkste bron voor deze periode uit de vroeg-middeleeuwse geschiedenis van Italië en van dit uit Duitsland afkomstige, tijdens de grote volksverhuizingen naar het Zuiden getrokken volk, is het van onschatbare waarde.
Temidden van de vele handschriften die er van de tekst bestaan, wordt dit handschrift in de uitgave van L. Bethmann en G. Waitz (1878) als vierde van de groep handschriften die zij met de letter ‘G’ aanduiden, beschreven, waarbij gezegd wordt dat zij voor hun uitgave gebruik hebben gemaakt van een op verzoek van Bethmann vervaardigd afschrift van dit handschrift, omdat de bestaande va-rianten-opgaven (o.a. van de hand van de beroemde G.W. Leibniz) onvoldoende bleken.
Andere werken van Paulus Diaconus zijn de Historia Romana, een Vita van Gregorius de Grote en een uittreksel uit het Lexicon van Festus, belangrijk omdat dit klassieke woordenboek na Paulus grotendeels verloren is gegaan. [K.vd.H.] LITERATUUR Archiv der Gesellschaft für ältere deutsche Geschichtskunde, hrsg. von G H. Pertz, 7(1839), p. 284-289; uitgeg. door L. Bethmann en G. Waitz in: Scriptores rerum Langobardi-carum et Italicarum saec. vi-ix Hannover 1878 (Monumenta Germaniae Historica), p. 12-192, dit hs. beschreven op p. 38.
loi Matheolulus (Matheus de Boulogne), Lamenta-tiones. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hs.819
(Frankrijk, 2e helft van de 14e eeuw).
Perkament. 98 fol. 248 x 168 (200 x 100, fol. 83-98: 195 X 145) mm. fol. 83-98: twee kolommen. 35 regels. Schrift: cursiva. Met glossen.
I7e-eeuwse kartonnen band met perkamenten rug.
HERKOMST Waarschijnlijk uit de collectie van Ar-
-ocr page 219-IV
HANDSCHRIFTEN TOT EN MET DE I4E EEUW
215
noldus Buchelius in het bezit geraakt van Cornelis Booth. Vandaar naar het Gemeente Archief te Utrecht. In 1882 overgedragen aan de Universiteitsbibliotheek.
De auteur van dit in 5614 enkele of paarsgewijs rijmende hexameters geschreven metrische gedicht is Matheus de Boulogne die zich, klein en tekortgedaan als hij zich voelt, voor deze gelegenheid Matheolulus noemt. Geboren in Boulogne, werd hij na zijn opleiding in Orléans, lid van de klerus in Thérouanne. Zijn glansrijk gestarte loopbaan werd echter plotseling afgebroken toen hij een weduwe trouwde, waardoor hij terug werd gezet in de lekenstand met verlies van alle privileges die hij als klericus genoten had. Hoewel hij gehoopt had op dispensatie, werd hij integendeel nog meer gestraft. Hij moest de stad Thérouanne waarin hij tot dan toe met zijn vrouw geleefd had, verlaten. Zijn verbittering hierover richtte zich met ongekende hevigheid op zijn vrouw, Petronilla en met haar op de vrouw in het algemeen. In niet mis te verstane en voor de tegenwoordig wat meer geëmancipeerde oren gruwzame bewoordingen schildert hij in dit gedicht zijn (de) vrouw af als de verpersoonlijking van al het kwaad, die hem zijn leven heeft vergald. Hij waarschuwt dan ook al zijn vrienden ernstig voor het huwelijk en alles wat daarmee samenhangt.
Karakteristiek genoeg begint de proloog, waarin hij de korte inhoud van zijn gedicht weergeeft, met het eerste vers van de Tristia van Ovidius, zoals ook de glos in de marge aangeeft: ‘Parve, nee invideo, sine me liber ibis in urbem (Mijn boekje, je gaat, zonder mij, en zonder dat ik je benijd, naar de stad (Rome))’. ‘Sine me’ is in dit gedicht vervangen door ‘Morini’ de Latijnse naam voor Thérouanne. De eerste regel van het eerste boek (vs. 13) is de beginregel van de Metamorfosen.
Het gedicht werd in 1291-92 vervaardigd en opgestuurd naar de bisschop Jacques de Boulogne (1287-1301) en zijn vrienden in Thérouanne. Hier heeft het ongetwijfeld gecirculeerd, maar niet in bredere kring bekendheid verworven. In verband met mogelijke wraakacties van zijn vrouw had de auteur uitdrukkelijk gevraagd het niet aan onbekenden te laten lezen. Pas later, omstreeks 1350 is het werk in de openbaarheid geraakt.
De eerste handschriften van het gedicht dateren pas uit de tweede helft van de 14e eeuw (Utrecht en Londen), en ook werd in 1370-71 door Jehan le Fèvre een Franse vertaling vervaardigd.
Voordat de originele tekst in 1892, met dit handschrift als enige bron, voor het eerst door A.G. van Hamel werd uitgegeven, was de Latijnse tekst eigenlijk in vergetelheid geraakt en in de schaduv,' gesteld door het succes dat de Franse vertaling had, die grote invloed heeft uitgeoefend, zoals bijvoorbeeld op Christine de Pisan en François Villon. Het gedicht wordt beschouwd als één van de belangrijkste werken van de misogyne (vrouwvijandige) literatuur van de middeleeuwen.
Van Hamel beschikte voor zijn editie slechts over hei hier getoonde handschrift. Maar ook na de ontdekking van vier andere handschriften van de Latijnse tekst (Londen (2 x ), Erfurt en Wolfenbüttel), wordt het Utrechtse handschrift nog
-ocr page 220-2i6 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IV HANDSCHRIFTEN TOT EN MET DE I4E EEUW
steeds beschouwd als het oudste en als het handschrift met de beste tekstredactie. De vier andere handschriften behoren alle tot een tweede groep. De tekst - althans voorlopig nog slechts twee van de vier boeken - is in 1974 opnieuw uitgegeven, weer op basis van het Utrechtse handschrift, maar nu met varianten uit de andere vier handschriften.
Behalve de rubricering, de rode opschriften en rode lombarden, komt er één blauwe initiaal met rood penwerk voor (fol.ir).
Eenzelfde initiaal opent een tweede in het handschrift voorkomende tekst, ook in een cursiva geschreven (in dezelfde hand?): het (valselijk) aan Aristoteles toegeschreven Liber de secretis secretorum de regimine principum (fol. 83-98). nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR Jchan Ie Fèvre de Resson, Les Lamentations de Matheolus et Ie Livre de Leesce. Ed. crit. accomp. de l’original latin des ‘Lamentations’, d’après l’unique manuscrit d’Utrecht. . . par A. G. van Hamel. 2 dl. Paris 1892-1905 (Bibl. de l’école des Hautes Etudes, 95-96); Matheus von Boulogne, Lamentationes Matheoluli. Kommentierte und krit. Ed. der beiden ersten Bücher. . . von A. Schmitt. Diss. Bonn. Bonn 1974.
102* Natuurkundig-Medisch verzamelhandschrift in
HET Middelnederlands. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hs.1328
(Utrecht, eind 14e eeuw).
Perkament. 127 fol. 210 x 156 (fol. 1-34: 160 x 75, fol. 35-127; 160 X 115) mm. fol.2-3; 31-32 regels; fol.4-127: 28 regels. Schrift; textualis (één hand).
Gladde schapeleren band over houten platten.
HERKOMST Misschicn afkomstig uit het Minderbroederklooster te Utrecht (zie 2). Niet lang na 1636 in de Universiteitsbibliotheek beland.
Over elk van de drie compilatorische teksten die dit handschrift bevat, is in de literatuur veel te doen geweest. Het Utrechtse handschrift heeft hierin een hoofdrol gespeeld. Het bevat; i. Natuurkunde van het Geheelal in 1768 verzen (fol. i V-34V); 2. een Natuurkunde in proza (fol.35r-7ov); en 3. het Boec van Medicinen in Dietsche . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(fol.72r-i27v).
I. Deze encyclopaedische compilatie in verzen moet ontstaan zijn aan het eind van de 13e eeuw in de omgeving van Gent. Wel zijn pogingen ondernomen om het gedicht op naam te stellen van Gheraert van Lienhout - zelfs ook op die van Jacob van Maerlant en Thomas van Cantimpré - maar op onvoldoende gronden, zodat vooralsnog het traktaat anoniem moet blijven. Lang zijn van deze tekst slechts twee handschriften bekend geweest, waarvan het Utrechtse het beste en het oudste was en het eerst onder de aandacht kwam. De eerste uitgave van J. Clarisse in 1847 baseert zich dan ook in hoofdzaak op dit handschrift. Inmiddels kon R. Jansen-Sieben voor haar uitgave in 1968 gebruik maken van niet minder dan 10 handschriften, met als hoofdbron een handschrift uit Upsala. Het Utrechtse handschrift speelt echter nog steeds een belangrijke rol en niet alleen omdat het waarschijnlijk het oudste is. Het grote aantal overgeleverde handschriften illustreert de bekendheid en de grote verspreiding die deze tekst gehad moet hebben. Het is een voor de leek geschreven encyclopaedisch traktaat -
-ocr page 221-HANDSCHRIFTEN TOT EN MET DE I4E EEUW
t i^àtatiinite
fJZS nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;*quot;-lt;7141«
-iiBC a%«to*
U itquot; 19 Ma* 2bc MActtr
V Auamp;cn (ïtiett p/atietcii d tr V ttuWeti Tücécti
A de»* Ucft tfi 9n2o«- cfitnnÂncîir-^iTc« nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(he îU:/ bckeiu-
A M tK*tAimc cithui ttïA^ T cA lwi»r eie m tnme WAnc gt;nbsp;Ataamp;2tgt; vtuc AÛcm^sl . gt;nbsp;«e en Uatr-men ttur lt;bc tt^dcl 4^ Ûf Mr AÛ-iim«mu 2tocr ifittt’ Af A)n l’nxr dtiTw ftilfV tuxtncn éU.
'n d 5Un oUr de (Ml (hU9c vdUt ditättt (^uett Aynftn»-H^
F oWn amp;ugt; tttdnenn« tntnnötwoc Trceti boociiitttt2ct*^^camp;r'
le p«igt;pingt; cvdAr Me tU*-
*1 n fU**ti-iiLcu ta»d ntdncut'tud intact- teuen (ocjirt^cnud gt;nbsp;(M-AudiiCtctH-tf ni £uurlt;gt;^l*aei-r-
I VO0» bu« (MmT 1w«~
2 oni îWiZe ftir h^t- (hc Z tioAn*' tr t* tfoc 'ardtd Fuamp;rhdd^ci« ttdmcn
102 HS.1328, fol.iv-2r
^ti hecamp;- ft^cn ftMcn dft Mhnten ^Attr dU A) (AtLdtffd l\xO lt;^n ft Ugt;a- ow rtnine (bict~ 'FAU ()«lt;r (Ij uuyentd m tAi^
2i8
IV
HANDSCHRIFTEN TOT EN MET DE I4E EEUW
uiteraard in de voor dat doel in die tijd gebruikelijke dichtvorm - waarin een volledig wereldbeeld gegeven wordt. Als zodanig is het één van de eerste voorbeelden van de overgangsvorm van de grote i3e-eeuwse encyclopaedieën naar het genre van de latere ‘volksalmanakken’. Ook de vorm van het handschrift is karakteristiek voor het Middelnederlandse ‘leerdicht’, één van de genres die in het Nederlandse taalgebied in de 13e en 14e eeuw een grote populariteit genoten en waaraan in de eerste plaats natuurlijk de naam van Jacob van Maerlant verbonden is.
Met Aristoteles, Ptolemaeus en Alfraganus als voornaamste bronnen, wordt op opmerkelijk rationele wijze, met uitsluiting van alle allegorische en ethische elementen, achtereenvolgens beschreven: de loop van de zeven planeten met hun maten en afstanden, de sterren en andere lichtbronnen aan de hemel (donder en bliksem, vuurballen, etc.); de natuurverschijnselen zoals de winden, hagel, sneeuw, de regenboog; de dierenriem en de invloed van de hemellichamen op de mens. Het werk wordt besloten met een verhandeling over de kerkelijke en astronomische kalender.
De tekst wordt in het Utrechtse handschrift geïllustreerd door 37 astronomische tekeningen, meestal met een passer getrokken cirkels waarin de natuurverschijnselen schematisch worden weergegeven. De bijschriften zijn - evenals de rubricering, opschriften en lombarden - in dezelfde hand in rode inkt geschreven. Op de hier getoonde linker bladzijde de traditionele tekeningen van het heelal aan het begin van de tekst. De buitenste twee ringen zijn voor God gereserveerd. Naar binnen toe volgen dan het koor der engelen; het firmament met de sterren; de planeten Saturnus, Jupiter, Mars, Zon, Venus, Mercurius en Maan; de vier elementen vuur, lucht, water en aarde; waarna tenslotte de aarde zelf met in het midden de hel volgt. Op de recto-pagina begint de tekst; ‘Aldus is hemel-rike/Ghescepen ende aertrike’.
2. Van een min of meer overeenkomstige inhoud is de volgende natuurkundige prozatekst, waarin bovendien beschrijvingen van vreemde landen en volken gevlochten zijn (fol.35r-7ov). Het traktaat is in 1300 geschreven door een zekere Broeder Thomas en tussen 1320 en 1344 bewerkt door Broeder Aernt, ‘leese meester der minre brueders tutrecht’ (fol.35v), die echter niet verder te traceren is. De voorliggende tekst is dus een afschrift van deze bewerking en is het enig bekende handschrift, dat voor het eerst (erbarmelijk) uitgegeven werd door L.G. Visscher in 1840. Een nieuwe editie door R. Jansen-Sieben is in voorbereiding. 3. Het zogenaamde Boec van Medicinen in Dietsche is een vrij originele compilatie van medisch-farmaceutisch-botanische teksten in het Middelnederlands. Voor de volledige uitgave in 1967 door W.F. Daems werd de tekst in dit handschrift als de enige bron beschouwd. Fragmenten van dezelfde compilatie werden echter ontdekt in handschriften in de Kon. Bibl. te Den Haag, het Historisch Archief te Keulen en de Bibl. de 1’Arsenal te Parijs, alle uit de eerste helft van de 15e eeuw. De verzameling bestaat achtereenvolgens uit een compilatie van werken over urologie en prognostieken van Galenus, Avicenna en Hippocrates, een Kruidenboek op basis van o.a. Dioscurides, Galenus en Gargilus, ziektedefmities, Gale-nische preparaten zoals wateren, oliën, stropen, clisteren, etc., een ‘Secreta Mu-
-ocr page 223-IV
HANDSCHRIFTEN TOT EN MET DE I4E EEUW
I2I9
Herum’ uit Avicenna, Hippocrates en Galenus, de ‘Glossae Platearii’, een ‘Vroedvrouwencatechismus’, een verzameling recepten en een ‘Regimen sanita-tis’ uit Galenus, Avicenna en Fulgentius. Deze laatste tekst is waarschijnlijk een originele compilatie. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR R. Janscn-Sieben, De Natuurkunde van het Geheelal. Een 13e eeuws Middelnederlands leerdicht. 2 dln. Brussel 1968 (Acad. Roy. de Belgique. Classe des lettres et des scièn-ces morales et politiques); W.F. Daems, Boec van Medicinen in Dietsche. Een Middelnederlandse compilatie van medisch-Jarmaceulische literatuur. Diss. Leiden. Leiden 1967; R. Jansen-Sieben, ‘Middelnederlandse vakliteratuur’. Fachprozaforschung. Acht Vorträge zur mittelalterlichen Artes-literatur. Hrsg. G. Keil und P. Assion. Berlin 1974, p. 28, 39, 42, 49-51; R. Jansen-Sieben, ‘Ein Datierungsproblem in Hs. Utrecht 1328’. Neerlandica Manuscripta. Essays presented to G.1. Liefiinck. Vol. 3, Amsterdam 1976, p. 80-83.
103* Johannes de Beke, Cronike vanden Stichte van Utrecht ende van Hollant. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hs.1183
(Utrecht, ca. 1400).
Perkament, i, 70 fol. 282x215 (205x140-45) mm. twee kolommen. 42 regels. Schrift: textualis.
Kalfsleren band uit het begin van de i6e eeuw met ruitpatroon van driedubbele filetlijnen met Utrechtse stempels (Hulshof-Schretlen, pl. X, nr. 2, 5 en 10). HERKOMST In dc 19e eeuw aan de bibliotheek overgedragen door het archief van de Provincie Utrecht. Het handschrift behoort tot de oudste handschriften van de Nederlandse vertaling die tegen het einde van de 14e eeuw gemaakt is van de Chronographia van Johannes de Beke (Beka). Van de hand van dezelfde afschrijver is een ongeveer even oud handschrift met dezelfde tekst te Brussel (Kon. Bibliotheek, HS.130.C.11) aanwezig. Met nog twee andere handschriften vormt het de basis voor de onlangs verschenen nieuwe kritische editie van de ‘Nederlandse Beka’. Het is de geschiedenis van de Utrechtse bisschoppen en de Hollandse Graven tot ongeveer het midden van de 14e eeuw. Van de auteur is weinig met zekerheid bekend. Misschien was hij een priester in Egmond, misschien een Utrechts kanunnik. Belangrijk is zijn geschiedenis omdat hij voor het eerst een zekere onpartijdigheid nastreefde in de beschrijving van de vaak tegenover elkaar staande partijen die het onderwerp van zijn verhaal vormen. Ook de stilistische en literaire betekenis is niet te onderschatten. Voorts heeft het werk een duidelijk stempel gedrukt op de latere geschiedschrijving van Nederland. Met zijn vervolgen en interpolaties, is het gedurende meer dan twee eeuwen het toonaangevende werk op dit gebied geweest, waarna het vooral door de uitgave van Buchelius in 1643, grote invloed is blijven uitoefenen, doordat het de basisliteratuur bleef voor vele latere geschiedschrijvers. Zowel van de Latijnse, als van de Nederlandse tekst zijn meer dan 20 handschriften bekend, in deze bibliotheek respectievelijk vertegenwoordigd met zes en acht handschriften. Van de Franse vertaling zijn er bovendien nog vijf handschriften.
Omstreeks 1393 is de Chronographia met de vervolgen tot dat jaar, in het Neder-
-ocr page 224-220 I
IV
HANDSCHRIFTEN TOT EN MET DE I4E EEUW
-ocr page 225-IV
HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
[221
lands vertaald en later met verschillende aanvullingen vermeerderd.
Alleen de eerste bladzijde van dit handschrift is versierd met een roze initiaal met wit penwerk tegen een gouden achtergrond en goud-roze staven langs voor-, boven- en ondermarge, waaruit ranken ontspruiten met blauwe, rode en gouden bloemetjes en blaadjes. De rest van het handschrift is voorzien van rode hoofdstuktitels en afwisselend rode en blauwe lombarden. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR Carasso-Kok, Repertorium, nr. 298, met verdere literatuur; Johannes de Beke, Croniken van den Stickte van Utrecht ende van Hollant. Uitgeg. door H. Bruch. ’s-Gravenhage 1983 (R.G.P., Gr. Ser., 180).
HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
Handschriften uit de Noordelijke Nederlanden (incl. het Duitse grensgebied)
104 Dirc van Herxen, Eerste Dietse Collatieboek.
HS.3.L.6 (Utrecht), 1445.
Papier. 195 fol. 296 x 210 (ca. 222 x ca. 155) mm. twee kolommen. 44-47 regels. Schrift: hybrida.
Kalfsleren band met ruitpatroon van driedubbele fi-letlijnen. Met dunne koperen strips langs de rug. HERKOMST Het handschrift heeft behoord tot de bibliotheek van het St. Agathaklooster te Amersfoort (fol.ir: ‘Dit boec hoert den besloten convent van sunte Agathen tamersfoert. . .’). In igii aangekocht van J. L. G. Gregory.
Dirc van Herxen (1381-1457) was één van de grote figuren uit de periode waarin de eerste fraterhuizen van de Broeders des Gemenen Levens in de IJsselstreek gesticht werden, om gestalte te geven aan de godsdienstige beweging die aan het einde van de 14e eeuw ontstond en Moderne Devotie genoemd wordt. Hij was van 1409 tot zijn dood in 1457 rector van het fraterhuis in Zwolle. Behalve een aantal traktaten en geestelijke liederen, stelde hij twee Latijnse en twee Nederlandse collatieboeken samen: verzamelingen van excerpten en exempelen uit de kerkvaders en andere schrijvers (o.a. Augustinus, Hieronymus, Gregorius de Grote, Bonaventura, Caesarius van Heisterbach, Henricus Suso), die naar hun inhoud over verschillende hoofdstukken verdeeld zijn. Op zon- en feestdagen werden hieruit in het fraterhuis een aantal stukken voorgelezen en besproken met belangstellende leken.
Het eerste Dietse collatieboek bestaat uit twee delen, ‘Die materie vanden uter-sten ende vanden sunden’ (over zelfkennis (fol.4r), de dood, het oordeel, de hel, de hemel, de zonden, etc.) en ‘Die materie vanden doechden’ (over boete, berouw, biecht, goede zeden, het lezen van Dietse boeken, etc.). Dit eerste collatieboek, dat voor een groot deel uit zelfstandige vertalingen van Van Herxen bestaat, is alleen in dit handschrift compleet overgeleverd. Van het tweede Diet-
-ocr page 226-222
IV
HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
se collatieboek bestaat nog slechts een gedeelte. Deze collatieboeken zijn van groot belang voor de geschiedenis van de Moderne Devotie en de Middeleeuwse geestelijke literatuur. De keuze en rangschikking van de verschillende teksten en excerpten kunnen een goed beeld geven van de religieuze achtergrond van de Moderne Devotie en de bronnen waaruit werd geput.
Ten behoeve van de reguliere geestelijkheid heeft Dire van Herxen ook twee collatieboeken in het Latijn samengesteld, die behalve in een handschrift in Brussel, ook in een handschrift uit deze bibliotheek (het uit Frenswegen stammende Hs.1586) overgeleverd zijn.
Het handschrift opent met een goed uitgevoerde blauwe initiaal met rood penerk (fol.4r). De overige vier initialen, waarvan er één is opgeplakt, zijn veel primitiever.
Uit het colofon op fol.i95v blijkt dat het handschrift in 1445 tussen de maandag na ‘midt vasten’ (8 maart) en ‘sinte Maria Magdalena-avond (21 juli), dus in ruim vier maanden, is geschreven. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR Deschamps, Middelned. handschriften, nr. go (met verdere literatuur).
105 Johannes Brugman, Vita aime Virginis Liidwine.
HS. 175 Haarlem, klooster van de Johanniterorde (geschreven door Nicolaus fil. Symonis de Beverwijk), 1459. Papier. 58 fol. 2 92 x 210 (215 x 157) mm. twee kolommen. 43-48 regels. Schrift: hybrida.
ige-eeuwse halfleren band met kartonnen platten. HERKOMST zie tekst.
Eén van de vijf bestaande levensbeschrijvingen van de H. Lidwina van Schiedam, de bekende maagd die na een val op het ijs, tijdens haar langdurige ziekbed vele visioenen had, voordat zij in 1433 overleed. De auteur is de nu nog in het spraakgebruik voortlevende Jan Brugman (1399-1473) (‘praten als Brugman’). Deze succesvolle Franciscaanse volksprediker die optrad als leider van de kloosterlijke hervormingsbeweging van de Observanten, trok vanaf 1450 door de Noordelijke Nederlanden. Zijn preken in de landstaal die grotendeels zijn overgeleverd, verraden verwantschap met de Moderne Devotie, maar zijn meer op de volkssmaak afgestemd. Grote populariteit was dan ook hun deel.
In 1456 voltooide hij dit zeer Franciscaans getinte Vita, waarin hij Lidwina voorstelt als de ware navolgster van de H. Franciscus, zonder zich al te veel te bekommeren om de feitelijke gebeurtenissen van haar leven.
Het enige handschrift van deze tekst is het hier tentoongestelde. Het is, blijkens het colofon op fol.57v, op 27 juni 1459 door Nicolaus fil. Symonis de Beverwijk in het klooster van de Johanniterorde te Haarlem voltooid en moet zeer dicht bij de autograaf van Brugman staan. Een tweede nog vroeger, in 1457, overgeschreven handschrift werd ten grondslag gelegd aan de eerste druk (Schiedam 1498), maar is verloren gegaan.
Het handschrift heeft deel uitgemaakt van een convoluut, waarin behalve deze handgeschreven tekst nog twee incunabelen gebonden waren. In ieder geval
-ocr page 227-IV
HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
I223
heeft de eerste van die twee (Ine. 259) tot de bibliotheek van het Regulierenklooster in Haarlem behoord, waarschijnlijk echter de gehele band die thans onder signatuur G.fol.293 in deze bibliotheek berust. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.j
ITERATUUR Uitg. naar dit handschrift: Johannes Brugman, Vila alme virginis Liidivine.
Ed. A. de Meijer. Groningen 1963 (Teksten en Documenten, 2); Johannes Brugman, Speculum imperfectionis en Dévolus Iractalus mei een inleiding over zijn leven en werk uilgeg. door F.A.H. van den Hombergh. Groningen 1967 (Teksten en Documenten, 6); Carasso-Kok, nr. 58.
106* Latijns anti-Joods theologisch verzamelhandschrift. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hs.257
(Utrecht), 1466.
Papier, i, 236 fol. 293 x 213 (ca. 200 x 125) mm. wisselend regelaantal. Schrift: hybrida (bovenschriften in textualis met gecalligrafeerde hoofdletters).
Kalfsleren band met driedubbele filetlijnen langs de kanten en de diagonalen. Op het voorplat de titel in zwarte inkt: ‘Contra Judeos’. Gerestaureerd.
herkomst Sedert de 17e eeuw aanwezig in de Universiteitsbibliotheek .
De belangrijkste tekst in dit handschrift is de Dialogus inter Petrum et Moisem contra Judeos van Petrus Alfonsus (fol. 157-205V). Petrus Alfonsus was een in 1106 bekeerde Jood die, na lijfarts te zijn geweest van Hendrik i van Engeland, diezelfde functie gedurende lange tijd aan het hof van Alfonsus i van Aragon uitoefende. Zijn bekendste werk is misschien de Disciplina clericalis dat door zijn levendige verteltrant grote populariteit verwierf en tot archetype van de Europese novelle werd. In zijn mathematische en astronomische werken vervulde hij een duidelijke middelaarsrol tussen de Arabische, Joodse en Christelijke cultuur.
De Dialogus die hij omstreeks iiio schreef - een dialoog tussen de Jood Moses, zijn naam vóór zijn doop, en een pas bekeerde Christen met zijn doopnaam Petrus -, wordt beschouwd als het eerste apologetische geschrift van een Joodse convert. Het gesprek is zowel gericht tegen zijn oude geloof, als tegen de Islam, in het i2e-eeuwse Spanje gewikkeld in een nog onbesliste strijd met het Christendom. De laatste uitgever van het werk, K.-P. Mieth, somt niet minder dan 65 handschriften op, verspreid over de bibliotheken van geheel Europa, getuigend van de grote verspreiding die deze tekst ten deel viel. Het Utrechtse handschrift valt op door een verkeerd begin (‘Qui’ in plaats van ‘Uno’).
De Dalogus maakt deel uit van een band waarin nog drie andere anti-Joodse traktaten voorkomen, alle door één kopiist achterelkaar afgeschreven. Daarvan zijn er twee eveneens van bekeerde Spaanse Joden: de Dialogus qui vocatur Scruti-nium Scripturarum (contra perfidiam Judaeorum) van Paulus S. Maria de Burgos (ca. 1353-1435) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;overgang naar het Christendom priester en in 1415 bis-
schop van Burgos werd (fol. 1-142V), en de Epistula ad R. Isaac de adventu Messiae (fol. 144-156V) van Samuel de Fez. Nicolaus de Lyra (ca. 1270-1349, zie nr. 6) sluit deze illustere rij met zijn fel anti-semitische traktaat Contra errores Judaeorum (fol.2o6-234v). Al deze vier teksten hebben een rol gespeeld in de ontwikkeling
-ocr page 228-224!
IV
HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
ft tvif^ffißfAffw gt;/rpt plt;VnhfIm*1
ctatruû (ttumtrt
'pnrnMt) «*^1« atiVC Httit^
jJI« (ii?b i’M ïnr* tnaih tjmeni rfive •fiSltn ai ,ttali' amb ‘fbnab^ vftittb^^famfbi ftf mlvth/ft.nf ■ •Wclvtiftj Pvua nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bat-n-j^à fir^mt'i
^ lbdeiia’’lt;-f^'hmmfri’t(Hà}- yi!»tif^ , ,
A^lpjur a/iiif fm) Iiü6 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 f
zniimfymniiatvjtten«}^nbaaaz aSti^^giej «wnijl« ^inn tMamatn trtnatiéi' 3nf’nahfip^t^-tianfln /M ^ifliiMiab^firtttilfi^i^fmavffftviii^r quot;batfaittnjar mdS nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;at
vA’h gt;13 ■!gt;»•gt; fif A-gt;m nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tja‘'allafi!^àrïi-n^akqa
fijafv^'bniiptt ‘ii vjii^m'jintmat-fhiatamp;rrifnii nah^^dk'bfïImPM i:(^'f‘!’dgt;t/lian/fi' aih ^fni^axmiu f/a^aO’onff r^miégaiSfi’tfSi^fiiifibit iT‘}fjfhamp;f^»nfitaai'fJàif-aratàat'^itntatiii ■i)Hlt;tnalt;^ at .jÿ«?n,^-, lt;j-nnfitlt;nit fiaiif^afiniv aftaln^lv W-fimiaàt «4lwÂlt;tlt;rwA'^/»2- toa-’ftv ^aicflehiif ^talaan otQ'anim ma: fii lfiwv vpi^-twira^iOiOuif ^af^iiraaa mn.matibifll’anî M iWin’JwJx nitia) bniaf'^miinw at rriai^at funi fftl^a lanh fbatjbtti • • ^»•»u-nr (fnlt;^|;^gt;iniilt;.- jgt;lt;;fcit'-iR' nnt«Mnigt;iü mtbiii.titiiavo.](n ^inManiffa^aoni jlaBni Hlabttiatmîm iiijiaMfiitnisi'ujbltfft-ih-ifUtiae/ «U»; afmfiabitf in noti part nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;at fyitfn'finit fait}
«(l'd’ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;ÿl?nwji a fit hifâ anajgt;‘ rphfyati fiteraa ifQ^nffii ft naiibi broil
,r)iat st ^7^.|»ii aiiMnà h ‘'trtfnii a Sna a nalilaia it»'a) r
iianabil -rfUa: fXt'atpanli t/nabivnaàfiA'in atmoS niaiüiiaiatafili' iii'quot;lt;jyi|»lt;(rH((i»ói*p« ffiiitsitpi'mfi^afit /llpbafi/ gbiif-ijnfjl imt infiaiay i/A: ivfiitni b^lv fnfKiM'^.t; iistquot;a-’ilf!iU nalm moa iijiuii'at ^h'brlpjKlfi ni Htiquot;inpafiii ijhp »atif oxi-J/rA^t •jia nia.mbtanaiia Wilf lt;t ^anoint m iir^ fpl/Ài: at int iarto^fita ami hrat »à m-fgna M lit ml JiWiMr«» nbsp;nbsp;nbsp;dr fÜ^atrvpiffamp;ypMtnaf »t imiKm aa^ ttiiiità otÿ
iMb pi ma ^•'tif K' n (h' n *}t ‘I amp;!gt; aanistbiamii rtatiiini^at A-n atla^ m h'Jfi'.H lt;^i^tgt;tijpb:i mafinrlfafnlabatMiiKliat ipnaaitA-iiialt;i't^pl)i:a (tkilit »kamMIaaiffa' lt;^/ af b-tna^ tfiiMbaf atrna^'^'ntfa mln^intt y ^'t^bînai. ffàlv atvrf aîinlfnp lt;« afftiivni f/tiritfit''' Umiafialii îitxg armai}iftfiiaftiif mt^aamt ataiitiaf naHi intjamiahtn: faimmiiihtnpii]ltna;m ^fin fi‘gt;f)‘‘vfgt;igt;iihîlajia ait IpitliiaiKi^avii' ()»(i WlihMnu att‘)n)liiuvpit{gt;tatlt;^gt;tinfv‘if abiartic^paftiifiafi tiilt;tf pljJt' liiiui st inirhih! A'ftip» litraattabiiiptviifttilatfü itkil^mm^fiinpaiK-fint ni ttiKilligKiii fnhibtiit taa vpia»av2ttii)a btifinubfiiimahnbM fiafin nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jfitnitt na'’tfi'iiiibtif}
tbnnlyiaasin^ mar/i-n libmîaaàmhhiKrgviitttnb l’t.fiWafiß
^Tmtaiuiae.^rtult;
^Jpt--ff^2‘tnMhjrntataa :vpa»tit
» I
io6 nbsp;nbsp;HS.257, fol.i56r
-ocr page 229-IV
HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
van de anti-Joodse gevoelens in Spanje, die zou culmineren in de uitdrijving van de Joden uit Spanje in 1492.
In het handschrift komen 16 blauw-rode initialen voor met rood, in de marge uitlopend penwerk, bestaande uit bloem- en plantaardige motieven, opgevuld met groen. In zes initialen komt, zoals ook op deze bladzijde het bekende ‘Utrechtse’ draakje voor (zie nr. 30). nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR K.-P. Mieth, Der Dialog des Petrus Alfonsi. Seine Überlieferung im Druck und in den Handschriften. Textedition. Diss. Berlin. Berlin 1982, vooral p. xliv.
107* Missaal VAN DE KERK teWeesp nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HS.3.A.2
(Noordelijke Nederlanden, ca. 1480).
Perkament. 348 fol. 369 x 260 (fol. 4-6: 265 x ca. 196; fol. 7-157 en 167-347: 265x168; fol. 159-166: 175 X 165) mm. twee kolommen. Fol.4-6: 32 regels; fol.7-157 en 167-347: 30 regels; fol. 159-166: 18 regels. Schrift: textualis formata.
i9e-eeuwse rood marokijnleren band met goudstempeling.
HERKOMST Missaal van de kerk van Weesp, daarna in het eind van de i6e eeuw in partikuliere handen geraakt: Ds. Arnoldus Luissius (1597-1656), Nicolaus Herp, Ds. Laurentius van Rhijn, Lambertus van Rhijn (begin i8e eeuw), Gerardus Laurentius Bono (î 1807, vanaf 1768 in zijn bezit). Via minstens twee veilingen in Engeland beland. Voor de bibliotheek aangekocht op de veiling van Christie, Man-son, Woods, Londen, 28 juni 1972 (Medieval and later manuscripts. . ., nr. 21).
In het Missaal zijn alle vaste en wisselende teksten bijeengebracht die tijdens de mis gezongen of gesproken worden. Deze variërende gezangen (vaak met neu-men), gebeden en lezingen zijn in de goede volgorde voor het gehele liturgische jaar samengevat tot misformulieren. In de 13e eeuw is dit liturgische boek ontstaan uit de daarvóór in gebruik zijnde afzonderlijke boeken voor de verschillende tekstsoorten, zoals het Evangeliarium, Epistolarium, Graduale en Sacra-mentarium.
Dit handschrift bevat alle vaste bestanddelen die normaal in een Missaal voorkomen: een Kalender (foI.4-6), de Praeparatio adMissam (fol.7), het Proprium de Tempore met teksten voor de zon- en weekdagen van het jaar (tot Pasen: fol.8-112; van Pasen tot het einde van het jaar: fol. 167-234), de Missae supplementariae (fol. 113-134), de Ordo Missae met de Prefatie, het Canongebed en een aantal gezangen (fol. 135V-1 66), het Proprium de Sanctis met de teksten voor de feestdagen van de Heiligen (fol.235-312), nbsp;nbsp;nbsp;Commune Sanctorum met algemene teksten voor
de Heiligen zonder een eigen tekst (fol.313-329) en de Sequentiae (fol.330-347). Fol.2rv bevat een ‘Missa in festo vii dolorum virginis Mariae’, in een andere
-ocr page 230-220)
HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
107 nbsp;nbsp;HS.3.A.2, fol.i58v
IV HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
227
hand, welk feest voor de Weesper kerk, waarin dit Missaal in gebruik was, een speciale betekenis had.
De beide delen van het hier in tweeën gesplitste Proprium Temporale beginnen met een gouden gehistorieerde initiaal. In de initiaal^ van het begin van de Introïtus voor de eerste zondag van de Advent (‘Ad te levavi animam meam’) is David biddend voorgesteld tegen een achtergrond met een stadsgezicht (fol.8r). De opstanding van Christus is uitgebeeld in de R van het begin van de Introïtus van de mis voor Paaszondag (‘Resurrexi’) (fol.ihyr). De voormarge van beide pagina’s is versierd met een goud-blauw-roze staaf en penranken met gouden lovertjes. Ook in de boven- en ondermarges komen deze penranken met bloemen voor. Een derde initiaal op de hier openliggende rechter bladzijde stelt Jesus in Gethsemane voor, geschilderd door dezelfde meester, in de T van het ‘Te igitur’, het begin van de Canon. Deze T is altijd het meest uitgebreid versierd om aan te duiden dat met dit misformulier (de Canon) een nieuw, en wel het voornaamste gedeelte van de mis begint, de Eucharistieviering. Ook door het schrift, dat in de Canon groter is dan in de rest van het Missaal, wordt dit gedeelte onderscheiden. Traditioneel wordt op de tegenoverliggende bladzijde Christus aan het kruis voorgesteld, geflankeerd door Maria en Johannes, het z.g. Canonbeeld. In dit handschrift is dit uitgevoerd op een los blad. De beide openliggende bladzijden worden omsloten door randwerk met veelkleurige acanthusbladeren en penranken met gouden lovertjes en bloemen. De kunstenaar van de Canonplaat is wel verwant aan, maar niet dezelfde als die van de drie initialen. Deze laatste staat dicht bij de Noord Nederlandse meester die o.a. te herkennen is aan zijn gezichten met diepliggende ogen in donkere oogkassen en wel ‘zwarte-ogen meester’ genoemd wordt. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
108* Het‘Frensweegse handschrift’. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hs.8.l.i6
Frenswegen, Klooster van de Reguliere Kanunniken Mariënwolde, (ca. 1490 (na 1483)).
Perkament, i, 191 fol. 182 x 125 (130 x 82) mm. 26-32 regels. Schrift: hybrida (twee handen).
Kalfsleren band met ruitpatroon van driedubbele fi-letlijnen.
HERKOMST zie tekst.
Het klooster Mariënwolde bij Frenswegen, in de buurt van Nordhorn, is in 1394 met ondersteuning van de Graaf van Bentheim gesticht door een bekeerling en volgeling van Geert Groote, Evert van Eze uit Almelo. Al spoedig, in 1400, sloot het klooster zich als eerste buitenlandse vestiging aan bij de Congregatie van Windesheim, de kloosters van de Reguliere Kanunniken van de H. Augustinus, die zich verenigd hadden om de ideeën van de Moderne Devotie in regulier verband te volgen en te verspreiden. Pas in 1809 werd het klooster als laatste van de Congregatie opgeheven.
De niet onaanzienlijke bibliotheek bleef, ten prooi aan de weersomstandigheden en vernielzucht, in de kloostergebouwen achter. Bekend is het verhaal van Prof. Moll die, toen hij omstreeks 1850 een bezoek bracht aan het klooster, zag hoe de
-ocr page 232-228 [
IV
IV
HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
(229
rentmeester zijn pijp aanstak met behulp van een uit een handschrift gescheurd blad. In 1870 werd de bibliotheek overgebracht naar het kasteel te Steinfurt van de vorst van Bentheim die een groot deel van de boeken in 1874 aan de nieuwe Universiteitsbibliotheek van Straatsburg schonk. Daar was echter deze ‘Kroniek’ van het klooster niet bij. Wel was het bestaan ervan bekend doordat er afschriften van verschillende delen circuleerden, maar het handschrift zelf was ondanks naspeuringen onvindbaar gebleven. Door een gelukkig toeval wist de toenmalige bibliothecaris van de Utrechtse bibliotheek, Dr. A. Hulshof, in 1920 echter een nabestaande van één van degenen die een eeuw eerder een gedeelte van het handschrift had overgeschreven, op te sporen en het handschrift, dat hij in zijn bezit bleek te hebben, voor de bibliotheek aan te kopen.
De inhoud van het handschrift bestaat grotendeels uit levensbeschrijvingen van belangrijke figuren uit de sfeer van de Moderne Devotie, zoals Geert Groote, Florens Radewijns, Johannes Brinkerinck, Dirk van Herxen, e.a. Daarnaast komt de vroege geschiedenis aan de orde van de fraterhuizen te Deventer en Zwolle en van de kloosters van Windesheim, Ter Fonteyn bij Arnhem, St. Agnietenberg bij Zwolle en uiteraard die van het eigen klooster Mariënwolde bij Frenswegen (fol.io6r-i3ov), met de beschrijving van de levens van de belangrijkste inwoners van die vestigingen. Als bronnen werden vooral gebruikt het Chronicon Windeshemense van Joh. Busch, een aantal Vitae van Geert Groote, de Dialogi novitiorum en de Chronica Monti S. Agnetis van Thomas à Kempis en de Narratio de inchohatione domus clericorum in Zwollis van Jac. Traiecti de Voecht, die deels vertaald, deels zeer vrij bewerkt werden. Voor de datering van het handschrift is belangrijk dat de laatste levensbeschrijving die in het handschrift voorkomt Reynerus van Texel betreft, die in 1483 gestorven was.
De ‘Kroniek’ is duidelijk bedoeld ter stichting van de kloosterbewoners en andere lezers en toehoorders en om hen aan te sporen de gegeven voorbeelden na te volgen. Niet alleen de inhoud, maar ook het schrift, het formaat en de uitvoering maken het handschrift tot een typisch voorbeeld van een boek uit de kringen van de Moderne Devotie.
Open ligt het handschrift bij het begin van het leven van Geert Groote. Op de tegenoverliggende bladzijde is het begin van een inhoudsopgave geschreven (tot fol.102); het blad dat daarop volgde, ontbreekt. De blauwe hoofdletter met rood penwerk is één van de drie in het handschrift voorkomende dergelijke initialen. Verder komen rode en blauwe lombarden voor en is het handschrift gerubriceerd in rood en blauw. Het is gefolieerd met grote rode romeinse cijfers.
[K.vd.H.]
LITERATUUR Uitg. : Het Frensweger handschrift betreffende de geschiedenis van de Moderne Devotie. Uitgeg. door W. Jappe Alberts en A.L. Hulshof. Groningen 1958 (Werken Hist. Genootsch., 3e serie, 82); Hulshof, Utr. parelen, p. i8i-ig8: ‘Het klooster Frenswegen. Gedurende de 15e eeuw een voorpost van Nederlandsche beschaving’; C. van der Wansem, Het ontstaan en de geschiedenis der Broederschap van het Gemene Leven tot 1400. Leuven 1958 (Publ. op het gebied der gesch. en der philologie, 4e reeks, 12), p. 9 en 140-41; B. Nonte, ‘Untersuchungen über die Handschriften des Augustiner-Chorherren-Stiftes Frenswegen bei Nord-
-ocr page 234-230 i
IV HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
horn’, Westfalische Forschungen, 14(1961), p. 133-48; Thomas à Kempis en de Moderne Devotie. Tentoonstellingcatalogus. Brussel ig?', nr. 25.
109 Middelnederlands stichtelijk verzamelhandschrift nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HS.1016
Neerbosch bij Nijmegen, St. Agnesklooster (geschreven door Daem (Adam) Daems uit het klooster te Gaesdonck), 1491.
Papier. 323 fol. 290x210 (ca. 200 x 148) mm. twee kolommen. 34-39 regels. Schrift: hybrida (één hand).
i8e- of ige-eeuwse half perkamenten band.
HERKOMST Sedert de i8e eeuw aanwezig in de Universiteitsbibliotheek.
Op de openliggende bladzijde begint de Middelnederlandse vertaling van Koenraad van Eberbach’s Narratio de initio Cislerciensis ordinis, sive Exordium magnum (fol.i-ipov), waarin, met de duidelijke bedoeling om de lezers te stichten door hen goede voorbeelden voor ogen te houden, verteld wordt over het leven van de eerste monniken in de begintijd van het in 1115 door de H. Bernardus gestichte klooster van Clervaux. Van het werk zijn vele handschriften bekend en vooral onder invloed van de Moderne Devotie kreeg het in de 15e eeuw een grote verspreiding. Tweemaal werd het in het Nederlands vertaald. De tekst in dit handschrift behoort tot de vóór 1462 ontstane tweede vertaling.
Het Bonum universale de apibus van Thomas van Camtimpré (fol. 191-295; zie nr. 60) is misschièn zijn beroemdste en belangrijkste werk. Als uitgangspunt heeft hij het gedeelte uit zijn De natura rerum genomen dat over de bijen gaat. Hij stelt de goed geordende bijenwereld ten voorbeeld aan de kloostergemeenschap en verwerkt een groot aantal exempelen en moralisaties. In de Noordelijke Nederlanden zijn twee vertalingen tot stand gekomen, de eerste na 1450 en een paar jaar later een tweede die in drie handschriften is overgeleverd; de tekst in dit handschrift is de omvangrijkste; hij bevat 48 exempelen meer dan het oudste handschrift (ca. 1475) in de Kon. Bibl. te Den Haag.
Op fol.296v-307v volgt de Middelnederlandse vertaling van De spiritu Guidonis van Johannes Gobius, een Dominicaanse prior en provinciaal uit de Provence (ca. 1300), behorend tot een genre teksten met visioenen van de ‘Andere wereld’, waartoe bijvoorbeeld ook behoren het Visio Tnugdali en de Navigatie S. Brendani. Het bestaat uit een dialoog tussen de geest van Guido en een Dominicaanse prior die hem allerlei vragen stelt over de omstandigheden van het Vagevuur waarin de geest zich bevindt.
Het handschrift wordt besloten met het stichtelijk traktaat Van der maria van ogines gebaren wt walslandt (fol.3O7v-323v).
Uit het colofon, of liever colofons (een tweede colofon is zwart gemaakt en is overplakt geweest, zie afb. in Hövelmann, p. 74) op fol.323v blijkt dat het handschrift is geschreven door de uit Goch afkomstige koorheer Daem (Adam) Daems (j 1519), een conventuaal uit het klooster van de Reguliere Kanunniken
-ocr page 235-IV
HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
231
te Gaesdonck bij Goch, welk klooster een belangrijke bibliotheek gehad heeft en waar ook veel handschriften op bestelling werden geschreven. Als hij dit handschrift in 1491 afschrijft ter ere van de H. Agnes en op verzoek van de subpriorin Maralde van Zallant, is hij medewerker van de rector van het Augustinessen-klooster van St. Agnes in Neerbosch bij Nijmegen.
Er komen in dit op duidelijk professionele wijze vervaardigde handschrift twee blauwe opengewerkte initialen voor met nogal haastig aangebracht penwerk dat met rood en geel ingekleurd is. Verder rode lombarden en opschriften.
[K.vd.H.] LITERATUUR S.G. Axters, Bibliotheca Dominicana Neerlandica manuscripta, 1224-1500. Louvain 1970, p. 106-107, 173; N.F. Palmer, Visio Tnugdali’. The German and Dutch translations and their circulation in the later Middle Ages. München, etc. 1982, p. 405; Deschamps, Middel-ned. handschriften, p. 182-85; G. Hövelmann, ‘Die Handschriften der Klosterbibliothek Gaesdonck’. Gaesdoncker Blätter, 21(1968), p. 75.
IIO* Rainerus Jordanis de Pisa, Pantheologia (Vol. iii).
HS.273 IJsselstein, klooster Onze-Lieve-Vrouwenburg (geschreven door Wilhelmus Zael), 2e helft 15e eeuw. Perkament. 12, ccclv fol. 325 x 225 (235 x 165) mm. twee kolommen. 39-40 regels. Schrift: hybrida. Kalfsleren band met driedubbele filetlijnen. Van het oorspronkelijke leer is nog slechts een deel van het achterplat bewaard gebleven; het leer van het voorplat en rug later aangevuld. Aan de bovenzijde van het achterplat is ijzerbeslag met een oog bevestigd, waaraan het boek door middel van een ketting vastgeketend is geweest.
HERKOMST Tussen 1608 en 1670 voor de Universiteitsbibliotheek verworven.
Van dit handschrift van de Pantheologiae swe Summae universae theologiae lib. l-lll van Rainerus de Pisa (f ca. 1348 te Pisa) is alleen het derde deel (P-Z) overgeleverd. Het is het oudste theologische woordenboek, waarin de gehele theologie in hoofdthema’s, alfabetisch geordend, behandeld wordt. Op de openliggende bladzijde begint dit deel met het lemma ‘Peccatum (zonde)’, waarin in 48 hoofdstukjes ‘alles’ wat daarover te zeggen valt, samengevat wordt. De linker bladzijde bevat de inhoudsopgave van dit deel. De ii bladen die hieraan voorafgaan, bevatten de proloog en een lijst van onderwerpen uit de Bijbel, gerangschikt naar de opeenvolgende Bijbelboeken, met een verwijzing naar het hoofdstuk in de tekst waar het behandeld wordt.
Behalve dat Rainerus zich uiteraard voor een groot deel baseert op de Thomistische geschriften, zijn ook andere, met name Franciscaanse auteurs verwerkt: Alexander van Hales en Bonaventura. Het werk vond een ruime verspreiding: 30 handschriften zijn ervan bekend, waarvan er 15 compleet zijn (één in Neder-
-ocr page 236-IIO HS.273, fol.Ir
IV
HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
I233
land: UB-Groningen). Ook is het al vroeg en herhaaldelijk gedrukt; 1473, '474 (2 X ), 1477 (nr. 174).
Het voorliggende handschrift is blijkens het colofon op fol.ccclv'' geschreven door de monnik Wilhelmus Zael uit het in 1394 gestichte Cisterciënserklooster Onze-Lieve-Vrouwenburg te IJsselstein dat nauwe betrekkingen onderhield met de Kartuizers en Regulieren in Utrecht. Nadat in 1922 G.J. Hoogewerff gekomen was tot een lijst van 20 handschriften die uit de bibliotheek van dit klooster afkomstig zouden zijn, kwam P. Obbema in 1972 tot een getal van 22. Hij had er vier handschriften bij gevonden, terwijl er naar zijn mening van de lijst afgevoerd moesten worden, waaronder ook dit handschrift, dat hij weliswaar als in het klooster geschreven beschouwt, maar waarvan geen aanwijzingen bestaan dat het ook tot de kloosterbibliotheek behoord heeft.
De begin-initiaal (P) van dit deel is het meest uitgewerkt: uitgevoerd in rood en blauw met rood en paars penwerk met een in rood en blauw geornamenteerde staaf die naar de ondermarge doorloopt. De verdere letters van het alfabet (R, S, T, V en Z) zijn eenvoudiger maar volgens hetzelfde stramien. Van minder niveau zijn de beginletters van de verschillende lemmata, terwijl de afzonderlijke hoofdstukken met rode en blauwe lombarden beginnen.
Het kloeke formaat van het handschrift is zeer geëigend voor dit belangrijke naslagwerk. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR G.J. Hoogcwerff, ‘Noord-Nederlandsche verluchtingskunst en een oude kloosterbibliotheek’. Het Boek, 11(1922), p. 219-33; P.F.J. Obbema, ‘The IJsselstein manuscripts in the Orange-Nassau Library’. Varia Codicologia. Essays presented to G. I. Lieflink. vol. I. Amsterdam 1972, p. 62, n. 10; id. Een Deventer bibliotheekscatalogus van het einde der 15e eeuw. DI. i. Brussel 1973, p. 85, n. 36; Th. Kaeppeli O.P., Scriptores ordinis Praedicato-rum medii aevi. Vol. 3(1980), nr. 3429 (p. 293).
Handschriften uit de Zuidelijke Nederlanden
III* David van Augsburg, Profectus religiosorum. Boek II en iii in Middelnederlandse vertaling.
HS. 1019 (Limburg), 1403.
Papier, i, 204 fol. 214 x 140 (150 x 97) mm. 29-30 regels. Schrift: cursiva.
Kalfsleren band met ruitpatroon van driedubbele fi-letlijnen. Met twee stempels, respectievelijk een Franse lelie en vier ruitjes.
HERKOMST St. Agnesklooster te Maaseik. In 1840 via de Koninklijke Bibliotheek te ’s-Gravenhage aan de Universiteitsbibliotheek geschonken.
Van David van Augsburg’s De exterioris et interioris hominis compositione ( = Profectus religiosorum; zie nr. 31) zijn twee Middelnederlandse vertalingen gemaakt. De talrijke handschriften die hiervan, zowel als van het Latijnse origineel bestaan, bewijzen de grote verbreiding van dit voor de Moderne Devotie zo belangrijke ge-
-ocr page 238-2341
handschriften uit de I5E EEUW
t6 bw 5*An5lgt;c 3f»cc(»ùfter wenf ^ccpf^qetl ^tcfenLcftg^i
wtoê ôuÂer«« o»M_§««r
«oie^ecfiîlicisïôor. sM5^eUilt; öc»«. fbiwch s^eâpdlfteé bocrtglA»» j$^e^5^«lt;^4tiert- ii4 «w 5$lt;$cePiiiAfen€ «mn (we nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ttaßen • nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;grßeUtc «tfe ur
fiOwM HMttJcw ^SâWDeet^l^ê cncj^imc tum t^cSen /de» menpl^ ^mtiê etï%t«r amp;»ûôn lt;r ^ew oecfor nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wedófittni?^’
0^01^6 ttitb^ _ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Êefietmip'
i 4er g^eamp;tdU. w w nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;* har 9olt;($^.l$b
; w Xc*^ lt;M aß*«
àï Alte nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p
! ; mi$6 cttfMHron o»Äcr|c«ft« ? Uft^en Uwc^rc
ni Hs. 1019» fol.ar
-ocr page 239-IV
HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
Î235
schrift, dat in de eerste plaats als een leidraad en aansporing voor een deugdzaam leven heeft gefungeerd. Velen kenden het uit hun hoofd; het taalgebruik van vele geschriften uit de sfeer van deze beweging is ermee doordrenkt.
Het oudste handschrift van de eerste vertaling is van 1401 ; van de tweede vertaling is dit handschrift het oudste. Fol.2Oir; ‘Ghescreven int Jaer. . . Mcccc ende iii op sunte amandus dach. . . ( = 6 febr. 1403)’. De vertaling bestaat, zoals in de meeste handschriften, uit het tweede en derde van de drie boeken. Excerpten zijn nog in een derde vertaling van Dirk van Herxen opgenomen in zijn Collatieboeken (zie nr. 104).
Na het colofon wordt op hetzelfde fol.2oir in een andere, latere hand vermeld tot welke bibliotheek het handschrift heeft behoord: ‘dit boeck hoert toe den regula-rissen in besloten doester by eyck’. Dit is het St. Agnesklooster van de reguliere kanunnikessen van de H. Augustinus te Maaseik, gesticht in 1430. Het klooster stond sterk onder invloed van de Moderne Devotie, maar heeft zich nooit aangesloten bij de Congregatie van Windesheim. Bij de gedwongen opheffing van het klooster in 1795, moest een inventaris van de tamelijk grote bibliotheek overlegd worden, waarop ook dit handschrift voorkwam. Samen met de bibliotheken van andere opgeheven Limburgse kloosters werden de boeken overgebracht naar Maastricht. In 1801 werd het grootste gedeelte publiek verkocht. In een kamertje van het Gouvernementsgebouw werden echter in 1839 120 handschriften en 352 oude drukken ontdekt die in 1801 buiten de veiling waren gehouden. Daaronder bleken zich 39 handschriften uit het St. Agnesklooster te bevinden. Het jaar daarop werden deze boeken op verzoek van de bibliothecaris van de Kon. Bibl. J.W. Holtrop, naar Den Haag gezonden, waar hij er voor de Kon. Bibl. de beste 71 handschriften uit selecteerde. Van de rest kreeg Utrecht er 46 en Groningen 3. Van de 39 handschriften uit het St. Agnesklooster belandden er uiteindelijk 29 in de Kon. Bibl., één in de Groningse en 9 in de Utrechtse Universiteitsbibliotheek, waaronder dit handschrift. Daarnaast zijn nog 28 andere uit het klooster in Maaseik afkomstige handschriften bekend.
Aan het begin van beide boeken (fol.2r en 62r) komt een blauwe initiaal voor met rood penwerk met arceringen. Verder rode lombarden, waarvan enkele met paars penwerk, rode opschriften en rubricering. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR Deschamps, Middelned. handschriften, nr. 77, met verdere literatuur; D. de Man, ‘Een vermeend tractaat van Salome Stricken’. Nederlands archief voor kerkgeschiedenis, N.S. 20(1927), p. 275-80.
II2* Middelnederlands verzamelhandschrift.
HS. 1329 Oetingen (Brabant), i438(-i439).
Papier. 66 fol. 218 x 150 (fol.i-37: 163 x 113, fol.39-66: 175 X 113) mm. fol. 1-33: 37-41, fol. 34-37: 34-40 regels. Schrift: cursiva (in één hand). Vele bladen hersteld.
i8e- of i9e-eeuwse half perkamenten band over kartonnen platten.
-ocr page 240-236'
IV
HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
HERKOMST Het handschrift is in het bezit geweest van Cornelis Booth, die van 1640-1678 bibliothecaris van deze bibliotheek was. Na in partikuliere handen geraakt te zijn, werd het in 1840 aangekocht door het Archief van de Provincie Utrecht, waarna het in 1882 aan de Universiteitsbibliotheek werd overgedragen.
Het handschrift bestaat uit twee delen. Het eerste deel bevat twee rijmteksten, waarvan de eerste het belangrijkste is: het is het enige volledige handschrift van het anonieme Middelnederlandse gedicht Vanden Levene Ons Heren (4937 vss.; fol.i-33v). Naar alle waarschijnlijkheid is het in oorsprong een tekst van een Paasspel, een ‘Passion des jongleurs’, verwant aan het middeleeuws geestelijk toneel, gezien de lyrisch-dramatische gedeelten die de tekst gemeen heeft met de Passiespelen en de vele dialogen die erin voorkomen. Het is de geschiedenis van het leven en lijden van Christus op basis niet alleen van de vier Evangeliën, maar ook van het apocriefe Evangelie van Nicodemus. Ontstaan in de eerste helft van de 13e eeuw in het grensgebied tussen Oost-Vlaanderen en Brabant. De tekst van dit handschrift is een getrouwe kopie van een vroeg i5e-eeuwse adaptatie, één van de vele versies waarin de tekst, getuige enkele overgeleverde fragmenten, op zijn omzwervingen gestalte gekregen heeft. Het colofon op de openliggende bladzijde (fol.33v) luidt: ‘Dit was gheint in jaersavende toetinghen. Int jaer ons heren als men screef M.cccc ende xxxviii’, voltooid dus op oudejaarsavond 1438 te Oetingen, een plaats tussen Ninove en Edingen op de huidige grens van Oost-Vlaanderen en Brabant. De afschrijver van dit volkse en weinig leerstellige dichtstuk was waarschijnlijk een leek, die overigens ook de andere twee teksten van het handschrift voor zijn rekening heeft genomen. In 1968 is de tekst naar dit handschrift door W.H. Beuken, voorzien van een uitvoerig commentaar, uitgegeven.
Op de tegenoverliggende bladzijde begint het tweede dichtstuk: een fragment (567 van de 850 vss.) van Dat boec vanden Haute (fol.34-37v), dat handelt over de geschiedenis van het H. kruis en ca. 1290-1330 geschreven is door een navolger van Jacob van Maerlant.
Het tweede gedeelte van het handschrift dat met een nieuw katern begint, bevat de proloog en 12 legenden in de eerste Zuid-Nederlandse vertaling van de Legenda aurea van Jacobus de Voragine (t 1298) (fol.39-6ov), de beroemdste verzameling Heiligenlevens uit de Middeleeuwen (zie nr. 22). Deze vertaling werd in 1357 voltooid door dezelfde auteur die de z.g. ‘Bijbel van 1360’ vertaalde.
Alles bijeen is het handschrift een zeer eenvoudig boekje zonder decoratie, maar op een toch wel professionele wijze vervaardigd en geschreven door een ervaren kopiist. Slechts gedeeltelijk gerubriceerd en van rode (soms blauwe) lombarden voorzien. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR Vanden Levene Ons Heren. Vitgeg. door W.H. Beuken. 2 dln. Groningen 1968 (Zwolse drukken en herdrukken, 60A en B); R. Lievens, ‘Vanden Levene Ons Heren. De herkomst van hs. Utrecht U.B. 1329’. De Nieuwe Taalgids, 51(1958), p. 215-216; Deschamps, Middelned. handschriften, nr. 13 (met verdere literatuur).
-ocr page 241-jf£-A££'ioj‘6s£i SH cii
238!
IV
HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
113* Boethius, De consolatione philosophiae. In Middelnederlandse vertaling. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hs. 1335
Brugge, geschreven door A. Drubbel, 14 juni 1470. Perkament en papier. (2), 204, 6 fol. 285x210 (147 X 83; inclusief de ruimte voor de glossen: x 183) mm. 26-27 regels. Schrift; cursiva (lettre bourguignonne).
Moderne (1942) half-varkensleren band over houten platten.
HERKOMST Uit de bibliotheek van achtereenvolgens Balthasar Huydecoper, H.G. Oosterdijk en N. Hinlopen.
Al vroeg werd Boethius’ De consolatione philosphiae (De vertroosting der Wijsbegeerte) (zie nr. 40) in de volkstalen vertaald. In het Middelnederlands bestaan twee i5e-eeuwse vertalingen, waarvan er één overgeleverd is in een Gentse druk van 1485 (zie nr. 66). Van de andere, misschien oudste vertaling bestaat slechts één bron: het hier getoonde handschrift. De vertaler is de Brugse goudsmid Jacob Vilt die zijn West-Vlaamse vertaling tussen 1462 en 1466, op basis van een vroeger aan Jehan de Meun toegeschreven Franse vertaling (inclusief de glossen, hoewel hij die zelfstandig vermeerderde), voltooide. Daarnaast heeft hij echter ook het Latijnse origineel gebruikt. Het handschrift is een afschrift uit 1470, geschreven door A. Drubbel die zijn naam behalve in het colofon (fol.204r), ook vermeldt in het bovenste gedeelte van de gecalligrafeerde initiaal (D) op de hier openliggende rechter bladzijde (‘A. Drub’, gevolgd door een belletje: ‘-bel’).
De ‘lettre bourguignonne’ waarin de tekst is geschreven, is een schriftsoort die in de loop van de 15e eeuw in de Zuidelijke Nederlanden op basis van de cursiva of de hybrida ontstond en vooral in kringen rond het Bourgondische Hof zeer geliefd was. Karakteristiek zijn de zware hellende schachten van vooral de lange j en de ƒ die naar beneden puntig uitlopen en naar boven naar rechts ombuigen. Verder bestaat er een groot verschil tussen de dunne haarlijntjes en de zwaar aangezette penstreken die toch het schrift een sierlijk uiterlijk geven.
Drie van de oorspronkelijk vijf miniaturen - voor elk boek één - illustreren op toegevoegde perkamenten bladen de tekst. De openliggende miniatuur staat tegenover het begin van de tekst die op fol. 15 aanvangt (fol. 1-14: Proloog). De auteur, Boethius, ligt ziek, treurend en oud voor zijn tijd te bed. Hij is omringt door ‘fabeldichters’ (literatoren) die hem proberen te amuseren en af te leiden. Dan komt een stralende vrouw binnen, Philosophia, die de dichters wegstuurt omdat ze de toestand alleen maar slechter kunnen maken. Zij alleen kan de zieke vertroosten en de weg naar het geluk wijzen, die begaan moet worden, zonder acht te slaan op de aardse wisselvalligheden van het lot: in het bovenste gedeelte van de miniatuur allegorisch voorgesteld door het rad van Fortuna. Fortuna die in de gehele tekst van de De consolatione een grote rol speelt en die in meer handschriften op dezelfde wijze is voorgesteld.
Deze miniaturen die niet voorzien zijn van een randversiering, zijn afkomstig, misschien uit de werkplaats, of in ieder geval van een navolger van Loyset Lié-
-ocr page 243-IV
HANDSCHRIFTEN UIT DE 15E EEUW
1239
113 nbsp;nbsp;HS.1335, fol.i4bisv
240
IV
HANDSCHRIFTEN UIT DE IJE EEUW
det, die naast Willem Vrelant en Lieven van Lathem tot de belangrijkste meesters behoort die omstreeks 1470 in Brugge werkzaam waren.
De vijfhoeken beginnen met een titel met gecalligrafeerde en gedecoreerde initiaal. De tekst begint steeds met een rood-blauwe initiaal met eenvoudig rood penwerk. Verder afwisselend rode en blauwe lombarden met blauw, resp. rood penwerk. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR Hintzcn, p. 12; A. van de Vyver, ‘Les traductions du De Consolalione Philoso-phiae de Boèce. . .’. Humanisme et Renaissance, vifiggg), p. 271-72; C.G.N. de Vooys, ‘De Middelnederlandse Boëthius-vertaling van Jacob Vilt’. Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde, 60(1941), p. 1-25 (gedeelten uit dit handschrift uitgegeven); J.M. Hoek, De Middelnederlandse vertalingen van Boethius’ De Consolalione Philosophiae. Diss. Amsterdam. Harderwijk 1943; G.I. Lieftinck, Manuscrits datés. Amsterdam 1964; nr. 288; P. Gourcelle, La consolation de philosophie dans la tradition littéraire. Paris 1967, p. 87, 149, de drie miniaturen: PI. 79, 40 en 41.
Kleurafb. p. 22 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;114 AuGUSTiNUS, De civitate Dei. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HS.42
(Zuidelijke Nederlanden, ca. 1470-74).
Perkament, ii, 346 fol. 440 x 330 (318 x ca.206) mm. twee kolommen. 40 regels. Schrift: hybrida formata, ige-eeuwse zwartleren band over kartonnen platten met ruitpatroon van filetlijnen; in de ruiten stempels van een Franse lelie.
HERKOMST Vervaardigd voor, of vroeg in het bezit geweest van Wolfert vi van Borselen, graaf van Bou-chane (zie tekst); een i8e-eeuwse bezitter was een Thaddeus van Boekhoven. Blijkens een aantekening op het schutblad heeft deze het handschrift aan iemand of aan een instelling ten geschenke gegeven; of dit de Utrechtse bibliotheek was, is niet zeker. In de Utrechtse Herenboekjes komt een Thaddeus Boekhoven voor die van 1755 tot 1758 gecommitteerde van de admiraliteit van Zeeland was. Het handschrift is (kort) na 1754 voor de bibliotheek verworven. Het komt voor in de geschreven aanvullingen op de catalogus (Auctuarium) van 1754.
Aurelius Augustinus (354-430), één van de vier grote Latijnse kerkvaders, bekeerde zich in 386 onder invloed van de preken van Ambrosius in Milaan tot het Christendom. Teruggekeerd op zijn geboortegrond in Noord Afrika, wijdde hij zich als bisschop van Hippo Regius (vanaf 396) aan de verdediging van het ware Christelijke geloof tegen de toen heersende dissidente opvattingen binnen en buiten de kerk. Ook legde hij de basis voor de latere Orde van Reguliere kanunniken van St. Augustinus.
De Confessiones (Belijdenissen) zijn zijn meest gelezen werk. Hierin beschrijft hij zijn jeugd, dwalingen, wereldse loopbaan, bekering en de dood van zijn moeder die grote indruk op hem maakte (zie nr. 17). Het hoofdwerk van zijn laatste pe-
-ocr page 245-IV
HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
I24I
riode is De civitate Dei dat hij in gedeelten tussen 413 en 426 schreef, onder de indruk van de plundering van Rome in 410 door Alarik. Boek 1-5 richt zich tegen de opvatting dat deze inname bewezen zou hebben dat het verlaten van de oude Romeinse heidense godsdienst tot verderf leidt; boek 6-10 gaat over de Griekse filosofie en het Neo-Platonisme; boek 11-13 gaat over de oorsprong van beide staten: de godsstaat en de wereldse staat; boek 14-17 over de historische ontwikkeling en boek 18-22 over de uiteenlopende bestemming van, en niet aflatende strijd tussen deze staten. Het geheel is geen sluitend wijsgerig werk, eerder een verzameling essays over theologische, wijsgerige, sociale, economische, (kerk)rechtelijke en politieke problemen. Getuige de vele handschriften, vertalingen en commentaren, heeft het een grote indruk gemaakt en een blijvende invloed uitgeoefend op de latere Christenheid.
De versiering van het handschrift bestaat uit één grote miniatuur aan het begin van het eerste boek (fol.iv), een kleinere aan het begin van de Proloog (fol.ir) en 21 zeer fijn uitgevoerde gehistorieerde initialen tegen een gouden fond voor de boeken 2-22, waarschijnlijk van een andere hand als de twee miniaturen op fol.i. In de meeste van de initialen treedt Augustinus zelf op als protagonist. Zij zijn op originele wijze uitgevoerd in heldere kleuren, gehoogd met goud. Een omkaderde randversiering bestaande uit ranken, acanthusbladeren, vruchten, bloemen, vogels en andere kleine dieren, omsluit drie zijden van de kolom waarin de initiaal voorkomt.
De hier getoonde miniatuur stelt Augustinus voor, voorzien van zijn staf en met zijn attribuut, een rood hart (dat vaak - maar niet hier - met pijlen doorboord is), in zijn linker hand. Hij laat een monnik en zeven heren een stad zien, waarin gelovigen devoot voor altaren knielen: het ideaalbeeld van de godsstaat, waar ook de lusthof op de voorgrond toe bijdraagt. In de randversiering zijn kunstig slingerende acanthusbladeren, vruchten, bloemen, vogels en een slak verwerkt tegen een achtergrond van goudverf. In de ondermarge het wapen van - waarschijnlijk - de opdrachtgever of eerste bezitter: Wolfert vi van Borselen (f i486), heer van Veere, Sandenburg etc. en na 1445 door zijn huwelijk met Maria Stuart, dochter van Jacobus i van Schotland, tevens graaf van Bouchane. Hij was o.a. stadhouder van Holland, Zeeland en Friesland en Kapitein-Generaal van de Bourgondische vloot. Zijn belangstelling voor handschriften - er zijn er meerdere bekend die in zijn bezit geweest zijn - zal niet vreemd geweest zijn aan zijn contacten met het Bourgondische hof en aan het feit dat één van de grootste Vlaamse bibliofielen, Lodewijk van Brugge, heer van Gruuthuse, zijn zwager was. Het wapen moet in ieder geval vóór 1478, het jaar waarin hij Ridder van het Gulden Vlies werd, aangebracht zijn: de bijbehorende versierselen ontbreken hier. Waarschijnlijk kan het zelfs vóór 1474 gesteld worden, omdat Wolfert, hoofd van zijn geslacht geworden, daarna het wapen van Bouchane niet meer voerde.
Dat de miniaturen en initialen in Vlaanderen ontstaan zijn, daarover bestaat in de literatuur overeenstemming. Het niveau ervan wijst echter niet speciaal naar één van de grote meesters of hun ateliers. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR A. de Laborde, Les manuscrits à peintures de la Cité de Dieu de Saint Augustin. 3
-ocr page 246-242 I
IV HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
tomes. Paris 1909, no. 48 (p. 368-71), Pl. xl; J.F. van Someren, De Utrechlsche Universiteitsbibliotheek. Utrecht igog, p. 46-48; Hintzen, p. 6; A.W. Byvanck, ‘De verluchte handschriften der Universiteitsbibliotheek te Utrecht’. Oudheidkundig jaarboek, 1(1921), p. 228-230; A.W. Byvanck, ‘Aantekeningen over handschriften met miniaturen. V. Vlaamsche miniaturen in Nederland’. Oudheidkundig jaarboek, 6(1926), p. 193.
Handschriften uit andere landen
115* Arnoldus Gheyloven, Remissorium utriusque juris (A-K). nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hs.609
(Duitsland, ca. 1450).
Papier. 443 fol. 400x290 (265 x 157) mm. twee kolommen. 57-59 regels. Schrift: hybrida.
iqe-eeuwse halfleren band over kartonnen platten (rug ontbreekt).
HERKOMST Vóór 1670 aanwezig in de Universiteitsbibliotheek.
Dit handschrift bevat één van de weinige belangrijke juridische werken, door een Nederlander in de 15e eeuw geschreven. Vooral dankzij de Kapittelbiblio-theken (zie p. 126) bezit de Universiteitsbibliotheek een tamelijk representatieve collectie handschriften en oude drukken op dit gebied; alle min of meer belangrijke rechtsgeleerde werken uit die tijd zijn wel vertegenwoordigd. Ook van Arnoldus Gheyloven van Rotterdam (t 1442) zijn de meeste werken in de bibliotheek aanwezig. Deze Gheyloven was een geleerd man die in Bologna (onder Gaspar Calderini), Padua (onder Zarabella), Wenen en waarschijnlijk Heidelberg rechten gestudeerd had. Door zijn grote belangstelling voor het in Italië ontluikende humanisme, kon hij één van de eerste Nederlanders worden die deze nieuwe ideeën in het Noorden verbreidde. Slechts één van zijn werken is gedrukt: zijn, overigens niet juridische werk Gnotosolitos sive speculum conscientiae (Brussel 1476), waarvan een exemplaar, afkomstig uit de Paulusabdij, in deze bibliotheek berust. Van de alleen in handschrift overgeleverde werken is dit Remissorium het bekendste en meest verspreide. Het is een in lemmata verdeeld en alfabetisch gerangschikt rechtsgeleerd, vooral kerkrechtelijk handboek dat hij in 1429 in het regulierenklooster Groenendaal bij Brussel voltooide. Als voornaamste bronnen voor zijn compilatie gebruikte hij, naast de gangbare rechtsboeken, de werken van Joh. Andreae, Zarabella en Henricus Boyc. Het Utrechtse handschrift vormt slechts het eerste deel (A-K), waaraan bovendien nog het eerste blad ontbreekt. Er is in de bibliotheek een tweede handschrift van het Remissorium aanwezig (hs.6io, afkomstig uit het Kapittel van St. Marie) dat de letters L-Z bevat. Helaas behoren deze delen echter niet bij elkaar.
De eerste lemmata van de achtereenvolgende letters (B-K) zijn versierd met een grote initiaal. Vier zijn gehistorieerd: een manspersoon tegen een blauwe lucht. De overige vijf zijn op de zelfde wijze uitgevoerd als de B op de openliggende bladzijde: een gouden initiaal tegen een met wit gehoogd roze fond, opgevuld met groene acanthusbladeren. De randversiering van groen-rood-blauwe acan-
-ocr page 247-r vi«e fi eftki i|gt;
j-AfiliT «{'^Oti lletw »jR•è■^l^A^M/^ !«■»-•••* nbsp;nbsp;i;lt;»4 sgt;««-' l,4r «it» ii«n.irt ilr
H aUlt; jf ^i»«» ♦•«•îâiôs^çre.
Art» 4U nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;Mp«
3Asttigt;»»^ I nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(«»sl
»»«».««»«-«.■p w.f»?
-XiA«m ^’} *!•'«•» A**'!*’’”'^ fvW «„siii.HM“ lt;'Sgt;.t(»gt;*» rM- .
j»5»««»’Vi««WCWJ^lt;‘ nbsp;nbsp;prt«*»*'
ff juIjiA nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;««■»»Ofrt.J'’ttl4«W*Ö
-ocr page 248-2441
IV
HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
thusbladeren en penranken met gouden lovers en blaadjes is bij alle initialen dezelfde. Op deze bladzijde komt bovendien, van dezelfde hand, een mysterieuze afbeelding voor van een in het roze geklede, op een kruk steunende man die een banderol vasthoudt met de tekst ‘Hilbrandus Bolen de grünigen vocor iuris-consultus’. Wie deze Bolen was (opdrachtgever of bezitter van het handschrift?) en waarom zijn portret juist hier afgebeeld is, kon niet achterhaald worden.
[K.vd.H.]
LITERATUUR A. Rivier, ‘Dr. Arnold Gheyloven aus Rotterdam. Verfasser eines Remis-sorium juris utriusque und andere juristischer Schriften’. Zeitschrift für Rechtsgeschichte, 11(1873), P- 454-468; R- Feenstra, ‘Bartoie dans les Pays-Bas’. Bartolo da Sassoferrato. Studi e documenti. . .. Vol. i. Milano 1962, p. 182; P. Gerbenzon, ‘Some Mediaeval Canonists from the Diocese of Utrecht’. Studia Gratiana, 12(1967), p. 261-62; N. Mann, ‘Arnold Geilhoven: An early disciple of Petrarch in the Low Countries’, Journal of the Warburg and Cour-tauld Institutes, 32(1969), p. 73-108, vooral p. 95-96.
116 Verzamelhandschrift met Duitse mystieke teksten. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HS.9.B.8
(Zuid Duitsland, 2e kwart 15e eeuw).
Papier. 158 fol. 216 x 156 (ca. 150x88) mm. wisselende regelaantal. Schrift: cursiva (in drie verschillende handen); sommige opschriften in textualis.
Oorspronkelijke schapeleren band met vijf koperen knoppen op voor- en achterplat.
HERKOMST fol.2r: ‘Cartusianorum in Buxheim’ (zie tekst); in deze eeuw in het bezit geweest van Ernst Fischer; voor de bibliotheek aangekocht bij antiquariaat Beijers, Utrecht in 1944.
Het handschrift bevat drie mystieke gedichten en een aantal Duitse mystieke teksten, waaronder preken en traktaten van de grootste Duitse mystici en predikers, de Dominicanen Meister Eckhart (ca. 1260-vóór 1328) en zijn leerlingen Johannes Tauler (ca. 1300-1361) en Heinrich Seuse (Suso) (1295-1366). Van de laatste begint op de linker openliggende bladzijde het slot van zijn Vila (cap. 46-53), de eerste geestelijke autobiografie in het Duits. Deze mystici hebben grote invloed uitgeoefend op de latere mystiek, niet alleen in Duitsland, maar ook in de Nederlanden. Ook de Moderne Devotie had grote belangstelling voor hun geschriften.
Vooral voor de tekstoverlevering van de werken van Meister Eckhart is dit handschrift, dat sterk verwant is met twee handschriften in Berlijn en in St. Gallen, belangrijk.
Het handschrift is op eenvoudige wijze versierd met rode lombarden en rode bovenschriften.
De bibliotheek van het Kartuizerklooster te Buxheim bij Memmingen is na zijn opheffing in 1803, in 1889 deels geveild, deels via commissionairen verkocht en is daardoor verspreid geraakt over een groot aantal bibliotheken. In de collectie d’Ablaing in de Universiteitsbibliotheek te Leiden zijn bijvoorbeeld 15 hand-
-ocr page 249-IV
HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
I245
schriften uit Buxheim aanwezig. Deze bibliotheek bezit er twee. [K.vd.H.] LITERATUUR Mittelalterliche Bibliothekskataloge Deutschlands und der Schweiz. Bd. iii, i, p. 8i-loi (Buxheim); J. Quint, ‘Neue Funde zur handschriftlichen Überlieferung Meister Eckharts’. Beiträge zur Geschichte der deutschen Sprache und Literatur, 82(1960), p. 354’377 (uitvoerige beschrijving van het handschrift).
117* Juvenalis, Saturae en: Persius, Saturae. HS.8.K.27 (Noord Italië, 2e helft 15e eeuw).
Perkament. 91 fol. 228 x 154 (146 x 80-85) nuri- 25 regels. Schrift: humanistische minuskel; met interlineaire en marginale glossen en aanvullingen van ontbrekende versen in twee verschillende contemporaine handen.
Perkamenten band over kartonnen platten; gebruikt is een blad perkament uit een vroeg in rood en zwart gedrukt Missaal.
HERKOMST (Agostino?) Barbarigo (zie tekst); het handschrift heeft deel uitgemaakt van de beroemde bibliotheek van Sir Thomas Phillips (Ms. 1289); voor de bibliotheek aangekocht op de veiling Beijers, Utrecht, 25.11.1935, (Cat.nr. i).
Dit handschrift maakt een geheel andere indruk dan de andere i5e-eeuwse hier getoonde handschriften (zie ook nr. 118). Het komt dan ook uit een andere wereld. Eén van de belangrijkste kenmerken van de culturele veranderingen die voor het eerst omstreeks 1400 in Italië vorm begonnen te krijgen en die aangeduid worden met het begrip ‘Humanisme’, was de heroriëntatie op de klassieke Oudheid en de hernieuwde belangstelling voor de grotendeels in vergetelheid geraakte klassieke auteurs die dat met zich meebracht. Hun teksten wilden de humanisten weer in hun oorspronkelijke vorm herstellen, waardoor een ware jacht op oude handschriften losbarstte. De meesten daarvan dateerden uit de Karolingische tijd en waren geschreven in de Karolingische minuskel (zie nr. 100). Om het nieuwe van hun werk te benadrukken, zochten de humanisten ook in hun schrift aansluiting bij deze oude voorbeelden, waardoor de z.g. Humanistische minuskel ontstond, die weinige tijd later rechtstreeks tot voorbeeld diende voor de Romeinse drukletter die wij nu nog gebruiken. Aanvankelijk werd het nieuwe schrift alleen gebruikt voor klassieke teksten, zoals ook in dit geval, langzaam drong het ook in andere handschriften door. Eveneens met aanzienlijke vertraging verspreidde het schrift zich naar het Noorden. Ook in de versiering van de handschriften traden grote veranderingen op. De hier getoonde initiaal is daar een typisch - zij het tamelijk bescheiden - voorbeeld van: een gouden hoofdletter met de bekende daar doorheen slingerende witte ranken (de z.g. ‘bianchi girari’ of‘white vine interlace’) tegen een rechthoekige gekleurde achtergrond. In dit geval blauw, opgevuld met groen en roze. Verder komen nog zes gouden en 15 blauwe of rode initialen voor tegen rechthoekige groene, roze of blauwe achtergrond.
-ocr page 250-2461
IV HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
VMÏ i H t AVn!rlt;'KTAMT v/^.
'/c\-tt imics1 hlt;'lt;vïgt;‘lr voJrj' Impuèg tntvnt-Tin» Jlr t
H ïf cïcgo^inipiïTir du fn tonfiiprcr it' mpmf
Tlîï'ît’pïiEir-iï.nT'iîmi plrn.ï rnn nvn'n-inr ïfï^t-ï-Srripnif ^atetgo ti‘«Ium rnui
Î nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wapî-'Ç tmlls nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«’n tïirns
rc^lotp n/rtnuï rtipil-»! .itïn'it?
V ^Jc-ïïii-ttct' lt;p rnlt;|tvxr stmlntif « JWi-’U nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»,
Cactif lin ahnffitrnnp tlesiv.u .nnvq
, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;PeniriîU'’,'(|i-U5 i.îr£îllt;'t”*tiîàlirï|Eïr
3UÏ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p/atatii có'ïitiH-up mimo-ï t Lîtiaai-
^nop nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;t itptr îct^lnr cofitmtir-
\a nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;c. ith'-irt nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ïfîrrjrrtG^^
f 1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tîi fcrtlir ngt;lt;^«EXiînat iio^
ç K^nfthii deiiitniif^îr nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«ir.ütd
' *15
, U lgt;r»vinirrt\rttilw t-n cîcmtiA. uj itn tsl^np
lt;wF.iti^? O« ïimf:pcrm4*x‘-pt r'carrr,-
C tiT* tn îipCi^'oeîiîr îibrat tlcrut-t-rarnpo, T nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rnagïiij/' apiof.it'iiri’ni:gt;cri iNfruif
'f«b
ÏC»j *
ÖÊI
MF
117 HS.8,K.27, fol.ir
-ocr page 251-IV HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
I247
Traditioneel is ook het wapen van de opdrachtgever of bezitter van het handschrift in het midden van de ondermarge van de eerste bladzijde. In dit geval is dat het wapen van een lid van de familie Barbarigo (vgl. de baarden in het wapen), misschien van Agostino die van i486 tot 1501 Doge van Venetië was. In dit handschrift zijn de satires verenigd van twee van de grote Romeinse satirici. In de eerste plaats die van de laatste Romeinse satirische dichter Decimus Junius Juvenalis (ca. 6o-ca. 135 n.Chr.; fol.i-yyv). Zijn satires werden in de vierde eeuw, nadat ze tijdens zijn leven en de daaropvolgende eeuwen weinig bekend waren geweest, vrij plotseling populair en werden tussen 352 en 399 uitgegeven. In het eerste van zijn in 16 boeken verdeelde en in hexameters geschreven werk legt hij uit dat hij deze satires wel moet schrijven als hij de corruptie en de zedeloosheid ziet die in Rome voortwoekeren. Dit doet hij dan ook gepassioneerd en op realistische wijze.
Daarna volgen het zestal overgeleverde satires (in 650 hexameters) van Aulus Persius Flaccus (34-62 n.Chr.) die tot een oudere generatie behoort dan Juvenalis. Na zijn vroege dood is dit zestal door zijn vriend en Stoïcijns filosoof Cornu-tus gepubliceerd. Hoewel zijn taal vrij hermetisch is met vele onverwachte metaforen en verborgen zinspelingen, is zijn werk gedurende de Oudheid en de Middeleeuwen veel gelezen en gewaardeerd. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.j
LITERATUUR H.V. Roland, Planches de l’Armorial général de J.B. Rietstap. T.i. La Haye 1938, PI. cxxi; P.G. Molmenti, La storia de Venezia nella vita privata. T.2. Trieste 1973^, p. 14 en 90.
118* Inscriptiones urbis Romae Latinae (‘Sylloge Sig-noriliana’). nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HS.764
(Italië (Rome?), vóór 1483).
Perkament. 70, 3 fol. 246 x 165 (145-50 x 94) mm. ii regels. Schrift: opschriften: humanistische minuskel; de inschriften: capitalis quadrata.
Rode marokij nieren band over kartonnen platten met goudstempeling (wapens op voor- en achterplat).
HERKOMST Uit de bibliotheek van kardinaal Francesco Gonzaga (1444-1483). Door Petrus Burman-nus secundus (1713-1778) in 1750 te ’s-Gravenhage aangekocht op de veiling van de bibliotheek van Graaf Johan Hendrik van Wassenaar-Obdam. Eén van de vele handschriften die op de veiling van de bibliotheek van Burman bij S. en J. Luchtmans in Leiden op 27 september 1779 voor de Universiteitsbibliotheek aangekocht zijn (Voor een lijst van deze handschriften: Resoluti'én van de Vroedschap van Utrecht. . . Uitgeg. door L. Miedema. Utrecht 1900 (Werken van het Hist. Genootschap, N.S., 52), p. 411-17)-
-ocr page 252-248)
IV
IV
HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
249
Evenals het vorige nummer (nr. 117) komt dit handschrift uit het Italië van het ‘Quatrocento (15e eeuw)’. Het is een afschrift van de derde recensie van een grote en belangrijke verzameling klassieke inscripties in de stad Rome. Van deze verzameling bestaan drie versies, waarvan de oudste uit het einde van de 14e eeuw dateert en oorspronkelijk is samengesteld voor Cola di Rienzo. Deze derde versie is bewerkt door Nicolaus Signorilius voor zijn op bevel van paus Martinus v omstreeks 1425 geschreven geschiedenis De iuribus et excellentiis urbis Romae. Naar deze bewerking wordt de gehele verzameling ook wel de ‘Sylloge Signoriliana’ genoemd. In het Corpus inscriptionum latinarum (Vol. vi,i) is deze collectie uitgegeven als de tweede grote verzameling van inscripties uit het oude Rome.
De eerste hier getoonde tekstpagina is rijk versierd. De zij- en bovenmarges bestaan uit een randversiering van blauwe in elkaar gevlochten geometrische figuren tegen een gouden achtergrond. De ondermarge wordt in beslag genomen door het wapen (vier zwarte adelaars tegen een zilveren fond, gescheiden door rode balken met in het midden een wapen met twee adelaars en twee velden met horizontale zwarte balken tegen een gouden achtergrond) van de eerste bezitter of opdrachtgever. Kardinaal Francesco Gonzaga (1444-1483). Het wapen wordt geflankeerd door twee hoornen des overvloeds. De initiaal is samengesteld uit dezelfde blauwe geometrische figuren als in de marges, uitlopend in rood-groene bloemknoppen; dit alles tegen een gouden achtergrond. Alleen op deze eerste pagina is de tekst van de inscriptie geschreven in afwisselend blauwe, groene en paarse regels; op de andere pagina’s in zwart. Verder 72 gouden initialen voor de evenzovele inscripties tegen een rechthoekige blauwe achtergrond, gehoogd met wit penwerk. Deze initialen zijn meestal twee, soms één regel hoog. Twee zijn voorzien van fijn blauw penwerk in de marge. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.j
LITERATUUR Inscriptiones urbis Romae latinae. P. i. Berlin 1876 (Corpus inscriptionum latinarum, VI,i), p. XV (uitg. Sylloge Signoriliana: p. xv-xxvii; voor het wapen, zie: Miniatures of the Renaissance. Catalogue of the Exhibition. Vatican City 1950, nr. 18, Pl. i; J.J.G. Alexander, Ralian Renaissance Illuminations. London 1977, p. 20-21, Fig. xiii.
Getijdenboeken
Het Getijdenboek is afgeleid uit het Brevier, het liturgische boek dat de vaste en variabele delen van de gesproken en gezongen teksten bevat van het kerkelijk officie, het koorgebed voor de verschillende kanonieke uren: metten, lauden, priem, terts, sext, nonen, vesper en completen. Gebruikt werd het Brevier uiteraard door de wereldlijke en reguliere geestelijkheid. Voor leken die dit dagelijkse ‘programma’ op hun eigen wijze wilden volgen of inhoud geven, ontstond de behoefte aan een apart eigen gebedenboek, naast het tot in de 12e of 13e eeuw voor dat doel gebruikte Psalterium. De kern van dit voor persoonlijke devotie bedoelde nieuwe Getijdenboek werd het in de loe eeuw in het Brevier opgenomen z.g. Klein officie van Onze Lieve Vrouwe (Mariagetijden).
Hoewel de inhoud van het Getijdenboek niet vastligt en varieert naar plaats, tijd of persoonlijke voorkeur van de opdrachtgever, komen de volgende bestanddelen er meestal in voor: (i) de Kalender, (2) de reeds genoemde Mariagetijden,
-ocr page 254-250
IV
HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
(3) de zeven boetpsalmen, om berouw uit te drukken en vergeving te vragen, (4.) de Litanie, het aanroepen van een aantal Heiligen, steeds gevolgd door het ‘bidt voor ons’, (5) het Dodenvigilie, gebeden ter nagedachtenis aan de overledenen, (6) de Suffragien, smeekbeden tot de Drieëenheid, Maria, Michael, Johannes de Doper, de apostelen en een aantal Heiligen. Verder komen voor: (7) de korte of lange getijden van het H. Kruis, (8) de H. Geestgetijden en de vooral in Getijdenboeken uit de Noordelijke Nederlanden voorkomende (9) Getijden van de Eeuwige Wijsheid. Tenslotte kunnen nog verschillende gebeden zijn opgenomen, waaronder de twee gebeden tot Maria, het ‘Obsecro te (lek bidde dy heilige Maria, moeder Gods)’ en het ‘O, intemerata (O, onbesmette ende inder ewicheit ghebenedijt)’ het meeste voorkomen.
Het Getijdenboek was dus geen liturgisch boek en was als zodanig niet onderworpen aan de eisen van uniformering en (betrekkelijke) onveranderlijkheid. Zo konden niet alleen de teksten variëren, maar kon ook de illustratie zich vrijer ontwikkelen dan in de koor- en misboeken. Hierdoor werd tevens aan de vermögenden onder degenen die een Getijdenboek wensten te bezitten, de gelegenheid geboden kostbaar uitgevoerde boekjes met een rijke verluchting te bestellen. Een belangrijke factor bij de ontwikkeling en verspreiding van het Getijdenboek was verder de onder invloed van de Moderne Devotie groeiende behoefte aan teksten - verenigd in één handzaam boek - waarmee vorm gegeven kon worden aan de nieuwe wegen van de religieuze beleving die door deze beweging werden gepropageerd. Niet toevallig ontstond ook in dit milieu omstreeks 1380 de Middelnederlandse vertaling van het Getijdenboek door de vader van de Moderne Devotie, Geert Groote zelf, die in verreweg de meeste Nederlandse Getijdenboeken voorkomt.
Door de grote populariteit van het Getijdenboek, vooral in de 15e eeuw - ook de functie van statussymbool heeft hiertoe ongetwijfeld bijgedragen - overtreft het aantal bewaard gebleven exemplaren dat van alle andere kategorieën handschriften. Er zijn er niet in de laatste plaats zoveel over, omdat ze - althans de (rijk) geïllustreerde - al vroeg verzamelobject werden.
Getijdenboeken zijn door dit alles van grote betekenis voor de geschiedenis van de schilderkunst in het algemeen en voor de boekverluchting in het bijzonder. Ondanks de betrekkelijke thematische vrijheid, die vooral bestond ten aanzien van details en de randversiering, ontwikkelde zich toch een traditionele reeks voorstellingen bij de verschillende tekstonderdelen. Zo werden bijvoorbeeld de Mariagetijden die naar de kanonieke uren in achten waren verdeeld, aan het begin van die acht gedeeltes geïllustreerd met voorstellingen van de voornaamste gebeurtenissen uit het leven van de H. Maagd: Annunciatie (bij de metten) (nr. 124), Visitatie (lauden). Geboorte van Ghristus (priem), Verkondiging aan de herders (terts). Aanbidding van de koningen (sext). Presentatie in de Tempel (nonen). Kindermoord (vesper). Vlucht naar Egypte (completen) (nr. 119)- Ook komen bij deze Getijden wel voorstellingen van het lijden van Ghristus voor, die echter meestal de H. Kruisgetijden illustreren (nr. 125). De Boetpsalmen worden meestal voorzien van voorsteljingen van het Laatste Avondmaal of de boetedoende David, de Dodenvigilie’ door de opwekking van Lazarus, een Dodenmis
-ocr page 255-IV
HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
I25I
(nr. 123) of de zielen in de schoot van Abraham, de H. Geestgetijden door de uitstorting van de H. Geest (nr. 120) en de gebeden tot de Heiligen door een afbeelding van de desbetreffende Heilige.
Ook voor deze kategorie handschriften was Utrecht een belangrijk, zo niet het belangrijkste centrum in de Noordelijke Nederlanden. Niet alleen ontstonden hier honderden volledige Getijdenboekjes, ook bloeide blijkbaar de handel in losse miniaturen die naar believen ook in elders vervaardigde handschriften meegebonden konden worden. Bekend is bijvoorbeeld dat de miniatuurschilders in Brugge zo’n schade ondervonden van de import van ‘vreemde’ miniaturen dat de Brugse stedelijke overheid die herhaaldelijk verbood. In 1426 werd zelfs met name een verbod uitgevaardigd tegen de invoer van Utrechtse miniaturen.
Van de acht Getijdenboekjes die hier getoond worden, zijn er vier (nr. 120, 123-125) of vijf? (nr. 119) in Utrecht vervaardigd; de drie anderen komen eveneens uit de Noordelijke Nederlanden, één waarschijnlijk uit het Oostelijk (nr. 122), de andere twee uit het Westelijk gedeelte (nr. 126 en 127). nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR J. Harthan, Books of hours and their owners. London 1977; Liturgische handschriften uit de Koninklijke Bibliotheek. Tentoonstelling in het Rijksmuseum Meermanno- Westreenianum, 6.10.1983-14.1.1984. ’s-Gravenhage 1983, p. 34-35.
Kleurafb. p. 23 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I19 GETIJDENBOEK (VAN KuNERA VAN LeEFDAEL).
HS.5.J.26
(Gelre (Utrecht?), ca. 1415).
Perkament. 316 fol. 115 x 76 (56 x 38) mm. 12 regels. Schrift: textualis.
I7e-eeuwse perkamenten band met goudstempeling; geciseleerde snede.
HERKOMST Omstreeks 1500 in het bezit van Kunera van Leefdael, dochter van (De)nys van Leefdael, muntmeester in Rhenen: eigendomsmerk op fol.316V. Heeft deel uitgemaakt van de collecties van Lt.-Col. John Kaye Kendall of Scarborough, Sydney C. Cockerell te Oxford, en Major J.R. Abbey te Redlynch (Salisbury). In 1973 aangekocht bij antiquariaat N. Israel te Amsterdam.
Het belangrijkste Getijdenboek dat in de bibliotheek bewaard wordt, is tevens het vroegste. Het is ontstaan in een tijd dat, na een aarzelend begin in het laatste kwart van de 14e eeuw, de Noord-Nederlandse miniatuurkunst haar eerste bloei bereikte, mede in het kader van een versnelde ontwikkeling van die kunst in wijder Europees verband.
In het Getijdenboek zijn duidelijk twee kunstenaars aan het werk geweest.
Het eerste gedeelte (fol.i-192) dat de Mariagetijden, de zeven boetpsalmen en gebeden tot Hieronymus, Maria en 10 Heiligen (waaronder Ontcommer) bevat, wordt verlucht door twee miniaturen op toegevoegde bladen (fol.i3v en iiov), twee gehistorieerde initialen en 20 miniaturen die het begin van de verschillende tekstgedeeltes illustreren. De openliggende miniatuur stelt bijvoorbeeld de
-ocr page 256-252I nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IV HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
Vlucht naar Egypte voor, bij het begin van het gedeelte van de Mariagetijden dat tijdens de completen gelezen wordt.
Het zijn alle zorgvuldig getekende pentekeningen met enkele kleuren aangezet (‘washes’), tegen een rode, met goud geornamenteerde achtergrond. Zij doen denken aan de z.g. grisailletechniek die enige decenniën later tot bloei kwam. In het eerste gedeelte komen twee verschillende randversieringen voor; slechts enkele fijne penrankjes met gouden driedelige lovertjes, en - zoals op de openliggende bladzijde - forse blauwe en rode ranken met gouden lovertjes. De miniaturen worden bij dit type randversiering aan weerszijde geflankeerd door twee staafjes, goud, blauw en rood met wit penwerk.
De kunstenaar die in dit eerste gedeelte werkzaam was, werd tot voor kort algemeen geïdentificeerd met één van de miniatuurschilders die in het atelier van de Meester van Zweder van Culemborg heeft meegewerkt aan de beroemde driedelige Latijnse Lockhorst-Bijbel (Cambridge, Fitzwilliam Museum; Ms. 289). In een artikel uit 1968 maakte J.H. Marrow echter aannemelijk dat dit deel van het handschrift behoort tot een groep van vier handschriften die tussen 1405 en 1425 zouden zijn vervaardigd in een Utrechts of Gelders atelier dat onder leiding stond van een zeer originele en zelfstandig werkende meester die de weg heeft gebaand voor een aantal karakteristieke innovaties in de Noord-Nederlandse miniatuurkunst die door de Meester van Katharina van Kleef vervolmaakt zijn. Deze meester wordt naar het Getijdenboek in de Morgan Library (Ms. 866) dat de kern van de genoemde groep uitmaakt, de ‘Master of the Morgan Infancy Cycle’ genoemd. Ook Byvanck vestigde al in 1953 de aandacht op de overeenkomst tussen dit en ons Getijdenboekje.
Een minstens zo belangrijke kunstenaar is werkzaam geweest in het tweede gedeelte van het handschrift (fol. 193-316) dat de getijden van de Eeuwige Wijsheid, de Dodenvigilie en de Zielmisse bevat. De gehistorieerde initiaal en de negen miniaturen die erin voorkomen zijn uitgevoerd in heldere kleuren - waarbij blauw, karmijnrood en geel overheersen - tegen een geornamenteerde of hemelsblauwe achtergrond. De staven die de meeste miniaturen flankeren zijn forser dan die in het eerste gedeelte. Verder bestaat de randversiering uit rode, blauwe en gouden ranken met driedelige, soms diep ingesneden ronde of langwerpige blaadjes in dezelfde kleuren. Bij drie miniaturen komt een afwijkende randversiering voor (fol.212, 224 en 229).
Overeenstemming bestaat over de toewijzing van deze miniaturen, zo niet aan de Meester van Maria van Gelder zelf (ook de Meester van de Passie genoemd), dan toch aan een kunstenaar uit het atelier van die meester, die zijn naam dankt aan zijn aandeel in de verluchting van het Gebedenboek van Maria van Gelre. Maria van Gelre was gehuwd met Reinout iv van Gelre, de voorganger van Aer-nout van Gelre, de echtgenoot van Katharina van Kleef. Dit Gebedenboek (Berlijn, Staatsbibliotheek, Ms. Germ, qu.42) is voltooid op 23 februari 1415 door de schrijver Helmich de Lewe in het klooster Mariënborn bij Arnhem. Door de grote overeenkomst met de beste miniaturen van dit Gebedenboek (ook is de randversiering van fol. 219 identiek aan die van het Gebedenboek) wordt in de literatuur over het algemeen het Leefdael Getijdenboek eveneens rond 1415 geda-
-ocr page 257-IV
HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
I253
teerd en voor wat de miniaturen betreft, geplaatst in hetzelfde Gelderse atelier waarin ook het Gebedenboek van Maria van Gelre ontstaan is.
Dit geldt echter wellicht alleen voor dit tweede gedeelte van het Getijdenboek. Het is mogelijk dat het eerste gedeelte met de grisailleachtige miniaturen, waarin ook de initialen enigszins afwijken en dat misschien ook geschreven is door een andere copiïst, in een ander atelier vervaardigd is dat wellicht in Utrecht gezocht moet worden. Het decoratieschema en opzet van het handschrift doen anderzijds vermoeden dat het op één plaats ontstaan is, maar mogelijk alleen verlucht is in twee verschillende ateliers. Zoveel is zeker dat het geen twee onafhankelijk van elkaar geconcipieerde en willekeurig samengevoegde delen zijn. Het laatste woord over dit intrigerende probleem rond één van de belangrijkste vroeg 15e-eeuwse Noord-Nederlandse Getijdenboeken, waarvan de oplossing meer licht zou kunnen werpen op de soms verwarrende geschiedenis van de Nederlandse miniatuurkunst, is nog niet gesproken. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR Byvanck, Oudheidk. Jb., 10(1930), p. 119-22; Hoogewerff, Noord-Ned. schilderkunst, p. 172-73; Byvanck, Laminiature, p. 51-52, 125, fig. 89-94; Byvanck, Middeleeuwsche boekill., p. 20-22; Byvanck, ‘Noordnederlandse boekkunst’, p. 95; Byvanck, Bulletin, 6e ser., 6(1953), kol. 44-45; E. Panofsky, Early Netherlandish painting. Cambridge, Mass. 1953, p. 101-105; Middeleeuwse kunst der Noordelijke Nederlanden. (Tentoonstellingscatalogus, Rijksmuseum, 28.6-28.9.1958). Amsterdam 1958, nr. 147; G.J. Hoogewerff, ‘Gelderse miniatuurschilders in de eerste helft van de xve eeuw’. Oud-Holland, 76(1961), p. 6; Finke, ‘Utrecht-Zentrum’, p. 32-41; L.M.J. Délaissé, A Century ojDutch Manuscript Illumination. Berkeley 1968, p. 20; J.H. Marrow, ‘Dutch Manuscript Illumination before the Master of Catherine of Cleves. The Master of the Morgan Infancy Cycle’. Nederlands kunsthistorisch Jaarboek, 19(1968), p. 57-107; A. Baumeister, Die Ornamentik des Meisters der Katharina von Kleve. Diss. Münster. 1973, p. 56-57.
120* Getijdenboek. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hs.1037
(Utrecht, ca. 1430).
Perkament. 117 fol. 170x118 (98x65) mm. 16 regels. Schrift; textualis formata.
i7e-eeuwse perkamenten band.
HERKOMST Uit de bibliotheek van Balthasar Huydecoper en N. Hinlopen. In de 19e eeuw overgedragen door het Archief van de Provincie Utrecht.
Dit onvolledige Getijdenboek dat naast een Kalender voor het diocees Utrecht en een katern met zeven gebeden, dat niet tot het oorspronkelijke handschrift behoort, alleen de Mariagetijden, de getijden van de H. Geest, de korte getijden van het H. Kruis en een gebed tot de H. Antonis bevat, is belangrijk door de twee gehistorieerde initialen die erin voorkomen: een initiaal met de Geboorte van Christus aan het begin van de Mariagetijden (fol. 13) - die overigens licht beschadigd is - en de hier openliggende initiaal met de Uitstorting van de H. Geest aan het begin van de H. Geestgetijden (fol.66). Het blad met de initiaal aan het begin van de korte Kruisgetijden (voor fol.89) is uitgesneden.
Deze twee gehistorieerde initialen zijn geschilderd door de belangrijkste meester
-ocr page 258-254
IV
HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
-ocr page 259-IV
HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
255
uit het midden van de eerste helft van de 15e eeuw, de in Utrecht werkzame Meester van Zweder van Culemborg. Deze kunstenaar dankt zijn naam aan het Missaal dat hij grotendeels verlucht heeft voor de Utrechtse bisschop Zweder van Culemborg, dat bewaard wordt in de bibliotheek van het priesterseminarie te Bressanone (Brixen). Ook wordt hij wel Meester Pancratius (Pancraz) genoemd. Zijn miniaturen bereiken een niveau dat in deze periode van de Noord-Nederlandse miniatuurkunst door anderen niet geëvenaard wordt. Hij heeft dan ook school gemaakt. Eén van zijn leerlingen is de ongetwijfeld beroemdste Noord-Nederlandse miniaturist, de Meester van Katharina van Kleef.
De initialen van dit Getijdenboek behoren tot de laatste periode van de Meester van Zweder van Culemborg, de jaren rond 1430. De voorstelling in de hier getoonde initiaal is nauw verwant aan die op fol.iyßv van het genoemde Missaal in Brixen; alleen is de voorstelling daar in spiegelbeeld weergegeven. Een eveneens bijna identieke compositie komt voor in een miniatuur in een Getijdenboek in Duits privébezit van dezelfde Meester (Byvanck, La miniature, fig. 123). Bovendien komt de randversiering daar overeen met de randversiering die op vele bladzijden van ons Getijdenboek voorkomt; een goud, blauw, roze staaf met enkele fijne penranken met kleine groene blaadjes en driedelige gouden lovertjes of gouden balletjes met trilharen. Op de bladen met de twee gehistorieerde initialen is de randversiering uitbundiger: een staaf waaruit sierlijke penranken ontspruiten met dezelfde groene blaadjes en driedelige gouden lovertjes, die zich in boven- en ondermarge om een dunne gouden horizontale staaf slingeren. Dit type komt ook zo voor in een door de Meester van Zweder van Culemborg verlucht Getijdenboek in het Fitzwilliam Museum te Cambridge (Ms. James 141) (Byvanck, La miniature, fig.128-29). nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR Hintzen, p. ii; Byvanck, Gildeboek, 6(1923), p. 78-79; Byvanck-Hooge-werff, Noord-Ned. min., nr. 39; Byvanck, Oudheidk. Jb., 10(1930), p. 130; Hoogewerff, Noord-Ned. schilderkunst, i, p. 438-39; Byvanck, La miniature, p. 57.
I2I* Meester van Zweder van Culemborg. Miniatuur van de Opstanding. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HS.12.C.17
(Utrecht, 1430-1435).
Perkament. i fol. 243 x 165 mm. (miniatuur: 140 x 80) mm.
HERKOMST In het bezit geweest van R.C. May-cock. Aangekocht op de veiling Sotheby amp;nbsp;Co, Londen, I februari i960 (Cat.,nr. 246). Zie verder de tekst.
Van dezelfde meester die in nr. 120 werkzaam was, is deze miniatuur op een los blad met een voorstelling van de Opstanding van Christus. Oprijzend uit zijn tombe wordt Christus links geflankeerd door de drie Maria’s en rechts door twee slapende Romeinse soldaten, waarvan er één zijn arm laat rusten op een schild met een Medusakop, in de schilderkunst vaak gebruikt om een heidense soldaat aan te duiden. In een rotsachtig landschap verrijst op de achtergrond Jerusalem. Het blad (fol.203) heeft deel uitgemaakt van een Brevier dat omstreeks 1430-1435
-ocr page 260-256
IV HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
I2I
HS. I2.C. 17, r
IV HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
I257
vervaardigd is voor Arnold van Gelre, de zoon van Jan ii van Egmond en echtgenoot van Katharina van Kleef. Het Brevier is lang in het bezit gebleven van de Egmond-familie en berust nu in de Pierpont Morgan Library in New York (Ms. 87).
Behalve de Meester van Zweder van Culemborg hebben aan de verluchting van het Brevier nog andere kunstenaars meegewerkt, o.a. misschien de Meester van Katharina van Kleef, die enkele randversieringen bijgedragen zou hebben.
De verso-zijde van het blad is voorzien van eenzelfde randversiering als de recto-zijde: een karakteristieke omlijsting door een gouden, blauwe en roze rand met in drie marges penranken met gouden lovertjes, acanthusbladeren, bloemen en vruchten en twee Heiligen ‘ten halve’ die een banderol vasthouden. De tekst (‘In vigilia pasche’) begint met een gehistorieerde initiaal: een Heilige in roze mantel tegen een groene achtergrond.
Een tweede blad uit dit Brevier dat op dezelfde veiling verkocht is (cat.nr. 247) berust in het Eitzwilliam Museum te Cambridge. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR Finke, ‘Utrecht-Zentrum’, p. 59-61; Gorissen, Stundenbuch, p. 320, 391.
122* Getijdenboek. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HS.6.H.31
(Noordelijke (Oostelijke?) Nederlanden, rond het midden van de 15e eeuw).
Perkament. 177 fol. 138x120 (80x58) mm. 18 regels. Schrift: textualis.
i7e-eeuwse perkamenten band.
HERKOMST In het bezit geweest van George H. Warren en J.K. Riggs. In 1965 aangekocht van antiquariaat Dawson te Londen (Gat. 147, nr. 150).
Van minder niveau is dit Middelnederlandse Getijdenboekje dat achtereenvolgens een kalender voor het diocees Utrecht, De Mariagetijden, de Getijden van het H. Kruis, van de H. Geest en van de Eeuwige Wijsheid, de zeven boetpsalmen, de Litanie en de lange Vigilie bevat.
De gehistorieerde blauwe initiaal aan het begin van de Mariagetijden op de hier openliggende bladzijde (fol. 19) is de enige figuratieve voorstelling in het handschrift; een Madonna met kind, gezeten op een kussen tegen een achtergrond met schaakbordmotief met gouden, blauwe en roze velden. Op de daartegenover liggende bladzijde een voorstelling van de Vijf wonden van Christus, eveneens tegen een achtergrond met schaakbordmotief. Waarschijnlijk was dit enkele blad oorspronkelijk gebonden tegenover het begin van de Getijden van het H. Kruis, waar het beter op zijn plaats is.
Het schaakbordmotief komt ook voor in de ogen van twee andere initialen (fol.57 en 99). De ogen van de twee overige in het handschrift voorkomende initialen zijn gevuld met een enkele grove rank. Het blad dat de initiaal voor de zeven boetpsalmen bevat moet hebben, is uitgesneden. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR J.H.A. Engelbregt, ofm, ‘Een Getijdenboek in de Universiteitsbibliotheek te Utrecht’. Simiolus, 1(1966), p. 65-68.
-ocr page 262-258)
IV HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
122
IV
HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
I259
123 nbsp;nbsp;HS.5.J.27, fol. ii9v-i2or
200 I
IV
HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
123* Getijdenboek. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HS.5.J.27
(Utrecht, midden 15e eeuw).
Perkament. 214 fol. 160 x 115 (fol.i-14; 95 x 13; fol. 16-212: 93 X 62) mm. 15 regels. Schrift: textualis formata.
i9e-eeuwse leren band met blindstempeling.
HERKOMST Uit het bezit van U. Proost te Amsterdam. Aangekocht op de veiling van het antiquariaat Beijers te Utrecht: Precious manuscripts printed books and fine bindings. Book auction sale 7-8 Nov. 1967, nr. 1281.
Van een veel lager, bijna primitief en provinciaals niveau is dit Utrechtse Getijdenboek dat behalve een Kalender voor het diocees Utrecht, de Mariagetijden, de zeven boetpsalmen, de Litanie, het Dodenvigilie, verschillende gebeden en het Officie van de zeven getijden van het lijden van Christus bevat. Het handschrift wordt verlucht door 12 gehistorieerde initialen en negen miniaturen van dezelfde kunstenaar op toegevoegde bladen, waarvan er zes in de Mariagetijden voorkomen. Waarschijnlijk ontbreken er twee of drie miniaturen, waarvan er misschien één op 13 juni 1983 bij Sotheby in Londen geveild is.
De miniaturen worden omsloten door een gouden omlijsting waarvan de bovenzijde halfrond is en voorzien is van grillige pinakels. De randversiering bij deze miniaturen, die bestaat uit penranken met haastig getekende groene blaadjes en gouden lovertjes, enige acanthusbladeren, vogels, bloemen en andere dieren, wijkt enigszins af van de overigens even grove randversiering op de bladen met de gehistorieerde initialen. Wellicht zijn hier twee schilders aan het werk geweest.
Op de openliggende bladzijden wordt het begin van het Dodenofficie aangeduid door een initiaal met een voorstelling van een naakte man en vrouw in het vagevuur, en voorafgegaan door een miniatuur waar de Dodenmis gelezen wordt. Door de houterigheid van de figuren, de slechte plooival en primitief geschilderde gezichten, waardoor dit handschrift met recht gekarakteriseerd kan worden met woorden als primitief, derderangs of volks, kan juist het niveau van de meeste andere hier getoonde Getijdenboekjes reliëf krijgen. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR Catalogue of the Bute Collection of forty-two Illuminated Manuscripts and Miniatures. Sold by . . . Sotheby Parke Bernet amp;nbsp;Co ... 13th June 1983, nr. 29 (met afb.).
124* HoRARIUM. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HS.I5.C.5
(Utrecht, derde kwart 15e eeuw).
Perkament. 162 fol. 118 x 80 (70 x 47) mm. 16 regels. Schrift: textualis.
i9e-eeuwse rood marokkij nieren band met goudstempeling.
HERKOMST Vervaardigd voor de Domkanunnik Jacobus Johannes IJsbrandus. In het bezit geweest van Prof. J.J.M. Timmers die het handschrift in 1935 in
-ocr page 265-f ’. ’ iiifond ttifu lumiïr.bttf«ö^;
^^^abtutiaiWümrftOiua'« gt;; I ?.’ ,lt;* lonapâffftüûfttpi , K ^^nnufatifto;Fj]i uuraarttt I / * Vlt;y:mat»o aniïritftnijyer ? I i 4 »b» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;teutói’BMif. aitó, M
K’
124 nbsp;nbsp;HS.15.C.5, fol.i5v-i6r
-.XMI
-ocr page 266-202
IV
HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
bruikleen afstond aan het Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht. Voor de bibliotheek aangekocht bij antiquariaat Beijers te Utrecht: Book auction sale, 28-29 May 1953, nr. i.
Slechts twee van de oorspronkelijk vier of vijf in dit Latijnse Getijdenboekje op losse bladen ingebonden miniaturen zijn bewaard gebleven: de hier openliggende miniatuur vóór de Horae Beatae Mariae Virginis (fol.i5v), de Annunciatie voorstellend, en die vóór de zeven boetpsalmen (fol.54v) met het Laatste oordeel. Naast een Kalender voor het diocees Utrecht, komen in het Getijdenboekje nog voor de Vigiliae defunctorum, de Horae de passione Domini en een aantal Latijnse gebeden.
Het penwerk van de initialen van deze verschillende onderdelen, alsmede van de randversiering van de hier openliggende eerste tekstpagina (fol. i6), is typisch met het penwerk van Hs.83 (in 1460 in het Regulierenklooster geschreven) en Hs.91 (geschreven in het Kartuizerklooster) (zie ook nr. 30). Merkwaardig is dat in de Horae B.M.V. zes initialen met penwerk voorkomen die duidelijk Noord-Hollandse stijlkenmerken vertonen.
Ook de twee miniaturen wijzen naar Utrecht. Door Byvanck werden zij toegeschreven aan de in Utrecht werkzame Meester van Gijsbrecht van Brederode, zo genoemd naar het door hem geïllustreerde Getijdenboek dat de Domproost Gijsbrecht van Brederode omstreeks 1460 voor zich liet vervaardigen en dat nu in de Universiteitsbibliotheek te Luik berust (Ms. 13). Deze meester wordt door Hoo-gewerff met Meester Zenobius aangeduid.
De randversiering van de eerste hier getoonde miniatuur is belangrijk voor de herkomst van het handschrift. De door mannetjes getorste wapens in de bovenmarge duiden ondubbelzinnig op de Domkanunnik Jacobus Johannes IJsbran-dus (Î 1504); links het wapen van zijn vader Jan IJsbrants, rechts dat van zijn moeder Jutte van Rijn. De wapens in de ondermarge zullen van zijn beide grootmoeders zijn. Daarmee wordt het zeer waarschijnlijk dat de half in de randversiering, half in het tafereel opgenomen kanunnik met over zijn rechterarm het almucium van bont, het teken van waardigheid van de kapittelheer, een portret van deze IJsbrandus is. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR J.E. Brom, Aartsbisschoppelijke Musea Utrecht. Verslag over het jaar 1935. Utrecht 1935, p. 8-9 (met afb. van beide miniaturen); Byvanck, Oudheidk. Jb., 4e ser., 9(1940), p. 37; Byvanck, Middeleeutvsche boekill., p. 58.
125* Getijdenboek (Cunliffe Getijdenboek). hs.8.l.2o (Utrecht, ca. 1475).
Perkament. 218 fol. 177 x 127 (95x61) mm. 15 regels. Schrift: textualis formata. i9e-eeuwse varkensleren band.
HERKOMST Vervaardigd voor een telg uit de Utrechtse families Van Lantscroon en Van Raep-horst (zie verder tekst). In ieder geval tot in de i8e eeuw in het bezit van de familie Hanibalse; daarna
-ocr page 267-IV HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
1263
125 nbsp;nbsp;HS.8.L.2O, fol.ißr
264
IV
HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
in Engels bezit geraakt. Ex-libris van Henricus Cunliffe. Na geveild te zijn by Sotheby, 27-28 May 1946 (Cat.nr. 683), in datzelfde jaar voor de bibliotheek aangekocht van Francis Edwards Ltd. te Londen.
Na de bloeiperiode van de Noord-Nederlandse miniatuurkunst, waarvan het hoogtepunt wel rond de jaren 1440-1460 ligt, gaat de kwaliteit, op enkele uitzonderingen na, over het algemeen achteruit en neemt de invloed van de Zuidelijke Nederlanden, die vooral ook in de randversiering merkbaar wordt, toe. Dit Getijdenboek, waarin zeker ook Zuid Nederlandse beïnvloeding is waar te nemen, behoort ongetwijfeld tot de beste voorbeelden uit het midden van de tweede helft van de 15e eeuw, voor welke periode, in vergelijking met de eerste helft van die eeuw, echter nog betrekkelijk weinig onderzoek is verricht. Het bevat, naast een Kalender voor het diocees Utrecht, achtereenvolgens de korte Kruisgetijden, gebeden, Suffragiën, de Getijden van de H. Geest en de Eeuwige Wijsheid in het Middelnederlands, en de Mariagetijden, de zeven boetpsalmen met aansluitende Litanie en Dodenvigilie in het Latijn.
Er zijn in dit handschrift twee kunstenaars aan het werk geweest. De ene - en misschien belangrijkste - heeft in de Getijden van de H. Geest en van de Eeuwige Wijsheid (fol.65-ii8v) 12 merkwaardige ‘wereldse’ portretten geschilderd in de ogen van lila initialen met wit penwerk, tegen een blauwe met fijn goud penwerk versierde achtergrond. Van dezelfde kunstenaar is ook de randversiering op deze bladzijden, die bestaat uit gouden lijnen en ranken die in de boven- en ondermarge een randversiering van ranken met groene blaadjes, vruchten, vogels en andere dieren omsluiten.
Van de tweede kunstenaar zijn 18 gehistorieerde blauwe initialen tegen een goud fond, negen kleine miniaturen die niet veel groter zijn dan de gehistorieerde initialen, en drie portretten in een initiaal. Ook de bijbehorende randversieringen zijn van deze kunstenaar. Zij bestaan meestal uit een goud-blauw-roze staaf langs de zij- en ondermarges en ranken met groene bladeren, bloemen en gouden lovertjes, voorzien van acanthusbladeren, vogels, apen, beren, honden en wolven, omsloten door een gouden rand.
Van zijn hand zijn ongetwijfeld ook de gehistorieerde initialen in een Getijdenboek in de Kon. Bibliotheek te Brussel (Hs. 10761; Byvanck-Hoogewerff, Noord-Ned. min., nr. 131, fig. 96), welk handschrift eveneens op ca. 1475 wordt gedateerd.
Op de openliggende bladzijde de eerste initiaal van de korte Kruisgetijden (fol. 13r) die geïllustreerd zijn met zeven dergelijke initialen met scenes uit het lijden van Jezus. Hier de voorstelling van Jezus in Gethsemane. In de benedenmarge komen de wapens voor van twee belangrijke Utrechtse families: Van Lantscroon en Van Raephorst. De enige verbinding tussen deze twee geslachten die bekend is, is het huwelijk dat Adriaen van Lantscroon in 1419 sloot met Alydt van Raephorst (f 1439)- Wellicht is het Getijdenboek vervaardigd voor een zoon of dochter uit dit huwelijk. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR A.W. Byvanck, ‘Noord-Nederlandse miniaturen’. Bulletin van den Nederland-
-ocr page 269-IV
HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
265
sehen Oudheidkundigen Bond, 5e ser., 1(1947), p. 116-17; A.W. Byvanek, ‘Un nouveau livre d’heures de l’école d’Utrecht’. Scriptorium, 1(1946/47), p. 142-45.
126* Getijdenboek. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hs.8.l.i8
(Holland, tweede helft 15e eeuw).
Perkament. 174 fol. 157 x 105 (93 x5g) mm. 18 regels. Schrift: textualis.
Kalfsleren band met blindstempeling uit het eerste kwart van de i6e eeuw.
HERKOMST Wellicht uit het bezit van de Antwerpse drukker, boekverkoper en bibliofiel J.B. Verdussen III (1698-1773); daarna in het bezit van de boekhandelaar P.J. de Mat (Î 1828) te Brussel, en de beroemde Sir Thomas Phillips (Ms. 4072; A.N.L. Munby, Phillips Studies, 3, p. 22); na op 30 nov. 1971 geveild te zijn bij Sotheby te Londen {Bibliotheca Phi-lippica, Mediaeval manuscripts, N.S., P. 6, nr. 521 en PI. 26 en 27 met afbeeldingen van de vier miniaturen), in 1972 voor de bibliotheek aangekocht bij antiquariaat N. Israel te Amsterdam.
Zowel het fraaie, bijna uitbundige penwerk in rood, groen en paars aan het begin van de verschillende onderdelen van dit Getijdenboek, als het voorkomen in de Kalender van de feestdag van Jeroen in rood, maken aannemelijk dat het handschrift in de tweede helft van de 15e eeuw in het gebied tussen Haarlem en Delft (Leiden?) geschreven is en van het penwerk is voorzien. Het bevat naast de Kalender, de Mariagetijden, de Getijden van de Eeuwige Wijsheid, en van alle Heiligen, de zeven boetpsalmen met aansluitende Litanie en gebeden, Dodenvigilie en gebeden.
Het handschrift is verder verlucht met vier (van de oorspronkelijk vijf) miniaturen op later toegevoegde bladen. Zij kunnen toegeschreven worden aan een kunstenaar uit de direkte omgeving van de omstreeks 1510-1525 wellicht in Leiden werkzame meester die de Meister der Suffragien (Suffragiënmeester) genoemd wordt. Vooral de gezichten - met name de haardracht - en plooival van de kleding getuigen echter van een mindere kwaliteit dan die van de meester zelf. Eenzelfde vergroving valt te constateren bij de randversieringen. De Suffragiënmeester zelf imiteert duidelijk de Brugs-Gentse z.g. strooiranden. Hier is het resultaat echter bijna onbeholpen te noemen, zie bijvoorbeeld de vlinder of de slak in de randversiering van de hier openliggende miniatuur, tegenover het begin van de Getijden van de Eeuwige Wijsheid, met de voorstelling van het Laatste avondmaal. Ook ontbreken de schaduwen die de indruk kunnen geven dat de op de rand ‘gestrooide’ bloemen en insecten er werkelijk driedimensionaal óp liggen.
Merkwaardig is dat de drie thans bekende Getijdenboekjes die miniaturen van de Suffragiënmeester bevatten, alle eenzelfde verschil in tijd van ontstaan van het handschrift en van de miniaturen laten zien. Die handschriften zijn: Wenen,
-ocr page 270-126 HS.8.L.I8, fol.56v-57r
**ikM
nat^r /«utun^ wir
$*■ ,., , , ..... . ,
'P Itbdybwttwcg^nM^axtu^dj^ wdaofircttttg^untttan^rl^
;L mtwi^bcgpee^pe^óttMEMl X. wotr äftmi» nbsp;nbsp;tneiMlçilNng^
xÇjwrwwr iicitr.^iat-'tmgiaw
«tjw iwi(riB(t(h!faêi»igt;
. q: «ttiins nmiiali^Qwftcbê httOMic WMwf. «âhmuatoÇç^ * j nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Gie trop witF iagtittao;
gt;•
*' w -»
» 'IL »
*■
« äl
i'
A
*:.. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-*’i
handschriften uit de 15E EEUW
IV
HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
I267
Österr. Nat. Bibl., Hs.S.n. 13236, München, Bayer. Staatsbibl., Ms.germ. 76 en een op 6 dec. 1971 bij Sotheby als nr. 4.4 verkocht Getijdenboekje. Verwante miniaturen - evenals die van dit Getijdenboek van een lager niveau - worden voorts aangetroffen in een Getijdenboekje in de Pierpont Morgan Library te New York (Ms. 71), die volgens Byvanck mogelijk door Johannes Reetgeld te Leiden geschilderd zijn.
De band van het handschrift is uit dezelfde tijd als de miniaturen. De op beide platten voorkomende ruitvormige stempels tussen driedubbele filetlijnen zijn bijna identiek aan de door Hulshof-Schretlen in Utrecht gesitueerde en tussen 1500 en 1525 veelvuldig gebruikte stempels, afgebeeld op plaat x, nr. 7, 9 en 10. Voor de hand ligt daarom te veronderstellen dat de losse miniaturen werden ingevoegd toen het handschrift (in Utrecht?) een (nieuwe?) band kreeg.
[K.vd.H.] LITERATUUR Hulshof-Schretlcn, p. 18, PI. X,7,g en 10; Byvanck, Middeleeuwse boekill., p. 73-75; Pächt-Jenni, HoU. Schule, p. 104-108.
127* Getijdenboek. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hs.1040
(Holland), geschreven door Spierinc, 1507-1508.
Perkament. 138 fol. 143 x 100 (82 x 53) mm. 17 regels. Schrift: textualis.
i6e-eeuwse leren band.
HERKOMST Reeds in de 17e eeuw in de bibliotheek aanwezig.
Dit late handschrift bevat getijden voor alle dagen van de week (weekoefenin-gen): Zondag: de Getijden van de H.Drievuldigheid; maandag: van alle zielen; dinsdag: van de H.Geest, etc.; vervolgens de Litanie en Dodenvigilie, aangevuld met gebeden, o.a. de 15 gebeden van St. Brigitta.
Het is geïllumineerd met één kleine miniatuur van Maria met Kind (fol.63V), vier gehistorieerde initialen en zes initialen met een bloemmotief tegen een gouden achtergrond. De pagina’s waarop de initialen voorkomen zijn verder in de meeste gevallen versierd met een blauw, rood, gouden staaf langs de zij- en ondermarges en een randversiering over drie van de vier marges, bestaande uit penranken met gouden lovertjes, grillige acanthusbladeren, bloemen, vruchten, vogels en grotesken. Bij enkele initialen is de randversiering eenvoudiger. Een aantal lombarden is voorzien van rood penwerk, opgevuld met groen.
De openliggende eerste bladzijde wijkt enigszins af. Niet alleen wordt de initiaal hier gevormd door vissen en een draakachtig wezen - met daarbinnen de voorstelling van de Drieëenheid -, ook de randversiering is anders: gouden en grijze bladeren en figuren tegen een goudkleurige achtergrond.
Het merkwaardige van dit Getijdenboekje is dat het één van de zeer zeldzame handschriften is waarin de verluchting zowel gesigneerd, als gedateerd is. In de ondermarge van vijf randversieringen - zoals ook op de hier openliggende bladzijde, gedeeltelijk verscholen achter het bibliotheekstempel - komt deze signering voor: ‘sp(ier)i(n)c 1507’. Er zijn van deze overigens niet geïdentificeerde, noch precies gelocaliseerde Spierinc een negental op dergelijke wijze gesigneerde
-ocr page 272-268?
IV HANDSCHRIFTEN UIT DE I5E EEUW
127 nbsp;nbsp;HS.1040, fol.ir
IV
LATERE HANDSCHRIFTEN
I269
Getijdenboekjes bekend die gedateerd zijn tussen 1468 en 1499. Op een dubieus handschrift uit Haarlem dat op 1519 gedateerd is na, zou dit Getijdenboekje dus het laatst gedateerde zijn. Bovendien is dit het enige handschrift waarvan ook de tekst door Spierinc geschreven is. Op fol.95 komt de verzuchting voor: ‘Och leest doch een ave maria voer den scriver om goeds willen. Spierinck 1508 Sik’.
Kenmerkend voor Spierinc is dat het niveau van zijn figuren duidelijk achterblijft bij dat van zijn meer decoratieve werk. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR Pächt-Jcnni, Holl. Schule, p. 103-106; mededeling van Prof. J.P. Gumbert.
LATERE HANDSCHRIFTEN
128* Snorri Sturluson, Edda. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hs.1374
(Skandinavië, ca. 1595).
Papier. 54, 2 fol. (eerste en laatste drie folia ontbreken). 220 X 160 (ca. 155 X 137) mm. 34-36 regels. Perkamenten omslag.
HERKOMST In het bezit geweest van Jon Gissurson, Jon(e) Arason a Bokina (in 1626: fol.3r) en de bekende geleerde Ole Worm van wie enkele aantekeningen in het handschrift voorkomen). In 1643 tesamen met nog een aantal andere handschriften geschonken door de oriëntalist Christiaan Rau (Ravius) uit Berlijn (1613-1677) die omstreeks die tijd in Utrecht lessen gaf in de Oosterse talen en de bibliothecaris ook adviseerde bij aankopen van Oosterse boeken.
Verwarrend genoeg bestaan er in de Oudnoordse literatuur twee werken met de naam Edda, beide verzamelwerken met IJslandse teksten over de Oudnoordse godenwereld uit de 13e eeuw. De ene, de ‘poézie-Edda’, is een systematisch geordende verzameling gedichten over de góden en helden. Van de andere, de ‘pro-za.-Edda’, kennen wij de auteur: Snorri Sturluson (1178/79-1241) die beschouwd wordt als de grootste IJslandse geleerde uit de Middeleeuwen. Als één van de machtigste mannen van Ijsland heeft hij ook een aktieve rol gespeeld in de politieke geschiedenis van zijn land en vormde hij het middelpunt van het IJslandse intellectuele leven in de slotfase van IJsland’s onafhankelijkheid.
De tekst van zijn Edda bestaat uit vier delen. Een proloog over het ontstaan van het geloof aan de góden wordt gevolgd door een beknopte geschiedenis van de Noordse góden en twee verhandelingen, één over de dichtkunst en één speciaal over de strofenvormen en het rijm. De Edda is daarmee bedoeld als een leerboek voor de z.g. skaldenpoëzie, een van ca. 800 tot 1300 in hoog aanzien staande Noordse hofdichtkunst met een zeer ingewikkelde vorm- en beeldtaal. Veel van die poëzie wordt hier als voorbeeld aangehaald en is soms alleen in dit werk overgeleverd. Bovendien komen er een aantal oorspronkelijke verhalen van Snorri in voor, waarin hij zich een goed verteller toont en die voor de geschiedenis en de mythologie van Ijsland van grote waarde zijn.
-ocr page 274-270 (
1-ATERE handschriften
IV
LATERE HANDSCHRIFTEN
271
Van de vier belangrijkste handschriften van de Edda is een handschrift in Upp-sale het oudste (ca. 1300), maar ook met de kortste versie. De twee handschriften in Kopenhagen zijn respectievelijk uit het eerste (Codex Regius) en het laatste kwart van de 14e eeuw. Het Utrechtse handschrift is het jongste. Het is een zorgvuldig afschrift van een 13e eeuws handschrift, wellicht hetzelfde waarnaar de Codex Regius is afgeschreven.
Een facsimilé-editie met een inleiding van A. Faulkes zal als Vol. xv verschijnen in de serie Early Icelandic Manuscripts in Eacsimile. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K. vd. H. ]
LITERATUUR W. van Eeden, De codex Trajectinus van de Snorra Edda. Diss. A’dam. Leiden 1913; Snorri Sturluson, Over de Noordse góden. Verhalen uit Edda en Heimskringla. Met een nawoord van Paula Vermeyden. Amsterdam 1983.
129 Album AMicoRUM VAN Everard Booth. hs.i686 Inscripties: 1596-1603 in Franeker, Leiden, Bazel, Genève en andere plaatsen.
Papier. 187 fol. 95 x 150 mm.
Perkamenten band over kartonnen platten.
HERKOMST In 1905 door de Koninklijke Bibliotheek te ’s-Gravenhage overgedragen aan de Universiteitsbibliotheek.
Het gebruik om boekjes van een klein, vaak oblong formaat - of met wit doorschoten embleemboeken - te hebben, waarin vrienden en mensen waarmee men in contact kwam de gelegenheid gegeven werd hun vriendschap, achting of welwillendheid jegens de albumbezitter schriftelijk te doen blijken, heeft een lange voorgeschiedenis, maar werd in het laatste kwart van de i6e eeuw, vooral in protestantse akademische kringen in Duitsland populair. Snel verspreidde zich dit fenomeen over Europa, eerst in akademische, later ook in adellijke en andere kringen, om tenslotte te resulteren in het 19e- en 2oe-eeuwse ‘poesie-album’. Spoedig ging natuurlijk de jacht op bijdragen van hoge en belangrijke personen een rol spelen en werd het Album amicorum tevens een soort statussymbool. Een duidelijke functie vervulde het voor studenten, vooral als zij hun ‘Grand tour’ maakten, ter legitimering en introductie bij de professoren van de Universiteiten die zij bezochten. De bijdragen bestaan meestal uit een aanhaling uit een klassiek auteur, een spreuk of een kernachtig gedichtje, met de ondertekening - vaak vergezeld van de lijfspreuk of wapen- en vriendschapsbetuiging. Plaats en datum worden zelden vergeten. Zo kunnen de Alba een belangrijke bron worden voor de biografie van de bezitter, als ook van de inscriptoren. Niet alleen kan de kring van vrienden, bekenden en relaties waarin de bezitter zich beweegt duidelijker contouren krijgen, ook staan de verblijfplaatsen op bepaalde data vast.
In ons land bevindt de grootste verzameling alba zich in de Koninklijke Bibliotheek te ’s-Gravenhage. De Utrechtse bibliotheek bezit er vijf uit de i6e (van Everard Booth, Jac. Montanus, Joachim a Loss, Christophorus Stickius en Joh. Lydius (fragm.)) en twee uit de i8e eeuw.
Ook dit Album komt duidelijk uit het universitaire milieu. De bezitter was de Utrechter Everard Booth (1577-1610), de vader van de Utrechtse magistraat en
-ocr page 276-272t nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IV LATERE HANDSCHRIFTEN
eerste bibliothecaris van de Utrechtse Universiteit (1640-1678), Cornelis Booth. Zijn studententijd is door het Album goed te volgen. De eerste bijdrage is van 30 maart 1596 en is geschreven in Franeker waar hij zijn studie in de letteren begin 1594 was begonnen; de laatste in Franeker is van 4 april 1598. Op 8 juli van dat jaar schreef hij zich in bij de Leidse Universiteit, waar hij ook letteren, later theologie studeerde. De eerste bijdrage uit zijn Leidse tijd dateert van 19 oktober. Duidelijk is af te lezen dat hij van september 1599 tot oktober-november 1600 een reis naar Zwitserland heeft gemaakt, waarna er tot augustus 1602 nog regelmatig Leidse inscripties bijkomen. Bekende namen zijn Janus Douza, Franciscus Junius, Carolus Clusius, Jos. Scaliger en Daniel Heinsius, wiens hier getoonde bijdrage verder gaat dan een korte plichtmatige vriendschapsbetuiging. In een gedicht van 26 z.g. hendecasyllabi, verzen van elf lettergrepen zegt Heinsius dat hij jaloers is op zijn eigen verzen die Booth verweg over vreemde landen en zeeën zullen kunnen begeleiden. Booth moet daarom Heinsius zelf in zijn verzen aannemen: zo kunnen zij beiden altijd samen zijn. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
130* Tulpenboek. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HS.1360
(Holland, ca. 1636).
Papier. 92 fol. met afbeeldingen van tulpen, i fol. Index. 460 X 260 mm.
i9e-eeuwse kartonnen band.
HERKOMST Vóór 1887 door de Universiteitsbibliotheek verworven.
In de loop van de i6e eeuw werd de tulp vanuit Turkije in West Europa bekend. Vooral de bekende botanicus Carolus Clusius heeft hierin omstreeks 1600 een grote rol gespeeld. Er ontstond al gauw een levendige belangstelling voor de nieuwe bloem en de verschillende variëteiten en als gevolg daarvan al spoedig ook een niet minder levendige handel. De tulp werd een modebloem met bijpassende vaak zeer hoge prijzen. Werden oorspronkelijk de bollen zelf verhandeld, later ging men ook handel drijven in de nog niet bestaande, toekomstige bollen. Zo ontstond een uitgebreide spekulatieve handel, waaraan niet alleen de kwekers en liefhebbers, maar ook vele gewone burgers deelnamen die ‘collégien’ vormden om samen met meer succes te kunnen opereren.
In 1637 kwam echter de onvermijdelijke krisis die aan deze windhandel en tulpomanie snel een einde maakte en velen ruïneerde.
Tegen deze achtergrond moet dit z.g. Tulpenboek geplaatst worden. Kwekers lieten dergelijke verzamelingen met afbeeldingen van bloeiende tulpen vervaardigen ten behoeve van hun afnemers, of amateurs voor eigen gebruik of genoegen. Dit exemplaar is er één van de ongeveer 18 die nog bekend zijn.
Op de openliggende bladzijde is een fraai exemplaar afgebeeld van de soort ‘Den Mannazier (Augustus Jacot)’. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR E.H. Krelagc, Bloemenspeculatie in Nederland. De tulpomanie van 1636/1637 en de hyacinthenhandel van 1720-1736. Amsterdam 1942.
-ocr page 277-IV
LATERE HANDSCHRIFTEN
I273
130 nbsp;nbsp;HS.1360, fol.72r
274
IV LATERE HANDSCHRIFTEN
Handschriften van Arnoldus Buchelius
Arnoldus Buchelius (Aernout van Buchell, 1565-1641) is een voorbeeld van het type geleerde dat de rust van de studeerkamer boven alles stelt. Boven universitaire of publieke functies, boven een aktief deelnemen aan het maatschappelijk leven en boven alle vormen van publiceerdrift. Daartoe in staat gesteld door een bescheiden vermogen kon hij zich, vooral na de dood van zijn enige zoon in 1611 die hem zeer had aangegrepen, wijden aan zijn geliefd historisch, oudheidkundig en genealogisch onderzoek dat voornamelijk inventariserend, detaillistisch, soms fragmentarisch van aard was. Altijd bereid anderen van zijn kennis deelgenoot te maken, onderhield hij vriendschappelijke kontakten met geleerden en geestverwanten van zijn tijd. Vooral met Gaspar Barlaeus, zijn verwanten Ever-ardus en Adolphus Vorstius, zijn jeugdvriend Johannes de Witt, maar ook met G.J. Vossius, Anna Maria van Schuurman, Petrus Scriverius, Joh. van Beverwijk, Scaliger, Gruterus, Daniel Heinsius en Voetius werden regelmatig brieven gewisseld.
Afgezien van moderne uitgaven, heeft Buchelius slechts één werk, en dan nog posthuum, gepubliceerd: de uitgave van de kronieken van Beka en Heda (1642) (zie nr. 103). Zijn schriftelijke nalatenschap is echter omvangrijk. Brievenboeken, genealogische aantekeningen en geslachtslijsten, aantekenboeken en -boekjes waarin hij alles optekende wat hem belangwekkend genoeg voorkwam en oorkondes, verzamelingen van inscripties (nr. 132), beschrijvingen van monumenten en gebouwen (nr. 133), een verzameling levens van beroemde Nederlandse mannen en vrouwen, een beschrijving van Utrecht, Dordrecht en andere plaatsen en zijn zeer interessante ‘Diarium’ (nr. 131).
Zijn uitgebreide bibliotheek is een jaar na zijn dood geveild. Een groot deel van zijn handschriften is terecht gekomen in het Archief van de Provincie Utrecht, vanwaar de meeste niet in een archief op hun plaats zijnde handschriften aan de Universiteitsbibliotheek zijn overgedragen. Aangevuld door aankopen op de veiling Smissaert in 1906 en schenkingen van de weduwe van J.A. Grothe (t 1899), bevat de collectie Bucheliana nu ruim een 40-tal handschriften van hem.
Buchelius heeft, na zijn vooropleiding aan de Utrechtse Hieronymusschool, korte tijd letteren gestudeerd in Leiden. In 1584 vertrok hij echter naar Douai waar hij zich anderhalf jaar aan de rechtenstudie wijdde. Vandaar reisde hij verder naar Parijs waar hij in kontakt kwam met vele geleerden, o.a. Jean Dorât. Van 1587-88 heeft hij over Duitsland een reis naar Italië gemaakt die hem zijn hele verdere leven zou bijblijven.
Na enkele kortdurende functies als secretaris te hebben vervuld, maakte hij in 1593 in Leiden zijn rechtenstudie af, waarna hij in Utrecht een advocatenpraktijk begon, die hem echter voldoende tijd liet voor zijn studies. In hetzelfde jaar trouwde hij met Klaasje van Voorst. Behalve enige jaren bewindhebber van de V.O.G. (1619-20) en ouderling geweest te zijn - Buchelius was ca. 1591 van katholiek, protestant geworden - heeft hij geen openbare functies meer vervuld.
[K.vd.H.]
-ocr page 279-IV
LATERE HANDSCHRIFTEN
I275
HS.798’, fol.iov
276! nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IV LATERE HANDSCHRIFTEN
131* Arnoldus Buchelius, Commentarius rerum quotidianarum (‘Diarium’). nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HS.798
Utrecht, ca. 1593-1600 met latere aanvullingen. Papier. 2 Delen. 275 en 237 fol. 307 X2oo mm. Halfperkamenten banden.
HERKOMST In de 19e eeuw aan de Universiteitsbibliotheek overgedragen door het Archief van de Provincie Utrecht.
Buchelius’ bekendste, niet vóór de 19e eeuw gedrukte werk is zijn z.g. ‘Diarium’. De twee kloeke delen die dit deels autobiografische, deels kroniekachtige werk bevatten, zijn een door Buchelius tussen 1593 en 1600 geschreven netschrift dat hij tot ca. 1625 regelmatig verbeterde en aanvulde. Als basis dienden kleine boekjes (Rapiaria) met aantekeningen, waarvan er nog één bewaard is gebleven (Hs.761). De aantekeningen beginnen in 1560, en lopen voort totdat hij in 1599 afbreekt.
Op een direkte en konkrete wijze worden ooggetuigenverslagen en berichten gegeven van de meest uiteenlopende gebeurtenissen in Utrecht, de Republiek en Europa, afgewisseld door genealogische aantekeningen en plaatsbeschrijvingen van steden en monumenten die hij tijdens zijn reizen heeft bezocht. Door zijn stijl en detaillering, waardoor feiten, feitjes en omstandigheden zijn overgeleverd die op andere wijze niet zijn vastgelegd, ontstaat soms het gevoel het dagelijks leven tijdens de wording en groei van de Republiek te kunnen betrappen.
Enige tientallen ingekleurde pentekeningen van monumenten, antiquiteiten, munten, wapens en stadsgezichten illustreren de tekst.
Deel I begint met een beschrijving van Utrecht (fol. 1-52), verlucht met een fraai stadsgezicht vanuit het Westen. Deel 2 ligt open midden in de beschrijving van Rome, met een afbeelding van de Engelenburcht. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR Uitg. (niet integraal, maar met lange inleiding): Arend van Buchell, Diarium. Uitgeg. door G. Brom en L.A. van Langeraad. Amsterdam 1907 (Werken Hist. Genootschap, 3e ser., nr. 21); deeluitgaven: i, fol.4-52: A. Buchelius, Descriptio urbis Rheno-Traiec-tina, door P. van Musschenbroek. z.pl. 1817 (herdrukt door S. Muller Fz. in: Bijdr. en Meded. van het Hist. Genootschap, 27(1906), p. 131-268); i, fol. 140-157V: M.le Baron de Waren-ghien, ‘Un Hollandais à l’Université de Douai. Journal d’Arnold van Buchel du ii mars au 28 juin 1585’. Mémoires de la Société d’agriculture, sciences et arts. Centrale du Dép. du Nord séant à Douai, 3. série, 8(1904), p. 403-472; i, fol. 158-209: A.B., Description de Paris (1585-1586). Trad, et ann. par A. Vidier. Paris 1900; i, fol. 215V-256 en ii, fol. 148V-163V: H. Keussen, ‘Die drei Reisen des Utrechters Arnoldus Buchelius nach Deutschland, insbesondere sein Y^.öïner Nu{cnlha.\t’. Annalen des historischen Vereins für den Niederrhein, 84(1907), p. i-i02und 85(1908), p. 43-90; II, fol.i-91: A.B., Iter Italicum. Ed. R. Lanciani. Roma 1901; verder nog: A.B., ‘Res picturae’. Aantekeningen over kunstenaars en kunstwerken voorkomende in zijn Diarium . . . uitgeg. en toegel. door G.J. Hoogeweff en J. Q. van Regieren Altena. Den Haag 1928, inl. en p. 21-45.
132* Arnoldus Buchelius, Adversaria.
Hs.842
Utrecht, ca. 1595-1630.
-ocr page 281-IV
LATERE HANDSCHRIFTEN
Î277
'52-
1 -KtyT A-rvwy ro'fvrft'(lt;tgt;
hM^i«ÜÄim;gt;'rRv.vq,'iy?i^Ki cah«XXçU4
'~^ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/(ui
132 nbsp;nbsp;HS.842, fol.i32r
-ocr page 282-278! nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IV LATERE HANDSCHRIFTEN
Papier. 162 fol. 195 x 160 mm. Halfperkamenten band. HERKOMST Als nr. 131.
Het handschrift bevat door Buchelius op verschillende tijdstippen geschreven aantekeningen van velerlei aard: excerpten, kopieën van brieven, bijdragen in Alba amicorum etc. Op fol. 131V-132V heeft hij een fragment overgenomen uit de aantekeningen die zijn vriend Johannes de Witt (1566-1622) gemaakt had toen hij in 1596 Londen bezocht. De originele aantekeningen van De Witt zijn verloren gegaan.
Dit zou van zeer grote betekenis worden voor de geschiedenis van het Elisabe-thaanse toneel, omdat hij niet alleen overnam wat De Witt over de vier theaters die er in die tijd in Londen waren, te zeggen had, maar ook de schets natekende van het interieur van het pas geopende, en in De Witt’s ogen mooiste. Swan Theatre op de zuidoever van de Theems. Het kon naar zijn zeggen 3000 toeschouwers bevatten, was van steen gebouwd en werd gestut door houten pilaren die er door hun beschildering als marmer uitzagen. Het is daarmee de vroegste afbeelding van een Engels theater van binnenuit gezien, talloze malen gereproduceerd in studies en handboeken over de (Engelse) toneelgeschiedenis. Het theater bevatte drie galerijen, die een cirkelvormige ruimte omgeven met daarin een rechthoekig toneel (‘Proscaenium’). Aan de achterzijde van het toneel is een gebouw van waaruit de spelers opkwamen en weer afgingen, met ervoor een afdak (de ‘hemel’), steunend op twee Corinthische zuilen. Er is geopperd dat de scene die zich op het toneel afspeelt uit Shakespeare’s Twelfth Night (sc. 111,4) zou komen en dat de spelers Malvolio, Olivia en Maria zouden voorstellen. Er wordt echter aangenomen dat Twelfth Night pas uit 1601-1602 dateert. . . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR D.F. Rowan, ‘The “Swan” revisited’. Research opportunities in Renaissance Drama, 10(1967), P- 33'48; S. Schoenbaum, William Shakespeare. A Documentary Life. Oxford 1975, p. 108-110 (Afb. 83); F.A. Yates, Theatre of the World. London 1978, p. 93, 97-100.
133 Arnoldus Buchelius, Inscriptiones monumenta-que in templis et monasteriis Belgicis inventa.
HS. 1648
Lftrecht, eerste helft 17e eeuw. Papier. 464 pp. 285 x 180 mm. Moderne kalfsleren band.
HERKOMST Aangckocht op de veiling Smissaert, Amsterdam, Frederik Muller, 1906, nr. 285.
Dit boek is een neerslag van wat Buchelius op zijn reizen en uitstapjes door de provincie Utrecht, Holland, Zeeland en de Zuidelijke Nederlanden (Antwerpen, Brussel, Leuven, Mechelen, etc.) gezien heeft en wat hij de moeite waard vond te noteren en af te beelden. De openliggende pagina’s zijn een goed voorbeeld van wat hij optekende.
Op één van de voettochtjes die hij in juli 1612 in de omgeving van Leiden maakte, tekent hij op de linker pagina het Huis Teylingen; dan volgt een beschrijving van het Huis te Warmond en de kerk ter plaatse. De wapens die hij daar op het
-ocr page 283-IV LATERE HANDSCHRIFTEN
uurwerk van de toren, op grafstenen, aan de muren of in de glas-in-lood ramen vindt, worden getrouw afgebeeld. Daarmee is dit werk een belangrijke bron voor de locale geschiedenis, kunstgeschiedenis en genealogie.
In het Gemeentearchief van Utrecht berust een afschrift van het grootste deel van dit handschrift door E. van Engelen voor zijn Grafs en wapen der kerken van Uytrecht (iii, p. 1-212) vervaardigd. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR W.J.J.C. Bijleveld, ‘Arent van Buchell en zijne reizen door Rijnland’. LeidschJaarboekje, 1907, p. 48-61 ; G. ’t Hart, Rijnlands wapen. Alphen a/d Rijn 1977, p. 5-10 en afb. 3-4.
Collegediktaten
Een belangrijke, maar nog weinig systematisch bestudeerde bron voor de Utrechtse universitaire geschiedenis en voor het akademische leven en wetenschapsgeschiedenis in het algemeen, zijn de in groten getale bewaard gebleven collegediktaten. In een tijd dat syllabi noch ‘readers’ bestonden en er nog geen of nauwelijks sprake was van studieboeken in de tegenwoordige vorm, vervulde het collegediktaat - van een min of meer oorspronkelijke persoonlijke neerslag tot het standaarddiktaat van de gegeven colleges - een beslissender rol in het universitaire onderwijs dan nu. Niet alleen kan er uit afgelezen worden wat de studenten geacht werden op een bepaald tijdstip te kennen, ook kan bijvoorbeeld de ontwikkeling van bepaalde geleerden of de ontstaansgeschiedenis van belangrijke wetenschappelijke werken worden gevolgd.
Van de enige honderden banden en cahiers omvattende Utrechtse collectie collegediktaten van de 17e tot en met de 20e eeuw, die incidenteel door schenking of aankoop aangevuld wordt, kunnen er hier uiteraard slechts enkele getoond worden. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
134a Antonius Matthaeus, Dictata in Pandectas.
Hs.649
Utrecht, geschreven door Jac. de Goyer, 1670. Papier. 165 fol. 155 x 100 mm.
Omslag van gemarmerd papier.
HERKOMST In dc 19e eeuw aan de Universiteitsbibliotheek overgedragen door het Archief van de Provincie Utrecht.
b Antonius Matthaeus, Dictata in Pandectas.
Hs.648
Utrecht, geschreven door Jac. de Goyer, 1670. Papier. 140 fol. 200 x 155 mm.
Zonder band.
HERKOMST Als nr. 134a.
Antonius Matthaeus iii (1635-1710) was de zoon van de meer bekende Utrechtse hoogleraar van dezelfde naam. Nadat zijn vader in 1654 was overleden, werd hij in 1660 buitengewoon en in 1662 gewoon hoogleraar aan de Juridische faculteit.
-ocr page 284-280
IV
LATERE HANDSCHRIFTEN
Hij gaf college over de Instituten en Pandecten, de twee voornaamste delen van het Justiniaanse Corpus Juris Civilis. In oktober 1672 aanvaardde hij een beroep te Leiden dat hij twee jaar tevoren had geweigerd. Uit datzelfde jaar dateert een z.g. Series lectionum van de Utrechtse Universiteit, de op één na oudste die bewaard is gebleven. Het blad dat hier ook tentoongesteld wordt, kwam tevoorschijn bij het ordenen van de in Utrecht bewaarde papieren van de beroemde hoogleraar Graevius die het als kladpapier heeft gebruikt. Het blijkt dat ondanks de sombere tijden voor Utrecht en ook voor de Universiteit (Utrecht was in 1672, het rampjaar, immers door de Fransen bezet) het akademische leven toch min of meer normaal doorging. Er is van af te lezen dat Antonius Matthaeus ’s morgens van 8 tot 9 uur het college over de Pandecten gaf, waarvan de getoonde dictaten het resultaat zijn. A is het kladdiktaat dat Jacobus de Goyer, die zich overigens pas in 1672 liet inschrijven in het Album Studiosorum, in 1670 maakte; B is het netschrift dat door hem in hetzelfde jaar voltooid werd. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
135 Philip Willem van Heusde, Dictata de Historia Gentium. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;us.755
Utrecht, geschreven door J. Ackersdijk, 1809-10. Papier. 109 fol. 250 x 190 mm.
Halfleren band.
HERKOMST Zie nr. 140-42.
De invloedrijkste hoogleraar uit het begin van de 19e eeuw was Philip Willem van Heusde (1778-1839). Hij werd in 1803 benoemd als hoogleraar in de geschiedenis, oudheidkunde, welsprekendheid en Grieks, als leerling van Wyttenbach zijn eigenlijke vak en voorliefde. Zijn colleges geschiedenis, aanvankelijk een voor hem vreemd terrein, waren evenals zijn andere lessen, zeer boeiend en werden druk bezocht. Onder de titel Historia Gentium wil hij op basis van zoveel mogelijk feitelijke gegevens en volgens een nieuw en vooruitstrevend programma de geschiedenis van alle volkeren behandelen, met het doel na te gaan welke bijdrage die volkeren tot de algemene ontwikkeling hebben geleverd, om tenslotte tot een beter begrip te komen van de mens zelf. Door zijn op de ‘common sense’ gebaseerde filosofie heeft Van Heusde school gemaakt. De z.g. Groninger richting is hier op theologisch gebied een voorbeeld van. Zijn grote aandacht voor de pedagogiek en het nut van letteren en wetenschap voor de gemeenschap, bezorgde hem de erenamen ‘Praeceptor Hollandiae’ en ‘vader van het humanistisch Réveil’. Ook speelde hij een belangrijke rol ten aanzien van het Utrechtse Gymnasium en als bibliothecaris van de Universiteitsbibliotheek, welke functie hij naast zijn professoraat van 1816 tot zijn dood vervulde. Van zijn belangrijkste college, over de Historia Gentium, dat hij gedurende vele jaren vanaf 1807 gegeven heeft, bestaat nog een 25-tal diktaten. Het hier getoonde collegediktaat is geschreven door de latere Utrechtse hoogleraar J. Ackersdijk (zie nr. 140-142).
LITERATUUR J. Roelcvink, 'Priores ne despiciantur’. De eerste colleges in de Historia Gentium van Philip Willem van Heusde. Doctoraalscriptie V.U., Amsterdam, 1975.
-ocr page 285-IV
LATERE HANDSCHRIFTEN
I28I
136 F.C. Donders, Collegedictaat Ophthalmologie.
HS.5.M.30
Utrecht, geschreven door A.J.W. Monnik, 1867. Papier. 165, 237 pp. 220 x 140 mm.
Half buckram.
HERKOMST In 1921 aan de Universiteitsbibliotheek geschonken door Mej. C. Monnik.
Collegediktaat van ongetwijfeld één van de beroemdste hoogleraren die in de 19e eeuw aan de Utrechtse Universiteit verbonden zijn geweest, professor F.C. Donders (1818-1889). Vanaf 1848 hoogleraar van de medische faculteit, bezette hij sinds 1862 de leerstoel voor fysiologie. Internationale vermaardheid kreeg hij als oogheelkundige. In 1859 stichtte hij het Gasthuis voor ooglijders dat weldra uitgroeide tot een internationaal centrum op dat gebied, waarheen van heinde en verre patiënten en studenten toestroomden.
Dit diktaat over de oogheelkunde is in 1867 geschreven door A.J.W. Monnik die van 1861-69 te Utrecht studeerde en later geneesheer te Vorden werd. Het ligt open bij de tekening van een doorsnede van het netvlies op de plaats van de gele vlek met in het middelpunt de fovea centralis. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
Brieven
De bibliotheek is in het bezit van één van de grootste brievencollecties in Nederland. Een belangrijk deel bestaat uit verzamelingen van min of meer incidenteel samengebrachte brieven, hetzij in origineel (om een voorbeeld uit velen te noemen: een aantal belangrijke brieven van Justus Lipsius), hetzij in afschrift (waarbij bijvoorbeeld de brievenboeken die Arnoldus Buchelius samenstelde, genoemd kunnen worden). Daarnaast zijn er brieven - veelal van of aan bekende personen - die als enkel stuk bewaard worden. Omvangrijke collecties brieven bevatten voorts in de meeste gevallen de collecties of persoonlijke archieven die door één persoon gevormd werden. Voor de persoonlijke archieven die meer dan brieven alleen bevatten, zie nr. 140-151. Van de collecties of archieven die uitsluitend, of bijna uitsluitend uit brieven aan of van (of beide) een bepaald persoon bestaan, zijn voor de i6e-i7e eeuw de collecties van Aem. en Jac Rosenda-lius, Paulus Merula, J.G. Graevius en W. Booth de belangrijkste; voor de 17e-i8e eeuw; die van Th. Janssonius ab Almeloveen, Ant. Matthaeus nep.. Corn, van Eek, Henr. van Sypesteyn, Pieter Bondam, Arn. Drakenborch en Gisb. Bonnet; voor de 19e eeuw: die van J.A. Fruin, B.J.L. de Geer van Jutphaas, Ph.W. van Heusde, F.A.W. Miquel, H.E. Moltzer, J.J. van Oosterzee, M.S. Pols en H.J. Royaards.
Ónmogelijk is het uiteraard om uit de vele tienduizenden brieven die in deze bibliotheek bewaard worden, een ook maar enigszins verantwoorde keuze te maken. Er werden om toch een indruk te geven drie brieven uitgezocht die op enigerlei wijze een band met Utrecht hebben. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
-ocr page 286-282
IV LATERE HANDSCHRIFTEN
137* Brief van Anna Maria a Schuurman (Utrecht) aan André Rivet (Den Haag) van 18 maart 1635.
hs.8*.F.i9‘
Papier. i diploma (dubbelblad). 230 x 178 mm. Met het adres (fol.2v): ‘Reverendo, Nobili, eximia Pieta-te, ac praeclara eruditione spectatissimo viro D. Andreae Riveto, S. Theologiae professor!, atque Prin-cipis junioris Gubernatori. Hagae.
herkomst Uit het bezit van F.C. Wieder. Aangekocht op de veiling Beijers, Utrecht, 21 april 1959, Cat.nr. 32.
Ongepubliceerde brief van de in haar tijd om haar grote geleerdheid zeer beroemde Anna Maria a Schuurman (1607-1675) uit Utrecht, aan de niet minder vermaarde theoloog André Rivet (1595-1650).
Deze brief is vooral interessant omdat Anna Maria a Schuurman er melding in maakt van een door haar afgelegd bezoek aan Descartes: ‘. . . Porro nolui te latere nuperrime me invidisse D. de Cartes, magnae, imo inauditae (ut aiunt) erudi-tionis virum: qui de commun! sive recepto litterarum progressu parum magnifiée sentire videtur, nihil horum, inquiens, quicquam facere ad veram Scientiam; sibi autem aliam viam, qua longe celerius tutiusque eó perveniatur, repertam esse. (Verder wil ik niet voor U verzwijgen dat ik onlangs de heer Descartes een bezoek gebracht heb, een man, zegt men, van grote, ja ongehoorde geleerdheid, die niet bepaald hoge waardering schijnt te hebben voor de ontwikkeling der wetenschappen in de gebruikelijke, algemeen aanvaarde betekenis, zeggend dat niets daarvan iets bij kan dragen tot de ware Wetenschap; dat hij echter een andere weg heeft gevonden om die veel sneller en met meer zekerheid te kunnen bereiken)’. Gustave Cohen (Ecrivains français en Hollande dans la première moitié du xviie siècle. Paris 1920, p. 491) geeft als vroegste datum die met het verblijf van Descartes in Utrecht in verband gebracht kan worden, een brief van 16 april 1635. Als Anna Maria a Schuurman Descartes dus in Utrecht heeft bezocht - en dit lijkt toch wel voor de hand te liggen - dan zou uit deze brief blijken dat Descartes minstens al in maart 1635 in Utrecht was, waar hij een aantal jaren verblijf zou houden. Waarschijnlijk tussen november 1635 en maart 1636 schreef (voltooide) Descartes hier zijn beroemdste werk, zijn Discourse de la Méthode (Leiden 1637). Was het tegen de achtergrond van dit werk ‘in statu nascendi’ dat het onderhoud van Anna Maria a Schuurman met Descartes plaatsvond? [K.vd.H.] literatuur P. Dibon, Inventaire de la correspondance d’André Rivet (1595-1650). La Haye 1971,116.
138 Brief van Isaac Gruterus (Utrecht) aan Cornelis Booth (Utrecht) van 14 september 1641. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HS.985
Papier. i diploma (dubbelblad). 300 x 200 mm. Met het adres: ‘Clarissimo Doctissimo Viro D. Bootio Traiectinae reip. Senator! et bibliothecario’.
HERKOMST De Verzameling brieven waartoe deze
-ocr page 287-LATERE HANDSCHRIFTEN
1283
137 nbsp;nbsp;hs.8*.f.i9^
284
IV LATERE HANDSCHRIFTEN
brief behoort, is in de 19e eeuw voor de bibliotheek verworven. Verdere herkomst onbekend.
In deze brief biedt Isaac Gruterus (1610-1680) Cornelis Booth, die sinds een jaar bibliothecaris van de Utrechtse Universiteitsbibliotheek was, een achttal epigrammen ter keuze aan die hij op Booth’s verzoek geschreven had. In navolging van de Amsterdamse en Leidse bibliotheken, waar de ingang bekroond werd door een Latijns gedicht, had Booth dat ook voor de Utrechtse situatie willen verwezenlijken. Voor zover bekend is de keuze echter niet gemaakt en is het plan niet tot uitvoering gekomen.
De laatste regels van het eerste epigram dat op de openliggende bladzijde begint, behelzen een draconischer aanpak dan tegenwoordig van een verschijnsel dat desondanks helaas nog niet is verdwenen; ‘Sin latrocinii librorum gestiat, atque/ eviret chartas flagitiosa manus,/ in veri impingant morsus unguesque Draconis/ qui sacro exercent impia furta loco. (Maar indien er iemand op boekenroof uit zou zijn, of een misdadige hand enige bladzij zou schenden, moge dan diegenen die in deze geheiligde ruimte zo’n schandelijke misdaad begaan in de muil en de klauwen van een ware draak vallen)’.
Isaac Gruterus was van 1633-1640 conrector van de Latijnse school in Middelburg geweest voordat hij, misschien al in 1641, zijn eerder in Leiden onderbroken rechtenstudie in Utrecht hervatte. Later werd hij rector in Maastricht, Nijmegen en Rotterdam. Hij stond in contact met vele geleerden zoals Is. Beeck-man, de Vosii, Gonst. Huygens, Cats, Nic. Heinsius, Caspar Barlaeus, Anna Maria van Schuurman, Gassendi en Casaubonus. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR J.F. van Someren, De Utrechtsche Universiteilsbibhotheek. Utrecht 1909, p. 24.
139 Brief van Johannes Brahms (Wenen) aan Emma Engelmann-Brandes (Utrecht) van ii maart 1881.
hs.6.f.292'‘
Papier, i dubbelblad. 205 x 128 mm. met de envelop.
HERKOMST Aangekocht op de veiling van Sotheby’s, 23rd November 1977 (Cat.nr. 72).
Deze zeer hartelijke brief van Johannes Brahms (1833-1897) op zijn persoonlijke briefpapier, voorzien van zijn blauw-gouden initialen in reliëf, gaat over de toezending - in manuscript of misschien al in druk - van zijn Akademische Festouvertüre (Opus 80) die kort tevoren, op 4 januari in Breslau voor het eerst was uitgevoerd. Hij had beloofd het stuk naar Emma Engelmann en haar echtgenoot te zenden om het uit te voeren op hun eerstvolgende ‘muziekfeest’.
Emma Engelmann had vóór haar huwelijk onder haar meisjesnaam Emma Brandes Triomfen gevierd als concertpianiste. Na haar huwelijk met de Duitse fysioloog en toendertijd Utrechtse hoogleraar Theodor Wilhelm Engelmann, trad ze nauwelijks meer in het openbaar op, maar maakte samen met haar mu-ziekminnende echtgenoot, hun huis aan het Lucas Bolwerk tot één van de meest invloedrijke muziekcentra in Nederland, dat zeker in het Utrechtse muziekleven toonaangevend was. Naast Brahms werden Clara Schumann, Joachim, Rubin-
-ocr page 289-IV
LATERE HANDSCHRIFTEN
I285
Stein, Grieg en vele anderen er als vrienden ontvangen. De bijval en enthousiaste ontvangst die het werk van Brahms hier te lande, eerder dan in Duitsland, ten deel viel was voornamelijk te danken aan het echtpaar Engelmann. Zij hadden hem uitgenodigd naar Nederland te komen om zijn Symfonieën, nog vóór zij in druk verschenen, onder zijn persoonlijke leiding te laten uitvoeren. [K.vd.H.] LITERATUUR Johannes Brahms, Briefwechsel mit Th. Wilhelm Engelmann. Mit einer Einleitung vonJ. Röntgen. Leipzig 1918 fjoh. Brahms, Briefwechsel, Bd. 13), nr. go (uitgave van deze brief).
Persoonlijke archieven
In de Universiteitsbibliotheek worden, naast kleinere collecties of archieven rond een bepaald persoon, een dertiental grote tot zeer grote persoonlijke of familiearchieven bewaard, die in alle gevallen door de samensteller zelf of door zijn nabestaanden aan de bibliotheek zijn nagelaten of geschonken. De meeste bestaan voor een belangrijk deel uit brieven, maar daarnaast bevatten zij ook andere documenten zoals manuscripten van al of niet gepubliceerd werk, familiepapieren, collegediktaten, etc.
Aan vier van deze archieven wordt hier apart aandacht besteed. Voor de overige moge volstaan worden met een opsomming. Het betreft de archieven van de theologen Prof. J.H. Gunning Jr. (1829-1905) en J.H. Gunning J. Hzn (1858-1940), L.G.G. Ledeboer (1808-1863) en J.G. Hoekendijk (1912-1975), de families Ghevalier en Wttewaall van de Utrechtse hoogleraren O.A. Opperman (J 1944), Chr.P. Raven (geb. 1906), F.A. Vening Meinesz (J 1966) en H. Zwaardemaker (Î1931). nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
Archief van Prof. J. Ackersdijck (1790-1861)
Jan Ackersdijck, van 1830 tot i860 hoogleraar aan de Juridische faculteit van de Universiteit te Utrecht, liet bij zijn dood in 1861 een omvangrijk archief na dat in 1864 door zijn weduwe M.A. Walterthum aan de Universiteitsbibliotheek geschonken werd. Ackersdijck was een ijverig verzamelaar van informatie over een breed terrein van wetenschappen.
In zijn jeugdjaren, die hij doorbracht in zijn geboorteplaats ’s-Hertogenbosch, was hem door zijn vader, de erudiete jurist W.G. Ackersdijck, liefde bijgebracht voor theologie, filosofie, klassieke letterkunde en kunst. Van 1807 tot 1810 volgde hij als student in de rechten in Utrecht de colleges in de Platoonse filosofie en in de ‘wijsgerige’ geschiedenis van Ph.W. van Heusde (zie nr. 135) en de colleges volkenrecht van C.W. de Rhoer, beide hoogleraren van grote faam in die tijd. Na zijn afstuderen was hij werkzaam als advocaat en daarna als substituut-offi-cier bij de rechtbank en als secretaris van Curatoren van de Utrechtse Hooge-school. Zijn studiezin bleef niet onopgemerkt, want in 1825 werd hij benoemd tot hoogleraar te Luik, waar hij colleges verzorgde in de ‘Oeconomia politica’. In 1830 brak de Belgische revolutie uit, waarop Ackersdijck een leerstoel kreeg aangeboden in Utrecht. Hier startte hij met de lessen in ‘Statistica universalis’ en
-ocr page 290-286) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IV LATERE HANDSCHRIFTEN
‘Statistica patriae’. Een tijd later doceerde hij ook de ‘Capita selecta oeconomiae politicae’ en, na de dood van Van Heusde in 1841, bovendien Middeleeuwse en moderne geschiedenis. Door een herrangschikking van de lestaken van de hoogleraren in de rechten in verband met het overlijden van J.R. de Brueys, kon Ac-kersdijck zich vanaf 1848 eindelijk weer wat meer gaan richten op de thematiek die zijn voorliefde had: de economische denkbeelden.
Het archief van Jan Ackersdijck bevat een grote verzameling ‘statistisch’ materiaal, d.w.z. ‘sociografische’, historische, vaak cijfermatige gegevens over de verschillende economische sectoren hier en elders. Voorts veel reisverslagen (nr. 141 ), die helaas vaak niet veel meer zijn dan dagboeknotities, goede uitzonderingen daargelaten (Rusland, Silezië). Samenhangend met zijn onblusbare reislust was hij ook een verzamelaar van allerlei soorten kaarten en atlassen waarvan er een groot aantal in het archief aanwezig zijn (de kaarten thans in bruikleen bij het Geografisch instituut van de Rijksuniversiteit te Utrecht). Niet in de laatste plaats liet hij een schat na van zelf, of door copiïsten geschreven collegediktaten van Utrechtse hoogleraren en van collega’s in Göttingen en Berlijn (nr. 140). Ook Ackersdijck’s bibliotheek moet ruim voorzien geweest zijn. Helaas liet zijn weduwe in 1862 het boekenbezit veilen. De veilingcatalogus van Frederik Muller omvatte 7200 titels. Zijn boeken dienden hem niet zozeer tot diepgaande studie, als wel tot oriëntatie in de toepassingsmogelijkheden van theorieën. Hij houdt daarom zijn studenten, als aanstaande mannen van de praktijk, voor dat de theorie bij de werkelijkheid moet aansluiten en dat daarom reizen het uitgelezen middel is om de boekenwijsheid aan te vullen (nr. 142).
Door de serieuze collegevoorbereiding en het jaarlijks verblijf in het buitenland, kwam Ackersdijck slechts tot weinig - en dan nog kleine - publicaties, meestal over financiële onderwerpen. De bekendste, de Bedenkingen over de korenwetten, een protest tegen de protectionistisch geaarde graanwet van 1835, werd door de Koning als een aantasting van diens beleid opgevat. Een direkte invloed op de politiek ging hem ook niet goed af gedurende de korte tijd dat hij vanaf 1851 lid was van de Utrechtse gemeenteraad en Provinciale Staten. Meer succes had hij als lid van de Rijkscommissie voor Statistiek (1859-1860) en van de internationale ‘Commission centrale de statistique’. Het meest genoot Ackersdijck van zijn werk in genootschappen (bijv, tegen de slavernij) en tijdens congressen (bijv, de Landhuishoudkundige Congressen). Typerend voor de maatschappelijke positie van de hoogleraar, toen en nu, is wat W.C. Mees zegt over zijn leermeester: ‘Hoe praktisch in zijne studiën, was het toch meer de wetenschappelijke nasporing en verklaring van de beginselen der praktijk, dan de praktijk zelve, die hem aantrok’. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.Chr.H. Overmeer]
LITERATUUR W.C. Mees, ‘Levensberigt van Mr. Jan Ackersdijck’. Handelingen Maatsch. der Nederl. Letterkunde. Leiden 1862, Levensberichten, p. 25-46; Lijst van kaarten in de Ackers-dijck-collectie.van de Rijksuniversiteit Utrecht. Utrecht 1975 (Bulletin van de vakgroep Kartografie van het Geografisch instituut van de Rijksuniversiteit, i).
140 G.W.F. Hegel, Philosophie der Geschichte. Col-
legediktaat. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hs.1380
-ocr page 291-IV
LATERE HANDSCHRIFTEN
287
(Berlijn, 1831).
Papier. 493 pp. 220 x 180 mm.
Kartonnen band.
Het belangrijkste collegediktaat uit het archief is dit op Ackersdijck’s kosten, waarschijnlijk door een professionele cophst afgeschreven, diktaat van één van de colleges die de beroemde Duitse filosoof Hegel (1770-1831), die in 1818 hoogleraar was geworden, in Berlijn gaf. Ackersdijck heeft dit college gevolgd tijdens zijn verblijf in Berlijn van 18 december 1830 tot 30 april 1831, niet lang voor de dood van Hegel op 14 november van dat jaar (zie nr. 141).
Op de hier openliggende bladzijden (p. 482-83) wordt ingegaan op de Staat als waarborg van tucht en orde, terwijl de volkssoevereiniteit en individuele vrijheid, zoals door de Franse revolutie gepropageerd, worden afgewezen.
141 J. Ackersdijck, Dagboek van zijn verblijf in Duitsland van 29 augustus 1830 tot 7 juli 1831.
HS. 1316® (Duitsland, 1830-31).
Papier. 634 fol. 200 x 165 mm.
Halfleren band.
Voorbeeld van de wijze waarop Ackersdijck op zijn vele reizen een dagboek bijhield. Nauwgezet worden allerlei wetenswaardigheden opgetekend, waaruit zijn brede belangstelling voor filosofie, kunst en actuele problematiek duidelijk is af te lezen.
Op de rechterpagina vermeldt hij, in Berlijn, dat hij Hegel’s colleges meestal volgt en dat hij zich zijn collegediktaat laat afschrijven (nr. 140).
142 J. Ackersdijck, Oratio de utilitate quam studia imprimis historica et politica e peregrinationibus capiunt, dicta publicae, die xxxi Decembris A.
1825. Luik, P.J. Collardin, 1828. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;159.A.lo^^
Uit zijn inaugurale rede, die hij in 1825 ’’ÿ aanvaarding van zijn Luikse hoogleraarschap uitsprak, blijkt reeds dat Ackersdijck in Nederland als een pionier beschouwd kan worden op het gebied van het universitaire economische onderwijs en de economiche wetenschap in het algemeen. Hij zegt (bijv, op p. 7) dat de beoefenaar van die wetenschap zonder twijfel nieuwe waarnemingen doet en tot nieuwe gezichtspunten komt door te reizen of reisverslagen te lezen en zo kan bijdragen tot de theorievorming van het vak.
Archief van Dr. H.F. Kohlbrugge (1803-1875)
Hermann Friedrich Kohlbrugge is in 1803 te Amsterdam geboren als zoon van een uit het Hannoverse geïmmigreerde zeepzieder en de uit Monnikendam afkomstige Neeltje Teerhuis, wier zeer godsdienstige en zeer oranjegezinde moeder bij de opvoeding van de jonge Kohlbrugge een belangrijke rol heeft gespeeld. Na het overlijden van zijn failliet verklaarde vader geeft Kohlbrugge
-ocr page 292-288!
IV
LATERE HANDSCHRIFTEN
zijn filologische studiën op en kiest hij definitief voor de theologie. Hij wordt echter eerst uit de Hersteld Lutherse gemeente gestoten en als hij na zijn promotie te Utrecht (1829) toelating tot de Hervormde kerk vraagt, neemt de synode -die bovenal rust wenst - in grote haast een bepaling in de kerkelijke reglementen op, waardoor de Utrechtse kerkeraad op formele gronden Kohlbrugge de toegang tot de vaderlandse kerk kan ontzeggen.
Rond hem verzamelt zich dan een kring, die in zijn woning aan de Zuilenstraat oefeningen houdt: een kring van zeer eenvoudige ‘slatuintjes’-mensen, de Utrechtse Datheners, zoals Groen hen noemde. Een request van deze groep aan de Koning om in bidstonden te mogen samenkomen, wordt door Kohlbrugge opgesteld en drie van deze conventikel-mensen zijn slippendrager bij de begrafenis van zijn eerste vrouw (1833).
Een diepgaand theologisch meningsverschil met Da Costa, met wie hij lang zó bevriend was dat deze als getuige bij zijn huwelijk had gefungeerd, brengt in datzelfde jaar de radicale breuk met velen uit de Réveilkring. Aan alle aandrang om met de Afscheiding van 1834 mee te gaan biedt hij weerstand - wat had menselijkerwijs méér voor de hand gelegen dan dat hij, vriend van Schölte, Brum-melkamp en De Cock, de leiding der separatie op zich zou nemen? In zijn strijd met Réveil en Afscheiding heeft Kohlbrugge reeds de zaken ter sprake gebracht, die hem zo’n karakteristieke plaats in de theologische, kerkelijke en politieke discussies hebben doen innemen.
Zijn tweede huwelijk, met de rijke baronesse Van Verschuer, brengt hem in de kringen van de Nederlandse adel en van een aantal vooraanstaande Utrechtse families. Met de archivaris-bibliothecaris Vermeulen, maar vooral met de bankier Kol raakt hij zeer bevriend. En dat terwijl hij de geestelijke leidsman van veel eenvoudige, rechtzinnige Utrechtse volksmensen blijft.
Aan dit ambteloos leven komt eerst een einde, wanneer Kohlbrugge in 1846 naar het Wuppertal wordt geroepen. Daar wordt hij de geestelijke leidsman van een aantal gereformeerden die zich met bepaalde veranderingen in de oude kerkorde en liturgie niet kunnen verenigen. Na twintig jaar in zijn vaderland buiten het ambt gehouden te zijn, wordt Kohlbrugge eindelijk predikant. Tot zijn dood (1875) dient hij de nieuw gestichte Niederländisch Reformierte Gemeinde te Elberfeld, die werd erkend als een kerkgenootschap naast de oude landskerk, niet als een uit eigen wil afgescheiden gemeente. Zijn preken worden vertaald en in enorme oplagen in Nederland verspreid. Na een tiental jaren krijgt hij uitnodigingen om in een hervormde gemeente te komen preken. Zo gaat hij in 1863 voor in de Utrechtse Dom, enkele jaren later staat Abr. Kuyper, die Kohlbrugge bij Kol thuis had leren kennen, hem een dienst af in de Amsterdamse Zuider-kerk. Kuyper zoekt Kohlbrugge verscheidene keren in Elberfeld op. Als hij komt vragen of Kohlbrugge zijn Nederlandse vrienden wil aansporen zich bij Kamerverkiezingen achter hem op te stellen, krijgt hij nul op het request. Kuyper kent Kohlbrugge niet goed genoeg, hij verstaat niet dat Kohlbrugge aan menselijke kansrekeningen niet wilde meedoen. Kohlbrugge verwacht dat, als het Gods tijd is. Oranje de zuivering van kerk en staat ter hand zal nemen. Dan zal de Lands-vader zich ontdoen van de God loochenende constitutie en zal hij het bij de gra-
-ocr page 293-IV
LATERE HANDSCHRIFTEN
1289
tie van God ontvangen koninklijk gezag weer uitoefenen. Mensen kunnen met hun verenigingen, met hun ‘weg der middelen’ die verlossing slechts tegenhouden. Een weergalm van deze noties van Kohlbrugge is, niet altijd even zuiver, terug te vinden in de wekelijks bij duizendtallen verspreide Samenspraken van Vermeulens klerk Bernhardi.
In het omvangrijke Kohlbrugge-archief is op alle genoemde punten een rijkdom aan materiaal voorhanden. Wel heeft Kohlbrugge op zijn sterfbed (1875) opdracht gegeven om de bij hem thuis berustende brieven van anderen te vernietigen. Maar in de loop der jaren zijn de vele brieven van Kohlbrugge zelf, die trouw door familieleden en vrienden bewaard waren, samengebracht door twee kleinzoons: prof.dr. J.H.F. Kohlbrugge te Utrecht en prof.dr. F.M.Th. de Lia-gre Böhl te Leiden. Zij stelden deze, mèt o.m. de preken die voor een zeer groot deel in handschrift bewaard zijn gebleven, èn met het gedrukte werk van en over Kohlbrugge, in 1931 aan de Utrechtse Universiteitsbibliotheek ter beschikking. Brievencollecties die in de loop der jaren nog door prof. De Liagre Böhl waren verzameld, werden in 1971 aan het Kohlbrugge-archief toegevoegd. Naast incidentele schenkingen en naast veilingaankopen is nog in 1981 door bemiddeling van de stichting Het Réveil-archief een belangrijke collectie Kohlbruggiana verkregen. Het gaat hier om brieven van Kohlbrugge en zijn tweede vrouw aan Kol en diens vrouw, geschonken door mevrouw Pahud de Mortanges te Den Haag, en een uitgebreide correspondentie vooral met figuren uit de Réveilkring, ten geschenke ontvangen van ds. en mevr. Wolfensberger-Locher te Amsterdam.
De theologische manuscripten zijn, vaak al bij het leven van Kohlbrugge, in druk uitgegeven; nieuwe publikaties verschijnen nog steeds. In het Amsterdamsch Zondagsblad en het Kerkblaadje, uitgave van de Vrienden van Kohlbrugge, is in de loop der jaren veel gepubliceerd. Voor wat de brieven betreft, is de familie steeds beducht geweest voor openbaarmaking. Kohlbrugge’s sterfbed-opdracht èn het niet ingenomen zijn met wat Van Lonkhijzen in zijn dissertatie over Kohlbrugge schreef (1905), brachten zijn nabestaanden ertoe, bij de overdracht aan de Bibliotheek speciale omzichtigheid ten aanzien van de beschikbaarstelling der brieven te conditioneren.
Enkele brievenbundels zijn gepubliceerd. Prof.dr. Eduard Böhl plubiceerde kort na het overlijden van zijn schoonvader: Brieven van Dr. H.F. Kohlbrugge [aan zijn moeder en grootmoeder, aan St. de Clercq en M. Westendorp] (Utrecht 1877, in 1982 herdrukt door uitgeverij Kool, met een inleiding van W. Aalders en D. van Heyst). J.J. Langen publiceerde de Briefe von Dr. theol. H.F. Kohlbrugge an Johannes Wichelhaus (Elberfeld 19ii). Georg Helbig gaf een aantal brieven uit in Door Zijne wonden is ons genezing geworden (Wageningen 1935), kort daarop te Berlijn en opnieuw in 1959 te Stuttgart in vertaling uitgegeven onder de titel Lass dir an Meiner Gnade genügen. Van de Hoogst belangrijke briefwisseling tussen H.F. Kohlbrugge en 1. da Costa verscheen in 1933 de vierde druk. In verscheidene publikaties over Kohlbrugge zijn in de loop der jaren incidenteel brieven van hem openbaar gemaakt. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[J. van Heijst]
LITERATUUR Over het Kohlbrugge-archief publiceerde J.H.F. Kohlbrugge het opstel ‘Dr. H.F. Kohlbrugge en zijn archief in de Universiteitsbibliotheek’. Opstellen bij zijn af-
-ocr page 294-290
IV LATERE HANDSCHRIFTEN
scheid van de bibliotheek der Rijksuniversiteit te Utrecht op 31 mei 1940 aangeboden aan G.A. Evers. Utrecht 1940, p. 217-236; het Geschriften Register der Bijbelverklaringen werd vanwege het Kohlbrugge-archief uitgegeven in 1932 (vermeerderde uitgave 1942); studies van verschillende auteurs werden door W. Aalders en D. van Heyst gebundeld onder de titel Hermann Friedrich Kohlbrugge (1803-1875). Zijn leven, zijn prediking, zijn geschriften. Den Haag 1976, voorzien van een memorietafel van Kohlbrugge’s leven.
143 Brief van A. Brummelkamp (Hattum) aan H.F. Kohlbrugge (Utrecht) van 16 juli 1839, en het concept van de antwoordbrief, die in definitieve vorm is verzonden op 27 juli 1839.
Hs.Arch.Kohlbr.,Port. 15, nr. 50-51.
2 fol. (dubbelblad). 255 x 215 mm. Eerste blad aan beide zijden beschreven; met adres. 3 fol. 335 x 205 mm. Alle zes zijden beschreven.
Brummelkamp nodigt Kohlbrugge uit, zich aan te sluiten bij de gemeenten der Afscheiding en vraagt hem of hij een beroep van zulk een gemeente wil overwegen. Het antwoord van Kohlbrugge is hard: ‘de leer uwer gemeenten is niet de leere Christi’.
Bijgelegd is een autograaf van Kohlbrugge uit 1853 over zijn weigering, vroeger en ook toen nog, om zich in een afgescheiden gemeente te laten beroepen. Het stuk werd, zogenaamd van de hand van Utrechtse lezers, afgedrukt in de Dord-sche Stemmen, 1(1853), P- 3^5-
144 Brieven van H.F. Kohlbrugge (Eberfeld) aan E.H. Kol en mevr. S. Kol-Smith en aan laatstgenoemde alleen, beide van 9 december 1863.
Hs.Arch.Kohlbr., Port. 13, nr. i05a/b Tweemaal 2 fol. (dubbelblad). 225 x 140 mm. Drie, resp. twee zijden beschreven.
Kohlbrugge schrijft over de dienst die hij op woensdagavond 16 december in de Dom zal vervullen. Hij vraagt Kol, nog wat bijzonderheden te regelen, en diens vrouw om anderen de wenk te geven, geen ophef te maken van de komende gebeurtenis - 33 jaar na de weigering hem tot de hervormde gemeente toe te laten -, maar stil te bidden.
Bij de brieven is een drietal preekbeurtenbriefjes neergelegd: het normale witte, maar ook twee bijzondere uitgaven in oranje resp. in gouddruk, door Kol en andere vrienden speciaal vervaardigd. Verder ligt er het zakboekje van Kohlbrugge, opengeslagen bij deze i6e november 1863. Het vierde preekbeurtenlijstje heeft betrekking op de avonddienst in de Amsterdamse Zuiderkerk (1871). Twee uur voor die dienst moesten de deuren gesloten worden, omdat er geen mens meer bij kon.
-ocr page 295-IV LATERE HANDSCHRIFTEN
I29I
145 Brief van H.F. Kohlbrugge aan E. Böhl van 29 mei
1874. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hs.Arch.Kohlbr., Port.25, nr. 116
2 fol. (dubbelblad). 210 x 132 mm.
Kohlbrugge, logerend bij zijn zoon Gerrit, schrijft deze brief aan zijn schoonzoon Böhl, hoogleraar te Wenen en weduwnaar sinds het overlijden van zijn vrouw Anna in 1873. Van de kinderen Böhl, die vaak bij hun grootvader verblijven, zijn enkelen ook aanwezig. Kohlbrugge (71 jaar) schrijft over de een week tevoren gemaakte foto (bijliggend): ‘Het beeld ziet vrij ernstig uit, alleen onder loup zegt men is achter dien ernst wat vriendelijks’. Op de rechterpagina schrijft hij aardig over de verkleedpartij der kinderen.
Archief van Prof. P.C.A. Geyl (1887-1966)
Pieter Catharinus Arie Geyl werd op 15 december 1887 te Dordrecht geboren. Hij ging na zijn gymnasiumstudie in Den Haag voltooid te hebben in 1906 aan de Rijksuniversiteit te Leiden Nederlandse taal- en letterkunde studeren. Zijn belangstelling ging tijdens zijn studie meer en meer uit naar de geschiedenis en in 1912 promoveerde hij op een historisch onderwerp.
Na een kort leraarschap aan het gymnasium te Schiedam, volgde in 1913 de benoeming tot correspondent van de Nieuwe Rotterdamsche Courant te Londen. In 1919 werd hij hoogleraar Nederlandse geschiedenis aan het University College van de Londense Universiteit. Dit ambt vervulde hij tot hij eind 1935 de Utrechtse historicus Prof.dr. G.W. Kernkamp opvolgde als hoogleraar in de algemene en vaderlandse geschiedenis na de Middeleeuwen.
In zijn Londense jaren had Geyl sterke betrokkenheid getoond tot de Vlaamse beweging en zich daadwerkelijk ingezet voor de verbetering van de positie van de Vlamingen in België en de betrekkingen tussen Nederland en Vlaanderen. Zijn leven lang zou die band met Vlaanderen blijven en in zijn nagelaten archief is de Vlaamse correspondentie omvangrijk en belangwekkend door de daaruit blijkende contacten met veel Vlaamse politici.
Zijn werk als historicus in Londen en later in Utrecht is voor de vaderlandse geschiedenis in het bijzonder van betekenis geweest. Het afwijzen van de beoefening van de vaderlandse geschiedenis vanuit het vaderland, begrensd door de hedendaagse staatsgrenzen en de kritische beschouwingen over de politiek van de Oranjestadhouders hebben voor de periode van de i6e tot en met de i8e eeuw blijvende correcties in het geschiedbeeld opgeleverd. Deze visies zijn samengevat in zijn magnum opus De Geschiedenis van de Nederlandse Stam.
Na de tweede wereldoorlog ging zijn belangstelling meer uit naar historiografische onderwerpen.
Op oudejaarsmorgen 1966 is Geyl te Utrecht overleden.
Zijn omvangrijke archief dat onder meer duizenden brieven bevat - vaak met de doorslagen van Geyl’s antwoorden -, is door de familie overgedragen aan de Universiteitsbibliotheek. Voor de bestudering van de Vlaams-Nederlandse betrekkingen, voor de studie van de geschiedbeoefening, voor de universiteitsgeschiedenis en in het algemeen voor het intellectuele leven in Nederland in déja-
-ocr page 296-292 I
IV
LATERE HANDSCHRIFTEN
ren 1905-1966 is dit archief een rijke bron. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.v.Hees]
LITERATUUR P. van Hees, Bibliografie van P. Geyl. Groningen 1972 (Historische studies, 28), vooral p. 118-23: ‘Overzicht van het archief van Prof.Dr. P. Geyl’.
146 Brief van J. Huizinga (Leiden) aan P. Geyl (Utrecht) van 26 december 1934.
2 fol. 280 X 215 mm. drie bladzijden tekst.
Lovende reactie van de beroemde Leidse hoogleraar Huizinga op het eerder dat jaar verschenen tweede deel van Geyl’s De Geschiedenis van de Nederlandse Stam. Geyl onderstreepte twee passages; ‘Ik heb geen gevallen opgemerkt waar ge maatstaven aanlegt, die voor dien tijd niet geldig waren’ en ‘Overal schijnt mij Uw beoordeeling billijk en onvooringenomen, met veelzijdig begrijpen der omstandigheden’.
147 Brief van H. Vos aan P. Geyl van 9 oktober 1936. Met het antwoord van P. Geyl (Utrecht) aan H. Vos van 20 oktober 1936.
I, resp. 6 fol. 270 x 210, resp. 210 x 180 mm.
Herman Vos (1889-1952), Vlaams-nationalistisch (tot 1933) en later socialistisch politicus (senator 1936-52) was een goede vriend van Geyl die hem informeerde over de Vlaamse beweging.
Het Vlaams Nationaal Verbond had in oktober 1936 een akkoord met de Rexisten van Léon Degrelle gesloten en ontwikkelde zich steeds meer in pro-Duitse en anti-democratische richting.
148 P. Geyl, Tafelspeech tijdens het diner ter ere van de 75e verjaardig van A.J. Toynbee. Met het typoscript en Menu, voorzien van de handtekening van Toynbee.
Papier. 2 fol. 190 x 130.
Geyl had de Engelse classicus en geschiedtheoreticus A.J. Toynbee (1889-1975) naar aanleiding van diens A Study qf History vanaf 1946 in woord en geschrift krachtig bestreden. Ondanks het fundamentele verschil van mening bleef de relatie vriendschappelijk, getuige de aanwezigheid van Geyl op het diner van Oxford University Press ter ere van de 75-jarige Toynbee.
Archief van Dr. P.H. Ritter Jr. (1882-1962)
Pierre Henri Ritter studeerde rechten in Amsterdam en Utrecht, promoveerde in 1909 en begon daarna een ambtelijke carrière op een ministerie in Den Haag en vervolgens op de Middelburgse griffie. In 1918 werd hij benoemd tot hoofdredacteur van het Utrechts Provinciaal en Stedelijk Dagblad waarin hij o.a. hoofdartikelen schreef, raadsvergaderingen versloeg en de wekelijkse Letterkundige Kroniek verzorgde. In 1928 begon hij met zijn wekelijkse Boekenhalfuren bij de
-ocr page 297-IV
LATERE HANDSCHRIFTEN
I293
AVRO, waarin hij al vroeg vele auteurs liet spreken, zoals H. Marsman, JJ. Slauerhoff en Menno ter Braak.
Toen hij eind 1933 voor de keuze werd gesteld uo of avro, koos hij de radio. ‘Als rubriekleider van de avro, als spreker en als publicist beschikt men over een algemeen-landelijke tribune. Zulk een tribune te mogen bezetten is verleidelijk’. Hij kon bovendien zijn Letterkundige Kroniek in de krant voortzetten.
De bezetting van ons land eiste een zware tol van hem: van 1940 tot 1944 is hij als gijzelaar geïnterneerd geweest. Begin 1946 benoemde de avro hem tot adviseur van de directie voor culturele zaken. In 1957 nam hij (75 jaar oud) afscheid van de radio.
Uit de ongeveer 60.000 brieven aan en van Ritter van 1900-1962 (hij bewaarde ook de doorslagen van zijn eigen brieven, hetgeen het belang van het Archief vergroot) blijkt hoe hij midden in het Nederlandse literaire leven stond. Hij was bevriend met vele auteurs. In het Archief bevinden zich vele brieven van en aan o.a. Frans Mijnssen, Herman Robbers, Carel Gerretson, Jan Greshoff, Dirk Coster en Willem en Jeanne Kloos (nr. 151). Zelfs een brief van Multatuli uit 1887 aan Ritters vader, een week voor zijn dood geschreven (nr. 149). Voorts werpt het Archief een helder licht op Dr. P.H. Ritter Jr. als redacteur van het UD, als redacteur van vele tijdschriften, als radiospreker in zijn contacten met schrijvers, uitgevers en luisteraars en als vader van een gezin, die ook vele trivia, zoals huishoudelijke rekeningen, placht te bewaren. Vrijwel geen geschreven do-kument ging de prullebak in. Dank zij die bewaardrift zijn we in staat kennis te nemen van de vele aspecten in het leven van een werkzaam publicist.
[J.J. van Herpen] LITERATUUR J.J. van Herpen, Al wat in boeken steekt. Dertigjaar radiowerk van dr. P.H. Ritter jr. bij de AVRO Zutphen 1982.
149* Brief van Multatuli (voortgezet door Mimi) (Nieder Ingelheim aan P.H. Ritter Sr. van ii (18) februari 1887.
2 fol. (dubbelblad). 220 x 139 mm. Eerste blad aan beide zijden beschreven.
Dit is de laatste - en tot nu toe onbekende - eigenhandige brief van Multatuli (1820-1887). Aan de vader van Ritter schrijft hij acht dagen voor zijn dood dat er in zijn gezondheidstoestand, na langdurige astma-aanvallen, enige verbetering schijnt op te treden: ‘beste kerel, ik kom tot U met ’n verzoek om rangsverhoo-ging of althans om toekenning van zekeren “titulairen rang”. Wees zoo goed me te ontdoen van alle heerachtigheid, en me voortaan “Dek” te noemen. . . . Heden nacht voor ’t eerst in ’n heele maand heb ik goed geslapen en voel ik me wat beter. Vandaar de dapperheid waarmee ik ’n behoorlyk blaadje voor me leg, inplaats van de gebruikelijke briefkaart [Douwes Dekker en Ritter Sr. schaakten per briefkaart]. Toch weet ik dat ik gauw moe zal zyn, en by ’t lettertjes zetten voel ik hoe mal zwak’. De onafgemaakte brief wordt op 18 februari voortgezet door Mimi (Maria Frederika Cornelia Hamminck Schepel) met wie Multatuli sinds 1875
-ocr page 298-2941
IV LATERE HANDSCHRIFTEN
149 Archief Ritter (Sr)
IV
LATERE HANDSCHRIFTEN
Î295
gehuwd was en met wie hij in Nieder Ingelheim woonde, waar hij op 19 februari 1887 stierf.
150 Brief van Jacobus van Looy (Haarlem) aan P.H. Ritter Jr. van 29 september 1915.
I fol. 225 X 170 mm.
De schilder en schrijver Jacobus van Looy (1855-1930) bedankt Ritter in deze brief voor diens felicitaties voor zijn zestigste verjaardag en deelt mee dat hij bezig is met een nieuwe roman, waarvan hij de titel al vastgesteld heeft; Jaapje, die in 1917 zou verschijnen. Het zou zijn bekendste werk worden en het eerste deel van een autobiografische trilogie vormen: Jaapje, Jaap (1923) en Jacob (1930).
151 Brief van Willem Kloos (Den Haag) aan P.H. Ritter Jr. van 21 maart 1935.
2 fol. 215 X 138 mm. Alle vier de bladzijden beschreven.
Kloos (1859-1938) werd op 27 mei 1935 ter gelegenheid van het Nieuwe Gids-jubileum, samen met Lodewijk van Deyssel, door de Universiteit van Amsterdam een eredoctoraat verleend wegens zijn letterkundige arbeid als één van de belangrijkste ‘Tachtigers’. Een aantal weken tevoren vraagt hij Ritter, op het briefpapier van De Nieuwe Gids, waarvan hij redacteur was, om raad: ‘Maar moet ik bij zoo’n plechtigheidje vergezeld zijn van twee “paranymphen”, zooals dat ook in 1884 bij mijn kandidaats in de oude letteren is geschied? En welk toilet is dan nu nog de rigueur? Rok of jacquet-pak?’. Hij besluit de brief met de vraag: ‘O, ja en moet ik mijn hoogen dop meenemen naar Amsterdam?’.
-ocr page 300- -ocr page 301-Verdere collectionering van oude drukken
-ocr page 302-298
ENKELE BELANGRIJKE PRIVE-COLLECTIES
Collectie Prof. T.J. van Ahneloveen
T.J. van Almeloveen (1657-1712) werd in 1676 als student aan de Utrechtse Hogeschool ingeschreven, waar hij zich toelegde op de filologie en geneeskunde. In dat laatste vak promoveerde hij in 1681 aan dezelfde Hogeschool. In 1697 - hij was inmiddels als arts te Gouda werkzaam - werd hij voorgedragen voor een hoogleraarschap in de geschiedenis, de welsprekendheid en het Grieks aan de Gelderse Hogeschool te Harderwijk. Aan deze leeropdracht werd vier jaar later het professoraat in de medicijnen toegevoegd. Zijn vele geschriften bewegen zich zowel op filologisch als op theologisch terrein. Aan de praktische geneeskunde lijkt hij weinig te hebben bijgedragen. Via zijn op jeugdige leeftijd overleden echtgenote was hij geparenteerd aan de belangrijke boekverkopers- en drukkersfamilie Van Waesberge. Voor zijn briefwisseling met geleerden in geheel Europa maakte hij dan ook gebruik van de handelscontacten van Johannes Jansso-nius van Waesberge. Wellicht verklaart zijn nauwe band met dit Nederlandse drukkersgeslacht zijn belangstelling voor de Parijse drukkersfamilie Estienne, bij wie in de loop der tijden vele edities van klassieke auteurs van de pers kwamen. Van Almeloveens studie over dit bedrijf, die in 1683 te Amsterdam verscheen (De vitis Stephanorum celebrium typographorum), is een van de eerste werken waarin de geschiedenis en het fonds van een drukkerij worden beschreven.
Van Almeloveen heeft een aanzienlijk aantal edities van klassieke auteurs het licht doen zien; op het einde van zijn leven bereidde hij een editie voor van de In-stitutio oratoria van Marcus Fabius Quintilianus (ca. 35-ca. 90). Dit werk, waarin de auteur in twaalf boeken een overzicht geeft van de retorica of welsprekend-heidsleer (‘ars bene dicendi’) heeft grote invloed uitgeoefend op de literaire denkbeelden gedurende de Middeleeuwen en de Renaissance.
Met het oog op een verantwoorde kritische uitgave verzamelde Van Almeloveen een groot aantal drukken van de Institutio. In enkele hiervan waren reeds door een vroegere bezitter varianten uit Middeleeuwse handschriften genoteerd. Ook zelf voorzag Van Almeloveen zijn boeken in de marges van variante lezingen. Korte tijd voor zijn dood liet hij een catalogus drukken van alle hem bekende uitgaven van de tekst. Hoewel hijzelf te vroeg overleed om een editie op de markt te kunnen brengen, was niet alle door hem verrichte werk tevergeefs; Petrus Burman maakte voor zijn in 1720 verschenen Quintilianus-editie gebruik van door Van Almeloveen verzamelde varianten (nr. 154). Het materiaal was voor Burman gemakkelijk toegankelijk, daar van Almeloveen al zijn Quintilianus-edities, in totaal 71 banden, aan de Utrechtse Stadsbibliotheek had vermaakt. Van deze collectie, die door de vroedschap op 31 oktober 1712 werd aanvaard, werd in de catalogus van de Stadsbibliotheek uit 1718 een volledige lijst gepubliceerd: ‘Lega-tum Almelovenianum variarum editionum Quintiliani, Bibliothecae Ultrajecti-nae relictum’ (Dl. 2, p. 161-163, foutief gepagineerd als 461-463). Zoveel mogelijk werden in de loop der eeuwen nieuwe edities van de Institutio oratoria aan deze
-ocr page 303-V
PRIVE-COLLECTIES
S 299
collectie toegevoegd; ook verwierf de Universiteitsbibliotheek nog een aantal 15e- en i6e-eeuwse edities van de tekst. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR Hermannus Bouwman, Geschiedenis van de voormalige Geldersche Hoogeschool en hare hoogleraren. 2 Dln. Utrecht 1844-47, Dl. 2, p. 35-45; Catalogus Bibliothecae Trajectino-Bata-vae. 2 Dln. Utrecht 1718, p. 461-63 [i.e. 161-163]; Jean Cousin, Recherches sur Quintilien. Mamiscrits et éditions. Parijs 1975; nnbw. Dl. 6, kol. 31-32; ‘Recueil d’une grande quantité d’editions de Quintilien, que mr. Almeloveen a legate à la Bibliothèque Publique d’Utrecht’. Histoire critique de la republique des lettres. [Par Samuel Masson], 14 Dln. Utrecht 1712-17, Dl. 5, p. 354-62; Archer Taylor, Book Catalogues. Chicago enz. 1957, p. 87.
152 Marcus Fabius Quintilianus, Institutiones. Met commentaar van Raphael Regius. Ventië, Bonetus Locatellus voor Octavianus Scotus, 17 juli 1493. 2°.
X fol 87 rariora BAND Gladde perkamenten band over kartonnen platten.
HERKOMST Onder de eigendoms-inscriptie van Van Almeloveen staat (doorgehaald): ‘Liber Harenii (?) Nijkamer Frisii’.
Van de Institutiones van Quintilianus verschenen tussen 1470 en 1494 in totaal negen incunabel-edities. De tekst in de hier getoonde druk is een herdruk van de in 1471 bij Nicolaus Jenson te Ventië gedrukte uitgave. Rondom deze tekst is in een kleiner lettertype het commentaar afgedrukt van Raphael Regius, die in 1482 benoemd werd tot hoogleraar in de welsprekendheid aan de Universiteit van Padua. De drukker Bonetus Locatellus drukte tussen 1486-87 en 1498 alleen boeken voor Octavianus Scotus. Na diens overlijden echter drukte hij niet meer uitsluitend voor diens erfgenamen maar eveneens voor andere opdrachtgevers. Het hier getoonde exemplaar is niet gerubriceerd; er zijn bovendien op de daartoe bestemde plaatsen ook geen initialen met de hand toegevoegd. In de marges van deze incunabel heeft Van Almeloveen varianten bij geschreven. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR HC * (add) I3652; A-vS 641; BMC V 441; Goff Q-29; IBH 2884; IBP 4655; IDL 3858; ICI 8264; Polain (B) 4679; Cousin, p. 171-72.
153 Marcus Fabius Quintilianus, Institutionum oratorium libri XII. Parijs, Jean de Roigny, 1541. 2°.
HS.1553 BAND Gladde perkamenten band over kartonnen platten.
HERKOMST Door Van Almeloveen verworven uit de bibliotheek van J. Gallaeius.
Deze tekst is een herdruk van de uitgave die in 1536 te Parijs door Josse Badius werd uitgegeven. Johannes Ludovicus Tiletanus, die bij Badius in dienst was, verzorgde de tekst voor deze uitgave. Op plaatsen waar Tiletanus over de juiste lezing twijfelde, nam hij de meest waarschijnlijke in de tekst op, gevolgd door een asterisk. Dit teken werd in de marge herhaald en gevolgd door de minder
-ocr page 304-300
V
PRIVE-COLLECTIES
waarschijnlijke lezing. Tussen 1537 en 1547 bezat Tiletanus een eigen drukkerij, waar hij ondermeer de door hem voor Badius verzorgde Quintilianus-tekst op de pers legde. Een deel van de oplage vermeldt op de titelpagina de naam van Tiletanus; het hier getoonde exemplaar behoort tot dat deel van de oplage waarbij de naam van Tiletanus uitsluitend als drukker in het colofon voorkomt. Zoals uit het Impressum op de titelpagina blijkt, drukte hij dit deel van de oplage in opdracht van de schoonzoon van Badius, Jean de Roigny. Het hier getoonde exemplaar is, waarschijnlijk reeds voordat het door Van Almeloveen werd verworven, vergeleken met een voor de Quintilianus-overlevering zeer belangrijk i5e-eeuws handschrift, dat in de 17e eeuw deel uitmaakte van de bibliotheek van Colbert en nu als Hs. Lat. 7727 in de collectie van de Bibliothèque Nationale te Parijs is opgenomen. Varianten uit dit handschrift zijn in de marges van deze druk bij geschreven. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P-P-]
LITERATUUR Catalogus Bibliothecae Trajectino-Batavae. 2 Dln. Utrecht 1718, Dl. 2, p. 461 [i.e. 161]; Cousin, p. 106, 131 en 174; J.F. van Someren, De Utrechtsche Universiteitsbibliotheek. Utrecht 1909, p. 39 [ten onrechte gaat deze auteur ervan uit dat het exemplaar XJol 71 rariora, de titeleditie van de hier besproken uitgave, uit het legaat van Van Almeloveen afkomstig is].
154 Marcus Fabius Quintilianus, Institutionum ora-toriarum libri xii. Parijs, Robert (i) Estienne, 1542. 4°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HS. II c I (olim X qu 23)
BAND Moderne halfleren band over kartonnen platten.
De tekst die Robert (i) Estienne in zijn editie van 1542 afdrukte, was praktisch een herdruk van de in 1541 bij Simon de Colines verschenen uitgave. De door Van Almeloveen in het hier getoonde exemplaar genoteerde varianten werden in 1720 vermeld in de editie die Burman van de Institutiones verzorgde en de (onbekende) codex waaraan Van Almeloveen deze varianten ontleend had, kreeg in de literatuur de naam ‘Codex Almelovenianus’. Waarschijnlijk was deze codex het huidige handschrift Harley 2664, dat meestal met de sigle H wordt aangeduid en als het oudste (eind negende eeuw) volledige, betrouwbare handschrift van de Institutiones wordt beschouwd. Een van de vroegere eigenaars van dit manuscript, Petrus Francius, collationeerde het met een exemplaar van de door Robert (i) Estienne in 1542 gedrukte editie. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat Van Almeloveen hieruit de varianten overnam in zijn eigen exemplaar van dezelfde editie. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
literatuur Catalogus bibliothecae Trajectino-Batavae. 2 Dln. Utrecht 1718, p. 461 [i.e. 161 ]; Cousin, p. 26 en 174; M.F. Quintilianus, De institutione oratoria. Ed. P Burman. Leiden 1720; A. A. Renouard, Annales de l’imprimerie des Estienne. Parijs 1843, p. 53, nr. 9; Michael Winterbottom, ‘Almeloveens manuscript of Quintilian’. The Classical Review N.S. 12(1964), p. 121-22; Michael Winterbottom, ‘More about Almeloveen’. The Classical Review N.S. 14(1966), p. 243.
-ocr page 305-V
PRIVE-COLLECTIES
1301
Collectie Prof. J. C. Barchusen
Johann Conrad Barchusen (1666-1723) werd geboren in Horn, een plaatsje in het Teutoburgerwald. Aan de hogescholen van Berlijn, Mainz en Wenen studeerde hij scheikunde en farmacie; vervolgens reisde hij door Hongarije naar Italië, waar hij als arts de strijd tegen de Turken meemaakte. In 1694 werd hij als pri-vaat-docent chemie te Utrecht toegelaten en korte tijd later werd hem een laboratorium ter beschikking gesteld. Dit ‘Laboratorium chemicum’ was gelegen op het bolwerk Zonnenburg bij de Hortus (in de kelders van de huidige Sterrenwacht). Over het instrumentarium en de inrichting van deze laboratoriumzaal deed Barchusen verslag in zijn in 1698 te Leiden bij Cornelis Boutestein verschenen Pyrosophia. In datzelfde jaar werd hem het eredoctoraat in de medicijnen verleend en werd hij benoemd tot lector in de chemie. Vijfjaar later volgde zijn benoeming tot buitengewoon hoogleraar; zodoende bekleedde Barchusen het eerste Utrechtse professoraat in de chemie. In zijn wetenschappelijke benadering was hij een iatrochemicus, een aanhanger van Paracelsus (nr. 91). Behalve met de scheikunde was Barchusen eveneens bekend met botanie, natuur- en sterrenkunde. Hij wordt wel beschouwd als de eerste hoogleraar die de chemie een plaats als zelfstandige wetenschap binnen het universitaire onderwijs gaf.
In zijn testament bepaalde Barchusen dat zijn botanische boeken, die deels van eigenhandige aantekeningen waren voorzien, en alle overige werken op het terrein van de ‘Historia rerum naturalium (natuur-historie)’, voorzover deze in de Bibliotheek van de Hogeschool ontbraken, in deze collectie opgenomen moesten worden. Na het overlijden van Barchusen in 1723 werden dan ook 165 werken door de vroedschap in ontvangst genomen, tesamen met een portret van de schenker, dat nog steeds deel uitmaakt van het bibliotheekbezit. Door het legaat van Barchusen kreeg de bibliotheek de beschikking over een kostbare en representatieve collectie op de genoemde vakgebieden, die in haar geheel werd beschreven achterin de in 1754 verschenen supplement-catalogus van de bibliotheek: ‘Legatum Berkhusianum’(p. 39-46). nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR Auclarium catalogi Bibliothecae Trajectino-Batavae. Utrecht 1754, p. 39-46; J. Banga, Geschiedenis van de geneeskunde en van hare beoefenaren in Nederland. 2 Dln. Leeuwarden 1868, p. 718-22; O. Hannaway, Early University Courses of Chemistry. Glasgow 1965 (diss. Glasgow University); J.W. van Spronsen, ‘Barchusen 1666-1723. De eerste Utrechtse che-mie-hoogleraar Johann Conrad Barchusen werd 300 jaar geleden geboren’. Chemisch weekblad 62(1966), p. 604-606; J.W. van Spronsen, ‘De eerste Utrechtse chemiehoogleraar 300 jaar geleden geboren. Johann Conrad Barchusen (1666-1723)’. Solaire reflexen 12(1966), nr. 8, P- 5-6-
155* [Wilhelm Worm], Museum Wormianum seu historia rerum rariorum, tam naturalium, quam artificialium, tam domesticarum, quam exoticarum, quae Hafniae Danorum in aedibus authoris servantur. Adornata ab Olao Worm. Leiden, Johannes Elzevier, 1655. 2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;R fol 134
-ocr page 306-PRIVE-COLLECTIES
V PRIVE-COLLECTIES
^303
BAND Oorspronkelijke kalfsleren band, over kartonnen platten, met eenvoudige versiering in goudstempeling op platten en rug.
De Deen Olaus Worm (1588-1654,) was een zeer veelzijdig geleerde. Hij studeerde zowel theologie als medicijnen. Na het behalen van de doctorsgraad in beide disciplines bekleedde hij achtereenvolgens leerstoelen in de Griekse letteren, de natuurkunde en de medicijnen aan de universiteit van Kopenhagen. Hij reisde veel, publiceerde een groot aantal wetenschappelijke werken op historisch, medisch, theologisch en filosofisch gebied, deed een aantal anatomische ontdekkingen en legde een belangrijke verzameling zeldzame voorwerpen van voornamelijk natuurhistorische aard aan, die in het hier getoonde werk wordt beschreven. Hij was lijfarts van de Deense koning Christian v, in wiens verzameling die van Worm na zijn dood is opgegaan.
De beschrijving van het Museum Wormianum is van de hand van Olaus’ zoon Wilhelm, die eveneens medicus was. De hier getoonde kopergravure van de collectie geeft een goed beeld van het in de 17e en i8e eeuw zeer in zwang zijnde ‘rariteitenkabinet’. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
156* Georgius Agricola. De re metallica libri xii. Bazel, Emanuel König, 1657. 2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;R fol 125
BAND Oorspronkelijke perkamenten band, over kartonnen platten, met blindgestempelde decoratie.
Georg Bauer, beter bekend onder zijn Latijnse naam Georgius Agricola (1495-1555) studeerde theologie en filosofie, waarna hij enige jaren als leraar Latijn en Grieks werkzaam was in Zwickau. Zijn natuurhistorische interesse bracht hem ertoe medicijnen te gaan studeren. Hij werd in 1527 benoemd tot stadsarts in St. Joachimsthal en bekleedde die functie vanaf 1533 in Chemnitz, waar hij ook tot burgemeester werd gekozen. In deze toen reeds belangrijke mijnsteden werd zijn belangstelling gewekt voor alles wat met delfstoffen en de ontginning daarvan te maken had. Hij toetste als eerste de theoretische kennis die overgeleverd was in de werken van klassieke schrijvers als Aristoteles, Dioscurides en Theophrastus aan de proefondervindelijke ervaringen van de mijnbouwers uit zijn eigen tijd en legde zodoende de grondslag voor de wetenschappelijke benadering van de mineralogie. Zijn eerste, uit 1546 daterende werk De natura fossilium wordt beschouwd als het eerste mineralogische handboek. In de in 1556 voor het eerst gepubliceerde De re metallica belicht hij in twaalf boeken alle facetten van de toenmalige mijnbouw. Deze gedetailleerde, uitvoerig geïllustreerde beschrijving van voor die tijd zeer geavanceerde technieken is eeuwenlang een standaardwerk gebleven. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR Margareth B. Stillwell, The awakening interest in science during the first century of printing 1450-1550. New York 1970, nr. 562.
157 Jan Commelin, Nederlantze Hesperides. Dat is oeffening en gebruik van de limoen en oranjeboomen gesteh na den aardt en climaat der Ne-
-ocr page 308-304
V
PRIVE-COLLECTIES
DH R R M H 'î‘ A f. 1. î C À
156 R fol 125, p. 458
-ocr page 309-V
PRIVE-COLLECTIES
1305
derlanden. Amsterdam, Marcus Doornick, 1676. 2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;R fol 662
BAND Perkamenten band, over kartonnen platten; op voor- en achterplat een simpele decoratie van blindgestempelde filetlijnen.
Jan Commelin (1629-1692) was van huis uit een Amsterdams drogist en groothandelaar in specerijen. Hij stichtte de ‘Artsenij-hof van de stad Amsterdam, die hij door zijn goede relaties met invloedrijke bestuurders van de Vereenigde Oostindische Compagnie in korte tijd tot één der belangrijkste medische tuinen in Europa wist te maken. Na zich bezig gehouden te hebben met het kweken van citrusvruchten op het landgoed ‘Zuyderhouf bij Haarlem beschreef hij zijn hierbij opgedane ervaringen in het tentoongestelde werk. De titel: Nederlantze Hesperi-des verwijst naar het bekende, in 1646 in Rome verschenen werk van Giovanni Battista Ferrari: Hesperides sive malorum aureorum cullura et usu, dat als inspiratiebron diende.
De kopergravures die ter illustratie aan de tekst zijn toegevoegd, zijn geen kopieën van de platen uit het werk van Ferrari, maar zelfstandige ontwerpen van de bekende, met Jacob van Ruisdael bevriende bloemen- en vruchtenschilder Cornelis Kick. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR Claus Nisscn, Die botanische Buchillustration, ihre Geschichte und Bibliographie. 2e Aull. 3 Din. Stuttgart 1966, Dl. i p. 85 en Dl. 2 nr. 390.
Collectie J.M.C. baron van Ulenhove van Heemstede
Jacob Maurits Carel baron van Utenhove van Heemstede werd geboren te Utrecht op 26 juli 1773 en overleed op 63-jarige leeftijd te Lienden. Als student aan de Utrechtse Hogeschool bestudeerde hij primair de klassieke letteren bij de hoogleraren Saxe en Segaar. Een toeval bracht hem ertoe zich bezig te houden met de studie van de wis- en sterrenkunde, doordat hij wilde bewijzen dat het mogelijk was eclipsen te berekenen. Laurens Praalder, onderwijzer bij de stichting van Renswoude, en de hoogleraar Hennert begeleidden hem bij zijn studies op deze terreinen, terwijl J.F. van Beeck Calkoen, de latere Utrechtse hoogleraar, zijn studiegenoot en vriend werd. In de jaren 1797-1805 deed Van Utenhove veel waarnemingen in de Utrechtse Sterrenwacht: hij speelde ondermeer een vooraanstaande rol bij het bepalen van de geografische lengte van de stad Utrecht. Meer dan in eigen land werden zijn verdiensten in het buitenland gewaardeerd, o.a. door Lalande, Von Zach en Bode, met wie Utenhove een correspondentie onderhield. Gedurende een aantal jaren was hij lid van het Amsterdamse wiskundige genootschap ‘Eene onvermoeide arbeid komt alles te boven’. Maar ook van meer gevestigde instellingen was hij lid: het Koninklijk Instituut, de Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem, de Koninklijke Academie te Brussel, het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam en het Utrechtsch Provinciaal Genootschap. De Maatschappij Felix Merites benoemde hem tot honorair lid. Hoewel Van Utenhove veel tijd besteedde aan het schrijven van verhandelingen op het terrein van de wis- en
-ocr page 310-PRIVE-COLLECTIES
3061 sterrenkunde, bekleedde hij daarnaast ook nog een aantal maatschappelijke functies: lid van de tweede kamer, lid van de Staten van de provincie Utrecht en hoogheemraad van het College van de Eem.
Van Utenhove bezat een bibliotheek van ca. 2000 banden, waarin de boeken op het terrein van de wiskunde en van de natuur- en sterrenkunde (o.a. nr. 158) respectievelijk ca. 30% en ca. 25% van het totaal uitmaakten. Verder waren de klassieke auteurs, moderne literatuur, filosofie en theologie (o.a. nr. 159) goed vertegenwoordigd. In 1827 liet hij van zijn collectie door bemiddeling van de Brusselse boekverkoper en uitgever Brest van Kempen een catalogus drukken in een oplage van 80 exemplaren ter verspreiding onder zijn geleerde vrienden. Nieuwe aanwinsten noteerde hij in een doorschoten exemplaar dat nu in de Universiteitsbibliotheek wordt bewaard (C oct 425 rariora). In 1837 schonk zijn weduwe de bibliotheek aan de Utrechtse Universiteit, op voorwaarde dat de boekerij in haar geheel, als afzonderlijk deel van de universitaire collectie, bewaard zou blijven. Aan deze voorwaarde is tot op de dag van vandaag voldaan. De boeken uit het legaat van Van Utenhove werden in 1845 in het supplement van de gedrukte catalogus opgenomen. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P P ]
LITERATUUR BibUotheca contimns libros selectos in omni genere disciplinarum praecipue vero mathe-maticarum. Brussel 1827; G. Moll, ‘Iets over Jacob Maurits Carel baron van Utenhove van Heemstede’. Algemeene konst- en letterbode 1839 (2), p. 83-88 en p. 98-114; C.A. van Kalveen, De archieven van de Rijksuniversiteit te Utrecht [inventaris]. Utrecht, Rijksarchief, 1969, nr. 739; ‘Notice surJ.M.C. van Utenhove, membre de l’Academie’. Annuaire de l’Academie Royale des sciences et belles lettres de Bruxelles, 4(1838), p. 59-67; Supplementum catalogi librorum qui in Bibliotheca Umversitatis Rheno-Trajectinae exstant. Utrecht 1845.
158 Johannis de Sacrobosco, Sphaera mundi en Gerardus Cremonensis, Theorica planetarum. Venetië, Franciscus Renner de Heilbronn, 1478. 4°.
Utenhove qu 443 rariora band ige-eeuwse gemarmerde kalfsleren band met goudstempeling.
HERKOMST Door Van Utenhove gekocht uit de ‘Bibliotheca Boschiana’.
Johannes de Sacrobosco, ook wel John of Holywood genoemd, was een Engels astronoom uit de eerste helft van de 13e eeuw. Onder de titel Sphaera mundi publiceerde hij deze elementaire verhandeling over het theoretisch mechanisme van het universum. Het tractaat, waarvan de eerste becommentarieerde versie reeds tijdens het leven van de auteur verscheen, was gedurende meer dan twee eeuwen zeer populair, ondanks de felle kritiek van i5e-eeuse astronomen als Peurbach en Regiomontanus. Het is gebaseerd op de werken van de laat ge-eeuwse Arabische astronomen al-Battani en al-Farghni. Gerardus Cremonensis was een tijdgenoot van Johannes de Sacrobosco. Zijn theorieën konden evenmin genade vinden in de ogen van Regiomontanus, die zijn bezwaren formuleerde in het geschrift: Disputationes contra Cremonensia deliramenta.
In 1472 verscheen in Venetië de eerste gecombineerde uitgave van deze twee
-ocr page 311-V
PRIVE-COLLECTIES
^307
tractaten van Johannes de Sacrobosco en Gerardus Cremonensis. Het hier getoonde exemplaar verscheen zes jaar later. De titels van beide tractaten zijn in rood gedrukt. De tekst is voorzien van gedecoreerde initialen in houtsnede en gedrukte paragraaftekens. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR Hc* 14108; A-vS 434; BMC V 195; Goffj-402; iDL 2701 ; iGi 5340; Margareth B. Stillwell, The auiakening interest in science during the first century of printing 1450-1550. New York 1970, Pt. I, nr. 63, 70.
159 Johannes Utenhove, Achtendertig psalmen met den ghesanghe Marie ende Zacharie overgeset in Nederlantschen dichte. [Emden, Gellius Ctemati-us, na 1561]. 8°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Utenhove oct 495 rariora
BAND Oorspronkelijke perkamenten band met blindgestempelde versiering.
Johannes Utenhove (ca. 1525-1565) was een telg uit een adelijk Gents geslacht. Zijn openlijk beleden sympathie met de reformatie dwong hemin 1544 te vluchten om aan de inquisitie te ontkomen. Na een kort verblijf in Aken en Keulen vestigde hij zich in Straatsburg. Na enkele jaren opnieuw gedwongen uit te wijken, vestigde hij zich omstreeks 1550 in Londen, waar hij o.a. Johannes a Lasco tot de leiders der Nederlandse gereformeerde gemeente behoorde. In 1551 verschenen daar anoniem zijn eerste psalmberijmingen. Aan deze Londense periode kwam in 1553 een abrupt einde toen de hervormingsgezinde Edward vi werd opgevolgd door de fanatiek rooms-katholieke ‘Bloody’ Mary. Via Denemarken trokken de Nederlandse refugiés naar Emden, dat zich ontwikkelde tot een centrum van gereformeerd kerkelijk leven. Tijdens zijn verblijf aldaar onderhield Utenhove nauwe betrekkingen met de eveneens uit Gent afkomstige drukker Gilles van der Erven (Egidius Ervius, Gellius Ctematius), bij wie talrijke herdrukken van de verschillende door Utenhove samengestelde psalmbundels verschenen.
Utenhove heeft in ruim 15 jaar 100 psalmen berijmd. Zijn bronnen, zowel voor de tekst als voor de melodie, waren van zeer verscheidene aard: de Souterliede-kens, de Van Liesveltbijbel, Middenduitse, Duits-Straatsburgse, Straatsburg-Franse en Geneefs-Franse psalters. Echter, de vele woordsamenstellingen en afleidingen van eigen vinding, de van de gewone omgangstaal sterk afwijkende zinsstructuur en de weinig boeiende versvorm waren er de oorzaak van dat zijn psalmberijming, na slechts 20 jaar gebruikt te zijn in de Nederlandse gereformeerde eredienst, vervangen werd door die van Petrus Dathenus. De schenker van de hier besproken collectie was een direkte afstammeling van Johannes Utenhove. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.j
LITERATUUR S.J. Lenselink, Nederlandse psalmberijmingen van de Souterliedekens tot Datheen, met hun voorgangers in Duitsland en Frankrijk. Assen 1959, p. 247-430.
160* PiETER Goos. De zee-atlas ofte waterwereld, waer in vertoont werden alle de zee-kusten van het be-
-ocr page 312-3o8|
V
PRIVE-COLLECTIES
kende des aerd-bodems. Amsterdam, Albert Magnus. 1676. 2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Utenhove fol 88 rariora
BAND Oorspronkelijke gespikkelde kalfsleren band over kartonnen platten. Decoratie in goudstempeling op platten en rug.
De boekhandelaar en graveur Pieter Goos (1615-1675) was sedert 1650 een van de belangrijkste producenten van zeemansgidsen en zee-atlassen te Amsterdam. Zijn zeekaarten zijn niet origineel, maar nagenoeg allemaal kopieën van de kaarten uit de zee-atlas die Hendrick Doncker vanaf 1659 publiceerde. De eerste editie van Goos’ zee-atlas verscheen in 1666 en telde 40 kaarten, evenals alle andere bij zijn leven verschenen uitgaven. Na zijn dood in 1675 gaf zijn weduwe het inmiddels met drie kaarten uitgebreide werk nog enkele malen uit. Een gedeelte van de oplage, waaronder ook dit exemplaar, werd verkocht in de winkel van de beroemde Amsterdamse boekbinder Albert Magnus. Zij zijn uitzonderlijk fraai ingekleurd. Een bijzonderheid van dit exemplaar vormt het strookje dat over het oorspronkelijke Impressum van de weduwe van Pieter Goos is geplakt en dat het Impressum van Albert Magnus vermeldt. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR C. Kocman, Atlantes Neerlandici. 5 Din. Amsterdam 1967-71, DI. 4, nr. Goos 14B; Tentoonstelling van oude kaarten en globes uit het bezit van de Universiteitsbibliotheek, het Universiteitsmuseum en het Geografisch Instituut der Rijksuniversiteit te Utrecht. Utrecht 1965 (tentoonstelling Universiteitsmuseum Utrecht), nr. 29.
Collectie Prof. G. Moll
Gerrit Moll werd in 1785 geboren als zoon van een bemiddeld Amsterdams koopman en leek dan ook voorbestemd voor de handel. Door zijn contacten met zeelieden ontwikkelde hij reeds op jeugdige leeftijd grote belangstelling voor scheepsbouw, stuurmanskunst, astronomie en wiskunde. Aanvankelijk volgde hij wiskunde-onderwijs bij J.F. Keyser te Amsterdam en vervolgens werd hij ingeschreven als student aan het hoofdstedelijk Athenaeum. Zijn vader wilde hem voor de handel behouden, maar de inschrijving aan het Athenaeum was noodzakelijk om te bewerkstelligen dat Gerrit buiten de militaire dienstplicht kon blijven. Gerrits wetenschappelijke interesse bleek echter zo groot, dat hij de han-delsstand vaarwel zei en in 1806 zijn kandidaatsexamen in de wijsbegeerte aan de Leidse Universiteit aflegde. Meteen na het voltooien van zijn studie bij de beroemde sterrenkundige J.-B.J. Delambre werd hij benoemd tot directeur van de Utrechtse Sterrenwacht; enkele maanden later werd hij hoogleraar in de wis- en sterrenkunde als opvolger van Van Beeck Calkoen. In 1815 kreeg Moll een eredoctoraat in de natuurkunde en werd dit vakgebied aan zijn leeropdracht toegevoegd, terwijl de wiskunde werd opgedragen aan J.J.F. Schröder. Met name in het Verenigd Koninkrijk verwierf Moll grote bekendheid, hetgeen ondermeer blijkt uit de hem te Edinburgh en Dublin verleende eredoctoraten. Zijn natuurkundig werk, waarvan met name de bepaling van de geluidssnelheid in 1832 genoemd moet worden, was van meer belang dan zijn astronomische studies en observaties.
-ocr page 313-PRIVE-COLLECTIES
1309
-ocr page 314-gio! nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V PRIVE-COLLECTIES
Uit eigen middelen en met geld van het Natuurkundig Gezelschap kocht Moll instrumenten ten behoeve van het universitaire onderwijs. In 1826 schonk de stad hem als dank 10.000 [!] gulden voor de aanschaf van instrumentarium, omdat hij een Leids professoraat had afgewezen en de Utrechtse Universiteit boven de Leidse verkoos. Bij zijn overlijden in 1838 vermaakte hij de met dit geld aangeschafte instrumenten aan de universiteit, die daarnaast zijn kaartenverzameling, zijn boekerij en enige portretten van geleerden ontving. Kaartenverzameling en boekerij maken nog steeds deel uit van het bezit van de Universiteitsbibliotheek. De kaartenverzameling was voor Moll een functioneel hulpmiddel bij de beoefening van de toegepaste wis- en natuurkunde; vooral de maritieme en waterstaatkundige kartografie van Nederland zijn zeer goed vertegenwoordigd, daar Moll o.a. lid was van een commissie die zich bezighield met de verbetering van zeekaarten. De collectie, die uit 747 kaarten bestaat, is sinds 1973 in bruikleen gegeven aan het Geografisch Instituut van de Rijksuniversiteit te Utrecht; een catalogus verscheen in 1977 van de hand van J. Harms en M. Donkersloot-de Vrij. Daar een selectie uit deze verzameling nog onlangs werd geëxposeerd in het Universiteitsmuseum, zal nu uitsluitend aan Molls boekenverzameling aandacht geschonken worden.
Zijn boeken schonk Moll, voorzover zij nog niet in de Universiteitsbibliotheek aanwezig waren, aan deze instelling. Ruim 1000 titels, waaronder vele i8e-eeuwse drukken, werden in de Universiteitsbibliotheek opgenomen; deze werden niet bij elkaar geplaatst, maar ondergebracht in de diverse systematische rubrieken van de universitaire collectie. Wel werden alle boeken uit het legaat in de supplement-catalogus van 1845 naiddels een asterisk gekenmerkt. Het accent in de bibliotheek van Moll lag op het gebied van de natuurkunde (o.a. nr. 163), de scheepsbouw en de waterstaatkunde (o.a. nr. 162). nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P-P-]
LITERATUUR Cütalogus Van de kaartencollectie-Moll. Samengesteld door J. Harms en M. Donker-sloot-de Vrij [met een voorwoord door A. D.A. Monna], Utrecht 1977, m.n. p. 5-11 ; Toonneel des Aerdrijcx. Utrecht 1983 (tentoonstellingscatalogus Universiteitsmuseum Utrecht 14 maart-29 april 1983); C. Koeman, ‘De kaartenverzamelingen van de Universiteitsbibliotheek te Utrecht’. Uil bibliotheektum en informatieveld. Opstellen aangeboden aan D. Grosheide. Utrecht 1978, p. 358-72; Supplementum catalogi librorum qui in Bibliotheca Universitatis Rheno-Traiectinae exstant. Utrecht 1845.
161 Petrus Apianus, Quadrans astronomicus et jam recens inventus et nunc primum editus; huic ad-juncta sunt et alia instrumenta observatoria période nova. Ingoldstadt, Peter Apianus, 1532. 2°.
P fol 195' BAND Oorspronkelijke gladde perkamenten band, over kartonnen platten.
Peter Bienewitz, die zijn naam verlatiniseerde tot Petrus Apianus (1495-1552) was een bekend astronoom, cartograaf en geograaf. Vanaf 1527 tot aan zijn dood was hij hoogleraar in de mathematische wetenschappen aan de universiteit van Ingoldstadt, waar hij in 1526 een eigen universiteitsdrukkerij had opgericht. Veel
-ocr page 315-V
PRIVE-COLLECTIES
van zijn wetenschappelijke publicaties, waaronder de hier getoonde, werden voor het eerst daar uitgegeven.
Zijn astronomische theorieën, gebaseerd op het geocentrische wereldbeeld van Ptolemaeus (zie nr. 83) werden al spoedig achterhaald door Copernicus. De landkaarten, die hij uitgaande van zijn eigen berekeningen vervaardigde, worden echter als de beste van zijn tijd beschouwd. Ook zijn beschrijvingen van door hemzelf ontworpen en geconstrueerde astronomische instrumenten hebben lange tijd hun wetenschappelijke waarde behouden. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR J.A.F. de Rijk, De zon als klok. Utrecht 1983, p. 33 nr. 2; Margareth B. Stillwell, The awakening interest in science during the first century of printing 1450-1550. New York 1970, Pt. VI nr. 814.
162* Jan Adriaansz. Leeghwater, Haarlemmermeer-boek of beschrijving hoe men de Haarlemmer en Leytse-meer bedyken en droogmaken zal. ge verm. druk. Amsterdam, Pieter Visser, 1724. 4°.
P. qu 851 BAND Halfleren band over kartonnen platten.
De Noord-Hollandse timmerman en molenbouwer Jan Adriaansz. (1575-1650) nam pas later de naam Leeghwater aan. Als opzichter en molenmaker heeft hij tussen 1607 en 1630 meegewerkt aan tal van droogmakerijen in het gewest Holland, o.a. van de Beemster, de Purmer, de Wormer, de Heer Hugowaard, de Schermer etc. Na een verblijf in Duitsland vestigde hij zich in 1640 in Amsterdam, waar hij een timmerwerf had bij de Haarlemmerpoort. Daarnaast hield hij zich bezig met het construeren van torenuurwerken en ontwierp hij een duikers-klok. Grote bekendheid kreeg hij door zijn vele malen herdrukt Haarlemmermeer-boek (1641), dat echter meer een pleidooi is voor de droogmaking van de Haarlemmermeer dan een scherp omlijnd plan, zoals de titel suggereert. Zijn aandeel in de Hollandse droogmakerijen is in later tijd daardoor dan ook vaak overschat.
[L.K.-B.]
163 Isaac Newton, Philosophiae naturalis principia mathematica. Perpetuis commentariis illustrata, communi studio Thomae le Seur et Fra. Jacquier. 3 Din. Genève, Barillot et filii, 1739-42. 4°.
P qu 893-95 band Oorspronkelijke gemarmerde kalfsleren band.
Sir Isaac Newton (1642-1727) geldt nog steeds als een van de allergrootste figuren uit de geschiedenis van de wiskunde en de natuurwetenschappen. Hij is te beschouwen als de voltooier van de hervorming die de mechanica en de sterrenkunde in de i6e en de 17e eeuw hebben ondergaan, en als de grondlegger van de (klassieke) natuurkunde van de i8e en de 19e eeuw. In zijn Philosophiae naturalis principia mathematica, later vaak kortweg Principia genoemd, vervatte hij in de eerste twee delen de door hem ontwikkelde algemene gravitatietheorie, verder
-ocr page 316- -ocr page 317-V
PRIVE-COLLECTIES
een axiomatische fundering van de mechanica (de z.g. wetten van Newton), een behandeling van de beweging van een stoffelijk punt in een centraal krachtveld en tenslotte van bewegingen in vloeistoffen. Het derde deel is gewijd aan Newtons theorieën op het gebied van de sterrenkunde. Hierin zet hij uiteen hoe alle bekende verschijnselen van het zonnestelsel voorspeld kunnen worden op grond van de in de voorafgaande delen behandelde algemene gravitatie- en dynamica-theorie. Het werk verscheen voor het eerst in 1687 in Londen, op instigatie en kosten van de Engelse astronoom Edmund Halley. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR E.J. Dijkstcrhuis, De mechanisering van het wereldbeeld. Amsterdam 1977^, p. 291-330; Print and the mind of man. Comp. and ed. by John Carter and Percy H. Muir. London 1967, nr. 161.
Collectie Jhr.Dr. J.P. Six
Jhr.Dr. Jan Pieter Six (1824-1899) groeide als lid van de bekende Amsterdamse familie Six op te midden van de verzameling kunstschatten die in zijn ouderlijk huis bijeen gebracht was, waaronder de portretten, door Rembrandt van zijn voorouders geschilderd, de hoogtepunten vormden.
In 1842 maakte hij een begin met zijn rechtenstudie aan de Utrechtse Hogeschool, welke studie hij echter niet voltooide. Zijn belangstelling ging veel meer uit naar de klassieke letteren, met name naar Plautus en Varro. Na in 1845 in dit vak zijn kandidaatsexamen behaald te hebben, keerde hij in 1847 naar Amsterdam terug, waar hij zijn studie in de klassieke talen onder leiding van zijn oom D.J. van Lennep voortzette.
Tijdens zijn studie in Utrecht was hij een trouw bezoeker van de bibliotheek en begon hij zelf boeken te verzamelen. Het was in deze tijd dat hij een belangrijke collectie Plautus-uitgaven aanlegde, die hij enkele jaren later, in 1851, aan de Universiteitsbibliotheek schonk. In 1868 volgde nog een achttal Plautus-druk-ken, wat het totaal op ca. 170 bracht.
Zijn belangstelling was inmiddels verschoven naar het vakgebied waarin hij grote naam zou verwerven: de numismatiek. Zijn muntenverzameling behoorde tot de kostbaarste van het land. Daarnaast bleef hij boeken, prenten, aardewerk, glaswerk en meubelen verzamelen. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.j
LITERATUUR A.E.J. Holwerda, ‘[Levensbericht van] Jan Pieter Six’. Jaarboek der Kon. Akad. van Wetensch., 1902, p. 23-81; J.F. van Someren, De Utrechtsche Universiteitsbibliotheek. Utrecht 1909, p. 102, III, n. 3; nnbw. 4(1918), kol. 1244-45.
164 Titus Maccius Plautus, Comoediae. Uitgegeven door Georgius (Merula) Alexandrinus. Venetië, Johannes de Colonia en Vendelinus de Spira, 1472. 2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;X* fol. I rariora
BAND i6e-eeuwse kalfsleren band met goud- en blindstempeling.
Dit is de editio princeps van de canon van 20 complete komedies van Plautus, zoals die in de le eeuw na Chr. vastgesteld was door Varro uit de meer dan 130 stuk-
-ocr page 318-3I4Î
V
PRIVE-COLLECTIES
ken die onder Plautus’ naam in de oudheid circuleerden. De uitgave is zeer zeldzaam.
Het moet voor de humanistische wereld een zeer bijzondere gebeurtenis geweest zijn om voor het eerst de beschikking te hebben over deze op de Griekse komedies van Menander geïnspireerde, levendige en in Latijnse spreektaal geschreven stukken. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
LITERATUUR HC (add) 13074; A-vS 626; BMC V 160; Goff P-yyg; ibp 4475; idl 3719; ici 7689.
165* Titus Maccius Plautus, Asinaria emaculatissime Impressa. Leipzig, Jacobus Tanner, 15 juni 1506. 2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;X* fol. 5^ rariora
BAND i8e-eeuwse (?) gladde kalfsleren band.
Waarschijnlijk het enige bekende exemplaar van deze Leipziger uitgave van de tweede komedie, de Asinaria. De naam van het stuk (Komedie van de ezels) is afgeleid uit een detail van het plot. Argyrippus, de zoon van Demaenetus, heeft geld nodig om zich gedurende een jaar de gunsten van de lichte dame Philae-nium te verwerven. Hij heeft het geld echter niet. Langs slinkse wegen bemachtigt hij de som die zijn vader ontvangt voor de verkoop van een aantal ezels. Met medeweten van zijn vader, die in ruil daarvoor echter het ‘ius “primae” noctis’ voor zich opeist, wordt Philaenium uitbetaald. Argyrippus’ gefrustreerde en meer gefortuneerde rivaal Diabolus, die deze transactie voor zijn rekening had willen nemen, neemt wraak. Hij verraadt het gebeurde aan Artemona, de vrouw van Demaenetus en moeder van Argyrippus, die de feestvreugde op luidruchtige wijze verstoort.
Deze uitgave is samengebonden met drie eveneens zeldzame uitgaven van de komedies Amphitryo (Leipzig, Melchior Lotter, 1517), Cassina (Leipzig, Melchior Lotter, 1513) en Curculio (z.pl., z.j.). nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
166 Titus Maccius Plautus, Comoediae xx. Diligente cura amp;nbsp;singular! studio Joachime Camerarii . . . editae. Bazel, Joannes Hervagius, [1552]. 8°.
X* oct 20 rariora BAND lye-eeuwse perkamenten band.
Eerste druk van de editie van de verzamelde komedies van de Duitse filoloog en pedagoog Joachim Camerarius (1500-1574). Na de editio princeps van 1472 en de uitgave van Pylades in 1506, betekent deze uitgave een derde belangrijke fase in de tekstgeschiedenis van Plautus in druk. Voor het eerst werden de oude handschriften met de Plautustekst die in Heidelberg aanwezig waren (Manuscript! Palatini) bij de uitgave betrokken. Aan de andere kant is deze editie ernstig gekritiseerd.
In de voorrede zegt Camerarius dat hij 17 jaar geleden Macrobius heeft uitgegeven ( = 1535). Daarmee kan 1552 beschouwd worden als het jaar waarin deze uitgave van de pers kwam. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[K.vd.H.]
-ocr page 319-V
PRIVE-COLLECTIES
1315
Oc DSitt fuliis ipKMMiw nmc iitnt
quot;151
4^qiiAlt;mmi^Misv»6i»iMV(*iMlt;t«((
-W'Ät gt;—gt;-
©rtÿcBigt;uic:iltiomini«ittlt;Blt;otitac»iltB»,
ómnonflontomcpotoin
p k •- 2(glt; : ttörtc tcgbe : wpe m^bo rtc grApw«
Vïnac quib ijtooJjMm ^DC ; (t qgt;gt;^lt;amp;lt; «»tiKrina
îgt;iciMti!»trlt;tKti»it«i^^inDepib»U. _ Vl«m qnob «amp; argummwm «ttiwt : faitib«lK(b Hmtc qo ob mi biFi vtlU vibiabifirt ©iöim : ^OK n^mfflj^rf« biidjbp faboU' Sgt;embpbgt;^u8 fcnppt : tîlAroib vbi'tit b4rb^ afJlJüriBD) volt p pO- P«8 Bot,
quot;^«(r p-i'b
llt;p®8 ; bbafig in cpmibi» )
^bKBl^ K« ej?: bate baiigneeptrnm mipf«
3^e naa tfwn altaa : pum« n»nc uMrs dOioDtt« üibaiwsftruus* S)twtmtiJS(tW3E»_^ ~ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. vi,
3cotcö«fnxgt;^em^3«‘twmtalt;^
©upcnfp Vitt Î fvïpittm « ^£lt;rp(«m :
3w t6 öbtepoi p« (ÊfltttBtcm tuBitt i
pertg illflm : qoflm w mewia : vpaiw ttiBBk
X5c «bl (bperßca vWJ «tattm firt î
iKo VIU4 : viÿ^t pefîcm Opprtâa» ©r• pct ÿtuin pbinm qucri« : ioratb miÿf
165 X* fol 5 rariora, fol.A2r
-ocr page 320-3'6
V
PRIVE-COLLECTIES
Collectie Prof. H. E. Moltzer
Henri Ernest Moltzer (1836-1895) bezocht eerst het gymnasium te Haarlem en werd vervolgens als student ingeschreven aan de Leidse universiteit. Aanvankelijk studeerde hij theologie, maar onder invloed van Prof. Matthijs de Vries verlegde zijn belangstelling zich al snel naar de Nederlandse taal- en letterkunde. Op II april 1862 promoveerde hij in de rechten en een uur later in de letteren en wijsbegeerte. Door zijn benoeming tot commies bij de secretarie van de Nederlandse Bank leek hij een administratieve carrière tegemoet te gaan; er verschenen toen ook enkele economische studies van zijn hand. Toen hij in 1864 benoemd werd tot leraar aan de Haarlemse H.B.S., bestond zijn vakkenpakket dan ook uit Nederlands én politieke economie. Met zijn benoeming tot hoogleraar Nederlands en geschiedenis te Groningen werd zijn werkzaamheid op het terrein van de economische wetenschappen afgesloten. In 1882 verruilde Moltzer de Groningse voor de Utrechtse universiteit waar hij benoemd werd tot hoogleraar Nederlands als opvolger van W.G. Brill. Voor de neerlandistiek is met name de door hem in 1868 gestichte Bibliotheek van Middelnederlandsche letterkunde van belang, in welke reeks vele Middelnederlandse teksten ter beschikking kwamen. Toen een aantal van zijn dierbaren hem was ontvallen en hij bovendien vreesde zijn werkzaamheden te moeten opgeven als gevolg van een nierziekte, ‘was het te veel voor zijn moede schouders’, zoals één van zijn vele necrologieën vermeldt. Alberdingk Thijm is de enige biograaf die in dit verband openlijk, zij het niet zonder enige omhaal, over Moltzers zelfmoord spreekt.
In 1896 schonk Moltzers zoon (M.N.J. Moltzer) de omvangrijke boekerij van zijn vader aan de Utrechtse Universiteitsbibliotheek, waar de collectie als ‘Bibliotheca Moltzeriana’ in afzonderlijke kasten werd geplaatst. Deze omvat meer dan 3000 banden en bovendien vele duizenden brochures, overdrukken en dissertaties. M.J.N. Moltzer schonk tevens een aantal handschriften, aantekeningen van zijn vader, aan de bibliotheek. Door deze aanwinst was op het einde van de 19e eeuw de Nederlandse taal- en letterkunde een van de best vertegenwoordigde gebieden binnen de bibliotheekcollectie. Een niet onaanzienlijk aantal werken op het terrein van de vergelijkende taal- en letterkunde en van de economie komt eveneens binnen de ‘Bibliotheca Moltzeriana’ voor. De collectie bevat een groot aantal boeken gedrukt vóór 1800; maar ook onder de i9e-eeuwse drukken bevinden zich kostbare uitgaven, zoals het hier getoonde unicum (nr. 170). Als spreuk voor zijn ex-libris, dat in alle boeken is aangebracht, koos Moltzer: ‘De tyd en heeft noyt weghgenomen / Den naam en ’t overschot der vromen / Want nadat zij zijn overlêen / So blinckt hun deugt voor iedereen’. Moltzers naam leeft in elk geval tot op de dag van vandaag voort in zijn publikaties en in de ‘Bibliotheca Moltzeriana’. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR P.P.M. Alberdingk Thijm, ‘Gedachtenis H.E. Moltzer’. Jaarboek der Koninklijke Vlaamsche Academie, 11(1897), P- 72-109; G. Duflou, ‘H.E. Moltzer (20 Mei 1836-25 October 1895). In memoriam’. De Tijdspiegel, 1896 (i), p. 128-54; nnbw. Dl. 8, kol. 1164-66; J.F. van Someren, ‘Moltzers bibliotheek’. De Nederlandsche spectator, 1898, p. 165-66; J.
-ocr page 321-V PRIVE-COLLECTIES nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1317
Verdam, ‘H.E. Moltzer (20 Mei 1836-25 October 1895)’. De Nederlandsche spectator, 1895, p. 354-55-
167 Die gesten of gheschienissen van Romen. Delft, (Jacob Jacobszoon van der Meer], 18 november 1483.2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Moltzer 2 J 17 rariora
BAND i6e-eeuwse kalfsleren band over houten platten; op voor- en achterplat sterk vervaagde rolstempels.
HERKOMST Door Moltzer verworven uit de bibliotheek van Mr. J. Enschedé (1785-1866) te Haarlem.
Op het einde van de 13e eeuw ontstaat een verzameling wereldlijke verhalen in het Latijn, met moraliserende uitleg, de Gesta Romanorum genaamd. Deze verzameling gaat terug op diverse bronnen, o.a. op werken van klassieke auteurs; al snel circuleert de tekst in verscheidene versies, o.a. doordat verhalen uit de werken van christelijke auteurs worden toegevoegd. Van deze populaire compilatie zijn meer dan 200 handschriften overgeleverd en na de uitvinding van de boekdrukkunst worden de Gesta snel gedrukt: in 1472 komt bij de Utrechtse drukkerij van Ketelaer en De Leempt de editio princeps van de pers. In de 15e en i6e eeuw wordt het werk vertaald in het Frans, Engels, Duits, Pools, Russisch en Tschechisch. In het Nederlands verschijnen drie incunabel-edities: een druk te Gouda in 1471, de hier getoonde te Delft in 1483 en een editie in 1484 te Zwolle. De drukker van deze tweede editie, Jacobszoon van der Meer, werkt aanvankelijk samen met Mauricius Yemantszoon van Middelborch en brengt dan in 1477 o.a. het eerste in het Nederlands gedrukte boek (de Delftse Bijbel) op de markt. Vanaf 1480 tot 1487 moeten de Delftse drukken, die dan weliswaar geen drukker vermelden, op naam gesteld worden van Van der Meer alleen. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR HC 2728; CA 827; A-vS 25O; IDL 2OI3; Polain (B) 1656.
168 Gerbrant Adriaensz. Bredero, Boertigh, amoureus en aendaehtigh groot lied-boeck. Amsterdam, Cornelis Lodewijcksz. vander Plasse, 1622. 4°.
Moltzer 6 D 18
BAND Gladde perkamenten band over kartonnen platten.
HERKOMST Door Moltzer of een andere voormalige eigenaar gekocht bij boekhandel-antiquariaat R.W.P. de Vries te Amsterdam.
Gerbrant Adriaenszoon Bredero (1585-1618) was schilder én dichter; van zijn schilderwerken lijkt er geen bewaard te zijn gebleven. Een realistische, werkelijke weergave stond voor hem niet alleen in zijn schilderschap, maar ook in zijn dichtwerken voorop. In 1615 werden boertige en volkse liederen van zijn hand opgenomen in een verzamelbundel (Apollo), maar al snel verscheen in 1616 bij Basson te Leiden een afzonderlijke Bredero-bundel. Deze uitgave had groot succes en ook andere drukkers zagen een markt voor zijn liederen: in 1617 ver-
-ocr page 322-3'8
V
PRIVE-COLLECTIES
scheen dan ook een roofdruk te Amsterdam. Als antwoord hierop liet de auteur zelf in 1618 (?) een geheel verantwoorde bundel verschijnen, waaruit hij toevoegsels van anderen verwijderde, en die hij met werk van eigen hand aanvulde. Van deze drie Bredero-bundels is geen enkel exemplaar bewaard gebleven. Na de dood van de auteur verscheen in 1621 het Geestigh liedt-boecxken en vervolgens in 1622 het viermaal zo omvangrijke Groot lied-boeck, waarvan hier een exemplaar wordt getoond.
De prenten in deze uitgave zijn van de graveur Jan van de Velde. Een symbolische gravure opent elk van de drie afbeeldingen van het Lied-boeck: het ‘Boertig liedboek’ wordt voorafgegaan door een levendige voorstelling van een herbergin-terieur, het ‘Amoureus liedboek’ door een afbeelding van de jeugd, knielend voor het altaar van de liefdesgodin Venus en tenslotte het ‘Aendachtig liedboek’ door een voorstelling van een man die Venus zojuist de deur heeft gewezen en nu knielt voor de personificaties van de deugden geloof, hoop en (geestelijke) liefde.
[P.P.]
LITERATUUR G.A. Bredero, Boerligh, amoureus en aendachtigh groot lied-boeck. Ed. G. Stuiveling. Culemborg 1975; G.A. Bredero, Geestigh liedt-boecxken. Amsterdam 1621 [facsimilé-editie met een inleiding door G. Stuiveling. Haarlem 1980]; G.A. Bredero, Groot lied-boek. Ed. ï4.?l. Rijnbach. Rotterdam 1968; G.P.M. Knuvelder, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. 4 Dln. ’s-Hertogenbosch 1970-1976, Dl. 2, p. 206-12; J.H.W. Unger, G.Az. Brederoo. Eene bibliographie. Haarlem 1884, p. 14-18.
169 Constantijn Huygens, Momenta desultoria. Poe-matum libri xiv. Editio altera, molto priore auctior, procurante Ludovico Hugenio C.F., cum praefatio-ne Casparis Barlaei. ’s-Gravenhage, Adriaan Vlacq, 1655. 8°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;MoltzergC iqrariora
BAND i8e-eeuwse gladde perkamenten band over kartonnen platten.
HERKOMST Exemplaar door Huygens geschonken aan Aegidius Menagius.
Constantijn Huygens (1596-1687) neemt een vooraanstaande plaats in binnen de Nederlandse letterkunde van de 17e eeuw. Zijn eerste gedichten die hij reeds op II- en i2-jarige leeftijd schreef, zijn in het Latijn gesteld. Naderhand dichtte hij eveneens in het Nederlands en in een aantal andere talen. Nadat in 1625 in de Otia gedichten in het Latijn, het Frans, het Italiaans en het Nederlands waren verschenen, werden in 1644 in de Momenta desultoria Latijnse verzen uitgegeven die Huygens sinds de uitgave van de Otia (1625) had geschreven. De hier getoonde uitgave van de Momenta desultoria uit 1655 is, met uitzondering van het voorwerk en van de laatste ca. 100 bladzijden, afgedrukt van hetzelfde zetsel als de editie uit 1644. In de nieuwe uitgave zijn achterin de verzen toegevoegd die Huygens tussen 1644 en 1655 in het Latijn schreef. Het exemplaar uit de bibliotheek van Moltzer is door Huygens aan de letterkundige en erudiet Gilles Ménage (1632-1692) ten geschenke gegeven, waarbij hij voorin het boek een gedicht
-ocr page 323-V
PRIVE-COLLECTIES
13gt;9
‘Ad illustrem virum Aegidium Menagium, cum Momentis’ schreef, dat gedateerd is op 22 mei 1655. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[PP]
LITERATUUR Constantijn Huygens, Gedichten. Naar zijn handschrift uitgegeven door J.A. Worp, g Dln. Groningen 1892-99, Dl. i, p. xxii-xxin en Dl. -j, p. 15-16.
170* WondereAARLYKE en zeldzaame historie van Thyl UlENSPIEGEL en van ZYN SCHALKE, LISTIGE BOOTZEN EN BOEVERYEN, DIE HY IN ZYN LEEVEN BEDREEF. . . . Deze laetste druk gezuivert en met figuuren vermeerdert. Amsterdam, Erve H. Rynders, [ca. 1839]. 8°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Moltzer 6 C 2
BAND Papier over kartonnen platten.
Op het einde van de 15e eeuw werd in Duitsland het volksboek van Uilenspiegel geschreven. Deze vrijbuiter, die geen gelegenheid voorbij liet gaan om zijn medemensen ertussen te nemen en de laat-Middeleeuwse maatschappij te bespotten, is ook in Nederland tot op de dag van vandaag bekend gebleven. Het volksboek werd omstreeks 1519 in Antwerpen in het Nederlands vertaald. De hier getoonde editie bewijst dat het verhaal in de eerste helft van de 19e eeuw nog voldoende populariteit genoot om voor het grote publiek als goedkoop ‘volksboekje’ op de markt te worden gebracht. Naar alle waarschijnlijkheid is dit exemplaar uit de collectie Moltzer een unicum: andere exemplaren van deze druk zijn niet bekend. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR L. Debaene, De Nederlandse volksboeken. Antwerpen 1951, p. 178-90; Het volksboek van Ulenspieghel. Ingel. envanaantek. voorzien door L. Debaene en P Heyns. Amsterdam enz. 1948 (Klassieke galerij 42).
Collectie Prof. J. te Winkel
Jan te Winkel werd op 16 november 1847 geboren als zoon van de predikant van de Nederlands-Hervormde gemeente te Winkel (Noord-Holland). Nadat hij het gymnasium te Rotterdam had doorlopen, vatte hij in 1866 te Leiden de studie theologie aan. Hij voelde echter meer voor de kunst dan voor de theologie; met name het toneel oefende op hem grote aantrekkingskracht uit. Het lag derhalve voor de hand dat hij de studie van de theologie vaarwel zei en zich op de letteren toelegde. Toen deze studie niet vlotte, stelde zijn vader hem in de gelegenheid om in een nieuwe omgeving met de letteren door te gaan. In 1872 ging Te Winkel naar Groningen, waar H.E. Moltzer een van zijn hoogleraren werd. In zijn proefschrift Maerlants’s werken beschouwd als spiegel der dertiende eeuw, dat hij in 1877 voltooide, wees hij als eerste in Nederland op de waarde van literaire teksten als historische bron. In 1892 werd Jan te Winkel benoemd tot hoogleraar Nederlands en Oudgermaans te Amsterdam. Hoewel hij ook op taalkundig terrein menige publikatie op zijn naam heeft staan, ligt het belang van Te Winkels arbeid voornamelijk op het terrein van de letterkunde. De tweede druk van zijn Ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde, die tussen 1922 en 1927 in zeven delen verscheen, geldt nog steeds als een onmisbaar handboek, vol gedegen feiten en met
-ocr page 324-320!
PRIVE-COLLECTIES
XVóndefbaarlyke’cft zeMzaamC-
^ifïotie toan ®Spï
ÜLENSPIËGEL,
* - » - •
lt;$n iïiin 59n J ïiltièr 55oat5 ÿiî erv^amp;a’bccpcn/ We 09 in SF Xeetaen
ÜeöiceC
■ Zéér tydkortig en geneuglyk otn teleezcn*
* J^rtticth met fisuiiten/ en ?nn Xsfi • CeeL
■' iHï*'
Wjnli seau tixct e* net f tguureQ btemetncfr.
V
PRIVE-COLLECTIES
ruime aandacht voor de historische achtergronden van de letterkunde en voor de buitenlandse literatuur.
Na zijn overlijden werd in november 1928 zijn omvangrijke bibliotheek geveild bij antiquariaat Beijers te Utrecht. Op deze veiling kocht de Universiteitsbibliotheek 45 werken, die verspreid over de bestaande systematisch geplaatste collectie werden opgenomen. In hetzelfde jaar echter kocht de bibliotheek met steun van het Oud-Studentenfonds bovendien een collectie van ca. 1000 voornamelijk i8e-eeuwse oorspronkelijk Nederlandse en in het Nederlands vertaalde toneelstukken in twee fraaie kasten, uit het legaat van Te Winkel. In de veilingcatalogus komt deze verzameling niet voor. Van deze ‘Collectie Te Winkel’ verscheen in 1938 een catalogus. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P-P-]
LITERATUUR Catalogus der verzameling tooneelstukken uit de nalatenschap van Prof. dr. J. te Winkel [in de] Bibliotheek der Rijksuniversiteit te Utrecht. Utrecht 1938; D. Fuldauer, ‘Prof. dr. Jan te Winkel 1846 - 16 november - 1917’. Het Boek, 6(1917), p. 330-42 en 359-68; D. Fuldauer, ‘Aanvulling van de beschrijving der uitgegeven geschriften van Prof. dr. Jan te Winkel’. Het Boek, 16(1927), p. 83-84; A.G. van Hamel, ‘Levensbericht van Jan te Winkel 1847-1927’. Handelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde en levensberigten harer afgestorven medeleden, 1927-28, p. 146-67; A. Kluyver, ‘Levensbericht van Dr. J. te WUnVeV. Jaarboek der Koninklijke Akademie van wetenschappen. Levensberichten, 1927-28, p. 1-23.
171 M.G. Tengnagel, De Spaensche heidin. Bly-spel. Amsterdam, Jacob Lescailje, 1671. 8“’.
Te Winkel 927'’
BAND i8e-eeuwse gladde kalfsleren band met goudstempeling op de rug.
Mattheus Gansneb Tengnagel (1613-1652?) publiceerde in 1643 toneelstuk De Spaensche heidin als vervolg bij een proza-stuk, Het leven van Konstance. In De Spaensche heidin dramatiseerde hij het aan Cervantes ontleende verhaal van Pre-ciosa, dat door Cats was opgenomen in zijn Trou-ringh. Hetzelfde gegeven had ook Katharina Verwers Dusart reeds tot het schrijven van een blijspel (Spaensche heydin) geïnspireerd; dit spel werd overigens eerst in 1644 gedrukt. De anonieme editeur van de hier getoonde editie van Tengnagels versie heeft, zoals hij in het voorwoord uiteenzet, enige ‘correcties’ aangebracht. Daar de auteur de naam van God te vaak hanteerde, heeft de editeur de tekst op dit punt gewijzigd, om zo de jeugd te leren dat men de naam van de Allerheiligste niet in (een) spel behoort te gebruiken. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[PP]
LITERATUUR Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje. Met inleiding en aantekingen door H.J. Vieu-Kuik. Zwolle 1966 (Klassieken uit de Nederlandse letterkunde, 17), p. 7-24; Jan te Winkel, De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde, ac dr., 7 Dln. Haarlem 1922-27, Dl. 3, p. 522-24.
172* Jean Racine, Ifigenia in Aulis. Treurspel. Uit het Fransch [vertaald door Th. Arends]. Amsterdam, voor het kunstgenootschap Nil Volentibus Arduum, 1715.8°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Te Winkel 937'
band Halflinnen band.
-ocr page 326-INCUNABELEN
Het genootschap ‘Nil Volentibus Arduum (voor hen die willen is niets te steil)’ werd in 1669 door Lodewijk Meyer opgericht en stelde zich de beoefening van literatuur en wetenschap ten doel. Op toneelgebied, het belangrijkste en uiteindelijk het enige arbeidsterrein van het genootschap, stond het de neo-classicistische beginselen voor en bestreed het de opvattingen van de regenten van de Amsterdamse Schouwburg, die naar de mening van het genootschap te veel spektakelstukken gericht op het grote publiek lieten opvoeren. De hier getoonde vertaling van Racine’s Ifigène is van de hand van een lid van ‘Nil Volentibus’, de Amsterdamse makelaar Thomas Arends (1652-1701) en verscheen in 1683 reeds eerder in druk. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P P ]
LITERATUUR B.P.M. Dongelmans, NU volentibus arduum: documenten en bronnen. Utrecht, 1982, p. 9 en 334, nr. 64; Jan te Winkel, ‘Thomas Arends. Tooneeldichter en geschiedzan-ger’. Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde, 9(1890), p. 90-129, m.n. p. 101-103.
173 PiETER Pijpers, De karavaan van groot Kaïro. Zangspel met balletten. Amsterdam, J. Helders en A. Mars, 1788. 8°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Te Winkel 591 A
BAND Grijs papieren bibliotheek-omslag, waaronder het oorspronkelijke bandje van gemarmerd papier bewaard is gebleven.
Tijdens de tweede helft van de i8e eeuw veroverde het uit Frankrijk afkomstige zangspel, waarbij de gesproken dialoog door liedjes en balletten werd afgewisseld, het Nederlandse publiek. Dit zeer tegen de zin van de meeste ‘kunstkenners’. Pieter Pijpers vertaalde een van de zangspelen van Marmontel (Zémire et Azor) in 1783 in het Nederlands. De opvoering van dit werk van Pijpers had bij het publiek veel succes, maar deed een groot aantal critici tegen het fenomeen zangspel in de pen klimmen. In het ‘Bericht’ van het hier getoonde zangspel spreekt Pijpers de hoop uit dat deze vrije bewerking van La caravane du Caire net zo veel succes zal hebben als zijn vertaling van Zémire et Azor. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P-P-]
LITERATUUR Jan te Winkel, De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde. 2e dr., 7 DIn. Haarlem, 1922-27, Dl. 5, p. 466-68.
INCUNABELEN
De Utrechtse Universiteitsblibliotheek bezit ca. 900 incunabelen, d.w.z. boeken gedrukt met behulp van losse metalen letters vóór i januari 1501. In de eerste tijd na de uitvinding van de boekdrukkunst omstreeks 1450 sloot het gedrukte boek qua vormgeving in eerste instantie nauw aan bij de vormgeving van het handschrift. In de periode tot 1500 ontwikkelde het gedrukte boek, in het ene land meer dan in het andere, eigen vormgevingsprincipes. Het jaar 1501 markeert, als een min of meer willekeurig bepaald gemiddelde, het einde van deze ontwikkeling. Incunabelen zijn steeds als één geheel bestudeerd en ontsloten. Ook binnen de Utrechtse Universiteitsbibliotheek werd aan het vóór i januari 1501 gedrukte materiaal bijzondere aandacht geschonken, met name door de publikatie
-ocr page 327-INCUNABELEN
1323
IF IGENIA, IN J ' '' AULIS.
TREURSPEL.
Uit het Franfeh van de Heer RACINE.
De 7w^ie drui merkel\lt;k verbéterd.
172 Te Winkel 937', titelpagina
-ocr page 328-324 î nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;INCUNABELEN
in 1922 van een afzonderlijke incunabelcatalogus, waarin het toenmalige bezit werd beschreven: 766 verschillende incunabel-edities, waarvan een aantal in verschillende exemplaren. Ongeveer 300 van de in deze catalogus beschreven edities zijn afkomstig uit de Utrechtse kloosters en kapittels (zie p. 25-178). Vooral theologische en juridische werken waren in deze bibliotheken goed vertegenwoordigd. Niet enkel de geestelijke instellingen in en rond Utrecht hebben een belangrijk aandeel gehad in de vorming van de incunabel-collectie; ca. iio incunabelen (o.a. nr. 181) zijn afkomstig uit de zogeheten Maastrichtse collectie. Deze omvatte een grote verzameling handschriften en oude drukken uit de Limburgse kloosters, gelegen in het na 1795 gevormde Departement van de Neder-maas. Nadat de ca. 120 handschriften en meer dan 350 oude drukken in 1839 bij toeval in Maastricht aan het licht waren gekomen, werden de boeken verdeeld tussen de Koninklijke Bibliotheek te ’s-Gravenhage en de Universiteitsbibliotheken van Utrecht en Groningen. De Leidse bibliothecaris Geel weigerde de ‘prul-lenhoop’ die resteerde nadat de Koninklijke Bibliotheek als eerste haar keuze had gemaakt. Tenslotte bevat de incunabelcatalogus nog ca. 350 werken van diverse herkomst: (o.a. 174, 175 en 177): zij zijn ofwel als deel van een privé-collectie verworven of in de loop der eeuwen als incidenteel werk aangeschaft of ten geschenke ontvangen. Hoewel zich hieronder klassieke, humanistische en natuurwetenschappelijke uitgaven bevinden, ligt het accent van de in de catalogus beschreven collectie toch zeer beslist op theologisch en juridisch terrein.
Na de uitgave van de catalogus in 1922 is de collectie aanmerkelijk uitgebreid door incidentele aankopen en door de verwerving van de zogeheten collectie Thomaasse, die de bibliotheken van de opleidingsinstituten van de Franciscaanse orde in Nederland en van die van het Aartsbisdom Utrecht omvat. De ca. 130 incunabelen in deze collectie (o.a. 178-180) vormen een goede aanvulling op de werken afkomstig uit de Maastrichtse collectie en uit de Utrechtse kloosters en kapittels. Het is verheugend dat onlangs door de publikatie van de Incunabula in Dutch Libraries (idl) ook alle ‘Utrechtse’ incunabelen voor een nationale en internationale gebruikerskring zijn ontsloten. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR Bibliotheek der Rijksuniversiteit te Utrecht. Incunabelen. Beschreven door J. Alblas en uitgegeven doorJ.F. van Someren. Utrecht 1922; J. Alblas, ‘De Nederlandsche incunabelen der Universiteitsbibliotheek te Utrecht’. Het boek, 3(1914), p. 145-49; C.P. Burger, ‘Afscheid-Van Someren’. Het boek, 11(1922), p. 241-46; M.E. Kronenberg, ‘De incunabel-catalogus van de Utrechtsche Universiteitsbibliotheek’. Het boek, 11(1922), p. 372-77; E. de la Fontaine Verwey, ‘Jacob Geel en de Koninklijke Bibliotheek’. Bibliotheekleven, 47(1962), p. 414-26, m.n. 423-25; Incunabula in Dutch Libraries (idl). A census of fifteenth-century printed books in Dutch public collections. Edited by G. van Thienen a.o. 2 Din. Nieuwkoop 1983 (Bibliotheca bi-bliographica Neerlandica xvii).
174* Rainerius de Pisis, Pantheologia. 2 Din. [Neurenberg], Anton Koberger, 12 febr. 1477. 2°.
E fol 1, 2 rariora BAND Halfleren band over de oorspronkelijke houten platten.
-ocr page 329-V INCUNABELEN
1325
6tlt;atî (xt gratia «•cp.Tantt pquant cpnatu* fuCTiât about (xntnuuir iuâ côptlationê nod{9^amp;ilt; osante K p/iuUnbo fapcnttâaw IA ßpKtia btiTsa cû Idtcrenna ■ A a a btu tt? teet neffto loqut-adt btccrcr • O omnipotê* faptcoa • ç tpknte; patna ba frpuosc m cozte'lomi tn m*. nHigciUia ■ «nracc incloqucnna -.q: aba* locpt ntfaam tua ffcrcta tnühna-€t tante gra tel cô fummanK côplemt Cpn« fuum ^anœ eotx bno lt;RiCb:iftecwlt;H bciio:Mgb:ugt;n(ccuIa(c tosum Anjcn- fccaufa cH?CltoaaHcUtrôielt;1Ca-pmri Lfcfelutô Citva Hclow ncnt qua tuoî pçr osbmtni funr »ogt; ttanba*r Lai^ «f Wcitma • nuRna Tufif p»x .uafcsma tebita vf •.• • 1 P:imo orca si' ■ cxMrfiterstnbacItcattlà effedma* Tlam cauQ abfoliMvntc a culpa ; bupkx ■ feilte: pimdpali« K cfFc^ma ninrûmcntalt« K rttia-^Pimucmcauß abfclutms a culpa eft amp;Rlt;s-qui pnncipahr’cffecthiecf^pjiaautvntare emu remxtir p:ccara-vCi-xln)-cgo (ttt|^qui telcohnquirAR« fuaajparmc ^pcto^Cuosu^ nonrccosbah?:-! KatôaûfqrcWfteuipzjnti palittr rîmjmt peta- f( ftirfoP te? abloluat c(t ^rupkx gt;fcs^pRrróütenant engenbâ- poren; oam witenbâ ■nonctatn nitmianba-pnriani exp menbâ • C]p:imi rô eft 4pttr colttenrij engen; bâ- %iclt;mte?ncômamcaxritncctebubpmnn ptaRin baptifànbiniRn?.! folû aqua tapcifTnn txteri?lanJbioo:p?;ne Ijx« poneixf ni tomme amp;tc pan tarât noluit bare ixlt;tTnnt ptatrm abfcl tunbiahqucefficTnxaculpa- nej^pc« tubotmiK pmeref j mfoîoteo-Owrc xv^- MalcbiCt? Lé qni râ^blt; in bominc et pomt carne brachû luû-a bno reabtf co: ci?tó-bnbtrt? virquicôfi* btttbno.l :bcb'ar.irâcft,4pf ftifinirâtetoiTih potennâ ontenbam-riani perm m teû eôimOiim te qgt; üc malû ndàmfû ex tnto- K iteo vr rcimtî faf requin? poKnnanifitrira-leacx tono qnob oA*enbi?-ah^a4telta?'Kex konoqt^oftxr tiir iiPmreetn pcccaftï cQ mfinitù ex bono qtJ egt;tfenbtf qîJ dt te? • Tlam rantoeuîpa «It gtrio: qnic J te in quê pcccaf cl t maio: • i beu» cl t h?; mraß« n«H me -g rcqu mf p?têtta te h?nita? mfi mtaab rcmttRnbtt- lt;nbsp;amp;ïbo peccatii eft malum mfimtû ex tenoatf bilta? •Crearâi etn recreate oJirt^tet te iteofii nit ciwtenihlîilbiftan tia fnhmta-^'f qiü .j’buctio eneaturc cxmbilo eft potccie mhitiRific récréât» pcto:ilt; te mlxlo oilpt abeégratte eft pote'rw infitn«-vt Aug? ti ot-potena aût m^tinfa eôuemtfoliteo te no ali? cuicrcature-gtec- f frereo peccatû c|t mfirritû aofrr? . nam p pcfm tonû m fimtû auftr? fepteu«- cm? pnoprâc fiitr bo'ier tti; fi iteo rcquinc pféria niftmta f s tel ab re nnfKnbw pcfm• tOee-b-t-n) fen ftfivbi xx ar» fi.q nicoj q. lt;nbsp;Tcraa latiopmicipaVqrcfol? te? pncipalf effethue te ^a aiieontaR retmftit pera dt nbsp;nbsp;nbsp;tel ncnciâ mtmiâbâ- llam ex eo q» |
fae’te* bilj^fitevr cotbii ib é wlûrati« in q psins cipaltf pcfm côlîftir te a q otigmabr* pcfm .pec bit «^aticôtingit q» i^ errat ni abfol«êtegt;- J te? toc nouirpfttrtc- eoq»mc©nulb igrwrâoa pôt cë. Çx qno falem rarânem ferme • ^Ue fel«* nirare omnia vultura qui egt;mma nomt te vitet-fbe? iwuiroia vnlnerate vitet • tencnaliqni* ton» wl angeln». Vnte p:i • Keg-xv, • Hcc iu xra mtiiitü bcmim*egcgt;(ubii.v.Lsenî ntetqiie fe:ia patît q vt ni plunba fellût -bn» aût nituef coj.Cr abKbte-nij.Oi.a niiba teaptafütoaiV «ni» lt;nbsp;Jqiufta rate elt jprer tel p'itum cxpiinic bam-Ham pûna fiinn ivni omne malû exclnbit €x quo ralcm «nenc fotino -^lle fel? pór ciini re qui (0I? vUq elt pn» -ralt«cftfel?teiii noii aûr té «1 angel?.ergotec • | fccetiba caul.i m ftnimeutali» abfolncôm»aculpa eltûccrto!-qw nôert'ectnic s'ruRclauiûni pciiiRntia nel ni cofenïoue abfolint aculpa-( mltnimcntalittr te btfpolittue • Vil lâccrteH vutuR clJwû m confef fioiK 1»« dftcit grâm te côfeqiH no abfeluit a culpa-.f vtutt clauiû in cofeflioiu te abfoliirâiiJ bi^m? coiiltRne ab Lxh: qgt; ci grâ iiihinba?te a ciilpa abtelua? fi c'bicc nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fcquti ca- clan?.nparcb«40ec Ixa-rba-te .iqiio ini.fcnp to fen'bil .xvtif • Jifi-nj.q.pincos -qucf.ni fine t iclt.iûtfcicnbûqgt;ûceitei»ni 3l)lc[urâcopaf rau^ ml trumêtû iwn mo:(iiü fioit fecunS' • S « ouni ficur fem? • Abreclâ nero oparâne? i«lt; tru mcti rcquinin? ma. psmiû ê recta mltrumên bi IpofinO'fcb’mel t maKnc teht.i ^'oscô. rcrcnim cit moco.'ie vm# relopafio-Vt nerbigra.nain feeun» tiifi fît ai'ura nô fantet • wl fi nÔ baUat nuttn.î ,^|\gt;:cônarani flt;ç: ligneam veUmioielto qgt; ficacura non fmte'r. tel fi nonmoucafabali quo bato q» fit acuta èi piepatâ marenâ Ixat nô Icmtec iimilif ni aHolurâefiicerîonumabûc côcurrcn- peimûeltrçct? \'fu» wlrcftacxRiK fio file pfatii'ûlfmeüpxpariolùfcipcuti« • ttr ctû cit 5'nt? l'opario tel nioeo:« • qrû fi rni vnu te'ficit atlcliuoi» fiultr.i? effect?'lOcc |2K:tni* tetban-n nu fen-fen di n)'Circa.ij..pHeuina' |
174 E fol I, fol. 33r
-ocr page 330-3261
V INCUNABELEN
HERKOMST Tusscn 16o8 en 1670 in de collectie opgenomen.
Rainerius de Pisis, genoemd naar de Italiaanse stad Pisa, waar hij omstreeks 1348 overleed, is bekend gebleven als de samensteller van het oudste theologische woordenboek (zie nr. iio). Van dit zeer omvangrijke werk verschenen in korte tijd twee edities bij de grote Neurenberger incunabeldrukker Anton Koberger: de eerste in 1474 en de tweede, waartoe het hier getoonde exemplaar behoort, in 1477-
Op blad 35 recto is de tekst verlucht met een miniatuur, die waarschijnlijk in Duitsland omstreeks 1480 werde verwaardigd. Op een blauwe ondergrond staat in een rijk versierde hoofdletter A de lijdende Christus afgebeeld. Kleinere initialen, voorzien van rood, blauw en groen penwerk markeren het begin van ieder lemma. Rode en blauwe hoofdletters en paragraaftekens verduidelijken de verdere indeling van de tekst. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR HC * I3OI8; A-vS 643; BMC II 413; Goff R-8; IBH 2897; IBP 4662; IDL 3866; ICI 8271; Polain (B) 3314; Hintzen, p. 13.
175* Historie van de seven wise mannen van Romen. Delft, [Jacob Jacobszoon van der Meer], 13 jan. 1483. 4°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;S qu 377’ rariora
BAND Halfleren band over kartonnen platten.
herkomst Tussen 1608 en 1670 in de collectie opgenomen.
Het verhaal van de zeven wijze mannen uit Rome genoot al vroeg een grote populariteit. Het werd vele malen gedrukt, zowel in het Latijn als in verscheidene volkstalen, waaronder het Nederlands. Het verhaal is uit het Oosten afkomstig. Door zijn wijde en gecompliceerde verspreiding is het in soms zeer uiteenlopende redacties overgeleverd. Er zijn o.a. elementen in terug te vinden van de geschiedenis van Josef en Potifar, van looi Nacht en van Sindbad de Zeeman. Ook in de structuur van het verhaal, het is een raamvertelling, zijn Oosterse invloeden nog aanwijsbaar: de intrige leidt tot een duel in exempelen tussen de boze keizerin, stiefmoeder van ’s keizers zoon die de jonge held is van het verhaal, en zijn zeven wijze leermeesters.
De eerste nederlandstalige uitgave verscheen in 1479 Gerard Leeu in Gouda. Het jaar daarop bracht hij een geïllustreerde Latijnse versie op de markt. De Delftse uitgave uit 1483, waarvan dit het enige bekende exemplaar is, is een nadruk van Leeu’s Nederlandse vertaling, geïllustreerd met kopieën van de houtsneden uit diens Latijnse uitgave. Op de hier getoonde houtsnede zijn de keizer, zijn zoon, de keizerin en de zeven wijzen afgebeeld. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR HC 8738; CA 953; A-vS 312; IDL 2333; W.M. Conway, Woodcutters of the Netherlands, Cambridge 1884, p. 112-13; De vijfhonderdste verjaring van de boekdrukkunst in de Nederlanden. Catalogus. Brussel 1973’ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'’9-
176* Bernhard von Breidenbach, Die heylighe bevar-den tot dat heylighe grafft in Jherusalem ende
-ocr page 331-V
INCUNABELEN
(327
F
i-
«
i. t
»
I L t
K
F i
328]
V
INCUNABELEN
van daen totten berch Synai tot die heilighe maghet ende martelarisse Sunte Katherin. Mainz, Eerhaert Rewich van Utrecht, 24 mei 1488. 2°.
Rariora qu 64
BAND Oorspronkelijke Nederlandse blindgestempelde band over houten platten.
HERKOMST Getuige eigendomsinscriptie in 1543 in het bezit van Cornelis van Alkmaar; later in het bezit van Six van Hillegom en van Clifford Raggey; in 1975 gekocht bij antiquariaat Hertzberger te Baarn.
Bernhard von Breydenbach (ca. 1440-1497), kanunnik van het Domkapittel te Mainz, ondernam in 1483 tesamen met graaf Johann von Solms-Lich en ridder Philip von Bicken een bedevaart naar Jeruzalem en vandaar naar de berg Sinaï. Naast een tolk en een kok bevond zich in het gezelschap de schilder Eerhaert Rewich van Utrecht. Deze moest zowel mogelijk reisimpressies vastleggen, zodat deze tekeningen als uitgangspunt zouden kunnen dienen voor de illustraties bij het gedrukte reisverslag, dat Breidenbach voornemens was uit te geven. Op ii februari i486 verscheen de editio princeps van dit verslag: Peregrinationes in Terram Sanctam. Het werk is uitgegroeid tot een handboek voor de Palestina-reiziger. Deze editio princeps is verlucht met 17 houtsneden in de tekst en acht (grote) uit-vouwplaten met stadsgezichten en met gezichten op eilanden. De tekst is gedrukt met lettermateriaal uit de drukkerij van Peter Schöffer, alhoewel in het colofon Eerhaert Rewich als drukker wordt genoemd. Andere door deze kunstenaar gedrukte boeken zijn echter niet bekend. Waarschijnlijk hield bij het drukken van Breidenbachs werk Rewich toezicht op het produktieproces in verband met het goed afdrukken en juist tussenvoegen van de illustraties. In i486 werden de houtblokken gebruikt voor een, eveneens met lettermateriaal van Schöffer gedrukte, uitgave in het Duits. Op dezelfde wijze verscheen in 1488 een editie in het Nederlands, die vanuit de Latijnse versie (door Rewich?) werd vertaald. In het hier getoonde exemplaar van de Nederlandse vertaling zijn de stads- en eilandgezichten, voorzover deze beschadigd waren, in het verleden aangevuld met fragmenten uit de in 1490 te Speier bij Peter Drach verschenen Latijnse editie van de tekst. Omdat Drach voor zijn editie gebruik maakte van de originele houtblokken is het uiterlijk van het exemplaar door deze ‘suppletie’ slechts in geringe mate aangetast. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR HCR 3963; GW 5081; BMC I 44; Goff B-1191; iDL 1026; Peil 2981; Polain (B) 897; Bernhard von Breydenbach, Die Reise ins Heilige Land. Ein Reisebericht aus dem Jahre 1485 [. . .] Übertragung und Nachwort von E. Geck. Wiesbaden 1977; Reimar Walter Fuchs, ‘Die Mainzer Frühdrucke mit Buchholzschnitten 1480-1500’. Archiv für Geschichte des Buchwesens, 2(1968), p. I -12g, m.n. p. 31-71; H.W. Davies, Bernhard von Breydenbach andhisJourney to the Holy Land 1483-4. Londen 1911; C.G.N. de Vooys, ‘Heeft de Utrechtse kunstenaar Erhard Reeuwich 00k letterkundige verdiensten?’. Opstellen bij zijn afscheid van de Bibliotheek der Rijksuniversiteit te Utrecht op 31 mei 1940 aangeboden aan G.A. Evers. Utrecht 1940, p. 284-88.
-ocr page 333-V
INCUNABELEN
1329
176 Rariora qu 164, fol.i58r
33° i
V
INCUNABELEN
177 Lucretius, De rerum natura. Verona, Paulus Fri-denperger, 28 sept. i486. 2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;X fol 82 rariora
BAND Perkamenten band over kartonnen platten, versierd met blindgestempelde filetlijnen en wapens in goudstempeling. Aan het verloop van de filetlij-nen is te zien dat deze band oorspronkelijk om een groter boek heeft gezeten. Bij het herbinden, waarschijnlijk in de i8e eeuw, is het boekblok ondersteboven in de band bevestigd, zodat nu de wapens op de platten op hun kop staan.
HERKOMST Tussen 1670 en 1718 in de collectie opgenomen.
De Romeinse dichter Lucretius (ca. 99-55 v.Chr.) behoort met zijn tijdgenoot Catullus en de iets latere Vergilius en Horatius tot de belangrijke vertegenwoordigers van de Latijnse poëzie. Hij liet een groot leerdicht in 7400 hexameters na: De rerum natura, waarin hij de levenshouding voorstond van de Griekse filosoof Epicurus, die voor zijn fysische theorieën terugging op de atoomleer van Democritus. De rationele verklaring die de atoomleer bood voor de processen van ontstaan, leven en vergaan van alles wat zich in de natuur afspeelt, moest de mensen bevrijden van hun angstcomplexen. Door zijn rationalistische levensvisie heeft Lucretius grote invloed uitgeoefend op humanistische denkers en schrijvers, waaronder Julius Pomponius Laetus, die in 1468, tijdens zijn gevangenschap te Rome, een afschrift maakte van Lucretius’ De rerum natura. Dit handschrift, dat door Pio voor zijn in 1511 verschenen commentaar werd gebruikt, is vermoedelijk reeds in de i6e eeuw verloren gegaan.
Blijkens een aantekening onder aan fol.95 recto van het hier getoonde exemplaar is het gecorrigeerd aan de hand van Pomponius’ manuscript. Deze mededeling heeft betrekking op de wijzigingen die in Italiaans renaissanceschrift door twee verschillende handen in en naast de gedrukte tekst zijn aangebracht. Bovendien gaan aan de gedrukte tekst drie bladzijden met aantekeningen over Latijnse schrijvers vooraf, die eveneens aan het handschrift van Pomponius zijn ontleend. Met een hand van iets latere tijd zijn hier en daar nog aanvullingen (vaak in het Grieks) bij geschreven. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[ L. K. -B. ]
LITERATUUR HCR IO282; A-vS 497; BMC VII 953; Goff L-333; IDL 3008; IGI 5866; G.A. Evers, ‘De Lucretius-druk van i486 in de Utrechtse Universiteitsbibliotheek’, Het boek 5(1916), p. 81-84.
178 Epistelen en Evangelien. Gouda, Gerard Leeu, 24 mei 1477. 2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Thomaasse, rariora kast ii, 41
BAND Oorspronkelijke kalfsleren band over houten platten. Voor- en achterplat zijn in ruitvormige vlakken verdeeld door driedubbele filetlijnen. Op de snijpunten is een stempel met een bloem in een cirkel afgedrukt.
HERKOMST Minderbroederklooster te Weert.
-ocr page 335-V
INCUNABELEN
l33gt;
De editio princeps van de Epistelen en Evangeliën is het eerste boek dat in Gouda gedrukt werd. De tekst is een bewerking van het Nieuwe Testament, geordend naar het kerkelijk jaar, en bestemd om op zondagen en kerkelijke feestdagen gelezen te worden, zowel door leken als door kloosterlingen. Het zal daarom zeker niet moeilijk geweest zijn een afzetgebied te vinden voor dit boek, dat, gezien het taalgebruik, in het bijzonder voor gebruik in het noordwesten van de Nederlanden bestemd was. Hoewel in het boek plaats noch drukker vermeld worden, neemt men aan dat de toen in Gouda woonachtige Gerard Leeu het, al dan niet in samenwerking met anderen, gedrukt heeft.
De druktechnische onvolkomenheden, zoals het gebrekkige lettertype en de ongelijke regeleinden, tonen aan dat hier de boekdrukkunst inderdaad nog in de kinderschoenen stond.
Het tentoongestelde boek is het enige van de negen overgebleven exemplaren van deze editie dat het oorspronkelijke blad 24 nog heeft. In alle overige exemplaren is het uitgesneden en ter drukkerij door een nieuw blad vervangen, een in die tijd gebruikelijke manier om een storende fout weg te nemen. Uit een vergelijking van dit exemplaar met de acht andere blijkt echter dat er geen varianten in de redactie van de tekst zijn, zodat in dit geval de reden geen zetfout geweest is. Waarschijnlijk is het blad vervangen omdat in een aanzienlijk aantal exemplaren van de oplage (minstens acht) het 24ste blad beschadigd was toen de vellen nog ongevouwen en ongebonden in het magazijn van de drukker werden bewaard. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR HC 6647 = 6648; CA 686; BMC IX 30; IDL 1701 ; Peil 4595; De vijfhonderdste verjaring van de boekdrukkunst in de Nederlanden. Catalogus. Brussel 1973, nr. 125.
179 Die historie van hertoghe Godevaert van Bo-LOEN. Gouda, drukker van Godevaert van Boloen (Collaciebroeders?), 1486-89. 2°.
Thomaasse, rariora kast 1,31^ BAND Oorspronkelijke kalfsleren band over houten platten. Voor- en achterplat door driedubbele filetlij-nen in ruitvormige vlakken verdeeld.
HERKOMST Minderbroederklooster te Wijchen; eerder bevond het boek zich in het Minderbroederklooster te Woerden.
De figuur van de iie-eeuwse kruisvaarder Godfried van Bouillon sprak in de Middeleeuwen zozeer tot ieders verbeelding dat hij gerekend werd tot de Negen Besten. Hieronder verstond men negen uitzonderlijke heldenfiguren, waarmee personen uit de eigen tijd vaak werden vergeleken of geïdentificeerd, te weten drie uit het Oude Testament: Josua, David en Judas Maccabeus; drie uit de klassieke oudheid: Hector, Alexander de Grote en Caesar; drie uit de geschiedenis van de christenheid: Karei de Grote, koning Arthur en Godfried van Bouillon. De lotgevallen van deze laatste zijn in dit boek verwerkt tot een avontuurlijke kruisvaardersroman. De anonieme auteur putte zijn stof voornamelijk uit de Historia Hierosolymitana van Robertus Monachus en het gelijknamige werk van
-ocr page 336-3321
V
INCUNABELEN
Fulcherius Carnotensis, die hij vertaalde en omwerkte tot de Historie van Godevaert van Boloen. Van dit werk is slechts één editie bekend, de hier getoonde, waarin ter illustratie 22 houtblokken op 41 plaatsen zijn afgedrukt. De kapitalen G en D, die ter weerszijden staan van de houtsnede die het werk besluit en waarin de wapens van de stad Gouda en van aartshertog Maximiliaan van Oostenrijk zijn verwerkt, zouden de initialen van de opdrachtgever kunnen zijn. Men kan ze echter ook interpreteren als de beginletters van ‘Gode Dank’, vertaling van het aan het einde van een boek vaak voorkomende ‘Deo Gratias’.
De voor die tijd opvallend natuurgetrouw weergegeven olifant heeft een symbolische betekenis als verdediger van de Kerk. Ook kan zijn verschijning hier in verband worden gebracht met het gedenkwaardige feit dat in 1484 in Holland voor het eerst een levende olifant aan den volke getoond was, hetgeen volgens de overlevering met de nodige beroering gepaard was gegaan. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR HC 3685; CA 968; BMC IX 38; Goff G-317; IDI. 2023; De vijfhonderdste vejaring van de boekdrukkunst in de Nederlanden. Catalogus. Brussel 1973, nr. 205.
180 Kalendarium Carmelitanum. Gent, Arend de Keysere, ca. 1488. 8°. Thomaasse, rariora kast 2, 87 BAND Niet gebonden.
HERKOMST Minderbroederklooster te Weert.
Een kalendarium (kalender) bestaat uit een lijst van heiligenfeesten, gerangschikt naar de dagen en maanden van het jaar. Verder zijn de aan een vaste datum gebonden feesten van het leven van Christus er in opgenomen, zoals Kerstmis en Driekoningen. De dagen van de week worden aangegeven door de letters A tot G, waarvan één in een bepaald jaar de zondag aangeeft, en daarom Zondagsletter heet. Kalendaria gingen vaak vooraf aan evangeliën, psalters en getijdenboeken. Aangezien elk bisdom en ieder klooster of kerk zijn eigen speciale heiligen vereerde, kan de kalender een aanwijzing geven omtrent de streek of plaats van ontstaan of bestemming.
Het hier getoonde Karmelieten Kalendarium is helaas niet volledig. Door het feit dat er geen tweede exemplaar van bekend is neemt het echter toch een belangrijke plaats in de collectie in. Het uit twee katernen bestaande fragment was oorspronkelijk bijgebonden in een verzamelbandje dat verder drie drukken van de Gentse drukker Arend de Keysere bevatte. Mede op grond van het gebruikte lettertype wordt dit fragment eveneens aan hem toegeschreven. [L.K.-B.] LITERATUUR IDL 2847; KC I 1064b; NK 0714; J. Machiels, Meester Arend de Keysere, 1480-1490. Gent 1973, nr. 31.
181 Biblia. Met de Postilla van Nicolaus de Lyra en de additiones van Guillelmus Brito en Paulus de S. Maria en de replicationes van Matthias Doering en Nicolaus DE Lyra, Contra perfidiam Judaeorum. Neurenberg, Anton Koberger, Dl. 1-3. z.j.. Dl. 4, 12 april 1493. 2°- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;109 C 10-13 rariora
BAND Oorspronkelijke kalfsleren band over houten
-ocr page 337-V
UTRECHTSE DRUKKEN
I333
platten. Voor- en achterplat door driedubbele filetlij-nen in vlakken verdeeld, waarbinnen een tiental losse stempels meermalen is afgedrukt.
HERKOMST Maastrichtse collectie.
Het hier getoonde werk is een van de belangrijke becommentarieerde bijbeluitgaven uit de tweede helft van de 15e eeuw. De eerste druk verscheen in 1481 in Venetië. Anton Koberger gaf hem voor het eerst uit in 1485, waarna edities in 1487, 1493 nbsp;nbsp;'497 volgden. Kennelijk bestond er voor het omvangrijke 4-delige
werk, waarvan ook elders drukken op de markt kwamen, in ruime mate belangstelling. Zoals gebruikelijk wordt de eigenlijke bijbeltekst omgeven door het commentaar. Dit laatste is een compilatie van de woordverklaringen van de 13e-eeuwse Bretonse Franciscaan Guillelmus Brito, de Postilla van Nicolaus de Lyra (zie nr. 47), de ruim iioo ‘additiones’ (ophelderingen en verbeteringen) die Paulus de S. Maria, bisschop van Burgos (1353-1435) aan de Postilla toevoegde en de in 400 ‘replicationes’ vervatte Defensium Postillae Nicolai de Lyra contra Paulum Bur-gensium van Matthias Doering.
In het eerste en derde deel is een aantal houtsneden ter verduidelijking van de tekst opgenomen. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR HC* 3170; GW 4293; A-vS I44; BMC 11 436; Goff B-618; IBH 67O; IBP IO47; IDL 858; ICI 1690; Pell 2349; Polain (B) 679.
UTRECHTSE DRUKKEN
De collectie oude drukken van de Universiteitsbibliotheek is verhoudingsgewijs wel voorzien van in Utrecht gedrukte werken: meer dan 6000 Utrechtse drukken uit de I5e-i8e eeuw komen hierin voor. Een belangrijk deel hiervan wordt gevormd door de officiële publikaties van de universiteit, die vanaf de oprichting van deze instelling tot in het begin van de 19e eeuw bijna zonder onderbreking bij een door de vroedschap en later door curatoren aangestelde akademiedrukker van de pers kwamen. Hierbij dient echter aangetekend dat dissertaties en zeker oraties niet van meet af aan in de collectie werden opgenomen, omdat de bibliotheek primair beschouwd werd als de verzamelplaats voor dure (standaard)wer-ken die te prijzig waren om door hoogleraren en studenten voor hun privé-col-lecties te worden aangeschaft. Voor oraties en dissertaties gold dit uiteraard niet. Toch is men op den duur ook dit materiaal volledig gaan verzamelen; de dissertaties bijvoorbeeld zijn reeds vanaf 1685 tamelijk volledig aanwezig. Naast dit universitaire (Utrechtse) drukwerk verwierf de bibliotheek in de loop der eeuwen eveneens een niet onaanzienlijk aantal in de stad gedrukte boeken als gevolg van een op 9 januari 1688 uitgevaardigde ordonnantie waarin de Utrechtse boekdrukkers verplicht werden van elk door hen gedrukt boek een exemplaar aan de Stadsbibliotheek af te staan. Wellicht was een dergelijke bepaling zelfs reeds vóór 1688 van kracht. Aan deze depotplicht werd door de drukkers lang niet altijd de hand gehouden en in 1753 werd de bepaling dan ook opnieuw afgekondigd. Toen werd tevens een boete van 25 gulden per overtreding vastgesteld. Vroedschap en
-ocr page 338-334
V UTRECHTSE DRUKKEN
bibliothecarissen achtten het helaas niet hun taak de op deze wijze verkregen Utrechtse boekproduktie in haar geheel voor het nageslacht te bewaren. Boeken die niet in de collectie leken te passen werden verkocht en de opbrengsten uit deze verkopen werden aangewend om andere ’nuttiger’ werken voor de bibliotheek te verwerven. Desondanks biedt de collectie Oude Drukken van de Universiteitsbibliotheek ook nu nog een representatief overzicht van de in de stad Utrecht in de loop der eeuwen gedrukte werken, temeer daar ook 15e- en i6e-eeuwse Utrechtse drukken door aankoop en schenkingen ruim zijn vertegenwoordigd. De hier getoonde bescheiden selectie Utrechtse drukken bestrijkt vier eeuwen. Een aantal boekhistorici heeft in het verleden het begin van de Nederlandse boekdrukkunst, in de jaren na 1464, in Utrecht gelocaliseerd, maar deugdelijke argumenten om deze zogeheten prototypografie (o.a. nr. 182) aan een Utrechtse drukkerij toe te schrijven, ontbreken. De stad heeft echter hoe dan ook een vooraanstaande plaats in de eerste jaren van het Nederlandse drukkersbedrijf ingenomen, hetgeen ondermeer blijkt uit het feit dat in 1473 Utrechtse bedrijf van Gerardus Ketelaer en Nicolaus de Leempt voor het eerst in de Noordelijke Nederlanden een gedateerd boek van de pers kwam (nr. 184). In het begin van de jaren tachtig van de 15e eeuw komt aan de Utrechtse drukkersactiviteit een eind en eerst na meer dan 30 jaar vestigt zich in 1514 een nieuwe drukker in de stad. Jan Berntszoon (nr. 90 en 185). Naast hem was in de i6e eeuw de belangrijkste Utrechtse drukker Hermannus (i) van Borculo, die in zijn 40-jarige loopbaan ca. 40 werken uitgaf (o.a. nr. 186). In de volgende eeuwen treedt er in het Nederlandse drukkersbedrijf, ook in het Utrechtse, een forse schaalvergroting op, waardoor de hier getoonde selectie van één 17e- en twee i8e-eeuwse Utrechtse drukken uit vele duizenden (nr. 187-89) uitsluitend als illustratief en niet als representatief opgevat kan worden. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR M.F.A.G. Campbell, Annales de la typographie néerlandaise au até' siècle. ’s-Gra-venhage 1874. Suppl. 1-4: 1874-1890; M.E. Kronenberg, Campbell’s Annales de la typographie néerlandaise au xve siècle. Contributions to a new edition. ’s-Gravenhage 1965; G.A. Evers, ‘Utrechtsche gedrukte boeken’. De Tampon, 18(1936), p. 1-22; G.A. Evers, Gegevens betreffende Utrechlsche staten-, stads- en akademiedrukkers. Overgedrukt uit ‘Het Grafisch Museum’Jrg. i-iv. Utrecht 1930-35; J. A. Gruys en C. de Wolf, Typographi et bibliopolae Neerlandici usque and annum 1700. Thesarus. Nieuwkoop 1980 (Bibl. Bibliografica Need., 13); Wytze en Lotte Hel-linga, The Fiftheenth Century Printing Types of the Low Countries. 2 Din. Amsterdam 1966; A.M. Ledeboer, De boekdrukkers, boekverkopers en uitgevers in Noord-Nederland. Deventer 1872; W. Nijhoff en M.E. Kronenberg, Nederlandsche bibliographie van 1500 tot 1540. 3 Dln. ’s-Gravenhage 1923-71.
182 Aelius Donatus, Des viii parties d’oraison. [Noordelijke Nederlanden, prototypografie, z.j.]. 4°.
B qu 66 rariora BAND Moderne perkamenten band.
HERKOMST In 1886 door S. Muller Fz. aangetroffen in een register van rentebrieven van het Utrechtse St. Caecilia-klooster en in hetzelfde jaar door het
-ocr page 339-V
UTRECHTSE DRUKKEN
I335
Gemeente-archief Utrecht aan de Universiteitsbibliotheek afgestaan.
Deze druk behoort tot de Nederlandse prototypografie, een aantal edities waarvan algemeen wordt aangenomen dat zij de vroegste uitgaven zijn die in de Nederlanden met losse letters zijn gedrukt. Al deze drukken vermelden noch een datum, noch een plaats van uitgave. In het verleden is - echter op oneigenlijke gronden - Utrecht, naast Haarlem, als drukplaats voor deze edities door zeer vooraanstaande bibliografen verdedigd; ook bij de huidige stand van de in-cunabulistiek blijft het onmogelijk om de prototypografie te localiseren. Temidden van de hier beschreven Utrechtse drukken moet deze Donaat-editie als bibliografisch curiosum worden beschouwd. De als prototypografie aangeduide werken zijn alle in verwante lettertypen gedrukt en moeten bij benadering tussen 1466 en 1472 worden gedateerd.
Het hier getoonde fragment (vier van de oorspronkelijk acht bladen) behoort tot een Franse vertaling van de Ars minor van Aelius Donatus, een grammatica die vanaf de tijd van ontstaan (4e eeuw) tot in de late Middeleeuwen toe als hét schoolboek om Latijn te leren heeft gegolden. Onder de edities van de protypo-grafie zijn die van de Donaten waarschijnlijk wel het talrijkst. Bovendien verschenen edities van deze grammatica als blokboek, waarbij, zoals de benaming aangeeft, de tekst in houtblokken was gesneden en niet met losse loden letters was gezet. Van de hier getoonde Donaat-editie zijn geen andere exemplaren bekend. In het oog springen de vele met de pen aangebrachte correcties, die deels tussen de regels van de gedrukte tekst zijn geschreven en deels binnen de regel, nadat de oorspronkelijk gedrukte tekst was weggekrast. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR Cop 2101 ; CA (iii) 615a; Aelius Donatus, L’ars minor de Donat. Trad, française. Reproduite en facsimile d’après l’incunable unique de la Bibliothèque de l’Université d’Utrecht par Léon Dorez. Parijs 1890; Bonaventura Kruitwagen, ‘Bestaat er verband tussen de pseudo-Coste-riana drukkerij en het Utrechts universiteits-plan van 1470?’. Het boek, 30(1949-50), p. 257-70; Wytze en Lotte Hellinga, The Fifteenth-Century Printing Types of the Lovu-Countries. 2 Dln. Amsterdam 1966, Dl. i, p. 4-8 en Dl. 2, PI. i en p. 458; De vijfhonderdste verjaring van de boekdrukkunst in de Nederlanden. Catalogus. Brussel 1973, p. 67-71 en nr. 40.
183a* Latijns THEOLOGISCH VERZAMELSCHRIFT HS.297 (Noord-Nederland, midden 15e eeuw).
Papier. 8, 148 fol. 212x147 (140-60x82-90) mm. Schrift; hybrida (verschillende handen).
i5e-eeuwse kalfsleren band met ruitpatroon van driedubbele filetlijnen en stempeltjes gebruikt in het Kartuizerklooster.
HERKOMST Uit de bibliotheek van het Kartuizerklooster.
De eerste tekst die in dit handschrift voorkomt is het traktaat De divinis moribus van Thomas van Aquino (fol. I - i5r). In dezelfde hand volgt het traktaat De bea-titudine van dezelfde auteur (fol. i6-5ir).
-ocr page 340-3361
UTRECHTSE DRUKKEN
th HwfHC vk aifjt0 iê i^hiMîC. nuaii^i ^lt;1 efhtt finit-et-pr w pfrrtia nieffte, J» Fomt (îj^u*/i ttuffd
Ipoffibilegrabt^ ufli^itiit
■itn lUû- non lui- Tiobig ÿreptn fm
waâtofi ïrttifnniloepixï ' ||gt;o|Rèjl(ft« tivzl 4frdè «lil^orpoT . / B nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;btâinrquot;
'ftp« lt;V «t IjotHO hu ronâinme Pf-*/ iMiirww ftelÂô nio3«,||x fnru/mneûi
lt;ƒ *?, uini ^1« egfrutOf^euBlmit^bi/ifi elL.: • rmt^fperfto m ^0 ’îitutinbibe III r»A nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;refhî
« ’U jpîxttt. t’r’go TutM nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;cr tio» wutov
^bS uuT^^^itô 4tîft tiottï hîOnomno, idfto*îm((tatgt;tlio Pmt opaciq pn~4»i«( ftflftMttX F nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aîrt, relût* «jtttot dmitëtib
nuàrt-fltiytloe «ftip non luittnnnqti pétïfntgf»^ tpit9«nlt;irt roftnv.qnlt;p pnïî b(ti3»rer4?i(p ^ininiut}» mtAiibibtn« cfb iti fteotun» WHI nt wefltott fttflItttgnQ ut ‘^*“’'*0 *“ uoniînmo 4»c
ovôntflho Tua niTubotio« «r ttialosîtnutn
183a HS.297, fol.ir
-ocr page 341-V
UTRECHTSE DRUKKEN
1337
lt;1 ^ntipit tqôatî btï tbomc te aquino îe bîuinis moîib?
ï î «W' Êrfeai cHote fiCut et pater veRer ceicRis pcrfeaus efl. In facra fcrtptura nicbil nobis ipoRibilc confuiitur 'çcl pwcipifur quot;^n boc -verbo bni ibefu nô funt nobis peep/ {_ .lt; ta faàa biwnavel moecs bmini ab quos nemo perfecte ^'poteîTà^eK.reo iuitamurve ab tos imitanbos poITibilitace nrä accetere ßuteam? quia boc poltim? ct tebemus.et nicbil bignt? vt bi ett iobänes tps ÿ -vt bomo fui conbitons fit imitatot et ftcunbü mo ' bum jptie facultatis biuini operis e^ecutot
(Ceusimutabilis eß
fits«'fnuïmo9 fweptrfeäio in ïeo gp imutabilis in fua na/ ipFo ttftätc injjtbeta.Cgo fum ïtuBet non mutoj.Èt be aius iacobug XpuO qué non eft trâfmutatia. €t iamp;o ïmutabilia font opea et7 recunoûcITenriâ fc; anqetp.aia.ctlum, et quatuoi ekmcnta. €t Tl qncg mtttit angtloe qü^ non mittat. aliqn fubtiabat grämboi bus.aliqn cöiemt.qncg peccata -vinoicet. qntg biflimulet.mutabilitao cft in creaturifl nullatm? in creatow.pjeäptie'tero in nouifrimo bit D2binaiio Tua tirca bonos ct malos ïmutabilia pm antbit • tum bonis merttîsm fupca mtritû.malie pcnâ cita mérita menfuabit. Sic ct no bis Rutenbû elTct ab menhs conftanââ quot;Vt nec aoucrfts f raâi ntc peoF péris itleäi aliquaten? a -via reâitubis fleâertmur- ficut bcatus lob. ^uftifKationë inquit quâ cepi tencre non isfea, Stb ct aponol^.Ccr tus fnin nei^ mots ntcg-vita s poterût nos fcpare a caritate Cri.Seb beu nimis incôftantes fum? in fcis mebitationib^.oebinatis aifcâioi bus.in cor.fciéne ftcuritate.in reâa -volûtate.beu fubito mutamur bono in malû.fie fpe in timoeê iniuilü.et ecôtarto tr gaubio in bo loetm imudù.tt tcôtrario te taciturnitatcin loquacitatê.tc matnri'-täte in leuitatem.ts caritate in rancoté -vel inuibtâ.te ftruoee in acci* biam. te builitate in -vanâ glotiam ^el fHpcrbiâ.U œâfuctubint in »tâ
183b F fol 172 rariora, fol.ir
-ocr page 342-3381
V
UTRECHTSE DRUKKEN
b* Thomas de Aquino, De divinis moribus. De bea-tudine. [Utrecht, Nicolaus Ketelaer en Gerardus de Leempt, 1474]. 2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;F fol 172^ rariora
BAND Moderne kalfsleren band over de oorspronkelijke platten.
HERKOMST Uit het bezit van de bij het Utrechtse Kartuizerklooster begraven Christophorus van Aemstel en door hem naar alle waarschijnlijkheid aan het klooster geschonken (vgl. p. 28), vervolgens met de boeken van het Kartuizerklooster rond 1584 in de Stadsbibliotheek opgenomen.
In het fonds van de Utrechtse drukkerij van Ketelaer en De Leempt kwamen zeer oorspronkelijke teksten voor, die in een aantal gevallen nog niet eerder waren gedrukt. Voor deze ‘editiones principes’ moet men in de drukkerij van een handschriftelijke versie zijn uitgegaan en ook bij andere edities fungeerde veelal een handschrift als kopij. In twee gevallen bleek het mogelijk de binnen de drukkerij als kopij gebruikte handschriften aan te wijzen; deze beide handschriften maken deel uit van het bezit van de Universiteitsbibliotheek. Een i5e-eeuws handschrift uit de bibliotheek van het Regulierenklooster (p. 50-80), Bernardus van Clairvaux, Opuscula (Hs.157) werd door Ketelaer en De Leempt geleend als kopij voor de uitgave van De consideratione ad Eugenium papam, die in 1474 bij hen van de pers kwam (Ine. 11g). Ook bij de bibliotheek van het Kartuizerklooster (p. 26-50) leende het Utrechtse drukkersbedrijf ‘kopij’, zoals uit het hier getoonde voorbeeld blijkt. Het betreft de in 1474 gedrukte uitgave van een pseudo-Tho-mas-tekst, die door de drukker aan Thomas zelf wordt toegeschreven. Deze toeschrijving heeft hij uit het als kopij gebruikte handschrift overgenomen. In dit handschrift zijn, vóór men met het zetten van de tekst begon, als voorberekening door de zetter(s) tekens aangebracht. De pagina’s van het te drukken werk zijn in de hele kopij per regel uitgeteld en de zetter heeft aangegeven welk paginanummer de desbetreffende tekst in het katern zal krijgen. Deze voorbewerking was noodzakelijk omdat men niet over voldoende lettermateriaal beschikte om een boek eerst in zijn geheel te zetten en vervolgens af te drukken, waarbij het bijvoorbeeld (bij een zogeheten folio-in vieren) voorkwam dat de zetter eerst pagina I en meteen daarna pagina 16 moest zetten en vervolgens pagina 2 en 15. Maar dan moest hij wel in de kopij berekend hebben waar de tekst van pagina 15 en 16 begon. De in het handschrift uit het Kartuizerklooster gekraste tekens en cijfers waren voor de zetter noodzakelijk om de tekst van de hier getoonde incunabel te kunnen zetten. Na gebruik als kopij werd het handschrift weer aan de bibliotheek van het klooster teruggegeven. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P,]
LITERATUUR HC 1364; CA 1669; A-vS 727; BMC IX 9; Goff T-286; iDL 4429; W.Gs. Hcllin-ga, Kopij en druk in de Nederlanden. Atlas bij de geschiedenis van de Nederlandse typografie. Amsterdam 1962, p. 94 en nr. 11-16; Lotte Hellinga, ‘Problems about technique and methods in a fifteenth-century printing house (Nicolaus Ketelaer en Gherardus de Leempt, Utrecht, 1473-1475)’. Villes d’imprimerie et moulins à papier du xive au xvie siècle. Aspects économiques et sociaux. Colloque international Spa 11-14-IX-1973. Actes. Brussel 1976 (Collection histoire Pro
-ocr page 343-V UTRECHTSE DRUKKEN
I339
Civitate, Série in 8-0, nr. 43), p. 301-15; De vijfhonderdste vefaring van de boekdrukkunst in de Nederlanden. Catalogus. Brussel 1973, nr. 5oa-b; Hulshof-Schretlen, p. 6-8 en PI. I, 24 en 20.
184 Petrus Comestor. Historia scholastica. Utrecht, Nicolaus Ketelaer en Gerardus de Leempt, 1473. 2°.
E fol 100’ rariora BAND Oorspronkelijke kalfsleren band uit de binderij van het Utrechtse Regulierenklooster (vgl. nr. 24-26); binnen een patroon van driedubbele fïletlij-nen zijn twee voor deze binderij kenmerkende stempels afgedrukt.
HERKOMST Regulierenklooster Utrecht (p. 50-80).
De Historia scholastica van Petrus Comestor (overleden ca. 1180) is de grootste samenvatting van de Bijbelse geschiedenis uit de Middeleeuwen. De auteur bracht zijn gegevens uit zoveel bronnen bijeen, dat zijn bewonderaars hem ‘Manduca-tor’ noemden, de boekenverslinder. In 1473 verscheen het werk voor het eerst in druk. In dat jaar kwamen twee edities van de pers: één bij Günther Zainer te Augsburg en de andere, waarvan hier een exemplaar wordt getoond, bij Ketelaer en De Leempt te Utrecht. Deze Utrechtse druk is het eerste in de Noordelijke Nederlanden verschenen, gedateerde boek. Ketelaer en De Leempt drukten slechts één deel van Comestors Historia, ‘De Novo Testamento (Over het Nieuwe Testament)’. De kopij begon en eindigde met de tekst ‘Secunda pars Hyslorie scho-lastice (Tweede deel van de Historia scholastica j. De zetter nam deze tekst klakkeloos over, alhoewel de Utrechtse uitgave uitsluitend een editie betrof van het deel over het Nieuwe Testament en er bij Ketelaer en De Leempt geen deel over het Oude Testament, ‘Prima pars (Eerste deel)’, verschenen was of zou verschijnen. De vermelding ‘Secunda pars (Tweede deel)’ in de Utrechtse incunabel wekte ten onrechte de indruk dat er bij Ketelaer en De Leempt ook nog een ‘Eerste deel’ verschenen zou zijn. Waarschijnlijk heeft deze vergissing meteen al tot misverstanden geleid en bij een gedeelte van de oplage werden de bladen met de misleidende tekst door nieuwe vervangen, waarop de begin- en slottekst van het boek luidt: ‘Scolastica hystoria super novum testamentum (De Historia scholastica betreffende het Nieuwe Testament)’. Het Museum Meermanno-Westreenianum te ’s-Gravenhage en de Bibliothèque Nationale te Parijs bezitten een exemplaar met deze nieuwe tekst. In het hier getoonde exemplaar zijn de vellen met de misleidende tekst niet vervangen. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[PP]
LITERATUUR HC 554O; CA I4O4; A-vS 588; BMC IX 6; IDL 3593; Goff P-459; Peil 3879; Huls-hof-Schretlen, p. 5-6 en PI. I, nr. 4, 8; De vijfhonderdste verjaring van de boekdrukkunst in de Nederlanden. Catalogus. Brussel 1973, nr. 49.
185 Adrianus vi, Brevia apostolica congratulatoria [. . misse decano et capitulo ecclesie Trajectensis. Utrecht, Jan Berntszoon, [na i mei 1522]. 8'’.
H oct 1196 rariora
BAND Moderne kartonnen band.
-ocr page 344-34° I
V UTRECHTSE DRUKKEN
HERKOMST Blijkens etiket op voorplat met nr. 512 afkomstig uit de bibliotheek Arenberg; door de Universiteitsbibliotheek in 1958 gekocht bij antiquariaat Hertzberger te Amsterdam.
De tekst van dit boekje, dat slechts acht pagina’s omvat, bestaat uit drie pauselijke breven bestemd voor de Utrechtse geloofsgemeenschap en gedateerd i mei 1522. Een breve is een pauselijk schrijven van minder plechtige aard dan bijvoorbeeld de bul, meestal geschreven in het Latijn en ondertekend door een kardinaal. De hier gedrukte breven werden geschreven tijdens het pontificaat (1522-23) van de in Utrecht geboren paus Adrianus vi. Van deze editie is geen ander exemplaar bekend. Wel is één exemplaar (nk 5) overgeleverd van een editie die, met uitzondering van de titelpagina, waarschijnlijk van hetzelfde zetsel is gedrukt. De titelpagina van de hier getoonde editie bevat meer fouten dan die van ‘nk 5’, hetgeen erop zou kunnen wijzen dat deze vóór ‘nk 5’ van de pers kwam. Uit de archieven van het Domkapittel blijkt dat de Brevia apostolica op kosten van dit kapittel in een oplage van 1600 exemplaren werden gedrukt. Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid betreft dit getal van 1600 de totale oplage van ‘nk 5’ en van de hier getoonde editie. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR NK 441C); M.E. Kronenberg, ‘De verspreiding van de Arenberg-collectie’. Het boek, 3(1958-59), p. 16-31, m.n. p. 23-24.
186* [Georgius Macropedius], Sertum Rosaceum. Keveren. D. Nicolao a Nova Terra, episcopo Hebro-nensi, cum horis canonicis nuncupatum, et pueris scholasticis Trajectinae scholae pro cantilena Marti-anae divae virgin! modulandum. Utrecht, Herman-nus (i) van Borculo, 1555. 8°. Rariora duod 190 BAND Papieren omslag.
HERKOMST Bibliotheek Mgr. Prof. Dr. Th. Goossens (1882-1970); door de Universiteitsbibliotheek in 1972 gekocht bij antiquariaat Forum te Utrecht.
Deze schoolzang is van de hand van de bekende Utrechtse humanist Macropedius (1487-1558). Vanaf, ca. 1529 tot ca. 1555 was hij rector van de Hieronymus-school (p. 98-99). De leerlingen van deze school zongen elk jaar op 10 november, de vooravond van het feest van de Utrechtse stadspatroon Sint Maarten, een schoolzang (cantilena), die door de rector van de school werd geschreven. De inhoud was meestal van opvoedende, moraliserende aard. Van de hier getoonde cantilena, die op 10 november 1555 werd uitgevoerd, is geen muziek overgeleverd. Macropedius droeg het werkje op aan Nicolaus van Nieuwland (1510-80), de eerste bisschop van Haarlem. De aankoop van dit enig bekende exemplaar van deze editie betekende een waardevolle aanwinst voor de reeds in de Universiteitsbibliotheek aanwezige collectie cantilenae: 23 gedrukt en één in i6e-eeuws handschrift (Hs.796). nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P-P-]
LITERATUUR A.M.M. Dekker, ‘Three unknown “Cantilenae Martinianae” by Georgius Macropedius. A contribution to the study of the Utrecht Carmina Scholastica’. Humanisti-ca Lovaniensa, 23(1974), p. 188-227.
-ocr page 345-V
UTRECHTSE DRUKKEN
1341
'SV SERTVM RO SAC£VM REVER£N.D,NI colao a Noua terra,[Epifcopo He» bronenfi, cS horis Canonids nun« cupatum, amp;pueris fcholaftids Traiedinç fchoiç pro canti» lena Martinianadiuz vjrgini modu« landum.
VLTRAIECTL '
Harmannus Borculous excudebat.
Anno. 15 5 5. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;........gt;
186 Rariora duod. 190, titelpagina
-ocr page 346-342)
V
UTRECHTSE DRUKKEN
187 Illustris Gymnasii Ultrajectini inauguratio una CUM ORATiONiBus INAUGURALIBUS. Utrecht, Abraham van Herwijck en Johannes Ribbius, 1634. 4°.
A qu 205 rariora BAND lye-eeuwse (?) gladde perkamenten band. HERKOMST In 1831 gekocht op een auctie bij Altheer te Utrecht ter vervanging van het in de catalogus van 1670 (op p. 47) vermelde exemplaar, dat reeds vóór 1718 zoek was geraakt.
Op dinsdag 17 juni 1634 werd de Illustre School te Utrecht ingewijd, die bij octrooi van de Staten in 1636 verheven werd tot Universiteit. Het hier getoonde werk bevat de redevoering die bij de inwijding van de Illustre School werd gehouden door de secretaris van de stad Johan van der Nypoort. Bovendien bevat het de inaugurale redes van de vijf aan de Illustre School benoemde hoogleraren: Antonius Matthaeus, Antonius Aemilius, Justus Liraeus, Marcus Renerius en Gisbertus Voetius. De eerste vier spraken hun redes uit in het kader van de openingsceremonies van de Illustre School op 17 en 18 juni. Voetius, die pas een week vóór de inwijding werd benoemd, hield zijn oratie eerst op 21 augustus. Tenslotte bevat dit boek, met doorlopende katernsignaturen, maar met afzonderlijke titelpagina Athenaeum sive in illustris Gymnasii Ultrajectini inauguratione poëmation door J. Westerburg, gevolgd door een aantal lofdichten. Het boek is gedrukt bij Abraham van Herwijck en Johannes Ribbius, de eerste Utrechtse akademiedrukkers. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR G.A. Evcrs, Lijst van gedrukte geschriften over de Rijksuniversiteit te Utrecht. 3 Dln. Utrecht 1937-51, Dl. i, p. 5-6; G.W. Kernkamp, De Utrechtsche Academie 1636-1815. Utrecht 1936 (De Utrechtsche Universiteit 1636-1936, Dl. i), p. 53-54; G.A. Evers, ‘Gegevens betreffende Utrechtsche staten-, stads- en akademiedrukkrs. Overgedrukt uit het ‘Grafisch Museum’ Jrg. i-iv. Utrecht 1930-35, iv, 28.
188 SzENT Biblia. Az-az Istennek O és Uj Testament-omaban foglaltatott egész Szent Iras. Magyar nyel-vre fordittatott Karoli Gaspar altal és mostan heteds-zer e kis formaban kibotsattatott. Utrecht, Anselmus Muntendam, 1730. 8°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;144 G 37
BAND Oorspronkelijke kalfsleren band met goudstempeling op de rug.
HERKOMST In 1958 door de Universiteitsbibliotheek gekocht bij antiquariaat Hertzberger te Amsterdam.
Vanaf het einde van de i6e eeuw gingen in Hongarije de Habsburgse politiek en de Contrareformatie hand in hand, tengevolge waarvan vele Hongaren voor (de theologische) studie naar Nederland en in het bijzonder naar Utrecht uitweken. Onder hen bevond zich Misztotfalusi Kis die in 1685 op eigen kosten een volledige bijbeluitgave in het Hongaars in een oplage van 3600 exemplaren uitgaf. Zijn te Amsterdam verschenen ‘Gulden Bijbel’ was jarenlang de enige Bijbel die in Hongarije in omloop was. Toen deze bijbeluitgave niet meer aan de behoefte in
-ocr page 347-V
UTRECHTSE DRUKKEN
I343
Hongarije kon voldoen, werd er dankzij de inspanningen van de Utrechtse theologische hoogleraren F.A. Lampe (1683-1729) en H.S. van Alphen (1665-1742) een nieuwe Hongaarse bijbeluitgave voorbereid. Van Alphen stichtte een fonds dat gedurende de achttiende eeuw de uitgave van deze Bijbels verzorgde. De eerste, hier getoonde, uitgave verscheen in 1730, gevolgd door latere Utrechtse edities in 1737, 1747, 1765 en 1794. Al deze uitgaven zijn herdrukken van de ‘Gulden Bijbel’ van Misztotfalusi Kis. Vele malen werden deze Bijbels aan de Hongaarse grens in beslag genomen. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P P ]
LITERATUUR Ö Bânki, ‘De Utrechtsche Universiteit en de Hongaarsche beschavingsgeschiedenis’. Jaarboekje van Oud-Utrecht, 1940, p. 87-117, m.n. p, 97 en 105-106.
189 PiETER Cramer, De uitlandsche kapellen voorkomende in de drie waereld-deelen Asia, Africa en America. 8 Din. (4 bnd.). Amsterdam, S.J. Baalde en Utrecht, Barthelemy Wild, 1799-82. 4°. - Aanhangsel, door Casp. Stoll. Amsterdam, Nie. Th. Gravius, 1791.4°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;R qu 9-13 rariora
BAND Oorspronkelijke kalfsleren banden met goud-bestempelde rug.
HERKOMST Krachtcns depotplicht door de drukker Wild bij verschijning aan de Akademiebibliotheek afgestaan. Het (Amsterdamse) aanhangsel zal echter in of kort na 1791 door de vroedschap op eigen kosten ten behoeve van de bibliotheek zijn aangeschaft.
Dit werk van de Amsterdamse koopman Pieter Cramer (overleden ^jjj) verscheen in losse afleveringen tussen 1779 en 1782; het bevat 400 kopergravures met afbeeldingen van vlinders. In het in 1791 verschenen Aanhangsel zijn nog eens 42 gravures opgenomen. De Utrechtse drukker Wild was krachtens de reeds besproken vroedschapsresolutie van 9-1-1688 (p. 333) verplicht één exemplaar van dit werk aan de Akademiebibliotheek af te staan. Het werk werd normaliter ingekleurd verkocht, maar om de kosten voor Wild te drukken, verzocht de bibliothecaris de vroedschap of deze voor de bibliotheek met een niet ingekleurd exemplaar genoegen wilde nemen. Als argument voerde de bibliothecaris aan dat het inkleuren niet te Utrecht, maar te Amsterdam geschiedde. De vroedschap ging akkoord, maar besloot later (26 mei 1783) het exemplaar toch, nu op eigen kosten, te laten inkleuren. Hiervoor werd een bedrag uitgetrokken van 7)4 stuiver per plaat. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P P ]
LITERATUUR Claus Nissen, Die Zoologische Buch illustration. Band i: Bibliographie. Stuttgart 1969, nr. 985; J.F. van Someren, De Utrechtsche Universiteitsbibliotheek. Haar geschiedenis en kunstschatten. Utrecht 1909, p. 59.
-ocr page 348-344
THEOLOGISCHE WERKEN
Bij de oprichting van de bibliotheek in 1584 lag het accent van de collectie, die op dat moment bijna geheel uit geconfisqueerde kloosterbibliotheken bestond (p. 25-178), op (katholieke) theologische werken. Met de verwerving in de eerste jaren van de 17e eeuw van de privé-collecties van Huybert Edmond van Buchell en Evert van de Poll (p. 179-200), kwam de bibliotheek in het bezit van een groot aantal actueel-theologische werken van de voornaamste auteurs van de reformatie. Toen de bibliotheek, vóór de oprichting van de Universiteit in 1636, nog uitsluitend de functie van Stadsbibliotheek vervulde, waren de Utrechtse predikanten de voornaamste gebruikers van de collectie; later, als Akademie- en Universiteitsbibliotheek, telde de instelling verhoudingsgewijs vele hoogleraren en studenten van de theologische faculteit onder haar bezoekers. Het is derhalve niet vreemd dat de theologie de eeuwen door als een van de belangrijkste collectione-ringsterreinen van de bibliotheek heeft gegolden. Ook in de 20e eeuw heeft de Universiteitsbibliotheek haar collectie Oude drukken op het terrein van de theologie aanzienlijk kunnen uitbreiden; de Centrale Oud-Katholieke Bibliotheek (coke) die als bruikleencollectie in de Universiteitsbibliotheek werd opgesteld, en de aankoop van de bibliotheken van de opleidingsinstituten van het Aartsbisdom Utrecht en van die van de Franciscaanse Orde in Nederland - als collectie Thomaasse aan het bezit van de Universiteitsbibliotheek toegevoegd - betekenden een inhoudelijke verbreding van de bestaande collectie met ondermeer Jan-senistica en devote katholieke literatuur. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
190* Hier beghinnen die Evangelien Ons Heren Jhesu
Christi (...] inder Duytscher sprake getransla-TEERT, DIE WELCKE SiNTE MaTHEUS DIE APOSTEL ENDE EVANGELIST JhESU ChRISTI BESCREVEN HEEFT. Amsterdam, Doen Pietersz., [1522]. 8°.
D oct 1672' rariora BAND Moderne leren band met goudstempeling op de rug.
HERKOMST Door dc Universiteitsbibliotheek in 1898 aangekocht op de auctie J.I. Doedes bij antiquariaat Beijers te Utrecht.
Tengevolge van de reformatie ontstond er een enorme behoefte aan Bijbels in de landstaal, met name aan het Nieuwe Testament. In de Noordelijke Nederlanden verscheen in de loop van 1522 bij Doen Pieterszoon een Nederlandse tekst van het Mattheus-evangelie in de vertaling van Johan Pelt, de gardiaan van het Minderbroederklooster te Amsterdam. Aan het einde van elk hoofdstuk voegde deze verklarende aantekeningen toe en, omdat hierin enkele dwalingen werden aangetroffen, werd het boekje in maart 1524 verboden. Van dit eerste verboden boek in Nederland is slechts dit ene exemplaar bewaard gebleven. In 1523 gaf Doen Pieterszoon het volledige Nieuwe Testament uit, naar de vertaling van Luther, en in 1527 eveneens het Oude Testament. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
-ocr page 349-THEOLOGISCHE WERKEN
1345
^côcboctftl^appc.oanôùoiffcittŒc ö« Contini, eg
I ioatUi(tecnit0ctûil:â;dt.^ntKttnQ)tfierQKâhe.gc , teSOatent. ÏBfettwlfhcfintc/T^ »hf^tife Mpofol i /alt;£uan0diagt;l||c(U befixomt^^eeft. I^^et ^n to:tc glofanf.oni ötf tc batit tc öflani «Op Ut.» : nieten »tüdj bat clc hcrfteine nfee ftbuibirb ta.
û’æ lt;Suâ( ^eltSCcb
'1
-1
^aucdUe , ^auöcceïc mahnt fttofnirê
in ua^
r«
tÿctclcuc
«cwöcte '•
igo D oct 1672' rariora, titelpagina
3461
V
THEOLOGISCHE WERKEN
LITERATUUR NK 369; C.C. de Bruin, De Statenbijbel en zijn voorgangers. Leiden 1937; Post-incunabula en hm uitgevers in de Lage Landen. Ed. H.D.L. Vervliet. ’s-Gravenhage 1978, p. 14-15; F.J. Dubiez, Op de grens van humanisme en hervorming. De betekenis van de boekdrukkunst te Amsterdam in een bewogen tijd 1506-1578. Nieuwkoop 1962, p. 42-76.
191* Biblia Sacra Hebraice, Chaldaice, Graece et Latine. 8 Dln. Antwerpen, Christoffel Plantijn, 1568-73.2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;109 A I-8 rariora
band Nieuwe leren banden over de oorspronkelijke platten; restanten van het oorspronkelijke, met losse stempels en rolstempels versierde kalfsleer zijn hierop aangebracht. Deze oorspronkelijke band werd bij aankoop in 1584 door de Utrechtse vroedschap besteld bij de boekhandelaar Hans van Mans-felt.
HERKOMST Door de Utrechtse boekhandelaar Hans van Mansfelt in 1584 bij de Leidse vestiging van Plantijn gekocht, ten behoeve van de Stadsbibliotheek.
Tussen 1568 en 1573 kwam in het Antwerpse bedrijf van Christoffel Plantijn de Biblia regia van de pers, een Bijbel in acht banden (in totaal bijna 3500 folia) die gerekend mag worden tot een van de beroemdste monumenten van wetenschap en drukkunst in de i6e eeuw. De eerste vijf banden bevatten de tekst van het Oude en het Nieuwe Testament, terwijl de laatste drie woordenboeken, commentaren enz. bevatten en aangeduid worden als ‘Apparatus sacer’. Plantijn wilde een uitgave van een meertalige (polyglotte) Bijbel verzorgen op basis van de in 1517 te Alcala de Henares verschenen Complutensische polyglot. Daartoe zocht hij een maecenas onder protestantse vorsten, maar toen hij daarin niet slaagde, wendde hij zich tot de Spaanse koning Philips ii. In 1567 besloot Philips het project financieel te steunen met 12.000 gulden - uiteindelijk liep het door hem te investeren bedrag op tot 21.000 gulden - en bovendien de bijbelexegeet Benito Arias Montano als Supervisor en daadwerkelijk helper naar Antwerpen te sturen. Daar Montano bij zijn onderzoek naar de grondtekst van de Bijbel de humanistische methoden van het filologisch onderzoek benutte, werd het uiteindelijke resultaat binnen de Rooms-Katholieke kerk zeker niet zonder argwaan ontvangen.
Van het Oude Testament zijn in de polyglot de volgende versies opgenomen: de Hebreeuwse tekst, de Latijnse Vulgaatvertaling, de Septuagint (in het Grieks), een letterlijke vertaling van de Septuagint in het Latijn en een gedeeltelijke parafrase in het Chaldeeuws (Aramees) voorzien van een Latijnse vertaling. Van het Nieuwe Testament zijn opgenomen: de Syrische tekst met een Latijnse vertaling ervan, de Vulgaatvertaling en de Griekse tekst. Bovendien wordt het Syrisch ook nog eens in Hebreeuwse karakters afgedrukt. De totale oplage bedroeg 1213 exemplaren, waarvan er 13 voor Philips op perkament werden gedrukt. Van de overige 1200 exemplaren werden er in totaal 240 in drie uitvoeringen op luxe papiersoorten afgedrukt.
-ocr page 351-V
THEOLOGISCHE WERKEN
1347
-ocr page 352-348
V
THEOLOGISCHE WERKEN
Het hier getoonde exemplaar behoort tot de normale editie, gedrukt op ‘papier grand royal de Troyes’. Deze editie werd door Plantijn aan boekhandelaren voor 6o en aan particulieren voor 70 gulden verkocht. De rekening die de vroedschap in 1584 van de boekhandelaar Van Mansfelt ontving voor de aankoop en het laten inbinden van de polyglot (70 plus 48 gulden) is bewaard gebleven (Gemeen-te-archief Utrecht, 2e afd., nr. 1245). nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P P ]
LITERATUUR Lotte Hellinga-Querido, De koningsbijbel van de Prins in de Stadsbibliotheek te Haarlem. Haarlem 1971; P.A. Tiele, ‘Een boekverkoopersrekening van 1584’. Bibliographische adversaria 2e reeks, 1(1887), P- '5‘'9’ Leon Voet, The Plantin Press (1555-1589). A Bibliography of the Works printed and published by Christopher Plantin at Antwerp and Leiden. 6 Dln. Amsterdam 1980-83, Dl. i, nr. 644.
192 Der ZIELEN LUSTHOF. Inhoudende: i het leven ende lyden onse Heeren Jesu Christi met meditatiën daer op uyt Ludovico de Ponte, ii de wercken der apostelen en hi de Openbaringe van St. Jan .... Alles in drie hondert schone figuyren ghesneden door C. van Sichern. Leuven, Ysbrandt Jacobszoon voor P.1. Paets, 1629. 4°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ead 286
BAND Moderne halfleren band.
HERKOMST Collectie Talegrand; door de Universiteitsbibliotheek in 1983 gekocht bij antiquariaat Van Gendt te Amsterdam.
Evenals zijn vader vervaardigde de houtsnijder Christoffel (ii) van Sichern (ca. 1581-1658) nasnijdingen van afbeeldingen van meesters als Durer en Goltzius. Daarnaast vervaardigde hij eveneens een groot aantal houtsneden naar eigen ontwerp. Hij illustreerde voornamelijk Katholieke devote literatuur en zijn populariteit als illustrator van dit genre blijkt uit de talloze malen dat zijn naam expliciet op de titelpagina van dergelijke werken wordt vermeld. De meeste door hem geïllustreerde boeken werden uitgegeven door Pieter Jacobszoon Paets te Amsterdam, ook voor de hier getoonde Der zielen lusthof die in 1629 te Leuven werd gedrukt, werkten Van Sichern als illustrator en Paets als uitgever samen. De houtsneden van Christoffel (ii) van Sichern in dit boek zijn, naar het zich laat aanzien, originele ontwerpen.
Een aantal jaren geleden verwierf de Universiteitsbibliotheek ca. 70 houtblokken, waarschijnlijk alle van Christoffel (ii) van Sichern, waarvan een aantal in 1629 voor de illustratie van Der zielen lusthof werd gebruikt. Zo bezit de bibliotheek ondermeer de blokken van de illustraties op p. 92 (Christus vertelt de parabel van de goede herder) en p. 273 (Petrus en Johannes bezoeken het graf van de inmiddels verrezen Christus). De 70 genoemde houtblokken vormen een deel van de 245 blokken die in 1779 in de Utrechtse drukkerij Kemink werden gebruikt voor de illustratie van de vijfde editie van het eveneens door Christoffel (ii) van Sichern geïllustreerde boek Bybels lusthof. Een inventarisatie van deze houtblokken wordt door de auteur dezes voorbereid. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR G.A. Evers, ‘De oudste, nog bestaande Utrechtse boekdrukkerij en haar
-ocr page 353-V
THEOLOGISCHE WERKEN
349
grondleggers’. Hisloria, 9(1943), P- Hellmut Lehmann-Haupt, ‘Christoffel van Sichern. A Family of Dutch 17th Century Woodcut Artists’. Gutenberg-Jahrbuch, 1975, p. 274-306.
193 Valentinus Barchfeld, Disputatio proxime Wit-tenbergae habita, de erroribus Pigii, atque alio-rum Sophistarum. Zonder plaats, zonder drukker, 1543. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Rariora duod 498
BAND Moderne kartonnen band.
HERKOMST In 1980 door de Universiteitsbibliotheek gekocht bij antiquariaat Schäfer te Zürich.
Dit in de literatuur onbekende pamflet van acht pagina’s bevat 20 sententies (uitspraken) tegen de opvattingen van de Utrechtse theoloog Albertus Pighius (ca. 1490-1542), een leerling van Adriaen Florisz., de latere paus Adrianus vi. Door zijn voormalige leermeester werd Pighius tot geheim kamerheer benoemd, welke waardigheid hij eveneens bekleedde onder de twee volgende pausen Clemens v:i en Paulus iii. Omstreeks 1575 keerde Pighius terug naar Utrecht, waar Paulus in hem op 23 juli van datzelfde jaar benoemde tot proost van het Janskapittel. In 1540 bezocht hij in opdracht van de curie het Colloquium te Worms en in 1541 de Rijksdag te Regensburg.
Over de auteur van het pamflet Valentinus Barchfeld (een pseudonym?) zijn nog geen verdere gegevens bekend. Na de Disputatio volgt een gedicht: ‘De consola-tione ac resurrectione mortuorum elegia (Elegie over de vertroosting en opstanding der doden)’. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P-P-]
194 Johannes Crellius, Christelijcke zede-kunst ofte verklaringe der deugden en ondeugden waer van in de H. Schriftuyre vermaen gedaen werdt. Na de copye gedruckt tot Lunenburg, by Johan en Hendrick Sterns, 1651.4°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;E qu 255
band 17e eeuwse (?) perkamenten band.
HERKOMST Collectie van Domheer van de Voordt; in 1668 door het Utrechtse gerecht in beslag genomen en in de Universiteitsbibliotheek ondergebracht.
Johannes Crellius (1590-1633) was een van de meest vooraanstaande theologen van de Anti-Trinitariërs of Socinianen. Hoewel vele Socinianen, toen zij uit Polen werden verjaagd, naar Nederland vluchtten, gold hun in het christelijk humanisme gewortelde leer in ons land als een ketterij. In 1668 namen Utrechtse gerechtsdienaren bij Domheer van de Voordt 26 Sociniaanse boeken in beslag, die aan de toenmalige bibliothecaris van de Universiteitsbibliotheek, dr. Cornelis Booth, werden overgedragen en door hem in afgesloten kasten werden geplaatst. Het hier getoonde werk maakte waarschijnlijk deel uit van deze collectie. Een in 1668 opgesteld register van de bij Van de Voordt in beslag genomen So-ciniana is in de bibliotheek bewaard gebleven (hs.8.n.io). nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
-ocr page 354-3501
V
THEOLOGISCHE WERKEN
195 [Adriaen van Haemstede], Historien der vromer martelaren die om het ghetuyghenis des Heyligen Evangeliums haer bloedt ghestort hebben van de tyden Christi af tot desen tegenwoordigen tijdt ende jare 1655 toe. Amsterdam, Hendrick Doncker, 1657.2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Rarioraquióg
band Moderne halfleren band.
HERKOMST iSe-ccuwse (?) eigendomsinscriptie B. van Vliet; in 1983 aangekocht uit de collectie Prof. Dr. S. van der Linde (Utrecht).
In 1554 publiceerde de theoloog L. Rabe als eerste een verzameling biografieën van protestantse martelaren. Jean Crespin, drukker te Genève, publiceerde in datzelfde jaar een vergelijkbare verzameling in het Frans. Adriaen Cornelisz. van Haemstede volgde met zijn Gheschiedenisse ... der vromer martelaren hun voorbeeld in 155g in het Nederlands na, waarbij hij zijn gegevens putte uit de bronnen zelf (verhoren, belijdenissen, brieven en pamfletten). Lutherse, Calvinistische en Zwingliaanse martelaren werden in alle zojuist genoemde martelaren-boeken opgenomen; de doopsgezinde geloofsslachtoffers ontbraken. Maar dezen kwamen al snel in afzonderlijke, doopsgezinde martelarenboeken aan de orde. Met de aankoop van een groot aantal oude drukken uit de collectie van Prof. Dr. S. van der Linde, verwierf de Universiteitsbibliotheek eveneens diens verzameling Nederlandse martelarenboeken. De hier getoonde editie van het werk van Haemstede is in de literatuur onbekend. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR Bibliographie des martyrologes protestants néerlandais. 2 Dln. ’s-Gravenhage 1890 (extraits de la Bibliotheca Belgica), Dl. 2, p. 271-83; nnbw, D1. i, kol. 1013-16.
196* [Thomas AKempis], De imitatione Christi. [Augsburg], Günther Zainer, [vóór 5 juni 1473]. 2°.
Rariora qu 87’ band i5e-eeuwse Duitse band van roodbruin geite-leer; de platten zijn met vijf stempels versierd, waarvan er vier teruggevonden zijn op banden die in de jaren 60 en 70 van de 15e eeuw vervaardigd werden in een Augsburgse binderij die in nauw verband stond met de drukkerij van Zainer. Bij een ingrijpende restaurantie in 1978 zijn de oorspronkelijke, sterk aangetaste beukehouten platten door nieuwe vervangen.
HERKOMST Het boek bevat twee vroege eigendoms-inscripties: ‘Iste liber est St. Steffani qui mutuo aur-gii die 21 junii Deo (14)93’ ‘Nunc loci F.F. Capu-cinorum Sargani 1566’; in 1976 door de Universiteitsbibliotheek aangekocht bij antiquariaat Nico Israel te Amsterdam.
De eerste druk van de De imitatione Christi verscheen in 1473 bij Günther Zainer te
-ocr page 355-V
THEOLOGISCHE WERKEN
l35»
■ / ^
^ndpit hixllus «mfajutpimo ab iwfenittê; Bnietwjt Cuiuspjimü capttultt ellceimitarôe^pi lt;t jgt;tefnptii bamnt vanitatummunöi.t^t^cani totii libetliim fit appellant fdUcct hkllum nnmitadoncxpvfifut cuangelium Q?atfxi a}^llatuc liher generacot» il’u jpi e© g?in p:tmo capitl'o fitmenno a gcncratóiiv Öjtncm nbsp;nbsp;nbsp;Jndpitpjimum capitulum
Vtfequiîmcnôambulat intcncbsis pic öns. JOafuntxrdjajtpt 4l»aamp;monnri q tenus vitam dus ct moseo imimmir f» teil m2 xetadtEt illuïaci crab oï exitate mebis libad Summü igic ftuPtu nïm lit ï tntaibu tncbitan.Dodnna xpi-oês tpAnuasfetou petelltrct qui fptn cn babent-tbi manna abfcôpitû inuenient .Scb o tingit q^ muld ex ftequenti aubitii euangelii patuum KTttxdutn fendunt-quia rpicitü td non baknt .Qui autem vultplene rt fapite xpi xerba intelligvre • opmtet vt totam viram lu am illi Ihiceat ofromarc. Qttio piosrfl nbi alta te tnnua. e Piroirax fi(areas bumilitate vnce cirplicras faiiAe tdnitati.Vere alta xgt;erba non faaunc fandumet lurtum-feb victuDravita efhdt bominrm tro cacum Opto magis fendre conpundionem qm fareeius bimnidoncm. Si fares tucam bibitam extedus rt omnium pbilofopbos bida-qfo totum jpacffct-fine cadtate et grada ca. Vanitas vanitatum a omnia vanitas ptec amare ectt et illi foli ^uite.^Ifta ê füma iapicndapeccontemptummunbitcntrreab telclHa-Vanitas igitureft Piuinas pituias querere ctm illiefpecare .Vanitas® cftbonœes munos ambirc a in altum fe cxtollae A'anitas cft camis arfitvaa fequict dia öefitcrate .Vnae poft miKtem oprctet gtauicet punid. Vanitas cftlongam Pitam optarc ette h)na vita non curare .Vanitas cft prefentem vitam folum attencetc-et qfuta funtnon ptruitrrc-
196 Rariora qu 87, fol.iiir
-ocr page 356-3521 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V MEDISCHE EN NATUURHISTORISCHE WERKEN
Augsburg tesamen met tien andere teksten, waaronder een drietal editiones principes van werken van Augustinus. De titels van de elf in deze incunabel verenigde teksten drukte Zainer op een smal strookje, dat in het hier getoonde exemplaar bewaard is gebleven. Exemplaren met alle teksten én het ‘titelstrookje’ zijn zeer zeldzaam. Met de collectie Thomaasse (p. 344) verwierf de Universiteitsbibliotheek een uitgebreide verzameling drukken van de De imitatione Christi, waarop de editio princeps een zeer waardevolle aanvulling vormde. Een vroege eigenaar heeft in dit exemplaar de tekst van Zainer, waar deze de Imitatio aan Gerson toeschrijft, met de pen gewijzigd en het werk op naam gezet van Thomas à Kempis, op wiens naam de Imitatio ook tegenwoordig over het algemeen wordt gesteld.
Bij de restauratie van de band in 1978 werden twee tegen de platten geplakte bladen verwijderd. Naar deze twee bladen, waarschijnlijk proefdrukken voor een bij Zainer verschenen editie van Belial van Jacobus de Theramo, zal nog een nader onderzoek worden ingesteld. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P-P-]
LITERATUUR H* 8589, BMC II 318; Goff 1-4; IBP 2801 ; iBH 3309; IDI, 2290; ICI 5105; Polain (B) 2050, 4437 (inch 355 bis); Ernst Freys, ‘Makulatur aus der Presse Günther Zainers’. Gutenberg-Jahrbuch, 1944-49, p. 94-99; David Rogers, ‘A Glimpse into Günther Zainers Workshop at Augsburg c. 1475’. Buch und Text im 15. Jahrhundert. Herausgegeben von L. Hellin-ga und H. Härtel. Hamburg 1981 (Wolfenbütteler Abhandlungen zur Renaissanceforschung, 2), p. 145-63.
MEDISCHE EN
NATUURHISTORISCHE WERKEN
Reeds in de eerste gedrukte catalogus van de Universiteitsbibliotheek uit 1608 komen onder de rubriek ‘medici’ meer dan 350, voornamelijk i6e-eeuwse werken op het terrein van de medische en natuurhistorische wetenschappen voor, die voor het merendeel afkomstig zijn uit de collectie van Huybert Edmond van Bu-chell (p. 189-200). Met het legaat van de eerste Utrechtse chemiehoogleraar J.C. Barchusen (p. 301-305), die 165 werken op het gebied van de ‘Historia rerum na-turalium’ bij zijn overlijden in 1723 aan de bibliotheek naliet, en door een zeer regelmatige aanschaf van met name de voor de privé-collecties van hoogleraren en studenten te kostbare plaatwerken, bezit de Universiteitsbibliotheek een grote collectie medische en natuurhistorische werken uit de 17e en i8e eeuw. [P-P-] LITERATUUR Tentoonstelling van fraaie en zeldzame natuurhistorische plaatwerken voornamelijk der 17e en 18e eeuw. Catalogus door H.C. Redeke. Utrecht 1940 (Tentoonstelling Universiteitsbibliotheek Utrecht 24 sept.-31 okt. 1940).
197a Andreas Vesalius, De humani corporis fabrica. Libri septem. Bazel, Johannes Oporinus, 1543. 2°.
M fol 92' rariora BAND i8e-eeuwse kalfsleren band met goudstempeling op de rug.
-ocr page 357-V
MEDISCHE EN NATUURHISTORISCHE WERKEN
I353
197b M fol 92^ rariora, fol.kir
354
V
MEDISCHE EN NATUURHISTORISCHE WERKEN
HERKOMST Door de Universiteitsbibliotheek gekocht of ten geschenke ontvangen tussen 1845 1855-
b* Andreas Vesalius, De humani corporis fabrica li-brorum epitome. Bazel, Johannes Oporinus, 1543.
M fol 92^ rariora BAND Moderne kartonnen band met gemarmerde platten.
HERKOMST Door de Universiteitsbibliotheek aangekocht of ten geschenke ontvangen tussen 1608 en 1670.
Van groot belang voor de wetenschappelijke bestudering van de menselijke anatomie was de verschijning in 1543 van De humani corporis (nr. 197a), geschreven door de medicus Andreas Vesalius (1515-1564). Daar de auteur zich geen trouw volgeling toonde van de klassieke theorieën van Galenus, aan de juistheid waarvan tot in de i6e eeuw niet werd getwijfeld, lokte het werk controversen uit. Het boek bevat vele houtsneden; aan de ontwerpen voor de houtblokken hiervan hebben naast Vesalius zelf en Jan Steven van Calcar, die tot de school van Ti-tiaan behoorde, waarschijnlijk ook enkele anonieme artiesten gewerkt. Vanuit Padua, waar de blokken ontworpen en gesneden werden, verzond men deze naar Bazel, naar de drukkerij van Oporinus.
Eveneens in 1543 verscheen een verkorte uitgave van de Fabrica, waarin een deel van dezelfde houtblokken werd afgedrukt. Dit Epitome (nr. 197b) verscheen in 14 losse planovellen, zodat de medische student of de (aankomend) artiest deze als wandplaat kon bevestigen en zo de menselijke anatomie gemakkelijk kon bestuderen. Door de publikatievorm in losse vellen zijn (compleet gebleven) exemplaren van het Epitome uiterst zeldzaam; het hier getoonde exemplaar mist slechts anderhalve plaat. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[P.P.]
LITERATUUR H. Cushing, A Bio-Bibliograpky ojAndr. Vesalius. New York 1943, nr. vi.a.-i en vi.B.-i; G.A. Lindeboom, Andreas Vesalius and his opus magnum. A biographical sketch and an introduction to the Fabrica. Nieuwendijk 1975; André Vesale. Rénovateur de I’anatomie humaine. 1515-1564. Brussel 1957 (tentoonstellingscatalogus kb Brussel); J.B. de C.M. Saunders en Charles D. O’Malley, The Illustrations from the work of Andreas Vesalius of Brussels. New York 1970 [reprint ed. Cleveland 1950].
198* Charles de l’Escluse, Exoticorum libri decern quibus animalium, plantarum, aromatum alio-rumque peregrinorum fructuum historiae descri-buntur. Item Petri Bellonii observationes. [Leiden], Plantiniana, Franciscus Raphelengius, 1605. 2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;R fol 41 rariora
BAND Oorspronkelijke perkamenten band over kartonnen platten. Op voor- en achterplat is een eenvoudige decoratie in blindstempeling aangebracht.
-ocr page 359-V
MEDISCHE EN NATUURHISTORISCHE WERKEN
1355
quot;VerA Duiin iiu,u'^quot;A'L^H~VO(jïL, X À nauiii’ .D0DAË.KS -prôpter y'ffeaam vcittriorif oartti
jiuTKupaiiir) qttMis 2/1110. Amjicr-O::: dAmwm pcrîdtA Cfl cy:înfiAo^MAV:^ KITH. ÄjQ-r^o M.JJC.ycxVl.
198 R fol 41 rariora, t.o. p. 100
-ocr page 360-3561
V
MEDISCHE EN NATUURHISTORISCHE WERKEN
HERKOMST In dc tweede helft van de i8e eeuw in de collectie opgenomen.
De Zuid-Nederlandse botanicus Charles de l’Escluse (1526-1609), die zich ook wel Carolus Clusius noemde, dankt zijn bekendheid vooral aan de Spaanse en de Oostenrijkse flora die hij op grond van zijn eigen waarnemingen samenstelde, en aan zijn Latijnse vertalingen van een aantal belangrijke Spaanse, Portugese en Franse botanische werken. Hij was o.m. praefect van de keizerlijke Weense kruidentuin en van de hortus botanicus in Leiden.
In 1601 verscheen het eerste deel van zijn verzamelde werken, dat voornamelijk beschrijvingen en platen van allerlei Europese gewassen bevat. In 1605 verscheen het tweede deel. Het bestaat uit tien boeken, waarvan de vier laatste de al eerder gepubliceerde Latijnse vertalingen van werken van Garcia da Orta, Acosta, Monardes en Bellon bevatten. In de eerste zes boeken beschrijft De l’Es-cluse allerlei exotische dieren en planten die van overzee naar de Lage Landen werden aangevoerd. In het vijfde boek, waarin de vogels worden besproken, komt ook de in de 17e eeuw uitgeroeide dodo voor. Alle exemplaren van dit werk bevatten een tamelijk primitieve afbeelding van deze vogel. In het Utrechtse exemplaar is tegenover p. 100 een unieke, natuurgetrouwe pentekening van Adriaan van de Venne ingeplakt, die er op zijn vroegst een twintigtal jaren na de verschijning van het boek aan kan zijn toegevoegd. Het in het Latijn gestelde opschrift boven de tekening leert ons dat het hier om een natuurgetrouwe afbeelding van een ‘Walch-vogel’ gaat, die door de zeelui vanwege zijn lelijk, dik achterlijf dodaers wordt genoemd, en dat een levend exemplaar, afkomstig van het eiland Mauritius, in Amsterdam in 1626 te zien was. Mogelijk heeft Van de Venne dit exemplaar gezien en getekend, om in tegenstelling tot de oorspronkelijke weinig gelijkende dodo-afbeelding in de overige exemplaren, te komen tot deze zeer realistische afbeelding. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR Het aards paradijs. Dierenvoorslellingen in de Nederlanden van de 16e en I7e eeuw. Antwerpen 1983, nr. 54; D. Franken, Adriaen van de Venne. Amsterdam 1878, nr. 52; F.W.T. Hunger, Charles de l’Escluse, Nederlands kruidkundige, 1526-1609. 2 Dln. ’s-Gravenhage 1927-42, Dl. I, p. 271-98, Dl. 2, p. 228-31.
199 Crispijn van de Passe, De blomhof, inhoudende rare oft ongemeene blommen die op den tegen-woordighen tijdt by den liefhebbers in estimatie ghehouden worden. Utrecht, Crispijn van de Passe, 1614. 4°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;R qu 851 rariora
BAND Halfperkamenten band over kartonnen platten.
HERKOMST Aangekocht in 1892 bij antiquariaat Van Stockum te ’s-Gravenhage.
In de eerste helft van de 17e eeuw vierde in Europa de ‘tulpomanie’ hoogtij (zie nr. 130). Er verschenen dan ook tal van werken met meer of minder natuurgetrouwe afbeeldingen van de zo en vogue zijnde bol- en knolgewassen. Een van de bekendste is de Hortusßoridus, in het Nederlands De blomhof getiteld. Er zijn
-ocr page 361-V
MEDISCHE EN NATUURHISTORISCHE WERKEN
(357
vijf uitgaven van bekend; zonder tekst en met titels en tekst in het Latijn, Frans, Engels en Nederlands. Ook zijn de platen wel los verkocht. De uitgever van het werk, Crispijn van de Passe jr., was een telg uit een bekend geslacht van tekenaars en graveurs. Hij woonde een deel van zijn leven in Utrecht. Het merendeel van de kopergravures is door hemzelf getekend en gegraveerd, de overige door zijn vader Crispijn sr. en zijn broers Simon en Willem.
Het werk bestaat uit twee delen. Het eerste is ingedeeld naar de vier seizoenen en bevat 174 illustraties, voornamelijk van bol- en knolgewassen. Ieder seizoen begint met een ontwerp voor een tuin in Franse stijl. Het tweede deel bevat 61 platen met 120 afbeeldingen van vruchtbomen, vruchten en geneeskrachtige planten. Zoals blijkt uit de verzen die aan elk deel voorafgaan, was het de bedoeling dat de platen door de eigenaar zouden worden ingekleurd. In dit exemplaar is dat slechts op een enkele plaat gebeurd. Het werk genoot grote bekendheid tot ver over onze landsgrenzen. Latere kunstenaars als Franeau en Parkinson zijn er duidelijk door beïnvloed. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.j
LITERATUUR D. Franken, L’oeuvre gravé des Van de Passe. Amsterdam 1881, nr. 1346 (v); Claus Nissen, Die botanische Buchillustration. Ihre Geschichte und Bibliographie. 2e Aufl. 3 Din. Nieuwkoop 1966, Dl. i, p. 73-75, Dl. 2, nr. 1494.
200 Estampes pour servir a l’histoire des plantes. 2 Dln. Parijs, Imprimerie Royale, 1701. 2°.
AC 56-57 band Oorspronkelijke bruin marokijnen band over kartonnen platten. Op voor- en achterplat is in goudstempeling het wapen van Lodewijk xiv aangebracht, omlijst door een brede dentelle. Rug gedecoreerd in goudstempeling.
HERKOMST Door Lodewijk xiv aan Herman Boer-haave geschonken, die het aan Johannes Burmannus gaf. In 1822 door J. (?) De Rovere de Breugel aan de Utrechtse Universiteitsbibliotheek geschonken.
Dit monumentale plaatwerk bevat afbeeldingen van zeldzame planten uit de koninklijke botanische tuin te Parijs. Ze werden op bevel van Colbert getekend door Nicolas Robert en gegraveerd door L.C. de Chastillon. In 1675 verschenen er 38 in de Mémoires pour servir à l’histoire des plantes van Denis Dodart, lijfarts van Lodewijk xiv. In 1692 waren de overige 281 ook gereed, maar om redenen van financiële aard duurde het nog bijna 20 jaar voor ze in druk verschenen. Alle exemplaren hebben een handgeschreven titelpagina met het wapen van Lodewijk XIV in kopergravure. Het frontispice, dat ook al in de Mémoires uit 1675 voorkwam, stelt het bezoek voor van Lodewijk de xiv, Colbert en de leden van de door hem in 1666 opgerichte Académie des Sciences aan het Musée d’Histoire Naturelle. Het gezelschap bekijkt een plattegrond en door het open venster is het in aanbouw zijnde nieuwe museum te zien.
In dit exemplaar is een handgeschreven inhoudsopgave van zeven bladzijden tussen het frontispice en de platen ingebonden. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
-ocr page 362-3581
V
MEDISCHE EN NATUURHISTORISCHE WERKEN
LITERATUUR A. Hulshof, Utrechtse parelen. Kostbare handschriften en zeldzame boekwerken in de Utrechtse Universiteitsbibliotheek. Utrecht 1944, p. 163-64; Claus Nissen, Die botanische Buchillustration. Ihre Geschichte und Bibliographie. 2e Aufl. 3 Din. Nieuwkoop 1966, Din. i p. 96-98, Dl. 2 nr. 503.
Kleurenafb. p. 24 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;201 MARIA Sibylla Merian, Metamorphosis insecto-
rum Surinamensium, ofte verandering der Suri-naamsche insecten. Amsterdam, Gerard Valck, 1705.2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;AB 352 rariora
BAND Oorspronkelijke gespikkelde kalfsleren band over kartonnen platten. Op voor- en achterplat is centraal in goudstempeling een ovaal plaatstempel aangebracht, omlijst door twee kaders. Op de hoeken van het binnenste kader zijn losse stempels afge-drukt; rug gedecoreerd in goudstempeling. HERKOMST Onbekend.
Maria Sibylla Merian (1647-1717) was de dochter van de Duits-Zwitserse schilder, graveur en uitgever Mattheus Merian. Al op jeugdige leeftijd hield ze zich bezig met het bestuderen en tekenen van bloemen en insecten. Van 1699 tot 1701 bezocht ze Suriname, waar ze zich vooral bezig hield met de bestudering van de insectenwereld. Terug in Amsterdam werkte ze haar tekeningen en notities uit tot de in 1705 voor het eerst verschenen Metamorphosis. Van de 60 afbeeldingen graveerde ze er zelf drie, de overige werden vervaardigd door Josef Mulder, Pieter Sluyter en Daniel Stoopendael. Het inkleuren van de afbeeldingen deed ze zelf, geassisteerd door haar twee dochters. Voor de beschrijvingen van de planten ging ze te rade bij de botanicus Caspar Commelin, de zoölogische beschrijvingen zijn echter haar eigen werk, waarbij ze zich waarschijnlijk baseerde op de werken van Jan Swammerdam. Tenslotte droeg ze ook zelf het financiële risico van de in het Nederlands en in het Latijn verschenen uitgave; Gerard Valck trad op als commissionair. De oplage is ca. 60 stuks geweest. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR M.S. Merian, Metamorphosis insectorum Surinamensium of de Verandering der Surinaamse insecten. Zutphen 1982; Elisabeth Rücker, Maria Sibylla Merian 1647-1717. Ihr Wirken in Deutschland und Holland. Bonn z.j. (Nachbarn, 24).
202 Johann Elias Ridinger, Vorstellung und Beschreibung derer Schul und Campagne Pferden nach ihren Lectionen, in was vor Gelegenheite solche können gebraucht werden. Augsburg, Johann Elias Ridinger, 1760. 2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;R fol 207 rariora
BAND Halfleren band over kartonnen platten. herkomst Aangekocht in 1817.
Johann Elias Ridinger (1698-1767) stamde uit een bekende Augsburgse kunstenaarsfamilie. Hij maakte al vroeg naam als schilder, tekenaar en graveur. Gestimuleerd door zijn leraar Johann Falch legde hij zich toe op het tekenen van dieren. In 1742 werd hij benoemd tot directeur van de Augsburger Kunst- und Mahler Akademie.
-ocr page 363-V
ATLASSEN
1359
Hij liet behalve een beperkt aantal schilderijen en tekeningen een omvangrijk oeuvre van ca. 1200 kopergravures na, waarbij jachttaferelen, dierengevechten, afbeeldingen van paarden en maneges een belangrijke plaats innemen. De meeste verschenen in de geïllustreerde dierenboeken, waarvan hij er in de door hemzelf in 1723 opgerichte uitgeverij een tiental publiceerde, o.a. het hier getoonde tweetalige paardenboek. Het werk heeft een gegraveerde titelpagina, waarop de titel in het Duits en in het Frans vermeld wordt. Ook de tekst: korte beschrijvingen van de platen en een in briefvorm gestelde verhandeling over de rijkunst is in beide talen kolomsgewijs gedrukt. In dit exemplaar is het eveneens tweetalige voorwerk van de bijgebonden Anmerkungen von dem Carousel na het tekstgedeelte van het eerste werk gebonden. Hierna volgen de 46 paginagrote gravures van dressuuroefeningen in de manege. De illustraties voor de Carousel'. een plattegrond van de manege en 15 gravures waarop ruiters die de verschillende figuren van de carousel uitvoeren staan afgebeeld, besluiten het boek.
[L.K.-B.]
LITERATUUR G.R. Menessier de la Lance, Essai de bibliographie hippique. 2 Dln. Paris 1915-17, Suppl. 1921, Dl. 2 p. 428-30; J.E. Ridinger, Edle Pferde. Erl. von Max Piendl. [Braunschweig 1968].
203 Band van: SiMON Louis Pierre de Cubieres, Histoire abrégée des coquillages de mer, de leurs moers et de leurs amours. Versailles, Ph.D. Pierres, An VIII (1800). 4°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;R qu 310 rariora
HERKOMST Uit het bezit van de Utrechtse hoogleraar J. F. van Beeck Calkoen (1772-1811).
De band, de inhoud en de illustraties van het hier getoonde boek vormen een zeer harmonisch geheel. De door R. Gallien geïllustreerde verhandeling over de gewoontes en het liefdesleven van de zeeschelpen, die door de auteur ‘Aan de vrouwen’ werd opgedragen, is gebonden in een contemporaine, Franse, gemarmerde kalfsleren band met decoratie in goudstempeling. Het leer op de platten is wijnrood gekleurd, de rug is bruin gelaten. Beide platten worden omlijst door twee kaders van gevlochten guirlandes. De randen van de platten zijn versierd met een patroon van diagonaal getrokken filet- en stippellijntjes. De rug is verdeeld in zes gelijke vlakken, waarvan het tweede een zwart titelschildje draagt. In de andere wordt een rozet omlijst door gevlochten guirlandes. Ze worden van elkaar gescheiden door randen in neo-classicistische stijl. De kapitalen zijn met groene en witte zijde bestoken. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR A. Hulshof, ‘Französische Bucheinbände in der Utrechtse Universitätsbibliothek’, Jahrbuch der Einbandkunst, 4(1937), p. 120-25.
ATLASSEN
De collectie vóór 1801 gedrukte atlassen van de Utrechtse Universiteitsbibliotheek is niet erg omvangrijk (ca. 45 stuks), maar bevat een aantal ‘topstukken’,
-ocr page 364-360
V ATLASSEN
die in een overzicht van de collectie Oude Drukken niet mogen ontbreken. De oudste atlas uit het bibliotheekbezit is de in 1513 te Mainz uitgegeven Latijnse vertaling van Ptolemaeus (nr. 83) uit de collectie van Evert van de Poll. In de loop van de 17e eeuw verwierf de bibliotheek nog vijf kaartwerken, waarvan onbekend is of zij geschonken dan wel gekocht zijn. In de i8e eeuw bestond er voor de aanschaf van atlassen geen belangstelling; wellicht ook lieten de financiën dergelijke dure aankopen niet toe. In het begin van de 19e eeuw echter werd een aantal belangrijke 17e- en i8e-eeuwse werken verworven, zoals de grote atlas van Bleau (nr. 208) en het eerste deel van Waghenaers Spieghel der zeevaerdt (nr. 205a). Ook een aantal in deze periode verkregen legaten bevat atlassen: de zeeatlas van Pieter Goos in de collectie Utenhove (nr. 160), het zesde deel van de Grote lichtende zee-Jakkel uit 1753 in de collectie Moll (nr. 210) en vijf atlassen in de collectie Ackersdijck (nr. 205b en 207). De door deze laatstgenoemde en door Moll aan de Universiteitsbibliotheek geschonken kaarten blijven in dit verband buiten beschouwing. Op het einde van de 19e eeuw, tijdens het bibliothecariaat van P.A. Tiele, die voor geografie en reizen een grote belangstelling aan de dag legde, verwierf de bibliotheek wederom een aantal belangrijke oude atlassen. [P-P ] LITERATUUR Tentoonstelling oude kaarten en globes uit het bezit van de Universiteitsbibliotheek, het Universiteitsmuseum en het Geografisch Instituut der Rijksuniversiteit te Utrecht. Utrecht 1965 (tentoonstellingscatalogus Universiteitsmuseum Utrecht 17 dec. 1964-14 jan. 1965).
204* Georg Braun en Frans Hogenberg, Cicitates orbis terrarum. 2 Din. Keulen, 1572-1618. 2°.
T fol 212 rariora BAND Oorspronkelijke perkamenten band over kartonnen platten. Decoratie in goudstempeling op platten en rug.
HERKOMST In 1881 geschonken door de Utrecht-sche Provinciale Griffie.
De Civitates orbis terrarum is de vroegste systematische stedenatlas. De zes delen waaruit het werk bestaat verschenen tussen 1572 en 1618; alleen het eerste deel vermeldt echter bovenstaande titel. Georg Braun (1541-1622), kanunnik van de kathedraal van Keulen, schreef het voorwoord bij de eerste vijf delen en ook de begeleidende tekst op de versozijde van de plattegronden en stadsaanzichten. Veel materiaal voor dit stedenboek is afkomstig van de Antwerpse cartograaf Abraham Ortelius; zijn in 1670 verschenen Theatrum orbis terrarum diende als model voor de Civitates, zoals blijkt uit een vergelijking van de titels, formaten, layout en volgorde der platen. Simon Novellanus, Frans Hogenberg en (zijn zoon?) Abraham Hogenberg graveerden de platen naar tekeningen van o.a. Joris Hoefnagel en Heinrich Rantzau. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR Koeman, Dl. 2 p. 10-23 en nr. B amp;nbsp;H 1-6.
205a* Lucas Janszoon Waghenaer, T’eerste deel vande Spieghel der zeevaerdt, van de navigatie der Westersche zee, innehoudende alle de custen van
-ocr page 365-V
ATLASSEN
I361
-ocr page 366-3^21
V
ATLASSEN
-ocr page 367-V ATLASSEN
1363
Vranckrijck, Spaignen ende ’t principaelste deel van Engelandt, in diversche zee caerten begrepen. Leiden, Christoffel Plantijn, 1584. 2°.
P fol III rariora BAND Oorspronkelijke kalfsleren band over kartonnen platten. Op voor- en achterplat decoratie in goudstempeling. Uit de op beide platten in goudstempeling aangebrachte opdracht; ‘Illustrissimo Principi Aurasirio’ blijkt dat dit het presentatie-exemplaar voor Prins Willem van Oranje geweest moet zijn.
HERKOMST Omstreeks 1830 in de collectie opgenomen.
b Lucas Janszoon Waghenaer, Spieghel der zee-vaerdt. 2 Dln. (i Bd.). Leiden, Christoffel Plantijn, 1584-85. 2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;T fol 165 rariora
BAND Moderne kalfsleren band, met goudstempeling op de rug.
HERKOMST Maakt deel uit van de in 1864 geschonken collectie Ackersdijck; eerder in het bezit van F. Bruijnincx.
De Enkhuizer stuurman Lucas Janszoon Waghenaer (ca. 1533-1606) voltooide omstreeks 1580 de 23 kaarten voor het eerste deel van zijn Spieghel der zeevaerdt. Aangezien er geen enkele aanwijzing is dat hij ze gekopieerd heeft van bestaande bronnen, neemt men aan dat hij ze ten dele gemaakt heeft uitgaande van zijn eigen waarnemingen als stuurman en dat voor het overige zijn grote ervaring in praktische navigatietechnieken eraan ten grondslag ligt. De tekst is gebaseerd op de traditionele i6e-eeuwse zeemansgidsen, maar de kaarten vormen een geheel nieuw element, dat dit boek tot ’s werelds eerste gedrukte zee-atlas maakt. Ook het folioformaat is een innovatie ten opzichte van het tot dan gebruikelijke ob-longformaat. De platen werden gegraveerd door Baptist en Johannes Deutecom, die de betrekkelijk simpele originelen transformeerden tot de fraaiste kaarten uit die periode.
Het werk is opgedragen aan Prins Willem van Oranje, die het inderdaad nog vóór zijn dood ontvangen heeft, zoals blijkt uit een passage uit het voorwoord van het tweede deel (nr. 205b). Dit tweede deel van de Spieghel der zeevaerdt verscheen in 1585, eveneens bij Plantijn in Leiden, onder de titel: Het tweede deel vanden Spieghel der zeevaerdt inhoudende de geheele Noordtsche en Oostersche schipvaert vanden hoofden oft voorland van Enghelant, tot Wyburch en der Nerve in versehenden caerten begrepen. Het bevat 20 kaarten. Tezamen met het hiervoor besproken eerste deel vormt dit boek de eerste editie van de volledige zee-atlas. Meerdere uitgaven in verschillende talen zijn hierop gevolgd. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR Kocman, Dl. 4, p. 469-76 en nr. Wag ia en Wag 3B.
-ocr page 368-364!
V
ATLASSEN
206 Caert-thresoor, inhoudende de tafelen des gant-SCHE WERELTS LANDEN, MET BESCHRIJVINGEN VERLUCHT. Amsterdam, Cornelig Claesz., 1599. 8°.
P oct 397 rariora BAND Marmerpapieren band over kartonnen platten.
HERKOMST Aangekocht in 1827.
De eerste druk van de Caert-Thresoor verscheen in 1598 bij Barend Langenes in Middelburg. Hoewel het niet met zekerheid te bewijzen valt, neemt men tegenwoordig aan dat hij ook de auteur is van de aan de kaarten toegevoegde Nederlandse tekst. De platen werden gegraveerd door Petrus Kaerius en Jodocus Hondius sr. In 1599 verscheen de tweede druk, waartoe dit exemplaar behoort, bij Cornelis Claesz. in Amsterdam. In 1600 publiceerde Petrus Bertius een Latijnse vertaling. In 1609 schreef Jacobus Viverius een geheel herziene Nederlandse tekst die met de oorspronkelijke kaarten verscheen onder de titel Handboeck of Cort begrijp der caerten. Tot 1650 zijn er nog een aantal bijgewerkte uitgaven van beide Nederlandse versies verschenen, benevens vertalingen in het Frans en Duits. De oorspronkelijke kaarten, die ondanks hun kleine formaat uitzonderlijk duidelijk en fraai van compositie zijn, werden bovendien gebruikt als illustraties bij een tiental geografische werken en reisverhalen die in Amsterdam in de jaren 1596-1600 verschenen. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR Koeman, Dl. 2, p. 252-53 en nr. Lan 2.
207 Gérard Mercator, Atlas minor à J. Hondio pluri-mis aeneis tabulis auctus atque illustratus. Amsterdam, Jodocus Hondius, 1610. 4°.
T qu 333 rariora BAND Perkamenten band over kartonnen platten. Decoratie in goudstempeling op platten en rug. HERKOMST Maakt deel uit van de in 1864 geschonken collectie Ackersdijck.
Gerard Mercator (1512-1594) studeerde in Leuven theoretische en praktische wiskunde o.a. bij Gemma Frisius. Hij maakte al vroeg naam als instrumentmaker, landmeter, cartograaf en maker van globes. In 1560 trad hij in dienst van hertog Wilhelm van Jülich-Cleve-Berge en vestigde zich in Duisburg. Daar werkte hij aan de heruitgave van Ptolemaeus’ Geographia en aan de Atlas, sive cosmographicae meditationes de fabrica mundi et fabricati figura, die een complete beschrijving van de schepping, de hemel, de aarde en de gehele wereldgeschiedenis zou moeten bevatten, geïllustreerd met een groot aantal door hemzelf getekende en gegraveerde kaarten. Bij zijn dood in 1594 waren twee van de drie delen verschenen; zijn zoon Rumold voltooide het laatste deel, dat in 1595 verscheen.
In 1604 werden de platen van Mercator’s atlas verkocht aan de Amsterdamse uitgever Jodocus Hondius, bij wie in 1606 de eerste Amsterdamse editie verscheen. Voor hen die zich deze kostbare folio-editie niet konden veroorloven werd het werk vanaf 1607 ook in zakformaat uitgegeven onder de titel: Atlas minor.
[L.K.-B.]
-ocr page 369-V ATLASSEN nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;f365
LITERATUUR Koeman, Dl. 2, p. 281-83 en nr. Me 189B.
208* Johannes Blaeu, Groeten atlas, oft wereltbe-schrijving, in welcke ’t aertryck, de zee, en hemel wordt vertoont en beschreven. Amsterdam, Johannes Blaeu, 1648-1665. 2°. AC 64-72 rariora BAND Oorspronkelijke perkamenten band over kartonnen platten. Decoratie in goudstempeling op platten en rug.
HERKOMST Aangekocht in 1827.
De oprichter van de wereldberoemde Amsterdamse drukkerij Blaeu was Willem Janszoon Blaeu. Hij leerde de technieken van het instrument- en globemaken van de beroemde Deense astronoom Tycho Brahe. Hij specialiseerde zich in maritieme cartografie.
Zijn zoon Johannes (1596-1673) legde zich vooral toe op de geografie. Hij stelde zich ten doel een complete beschrijving van quot;t aertryck, de zee, en hemel’ uit te geven. Hoewel hij dit doel niet bereikt heeft, wordt zijn Atlas major nog altijd beschouwd als de topprestatie aller tijden op het gebied van de atlascartografie en typografie.
Van de oorspronkelijke Latijnse tekst verschenen al spoedig vertalingen in het Frans, Nederlands, Spaans en Duits. Fraai gebonden exemplaren van dit monumentale werk werden vaak aan vorsten en andere hooggeplaatste personen ten geschenke gegeven.
Het Utrechtse exemplaar heeft de Nederlandse tekst; het is gebonden in negen banden en bevat 59g kaarten. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR Koeman, Dl. i, p. 68-69, '99’202 en nr. Bla 57.
209 Johannes van Loon, Klaer lichtende noort-ster ofte zee-atlas; waer in vertoont wordt de gelegent-heydt van alle de zeekusten des geheelen aerdtbo-dems. Amsterdam, Johannes van Loon, Gilles van Loon, 1661.2°. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ab 378
BAND Gladde perkamenten band over kartonnen platten.
HERKOMST In 1918 aan de Universiteitsbibliotheek afgestaan door de Utrechtse rechtbank.
De Amsterdamse wiskundige, zeekaartenmaker en graveur Johannes van Loon had al werk geleverd voor een aantal door anderen uitgegeven zee-atlassen voor hij in 1661 samen met (zijn broer?) Gilles de Klaer lichtende noort-ster begon te publiceren. De eerste editie, waartoe het hier getoonde exemplaar behoort, bevatte 35 kaarten; een wereldkaart (ontbreekt in dit exemplaar) en 34 zeekaarten. Van de wereldkaart zijn twee versies bekend, een gemaakt door Johannes van Loon en een door Nicolaas Visscher. Het aantal kaarten werd in 1666 uitgebreid tot 47; in datzelfde jaar werden de platen verkocht aan Joh. Janssonius van Waes-berge. Deze gaf de atlas onder zijn eigen naam uit tot 1706. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
Literatuur Koeman, Dl. 4, p. 403-04 en nr. Loon i.
-ocr page 370- -ocr page 371-V
ATLASSEN
367
210 Johannes van Keulen, De nieuwe groote lichtende zee-fakkel. Het sesde deel, vertoonende de zeekusten, eylanden en havens van Oost-Indien. . . by een gebragt en opgestelt door Jan de Marre. Amsterdam, Johannes van Keulen, 1753. 2°.
AC 129
BAND Oorspronkelijke gemarmerde kalfsleren band over kartonnen platten; decoratie in goudstempeling op platten en rug, bestaande uit ondermeer een ovaal plaatstempel omlijst door twee kaders. HERKOMST Legaat Moll (zie p. 308-13).
Na 1680 werd de Amsterdamse zeevaart-cartografie geconcentreerd in het bedrijf van de Van Keulens, dat tot ca. 1880 bleef bestaan. De grootste zee-atlassen uit de 17e eeuw zijn bij deze firma verschenen, waaronder de grote folio uitgaven in zes banden van de Nieuwe groote lichtende zeefakkel. Het zesde deel, waarin de wateren en kusten van de Oostindische Archipel beschreven worden, kon echter pas in 1753 verschijnen omdat de Vereenigde Oostindische Compagnie de details van de Nederlandse gegevens betreffende die streken geheim wenste te houden. De kaarten voor dit deel zijn gemaakt door Johannes van Keulen ii, hydrograaf van de V.O.C. van 1726 tot 1755. Hij kopieerde gedurende zijn ambtsperiode een groot aantal in manuscript aanwezige kaarten uit het bezit van de Compagnie. De meeste hiervan zijn eerst afzonderlijk gepubliceerd.
De tekst is geschreven door Jan de Marre, examinateur der zeevaart van de V.O.C. Ook hij maakte daarbij gebruik van de officiële documenten en journalen die hij uit hoofde van zijn functie kon raadplegen.
In 1753 verschenen twee edities van dit deel. Het hier getoonde exemplaar behoort tot de tweede (gecorrigeerde) editie. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[L.K.-B.]
LITERATUUR Koeman, Dl. 4, p. 276-79, 302-04, 364-65 en nr. Keu 135B.
-ocr page 372- -ocr page 373-1369
LIJST VAN IN AFKORTING GECITEERDE LITERATUUR
A-vS nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J. Alblas, Bibliotheek der Rijksuniversiteit te Utrecht. In
cunabelen . . . met aantekeningen door J. F. van Someren. Utrecht 1922.
BHL nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bibliotheca Hagtographica Latina antiquae et mediae aeta-
tis. 2 Din. Brussel 1898-1901.
BMC nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Catalogue of books printed in the XVth century, now in the
British Museum, 10 Din. London 1908-71.
Borchling-Claussen C. Borchling en B. Claussen, Niederdeutsche Bibliographie. Gesamtverzeichnis der niederdeutschen Drucke bis zum Jahre 1800. 3 Din. Neumünster 1931-57.
Byvanck, Bulletin, 6e Ser. 6(1953) A.W. Byvanck, ‘Noord-Nederlandse miniaturen. IV. Enige onlangs bekend geworden handschriften’. Bulletin amp;nbsp;Nieuws-Bulletin Kon. Ned. Oudheidkundige bond, 6e Ser., 6(1953), nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;37‘5O-
Byvanck, Gildeboek, 6(1923) A.W. Byvanck, ‘Utrechtsche miniaturen’. Het Gildeboek, 6(1923), p. i-ii, 63-80, 106-117 en 179-195.
Byvanck, Middeleeuwsche boekill. A.W. Byvanck, De Middeleeuwsche boekillustratie in de Noordelijke Nederlanden. Antwerpen etc. 1943.
Byvanck, La miniature A.W. Byvanck, La miniature dans les Pays-Bas septentrionaux. Paris 1937.
Byvanck, ‘Noordnederlandsche boekkunst’ A.W. Byvanck, ‘Noordnederland-sche boekkunst (Miniaturen in de Middeleeuwen)’.
Kunstgeschiedenis der Nederlanden o. red. v. H. E. van Gelder. Utrecht 1946^, p. 91-106.
Byvanck, Oudheidk. Jb., 9(1929) A.W. Byvanck, ‘Aantekeningen over handschriften met miniaturen. VIII. Het atelier der Utrechtsche miniaturen’. Oudheidkundig Jaarboek, 9(1929), p. 136-45.
Byvanck, Oudheidk. Jb., 10(1930) A.W. Byvanck, ‘Aantekeningen over handschriften met miniaturen. X. De Nederrijnsche miniaturen en de Noordnederlandsche kunst, en: XL De Meester van Zweder van Culenborg en de Utrechtsche miniaturen’. Oudheidkundig Jaarboek, 10(1930), p. 115-39.
Byvanck, Oudheidk. Jb., Ser., 9(1940) A.W. Byvanck, ‘Kroniek der Noord-Nederlandsche miniaturen’. Oudheidkundig Jaarboek, 4e Ser., 9(1940), p. 29-41.
Byvanck-Hoogewerff, Noord-Ned. min. A.W. Byvanck en G.J. Hoogewerff, Noord-Nederlandsche miniaturen. 2 Dln. ’s-Gravenhage ’922-25.
GA nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;M.F.A.G. Campbell, Annales de la typographie néerlan
daise au XVe siècle. ’s-Gravenhage 1847. Suppl. I-IV: 1878-90.
-ocr page 374-3701
LIJST VAN GECITEERDE LITERATUUR
| ||||
Deschamps, Middelned. handschriften J. Deschamps, Middelnederlandse handschrif- |
| ||||||||
Gumbert, Die Utrechter Kartäuser J.P. Gumbert, Die Utrechter Kartäuser und ihre |
| ||||||||||
Noord-Ned. Schilderk. nbsp;G. J. Hoogewerff, De Noord-Nederlandse he schil- |
Hubay Augsburg |
derkunst. Dl. i. ’s-Gravenhage 1936. 1. Hubay, Incunabula der Staats- und Stadtbibliothek |
Hulshof, Utr. parelen |
Augsburg. Wiesbaden 1974 (Inkunabelkataloge Bayerischer Bibliotheken). A. Hulshof, Utrechtscheparelen. Kostbare handschriften en zeldzame boekwerken in de Utrechtsche Universiteitsbibliotheek. Utrecht 1944. |
LIJST VAN GECITEERDE LITERATUUR nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1371 | |
Hulshof-Schretlen |
A. Hulshof en M.J. Schretlen, De kunst der oude boekbinders. XVde en XVIde eeuw sehe boekbanden in de Utrecht-sche Universiteitsbibliotheek. Utrecht 1921. |
IBH |
Catalogus incunabulorum quae in bibliothecis publicis Hun-gariae asservantur. Ediderunt G. Sajo et E. Soltész. 2 Dln. Budapest 1970. |
IBP |
Incunabula quae in bibliothecis Poloniae asservantur. Modérante A. Kawecka-Gryczowa compusuerunt M. Bohonos et E. Szandorowska. DI. i-. . . Wratislava etc. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■ • • |
IDE |
Incunabula in Dutch Libraries (IDE). A census op fij-theenth-century printed books in Dutch public collections. Edited by G. van Thienen a.o. Nieuwkoop 1983 (Bibliotheca Bibliographica Neerlandica, 17). |
IGI |
Indice generale degli incunaboli delle biblioteche d’Italia. DI. 1-6. Roma 1943-81 (Ministerio dell’educazione nazio-nale. Indici e cataloghi. N.S., i). |
KC |
M.E. Kronenberg, Campbell’s Annales de la typographie néerlandaise au XVe siècle. Contributions to a new edition. ’s-Gravenhage 1956. |
Koeman |
C. Koeman, Atlantes Neerlandici. Bibliography of ter-restial, maritime and celestial atlasses and pilot books, published in the Netherlands up to 1880. 5 Din. Amsterdam 1967-71. |
Lieftinck, ‘Windesheim’ |
G.I. Lieftinck, ‘Windesheim, Agnietenberg en Ma-riënborn en hun aandeel in de Noordnederlandse boekverluchting’. Dancwerc. Opstellen aangeboden aan Prof. dr. D.Th. Enklaar. Groningen 1959, p. 188-207. |
Monas denn Batavum |
M. Schoengen, Monasticon Batavum. 3 Dln. Amsterdam 1941-42; Supplement door D. de Kok O.F.M. Amsterdam 1942 (verh. der Ned. Ak. van Wetensch., afd. Letterkunde, N.R., Dl. 45). |
NK |
W. Nijhoff en M.E. Kronenberg, Nederlandsche bibliographie van 1500 tot 1540. 3 Dln. ’s-Gravenhage 1923- |
NN BW |
D' Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek. Onder red. van P.C. Molhuysen, P.J. Bloke.a. 10 Dln. Leiden 1911-37 (Ongew. herdr. Leiden 1964 en Amsterdam 1974). |
Noordnederlandse miniaturen |
Noordnederlandse miniaturen. De Gouden eeuw der boekverluchting in de Noordelijke Nederlanden (Tentoonstellingscatalogus). Brussel, Kon. Bibl. Albert I, 1971. |
Pächt-Jenni, Holl. Schule |
0. Pächt und U. Jenni, Holländische Schule. 2 Dln. Wien 1975 (Veröffentl. der Kommision für Schrift-und Buchwesen des Mittelalters, Reihe i, Bd. 3). |
Pell |
M. Pellechet, Catalogue général des incunables des bibliothèques publiques de France. Dl. 1-3: Paris 1897-1909; Dl. 4-22 (door L. Polain). Nendeln 1970. |
372 |
LIJST VAN geciteerde LITERATUUR |
POLAIN (B) |
L. PoLAiN, Catalogue des livres imprimés au quinzième siècle des bibliothèques de Belgique. 4 Dln. Brussel 1932. |
Schatten K. B. |
Supplement. Brussel 1978. Schatten van de Koninklijke Bibliotheek. Acht eeuwen verluchte handschriften. Tentoonstelling in het Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum/Museum van het boek, 17 december 1980 - 15 maart 1981. ’s-Gravenhage 1980. |
VK |
E. Vouillième, Der Buchdruck Kölns bis zum Ende des fünfzehnten Jahrhunderts. Bonn 1903 (Publicationen der Gesellschaft für Rheinische Geschichtskunde, 24). |
Î373
LIJST VAN TENTOONGESTELDE HANDSCHRIETEN EN GEDRUKTE
BOEKEN
HS. I |
CAT.NR. 99 |
HS. 400 |
CAT.NR. 56 |
HS. '553 |
CAT.NR. '53 |
29 |
'4 |
406 |
57 |
'585 |
43 |
3' |
55 |
4'7 |
58 |
'590 |
49 |
32 |
98 |
609 |
quot;5 |
1648 |
'33 |
40 |
'7 |
624 |
68 |
1686 |
'29 |
42 |
quot;4 |
629 |
29 |
3A2 |
'07 |
49 |
23 |
648 |
134b |
3C3‘ |
20 |
57 |
37 |
649 |
'34a |
3L6 |
104 |
87 |
16 |
686 |
42 |
5J 26 |
quot;9 |
89 |
3 |
709 |
60 |
5J 27 |
'23 |
96 |
7 |
734 |
100 |
5M30 |
'36 |
124 |
67 |
755 |
'35 |
6 F 29’“' |
'39 |
'33 |
28 |
764 |
118 |
6H31 |
122 |
'35 |
18 |
798 |
'3' |
8K26 |
46 |
146 |
30 |
806 |
32 |
8K27 |
quot;7 |
'55 |
5 |
819 |
lOI |
8 L16 |
108 |
'57 |
24 |
842 |
'32 |
8L18 |
126 |
'70 |
3' |
985 |
'38 |
8 L 20 |
'25 |
'75 |
'05 |
1003'' |
97 |
8^ F19' |
'37 |
'76 |
'3 |
1016 |
'09 |
9B'8 |
116 |
202 |
27 |
'0'9 |
III |
IIC I |
'54 |
252 |
6 |
'037 |
120 |
12 C 17 |
121 |
255 |
59 |
'039 |
44 |
'5C5 |
'24 |
257 |
106 |
1040 |
'27 |
Arch. Geyl: | |
273 |
IIO |
quot;83 |
'03 |
5 stukken |
146-148 |
277 |
72 |
1260 |
45 |
Arch. Kohlbrugge: | |
281 |
I |
'3'6’ |
'4' |
Port. 13, nr. i05a-b |
'44 |
282 |
4 |
'328 |
102 |
Port. 15, nr. 50-51 |
'43 |
297 |
'83a |
'329 |
112 |
Port. 25, nr. 116 |
'45 |
345 |
10 |
'335 |
quot;3 |
Arch. Ritter: | |
359 |
15 |
1360 |
'30 |
3 stukken |
'49-'5' |
390 |
11 |
'374 |
128 |
Kopt. MS. I |
96 |
39'’ |
2 |
'380 |
140 | ||
PLAATSNR. |
CAT.NR. |
PLAATSNR. |
CAT.NR. |
PLAATSNR. |
CAT.NR. |
GEDRUKTE BOEKEN |
GEDRUKTE BOEKEN |
GEDRUKTE BOEKEN | |||
B fol 104 rar. |
38 |
E fol I oo' rar. |
184 |
F fol 71-78 |
74 |
B fol 137 rar. |
61 |
E fol 103 rar. |
73 |
F fol 172^ rar. |
'83b |
E fol I -2 rar. |
'74 |
E fol 149“ rar. |
35 |
G fol I rar. |
39 |
E fol 82 rar. |
26 |
E fol 275 rar. |
36 |
G fol 281 rar. |
50 |
E fol 99 rar. |
33 |
F fol 27 |
48 |
G fol 336 rar |
62 |
3741
LIJST TENTOONGESTELDE WERKEN
PLAATSNR. |
CAT.NR. |
PLAATSNR. |
CAT.NR. |
PLAATSNR. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;CAT |
.NR. |
GEDRUKTE BOEKEN |
GEDRUKTE BOEKEN |
GEDRUKTE BOEKEN | |||
G fol 337 rar. |
70 |
B qu 66 rar. |
182 |
106 D 4 |
94c |
H fol 236 rar |
80 |
C qu 124' rar. |
79 |
106 F 10-13, | |
H fol 252 rar. |
22 |
E qu 171 rar. |
25 |
106 J 1-2 rar. |
47 |
L fol 61 rar. |
8 |
E qu 255 |
194 |
109 A 1-8 rar. |
■9' |
L fol 266 rar. |
77 |
E qu 261’ rar. |
89 |
109 C 10-13 rar. |
181 |
L fol 27g rar. |
76 |
F qu 173' rar. |
19 |
144 G 37 |
188 |
L fol 753^ rar. |
71 |
F qu 3483 rar. |
75 |
159 A10” |
142 |
L fol 809 rar. |
64 |
G qu 5 rar. |
12 |
AB 352 rar. |
201 |
L fol 810 rar. |
54 |
Gqu7 |
41 |
AB 378 |
209 |
M fol 92' rar. |
197a |
K qu 29 |
81 |
AC 56-57 |
200 |
M fol 92’ rar. |
197b |
L qu 40 rar. |
95 |
AC 64-72 rar. |
208 |
P fol I ! I rar. |
205a |
0 qu 15-18 |
9’ |
AC 129 |
210 |
P fol 195' |
161 |
0 qu 73' |
94b |
EAD 286 |
192 |
R fol 41 rar. |
198 |
P qu 851 |
162 |
Rariora qu 64 |
176 |
R fol 66’ |
157 |
P qu 893-895 |
163 |
Rariora qu 87’ |
196 |
R fol 125 |
156 |
R qu g-13 rar. |
189 |
Rariora qu 169 |
195 |
R fol 134 |
155 |
R qu 310 rar. |
203 |
Rariora duod 190 |
186 |
R fol 207 rar. |
202 |
R qu 851 rar. |
199 |
Rariora duod 498 |
193 |
S fol I rar. |
65 |
S qu 376® rar. |
92 |
Moltzer 2 J 17 rar. |
167 |
S fol 43' rar. |
9 |
S qu 3773 rar. |
175 |
Moltzer 3 C 14 rar. |
169 |
T fol I rar. |
83 |
T qu 333 rar. |
207 |
Moltzer 6 C 2 |
170 |
T fol 35 |
93 |
X qu 673 |
85 |
Moltzer 6 D 18 |
168 |
T fol 165 rar. |
205b |
X qu 84 rar. |
34 |
Te Winkel 591A |
173 |
T fol 212 rar. |
204 |
X qu 157 rar. |
53 |
Te Winkel 927® |
U’ |
W fol 35-37 |
84 |
D oct 1672' rar. |
190 |
Te Winkel 937' |
172 |
W fol 124 rar. |
21 |
E oct 288 rar. |
88 |
Thomaasse rar. | |
X fol 4 rar. |
66 |
E oct 361’ rar. |
87 |
kast II, 41 |
178 |
X fol 5’ rar. |
40 |
F oct 32 rar. |
94a |
Thomaasse rar. | |
X fol 24 rar. |
52 |
F oct 612 rar. |
51 |
kast 1,31’ |
■79 |
X fol 82 rar. |
177 |
H oct 1196 rar. |
185 |
Thomaasse rar. | |
X fol 87 rar. |
152 |
L oct 177 |
82 |
kast 2, 87 |
180 |
X * fol I rar. |
164 |
L oct 156 rar. |
86 |
Utenhove fol 88 rar. |
160 |
X * fol 5’ rar. |
165 |
L oct 5283 rar. |
90 |
Utenhove qu 443 rar. |
158 |
AA fol 28' rar. |
78 |
P oct 397 rar. |
206 |
Utenhove oct 495 rar. |
■59 |
A qu 205 rar. |
187 |
X * oct 20 rar. |
166 | ||
A qu 33 P rar. |
63 |
106 B 4-7 rar. |
69 |
Registers
-ocr page 380-3761
AUTEURS EN TITELS
Accursius, F., Glossa ordinaria 64, 75 Ackersdijkck, J., p. 286-87
Adam de Aldersbach, Summula 29 Adriaansz., J., zie: Leeghwater, J.A. Adrianus VI, Brevia apostolica congratu-latoria 185 Aemilius, A. 187 Agricola, G., De re metallica 156 Albertanus Brixiensis, Opera 28 Albertus Magnus, Summa de corpore do-mini 18 Album amicorum (van Ev. Booth) 129 Ambrosius, De Officiis 12
Andreas, zie: Handelingen van Anselmus van Ganterbury, Liber qui di-citur Totum Bonum 10 Anselmus Laudunensis, Glossa 47, 69 Antiphonarium 57 Antoninus Florentinus, Confessionale ‘Defecerunt’ 26 Apianus, P., Quandrans astronomicus 161 Aquitaniens, P., Opera 94a Aristoteles, Pseudo -, Liber de secretis secretorum loi Augustinus, Confessiones 17, 50
Baldus de Ubaldis, Super Digesto novo 7' , Barchfeld, V., Disputatio. . . de erroribus Pigii 193 Bartholomaeus Anglicus, De proprietati-bus rerum 61 |
Bartholomaeus Pisanus, Summa de casi-bus conscientiae 30 Bartolus de Saxoferrato, Summaria 64 Bauer, G., zie: Agricola, G. Beka, Joh. (de), zie: Johannes de Beke Bellon, P., Observationes 198 Berengarius Fredoli, Pseudo -, Summa in foro poenitentiali 29 Bernardinus de Bustis, Mariale (met aanvullingen) 36 Bernardinus Senensis, Sermones de evan-gelio aeterno 33 Bernardus van Clairvaux, Opuscula 24
Biblia, 14, 47, 55, 69, 181, 191
Blaeu, J., Grooten atlas 208 Boccaccio, G., De casibus virorum il-lustrium 9 Bienewitz, P., zie: Apianus, P. Boec vanden houte, Dat II2 Boec van medicinen in Dietsche 102 Boethius, De consolatione philosophiae 40, 66
Bonaventura 37
Bonifatius VIII, Liber sextus decretalium 8 Booth, E., zie: Album amicorum Brahms, Joh., Brief aan E. Engelmann ■39 Braun, G., Civitates orbis terrarum 204 Bredero, G.A., Groot-Liedboeck 168 Breidenbach, B. von. Die heylighe bevar-den tot dat heylighe grafft in Jherusa-lem 176 Brevier 44 Brugman, zie: Johannes Brugman Brummelkamp, A., Brief aan H.F. Kohl-brugge 143 |
AUTEURS EN TITELS
1377
Buchelius, A. p. 189, 274-79 — , Commentarius rerum quotidianarum (Diarium) 131
Caert-Thresoor 206 Caesar, Commentarii de bello Gallico 52 Caesarius Arelatensis, Sermones 37 Caesarius van Heisterbach, Dialogus mi-raculorum 13 Calvin, J., Christianae religionis institu-tio 88 Catalogus. . . nundinarum. . . Francoforti a.M. 79 Christianus van Eckoij, Lectura super Adam de Aldersbach Summulam 29 Clusius, C., zie: Escluse, Ch. de 1’ Commelin, J., Nederlantze Hesperides 157 Corpus iuris civilis, zie: Volumen Cramer, P., De uitlandsche kapellen 189 Crellius, J., Christelijcke zedekunst 194 Cubières, S.L.P. de. Histoire abrégée des coquillages de mer 203 Curtius Rufus, Historiae Alexandri Magni 53 David van Augsburg, Profectus religioso-rum 31
De divisione IIII modorum 57 De otio sancto et de justo negotio 43 Der zielen lusthof 192 Digestorum. . . libri quinquaginta 95 Dionysius Areopagita, Pseudo -, Celestis seu angelica hierarchia i Dire van Herxen, Eerste Dietse collatieboek 104 Donatus, Ael., Des VIII parties d’oraison 182 Donders, F.C., Collegediktaat 136 Eckhart, Meister 116 Eedboek 49 |
Eigentlicher. . . Bericht. . . newer Zeitungen 92 Epistelen en Evangelien 178 Erasmus, D., Opera omnia 74 Escluse, Ch. de 1’, Exoticorum libri de cern 198 Estampes pour servir à l’histoire des plantes 200 Eusebius Caesariensis, Historia ecclesi-astica 80
Evangeliarium 98, 99 Evangelistarium 49 Evangelie van Matthaeus 190 Ferrerius, V., Sermones de tempore et de sanctis 35 Flavius Josephus, De bello Judaico 21
Florus Diaconus, Defloratio epistolae ad Rom. et ad Cor. I 27 Franciscus de Mayronis, Flores Augustin! 20 Frensweegse handschrift 108 Fuchs, L., Libri IV 94b Greet Groote, De quattuor generibus me-ditabilium (sermo de nativitate Domini) 43 Gerardus Cremonensis, Theorica planetarum 158 Gesten of Gheschienissen van Romen, Die 167 Getijdenboek 119, 120, 122-127 Geyl, P.C.A., p. 291-92
Gheyloven, A., Remissiorum utriusque juris 115 Goos, P., Zee-atlas 160 Gratianus, Decretum 77 Gregorius Magnus, Dialog! 97
Grotius, H., Adamus exul 85 |
3781
AUTEURS EN TITELS
Gruterus, I., Brief aan C. Booth 138 Haemstede, A. van, Historien der vrome martelaren 195 Hamminck Schepel, M.F.C. (Mimi), Brief aan P.H. Ritter Sr. 149 Handelingen van Andreas 96 Hegel, G.W.F., Philosophie der Geschichte (collegediktaat) 140 Heinrich von Biitterfeld 28 Heinrich von Langenstein (de Hassia), De discretione spiritum 43 Heinrich Seuse (Suso), Vita 116 Heusde, Ph.W. van, Dictata de historia gentium 135 Hieronymus, Epistolae 39
Romen 175 Historie van. . . Godevaert van Boloen, Die 179 Hogenberg, F., Civitates orbis terrarum 204 Horarium 124 Hugo Spechtshart, Flores musicae 75 Hugo van St. Victor 37 Huizinga, J., Brief aan P. Geyl 146 Huygens, C., Momenta desultoria 169 Illustris Gymnasii Ultrajectini inauguratio 187 Inscriptiones urbis Romae latinae 118 Institutiones iuris civilis 86 Jacobus de Gruytrode, Rosarium Jesu et Mariae 31 Jacobus de Theramo 30 Jacobus de Voragine, Legenda aurea sanctorum 22
Jan van Ruusbroec, zie: Johannes Ruus-broec Johannes Andreae, Tractatus de interdic-to 30 |
Johannes de Beke, Cronike vanden Stiebte van Utrecht ende van Hollant 103 Johannes Brugman, Vita alme Virginis Liidwine 105 Johannes Chrysostomos, De laudibus Pauli homiliae 62
Johannes Gobius, De spiritu Guidonis (in mnl. vert.) 109 Johannes Guallensis, Breviloquium de virtutibus antiquorum principum 2 Johannes fil. Mesuae, Particularia 42 Johannes de Platea, Lectura super libro Institutionum 68 Johannes Ruusbroec, Opera omnia 48 — , Ornatus spiritualis deponsationis 4 Johannes de Sacrobosco, Sphaera mundi 158 Johannes Tauler 116 John of Holywood, zie: Johannes de Sacrobosco Justinianus, Digestum novum 64
Juvenalis, Saturae 117 Kalendarium Carmelitanum 180 Keulen, J. van. De nieuwe. . . zee-fakkel 210 Kloos, W., Brief aan P.H. Ritter jr. 151 Koenraad van Eberbach, Narratio de initio Cisterciensis ord. sive Exordium magnum 109 Kohlbrugge, H.F. p. 287-91
Kroniek van het St. Nikolaasklooster 45 Leeghwater, J.A., Haarlemmermeerboek 162 Lekenbrevier 44 Liber de secretis secretorum de regimine principum loi |
AUTEURS EN TITELS
1379
Liber de vita patrum ii Liber iuramentorum Eccl. S. Johannis 49 Lipsius, J., Politicorum. . . libri sex 81 Liraeus, J. 187 Loon, J. van, Klaer lichtende noort-ster 209 Looy, Jacobus van, Brief aan P.H. Ritter jr- '5° Lucretius, De rerum natura 177 Luther, M., Deudsch Cathecismus 87 Macropedius, G. Sertum Rosaceum 186 Martinellum 67 Martinus Polonus, Sermones 25 Matheolulus, Lamentationes tot Matheus de Boulogne, zie: Matheolulus Matthaeus, A. 187 Matthaeus (lit). A., Dictata in Pandectas 134 Mercator, G., Atlas minor 207 Merian, M.S., Metamorphosis insecto-rum Surinamensium 201 Missaal 107 Multatuli, Brief aan P.H. Ritter sr. 149 Natuurkunde (in proza) 102 Natuurkunde van het Geheelal 102 Newton, L, Philosophiae naturalis princi-pia mathematica 163 Nicolaus Bertrusius, Gollectorium totius fere medicinae 42 Nicolaus Glaraevalensis, Preek 46 Nicolaus de Lyra, Contra errores Judaeo- rum 47, 106, 181
Canonicas 59
Nider, J., de Moral! lepra 19
sanctis 73 Nieuwe valuacie. . . vander munten. Dye 90 Nypoort, J. van der 187 |
Officium et missa 36 Papa, G., Decisiones parlamenti Dalphi-nalis 82 Paracelsus, Th., Buecher und Schriften 9' Passe, C. van de, De blomhof 199 Passionale 2 Paulus de Castro, Summaria 64 Paulus Diaconus, Historia Longobardo- rum too Paulus S. Maria de Burgos, Dialogus qui vocatur Scrutinium Scripturarum 106 Persius, Saturae 117 Petrus Alfonsus, Dialogus inter Petrum et Moisem contra Judeos 106 Petrus Comestor, Historia scholastica 184 Plato, Opera 84 Plautus, Asinaria 165 — , Comoediae 164, 166 Pontificale (Eccl. S. Mariae) 56 Prosarium, Utrechts 58 Psalterium, Utrechts 98 Ptolemaeus, Cl., Geographiae opus 83 Pijpers, P., De karavaan van groot Kairo '73 Quintilianus, Institutio oratoria p. 298- 300, 152-54 Racine, J., Ifigenia in Aulis 172 Rainerus Jordanis de Pisa, Pantheologia IIO, 174 Renerius, M. 187 Reyszbuch des Heiligen Lands 93 Richardus de Sancto Victore, Commen-tarius in Apocalypsim 72 Ridinger, J.E, Vorstellung. . . derer Schul und Campagne Pferden 202 Ritter, P.H. — jr. p. 292-95 Robertus Grosseteste, Commentarius in angelicam hierarchiam i Rolevinck, W., Formula vivendi canoni-corum 63 Ruusbroec, zie: Johannes Ruusbroec |
KOPIISTEN Samuel de Fez, Epistula ad R. Isaac de adventu Messiae io6 Schedel, H., Liber chronicarum 65 Schuurman, A.M. a. Brief aan A. Rivet 137 Seneca, pseudo -, De IV virtutibus 12 Sequentiarium 58 Sermones ad fratres in heremo 37 Snorri Sturluson, Edda 128 Stoll, C. 189 Sulpicius Severus, Vita B. Martini 67 Suso, zie: Heinrich Seuse Sylloge Signoriliana 118 Tengnagel, M.G., de Spaensche heidin ■71 Terentius, Comoediae 32 Theatrum musicum 78 Thomas a Kempis, De imitatione Christi 196 Thomas van Aquino, pseudo -, De divi-nis moribus 183
Thomas van Cantimpré, Bonum universale de apibus (in mnl. vert.: Biën-boec) 109
Thyl Ulenspiegel 170 Tulpenboek 130 Ursinus, Z., Verantwortung 89 Utenhove, J., Achtendertig psalmen 159 Utrechts Psalterium, zie: Psalterium
|
EN MINIATUREN Van der maria van ogines geboren wt walslandt 109 Vanden Levene Ons Heren 112 Vesalius, A., De human! corporis fabrica (inch Epitome) 197 Vincentius van Beauvais, Speculum his-toriale 2, 38
Vita S. Bernardi 2 Vocabularius ex quo 34 Voetsius, G. 187 Volumen (continens nonnulas partes Corporis juris civilis) 54 Vos, H., Brief aan P. Geyl 147 Waghenaer, L.J., Spieghel der zeevaerdt 205 Walafridus Strabo, pseudo -, Glossa ordinaria 47, 69 Walasser, A., Kunst wol zu sterben 51 Westenburg, J., Atheneum 187 Wonderbaarlyke. . . historie van Thyl Ulenspiegel 170 Worm, W., Museum Wormianum 155 Yuhanna ibn Masawaih, zie: Johannes fil. Mesuae Zielen Lusthof, Der 192 Zwolse Bijbel 55 |
KOPIISTEN EN MINIATURISTEN
Adam Daems, zie: Daem nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Daem Daems 109
Adam van Scoerl 3 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Drubbel, A. 113
Arnoldus Aelberti 15, 17
Gherardus Theoderici 15, 23
Baldewinus Hicke Marcilii de Driel 29 Baldus de pascua 29 |
Jacobus van Dorsschen p. 160 Jacobus van Enkhuysen 55 |
DRUKKERS EN UITGEVERS
I381
Johannes Beysers 59
Johannes Mersen 31
Johannes Reetgeld 126
Hector van Moerdrecht p. 27
Helmich de Lewe 119
Henricus van Arnhem p. 160
Henricus Milde de Culemborch p. 27
Henricus Symonis de Delft 7
Lambertus Brunninc p. 160
Liédet, Loyset, 113
Martinus van Schiedam p. 27, 3, 4, ii
Meester van Gijsbrecht van Brederode
124
Meester van Katharina van Kleef 16, 56,
II9-121
Meester van Maria van Gehe 119
Meester van Otto van Moerdrecht 6
Meester Pancratius (Pancraz) 120
Meester van de Passie 119
Meester van de Seraph 6
DRUKKERS
Amerbach, J., Bazel 69
Andreae, H., zie: Formschneider, J.
Apianus, P., Ingoldstadt 161
Baalde, S.J., Amsterdam 189
Badius, J., Parijs 153
Barillot et filii, Genève 163
Berntsz., J., Utrecht 90, 185
Blaeu, J., Amsterdam 208
Calabrensis, A., Venetië 64
Castelliano, P.A. de, Milaan 71
Claesz., C., Amsterdam 206
Collaciebroeders, zie: Drukker van Gode-vaert van Boloen
Collardin, P.J., Luik 142
Colonia, J. de, Venetië 164
Ctematius, G., Emden 159
Meester Zenobius 124
Meester van Zweder van Culemborg ii9' 121
Nicolaus fil. Symonis de Beverwijk 105
Spierinc 127
Suffragienmeester 126
Theodericus Ghijsberti 15
Thomas, Broeder 102
Thomas a Kempis 55
Tielmannus Clawerdi 28
Victor die Snyer 46
Wermbold van Leiden p. 27
Wilhelmus Zael iio
Willem Vrelant 56
Zwarte-ogen meester 107
Zweder van Boecholt p. 27, 1-4, 10, li
EN UITGEVERS
Doncker, H., Amsterdam 195
Doornick, M., Amsterdam 157
Drach, P., Speier 176
Drukker van de Elegantiarum viginti
praecepta, Keulen 34
Drukker van de Flavius Josephus, Zuide
lijke Nederlanden 21
Drukker van de Flores Augustin! (Johann
Schilling), Keulen 20
Drukker van Godevaert van Boloen (Col
laciebroeders?), Gouda 179
Drukker van de 1483 Jordanus de Qued
linburg, Straatsburg 22, 35, 61
Elzevier, J., Leiden 155
Elzevier, J., Utrecht p. 137
Episcopius, N., Bazel 74
Estienne, H., Parijs 84
3^2 1
DRUKKERS EN UITGEVERS
Estienne, R., Parijs 154 Feyerabend, S., Frankfurt a.M. 93 Flach, M., Straatsburg 36 Formschneider, J., Neurenberg 87 Fridenperger, P., Verona 177 Frohen, H., Bazel 74 Fuchs, H., Keulen 94a Gering, U., Parijs 62 Giunta, J. de (erven van), Lyon 82 Goinus, A., Antwerpen 94c Goos, P. (weduwe van), Amsterdam 160 Grüninger, J.R., Straatsburg 25 Helders, J., Amsterdam 73 Hendricksz., A., ’s-Gravenhage 85 Hervagius, J., Bazel 166 Herwijck, A. van, Utrecht 187 Hoernen, A. ther, Keulen 63 Hondius, J., Amsterdam 207 Hussner, G., Straatsburg 9 Imprimerie Royale, Parijs 200 Jacobsz., Y., Leuven 192 Jenson, N., Venetië 152 Kemink, D., Utrecht 192 Kesler, N., Bazel 33 Ketelaer, N., Utrecht 183b, 184 Keulen, J. van, Amsterdam 210 Keysere, A. de, Gent 66, 180 Koberger, A., Neurenberg 47, 65, 69, 174 Koelhoff, J., Keulen 73 König, E., Bazel 156 Langendorf, J.P. de. Bazel 41 Lasius, B., Bazel 88 Lauer, G., Rome 53 Leempt, G. de. Utrecht 183b, 184 Leeu, G., Gouda 175, 178 Lescailje, J., Amsterdam 171 Locatellus, B., Venetië 152 Loon, G. van, Amsterdam 209 |
Loon, J. van, Amsterdam 209 Lotter, M., Leipzig 165 Lützenkirchen, W. von, Keulen 92 Magnus, A., Amsterdam 160 Mansfelt, H. van, Utrecht 191 Mars, A., Amsterdam 173 Mayer, S., Dillingen 51 Meer, JJ. van der. Delft 167, 175 Mentelin, J., Straatsburg 50 Oporinus, J., Bazel 197 Paets, PJ-, Amsterdam 192 Pannartz, A., Rome 52 Passe, G. van de. Utrecht 199 Petreius, J., Neurenberg 95 Phalesius, P., Leuven 78 Pierres, Ph.D., Versailles 203 Pietersz., D., Amsterdam 190 Plantiniana, Fr. Raphelengius, Leiden 81 Plantijn, Chr., Antwerpen 191 —, Leiden 205 Plasse, C.L. van der, Amsterdam 168 Platter, Th., Bazel 88 Prüss, J., Straatsburg 75 Quentel, J. (erven van), Keulen 48 R-drukker (Adolf Rusch), Straatsburg 38 Rembolt, B., Parijs 54, 62 Renner de Heilbronn, F., Venetië 158 Rewich, E., Mainz 176 Rhaw, G., Wittenberg 87 Ribbius, J., Utrecht 187 Ridinger, J.E., Augsburg 202 Roigny, J. de. Parijs 153 Rusch, A., Straatsburg 38, 69 Rynders, H. (erven van), Amsterdam 170 Schallus, J., Mantua 80 Schilling, J., zie: Drukker van de Flores Augustin! Schmid, P., Frankfurt a.M. 79 Schoeffer, P., Mainz 8, 39, 176 |
VOORMALIGE BEZITTERS
’383
Schott, J., Straatsburg 83
Scinzenzeler, U., Milaan 71
Scotus, O., Venetië 152
Seversz., J., Leiden 90
Spira, V. de, Venetië 164
Sterns, H., Lunenburg 194
Sterns, J., Lunenburg 194
Sweynheym, C., Rome 52
Tanner, J., Leipzig 165
Tortis, B. de, Venetië 77
Valck, G., Amsterdam 201
Veldener, J., Utrecht 41
Visser, P., Amsterdam 162
Vlacq, A., ’s-Gravenhage 169
Waldkirch, G., Bazel 91
Westfalen, J. van, Leuven I2, 26
Wechel, Chr., Parijs 86
Wenssler, M., Bazel 76
Wild, B., Utrecht 189
Winter, R., Keulen 94b
Winters de Homburg C., Keulen 70
Zainer, G., Augsburg 196
Zell, U., Keulen 19
VOORMALIGE BEZITTERS (INCLUSIEF
instellingen)
Abbey, J.R. 119 Ackersdijck, J. 135, 140-42, 205b, 207 Aemstel, Chr. van p. 28, 9, 12, 183b Alkmaar, C. van 176 Almeloveen, C. van 44 Almeloveen, T.J. van 152-54 Altheer, J. 187 Ameronghen, P. de 61 Amersfoort, St. Agathaklooster 104 Arenberg 185 Arnold van Gelre 121 Baldus de Pascua de Driel 29 Barbarigo, A. (?) 117 Barchusen, J.C. 155-57 Beeck Calkoen, J.F. van 203 Bernardus Uuten Enghe 14 Beijers, J.L., Antiquariaat 116, 117» i^S» 124, 137, l7’-73gt; '90 Bockhoven, Th. van 114 Boerhaave, H. 200 Bokina, J.A. a 128 Bono, G.L. 107 Booth, C. loi, 112 |
Booth, E. 129 Boreel, J. 99 Borwater, W. 30 Bosch 158 Bree, Augustijnerklooster 36 Brugge, Trapistenklooster 46 Bruijnincx, F. 205b Buchelius, A. loi, 131-133 Buchen, E.H. van 39, 48, 60, 87-95 Burman, P. - see. 118 Busche, E. ten 77 Buxheim, Kartuizerklooster 116 Christie’s, Manson Woods, Veilinghuis 107 Cockerell, S.C. 119 Cornelius, B. 48 Craenleyde, A. van 39 Cotton, R. 98 Dawson, Antiquariaat 122 Doedes, J.I. 190 Driebergen, J. van p. 127 |
384!
VOORMALIGE BEZITTERS
Edwards, F., Antiquariaat 125 Enschedé, J. 167 Fischer, E. 116 Forum, Antiquariaat 186 Frenswegen, Klooster Mariënwolde 108 Gaesbeec, M. van 65 Gallaeius, J. 153 Gendt, A.L. van. Antiquariaat 192 Geyl, P.C.A. 146-48 Gerardus Borch 37 Gherardus de Vloeten 16 Gisbert, Meyster 8 Gissurson, J. 128 Gonzaga, F. 118 ’s-Gravenhage, Kon. Bibliotheek 43, m, 129 Gregory, J.L.G. 104 Greven, L. de p. 128 Grothe, J.A. p. 274 Haarlem, Johanniterklooster 105 Haerlem, B. de 80 Herp, N. 107 Hertzberger, M., Antiquariaat 188 Hinlopen, N. 113, 120 Huerne, M. van 46 Hugo van Groenenberch p. 160 Huydecoper, B. 113, 120 Israel, N., Antiquariaat 119, 126, 196 Johanna van Walincoerd 44 Jacobus Johannes IJsbrandus 124 Kampen, Kerk te 100 Kendall of Scarborough, J. 119 Kohlbrugge, H.F. 143-45 Kohlbrugge, J.H.F. p. 289 Kunera van Leefdael 119 Lantscroon, Fam. Van 125 Leefdael, zie: Kunera van Leefdael Liagre Böhl, F.M.Th. de p. 289 |
Linde, S. van der 195 Lodewijk XIV 200 Loenen, A. van 72 Louissius, A. 107 Luchtmans, S. enj.. Veilinghuis 118 Ludolf van Veen p. 160 Maaseik, St. Agnesklooster in Maastricht, Gouvernementsgebouw (‘Maastrichtse collectie’) p. 324, 36, iii, 181 Mansfelt, H. van 191 Mat, P.J. de 126 Matthias, J. 36 Maycock, R.C. 121 Milaen (Visconti), J. de 66 Moll, G. 161-63, 210 Moltzer, H.E. 167-70 Monnik, C. 136 Muller, F., Veilinghuis 133 Nijkamer, H. (?) 152 Oostbroek, Abdij te p. 109-110, 46, 47, 97 Oosterdijk, H.G. 113 Pahud de Mortanges p. 289 Phillips, Th. 117, 126 Poll, E. van de p. 28, 80-86 Proost, U. 123 Raephorst, Fam. Van 125 Raggey, C. 176 Rau, Chr. 128 Renesse, J. van p. 128, 54, 78 Rhijn, L. van 107 Ridder, W. de 98 Riggs, J.K. 122 Ritter, P.H.-Jr. 149-51 Roukes, J.M. 99 Rovere de Breugel, J. (?) de 200 Royer, J.Th. 43 Sargans, Capucijnerklooster 196 Schäfer, J., Antiquariaat 193 |
OVERIGE BELANGRIJKE NAMEN
I385
Schmidt, C. 96 Simon van der Sluys p. 160, 69 Six, J.P. 164-66 Six van Hiliegom 176 Six de Vromade, J.W. 46 Smissaert, M.P. p. 274, 133 Sotheby amp;nbsp;Co, Veilinghuis 121, 125, 126, 139 Stockum, Van, Antiquariaat 199 Talegrand 192 Thin, F. 80, 82 Timmers, J.J.M. 124 Toorn, G. van den 77 Utenhaghe p. 160 Utenhove van Heemstede, J.M.C. van 158-60 Utrecht, Aartsbisschoppelijk Museum 124
204
120, 131, 132, 134a, 134b, 182
|
109, 44
Uuten Enghe, zie: Bernardus Uuten Enghe Verdussen III, J.B. 126 Vliet, B. van 195 Voordt, Van de (domheer) 194 Vries, R.W.P. de 168 Walterthum, M.A. 140-42 Warren, G.H. 122 Wassenaar-Obdam, J.H. van 118 Weert, Minderbroederklooster 178, 180 Weesp, Kerk te 107 Wieder, F.C. 137 Wilhelmus van Rheden (of: van Arnhem) 5 Willem van Oranje 205a Winkel, J. te 171-73 Wolfensberger-Locher p. 289 Wolfert VI van Borselen 114 Woerden, Minderbroederklooster 179 Wijchen, Minderbroederklooster 179 IJsbrandus, zie: Jacobus Johannes IJs-brandus |
OVERIGE BELANGRIJKE NAMEN
Ackersdijck, J. 135 Acosta, Chr. 198 Aernt, broeder 102 Alanus de Insulis 6 Albertus, L. 89 |
Almeloveen, Th. Janssonius ab p. 281 Alphen, H.S. van 188 Amerbach, J. 74 Ansfried, bisschop p. 80 Arends, Th. 172 |
3861
OVERIGE BELANGRIJKE NAMEN
Arias Montano, B. 191 Arundel, Th. Howard Graaf van 98 Asch van Wijk, kan. Van p. 166 Augustinus p. 52, 27 Balderik, bisschop p. 159, 175 Balbus, J. 34 Barlaeus, C. 169 Bartholomaeus Brixensis 77 Bathen, I. 86 Battant, al- 158 Beda 62 Berck, H. p. 107 Bernardus van Clairvaux p. 28, 53 Bernold, bisschop p. 80, 127, 165 Bertken, zuster 22 Bethmann, L. 100 Beuken, W.H. 112 Block, C. p. 51, 17 Böhl, E. 145 Bolen, H., zie: Hilbrandus Bonaventura p. 53, 81 Bondam, P. p. 281 Bonnet, G. p. 281 Booth, C. p. 167, 138, 194 Booth, W. p. 281 Boussard, G. 62 Brandes, E., zie: Engelmann-Brandes, E. Buchelius, A. p. 81, 189, 103 Burman, P. p. 281, 298 Byvanck, A.W. 6, 7, 119 Calcar, J.S. van 197a, 197b Calkins, R.G. 56 Camerarius, J. 166 Cats, J. 171 Cervantes, M. de 171 Chastillon, L.C. de 200 Chevalier, Fam. p. 285 Clarisse, J. 102 Coenraad van Zwaben, bisschop p. 136 Cola di Rienzo 118 Costa Is. da p. 288 Coster, D. p. 293 Clusius, C., zie: Escluse, Ch. de 1’ |
Commelin, C. 201 Daems, W.F. 102 Damasus, paus 39 David van Augsburg p. 81 Degrelle, L. 147 Democritus 177 Descartes, R. 137 Deutecom, B. 205a. 205b Deutecom, J. 205a, 206b Deyssel, L. van 151 Dionisius de Kartuizer p. Dire van Herxen ni Dodart, D. 200 Doering, M. 181 Domenico Ponzoni 36 Douza, J. 129 Drakenborch, A. p. 281 Drepanius Florus 62 Dürer, A. 65, 87 Eck, C. van p. 281 Engelen, E. van 133 Engelmann, W. 139 Engelmann-Brandes, E. 139 Epicurus 177 Erasmus, D. p. 167 Escluse, Ch. de 1’ 129, 130 Estienne, H. 84 Farghani, al- 158 Ferrari, G.B. 157 Foreest, E. van 42 Fruin, J.A. p. 281 Fulcherius Carnotensis 179 Gallien, R. 203 Garamond, C. 84 Geer van Jutphaas, B.J.L. de p. 281 Geert Groote p. 98, 250, 4, 45 Gelenius, S. 74 Georgius (Merula) Alexandrinus 164 Gerardus Zerbold p. 81 Gerretson, C. p. 293 Geurts, P.M.M. p. 167 |
OVERIGE BELANGRIJKE NAMEN
I387
Gheraert van Lienhout 102
Giovanni Andrea 39
Godebald, bisschop p. 109
Godfried van Bouillon 179
Gorissen, F. 16
Gottschalk van Limburg 58
Goyer, J. de 134
Graevius, J.G. p. 281, 134
Gregorius de Grote p. 28, 81, 17
Gregorius IX 8
Greshoff, J. p. 293
Grundick, M. p. 82
Gruuthuse, heer van 114
Guido van Arezzo 57
Guillelmus Brito 181
Gumbert, J.P. p. 26
Gunning, J.H. — jr. p. 285
Gunning, J.H. — J.Hzn. p. 285
Halley, E. 163
Haloander, G. 95
Hamel, A.G. van loi
Heinsius, D. 129
Hendricksz., M. 74
Hendrik IV, keizer p. 136, 56
Hendrik van der Stove p. 109, 45
Hendrik van Utenholte 55
Heringa, J. 99
Hermannus Droem 55
Heusde, Ph.W. van p. 281
Hieronymus p. 81, 100, 55, 98
Hilbrandus Bolen 115
Hirtius 52
Hoefnagel, J. 204
Hoekendijk, J.C. p. 285
Hogenberg, A. 204
Holtrop, J.W. III
Hondius, J. — jr. 207
Hondius, J. — sr. 206
Hoogewerff, G.J. iio
Hrosvitha 32
Hugo van St. Victor p. 53
Hulshof, A. p. 51, 108
Huserus, J. 91
Huygens, L. 169
Hyma, A. 43
Illyricus, M. 89
Jacob van Maerlant 38, 60, 102, 112
Jacobus Alvarotti p. 167
Jacobus Philippus da Bergamo 65
Jacobus de Gruytrode p. 53
Jacobus de Theramo 196
Jacobus Traiecti alias De Voecht 55
Jansen-Sieben, R. 102
Jappe Alberts, W. 56
Jehan le Fèvre loi
Jehan de Meun 113
Johannes Andreae 8, 52
Johannes Cassianus p. 109
Johannes van Freiburg 30
Johannes Gerson p. 99, 47, 196
Johannes Passert p. 50, 14
Johannes van Quedlinburg p. 53
Johannes van Schoonhoven p. 81
Johannes Scottus Eriugena i
Johannes Senecae 77
Jordanus van Quedlinburg p. 81
Judocus Wilhelmus van Brunswijck p. 176
Junius, F. 129
Kaerius, P. 206
Kick, C. 157
Kis, M. 188
Kloos-Reyneke van Stuwe, J. p. 293
Kloos, W. p. 293
Kol, E.H. p. 288
Kol-Smith, S. 144
Kruitwagen, B. 46
Kuyper, A. p. 288
Lampe, F.A. 188
Langenes, B. 206
Lantscroon, A. van 125
Leander van Sevilla 16
Ledeboer, L.G.C. p. 285
Lidwina van Schiedam 105
Leibniz, G.W. 100
Lipsius, J. p. 281
-ocr page 392-3881
OVERIGE BELANGRIJKE NAMEN
Loss, J.a lag Lydius, J. 129 Maerlant, Jacob van, zie: Jacob van Maerlant Maralde van Zallant 109 Maria van Gelre 119 Marre J. de 210 Marrow, J.H. 119 Marselis toe Driel 29 Martinus van Tours, St. 67 Matthaeus, A. — nep. p. 281 Maximus Confessor i Meester BP 51 Meester MZ 51 Menander 164 Mercator, R. 207 Merula, P. p. 281 Meyer, L. 172 Miquel, F.A.W. p. 281 Moll, W. 56, 108 Moltzer, H.E. p. 281 Monardes, N. 198 Monnik, A.J.W. 136 Montanus, J. 129 Mulder, J. 201 Mijnssen, F. p. 293 Negker, J. de 90 Nieuwland, N. van 186 Nicolaus van Dinkelsbühl p. 99 Nicolaus de Lyra p. 28, 81, 138 Nicolaus Signorilius ti8 Notker 58 Nova Terra, N.a., zie: Nieuwland, N. van Novellanus, S. 204 Obbema, P. iio Odo 57 Olevianus, C. 89 Oosterzee, J.J. van p. 281 Oppermann, O.A. p. 285 Orta, G. da 198 Ortelius, A. 204 |
Otto van Moerdrecht 6 Ovidius loi Passe, C. van de — sr. 19g Passe, S. van de igg Passe, W. van de igg Paterius 16 Paulus de S. Maria 181 Pelt, J . I go Philippus Foresta da Bergamo, zie: Jacobus Philippus da Bergamo Pighius, A. ig3 Pio, G.B. 177 Pleydenwurff, W. 65 Polano, P.S. p. 167 Pols, M.S. 281 Pomponius Laetus, J. 53, 177 Ponte, L. de ig2 Pottere, J. de p. 106, 47 Raephorst, A. van 125 Rantzau, H. 204 Raven, Chr.P. p. 285 Raymundus van Capua p. no Raymundus de Pennaforte 8, 2g Regiomontanus, J. 158 Regius, R. 152 Rewich, E. 176 Rhenanus, B. 74 Ritter, P.H. — sr. 14g Rivet, A. 137 Robbers, H. p. 2g3 Robert, N. 200 Robertus Monachus 17g Roest, D.C. 54 Rosendalius, A. p. 281 Rosendalius, J. p. 281 Roy aards, H.J. p. 281 Rudolphus van Oudewater p. 27 Rufmus, T. 21, 80 Rijn, J. van 124 Scaliger, Jos. 12g Schedel, H. 52 Serres, J. de 84 |
geciteerde handschriften
Shakespeare 132 Sichern, C. van 191 Simon de Cassia p. 53 Sluyter, P. 201 Stafford, W. 98 Staphylus, F. 89 Stickius, Chr. 129 Stoopendael, D. 201 Sulpicius Apollinaris, Gaius 32 Surius, L. 48 Swammerdam, J. 201 Sypesteyn, H. van p. 281 Terentius p. 81 Theophilus Antecessor 86 Thomas van Aquino p. 53, 18 Thomas van Aquino, pseudo —, zie; Thomas Walleis Thomas van Cantimpré 102 Thomas a Kempis p. 81, 31, 32, 43 Thomas Vercellensis i Thomas Walleis 40 Tideman Graewert p. 26 Tiletanus, J.L. 153 Tolomio, I. 43 Toynbee, A.J. 148 Tribonianus 64 Ubertinus de Casali p. 53 Valerius, kan. p. 166 Varro 164 |
Velde, J. van de 168 Vening Meinesz, F.A. p. 285 Venne, A. van de 198 Vergetios, A. 84 Verhaer, kan. p. 65-66 Vermeulen, P.J. p. 288 Verwers Dusart. K. 171 Vilt, J. 113 Vincentius van Beauvais 65 Vinke, H.E. 99 Visscher, L.G. 102 Vos, H. 147 Vreese, A.L. de 55 Waldseemüller, M. 83 Wassenaer, G. van p. 166 Wermbold van Buscop p. 108-109 Wesalia, J. de p. 160
Wettstein, J.J. 99 Willem van Heukelom 29 Willem Jordaens 4 Willibrord p. 158, 175 Wit, R. de p. 160 Witt, J. de 132 Wolgemuth, M. 65 Worm, O. 155 Wttewaall, Fam. p. 285 Zwaardemaker, H. p. 285
|
GECITEERDE HANDSCHRIFTEN
Berlijn, Staatsbibl.
Ms.Germ.qu.42 119
Boulogne-sur-Mer, Bibl. Munie.
Ms.42(47) 97
Brussel, Kon. Bibl.
Hs.130.C.Il 103
Hs. 10761 125
Brixen, Seminarium
Missaal van Zweder van Culemborg 120
Cambridge, Fitzwilliam Mus.
Ms.28g 119
Ms.James 141 120
— , Trinity College
Ms.R. 17.1 98
Darmstadt, Landesbibl.
Hs.4324 55
Epernay, Bibi. Munie.
Ms. I 98
39° I
GECITEERDE HANDSCHRIFTEN
Florence, Bibl. Laurentiana |
Hs.63 30 |
Cod.Amiat.i 98 |
Hs.79 I |
Gent, Univ. Bibl. |
Hs.83 124 |
Hs. 1745 43 |
Hs.84 30 |
’s-Gravenhage, Kon. Bibl. |
Hs.86 p. 81 |
Hs.78.D.38 6 |
Hs.88 5 |
— , Mus. Meermanno Westreenianum |
Hs.91 30, 124 |
Hs. io.F.50 56 |
Hs.98 30 |
Kamerijk, Bibl. Munie. |
Hs. iio 15 |
Ms.A.415(391) 43 |
Hs. III 15 |
Keulen, Stadtarchiv |
Hs.135 19 |
Hs.G.B.4° 249 43 |
Hs. 157 183 |
Leiden, Univ. Bibl. |
Hs. 169 p. 107 |
Hs.B.P.L.2516 27 |
Hs. 177 13 |
Cod.Voss.Q.74 67 |
Hs. 179 13 |
Coll.d’Ablaing 116 |
Hs.208 30 |
Londen, British Libr. |
Hs.218 15 |
Ms.Harley 603 98 |
Hs.219 18 |
Ms.Harley 2664 154 |
Hs.223 p. 81 |
Luik, Univ. Bibl. |
Hs.224 15 |
Ms. 13 124 |
Hs.241 17 |
München, Bayer. Staatsbibl. |
Hs.248 59 |
Ms.Germ.76 126 |
Hs.249 6 |
Münster, Landesmus. |
Hs.251 59 |
Inv.62-1 46 |
Hs.258 19 |
New York, Pierpont Morgan Libr. |
Hs.275 21 |
Ms.71 126 |
Hs.276 72 |
Ms.87 121 |
Hs.293 21 |
Ms.866 119 |
Hs.306 19, 20 |
Ms.917 56 |
Hs.310 18 |
Ms.945 56 |
Hs.323 15 |
Parijs, Bibl. Nat. |
Hs.336 p. 99 |
Ms.Lat.7727 153 |
Hs.358 7 |
Rome, Bibl. Vaticana |
Hs.360 15 |
Ms.Reg.Lat.509 p. 81 |
Hs.365 18 |
Stuttgart, Württembergische Landesbibl. |
Hs.370 8 |
Hs.Bibl.Fol.23 98 |
Hs.386 18 |
Utrecht, Gem. Archief |
Hs.390 2 |
Bew.Arch.I, nr.986 45 |
Hs.416 p. 167 |
—, Univ. Bibl. |
Hs.608 p. 167 |
Hs.34 p. 81 |
Hs.737 21 |
Hs.44 14 |
Hs.761 131 |
Hs.46 14 |
Hs.793 21 |
Hs.48 18 |
Hs.796 186 |
Hs.53 18 |
Hs. 1586 104 |
Hs.56 14 |
Hs.8.N. IO 194 |
CORRIGENDA
'39'
Wenen, Österr. Nationalbibl.
Hs.S.n. 12878 56
Hs.S.n. 13236 126
CORRIGENDA OP DE EERSTE DRUK
Vermeld zijn de correcties van storende (druk)fouten
p. 15, r. I twee m/z drie p. 15, r. 2 tweede m/z eerste p. 29, r. 10 v.o. 15 m/z 13 p. 36, r. 26 en was. . . Kartuizers, m/z en trok zich enige tijd terug in een Kartuizerklooster. p. 46, r. 9 v.o. 980 m/z 981 p. 53, r. 29 Johannes m/z Jordanus p. 71, r. 13 toevoegen: idl 3375 p. 80, r. 2 1-331 m/z T-331; IDL 338 p. 89, r. 6 98 m/z 68 p. 90, r. 20, 22 novices m/z novicen p. 92, r. 6 v.o. nescrire m/z nescire; nescriri m/z nesciri p. 97, r. 10 15 augustus 1498 m/z 26 juli 1496 p. 97, r. 3 v.o. 1090 m/z 1091 p. 102, r. I v.o. toevoegen: A-vS 747 p. 107, r. 32 ,waardoor. . . werd m/z Het klooster werd ook de Balije. . . genoemd. p. 113, r. 19 dat m/z dat hij p. 113, r. 5 v.o. spiritum m/z spirituum p. 114, r. 28 tekens m/z teksten; H. officie m/z officie p. 118, r. 4 slemen m/z selmen p. 121, r. 24 Fransiscaan m/z Franciscaan p. 129, r. 26 dekaan tti/z deken p. 131, r. II Tharaste m/z Thagaste p. 140, r 10 v.o. (suffragaan) vervalt p. 146, r. 2 v.o. S.J. m/z S.C.J. p. 154, r. 8 £1277 m/z 1211 p. 158, r. 20 332 m/z 322 p. 159, r. 5 Balderik m/z Adelbold p. 165, r. 24 8° m/z 2° |
p. 165, r. 4 v.o. 4535 m/z 4534 p. 168, r. 2 v.o. 341 m/z 431 p. 171, r. 2 Dreiderii m/z Desiderii p. 171, r. 25 Tubal (ook wel Jubal) m/z Jubal p. 112, Brixensis m/z Brixiensis; Demecae m/z Semecae p. 183, r. 8 Gruis m/z Gruys p. 210, r. 3 v.o. later m/z Na Wettstein p. 212, r. 12 201 m/z 211 p. 260, r. 29 Dodenmis. . . wordt m/z de Absoute verricht wordt. p. 284, r. 6 v.o. Triomfen m/z triomfen p. 285, r. 21 (ti944) m/z (1873-1946) p. 289, r. 28 Lonkhijzen m/z Lonk-huijzen p. 290, r. 23 Eberfeld m/z Elberfeld p. 299, r. 3 Bouwman m/z Bouman p. 299, r. II, 21 Ventië m/z Venetië p. 305, r. 2 v.o. Merites m/z Meritis p. 314, r. 8 7689 m/z l^^e^ p. 2'^1, f- 26 HC 2728 m/z cop 2719 p. 326, r. 10 werde verwaardigd m/z werd vervaardigd p. 329 164 m/z 64 P- 33 b r. 23 6648 m/z 'àiâ^Z p. 332, r. 14 2023 m/z 2022 P' 335’ *quot;• 20 v.o. toevoegen: idl 1628 p. 342, r. 15 Marcus m/z Henricus p. 349, r. i6 1575 m/z 1535 p. 352, r. 16 5105 m/z 5106 p. 360, r. 21 Cicitates m/z Civitates p. 360, r. 9 v.o. 1670 m/z 1570 |
392 î
CORRIGENDA
p. 372, r. 8 Vouillième m/z Voulliéme p. 377, kol. 2, r. 25 Greet m/z Geert p. 376, kol. I, r. I 75 m/z -jÇ) p. 379, kol. 2, r. 12 v.o. M. m/z H. p. 380, kopr. miniaturen m/z miniaturisten |
p. 380, kol. 2, r. 12 Voetsius m/z Voe-tius p. 387, kol. 2, r. 21 Senecae m/z Seme-cae |